ETHAN FROME EDITH WHARTON * Vertaling van W. J. A. ROLDANUS Jr. Ing. 2.25} Gcb. 2.90 Edith Wharton, de Amerikaansche romanschrijfster, heeft in deze eenvoudige en treffende dorpsgeschiedenis een van haar hoogtepunten bereikt * ING. 2.25 — GEB. 2.90 ETHAN FROME BIJ brokstukken hoorde ik het verhaal van verscheidene menschen en zooals het in dergelijke gevallen gewoonlijk gaat, was het iedere maal een ander verhaal. Als ge Starkfield, Massachusetts, kent, kent ge ook het postkantoor. Als ge het postkantoor kent, moet ge Ethan Frome ervoor hebben zien stil houden, de teugels op den ingevallen rug van zijn paard werpen en zich over het baksteenen trottoir naar de witte zuilengang voortsleepen; en ge moet gevraagd hebben wie hij was. Daar heb ik hem verscheidene jaren geleden voor het eerst gezien en het zien van hem deed mij plotseling stil staan. Zelfs toen was hij de meest interessante figuur in Starkfield, hoewel hij slechts de ruïne van een man was. En niet zoozeer zijn groote lengte deed hem in het oog vallen, want de „inboorlingen" waren door hun slanke lengte dadelijk en makkelijk te onderkennen van de meer ineengedrongen vreemde bevolking; neen, het was zijn onverschillig, krachtig voor- Ethan Frome. 1 van uit de grijze luchten vernieuwd werd, begon ik in te zien wat het leven daar - of liever de negatie ervan - in Ethan Frome's jonge jaren geweest moet zijn» Mijn firma had mij voor werkzaamheden in verbandmet het groote electrische krachtstation te Corbury Junction uitgezonden en een langdurige staking der timmerlieden had het wérk zóó vertraagd, dat ik gedurende het grootste gedeelte van den winter als het ware voor anker lag te Starkfield het dichtstbijgelegen bewoonbare plaatsje. In den beginne voelde ik mij dikwijls geprikkeld en geirriteerd, maar langzamerhand begon ik onder den hypnotiseerenden invloed der sleur een grimmige tevredenheid met dat leven te voelen. Tijdens het eerste gedeelte van mijn verblijf in Starkfield was ik getroffen door het contrast tusschen het levenslust wekkende van het klimaat en de doodschheid van de bewoners. Nadat de December sneeuwbuien gevallen waren, stortte dag aan dag een felblauwe hemel stroomen licht en lucht neer op het witte landschap, dat ze in een nog intenser schittering terugkaatste. Men Zou gedacht hebben, dat een dergelijke atmospheer zoowel de emoties als het bloed sneller moest doen kloppen, maar zij scheen geen verandering teweeg te brengen, behalve dat zij den slappen polsslag van Starkfield nog slapper maakte. Toen ik er wat langer geweest was en gezien 6 had hoe dit stadium van kristallijnen helderheid en lichtheid gevolgd werd door lange perioden van zonlooze koude, toen de Februari-stormen hun witte tenten hadden opgeslagen om het gedoemde dorp en de woeste cavallerie van Maartwinden als hulp aangestormd was - toen begon ik te begrijpen waarom Starkfield uit dit zesmaandsche beleg te voorschijn kwam als een uitgehongerd garnizoen, dat zich op genade of ongenade overgaf. Twintig jaar vroeger moet het vermogen om tegenstand te bieden veel geringer en de vijand in het bezit geweest zijn van bijna alle toegangswegen tusschen de belegerde dorpen; en toen ik al die dingen overwoog, besefte ik de sinistere kracht van Harmon's woorden: „De meeste flinke kerels gaan weg." Maar als dat waar was, welke combinatie van hinderpalen kon dan belet hebben, dat een man als Ethan Frome die omgeving ontvluchtte? Tijdens mijn verblijf in Starkfield was ik „in de kost" bij een weduwe van middelbaren leeftijd, die in het geheele dorp algemeen bekend was als Mrs. Ned Hale. Mrs. Hale's vader was de dorpsadvocaat van het voorlaatste geslacht geweest en „advocaat Varnum's huis", waarin mijn „kostjuffrouw" nog altijd met haar moeder woonde, was de voornaamste behuizinge van het dorp. Het stond aan het einde van de hoofdstraat; de klassieke zuilengang en de klein-geruite ramen 7 keken langs een betegeld voetpad tusschen Noor* sche sparren uit op de slanke witte spits van de Independenten-kerk, Uit alles bleek, dat het vermogen der Varnums in den loop der tijden achteruitgegaan was, maar de beide vrouwen deden haar uiterste best om een fatsoenlijke waardigheid op te houden, en vooral Mrs. Hale bezat een zekere fletse beschaving, die heel goed harmonieerde met haar bleek, ouderwetsch huis. In de „mooie kamer" met de paardeharen en mahoniehouten meubelen, die flauwtjes verlicht werd door een sputterende Carcel lamp, luisterde ik iederen avond naar de een of andere episode uit de Starkfield-kroniek. Niet, dat Mrs. Ned Hale zich maatschappelijk verheven achtte boven haar omgeving, maar het feit, dat zx\ wat fijner en dieper voelde en wat beschaafder was, had een voldoend grooten afstand tusschen haar en haar buren doen ontstaan, om haar in staat te stellen deze met onbevangenheid te beoordeelen. Van nature was zij spraakzaam en ik koesterde de stellige hoop van haar de ontbrekende feiten uit Ethan Frome's levensgeschiedenis te weten te komen - of liever een sleutel voor zijn karakter, die de feiten, welke ik reeds kende, in onderling verband brengen zou. Haar geheugen was een stapelplaats van onschuldige anecdotes en iedere vraag omtrent haar kennissen werd beantwoord met een stortvloed van bijzonderheden; maar ten 8 Frome getroffen had, ver buiten de gewone afmetingen ging, gaf niemand mij een verklaring voor de uitdrukking op zijn gelaat, die, zooals ik voortdurend denken bleef, noch armoede noch physiek lijden daarop gebracht konden hebben. En toch zou ik er misschien tevreden mede hebben moeten zijn het verhaal samen te stellen uit de aanwijzingen, die ik gekregen had, indien Mrs. Hale's stilzwijgendheid mij niet geprikkeld had en ik - iets later - niet in persoonlijke aanraking met den man gekomen was. Bij mijn komst in Starkfield was ik met Denis Eady, den rijken Ierschen kruidenier, die bovendien eigenaar was van iets, dat aan een stalhouderij deed denken, overeengekomen, dat hij mij dagelijks naar Corbury Flats zou rijden, waar ik mijn trein naar de Junction krijgen kon. Maar tegen het midden van den winter werden Eady's paarden door een plaatselijke epidemie ziek. De ziekte verspreidde zich over de andere stallen van Starkfield en een paar dagen moest ik zoeken naar een transportmiddel. Toen zeide Harmon Gow, dat Ethan Frome's vos nog gezond was en dat deze mij waarschijnlijk heel graag naar de Junction zou rijden. Ik keek verbaasd op bij dat denkbeeld. „Ethan Frome? Maar ik heb hem nog nooit gesproken. Waarom ter wereld zou hij zich voor mij uitsloven?" 10 Harmon's antwoord maakte mijn verbazing nog grooter. „Ik weet ook niet of hij dat doen zou; maar ik weet wel. dat hij er geen bezwaar tegen heeft een dollar te verdienen." Ik had gehoord, dat Frome arm was en dat de zaagmolen en de onvruchtbare acres van zijn hoeve nauwelijks genoeg opleverden om 's winters in de behoeften van zijn huishouden te voorzien; maar ik had niet gedacht, dat hij het zoo armoedig had als uit Harmon's woorden viel op te maken, en ik drukte mijn verwondering uit. „Nou, de zaken zijn zoo schitterend niet gegaan," zeide Harmon. „Wanneer je twintig jaar lang of nog langer ziet, dat de zaken niet marcheeren, dan gaat je dat niet in je kouwe kleeren zitten en ga je wel eens bij de pakken neerzitten. Die hoeve van Frome is bijna altijd zoo leeg geweest als een melkschoteltje, dat door een kat leeggelebberd is; en u weet even goed als ik wat zoo'n oude watermolen tegenwoordig waard is. Zoo lang Ethan van zonsopgang tot het donker hard werken kon, haalde hij er een bestaantje uit, maar zijn familie maakte zelfs toen alles op en ik begrijp niet hoe hij er zich nu doorslaat. Eerst kreeg zijn vader bij het hooien een trap, waardoor hij aan het malen ging en, tot hij dood ging, geld kostte als water. Toen kreeg zijn moeder hersenverweeking, waardoor zij jaren lang zoo zwak en hulpbehoevend was als een baby. En zijn vrouw 11 Zeena is altijd de beste doktersklant van de heele streek geweest. Ziekte en ellende; ja, daarvan heeft Ethan altijd zijn volle portie gehad." Toen ik den volgenden dag naar buiten keek, zag ik den ingevallen vos tusschen de Varnumsparren en Ethan Frome, die zijn versleten berehuid terugwierp en naast zich een plaatsje in de slede voor mij maakte. Daarna reed hij mij gedurende een week iederen ochtend naar Corbury Flats en wachtte hij mij bij mijn terugkomst aan het station op, om mij door den ijskouden avond naar Starkfield terug te brengen. De afstand was nauwlijks drie mijl, maar de oude vos liep langzaam en hoewel de ijzers over vastgevroren sneeuw gingen, waren we toch bijna een uur onderweg. Ethan Frome reed zwijgend, de teugels losjes in zijn linkerhand, zijn bruin, gelitteekend profiel onder de helmachtige punt van zijn muts, tegen de sneeuwbanken afgeteekend als het bronzen beeld van een halfgod. Hij keek mij nooit aan en antwoordde op de vragen, die ik deed, of op de kleine grapjes, welke ik mij durfde veroorloven, slechts met monosyllaben. Hij leek een deel van het stomme, melancholieke landschap, een incarnatie van het bevroren wee ervan, met alles, wat warm en gevoelig in hem was, diep begraven onder de oppervlakte; maar er was niets onwelwillends in zijn zwijgen. Ik kreeg het gevoel, dat hij leefde in een ontoegankelijke diepte van 12 moreele geïsoleerdheid en dat die eenzaamheid niet alleen het gevolg was van zijn eigen persoonlijken toestand, hoe tragisch die, naar ik vermoedde, ook wezen mocht, maar dat zij, zooals Harmon Gow erop gezinspeeld had, de diepe, opgehoopte koude van vele Starkfield-winters in zich had. Slechts één- of tweemaal werd de afstand tusschen ons voor een oogenblik overbrugd; en wat ik bij die paar gelegenheden als uit de verte opmerkte versterkte mijn verlangen om meer te weten. Op een keer sprak ik toevallig over een werk, waarover ik het vorige jaar in Florida als ingenieur het toezicht gehouden had, en over het contrast tusschen het winterlandschap om ons heen en dat, waar ik het vorige jaar geweest was; en tot mijn verbazing zeide Frome plotseling: „Ja, ik ben er ook eens geweest en nog een heelen tijd daarna heb ik het mij in den winter voor den geest kunnen halen. Maar nu is het heelemaal ondergesneeuwd." Meer zeide hij niet en de rest moest ik opmaken uit de intonatie van zijn stem en zijn plotseling weer terugvallen in zwijgen. Toen ik een paar dagen later in de Flats in mijn trein zat, miste ik een populair wetenschappelijk boek - als ik mij goed herinner over de laatste ontdekkingen op het gebied der biochemie - dat ik medegenomen had, om onderweg te lezen. Ik dacht er niet meer aan tot ik dien 13 lische beteekenis - de „L" is als het ware het beeld van een leven, verbonden met den bodem, en sluit in zich de hoofdbronnen van warmte en voedsel - hetzij slechts om de troostrijke gedachte, dat hij de bewoners van dat ruwe klimaat in staat stelt 's morgens vroeg naar hun werk te gaan zonder het gure weer te behoeven trotseeren; maar zeker is het, dat de „L" meer dan het hoofdgebouw zelf het middelpunt, de feitelijke hoeksteen van de hoeve in New England schijnt te zijn. Misschien deed deze associatie van gedachten, die tijdens mijn wandelingen om Starkfield dikwijls in mij opgekomen waren, mij een somberen klank in Frome's woorden hooren en in het kleiner geworden huis het beeld van zijn eigen ingekrompen lichaam zien. „We zitten hier nu een eind van den hoofdweg af," ging hij voort, „maar vroeger, toen de spoorlijn nog niet doorgetrokken was naar de Flats, was het hier een drukke weg." Met een nieuwen ruk zette hij het voortsukkelende paard aan; dan ging hij, alsof alleen het zien van het huis mij te diep in zijn vertrouwen gedrongen had dan dat hij nog langer den schijn van gereserveerdheid behoefde op te houden, langzaam voort: „Het ergste van de kwaal van mijn moeder heb ik altijd daaraan toegeschreven. Toen zij zoo erg aan rheumatiek leed, dat zij niet meer rondloopen kon, zat zij uren lang naar 19 den weg te kijken; en toen zij later na de groote overstrooming zes maanden noodig hadden om de baan bij Bettsbridge te herstellen en Harmon Gow met zijn diligence dezen kant uit moest, kikkerde zij zóó op, dat zij bijna iederen dag naar het hek liep om hem te zien. Maar nadat de treinen weer Zijn gaan loopen, komt om zoo te zeggen niemand hier meer voorbij, en dat heeft moeder tot aan haar dood niet kunnen verkroppen." Toen wij den weg naar Corbury insloegen, begon de sneeuw weer te vallen en onttrok het huis aan onzen blik. En met de sneeuw viel ook Frome's zwijgen weer in, den ouden sluier van gereserveerdheid opnieuw tusschen ons zakken latend. Ditmaal ging de wind met den terugkeer der sneeuw niet liggen. Integendeel hij wakkerde aan tot een orkaan, die nu en dan uit een in flarden gescheurden hemel bleeke zonlichtflitsen over het landschap wierp. Maar de vos was even goed als Frome's woord en door het wilde, witte tooneel sukkelden wij verder naar de Junction. In den namiddag bedaarde de storm en het oplichten der lucht in het Westen scheen voor mijn onervaren oog de belofte van een mooien avond. Ik maakte mijn werk zoo vlug mogelijk af en met een goede kans om tijdig genoeg voor het avondeten weer in Starkfield terug te zijn, reden wij weg. Maar tegen zonsondergang stapelden de wolken zich weer op en brachten een snel in- 20 vallenden avond; de sneeuw begon recht en gestaag neer te vallen uit een hemel zonder wind een sneeuwval, die door zijn dichtheid nog veel verwarrender werkte dan de jacht en de draaikolken in den ochtend. De sneeuw scheen een deel uit te maken van de dichter wordende duisternis, de winternacht zelf te zijn, die laag na laag op ons nederdaalde. De kleine lichtstraal van Frome's lantaarn hielp slechts weinig in deze duisternis, waarin zelfs zijn aangeboren gevoel voor richting en het instinct van den vos om zijn stal te vinden ons ten slotte ook in den steek heten. Een paar maal rees plotseling een spookachtige grenspaal op, om ons te waarschuwen, dat wij verdwaald waren, en werd dan weer in den mist weggezogen; en toen we ten slotte weer op onzen weg kwamen, begon het oude paard teekenen van uitputting te toonen. Ik maakte mij er een verwijt van, dat ik Frome's aanbod aangenomen had; en na een kort twistgesprek wist ik hem over te halen om mij uit de slede te laten stappen en door de sneeuw naast den vos te laten loopen. Op die wijze zwoegden we nog een paar mijl verder en kwamen dan eindelijk bij een punt, waar Frome, die in wat mij een vormlooze nacht toescheen staarde, zeide: „Hier heb je mijn hek." Het laatste gedeelte van den tocht was het Zwaarste en moeilijkste geweest. De bittere koude 21 en het vermoeiende loopen hadden mij bijna den adem benomen en ik kon onder mijn hand de flank van het paard als een klok voelen tikken. „Luister eens, Frome," zeide ik, „het is nergens meer dienstig voor, dat jij verder gaat -" maar hij viel mij in de rede: „En u ook niet. We hebben hier allemaal genoeg van gehad." Ik begreep, dat bij mij voor dezen nacht een onderdak op de hoeve aanbood; zonder een antwoord te geven liep ik naast hem het hek door en volgde hem naar de schuur, waar ik hem hielp met het uitspannen en verzorgen van het uitgeputte paard. Toen dat gebeurd was, haakte hij de lantaarn van de slede, stapte weer den avond in en riep over zijn schouder tegen mij: „Dezen kant uit!" Ver weg boven ons flikkerde een vierkante plek licht door het sneeuwgordijn. Achter Frome aan waggelende, strompelde ik daarheen en viel bijna in een der hooge sneeuwhoopen, die zich tegen den voorkant van het huis opgestapeld hadden. Frome klauterde de gladde treden naar het voorportaal op en baande zich met zijn zwaar geschoende voeten een weg door de sneeuw. Dan hield hij de lantaarn in de hoogte, vond de klink en ging mij voor in het huis. Ik volgde hem in een lage, onverlichte gang, aan het eind waarvan een ladderachtige trap oprees in de duisternis. Rechts van ons gaf een lijn van licht de deur aan 22 van de kamer, die haar straal in den avond uitgezonden had; en achter de deur hoorde ik een vrouwestem kijvend brommen. Frome stampte op het versleten zeil, om de sneeuw van zijn schoenen te schudden, en zette zijn lantaarn op een keukenstoel, die het eenige meubelstuk in de hall was. Dan deed hij de deur open. „Kom binnen," zeide hij, en toen hij sprak, werd de brommende stem stil... Dien nacht vond ik den sleutel tot Ethan Frome en begon ik de volgende visie van zijn levensgeschiedenis te krijgen. 23 I HET dorp lag onder twee voet sneeuw met sneeuwhoop en op de windhoeken* In een staalblauwen hemel hingen de punten van den Grooten Beer als ijskegels en deed Orion zijn koude vuren hitsen. De maan was onder, maar de avond was zóó transparant, dat de witte voorgevels der huizen tusschen de olmen grijs uitkwamen tegen de sneeuw; groepen van struiken wierpen er zwarte plekken op en de benedenramen der kerk schoten pijlen van geel licht ver over de eindelooze golvingen. De jonge Ethan Frome liep met een vluggen stap door de verlaten straat, langs de bank en Michael Eady's nieuwen baksteenen winkel en advocaat Varnum's huis met de twee zwarte Noorsche sparren aan het hek. Tegenover het hek van Varnum, waar de weg daalde naar het Corbury-dal, verhief de kerk haar slanke, blanke 24 spits en haar smalle zuilengang. Terwijl de jonge man erheen liep, vormden de bovenramen een zwarte arcade langs den zijmuur van het gebouw, maar uit de lagere openingen, aan den kant, waar de grond steil helde naar den weg naar Corbury, schoot het licht zijn lange pijlen, verlichtte versche sporen in het pad, dat naar de deur leidde, en het onder een aangrenzende schuur een rij sleden met zwaar bedekende paarden zien. De avond was volkomen stil en de lucht zóó droog en helder, dat men de koude zoo goed als niet voelde. Frome kreeg als het ware den indruk, dat er in het geheel geen atmospheer was, alsof er niets ijlers dan aether was tusschen de witte aarde onder zijn voeten en den metaalachtigen koepel boven hem. „Het is alsof je in een luchtledige klok bent," dacht hij. Vier of vijf jaar vroeger had hij in een technologisch college te Worchester een cursus van één jaar gevolgd en met een professor in de natuurkunde in het laboratorium gebeunhaasd; en de indrukken, welke hij bij die „studie" gekregen had, doemden op de meest onverwachte oogenblikken nog op door de totaal andere gedachten-associaties, waarin hij sindsdien geleefd had. De dood van zijn vader en de daarop volgende tegenslagen hadden een vroegtijdig einde aan Ethan's studies gemaakt; maar hoewel zij niet lang geduurd hadden om van veel praktisch nut voor hem te zijn, hadden zij toch zijn phantasie 25 „Dacht je, dat ik je vergeten had, Matt?" vroeg hij met onnoozele vroolijkheid. „Ik dacht, dat je me misschien niet kon komen halen," antwoordde zij ernstig. „Niet kunnen? Wat ter wereld zou het mij beletten?" „Ik wist, dat Zeena zich vandaag niet al te goed voelde." „O, die ligt al lang in bed." Hij hield even op - een vraag worstelde in hem. „Was je dus van plan heelemaal alleen naar huis te loopen?" „O, ik ben niet bang," lachte zij. Zij stonden daar samen in de schaduw der boomen, terwijl een ledige wereld wijd en grijs onder de sterren om hen heen schemerde. Eindelijk waagde hij zijn vraag. „Als je dacht, dat ik niet gekomen was, waarom ben je dan niet met Denis Eady teruggereden?" „Lieve hemel, waar heb jij gestaan? Hoe weet jij dat? Ik heb je heelemaal niet gezien!" Haar verbazing en zijn lachen vereenigden zich als lentebeken bij het invallen van den dooi. Ethan had het gevoel alsof hij iets kranigs en ingenieus gedaan had. Om de uitwerking langer te doen duren, zocht hij naar een prachtigen zin en in een gegrom van verrukking klonk van zijn lippen. „Ga mee." Hij Het zijn arm door den hare glijden, zooals Eady gedaan had, en hij verbeeldde zich, dat die 43 zacht tegen haar zijde gedrukt werd; maar geen van beiden bewogen zij zich. Het was zóó donker onder de sparren, dat hij nauwhjks den vorm van haar hoofd naast zijn schouder zien kon. De begeerte kwam in hem op zijn hoofd wat te buigen en zijn wangen langs haar shawl te strijken. Hij zou daar wel den heelen nacht met haar in de duisternis hebben willen staan. Zij deed een paar stappen en bleef dan weer staan boven de helling van den weg naar Corbury. De ijsachtige glooiing, ingekorven door tallooze slede-ijzers, zag er uit als een door reizigers bekraste hotelspiegel. „Voor de maan onderging, waren er hier een heel boel aan het sleeën," zeide zij. „Zou jij ook wel eens een avond met hen willen sleeën?" vroeg hij. „Zou jij het willen, Ethan? Het zou zalig zijn!" „Willen we morgen gaan, als er maan is?" Zij aarzelde en drukte zich dichter tegen hem aan. „Ned Hale en Ruth Varnum zijn bijna tegen den grooten olm beneden gereden. We dachten vast, dat zij dood waren." Haar huivering liep langs zijn arm. „Zou het niet vreeselijk geweest zijn? Zij zijn zoo gelukkig!" „O, Ned kan niet zoo bijzonder sturen. Ik zou jou zonder ongelukken beneden brengen!" zeide hij minachtend. Hij was zich bewust, dat hij evenals Denis Eady aan het „grootspreken" was, maar zijn reactie van 44 blijdschap had hem uit zijn gewone doen gebracht en de stembuiging, waarmede zij van het verloofde paar: „Zij zijn zoo gelukkig!" gezegd had. deed de woorden zoo klinken alsof zij aan zichzelf en hem gedacht had. „Maar die olm is en blijft gevaarlijk. Ze moesten hem omhakken." „Zou jij er met mij bang voor zijn?" „Ik heb je al gezegd, dat ik niet iemand ben om bang te zijn," antwoordde zij onverschillig en plotseling begon zij met een vluggen pas verder te loopen. Deze veranderingen in haar gemoeó!sstemming vormden de wanhoop en het geluk van Ethan Frome. Haar stemmingswisselingen waren even onberekenbaar als de fladderingen van een vogel in de takken. Het feit, dat hij het recht niet had zijn gevoelens te laten blijken en daardoor de hare tot uiting te dwingen, bewerkte, dat hij een phantastisch gewicht hechtte aan iedere verandering in haar blik en haar toon. Nu eens dacht hij, dat zij hem begreep, en werd bang; dan weer wist hij zeker, dat zij hem met begreep, en werd wanhopig. Dien avond deed de druk van opeengehoopte angstige voorgevoelens de schaal overslaan naar wanhoop en haar onverschilligheid was des te verkülender na de warmte der blijdschap, waarin zij hem gedompeld had door niet met Denis Eady te willen medegaan. Naast haar klom hij den 45 School House Hül op en zwijgend liep hij naast haar verder tot zij bij het laantje kwamen, dat naar den zaagmolen leidde; toen werd de behoefte om zekerheid te krijgen te sterk voor hem, „Je zou me dadelijk gevonden hebben, als je niet teruggegaan was, om dien laatsten dans met Denis te dansen." begon hij onhandig. Hij kon den naam niet uitspreken zonder dat zijn keelspieren verstijfden. „Maar hoe kon ik weten, dat jij daar was, Ethan?" „De vermoed, dat wat de menschen zeggen waar is," bitste hij tegen haar in plaats van een antwoord te geven op haar vraag. Zij bleef plotseling staan en in de duisternis voelde hij, dat zij haar gelaat ophief naar het zijne. „Zoo, en wat zeggen de menschen?" „Het is natuurlijk genoeg, dat je van ons weggaat," hakkelde hij verder, zijn eigen gedachtengang volgend, „Zeggen ze datV spotte zij terug; dan plotseling op heel anderen toon. „Je bedoelt, dat Zeena - niet langer tevreden over mij is?" aarzelde zij. Zij hadden elkaar losgelaten en zij stonden daar roerloos, beiden trachtend eikaars gelaatstrekken te zien. „Ik weet heel goed, dat ik lang zoo flink niet ben als ik moest zijn," ging zij voort, terwijl hij vergeefs naar woorden zocht. „Er zijn heel wat 46 dingen, die een dienstmeisje goed zou kunnen doen en waar ik nog onhandig voor sta — en ik heb niet veel spierkracht in mijn armen. Maar als ze het me maar zeggen wou, dan zou ik het probeeren. Je weet, dat ze zoo goed als nooit iets zegt, en toch kan ik soms zien, dat zij niet tevreden is, en dan weet ik niet waarom/' Met een plotselinge vlaag van verontwaardiging wendde zij zich tót hem: „Jij hadt het me moeten zeggen, Ethan Frome - jij hadt het me moeten zeggen! Tenzij jij ook wil, dat ik wegga Tenzij hij ook wilde, dat zij wegging! De kreet was balsem voor zijn ruwe wond. De stalen hemelen schenen te smelten en geluk te laten neerdroppelen. Weer zocht hij naar het woord, dat aan alles uitdrukking moest geven en weer vond hij - zijn arm weer in den hare - slechts een diep gebromd: „Kom mee." Zwijgend Hepen zij verder door de donkerte van de door dennen beschaduwde laan, waar Ethan's zaagmolen door den avond opdoemde, en daaruit weer in de betrekkelijke helderheid der velden. Aan de andere zijde van de dennenhaag spreidde het open land zich grijs en eenzaam ónder de sterren voor hen uit. Nu en dan bracht hun weg hen onder de schaduw van een overhangenden boom of door de Hchte donkerte van een groepje bladerlooze struiken. Hier en daar stond een hoeve ver weg tusschen de velden, 47 Zonder een woord te zeggen, ging zij ter zijde staan en Mattie en Ethan hepen de keuken in, die na de droge koude van den avond de doodsche kilte had van een grafgewelf, „Ik dacht, dat je ons heelemaal vergeten hadt, Zeena," lachte Ethan, terwijl hij de sneeuw van zijn schoenen stampte. „Neen. Ik voelde me zóó akelig, dat ik niet slapen kon." Mattie kwam naar haar toe, terwijl zij haar shawl afdeed - de kleur van de kersenshawl op haar frissche lippen en wangen. „Wat vind ik dat naar, Zeena! Kan ik iets voor je doen?" „Neen, niets." Zeena wendde zich tot haar man. „Je hadt die sneeuw wel buiten kunnen afstampen," zeide zij. .. Uit de keuken ging zij hen voor; dan bleef zn staan in de hall en hield de lamp op armshoogte, als om ze voor te lichten op de trap. Ethan bleef ook staan en deed alsof hij zocht naar den haak, om zijn jas en muts op te hangen. De deuren der twee slaapkamers waren vlak tegenover elkaar op het smalle bovenportaal en dezen avond vond hij het bijzonder weerzinwekkend, dat Mattie hem met Zeena de slaapkamer zou zien binnengaan. „Ik zal nog een oogenblikje beneden blijven," zeide hij, terwijl hij zich omkeerde, als om naar de keuken terug te gaan. 52 Zena keerde zich om en keek hem aan. „Wat wü jij hier beneden nog uitvoeren?" „Ik moet de boeken van den molen nog even doorkijken." Zij bleef hem aanstaren; het licht van de kaplooze lamp deed met mikroskopische wreedheid de gemelijke lijnen van haar gezicht uitkomen. „Op dit uur van den nacht? Je zal een doodelijke kou vatten. Het fornuis is al lang uit." Zonder te antwoorden, liep hij naar de keuken. Terwijl hij dat deed, kruiste zijn blik dien van Mattie en hij verbeeldde zich, dat een vluchtige waarschuwing door haar oogwimpers straalde. Het volgende oogenblik vielen zij neer op haar blozende wangen en begon zij voor Zeena de trap op te loopen. „Dat is zoo. Het is hier beneden afschuwlijk koud," stemde Ethan toe; en met gebogen hoofd liep hij achter zijn vrouw de trap op en volgde haar over den drempel van hun slaapkamer. 