DE PAUSELIJKE ALMANAK VERZORGD DOOR: JOS VAN VEEN N. H. LUIGIES & ZONEN, ROTTERDAM EEN WOORD VOORAF Evenmin als de ons omringende levende wezens, de mensch ingesloten, plotseling door eenigen god zijn gemaakt; maar, zooals ze bestaan, zijn geworden, zoo is ook het Christendom niet door een zendbode uit den hemel, waarvoor men den zoon van dien god aanwijst, plotseling op aarde gebracht, maar eveneens uit zedelijke en godsdienstige vormen, die daaraan voorafgingen, geworden. En het pausdom, dat men den menschen voorstelt, als door dienzelfden zoon van god opgericht, om door de Christenen over de wereld te heerschen, is langzamerhand in en uit de christelijke kerkengemeenschap geworden. Dat de stoffeering der aarde dat het christendom dat het pausdom met zijn roomsch-katholicisme plotseling en wel door een bizondere inwerking van een goddelijk wilsbesluit, in het leven zou gesteld zijn, is niets anders dan priesterleer. Priesterleer is geen dwaling. Priesterleer is misleiding, ten doel hebbend op aarde een priesterrijk te stichten, zooals dat in de middeneeuwen is tot stand gekomen, een rijk, in welks verval periode wij nu noé leven. B Met de eerste misleiding is voldoende afgerekend; en wie nu nog van een schepping in zes dagen spreekt kan uitgelachen worden. Het is de taak der geschiedvorschers, de beide andere misleidingen op de kaak te stellen. Daar de uitnemende geschiedeniskenner, die zich Jean Vrai noemt, een goede bijdrage levert om ons van misleiding te verlossen, heb ik op mij genomen, zijn werk Ephémérides de la Papauté, voor Nederland te bewerken. Den lezer hoop ik hierdoor een helderen kijk erop te geven, hoe uit het Christendom het roomsch-katholicisme langzaam is ontstaan en hoe het pausdom met dat roomsch-katholicisme langzaam maar zeker zijn macht in elkaar heeft gemetseld. JOS VAN VEEN. 2 1 Januari 385. — De Christenen van Rome kiezen den priester Siricius tot opvolger van Damasus, die den 11 en December gestorven was. Siricius wordt heilig genoemd, evenals de bisschoppen van Rome allen gezamelijk in de eerste vijf eeuwen, hoewel verscheidenen van hen zeker laagstaande menschen zijn geweest. Men houdt Siricius voor den eerste, die den titel van „paus" heeft aangenomen. Maar deze meening is slechts gegrond op het opschrift*) van een brief, dien hij aan de bisschoppen van andere provincies zou geschreven hebben. Doch, deze brief is zeer verdacht en het opschift is in ieder geval vervalscht. Bovendien komt de titel van paus niet meer te voorschijn in de brieven der bisschoppen van Rome vóór Celestinus I (422—432). Daarna vindt men hem eenige malen in de brieven, die de bisschop van Rome ontvangt van anderen; maar hij neemt hem zelf niet. In de heele correspondentie van Leo den Groote (440—461) komen er onder de 170 opschriften 7 of 8 voor, waarin men leest: „Leo papa", dat is „Leo, paus", maar dat zijn juist de meest verdachte. Brief no. 29 b.v., gericht aan keizer Theodosius den Jongere (408—450) heeft wel in den latijnschen tekst: „Leo, papa van de Katholieke Kerk van de stad Rome"; maar de grieksche tekst van dienzelfden brief heeft slechts: „Leo bisschop", zooals men overigens regelmatig lezen kan, wanneer hij een titel achter zijn naam zet. Volgens de opschriften die tegenwoordig boven de brieven van de „pausen" Hilarius (461—467) en Simplicius (467—483) te vinden zijn, zouden deze beiden eenige malen den titel van paus, papa, vader, aangenomen hebben. Maar dan vindt men een dergelijk geval niet meer terug vóór Jan VII (705—707). Tot die jaren komt het wel voor, dat zij, die brieven aan den bisschop van Rome schrijven hem somtijds „papa" noemen; maar dat heeft iets gelijkwaardigs met de eerbiedbetuigingen, die zij ten zijnen opzichte óók tot uitdrukking brachten, zooals daar zijn: „Door God zeer beminde Vader", „Gelukzalige en zeer Heilige Vader % „Vader der Vaders", „Apostolische Vader", „Aartsbisschop", „Patriarch", enz. De bisschoppen zeggen meestal: „Eerwaardige Broeder", „Mede-Dienaar" of „Mede-Bisschop". Keizer Justinianus, in brieven aan de „pausen" Jan II (533—535) en aan Agapetus (535—536), gebruikt den vorm: „Zeer Heilige Aartsbisschop van de eerbiedwaardige stad Rome en Patriarch". Zonder twijfel bedoelde hij door die woorden meer eer te geven, dan door deze heeren „paus" te noemen. Aartsbisschop, patriarch (aartsvader), gaven toentertijd reeds een omschreven waardigheid aan en juist bepaalde gezagspositie. *) Vroeger was het gebruik boven èen brief een opschrift te plaatsen, aldus: „Marius aan Antonius, een groet"; „Constantijn, Keizer, aan Philippus, zijn veldheer, heil", en zoo voort. Soms waren deze opschriften langer en men vindt ze op heden nog terug bij de pauselijke en bisschoppelijke brie. ven aan de onderhoorigen; inplaats van ,,'n groet" of „heil" is dan de „christelijke" wensch gekomen „zaligheid in den Heer." 3 „Papa" (= „Paus") kon alleen voor zeer beleefd en zeer eerbiedig gegolden hebben; want het woord was toen nog niet verbonden aan vastgestelde gezagspositie, het was nog geen rangtitel, doch slechts een woord van eerbied en waardeering. Toendertijd noemde men den bisschop van Constantinopel, dien van Alexandrië en heel wat anderen ook papa, paus, vader. De uitsluitende beteekenis, waarin we tegenwoordig het woord „paus" opvatten, is eerst tot stand gekomen tegen de 8ste eeuw. Men levert geschiedvervalsching, wanneer men al de oude bisschoppen van Rome zoomaar eventjes „paus" noemt en aan dat woord de beteekenis verbindt, die het tegenwoordig heeft. 2 Januari 1481. Uitvaardiging van het eerste bevelschrift van de paters Dominicanen, die zich als inquisiteurs te Sevilla hadden ingericht. Om te ondervangen, dat de Marrano's*) {= gedoopte Mooren) allen wegvluchtten, bevalen zij, op straffe van de meest strenge sancties, dat alle leenheeren van het koninkrijk de vluchtelingen moesten gevangen nemen, ze onder gewapend geleide naar Sevilla zenden en beslag moesten leggen op hunne goederen. Opdat er geen twijfel zou bestaan omtrent de rechtmatige afkomst van hun volmacht, plaatsten deze doemwaardige monnikken op de poort van den Triana-burcht, waar zij hunne slachtoffers opeenhoopten, het opschrift: „Het Heilige Ambt „der Inquisitie heeft zijne werkzaamheden aangevangen te „Sevilla in het jaar 1481, onder het pausschap van Sixtus IV, „die de machtiging daartoe heeft verleend, en onder het bestuur „van Ferdm'and V en Isabella, die deze machtiging hebben aangevraagd". Krachtens deze pauselijke volmacht, hadden zij vier dagen later al 6 menschen verbrand. Op 26 Maart gingen er 17 anderen. De volgende maand bracht er nog meer naar den brandstapel. Toen men 4 November telde, waren er, alleen te Sevilla reeds 298 Marrano's op den brandstapel omgebracht. Voor het gansche jaar 1481 schat de jezuïet Mariana het getal verbrande menschen, alleen voor het koninkrijk Castilië, op twee duizend. Bij zooveel werk is het te begrijpen, dat paus Sixtus IV aan de eerste twee inquisiteurs een zevental toevoegde, die hij, zonder Ferdinand en Isabella om raad te vragen, op eigen gezag benoemde en uitzond. Het waren Dominicaner-monnikken weer. Onder hen komt voor het eerst de naam van Thomas de Torquemada, welke pater, spoedig daarna algemeen inquisiteur geworden, in 18 jaren 10.000 menschen liet verbranden en 100.000 „gematigdere" vonnissen deed vellen; hetgeen geschiedkundig vaststaat.*) 3 Januari 964. Talrijke terechtstellingen in Rome op bevel * Dit woord vinden wij nog terug in het lied van Berg-op-Zoom: „Hoort de Spaensche trommels slaan, Hoort Marraen's trompetten! " 4 van keizer Otto den Groote om een samenzwering, aan welker hoofd paus Jan XII stond, den kop in te drukken. Deze paus, die den 14 Mei van dat jaar stierf tengevolge van een pijnlijke afstraffing, hem toegediend door een verbolgen echtgenoot, die hem op heeterdaad met zijn vrouw had betrapt, was een der misdadigst aangelegden van de 10e eeuw. Het was iedereen bekend, dat hij eenige dames had, zoo o.a. Etiennette, zuster van de bijzit van zijn vader, welke vriendin hij liet wonen in het paleis van Lateranen en die stierf, toen zij beviel van een kindje dat zij van den paus zelf had. Dan had hij nog de weduwe van Ranier, zijn leenheer, wie hij tengeschenke gaf gouden kruisen en kelken uit de kerk van Sint Pieter. Bovendien had hij nog een andere weduwe, Anna, een nichtje van de voorgaande. Voeg hierbij de bloedschande, die hij pleegde met zijn familie; leden, ja zelfs met zijn twee zusters en de vele malen dat hij gehuwde vrouwen, weduwen en maagden schond, die in de St. Pieter kwamen om te bidden, zoodat geen derzulken nog in de St. Pieter durfden komen. Evenals zijn voorganger in het bestuur van de Mad, Nero, stak hij in Rome branden aan. Hij liet den priester Benedictus de oogen uitsteken (waaraan deze stierf), en Jan, kardinaalonderdiaken, na hem ontmand te hebben, dooden. Hij liet tong, neus en twee vingers bij den protoscrinarius Azon afsnijden. Hij las de mis, zonder brood en wijn te nuttigen; waarschijnlijk uit vrees voor vergiftiging; wijdde; wie ervoor betaalde; dronk op de gezondheid van den duivel onder aanroeping van Jupiter en Venus en liet de kerken bouwvallig worden, zoodat de regen op de altaren viel. Hij wijdde een diaken in een stal. Op twee of drie dezer feiten na, die van later vaststelling zijn, werden al deze dingen bevestigd door den bisschop van Narni en door Jan, den kardinaal-diaken (die daarvoor zijn hand afgehakt kreeg) en dat wel in naam van de geheele geestelijkheid van Rome op de kerkvergadering van 963. Ondanks alles toonde Otto de Groote zich zeer welwillend voor hem persoonlijk, zeggend: „Hij is jong, hij kan zich beteren." Hij smeekte de getuigen, toch niets meer te beweren, dan Wat met eigen oogen was waargenomen, door menschen die boven alle verdenking vervliet is nuttig het woord „inquisitie" grondig te verklaren. In het latijn bestaat het woord „inquirere", dat beteekent „onderzoeken ; inquisitie beteekent dus onderzoek. In Rome bestond, en bestaat nog, de ^ongregatio Inquisitionis Haereticae Pravitatis", dat is de „Commissie van Onderzoek naar Kettersch Bederf." Deze Commissie, waarin Cardmalen en andere waardigheidsbekleders zitting hebben, heeft vele beambten en staat onder onmiddellijk gezag van den Paus, die door haar werken kan. Men moet zich deze Commissie, die haar medewerkers over de heele aarde heett, voorstellen als de hoofdleiding van een geestelijke geheime politiedienst, die tot op heden werkt, ofschoon zij geen openbare rechtbanken meer mag hebben en ook niet in het publiek haar vonnissen kan vellen, noch als zoodanig ten uitvoer brengen. Zij bestrijdt echter nog steeds met aUe bestaande middelen de „andersdenkenden". De verkorte titel, dien zij zich zelf geeft, is: „Het Heilig Ambt (der Inquisitie)". 5 heven staan. Toen riepen de aanwezige bisschoppen, de geestelijkheid en het volk: „Wanneer paus Jan, niet al deze mis„drijven heeft gepleegd en nóg ergere, moge dan St. Pieter ons „niet van onze zonden bevrijden; dat de banvloek dan ons belas„te en wij bij het laatste oordeel ter linker zijde worden geplaatst." 4 Januari 1559. Breve *) van paus Paul IV aan Valdès, algemeen inquisiteur van Spanje. Dit schrijven machtigt hem, om aan den „wereldlijken arm" over te leveren, hen, die luthersche leerstellingen aanhangen (zelfs wanneer zij vroeger ook niet eens beschuldigd zijn en zich toen van een veroordeeling gered hebben door het afzweren der ketterij) en die in het geval van beschuldiging slechts twijfelachtige teekenen van berouw geven, om een doodsvonnis te ontloopen. Tot nu toe had men nog niet tot den brandstapel veroordeeld ketters, die niet hervallen waren en die berouw toonden, ook al zou de vrees voor den dood de voornaamste oorzaak van berouw zijn. Men moet er vooral op letten, dat „een veroordeelde aan den „wereldlijken" arm overleveren" beteekende, dat hij zonder mankeeren gebrandstapeld. onthoofd, gewurgd, of zoo, werd. Zeker, de gerechtshoven der Inquisitie riepen steeds het mededoogen der wereldsche macht voor een veroordeelde in, doch dit was slechts een wreede huichelarij. Van te voren toch had het pausdom de plicht van deze macht omschreven. Zoo zegt b.v. Innocentius IV (1243—1256) in zijn bul") Ad extirpanda, dat de uitvoerder van de wereldlijke macht „diegenen, die wegens ketterij veroordeeld zijn, om aan de wereldlijke macht te worden overge„leverd.moet overnemen en onmiddellijk, of hoogstens binnen „vijf dagen de wetten die voor soortgelijke lieden gegeven zijn, „in werking moet stellen." Innocentius VIII (1484—1492) gaf „slechts één dag méér en zeide: „Gij, inquisiteurs, zult aan de „burgerlijke beambten bevelen, dat zij binnen zes dagen, nadat „zij er wettelijk van op de hoogte gesteld zijn, de vonnissen door „u tegen genoemde ketters uitgebracht uitvoeren en zulks metterdaad, zonder appèl en zonder ook maar één blik in uw „processtukken te hebben geslagen." 5 Januari 1559. Bul van paus Paul IV, waardoor alle permissies, om verboden boeken te lezen, werden ingetrokken. De algemeene inquisiteur moest allen vervolgen, die er nog zouden lezen of ze in hunne huizen bewaren. Ieder biechtvader moest de biechtelingen laten verklaren of ze niemand wisten, die er had of die er aan anderen had laten lezen. Zoo ja, dan moest de biechtvader bevelen, dit aan het Heilig Ambt (der Inquisitie) *) Een officieel pauselijk stuk (meestal van kleinere afmeting) gericht aan een bizondere persoon. Het komt van „brevis", dat kort beteekent en waarvan ons „brief" is afgeleid. **) Een andere vorm van een pauselijk schrijven, voor meer gewichtige pu. blieke zaken. 6 over te brengen op straffe van den grooten ban, waarvan de vrijspraak in het bizonder aan den paus bleef voorbehouden. Wanneer een biechtvader zich niet overeenkomstig dit voorschrift gedroeg, moest hij als de schuldige worden behandeld, zelfs wanneer degene,wien hij, met voorbijzien van dit voorschrift, vrijspraak van zonden had gegeven, bisschop, patriarch, kardinaal, koning of keizer zou geweest zijn. Als dergelijke voorschriften overal waren nagekomen en als ze nog nagekomen werden, in welk een duisternis zouden wij allen gebleven zijn!! Gelukkig is licht doorgebroken, ondanks het pausdom èn tegen de plannen van het pausdom in. Er moet nog meer licht komen, dat is wénschelijk, vooral in het brein der priesters. Bij gebrek aan brandstapels tracht de Index (— de commissie voor de verboden boeken) hen steeds bang te maken met den ban, ongeschiktheids-verklaring voor de uitoefening van hun ambt, broodroof en openbare schande en zoo voort. Laten de heeren deze papieren bliksems uitlachen en zich trachten te ontwikkelen. Spoedig zullen ze het in de gaten krijgen, waarom die ontwikkeling zoo op een afstand moet worden gehouden en waarom ze niets meer mogen weten, dan noodig is, om de geloovigen tot trouwe aanhangers van het pausdom te maken. 6 Januari 1481. Auto-da-fé („acte van geloof") te Sevilla. Het verbranden in het openbaar, zoowel van boeken als van menschen heette in Spanje auto-da-fé. Op genoemden datum lieten de Dominicanen te Sevilla zes menschen in de vlammen omkomen. Duizende andere slachtoffers zouden hetzelfde lot ondergaan door den wil van paus Sixtus IV en krachtens volmacht door hem verleend, tot aan zijn overlijden op den 12en Augustus 1484. Een paus vol wreedheid, trouweloosheid en gierigheid; wiens gewichtigste streving was, de omhoog-drijving van de arme familie, waaruit hij geboren was. Twee van zijn neven verleende hij de vorstelijke waardigheid; twee anderen maakte hij kardinaal. De haat der inwoners van Rome tegen hem kwam tot uitbarsting zoodra hij de oogen had gesloten. Dit was het teeken van zulke wanordelijkheden en plunderingen, dat eenige kardinalen er tenauwernood in slaagden zijn begrafenis te organiseeren. Maar welke priester is daar tegenwoordig van op de hoogte? De priesters hebben nauwelijks een vaag idee van de Inquisitie zelfs! Ze hebben er een flauw en valsch begrip van. Zij kennen er noch feiten, noch datums, noch getallen van, ten minste niets duidelijk omschreven en bekommeren zich er niet om, zich daarvan op de hoogte te stellen, daar de geloovigen gerust worden gesteld als de priesters, dit alles „lasterpraatjes" noemen en het dus ook niet noodig is, dat de priesters op de hoogte zijn. 7 Januari 856. Dood van Sint Aldricus, van 832 bisschop van Mans. Vele geleerden hebben hem aangewezen als het hoofd van een groep schriftvervalschers, die overeenkomstig 1 de kerkelijke gebruiken, meer dan ooit in de 9e eeuw in zwang, ondergeschoven stukken zouden gemaakt hebben onder zijn hoofdleiding. Ze hebben hem zelfs de fabricatie van de „Valsche Decretalen" (= geldende besluiten) toegeschreven, die omstreeks zijn levenstijd onder den naam van Isidorus, den Koopman, in omloop werden gebracht. Dit alles echter ten onrechte. Men weet, dat deze collectie valsche decretalen, met eenige ondergeschoven stukken van oudere makelij, zooals de „Schenking van Constantijn" (het door alle geleerden als valsch erkende stuk, waardoor keizer Constantijn (274—337) een gedeelte van Italië aan den „paus" zou hebben gegeven, en hetwelk de grondslag is geworden van den in het jaar 1870 vernietigden Kerkelijken Staat) 94 valsche pausenbrieven, loopend vanaf Clemens (einde yan de eerste eeuw!) tot Gregorius II (4- 731), omvat. "Dank zij de algeheele onontwikkeldheid en als gevolg, de totale afwezigheid van kritischen geest bij de priesters der 9e eeuw, konden de pausen vanaf Nicolaas I in 865 rustig steunen op die valsche stukken, die juist gemaakt waren, óm het paus; dom in zijn groote ontwikkeling bij te staan. In 1151 werden zij opgenomen in het Decretum Gratiani (een officieel kerkelijke verzameling van rechtsstukken), waar zij ten slotte tot grondslag werden van een „kerkelijk recht", waarvan de eerste eeuwen totaal onwetend waren geweest. Waarschijnlijk heeft een of andere geleerde het bedrog al heel spoedig in het oog gehad, of minstens vermoed, maar het was toen zeer gevaarlijk voor iemand gehouden te worden, „die slecht dacht omtrent de aangelegenheden van het heilige katholieke geloof", zooals de Inquisitie zich uitdrukte. De eersten, die hun twijfel durfden uitspreken, waren kardinaal Nicolaas de Cusa (+ 1464) — het liep toen tegen de Hervorming! — Laurentius Valla (+ 1465) en Jan de Torquemada (+ 1469), niet te verwarren met Thomas de Torquemada, den lateren algemeenen inquisiteur. De protstanten slaagden er ten slotte in, het heele bedrog te ontmaskeren, te weten: De Maagdenburgsche Eeuwbeschrijvers in 1560 en David Blondel (+ 1655). De Index poogde te vergeefs hunne stemmen te verstommen; iedereen, die studeert is daar tegenwoordig van op de hoogte, óók de priesters en als ze het niet weten, dan hebben ze niet goed gestudeerd of ze doen maar nel alsof ze 't niet weten, tegelijk hen, die deze wetenschap bekend maken, voor ongeloovigen en lasteraars uitmakend- Maar ondanks het feit, dat men er tegenwoordig van op de hoogte is, blijft het kwaad bestaan als „nuttig" gevolg van het bedrog, en het pausdom, ook al verloor het „zijn" Staten, is in het rustig bezit gebleven van die onbeperkte almacht over de roomschkatholieken, die niemand hetzelve toekende vóór de valsche decretalen. 8 Januari 1198. Dood van paus Celestinus III. Gekozen den 8 30 Maart 1191, toen hij al meer dan tachtig jaren oud was, volgde hij het voetspoor van zijn voorganger Lucius III, dien men kan beschouwen als de eerste grondlegger van de Inquisitie op de Kerkvergadering van Verona in 1184. Maar hoe ijverig hij ook de ketters achterna zat, nergens vinden we, dat hij er al toe zou overgegaan zijn ze te pijnbanken, ze af te maken of te verbranden. Aan zijn opvolger Innocentius III valt de eer te beurt het pausdom op dien bloederigen weg te zijn voorgegaan, waarop het zich minstens tot 1781 heeft voortbewogen, — want toen werd er te Sevilla nog één mensch levend verbrand — of, zoo men wil, tot 1816, als wanneer paus Pius VII, zonder de Inquisitie, die nóg bestaat in 1924, op te heffen, haar rechtspleging „hervormde" en de pijnbank in al haar rechtbanken afschafte. Gelukkig, dat de „booze wereld" de meeste overblijvende fraaiigheden, ten minste voor heden en in het algemeen, onmogelijk heeft gemaakt. 9 Januari 1522. Verkiezing van Adriaan Boyens van Utrecht, leermeester van den Spanjaard, keizer Karei V, tot paus. Het Conclaaf (— de geheime bijeenkomst der kardinalen voor eene pauskeuze), dat den 27en December 1521 bij elkaar was gekomen, was zóó overladen met alle mogelijke kuiperijen, dat kardinaal Grimani, ondanks de smeekbeden van zijn collega's, er met walging van weg was geloopen. De keizerlijke partij, die instructies had met het oog op de candidatuur van Adriaan, wist zoo handig te manoeuvreeren, dat deze kardinaal, die bij de eerste acht stemmingen niet één enkele stem had verkregen, opeens bij de negende stemming twee derde der stemmen op zich vereenigde. Daarmede was hij gekozen tot paus. Den 2en Maart 1459 te Utrecht uit behoeftige ouders geboren, en van een beurs gestudeerd hebbend op het college des Porciens te Leuven, was Adriaan in 1507 onderwijzer van den zevenjarigen prins geworden, die later Karei V zou heeten. Toen deze zijn leermeester spoedig vooruit wilde brengen, zorgde hij er eerst voor, dat Adriaan groot-inquisiteur werd. Hij volgde als zoodanig Ximénès de Cisnéros op, onder wien de Inquisitie in elf jaren tijds minstens 52 a 53.000 menschen veroordeeld had tot verschillende straffen, onder welken ongeveer 3600 op den brandstapel het leven lieten. Deze vrome overlevering zette zich onder Adriaan voort, hoewel paus Leo X, die een open oog had voor de misbruiken der inquisiteurs, deze voornamelijk toeschreef aan een al te groote goedigheid van Adriaan, waarvan ze misbruik maakten. (Breve van 12 October 1519). Maar het stond met deze „goedigheid" al net als met de „zachtaardigheid" van Mozes, hoewel de hebreeuwsche tekst alleen maar spreekt over zijn „bescheidenheid". De zachtaardige (of bescheiden) Mozes liet eens 23.000 menschen van zijn volk dooden (Exod. XXXII-28) een andere maal 24.000 (Getallen XXV-9), altijd volgens den roomschen bijbel in het latijn van Hieronymus. De hebreeuwsche, de samaritaansche 9 en de tekst der Zeventig (grieksch) vertellen alleen maar van 3.000 in het eerste geval en spreken van 24.000, die door de pest omkwamen in het tweede. Maar de inquisiteurs hadden nooit die teksten-met elkaar kunnen vergelijken, want de wetenschap was toen nog niet erg bij. Zij waren scholastieken, die besluiten trekken uit materiaal, dat ontbreekt; koud-Moedigen met barbaarsche instincten. En daarom lieten zij zich critiekloos inspireeren door de 47.000 menschen, die ter eere Gods waren afgeslacht, hetgeen daartoe vanzelf meer dienstig is dan die luttele 3000. En zoo gebeurde het, dat er onder het opper-inquisiteurschap van Adriaan alleen in Spanje, volgens de gematigde schatting van den grooten geschiedschrijver Llorente, en dat wel in minder dan vijf jaren 24,025 vonnissen werden gestreken — en alle vonnissen der Inquisitie waren verschrikkelijk — waardoor o.a. 1.620 menschen in de vlammen het leven lieten en er 560 portretten van lui werden verbrand, die men niet had te pakken gekregen. Om deze weldaden van de Inquisitie voor meer lui ter beschikking te stellen, richtte Adriaan een tweede organisatie van het Heilig Ambt op in Amerika, dat nauwelijks 30 jaar was „ontdekt", en zulks met rechtsbevoegdheid over de Indien en den Oceaan. Hij maakte misbruik Van zijn invloed op Karei V, om hem steeds te misleiden aangaande het ware doen-en-laten van zijn inquisiteurs en hij verhinderde daardoor een hervorming der Inquisitie waar paus Leo wat voor voelde en die de jonge vorst plechtig had beloofd aan zijn onderdanen van Cartilië en Afagon, Toen Adriaan zelf paus was geworden duurde zijn regeering maar kort. Hij was veracht bij de inwoners van Rome, die hun pleizier duidelijk deden kennen, toen hij dood ging- (14 September 1523). Men hield het er zelfs voor, dat hij vergiftigd was, zooals zijn voorganger en zooals zoovele pausen. Den 20 Juli 1523 had hij een bul tegen de toovenaars uitgevaardigd, en drukte den inquisiteurs daardoor op het hart, dat ze dezen op de gebruikelijke wijze achterna zouden zitten. — Een enkel feit, dat origineel is van Adriaan, is dit, dat hij brak met de gewoonte een anderen naam als paus te voeren, dan zijn eigen doopnaam. De schandemensch Jan XII was in 956 het eerste begonnen dit te doen. 10 Januari 314. Dood van Melchiades, sedert 2 Juli 311 bisschop van Rome, Men noemt hem „paus", om de lui te laten gelooven, dat er vroeger ook pausen waren, en „heilig" om hem in de hoogte te steken. Voordat hij bisschop van Rome werd, was de „stoel" negen maanden onbezet gebleven; voordat zijn voorganger was gekozen had dit twee en een halve maand geduurd en voordat diens voorganger optrad, drie jaar en zeven maanden; totaal 4 jaar in den tijd van 6 jaar en 8 maanden (24 October 304—2 Juli 311). Dé geschiedenis-„professoren" op de groot semina- 10 ries zeggen dat dit kwam door de vervolgingen. Maar het gekke van het geval is, dat als laatste martelaar onder de vervolging van Diocletanus te Rome de heilige Genesius wordt genoemd en wel den 23en Augustus 304. In ieder geval verklaarde Maxentius, toen hij den 20en October 306 als overwinnaar deze stad binnentrok, zich onmiddellijk tot Beschermer der Christenen. Er is niets, dat er op duidt, dat hij hiervan teruggekomen is. De zoogenaamde vervolgingen tegen St. Marcellus (308 310)en St. Eusebius (310) zijn fabels, waarover niet één geschiedschrijver spreekt, vóór het Pausenboek, dat voor dit tijdperk vol onjuistheden is. De geschiedschrijver Eusebius van Cesarea (270?—337?, 340?), die met zorg de meest belangrijke bisschoppen opsomt, die gemarteld zijn, zwijgt over deze twee z.g. „pausen". En zelfs al zou Maxentius op zijn eerste besluit later zijn teruggekomen, dan blijft het toch zeker, dat zijn verklaringvan 20 October 306 toen aan de geestelijkheid van Rome en aan de geloovigen gelegenheid gaf tot de keuze van een bisschop over te gaan. Desniettemin duurde het onbezet-zijn van den bisschopszetel, dat reeds 2 jaar geduurd had, nog 19 maanden lang. Er was dus een andere reden, dat dit zoo was, dan welke voorgewende „vervolging" ook. Bij den Pastor Hermae, Hippolytus, Epiphanius, Hieronymus, en zoo voort zijn talrijke en sterke aanduidingen te vinden, die ons doen denken, dat hij, dien men heden „paus" noemt, toentertijd allerminst zoo'n zeker en onafhankelijk gezag uitoefende, zelfs niet over zijn eigen kerk, als de andere bisschoppen over de hunne. Er bestond namelijk te Rome een Kerkelijke Senaat dit is de uitdrukking van Hieronymus voor den tijd van Origenes), welker leden onder andere titels langen tijd den titel van Episcopoi (inspecteurs, opzichters, bisschoppen) hebben gedragen. De eigenlijke bisschop van Rome was in verhouding tot den Senaat zoo iets als de dienstwaarnemer in opdracht van die Senaat. Hij behoorde zelf daartoe, maar was toch door een bizondere opdracht meester over en in zijn kerk. Wanneer het ooit mogelijk zal zijn de heele kerkgeschiedenis der eerste eeuwen aan het licht te brengen, dan zou daaruit wel blijken, dat de heele eerste tijd minstens tot aan Melchiades vol is van innerlijke kibbelarijen tusschen den Kerkelijken Senaat en den Bisschop van Rome. De Philosophoemena, de brieven van Cyprianus en Cornelius laten enkele voorvallen doorschemeren.Hier moeten wij, naar we meenen, de reden zoeken, dat de zetel zoo dikwijls en zoo langen tijd onbezet is gebleven. De Senaat kon heel goed op zoo een beperkt gebied als Rome was, de kerkelijke zaken zelf op gang houden. Wanneer de Senaat niet al te veel door het volk werd lastig gevallen en wanneer verscheiden candidaten tegen elkaar opwogen, dan stelde hij met genoegen den dag uit, waarop hij zichzelf weer een nieuwen meester zou geven. In de dikke briefwisseling van keizer Constantijn, komt maar 11 één enkele brief voor, anno 313, aan een der vier bisschoppen van Rome, die nadat hij Mascentius had verdreven, tijdens zijn bestuur elkaar hebben opgevolgd, zijnde dezen: Melchiades, Sylvester.Marcus en Julius. Die eene gelukkige nu is Melchiades. Het opschrift in het grieksch (de officieele taal van het naar Constantinopel verplaatste centrum des rijks) luidt: „Constantinus Augustus aan Melchiades en Marcus". In sommige handschriften van de latijnsche vertaling heeft men, overeenkomstig de roomsche manier van geschiedenis fabriceeren, het woord „en Marcus" vervalscht in „hierarchus" hetgeen letterlijk „heilige heerscher" (daarvan komt het woord „hierachie") beteekent. Desondanks blijft het dubbele adres „aan Melchiades en Marcus' ordentelijk vastgesteld, te meer daar de keizer, in den brief zelf, ze {gezamenlijk aanspreekt met „zeer geëerde mannen." Hoe komt het, dat deze Marcus, die een poosje later (336) zelfnog eens bisschop van Rome moest worden, zij het slechts voor 8 maanden en 20 dagen, als tweede chef van de kerk van Rome wordt genoemd? Zonder twijfel was hij de voorzitter van den Kerkdijken Senaat. Want de brief bevatte een keizerlijk bevel, om zich met drie bisschoppen uit Gallië, die de keizer naar Rome had ontboden, om rechter te zijn in de zaak van eenige Donatisten (= „ketters", die, als christenen, absolute scheiding van kerk en staat voorstonden), te vereenigen. Een andere brief van den keizer aan Aelafius, proconsul van Africa (waar die ketterij „woedde", toont aan, dat Melchiades in deze zaak slechts aan deze bisschoppen werd toegevoegd. Uit het geval fabriceeren de „professoren" der seminarieën het „Concilie van Lateranen", tezamengeroepen en voorgezeten" door den „paus"! Arme Seminaristen! Arme priesters! Welk een onzin krijgen ze te slikken, terwijl men vriendelijk beweert, hun de geschiedenis der „pausen" te onderwijzen! 11 Januari 1257. Vonnis, namens de dominikaansche inquisiteurs, Petrus de Tonenès en Petrus de Cadireta, uitgesproken tegen den reeds overleden Raymond, graaf van Forcalquier en Urgel. Hij werd veroordeeld als in ketterij hervallen, en zij bevelen, dat zijn gebeente wordt opgegraven en van de gewijde aarde verwijderd. Hoewel de Inquisitie toendertijd reeds barbaarsch was, bleef' zij nog verre achter bij wat ze eens worden zou Vanaf Sixtus IV (1471—1484). Des niettegenstaande citeerde de dominicaansche inquisiteur-generaal van Aragon, pater Nicolaas Eymerik (+ 1388) reeds verscheidene pauselijke besluiten, die hem oplegden de beschuldigingen te aanhooren tegen lieden, die reeds dood waren, hun lijken op te graven, ze te laten verbranden door beulshanden, hun goederen in bezit te nemen en hun naam aan schande prijs te geven Men kan hieromtrent lezen in Eymerik's „Handleiding voor de Inquisiteurs", dat het pausdom nog eens netjes heeft uitgegeven te Rome in 1578, 1587. 1597. Bovendien zijn er uitgaven 12 van Venetië in 1591 en 1607. Men kan daar nog andere dingen vinden, die in vergelijking met de behandeling, die men lijken deed ondergaan, deze monsterachtige handeling nog tot een kleinigheid maken. Zoo o.a. de instructie over het gebruik van de pijnbank; het bevel aan kinderen, om hunne ouders aan te brengen en de belooning daarvoor; en andere afschuwelijkheden, die men zou denken door den lastergeest te zijn uitgevonden, ware het niet dat Eymerik en het pausdom er zelf voor gezorgd hebben, dat de herinnering er 'aan voor het nageslacht ongeschonden behouden is gebleven. Op de 1000 priesters zijn er echter 999, die nooit van deze „Handleiding voor de Inquisiteurs" (Directorium inquisitorium) hebben gehoord! Toch zou het nuttig zijn, dat ze het eens lazen, om te ervaren aan welk een hoog-zedelijke instelling ze medewerkers zijn. 12 Januari 1565. Consistorie (vergadering van paus en kardinalen) te Rome gehouden door Pius IV. Hij gaf daar uiteenzetting van de verlangens van den keizer van Duitschland, Maximiliaan II, ten gunste van het priesterhuwelijk, die de daar aanwezige kardinalen adviseerden af te wijzen. Het is moeilijk uit te vinden, wie dat geweest zijn, doch waarschijnlijk waren verscheidenen onder hen zeer jong, zooals b.v. Carolus Borromeus, later heilig verklaard, die niet ouder was dan 26 jaar, en Frederik van Gonzaga en Alfons de Caraffa, die maar 25 jaar oud waren. Het was in die dagen geen zeldzaamheid, dat een kind van goede afkomst reeds op 16 of 17 jarigen leeftijd kardinaal werd. Wat een mooie rechters om in zoo een gewichtig vraagstuk een oordeel te vellen! Zonder twijfel, uitgenomen een paar knapen, waren noch de paus, Pius IV, noch de kardinalen in het onwetende aangaande alles wat tegen de wet op het ongehuwd-zijn der priesters kan te berde gebracht worden, — een wet, die, onder het voorwendsel van een deugd, die wel beoefend, zou worden zonder dwang door hen, die zich er geschikt toe gevoelen, sedert de 5 e eeuw zooveel narigheid in het Westen heeft teweeg gebracht. Maar noch hunne persoonlijke ervaring, noch die van het overige gedeelte van den priesterstand, noch de schandalen, noch de klachten, noch de pogingen om de afschaffing te verkrijgen, die in dit tijdperk zoo veelvuldig waren, heeft het pausdom kunnen doen besluiten afstand te doen van een dwangmaatregel, die zoo uitermate in het voordeel is van zijn heerschmacht. Overigens is het zeer waarschijnlijk, dat, te beginnen bij paus Pius IV, géén der leden van het consistorie, oud of jong, op de hoogte was van de geschiedenis van het celibaat (= vrijgezellen-staat der priesters). Gegeven hun opvoeding, het karakter hunner studiën, de kring waarin ze verkeerden, is het wel zeker, dat zij op dit gebied, zoowel als op zoovele andere gebieden, geheel verkeerde inzichten hadden. Een dusdanige geestestoestand is veel noodlottiger dan bloote onwetendheid. Maar, toch ook weer te begin nen bij den paus, is een dergelijke geestestoestand inheemsen 13 bij de groote meerderheid der huidige priesters en bisschoppen. Pius X was zeer zeker slecht onderricht op dit gebied en het is te betwijfelen of Pius XI wijzer zou zijn en zoo ja, dan is hij er niet zedelijker om. 13 Januari 1547. Zesde zitting van het Concilie (= Algemeene Kerkvergadering) van Trente. Terwijl men er verhandelde over de plicht eens bisschops om op zijn terrein te wonen, sprak men over die plicht der bisschoppen „in hunne hoedanigheid als afgevaardigden van den Apostolischen Stoel" (Rome). Deze aangehaalde woorden deden een storm van protesten losbarsten. De bisschop van Tirol hield vol, dat iedere bisschop recht en gezag ontleent aan zijn gewijd karakter. Maar Pinghi, bisschop van Alif, vroeger voorzitter van een pauselijke rechtbank en de bisschop van Alba, Hoorder van de Apostolische Kamer, verklaarden de stelling van hun collega voor kettersch, daar zij in tegenspraak was met de voor de geheele kerk vastgestelde bepaling-Omnes van paus Nicolaas II, die heeft uitgesproken, dat alle kerken ingesteld zijn door de kerk van Rome(!). Wij kennen deze bepaling niet, maar als Nicolaas II (+ 1061) werkelijk zoo gesproken heeft, zooals de beide bisschoppen beweerden, dan bewijst hij daarmede slechts zijn in het oog loopende kwade trouw of zijn geheel en al valsche opvatting van de oude kerkgeschiedenis- Maar daarbij moesten dergelijke ideeën, die al in de 11e eeuw opgeld deden, in het algemeen heerschen onder de Vaders van het Concilie van Trente. Velen hunner waren zeer onwetend. De geleerdsten kenden de Summa van Thomas, het Decretum van Gratiani (zie 7 Januari) en eenige soortgelijke werken. Maar ze hielden de Valsche Decretalen nog voor echt! Wat hunne kennis der Kerkvaders betreft, kenden ze die uitsluitend door eenige brokstukken, die door de godgeleerden plegen aangehaald te worden voor ruinne bewijsvoering, dat wil zeggen, teksten, die dikwijls nog ondergeschoven blijken en soms zóó worden versneden, dat men de Kerkvaders het omgekeerde laat zeggen van wat hun meening is. Wat de godgeleerden zelf aangaat, wanneer hunne studiën hen tot inzichten wellicht hadden gebracht, die tegenovergesteld waren aan hun officieele spraakgebruik, dan hielden ze die angstvallig in hun boezem besloten. Hij, die liever ter brandstapel gaat, dan in het genot blijft van pauselijke gunsten, werpe den eersten steen op hen! 14 Januari. Feest van St. Hilarius, bisschop van Poitiers van 353 tot ongeveer 367. Het verhaal uit het gebedenboek der priesters, het brevier, waaruit het pausdom priesters en bisschoppen, dagelijks minstens een uur laat lezen op straffe van doodzonde, leert ons, dat hij eerst in het huwelijk leefde en vervolgens bisschop werd. De waarheid, zonder slag om den arm, is, dat hij bleef bij vrouw en dochter, hetgeen in de 4e eeuw heel gewoon was. Mannen, die voor hun wijdingen getrouwd waren, hielden hunne vrouwen zonder dat iemand hen 14 er over lastig viel en ze konden samen blijven leven, zooals het voorbeeld van St. Gregorius van N'azianze het bewijst, hij, de vader des huizes, die minstens nog twee kinderen van zijn vrouw kreeg, na zijn verkiezing tot bisschop. Op de eerste algemeene kerkvergadering in 325 te Nicea op bevel van keizer Constantijn door den Spaanschen bisschop Osius bij elkaar geroepen en door een paar priesters uit Rome als vertegenwoordigervan den bisschop bezocht) werd voorgesteld, in zoo'n geval scheiding van man en vrouw verplichtend te stellen. Dat werd echter verworpen. Uit deze mislukking distilleeren de ,,professoren"op de seminarieën de ,instelling van het celibaat", omdat erbij werd gezegd, dat men vrij bleef het celibaat te bevorderen. Toentertijd hadden de bisschoppen van Rome nog niet eens macht genoeg, om de wet van het celibaat zelfs alleen in hun patriachaat voor te schrijven, zooals ze eerst een poosje later deden, zonder er ooit in te slagen haar algemeen te doen betrachten, des te minder nog haar over de oostersche patriachaten uit te strekken. Zooda de roomsche priesters, die de plechtigheden in het grieksch doen, allen tot op heden huwen als ze willen, mits ze getrouwd zijn, voordat ze gewijd worden. In hetzelfde brevier-verhaal geeft de H. Kerk hoog op van de geschriften van Hilarius, omdat Hieronymus ze ook zoo prees. Maar zij vergeet in herinnering te brengen, de herhaaldelijk uitgeslingerde banbliksems van den grooten bisschop van Poitiers tegen zijn collega van Rome, Liberius, omdat deze een ariaansche kettersche stelling had onderschreven om van keizer Constantius de opheffing van zijn ballingschap te verkrijgen. Hoogstwaarschijnlijk hebben Pius IX en de Congregatio Rituum (= de commissie voor de plechtigheden) die hem raad gaf, niets van die banvloeken geweten, toen de paus Pius IX Hilarius tot „Leeraar van de Geheele H. Kerk" uitriep! 15 Januari 943. Dood van Stephanus IX, paus vanaf 1 September 939. Hij was een duitscher, gekozen door de duitsche partij, ondanks den tegenstand der geestelijkheid. De romeinen hadden zoo'n afkeer van hem, dat ze hem sneden over zijn gezicht gaven en hem zoo misvormden, dat hij niet meer in het publiek durfde te verschijnen. Een van zijn gewichtigste daden was het zenden van het pallium (een wollen aartsbisschoppelijk waardigheidsteeken, dat uit Rome gezonden wofdt) aan Hugo, vijfden zoon van den graaf Hëbert van Vermandois, die door Jan X op 5-jarigen leeftijd bevestigd was in de keuze tot aartsbisschop van Reims. Jan X was de vijfde voorganger van Stephanus IX. Hébert en zijn vrouw, geïnstalleerd in het aartsbisschoppelijk paleis, hadden er op kosten van de kerk en in naam van hun zoon eerst een lustig leven geleid, maar in 932 werden zij eruit gejaagd met den elfjarigen aartsbisschop, Hugo. Artaud, monnik van St. Remiguis, gekozen inplaats van dit kleine kind, had er dadelijk iemand op uit gestuurd, om van 15 den paus het pallium te vragen. Toen was Jan XI paus. Maar de eene zoowel als de andere verleende alles, waar hij voordeel in zag. Hij had er even weinig bezwaar in, het pallium te zenden aan Art'aud, als aan Theophylactus, op 16-jarigen leeftijd op den patriarchalen troon van Constantinopel verheven. Ondertusschen, een poosje later, werd Hugo, op twintigjarigen leeftijd weer in de plaats gesteld van Artaud (937) en kreeg óók een pallium van Stephanus IX, Hij wist stand te houden tot 948= toen werd hij weer verdreven en kon nooit meer terugkomen, zelfs niet na den dood van zijn mededinger. Het verleenen van het pallium is een der duizende middelen geweest, die het romeinsche episcopaat heeft aangewend om zijn gezag uit te breiden. Op dit punt, zooals op zoovele andere, is het ingrijpen al begonnen, voordat de titel van „paus" de bisschop van Rome geheel en al onderscheidde van aile an» dere bisschoppen. Het pallium werd oorspronkelijk door den keizer uitgereikt. Omstreeks 550 geeft bisschop Symmachus het aan zijn collega van Arles, met toestemming van den keizer. Veertig jaar later reikt Vigilius het uit namens den keizer, maar hij geeft zelf toestemming tot het gebruik ervan „namens St. Pieter." Daar de overgang aldus klaar was gespeeld gaat Gregorius ertoe over, om het uit te reiken zonder het hof van Constantinopel erin te erkennen. In de 8ste eeuw wordt het verplichtend gesteld voor de aartsbisschoppen, om het aan te vragen en reeds moet een eed van eerbied jegens den „Heiligen Stoel" de vraag begeleiden. Tegen het jaar 1000 zijn de aartsbisschoppen al verplicht het pallium zelf in Rome te komen halen en hun eed wordt een band van trouw en onderdanigheid. Daartoe heeft men een besluit van de 8ste kerkvergadering vervalscht; maar eigenlijk berust de heele pauselijke macht slechts op dergelijke vervalschingen. Wanneer de geestelijken niet zoo verzot waren geweest op uiterlijke onderscheidingen, dan zouden d.e aartsbisschoppen zich van zoo'n pallium niets hebben aangetrokken, Inplaats van dezen halsdoek te begeeren, zouden ze geweigerd hebben hem om hun hals te leggen en dan zouden wij heden ten dage, inplaats van die vroegere uitverkorenen des volks en der geestelijkheid, niet te bewonderen hebben gekregen paarsche ambtbekleeders, die onder den naam van bisschop niets anders zijn dan provinciale gouverneurs van den paus, in den regel voortgekomen uit een andere gemeente dan diegene, waarboven zij worden aangesteld, 16 Januari 310. Dood van Marcellus, bisschop van Rome, dien men „paus" noemt, om te doen gelooven aan het bestaan van het pausdom in de 4e eeuw, en „heilig" om hem eerbiedwaardiger te maken. Wij weten niets van zijn deugden en ondeugden; maar wij weten, dat hij gekozen werd eerst den 19en Mei 308 en dat Maxenius de kerk van Rome voor vervolging had gevrijwaard vanaf den 28en October 306. Een verkiezings- 16 besluit dat zoolang op zich liet wachten doet een zeer bestreden candidatuur vermoeden. Damasus, zesde opvolger van Marcellus, doet ons zien, in een klein gedicht, hetwelk hij hem een halve eeuw later toewijdde, hoe onder zijn episcopaat de christenen van Rome door tweedracht, haat en woede werden verscheurd, den hartstochten zoo allen breidel vierend, dat er opstanden en moordpartijen plaats grepen en Marcellus werd verbannen. Damasus vindt daarvoor de oorzaak in de groote gestrengheid, waar men weleer onder de slagen de vervolgers viel. Maar of deze beschuldiging juist is, in het midden gelaten; het feit van diepgaande scheuringen onder de christenen van Rome onder Marcellus blijft er niettemin waar om, en dat het voorheen al zoo was, blijft ook zeer waarschijnlijk. Het brevier der roomsche priesters, op den dag van 16 Januari, noemt Marcellus „paus en martelaar". Hij is evenmin het eene als het andere geweest. Zoo staan er in het brevier vele dwalingen, en daar het gedeelte, waarin zulke verhalen voorkomen „de tweede nocturn" heet, hebben de priesters de gewoonte van iemand, die liegt, te zeggen: „Hij liegt als een tweede nocturn". Zij hebben dus wel degelijk eenig oog op deze „geschiedenis" naar romeinsch recept. Het oude Martyriologium, dat aan Hieronymus wordt toegeschreven, doch dat wat later is ontstaan na hem en overigens talrijke toevoegingen heeft ondergaan, noemt Marcellus slechts „bisschop" zonder meer. Men was dus van meening, dat hij geen martelaar was. Het brevier verhaal nog bedriegelijker dan zijn titel, is een weefsel van ongerijmdheden. Marcellus zou door Maxentius gesommeerd zijn, zijn ontslag te nemen en aan de afgoden te offeren. Op zijn weigering werd hij naar een stal verwezen, om er de beesten te verzorgen. Daar bleef hij negen maanden, zonder twijfel voorzien van schrijfgerei, want door briefwisseling bleef hij aanwezig bij de vijf en twintig gemeenten, die hij in Rome* zou hebben gesticht. Door de geestelijken ontvoerd uit den stal, vond hij een onderkomen bij de heilige Lucina, een rijke dame, die hij overreed had, de Kerk tot haar erfgename te maken en die, in afwachting, een kerk op haar goed had gebouwd. Marcellus wijdde deze Gode toe en nam de gewoonte daar te prediken. Maxentius had zonder twijfel een zeer gebrekkige politie, want eerst wist hij niets van al wat er gebeurd was. Als hij ten slotte goed was ingelicht, liet hij de beesten naar de kerk van Lucina brengen, inplaats van Marcellus naar den stal, en zoo moest deze de beesten in de kerk verzorgen. Maar dank zij deze nieuwe bewoners, die, naar het schijnt, door den heiligen bisschop niet goed schoon werden gehouden, werd de kerk zoo smerig, dat Marcellus er het leven van liet. — Voeg hierbij een groote tijdrekenkundige vergissing, waardoor het bisschopschap van Marcellus wordt gebracht op 5 jaar 1 maand en 20 dagen, hoewel het maar 1 jaar 7 maanden en 28 dagen heeft geduurd. En dat alles om een volgend bedrog mogelijk te maken, namelijk dit: „Hij schreef een 17 „brief aan de bisschoppen van de provincie Antiochië over het i.primaat (primus — eerste) van de kerk van Rome, het bewijs „leverend, dat men haar moet noemen het Hoofd der Kerken. „Ook leest men, dat een (algemeene) kerkvergadering slechts „mag worden gehouden op gezag van den roomschen opper„priester". Inderdaad bestaat een dergelijke brief, maar hij is gedateerd van onder „het consulaat van Maxentius en Maximus", die nooit tezamen consul zijn geweest. Bovendien, de eerste regels van dezen brief zijn letterlijk afgeschreven uit een brief van Acacius van Constantinopel aan Simplicius te Rome, 167 jaar na den dood van Marcellus geschreven. Tenslotte maakt zij deel uit van de verzameling van Isidorus, den Koopman, en wordt geteld onder de 94 stukken, die tegenwoordig door de geleerden van alle richtingen als valsch zijn erkend. Maar wat beteekent dat alles!? Het is nu eenmaal noodig, bij de priesters van vandaag de overtuiging warm te houden, dat de menschen, die in het begin van de 4e eeuw leefden, dezelfde ideeën hadden als zij aangaande den voorrang van Rome. 17 Januari 1376. Breve van Gregorius XI om de Inquisitie in Portugal nieuw leven in te blazen. Terwijl de dweepzuchtige Eymerik, persoonlijk of door zijn ondergeschikten Aragon, Catalonië, Valencia, Majorca, de graafschappen Roussilon en Cerdanië, krachtens volmacht van Innocentius VI (1356) terroriseerde; terwijl hij daar de wreedheden beging, door hem zelf in zijn „Handleiding" verteld, gebeurden er in Castilië, noch in Portugal dergelijke dingen meer. In de eerste dezer staten viel de Inquisitie niemand meer lastig en in de andere was er zelfs geen inquisiteur meer te vinden. Gregorius XI vond, zonder twijfel, dat dit wel een beetje erge verwaarloozing was van de belangen van het pausdom. Daarom schreef hij den 17en Januari 1376 aan Agripitus, bisschop van Lissabon, en droeg hem op een der franciscaner-monnikken aan te stellen als inquisiteur. Door een andere breve bepaalde hij diens salaris op 200 goudgulden per jaar op te brengen door de verschillende portugeesche bisdommen. De Inquisitie was er niet om de pauselijke schatkist op kosten te drijven; integendeel om haar te stijven. De gelukkige uitverkorene heette frater Martin Velasquez. 18 Januari- Feest van Petrus' Stoel te Rome. Het roomsche brevier geeft op dien dag een uittreksel van een preek van Leo de Groote, die Petrus in Rome laat komen vóór Paulus,— hetgeen, als Petrus ooit in Rome geweest is, een dwaling is. Bovendien schrijft hij aan Petrus de vroegere stichting van de kerk te Antiochië toe. Wij vinden het heel treurig voor Leo, voor de valsche ideeën, die al in de 5e eeuw opgang bleken te doen, en voor de arme priesters in wier hersens men ze giet in de 20e eeuw; maar Petrus heeft evenmin in Antiochië een kerk gesticht als hij vóór Paulus te Rome zou geweest zijn. De „Handelingen der Apostelen" verhalen, te beginnen bij hoofdstuk XI een succesvolle prediking te Antiochië. Slechts in den brief aan de Ga- 18 laten is er sprake van een later bezoek van Petrus aan die kerk en Paulus ziet hem zoo weinig voor zijn meester aan, dat hij vertelt hem geducht de waarheid te hebben gezegd. Èusebius van Cesarea, die wel goed ingelicht moest zijn 'aangaande de lotgevallen van een kerk, die even gewichtig was als dicht in zijn nabijheid, weet niets van het beweerde bisschopschap van Petrus te Antiochië of gelooft er minstens niet aan. Hij schrijft hem toe de persoonlijke bewerking van Pontus, Galatië, Bithynie, Cappadocië en van „Azië" (natuurlijk voor zoo ver toen bekend en nog heel was minder!), hetgeen bevestigd wordt door den eersten brief van dien apostel. In zijn „Historia" zegt Eusebius, dat de eerste bisschop van Antiochië (niet Petrus maar) Evodus was. In zijn „Kroniek" herhaalt hij hetzelfde bij het jaar 43; „Evodus is het eerste in den rang van bisschop van „Antiochië gesteld." Het is waar, dat men in den tekst van de „Historia" op heden lezen kan, bij het jaar 40: „De apostel „Petrus, na eerst de kerk van Antiochië te hebben gesticht, „wordt naar Rome gezonden, predikt daar het evangelie en „blijft 25 jaar bisschop van die stad." Maar deze uiting spreekt de eerste tegen en is klaarblijkelijk een der toevoegingen van Hieronymus (331? 342?—420)*) Want Petrus is zeker niet in Rome geweest vóór Paulus. Immers: de Brief van Paulus aan de Romeinen bewijst, dat Petrus niet te Rome was in het jaar 58, de „Handelingen" bewijzen dat hij er niet was in Maart 61, toen Paulus er als gevangene aankwam. De brieven aan de Philipensen, aan de Colossensen, aan Philemon, aan Thimotheus, aan de Ephesiers geschreven of geacht geschreven te zijn vanuit Rome in de 2 volgende jaren en wel door Paulus - hetgeen Philippensen, geschreven of geacht geschreven te zijn vanuit Rome in de twee volgende jaren en wel door Paulus — hetgeen op z'n minst zeer twijfelachtig is, — stemmen de „Handelingen" hierin bij, dat Petrus in dezen tijd niet te Rome was. Zijn die brieven echt, dan zijn ze Paulus' getuigenis, zijn ze valsch, dan geven zij toch den herseninhoud van de vervalschers weer, die ze gemaakt hebben. Als dus Petrus in Rome is gekomen, dan kon dat niet voor het jaar 63 of 64, De geboorte van een kerk te Rome, die volgens de „Handelingen" (11-10) zeer kort op die yan Jerusalem moet gevolgd zijn, dateerde al van een dertig jaar terug, en Paulus vervulde tegenover haar het ambt van apostel, eerst per brief gedurende 5 of 6 jaren en daarna 2 of 3 jaar door zijn persoonlijke tegenwoordigheid. Evenmin als van Antiochië is Petrus dus geweest de eerste bisschop van Rome (welke bisschoppen omstreeks de achtste eeuw „paus" zijn geworden). 19 Januari 708. Keuze van Sisinius, opvolger van Jan VII nadat er 3 maanden lang geen bisschop van Rome was geweest. *) Van dezen Hieronymus komt ook de latijnsche bijbelvertaling, zoo vol fouten, die in gebruik is bij de Roomsche kerk. 19 Zijn pausschap duurde maar 19 dagen, Men telt er 5, die nog korter duurden; het getal dezer, die nog niet een heel jaar geduurd hebben is 42 op de 212 ongeveer, tusschen de jaren 235—1605. Ziethier de lijst ervan. Jaartallen | NAMEN DUUR 235 St. Anterus 1 maand 12 dagen 252 St. Lucius I 4 „ 24 257 St. Sixtus II 11 6 310 St. Eusebius 4 „ 24 336 St. Marcus 8 „ 20 | 535 St. Agapetus I 11 » 21 „ 604 Sabinianus 5 „ 22 » 606 Bonifacius III 8 20 640 Severinus 2 „ 5 „ 684 Benedictus II 10 „ 12 » 686 Conon 11 » 0 „ 708 Sisinnius 0 „ 19 » 752 Stephanus I 0 „ 3 827 Valentinus 1 10 884 Adrianus III 4 „ 8 n 896 Bonifacius VI 0 „ 15 „ 897 Romanus 4 „ 22 n 898 Theodorus II 0 „ 20 „ 903 Leo V 1 „ 9 , 913 Landon 4 „ 21 928 Leo VI 6 „ 14 „ 974 Donus II 3 „ (ongeveer) 984 Jan XV niet 'n heele maand 1003 Jan XVII 3 maand ongeveer 1046 Clemens II 9 „ 14 dagen 1048 Damasus II 0 „ 23 » 1057 Stephanus IX 7 maand 27 „ 1086 Victor III 11 „ 22 , 1143 Celestinus II 5 , 11-, 1144 Lucius II 11 „ 15 „ 1187 Gregorius VIII 1 „ 25 , 1241 Celestinus IV 0 „ 16 1276 Innocentius V 4 „ 28 „ 1276 Adrianus V 1 „. 14 „ 1276 Jan XXI 8 „ 3 „ 1294 St. Celestinus V 5 „ 6 1303 St. Benedictus XI 8 „ 15 „ 1503 Pius III 0 „ 25 „ 1555 Marcellus II 0 „ 2 „ 1590 Urbanus VII 0 „ 15 „ 1591 Innocentius IX 2 0 1605 Leo XI 0 „ 26 „ 20 Als men dat wenscht, kan men hieruit schrappen St. Lucius I, die martelaar was en Celestinus V, die zijn ontslag heeft genomen. Dan blijven er nog 40 pontificaten over van minder dan één jaar. En hoevele zijn er niet geweest, die eventjes meer dan een jaar geduurd hebben! Het einde der 9e eeuw zag negen pausen in 17 jaar, de 10e zag er 24. Van 882 tot 1003 was de gemiddelde duur slechts 2 jaar en 9 maanden. Alleen Jan X wist 14 jaar aan te blijven, vooraleer vermoord te worden. De pausen zijn verschrikkelijk machtig geweest; maar hun macht baarde hun zooveel gevaren, dat ze nauwelijks rustig konden slapen. De verfijning der menschelijke zeden, gevolg van de voortschrijdende verlichting, heeft hun leven ten slotte veiligheid gebracht. Het moet voor de tegenwoordige pausen wel zeer onaangenaam zijn te erkennen, dat hunne voorgangers het voortschrijden der verlichting, zoolang en zooveel als in hun macht was hebben tegengehouden. 28 Januari 250. Marteldood van den christen (lees niet: „den katholiek", want dat is heel wat anders!) St. Fabianus, die men „paus" noemt, ofschoon hij nooit anders dan bisschop van Rome is geweest. Toen de romeinsche geestelijkheid (in 250) aan den bisschop van Carthago, Cyprianus, schreef, noemden ze hem „paus" Cyprianus (papa, vader), om hulde te brengen aan zijn persoonlijke voortreffelijkheid, die alle kerken te zamen erkenden, want toentertijd was het woord „paus" een titel waarmede men gaarne een hooggeplaatsten geestelijke aansprak, dien men wilde eeren. Ih het verloop van dien brief (no. 31 in de verzameling van Migne) noemen de priesters en de geloovigen van de stad Rome hun bisschop Fabianus, die toch als martelaar was gestorven, slechts „een man van zeer edele gedachtenis". Volgens den geest van de 3e eeuw, was dit wel een bescheiden omschrijving van zijn persoon in vergelijking met den lateren titel van „paus". St. Cyprianus noch eenige bisschop van zijn tijd hebben den bisschop van Rome anders aangesproken dan als: „Broeder", „Mede-Bisschop", en zoo voort. Wanneer er rondom zijn persoon van eenigen voorrang sprake was, bleek die slechts te zijn: de voorrang van de stad Rome, als hoofdstad van het oude Romeinsche Rijk. Omdat men bovendien St. Linus voor den eersten bisschop van Rome hield, dien velen door St. Paulus aangesteld geloofden, was er toen in het allerminst nog geen sprake van de denkbeeldige erfenis van de denkbeeldige volmacht, die Petrus van Jezus zou hebben gekregen door middel van de Steenrots-tekst. Men was zich van al die dingen niets bewust. Wanneer men in de seminariën St. Cypriamus te voorschijn haalt als getuige voor het pauselijke alleen-heerschersrecht, dat zooals men daar beweert reeds in de 3e eeuw algemeen zou erkend geweest zijn, dan houdt men de studenten voor den gek. De teksten, die men aanhaalt, drukken totaal het omgekeerde uit van de meening, 21 die Cypriamus, deze groote bisschop, erop na hield ten opzichte van de organisatie der kerken. Genoemde teksten zijn meestal tusschenvoegingen, met opzet ingelascht om het latere pausdom aan „bewijzen" te helpen, dat het de alleroudste „historische" rechten heeft! 21 Januari 1276. Keuze van Innocentius V. Dit jaar zag een rij van vier pausen voorbijgaan. Den len Januari zat sedert 4 jaar Gregorius X op den troon; hij stierf den lOen. Innocentius V, gekozen den 2 len, stierf 18 Juni. Adrianus V, gekozen den 4en Juli, stierf den 18en Augustus, zonder dat hij tijd gehad heeft, zich bisschop te laten wijden en zonder zelfs priester gewijd te zijn. Jan XXI, gekozen den 13en September, was er nog den 31en December, doch had daarna nog maar 4 en een halve maand te leven. Gregorius X, in de hoop om de mogelijkheid tot kuiperijen, die zich bij iedere pauskeuze hernieuwde en die veroorzaakten dat de „H. Stoel" soms heel lang leeg stond — zoo o.a. 3 jaar lang, voordat hij zelfs den „H. Stoel" bekleedde — geheel en al uit te roeien, had in 1274 ingesteld: het conclaaf der kardinalen met de meest strenge reglementen. Voor een pauskeuze moesten de kardinalen zich in het vervolg, — dit was nog nooit zoo geweest, — te zamen (= con) laten opsluiten (clavis = sleutel), om vrij van buitenwereldsche invloeden te kunnen stemmen. Men lette vooral op dit feit en dezen datum) Telkens wanneer de „H. Stoel" leeg stond, moesten de kardinalen, op z'n laatst binnen 10 dagen, zich in een zelfde vertrek opsluiten, zonder afscheiding door kluizen of gordijnen, ieder slechts van één dienaar vergezeld en zonder verbinding met de buitenwereld. Door een luikje moest men hun voedsel geven, dat na drie dagen slechts uit een schotel per maaltijd mocht bestaan en weer twee dagen daarna niets anders mocht zijn dan brood, water en wijn. Bovendien misten zij hun inkomen van de zijde der „Apostolische Kamer" en krachtens andere baten der roomsche kerk, zulks tot het einde van het conclaaf. Dit reglement beviel den kardinalen allerminst en zij maakten veel drukte om het te onderdrukken, doch Gregorius liet het door de algemeene kerkvergadering van Lyon goedkeuren. Het werd gevolgd bij de keuze Van Innocentius V en van Adrianus V. Daarom gingen de beide verkiezingen zeer vlot. Maar daarom verdwenen ook beide uitverkorenen weer spoedig van 's werelds tooneel! Er was misschien heelemaal geen misdaad in het spel; maar men had ze gekozen, toen ze al bijna sterven gingen. Dit is dikwijls de taktiek geweest der kardinalen, wanneer ze begrepen, dat er op een bepaald oogenblik geen kans bestond hunne eigene candidatuur of die van hun begunstigde candidaten te doen slagen. Adrianus V, in het nauw gebracht door hen, die zijn laatste dagen telden, werd gedwongen om het reglement van Gregorius ongedaan te maken. Toch konden de kardinalen daarvan na zijn dood niet onmiddellijk profiteeren, daar het volk van Viterbo (bij Rome) in opstand kwam 22 en hen dwong het reglement in eere te houden. Zij kozen nog vrij spoedig Jan XXI, maar deden hem bevestigen, dat de instelling van Gregorius X te niet was gedaan; waarvan de kardinalen na hem partij wisten te trekken. Dan komen de kuiperijen weer los en het duurt weer tijden lang, dat de „Stoel van Petrus" leeg staat. Na Jan XXI is dat al weer dadelijk 6-en een halve maand. Na Nicolaas III, zijn opvolger, was het 6 maanden. Zes jaar later tusschen Honorius IV en Nicolaas IV alweer 6 en een halve maand; tusschen dezen laatste en Celestinus V was het 25 maanden. Totaal, tusschen 1280—1294, vier jaar leegstaan van „Petrus' Stoel", iets dat de afgeschafte instelling van Gregorius X had bedoeld te voorkomen. We kunnen het er over eens zijn, dat, wanneer de H. Geest den paus en de alge,meene kerkvergadering heeft geïnspireerd, dezelfde H. Geest danig met zichzelf in conflict is gekomen, toen Hij de genomen maatregelen weer door Adriaan V en Jan XXI te niet liet doen. 22 Januari 1582. Besluit van den „Allerhoogsten" (raad, toegevoegd aan den Groot-inquisiteur) bij gelegenheid van het feit, dat Michel Sanchez na zijn veroordeeling in de gevangenis was gestorven. De bepaling luidde, dat elke vervolging in zoo'n geval moest ophouden. Dus kon men zoo een ongelukkige ook niet als portret verbranden bij de eerstvolgende auto-da-fé, zooals men later deed, wanneer men het pleizier moest derven, iemand in levenden lijve te kunnen verbranden. De officieele aanklager kon dan nog een vervolging instellen tegen zijn nagedachtenis, zijn begrafenis, zijn goederen, maar niet zonder de ouders op te roepen, tegen wie hij dan zijn wenschen moest kunnen staande houden. Het onderhavige besluit van den „Allerhoogste" echter bleef beperkt tot hen, wier proces tijdens hun leven was begonnen. Meer te bepalen viel buiten zijn rechtsbevoegdheid, want deze rechtbank werkte op gezag van den paus, die toen Gregorius XIII v/as (1572—1585). Deze alleen zou bij machte geweest zijn de bindende besluiten zijner voorgangers te niet te doen, die bevalen, dat men ook tegenover reeds overledenen een rechtsgeding moest openen en, zoo de beschuldigingen waar gemaakt werden, dat men hun lijken zou opgraven, om ze te doen verbranden door de handen eens beuls; dat men hunne goederen zou confisqueeren en hunne nagedachtenis prijs geven aan openbare schande. Helaas, dergelijke wetten zijn nooit 'n doode letter gebleven! Daar deze afschuwelijke dingen nauwelijks geloofbaar zijn, verdenken veel priesters al wie bevestigt, dat zij bevolen zijn door de pausen en uitgevoerd werden naar hun wensch, van lastering. Wij verzoeken hen beleefd, zichzelf de noodige inlichtingen te verschaffen, door eens te lezen de „Handleiding voor de inquisiteurs" van Eymerik, in het bizonder het 3e deel, vraag 63, met de aanteekeningen van Pregna. 23 Januari 1639. Auto-da-fé te Lima, hoofdstad van Peru in Zuid-Amerika. Op de 72 veroordeelden, die daar waren, werden er elf levend verbrand. Een ander werd in portret verbrand, 23 daar hij zich in de gevangenis had opgehangen. Het Besluit van den „Allerhoogste" van 1582 was 'al in onbruik geraakt; bovendien zou men van zoo een gunstig besluit toch een „zelfmoordenaar" niet hebben laten profiteeren. Onder de veroordeelden was een zeer geleerd jood, uitstekend op de hoogte der z.g. H. Schrift. Hij had gevraagd met de godgeleerden te disputeeren en er verscheidenen beschaamd; hetgeen immer zal gebeuren, wanneer iemand, die den oorspronkelijken hebreeuwschen tekst verstaat, komt tegenover middeleeuwsch geschoolde scholastieken, die alleen de Vulgaat (vertaling van Hieronymus) kennen. Maar tenslotte triumpheerde toch de brandstapel over alle bewijsvoeringen van dezen rampzaligen Jood; — welke overwinning men moet schrijven op rekening van Urbanus VIII, den toen regeerenden Hoogepriester (1623—1644). 