ROMEINSCH NIJMEGEN (MUSEUM RAMSTRAAT 45) DOOR Dr. J. H. HOLWERDA NV. UITGEVERS-MIJ „DE GELDERLANDER' NIJMEGEN ROMEINSCH NIJMEGEN (MUSEUM RAMSTRAAT 45) DOOR Dr. J. H. HOLWERDA N.V. UITGEVERS-MIJ „DE GELDERLANDER" NIJMEGEN Romeinsch Nijmegen Er zijn weinig plaatsen, waar, bij gebrek aan bovengrondsche ruïnen, de bodem zóó duidelijk de geschiedenis van het Romeinsche 'verleden bewaard heeft als Nijmegen, zeker het voornaamste centrum der Romeinen in ons land. De tegenwoordige stad ligt, gelijk bekend, wat haar westelijk deel betreft, op den vlakken rivierwal, doch stijgt naar het Oosten toe, zoodat het oude stadsdeel en het Valkhof, de burcht, die zijn oorsprong heeft in den bouw uit Karolingischen tijd, op rfc 30 M. hoogte gelegen zijn; verder naar het Oosten loopt de heuvel dan nog tot ruim 60 M. op. Deel van den versierden bovenrand van een Romcinscheu bronzen pot (Eigendom gemeente Nijmegen) Ongeveer 50 jaar geleden begon de meer intense bebouwing van Nijmegens buitenwijken, in de eerste plaats die van de heuvels ten O der oude stad en het was een gelukkig toeval, dat zich daar al spoedig een vermogend oud-industrieel, de heer G. M. Kam, vestigde, die uit liefhebberij zooveel mogelijk alles verzamelde, wat de brandgraven in uitgestrekte Romeinsche grafvelden hier vlak ten O. van de oude stad, bij die gelegenheid ontdekt, aan GRAFVELDEN IN HET OOSTEN DER STAD 3 voorwerpen, den dooden in het graf medegegeven, opleverden. Naast zijn rijke collectie, bevat ook het Nijmeegsche Gemeentemuseum en dat van- de Paters Jezuïeten zeer belangrijke vondsten uit deze grafvelden. In de eerste plaats is het de ceramiek, welke hier op den voorgrond treedt, zoowel direct uit het Zuiden geïmporteerde zuiver Romeinsche als vooral ook z.g. Belgische waar, eenerzijds een nabootsing van Romeinsche terra-sigillatavormen, anderszijds rechtstreeks afkomstig van de inheemsche z.g. la Tène cultuur, zooals die o.a. aan den Rijn en in de Marnestreken wordt gevonden. Deze laatste soort in haar talrijke vormvariaties en haar eigenaardige ontwikkeling van terra-rubra en terra-nigra is feitelijk nergens zoo talrijk vertegenwoordigd als in deze Nijmeegsche grafvelden. Ook het typische inheemsche Bataafsche aardewerk komt hier vrij talrijk voor, in dezelfde brandgraven tezamen met bovengenoemde soorten. De hier genoemde ceramiek nu komt volkomen overeen met wat verschillende, met zekerheid gedateerde nederzettingen in het Rijnland, het Augusteïsche Haltern, het Claudisch-Neronische Hofheim, aan vondsten hebben opgeleverd. Deze uitgestrekte grafvelden zijn dus, ruim genomen, in de eerste helft van de le eeuw na Chr. te dateeren. Zij nemen een aanvang vrijwel direct oostelijk van het vroegere Hunerpark, dat zelf oostelijk van het Valkhof was gelegen en als men nagaat', wat uit de verschillende gedeelten van deze grafvelden voor den dag is gekomen, dan meent men daarin een chronologische ontwikkeling in' een richting ongeveer N.W.