53 herinnerde zich nog hoe zij er als een zwak wezentje had uitgezien, toen hij haar van het station gehaald had. En hoe had zij den heelen eersten winter gerild van de koude, wanneer de Noorderstormen de dunne planken deden schudden en de sneeuw als hagel tusschen de loszittende ruiten joeg. Hij was bang geweest, dat zij een afkeer zou krijgen van het harde leven, de koude en de eenzaamheid; maar nooit had zij één blijk van ontevredenheid gegeven. Zeena was van oordeel, dat Mattie wel verplicht was zich in Starkfield zoo gelukkig mogelijk te voelen, daar zij nergens anders heen kon gaan, maar Ethan vond die redeneering niet voldoende. In haar eigen geval paste Zeena tenminste dit principe zeker met toe* Hij voelde des te meer medelijden voor het jonge meisje, omdat het ongeluk haar in zekeren zin onder hun dak gebracht had. Mattie Silver was de dochter van een neef van Zenobia Frome, die zijn familie met gemengde gevoelens van bewondering en afgunst bezield had door van de heuvels af te dalen naar Connecticut, waar hij met een meisje uit Stamford getrouwd en de opvolger van haar vader in een drogisterij geworden was. Ongelukkig was Orin Silver, een man met verreikende eerzucht, te vroeg gestorven, om te bewijzen, dat het einde de middelen heiligt. Zijn boekhouding bracht slechts aan het licht, wat de 56 middelen waren geweest; en deze waren van dien aard, dat het voor zijn vrouw en zijn dochter een geluk mocht heeten, dat zijn boeken pas na zijn indrukwekkende begrafenis gecontroleerd werden. Zijn vrouw stierf door die onthulling en Mattie bleef op haar twintigste jaar alleen op de wereld, om met vijftig dollar - de opbrengst van den verkoop van haar piano - den strijd om het bestaan aan te binden. En voor dien strijd was haar uitrusting, hoe gevarieerd die ook mocht zijn, niet voldoende. Zij kon een hoed opmaken, „Curfew shall not ring to-night", reciteeren en „The Lost Chord" en een potpourri uit „Carmen" spelen. Toen zij het veld van haar bezigheden probeerde uit te breiden in de richting van stenographie en boekhouden, begaven haar krachten haar en zes maanden staan achter de toonbank van een warenhuis werkte er niet toe mede, om die krachten te herstellen. Haar naaste bloedverwanten waren ertoe verleid hun spaarduitjes toe te vertrouwen aan haar vader en hoewel zij zich na zijn dood zonder morren van de Christelijke plicht om kwaad met goed te vergelden, kweten door zijn dochter alle goede raadgevingen, waarover zij beschikten, te schenken, kon men nauwhjks van hen verwachten, dat zij die raadgevingen aanvulden met stoffelijke hulp. Maar toen Zenobia's dokter haar aanried naar iemand uit te zien, die haar behulpzaam kon zijn in het 57 juist die vlug voorbijgaande, bijna niet opV te merken teekenen als die, welke hem op bepaalde wolkelooze ochtenden zeiden, dat het, voor het avond was, regenen zou. Zijn vrees was zóó sterk, dat hij - echt iets voor een man - trachtte de zekerheid uit te stellen. Het hout halen was niet klaar voor den middag en daar het hout afgeleverd moest worden aan Andrew Hale, den aannemer van Starkfield, was het werkelijk makkelijker voor Ethan Jotham Powell, die bij hem in dienst was, te voet terug te sturen naar de hoeve en zelf de lading naar het dorp te brengen. Hij was op de houtblokken geklommen en zat er schrijlings op vlak bij zijn ruige paarden, toen hij plotseling tusschen zichzelf en hun dampende nekken een visioen zag van den waarschuwenden blik, dien Mattie hem den vorigen avond toegeworpen had. „Als er moeilijkheden komen, wil ik erbij zijn," was zijn vage overpeinzing, toen hij Jotham onverwacht toeschreeuwde de paarden uit te spannen en naar den stal terug te brengen. Het was een langzame terugwandeling door de Zware velden en toen de twee mannen in de keuken kwamen, nam Mattie juist de koffie van het fornuis en zat Zeena reeds aan tafel. Haar man bleef van verbazing staan, toen hij haar zag. In plaats van haar gewonen katoenen peignoir en haar gebreide shawl had zij haar besten bruinen 59 merinos-japon aan en boven haar dunne haarlokken, waarin de golvingen van de friseertangetjes nog zichtbaar waren, verrees een harde, loodrechte muts, waarvan Ethan zich het beste herinnerde, dat hij er in het Emporium te Bettsbridge vijf dollar voor had moeten betalen. Naast haar op den grond stonden zijn oud valies en een in couranten gewikkelde hoedendoos. „Lieve hemel, waar ga jij naar toe, Zeena?" riep hij. „Ik heb die pijnlijke scheuten weer zoo erg teruggekregen, dat ik vannacht in Bettsbridge bij tante Martha Pierce ga logeeren, om dien nieuwen dokter te raadplegen," antwoordde zij op zakelijknuchteren toon, alsof zij gezegd had, dat zij in de provisiekast naar de inmaak of boven op zolder naar de wasch ging kijken. Ondanks haar zittende levenswijze waren dergelijke plotselinge besluiten niet zonder precedent in Zeena's leven. Een paar maal had zij reeds onverwacht Ethan's valies ingepakt en was naar Bettsbridge, ja zeifis naar Springfield gegaan, om een nieuwen dokter te raadplegen, en haar man had geleerd tegen die tochten op te zien, omdat zij zooveel geld kostten. Zeena kwam altijd beladen met dure geneesmiddelen terug en aan haar laatste bezoek aan Springfield had hij de beste herinneringen door het feit, dat zij twintig dollar uitgegeven had voor een electrische batterij, die 60 zij nooit had leeren gebruiken. Maar op dit oogenblik was zijn gevoel van verUchting zoo groot, dat het alle andere gevoelens naar den achtergrond drong. Hij twijfelde er nu niet langer aan, dat Zeena de waarheid gesproken had, toen zij den vorigen avond zeide, dat zij zich „te akelig" voelde om te slapen: haar plotseling besluit om medische hulp te zoeken bewees, dat zij, zooals gewoonlijk, geheel in haar gezondheidstoestand opging. Als verwachtte zij een protest, ging zij op klagenden toon voort: „Als jij het te druk hebt met hout halen, dan kan je me zeker wel met den vos tijdig genoeg door Jotham Powell naar de Flats laten brengen, dat ik den trein haal." Haar man hoorde nauwlijks wat zij zeide. 's Winters reed er geen diligence tusschen Starkfield en Bettsbridge en er stopten maar heel weinig treinen te Corbury Flats, Een vlugge berekening leerde Ethan, dat Zeena niet voor den volgenden avond op de hoeve terug kon zijn*. * „Als ik gedacht had, dat je er bezwaar tegen zou maken, dat Jotham Powell mij wegbrengt —" begon zij weer alsof zijn zwijgen een weigering beteekende. Wanneer zij op het punt stond weg te gaan, werd zij altijd meegesleurd door een woordenvloed. „Het eenige, wat ik weet," ging zij voort, „is, dat het, zooals het nu met mij gaat, met lang meer kan duren. De pijnen zitten nu al 61 hij niet aanbood haar zelf naar de Flats te brengen en Jotham Powell het hout naar Starkfield te laten rijden, en hij kon niet dadelijk een voorwendsel vinden waarom hij dat niet deed; dan zeide hij: „Ik zou je zelf wel brengen, maar ik moet geld voor het hout krijgen." Zoodra de woorden over zijn lippen waren, had hij er spijt over, niet alleen omdat zij met in overeenstemming waren met de waarheid - er bestond geen enkele kans, dat hij contante betaling van Hale zou krijgen - maar ook omdat hij uit bittere ervaring wist hoe onvoorzichtig het was Zeena te laten denken, dat hij op den vooravond voor haar therapeutische excursies over contanten beschikken kon. Op dit oogenblik echter was het zijn eenige wensen den langen rit met haar achter den vos, die nooit uit den stap kwam, te vermijden. Zeena antwoordde niet; zij scheen niet gehoord te hebben wat hij gezegd had. Zij had haar bord reeds opzij geschoven en was bezig een drankje te schenken uit een groote fiesch, die naast haar gestaan had. „Het heeft me geen steek geholpen, maar ik kan het net zoo goed opgebruiken," zeide zij, en terwijl zij de ledige fiesch naar Mattie toe schoof, voegde zij eraan toe: „Als je de leehjke lucht eruit kan krijgen, kan die nog wel dienen voor ingemaakt zuur." 63 zijn merg verwarmd. Te Worchester had hij het in zijn binnenste, hoewel hij den naam had éénzelvig te zijn en niet van pretjes te houden, altijd heerlijk gevonden, als hij op zijn rug geklopt en als „Old Ethe" of „Old StifF' aangesproken werd; en het ophouden van dergelijke familiariteiten had hem de verkilling van zijn terugkeer naar Starkfield des te scherper doen gevoelen. Daar had de stilte zich jaar na jaar om hem verdiept. Na den dood van zijn vader alleen achtergebleven, om den last van hoeve en molen te dragen, had hij geen tijd gehad voor vroohjk en gezellig rondslenteren in het dorp; en toen zijn moeder ziek werd, werd de eenzaamheid in het huis nog drukkender dan die op de velden. Zijn moeder was in haar goede dagen een gezellige „babbelaarster'* geweest, maar na haar ziekte hoorde men den klank van haar stem slechts hoogst zelden, ofschoon zij haar spraakvermogen niet verloren had. Wanneer hij haar soms tijdens lange winteravonden in wanhoop vroeg waarom zij geen woord zeide, placht zij haar vinger op te steken en te antwoorden: „Omdat ik luister"; en in stormnachten, wanneer de wind loeide om het huis, klaagde zij, als hij tot haar sprak: „Ze praten daarbuiten zóó hard, dat ik je niet verstaan kan." Eerst toen zij in het laatste stadium van haar ziekte was en zijn nicht Zenobia Pierce uit het naaste dal overkwam om hem bij de verpleging 66 van zijn moeder te helpen, werd er weer een menschelijke stem in het huis gehoord. Na de doodsche stilte van zijn lange gevangenschap klonk Zeena's luidruchtigheid hem als muziek in de ooren. Hij voelde, dat hij misschien „denzelfden weg opgegaan zou zijn" als zijn moeder, indien het geluid van een nieuwe stem zijn krachten niet was komen stalen. Zeena scheen zijn toestand met één oogopslag te begrijpen. Zij lachte hem uit, omdat hij de allereerste verplegingsbeginselen niet kende, en zeide, dat hij maar „ophoepelen" en haar voor alles moest laten zorgen. Het bloote feit, dat hij haar bevelen opvolgde, dat hij zich weer vrij voelde om aan het werk te gaan en met andere menschen te praten, herstelde zijn verstoord evenwicht en maakte zijn besef van wat hij haar verschuldigd was sterker. Haar flinkheid beschaamde en verblindde hem. Zij scheen bij instinct al de huishoud-wijsheid te bezitten, welke zijn lange leertijd hem met deelachtig had doen worden. Toen het einde kwam, moest zij hem zeggen de paarden in te spannen en den begrafenisondernemer te gaan halen, en zij vond het „gek", dat hij niet bij voorbaat besloten had wie de kleeren van zijn moeder en de naairnachine krijgen zou. Toen hij haar na de begrafenis aanstalten zag maken om te vertrekken, werd hij aangegrepen door een onberedeneerden angst om alleen op de hoeve gelaten te worden; en vóór hij 67 wist wat hij deed had hij haar gevraagd bij hem te blijven. Later heeft hij heel dikwijls gedacht, dat dit niet gebeurd zou zijn. als zijn moeder in het voorjaar gestorven was in plaats van in den winter,.. Toen zij trouwden, kwamen zij overeen, dat zij, zoodra hij de financieele moeilijkheden, voortvloeiend uit Mrs. Frome's lange ziekte, te boven was, de hoeve en den zaagmolen verkoopen en hun geluk in een groote stad beproeven zouden. Ethan's liefde voor de natuur nam niet den vorm van een voorkeur voor landbouw aan. Hij had altijd graag ingenieur willen worden en in steden wonen, waar hij naar lezingen en bibliotheken kon gaan en waar ,,fhnke kerels groote dingen deden". Toen hij tijdens zijn studietijd in Worchester als ingenieur bij een werk in Florida opgetreden was, werd zijn geloof in zijn capaciteiten zoowel als zijn begeerte om de wereld te zien des te grooter; en hij wist voor zichzelf zeker, dat het met een „handige" vrouw als Zeena niet lang zou duren of hij zou zich daar een plaats in veroveren. Zeena's geboortedorp was iets grooter en iets dichter bij den spoorweg dan Starkfield en zij had haar man van den beginne af duidelijk laten voelen, dat leven op een geïsoleerde hoeve niet was wat zij verwacht had, toen zij trouwde. Maar er kwamen niet gauw koopers en terwijl Ethan op hen wachtte, leerde hij de onmogelijkheid inzien, 68 om haar over te planten. Zij verkoos laag neer te zien op Starkfield, maar zij zou met gewoond kunnen hebben in een plaats, die op haar neerzag. Zelfs Bettsbridge of Shadd's Falls zouden niet voldoende notitie van haar genomen hebben en in de grootere steden, die Ethan aantrokken, zou haar persoonlijkheid geheel verloren gegaan zijn. En binnen een jaar na hun huwlijk vertoonde zij symptomen van ,,ziekelijkheid", die haar zelfs in een streek, rijk aan pathologische gevallen, tot een der meest besproken figuren maakte. Toen zij zijn moeder was komen verplegen, had Ethan haar de verpersoonlijkte gezondheid gevonden; maar hij begreep weldra, dat zij haar bedrevenheid als verpleegster geheel verkregen had door het nauwkeurig waarnemen van haar eigen ziektesymptomen. Dan begon ook zij weinig te praten. Misschien was het het onvermijdelijk gevolg van het leven op de hoeve, of misschien, zooals zij soms zeide, omdat Ethan „nooit luisterde". De beschuldiging was niet geheel zonder grond. Wanneer zij sprak, was het slechts om te klagen, en te klagen over dingen, die hij niet bij machte was te verhelpen; en om een opwelling tot ongeduldige antwoorden te bedwingen, had hij in den beginne de gewoonte aangenomen haar geen antwoord te geven en ten slotte om aan andere dingen te denken, wanneer Zij sprak. 69 In den laatsten tijd had hij echter meermalen redenen gehad om haar nauwkeuriger gade te slaan; haar stilzwijgen begon hem te verontrusten. Hij herinnerde zich de toenemende stilzwijgendheid van zijn moeder en vroeg zich af of Zeena ook ..vreemd" zou worden. Dit kwam dikwijls bij vrouwen voor, dat wist bij. Zeena, die de pathologische kaart der geheele streek op haar duimpje kende, had, terwijl zij zijn moeder verpleegde, verscheidene van dergelijke gevallen genoemd; en hij zelf kende sommige eenzaam gelegen hoeven in de buurt, waar door die ziekte getroffen ongelukkigen wegkwijnden en wegteerden; en andere, waar de dood onmiddelhjk na het eerste optreden der symptomen gevolgd was. Wanneer hij naar Zeena's gesloten gelaat keek, voelde hij soms de verkilling van dergelijke onheilspellende voorteekenen. Bij andere gelegenheden scheen echter haar zwijgen iets opzettelijks, ten einde verreikende plannen, geheimzinnige conclusies, getrokken uit verdenkingen en gevoelens van wrok, die hij onmogelijk raden kon, te verbergen. Deze laatste veronderstelling was zelfs nog verontrustender dan de eerste; en dat was degene, die den vorigen avond, toen hij haar in de keukendeur had zien staan, bij hem opgekomen was. Nu had haar vertrek naar Bettsbridge hem weer gerust gesteld en al zijn gedachten waren geconcentreerd op het vooruitzicht een avond met 70 Verwonderd de deur gesloten te vinden, rammelde hij hard met den knop; maar dan bedacht hij, dat Mattie alleen was en dat het van zelf sprak, dat zij bij het vallen van den avond de buitendeuren afsloot. Hij stond in de duisternis te wachten op het hooren van haar stap. Maar die stap kwam niet en nadat hij vergeefs gespannen geluisterd had, riep hij hard met een stem, die trilde van vreugde: „Allo, Matt!" Stilte antwoordde hem; maar een paar minuten later hoorde hij een geluid op de trap en zag hij een lichtlijn om de deurpost zooals hij die den avond te voren gezien had. Zoo vreemd was de overeenkomst, waarmede de incidenten van den vorigen avond zich herhaalden, dat hij, toen hij den sleutel hoorde omdraaien, half verwachtte zijn vrouw op den drempel te zullen zien; maar de deur ging open en Mattie stond voor hem. Zij stond daar zooals Zeena er met een opgeheven lamp in haar hand tegen den zwarten achtergrond der keuken gestaan had. Zij hield het licht op dezelfde hoogte en het liet met dezelfde duidelijkheid haar slanken jongen boezem en den bruinen pols, niet grooter dan die van een kind, zien. Dan wierp het een glanzende vlek op haar lippen, omrandde haar oogen met een fluweelen schaduw en legde een melkachtige blankheid boven de zwarte welving van haar wenkbrauwen. 78 Zij had haar gewonen donkeren japon aan en er was geen lint om haar hals, maar in haar haar had zij een vuurrooden strik gestoken. Deze cijns aan het ongewone verheerlijkte haar. Zij scheen Ethan grooter, voller, vrouwelijker in gestalte en beweging toe. Zij ging, terwijl hij binnenkwam, stil glimlachend iets ter zijde staan en liep dan met iets zachts en zwevends in haar gang van hem weg. Zij zette de lamp op tafel en hij zag, dat die voor het avondeten zorgvuldig gedekt was met versche pannekoeken, gestoofde rijsbessen en zijn Hevelingszuur in een vroolijke, roode glazen schaal. Een vroolijk vuur gloeide in het fornuis en de kat lag, languit ervoor, met een lodderig oog naar de tafel te kijken. Een gevoel van behagelijkheid benauwde Ethan bijna. Hij ging naar de gang om zijn jas op te hangen en zijn natte schoenen uit te trekken. Toen hij weer binnenkwam, had Mattie den theepot op de tafel gezet en wreef de kat zich vleiend tegen haar enkels. „Maar poes! Ik was bijna over je gestruikeld," riep zij, terwijl een lach door haar oogwimpers glansde. Weer voelde Ethan een plotselingen steek van jalousie. Zou het mogelijk kunnen zijn, dat zijn komst haar zoo'n blozend gelaat gaf? „En nog bezoek gehad?" vroeg hij, terwijl hij Zich bukte, om te kijken of het fornuis nog goed vast zat. 79 Zij knikte en lachte: „Ja, een!" En hij voelde, dat een zwarte wolk zich op zijn voorhoofd legde. „En wie was dat?" vroeg hij, terwijl hij zich oprichtte om haar van ter zijde een blik toe te werpen. Haar oogen dansten van ondeugendheid. „O, Jotham Powell. Toen hij terugkwam, is hij even binnen geloopen om een kop koffie te vragen voor hij weer naar huis ging." De zwarte wolk trok weg en licht overstroomde weer Ethan's brein. „Is dat alles? Je hebt hem toch zeker een kop gegeven?" En na een korte stilte achtte hij het noodig eraan toe te voegen: „Hij heeft Zeena zeker zonder ongelukken naar de Flats gebracht?" „O ja; en ze had tijd in overvloed." De naam wierp een verlrilling tusschen hen en Zij stonden elkaar een oogenblik van terzijde aan te kijken vóór Mattie met een verlegen glimlachje zeide: „Het wordt tijd voor het avondeten." Zij schoven hun stoelen naar de tafel en de kat sprong ongevraagd tusschen hen in op Zeena's ledigen stoel. „O, poes!" zeide Mattie en zij lachten weer. Een oogenblik te voren had Ethan zich op den rand van welsprekendheid gevoeld; maar het noemen van Zeena's naam had zijn tong verlamd. Mattie scheen de aanstekelijkheid van zijn verlegenheid te voelen en zat met neergeslagen oog80 leden met kleine teugjes haar thee te drinken, terwijl hij een onverzadelijken trek in pannekoeken en ingelegd zuur veinsde. Eindelijk nam hij een grooten slok thee, schraapte zijn keel en Zeide: „Het ziet er naar uit of we nog meer sneeuw krijgen." Zij veinsde groote belangstelling. „Denk je? Zou Zeena daardoor niet thuis kunnen komen?" Zij kreeg een vuurroode kleur, toen de vraag haar ontsnapte, en zette weer vlug het kopje, dat zij juist opgenomen had, neer. Ethan nam nog een portie ingelegd zuur. „Daar kan je in dezen tijd van het jaar nooit iets van zeggen. De sneeuw hoopt zich op de Flats zoo op." De naam had hem weer verlamd en weer kreeg hij het gevoel alsof Zeena in de kamer tusschen hen was. „O, poes, je bent veel te gulzig!" riep Mattie. Ongemerkt was de kat op haar fluweelen pooten van Zeena's stoel op de tafel geslopen en strekte nu heimelijk haar lichaam uit in de richting van het melkkannetje, dat tusschen Ethan en Mattie in stond. Beiden bogen zij zich op hetzelfde oogenblik voorover en hun handen vonden elkaar op het oor van het kannetje. Mattie's hand was onder en Ethan hield de zijne er een oogenblik langer dan noodig was op gedrukt. De kat, van deze ongewone demonstratie profiteerend, trachtte ongemerkt een terugtocht uit te voeren en Ethan Frome. gj kwam, terwijl zij dat deed, in het zuurschaaltje terecht, dat op den grond kapot kletste. In een oogwenk was Mattie van haar stoel opgesprongen en lag zij op haar knieën bij de scherven. „O, Ethan, Ethan - hij is heelemaal aan stukken! Wat zal Zeena zeggen 1" Maar nu had hij al zijn moed bij elkaar. „Nou, dat zal zij in ieder geval aan de kat moeten zeggen!" antwoordde hij lachend, terwijl hij naast Mattie neerknielde, om het drijvende zuur op te visschen. Met angstige oogen keek zij hem aan, „Ja, maar zie je, ze wou nooit, dat die schaal gebruikt werd, ook al waren er menschen op visite; en ik moest op het trapleertje klimmen, om het ding van de bovenste plank van het porceleinkastje te krijgen, waar zij het met al haar mooie dingen bewaarde; en natuurlijk zal zij willen weten waarom ik het gedaan heb -" Het geval was zóó ernstig, dat het al de latente doortastendheid van Ethan wakker riep. „Ze behoeft er niets van te weten, als jij je mond houdt. Ik zal morgen een precies eendere koopen. Waar komt die schaal vandaan? Als het moet, zal ik er naar Shadd's Falls voor gaan." „O, je zal nooit een precies eender schaaltje krijgen. Het was een huwlijkscadeau - herinner je je dat niet? Het kwam heelemaal uit Phila- 82 delphia, van Zeena's tante, die met den dominee getrouwd is. Daarom wou zij het nooit gebruiken. O, Ethan, Ethan, wat ter wereld moet ik doen?" Zij begon te huilen en hij had het gevoel alsof al haar tranen als gloeiend lood over hem uitgestort werden. „Huil toch niet, Matt - o, huil toch niet!" Zij richtte zich met moeite op en hij stond ook op en volgde haar machteloos, terwijl zij de stukken glas op het keukenbuffet uitspreidde. Het scheen hem toe alsof de versplinterde brokstukken van hun avond daar lagen, „Allo, geef ze mij," zeide hij op een plotseling autoritairen toon. Zij ging terzijde staan, instinctief gehoorzamend aan zijn bevelenden toon. „O, Ethan, wat ga je doen?" Zonder te antwoorden nam hij de stukken glas in zijn breede handpalm en liep de keuken uit en de gang in. Daar stak hij een stuk kaars aan, deed de porceleinkast open, rekte zijn langen arm uit naar de hoogste plank en legde de stukken zóó nauwkeurig tegen elkaar, dat een nauwkeurige inspectie hem overtuigde van de onmogelijkheid om van beneden te zien, dat het schaaltje gebroken was. Als hij het morgen aan elkaar lijmde, zou het maanden kunnen duren vóór zijn vrouw ontdekte wat er gebeurd was, en inmiddels zou hij toch heel goed mogelijk in Shadd's Falls 83 of Bettsbridge een precies eender schaaltje kunnen krijgen. Nadat hij zich overtuigd had. dat er geen kans op een onmiddellijke ontdekking bestond, ging bij met een veerkrachtigen stap terug naar de keuken, waar hij Mattie vond, die troosteloos de laatste stukjes zuur van den grond opraapte. „Het is in orde, Matt. Allo, laten we afeten," beval hij. Geheel gerust gesteld, keek zij hem door haar met tranen behangen wimpers stralend aan en zijn ziel zwol op van trots, toen hij zag, hoe zijn toon haar bedwong. Zij vroeg hem zelfs niet wat hij gedaan had. 84 V TOEN de maaltijd geëindigd was, nam Mattie de tafel af, terwijl Ethan naar de koeien ging kijken en nog even het huis omliep, om te zien of alles in orde was. De aarde lag donker onder een bewolkten hemel en het was zóó stil in de lucht, dat hij nu en dan ver weg op den rand van het bosch een klomp sneeuw van een boom hoorde ploffen. Toen hij in de keuken terugkwam, had Mattie zijn stoel bij het fornuis geschoven en was zij zelf met haar naaiwerk dicht bij de lamp gaan zitten. Het tooneel was precies zooals hij het zich dien ochtend gedroomd had. Hij ging zitten, haalde zijn pijp uit zijn zak en strekte zijn voeten uit naar den vuurgloed. Zijn hard werken van dien dag in de koude lucht deed hem zich dadelijk lui en behagelijk voelen en hij had een vaag besef in een andere wereld te zijn, waarin alle warmte en harmonie was en de tijd geen verandering brengen 85 kon. Het eenige, wat een volkomen geluksgevoel in den weg stond, was het feit, dat hij van de plek, waar hij zat, Mattie niet kon zien; maar hij was te indolent om zich te bewegen en na eenige oogenblikken zeide hij: „Kom hier bij het fornuis zitten l" Zeena's ledige schommelstoel stond tegenover hem. Mattie stond gedwee op en ging erin zitten. Toen haar jong breed hoofd zich afteekende tegen het lappenkussen, dat gewoonlijk het schrale en magere gelaat van zijn vrouw omlijstte, kreeg Ethan een schok. Het was bijna alsof het andere gezicht, het gezicht van de weggegane vrouw, dat van de binnendringster verdrongen had. Na een oogenblik scheen Mattie door hetzelfde gevoel van gedwongenheid aangegrepen te worden. Zij veranderde haar houding, bukte zich voorover, om haar hoofd over haar werk te buigen, zoodat hij slechts het puntje van haar neus en den rooden glans van haar haar kon zien; dan stond zij op, zeide, dat zij niet kon zien te naaien, en ging terug naar haar stoel bij de lamp. Ethan zocht een voorwendsel om op te staan, deed een schep kolen op het fornuis en schoof, toen hij weer ging zitten, zijn stoel wat terzijde, zoodat hij haar profiel en het op haar handen vallende lamplicht kon zien. De kat, die onbegrijpelijk naar deze ongewone bewegingen gekeken had, sprong nu in Zeena's stoel, rolde zich 86 in een bal op en ging met samengeknepen oogen naar hen liggen kijken. Een diepe rust viel in de keuken. De klok tikte boven het buffet, een stuk verkoold hout viel nu en dan in de lade van het fornuis en de zacht-scherpe geur der geraniums vermengde zich met de lucht van Ethan's rook, die een blauwen mist om de lamp begon te weven en zijn grijsachtige spinnewebben in de donkere hoeken der keuken te hangen. Alle gedwongenheid tusschen hen tweeën was nu verdwenen en zij begonnen vrijuit en eenvoudig te praten. Zij spraken over alledaagsche dingen, over kans op sneeuw, over het volgende feest in de kerk, over de amourettes en kibbelarijen van Starkfield. Het gewone, alledaagsche karakter van hun gesprek gaf Ethan een illusie van een reeds lang bestaande intimiteit, welke geen uitbarsting van emotie zou hebben kunnen geven, en hij het zijn phantasie aan het werk gaan op de fictie, dat zij hun avonden altijd zoo hadden doorgebracht en dat zij die altijd zoo zouden blijven doorbrengen. „Dit is de avond, dat we zouden zijn gaan sleeën, Matt," zeide hij eindelijk met het heerlijke gevoel, terwijl hij sprak, dat zij iederen anderen avond, waarop zij dat wilden, zouden kunnen gaan, daar zij al den tijd voor zich hadden. Zij glimlachte tegen hem. „Ik dacht, dat je het vergeten hadt." 87 „Neen, ik heb het niet vergeten; maar het is buiten zoo donker als de nacht. We zouden morgen kunnen gaan, als er maan is." Zij lachte van pleizier, haar hoofd iets achterover gebogen, zoodat het lamplicht op haar lippen en tanden glansde. „Dat zou heerlijk zijn, Ethan!" Hij bleef zijn blik op haar gericht houden en verbaasde zich over de wijze, waarop haar gelaat bij iedere