24 Januari 97 of 99. Marteldood van den christen, St. Thimotheus, leerling van Paulus, te Ephese. De datum is even onzeker als de manier, waarop hij omgebracht is. Het Nieuwe Testament heeft twee „Brieven van Paulus aan Thimotheus". Hun on-echtheid is vastgesteld. Maar zijn ze ook valsch, ze zijn niettemin zeer oud, en al geven ze niet weer de gedachte van het eerste geslacht van christenen, zij geven ten minste een beeld van v/at het tweede en het derde geslacht beleefde en dacht. Dat verschil heft de groote waarde van deze stukken voor de kennis der geschiedenis niet op. Men ziet dat het diakonaat zich afgezonderd heeft van het episcopaat (later bisschoppelijke waardigheid) en het presbyteraat ouderling = prebyterus = later priester) die nog met elkaar verward schijnen te worden. Wanneer iemand na zoo een voorrang wilde streven, keurde men dat niet af, Wanneer hij zich slechts op de goede eigenschappen toelegde, die daarvoor gewenscht waren. Vóór alles moesten de episcopoi (= opzichters, later bisschoppen) als echtgenoot, vader en heer over hun huis, het goede voorbeeld geven. Dat zegt al heel duidelijk het 3e hoofdstuk van den eersten brief. De opvatting, dat boven die goede huisvaders voor het bestuur der kerken te verkiezen waren vrijgezellen, kwam eerst later op, toen heidensche invloeden zich deden gelden. De Joden hadden de vruchtbaarheid steeds in eere gehouden; en de eerste christengemeenten waren uit de overal verspreide joodsche koloniën voortgekomen. Christen beteekent letterlijk: Messianist. De eerste christenen waren joden, die geloofden dat hij er geweest was en zeer spoedig zou terugkomen, zooals hij gezegd had. De tegenwoordige Joden zeggen, dat hij er tot nu toe nog nooit geweest is en wachten. Die scheuring in het Jodendom was het eerste christendom, dat zich later tot die verschillende sekten ontwikkelde, die wij allen kennen. Zooals nu de Joden de vruchtbaarheid hoog hielden, zoo voelden de heidenen voor den ongehuwden staat, als deugdbeoefening opgevat, en vonden dien zeer geschikt voor het 24 priesterschap. Spoedig zien wij dan onder de christenen vrijwillige onthouders voorkomen en in den tijd, dat de stemmen der geloovige de rangbekleeders verkozen, hadden deze onthouders dikwijls succes bij deze verkiezingen. De bisschoppen, priesters en diakenen bemerkten, dat de achting en het vertrouwen en de voordeelen, die daaruit voortkwamen bij voorkeur de zelfbeheerschers te beurt viel. De belangzucht paarde zich dus aan de begeerte naar heiliging, om het getal der onthouders te vergrooten. Tegen het einde der 4e eeuw was er aldus in de gezamenlijke kerken een zeer duidelijke en vrijwillige beweging te bespeuren ten gunste van een geestelijkheid, die ongehuwd bleef. De bisschoppen van Rome, wier gezag zich een beetje begon uit te breiden, zagen daarin een kostbaar middel om de geestelijkheid zoo in te richten, dat zij in hun hand een organisatie zou worden, uitermate geschikt om hun streven naar machtsuitbreiding te steunen. Zij hebben zich van dat werktuig meester gemaakt en nooit heeft iets hen kunnen doen besluiten het uit handen te geven. Welk een afscuhwelijk tafereel zouden wij moeten ophangen, wanneer wij alle gevolgen daarvan zouden moeten uitbeelden! 25 Januari 1813. Onderteekening van het concordaat (contract tusschen kerk en staat) van Fontaniebleau tusschen Napoleon en Pius VII- Zoo'n contract is meestal niet tusschen gelijke partijen; de eene keer is de kerk sterker, de andere keer de staat; en het spreekt vanzelf, dat zoo'n contract voor de sterkste 't meeste voordeel biedt. Toen Napoleon regeerde, wilde hij het zijne doen in den eeuwenouden bevrijdingsstrijd door een succes voor zijn land in dat concordaat vast te leggen en ziethier nu eens, wat een getob het is om met de roomsche macht klaar te komen, wanneer men zich er eenmaal mede heeft ingelaten. O.a. had de paus de verplichting op zich genomen, om binnen zes maanden de kerkelijke aanstelling te verkenen aan personen, die door het hoofd van den staat voor bisschop waren aangewezen. Na dit tijdsbestek moest de aartsbisschop voor deze aanstelling zorgen of anders de oudste bisschop der kerk-provincie. Toen hij dit onderteekende, deed Pius VII niets anders dan een breve, die hij reeds in Juni 1811 te Savonne gegeven had, en zijn goedkeuring van een gelijkwaardig besluit van de kerkvergadering van Frankrijk bevestigen. Eerlijk is het te erkennen, dat die breve, die goedkeuring en dat concordaat hem door de sterkere partij meer waren afgedwongen, dan dat de oude grijsaard daar van ganscher harte mee instemde. Hij was oud, ziekelijk en onder voortdurenden invloed der raadgevingen van enkele kardinalen, terwijl men onhandelbare dweepers ver van hem hield. Toen hij geteekend had, liet men die echter weer bij hem toe en werd hij weer naar een andere richting gedreven, en dat wat dezen hem voorhielden stemde ook meer met zijn persoonlijke neigingen overeen. 25 En toen zeide hij, alles te herroepen. Dit deed hij door een brief van 24 Maart 1813. Inplaats van evenals Jezus recht door zee te gaan, trachtte de paus, diens „plaatsbekleeder", met armzalige redenen zijn onruiterlijke houding goed te praten. Hij begint met te zeggen, dat wat hij geteekent heeft niet een concordaat is, doch slechs een regeling, die als grondslag voor een concordaat zou dienen, — een zwenking waarvan men „diplomatie" kan leeren! In ieder geval had hij driemaal zijn handteekening gezet en hij had te eerbiedigen, wat erboven stond. — Hij beweert verder, dat wanneer hij goed zou keuren, dat een aartsbisschop de kerkelijke aanstelling zou mogen geven, wanneer de paus in gebreke zou blijven, dit zou beteekenen, dat zijn oppermacht aan die van een aartsbisschop onderworpen zou worden, hetgeen een „ongehoorde nieuwigheid" was. Maar hij had dit moeten zeggen, vóórdat hij driemaal zijn handteekening zette! Bovendien is het niet waar. Minstens tot de 9e eeuw zijn de aartsbisschoppen in het bezit van het recht geweest, om in hun provincie bisschoppen de kerkelijke aanstelling te verleenen, zonder den paus daarin te kennen, wiens gezag zij, wat hen zelf betreft, toch reeds lang boven zich erkenden. — Pius VII beweerde nog, dat de artikelen van het concordaat in tegenspraak waren met de goddelijke instellingen en met zijn heilige plichten. Maar die zoogenaamde „goddelijke instellingen" berustten slechts op de Valsche Decretalen en op voorafgaande concordaten, die door het recht van den sterkste in het voordeel van Rome waren uitgevallen. En wat zijn „heilige plichten" betreft, zijn eerste plicht ware geweest, als fatsoenlijk man, geen verplichtingen op zich te nemen, die hij niet kon en niet wilde nakomen en vervolgens zijn gedrag naar die verplichtingen in te richten. — Ook beriep hij zich op de Opperheerschappij-rechten van den H. Stoel en van de voorrechten, die hij bij zijn pauskeuze had bezworen te zullen handhaven. Maar indien — en zoo was het werkelijk — deze zoogenaamde rechten en al deze privilegiën, het eene na het andere, ontstaan zijn door onrechtmatige aanmatiging, dan ware toch de meest vooroptredende plicht des pausen, deze te laten varen! De eed, om iets kwaads te doen, is niet bindend. Daartegenover hebben de kardinalen op het oogenblik der pauskeuze dikwijls van de. pausen geëischt, dat zij onder eede beloofden bepaalde uitstekende dingen te doen. Het waren verkiezings-beloften, nooit hebben zij erover gedacht, ze na te komen. Overigens, wanneer de pausen beweren, dat zij anderen van een eed kunnen ontslaan, en die, zulks doende, niet geaarzeld hebben de bloedigste conflicten te ontketenen, dan zijn zij toch zeker niet van die macht ontheven ten opzichte van hunne eigen hooge persoonlijkheid. Wanneer zij gebonden waren, welnu laten ze zich dan ontbinden; dat kost hun weinig moeite. Inderdaad het is een grappig geval een „plaatsbekleeder van Jezus" te zien tobben, die, gebonden aan zijn driemaal geplaatste hand- 26 teekening, zich verontschuldigt zijn verplichtingen niet te kunnen nakomen, omdat hij zich gebonden voelt aan een eed, dien hij beweert vroeger eens te hebben uitgesproken. En tot op den huidigen dag heeft Frankrijk nog veel te stellen met menschen van zulk kaliber, den dag „zegenend"(?), dat de eerste zendelingen zijn vrijen bodem betraden, plechtig voor zich opheffend het H. Kruis des Heeren! 26 Januari 1205. Brief van Innocentius III aan Pierre de Castelnau, een der pauselijke gezondenen om te preeken tegen de Albig ensen, een ketterij in Frankrijk. Deze prediker, ontmoedigd door het mislukken zijner zending, had gevraagd, weer naar zijn klooster te Fonfroide te mogen terugkeeren. De paus weigert en spoort hem tot verdubbelden ijver aan. Maar ongelukkigerwijze maakten noch hij, noch de andere missionarissen, wier getal al tot 17 liep en onder wie Dominicus, de stichter der Dominikaner-Orde en bloedige kettervervolger, voor het eerst op 's werelds tooneel verschijnt, weinig bekeerlingen. Innocentius III besloot toen met geweld te bereiken, dat wat niet goedschiks ging. Op zijn bevel eischten de gezondenen van al de groote leenmannen van de Provence en van Gallia Narbonensis den eed, dat zij op hun gebied de ketterij met wortel en tak zouden uitroeien en de ketters verdelgen. De „wereldlijke macht" werd steeds zoo mogelijk met dergelijk werk belast! De kerk trad dan op den achtergrond en de menschen kregen het land aan hun natuurlijke hoofden. Indien bovengenoemde leenmannen weigerden of ongehoorzaam werden, dan zouden zij met den kerkelijken ban geslagen, op hun gebied alle openbare uitoefening van den roomschen godsdienst verboden, hunne onderdanen van den eed van trouw aan hen worden ontbonden, en zoo voort. Maar het eenigste, dat de paus bereikte was: de opening van een tijdvak vol van schrikwekkende rampen. Pierre de Castelnau werd vermoord den 9en Maart 1208; duizende Albigensen werden levend verbrand; de vervolging zette zich om in een completen oorlog met kruistochten en broedermoord; moordenarijen, veldslagen, belegeringen volgden elkaar op. En al dat vergoten bloed bracht het pausdom geen greintje voordeel! Integendeel, dat, wat hier gebeurde, lokte zijnerzijds de geweldige verliezen uit, die het pausdom drie eeuwen later van het Protestantisme zou moeten ondergaan en het gaf den nobelsten grond aan dien geest van opstandigheid, waarvan de moderne tijden bezield waren en gelukkig nog zijn. Om met succes en zonder misdaad de Albigensen te bestrijden, daarvoor zou noodig geweest zijn, de oorzaken weg te nemen, waardoor deze „ketterij" was ontstaan; dat wil zeggen: uitroeien de verschrikkelijke misbruiken, waarvan het in de Kerk en in het bizonder aan het roomsche Hof wemelde. Maar om dat in te zien, om hervormingen te ondernemen en ze te doen slagen, daartoe zou noodig geweest zijn een verhevenheid van geest en van gemoed en een volkomen voorbijzien van eigen persoon, 26 27 karaktereigenschappen, waarover allerminst kon beschikken Innocentius III; — hij een der geweldigste ketterbeulen, wiens naam men helaas moet onthouden, omdat omstreeks zijn tijd de roomsche kerk een hoogtepunt van macht heeft bereikt als nooit daarvoor en nooit daarna Eerst ging het berg op, nu ging het bergafwaarts 24 Januari 407. Dood van Chrysostomus (= goudmond) aartsbisschop van Constantinopel (De titel van aartsvader = patriarch kwam voor die stad eerst kort na hem in zwang.) Hij stak boven alle grieksche Vaders uit door een taalvorm, die aan de mooiste stukken uit de klassieke ouderdom deden denken. In zijn boek over de Godheid van Christus, in zijn preeken, in zijn commentaren op de Schriftuur en zoo voort, heeft hij het tallooze malen over de Kerk, maar tevergeefs zal men er één woord in zoeken, dat aanleiding zou geven om te vermoeden, dat ze van Jezus een monarchistische inrichting gekregen heeft. Deze opmerking geldt ook zonder eenige uitzondering voor al de vroegere Kerkvaders, voor zijn tijdgenooten en voor allen nog langen tijd na hem; natuurlijk onder voorwaarde, dat men uit deze schrijvers alleen dat neemt, wat echt door hen geschreven is, en dat men alle vervalschingen van den tekst en alle tusschenvoegsels, die nu gelukkig met wetenschappelijke zekerheid zijn aangewezen, en die ten hunnen tijd hebben moeten dienen, om de geheel en al ontbrekende gronden aan te halen, waarop het pausdom, deze kerkelijke monarchie, zou gevestigd zijn, eruit werpt. , Men heeft durven beweren, dat Chrysostomus, onrechtvaardig uit zijn ambt ontheven, een beroep zou gedaan hebben op „paus" Innocentius I. Niets is minder waar. Zóó zit de zaak: Vroeger kon iedere kerk een andere kerk van gemeenschap met haar uitsluiten en ook de gemeenschap handhaven, al naar het een kerk goeddacht. De kerken trachtten dus steeds een zoo uitgebreid mogelijk kerkelijke gemeenschap in stand te houden, zonder dat eenig hoofd die gemeenschap bestuurde. En nu richtte zich Chrysostomus tot den bisschop van Rome om zich over zijn afzetting te beklagen en hem te verzoeken de gemeenschap met hem te handhaven en tegelijk de nietigheid van zijn ontslag te erkennen. Deze brief bestaat. Maar hij spreekt in het meervoud en was dus niet voor Innocentius alleen. In de 5e eeuw was men er nog zeer ver Van af het majesteits-meervoud te gebruiken in een briefwisseling met de kerk van Rome. Bovendien besluit Chrysostomus zijn brief met de duidelijke mede • deeling, dat hij in gelijke bewoordingen aan de bisschoppen van Milaan en Anquilea schrijft. Innocentius handhaafde de gemeenschap met Chrysostomus, maar ook met diens tegenstanders en beperkte zich ertoe, in overeenstemming met de andere bisschoppen van de kerken in Italië, aan keizer Arcadius te verzoeken een kerkvergadering bijeen te roepen om het geschil te onderzoeken en den vrede te herstellen. In 406 schreef Chrysos- 28 tomus nog verscheidene brieven aan Innocentius evenals aan andere bisschoppen, om hen te bedanken voor hun goedgunstige bemiddeling. Maar niets bewijst beter dan de lezing van deze briefwisseling, hoever hij er van af was aan te nemen, dat de bisschop van Rome alleen in staat zou geweest zijn, in zijn geval als hoogst gezag beslissing te nemen. Zeker, deze bisschop had wel reeds een zeker overwicht in het Westen; maar niemand, zelfs hij niet, had eenig idee van die almacht, welke zijn opvolger van een eeuw of vier, vijf later aan de Valsche Decretalen zou ontleenen. 28 Januari 381. Dood van St- Ephrem diaken van Edesse, medegeteld onder de Kerkleeraren. Hij heeft veel geschreven. Maar zijn werken stemmen met alle stukken uit de 4e eeuw overeen, om door hun zwijgen te getuigen, hoever men toen nog van de idee eener monarchistische inrichting der Kerk verwijderd was. Hij schreef in het Syrisch. Naar de vertalingen, die men van zijn werk maakte, te oordeelen, heeft hij Petrus betiteld als „de coryphee", als „de vorst' en „de top" der apostelen; en hij kent aan Petrus de macht over alle hemelsche en aardsche dingen toe. Nu is het jammer dat hij eerst zeer laat vertaald is en dan blijft het steeds mogelijk, dat de vertalers hun eigen opvattingen in de vertaling hebben laten glijden. Hij, die oud-Syrisch verstaat, kan zich met een studie van den oorspronkelijken Ephrem verdienstelijk maken. Ons komt het, om te beginnen, reeds vreemd voor, dat een man, die het woord: „Mijn rijk is niet van deze wereld" kende en die in de verste verte niet kon voorzien, dat de pausen zich eens de macht zouden toeigenen, om over koninkrijken en keizerrijken te beschikken, zooals het in de middeneeuwen gebeurde, zoo over de aardsche macht van Petrus spreekt! Wat het woord „coryphee" betreft, dit beteekent slechts „aanvoerder van een rij", woordvoerder" dus. Deze uitdrukking wordt gerechtvaardigd door de „Handelingen der Apostelen" en anderen hebben haar ook gebruikt. „Vorst" en „top" sluit geen andere gedachte in, dan die van „voorrang", „de eerste zijn". Hoe Ephrem zelf dit verstond, zouden we gaarne eens weten. Origenes had zich vóór hem al eens afgevraagd, waarom Petrus de eerste was. En daar de „verklaring' van den Gij-zijt-Steenrots-tekst, welke verklaring later door de godgeleerden van het pauselijk hof is uitgevonden, toendertijd nog niet bestond, giste hij, dat Petrus voor „de eerste" werd gerekend, als te zijn de meest achtenswaardige, evenals men Judas voor „den laatste" hield, als den meest verachtelijke. (Commentaar op Johannes), Overigens is het niet in het hoofd opgekomen, noch van Origenes, noch van Ephrem, noch van eenigen Kerkvader lang na dezen, dat de bisschop van Rome eenige erfenis, welke dan ook, van Petrus zou gekregen hebben. Deze „leer" kwam eerst voor den dag, toen ze noodig was. De pausen hebben hunne onrechtmatige aanmatigingen trachten te bedekken, zooals een dief, die de verklaring van 29 zijn rijkdom geeft, door te zeggen: „Ik heb het van mijn vader georven." 29 Januari 1482. Brief van Sixtus IV aan Ferdinand en Isabella. De wreedheden der Inquisitie hadden in het jaar 1481 zooveel schrik in Castilië verspreid, dat de onderdanen van de vrome Isabella met massa's tegelijk het land verlieten. Zij werden dan, indien beschuldigd, „bij verstek" veroordeeld en velen derzulken trokken naar Rome, om te probeeren kwijtschelding van hunne straffen te krijgen. De paUs kreeg aldus een goede gelegenheid om zich op de hoogte te stellen van het optreden van Michel Morillo en Jan van St. Martin, de eerste twee door Ferdinand en Isabella krachtens pauselijke volmacht benoemde inquisiteurs. Hij ontsloeg ze niet, hoewel hij erkende, dat zij lieden als ketters hadden veroordeeld, die het niet waren; maar hij trok zijn toestemming ten opzichte der beide vorstelijke personen in. Dat was maar een halve maatregel. De pauselijke afkeuring, aldus gegeven, maakte Morillo en St. Martin wel wat voorzichtiger, maar zeker werd daardoor hun brein niet helderder. Om door een openlijke verandering van zaken het koningspaar van Castilië niet te kwetsen in hun eigenliefde, liet Sixtus IV bewust hunne onderdanen verder blootstaan aan het gevaar van veroordeelingen, die, zelfs van het standpunt van het barbaarsche inquisitie-recht, ongegrond en dus onrechtvaardig konden zijn. Dat komt, omdat hij vóór alles die doemwaardige rechtbanken gehandhaafd wilde zien, en daarvoor had hij weer de medewerking van Ferdinand en Isabella noodig. (zie 2 Januari) 29 Januari 1695. Dood van Diego Sarmentio de Valadares, 25en inquisiteur-generaal Van Spanje. Gedurende zijn 26-jarigen arbeid had de Inquisitie er 1248 menschen levend verbrand en 416 in portret; 1992 waren er tot verschillende straffen veroordeeld. Maar Sarmentio heeft zich vooral beroemd gemaakt, doordat hij het huwelijk van Karei II met Maria-Louise van Bourbon door een auto-da-fé van 118 slachtoffers, waarvan er velen den laatsten adem in de vlammen uitbliezen, luisterrijk vierde. Men weet niet of deze feestelijkheid bizonder in den smaak viel van de jonge vorstin. Evenwel, in gevoelens van godsvrucht opgevoed, moet zij wel gedacht hebben, dat, wijl zulks op het gezag van den paus geschiedde, dit wel goed moest zijn zoo. 30 Januari 847. Keuze van Leo IV, die 8 en een half jaar den „H. Stoel" bekleedde. Hij stichtte te Rome het octaaf (octo = 8; achtdaagsche herdenking) van de „ten hemel-opneming" van Maria. Daarmede keurde hij goed een „geloof", dat van alle gelooven der roomschen van zijn tijd, het allerlaatste was ingevoerd en het allerslechtst verdedigbaar was. Daar wij verno men hebben, dat op de algemeene kerkvergadering te Rome in 30 het? jaar 1926 de opneming van Maria met „ziel en lichaam" ten Hemel officieel tot leerstuk zal worden verheven, is het interessant de afkomst van dit „geloof", dat door het „leerstuk" zal worden bekroond, na te gaan. — Het vindt zijn oorsprong in „De dood Van de Maagd-Maria", een boek vol van fabels, ten onrechte toegeschreven aan Melito van Sardes, die omstreeks het jaar 170 geleefd heeft. De Kerkvaders van de eerste eeuwen die zich zoo weinig met de moeder van den Messias bezig hielden en die omtrent haar zoo heel andere ideeën hadden dan onze roomsche tijdgenooten, geloofden zeer zeker niet, dat zij met lichaam en ziel ten hemel gestegen was. De heilige Epiphanius, ondanks zijn neiging om de meest ongerijmde vertelsels na te vertellen, zeide nog met zekerheid (Her. 11 en 23) dat niemand iets van haar einde wist. De falsaris, die minstens een eeuw na hem (einde der 5e eeuw) zich voor Dynosius den Areopagiet uitgaf — een persoon, die Paulus bij zijn preeken op de Areopaag te Athene zou bekeerd hebben (!) — en beweerde dat hij bij de begrafenis van de H. Maagd was geweest, weet blijkbaar heelemaal niets van die ten-hemel-opneming. Dus was op het einde der vijfde eeuw het geval nog niet van algemeene bekendheid. Zoo ja, dan zou de vermelding daarvan zelfs minder gelogen zijn geweest dan de rest. Waar is, dat Nicephorus CalIixtus (14e eeuw), Juvenalis van Jeruzalem (+ 458 ten gunste van dit geloof aanhaalt. Maar 1° Nicephorus heeft niet veel gezag, 2° St. Leo de Groote toont in zijn 92e brief, gericht aan Maximus van Antiochië aan, dat Juvenalis een falsaris is; 3° Juvenalis zou de opneming ten hemel van St. Jan in een adem bevestigd hebben met die van Maria, beide gelijkwaardig „aantoonend" met eensluidende „bewijzen", aldus: hun graf is leeg gevonden en omdat het lichaam weg is, moeten ze wel ten hemel opgenomen zijn. Men hoeft waarlijk ook geen bizondere ooren te hebben om hierin een naklank te hooren van Jezus' verrijzenis, die wat andere zaken betreft, door de vier evangelisten op vier verschillende manieren wordt verhaald. — Wanneer de hemelopneming van St. Jan niet zooveel succes gehad heeft als die van de heilige maagd, dan is de oorzaak hiervan zonder twijfel te zoeken in het feit, dat die van Maria meer teederlijk sprak tot de verbeelding van onze ruwe voorouders. En misschien komt het ook wel daarvan, dat Gregorius van Tours slechts die van Maria kende. Deze bisschop-„geschied • schrijver", die aan Epiphanius nog een lesje in lichtgeloovigheid zou hebben kunnen geven, was de man ervoor om alle ten-hemel-opnemingen, die vóór hem uitgevonden waren, na te vertellen, als hij ze gekend had. Die van Maria gevonden hebbend in de pseudo-Meliton (pseudo = bedriegelijk voorgesteld) van hierboven, maakte hij propaganda voor dit vertelsel. De kinderlijke lezers van de 6e en 7e eeuw voelden zich door dit wonder getroffen. Men begon eraan te gelooven. Na een of twee geslachten kwam de overtuiging op, dat het altijd was geloofd geweest. Dat noemt men dan „overlevering". Het „feest" moest 31 vroeg of laat daaruit voortkomenToch heeft 't zich nog een paar eeuwen laten wachten. — Wij zijn in het gelukkig bezit van lijsten van feesten, die in de Kerk gevierd werden tot de 8ste eeuw. De ten-hemel-opneming van Maria ontbreekt op de lijst van: Isidorus van Sevilla (656), eveneens op die van St. Petrus Chrysologus (+ 449) en op die, welke in een gedicht van St. Paulinus van Nola aan Nicetas gevonden wordt (398). Men vindt haar zelfs nog niet eens in de opsomming van Rhabanus Maurus (+ 856) noch in die van Alfred van England (+ 901). Waaruit men besluiten kan dat, zelfs al was dan door Leo IV in Rome het feest ingesteld (847), hetzelve allerminst overal was verbreid; — In onzen tijd is het geloof aan de ten-hemel-opneming van Maria algemeen, het feest wordt overal gevierd, een der tientjes van den rozenkrans is eraan gewijd en 'aan de kindertjes wordt verteld, dat men in Maria's graf bloemen heeft gevonden, hemelsche bloemen natuurlijk, inplaats van haar lijk, dat dan, en dit is ook vanzelfsprekend, door haar ziel weer bezield gezond en wel ten hemel is gevaren; maar niét uit eigen kracht, doch uit kracht Gods; vandaar dat Jezus is ten hemel gevaren, want hij was God, en Maria ten hemel opgenomen. Er is dus geen bezwaar hiervan een dogma, leerstuk, te maken want allen gelooven het reeds en het geval is zóó poëtisch, dat het eenige propagandistische waarde heeft voor candidaat-bekeerlingen. — Op te merken blijft nog, dat sedert de verklaring van de pauselijke onfeilbaarheid in 1870, de paus nog nooit daarvan gebruik heeft gemaakt om een leerstuk te geven en dat hij dit in 1926 ook niet doet zonder eerst de algemeene kerkvergadering bijeen te brengen; Het is dan ook in dezen democratischen tijd beter, het oude parlement niet gehèel op zij te schuiven. Er blijven altijd nog vormen in acht te nemen 31 Januari 314, Keuze van Sylvester, bisschop van Rome. Men noemt hem „heilig" zonder iets te weten van zijn deugden, noch van zijn slechte eigenschappen; en „paus" ofschoon hij nooit dien titel gedragen heeft, noch eenigen anderen titel, die hem van de andere bisschoppen onderscheidde. Gelukkiger dan zijn voorgangers vond hij de Kerk niet alleen in vrede, maar onder de machtige bescherming van Constantijn de Groote, die zonder zich te laten doopen „christen" was geworden en het christendom tot staatsgodsdienst had „verheven,,. — 't Schitterende begin van het rampzalige einde des Christendoms en de zekere doch langzame overgang naar het Katholicisme. — De kerk was toen beschermd; het verkeer tusschen de bisschoppen onderling werd op alle manieren vergemakkelijkt en op staatskosten in de hand gewerkt, eerst in het Westen en later in het Keizerrijk over zijn geheele uitgebreidheid. Sylvester bleef 21 jaar paus- Doch, noch in de crisis, veroorzaakt door het Doflatisme, dat in 314 al 3 jaar „woedde", noch in den bangen tijd van het Arianisme (een geweldig getal christenen hielden het er met Arius voor, dat Jezus geen god was), die nog: heel wat erger was, 32 en omstreeks 320 begon, ziet men hem eenig initiatief nemen noch eenigen algemeenen invloed uitoefenen. Noch de keizer, noch 'n bisschop, noch de geloovigen, noch iemand anders gaan tot hem om raad. De kerkvergaderingen (concilies) zijn, zooals het uitdrukkelijk gezegd wordt door den geschiedschrijver Euse • bius, het eenige toen bekende redmiddel. Twee groote en gewichtige vergaderingen hadden toen plaats, één te Arles en één te Nicea. Ze worden niet door Sylvester samen geroepen, hij is er niet de voorzitter van en hij brengt niet hare besluiten ter algemeenen kennis. Alleen zendt hij priesters om zijn kerk te vertegenwoordigen, zooals andere bisschoppen ook doen, ten minste wanneer zij van eenige gewichtigheid zijn en persoonlijk niet verschijnen. Wij zouden der waarheid tekort doen, door niet te vermelden, dat de Vaders van Arles hem een brief vol van eerbiedige hoogachting zenden. De Vaders van Nicea (325) doen wellicht den priesters-afgezanten van Rome de eer hen te laten teekenen onmiddellijk na bisschop Osius van Cordova in Spanje, onderdanigen dienaar van Constantijn en, in opdracht van deze, organisator van het Concilie. Maar dit laatste is slechts, omdat den zetel van de hoofdstad des rijks, Rome, als de voornaamste geldt. — De keizer zelf, vol van ijver voor den godsdienst, vol van eerbied en teedere zorg voor het episcopaat (= gezamelijke bisschoppen, ook: bisschoppelijke rang of tijd, waarin deze wordt bekleed), ingelicht omtrent de inrichting der kerken, gezamelijk genomen, door Osius en de andere bisschoppen, die hij in zijn omgeving houdt, toont nooit jegens Sylvester evenmin als jegens Melchiades, diens opvolger, eenig bizonder respect of eenige bizondere inachtneming. Zijn, des keizers, briefwisseling met de kerken is tot onzen tijd bewaard gebleven; ten minste men heeft er 42 stukken uit. Hij schrijft in afzonderlijke brieven aan den bisschop van Carthago, aan dien van Syracuse, aan dien van Caesarea, aan dien van Alexandrië, aan dien van Jeruzalem, aan allen, die van een partij zijn of van een provincie. Hij schrijft aan de kerkvergaderingen, aan de volken van een of andere kerk of aan de volken van de geheele kerk. Maar in 21 jaar schrijft hij niet één enkelen keer noch aan de Romeinen, noch aan Rome, noch aan dien bisschop van de hoofdstad, met wien, indien hij als hoofd van de geheele Kerk was erkend geweest, zonder eenigen twijfel de keizer in allerdrukste briefwisseling zou hebben gestaan. Toen Constantijn rechtsbevoegdheid toekende aan alle bisschoppen, gaf hij aan dien van Rome niets meer dan aan diens collega's. In één woord, hij gedroeg zich in alles, als een mensch, wien niemand ooit had verteld, dat de Kerk een allerhoogst Hoofd bezat in den „Paus" van Rome, Dit totaal op den achtergrondblijven van Sylvester werd later buitenmate hinderlijk voor het pausdom. Daarom is er niet een personage in de geschiedenis waarvan men meer gepoogd heeft er iets moois van te maken. De valsche stukken, met dit geheele doel in elkaar gezet, zouden op zichzelf reeds 'n boekdeel, belangrijk Van dikte, vormen. 33 1 Februari. Feest van den H, Ignatius van Antiochië. Hij schijnt inderdaad gemarteld te zijn; maar men kan nauwelijks met eenige zekerheid zeggen, dat dit omstreeks het jaar 114 heeft plaats gegrepen. De „geschiedenis", die wij daarover bezitten en waarvan het priester brevier de echo is, blijkt een weefsel van onwaarschijnlijkheden. Men wist tenslotte niet, of Ignatius gemarteld is te Rome of te Antiochië. Dit is des te gewichtiger aan te stippen, omdat men toentertijd geen bizondere neiging had, om nauwkeurig feiten te verhalen en de meeste martelaarsgeschiedenisssen eigenlijk niets anders zijn dan 'n soort vrome heldenromans, die tot doel hadden reclame voor de H, Kerk te maken. Het brevier telt Ignatius als den ,,derden bisschop van Antiochië, na St. Pieter", om daardoor tegelijk te bevestigen het fabeltje van Petrus' bisschopschap in de stad; maar de oer-oude kroniek van Eusebius zegt bij het jaar 108, dat hij de tweede was. (zie 18 Januari). Men somt 7 brieven van Ignatius op, die ook reeds aan Eusebius en Hieronymus bekend waren. Maar door verloop van tijd zijn ze zoo van gedaante veranderd, dat het moeilijk is de oorspronkelijke gedachte van den schrijver eruit op te maken. Toch vertegenwoordigen ze, zooals ze zijn, minstens de gedachte van hen, die ze onder hunne handen hebben vervormd. Welnu in al die brieven is er heel veel sprake van „de Kerk"; zij leggen den klemtoon op de noodzakelijkheid, zich aan de bisschoppen priesters en diakenen te onderwerpen. Aan de bisschoppen onderworpen te zijn is: Jezus gehoorzamen. Dat wordt er in alle toonaarden gezongen. Maar ofschoon men dus druk bezig is het kerkelijk gezag omhoog te werken, is er niet één woord te vinden, dat ook maar in de verste verte het bestaan van een algemeen hoofd boven de bisschoppen doet vermoeden. Meer nog; een dier zeven brieven, en wel die 'aan Polycarpus heeft het in het bizonder over de plichten van een bisschop. Als ooit ergens vermeld zou moeten geworden zijn, dat de onderworpenheid aan den ,,paus" als «eerste bisschops-plicht geldt, dan was het daar ter plaatse; heden ten dage zou men het zeker niet verzuimen. Maar ten opzichte van deze leer i§ er in de brieven van dezen Ignatius een zwijgen als van het graf; evenals overigens in alle christelijke geschriften van de eerste eeuwen. Laat ons nog vermelden, dat Ignatius, die nauwelijks een halve eeuw na den tijd, dat volgens de bekende „overlevering" St. Pieter bisschop te Antiochië zou geweest zijn, aan het eind van zijn episcopaat is gekomen, niet de minste zinspeling maakt op het beweerde „feit", dat hij zoo een beroemdheid onder zijn voorgangers heeft geteld! 2 Februari. Feest van Maria-Zuivering. De oorspronkelijke kerken hadden van al de feesten, die wij kennen, slechts Paschen en Pinksteren, overgebleven uit het jodendom, en alleen van ander doel voorzien. Origenes en Tertulianus lichten ons tot op hun tijd daaromtrent ondubbelzinnig in. Eerst na hen 34 werden (en wel omstreeks den tijd 250—350 en zelfs méér waarschijnlijk onder Constantijn den Groote (312—337) Hemelvaartsdag, Driekoningen en Kerstmis ingevoerd. Een preek van Johannes Chrysostomus doet ons weten, dat in het jaar 376 deze beide laatste feesten, weleer als één feest gevierd op den 6 Januari, zich te Antiochië van elkaar begonnen te onderscheiden. St Paulinus van Nola, St. Gregorius van Nyssa, St. Petrus Chrysologus, de Apostolische Instellingen, die, zooals wij ze heden hebben, niet ouder zijn van de 5e eeuw, maken ons bekend, dat minstens tot het midden dier eeuwen, de feesten van Jezus ongeveer hetzelfde bleven en dat men nergens ook nog maar eenig feest van Maria had ingesteld. Maar omstreeks dien tijd had, naar de monnik Cyrillus van Scytopol verhaalt, een vrome dame, genaamd Icelia, het idee, om den veertigsten dag na kerstmis op te luisteren door een processie met brandende kaarsen ter eere van de „zuivering van Maria". Dit soort wandelende illuminatie had succes en in de zesde eeuw werd zij in het Oosten in de gebruiken der kerk opgenomen. Dat is de oorsprong van het alleroudste feest van Maria. Toch wordt dit feest nog niet vermeld in de voorschriften, die aan Somatius, bisschop van Reims, in 625 worden toegeschreven (doch waarschijnlijk jonger zijn); ofschoon men daar reeds in vindt Maria-Boodschap en Maria-Hemelvaart. Het was dus niet zoo dadelijk naar het Westen overgewaaid. Eerst in de 8ste eeuw zien wij het in Rome gevierd worden. Op heden zijn wij in het gelukkige bezit van 24 Maria-feesten per jaar, waarvan 16 op een vastgestelden dag. 28 Januari: Verlovingsfeest. 2 Februari: Zuivering (Maria-Lichtmis). 25 Maart: Boodschap. 24 April: Onze Lieve Vrouw van Goeden Raad. 24 Mei: Maria, Hulp der Christenen. 2 Juli: Bezoek Van Maria aan haar Nicht Elizabeth. 9 Juli: De Wonderen van Maria. lllli 16 Juli: Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel. 5 Augustus: Heilige Maria ter Sneeuw. 15 Augustus: Maria-Hemelvaart. 8 September: Maria-Geboorte. 24 September: Onze Lieve Vrouw van Genade. 21 November: De Opoffering van Maria. 8 December: Maria-Onbevlekte Ontvangenis. 10 December: Overbrenging van het H. Huisje van Loreto. 18 December: Afwachting van de Bevalling van Maria. Bij deze 16 feesten, die niet alle overal in het openbaar gevierd worden en dus niet alle aan iederen katholiek in eenig land bekend zullen zijn, komen nog 8 stuks zonder vasten datum: het H. Hart van Maria, Maria-Moederschap, H. Naam van Maria, Maria-Hoedster, Maria-Zuiverheid, het feest van den Rozenkrans en van de Zeven Smarten van Maria; dit laatste tweemaal. A»Tt het hlBr met lets te doen< dat we «et beste zou- >fD n°CmMn ^^.overweldiging van de oorspronkelijke kerken door een Maria-dienst. Vooral daar nog meer gebruiken zich voegden bi, de feesten o.a. toen in de elfde eeuw &tTeeS gegroet-Maria* ingevoerd was, werd het sindsdien gereSd lt ^AA^V ^derA»9.nze;Vader* ' de rozenkrans, dil vanuit het boeddhistische Azië, door middel der Mohamedanen in Europa was gekomen werd uitsluitend gebruikt om er weesgegroetjes aan te bidden; sedert de 18e eeuw ontstond de viering van de Mei-maand als Mariamaand, hetgeen nu wel algemeen verspreid is, bovendien praalt in heel wat kerken een of andere voorstelling van de „Onbevlekt Ontvangen Maagd en Moeder Gods Maria" in vollen luister hoog boven Jezus in de oft^n W- n6" 6611 gC.wichtMer ™ "ir overheerschende K a f %ef\ ze^evierende inval van den Maria-dienst heeft zonder twHfel het roomsch-katholicisme tot iets gemaakt tlê n( A eltl^tS &ndel iScdan het oorspronkelijke christenc,W denkt gi, soms, dat St. Cyprianus, de beroemde bisschop van Carthago, die m zijn geweldig uitgebreiden levens1 eennVaaI ï?am Tan Maria blijkt genoemd lellebel*. SiMethodius vanTyrus,dieinzijn„FeestW1. Maa^dei} aIIes uitha?lt om de maagdelijkheid 'aan te bevelen zonder ook maar even het „voorbeeld van de H. Maagd fvfr -e voerenihun "gen godsdienst in het hedendaagsche katholicisme zouden kunnen terugvinden? Maar wie heeft Lrf«rTaiïï d\dhléen ZO,° gewijzigd? Zonder twijfel is dat langzamerhand gebeurd, doch vooral werkte daarin het gevoel der vrouwen, zooals van Icelia, die ermee begonnen is Het Pausdom echter is aansprakelijk voor de algeheele uitwerking der sentimentee e beweging. En zoo, sedert het vanaf de 9e eeuw beweert alle macht op aarde te bezitten, verstout het zich tevens met alle macht die het over de hemelen heeft, de katholieken te doen ontkennen, dat, hoever het eene schepsel !m Tuv-n^ an,dere,zou staan' er toch aItiid nog een oneindige afstand blijft tusschen het schepsel en den schepper. Dit is een van die dingen, die het denkvermogen der roomschen bederven door deze te gewennen aan het omgekeerde van zuivere lotficahetgeen steeds m het voordeel van het pausdom uitkomt. i 3J-ahu-Ti 166?' Dood van Georges Cassander op 52-jarigen leeftijd Hij was n man van zeer uitgebreide kennis, van een deugd die zun weten nog overtrof, en van een helder oordeel. Daar hi, de waarheid boven alles liefhad en de vijandschap tusschen katholieken en protestanten trachtte te temperen, waren zijni geschriften bi, geen der beide partijen gezien. Hun oprecht- inLi*r?£ ?e IlJstJv,an.verboden ^eken (Index) terechtkomen Sedert het pausdom niet meer de vrije beschikking heeft over t cachot, strafgevangenissen, galgen, brandstapels en dergelijke zaken, houdt het zich krampachtig vast aan het overgebleven dreigmiddel der „veroordeeling", om zoo goed en zoo 35 36 kwaad als het gaat de geloovigen en vooral de priesters van de verlichting verre te houden. Het beseft heel goed, wat er over blijft van de leer, dat het een zekere volmacht van een zekere Sint Pieter heeft geërfd, (die door Jezus tot zijn zaakwaarnemer Zou zijn aangesteld), zoodra het licht der geschiedenis vrij uit zal kunnen schijnen over al deze beweringen en de uitbuiting daarvan door het pausdom. Over Cassander zijn leven en zijn werken kan men lezen in de Histoire van den Abbé Fleury 1. CLXX. 11. i 4 Februari 1560. Auto-da fé in Murcia: 14 menschen levend verbrand 22 in portret, 29 tot verschillende straffen, — en die waren in den regel verschrikkelijk! — veroordeeld; dat alles op gezag van paus Pius IV. .i'..:„ ■> '.. y ; j.mwj 4 Februari 1563. De fransche diplomatieke zaakgelastigden eischen van den pauselijken vertegenwoordiger, om zonder verwijl de 34 artikelen door Karei IX, koning van Frankrijk, ingezonden aan het concilie van Trente, voor te stellen. Deze artikelen waren opgesteld overeenkomstig den raad van den aartsbisschop van Sens en van den bisschop van Orleans; buiten de onderteekening des konings droegen zij die van Catharina de Medicis, regentesse, van prins Alexander (later Henri III), van Antonius, koning van Navarra, van Karei van Bourbon, van den hertog de Guise, van den connétable van Montmorency, van den kanselier Michel de 1' Höpital, van de maarschalken van St. André en van Montmorency. Bij het lezen dezer artikelen (Fieury 1. CLXIII, 5) kan men onmogelijk den indruk ontgaan, dat hun samenstelling voortgekomen is uit een geest van strikte rechtvaardigheid, wijsheid en gematigdheid. Wanneer zij aangenomen zouden geweest zijn, zou heel wat ellende zijn voorkomen. Het meest weerzinwekkende der misbruiken der huidige roomsche kerk zou daarmee onderdrukt zijn geweest. Ik bedoel daarmee het in de knipkooi vangen van zooveel jonge lui op 21-jarigen leeftijd, die nog niets weten en geen ervaring hebben, die krachtig gesuggereerd worden in de afscheiding der sèminariën en die men tot het doen van een beduidenden stap in 'n soort sluimering sust mét de belofte dat God met zijn genade, waar zij nooit iets van zullen bespeuren, hen bij zal staan, om hetgeen zij op zich hebben genomen te volbrengen. Onder dergelijke omstandigheden immers laat men hen de gelofte van een levenslange sexueele onthouding afleggen, een gelofte, die tot eenig zeker gevolg heeft, dat ze met handen en voeten gebonden aan de bisschoppelijke willekeur worden overgeleverd. Het pausdom, dat heden dergelijke gebruiken goedkeurt en aanmoedigt voor het recruteeren van zijnpriesterleger, had dergelijke onbetamelijkheden kunnen verhoeden, wanneer het in het jaar 1563 aan zijn vertegenwoordigers had opgedragen, de artikelen van Karei IX te ondersteunen, en toentertijd zou de aanwerving der priesters daar niet onder ge- 37 leden hebben. Maar het pausdom werd toen door andere zorgen beziggehouden. Het concilie, in 1545 geopend, moest zijn laatste krachtsinspanning besteden aan de vaststelling van de officieele leer. Op die wijze maake men verder de klove tusschen de protestanten en het katholicisme onoverbrugbaar Het is niet denkbaar, dat Pius IV en de prelaten van zijn hof zoo dom waren, dat zij dit niet zagen; maar zij wilden vóór alles het huis, dat zij zoo aangenaam bewoonden, beveiligd houden en zij huiverden ervoor terug het wellicht minder stevig te maken wanneer ze er iets aan veranderen lieten. nLFebniari 1823, Dood van Llorente te Madrid. Geboren in 1756 en op 28-jarigen leeftijd reeds algemeen plaatsvervanger (vicaris-generaal) van den bisschop van Calahorra, had hij in zijn leven het geluk, zooals hij zelf verhaalt, een wijzen en oordeelkundigen man te ontmoeten, die hem deed beseffen, dat een groot gedeelte van wat hij wist, gebaseerd was op vooroordeelen en geschiedkundige leugens. En beter geleide studie gaf hem de gave om goed te oordeelen terug en verlichtte zijn verstand Deze revolutie had zich in 1784 reeds Llorente's éeesi voltrokken. Tot commisaris van het Heilig Ambt benoemd door de rechtbank van Logrogno in 1785, vervolgens algemeen secretaris van de Inquisitie in 1789, bleef hij dit ambt tot 1791 bekleeden. In deze quahteit had hij de beschikking over de archieven van het rieilig Ambt. In 1793 was een priester, even verlicht en humaan als Llorente, Don Manuel Abad la Siërra algemeen-inquisiteur geworden en deze was erop uit, om in de werking van deze verfoeilijke rechtbanken hervormingen in te voeren, waarvan de eerste zou geweest zijn, dat in het vervolg de rechtszittingen ui het openbaar zouden gehouden worden. Maar de partij der duisternis en der barbaarschheid was nog schrikwekkend machtig De fatsoenlijke generaal-inquisiteur kreeg zijn ontslag Wat Llorente betreft, was men vast besloten hem zijn bondgenootschap met la Sierre duur te laten betalen. Op de post te Madrid werden zijn brieven geopend en een afschrift van zijn brieven den groot-inquisiteur ter hand gesteld. Men legde beslag op zijn papieren, waaronder een werk over de Inquisitie, dat hij reeds in voorbereiding had. Ten slotte kreeg hij het bevel om zich als gevangene aan te melden, en na eenige dagen, zonder dat hij voor was gebracht, zonder debatten, zonder uiteenzetting der beweegredenen, deed men hem weten, dat hij ontslagen was als commissaris en als secretaris van het Heilig Ambt, een boete van 50 dukaten moest betalen en een maand zich in klooster had af te zonderen. Van zijn papieren hield men in het bijzonder achter, alles wat betrekking had op de Inquisitie, de vrijheden van Spaansche Kerk, en de aanma?ISgjn vanxhet pausdom. Men schreef toen 1801. Maar toen in 1809 door Joseph Bonaparte de Inquisitie in Spanje eindelijk was afgeschaft, werd Llorente uitgenoodigd haar archieven 37 38 te onderzoeken en hare geschiedenis te schrijven. Verscheidene secretarissen hielpen hem hierbij twee jaren lang. Daarna hebben wij die 4 deelen in 8° te danken, waarin de critiscne geschiedenis der Inquisitie in Spanje vervat is, een werk van middelmatigen stijl, van onbeholpen inrichting, maar toch allerkostbaarst door de feiten, die er aan het daglicht komen, door hun absoluut zekere vaststelling, en de algeheele fatsoenlijkheid van den schrijver. Maar een betrouwbaarheid, die eeuwendurende misdaden van het pausdom vaststelde, moest in Frankrijk zoowel als in Spanje vervolging wekken van de zijde der Rome-getrouwen. Als vluchteling kwam Llorente in Farijs aan. Nadat hij in zijn land de hoogste en rijkste posities had bekleed, beroofd van zijn geheele fortuin en van zijn schritterende boekenverzameling, verbond hij zich als gewoon priester aan de St. Eustachiuskerk en gaf Spaansche lessen aan een inrichting van onderwijs. Daarop ontnam men hem de bevoegdheid eenige priesterlijke handeling te verrichten en de Universiteit verbood hem, op aanstichten der kerk, het onderricht te geven, waarmede hij zijn brood verdiende. Niettemin bleef hij werken en zijn „Politieke Portretten van de Pausen deden weldra de woede van de aanhangers van het pausdom overstroomen. Zij wisten het klaar te spelen, dat hij als balling Parijs binnen 3 dagen en Frankrijk zonder verwijl moest verlaten. Het was December 1822, overal viel de sneeuw. Llorente werd ijlings naar de grens gevoerd, zonder zijn verzoek om te Bayonne eenige dagen te mogen vertoeven, ingewilligd te zien. Wat er nog van zijn krachten was overgebleven hadden het verdriet de koude en de vermoeienis gesloopt. Hij kwam te Madrid aan, om er te gaan sterven. Hij was een edele grijsaard wiens aandenken achting en eerbied beveelt. Want als hij den inhoud van zijn eerste opvoeding niet door studeeren en nadenken had herzien, en als hij de resultaten van zijn arbeid later verborgen had gehouden, en als hij inplaats van te strijden voor den zegepraal der Gerechtigheid en der Waarheid duisternis en schaduw had gelaten over de misdaden van het pausdom, dan had hij voorzeker rustig kunnen sterven m de een of andere hooge kerkelijke waardigheid. 6 Februari 1487. Bul van Innocentius VIII, waardoor de volmacht van Torquemada, als groot-inquisiteur, werd uitgebreid over de koninkrijken Castilië, Léon, Aragon en Valencia, over het vorstendom Catalonië en over alle andere staten van r er. dinand en Isabella. Dezelfde bul benoemde hem tot buitengewóón-inquisiteur van stad en bisdom Barcelona. Dit was het antwoord van het pausdom op den tegenstand en de teekenen van opstandigheid, die overal het gevolg waren van de wreedaardigheid der nieuwe Inquisitie-periode, m 1481 te Sevilla méewijd. (zie 6 Januari). Vooral Barcelona had zich door haar teienstand doen kennen. Deze stad had de stoutheid te beweren, In dit ondanks de voorgaande bullen van Sixtus IV en Innocen- 38 39 trus VIII zelf, dat zij geen anderen inquisiteur ooit had te aanvaarden, dan alleen hem, die in het bizonder voor haar zou benoemd worden. De paus vatte deze ongelukkige stad op haar woord, toen hij aan de algemeene titels van den wreedaardigen l orquemada den bizonderen titel voegde, waarom die stad blijkbaar vroeg. Het blijft uitdrukkelijk te wijten aan het handJangerschap, hetwelk de Spaansche monarchie aan Rome verleende, dat deze doemwaardige rechtbanken in alle provincies van het Spaansche rijk oprezen. Maar in heel Spanje, vervolgens op het eiland Majorca (1490) en op Sardinië (1492) en later nog op Sicilië bracht dit onheil steeds oproer teweeg In het algemeen kan men zeggen, dat de Inquisitie alleen maar de oprechte sympathie had van het pausdom, van sommige koningen, van de paters dominicanen en van eenige andere priesters, die muv belangen ermee verbonden rekenden of wier dweepzucht z» aangenaam streelde. En wanneer later de Inquiritfe beter verdragen werd ja zelfs meer lui vond, die haar beginselen goedkeurden, dan heeft men dat aldus te begrijpen, dat haar schrikbewind zóó het vrije gebruik van het ménschelijk verstand had ondCTdrukt, dat de vrije hand werd gelaten aan lui, die de kindertjes in hunne jeugd op een manier wisten te suggereeren, dat de volwassenen later rijp waren, om de instelling te aanvaarden, daar de nieuwe geslachten zelf hoe langer hoe fanatieker werden. s 7 Februari 1249. Verordening van Jacob Pantaleon, den lateren paus Urbanus IV. Hu was de zoon van een schoenmaker van Troyes, werd aartdiaken te Luik, huiskapelaan van Innocentius IV en zijn gezant in Polen, later in Pruisen en Pommeren De woestaard paus Gregorius IX had in 1230 de „Tentoonsche Ridders (duitsche ridderorden, welker leden half monnik en half soldaat waren) naar Pruisen en Pommeren gezonden en hun het grondgebied beloofd, dat zij op de heidenen aldaar zouden veroveren Hi, had daartoe niet het minste recht, maar sedert het pausdom zich_ invloedrijk genoeg voelde, maakte het hiervan gebruik, zich alle mogelijke en onmogelijke rechten aan te matigen. De Teutoonsche Ridders waren dus op het oorlogspad gegaan, hunne rooverijen vergoedend door het H. Doopsel dat zij met sabelhouwen aan de heidenen oplegden, evenals Karel de Groote dit met de Saksers had gedaan. Een zoodanige methode van evangelisatie maakt weliswaar geen overtuigde katholieken m het eerste geslacht, maar in het tweede of het derde slaagt men er toch in, de hoofden met de nieuwe leer te vullen wanneer men eenmaal de heel kleine kindertjes daarvoor ter; beschikking heeft; hetgeen ten slotte een „algemeene overtuiging doet ontstaan, die gunstig is voor de uitbreiding der pauselijke macht en der pauselijke rijkdommen. Totdat het zoover zou komen genoten echter deTeutoonsche Ridders voor zichzelf zooveel mogelijk van hunne overwinningen. Niet voldaan met de overweldiging van een groot gebied, brachten zij ook 40 nog de bewoners tot slavernij; maar voor de godsdienstige zijde van de zaak schenen zij te weinig te voelen. Daarom werd van Rome uit een gezantschap onder Pantaleon naar hun gebied gezonden. Hij verordineerde de afschaffing van verscheidene heidensche gebruiken, die bestaan waren gebleven, en beval dat alle pasgeboren kindertjes binnen acht dagen zouden gedoopt worden door drie indompelingen; hetgeen bewijst, dat dit aloude gebruik der roomschen om het doopsel door indompeling toe te dienen (doopen beteekent ook indompelen) nog in 1249 niet was afgeschaft. Oudere kinderen moesten toen allen binnen een maand gedoopt zijn op straffe van onteigening der bezittingen ten nadeele hunner ouders. Volwassenen, die zich niet wilden laten doopen, werden met den zelfden straf geslagen. Wie aldus zijn bezittingen was kwijt geraakt werd bovendien nog, alleen in z'n hemd, van de gronden der Christenen weggejaagd. In het Evangelie leest men: „Gaat, onderwijst de volken, hen doopend in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes . Hiervan heeft het pausdom gemaakt: Gaat, verover te vuur en te zwaard het land der volken, leg het doopsel op aan een ieder, die uwe moordpartijen overleeft, en als iemand daar iets tegen heeft, steel hem zijn kleeren af, om hem in verre ballingschap gelegenheid te geven van ellende om te komen." 8 Februari 1550. Keuze van Julius III. Paulus III was den lOen November 1549 gestorven; maar het conclaaf vergaderde pas den len December. De stemmen kwamen eerst uit ten gunste van kardinaal Polus, die zeker zou gekozen zijn, wanneer het reglement van Gregorius X (zie 21 Januari) gevolgd was. Maar de bescheidenheid van dezen eersten candidaat liet den kuiperijen ruim veld. Men besprak met elkaar dat hij pas 49 jaar was, zoodat iedere kardinaal de hoop om hem eens op te volgen zou moeten laten schieten. En men zeide van hem, dat hij veel te zachtaardig was geweest, toen hij naar Viterbo was afgevaardigd, om hen, die verdacht waren van ketterij, te lijf te gaan. Dat was een doorslaande reden, verder zijn stem aan hem te onthouden. , , . Men heeft wel eens gevraagd hoe het zoo gekomen is, dat van de 13e tot de 18e eeuw steeds pausen elkaar hebben opgevolgd die door de werking van het inquisitie-stelsel monsters van achterlijkheid en wreedheid bleken te zijn. Een der redenen daarvan is, dat dit steslel toen de voornaamste steun was van de pauselijke macht en aan het hof van Rome onmetelijke schatten verschafte door onteigening der veroordeelden. En daarom werd nooit een doorslaand stemmenaantal op een kardinaal uitgebracht, wanneer men van hem kon vreezen, dat hij verlicht genoeg was en voldoende bezield van den geest van gerechtigheid en belangloosheid, om dat stelsel te verfoeien en dus te matigen, zoo niet af te schaffen. Polus was er wellicht met voor te vinden geweest, om in het voetspoor van zijn voorgangers, vrome verklikkers aan te moedigen, het verraad te beloonen, verdach- 41 len te doen gevangen zetten, ze op de pijnbank te brengen, de veroordeelden springlevend of in portret te doen verbranden en hunne goederen te doen inpalmen. Toen men hem aldus handig wist verdacht te maken, was alle kans voor zijn candidatuur verdwenen. Eindelijk na even ingewikkelde als langdurige kuiperijen werd een zekere kardinaal de Monte gekozen, iemand waar niemand aan had gedacht. Dit greep plaats op den 8sten Februari 1550. Hij nam den naam van Julius III aan. Dit was al zijn derde naamsverandering, want hij was geboren als Jan-Marie Giocchi. Hij was van tamelijk gewone afkomst; maar een oom van hem, die al kardinaal was, had hem ruim baan gemaakt. Zijn kordaatheid en zijn volkomen opgaan in Zaken had hem geschikt gemaakt, om de eerste vertegenwoordiger van Paulus III te Trente te zijn. In die hoedanigheid was hij voorzitter bij de opening van 't concilie (13 December 1545), maar daar hield hij toen zoo'n eigenaardige rede, dat bijna „alle aanwezigen het afkeurden en dat allen, die gezond verstand hadden, erover verbolgen waren " Aldus drukt de voortzetter van Fleury, 1. CXLII, 2. zich uit.Toen deze kardinaal de bosschen en de boomen toeriep en de eekhoorntjes en de herten uitnoodigde, hunne vreugde over de bijeenkomst van het concilie te getuigen, was hij bijn'a potsierlijk geweest. Maar toen hij de kruistochten, de oorlogen tegen de ongeloovigen, het afzetten van koningen en meer zulke zaken in het midden bracht als voordeden, die het gevolg waren geweest van vroegere kerkvergaderingen, toen had hij maar al te zeer laten doorschemeren, dat voor zijn meester en voor hem het eenig belangrijke was het nut, dat het pausdom uit het concilie zou kunnen trekken, en allerminst het welzijn der menschheid, ja zelfs nog niet eens het welzijn der chisten-volken, v .Toen. dan Julius III, alias kardinaal de Monte, alias Jan-Marie vjiocchi, den pauselijken troon bestegen had, was zijn eerste pauselijke daad zijn eigen kardinaalshoed, benevens zijn naam en zijn wapen te overhandigen aan een jongen gelukzoeker van onbekende afkomst en zonder eenige verdienste, die geen andere taak had dan voor een aap te zoren. Daarom kreeg hij den bijnaam van kardinaal Simia (= aap). Overigens gaf deze man, zooals men licht begrijpen kan, op alle gebied groote ergernis. Zijn uitspattingen en de klachten, die daarover binnenkwamen van de zijde zijner collega's, deden later Pius IV besluiten hem m den Engelenburcht gevangen te zetten (1561), Pius V liet hem naar Monte-Cassino, een klooster tusschen Rome en Napels gelegen, overbrengen. Gregorius XIII gaf hem zijn vrijheid terug, maar de andere kardinalen weigerden met hem in verbinding te komen. Toen hij, nog tamelijk jong, den 3den November 1577 stierf moest men hem 's nachts, ter sluiks begraven in de kerk van St. Pieter-in-Montorio. In het rechter transept vindt men daar nog zijn graf. De gidsen, en waarschijnlijk ook het halfuitgewischte grafschrift, noemen hem een oomzegger van Julius III. Dat was hij inderdaad, maar slechts door aanneming (adoptie) 42 daar Julius III hem door zijn broer als kind had laten aannemen, om hem een familie te bezorgen. 9 Februari 1563. Aan het concilie van Trente worden de arkelen over het huwelijk voorgelegd. De pauselijke gevolmachtigden hadden ze eerst door godgeleerden laten bestudeeren. Desondanks was het debat erover zeer lang en zeer heftig, zoo weinig als er eigenlijk van de leer bleek vast te staan. Over de 12 Canones (canon = norma = richtsnoer = onveranderbaar beginsel) en een verordening van 10 hoofdstukken omtrent welker redactie men het ten slotte eens werd, kon pas den 27 October 1563 gestemd worden; dat is na 91/2 maand discussie en dat over iets, dat van Christus heet te komen! Wat de roomschkatholieke kerk leeraart over het huwelijk, dateert eerst van dat concilie. Zonder twijfel was de hoofdzaak reeds eerder bekend, maar er was geen algemeene en geen onveranderlijke leer. Zelfs wanneer we den Kerkvaders en den bisschoppen, hetzij aan elk afzonderlijk, hetzij aan allen in concilie vereenigd, het zwijgen opleggen, dan heeft het pausdom ook voor eigen risico in verschillende tijden verschillende uitspraken omtrent het huwelijk gedaan. De H. Bonifacius, de „apostel van Duitschland" door de Friezen in Dokkum vermoord, omdat hij hun goden beleedigde, vroeg eens in 726 aan "paus,, Gregorius II om raad en toen kende "de paus,, aan een man, wiens vrouw door een ziekte geheel en al ongeschikt is voor de geslachtelijke samenleving, het recht toe, om een andere vrouw te nemen. "Paus,, Stephanus II verklaarde in 754 op een vergadering te QuercySur-Oise (in Frankrijk), dat het niet alleen geoorloofd, maar zelfs prijzenswaardig was, het huwelijk met een lijfeigene te verbreken om eene vrije vrouw te kunnen huwen. Echter, in tegenspraak met Gregorius II, ontkent hij, dat het huwelijk ooit kan ontbonden worden wegens het niet-bij-machte-zijn de huwelijksplicht te volbrengen; maar wel mag het volgens hem ontbonden worden wegens bezeten-zijn-door-den-duivel en wegens melaatschheid. Het concilie van Compiegne in 757 neemt ook deze laatste ziekte voor een geoorloofde grond ter verbreking van het huwelijk. Alexander III (1159—1181) staat evenals Gregorius II de man, wiens vrouw door ziekte buiten dienst is gesteld, toe eene andere te nemen (Decretalen L IV t 15) — Celestinus III (1191 —1198) verklaart het huwelijk ontbonden door ketterij van een der partijen. Innocentius III, rijn opvolger, verwerpt dit weer. Adriaan VI (1522—1523) verstout zich zelfs Celestinus III uit dien hoofde als ketter te behandelen. Sindsdien heeft men beter werk gedaan: men heeft eenvoudig het besluit van Celestinus III uit de pauselijke handschriften verwijderd. Maar de beroemde theoloog Alphonso Castro, als aarts-bisschop van Compostella (in Spanje) in 1558 gestorven, getuigt in zijn verhandeling tegen de ketters, dat hij het daar nog met eigen oogen heeft gezien. , 43 een ieder die goed lezen kan, hoe hoog de „H. Kerk" de vrouwen stelt. 10 Februari 731. Dood van St. Gregorius II, die den zetel van Rome bekleed had vanaf 19 Mei 715. Men heeft van hem 15 brieven, waar het opschrift boven staat. Elf maal noemt hij zich, evenals zijn voorgangers deden vanaf Gregorius den Groote, dienaar der dienaren Gods. Wat dezen echter niet deden, hij noemt zich driemaal „papa" (klemtoon op eersten lettergreep; dit woord beteekent nu „paus", vroeger „vader"), doch alleen wanneer hij aan leeken schreef. Boven de brieven van Gregorius III (731—741) vindt men dit 4 op 9 keer; en zoo langzamerhand ziet men het gebruik van dit woord tot in de briefwisseling met de andere bisschoppen te voorschijn komen, (zie 1 Januari). Drie brieven van Gregorius II, een aan St. Germanus, aartsvader van Constantinopel, en twee andere aan keizer Leo den Isauriër, hebben, helaas, hun opschrift waarschijnlijk niet zonder bedoeling verloren. De aartsvader van Rome kon in den tijd der Merovingers (vorstenhuis voorafgaande aan de Carolvingers) tegenover de lui in het Oosten nog niet die kordaatheid toonen, die hij zich later kon veroorloven, steunend op de Carolingers, Pepijn en Karei den Groote benevens op de Valsche Decretalen. Hoewel men een menigte stukken, die ongunstig waren voor de latere aanmatigingen van het pausdom óf vernietigd óf vervalscht heeft, zijn er toch enkele tot ons gekomen, die genoeg licht op de zaak werpen. Zoo b.v. heeft een brief van Jan, aartsvader (patriarch) van Constantinopel aan Constantijn van Rome (708—715) het volgende opschrift: „Aan den zeer heiligen en gelukzaligen heer Constantijn, mijn broeder en mede-dienaar." St. Agatho (679—682) wordt door de vaders, in concilie in de koepelzaal (in Trullo) van het keizerlijke paleis te Constantinopel vergaderend, wel genoemd „vader (papa) van het oude Rome", maar zulks in een opschrift waarin zij zichzelf, in tegenstelling daarmee, heetten door keizer Constantijn bijeengeroepen te zijn „in het nieuwe Rome" (Constantinopel) en deze tegenstelling heeft tot slot een „groet in den Heer", hetgeen allerminst op eenige ondergeschiktheid wijst. Ook krijgt Agatho in het verloop van den brief geen anderen titel dan van „aan het hoofd gestelde (antistes) van den eersten voornaamsten zetel van de algemeene kerk". De kerk was nog een federatie zonder centraal hoofd en het woord „papa" had zelfs op het einde der 7e eeuw nog niet de beteekenis^ die wij er heden aan hechten. Men zeide „de papa van Rome", zooals er ook elders hier en daar een ander met „papa" werd betiteld, maar de ééne papa was er nog niet, men sprak nog niet over „de" paus (van de kerk). Donus I (676—679) werd door keizer Constantijn Pogonatus „aartsbisschop van het oude Rome en papa van de bewoonde wereld" (oekumenisch) betiteld. Aartsbisschop was de ware titel, oekumenisch slechts een 44 beleefdheidsvorm. Daar de aartsvader Van het nieuwe Rome (=Constantinopel) den titel droeg van „oekumenisch patriarch" wilde de keizer den aartsvader van het oude Rome niet minder eervol behandelen. Theodorus I (642—649) werd door Paulus van Constantinopel 'als collega behandeld. Deze schreef: „Paulus aan den zeer heiligen en gelukzaligen heer Theodorus, zijn broeder en mede-priester". (Aangaande de opvattingen van „paus" Gregorius II over het huwelijk; zie 9 Februari). 11 Februari 385. Brief van Siricius, bisschop van Rome, aan Himerus, bisschop van Tarragona (Spanje). Hij is te vinden in de verzameling, die men Decretalen heet, terwijl men Siricius zoowel „heilig" als „paus" noemt, om de geschiedenis te vervalschen ten gunste van het pausdom. Hij is de eerste in de rij, die niet als 94 andere, duidelijke teekens van valschheid draagt. Toch blijft hij zeer verdacht. Wij hebben hem te danken aan een monnik Dionysius den Kleine*); maar deze monnik, die onder andere vervalschingen de 85 z.g. apostolische regels (canones apostolicae) tot 50 heeft teruggebracht, omdat de 51e de romeinsche opvattingen der VI eeuw aangaande den ongehuwden staat der geestelijken tegensprak, was er de man niet naar ervan terug te deinzen een ondergeschoven stuk te m'aken om die opvattingen te ondersteunen, zooals deze brief inderdaad doet. Himerus zou omtrent verschillende zaken raad gevraagd hebben aan Siricius. Maar wanneer men oplet, dat ziet men, dat de meeste zaken, waarover het gaat reeds officieel geregeld waren door de kerkvergaderingen van Elvira (Spanje) en Nicea (Griekenland). Is het dan logisch denkbaar, dat 84 jaar na het *) Deze Dionysius Exiguus (de Kleine) is een merkwaardig man. Yli) overleed te Rome als abt vóór 540 en is de uitvinder van de z.g, dionysische tijdrekening, waarbij men bij Jezus' geboorte, schattenderwijze vastgesteld, het jaar 1 plaatste. Hij leverde daarmede het bewijs, dat het „heidendom" van Rome, dat zijn tijd vanaf „de stichting der Stad" telde (753 vóór Chr.) „overwonnen" was; toen pas. Hij vulde den afstand tusschen hem en Jesus aan met „geschiedenis" en ontwerpt daartoe het z.g. „Het Pausenboek" (Liber Pontificalis). Hij gaf daarin een complete lijst van de bisschoppen (pontifices) van Rome vanaf den eersten Petrus! Dit wonderbare valsche stuk „geschiedenis" verscheen in 530 en daaraan zijn vooral die „heilige" „pausen" te danken, die in dezen Almanak uit de eerste eeuwen voorkomen. Dat de macht der bisschoppen van Rome toen al tamelijk gestegen was blijkt wel hieruit, dat Dionysius ze voor durfde te stellen, als steeds de wetgevers van de ééne kerk geweest te zijn. Het is overbodig te zeggen, dat de „inlichtingen", door den bekenden falsaris, Dionysius, verstrekt, even gretig alsi handig zijn overgenomen en verwerktdoor den onbekenden falsaris der „Valsche Decretalen", alsmede door een onbekend aantal kerkelijke „geschiedschrijvers", en zulks tot op den huidigen dag! — Het is nuttig even te verklaren, waarom men persé wil, dat „Petrus" de eerste „paus" was. Er waren verscheiden kerken, die zich op een stichting door en een afstamming van een der eerste apostelen beroemden. Rome als eerste stad des romeinschen rijks met haar invloedrijke gemeente wilde daarom van den „eerste der apostelen" afstammen, om ook op dat gebied de eerste te zijn en te blijven. 