-Z.O. waar te nemen. Als dus de aanvang van deze grafvelden in het W. van dit terrein ligt, is het wel zeer waarschijnlijk, dat de nederzetting, waarbij zij behoorden en vanwaar zij dus zijn uitgegaan, nog westelijker heeft gelegen, d.w.z. in het Hunerpark en het aangrenzende Valkhof, dat eenmaal met dit parkterrein één geheel schijnt te hebben uitgemaakt. VALKHOF EN HUNERPARK Nu heeft reeds jaren geleden de Nijmeegsche archivaris Daniëls in een artikel in de Oudheidkundige Mededeelingen van het Rijksmuseum van Oudheden Deel ïï1 , N.R medegedeeld, hoe opgravingen op het Valkhof, die een onderzoek der Karolingische burcht ten doel hadden, verschillende afvalgaten met dezelfde vroeg-eerste-eeuwsche ceramiek voor den dag brachten als in die grafvelden gevonden wordt. En bij het graven van de groote toegangswegen naar de nieuwe Waalbrug, dwars door het Hunerpark heen, waarbij helaas de mogelijkheid tot een systematisch onderzoek uitgesloten 4 bleek, doch waarbij Daniëls toch zooveel mogelijk nog. observaties verrichtte, kwamen eveneens in grooten getale dergelijke afvalkuilen uit deze zelfde periode voor den dag. De aard van deze zeker uitgebreide nederzetting liet zich dus wel niet met zekerheid vaststellen, maar het feit, dat van eenige militaire aanleg geen spoor werd gevonden en dat er ook geen bepaalde belangrijker gebouwen werden aangetroffen, schijnt ons het recht te geven te veronderstellen, dat men hier. slechts met een vrij primitieve burgernederzetting te doen heeft, waarbij dan ook die zoo talrijke kuilen met mest en afval het best passen. Hier in den omtrek van het Hunerpark heeft dus klaarblijkelijk reeds kort vóór den aanvang onzer jaartelling, in een primitieve nederzetting, doch in het bezit van een zeer ontwikkeld, grootendeels op Romeinsch import gebaseerd gebruiksgoed, een zeker vrij dichte bevolking gewoond, waaraan die uitgestrekte grafvelden vdak ten Oosten ervan zijn toe te schrijven. Kort na het midden van de eerste eeuw breken niet slechts die grafvelden plotseling af, maar verdwijnt klaarblijkelijk pok die geheele nederzetting; uit de eerst volgende eeuwen schijnt, naar Daniëls' waarnemingen, in deze afvalkuilen geen stuk aardewerk meer te vinden. Wij zullen straks zien hoe de verklaring hiervoor voor de hand ligt. OPPIDUM BATAVORUM Want op nog een geheel ander punt van het Nijmeegsche land treden de vondsen uit deze vroeg-Romeinsche periode in groote hoeveelheid voor den dag en wel op den heuveltop van den Kopschen Hof boven Ubbergen, welke zich daar tot ruim 60 M. hoogte verheft. Aan den voet daarvan, aan den kant van de Betuwe, ontdekte schrijver dezes namelijk jaren geleden een ouden hollen weg, geheel met brandgrond en scherven uit den tijd omstreeks het midden van de le eeuw na Chr. aangevuld. Deze weg leidde naar het plateau op den heuveltop en opgravingen daar gedurende een aantal jaren ondernomen en uitvoerig in genoemde Mededeelingen van het R. M. v. O. (II) beschreven, stelden hem in staat de overblijfselen van een sterken burcht bloot te leggen. Een typische inheemsche ringwal was het: kolossale walmuren uit hout en aarde gebouwd, omgaven vlak aan den rand van de ± 60 M. hooge berghelling naar de Betuwe, ongeveer in een driehoek, een aanzienlijk plateau, waarop slechts één straat, met steenen geplaveid, van een poort aan den noordelijken opgang naar een in het Zuiden voerde. Aan 5 die straat lagen in twee rijen de vrij primitieve, uit hout gebouwde huizen, meestal vierhoekig, hoewel onregelmatig van vorm, wier balkfundamenten hun sporen in den bodem hadden achtergelaten. Daarnaast lagen er ook eenige van meer ovalen vorm, waarvan de wanden door zware palen werden gestut, herinnerend aan de woningen, die wij ook reeds van elders als die van Germaansche stammen kennen. Ja, in