wending van hun gesprek veranderde als een korenveld onder een zomerbriesje. Het was bedwelmend zulke tooverkracht in zijn onhandige woorden te vinden en hij verlangde ernaar nieuwe mameren te beproeven om die te gebruiken. „Zou jij bang zijn om op een avond als deze met mij den weg naar Corbury af te sleeën?" vroeg hij. Haar wangen bloosden vuriger. „Ik ben niets banger dan jij." „Nou, maar ik zou bang zijn; ik zou het niet doen. Bij den grooten olm is een gemeene bocht. Als je je oogen niet heel goed open hieldt, zou je er regelrecht tegen aan vliegen." Hij zwelgde in het genot van bescherming en gezag, dat zijn woorden met zich brachten. En om dat gevoel langer te doen duren en intenser te maken, voegde hij eraan toe: „Ik vind, dat we het hier goed genoeg hebben." Langzaam - op de manier, die hij zoo mooi 88 vond - sloeg zij haar oogleden neer., Ja, we hebben het hier goed genoeg," zuchtte zij» Haar toon was zóó zacht, dat hij zijn pijp uit zijn mond nam en zijn stoel naar de tafel trok. Hij boog zich wat voorover en raakte het andere einde van het stuk bruine katoen, dat zij aan het Zoomen was, aan. „Zeg, Matt," begon hij, „wat denk je, dat ik onder de dennen van Varnum gezien heb, toen ik daarnet naar huis kwam? Ik heb gezien, dat een vriendin van je gezoend werd." De woorden hadden den geheelen avond op zijn tong gelegen, maar nu hij ze uitgesproken had, schenen ze hem onuitsprekelijk vulgair toe. Mattie bloosde tot haar haarwortels en joeg haar naald een paar maal vlug door haar werk en trok onmerkbaar het andere eind van hem weg. „Het waren zeker Ruth en Ned," zeide zij met een zachte stem, alsof hij plotseling iets ernstigs besproken had. Ethan had gedacht, dat zijn toespeling mogelijk den weg zou openen voor de gewone grapjes en deze op hun beurt voor een onschuldige hefkoozing, ware het slechts een enkele aanraking van haar hand. Maar nu kreeg hij het gevoel alsof haar blos een vlammende wacht om haar geplaatst had. Hij vermoedde, dat zijn aangeboren schuchterheid hem dat gevoel deed krijgen. Hij wist, dat de meeste jonge mannen er niets in Zagen om een knap meisje een zoen te geven en 89 werk klaar waren. Ethan moest het plan om naar het dorp te gaan opgeven, omdat hij zelf het gewonde paard naar huis en de wond uitwasschen wilde. Hij dacht, dat hij door onmiddellijk na het eten met het hout naar het dorp te gaan. met de lijm op de hoeve terug zou kunnen zijn voor Jotham en de oude vos tijd gehad hadden om Zenobia van de Flats te halen; maar hij wist. dat die kans slechts heel klein was. Het hing geheel af van den toestand der wegen en het mogelijke te laat aankomen van den trein uit Bettsbridge* Hij bedacht zich later in een grimmige opwelling van zelfbespotting welk een belang hij aan het gewicht van die waarschijnlijkheden gehecht had... Onmiddellijk na afloop van het middageten ging hij terug naar het bosch; hij durfde niet te blijven wachten tot Jotham weg was. Deze laatste Zat nog steeds zijn natte voeten bij het fornuis te drogen en Ethan kon Mattie slechts een vluggen blik toe werpen, terwijl hij haar toefluisterde: „Ik ben weer vroeg terug." Hij verbeeldde zich, dat zij hem haar begrijpen toeknikte, en met dien schralen troost moest hij weer verder door den regen. Hij had zijn lading hout halverwege naar het dorp gereden, toen Jotham Powell, die den onwilligen vos naar de Flats aanzweepte, hem in- 98 leek, zooals zij daar in de donkerte met zulke gedachten zat, zoo verhard en eenzaam. „Heeft de nieuwe dokter je dat gezegd?" vroeg hij. terwijl hij instinctief zijn stem dalen het. „Ja, hij zegt, dat iedere goede dokter mij een operatie zou voorschrijven." Ethan wist, dat ten opzichte van de belangrijke vraag van chirurgische tusschenkomst, de vrouwelijke meening van den omtrek verdeeld was; sommigen waren trotsch op het prestige, dat zij door een operatie kregen; anderen beschouwden deze als iets onkiesch. Uit economische motieven was Ethan altijd blij geweest, dat Zeena tot de laatste categorie behoorde. In de ontroering, veroorzaakt door den ernst van haar woorden, zocht hij naar troost voor haar: „Wat weet je eigenlijk van dien nieuwen dokter? Vroeger heeft niemand zoo iets tegen je gezegd." Hij zag zijn vergissing dadelijk in: zij wilde medelijden, geen troost. „Ik had niemand noodig om mij te zeggen, dat ik met den dag achteruit ga. Iedereen behalve jij kan dat zien. En iedereen in Bettsbridge kent dr. Buck. Hij heeft zijn praktijk in Worcester, maar hij komt eenmaal in de veertien dagen naar Shadd's Falls en Bettsbridge voor consult. Eliza Spears teerde weg aan een nierkwaal voor zij naar hem toe ging, en nu is zij heelemaal beter en zingt zij mede in het koor/' 106 „Nou. ik ben blij dat te hooren. Jij moet ook maar precies doen wat hij je zegt/' antwoordde Ethan medelijdend. Zij keek hem nog steeds strak aan. „Dat js mijn plan ook/' zeide zij. Hij werd getroffen door een nieuwen klank in haar stem. Deze was noch lamenteerend noch verwijtend, maar kort-vastberaden. „Wat wil hij, dat je doet?" vroeg hij met een opkomend visioen van nieuwe uitgaven. „Hij wil, dat ik een betaald dienstmeisje neem. Hij zegt, dat ik me heelemaal niet met het huishouden mag bemoeien." „Een betaald dienstmeisje?" Ethan stond als aan den grond genageld. „Ja. En tante Maria heeft er dadelijk een voor me gevonden. Iedereen zei, dat het een groote bof voor me was, dat ik er een kon krijgen voor zoo'n gat als hier, en ik heb haar een dollar extra beloofd om zekerheid te hebben, dat zij niet wegblijft. Morgenmiddag komt zij." Woede en verslagenheid streden in Ethan. Hij had een onmiddeüijke vraag om geld voorzien, maar niet een permanente aftapping van zijn schamele hulpbronnen. Hij geloofde niet langer wat Zeena hem omtrent haar zoogenaamd ernstigen toestand gezegd had; hij zag in haar reis naar Bettsbridge slechts een samenzwering tusschen haar zelf en haar Pierce-famihe om hem te laten 107 ..opdraaien" voor de onkosten van een dienstbode; en voor het oogenblik had woede de overhand. „Als je van plan was een meisje te huren, dan hadt je me dat, vóór je wegging, moeten zeggen," zeide hij. „Hoe kon ik je dat zeggen vóór ik wegging? Hoe kon ik vooruit weten wat dr. Buck zeggen Zou?" „O, dr. Buck -" Ethan's ongeloovigheid uitte zich in een kort lachje. „Heeft dr. Buck je gezegd hoe ik haar loon betalen moest?" Haar stem werd heftig met de zijne. „Neen, dat heeft hij niet. Want ik zou me geschaamd hebben tegen hem te zeggen, dat jij mij het geld misgunde om mijn gezondheid terug te krijgen, die ik verloren heb door jouw eigen moeder te verplegen." „Heb jij je gezondheid verloren door moeder te verplegen?" „Ja; en mijn familie heeft me toentertijd gezegd, dat het allerminste wat je doen kon was met mij te trouwen, nadat -" „Zeena!" Door de duisternis, die hun gezichten verborg, schenen hun gedachten op elkaar af te springen als slangen, die venijn spuwen. Ethan werd aangegrepen door afschuw voor het tooneel en schaamte over zijn eigen aandeel daarin. Het was 108 even dwaas en woest als een lichamelijk gevecht tusschen twee vijanden in de duisternis. Hij liep naar den schoorsteenmantel, zocht daarop naar lucifers en stak de eenige kaars in de kamer aan. In den beginne maakte het kleine vlammetje geen indruk op de donkerte; dan teekende Zeena's gelaat zich grimmig af tegen de gordijnlooze vensterruit, die van grijs zwart geworden was. Het was de eerste openlijke ..scène" tusschen het echtpaar in de droeve, sombere zeven jaar van hun huwelijksleven; en Ethan had het gevoel alsof hij een onherstelbaar voordeel verloren had door af te dalen tot het niveau van beschuldiging. Maar het probleem bestond nu eenmaal en moest uitgevochten worden. „Je weet heel goed, Zeena, dat ik geen geld heb om het meisje te betalen. Je zult haar weer moeten terugsturen; ik heb het geld er niet voor." „De dokter zegt, dat het mijn dood zal zijn, als ik me af blijf sloven zooals ik het tot nu toe heb moeten doen. Hij begrijpt niet, dat ik het zoo lang uitgehouden heb." „Je afsloven! -" Hij beheerschte zich weer. „Je behoeft geen vinger uit te steken, als hij dat zegt. Ik zal zelf alles in het huis doen -" „Je verwaarloost de hoeve toch al genoeg," viel zij hem in de rede. En daar dit verwijt waarheid bevatte, kon bij geen antwoord vinden 109 en gaf hij haar den tijd, om er ironisch aan toe te voegen: „Het zal maar beter zijn mij naar het armenhuis te sturen».. Daar zijn vroeger al meer Frome's geweest, niet?" De schampere hoon brandde diep in hem, maar hij lette daar niet verder op. „Ik heb er het geld niet voor. En daarmede is alles gezegd." Er volgde een korte stilstand in het gevecht alsof de strijders hun wapens beproefden. Dan Zeide Zeena met een vlakke stem: „Ik dacht, dat je vijftig dollar van Andrew Hale zou krijgen voor dat hout." „Andrew Hale betaalt nooit anders dan met drie maanden crediet." Nauwlijks waren die woorden over zijn lippen, of hij herinnerde zich het excuus, dat hij gezocht had om zijn vrouw den vorigen dag niet naar het station te brengen; het bloed steeg naar zijn gefronsd voorhoofd. „En gisteren heb je me verteld, dat je met hem afgesproken hadt, dat hij contant zou betalen. Je zei, dat dat de reden was waarom je me niet naar de Flats kon brengen." Ethan bezat geen handigheid in bedriegen. Hij was nog nooit op een leugen betrapt. „Ik vermoed, dat het een misverstand geweest is," stamelde hij. „Dus je hebt het geld niet?" „Neen." „En je krijgt het ook niet?" „Neen." 110 „Dat heb ik niet kunnen weten, toen ik het meisje huurde, wel?" „Neen." Hij hield even op, om zijn stem onder bedwang te krijgen. „Maar je weet het nu. Het spijt mij, maar er is niets aan te doen. Je bent de vrouw van een armoedzaaier, Zeena; maar ik Zal alles, wat ik kan, voor je doen." Een tijd lang bleef zij roerloos zitten, alsof zij nadacht; haar armen lagen languit op de armen van haar stoel; haar oogen staarden in het met. „O, we zullen er wel wat op vinden," zeide zij vriendelijker. De verandering in haar toon stelde hem gerust. „Natuurlijk zullen we dat 1 Ik kan nog een heele boel meer voor je doen en Mattie -" Terwijl hij sprak, scheen zij een groote geestelijke berekening uit te werken. Zij hield daarmede op, om te zeggen: „In de eerste plaats hebben we de kost voor Mattie minder -" Ethan, die dacht, dat de discussie afgeloopen was, had zich omgekeerd om naar beneden te gaan voor het avondeten. Hij bleef staan: begreep niet wat hij hoorde. „De kost voor Mattie minder -?" begon hij. Zeena lachte. Het was een vreemd, onbekend geluid - hij kon zich niet herinneren, dat hij haar ooit had hooren lachen. „Je dacht toch zeker niet, dat ik er twee meisjes op na zou willen houden, wel ? Geen wonder, dat je opzag tegen de uitgaven!" 111 Hij had nog steeds slechts een vaag besef van wat zij zeide. Van het begin van het twistgesprek af had hij het vermeden Mattie's naam te noemen, daar hij bang was voor - hij wist zelf nauwlijks wat: kritiek, klachten 'of vage toespelingen op de waarschijnhjkheid, dat zij gauw trouwen zou. Maar de gedachte aan een definitieve scheiding was nooit in hem opgekomen en kon zelfs nu niet in zijn geest doordringen. „Ik weet niet wat je bedoelt," zeide hij. „Mattie Silver is geen gehuurd dienstmeisje. Zij is je bloedverwante." „Zij is een armoedzaaister, die ons allemaal lastig gevallen heeft, nadat haar vader alles in het werk gesteld had om ons ten gronde te richten. Ik heb haar een heel jaar hier gehouden; nu is het de beurt van een ander." Terwijl de schelle, schrille woorden over haar lippen kwamen, hoorde Ethan een kloppen op de deur, die hij dichtgetrokken had, toen hij van den drempel terugkwam. „Ethan - Zeena 1" Mattie's stem klonk vroolijk van het portaal. „Weten jullie wel hoe laat het is? Het eten is al een half uur klaar!" In de kamer heerschte een oogenblik stilte; dan riep Zeena van uit haar stoel: „Ik kom met beneden om te eten." „O, dat is jammer! Voel je je met goed? Wil ik soms wat boven brengen?" 112 Ethan bedwong zich met inspanning van al zijn krachten en deed de deur open. „Ga maar naar beneden, Matt. Zeena voelt zich wat moe. Ik kom dadelijk." Hij hoorde haar: „Goed, hoor 1" en haar vluggen stap op de trap; dan sloot hij de deur en ging terug in de kamer. Zijn vrouw zat nog in dezelfde houding, haar gelaat was onverbiddelijk en hij werd aangegrepen door het wanhopig makend besef van zijn machteloosheid. „Dat zal je toch met doen, Zeena?" „Wat doen?" vroeg zij op zachten toon. „Mattie wegsturen - op zoo'n manier?" „Ik heb nooit beloofd haar voor haar heele leven hier te houden." Met toenemende heftigheid ging hij voort: „Je kan haar niet als een dievegge het huis uitzetten een arm meisje zonder kennissen of geld. Zij heeft haar best voor jou gedaan en zij kan nergens naar toe gaan. Jij kan misschien vergeten, dat zij je bloedverwante is, maar alle anderen zullen het niet vergeten. Wat denk je, dat de menschen van je zullen zeggen, als je zoo iets doet?" Zeena wachtte een oogenblik als om hem tijd te geven de volle kracht te voelen van het contrast tusschen zijn eigen opgewondenheid en haar beheerschte kalmte. Dan antwoordde zij met dezelfde vlakke stem: „Ik weet goed genoeg wat zij ervan zeggen, dat ik haar hier al zoo lang gehouden heb." Ethan Frome. 113 Ethan's hand viel van den deurknop, dien hij omklemd gehouden had, nadat hij de deur achter Mattie dichtgetrokken had. Het antwoord van zijn vrouw was als een diepe snede met een mes door de spieren en hij voelde zich plotseling zwak en machteloos. Hij was van plan geweest zich te vernederen, te verzekeren, dat de kost van Mattie niet zooveel te beteekenen had, dat hij het geld nog niet had om een kachel te koopen en op zolder een kamertje in te richten voor het nieuwe dienstmeisje - maar Zeena's woorden openbaarden duidelijk het gevaar van dergelijke redeneeringen. „Wil je haar dus zeggen, dat zij - dadelijk weg moet?" stamelde hij, bang, dat zijn vrouw haar zin voltooien zou. Als trachtte zij hem voor rede vatbaar te maken, antwoordde zij: „Het meisje komt morgen van Bettsbridge en zij zal toch zeker een plaatsje moeten hebben om te slapen." Ethan keek met afschuw naar haar. Zij was niet langer het lustelooze wezen, dat in een toestand van gemelijk in-zichzelf-opgaan naast hem geleefd had, maar een mysterieuze, vreemde persoonlijkheid, een kwaadaardige energie, die afgescheiden werd Uit de lange jaren van zwijgend, stil gepeins. En het besef van zijn machteloosheid vergrootte zijn antipathie. Er was nooit iets in haar geweest, waarop men een beroep kon doen; maar zoo lang als hij dat alles negeeren en beheer- 114 schen kon, was hij onverschillig gebleven. Nu had zij hem overmeesterd en hij verafschuwde haar. Mattie was haar bloedverwante, niet de zijne: er waren geen middelen, waardoor hij haar kon dwingen het meisje onder haar dak te houden. Al de lange ellende van zijn verleden, van zijn jeugd vol misluklring, ontbering en ijdel pogen, rees in bitterheid in zijn ziel op en scheen voor hem gestalte aan te nemen in dë vrouw, die hem bij iedere bocht den weg versperde. Zij had al het andere van hem afgenomen; en nu wilde zij het ééne ding nog nemen, dat voor al dat andere een vergoeding geweest was. Een oogenblik rees zulk een vlam van haat in hem op, dat deze langs zijn arm liep en hem zijn vuist tegen haar deed ballen. Hij deed een woesten stap naar voren en bleef dan weer staan. „Je gaat - je gaat niet naar beneden?" zeide hij met verbijsterde stem. „Neen. Ik ga maar een poosje op bed liggen, denk ik," antwoordde zij op vriendelijken toon en hij keerde zich om en liep de kamer uit. In de keuken zat Mattie bij het fornuis met de kat op haar schoot. Zij sprong op, toen Ethan binnenkwam, en zette de schaal met vleesch op tafel. „Zeena is toch niet ziek?" vroeg zij. „Neen." Over de tafel wierp zij hem een stralenden blik 115 toe. „Nou, ga dan dadelijk zitten. Je moet wel rammelen van den honger." Zij nam het deksel van de schaal en schoof die naar hem toe. Ze zouden dus nog een avond voor zich alleen hebben, schenen haar gelukkige oogen te zeggen. Hij bediende zich werktuigelijk en begon te eten; dan greep een gevoel van walging hem bij de keel en hij legde zijn vork neer. Mattie's teedere blik was op hem en zij zag de beweging. „Maar, Ethan, wat scheelt er aan? Smaakt het niet lekker?" „O ja - best. Maar ik -" Hij schoof zijn bord weg, stond op en liep langs de tafel naar haar toe. Zij sprong met verschrikte oogen op. „Ethan, er is iets niet in orde! Ik wist, dat er iets was!" In haar angst scheen zij tegen hem aan te smelten en hij nam haar in zijn armen, drukte haar tegen zich aan, voelde haar wimpers als nat geworden vlinders tegen zijn wang slaan. „Wat is het - wat is het?" stamelde zij, maar hij had haar lippen gevonden en dronk daarvan vergetelheid van alles, behalve van het geluk, dat zij hem gaven. Zij bleef, meegesleurd door denzelfden sterken stroom, een oogenblik in zijn armen rusten; dan bevrijdde zij zich daaruit en ging bleek en bang een paar stappen terug. Haar blik vervulde hem 116 „Ik denk, dat hij op de muizenjacht was," antwoordde Ethan. „Er was gisteren den heelen avond een muis in de keuken." Zeena bleef van den een naar de ander kijken; dan het zij haar vreemd lachje hooren. „Ik wist wel, dat de kat een snuggere kat was," zeide zij met een hooge stem, „maar ik wist niet, dat hij Zoo snugger was om de stukken van mijn zuurschaaltje op te rapen en netjes naast elkaar op dezelfde plank te leggen, waar hij ze van afgegooid heeft." Mattie trok plotseling haar armen uit het dampende water. „Het was Ethan zijn schuld niet, Zeena! De kat heeft het schaaltje gebroken; maar ik heb het uit de porceleinkast gehaald en ik alleen heb er schuld aan, dat het gebroken is." Zeena stond naast de ruïne van haar schat en verstarde als het ware tot een steenen beeld van wrok. „Jij hebt mijn zuurschaaltje eruit gehaald en waarom?" Een vurige blos kwam op Mattie's wangen. „Ik wou de tafel voor het avondeten gezellig maken," zeide zij. „Jij wou de tafel voor het avondeten gezellig maken; en je hebt gewacht tot ik weg was en toen het ding genomen, waar ik het meest aan gehecht was en dat ik nooit heb willen gebruiken, zelfs niet wanneer de dominee hier at of tante Martha Pierce uit Bettsbridge overkwam -" 123 Zeena hield op met een snik, als was zij bang voor haar eigen oproeping van de heiligschennis. „Je bent een slechte meid, Mattie Silver, en dat heb ik altijd geweten. Het is al met je vader begonnen en ik ben vooruit gewaarschuwd, toen ik je hier in huis nam. Ik heb geprobeerd de dingen te bewaren, waar jij er niet bij zou kunnen - en nu heb je me dat, waar ik het meest op gesteld was, gebroken. Als ik maar naar de menschen geluisterd had, dan zou je al lang weg geweest zijn en zou dit niet gebeurd zijn." Zij verzamelde de stukken gebroken glas en ging de keuken uit, alsof zij een dood lichaam droeg... 124 vanmiddag naar de Flats; hij zou best den koffer van Mattie kunnen medenemen, om voor mij het rijden makkelijker te maken, als ik haar in de slee naar het station breng." Ethan keek hem beteuterd aan en hij ging voort: „Mrs. Frome heeft gezegd, dat het nieuwe meisje om vijf uur op de Flats zou zijn en dat ik Mattie dan moest meenemen, zoodat zij den trein van zes uur naar Stamford krijgen kan." Ethan voelde het bloed in zijn slapen kloppen. Het duurde eenige oogenblikken voor hij antwoorden kon: „O, het is nog zoo zeker niet, dat Mattie gaat -" „Oh?" zeide Jotham onverschillig en zij gingen verder met hun werk. Toen zij in de keuken terugkwamen, zaten de twee vrouwen reeds aan het ontbijt. Zeena zag er ongewoon opgewekt en levendig uit. Zij dronk twee koppen koffie en gaf de poes de vleeschrestjes uit de schaal; dan stond zij op, liep naar het raam en knipte twee of drie gele blaadjes van de geraniums: „Bij tante Martha zit er geen een verwelkt blad aan; maar ze kwijnen weg, als er niet goed voor gezorgd wordt," zeide ze peinzend. Dan wendde zij zich tot Jotham en vroeg: „Hoe laat zei je ook al weer, dat Daniël Byrne er zijn ZOU?" Jotham wierp een aarzelenden blik naar Ethan. „Zoo om en om twaalf uur,'' zeide hij. 134 Zeena wendde zich tot Mattie. „Die koffer van jou is te zwaar voor de slee en Daniël Byrne komt hem halen, om hem naar de Flats te brengen." „Ik ben je zeer verplicht, Zeena," zeide Mattie. „En nou zou ik eerst alles wel even met je willen nakijken," ging Zeena op één en denzelfden toon voort. „Ik weet, dat er een handdoek van oogjesgoed ontbreekt, en ik kan me niet begrijpen wat je uitgevoerd hebt met dien petroleumaansteker, die altijd achter de opgezette uil in de huiskamer stond." Zij ging, gevolgd door Mattie, de keuken uit en toen de twee mannen alleen waren, zeide Jotham tegen zijn baas: „Ik zal Daniël Byrne nu maar laten komen." Ethan maakte zijn gewoon ochtendwerk in huis en stal af en zeide dan tegen Jotham: „Ik ga naar Starkfield. Zeg maar, dat ze niet wachten met het middageten." De passie van verzet was weer uitgebroken in hem. Datgene, wat ongelooflijk geschenen had in het nuchtere daglicht, was tot werkelijkheid overgegaan en hij moest als machteloos toeschouwer getuige zijn van Mattie's verbanning. Zijn mannelijkheid werd vernederd door de rol, die hij gedwongen werd te spelen, en door de gedachte aan 135 dat argument en pakte het tweede handsvat beet en samen manoeuvreerden zij den zwaren koffer het portaal op. „En laat nu los/' zeide hij. Hij zette den koffer op zijn schouder en droeg dien de trap af en door de gang naar de keuken. Zeena, die weer teruggegaan was naar haar stoel bij het fornuis, keek niet op van het boek, toen hij langs haar kwam. Mattie volgde hem naar buiten en hielp hem om den koffer achter in de slede te zetten. Toen hij op zijn plaats stond, bleven zij naast elkaar op den drempel staan kijken hoe Daniël Byrne achter zijn schichtig paard wegreed. Het scheen Ethan toe, dat zijn hart vastgebonden was met touwen, die een onzichtbare hand met iederen tik van de klok strakker aantrok. Tweemaal deed hij zijn lippen open, om te spreken, en tweemaal kon hij geen woord over zijn lippen krijgen. Toen zij zich eindelijk omkeerde, om weer naar binnen te gaan, legde hij zijn hand op haar arm en hield haar tegen. „Ik zal je naar het station rijden, Matt," fluisterde hij. „Ik geloof, dat Zeena wil, dat ik met Jotham ga," fluisterde zij terug. „Ik zal je naar het station rijden," herhaalde hij; en zonder te antwoorden, liep zij de keuken in. Aan tafel kon Ethan niet eten. Als hij zijn blik opsloeg, bleef die rusten op Zeena's mager gelaat 143 Hij lachte en antwoordde: „Ik wist wel, dat je het wist!" Zij drukte zich onder de berevacht dichter tegen hem aan, zoodat hij, als hij terzijde langs de mouw van zijn jas keek, precies het topje van haar neus en een bruinen haarlok kon zien. Zij reden langzaam den weg op tusschen velden, die glinsterden onder de bleeke zon, en sloegen dan rechts af een zijweg in, omzoomd met dennen en lorkenboomen. Voor hen uit vloeide in de verte een heuvelenreeks, beplekt met zwarte bosschen, in ronde witte golven tegen den hemel. De laan liep in een dennenbosch met stammen, die zich rood kleurden in de namiddagzon, en teere blauwe schaduwen op de sneeuw. Ethan reed zwijgend verder tot zij in een gedeelte van het bosch kwamen, waar de dennen minder dicht op elkaar stonden; daar hield hij stil en hielp Mattie uit de slede stappen. Zij liepen tusschen de aromatische stammen, terwijl de sneeuw knappend onder hun voeten kraakte, tot zij bij een klein vijvertje met steil afloopende, begroeide kanten kwamen. Over zijn bevroren oppervlakte wierp van den anderen oever een enkele heuvel, die tegen den Westelijken hemel oprees, zijn lange, conische schaduw, welke aan het meertje zijn naam gaf. Het was een eenzaam, afgezonderd plekje, vol van dezelfde doffe melancholie, die Ethan in zijn hart voelde. 148 Hij keek den kleinen, met kiezelsteentjes bezaaiden oever op en af tot zijn blik viel op een gevallen, half in de sneeuw begraven boomstam. „Daar hebben we met den picnic gezeten," herinnerde hij haar. Het feestje, waarover hij sprak, was een der weinige, waaraan zij samen deelgenomen hadden: een „kerk picnic", die op een langen namiddag van den voorgaanden zomer het afgelegen plekje met gelach had gevuld. Mattie had hem gevraagd met haar mede te gaan, maar hij had geweigerd. Dan was hij, toen hij tegen zonsondergang naar beneden kwam van den berg, waar hij hout gehakt had, opgevangen door een paar afgedwaalde pretmakers en gebracht in het groepje bij het meer, waar Mattie, omringd door vroolijk lachende jonge mannen, bezig was koffie te zetten op een houtvuur. Hij herinnerde zich hoe schuchter hij zich gevoeld had, toen hij in zijn vuile kleeren bij haar kwam, en dan het oplichten van haar gelaat en de manier, waarop zij zich een weg door het groepje gebaand had, om met een kopje in haar hand bij hem te komen. Zij hadden een paar minuten op den gevallen stam aan het meertje gezeten en zij had haar gouden broche gemist en de jonge mannen aan het zoeken gezet; en het was Ethan geweest, die de broche in het mos gevonden had. ♦. Dat was alles geweest. „Daar heb ik je broche gevonden," zeide hij, 149 terwijl hij zijn voet zette in een dicht boschje bessens truiken. „Ik heb nooit iemand gezien met zulke scherpe oogen/' antwoordde zij. Zij ging op den boomstam in de zon zitten en hij ging naast haar zitten. „Je was zoo mooi als een schilderij met dien lichtrose hoed/' zeide hij. Zij lachte van pleizier. „O, ik geloof, dat het die hoed was!" antwoordde zij. Zij hadden nog nooit te voren hun genegenheid zoo openlijk bekend en Ethan had gedurende een kort oogenblik de illusie, dat hij een vrij man was, die het meisje, waarmede hij wilde trouwen, het hof maakte. Hij keek naar haar haar en voelde het verlangen weer in zich opkomen het aan te raken en haar te zeggen, dat het naar de bosschen rook, maar bij had nooit geleerd dergelijke dingen te zeggen. Plotseling stond zij op en zeide: „We moeten hier niet langer blijven." Hij bleef vaag naar haar staren, nog slechte half uit zijn droom gewekt. „We hebben tijd in overvloed," antwoordde bij. Zij stonden elkaar aan te kijken alsof hun oogen trachtten het beeld van den ander in zich op te nemen en vast te houden. Er waren dingen, die bij haar zeggen moest vóór zij afscheid namen, maar hij kon ze niet zeggen op deze plek vol 150 zomerherinneringen en hij keerde zich om en volgde haar zwijgend naar de slede. Toen zij wegreden, daalde de zon achter den heuvel en veranderden de pijnboomstammen van rood in grijs. Langs een omweg door de velden kwamen zij weer terug op den weg naar Starkfield. Onder den blooten hemel was het licht nog helder met een weerkaatsing van koud rood op de Oostelijke heuvels. De boomgroepen in de sneeuw schenen zich samen te trekken als vogels met hun kopjes onder hun vleugels; en de hemel rees, naarmate hij verbleekte, hooger en het de aarde meer alleen. Toen zij den weg naar Starkfield weer opreden, zeide Ethan: „Matt, wat ben je van plan te doen?" Zij antwoordde niet dadelijk, maar ten slotte Zeide zij: ,»Ik zal probeeren een betrekking in een winkel te krijgen." „Je weet heel goed, dat je dat niet kan. De bedorven lucht en het den heelen dag staan zijn vroeger bijna je dood geweest." „Ik ben nu heel wat sterker dan vóór ik naar Starkfield kwam." „En wil je nu al het goed, dat het buitenleven je gedaan heeft, weer wegwerpen?" Er scheen geen antwoord op die vraag te zijn en weer reden zij een tijdje zonder te spreken verder. Met iederen meter van den weg greep de een of andere plek, waar zij samen gestaan en 151 gelachen of gezwegen hadden, Ethan vast en trok hem terug. „Is er niet iemand van de familie van je vader, die je zou kunnen helpen?" „Er is er geen een, aan wien ik het zou willen vragen." Hij Het zijn stem dalen, om te zeggen: „Je weet, dat er niets is, dat ik niet voor je zou willen doen, als ik het kon." „Ik weet, dat er niets is." „Maar ik kan niet -" Zij bleef zwijgen, maar hij voelde een flauwe huivering in den schouder naast den zijne. „O, Matt," barstte hij uit, „als ik nu met je mee had kunnen gaan, zou ik het gedaan hebben -" Zij wendde zich tot hem en rukte een stukje papier uit haar mantel. „Ethan - ik heb dit gevonden," stamelde zij. Zelfs in het schemerhcht zag hij, dat het de brief aan zijn vrouw was, dien bij den vorigen avond begonnen was en vergeten had te verscheuren. Door zijn verbazing heen Hep een heerlijke trilling van geluk. „Matt," riep hij, „als ik het had kunnen doen, zou jij dan gewild hebben?" „O, Ethan, Ethan - waar dient dit alles voor?" Met een plotselinge beweging scheurde zij den brief in kleine stukjes en Het ze dan wegfladderen in de sneeuw. 