■ VOEDING VAN DEN _ ZUIGELING KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2229 4687 Ex Libris Ir. Drs. Drs. H.W.H. Haaksma (n. 14 III1928) De VOEDING van den ZUIGELING NAAR EEN GIDS VOOR MOEDERS SAMENGESTELD IN OPDRACHT VAN DEN NEDERL. BOND TOT BESCHERMING VAN ZUIGELINGEN EN DE NEDERL. VEREENIGING VOOR KINDERGENEESKUNDE VERSPREIDING DOOR DE LEVENSVERZEKERING MIJ NILLMIJ TE »S GRAVENHAGE INLEIDING. VOORKOMEN IS BETER DAN GENEZEN! Van harte hopen wij, dat Uw baby een goede gezondheid geniet, met graagte drinkt en de nachten rustig slapend doorbrengt Het doel van dit boekje is U te helpen voor het welzijn van Uw kind te waken. Gezond geboren kinderen kunnen gezond blijven, indien geen fouten bij hun verzorging worden gemaakt. In den regel geschiedt zulks niet met opzet, doch doordat de moeder, vooral indien zij nog jong en onervaren is, niet weet, hoe zij moet handelen. Ook zijn er in den loop der jaren vele gebruiken ontstaan, die niet goed zijn en waartegen dus gewaarschuwd dient te worden. De in dit boekje opgenomen raadgevingen en wenken, uitsluitend bestemd voor toepassing bij de verzorging van den gezonden zuigeling, steunen op de veelzijdige en langdurige ervaring van een groot aantal kinderartsen. Ziet Uw baby er wat minder fleurig uit, dan U van hem (haar) gewend*is, raadpleeg dan den dokter. Het is altijd beter te vroeg den dokter op te zoeken dan te laat. 3 BETEEKENIS DER BORSTVOEDING. VOEDINGSSTOORNISSEN. SCHIJN BEDRIEGT VAAK. Het toepassen van eene juiste voedingswijze is voor den zuigeling van de allergrootste beteekenis. Het jeugdige kind moet niet alleen leven, maar ook groeien. Vele zuigelingen, die ziek worden, lijden aan voedingsstoornissen, als gevolg eener ondoelmatige voedingswijze. Zoowel de dagelijksche ervaring als het wetenschappelijk onderzoek leeren, dat de beste voedingswijze is de voeding aan de borst van de moeder. De sterfte onder de fleschkinderen is veel grooter dan die onder de borstkinderen. De eersten zijn veel vaker ziek en minder bestand tegen ziekteoorzaken dan de laatsten. Zelfs op lateren leeftijd zijn kinderen, die door de moeder gezoogd werden, veelal gezonder dan zij, die deze voedingswijze moesten ontberen. Voor vele zieke zuigelingen is moedermelk een krachtig, dikwijls onmisbaar, geneesmiddel. Men moet zich dan ook niet laten verleiden een dik, schijnbaar gezond uitziend, fleschkind gezonder te achten dan een 4 minder dik borstkind. Geheel ten onrechte wordt zoo dikwijls beweerd, dat het zog eener moeder niet deugdelijk is en dat het kind van haar „zenuwachtigheid" kan afzuigen. De meeste moeders zijn gedurende langer of korter tijd in staat haar kind zelf te voeden. Zij, die dit niet lang kunnen volhouden, moeten bedenken, dat de gezondheid en levenskracht van haar kind het best bevorderd kunnen worden door het zoogen zoo lang mogelijk, zij het desnoods onder toediening van een bijvoedsel, vol te houden. Indien de moeder buitenshuis werkzaam moet zijn, kan ze haar kind toch eenige keeren daags zelf voeden. Het is de plicht van eene moeder haar kind de moedermelk te geven, waarop het recht heeft. Alleen op raad van een dokter en van niemand anders late men borstvoeding geheel of gedeeltelijk na. 5 HOE BIJ 'T ZOOGEN TE HANDELEN. REINHEID. DOORZETTEN OVERWINT DE MOEILIJKHEDEN. Vóór dat de moeder het kind de borst geeft, reinige zij met een schoon watje met zuiver water den tepel; deze reiniging herhale zij na het zoogen. Elk watje mag slechts éénmaal gebruikt worden. Zij kan zoowel in