45 concilie van Elvira, waarvan de bisschoppen vanTarragona zelf de bepalingen hadden onderteekend, de aartsbisschop (metropolitaan) van die kerkprovincie, Himerus, heelemaal daar noff niets van weet? Voor wat Nicea betreft komt het onwaarschijnlijke ervan nog meer vooruit. Immers zijn Canones waren 60 jaar oud. De ziel van het Concilie, Osius, de Spaansche bisschop, heeft ze zeit in Spanje, zijn land, afgekondigd. Ze waren daar zoo weimg m het vergeetboek geraakt, dat vijftien jaar nadat Himerus aan isincitis om „raad" Vroeg, namelijk in het jaar 400 de kerkvergadering van Toledo nog vaststelt, zich aan die bepalingen aan te sluiten! Een der veronderstelde vragen van Himerus betreft bisschoppen priesters of diakens, die in Spanje toen met hunne vrouwen leefden en er kinderen bij hadden. Siricius antwoordt, dat zij van alle kerkelijke dienstbetrekking moeten worden uitgesloten, uitgenomen zij, die dachten, dat de onthouding nog geen verplichting was; die moeten dan in de toekomst de onthouding betrachten. Hij neemt dus „onwetendheid" en , goede trouw zelfs bij bisschoppen nog als mogelijk aan! Dat verraadt een nieuwen regel, die tersluiks wordt ingevoerd. Wat dat betreft is die brief wel in overeenstemming met wat wij van elders weten omtrent de toestanden in de gezamenlijke Kerken van de IV eeuw. Terwijl Siricius ervoor zorg draagt, dat in de toekomst de onthouding zal worden gehandhaafd, laat hij nog voorzichtigheids-maatregelen toe, daar zijn opvolgers zich niet meer om u°ei,dexn,te bekommeren, toen zij zich meester gingen voelen. Hij het het huwelijk vrij voor de „lagere orden" en wilde niet dat men iemand diaken (b ij n a priester op heden) maakte voordat 3 5 ] aar was. Bovendien voor den diaken, den priester en den bisschop bracht het niet-nakomen van de onthouding niets anders mee dan hun ontslag, dat wil zeggen, hun teruggebracht-worden tot den leekenstand, hetgeen men volstrekt met verwarren moet met 'n soort ban, en hetgeen hun veroor' loofde geldig gehuwd te zijn. Maar was Siricius nogal welwillend voor de gewone geestelijken, ruw was hij tegenover het monnikken- en nonnen-wezen, dat is eenigszins te begrijpen, daar bij het met-onthouden zulke inrichtingen noodzakelijk uit elkaar moesten vallen. Zijn brief eischt, dat dezulken, die gehuwd zijn en kinderen hebben „in hunne kerkers" worden gevangen gezet, om gedurende de rest van hun leven boete te doen. tn wat de kinderen aangaat, moesten dezen reeds, zooals later, tot slaven worden opgevoed ten voordeele der Kerk? De brief zegt hier niets van. Maar die „kerkers" maken, dat heele stuk uit dien brief verdacht. Zonder twijfel hadden de kloosters later hunne „kerkers" en ze hebben er een danig wreed gebruik van gemaakt. Maar het is met reden te betwijtelen of de kloosters onder keizer Valentinianus al tot zoo ver hunne evolutie hadden doorleefd. 46 Ondanks de sterke gronden, die pleiten voor de verdachtheid van dezen brief, is het toch mogelijk, dat, zooals wij hem hebben, hij niet geheel en al valsch is, maar slechts ten deele vervalscht. Het feit: van raadvragen door Himerus aan Siricius, heeft niets onwaarschijnlijks. De bisschoppen hadden reeds lang de gewoonte inlichtingen en raad in te winnen bij een of anderen uitmuntenden collega. Zoo werd omstreeks de heul der 3e eeuw Cyprianus van Oarthago van alle kanten om raad gevraagd. De stad Rome was van huis uit al een centrum van informatie. Siricius kon ook persoonlijk een grooten naam hebben Bovendien laten we eens veronderstellen zonder het toe te geven, dat de bisschop van Rome in het Westen bestuursmacht kon uitoefenen, dan wil dat nog niet zeggen, dat hu bestuursmacht over de heele kerk had en dan vooral niet in dien vorm en op die gronden als het pausdom zich de bestuursmacht later heeft aangematigd. Wat echter bovenal interessant zou wezen, dat zou zijn, te weten welke titels Himerus aan Siricius gaf in het opschrift en in den brief en welken toon hij tegen Siricius aansloeg. Maar zijn brief ging verloren en men het hem verloren gaan met dezelfde zorg, helaas, als waarmede alle soortgelijke documenten verloren zijn gegaan. 12 Februari 1496. Auto-da-fé te Toledo. De inquisiteurs hadden van te voren alle rabbijnen van de Synagoge dezer stad in den arm genomen. Zij hadden onder eede moeten beloven, dat zij alle joden zouden aanbrengen, die na gedoopt te zijn, voortgingen het jodendom te belijden. Tegelijkertijd hadden zi, hun voorgeschreven, dat zij de mozaïsche ban zouden uitspreken tegen al degenen, die zouden weigeren, de „schuldigen aan te brengen; dat alles onder bedreiging van straffen, die tot aan den doodstraf konden gaan, voor die rabbijnen. Deze boosaardige maatregel en de schrik, dien hij verspreidde, deden het aantal der beschuldigingen zóó stijgen, dat men den 12en februari 1486 in Toledo een optocht kon aanschouwen van 750 veroordeelden, die blootsvoets, in hun hemd, een kaars m de hand, naar de kathedraal werden geleid, om de voorlezing van hun vonnis te aanhooren. Den 2den April kwamen er nog eens 900. — Den 7en Mei 750 anderen. Verscheidenen onder hen waren menschen, die hooge en eervolle ambten bekleedden. Den 16 Augustus werden er 25 springlevend verbrand. Den volgenden dag gingen er zoo 2 priesters aan. Den 6den December zag men nogmaals een stoet van 950 veroordeelden, lotaaj over dit eene jaar en alleen voor Toledo 27 ter brandstapel veroordeelden en 3350 tot verschillende straffen, die ui den regel verschrikkelijk waren. Dit werk was verricht door slechts 2 inquisiteurs en 2 griffiers. Dat geeft een idee van de overhaasting en de wreedheid waarmede men in naam van paus Innocentius VIII over leven, eer en eigendom van menschen, hunne goederen en gezinnen beschikte. 47 12 Februari 1559. Auto-da-fé te Murcia; 30 levend verbrand, 5 als portret, 43 veroordeeld tot verschillende straffen in naam van paus Paulus IV. 13 Februari 962. Jan XII kroont en zalft Otto II tot keizer en zweert hem „op het lichaam van St. Pieter", nooit aan zijn plicht van gehoorzaamheid, als een van Otto's leenmannen, ten opzichte van een zeker stuk grondgebied, te zullen verzaken. Als antwoord daarop bevestigde de keizer de zoogenaamde „schenkingen van Pepijn en Karei den Groote"; maar met deze slotbepaling: ongeschonden in alles onze rechtsbevoegdheid en die van onzen zoon en van onze afstammelingen". Het gebied, dat tot die beweerde „schenking" behoorde, kreeg het pausdom slechts in leen van den keizer. Bovendien moest men den keizer jaarlijks verslag uitbrengen van de manier waarop hertogen en rechters het recht handhaafden; wanneer er klachten zouden zijn, dan zou de paus daar eerst mee in kennis worden gesteld, maar wanneer deze ze niet wist tegemoet te komen, dan moest hij dulden, dat de commissarissen van den keizer daarvoor zorgden. Hieruit blijkt, dat die zoogenaamde „schenking" van Pepijn en Karei den Groote al even onecht is, als die van Constantijn den Groote, want dit en de heele verdere geschiedenis is daar, om aan te toonen, dat die van Pepijn en Karei den Groote niets anders was, dan het in leen geven en krijgen van een zeker gebied, waardoor de paus voor dat gebied, de leenman was des keizers,, die zich de opperheerschappij en de hoogste rechtsmacht erover voorbehield. Hiervan stamt ook af, het keizerlijk recht, om bij de pauskeuze mee te spreken, dat de keizer zeker tot en met Gregorius VII heeft uitgeoefend (1073). En in de verte houdt hier ook mede verband, het recht van „veto" (weigeren van een gekozene), dat de koningen van Spanje langen tijd en de keizers uit het huis Habsburg (Oostenrijk) tot na Pius X hebben bezeten; welke laatste paus het heeft afgeschaft, nadat het huis van Habsburg nog het „veto" had uitgesproken (na den dood van Leo XIII) over de keuze van den fransch-ge zinden kardinaal Rampolla; waaraan dan weer Joseph Sarto (Pius X) zijn pausschap te danken heeft gehad. Daar dit recht van „veto" ergernis wekte bij het publiek, dat aan de inwerking van God-zélf bij de keuze der Onfeilbaren gelooft, heeft de kerk het daarna verstandigerwijs afgeschaft. Nu er geen keizer meer is, zal van die zijde bezwaarlijk in de toekomst kunnen worden geprotesteerd. 14 Februari 936. Keuze van Leo VIL Zijn regeering werd verkort door 'n misdaad, zooals bij zoovelen van zijn gelijken, en duurde slechts drie en een half jaar. Er bestaat van hem een brief aan de bisschoppen van Gallië en Duitschland, waarin hij hun zijn adviezen geeft naar aanleiding van vragen, hem gesteld door Gerard, aartsbisschop van Larch. Een vraag was, of 48 men tot boetedoening moest toelaten waarzeggers, toovenaars en betooveraars. De paus antwoordt, dat, ondanks den doodstraf door de mozaïsche wet tegen hen geëischt, het te verkiezen is, ze tot boetedoening aan te sporen; maar dat, wanneer ze het kerkelijke oordeel verachten zouden, men hun de gestrengheid der burgerlijke wetten moest laten ondervinden. Zonder twijfel was het nóg mooier geweest, wanneer Leo VII de barbaarschheid en de dwaasheid van die wetten had erkend en op de kaak gesteld; maar ondanks den bijstand Gods was hij ook al niet meer verlicht dan de tijd waarin hij leefde. Het moet hem dan ook nog tot grooter lof worden aangerekend, dat hij zich niet heeft getoond behebt door dien wreeden vervolgingslust, waarvan zijn opvolgers, vooral te beginnen bij Innocentius III, bezeten waren. — Een andere vraag betrof de priesters, die in het openbaar gehuwd waren, zooals er toen zeer veel leefden. De paus wil, dat men hün ontslag geeft. Doch tevens ondervraagd, over de mogelijkheid of hunne kinderen tot de priesterlijke waardigheid kunnen opklimmen, antwoordt hij, dat dit geoorloofd is, omdat zij onschuldig zijn aan de zonden van hunne ouders en omdat het doopsel alle zondensmet delgt. Dit is haast 'aandoenlijk van eerlijke consequentie! En het is een beetje rechtvaardiger en een beetje menschelijker dan Canon 10 van het Concilie van Toledo (655), dat de kinderen van geestelijken, van bisschop tot onderdiaken, veroordeelt tot onbevoegdheid om te erven, en tot slavernij ten gunste der kerk, waar hun vader diende. 15 Februari 1775. Keuze van Pius VI, wiens pontificaat zou duren tot 29 Augustus 1788. Men geeft hoog op van zijn humaniteit, van zijn weldadigheid. Hoe moet dan wel niet de instelling van het pausdom in zichzelf kerngebreken dragen, wanneer onder een dergelijken paus de Inguisititie doodrustig doorging in naam van dienzelfden paus Pius VI, met haar doemwaardige handelingen! Inderdaad geschiedde dat alles op zijn gezag; alles zou stop gezet zijn als hij het had gewild. Maar hij liet aan zijn opvolger Pius VII de eervolle taak na, om een nuttige verbetering aan te brengen en ten minste er de pijnbank officieel af te schaffen. Doch dat deed hij pas zoo laat mogelijk, namelijk in 1816. Wat de algeheele afschaffing der Inquisitie betreft, daarop kan de menschheid lang wachten en zij zal ook tevergeefs wachten. In ieder geval bestaat op heden nog te Rome de commissie van onderzoek naar kettersch bederf, het H. Ambt. („Congregatio Inquisitionis Haereticae Pravitaties" of het Sanctum Officium"). En als de dagbladen dit keer gelijk hebben, dan is onlangs de priester componist en voormalig directeur der Sixtijnsche Kapel, Don Lorenzo Perosi, tot assessor (aanzittend rechter) daarvan benoemd. In ieder geval bestaat de commissie en geeft aan eenige menschen titels en salarissen. Het internationale werk dezer commissie is als zoodanig echtèr onzichtbaar geworden. Slechts nu en dan ziet men ineens een of 49 ander gevolg van haar geheime invloeden. Dat de Inquisitie nergens meer door openbare rechtbanken werkt, komt daarvan, dat het pausdom nergens meer meester van den toestand is en dat er nergens, meer een regeering bestaat, die onbeschaamd genoeg kan wezen tegenover haar onderdanen, om voor het pausdom hand- en spandiensten te verrichten in den groven vorm als vroeger; indien dit nog plaats vindt, moet dit veel fijner en omzichtiger geschieden. — Toen Pius VI de regeering der kerk aanvaardde, had de brandstapel al neiging uit te dooven, zelfs in het wreede Spanje. Van 1699—1746 had men er nog 1532 menschen springlevend verbrand. Van 1746—1758 waren het nog maar 10, en 4 trof dit lot van 1758—1781. Maar als de laatste op den brandstapel het leven liet, was Pius VI al 6 jaar paus. Ofschoon echter de pijnen „verzacht" werden, volgden de ongerechtigheden der Inquisitie toch vrijelijk haren gang. Geleerden en heel wat belangrijke menschen werden nog steeds door haar vervolgd. De martelingen, waarover zij nog beschikte, waren toch nog zóó afschrikwekkend, dat zij een inwoner van Marseille, Michel Maffre des Rieux, ertoe brachten, zich in de gevangenis te verhangen. Llorente verhaalt deze tragische gebeurtenis tot in de bizonderheden in zijn geschiedenis der Inquisitie, (d. I blz. 822 en volgende.) 16 Februari 1556. Opgraving van de geleerden Bucer en Fagius en verbranding hunner lijken op het openbare plein. In 1555 had men levend verbrand: den 30sten Mei, John Kradmaker, professor in de theologie en John Warne, wever; den lOden Juni Thomas Hawkes, edelman; in Juli den theoloog Bradfort; in November Ridley, bisschop van Londen, Latimes, bisschop van Worchester en vele anderen, allen om wille van den godsdienst. In 1556 was de beurt aan Cranmer, aartsbisschop van Canterbury, aan den priester John Thomas Wirth, aan den edelman Bertlet Green, drie handwerkers en twee vrouwen te Londen. Men verbrandde nog 1 man en 4 vrouwen te Canterbury, 2 vrouwen te Ipswick, 3 handwerkers te Salisbury en anderen te Rochester. Te Glochester verwierven 6 handwerkers den palm der martelaren; men stelde hen voor de keuze: óf de brandstapel óf afzweren der „ketterij" ; zij kozen den brandstapel. De vrouw van den theoloog Petrus Martyr, werd behandeld als Bucer en Fagius, haar lijk werd opgegraven en op een mestfaalt geworpen. Maar wat te Guernesey gebeurde overtrof alles. Toen men onder een vrouw met haar twee dochters den brandstapel aanstak, beviel een der twee van een kind; en toen een beulsknecht zich haastte het kindje uit het vuur te redden, maakten de deken van Guernecey en andere dweepers zich meester ervan en wierpen het in de vlammen terug. Dit alles gebeurde onder kardinaal Polus, dien Paulus IV in 1557 van zijn zending in Engeland wilde ontheffen, omdat hij te zachtaardig, was. Toch telt men in dat jaar nog in datzelfde land 80 executies. Het scheen een wedstrijd met Spanje te wor- 50 den waar de Inquisitie gemiddeld 120 menschen per faar verbrandde. Frankrijk, Vlaanderen, Schotland, Sicilië etc. leverden ook nog hun portie en in Rome leidde de wreede grijsaard, die de tiaar droeg, zelf de actie. Door de vervolging, waarmede hij cardinaal Moroa, de bisschoppen van Modena en van Cava en vele anderen naar het leven stond, bereidde hij de uitbarsting van woede, die zijn dóód, den 18en Augustus 1559 begroette, voor. Het bestormde de gevangenissen der Inquisitie, bevrijdde alle gevangenen en stak het vuur in het paleis en de papieren der Inquisitie. De romeinsche Stads-Senaat beval overal zijn familie-wapen naar beneden te halen en te vernietigen en nooit werd een bevel met meer pleizier, ijver en juistheid nagekomen. Zoo had zich de familie der Caraffa in Rome gehaat gemaakt. 17 Februari 1600. Giordano Bruno wordt door de Inquisitie te Rome, onder Clemens VIII, levend verbrand. Eerst was hu Dominikaan, maar Bruno had spoedig de dwaling van het geloof zijner jeugd ingezien en verliet het klooster. Hij volgde Copernicus en was een voorganger van Galilei, Descartes, Leibnitz en Fichte. Zonder over kijkers te beschikken ried nu de natuur en de bewegingen der kometen, alsook het bestaan van verscheiden planeten, die men toen nog niet kende, en zoo voort. Laat zijn pantheïsme een dwaling zijn, het is toch zeker geen misdaad. Wat wel een misdaad is, dat is een mensch die zich vergist, vervolgen en levend verbranden, dat is, de menscnheid berooven van het licht dat een wijs en geleerd man haar brengen kan, op al de gebieden, waar hij zich met vergist. De vrijheid van onderzoek en bespreking zijn onmisbaar voor den vooruitgang. Het pausdom heeft getoond, hoezeer het vreesde, dat de menschheid zich verlichtte, door te probeeren de vrijheid van onderzoek en bespreking met de meest barbaarsche middelen te onderdrukken. 18 Februari 1565. Grappig verhoor der Jezuïten. Deze orde die zoo innig met het pausdom verbonden is, was toen pas 31 jaar oud (1534). Parijs wilde ze niet hebben, maar het narlement had hun wensch voorgelegd aan een vergadeSg van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders te Poissy m 1561. Dezen keurden den groep goed onder den vorm van een deze schap of college, maar niet als een geestelijke orde en dan fog wel op voorwaarde, dat 1° zij een anderen,naam zouden k°ezen aan „Gezelschap van Jezus" of „Jezmten 2 zi, geheel ?n aï ondèr den bisschop van het betrokken bisdom zouden staan en 3° zij niets zouden doen, dat nadeelig zou zijn voor de bisschoppen^kapittels (raden v.d. bisschop) pastoors, gemeenten iZocISlnJersheLn en andere bestaande pesteluka: o rden enz Acte van 15 Sept. 1561 . De brave paters beloofden - £; om den eenen vinger te kunnen pakken en tot slot de heele hïnd T tunnen ueni"n. Den 19en September 1564 hadden zi, 51 den rector van de Universiteit van Parijs al zoo ver, dat hij op eigen houtje hun toestond tot de universiteit te behooren. Zij profiteerden daarvan en openden direct hun college in de St. Jacobstraat, hetwelk zij noemden: „College van Clermont van het Gezelschap van Jesus." Maar de nieuwe rector van de universiteit Jean Prévöt, kreeg zooveel protesten te hooren, dat hij hun den 20en October alle klasse-onderricht verbood, totdat zij zouden aangetoond hebben, met welk recht ze als professor optraden. Toen beriepen zich de Jezuïten op het Hof, óm bij de universiteit te worden ingelijfd. Het Hof beval den rector de Jezuïten te ondervragen. Hetgeen plaats vond den 18en Februari 1565. Hei kon den rector heelemaal niet gelukken, de goede paters nu eens duidelijk te laten verklaren, wat ze eigenlijk waren: wereld-geestelijken, ordes-geestelijken, of monnikken. Zij vonden alle mogelijke dubbelzinnige uitvluchten, wanneer het woord „Jezuït" ter sprake kwam en beweerden alleen te zijn Van het „Gezelschap van het College van Clermont." De Universiteit was hiermede niet voldaan en verwierp het verzoek. Maar toen richtten de goede paters zich tot het Parlement, en dat gaf hun permissie de lessen voort te zetten. Hun zaak was aldus gewonnen niet alleen tegenover de Universiteit, maar ook tegenover den bisschop en de pastoors van Parijs, het juridisch hoofd der kooplui, de schepenen, de administraties der hospitalen en de bedelorden. Het blijkt een poging van het pausdom om zonder controle eigen onderwijs te kunnen geven, hetgeen tot op heden nog zeer ver doorwerkt en een der programmapunten is van de vaticaansche politiek. Aan den eenen kant de Inquisitie, aan de andere zijde misleiding der jeugd; om de pauselijke macht in stand te houden. Uit de handigheid waarmee de brave paters de verschillende machtsdragers tegen elkaar uitspeelden, blijkt tevens dat zij „politiek" aardig begrijpen en niet zoo onnoozel zijn als hun gewone optreden zou doen vermoeden. Het was voor Frankrijk al dadelijk het omgekeerde van een genoegen deze paters van Jesus te mogen huisvesten, waardoor onmiddellijk oneenigheid in eigen familie ontstond, hetgeen de paters natuurlijk prachtig vinden. 19 Februari 999. Bij den dood van Greg orius V, laat keizer Otto III Gerbert, uit Auvergne in Frankrijk kiezen. Deze noemde zich Sylvester II. '?«| Deze paus was zeer ontwikkeld, maar zijn karakter stond niet op de hoogte van zijn kennis. Door Otto II vroeger in het bezit zijnde van de abdij Bobio, klaagde hij steen en been, dat Petrus van Pavia (later Jan XIV) zijn goederen binnenviel om te rooven. Dat was wellicht de oorzaak, dat hij naar Reims kwam, om bij den aartsbisschop Adalbéron zijn heil te zoeken. Hij werd zelfs tegen alle regels van het kerkrecht in diens opvolger. Hieruit ontstonden complicaties en zoo kwam (991) een kerkvergadering te Reims tot stand waarop heel interessante 52 dingen te hooren waren. De handelingen van deze kerkvergadering "werden vanaf 't jaar 1600 te Frankfort in druk gegeven, en de eerlijke priester Fleury neemt ze in uittreksel op in zijn Histoire (1. LVII). Men kan daaruit vernemen, wat de beste bisschoppen op het einde der 10e eeuw over de pausen van hun tijd dachten. De vrome Arnoul van Orléans zeide: ,,Is het dan „eene verplichting, dat zoovele bisschoppen, die zich door hun „kennis en hun deugd onderscheiden over de heele wereld verspreid, onderworpen zijn aan zulke monsters, ganschelijk eerloos voor het aanschijn der menschen, en leeghoofden ten opzichte der kennis Van goddelijke en menschelijke dingen." Ook zeide hij nog: „Rome schijnt van God en menschen verlaten en „het richt zichzelf ten gronde. Sedert den val van het romein„sche rijk zijn de kerk van Alexandrië en van Antiochië verboren gegaan en om niets te zeggen van Africa en Azië, be„gint Europa het in den steek te laten; het binnenland van „Spanje trekt zich van haar besluiten niets meer aan." Arnoul noemt dan met name zijn tijdgenooten de pausen: Jan XII, Leo VIII, Benedictius V, Bonifacius VII, Jan XIV (956—984). Dat alles klopt geheel en al op het getuigenis van den ouden geschiedschrijver Luitprand, waarvan de verdedigers van het pausdom zeggen, dat hij alleen staat met zijn getuigenis, om hem dan ongestoord tot „lasteraar" te kunnen verklaren. 20 Februari 1790. Dood van den duitschen keizer Joseph II, op 49-jarigen leeftijd. Een van zijn daden was de bisschoppelijke seminariën opheffen en priesterseminariën te stichten als onderdeel der universiteiten van Weenen, Freiburg, Pesth, Pavia en Leuven. Echte professoren moesten daar een krachtig en gezond onderwijs stellen in de plaats van de welbekende seminarie-opleiding. Deze en andere hervormingen werden door het pausdom betiteld met Josephisme en dit natuurlijk veroordeeld. Er werd tevens voor gezorgd, dat Joseph den bijnaam van „koster" kreeg, omdat hij zich met kerkelijke zaken bemoeide. Nog 10 zulke kosters en de wereld is gered uit den poel der legenden. 21 Februari 1513. Dood van Julius II na 9 jaar en 4 maanden pausschap. Zijn vroegere naam was Julianus della Rovera. Zijn oom, Sixtus IV, maakte hem, toen hij 27 jaar was, kardinaal (1471). Hij was te jong om hem op te volgen, maar hij had invloed genoeg om een candidaat, bij wien hij later mee zou tellen te steunen (1484). Hij steunde dus eerst den kardinaal van San Marco en bood hem de stemmen, die hij nog noodig had aan tegen afstand van zijn paleis aan den kardinaal van Aragon; maar San Marco wees dit aanbod van de hand.Della Rovera spande zich toen in om zes stemmen ten voordeele van kardinaal de Melfe te koopen voor afstand van vorstenplaatsen, gezantschapsposten, kasteelen en geld. Zoo werd de Melfe paus Inno centius VIII. 53 In 1492 was er nieuw conclaaf, waar kardinaal Rodriguo Borgia, ondanks dat iedereen wist dat hij vijf bastaarden in echtbreuk had verwekt, met goud en belofte zijn keuze kocht. Della Rovere was niet rijk genoeg om hiertegen te concurreeren hetzij voor zichzelf, hetzij voor een candidaat naar zijn smaak. Hij was een vijand van Alexander VI (Borgia). In 1494 was hij de eerste van een commissie van vier kardinalen, door wie Karel VIII in zijn hoedanigheid van zeer-christelijken koning dreigde een kerkvergadering bijeen te roepen, om te onderzoeken op welke manier Rodriguo Borgia paus was geworden. En toen Alexander, geschrokken door dit dreigement, de poorten van Rome opende voor het fransche leger, was Della Rovere de ijverigste der achtien kardinalen, die Karei aanspoorden, hem te doen afzetten. In 1503 veinsde hij, tijdens het conclaaf na den dood van Alexander VI, de partij van kardinaal d' Ambroise te omhelzen, maar dit was een kunstgreep, d' Ambroise werd daardoor juist niet gekozen. Maar, omdat hij geen kans zag, zichzelf te doen verkiezen, kuipte hij sterk voor kardinaal Piccolomini, die zoo oud en ziek was, dat hij hem nog maar een maand gaf. Deze nam na 35 dagen conclaaf den naam van Pius III aan, op den 22en September en stierf al den 18en October. Toen kwam een nieuw conclaaf op 31 October. Dat was het vierde voor kardinaal Della Rovere. Nu kon hij voor zichzelf werken. Hij kocht zonder omwegen de stemmen der kardinalen Ascagne en Carvajal, den eene belovend de wederverheffing der familie Sforza te Milaan en den andere het behoud van het koninkrijk Napels voor den troon van Spanje. De andere stemmen had de hertog van Valentinois, zoon van Alexander VI voor het meerendeel in zijn hand. Hij verzekerde zich ervan door aan dit schandemensch de post van hoofd der pauselijke politie en generaal der troepen te geven. Aldus werd hij gekozen den lsten November. Als Julius II had hij den moed den 15en Januari 1505 een bul uit te vaardigen, die, als zij terugwerkende kracht had gehad, niet alleen zijn eigen keuze zou vernietigd hebben, alsmede die van Innocentius VIII, van Alexander VI en Pius III, maar he,m bovendien van al zijn titels en goederen zou hebben beroofd. Hij verkondigde daarin, dat wanneer de keuze door simonie {= handel in gewijde zaken) zou tot stand gekomen zijn, en zulks hetzij door simonie van de zijde der kiezers, hetzij van die des gekozene, de keuze door dit feit zelf van geener waarde zou zijn; de gekozene moest als ketter worden overgeleverd aan den wereldlijken arm om te worden afgezet; bovendien zouden hij en die tot zoo een keuze misdadig zouden hebben meegewerkt beroofd worden van het recht op een kardinalaat, op eenige bron van inkomsten uit een gewijd ambt, op een leengoed , op een waardigheid en op privaat bezit; ten slotte konden de kardinalen, die aan deze keuze niet schuldig waren, een ander tot paus kiezen en daartoe een algemeene kerkvergadering bijeenroepen. Deze bul, die onmogelijk kon 54 worden uitgevoerd, was blijkbaar slechts een huichelachtig vertoon, om te doen gelooven, dat haar ontwerper met de edelste middelen het hoogste ambt had bereikt. Zijn bestuur was niet zonder luister; maar om zijn doeleinden te volgen steunde hij steeeds meer op macht en slimheid, dan op den hemelschen bijstand. Hij leefde en stierf, veracht zelfs door hen, wien hij van dienst was geweest. 22 Februari 1503. Paus Alexander VI laat kardinaal JanBaptist Orsini vergiftigen en Paul Orsini wurgen, evenzoo den hertog van Gravina. Hij had ze verradelijk gevangen en opgesloten in den Engelenburcht, twintig dagen voorheen, met nog anderen, die ook naar Rome gekomen waren, steunend op een overeenkomst van 25 December van het vorige jaar. De hertog van Valentinois, zoon van Alexander VI, had, werkend met diezelfde overeenkomst, ook al verradelijk naar Sinigaglia weten te lokken Vitelosse, Liverot, heer van Fermo, en vele leden van de familie Orsini. Daarna liet hij de beide eersten wurgen en de anderen in cachotten sluiten, waaruit zij eerst te voorschijn kwamen na den dood van zijn vader. 22 Februari 1722. Koninklijk auto-da-fé te Madrid; 6 mannen en 5 vrouwen verbrand. Den 22sten Februari 1724, 4 mannen en 5 vrouwen. Hoewel Llorente deze niet vermeldt, zijn zij ons bekend uit ambtelijke berichten van den gezant van Frankrijk. 23 Februari 1483. Brief van Sixtus IV aan Isabella. Deze ongelukkige vorstin, van nature goedaardig, was eerst hevig tegen de Inquisitie. Maar men benutte haar vroomheid om haar langzamerhand in de opvattingen te laten komen, die aan haar gemaal Ferdinand en Sixtus IV gemeen waren. De paus kon haar dus in 1483 zijn gelukwenschen sturen met den ijver, dien zij voor deze rechtbanken aan den dag had gelegd, want men had nu, voorbijgezien alle andere vonnissen, in een paar jaar enkele duizenden van haar onderdanen kunnen verbranden. Tegelijkertijd stelde paus haar teere geweten gerust, (dat nog niet heelemaal gerust was) ten opzichte van het inpalmen der bezittingen*) van zooveel slachtoffers. In denzelfden brief liet hij weten, dat hij levendig begeerd had, de Inquisitie eenmaal in het koninkrijk Castilië opgericht te zien. Toen Danton, de daden van de revolutionnaire rechtbank aanschouwde, vroeg hij God en den Menschen vergiffenis, haar ooit te hebben opgericht. De daden van de Inquisitie in Castilië in 1481 en 1482 waren buiten vergelijking wreedaardiger. Sixtus IV was het wellicht met enkele vonnissen niet eens (zie *) De goederen van alle ter doodveroordeelden waren automatisch verbeurd verklaard ten gunste van de samenwerkende instellingen: vorstenhuis, pausdom, inquisitie. Bovendien hadden er nog zeer vele verbeurdverklaringen plaats met hetzelfde gevolg. 55 29 Januari); maar dit verhinderde niet, dat hij de andere hartelijk toejuichte en zichzelf feliciteerde, de hoofd-aanlegger daarvan geweest te zijn. 24 Februari 1556. Ter doodveroordeeling van Cranmer, aartsbisschop van Kantelberg (Engeland). Een der redenen was, dat hij geweigerd had naar Rome te komen. Cranmer was een karakter in opstand tegen het pausdom; en zoo hadden ze een goede te pakken. Koning Hendrik V1H had al een kerkscheuring teweeggebracht, die alleen bestreden was door den bisschop Fisher en den leek Thomas Morus. De bisschoppen en bekleeders van voordeelige kerkelijke ambten, werden door Rome zoo afgeperst, dat zij meestal met schulden beladen hun ambt aanvaardden; het romeinsche hof eischte vooruitbetaling en zoo kwamen zelfs velen te sterven, voordat zij geleend geld hadden terugbetaald. Daarbij kwam nog, dat de godgeleerden hadden leeren begrijpen, dat de titels waarop het pausdom zich beriep, om zoo te kunnen optreden, van nul en geener waarde waren. Cranmer was bijna in alle punten de ideeën van Luther toegedaan en leverde een engelsche bijbelvertaling. Echter, om zijn Teven te redden, had hij voor de rechtbank, die zich weer staande kon houden onder Maria, dochter van Hendrik VIII, en door Brooks, bisschop van Glocester, als gedelegeerd-commissaris van paus Paulus IV, werd voorgezeten, de zwakheid zijn eigen geloof af te zweren; maar toen hij zag, dat dat niets hielp, kwam zijn ouden moed terug. Voordat hij stierf, sprak hij voor het volk een roerende opwekking uit, zeide de christelijke geloofsbelijdenis op (Symbolum Apostolorum), verdoemde zijne laagheid, waardoor hij het stuk van afzwering had geteekend en verklaarde, dat, om zich daarvoor te straffen, hij eerst de hand zou verbranden, die dit geteekend had. En toen hij op den brandstapel stond, zag men hem inderdaad eerst zijn rechterhand in de vlammen houden, totdat zij geheel verkoold was, en toen het vuur zijn lichaam aantastte, zag men nog, hoe hij met z'n andere hand rouwmoedig op z'n borst sloeg. Dit geschiedde den 21st«i Maart 1556. Hij was 67 jaar oud. 25 Februari 1560. Groot auto-da fé te Toledo ter eere van Elizabeth Van Valois, als toeschouwster aanwezig, dochter van Henri II, koning van Frankrijk, om haar pasgesloten (2 Febr.) huwelijk met Philips II, koning van Spanje, alhier welbekend, te vieren. Om den geest en het gemoed van deze koningin van dertien jaren op te voeden, verbrandde men voor haar oogen verscheidene menschen springlevend, anderen in beeld en men liet een groot getal veroordeelden aan haar voorbijtrekken met schande beladen en die het leven slechts bezaten in ruil voor verschrikkelijke pijnigingen in hun verdere leven. De vonnissen, op gezag van paus Pius IV tegen deze ongelukkigen uitge- 56 bracht, doen ons weten, dat sommigen slechts verdacht waren van lutheranisme, van mohamedanisme en van terugkeer tot den joodschen eeredienst. Eenigen hadden beweerd, dat het buitenechtelijke verkeer zondeloos was. De meest schuldigen waren godslasteraars en die twee vrouwen hadden gehuwd. 26 Februari 964. Kerkvergadering door den eerloozen paus Jan XII te Rome gehouden, twee en een halve maand voordat hij werd afgestraft door een echtgenoot, die hem met zijn vrouw bezig zag. Deze kerkvergadering was samengesteld uit 16 bisschoppen, alle italianen en hun zetel hebbend dicht bij de stad, bovendien uit 12 kardinalen-priesters. Bijna allen hadden drie maanden geleden deelgenomen aan de vergadering op welke Jan XII, beschuldigd van manslag, meineed, heiligschennis, bloedschande en zoo voort, was afgezet verklaard en vervangen door paus Leo VIII. Maar keizer Otto (zie 3 Januari) kwam naar Spoleto, Leo zocht een toevlucht bij hem tegen Jans partij en Jan XII, terug in Rome, had dadelijk de rechterhand van den kardinaal-diaken, zijn naamgenoot, laten afhakken, alsmede den tong, de neus en twee vingers laten afsnijden bij den protoscrinarius Azon. Dank zij deze heilzame wenken gaf de Heilige Geest de kerkvergadering in, de vorige vergadering voor ongeldig te verklaren en Leo, alsmede die hem tot bisschop gewijd hebben, voor afgezet. Bij dezelfde gelegenheid verklaarde Jan, de wijdingen door Leo gedaan van nul en geener waarde, daarbij het voorbeeld aanhalende van paus Stephanus III (769) ten opzichte der wijdingen van paus Constantijn. De leer dezer twee onfeilbaren, hierin vervat, is danig in tegenspraak met de leer ten dien opzichte van al hunne onfeibare opvolgers. 27 Februari 1764. Paus Clemens XIII veroordeelt het boek van Febronius (bisschop Hontheim) getiteld: „Verhandeling over het bestuur der kerk en over de macht van den paus in verband met dit bestuur." De heden, jammer genoeg, weinige lezers van dit driedeelige werk, begrijpen de woede, die het aan het romeinsche hof verwekte. Met methode en helderheid vindt men daar uiteengezet de bijbelpassages, waarop het pausdom zijn aanmatigingen doet steunen; de manier waarop de eerste kerkvaders deze verstonden; hoe de bisschoppen van Rome een gewonen voorrang hebben weten te vervormen tot een meer en meer tyrannieke heérsch bevoegdheid; hoe zij langzamerhand het gezag der andere bisschoppen hebben weten te beperken en hnnue rechten te vernietigen. De schrijver toont aan, dat het pausdom in den grond de voornaamste hindernis is, die de eenheid der kerken verijdelt. Hij wijst hulpmiddelen aan, waarvan de eerste is de inkrimping van de pauselijke machtsbevoegdheid. Dit viel niet in den smaak bij Clemens XIII; maar Hontheim had de waarheid op zijn hand. Het is niet onwaarschijnlijk, dat zijn werk van invloed is geweest op de neiging, om zich van 57 Rome los te maken, die men kort na de verschijning ervan, bij alle katholieke machten kon bespeuren, en die Clemens XIV slechts kon bezweren door de Jezuïten eraan te geven en hun orde te ontbinden. 28 Februari 1564. Advies van Charles du Moulin aangaande het Concilie van Trente. Hij sprak zich ertegen uit, het voor Frankrijk geldig te maken als zijnde in tegenspraak met de oude kerkvergaderingen van dat land, met de rechten van de kroon, met besluiten van het parlement, met de vrijheden van de gallicaansche (fransche) kerk en zeer geschikt om het invoeren van de Inquisitie binnen het koninkrijk in de hand te werken. Daarvoor werd hij in de gevangenis geworpen, werd beslag gelegd op zijn papieren en de verkoop van de uitgave van dit advies verboden. Hij werd alleen in vrijheid gesteld op voorwaarde, dat hij niets meer zou laten drukken zonder permissie des konings. Dat was toendertijd de vrijheid van drukken en schrijven in Frankrijk. Toch had du Moulin groot gelijk. Het gallicaansch recht, dat hij verdedigde en dat op heden de priesterlijke onwetendheid beschouwt als een rebellie tegen het algemeene kerkrecht, was niets dan een overblijfsel van aanhankelijkheid aan den ouden vorm van dat recht. Du Moulin verbond aan zijn buitengewone kennis een zeer scherpzinnigen geest en een geweten vol van kracht en rechtschapenheid. Eerst was hij calvinist; daarna verbond hij zich met de Augburgsche Confessie (Luther) en stierf ten slotte als katholiek. Deze variaties worden verklaard door den tijd, waarin hij leefde. Gehecht aan het gezag des bijbels, dat door de kritiek nog niet was ondermijnd, geloovende in de godheid van Jezus en in de christelijke kerk, werd hij medegeteld onder hen, die in de 16e eeuw waren vervuld met een vurige begeerte naar hervorming. Maar de losbandigheid, de partijschappen en de bloedige wanordelijkheden, waarvan zijn tijd getuige was, werkten op hem in, zoo ongeveer als nu in onze dagen de revolutieberichten 'afschrikwekkend werken kunnen op sommige goedige zielen, die in den grond der zaak vurig maatschappelijke hervormingen zouden begeeren en toejuichen. Doch, al stierf hij ook als katholiek op 66-jarigen leeftijd, niets machtigt ons te denken, dat hij zijn oordeel omtrent het Concilie van Trente, dat hij op 64-jarigen leeftijd uitbracht, heeft verzaakt. VERBETERINGEN: aan te brengen in Januari. 9 Januari: inplaats van Boyens te lezen Florens. 10 Januari: inplaats van totaal 4 jaar te lezen totaal 41/2 jaar. 22 Januari: inplaats van den laatst en regel te lezen bizonder het 3e deel, vraag 63, met de aanteekeningen van Pregna. 58 DE „ALLEREERSTE TIJDEN". De eerste groepen Christenen, die vanaf den tijd der apostelen opgericht waren, noemen wij „kerken". De kerk van Jerusalem, de kerk van Rome, de kerk van Antiochië. Zoo'n groep noemden de Grieken „ekklêsia" en de latijnen, die licht grieksche woorden overnamen, „ecclesia". Van dit woord „ecclesia" komt het fransche „église" en het italiaansche „chiesa", hetgeen wij alles door „kerk" vertalen. Ons woord „kerk", het duitsche „kirche" en het engelsche „church" is jonger en stamt uit den tijd, dat het verschijnen des christendoms de oprichtig van een „godshuis", of het Huis des Heeren meebracht; hetgeen in het grieksch beteekent „kuriakê oikia". Men liet „oikia" (=huis) weg en vormde 't woord,,kerk" „kirche" „church' van „kuriakê". Dat het grieksch hierheen kon komen is te begrijpen, wanneer men weet, dat deze taal toen algemeen verspreid was en in Zuid-Frankrijk bloeiende grieksche kolonies waren; o.a. Lyon was er zoo een. Bovendien is van uit het Oosten, hoe en wanneer weet niemand, al vroeg het christendom in Engeland gebracht, want, toen na enkele eeuwen roomsche zendelingen het wilden gaan bekeeren, vonden zij er tot hun verbazing een uitgebreide christengemeenschap met al wat daarbij behoort. In Rome wist men van het bestaan daarvan niets. Keeren wij nu terug naar het oudste en oorspronkelijke woord „ekklêsia". Dat beteekent letterlijk „uitverkiezing"; zoo'n ekklêsia was dus een groep uitverkorenen» Vanzelf komt nu de vraag op: „Waartoe waren zij uitverko„ren en waardoor rekenden zij zich met hun uitverkoren-zijn „en met hun ekklêsia van anderen onderscheiden." Het joodsche volk was het uitverkoren volk, waarmee Jahwe een verbond had gesloten en aan hetwelk Hij een redder beloofd had, wanneer het zou dreigen ten gronde te gaan. Het kenmerk van dien redder zou wezen, dat hij zou zijn „Masjiah", welk woord, een beetje vergriekscht door de grieksche bijbelvertaling, er als „Messias" uit is gaan zien. Masjiah beteekent niets anders dan „gezalfde". Nu waren er twee soort waardigheden bij de Joden, die door zalving werden gegeven, namelijk de koninklijke en de priesterlijke. Wat de priesterlijke betreft mag even in het midden worden gebracht,dat ook de babylonische priesters gezalfd werden en ook „gezalfden" (= pasjisjoe) werden genoemd. Waarin we een versterking kunnen zien van dat, wat wij reeds weten aangaande de overname van veel godsdienstige zaken door den jongeren jodengodsdienst van dien der oudere babyloniërs. De Messias-Redder zou dus een koning of een priester moeten zijn; of beide tegelijk. Het fijne wist men daar niet van; ofschoon de meesten zeer zeker aan een koning dachten, die het oude rijk in onafhankelijkheid en luister zou herstellen; want omstreeks Jezus' tijd was Judea een romeinsch wingewest. Een 59 bewijs hiervan ziet men in de poging door twee evangelistenaangewend om door middel van een stamboom Jezus aan koning David te verbinden*). En ook toen Pilatus aan Jezus zou gevraagd hebben: „Zijt gij de koning der Joden" was het antwoord: „Ja". De aanhang aan Jezus was dus blijkbaar om het koningschap en had Jezus de vraag ontkennend beantwoord, dan zou hij den dood gevonden hebben door de woede van het volk, dat hij dan zou hebben trachten te bedriegen. Hij was de derde**), die voor het zich opwerpen als beloofde redder door het landsbestuur werd terechtgesteld. Het eenige, dat hem van de anderen onderscheidt, is, dat hij door een zekere deugdsprediking en de verzekering, dat God een Vader was voor zijn kinderen, en door het doen van wonderbare dadent) voldoenden grond heeft geleverd om godsdienstige gevoelens in beweging te brengen en, wijl hij zichzelf „zoon Gods" genoemd had, diezelfde gevoelens, mettertijd hemzelf goddelijke eer brengend, op zich te richten. De grieksche vertaling van het woord „messias" (gezalfde) is „chrêstos", de latijnen namen dat woord weer, verbasterend, over in „chistus". De joden nu, die geloofden, dat de Messias er was geweest, noemden zich „christiani" (om nu maar dit woord, als het in West-Europa meest gangbare te nemen), hetgeen dus beteekend „messianisten". En als zoodanig noemden zij hun groepen „uitverkiezingen", want zij waren de uitverkorenen, aan wie de Messias zich had doen kennen; hun was het inzicht gegeven; voor hen en in hen had bovendien de uitverkiezing van het volk gods door Jahwe zijn beteekenis bereikt. De andere Joden, die dit niet geloofden, zonderden zij van zich af en dezen wachten op heden nog op den Gezalfde, die hun beloofd is. De messianisten bleven de oude gebruiken echter getrouw, want ze waren Joden en wilden dat zijn. Vóór alles hielden zij de besnijdenis, dit tot nationaal teeken ingestelde gebruik, in eere en zij onthielden zich van omgang met de „cho • jiem" (niet-Joden). Het spreekt vanzelf, dat de niet-messianistische Joden de messianisten niet graag mochten lijden, want zoo was er door dezen een scheuring in het Jodendom ontstaan. Omgekeerd was het evenzoo; want het bestaan der anti-messianisten, was voor de messianisten (christenen) steeds een protest tegen hun „dwaling", die voor hen „waarheid" was. Dit laatste werkt nog door tot op onzen dag. Nog steeds zegt het Jodendom tot de messianisten: „Uw heele optreden berust op een abuis; daar de Mes„sias er nog niet geweest is." De messianisten wreken zich daar- *) Men kan deze stamboomen vinden in „Tegenstrijdige Teksten in den Bijbel" uitgegeven door de Vereeniging ,,De Dageraad"; Amsterdam, 1891. **) De twee anderen heetten: Theodas en Judas de Galileër. t) Afgezien nog van de vraag of de „wonderen", die op Jezus' naam worden gesteld, geschiedkundig betrouwbaar zijn, behoeven wij, die door onze verbindingsmiddelen, de heele wereld kunnen controleeren, in „wonderbare daden" niets onmogelijks,' maar ook niets' bizonders te zien. 60 op, door de Joden officieel te blameer en „wegens hunne verstoktheid" niet te willen erkennen, dat Jezus van Nazareth de in de Heilige Boeken bedoelde Messias was. De eerste groepen „christenen" waren een schisma, een scheuring, in het Jodendom en niets anders. Zij waren en bleven zelf Jood. Zij waren zelfs meer Jood dan de anderen, dichter bij hun God, innig verbonden aan Hem, door de erkenning van zijn weldaad, gepleegd door het zenden van den Gezalfde. De Joden leefden toentertijd zeer verspreid over de bewoonde wereld buiten het land, dat den kern van hun volk. huisvestte. Oorspronkelijk waren de joden niets anders dan Semitische nomadenstammen, die zich tusschen Assyrië en de Roode zee langs den Arabischen Woestijn, met hunne kudden bewogen. Deze nomaden, die van huis uit roover en krijgsman zijn en bij wie de hoofdeigenschap handigheid en moed is, namen bezit van de steden der Philistijnen, naar wie 't land „Palestina" heet en stichtten onder David omstreeks 1000 voor Chr. een soort koninkrijk, dat alras in twee deelen uiteenviel en waarvan het zuidelijke deel, omwille van den nomadenstam Juda, „Judea" heette; waar dan weer den naam van „Jood" vandaan komt. Het rijkje der Joden had zeer wisselvallige lotgevallen en rustig is het er eigenlijk nooit geweest. Het nomadenbloed dreef hen in oorlogen, die hun tienmaal te machtig waren, en inwendig gistte het regelmatig. Een der rampen was het wegvoeren der bevolking in de z.g. babylonische gevangenschap. Later mochten ze weer in hun land terugkeeren, doch velen van hen gingen toen de wijde wereld in. Wij kunnen gerust aannemen, dat van andere stammen der Semiten ook velen hetzelfde reeds gedaan hadden; die dan later voor jood werden aangezien enzich ook wellicht aan hen in ritueele zaken aanpasten. In ieder (geval schat de joodsche geschiedschrijver Philo Judaeus het getal Joden, dat in het Romeinsche Rijk verspreid leefde, op ongeveer 4 a 4 1/2 millioen; buiten Judea dus, dat een romeinsch wingewest was. Moderne geschiedvorschers achten dit overdreven en stellen de helft voor, wat dan nog neerkomt op 3 a 4 % der bevolking. Hetgeen nog veel is. Diezelfden stellen de aanwezigheid Van joodsche kolonies vast in bijna alle landen van Zuid- en West-Europa, in Noord-Af rica en in KleinAzië, overal Waar groote steden waren. De Joden in de „verspreiding" (= diaspora) stonden, wat hun opvattingen betreft, voor een zeker deel onder den invloed van grieksche en persische levensbeschouwing, maar een groot deel maakte, als het even mogelijk was, pelgrimstochten naar Jerusalem, — evenals nu de Mohammedanen naar Mekka — en betaalde zijn tempelbelasting. Afstanden waren voor hen niets, ze waren wellicht duizende jaren nomaden geweest en in Palestina nebben ze weinig gelegenheid gehad, het vastgeankerde rustige leven van gezeten boeren en burgers te leeren. Een 61 volk, dat ook nu nog niet leeren kan, gezeten te zijn en dat hier wellicht, zij het ook met groot voorbehoud, genoemd mag worden tot verduidelijking van het voortleven eener nomadenziel, zijn de z.g. Zigeuners, die men ook letterlijk overal vindt, hoewei deze, niet in die mate als de Joden, zich aanpassen aan het leven, dat zij ergens vinden. Met al het tot nu toe besprokene voor oogen is het te begrijpen, dat ook in de joodsche kolonies, overal verspreid, de scheuring in messianist en anti-messianist zich voltrok en aangezien het bezielde verhaal van iets dat gebeurt is, meer op de verbeelding werkt dan het feit zelf, is het aan te nemen, zooals de feiten trouwens bevestigen, dat in de diaspora al zeer gauw meer messianisten waren, dan in Jeruzalem en omgeving zelve. Uit al de stukken, die ons te beoordeeling van dezen tijd ter beschikking staan, blijkt zonneklaar, dat de messianisten (christenen) niet alleen geloofden, dat de Messias er geweest was, maar ook, dat hij weer spoedig terug zou komen, dat hij dan zijn rijk zou stichten en dat daarna de wereld zou vergaan. Hij had zelfs gezegd, zooals zij bleken te gelooven, dat, al zou men hem dooden, hij terug zou komen en toen hij de voorteekenen beschreef, die aan het einde der wereld zouden voorafgaan, voegde hij eraan toe, dat dat alles zou gebeuren, voordat het toen-levende geslacht er niet meer zou zijn. Hoe de Messianisten zich dat alles in Werkelijkheid voorstelden is moeilijk te denken, maar juist de fantastische zijde van deze beweringen maken haar bij uitstek geschikt als voorwerp voor een „geloof", waardoor velen bezield bleken. Het is dus duidelijk, dat de eerste bezigheid van de christenen was te wachten. En dat deden zij. En daarom is is de eerste tijden absoluut geen sprake van eenige organisatie, of van een poging daartoe. Ondertusschen blijkt het verhaal van Jezus' opstanding uit den dood en zijn tot bewijs daarvan aangehaalde verschijningen, hoewel niet algemeen geloofd, van grooten invloed geweest te zijn. Want hoewel de messianisten steeds bleven wachten, denkend: „Nu zal het gebeuren", welke verwachting al meer en meer teleurgesteld werd, toch gaf dit verhaal gelegenheid, 1° om zijn „wederkomst" als een feit te handhaven (hij was er immers geweest, zij het ook alleen in verschijning), 2° om Jezus te gaan vergoddelijken en 3° om het te stichten koninkrijk te vergeestelijken en het te verklaren, als een door den groven mensch niet goed begrepen belofte van een „hemelsch Jeruzalem". Bovendien, voor wien met de „wederkomst" door een paar verschijningen, die nogal gebrekkig en met elkaar in tegenspraak verteld werden, niet tevreden was, kon die wederkomst van dien eenmaal vergoddèlijkten Jezus, den Zoon van God, den Wonderdoener, den Herriieuwer van het Verbond op andere basis, den Herrezene, den Stichter van het Hemelsche Jeruzalem, tot aan het moderne „Einde der Tij- 62 den" worden geprojecteerd. Dat dit echter nog moeilijkheden opleverde, blijkt hieruit, dat men vanaf de 2e eeuw tot op heden lieden heeft gevonden, die de wederkomst als voor de deur staand predikten. Het geloof in Jezus' opstanding heeft inderdaad voldoende gepakt, om staande te blijven in die mate, dat Paulus durfde zeggen: „Als Jezus niet verrezen is, dan is ons geloof van nul en „geener waarde." Het spreekt vanzelf, dat het bizonder in de diaspora van zeer groote inwerking was; hoe grooter de afstand, hoe grooter het geloof. De vergoddelijking van Jezus moet vrij spoedig na zijn terechtstelling hebben plaatsgegrepen in verbinding met hetgeen hij zelf gezegd had, anderen van hem vertelden, met hem gebeurd was en vooral in verband met het verhaal van zijn verrijzenis. Op deze aangelegenheid wordt een eigenaardig licht geworpen door het feit, dat in Klein-Azië, in Palestina, in Aegypte, dat wil zeggen, in de onmiddellijke nabijheid van het tooneel waarop Jezus' leven zich afspeelde, een menigte godsdienstjes bestonden, die tot grondgedachte hadden: „Een jonge god sterft „in den bloei van zijn jaren en na in het graf te hebben vertoeft, verrijst hij weer ten leven." Deze plaatselijke atmosfeer en daarbij de nationaal-joodsche levendige verwachting van een Messias, toen het volk zoo in druk was, zijn wellicht de eerste aanleiding tot een geloof in de opstanding en tot de vergoddelijking geweest. Hier voegt zich nog aan toe, de vereering voor Jezus' persoon, de verhalen van zijn wonderen, zijn voorspellingen enz. enz. en vooral het plotseling ter dood brengen van den Messias, dat zoo verbijsterend was, dat men zich de blijvende werkelijkheid niet ervan kon voorstellen; daarbij zijn spreken over zijn wederkomst en het gebruiken van de uitdrukking „Zoon Gods" Zoo wellicht is het gekomen, dat men de verrijzenis en de goddelijkheid van den Gezalfde, als vanzelfsprekend heeft kunnen aannemen. Maar de kracht, die van dat alles den grondslag van een stel • sel heeft gemaakt is uitgegaan van Paulus. Sommigen maken van Paulus den stichter der Kérk; zeker is, dat die „stichting" niet zonder hem te denken is. Maar ook voor de critische studie der eerste tijden is Paulus onmisbaar. Immers het oudste evangelie, dat van Marcus, dateert eerst van ongeveer veertig jaar na Jezus' dood en we zouden dus een historische leegte hebben, stonden ons niet ter beschikking Pau* lus' drie echte brieven: aan de Galaten, aan de Romeinen en aan de Korinthiers (I). Dit zijn de oudste documenten van't christendom en ze zijn dit keer echt. Bovendien is onder al de namen, die in die allereerste tijden genoemd worden, de naam van Paulus de eenige, waaraan een persoon verbonden is, die in het ▼olie licht der geschiedenis staat. Paulus, vroeger Saulus geheeten, was geboortig van Tarsus, de hoofdstad van Cilicië in Klein-Azië. Zijn Vader, jood en ro- 63 meinsch burger liet hem op de godsgeleerde school der farizeeen onder Gamaleel te Jeruzalem voor rabbi studeeren; bovendien leerde hij, zooals dat (gewoonte en eisch was, een vak, n.1. de tentenmakerij. Hij bestreed zeer ijverig de christenen en reisde met een volmacht van het Sanhedrin (priesterraad) naar Damascus om daar messianisten te arresteeren; maar onderweg verscheen hem Jezus en bekeerde hem tot het Christendom, waarvan hij een ijverig propagandist werd en zulks geheel op eigen gezag, zonder eerst voeling te nemen met anderen. Hij reisde daartoe veel, kwam ten slotte in Rome in het najaar van 61 of 62 als gevangene en zooals ons de Kerkvaders van de vierde eeuw (dat is dus nog al laat) berichten, is hij, na weer veel gereisd te hebben, onder Nero met Petrus (als deze ooit in Rome geweest is!?) ter dood gebracht. Anderen nemen aan, dat hij na in Rome als gevangene te zijn aangekomen, twee jaar in de gevangenis heeft gezeten en vervolgens is terechtgesteld. Deze Paulus, met zijn alleroudste documenten van het Christendom, blijkt aan de menschen, overal waar hij kwam, gebracht te hebben: de „blijde boodschap" (evangelium, van het grieksch „eu" = (goed en „aggello" = boodschappen), dat de Gezalfde, de Redder, de Messias er was geweest. Bovendien was deze Messras de Zoon van God, de Heer, uit den doode verrezen. Dit zijn de voornaamste grondgedachten van Paulus Zoo was hij de vergeestelijker van den koning der Joden; en, het begrip eens „gezalfden" aan het priesterbegrip verbindend, is hij het, die Jesus lanceerde als de Hoogepriester van het Nieuwe Verbond, priester en koning te zamen, wiens wederkomst het wachten was. Paulus, de jood, maar trotsch zijnde óp zijn romeinsch burgerschap, — burger van het rijk dat over alle nationale grenzen zijn macht uitstrekte — predikte dat het Messias rijk, dat dus het Godsrijk was geworden, voor allen was en niet aan palestijnsche grenzen gebonden. Hij werd aldus de „apostel der heidenen", hij veialgemeende, internationaliseerde de strekking van het optreden des Gezalfden. Hij bestreed met alle macht de besnijdenis, ook het afgezonderd blijven van de heidenen en propageerde de opname van allen in de messianistische groepen. Waarschijnlijk dat ook de joden, die hier en daar onder grieksche of perzische invloeden leefden, er makkelijk t°e kwamen, om zich in de nieuwe groepen te doen opnemen, wijl zij geen fanatieke nationalisten konden zijn. Het romeinsche rijk, dat de joden in de diarpora, daar zij niet geheel meeleefden, minachtte en ze het „genus secundum" (= de tweede soort) noemde, noemde de messianisten, wier beweging buiten 't Rijk omging, om dezelfde reden 't „genus tertium" (■— de derde soort). Niettemin dachten de messianisten er niet aan zich gesloten te organiseeren, want zij wachtten. Die organisatie kwam eerst later en wel door hen, die de hoop op de spoedige „wederkomst" prijsgaven. De invloed van Paulus opvatting was groot, maar wat was 64 Paulus zélf als geloofsmensch? Zeker is, dat hij visionair was, hij had visioenen; wat toen zeer velen van zichzelf zeiden, maar wat het crediet nu niet verhoogt. Hij zegt, dat hij alles, wat hu weet niet van hooren-zeggen heeft van anderen, hetgeen, daar hij er later is bijgekomen, voor de hand zou liggen. Bovendien blijkt hij in Jeruzalem zelf niets te hebben meegemaakt. Om zijn kennis te verklaren heeft hij 1° verteld, dat Jezus hem verscheen op weg naar Damascus. 2°. In de Galatenbrief heet het: „Paulus, apostel, niet door de menschen, noch door eenig „mensch, maar door Jezus-Christus en God der Vader, die hem „heeft opgewekt uit den dood, aan de broeders, die mijne zijde .houden, aan de uitverkiezing van Galatië." Dat was hoofdstuk I vers 1. In vers 11 zegt hij: „Inderdaad (wat ik U predik) „het is niet van een mensch, dat ik het gekregen heb, maar het „is door eene openbaring' van Jezus-Christus." Dan vertelt hij in II, 1, dat hij na veerti«n jaar eens kennis in Jerusalen ging maken, om eens te vergelijken dat wat hij leeraarde met wat ze daar leerden, en dat deed hij ook alweer op een „openbaring" (ingeving) afgaande! 3°. De Korinthenbrief (I, 1) begint al evenzoo: „Paulus, geroepen tot het apostolaat van Jezus-Chns„tus door den wil van God." En verder in hoofdstuk XI, 23: „Want ik heb ontvangen van den Heer, wat ik U ook heb medegedeeld", en dan vertelt hij, notabene, de heele avondmaalgeschiedenis; zoodat de oudste tekst, die wij daarvan hebben, door een „visioen" blijkt ontstaan te zijn! 4 . Paulus schijnt zóó van zijn visioenen te hebben opgegeven, dat de schrijver van den tweeden Korinthenbrief om het te doen schijnen, dat deze van Paulus is, hem aldus imiteert (II Kor. XU 1-4); „Als het passend kan zijn zichzelf te verheffen ergens op, Izon,der twijfel past dat niet) zal ik komen op de vizioenen en „openbaringen van den Heer. Ik ken een mensch m Jezus, die. — het is veertien jaar geleden — (of het in zijn lichaam was ,'of buiten zijn lichaam, dat weet ik niet, God weet het) opge^ nomen is tot den derden hemel, en ik weet, dat deze man (ot het in zijn lichaam was of buiten zijn lichaam, dat weet ik met, God weet het,) opgenomen is tot in het paradijs en daar ge".heimnisvolle woorden heeft gehoord, die hij aan niemand zeg„gen mag." : , . . , Blijft dus de vraag, of de kracht, die het Messianisme heeft omgezet in het ons bekende Christendom, minder is geweest het „feitenmateriaal", dat omtrent den Messias ter beschikking wordt gegeven, dan wel het geloof in een man, die van zich gelooven deed, dat hij permanent met God in verbinding stond. Met Paulus beleven wij het feit, dat hij den grooten stoot aan de „Kerk" heeft gegeven, terwijl hij zijn eigen beweringen, als visionair, buiten alle historische werkelijkheid opzette. Voorwaar de studie van de „allereerste tijden levert eigenaardige moeilijkheden. JQS yAN yEEN 65 1 Maart 884. Kroning van Adriaan III tot paus, hetgeen hij maar een jaar en vier maanden bleef. Hij was de veertiende paus in de negende eeuw, en er zouden er nog zeven komen. Adriaan ontkende de rechten van Photius, om patriarch van Constantinopel te zijn, even als zijn voorganger Marinus II (882—884. Jan VIII (872—882) had hem erkend als den rechtmatigen patriarch, hoewel weer Nicolaas I (858—867) en Adriaan II (867—872) hem hadden verworpen. Nicolaas I, Adriaan II, Marinus II en Adriaan III waren inderdaad vervuld van de oude ijverzucht, die er te Rome tegen Constantinopel bestond, terwijl Jan in den pas wilde komen bij keizer Basilius te Constantinopel, om van hem steun los te krijgen tegen de Saracenen (Mohamedanen). 2 Maart 559. Dood van Pelagius I, aartsbisschop van Rome en patriarch. Aldus waren toen de officieele titels van hen, die men heden paus noemt; zooals op te maken is uit de brieven van keizer Justinianus. Voorheen romeinsch diaken, had Pelagius hand- en spandiensten geleverd aan Vigilius (537), om aartsbisschop van Rome te worden en bij den hongerdood, waarmede Vigilius Silverus uit den weg ruimde, om diens zetel te bemachtigen. Toen Vigilius dood ging (555), dacht men aan een misdaad en Pelagius werd voor een der aanstichters gehouden. Wanneer hij hem aldus op mocht volgen, dan is zulks waarschijnlijk bereikt, door 't feit, dat hij de verplichting op zich had genomen tegenover Justinianus, om besluiten die de keizer aan zijn Concilie van Constantinopel (553) had opgedrongen in de praktijk te handhaven- Wanneer iemand bisschop moet worden gewijd, moet dit steeds door drie andere bisschoppen geschieden, en Pelagius was zoo veracht, dat het hem heel wat moeite kostte er twee te vinden, voor den derde heeft men toen maar een gewonen priester genomen. Toen moest hij nog in het openbaar bezweren met het kruis en de evangeliën op z'n hoofd, dat hij onschuldig was aan alle narigheid, die Vigilius was aangedaan .Maar, gegeven het karakter van dit personage, maakt die eed weinig indruk op de meening van den geschiedschrijver. Zooals het meestal gaat met lui, die naar hooge ambten dingen, genoot Pelagius er maar kort van, toen hij het doel zijner knoeierijen had bereikt. Een ding staat vast: als er toen een „hoofd" van de „eene" kerk was, dan was dat Justinianus! Het initiatief omtrent geloofsbesluiten was zoo zeker alleen bij hem te zoeken, dat Pelagius zelf, toen hij nog slechts een hoogen post bij de romeinsche kerk te Constantinopel bekleedde, aan Justinianus had verzocht, zijn stem te doen hooren in de zaak van het Origenisme.) *) Origenes een der schranderste leeraren der oude christelijke kerk, zoon ka ,Le°mdas' martelaari geboren anno 185 te Alexandrië; overleden in <ü>4 te lyrus. De eerste kerkelijke geschiedschrijver Eusebius van Cesarea, vervolgens Basilius de Groote, Gregorius van Nazianze, Gregorius van 66 Justinianus, de keizer, regelde de bisschopskeuzen en het houden van kerkvergaderingen, hij schiep nieuwe aartsbisschopzetels in de hoofdplaatsen en bepaalde de rechtsbevoegdheid daaraan verbonden; in één woord, hij oefende het gezag in de kerk uit, op dezelfde manier als waarop het latere pausdom het bij wijze van monopolie eenmaal zou uitoefenen. Als hij in deze aangelegenheden iemand om raad vroeg, was het den patriarch van Constantinopel. Geen bisschop kon tot den keizer naderen zonder aanbeveling van deze. Diens zetel werd het middelpunt van alle kerkelijke zaken. Vandaar de titel van „ecumenisch (= van de geheele bewoonde wereld) patriarch , waarmede men eerst zijn ijdelheid streelde, doch waaromtrent hij later van meening was, dat deze hem rechtens toekwam. De patriarch van Rome, die niets anders bezat dan een soort voorkeur uithoofde van 'n eererang, was des te jaloerscher op dezen werkkrachtigen voorrang in macht, die toen op het hoogtepunt was, naar mate hij het einde daarvan niet kon overzien. ' „ . Bij deze eerste oorzaak van ergernis, kwam nog, dat fela|ó"ius zich tegen zijn eigen opvattingen in moest gedragen. De „drie Kapittelen"*) viel hij innerlijk niet af en toch handhaafde hij de veroordeelingen, daarin geëischt, en zulks op commando van Justinianus. De leer der „Onverbeterlijken", laatste godgeleerde fantasie van den keizer, veroordeelde hij, hoewel alleen in z'n hart, doch vervolgde niettemin hen, die haar veroordeelden. , Langzamerhand echter kregen de zaken een ander verloop. Het keizerrijk van het Oosten werd eenmaal zwakker en in zijn gang naar beneden gevolgd door de eveneens dalende macht der patriarchen van Constantinopel, terwijl voor het Westen de windrichting gunstig werd voor de patriarchen van Rome. Pelagius echter was allang dood, voordat zich dit alles vermoeden liet. Hij heeft nooit eenig idee gehad van de macht van een Nicolaas I, van een Gregorius VII of een Inocentius III. Ooggetuige zijnde van Justinianus krijgsgeluk op de Donau, in Afrika, in Italië en in Spanje, moest hij veel eerder een blijvend herstel van het oude romeinsche rijk verwachten, waarin het gezag van den patriarch van Constantinopel zich ten slotte zou uitstrekken van het Oosten naar het Westen. 3 Maart 1586. Protest bij monde van den bisschop van Noyon in naam van de vergadering van de geestelijkheid van Frank- Nyssa enz.~!varen door zijn geschriften geschoold; niettemin werd zijn werk op de algemeene kerkvergadering van Constantinopel definitief als kettersch veroordeeld. In zijn leer was te veel perzische wijsheid. *) de „Drie-Kapittelen" waren drie eischen, die de ketters, de z.g. Monophysieten (slechts één natuur in Christus aannemende) hadden gesteld bij nun verzoek, weer in de kerkgemeenschap te worden opgenomen. Wie die eischen inwilligde, kwam in conflict met de Algemeene Kerkvergadering te Chalcedon (451) gehouden. Zij eischten de, in drie paragrafen genoemde, veroordeeling van Theodorus van Mopstiestia en eenige geschriften. 67 »in ■ft" ^ ^ Van paus Sixtus V' waardoor aan koning Henn III werd toegestaan, de goederen der kerken te S Wmnen 1 eT Waarde van 100'000 daalde» rente, dus per luÏÏ'f-JSfi 1'Z^ te^enstand verwachtend, had deze clau sule (== slotbepaling m een contract) erbij gevoegd: „zelfs tetfen den w.1 der geeste ijken en ondanks hun protest" óft geld Tas bestemd voor de ui roeiïng der ketterijen in Frankrijk. De paus voor wien Frankrijk een melkkoetje zou zijn, zoolang het MaThii Sr-T' nteWe !GVendig belan^ in deze z*ken Maar hij wilde niet alleen uitroeien, maar het moest hem ook niets kosten. Niet dat hij behoefte had aan geld, want den 22en a$a van.he]zelide ifar bracht hij als reserve, 1.000,000 gouddaalders m de Engelenburcht onder. Bovendien, wanneer hij aan Henn III 00,000 daalders had toegezegd van heïïeen de paus zelf jaarlijks Frankrijk aftapte in annaten*), rechte^ op verplaatsingen, rechten op dispensaties") en andere geschiedenissen, dan zou toch nog altijd het restant voor hem gebleven zijn Maar hij vond het eenvoudig makkelijker, een ander te laten betalen dan het zelf te doen. En zondeV twijfel meen- £rh?\ Ttu h6t reCJht,te h6bben' evenals hii het echt te hebben over de kronen te beschikken en de menschen te ontslaan van de natuurlijke verplichting een eed te houden, zeil die eeden op eigen houtje voor nietig verklarend. (Bul van den 9den September 1585 tegen Henri de Navarre en den pnnce de Conde). 