152 haar tegen de haag. Toen hij zich weer oprichtte, voelde hij, dat Mattie vlak bij hem in de schaduw stond. „Hebben Ned en Ruth elkaar hier gezoend?" vroeg zij bijna ademloos en zij sloeg haar armen om zijn hals. Haar lippen, Zoekend naar de zijne, tastten over zijn gelaat en hij hield haar in een extase van verbazing dicht tegen zich aan gedrukt. „Vaarwel - vaarwel," stamelde zij en zij kuste hem weer. „O, Matt, ik kan je niet laten gaan!" klonk het weer met denzelfden ouden wanhoopskreet van zijn lippen. Zij maakte zich los uit zijn omhelzing en hij hoorde haar snikken. „O, ik kan evenmin gaan!" jammerde zij. „Matt! Wat|zullen we doen? Wat zullen we doen?" Als kinderen hielden zij elkaar's handen omklemd en haar lichaam schokte door haar wanhopige snikken. Door de stilte hoorden zij de kerkklok vijf uur slaan. „O, Ethan, het is tijd!" riep zij. Hij trok haar weer tegen zich aan. „Tijd waarvoor? Je denktJtoch niet, dat ik je nu alleen laten Zal?" „Waar zoufik naar toe moeten gaan, als ik mijn trein miste?" 159 „Waar ga je naar toe, als je dien haalt?" Zwijgend bleven zij staan, terwijl haar handen koud en slap in de zijne lagen. „Waar is het goed voor, dat een van ons tweeën zonder de ander ergens heen gaat?" zeide hij. Zij bleef roerloos staan, als had zij hem niet gehoord. Dan rukte zij haar handen uit de zijne los, sloeg haar armen om zijn hals en drukte plotseling een natte wang tegen zijn gezicht» „Ethan! Ethan! Ik wil, dat je me weer meeneemt naar beneden." „Waarheen beneden?" „De baan af. Recht naar beneden," hijgde zij. „Zóó, dat we nooit weer naar boven komen." „Matt! Wat ter wereld bedoel je?" Zij bracht haar lippen dicht bij zijn oor, om te zeggen: „Recht op den grooten olm aan. Je hebt gezegd, dat je het kan. Op die manier zouden we nooit behoeven te scheiden." „Lieve God, waar praat je over? Je bent krankzinnig." „Ik ben niet krankzinnig; maar ik zal het worden, als ik niet meer bij jou ben." „O, Matt, Matt -" kreunde hij. Zij drukte haar armen nog stijver om zijn hals. Haar gezicht was vlak bij zijn gezicht. „Ethan, waar moet ik heen, als ik jou niet meer heb? Ik weet niet hoe ik me er alleen door moet slaan. Dat heb je zelf daarnet ook gezegd. Niemand 160 is ooit goed voor me geweest behalve jij. En straks Zal dat vreemde meisje in huis zijn... en zij zal slapen in mijn bed, waarin ik alle nachten lag te luisteren om jou de trap te hooren opkomen..." De woorden waren als brokstukken, die uit zijn hart gerukt werden. Met die woorden kwam het gehate visioen van het huis, waarheen hij terugging - van de trap, die hij iederen avond zou moeten opgaan, van de vrouw, die daar op hem Zou wachten. En de heerlijkheid van Mattie's bekentenis, de wild makende zaligheid eindelijk te weten, dat alles, wat hem overkomen was, ook haar overkomen was, maakte het andere visioen nog afstootender, het andere leven nog ondragelijker, om er weer tot terug te keeren... Haar smeekbeden klonken nog tusschen korte snikken in tot hem door, maar hij hoorde niet langer wat zij zeide. Haar hoed was naar achteren gegleden en hij streelde haar haar. Hij wilde het gevoel ervan in zijn hand krijgen, zoodat het daarin zou slapen als een zaadkorrel in den winter. Eenmaal vond hij haar lippen weer en schenen zij samen in de brandende Augustuszon bij het meertje te zijn. Maar zijn wang raakte de hare aan en die was koud en betraand en hij zag den weg naar de Flats onder den avond en hoorde het gefluit van den trein op de spoorlijn. De dennen omhulden hen met donkerte en stilte. Zij hadden even goed in hun kisten onder Ethan Frome. 161 den grond hebben kunnen liggen. Hij zeide tot zichzelf: „Misschien zal het hetzelfde gevoel zijn..." en dan weer: „Hierna zal ik niets meer voelen.. »** Plotseling hoorde hij aan de overzijde van den weg den ouden vos hinniken en hij dacht: „Hij vraagt zich af waarom hij zijn avondvoer niet krijgt..." „Kom mee," fluisterde Mattie, terwijl zij aan Zijn hand trok. Haar sombere heftigheid bedwong hem: zij scheen het verpersoonhjkte werktuig van het noodlot. Hij trok de slede van de haag en knipoogde als een nachtvogel, toen hij uit de schaduw der dennen in de doorschijnende donkerte van het open terrein kwam. De helling beneden hem was verlaten. Heel Starkfield zat aan het avondeten en niemand stak het plein voor de kerk over. De hemel, dik door wolken, die dooi voorspelden, hing even laag als vlak voor een zomer-onweer. Hij staarde door de duisternis en zijn oogen schenen minder scherp dan gewoonlijk. Hij ging op de slede zitten en Mattie nam onmiddellijk haar plaats voor hem in. Haar hoed was in de sneeuw gevallen en zijn lippen rustten op haar haar. Hij strekte zijn beenen uit, sloeg zijn hielen in den weg om te beletten, dat de slede weggleed, en boog haar hoofd tusschen zijn handen naar achteren. Dan sprong hij plotseling weer op. 162 „Sta op," beval bij haar. Het was de toon, waaraan zij altijd gehoorzaamde, maar zij kromp ineen op haar plaats en Zeide heftig: „Neen, neen, neen!" „Sta op!" „Waarom?" „Ik wil voorop zitten." „Neen, neen! Hoe kan je voorop sturen?" „Ik behoef niet te sturen. We zullen het spoor volgen." Zij spraken gedempt fluisterend, als waren zij bang, dat de avond zou luisteren. „Sta op! Sta op!" beval hij nogmaals; maar zij bleef herhalen: „Waarom wil je voorop zitten?" „Omdat ik - omdat ik voelen wil, dat jij me vasthoudt," stamelde hij en trok haar op. Het antwoord scheen haar te bevredigen of anders onderwierp zij zich aan de macht van zijn stem. Zij bleef staan wachten, terwijl hij met gekruiste beenen voor in de slede ging zitten; dan nam zij vlug haar plaats achter hem in en sloeg haar armen om hem heen. Haar adem in zijn nek deed hem weer huiveren en hij sprong bijna van zijn plaats op. Maar in een oogwenk herinnerde hij zich het alternatief. Zij had gelijk: dit was beter dan van elkaar gaan. Hij leunde achterover en trok haar mond op den zijne... Juist toen zij weggleden, hoorde hij het gehinnik van den vos weer en dit bekende, droef- 163 Het kijfzieke gebrom hield op, toen ik de keuken der Frome's binnenging, en ik kon niet zeggen wie van de twee vrouwen, die daarin zaten, gesproken had. Een harer - een vrouw met een lang, knokig lichaam - stond, zoodra ik binnen was, op, niet om mij te verwelkomen - want zij wierp mij slechts een korten verbaasden blik toe - maar alleen om te beginnen met het klaarmaken van den avondmaaltijd, die door Frome's afwezigheid verlaat was. Een slordige katoenen ochtendjapon hing van haar schouders en de dotjes dun grijs haar waren van haar hoog voorhoofd weggestreken en werden van achteren vastgehouden door een gebroken kam. Zij had fletse, ondoorzichtige oogen, die niets onthulden en niets weerspiegelden, en haar smalle lippen hadden dezelfde doffe kleur als haar gezicht. De andere vrouw was veel kleiner en magerder. Zij zat in elkaar gedoken in een armstoel bij het fornuis en toen ik binnenkwam, keerde zij vlug haar hoofd in mijn richting, zonder de geringste daarmede correspondeerende beweging van haar lichaam. Haar haar was grijs evenals dat van de andere vrouw, haar gelaat even bloedeloos en gerimpeld, maar amberkleurig met zwarte schaduwen, die de neus scherper en de slapen holler maakten. Onder haar vormloozen japon behield het lichaam zijn slappe onbewegelijkheid en haar 167 kouden vleeschschotel in een gedeukte schaal, zette haar weinig aanlokkelijken last neer zonder dat zij de beschuldiging, die tegen haar ingebracht werd, scheen te hooren. Frome bleef aarzelend voor haar staan, toen zij dichterbij kwam; dan keek hij mij aan en zeide: „Dit is mijn vrouw, Mrs. Frome." En na een nieuwe tusschenpooze voegde hij er, terwijl hij zich tot de gestalte in den armstoel wendde, aan toe: „En dit is Miss Mattie Silver..." Mrs. Hale, teedere ziel, had zich mij al voorgesteld als verdwaald in de Flats en begraven onder een sneeuwhoop; en zóó hartelijk was haar blijdschap, toen ik den volgenden ochtend ongedeerd bij haar terugkwam, dat ik voelde, dat het gevaar, waarin ik verkeerd had, mij verscheidene graden in haar gunst had doen stijgen. Groot was haar verbazing en groot die van de oude Mrs. Varnum, toen zij hoorden, dat Ethan Frome 's oud paard mij door den ergsten sneeuwstorm van den winter naar en van Corbury Junction gebracht had; nog grooter was haar verwondering, toen zij hoorden, dat zijn „baas" mij 's nachts onderdak gegeven had. Onder haar verbaasde uitroepen voelde ik een heimelijke nieuwsgierigheid om te weten welken indruk ik van mijn nacht in het huisgezin der 169 Mrs. Hale met een zucht. ..dat zij daar met hun drieën in dat eene keukentje opgesloten zitten, 's Zomers, op mooie dagen, dragen ze Mattie in de woonkamer of buiten op het erf, en dat maakt de verhoudingen wat makkelijker... maar *s winters moet je aan het vuur denken en bij de Frome 's moet iedere cent tweemaal omgekeerd worden." Mrs. Hale haalde diep adem alsof haar geheugen bevrijd was van zijn langen last en zij niets meer te zeggen had; maar plotseling maakte een aandrift van volkomen openhartigheid zich van haar meester. Zij zette haar bril weer af, boog zich over het kralen tafelkleedje naar mij toe en ging met gedempte stem voort: „Ongeveer een week na het ongeluk was er een dag, waarop iedereen dacht, dat Mattie den avond niet meer zou halen. Welnu, ik zeg, het is jammer, dat zij is blijven leven. Dat heb ik ook eens eerlijk tegen den dominee gezegd en hij vond dat schandelijk van me. Maar hij was er dien ochtend, toen zij weer geheel tot zichzelf kwam, niet bij... En ik zeg, dat, als zij gestorven was, Ethan misschien nog een dragelijk leven gehad zou hebben; zooals zij nu leven, kan ik niet inzien, dat er veel verschil is tusschen de Frome's daarboven op de hoeve en de Frome's daarbeneden op het kerkhof; behalve dan, dat zij daarbeneden allemaal stil zijn en de vrouwen haar mond hebben te houden." 174 I i È EEN VERLOREN VROUWE WILLA CATHER * Vertaling van J. VAN SCHAIK-WILLING Marian Forrester is de naam van de verloren vrouwe, die de Amerikaansche schrijfster Willa Cather ons geteekend heeft in al haar ontroerende menschelijkheid * H. P. LEOPOLD'S UITG.-MIJ. FANNIE HURST DE SLOOF TWEEDE DRUK Infl. 2.90; Geb. 3.90 1ËÊI x JT TV "N T TX T C T 1 TNT APPASSION ATA main n «- * ^ In8. 3.25 i Geb. 4.25 infl- ' GEAUTORISEERDE VERTALINGEN VAN | VAN SCHAIK-WILLING * Uit een Hollandsche beoordeeling: opleiding heeft gehad en die daarna om. het^levente lee _g ^ dienstbode in een aantal gezinnen » ™—T £ wilskracht, maar het buitengewoons, een bewijs van >|fc»f«^ie^^k^,achrijven. verklaart nog niet hoe zij zulke rqpe• doo™c n sHert hun karakters geen enkele^ auteur van „i^i ^non oriaineel en kenmerkend vergelijken, zóó.is zij zich zelf zoo 9^^;°^^ van haar eigenis haar werk Het is gemakkei k ^ ^^^ rake stemmings- sieris.c vwuoo." . ^ - , wprk* het breea menscnenj*.e i £ rnnontn-s IITTGEVERS-MAATSCHAPPIJ DEN HAAG ETHAN FROME ^^^^^^^^^^^^^^^^^ EDrtH Barton ETHAN FROME EDITH WHARTON BEWERKT NAAR HET AMERIKAANSCH DOOR W. J. A. ROLDANUS Jr. •S-GRAVENHAGE MCMXXVII H. P. LEOPOLDS UITGEVERSMAATSCHAPPIJ Oorspronkelijke Titel ETHAN FROME komen ondanks een kreupelheid, die iederen stap bemoeilijkte als moest hij een ruk geven aan een keten. Er was iets hards en ongenaakbaars in zijn gelaat en hij was zóó stijf en grijs, dat ik hem voor een oud man hield en zeer verbaasd was, toen ik hoorde, dat hij niet ouder was dan twee-en-vijftig. Dit werd mij verteld door Harmon Gow, die in den tijd, dat er nog geen trams waren, een diligence-dienst tusschen Bettsbridge en Starkfield onderhield en de kroniek van iedere familie aan dien weg kende. „Hij heeft er nadat hij die „botsing" gehad heeft, altijd zoo uitgezien en dat is nu komende Februari vier-en-twintig jaar geleden," vertelde Harmon, terwijl bij telkens even ophield, om zich de feiten in het geheugen terug te roepen. De botsing - zoo hoorde ik van denzelfden Harmon - had niet alleen die roode snede over Ethan Frome's voorhoofd gekorven, maar ook zijn rechterzijde zóó krom en scheef gemaakt, dat de enkele stappen van zijn buggy naar het postkantoor hem zichtbaar moeite kostten. Hij placht dagelijks omstreeks twaalf uur van zijn hoeve te komen en daar dit het uur was, dat ik zelf ook altijd mijn post ging halen, passeerde ik hem dikwijls in de hall of stond ik naast hem, terwijl hij wachtte op de bewegingen van de hand, die achter het loketje de „mail" distribueerde. Het viel mij op, dat hij, hoewel hij zoo geregeld kwam, bijna 2 nooit iets anders kreeg dan een nummer van den Bettsbridge Eagle, dat hij, zonder ernaar te kijken, in zijn uitzakkenden zak stak. Nu en dan gaf de postambtenaar hem echter een enveloppe, geadresseerd aan Mrs. Zenobia - of Mrs, Zeena Frome, waarop op in het oog loopende wijze in den linkerbovenhoek het adres van den een of anderen fabrikant van patentgeneesmiddelen en de naam van zijn middel gedrukt stond. Deze enveloppen stak hij ook in zijn zak zonder ernaar te kijken, alsof hij er te zeer aan gewoon was om zich nog over het aantal en de verscheidenheid ervan te verwonderen, waarna hij dan met een zwijgend knikje tegen den postambtenaar wegging. Iedereen in Starkfield kende hem en groette hem op een wijze, die overeenkwam met zijn ernstig uiterlijk; maar zijn stilzwijgendheid werd geëerbiedigd en slechts bij uitzondering hield een der oudere bewoners van het plaatsje hem staande, om een paar woorden met hem te wisselen. Wanneer het gebeurde, placht hij kalm te luisteren en, terwijl zijn blauwe oogen op het gelaat van den ander gericht waren, op zóó zachten toon te antwoorden, dat zijn woorden nooit tot mij doordrongen; na afloop van het gesprek klom hij dan stijf in zijn buggy, nam de teugels in zijn linkerhand en reed langzaam weg in de richting van zijn hoeve. „Het is zeker een heel leelijke botsing geweest?" 3 vroeg ik aan Harmon, terwijl ik den weggaanden Frome nakeek en bij mijzelf dacht hoe kranig zijn slank bruin hoofd met het dikke dichte lichte haar op zijn stevige schouders gestaan moest hebben, vóór zij geheel mismaakt geworden waren. „Een heel erge botsing," stemde Harmon toe. „Erg genoeg om de meeste mannen te dooden. Maar de Frome's zijn taai. Ethan zal de honderd wel halen." „Lieve hemel!" riep ik uit. Op dat oogenblik had Ethan Frome, nadat hij op den bok geklommen was, zich voorovergebogen om te kijken of een houten doos - ook met het etiquet van een drogist erop - die hij achter in de buggy gezet had, stevig genoeg stond, en toen zag ik zijn gelaat zooals het er waarschijnlijk uitzag, wanneer hij zich alleen waande. „Die man de honderd halen? Hij ziet eruit alsof hij met den dood in zijn schoenen loopt." Harmon haalde een stuk pruimtabak uit zijn zak, sneed er een reep af en stak dat in den leeren Zak van zijn wang. „Ik geloof, dat hij te veel winters in Starkfield geweest is. De meeste flinke kerels gaan weg/' „Waarom hij dan niet?" „Iemand moest blijven en voor de familie zorgen. Er is nooit een ander dan Ethan geweest. Eerst zijn vader - toen zijn moeder - toen zijn vrouw." 4 „En tóen de botsing?" Harmon grijnslachte. „Ja, dat is zoo. Toen moest hij blijven." „Precies. En daarna hebben ze zeker voor hem moeten zorgen?" Harmon schoof peinzend zijn pruim naar de andere wang. „O, wat dat betreft, ik geloof, dat Ethan altijd voor de anderen gezorgd heeft." Ofschoon Harmon Gow het verhaal zoo goed vertelde als zijn geestelijke en moreele vermogens dat toelieten, waren er toch tusschen de feiten, die hij mededeelde, heel duidelijke hiaten en het vermoeden kwam in mij op, dat de diepere beteekenis van de geschiedenis juist in die hiaten gelegen was. Maar één zin bleef in mijn geheugen hangen en diende als de kern, waarom ik mijn verdere gevolgtrekkingen groepeerde. „Ik geloof, dat hij te veel winters in Starkfield geweest is." Vóór mijn tijd daar om was, was ik te weten gekomen wat dat beteekende. Toch was ik daar gekomen in den ontaarden tijd van tram en fiets, toen de verbinding tusschen de verspreide bergdorpen makkelijk was en de grootere steden in de dalen, zooals Bettsbridge en Shadd's Falls leeszalen, schouwburgen en Y. M. C. A.-lokalen hadden, waarin de jongeren uit de heuvelstreken ontspanning konden gaan zoeken. Maar wanneer de winter zich om Starkfield heen sloot en het dorp lag onder een laken van sneeuw, dat telkens weer 5 opzichte van Ethan Frome was zij onverwacht gereserveerd. Er was geen zweem van afkeuring in die gereserveerdheid; ik voelde in haar een onoverwinlijken tegenzin óm over hem of zijn zaken te spreken; een zacht: „Ja, ik heb ze allebei gekend... het was vreeselijk..." scheen de uiterste concessie aan mijn nieuwsgierigheid te zijn* Zóó opvallend was de verandering in haar geheele manier van doen, dat ik, hoewel ik eraan twijfelde of het wel fijngevoelig was van mijn kant, de zaak opnieuw met mijn dorpsorakel, Harmon Gow, besprak, maar al mijn moeiten werden slechts beloond door een geknor. „Ruth Varnum is altijd zoo zenuwachtig geweest als een schoothondje; en nu ik er goed over denk, zij heeft ze het eerst gezien, nadat zij opgenomen waren. Het is even voorbij het huis van advocaat Varnum gebeurd bij de bocht in den weg naar Corbury en juist in den tijd, dat Ruth verloofd geraakt was met Ned Hale. De jongelui waren allemaal vrienden en ik denk, dat zij het niet goed over zich verkrijgen kan om erover te praten. Zij heeft ellende genoeg van haar eigen gehad." Alle inwoners van Starkfield hadden, evenals in grootere gemeenten, ellende genoeg voor zichzelf gehad, om hen betrekkelijk onverschillig te maken voor die van hun omgeving; en hoewel allen het erover eens waren, dat het onheil, dat Ethan 9 avond weer in de slede stapte en het boek in Frome 's hand zag. „Ik heb het gevonden, toen u al weg was/' zeide hij. Ik stak het boek in mijn zak en wij vielen weer terug in ons gewoon zwijgen; maar toen wij den langen heuvel van Corbury Flats naar Starkfield begonnen op te kruipen, voelde ik in het schemerlicht, dat hij mij aankeek. „Er staan dingen in dat boek, waarvan ik niet de flauwste notie heb," zeide hij. Ik verbaasde mij minder over zijn woorden dan over den vreemden klank van wrok in zijn stem. Hij was blijkbaar verrast en betreurde zijn eigen onwetendheid. „Interesseeren dergelijke dingen je?" vroeg ik. „Vroeger wel." „Er staan een paar vrij nieuwe dingen in het boek; er zijn den laatsten tijd op dat gebied eenige nieuwe ontdekkingen gedaan." Ik wachtte even op een antwoord, dat echter niet kwam, waarna ik voortging: „Als je het boek eens wil doorkijken, dan kan je het met alle pleizier meenemen." Hij aarzelde even en antwoordde dan: „Heel graag - ik zal het mee naar huis nemen." Ik hoopte, dat dit incident ons wat nader tot elkander brengen zou. Frome was zoo eenvoudig en ronduit, dat ik zeker wist, dat zijn nieuwsgierigheid naar het boek gebaseerd was op een 14 echte belangstelling in het onderwerp, dat het behandelde. Een dergelijke voorkeur voor lectuur van een man in zijn omstandigheden maakte het contrast tusschen zijn uiterlijken toestand en zijn innerlijke behoeften des te scherper en ik hoopte, dat de kans om aan die laatste mtdrukking te geven, Zijn lippen eindelijk zou ontsluiten. Maar iets in het verleden of in zijn tegenwoordige levenswijze had hem blijkbaar te diep in zichzelf gedreven om vatbaar te zijn voor een toevalligen impuls, die hem weer terugbrengen zou tot zijn medemenschen. Toen we elkaar weer zagen, zinspeelde hij niet op het boek en onze omgang scheen voorbestemd te zijn even negatief en eenzijdig te blijven als was er geen onderbreking in zijn gereserveerdheid geweest. Frome had mij bijna een week lang naar de Flats gereden, toen ik op een ochtend uit mijn raam een zwaren sneeuwstorm zag. De hoogte der witte golven, opgehoopt tegen de tuinhaag en langs den kerkmuur, bewezen, dat de storm reeds den geheelen nacht gewoed moest hebben, en dat de sneeuwbanken in het open veld waarschijnlijk zeer hoog zouden zijn. Ik hield het voor Zeer goed mogelijk, dat mijn trein groote vertraging zou hebben, maar ik moest dien middag een paar uren in het electrische krachtstation zijn, en ik besloot, om, indien Frome kwam opdagen, door te rijden naar de Flats en daar te wachten 15 tot mijn trein binnenkwam. Ik weet echter niet waarom ik dit neerschrijf in de voorwaardelijke wijs. want ik twijfelde er geen oogenblik aan of Frome zou komen. Hij was er de man niet naar om zich door de elementen van zijn werk te laten afhouden, en op het afgesproken uur gleed zijn slede door de sneeuw als een tooneelverschijning achter dikke gaassluiers. Ik had hem langzamerhand te goed leeren kennen om uiting te geven aan bewondering of dankbaarheid, omdat hij zich aan zijn afspraak gehouden had; maar wel liet ik een uitroep van verbazing hooren, toen ik zag, dat hij zijn paard in de tegenovergestelde richting van den weg naar Corbury draaide. „De spoorweg is versperd door een goederentrein, die even voor de Flats in de sneeuw is blijven steken," legde hij uit, terwijl wij wegreden in de oogen prikkelende witheid. „Maar waar breng je me dan heen?" „Regelrecht naar de Junction langs den kortsten weg," antwoordde hij, terwijl hij met zijn zweep naar den School House Hill wees. „Naar de Junction - in dezen sneeuwstorm? Maar dat is een goede tien mijl \" „De vos zal het klaar spelen, als u hem den tijd ervoor geeft. U hebt gezegd, dat u er vanmiddag noodzakelijk wezen moest. Ik zal zorgen, dat u er komt." Hij zeide het zóó rustig, dat ik slechts antwoor16 den kon:„Je bewijst er mij een bijzonder grooten dienst mede." .♦Dat is prachtig," was zijn bescheid. Ter hoogte van het schoolgebouw splitste de weg zich en wij reden een laan links in, tusschen Canadeesche dennentakken, die door den zwaren druk der sneeuw naar binnen tegen hun stammen gebogen werden. Ik had dien weg 's Zondags dikwijls geloopen en ik wist, dat het eenzame dak, dat dicht bij den voet van den heuvel door de kale takken zichtbaar werd, het dak van FromeV zaagmolen was. De molen zag er levenloos genoeg uit met zijn stilstaand rad uitstekend boven den Zwarten stroom, beplekt met geelwit schuim, en Zijn groepje schuurtjes, inzakkend onder hun witten last. Frome keek zelfs met op, toen we erlangs reden, en nog steeds zwijgend begonnen we de volgende helling te beklimmen. Ongeveer een mijl verder, op een wég, dien ik nog nooit gezien had, kwamen wij bij een boomgaard van verschrompelde appelboomen, die zich over een helling kronkelde te midden van aan de oppervlakte zichtbare aderen van leisteen, welke zich door de sneeuw naar boven wroetten als dieren, die hun neuzen uitsteken om adem te halen. Aan gene zijde van de boomgaard lagen een paar landerijen, welker grenzen onder sneeuwhoopen verdwenen, en iets hooger dan die landerijen stond, als vastgeworpen tegen de witte onmetelijk- Ethan Frome. 