liggende houding (te bed), als in zittende houding aan het kind de borst geven. Bij het zoogen zoeke de moeder een rustig plekje op waar niets de aandacht van het kind afleidt. Zij moet zich rustig en kalm houden en al haar aandacht op het kind vestigen. Het kind moet gemakkelijk op den arm der moeder rusten en zóó worden aangelegd, dat het den tepel en omgeving geheel in zijn mondje heeft. Daarbij moeten de neusgaatjes vrijblijven, doordat de moeder ter plaatse de borst wat terugdrukt. Het zoogen gaat niet altijd even gemakkelijk en wel, doordat vele kinderen het zuigen eerst nog goed moeten leeren of doordat zij wat traag zijn, vooral indien het 6 zog niet spoedig toeschiet. De moeder moet dan geduld hebben, zich niet zenuwachtig of angstig maken, doch het kind op vaste tijden — zie hieronder — aanleggen en het bij het zuigen behulpzaam zijn door met de hand krachtig over de borst te strijken in de richting naar den tepel. GEDULD EN VOLHARDING. Het is van belang, dat deze oefeningen in het zoogen reeds eenige turen na de geboorte van het kind of uiterlijk den volgenden dag aanvangen en dat het kind niet eerst suikerwater of kunstmatig voedsel krijgt. Het kan geen kwaad, dat het kind de eerste paar dagen niets of weinig bij de moeder drinkt, en het is een zeer gewoon verschijnsel, dat haar zog pas na eenige dagen toeschiet. Ook komt het nog al eens voor, dat de hoeveelheid zog eenige dagen of weken na de geboorte van het kind, vooral kort nadat de moeder het kraambed verlaten heeft, vermindert, waardoor het kind minder voldaan wordt. Indien men dan, zonder het kind ander voedsel te geven, met geduld en volharding de borstvoeding volhoudt, neemt de zogafscheiding in den regel na enkele dagen weer toe. De moeder moet het kind leeren, bij elke voeding ééne borst geheel leeg te drinken, liefst binnen de twintig minuten. Houdt het kind met drinken op, dan moet de 7 moeder zich overtuigen, of de borst leeg is, door deze uit te drukken. Spuit het zog er dan nog uit, dan moet het kind dadelijk weer aangelegd worden. Het kind mag aan de borst niet inslapen. Indien men zoo handelt, dan leert het kind reeds spoedig zelfs een goed gevulde borst binnen een kwartier tijds leeg te drinken. Dit komt de zogvorming ten goede. Het kind heeft voor één maaltijd meestal genoeg aan het zog van ééne borst. Slechts indien dit niet het geval is, dat wil zeggen, indien, terwijl het kind krachtig gezogen heeft, de borst spoedig ledig is, zoodat er geen straal uitgedrukt kan worden en het kind nog teekenen van honger vertoont, mag na de eene borst de andere gegeven worden. Bij den volgenden maaltijd moet dan de laatste borst het eerst gereikt worden. Men vrage het oordeel van den dokter, indien men meent, dat het kind aan de borst niet genoeg te drinken krijgt. 8 WANNEER HET KIND GEVOED MOET WORDEN. Een nachtrust van ten minste 6 uren, 5-7 maaltijden in 24 uur. Men moet het kind overdag op de klok om de 3 uur aan de borst leggen, niet vaker, tenzij de dokter in een bijzonder geval anders raadt. Men moet trachten het kind er aan te gewennen, 's nachts tusschen twee voedingen langer door te slapen, zoo mogelijk 6 uur. Het kind krijgt dan 7 maaltijden in de 24 uur. Is het kind ouder dan een paar weken geworden en geven de borsten bij eiken maaltijd eene flinke hoeveelheid zog, zoodat het kind goed in gewicht aankomt, dan gelukt het dikwijls het kind om de 3J^ of 4 uur te voeden, al of niet met een langere nachtpauze, zoodat het 5 of 6 maaltijden per 24 uur krijgt. Volgt men