DORA MUSBACK HET GEHEIM N.\?. ÖEBR. GRAAUW5 UITG. MIJ. AMSTERDAM HET GEHEIM. HET GEHEIM DOOR DORA MUSBACH Q. J. SLOTHOUWER - AMERSFOORT Klectiische drukkerij G. J. Slothouwer, Amersfoort. Mevrouw Albaga van Dongen, geboren van Heelsum stond in hei studeervertrek van haren broer, dokter van Heelsum en streek nerveus met haar blanke hand door 't hoog opgemaakte zwarte kapsel, 'n gewoonte die ze altijd aannam wanneer een of ander onderwerp haar sterk ontroerde, 't Was 'n groote elegante verschijning en men zou haar niet zestig jaren geven. Een aangenaam uiterlijk had ze anders niet, er lag iets onaangenaams beslists om haar mond en de donkere oogen keken koel en koud, door de kamer en bleven met ingehouden toorn op haar broer rusten. »Je weet nu, met wat voor bedoeling ik de reis hier heen maakte Leo; ik zei tot mij zelf: «Zet door... ga naar Leo toe, en zie hem te bewegen zijn dochter in de wereld te brengen ..." dat is de bedoeling van mijn komst." Dokter van Heelsum stond nadenkend over de woorden zijner zuster, bij het groote schrijfbureau, overladen met papieren en boeken. Te oordeelen naar zijn afwezigen blik, zou men gemeend hebben, dat hij met zijn geest niet bij het gesprek ^6 was, vooral daar hij in 'n dik boek bladerde... doch elk woord gesproken door zijn schoonzuster had hem getroffen als 'n verwijt. Mevrouw Albaga van Dongen liet zich vermoeid in de mollige kussens van een fauteuil neervallen en sloot de oogen maar tuurde tersluiks naar de hooge hoewel wat gebogen gestalte van haar broer. Zijn gelaat was gebruind door veel in de buitenlucht te zijn, hij had 'n fijn gebogen neus en 'n vastberaden uitdrukking om den mond. Zijn eens donker haar was reeds vroegtijdig grijs, evenals zijn langen, smallen baard, de oogen waren grijsblauw; helder en scherp keken ze door de glazen van zijn lorgnet, maar meestal tuurde hij strak voor zich uit en gleed er een weemoed over héél zijn gelaat. Zijn figuur van geleerde paste geheel in 't sombere studeervertrek, een aangrenzende kamer deed dienst ais laboratorium, waardoor een carbol- en aetherlucht scherp door de op een kier staande deur drong. Dokter van Heelsum wierp 'n half verwonderde, half angstige blik op zijn zuster, al had hij lang over haar woorden nagedacht, zij schrikte even op van 't sterk vonken zijner oogen, die strak op haar gevestigd bleven. ■Waarom zeg je me dat alles Hélène? Ik wil het niet hooren. Eva heeft alles wat ze wenschen kan ... Waarom dwing je mij haar in de buitenwereld te brengen ...? Ze kan immers gaan... Ze is vrij... maar of ze er gelukkiger zal zijn dan hier op „den Rusthoek" dat valt nog niet zoo zeker te zeggen. Zij leeft hier haar eigen tevreden leven, een harmonie als rustige muziek vraag 't haar zelf, ze zal direct wel komen .. . En dan ..." Zijn hoofd wendde hij plots van zijn zuster af en zijn gelaat werd somberder dan 't reeds was »En dan?" vroeg zijn zuster. „... Moet ze zelf kiezen Hélène ...« Hij wierp 't dikke boek met 'n, dreunslag op 'n tafeltje, naderde zijn zuster, hij trilde, de uiterlijk sterke man in al zijn zenuwen. »Ik ben bang..." schorde zijn stem haar tegen... „voor het verleden, begrijp je... hier is ze veilig... mijn kind voor de wereld... maar bij jullie in Den Haag, in 't mondaine leven daar... zal ze misschien hooren door éen woord van kennissen... of God weet hoé van dat... en ik kan haar niet missen, ze is alles van me.. .* Hij zakte in een leuningstoel neer, 't hoofd gesteund in de handen... 7 8 Het even opgekomen medelijden onderdrukte zijn zuster heftig... dat was geen liefde, maar 'n egoïstische uiting om zijn dochter te behouden drong 't tot haar door... 'n gek, zwaarmoedig getob waar Eva, de dochter aan opgeofferd werd... haar jeugd, haar toekomst werd afgesneden in 't stille dorp op „den Rusthoek". „Kom," sprak hij, onhandig 'n excuus stamelend voor zijn onvriendelijke uitvallen en zijn hand uitstekend naar zijn zuster, „laten wij hierover niet meer spreken Hélène... als Eva straks komt, vraag 't haar dan zelf... dan kan ze beslissen of ze je uitnoodiging, om 'n tijd in Den Haag te komen, wil aannemen." Zij drukte even zijn hand tusschen haar blank-fijne handen, ontevreden op zichzelve om haar plan doorgezet te hebben en haar broer, de zonderling, op te zoeken. Zij had de raad van haar dochters moeten opvolgen en Eva, 't nichtje maar in „den Rusthoek" bij den geleerden vader, stilletjes moeten laten... Doch Nans, de eenige dochter die nog thuis was, had haar moeder gevraagd om 't nichtje toch eens op te zoeken... Toen klonken lichte voetstappen in de hal en Eva van Heelsum trad binnen ... Zij stond daar met haar handen vol herfstbloemen, granaat-roode dahlia's, asters en herfstseringen, als 'n stuk poëzie in de donker-sombere kamer. Zij was drie en twintig jaar, maar geleek jonger; zij had 'n tenger figuurtje, gratie-vol van lijn, 'n zacht gezichtje, frisch als bloemen en fijne, mooie trekken; de groote violet-blauwe oogen staken vreemd, licht af bij de donkere wimpers, het kastanje-bruine haar omwaaide haar fijn gelaat als 'n wolkje van zijde tule en verborg gedeeltelijk de kleine oorschelpen. Haar broze verschijning deed eer denken aan 'n met zorg gekweekte kasbloem dan aan 'n kind, opgegroeid in 't buitenleven. Heel haar voornaam fijn figuurtje, straalde onbewust poëzie om zich uit, de oogen met hun lieven blik gaven de grootste aantrekkingskracht in heel 't zacht gezichtje. Zij had haar wilskracht en zij had haar zwakte, zij liet zich door te jong en te veel vertrouwen spoedig bepraten... omdat haar ziel geen valschheid voelde. Zoo dikwijls had ze al menschen uit het dorp geholpen die het onverdiend, aannamen met 'n spot-lach, het geld of de gaven van juffrouw Eva. Toen de Belgische vluchtelingen het land overstroomden en ook hun dorp tot veilige schuil- 9 10 plaats werd uitgekozen, was Eva in 't comité tot hulp der Belgische vluchtelingen en weldra had zij met haar aangeboren tact tot hulp, vlug de organisatie tot stand gebracht. Maar door haar te overgevoelig hart, kreeg zij onaangenaamheden met het bestuur, zij gaf te veel in haar medelijden, spontaan als uiting van haar gevoel. Haar vader hield haar in evenwicht, zijn dochter, die hij verafgoodde; zij voelde zich éen met hem en toch stonden zij mijlen in hun voelen en denken van elkaar af. Dokter Van Heelsum was 'n man uit éen stuk, een karakter-vastheid, die soms in koppigheid overging. Hij leefde sinds jaren zijn leven in 't dorp en had de naam van een zonderling, omdat hij zich teruggetrokken had van de wereld. Hij oefende zijn dokterspraktijk nog wel uit doch alleen in zeer ernstige gevallen, of bij operaties, wanneer een pas gevestigd jong arts zijn kundige hulp behoefde, of 'n arme daglooner het waagde de hulp van dokter Van Heelsum in te roepen... voor 't óverige zag men hem weinig onder de menschen. Maar zijn raad en zijn korte woorden bleven langer dan woorden van anderen in het geheugen van hen, die ze aanhoorden; de menschen waren eenigszins bang voor zijn somber gelaat en korte 11 bevelende toon, hij vermeed ze en zij vermeden hem... Het was zoo'n tegenstelling ze samen te zien... wanneer zij wandelden; de vader en de dochter; haar zachte, innemende groet en de stuursche knik van haar vader. Toen de oorlog nog niet rondwoedde bleef het groote huis »de Rusthoek" soms maanden achtereen gesloten. Dan brachten Eva en haar vader maanden door in verre, vreemde landen ... Ze zwierven door Italië en door haar vader zag zij de schoonheid in schilderijen, beeldhouwkunst en alles wat kunst was. In de hotels was 't Eva telkens opgevallen dat haar vader converseerde met zijn tafelgenooten, wanneer het geen Hollanders waren... Maar 't liefste waren zij alleen... ver van table-d'hötes en roesemoezig hotel-leven; ze zwierven door oude steden, wijd de eenzaamheid om hun heen... gelukkig in eikaars gezelschap. Dan sprak haar vader zijn diepe eerbied uit voor al het schoone, zijn stem was niet hard meer, maar een geluk, een rijke klank van overtuiging doortintelde heel zijn somber wezen. Zij herinnerde zich nog dien middag in Napels zoo goed; zij zaten op de verweerde trap van 'n oude ruine 12 en tuurden naar de diep-blauwe trillende lucht, als 'n reusachtige koepel zich uitstrekkend over de middelandsche zee; zoo heerlijk mooi... als 'n sprookje. Zij zaten dicht naast elkaar... uren konden zij zoo zitten, de Baedeker rustend tusschen hen in. En al het gebroken vermoeide was uit haar vader als weggevaagd... hij lachte omdat zij ook vroolijk was. Toen plots had ze zijn hand genomen en hem aangestaard met de groote diep-blauwe oogen en gevraagd waarom hij dikwijls zoo somber was... onbewust maakte de weemoed van haar vader, haar jonge ziel angstig... en ze wist niet waarom ... zij wist 't niet... maar er moest toch iets zijn... dat gevoelde zij, Eva, met heel haar jonge fijn-voelende ziel. Want anders was ze zóo gelukkig... alles wist hij... haar artistiek ontluikend gevoel voor muziek werd door hem ontplooid tot volheid van haar weten. Op al haar vragen wist hij 't antwoord... Zij las, hoe jong toen nog, brochures en tijdschriften waarin haar vader stukken op wetenschappelijk gebied schreef. Het was als 'n reine harmonie, een eenheid van samenstemming, het vereenzaamde leven van den vader en de dochter. 13 Maar haar karakter werd toch te ernstig door altijd te zijn met den geleerden man. Zij had dien dag te Napels, samen zittend op de trap der ruïne zijn hand genomen en hem tot twee keer toe gevraagd eerst weifelend nog, om hem te doen zeggen ... waarom hij zoo stil was... en menschen schuwde. Hij had haar glimlachend afgeweerd en bekend dat hij nooit zoo had kunnen werken, als hij niet de afzondering had lief gehad... Maar ze was geschrikt van zijn gelaatsverandering en angstig had ze dit onderwerp laten rusten ... Haar vadertje, haar afgod wilde ze geen verdriet doen. Het was 'n wolk aan haar zuiveren levensblijheid, maar ze vroeg niet verder en genoot de dagen in de verre streken... Zij leerde het schoone door hem van 't minder schoone onderscheiden en voelen voor natuur en kunst... en was gelukkig... De sombere man met zijn donker verleden hield angstig omvat de liefde van zijn eenig kind ... zijn alles, er in zijn angstig egoïsme niet op lettend dat Eva te eenzelvig werd opgevoed, te weinig onder de menschen kwam ... Mevrouw Albaga van Dongen liet haar blik gaan over Eva's eenvoudige groene liberty-japon, 14 ze wilde nu maar dadelijk recht op haar doel afgaan... bij haar broer verwaarloosde Eva, zij zou zich er mee bemoeien ... dat was haar plicht als eenige tante... Ze zaten aan de tafel in 't groote eetvertrek. Eva presenteerde de oud-porceleinen kopjes met koffie, maar haar hand trilde licht; ze keek naar de deur of haar vader nog niet kwam, ze voelde dat de komst harer tante Hélène, iets bizonders met zich bracht... zelden zag ze 'n lid der familie... Er bleef een zwijgen hangen ... Door de geopende serre-deuren drong frissche najaarslucht naar binnen; de zon streepte licht door 't sombere eetvertrek en tintelde in 'n vaas met witte dahlia's en bruine eikenbladeren. Tante Hélène haalde huiverig de schouders op. «Hebt u 't koud tante?" vroeg Eva, opstaande om de deur te sluiten. „Ja lieve kind... bij ons denken we al aan de kachel... jullie buitenluitjes zijt zoo verhard... 't is al diep in October... Zeg Eva-dear. r." „Wat tante?" „Ik ben hier natuurlijk met 'n doel gekomen, ik kom beslag op je leggen meiske... in November wacht je een maand of twee bij oom Henri 15 en mij... want je bent hier levend dood ..» heelemaal dood..." Tante Hélène lachte schel, onaangenaam, door nerveusheid, om spoedig alles te zeggen en 't nichtje te overtuigen ... vóór dat haar eenzelvigen broer binnen was gekomen ... „Maar vader alleen tante... neen dat is..." Driftig schoof mevrouw Albaga van Dongen 't koffiekopje van zich af. Ze trommelde met de witte beringde vingers op de tafel... „Dacht ik 't niet zoo'n antwoord! Maar je vader vindt 't best..." „Sprak u hem er al over?" „Ja... hij begrijpt zelf wel dat je leven als jong meisje te eenzelvig wordt... al die geleerdheid en ontwikkeling is heel mooi... maar hopeloos saai ook... en je bent al op weg om te ernstig te worden voor zoo'n jong, knap ding... wacht je daarvoor, Evie..." Een oogenblik staarden zij elkaar recht in de oogen, de tante en het nichtje. En Eva zag dat er 'n goedige oprechtheid in tante Hélène's oogen blonk. Toen trad dokter van Heelsum binnen, 't Was of er plots 'n zware somberte over alles zakte. De bejaarde huisknecht bracht een schaal met 16 spiegeleieren binnen, vroeg of de deuren soms open moesten. Maar Eva schudde ontkennend. Tante Hélène's oogen namen alles nauwkeurig op... zij schudde licht 't hoofd over den ouden bediende, 't Deed haar hier denken aan 'n oud kasteel... alles was donker, ernstig en zwaar om haar heen. Hoe hield 't kind het hier in godsnaam uit... och, maar zij was er in opgevoed... zij achtte nu echter 't oogenblik gekomen om Eva aan de omgeving te onttrekken... «Ik sprak Eva al over 't logeerplan..." be-, gon tante Hélène, zich bedienend van een en ander. Dokter Van Heelsum schrikte even op; zijn donker-grijze oogen vestigden zich op zijn dochter «Heb je er lust in Eva?" vroeg hij rustig. Zij wist zelf niet wat te zeggen. «Het is moeilijk... om zoo direct te beslissen," kwam Eva kort en haar hand streelde de lersche setter, die naast haar stond en vertrouwelijk zijn kop op haar knie rusten liet, de trouw-bruine hondenoogen tot haar opgeheven. »Mais chérie," lachte tante Hélène... «wat 'n nonsens... 'n gewone logeerpartij... vat je dat zoo ernstig op... zie je wel Leo dat 't hoog tijd werd dat ik kwam?" 17 't Gaf 'n onbehagelijke stemming aan allen, dit gesprek. «Waarom zou je niet gaan kindje?" vroeg haar vader, haar rustig aanblikkend... »'t Zal een prettige afleiding voor je zijn, de winter is lang...« «Lang? De winter lang? Met onze muziek en alles om ons heen vader ?" stoof Eva op en plotseling gevoelde zij een antipathie tegen haar tante opkomen, alsof een onaangenaam iets zich tusschen het leven van haar vader en haar kwam plaatsen... en 'n treurig gevoel dat haar vader haar zoo gemakkelijk missen kon, greep haar aan. Haar koelheid en 't weinige enthousiasme dat Eva voor tante's invitatie scheen te gevoelen, hinderde mevrouw reeds lang, meer dan zij liet blijken. «Als je dan volstrekt niet wil, Evie... dan zal' ik mijn komst maar beschouwen als niet geslaagd ..." «Beste Hélène... ik vind 't heel aardig datje je voor Eva interesseert... werkelijk, de familie laat ons anders vrijwel ongemoeid... en Eva zal gaarne komen, niet Evie?" Nu richtte Eva 't gebogen hoofd snel op. «Meent u yt vader? Kunt u mij missen?" vroeg ze verslagen. 18 Haar vader glimlachte haar toe. «Voor eenige weken wel kind...!" Tante Hélène knikte goedkeurend en ze Sprak over 't leven in Den Haag, ze zou veel genieten, concerten, comedies... dus haar kunstgevoel zou meer ontwikkeld worden. «Op éen voorwaarde Hélène ... ik vind 't goed dat Eva 'n poosje weg zal gaan, maar... bij de overige familieleden mag ze niet komen... dat wil ik niet!" Hij schrikte van zijn eigen woorden, als had hij zich bloot gegeven en Eva zag de wolk van smart weer over zijn gelaat trekken ... Zij wist het niet... maar »het" was er weer, het geheimzinnige wat zij, de dochter maar niet wist. O, 't was goed dat ze er maar eens uit ging; zij nam zich voor, tante Hélène te ondervragen... zij moest het weten... dat stille in haar vader, dat vreeselijke wat zijn gestel toch ondermijnde... Daarom zeker zijn ijver en liefde voor wetenschap en kunst om te vergeten ... te vergeten ... Tante Hélène haalde de schouders weer op en haar gelaatskleur werd onder 't zacht-rose blanketsel wit... «Ik zal Eva juist onder de familie brengen 19 Leo je moet dat niet tegenwerken, nu ik dat plan doorzet." Ze zweeg en keek door de vensters. Het weer was veranderd; een fijne mot-regen siepelde neer, de wind schudde de zonnebloemen op heur hooge stengels, die tegen het huis stonden heen en weer... de laatste rozen in 't groote perk vielen uiteen... Op den eenzamen weg reed moeilijk door de moddersporen, een boerenwagen, beladen met takken. Anders was er niets te zien. Huiverig, ongewoon aan 't stille buitenleven, wendde tante Hélène haar blik van 't venster af. Zij verlangde eensklaps naar 't drukke van haar stad terug; verlichte winkels en tramgerinkel en menschendrukte... hier was 't als 'n benauwenis... hoe hield dat jonge kind het uit ?. De lunch was geëindigd. Eva belde en de knecht bracht haar 'n koper omwaschbakje; zij vulde het met heet water en wiesch zelf de kopjes en bordjes om. Tante Hélène bood aan haar behulpzaam te zijn, doch ze weerde lachend af. En juist tikte de knecht weer aan. Er was 'n boodschap voor dokter... dokter wist wel bij Geurt van de molen, die zoo naar'ran toe was!" «Zeg" dat ik kom!" „En ik dacht dat je geen praktijk meer waarnam 20 Leo!" verwonderde zich zijn zuster, die op de sofa plaats had genomen en in 'n spoorboekje bladerde. „Sommige menschen maken 'n uitzondering Hélène... ook die man !■ sprak hij kort... «adieü straks zie ik je nog wel..." Hij nam zijn jas uit de kast, zette den kraag op, en trok zijn hoed diep over de oogen. Toen gaf hij Eva 'n kus. „Dag vadertje!" zeide ze, zijn kraag dichter knoopend... en hem 'n kus teruggevend... «komt u gauw?" »Dag lieverd...!" Even rustten zijn oogen op Eva jnet zooveel liefde dat 't tante Hélène trof. «Wat houd hij van 't kind... 't is alles van hem..." dacht ze licht ontroerd. Ze bleven nu alleen, de twee vrouwen. De koffieboel was opgeborgen, de kamer met de eikenhouten meubels en zwaar groen-fluweelen draperieën was als in duisternis gehuld, door 't somber weer; buiten zong de najaarswind door de ruischende half ontdane takken der boomen... Eva zat op 'n laag driekant stoeltje en liet tante Hélène 'n borduurwerk zien 'n nieuw kleed voor de theetafel, 'n geschenk voor de notarisvrouw. »Ga je nog al 's uit hier in dit nest?" spotte tante Hélène, een streng rose zijde om de vingers windend.- „Och jawel tante... maar er is hier weinig te doen..." „Zie je wel, nu beken je 't toch zelf... 't is hier voor 'n jong schepsel om te sterven..."' Eva's helder lachje klonk hoog op. „O... u moest eens weten, hoe heerlijk 't hier is? Op 't oogenblik vertaal ik 'n boek uit 't Grieksch... Grieksche Mythologie weet u..." „Mijn God kind wat 'n geleerdheid... wié leert je dat?" „Vader natuurlijk... en wij musiceeren samen ook; soms komt er 'n oud-burgemeester met zijn vrouw whisten en dan heb ik mijn harplessen en de kleine oranjerie vol planten... te veel heerlijks om op te noemen... en 's winters het ijs! O dol!" Haar gezicht was nu een en al geluk en zonneschijn en tante Hélène maakte de opmerking dat ze zoo allerliefst was... „Wilt u mijn kamer eens zien tante?" „Graag kind!" Eva ging haar tante voor door de hall vol Indische wapens en palmen ... tante Hélène, zeer 21 22 nelte huisvrouw, hield haar nichtje halverwege de trap vast bij haar rok, fluisterde: „Wie moet dat hier allemaal schoonhouden, die oude man?" Weer klonk Eva's lachje door 't sombere huis. Zij lachte over 't verschrikte gezicht harer tante... „Weineen ... een werkvrouw uit 't dorp, die blijft hier 's avonds tot zeven uur. Frederik is hier voor de kachels en boodschappen en poetst de boel... wij willen hem niet missen, hij is al zoo lang bij ons... toen moeder nog leefde." Tante Hélène schrikte en 'n weinig corpulent begon ze hijgend de trap te beklimmen... Ze waren nu in Eva's boudoirtje... 't Was als 'n heilig tempeltje van kunst; veelkleurige zijden kussens op den divan, kostbare reliquieën van haar reizen meegebracht uit verre landen, eenige aquarels, op ezels, hier en daar neergezet en eenige etsen van Bauer, voltooiden het geheel. En overal fleurden bloemen ... Tante.Hélène vond 't wel aardig, maar nu niet zoo heel bizonder... overal boeken en nog eens boeken... 'n verschil bij de kamer van haar dochters,... 'n fijne luxe van witgelakte meubeltjes, mollig vieu-rose nestje vol kostbare nietszeggende dingen ... Maar hier zag jé overal boeken en hoeken slingeren ... „je werd er suf 23 van!" vond mevrouw Albaga van Dongen. Maar om teleurstelling te voorkomen riep ze onophoudelijk dat ze 't „very nice" vond ... En zoo samen met tante Hélène, vader's zuster in de intimiteit van 't boudoir gezeten, kwam in Eva op... om te vragen... héél voorzichtig... wat 't geheimzinnige toch was in vaders leven... wat hem zoo somber deed zijn... Tante Hélène hoorde haar ontsteld aan, nooit vermoedend, dat er zulke gedachten in Eva rondspookten ; ze werd doodsbleek en hield 'n brons liefdegodje in de hand, alsof zij daar al haar aandacht bij had ... innerlijk zoekend naar een of ander pnderwerp. «Kom Evie, dat is allemaal verbeelding!" lachte ze gemaakt... «Neen tante... neen. Het is iets wat overal is... 't hangt om vader heen... 't hangt in zijn studeerkamer... even weg als hij spreekt met mij of als ik piano speel... maar 'k voel 't overal..." «Maar kind, je praat onzin!" Zij schudde zacht haar kopje. »U begrijpt misschien niet hoe ik dat meen!" zeide ze treurig en ze gevoelde 'n lichte spijt dat ze tante Hélène een blik in haar ziel liet slaan... de oppervlakkige, wereldsche vrouw... die niet 24 begreep de diepgevoelde dingen in het leven van Eva..., die alleen was gekomen met 't doel, 't vergeten nichtje eens in de wereld te brengen, 'n, vriendin voor de wispelturige Nancy haar dochter een poosje bij hun als logeetje te vragen... „En moeder..., nooit spreekt vader over haar..., zeg mij dan éen ding tante," smeekte bijna haar stem, »was hij niet gelukkig met haar? Nergens zie 'k haar portret... gelijk ik op mama, tante Hélène?" En een verlangen te weten nu, kwam weer over haar. Zij was naast haar tante op den divan gaan zitten, maar deze had 't hoofd afgewend, starend naar buiten, waar de regen steeds neergutste. »Je moeder is vroeg gestorven... jij kwam toen bij ons in huis, je vader... maakte.. maakte voor afleiding 'n reis naar Amerika... toen je vijf jaar was, kwam hij je bij ons vandaan halen, je ging met hem mee naar deze villa, je kreeg les van 'n eenvoudige gouvernante... dat weet je zelf toch... maar beloof me Evie... laat dit onderwerp voor altijd rusten hè ? Je vader heeft te veel onder 't verlies geleden... hij was zenuwziek...« Toen stond mevrouw Albaga van Dongen op, 25 zij lachte Eva vriendelijk toe. „Dus kindje, ik reken op je komst hoor.... over 'n week dan en hoe staat 't met je toilet?" Eva, diep in gedachten, keek snel op, opende de deur. „Hiernaast in de kast tante, hangt mijn garde-robe!" antwoordde ze werktuigelijk. Tante Hélène, verlicht, dat dit onverkwikkelijk onderwerp een andere wending nam, opende zelf de kast. Eva stond er stil bij. Zij had op haar vraag geen antwoord gekregen ... 't geheim omwaasde haar weer, nam haar denken in beslag. De toiletjes vielen mevrouw Albaga mede. Soupele, kostbare stoffen van teer-zachte kleur vloeiden haar voor de oogen. Eva had smaak, zij hield van 'n combinatie van zachte kleuren. „Ga je hier dan wel uit?" verwonderde Jante zich. „Natuurlijk tante... eens om de veertien dagen naar 'n concert..." „En comedie?" vorschte mevrouw Albaga voorzichtig uit. „Neen... dat wil vader niet... hij houd niet van theatergedoe..." „O... zoo... nu kind... 't wordt heusch mijn tijd, 'n prachtig treintje van vier uur dertig..." „Blijft u niet dineeren tante?" 26 «Neen Evie... werkelijk niet... wat blijft je vader nu lang weg..." sprak ze knorrig. „Maar ik zet gauw 'n kopje thee... dat mag u niet afslaan!" Ze gingen in 'n klein, gezellig vertrek zitten en juist trad Eva's vader binnen. „Wat 'n weertje... toe laat ik 'n rijtuig bestellen Hélène ..." maar zij weerde af. Dokter Van Heelsum bracht zijn zuster mede naar 't station, wat niet anders dan 'n halte was. Tante Hélène verlicht dat 't bezoek was afgeloopen, ratelde snel over allerlei. De trein suisde hijgend aan, hield stil. «Dus ik reken op twee November... stellig kom je hoor... Nans zal 't leuk vinden ... dag Leo,.. Evie." Tante Hélène kuste Evie plichtmatig op 't voorhoofd, stak haar broer de hand toe: „Adieu ... 't beste... mijn groeten ja?" verzocht haar broer en 't was of allen verlicht waren dat 't afschëid daar was... toen klapten dreun-smakkend de portieren dicht en stoomde de trein verder... In 't studeervertrek van Evie's vader was 't 27 electrische licht aan en goudde over alles heen, met de overgordijnen van donkkerroode stof, gesloten, deed het vertrek gezelliger aan. Evie zat voor den vleugel en speelde een symphonie van Brahms... Zacht ruischten de tonen door 't vertrek ... Haar vader zat weggedoken in zijn gebeeldhouwden leuningstoel, de oogen gesloten, genietend van Evie's pianospel... Zijn gedachten waren bij Evie, zijn ideaal... zijn alles... Het was hem zeer onaangenaam dat onverwachte komen van Hélène zijn zuster... het zich dringen in 't kalm voortglijdend geluk van hem en zijn dochter... Evie was toch gelukkig hier... of... offerde hij zijn eenig kind op... legde hij, de vader, beslag op haar jeugd ... werd zijn angst om haar te behoeden voor zijn verleden dan... egoïstisch ? Eva had opgehouden met spelen... haar handen lagen rustend in haar schoot... Toen keek zij om, naar haar vader. Zwijgend, de oogen gesloten, scheen hij in rust... Ze zag niet hoeveel in hem omging, hoe innig hij over zijn kind dacht, om haar te behoeden voor leed en teleurstellingen. Eensklaps stond ze op, nam stil zijn hand in de hare. Hij opende zijn oogen, licht geschrikt... ■Speel je niet meer, Evie?" Zij zag hem vragend aan, hoewel zede zin verstond. ■Ik wilde u iets vragen... sprak ze zacht 'n tabouret naast zijn stoel plaatsend ... »ik geloof niet dat ik naar Den Haag zal gaan vader..." Innerlijk hoopte zij dat hij haar dadelijk tegen zou spreken... Ze verlangde wel om eens wat anders te zien dan 't stille dorp, haar jeugd vroeg recht op genoegen ... ■Wilde je liever niet? Dan had je het niet aan moeten nemen kind." Een uitdrukking van verwondering kwam op zijn gelaat... Zij legde de armen om zijn hals, haar oogen werden als omfloersd door tranen ... ■Wat is er Evie?" vroeg haar vader weer, bevreemd over haar droef gezicht. ■Ik vindt... 't... niet goed u... alleen te laten... want u denkt over iets... ik merk 't al tijden op zonder er ooit over te spreken... u kunt Evie toch alles toevertrouwen vadertje..." Zij wist niet dat haar woorden zoo'n uitwerking hadden... Zij schrikte er van. Gedachten kwamen en gingen zóo snel door zijn hoofd, dat hij 't spreken vergat, haar aan bleef staren. 28 29 „Wat 'n dwaze muizenesten haal je in je hoofd Eva... heeft tante Hélène soms gekke dingen gezegd? Zij doet soms theatraal!" Ze legde haar arm weer om haar vaders hals, schudde ontkennend het hoofd. Met haar lieve stem en lach praatte ze hem onverschillig over iets anders... zich vast voornemend nooit dit onderwerp meer aan te raken ... nooit er op te zinspelen ... Maar o ze zou zoo graag zijn leed, zoo er leed was, verzachten. Hij greep haar hand in de zijne ... „Je bent 'n lief, goed kind... mijn alles Evie... weet je dat wel ? Mijn kleine heilige... en heiligen zijn niet nieuwsgierig vrouwke... toe, speel nog eens een sonate van Beethoven, wil je." En zij speelde... het werd in haar 'n stemming vol schoonheid ... zacht ruischten de droomtonen door het vertrek... maar voor het eerst bonsde de groote onrust in haar hart... dat het geheim er was ... en zij, Eva, niet vermocht te troosten... En dit was in haar rein blank leventje, een gestoorde rust... te weten dat haar vader, haar afgod, mogelijk leed en zij, zijn dochter, de eenige aangewezen persoon, niet vermocht te troosten ... 