4 Maart 254. Dood van Lucius I, bisschop van Rome, opvolger van Cornelius m 252 en voor ganger van Stephanus I. Tusf nelde name°. blijft die van Lucius vrijwel onbekend. Men weet alleen door brief no. 61 van Cyprianus, dat hij dadelijk na zijn verkiezing verbannen was en dat hij later werd teruggeroepen. De groote bisschop van Carthago evenals alle bisschoppen van zijn tijd, met uitzondering wellicht van de bisschoppen van vlak onder Rome, behandelt Lucius als broeder en collega. Hi, onderhoudt hem over het bestuur zijner kerk die van Rome Hij maakt niet de minste zinspeling op het bestuur van de algemeene kerk. Dat komt omdat nieniand dat algemeen bestuur aan iemand anders toekende dan aan Christus De ee&lZV COrpS b'ssch°PPen. ^leid door Christus. De gedachte, die bestuursmacht toe te kennen aan den bisschop van.Rome| moest nog geboren worden, zelfs in diens eigen brein. Het heele werk van Cypriaan protesteert er bij voorbaat tegen. Slechts door middel van ongegeneerde tus schenvoegsels, van kunstmatig uitgeknipte zinsneden of van valsche uitleggingen zijn de fabrikanten van „bewijzen" ten ge ') Annaten, zijn de inkomsten over het eerste iaar I— =>„„„.i 68 rieve van het pausdom er in geslaagd hem om te werken tot een getuige voor de derde eeuw van het pauselijk alleenheerschersrecht. 5 Maart 1588. Vergiftiging te St. Jean d' Angely van Henri I, gïïverdworden, dat deze misdaad het werk .was van de roomsch katholieke partij; maar eén duig, izeker, dat,wan neer Daus Sixtus V denzelfden invloed had gehad m f ranJtrijK X i/Spanle Wj niet zou verzuimd hebben, dezen prins .door de Inquisitie te laten verbranden benevens zim neef V*™™ Navarre, die later de beroemde Henn VI werd en in 1610 door den dolk van Cavagnac werd vermoord. Wanneer een aan het doopwt^^ lijdende katholiek het op, rich nam doo verSf de pauselijke onmacht aan te vullen, dan moest de paus dez! handelwijze even verdienstelijk vinden als den moord op Henri III door'den dominicaan Jaques Clément, dien hijmetde meest gezwollen taal gedurende het consistorie van 11 September158^ zijnlof toezwaaide. In zijn bul ter bevestiging van de lSuO (9 September 1585) had hij reeds de beide Henn s in de ban éedaan, hen vervallen verklarend van al hunne rechten en Wzondere voonechten, tevens ongeschikt om eenige kroon te ervenen hunne onderdanen ontbindend van den eed van trouw eTde verplichting hun te gehoorzamen opheffend. Terzelfder tiid verzocht Sixtus V den duitsch-keizer Rudolf II voor de mtvoerin?vïï deze bul in te staan. Dat heteekende oorlog, want ïoeSiks gingen de Henri's niet uit den weg. Als de keizer den wensch der pausen gevolgd had, dan zouden de narigheden voor Frïnkrijk, die reedt zoo groot waren, daardoor zeer verzwaard zijn geworden. De pausen hebben nooit geaarzeld de wereld in vuur en vlam te zetten, om hunne macht te ondersteunen Maar het parlement van Parijs diende bi, Henn III eenTrachtig protest in. Het zeide, „den stijl van dat document "zoo 3euw in zijn soort te hebben gevonden, da men op deen manier het geluid van een opvolger der apostelen tut had ifunneTSluisteren; en dat de fransche vorsten van en We nooit onderdanen waren geweest van de pauselijkeechtsinstelling, zoodat het parlement het geval met eens m beraad Ion nemen, wanneer Zijne Heiligheid niet eerst zou bewijzen, ['een recht te bezitten om koninkrijken te ontnemen en te verbeven, rijken die door God waren gegrondvest voordat men ,,ooit van den naam van paus had gehoord. 6 Maart 1531. Veroordeeling van den geneesheer van Cuenca, Eugenius Toralba. Vanaf 1528 zat hij a gevangennt de.cachot. I ten der Inquisitie, waar hij gepijnbankt was geweest. Zijn mis T^nleo^atie^ (verbond) van, de Jfransche \^™™e°*J£t ÏÏ /en VffS^ZÏirtt^™^ % *. stellen. 68 69 daden waren: 1° getwijfeld te hebben aan de waarheid van het Christendom; 2° wonderen te hebben aanschouwd en verricht door de hulp van een geest, genaamd Zéquiel; 3° te waar-zeggen uit de hand. Toralba werd veroordeeld, om in het algemeen de ketterijen af te zweren, een san-benito*) te dragen en zoolang te zitten, als het den Inquisiteur- generaal zou behagen. Maar, als Toralbo er zoo goed afkwam, dan was dit geen toeval. Gewiekst als hij was, had hij den inquisiteurs op z'n hand gekregen, door op een hunner vragen te antwoorden, dat Zéguiel Luther en Erasmus veroordeelde en de eerste voor een buitengewoon ondeugend type hield. In dit tijdperk — Amerika, Sicilië en Sardinië buiten rekening gelaten — deden de 15 rechtbanken der Inquisitie, in Spanje alléén, en per jaar, gemiddeld 150 menschen in de vlammen ombrengen, 75 in beeld verbranden en veroordeelden zij er nog 750 tot verschillende martelingen; dit alles in naam van Zijne Heiligheid paus Clemens VII (Clemens = zachtaardig). 7 Maart 1820, Revolutie der liberalen in Spanje. Toen Napoleon op Elba zat, kwam Ferdinand VII weer op den Spaanschen troon en herstelde de Inquisitie, die Napoleon in 1808 had afgeschaft verklaard. Hoewel deze doemwaardige rechtbank nooit anders dan door den wil der pausen werkte, had zij toch steeds de koningen als handlangers noodig. Omdat de koningen zich daartoe niet in gelijke mate ter beschikking stelden, heeft men niet- overal een Inquisitie naar het model van Spanje kunnen bewonderen. Paus Pius V noemde deze de volmaakste van alle, in den tijd toen kardinaal Espinosa, waardige opvolger van de Torquemada en de Valdes, in zes jaar werkzaamheid alleen in Spanje 4680 vonnissen deed vellen, waaronder 1080 veroordeelingeh ten brandstapel (720 in persoon, 360 in beeld). Zonder twijfel was zoo'n graad van wreedheid in 1814 niet bereikbaar meer. Nadat het pausdom eerst zich met alle macht tegen de verlichting had verzet, had het tenslotte zelf de werking daarvan ondergaan en zoo had Pius VII in 1816 eenige hervormingen aangebracht, waarvan de voornaamste was, de afschaffing der pijnbank. Maar noch zijn rechtvaardigheid, noch zijn menschelijkheid, noch zijn moed dreven hem tot algeheele afschaffing der Inquisitie en zoo bleven de aanbrengerijen bestaan. De strafgevangenissen vulden zich weer met slachtoffers; anderen werden „slechts" verbannen. Maar al kon men zichzelf gelukwenschen, dat men niet meer levend verbrand werd, toch vond men de koppigheid der pausen en van zijn gevolmachtigde, om zich per sé te willen bemoeien met de *} San-benito (sacco benito) was een schouderkleed, waardoor het hoofd werd gestoken, van geel linnen met van voren en van achteren een rood X; soms was het nog beschilderd met duivels en vlammen. Werd zoo iemand in dit spotkleed ter brandstapel gevoerd, dan kreeg hij nog een „carocha", een cylindervormige muts van papier, ook met duivels beschilderd, op z'n hoofd erbij. 70 gewetenszaken van anderen, zeer vervelend. En dat was dan ook de hoofdaanleiding van de revolutie in Maart 1920 en van den burgeroorlog, die daar weer het gevolg van was. 8 Maart 681. Negende zitting van de kerkvergadering van Constantinopel die men telt als de zesde Algemeene. Keizer Constantijn Poganatus riep haar op eigen initiatief bij elkaar, zooals dat gewoonte was sedert Constantijn den Groote en het concilie van Nicea. Hij zelf zat voor; hijzelf leidde de debatten. Op zijn uitnoodiging werden er verscheidene afgevaardigden gestuurd om eenerzijds de romeinsche kerk en anderzijds de gezamelijke bisschoppen van het Westen te vertegenwoordigen. De brief van Agatho, die den zetel van Rome bekleedde verontschuldigt zijne afgevaardigden om hunne onwetendheid, zelfs in Bijbelkennis, waar omtrent men, zegt hij, „geen voldoen,,de wetenschap zou kunnen vinden bij lieden, die te midden „van barbaarsche volken leven en die met groote moeite door „handenarbeid hun dagelijksch brood verdienen."*) In den Synodalen Brief") (van heel het Westen) erkennen de bisschoppen hun gebrekkige kennis. Zij voegen er aan toe, dat, te midden van gevechten, invallen en onophoudelijke strooptochten der barbaren, hun leven vol van onrust is en dat zij slechts in hun onderhoud kunnen voorzien door handenarbeid. Inderdaad verraadt hun stijl hulpbehoef tige menschen die hoewel hun beste beentje vooruitzettend, noch langdradigheid, noch herhalingen, noch onhandige samenstelling, zooals die bij ongeletterden in den regel worden gevonden, hebben kunnen vermijden. Over Honorius, paus van het oude Rome, zooals men toen zeide, overleden in 637, werd de banvloek uitgesproken en hij werd uit de Kerk verdreven als monotheliet (ketter, die maar één wilswerking in Jezus aannam) en zulks gedurende de 13e zitting van het concilie. — In de 17e wordt zijn naam genoemd onder hen, die de ketterij van het monothelisme in de hand werkten. — Zijn veroordeeling vindt men in den Synodalen Brief aan zijn opvolger Agatho. — Leo II, in den brief van den 7en Mei 682 om zijn goedkeuring aan het Concilie te hechten, doet zijnerzijds nogmaals Honorius in de ban als „er op hebbende gezind, het geloof door de war te sturen door een onheilig verraad", — In andere brieven aan de bisschoppen van Spanje en aan koning Herwiges, stelt hij hen op de hoogte van de veroordeeling van Honorius en vraagt dat allen daaraan hun *) Men moet weten, dat sedert 375 een opschuiving van volken uit OostEuropa plaats, gegerepen had („Volksverhuizing") en dat o.a. Oost- en Westgoten, Wandalen, Alanen, Sueven, Hunnen en Longobarden ongeveer tot aan de 9e eeuw, groote stukken van Italië bezaten, met of zonder Rome erbij. **) Een synodale brief is een schrijven, dat in naam van vergaderde bisschoppen gericht wordt aan andere bisschoppen, afzonderlijk of vergaderd, om dezen mededeeling te doen van wat zij hebben besloten of gedaan. Een vergadering kan even zoo goed een „synode" als een concilie genoemd worden. 71 adhesie betuigen. — In de volgende kerkvergaderingen, in het bizonder, in de tweede van Nicea (786) wordt Honorius regelmatig genoemd onder de ketters die op de vergadering van Constantinopel (681) veroordeeld zijn. Deze veelvuldige bewijzen verbieden te betwijfelen, dat Honorius, de romeinsche paus (625—637), is veroordeeld, in de ban gedaan, uit de Kerk gejaagd, door een Algemeene Kerkvergadering en door zijn opvolgers, als ketter en als bevorderaar der ketterij. Het is waar, dat zijn brief aan Sergius van Constantinopel niet een leerstellige bepaling was, gericht aan de geheele Kerk. Maar al de eerste tien eeuwen zijn nooit van zoo iets als een leerstellige bepaling, gericht aan de geheele Kerk door een „paus" getuigen geweest. Honorius was alleen maar ketter en bevorderaar der ketterij. De leerstellige bepalingen, van Rome uit gericht aan de gansche Kerk, waar de godgeleerden voor dit tijdsbestek mee plegen aan te komen, zijn nooit anders geweest, dan óf bepalingen van een romeinsch concilie óf antwoorden op vragen van een of meer bisschoppen; wanneer eenige daarvan geloofsrêgels geworden zijn, dan was dat nadat ze eerst waren gelezen, onderzocht en goedgekeurd op eene Algemeene Kerkvergadering, het eenige, dat voor het vaststellen van het algemeene geloof, officieel gezag had. 9 Maart 1254. Breve van Innocentius IV, waardoor de voorrechten van de dominicanen, als inquisiteurs, werden uitgebreid. Den 21sten Juni 1253 had hij hen reeds gemachtigd, om de reglementen en rechten der steden, wanneer die hun nadeelig voor de belangen der Inquisiteurs voorkwamen, als van nul en geener waarde te beschouwen; om hen, die zij dachten dat het verdienden uit hun betrekkingen, eere-ambten en waardigheden te stooten; en ten slotte om de beschuldigden te vervolgen zonder hun de namen der getuigen tegen hen te noemen. Ditmaal strekte hij het afnemen van betrekkingen, eere-ambten en waardigheden uit over de bevorderaars der ketterij, over medeplichtigen der ketters en hen, die aan ketters een schuilplaats zouden gegeven hebben. Bovendien bevestigde hij de rechtsgeldigheid van getuigenisssen ondanks dat daarbij aan de getuigen werd verzekerd dat zij geheim zouden blijven. Men zegt ook dat deze paus (1243—1254) de invoerder is van de pijnbank bij de rechtszittingen der Inquisitie, een barbaarschheid, die uitdrukkelijk is bevestigd door de pausen: Alexander IV (1254—1261), Clemens V (1265—1268), Calixtus III (1455—1458) en die eerst werd afgeschaft in 1816 onder Pius VII. De inquisitie ijver van Innocentius IV was wel den man waard, die den Keizer Frederik II, zijn ouden vriend, met zijn haat tot in het graf vervolgde; die tegen hem in actie bracht het geld en de troepen, die voor een kruistocht tegen de ongeloovigen waren bestemd; die tenslotte een andere kruistocht liet prediken tegen Koenraad, den zoon van Frederik. Wanneer deze laatste kruistocht fiasco maakte, ondanks de menigte aflaten, die be- 72 loofd werd en zich uitstrekte tot den vader en de moeder van iederen kruisvader, dan is dat slechts te danken aan de vrome Blanca van Castilië, toen regentesse van Frankrijk. De andere kruistochten hadden geweldige verliezen onder den franschen adel en het volk teweeg gebracht en Blanca behoedde het land voor een nieuwe ramp. Zij legde beslag op de goederen van al de nieuwe kruisvaarders, en noodigde hen vriendelijk uit om, als ze weggingen, nooit meer terug te komen. Al de leenheeren van Frankrijk, ieder op hun rechtsgebied, volgden haar voorbeeld (1251). Zoo groot was de verontwaardiging tegenover het machtsmisbruik van Innocentius IV. 10 Maart 1144. Keuze van Lucius II, wiens pontificaat*) slechts elf maanden zou duren. Zijn voorganger Celestinus II was maar vijf maanden aangeweest (zie 19 Januari). Het pausdom was toentertijd door den afkeer der Romeinen uit Rome verjaagd. Negen jaar lang (1140—1149) lieten zij zich besturen door consuls, een senaat en een volksvergadering. Deze handelwijze is minder te verklaren door hun neiging naar een republiek, dan wel uit afschuw van het priesterjuk; want zij baden den keizer, van Rome zijn residentie te maken, het te herstellen als hoofdstad der wereld en niet meer te dulden, dat iemand zonder zijn goedkeuring tot paus werd gekozen. De geschiedenis is vol van zulke volksstroomingen. En de 133,681 tegen 1507 uitgebrachte stemmen, die in 1870 bij volksstemming (= plebisciet) de afschaffing van de wereldlijke macht van Pius IX tot een feit maakten, drukten duidelijk uit, wat eeuwenlang de hartgrondige wensch van het romeinsche volk was geweest. 11 Maart 422. Brief van Bonifacius I bisschop van Rome, aan Rufus, bisschop van Thessalonica, zijn plaatsbekleeder (vicaris) voor Oost-Illyrië op den Balkan. Tot aan de troonsbestijging van keizer Theodosius (379—395) viel deze provincie onder het bestuur van het Westersche Keizerrijk; en na zijn dood werd zij er weer aan toegevoegd. De romeinsche bisschoppen maakten daarvan gebruik om hun rechtsmacht, die zich al min of meer over het geheele Westen deed gelden, verder uit te strekken. Damasus F benoemde Ascolius, Bisschop van Thessalonica, tot zijn vicarus voor Illyrië en diens opvolgers droegen ook dezen titel bij hunne andere titels. Maar het beginsel tot inperking der bevoegdheden van het romeinsche patriarchaat bestond reeds daardoor, dat op de concilies van Constantinopel (381) en *} Pontifex = bruggemaker; tevens titel van leden van den heidenschen hoogen priesterraad. De voorzitter daarvan was „pontifex maximus", later was de keizer voorzitter. Pontifex is tevens de titel van den bisschop geworden en de pausen noemen zich „pontifex maximus". Daar de pausen vroeger gewone bisschoppen waren, kan men van den tijd, _ dat een paus regeert spreken: van zijn „pontificaat", evenzoo bij een bisschop; maar tegenwoordig spreekt men dan, om de verwarring niet in de hand te werken, liever van een „episcopaat", wanneer het een bisschop betreft. 73 van Chalceon (451), gelegen tegenover die stad, aan den patriarch van Constantinopel over het Oosten eenzelfde rechtsbevoegdheid was toegekend, als die van den romeinschen paus m het Westen. Ondanks diens protesten, veroorloofde de keizerlijke protectie aan de oosterlingen langzamerhand het gebied hunner overheersching uit te breiden. Om alleen maar bij Europa te blijven, onderwierp de patriarch Van Constantinopel met verloop van tijd aan zich: Thracië en de toen nog onbeschaafde provincies van Rusland en het grootvorstendom Moskau, vervolgens Thessalië, Macedonië, Griekenland, Epirus, Illyrië dat is den heelen Balkan en Sicilië en Calabrie (Italië). Wanneer het Oostersche Keizerrijk niet tot verval was gekomen en tegelijk daarmee de patriarchen van Rome geen kans hadden gezien, zich den steun van de leiders der wilde volkeren van het Westen te verzekeren, dan zou er hoogstwaarschijnlijk een pauselijke monarchie ontstaan zijn, waarin de patriarchen van Constantinopel de pauselijke waardigheid zouden gedragen hebben. 12 Maart 898. Keuze van paus Jan IX. Hij regeerde het langste van de acht, die elkaar in 8 jaar opvolgden van 896—904. Hij bleef twee jaar aan. Ook heeft hij eenige maanden een concurrent gehad in Sergius III, dezelfde die er in slaagde paus te worden m 904 na de opeenvolgende verdwijningen van Jan IX, Beneictus IV, Leo V en Christophorus, van welke verdwijning hij wel meer geweten zal hebben. De gewichtigste gebeurtenis onder Jan is een concilie, dat hij te Rome hield in 898, op gezag van keizer Lambertus, zooals er uitdrukkelijk bij vermeld werd. Daar kon men de bisschoppen terugzien, die paus Formosus hadden veroordeeld, zijn lijk verminkt en zijn wijdingen ongeldig hadden verklaard, dit alles met Stephanus VII (zie 4 April). Nu zochten zij uitvluchten, probeerden te logenstraffen óf hun tegenwoordigheid óf hun onderteekemng; maar als dat niet lukte, zeiden zij onder dwang gehandeld te hebben en wierpen de verantwoordelijkheid van den een op den ander en op paus Stephanus. Jan IX schonk hun vergiffenis; maar hij vernietigde alles, wat zijn voorganger met hen had uitgericht tegen Formosus, erkende diens wijdingen als geldig en het de stukken van het concilie, waarop Stephanus die ongeldig had verklaard, verbranden. Toch hernieuwde hij het verbod, dat door de canons bestond, om in de toekomst nooit meer op den zetel Van Rome een bisschop van een anderen zetel te beroepen — volgens de oude rechtsregels was iedere overplaatsing verboden — zooals dit met Formosus had plaats gegrepen. Dat neemt echter niet weg, dat 17 jaar nadien de bisschop van Ravenna, minnaar van Theodora, (Jan X), naar Rome werd overgeplaatst, evenals Formosus, en dat het pausdom reeds sedert lang een gewoonte heeft gemaakt van wat de canons verboden, en wel op straffe van afzetting met weigering van de leekencommunie zelfs bij den dood. Toen Sergius eindelijk baas bleef op den heiligen Stoel, ter- 74 wiil hij zich sedert 898 al voor den wettigen paus uitgaf, sprak hij zich tegen Formosus uit, vernietigde de vernietigingen van Jan IX en bevestigde de maatregelen van Stephanus VII. De wijdingen door Formosus gedaan, ongeldig geworden onder Stephanus, wederom geldig geworden onder Jan,wei W ongeldig onder Sergius. De pausen van dien tijd (tot Bonrfaaus VIII) noemden zich nog niet „plaatsbekleders van Christus , maar alleen plaatsbekleders van Sint-Pieter. De heilige Apostel moet wel gevonden hebben, dat zijn plaatsbekleders dikwijls van opinie veranderden. 13 Maart 604. Dood van Gregorius de Groote na dertien en een half jaar pontificaat. Van alle bisschoppen van Rome hebben we de meeste geschriften van hem. Zijn bnefwissehng bestaat uit ongeveer 840 stukken. Daaruit ervaren wij, dat hu in de opschriften in den regel geen titel achter zijn naam zette. Er zijn er echter drie of vier, waarin hij den titel neemt van „Dienaar der Dienaren Gods", niet gebruikt door zijn voorgangers. Zijn opvolgers hebben hem nagedaan, maai^dere bisschoppen eveneens, zooals men zien kan uit een brief van St. Wilfndus van Engeland aan Jan VI (701-705), een brief van bisschop St Bonifacius aan Zacharias (741-752) enz. Wat den titel van „paus" (= papa) aangaat, nooit heeft Gregorius dien gebruikt, hoewel hij hem wel af-en-toe kreeg van een ander, zooals het allen bisschoppen overkwam, dien men een bizondere hoogachting wilde uitspreken. Rome maakte toen deel uit van het keizerrijk van Constantinopel en de keuze van zijn bisschop, hoeWel door de geestelijkheid, zijn senaat en zijn volk tot stand gebracht, was slechts geldig door de keizerlijke bevestiging. Gregorius erkende dan ook uitdrukkelijk dat zijn taak hem was toevertrouwd door keizer Mauritius en hij gedroeg zich naar diens bevelen, zelfs wanneer hij ze voor zichzelf afkeurde. Zoo zond hij de keizerlijke uitvaardiging van 592 rond, waardoor aan officieren en soldaten verboden werd in den kloosterstand te treden. Hij beschouwde zich steeds als bisschop van Rome alleen en van de Romeinen alleen. Wel bestreed hij den patriarch van Constantinopel den titel van den „Algemeene" (= oekumenisch = van de bewoonde wereld) maar hij geloofde allerminst daar zelf recht op te hebben; hij gevoelde zich nooit anders dan Patriarch van het Westen. Dat was al meer dan genoeg, om het bisdom van Rome, dat gedaald was sedert de keizers deze stad m den steek hadden gelaten, het nogal ontvolkt was en drie eeuwen lang tegenslagen had doorgemaakt, omhoog te werken. Overigens kan men uit de briefwisseling van Gregorius ervaren, dat zijn gezag niet overal even sterk was. Op Sicilië of te Terracma kan hij bevelend spreken, overeenkomstig een bizondere rechtsbevoegdheid reeds anno 325 te Nicea erkend. Maar m Afnca, Spanje en Gallië geeft hij alleen aansporingen In het geen eerlooze zooals zooveel oausen m de 10e eeuw, noch afperser, vervolger en beul zooals al Sn opvolgers van de 13e tot de 18e eeuw. In een brief vin 748 aaï St Bonifacius, in Nederland welbekend, veroorSde hij het geloof^aan andere menschen levend „onder de aarde'' (on2eegln voeters; namelijk), hetgeen hij als een „verdorven klP^St LïnTte eten ™ ï°Ue?' vIaamsche «aaien, hannekebroede paardek7™»? ° kr,faie*' °?ievfaa,rs. b*vers, hazen en wil£L31 t me? dus ziet heeft de Heilige Geest hem be- IJdrè C^VPPié^°ch VOOr vaIsche opvattingerOok 749 Ko ASes* hem met de gave der voorzeggingen, want in 742 bevestigde Zacharias aan Bonifacius, dat van den Sgen detök 7.? t?mt' dat in Strijd ls met de H- CanoSs. Het is dm" dehjk, dat hi, er geen vermoeden van had, dat vanaf de 9e eeuw zoo goed als niets anders van dien Stoel zou^omen du de verscheunng van bijna alle canons, om daarvoor de' wU der pausen m de plaats te stellen. Hij beweerde niet zooals zKn opvolgers het eenmaal zouden doen/over de tronZ\TiTschT ken; maar wel keurde hij zedelijk goed de bemachtfging van den frankischen troon van Childerik III, den laaïtenlffiSSS huis der Merovingers, door Pepijn den Korte, dien? hofmaar gers, door, alsof hi, Bismarck met zi n „macht gaat boven recht" zelf was, te verklaren, dat hij als koning is te erkennen? dSTde 76 M Wft en niet hij die slechts den titel draagt. De geheele macht heeft en niet mj.aie zoodanige miskenning volgende geschiedenis bewijst^dat.ee£ ke* aanwas aan voor zich opeischt, te ontdekken. 1 Maart ^^^^M' 8ChSLSl üTeer enlS%SZ£ ™ deze schoone plecM* rft ™ Paus PiusIV toe. Inderdaad, men moet nooit uit heid komen Paus Fius ïv ™e- dg efl efl het oog verliezen, dat de inquisrae, ms^ van hen haar instructies knjgend slechts doorJmn ge j tan de M«riW ^SSeMilToS^ «edraV genheden voor te scMven- en he* hem «Ker^ s ligheid daar werden heengezonden. 16 Maart 1517 Sluitmg van het 5e %^£\^Zo* = vroeger pauselijk P*1^ ™k,k^ memeène (oekumenisch het pausdom wordt geteld ^^^idSSTHrt had 5 jaar — van de bewoonde wereld) Kerkvergaaermg.^™* niet vérder waren dan de natuurkun«^JJJJ^ m botsing ving de 13e eeuw. Alles wat met hun vo°™™f . . . druk. kwam. was ketterij in hunne ^^^^tie&ken! Als dat gelukt was, zou de menschneid nog m aieP 77 ternis zitten. Inderdaad zou dat een zeer gunstige toestand zijn voor de pauselijke macht. 17 Maart 1586. Bul van Sixtus V waardoor Loreto (Italië) tot een bisdom en zijn kerk tot kathedraal werd gemaakt. Innocentius XII (1691—1700) deed nog beter werk; hij stelde het feest in van Onze Lieve Vrouw van Loreto; 10 December. De priesters onderhouden op dien dag hun wetenschap, door uit hun brevier het volgende te lezen: „Het geboortehuis van de H. Maagd, geheiligd door de goddelijke geheimenissen, werd aan de macht der ongeloovigen ontrukt en door het dienstwerk der engelen, weggevoerd eerst naar Dalmatië en vervolgens onder St. Celestinius V naar het land van Loreto in het Piceensche. De pauselijke diploma's, de vereering der geheele wereld, de voortdurende mirakelwerking en de genade van hemelsche gunsten bewijzen, dat dit hetzelfde huisje is waar het Woord is vleesch geworden en waar het onder ons heeft gewoond." (3e lezing van de 2e nocturn van dien dag). Maar hoe veeltallig de devoten ook zijn, die hun geld naar Loreto dragen en daar stof en opveegsels van de Casa Santa (= Heilige Huisje) koopen, om die met een of andere vloeistof vermengd op te drinken, zij zijn toch nog niet de geheele wereld. De genezingen, die daar nu en dan voorkomen, zooals te Lourdes, Kevelaar, Scherpenzeel enz. juist zooals vroeger in de tempels van Aesculaap (grieksch: Asklêpios), den huidigen god der geneesheeren, kunnen door hun beweerde wonderdadigheid geen indruk maken. Alleen de pauselijke diploma's bewijzen iets, namelijk de gewoonte, die het pausdom er op na houdt, om de meest valsche en ongerijmde geloofsuitingen met zijn gezag te bevestigen ten behoeve van zijn macht en schatkist. Zoolang de geloovigen het houden met de stof-eterij van Loreto en de priesters met de legenden van hun brevier, zullen zij nooit anders voor het pausdom zijn dan onderdanen, die onderworpen genoeg zijn en aardig opbrengen. Dat weet het zeer goed en dat stuwt zijn daden. In 1797 verschafte Onze Lieve Vrouw van Loreto aan Pius VII de fondsen, om de drukkende verplichtingen uit het Verdrag van Tolentijn na te komen. De schat van Loreto werd toen op + 125 millioen hedendaagsche guldens geschat. Er af geteld het leventje, dat talrijke geestelijke bedienaren gedurende drie eeuwen ervan hadden genoten, en ondanks de aderlatingen, die men in dit tijdsverloop wel op dien schatkist zal hebben toegepast, beteekent dat alles toch nog een spaarduitje van + 650 gulden per dag, alles door elkaar genomen. 18 Maart 731. Inwijding van Gregorius III. Vijf dagen na den dood van Gregorius II was hij door de Romeinen gekozen, maar hij moest nog 34 dagen wachten, omdat de goedkeuring van den exarch Van Ravenna, keizerlijk stadhouder van Italië, nog moest afkomen. De koningen der Westgothen, der Heruliërs, der Oostgothen, de grieksche keizers, de Longobarden-konin- 78 gen, de keizers van het Westen, na elkaar meester van Rome, hebben zich er altijd hun hooge uitspraak voorbehouden ten opzichte der bisschopskeuze; en dat is zoo gebleven tot aan Gregorius VII (1073—1085) die het pausdom daarvan heeft losgewerkt — de Valsche Decretalen waren er toen prachtig voor en het op den weg heeft gesteld, waarlangs het zijn hoogste zelfstandige macht onder Innocentius III kon bereiken. (1198— 1216). Wie iets van het pausdom weten wil, mag deze namen niet vergeten. Voor zijn pausschap heette Gregorius VII, Hildebrand. rüj was adviseur van paus Nicolaas II en deze liet hij 13 April 1059 het beroemde besluit uitvaardigen, dat de pauskeuze in het vervolg den kardinalen zou voorbehouden zijn. Dit lukte echter niet dadelijk, want toen in 1061 Alexander II aldus was gekozen, deed de keizer een anderen kiezen, Honorius II, door de kerkelijke geschiedschrijvers onder de tegen-pausen gerekend. En zelfs, toen Hildebrand zelf gekozen was, erkende hij nog onder een zekeren vorm het recht van keizer Heinrich IV, daar hij deze smeekte de keuze niet te bevestigen, wijl Hildebrand liever geen paus werd. Niettemin wist hij door zijn bestuur de onafhankelijkheid van het pausdom tot stand te brengen. 19 Maart. Feest Van den Heiligen Joseph. Men heeft dezen dag ervoor genomen, omdat men er toch een nemen moest; want- men weet heelemaal niets van den dood van den echtgenoot van Maria. Daar men aanneemt, dat hij veel ouder was dan zij, is het te denken, dat hij haar als jonge weduwe heeft achter gelaten met Jezus nog kind. Volgens het Vóór-evangelie (_ proto evangelium, een door de H, Kerk niet erkend evangelie), dat aan Jacob, broeder van Jezus, wordt toegeschreven,*) wilden de priesters Maria toen ze 12 jaar was onder de hoede van een weduwnaar brengen. Joseph, die door een wonder was aangewezen, om haar te nemen, protesteerde eerst, zeggend: „Ik heb zonen en ik ben oud; terwijl zij zeer jong is. Men zal mij uitlachen!" Het vroegere huwelijk van Joseph en het bestaan van kinderen, die hij daaruit heeft gehad, wordt eveneens vermeld door St. Clemens van Alexandrië (+ + 217), door Eusebius van Cesarea (+ ± 338) en door St. Epiphanius (+ + 403). Deze laatste telt zelfs de kinderen op — volgens de vaste wet der geloovige geschiedschrijverij, dat, hoe verder men van het feit is, hoe meer men er van weet —; zes Waren er, zoowel meisjes als jongens, die jongens namelijk, die door de officieele evangelisten „de broeders" van Jezus worden genoemd. Welnu betreedt heden ten dage een of ander roomsch bedehuis. Gij zult er, geschilderd of gebeeldhouwd, regelmatig een St. joseph vinden met een lelietak, als het zinnebeeld van zijn maagdelijkheid. En in de maand Maart, die geheel gewijd is aan *) Maar niet door de geleerden! Origenes (185—254) kende het echter al. 79 dien Heilige, kunt dezen of genen onwetenden priester dezen vader van zes kinderen tot een „maagd" hooren óm-huldigen. Dat alles geschiedt met goedkeuring van den paus en krachtens zijn onfeilbaarheid in de leer. Maar de huidige H. Vader weet waarschijnlijk ook niet eens, dat de uitvinder van Joseph's maagdelijkheid St. Hieronymus (+ 420) was, en dat men daarna pas weer die maagdelijkheid terugvindt bij Beda (+ 735) en dat, in den tijd. toen de Josephs-vereering in de latijnsche kerk begon te ontstaan — dat is op z'n vroegst in de 12e of 13e eeuw geweest — het geloof aan zijn maagdelijkheid uitsluitend steunde op wat Beda daarvan gezegd had. Ook hierin weer komt de wet van het gelooven tot zijn recht, dat, hoe verder men in tijd of ruimte of in beide tegelijk verwijderd is van een bepaald feit hoe meer men er van „weet" 20 Maart 931. Troonsbestijging van paus Jan XI, bastaardzoon van 21 jaar, die Marosia van paus Sergius III (905—911 had gekregen. Deze doemwaardige vrouw, die schatten verzameld had door zich te prostitueeren aan alle romeinsche groote heeren, was ten slotte met Guido, hertog van Spoleto gehuwd. Rome was in hun macht. Zij overweldigden paus Jan X, dien zijn minnares Theodora, zuster van Marosia, paus gemaakt had. (914). Nadat men zijn broer onder zijn oogen had vermoord, verstikte men hem onder een kussen (928). Het echtpaar gaf toen den Stoel van Sint Pieter achtereenvolgens aan Leo VI en aan Stephanus VIII, de eerste bleef 7 maanden, de andere 2 jaar aan, en waarschijnlijk verdwenen beiden ook door een misdaad van het tooneel. Toen was de beurt aan den bastaard van paus Serguis III, wiens troonsbestijging wij heden gedenken. Maar zijn oudste broer Alberik II maakte zich van hem en hun moeder, Marosia, meester, en deed beiden gevangen zetten. De ongelukkige Jan XI stierf aldus in den Engelenburcht, die van zooveel drama's in de geschiedenis van het pausdom weet te spreken (5 Februari 936J. Ondertusschen was de H. Stoel daardoor nog lang niet bevrijd van het nakroost van de eenmaal zoo bekoorlijke als machtige Marosia. Van 956 964 zou hij nog eens bezet worden door Jan XII, waardige kleinzoon van zoo een grootmoeder (zie 3 Januari). 21 Maart 1084. Intocht in Rome van Guibertus van Ravenna, met den keizer Heinrich IV, die hem tot paus had laten kiezen, om hem tegenover Gregorius VII te stellen. Hij werd ingewijd onder den naam van Clemens III. Dit is een der hoofdgebeurtenissen in den strijd tusschen het pausdom en de keizer, tusschen Gregorius VII en Heinrich IV. In 1076 had Gregorius Heinrich in de ban gedaan, hem vervallen verklaard Van het rijksbestuur en zijn onderdanen ontslagen van de plicht van gehoorzaamheid. Zoo'n gewelddaad had een paus zich tot nu toe nooit kunnen veroorloven en Heinrich lachte hem uit. Maar de paus was zich van zijn macht be- 80 wust en hij vergiste zich niet, want de Rijksdag verklaarde den keizer vervallen van den troon, indien hij niet binnen een jaar zich van de ban had gezuiverd. Toen trok Heinrich in een barren winter, alleen van zijn vrouw en een zoon vergezeld, over de Alpen om den paus, die op Canossa in Toscane bij de Markgravin Mathilde logeerde, genade te smeeken. Hij kreeg die, maar moest tot boete drie dagen, van 25-27 Januari 1077, vóór het kasteel Canossa bij felle koude barrevoets en m een haren boetekleed zich voor Gregorius vernederen. Deze verschrikkelijke zegepraal liet Heinrich niet ongewroken. In Duitschland was de geestelijkheid zeer ontevreden over Urefiorius, onder andere omdat hij het celibaat der geestelijken zóó krachtig bevorderde, dat sommige lieden onjuist ;zeggen, dat hij de invoerder van het celibaat is geweest. In 1076 hadden de kerkvergaderingen van Worms en Pavia zi,n afzetting met algemeene stemmen uitgesproken. In 1080 was te Mainz en te Irixen hetzelfde gebeurd, en daar had men zelfs de aartsbisschop Guibertus van Ravenna tot paus gekozen. Toen rlemrich weer zoowel binnen zijn land als daar buiten over genoeg invloed en militaire macht beschikte, trok hij met hem zegevierend Rome binnen. Dat was zijn antwoord op de vernedering van Canossa (waarop Bismarck zinspeelde toen hij zeide: „Wir gehen nicht nach Canossa!") en op de beweringen van Gregorius, dat hij over de tronen te beschikken bad, hetgeen slechts steunde op willekeurige aanhalingen, verklanngen en toepassingen van Bijbelteksten, op geschiedkundige, leugens en vervalschingen op de wijze der valsche decretalen, die hi, liet begaan of zelf beging- Clemens III bleef na den dood van Gregorius VII nog twee jaar paus. Maar hem volgden na zijn dood (1100) drie pausen op, die zeer kort regeerden De Gregonuspartij kreeg toen weer de bovenhand. In 1106 groef men Clemens' Hik weer op en zijn beenderen werden m den Tiber geworpen, omstreeks denzelfden tijd, dat Heinrich IV, overwonnen door zijn zoons, die door de pausen Urbanus II en Paschalis II tegen hem waren opgezet, in ellende stierf en -men zijn lijk voor de deur van de kerk te Spiers had geworpen, waar het, op pauselijk bevel, vijf jaren zonder begrafenis moest blijven liggen. Dat was de weerwraak der Gregonanen. Men rook de inquisitie all . , , . U i , Maar hier is het de plaats te vragen, of, yoor het geval,, dat het clementijnsche pausdom had gezegevierd over het gregoriaansche, ook dit kinderen tegen hun ouders zou hebben opgezet; ook met haat en weerwraak de gebeenten der dooden zou hebben vervolgd; ook de wereld zou hebben geworpen in het tragische avontuur der kruistochten; ook de Inquisitie zou hebben ingesteld; ook door een schrikbewind en terechtstellingen de veerkracht van de menschelijke energie zou hebben pogen te verlammen; in één woord, of dit.ook de> menschheid zou behandeld hebben zooals de menschheid behandeld is geworden, door hen, die de opvolgers van Gregorius VII zijn geweest. 81 22 Maart 1782. Intocht van Pius VI binnen Weenen. De paus had deze reis gemaakt in de hoop van Joseph II te verkrijgen, dat hij zijn onderneming, de hervorminjg van het katholicisme zou laten varen (zie 20 Februari). Hij werd door het volk toegejuicht, zeer beleefd behandeld door den keizer, maar ging met leege handen naar huis. — Deze ongelukkige paus, slachtoffer van zijn opvoeding en den invloed zijner omgeving, zag in de opstandigheid tegen zijn gezag, die zich overal vertoonde een aanslag tegen het Goddelijk Recht. Hij was blijven steken bij het ideaal van Gregorius VII: een wereld gebogen onder de geestelijkheid en deze geestelijkheid zelve gebogen onder den paus. Maar daar de wereld hoe langer hoe minder voor dit ideaal gevoelde, stierf Pius VI overstept door verdriet. Wanneer hij, zooals hij leerde, na zijn dood is blijven leven, dan is het hem nu wellicht duidelijk geworden, dat, hetgeen hij van zijn voorgangers geërfd had, niet was de denkbeeldige volmacht van Sint Pieter, maar dat het alles te zamen neerkwam op de vruchten van brutale overweldigingen, vervalschingen en onrechtmatige aanmatigingen van zijn voorgangers; van hun uitbuiting der rijkdommen, en het ijzeren juk door hen op den nek van vorsten en volkeren gelegd; van hun eeuwendurende onderdrukking van den menschelijken geest; van het bewind van verklikkerij, pijnbank, inpalmen van bezit, terechtstellingen — een bewind ingericht om hun overheersching te steunen —' en van al dat bloed, dat door hen vergoten is en dat zij rijkelijker hebben doen vloeien, dan al degenen, die in de kerkelijke geschiedenis als vervolgers der eerste christenen zijn geschandvlekt. 23 Maart 956. Octavianus, zoon van den patricius Alberik-, meester te Rome op 18-jarigen leeftijd, doet zich tot paus kiezen. Hij verandert zijn naam in Jan XII, iets waarvan toen nog geen voorbeeld was en dat zijn opvolgers hem zullen nadoen. Deze paus, moordenaar, wreedaard, eedbreker, heiligschenner, liederlijk sujet, bloedschenner, handelaar in heilige zaken, dreef zijn algemeene misdadigheid tot zulk een recordhoogte op, dat de geïmproviseerde geschiedenis-„professoren" der seminariën heelemaal geen kans zien, deze weg te doezelen, (zie 3 en 9 Januari, 13, 19 en 26 Februari). Deze geleerden pleiten niettemin „verzachtende omstandigheden", zoo niet voor dien paus, dan toch voor het pausdom. „Tweehonderd en drie en zestig „pausen zijn er geweest, zoo declameeren zij, tusschen St. Pie„ter en Pius XI. Slechts twee of drie hebben in het tijdsbestek „van negentien eeuwen het verheven karakter van de plaatsbekleders van Jezus-Christus bezoedeld." Lieve hemel! Twee of drie! Wie zouden die twee of drie wezen, die „de waschvrouwen der pausen", zooals de priesters hun geschiedschrijvers plegen te noemen, — daardoor nogmaals blijk gevend, dat zij bewustheid hebben van het feit, dat zij 82 een valsche voorstelling der feiten kregen en verder aan het publiek overleveren — willen kiezen uit: 1° Vigilius, die Silverus I van honger deed omkomen, na diens plaats bemachtigd te hebben! 2° Pelagius I, de waarschijnlijke moordenaar van Vigilius, zoo slecht van naam, dat hij niet eens de noodige drie bisschoppen bij elkaar kon krijgen, om hem te wijden; 3° Stephanus IV, die het lijk van zijn voorganger Formosus op liet graven, verminken en in den Tiber werpen; 4° Sergius III, minnaar van de wilde Marosia, die in het openbaar in zijn paleis den zoon opvoedde, dien zij van hem had, den toekomstigen Jan XI; 5° de mooie Jan X, die op den Stoel van Petrus werd geïnstalleerd door zijn minnares Theodora, om meer onder haar bereik te zijn; 6° Jan XII over wien het heden gaat; 7° Jan XIII, zoon van een bisschop, die, om zijn trotsch- en hardheid door de Romeinen verjaagd, woeste wraak nam toen de bescherming van keizer Otto hem kans gaf naar Rome terug te gaan; 8° Benedictus IX, die, op 12-jarigen leeftijd paus zijnde, na een leven van uitspatting en misdaad stierf toen hij 27 was; 9° Bonifacius VIII, die, in besloten kring grapjes maakte met het fabeltje van den H. Joseph en zijn zoon, den grooten idioot en officieel verklaarde het recht te hebben in naam van dien zoon volken en koningen te doen bukken onder zijn macht; 10° Alexander VI wiens misdadigheid genoeg bekend is; . en zoovele anderen die er nog bij opgesomd konden worden? En is het „verheven karakter van plaatsbekleeder van_ Christus" wel onbeschadigd gebleven in zoovele pausen, die zich en hun verwanten verrijkt hebben ten koste der christenheid? In hen, die door hun afpersingen de uitbarsting van het Protestantisme en de scheuring van Engeland hebben voorbereid? In hen, die in de 14e en de 15e eeuw elkaar paarsgewijs al», „tegen-pausen" den Stoel betwistten, de duurste eeden aflegden, dat zij de eenheid zouden herstellen door aan hunne beweerde rechten te verzaken, maar steeds veronderstelden, dat hun tegenstanders en niet zij afstand moesten doen van hunne rechten? In hen, die Europa in vuur en vlam hebben gezet, zóó dat zij kinderen in den oorlog joegen tegen hun vaders, alleen om hunne eigene aanmatigende kracht te versterken? In hen, die van de 13e tot de 18e eeuw de Inquisitie volgens het Spaansche systeem hebben opgericht, ingericht, onderhouden en alles hebben gedaan om deze over de heele wereld uit te breiden? En mogen wij hier de medeplichtigheid der kardinalen van het pauselijk hof wel verzwijgen? Maar laten wij het verhoor beëindigen; het zou ons tot wellicht nog schrikkelijker conclusies brengen. 24 Maart 1564. Bul van Pius IV om de lijst van verboden ra 83 boeken, die door een commissie van het concilie van Trente was opgemaakt, goed te keuren. De „Index" =L S, die te e^bl^i ™orwerP.is. gorden van de werkzaamheden vin een blijvende commissie, heeft tot eerste doel, te vermijde? dat de wereld wordt ingelicht over den oorsprong van het Christendom, over het tot-stand-komen van zijn leerstelungen over de wijze waarop de pauselijke monarchie in het Teven kwam en het gebruik, dat zij van haar gezag heeft rfemÏÏ? Haar invloed op de geestelijkheid is machtig 2 dÏÏflisïerk behept is, te onderhouden, nadat deze eerst, door een bizonder systeem van suggestie-door-alles-heen, diep in de priesJ?ri«ke hersenen zijn ingedrukt. De voornaamste verbodsChngen betreffen de boeken van „aartsketters" en de vertaStgen van den z.g, bijbel (deze kléine bibliotheek v*n joodsche godsdienstige, wijsgeerige en politieke letterkunde) uT de volks! taal, die met precies kloppen op de latijnsche vertaling van den RKPKnïeh^n- tfk-St W**"™*1 « «riekscH dieTn de K.K. Kerk officieel m gebruik is en „Vulgata" (== „onder het J/^ 'ï wordt genoemd. Lang voor de ge'Skunf? 16?5fenflT ll^f™' ha?den Protestanten als Blondel IÏJ, ?' u ■■ (+„167°) en ^eren de nietswaardigheid der roomsche „bewijzen voor de pauselijke monarchie aangetoond. Wat zou er van den pausdienst der geestelijken terecht komen wanneer zij Blondel of Daillé mochten lezen! En wat de Vut gaat betreft men heeft er juist die dingen aan toegevoegd, die er heelemaal met in thuis hooren, in het bizonder de profetieën JE AeZÜSu ft" MeSSlaS' Maar indien men ^plaats van de Vulgaat den hebreeuwschen tekst raadpleegt, dan vindt men uLXJ iP4aS?gifS* ile do°r de, Pause»jk* theologen worden uitgebuit 14 stuks die gewijzigd zijn en 16, die niets met 'n Messias te maken hebben. De 11 overblijvende, die zijn óf zertru°-j SSCrhien messianistisch, maar zij zijn met geen moge- ÏÏÏJk f? IUS t0e le passen' Eén enkeI verband, dat men legt, heeft reden van bestaan, namelijk het verband tusschen de Lijdensbeschrijving en hoofdstuk 53 van het boek genaamd Isaias. Alleen is het jammer, dat juist dat hoofdstuk niet van Isaias is, maar van een lateren schrijver, wiens naam niet gef.™* ™ de* anderen kant schijnen de beschrijvers van het Lijden hun pen gericht te hebben naar wat zij bij Isaias lazen. — Dergelijke opmerkingen zijn uiterst gevaarlijk voor het pausdom. Het is dus van belang, dat men in een eeuw, waarin men de vertroosting moet derven van hen, die met zulke dingen aankomen, levend te kunnen verbranden, tracht te voorkomen, dat dergelijke opmerkingen gemaakt worden. Een van de meest doeltreffende maatregelen daartoe is, inplaats van het hebreeuwsch de Vulgaat te stellen en zoo goed en zoo kwaad als het gaat te verhinderen, dat men iets anders onder de oogen krijgt. 83 84 25 Maart 708. Aanvaarding van den zetel van Rome door den syriër Constantijn. Dat is de zevende in een rij van Synërs en Grieken; na den Romein Gregorius II, die achter hem kwam, waren er weer twee; dat is negen van 685—752 Maar vóór 685 komen op een serie van 81 bisschoppen van Rome slechts ö Grieken, 1 Syriër, 2 Afrikanen, 2 Dalmatiërs en 1 Spanjaard voor. De 69 anderen zijn allen Romein of Italianen, die lid waren van de romeinsche geestelijkheid. In 752 begint opmeuw een serie romeinen en wel tot aan Formosus (891), wiens overplaatsing van den reeds door hem bekleeden zetel van Forto, en zulks met schending van de canons, tot zoolang door de romeinsche kerk eerbiedigd, een dusdanige verontwaardiging gewekt heeft, dat men zijn lijk opgroef, verminkt enim den liber wierp, op bevel van zijn opvolger Stephanus IV. — ^ grieksch-syrische opeenvolging, die ongeveer 3/4 eeuw volhield na Benedictus II blijkt dus iets heel bizonders te zijn. Waarschijnlijk moet dit verklaard worden, door de afhankelijkheid van Rome van Constantinopel eenerzijds en andererzijds door de onontwikkeldheid van de romeische of italiaansche geestelijkheid. De hertog van Rome en zijn chef, de stadhouder van Ravenna, alsmede de keizer, hun meester, moesten wel een oosterling begeeren voor den zetel van Rome. De Romeinen zelt moesten wel een man van zekere beschaving wenschen, die op zijn minst de taal van den keizer en van zijn ambtenaren (grieksch) verstond. Vanaf het oogenblik, dat Rome zich aan net grieksche keizerrijk kon onttrekken en steun vinden bij het frankische koningshuis der Carolingers, ging men weer romeinen kiezen. Zooveel het mogelijk was, koos het bisdom van Rome steeds zijn bisschop uit zijn eigen geestelijken. Dat was overeenkomstig de oude canons, die verboden iemand aan het hoofd van een kerk te zetten, die er zelf met toe behoorde; uitgenomen voor het geval, dat zij geen geschikte kon opleveren. Maar daar nu de pausen sinds lang die wijze en eerbiedwaardige canons met voeten hebben getreden, trachten de pauselijke geschiedschrijvers net te doen, alsof ze nooit bestaan hebben. 26 Maart 1481. Auto-da-fé te Sevilla, waar 17 menschen levend verbrand werden, krachtens volmacht en instructie van paus Sixtus IV. Er was al zoo'n zelfde plechtigheid geweest den 6den Januari en tegen het einde van April wachtte er nog een. Het totaal-cijfer van verbranden van 6 Januari tot 4 November was 298, zonder het veel grooter getal mee te tellen van hen, die tot verschillende straffen veroordeeld werden, waarvan de geringste nog zeer hard en vooral zeer onrechtvaardig waren. De ceremonie, waarbij dezen met smaad werden overladen en waarbij onder genen de brandstapel werd ontstoken, werden „daden-van-geloof" (= auto-da-fé) genoemd. Maar als het volk de slachtoffers had bevrijd en van de klaarstaande brandstapels had geprofiteerd, om de inquisiteuren er in te smijten, dan zouden het „daden-van-gerechtigheid gewor- 85 den zijn. Maar dat ware nog maar half werk geweest! öm de gerechtigheid volmaakt te maken zou minstens nog de paus en de koning van Spanje erbij geworpen moeten zijn. Echter zou het humaner geweest zijn, hen op te sluiten in een sanatorium voor gevaarlijke gekken. — Herinneren wij ons even, dat de cijfers van de slachtoffers der Inquisitie steeds aan Llorente worden ontleend, die er van af 1785 de secretaris van was en al haar archieven tot zijn beschikking heeft gehad (zie 5 Febr.) 27 Maart 1310. Openbaar consistorie (== vergadering van paus en kardinalen) door Clemens V gehouden, om het vervolgingsproces tegen paus Bonifacius VIII na diens dood in te leiden. Zij, die de beschuldigingen uitbrachten wezen acht kardinalen af, als zijnde verdacht. Vervolgens rekte Clemens de rechtsonderneming zooveel hij kon, door uitstellen, onderbrekingen voor aparte onderzoekingen, en voorafgaande besprekingen. Het proces is ons niet geheel en al bekend, hoewel het wellicht compleet te vinden is in de archieven van het Vaticaan (= tegenwoordig pauselijk paleis). Wij weten er echter igenoeg van, om te begrijpen, waarom Clemens tijd zocht te winnen, tot den dag, dat hij door de opoffering van de Orde der Tempelieren van Philips de Schoone los kreeg, het proces niet meer te behoeven voort te zetten, want de belofte het proces te voeren was de prijs geweest voor zijn benoeming ot paus. Zoo wist hij handig den haat van Philips tegen de Tempelieren te gebruiken, om zijn pauselijken troon van een openbaar schandaal van de eerste orde te bevrijden. — In het proces verschenen minstens 36 getuigen, zoowel geestelijken als leeken, die verklaarden, uit den mond van Bonifacius VIII, zoowel vóór als na zijn verheffing tot pauselijke waardigheid, te hebben vernomen: dat alle godsdiensten menschenvindingen zijn; dat men zich alléén moet inspannen voor deze wereld, want er is geen ander leven dan het tegenwoordige; dat de wereld geen. begin heeft gehad en nooit een einde zal hebben; dat het brood in het altaarsacrament niet veranderd wordt, en dat het onwaar is, dat het Jezus' lichaam zou zijn; dat er geen opstanding is na den dood; dat de ziel sterft met het lichaam en dat alleen eenvoudige zielen en onwetenden het anders denken; dat er geen andere hemel en geen andere hel is dan in deze wereld. De Eerwaarde Heer Fleury, die deze taal mededeelde, met de namen en de waardigheden der getuigen, voegt eraan toe, dat er nog andere beweringen zijn, die de eerbaarheid verbiedt te vermelden en anderen, die nog goddeloozer zijn. (Hist. dl XIX blz. 186 en 187). Merkt op dat Bonifacius VIII de eerste paus was, die zich met „plaatsbekleeder van Jezus-Christus" betitelde; dat hij de tweede kroon om de pauselijke tiaar legde, in afwachting dat 86 Benedictus XII er een derde aan toe zou voegen; dat niemand meer dan hij met scherpte voor de verwezenlijking van. het program van Gregorius VII werkte: het pausdom beschikkend over de tronen; de heele wereld gebukt onder de geestelijkheid, gebukt deze zelf onder den paus; en dat de Inquisitie, hoewel zijn onder hem nog niet zoo wreed was als zij werd vanaf 1481, toch reeds in zijn naam en op zijn gezag werkte. Hoe weinig wij ook hieromtrent ingelicht zijn, is het toch bekend, dat Bernard, 'algemeen-inquisiteur van Aragon in 1302 verscheidene auto-da-fé's hield. De slachtoffers van Bernard, waren voor het meerendeel waarschijnlijk minder radikaal ketter dan Bonifacius VIII zelf ! 28 Maart 966. Dood van Flodoard, kanunnik (= lid van den bisschopsraad) te Reims op 73-jarigen leeftijd. Wij hebben van hem een „Geschiedenis" en „Jaarboeken" (= Annalen), die de seminarie-professoren uitspelen tegen Luitprand, bisschop van Cremona, zijn tijdgenoot, om te logenstraffen hetgeen deze omtrent de pauselijke schandalen van zijn tijd mededeelt. Maar eersten worden de vertellingen van Luitprand door anderen bevestigd, óók zijn tijdgenoot zijnde, zooals b.v. door Arnoul, bisschop van Orleans (zie 19 Februari). Vervolgens spreekt Flodoard niets tegen. Hij bemoeit zich voornamelijk met de feiten, die glorierijk voor de Kerk zijn en hij spreekt heel weinig van de pausen; het is dus licht te begrijpen, dat hy over hun schandelijkheden en misdrijven zwijgt. — Sommige lui springen op van verontwaardiging, als men hen erop attent maakt, dat het bekende woord: „Gij zijt Petrus" alleen maar door den evangelist Mattheus wordt vermeld, terwijl Marcus en Lucas, hoewel dezelfde evangelische gebeurtenis verhalend, van die drie woorden geen melding maken, hoewel hun verhaal voor de rest overeenstemt met den eerste. „Twee, die zwijgen bewijzen niets tegen een, die spreekt!" zeggen zij. Maar als het gaat om de pausen van de 10e eeuw dan.doen ze juist andersom en zeggen: „Flodoard heeft niets gezegd, dus hebben de an„dere getuigen gelogen!" Dit is een der duizende staaltjes van godgeleerde advocaterij, waartegen een argeloos mensch niet óp kan. Niettemin schijnt het sommigen toch te machtig te worden, want ik lees in het „Beknopt Handboek der Kerkgeschiedenis" van W. Nolet, Hoogleeraar aan het Seminarie te Warmond: „Sinds 904 worden te Rome alle zaken geregeld door „drie vrouwen, van verdacht allooi, Theodora, de oudere en „haar beide dochters Marozzta en Theodora, de jongere. Ja „renlang waren zij het, die feitelijk den paus benoemden en „wel op overwegingen van familie-belang", (blz. 206). Echter is ook hij vóór alles pausen-advocaat. Hij wendt den blik af van de „onfeilbaren" en wijst op „de vruchten van heiligheid", die „de Kerk ook in die eeuwen" let op eeuwen!) overvloedig voortbracht"; namelijk 8 lui in Duitschland, die later heilig verklaard werden, de stichting van het machtige klooster van 87 Clugny m Frankrijk (zie echter eens 15 Januari), in Engeland A t °i-*;é°nde aartsbisschop van Canterbury (== KantXrgY de heilige Diinstan, „in Utrecht wordt de eeuw gevuld door uft- Mn^n%b-1S\Ch^Pe5 ' in.Span'e "talrijke martelaren" door de Mooren, die het land in bezit hadden. Da's al! Hij „bewijst" daarmee dat, al was „God" dan schijnbaar „tijdelijk" niet bü üfet verwal/0011 ^ biju"ZVn ?erk was."Anders kan „en met verwachten van een boek, dat een sluier werpt over de eerste tijden des Christendoms, de omhoogwerking van het Ü*A -a v ï Pa,U!en en de werkin« der Inquisitie. Overigens is het dmdehjk, dat, aangezien de verheffing van Jan X door zijn minnares Theodora, zijn overplaatsing van den zetel van Ravenna ondanks het verbod der canons dat 16 jaar geleden plechtig was vernieuwd door Jan IX, zijn goedkeuring van de ergerlijke verkiezing van een kind van vijf jaar tot aartsbisschop van Reims en nog ergerlijker dingen, niets glorierijks hebben voor Christus en „zijn" Kerk, een tot die glorie bezielde schrijver geen neiging heeft daarover te praten. 29 Maart 1495. Breve van Alexander VI, den aartsbisschop van loledo opdragend om aan de koninklijke schatkist de sommen, waarvan de inquisiteurs zich meester hadden gemaakt af te geven. Den 18en Februari had hij hun er al een toegezonden waarin hun verboden werd naar eigen goeddunken over de inkomsten van het H. Ambt te beschikken. Maar terwijl hij de misbruiken der Inquisiteurs onderdrukte, dreef de paus zijn eigen misbruikenop tot een hoogte van de monsterachtigste ongerechtigheid. De inpalming van al de bezittingen der veroordeelden der Inquisitie bracht onmetelijke rijkdommen op. Weliswaar dee de het hof van Rome de opbrengst met de koninklijke schatkist en de Inquisitie -zelf. Maar Rome had een middel gevonden om bij zijn reeds aanzienlijke portie nog toe te voegen al, wat zij afperste van ongelukkigen die daar een middel kwamen zoeken, om zich te verdedigen tegen vervolgingen en hunne verschrikkelijke gevolgen. Kwijtscheldingen van zonden en straffen, buiten-de-macht-van-den-rechter -stellingen, zoowel omtrent personen als omtrent bepaalde gedingen, eerherstellingen en herstelling der eervolle nagedachtenis van veroordeelden, opheffing van verdere straffen en vele andere gunsten van dezelfde soort, werden zeer duur betaald; en als de paus ermee verdiende ze af te geven, hij verdiende er nog eens overheen, wanneer hij ze later herriep. De zware otters, gebracht om die gunsten te verkrijgen, verhinderden eene veroordeeling niet afdoende, en daarbij kwam dan steeds het algeheele inpalmen der bezittingen van den ongelukkige, waarvan de paus dan nog weer zijn derde portie kreeg. De bizonderheden, die hieromtrent Llorente geeft in zijn Geschiedenis der Inquisitie (dl I hoofdst. VII, art 3.) vervullen het gemoed met verontwaardiging en walging. Maar dit niet alleen tegen 88 Alexander VI, want hij deed niets anders dan het voorbeeld van Sixtus IV en van Innocentius VII navolgen. 30 Maart 419. Het was toen Paschen te Rome, en dit feest werd onder wel bizondere omstandigheden gevierd. De dood van bisschop Zosimus in December 418, na 16 maanden pontificaat, was gevolgd door een dubbele keuze en een dubbele wijding. Symmachus prefect van Rome legde aan keizer Honorius de zaak der twee mededingers voor, die Eulalius en Bonifacius heetten. Hij zelf verklaarde zich voor den eerste, hetgeen de verhalen over den druk, dien hij op de kiezers en op de wijdenden heeft uitgeoefend, waarvan men hem later beschuldigde, waarschijnlijk maakt. De bisschoppen waren het allen met Symmachus eens, om de zaak aan de uitspraak van den keizer te onderwerpen. Deze begon met de beide tegenstanders naar Ravenna te ontbieden. Daarna riep hij een kerkvergadering te zamen, zooals alle keizers vanaf Constantijn den Groote deden, telkens wanneer een gewichtig kerkelijk vraagstuk zich opdeed. Deze vergadering begon met allen, die aan een der beide wijdingen hadden geholpen of zich daarmee eens hadden getoond, zoowel voor rechters als voor getuige af te wijzen. Ondanks dezen maatregel bleef zij nog zóó verdeeld, dat Honorius een beroep deed op alle bisschoppen van Africa en Gallié, in het beizonder op de meest gewichtigen, zooals Augustinus, bisschop van Hippo en schorschte het concilie tot hun komst. Het paaschfeest naderde en om alle wanordelijkheid in Rome te voorkomen beval hij aan Eulalius en Bonifacius Rome te verlaten, tegelijk den bisschop van Spoleto afvaardigend, om het bisschoppelijk dienstwerk er waar te gaan nemen. Bonifacius betoonde zich zeer onderworpen aan de keizerlijke bevelen, maar Eulalius volgde zijn voorbeeld niet. Toen vatte Honorius zijn besluit. De oproeping der bisschoppen werd door een tegenbevel ingetrokken en zonder de bisschoppen wees hij den zetel van Rome aan Bonifacius toe. Iedereen legde zich bij dit besluit neer, zelfs Eulalius, die tot troost het bisdom Népi kreeg. Men ziet hierut Welk een gezag men toentertijd den keizer toe kende in zaken van kerkelijke tucht en handhaving der orde. Het heeft van de willekeur van Honorius afgehangen, dat evengoed Eulalius voor den wettigen „paus" zou gehouden geworden zijn en dat Bonifacius inplaats, zooals nu, een „heilige te worden genoemd, door de kerkelijke geschiedschrijvers als „tegen-paus" zou worden gebrandmerkt. De groote gang van zaken zou er echter wel niet anders om geweest zijn. 31 Maart 1547. Dood van Frans I, koning van Frankrijk. Zijn vrijages ten spijt, vinden de roomschen hem een ..goeden koning. Men spreekt niet van zijn willekeur in gerechtelijke zaken, noch van den verkoop van posten om zijn verkwistingen te dekken, noch van de „onzedelijke" invoering van de loterij, noch van de confiscatie, dat is, den diefstal van de goederen 89 van hooge personen, die bij hem in ongenade gevallen waren, noch van zijn despotisme in het bestuur, noch van zijn tekort komingen in rechtschapenheid. Wat betreft de verschrikkelijke foltengen, uitgevonden voor de Hugenoten (= fransche cal. lutT±Srvt Tlf'u*? FranS' *• mmn™n tot zulke süchtehjke plechtigheden uitnoodigde, hierdoor veel andere zwakheden vergeten liet. Waarvandaan dat welwillende stilzwijgen der roomsche geschiedschrijvers? Zonder twijfel is dat eenigszins op rekening te brengen van de geraffineerde roosterijen der Hugenoten, maar het groote, ware motief is, dat Frans I ten gunste van paus Leo X de „Pragmatieke Sanktie"*) aiscnafte; iets waarin geen koning van Frankrijk had willen toestemmen vóór hem. En óók, dat hij met den paus dat misdadige concordaat sloot, waaronder Frankrijk tot aan de Revolutt vooreerst gebukt ging „Een slechte paus en een slechte ko. nmg , zooals Franknjks minister Kardinaal de Richelieu eens zeide, verkochten wederkeerig iets, dat hun niet toekwam, namelijk: hetrecht van benoemen van bisschoppen tegen het ove\dat de aanstelling altijd den paus was voorbehouden geweest en dat de keuze (o.a. benoeming door den koning) met kon plaats vinden, dan krachtens volmacht van den paus. En zoo kon men later een Pius VII, doordrenkt van zulke ideeën vanaf zijn eerste optreden in de „geestelijke wereld zien pruilen alsof hij een misdaad had begaan, concessies te hebben gedaan in de richting van een mogelijke kerkelijke aanstelling door middel van een aartsbisschop; en door de aanwending van een eigenaardige moraal zijn verplichtingen 25 Januari)8"' ^ gekrenkt è^eten rust te bezorgen, (zie *) Wettelijke bevestiging der vrijheden der Gallicaansche Kerk, gegeven te Bourges door Karei VII in 1438. VERBETERINGEN aan te brengen in Februari: blz 34 10e regel; te leien dier eeuw inplaats van dier eeuwen. blz 43 de eerlte regel is weggevallen; deze luidt; Uit deze zaken over het riaKK^ overigens gehandhaafd blijft, met deze wijziging te lezen, blz. 50, 8e regel; te lezen Het volk inplaats van Het blz. 52 31e regel; te lezen JosepUnfenje «plaats van Jowphisme. Dat is wiel niet redelijk, maar wat is er redelijk in de R.K. Kerk? Ue üwaze kiank van dit woord heeft het wellicht doen kiezen. blz 59 19e regel; te lezen „cnristos" inplaats van „chrêstos ; welk laatste woord 'n soort verbastering is als bij ons kerstenen voor chmtenen (= tot christen maken). Eigenlijk was het „ho chnstos dat is. de gezalfde, de Messias. De latijnen hebben geen hdwöord en zoo is, Christus een eigennaam kunnen worden. Overal waar „Christus staat moet men eigenlijk lezen; „de Gezalfde". blz 63. 28e regel; te lezen op wiens inplaats van wiens. Gewone drukfouten word«?n verder aan de schranderheid en de toegevendheid der lezers toevertrouwd. DE MESSIAS-IDEE IN ACTIE*) Het is een wetenschappelijk zeker feit, dat omstreeks den ti,d van Jezus, de verwachting van den beloofden Esias bu de Joden zeer levendig was. Dit blijkt uit het optreden vai Theodas, Judas den Gallileër, Johannes, genaamd1 de?TJoooer en Jezus van Nazareth, dat ook in Galhïea ligt HoewelTheo! das en Judas ons slechts uit de „Handelingen der Apostelen^" een veel later geschreven stuk, bekend zijn en wij v^ Jezus h^ J? 7erlevei™g iets „weten", dan uit geschSenft 5 het optreden van Johannes, buiten het Nieuwe TeslamenT?m ook vermeld door den ouden joodschen geschiedschTuver FlT' vms Joserihus Johannes predikte een zedelijke herzieS 1 Zï'l?** krst Va\he,t "Ri>k der Hemelen" en de^dZ zelf 1 MllekCn- heiHg^' Hi' beweerde echter datldj zelf de Messias met was, niettemin maakte het romeinsche bestuur ook spoedig een einde aan het leven van Sn las tigen predikant, d e maar tweedracht in Judea Saide en dé romemen hadden liever rust in hun wingewest. - Wij heb ben er, als studenten van het ontstaan des christendoms mets meutei-mak>en', hoe dje voorspelling van een redder-in-nóod in lte ft B^k-Gn Jod,en kwa™< zulke dinlen z-j^jn0^ hge Boeken mets vreemds en dragen ertoe bij ze tf wichtitf e &fi n£tsr tér.s££ v^i? T het aanbreken van een nieuwentfid Hetgeendan vanzelf ook weer ten gunste der later meer geregeld! Drooa ganda der Messianisten en andere acties uitkwam Om dte na 20 eeuwen, zelf staan in de zekere afwachtind ' bezielen en beheerschen zal, zoo was het oók ?L„7 J0^0™81 wereld waarin «VI, „f ij ook toen' *" was de wereia, waarin zich dat afspeelde zoo groot nog niet — Mot tluu*™**", W°rden Wii dadeli'k bewust, van wat een ée wicht het is, den algemeenen toestand te kennen willïï tii stand ifat".?11 het christendom begrijpen, want „ d1e„ toe' stand is als een zaadkorrel de Messias-idee öevallen W ™ moet zoowel bodem als zaad kennen ^ een^ groefte beïri? gemaa£e%rnkminZsaLden ***** *r*™* <&*S£*2& SKÏIri . te, Voor zoover dit mogelijk is, want er is SÏSSf^f leeI Verloren gegaan en met °Pzet door de zetfê! fen Jf/ k-rk vfm etigd' Van oude geschriften ITmonuZlZ ten^wi, noode kunnen ontberen. Het spreekt inTer^an ") De inhoud van deze stukken veronderstelt de kennis der voorafgaande. 92 zelf, dat geschriften, die ideeën bevatten, welke de christenen niet gaarne besproken zagen, niet meer werden toegelaten en dus niet meer werden overgeschreven; de boekdrukkunst, die met duizende exemplaren tegelijk werkt, was er nog niet. Vernietigd o.a. is de heele inventaris van het Mithras-geloof; — een godsdienst, die 70 jaar vóór Christus zijn intrede deed in het middellandsche-zee-kultuur-gebied en waarmee het Christendom vier eeuwen lang heeft moeten strijden, om er zelf niet door te worden overvleugeld. En het hoofdmonument der roomsche Kerk, de St. Pieter te Rome met haar trotsche zuilengalerij, die als twee armen de geheele wereld schijnt te willen omgrijpen, is gebouwd, voor zoover de voorraad strekte, uit den afbraak van „heidensche" tempels, 'n Knaft mensch dus, die precies vertelt, welke vroomheid er in die tempels tot leven kwam. Maar hoewel wij in den arbeid worden belemmerd, het werk is niet hopeloos en zal ter zijner tijd volbracht worden. Als wetenschappelijke feiten staan ons reeds voor oogen: P de messias-voorspelling. 2° de verspreiding der Joden (diaspora). |? de verwachting van een nieuwen tijd. 4° de prediking van Johannes, den Dooper. 5° de bewering: „de Messias is gekomen". Dit laatste feit, de bewering namelijk, was van groote actieve kracht. Wij willen dat even in werking zien. Stellen wij het volgende vast: , L 1°. Door het feit, dat Jahwe („God een „masjiah had beloofd, werd die „masjiah", wie of wat hij ook zou zijn, — dat deed er niets-toe! — een bizondere persoon, wiens wezen, optreden en lotgevallen het recht hadden, anders te zijn dan van alle anderen en waaromtrent dus de menscheUjke verbeeldingskracht vrij spel had. ; 2° Wie het messias-begrip op iemand (zoo niet op zichzelij zou toepassen .moest daardoor automatisch beweging onder de Joden brengen. Dit is zeker door de geschiedenis bevestigd. 