het midden van den geheelen burcht lag, op een dergelijke wijze gebouwd, een groote rondbouw, die ongetwijfeld een heiligdom of huis van een stamhoofd geweest moet zijn. Buiten deze straat en haar huizen was de rest van de burcht niet met vaste gebouwen bezet; hij kon dus als het noodig was, tijdelijk een talrijke bevolking tot schuilplaats dienen. Het was ongetwijfeld een vluchtbureht, zooals die b.v. in het Taunusland en Hessen, het land der Chatten, welbekend zijn; o.a. Mattium, de hoofdplaats der Chatten op den Altenburg bij Niedenstein weergevonden, is een dergelijke burcht geweest. Dat die overeenkomst geen toeval is, blijkt wel uit Tacitus' mededeeling, hoe de Bataven eenmaal deel hadden uitgemaakt van den stam der Chatten. Immers, dat het alleen maar Bataven geweest kunnen zijn aan wie hier in deze buurt en in dezen tijd zulk een inheemsche burcht kan hebben behoord is op zichzelf reeds duidelijk. De vondsten, bij deze opgravingen gedaan, vertoonen toch wederom precies hetzelfde aardewerk als dat, hetwelk wij boven uit die grafvelden en de nederzetting uit de omgeving van het Hunerpark beschreven. De Bataven, die daar dus hun uitgebreide nederzetting hadden gehad, bouwden hier op het hoogste punt van den heuvel hun machtigen vluchtbureht, die daar dezen ouden bondgenooten der Romeinen tot bolwerk diende. Eerst in de laatste jaren is gebleken, hoe zuidelijk, buiten deze burcht, vlak achter het bekende „Zwaantje", aan den Berg en Dalschen weg, ook nog een kleine primitieve dorpsaanleg moet hebben gelegen, niet ongelijk waarschijnlijk aan die van de groote nederzetting bij het Hunerpark en blijkens de gevonden voorwerpen uit denzelfden tijd. Ook in deze burcht zelf vangt het aardewerk, dat met zijn grootendeels Romeinsch karakter bewijst, hoezeer dit volk hier onder Romeinschen cultuurinvloed stond, kort vóór Chr. geb. aan en breekt, evenals in het Hunerpark en de genoemde grafvelden vrij kort na het midden van de le eeuw plotseling af. Toen nam dus het bestaan van dezen burcht een plotseling einde en tal van brandsporen in den bodem verhalen ons hoe dit einde gekomen is. Wanneer wij dan bij Tacitus lezen, hoe op het laatst van den Batavenopstand van 69, waarvan wij het verloop en het voor 6 de Bataven ongelukkige einde, hier niet behoeven te verhalen, Civilis uit de buurt van Xanthen naar de Betuwe trok en „niet durvende de burcht der Bataven met de wapenen te verdedigen naar de Betuwe vluchtte met medeneming van alles wat draagbaar was en na het overige in brand te hebben gestoken", dan kan het wel niet anders of wij zien hier dat door de Bataven zelf verwoeste oppidum voor ons. Hiermede is dan dit bolwerk der Bataven, die, ook ten behoeve van het Romeinsche rijk, tot vóór den opstand hier de verdediging van de Rijngrens hadden gevormd, voor goed verdwenen. Geen vondsten uit lateren tijd dan het jaar 70 komen op deze terreinen voor. CASTRA LEG. X Maar die vroegere verdedigers van de Romeinsche Rijngrens waren thans onderworpen vijanden geworden. Wij begrijpen, dus hoe wij, op nog geen 400 M. ten W. van den verwoesten burcht, juist tusschen dezen en de grafvelden van die vroegere nederzetting in het Hunerpark, de overblijfselen hebben kunnen blootleggen van een kolossale Romeinsche vesting, die juist omstreeks dezen tijd een aanvang moet hebben genomen. Bij rioleringswerken in den Huijgensweg