30 Eva zat met haar vader in den zoelen herfstavond in den nog bloem en-geurenden tuin, zij zaten in 't prieel met uitzicht op den stillen weg. Zij hadden over den groenen haagdoorn juist een wijd uitzicht over weilanden, waar de dauw reeds als 'n doorschijnend wit laken over trok... Eva ging reeds eerder naar Den Haag dan eerst het voornemen was. Zij had nu alles afgehandeld haar koffer was reeds weg en ze had haar bevelen aan den ouden huisknecht gegeven. «We moeten heusch naar binnen gaan Evie, 't wordt te kil... die dampen zijn niet gezond ... bizonder zacht weer voor October!" Dokter van Heelsum stond op, gevolgd door Eva. De schaduwen over den tuin werden langer en langer... eerst was 't boven hun hoofden nog een zacht geritsel in de boomen van vogels, toen werd alles diep-stil... En Eva voelde plots een blijdschap om morgen... o ja, ze verlangde toch er eens uit te komen, menschen spreken, een andere omgeving... maar vader zóo alleen achter te laten was toch wel hard, hoe zou hij 't zonder haar maken? »U moet mij komen halen, als ik terugkom vadertje," vleidde zij, haar arm door de zijne stekend, „beloof dat, toe?" 31 „Neen, neen kindje... oom, mijn zwager en ik sympathiseeren in 't geheel niet... dat weet je toch wel," weerde hij voorzichtig af. «Vadertje ?" „Kind?" „U is altijd zoo streng... en... niet boos worden op Eva!" „En wat?" vroeg hij glifnlachend. ,,'n Beetje koppig geloof ik..." „Waarom Evie?" „Om zich geheel niet met de familie te bemoeien ..." „Och kind... laten wij over dat onderwerp nu zwijgen hè... ik ben te geleerd in hun oog en te geleerde menschen zijn vervelend in vroolijk gezelschap Evie..." Hij ontweek handig het gesprek en begon over menschen uit het dorp, over bosch dat door de tijdsomstandigheden voor brandhout zou afgekapt worden... Dien avond maakte zij nog een en ander voor de reis in orde en ging vroeg ter ruste... Dokter Van Heelsum liep in zijn studeervertrek op en neer en dacht aan zijn verleden ... het verleden, dat hem, reeds lang, steeds volgde als 'n duistere schaduw ... 32 's Morgens vroeg was Eva reeds in de huiskamer; zij zette thee en bracht 'n kopje naar haar vaders kamer, die nog te bed lag. «Morgen vadertje!" lachte ze hem toe... «ik tref slecht weer op m'n reis... regen... alweer regen!" «Wat zal je oude vader zich alleen vervelen!" plaagde hij, zich half oprichtend om z'n thee te drinken. Een nerveuze aandoening trilde om haar mond... «Hè... nu plaagt u... ik telegrafeer dat ik niet kom!" „Dat zal je wel laten... je gaat veel te graag uit dit nest weg Evie!" En zoo kwam eindelijk 't uur van vertrek. Zij zat nu in een damescoupé en overzag zenuwachtig haar bagage. Toen liet ze 't portiervenstertje vallen, keek door de opening. De wind woei om haar warm overbloosd gezicht, zij streek haar kroezelend haar terug, en keek naar haar vader... Vader groette den stationsbeambte; 'n paar jagers, de geweren steunend op den grond, sprekend over de te verwachte jacht, waren de eenige reizigers. Zij hadden Eva gegroet, 't waren mannen uit het dorp. En plots gevoelde zij, hoe ze éen met allen in dit dorp was, bijna iets als geluk was 't om hier te wonen; tante Hélène r had misschien gelijk, vereenzaamd, vervreemd I van de menschen zou zij worden... neen, 't was wel goed dat zij er eens uitging! De regen had opgehouden, zon tintelde nu over alles heen. Eva liet haar blik gaan langs de boomen, ter zijde van 't stationsgebouwtje, waar kippen kuierden, de haan voorop... Toen kwam de conducteur om de kaartjes te I knippen en stak ze haar vader beide handen toe. »Dag kind, amuseer je, vooral mijn groeten!" Er was teederheid in zijn stem en zij bukte f zich nog meer voorover en kuste hem tot afscheid. Ze voelde tranen opwellen en tegelijkertijd flitste f 't door haar hoofd, hoe dwaas zij deden. . .haar f vader en zij, om zóo vol over dit korte plezierreisje te zijn ... Maar ze was ook nooit van huis... en 'n bezorgdheid over hem ging nog even door t haar heen. Toen floot de trein, langgerekt... nog 'n handdruk en 't afscheid was voorbij. Zij zwaaide [ nog met haar zakdoekje zoo lang zij kon en liet I zich toen neervallen op 't zacht rood trijp der K kussens, weggedoken als 'n kleine vogel. Ze bekeek I de groote bos witte chrysanten en bruine eiken- i 3 33 34 bladeren; als ze nu maar frisch aankwamen voor tante Hélène en Nancy... gunst ja, wat zou dat voor 'n meisje zijn? Zij herinnerde zich nog vaag dat ze er als kind in huis was... bij oom en tante Albaga van Dongen en de drie nichtjes, Leny, de oudste die haar altijd sarde, 't verwende mooie prinsesje, zooals zij genoemd werd, dan Ceciele, 'n vreemd grillig kind, en de jongste de stille Nancy, de „mismaakte" van de familie, 'n kind met ernstig bleek gezichtje, oud-vrouwtjesachtig, en 'n scheeve schouder, 'n stil in zichzelve gekeerd kind, dat altijd alleen speelde, zich stil terugtrok in haar hoekje, alleen op haar zusjes afstormde wanneer zij het kleine nichtje Evie plaagden en de zusjes dan aandurfde. Ze bemoeide zich anders ook niet veel met Evie, alleen onrechtvaardigheid voor wat ook, deed haar in drift ontsteken en partij voor het slachtoffer kiezen. Eva dacht, door de venstertjes der coupé starend, over haar thuis bij tante Hélène na. Rooskleurige herinneringen waren het niet. Voor oom Albaga van Dongen was zij doodsbang, de strenge trotsche man, die het moederloos nichtje terwille van zijn vrouw, de zuster van Eva's vader bij hen in huis duldde, beangstigde haar. Wanneer ze, in vroolijk spel 35 verdiept met de kinderen, oom Fré binnen zag komen, had zij dadelijk bescherming gezocht bij haar nichtje Nans; ongemerkt, zoodat 't niet aan den anderen opviel had ze Nans aangekeken en zich schuw tegen haar aangedrongen. Oom Fré vond 't 'n «schande in hun huis", daarmede had hij Eva bedoeld. Tante Hélène had haar later lachend verzekerd dat ze die woorden niet begrepen had, oom bedoelde er iets geheel anders mede! Eva's gelaat verstrakte plots bij deze herinnering • • • god ... wat was er toch in hun familie gebeurd? Ze dacht aan het verleden terug, als zocht zij de herinnering aan lang vervlogen tijden. Toen zij tien jaren oud was, kwam de groote verandering in haar jong leventje, 't Was zomer, de vensters stonden open; de geur der rozen vloeide naar binnen. Voor de piano zat tante Hélène in haar witte zomerjapon. En op eenmaal had er een vreemde heer in de kamer gestaan... haar vader die ze in geen acht jaren gezien had. O zoo duidelp zag zij dat alles weer voor zich... als 'n lief visioen. Hij had 'n ernstig somber gelaat, en geleek een vreemdeling met de door de zon verbrande gelaatskleur. 36 Stil had hij haar aan blqven staren, zijn kind ... Maar opeens, toen hij haar in de armen sloot, was zij angstig gaan schreien, dat herinnerde zij zich nog wel. En ze hoorde verward, dat deze man haar vader was, die haar nu halen kwam ... zijn eenig kind. En op eenmaal deed 't haar weldadig aan en leek 't haar een bevrijding dat deze man, die zoo vriendelijk was voor 't eenzaam opgegroeide kind, haar uit 't huis van tante Hélène kwam halen en haar medenam naar 't dorp. Zoo was haar nieuw leven begonnen... Gebogen over zijn schrijftafel, ondersteunde dokter Van Heelsum met de rechterhand zijn hoofd. In moede peinzing zat hij daar neergebogen onder zwaren last van herinneringen, die stuk voor stuk, brok voor brok uit zijn verleden als donkere visioenen voor hem opdoemden. Oud leed, dat hem, vooral nu Eva van hem weg was, nog altijd pijnigde. „Als ze nu maar geen toespelingen maakten daar bij zijn familie... och maar neen... zoo kiesch zouden ze wel tegenover zijn kind zjjn... al deden ze 't maar alleen om hun reputatie als goede familie hoog te houden ...! 37 Hij kon er niets aan doen, dat 't geheim voor zijn kind, angstvallig verborgen, reeds jaren geleden, zijn leven knakte... de zon doofde... Jaren lang was hij zielsziek geweest en eindelijk, toen de doktoren hem als „genezen* beschouwden, had hij pijnlijk geglimlacht en 't Sanatorium voor zenuwpatiënten verlaten, diep wetende dat zqn rampzalig leven gebroken bleef... voor eeuwig. Zijn oogen bleven rusten op 'n portret in ivoren lijst van zijn eenige dochter; Eva had, voor zij naar Den Haag reisde, de laatste rozen in een vaas, bij haar portret op haar vader's schrijftafel gezet. „Anders vergeet je je dochtertje, vader!» had ze geplaagd. En 't portret tooverde voor zijn oogen het beeld zijner vrouw, jong gestorven, toen 't kind twee jaar oud was... door zijn schuld. De eenzame man sloeg de handen voor de oogen... En zag als in 'n visioen de beelden van 't verleden ... de geschiedenis van zijn leven... Het was in 't begin van den winter dat hij, als jong arts, zich gevestigd had in 'n klein dorp, ergens in 't zuiden van het land. Zijn familie en 38 vrienden schudden de hoofden, zich zóo te gaan begraven, in zoo'n gehucht... Doch hij, ernstig studiemensch, die de natuur lief had, stoorde zich niet aan de waarschuwende afkeuringen, hij zou éen zijn met zijn studie,onderzoekingen doen, 'n serum uitvinden tegen kanker, waar hij reeds jaren over dacht, zelfs al proeven mede had genomen, doch 't gewenschte resultaat liet zich nog wachten... de gevreesde ziekte was nog niet verbannen... Hij huurde er 'n klein huis en 'n bejaarde meid-huishoudster zorgde voor de huishouding en hij gevoelde zich kalm gelukkig. In het jaar waarin hij zich in het dorp gevestigd had, was de winter reeds vroeg ingevallen. De eerste sneeuw was gevallen, de huizen,., de boomen... de bosschen... alles doezelde sluimerstil onder de sneeuwlaag. Sombere zonnelooze dagen volgden. Dokter Van Heelsum had voor het venster zijner studeerkamer gestaan, met zijn gedachten bij een ernstig ziektegeval, toen zijn blikken een jonge man en vrouw volgden; tusschen hen in liep 'n kind en trok 'n kleine slede voort, hobbelend over de ongelijke straatsteenen die bedekt waren met 'n modderige sneeuwmassa. De man tilde het kind in 't sleetje en de vrouw volgde glim- 39 lachend. De meid-huishoudster tikte aan de deur en vroeg of dokter koffie kwam drinken, de tafel was gereed. En zittend, alleen, in de huiskamer was plotseling een gevoel van hopelooze verlatenheid over hem gekomen; 'n zwaarmoedige bui zooals hij dikwijls had en reeds in zijn studententijd bekend was aan zijn mede-studenten hoe 'n «type" Leo van Heelsum was. Zóo uitgelaten dol, alsof hij de vroolijkste van hun club was, zóo stil en diep zwaarmoedig. Zijn jeugd was kleurloos aan geluk geweest; hij met zijn eenige zuster Hélène hadden reeds vroeg hun ouders verloren en waren toen bij een oom en tante in huis gekomen, die 'n zeer ongelukkig huwelijksleven hadden en waar ruziewoorden steeds de harmonie verstoorden. Hélène ging toen naar 'n kostschool te Brussel en hij ging studeeren te Leiden, tot eeuwig geharrewar van zijn oom, die gewild had, dat zijn neef bij hem in de exportzaak kwam. Toen kort, na zijn zuster Hélène's verloving met een advocaat, Mr. Albaga van Dongen,'was hij tot arts gepromoveerd en had zich geheel in zijn studie „begraven* zooals zijn vrienden zeiden, in het kleine dorp. Maar zijn jonge levenslust deed zich toch gelden. De verlaten huiskamer, met 40 de stijf geschikte meubels, werk zijner meidhuishoudster, deed hem onaangenaam aan ... hij miste iets in zijn leven... het eeuwige nieuwe... een vrouw die met zachte vrouwenhand de meubels zou schikken tot smaakvol geheel... die zou zorgen voor 'n bloem op zijn schrijftafel... een woord van liefde, dat hij, droog studiemensch toch noodig had in zijn leven van vrijgezel. Maar hoewel hij soms wel eens 'n jong meisje ontmoette, wenschte hij geen verdere toenadering. En hij maakte zichzelf wijs- dat dit leven heel goed zoo was. Zijn sentimenteel ideaal over het huwelijk zooals hij het zich droomde, bestond alleen in verbeelding; zijn huishoudster zorgde goed voor alles, zijn praktijk breidde zich meer en meer uit... de rustige uren in zijn studeerkamer, de onderzoekingen in het laboratorium vulden zijn leven geheel. Maar toch was de vrouw in zijn leven gekomen. Het was op 'n guren herfstavond; de vochtige bladeren vergingen op den grond en de lucht hing grijs en grauw boven de nevelige landen. Dien avond bleef hij later op als gewoonlijk, verdiept in 'n brochure. Toen klonk de bel. Hij keek op en dacht dat hij niet goed gehoord had. Hij luisterde aandachtig. Neen, hij had zich 41 niet vergist... voor de tweede keer klingelde het geluid van koper door de ruime hall en daar zijn huishoudster sliep, besloot hij zelf de huisdeur te openen. Een bevende stem van ingehouden tranen vroeg of de dokter thuis was. Hij had den grendel van de deur geschoven en opende de huisdeur. Bij 't zwakke schijnsel van een nachtlamp, die hij in de hand hield, zag hij de gestalte van 'n jong meisje staan. Zij was niet groot en leek erg teer. Over 't donkerbruine haar had zij een rood wollen doek gedrapeerd; 'n oude zwarten mantel had ze los omgeslagen. „Ik wilde zoo graag dat u mede ging... voor moeder!" sprak ze smeekend. Ze stak als om hulp, haar handen naar hem uit. Ze hief haar gebogen hoofd op en nu zag hij een ontdaan bleek gelaat, waarin alleen de donkere oogen gloeiden. „Kom binnen," had hij gezegd „en vertel eens wat er is!" Zijn rust deed haar kalmer worden en ze was hem naar zijn studeerkamer gevolgd. Hij had de groene kap van de lamp terug geslagen en bood haar 'n plaatsje in den grooten leuningstoel aan, vóór zijn schrijftafel. Zelf bleef hij bij de tafel staan en keek haar aan. 42 „Ik heet Eva Binte," had ze zich zelve voorgesteld „en ik woon met moeder op den „Beukenhorst" u weet misschien dat kleine witte huis...?" „Zeker," herinnerde hij zich ... „tamelijk ver buiten 't dorp... hebt u alleen dat eind geloopen?" Ze had even geglimlacht. „Ik ben niet bang in deze plaats, dokter... en bovendien moeder is zoo ziek geworden, zij heeft 'n hartkwaal en kreeg daareven 'n flauwte... nu is er 'n boerenvrouw bij haar... o wilt u alstublieft gauw medegaan?" Het witte lamplicht viel op haar doodsbleek vermoeid gezichtje. „Ja!" sprak hij kort... „maar wij zullen er heen rijden... de afstand is te ver!" Uit de hall piengelden fijn-schel de slagen der Friesche hangklok... zij tèlde... verschrikt... twee slagen. Hij kreeg eenige instrumenten uit 'n kast, nam 'n citybag in de hand en 'n reisdeken: „Ik zal de tilbury nemen, dan zijn wij er gauw, juffrouw Binte!" „Mag ik mee naar de stal dokter?" vroeg ze angstig als 'n kind dat bang is om achter te blijven. 43 Hij glimlachte even en knikte tot instemming. In de donkere stal hoorde zij 't paard trappelen en terwijl hij zelf 't paard aanspande, zette zij zich vermoeid neer op 'n krukje tegen de wand. Haar oogen gleden onverschillig langs hem heen, doodsangst in haar hart om haar zieke moeder. Ze vond het inspannen heel lang duren en stond gejaagd op. «Ik zal de stallantaarn vasthouden, dan ziet u beter dokter," haastte zij nerveus de lantaarn van den spijker nemend. De muffe stallucht hinderde haar, de lage zoldering der stal scheen op haar te vallen. „Klim er maar in!" noodigde hij uit haar de hand gevend. Met 'n vlugge sprong zat zij op 't voorbankje en nam hij naast haar plaats, de teugels vattend. Zoo reden zij den duisteren nacht in... De verspreide boerenhuisjes lagen stil als silhouetten afstekend tegen de opgeklaarde lucht, in den killen nacht. Door de donkere wolken scheurde dof-goud, de maan... de schaduw van de tilbury en 't paard maakten potsierlijke lange gestalten over den als schoongeveegden grintweg. Eerst hing 'n zwijgen tusschen hen, toen 44 deed hij haar eenige vragen over. haar zieke moeder... of zij reeds lang lijdend was. Zij knikte slechts, zoo hoog beklemd dat ze geen antwoord kon geven. Een medelijden met dat teere, bedroefde wezentje, dat naast hem zat en van hem alle heil scheen te verwachten, overheerschte hem geheel, wonderlijk vreemd greep dit voorval in zijn leven; «Huil maar" zei hij, «bedwing je niet... je bent overspannen..." Zijn medelijden trof haar; in overvloed vulden tranen haar oogen ... Hakkelend begon zij nu te vertellen. Ze woonden er pas vier maanden; haar moeder was vroeger aan het tooneel geweest, doch een hartkwaal deed haar loopbaan mislukken. Op raad van een dokter moest ze rust nemen en toevallig hadden zij in deze streek dit huis ontdekt Maar haar moeder en zij verlangden naar de stad terug... Zoo was het gebeurd, de eerste ontmoeting met de vrouw die zijn leven vernietigd had... Hij was haar gevolgd naar de kleine slaapkamer waar haar zieke moeder lag uitgestrekt op een sofa. Zij verroerde zich niet. Haar hoofd 45 hing slap op zijde, stil lagen de witte handen op de borst gevouwen. Met éen blik wist hij... dood! Een oude boerin, die in 'n vervallen hlfejft' naast »de Beukenhorst" woonde, schudde 't hoofd, trok de mondhoeken omlaag... Eva'verroerde zich niet, haar blikken star gevestigd op den dokter... Maar plotseling had ze gezien ... . Dokter, dokter, ach Ood ... is moeder ... zeg 't dan toch?" Hij vatte haar bij de hand, knikte even. Ze barstte niet uit in radelooze smart maar zette zich op 'n stoel neer, ineengekrompen, met de handen voor de oogen gedrukt, als een die een zware, felle slag had ontvangen. Hij was met zijn figuur verlegen, wist hier geen troostwoorden te vinden. En onwillekeurig bekeek hij de kamer. Langs de wanden hingen verlepte lauwerkransen, verschoten deden de weinig toch artistiek bekleede stoelen; héél 't milieu deed vermoeden: een vergane weelde... Dokter Van Heelsum dekte de gestorven actrice toe met een deken die op den grond was gevallen; hij sprak eenige woorden met de boerin die beloofde het lijk af te zullen leggen. 46 Hij keek naar de dochter en trad op haar toe: «Tracht wat rust te nemen... er komen nu moeielijke dagen!" sprak hij zacht, „heb je 'familie?" Ze gaf geen antwoord en stond weer op van den stoel, waarop ze eerst was neergevallen. „'t Is te veel... te veel... wat moet ik beginnen zonder haar!" barstte Eva uit. En ze liep op de sofa tóe en liet zich bij de doode vóór de canapé neervallen. Dokter Van Heelsum had haar eenige kalmeerende druppels, die hij mede had genomen, ingegeven. „Als u mijn hulp soms noodig mocht hebben... dan kunt u op mij rekenen, morgen kom ik terug... slaap nu maar 'n poosje kindlief!* » Ze knikte even, mompelde eenige woorden, die hij niet verstond. Nog geheel onder den indruk verliet de dokter het kleine eenvoudige huis. Na dien dag zag hij Eva meer. Zij was alleen achter gebleven en op raad van een neef moest ze in betrekking gaan. Op een middag trof dokter Van Heelsum haar (aan, bezig de oude japonnen harer moeder na te zien, meest costuums uit haar tooneelle ven. Hij wist dat ze spoedig vertrekken zou. 47 Ze kwam naar hem toe, haar gelaat nu hoog gekleurd door opwinding. „Ik blijf geen dag langer hier... ik verkies niet in 'n betrekking te- gaan, ik volg mijn eigen wil... even als moeder ga ik aan 't tooneel M Hij bleef haar aanstaren en gevoelde meer dan ooit hoe zij in zijn leven was gekomen en hoe hij haar niet wilde missen. „Je bent 'n goed lief kind Evie," had hij vol hartstocht gefluisterd „maar ga niet aan 't tooneel ...'t zal je ondergang zijn; je bent pas achttien jaar, je ziet er goed uit... en je weet niet eens of je talent hebt... Denk er eens over na..." „Maar ik wil geen meidenbaantje waarnemen, "begrijpt u dat niet... ik ben mijn vrijheid gewend ... ik wil..." Hij had spontaan haar handen in de zijne genomen, dwong haar heur blik tot hem op te richten. En plotseling was zijn liefde tot haar doorgedrongen als 'n niet af te weren angst... Want ze wist dat zij den ernstige veel ouderen man geen liefde terug kon geven ... haar angst voor de kleurlooze strijd om 't bestaan deed haar tot bezinning komen. Zij hoorde zijn stem of ze zijn vrouw wilde worden als 'n liefkoozing die haar koud liet; zij luisterde naar zijn woorden 48 met verbaasde, wijd open oogen en ze had hem haar jawoord gegeven met een gevoel van dankbaarheid, zich veilig wetende; te teer, om alleen te gaan en te gelpertijd een afstand tusschen hen gevoelend die haar beangstigde. Haar illusie aan het tooneel te gaan was nu in éen slag verdwenen. Hij gevoelde daar niet veel voor, hij zou als dokter, dit natuurlijk niet dulden... Men beweert dat iemand die sterft héél het leven nog eens voor den geest komt, voor de dood komt. Zoo gevoelde Eva zich, toen ze haar ideaal om voor de kunst te leven los liet en hem haar jawoord gaf. Hij sloot haar even vast in zijn arm en kuste haar, een toekomst vol geluk ziende in 't stille' doktershuis. En ze had zich van hem losgerukt. Een helle klaarte was in haar gekomen dat ze verkeerd deed om zijn vrouw te worden,' als bij intuïtie gevoelend dat hunne karakters wijd uiteen liepen... Maar in zijn geluks-extase had hij dit voor schuchterheid aangezien. De familie van hem had de schouders opgehaald toen hij zijn verloving bekend maakte. «Een doodarme dochter van 'n mislukte tooneelspeelster!" had zijn zusfer Hélène woedend uit- 49 geroepen, «gewoon 'n mésaillance! Voor ons is Leo verloren!" Maar toen de lente kwam en hyacinten heur blauwe, rose en witte klokjes boven de aarde staken, deed Eva haar intrede als zijn vrouw in het eenvoudige doktershuis, trots al de boosaardige praatjes van zijn familie. Ze vormden een zeldzaam contrast, de ernstige veel oudere man en het dartele kind-vrouwtje. Een tijdlang deelde Eva in zijn gevoelens, zich dwingend éen te zijn, belang in zijn studies te stellen, maar dan trok ze hem mede naar buiten waar de zon scheen en hij gaf haar gelijk... ze moesten nu het leven genieten! Hij gevoelde zich heel jong met haar, ze kon niet leven in duffe kameratmosfeer lachte ze, ze liep liever onder de groote, oude boomen. Niemand van de dorpsbewoners kon ze samen zien, zonder een glimlach om hun jong geluk. De menschen uit hun dorp spraken niets dan goed van den dokter en zijn jong vrouwtje en alsof een zonnestraaltje in hun eenvoudige huisjes binnen drong, zoo was het, als Eva in haar frissche bloeiende jeugd hen kwam bezoeken, wanneer er een zieke was. En dokter Van Heelsum had geglimlacht bij 50 de gedachte, dat zij nu geheel haar tooneel-illusie had opgegeven, er zelfs nooit meer over sprak. En in zijn egoïstische liefde voor zijn studie, ontging 't hem, dat zij soms met verveeld gezichtje bij hem stond in het laboratorium en maar half luisterde naar zijn explicatie over een of ander interessant onderwerp, wat alles voor hem was, doch niets voor haar. Langzaam, langzaam miste hij haar toewijding. Als 'n openbaring was 't over hem gekomen dat hij haar te veel alleen liet. Zijn zorgende liefde schonk hij haar weer, zijn kalme rustige levensbeschouwing deed haar 't evenwicht tijdelijk behouden, want in haar jonge levenslust, gevoelde zij de laatste tijden 'n onweerstaanbare macht opkomen om menschen te zien, te genieten, het stille dorp eens uit te gaan. En in stille uren zat ze in haar boudoirtje, las in nagelaten boeken van hare moeder over tooneelkunst, bestudeerde de techniek, kleedde zich in de oude toiletten harer moeder. Toen verrastte eens onverwachts dokter Van Heelsum haar; zij stond gekleed in een japon die hare moeder eens gedragen had, in haar rol van Marie Antoinette, gehuld in 'n lang zwart kleed en declameerde, totdat ze verschrikt om had gekeken, toen zij in de zwarte deuromlijsting de gestalte van haren 51 man zag staan. Hij barstte in onbedaarlijk lachen uit, om de tengere gestalte zijner vrouw, in het veel te wijdzitfend kleed. Eva wilde de mond openen om iets te zeggen, doch hij had haar naast zich op den divan getrokken. „Zoo'n kleine actrice... kind wat doe je dwaas!" had hij uitgeroepen. Zij voelde de tranen van boosheid en teleurstelling naar haar oogen dringen en bruut was ze bij de tafel gaan zitten, met 't hoofd in de armen verborgen. Verontwaardigd had ze hem heftige verwijten toegesmeten, zijn gemis voor kunstgevoel, overspannen, nerveus ketste ze ongevoelige woorden, driftige uitvallen... Ze verkoos dit stille leven niet langer, ze gevoelde zich zoo onbevredigd, zoo hopeloos ellendig ... als zij alles geweten had dan ... »Dan?« had hij gevraagd, vreemd opgewonden door de gedachte dat zij met hem gespeeld had, getrouwd, om een veilige haven te hebben. Onder den strengen blik zijner oogen die haar met doordringende kracht aan bleven kijken, was ze plots tot bezinning gekomen... het groote gevaar zijn zorgende liefde te missen... haar geheim prijs te geven dat zij hem werkelijk nooit liefhad gehad, deed haar verschrikt zwijgen. Ze was naar hem toegesneld, haar stem had zacht, 52 smeekend geklonken, ze was overspannen, ze beloofde anders te worden. Sprakeloos had hij haar over 't hoofd gestreken, luimen en grillen, die had zij in hooge mate, dat wist hij nu wel. En 'n angst sloop in zijn hart, 'n zelfverwijt dat hij, de ernstige veel oudere man dit levensblij schepseltje tot zijn vrouw had gekozen. Zij voelde als bij intuïtie, dat haar geluk nu wankel stond als zij zoo doorging. Ze begrepen elkaar niet... of liever ze pasten niet bij elkander, zooals velen ... Na die scène volgden weer zonnige dagen alsof geen duistere wolkjes hun huwelijksleven hadden verstoord; ze werd verstandiger, dacht hq, een zachte harmonie was nu tusschen hen en vol geluk dacht hij dat die verandering was gekomen, doordat zij een kind verwachtte... Maar toen het kind er was, had 't haar een tijd lang zwak en ziekelijk gemaakt; overspannen als zij was, vond ze 't een knellende benauwing voor 't kleine wezentje te zorgen, onnatuurlijk vreemd in haar moederschap... Ze was 'n tijd naar 'n Sanatorium voor zenuwzieken geweest en als herboren teruggekomen.' Maar nu wilde ze drukte en afwisseling hebben. Ze vroeg logées, een nicht van hare moeder, 'n 53 griHig opzichtig gescheiden vrouwtje, dat zangen pianolessen gaf. Dokter Van Heelsum liet haar maar stil begaan, de tragedie van zijn leven was begonnen, dat gevoelde hg wel, maar ondanks alles, had hij zijn vrouw zóo lief dat hij haar in alles toegaf. Voor haar kind gevoelde zij niet veel. Hü had gedacht dat zij wel weer veranderen zou en analyseerde physisch haar toestand. Hij had haar liever dan ooit, wijdde zijn beste zorgen aan zqn jonge vrouw, wetend dat zij 'n zwakke gezondheid had. En eindelijk scheen het geluk weer te keeren. Na 'n heftige scène vertrok de nicht, woedend op Eva's man, die haar het huis ontzegd had, Eva beklagend »om met zoo'n droog, geleerd, monster getrouwd te zijn, dien geen druppel artistenbloed in zijn aderen had." Toen was het gekomen dat dokter Van Heelsum een assistent verlangde, daar er dien winter een heftige influenza-epidemie heerschte en hg 't te druk had. Een studievriend, 'n bejaard arts reeds, kwam bq hen in huis en Eva veel alleen zijnde had nu haar vrijheid terug. Zij wist dat zij nu de keuze moest doen, de keuze tusschen haar man en 't tooneel. Want avond aan avond ging ze naar de stad en bracht die avonden in het theater door in gezelschap van 'n acteur. Met 54 een kalmte, waarover zij zich zelve verbaasde, kwam ze 's avonds met uitgestoken handen haar man te gemoet, altijd zorgende bijtijds thuis te zijn* Zij was 't lieve zorgzame doktersvrouwtje en dokter Van Heelsum kende het teruggekeerde geluk bijna niet! Doch éen was er, die haar met kalm spottende blikken aanzag en dit was dokter Van Beekenkamp, de assistent en vriend van haren man. Hij wist van hare intieme verhouding met den acteur, haar gaan naar den schouwburg. Toevallig was dokter Van Beekenkamp eens bij dien acteur ontboden in de stad bij het dorp en zag hij daar Eva's portret staan. En daar hij reeds lang dit lichtzinnige schepseltje doorgrondde, dat op wreede wijze haar man en kind bedroog, informeerde hij naar haar en wist spoedig alles. En in Eva brandde de vrees, dat dokter Van Beekenkamp met zijn cynischen blik haar haatte, omdat hij wist van haar dubbel leven en omdat zij zijn besten vriend bedroog. Dokter Van Beekenkamp was getrouwd en zijn vrouw en eenig kind, 'n veertienjarige jongen, kwamen wel eens over. Mevrouw Van Beekenkamp vond Eva'n allerliefst, vriendelijk mooi schepseltje, maar Eva vond de dagen dat de veel oudere dame bij hen logeerde aller- 55 ellendigst. Haar vrijheid was belemmerd, ze kon niet naar 't tooneel gaan, \icaar Arthur, haar vriend tevergeefs wachtte. En zoo was het gekomen, dat ze hoe langer hoe meer haar eigen leven leefde en heimelijk besloot heen te gaan naar Amerika in gezelschap van den tooneelspeler. En de avond van haar vlucht, toen ze gejaagd 'n koffer pakte was eensklaps haar man in de kamer verschenen. De laatste weken had hij vermoedens gekregen van haar bedrog tegenover hem, gesterkt door zijn vriend, dien haar gedrag niet langer verzwijgen kon, klaarheid wilde geven in het huwelijksleven van zijn besten vriend en collega, „mogelijk dat zij anders zou worden," had dokter Van Beekenkamp gedacht... zij was nog zoo jong... Eén oogenblik... en haar man begreep... zij ontvluchte hem en 't kind...! De anders kalme man was zich zelf niet meer, hij had haar bij de potsen gegrepen en Eva, doodsbang, gilde om hulp. „Beken ... beken!... wie is die man?" Toen was er 'n plotselinge hardheid in haar gekomen, om zijn ruwen bevelenden toon. En te had hem getart, uitroepend dat ze dit leven Verfoeide, haar vrijheid terug eischte... en dat it zich altijd ongelukkig bij hem gevoelde. 