3° Bovendien moest een bewering omtrent het verschijnen of verschenen zijn van den Messias bij alle Joden, thuis of in de verspreiding, belangstelling wekken, met het gevolg, dat dezen al of niet geloof schenkend aan de berichten, — daar komt „het geloof" al! — de zaak bij het oude lieten of voor het nieuwe warm liepen; deze laatste waren dan „de eer ste geloovigen." • - .. . . „_a Was dus de bewering (2°) geuit, - zelfs al zou zij met eens waar zijn— omwikkeld met „bewijzen en „kenteekenen (1 ) dan was er maar 'n post, 'n brief of berichtgever noodig, die haar overbracht om het derde feit (3°) te bereiken en wellicht eenigen aanhang te oogsten. Het is van het grootste belang nu reeds m te zien, dat de messias-idee het alleen kon'doen, afgezien wie de drager ervan was Het feit, dat hij er was geweest, was schokkender dan 93 het hoe. Paulus bemoeit zich dan ook heelemaal niet met Jezus' lotgevallen, maar drijft slechts door, dat de Messias er is geweest en dat Jezus, de zoon van God de Messias was. Hij wist misschien niets of weinig van Jezus, en zij die zeggen, dat Jezus met bestaan heeft, kunnen wij met rust laten; want dat deed aan het geval niet af. De idee werke. In beginsel was daar geen propaganda-organisatie voor noodig. Dat waarom het ging, — ik denk nog niet aan de exploitatie ervan! — was zoo gering, licht en teer, dat de gewone beweging des levens, die wij „het verkeer" noemen, al in staat en voldoende was, beslissende gevolgen te veroorzaken. Hier voegt zich een nieuwe geschiedkundige zekerheid bij de andere: het levendige en uitgebreide verkeer in de rondom de middellandsche zee liggende landen, het terrein der eerste verbreiding des „chrisendoms", het terrein der diaspora. Het verkeer was groot en goed geordend in het Romeinsche Rijk, gelegen rondom die zee, waaraan Europa, Azië en Africa welvaart ont eenden. (Middellandsche-Zee-kultuur) en waarrondom wellicht meer Joden leefden, dan er ooit in Judea waren geweest. Men begrijpt dus, dat zoo een voor de vrome Joden schokkende gebeurtenis, — zou God zijn onderdrukte Volk nü redden...... en toonen, wat het beteekende Gods Uitverkoren Volk te zijn? — zeer snel kon worden vernomen, overal waar zij woonden. Zij, die naar Jerusalem waren geweest, konden de berichten „uit de eerste hand" hebben; die zij dan, volgens het beginsel, dat iemand, die verre reizen doet heel wat kan verhalen, ietwat zullen hebben gekleurd. Bovendien iedere menschen-gemeenschap, iedere groep, ja ieder mensch, die een levendig karakter heeft, wil dat, wat het gemoed beweegt en de ziel doet trillen, naar buiten dragen en daarom is het niet te verwonderen, dat onder het levendige Jodenvolkje, overal waar zij waren, ijveraars ontstonden, die door briefwisseling, uitstapjes, reizen ja zelfs door het zenden van boden, hunne levendige belangstelling uitten omtrent de houding, die andere Joden tegenover de voor. hen zelf wereldschokkende gebeurtenis innamen en die houding trachtten te beïnvloeden. Welnu zoo is het ook echt gebeurd, ordentelijk vastgesteld. De beweging als zoodanig ging niet van één centrum uit. Overal woelde en werkte het leven en disputeerde men pro-en-contra; zoo is het leven en gaat het zijn gang. En zij die „geloofden" bereidden zich m afzondering, deugdsbetrachting en ingetogenheid voor, wachtend op de dingen, die God verder zou verrichten. Iemand, die men uitzendt (uitzenden is „apostello" in het grieksch) noemt men een bode en een bode heet in het grieksch "aP,ost°l°ts" waarvan het woord „apostel" bij ons is blijven steken. Men moet zich niet verwonderen, dat het grieksch zoo'n rol speelt, want dat was toen, hoewel Griekenland zelf geen M°jjeii njro1 meer SDeelde> de groote gebruikstaal van de Middellandsche-Zee-kultuur. Wie lezen en schrijven kon, kon 94 dit ook in het grieksch en daarom zijn de eerste geschriften der messianisten ook in het grieksch. De taal, die plaatselijk in Judea werd gesproken, was het „arameesch" of te wel het „syro-chaldeesch". De Joden in de diaspora waren zóó hunne oude hebreeuwsche taal vergeten, dat men reeds een paar eeuwen vóór Christus hunne heilige boeken in het grieksch heeft moeten vertalen. . Men zond dus hier en daar „apostoloi" uit,'of men wierp zich er voor op, om de blijde boodschap verder te brengen, dat de Masjiah er was geweest. De opsomming der z-g- evangeliën (geschriften tot propaganda der blijde boodschap) van twaalf apostelen is van kunstmatige makelij; waarschijnlijk heeft dit tot bedoeling gehad, om na de verwoesting van Jerusalem (in het jaar 70) door den romeinschen veldheer Titus, de lui, die de oer-gemeente van Jerusalem gevormd hadden, in de andere groepen, waaronder ze nu verder wel moesten verblijven, in aanzien te brengen of te houden. Er zijn inderdaad veel lui geweest, die als bode, als apostel zijn gegaan of werden gezonden, ook door andere groepen. Nooit dus is het een bijzondere betrekking geweest, die de twaalf uitsluitend vervulden. Men behoeft in de evangeliën maar nuchter te lezen, hoe Jezus ze zou gekozen en gezonden hebben, hoe „wonderbaarlijk", hoe idioot, om direct de bijbedoeling te proeven. — Iedereen kon apostel zijn. Men behoefde daarvoor slechts op reis te gaan met de blijde boodschap. Daar was niet de minste catechisatie in een of andere leer voor noodig. Wie zeggen ging: „De Messias is er geweest", was er een. Zoo wierp Paulus zich ook op. Hij vertelt dat zelf in den Galatenbrief, hoofdstuk I. Na eerst gezinspeeld te hebben op zijn avontuurlijke bekeering door Jezus zelf, die hem verscheen bij Damascus, zegt hij: I ging ik onmiddellijk, zonder op mij zelf en mijn verwanten te letten*), enzónder naar Jerusalem te gaan naar hen, die vóór mij apostel waren, naar Arabië en kwam nog een keer naar Damascus terug." De „Handelingen der Apostelen ten onrechte toegeschreven aan Lucas, den leerling van Paulus laten dit nog duidelijker zien, want daar staat, dat hij onmiddellijk na zijn avontuur met den „Heer" eerst nog wat te Damascus bleef en „aanstonds in de synagogen predikte over Jezus, dat hu de Zoon Gods is." Voorbereiding was dus niet noodig, alleen „geloof", of de simpele bewering, dat men „geloofde". Dat wordt nóg duidelijker door Galaten I, 18 en volgende zinnen: „Vervolgens na drie jaren ging ik naar Jerusalem om Petrus te zien (van wien hij bijgevolg gehoord schijnt te hebben als van een figuur onder de jerusalemsche messianisten) „en ik bleef vijftien dagen bij hem, maar van de andere apostelen zag ik niemand, dan alleen Jacob, den broeder van den Heer ... Veertien jaar daarna ging ik weer naar Jerusalem...... en ik gaf aan de geloovigen een uiteenzetting van de blijde boodschap, zooals ik die onder de heidenen levend preek (diaspora!) *) Deze 8 laatste woorden geven m.i. het best weer wat een onvertaalbare tekst schijnt te zeggen. 95 voornamelijk aan hen, die mij van eenige beteekenis schenen, om niet voor mets den reis gemaakt te hebben... (wat zè vroeger geweest waren, dat gaat mij niet aan, God neemt wien 'iw ' en dle hadden daar niets optegen." Men kon dus op eigen houtje apostel zijn, — hetgeen eigenhjk van meet af aan duidelijk is - maar natuurlijk werden, vooral later zij, die door een groep werden uitgezonden, meer officieel apostel , zendeling, genoemd. „Missionaris" had men even goed kunnen zeggen, want het grieksche „apostello" is „nuttere m het latijn en daarvan komt „missionaris". Tegenwoordig zou men „propagandist" zeggen (van het latijnsche „propagare = verbreiden) en daarmee allerduidelijkst weergeven, wat in die eerste tijden geschiedde. Van een centrale organisatie tot uitzenden van apostelen met een bepaald stel leerregels was geen sprake. Het „christendom" ontstond zonder voorafgaand plan. Men wachtte.... op wat God zou doen en wat er gezegd moest worden was zeer eenvoudig. Men kan zich ook zoo iets voorstellen met de communistische gedachte. Men heeft m zn hart en in z'n hoofd de eenvoudige idee ervan. Wanneer menschen, hier en daar levend, hooren, dat zij elders baan heeft gebroken, dan kunnen die ook uit eigen beweging, met eigen middelen en met plaatselijke commissies aan nfil\7 «8 anJ ? de VasJte overtui£«g. dat het werk principieel klopt op dat van anderen. Daar richt men voorloopig wel geen macht mee op, maar de eerste messianisten dachten niet aan macht, . . . zij wachtten slechts - men kan dat niet genoeg m zijn hoofd zetten, het is een historisch feit! - op de wederkomst van den Messias, die zijn rijk zou stichten, waarvan de uitverkorenen, de gelukkigste bestanddeelen hoopten te zijn Ook Paulus „wachtte", ten minste hij zei het. Zij ga- IenJIri T Cen! CCn S*8™'. Het woord -niessianist" hebben ze, wat later eerst, van de buitenwacht aangenomen, maar ook de buitenstaanders hielden hen eerst een poos voor gewone Joden. Wachtend op de wederkomst, noemden zij elkander bij voorkeur „adelfoi" (= broeders), over anderen sprekend, dezen „hagmi (remen) en de groepen daarvan „ekklêsiai (= uitverkiezingen). Door deugd moesten zij zich voorbereiden. Dat daaruif hlHW ï^'A^ J?han.nes< de DL00Per' gezon*en had en daaruit bhjkt hoe diep de kiem van het vergeestelijkingspro- ttT1!1",66* &1 aan m de messias-idee heeft gezeten. Met al deze duigen voor oogen, is het duidelijk, hoe het komt dat de eerste schrijvers in de „kerk", die zich als de ras echte leeraren gedragen en wier werk de grondslag is geworden van de latere georganiseerde kerk, zich herhaaldelijk tot „uitver,ten' die Zij voor de Werking van hun messias«iXt vtt6in te ™.nnen °f te behouden of ook voor andere stichtelijke leerstellingen warm te maken) met welke zij nog op geen manier persoonlijk in aanraking waren geweest Om voorargegaa„1ggen: M*°n" aan de Predik"8 96 Voor "wie een inzicht heeft in wat de „beloofde Messias" voor de Joden was, en de omstandigheden kent, waaronder de verwezenlijking dier belofte in de wereld werd gebracht, behoeft dit niets vreemds te zijn. Voor dezulken is tevens de „wonderbaar snelle verspreiding van het Christendom" — een der „bewijzen" voor de „goddelijkheid" van de pauselijke kerk! — die echter later toen het met sabelhouwen ging, nóg beter is opgeschoten, ten eenen male als een gewoon geval verklaard. En dan hebben we de medewerkende krachten in het heidendom nog voorloopig verzwegen. Zulks echter met opzet, daar die natuurlijk eerst sterk gingen werken, toen Paulus met zijn veralgemeening goed en wel buiten de poorten der Synagoge getreden was, en daarmee succes had bereikt, zij het ook voornamelijk, zooals het dikwijls gaat, na zijn dood; waarmede dan tegelijk samengaat de verslapping in het vertrouwen op de wederkomst. Dan gaan vele „uitverkiezingen^ van den Messias" ertoe over om te denken, dat zijzelf eenblijvend rijk Gods op aarde moeten stichten. Dat is het groote keerpunt. Toen kwam er organisatie, omdat zij daartoe noodig was. Daarna werden zij, die nog hoopten op de „komst", als slechte verstaanders van Gods bedoeling en als lieden, die het ware geloof niet hadden uit de uitverkiezing (kerk) gewezen. De uitverkiezingen hielden voeling met elkaar en noemden zich dè Uitverkiezing, Ecclesia, dè Kerk. Hier zou ik het woord „messianist" willen laten schieten en het woord „christenen invoeren; maar dan in de beteekenis van later, want oorspronkelijk beteekenden ze hetzelfde. De messianisten zaten toen in de knel tusschen de anti-messianistische joden en de nieuwbakken godsdienstige corporatie, die zich „de Christenen noemde. Die moeten zich wel gedupeerd hebben gevoeld! Het messias-abuis is de grondslag der R.K. Kerk! Niet echter het abuis, wijl hij er niet geweest zou zijn. Daarover spreken wij nu niet. Laat hem er geweest zijn. Dat is een questie tusschen de Joden en de Messianisten! Maar zeker is, dat hij niet is teruggekomen, zooals de Messianisten verwachtten. Dat bestrijdt niet één Christen, niet één Roomsche,^welnu aan dit abuis: dat hij niet kwam, ondanks zijn „belofte', ondanks de verwachting, heeft de heele Christenheid en de heele Roomsche Kerk haar ontstaan te danken! Ware hij gekomen, dan hadden we iets beleefd, waarvan we ons geen voorstelling kunnen maken, hadden de lui niet geloofd, dat hij het beloofd had en was er geen verwachting geweest op zijn „paroesia (= wederkomst op het gunstige oogenblik), dan zou er niet eens een beweging zijn ontstaan. Zelfs de Joden zouden niet geweten hebben, wat zij met een Gezalfde (koning of priester) aan moesten vangen, die inplaats van verlossing te brengen, aan het hout der schande was terechtgesteld. En het gedetailleerde verhaal van zijn „opstanding" was wellicht, 40 jaar na zijn dood(!) in het oudste evangelie (van Marcus) achterwege gebleven. JOS VAN VEEN. 97 1 April 743. Brief van paus St. Zacharias, wien St. Bonifacius, aartsbisschop van Mainz (gedood te Dokkum in Friesland), om raad gevraagd had, hoe zich te gedragen ten opzichte van bisschoppen, priesters en diakens, die een wanordelijk leven leidden. Zacharias^ antwoordt, dat „het de taak van het eerstkomende concilie zal zijn, alle dienstverrichting te verbieden ,,aan hen, die in echtbreuk of ontucht gevallen zijn, die meerdere vrouwen hebben gehad, die bloed van Christenen of van „Heidenen hebben vergoten of op eenigerlei wijze tegen de kerkelijke tucht hebben misdreven." Deze paus was er nog een van vóór de „Valsche Decretalen" (zie 7 Januari) daarom liet hij aan bedoeld congres der bisschoppen de zorg, om dit verbod uit te vaardigen. Hij maakt onderscheid tusschen priesters of diakens, die meerdere vrouwen gehad hebben en anderen, die een andere reden tot klachten hebben gegeven. 26 Jaar later zal Karel de Groote (769) eveneens in een van zijn capitularia*) de zaak omschrijven: „De bisschoppen, die meerdere vrouwen „hebben gehad, die bloed van Christenen of van Heidenen vergieten, die zich gedragen op een wijze, die de canons verbracht, worden van hun priesterambt ontheven." Het huwelijk met één vrouw was dus niet gelijk gesteld, noch door Zacharias, noch door Karei, met het hebben van meerdere vrouwen, hetzij tegelijk (polygamia simultanea), hetzij achter elkaar (polygamia consecutiva), waartegen in de vroegere kerk ook onder alle omstandigheden oppositie Was gevoerd. Zeker, er waren in het Westen wel canons, die alle verbinding van' het huwelijk met de uitoefening van het heilige ambt verboden; zelfs moesten zij zich nog in goeden staat bevinden, daar zij nauwelijks drie eeuwen oud waren en men ze verschillende malen bijgewerkt had. Men stoorde er zich alleen niet aan. Dat was altijd het lot van al te lastige canons. Vraagt aan den paus zelf maar, wat het pausdom gemaakt heeft van de zoo ) Capitularia (meervoud van Capitulare, afgeleid van caput = hoofd, hoofdstuk) noemde Karei zijn wetgeving. De keizer gaf dus capitularia, de vergaderingen der bisschoppen canones, als voorschriften. Hij werkte samen met de bisschoppen. „Soms maakte hij capitulariën, die hij daarna aan de bisschoppen „voorlegde, om er synodaal over te beraadslagen; soms liet hij hen eerst „beraadslagen en vatte hun conclusies samen in een capitulare". (Nolet). Langzamerhand zal de lezer wel begrepen hebben, dat alle canons te zamen de kerkelijke wetgeving uitmaakten; vandaar dat men het z.g. Kerkelijke Recht nu nog, ondanks de pauselijke verbouwing daarvan, noemt „het canonieke Recht", en vandaar ook heeten de artikelen, van het in 1918 uitgegeven officieele paus-kerkelijke wetboek; canones. Dat isi een der typische vervormingen die hun gelijke vinden in de verandering in beteekenis van papa (grieksch: papas), dat eerst vader beteekende en nu paus (sinds de 8e eeuw). Alle hooge geestelijken konden vroeger papa, papas, genoemd worden. Merkwaardig is\ dat op heden de leden van een Algemeene Kerkvergadering nog steeds „Vaders" worden genoemd. En een eerbiedwaardig priester noemt men nu ook nog in het Oosten „papa", waaruit zoowel het russische „pope" als het westersche „paus" zich heeft gevormd. 98 dikwijls hernieuwde canons sedert de 14e der apostelen*) en de 15e van de Algemeene Kerkvergadering van Nicea (325), die beide het innemen van een openstaanden bisschopszetel verbieden aan een bisschop uit een ander bisdom. Vraagt aan onze bisschoppen, wat zij van de voorschriften van het concile van Trente gemaakt hebben, die hun verbieden, op straffe van nietigheidsverklaring, een pastoor te benoemen zonder voorafgaande mededinging en hen verplichten jaarlijks een synode te houden! 2 April 1486. Auto-da-fé te Toledo. Er waren 900 slachtoffers. Blootsvoets, in hun hemd, een kaars in de hand, gingen zij daar en vervulden de lucht met hunne angstkreten en geween. Het totaal-cijfer voor het geheele jaar 1486, veroordeeld door eene en dezelfde rechtbank te Toledo, was, 3,327 waarvan 25 leeken en 2 priesters levend werden verbrand. Dat was nog maar het begin te Toledo! In Sevilla, dat al langer met de Inquisitie gezegend was, werden er in het enkele jaar 1482 2,000 personen verbrand en meer dan 2,000 beelden van menschen, die kans hadden gezien uit te knijpen; 1,700 werden er bovendien tot verschillende „penitenties" veroordeeld. Die wreedaardigheden grepen plaats onder Ferdinand en Isabella en wel op gezag van de pausen Sixtus IV (1471—1484) en Innocentius VIII (1484— 1492). De eerste had het ongeruste geweten van de vrome koningin gekalmeerd, toen zij gezien had, hoe deze verschrikkelijke rechtbank, nauwelijks geïnstalleerd in haar hoofdstad daar in zes maanden 298 van haar onderdanen springlevend verbrand en op het overige terrein van haar koninkrijkje meer dan 2,000 slachtoffers had gemaakt. De tweede schreef op straffe der kerkelijke ban aan de inquisiteurs voor, aan de burgelijke magistraten te bevelen om vlot de vonnissen der Inquisitie uit te voeren, zonder tegenspraak en zonder ook maar één oog in de processtukken te slaan (zie 4 Januari). Wat men ook draaie, om de Inquisitie te verontschuldigen en tegenover het onontwikkelde publiek de verantwoordelijkheid op anderen te schuiven, zij is en blijft het werk der pausen en om zoo te zeggen de noodzakelijke consequentie van hun bewering, dat zij recht hebben, de heele wereld aan hun bestuur te onderwerpen. Wie dit naar tijd en omstandigheden begrijpt, begrijpt de Inquisitie. Iets dergelijks blijft in veranderde omstandigheden *) Deze z.g. Canones Apostolicae zijn natuurlijk niet van „de 12 Apostelen . Zij waren niettemin bij de oude kerk in gezag, doch worden pas als schril, telijke verzameling in het jaar 394 voor het eerst genoemd. Het schijnen synodale besluiten uit de 4e eeuw te zijn, waarin hier en daar_ opgeno. men was uit de Constitutiones (Vaststellingen) Apostolicae, die in de 3e eeuw in het Oosten bekend waren. Dit laatste werk heeft nooit in z'n geheel gezag gehad. Wat de Canones betreft is dat anders. Er waren er 85. Maar omdat ze hinderlijk waren voor de machtsbestrevingen van den bisschop van Rome, maakte Dionysius Exiguus (zie HFeDruari, noot, en „Verbeteringen" in Maart) om dit te ondervangen er een „uitgave" van, waarin hij slechts de eerste 50 opnam! In het Oosten bleven zij alle erkend en zijn geldig verklaard nog op een synode van 6954 99 op een andere manier steeds dreigen, zoolang de pauselijke aanmatigingen niet zijn teniet gedaan, en zoolang er voldoende „geloovigen zijn die te steunen. • i^"1..1,312* °P de Kerkvergadering te Vienne, in Frankrijk, m frankrijk wordt in tegenwoordigheid van Philips den Schoone en zijn drie zoons de bul tot opheffing der Tempelierenorde ) voorgelezen. Misschien waren er misstanden onder die paters, maar ze waren zeker niet algemeen. Ook werden ze niet goed gevonden door den Groot.meester Jacques de Molay wiens houding tegenover den brandstapel bewees, dat hij er ten minste niet van op de hoogte was. De voornaamste aanleiding van hunne opheffing schijnt geweest te zijn, de haat van Philips den Schoone tegen een orde, welker macht en rijkdom paus Bonifacius VIII (zie 27 Maart) gesteund hadden in diens strijd tegen hem. — Tegen 1312 kon de koning van Frankrijk alles van paus Clemens V los krijgen, omdat deze hem ertoe wilde brengen het kerkelijke proces tegen Paus Bonifacius VIII verder te laten varen. De getuigen, die waren opgetreden hadden reeds te veel licht geworpen op het atheïsme en materialismc...vjn j £en paus> De zittinÊen moesten vóór alles worden beëindigd. Dus werd de Tempelieren-orde opgeheven, hetgeen Philips eischte. Zoo werden er veel Tempelieren levend verbrand; in Parijs alleen 60; anderen onderworpen aan de wreedaardigste martelingen, anderen tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld; zoo dragen ook deze heeren bij, om de lijst der weldaden, waarop het pausdom de menschheid onthaald heeft, langer te maken. Maar men verhinderde er toch mee, dat de' talrijke getuigenissen van hen, die Bonifacius VIII, zoowel voor als na zijn pausverkiezing, hadden hooren beweren, dat er niets meer komt na dit leven en andere stellingen van dezelfde soort, over de heele wereld zouden weerklinken. Heden weet deze of gene geleerde daar nog maar van en voor anderen bestaan die getuigenissen al niet meer. cof "tP^1 896, Dood van Formosus. Paus sedert 19 September 891. Hij was de eerste bisschop, die uit een ander bisdom op den zetel van Rome werd overgebracht, dit met verkrachting der canons, die tot dan zoo waren geëerbiedigd, die sindsdien zoo werden geminacht, en die heden in het vergeetboek staan, alsof ze er nooit waren geweest. Toen hij nog bisschop van h-orto was, werd hij er al onder Jan VIII (872—882) van beschul- *) Deze orde van mannen, die halt-monnik en half-soldaat waren, had tot doel zich m Palestina voor den paus verdienstelijk te maken. Toen na den val van Accon 1291 het heele avontuur der kruistochten (1096.1291) definitief op een mislukking was' uitgeloopen, had de „Orde van den Tempel" (van Salomo) daar niet meer te doen en vestigden de paters zich als bankiers m Europa. Nolet vindt dat best: „Een bankier, bijna altijd Jood, „stond in die dagen gelijk met woekeraar — gelukkig dat ook eens eei3fe£ „ke menschen zich op dat vak gingen toeleggen". (Beknopt Handboek der Kerkgeschiedemsi blz. 279, door W. Nolet, Hoogleeraar aan het Seminarie te Warmond). 100 digd een begeerig oog naar den zetel van Rome te slaan. Daarom deed deze paus hem in den ban (876). Maar in de 9e eeuw had een dergelijk ongeval geen invloed op de carrière eens priesters. Getuige Bonifacius VI, die Formosus onmiddellijk opvolgde, nadat hij tweemaal uit zijn ambt was ontzet, eerst als onder-diaken en daarna als priester. — Na Marinus I, Adriaan III en Stephanus VI, bereikte Formosus eindelijk het zoo vurig begeerde. Maar hij had er slechts kort pleizier van. De pausen trokken toen als op een film voorbij. Het einde der 9e eeuw zag er 10 in 14 jaren, de 10e telde er 24. Men weet niet, hoe Formosus aan zijn einde kwam. Misschien overleed hij zooals zoovelen zijner ambtgenooten aan den pausengriep; zeker is. dat hij schrikwekkende tegenstanders had, van wie een hem opvolgde, als Stephanus VII. Deze liet zijn lijk opgraven, en dat lijk op den pauselijken zetel binnendragen op een kerkvergadering. Daar veroordeelde hij hem als indringer en op zijn bevel trok men het lijk de pauselijke sierkleedij uit, sneed de vingers af, waarmede Formosus pauselijke zegens had uitgedeeld, vervolgens ook het hoofd en de rest wierp men in den Tiber. Terzelfder tijd verklaarde Stephanus al de wijdingen, door Formosus gedaan, nietig. Jammer echter moest hij zijn barbaarschbeid en zijn godgeleerde dwalingen*) met het cachot en de verworging betalen. Maar nadat deze onfeilbare eenmaal was gewurgd, gaven Theodorus II, die 20 dagen aan was en Jan IX die 2 jaar aanbleef, een demonstratie van „de ononderbroken eenheid" in „de afstamming van Sint Peter", door Stephanus VII af te wijzen en wat er nog van Formosus te vinden was bij te zetten in het officieele graf der pausen, tegelijk al zijn wijdingen voor zéér-geldig verklarend. 5 April 974. Troonsbestijging van Donus II, ten minste naar het verhaal van „professor" Darras, die de seminaristen van Frankrijk in „geschiedenis" opvoedt. Men weet van den heer Donus niets. Zelfs heeft Mons. Duchesne, de geleerde professor van Parijs, aangetoond, dat hij niet bestaan heeft. Dezen zetten hem vóór den bekenden Benedictus, dien Bonifacius VII en Crescentius, de bastaard van paus Jan X en de schoone Theodora, in den Engelenburcht lieten wurgen; genen zetten hem daarna. Den eenen keer geeft men hem drie maanden, den anderen keer achtien. Wel 'n bewijs, hoe de pausenlijst in de war is. Darras maakt van de onwetendheid gebruik, om aan Donus de uitstekendste deugd toe te schrijven, in een tijd, dat het pausdom niets dan misdaden en schandelijkheden demonstreerde. Een omgekeerd geval brengt ons Nolet te berde (blz. 204 Beknopt Handboek) met zijn legende *) Daar voor het geldig zijn der sacramenten niet nooaig is, aai ™, »"c " toedient, zonder bezwaard geweten is, jazelfs niet eens, dat nij geloott, waren vanzelf alle wijdingen, (toedieningen van het Sacrament des pnes. terschaps en dergelijke), door Formosus* gedaan, geldig. Daaraan kon zelts een paus niets veranderen. Zoo ten minste is op heden de algemeene teer. iöi van pausin Johanna. Hoewel er niemand meer aan denkt dezen mop ernstig te nemen en er nooit over gesproken wordt S thltfu™? kerkeK^ opgeld tedoen. Johanna zou zich haar heele leven voor man hebben uitgegeven, was monnik m de beroemde abdij van Fulda, waar ze ,!onstTchteH^ £°f, A ' ^f'ö me,t een monnik samenleefde. Na i„Athene feeXS' f.th?bben',k.omt "i ^ar Rome, trekt door haar ge woïdt 7n 855 tS " PlUTr VO°rDa"e pausen!) de aandacht en wordt in 855 tot paus gekozen. Bi een plechtige gelegenheid beviel zi, en stierf. - Dit is zonder twijfel een fabeltje mSr twee dingen zijn zeker.- 1° dat Johanna nog de eenSeraritei was, die op de pausenlijst ontbrak, zoodat een grappenmaS erin meende te moeten voorzien en 2°, dat ofschoS e?ti?dre kenkundig noch voor Johanna, „och voorVonS II een zeker IntoL Sh W°rden b^JD»«- voor Donus te en Nolet Johanna wegwerkt, omdat er op rekening van Donus kan worden gebluft, op Johanna's rekening echter niet W« Johanna een man geweest, of konden dames paus worden dan v?„Yr VOOr}™ ook w*l *™ê* maanden of een p^r jakr te vmden zijn geweest, want al is het vertelsel van Johanna nie! waar, er worden heel wat „geschiedenissen" in de Kerk als „waar en bewezen" gehandhaafd, die zoo niet op zwakkere dan toch op even zwakke gronden staan als pausin Johanna'^ Onder vele andere zaken b.v. de reis van Paulus naar Spanje pontóiSt^Hii^ C*\s.tiau* 1 na 9 jaren en 10 maanden pontificaat. Hi, is de eerste bisschop van Rome, wien anderen r.n^n7e b!?CVtn "Papa noemde«- maar zelf nam hij d?en tite" nooit. Zij, die hem zoo aanspraken, wisten wel, da het niets meer dan een uitdrukking van hun eerbied was zie 1 Januari! Omstreeks 426 zouden de bisschoppen van Africa AnöZin^ ingesloten, het Celestinus wel andersMfe„ voelen, indÏÏ hi er meer van dacht. Een priester, Apiarius, door hen afgezet' was bi, den bisschop van Rome gaan klagen. Zonder twijfel zag' Celestinus daarin een dier goede gelegenheden, die, zoo zij handig werden benut, langzamerhand den invloed van zrjn stoe herstelde Dan kon om te beginnen Apiarius alvast tegen hem opzien. Wellicht had hij ook vrienden, Apiarius. Maar de Ker" vergadering van Africa, wel verre van het optreden des ro- ^nSr^r8^8 tC SteUnen' ontnamaan Apfarius ten eeuii. gen dage het recht nog zijn priesterambt te bekleeden. Tegelijtln£Lkre.e^Celestinus van hen een synodaal schrijven, waarbij hem vnendehjk werd verzocht zijn goede zorgen in het vervolg te bepalen bij dingen, die hem zelf aangingen. Hij slaagde Itzll Thendo^6.210 bTissch°PPen' ^ Ephese verzameld tor keizer Theodosius den Jongere in 430. Hij nam daar door de S v? h fY/Zaften) is™éé*n- de twee bisschop-gezan! ten van het Westen en den bijzonderen priester-gezant namens de romeinsche Kerk, een houding van gezag aan als waa^n men totnutoe niet had gehoord; ofschoon die bijlangena nog 101 102 " " f niet zoo gewichtig was, als zijn opvolgers eenmaal zouden vertoonen. Maar de samenloop van omstandigheden, dien hij zonder twijfel kende, maakte, dat het concilie niet kon protesteeren. Bovendien voelden de Vaders het zelfbestuur van hunne Kerken allerminst in gevaar, en zij konden in de verste verte de romeinsche overheersching over de Kerken, die hunne zwakheid voorbereidde, niet voorzien. Het is aan te nemen, dat, ware de dood niet gekomen, om St. Augustinus weg te nemen op het oogenblik, dat zijn luistervolle naam hem persoonlijk tot het Concilie deed uitnoodigen, de zaken niet een dergelijk verloop zouden hebben gehad. 7 April 1626. Dood van Andreas Pacheco, 19e inquisiteurgeneraal voor Spanje. Gedurende de zes jaren van zijn generaalschap maakte hij 1664 slachtoffers (zulks volgens de archieven der Inquisitie en door Llorente becijferd) te weten: 256 persoonlijk verbrand, 128 in beeld en 1280 tot boetedoeningen veroordeeld. Onthoudt, dat boetedoening meestal beteekende: „eeuwigdurende" gevangenis onder de zwaarste omstandigheden, inpalming der bezittingen en onteering en ontbering voor de kinderen der veroordeelden. Voeg daarbij, dat de meeste veroordeelden aan een „verhoor" door middel van de pijnbank waren onderworpen geweest, welker barbaarschheid zoo erg was dat velen ervan stierven; maar dat in zoo n geval, de inquisiteurs, in stede van deernis te gevoelen, de stumperds nog in beeld" deden verbranden. En vergeet niet, dat de beweerde „misdaad" van zooveel ongelukkigen in den regel mets anders was dan „ketterij", die in den grond niets anders was dan de opstand van het geweten en van het meiischelijk denken tegen den priesterdwang. De pausen, als de eerste belanghebbenden bij dien dwang, zijn verantwoordelijk voor alles wat de Inquisitie uitspookte. Zij hebben haar gesticht, tot ontwikkeling gebracht en haar sterk gemaakt, zooveel zij konden. Wanneer de wreedaardigheden niet overal tot zulk een hoogen graad gestegen zijn als b.v. in Spanje, dan komt dat, omdat zij elders op machtiger tegenstand stuitten. Maar nergens hebben zij plaats gegrepen dan uitsluitend op hun gezag. Om op Pacheco terug te komen, noch hij, noch zijn ondergeschikten hebben ooit verbrand, gemarteld, gevangen gezet, ingepalmd en zoo voort, dan op het gezag, dat uitging op hen van Paulus V 1605 —1621), Gregorius XV (1621—1623) en van Urbanus VIII (1623 —1646). 7 April 1720. Auto-da-fé te Madrid: 9 mannen en 9 vrouwen verbrand. Dit geloofsfeest is niet gesignaleerd door Llorente, doch ons bekend geworden door de ambtelijke berichten van den franschen Gezant. Ditzelfde is te zeggen van de executies van 22 Februari 1722 (6 mannen, 5 vrouwen verbrand), van 22 Februari 1724 (4 mannen, 5 vrouwen verbrand), enz. Llorente, dien de R K. Kerk verwijt de misdaden der Inquisitie te heb- 102 103 ben overdreven, heeft niet eens alles gezegd, verre van daar. Boyendien zi,n er buiten Spanje nog heel wat slachtoffers gevallen, waarover de stukken niet in zijn hand kwamen. 8 April 1378. Verkiezing van Urbanus VI. De kardinalen, die hem gekozen hadden, ontevreden over zijn eerste optreden beweerden dat de stemming niet vrij was geweest. Den 20en September daaraanvolgenden kozen zij een anderen paus, Clemens VII. Dit was het teeken voor het groote schisma (kerkscheuring) van het Westen", dat gedurende?! jaréfhet er gerhjke schouwspel gaf van twee en zelfs drie pausen tegelijk, die elkaar wederkeeng met banvloeken bestookten, den volke kond doende, dat deze alleen de ware kerk was, die hem gehoorzaamde. Zoo telt men er 13, wier koppigheid, onrechtschapenheid kuiperijen en lawaaimakerij, tegelijk of achter elkander, het katholicisme verhinderde tot eenheid te komen Als het er om ging, gekozen te worden, beloofden zij alles. Eenmaal gekozen hielden zij niets en eischten onbaatzuchtigheid van hun concurrenten. Toch werden de meesten gekozen met de bedoeling de scheuring te beëindigen uit prelaten (= dragers van hoogere kerkelijke waardigheden), die voor de deugdzaamsten en de belangloosten doorgingen. Nooit kon men beter waarnemen, dat de zucht, om boven anderen te staan en dezen onder zijn juk te buigen, dikwijls zich verschuilt achter de sobere gelaatsuitdrukking en de honingzoete taal van bisschoppen en pausen. y 9 April 1699. Mededeeling van aarts-bisschop Fénélon van Kamerijk aan zijn geloovigen, dat hij zich aan de veroordeeling door Innocentius XII van zijn boek „Uiteenzetting der beginselen der Heiligen onderwerpt. Laten wij hierbij opmerken dat zoo een onderwerping aan het oordeel van een paus nooit zou zijn uitgesproken noch door St. Irenaeus of St. Clemens van Alexandne in de 2e eeuw, noch door St. Hippolytus, St. Cyprianus, St. Firnuhanus of St. Anatolius in de 3e, noch door St. Athanasius, St. Ambrosius, St. Augustinus in de 4e en de 5e eeuw, noch door zooveel groote bisschoppen lang nog na dezen. JJat komt, omdat die bisschoppen de uitverkorenen van hunne eigen kerken waren, op denzelfden titel als de bisschop van Kome in t bisdom Rome, en omdat, ook al kenden zij dien den voorrang toe, zij er niet aan dachten in hem hun meerdere, hun cnei, hun hoofd te zien, die hun iets te bevelen zou hebben of op zijn gezag controle over hen had uit te oefenen. Fénélon was maar een aartsbisschop bij de genade van den paus. Met de moedermelk had hij de idee der pauselijke monarchie (= alleenheerschappij) ingezogen, en waarschijnlijk geloofde hij met de meeste goede trouw, dat deze monarchie over Petrus heen van Jezus stamde. Men kan de pausen niet een groote handigheid ontzeggen, waardoor zij erin geslaagd zijn, overal hunne eigen creaturen m de plaats te stellen van de uitverkorenen des ge- 103 104 loovigen volks en waarmede zij slechts hun creaturen kiezen uit degenen, die in dezelfde school als de groote en beminnelijke Fénélon hun „geschiedenis" hebben geleerd. 10 April 1371. Ingrijpen van paus Gregorius XI in de affaire van Astrucho de Piera. Deze ongelukkige, beschuldigd van te „judaïseeren", was door Nicolaas Eymeric (zie 11 Januari) groot-inquisiteur en den bisschop van Barcelona in de cachotten van het H. Ambt opgesloten. De wereldsche justitie had hem de vrijheid willen terugbezorgen en hem door middel van beslaglegging op zijn persoon aan de bewaking van den bisschop van Lerida toevertrouwd. Deze ontving van de paus bevel, hem weer aan zijn eerste vervolgers uit te leveren, die na hem eerst nog acht maanden in afzondering te hebben gehouden en volgens hun schrikwekkende methode hem herhaaldelijk van het verhoor naar de pijnbank te hebben gevoerd, de Piera den len Januari 1372 in de kathedraal van Barcelona zijn dwaling deden afzweren, om hem vervolgens tot „eeuwigdurende gevangenisstraf" te veroordeelen. Om te beseffen welk een verantwoordelijkheid op de nagedachtenis van Gregorius XI drukt, moet men weten, waarop een beschuldiging van te judaïseeren neerkwam en wat de eeuwigdurende gevangenis der Inquisitie te beteekenen had. — Iedere roomsch-geworden Jood, waarvan de Piera er een was, moest bij de inquisiteurs verklikt worden, zoodra men bij hem de voortzetting van zekere gebruiken bemerkte, die voor de Joden kenmerkend waren, zooals des Zaterdags propere kleeren en een schoon hemd aantrekken, vleesch eten van dieren, die door de Joden gekeeld waren, aan hunne tafel aanzitten, met warm water het lichaam eens overledene reinigen, enz. Om al deze redenen en andere, die niet minder „gewichtig" waren en die op z'n hoogst vanaf de jeugd ingeoefende gebruiken verrieden, kon een ongelukkige in het geheim in de kelders der Inquisitie worden geworpen, zonder eens te weten, van wat en door wien hij beschuldigd werd. Dan begon voor hem, in naam des pausen, deze verschrikkelijke serie van doodsangsten en folteringen, waarvan het einde, zoo niet de brandstapel dan toch zoo dikwijls de eeuwigdurene gevangenis was, zonder daarbij te letten op de confiscaties (= inpalmingen) zijner bezittingen, de openbare schande over zijn kinderen, enz. — Wat de gevangenissen betreft, waar men de tot levenslange gevangenisstraf veroordeelden der Inquisitie opsloot,, daar was de opeenhooping der ongelukkigen zoo groot, dat sommige slachtoffers, bij gebrek aan plaatsruimte hun straf thuis mochten ondergaan, maar op voorwaarde, dat, als zij uit het huis gingen, zij de straffen zouden beloopen, die daarop stonden. Doch óf in het gevang óf thuis, allen moesten boeteplegingen doen, zooals: een pak stokslagen ontvangen van tijd tot tijd, strenge onthoudingen van vleeschspijzen, vastentijden tot driemaal toe in het jaar, onze-vaders 105 nacht en dag herhaald, verplichte geslachtelijke onthouding, het san-benito dragen, enz. Dat alles had plaats onder de gedurige controle der gevangeniswacht met minstens één visite in de veertien dagen van een inquisiteur, die een onderzoek kwam instellen, en het vooruitzicht, dat, als er iets aan de boetedoening ontbrak, men als een her-vallene (= reclaps, recidief) zou worden behandeld, dat wil zeggen: levend te worden verbrand. 11 April 461. Dood van Gregorius den Groote, bisschop van Rome vanaf 440. Tijdens zijn episcopaat gebeurde het op het Ecumenisch Concilie van Chalcedon, in 451 door keizer Marcianus tezamengeroepen, dat aan den zetel van Constantinopel dezelfde voorrechten werden toegekend als die de zetel van Rome ontleende aan de gewichtigheid dier stad (en niet aan de denkbeeldige erfenis Van Sint Pieter!). Leo weigerde dit besluit mede te aanvaarden, hij beweerde zelfs het op gezag van Sint Pieter voor nul te verklaren. Echter sprak hij alleen als bisschop van een der „apostolische" zetels en het eenige recht dat hij zich in naam van den eerste der apostelen (zie 28 Januari), die ervoor gehouden werd de grondlegger van de Westersche Kerk te zijn, toekende, was, dat hij in de oppositie mocht gaan tegen een besluit, dat op eigen gezag door het Oosten was genomen; een besluit, dat het Westen ten zeerste aan ging. Deze dingen plegen in de Seminaries en andere priesterkweekerijen eventjes anders te worden voorgesteld. Bovendien vertelt men er niet bij, dat Leo verre van te streven naar de hoogste gezagspositie — onbegrensd en contröle-vrij — nooit anders heeft gedaan, dan zich opgeworpen als den verdediger der canons. De canons van Nicea waren voor hem de grondwet der kerkelijke reglementen. In zijn brief 104, no. 4, verzekert hij, dat zij tot het einde der wereld zullen duren, en dat, als iemand ooit daartegen iets zou bepalen, dit rechtens van nul en geener waarde zal zijn. Maar Wat een nulligheden zijn er dan al geweest, sedert de opvolgers van St. Leo de canons van Nicea tot aardige antiquiteiten hebben gemaakt! Geen wonder dat, nu in 1925 veel Christelijke Kerken het zestiende eeuwfeest van Nicea gaan vieren, de Pauselijke Kerk Nicea doodzwijgt en blijkbaar het heilig jaar er voor in de plaats viert dat indertijd door den tiaar-gekroonden atheïst, Bonifacius VIII, is uitgevonden. Toen was Nicea al morsdood, en vóór alles werden niet meer gehouden de reglementen aangaande de bisschopsverkiezingen in iedere provincie (canon V) en de oude besluiten, die verboden, dat bisschoppen, priesters en diakenen van een bepaalde plaats in een andere plaats, die betrekking aanvaardden, en die te Nicea in de canons XV en XVI in de grondwet der H. Kerk, zooals Leo het begreep, werden omschreven en algemeen geldend gesteld. Alles hebben de pausen met voeten getreden, wat de streving naar de onbeperkte macht in den weg stond, hoe wijs en eerbiedwaardig het ook tOê was. _ Leo nam waarschijnlijk nooit een anderen titel dan „bisschop" (zie 1 Januari). 12 April 352. Dood van Sint Julius, dien men ten onrechte paus noemt, daar tot op hem geen bisschop van Rome zoon titel gedragen had (zie 1 Januari). Toen hij gekozen was (6 Februari 337) had hij van zijn onmiddellijken voorganger «iets dan een naar verhouding onbeduidende positie geëerfd. Het centrum der kerkelijke en alle andere zaken was toen Constantinopel. Maar toen na drie maanden keizer Constantijn stierf en het rijk werd verdeeld onder zijn twee zonen Constans en Constantius, kwam Julius in onmiddellijk contact met den keizer van het westersche gedeelte. Een poosje later kwamen St. Athanasius van Alexandrië en andere bisschoppen, die wilden geloofd hebben, dat Jezus van hetzelfde wezen was als God, zijn Vader, (consubstantialisten), waarvan het heele Oosten, nog niet veel wilde weten, tot hem, om steun tegen hun tegenstanders, die niet aannamen, dat dit zoo was en dus arianen (anti-consubstantialisten) waren. Daar maakte hij handig gebruik van, om invloed te kweeken. Maar ondanks de natuurlijke stijging van die macht, die aldus kunstmatig werd gesteund, toonen zijn geheele geschiedenis en die van het concilie van Sardica (347),in zijn tijd door het bovengenoemde keizerpaar samengeroepen, heel duidelijk dat de voorrechten die men zijn zetel toekende slechts toegevelijkheden waren op kerkrechtelijk gebied, dat zelfs hij er niet aan dacht, ze aan een of ander goddelijk recht te óntleenen en dat zij onderworpen waren aan het oordeel van een concilie. Uit bovengenoemde theologen-strijd is het duidelijk, dat men in de algemeene kerk drie eeuwen na den Messias nog niet wist othij God was gelijk aan God of een soort door God afgevaardigd voortbrengsel. De Overwinnende partij noemde, zooals dat overal geschiedt, tot stichting der geloovigen de later overwonnenen „ketters", maar dit doet aan de geschiedenis niet af De meeste volkeren, die met de volksverhuizing van Oost naar West opschoven, heel Zuidwest-Europa, met Spanje en Italië erbij onder den voet liepen en tot in Africa zich handhaafden, namelijk de Gothen, de Sueven, de Wandalen, de Longobaren en de Bourgondieërs waren Ariaan. Zoo was het christendom er bij hen ingegaan en niet anders. 13 April 1660. Auto-da-fé te Sevilla. Daar verschenen 100 veroordeelden onder wie 2 bigamen (= met twee vrouwen), 3 toovenaars, 1 valsche commissaris van het H. Ambt, en V* Joden Van de Joden werden er 3 als ontboetvaardig levend verbrand, 4 verkregen de gunst eerst gewurgd en daarna verbrand te worden, omdat zij berouw toonden! 33 in beeld verbrand, die of wel ontsnapt of wel in de kelders der inquisitie reeds waren gestorven, zooals dat zoo dikwijls gebeurde. Men gaf aan 46 de „verzoening". Zeven deden hunne afzwering. tOê 107 S d£3 het beeld opbrengen van een „verzoende", die al dood was gegaan De „verzoening", die iemand van den brandstapel redde, verloste niet van straffen, die meestal le" 2ïtH\ gfva"éenisstraf waren met zwaré boetXningen onder controle der inquisiteurs, schande en armoede over de" bdenl (beh'aIr Wannler zii hun ouders hadden verraden) triomf te afzwerm^Tbaat.te .niet veel. Dat was slechts een triomf te meer voor de Inquisitie. Dat alles had plaats op gezag van den paus, die toen Alexander VII (1655-1667) heette Terwijl men zoo zijn dierbare kudde in Spanje behandelde w2?ï efCr a"e telo™ê™ « Frankrijk'druk^bïzïg dé Jansenisten te vervolgen, zoodat velen hunner naar Holland vloden zooda in Warmond een naar hunner vSfïïÏÏÏÏ nog begraven hggen. Maar noch de minister Mazarin, hoewel IwIKtv1'11^ de '°nge roi-soIeil (=zonne.konig) S dewijk XIV, noch het temperament van het fransche volk lieten hem toe, zoo huis te houden benoorden de Pyreneën als hij het zuidelijk daarvan kon doen. ' 14 April 754. Het was paschen dat jaar. Koning Pepijn der Franken vierde dit feest te Quercy-sur-Oise (Carisiac) met Z gast paus Stephanus II, die naar Frankrijk gekomen was, om zijn hulp in te roepen tegen Astolf, koning der LongXardeT waarmee hij een daad stelde, die de souvereine rechten van een* ÏSÏf^ "egeerde" Hu was daardoor opstandeling en roofde tetfen d. TT" t^A™^ °at de keizer °°genbliidcelijk niet tegen de Longobarden, die meester in Italië waren, was ootfe- pausSen;chter T, ^ * ^ dic ^egenhem" a??e paus echter het middelpunt van verscheidene vragen Een priester had met wijn inplaats van met water gedoopt. Stephanus zeide, dat als hij water had kunnen krijgen, h^nu boete moest doen, maar als het niet voorhanden was,8 zijn wijndoopsel n^eM* W^r*ï W°irde«ü fn0rn' Daai!mede verklaarde hi, geldig hoewel ongeoorloofd het doopsel met wijn; hetgeen ?£»\\t\ & met de tegenwoordige leer van de Kerk Dit e^te*T.met al een' 0m maar bij het doopsel te blijSa? Wr! NlC°lafS M858-867) in zi>« Antwoorden op de Bulgaarsche Vlagen, dat het doopsel „in naam van Christusvan £" " ? leerj W&arVa" niemand °P "^«e jt^A ■ A Z1,n ma| af£1,ken' dat alleen het doopsel, toetfe- gïïL* des Vadcrs en des Zoons en des » A,\5aAPi- 4S?' W** van keizer Valentianianus III, vaststellend, dat een bisschop niet het recht heeft als rechter te zitten, zelfs v nLn°Ve g^elijken, tenrii die geestelijken dat zelf |oed £e" krachten? een onderlinge overeenkomst. Deze wet ^dsILr?irnneTf ^t de bisschoppen en de priesters slechts SJSïï** gelegenheden mogen berechten; dat zij geen wetteh,ke rechtbanken bezetten; dat zij verplicht zijn te verschijnen voor de gewone rechters, voor burgerlijke en crimi- 108 neele zaken, overeenkomstig de bepalingen van het keizerpaar Arcadius en Honorius. Onder Leo den Groote werd zr, in Rome afgekondigd. Deze paus, zoo jaloersch, toen het ging om de voorrechten van het Constantinopolitaansche Patoarchaat op let Concilie van Chalcedon (zie 11 Aprilssf*hM*%%™?t niet tegen en wraakte geenszins, zelfs met voor zichzelf, het voorrecht om priesterzaken van priesters te berecn 2? zinder dier toestemming. Zijn voorgangers vanaf Anastasius I (398-402) hadden ook niet geprotesteerd tegen de bepalingen van Arcadius en Honorius. Er ligt een heele afstand tusschen deze heeren en de pausen, die van de 9e eeuw beween dat de waereld" in alles aan dè Kerk" onderworpen is en de Kerk aan henzèlf en als gevolg daarvan noch koningen, noch keiïers eenige rechtsbevoegdheid over de geestelijken toekenden, hetgeen lijn hoogtepunt vindt in het Motu-Proprio ) van Pius X (9 October 1911), waardoor nog eens werd ingescherpt „de groote ban" „door het feit-zelf wordt geslagen, een ieder, die, zonder permissie van den betrokken bisschop een geestelijke (hoog of laag man of vrouw) voor de wTrSjke rechtbank brengt (zoowel den OH cier van Justitie Ik d€T aanklagers en de politiebeambten , als getuige daarbij optreedrenz f Toewel de? geestelijken zelf heel rustig van de wereldsche rechtbanken gebruik maken, wanneer hun belang het medebrengt, die te gebruiken om iemand te vervolgen. 16 Aprü 577. Keuze van Pelagius II, die den 8 Februari 590 aan de pest zou sterven, na ijdele pogingen te hebben aangewend, om den band van gemeenschap te herstellen met de bisschoppen, die zich van den zetel van Rome hadden terugge^ Sken om de aangelegenheid der „Drie Kapittelen (zie 2 Uaarï) in 553 - Keizer Justiniamis bad. niet eerbiedend de SSlen vaf de Algemeene Kerkvergadering van Chalcedon (451), van een twijfelachtig algemeen concilie, dat hij te Lonstantinopel verzamelde, de veroordeeling Van het in de „Drie Kapittelen" vervatte geëischt, hetgeen alleen ^ *^*f zijn persoonlijke aanhang. Om de bisschop van Rome, Vigilius, die terecht zich verzette, murw te maken hield hij hem zeven jaar in Constantinopel gevangen en plaagde hem zeer. 1 enslotte gaf Vigilius toe, hetgeen een groote ergenis verwekte want het concilie van Chalcedon, eenmaal gehouden, Was meer dan de keizer, en hij liet daardoor de groote menigte bisschoppen in den steek, die den keizer braveerden. Onderweg naar Rome stierf hij, vermoedelijk aan den pausengnep, dien Enerzijds zi n voorganger had bezorgd. De andere bisschopoen zegden tevens de kerkeli ke gemeenschap met Rome op. PeïagTus I, Vigilius" opvolger,(zie 2 Maart) vond het veiliger en geschreven. 109 profijtelijker op des keizers zijde te blijven, want deze liet niet met zich spelen en kon vanzelf zijn dankbaarheid betoonen, op een öf andere wijze. Zoo maakte hij voor den zetel van Rome dezen toestand tot een blijvende en zijn opvolgers Jan III en Benedictus I bestendigden hem ook halsstarrig, leugenachtig en tot vervolging van hen, die het met Chalcedon hielden, gezind. Toen dan Pelagius II aankwam, een kwart eeuw na de vergadering van Constantinopel, hielden zich nog van Rome gescheiden: Africa, Gallië, Ierland en heel het Noorden van het huidige Italië, dat, het bisdom Milaan vormend, niet als de rest van Italië onder de rechtsbevoegdheid van den bisschop van Rome viel. Het duurde een eeuw, voordat zij allen Rome weer in hunne gemeenschap hadden opgenomen, hetgeen na verloop van tijd gebeurde, toen hetgeen Vigilius had ondernomen gaandeweg uit het geheugen ging, de zaken waarover het liep hun scherpte hadden verloren en tenslotte alleen de geschiedenisschrijvers van den paus met de narigheid overblijven, om deze rare handelwijze van hunne patroons goed te praten. Bij welk procédé o.a. behoort, dat het concilie van Constantinopel voor het vijfde algemeene moet worden gehouden, ofschoon een menigte bisschoppen er niet voor te vinden waren ter behandeling van Justinianus' eigenaardige agenda te verschijnen, zelfs al waren zij in de Stad Constantinopel aanwezig. De tijdgenooten hebben het ook nooit voor een algemeene vergadering gehouden. 17 April 161. Het „Pausenboek", het Romeinsche Brevier en in den regel óók de seminarie „professoren", die in Nederland, krachtens het Concordaat met Willem I, den titel van professor mogen hebben en duizend gulden per jaar uit de staatskas), noemen dit den dag, waarop de „heilige" „paus" Anicetus „gemarteld" is. Maar vooreerst is het een rare gewoonte iemand „paus" te noemen, die een eeuw of vijf-zes leefde vóór den tijd, dat de bisschoppen van Rome ten slotte het woord „papa" tot hun bizonderen titel hadden gemaakt. Wat dan den titel van „heilige" betreft, waarmede alle zoogenaamde pausen van de eerste vijf eeuwen zoo kwistig worden betiteld, hij is slechts een der duizend kunstmiddeltjes door het pausdom uitgevonden, om de geloovigen respect en bewondering voor zich in te boezemen. Nu was Anicetus dan martelaar? Neen! Neen, want Irenaeus, bisschop van Lyon, die vanaf 177 in Rome was, heeft ons een lijst van de voorgangers van Eleutherus, toen bisschop van die stad, nagelaten. Op die lijst komt Anicetus wel voor, maar alleen Télesphorus wordt er als martelaar onder degenen, die hij opsomt, genoemd. Met den titel van martelaar was het pausdom nog royaler dan met dien van heilige. De geschiedschrijvers van het pausdom doen dat op den huidigen dag nog na en zoo begint in 1924 Nolet zijn boek met een van bloed druipend hoofdstuk van 26 bladzijden over „de vervolgingen"; alsof de meeste „martelaargeschiedenissen" niet reeds als 'n soort hel- 110 denromans zijn erkend geworden en alsof de meeste „vervolgingen" niet waren bloedige conflicten tuschen Jezus- en Mithras-dienaars. Dat Jezus Mithras, die reeds anno 63 vóór Christus in Rome was, overwonnen heeft en het Mithras-geloof tegen het jaar 400 door den christelijken staatsgodsdienst met wortel en tak is uitgeroeid, daarover zwijgt Nolet. Het woord „Mithras" komt in z'n heele boek niet voor! De onderwijzers, die opgeleid moeten worden voor het „Godsdienstdiploma B", mogen niet weten, waar een menigte dingen in hun kerk vandaan is gekomen en vooral niet beseffen, dal het perzische naast het judeesche de voornaamste bouwstoffen waren der H. Kerk. Al is het voor die onderwijzers niet wetenschappelijker het oude liedje van „het bloed der martelaren" te hooren; het is toch opwekkender! — Wat verder de persoon van Anicetus aangaat, hij heeft inderdaad bestaan maar op sommige lijsten staat hij vóór, op andere achter Pius I. Hij schijnt ook wel den titel van „episcopos" waarvan „bisschop" is afgeleid, maar dat „opzichter", „inspecteur" beteekent) te hebben gedragen. Maar ër zijn talrijke aanduidingen, die het besluit rechtvaardigen, dat tot in de 4e eeuw in Rome een kerkelijke senaat heeft bestaan van zulke „episcopoi", waaruit eerst tegen het einde van de 2e eeuw een hoofd voor de kerk van Rome begint op te komen, die dan zelf episcopos dier kerk werd. (zie 10 Januari). Was Anicetus nu dit hoofd, of slechts senaatslid? Dat is niet met zekerheid vast te stellen, maar voor het eerste pleit een „reis van Polycarpus van Smyrna naar Rome, om Anicetus te consulteeren over de viering van het paaschfeest. De roomsche geschiedschrijvers weten met verdraaiing der voorgestelde feiten een „bewijs" ten gunste van het „opperleergezag" van den paus eruit te halen. Jammer echter voor hen, dat het jaar 155 allerzekerst vaststaat voor den dood van Polycarpus en dat Anicetus, als hij ooit bisschop van de romeinsche kerk is geweest, dit eerst in 157 geworden is; of, om een ieder tevreden te stellen, in 156 of 157, zooals Doctor Heinrich Brück voor de seminaristen van het bisdom Mainz (Leerboek der Kerkgeschiedenis, 1893) heeft vastgesteld. Willen de heeren niet beweren, dat iemand na zijn dood nog reizen kan, dan dienen zij dus dit „bewijs" te laten varen en de „reis* daarbij! Nolet (blz. 18) weet er echter wat beters op: hij spaart de „reis" ten gunste van het pausdom („154") en offert er den heelen Anicetus aan op, door hem in zijn werk van 580 blz. eenvoudig niet te noemen! Overigens ziet ook de duitscher Joseph, Kardinaal Hergenröther, Anicetus niet voor martelaar aan (Handb. der Algem. Kerkgeschiedenis dl I blz. 196) hij wacht zich echter wel erbij te zeggen, dat hieruit weer de onbetrouwbaarheid blijkt van het Pausenboek (zie 11 Februari) en van het Brevier, waaruit de priesters dagelijks lezen en veel vertelsels opdiepen, om de geloovigen bezig te houden. De geestelijke „geschiedschrijvers laten de hunnen hulpeloos in een doolhof rondtasten. 111 18 April 1328. Keuze te Rome van paus Nicolaas V, dien Ludwig V van Beieren tegenover paus Jan XXII stelde, den tweeden paus van Rome, die te Avignon in Frankrijk zetelde, omdat hJT^Ï*1 "! ?°me meer konden «"houden wegens de naam S? * 1 dUS te*eiH>aus en zijn echten naam was Rainallucci. Na eerst getrouwd te zijn geweest, was hij onder den schuilnaam van Petrus van Corbière pater-franciscaan geworden. De kerkscheuring, die hij door zijn optreden als tegen-paus gedurende twee jaar onderhield was een der vruchtÜLfcltt Da"se!"ke aanmatiging: over de tronen te kunnen beschikken. Ludwig had zim concurrent den aartshertog Frederik van Oostenrijk ertoe gebracht van den keizerskroon af te zien, maar toen eischte van hem Jan XXII, zelf afstand er van te-doen De paus deed hem in de ban, en deed stappen om de keizerskroon op het hoofd te zetten van Karei IV, koning van £M$n ^far iaWchen Stoel, en Leo zuiverde zich door een eed, hetgeen Ka•el bij zoo'n raar proces zonder twijfel noodig oordeelde. — In 5 55 had Pelagius I, beschuldigd van moord op zijn voorganger 118 Vigilius een dergelijken eed afgelegd. Niettemin was Pelagius een misdadiger en Vigilius 'n anderè. Hoe moeten wij dan wel achter de waarheid komen bij Leo III? Als de Romeinen hem van misdaden beschuldigden, dan moesten die zeer zeker ouder zijn dan de aanslag op hem in April 799. Is het dan eigenlijk wel zonder meer van Anastasius aan te nemen, dat kiezers, die een dergelijke meening hadden of moesten hebben gehad over Leo, hem geestdriftig en met eenheid van stemmen op het einde van 795 gekozen hebben? Een nieuwe samenzwering tegen Leo III werd door hem in 815 in het bloed der samenzweerders gesmoord. Hij stelde er zoovelen terecht, dat hij zich daaromtrent ter verantwoording geroepen zag, door zijn souverein, keizer Lodewijk, opvolger van Karei, die daardoor uiterst getroffen was. Maar nevens deze barbaarschheid, zouden wij eigenlijk nog een appeltje met hem te schillen hebben omtrent de kroning tot keizer van Karei den Groote, die bij verrassing en met het oog op zijn eigen belang is geschied, en door aanwending van het valsche document, dat de „Schenking Van Constantijn" heet wel de grootste zwendelarij is geweest, die, met goed succes bekroond, door de geschiedenis kan worden vermeld. Hierover echter later. Met dit alles voor oogen, is het aan te nemen, dat zijn vijanden gronden hadden, om tegen hem te zijn. Bovendien wordt hij in den brief van Alcium beschuldigd van overspel en meineed. Brief no. 127 leert ons, dat Arn, aartsbisschop van Salzburg, zich hevig beklaagde over de zeden van den „Apostolische". Maar de kroning van Karei had zulke voordeelige gevolgen voor de uitbreiding van de macht en de rijkdommen van het pausdom, dat de opvolgers van Leo III hem daarvoor hebben beloond, door hen Heilig te verklaren. Hij is niet de eenige beul, die dezen titel om gelijkwaardige redenen heeft ontvangen, 26 April 432. Keuze van Sixtus III. Deze bisschop van Rome, die acht jaar aanbleef, is de tweede, die van zichzelf in het meervoud sprak, („wij") terwijl hij de andere bisschoppen, zelfs de patriarchen „gij" bleef noemen. Deze nieuwigheid, die toen nog jong was, is een der aanduidingen, waaruit men zien kan, met welk een snelheid zich omhoog werkten de opvolgers van hen, die zoo langen tijd in het verdere episcopaat niets anders hadden gezien, dan „broeders" en „mede-bisschoppen . De leerstellige (= dogmatische) twisten die het Oosten verscheurde maakten den steun van den zetel van Rome voor een of andere partij te kostbaarder, naarmate aan de zijde van Rome het heele Westen stond. Noch St. Cyrillus van Alexandrië, noch St. Augustinus, noch eenige andere bisschop van dezen tijd, die over inzicht beschikte, kon zich de wijzigingen van den toestand, waarvan hij getuige was, ontveinzen; maar zij hadden er alle belang bij een oogje dicht te doen. Als hun collega van Rome ze maar een handje hielp in den strijd tegen de Nesto- 119 nanen ) en de Pelagianen**) dan wilden zij niet muggenzifterig zijn aangaande den graad van gewichtigheid, dien hij zichzelf toedacht. Zeer onafhankelijk op hun eigen gebieden en volkomen vrij, om hunne kerkgemeenschap te geven of te weigeren naar eigen goeddunken, waren zij nauwelijks in staat te zien dat Sixtus, die er zelf ook geen vaag idee van had, hen heel langzaam naar die verschrikkelijke onbeperkte machtsontplooiing voerde onder welke de titel van aartsbisschop (= metropohtaan == bezetter van een moeder-stad = metropool, een stad waar een moeder-kerk was, welker kinderen bisdommen waren) maar een ïjdel woord zou zijn, en de bisschoppen, inplaats van door hun eigen volk te worden gekozen en door hun eigen aartsbisschop en hun collega's te worden geïnstalleerd, niets anders zouden wezen dan de creaturen van den paus, meestal vreemdelingen m de kerken die zij, als pauselijke agenten, te besturen krijgen. 27 ty™ 1605', D,ood van Leo XI na 27 daéen pontificaat. Clémens VIII, overleden 3 Maart daarvóór, had hem als opvolger voorspeld. Vijftien jaar vroeger had Urbanus VII, wien Sixtus i Z/f °Pvoléer had voorspeld, maar 12 dagen zijn keuze overleefd. Onder de oorzaken, die de lucht in hunne omgeving voor zekere pausen zou spoedig ongezond hebben gemaakt, vindt men dikwijls hünne neiging om te veel in het voetspoor van hun onmiddellijken voorganger te treden. Er zijn altijd lui genoeg, die er belang bij hebben, de stroom van gunsten en rijkdommen nu een andere richting te zien nemen. En als wanneer zij aan God om een nieuwen paus vragen, zij het spreekwoord daarbij indachtig zijn: „Help jezelf en de hemel zal je helpen dan kan men tot zijn verbazing ervaren hoe vlot in den regel hunne gebeden verhoord worden. Na Urbanus VII, had Uregonus XIV tien maanden en Innocentius IX twee maanden geregeerd, zoodat pas 16 maanden na Sixtus V reeds zijn derde opvolger gestorven was. Het is tegenwoordig heel wat minder gevaarlijk „Opvolger van Sint Pieter" te zijn. Maar al gingen de pausen ook als schimmen aan diens zetel voorbij, de Inquisitie zette haar vroom werk ononderbroken op hun gezag voort, *) Nerforhw, patriarch van Constantinopel (428-431) wilde wel zeggen: „Mana fa de moeder van Christus" maar niet: „Maria is de moeder van God , ofschoon hi, niet loochende, dat Christus God was. Hij werd op de kerkvergadering van Ephese 431) daarom tóch als „ketter" veroordeeld en nul V hA lmf?hAP n 440- M«r met hem verloor de Kerk een ont!aggehjk gebied in het Oosten, dat door „Nestorianen" bewoond was en waartoe w!;rtfn°0R Ahesal^JOorf-AMoa), dat tot op heden Nestoriaan is, en waarvan Rome en het Westen gedurende de heele middeeneeuwen niet eens wist, dat het bestond. Het is ontdekt door de Portugeezen, nadat de zen de Kaap waren omgevaren (1498). *) Pelagianen, naar Pelagius, engelschen monnik (begin 5e eeuw), geloofden T T. rt^\,V0O&* R°me En*eland ™n zi>» Propaganda voorzag, was dit land al door Christenen uit het Oosten bewerkt. De aldaar levende Christenen, die door de roomsche zendelingen werden ontdekt, waren „pelagiaan . ' 120 r> t - rjQTu:Qt A' Alcébado, 16c inquisiteur-generaal, den WïKs dei Clemens VIII betrekking beves- fJ ^ L Soanie in 5 jaar 400 menschen in persoon en 116 i^M llS^^2^yi€rden op andere wijze gestraft Te RomeTelfshfdmen een vuurtje onder Giordano Bruno gestookt, (zie 17 Februari 1600). 28 April 1045. Omruiling van Benedictus IX door Gregorius VT D^auseliike Stoel, ondanks de smetten, die er reeds aan kUXwas in 1033 toch nog ^^^«CïiC S^aderdelraaf van Tusculum.wel dat cadeautje zo,, w.1leXezorgen. Daar hij den prijs ervoor neerlegde, werd de ,on- Kftras Sr» ïssiXi-r ^ ^ « L3e «^oïïiTfa. Rome vin zijn luchtige sprongen te zelts Demina gew j Romeinen ZOoals hu het klaar lZ\f^Lhtllst?nl tïbrenTen, daarvoor was minstens noodig! dat hij'de kiïderen geweldadig bij hun ouders schaakte en de vrouwen bij hunne echtgenooten. Zijn latere opvolger S?*t,,s V (zie 24 April) zou hem daarvoor minstens hebben lafen hangel De Romeinen joegen hem alleen maar weg Deze narigheid overkwam hem, ondanks het vertrouwen en het gera? dat zijn vader genoot, voor den eersten keer m 1038, toen hii zoowa 17 jaar was. Hetzelfde jaar op zijn troon hersteld door" Eer Koenraad, liet hij zich wéér wegjagen omstreeks herbegin van 1044. Toen koos men zelf, om hem te vervangen, de bisfehop van Sabina, die den naam van Sylvester I aannam- maaï na drie maanden slaagde de graaf van Tusculum er L zijn bengel van 'n zoon weer op den troon te JnjgemHi, zal W toen eerst wel eens goed de les gelezen hebben; maar dat gaTniet veel. De ongelukkige zette zijn gemeene en misdadrge levïn voort Toch voelde hij zich daarna zoo geslagen doordal men algemeen was gaan doenalsof hi, nijTbestond, da^ hu in 1045 op omstreeks 24-jarigen leeftijd besloot, van den Stoeï van Petrus afstand te doen tegen een v" ^ nonden Toen koos men Jan Gratianus, priester te Rome, die Th GregS VI noemde. Hij was een goed mensc. maar zijn middelmatige talenten maakten hem $ P^^XuSs-ï* houdbaar. Gedurende zijn kort pontificaat (28April l«w>-w December 1046), was er, buiten Benedictus IX, en Sylvester III Se voortging den titel van paus te dragen «og een vierde Jan XX wLn Sylvester het pausschap had verkocht en dien hij had 121 ingewijd Allen, met z'n vieren, werden ze afgezet door de kerkvergadering van Sutri, maar Benedictus IX zag desondanks nog kans, om in November 1047 nogmaals den Stoel van Petrus ?e bestijgen en nog 8 maanden aan te blijven. Daarna nam hu ein dehjk geheel vrijwillig ontslag en trok zich, naaT men zeg , om bS J%«' 2 hrCt klooster van Grotta-Ferrata terug, waï hi, vroegtijdig stierf omstreeks 1054. - Een rare geschfcdenï BnnfrSe^^ Benedictus IX geloofde bli^baanog' Bonifacius VIII geloofde niet eens meer aan de onsterfelijkheid IXzeo-f'iJ21!,27 M^Ve^enige' dat Nolet over Benedictus (Wz 208) '6Ug gC Benedictus' *« een s!^ht mensch was". 