meende de heer Daniëls een diepe spitse typisch Romeinsche vestinggracht te onderscheiden, een fossa fastigata, en toen we deze bij onze opgravingen verder vervolgden, bleek ze een vierhoekig vestingterrein van ongeveer 28 H.A. grootte te omvatten; Museum Ramstraat met Broersweg en Beekmansdalsche Bergweg en 't tusschenliggende gedeelte van den Berg en Dalscheweg omsluiten met elkaar dit kolossale terrein. De vierde, noordelijke zijde van de vesting werd beschermd door den stellen bergwand langs den Beekschen weg, waarmede de heuvel plotseling naar de oude rivier afvalt; had aan die ééne zijde langs den bergrand een steenen muur geloopen, binnen langs de grachten vonden wij de sporen van een walmuur uit hout en aarde gebouwd. Op één plaats, juist tegenover de Jan van Goyenstraat, kon ook nog de afteekening van een houten poortgebouw worden weergevonden, terwijl overigens nog slechts van het uit steen gebouwde praetorium, het hoofdkwartier aan den Huijgensweg bij den Ubbergschen veldweg, de geringe overblijfselen voor den dag werden gebracht, nauwelijks genoeg om er den plattegrond van te kunnen reconstrueeren. Voor een verdere ontgraving van deze vesting bestond, helaas, geen mogelijkheid meer; bijna het geheele terrein toch werd, behalve door de langs de wegen gebouwde villa's en andere gebouwen, ingenomen door het 7 7 park eh de speelvelden behoorende bij het Canisiuscollege, welke juist in aanleg waren en waar voor ons dus de toegang was gesloten. Intusschen heeft de heer Daniëls toch nog tijdens den aanleg dier nieuwe straten hier op meerdere plaatsen details van den vestingaanleg vastgelegd en o.a. ook een zeer interessante gemetselde cloaca weergevonden. De groote afmetingen van de vesting alleen reeds bewijzen, dat wij hier niet met een gewoon castellum, doch met een groote Grafsteen van een soldaat van het te Nijmegen gelegerde 10e legioen (Eigendom gemeente Nijmegen) legioensvesting te doen hebben en talrijke gestempelde bouwmaterialen,, hier overal gevonden, vertellen ons, dat het het. Xe legioen was, hetzelfde waarvan verscheidene grafsteenen en altaren in de Gemeenteverzameling ons in hun opschriften melding maken, hetwelk deze vesting had gebouwd. Dat was volgens Tacitus' verhaal een van de legioenen, die Cerialis, den onderwerper der Bataven, te hulp waren gekomen. Vlak bij de oude vernielde burcht der overwonnen Bataven heeft zich dus het overwinnende Romeinsche leger gevestigd. Het Xe legioen, dat ons van nu af ook als een der Nederrijnsche legioenen wordt genoemd, 8 Helmmasker, een der mooiste bezittingen van het Rijksmuseum-Kam beheerschte thans het gebied der nu vijandige Bataven. Enkele grafvelden, eveneens bij de stadsuitbreiding voor den dag gekomen, doch nu verder naar het Z.O., bij het R.K kerkhof en aan den Broersdijk, terzijde van de vesting, brengen ons de ceramiek uit de laatste tientallen van jaren der le eeuw; zij behooren dus ongetwijfeld aan de Romeinsche bezetting van deze vesting. Ook onder de grafvondsten, welke op verschillende plaatsen van de binnenstad gedaan 9 zijn en met gröote zorg in de Gemeenteverzameling zijn bijeengebracht, waar zij beter dan iets bewijzen, dat daar zeker geen woonplaatsen of nederzettingen uit Romeinschen tijd te zoeken zijn, gelijk men vroeger meende, komen er een aantal uit deze zelfde periode voor. Had de Batavenopstand en de