56 Woest greep hij haar bij de armen, overspannen van woedende jaloezie, gekrenkt in zijn eer, alles voor deze vrouw geofferd te hebben... maar vooral, vooral omdat hij trots alles, nog liefde voor haar voelde... Maar hij hoorde haar gillende, kwetsende woorden weer langs hem suizen. Hij maakte een gebaar als walgde hij van haar en slingerde zijn vrouw met zulk een kracht van zich af, dat zij wankelde en met haar hoofd tegen den hoekig uitstekenden schoorsteenmantel bonsde. Een oogenblik stond ze nog recht overeind, terwijl een donkerroode bloedstreep langs haar linker slaap vloeide, toen viel ze kreunend neer. Hij tilde haar op, sloot haar in zijn armen, kuste haar. Toen schokte haar lichaam terug in zijn armen en hij had gezien... zij was dood door zijn schuld. Hoe alles zich toegedragen had wist hij zich nooit meer goed te herinneren. Hij was bij haar neergeknield en stelpte het bloed dat uit de blauw opgezette ader vloeide; rillend als van koorts, diep, diep rampzalig verloor hij even zijn gedachten. Stijfrecht zat hij op 'n stoel, de oogen vreemd-star in 't wit gelaat. Zoo had dokter Van Beekenkamp hem gevonden, die de toestand overzag en hem bij de schouders schudde. 57 Ontzet, niet wetend wat aan te vangen, had dokter Van Beekenkamp om hulp geroepen, maar de meid had zijn bevel om zijn vrouw te halen, die er juist logeerde, niet ten uitvoer gebracht maar was de buren gaan waarschuwen, zoodat in 'n oogenblik tijds de kamer met nieuwsgierigen gevuld was en de politie er bij werd gehaald. „Een jaar gevangenisstraf" was tegen hem geeischt, een verzachtend vonnis, daar de Officier Van justitie, hoe gaarne ook, de zaak niet straffeloos kon laten. Zijn kind was bij zijn zuster Hélène gebracht... Toen zijn straftijd voorbij was, had hij, zielsziek door zijn denken, afgemat door alles, als 'n gebroken man maanden in 'n Sanatorium doorgebracht. Doelloos zat hij maar voor zich uit te staren, alsof hij in een subtiele sfeer leefde, vol geheimzinnigheid om hem heen, die hij niet begreep, verward in zijn eigen gedachten. Zq'n eenige vriend, dokter Van Beekenkamp was hem komen bezoeken en de sterke man had nauwelijks kunnen spreken bij het terugzien van den man, die grijs en verouderd, hem aanstaarde, zonder dat er 'n glans in zijn sombere oogen kwam. „Herken je me niet meer?" had hij gevraagd met zacht, gedempte stem. 58 En dokter Van Heelsum knikte, onhandig zijn hand uitstekend naar zijn eenigen vriend, die hem vertrouwde en wist hoe rampzalig deze verouderde figuur was, die daar voor hem zat: „Eva... Eva...!« had hij gestameld, alsof hij bij 't terugzien van zijn vriend uit een droom ontwaakte... En dokter Van Beekenkamp was 't geweest, die hem langzaam, zeer langzaam in het leven terug had gebracht. Zijn zoon had juist met goed gevolg zijn arts-examen afgelegd en zou nu een reis naar de Italiaansche meren maken, deze had dokter Van Heelsum zijn geleide aangeboden om samen een reis te maken, daartoe aangespoord door zijn vader. Eerst wilde Eva's vader hier niets van weten, maar dapper, met zachten dwang hield v zijn vriend aan en waren Eva's vader en de zoon van dokter Van Beekenkamp, Herman, de jonge arts, op reis gegaan. Hij had zich zelf weer teruggevonden, eerst huiverig voor vreemden, alleen zonder 't gezelschap van Herman, die hem kalmte schonk, overweldigde hem opnieuw de angst Holland terug te zien en zoo besloot hij alleen te blijven en keerde Herman naar 't vaderland terug zonder zijn patiënt, vertrouwend dat hij wel genezen zou. 59 Dokter Van Heelsum ging naar Amerika, zwierf in verre landen, ging naar Australië en zijn gestel werd lichamelijk weer krachtiger, zijn geest weer helder, maar het mijmeren over 't gebeurde verliet hem niet... doemde dikwijls op als 'n afschuwelijk visioen, knagend aan zijn ziel. En zoo leefde hij vele jaren zijn schijnbestaan voort, zich voorbehoudend dat hij fier en flink weer Holland zou inkomen om zijn eenig dochtertje op te zoeken, terughuiverend vol smart om de vreemde landen te verlaten ... Toen begreep hij dat zijn kapitaal inteerde en dat hij 'n plicht had te vervullen, te werken voor Eva, zijn kind... waftt hoewel hij van een gefortuneerde oom geld had geërfd, moest hij toch zuiniger gaan leven. Hij was eindelijk afgereisd in een groot en toch angstig verlangen naar zijn kind. Zijn zuster Hélène had hem als eenige der familie trouw op de hoogte van Eva's leven en leeren gehouden. En bij zijn komst was 't kind vriendelijk naar hem toegekomen en haar klein pootje had ze vertrouwelijk in zijn gebruinde hand gelegd. O, het jubelde in hem op.-, zijn kind verhief hem tot vader... hij zou niet meer alleen zijn... het kind wist niet dat door zijn 60 schuld haar moeder gedood was... het kind wist niet dat hij als de gemeenste boef gevangen gezeten had. Het kind was onschuld en liefde en troost, tenminste dat zou zij worden had hij gedacht, zich geweld aandoende zijn groote ontroering te bedwingen. In het stille dorp had dokter Van Heelsum het oude landhuis te huur zien staan en dadelijk tot zijn huis ingericht. Hier was zijn veilig thuis, hier kon hij zich weer nuttig maken voor de lijdende menschheid en het arme, schuwe diertje, Evie, zijn kind, zou haar eigen veilig hoekje krijgen, want uit haar weinige brieven die zij zelf haar vader zond toen hij steeds zwierf in het buitenland, had hij bemerkt dat zij een heimwee naar vriendelijkheid en liefde in haar eenzaam kinderzieltje ronddroeg, zóo groot dat hij het zijn plicht achtte 't kind weer tot zich te nemen, 't Was 'n wat weemoedige avond, wijl de zomer langzaam wegstierf merkbaar aan vele doode bladeren op hoopjes liggend in den tuin, toen dokter Van Heelsum met Eva hun nieuwe woning binnentraden. Een boerenvrouw wachtte hen op, zij zorgde voor de huishouding. Door de groote vertrekken, waar de meubels van donker eikenhout grillig verlicht werden 61 door de vlammende blokken der haard, had hij geloopen, 't hoofd gebogen alsof de oude familieportretten, zorgvuldig bewaard door zijn zuster Hélène, hem verwijtend aanzagen. Eva hield Stevig zijn hand vast, bang voor het vreemde licht dat uit haar vader's oogen glansde... Bij de tafel in de huiskamer bleef hij staan, starend in het licht der lamp, dat zijn grijs haar vergulde ... »'t Is wat laat geworden meneer," had zich het boerenvrouwtje moeizaam verontschuldigd, haar gezicht in vriendelijke plooi zettend, angstig voor «dit sombere manspersoon" zooals zij later rondbazuinde door het dorp, maar dokter Van Heelsum dacht niet aan 't late eenvoudige souper... Visioenen uit het verleden doemden weer op... angstig voor zijn mogelijk terugkeerende zenuwziekte, bang voor een verblijf in 'n Sanatorium ... Maar hij wilde niet... hij wilde leven, voor zijn kind en voor ongelukkigen... zijn middelen zouden hem veroorloven nog goed te doen, hier zou hij eenzaam leven, ver van 't stadsgedruisch... Toen de vrouw het eenvoudige avondmaal had klaargezet, had hij 't kind op zijn knie getrokken en gekust. «Kleine lieveling... nu blijf je altijd, altijd 62 bij je vader," had hij gezegd ... zich aan 't kind vastklampend als 'n drenkeling aan 'n stroohalm. Zij had zich dichter en dichter tegen zijn borst gevleid en niets gezegd; haar donker kopje tegen zijn jas gedrukt als 'n schuw fladderend vogeltje, dat eindelijk 't nestje had gevonden. En angstig weemoedig, door dat vreeselijke in zijn leven, zwoer hij in stilte, dat geen wanklank ooit het leven van Eva zou storen... in opofferende liefde zou hij haar geluk betrachten, goed maken wat hij aan de moeder misdreven had. En hij begreep later niet, dat Eva, de troost in zijn leven, door zijn egoïstische vaderliefde, eenzaam haar leven als jong meisje slijten zou ... te eenzelvig opgevoed, alleen bij hem, den stillen geleerden man, soms vreemd van levensmoeheid en zelfverwijt... Zóo dacht dokter Van Heelsum aan vroeger dagen terug, neerzittend in diep gepeins, in den grooten leuningstoel bij zijn schrijftafel... toen zijn dochter Eva op weg was naar haar familie in Den Haag. Tante Hélène kwam binnen in blauwen kimono gehuld, waardoor haar blanke armen mollig-rond uit de wijde mouwen kwamen kijken. Ze stond in 63 't boudoirtje van Nans, hare dochter, die daar met Eva foto's uit Indië bekeek. Tante Hélène bleef hoofdschuddend rondzien naar den ordeloozen rommel die heerschte in Nancy's boudoirtje. De kamer van Nancy... neen maar die was voor haar moeder even onbegrijpelijk als 't meisje zelve. Er stonden antieke stoeltjes, veel oud-koperen ornementen, een bureautje van uitgeschulpt hout, en overal verspreid lagen boeken en brochures. Voor een der ramen stond 'n volière waarin «vogels van diverse pluimage" zooals de getrouwde zusters van Nancy spottend opmerkten, deden denken aan 'n kamertje van 'n hofjesjuffer. En de kleine vogels kwetterden en sjielpten en spetterden het water uit de fonteintjes hoog op, ze pikten van de plantjes die rondom de volière stonden, verschrikt wegfladderend als Nancy ze verjoeg. Haar kamer was haar stil toevluchtsoord ... haar zich eenzaam overgeven aan stil gepeins; 't was hierbinnen zoo rustig, trots de herrie om haar heen, als ze zich ongelukkig gevoelde onder de meêlijdende blikken der kennissen die haar scheeven schouder en oudachtig gezicht leelijk en onaantrekkelijk vonden, die niet zagen den wonderlijk-diepen lichtschijn in haar groote oogen. Haar stille 64 figuur kon ontroeren voor hen die 't opmerkten, doch dit deden niet velen... men vond haar stug en vreemd en scherp, zoo geheel anders dan de mooie reeds jong getrouwde zusters. Tante Hélène had zich over 't kind geërgerd en haar maar laten gaan toen ze als jong meisje steeds teruggetrokkener werd van de wereld. Op haar acht en twintigjarigen leeftijd, ijverde ze voor philantropische instellingen en ontzegde zich zelve vele kleine levensbekoringen »onf haar geld voor nuttiger dingen te besteden," volgens haar zeggen. Ze sprak weinig in gezelschap der andere dames, versmadend alle vertrouwelijkheid en ze klaagde nooit haar leed als misvormd, leelijk onbegeerd meisje, tegenover haar mooie mondaine zusters, die haar toch niet begrepen. En ze was in stille blijdschap haar kamer binnengegaan toen ze dien middag van haar moeder vernam, dat die den ouden kluizenaar, haar broer overgehaald had Eva een poosje te missen! Eva! Nancy dacht terug aan hun jeugd, toen Evie bij hen in huis was. Er was 'n wolk over haar wit gelaat getrokken ... Eva zou veranderd zijn, misschien even als de anderen haar spottendkoel aanzien, haar stugge afzondering belachelijk vinden... 65 Maar toen het nu oudere nichtje, Nans voor 't eerst na langen tijd weer zag, gevoelde Nans een vreugde over dit weerzien, 't Was of een vriendelijke zonnestraal het somber vertrek op a^^a i;«ut„„ ™„i c,„>_ \,~-,r.i c,:„ a;„ i— Nans' moeder had zich intusschen 'n plaatsje veroverd op 'n laag driekant stoeltje. Ze leunde achterover en bleef kijken naar haar dochter die voor 't schrijftafeltje zat, verdiept in de beschouwing van 'n ets van Bauer, een Arabische tempel voorstellend. ^Kindlief, laat Evie nu even buiten kunst en al dat gedoe, bij haar thuis hoort ze niets anders dan over dergelijke dingen... ik heb haar juist eens uit die saaie sfeer gehaald, om als echt jong meisje te komen genieten !■ Nans beet op haar lippen, 'n scherp antwoord terugdringend, maar wendde de oogen niet van de ets af, hoewel ze niets meer zag en de lijnen in elkander vloeiden. De stugge, harde trek gleed weer over haar gelaat en ze wist: „De anderen zouden het mooie, jonge nichtje in de wereld halen, geen gezellige uren zouden zij te samen doorbrengen, 't werd haar niet gegund!" „Ik vind 't gezellig tante, zoo'n snipperuurtje bij Nans in haar leuke kamertje!" Ze hield niet van tante Hélène met haar oppervlakkig, wispelturig karakter en ze tuurde naar den schoorsteenmantel vol oud-Hollandsch porcelein, borden, vazen en antiek koperen kannetjes en zij wees op 'n oud Chineesch afgodsbeeldje, eigenlijk om zich 'n houding le geven, voorvoelend een storm tusschen tante Hélène en Nans. „Ja, lieve kind, onze Nans heeft 'n vreemdsoortige smaak, 'n bijeenzameling van vreemde dingen; ze houdt volstrekt niet van stijl, allerlei rommel bij elkaar!" viel tante Hélène lachend uit. Een oogenblik staarde de dochter de moeder aan, schichtig sloeg Mevrouw Albaga van Dongen de oogen neer, die blik van Nancy deed haar onaangenaam aan. Nans stond op, met geweld 'n scherp antwoord terugdringend, om Evie niet 'n blik te laten slaan in de onharmonische verhouding die tusschen haar familieleden en haar zelve bestond, hoewel Eva dit zich nog zeer goed wist te herinneren uit hun beider jeugd. Nans schikte rose anemoontjes, omvat door fijn-groen Venushaar in 'n kristallen vaasje, ging vervolgens naar de volière, waar ze de handen even langs de koperen tralies bewoog. Maar de vogeltjes, geheel niet schuw, sjierpten en kwetterden en namen hennepzaadjes uit haar hand aan, gulzig- 66 67 pikkende, de zwarte kraaloogjes schitterend. Tante Hélène haalde de schouders op en keek naar de groote, zwarte poes, die stilletjes binnen was geslopen, de rug hoog rondde en langs haar rokken streek. «O," riep Eva verschrikt... „Nans... dekat.,. de vogels!" Doch Nans lachte even. „Ze doet niets waar Poesjenelle? Zij en de vogels zijn geen vijanden, dat heb ik haar afgeleerd Aroor goed Evie... vijanden zijn er genoeg in de wereld!" „Nans' liefde voor dieren kwam voort uit een zich onbegrepen weten door de menschen, onder haar stug uiterlijk leefde een groot verlangen naar sympathie en liefde, 't voldeed haar eenigszins, 't schonk haar 'n vergoeding te weten dat hulpelooze dieren haar verzorging behoefden en hun dankbaarheid te zien. Dankbaarder en zuiverder dan menschenvriendschap ooit" zou geven. Tante Hélène begon met Eva te spreken, haar dochter nu negeerend. Nans was 'n dwaas, schepsel, 'n onbegrepen ziel. Nans kon zoo onaangenaam kijken, zoo cynisch, als zij, de moeder, die er nog heel goed uit zag, dat wist ze wel, zich naar de zin harer dochter te jeugdig kleedde, in 68 laag decolletté en haar collier van paarlen om den prachtig gevormden hals. Arm kind, had de moeder dan soms gedacht, 't is niets dan jaloerschheid!" En ze had Nans modeplaten opgedrongen en 'n goede coupeuse ... heusch, Nans' gebrek zou minder te zien zijn, de schouder zou in 'n goed zittend kleed, opgevuld met watten minder in 't oog loopen. Maar de dochter had minachtend gelachen en een arm naaistertje de coupe harer toiletten toevertrouwd, tot ergenis harer familie. „Kind ... Evie ... nu haal ik je in de wereld, hoor," had tante Hélène dien morgen in Nans' boudoir gezegd en Nans had ruw langs de tralies der volière gestreken zoodat de kleine zangers nu toch verschrikt uit elkaar stoven, fladderend en licht piepend. „Nu heb ik Evie's prettig gezelschap niet meer!" had Nans bitter gedacht... zij moet de wereld in en moeder zal haar aan een of ander jongmensch koppelen, zooals moeder Leny en Ceciele ook jong aan den man bracht!" En Evie, jong, luisterde naar haar tante, die druk sprak over een soiree, waar ze geïnviteerd waren; zij voelde het in zich, nog ontastbaar als een niet te vatten vreugde, maar een vreugde 69 dat ze eens echt jong genieten zou, even uit de sfeer gerukt van het eenzame dorp... Gekleed in haar zwart fluweel mantelpakje liep Eva in gezelschap van Leny de Roever, haar oudste nicht, gehuwd met een officier der cavallerie door de Javastraat naar huis terug. Ze hadden een visite gemaakt „en gelukkigniemand thuis getroffen* had Leny gelachen. Eva's fijn nu wat bleek gezichtje, door het ongewone drukke leven, had 'n ontstemde uitdrukking, vermoeid lagen de oogledeu over de oogen. Ze had genoten op soirees en bals en diners, maar nu verlangde zij naar huis terug; reeds zes weken had ze vader alleen gelaten ... ze moest nu heengaan. Maar tante en de nichtjes lieten haar niet los... Het was een koude Novemberdag met helblauwen lucht. Het begon te vriezen. „Heerlijk" ... zeide Leny... „Evie, nu komt er gauw ijs!" Zij keek verlangend naar de lucht. Ze was 'n mooie vrouw met mat-blank gelaat en donker haar. Haar mooi gevormd figuur, stond haar toe opzichtig gekleed te gaan, iets wat Evie met haar fijne distinctie tegenstond. Ze hield niet van Leny, die 't zelfde oppervlakkige karakter had als hare moeder. 70 «...Luister nu Evie! Je bent werkelijk onder onze leiding ontbolsterd tot 'n chic wezentje... alleen je terughoudende stugheid tegenover Vic van Rozenberg moet je nog afieeren. De boy is doodelijk van je... en hij heeft 'n pracht toekomst; zijn vader, generaal van Rozenberg is rijk, jammer dat Victor niet doorstudeerde voor meester in de rechten, doch je weet hij is verwend door de pipa... ziezoo, goddank thuis, 'k ben vermoeid!" „Als je maar weet Leny, dat ik nooit een aanzoek van hem accepteeren zal... nooit!" beet Evie haar driftig tqe, verschrikt zwijgend, daar de voordeur reeds geopend werd. „Mevrouw, uw mama en zuster zijn juist gekomen, ze zitten in 't salon!" zeide 't tweede meisje, de deur wijder open houdend. Een zoele parfumlucht kwam uit 't salon Evie tegemoet. 1 Was 'n licht, zonnig vertrek in Louis XVl-stijl gemeubeleerd. In den grooten open haard vlamde blauw-goud het blokkenvuur, wat weldadig aandeed. Mevrouw Albaga van Dongen en haar dochter Ceciele begroetten luidruchtig Leny en Eva; Leny ontdeed zich van hoed en mantel, belde om thee. Zij bekeek zich even in den spiegel en was tevreden. Het werd 'n druk discours 71 tusschen de dames over wereldsche zaken, totdat Ceciele over het laatste soirée begon en Evie plaagde met Victor. Evie haalde de schouders op en tante Hélène roerde driftig in haar theekopje. «Maar Ceciele tóch... die man zal nooit... Evie..." Verschrikt zweeg tante Hélène en óver Leny's gelaat gleed 'n ontstemde uitdrukking. Evie boog 't hoofd als in smartelijke schaamte, toen bruiste plots drift in haar op... waarom zwegen allen nu? Waarom liet men haar onkundig over het verleden ... de duistere schaduw in haar vaders' leven...? Maar Ceciele, handig, begon over 'n expositie in Pulchri Studio ,van Belgische schilders, wetende dat Evie veel voor kunst gevoelde. En Leny begon over 'n bouquet van witte anjelieren, 'n prachtig uitgevoerd bloemleven dat zij wilde koopen. Toen werd 't tweede meisje gescheld om modeplaten binnen te brengen. De dames bogen de hoofden over de nieuwste aankondiging der mode-snuifjes. «Hoe vindt je voor mij 'n lang wijd zijden kleed, zonder een andere garneering dan een fluweelen band om 't middel ... 't zou artistiek staan, iets aparts...." vroeg Ceciele, haar zuster een modeplaat voorhoudend. 72 Leny barstte in schaterlach uit. „Corpulente Ciele in zoo'n kleed... hoe kwam ze aan de bespottelijke idéé?" . „Voor Nans zou dit goed zijn!" pleitte Evie, haar wat misvormd figuur, zou minder in 't oog loopeh; bijvoorbeeld van donkere stof..." „...Maar lieve hemel Evie! Hoe verzin je zóo iets! Met Nancy is niets aan te vangen.. i die draaft alleen naar vergaderingen voor vrouwenkiesrecht omdat ze anti de mannen is, daar ze er geen kan krijgen ... verander jij eens 'n rups in 'n schitterend vlindertje..." Ciele lachte grof en schel en stond op om de kinderen van Leny te knuffelen, die aan de hand der bonne binnen kwamen. Met druk rumoer was de kamer nu gevuld; zusje, van vier jaar, 'n mooi kind met groote blauwe oogen had zich dadelijk op oma's schoot genesteld en vroeg naar de beloofde poppenjurk, Arthur, 'n tweejarige boy begon kribberig te schreien onder tante Ceciele's geknuffel, hij greep liever naar de modeplaatjes om poppen te zien, zooals Jiij in gebroken taaltje aankondigde. Mevrouw Albaga van Dongen vond zich zelve er nog veel te jeugdig en goed uitzien, om steeds herinnerd te worden, dat zij grootmama was. Met 73 tante Evie stoeiden ze graag; ze vond 't heerlijk om met Leny's kinderen te spelen, er was wel iets liefs van de babies te maken, dacht Eva, maar ze waren te verwend, Leny was bijna altijd uit, ze had geen oog en ook geen geduld om de kleine foutjes uit de kinderharten te roeien, altijd werden ze overgelaten aan 'n stugge, driftige bonne, die reeds jaren in de familie als kamenier dienstbaar was geweest. Tante Nancy hield van de kinderen, maar zag ze zelden; Leny en zij harmonieerden in 't geheel niet en Leny was bang voor 't dwaze opvoedingssysteem van tante Nans, zooals zij verklaarde. Licht ging ze de kinderen hervormen en zoo leuk ongekunsteld, hoewel wat lastig als ze nu waren, zag de moeder ze 't liefst! Eva wist dat Leny en haar man 'n ongelukkig huwelijksleven hadden, ieder ging afzonderlijk zijn weg; men sprak dat zij 'n liason had met 'n kunstschilder en haar vlinderachtig, frivool leventje, verdeelde zij tusschen uitgaan en lange uren rusten in haar kamer. Ceciele, getrouwd met 'n advocaat, leefde ook haar mondain leven, doch de harmonie tusschen haar en haar man was beter. Evie vroeg zich met verwondering af, hoe ze zich direct zoo thuis had gevoeld in al 74 die verschillende huishoudens van flirt, uitgaan en niets doen. Tante Hélène en haar dochters, verschilden niet veel van karakter. En Evie vond iets leegs èn doelloos in die levens... nooit en nooit zou ze het lang uit kunnen houden, neen, nu verlangde ze naar „den Rusthoek" terug, hoewel 't leven in klatergoud gedoe, haar bijna tot 'n behoefte was geworden. En met verwondering analyseerde Eva dat ze twee levens leiden kon... hier was ze niet de stille Eva, verdiept met haar vader in ernstige studie, genietend als 'n blij kind, wanneer de lente kwam, wanneer de oude boomen, voor 't groote, eenzame huis uitbotten en de lucht was vervuld van bloemengeur... en vader leunend op haar arm genoot, even als zij, 't natuurkind. Ze werd bang voor zich. zelve... als ze de stilte nu maar uit kon houden! Het leven van uitgaan gevleid worden, was gevaarlijk en afschuwelijk... en toch... heerlijk! Het eenzame buitenleven zou haar mogelijk tegen gaan staan. „Waar zijn je gedachten kind?" had tante Hélène dien middag lachend gevraagd en vlug had Eva zich met 'n schertsend antwoord aan 't gesprek onttrokken. Dien avond ging tante Hélène op visite en haar man moest naar een 75 vergadering. Oom Albaga van Dongen, stilzwijgend in Eva's tegenwoordigheid en stug maakte haar altijd nerveus; ze herinnerde zich als kind hoe onvriendelijk hij voor haar was, nu duldde hij haar als logee omdat hij de wil zijner vrouw niet durfde weerstreven, dat begreep zij wel. En daarom spoedde zij zich naar Nans' rustig heiligdom. In de kamer lag Nans op den divan; over het bleeke gezicht glansde een blijder trek bij 't binnenkomen van haar nichtje. ,0," zei ze 'n beweging makend om op te staan uit haar gemakkelijke houding, alsof ze zich schaamde dat haar alujd bezige handen 'n oogenblik in rust waren... .wat prettig Evie dat je nu eens 'n poosje voor mij over hebt!" Evie lachte en nestelde zich in 't hoekje bij 't haardje, waar de vuurgloed, door de plotseling ingevallen koude, hel opvlamde. Ze zette zich in half liggende houding neer op 't geitenharig kleed voor den haard. „Is 't 'n verwijt Nans, dat ik zoo aan 't uitgaan ben?" „Weineen Evie... wie bij mama en mijn getrouwde zusters komt, weet dat steeds „genieten in de wereld" nummer één op het programma is." Zij zuchtte en stond op, om 't hard kokende 76 water dat in 'n keteltje op 'n gascomfoor stond te razen; op de thee te gieten. Eva gaf geen antwoord. Ze liet haar oogen dwalen over de weelderig-bloeiende planten bij 't venster, waar de fluweelen overgordijnen voor waren geschoven; het licht der electrische pianor lamp deed als gouden stralen de koperen tralies der volière glimmen. Nans' gevederde vriendjes zaten als donzige balletjes op de stokjes, te slapen. Eva, niet gewoon aan 't drukke leven, rustte heerlijk uit in het stil schemer-verlicht vertrek van Nancy, de kalmte deed haar weldadig aan. Zonderling dat ze zoo moe was geworden, zij, 't sterke buitenkind, hoe kwam dat toch? dacht Eva. Nans trok 'n driekant Czaar Peterstoeltje bij den haard en Eva tuurde naar -haar nichtje, stille, stijve figuur in 't eenvoudig zwart japonnetje. „Nans... voel je je niet vreeselijk eenzaam zoo onder je familie, die je niet begrijpt... je bent zoo heel anders... zoo..." „... Zonderling? wil je zeker zeggen hè Evie? 't Is zoo vanzelf met mij gegaan... en ik heb 't druk met mijn werkzaamheden... mijn armen..." Haar oogen, groot en glanzend door innerlijke bewogenheid, tuurden in de blauw-rosse vlammen der haard ... 77 „O, zeker... 