29 April 1670. Keuze van Kardinaal Altiéri, die den naam van ?hmC-n^Vanneemt' De heiH*e Stoel st°nd al vier maSideï en twintig dagen open en daar de kardinalen het niet eeïs kon haddr'nrir^111 een der candidaten, op wien zij het oog hadden, besloten au, een paus-ter-afwachting te kiezen, zooals £cr£ .^e™ale.\hfbben gezien. De nieuw-gekozene was tachtig ,aar en ziekelijk. Niettemin liet hij hen, die hem hadden laten kiezen in de hoop spoedig zijn opvoger teTiiMMi worden, nog zes jaar hunkeren. De eigenaardige trek van^zSn pontificaat was zijn sympathie voor Span je tegenover Fr ank n,k. Maar Frankrijk was het tijdperk van Descartes*) en Male- edekt 6 1 mgCgaail en- b6leefde de «eweldige 0^00^^ edejste menschen-strevingen onder den zonnekoning Lodewhk XIV. Spanje daarentegen was achteruit gegaan. Dank zij die dwaze en wreede politiek, die, om de godsdienstige eenheid ten koste van alles te bewaren, de vlucht van het vLtandI onder" drukte door schrikbewind en spionnage, was daar geen gild -/TiP" 6?igeen vloot' de bevolking besfond nog slechts uit 6 millioen zielen. De Inquisitie, voornaamste instrument van zulk een bestuur, werd er meer dan ooit door het pausdom m stand gehouden, dat het maar steeds betreurde da het met overal zoo daarmee werken kon als ki Spïïfcoï Van5emenS,X en .°P diens ^ezaö -werkte" er Sarmentio de Valladares, als inquisiteur-generaal, door den voorgaarden StbanTerDe^^11 2j>, Se*tember b-estigd, met zijnen rechtbanken. Deze maakten te zamen toen 256 slachtoffers oer jaar, waarvan 46 in persoon en 16 in beeld verbrand werden 30 April 914. Keuze van paus Jan X. In Rome was toen de toskaansche partij de baas, welker ware leiders in het begin teTs iSariorerfr Jhe°i°ra ^ éél# haar twe« ^ heerscKïïiJ .^^eodora(de a?d«j-e)- Deze drie dames, mooi, neerschzuchtig en losbandig, deinsden voor niet één misdaad 122 terug en vervulden de stad met hun schandalen, waarvan het meest ergerlijke was, de manier, waarop zij over den Heiligen Stoel van Sint Pieter beschikten. Mariosia was de mairesse van paus Sergius (905—911) geweest, van wien zij een zoon had, dien zij op zijn beurt paus maakte, toen hij 21 jaar was en die Jan XI heette (931—936). Toen rfa Sergius III Anastasius 111 en Landon eventjes op den pauselijken troon waren geweest, deed de andere Theodora een harer liefjes daarop plaats nemen Hij was een geestelijke uit Ravenna, wiens schoonheid haar betooverd had. Eerst had zij hem al tot bisschop van Bologna laten benoemen en daarna aartsbisschop van Ravenna, toen Landon's dood haar gelegenheid bood hem dichtbij haar te halen, door hem paus te laten maken. Maar de famihe, die hem groot had gemaakt, was ook zijn ondergang. Den 2 Juli 928 zetten Guido, markies van Toscane en Mariosia, de oude maitresse van Sergius, die hij getrouwd had, hem gevangen en lieten hem daar verstikken. Al deze feiten zijn vastgesteld door Luitprand, bisschop van Cremona in Noord-Italië, een geschiedschnjvertijdgenoot, die gelegenheid had goed ingelicht te zijn. De geschiedenis, zooals die op de seminaries wordt geleerd, probeert zijn getuigenis te wraken. Zij stelt tegenover hem een anderen tijdgenoot, Flodoard, kanunnik van Reims in Noprd-Franknjk; maar dat is een dier onaardige kunstgrepen, die de verdedigers van het pausdom steeds te baat nemen (zie 28 Maart), flodoard spreekt Luitprand in niets tegen. Zelfs vult hij hein aan op rekening van Jan X, waarvan hij verhaalt - hetgeen Nolet verzwijgt, denkend: „Als ik het niet vertel, komen ze er toch niet achter" - dat hij de keuze tot aartebisschop, van Reims van den vijfjarigen knaap Hugo, 5en zoon van Hébert, graat van Vermandois, bevestigde (926), ondanks de shnksche middelen door diens vader aangewend, om aldus voor zijn ">ontje te zorgen en ondertusschen zelf de administratie van de bezittingen van het aartsbisdom op zich te nemen. Flodoard geeft een uiteenzetting van de openbare gevolgen - er zijn ook nog andere erbij te denken! - van dit geval: Hébert en zijn vrouw geïnstalleerd in het aartsbisschoppelijk paleis, genietend van de aardsche goederen, die het aartebisdom opbracht; Reims belegerd om ze weg te jagen en vervolgens een andere keuze, die gevolgd werd door troebelen en concurrentie-stnjd tot in 962. (zie 15 Januari). Als Jan verlokt is geweest door de aanminnigheid van de schoone Theodora en het goed vond, dat zij hem tot paus heeft laten maken, dan kan ie der gevoelig mensch daarvoor nog wel een oogje dicht doen. Maar doch slecht verdedigde nederzettingen of zelfs m de grensgebieden van bestaande staten. - Zij hebben overoude overgeleverde gebruiken (mores), die voor hen de zedelijkheid (moraal]\ zm en uit de eigenschappen van het nomadenleven zijn geboren. fcr moet kort en snel recht zijn, dus: oog om oog, tand om tand Wie aldus te veel is kan gedood worden, Ze jagen hem weg met steenworpen, hetwelk zijn hoogtepunt vindt in de steemgutf ten dood - Als zij iets aan de goden offeren, dan is; dat vanhun vee, dat zij ter eere der goden slachten onder eenj plechtidheid of ze verbranden ervan, om t nog meeraan den god te schenken. Zelfs al zouden wij niet weten dat de Joden nog'jrr» kort voor Chr. nomaden waren, dan zouden wi, dat uit hunne heilige boeken kunnen besluiten. Die druipen van bloederige nomaden-moraal en -godsdienst. - Waar goden ters en zoo hadden de nomaden de hunne. De priesterkunst werd van vader op zoon overgeleverd en zoo was deze of gene Ttam een priesterstam. (Levi) Parochies (gemeenten) waren^er niet bij zulk rondtrekkend volk. Nu en dan voegde zich zoo een priester bij een stam, die er gebruik van^wilde maken Hu was vóór alles een medicijn-man en een regenbidder (tegenwoordig noemen we ze algemeen sjamanen V deed' °°k aa? geheime kunsten en waarzeggerij Maar daar de nomaden bi bronnen kampeerden, hoewel slechts in het voorbijgaan, ont l£h£ • V dlC br<ï1,nen vaste heiligdommen met lui, die zich daar m n soort klooster hadden afgezonderd. Deze leid den een beschouwend leven en lieten zich ook door de nomaden onderhouden. In den bijbel spelen de bronnen een groote roI en als men daarvan „profetenscholen" leest moet men aan zulke kloosters denken. Daaruit kwamen meUeS de bite joodsche godsdienst-philosophen, die huizenhoog boven de aï deren van hun stamgenooten uitstaken. Overigens worden door airwoSsteX3 ^ bCrg6fn afg8lcgen °f bizondre Seren als woonstede van een of anderen god, religieus vereerd Ook daar vindt men dan kloosters. - WA de nóSen weinig ontwikkeld zijn buiten hun vak, stonden hunne goden S b godl i°Cug°d,WauS mefr een »°»aden-patroon? dan een Êwfi kuIt"reele beteekenis van het woord. Hij kende hun 5! 'J66'?6 en VOOraI streed met hen mee. Daarom toen tJ a gCZf*en ,Waren g^orden, werd ook hij meer gefat lllriVl '*T te? S,lotte ten onder te i" -God", welke wit fn d?dW? 6n4le eBUWfn VÓOr Chr- gemeen verend w£ ?J g'? vTer£e Wfreld" ~ Vormendienst, waardoor het Ie ven eigenlijk één langgerekte toovenari is, en conservatisme, dat de gebruiken der „vaderen ' n e re hield was de grondslag van het „hoogere leven" der nomaden Het jodendom ,s daardoor bekend _ Het spreekt vanzeff dat er zoo goed als geen nomaden-Wt s? en hedemaal geen nomaden-wetenschap, zoodat de vermelding van nomaden bêeftmH^ .gescklfedkundige beteekenis dan kultureeb waarde nfrf a S echter, 'ammer' dat er na verhouding veel te wei mg aandacht aan die volken van trekkers wordt besteed Oo bcden fenxzoo,nog millioenen menschen, bizonder7nArabië LT'iJhlbCt' M°ng0lië< Siberië' ja zelfs in SSigarie bestit deze levensvorm nog; en vergeten we niet, de ons bekende Zi relHt ri,a,S,Stam Z[A ZC,fs kunnen handhaven in een wevensWt AfdeeeL°ngllSChikVf voor h"nne oorspronkelijk levenswijs. Al deze volken echter ondersteunen met hun dehmi ken nog op heden, hetgeen in deze enkele regel? is gezegd Steden. stand lang vóór Chr ranS,erS hunne hoofd- en P"esterslad noemde; be. meReri:gÏÏarischVanaf ^ vMr ?* &* Stichtil* *™ ^mnlus is mi» 0f -j^taa/ ch- mé 127 128 den Groote tot residentiestad der romeinsche keizers is gemaakt. Toen na ziin dood het rijk onder zijn twee zoons, Constans enConstantius, werd verdeeld was Rome de hoofdstad van het Westersche Rijk, Constantinopel van het Oostersche. PaSii Moskau, daaromtrent dateeren de eerste berichten eerst uit de 12e eeuw. Leningrad, in 1703 door czaar Peter den Groote gesticht en aan zijn naamheilige St. Pieter toegewijd als St. Petersbnrg; bij het uitbreken van den oorlog in 1914 tot Petrograd (grad = stad) omgedoopt, om na Lenïns dood (21 Januari 1924) wederom van naam te veranderen. Kiefi, oudste belangrijke stad van Rusland, ver ten Zuiden van Moskau. Daar was het oudste episcopaat, anno ± 1000 en omstreeks denzelfden tijd hadden hoUandsche kooplieden reeds aldaar hun eigen handelswijTc. IKijn- AFWICA^ Carthago, wellicht in 814 vóór Chr. gesticht vanuit Tyrus, (pa. lestijnsche kust), de hoofdstad van Phenicië, door prinses Dido. Anderen vermeenen, dat het reeds omstreeks de He-13e eeuw vóór Chr. bestond. Het heette in het phenicisch Karthada (= Nieuwstad] en is uitermate gunstig gelegen in het Middellandsche Zee-kultuurgebied. Memphis, hoofdstad van het oude Egypte (Nijl.kultuur)waarschijnlijk gesticht door den eersten koning van het eerste koningshuis 1= *^"UeJ; Menes bijna 4500 vóór Chr. Het moderne Caïro ligt vlak ertegenover op d^n recbtér Nijl-oever, Noordelijk ervan bouwde Alexander de Groote van Macedonië in 331 vóór Chr. Alenandrië, aan de zee. (Middellandsche Zm- AZIE^jerasalem, latere stad der Judeërs; hebreeuwsch Jerosjaléjiem. Wij kennen reeds in de 15e eeuw vóór Chr. een kon ng te Oeroe.»hmmoe; de Egyptenaren veroverden het kort daarna en ste den er een protectoraa (iybeschermde heerschappij) in. David, het hoofd v« j^de .egdtaje stammen die het land ten Zuiden ervan omstreeks 1000 vóór Chr. bezaten, veroverde het en kon van het zuiderland (Juda) vereen gd met het noorderian1 dat al reeds in het bezit was varl andere semieten-stammen fis raë Wen rijkje Stichten ter grootte van Nederland. Oeroesahmmoe ontleende rijn grootste beteekenis aan het feit, dat het op den weg f« han. dels en 'krijgsoperaties ligt van de Nijl.kultuur en de Twee.stroomen- ^ÈXion (Twee.stroomen-kultuur) oer-oude stad f^hl^l}S^ tenl die reeds onder koningin Semiramis schitterde (de „hangende tuinen tan -tmiramis'' een der oude „wereldwonderen" ; maar zelfs Semiramis gaat!^ de verre fe^ndl verloren. De oudste kuituur aan de Twee Stroo- "LZgS^^^*^ i» 30f volt Ch, door den SndU geloof, die niet in Patina maar in Klein-Arie VEEN. VERBETERINGEN IN MAART. „„,nats blz 65 4e regel van onderen, te lezen voor de romeinsche kerk nplaa s b^.fl* dTSLJtaoh. kerk. (Hij was d«r ,.apocri«anus zoo^e s als boodschapper, gezant, bescheid-gever voor ^J^^\^°^ te lezen „paus" inplaats van paus. Groote. 128 129 * Mei 1572. Dood van Pius V. Zijn ware naam Was Michael Ghislieri Uit zeer behoeftige ouders geboren en eerst tot eenig handwerk bestemd, had hij er den voorkeur aan gegeven dominicaan te worden Op ongeveer 15-jarigen leeftijd in deze orde getreden zijnde, doordrong hij zich van haar geest, die de geest der Inquisitie is De haat, die hij tegen de ketters aan den dag legde bezorgde hem eerst de benoeming als inquisiteur in het Milaansche en Lombardije. Hij wekte daar zulk een walging dat hij weg moest. Vervolgens, inquisiteur in het Venetiaansche' maakte hij het zoo bont, dat men hem verbande. Daar deze tegenslagen slechts zijn ijver prikkelden, werd hij bevorderd tot commissaris-generaal der Inquisitie in 1551 en in 1554 tot plaatsvervanger van den algemeenen Inquisiteur. Paulus IV de bekende kettervervolger, benoemde hem kort na zijn pauskeuze tot bisschop van Nepi en Sutri (Toscane); zes maanden daarna benoemde hij hem tot kardinaal en algemeen inquisiteur een ambt dat tot dusver de pausen zichzelf hadden voorbehouden. — Men beleefde de meest dwaze en wreede uitspattingen der Inquisitie. De barbaar, Paulus IV, beval hem, in het vervolg alle menschen, die betrapt werden op het uiten van kettersche leerstellingen, zij het ook voor den eersten keer, eenvoudig te verbranden en hij onderschreef met zijn bul van 21 September 1556 de bepaling van Philips II, die den doodstraf uitsprak over alle verkoopers, koopers of zelfs gewone lezers van verboden boeken. Hij schreef aan alle biechtvaders voor den biechtstoel te gebruiken om de ongelukkigen uit te visschen die onder deze bepaling vielen, ze aan te brengen enz. Deze misbruiken wekten zulk een haat, dat op het bericht Van zijn dood het volk van Rome de nieuwe gevangenis der Inquisitie bestormde en er den brand in stak na alle gevangenen bevrijd te hebben. Het kostte een heele moeite om het klooster der Dominicanen waaruit het volk waarschijnlijk deze heeren niet zou hebben laten vluchten, voor een dergelijken brand te vrijwaren. Het scheelde maar een haar of Ghislieri had daar het einde van zijn loopbaan gevonden. Pius IV (1559—1565) vergat deze waarschuwing niet en hij deed zijn best, ten minste in Rome' o1?- vat Water in den bruischende Inquisitie-wijn te gieten. Ghislieri moest zich wat kalmer gedragen: maar toen hij op zrj'n beurt paus was geworden, als Pius V (7 Januari 1566) wist hij zich schadeloos te stellen. Hij bezwoer'Philips II aan het hertogdom Milaan het voorrecht (zoo staat het er!) der Spaansche Inquisitie te verleenen, waarschijnlijk als aandenken voor het feit, dat Ghislieri als eenvoudig inquisiteur daar zijn loopbaan was begonnen. De koning verwees hem naar den opstand, dien een dergelijke poging van zijn vader, Karei V, jn het koninkrijk Napels had veroorzaakt en naar de noodzakehjkheid, waarin zij hem had gebracht, om zijn onderdanen als konijnen weg te schieten. Pius V drong toch aan, en wel zoo sterk dat hij er werkelijk in slaagde in Lombardije een opstand en een bloedbad nog eens te veroorzaken. Philips moest toen 130 wel voor altijd erkennen, dat het moeilijk was de lui buiten Spanje te doen gewennen aan een stelsel van geheime verkhkkerijen, pijnbanken, processen zonder bekendmaking der getuigen, brandstapels, belooningen aan kinderen, die hunne ouders verraadden, en zoo voort. Pius V, die de Inquisitie volgens Spaansch systeem de volmaakste van alle vond, beproefde ook haar in Venetië in te voeren; zonder twijfel eveneens tot herinnering aan het feit, dat hij eruit was gejaagd, toen hij daar inquisiteur was. Maar de doge (== hertog) stribbelde zóó tegen, dat de uitnemende paus zich daar slechts met de wreedheden, die „aannemelijk" waren, moet tevreden stellen en dat de Inquisitie in Venetië slechts haar intrede kon doen onder een vorm, die een beetje minder barbaarsch was dan in Spanje. Daar echter, waar hij heer en meester was, gunde zich Pius V de volledigste vertroostingen. Toen hij de expeditie tegen Lepanto organiseerde stelde hij op de schepen een Zee-Inquisitie in, met volmacht om de schuldigen gevangen te nemen en in alle havens, waar men het anker zou laten vallen, auto-da-fé s te houden naar het model van Spanje. Dit ongelukkige land gaf er beter dan ooit het voorbeeld van. Onder Pius V en op zijn gezag werd er in Murcia den 8 Juni 1567 een gevierd met 54 veroordeelden, waarvan 6 verbrand; den 7 Juni 1568 in dezelfde stad een van 60, waarvan 25 verbrand; in 1570 een te Logrogno (Oud-Castilië); den 4 Juni 1571 een te Toledo met 36 veroórdeelen, waarvan 2 verbrand in persoon en 3 in beeld. Maar dit zijn slechts de meest bekende, zoowel door getal als door de gewichtigheid der slachtoffers. Spanje bezat nog steeds 16 „rechtbanken" der Inquisitie, waarvan ieder minstens één auto-da-fé per jaar celebreerde, hetgeen al beteekent 96 alleen voor dat land gedurende de 6 jaren dat Pius V paus was. In andere katholieke streken moeten er ook wel wreedheden begaan zijn, waar de geschiedenis over zwijgt, hoewel deze paus evenmin erin geslaagd is om door een schrikbewind de heele menschheid te onderdrukken; maar dat lag zeker niet aan hem. In Nederland zat men volop in de reactie en vierde de beeldstormerij hoogtij! Toch kunnen we nog vermelden een auto-dafé te Palermo in 1569 en in 1570 de oprichting van een rechtbank der Inquisitie in Mexico, door Philips II weliswaar, maar niet zonder ingeving van Pius V, zijn goedkeuring en zijn volmacht aan de inquisiteurs verstrekt. Niet tevreden zoo in de verte door een afvaardiging te werken, vervolgde hij persoonlijk, zelfs buiten de pauselijke staten hen, die het niet met hem eens waren, of die hij daarvan verdacht en hij wist ze op een of andere manier te krijgen. Zoo onder andere kreeg hij van den Senaat van Venetië de uitlevering van Julius Zannetti gedaan. Eens zat de hertog van Florence aan tafel met Petrus Carsenecchi en kreeg toen bezoek van den Meester van het H. Paleis, gezonden door Pius V juist met het doel om dien geleerde man op te eischen, wegens zijn briefwisseling met de Lutherschen. De hertog was laf genoeg, om zijn gast op staanden voet 131 uit te leveren. Pius V liet Zanetti en Carsenecchi te Rome verbranden, alsof het vodden waren. Den geleerde Aonius Paleans trof hetzelfde lot. Hij had beweerd, dat de Inquisitie een dolk was, gericht op de borst der geleerden. Niets was meer waar. Doch de inquisitie was er niet om voor waarheden zorg te hebben, zij was er alleen om de macht der pausen te steunen. Pius V, zoo wreed voor wien niet dacht als hij, en in hem niet een vice-God zag, waschte de voeten der arme-katholieken en kuste hunne zweeren. Zijn opvolgers Clemens X en Clemens XI hebben het hem vergolden, de eerste door hem (1672) „zalig" de tweede door hem (1712) „heilig" te verklaren. Maar Pius V had beter gedaan de katholieke armen'zelf hun voeten te laten wasschen, zijn kussen te bewaren voor iets minder besmettelijks dan zweeren, niemand te verbranden en in alles goed mensch te zijn. God spare ons in ieder geval voor zulke heiligen! 2 Mei 373. Dood op 77-jarigen leeftijd van St. Athanasius, bisschop van Alexandrië. In zijn tijd was de kerk in twee partijen verdeeld, die men nu gewoonlijk de eene katholiek, de andere anaansch noemt. Maar dat is geschiedvervalsing door woorden. Beide partijen noemden zich katholiek en zij, die achter Anus, den woordvoerder, stonden weigerden beslist den naam van Anaan te aanvaarden. Er was slechts een opinieverschil De eene opinie was, dat Jezus van hetzelfde wezen was als God zelf, dus ook echt „god" en de andere hield vol, dat hij niet van hetzelfde wezen was, hoe hoog hij ook mocht zijn. Het waren con-substantialisten en anti-consubstantialisten. (con = mede, substantie = wezen). Athanasius was de werkelijke aanvoerder der eersten. Veroordeeld en afgezet door de anderen, die op het concilie van Tyrus de meerderheid om zich hadden verkregen (335), achtereenvolgens vervolgd door keizer Constantijn en door diens zoon Constantius, Was hij gedwongen bondgenootschap en steun bij zijn collega, Julius I, te Rome te zoeken; den eenigen patriarch die evenals hij consubstantialist rt-J « .jf oneenigheden blijkt, dat de volgers van de „christelijke idealen nog lang niet algemeen vergoddelijkt hadden hem, door wien „God" deze op de wereld had gebracht, zooals dat later mgroeide; beter nog, zij hadden hem wel vergoddelijkt, zooals men vroeger ook andere wezens vergoddelijkte — voor wie nu de „heiligen" in de plaats gekomen zijn — maar hem nog met wezens-gelijk gemaakt aan „den schepper, heer en bestuurder van alle dingen. Hij was eerst, zooals Paulus zeide: middelaar, evenals Mithras. Na de wezenlijke vergoddelijking van Jezus, is Maria in dien rang gestegen. Maar de bisschop van Rome greep met graagte de gelegenheid aan, om zijn gezag sterker te maken en uit te breiden. De „bewijzen"-fabrikanten m dienst van het pausdom maken er natuurlijk iets veel beters van! Doch zij wachten zich wel, erop te wijzen, dat Athanasius voor zijn verdediging zich nooit beriep op eenigen „uitspraak van den bisschop van Rome. Toch had deze zich 132 wel vierkant uitgesproken voor hem en tegen zijn tegenstanders; evenwel had Athanasius daarin nooit een allerhoogst en algemeen raadsbesluit kunnen zien, en Ju nis kende zich toen ook zeker nog niet de opdracht toe dergelijke besluiten te leuren Als Julius sprak van een bizonder recht van bescherming over de Kerk van Alexandrië, waarschijnlijk op grond van een oeweerde stichting door St. Marcus, leerling van Sint Pieten dan nam Athanasius zich wel in acht, hieraan zijn opvatting te verbinden en ofschoon hij de hulp van zijn collega te Rome hard noodig had, hield hij er toch altijd een beetje van, te doen uitkomen, dat hij de rechtvaardiging van zijn persoon slechts op uitspraken van kerkvergaderingen bouwde. 3 Mei 1546. Auto-da-fé te Cordova, tijdens hetwelk Magdalena van het Kruis de schande onderging publiek te worden tentoongesteld, ontdaan van haar kloostersluier, strop om de hals, prop in den mond en een brandende kaars m de hand, om daarna te worden veroordeeld boete te gaan doen in een k ooster van haar orde. Zij was.een Franciscanesse, driemaal tot abdis herkozen, die de algemeene vereering op zich had weten te richten. Zij had geestverrukkingen en geestvervoeringen. Li) profeteerde. Men sprak haar lof uit op den preekstoel en haar levensbeschrijving werd zelfs tijdens haar leven uitgegeven De kardinalen, de inquisiteurs, de pauselijke gezant (= nuntius) de keizerin kwamen tot haar om raad. Maar ze werd ten slotte gesnapt, dat zij stiekum at in een tijd, dat zij beweerde alleen maar op Eucharistie te leven. Haar biechtvader, die achter het geheim harer zwendelarij gekomen was, tijdens een zware ziekte van haar in 1543, stelde nonnen op om hun beider gesprekken af te luisteren; waarschijnlijk zoo, dat het biechtgeheim niet in het spel kwam, laten we dat aannemen. Zoo werd zij dan verklikt en gearresteerd door de Inquisiüe, die haar overtuigde, dat zij aan een leven van huichelarij en bedrog, misbruik van de aalmoezen, die haar waren toevertrouwd en andere wandaden gepaard had. Haar straf was ondertusschen tamelijk zacht in vergelijking met den straf, dien men kreeg, wanneer men het niet met de Inquisiteurs eens was. Dit echter niet uit galanterie, want deze toegevendheid komt telkens te voorschijn, wanneer het over schavuitenstreken, bedrog, oplichterij, diefstal of heiligschennis gaat, zaken die weinig aan de pauselijke overheersching afdoen. Met ketterij is dat eventjes anders. Het volk, in welks schoot zij voortwoekert, is weldra ontworsteld aan het juk, en zijn goud rolt niet meer m de richting van Rome. Zoo zag men in het jaar 1546. Waarin Magdalena van het Kruis zoo zacht werd behandeld, in Spanje minstens 120 ketters in persoon en 60 in beeld verbranden, met gerekend de 600 andere veroordeelden, waarvan niemand misschien zulk een misdadig leven had geleid als deze kloostervrouw (zie Llorente, Gesch. d. Inq. blz. 103 vlg. en 133). 133 4 Mei 1493. Bul van Alexander VI, waardoor aan Ferdinand en Isabella en aan hunne opvolgers, ten eeuwigen dage werden gegeven alle landen reeds ontdekt en nog te ontdekken ten Westen van de meridiaan, loopende op honderd mijl van de Acoren, op de enkele voorwaarde dat zij de bewoners ervan in het H. Evangelie zullen opvoeden, dat wil zeggen: dat deze tot onderdanen van den paus zullen worden gemaakt. Dat beteekende, dat met een pennestreek cadeau werd gegeven heel Amerika met de Antillen, waarover Alexander VI geen recht kon afstaan, omdat hij er geen recht op bezat. De Portugeezen stelden daartegenover, dat Eugenius IV reeds een dusdanigen schenking omtrent die gewesten had gedaan aan hun koning, met een daaraan gelijk zijnd onrecht. Men disputeerde veel, men sloeg er zelfs op, maar Portugal moest tenslotte wijken, omdat het zich slechts op een dooiden paus beriep en Spanje beschikte over een levende. Hoe kwam echter het pausdom aan dergelijke aanmatigingen? In het reeds meer gemelde valsche stuk ,,Donatio Constantini" (gemaakt te Rome anno + 774) staat, dat keizer Constantijn de Groote (+ 337) aan „paus" Sylvester schonk: „de romeinsche en alle italiaansche of tot „de westelijke gebieden behoorende provincies, plaatsen en ,,steden." Het pausdom maakte de gevolgtrekking: Amerika (ontdekt in 1492) is een „plaats", en het ligt in „het Westen", dus behoort het van ons en kunnen wij het vergeven aan wien wij willen. Iedereen weet, hoe de Spanjolen de stakkers behandelden, die de paus tot hunne en zijne onderdanen had gemaakt. Dezen moesten er wel van te kijken hebben gestaan, dat een zich beschaafd noemend volk, met zulk een barbaarsche aanmatiging, waarvan het zeide dat zij steunde op het gezag van een • priester in het Oosten, hun land kwam inpalmen, henzelf tot slaaf maken en op de meest wreedaardige wijze onderdrukken, bovendien hen verplichtend, dien onbekenden priester te aanvaarden als heer en meester over hun geweten. 5 Mei 449. Dood van Hilarius van Arles op 48-jarigen leeftijd. Op 29-jarigen leeftijd door het volk en de geestelijkheid van Arles zonder, zooals te begrijpen is, eenige inmenging van den bisschop Van Rome gekozen, toonde hij zich steeds de keuze waardig, die ondanks zijn jeugd hem verheven had. Hij sliep in een arme cel en knoopte netten, om voor zijn onderhoud niemand ten laste te zijn, hij liep en reisde blootvoets, droeg zomer en winter een enkel kleed van ruwen stof en voedde zich zoo sober, dat hij nog over hield, om van de winst van zijn arbeid nog een deel aan de armen te geven. Een man, die zóó vroom en belangeloos was, zou geen bezwaar hebben gehad een algeheele onderwerping aan de besluiten van den bisschop van Rome te toonen, wanneer het in zijn tijd vaststond, dat dit zijn eerste plicht was. De zaak van een zekeren Quélidoine laat ons zien, hoever dat nog in de toekomst lag. Deze was bisschop gekozen, ondanks dat hij om twee redenen daarvoor 134 moest worden afgewezen namelijk als echtgenoot van een weduwe en als rechter, die doodstraffen had uitgesproken Afgezet door een concilie van Gallië, waarvan St. Hilarius de ziel was. ging hij naar Rome, waar St. Leo de Groote hem ontving en toeliet tot zijn kerkgemeenschap. Toen Hilarius dat vernam, toog hij ook daarheen. Maar de even bescheiden als krachtige uiteenzettingen van den paus van Arles („papa"), zooals men toen zeide, leden schipbreuk tegen de vooropgezette houding van den ,,paus" van Rome, die niet bedoelde de rechtvaardigheid te verdedigen, maar zich op te werpen tot hoogste gezag. Het romeinsche concilie, beheerscht door Leo en belang hebbend bij zijn vooruitgang, sprak zich tegen het gallische concilie uit. Sterk door dien steun sloeg Leo Hilarius alsof hij een boosdoener was en zonder twijfel hield hij hem voor zoo iemand, omdat het persoonlijk gezag van den heiligen Hilarius deze tot een machtigen tegenstander maakte tegen de machtsbestrevingen van het romeinsche episcopaat. Leo beweerde hem zijn rechtsbevoegdheid over de provincie Vienne te ontnemen, alsmede het recht eenigen bisschop te wijden of daartoe bijstand te verkenen. Maar tezelfdertijd, hoewel hij hem de kerkgemeenschap met den „Heiligen Stoel" weigerde, liet hem desondanks toch aan het hoofd van zijn bisdom blijven. Door deze gunst, zooals hij het noemde, liet hij ons tot erfenis na het bewijs, Waarmee zijn opvolgers nog steeds in hun maag zitten en ook de „Professoren" van de seminaries en andere priesterkweekerijen, het bewijs, dat hij nog niet beweerde, dat de kerkgemeenschap met de roomsche (romeinsche) kerk noodig was, om in de katholieke kerk te blijven. Hilarius heeft zich dan ook tot aan zijn dood van al deze dingen niets aangetrokken. Het moderne pausdom, dat als eerste voorwaarde om heilig verklaard te worden stelt, dat men totaal eraan onderworpen is, zou hem nooit die eer hebben gegeven. Maar gedwongen door den eeuwenouden toestand moet het wel op zijn heiligenlijst naast Leo den Groote ook Sint Hilarius van Arles laten staan en stelt zich verder tevreden door zijn loonschrijvers bovengenoemde oneenigheden^ te laten fatsoeneeren, dat ze er niet al te ongunstig meer uitzien. 6 Mei 964. Paus Jan XII. wordt op heeterdaad betrapt. De beleedigde echtgenoot sloeg hem zoo, dat hij acht dagen daarna stierf zonder de Laatste H. H. Sacramenten te hebben ontvangen. Deze feiten, die men op alle mogelijke manieren verdraait, — Nolet, blz. 208 zegt: „maar toen kwam God-zelf tusschenbeide en 14 Mei 964 stierf Johannes aan een beroerte." Hoe komt hij daar aan??!! — zijn vastgesteld door twee tijdgenooten, Luitprand, bisschop van Cremona en door den Voortzetter van den Kroniek van den Benedictijn Reginon, abt van St. Martin-de-Treves. Luitprand stierf eerst in 972 en de Voortzetter gaat tot 967. 7 Mei 1486. Auto-da-fé van 750 menschen te Villa-Real door 135 de Inquisitie van Toledo. Het totaal-cijfer dier Inquisitie was voor dat jaar 3,327, waarvan 27 levend verbrand. Dat was een kleinigheid in vergelijking met Sevilla, waar men in 1482 2,000 m persoon, 2,000 in beeld verbrand had en 17,000 veroordeeld tot min of meer wreedaardige „penitenties". Let op, dat Toledo jn 1486 voor zooveel vervolgingen en rechtzittingen op zijn gebied slechts over twee inquisiteurs, bijgestaan door twee griffiers had te beschikken, en gij hebt een idee van de manier, hoe de kerkelijke gerechtigheid werkte onder Paus Innocentius VIII ll4T8fr1492) rie L1orente, Kritische Gesch. der Inq. in Spanje, dl I blz. 238 en 239. 1$M 8 Mei 685. Dood van Benedictus II, die den zetel van Rome gedurende elf maanden bekleedde. Men telt hem onder de heiligen. Hij was bisschop gewijd zonder de goedke>uring van keizer Constantijn Pogonatus, maar niet zonder die van den exarch van Ravenna, die als keizerlijk stadhouder van Italië altijd nog het recht bezat om in naam des keizers de keuze der Romeinen goed of af te keuren. Steunend op de zoowel kerkelijke als politieke overheersching Van Ravenna over Rome hebben de aartsbisschoppen van Ravenna tot aan de 9e eeuw een algeheele onafhankelijkheid getoond tegenover die van Rome. De aartsbisschoppen van Milaan, waren ook al niet meer onderworpen dan die van Ravenna, zoodat het gezag van het romeinsche patriarchaat, ook al was dat reeds zeer groot, zelfs in Italië nog ver was beneden den graad, dien het vanaf de 9e eeuw en de Valsche Decretalen zou bereiken. — Onder Benedictus II en op zijn bede vergaderde koning Herwig de spaansche bisschoppen in provinciaal-concilies, om ze uitspraak te laten doen over en hunne handteekening te zetten onder een geloofsbelijdenis door Rome tegen het monothelisme in 679 opgesteld en te Constantinopel in 680 goedgekeurd. Wij zijn in het gelukkig bezit van de handelingen van zoo'n vergadering te Toledo. Daar blijkt uit 1°, dat de bisschoppen van Spanje nog van meening waren, dat een geloofsquestie alleen door een Algemeene Kerkvergadering kan worden uitgemaakt; 2°, dat zij de Vergadering te Constantinopel van 680 niet, zooals heden het pausdom doet, voor een Algemeene Kerkvergadering hielden en 3°, dat dus, ondanks de goedkeuring van Constantinopel, zij krachtens hun eigen bevoegdheden beweerden te oordeelen over de anti-monothelistische geloofsbelijdenis van bisschop Agathon en zijn romeinsch concilie (679). Benedictus II was nog geen Pius IX (de onfeilbaarheids-verklaarder, 1870) nóch de bisschoppen der 7e eeuw, gelijk aan die der 19e! 9 Mei 850. De Sarraceenen, (mohammedaansche semietenstam) die zich sedert verscheidene jaren te Benevento nebben neergezet, worden aan Lodewijk den Jongere overgeleverd, die ze allen laat vermoorden met Massar, hun hoofd. Deze ongelukkigen werden, zooals de eerwaarde heer Fleury opmerkt, 136 niet als gewone vijanden behandeld; getuigen zij, die keizer Basilius de Macedoniër liet villen en zij, die de pausen Leo IV, Jan XII en Benedictus VIII lieten ombrengen. (6e Voordracht over de kerkel. Gesch. I). Een dergelijke onmenschelijkheid, waarvan de pausen het voorbeeld gaven, was wel ver verwijderd van den oorspronkelijken geest des christendoms. Buiten de onmiddellijke rampen, die zij veroorzaakt heeft, heeft zij van verre vele andere in het leven geroepen, zooals het dwaze avontuur der beroemde kruistochten en hunne noodlottige gevolgen. 10 Mei 1297, Openbaar consistorie door Bonifacius VIII gehouden tegen de heeren Colonna. Hij laat weten, dat Giacomo Colonna kardinaal is gemaakt door Nicolaas III, ondanks zijn jeugd en onwetendheid; hetgeen niet tot eer strekt van dezen paus. Hij beschuldigt Giacomo en Pietro, diens neef. ook kardinaal, van herhaalde misdrijven. Hij ontzet hen uit hunne waardigheden en ontneemt hun alle voordeelen, daaraan verbonden. Hij verklaart ze ten eeuwigen dage ongeschikt om paus of kardinaal te worden, en zoo voort. Spoedig daarop kwam de banvloek los over deze beide rebellen, de inpalming hunner bezittingen, voor zoover die onder Bonifacius' bereik waren en de werving van een leger tegen hen. Weliswaar heeft, twee maanden na den dood van Bonifacius VIII, diens opvolger Benedictus XI de besluiten tegen Giacomo en Pietro van nul en geener waarde verklaard, alsmede alles wat tegen de verdere familie Colonna was ondernomen; maar toch vergat hij daarbij ze in hunne waardigheden en in het bezit van hun stad Palestrina te herstellen, ofschoon zij aan die stad zeer hechtten. Daarom dan ook stierf hij aan vergif. — Clemens V wist den dans te ontspringen. Hij was vast besloten ongegeneerd er voor uit te komen, dat de H. Stoel geheel en al aan Philips den Schoone, koning van Frankrijk onderworpen was. Het algeheele herstel der Colonrta's was een der vernederende concessies, waarmee hij zijn eigen verheffing betaalde. 11 Mei 1870. Begin van de algemeene bespreking over de onfeilbaarheid der pausen op het Vaticaansche Concilie. Zij die er tegen waren bleken, jammer genoeg, meer van beteekenis door hunne ontwikkeling dan door hun aantal. Aan hun hoofd onderscheidden zich de Franschen Darboy, Ginoulhiac, Dupanloup; de Duitschers Hefele, Foerster, von Ketteler; de Oostenrijk-Hongaren Rauscher, Simör, Schwarzenberg, Haynald, Strossmayer; de Engelschman Clifford; de Amerikaan Kenrick. Maar het pausdom is, sedert het in zijn belang het recht, om de bisschoppen te kiezen of op zijn minst te voorkomen, dat lieden, die het niet vertrouwt, bisschop worden, naar zich heeft toegehaald, steeds zeker van eene onderdanige meerderheid. Deze meerderheid, doordrengd van valsche begrippen door de opvoeding der seminaries, gedreven door fanatisme, en aangetrokken 137 kenïnï JfcA Vf" ^ gUnsten' had heelemaal geen rekening gehouden met publikaties, die als .„De Pausen en het Concihe van Janus (Dr. Doellinger) duidelijk de valschhefd aantoonden van de zoogenaamde „bewijzen" voor de pauselifke onfeilbaarheid. Den 13 Juli waren er 451 prelaten onwe end of laf genoeg om het „placet" (= het behaagt mij) uit^ÏÏeZ «F ^A ^ 150 «•«en.tanden, waarvan 88 slechts het S fuf durfden> «iten. Velen hadden Rome veraten ber l%9e700ahad bt^ dat Was en dat in Deceni- p£« TY 2 ? had bedraÈen reeds tot 535 geslonken was, toen Pms IX gesteund door hun uitgebrachte stemmen zich zelf on" feilbaar verklaarde. Het katholicisme is daardoor in een val geloopen waaruit het zich niet zal bevrijden, naar w"j meenln dan door te erkennen dat de pauselijke cmfe lbaarheid ten slotte door den paus zelf en niet door het Concilie is vLgeste?d Wanneer er licht genoeg schijnt over de geschiedend van het pausdom, zal dat vanzelf wel komen. Het pausdom ech Jheef er voorloopig voordeel van. «"«er neeit 12 Mei 1003. Dood van Sylvester II. Zijn grafschrift, zooals Oft?mT Trêanger Gre^ V (+ 999), erkent, da kïïÏÏr 22 m' d/n T* ZOOweI 'als den ander* het pausschap had gegeven. Minder dan eene eeuw daarvoor waren de pausen paus gemaakt door htm maitressen (zie 30 April) nu waïen ze het alleen nog maar door de gunst van hun souvirein^at was keuze* KI6611 VOOruit^! -aar het was nog niet de vrife n07^' V kwamPas,weer aan de orde vanaf Gregorius VII (1073) - Voor het karakter Van Sylvester zie 19 Februari. dien rneï tetolrT* T* Stefhanus. ft bisschop van Rome dien men „heilig noemt, evenals al zi n co ega's der eerste viif rZrn-1l "FaUS °lSchoon hii nooft dezen titel gedragen hee SSrdt°Dp bigfeZaë peZ6ten' dat d\ar °P heden ™* verbonden wordt De briefwisseling van twee heiligen, die een beetje échter heilig Zlm dan hij, doet ons weten, dat hij reeds beweerde aan Smt Pieter zeker nog niets anders dorst te fabriceeren iZT?AeAh°°^ê Van,den VOOrra1*' die ^n den zetel Jan de hoofdstad des n,ks verbonden was. Sint Firmilianus, metropoÏÏ taan van Kappadocië (Klein-Azië) schreef in 257 aan Sinfcy- ^bSStó van. Constantinopel n? uïtgfzTt' do^t ot^ neeite ^onstantinos IV en zijn voorganger Gregorius VII De hi* Rome dT„ Haarlr heBt AuÊusti™*- Alleen hebben de blschoppen van SÏÏrtt geW0°nt5 «tornen een apartea naam van een heilig" Uf Wezen 2aarettrse\e:Srvtl.U^n ^ ^ "* ™ ™ -h^am^ 138 prianus- den bekenden bisschop Van Carthago (Afrika), die toen de eerste bisschop van de heele wereld was, zoo niet door de overigens groote gewichtigheid van dé stad Carthago, zijn zetel, dan toch zeker door het gewicht van zijn persoonlijkheid: „Ik ,maak mij terecht boos over de zoo in het oog vallende dwaas"heid van Stephanus, die zich verhoovaardigt over de plaats „van zijn bisschopschap en beweert een erfenis van Petrus te ' bezitten." — Stephanus was zeer naijverig op Cypriaan.In 254 had hij de onvoorzichtigheid gehad, brieven van kerkelijke gemeenschap te verleenen aan twee bisschoppen, die met volle recht door de Kerken van Spanje waren 'afgezet. Deze kerken hadden zich bij Cypriaan beklaagd; vandaar de bijeenroeping door deze van een kerkvergadering, waar de brieven van btephanus werden verklaard als van nul en geener waarde. Maar de Spanjaarden waren niet de eenigen, die Cypriaan s hulp inriepen Van alle zijden stroomden brieven om raad, inplaats van naar Rome, in de richting van Carthago aan. Sommige bisschoppen durfden geen besluit te nemen in een vraagstuk, dat hun collega's verdeelde: moest men namelijk het doopsel, toegediend door de (uit de kerk gewezen) ketters, als ongeldig beschouwen en het dus overdoen, wanneer eenig door hen gedoopt persoon tot het katholicisme overging? Het over-oude gebruik Van het Oosten, alsmede talrijke kerkvergaderingen van Azië en Afrika, zeiden: overdoen! En deze opinie was zeker reeds een halve eeuw overwegend. Zelfs Calhxtus (217— 222), een der voorgangers van Stephanus, had deze meenmg aangehangen. Maar de Philosophoemena verwijten hen dit en de kerk van Rome schijnt in het algemeen het voor de ontkenning dier meening te hebben opgenomen. Alleen waren de hoofden dezer kerk nog nooit voor den dag gekomen met de aanmatiging van aan andere kerken de meening en het gebruik der hunne op te dringen. Stephanus brak het eerste met deze vredelievende en verdraagzame traditie (= overlevering, gebruik). Toen de Kerkvergaderingen, door Cypriaan m 255 en 256 te Carthago samengeroepen met de bedoeling een afdoend antwoord te kunnen geven aan hen, die om raad vroegen, zich beide uitgesproken hadden voor den her-doop, greep de „dwaze" bisschop van Rome met begeerigheid naar deze kans, om te vernederen en in discrediet te brengen hem, wiens grootere gewichtigheid hem zoo klein deden zijn. Brutaal weigerde hij de beide bisschoppen te ontvangen — zijn collega s — die tot hem gezonden waren door 71 hunner ambtgenooten van Afrika, om zooals het behoorde, de synodale besluiten aan de bisschoppen mede te deelen, en hij verbood zelfs aan zijn kudde hun gastvrijheid te verleenen. Vervolgens brak hij de kerkgemeenschap af met de kerken van Afrika, (Carthago, Tunis), van Mauretanië (Marokko en Algiers), van Numidie Z. v. Carthago), van Phrygië (KI. A.) van Kappadocië (KI. A.), van Galatie (KI A) van Cilicië (KL A.) en andere kerkgewesten, verklarende dat hij de gemeenschap niet zou herstellen, zoolang zij 139 2ï M?fnmg war_,en' dat het doopsel door ketters toegediend, ongeldig was Inderdaad kwam hij te overlijden zonder haar hersteld te hebben (257). Zijn opvolger Sixtus II maakte de zaak weer m orde na de wijze raadgevingen van zijn collega Dionysius, patriarch van Alexandrië. In ieder geval was afn Mephanus de poging om te overheerschen mislukt, zooals het ook overkomen was aan zijn voorganger Victor (193—203) in den strijd over de Paschen-viering. Niets bewijst beter, dat, als de bisschoppen van Rome sedert de 3e eeuw, of zelfs sedert het einde der 2e eeuw, probeerden om aan hun voorrang wegens de Stad eenige werkdadige overheersching te koppelen de eerste pogingen wel falikant zijn uitgekomen. Het spreekt vanzelf dat de ambtelijke geschiedschrijvers van het pausdom, deze gebeurtenissen opdirken, zooals de heele geschiedenis der eerste kerk-eeuwen om de pauselijke monarchie vanaf Sinttteter m elkaar te kunnen knutselen. Zij zien echter het leven, door een vooropgezet systeem, een huidige theorie,' waardoor ze wei tot de ervaring moeten komen, dat bijna alle feiten ketterscn zijn; die dus moeten worden weggewerkt, zooals het al wat kettersch is betaamt. 14 Mei 964. Dood van Jan XII, deerlijk toegetakeld door een bedrogen echtgenoot, die hem op heeterdaad betrapte. (Zie 3 9 Januari; 13, 19, 26 Februari; 23 Maart; 6 Mei). 15 Mei 1517. Overlegging van officieele stukken door Frans I, waardoor hi, het Parlement op de hoogte stelde van zijn Concordaat met paus Leo X en van de afschaffing van Pragmatieke Sanctie van Bourges (1438). (Zie 31 Maart). Gegrond oP £ Besluiten van de Kerkvergadering van Bazel, verkondige de Pragmatieke de noodzakelijkheid van Algemeene Kerkvergaderingen en hun gezag boven dat der pausen; zij ontkende aan dezen het recht van benoeming in bisdommen en abdijen en verhinderde van het koninkrijk Frankrijk de rijkdommen af te tappen door zaken, welker behandeling uitsluitend aan Rome voorbehouden bleven, door in het vooruitzicht gestelde gunsten en de annaten. Het hof van Rome had daar verschrikkelijk het land aan Pms II (1459—1464), Alexander VI (1492—1503) en Juhus II ( 503-1513) hadden zich onderscheiden door een fa" natieken stn,d ertegen. De koningen Lodewijk XI, Karei VIII en Lodewijk XII hadden met niet minder wilskracht de verdedig gevoerd Maar de haat van Julius II ging zoover, dat hij de „Ligue tegen Lodewijk XII in het veld bracht, de daarin vereenigde vorsten ontbond van hun eed van trouw aan den koning, met af aten om zich smeet voor allen, die tegen hem ten oorlog zouden gaan, en zijn rijk ter beschikking stelde aan een ieder die het zou bemachtigen. - Deze vaderlijke beschikkingen hadden Frankrijk, verkleind, geruïneerd en stroomen bloeds doen vergieten Leo X was Julius II waard en de vrees voor gelijke rampen, als die over Lodewijk XII gekomen waren 139 140 was voor Frans I een machtige drijfveer de verdedigende houding tegen de pauselijke aanmatigingen prijs te geven. Leo A voegde er het lokmiddel der bisschops-benoeming aan toe, die hij krachtens het recht van den sterkste aan de kapittels ontnam, om haar over te dragen in de handen des konings Deze gaf voor het overige in alles toe. - Dit Concordaat wekte bij de onderdanen van Frans I den levendigsten tegenstand. Farlement,universiteit, geestelijkheid, alles kwam er tegen op. tiet opnemen ervan onder de stukken, die wetskracht hebben, bevolen den 15 Mei 1517, had pas den 22 Maart van het volgende iaar plaats. Bovendien deed het Parlement wel uitkomen, dat het slechts week voor overmacht, dat het tegen deze overmacht protesteerde, en dat het zich beriep op de Algemeene Vergadering van de Geeselijkheid van Frankrijk en op de Algemeene Kerkvergadering. De kapittels (= bisschops-raden) probeerden ook hun recht van keuze te handhaven. Verschel- j dene kerken gaven het ergerniswekkende schouwspel van gekamp tusschen den gekozene der Kerk en den gekozene des konings Te Albv was een proces voor het parlement van lou W,ëhe welk aan de rechtsbevoegdheid van datvan Parijs was ontnomen. Ondanks het mtdrukkehjke bevel des konings, om vonnis te vellen binnen de lijnen van het Concordaat, werd zijn uitverkorene gekanteld en het bisdom toegewezen aan den Xerkorene van het kapittel. Maar de tijd deed zijn werk. De geestelijken, die neiging hadden om hooger te komen leerden spoedig hoe zij de koninklijke gunst moest verwerven inplaats van te kuipen om de stemmen der kanunnikken (= leden van een kapittel) te krijgen en weldra bleek door onwetendheid en vergeten het verzet tegen de groote onrechtvaardigheidlin 1517, door Leo X en Frans I begaan mets anders dan volkomen krachteloos en nutteloos te wezen, (zie 31 Maart) 16 Mei 573. Wijding van Benedictus Bonose, gekozen na 10 maanden leeg staan van den Stoel van Petrus. Hij bezat hem slechts 3 jaar en na hem was hij weer 31/2 maand onbezet Wi, weïen van Benedictus' karakter niets. Het eenige feit, dat z ,n pontificaat kenmerkt is de verleening van een der zeven diakonaten van de romeinsche Kerk aan den monnik Gregorius. Daardoor werd het deze makkelijk gemaakt hem in 590 na Pdagius II op te volgen, als Gregorius de Groote, en m zijn Ledinfgheid als bisschop de eerste grondlegger te worden van het staatkundig koningschap der pausen in de middeleeuwen en van hu^ algemeenen invloed. Een trekje uit het leven van St. Gregorius den Groote doet ons zien, dat onder Benedictus toen Rome nog aan den christelijken keizer van Constantinopel behoorde.men aldaar een openbare slavenmarkt had. SL Gregorius tróf er Engelschen aan, die nog heiden waren; maar men iXndelde erEvengoed Christenen Hier moeten we even L herinnering brengen, dat de afschaffing der slavernij niet te dankenTzóoals velen het gelooven, aan het Christendom, en 141 nog minder aan het pausdom. Om ons alleen te bepalen bij het einde der 6e eeuw, toonen ons de reglementen van het Concilie van Sevilla in 590 aan, dat de kerken toen partijen slaven S CnJv Vieren, fe ze bezaten. Zelfs in 655 had een Concilie van Toledo, om het slavenbezit te vergrooten, de bar- dïïïïi -nld t0t slreraiKaa£ de kerk van hun vader té veroordeelen, alleen wegens schuld van geboren te zijn, alle kinderen van bisschoppen, priesters, diakens en onderdiakens. JSLÏÏ! xai2' ^eede zitting van het Concilie van Lateranen, vt?u « i U]1US ?' In Zljn 0Peniagswoord had Gille van S rf 'gvuraal a" auèusü,nen' beroemd Predikant in zijn ti,d geschilderd de onwetendheid, de eerzucht, de onzedigheid, de bandeloosheid de goddeloosheid, die tot in de heilige plaats zegevierde; de velden van Italië meer gedrenkt door bloed van mtZCt\ ?nwd°°ar de wuateren.deS hemels steden- zwem- mend m het bloed van hunne inwoners meedoogenloos vermoord, de pleinen bedekt met de lijken der dooden, enz." Daarna kwam een schitterende hulde aan Julius II, die niet zoo eerlijk was als het overige, daar deze paus voor een groot gedeelte de verwekker van de afgrijselijke rampen over Italië was. Zonder twijfel had hi, gaarne gezien, dat de zeden der priesters aan een hervorming onderworpen werden, op voorwaarde dat zijn zeden daar buiten bleven. Wat hem het meest interesseer■■iwvtt Zx1,n C°n,Clhe te stelIen tegenover dat van Pisa, Lodewijk XII te verpletteren en Frankrijk daarbij, te versterken en e verheffen deze pauselijke macht die hij zoolang had begeerd (zie 21 Februari), en altijd maar aan de Christenheid zooveel mogelijk geld af te tappen. 18 Mei 1318. Veroordeeling van Géraud, bisschop van Cahors door paus Jan XXII. Géraud, referendaris Van Clemens V en iZ°nndeïeVn Yf^hillende zaken gebruikt, had van hem voor 10.000 gouden florijnen den zetel van het bisdom Cahors gekocht. Het vonnis verwijt hem onder andere, dat hij vanaf zijn optreden als bisschop zijne gewoonten van onzedigheid en van misdadig verkeer met vrouwen heeft voortgezet en dat hij veel afpersingen heeft gepleegd, hetzij door geweld, hetzij door sluwheid. Zijn geldzucht en boosheid moesten ouder zijn dus, evenals zijn lage zeden, dan zijn benoeming voor den zetel van Cahors. Clemens V moest daarvan op de hoogte zijn. Bij den misdadigen handel in heilige zaken voegde zich dus ten laste van dien paus de verantwoordelijkheid voor de afpersingen, waartoe Geraud wel gedwongen werd alleen door het feit, dat hij den paus 10.000 goud-florijnen schuldig was, en voor alle verdere ongemakken die een dergelijken bisschop aan de Kerk van Cahors moest berokkenen. — Géraud werd gedegradeerd, door Jan aaII tot eeuwigdurende gevangenisstraf veroordeeld en vervolgens aan den wereldlijken rechter overgeleverd, die niemand anders was dan Arnold van Trianne, eigen neef van de- 142 ?en paus en zijn maarschalk. Deze deed hem in het openbaar voorbrengen, hem villen en vervolgens verbranden. Dit alles had plaats in Juli daaraanvolgende, onder Voorwendsel, dat hij Jan XXII naar het leven had gestaan. 18 Mei 1720. Auto-da-fé te Madrid. 7 mannen 7 vrouwen verbrand op gezag van Clemens XI. Llorente verhaa t deze autoda-fé niet, maar hij is bekend uit de officieele berichten van den franschen ambassadeur (= gezant). Zie Michelet, Gesch. v. Frankrijk dl XV, blz. 153. 19 Mei 1296. Dood van den ex-paus St. Celestinus V in het kasteel van Fumone in de Campagna, waar zijn opvolger Bonifacius VIII hem gevangen hield. — Celestinus (Petrus van Mouron) was 72 jaar en leefde afgezonderd van de waereld toen na een leegstaan van 27 maanden gedurende hetwelk men het niet eens kon worden onder de kardinalen, de-en op het idee waren gekomen om hem voor den Stoel van bint-fieter te kiezen. (7 Juli 1294). Maar de onwetendheid en de onervarenheid van den heiligen man deden zijn bestuur tieun^uitvallen en wekten een algemeene ontevredenheid. Weldra gat hii zijn ontslag, vervuld van walging en spijt (13December 1294). Zun opvo ger Bonifacius VIII, de bekende atheïst, had hem eerst in zi> omgeving willen laten verblijven, waar hi, hem onder eerb edige zorgen in het oog kon houden. Maar Celestinus was gevlucht, om naar zijn cel terug te gaan en een vrede ?eru?te vinden, Waaraan hij gedurende zijn vijf maanden ponEaat zoo dikwijls met smart had teruggedacht Toen had Bonifacius, die van zijn kant een nieuwe omzwenking vreesde, hem laten achtervolgen, arresteeren en opsluiten m het kasteel waaruit de dool hem weldra bevrijdde. Noodig is het te zeggen, dat een partij, die aan Bonifacius vijandig gezind was volhield, dat een paus nooit afstand kon doen_ van zijn pausschkp en dat Celestinus, ondanks zichzelf paus bleef. Deze pariTbleef%elfs na diens dood volhouden, dat Bonifacius, a s onwettig en dus ongeldig gekozene, nu evenmin paus was als voorheen Dit was in het bizonder de stelling yan Philips den Schoone en van de familie Colonna in hun ondernemingen tegen Bonifacius VIII. 20 Mei 1563. Auto-da-fé te Murcia, op gezag van Pius IV Men verbrandde er 17 menschen in persoon en 4 uit beeld,47 anderen werden tot verschillende straffen veroordeeld. Dat bracht het getal van hen, die in minder dan zes maanden al£en te Murgcia verbrand zijn op 111. Onder de slachtoffers van 20 Mei 1563 waren verscheidene priesters, onder anderen Diego de Lara, huiskapelaan des konings. Hij was beschuldigd van te judaïzeeren'. Maar voortdurend, zelfs onder de martelingen van de Pijnbank had hij geprotesteerd tegen een deel van de Sschuldigingen tegen hem ingebracht. Op het laatste oogen- Bral 142 143 blik nog deden de rechters al hun best om hem tegen bekentenis vrijwaring van den brandstapel te garandeeren. Daar zoo een royaalheid niet hun gewoonte was, meende men daarin te zien, dat hij machtige protectie had. Maar hij hield manmoedig vol, dat hi, altijd de waarheid had gezegd en verkoos den dood boven onware bekentenissen. Ware ons de geschiedenis der inquisitie-slachtoffers zelf bekend, dan zouden wij onder hen meer zulke voorbeelden van standvastigheid aantreffen De doemenswaardige monikken die voor het pausdom werkten onderdrukten de edele karakters evengoed als de verlichte geesten Niets was meer geschikt om de menschheid eronder te houden, dan haar ordinair te maken en haar geest zooveel mogelijk te verduisteren. En wanneer we dan door kerkelijke schrijvers den loftrompet hooren steken over de deugd, die in die tijden uitsluitend binnen de grenzen der H. Kerk te vinden was, dan is dit zonder meer reeds begrijpelijk, wanneer we bedenken dat niet-orthodoxe groote karakters en groote geesten als vodden werden verbrand. Zoo is het makkelijk, het monopolie van deugd te bezitten; gesteld, dat dit bestond! Zoo overwon de kerkelijke deugd de natuurlijke en bleven er voldoende candidaten over om „heilig verklaard" te worden; welke heilig-verklaring van enkelen dan weer voor bedoelde schrijvers een maatstaf is voor algemeene ,,deugd"! 21 Mei 1559. Zondag van den Heiligen Drievuldigheid, het hoogheilig geloofspunt der roomschen. Eerste plechtige autoda-fé te Valladolid. De prins Don Carlos en de princes Johanna, kinderen nog, waren er met grooten praal bij tegenwoordig om hun geest en hart te kweeken. Voor hunne oogen verbrandde men 14 menschen. Zestien anderen werden verzoend, dat wil zeggen, veroordeeld tot min of meer zware boetplegingen, als tegemoetkoming aan hun berouw en onderwerping. —- Donna Eleonora de Vibero, vrouw van Petrus de Cazalla directeur van de koninklijke rekenkamer, had naar allen schijn als goed katholiek geleefd. Zij was gestorven na voorzien te zijn van de H. H. Sacramenten der stervenden zonder dat iemand eenige verdenking had tegen haar rechtzinnigheid. Maar dat had bij het stelsel van verklikkerij en schrikbewind door de Inquisitie ingericht niets te beteekenen. Na haar dood beschuldigde men Eleonora van lutheranisme. Gevangenen, die men op de pijnbank onder handen nam of die men met de pijnbank bedreigde, bevestigden het. Haar nagedachtenis werd tot m haar nakroost tot openbare schande veroordeeld en haar fortuin ingepalmd, — artikel steeds van belang voor de heeren inquisiteurs. Toen werd haar lijk uitgegraven en in de kist naar den branstapel gebracht, waar men haar verbrandde tegelijk met haar beeld, dat men een met vlammen beschilderd sanbenito had aangetrokken en een mijter van papier opgezet Men kan wel denken, hoe deze verbranding de stichting verhoogde, veroorzaakt door het verbranden van de 14 anderen. 144 voor de jonge prinsen, hun adelijke omgeving en het volk dat naar het auto-da-fé toegestroomd was. Maar dat was niet alles. Het huis van Eleonora werd met den grond gelijk gemaakt, en het verbod uitgevaardigd, het ooit weder op te bouwen. Inplaats daarvan verrees een gedenksteen met toepasselijk opschrift, die nog in het begin der 19e eeuw daar was. — Dergelijke middelen wendde paus Paulus IV 'aan om het katholieke geloof te bevestigen, dat wil zeggen, de pauselijke overheersching te schragen; of beter nog, de onderdrukking en de uitbuiting der wereld door het romeinsche hof in werking te houden. Hij was echter niet de eenige. Zijn voorganger en zijn opvolgers vanaf de 13e tot en met de 18e eeuw hebben dit meedoogenloozè middel aangewend, maar gelukkig te vergeefs, de menschheid was te taai. 22 Mei 1498. Veroordeeling van Savonarola met twee andere dominicanen. Alle drie werden ze opgehangen en den volgenden morgen verbrand. De ware oorzaak van Savonarola's terechtstelling (op 45-jarigen leeftijd) was te zoeken in zijn heftige aanvallen op de bandeloosheid der priesters en in het bizonder op het schandelijk gedrag van paus Alexander VI. Deze slingerde zijn banvloek tegen hem uit en eischte van de republiek Florence zijn uitlevering. Toen dat niet ging, zond hij twee rechters, die Savonarola martelden, om iets uit hem te krijgen, dat reden gaf voor een veroordeeling ter dood. Toen ook dit niet ging, veroordeelden ze hem toch maar ter dood en lieten hem afmaken. De gemeenschappelijke Vader van alle herders en alle geloovigen beleefde er een buitengewone vreugde door. — Evenals Jeanne d' Are, als heks verbrand, zal Savonarola mettertijd heilig verklaard worden. De Kerk wil den roem van zijn zedelijken moed naar zich toe trekken. Savonarola is naast Giordano Bruno te stellen. Beide zijn helden. De eerste een held der zeden, de andere van den geest. Daarom is het onmogelijk, dat Bruno ooit heilig verklaard wordt en hunkeren vele pausvereerders van heden er reeds naar, den naam van Savonarola onder die van hunne heiligen te zien schitteren. Daartoe wordt Alexander VI als booswicht reeds door alle roomsche geschiedschrijvers in den steek gelaten. 23 Mei 607. Op bevel van Theodorik, koning van Bourgondië en op aanstoken van Aridius, bisschop van Lyon, met de koningin Brunilde, steeniging van den ex-bisschop van Vienne, Desiderius. Deze ongelukkige, dien men als martelaar vereert en wien men na zijn dood mirakelen toeschreef, was door een concilie van Chalon-sur-Saone in 603 op verzoek van Aridius en Brunilde afgezet. Men had een zekeren Domnolus in zijn plaats benoemd. Het is duidelijk, dat als Desiderius een heilige was, Aridius en de andere bisschoppen van dat concilie misdadigers waren in gewijde kleeren en daarom nog misdadiger, dan die oude vrouw, die, geboren in 544, nog steeds doorging misdaden te paren aan de meest ergerlijke wellus- 145 tigheden. De terdoodbrenging van Desiderius had plaats ge durende een van die lange perioden, waarin de Stoel van Pe-" trus leeg stond en die zoo dikwijls in de geschiedend van dien Stoel voorkomen, ditmaal was het van 12 November 606 trï 18 September 607, daarom heeft men niet de SS aandui ding van eenigen indruk, die deze gebeurtenis inZ Uil t™?ï * gevalJen de bisschoppen voor, om mettertijd de vol toornig van de macht, die ten slotte het pausdom werd in de hand te werken, om bij die macht zoo noodig ste J te Vfeden tegen hen, die in de verzoeking zouden komfn! Bninilde en Aridius na te volgen Maar ook moet erkend worS dat zl van Ti J ^ geven aan de schrijversTn^ loondiens U24 *mc m1086' Hitroepiné tot Paus van Desiderius abt van het klooster Monte-Cassino, die den naam van Victor III aannam UrZ /UU .Wa?.,ge\eel vri* en d* uitverkorenrvroernoch PaSaHs nSffe^fZVr iets had me» sed-t paus rascnaiis 1 (817—824) niet gezien. Van 824 tot 855 werden de 5En V TX lh erkend' dan 'alleen ^dat hun keuze door *^°^8dl^ keiZer' aan ^ 2i' een ^d aflegden was be vesügd Van 855 tot 882 op zijn minst had de KeizS, nieTïevreden met zijn recht van bevestiging bij ieder leeg-staan van Xn Van 883—898 trekken acht eendags-pausen voorbij over w,W keuze wi, met zeer juist zijn ingelicht Toch weten we dat S e pbanus V gevaar liep door Karei den Dikke te warden afgeen da Siet°Zen ^oorbijzien van zijn rechten aT^ÏÏ, het oog va?lL0ldn l™*^ VI 6,n ™ StePha™ VI onder In soag I jiarold, keizerlijk gevolmachtigde, plaats grepen n 898 erkenden de concilies van Rome en Ravenna plechtig' tak de rechten van den Keizer en verboden, ooit tot eS pauf keuze over te gaan voordat de keizer was ingelicht en zh?n gevolmachtigden hun stem hadden doen hooren. Op he^Temde schermir:mStetfld;,tiKerk- Zich dus Zelf «-der keLriikrbe! schermmg om gedekt te zijn tegen schandalen zooals die bij 146 za« te Rome kwam fa de handen van den hongeren lekenstand KanTTeen! vt sehandeve*^ Virenöt ons tot de afzetting van den eer oozen Jan AU [M). ye Rome in de handen ^ a Crescentius, hun weer over St. Pieter s .Moei oes gn ^ iy ^(Sï^vX^S^ EeJ'bij Stephanus IX (1057) ffi&ff te 7= sa tófS debrand, die al pausen-adviseur was, de toestemming voor Stephanus van de keizerin-moeder vragen. Nicolaas II 10581 werd paus onder dezelfde omstandigheden. Voor Alexander II (10611 laat men het vragen der keizerlijke toestemming achterwege maar men zorgde er voor om deze waaghalzerij te doen slagen' een man te nemen, waarvan Heinrich wist, dat hij aan hem ver; uT' ie$ ondanks werd de rechtmatigheid van zijn keuze heftig bestreden ,uist om deze omstandigheden zijner keuze Eindelijk komt Gregorius VII (1073) de groote vri maker van het pausdom en de onderwerper der wereld aan zijn juk Zelfs hij die met gemalen blik de ware machtsverhouding zag tusschen den aanh'ang der Kerk en die van de „waereld" en brandde van verlangen om het keizerschap onder het pausschap te brengen wil zich dan eerst laten wijden, nadat zijn keuze door ^IITV\ WaS bevestiéd' - °at alles zijn feiten! De geestelijkheid van heden weet daar niets van, temeer daar het Uügewerkte „Pausenboek" (= liber Pontificalis) en onze seminarie-geschiedschrijvers ze ongegeneerd ontveinzen. Als de heeren zich willen verlichten is hun o.a. de lezing aanbevolen van „De eerste tijden van den pauselijken Staat" door den abbé JJuchesne. Dat zal hen meer nuttig zijn, dan te zitten pandoeren. 25 Mei 1483. Breve van Sixtus IV aan Manricus, aartbischop van Sevilla door hem benoemd tot rechter Van appel dTJf^nLVO°rr^In^Isitie.yan ?pan'e' Hi' beveeIt hem aan de afzetting van Galvez, groot-inquisiteur van Valencia te doen goedkeuren door Ferdinand en Isabella, want Galvez' onbeschaamdheid en goddeloosheid bij allen bekend verdienden een voorbeedige bestraffing. Dat zijn des pausen eigen woorden^ een anderen brie , aan deze vorstelijke personen gericht. In dezen laatsten brief droeg hij hun op voor den schuldige een vnJ^if^ eZ,en' Wlen h,ij bii voorbaat de noodige rechtsbevoegdheid en volmacht verleende. Deze beide brieven kruisten een brief van Ferdinand aan den paus, waarin hij zelf om de afzettmg van Galvez verzocht. Men ziet dus welk een innige overeenstemming er bestond tusschen de beide machten ten opzichte der werking van de wreede instelling, die hun beider macht ondersteunde en tegelijkertijd hun zooveel voordeel afwierp. De Inquisitie had nooit kunnen worden ingericht, noch kunnen voortbestaan zonder de vorstelijke bescherming- maar van den paus ontving zij steeds haar rechtsbevoegdheid en haar instructies. Men vervalscht de geschiedenis, wanneer men van haar een zuiver staatkundige instelling maakt om het pausdom L Tni^ff11 Van, fm .verP'etterende verantwoordelijkheid ten opzichte van dat instituut vanaf de 13e tot het einde der loe eeuw. hiMei 123t BrCVe Van Greé°rius IX aan Esparrago, aarts DrovtXVn amifnS en "f ,de Me b^schoppen van diens provincie. De woeste grijsaard (zie 22 April)) spoort hen aan 147 148 ketters op te sporen en te vervolgen. Hij wil, dat men de beLh kkingen van zijn bul van 1231 op hen toepast. Deze bul beval,fatnSenn hen Jan de wereldlijken arm zou -erleveren, ga wilde zeggen, levend doen verbranden. Wanneer zij zich „De keerden'\ dan werd daarvoor slechts eeuwigdurende gevangenfs met boetedoening gesteld. De ^Jfi^t"^ h?Ln lie aan dezulken een kerkelijke begrafenis zouden hebben bezorgd; verder over hen, die, leek zijnde, over geloofsvragen hadden geredetwist, zelfs in besloten kring; die ketters ormenschen? die geheime genootschappen hadden gevormd of Ued^n £ er een afwijkende levenswijs op na hielden, met.zoudeninbrengen; die alleen maar het ongeluk hadden kinderen oTkkïïÏÏXïi te zijn van ketters dier verbergers of verdedigers. De straffen Waren voor ketter door te gaan met oe verschrikkelijke Gevolgen daaraan verbonden: onteenng. uitSdfdechristelijke maatschappij, ongeschiktheid voor eeropenbare betrekking, ongeschiktheid om een stem « brengen een aanklacht in te dienen voor de rechtbank, getuige £ zifn te erven, de hulp der rechters in te roepen, Voor rechters'advocaten en notarissen kwam daar nog bi, de onbevoegdheid ten opzichte van al hunne ambtsbezigheden, enz. Maakt menzch er wel eens een goede voorstelling van, wat er terecht kwam van de vrijheid van denken, of s echts van zu:h il ontwikkelen in een maatschappij waar derge hjke voorschriftenvan 1kracht kunnen zijn? En kan men van iets anders dan van den Sgsten afschuw vervuld zijn voor een gezag, dat met Se di2aankwam? Wanneer men bedenkt dat de hooge £3k-z WeS«roFs« SSeiÏÏIÏÏ "het toch wel moeilijk om aan een goddel,k bestier in de roomsche Kerk te gelpoven. 