deze voorschriften op, dan heeft men groote kans een rustig kind te krijgen, dat goed groeit. Het verdient strenge afkeuring een kind, wanneer het tusschentijds gaat huilen, dadelijk weer aan de borst te leggen; daardoor wórdt het lastig en dikwijls ziek. 9 MOEILIJKHEDEN. Doen zich bij het zoogen moeilijkheden voor. dan moet men de hulp van een dokter inroepen. Men doe dat ook, indien men last heeft van kloven of pijn aan de tepels. Het ontstaan daarvan kan men reeds vóór de geboorte van het kind trachten te voorkomen, door gedurende de laatste maanden der zwangerschap de borsten en tepels dagelijks te wasschen met koud water. Zijn de kloven toch ontstaan, dan zal de dokter wellicht een smeerseltje of zalfje voorschrijven of raden een tepelhoedje te gebruiken. Het bevochtigen van den tepel met speeksel is schadelijk. Men verlieze den moed niet, als het zoogen pijn veroorzaakt; voor het welzijn van haar kind wil de moeder die zeker wel dragen. Ook als de tepels te klein of hol zijn of als de moeder pijn of steken in hare borsten voelt, moet zij den dokter raadplegen. Daardoor kan zij zichzelf veel leed besparen. Indien de moeder meent door zwakte of ziekte niet tot zoogen in staat te zijn, moet zij zich eveneens om raad tot den dokter wenden en niet op gezag van onbevoegden handelen. Tepelhoedjes kunnen helpen. 10 VOEDING DOOR EEN MIN. Indien de moeder haar kind niet kan of mag zoogen, zal de dokter in enkele gevallen de voeding door een andere vrouw aanbevelen. Ook dit mag men nooit op eigen gezag of op gezag van onbevoegden laten doen, daar dit voor het kind of voor de gekozen voedster gevaarlijk zou kunnen zijn. Ziekten, als tuberculose en syphilis, kunnen door de voedster op het kind en ook door het kind op de voedster worden overgebracht, LEEFREGELS VOOR DE ZOOGENDE MOEDER. ALCOHOL SCHAADT. VOORBIJGAANDE STOORNISSEN. De zoogende moeder kan hare gewone bezigheden verrichten, doch moet trachten, zich voor groote vermoeienissen te sparen. Ook in hare voeding behoeft zij geen verandering te brengen, indien zij zich daarbij te voren welbevond. Wel is het wenschelijk, dat zij wat meer vocht tot zich neemt dan haar gewoonte was en wel liefst per dag één Liter melk of karnemelk en, zoo noodig, tevens 's morgens en 's avonds een bord pap van zoetemelk, karnemelk of taptemelk; meer is niet noodig en dikwijls niet goed. Het gebruik van sterke dranken, bier, stout, veel uien, 11 prei, knoflook, specerijen en van veel azijn dient haar ontraden te worden. Ook het gebruik van enkele andere stoffen kan wel eens bezwaarlijk zijn voor het kind. Dit zal de dokter in ieder afzonderlijk geval moeten beoordeel en. Men stelle geen vértrouwen in de verschillende middeltjes, die den naam hebben de zogafscheiding te bevorderen. Het beste zogversterkend middel is hetzoogen. Men behoede de zoogende moeder voor sterke gemoedsaandoeningen; schrik, drift, angst, dié een nadeeligen invloed op de zogafscheiding kunnen hebben, hoewel deze in den regel slechts tijdelijk is en bij doorgezet zoogen de zogafscheiding weer verbetert. De kleeding der zoogende vrouw moet zindelijk zijn en mag niet te nauw sluiten, opdat de borsten niet aan druk blootgesteld worden. De borsten moeten dagelijks goed met water en zeep gewasschen worden. Door een schoon doekje, dat veelvuldig verwisseld wordt, op de borsten te leggen, kan men de kleeren tegen nat worden door uitvloeiende melk beschermen. Daarvoor kan men ook lekglaasjes gebruiken. Bij een deel der zoogende vrouwen blijft de menstruatie (maandelijksche periode) tijdelijk weg. Is dit niet het geval, dan kan de moeder toch met het zoogen doorgaan, ook indien het kind tijdens de perioden wat onrustig, minder voldaan is, slechter drinkt, wat spuugt of minder mooie ontlasting heeft. Deze lichte stoornissen komen dan nogal eens voor, doch zijn van voofbij^ gaanden aard. 12 DE GEMENGDE VOEDING. Ook een gedeeltelijke voeding aan de borst heeft, zelfs indien het kind daardoor slechts eene kleine hoeveelheid moedermelk krijgt, groote waarde voor het kind en is meestal beter dan uitsluitend kunstmatige voeding. Indien de moeder zelf wel wat voor het kind te drinken heeft, doch niet zóóveel om het kind uitsluitend te kunnen zoogen, dan moet de kleine naast de borst fleschjes hebben. Men ga daartoe niet over, vóórdat de dokter geraadpleegd is; wellicht kan hij een raad geven, waardoor het kind nog uitsluitend aan de borst kan blijven. Is dit niet het geval, dan zal hij aanraden een klein fleschje nè de borstvoeding toe te geven of één of meer keeren daags de borstvoeding te vervangen door eene fleschvoeding. Soms raadt men dan ook wel eens aan het bij voedsel met een lepeltje te geven, in plaats van uit een flesch, om te voorkomen, dat het kind de borst gaat weigeren. Moedermelk en koemelk samen verdragen elkander zeer goed. 13 DE KUNSTMATIGE VOEDING. ALGEMEENE VOORSCHRIFTEN. Indien de moeder haar zuigeling niet kan of mag zoogen, moet zij het kind kunstmatig voedsel geven. Nogmaals zij er op gewezen, dat geen kunstmatig voedsel, hoe goed het ook in zijn soort moge zijn, kan wed ij veren met vrouwenmelk. Verder bedenke men, dat hoe jonger de zuigeling is, hij des te minder vrouwenmelk kan ontberen. Men trachte derhalve zoo lang mogelijk de kunstmatige voeding — in tegenstelling met de natuurlijke (borst)voeding dikwijls terecht de onnatuurlijke genoemd — te ontgaan en late de beslissing omtrent de noodzakelijkheid van verandering der voeding uitsluitend aan den dokter over. Hij zal ook moeten voorschrijven, welk voedsel het kind mag hebben, hoeveel het moet hebben en hoe dit toegediend moet worden. Het gelukt niet altijd zoo dadelijk een geschikt kunstmatig voedsel voor het kind te vinden, zoodat een dokter wel eens genoodzaakt wordt zijn eens gegeven voorschrift te wijzigen. Men moet zich daardoor niet laten ontmoedigen, doch zijn raad blijven volgen in 14 het belang van het kind en niet luisteren naar wat anderen meen en te moeten aanraden. Men moet geen geloof hechten aan de overdreven aankondigingen, waarmede fabrikanten van verschillende kindervoedsels en kindermeelsoorten hun waar aan den man trachten te brengen. Wat voor het eene kind goed is, deugt niet altijd voor het ander. Men bedenke, dat hierbij niet alleen de leeftijd van het kind, doch ook zijn toestand en gestel een rol spelen, en dat slechts een dokter deze kan beoordeelen. FLESCH en SPEEN. Neem een goede flesch. Hoe flesch en speen te reinigen. Het kunstmatig voedsel wordt den zuigeling gewoonlijk gegeven in een flesch met korte speen. De flesch moet vervaardigd zijn van ongekleurd, doorzichtig glas; zij moet gladde wanden hebben en gemakkelijk gereinigd kunnen worden. De beste flesschen zijn die met grammenverdeeling, gemaakt van Jena- of laboratoriumglas, die niet springen bij verhitting of afkoeling, doch ook de zoogenaamde streepjesflesch is bruikbaar. Het gebruik van een lange slang is geva a r 1 ij k. Men neme dus een speen van stevig elastiek, die niet gauw platgezogen wordt. 