't is 'n prachtig doel om te leven voor 'anderen, maar och Nans de tegenwoordige tijden zijn zoo niet als vroeger... de menschen zijn in deze oorlogsjaren zoo ontevreden en ruw en brutaal... ze hebben wel in vele opzichten gehjk, maar eerlijk gezegd, ik gevoel er niet zooveel voor om je geheel voor anderen op te offeren... bq ons op 1 dorp help ik ook; 'n enkel geval boezemt mij belang in... maar zooals jij je jonge leven in stille teruggetrokkenheid begraaft is niet goed voor jezelf Nans..." „En jij dan Evie... ik moet om je lachen... jij in 't stille dorp bij je vader... jij die mooi en jong bent... genieten vindt ik luieren, 't leven is te ernstig." „God Nans... je houdt er werkelijk te vreemde principes op na..." . Eva vond het oudachtige en toch jonge nichtje plotseling heel vervelend ... braaf-aanstellerig... Nans, met matte gedempte stem, alsof zij schuw was, zich zoo prijs te geven, vertelde aan haar nichtje de eenige die zij haar sympathie gaf, van den strijd in haar leven. Als kind steeds achterafgezet door haar léelijkheid en in haar 'n hevig verlangen naar liefde . . Opgegroeid in 'n haar geheel onverschillige 78 omgeving... wist Evie zich haar beider jeugd nog te herinneren? Ja, zij wist dit... En Eva begreep. Een groote diepte van teederheid, een behoefte om goed te doen en liefde te ontvangen school in Nans' eenzaam, onbegrepen leven. Vandaar hare groote zorgen, voor al wat hulpeloos en zwak en arm was, van daar haar liefde voor vogels en beesten ... En toch vond Eva haar saai en overdreven ondanks al haar goedheid... Toen bracht het dienstmeisje Eva 'n brief van haar vader. Hij vond 't best, dat zij zoo'n vroolijk 'tijdje doorbracht, bij tante en de nichtjes; vader schreef tusschen de regels door dat hij haar miste, maar alsof hij zich te veel geuit had, begon hij weer over dorpsaangelegendheden in den langen brief aan zijn dochter geschreven. En Eva las aan Nancy het epistel voor. „Nu ben ik hier lang geweest Nans... ik ga weer spoedig heen!" besliste Eva, nerveus door 't vertrek heen en weer loopend; een groot verlangen naar haar vader... naar haar huis doorstroomde haar geheele wezen. Peinzend bleef ze bij den schoorsteenmantel staan ... Nans sloeg haar stil gade. Wat was Evie mooi zoo, staande 79 in gedachten, vooral de oogen met de zoo inniglieve innemende uitdrukking gaven héél 't gezichtje 'n zachte bekoorlijkheid. En 't speet Nans erg, heel erg dat Eva weer heen zou gaan en zij,'rustig gezeten, met 'n boek of naaiwerk, wanneer zij samen waren in Nans' kamer Eva's gezelschap weer zou missen. „Je houdt dol van je vader hè Evie?" vorschte Nans plots uit... „als je nu eens verloofd was en...« „Verloofd ?" vroeg Eva verwonderd opkijkend... ik denk er niet over... ja, vader is alles wat ik bezit... o Nans hij is zoo goed en knap, geloof me wij vervelen ons nooit..." „Je bent zijn godinnetje Evie! Hij verafgood je." In Nans' stem klonk vreemde ontroering; 'n lichte jaloerschheid, alsof Eva de gelukkigste der stervelingen was, zóo'n thuis te hebben, sloop in haar éénzaam bart. Maar Eva bemerkte dit niet. „Zeg Nancy..." „Wat is er?" vroeg zij zacht verschrikt. „Ik wilde zoo graag iets weten... over mijn moeder... vader noemt nooit haar naam; als ik vraag: „Was je gelukkig oudje met mama? dan zwijgt hij norsch en ontduikt dat onderwerp... o Nans wat was er toch? Zeg jij het toch eens Nans!" „Maar Evie ... ik was nog zoo jong, iets ouder dan jij... kind nog, toen je mama stierf... wat weet ik nu te zeggen over het huwelijksleven van je ouders hè? Toen je moeder gestorven was, werd oom, je vader zenuwziek; hij reisde en trok overal heen, totdat hij eensklaps jou uit ons huis haalde en medenam naar „den Rusthoek". O, wat huilde ik dat oom je halen kwam! Niemand bemerkte dit ooit... dat ik je zoo miste... jij, de eenige die tnt niet plaagde om mijn scheeven schouder en mismaakt figuur." Eva sprak niet meer, diep weg in gedachten... het geheim in 't. leven van haar lieven vader scheen voor haar een onoplosbaar raadsel te zijn... ze zou Nancy maar niet verder vragen, ze scheen er verlegen onder te worden... kom daaraan nu niet meer denken! Eva stelde voor wat te musiceeren en Nans was hier gaarne voor te vinden. Zij speelde niet onverdienstelijk, maar Eva speelde met veel meer gevoel, zij verlangde naar een zuiver samenspel en Nans voldeed haar hierin niet. „Dat kan alleen vader!" dacht zij in wat oude Bach-muziek bladerend, heerlijk als hij mij weer accompagneert, als ik zing of speel op de harp... ' «Wat speel je prachtig!" bewonderde Nans 80 81 oprecht... o wat zou je 't ver kunnen brengen als pianiste, Evie... studeer je veel?" „Ja, 'k ben ook van plan mij geheel op de muziek loe te leggen... ik heb. eens plan gehad naar 't buitenland te gaan, veel concerten bij te wonen of om in Holland naar 't Conservatoire te gaan maar ik zette niet door om ..." „Waarom niet?" vroeg Nans, die met haar vast karakter, haar doordrijven van wil, wanneer zij zich ernstig iets had voorgenomen, dit in Eva niet kon begrijpen... „waarom niet Evie?" „Omdat ik vader niet alleen met zijn verdriet wilde laten Nancy... hij heeft mij noodig... wij .hebben elkaar noodig... en hij tobt als hij alleen is... dat voel ik...« Eva zweeg; haar handen sloegen een valsch accoord aan ... „Je bent goed en lief voor je vader... maar je doet mij denken aan 'n heiligenbeeld Eva... je overdrijft... je mag je mooi, jong leven niet begraven..." I.uid lachte Eva nu. „Ik mij begraven? Kind... en hier dan? Ik leef hier alleen voor uitgaan en tijdelijk bevalt 't mij wel maar nu gaat 't mij vervelen..." Eva dacht vluchtig na over het wijde ruime 82 leven waarin zij zich nu bewoog, 't Geflirt amuseerde haar, zij amuseerde zich met de luchtige conversatie-gesprekjes, maar zij wist dat er spoedig een dag zou komen, dat heel dit leventje haar tegen zou staan, veranderlijk als zjj was, dagen dat zij zou weg willen vliegen naar haar veilig nestje. Plagerijen en flauwiteiten van Leny en Ciele deden haar langer blijven dan ze wilde, bang om uitgelachen te worden en ruw getart in 't liefste wat zij bezat... haar zorg voor haar vader... Onverwachts, zonder eerst bericht te zenden was Eva weer naar haar dorp teruggegaan, zij zou haar vader verrassen, wat zou haar oudje opkijken! !t Was 'n dag voor Oudejaarsavond, dat zij weer in 't stille dorp terug was gekomen. 't Was een kille, gure dag met grauwe regenwolken en modderige wegen. Zij liep, zelf 'n kleine city-bag dragend alleen naar huis, even spijt gevoelend over haar zoogenaamde verrassing, anders had vader hun ouden knecht, die ook dienst als koetsier deed, kunnen sturen en was ze in 't oude tentwagentje, waar vader soms veraf wonende zieken mee bezocht, naar „Rusthoek" gereden. Maar kom, dacht ze... 't geval was nu eenmaal zoo. Ze had dit zelf gewild. Vlug stapte ze 83 door. 't Werd reeds duister; 'n vroeg donkere winterdag. Ze was spoedig de dorpsstraat door, liep op een veldweg, omgeven door weilanden, moerassig nu door veel gevallen water; de scherpe wind gierde over de kale vlakke velden en priemde haar onbarmhartig in't gelaat. Haar handen tintelden bij 't dragen van de reistasch, ze kon alleen maar haar linkerhand in de mof houden. Goddank... daar was de laan; door 't warrelig net der kale boomtakken voor het groote huis, zag ze licht door de kieren de overgordijnen schijnen in vader's studeerkamer... Daar was al het lieve oude weer terug. Het bosch, nu verlaten, een kleine boerderij... hun huis... Een gevoel van verlatenheid beving haar, ze kreeg 'n visioen van lichte balzalen, vroolijke menschen ... hier geleek 't de dood ... Een boerenkind schoof langs haar, knikte even verlegen. „Dag joffer." Eva week, geschrokken, snel opzij. Zij moest lachen om haar schrik, afgewend was zij de stilte van haar dorp... Zachtjes ^begon het te sneeuwen, maar nu was ze thuis! 84 Ze belde aan, de oogen vol tinteling van jool, over de verrassing, haar vader bereid. „Maar de juffrouw!" stamelde Frederik half ontsteld over deze onverwachte thuiskomst van Eva, bang dat zij ziek was. „Stt...« fluisterde Eva, de vinger tegen haar lippen houdend ... ,,'n verrassing voor Oudejaar, Frederik! Gaat alles hier goed ? Breng die tasch maar naar mijn kamer!" «Meneer is best, wel stil als altijd, maar meneer heeft bezoek... wil ik aan vader soms zeggen dat u gekomen bent?" aarzelde de knecht, de ganglamp hooger draaiend. „Weineen ... laat maar." Eva ging nog gekleed in haar bontmantel naar de deur der studeerkamer en tikte aan, 't gezichtjè hoog gekleurd door koude, 't haar verwaaid onder haar hoed. „Dag vadertje!" „Neen maar... kind!" Vol en licht leek de kamer hem eensklaps bij 't onverwachts komen van zijn lieveling. En even, zeer snel, flitste 't door zijn hoofd, dat hij kalm en gelaten in zijn alleen-zijn was gebleven, zonder zijn kind, zijn prinsesje. * 85 In koude, doode rust, waren die dagen voor hem heengesneld. Toen zag Eva achter haar vader een vreemdeling staan. Hij was groot en forsch, 'n gebruind regelmatig gelaat, zonder knevel of baard, deed hem op 'n acteur gelijken. Zijn oogen waren helder blauw; er lag iets gebiedends in zijn scherpen blik. Zijn sigaret hield hij achteloos tusschen de vingers en bij Eva's binnenkomst wierp hij die met nonchalante beweging op 'n koperen aschbak. Voor hem op de schrijftafel lag 'n Latijnsch boek, waar de twee heeren in gebladerd hadden. Een boek over geneeskunde, dat zag Eva dadelijk. En dokter van Heelsum stelde voor: „Mijn dochter Eva... dokter van Beekenkamp...* Eva wist, dit was de zoon van den ouden vriend van haar vader, de zoon, die als pas gepromoveerd arts met haar vader op reis was gegaan, toen haar vadertje zielsziek was geweest en afleiding moest hebben; dit wist ze alleen uit verhalen van tante Hélène. Zijn vader, dokter van Beekenkamp, was reeds vier jaren geleden gestorven. Toen bonste onstuimig de deur open en dolde Evie's hond binnen, jankend van vreugde over 86 het weerzien van 't vrouwtje. Het was 'n mooie, bruine setter, glanzend bruin, met goede, trouwe oogen. Hij was haar trouwe vriend en altijd bij zijn meesteres te vinden. «King," zeide ze blij neerhurkend bij 't dier, dat soepel-elegant tegen haar aanleunde ... «lief beest... is 't vrouwtje daar dan weer?" «Die ondeugende vrouw... zoo ontrouw aan ons!" glimlachte haar vader, zijn kind bij de hand grijpend. Herman van Beekenkamp kijk naar het tooneeltje waar het jonge meisje neergeknield was bij den hond. Haar gelaat was overtogen met rozenblos; de groote oogen glansden. En toen, in 't geheel niet verlegen, lief en onbevangen vertelde zij van haar druk leventje in Den Haag, als beschaamd bekende zij haar verlangen naar 't oudje." «Zoo'n brutale rakker van- Beekenkamp, zij noemt mij, altijd oudje, bar brutaal hè?" Zij keek hem even aan met haar schitterende blik, alsof ze bang was, dat die groote man met zijn scherp opnemende oogen, haar aan'Siellerig en flauw zou vinden, doch Herman had zich afgewend... «Misschien dacht hij, is, wat zoo mooi en 87 onbedorven lijkt, vol kinderlijke toewijding, niets dan valschheid en coquetterie ... vrouwen ... bah...!« „Komt u hier logeeren," vroeg Eva onbevangen, haar mantel losknoopend en 't modern hooggekapte haar, opküifend. «Heel gaarne zal 'k een dag of tien de gast hier zijn ... tenminste als 't u niet hinderen zal... ik ben bezig om de praktijk van dokter Veenstra over te nemen, hier dichtbij in 't dorp/., 'n groote gemeente .. ,# «Wat zijn jullie officieel... Herman weetje niet dat je bij ons als jongen van veertien jaar logeerde, toen tijdens die influenza-epidemie... Eva was nog pas 'n jaar of drie en..." Dokter van Heelsum zweeg eensklaps. Zij blikten elkaar even aan en Herman knikte glimlachend. «Zeker... maar dit is reeds langgeleden..." «Toch niet te lang om te vergeten!" viel dokter van Heelsum hem in de rede. Er was bitterheid in zijn stem, alsof hem het denken aan 't verleden hinderde. Eva hield haar kleine handen uitgestrekt tegen den rossigen schijn van den brandenden haard, ze was koud. «'t Qeeft zoo iets gezelligs," zeide Herman, aan 'n kamer, zoo'n gloeiend haardvuurtje** .. Frederik tikte aan de deur, hij wilde Eva iets vragen over het schikken der plaatsen aan tafel, blij dat juffrouw Eva er weer was. De eetkamer ontving de heeren prettig warm, Eva liet haar blik gaan over de gedekte tafel, zij plaatste vaasjes met mistletoe hier en daar tusschen 't oude tafelzilver en de kristallen bonbons-schaaltjes. Wat 'n égoistisch schepsel was ze geweest, vader met de Kerstdagen alleen te laten... daarom nu de verrassing van 't wat uitgebreid menu; ze had de vrouw, die met Frederik voor de huishouding zorgde, nog 'n blik zalm laten openen en zelf klopte ze de mayonnaisesaus... 'n chrismascake door Nans in 'n trommeltje ingepakt, rangschikte ze op de tafel... vader zou't alles gezellig vinden, jammer, jammer dat die dokter van Beekenkamp nu hun gezellig weerzien stoorde... En toen de heeren eindelijk door Frederik aan tafel waren geroepen, had Herman lachend verklaard, dat heel de kamer nu veranderd scheen, nu de dochter des huizes was teruggekeerd. „Mijn prinsesje brengt altijd licht in somberheid!" had haar vader uitgeroepen en haar even 88 89 tegen zijn borst gedrukt. In haar oogen was zooveel liefde en blijdschap om haar weer thuis zijn, dat 't Herman trof. „Wat houden zij van elkaar... zijn dochter is hem alles!" peinsde Herman plaats aan tafel nemend en 't flitste door zijn hoofd, dat dokter van Heelsum hem gesmeekt had nooit over de geschiedenis te spreken van zijn leven, Eva wist niet dat door zijn jalóersche drift haar moeder gestorven was... Eva sprak levendig blij over Den Haag en haar oogen straalden, haar wat koele, vreemde houding was verdwenen, al haar bevallige natuurlijkheid kwam te voorscrnjn. Herman vertelde vroolijke verhalen uit 't boersche dorp, waar hij eens als se mi-arts een tijd had doorgebracht en Eva's vader lachte er hartelijk over mee. Eva voelde 'n stille dankbaarheid in haar hart, dat Herman zoo'n goeden invloed op haar vader uitoefende... nu scheen de somberheid even uit hun huis weggevaagd ... Na 't intiem diner, ging dokter van Heetearo naar zijn studeervertrek om zijn „dolce far niënte" te doen en Herman en Eva bleven aan tafel zitten en spraken over muziek. Hij speelde viool, 90 doch meestal had de viool rust... „mijn vrouw houd niet van muziek...« »Uw vrouw?" vroeg Eva naïf verwonderd... »ik dacht dat u geen vrouw had... of neen... eigenlijk dacht ik daar niet aan ...« Ze kreeg 'n kleur en wist zelf niet waarom. Hij bemerkte haar verlegenheid en begon over 'n concert, een concert dat in zijn herinnering zou blijven. Het eerste deel was aan de muse van Felix Mendelssohn-Bartholdy gewijd. Eva vond onder de composities van Mendelssohn een groot aantal die modernen eenigszins vreemd aandeden, haar vader vond dit ook, zeide ze, opstaande en naar de theetafel gaande om theete zetten. Hij keek de nu gezellige kamer rond, zijn blikken dwaalden over de groen-steenen pot waar eenige roode rozen van fluweelzachte tint in geurden... hij zag Eva bij de theetafel staan, zoo jong, zoo mooi in haar eenvoud ... Hij wendde zijn oogen af en presenteerde haar 'n sigaret uit 'n zilver étui, 't laatste verjaringsgeschenk van zijn vrouw. »Ik vind 't zoo mooi van u... dat u vader vergezelde toen hij zoo zenuwziek was!" kwam ze eensklaps spontaan en verlegen, alsof zij verkeerd deed dit onderwerp aan te raken, waar allen geheimzinnig over zwegen, verlegen speelden haar vingers met wat uitgevallen rozenblaadjes die op 't donkergroen-pluche tafelkleed lagen. Een vochtige glans als van weemoed trok over haar oogen. „Och," zei hij verlegen... „'t is al zoo lang geleden Evie..." „Maar dankbaarheid blijft bestaan!" kwam ze hartelijk. „Mag ik nog „Evie" zeggen? Ik zie je nog als kleine kleuter op 't paard in de stal zitten, ik was al 'n „Hooge Burger" maar toch vond ik 't leuk, met jou te spelen... je was zoo'n fijn popje..." Zij zwegen 'n poosje, elk verdiept in eigen herinnering; hij vroeg haar, toen ze hem 'n kopje thee aanreikte of ze 't niet stil vond alleen in 't dorp bij haar vader... 'n verschil bij Den Haag niet waar?" „O neen! U... je weet niet Herman," antwoordde Eva verlegen om 't tutoyeeren van hun namen, je weet niet hoe heerlijk 't hier is! In Den Haag was ik eerst onder den invloed van al dat uitgaan, maar toen kwam dat vreemde, doodende gevoel over mij... ik kan 't niet verklaren hoe..." 91 92 „Geestelijk dood... die menschen passen niet bij je Eva... 'n poosje wel... maar niet te lang...« Zij knikte verheugd, vreemd-blij dat hij in 'n paar woorden verklaarde hoe zij zich gevoeld had. »Ja« kwam ze... „dat was 't... 't liet mij altijd 'n kilte en leegheid na... en toch zal ik weer verlangen naar die vroolijkheid ... maar nu nog lang niet, nu blijf ik vooreerst bij vader... arm vadertje, dat mijn zorgen zoo lang miste!" Het was hem alsof een weldadige warmte over alles hing, hier in dit milieu van sympathie, wat hij zoo miste en waar heel zijn ziel naar verlangde. Hij voelde zijn behagelijk gevoel afglijden ... de vriendelijke gedachten lieten hem weerlos... Hij dacht aan zijn ongezellig thuis, zijn vrouw, getrouwd om geld, zijn eigen schuld... dat wreekte zich in zijn leven, dat wreekte zich onbarmhartig ... Zijn vader, de oude dokter van Beekenkamp was jaren verlamd geweest, getroffen door 'n beroerte; de oude man had gespeculeerd en verloren. En toen hij de zoon met nog weinig praktijk, zich wilde opofferen om zijn moeder en vader te 93 helpen, had hij maar een uitweg gezien... Caroline van Elpen, de eenige gefortuneerde dochter van een handelsman tot vrouw te vragen. Hij wist dat 't verwende, weinig aantrekkelijke meisje, verliefd op hem was. Eén woord van zijn kant gesproken... en ze zouden verloofd zijn. Maar hij wachtte weer. Toen, op 'n avond dat hij haar thuisbracht van 'n soireetje, had hij haar tot zijn vrouw gevraagd en ze was in snikken uitgebarsten, zich overdreven aanstellend. „O ze had hem al zoo lang liefgehad!" Haar stem had als 'n vreugdekreet geklonken, en haar vreugde wekte bij hem berouw over zijn vraag op. Na 'n half jaar verloofd te zijn geweest, had hij 't engagement verbroken; doodelijk ziek was zij geworden. Ze ging op reis met hare gezelschapsjuffrouw, ze had haar ouders ook verloren en woonde „en pension". Op 'n avond had hij 'n boodschap gekregen, zijn collega was op reis met vacantie. En hg was bij haar teruggeroepen. Versuft en bleek lag ze op 'n sofa. Een medelijden met haar was over hem gekomen, die vrouw leed zoo door zijn schuld. Hij zag haar nu weer en had haar weer terug-gewonnen. Kort daarop 94 trouwden zij. Toen begon zij haar spel te spelen; zij tyraniseerde, ze maakte, door haar ongemotiveerde jaloezie, hem 't leven tot 'n hel, ze verweet hem dat zij 't geld had en hij z'ri dokterspraktijkje ... meer niet, ze gaf niet om kunst, ze hield niet van muziek, ze hield alleen van zich zelve, ze kleedde •zich zonder smaak; hij hoorde haar met de hatelijke, oudachtige gezelschapsjuffrouw, die ze bij zich hield, steeds praten over costuums en toiletten, rose tinten, zijden mousseline, ze deed als 'n mooie, coquette vrouw en ze was leelijk en onsympathiek en stelde zich aan. De druk die door 't gansche huis, hing deed hem, als hij thuis was, de eenzaamheid op zijn studeerkamer zoeken. Soms speelde hij viool, maar dadelijk werd juffrouw Net naar boven gestuurd, of dokter geen muziek wilde maken, mevrouw was erg nerveus. Dan greep hij zijn hoed en zocht vrienden op, minachtend lachend, zichzelf bespottend dat hij daartoe gekomen was... tot zoo'n huwelijk! Een snik was dikwijls in zijn keel gedrongen, gevoelsmensch als hij was... o God... hij had gedacht dat ze bij hem veranderen zou; de duivelin die in haar was, had zich tijdens zijn verloving zoo weg weten te houden! Maar 't was zijn schuld... de 95 gevolgen moest hij dragen. En er kwam 'n avond, dat ze hem in zijn studeerkamer op was komen zoeken; ze wilde een auto koopen. Hij had haar vriendelijk verzocht, om 't geld, nu er toch door den oorlogstoestand zoo weinig henzine was, voor een nuttiger doel te gebruiken... hij wilde een Sanatorium voor zieke kinderen stichten, een illusie van hem ... «Met mijn geld... welzeker... mijn geld... nooit!" Ze had gekrijscht, geel-wit van woede... zoodat zijn zenuwen trilden en zijn mooi gezicht door bittere woede verwrongen was. Hij had haar verzocht tot echtscheiding over te gaan... ze hadden immers toch zoo'n onharmonisch bestaan? Maar ze stemde niet toe; ze vertrok naar Arnhem met de juffrouw, voorgevende dat ze Geldersche lucht moest inademen. Hij had haar stil laten gaan en bleef alleen met een vertrouwde dienstbode wonen. Soms schreef ze hem 'n kort briefje, dat hij vormelijk beantwoordde. Dien avond, op de kille logeerkamer, had hij zich onverschillig voor de koude, neer laten vallen in 'n fauteuil; een helle klaarte in hem hoe zijn leven had kunnen zijn ... 96 Naast hem 'n jonge vrouw, met oogen seint' terend van levensblijheid ... 'n visioen van louter jong geluk... En dat visioen loste zich op als teere nevels die scheurden... maar 't beeld van die vrouw bleef... Eva... Alsof zijn oogen zich vergist hadden, stond hij op, nerveus door 't vertrek loopend. En hij wist dat hij zijn leven verschrikkelijk had gemaakt... Oudejaarsavond... Met hun drieën zouden ze opblijven, om de laatste twaalf slagen van 't stervend jaar te hooren... Dit had Eva beslist. O, ze zouden musiceeren en de kamer zou mooi doen, door veel bloemen die ze koopen ging in de stad... witte chrysanten, razen... ze zouden wel duur zijn! En Jo Sandberg, de dochter van den burgemeester had haar dien morgen om 'n recept verzocht van appelbeignets en Eva in ruil 'n toef viooltjes uit de broeikas gebracht. Kinderlijk blij, voelde Eva zich. Jo Sandberg, 'n dorpsschoone, met sluwe en toch verlegen manieren, een die alles wist wat er in 't dorp gebeurde, zocht Eva dikwijls op; Eva vond haar kleingeestig en babbelachtig, 97 ze wakkerde de vriendschap nooit aan, blij toen Jo weer heen was gegaan. Ze zong, loopend door 't groote huis: Al vore mijn zoeteliefs deure Daer staander twee boomekens klein ... De deur van haar vaders' studeervertrek werd geopend, glimlachend riep hij haar bij zich. «Kindje ..." „Vader?" Ze holde als 'n jong kind de trap weer af, en trad de kamer in. „Ik had liever Evie, dat wij niet opbleven ... dat was sinds jaren mijn gewoonte niet meer, als 't elf uur is dan ..." Zij kreeg 'n beklemd gevoel... keek peinzend naar haar vader en zij zag dat hij er oud en afgetobt uitzag. „Kom..." zeide ze... „wat zou dat nu voor één keer vadertje? Er is toch geen reden om te treuren, het jaar was vriendelijk voor ons!" Hij liep 'n poos-lang zwijgend door de kamer, bleef voor 'n schilderstukje staan, 'n bloemleven, maar Eva begreep dat hij werktuigelijk keek naar de fijne kleuren ... „Herman blijft vanavond bij ons... hij is nu naar de stad... 't zou 'n onbeleefdheid zijn tegenover onzen gast!" pruilde ze, in 't breede vensterkozijn plaats nemend... enfin als u wilt." Buiten viel de sneeuw iu groote, losse vlokken; op den stillen weg liep niemand .. . Eva keek strak naar de vlokken, totdat er tranen in haar oogen welden. 't Was niet door 't staren in de sneeuw, maar 'n verdrietige stemming had plots haar vroolijkzijn verslagen ... neen, ze zou maar niet naar de stad om de bloemen gaan. „Je bent 'n goed lief kind," fluisterde haar vader, hare handen nemend in de zijne, „'n lief, opofferend kind, om altijd bij je stillen, ouden vader" te zijn ..." Met zijn zachten, goedigen glimlach keek hij z'n dochter aan. Een blijder glans kwam weer in haar oogen, zacht medelijden doordrong haar hart. „Ik offer mij immers niet op vader, ik heb 't toch goed bij u!« verweerde zij zich lief. Iets medelijdend-beschermends was in haar, ze vond haar vader zoo moe en somber en zij dacht aan zijn geschokt zenuwgestel. Ze bladerde in 'n boek „La Nature" een wetenschappelijk tijdschrift 98 99 en ze las vluchtig over malaria en de voortplanting dier ziekte ... maar innerlijk was ze er niet in verdiept zooals anders... de teleurstelling over de mislukte feestviering van 't Oudejaar ontstemde haar nog. „Herman van Beekenkamp is 'n prettige aanwinst voor ons... hij zal zich wel spoedig komen vestigen en zoo dicht bij... jammer, jammer voor den man van dat oneenige huwelijk ...!" zeide haar vader. Ze schrikte op. „Zijn ongelukkig huwelijk? Weet u dat dan? Wat jammer, ik vind hem zoo sympathiek..." En haar vader vertelde haar, dat zij afzonderlijk leefden... een huwelijk om geld alleen, 'n domme, onervaren streek van den jongen ... Het gaf haar 'n schok van ontroering en verbaasdheid. „Dat dacht ik niet... dat zou ik nooit van hem gedacht hebben..." sprak ze verstrooid... „Je moet hem er ook niet om veroordeelen Eva... hij heeft 'n best goed karakter... 't noodlot dat in elk menschenleven is, of. komt, heeft ook hem misleid ... wat denk je om samen voor de lunch 'n eind te loopen ? 't Sneeuwen is opgehouden ..." 100 «Best, vadertje... 'k zal mijn eape halen..." „Je bontmantel Evie, 't is koud!" „Och maar vader... 'n buitenkind is toch verhard!" „Maar je bent langen tijd in Den Haag 'n verwend salonpopje geweest Evie!" Ze gingen op pad. De oud-uitziende man en 't jonge meisje. Door de vochtige bosschen liepen zij, de zon brak even door in lichte nevelachtige schijn, om snel weer te verdwijnen, het was koud, guur en triestig. Maar zij stapten flink door, totdat dokter van Heelsum 'n pad insloeg. „Oude Aagje wil maar geen anderen dokter hebben," glimlachte hij 'n klein erf betredend, „alhoewel zij weet dat ik zelden meer patiënten bezoek... ga je mee binnen Evie?" Ze ziet je graag, het oudje...!" Het was 'n klein huisje, laag met rieten dak, daarnaast 'n donker hok ingericht tot geitenstalletje. Ze traden binnen, het oude boerinnetje zat in 't vertrek, dat ook dienst voor keukentje deed; ze wierp de grijswollen sok op de tafel, schoof haar bril beter voor de oogen, om beter te zien. „Eere-mensche... dokter en 't kind! Da's 101 aardig!" zei ze verheugd, twee rieten stoelen bijschuivend. 'k Kom eens hooren hoe je 't maakt!" „Och, die remetiekerigheid da's toch wat... da's toch wat... 'k voel de sneeuw in m'n beene dokter, met dat slechte weer!" klaagde 't menschje, 't hoofd schuddend. Eva knikte. »We zullen je 'n flesch wijn sturen, Aagje... en dan 'n warm glas wijn gebruiken hé vader... dat zal haar goed doen..." „Dat is nu de nieuwe dokter, Aagje... hier, juffrouw Eva!" glimlachte haar vader. „Och toch!" lachte 't oude vrouwtje en toen begon ze druk te praten, de tandelooze mond mummelend, over de koude en dentoorlog. „Och toch die gruwelijke oorlog dokter. En Geert d'r zoon zit noe an de grenzen, ze hoore de kogels van d'r Belgische kamerade... waar mot 't hene ? En alles zoo duur, gebrande erwten as koffie... ja, dat drinke me... tije, 't zijne lije!" „Kom Aagje... met Oudejaar niet zoo somber hoor! 