27 Mei 1593. Nog eens de Inquisitie. Het is onze schuld niet, da?eZooveel verjaardagen zijn van doemwaardige daden dezer dSt££^SaLi. Als we alles wisten, als de cachotten en de ZSS&l* hunne geheimen ^fZ^tt^t oZ zonder twijfel de heele kalender van dit werk der pausenover 148 149 600 dukaten had bemachtigd, zich voor een Commissaris van de H. Inquisitie uitgevend. Maar anderen waren slechts beschuldigd van te hebben gejudaïzeerd, teruggekeerd te zijn naar het ma» hommedanisme na gedoopt te zijn, luthersche meèningen te hebben verkondigd, de opstanding na den dood te hebben ont. kend of eenvoudig te hebben gezegd, dat buitenechtelijke gemeenschap tusschen ongehuwden geen zonde is. Van de 5, die in beeld werden verbrand, waren er drie in hunne cachotten omgekomen zonder te biechten, de twee anderen had men niet te pakken gekregen. Zulke gevallen kwamen veel voor van wege den angst, die de inquisiteurs inboezemden, de lichamelijke en zedelijke martelingen, waaraan zij waren blootgesteld, die in hun handen vielen en de afschuw die men noodzakelijkerwijze heb. ben moest voor biechtvaders door de inquisiteurs aangewezen. Onder de .verzoenden" (== levenslange gevangenis) waren twee kinderen van heelemaal 14 jaar, die vanaf hun 7e, naar het voorbeeld van hunne ouders, de „wet van Mozes" hadden gevolgd. De paus, van wien de inquisiteurs hunne rechtsbevoegdheid en hunne volmachten betrokken, was toen Clemens VIII (1593.1605) 28 Mei 640. Bisschopswijding van Severinus, dien men ten onrechte paus noemt, daar deze titel pas een eeuw na hem begint op te komen in de briefwisseling van de bisschoppen van Rome en dan nog met onderbreking (zie 1 Januari en 10 Februari). Ook bestond er in zijn tijd niet wat men noemt „de tijdelijke macht van den H. Stoel" (staatkundig bezit, staten) en waarschijnlijk zou de heele H- Kerk toen groote oogen op hebben gezet, wanneer men de stelling had verkondigd, zooals man heden pleegt te doen, dat zoo een stoffelijk bezit onmisbaar is voor de eenig goede werking van het gezag van den romein. Schen bisschop. Waarheid is, dat dit gezag toen niet was, wat het later werd, noch dat, wat het heden nog is voor de room. schen. De bisschop van Rome was onderdaan van den keizer yan Constantinopel evenals al zijn collega's. Alleen was zijn keuze meer onder controle gesteld dan van eenigen andere. Lreregeld werd zij beïnvloed, dikwijls van te voren uitgemaakt en kreeg in ieder geval geen doorslaande waarde dan na de goedkeuring van den Keizer of van diens agenten. Voor de wijding van Severinus, veroorloofd door keizer Heraclius, had de zetel van Rome 19 maanden leeg gestaan. Na zijn pontificaat van 70 dagen stond hij weer 5 maanden leeg. De roomsche pre. Schiedschrijvers moffelen die tusschenpoozen weg, daar de ae. loovigen er door geërgerd worden. Zoo zegt b.v. Dr. G. Brom die door de Jezuïten erg op den voorgrond wordt geschoven, in zijn boek „Katholiek": „Evenals een rij lantaarns op straat een enkel licht schijnen te geven, maken honderden pausen achter elkaar den indruk van één persoonlijkheid, den on vergankelijken persoon van Petrus, Christus' plaatsvervanger." Wanneer Dr. Brom echter goed kijkt, zal hij zien, dat er van lantaarn tot lantaarn donkere plekken blijven, dat zijn dan op de pausenlijst de 150 zeer veel voorkomende perioden, dat er in geen velden öf wegen een beweerde „paus" of een echte paus te bekennen was. Bovendien zal men ervaren, dat het veelvuldig leegstaan yan St Pieters' Stoel veelal samenvalt met zeer korte pontmcaten. Dit werpt een somberen schijn over de manier, waarop deze doorgaans werden beëindigd. De zoogenaamde erfenis van den eersten der Apostelen is dikwijls zeer nadeelig voor de gezondheid van hen, die er zoo naar verlangd hebben. De lijst der bisschoppen van Rome, van wie het zeker is, dat zij vergiftigd, doodgeslagen, gewurgd of door honger en ellende gedood zijn aeworden of op verschillende andere wijzen zijn vermoord, is reeds lang, We kunnen aannemen, dat zij nog langer zou worden, wanneer we beter ingelicht waren. 29 Mei. In de Grieksch-Orthodoxe Kerk algemeen herinnerings-feest aan de 318 vaders van Nicea (325). Laat ons het pausdom de eer geven, dat het na de grondleggende canons van de eerste Algemeene Kerkvergadering van Nicea overtreden en vertreden te hebben, fijngevoelig genoeg is geweest, om zich met in deze vrome herdenking met de Grieken (= het oude Oosten dat de Kerkgemeenschap met het oude Rome verbroken houdt) te vereenigingen. - Canon 4 kende het recht van aanstellmg van iederen nieuwen bisschop toe aan hen die in de betrokken kerkprovincie woonden met goedkeuring van den aartsbisschop. Het pausdom heeft langzamerhand onrechtmatig het recht van bisschoppen aan te Stellen naar zich toegehaald; het heeft de aartsbisschop neergedrukt tot een rang, die nog slechts in naam bestaat, om in het episcopaat alleen zijn handlangers en werk. tuiaen over te houden. Canon 6 verklaarde iedere bevordering buitenden raad van den aartsbisschop om, tot den bisschopsrang, voor nietig. Het pausdom heeft op dit terrein zulk goed werk gedaan, dat er eigenlijk bijna nergens meer een echte bisschop bestaat. Dezelfde canon bevestigde het gezag van den bisschop van Alexandriê over Egypte, Librië en Pentapolis. Het is allang geleden, dat het pausdom dit gezag heeft vernietigd. Canon 15 hernieuwde het reeds bestaande verbod van overbrenging van bisschoppen van den eenen zetel naar den andere Het pausdom heeft van die overbrenging een gewoonte gemaakt, die haar een middel is om de eerzucht en de begeerten van bis. schoppen te prikkelen en ze beter In zijn hand te hebben -LH» heilige bisschop van Rome, Leo de Groote verklaart m zijn bnef 106 no 4, dat de canons van Nicea tot het einde der wereld zullèn gelden en dat, wanneer iemand daar ooit iets tegen zou doen, dit rechtens geheel en al nietig zal zijn. Men ziet dat hi> geen profeet was, maar dat volgens hem alle inkrimpingen van het oude gezag der patriarchen en aartsbisschoppen, al de op hsden plaats vindende aanstellingen en overplaatsingen van bis. schoppen rechtens geheel en al nietig zijn. - De Algemeene Kerkvergadering van Nioea werd samengeroepen en bevestigd door keizer Constantijn zonder eenige deelname van den bisschop 151 van Rome, St. Sylvester. Deze werd slechts vertegenwoordiad lïïirrA ?rieSteri- Roomsche0^chiedschri/verShebS^ heel deze geschiedenis verdraaid (zie 31 Januari en 31 December)! 30 Mei 1357. Nicolaas, priester van Calabrië (Zuid-Italiël wordt als ketter levend verbrand krachtens aiv^mg en vol rllntZ N Y0rigVaar d toen h« hem benoemde ÏLaiï ^qUIS»UrJvan Ara9°n- ™ Deze Eymerick is de schn ver van de „Handleiding der Inquisiteurs" (zie 11 Jan.) aaln VT/6nd' d3t dU boék' ondanks de vele hernieuwdiuit. in ?nfr0ff i ? 9e^orden' men vindt het alleen nog maar &n nï? der.f°°te bibliotheken, zooals in de Nationale te Pari,? Een nieuwe uitgave zou ter rechter tijd komen en de commissie lZJnt°tn b0ek7 (IndtXl Z°U er zeer mce inzTn ?m sleXs een nS,.,?r .leesverbod uit te vaardigen, want het zou Sixtus V?n O TmVun de Uitgaven door Gregorius XIII, teï kLL t 6nS VI11 bezorgd. Wanneer de roomsche gees-te ykheider toe over zou kunnen gaan, het te lezen, dan zouden hJ ZJ*™ TuUit PUtten dan uit de ongerijmde legenden van nf3H «nevier\Ach> rme Paters! Wanneeï zult gij de pandoer" 2ÏÏJ2È"' f' Skatï of andere kaarten wegsmijten! om Tn ongmeele werken verlichting voor uw geest te zoeken ais meld, om in u de begeerte naar het priesterschap levendia te te nJaïen? ° **** f0t bmikbare agenten ^ITp^om ziin^rL10^' ^ briev?n van Gregorius VII, de eene aan nadruk on 'i andere aan de Duitschers. De paus legt erin den dmaër Rndnff tUffhcn Heinrich IV en diens mede, dinger Rudolf van Zwaben. Hij beval alleen „hem, die den paus weoen°UPngHh00rZaTnt' al*M™<* van den antichrist Te ver! "die Pzïh »t°?Th}ke onderdanigheid te bewijzen aan dengene, werpen» nl ^ Va1ziJn ^machtigden zou onder, in fflm^riSfk gedFrf te begri'pen moet men zich de tóten Znr?™ T9}reni?ei\ De groote striid ging erom, wie de boven, ien hTaan keizerSchap of het P^dom'en den vorm ? InfiL^ had genomen, noemen we den „Investituurstrijd" r^^S^' hidd het namenli* voor zijn rW' ï 5° ch0PPen bu hunne aanstelling, zijnerzijds „staf én THniJ u toekomen, daar zij wat het grondgebied betreft aurte * TH11- De-vorstelling had zich in die eene rqonde 1'T^^uT'r** investituurstrijd" was de laatste 7'Jr, *2? had Gre9orins VII Heinrich gebanvloekt en hadden9eZBt' h«nS ?eZCgd' dat hy hem afzette- Vervolgens nerlno- z,,n ƒ ^olmachtigden te Tibur op de algemeene verga. too d9Jan duitsche vorsten en bisschoppen 's pausen steun L LliTrfn u verkiezing van een nieuw staatshoofd. 2" In Januari 1077 had de episode van Canossa plaats, die op den 21 151 152 Maart van dit werk verhaald is. Gregorius had de kerkgemeenschap met Heinrich hersteld, maar niets over zijn politieke positie aezegd. Hij beweerde nu zelfs hem niet in zijn oude waardig, heid te kunnen herstellen zonder toestemming der vorsten, of. schoon hij hun raad niet had ingewonnen, ombaar hem te crat. nemen. 3» Den 15 Maart van het hetzelfde jaar had de vorstenvergadering van Forcheim Rudolf van Zwaben gekozen, in aan. merking nemende, „dat de paus de lengte van het uitstel ter ?nunne? beoordeeiing had gelaten; dat hij hun. had^erboden Heinrich als hun koning te erkennen, en dat hij hem wel de "kerkgemeenschap, maar niet de kroon bad teruggeven De pauselijke gevolmachtigden waren tegenwoordig biiRudolts kroning door de aartsbisschoppen van Mainz en van Maagdenburg den 27 Maart 1077. Het is duidelijk, dat, ata iemandde zedelijke verplichting had Rudolf te ondersteunen, dit zeer zeker paus Gregorius VII was. Zijn nieuwe houding was ™^ verraad ten opzichte dergenen, die hij tegen Heinrich in opstand had gebracht. Daarom zonden hem de Duitschers de meest piltig* verwijtihgen, aldus: „Wij gelooven zoo schreven zij, dat^uwe „bedoelingen goed zijn en dat gij handelt „maar daar wij veel te grof zijn, om daarm door te drmgen „stellen wij ons tevreden, met U de tastbare gevolgen uiteen te zetten van kool en geit te sparen, te weten: burgeroorlogen, iSooze manslagen, plunderijen, brandstichtingen, veAwtótmg van kerk. en vorstenbezit, zoodat de vorsten ten slotte slechts "„op roof zullen kunnen leven, en eindelijk de' vernietiging van „goden, en menschenwet . . . Wanneer wij, bedreigd door de „tanden des wolfs, omdat wij den herder gehoorzaamd hebben ook ons nog in acht moeten nemen voor den herder zeü^dan Izijn wij wel de meest deerniswekkenden van aUe menschen ~ Siegebert van Gembloux, tijdgenoot van Gregorius VII. verhaalt dat in het stervensuur Gregorius Spijt gevoelde over eenige zuner daden. Hopen wij voor hem, dat daaronder ™kwar*na*>^ door hij Duitschland in vuur en vlam zette om zijn pnester. heerschappij.bestrevmgen te doen slagen en het verraad, gepleegd aan de partij, die hij tegen Heinrich IV had opgezet Er zunnog wel andere klachten in te brengen tegen zijn en menselijkheid, doch, daar hij de macht van bet pausdom zeer ontwikkeld en versterkt heeft, bebben zijn opvolge^ meend zonder te letten op de barbaarschheid en de ongerechtig. heid der middelen, die hij daartoe gebruikte hem dankbaar te moeten zijn. Gregorius XIII (1572-1585) heeft zijn naam op h martyriologium ingeschreven, Paulus V heeft hem heilig verklaard (1606) en ten slotte heeft Benedictus XIII zijn vereering aan de heele Kerk voorgeschreven (1728) gevolg mort de roomsche geestelijkheid den 25 Mei van ieder jaar opstjjjj doodzonde" een legende lezen, waarin de ^^^^SZ ven van 31 Mei 1077 evenmin als zijn andere tudgenooten Uch den Gregorius VII zullen herkennen, dien zi, hem hebben mee. gemaakt Deze lofrede is eerst zes eeuwen na hun doodjnel. 5^SS'p!££rprobMt m,ddel is °m <°™*°™,*« CHRISTELIJKE AARDRIJKSKUNDE. Rassen. — De voornaamste menschenfassen zijn- het arische zaakTn^efol W ^ vïoTfe iraïïeh?»; Stóf kontaTvSf bIÏS« ' toenP™imOCrÓbi op schitterende wijze Wet heden fn W "l WaS* hl] de gr°0tn' Maar voorstellingVanheoudTSeTi ebbe" ee° geheel valsche dit gelijkt lp hef"jodendom S^J^^tt"* leven. De vorm die hot n» u~lf* ' europa op heden zien nen noemen^'atdta J d^-^tf* rabbiais,ne k"n- g Azië en Africa volksstammen te Windeldufde h? "T -r fcbtal^,l^Jïïf of df00 St^V^^^ ten slotte in het sSischl RP* ÏT ? ropaganda der J"deërs, die *^&»o^^^SS^^tT^i^zeer zwakke voorstellen, dft veel uiSlrmd^ 1"^ +Men kan zich gerust geen Jood waren zietMn 1?^TT ^eten, die van huis uit eenigden, omTv'en?^ f J£ {SSf*0^ onV^' sche Ariërs rondom de MiddeKs^h/7« n, V* euroPee- gen te maken, «ff ^ te^^"tf'W ?™ bekeerHnders dan verbazen kan wl« J16* ,rabblBIM»e. niet an- elkaar ne^Tn ^JST^l^Sr K?" * het eerste messianisme de Joden L ™,°gel"k' dat ten tijde van zooals door een tijdgenoot Phtin Tu^ verspreidiné (diaspora) binnen de grenzen'^Te^lome^^ boen moet gesteld worden en de mcJeÏÏeïï^'dfe^t 156 veel vinden, zullen dan hun becijferingen alleen gebaseerd hebben op de mogelijkheid van uitzwermen uit het pietluttige JodtnaUatje, Judea en daarbij vergeten, dat het reeds voor dat dit bestond in het middellandsche-zee-gebied wemelde van Semieten die wel Azië moesten verlaten, omdat voor hun ras eeTte Item gebied was overgebleven; welke Semieten zich dan Ireedelijk rond den banier des jodendoms door werking desfelfs propaganda zullen hebben vereenigd. Men heeft heden ten dage mlar een Zionisten-congres te bezoeken, om te ervaren, dat de Joden eene uit talrijke zeer uiteenloopende bestanddee'len samengestelde eenheid zijn. Sr nu „d! Joden" in de diaspora het oorspronkelijke^zaadbed Waren waaruit het z.g. christendom kiemde, ™nttde snelle verspreiding" daarvan des te makkelijker begrepen naarmate men een voorstelling heeft van de dichtheid en de ^gestrektheid dezer in de verspreiding evende « ludeërs Deze „Judeërs" waren overal te vinden! Aan de Euohraat in K ein-Azië, in Griekenland, in Italië, ffl Spanje Kr Paulus absoluut naar toe wilde wellicht gehoord hebbend, d^t er onder waren met messianistische overtuiging; zijn gevangenneming heeft dit plan echter verijdeld), m Africa, waar het bizonder in Alexandrië ervan knoeide. Oriënteering. Volgens de roomsch-katholieke aardrijkskunde is jSSSS^t beschouwen als het eerste „Rome met „Petrus aan het hoofd." Ook kan men zeggen Jerusalem is naar Rome verhuisd en onderwerping aan Rome is degarantie voor de onname in het Hemelsche Jerusalem. Door de verplaatsing ^van Jeruïlem naar Rome is een godsdienst, hoewel elders ontstaan, ^^i£^EL-AM%e bakermat van het Christendom is y tl pfbove^ 'l^feidïtïltToItenmet Constantionpel als keize, pausstad het juist gekozen terrein was, om op de christenheid U^ steunen, hetgeen de bedoeling was van Constantijn^ te ^eunen,, i g bisschop van Rome een groot gebied Alexandrië, Antiochië, Jerusalem) in het Westen maar één, Rome. ToeHchtingen. ^ ^ ^ Testament (Ver- u ÜJ. 1.W zal zien dat wanneer ze aan een of andere uitver^lleadri^Sn, deze uitverkiezingen in den regel in 157 Klein-Azie moeten worden gezocht; o.a. Galatië, Ephese, Smyrna Laodicea, Pergamum enz. Ook de gewichtigste Algemeene Kerkvergaderingen werden sedert Constantijn de eerste te Ni! cea samenriep m Klein-Azië of daaromtrent gehouden. - U t tntX ctC^ gfSch"ften van PauI"S, (de oudste documenten van het Christendom) ervaren wij, dat er in Jerusalem „ietswas gebeurd en dat als gevolg daarvan een jeruzalemsche messianistenvereeniging was gesticht, die ook in den omtrek dier stad propaganda maakte, MAAR, dat was alleen een verefnï gmg van en voor BESNEDEN Joden; hetgeen natuurlifk niet ais ..Christendom kan worden aangemerkt. Paulus, die woonde m Tarsus de hoofdstad van Cilicië een deel van Klein-Azië (juist onder het teeken op het kaartje), bemachtigde daHiet"f paarde het aan andere gedachten-stroomingen, waarvan hij in Skï^M °mrmf WaS',hief,het monopolie der besnedenen op en beloofde aan allen, ook onbesnedenen, de aanstaande wederkomst van den Gezalfde" (semitisch element) en „Middelaar" (arisch element die hen in zijn geluks-staat zou opnemen. Uit ZlJ\ t-u H6ff ten bes.te g^even, is, toen de beloofde helaas wegbleef, het latere Christendom ontstaan. Dit wil niet zeggen mXZ Tt?» iUS met\is voorafgegaan, doch slechts duidelijk maken, dat Paulus aan hetgeen voorhanden was, hij, de KleïnAaaat, dat karakter heeft gegeven, dat nu nog in de verschillende chnstengroepen aanwezig is ^WK* ngSgang van het z.g. Christendom kan men zich het best aldus voorstellen: a. Het vóór-christelijke „Christendom". Ouderdom niet juist nt Tt"-^ bT-!te e6n deugdsleer en een serie verhaaltjes tot stichting en gehjkemsssen, die van alle zijden opgenomen later in de z.g Evangeliën aan den persoon van Jezus van Na- r Saf^^r»4 °-a-een ui,ins in de predikü,« b. Omstreeks het jaar 30 optreden van Jezus van Nazareth, TI ff ilanxnej dOr0d diens werk overneemt. Want Marcus I, 14, 15 zegt: Nadat Johannes was overgeleverd, kwam Jezus in Galilea predikend de blijde boodschap van het rijk Gods, zeggende (juist als Johannes): De tijd is vervuld en het rijk Gods « nabij, bekeert u en gelooft in de blijde boodschap." Duur van dit optreden: waarschijnlijk één jaar. c. Messianisme uitsluitend voor besnedenen, waarmee de onontwikkelde propagandisten alleen de Joden bedoelden Men nam aan, dat de opvolger van Johannes de beloofde Gezalfde was, die het joodsche volk zou moeten verlossen, daartoe^ zou hij dan weer speciaal terugkomen. Duur: ongeveer vijf d. Messianisme voor iedereen, voorgedragen door den KleinAziatischen Jood, Paulus, van ongeveer het jaar 35 tot ongeveer 63. Paulus eefde onder Ariërs, hief de besnijdenis op en voegde aan het begrip Messias (Gezalfde) het door de Perzen aan Mithras toegekende karakter van Middelaar (= Mesitês) 158 toe In zijn omgeving bloeide de Mithrasdienst, zooals overigens in het geheele romeinsche rijk. Hij combineerde aldus Semitische met arische gevoelens en hief door de afschaffing der besnijdenis den scheidsmuur op. Hij bereidde den wereldgodsdienst voor die met het oudere boeddhisme en het jongere mahomedanisme, eenmaal om voorrang op de wereld zou moeten kam- P6e. Vereering van den weggebleven Messias; blijkbare werkeloosheid van den Middelaar ten opzichte van een te stichten aardsche rijk; Messias-begrip samenvallend met den door de Perzen verwachtten „Zoon der Maagd", die ook wegbleef en de legendarische aankleeding van Jezus voor een groot gedeelte bezorgde. VergeesteUfking van alle verwachtingen op zulke komsten gebouwd. (Ontstaan der Evangeliën vanaf t jaar 70). f Na ongeveer drie eeuwen, vaststelling der godheid van Jezus, als in wezen God zijnde, gelijk aan den „Vader , wiens ,Zoon" hij onder een of ander opzicht vroeger door Paulus werd genoemd, evenzoo „Middelaar". Jezus van „Middelaar tot God gepromoveerd zijnde, overwon door zijn aanhang, den godsdienst, waarin Mithras „Mesitês' slechts was en bleef, De Christenen, vroeger door de Romeinen atheïsten genoemd, wijl zij geen tastbare goden hadden, bezaten* er weer een en werkten dit materiaal verder grootscheeps tot een openbaren eeredienst uit. na eerst den Mithrasdienst met wortel en tak te hebben vernietigd, zich van de overschotten bedienend om zichzelf in te richten, de priesters, die vroeger er met waren en later als leeken gekleed optraden, aan te kleeden en kerkgebouwen op te luisteren, die zij vroeger met hadden bezeten. Bü 2° — Men behoeft slechts te denken aan Origenes, den leeraar van Alexandrië, die in een tijd dat de christenen met hun bijbel als domooren werden bespot de eenige is geweest die een wetenschappelijk gezag aan de christelijke leer wist te rfeven en het daardoor in de grieksche kuituur heeft weten te handhaven. Hij werd, toen de kerk als godsdienst zegevierde veel later als ketter van de lijst geschrapt, hi was^a te pemsch (gnostiek), maar het was juist daardoor, dat hij het gezag van zijn godsdienst in zijn tijd had kunnen handhaven, wat er buiten dat overbleef, was juist hetgeen waarvoor de grieksch> en perzisch philosopheerenden hun neus optrokken. Hij leefde van 185—254. In het Westen was er toen heelemaal nog geen sprake van wetenschap in de Kerk. Dan moet men zich herinneren den in dit werk zoo dikwijls genoemde Cypnanus, bisschop van Carthago en ook Augustinus, bisschop van Hippo (354-430), dien inderdaad schitterenden vertegenwoordiger van het tot ontwikkeling gekomen Christendom. Er waren in Afrika over de 200 bisdommen. - Toen in het tijdperk der ontdekkingsreizen de Portugeezen om de Kaap waren gevaren(1497) ontdekten .zij in Oost-Afrika een poot Christenrijk van zwarten, Abessinië, waarvan Rome en het verdere Westen he? bestaan niet had gekend. - Als echter de Mohammedanen 159 ts^ metdeMoorenendeoverbl^ Frankrijk en Spanje totaal uit elkatr ^gen. Toef was^Afrika voor het Christendom verloren. Eveneenf ve^SdS zh ï ^t patriarchaat van Alexandrië, dat van Sïïïïem en van êonsten^el 'dïth* T éé\mededinger voor Rome oven ^onstantinopel, dat bovendien achteruitging en later ook dnnY beiïï 5DtWerd beZ-i had Lu^toS bereikt dat er een nieuwe orde zou komen, waardoor het een kultureelen bloei tegemoet ging. Het pausdom wist daar oo te gaan zitten en zoo is het een met het an,WLiA i- i T ? overheersching van dat ^^^SSS^'^t éTX? °Ude kerkgCbied in h°0ge inl^a^werd Bij 3° — In het valsche stuk, de Donatio Constantini f— Schenking van Constantijn) in de achtste eeuw las"t RrJnï t durh rTA0^}'- a hii den oud-republikeinschènge^st er te duchten had; b de romeinen erg gebelgd waren 2«t - minstens de helft der Romeinen toen nog geen christen waren Hi, ging dus weg en wel naar het (^tott ïï waar de doorgang is van Europa naar Azië, de plek om welW k n^tr^Stfcn1-1? °P V/ndaag Clkaar -"kjKen, aaar vond hij Christenen genoeg, om een keizerskroon on te doen steunen en kon van daaruit veel beter dan vamuRome de hoofdstad van het oude kleinere rijk, het EuropeTclAzS eÏÏ^^aTll»R?n^dle Imperiuin besturen Hoeveel ^^T^1!:^^^^ h6t Christendom Kan nieruit Wijken, dat hij zich pas liet doopen in het iaar 337 ZAh1Vt^ihed' T T1 door d^ ariaanschen, niefin Jezus! Godheid geloovende, bisschop Eusebius van Nikomedia (KI A 1 Ondertusschen had deze ongedoopte ChrWn li ,1U\A,h paus gespeeld om goed keizerTk^ leven lang Ac ai ~ -hekeering'* der volken van West-Eurooa boven de Alpen is zeer laat geslaagd. In 496 liet ClovisTo^VdW Franken zich met een belangrijken aanhang dooper" Vóór de ^A ÏÏ 18 % T. SpO0r Van iets christelijks bij de Friezen te land a ^ ET in -691 begint pater Willibrord vamdt EÏge! land aan de „bekeering van Nederland". Tegen het etodeder 8ste eeuw wordt door Karei den Groote aan de buren van de 160 ü ■ SaWrs het doopsel met sabelhouwen opgelegd. S^t^eter.ipas ^Z^JtZ^t Ridders Vgpfêgg? ^r^wondX"6 ver- Ier anti-consnbstant ahsten, de.^"Anajen d.eme, m &Tti«71iH'Sègt^ ^rfad buitengewon.,«L^*'* , - De verkl'»ria4 van het feit De vermenging -nje be.de het Romem**eJM h • drongen godsdmnsten, d.e belden,eigen ) k Jen jood. T "Sl^ltt^^ godsdiem.tgevoe?etenenS°dtdSa™ «fe™^ Men^oorheen reed, hadden doordrong ^ ^ VERBETERINGEN IN APRIL. Groote; 30e regel, te lezen 106 inplaats van 1Ü4. blr 107, 13e regel, te lezen paar inplaats van naar. hlz 113 noot 2e regel, te lezen schola inplaats van schlo. bil'. S Taatste regel, te lezen mogelijk. In inplaats van mogeh.k ,n. 161 A»\ A \ ^Grste dag van ,de eerste gedenkwaardige maand dat de Inquisitie naar spaansch model, zij het ook zonder kerkelijke plechtigheden zooals dat in Spanje gewoon was, haar ffinëeV?U.-.begmxnTen ^Nederland. In de Zuidelijke Nederlanden België en Noord-Frankrijk) woedde zij ras op de gebruikelijke manier, m Noord-Nederland, waartoe wij ons heden bepalen, bleken de omstandigheden haar niet zoo gunstig Als eerste inquisiteurs waren benoemd Frans van der Hulst, raadsheer bij het hof van Brabant (België), de eenige leek, die ooit een dergelijke waardigheid heeft gedragen, Nicolaas van Egmond, een pater-karmeliet, en anderen. De Spanjaard Karei V beheerschte toen de Nederlanden en paus was zijn leermeester Adriaan VI (zie 9 Januari). „De vervolgingswoede der inquisiteurs steeg tot zulk een hoogte, dat zelfs een Philips II (zoon „van Karei V) hen voor nog onbarmhartiger verklaarde dan de spaansche Inquisitie." (vergelijk Graaf von Hoensbroeck, i i-i S- ^3)' **et Pausdom was ook hier weer aanspra¬ kelijk. Keizer Karei had eigenmachtig Frans van der Hulst tot groot-inquisiteur benoemd. „Maar het krachtige en handige verbet van paus Adriaan VI maakte die poging ijdel: hij benoemde denzelfden v. d. Hulst tot pauselijk inquisitor. Sindsdien werd „aan Karei en Philips de concessie gedaan, dat ze een drietal „mochten voordragen, waaruit de Paus een keuze zou doen. „De invloed van den vorst was hier sindsdien in theorie niet „zoo sterk als in Spanje, en in zoover kunnen we zeggen, dat „de Spaansche inquisitie hier te lande niet is ingevoerd." (Nolet, blz. 307, 308.) Een andere katholiek, Poullet, zegt: „De nederlandsche inquisiteurs bekwamen hunne bevelen uitsluitend van „den pauselijken Stoel; geen enkele bepaling van den wereldlijken heerscher beperkte den vorm of den inhoud van hunne „rechtsbevoegdheid" (vgl. Hoensbroeck blz. 62). Adriaan schreef aan Karei, dat diens aardsch geluk Van de Inquisitie afhing. Clemens VII maande hem, te vuur en te zwaard de onreine ketterij te verdelgen; waarop Karei verklaarde, dezen kanker met wortel en tak te willen uitroeien. Daarom scherpte hij door een besluit, gegeven te Maastricht den 28 Februari 1546, nogmaals in, dat de wereldlijke rechters de door de kerk veroordeelden onmiddellijk hadden terecht te stellen. Dit was geheel overeenkomstig de pauselijke bevelen van Innocentius IV . (1243—1256) en van Innocentius VIII (1484—1492), (zie 4 Januari), en daarom weigerde een zekere Titelmans, „apostolisch „inquisiteur van het heilige geloof, gevolmachtigde van den „hedigen Stoel en door den wil van Zijne Majesteit onder-inquisiteur van Vlaanderen," den Staten van Vlaanderen ook maar een oog in zijn processtukken te slaan, daar hij, als gevolmachtigde van den paus, niemand inzage der stukken had te geven en zijn ambt overeenkomstig pauselijke volmacht slechts ?«m t I van het kerkrecht uitoefende. (4 October 1550). Die Staten van Vlaanderen hadden, óók overeenkomstig 162 Kareis wil, alleen „uit te koken", wat de inquisiteurs daarvoor in aanmerking lieten komen, krachtens pauselijke aanwijzingen. Wat een „katholieke opvoeding' vermag, blijkt hieruit, dat de clericale afgevaardigde Dumortier den 20 December 1876 in de belgische Kamer, zonder tegenspraak te hooren beweerde: „Nooit heeft in België de Inquisitie bestaan. Evenmin bestond zij in de Noordelijke Nederlanden(!?) De eerste ketter, die aldaar verbrand werd ging er te Utrecht in HM aan; daarna eveneens in Utrecht verscheidenen „uitgekookten m 14t>U, vervolgens werd den 14 December 1512 te Den Haag de ketter Hermal van Rijswijk, die in maar de kans had gezien uit te breken, „tot asch verbrand . Sfermede wegekomen aan de hernieuwde werking der In, qSrLt'van Ier Hulst aan het hoofd wens benoeming werd gevolgd door een „plakkaat" van Karei V, waarin een teder, die beschuldigd werd de nieuwe leer te zijn toegedaan d«Xövaard werd, om binnen 30 dagen na den 29 April 1522 onderwierp, werd voléen%de bestaande wet „bestaande wet" veroorloof de hier, ketters lev c°d *« De8 ; evend te verbranden, enz. (Pastoor Coppens, Alge meen uve Sdh? der Kerkgeschtedenis van 420). Soms werd de „genade gegeven van^ eerst ao van een koord gewurgd te ^rde»^ Zfflet de tal- sterven. Daarbij heeft men ^^H^^zs aan wel rijke -Andere straffen ^^DJe^dlSSmde spotter eenige voorstelling zal hebben ue^ wer vQor Erasmus van Rotterdam heeft er met^VXt behoort, wergezorgd, dat de Heeren In<*u'^ Li begroet met den '-«™^1Ja^t ^"ntet is uitgeVolk, een haat, waarvan de hevmg terecm n g werkt. Desniettegenstaande ^ ^ we eens Om niet in disputen over cijfers J ^ Noord-Ne- de geringste, van Coppens; over Dan ™*£$r™mea vergederland alleen, 617 wederdoopers Vtcr"htm?Xe straffen" tot te hierbij niet de verhouding, waarin de ^terefr^ Sp die alleen de geloofsovertuiging onderzochten. Wanneer men dan beaenkt, dat die 617 hoogstens in 20 jaar tijd werden Sekookt, dan blijft dat nog steeds 30 per jaar op een zeer kleirgrondgebied en alleen maar van de Doopsgezinden het eerste hervormde kerkgenootschap in ons land, die vroeger Wederdoopers en daarna ook wel Mennomsten genoemd wer- 163 den naar Menno Simonszoon, pastoor uit Witmarsum in Fries *S\Zf h\geh,Uwd waS e" kettersche meeningen ten beste gaf, hetgeen hi, als ongeloovige moeilijk kon vermijden Het was ZV TSl dan drie jaar na bovengenoemd plakkaat, hetweS rege maüg door strengere werd gevolgd, zóó dat ten slotte de wil tot wreedheid naar alle zijden de spuigaten uitliep en men nu nog slechts het woord „plakkaat" hoeft te noemen omeln lar!denng VM afSr?h-UW te wekken. Dat de inquisiteur Z\VZ and, Utrecht en Friesland enz., niet onmiddellijk hebben toegetast en zoolang geaarzeld hebben met de zwaarste straffen voor ketters aan te komen, is wellicht te verklaren door den zeer hachelrjken situatie waarin de pauselijke kerk door den geestestoestand der Nederlanders toen reeds verkeerde en die gelukkig — tot een spoedigen nederlaag derzelve heeft geleid. Uok was het staatsgezag, waarop zij steunen moest, niet zoo sterk meer, zoodat eerst nadat blijkbaar door beide machten na lang beraad besloten was, den kamp te wagen, tot groote maatregelen, waarbij de Inquisitie het pionnierswerk deed kon worden overgegaan — Onder de eerste en voornaamste afvalligen in Noord-Nederland worden o.a. genoemd7 AnSs Fredenks van Naarden; pastoor Herman &>cq; priester-rector J-TS^lï ! T?erma5 ^ Ri'Swijk en zi>n ^ede-uitgekookte n ?ifk.ker; I!mne Rodf' Priester-rector te Utrecht; Huberlater van T TÏ de, St' Lanrentius-kerk te Rotterdam, later van de St. Jacobskerk te Utrecht; pater-prior Hendrik SnDÏnPhU US D.OT£echt; pieter Damasz^on vTder M fel W1 "S °Mm,Van Wiingaarden uit Dordrecht Engel W llemszoon van Merle, pastoor te Heenvliet- CoraeHs Ht0^oUmvPaS.t00r \G De}h en deken van Den Haag JanTer ntzoon Versteeg, kapelaan te Garderen- Tan HmWi ::n°H0San/mS-tei;dam; to^ï^rrt&L vatt °hof de bekënl A™ e7eCt°r WTnLem GftaPheus van den Haag ae bekende Amsterdammer Joharines Sartorius- Svbranrl. Janszoon, pastoor te Schagen; enz - Dien Z övbrandt gaeaiifkemnerkt' ?' ^ -^J^SLL TdeT gelijken om de inquisitie zoo goed mogelijk voor te sTellS 164 rend wordt gehandhaafd; het welk als éénig warelij*- door ie^dcreTroomsch-kathoUek moet worden gehouden. Hoe echter dig en nederig van harte ben. 2 Jnni 251. Keuze van ^Z^^^^ evenals al zijn voorgangers en al zijn deze eeuwen, om ze gewichtig te ^^^SL^t^A. «autitel met de beteekenis, die er heden aan gene ^ welijks van de achtste ^J^± niet wegens een vervoldom Rome stond al 17^^>^t^\^%enf maar vanging, zooals onze over het vraagwege een diepgaande verde^dheid m deteg stut der ^^^StJ%^^^ ^toond. van hen, die tijdens de vervmgu g _ Cornelius voor De partij, die voor Ka«t^A ?* bisschop; de partij der 8™^gVld wiens overwegende ineerste had Sint Cyprianus op> zijn ^ ™ uitstrckte) vloed zich toen van Carthago 0™*?%?%Aeiyfisse\mé in haar bizonder over die van ^J^\f^hopVOor Rome te kiegeheel aantoont. Het recht X/SLovigen toe. Fabianus, onzen kwam de vergadering der gelovigen ^ gg_ middellijke voorganger van Cotnehus, was , nog^ Qok deze kozen (zie Eusebius, Historia VI W w M -n r .vergadering samengeroepen? Vreesde m Cornelvus niet eenstemming te kunnen £«H*k?«Iïïm Soppen, te Rote kunnen opdringen? Zeker is, dat zestien^ Oiss PP Cy_ men aanwezig, op zich namen ot d<^ keuze ^ deze priaan was er met bij, ""^^'^J^en waren Afrikanen, kleine kerkvergadering en twee der zesüen ^ ^ aan zijn gezag ^^^^^JS^^ onder de zijnen rede tegenpartij, dief moedige f^^VaLahvLtlkani kozen z j 165 over,?teSeidd'e^eZ £M« » d' U «. zich geheven. De NovawfX SS? eCU" 4eW was °P- belS dM ze,el ïa° Rome *°° verbonden rijn, nog niet S"?en erkenden op de pijnbank hun misdadig plan Men •ler.nd'er'd00^-«"^«JCS SldS ZV «^ff^i «• anderen kramen er met een tan4enS'S1nreinr^r:„de.Mmlf Ir v-oordeelmgen, „„gifgen^^^ opdeelde Zar It v^T^" *? geT6n' hi> heilzaam WkTmefplLte^ Van Le° ^ Zoo 4 Juni 1571. Jaarlijksch auto-da-fé van Toledo. Twee mannen 166 ^S^ZX^ 1562 te ^^"^ £ Luthersche leersteffingen fi-°^j£$J?jSiï> ondergaan, ledo de wreede marteling der ïnqmsme caciiu e natuurlijk een leugen maar alsnnffl b*d?"£Je^ oordeehij tegenover zich had, ^^m^^^^A^ VOOr" len. Toen zi} hem een uttreksel uit net g«* g trcden lazen, dat bij de Inquisitie dep aa te** j^b™hddigfe, nam der getuigen in ^~'f^Jea^^,£5^ bewijzen, hij een andere houding aan en beweeroe_ ie dit hij beter 1»*"»^^^ ^„^Kffi»? die beste bewijsvoering kunnen baten teg fc vast besloten waren te o^ee^ dat ^ Jeïi hem tot wanneer men niet zoo d.acht ais zij. ^J ver vriendede „relaxatie" bevrijding uit^^KdL *1 h«m best lijk woord voor „brandstapel , en ^^g™ ~ het.plezier te om hem van de ^are leer te^r^ dien. hebben hem berouwvol te «urmen aoen de van antwoord, hetgeen tot gevolg had, dat^ een P £ een martelaar vooi-ach^te Z^P^S vuur aan te maken, punten, terwijl de beulen bezig^J*1*"^*r^htbevoegdheid en 5 Jnni 1305. Keoze van Paos ClemensBe»edlctua H was 6 Joli 1304, na tien »»^deVTZserDTkardin«len, waarvergiftigd zooaU «^J^r^SffSjSX. konden het van eenigen van deze misuctau wj ■• r\e intriges van niet eens worden wie zijn ff^^^^^n aan het conclave, dat te ^rugia zoo iag | èoede ge_ den koning van Frankrijk Phüips den acnoo * legenheid de candidaat zijner keuze erdoor te: *r)g ^ dus de heilige Stoel van den W^b™^Xp aan den leeg had gestaan, verscha te "^g^^"^ die Clemens aartsbisschop van Bordeaux, Bertrand van ^ - d Villani 166 167 fnadê b£fe V bleef Frankrijk ging!Vefktf dlfn^bSS NadaJU eLl1 schop van Rome ziin vrtcA. \a ïf« a 1 j " eerst' aIs bis- Arles (zie 5 Meil dien t e-n t^or, I Jl aan m. Hilarius van weerbarstige Het* behandelen ua**?^ daarin als stuk bewoordingen^ b-atte dit f= rescript) van VaïeïïJ^'Tt"*' dH ^eschrift de richting van fl" StaP voorwaarts in De jonge leiïïr of ïïver & Wever % Fr*™ Z°U ^ grond van den steun dien ffi Kt ' gi , voornaamsten dienste van Sint Sr" Me^ii^tezichd«eS^e, ^ Verdaaruit besluit a>t J„ ~ j ,rslst,zica echter .wanneer men ^«^b^'^t^iL"1 6en beeldige er" wikkeld was. Leo Verstond del^ tek.t P • ^p'Ï t0-fn aI 0nt" als de oude leeraren bisschoDDe„Pn 'iGH Z^/etr«s nog juist den; dat wil zeggen dat SP kerkvaders hem verston- theüs gevondÏÏfwort ztVeh^ ^ *** ^t™ « Mat" zing .— UorM «r*» i 1 geheel op de gansche uitverkiezen, fct e'éénenkele oer;nen/°f °P> ««"W* bisschopging sti^k^^^e^SelS' i6™6; "£ ftuteWhP" nog, dat één zou beweren datdett gekker bouwd"! Om vast tHSlS. 4 * Kerk op hem zou ziin „ge- de dTngen Se ïen\ 6£' ,ftjfen vaag vermoeden hadfan zijn preeken lezen o^er rim ve hêffin^t^ f llleeren' kan men 3), over de GedaanteveTnderteg^de (STT1 P 3" Apostelen Petrus en Paulus. Met nog" foen te ël U'V* meene concilie van rv.->i™,j~ • ■• ?* m 4;>1 net alge- klaarde dat hJl r °Wljn beroemde canon 28 ver- 167 168 heftt^rjedeelte dezer canon kennis W gif hei! slacMoffer zijt/en eerst eens iets anders inzien, dan uw seminarieboeken! 7 Juni 1568. Auto-da-fé te Murcia M Twintig men schen werden er als ketters verbrand, vijf en dertig als ver dachten tot verschillende „penitenties veroordeeld De ge verbrandden. — lines de LOTC.a' P *. hiervoor slechts oorsprong zou zijn had ^^^^ ,^^1eehïï De Raad besloot, dat hij nog eene een keertje op de probaat quisitie beloonde lines, cue naai ^u , „.j^en Door een gezorgd, door hem van den brandstepel^JgoJSde geheel bijzondere kunst, werden,, sRechts to. ee g^ Je'r^Sn^enVem^êeS K\ U 169 8 Juni 1567. Auto-da-fé te Murcia, een jaar vóór dat van gisteren. Zes individuen werden er als lorren verbrand. Acht en veertig kregen verschillende andere „penitenties", waarvan de meest zachtaardige nog iets heel verschrikkelijks waren. Vergeten wij nooit, dat de groote verantwoordelijk voor zooveel smart en onrecht die dweepzuchtige en wreede paus was, dien zijn opvolgers aan de vereering der geloovigen voorstellen, opdat dezen navolgers worden van zijn „deugden", namelijk de „heilige" Pius V. 9 Juni 905. Tweede verkiezing tot paus van Sergius III. Eerst was hij gekozen in 898 als mededinger van Jan IX, maar keizer Lambertus had dien tweede gewild. Na Jan IX aws gekomen Benedictus IV en daarna Leo V (903). Minder dan twee maanden later wist paus Christoffel deze laatste er uit en in de gevangenis te werpen. Maar vanaf het begin van 904, zag men Sergius III met steun der Franken weer aankomen. Hij gaf Christoffel aan Leo V tot gezelschap in de gevangenis, totdat men eindelijk besloot „uit medelijden", beiden van hun treurig aardsch bestaan te bevrijden. Sergius, die zich wettige paus rekende vanaf 898, beschouwde Jan IX en zijn opvolgers slechts als indringers. Ze worden als zoodanig betiteld in de teksten op de gedenkteekenen van het Lateraan en in Sergius' grafschrift. Hij vatte de overlevering van Stephanus VII, den organisator van het proces tegen het lijk van paus Formosus weer op, en volgde hem ook in zijn nietigverklaring der wijdingen door dezen paus verricht (zie 4 April). Hij liet ze nog eens nietig verklaren door een romeinsch concilie. Gelukkig is men heden ingelicht over de geldigheid van deze wijdingen, die beurt om beurt geldig waren en ongeldig, en dan weer hèr-geldig-verklaard en dan weer hèr-ongeldig-verklaard werden door elkaar opvolgende onfeilbaren. Sedert de leer over het Sacrament des Priesterschaps goed voor elkaar is gekomen, wat nauwelijk vroeger geschiedde dan in de 13 eeuw, houden al onze onfeilbaren evenals het nietigste seminarie-ventje de wijdingen van Formosus voor volmaakt geldig. — Sergius, die al over de veertig was, had Marosia tot maitresse, die bij zijn tweede keuze nog niet ouder dan dertien jaar kon zijn. Zij gaf hem een kindje, waarvan zij later paus Jan XI maakte. Dit vaderschap van Sergius, waarvan de „seminarie-professoren" zoo'n drukte maken, van „laster" roepend, was toen algemeen bekend en maakte zóó weinig indruk op de publieke opinie, dat zelfs de half-ambtelijV ke lijsten, waarmede het „Pausenboek" werd aangevuld, het geval zonder eenig teeken van aarzeling hebben vastgelegd. — „Haatdragend, wreedaardig, onbeschaamd, dat was Sergius" zegt de geleerde abbé Duchesne (De eerste tijden van den pauselijken Staat blz. 165). Onder de pen van den abbé Darras en soortgelijke „professoren" wordt Sergius niet alleen een voorbeeldige hoogepriester, maar staat hij daar in den luister van 170 •• r„W ziin IJver en zijn Vroomheid (Darras, Kerkelijke zijn Gelool, zijn uw «» *ij N_ t verwon- stopt zijn! ? ^ 10 Jnni Feest van den heiligen Asterius. Hij was een arabi- gaderingyan Sardica * «^g^^ W hocVer men in 347 De geschiedenis van dit ^^gf^^op m Rome, had bi nog van het !*^/^iSR rTSeeïd, dan bisschoP 171 ras I, blz. 403). Dat zijn ongeveer evenveel leugens als woorden. j ?n„z.00Yerre is het een getrouw beeld van de „paus-geschiedenis m haar geheel. Wanneer men echter al die onredelijke aanmatiging opzij schuift, dan blijft er niets anders over daneen voorrang verbonden aan den zetel van de hoofdstad van het romeinsche keizerrijk, een voorrang die zich langzamerhand gewichtiger weet te maken door de legende van , Sint-Pieter"daarna verstaat hij het alle gunstige omstandigheden te benutten om zich langzamerhand, hoe onrechtmatig ook, in een allerhoogst gezag om te zetten; wanneer dit zich sterk genoeg voelt, verbrijzelt het alles wat weerstand biedt en verbrandt gedurende verscheidene eeuwen allen, die durven tegen te spreken; en als de vooruitgang der beschaving de brandstapels gedoofd heeft, dan houdt het zich nog staande door den sleur der menschen, dier belangenzucht en het verknoeien van het verstand der kinderen. . 11 Ju»» 1817. Onderteekening te Rome van een concordaat tusschen Pius VII en Lodewijk XVIII. Het hief het concordaat van 1801 op, om weer in werking te stellen den schandelijken koe-handel van 1517 door Leo X en Frans I (zie 15 Mei) Voorbereid onder den invloed van een verleden, dat'geen"reden „van bestaan meer had, door lui, die zich in staat rekenden den „loop der wereld tegen te houden en de beweging der historie „te onderdrukken, wekte dit verdrag zulk een afkeuring, dat „het door de Kamer van Afgevaardigden met bijna algemeene „stemmen werd verworpen," Aldus M. Young in zijn werk „Frankrijk en Rome" blz. 230 Up die manier dreef het pausdom, na eerst aan Lodewijk XVI den weg naar het schavot te hebben gewezen door de veroordeebng van de Burgerlijke Grondvesting van de Geestelijkheid, zijn tamme, die weer op den troon was hersteld, naar een alles beëindigende ramp in Juli 1830. Wanneer de pausen niet alles hadden opgeofferd voor de handhaving van hun aangematigde almacht dan zou er heel wat minder bloed gestort zijn en aan frankrijk heel wat ongeluk gespaard gebleven. 12 Juni 816. Dood van Leo III. Wij hebben op 25 April reeds veel gezegd over dien bloeddorstigen paus, zoo veracht bij de Komemen van wien men een „heilige" heeft gemaakt. Laat ons hier dan alleen even terugkomen op zijn ideaal van het Keizerrijk en het Keizerschap, dat hij bij verrassing herstelde in den persoon van Karei den Groote. Hij wenschte voor zich een welwillende en beschermende macht te stichten, die het liefst zoover mogelijk yan Rome zetelde en die slechts zou ingrijpen wanneer Leo het wenschelijk vond. Voor oningewijden is het steeds onduidelijk, hoe hij dat tot stand kon brengen, hij moest toch gebieden aan te wijzen hebben en zulks met recht waarover hi, een keizer zou aan kunnen stellen. Hierin was echter voorzien door het valsche stuk, dat wij de Schenking van Con- 172 8.„nt«n noemen en dat reeds dikwijls ter sprake is gebracht. D?SïLïïrt£ Het door keizer Constantijn (+ 337) aan „paus fdfe nog ge^ paus was!) Sylvester geven „al de Provmcies, Dlaateen en steden van Italië of van de westelijke streken . Païs Go die als verre opvolger van Sylvester dus „recht op drgebtedenVad, kon eel keizer ^^^TJ^ der H Kerk. Het westersche romeinsche rijk bestond met meer en van den keizer in het Oosten had Leo weinig te duchten wanneer hij den frankischen koning keizer maakte over on omXeven gebieden, die deze reeds voor een groot deel werken kb^^^^^^^^ In waar deze inderdaad een sterke macht ter zijner besSking hield. Het wereldberoemde valsche stuk, dat d^SStaJfai zwendelarij heeft moge ijk gemaakt is gefabriceerd zeker te Rome, en allerwaarschijnlijkst m het Late• rt^^e%inll4, dat wil zeggen in den tijd toen Leo daar in de afitratie van den Paulelijken Kleedkamer j«W eerst in een kerkelijke betrekking optrad en dat wil zeggen, dat hi dus wel weten kon, wat er de strekkmg van Was (Zie . Abbé Duchesne, de eerste tijden van den Fausehjk«» Staal Mj. 90). De goedgeloovigheid der roomsch opgevoede en kerkge trouwe Franken verhoedde, dat deze vrome oplichten, onmiddellijk werd ontdekt en het pausdom kon zich op den rug van het door hetzelve gestichte keizerschap verheffen, omhet geEfel en al £ een toestand van onderworpenheid te brengen, ïodra het daartoe kans zou zien (onder Gregorius VII). De inToud van de „Schenking'' is meer dan ongerijmd wan geen der Sers, die aan Constantijn opvolgden, nóch hi, zelf .Hebben er een oogenblik aan gedacht, ook maar één enkel stuk grondgebied aan den paus" te schenken; hetgeen de geschiedenis bewust Xar Karei de Groote, die eerst op 40-jarigen leeftijd l7t ezen en schrijven ging leeren, kende geeri *.schiedenis. Hij en zijn Franken begonnen pas, zich te kultiveeren. 13 Juni 449. Beroemde brief van Sint Leo, bisschop van Rome aan Sint Flavianus. bisschop van ^f^'X^teZ van Eutvches.*) Het doel was, dat die brief op de Algemeene KerkveSdSng, voor den len Augustus 449 door keizer TheoisiuTïl te Ephese saamgeroepen, zou worden voorgelezen Sint Leo had zich eerst tegen deze samenroeping verzet, maar wiU toentertijd de heele Kerk het recht der keizers daartoe erkende, de het altijd sedert Constantijn hadden uitgeoefend had S ten slotte het plan gevat zich toch maar door legaten te laten vertegenwoordigen. Deze^ probeerden tot driemaal toe van het Concilie de voorlezing van den brief te verkrijgen maar het Concilie wist deze poging van een rol te •P«^?*£v£; iidelen Sint Leo troostte zich voor dien tegenslag, door het Concilie den naam te geven, dien het heden nog van schrijvers 'TE^ty^was monophysiet, één natuur (mono = één, physis = natuur) in den Christus aannemend. 173 m loondienst van het pausdom ontvangt, namelijk den naam J^A0ZïrS~tCTClh % ■ ~ Daar het Oosten meer dan ooit in wanorde bleef door den strijd om het „Eutychianisme", greep niSSHT van.The°dosius II, gebruik makend van hetzelfde recht als deze, in en riep een nieuwe Algemeene Den iïrfrdTéllSamen' die in 451 te Chalcedon plaats vond Den 10 October 451, las men toen inderdaad den brief van Leo Tcvrat^Z^'A™? sleCMtS n'a.de gezonden brieven van M Cynllus Alexandne) aan Nestorius Constantinopel) en aan Jan (van Antiochië). Leo's brief werd er goedgekeurd onder dezelfde vormelijkheden als de andere wijfa-b-eTS,*dat dlZe éoedkéuring een daadwerkelijke oordeelveUing insloot werd geleverd door de 6e zitting van het volgende ricumemsche Concilie te Constantinopel, 19 Mei 553 Daar immers werd gerapporteerd: „Op het concilie van Chalcedon ££ïï ÏS uTrVan.reVan Flavianus voor, alsmede het „oordeel, dat het Concilie daarover had geveld." En eventjes verder leest men naar aanleiding van dien brief en van verscheidene andere: „Niettegenstaande den naam van de groote „mannen, die deze brieven hadden geschreven, heeft de kerk"ZS^dtrmg,dez\niIet ,.eenvoudigweg en zonder onderzoek „goedgekeurd, doch slechtts na eerst te hebben vastgesteld dat „zij in overeenstemming waren met de leer der Vaders waarmede men ze eerst had vergeleken." Men ziet dus, 1° dat het gezag van den bisschop van Rome in de 5e en 6e eeuw nog zeer ver af was van dat, wat het later geworden is; 2° dat zijn oordeel over een leerstuk zooals het oordeel van andere bisschop- wTc' WTi Ci! °°/deeI can de kerkvergadering onderworpen was, 3 dat de brief van Sint Leo waardeering vond, veel minder omdat hi, de bisschopszetel van Rome bekleedde.dan wel omdat «en hem terecht voor een groot man hield. — Zonder twijfel hebben Pius IX en de vaders van Vaticaansche Concilie, toen zu m 1870 het leerstuk der pauselijke onfeilbaarheid hebben verkondigd, mets van deze dingen geweten. Maar dat is niets vreemds voor wien weet, op welke scholen van ontveinzing en misleiding zi, allen op het gebied der Kerk-geschiedenis hunne wetenschap hadden opgedaan. Vroeger stond de geschied- r Vm ' T. ? : n nei aogma; ae tijd, waarin men onafhankelijk geschiedenis naspeurt en schrijft, is nog maar zéér jong, 14 Juni 1348. Onderteekening van den verkoop van Avignon aan paus Clemens VI. Hoewel de H- Stoel reeds vanaf 1309 door Clemens V naar deze stad was overgebracht, behoorde zij nog aan Johanna van Frankrijk, koningin van Napels en de Provence Deze vorstin had André, haar neef en echtgenoot, door Lodewijk yan larente, haar minnaar, met wien zij huwde, doen vermoorden. In 1347 nog had zij aan de lieden van de Provence op de Evangeliën gezworen, dat zij geen gebied, dat onder haar be- 174 wind viel, zou verkoopen. Niettemin verkocht zij '1- volgend^aar leen het recht van gebruik hadden £kenQ. PrT misdaden Ik weet door eigen ondervinding, dat hier is non", zooals zij het noemen, in de war zitten! 15 Juni 844. Kronig van den jongen konig Lodewijk, den toe- Jon, b>ss*7'a" £fi,S„ppen en een talrijk le4et in hun Siïïïïwee, pfn WjU «^-g-g £ Rome is op 7 heuvelen gebouwd. De Esquilijn » er een van. 17< 175 zijn bischoppen en leger weer naar huis was, bleek de regeeruuf van Sergius een tijdsbestek te zijn, waar de handel in heilige zaken (= Simonie) op den voorgrond trad. Alles was weldra te koop en om zijn inhaligheid te verzadigen ging deze paus er zelfs toe over kloosters en particulieren van hunne bezittingen te ontdoen, zonder dat iemand zich tegen zijn dwingelandijdurfde verzetten, (zie de abbé Duchesne, de eerste tijden van den pauselijken staat, blz. 105-107). 16 Juni 1737. Bul van Clemens XII voor de heiligverklaring van den priester Vmcentius a Paulo. De hoogwaardigheid van Frankrijk vertegenwoordigd door het parlement van Parijs, onderdrukte die bul bij een arrest van den 4 Januari 1738. Verscheiden pastoors van Parijs sloten zich hierbij aan door hun protesten en tien advocaten van grooten naam gaven een Raadgeving m het licht, die deze houding verdedigde wegens „de fouten waarvan m het de bul wemelde". De hoofdoorzaak van dezê algemeene opstandigheid was gelegen in de beweeggronden der heilig verklaring. Wat immers de paus vooral in Vincentius prees, dat was met zijn menschenliefde, iets waarvoor Frankrijk gaarne met zijn hulde had ingestemd, maar wat hij vooral roemde, dat was diens brandenden ijver in het bestrijden der Jansenisten; zoodat de man, dien hij ter algemeene vereering en navolging aanbeval veel meer een partij-man, dan een weldoener der menschheid was.- Het Jansenisme, waarin de priesters door hun seminarie-onderwijs worden verplicht een kettersche aanhankelijkheid te zien aan een scheve leer over „de goddelijke genade , was echter heel wat anders. Het was een georganiseerde tegenstand tegen de indringerigheden en de aanmatigingen yan de pauselijke macht, een stoute poging om de kerk te bevrijden van zijn dwingelandij en haar terug te voeren tot den rechts-staat der eerste eeuwen. Had de strijd slechts geloopen over het boek van Jansenius, die al dood was, en over Z?A Sj6 1 ugenJ men zeide daaruit 0Pgediept te hebben, dan had dat hoogstens op eenige redenaties van wat godgeleerden uitgeloopen, misschien had de Sorbonne (hooge school te Parijs) zich er nog mee bemoeid, maar de rest van Frankrijk zou er zich niets van hebben aangetrokken. Toen echter het pausdom de beweging verketterd had, om op die wijs door de volgzaamheid der geloovige massa zijn positie te versterken en daarna nog Vmcentius, dezen om zijn menschlievendheid beroemden franschman voor den pauselijken strijdkaros werd gespannen, tTÜT™ heel »ra^.rijk in be^e^- - Bij een audiëntie aan het Hof ontmoette Vincentius den beroemden veldheer, den prins van Condé. Deze wilde Vincentius voor laten gaan, die echter weigerde, den prins op diens hoogen adelsrang wijzend. Waarop de prins van Condé zeide; „Moribus et vita nobilitatur homo , dat is „Een mensch wordt geadeld door ziin zedenen levenswijs". Deze man moest niet alleen als een juweel in's 176 pausen kroon worden gezet, maar het pausdom had ook een troefkaart van hem willen maken, uit te spelen tegen zijn eigen volk! Vandaar die verbolgenheid! 17 Juni 1565. Drievuldigheids-Zondag. Auto-da-fé te Toledo. Er waren 45 slachtoffers, waarvan 11 werden verbrand, krachtens afvaardiging en volmacht, die de inquisiteurs toen van paus Pius IV ontvingen. Toch moeten we bekennen, dat, al waren dezen dan ook werktuigen en handlangers van de wederrechtelijkheden en het despotisme der pausen, zij met immer met regelmatige volgzaamheid gehoorzaamden. Steeds bereid koninklijke bevelen tegen den paus uit te spelen, verzetten zij zich ook wel tegen den koning onder voorwendsel, dat hij de ban zou beloopen, als zij tot uiting brachten wat hij wilde Meer nog, dikwijls onttrokken af zonderlijke rechtbanken zich aan den wil van den inquisiteur-generaal, zich schuilend achter de geheimhouding die hen van alle zijden dekte. Maar helaas van dezen toestand van anarchie binnenshuis profiteerden de slachtoffers met. Dezen werden onder alle omstandigheden gepijnbankt en verbrand, even grif en misschien nog vlotter, dan wanneer deze doemwaardige instelling zoo ordelijk als maar mogelijk was m elkaar had gezeten. Vooral de inpalmingen gingen hunne gewone gangetje? zich beijverend om de kas des pausen, des konings en der inquisiteurs te spekken. De takkenbosschen kostten goedkoop, ja bijna niets, nadat men op de gedachte was gekomen, aan het vakverbond der koolbranders, die ze leverden, vrijplaatsen te geven op den eersten rang bij gelegenheid der auto da-te s. — En van de 13e tot aan de 19e eeuw is er met één paus gevonden, die genoeg verlicht was, genoeg onbaatzuchtig en menschehjk genoeg, om paal en perk te stellen aan zooveel af/ijselijkheden. En wanneer deze dan eindelijk hebben opgehouden dan kwam dit alleen door vooruitgang in beschaving, die veeleer op het pausdom moest veroverd worden, dan dat het ertoe heeft bijge- dlWifzouden nogmaals die afgrijselijkheden terugzien, wanneer ooit rle inspanning der menschheid tot behoud_ der ^schavmg vermoeid verslappen zou en de opvolgers van Pms IX, daardoor kanTzouden krijgen, om de „beginselen" van zijn Syllabus toe te passen. (Zie 1 Juni aan het einde). 18 Juni 481. Keuze van Sint Eugenius, bisschop yan^CMthago. nadat deze zetel 24 jaar had leeggestaan. Hij stierf in 505 te Albi na een episcopaat, dat hem veel verdriet veroorzaakte wegens de omstandigheid, dat de Wandalen toen ineester in Afnkajaren _ ln 483 wilde de Wandalen-koning Humerik te Carthago een debat uitlokken tusschen zijn (ariaansche) bisschoppen en de bisschoppen der, zooals hij zeide, „Homo-oesiers • Tegenwoordig zou men zeggen: tusschen de „ananen en de „katholieken-Immers er waren con-substantiahsten en anti- con-substantialisten- De eerste leerden, dat Jezus van dezelfde (= conj 177 substantie (= wezen) was als God, „de Vader". Dit zijn de latere „katholieken"; wie daar legen (=-. anti) waren, werden later „anaan*, naar een der woordvoerders, Arius, genoemd Toendertijd beschouwden allen zich als katholiek en er was slechts een verschil van opvatting. Nu beteekent het grieksche „homo , „hetzelfde" en „oesios" „het wezen betreffend" of "Vaj ^v,Zenl' dus werd ook -con-substantialist" bedoeld. Daar nu de Wandalen anti-consubstantialisten waren, maakte Humerik terecht de anderen voor homo-oesianen", of „homo-oesiërs" uit. Het terrein van den strijd was immers het Oosten, waar men grieksch sprak. Zoo zou men dus ook de hedendaagsche katholieken nog gerust homo-oesianen of homo-oesiërs kunnen noemen, want zij zijn dat inderdaad. Volgens Victor de Vite, getuige van deze gebeurtenissen, zou Eugenius geantwoord hebben: „Ik zal aan mijn collega's schrijven, opdat zij komen, om "tl m6j mi' van ons gemeenschaPPelijk geloof te getuigen en „bizonder aan de romeinsche Kerk, die de voornaamste van „alle kerken is." Tot overmaat van geluk voor de godgeleerden Vun ?ï» paus staat er "CaPut"' dat zoowel „voornaamste" als „hoofd en nog veel andere dingen kan beteekenen. Zeker, in het Westen was Rome toen de voornaamste zetel, dat is niet te betwijfelen, maar er staat „caput" en dat kan ook beteekenen „hoofd , „chef" „commandant", het „hoofd" dat de „ledematen te leiden heeft, enz. Wat 'n pleizier voor de bewijzen-fabrikanten ten gunste van het pausdom! Daar behoeft niets aan yervalscht te worden- Daar behoeft geen halven tekst te worden te voorschijn gebracht! Daar behoeft niets meer aan vast te worden gesmokkeld! 't Eenige, dat te doen is, is den herseninhoud der roomschen van vandaag te stellen in de plaats van de opvattingen der 5e eeuw en den jeugdigen seniinaristen aan het verstand te brengen, dat Victor de Vite, schrijvende „caput van alle kerken", dat precies zoo verstond als zij. Voor lui die vanaf hun prilste jeugd overtuigd zijn, dat, bij Petrus te beginnen, de Kerk steeds een monarchale instelling is geweest met den bisschop van Rome als monarch (= alleenheerscher), gaat dat prachtig op! Daartegenover is het niet denkbaar, dat Victor de Vite aan het woord „caput" een andere gedachte heeft vastgekoppeld, dan die van voorrang, wanneer men ten minste acht er op slaat, hoezeer het gezag van den bisschop van Rome m de 5e eeuw nog beperkt was; wanneer men indachtig is, dat al begon het zich toen over Italië Gallië, Spanje, Illyrië (op den Balkan) uit te breiden, Afrika steeds weerstand had weten te bieden en nog gedurende langen tijd van plan was koppigen tegenstand te bieden aan zijn opdringerigheid, Men vindt daar aanduidingen van sinds het midden der 3e eeuw, als wanneer de kerkvergaderingen van Carthago aan den bisschop Stephanus van Rome een anderen titel weigeren toe te kennen dan die van „eerste der bisschoppen" (= de eerste onder zijns gelijken) tot aan den banvloek in 556 tegen zijn opvolger, Vigilius 177 178 rofRoSe"CdaDtrl Keiwn AMka, door de Mohammedanen vernietigd is! 10 Timi 325 Opening van het Concilie van Nicea. Wij hebben g jBy ' u AonTen den 29 Mei, dat deze Algemeene Kerk- ÏS&JL* da, ^^gJ^^ « aankleed b Jeworden, dat ^Lbben gezien, Kerk op te ™ Afgewezen, toch sloot dit niet in, SaSïSi? Jtae sa saga Westen bleef dan vrij, op eigen gebied, Ift de scheiding handelen. Merkwaardig is het, op te merken'^ ^edeTn7è ïusschen Oost en West hierin zoo scherpjwMjdjt op^nog de roomsche pnesters, die maf^^ ™al geschieden, (= roomsche plechtigheden in de ^ksch^intaMen vertelt dit den grieksche ritns) gems ^^^^^^^a zijn. Ög lZeLT^ ^^^^ m^mMktm Jiïïï&S*?^Uepe"er mee 'e koop uit "e*ng 178 179 om vooruit te komen of uit begeerlijkheid, daar zij de goedgunstigheid der geloovigen zich tot de onthouders zag richten. Omdat toen echter nog geen algemeen concilie was geweest en het pausdom nog niet geboren was, liepen de gebruiken ver uiteen. De hoogere geestelijken gingen in het algemeen geen echtsverbmtenis aan, maar ze bleven gehuwd, wanneer zij dit vroeger hadden gedaan, wat heel dikwijls voorkwam. Het was deze voortzetting van het huwelijksleven, waartegen eenige ijveraars te Nicea zich richtten. De oude Paphnutius, bisschop van Opper-Thebaïde, heldhaftige geloofsbelijder, verminkt gedurende de vervolging van Diocletiaan,-bekend wegens zijn geheelonthouding op geslachtelijk gebied gedurende geheel zijn leven, wees op de onvoorzichtigheid van zulk een wet. Het concilie' zag de wijsheid van zijn raad in. Maar kort daarop, na afloop van het concilie, werkten de verdeeling van het keizerrijk, de .vx^mmg uci xve'js. uoor ae twisten aer consubstantialisten en anti-consubstantialisten, het Concilie van Sardica en andere aangelegenheden als om strijd samen, om de machtsbestrevingen yan het romeinsche episcopaat in de hand te werken Zijn overheersching begint, hoewel nog zeer zwak en slecht om- awueveii, iiuuuaar xe woraen, ten minste m het Westen, en een der werktuigen, die het daartoe van meet-af-aan hanteert, was het opleggen van de geslachtelijke onthouding. Zelfs nam het daarvoor de houding aan, hoe vreemd het ook klinke, voor „deugd op te komen; uit de mate der gehoorzaamheid kon het opmaken hoever zijn invloed reikte en tegelijk van die gehoorzaamheid en de gevolgen daarvan een steun maken tot verdere uitbreiding van zijn eenmaal tot macht stijgenden invloed. Dit werktuig heeft *t steeds met groote halsstarrigheid benut.Wij willen graag aannemen dat de bisschoppen van Rome en die pausen die zelf de onthouding beoefend hebben, daarmede de belangen der z.g. „deugd" hebben willen bevorderen. Maar het is moeilijk aan te nemen, dat de anderen iets anders op het oog hebben gehad dan het feit, dat zij, de geestelijkheid houdend buiten den familie-band, haar algeheele onderworpenheid bewerkten, en daarbij het behoud en den groei van den kerkelijken rijkdom, waarvan de geestelijke alsdan eenig en alleen zijn heil te verwachten heeft, voor hem immers blijft niets op aarde over dan.. de Kerk; en haar welvaart is de zijne. 20 Juni 840. Dood van keizer Lodewijk de Goede. Deze vorst had een einde willen maken aan de verwarring door de wereldlijke macht veroorzaakt bij de bisschopskeuzen, sedert die macht in handen was gevallen van de Franken en andere ongekultiveerde volken. Het tweede lid van zijn capitulare (zie 1 April, noot) van Attigny gaf aan de geestelijkheid en het volk van iedere kerk de volle vrijheid terug, om een bisschop te kiezen in het bisdom zelf. Dat was het kerkrecht door Sint Cypriaan verkondigd: „Allen moeten samenwerken voor de keuze van 180 Sto van iïtoertand en is steeds in staat aan een ieder, noemde prrfessorïn) op de geschiedenis van het pausdom. ü t - An+n da-ié van Maria der Ontvangenis, gevierd ê£ dTtaSrftlt o£ oph^mLer Philips IV te huldijen b, f^oS^i, Hef slachtoffer verscheenineen co^plea •hÏÏ&ÏSS ^XlntX e^rende biechtvaders en met andere priesters. Dat dezen lasug geva len zSl? daarvan Het de geschiedenis geen spoor na- Wat ver Snden sZ^Lelr7eieéen, maar de inquisiteurs waren niet SZl^otéZ wreed. De uitmuntende paus in K wtlel SLÜS5 SJ»^"^ ger PaduTv, die den 21 Januari van dat jaar overleden was 97 T«nS 1633. Veroordeeling van Galileï. Wij nemen den tekst daarvaU„Mover^uiTT^t VraagW-GalileT van Henri de 1 E*pi- z j den schrijver geoprlooid, hier even te bemerken dat écschieden den in dit werk verklaard woden.^doch dat dit nkomen)\ertïOUWt Ï^D to*-^^ leal^tU^eeft jigen gemaakt, hett?oP;wetfvoo" z'j» algemeene ontwikkeling noodig „ 180 181 nois, Parijs—Brussel 1878, blz. 156—161: „Men heeft u* aangebracht in 1615 bij het Heilig Ambt: Omdat gij als waar vol„hieldt een valsche leer, die velen verspreidden, te weten, dat „de zon onbewegelijk is in het middelpunt der wereld en dat de „aarde een dagelijksche omwenteling maakt; omdat gij deze „leer aan uwe leerlingen onderweest; omdat gij aangaande dit „onderwerp een briefwisseling onderhieldt met de wiskundigen „van Duitschlandj omdat gij brieven over de zonnevlekken hebt „openbaar gemaakt, waarin gij deze leer als de waarheid voor„steldet; omdat gij de opwerpingen, die men u maakte, geno„men uit de H. Schrift, beantwoordet zóó, dat gij de H. Schrift „naar uw eigen opvatting uitlegdet; vervolgens, omdat gij in „een geschrift in briefvorm, door u geschreven aan een van uw „leerlingen, waarin gij de hypothese (= wetenschappelijke veronderstelling) van Copernicus omhelsdet, eenige stellingen ge„uit hebt tegen den waren zin en het gezag van de H. Schrift. „De Rechtbank wilde zich toen te weer stellen tegen de moei„lijkhed en en nadeelen die daaruit voortkwamen en zich op„hoopten ter schade van het geloof; overeenkomstig het bevel „van den paus (Paulus V) en der kardinalen der Inquisitie, heb„ben de godgeleerden, belast met deze opdracht, de twee stel„lingen aldus geschat: „De zon is in het middelpunt der wereld en onbewegelijk; „(deze) stelling (is) ongerijmd, valsch in de wijsbegeerte en ket„tersch in haar uitdrukkingsvorm, want zij is tegenovergesteld „aan de H. Schrift. „De aarde is niet het middelpunt van de wereld en is niet on„bewegehjk, maar beweegt zich met een dagelijksche omwenteling; (deze) stelling (is) eveneens ongerijmd en valsch in de „wijsbegeerte; gezien van godsgeleerd standpunt, is zijn min„stens dwalend in het geloof. „Maar, omdat het ons behaagde, u met zachtheid te behandelen, werd een bevel in de H. Congregatie in tegenwoordig*'« „heid van den H. Vader (Paulus V) uitgevaardigd op den 25 Februari 1616: Zijne Eminentie, Kardinaal Bellarminus moest „u aanzeggen, genoemde valsche leer geheel te laten varen, op „uw weigering te gehoorzamen, moest de zaakgelastigde van „het H. Ambt u bevelen, genoemde meening los te laten, haar „niet te onderwijzen, noch te verdedigen, noch haar (op eenigerlei „wijze) te behandelen. Toen hebt gij beloofd te zullen gehoorza„men. Meer nog; opdat uw schadelijke leer zich niet zou verspreiden ten nadeele van de Katholieke waarheid, verbood „een besluit van de Congregatie van den Index de boeken, die „handelen over deze als valsch verklaarde en in haar geheel in „tegenspraak met de H. Schrift zijnde leer. Door uw boek te „drukken hebt gij het verbod, dat u gegeven was, overtreden, *) Er staat eigenlijk „jou" en verder het heele stuk door „jij", „je" en „jouw . Daar het echter gewichtiger is op de zaak dan op den vorm te letten, wjordt hier de tekst in beschaafder vorm gegeven. 