aanleg van deze vesting in 70 na Chr. een plotseling en volkomen einde gemaakt aan de Bataafsche nederzetting en haar burcht hier en zagen wij ook de daarbij behoorende grafvelden op dat oogenblik plotseling afbreken, die latere grafvelden, welke bij de vesting behooren en ook het materiaal in deze zelf gevonden, eindigt eveneens plotseling slechts weinige jaren na het jaar 100. Dan is het blijkbaar ook met die Romeinsche militaire bezetting hier gedaan en dat verwondert ons niet, aangezien wij uit de literatuur kunnen opmaken, dat in een der eerste jaren van de 2e eeuw het garnizoen hier, de legio X, naar Dacië werd overgeplaatst. Toen is blijkbaar het geheele heuvelplateau oostelijk van Nijmegen, die heuvels, waarop zich de geschiedenis van Bataven en Romeinen gedurende de geheele eerste eeuw vrijwel uitsluitend had geconcentreerd, blijvend verlaten; uit de eerstvolgende eeuwen komen hier geen vondsten van welken aard ook meer voor. Keizer Trajanus heeft dan ook op dit belangrijke punt aan den Nederrijn een geheel ander soort nederzetting gevestigd, in een geheel ander gedeelte der tegenwoordige stad Nijmegen. ULPIA NOVIOMAGUS Wanneer wij op de kaart zien hoe de stad hier gelegenis aan de breede rivier, juist waar de Waal, met een bocht uit het Noorden komende, naar het Westen afbuigt, dan kan het ons niet verwonderen, dat er in het lage stadsdeel ten W. in den loop der jaren een breede strook gronds is afgespoeld, zoodat een groot stuk van wat destijds land was, thans in de rivier ligt. Bij dat wegspoelen zijn in de vorige eeuwen tal van Romeinsche overblijfselen bloot gekomen; muurwerk, beeldhouwwerk, inscripties en tallooze kleine voorwerpen, waarover wij, helaas, slechts weinige, betrekkelijk vage, berichten bezitten, doch waarvan althans een gedeelte in de Gemeenteverzameling van Nijmegen bewaard is gebleven. Wat wij intusschen hiervan weten is zeker voldoende om te bewijzen, dat hier een belangrijke, ten deele uit steen gebouwde nederzetting in Romeinschen tijd gelegen heeft. Doch ook hier is ons de stadsuitbreiding in het begin van deze eeuw te hulp gekomen. Daardoor immers werden westelijk van de oude stad uitgestrekte grafvelden, welke 10 Nijmegens archivaris te danken, dat wij thans ook in staat zijn daarover althans met iets meer zekerheid te spreken. In de fundamentsleuven voor de nieuwe gebouwen, welke hier moesten verrijzen, wist hij nog allerlei bijzonderheden te constateeren en door een opgraving onder zeer ongunstige omstandigheden ondernomen, ontdekte hij de grondslagen van een dubbelen tempel, binnen zuilenhallen gelegen. Op een andere plaats vond hij schervenmassa's, die slechts als afvalshoopen eener pottenbakkerij te verklaren waren. Deze gegevens, gevoegd bij de berichten over die vroegere vondsten hier in de buurt gelegen waren en onmogelijk anders dan tot deze nederzetting behoord kunnen hebben, voor den dag gebracht en hun inhoud voor zeker het grootste deel bewaard. Een aantal grafvondsten tusschen de huizen in de binnenstad gedaan, schijnen er op te wijzen, dat zich de grafvelden uit deze periode ook nog naar deze zijde hebben uitgestrekt. De ongelooflijk rijke verzameling, vooral van aardewerk, uit deze grafvelden in het Westen afkomstig, vertoont een ononderbroken reeks van voorwerpen van het laatst van de eerste tot omstreeks het midden van de derde eeuw toe; de dateering