't Nieuwe jaar zal misschien de vrede brengen!" Evie knikte 't oudje toe en dokter van Heelsum schreef 'n receptje. Vrouw Aagje rakelde de 102 takken onder den schouw op, de hoogopstijgende vlammen deden grillige lichtvlektjes in de venstertjes tintelen. Eindelijk gingen de dokter en Eva weer heen, terwijl 't vronwtje in de zwarte deuromlijsting hen nastaarde en de wollen omslagdoek, 'n geschenk van Eva, om de rillende, hoekige schouders trok. Dien avond zaten ze te saam in de huiskamer; de salon, 'n groot, kil vertrek werd zelden gekozen om er te zitten en nu met de brandstoffen-misère bleef men er uit, 't was er ongezellig. Evie speelde piano, geaccompagneerd door Herman; ze gaf Bach weer, in haar diep gevoel, zooals Herman zelden had gehoord. Hij speelde viool. Evie genoot ; vreugde was in haar dat ze iemand gevonden had, die voor muziek gevoelde, even als zij. Ze zouden samen musiceeren, wanneer hij, zoo hij zich bij hun dorp gevestigd had, enkele avonden bij hen door kwam brengen. Ze besefte opeens, dat dit stille leven meer kleur kreeg, door zijn gezelschap. Zijn vrouw zou nu toch wel zijn leven komen deelen, daar in 't dorp waar hij zich vestigen ging; 't gaf haar 'n zonderlinge sensatie, een vrouw, zijn vrouw, naast hem te denken... Ze voelde zich onaangenaam getroffen door 103 die gedachtengang en ze knikte haar vader toe, die haar vriendelijk met de oogen terug groette, terwijl de muziek door de kamer ruischlte. En zachtjes kropen de wijzers der antieke pendule voort, naar de klokslag die 'n einde aan 't jaar maakte. Maar dokter van Heelsum keek naar de klok, toen op z'n horloge... elf uur reeds, Eva moest Frederik nu 't souper in de aangrenzende eetkamer klaar laten zetten, zeide hij haar... En Eva begreep, vader wilde de twaalf slagen niet hooren. De eetkamer deed gezellig met de aangrenzende serre vol planten en teer-groene varens en 'n mand witte chrysanten, Herman's geschenk aan Eva, 'n kleine attentie voor de gastvrijheid op iiRusthoek". Herman bewonderde de planten ... 't was lastig oin kamerplanten 's winters bij temperatuurverschil goed te houden, vond hij. „O, maar je weet niet hoe 'n verstand zij van al die dingen heeft!" viel dokter van Heelsum in, Eva's arm vattend en haar over 't warrelig haar strijkend. ■Door u!" glimlachte zij, de schaal oesters aan Herman overreikend, «vader heeft mij altijd alles laten lezen en wat ik niet wist, kon hij altijd dadelijk uitleggen ... 't Ontstemde Herman, even de dweeperij, tus- 104 schen vader en dochter; m'n God dacht hij, die menschen maken afgoden van elkaar, ze zal nooit tot 'n huwelijk over gaan, want haar vader zal ze niet alleen willen laten; 't is overdreven ... En toch vond hij 't ongemotiveerd dat hij zoo dacht... de oude man had geleden, de oude man had een groote troost in zijn leven teruggevonden, zijn ziek, lijdend hart, was door haar onbaatzuchtige, lieve eenvoud, genezen. En 't flitste door zijn hoofd dat hij en zij aan een gebroken leven weer kleur hadden gegeven, hij, door met dokter van Heelsum op reis te gaan en Eva, die hem, zonder het vreeselijke geheim te weten, gebracht had onder haar lieven invloed. Afgetrokken luisterde hij naar Eva's vroolijk gesprek, haar jong meisjesachtig lachen over eigenlijke niemandalletjes. En in doffe berusting dacht hij aan zijn ongelukkig huwelijksleven; o, als hij nadacht, begreep hij niet, hoe hij zoo kalm kon zijn! Op Oudejaarsavond was hij bij vreemden... de hardnekkigheid van zijn vrouw bleef onwrikbaar; terwille van zijn praktijk, terwille van de huiselijke vrede, was hij naar Arnhem gereisd, had met haar gesproken. Maar ontnuchterd, verkild, was 105 hij teruggekeerd. Ze had zich bespottelijk aangesteld en haar gezelschapsjuffrouw had haar zenuwdroppels gebracht. Hij had 't nieuwsgierige mensch bevolen mevrouw alleen te laten, ze moesten elkaar spreken. Alleen zijnde, had hij haar verteld dat hij een praktijk over had genomen in 'n welvarend dorp; voor de wereld eischte hij dat ze weer bij hem kwam wonen... tenminste zoo ze niet wilde scheiden. Toen had ze na hysterische huilbuien, gillende dat ze zoo rampzalig was door hém, gezegd, dat ze komen zou, maar na 'n paar' maanden pas, als 't voorjaar werd, de koude, sombere winterdagen kon zij niet verdragen in zoo'n ellendige negorij, waar hij haar wilde begraven, zij, 'n vrouw van de wereld!" , Hij had dit heel goed gevonden, innerlijk blij, dat hij zijn vrijheid nog eenige maanden behouden zou. Na deze gebeurtenis, die zoo'n pijnlijke herinnering bij hem achtterliet, haatte hij haar meer dan ooit. Meer en meer verdrong Eva's beeld dat zijner vrouw naar den achtergrond. Nooit had hij een meisje als Eva ontmoet, zoo lief en ongekunsteld in haar eenvoud. Bespottelijk eigenlijk, dat hij als geneesheer na 'n eerste kennis- 106 making zóo verliefd was geworden op 'n jong mooi kind, want dat was zij eigenlijk nog, bij hem te vergelijken! Een prachtige sensatie-roman! Hij, die haar vader vergezelde op reis toen de man innerlijk gebroken uit de gevangenis... zij moest dat eens weten — ontslagen was, hij was nu verliefd op de dochter. Geen voorbijgaande flirtation, maar 'n diepe, innige, liefde zou hij voor haar gaan gevoelen, een onafwendbaar noodlot rolde aan ... „Drink je glas eens leeg van Beekenkamp," noodde dokter van Heelsum, een flesch wijn opheffend. Om zijn gedachten af te leiden, begon hij druk te praten en. te schertsen met Eva totdat de wijzers tien minuten over half twaalf wezen en dokter van Heelsum opstond. „Toe vadertje... tot twaalf uur!" lachte Eva. „Neem 't mij niet kwalijk van Beekenkamp ik doe dit werkelijk niet... in jaren wilde ik Oudejaarsavond niet herdenken..." Eva, eenigszins ontstemd, haalde de schouders op, antwoordde niet... En stil ruimde zij de boel op, belde Frederik en wenschte de heeren goeden nacht... terwijl JHerman haar aanzag en 'n medelijden over hem kwam om den vader... om de dochter... Het voorjaar hing in de lucht... de populieren aan den weg bogen de on (bottende takken tot elkaar als fluisterden zij een lentegroet... de boschanemonen en sneeuwklokjes bloeiden, de rozenperken waren ontdaan van de stroo-omhulsels, de lucht was strak-blauw... zacht en mild... Eva zat in de serre, de glazen deuren stonden Open; ze staarde over den tuin, waar haar vader liep, in druk gesprek met den tuinman over 't aanleggen van 'n nieuw perk. Stil zat zij daar in den rieten stoel... Haar vader naderde en zij glimlachte dadelijk, blij dat hij er beter uitzag, 't strakke verdween uit haar gelaat. Verheugd en dankbaar was haar vader, dat de sombere winterdagen voorbij waren, al zouden er mogelijk nog gure lentedagen komen. Hij hield wat twijgjes in de hand, toonde haar de bevroren, doode knopjes. „Vannacht vroor het nog... zie je wel ? Ze zijn dood Evie... die teere, teere knoppen, plots komt er 'n kilte en ze sterven ..." Ze stond op, kwam bij hem staan en bekeek de knoppen. „Kom ook buiten kind, je ziet wat bleek..." 107 108 „Ik wilde 'n boek uitlezen, nu niet vadertje straks misschien ... Hij drentelde weg, om verder te zien, wat de winter verwoest had. En er was veel gedood, struiken en heesters, want de winter was bar geweest en lang. Maar hij bespeurde niet, dat die winter ook de illusies zijner lieveling had gedood... dat had hij niet bemerkt, omdat zij leefde in haar schijn-geluk en vroolijk deed voor haar afgod ... haar vader... Het was goed, dacht Eva, dat Hermans' vrouw nu kwam, dan waren zij veiliger beschut tegen hun beider ontwaakte liefde... dan zouden ze elkaar minder kunnen zien, dan gingen ze samen niet meer fietsen langs velden en wegen, dan zou Bach en Beethovens' muziek niet meer klinken, alleen zou zij, zittend aan den vleugel, spelen voor vader, zoo hij 't haar verzocht. Dan was 't voorbij, voorbij... onherroepelijk... Eva voelde zich uitgeput, geestelijk op door haar strijd, van de kwellende gedachten... Ze hielden van elkaar, hij had 't haar onbewimpeld gezegd. Ze waren veel in elkanders gezelschap geweest dien winter. En op 'n wandeling was 't gekomen dat hq haar verteld had ina van zijn ongelukkig huwelijksleven. Gedempt, hartstochtelijk had hij gesproken dat een ander nu in zijn leven was gekomen, mooi en lief... En dat hij door die ontwaakte liefde nu nog meer de afschuwelijk* band voelde knellen van zijn getrouwd-zijn met de vrouw die geen goed woord van hem aan wilde nemen, haar leven niet schikte, om het dragelijker tusschen hen te maken... hem haar rijk-zijn verweet, om hem te sarren. Zij had zich opgericht, met bruusk vertoon, ze had hem lief, maar ze moest er tegen strijden. Zij wist hem zoo ongelukkig... maar toch moest ze doen of ze zich beleedigd achtte, door zijn spontane bekentenis. Ze had zijn hand afgeweerd, die hij haar toestak en had hem aangezien met haar droevige oogen... «Herman... je bent getrouwd... 't is door eigen schuld..." Gestampvoet had hij, bijna haar tegenwoordigheid vergetend, hardop vervloekt zijn lot... «Door eigen schuld, Eva... God zwijg! Er gebeurd zooveel door eigen schuld, als ieder woog en plooide voor 't lot besliste, gebeurde er nooit zoo iets! Ik heb 't goed met die vrouw voor gehad, maar ze is niet vatbaar voor 't goede.. ze is 'n duivelin zonder hart!" 110 Zij was geschrikt van zijn woedende drift... Sinds dien dag hadden zij elkaar vermeden. Hij leefde nu alleen, voor zijn patiënten, maar hij wist dat eenmaal het wonder zou plaats vinden, dat hij en Eva elkaar zouden toebehooren; hij, gescheiden van zijn vrouw. Uit heel haar gereserveerde houding gevoelde hij toch haar groote liefde. O, hij wist het zeker, als hij weer over zijn liefde voor haar zou beginnen, dat zij hem dan geen bitse woorden meer zou toevoegen... maar hij wilde er niet meer op terugkomen, totdat ééns de dag zou komen, dat zijn vrouw hem zijn zin en zijn vrijheid teruggaf ... Eva liep naar haar vader toe en stak haar arm door den zijne, geïnteresseerd voor de nieuw aan te leggen perk-plannen; maar ze was bang voor zichzelve, bang om met hare gedachten alleen te zijn, bang voor Herman's liefde, die als 'n weerschijn van hem zelf gloeide in haar ziel en daarom zocht zij afleiding. »Zie-je Evie... daar die heesters gaan weg; die belemmeren de zon voor de rozen te veel... En de bolbegonia's doet men 't best in 't voorjaar te planten, dicht opeen geplaatst, waar zon komt." 111 „Ja dokter!" beaamde de tuinmansjongen, „as de joffer soms silenen wil hebbe ... „dat zijn ook vroegbloeiers ..." Zij antwoordde niet dadelijk, weg met hare gedachten ... o ja, ze zullen mooi doen ... breng ze maar mede," viel ze snel in, de kritiseerende blik harer vader bemerkend. En druk,opgewonden, besprak zij nu met haar vader de veranderingen in den tuin, hem vragend niet te veel boomen in 't bosch achter hun huis te laten weghakken ... die arme, mooie, boomen." En zij, zoo argeloos-vertrouwend in zijn onwetendheid, begreep niet, dat haar vader bemerkt had haar liefde voor Herman... zijn angst, om hun veel bij elkaar zijn. Hij had gesidderd van angst om haar toekomst-heil en hij wilde 't liefst nu, dat Herman minder zou komen. Dankbaar bemerkte hij dat er 'n onverschillige koelhetd tusschen hen beiden scheen gekomen . . . o goddank, goddank... zijn kind, zijn lieve heilige Eva, mocht geen leed hebben... vertrappen'zou hij 'den man, die wonden zou haar reine ziel. .. maar zoo was van Beekenkamp toch niet, zóo wreed ... In 'n week had zij Herman niet gezien; zi] verlangde, zq verlangde en ze zwierf door de 112 boschlanen, waar ze met hem geloopen had, toen ze plotseling verschrikt opkeek, door 't hooren van fiets-getjieng. Herman, hij was 't. Zijn welbekende gestalte, zijn innemende stem, hij was weer zooals altijd. „Wat is er?" vroeg hij haar zeer bleek en stil vindend. „Niets... heusch niets... is je... je vrouw al gekomen Herman?" Met 'n snelle beweging greep hij haar rechterhand, die slap, roerloos, langs haar lijf hing, als had zij de kracht verloren, tot verzet, strijdens moe... „Morgen!" kwam het kort, „morgen...!" ' Weer hing 'n zwijgen tusschen hen. Ze keek naar 't dartel zonnespel op den mosgrond, ze hoorde 't geknap van afgevatlen takjes onder hare voeten . .. Weer keek hij haar aan ... Was ze boos... wat deerde haar ? Vrouwenharten waren vol raadsels ... „Evie," vleidde zijn stem ... „moeten wij nog langer die comedie spelen?" Zij boog diep 't hoofd, en richtte zich toen op. „Je ... bent getrouwd Herman?" 113 Als 'n noodkreet deden die woorden... Ze maakte 'n gebaar van wanhoop, van opstand tegen de macht die hen scheidde, maar zijn arm omvatte haar, zijn stem was als 'n juichtoon van geluk: „We zullen scheiden Evie... zij wil nu wel." Zij barstte uit in lachen en huilen tegelijk, alsof al haar droefheid losbarstte, in 'n ongekende zaligheid. „Wil ze...?Qod Her... wil ze heusch scheiden?" Hij knikte en hief haar beschreid gezichtje op, hij sloot haar even vast in zijn armen en kuste haar lang en innig... Zij sprak, verlegen, door zijn spontane uiting , van zijn nieuw geluk, over zijn vrouw... hoe 't gegaan was, wat hij gezegd had... Hare stem vloeide hem tegen, streek als 'n zachte, bedarende, koelte, over zijn moe gestreden ziel... En terwijl hij haar hun toekomst schilderde in gouden geluksdroomen, met woorden, die haar Jokten als duizend bloeiende wonderbloemen, hare handen streelend in de zijne, flitsten al de vreeselijke scènes door zfjn hoofd die sinds eenige dagen plaats hadden gehad, toen hij zijn vrouw had gesproken. Ze verweet hem nu 8 114 dat hij haar maar aan haar lot overliet ze wilde eerder komen of... van hem af. Vriendinnen gaven haar de raad... zóo was 't toch geert leven... En gretig de woorden opvangend, had hij over 'n echtscheiding gesproken en ze had hem gezegd er in toe te stemmen, eerst zou ze 't nog eens overwegen. Maar die laatste woorden zei hij Eva- niet, al drukten ze hem op zijn borst; nu moest hij eerst zeker zijn van Eva's liefde en dat wist hij... en dan afschudden zou hij de ijzeren ketenen, reeds jaren getorscht! Vrij en Eva zijn vrouw. O geluk! »lk voel me toch schuldig Herman ... o God als vader eens wist..." Hij was gaan zitten, op 'n met mos begroeide heuvel, een zacht-treurige glimlach om zijn mond, over Eva's weifeling... haar eensklaps treurig worden, waar pas nog blijdschap juichte. En zoo stil naast hem gezeten, voelde zij weer hoe oneindig lief zij hem had, voelde zij zich treurig om zijn ellendig bestaan ... hun moeite om alles. Ze schoof haar handje in de zijne, als zachte troost, zij drukte haar hoofd tegen zijn borst. Ze voelde zich voor 't eerst als vrouw die liefhad, zielsgelukkig en droevig — bang, om wat in zijn 115 leven hun verhindering was... zijn vrouw... Hij strekte zijn armen naar haar uit en trok haar tegen zich aan ... «Lieve schat... wij zullen gelukkig worden, maar je moet sterk zijn, sterk om geduldig te dragen wat 't lot ons geeft Evie..." Zoo zaten zij stil, langen tijd, zonder te spreken... En hij bedacht niet, dat door zijn egoïstische mannenliefde, een lijden voor haar was begonnen... en hij 'n dwang op haar uitoefende, sterker dan haar wil... In stille bosschen, op stille wegen... overal waren zij te saam ... Herman en Eva, om te genieten van hun jonge liefde. Elke rede van treurigheid die Eva opwierp, werd lachend door hem weggekust, de echtscheiding zou een einde aan haar angst maken, haar angst, dat vader zou weten dat zij 'n getrouwde man liefhad. Eva zijn heilige... 't afgodinnetje ... zooals haar vader haar noemde. Herman had de schouders opgehaald. Eva moest flinker zijn, meer op de toekomst vertrouwen ... en hij had de wenkbrauwen licht gefronst over haar bange aarzeling. Haar vader die zij aanbad als 'n afgodsbeeld ... haar vader 116 in zijn hoogstaand leven, zooals zij beweerde, zou haar nooit vergeven als hij van hun verhouding wist. Minachtend had hij gekeken, zonder 't haar te laten bemerken. Eva, 't onschuldige jonge meisje dat sprak van 'n verhouding! Er bestond immers niets intiems tusschen hen ? Alleen de paar gewisselde kussen? Ze deed zoo echt onwetendjong, Evie, dacht hij wrevelig... hij wachtte immers geduldig. Ze moest eens weten van haar hoogstaanden vader! De man had in drift zijn vrouw... enfin dat was «drift" geweest. Maar Eva moest ook niet haar vader zoo verafgoden, 't was vervelend... hij was er jaloersch over... Wanneer zij 'n jonge vrouw was geweest, die 't leven kende, dan hadden zij wel in vrije liefde gaan leven, maar hij wilde hier niet over reppen, ze zou vergaan van schaamte* en wroeging... ze was geen vrouw zóo passievol aangelegd, om alles, zelfs de wereld te trotseeren en te gaan met hem, eenvoudig omdat zij hem liefhad ... Een zielestrijd ... dat was hun liefde... Zoo dacht Herman wanneer hij alleen was. En hij voelde dat Eva, ondanks z'n groote liefde voor haar, niet gelukkig was. Hij bemerkte 117 dat haar liefde nog niet zoo sterk en groot was, als hij dit wenschte. Zij was 'n rein jong meisje, grootgebracht in de eenzaamheid van buiten-wonen, alleen met haren vader, ver gehouden van 's levens strijd, angstvallig vermeed haar vader gezelschap, waar zijn dochter over de wereld zou hooren, hoewel zij in Den Haag bij haar mondaine familie gelogeerd had, om reden hij dit niet kon weigeren, steunend op Eva's reinheid en onschuldig karakter, dat nooit onder zou gaan. Maar hij, Herman, wilde meer, hij zou haar mooi jong lichaam bij zich willen hebben, haar frissche mond kussen; nooit had hij 'n meisje ontmoet als zij, helder van geest, intelligent, verfijnd... muzikaal aangelegd... Waarachtig, echt geluk zou opbloeien wanneer zij te samen zouden zijn... maar lang moest dat niet duren... hij verlangde o hij verlangde zoo naar haar... Zijn vrouw was gekomen; 't huis was gauw aan kant gemaakt; toen, verveeld, had zij Herman gezegd dat alles haar hier tegenviel, de villa was zoo klein, het dorp zoo saai... de menschen alleen boeren... Hij had de deur dicht geketst zonder eenig antwoord en was den breeden landweg afge- 118 fietst; de koele lentewind deed hem goed, zijn oogen brandden, zijn zenuwen waren gespannen. Zijn vrouw was gekomen... de ellende weer in zijn huis terug... Dien middag zocht hij dokter van Heelsum op, om hem over een tuberculeuse-patiènt teraadplegen... Dokter van Heelsum, verheugd Herman weer eens te zien, stak gul-blij zijn handen uit. «Kerel, waar zit je toch tegenwoordig?" Want de oude man geloofde dat hij zich vergist had... ongemotiveerd angstig was hij geweest, voor Eva's jong hart... neen, er was niets tusschen hen, alleen vriendschap, Herman was ook veel ouder dan Eva en immers getrouwd! In de huiskamer zat Eva te borduren, in een hoog-gerugden stoel, tegenover haar zat Jo Santberg. Herman kwam Eva goedendag zeggen, onaangenaam getroffen dat Jo er zat. Jo babbelde druk over 'n laatste vergadering; ze wilden dezen zomer 'n sport-club oprichten, Eva deed toch mee ? Ja, natuurlijk, of had ze 't zóo druk tegenwoordig dat niemand haar meer zag ? De notaris- 119 vrouw had ook gezegd: »Die Eva van Heelsum komt nergens!" Eva bloosde en stond op om thee te schenken. Herman en Jo praatten over onbelangrijke onderwerpen, maar Herman keek naar Eva's gratie-vol figuurtje en dacht hoe jammer het was dat Jo er nu was. Ze konden niets spreken onder haar nieuwsgierig geluister. Zij beiden waren zoo vol van hetgeen er nu te gebeuren stond, of Herman's vrouw bij haar plan bleef om toch tot een echtscheiding over te gaan! En 't uur ging voorbij, zonder dat ze elkaar alleen spraken, want Jo Santburg bleef maar zitten en Herman had geen tijd om langer te blijven. Op een avond stond Eva in haar slaapkamer; ze was vroeger dan anders naar haar kamer gegaan, lusteloos-nerveus om de dagen die sleepten zonder dat ze Herman zag. Het schijnsel van het lampje wierp 'n rose licht over de bleekheid van haar gelaat. Plotseling hoorde ze tikken aan haar deur. Frederik vroeg, zoo ze nog niet naar bed was, of ze dan even bij haar vader wilde komen, er was 'n brief. Ze zei dat ze komen zou, geschrikt alsof 'n onheil haar dreigde. Ze sloeg 'n kimono om, 120 haar lange haren hingen los, en ging de huiskamer in, waar haar vader zat, zwijgend, bleek, terwijl een lila vel postpapier, sterk geparfumeerd trilde in zijn handen. „Eva...^er is 'n brief van tante Hélène gekomen." „Zijn ze ziek daar? Of wat?" vroeg ze geschrikt om de ernst van haar vader, de familie schreef zelden! „ Eva... Evie... kind... is dat waar ... vergiste ik mij niet.., o mijn God..." Hij greep haar -hoofd tusschen zijn beide handen, keek haar recht in de oogen. „Wat meent u... Wat zegt u?" In haar trillende ontroering onttrok zij zich aan haar vader's handen, wankelde zij naar 'n stoel, dicht bij 't venster. •Lees maar... 'n brief van Leny... je nicht..." En zij las. „Leny 'n kostschoolvriendin van Jo Sanberg. had van deze 'n brief ontvangen, waarin ze schreef over 'n verhouding van hun jong nichtje Eva van Heelsum en dokter van Beekenkamp. Heel 't dorp sprak er over en zij Jo, achtte het haar plicht Eva's familie te waarschuwen voor 't schandaal... ze gaf de raad Eva's vader over 't gedrag zijner dochter te 121 spreken, ze had er lang over nagedacht, maar 't was voor die lieve Eva noodig om haar te waarschuwen... de familie moest dit maar doen.* Ze wierp den brief op den grond, zij staarde voor zich alsof zij ver weg was met haar geest, een bitter lachje om haar mond. In dit oogenblik was zij vrouw geworden en leek al het jonge kinderlijke uit haar verdwenen. Toen greep haar vader haar handen weer in de zijne, heel zijn gelaat zóo in-droef, en toch zoo hoopvol, alsof hij wist dat Evie, zijn lieveling stilzwijgend haar hoofd tegen zijn schouder zou vleien en dan vragen: «Gelooft u dat van mij? Maar vader...!" Doch zij deed dit niet. Zij duwde zacht zijn bevende handen weg en keek hem recht in de oogen. «Het is de waarheid," sprak ze vreemd hard ... «hij en ik wij hebben elkaar lief, wij beiden vader!" Maar niet in den zin zooals zij schrijven... er bestaat niets tusschen ons dan zuivere, groote liefde, omdat hij gebonden is, aan 'n vrouw, die hem nu wel spoedig zijn vrijheid terug zal geven... en dan... dan stelt hij mij aan de lasterende wereld voor als zijn vrouw begrijpt u vader, dan slaan wij de laster dood... 122 ik haat haar... die dat schreef... ik haat Leny, die haar man bedriegt en u durft opstoken... o, 't is zoo min... nu houd ik nog meer van hem..." „Arm, arm kind..." Hij staarde voor zich uit, in doffe, doffe wanhoop ... Ze' had de handen voor de oogen geslagen ... haar lichaam schokkend van wild gesnik... Dokter van Heelsum was opgestaan en liep de kamer door, 't hoofd maar schuddend, de armen gekruist over de borst. „Evie... lieve kind..." Een oogenblik richtte zij haar hoofd op, toen zette zij zich weer in dezelfde houding, bij 't venster neer. „Laten wij kalm spreken Evie... ik smeek je luister naar een man die het leven kent..." In liefdevolle zachtheid sprak hij haar toe... Ze was nu naast haar vader gaan zitten, haar oogen gesloten, alsof met éen slag al haar illusies ten pletter zouden gaan, zoo zat zij daar naast den ouden, moeden man. Het waren nu niet meer de gelukkige uren, als zij zich over wetenschappelijke boeken bogen of over muziek spraken ... er zaten nu twee doodmoede menschen, 123 die ver van elkaar stonden, waar de zielen anders elkaar raakten ... Hij knelde haar slap afhangende rechterhand in de zijne. »Eva... ik heb Herman van Beekenkamp altijd hooggeacht... hij was mij indertijd 'n steun, toen ik ... toen ik levensmoe, gebroken op advies van dokter van Beekenkamp zijn vader, op reis ging in gezelschap van zijn zoon, naar verre landen... de jongen, nu man, was mij sympathiek... en daarom spijt het mij zoo... dat ik hem nu een karakterlooze vinden moet... een man 'n dokter nog wel, die de zielerust aan 'n onervaren kind ontneemt... dat is... 'n moordenaar..." „Vader!" Zij richte zich op en rilde. Haar gelaat was verwrongen, haar oogen dood, zonder uitdrukking. «Eva... kom tot je zelve..." De oude man trok haar bij de armen, maar ze sloeg hem van zich ... ruw. En ze schreide als brekend onder haar leed. Maar niet om haar arme liefde ... Ze schreide, omdat elk woord door haren vader geuit, wortel in haar hart had geschoten... Herman getrouwd en die haar dadelijk van zijn liefde had 124 gesproken, zonder eerst werk van zijn echtscheiding te maken ... Haar afgod, nu klein gemaakt, door invloed van haar vader, haar vader, die als 'n onomstootelijke .waarheid voor haar was,.. Maar lang gaf zij zich niet aan deze gedachte over... haar liefde voor Herman bloeide weer op, als purperen, stervende passiebloemen, zich oprichtend op geknakte stengel... „U belastert hem... evenals de rest!" stiet ze uit. «Kindje, och mijn kindje!" De oude man sloeg de handen voor 't gelaat en weende... Zij zag haar vader zoo zitten ... En zij viel bij hem neer, haar handen omvatten zijn knieën... strijdend om haar liefde... «Spreekt u met hem vader... doe het! Bewerkt u dan toch dat hij van die vrouw afgaat ... hij wacht zoo lang hiermede... och vadertje, ik ben zoo ongelukkig..." „Dat mag ik niet doen Eva... tusschen een huwelijk spreken." ,, Waarom mag u dat niet doen... als 't voor 't geluk van uw kind is en ook voor hem... hij is zoo ongelukkig vader... o God ... dat weet u niet!" 125 i*Dat weet ik wel Eva... ik wist reeds welk'n ongelukkig huwelijksleven zij hadden ... maar daarom..." «Wat vader?" «Mocht hij er jou niet voor offeren, om hem troost te brengen ... hij had meer karakter moeten hebben. Was hij dan eerst tot echtscheiding overgegaau... dan had hij jou zijn liefde kunnen bekennen!" «Och vader... liefde redeneert zoo niet!" «Een man van ondervinding... ouder dan jij... had moeten redeneeren... hij wist bovendien dat ik je zoo lief heb... datje mijn zonnestraaltje in de duisternis was. Herman wist toch alles!" Ze kwam weer tot zichzelve, opgeschrikt door zijn laatste woorden... het geheim van haar vaders' leven ... dit wist Herman ... Dokter Van Heelsum keek op zijn horloge. .. «Evie... Ik heb beloofd naar de doodzieke dochter van Bierens te gaan... hoewel ik bijna geen praktijk meer waarneem smeekte die moeder dat zóo... dat ik gaan zal kind." «Ga nu hier wat rusten op den divan... hier in de stille studeerkamer... je hebt rust noodig..." Ze liet zich gewillig neervleien op de rustbank; hij streelde haar zachtkens over het hoofd 126 en spreidde 'n kleed over haar uit als 'n zorgzame moeder... Ze sloot de oogen moe en was blij toen zij alleen was. De kamer scheen veranderd, de oude meubels, alles. Het lieve was er niet meer... een muur scheen gerezen tusschen hun beiden... tusschen vader en dochter... De lange jaren in volkomen harmonie, doorleefd ... lagen vertrapt... Eva's vader liep over de heide, terugkeerend van de patiënte. Uren liep hij door zonder huiswaarts te keeren. Wanhoop in zijn hart. Zijn afgodische liefde voor zijn dochter deed hem den man verachten dien hij zoo hoog gesteld had... hoe kon Herman, wetende van zijn leed, hem 't eenigste ontnemen in zijn leven ... wetende dat hij haar naam in opspraak bracht... de naam van hem en 't kind waar reeds'n smet op rustte... daarom had hij zich zoo van de wereld -teruggetrokken en hier op 't stille plekje rust gevonden... »De Rusthoek!" Bittere ironie! De rust van haar die alles in zijn eenzaam leven was, de rust van hem, den gebroken man, was verdwenen... In bittere woede liep hij verder. En 't plan 127 rees in hem op, om naar Herman te gaan, om hem zijn grenzenlooze verachting in 't gelaat te slingeren. Toen kalmeerde hij. Neen... 