15 Kurve voor de gemiddelde gewichtstoename van een zuigeling met als aangenomen geboortegewicht 3300 K.G. GOEDE FLESSCHEN. Met een gloeiende naainaald boort men in den top van de speen een klein gaatje, zóó groot dat, indien men de gevulde, van de speen voorziene flesch het onderste boven houdt, de inhoud er vlug druppelend, en dus niet met een straaltje, uitvloeit. De eerste eisch bij de bereiding en toediening van het voedsel is reinheid. Vóórdat de moeder overgaat tot het gereedmaken en het toedienen van de flesch, moet zij eerst hare handen zorgvuldig wasschen met water en zeep. De flesch moet dadelijk na het gebruik met zuiver water goed schoon gespoeld en daarna met zuiver water 18 gevuld bewaard worden. Eenmaal per dag of vaker, indien er voedselresten in achtergebleven zijn, reinigt men de flesch in heet sodawater met een flesschenborstel, waarna zij goed met zuiver water nagespoeld wordt. De speen moet dadeÜjk na het gebruik van binnen en van buiten met zuiver water afgespoeld en moet onder zuiver water in een toegedekt glas bewaard worden. De speen moet éénmaal daags gedurende 5 minuten uitgekookt worden.. Stof is voor Uw kind gevaarlijk. Zorg voor de grootst mogelijke reinheid. 19 DE KOEMELK. Bij de kunstmatige voeding maakt men gewoonlijk gebruik van koemelk. De daarvoor te gebruiken melk moet afkomstig zijn van gezonde koeien; zij moet versch zijn en vrij van vuil. Vooral des zomers neme men zoo mogelijk 's morgens en 's avonds versche melk. Het gebruik van melk van ééne koe verdient geen aanbeveling, evenmin het gebruik van gepasteuriseerde melk (zoogenaamde flesschenmelk). Men koope de melk bij een goede melkinrichting of bij een zindelijken melkboer. HOE HET VOEDSEL GEREED TE MAKEN. KOEL BEWAREN. Gebruik een maatglas. Zoodra de moeder de melk ontvangt, moet zij het voedsel voor haar kind gereed maken. De volle melk is voor den zuigeling te zwaar, daarom moet zij met zuiver water verdund worden en daarna — of eerst nadat er volgens voorschrift van den dokter eene hoeveelheid suiker of suiker en kindermeel doorgemengd is — in een zindelijk geëmailleerd pannetje gekookt worden. Dit koken moet zorgvuldig geschieden. Is er aan het mengsel meel toegevoegd, dan moet men onder het koken met een zindelijken houten of geëmailleerden lepel roeren. In ieder 20 geval moet het melkmengsel, nadat het aan de kook gekomen is, nog 5 minuten doorkoken. Op deze wijze kan men het voedsel voor een dag tegelijk gereed maken. Zoodra het gereed en afgekoeld is, doet men het in'een zuivere kan, die toegedekt in een pan met koud water in den kelder of op de koelste plaats in huis bewaard wordt. Dit water wordt zoo dikwijls ververscht als noodig is om de melk koel te kunnen houden. Telkens wanneer het kind een flesch moet hebben, neemt men de voorgeschreven hoeveelheid uit de kan, na het mengsel eerst omgeroerd te hebben. Bezit men meer flesschen, dan kan men die ook dadelijk nadat het melkmengsel bereid en eenigszins afgekoeld is, vullen en de gevulde flesschen, met een schoonen doek afgedekt, in een pan met koud water op een koele plaats bewaren. Heeft men een koelen kelder, dan is het ook voldoende de pan of de fleschjes met het kindervoedsel afgedekt op den keldervloer te plaatsen. Bij het afmeten van de melk en het water voor het gereedmaken van het voedsel en bij het afmeten van het melkmengsel bij de vulling der fleschjes maakt men gaarne gebruik van een maatglas met grammenverdeeling, doch men kan dit ook vervangen door een flesch met grammenverdeeling. Deze maat en het glazen of geëmailleerde trechtertje, dat men bij het óverschenken gebruikt, moeten even zindelijk gehouden worden als de fleschjes. 