17 heden van land en hemel, een van die eenzame New England boerderijen, welke het landschap nog eenzamer maken. „Dat is mijn boerderij," zeide Frome met een zijwaartschen ruk van zijn lammen elleboog; en in de troosteloosheid en benauwing van het tooneel wist ik niet wat ik antwoorden moest. Het had opgehouden met sneeuwen en een flits van waterig zonlicht liet het huis op de helling boven ons in al zijn klagelijke leelijkheid zien. De zwarte schim van een uitvallende kruipplant Sabberde van het voorportaal en de dunne houten muren schenen onder hun afgebrokkeld verflaagje te huiveren in den wind, die, nu het niet meer sneeuwde, des te feller was gaan gieren. „In den tijd van mijn vader was het huis grooter; een tijdje geleden heb ik de ,L' moeten neerhalen," vertelde Frome verder, terwijl hij met een ruk aan den linkerteugel het plan van den vos om door het vervallen hek naar stal te gaan verijdelde. Ik zag toen, dat de bijzonder troostelooze en verminkte indruk, dien het huis maakte, gedeeltelijk te danken was aan het verlies van wat in New England bekend is als de „L": dat lange, lage bijgebouw, dat gewoonlijk rechthoekig op het hoofdgebouw staat en dit bij wijze van voorraad- en gereedschapschuren verbindt met de houtloods en den koestal. Hetzij om zijn symbo- 18 gevoed en hem verheven, doch voor hem nog nevelige bedoelingen doen beseffen, die zich achter de gewone oppervlakte der dingen verborgen. Terwijl hij door de sneeuw voortliep, gloeide het besef van dergelijke bedoelingen in zijn hersenen en vermengde zich met den blos, die door zijn vlug stappen op zijn wangen getooverd werd. Aan het einde van het dorp bleef bij voor den donkeren voorgevel der kerk staan. Een oogenblik rustte hij daar; snel haalde hij adem, terwijl hij de straat, waarin geen andere gestalte zich bewoog, op en neer keek. De helling van den weg naar Corbury, even voorbij de sparren van advocaat Varnum, was het geliefkoosde sleeterrein van Starkfield en op heldere avonden weerklonken daar tot dicht bij het middernachtelijk uur de kreten der sleeënden; maar dien avond verdonkerde geen enkele slede de witheid der lange helling. De stilte van middernacht lag op het dorp en al het nog wakende leven had zich verzameld achter de kerkramen, waaruit met de breede, gele lichtstralen dansmelodieën vloeiden. De jonge man liep langs den zijkant der kerk de helling af naar de deur. Om buiten het bereik van de alles zichtbaar makende stralen te blijven, maakte hij een omweg door de maagdelijke sneeuw, tot hij bij den anderen hoek van het gebouw kwam. Vandaar liep hij, steeds in de schaduw blijvend, naar het dichtstbijzijnde raam, 26 terwijl hij zijn recht, slank lichaam achteruit hield en zijn hals uitrekte tot hij iets van de zaal kon zien. Van uit de kristallijnen en koude donkerte gezien, scheen zij te trillen in een hittemist. De metalen reflectors van de gasbekken wierpen ruwe lichtgolvingen tegen de wit gepleisterde muren en de ijzeren wanden van de kachel aan het einde der hall maakten den indruk alsof zij zwoegden door vulkanische vuren. Op den dansvloer bewogen zich tal van jonge meisjes en mannen. Langs den zijmuur tegenover het raam stond een rij keukenstoelen, waarvan de oudere vrouwen juist waren opgestaan. De muziek had al opgehouden en de spelers - een violist en de jonge dame, die 's Zondags het harmonium bespeelde - gebruikten vlug wat ververschingen aan een der hoeken van de soupertafel, die vol ledige pasteischotels en ice-creamschalen op het platform aan het einde der hall stond» De gasten maakten zich reeds gereed tot vertrek en de uittocht naar de gang, waar de jassen en mantels hingen, was reeds begonnen, toen een jonge man met kwieken voet en dik, zwart haar naar het midden van den dansvloer sprong en in zijn handen klapte. Het resultaat Het niet lang op zich wachten. De spelers haastten zich terug naar hun instrumenten, de dansers - sommigen reeds half gekleed voor het vertrek - schaarden zich langs de zijkanten 27 van de hall, de ouderen namen weer plaats en de kwieke jonge man trok uit de rij een meisje, dat reeds een kersekleurigen capuchon om haar hoofd gewikkeld had, liep met haar naar het einde van den dansvloer en draaide haar langs de geheele lengte ervan snel rond op de melodie van een Schotschen dans, Frome's hart klopte snel. Hij had getracht het donkere hoofd onder den kersekleurigen capuchon te zien en het hinderde hem, dat een ander oog vlugger geweest zou zijn dan het zijne. De leider van den dans, die eruit zag alsof hij Iersch bloed in zijn aderen had, danste goed en zijn danseuse nam zijn enthousiasme over. Terwijl zij langs de rij dwarrelde en haar slanke gestalte in kringen van steeds grooter wordende snelheid van hand tot hand zwaaide, maakte de capuchon zich van haar hoofd los en viel achter op haar schouders; Frome kon nu telkens haar lachende, hijgende lippen zien, de lokken zwart haar op haar voorhoofd en de donkere oogen, die de eenige vaste punten schenen te zijn in een doolhof van vlug zich bewegende lijnen. De dansers zwaaiden al sneller en sneller en de musici rosten, om met hen in de maat te blijven, hun instrumenten af als jockey's, die hun paarden in het laatste „rechte einde" de karwats geven; de jonge man aan het raam dacht, dat er nooit een einde aan den dans zou komen. Nu en dan 28 wendde hij zijn blik van het gelaat van het jonge meisje naar haar partner, die in de opwinding van den dans een bijna onbeschaamd „heer-enmeester"-air had aangenomen. Denis Eady was de zoon van Michael Eady, den eerzuchtigen Ierschen kruidenier, die getracht had aan Starkfield zijn eerste begrip van „handig" zaken doen te geven en wiens nieuwe baksteenen winkel getuigde van het succes, dat die poging gehad had. Zijn zoon zou waarschijnlijk zijn voorbeeld volgen en paste inmiddels dezelfde kunstgrepen toe, om de jonge meisjes van Starkfield te veroveren. Tot dusverre had Ethan Frome het voldoende gevonden hem als een „kwajongen" te beschouwen; maar nu tartte de jonge man hem als het ware tot een afranseling. Het was vreemd, dat het jonge meisje dit niet scheen te beseffen; dat Zij haar verrukt gezichtje naar dat van haar partner opslaan en haar handen in de zijne laten rusten kon, zonder dat zij het beleedigende van Zijn blik of zijn aanraking scheen te voelen. Frome was gewoon om de enkele avonden, dat Zij voor de een of andere vermakelijkheid naar het dorp ging, 's avonds laat naar Starkfield te wandelen, om de nicht van zijn vrouw, Mattie Silver, te halen. Toen het jonge meisje bij hen kwam inwonen, had zijn vrouw het denkbeeld geopperd, dat zij van die enkele gelegenheden gebruik maken moest. Mattie Silver kwam uit Stamford en toen 29 zij als lid in het huisgezin der Frome's kwam, om haar nicht Zeena te helpen, had men het wenscheUjk geacht haar, daar zij geen loon kreeg, het verschil tusschen het leven, dat zij gehad had, en de geïsoleerdheid van een Starkfieldsche hoeve niet te scherp te laten voelen. Zonder deze omstandigheid - zoo had Frome sarcastisch gedacht - zou Zeena nooit aan een „pretje" voor het jonge meisje gedacht hebben. Toen zijn vrouw voor de eerste maal voorgesteld had, dat zij Mattie nu en dan een „uitgaansavondje" moesten geven, had hij er innerlijk tegen gemopperd, dat hij na zijn zware dagtaak op de hoeve die extra twee mijl naar het dorp en terug moest afleggen; maar niet lang daarna voelde hij den wensch in Zich opkomen, dat Starkfield alle avonden een feestje had. Mattie Silver had nu een jaar onder zijn dak gewoond; en van *s morgens vroeg tot zij met elkaar weer aan het avondeten zaten, had hij dikwijls gelegenheid even met haar te spreken; maar geen oogenblikken, welke hij samen met haar doorbracht, waren te vergelijken met die, waarin zij arm in arm - en zij haar luchtigen stap versnellend om gelijk te kunnen blijven met zijn langen stap door den avond naar de hoeve terughepen. Hij had sympathie opgevat voor het jonge meisje van af den eersten dag, toen hij naar de Flats gereden was, om haar van het station te halen, en zij uit 30 den trein tegen hem geglimlacht en gewuifd had en uitgeroepen had: „Jij moet Ethan zijn!", toen zij met haar pakjes op het perron sprong. En toen had hij, terwijl hij haar slank persoontje opnam, gedacht: „Of zij voor huiswerk bijzonder geschikt is, weet ik niet, maar zij is in ieder geval geen kniesoor," Maar de komst van een hoopvol jong leven in zijn huis was niet alleen als het opwakkeren van een vuur in een kouden haard. Het jonge meisje was meer dan het opgewekte, dienstvaardige wezentje, waarvoor hij haar gehouden had. Zij had een oog om te zien en een oor om te hooren: hij kon haar dingen laten zien en haar dingen vertellen en daarbij de zaligheid smaken van het gevoel, dat alles, wat hij haar bijbracht, lange weergalmingen en echo's achterliet, die hij, als hij dat wilde, kon wekken. Tijdens hun avondwandelingen terug naar de hoeve voelde hij de heerlijkheid van die gemeenschap het diepst. Hij was altijd veel gevoeliger geweest voor den roep van de schoonheid der natuur dan zijn naaste omgeving. Zijn onvoltooide studies hadden vorm gegeven aan deze gevoeligheid en zelfs in zijn ongelukkigste oogenblikken spraken veld en hemel tot hem met een diepe en machtige overredingskracht. Maar tot dusverre was de emotie in hem gebleven als een stille pijn, welke de schoonheid, die zij opriep, met melancholie omsluierde. Hij wist zelfs niet of iemand 31 anders in de wereld voelde zooals hij voelde of dat hij het eenige slachtoffer van dit somber voorrecht was. Toen leerde hij, dat ook een andere geest getrild had door dezelfde aanraking van het wonder; dat naast hem, levend onder zijn dak en zijn brood etend, een ander wezen was, waartegen hij zeggen kon: „Daar ginds aan den horizont staat Orion; die groote kerel daarnaast is Aldebaran en dat groepje kleine - als zwermende bijen - dat zijn de Pleïaden...", of dat hij in verrukking staande kon houden voor een laagje graniet, dat zich opwerkte uit de varens, terwijl hij voor haar ontrolde het panorama van het ijstijdperk en de lange perioden van de daarop gevolgde tijdvakken. Het feit, dat bewondering voor zijn kennis zich paarde aan Mattie's verrukking over wat hij haar leerde, vormde niet het kleinste gedeelte van zijn geluk. En er waren nog andere sensaties, minder makkelijk te omschrijven, maar toch heerlijker, die hen met een schok van stille vreugde nader tot elkander trokken: het koude rood van den zonsondergang achter winterheuvels; de vlucht van wolkenbanken over hellingen met gouden stoppels of de diepblauwe schaduwen van Canadeesche dennen op bezonde sneeuw. Toen zij eens tegen hem zeide: „Het ziet er precies uit alsof het geschilderd is," dacht Ethan, dat de omschrijvingskunst niet verder kon gaan en dat er eindelijk woorden gevonden waren, om uiting 32 te geven aan het diepste innerlijk van zijn ziel... Terwijl hij daar in de duisternis voor de kerk stond, kwamen die herinneringen terug met het pijnlijk stekende van voorbije dingen. Toen hij Zag hoe Mattie van hand in hand door de geheele hall dwarrelde, vroeg hij zich af hoe hij ooit had kunnen denken, dat zijn vervelend gepraat haar interesseerde. Voor hem, die alleen in haar bijzijn vrpolijk was, scheen haar vroolijkheid een duidelijk bewijs van onverschilligheid. Het gezichtje, dat zij naar haar partner ophief, was hetzelfde, dat er, wanneer zij hem aankeek, altijd uitzag als een ruit, die de stralen van de ondergaande zon opgevangen heeft. Hij zag zelfs twee of drie gebaren, waarvan hij in zijn verwatenheid gedacht had, dat zij ze alleen voor hem bewaarde: een manier om haar hoofd achterover te werpen, wanneer zij pret had, als om haar lach te proeven vóór zij dien het hooren, en een manier om langzaam haar oogleden neer te slaan, wanneer iets haar ontroerde of in verrukking bracht. Het zien van dat alles maakte hem ongelukkig en zijn ongelukkig gevoel wekte zijn sluimerende angsten. Zijn vrouw had nooit eenige jalousie op Mattie getoond, maar in den laatsten tijd had zij meer en meer geklaagd over het huiswerk en slinksche manieren gevonden, om de aandacht te vestigen op de geringe bruikbaarheid van het jonge meisje. Ethan Frome. 33 Zeena was altijd wat Starkfield „ziekelijk" noemde geweest en Frome moest toestemmen, dat zij, als zij werkelijk zoo zwak was als zij geloofde, de hulp noodig had van een sterkeren arm dan dien, welke tijdens de avondwandelingen naar de hoeve zoo luchtigjes op den zijne rustte. Mattie had geen aangeboren aanleg voor „huishouden" en haar opvoeding had in het geheel niet medegewerkt om dat gebrek te verhelpen. Zij kon vlug leeren, maar was vergeetachtig en droomerig en niet geneigd de zaken ernstig op te vatten. Ethan dacht, dat, als zij eenmaal getrouwd was met een man, van wien zij innig veel hield, de sluimerende instincten zouden ontwaken en dat haar pasteitjes en biscuits de trots van het graafschap zouden worden; maar huishoudelijke zaken n abstracte- interesseerden haar niet. In den beginne was zij zóó onhandig, dat hij haar, of hij wilde of niet, uitlachen moest; maar zij lachte met hem mede en dit maakte hen tot des te betere vrienden. Hij deed zijn best om haar onbedreven krachten aan te vullen; hij stond vroeger op dan gewoonlijk om het fornuis in de keuken aan te maken, haalde 's avonds laat hout uit de schuur; veronachtzaamde het werk in den molen voor de hoeve, zoodat hij haar overdag in huis kon helpen. Hij sloop zelfs 's Zaterdagsavonds, wanneer de vrouwen reeds naar bed gegaan waren, naar beneden om den keukenvloer te schrobben; en 34 Zeena had hem op een goeden dag betrapt, toen hij aan het karnen was, en zich met een van haar eigenaardige blikken zwijgend afgewend. In den laatsten tijd waren er nieuwe bewijzen van haar ontevredenheid geweest, even ontastbaar, maar des te verontrustender. Op een kouden winterochtend had hij haar, toen hij zich in het donker aankleedde bij het licht van een kaars, die flikkerde in den tocht van het slecht sluitende raam, van uit het bed achter hem hooren spreken. „De dokter wü niet, dat ik zonder hulp blijf," Zeide zij met haar vlakke klaagstem. Hij had gedacht, dat zij sliep, en het geluid van haar stem had hem doen schrikken, hoewel hij gewend was aan dergelijke plotselinge uitbarstingen na lange tusschenpoozen van geheimzinnig zwijgen. Hij keerde zich om en keek naar haar, zooals Zij daar onduidelijk afgeteekend onder den donkeren katoenen deken lag, terwijl haar gezicht met de hooge jukbeenderen een grijsachtigen tint had door de witheid van het kussen. „Zonder hulp?" herhaalde hij. „Ja, als je zegt, dat je geen dienstmeisje kan betalen, wanneer Mattie weggaat." Frome keerde zich weer om, pakte zijn scheermes en bukte zich om de weerkaatsing van zijn wangen op te vangen in den verweerden spiegel boven de waschtafel. 35 ..Waarom ter wereld zou Mattie weggaan?" „Nou. wanneer zij gaat trouwen, bedoel ik," teemde zijn vrouw achter hem. „O, zij zal ons nooit in den steek laten zoo lang jij haar noodig hebt," antwoordde hij, hard over zijn kin krabbend. „Ik zou niet graag willen, dat er gezegd zou kunnen worden, dat ik belet heb, dat een arm meisje als Mattie trouwt met een flinken jongen als Denis Eady," antwoordde Zeena op een klageHjken toon van zichzelf op den achtergrond stellen. Ethan, die naar zijn gezicht in den spiegel staarde, wierp zijn hoofd achterover, om het mes van zijn oor naar zijn kin te brengen. Zijn hand was vast, maar de houding was een excuus om niet dadelijk te antwoorden. „En de dokter wil niet, dat ik zonder hulp blijf,' ging Zeena voort. „Hij wou, dat ik met je sprak over een meisje, waarover bij heeft hooren spreken en dat misschien zou kunnen komen -" Ethan legde het mes neer en richtte zich met een lach op. „Denis Eady? Als dat alles is, dan is er, geloof ik, zoo'n haast niet bij om naar een meisje uit te kijken." „Maar ik wil er toch met je over praten, zeide Zeena koppig. Haastig trok hij zijn kleeren aan. „Best hoor. 36 Maar ik heb er nu geen tijd voor; ik ben toch al laat/' antwoordde hij, terwijl hij zijn oud zilveren horloge bij de kaars hield. Zeena, die dit blijkbaar als beslissend aanvaardde, lag zwijgend naar hem te kijken, terwijl hij zijn bretels over zijn schouders trok en zijn armen in zijn jas schoot; maar toen hij naar de deur ging, zeide zij, plotseling en bijtend; „Je bent tegenwoordig altijd laat, nu je je iederen morgen scheert/' Die steek had hem meer verontrust dan alle vage toespelingen over Denis Eady. Het was een feit, dat hij na Mattie's komst de gewoonte aangenomen had zich iederen dag te scheren; maar zijn vrouw had schijnbaar altijd geslapen, wanneer hij in de winterdonkerte zijn plaats naast haar verliet; en in zijn domheid had hij aangenomen, dat zij de verandering in zijn uiterlijk niet opmerken zou. Een paar maal was hij vroeger flauwtjes verontrust door Zenobia's manier om dingen te laten passeeren zonder dat zij ze scheen op te merken, terwijl zij dan weken later door een paar woorden het blijken, dat zij alles opgemerkt en haar conclusies getrokken had. In den laatsten tijd was er echter in zijn gedachten geen plaats voor zulk een vage vrees geweest. Zeena zelf was uit een benauwende werkelijkheid in een onwerkelijke schaduw verdwenen. Zijn geheele leven leefde hij in het gezicht en het 37 geluid van Mattie Silver en hij kon zich niet indenken, dat het anders zou zijn. Maar thans, nu hij voor de kerk stond en Mattie met Denis Eady over den dansvloer zag dwarrelen, begon een menigte ter zijde gestelde toespelingen en bedreigingen haar wolk te weven om zijn brein.. ♦ 38 II TOEN de dansers de hall uitstroomden, keek Frome, die zich terugtrok achter de vooruitstekende tochtdeur, ernaar hoe de grotesk dooreengemengde groepen, waarin een bewegelijke lantaarnstraat nu en dan een gezicht, blozend van de warmte en het dansen, bescheen, uiteengingen. De dorpelingen, die te voet waren, beklommen het eerst de helling naar de hoofdstraat, terwijl zij, die buiten woonden, langzamer in de sleden onder de loods stapten. „Rijdt jij niet, Mattie?" riep een vrouwestem uit de menigte om de sleden, en Ethan's hart klopte in zijn keel. Vanwaar hij stond kon hij degenen, die uit de hall kwamen, niet zien voor zij een paar stappen voorbij de tochtdeur waren; maar door de spleten kon hij een heldere stem hooren antwoorden: „Dank je feestelijk 1 Met zoo'n mooien avond 1" Zij was daar dus dicht bij hem, slechts ge- 39 scheiden door een dunne plank. Dadelijk zou zij in den avond tevoorschijn komen en zijn oogen, gewend aan de duisternis, zouden haar even duidelijk zien als stond zij in het volle daglicht. Een golf van schuchterheid drong hem terug in den donkeren hoek van den muur en hij bleef daar heel stil staan in plaats van haar op de een of andere wijze kenbaar te maken, dat hij er was. Een der kenmerkende trekken van hun omgang was geweest, dat van den beginne af zij, de vluggere, knappere, meer expressieve, in plaats van hem door het contrast neer te drukken, hem iets van naar eigen makkelijk en vrij optreden gegeven had; maar nu voelde hij zich even pummelig en slungelig als in zijn studentendagen, toen hij geprobeerd had op een picnic met de jonge meisjes uit Worcester te flirten. Hij trok zich nog verder terug en zij kwam alleen naar buiten en bleef op een paar meter afstands van hem staan. Zij was een der laatsten, die vertrokken, en zij stond in onzekerheid om zich heen te kijken, als begreep zij niet waarom hij zich niet Het zien. Dan trad een mannegestalte nader en kwam zoo dicht bij haar, dat zij onder hun vormlooze mantels in een flauwen omtrek samengesmolten schenen te zijn. „Heeft je vriend je in den steek gelaten? Dat is bijna niet te gelooven, zeg, Matt! Neen, ik zal niet zoo gemeen zijn om het aan de andere meisjes 40 te vertellen. Zoo laag ben ik niet." (Hoe verfoeide Frome zijn goedkoope plagerij 1) „Maar zeg eens, is het geen bof, dat de slede van den ouden heer hier op me staat te wachten?" Frome hoorde de stem van het jonge meisje, vrooKjk ongeloovig: „Wat ter wereld doet de slede van je vader hier?" „Nou, op mij wachten, om een tocht te doen. Ik heb het schimmelveulen ook. Ik wist zoo half en half, dat ik vanavond een tochtje zou willen maken." In zijn triomf trachtte Eady een sentimenteelen toon in zijn pochende stem te brengen. Het jonge meisje scheen te aarzelen en Frome zag haar besluiteloos het einde van haar shawl om haar vingers draaien. Voor geen geld ter wereld zou hij haar een teeken hebben willen geven, hoewel het hem toescheen, dat zijn leven van haar volgend gebaar afhing. „Wacht een oogenblik, terwijl ik het veulen losmaak," riep Denis tegen haar, terwijl hij naar de loods sprong. Volkomen stil stond zij hem na te kijken in een houding van rustig afwachten, die een marteling was voor den zich schuil houdenden Frome. Hij zag, dat zij met langer rondkeek, als zocht zij in den avond een andere gestalte. Zij het Denis het paard naar buiten brengen, in de slede klimmen en het berevel wegslaan, om plaats voor haar te maken; dan keerde zij zich met een vlugge, 41 vluchtende beweging om en liep snel de helling op naar den voorgevel van de kerk. „Goeden nacht! Ik hoop, dat je een prettigen rit zal hebben I" riep zij over haar schouder tegen hem. Denis lachte en gaf het paard een zweepslag, die hem vlug weer bij haar bracht. „Allo, kom mee! Stap gauw in! Het is hier in de bocht zoo glad als ik weet niet wat," riep hij, terwijl hij zich vooroverboog, om haar zijn hand toe te steken. Zij lachte echter terug: „Goeden nacht! Ik ga niet mee!" Zij waren nu zoo ver van Frome weg, dat hij ze niet meer verstaan kon; hij kon slechts de »±imachtige pantomime van hun silhouetten volgen, terwijl zij zich voort bleven bewegen langs den top van de helling boven hem. Na eenige oog enblikken zag hij Eady uit de slede springen en met de teugels over zijn eenen arm naar het jonge meisje gaan. Den anderen arm trachtte hij door den hare te laten glijden; maar zij ontweek hem behendig en Frome's hart, dat onrustig gehamerd had, begon weer kalmer te kloppen. Een oogenblik later hoorde hij het rinkelen van vertrekkende sledebellen en zag hij een gestalte, die alleen naar het ledige sneeuwoppervlak voor de kerk liep. In de donkere schaduw der Varnum sparren haalde hij haar in en zij keerde zich met een vlug: „Oh!" om. 42 Zwijgend en koud als een grafzerk. De avond was Zóó stil, dat zij de bevroren sneeuw onder hun voeten hoorden kraken. Het kraken van een zwaar besneeuwden tak, ver weg in de bosschen vallend, echode als een geweerschot en eens huilde een vos en Mattie vlijde zich dichter tegen Ethan aan en versnelde haar pas. Eindelijk kregen zij de groep berkeboomen bij Ethan's hek in het gezicht en toen zij daarbij kwamen, gaf het besef, dat de wandeling achter den rug was, hem zijn spraak terug. „Dus je wilt niet van ons weg, Matt?" Hij moest zijn hoofd buigen om haar zacht gefluisterd: „Waar zou ik naar toe moeten, als ik dat deed?'* op te vangen. Het antwoord joeg een pijn door zijn hart, maar de toon overweldigde hem van blijdschap. Hij vergat wat hij nog verder had willen zeggen en drukte haar zóó dicht tegen zich aan, dat hij haar warmte in zijn aderen meende te voelen. „Je huilt toch niet, Matt?" „Neen, natuurlijk niet," trilde haar stem. Zij gingen het hek door en hepen verder onder het beschaduwde heuveltje, waar, afgesloten door een lage haag, de grafsteenen der Frome's met grillige hoeken schuin door de sneeuw heen stonden. Ethan keek er op vreemde wijze naar. Jaren lang had dit zwijgende gezelschap met zijn rusteloosheid, met zijn verlangen naar verandering 48 en vrijheid gespot. „Wij zijn nooit weggegaan hoe zou jij het kunnen?" scheen op iedere zerk geschreven te zijn; en telkens wanneer hij zijn hek in- of uitging, dacht hij met een huivering: „Ik zal hier precies zoo blijven voortleven tot ik tot hen vergaderd word." Maar nu was iedere begeerte naar verandering verdwenen en het zien van de kleine afgesloten ruimte gaf hem een warm gevoel van bestendiging en voortduring. „Ik geloof, dat we je nooit zullen laten gaan, Matt," fluisterde hij, alsof zelfs de dooden - ook eenmaal gelieven - met hem moesten samenspannen, om haar bij hen te houden; en toen hij vlak langs de graven liep, dacht hij: „We zullen hier altijd samen blijven leven en eenmaal zal zij daar naast mij liggen." Hij liet zich geheel door het visioen in bezit nemen, terwijl zij het heuveltje naar het huis opklommen. Hij was nooit gelukkiger in haar gezelschap dan wanneer hij zich overgaf aan zulke droomen. Halverwege de helling struikelde Mattie over een uitstekenden wortel en greep zich vast aan zijn mouw om staande te blijven. De golf van geluk, die door hem ging, was als de voortzetting van zijn visioen. Voor de eerste maal sloeg hij Zijn arm om haar middel en zij verzette zich niet. Zij Hepen verder alsof zij dreven op een zomerstroom. Zeena ging altijd dadeHjk na het avondeten Ethan Frome. AQ naar bed en de luiklooze ramen van het huis waren donker. Een doode komkommerrank wapperde aan het voorportaal als de crêpe wimpel, vastgebonden aan de deur bij een sterfgeval, en de gedachte flitste door Ethan's brein: „Als hij daar wapperde voor Zeena -" Dan zag hij heel duidelijk zijn vrouw liggen slapen in haar slaapkamer, haar mond eventjes open, haar valsch gebit in een glas op het beddekastje. Zij hepen tusschen de stijve frambozenstruiken naar den achterkant van het huis. Het was Zeena's gewoonte, om, wanneer zij laat uit het dorp terugkwamen, den sleutel van de keukendeur onder de mat te leggen. Ethan stond voor de deur, zijn hoofd zwaar door droomen, zijn arm nog om Mattie heen. „Matt -" begon hij zonder te weten wat hij wilde zeggen. Zonder iets te zeggen maakte zij zich zacht los uit zijn arm en hij bukte zich en voelde naar den sleutel. „Hij is er niet," zeide hij, zich met een schrik oprichtend. Zij staarden elkaar strak aan door de koude donkerte. Zoo iets was nog nooit gebeurd. „Misschien heeft zij het vergeten," zeide Mattie in een trillend gefluister; maar zij wisten beiden, dat het niets voor Zeena was iets te vergeten. „Misschien is hij in de sneeuw gevallen," ging Mattie voort na een stilte, waarin zij gespannen hadden staan luisteren. 