't zou de zaak nog erger maken... zwijgen tot 't oogenblik zou komen, dat Herman hem bezoeken zou. O, hij geloofde zijn kind daarin zeker. Een verhouding bestond er niet... ze hadden elkaar lief... maar als Herman niet kon scheiden, zou zijn liefde hem dan niet brengen tot het uiterste... zijn verlangen als man naar haar volkomen overgave van ziel en lichaam? Als 'n troosteloos weedom, weefden zich zijn gedachten, sponnen zich ragfijn uit tot in de kleinste gemoedsvezels zijner ziel. Gesteld dat Herman zoo diep rampzalig was, getrouwd, geketend aan die vrouw, gesteld dat hij vol liefde voor Eva was... dan kon 't toch zijn dat hij in 'n oogenblik zich niet meer meester was en haar zijn groote liefde geopenbaard had? O hij, Herman was ook te beklagen... diep te beklagen ... En mocht hij wel een oordeel vellen? Hij, die zichzelf in razende jaloersche drift niet ontzien had, zijn vrouw, Eva's moeder, neer te 128 werpen, zoo meedoogloos wreed, ruw, dat ze zwaar gewond werd aan haar teer, blank hoofd...? Ai, niet denken daaraan... niet denken, geen psychologisch gepraat meer... maar naar huis terug en alles zijn voor Evie, zijn kleine heilige ... Hij liep sneller door en plotseling schoot er 'n plan door zijn brein, hij zou Eva voorstellen samen eenige weken naar Amsterdam te gaan, voor afleiding theaters bezoeken, 't Concertgebouw... alles doen om haar gedachten te verstrooien. En van uit die stad schrijven aan Herman, hem in deemoed smeeken, hun niet meer te bezoeken, vragen Eva te sparen, tenminste zoo zijn vrouw niet tot echtscheiding over wilde gaan... Eva was na korte onrustige sluimering ontwaakt en plots was al de ellende op haar gevallen. Als 'n niet af te wenden noodlot raasdehet op haar aan, dat gevoelde zij wel... Machteloos gaf zij zich over aan haar verdriet; had vader gelijk ? Had Herman moeten zwijgen ? O God... als hij haar dan zóo lief had waarom sprak hij dan niet over de echtscheiding? De laatste dagen was hij opvallend stil en vermeed steeds dat onderwerpi Ze wilde hem spreken... 'n brief sturen, ja, dat moest... 129 Maar juisl toen zij naar haar kamer wilde gaan, trad haar vader binnen. Hij was nu uiterst kalm en zette zich aan zijn schrijftafel neer; werktuigelijk speelden zijn vingers met 'n ivoren vouwbeen, toen keek hij zijn dochter aan. „Evie, 'k heb lang nagedacht... en mogelijk 'n goede oplossing gevonden... tenminste als jij mij gelukkig wilt maken om „ja" te zeggen kind!« Een lange, verwonderde blik trof hem uit hare moegeschreide oogen. „En wat dan vader?" „Wij gaan een poosje op reis Eva... ie bent jong . .. mogelijk zal je vergeten .".. Een bijna vijandigen blik trof hem, een blik, zooals zij nimmer haar vader geschonken had. „Nooit!" kwam ze beslist. Een oogenblik lang bleef hij haar aankijken; toen trilde zijn stem haar tegen, zooals hij nooit gesproken had, heerschend en gebiedend: „Ik wil het Eva ... en je zult mij vergezellen!« Ze schrikte van zijn gelaat, te ontstelt om eenig antwoord te geven. Zóo rampzalig stond zij daar, bleek en ongelukkig, dat hij haar tegen zich aantrok. „O arme lieveling ... dat ik zoo hard moet 130 zijn ... maar 't is om je te helpen Evie ... te helpen om de liefde voor dien man uit te roeien... Ze schudde ongeduldig haar hoofd, maar de angst weer in zijn oogen ziende, beheerschte zij zich, er aan denkend haar vader te sparen en zijn geschokt zenuwgestel niet tot het uiterste te brengen. . „Goed !" sprak ze kort, „ik zal. .. wij zullen naar Amsterdam gaan vader!" Over zijn gelaat scheen 'n blijder glans. „Mogelijk zal ze vergeten, ze is nog zoo jong," flitste 't door zijn hoofd. „Vader... op éen voorwaarde... u moet den brief van Leny onbeantwoord laten ... 't is niet waard dat u er verder op in zal gaan... ik weet wie 't zegt!" zeide Eva. Hij knikte flauw tot instemming, inwendig verheugd dat Evie kalmer scheen. Dien avond bespraken zij den dag van hun vertrek. Dokter van Heelsum zat met zijn dochter in de groote' kamer van hun hotel, weelderig gemeubeleerd; lusteloos stond Eva voor een der balcondeuren, met uitzicht op 'n plein en keek werktuigelijk naar de drukte van menschen, IJl Irams en rijtuigen. Helder echeen de lentezon door de fluweelen weggeschoven overgordijnen naar binnen. Ze was in 'n donkergroen japonnetje gehuld; de kleur deed haar bleekheid nog meer uitkomen. Dokter van Heelsum bladerde in 'n boek, toen tuurde hij ook door 't venster en hoorde 't geroezemoes der straat tot in de kamer dringen. Een verschil bij buiten .. . Hij verlangde met heel zijn hart naar 't stille dorp, zoo rijk, zoo weelderig-prachtig in bloesemtooi, hij verlangde naar „Rusthoek" terug, ontwend aan het drukke stads-gedoe. Ze gingen veel uit, bezochten theaters en concerten, naast elkaar zittend op de klap-fauteuiltjes, trachtend geheel op te gaan in het tooneelstuk of te genieten van de goede muziek, maar Eva was met hare gedachten bij Herman en haar vader dacht met angst „Zou zij nu vergeten ? Zou zij haar leed te boven komen ?" En na afloop, of in de pauze spraken zij hun kritiek uit, voor elkander doende of ze opgingen in de kunst, wat anders het geval was... alleen nu niet meer. In zwijgende berusting liet Eva de dagen langs haar gaan, lief en vol zorgen voor haar vader, die zich soms minder wel gevoelde, maar dit 132 voor zijn dochter verzweeg. Een groote comedie ... een tragedie, stil afgespeeld tusschen de twee menschen, die elkander steeds aan hadden gevuld, hun levens voor elkander mooi makend in de reine buitenlucht van hun eenvoudig dorp . .. Toen ze drie weken te Amsterdam zoo hadden doorgebracht, werd dokter van Heelsum eenige dagen ziek, koortsig en onprettig. Op Eva's uitdrukkelijk verlangen, zouden zij huiswaarts keeren wat haar vader toegaf. Maar op 'n morgen, twee dagen voor hun vertrek, bedacht hij zich. „Eva..." begon hij ...„als ik je goed na zal zenden, ga dan 'n paar maanden naar tante Hélène kind... ik gevoel mij weer beter en in ons dorp knap ik direct geheel op, toe kindje." „Neen vader... ik ga met u mede naar „Rusthoek" terug!" zeide ze gedecideerd. „Evie .. .?" „Vadertje?" „Zal je dan sterk zijn? Hem niet meer terugzien? Beloof je dat?" Ze haalde nerveus haar mantel uit de kast, om 'n briefkaart naar de brievenbus te brengen, teneinde Frederik te verwittigen dat ze thuis zouden komen. Zij sloeg de oogen neer, zij kon den angstig- 133 smeekenden blik zijner oogen niet verdragen. „Laten wij dit onderwerp vermijden!" zeide ze kort, de deur openend. Hij bleef alleen achter. Was alles nu voor goed uit? Zou de brief, dien hij zonder dat Eva hiervan wist, aan Herman had gericht, zijn goede uitwerking niet missen? Kort, fel en gebiedend had hij Herman geschreven, zich niet meer bij hen te vertoonen ... en ook smeekend erbij, Eva haar rust. te laten, Eva's jong leven, niet door zijn onberedeneerde liefde ongeluk aan te brengen .... — Op dien brief had hij geen antwoord ontvangen en Eva wist niets hiervan. Overspannen, met hevige hartkloppingen had Eva's vader den Iaatsten tijd te kampen, zich voor het kind nog goed houdend, bang dat zijn zenuwziekte hem weer parten ging spelen. Het verblijf te Amsterdam had Eva niet doen vergeten, dat begreep hij ook wel. Zij waren weer naar 't dorp teruggegaan ... en de dagen sleepten voorbij .. . Maar Eva verlangde naar hem. Al die dagen had ze taal noch teeken van Herman gehoord. Wat was er? Al die dagen wijdde zij zich aan 134 haar vader. Ze wandelde met hem, ze musiceerde weer, ze las hem voor, met haar gedachten bij Herman. En ze schreef hem 'n kort briefje, waarin ze meldde dat ze op reis was geweest, óf ze elkaar konden spreken, in 't bosch bij de hei, hun plaatsje... ze begreep niet dat hij niets van zich liet hooren . .. 's Middags ging ze uit. Haar vader was naar een lezing in de stad. 't Was 'n warme Meidag. Haar bleeke wangen bloosden weer, ze zou hem zien; tusschen de kanten strookjes van 't donkerblauwzijden japonnetje, hechtte ze 'n toef viooltjes, die zich koesterden tegen 't bloot van haar hals. Ze kom zingen van louter geluk en vreugde. Waarom, begreep ze niet.. . En ze zag hem staan, ongeduldig wachtend op haar komst. „Herman!" Ze riep 't uit als 'n noodkreet en onwillekeurig keek hij op. En opeens voelde zij zijn armen als beschermend om haar heen en voelde zij zijn kussen. Hij wist niets anders meer dan dat hij haar weer terughad . .. terughad . .. zijn Evie zijn alles ... dat hij haar aanbad. 135 «Waarom?" klaagde ze lief, hulpeloos als 'n kind, «waarom Herman schreef je niet?" «Om den brief van je vader... Eva... lieveling. Maar o, nu moeten wij praten ..." Hij trok haar mee naar 'n stille plek en zé .zetten zich op 'n omgehouwen boomstam neer, hij trok haar in zijn armen en dicht aan haar ooren hoorde zij zijn stem. Wat heerlijk, wat 'n geluk, ik heb je weer terug... Evie-mijn!" Toen vroeg ze hem aarzelend: «Wat zei-je van een brief Herman?" En eerst aarzelend vertelde hij haar van den brief, door haar vader geschreven ... dat hij haar nooit meer zien mocht. Ze keek hem aan, ontzet ... Maar hij nam haar handjes in de zijne, kus'tte haar weer. «Wij trotseeren alles Evie... ik wil je niet meer missen... wij moeten spreken, luister goed kindje." Iets als 'n angst drong in haar... «Mijn vrouw wil niet tot 'n echtscheiding overgaan ... neen, neen, laat mij nu uitspreken... maar wij hebben elkaar lief. Ik doe mijn praktijk hier over ... ik ga naar 'n groote stad en jij gaat mee.. we vertrappen de wet en wij lachen, lachen om de menschen Evie... Die vrouw... 136 o God, o God ... ze heeft me tot 't uiterste gebracht! Ze had gehoord dat ik met je in de bosschen liep en veel bij jelui aan huis kwam ... als 'n detective zond ze dat gezelschapsmeubel overal heen om ons te bespieden en over ons te hooren praten... nu wil ze juist niet scheiden... om ons te plagen, want ze haat mij nu!" Zij hoorde de smart in zijn stem ... ze hoorde wat hij geleden had . .. Toen stond ze rechtop voor hem ... hij schrok van haar gelaat. „Nooit!" stiet ze uit... „nooit, zoolang vader leeft doe ik hem die smaad aan . .. nooit!" „Eva. . . mijn God Eva .. . houd je dan niet van me?" En het ziedde in hem op dat dokter van Heelsum de oorzaak was, dat zij zijn aanbod ver^ trapte, om haar vader met zijn duister verleden... „Laat me!" ontweek ze zijn armen, die haar weer wilden omvatten . .. „Je hebt me niet lief!" schreeuwde hij haar bijna toe . .. „want dan trotseerde je alks ..." „O Herman ...« sprak ze zacht schreiend . . . „om vader niet... hij is zoo edel... zoo innig goed . . . hij zei dat je nog niet had mogen spreken over je liefde, je vermoordde mijn ziel... 137 dat waren zijn principes... ik deel die niet ' Herman, o maak 't mij niet zoo zwaar ... ik heb je lief. . . maar ik kan vader zoo niet achter laten ... ik zou je dan toch ongelukkig maken ..." . V " Ze greep zijn handen smeekend ... Maar in zijn liefde teleurgesteld, zijn hartstocht opgezweept tot razernij om het noodlot wat tusschen hen stond... zijn vrouw en haar vader, stiet hij 'n minachtend lachje uit, duwde haar handen weg . .. zijn drift niet meer meester ... „Je bent gek..." stiet hij uit... „je vergooit je geluk om niet met mij mede te gaan... ik ben geen kwajongen die je weer verlaten zal! Je werpt je geluk weg voor een vader ... een vader met hoogdravende verhalen óver reinheid ... eer en goedheid ... zei hij dat ik je ziel vermoord had...? ha... ha'... hoe durfde hij... hij vermoordde in drift je moeder en moest 'n jaar in de gevangenis boeten... met je afgoderij voor je vader... daarvoor je geluk te verwerpen .. .!" Ze was neergevallen in 't gras, haar oogen staarden hem als krankzinnig aan ... Het ruischte haar door hoofd en ooren .. . Daar lag het geheim . . . eindelijk in 't licht... het geheim van haar vadertje, ruw neergesmeten en 138 geopenbaard door éen dien zij boven alles lief had .. . En hij kalmeerde. Zijn drift bedaarde, half gek van wroeging dat hij dit alles gezegd had in vervloekte drift... door naamlooze teleurstelling over hem gekomen... hij, die zich niet beheerscht had ... Hij tilde haar overeind, sloeg de armen om haar heen, wilde haar kussen, doch zij weerde hem af. «O Evie ... vergeef me, vergeef me . .. ik voelde me als 'n jongen, zoo blij, dat ik 'n oplossing had gevonden ... om samen het geluk te grijpen ... 'n einde aan al dat getwijfel zou ik maken ... ik was zoo zeker van je liefde ... je bent bang voor me, bang... je vader deed 't in drift, ik zei 't je te ruw, te onbezonnen... Evie toch ... wij maken elkaar ramgzalig!" Hij was in 't gras naast haar neergeknield, want ze was weer gaan zitten, leunend tegen 'n hek aan, te machteloos om te loopen ... „Vertel me... van het geheim!" zeide ze, de handen geklemd om zijn arm. En hij vertelde, vergoelijkte... het geheim. „Nu ga ik... voor altijd ... 't is voorbij...!" zeide ze opstaande wegwankelend. 139 «Evie ... ik houd zoo van je ...!" „Stil," zeide ze ... „zeg dat niet meer Herman .. . ik geloof je wel, maar spreek niet meer.. . laat me alleen verder gaan ... toe, ik vraag je dit. . M Een helle klaarte was in haar. Zoo was 't de beste oplossing, elkaar nooit meer zien ... Hij zag haar jong figuurtje steeds verder gaan, altijd maar verder van hem af... totdat ze eindelijk geheel verdwenen was... En rillende van aandoening boog hij het hoofd en ging huiswaarts als 'n gebroken man ... Zij wist nu het geheim ... eindelijk ... Haar moeder, in onbeteugelde drift neergeworpen tegen den scherpen kant eener marmeren schoorsteenmantel, waardoor zij gestorven was; toen haar vader in de cel... Ze rilde en ging dadelijk de trap op naar haar kamer; ze schrikte van haar ernstig, bleek gelaat... „Ik ben Eva niet meer... de oude Eva niet meer!" sprak ze zacht. En die lange, lichtlooze dag lag Eva te bed, zij zeide hoofdpijn te hebben, want zij kon nu de stem van haren vader niet velen ... ze krampte haar handen saam, ramp- 140 zalig over Herman, rampzalig over haar vader's verleden .. . Na dien dag deed zij gewoon ... zij deed alles wat zij kon, om haar vader genoegen te doen. En haarvaderwas tevreden,zijnscherpgeschreven brief aan Herman gericht, had doel getroffen dacht hij; Herman had tijdelijk't dorp verlaten wegens gezondheidsredenen zooals gezegd werd . .. Maar innerlijk groeide in Eva 'n zenuwachtige gejaagdheid; plotseling kon ze opstaan van haar stoel om een ander boek te halen, zooals ze haar vader zeide, maar dan liep ze gejaagd den tuin door om haar onrust, haar verlangen naar Herman te overwinnen. En langzamerhand werd haar vader minder toegevend, zijn hartkwaal maakte hem prikkelbaar. Angstig begon hij te letten op Eva's gedrag, hij vroeg zelfs of Frederik soms brieven voor de juffrouw postte, wat deze, verbluft, ontkende ... Neen, zij hoorde niets meer van hem ... In de eenzaamheid van haar boudoirtje, waar zij gaarne vertoefde, dacht ze na. In wanhopigen twijfel over haar besluiteloosheid1 Herman niet gevolgd te hebben, weg met hem, als zijn vrouw. En ze tuurde op 't balcon staande over de groene denneboschjes, over de velden, over 141 de weiden over al de haar lief geworden plekjes. De oude man zocht haar; hij voelde zich onrustig, zag de huiskamer leeg verlaten en hij liep de trap op naar Evie's boudoirtje: „Ben je daar kind ?« Ze keerde zich bruusk om, 't hinderde haar dat vader haar steeds gadesloeg, een wrevel kwam in haar op. Hij trad op 't smalle balkon en zette zich in 'n rieten stoeltje neer, voorzichtig met de handen de klimop wegstrijkend, die in lange slingers over de balustrade kronkelden. „Wat 'n mooi vergezicht toch!" wees hij op de schier eindelooze dennenbosschen waartusschen zandweggetjes kronkelden. Ze knikte maar gaf geen antwoord. „Scheelt je iets Evie?" vorschte haar vader. „Mij scheelt niets papa!" Mat leunde zij tegen den muur aan. Het was alsof de laatste weken een hooge, zwarte, muur ttrsschen hen was opgerezen, hoewel uiterlijk alles hetzelfde was. Zij praatten en wandelden en musiceerden, ze las haar vader voor, werkte samen met hem in den tuin; maar het gezellige lieve was gebroken ... Het was stil, de lentelucht spande blauwstrak 142 over den tuin, 'n zachte koelte ritselde door de ontluikende heesters en struiken. «Heerlijk dat de zomer nu komt Evie... we zullen veel genieten!" Zij wilde iets vriendelijks zeggen, maar haar stem klonk stroef en koud met een gewaarwording in haar dat alles wat geluk betrof voor haar verloren was. Zij wilde alle zachtheid wegduwen en 't haar vader toeschreeuwen dat zij het geheim van zijn verleden wist... dat hij zoo heilig niet was geweest om haar moeder te mishandelen... en nu haar zijn kind, als 'n engel van geduld wilde hebben ... O, mocht ze toch weer terugkeeren, de oude innige band tusschen haar en haar vader, het onbezorgd leven op „Rusthoek", ach, was zij eigenlijk maar onwetend gebleven... had Herman, het geheim, waar zij zoo vurig naar verlangd* had om het te weten, het verleden van haar vader, maar niet zoo grenzeloos ruw geopenbaard; het bedierf nu voor altijd hun samenzijn... steeds moest zij er aan denken, aan de dolle drift uit jaloezie voortgesproten, haar vader die haar moeder neersloeg... en later opgesloten in een enge cel... hij... de man die haar vader was . . . Neen, zij moest niet onbillijk in haar oordeel zijn, 143 de man was ongelukkig gemaakt door zijn vrouw, niet hij droeg de schuld .. . Als zij alleen met hem was in de serre of in de stille studeerkamer, sloeg ze hem ongemerkt gade. Met zijn kalme, rustige stem, las hij haar dan voor. Maar ze luisterde niet meer zooals in vroegere dagen, zij keek naar de uitdrukking van zqn gezicht, zacht en kalm, zijn-blanke voor 'n man tengere handen ... En 't flitste weer in haar overspannen hersens dat die handen 't leven ontnomen hadden aan een vrouw, haar moeder ... Ze verzocht hem dan om niet meer te lezen, ze voelde zich vermoeid . . . Het hinderde haar zelf dat zq zoo tegen hem was, maar ze kon niet rustig meer luisteren. Dan weer tegelijk dacht ze aan Herman, ééns zou ze hem weerzien, hij moest immers weer terugkeeren in het dorp zóo dicht bij haar, de praktijk pas overgenomen kon toch niet verloopen ... En dan? Had haar vader gelijk? Was 't zijn plicht gewpKt te zwiipen ? Waarom haar eerst blij gemaakt met 'n luchtkasteel dat ineen zou storten ... had hij wel ooit tegen zon vrouw over een ecniscneiumg durven spreken ... misschien was 't maar gezegd 144 om haar te misleiden .. . zijn huwelijk was immers ook om 't geld geweest... En in die martelende gedachtensfeer leefde Eva haar leven dag aan dag... Het was alles zoo vreeselijk, zoo ongewoon... haar vader en Herman waren twee gevallen afgoden ... Haar vader had haar liefde gedwarsboomd uit liefde voor zijn kind . .. Was 't haar behoeden voor lijden? Maar dat zeggen over Herman ... hij die zelf een vrouw mishandeld had ... Daar was altijd weer dezelfde gedachte... Klein was ze in haar oordeel... zielig klein vond zij zich ... haar vader was onschuldig door blinde, ongetemde hartstocht over 't bedrog die hem 't liefste was geweest.. . En telkens opnieuw besloot zij Herman te vergeten. In zulke oogenblikken dat zij zich sterk gevoelde, wilde zij met geweld het oude prettige leven met haar vader weer beginnen. Het was moeilijk maar ze wilde. En opgewekt vroeg ze haar vader een verre, verre wandeling met haar te maken, haar stille gedruktheid zweepte ze op tot uitgelaten levensblijheid, ze speelde voor zich zelve comédie ... ze bemoeide zich weer met de dorpsmenschen, 145 ze gingen op visite. Ze joeg koortsig voort van den eenen dag in den anderen .. . Met dankbaar ontroerde verwondering sloeg Eva's vader haar gade. Had zij overwonnen ? Of was 't 'n jongemeisjes-dweeperij geweest? Gewaande liefde voor Herman? Hij wist 't niet... zijn kind was hem een raadsel. .. En de twee menschen wier zielen elkaar steeds atles geopenbaard hadden, sloten zich angstvallig voor elkaar, begrepen elkaar niet meer .. . Op een Zondagmorgen werd Eva vroeg wakker. De zon kierde door de gordijnen; door het half geopende venster, dat zij 's nachts nooit geheel sloot, kwamen vage geluiden de stille kamer in ... het loeien van 'n koe, hanengekraai, vogelengetjilp ... Het was nog vroeg, dat begreep ze wel ... Gedempt geheimzinnig hing die vroege morgen door het huis. Ze stond op en trok 't gordijn wijder open. Nevelig lagen de weiden als in grijze mist uitgestrekt. 't Was 'n Juni-dag vol belofte van moot weer. 146 In 't Oosten kleurde rose-goud de lucht... de zon brak door ... Ze tuurde strak over den grooten tuin, toen verder... daar lag het bosch waar zij Herman zijn afscheid had gegeven... daar had zij in een oogenblik haar geluk vertrapt... Het kon immers niet anders . .. Ze ging weer naar bed ... slapen maar... zij wilde 't tenminste probeeren, ze was anders matineus, nu had ze geen lust om op te staan. De dag zou immers weer hetzelfde zijn als de andere dagen . . . Machteloos, vermoeid lag ze weer te bed en viel in lichte sluimer. Ze sliep eindelijk in, lang en vast. Verschrikt werd ze wakker en keek op haar horloge . .. Negen uur ... vader zou niet begrijpen .. . Ze kleedde zich vlug aan, na eerst 'n bad genomen te hebben om haar hoofdpijn te verdrijven, doch 't werd er juist erger door. Bleek en vermoeid ging ze de eetkamer binnen. Zij vond de kamer leeg en zag door de geopende serredeuren haar vader in den tuin staan, gebukt over 'n perk met rozen. Ze schonk vlug de thee in, sneed het brood. «Papa!" riep ze hem toe in de deuromlijsting 147 staande, de oogen half gesloten tegen het felle licht „ik ben wat laat, komt u ontbijten.'' Hii kwam dadelijk naar binnen met eenige afgeknipte rozen in.de hand, hij glimlachte haar toe. „Luilakje" plaagde hij goedig ... Ze glimlachte terug, nam de rozen aan en plaatste ze in 'n vaasje op de ontbijttafel. Haar vader ontvouwde de courant en fcva sneed zwijgend haar boterham in reepjes, maar ze at er bijna niets van, telkens voerde zi] den hond 'n stukje. Tegenover haar hing den spiegel - ze vond dat ze er den laatsten tijd slecht ui zag magerder en ouder, hef kinderlijke was uit haar gezichtje verdwenen.doch dit wist ze zelve niet „Mag ik de jaloezieën neerlaten vader . fl heb hoofdpijn, de zon schijnt hier zoo sterk..." „Zeker kindje. Maar wat scheelt je? Ben je ziek Evie? Je ziet zoo witjes." „Och niets vader, te vast geslapen en nu neb ik wat hoofdpijn, weest u maar niet bezorgd hoor oudje, straks gaan wij wandelen." Ze was opgestaan en schonk water op de theepot, toen ging ze naast zijn stoel staan en streek hem door zijn grijze haren ... „Schrikt u nu alweer?" vroeg ze hem aanstarend. „Neen, Evie ... maar je klaagt anders nooit..." 148 „Neen, ik klaag nooit!" zei ze bitter, „Wil je 'n aspirine-tablet kind? In de lade op mijn kamer ... in 't kleine kastje . . ." „Dank u, 't zal wel overgaan!" sprak ze kort. En ze dacht even dat ze goed comedie speelde, dat zelfs haar vader haar niet meer begreep ... een poeiertje voorschreef om haar leed te genezen ... Na het ontbijt gingen ze naar 't bosch. Dokter van Heelsum was opgewekt op zijn manier, hij sprak over verschillende onderwerpen op zijn eigenaardige wijze om alles duidelijk uit een te zetten, als Eva hem niet volgen kon. Maar dien morgen was zij er niet met haar gedachten bij. Zij knikte soms tot instemming als haar vader haar antwoord niet hoorde. Zij wandelden over het zachte mos naast elkaar voort, zij droeg 't hoofdje recht op en stapte in kleine krachtige passen naast hem voort, steeds met haar zachten glimlach . . . En zonder dat ze 't beiden bemerkt hadden, waren zij denzelfden weg gegaan waar zij met Herman altijd liep. Ze bleef op dezelfde plek staan waar zij afscheid hadden genomen voor goed, waar zij sinds dien tijd niet geweest was. Zij gevoelde 'n woeste kracht in zich om uit te roepen „Vader, laat me hier alleen ... praat 149 toch niet over onderwerpen die me koud laten . . . ongevoelloos... begrijp dan toch hoe ik verlang...!" Het zonlicht scheen hier ongetemperd, 't was een open plek in 't bosch waar eenige boomen waren weggekapt, alleen wat bremstruiken warrelig dooreen bloeiden. „Vader. .." uitte zij zich eensklaps zijn hand omknellend, „wanneer... komt dokter van Heelsum weer zijn praktijk waarnemen?" Hij bleef stilstaan, te verbaasd om een antwoord te geven. Woedestakin hem op,hoewelhij zich beheerschte. „Maar mijn God Evie ... hoe kom je daar nu aan ? Die man moet uit je gedachten . . . -je kent zijn karakter ... je was blind, ik maakte je ziende. .. Zij lachte hardop, schel. De oude man schudde 't hoofd. Zijn mond trok nerveus. Zij zette zich neer op 'n mosheuveltje en haar vader ging naast haar zitten. Met zijn zakdoek streek hij langs zijn voorhoofd ... Het was stil, nu en dan streek zacht 'n koeltje langs hun hoofden, spelend in Evie's haren. Toen keek haar vader z'n dochter van terzijde aan en plotseling wist hij. 150 Zijn kind leed en dacht nog steeds om dien man ... o had hij dan niet opgemerkt haar matte onverschilligheid bij alles? Opschroeven van haar wil, een lach die zij hooren liet zonder 't echte erin van vroeger? O, dwaas die hij was te denken dat de hindernis voorbij was gegaan in éen dag ... kende hij Eva's hart dan niet beter? Zij hadden zich voor elkaar ingehouden .. . dat was al. Hij had 't wel vermoed dat zij nog dacht aan dien man, maar hij was er weer over heen gehold met zijn gedachten, bang, bang voor teleurstelling, klein in zijn egoïsme om de dagen nu droef door te leven, de dagen door Evie tot kalm geluk gemaakt en die hij tot eiken prijs vast wilde houden. Hij had gedwaald ... Was verblind geweest... En nu ... opnieuw dreigden zijn zomerdagen verstoord te worden door de noodlottige liefde van zijn kind ... IjS Zij leed ... en hij had dit niet willen inzien ... Lang zaten ze zoo, zwijgend. Er kwamen wandelaars aan, dokter van Heelsum groette de dames. «Wie zijn dat?" vorschte Evie. «De vrouw van dokter... van Herman, met haar gezelschapsdame," zeide haar vader en 151 hij wilde iets zeggen, doch hij vond geen woorden. Zij greep als om steun haar vaders handen. „ Zij n vrouw ?" vroeg ze weer, hoe wel ze' t hoorde. Weer knikte hij zwijgend, onmachtig een woord tot troost te zeggen. Haar mond vertrok jn smart, ze staarde de lange magere gestalte van zijn vrouw na, aan de arm van hare gezelschapsjuffrouw, nu gingen zij een zijlaantje in en voelde Eva een verlichting dat zij de vrouw" die haar geluk in den weg stond, niet meer zag. „Lieve kind ...« klankte zacht zijn stem ... „kan je ... kan je ... niet vergeten?" „Ik zal probeeren!" zei ze luchtig terwijl ze opstond en zich bukte om 'n viooltje te plukken ... Maar hij zag 't knippen van haar wimpers... hij zag tranen langs haar verbleekte wangen vloeien. Ze stond plotseling recht, een zachte glimlach om haar mond en voerde weer haar heftige stille strijd, om alles voor haar vader te zijn en haar leed voor zich zelve te bewaren, in 't vervolg, nam zij zich in stilte voor, zou ze zich beter beheerschen, niet meer over dat onderwerp spreken. Een oogenblik kwam een harde bitterheid over haar en gevoelde zij zich als 'n groot, zwak 152 kind dat bij niemand hulp kon vinden, maar toen richtte zij zich op. «Kom vadertje ... nu die laan in ...!" «Zou 't niet te ver zijn, Evie... je klaagde immers over hoofdpijn?" «O, dat is over . . . kijk die den eens omver liggen, zeker laatst met dien vreeselijken storm omgewaaid hè vader ?.« „Dat denk ik ook," zeide .haar vader kort, met zijn gedachten bij Evie's lijden. En hij dacht er over een plan 'te beramen om haar in 'n andere omgeving te brengen, de stilte hier hinderde haar maar, hij wist niet wat zij zou willen. Als hij 't dorp verliet en ergens anders 'n villa zocht... of desnoods in 'n stad vol afleiding ? Het denkbeeld in 'n stad te moeten wonen, het dorp wat hem eindelijk rust had gegeven weer te verlaten, bleek hem bijna 'n onmogelijkheid, maar terwille van 't geluk van zijn zonnestraaltje zou hij alles opofferen . . . Ze dwaalden nog verder door 't bosch en Eva sprak weer over onveischillige onderwerpen. Het was zoo vreemd Eva niet te hooren lachen of zingen ... ze sprak nu zoo weinig, haar stem zweeg meestal. 