der nederzetting wordt ons dus hierdoor gegeven. En wat haar aard betreft, is het aan in de rivier en aan den oever daarvan, getuigen van de belangrijkheid der nederzetting, ontstaan omstreeks 100 na Chr., den tijd toen Trajanus hier de bezetting van de vesting op den Hunerberg terug nam. De Peutingerkaart, de bekende oude Romeinsche reiskaart, noemt ons hier, op deze plaats tusschen Rijn en Maas, den naam van dit Romeinsche Nijmegen; Noviomagus staat er en meerdere grafinscripties van Bataafsche burgers in Romeinschen dienst, o.a. in Rome gevonden, spreken ons meer volledig van „Ulpia Noviomagus". Deze naam zegt ons voldoende. Het was keizer ülpius Trajanus, die klaarblijkelijk, toen weer meer en meer vreedzame tijden waren aangebroken, deze nederzetting, welke hier sedert het laatst van de eerste eeuw begon te ontstaan tot Romeinsche kolonie verhief, evenals hij iets verder den Rijn op, omstreeks denzelfden tijd, Colonia Trajana, Xanthen, heeft gesticht. Deze Bataafsch-Romeinsche kolonie Ulpia Noviomagus heeft hier dan, blijkens de vondsten in die grafvelden, nog tot een heel eind in de 3e eeuw voortbestaan. Dat er in dien zelfden tijd ergens in de buurt van Nijmegen ook nog een klein Romeinsch castellum met militaire bezetting gelegen heeft, is zeer waarschijnlijk. De vondsten van Romeinsche bouwmaterialen met legioensstempels doen dit vermoeden opkomen. Tot dusver 11 is het echter nog niet gelukt het terug te vinden. Tegen het midden van de 3e eeuw breken in de grafvelden van Ulpia Noviomagus de vondsten plotseling af, omstreeks denzelfden tijd, waarin de Germanenstammen uit het Oosten ook aan den Duitschen Rijn zooveel verwoesting aanrichten en de Romeinsche Limes voor goed wordt opgegeven. Het is hetzelfde tijdstip, waarop ook overal elders in Nederland de Romeinsche cultuur wordt vernietigd en het Romeinsche leven ophoudt. Ons land wordt blijkbaar door de Romeinen geheel prijs gegeven; de taalgrens door België schijnt wel ongeveer de grens aan te geven tot waar Rome zich naar het Zuiden terugtrok. Het Romeinsche Nijmegen lag van toen af verlaten; ook de geromaniseerde Bataven schijnen hun vroegere overwinnaars te zijn gevolgd. DE VIERDE EEUW Eén keer nog constateeren wij een poging der Romeinen om zich hier weer te vestigen en het zijn alweer de grafvelden die ons dit verhalen. Op dezelfde plaats, waar wij op den heuvel vlak ten O. van de oude stad die vroegere grafvelden vonden, die met het jaar 70 afbreken, ja gedeeltelijk zelfs over die oude graven heen en verder ook op eenige punten in de tegenwoordige stad zelf, zijn een beperkt aantal brandgraven voor den dag gekomen, welke een ceramiek bevatten, die duidelijk de 4e eeuw na Chr. verraadt. Tusschen beide soorten graven ligt dus een tijdsruimte van ongeveer 250 jaren, waaruit daar op de oostelijke heuvels der stad geen vondsten bekend zijn. En merkwaardigerwijs zien we nu ook in dezelfde buurt van Hunerpark en Valkhof, waar wij de resten der oude nederzetting aantroffen, welke die vroege grafvelden deed ontstaan, naar Daniëls' waarnemingen, na eenzelfde tijdslacune ook weer de sporen van een dergeüjke nederzetting optreden, met fragmenten uit diezelfde late periode der 4e eeuw. Nadat dus de streek der oudste vestiging op deze heuvels, gedurende het bestaan der Colonia Ulpia Noviomagus verlaten gelegen had, keerden ongeveer een eeuw na