50 „Dan moet hij eraf geduwd zijn," antwoordde hij op denzelfden toon. Een andere woeste gedachte doorflitste zijn brein. Als er eens landloopers geweest waren - als er eens... Weer luisterde hij en hij verbeeldde zich ergens in het huis een geluid te hooren; dan haalde hij een lucifer uit zijn zak, ging op zijn knieën liggen en bewoog het licht langzaam over de ruwe sneeuwwanden om den drempel. Hij lag nog op zijn knieën toen zijn oogen, die op dezelfde hoogte waren als het benedenpaneel der deur, een zwakken straal daaronder opvingen. Wie kan zich in dat stille huis bewegen? Hij hoorde een stap op de trap en weer dacht hij een oogenblik aan landloopers. Dan ging de deur open en zag hij zijn vrouw. Groot en hoekig stond zij daar afgeteekend tegen den donkeren achtergrond van de keuken haar eene hand trok een geruite sprei over haar platte borst, terwijl de andere een lamp vasthield Het hcht, ter hoogte van haar kin, trok uit de duisternis haar gerimpeld strottenhoofd en den vooruitstekenden pols van de hand, die de sprei omklemde, te voorschijn en maakte de holten en vooruitstekende gedeelten van haar gelaat met de hooge jukbeenderen onder den kring van haarspelden dieper. Ethan kreeg een gevoel alsof hij vroeger nooit geweten had hoe zijn vrouw eruit zag. 51 III UIT het verst weg gelegen gedeelte van het woud moest hout gehaald worden en Ethan was den volgenden dag vroeg buiten* De winterochtend was helder als kristal. De opgaande zon gloeide rood in een helderen hemel, de schaduwen op den rand van het bosch waren donkerblauw. In de vroege ochtendstilte, wanneer zijn spieren zich spanden voor hun dagehjkschen arbeid en Zijn longen zich uitzetten door lange en diepe inademingen van berglucht, kon Ethan het helderst denken. Hij en Zeena hadden, nadat de deur der slaapkamer zich achter hen gesloten had, geen woord gewisseld. Zij had* uit een medicijnfleschje op een stoel naast het bed een paar druppels geteld, die opgedronken, daarna een stuk geel flanel om haar hoofd gewikkeld en was dan met haar gelaat naar den muur gekeerd gaan 54 slapen. Ethan kleedde zich vlug uit en blies het licht uit, zoodat hij haar niet zou zien, wanneer hij naast haar ging liggen. Terwijl hij in zijn bed lag, kon hij Mattie in haar kamer op en neer hooren loopen, en haar kaars, die haar kleinen straal over het portaal wierp, trok een nauwelijks zichtbare lichtlijn onder zijn deur. Hij hield zijn blik op het licht gevestigd tot het verdween. Dan Werd de kamer volkomen donker en behalve Zeena's asthmatische ademhaling was er geen geluid hoorbaar. Ethan voelde verward, dat er vele dingen waren, waarover hij moest denken, maar door zijn tintelende aderen en zijn vermoeid brein klopte slechts één sensatie: de warmte van Mattie's schouder tegen den zijne. Waarom had hij haar geen zoen gegeven, toen hij haar zoo dicht tegen zich aanhield? Een paar uur vroeger Zou hij zich die vraag niet gesteld hebben. Zelfs een paar minuten vroeger, toen zij samen alleen voor het huis gestaan hadden, zou hij het niet gewaagd hebben eraan te denken haar een zoen te geven. Maar van af het oogenblik, dat hij haar lippen in het lamplicht gezien had, voelde hij, dat zij de zijne waren. Thans, in de stralende ochtendlucht, was haar gelaat nog voor hem. Het vormde een deel van het zonnerood en van de reine schittering op de sneeuw. Wat was het jonge meisje veranderd sedert zij in Starkfield gekomen was! Hij 55 huishouden, zag de familie onmiddellijk de schoone gelegenheid om van Mattie een compensatie te eischen. Hoewel Zenobia twijfelde aan de bruikbaarheid van het jonge meisje, was de verleiding, om de volle vrijheid te hebben te kunnen vitten, zonder veel gevaar te loopen om haar te verhezen, te sterk voor haar; en dus kwam Mattie naar Starkfield. Zenobia's vitten was van de stille soort, maar desniettemin scherp. De eerste maanden brandde Ethan beurtelings van verlangen Mattie tegen haar in opstand te zien komen en beefde hij van angst voor het resultaat ervan. Dan werd de toestand wat minder gespannen. De gezonde lucht en de lange zomeruren in de vrije natuur gaven Mattie levenskracht en veerkracht terug en Zeena, die nu meer gelegenheid kreeg om haar aandacht te wijden aan haar gecompliceerde kwalen, begon minder te letten op de verzuimen van het jonge meisje, zoodat Ethan, die voortworstelde onder den druk van zijn onvruchtbare hoeve en zijn achteruitgaanden zaagmolen, zich eindelijk verbeelden kon, dat er vrede in zijn huis heerschte. Er was zelfs nu geen tastbaar bewijs voor het tegendeel, maar sedert den vorigen avond had er een vage vrees aan zijn horizont gehangen. Deze vrees was het gevolg van Zeena's koppig zwijgen, van Mattie's plotselingen waarschuwenden blik, van het zich in het geheugen terugroepen van 58 tot in mijn enkels, anders zou ik, liever dan jou lastig te vallen, naar Starkfield geloopen en aan Michael Eady gevraagd hebben of ik. wanneer hij Zijn vragen naar de Flats stuurt om zijn kruidenierswaren te halen, mee mag rijden. Ik zou dan wel twee uur in het station moeten wachten, maar dat zou ik toch zelfs in deze koude liever gedaan hebben dan dat jij zou zeggen -" „Natuurlijk zal Jotham je naar het station brengen/' dwong Ethan zich te antwoorden. Hij werd zich plotseling bewust, dat hij naar Mattie keek, terwijl Zeena tegen hem sprak, en met geweld keek hij nu zijn vrouw aan. Zij zat tegenover het raam en het bleeke, door de sneeuwhoopen weerkaatste licht, deed haar gelaat nog bloedeloozer en bleeker lijken dan gewoonlijk; het maakte de drie evenwijdig loopende plooien tusschen oor en wang scherper en trok klagende lijnen van haar magere neus naar haar mondhoeken. Hoewel zij slechts zeven jaar ouder was dan haar man en hij pas acht-en-twintig was, was zij reeds een oude vrouw. Ethan probeerde iets passends te zeggen, doch er was slechts één gedachte in zijn brein: het feit, dat voor de eerste maal, nadat Mattie bij hen was komen inwonen, Zeena een nacht weg zou zijn. Hij vroeg zich af of het jonge meisje daar ook aan dacht,,, Hij wist, dat Zeena zich moest afvragen waarom 62 IV ONMIDDELLIJK na het vertrek van zijn vrouw nam Ethan zijn jas en zijn muts van den kapstok. Mattie was de vaten aan het wasschen en neuriede een der danswijsjes van den vorigen avond. Hij zeide: „Tot straks, Mattie/' en zij antwoordde vroolijk: „Tot straks, Ethan"; en daar bleef het bij. Het was warm en licht in de keuken. De zon scheen schuin door het raam op de bewegelijke gestalte van de jonge vrouw, op de kat, die in een stoel zat te dommelen, en op de geraniums, die binnen gezet waren van het voorpleintje, waar Ethan ze in den zomer geplant had, om „een tuintje te maken" voor Mattie. Hij zou graag wat gebleven zijn, om haar te zien opruimen en daarna met haar naaiwerk beginnen; maar nog liever wilde hij zoo gauw mogelijk klaar zijn met het hout halen, om vóór den avond op de hoeve terug te kunnen zijn. 64 Den geheelen weg naar het dorp bleef hij denken aan zijn terugkomst bij Mattie. De keuken was een vervelende plek, niet „knus" en gezellig zooals zijn moeder die altijd gemaakt had, toen hij nog een jongen was, maar het was bijna ongelooflijk zooveel gezelliger de keuken er uitzag door het simpele feit, dat Zeena er niet zat. En hij stelde zich voor hoe het straks wel zou zijn, wanneer hij en Mattie samen aan de tafel Zouden zitten voor het avondeten. Want voor de eerste maal zouden zij alleen samen thuis zijn en zij zouden daar, ieder aan een kant van het fornuis, zitten als een getrouwd paar; hij op zijn „kousevoeten" en met zijn pijp en zij lachend en pratend op die grappige manier van haar, welke altijd zoo nieuw voor hem was als had hij die nooit gehoord. De aantrekkelijkheid van dit beeld en het gevoel van verachting, dat hij had, nu hij wist, dat Zijn vrees voor „herrie" met Zeena ongegrond was, brachten hem in zulk een opgewekte stemming, dat hij, die gewoonlijk zoo stil was, nu, terwijl hij door de besneeuwde velden reed, floot en hardop zong. Er was in hem een smeulende vonk van gezelligheid, die de lange winters in Starkfield nog niet gedoofd hadden. Van nature ernstig en weinig spraakzaam, bewonderde hij overmoedigheid en vroolijkheid in anderen en werd hij door vriendschappehjken omgang tot in Ethan Frome. 65 Mattie alleen te zijn. Slechts één ding drukte zwaar op hem. nJ. dat hij Zeena gezegd had contante betaling voor het hout te zullen krijgen. Hij voorzag zóó duidelijk de gevolgen van deze onvoorzichtigheid, dat hij met grooten tegenzin besloot Andrew Hale een klein voorschot op zijn levering te vragen. Toen Ethan de werf van Hale opreed, stapte de bouwer juist uit ziju sleae. „Allo, Ether riep hij. ,Je komt prachtig op tijd." Andrew Hale was een rosachtig man met een grooten grijzen snor en een stoppehgen onderkin, die niet door een boord in bedwang gehouden werd; maar zijn scrupuleus helder overhemd was steeds vastgemaakt met een kleine diamanten speld. Dit vertoon van rijkdom was misleidend, want hoewel hij een vrij winstgevende zaak had, was het algemeen bekend, dat hij door de talrijke eischen en behoeften van zijn groote familie dikwijls, Zooals Starkfield het noemde, „op zwart zaad zat". Hij was een oud vriend van Ethan's familie en Zijn huis was een der weinige, waar Zeena nu en dan heen ging, aangetrokken als zij werd door het feit, dat Mrs. Hale in haar jonge jaren meer „gedokterd" had dan alle andere vrouwen uit Starkfield en dat zij nog steeds een erkende autoriteit op het gebied van ziekte-symptomen en -behandeling was. 71 Hale ging naar de paarden en klopte op hun dampende flanken. Ethan begon de houtblokken af te laden en toen hij daarmede klaar was, duwde hij de met glas ingelegde deur van de loods, die de bouwer als kantoor gebruikte, open. Hale zat met zijn voeten op de kachel en zijn rug tegen een ouden lessenaar, bezaaid met papieren; het kantoor was als de man zelf: warm, gezellig en slordig. „Neem een stoel en ontdooi wat," luidde zijn begroeting. Ethan wist niet hoe hij beginnen moest, maar ten slotte gelukte het hem toch zijn verzoek om een voorschot van vijftig dollar onder woorden te brengen. Onder den prikkel van Hale's verbazing vloog het bloed naar zijn dunne huid. Het was de gewoonte van den bouwer na drie maanden te betalen en men zou vergeefs gezocht hebben naar een precedent van contante betaling. Ethan had het gevoel, dat, als hij gezegd zou hebben het geld dringend noodig te hebben, Hale wel bereid geweest zou zijn hem een voorschot te geven; maar trots en een instinctieve voorzichtigheid hielden hem ervan terug zijn toevlucht tot dit argument te nemen. Na den dood van zijn vader had hij geruimen tijd noodig gehad om zijn hoofd boven water te houden; en hij wilde niet, dat Andrew Hale of iemand anders in Starkfield zou gaan denken, dat hij weer onder water raakte. 72 Bovendien had hij een afkeer van liegen; als hij het geld wilde hebben, wilde hij het hebben, en niemand behoefde te vragen waarom. Hij deed derhalve zijn verzoek met de onhandigheid van een trotsch man, die zichzelf niet bekennen wil, dat hij zich vernedert; en hij was dan ook niet erg verbaasd over Hale's weigering. De bouwer weigerde sympathiek en hartelijk, zooals hij alles sympathiek en hartelijk deed; hij behandelde de geheele zaak als een grap en wilde weten of Ethan erover dacht een vleugelpiano te koopen of een „koepel" bij zijn huis te bouwen, in welk laatste geval hij gratis zijn diensten aanbood. Ethan wist niet goed meer wat hij verder antwoorden moest en na een pijnlijke stilte wenschte hij Hale goeden middag en deed de deur van het kantoor open. Toen hij naar buiten ging, riep de bouwer hem achterna: „Zeg - je zit toch niet in financieele moeilijkheden?" „Heelemaal met," antwoordde Ethan's trots vóór zijn verstand tijd had tusschenbeide te komen. „Nou, dan is het goed. Want ik zit er juist wel een beetje beroerd voor. De quaestie is, dat ik jou wat langer crediet had willen vragen. In de eerste plaats is het vrij slap in zaken en in de tweede plaats ben ik bezig een klein huisje in te richten voor Ned en Ruth, die wel gauw zullen 73 trouwen. Je begrijpt, ik doe het graag voor hen, maar je krijgt het niet voor niets." Zijn blik vroeg Ethan om sympathie. „De jongelui hebben graag, dat alles in de puntjes is. Je weet zelf hoe het is; het is nog niet zoo lang geleden, dat je je huis voor Zeena ingericht hebt.*' Ethan liet de paarden in Hale's stal en ging naar het dorp, om nog een paar boodschappen te doen. Onder het loopen klonken nog steeds de laatste woorden van den bouwer in zijn ooren en hij bedacht grimmig, dat zijn zeven jaar getrouwd zijn met Zeena door Starkfield „niet zoo lang" gevonden werd. De namiddag ging ten einde en hier en daar tooide een verlichte ruit de koude grijze schemering als met loovertjes en deed de sneeuw witter lijken. Het bitter-koude weer had iedereen naar binnen gejaagd en Ethan had de lange landelijke straat voor zich alleen. Plotseling hoorde hij het heldere rinkelen van bellen en even daarna vloog een slede, getrokken door een flink loopend paard, hem voorbij, Ethan herkende Michael Eady's schimmelveulen en de jonge Denis Eady met een mooie nieuwe bontmuts op, boog zich uit de slede en wuifde hem een groet toe. „Allo, Ethe!" riep hij. De slede vloog verder in de richting van de 74 hoeve der Frome's en Ethan's hart kromp samen, terwijl hij luisterde naar het wegstervend gerinkel der bellen. Wat lag meer voor de hand dan dat Denis Eady gehoord had van Zeena's reis naar Bettsbridge en dat hij van die gelegenheid gebruik maakte om een uurtje bij Mattie door te brengen? Ethan schaamde zich over den storm van jalousie in zijn hart. Hij vond het vernederend voor het jonge meisje, dat zijn gedachten aan haar zoo heftig waren. Hij liep verder door naar den hoek van de kerk en kwam in de schaduw van de dennen voor het huis van advocaat Varnum, waarin hij den avond te voren met haar gestaan had. Toen hij in de schaduw kwam, zag hij vlak voor zich een onduidelijken omtrek. Bij zijn naderbij komen ging deze voor een oogenblik uiteen in twee afzonderlijke gestalten, die zich dan weer vereenigden, waarna hij een kus hoorde en een half lachend „Oh!", - een gevolg van de ontdekking van zijn aanwezigheid. Weer loste de omtrek zich vlug in tweeën op en sloeg de deur der Varnums toe achter de eene helft, terwijl de tweede zich vlug vlak voor hem uit wegspoedde. Ethan glimlachte om de teleurstelling, die hij veroorzaakt had. Wat kon het Ned Hale en Ruth Varnum schelen, als zij erop betrapt werden, dat zij elkaar kusten? Iedereen in Starkfield wist toch, dat zij verloofd waren. Ethan vond het prettig een verliefd paar 75 verrast te hebben op de plek, waar hij en Mattie met zulk een verlangen naar elkaar in hun harten gestaan hadden; maar hij voelde een stekende pijn bij de gedachte, dat die twee hun geluk niet behoefden te verbergen. Hij haalde de paarden uit Hale's stal en begon den langen terugweg naar de hoeve. De koude was minder scherp dan vroeger op den dag en een hemel met schapewolkjes dreigde met sneeuw. Hier en daar brak een ster door de wolkjes en het een diepe bron van blauw zien. Over een paar uur zou de maan opkomen over den bergrand achter de hoeve, een goudgeranden scheur in de wolken branden en er dan in opgenomen worden» Een melancholieke vrede hing over de velden alsof zij den verslappenden greep der koude voelden en zich in hun langen winterslaap uitstrekten. Ethan luisterde scherp naar het gerinkel van sledebellen, maar geen geluid verbrak de stilte van den eenzamen weg. Toen hij dicht bij de hoeve kwam, zag hij door het dunne scherm van lorkeboomen bij het hek een licht in het huis boven hem tinkelen. „Zij is nu in haar kamertje," zeide hij tot zichzelf, „en maakt zich mooi voor het avondeten"; en hij herinnerde zich Zeena's sarcastischen blik, toen Mattie den avond na haar aankomst met opgemaakt haar en een lint om haar hals voor het avondeten beneden gekomen was. 76 Hij liep langs de graven op het heuveltje en draaide zijn hoofd om, om te kijken naar een der oudste grafzerken, die hem als jongen bijzonder geïnteresseerd had, omdat zijn naam erop stond» TER HERINNERING AAN ETHAN FROME EN ENDURANCE, ZIJN VROUW, DIE SAMEN VIJFTIG JAAR IN VREDE GELEEFD HEBBEN. Hij had altijd gedacht, dat vijftig jaar als een lange tijd om samen te leven klonk; maar nu kwam het hem voor, dat zij in een oogwenk zouden kunnen voorbijgaan» Dan^vroeg hij zich in een plotselinge opwelling van ironie af, of, wanneer hun beurt kwam, hetzelfde grafschrift gebeiteld zou worden boven hem en Zeena. Hij deed de deur van de schuur open en rekte zijn hals in de duisternis uit, half bang Denis Eady's schimmelveulen in den stal naast den vos te zullen zien. Maar het oude paard was er alleen en mummelde met zijn tandelooze kaken aan zijfl ruif en Ethan floot een vroohjk wijsje, terwijl hij voor de paarden stroo uitschudde en een extra maat haver in hun ruiven deed. Hij sloot de schuur en liep vlug het heuveltje naar het huis op. Hij kwam bij de keuken en draaide den deurknop om; maar de deur ging niet open. 77 hij herinnerde zich, dat Mattie den vorigen avond, toen hij zijn arm om haar middel had geslagen, zich daar niet tegen verzet had. Maar dat was buiten geweest, in de vrije, onverantwoordelijke natuur. Thans, in de warme, lichte keuken met haar, scheen zij oneindig veel verder weg van hem en oneindig veel ongenaakbaarder. Om dat gevoel van gedwongenheid te verlichten, zeide hij: „Ze zullen zeker wel gauw den trouwdag bepalen?" „Ja, het zou me mets verwonderen, als zij in het begin van den zomer gingen trouwen." Zij sprak het woord trouwen uit alsof haar stem het streelde. Het scheen een ruischend kreupelhout, dat leidde naar betooverde open boschplekken. Een stekende pijn schoot door Ethan en hij zeide, terwijl hij zich op zijn stoel met een ruk van haar afwendde: „En het zou mij niets verwonderen, als dan jouw beurt kwam." Zij lachte een beetje aarzelend. „Waarom blijf je dat toch al door zeggen?" Hij echode haar lach. „Ik vermoed, om aan het denkbeeld gewend te raken." Hij ging weer in zijn vorige houding zitten en zij bleef met neergeslagen wimpers doornaaien, terwijl hij als betooverd zat te staren naar de manier, waarop haar handen boven de bruine stof op en neer gingen, precies als had hij een paar vogels korte loodrechte vluchten zien maken over een 90 nest, dat zij aan het bouwen waren. Eindelijk zeide zij. zonder haar hoofd om te keeren of haar oogleden op te slaan* op zachten toon: „Je zegt het toch niet, omdat je denkt, dat Zeena iets tegen mij heeft, is het wel?" Zijn vorige angst kwam bij dat denkbeeld met vernieuwde kracht terug. „Wat bedoel je?" stamelde hij* Zij sloeg haar angstige oogen naar hem op, terwijl haar naaiwerk tusschen hen in op de tafel viel* „Ik weet het niet* Ik dacht gisterenavond, dat zij iets tegen mij scheen te hebben." „Ik zou wel eens willen weten wat," bromde bij. „Met dergelijke dingen weet je nooit wat je aan Zeena hebt." Het was de eerste maal, dat zij Zoo openhartig spraken over haar verhouding ten opzichte van Mattie en de herhaling van haar naam scheen dezen naar de verste hoeken van het vertrek te dragen en vandaar naar hen terug te zenden in lange terugkaatsingen van geluid* Mattie wachtte als om de echo tijd te geven te verzwakken en ging dan voort: „Heeft zij tegen jou niets gezegd?" Hij knikte van neen. „Neen, geen woord." Met een lach schudde zij haar haar van haar voorhoofd* „Ik ben zeker wat zenuwachtig. Ik wil er niet langer over denken." „O, neen - laten we er niet langer over denken, Matt!" 91 De plotselinge warmte van zijn toon deed haar weer sterk blozen, niet dadelijk, maar geleidelijk, teer, als de weerkaatsing van een gedachte, die langzaam over haar hart sloop. Zij zat daar zwijgend, haar handen gevouwen op haar werk, en hij kreeg het gevoel alsof een warme stroom naar hem toevloeide langs het stuk katoen, dat nog onafgerold tusschen hen in lag. Voorzichtig het hij zijn hand met de palm naar beneden over de tafel glijden tot zijn vingertoppen het einde van de stof aanraakten. Een flauwe trilling van haar wimpers scheen te bewijzen, dat zij zich zijn gebaar bewust was en dat het een tegenstroom naar haar teruggezonden had; en zij het haar handen roerloos op het andere einde liggen. Terwijl zij daar zoo zaten, hoorde hij een geluid achter zich; hij keek om. De kat was van Zeena's stoel gesprongen naar een muis in de lambrizeering en als een resultaat van die plotselinge beweging was de ledige stoel spookachtig gaan schommelen. „Morgen om dezen tijd zal zij er zelf in schommelen," dacht hij. „Ik ben in een droom geweest en dit is de eenige avond, dien wij ooit samen zullen hebben." De terugkeer tot de werkelijkheid was even pijnlijk als de terugkeer tot het bewustzijn na het gebruik van een verdoovend middel. Zijn lichaam en zijn hersens deden pijn door een onbeschrijfelijke moeheid en hij kon 92 niets bedenken om te zeggen of te doen. dat de krankzinnig snelle vlucht der oogenblikken tegenhouden zou. Zijn veranderde gemoedsstemming scheen zich medegedeeld te hebben aan Mattie. Zij keek kwijnend naar hem op, alsof haar oogleden zwaar waren van slaap en het haar moeite kostte ze op te slaan. Haar blik viel op zijn hand, die nu het einde van haar werk geheel bedekte en het vastgreep als was het een deel van haar zelf. Hij zag een nauwelijks merkbare trilling over haar gelaat huiveren en zonder te weten wat hij deed boog hij zijn hoofd en drukte hij een kus op het stukje katoen, dat hij vasthield. Toen zijn lippen erop rustten, voelde hij het er langzaam onder wegglijden en zag hij, dat Mattie was opgestaan en zwijgend haar werk oprolde. Zij maakte het vast met een speld, nam haar vingerhoed en schaar en legde die met het stuk katoen in de doos, die bedekt was met phantasiepapier, dat hij vroeger eens voor haar uit Bettsbridge medegebracht had. Hij stond ook op, terwijl hij wezenloos in de kamer rondkeek. De klok boven het buffet sloeg elf. „Is het fornuis in orde?" vroeg zij met zachte stem» Hij deed het deurtje van het fornuis open en pookte doelloos in de' sintels» Toen hij zich weer oprichtte, zag hij, dat zij de oude zeepdoos, die 93 met een oud stuk karpet bekleed was en waarin de kat 's nachts sliep, naar het fornuis schoof. Dan liep zij de keuken weer door, nam twee van de geramumpotten in haar armen en zette ze ver van het koude raam weer neer. Hij volgde haar en verzette de andere geraniums, de hyacinthenbollen in een gebarsten mosterdpotje en de klimop, die over een oud croquethoepeltje gebonden was. Nadat deze plichten vervuld waren, bleef er verder niets te doen dan den kandelaar uit de gang te halen, de kaars aan te steken en de lamp uit te blazen. Ethan gaf Mattie den kandelaar in de hand en zij ging hem voor de keuken uit. „Slaap lekker, Matt," zeide hij, toen zij haar voet op de eerste trede der trap zette. Zij keerde zich om en keek hem een oogenblik aan. „Slaap lekker, Ethan," antwoordde zij en liep naar boven. Toen de deur van haar kamertje zich achter haar gesloten had, bedacht hij zich, dat hij zelfs haar hand niet had aangeraakt. 94 VI DEN volgenden ochtend zat Jotham Powell met hen aan de ontbijttafel en Ethan Frome trachtte zijn vreugde te verbergen onder een air van overdreven onverschilligheid; hij ging achteruit in zijn stoel hangen om stukjes eten naar de kat te gooien; hij schold op het weer en bood Mattie zelfs niet aan haar te helpen, toen Zij opstond om de tafel af te nemen. Hij wist niet waarom hij zich zoo irrationeel gelukkig voelde, want er was niets veranderd in hun leven, noch in het zijne noch in het hare. Hij had zelfs haar vingertoppen niet aangeraakt of haar recht in de oogen gekeken. Maar de avond, dien zij samen in de keuken hadden doorgebracht, had hem een visioen gegeven van wat een leven met haar zou kunnen zijn en hij was thans blij, dat hij niets gedaan had om de heerlijkheid van dat beeld te bezoedelen. Hij verbeeldde zich, dat 95 zij wist wat hem zijn zelfbeheersching had doen bewaren... Er moest nog een laatste lading hout naar het dorp gebracht worden en Jotham Powell - die 's winters niet geregeld voor Ethan werkte - was dien dag gekomen, om hem met dat werkje te helpen. Maar 's nachts was er natte sneeuw gevallen, die de wegen als het ware tot glas maakte. Er hing nog meer vocht in de lucht en beide mannen dachten, dat het weer tegen den middag Zachter zou worden, waardoor het rijden veiliger werd. Ethan stelde derhalve aan Jotham voor, dat zij, zooals zij den vorigen dag gedaan hadden, in de ochtenduren de slede in het bosch laden en het overbrengen naar Starkfield tot later op den dag uitstellen zouden. Dit plan had het voordeel, dat hij Jotham na het middageten naar de Flats kon sturen om Zenobia te halen, terwijl hij zelf het hout naar het dorp bracht. Hij zeide tegen Jotham de paarden te gaan inspannen en voor een oogenblik hadden hij en Mattie de keuken voor zich alleen. Zij had de ontbijtborden in een klein afwaschteiltje gedaan en boog zich daar met haar slanke armen tot den elleboog bloot over heen; de wasem van het heete water beparelde haar voorhoofd en plakte haar ruw haar in kleine bruine lokken als ranken op den clematis. Ethan stond naar haar te kijken en zijn hart 96 klopte in zijn keel. Hij wilde zeggen: „We zullen op deze manier nooit meer alleen zijn," maar inplaats daarvan nam hij zijn tabakszak van een plank van het buffet, stak dien in zijn jas en zeide: „Ik geloof, dat ik het wel zoo kan inrichten, dat ik voor het middageten thuis ben." Zij antwoordde: „Prachtig Ethan", en hij hoorde haar, toen hij wegging, over de borden heen zingen. Hij was van plan, zoodra de slede geladen was, Jotham terug te sturen naar de hoeve en zelf gauw te voet naar het dorp te gaan om lijm voor het zuurschaaltje te koopen. In gewone omstandigheden zou hij tijd genoeg gehad hebben om dat plan uit te voeren, maar van den beginne liep alles tegen. Op weg naar het bosch gleed een der paarden op een stuk ijs uit en kreeg een wond in zijn knie. Jotham moest terug naar den stal voor een stuk linnen, om de wond te verbinden. Toen het opladen ten slotte begon, viel er weer natte sneeuw en de boomstammen werden zóó glibberig, dat zij tweemaal zooveel tijd noodig hadden, om ze op te lichten en in de slede te leggen. Het was, zooals Jotham het uitdrukte, een „Zure" ochtend om te werken en de paarden, die onder hun natte dekens stonden te huiveren en te trappelen, schenen het weer even „zuur" te vinden als de mannen. Het uur voor het middagmaal was reeds lang voorbij, toen zij met hun Ethan Frome. 