153 En 't drong scherp tot haar vader door dat het weer zou worden moest als vroeger . .. Vroeger? Was dat dan al zoo lang geleden? Zijn lippen persten zich op elkaar terwijl hij zijn dochter weer aankeek. Die plotselinge overgang van haar droefheid tot uiterste kalmte, kon hem nu niet meer verschalken, na de uitbarsting van dezen morgen wist hij dat ze zich anders voordeed dan ze werkelijk was. Dien middag was er bezoek gekomen, de burgemeester van een dorp in de nabijheid, met zijn nog jonge vrouw. Eva was vroolijk en opgewekt geweest en ze had haar medewerking beloofd voor een tuinfeest dat gegeven werd terwille van tuberculose-patiënten. Ze vond altijd iets belachelijks in de zoogenaamde philantrophie, te dansen, zich te amuseeren om geld voor arme zieken te verzamelen, maar nu gaf ze haar woord, om in 'n champagne-tentje te assisteeren. Toen de gasten vertrokken waren stoeide Eva met den hond, dien haar naliep met 'n bal, die Evie hoog opwierp. Ze geleek nu weer 'n groot kind. Van uit de huiskamer keek dokter van Heelsum naar dit spel. De tafel was nog niet 154 afgenomen, loom zat hij in zijn leuningstoel weggezakt, zijn hand spelend met 't dessertmesje. Het speet h em dat er tegenwoordig meer bezoek kwam, hij, de bijna menschenschuwen man had graag alleen gebleven met zijn dochter maar dat ging niet. Om Evie zocht men hun gezelschap. „Als men hoorde van zijn verleden, als Evie eens wist..." dacht hij nerveus. De oude angst kwam weer over hem sluipen, met felle slagen bonste zijn hart. .. Hij wankelde terug naar zijn stoel dien hij pas verlaten had, zakte er in, benauwd, doodsbleek... Frederik kwam binnen om de tafel af te ruimen, de oude man schrokt, riep om Eva die de kamer inholde, de kleur geweken van haar gelaat. „God vadertje .. . Frederik ... geef water ... daar 't glas ...!" Frederik schonk 'n glas wijn in, en bracht 't aan den mond van dokter van Heelsum. „Wijn zal beter zijn juffrouw," fluisterde de oude knecht, angstig naar 't doodsbleeke gelaat turend. Eva maakte z'n boord los, het vest.. . Toen opende haar vader zijn oogen. „Kind 't gaat al beter . . . hartzwakte . . . breng me straks naar bed . .. Frederik ." . zoo ..." „Vadertje." 155 „Stil Evie .. . heusch, 't is niets . . . mijn oude kwaal .. . nerveus ..." Minuten-lang hing 'n zwijgen. En in dat oogenblik besefte Evie hoe ontzettend het zou zijn, wanneer zij haar vader zou moeten missen. Alsof hij haar gedachten raadde, zochten zijn klamme-kille handen haar hand. ,/t Wordt heusch al beter!" knikte hij haar geruststellend toe ... „Wil ik u naar de slaapkamer brengen meneer?" vroeg Frederik. „Neen ... ik zal op den divan in de studeerkamer gaan, daar is 't frisch .. . Evie, wil je mij even helpen?" Ondersteund door zijn dochter en den ouden knecht wankelde dokter van Heelsum naar de kamerHij verzocht Eva om 'n fleschje druppels aan te geven en van dat vocht af te tellen in 'n glas. En terwijl zij 't glas aan zijn bevende lippen bracht, bedacht ze hoe geruststellend het zou zijn als Herman nu als dokter hier was . . . „Wil ik 'n boodschap naar den dokter sturen vader? U weet wel dokter Valkstein?" „Weineen kindje, ik ben toch mijn eigen arts . .. heusch die aanval zal gauw bedaren .. .!" 156 „Nu lig ik heerlijk rustig hoor ... ga jij nu nog wat in den tuin." Maar ze bleef in de kamer. Zij zette zich op een laag stoeltje neer bij 't venster en keek naar het stervend avondrood der ondergaande zon ... Ze wist nu haar levensdoel... Haar vader was zwak... zij moest hem koesteren en niet meer klagen ... Wat had hij gezegd ? Het dorp verlaten terwille van haar! Arm vadertje die hier rust had gevonden na al zijn ellende. O ze moest nu maar niet meer aan zichzelve denken ... de jaren zouden verstrijken ... nu was 't zomer .. . maar dan zou de winter komen ... een lange winter ... Haar jeugd zou hier verkwijnen als 'n bloem die verdorde ... ' Ze keerde zich om en keek naar de rustbank waar haar vader op uitgestrekt lag. 't Gelaat oud, te oud voor zijn leeftijd. Nu kwamen de Iijdenstrekken zoo scherp uit.. . o wat had hij ook geleden in zijn leven, daar was haar doode illusie immers niets bij! En moest zij dan zijn weinige levensmoed, dat hem nog reste, ontnemen ? Vader, die de natuur zoo lief had en vèr van dé menschen wilde blijven ? 157 God hoe had hij 't gedragen, opgesloten in 'n gevangenis ... O, uit zou ze 't kunnen gillen om hem ... Alles zou ze haarfijn willen weten, zijn gedachten ... zijn gevoelens . .. zijn leed ... en toen, zijn herkregen vrijheid en 't idee dat hij 'n kind bezat dat zijn hulp noodig. had... daarom had hij haar zoo lief immers ... was ze zijn troost! Snikken hijgden in haar borst, maar ze hield zich in. Vader sliep zoo kalm, o goddank ... Op haar teenen sloop ze door't vertrek, keek naar zijn afgetobt gelaat. Ze schikte voorzichtig een plaid over zijn lichaam heen, in een behoefte hem te beschermen, hem goed te doen. Zijn ademhaling was weer geregeld. En ze had kunnen bidden en schreien van geluk, dat niet erger was geschied ... Zacht drukte ze 'n kus op zijn koel voorhoofd. Hij sliep niet en voelde die kus wel, maar hij gevoelde zich te onmachtig om iets te zeggen. En Eva zat dien zomeravond alleen in de kamer en tuurde nog naar buiten, hoewel de duisternis reeds lang gevallen was, terwijl de hond stil neer lag aan haar voeten en zwaar 158 de stille hing door 't groote, sombere huis. Eenige dagen daarna was dokter van Heelsum beter, tenminste de hevige hartkloppingen waren bedaard. Geen émoties mocht hij hebben, rust en kalmte. Maar zijn gedachten volgden elkaar steeds rusteloos op, als fladderende vogels. Eva deed weer alles om voor te laten komen dat zij gelukkig was in 't groote huis, waar de zomersche dagen vergingen zonder veel afleiding. Maar nu doorgrondde hij zijn kind beter. Angst in haar voor haar vaders gezondheid, zijn geschokte zenuwengestel niet te verstoren deed haar dit schijnleven aannemen. Neen, nu begreep hij haar, zijn kind voelde zich hier niet gelukkig meer... Hij zat alleen in zijn studeerkamer, Eva was naar een concert. Ook omdat hij er op aan had gedrongen dat zij gaan zou. De lust ontbrak bij haar, maar toch had ze toegegeven. Dokter van Leersum probeerde te lezen. De dag was warm geweest maar 'n onweersbui had de hitte afgekoeld. Het lezen ging niet. Hij wilde nu een vast besluit nemen vóór dokter van Beekenkamp weer dicht bij hun dorp kwam wonen. Lang zou hij niet meer uitblijven en dan zou 159 Eva hem weer zien, mogelijk spreken, de strijd zou weer een aanvang nemen ... Het huis moest te huur gezet het goede oude huis en terwille van zijn kind, zouden ze ergens anders heen gaan, dat moest gebeuren. Hij leunde achterover in zijn grooten stoel, roerloos, de oogen gesloten. Hoe het haar te zeggen!? Hij vreesde tegenspraak van haar kant... ze wist hoe ongaarne haar vader de plaats verlaten zou. Maar waarheen ? In 'n stad kon hij niet wennen meer en toch was dat mogelijk beter voor Eva, ze was jong, ze moest menschen zien; zijn zuster Hélène had indertijd wel gelijk gehad ... uit angst voor zijn verleden, uit égoïsme hield hij zijn dochter van alles terug. Maar nooit had ze zich in dat millieu eenzaam gevoeld, integendeel, haar scheen niets te ontbreken ... 't Was zoo 'stil om hem heen. Frederik en de vrouw die voor hen kookte, waren reeds naar huis gegaan. Hij stond op en opende de deur. Zwijgend was alles om hem heen, vreemd-stil nu Eva's lichte voetstappen niet klonken op den steenen grond van de breede hall. Wat 'n mooi ruim huis was 't toch, dacht hij 160 rondziende... en 'n wrok kwam in hem op legen den man wiens schuld het was, dat hun rust ontnomen was, dat hij weg moest gaan van dit plekje waar hij zijn rust weer herkregen had. Eva kwam vroeger thuis dan hij verwacht had. In haar lichte zijden japon, stond ze als 'n witte plek in de half duistere studeerkamer. Opgewekt vertelde ze van het concert, de menschen die ze er ontmoet had. „En hoe hebt u 't gehad in uw eenzaamheid vadertje?" „O goed kind ... ga je al naar je kamer?" „Weineen ... ik ga alleen even deze japon uittrekken en dan wil ik eens rustig met u praten." Haar gezichtje lachte hem vriendelijk toe; ze legde even haar hand op zijn arm, toen verliet zij 't vertrek. „Wat zou ze mij te zeggen hebben ... ?" dacht hij heen en weer loopend door de ruime kamer. Hij nam een instrumentje in zijn handen, werktuigelijk er mede op zijn arm kloppend. Als ze nu toch spraken samen, dan zou hij haar dezen avond zeggen dat zijn plan was .. . Rusthoek te verlaten ... voor altijd. Hij zeide twee, drie keer de zin zacht in zich zelf. .. „Dan gaan 161 we hier ons huis verlaten « 't deed hem pijn dit te zeggen Evie kwam in de kamer, ze trok de rose •met bloemen bedrukte kimono dichter om haar slank figuurtje, zette zich tegenover haar vader neer.... «Kijk vader" zeide ze zacht ik wilde mijn leven niet zoo leeg laten Vreemd-ontroerd vorschten zijn oogen in de hare. Zij wendde even de oogen van hem af en stond op om de studeerlamp wat te temperen en ging weer zitten. «Wat wilde je dan ?" vroeg haar vader onrustig. Mij verder bekwamen in muziek pianolessen nemen. Ik weet dat ik talent heb om mij verder te ontwikkelen op het laatste weldadigheidsconcert werd mij gezegd, door een bekend pianist dat mijn spel gaaf en zuiver was en dat er vooral gevoel in zat, 't maakte mij ijdel vadertje, en ik ben toch nog niet te oud is 't wel, om 'n levensdoel te kiezen ?" «Te oud... ? Weineen mijn kind... alleen... «Wat vader?" «Vroeger dacht je nooit aan'n levensdoel wel? Je levensdoel was hier, bij mij, nietwaar Eva ? Er ontbrak tóen niets aan je geluk, je hadt mij, waar je mee 162 sprak, wij lazen en musiceerden, je dacht niet aan 'n levensdoel, je hadt je bloemen en je bosschen". Een oogenblik ontmoette zij den blik van haren vader alsof hij tot in 't diepst van hare ziel wilde lezen .... Zij zag zijn angstig kijken zij, wist 't getob over haar o ze werd er zoo moe van, zoo eindeloos moe, de overdreven angst of liefde van haar vader voor haar zielenheil En ze deed nu toch gewoon, ze was schijnbaar opgewekt ze ging uit.... was zijn intuitie dan zoo scherp dat hij meevoelde haar altijd voelend leed? „Ik vindt 't anders^best kind.... als jij je er gelukkig door zult gevoelen, ik had je juist 'n plan willen zeggen — ik wilde hier 't dorp uit, ergens gaan wonen in 't Gooi bij voorbeeld, op 'n plaats dicht bij Amsterdam, dan kan jij daar muzieklessen nemen dat treft dus goed!" Hij stokte, kort en afgemeten had hij de laatste woorden er uit gebracht. „U «Rusthoek" verlaten! Maar vader! Neen nooit dat wil ik niet „Je lessen Evie!" weerstreefde hij zacht. «Ik ga toch 'n paar maal naar de stad wij zitten hier toch niet op 'n hei!" poogde zij te schertsen. 163 „Jawel Eva — maar 't is beter dat wij gaan." Haar oogen staarden dreigend bijna in de zijne, ze was opgestaan en stond vlak voor haar vader. „U denkt mij nog 'n kind denkt u nu om die noodlottige liefde die eens was dat ik daarom het dorp uit moet vader? 't Dorp waar u zoo aan gehecht bent! Nooit. Wij blijven hier...." Een zenuwachtige lachtbui deed haar vader opschrikken "Wat is er Eva?" „Omdat wij zoo dwaas doen vadertje! Denkt u toch eens na! Hij denkt niet meer aan mij en ik — ben ook vergeten en nu predikt u maar over dat onderwerp 't maakt u ziek heusch. Wij blijven hier kalm wonen en spreken er niet meer over, ik begin gauw aan mijn lessen." „Hij komt spoedig weer hier terug Evie * „Hoe weet u dat ?«vroeg ze rustig, maar plotseling juichte 'n geluk in haar op om hem weer te zien. „Dat hoorde ik vanmorgen. Enfin, ik ben heel blij als je je zelve weer gevonden hebt en dat je vergeten zal " Eerst antwoordde ze niet, toen zei ze zacht, als 'n bekentenis: 164 „Ik heb er erg onder geleden nu is 't voorbij. . .s. maar als u wilt dat ik afleiding moet hebben, laten wij Nans dan een poosje te logeeren vragen.... Nans is een goede verstandige ziel!" „Wil je dat heusch? Dat is goed hoor, heel goed!" Vreugde dat ze toestemde, dat Nans om haar heen zou zijn kwam over haar vader.... o gelukkig dan zou ze niet alleen in de bosschen dwalen, en hem mogelijk terugzien zoo was 't goed.... „Dan moet je Nans gauw schrijven kind, anders heeft ze misschien andere invitaties aangenomen." „Zeker vader... maar Nans gaat zelden van huis." Dien avond schreef zij aan haar nichtje. En twee dagen later kwam er 'n brief van Nans terug, ze wilde heel graag komen. Ze verlangde naar Evie en buiten zou 't nu heerlqk zijn, ze had '1 druk gehad en bepaald rust noodig. Met 'n zucht van verveling trok Herman van Beekenkamp den lagen fauteuil op 't balcon van 't huis waar hij kamers had gehuurd. 't Was ergens in 'n nauwe straat in den Haag, dicht bij Scheveningen. 165 De dag was regenachtig, 'n vochtige, lauwe warmte maakte de atmosfeer onaangenaam. Hij stak 'n sigaret aan, tuurde rookend, werktuigelijk naar de voorbijgangers. Zóo kon het niet langer, dacht hij. Hij geleek wel 'n banneling... dokter van Heelsum, Eva's vader was gek... gewoon abnormaal. Die had hem gedreigd, gesmeekt, gedwongen een tijd heen te gaan ... de rust van zijn kind niet te rooven ... En hij had toegegeven; nu zat hij hier al eenige weken, in de groote ongezellige kamers van 'n pension. Neen, nu was 't fini hoor! Hij was van zijn liefde genezen... verdomd, hij, als dokter, als man, deed alsof hij 'n kwajongen was die 'n ongelukkige liefde had. Overmorgen ging hij naar het dorp terug, zijn praktijk weer waarnemen. Hij wilde zich dwingen om weer gewoon te zijn, hij wilde zich boven zijn ongelukkige liefde voor Eva verheffen... hij vond 't laf en kleingeestig zóo van een vrouw te houden ... neen hoor, nu zou hij alleen leven voor zijn patiënten ... goddank dat hij weer normaal was... Hij floot zachtjes, dacht er aan 'n flinke wandeling te maken langs 't strand ... het telegram had hij naar zijn huis verzonden dat hij over 166 twee dagen weer terug zou komen... zijn vrouw wist dus... Zijn vrouw... Zijn zoogenaamde gelukkige stemming liet hem los... zijn opwinding om flink de dingen onder de oogen te zien viel af. Die vrouw, o dat schepsel dat hem haatte... en Evie... dicht bij hem ... in zijn onmiddelijke omgeving... Zijn wilskracht verdween weer... Maar energiek schudde hij 't hoofd, schoof de balcondeuren half dicht, kleedde zich. Na 'n half uur liep hij langs het strand. Frisch woei de lucht om hem heen, alle matheid van hem nemend. De lucht was grauw, maar onder die matelooze donker-jagende massa deinde de zee, de golven wijd uitspreidend over 't goor-gele zand. Heel verlaten was het strand, vooral waar hij liep. Daar liep 'n jong meisje, 't haar los, zeker na 'n zeebad te hebben genomen. Onverschillig keek hij even, schrikte toen. 't Geleek Evie wel... waarachtig, die oogen en dat figuurtje. Maar Evie was kleiner, minder forsch. Een vreemde ontroering kwam over hem... En starende naar het ranke meisjesfiguur, wist hij 't nu weer zeker: 167 Dat hij Eva liefhad, liefhad met het diepste uit zijn ziel... dat hij haar niet vergeten kon. In al die dagen had hij zich onverschillig gedacht en gelachen over zijn zwakheid als man ... Het was 'n mooie droom geweest... 'n illusie die hij nooit bereiken kon... Zijn vrouw ging naast hem... als 'n keten was hij' aan haar gebonden ... Als hij Eva eens 'n brief schreef? Dat hij zooveel van haar hield, dat hij zoo naar 'n levensteeken van haar verlangde? Als ze hier kwam bij hem, hier samen aan 't strand... ze had hem zoo wreed zijn afscheid gegeven ... Bespottelijke gedachten. Een malle stumper wist hij zich met onmogelijke luchtkasteelen, er waren te groote bezwaren... Als zijn vrouw maar tot 'n echtscheiding over wilde gaan, maar ze plaagde, ze sarde, ze maakte het leven hem tot 'n hel gelijk... Onverschillig smakte hij languit neer tegen 'n duinhelling. Hij vouwde de handen boven zijn hoofd tesaam. Jammer dat hij niet ver weg kon, de oorlog was gestaakt... maar 't reizen ging nog niet... naar Rome bijvoorbeeld. Er woonde n goed vriend van hem, een 168 filosoof. In diens studeerkamer zou hij wel onder zijn verstandig gesprek 'n man worden, zijn gewoon prozaïsch verstand zou weer keeren. Eigenlijk had dokter Van Heelsum groot gelijk gehad. Hij had dat kind niet over liefde mogen spreken ... hij, die gebonden was aan 'n vrouw, hij met zijn levenservaring... Enfin er moest maar gebeuren wat 't noodlot aanwees daar kon je ten slotte toch niet tegen op roeien ... Het was alles vreemd en moeielijk in het leven... Twee dagen later reisde dokter van Beekenkamp naar het dorp terug. Nu de dag eindelijk aan was gebroken waartegen hij zoo opzag viel 't hem gemakkelijker dan hij gedacht had. Zijn vrouw ontving hem niet, ze was eenige dagen met de onmisbare gezelschapsjuffrouw naar Zutphen gegaan, een oude nicht was ziek, had ze hem geschreven. En hij schikte zich maar weer bij deze stille eenzame thuiskomst. „Beter dat ze weg is...!" dacht hij verlicht. Na 't middagmaal ging hij nog even naar 'h patiënt. Er waren weinig zieken. 169 „De zomer verjaagt de kwalen altijd dokter," zeide de oude boer die hij bezocht. Door de diep gerijde boomen, speelde de avondzon, lange gouden stralen dansten tegen de donkere stammen. Hij keek even rond als verwachtte hij 'n slank meisjesfiguurtje te zien tusschen de oude boomen. Maar alles bleef stil en eenzaam ... „Alweer verbeelding!" dacht hij onverschillig voortdrentelend. Toen hij thuis was gekomen, begaf hij zich naar den salon, na eerst 't pak brieven en couranten van zijn schrijftafel te hebben medegenomen. Hij vleidde zich languit neer op den divan. De salon was stijf gemeubeleerd, onsmaakvol. Het was de smaak zijner vrouw. En hij had zich er maar weer in geschikt. Wat kon 't hem schelen... van haar geld was immers dat ameublement gekocht, van haar geld die vergulde prullen op den schoorsteenmantel ... Weer zag hij de kamer op „Rusthoek". Langs de wanden etsen en schilderstukken. Op den schoorsteenmantel, gedrapeerd met geel-zijden sarong, stonden antieken vazen, gekocht in verre landen, toen Eva met haar vader lang op reis ging. Achter den divan, stond 170 de geelgekapte schemerlamp en als Evie dan daar zat, viel 't zachte licht juist op haar gelaat. De oogen, met die lange wimpers, die grootte onschuldige oogen, straalden van geluk als hij dan binnenkwam. O die rustige heerlijke lieve avonden daar doorgebracht Eva altijd Eva.... Hij zette zich voor den vleugel en liet zijn handen over den toetsen gaan in spel van fantasie... Toen hij opstond van den pianostoel was de schemer reeds diep gevallen. Onbestemd deden de voorwerpen in de groote kamer. De dagen die volgden was hij veel afwezig door te assisteeren bij operaties. Nu was hij geheel geneesheer en schenen al de andere dingen ver weg en onbeduidend Zijn vrouw, was thuis gekomen; zij schikte de kamers met bloemen, witte en roode rozen in kristallen vazen. Haar hand raakte de zijne even aan, toen hij naast haar stond en 'n brief doorlas. «Wat is er?" vroeg hij kort. „Ikhebmij zelve deze bloemen laten brengen ... als een vrouw afwezig is geweest, dan moet 't huis haar gezellig ontvangen — Hij trok de schouders op, lachte schamper. 171 «Als 't in 't huis altijd ongezellig is geven bloemen er immers geen kleur aan....!" zeide hij kalm. «Als zij hier maar regeerde hé.... dan waren er bloemen te weinig...." »Ik begrijp je niet !" «Begrijp je 't niet? Denk je niet dat ik alles begrepen heb! Je zei dat je zenuwen rust moesten hebben en je verliet 't dorp, maar 't was om haar om dat kind laf voor 'n man..".. voor 'n man voor 'n dokter nog wel." Met 'n gesmoorden vloek wilde hij zich om* keeren, maar ze trad hem in den weg. » Ze ziet er miserabel uit hoor! Mager en bleek... ze is nu niet mooi meer.... bah neen.... en voor afleiding heeft ze geloof ik 'n nicht te logeeren, 'n mensch met een bochel of scheef, weet ik 't, je ziet ik houd me goed op de hoogte onze dorpen zijn ook dicht bij elkaar Hij werd doodsbleek, maar zweeg en verliet 't vertrek. En alleen zijnde brak ze uit in ongetemde niet meer te beheerschen gesnik. Uit moest ze 't gillen om den smaad haar aangedaan. Versmaad door haar man.... een man, die 't hoogste geluk zou bereiken als zij maar in 'n scheiding berustte. Haar man, de bekende dokter. Nooit gaf ze hem dat geluk, nooit. Vertrapt werdt ze door hem. Uitrazen moest ze haar smart uitvieren van lang ingehouden teleurstelling en van woede. En nu 't er op aan kwam, nu ze hoe langer hoe verder van hem stond, wilde ze hem winnen..... Ze ging de kamer uit, liep haar slaapkamer in. En voor haar toiletspiegel staande bekeek ze zich lang. Haar mager gelaat was reeds vol rimpels, het haar grijs aan de slapen, de oogen rood van tranen En voor 't eerst kwam 'n zachter gevoel in haar hart, voor den, man dien ze toch lief had al was 't dan ook op een haar zeer vreemde wijze. Voor 't eerst gevoelde ze, dat ze geen vrouw voor hem was geweest die hem had kunnen boeien. Haar denkbeeldige kwalen, haar prikkelbare buien en vooral 't telkens terugkeerend verwijt over haar rijkdom, had haar gehaat gemaakt Maar lang duurde deze zelfkennis niet Langzaam lieten de waarheden haar weer los... neen, ze was toch 'n diep ongelukkige vrouw, verwaarloosd door haar man — En wispelturig als zij was, nam zij zich voor scenès te maken, haar ingehouden woede bot te 172 173 vieren, hem, noch een ander meer te sparen... want er is niet harder lot voor 'n vrouw te dragen dan door haar man versmaad te worden voor 'n ander!» dacht ze bitter en ruw veegde ze de tranen van haar wangen af, belde om haar gezelschapsjuffrouw, die met verschrikt gelaat de kamer binnen was gekomen, vermoedend dat mevrouws' humeur ondragelijk zou zijn, want, sedert dat de praatjes rond gingen over 'n verhouding van haar man met de dochter van dokter van Heelsum, was 't mensch 'n duivelin gelijk, had de gezelschapsjuffrouw verteld. „Dat is ze altijd geweest!» had de meid geantwoord, want alleen om de royaliteit blijf ik hier ook niet juffrouw... op mijn leeftijd vin-je zoo gauw geen dienst meer en ik heb d'r ouërs nog gekend... neen, de man is uit, die met d'r getrouwd is...!" Nancy Albaga van Dongen stond in de bibliotheek en snuffelde in de boeken-weelde van verschillende auteurs. Ze genoot van de stilte op den Rusthoek.' En die bosschen o die bosschen! Hoe mooi, hoe mooi... Zij liep er in alsof ze 'n cathedraal betrad, 'n wonderlijk gevoel, doortrilde Nans' zich eenzaam'-voelende ziel, als 'n 174 gebed, als 'n blanke wijding vol wonderlijke heerlijkheid deed de natuur haar aan. In haar zuiver stil leventje, onbegrepen door de onverschillige familie om haar heen, was 'n groote innige dankbaarheid voor Eva's vader en voor 't nichtje, die haar hier lieve hartelijke gastvrijheid aanboden. Nu schitterden haar moeder en de zusters aan het strand te Scheveningen. Ze hadden gespot dat Nans naar den menschenschuwen oom ging, doch ze had ze maar laten praten. ' Nans nestelde zich in 'n fauteuil dicht bij 't venster, verdiepte zich in 'n boek over Zweedsche literatuur. Het weer was regenachtig en ze hadden dien morgen nog niet hun dagelijksche wandeling gemaakt. Soms brak plots de zon door maar dan striemde een regenbui weer tegen de vensters aan. 't Was geen zomersche dag. Ze hoorde Eva's stem uit de eetkamer opklinken, ze sprak met de vrouw, die tot 's avonds bij hen was voor huishoudelijke bezigheden, dat hoorde Nans en 't zacht getik van servies wegbergen in de kast. Evie had dien morgen alleen het ontbijtservies afgewasschen, heusch, Nans was nu voor haar genoegen hier zij deed 't graag!" had Eva gezegd. 175 Nans had niets gezegd maar 't rusteloos zoeken naar afleiding in haar nichtje had haar na doen denken. Ze vond Evie veranderd. Het volmaakt gelukkige, het zonnige in haar, waar Nans haar dikwijls in stilte om benijd had, was als weggevaagd. En Nans, die wist van den brief die haar moeder aan Eva's vader had gezonden om hem te waarschuwen voor de 'praatjes, die zelfs in Den Haag tot hun door waren gedrongen, dacht weer na over het verband tusschen dien brief, Eva en een jongen arts. O, Nans had, toen zij er over vernam, haar verontwaardiging getoond, 't laffe leugens en lage laster genoemd, min, o zoo min van die Jo Sandburg om aan Leny over Eva te schrijven. Maar Nans begreep het nu, dat Evie'n heimelijk verdriet had en zij doorgrondde met heel haar fijnvoelende ziel van dadelijk iets begrijpen, dat Eva's zuiver gelukkig leven, nu gedrongen en gevangen was en zij zich zoo goed hield voor haar lijdenden vader. Zij schudde 't hoofd en liet 't boek wat haar zoo boeide, in haar schoot liggen en ze staarde door het venster in den tuin. In 't nu weer doorbrekend zonnelicht bij 'n bloemperk zag ze Evie staan, in gesprek met 176 den tuinman. Nu luisterde ze blijkbaar naar den man die druk gebarend wees op 'n boom door bliksem getroffen. Ze keek naar de zwartgeschroeide takken, en er was meêlijglans in haar oogen over de vernielde takken. Toen zag ze Nans voor 't venster en sprong ze als 'n groot kind den tuin door; dicht stond ze nu bij 't venster der bibliotheek, knikte Nans toe, die zich uit 't raam boog. „Jammer hè van de oude kastanje!" Dokter Van Heelsum had zich bij Eva's uitroep komen overtuigen en schudde 't hoofd, terwijl hij de takken bekeek. » - , ; „'t Was zoo'n heerlijk plekje, vadertje, om er onder te zitten, zooveel schaduw!" klaagde Eva. „Voor iedereen komt de tijd dat hij afgedaan heeft Evie!" Nans keek snel op. Daar hadt je nu weer zoo'n gezegde wat haar altijd hinderde, 't Was of er hier iets dreigde ... iets dreigde... dacht ze treurig. Eva lette er niet op. Ze riep vroolijk tegen Nans dat 't weer uitgeraasd scheen, ging Nans mee wandelen of mee naar 't dorp, voor eenige boodschappen, of bleef Nans liever lezen? 177 ■O neen ... gezellig hoor... ik kom direct Evie!" Na een half uur liepen Nans en Eva den dorpsweg af, Nans behoedzaam over de plassen heenstappend, Evie vlug naast haar trippelend. Ze liepen door allerlei smalle steegjes. »Wat 'n leuke buurt, die nauwe straten en de huisjes met de tuintjes er voor.... heusch schilderachtig Evie... 't doet me soms aan Laren denken!" bewonderde Nans. „Ja, gezellig hè? Dag... dag..." knikte Eva naar eenige boerinnen en kinderen die vriendelijk ■dokters joffer" groetten. „Wat 'n hulde, je lijkt hier wel 'n koningin, Evie!" lachte Nans, 'n kleine kleuter ook toeknikkend. ■O ja, al de menschjes hier zijn vriendelijk voor vader en mij... o Nans ze houden zoo van vader!" ■Ja," stemde Nancy spontaan toe, „jullie hebben samen 'n mooi, heerlijk leven, Evie! Wat is oom ontwikkeld hè ? Alles weet hij en dan dat mooie zeggen over de natuur en 't spreken over kunst... ik weet niet wat dat is, maar als ik bij je vader zit en bij jou, dan vind ik alles wondertroostend en heerlijk wat mij soms in Den Haag zoo 178 treurig doet zijn. Mijn eenzaamheid... die voel ik dan niet meer ..." Eva glimlachte even. En ze dacht pijnlijk hoe zij die rust, dat zachte geluk van vroeger dagen niet meer bezat. Haar leven was 'n rusteloos geheel geworden, 'n najagen naar afleiding... 't nemen van muzieklessen, 't zich anders voordoen dan zij was... 