21 HOE DE FLESCH TE KEUREN. Zorg voor de goede temperatuur. Zoodra de tijd daar is, waarop het kind een flesch moet hebben, vult men de flesch, indien dit nog niet geschied was, zoover als noodig is met het melkmengsel. Daarna plaatst men de schoone speen op de flesch en zet deze in een kommetje met heet, niet kokend, water. Indien men de flesch dan regelmatig schudt, is de inhoud spoedig voldoende verwarmd. De melk moet lauwwarm zijn, vooral niet te heet. Om te kunnen beoordeelen of dit het geval is, laat men een paar druppels uit de speen op den rug van de hand vallen. Deze druppels mogen dan niet warm, noch koud aanvoelen. Tevens kan men dan aan deze druppels proeven, of de melk niet zuur geworden is. Nimmer mag men de flesch of de speen aan den mond brengen om de melk te proeven. Hoe de flesch te geven. De moeder laat het kind in de wieg of op haar schoot, op den rug of eenigszins op zijde liggen, brengt de speen in het mondje en houdt de flesch zoo vast, dat de speen steeds met melk gevuld blijft. 22 Verkeerde stand van de flesch. Goede stand. De speen geheel gevuld. Is het gaatje in de speen goed van afmeting, dan drinkt het kind de flesch in een kwartiertje leeg. Is het gaatje te groot, dan drinkt het kind te snel, wat aanleiding tot spuwen kan geven; is het gaatje te nauw, dan moet het kind zich te veel inspannen en duurt de voeding te lang. In het eerste geval moet de speen door een nieuwe vervangen worden, in het laatste geval dient men het gaatje ietwat grooter te maken. Indien het kind onder het drinken plotseling met zuigen ophoudt en gaat huilen, kan de moeder de flesch even wegnemen en het kind wat rechtop houden; er komt dan dikwijls een „boertje" los, waarna het kind weer gretig drinkt. Wil het kind de flesch niet leegdrinken, dan moet het restje uit de flesch weggedaan worden. Nimmer mag men deze restjes b ij een volgenden maalt ij d gebruiken. 23 DE SAMENSTELLING VAN HET VOEDSEL. DE HOEVEELHEID. HET AANTAL FLESSCHEN. Het is niet mogelijk aan te geven, welk melkmengsel en welke hoeveelheid daarvan op verschillende leeftijden voor ieder kind geschikt zijn. Wij schreven reeds hier boven: wat voor het eene kind goed is, deugt niet altijd voor het ander. Wij moeten ons dus tot algemeene voorschriften bepalen. Wat het aantal maaltijden betreft, houde men zich aan de voorschriften op bl. 9 bij de borstvoeding gegeven. Hét kind krijgt 7, 6 of 5 flesschen in de 24 uren; de pauzen tusschen de maaltijden mogen dus niet korter duren dan 3 uren, tenzij de dokter anders bepaald heeft. Gedurende de eerste twee weken na de geboorte geeft men in den regel twee deelen water tegen één deel koemelk, daarna langzamerhand minder water tot men eene verhouding van één deel water tegen één deel koemelk bereikt heeft. Nadat het kind zes weken tot twee maanden oud geworden is, kan men langzamerhand nog minder water nemen, zoodat op den leeftijd van ongeveer drie tot vier maanden eene verhouding van één deel water en twee deelen koemelk bereikt is. Ook daarna wordt de verdunning langzamerhand verminderd, 24 doch vóór de achtste tot twaalfde maand geve men geen volle (onverdunde) melk. Men voege aan het melkmengsel witte suiker toe in eene hoeveelheid, die overeenkomt met aanvankelijk theelepel per fleschje; nadat het kind 6 weken oud geworden is, kan men één theelepel suiker per fleschje geven. Van de derde of vierde maand af