haar verwoesting de Romeinen terug naar dezelfde plaats, waar bij den aanvang, in het begin onzer jaartelling bij die Bataafsche bevolking Romeinsche beschaving had gebloeid. Deze terugkeer is ongetwijfeld in verband te brengen met den aanleg van een klein Romeinsch castellum uit dezen zelfden . tijd, vlak ten Z. van Nijmegen op Heumensoord ontgraven, klaarblijkelijk aan den weg, die langs de Maas uit het Zuiden kwam en verder met de enkele berichten der oude literatuur omtrent een veldtocht van keizer Julianus naar deze streken. 12 In alle geval is echter deze laatste Romeinsche nederzetting in Nijmegen slechts van geringe beteekenis geweest; reeds vóór het einde der 4e eeuw moet zij zeker weer zijn opgegeven; daarna vindt men hier feitelijk niets meer. Merkwaardig is het alleen dat vondsten in een der grafvelden in de binnenstad een overgang schijnen te vormen van laatRomeinsche tot vroeg-Frankische beschaving. HET MUSEUM VAN ROMEINSCH NIJMEGEN Groot is de bloei geweest der Romeinsche beschaving in dit centrum Nijmegen, zoowel in den tijd der kolonie Noviomagus als reeds daarvoor. In den omtrek lagen zeker verschillende weelderige landhuizen, zooals de groote villa, die op den Kloosterberg bij den Piasmolen werd ontgraven of de kleinere bij Overasselt; ook verschillende losse vondsten, oostelijk op de heuvels in de richting van Berg en Dal, doen de aanwezigheid van zulke villae vermoeden. Daar vlak in de buurt lag ook aan de Holdeurn een zeer belangrijke pannenbakkerij, waarin vooral in de 2e eeuw voor verschillende Romeinsche legerafdeelingen de bouwmaterialen werden gebakken, gelijk de vele legioensstempels o.a. van de Legio XXX en de Exercitus Germaniae op tal van pannen en tegels daar gevonden ons verhalen en ter zelfder plaatse bakte ook waarschijnlijk een pottenbakkerij in het laatst van de le eeuw en in de 2e eeuw haar karakteristieke aardewerk; een altaartje met inscriptie, gewijd aan Vesta noemt hier een Julius Victor als meestér-pottenbakker. Rijk is verder ook het import van Romeinsch aardewerk, van glaswerk, in vroegeren tijd vooral uit het Zuiden, later ook uit de bekende Keulsche fabriekjn afkomstig; en in het bijzonder de rivier de Waal heeft ons verder tal van voorbeelden van de fijne Romeinsche metaalindustrie bewaard, prachtstukken der Capuaansche bronsindustrie of later vooral meer inheemsche producten. Dit alles wijst niet slechts op de groote beteekenis, welke Nijmegen in die oude tijden als voorpost der Romeinsche cultuur heeft gehad, doch het maakt tevens, dat men op weinig plaatsen in het gebied der oude Romeinsche wereld zóó sterk den indruk ondergaat van de geweldige hoogte, waartoe het kunsthandwerk der Romeinsche provincie het in de eeuwen vlak na Chr. geb. heeft gebracht. Nu door samenvoeging van Rijks- en Gemeenteverzameling in het gebouw in de Museum Kamstraat feitelijk eerst het Museum 13 van Romeinsch Nijmegen is ontstaan, waarin beide collecties elkaar zoo bijzonder wel aanvullen, terwijl maquettes van het Nijmeegsche heuvelterrein de juiste plaats aangeven, waar de in het bovenstaande beschreven vestingen, nederzettingen en grafvelden precies hebben gelegen, moge meer dan tot ■ dusverre de belangstelling van stadgenoot en vreemdeling worden gewekt voor de oudste geschiedenis dezer oudste stad van ons land en de hooge kunstbeschaving die er eenmaal heerschte. 14