't was alles schijn-geluk... En dat haar vader, wiens grootste geluk, wiens grootste troost zij was geweest, met al zijn liefde haar geluk toch verbrijzeld had, dat was zoo vreemd... Maar wat dan? Moest ze dan alles verlaten hebben om met Herman mede te gaan? Dat was toch nooit gegaan immers! Zijn heengaan was ten slotte heel goed en wijs geweest... Toen schudde Eva alle treurige gedachten van zich af en ze kreeg 'n lachbui om 'n uitgevallen overschoen van Nans, die te wijd, afgegleden was van haar'Voet en nu midden in 'n plas dreef. En terwijl ze voortliepen over 'n smal weggetje, Evie nog vroolijk en lachend, verstomde plots haar lach... zoodat Nans haar opeens aankeek, 't doodelijk bleek-worden van haar nichtje's gelaat zag... Een groote mannengestalte passeerde hun op 179 't smalle pad, dicht schuivend langs Eva. Hij nam zijn hoed af, Eva groette... Hun oogen ontmoetten elkaar... éen oogenblik. Toen maakte Eva 'n beweging om zich om te keeren, hem na te gaan ... Herman ... Maar Nans nam haar arm, zeide stil beslist: «Evie... ga mee!" Want Nans had begrepen in dit korte, vreemde oogenblik... dat was de man waarover gesproken was dat was Eva's verdriet... Ze spraken niet, maar liepen zwijgend verder; ze waren nu in 't bosch ... Er was 'n lange stilte plotseling verbroken door Eva's stem ... «Nans... o god... hij is weer hier in de omgeving... en ik liep 'm zoo onverschillig en koel voorbij..." Nans sloeg haar arm om 't nichtje heen... Ze wist zoo bitter weinig van die geschiedenis af... Eva had er nooit over gesproken, maar ze wist alleen dat er 'n leed was, 'n bitter groot leed tusschen twee jonge harten. Want met éen oogopslag had ze de ontroering opgemerkt op 't gelaat van hem, bij 't terugzien van Eva... Toen drong tot Eva, Nans haar stem door, vast en 180 krachtig: „Evie... de moeielijkheden en al de bezwaren zijn zóo erg voor je... zóo erg... ik kan je geen troost geven ... alleen ... ga je 'n levensdoel kiezen... je muziek, houd dat plan nu vast... je opbloeiende kunst.. w „Jij ook al met je kunst en afleiding... o zwijg toch..." Eva's stem klonk heesch en scherp, haar oogen, vol tranen, sloot ze, als om niets meer te willen zien van alles wat rondom haar was. „Het is ook zoo moeielijk hierin te spreken. Evie... wie is zijn vrouw?" „Zijn vrouw? O, Nans, praat er niet over... Dat schepsel, die uit pure plaaglust niet tot 'n Scheiding over wil gaan... want ze doet niets dan zijn leven kwellen... en mij heeft ze nooit gezien maar toch durft ze de gemeenste praatjes door 't dorp te strooien ... o ..." „Bedenk Evie die vrouw is... jaloersch... ze lijdt misschien ook..." Evie lachte snerpend vreemd O, ja, want ze heeft zijn leven zoo mooi gemaakt ... ja, ze zal lijden ...! Je hebt gelijk en je woorden als van 'n heilige over kunst en afleiding en vader tot steun zijn, zal ik onthouden. Nans zwijg toch liever laten jullie mij 181 alleen met m'n gedachten iemand die van strijd niet afweet moet geen troost geven!* Nans verschrikt, zweeg. Ze zou dit onderwerp waar ze toch niet alles van wist, niet meer aanraken. Eva sprak bits en onlief. Och, ze was nu geen meester over haar woorden arme Evie — 't Begon weer te regenen, zachtjes ruischte 't door de bladeren. »We zullen maar terug gaan hè Eva?" verzocht Nans, de zon gaat ons weer verlaten! »Goed," zeide ze kort en ze dacht: «Als ik alleen was, zou ik niet over regen of zon denken ik zou doorloopen, doorrennen als 'n gekkin, als 'n wild paard dat z'n kop ten pletter tegen 'n hindernis loopen zal... En ze vond 't vervelend dan Nans nu bij haar was; haar gezeldschap hinderde, Nans was zoo braaf en kalm. Nans had nooit liefgehad. Ze zou nu 'n vrouw willen spreken die het leven kende... die ook geliefd en geleden had, desnoods 'n vrouw met 'n verleden, maar niet dit berustende, brave van 't nichtje, ze was ingoed, Nans, met haar zachte grijze oogen, en de troost in haar stem, maar 't irriteerde haar op 't oogenblik hevig. Herman was doorgeloopen, door 't zonnige 182 dorp, groetend hier en daar even zooals Eva gedaan had. Hij had haar dus weer terruggezien ... En dat tnensch wat naast haar liep had haar tegengehouden, anders, en hij was hier zeker van, had ze hem nagevlogen, aangesproken, lief en eenvoudig was ze in haar langen wijden regenmantel alleen dat gezichtje smaller en bleeker en haar oogen bedroefd en vol verwijt. «Verwijt?" Waarom was zij dan niet meegegaan, hoewel hij door zijn bezigheden onmogelijk direct voor altijd uit deze omgeving kon gaan. Neen, 't was onverbiddelijk uit, het leven trok hem onstuimig weg van haar om te leven in de nabijheid zijner wettige vrouw. Zijn vrouw... die hij haatte, meer dan ooit. Maar al was hij ontroerd bij haar weerzien ... hij moest man zijn en vooral dokter, die zijn wil beheerschte. Bijna ziek van hoofdpijn kwam Eva thuis. Nans, stil achter haar loopend, raadde haar aan wat te gaan liggen, wat ze dadelijk deed. Ze liet zich languit vallen op den sofa, instinctmatig luisterend naar vage geluiden die in de stilte van haar kamer doordrongen. Stappen over het grind, haar vader's stem den hond bestraffend, 183 die door 't begoniaperk 'n vogel nazat... Ze sloot de oogen, moe. Ze had hem dus teruggezien en ze wilde hem spreken nu. Dit plan stond vast. Hij had koel gekeken alsof hij haar niet telde, alsof ze niets meer voor hem was, in haar overspanning dacht ze er niet aan dat hij om Nans niet naar haar toe was gekomen. Het knakte haar. Ze was nu als'n kind, dat 'n stuk speelgoed terug wilde hebben. Het kon haar ook niet meer schelen, wat er gebeurde met haar. Alleen dit éene. Hem terugzien, spreken, hooren dat hij haar nog lief had. Deze overspannen toestand doodde haar langzaam. Ze was gek geweest. Wat vreesde ze eigenlijk voor zichzelve ? Zij lachte om haar goeden naam! Haar vaders naam was toch immers bevlekt. Vader, die 't dikwijls had over vrouwen-reinheid en eer... Hoe durfde hij eigenlijk zoo te spreken... hij die zelf... Daar kwamen ze weer, de spookaanjagende gedachten, ze doolden in haar moe hoofd rond als warrelende bladeren, opgezweept door stormvlagen. Valsche schaamte weerhield haar vrijuit over Herman te spreken tegenover haar vader, tegenover Nanny met haar gezicht van vroom nonnetje, och ze hield toch van Nans... ze was in- 184 goed, maar die rampzalige verboden liefde maakte haar prikkelbaar en nerveus. En ze snikte wild haar leed uit, zoolang ingehouden. Toen ze tot bedaren kwam schaamde zij zich voor haar toegeven aan smart, ze stond van den divan op, iets van haar oude Hoogheid lichtte even in haar oogen; ze frischte zich wat op voor de lunch. Haar oogen waren nog rood, vader mocht dit vooral niet bemerken, ze ging op 't balkon staan en de wtnd bracht haar tot kalmte, de frissche lucht koelde haar brandende oogen... In de serre zaten haar vader en Nans, de laatste bezig met 'n borduurwerkje. Haar vaders' oogen staarden haar plotseling scherp aan, uitkijkend boven de, courant waarin hij las. »Heb je hoofdpijn Evie? Heb je geschreid?" Haar kleur keerde terug, driftig haalde ze de schouders op. „Let u toch niet altijd zoo op me vader... 'n beetje hoofdpijn dat zal wel weer overgaan ... Nans schiet je op met 't theetafelkleedje?" Haar vader trok de schouders op, verdiepte zich schijnbaar weer in zijn courant- met zijn gedachten bij Eva. 185 „Wat had ze nu weer? Een ontmoeting gehad met Herman ? Die was vanmorgen in hun dorp geweest. Toch aan Nans eens vragen... als hij haar nu maar niet aansprak... Aan de koffietafel was de stemming gedrukt. Nans bescheiden, begon wat banale gesprekjes, maar haar oom en 't nichtje gaven er weinig antwoord öp. En toen de koffietafel af was geloopen sprak dokter van Heelsum Nancy aan, toen Evie naar muziekles was gegaan. „Heeft ze... iemand ontmoet Nans... je weet toch wel... zeker... iets van die noodlottige historie met van Beekenkamp... Heen en weer liep hij door de groote kamer, vól onrust in heel zijn houding. „Wat is dat jammer, wat jammer dat hun mooie rust, hun prettig leven zóó gebroken is," dacht Nans... hij lijdt om Eva... „Oom," zeide ze zacht... „ik weet 't wel... maar gelooft u... ze is nog zoo jong... het zal voorbij gaan... in de tegenwoordige tijden sterft 'n vrouw niet aan ongelukkige liefde... „Sterven niet... maar haar geluk is verwoest. Je kent Eva niet... Ze is als ik... als ze van iemand houdt dan... blijft dat voortduren..." Hij zweeg verlegeh. 186 «Ontmoette ze hem?" vroeg hij weer voor Nans stilstaande, zijn rusteloos geloop even stakend. »Ja oom... maar... „Ze waren heusch heel gewoon." Eva lachte later weer vroolijk! «O ja... juist... dan lacht ze weer... na zoo iets... dat is haar gewoonte... ja... lachen..." Nans wilde de kamer verlaten, ze wist zelf niet meer wat ze dien nerveuzen angstigen man zeggen moest... de angst van hem voor 't geluk van zijn lieveling kon zij niet ontnemen. *| «Ze zal geluk en troost vinden nu ze zich geheel aan de muziek gaat wijden, oom ... 't Zal er haar over heen helpen..." ii Wat praat je van helpen...? Ik ken haar..." Evi trad de kamer in. 't Gesprek bracht Nans gevat op 'n ander onderwerp, maar Eva had begrepen. Zij hadden het over haar... Ze glimlachte Nans toe. „Ik heb 'n plannetje Nans... 't regent steeds, zullen wij vanmiddag musiceeren?" iiBest Evie!" «Vreemd was Evie toch!" dacht Nans... „zóo een en al leed, zoo 'n glimlach. Ze bezat wilskracht maar ze voerde 'n strijd... en dat streed met elkaar in haar ziel." 187 Ze musiceerden heel den middag Handel, Bach en sonates van Beethoven gaf ze meesterlijk weer. De diepe accoorden ruischten door het vertrek, machtig opstijgend als 'n vaste krachtige stem, om weer te dalen tot zache-teere klanken... Droomverloren speelde Evie... wég in haar muziek... even vergeten was haar leed... Stil luisterde haar vader. En hij dacht over Nans' woorden na... de kunst zal haar helpen haar leed te vergeten, hij had die woorden heftig tegengesproken, maar zou muziek haar troost worden? En starende naar het figuurtje van zijn kind, zijn afgodinnetje, rank en fijn in haar licht japonnetje als verloren in haar muziek, zittend voor den vleugel... vouwde hij onwillekeurig de mager-bleeke handen samen, als bad hij om 't geluk van Eva, zijn alles... weer te doen keeren. Nanny was weer huiswaarts gekeerd en Eva miste haar nichtje's lief gezelschap de eerste dagen wel heel erg. Maar Nans had niet langer kunnen blijven, ze moest weer aan haar philantropische bezigheden beginnen. Eva had 'n plan beraamd. Ze wilde nu Nans weer weg was, Herman spreken. Het was wreed 188 en dwaas en lichtzinnig van haar, maar haar verlangen werd te hevig... mogelijk zou die vrouw toch nog in 'n scheiding berusten... mogelijk... En die stroohalm liet zij niet los ... Toen Herman dien dag in de huiskamer kwam, lag er 'n aangeteekend stuk voor hem tusschen de andere brieven in. Na 't ontbijt ging hij naar 't postkantoor en ontving op het stuk een brief van Eva. Een korte brief waarin zij hem om een onderhoud verzocht, op een plaats buiten 'l dorp waar zij elkaar vroeger ontmoet hadden... Ze wilde van hem hooren of hij boos op haar was, of hij soms geloofde aan de praatjes die zijn vrouw over haar uitstrooide. Geen valsche schaamte weerhield haar meer hem haar liefde te zeggen ... Het gaf hem een groote, onrustige verwondering. Was dat Eva? De stille vrouw die lief had!... Nu zocht ze hem zelf weer... hoe was dat mogelijk... de oude strijd zou immers weer beginnen. En 't ergste was... zijn groote oplaaiende passie, zijn groote liefde had hij nu in zooverre overwonnen dat hij zich weer met hart en ziel aan zijn patiënten was gaan hechten... wat eindeloos verdriet zou weer komen voor hen beiden... Waarom deed ze nu zijn 189 groote strijd, bijna overwonnen, weer herleven? Een brief schrijven dat het beter was niet te komen ? Hij greep den brief, las opnieuw de weinige regels over, neen, hij zou komen, maar niet op de plaats waar zij over schreef, mogelijk zag men hen... 's kijken, vanmiddag had hij weinig te doen... als hij haar schreef in de stad te komen... Ja, dat was beter... Wat wonderlijk was toch 'n vrouw! Uitgelaten, zielsbedroefd, hard, stug, en nu weer smeekend om hem te zien ... Warme Augustushitte laaide over de velden en bosschen ... En in den middag wachtte Herman haar in de stad, dicht bij het dorp, wachtte hij haar in 'n drukke winkelstraat. Gek en afschuwelijk vond hg eigenlp dit afspraakje... banaal en vreemd. Zoo niets Eva.., Alles wat hij om haar geleden had en waarover hij nooit met iemand had gesproken, scheen nu van hem afgegleden... ongeduldig wachtte hij haar komst af. Daar eindelijk zag hij haar komen. Zoo heel lief en jong kwam ze daar aan, gekleed in 'n wit-kanten japon, op haar borst tus- 190 schen 't borduursel 'n roos, donkerrood gloeiend. Heel eenvoudig maar treffend door haar kinderlijk figuurtje. Het was hem zoo bekend dat zien van Eva en nu toch zoo vreemd, als heel ver af... Hij merkte op hoe verlegen zij was, hoe doodsbleek en ontroerd zij er uitzag. Nu trad hij haar tegemoet, legde als beschamend zijn hand op haar bevend handje. «Je bent mooi op tijd Evie!" Ze knikte even zonder te spreken. Zij merkte geen vreugde zooals zij verwacht had in zijn stem op; 'n stomme vertwijfelde ellende kwam over haar heen... 't gaf haar 'n niet uit te spreken teleurstelling, zijn rustige bijna koelen blik,die op haar rustte... En ze begreep dat ze dwaas had gehandeld ... zij was de zwakke nu geweest... hij wilde de sterke blijven... Hij zag wel dat ze zenuwachtig was, begreep wat ze moest gevoelen.,. maar hij moest waken... «Als we in die restaurant gingen zitten Eva, dat loopen door de straten is te gevaarlijk... wij moeten ons voor praatjes wachten ... Ze knikte, onmachtig tot spreken, toen vond ze haar stem terug. 191 „Ik had je maar even willen zeggen hoe 't mij speet... dat ik je zoo heen liet gaan... Herman ?" Hij boog zijn bleek gelaat tot haar over. »Je kon niet anders handelen kindje... jij was de dapperste van ons... Ze zaten nu voor 't opengeschoven venster in 'n restaurant, 'n strijkje speelde melancholische Hongaarsche walsjes... zoo nuchter en vreemd zaten ze daar, het ging door haar ziel als 'n vlijmend mes, de pijn die zij gevoelde over dit weerzien, zoo heel anders verwacht... Hij keek naar haar fijn gezichtje, de mooie oogen, zijn voorgewende koelheid was verdwenen zeker en heilig was zijn weten weer: Dat hij haar liefhad met het diepste uit zijn wezen, doch hij moest haar sparen... zijn strijd had hem eindelijk krachtig gemaakt, dit mooie, goede kind moest uit zijn leven gaan... aanwakkeren mocht hij hun liefde niet meer. Zijn vrouw liet hem niet los... in vrije liefde gaan leven zooals hij haar toen in alles vergetende hartstocht had voorgesteld, was ondoenbaar... Haar geluk was dan toch het echte geluk niet» haar vader, de oude man, zou hun geluk benemen ... Zij zou spijt gevoelen... dat wist hij zeker... 192 Stil en ernstig zat hij daar, terwijl Eva hem gadesloeg, de handen ineen gekrampt. „Ik vind 't lief", begon hij om haar tegemoet te komen, haar teleurstelling zachter te doen worden om zijn gewaande koelheid, „dat je me dit zelf nog even wilde zeggen Evie... ik begreep wel dat je spijt hadt, toen ik heen was gegaan... maar je bent 'n flinke vrouw Evie... jij zag de onmogelijkheid van onzen toestand in, kind en daar ben ik je dankbaar voor... Hij speelde zjjri spel kalm-wreed... maar 't moest. Hij zag haar even de oogen sluiten als in pijn, toen zei zacht haar lieve stem... „Dan zal ik de dapperste blijven Herman en elkaar... niet meer zien... vergeef me dat ik dwaas deed... om hier te komen ..." Nu was ze rustig en onbewogen, ze had haar zelve teruggevonden. En al begreep zij zijn voorgewende koelheid niet, al woelde en kermde 't in haar hart, tenslotte zou ze haar eigen weer zijn. En te midden van de pratende menschen zaten ze daar vol intieme gedachten over hun wederzjjdsche liefde, maar Evie begreep Herman niet meer. Hield hij dan niet meer van haar? Het leek zoo ongeloofelijk dat hij die zoo om haar 193 liefde gesmeekt had, nu 'n vreemde geleek, 'n goed vriend alleen ... En Herman dacht aan dat spreken over de thee, die gebracht was en niet sterk smaakte... hoe dwaas hij deed. Voor de menschen was het of ze gezellig bijeen waren... Hoe stil zat Evie, zoo bleek en stil... Dat smartelijke in haar gezichtje ... o hij wist 't zoo goed als zij leed. En hij hield zoo van haar, nu alleen met haar te zijn en met haar gaan... ver weg, zij als zijn vrouw hem toebehoorend. Hij zou haar in zijn armen willen trekken en zeggen dat ze niet terug moest gaan en dat zijn hooge ernst en koelheid 'n dwaas spel was, dat hij haar liever had dan ooit... zou ze nu met hem meegaan... wat ze eens versmaad had? Doch hij zweeg. Zij leden beiden. Ze spraken nog door over onverschillige dingen, maar toen begon hij over zijn vrouw, die haar zin doordreef... En zij begreep ... De laatste illusie, 'n mogelijke scheiding wilde hij ook ontnemen... geen bloem mocht hoopvol in haar hart blijven bloeien. Met éen slag vernietigde hij alles, hij, die eens gesmeekt had om haar liefde. En zij... o dwaas, aanstellerig had ze gedaan 13 194 om hem dit onderhoud te verzoeken. Een onderhoud, om alleen te vragen of hij nog boos was ? Hoe kinderachtig, hoe vernederend had ze toch gedaan ... „Ik moet -nu weer weg", zeide ze plotseling opstaande... vader wacht op mij... om samen te lezen ..." : „Ga je al? Ik breng je naar de stoomtram ... dan fiets ik naar 't dorp terug... mijn fiets staat hier..." Zij trad naar buiten. ! „Evie... denk niet... te... slecht over mij... ik dank je dat je nog ééns gekomen bent...!" fluisterde hij, haar handje drukkend. Ze keek hem aan alsof 't hij vreemde was... 't Is uit... voor goed ... dacht ze ... beter zoo... hij was de dapperste... en ik 'n zwak schepseltje... bah ...! Maar in 't dorp aangekomen liep ze niet naar „den Rusthoek" toe. Waarheen ? dacht ze... ze wist 't niet... niet naar haar vader... alleen om te denken, te denken... Hield hij dan niet meer van haar? Wat was die koelheid tegenover haar die hij 195 eens de liefste woorden toe had gefluisterd? Een snik hijgde in haar borst... o die krankzinnige gedachte om hem te schrijven ... nooit had ze dit moeten doen. Toen was ze nog gelukkig geweest, geloovend in zijn liefde... nu had ze hem teruggezien als 'n goed vriend... meer niet. Als 'n wezenlooze liep ze 't bosch in, liet zich daar languit op het mos vallen. En ze dacht niet dat uren vergingen. Toen gingen er twee vrouwen uit het dorp langs haar en ze hoorde een der vrouwen zeggen: Al bijkans zéven ure... 'k mot vortmoakel". Ze stond snel op en 't flitste door haar hoofd, dat vader ongerust zou zijn, om half zes aten zq altijd. Ze liep naar den Rusthoek, zoo snel ze kon. In den tuin bij 't hek stond haar vader uit te zien waar zij toch bleef; doodelijke onrust in zijn oogen. „Maar Eva... ik dacht aan 'n ongeluk... kind waar was je?" Ze haalde onverschillig de schouders op, zei kort-stroef. „Ik ben opgehouden... dat is alles... hebtu al gegeten?" „Neen kind ... ik maakte mij zoo angstig ..." Ze gingen aan tafel. Ze zaten zwijgend. De 196 oude man keek op de klok, geprikkeld over «Eva's koppige stroefheid, verwend als hij was steeds vriendelijke woorden van haar te hooren ... en nu de angst bedaarde, nu zij eindelijk gekomen was, werd hij knorrig. «Waar was je dan?" vroeg hij 'n schaal met fruit van zich schuivend ... wat geheimzinnig"... Toen zeide ze overspannen, geprikkeld tot verzet, onaangenaam gestemd door de kinderlijke behandeling van haren vader: „Ik moest naar de stad..." Zijn oogen staarden haar aan, in doodsangst. »lk... zag Herman naar de stad fietsen ... je sprak hem toch niet?" Een wilde drift sloeg door hem heen voor zij zijn vraag nog bevestigd had. »ja zeide ze rustig wij ontmoetten daar elkaar..." «Wat... wat... die man ... durfde hij opnieuw dat spel te beginnen!... Jezus hoe durft hij... na zijn brief aan mij dat hij je nimmer meer zou zien ... 'n schurk, 'n eerlooze schurk... karakterloos, dat is hij..." Het duizelde in haar, ze wilde over Herman dien ze Tief had, geen aanmerkingen hooren, haar zenuwen reeds zoo lang beheerscht, sloegen 197 als vlammen om zich heen. Ze wist niet meer wat ze zei, ze verdedigde ... Jk verzocht hem te komen... ik... geen woord, over hem vader,... hij was de dapperste..." „Zóo doe je niet... zóo is je karakter niet.. .zijn drijfveer zal 't wel geweest zijn ... 'n man zonder karakter... datherhaal ik... jespaart hem nogaltijd!« Haar oogen staarden wild-dreigend haar vader aan... ze wist niet meer wat ze zeide: „U mag zich zoo niet over hem uitlaten, begrijpt u dat.. • daar hebt u geen recht toé... uw verleden was niet heilig... en u durft maar onrechtvaardig te oordeelen... o god, u denkt dat ik maar steeds 't kind blijf... ik weet wat u moeder aan hebt gedaan ... al was 't uit drift... ik weet... o vader vergeef me, dat ik dit zeggen moet... u maakt me ook zóo..." En ze strekte de armen uit en vluchtte de kamer uit... In haar kamer bleef ze staan, recht voor zich starend. Wat had ze gedaan... om haar vader zijn geheim te verwijten, rnw en wreed ?... O groote, groote god ... dat ze zich niet beheerscht had zooals immer... O liet ze naar de huiskamer gaan en hem smeeken haar woorden te vergeten ... Ze hoorde voetstappen aanschuifelen.., vader 198 dacht zij... hij was de eerste weer die haar drift vergeven wilde... Maar toen ze de deur opende, stond de oude huisknecht daar... zijn gelaat doodsbleek, de oogen in starre angst... «Juffrouw Eva... meneer... de dokter... heeft weer 'n flauwte als laatst..." $&.;:ri Ze vroeg niets, rende de knecht voorbij naar de huiskamer. Zij vond de deur wijd open. Haar vader neergezakt in 'n hoek der sofa... •Vadertje-.. Frederik haal 'n dokter!" •Kind ... lispelde haar vader... kalm zijn... benauwd Evie... mijn hart deugde... niet... Zijn pogen staarden haar aan... ze greep zijn hand, die koud aanvoelde... »De dokter!" riep ze Frederik toe. De oude knecht ging de deur uit. Maar voor hij nog 't tuinhek bereikt had, gilde Eva hem door 't venster na om terug te komen. Haar vader was dood ... ze wist het... zijn lichaam zonk zwaar terug in haar armen, zijn brekende oogen op 't liefste in zijn leven, op de dochter gericht... Doodsbleek, gebogen over dokter van Heelsum stond Frederik daar... Toen vloog Eva op, zich werpend tegen den ouden knecht aan. 199 „Frederik... om godswil... help.. .!* De oude man ving haar op, tranen biggelend over zijn wangen ... , „Dokter is..." Maar Eva hoorde 't woord „dood" wat hij wilde zeggen, niet meer, roerloos was ze neergevallen bij 't lijk van haar vader... buiten bewustzijn. De begrafenis van Evie's vader was voorbij... Ze waren gekomen, de weinige familieleden om de laatste eer aan den eenzaam levenden man te bewijzen ... en weer spoedig heengegaan uit het huis van rouw. Opgewonden spraken ze er over dat Eva zoo vreemd deed en koppig... Ze wilde alleen blijven, de familie liet ze stil gaan. Alleen Nans bleef bij Eva, om haar in alles behulpzaam te zijn. Ze was bang voor de stille smart van Evie, die niets sprak, altijd maar verzocht haar alleen te laten. Evie was meestal in de studeerkamer van haar vader. Haar hoofd was leeg, zonder een enkele gedachte. In elkaar gedoken zat ze in haar vader's leuningstoel. Dan plotseling kon ze opstaan, de oogen gejaagd, de handen gedrukt tegen haar mond om niet luid te gillen: „Ik heb 200 vader's dood verhaast... hij mocht geen emotie hebben!" En ze gilde dit uit tegen Nancy die haar tot kalmte dwong, lief, troostend zeide dat Evie's vader al reeds lang 'n hartkwaal had... 't was toch gebeurd! Maar ze schreeuwde 't uit tegen Nans dat Nans haar niet storen moest... ze bleef alleen t.. En als 'n gewonde vogel na zoo'n smartscène, dook ze weer weg in 't hoekje van de sofa... Nans begreep dat 't zoo niet voort kon gaan... Het oude huis werd verkocht, Eva kon wel goed financieel blijven leven gelukig... En Nans wilde weer naar haar nichtje gaan, haar vatten bjj de tengere schouders en smeeken met haar mee te gaan... In de stille studeerkamer brandde de lamp. En Eva stond midden in 't vertrek... met 'n vreemde lach op 't gelaat... Ze had in 't laboratorium van haar vader morphinepoeders gevonden en ze schudde de witte poeders in 'n glas, wilde ze oplossen in water... en dan glijden uit het leven... stil... wég... Geen leed meer... geen wroeging... geen strijd ... Maar als vastgeklonken bleef ze staan. Nans stond eensklaps naast haar, wierp *t glas tegen den grond dat rinkelend brak... 201 „Eva... wat wilde je doen? Hoe laf!" Ze strekte de handen naar Evie uit, die achteruit week... Maar Nancy trok 't nichtje naast zich op de sofa. «Zou je denken dat je in je vaders geest handelde Eva? Oom, die zelf zoo 'n felle levensstrijd heeft gevoerd... en toch ook strijden bleef ?" «Nans... o Nans!* bracht ze heesch uit." „Wees flink Eva! 'n Vrouw... Ga met mij mede... ik ook ben eenzaam Evie... en later vinden wij 'n levensdoel... ik, mijn werk op maatschappelijk gebied ... jij in je kunst... je muziek... Dan zijn wij menschen Evie, niet om heen te gaan vóór de dood ons roept... er lijden zoovelen met jou... heb de moed Evie om te leven..." Er was 'n lange stilte... En toen, voor 't eerst na al die dagen, schreide Eva lang zonder ophouden bijna... Bij 't venster, waar stervend avondrood door naar binnen vloeide, stond de kleine wat misvormde figuur van Nans. Ze was dankbaar dat eindelijk Eva schreide, dat haar smart gebroken was... Ze wist geen beteren troost dan Evie zoo maar stil te laten in volkomen rust van de stille kamer... totdat haar stem Nans zou vragen om raad te geven.... 202 En Eva riep 't nichtje... «Wat is er Evie ?" Ben je nu wat gekalmeerd «Ik zal met je mede gaan Nans en om later, o nu nog lang niet begrijp je, weer iets te maken van mijn leven nu kan ik nog niets vaststellen Nans «Goed Evie!" zeide Nans ontroerd, de koude handen drukkend in de hare. Het was 'n warme broeiende Augustusdag toen Eva en Nans samen het oude huis verlieten voor altijd om samen op kamers in Den Haag te gaan wonen. Voor 't laatst drentelde Eva het huis door ... En haar moe geschreide-oogen keken rond naar elk plekje... zij had behoefte om zoo lang mogelijk nog in 't huis te blijven totdat Frederik aan zou kondigen «Dat het rijtuig voor was!" En ze huiverde om die woorden Naakt en leeg deden de kamers. Het grootste gedeelte der meubels was verkocht Alleen haar vaders schrijftafel en haar eigen meubels nam zij mede Toen werd de deur opengeworpen en sprong de hond tegen Evie aan, zijn kop strijkend' langs haar afhangende hand.... 203 „O beest.... o, lief beest, jij gaat met 't vrouwtje mee... En haar hoofd tegen de ruige vacht van haar trouwen kameraad steunend, bleef ze zoo zitten langen tijd — Totdat een rijtuig aanratelde over het kiezel en Nans haar riep — Een oogenblik overzag zij de leege studeerkamer van haar vader ... toen, met al de kracht die in haar was, volgde zij Nans.... Dankbaar-ontroerd nam Frederik afscheid ... hij zou bij andere menschen komen als huisknecht, dat had Eva bewerkt... Zij glimlachte, 'n stille glimlach ... en drukte zijn hand. En Nans begreep, doorgrondde hoe zwaar deze laatste dag in *t dorp voor Eva was. Ze ging in het rijtuig, toen zette de koetsier het paard aan ... »De Rusthoek" was aan haar oogen onttrokken voor altijd.... het huis, waar zij het grootste geluk en de diepste smart had leeren kennen, om verder alleen het leven in te gaan... EINDE.