97 haalde. „Ik «al moeten opschieten om alles voor elkaar te krijgen/' dacht hij, terwijl de slede voor hem de helling van den heuvel bij het schoolgebouw afgleed. Bij het afladen werkte hij voor tien en toen hij daarmede klaar was, haastte hij ach naar den winkel van Michael Eady voor de lijm. Eady en zijn knecht waren beiden uit en de jonge Denis, die zich slechts Zelden verwaardigde hun plaats in te. nemen, zat in een kringetje van de jeunesse dorée van Starkfield bij de kachel. Zij begroetten Ethan met ironische complimentjes; maar memand wist waar de lijm te vinden was. Ethan, die verteerd werd door het verlangen om nog een laatste oogenblik met Mattie alleen te zijn, liep ongeduldig heen en weer, terwijl Denis een vergeefschen onderzoekingstocht deed in de donkerder hoeken van den winkel. „Het lijkt wel of het artikel heelemaal uitverkocht is. Maar als je wil wachten tot de oude heer thuis komt, zal hij je misschien wel kunnen helpen." „Ik ben je zeer verplicht, maar ik zal probeeren of ik het misschien bij Mrs. Homan kan krijgen," antwoordde Ethan, die op heete kolen stond om te gaan. Denis' liandelsinstinct dwong hem met een eed te verzekeren, dat wat Eady's winkel niet leveren kon nooit bij de weduwe Homan gevonden zou worden, maar Ethan lette niet op die pocherij en 99 was reeds in zijn slede geklommen en reed naar de concurrente. Hier vond de weduwe Homan na langdurig gezoek en meevoelende vragen waar bij de lijm voor noodig had en of gewone stijfsel niet zou kunnen helpen, als zij geen lijm had, ten slotte haar eenig fleschje te midden van een verzameling hoestdrankjes en corsetveters. „Ik hoop hartelijk, dat Zeena niets gebroken heeft, waar zij erg op gesteld is," riep zij hem na, terwijl hij de paarden Het keeren. De natte-sneeuwbuien waren omgeslagen in een gestadigen regen en de paarden hadden het, ook al was de slede niet geladen, zwaar te verantwoorden. Een paar maal keek Ethan, toen hij sledebellen hoorde rinkelen, om in de meening, dat Jotham en Zeena hem „achterop" kwamen; maar de oude vos was nergens te zien en hij zweepte Zijn paarden aan tegen den stroomenden regen in. De stal was leeg, toen hij dezen binnenreed, en nadat hij de paarden zoo vlug mogeHjk voorloopig verzorgd had, Hep hij naar het huis en duwde de keukendeur open. Mattie was daar alleen zooals hij zich haar voorgesteld had. Zij stond gebogen over een pan op het fornuis; maar bij het hooren van zijn stap keerde zij zich met een schrik om en sprong naar hem toe. „Hier, Matt, ik heb wat om het schaaltje mee te Hjmen! Laten we het gauw doen," riep hij, 100 het fleschje in zijn eene hand zwaaiend, terwijl hij haar met de andere wat opzij duwde; maar zij scheen hem met te hooren. „O, Ethan - Zeena is terug/' zeide zij fluisterend, terwijl zij hem bij zijn mouw greep. Bleek als misdadigers stonden zij elkaar aan te staren. „Maar de vos is niet in den stal/' stamelde hij. „Jotham Powell heeft een paar boodschappen voor zijn vrouw uit de Flats medegebracht en daar is hij regelrecht mee naar huis gereden," legde zij uit. Ilij staarde wezenloos de keuken in, die er in de regenachtige winterschemering koud en ongezellig uitzag. „Hoe is het met haar?" vroeg hij, evenals Mattie fluisterend. „Ik weet het niet. Zij is regelrecht naar haar kamer gegaan." „Heeft zij niets gezegd?" „Neen." Ethan uitte zijn aarzelingen en twijfelingen in een zacht gefluit en stak het fleschje weer in zijn Zak. „Maak je maar niet ongerust; ik zal het vannacht wel lijmen, als zij slaapt," zeide hij. Hij trok zijn natte jas weer aan en ging terug naar den stal om den paarden voer te geven. Terwijl hij daar was, reed Jotham Powell met de slede binnen, en toen de paarden verzorgd 101 waren, zeide Ethan tegen hem:„Je kan nog best even mee naar binnen gaan/' Hij wilde zich graag van Jotham's neutraliseerende tegenwoordigheid bij het avondeten verzekeren, want Zeena was na een reis altijd „nerveus". Maar Jotham, die anders Zelden een maaltijd, die niet in zijn loon inbegrepen was, afsloeg, opende zijn stijve kaken, om langzaam te antwoorden: „Heel vriendelijk, maar ik ga maar terug," Ethan keek hem verbaasd aan. „Kom je toch wat drogen. Ik geloof, dat er ook wat warms bij het eten is." Jotham's gelaatsspieren werden niet geroerd door deze vraag en daar zijn vocabularium maar heel beperkt was, herhaalde hij slechts: „Dank je, ik ga maar terug." Voor Ethan was er iets vaag-onheilspellends in deze koppige weigering van gratis warmte en eten en hij vroeg zich af wat er onder den rit gebeurd was om Jotham tot een dergelijk stoïcisme te brengen. Misschien had Zeena den nieuwen dokter niet kunnen spreken of waren zijn raadgevingen niet in haar smaak gevallen. Ethan wist, dat in dergelijke gevallen de eerste de beste, dien Zij sprak, hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk gesteld zou worden voor haar leed en kommer* Toen hij weer in de keuken terugkwam, verlichtte de lamp hetzelfde tooneel van glanzend comfort als den vorigen avond. De tafel was even 102 gezellig gedekt, een helder vuurtje gloeide in het fornuis, de kat dommelde in de warmte ervan en Mattie zette een schaal pannekoeken op tafel. Zij en Ethan keken elkaar zwijgend aan; dan Zeide zij, zooals zij den vorigen avond gezegd had: „Het wordt, geloof ik, tijd voor het avondeten/* 103 VII ETHAN ging naar de gang. om zijn natte kleeren op te hangen. Hij luisterde naar Zeena's stap en toen hij dien niet hoorde, riep hij haar naam de trap op. Zij antwoordde niet en na een korte aarzeling liep hij naar boven en deed haar deur open. De kamer was bijna donker, maar in de duisternis zag hij haar bij het raam zitten, kaarsrecht, en door de strakheid van de silhouette, die op de vensterruit geworpen werd, maakte hij op, dat zij haar reiskleeren niet uitgetrokken had. „En, Zeena?" waagde bij van af den drempel te vragen. n Zij verroerde zich niet en hij ging voort: „Het eten is zoo goed als klaar. Kom je niet?" Zij antwoordde: „Ik geloof niet, dat ik een stukje door mijn keel zou kunnen krijgen." Het was de gewijde formule en hij verwachtte, dat deze, zooals gewoonlijk, gevolgd zou worden 104 door haar opstaan en naar beneden gaan. Maar zij bleef zitten en hij kon niets passenders bedenken dan: „Je bent zeker moe na de lange reis?" Bij die woorden draaide zij haar hoofd om en antwoordde plechtig: „Ik ben heel wat zieker dan je denkt." Haar woorden vielen met een vreemden schok van verwondering in zijn oor. Hij had ze haar vroeger dikwijls hooren uitspreken - als ten slotte eens bleek, dat zij waar waren? Hij kwam een paar stappen verder de kamer in. „Dat is toch niet zoo, Zeena?" Zij bleef door de schemering heen naar hem staren met een uitdrukking van ziekelijke autoriteit als van iemand, die zich bewust is uitverkoren te zijn voor een groot lot. „Ik heb complicaties," zeide zij. Ethan wist, dat dit woord een woord van exceptioneel gewicht was. Bijna iedereen in den omtrek had „kwalen", die precies gelocahseerd en gespecificeerd waren, doch slechts de uitverkorenen hadden „comphcaties". Dié te hebben was op zichzelf een onderscheiding, ofschoon het ook in de meeste gevallen een doodvonnis was. Men kon het jaren lang uithouden met „kwalen", maar men bezweek bijna altijd aan „complicaties". Ethan's hart slingerde heen en weer tusschen twee uitersten van gevoel, maar voor het oogenblik had medelijden de overhand. Zijn vrouw 105 met diep medelijden en hij riep, als zag hij haar in een droom verdrinken, uit: „Je kan niet gaan, Matt! Ik zal je nooit laten gaan!" „Gaan - gaan?" stamelde zij. „Moet ik gaan?" De woorden bleven »tusschen hen in klinken alsof een waarschuwende toorts door een donker landschap van hand tot hand vloog. Ethan werd overweldigd door schaamte over Zijn gebrek aan zelfbeheersching, nu hij haar het nieuws zoo cru in het gezicht slingerde. Zijn hoofd duizelde en hij moest steun zoeken tegen de tafel. En inmiddels bleef hij het gevoel houden alsof hij haar nog kuste en toch versmachtte van dorst naar haar lippen. „Ethan, wat is er gebeurd? Is Zeena boos op mij?" H Haar kreet vermande hem, ofschoon hij zijn woede en zijn medelijden grooter maakte. „Neen, neen," stelde hij haar gerust, „dat is het niet. Maar de nieuwe dokter heeft haar den doodschrik op het lijf gejaagd. Je weet, dat zij alles gelooft wat zij haar den eersten keer, dat zij ze Ziet, zeggen. En deze nieuwe heeft haar gezegd, dat zij niet beter kan worden, als zij niet het bed houdt en geen vinger uitsteekt in het huishouden maanden lang niet." Hij hield op en wendde zijn blik van haar af. Zij bleef een oogenblik zwijgend staan, voor hem neerhangend als een gebroken tak. Zij was zoo 117 klein en zag er zoo zwak uit, dat zijn hart ineenkromp; maar plotseling lichtte zij haar hoofd op en keek hem recht in de oogen. „En nu wil zij in mijn plaats iemand, die handiger is? Is het dat?" „Dat zegt zij tenminste vanavond." „Als zij het vanavond zegt, zal zij het morgen ook zeggen." Beiden bogen zij zich onder de onverbiddelijke waarheid: zij wisten, dat Zeena nooit van idee veranderde en dat bij haar een eenmaal genomen besluit gelijk stond met een reeds volbrachte daad. Er volgde een vrij lange stilte; dan zeide Mattie met een heel zachte stem: „Wees niet al te bedroefd, Ethan." „O, God - o, God!" kreunde hij. De gloed van hartstocht, dien hij voor haar gevoeld had, was versmolten tot een pijn doende teederheid. Hij zag hoe haar vlugge oogleden de tranen wegknipten en verlangde er vurig naar haar in zijn armen te nemen en haar te troosten. „Je laat je eten koud worden," waarschuwde zij hem met een flauw glimpje van vroolijkheid. „O, Matt - Matt - waar moet je heen?" Haar oogleden vielen neer en een trilling huiverde over haar gezicht. Hij zag, dat nu voor het eerst de gedachte aan de toekomst duidelijk tot haar doordrong. „Ik kan misschien in Stamford wel een betrekking krijgen," aarzelde zij, als wist 118 zij, dat hij wist. dat zij geen hoop koesterde. Hij het zich in zijn stoel vallen en verborg zijn gezicht in zijn handen. Wanhoop greep hem aan bij de gedachte, dat zij heelemaal alleen weer moest beginnen met dat vermoeiende zoeken naar werk. In de eenige stad, waarin zij bekend was, werd zij omringd door onverschilligheid of haat; en welke kans had zij, de onervarene, te midden van de millioenen broodzoekers in de groote steden? In zijn herinnering kwamen terug ellendige verhalen, die hij te Worcester gehoord had, en de gezichten van jonge meisjes, wier leven even hoopvol begonnen was als dat van Mattie».. Het was niet mogelijk aan zulke dingen te denken, zonder dat zijn geheele wezen ertegen in opstand kwam. Hij sprong plotseling op. „Je kan niet gaan, Matt! De wil je niet laten gaan! Zij heeft altijd haar zin gehad, maar nu wil ik mijn zin hebben Mattie stak met een vlug gebaar haar hand op en hij hoorde den stap van zijn vrouw achter zich. Zeena kwam de keuken binnen met haar slependen stap en ging kalm op haar gewone plaats tusschen hen in zitten. „Ik voelde me een beetje beter en dr. Buck zegt, dat ik zooveel mogelijk moet eten, om op krachten te blijven, ook al heb ik heelemaal geen trek," zeide zij op haar vlakken lamenteertoon, terwijl zij langs Mattie heen haar hand uitstrekte 119 naar den theepot. Haar „goede" japon had zij verwisseld met den zwarten katoenen en de bruine gebreide shawl, die haar dagelijksche kleedij vormden. Zij schonk een beetje thee en heel veel melk in haar kopje, nam een flinke portie vleesch en zuur en maakte het bekende gebaar van het vastzetten van haar valsch gebit vóór zij begon te eten. De kat schurkte zich vleiend tegen haar aan en zij zeide: „Lieve poes!", bukte zich om het dier te streelen en gaf het een stukje vleesch van haar bord. Ethan zat er sprakeloos bij en deed niet alsof hij at, maar Mattie knabbelde dapper aan haar vleesch en vroeg Zeena een paar dingen over haar reis naar Bettsbridge. Zeena antwoordde op haar gewonen toon, werd dan wat warmer voor het onderwerp en vergastte hen op verschillende levendige beschrijvingen i van ingewandskwalen van haar vrienden en bloedverwanten. Zij keek Mattie, terwijl zij sprak, strak aan, een flauwe glimlach maakte de verticale lijnen tusschen haar neus en haar kin dieper. Nadat zij gegeten had, stond zij op en drukte haar hand op de platte oppervlakte van haar hartstreek. „Die vleeschschotels van jou liggen me altijd wat zwaar op mijn maag, Matt," zeide zij niet onvriendelijk. Zij kortte zelden den naam van het jonge meisje af en wanneer zij het deed, was het altijd een teeken van minzaamheid. 120 „Ik heb heel veel zin om die maagpoeders* die ik verleden jaar in Springfield gekregen heb, te gaan halen/' ging zij voort. „Ik heb ze in geen tijd geprobeerd en misschien helpen ze voor het Zuur." Mattie sloeg haar oogen op. „Kan ik ze niet voor je halen, Zeena?" waagde zij te vragen. „Neen, je weet niet waar ze liggen," antwoordde Zeena somber met een van haar heimelijke blikken. Zij ging de keuken uit en Mattie stond op en begon de tafel af te nemen. Toen zij langs Ethan's stoel kwam, ontmoetten hun blikken elkaar en bleven wanhopig in elkander rusten. De warme, stille keuken zag er even vreedzaam uit als den vorigen avond. De kat was op Zeena's schommelstoel gesprongen en de hitte van het vuur begon den zwak-scherpen geur uit de geraniums te trekken. Ethan richtte zich moe op. „Ik ga nog even buiten kijken of alles in orde is," zeide hij, terwijl hij naar de gang liep, om zijn lantaarn te halen. Bij de deur kwam hij Zeena tegen, die de keuken weer binnenging; haar lippen trilden van woede, een blos van opwinding bedekte haar bleek gezicht. De shawl was van haar schouders gegleden en sleepte achter haar afgetrapte hielen en in haar hand droeg zij de stukken van het roode glazen zuurschaaltje. 121 „Ik zou wel eens willen weten wie dat gedaan heeft/' zeide zij, terwijl zij streng van Ethan naar Mattie keek. Er volgde geen antwoord en zij ging met trillende stem voort: „ïk ging de poeders halen, die ik weggelegd had in het oude brillenhuis van vader op de bovenste plank van de porceleinkast, waar ik alles, waar ik aan gehecht ben, bewaar, zoodat niemand erbij kan -" Haar stem stokte en twee kleine tranen hingen aan haar oogwimpers en druppelden langzaam langs haar wangen. „Je hebt een trapleer noodig om bij de bovenste plank te komen, en ik heb daar tante Philura Maple's zuurschaaltje neergezet, toen we het met ons trouwen gekregen hebben, en het is er nooit uit geweest, behalve met de groote schoonmaak en toen heb ik het altijd met mijn eigen handen opgelicht, zoodat het niet breken kon." Eerbiedig legde zij de stukken op de tafel. „De wil weten wie dit gedaan heeft," jammerde zij. Bij die woorden kwam Ethan in de keuken terug en keek haar aan. „Dat kan ik je zeggen. De kat heeft het gedaan." „De kat?" „Dat heb ik je toch gezegd." Zij keek hem doordringend aan en richtte dan haar blik op Mattie, die de vaten wegzette. „Ik zou wel eens willen weten hoe de kat in mijn porceleinkast gekomen is," zeide zij. 122 VIII TOEN Ethan door de ziekte van zijn vader naar de hoeve teruggeroepen werd, gaf zijnmoeder hem voor zijn persoonlijk gebruik een klein kamertje achter de onbewoonde „mooie kamer". Hier had hij een paar planken in den muur gespijkerd voor zijn boeken, een sopha-bed gemaakt uit planken en een matras, aan den ruw gepleisterden muur een portret van Abraham Lincoln en een kalender met „Gedachten uit Dichters" gehangen en getracht met deze schamele dingen eenige gelijkenis aan te brengen met de studeerkamer van een „dominee", die, toen bij in Worcester was, altijd heel hartelijk voor hem geweest was en hem boeken geleend had. Hij zocht daar 's zomers nog zijn toevlucht, maar toen Mattie haar intrek op de hoeve nam, had hij haar Zijn kachel moeten afstaan en was derhalve het kamertje gedurende de meeste maanden van het jaar onbewoonbaar. 125 Naar dit toevluchtsoord begaf hij zich zoodra alles in huis stil was en Zeena's regelmatige ademhaling hem de zekerheid geschonken had, dat er geen vervolg komen zou op de scène in de keuken» Na Zeena's weggaan, uit de keuken waren hij en Mattie sprakeloos blijven staan» Dan was het jonge meisje weer aan het werk gegaan, om de keuken voor den nacht op te ruimen, en had hij zijn lantaarn genomen, om, zooals iederen avond, te gaan kijken of buiten alles in orde was. De keuken was leeg, toen hij weer terugkwam; maar zijn tabakszak en zijn pijp waren op tafel gelegd en daaronder een stukje papier, gescheurd uit den catalogus van een zaadhandelaar, waarop deze woorden geschreven waren: „Maak je geen zwarigheden, Ethan." Hij ging naar zijn koude, donkere „studeerkamer", zette de lantaarn op de tafel, bukte zich naar het licht toe en las het briefje telkens en telkens weer over. Het was de eerste maal, dat Mattie hem geschreven had, en het bezit van het stukje papier gaf hem een vreemd, nieuw gevoel van haar nabij zijn; maar tevens maakte het zijn zielenood grooter, daar het hem eraan herinnerde, dat zij van nu af geen andere manier meer zouden hebben om elkaar iets te zeggen. In plaats van het leven van haar glimlach, van de warmte van haar stem slechts koud papier en doode woorden! Verwarde aandriften van verzet en opstand 126 woedden in hem. Hij was te jong. te sterk, te vol overschuimende levenssappen om ach zoo maar neer te leggen bij de vernietiging van al zijn verwachtingen. Moest hij al zijn verdere jaren voortsleepen naast een verbitterde, kijfzieke vrouw? Andere mogelijkheden waren in hem geweest, mogelijkheden, die hij, de een na de andere, opgeofferd had aan Zeena's bekrompenheid en onwetendheid. En wat voor goeds was eruit voortgevloeid? Zij was nog duizendmaal verbitterder en ontevredener dan toen hij haar trouwde; het eenige genot, dat haar overbleef, was hem pijn en verdriet aan te doen. Alle gezonde instincten van zelfverdediging rezen in hem op tegen zulk een vernietiging... Hij wikkelde zich in zijn oude berejas en ging op het sopha-bed liggen, om na te denken. Onder Zijn wangen voelde hij een hard voorwerp met vreemde uitsteeksels. Het was een kussen, dat Zeena in hun verlovingstijd voor hem gemaakt had - het eenige handwerkje, dat hij haar ooit had zien maken. Hij slingerde het weg over den vloer en drukte zijn hoofd tegen den muur... Hij kende het geval van een man aan den anderen kant van de bergen - een jongen kerel van ongeveer zijn eigen leeftijd - die een precies eender leven van ellende ontvlucht was door met het jonge meisje, dat hij liefhad, naar het Westen te gaan. Zijn vrouw had echtscheiding gevraagd 127 en hij was met het meisje getrouwd en had een gelukkig leven. Ethan had het paar den vorigen Zomer te Shadd's Falls gezien, waar zij op bezoek waren bij familie. Zij hadden een klein dochtertje met mooie krullen, dat een gouden broche had en gekleed was als een prinses. De verlaten vrouw was het eveneens goed gegaan. Haar man had haar de hoeve gegeven en zij was erin geslaagd die te verkoopen en met de opbrengst daarvan en zijn toelage had zij te Bettsbridge een lunchroom gekocht, die zij tot grooten bloei had weten te brengen. Ethan werd warm bij die gedachte. Waarom zou hij den volgenden dag niet met Mattie meegaan in plaats van haar alleen te laten gaan. Hij zou zijn valies onder den bok van de slede verstoppen en Zeena zou niets vermoeden vóór zij voor haar middagslaapje naar boven ging en een brief op haar bed vond... Hij sprong op, stak de lantaarn weer aan en ging aan de tafel zitten* Hij zocht in de lade naar een velletje postpapier, vond er een en begon te schrijven: „Zeena, ik heb alles, wat ik kon, voor je gedaan en ik kan niet inzien, dat het ergens voor gediend heeft. Ik maak er jou geen verwijt van en ik maak er mezelf geen verwijt van. Misschien is het voor ons beiden beter te scheiden. Ik ga mijn geluk in het Westen beproeven en jij kan de hoeve en den molen verkoopen en het geld houden..." 128 Zijn pen bleef bij deze laatste woorden, die hem den meedoogenloozen toestand van zijn lot voor oogen riepen, rusten. Wat zou hij, als hij de hoeve en den molen aan Zeena gaf, overhouden, om zijn eigen nieuw leven mede te beginnen? Eenmaal in het Westen zijnde, zou hij wel werk krijgen, daar twijfelde hij niet aan - hij zou er niet tegen opgezien hebben alleen die kans te wagen. Maar als Mattie van hem afhankelijk was, werd het geval anders. En hoe moest het met Zeena gaan? Hoeve en molen waren tot het uiterste met hypotheken belast en zelfs als zij een kooper vond - op zichzelf reeds iets onwaarschijnlijks - zou het zeer de vraag zijn of zij een duizend dollar zou overhouden. En hoe zou zij inmiddels de hoeve gaande kunnen houden? Alleen door hard werken en zwoegen en door persoonlijk op alles toezicht te houden kon Ethan een schamel bestaan uit zijn land halen en zijn vrouw zou, Zelfs als zij gezonder was dan zij zich verbeeldde, nooit een dergelijken last alleen kunnen dragen. Welnu, dan moest zij maar naar haar familie teruggaan en zien wat die voor haar doen zou. Het was het lot, dat zij Mattie op de schouders legde - waarom het haar zelf niet laten probeeren? Tegen den tijd, dat zij ontdekt had waar hij was en een eisch tot echtscheiding indiende, zou hij - onverschillig waar hij was - waarschijnlijk genoeg verdienen om haar een behoorlijke toelage Ethan Frome. 129 te betalen. En het alternatief was Mattie alleen weg te laten gaan met een nog veel kleiner kans, dat zij zich in den strijd om het bestaan staande Zou kunnen houden. Hij had bij zijn zoeken naar een velletje postpapier den inhoud van de tafellade door elkaar gehaald en toen hij zijn pen opnam, viel zijn blik op een oud nummer van de Bettsbridge Eagle. De advertentiepagina was naar boven gevouwen en hij las de verleidelijke woorden: „Uitstapjes naar het Westen: Verlaagde Tarieven." Hij trok de lantaarn wat dichterbij en las nieuwsgierig de tarieven; dan viel de courant uit zijn hand en schoof hij den nog niet voltooiden brief weg. Een oogenblik tevoren had hij zich afgevraagd waar hij en Mattie van zouden moeten leven, als zij in het Westen waren; nu zag hij in, dat hij zelfs geen geld had om er met haar heen te gaan. Van leenen was natuurlijk geen sprake; een half jaar geleden had hij zijn eenige obligatie in onderpand gegeven om geld te krijgen voor noodzakelijke reparaties aan den molen en hij wist, dat zonder onderpand niemand in Starkfield hem tien dollar zou leenen. De onverbiddelijke feiten sloten zich om hem heen als gevangenbewaarders, die een gevangene de handboeien aanleggen. Er was geen uitkomst - geen enkele. Hij was een gevangene voor levenslang en nu zou zijn eenige lichtstraal uitgedoofd worden. 130 Met moeite kroop bij terug naar de sopha en bij strekte zich uit met ledematen zóó loodzwaar, dat hij het gevoel kreeg alsof zij zich nooit meer bewegen zouden. Tranen stegen op in zijn keel en brandden zich langzaam een weg naar zijn oogleden. Terwijl hij daar zoo lag, kwam de maan op. Ethan richtte zich op zijn elleboog op en zag door het raam tegenover hem het landschap wit worden en zich vormen onder de beeldhouwkunst van de maan. Dit was de avond, waarop hij Mattie meegenomen zou hebben om te sleden, en daar hing de lamp, om hun licht te geven! Hij keek naar de hellingen, die zich baadden in den lichtglans, naar de züver gerande donkerte van de wouden, naar het spookachtige purper van de heuvels tegen den hemel, en hij dacht, dat al de schoonheid van den avond uitgegoten was om te spotten met zijn armzalig lot... Hij viel in slaap en toen hij wakker werd, was de kilte van den winterdageraad in de kamer. Hij voelde zich koud en stijf en hongerig en hij schaamde zich, omdat hij honger had. Hij wreef Zijn oogen uit en liep naar het raam. Een roode zon stond even boven den grijzen rand der velden, achter boomen, die er zwart en breekbaar uitzagen. Hij zeide tot zichzelf: „Dit is de laatste dag van Matt," en trachtte zich voor te stellen hoe het er zonder haar in het huis zou uitzien. 131 Terwijl bij daar stond, hoorde hij een stap achter zich en zij kwam binnen. „O, Ethan - ben je den heelen nacht hier geweest?" Zij leek in haar armzalige kleedij - met de roode shawl om haar heen geslagen - zóó klein en bedrukt, dat Ethan, zonder iets te zeggen, voor haar ging staan. „Je moet wel bevroren zijn," ging zij voort, terwijl zij hem met haar glanslooze oogen aankeek. Hij kwam een stap dichter bij haar. „Hoe wist je, dat ik hier was?" „Omdat ik je naar beneden heb hooren gaan, toen ik in bed lag, en ik heb den heelen nacht liggen luisteren en je bent niet naar boven gekomen." Zijn geheele liefde steeg naar zijn lippen. Hij keek haar aan en zeide: „Ik ga met je mee, om het fornuis aan te maken." Zij gingen terug naar de keuken en hij haalde kolen en vuurmakers en maakte het fornuis schoon, terwijl zij de melk en de restjes van den vleeschschotel van den vorigen dag klaar zette. Toen de warmte van het fornuis begon uit te stralen en de eerste zonnestraal op den keukenvloer viel, smolten Ethan's sombere gedachten weg in de zachtere atmospheer. Nu hij Mattie weer met haar werk bezig zag, zooals hij dat zoo vele ochtenden gezien had, scheen het hem on- 132 mogelijk toe, dat zij ooit ophouden zou een deel van het tooneel te vormen. Hij zeide tot zichzelf dat hij ongetwijfeld de beteekenis van Zeena's dreigementen overdreven had en dat ook zij met den terugkeer van het daglicht tot gezonder denkbeelden zou komen. Hij liep naar Mattie toe, die over het fornuis gebogen stond, en legde zijn hand op haar arm. „Ik wil niet, dat jij je ook zwarigheden maakt," zeide hij, terwijl hij met een glimlach neerkeek in haar oogen. Zij kreeg een kleur en fluisterde terug: „Neen, Ethan, ik zal me geen zwarigheden maken." „Alles zal nog wel in orde komen," voegde hij eraan toe. Haar eenig antwoord was een vlug knippen van haar oogleden en hij ging voort: „Heeft ze vanochtend nog iets gezegd?" „Neen. Ik heb haar nog niet gezien." „Neem maar niet te veel notitie van haar, als je haar ziet." Met die aanbeveling ging hij naar den koestal. Hij zag Jotham Powell door de ochtendnevelen den heuvel oploopen en dat bekende gezicht maakte zijn steeds toenemend vertrouwen, dat alles goed zou afloopen, nog grooter. Toen de twee mannen de stallen aan het uitmesten waren, bleef Jotham even op zijn hooivork rusten, om te zeggen: „Daniël Byrne gaat 133 wat Mattie wel van hem denken moest. Verwarde aandriften streden in hem, terwijl hij voortliep naar het dorp. Hij had zich voorgenomen iets te doen, maar hij wist niet wat het zijn zou. De ochtendnevelen waren opgetrokken en de velden lagen als een zilveren schild onder de zon. Het Was een van die dagen, waarop de glinstering van den winter schijnt door een bleeken voor j aarsmist. Iedere meter van den weg leefde door Mattie's aanwezigheid en er was nauwelijks een tak tegen den hemel of een klit braamstruiken op den berm, waarin niet de een of andere herinnering aan Mattie opgesloten was. Eenmaal klonk in de stilte de roep van een vogel in de bergen zóó precies als haar lach, dat zijn hart ineenkromp en dan weer zich uitzette; en al deze dingen deden hem begrijpen, dat er onmiddellijk iets gedaan moest worden. Plotseling viel de gedachte hem in, dat Andrew Hale, die als een goedhartig man bekend stond, er misschien toe gebracht zou kunnen worden zijn weigering terug te nemen en een klein bedrag op het hout voor te schieten, als hij hem zeide, dat de gezondheidstoestand van Zeena het noodzakelijk maakte een dienstbode te huren. Hale kende per slot van rekening Ethan's financieele positie voldoende om het voor den laatste mogelijk te maken, om zonder te veel van zijn trots te eischen, zijn verzoek te herhalen; en bovendien 136 wat beteekende trots feitelijk in de borreling van hartstochten in zijn borst? Hoe meer bij het plan overwoog, des te hoopvoller scheen het hem toe. Als hij Mrs. Hale te spreken kon krijgen, dan zou hij - dat voelde hij Zeker succes hebben, en met vijftig dollar in zijn zak zou niets hem van Mattie kunnen scheiden. Zijn eerste oogmerk was in Starkfield te zijn vóór Hale naar zijn werk gegaan was; hij wist, dat de aannemer een „karwei" op den weg naar Corbury had en waarschijnlijk vroeg van huis zou gaan. Ethan's lange stappen werden vlugger met den versnelden klop van zijn gedachten en toen hij onder aan den School House Hill kwam, zag hij in de verte Hale's slede. Hij snelde die tegemoet, maar toen hij er dichter bij kwam, zag hij, dat de slede bestuurd werd door den jongsten zoon van den aannemer en dat de persoon naast hem Mrs. Hale was. Ethan gaf hun een wenk om stil te houden en Mrs. Hale boog zich voorover uit de slede. Haar hchtrose gelaatsrimpels straalden van welwillendheid. „Mr. Hale? Ja zeker, je zult hem nu thuis vinden. Hij gaat vanochtend niet naar zijn werk. Hij is wakker geworden met een kleinen aanval van spit en ik heb juist een van die pleisters van den ouden dr. Kiddes op zijn rug gelegd en hem vlak bij het vuur gezet." Moederlijk stralend tegen Ethan boog zij zich 137 nog dichter naar hem toe en zeide: „Ik heb zoo juist van Mr. Hale gehoord, dat Zeena naar Bettsbridge geweest is, om dien nieuwen dokter te raadplegen. Ik vind het vreesehjk, dat zij zich weer zoo ziek voelt. Zou hij iets voor haar kunnen doen? Ik hoop het hartelijk. Ik ken niemand in den omtrek, die zooveel last van haar kwalen heeft als Zeena. Ik zeg altijd tegen Mr. Hale, dat ik niet weet hoe zij het zou hebben moeten stellen, als zij jou niet gehad had om voor haar te zorgen; ik heb ook altijd hetzelfde van je moeder gezegd. Je hebt een heel akeligen tijd gehad, Ethan Frome." Zij wierp hem nog een medelijdend knikje toe, terwijl haar zoon met het paard praatte; en Ethan bleef, toen zij verder reed, midden op den weg de vertrekkende slede na staan staren. Het was al heel lang geleden, dat iemand zoo hartelijk tegen hem gesproken had als Mrs. Hale. De meeste menschen waren of onverschillig voor zijn ellende of zij schenen het heel natuurlijk te vinden, dat een jonge man van zijn leeftijd den last van drie verlamde levens zonder morren droeg. Maar Mrs. Hale had gezegd: „Je hebt een heel akeligen tijd gehad, Ethan Frome," en hij voelde zich