kan men wat kindermeel (rijstmeel of maizena) toevoegen in eene hoeveelheid, die overeenkomt met aanvankelijk x/2- daarna één theelepel per fleschje. Van deze mengsels geeft men de eerste week na de geboorte per 24 uur 100 tot 350 Gram, dus per flesch 15 tot 50 gram (dat is in de streepjesflesch 1 tot 3 streepjes), daarna langzamerhand meer, zoodat het kind, als het twee weken oud is, per 24 uur ongeveer 450 Gram of per flesch 70 Gram (dat is 4 streepjes) krijgt. Deze hoeveelheden mag men langzamerhand vermeerderen, zoodat op den leeftijd van eene maand 600 Gram (6 flesschen van 100 Gram of 6 streepjes), van twee maanden 750 Gram (6 flesschen van 125 Gram of 7J/£ streepjes), van drie of vier maanden 900 Gram (6 flesschen van 150 Gram of 9 streepjes) bereikt worden. Daarna geeft men nimmer meer dein 1000 Gram, of één Liter (6 flesschen van 160 tot 170 Gram of 10 streepjes). Deze cijfers dienen slechts als leidraad. 25 Men moet wel bedenken, dat er meer zuigelingen ziek worden door te veel, dan door te weinig voedsel. Snelle stijging van de sterkte en hoeveelheden van het voedsel wordt door den zuigeling in den regel slecht verdragen. Men moet deze stijging dus zeer geleidelijk doen plaats vinden. Het is de kunst, om met een matige toediening van voedsel het kind goed te doen gedijen. Alles wat het kind meer krijgt dan het noodig heeft, kan slechts schade veroorzaken. Mocht het kind niet voldoende in gewicht aankomen, wat men het best door regelmatig wegen kan uitmaken, is het onrustig, gaat het spuwen of krijgt het dunne ontlasting, dan moet men vooral den raad van een dokter inwinnen. Men wachte daarmede niet. BIJZONDERE VOEDINGSVOORSCHRIFTEN. Soms gebruikt men met gunstig gevolg in plaats van koemelk wel geitemelk. Men gebruike deze niet langer dan eenige maanden achtereen zonder den dokter te raadplegen, daar vele kinderen door het gebruik van deze melk bloedarmoede krijgen; ze worden bleek. 26 In bepaalde gevallen zal de dokter voorschrijven melksuiker of een andere suikersoort in plaats van gewone suiker aan de melk toe te voegen. In sommige gevallen zal de dokter aanraden, het kind t ij d e 1 ij k rijstwater of gortwater te geven of dit aan de melk toe te voegen inplaats van gewoon water. Men bereide dit dan op de volgende wijze, tenzij de dokter het anders voorschrijft. RIJSTWATER. Breng één éétlepel, vooraf gewasschen, rijst met één liter water aan de kook in een open pannetje en laat het zoolang koken tot dat de helft van het water verkookt is (ongeveer twintig minuten). Giet het door een schoon neteldoekje of een fijn zeefje. Indien het te veel verkookt is, vul het dan met gekookt water tot Yi Liter bij. Bewaar het rijstwater zooals op bl. 21 voor de melk voorgeschreven is. GORTWATER. Gortwater wordt op dezelfde wijze bereid, doch men neme de dubbele hoeveelheid gort (twee eetlepels) en koke die eerst af (zoodra het water kookt, dit afgieten en door versch water vervangen). 27 KARNEMELK. Ook wordt door de doktoren dikwijls karnemelk voorgeschreven. Men bereide deze op de volgende wijze, tenzij de dokter anders bepaald heeft. Neem een liter deugdelijke karnemelk en één eedepel tarwebloem, rijstmeel of maizena. Roer het meel met een paar lepels karnemelk aan tot een papje, voeg daarbij de helft van de karnemelk-en breng dit onder voortdurend roeren op een zacht vuur aan de kook; giet daarna, al roerende, de rest van de karnemelk erbij; voeg twee afgestreken eedepels suiker toe en kook, onder voortdurend roeren, zachtjes 5 minuten door. Voor jonge zuigelingen wordt deze karnemelk dikwijls nog verdund met gekookt water. 28 DE VOEDING VAN DEN OUDEREN ZUIGELING van zes maanden en ouder. De zuigelingen van zes tot negen maanden en ouder hebben in den regel niet voldoende aan de borstvoeding of fleschvoeding alleen, zoodat men op dien leeftijd één of twee borst- of fleschvoedingen langzamerhand moet vervangen door papvoedingen. PAPJES. Men bereidt een papje door 200 G ram (1/5 Liter of een groote theekop) verdunde melk (1 deel water op 2 tot 3 deelen melk) onder voortdurend roeren te koken met één afgestreken eetlepel rijstmeel, tarwebloem, griesmeel of roggebloem en twee of drie theelepels suiker tee te voegen. Het papje moet ten minste 5 minuten doorkoken en kan, nadat het afgekoeld is, het kind met een lepeltje toegediend worden. Spoedig kan men het papje ook, in f plaats van met meel, bereiden met een papbeschuit, een groote keukenbeschuit of een snee wittebrood (zonder korst). 29 VRUCHTENSAP OF VRUCHTENMOES. Het verdient aanbeveling het kind van den leeftijd van 3 tot 4 maanden af, indien althans de ontlasting niet dun is, dagelijks wat vruchtensap en vruchtenmoes te geven, b.v. eenige druiven (zonder schil en pitjes), het sap van een halven sinaasappel of van een tomaat, of een paar theelepels bessensap, met water en suiker aangeroerd, en een halven fijngewreven banaan (pisang) of één of twee eedepels gezeefde appelmoes. BOUILLON. Ook mag men op den leeftijd van 6 tot 7 maanden één melkvoeding vervangen door een bouillonpapje, dat men bereidt door 200 Gram bouillon, getrokken van ■J- tot ons mager, versch vleesch, te koken met één eetlepel rijstmeel of griesmeel. Men voegt een weinig zout, of als het kind het zoo niet wil eten, een weinig suiker toe. GROENTENAT EN GROENTEN. Ook is het goed het kind dan wat groentenat te geven door het water, waarin groente gekookt is, bij de bereiding van de pap of voor het trekken van de bouillon te 'gebruiken. Vele kinderen verdragen op den leeftijd van zes tot acht maanden ook reeds een paar theelepeltjes spinazie, jonge worteljes of bloem van bloemkool, goed gaargekookt en fijngewreven, of fijngewreven gekookte boonen of erwten, (bruine boontjes, capucijnèrs of groene erwten, zonder de schilletjes) door de pap of den bouillon. Men raadplege hieromtrent den dokter. 30 MIDDAGSPIJS. In de paar laatste maanden van het eerste levensjaar, niet vroeger, mag menig kind reeds voorzichtig iets uit den middagpot medeëten; groente en aardappelen, goed fijn gewreven. BOTERHAMMETJE. Daarna komt — tenminste als de kleine reeds eenige tandjes heeft — ter vervanging van een papje een boterhammetje aan de beurt, waarbij het kind een kroesje gekookte melk mag drinken. Vleesch en eieren geve men niet in het eerste levensjaar. Het aantal maaltijden, dat een kind van 8 tot 12 maanden per dag krijgt, mag niet grooter dan vijf zijn. D e borstvoeding mag, als het kind een jaar oud geworden is, niet meer voortgezet worden. 31 DE VOEDING VAN ZIEKE EN TE VROEG GEBOREN ZUIGELINGEN. De voeding van zieke zuigelingen wijkt dikwijls geheel af van die van gezonde zuigelingen. Men volge geheel de voorschriften van den dokter. Hetzelfde kan gezegd worden van de voeding van te vroeg geboren kinderen. Voor deze heeft de natuurlijke (borst)voeding nog veel grooter beteekenis dan voor de op tijd geboren zuigelingen en zijn bijzondere voorzorgen noodig. die de dokter in elk geval zal moeten voorschrijven. 32 Drukkerij J. van Boekhoven Utrecht-Den Hoog DE UVOEDING DEN ZUIGELING