minder alleen met zijn ellende. Als de Hale's medelijden met hem hadden, zouden zij Zeker gehoor geven aan zijn verzoek. ♦. Hij liep den weg naar het huis af, maar na enkele 138 nieters bleef hij plotseling staan en joeg het bloed naar zijn voorhoofd. Voor het eerst zag hij wat hij op het punt stond te doen in het licht van de woorden, die hij zooeven gehoord had. Hij wilde het medelijden der Hale's gebruiken om onder valsche voorwendsels geld van hen los te krijgen. Dat was, in duidelijke woorden overgebracht, het doel, dat hem halsoverkop naar Starkfield had doen gaan. Met het plotselinge inzicht in datgene, waartoe zijn dolzinnigheid hem gebracht had, verdween die dolzinnigheid tegelijk en zag hij zijn leven voor zich zooals het was. Hij was arm, de man van een ziekelijke vrouw, die hij door zijn vlucht alleen en berooid zou achterlaten, en zelfs al had hij den moed gehad haar in den steek te laten, dan nog zou hij dat alleen hebben kunnen doen door twee goedhartige menschen, die medelijden met hem gehad hadden, om den tuin te leiden» Hij keerde zich om en liep langzaam naar de hoeve terug» 139 rx BIJ de keukendeur zat Daniël Byrne in zijn slede achter een zwaar gebouwden schimmel, die in de sneeuw stond te klauwen en rusteloos met zijn kop heen en weer zwaaide. Ethan liep de keuken in en vond zijn vrouw bij het fornuis. Haar hoofd was in een shawl gewikkeld en zij was een boek aan het lezen, getiteld: „Nierkwalen en Genezing daarvan", waarvoor hij enkele dagen te voren strafport had moeten betalen. Zeena bewoog zich niet en keek niet op, toen hij binnenkwam, en na enkele oogenblikken vroeg hij: „Waar is Mattie?" Zonder haar oogen van het boek op te slaan antwoordde zij: „Ik denk, dat zij haar koffer naar beneden haalt." Het bloed stroomde naar zijn gelaat. „Haar koffer naar beneden halen - alleen?" „Jotham Powell is in het bosch en Daniël Byrne 140 zegt, dat hij zijn paard niét alleen durft te laten," antwoordde zij» Zonder te wachten om het einde van den zin te hooren, was haar man de keuken uitgegaan en de trap opgesprongen. De deur van MattiVs kamer was dicht en hij aarzelde een oogenblik op het portaal. „Matt," zeide hij dan heel zacht; maar er volgde geen antwoord en hij legde zijn hand op den deurknop. Hij was tot dusverre nog maar éénmaal in haar kamertje geweest - in het begin van den zomer, toen hij er een lek in het dak had moeten stoppen, maar hij herinnerde zich precies hoe alles eruit gezien had: de roode en witte sprei op haar smal bed, het aardige speldenkussentje op de kast en daarboven het vergroote portret van haar moeder met een immortellenkrans eromheen. Nu waren deze en alle andere bewijzen van haar aanwezigheid verdwenen en zag het kamertje er even kaal en ongezellig uit als toen Zeena haar er den dag van haar komst gebracht had. Midden op den vloer stond haar koffer en op den koffer zat zij in haar Zondagschen japon, met haar rug naar de deur en haar gezicht in haar handen. Zij had Ethan's roepen niet gehoord, omdat zij snikte, en zij hoorde zijn stap niet voor hij vlak achter haar stond en zijn handen op haar schouders legde. „Matt - o, huil niet zoo - o, Matt!" Zij sprong op en hief haar betraand gelaat naar 141 hem op. „Ethan - ik dacht, dat ik je nooit meer terug zou zien!" Hij nam haar in zijn armen, drukte haar dicht tegen zich aan en streek met een bevende hand het haar van haar voorhoofd. „Mij niet terugzien? Wat bedoel je?" Zij snikte het uit. „Jotham zei, dat je hem gezegd hadt, dat we niet met het middageten op je moesten wachten, en ik dacht -" „Je dacht, dat ik van plan was ervandoor te gaan," vulde hij grimmig den zin voor haar aan. Zonder te antwoorden drukte zij zich stijf tegen hem aan en hij het zijn lippen rusten op haar haar, dat zacht en toch elastisch was zooals zekere mossoorten op warme heuvelhellingen, en dat den zwakken houtgeur had van versch zaagsel in de zon. Door de deur hoorden zij Zeena's stem van beneden af roepen: „Daniël Byrne zegt, dat jullie je haasten moeten, als je wilt, dat hij dien koffer meeneemt." Met verschrikte gezichten sprongen zij van elkaar weg. Woorden van verzet vlogen naar Ethan's lippen en stierven daar. Mattie vond haar zakdoek en droogde haar oogen; dan bukte zij zich en greep een handsvat van den koffer. Ethan duwde haar weg. „Dat laat je aan mij over, Matt," beval hij haar. Zij antwoordde: „We moeten het ding met zijn tweeën den hoek om krijgen." Hij zwichtte voor 142 en de hoeken van haar rechte lippen, die weg schenen te trillen in een glimlach. Zij at met smaak en verzekerde, dat zij zich met het zachte weer beter voelde; zij drong er bij Jotham Powell, op wien zij gewoonlijk nooit lette, op aan nog een tweede portie boonen te nemen. Na afloop van het eten ging Mattie, zooals gewoonlijk, de tafel afnemen en de vaten wasschen. Zeena gaf de kat eten en ging weer in haar schommelstoel bij het fornuis zitten, terwijl Jotham Powell, die altijd het langst talmde, met tegenzin zijn stoel achteruitschoof en naar de deur liep. Op den drempel bleef bij staan, om aan Ethan te vragen: „Hoe laat zal ik terugkomen, om Mattie weg te brengen?" Ethan stond dicht bij het raam werktuigelijk zijn pijp te stoppen, terwijl hij keek naar Mattie, die op en neer liep. Hij antwoordde: „Je behoeft niet terug te komen; ik zal haar zelf naar het station brengen." Hij zag hoe het bloed naar Mattie's wangen stroomde en dat Zeena vlug haar hoofd oplichtte. „Ik zou graag willen, dat je vanmiddag hier bleef, Ethan," zeide zijn vrouw. „Jotham kan Mattie wel wegbrengen." Mattie wierp hem een smeekenden blik toe, maar hij herhaalde kortaf: „Ik zal haar zelf naar het station brengen." Zeena ging op denzelfden vriendelijken toon 144 voort: „Ik zou graag willen, dat je thuis bleef en de kachel in Mattie's kamer in orde maakte voor het meisje hier komt. Die kachel trekt al een maand lang heel slecht." Er klonk nu verontwaardiging-in Ethan's stem. „Als die goed genoeg was voor Mattie, dan is die zeker goed genoeg voor een gehuurd dienstmeisje." „Het meisje, dat komt, heeft mij gezegd, dat zij gewoon was aan een huis met centrale verwarming," drong Zeena met dezelfde eentonige vriendelijkheid aan. „Dan had zij beter gedaan daar te blijven," snauwde hij terug; en zich tot Mattie wendend, voegde hij er op harden toon aan toe: „Zorg, dat je tegen drieën klaar bent, Matt. Ik heb nog Zaken te doen in Corbury." Jotham Powell was naar de schuur gegaan en Ethan volgde hem, ziedend van woede. De aderen in zijn slapen klopten en er hing een mist voor zijn oogen. Hij deed zijn werk zonder dat hij wist welke macht hem leidde of wiens handen en voeten de bevelen uitvoerden. Eerst toen hij den vos uit den stal haalde en voor de slede spande, werd hij zich weer bewust van wat hij deed. Toen hij den teugel over den kop van het paard legde en de strengen om de disselboomen bond, herinnerde hij zich den dag, waarop hij datzelfde gedaan had om de nicht van zijn vrouw van het Ethan Frome. 145 station in de Flats te halen. Het was iets meer dan een jaar geleden, op een precies zoo zachten namiddag met een „gevoel" van lente in de lucht. De vos, die dezelfde groote oogen op hem richtte, wreef op dezelfde manier met zijn neus tegen zijn handpalm; en één voor één rezen al de dagen, die daartusschen lagen, voor hem op en stonden voor hem. * * Hij wierp de berevacht in de slede, klom op den bok en reed naar het huis. Toen hij in de keuken kwam, was deze ledig; maar Mattie's tasch en shawl lagen klaar bij de deur. Hij ging onder aan de trap staan en luisterde. Van boven drong geen geluid tot hem door; maar dan dacht hij, dat hij iemand in zijn ..studeerkamer" hoorde loopen; hij deed de deur open en zag Mattie, met haar hoed op en haar mantel aan, met haar rug naar hem toe dicht bij de tafel staan. Zij schrok, toen hij dichterbij kwam, keerde zich vlug om en vroeg: „Is het tijd?" „Wat doe je hier, Matt?" vroeg hij. Zij keek hem schuchter aan. „Ik keek alleen maar eens even rond - dat is alles," antwoordde zij met een aarzelend glimlachje. Zonder te spreken gingen zij terug naar de keuken en Ethan nam haar tasch en haar shawl op. „Waar is Zeena?" vroeg hij. „Zij is dadelijk na het eten naar boven gegaan. 146 Ze zei, dat zij die scheuten van pijn weer had en dat zij niet gestoord wilde worden." „Heeft ze afscheid van je genomen?" „Neen. Dat Was alles, wat ze gezegd heeft." Ethan keek langzaam de keuken rond en zeide met een huivering tot zichzelf, dat hij daar over enkele uren alleen in zou terugkomen. Dan maakte het gevoel van onwerkelijkheid zich weer van hem meester en kon hij niet gelooven, dat Mattie daar voor de laatste maal voor hem stond. „Kom mee," zeide hij bijna vroolijk, terwijl hij de deur opendeed en haar tasch in de slede zette. Hij sprong op zijn plaats en boog zich voorover om het dek goed om haar toe te stoppen, terwijl zij zich op haar plaats naast hem het glijden. „En nu, vooruit maar!" zeide hij met een ruk aan de teugels, die den vos in een sukkeldrafje den heuvel deed afgaan. „We hebben tijd in overvloed voor een heerlijken rit, Matt," riep hij, terwijl hij haar hand onder de vacht zocht en die in de zijne drukte* Zijn gezicht tintelde en hij voelde zich duizelig, alsof hij op een heel kouden dag in den bar in Saloon een borrel was gaan drinken* Bij het hek stuurde hij, in plaats van naar Starkfield te rijden, den vos den weg naar Bettsbridge op* Mattie bleef zwijgen en het op geen enkele wijze verbazing blijken, maar na een oogenblik zeide zij: „Rijdt je over Shadow Pond?" 147 „Zeg het me, Matt! Zeg het me!" bezwoer hij haar. Zij bleef een oogenblik zwijgen; dan zeide zij op zóó zachten toon, dat hij zich bukken moest om haar te verstaan: „Ik heb er soms aan gedacht in zomernachten, wanneer de maan zóó helder scheen, dat ik niet slapen kon/' Zijn hart barstte bijna van geluk. „Al zoo lang geleden?" Zij antwoordde, alsof de datum reeds lang voor haar was bepaald: „De eerste keer was het bij Shadow Pond." „Heb je me daarom mijn koffie eerder gegeven dan aan de anderen?" „Ik weet het niet. Heb ik dat gedaan? Het was een heele groote teleurstelling voor me, toen je niet met me naar den picnic wou gaan; en toen ik je den weg zag afkomen, dacht ik, dat je misschien met opzet dien kant naar huis ging; en dat maakte me blij." Zij zwegen weer. Zij hadden het punt bereikt, waar de weg daalde naar Ethan's molen en toen Zij den weg afgingen, daalde met hen de duisternis, die als een zwarte sluier van de zware dennetakken viel. „Ik ben aan handen en voeten gebonden. Er is niets, dat ik voor je kan doen," begon hij weer. „Je moet me nu en dan schrijven, Ethan." „O, wat heb je nou aan schrijven? Ik wil mijn 153 hand uitsteken en jou aanraken. Ik wil alles voor je doen en voor je zorgen. Ik wil bij je zijn, wanneer je ziek bent en wanneer je je eenzaam voelt." „Je moet mets anders denken dan dat alles goed met mij gaat." „Zal je me dan niet noodig hebben? Je wil zeker trouwen?" „O, Ethan!" riep zij uit. „Ik weet niet hoe het komt, dat je me zulke gevoelens geeft, Matt, maar ik zou je nog liever dood dan getrouwd zien!" „O, was ik dat maar! Was ik dat maar!" snikte Zij. Het geluid van haar snikken rukte hem los uit zijn sombere woede en hij schaamde zich. „Laten we niet op die manier praten," fluisterde hij. „Waarom zouden we het niet doen, als het de waarheid is? Ik heb het iedere minuut van den dag gewenscht!" „Matt! Wees toch kalm! Zeg het niet!" „Er is niemand goed voor mij geweest behalve W „Zeg dat evenmin, nu ik in het geheel niets voor je doen kan." „Ja, maar toch is het waar!" Zij waren boven op den School House Hill gekomen en Starkfield lag onder hen in de schemering. Een slede, die den weg van het dorp 154 opkwam, reed met een vroolijk gerinkel van bellen langs hen heen en zij richtten zich op en keken met strakke gezichten voor zich uit. In de hoofdstraat waren lichten gaan schijnen uit de voorkamers en hepen hier en daar menschen de hekken binnen. Met zijn zweep zette Ethan den vos tot een langzaam sukkeldrafje aan. Toen zij het einde van het dorp naderden, drongen kreten van kinderen tot hen door en zagen zij een troepje jongens met sleden achter zich op het open plein voor de kerk spelen. „Dat zal voor de paar eerste dagen wel hun laatste sleepartij zijn," zeide Ethan, terwijl hij opkeek naar den hemel. Mattie bleef zwijgen en hij voegde er aan toe: „We zouden gisteravond zijn gaan sleden." Nog sprak zij niet en aangedreven door een verlangen om zichzelf en haar door dit laatste uur van ellende heen te helpen, ging hij vluchtig voort: „Is het niet grappig, dat we alleen maar dien eenen keer verleden winter naar beneden gesleed zijn?" Zij antwoordde: „Ik ben niet dikwijls naar het dorp geweest." „Dat is zoo," zeide hij. Zij waren nu boven op den weg naar Corbury gekomen en tusschen de onduidelijke witte glinstering van de kerk en het zwarte gordijn der dennen van de Varnums strekte de helling zich naar 155 beneden uit zonder één enkele slede op de baan. De een of andere impuls dreef Ethan aan te zeggen: „Hoe zou je het vinden, als ik nu eens met je naar beneden ging?" Zij forceerde een lachje. „Kom, daar is geen tijd voor!" „Alle tijd hoor! Ga mee!" Zijn eenig verlangen was nu nog maar het oogenblik, dat hij den vos in de richting van de Flats moest sturen, zoo lang mogelijk uit te stellen. „Maar het meisje," aarzelde zij. „Het meisje zal aan het station zitten wachten." „Nou, laat ze wachten. Jij zou moeten wachten, als zij het niet deed. Kom mee!" De klank van gezag in zijn stem scheen haar wil te breken en toen hij uit de slede gesprongen was, liet zij zich door hem eruit helpen, terwijl zij slechts met een schijn van tegenstand zeide: „Maar er is nergens een slee." „Er is er wel een. Hier vlak tegenover de dennen!" Hij wierp de berevacht over den vos, die passief aan den kant van den weg stond en peinzend Zijn kop het hangen. Dan greep hij Mattie's hand en trok haar mee naar de slede. Gedwee ging zij zitten en hij zoo dicht achter haar, dat haar haar over zijn gezicht streek. „Klaar, Matt?" riep hij zoo hard als ware de geheele breedte van den weg tusschen hen in geweest. 156 Zij draaide haar hoofd om, om te zeggen: „Het is vreesehjk donker. Weet je zeker, dat je zien kan?" Hij lachte minachtend: „Ik zou deze helling kunnen afgaan met geblinddoekte oogen!" en zij lachte met hem mede als genoot zij van zijn vermetelheid. Toch bleef hij een oogenblik stil zitten, strak den langen heuvel afturend, want het was het moeilijkste uur van den avond, het uur, waarin het laatste licht van den hemel met den opkomenden nacht samensmelt in een nevelachtigheid, die de omtrekken vervaagt en de afstanden verkeerd doet schatten. De slede sprong weg en zij vlogen voort door de donkerte, door de helling steeds grootere snelheid krijgend, terwijl de holle nacht zich beneden hen opende en de lucht zong als een orgel. Mattie zat volkomen stil, maar toen zij bij den bocht aan den voet van den heuvel kwamen, waar de groote olm een doodelijken elleboog uitstak, dacht hij, dat zij zich iets dichter tegen hem aandrukte. „Wees maar met bang, Mattie!" riep hij juichend, terwijl zij er ongedeerd langs suisden en de tweede helling afvlogen; en toen zij den voet van den heuvel bereikten en de vaart van de slede begon te verminderen, hoorde hij haar even lachen van verrukking. Zij sprongen van de slede en begonnen den 157 heuvel op te loopen. Ethan trok de slede met zijn eene hand en stak de andere door Mattie's arm. „Was je bang, dat ik je tegen den olm zou laten vliegen?" vroeg hij met een jongensachtigen lach. „Ik heb je al gezegd, dat ik met jou nooit bang ben." De vreemde extase van zijn gemoedstoestand had een van zijn zeldzame buien van pochen te voorschijn geroepen. „En toch is het een bedriegelijke plek. De kleinste afwijkende beweging en wij zouden nooit meer boven gekomen zijn. Maar ik kan afstanden schatten tot op een haar breedte dat heb ik altijd gekund." Zij prevelde: „Ik heb altijd gezegd, dat jij het scherpste oog hebt." Diepe stilte was met de sterrelooze donkerte neergedaald en zij leunden op elkaar zonder te spreken; maar bij iederen stap van hun naar boven klimmen zeide Ethan tot zichzelf: „Dit is de laatste keer, dat we samen loopen." Langzaam stegen zij tot den top van den heuvel. Toen zij ter hoogte van de kerk waren, boog bij zijn hoofd om haar te vragen: „Ben je moe?" en zij antwoordde, vlug adem halend: „Het was zalig 1" Met een druk van zijn arm leidde hij haar naar de Noorsche dennen. „Ik denk, dat het de slede van Ned Hale is. In ieder geval zal ik het ding weer neerzetten waar ik het gevonden heb." Hij trok de slede naar het hek der Varnums en zette 158 geestige geluid volgde hem met al de verwarde beelden, die het opriep, het eerste gedeelte van den weg naar beneden. Halverwege was een plotselinge daling, dan een stijging en daarna een nieuwe duizelingwekkende daling. Toen hun vaart sneller werd, scheen het hem toe, dat zij in den dood vlogen, ver weg opvlogen in den bewolkten avond, met Starkfield onmetelijk diep beneden hen, wegvallend als een stip in de ruimte... Dan schoot de groote olm voor hen op, als het ware op den loer liggend in den bocht van den weg en hij zeide tusschen zijn tanden: „We kunnen er tegen aan komen; ik weet, dat we er tegen aan kunnen komen -" Toen zij in de richting van den boom vlogen, drukte Mattie haar armen stijver om hem heen en scheen haar bloed in zijn aderen te stroomen. Een paar maal week de slede onder hen wat af. Hij hield zijn lichaam schuin om haar in de richting van den olm te houden, terwijl hij telkens en telkens weer in zichzelf herhaalde: „Ik weet, dat we er tegen aan kunnen komen." Kleine zinnetjes, die zij gezegd had, speelden door zijn hoofd en dansten voor hem op de lucht. De groote olm doemde grooter en dichterbij op en terwijl zij daarop af stormden, dacht hij: „Hij wacht op ons: hij schijnt het te weten." Maar plotseling wierp het gelaat van zijn vrouw met vertrokken monsterachtige trekken zich tus- 164 schen hem en zijn doel en hij maakte een instinctieve beweging om het weg te slaan. De slede week als gevolg daarvan af, maar hij bracht haar weer in de goede richting en hield recht aan op de zwarte, vooruitstekende massa. Er volgde nog een laatste oogenblik, waarin de lucht langs hem schoot als milhoenen vurige draden; en dan de olm... De lucht was nog dik, maar recht naar boven kijkend, zag hij een enkele ster en hij trachtte vaag te berekenen of het Sirius was of - of - De inspanning vermoeide hem te veel en hij sloot zijn zware oogleden en dacht, dat hij zou slapen... De stilte was zóó diep, dat hij een klein diertje ergens dichtbij onder de sneeuw hoorde tsjilpen. Het het een zacht bang tseep hooren als een veldmuis en hij vroeg zich zwak af of het gewond was. Dan begreep hij, dat het pijn moest hebben: een pijn, zóó martelend, dat hij die op de een of andere mysterieuze wijze door zijn eigen lichaam scheen te voelen schieten. Hij trachtte vergeefs zich om te rollen in de richting van het geluid en strekte zijn linkerarm over de sneeuw uit» En nu was het alsof hij het tsjilpen meer voelde dan hoorde; het scheen te zijn onder zijn handpalm, die op iets zachts en elastisch rustte. De gedachte aan het lijden van het dier was ondragelijk voor 165 hem en hij spande al zijn krachten in, om zich op te richten, maar kon dat niet, omdat een rots of een reusachtige massa op hem scheen te liggen. Maar met zijn linkerhand bleef hij voorzichtig rondtasten in de hoop, dat hij het kleine diertje zou kunnen grijpen en helpen; en dan wist hij plotseling, dat het zachte iets, dat hij had aangeraakt, Mattie's haar was en dat zijn hand op haar gezicht rustte. Hij richtte zich op zijn knieën op, terwijl de zware last op hem zich met hem bewoog, als hij Zich bewoog, en zijn hand gleed over haar gelaat en weer over haar gelaat en hij voelde, dat het geluid van haar lippen kwam. Hij bracht zijn gelaat heel dicht bij het hare, met zijn oor bij haar mond, en in de donkerte zag hij haar oogen open gaan en hoorde hij haar zijn naam zeggen. „O, Matt, ik dacht, dat we er recht op aan gingen," kreunde hij en ver weg, op den heuvel, hoorde hij den vos hinniken en hij dacht: „Ik moet voor zijn voer gaan zorgen..." 166 oogen hadden den helderen heksachtigen starren blik, welken een ruggemergsziekte soms geeft. Zelfs voor dat gedeelte van het land zag de keuken er armzalig uit. Met uitzondering van den stoel der donkeroogige vrouw, die er als een bezoedelde weelde-rehquie, gekocht op een plattelandsverkooping, uitzag, waren de meubelen van de ruwste soort. Drie ruwe borden en een melkkannetje met een gebroken tuit waren op een vette tafel vol messneden gezet, en een paar stoelen met strooien zittingen en een keukenbuffet van ongeschilderd vurenhout stonden armoedig tegen de gewitte muren. „Lieve hemel, het is koud hier! Het fornuis moet bijna uit zijn/' zeide Frome, terwijl hij verontschuldigend om zich heen keek, toen hij mij de keuken in volgde. De groote vrouw, die van ons naar het keukenbuffet gegaan was, nam geen notitie van de opmerking; maar de andere antwoordde van uit haar kussens klagend met een hooge, zwakke stem: „Een minuut geleden is er pas hout bij gedaan. Zeena is in slaap gevallen en heeft aan één stuk door geslapen en ik dacht, dat ik bevriezen zou voor ik haar wakker kon krijgen, om naar het fornuis te kijken." Ik wist nu, dat zij gesproken had, toen wij binnen kwamen. De andere vrouw, die juist naar de tafel terugkwam met de restjes van een 168 Frome 's gekregen had, en ik dacht, dat de beste manier om haar gereserveerdheid te breken was haar te laten trachten door te dringen in de mijne. Ik bepaalde me er derhalve toe op zakelijken toon te zeggen, dat ik met groote hartelijkheid ontvangen was en dat Frome een bed voor mij opgeslagen had in een vertrek op de benedenverdieping, dat in gelukkiger dagen ingericht scheen te zijn geweest als een soort schrijf- of studeerkamer. „Nou," peinsde Mrs. Hale, „ik vermoed, dat hij gevoeld heeft, dat hij in zoo'n storm niet anders kon doen dan u mee naar binnen nemen maar ik geloof ook, dat het Ethan heel wat gekost Zal hebben. Als ik mij niet vergis, bent u de eenige vreemdeling, die de laatste twintig jaar een voet in dat huis gezet heeft. Hij is zóó trotsch, dat hij zelfs niet wil, dat zijn oude vrienden er komen; en zoover ik weet, komen zij er ook niet, behalve dan ik zelf en de dokter..." „Komt u er nog wel, Mrs. Hale?" waagde ik te vragen. „Na het ongeluk, toen ik pas getrouwd was, ben ik er heel dikwijls geweest; maar na een poosje begon ik den indruk te krijgen, dat het hen nog maar ongelukkiger maakte als zij ons zagen. En dan kwam het een bij het ander en ten slotte mijn eigen moeilijkheden... Maar gewoonlijk ga ik er nog tweemaal per jaar naar toe: eens omstreeks Nieuwjaar en eens in den zomer. Maar 170 ik zie het altijd zoo in te richten, dat ik een dag kies, waarop Ethan niet thuis is. Het is al erg genoeg de twee vrouwen daar te zien zitten maar zijn gezicht, wanneer hij die kale keuken rondkijkt, is bijna een doodsteek voor mij... U begrijpt, ik kan terugzien in het verleden en mij precies voor den geest halen hoe het eruit zag vóór hun ellende, in de dagen van zijn moeder." De oude Mrs. Varnum was inmiddels naar bed gegaan en haar dochter en ik zaten na het avondeten alleen in de strenge afzondering van de paardeharen kamer. Mrs. Hale keek mij onderzoekend aan alsof zij trachtte te zien hoeveel houvast mijn vermoedens haar gaven; en ik dacht, dat de reden, waarom zij tot dusverre het zwijgen bewaard had, was, dat zij gedurende al die jaren op iemand gewacht had, die zien zou wat zij alleen gezien had. Ik wachtte, ten einde haar vertrouwen in mij grooter te laten worden, vóór ik zeide: „Ja, het is verschrikkelijk hen alle drie daar bij elkaar te zien." Zij trok haar vriendelijke wenkbrauwen in een pijnlijke plooi. „Het was verschrikkelijk van het begin af. Ik was hier in het huis, toen zij naar boven gedragen werd - Ze legden Mattie Silver in de kamer, waarin u nu slaapt. Zij en ik waren goede vriendinnen en zij zou in het voorjaar mijn bruidsmeisje geweest zijn... Toen zij tot bewust- 171 zijn kwam, ging ik naar haar toe en ik bleef den heelen avond bij haar. Zij gaven haar dingen om haar te kalmeeren, en zij wist niet wat er gebeurde voor tegen den ochtend en toen was zij plotseling haar oude ik weer en keek zij me aan met haar groote oogen en zeide... O, ik weet niet waarom ik u dit alles vertel." Mrs. Hale hield schreiend op. Zij zette haar bril af. veegde de tranen eraf en zette hem dan weer met een onvaste hand op. „Ik hoorde den volgenden dag." ging zij voort, „dat Zeena Frome Mattie op stel en sprong weggestuurd had, omdat er een gehuurd dienstmeisje bij haar kwam, en de menschen hier hebben nooit precies kunnen vertellen waarom zij en Ethan dien avond zijn gaan sleden, terwijl zij op weg naar de Flats moesten zijn, om den trein te halen... Ik heb zelf nooit geweten wat Zeena dacht - en ik weet het nu nog niet. Niemand kent Zeena's gedachten. Doch hoe dit zij, toen zij van het ongeluk hoorde, kwam zij onmiddellijk en bleef bij Ethan in het huis van den dominee, waar zij hem gebracht hadden. En zoodra de dokters zeiden, dat Mattie vervoerd kon worden, heeft Zeena haar laten halen en haar weer in huis genomen." „En is zij daar later altijd gebleven?" Mrs. Hale antwoordde eenvoudig: „Zij kon nergens anders heen," en mijn hart kromp ineen bij de gedachte aan den bitteren nood der armen, 172 „Ja, zij is daar gebleven," ging Mrs. Hale voort, „en Zeena heeft voor haar en voor Ethan alles, wat in haar vermogen was, gedaan. Het was een wonder, wanneer je bedenkt hoe ziek zij was maar zij scheen, juist toen de roep tot haar kwam, beter te worden. Niet dat zij ooit het „dokteren" eraan gegeven heeft en zij heeft nog beroerde tijden van ziekte gehad; maar haar is de kracht gegeven om meer dan twintig jaar voor hen te zorgen, en vóór het ongeluk gebeurde dacht zij, dat zij zelfs niet voor zichzelf zorgen kon." Mrs. Hale hield een oogenblik op en ik bleef, verdiept in het visioen van wat haar woorden opriepen, zwijgen, „Het is vreeselijk voor hen alle drie," prevelde ik dan, „Ja, het is zeker vreeselijk. En zij zijn geen van drieën makkelijke menschen ook. Voor het ongeluk was Mattie het wel; ik heb nooit een liever karakter ontmoet. Maar zij heeft te veel geleden dat zeg ik altijd, wanneer de menschen beweren, dat zij verbitterd is. En Zeena is altijd ziekelijk en humeurig en kribberig geweest. O, ik zeg niet, dat zij met wonder veel van Mattie verdraagt dat heb ik zelf gezien. Maar nu en dan krijgen zij het samen aan den stok en dan zou Ethan's gezicht je hart breken... Wanneer ik dat zie, dan geloof ik, dat hij het meeste lijdt... in ieder geval is het Zeena niet, omdat zij er den tijd niet voor heeft... Het is toch zoo jammer," zoo eindigde 173