182 hoewel (Jij door draaierijen uw best doet de overtuiging te wekken? dat gij niettemin die leer laat schieten als nog niet "vastïesteld en (slechts) waarschijnlijk, hetgeen eveneens een "zleffoote dwaling is daar een vraagstuk, dat verklaard en Schreven is als zijnde regelrecht tegen de H. Schrift, onder „geen opzicht waarschijnlijk kan zijn. Wij hebben u dus voor het H. Ambt gedagvaard; gn hebt erSd uw boek geschreven te hebben, gij hebt bekend sedert "tien of twaaf jaar begonnen te zijn het te schrijven en toen u :TioLt^rndè vroegt om het te drukken hebt gij gezwegen van het verbod, dat u was kenbaar gemaakt van deze leer SS te ond^rSeimen, noch te verdedigen noch te leeraren, op welke manier dan ook, ook hebt gij beleden, dat uwe bewij'Ten op zoon wijze zijn uitgewerkt, dat zij het verstand kunnen 'verieWen veeTeer dan dat zij makkelijk weerlegbaar zijn, een ZSl die niet in uw bedoeling lag, hebt gi, gezegd, maar waartoTg j gekomen zijt door een instinktief verlangen om te Schitteren ii het debat; gij hebt het getuigenis van kardinaa Bellarminus aangehaald, waarbij geen meldinggemaakt word van de twee woorden: „haar op welke »«"er ookto,onderwijzen", men moest toch aannemen, zeidet gij, dat gij na^ veertien of zestien jaar de herinnering daaraan verloren hadt en eveneens hebt gij u verontschuldigd, niet gesproken te hebben lire; het'bevel, u was gegeven. Maar dit getuigenis van den Kardinaal, hetwelk gij ter uwer verdediging uw zaak nog meer, omdat erin gezegd wordt, dat gehemde 'Cening tegen de H. Schrift is; ondertusschen hebt gi, den "STvelmoed erover te spreken, haar te verdedigen haar te onderwiel als waarschijnlijk, en de toestemming, door hst en kunstgrepen afgetroggeld, dient u tot mets, want u hebt het verbor&tVgldaan was niet getoond Toen wi zagen, dat gi, ' nfet de geheel! waarheid hebt gezegd, hebben wij, om uwe be''doeling te kennen, het noodzakelijk geoordee d een streng verhofr tegen u te openen, gedurende hetwelk (afgezien van "wïtÏÏ erkend hebt en van het geen tegen u is^mgebracht met '/Jet oog oP uw bedoeling) gij geantwoord hebt zooalhet een katholiek betaamt. Daarom, wel overwogen hebbend het gewkht van uw zaak en tegelijk uw bovengenoemde erkentems*Ten en verontschuldigingen, en al de andere nuddelen^ die- het '„'echt beschikbaar heeft,) hebben wij tegen u een afdoend von- "twTverkkren, dat gij u stellig verdacht van ketterij hebt gemaakt omdat gij een leer, die Valsch is tegen de heilige en ''gSijke^Schriften, hebt geloofd en ondersteund, „te weten dat de zon het middelpunt van het heelal is dat zij zich niet beweegt van het Oosten naar het Westen, dat de aarde zich 'beweegt en dat zij niet is het middelpunt der wereld; omdat &heht gemeend te kunnen houden en verdedigen als waar- 183 „schijnlijk eene meening, die is verklaard en omschreven als „zijnde tegen de H. Schrift. „Bijgevolg verklaren wij, dat gij alle kerkelijke bestraffingen „en schuldenstraffen hebt beloopen, die de heilige canons en „andere algemeene en bizondere wetten uitbrengen tegen „dezulken, die ongehoorzaam zijn aan afgekondigde bepalingen „en bevelen. „Van welke bestraffing het ons echter behaagt u te bevrijden, „wanneer gij eerst van te voren, met een oprecht hart en een „waar geloof, voor ons afzweert, vervloekt en veracht, volgens „den tekst, dien wij u zullen geven, genoemde dwalingen en ketterijen en iedere andere dwaling en ketterij tegen de katholieke „apostolieke, roomsche kerk. „Maar opdat uw zware en verderfelijke dwaling en uwe ongehoorzaamheid niet ongestraft blijven; en opdat gij u in de „toekomst meer weet in te binden en gij tot voorbeeld moogt „strekken aan anderen en zij deze misslagen vermijden; „Verklaren wij, dat bij openbaar bevel het boek der „Samenspraken" van Galileï verboden is; en wij veroordeelen u tot „de gewone gevangenis van dit H. Ambt voor een tijd die naar „ons goeddunken zal worden beëindigd en tot heilzame boetedoening bevelen wij u, met den mond te lezen gedurende drie „jaren en wel eenmaal per week, de zeven boetpsalmen; „Ons voorbehoudend de bevoegdheid van te matigen, te veranderen en kwijt te schelden geheel of gedeeltelijk de straffen ,,en boetedoeningen voornoemd." Galileï las woord voor woord deze veroordeeling en onderteekende zijn afzwering voor de kardinalen den 22 Juni 1633 (onder Urbanus VIII). Zijn werken door den Index, den 23 Augustus, 1634 te samen veroordeeld als ongerijmd, valsch, kettersch, tegen de heilige en goddelijke schriften, zijn pas van genoemde lijst (= Index) van verboden boeken geschrapt, bij gelegenheid van een nieuwe uitgave dezer beroemde lijst in 1835 (onder Gregorius XVI). Op den 22 Juni 1636, drie jaar later, had er in Valladolid een ander feit plaats. Daar kwamen 28 veroordeelden op een autoda-fé, 10 daarvan „judaïzeerden". Deze laatsten genoten het eerst van een nieuwe uitvinding, die Galileï ten minste was misgeloopen. Eene van hun handen werd aan den arm van een houten kruis gespijkerd, en in deze onaangename houding hoorden zij zich tot een eeuwigdurende gevangenis veroordeelen. Men had er ook weer zoo eene „fijne", wier geval ongeveer eender was, als dat van Marie der Ontvangenis (zie 21 Juni). — Men kent de namen van verscheiden vrouwen van hetzelfde soort, die de Inquisitie in dezen tijd vervolgde en veroordeelde. Zij zouden in iedere maatschappelijke omgeving even misdadig zijn geweest; maar hun misdadigheid zou zich waarschijnlijk niet met een dergelijk masker van heiligheid hebben gedekt, wanneer de methode van onderdrukking, van schrikbewind, van 184 «»pr«te en hoogste verantwoordeli kheid voor nei nauuim en drnweToortbrengselen daarvan, valt voor de ,aren 16231644 op paus Urbanus VIII. stat ft^ör^lSSsr^ 'ring, boven een kerkvergadering dat van een ^^{^^ gadering, boven alle kerkvergaderingen, dat van ^ Algemeene nooit werd aangetroffen. 71 Toni 1528 Openbaar auto-da-fé ondergaan door Jan van Saks r2'n herndPWootshoofds, kaars in de hand mei^afzwe^ aangebracht^» ^iVerfïï^d voor ééne stelling, SKf-dSSdSS ^bti«^!^^ - ftCvêerhem slechts twee getuigenissen waren van ^ zelf ver r^oSSS htnnr;4en" V* ^^^^Ztt^sch^Ai^i-, weigerde men getuigen 185 verzwijging op de pijnbank te werpen. De lastgeving, gegeven den 14 Juni 1528, bevatte het volgende lid: „wij verordenen, „dat genoemde foltering worde toegepast op de wijze en gedurende den tijd, die wij passend zullen oordeelen, na geprotesteerd te hebben, gelijk wij nogmaals protesteeren, dat in geval „van letsel, van dood, of van breuk der ledematen, zulk feit niet „anders dan aan genoemden dokter Salas kan worden geweten." Het proces-verbaal van de eerste marteling is ons door Llorente bewaard gebleven. (Krit. Gesch. dl II, blz. 21). Dat overtreft in wreedaardigheid al wat men zich verbeelden zou- Salas werd op de pijnbank gebonden. In die houding lei men hem een vochtig stuk linnen op het gezicht, om een halve liter water druppel voor druppel in zijn mond en in zijn neusgaten te laten dringen. Toen trok men het foltertuig een slag aan bij zijn rechterbeen en men hervatte het indruppelen van een volgende halve liter, hetgeen gevolgd werd door een tweeden slag aan zijn rechterbeen. Onder deze verschrikkelijke martelingen, zei Salas de geloofsbelijdenis op, riep God aan en de Heilige Maagd, maar op de herhaalde ondervragingen van Moriz antwoordde hij alleen, dat hij niets had gezegd, waarvan men hem beschuldigde. Ontmoedigd, besloot zijn pijniger ten slotte, hem van de pijnbank te laten bevrijden, daarbij echter verklarend, dat de foltering wel begonnen was, maar niet voleindigd. Zoo een verwijzing naar een volgende zitting was een uitvinding der inquisiteurs, om het verbod te ontduiken, dat zij niet meer dan eens één foltering mochten toepassen. Zij herhaalden haar niet; zij zetten haar alleen maar op verschillende tijden voort. De paus in wiens naam Moriz en consorten werkte, was Clemens VII. Zelf gevangen zijnde van Karei V van af 6 Mei tot 10 December 1527, dat wil zeggen, een gedeelte van den tijd, dat Salas in de inquisitie-gevangenis doorbracht, had hij wel andere zaken aan het hoofd, dan dat hij zich veel kon bemoeien met de wreedheden, die men in zijn naam beging. Maar de wreede machine was wel zoo goed gemonteerd, dat slechts een doorwerkend wilsbesluit genoeg was om haar regelmatig te doen werken. En die wil was steeds de zijne. 25 Juni 1097. Eerste overwinning van de kruisvaarders te Dorylea op den sultan Kilidi-Arslan. Zij opende hun den weg naar Edessa, Antiochië en Jeruzalem, waar zij aankwamen met 50.000 man van de 600.000, die zij nog onder de muren van Constantinopel telden, nadat zij er in de vlakten van Hongarije en Bulgarije reeds zooveel verloren hadden. Dit ontzettend verbruik van menschen-materiaal, voortgezet gedurende twee eeuwen, was het werk der pausen. Het liet hun echter niet het doel bereiken, waarheen zij streefden, namelijk, aan de „ongeloovigen. te ontrukken de zoogenaamde „heilige plaatsen", waar men de legende van Jezus zich liet afspelen, de bekende legende, waaromtrent de „groote" paus Leo X aan Kardinaal 185 186 Bembo zeide: „Hoeveel ons en den onzen de fabel van Christus al opgebracht heeft is over de heele wereld bekend- Uaar ëchter dit twee eeuwen voortgezette avontuur op niets is uitgeloopen, is de twijfel gegrond, of de H. Geest .eigenlijk wel in de gedachten is geweest van Sylvester II en Gregorius VII, die het plan voor de kruistochten hebben opgevat, alsmede van Urbanus II, Eugenius III, Innocentius 111 en. andere pausen, die het hebben uitgevoerd. Ondanks deze twee eeuwen voortgezette mislukking, juicht Nolet (blz. 235) erover, als over het stichten Van een middeneeuwschen volkenbond: „Urbanus 11 verricht dit wonder, dat hij de volkeren van alle streken van Euro"pa in een grootsche onderneming vereenigt; volkeren, die door "hun talen, nationale gewoonten, tegenstrijdige belangen^ hoe ï',langer hoe meer van elkaar dreigenden te vervreemden — " Welk een weldaad is het pausdom toch", denkt dan de toekomstige priester en de candidaat voor het Godsdienst-diploma B ter wier gunste deze „hoogleeraar" zijn Beknopt Handboek der Kerkgeschiedenis schreef, en ter wier ongerief hij zich van de kruistochten afmaakt met de woorden: „Hoe het verloop der kruistochten was, behoort tot de profane geschiedenis . Men zou het zich zoo heel anders denken! Pater Albers S. J. behandelt ze wat netjes in zijn „Handboek der Algemeene Kerkgeschiedenis" (1917). Maar die schrijft voor geestelijken alleen. 26 Juni 679. Keuze te Rome van den monnik Agatho, siciliaan van geboorte, na een leeg-staan van 2 1/2 maand van „mono„hysieten", (van het grieksche „monos" = één en „physis = natuur) en Sr^anuit Alexandrië gemaakt. Die theologische haarkloverijen> inte^ 'Leren on, heden niet meer; orthodox is blijkbaar: eén pe«oon (e» goddelijke) in twee naturen (een goddelijke en een menschelijke); zoo zat dan de „tfod-menslch" in elkaar. , btz 121 en 122, daar staat voortdurend lVUrios» inplaats van Marosta. Over g nt wordt deze naam verschillend gespeld. Men vindt ook Marozzia en Marozia en wanneer dan de zz of z op z„ itaWnsch moet worden uitgesproken, dan zou de dame Maróteia geheeten hebben. In Mei. - blz. 149, 6e regel van onderen, te lezen „Katholiek" (blz. 184) inplaats van „Katholiek", 4e regel van onderen, te lezen elkaar immers inplaa te van Mz 151 8e regel van onderen, te lezen leenmannen inp «ate van leenheeren. Een leenheer gaf, een leenman kreeg een goed in leen gedurende het leenstelsel (= feodale stelsel feodalisme) M? 158 5e regel van onderen, de hoeveeheid: „over de 200 kan ver5 Vd worden tot „over de 500". Het eerste betreft het Afrika van v, e ger, dat de streek rondom Carthago (Tunis) was, het laatste,Jal het Afrika.zooals wij dat bedoelen in onze moderne opvatting (vergelijk blz. 138 onderaan). 193 1 Juli 745. Brief van paus Zacharias aan St. Bonifacius, waarin 5e dr?P „ïr,rt' te**"»»* *™ P«»ing heeft genomen voor de drie palliums), die aan de aartsbisschopen van Rouaan Reims en Sens gezonden waren: „God spai ons ervoor in „ emand aan eidmg te geven, ons van handel in gewijde zaken „te beschuldigen; integendeel wij spreken den banvloek S „over een ieder, die zich verstout de gaven van den H. Geest te z^oZfcf ' Zn- banvloektc hÜ ronder het te weten, in massa! S 0Pvolgers Die maken en maakten geld van alles. Aanstel Xach en omh7^ks;nietigVerkI,ari^en. wets-opheffingen, volmachten om aflaten e geven en om te wijden, hoogwaardigheden, adel itels, ridderorden enz., enz., dat alles is in Rome te koop. O zeker men protesteert hiertegen, zeggend, dat de Piï^vfed "3 k°°PPurijS 4 d°ch dat rijTlechï plaats vind bi, gelegenheid" van het verleenen van het tfe- zaken «"Lui ^ T dat de gewen cfte zaken u zullen worden verleend als belooning voor uwe toe- ZtLTZJ? K Stoel™\%** P-ter, zooura men iën zekeren maatstaf van uwe toewi ding zal hebben in de grootte van uw storting. Verlangt gij markies te zijn, baron, of ,Sdder van Ie 31 rnuarilfwil TJ?-^™ * °PÈ«vijzëlden paus, zie ji Januari)? Welnu stort in de kas van de St. Pieters-oennmg een bedrag in verhouding fot uw eerzucht. Is een^geestelijke dom, idioot, zondig zelfs, maar rijk of heeft hij rijke vrien- wordt^r 1,tet.™(hem of hen af, dat hij „kamerheer" wordt of protonotanus" (zoo iets als „eerste secretaris") Zijn benoemingsbrief zal zijn verdiensten verkondigen waarvan niemand iets wist, maar die door middel van de St Keters- dSe beboet T AT P*S 5* èïk°me°' die de oSe . £ï kk ïe kreeg' zooveel verdienste te beloonen. Deze titels hebben weliswaar niets met den H. Geest te maken ma Sak. Wja°n°ukarir * 2 Juli 928. Moord op paus Jan X in zijn gevangenis. Hij werd wa nrhkpUSSeVeMtikt'. Deaanleggers'van deze m sdaad waren de beroemde Marozia en Guido, markies van Toskane haar tweede man. - Om den afschuwelijken toestand vi den Pauselijken Staat in dit tijdperk te begrijpen, moet men S Sn oorsprong teruggaan. (754). Eerst hadden de rX^eeken hit bestuur van den paus en de overheersching der geestSLefd fee,n dragen. Bij den dood van den verachten pïS ffiSïï. 834) hadden » een gedeelte Van de macht terugveroverd toer, T\-tT k61fr- gCmeene Zaak te «laken. VerVXns hz7t -A f Van keiZer 200 ^d als niets meer te bedSn had, breidden ze meer en meer hun invloed uit, en legden wel ^^S^l^^^t^^T'^^0^ drie ™ê*rs breed, | nog li Sn voerïtTdo«l^Ï5^ " R°me ^ W1""r 194 dra hun bestuur aan de geestelijkheid op. Maar toen was er onder de hoofden des adels een, die onder voor hem gunstige omstandigheden voor den eerste onder hen allen werd aangezien m zette zijn voorrang om in een hoogste gezag; hn was niet meer ,'n hertog", zooals er meer waren maar hij werd „de hertog „de" commandant der soldaten, „de" consul, de senator Het was een verkleinde reproductie van het ontstaan van het pausdom, dat ook een voorrang-in-eer tot een ;oorrang-inrechtsbevoegdheid had weten om te werken en later een tite had[gevonden voor de nieuwgeboren machtspositie die met meer door ,,'n papa" maar toen door „den" papa werd ingenomen Waneer de macht van het hoofd der aristocraten lang genoergeduurd had, om ook een aparfen en omschreven titel aan te nemen, dan zou de copie zuiver geweest zi Gdukkig bracht zij het niet veel verder dan vier geslachten. In het eer ste geslacht traden op Theophylactus, met zi,n vrouw Theodora Toen in 904, de venijnige paus Sergius III zich weer in Rouie kon handhaven (zie 9 Juin), rtam hij hun dochter Manoza tot mÏÏtresse en maakte haar zwanger van den toekomsügen. paus Jan XI, waardoor die familie meester van den Staat kon blnven ZHi blééf het zoo goed, dat na Sergius en de eendagspausen Anastasius III en Lando Theodora, de Jongere zie 30 Apng een liefje van haar maakt tot paus Jan X. Onder deze sterft Theophylactus. Mariozia, de ex-maitresse van Sergius III toen weduwe7 van Alberik, markies van Spoleto en hertrouwd me Sido markies van Toskane, erfde het bewind en ^ nuns de eerzucht van haar vader maar zi, had voor Jan X n et vee sympathie, hoe mooi hij ook was; boyendien dwarsboomde hij Kar en trachtte zich van haar macht los te maken; hierin werd bedoor zijn broer Pieter geholpen. Marozia brengt het ^volk:m opstand, dat Pieter vermoord en Jan in de gevangenis zet waar mi op het kussen van 2 Juli 928 moest wachten. Toen gaf deze walgmgwekkende vrouw, wier onecht kind, dat zi, van paus SergiusgIII had, haar nog te jong voorkwam, den ïfa^Stoel achtereenvolgens aan Leo VI en aan Stephanus VII (928—WIJ. OndeE dierpausschap, dat zij wellicht wat verkort heeft bereikte haï jongen 21 aren. Zij maakte hem toen op zi,n beurt nai Maar Alberic, een andere zoon, die zij van den markies ?rSpofeto had, bracht weldra de Romeinen in opstand, wierp £ moede? in het cachot, veroverde de bestuursmacht en beperkte de werkzaamheid van den paus, zijn broer tot zuiver Terkelijke aangelegenheden. Na dien trekken van,935 tot 955 voorbij Leo II, Stephanus VIII, Marinus 11, Agapitus 11, die allen wel in theorie wereldlijke vorsten Waren maar geen kruimel berkdijk gezag bezaten buiten de kerkelijke aangelegenheden Op de muntstukken vindt men den naam van Alberik met d en des pausen; die van Alberik neemt de plaats des keiTersin Toen Alberik stierf, vereenigde zijn zoon Octavianus, 16 iaar oud de beide machten in een hand door zichzelf paus te maken onder den naam van Jan XII. Hij is een der schandeluk- 194 195 23 Maart)"' ^ ^ °P St' Pieter'S St°el hebben gezeten" kheid * 8e adel Svr, maakte. Bovendien maakte zij niet één beperking, en geen voorwaarde omtrent eenig godsdienstig geloof, ja zelfs niet van kr-Ï^T? trouw-J°oh moeten wl bekenn'en, dat <üt dekreet hoe lofwaardig het ook was, nogal slecht gevolgd blijkt te i n want een eeuw daarna is er nog sprake vanTouwel ike lijfeigenen m Toskane (hoofdstad: Florence). (Zie de Potter Gesch. v. h. Chr. dl. I, blz. CXXIX). rotter, 4 Juli 1872. Verbanningsdekreet voor het Duitsche Keizerriik Hart DiïwL den H. Geest en de Vrouwen van het H. Hart. Dit was een onderdeel van den Kultuurkampf, die in 1871 oef Wchor?8 "'w6 besla^le^ng op het stoffeh k beïït van den bisschop van Worms, die twee oud-katholieke priesters in a hadn^edfan'. Heftig werd er tusschen Berlijn erRome gestreden. De elasticiteit van Leo XIII wist een ontSoS Sk^lÜïïT ^ ^ Stijfh°°fdi^id - ^usTxtkon^geg 195 196 schrijvers slechts als „tegen paus K nauseliike werk- der mededinger 121 maanden aan ™™nt?teé^t^en van zaamheden verrichtte? Was nat, omu« mj i^s 3n voorganger, Paulus I, had -™ffl^iJ^mvlS keuze ongeldig te maken _ Ales te samen zr, oinstandig. verraad[hun ^^^^^Mde/tr^yfe^mhtrndea ïïmÊmfm verbeeld te hebben, opsluiting als gevangene in een klooster. zZVilf* ZifM karakte/van Stephanus III niet alleen &k^iïï£l °nrardig; A1S Priester van de Sint Ceci M- £• nijneel netjes het gezag van Constantijn erkend Misscfcen was hij wel onder hen geweest, die op gestemd hadden Maar toen hij op diens plaats zat toen behandelde hH ÏT«J\ T' drbS huichelach«g verdriet uitsprekend da hij oD1t diens kerkgemeenschap had aanvaard. 6 Juli 1304. Dood van Benedictus XI na 8 1/2 maand pontifi- neeft S linC, ^ *** ^ is 10 Meif Men ïond J hl ?Schoone van deze misdaad beschuldigd, maar zonder bewijs. Villam ziet de schuldigen in eenige kardinalen en vertelt, hoe zij het feit, dat de paus zoo van hijgen^ hield dt Te±rt °°rtn 6611 ^ Vo1 er van te laten aanbieden terwijl de vruchten vergiftigd waren. Perugia, waar Benedictus stierf, is vrij dicht bij Florence waar Villani zkh bevond Z!i U drVC}riiver wel eens eré on-kritisch wanneer het feiten betreft, die ver van hem hebben plaats gevondenTorent de dmgen van zijn tijd en van zijn land is bTdïïïïSïï^^deS regel nauwkeurig. Het leegstaan van Petrus' Stoel dat aan den nieuwen paus Clemens V voorafging en dat vijf mkanden auurde, waarin de kardinalen het niet eens konden worden (en er waren zeer zeker nog eenige maanden bijgekoml als Phnips Parif had née^n), doet het bestaan van een partij, die zeer vijandig tegenover Benedictus XI stond, meer tm „enn0edeH~ De,2e paUS behoorde tot d* kloosterorde der Dominicanen. Hi, maakte maar drie kardinalen, alle drie uit die orde Hij herriep de bepaling, waardoor Bonifacius Vliï had\ heproefd den vrede te herstellen tusschen de wereldgees elnkhefd ZklJlrSterl^ér\ fl^canen en FrancScKen zulks alleen, om de kloosterlingen nieuwe voorrechten te geven ten nadeele van het gezag der bisschoppen en der pastoors Hu verleende hun de volmacht om te preeken en biecht te hoo'ren overal, 20nder oestemming van den plaatselijken bisschop en slechts op onmiddellijk gezag der pausen, en vervo gens We" hij voor allen, die de paters voor biechtvader wenschtrte nemen, de Wet van het Concilie van Lateranen (TIS) op welke Aldus°2EI hZt\ daV6deriH Zijn e^n Putoor biechten rn?est Aldus wist het pausdom stuk voor stuk den invloed der bis schoppen en der wereldgeestelijken te verminderen om de" overweldiging der geloovige massa door een geestShk Tger dat onmiddellijk door het pausdom werd gecommandeerd e n R^des te vergaderen, om "teldehef af vao den schandelijken koe- December 1905 Voor Rome wordt het avond, zijn zon neigt ter kimme. o T«i| Hoe het er bij n brandstapel toeging is nog niet verteld Toch mag den lezers een beschrijving daarvan niet ontbot ^ daarom is het het best, dat we aan een te- 199 genstander het woord geven, opdat ons niet verweten worde te overdrijven. Geven we dus het woord aan W. Nolet Hoogleeraar aan het Seminarie Warmond (Beknopt Handboek der Kerkgeschiedenis blz. 298-300). Hij vertelt ons den vuurdood van Jan Hos, den geloofsheld van Praag in Tsjecho-Slowakije, die plaats had te Constanz den Óen Juli 1415. Hus was een priester en ketter, alleen reeds daarom, omdat hij het zoogenaamde „kerkelijke gezag" loochende. God sprak volgens hem wel op eigen gelegenheid tot de zielen der menschen, die den bijbel raadpleegden. Om zich te verantwoorden was hij naar een kerkvergadering te Lonstanz ontboden, daar werd hij veroordeeld. Doch hooren wij Nolet: „Hus had de voorlezing van het vonnis geknield aangehoord. Dan sprak hij luide: „Heer Jezus Christus vergeef „aan al mijne vijandendk smeek het U om Uwe zeer groote „barmhartigheid". .... Voor men tot de degradatie*) overging, „vermaanden de bisschoppen Hus nog eens, om terug te trekken „Deze weigerde Op de verwenschingen der degradatie „antwoordde Hus met gebeden. Toen men hem tenslotte een „papieren mijter opzette, waarop de woorden: „Deze is de „heresiarch (== aartsketter), omgeven van duiveltjes, waarbij „gezegd werd; „Wij laten uwe ziel over aan den Satan" antwoordde hij: En ik beveel ze aan mijn barmhartigen Heer „Jezus Christus. „Terstond daarop werd Hus aan den wereldlijken arm overgeleverd en naar den brandstapel geleid. Meer dan drie duizend „soldaten en een ontelbare menigte verzelden hem. Onderweg „nep hij herhaaldelijk: „Jezus Christus, zoon van den levenden *u'-0n*,jrmL. miiner!" Men vr°«g hem bij den brandstapel, „of hi, wilde biechten Hij werd dan vastgebonden aan „een paal met een keten om den hals. Daar ziet hij een oud „vrouwtje een takkebos voor den brandstapel aandragen, en „zeide: „O sancta simplicitas!" (=0, Heilige Onnoozelheid v V) „Hout en stroo reikten hem tot het hoofd. Na een laatste vermaning om terug te trekken, gaf de palsgraaf Lodewijk bevel, „den brand m den stapel te steken. Nog een paar maal riep „Hus: „Christus, Zoon van den levenden God, ontferm U onzer" „Dan stikte hij in het pek. De overblijfselen wierp men in den „Kijn ... In Constanz wijst een granieten zuil de plaats „der terechtstelling aan." Nu Tsjecho-Slowakije zich van Rome heeft losgemaakt, heeft het Hus verheven tot nationalen held. Een held was hij zeker Bruno ...Savonarola Hus Zoolang er onder ons bewondering is voor het groote, zullen hunne namen genoemd «IT'^T d»n dlC h/m éï? roor één onder toepasselijke vervloekL £Lr{ éT™n'' t ,wortde" ziin -krui? en zi'n kalfde vingers met 'n Tp^L^Z^^- Het ntueel der degradatie is te vind- -het 200 worden Wel gelooven wij niet meer zooals Hus, maar er was Ten tfjd dat hetgeen hem vervulde, de „gansche wereld vervulden naar dientijd dienen wij hem te waardeeren. In dien t jd staat hTals een held en als held verheit hij zich uit den tijd boven den tijd en is hij van ons, om den moed, waarin hi, pus is VTegnÏsaSylvius, de humanist, die het later tot paus heeft gebracht onder den naam van Pius II, zeide: „Geen wijsgeer heeft „volgens de overlevering zoo grootmoedig den dood ondergaan „als deze den brandstapel." 9 Juli 1568. Bepaling van Pius V omtrent het romeinsche brevier *) Een dér voornaamste middelen door de bisschoppen van Rome aangewend, om aan hun collega's hun macht op te kunnïn leggeï is ook geweest de vernietiging der zichtbare sporen van" het zelfbestuur der oorspronkelijke kerken Het een-vanv^n maken van de kerkgebruiken en de ^^^^ ting, om in alles het model van de romeinsche kerk over te nemen waren het doel van eeuwen-durende kuiperijen, die ten slotte allen tegenstand hebben overwonnen en die de herinnering aan het oude zelfbestuur en.de federale Kerk hebben mtgewischt bij allen, die op seminariën worden opgevoed, hetgeen del te makkelijker slaagde, naarmate het begrip „eenheid zooveelTekoring heeft, dat men het zelfs in godsdienstige eenvormigheid wil belichaamd zien, met alle geestesdwangJie daar noodzakelijk mee verbonden is. Een der opvallende pogingen tot deze eenmaking in de Bepaling van Pius V geweest taVdoor hij aan de geestelijken van alle andere ^ome wist op te leggen uit een bepaald brevier te lezen, dat Rome Telf Set al de leugens en ongerijmdheden der „pschiedkund. ge" verhalen er van zou gelieven uit te geven. Het Jaücaan had len eigen drukkerij. Al die boeken zouden daar gedrukt moeten worden. Wie elders naar het model van Rome wilde drukken moest zich daarvoor de permissie koopen.) Men begrijpt wat 'n goede affaire" deze „eenmaking' in zich sluit. Iedereen, die deze Bepaling overtrad, al ware hij bisschop, aartsbisschop, patriarch of kaïdinaal, werd met de ban geslagen, aan welke ban Pius V, royaal als hij was, nog toevoegde de verbolgenheid van God en van de heilige apostelen Petrus en Paulus alsofbn daarover te beschikken had! Na hem moesten Clemens VIII (1602) en Urbanus VIII (1632) deze bepaling nog eens inscherpen, wel een bewijs, dat de papieren bliksems van Pms V met ineens waren ingeslagen en dat men zonder in debat te treden •\ Dit is dat eigenaardig gebeden- en leesboek der priesters, waaruit ze iLefen dafover het uur met den mond moeten aflezen, „happen" noemen de ge^Serzulks ""vroeger was het in verschillende bisdommen verschillend. *) Men krijgt dan tegelijk den titel van „Uitgever van den Apostohschen Stoel". ^m* 201 vroegen' ^ ^ " ^ Zi,'n ga°g is gegaan' doende zooaIs 10 Juli 1614. Dekreet van Paulus V, aan alle biechtvader* inquisitie te eischen van lederen priester, van wien zü staande konden houden, dat hij haar, hetzij in de 'biechlThetzl ^i gelegenheid van een biecht of onder voorwendsel Van een tóf ent tot ontucht zou hebben trachten te verleiden. DergeHjké de- ^rtkZlZ^i fgege V6n;.Ze 2ijn goed bedoeld maar gewrïS» •?! tf' met' dat ,uist de biecht van een vrouw wordt gebruikt om haar uit te buiten. Overigens is het zek™ dat onder die verkliksters zich veel dames bevinden die aan nfet'inaaf1-* \ M5 hvsterie noemen- Hjden en daardoor Z i T ^ .fantasieën te onderscheiden van dingen die zi, zich moeten herinneren; anderen zijn eenvoudig lasteraarAlTlotOIhWraakZUCht' iaIoerschheid of ^mi^^^ Als Joseph pastoor was geweest, zou Mevrouw Potifar zhn ^^Tl^ ^a Zij I°U h6m ^ de Inquttie heb ben verklikt, de brave uithangend, vanwege haar gehoorzaamheid aan een pauselijk bevel! Merkwaardig is het op te me™ ken dat de verleiders veel meer voorkomen onder dek ooSerl Sda,n,onder de ^eTne Priesters' Hoe groter de Sterf jke heiligheid hoe meer zucht tot verleiding. Hoe strenger de kloos* terregel, hoe meer neiging naar wellust Hetgeen ei^Ltók vS aff^KT SaSane? i j «Si1 ' ,MathunJnen, Dominicanen en Franciscanen 1 op de 500; verschalende blootvoet-orden, 1 op de 400 Bloot* voet-Carmeheten, Alcantarianen en Capucijnen 1 op' de 200 ^rr'MÏ+dei°Pgave,der Jezuïten ontbreek? Hoewel het getal verklikten hooger kan zijn dan dat der schuldigen en om gekeerd, kunnen we toch aannemen dat ™1te * • • oÖ^ ^^of^ *) Deze soorten worden meestal als „boetpredikers" gebruikt. 201 202 wfad der ^Teht is at&t^Stle dat de zedelijkheid et slechts is ■ , eeawen „ets eigen militie, de WMste.riXLcCen, die met hun schijn- deXnets» geestelijkheid, zooveel mogelijk inkorten. t Juli 683. Dood van Sint Jan:»^SSXS^ * bekend om zijn deelname aan de kerkve«ggj*^ of twee 680. Er was altijd nog twist of er ^n ^t meel. ^ die willen waren geweest; nu is dat met intere*san ..^ Con_ kwestie zette toen „de wereld m ™g ™ Van Rome stantijn Pogonatus schreef toen aan bisschop er een brief. Hij noemde hem *^ ecuménisch). (papa) van de ^^«^^^.^^Xook aan heel wat Maar „papa" was nog een T"J betreft, dat was een anderen werd gegeven. Wat "ec^eJ^n ° { werd toegekend, titel, die aan den patriarch van p^^^P6.^6die van Rome De keizer kon het dus niet nalaten hem ook aan d» te geven, diens gehjk e.gezag hn^.^g^Xkrfaad de titel ineere-rang vanwege de stad^als voor den andere, van „ecuménisch' zoowel voor den eene * . fa di len ëven groote overdriKdng ms^ brief een bespreking voor met Theodorus^an ^ en met Macarius van Antiochië: „Zend ons, zoo * „uwe heilige kerk drie ^75/^- „concilie hj^^^^S^oncfi." noemde dat waren „schoppen. Wat de Keizer nier „ Ujke bisschoppen, volgens het gebruik van ^^fJXf^^i^, hetzij van een diaken en een onderdiakenJ= ^jd^^f^ Voor Rat*val kt7w^.èrmen het'verstelt, P8Ï 205 gebruik der andere kerken. Dat Osius, bisschop van Cordova in Jezuït oatPr P Alk 1 gaaien. Immers zegt de volijverige d.z. iy«j: „Als vertegenwoordigers van Pa,,,, c til ' 11, . h at hler meermalen is genoemd h\y Qf). T« ^« i eenzettinj dlr feiten SI' ÏS? 7 SS " Albers de <* ^3J.st«J2 ï0t ïïrï 'r 4s d,!>k »■'"•"«<' »• 8 reed, uitgïoefe.d, e»torf, „™„ V»»"1"" «■ door ,,P«|™,» nl kebbi, da» |£ "e° M ™*« «">' ™«=' zekerkdd vao g.bad 203 204 een heel mooie concessie! Maar-J^J^^^r^ bisschop van Rome eerst alvast zes eeug™™* aangenomen, ning paus (= papas papa) genoemdi»»™™*^ ^ dat hij met ^^^J^^^^J zelf reéelmatig den vraag is, wanneer een bisscnop v-n zetten, met even- titel „papa" (= paus) achter ^nnaam "j^fg .tukken, als veel zekerheid, daarmee ^^^S^jLa zette, zulks dat een bisschop „episcopus achter zijn eigen ^ vanaf ± 150 door alle «^^J™*^ samenvalt met wat later wordt (zie 1 Januari) en^neigeei Westen door eengnB door «r^TEedlr^J^God, crf^nmne van de hebben bestaan! Dat is zoo ^J^^S^^a Nolet en alle anderen, zonder .™X^ot Rus XI grond, alle bisschoppen vanLRom^,,va^^aÏÏÏ 'ana) noemen, (heden), zonder onderscheid m^-^^ST^bedrog consul en als keizer, altud door met oenjni titelen, met verzwngmg ™ «'M'Xd 8»ïia de her- Seï'dKSrr» ^rkTn^^ was.*) > 205* A~ u 1325., Petrus Durand van Baldoch als hervallen ketter door „broeder Arnold Burguete levend verbrand. Koning JaZT T Z(fnS en twee Wsschoppen luisterden de plechtigheid op door hunne tegenwoordigheid. J an XXII was toen paus te Avignon het ging op zijn gezag. Men weet niet, "EST Petr.us ,kett.erde.'.dat wil zeggen, wLrin zijn herseninwaswXfin^1 t6UrS. yerschilde' ZÜ° heele misdaad ï? Z-1 t\ i zich vergiste, maar waarschijnlijker is, dat hij gehjk had, afwijzend de leugens en de ongeri mdheden van de pauselijke leer Deze opmerking is van toepassing op alleï die de Inquisitie als „ketters" heeft veroordeeld, dat is het overgroote meerendeel van haar slachtoffers. tPnif 1584* ?a!?nJde Zwi,'^r w«-dtdoorBalthasarGerards te Delft vermoord, die daarmee de wereld van deze „pest" verloste, nadat een poging in die richting in Maart 1582 door Jean Jaureguy te Antwerpen gedaan, was mislukt. 13 Juli 1643. Bevordering tot het kardinalaat van Achilles d' Want er komen heel wat onvertaalde latijnsche en zelfs grieksche teksten ZJu'a^00^ eC1ï é!sloten b0*k bUjft voor anderlï? DeKerfike Geschiedenis wordt evenals de heele roomsche „leer", in verschülende dra den van inwijding verschillend geleeraard. verscnuiende gra- A11«tSIaf Ge.schied?n« T°°,r katechisatie-kinderen en gewone leeken zich n^.Steed?*n ,srm?0i' nict «les was echter heilig, maar men ergert zich nog aan niets en Petrus was de eerste paus. Men krijgt veel meel £l } ^ f ^Cn.fstcn Graad en wordt de velT laster" van ie staan nkBnden beStfedeni eea kath°liek «"«et teren „pal" uJverS S?udentefen^ 22". ^'^/^ten, jonge paters.studenten, ne'n^ v^kTen'"MaLT^ ^ ™?°V ^ Ze niet ^d z°u kun! r«Tjc'^ • ? "-x- aaf de "wijdelingen in dezen 3en Graad zitten allen reeds in n schuitje: de groot-seminarist en de pater heeft ziin nakie" ^ dirl™ •R3ntrkke,df le5k" -o°als b.v. de stollidtanï naa" een godsdTenst 37n^V°f.eC.n,of andere heeft reeds, of hoopt nog te krijen een goede positie in het roomsche wereldje, dat aan alle zijden zijn gezichtsveld 525- 206 Etamoes van Valenc;ay door Urbanus VIII. Heden zijn de franIcCCrdïïuen, zooals wij in 1925 nog gezien hebben uit hun Manifest" tegen het gouvernement van Herriot, die het gezantschap te Rome wilde opheffen, ambtenaar van het Vaticaan, zonder eenige onafhankelijkheid, vreesachtig en gedwee tegenover hun romeinschen meesters. Zij zien wel in, dat he noodig is zich te verzetten, maar ze zijn gevangen in een stelsel, dat hen nóch moed nóch kracht overlaat. Het zijn schamele verdedigers van Frankrijks rechten aan het Romeinsche Hof. Vroeger onder Lodewijk XIV waren hun voorgangers als vertegenwoVdigers der Frnnsche Kerk in het hoogste bestuurscollege der Roomsch-Katholieke Kerk, gehee en al toegewijd aan het koninklijk gezag van het land, dat zij vertegenwoordigden, zij waren fnltuüflijke organen van de nationale genstanders van de aanmatigingen en misbruiken Van helpaus dom, waardoor een italiaansche groep het bestuur der bekende wereld in eigen hand wilde hebben en houden. Ook het episcopaat van Frankrijk, ofschoon het niet meer door ynje keuze maar door den koning aan zijn waardigheid kwam (zie 31^ Maart) was van veel betere qualiteit dan heden, nu na de scheiding van Kerk en Staat (1905) de paus ze zelf benoemt en soms 4.» Graad Geschiedenis voor geleerden of aspirant-geleerden, die, als contró e ziner overheid, voor den 3en Oraad en aani wei nederlandlche geschiedkenners genoemd en is hun plaats bepaald. 20? eirfenhandirf f» R™» *1 \t 1 < , . . --o _ s .,. ) viueger koos ae Koning in den re¬ gel met zorg de schranderste figuren, maar toen de republikein¬ se regeering ae benoemingen voor haar rekening moest nemen (tot 1905) daalde het gehalte reeds; dat kwam, omdat de democratische vertegenwoordigers van Frankrijk niet over voldoende kennis in godgeleerde en kerkrechterlijke zaken beschikten; welk algemeen gebrek, jammer genoeg ook overal elders in het voordeel van het pausdom uitkomt. Wanneer men in Frankrijk met meer schranderheid te werk was gegaan bij de keuze van bisschoppen en aartsbisschoppen, dan had men de kraiikzinnige strooming van roomsch-clericalisme voorkomen waann de fransche geestelijkheid, ten slotte zéér tot haar nader!, gedurende de 19e eeuw terecht kwam. 14 Juli 1401. Paus Bonifacius IX benoemt den dominicaan Vmcentius van Lissabon algemeen-inquisiteur van Spanje. Den vaJepCier, 139* had hl> h«» reeds tot algemeen-inquisiteur Rnrl^i é en de Algarven ter vervanging van den franciscaan Kodnguez van Cintra benoemd, dien hij zelf ook benoemd had voor die betrekking den 3 November 1394. Vincent stierf spoedig en toen droeg Bonifacius IX de taak over aan den provinciaal der dominicanen Deze 4 benoemingen, zonder eenigen tusschenpersoon door den paus gedaan, zouden op zichzelf reeds bewijzen - gesteld dat ons de bullen, breven en andere stukken daartoe ontbreken — dat de Inquisitie wel degelijk het werk der pausen was en dat men de geschiedenis vervalscht Se'rn' T te trachten de ^schrikkelijke verantwoordelijke d van de pausen weg te nemen, deze op de schouders der komngen schuift. Onderhand dat Bonifacius IX met zooveel zorg de werkzaamheid der Inquisitie leidde in de landen, die hem als paus erkenden, had zijn mededinger (een z.é teHen- enlrLBenf T Xin'uÓÓk in Castilië Navfrra en Aragon, landen, die hem gehoorzaamden. Aldus streden de pausen, die gedurende het groote Schisma (= scheuring) met elkaar om de opperheerschappij vochten, ook om het bezit van oefenen6 ^elen, om die opperheerschappij uit te 15 Juli 1485. Breve van Innocentius VIII, waardoor aan de mZh^J?d toe!fstaa? ket}™< die zichzelf zouden ko?JJ. 17? ^gen, V°ïrdï* ,Z,J werden veroordeeld, in het geheim de absolutie (= kwijtschelding) te geven. Stilzwijgend bleef de voorwaarde van zoo een absolutie dezelfde, als wanneer men ÏÏÏLÏ R£me:*èlf Éing halen. De verzoeker moest niet me" leege handen komen en hij kreeg slechts zijn gewenschte vel *) Men kan het er gerust voor houden, dat het de streving is van Rome om Het is^tvSetS ^schops^dingen aldaar te do%n plaatSbben mSAl-lJ i gevolgtrekking uit al wat er aan is voorafgegaan en de vervoerden le tltl J^ï H, zoove""« heeft het VatikaL onmiddell?* ™t weten te trekken uit den afkeer van Frankrijk. £08 Hghcid ten koste van een deel ™ he't oogenblik, want ^J^f^' $J$A van de vervolgde en verbrandde, ê^e gzich bemoeit met Penitentiën*^J^^^TSS^X koning Ferdinand, zaken van zonde enuPmerkte dra wat voor hem door bijgenaamd „de Katholieke , bem«™* Het overleveren me absoluties vaarwelaandeel des^^«^» vol met feiten, die het ^^&%££»Z naar zich den, dit keer metom in vervolgens in de gewijde EBBHffiS vSnïï Sint Pieter Van paus op paus overgedragen. Daar had de I blz. 241 en volgende. Ifi Tuli 1216 Dood van Innocentius III, wiens pontificaat (1198 ^1fYHhet !heeste Pimt is der priestermacht in onze geschie- -1216) het hoogste pum i* f gedeelten van brieven, die ^Ï^X £*!^ Pu4 ft? trnn'ee Hj iSeSéSeÏvK Snden? 1^^^^^^^^% de nederïukking van de bisschoppen ten voordeele van zijn 209 almacht, de algeheele verslapping der geestelijkheid en haar verval tot barbaarschheid, zullen altoos de nagedachtenis van Innocentius blijven belasten. De abt Koenraad van Lechtenau. zijn tijdgenoot (+ 1240) schreef in zijn Kroniek: „Er is geen bisdom meer, geen hoog kerkelijk ambt, geen eenvoudige pas„toorsplaats, waarvan men niet het onderwerp van een procesvoering te Rome weet te maken, en wee dan hem, die er met „leege handen verschijnt. Dat uw moederhart, o, Rome, zich „verheuge om de boosheid uwer kinderen, want gij, gij weet „er slechts voordeel uit te slaan. Het goud en het zilver der „geheele aarde stroomen samen in uw schoot. Het is niet door „de vroomheid, maar door het bederf der menschen, dat het U „gegeven is, de wereld te overwinnen en te kluisteren." — Over hetzelfde bewind schreef de vrome Gerson later (+ 1429)- Ten „gevolge der clericale inhaligheid, van den handel in heilige en „gewijde zaken, van de hebzucht en de heerschzucht der pauken is het gezag der bisschoppen en der lagere hoofden der „kerken heelemaal te niet gedaan en weggevaagd. Dergelijke „heden spelen heden in de Kerk slechts de rol van die bijna nut„telooze geschilderde versierseltjes." In denzelfden tijd sprak Kardinaal Nicolaas Tedeschi aldus; „De waardigheden in de „Kerk worden (door den paus) met zulk een overdreven menig- ^c^iugcn uemsi en zoo stem besnoeid, dat zi eeuwig on„der schulden blijven, en dat het totaal onmogelijk is, hunne „opbrengsten ten nutte van godsdienstige doeleinden te besteden. Dergelijke uitingen konden wij met andere vermeerderen. — Unmiddellijk na den dood van Innocentius III zag hem de heilige Luitgarda, een kloosterlinge in Brabant, een zienster, omringd van vlammen en toen zij hem ondervroeg, wat de oorzaak was van zijn folteringen, antwoordde hij: „Daar zijn drie „oorzaken voor die mij tot het eeuwige vuur zouden hebben „doen veroordeelen, wanneer ik er in mijn laatste oogenblikken „geen spijt van had gehad. Maar ik zal wreedelijk gefolterd „worden tot aan den dag des laatsten oordeels." — Thomas van Catmpre ) die zelf van Luitgarda het verhaal van haar vizioen vernam kende die drie oorzaken, maar uit eerbied voor den paus wilde hij ze niet zeggen. Welke zij ook geweest zijn, deindruk, dien de dood van Innocentius (= den „onschuldige") III op den geest van een vrome zienster gemaakt heeft, is een duidelijk bewijs genoeg, dat zelfs de allerdeugdzaamste christenen van meemng waren, dat hij zeer slecht zijn naam tot zijn recht nad laten komen. 17 Juli 1632. Antonius van Sotomayor, dominicaan, aartsbisschop en biechtvader van Philips IV, komt in de plaats van Kardinaal Zapata Y Mendoza als algemeen-inquisiteur. Zijn ko- lnTh°T1TS Cc/n?ré. °£ Cantimpré is een vlaamsch schrijver. Hij schreef een „Leven van St Luitgarda". Het jaar van zijn geboorte en dood wordt ook opgegeven als 1201-1263 of 1200-1270. He juiste weet men dus riet S10 ninklijke biechteling dwong hem in 1643 ontslag te ^ Toch kon men hem niet verwijten, dat hi) de volmacht, die h» paus Urbanus VIII had gekregen, niet goed had gebruikt. In elf jaar Ld hij veroordeeld, zelf of door middel zijner ondergeschSten, 4,576 menschen, waarvan 780 in persoon en 3521 in beeld verband en de rest tot andere stra ten veroordeeld. Onder dezen Sotomayor plaatsen de geschiedschrijvers het ontdaan van de huidige Vrijmetselarij. Men zegt, dat dit gezelschap het fand aan het katholicisme heeft en in he.bizonder aan den oaus maar die heeft het er ook naar gemaakt en m 1738 ging zeHs Semens XII zoover, dat hij alle vrijmetselaars in de ban deed; in 1739 sprak hij bij monde van zijn Y*^™*™ (= plaatsvervanger) de doodstraf over hen uit, in 1740 gmg J/tiiinS V er toe over, op zijn aanstoken, om vrijmetselaars naar de galeien te zenden, om te roeien. En zoo voort. De vnjmetsefarij ontstaan uit de redeneering: „Wanneer wij ontwikkeld zijn, denken en goede gedachten verbreiden, dan is het eenige ge"volg daarvan voor de maatschappij, dat wi, even een rol speken in een of ander auto-da-fé; het is dus be er onze ontwikkeling en onze gedachten in besloten kring te houden, opdat wij en zij leven tot betere tijden", en daarom juist tot den dood vervolgd door Rome en zijn garde, de Jezuïten, was tot op onzen tijd de Kerk de baas af, al behandelde zij de Kerk m de Se en 20e eeuw beter dan de Kerk haar in de 17e en 18e eeuw behandeld had. De Kerk schijnt echter de hoop nog met te hebben opgegeven, dit gezelschap uit te roeien; want wij zien voor onze verbaasde oogen Mussolini in Rome ^n jet afkondigen tegen de geheime genootschappen", die onmiddellijk tegen de Vrijmetselarij is gericht en duidelijk de teekenen draagt van een oXdeel eener overeenkomst met het Vaticaan te zijn, waarbof Mu^ in binnen en buitenland de steun van alle roomschen zal genieten. Iets wat dezen „lekkerder vinden, had bij in ieder geval bezwaarlijk kunnen uitdenken.) 18 Juli 1720. Benoeming van Jan van Camargo, bisschop vah Pampelona tot algemeen-inquisiteur Hij had zn volmacM van Clemens XI en voerde haar tot zijn dood toe (24 Mei 1733) uit. GedTrende die 13 jaren verbrandde de Inquisitie442 lm in persoon 221 in beeld en trof 2,652 met andere narigheden, toentertijd verbreidde zich de leer van Molinos*) in de kloosters van ^Zeer teekenend is alvast de opvallende steun door Mgr. Nolens verleend alnden fascist Rossini, om op de 7e Internationale Arbeidsconferent.e te 1J frlo 1627 1696 en schreef zijn „Geestelijke Gids". Het quiétisme is een nade Gods. Hoe meer men zich laat zooals men is, des te makkelnke^werkt CnA Weö zondenbeérip! Weg vrije wil! Weg invloed van den godsdienst! Weg' St^emidfig! God werkt in en door ons, stoort hem met! Het 211 Spanje en verwekte daar de afgrijselijkste wanorde. Men ontmoette m het klooster van Corella (Navarra) een overste, die al verschelden kindertjes van een provinciaal van de Ongeschoeide Larmeheten had gehad en die bij gelegenheid dat deze haar nichtje ontmaagde, haar vasthield, opdat dit werk in de oogen Lrods nog meer verdienstelijk zou zijn. Kloostervrouwen en monnikken verleenden hulp bij bevallingen hunner kloosterzusters , wier borelinkskes onmiddellijk werden gewurgd. Maar al de geschiedenissen werden begeleid met vasten en honderd andere uitingen van Godsvrucht. De schuldigen verscholen zich achter de toestemming van hun biechtvaders, overtuigd als zij waren (of zij deden alsóf), dat zulk een toestemming alles geoorloofd maakte. De Inquisitie woedde, dat spreekt! De bisschop van Oviedo Werd afgezet en in het cachot geworpen; Jan van Canada, de intiemste vriend van Molinos, stierf op den brandstapel; de carmeliet Jan van Longas kreeg 200 zweepslagen en levenslang. Wat de kloostervrouwen betreft, die van hun kloosters toevluchtsoorden der misdaad hadden gemaakt, men bepaalde zich er toe, ze op een paar uitzonderingen na, over andere kloosters te verspreiden. Maar men schijnt er geen oogenbhk over gedacht te hebben, de zielzorg der kloosterdames aan de monnikken te ontnemen. Dat komt, omdat de monnikken het leger zijn, dat blindelings aan het pausdom is verknocht; omdat de monnikken dien geest op de vrouwen overdragen; omdat het nuttig is hun invloed te steunen en aldus dien der wereldgeestelijken afbreuk te doen, omdat het bijgevolg „onhandig zou zijn ie erkennen, dat men aan de monnikken veel minder de vrouwen kan toevertrouwen dan 'aan deze laatsten (zie 10 Juli). 19 Juli 514. Dood van Symmachus, bisschop van Rome vanaf 22 iNovember 498. Volgens sommige lijsten*) houdt bij hem de rij pausen op, die vanaf Petrus allemaal „heilig" genoemd werden, öymmachus had een concurrent, Laurentius, die op denzelfden dag als hij door een andere groep gekozen was. Men kwam overeen den uitspraak van koning Theoderik den Groote, koning der Oost-Gothen, die Italië overheerschten, hoewel hij spreekt vanzelf, dat iedereen dit op zijn manier opvatte; zooals alles trouwens. En zoo hing Fene on (zie 9 April) ook het quiétisme aan. Doch in de Te'^loosiers had dit zich laten gaan en het laten werken van God In en door de dames heel eigenaardige gevolgen. Molinos werd in 1685 aan de inquisitie overgeleverd en een paar jaar daarna tot levenslange opsluiting m de gevangenis van een dominikaner-klooster veroordeeld Niettemin werd hi, wijd en zijd geëerd en zijn teeder-liefelijke leer greep, waarschijnlijk als reactie op de vierkantige barbaarschheid der theologie, zéér ver om zich heen, m Spanje, Italië, Frankrijk enz. „Kardinalen, Bisschoppen T tKwXïiïVl \ V7°rnen' *?ave,n.,en baronnen streden om zijn vriendschap". *rH» n •■ i .n)' ZnIks natuurl"k v°°r het ingrijpen der Inquisitiel i Bij Bruck komen er echter nog 3 achter, bij Albers 4, deze laatste is royaler dan anderen met heiligverklaringen. I I E ISOBB 212 Ariaan Was, voor bindend te houden en deze sprak zich voor Svmmachus uit. Maar de groep van Laurentius bleef koppig en Svmmachus had te kampen tegen vasthoudende vijanden. Zware beschuldigingen, die wij niet juist kennen, maar waar ook die van echtbreuk bij schijnt geweest te zijn werden Theodorik ter oore gebracht. Deze weigerde in een kerkelijke Zaak te vonnissen en riep een kerkvergadering te Rome samen, om haar het geval voor te leggen. Vervolgens zond hij iemand naar bymmachus, om zijn slaven uit te leveren, opdat men ze ondervragen kon. Men ziet, dat de „eerste van alle bisschoppen met alleen verzuimde de slavernij op te heffen, maar zelfs slaven hield voor eigen gebruik. Het concilie maakte eerst veel moeilijkheden om Symmachus te beoordeelen, opwerpende, dat het zonder voorbeeld was, dat de eerste zetel door zijn minderen werd beoordeeld, riet verbond zelfs den voorrang (in eere wegens de stad Rome) van den bischop van Rome dit keer aan den voorrang van bint fieter! Maar, het waren Italianen, die zoo spraken. De lui van het Oosten zouden dat eventjes anders gedaan hebben! In hun oog kwam den zetel van Rome voorrang toe, om de historische gewichtigheid der stad Rome én de voorrechten, waarop Rome aanspraak kon maken, Waren nergens anders uit voortgekomen dan uit de goedgunstigheid der vroegere Concihe-Vaders, zooals de beroemde canon 28 van het ecuménisch concilie te Chalcedon het duidelijk had verklaard, daar door dien canon aan Constantinopel dezelfde voorrechten werden toegekend, omdat - Constantinopel het Tweede Rome was. Geen sprake dus vaneen „goddelijk recht" als oorsprong van „pauselijke rechten en beweerde „algemeene rechtsbevoegdheid". Daar Symmachus zich vrijwillig aan het oordeel van het concilie onderwierp, vermeed dit zijnerzijds een veroordeeling, hem wat de menschen aangaat ontslagen verklarend van de beschuldigingen tegen hem ingebracht, maar er bij voegend: „Wij laten het geheel aan het oordeel van God over". De bisschoppen van Milaan en van Kavenna, die de eersten waren in Italië na die van Rome, en die m andere tijdsomstandigheden zich tegen zijn juk verzetten, schijnen den grootsten rol bij deze ontknooping gespeeld te hebben. De moeilijkheden van hun positie, te midden der Arianen, die meester van Italië waren en, nog verzwaard door de aanwezigheid van het hof des konings Theoderik te Ravenna, deden hun wel begrijpen, dat het van het hoogste gewicht was te vermijden dat bij het eerste schandaal van twee bisschoppen, die om den zetel van Rome kibbelden, nog 'n tweede zou komen, namelijk de veroordeeling van een der twee, dien zij voor wettig hielden. Als zij de onschuld van Symmachus hadden kunnen uitspreken dan is het duidelijk, dat zij het zouden hebben gedaan. De draai, dien zij aan het proces gaven, doet vermoeden, dat zij hem schuldig rekenden. Theoderik schijnt er ook zoo over gedacht te hebben. Als hij de zaak naar een concilie verwees, dan was het, 21! 213 om zijn eigen voorkeur, dien hij voor Symmachus had getoond, niet te behoeven te veroordeelen en als het concilie een vonnis vermeed, was het, om schandaal te vermijden. De rest waren slechts voorwendsels, die men nam waar men ze vond. De zoogenaamde opvolging van Sint Pieter was er één van; maar we moeten bekennen ten gunste van hen, die er mee aan kwamen dragen, dat zij op geen stukken na konden vermoeden, Wat de opvolgers van Symmachus daar later allemaal uit zouden distilleeren. 20 Juli 1629. Ter dood veroordeeling van een zekeren Guillon door den groot-rechter van de monnikken van St. Claude, omdat hij in de vasten stukken van een paard, die op den mestvaalt Waren geworpen, had weggesleept en daarvan gegeten. Dezen ongelukkige werd het hoofd afgeslagen op de marktplaats te St. Claude. (Zie Voltaire, Verzoekschrift aan alle Rechters, le deel, over den Vasten). Dit is een der schrikwekkendste teekens van de heerschzucht, die men zoo terecht den geestelijken en nog met meer recht den kloosterlingen verwijt. Het is niet zeker, of de paus Urbanus VIII van het geval op de hoogte is geweest en of hij dus in de gelegenheid was, hetzij om goed-, hetzij om af te keuren een dusdanige manier, om de ongehoorzaamheid aan kerkelijke voorschriften den kop in te drukken. Ofschoon hij nu juist niet teeder van aard was, gelooven wij toch niet, dat onder de 9 a 10.000 veroordeelingen, die de Inquisitie in zijn naam van 1623 tot 1644 uitsprak er een daarvan gegrond is geweest op het feit, dat iemand op een onthoudingsdag vleesch gegeten heeft. Zeer zeker kon zoo'n.feit, evenals het mis-verzuim, het niet dikwijls om de sacramenten komen, en soortgelijke zaken, iemand „verdacht" maken, wat zijn geloof aangaat. Was men eenmaal verdacht, dan was een arrestatie niet ver meer, noch de gevangenzetting in de afschuwelijke kerkers der Inquisitie, noch onderzoek naar uw gewoonten, uwe kennissen, uwe beweringen, noch talrijk huisbezoek, noch het opduikelen van geheime „getuigen", noch ondervragingen met valstrikken en zoo voort. En dat alles kon naar den brandstapel leiden, door de folterkamer heen der heeren inquisiteurs, die nooit meer dan eens folterden, want dat was verboden, maar die de voortzetting van de ééne foltering uitstelden tot een volgende zitting, telkens wanneer hun wreedaardigheid nog niet verzadigd was. 21 Juli 1773. Afdanking der Jezuïten door paus Clemens XIV. Ze bleven niettemin bestaan in Polen en Rusland. Pius VII „herstelde" ze voor Rusland (1801) voor het koninkrijk Napels (1804) en vervolgens voor overal (1814). Het is zeker dat hun afdanking van Clemens XIV was afgedwongen. Tien jaren voorheen had zijn voorganger Clemens XIII op heftige aanvallen, waarvan deze pauselijke internationale garde, overal het voor- 214 werp was, slechts geantwoord met haar goed te keuren en haar opnieuw te bevestigen. Ja, hij had zijn pontificaat ingeleid met een bul te hunner gunste. Hij offerde zijn garde niet op, vóórdat hij inzag, dat het gevaar bestond, dat men overal nationale kerken wou gaan inrichten, omdat er meer en meer licht was gaan schijnen over de afkomst en het mechanisme van het pausdom. De werken van de eerste protestantsche geleerden, ^ zooals de verhandeling van Blondel over den Eersten Rang in de Kerk, een verhandeling van Daillé over het Gebruik der Kerkvaders en zoo voort, beide zeer knap, maar zwaar en dor, waren door de katholieken zeer weinig gelezen. Maar het werk van Febronius (bisschop Hontheim) over de Inrichting der Kerk en de macht van den Opperpriester, uitgegeven in 1763 (zie 27 Februari) bracht het pausdom een heel wat geweldiger slag toe. Men bestrijdt zulke werken, door er zooveel mogelijk kwaad van te zeggen tegenover argelooze seminaristen, terwijl men daarbij de bliksems van den Index voor hunne oogen doet flikkeren, om te verhoeden, dat zij ze ooit lezen of aan leeken ter lezing toestaan; maar toch hebben dergelijke methodes maar half succes, wanneer ze, zooals nu, niet meer door een schrikbewind kunnen worden gesteund. De wijsbegeerte nu, der 18e eeuw, was druk en met goed gevolg aan het werk, om de menschheid van het schrikbewind te verlossen. Zelfs in het sombere Spanje, voornaamste toevluchtsoord der Inquisitie, lag het monster al te zieltogen. Zeker het deed nog kwaad, het zou kwaad doen tot zijn dood. Maar sedert 1758 had het maar 2 slachtoffers op den brandstapel kunnen brengen en het jaar Ï781 zou getuige zijn van de laatste dezer barbaarsche terechtstellingen. De menschelijke geest begon op te leven. Hij zocht licht en het licht, dat hij vond, was niet gunstig voor het pausdom. Daar gaf Clemens XIV zich waarschijnlijk wel rekenschap van. Daarom verkoos hij liever de Jezuïten er aan te geven, dan het gevaar te loopen, als eenigste stukje grond, waar men naar hem zou luisteren, den kleinen Pauselijken Staat over te houden, met het tweede gevaar in het verschiet, dat hij zelfs ook dat stukje zou moeten verliezen, 22 Juli 259. Keuze van priester Dionysius voor den bisschopzetel van Rome. Men noemt hem „heilig" evenals al zijn voorgangers en opvolgers van de eerste vijf eeuwen. Wat den titel van „paus" (= papa) betreft, was onder de bekleeders der gewichtige zetels die van Rome in die dagen wellicht de éénige, die deze nooit ontving. Maar paus (papas papa) beteekende toen nog lang niet „hoofd van de heele Kerk" en geen titel bestond voor dat, wat zelf nog niet bestond. Dionysuis van Alexandrië, (+ 264) zijn naamgenoot, doet ons weten, dat hij, toen hij nog gewoon priester te Rome was, de meening van Stephanus (zie 13 Mei), zijn bisschop, volgde in den strijd over het doopsel. Maar dat wil nog niet zeggen, dat hij diens heftigheid tegen en 215 diens pogingen tot onderdrukking van hen, die het doopsel herhaalden bij bekeerde ketters, goedkeurde. In ieder geval toonen de feiten aan, dat de banden van kerkgemeenschap, afgebroken door Stephanus, weer door Dionysus werden aangeknoopt, zonder dat de her-doopers ook maar één stap teruggeweken waren. Overeenkomstig de menschlievende gebruiken van de rijke kerk van de hoofdstad, die haar kerkgemeenschap zoo kostbaar maakte voor de arme kerken in de provincie liet Dionysius de christenen van Capadocië, die in de gevangenschap der barbaren waren geraakt, terugkoopen. Capadocië nu was juist een der provincies, die den toorn van Stephanus hadden opgewekt door hun koppigheid in het verwerpen der geldigheid van het doopsel door ketters toegediend; en wij weten door M. Basilius, dat zij die geldigheid nog verwierp en dus overdoopte in de 4e eeuw niettegenstaande het tegenovergestelde gebruik der Romeinen. Men past er wel voor op, dit aan de argelooze Seminaristen mee te deelen, wanneer men hun de pogingen van Stephanus, om richtlijnen voor te schrijven, aanhaalt als een bewijs(") van het bestaan van de „pauselijk alleenheerschappij in het midden der 3e eeuw. Dat echter de bisschoppen van Rome, trotsch op de gewichtigheid van hun zetel en deszelfs welvaren, al heel gauw de begeerte niet hebben kunnen weerstaan, om zich óp te werken en dat de gedachte ^^inn^onflegM de£ bafS te SpeIen' al het brein van ^n Victor (190—198) en een Stephanus heeft kunnen vervullen is moeilijk te bestrijden. Maar of men hun recht op een altfeméene overheersching heeft erkend, dat is een tweede vraag! Wanneer hunne „rechten* van-meet-af-aan waren erkend geworden (hetgeen met anders denkbaar is, indien men wist, dat zij van Jezus over Petrus tot hen waren gekomen) dan zouden, om ze te fabrieken, niet noodig zijn geweest: zooveel vervalschingen, zooveel onderdrukking en zooveel jaren; om ze ten slotte te doen zegevieren. Zij hebben dit slechts kunnen bereiken, gesteund door de „onovertroffen diplomatieke geslepenheid", die aii-VTafe/Mgr' Ge,U^s in "De Ti'd" van 3 ^bruari 1922 in zijn artikel Waarom altijd een italiaansche paus" schreef, een der eigenschappen is der Italianen, om welke reden zij dan de aangewezen personen zijn, om paus te worden. Dat trouwens de Komemen een scherpen zin voor politiek hebben is een historisch feit. 23 Juli 596. Brief van St. Gregorius den Groote, bisschop van Rome aan de zendelingen die hij, onder leiding van den monnik, M. Augustmius, naar Engeland zond, waar het Christendom reeds uit het Oosten was ingevoerd zonder dat men te Rome en m vele andere bisdommen in het Westen daar iets van wist. Deze zendelingen, die moesten pogen Engeland voor Rome te winnen, lieten hun werk onbegonnen liggen, daar zij door de moeilijkehden hunner onderneming ont- 216 moedigd werden en wilden rechtsomkeert naar Rome maken. Tertullianus, de Afrikaan uit Carthago (1607—220?) blijkt reeds iets geweten te hebben van een doordringen van het evangelie in Engeland, hetgeen hij vermeldde in het 7e hoofdstuk van zijn boek tegen de Joden. Daar bestond wel degelijk een geestelijkheid, toen Augustinus met zijn gezelschap er aankwam, maar Gregorius doet in zijn briefwisseling juist, alsof dat niet zoo is. Toch brengen de omstandigheden hem er toe te spreken van een kerkgebouw dat nog vrij nieuw was, Want het was toegewijd aan St. Martijn (+ 397) en deze kerk was niet verlaten, daar koningin Bertha, die christen was, er bidden ging. Een. kerk verondersteld een geestelijkheid. Alleen bad die geestelijkheid van oostersche afkomst en gescheiden van het vaste land niets te lijden gehad, zooals die van Italië, van Gallië en Spanje van de opdringerigheid Van den zetel van Rome. Wanneer de gas^ ten, Augustinus en de zijnen, beweerd hebben, dat zij het gezag van Rome moesten invoeren en zich als gezaghebber in zijn naam daar hadden in te richten, dan moeten ze Wel heel onaangenaam ontvangen zijn geworden. Gregorius dan schept eenvoudig een nieuw engelsch episcopaat, beveelt Augustinus zich in Gallië bisschop te laten wijden en vervolgens heelemaal alleen twaalf van zijn kameraden bisschop te wijden en het land met hen te verdeelen. Dit is wellicht de meest interessante overtreding waaraan Rome zich ooit heeft schuldig gemaakt, van de „heilige canons", die tot op heden voorschrijven en tot op heden worden gevolgd dat voor het wijden van een bisschop drie andere bisschoppen noodig zijn, zonder dewelken een bisschopswijding niet bestaanbaar en dus ongeldig is. Het oorspronkelijke engelsche episcopaat zal waarschijnlijk wel niet uitgestorven geweest zijn, maar Gregorius, die, als een der grondleggers van de pauselijke macht, wist, hoe hij daarnaar streven moest, was van hun medewerking niet gediend, te meer daar de gasten die medewerking zonder twijfel niet zouden gekregen hebben. Ondanks de jammerlijke leemten in de oude geschiedenis vinden we in lateren tijd dikwijls sporen van een christendom, die ouder is dan het romeinsche. De Kuldeërs, of „Kluizenaars van God", deze geleerde monnikken van Ierland, die zich in de 6e en 7e eeuw nog niet op het celibaat (= ongehuwd-zijn) toelegden, droegen in alles het kenmerk van hun oostersche afkomst. De gehechtheid van St. Colomban {+ 615) aan het „gebruik van den 14en"*) voor de paaschviering stamt *) De Kerken van Klein-Azië (= de bakermat des Christendoms) en omgeving vierden van ouds hun paaschfeest (een oud joodsch feest dat verchristelijkt was) op den 14en van de maand Nisan, terwijl men te Rome, de hoofdstad des Rijks het paaschfeest was gaan vieren op den Zondag na de eerste volle maan na de lentenachtevening. Waarschijnlijk herdacht men in Klein-Azië op paschen het avondmaal van Jesus, hetgeen dan nog heel dicht bij het joodsche paaschmaal was, terwijl ,men elders de opstanding van Jesus bleek te vieren. Eerst tegen het jaar 800 werd men het eens in den „paaschstrijd", die al in de tweede helft van de tweede eeuw op gang 217 deed, om zijn wil aan de provLdalen oJ te L« **** gen echter op niets uitliepen De vers? ?er3JS7elke P°fin" van de kerkscheuring onder Henrv VTIT l -J rde °orzaken 1509-15471 moeten naar „ï^ konm^ van Engeland voor de ^^^ïïyrri^^» ^ geland van het pausdom vervreemden in h^t . n Van Ltn" 3 geestelijkheden dTe op ^.ft^" onderscheiden waren rlrvnr * euiae aer 6e eeuw Christendom va" het Owtet J he' "^""M** seerde Christendom vanteTweateTHeM Varl..-e' «er0manimerken, dat Nederland h") ™ i r?, s even op te heeft gekend WlhKd 1 bS^1'^ Ovendom riet der 7e eeow ^T^k^T^T*,** ??? bP het ons lalld(>JSl^k"^^L^,ï^,d,?,*,' ^fnnen, deden Rome ^M^tt^SttZ^nT «"-.op „reeds goedgekeurde orden." Ziethier dus, hoe machtïï hit 2Io geestelijkheid met hun oorspronkelijk zelfstandig episcopaat, op eenigerlei wijze werden beperkt. Daarom keurde Honorius III in 1223 óók de Franciscaner-orde goed. En na hem loopen de goedkeuringen en de bevestigingen, door zijn opvolgers gedaan, van zulke „nieuwe uitvindingen" als streng door het Concilie van Lateranen verboden waren, in de honderden. De „Compagnie van Jesus" (oude naam voor de Jezuïten), de „nieuwe uitvinding" van Ignatius van Loyola, in 1540 door Paulus III goedgekeurd, is een der merkwaardigste daarvan. Hoe waren de tijden veranderd sinds Leo de Groote (5e eeuw) als eerste plicht van den bisschop van Rome, den voornaamsten zetel, stelde: de „verdediger der canons" te zijn, en van St. Zacharius (8e eeuw), die, de „Valsche Decretalen" nog niet kennend het hierin nog roerend met hem eens was. 25 Juli 428. Brief van St. Celestinus I, bisschop van Rome aan zijn collega's van de provincies Vienne en Narbonc (ZuidFrankrijk). Hij keert zich tegen zekere misbruiken die hij zich niet mag ontveinzen, zooals hij zegt, wegens de plaats, die hij in de Kerk inneemt. Het eerste misbruik, dat hij noemt en waartegen hij zich allerkrachtigst verzet, is het gebruik, dat sommide bisschoppen maken van een bizonder costuum, gelijk aan dat der monnikken. Celestinus vindt dat niet verschrikkelijk, maar zou toch gaarne zien, dat men zulks aan de monnikken overliet Maar waarom", gaat hij verder, „in de kerken van Game ,de manier van zich te kleeden, zooals zooveel jaren zooveel "groote bisschoppen gewoon waren, veranderen? Wij moeten "ons van het volk onderscheiden, niet door het costuum, maar "door onze leer en onze zeden, en wij moeten niet trachten op "de oogen der eenvoudigen indruk te maken, maar trachten hun "geest te verlichten." De geestelijken, zelfs de bisschoppen, met die van Rome incluis, waren toentertijd gekleed als alle „gewone" andere menschen, zelfs bij hun gewijde ambtsvervulling. Dit bericht zal wel heel vreemd vallen in het brem van hen, die zich op heden een priester-op-straat niet anders kunnen voorstellen dan in een excentriek pakje en een pnester-op-hetaltaar niet anders dan gehuld in een maskerade-gewaad, dat hij aan doet om de heilige treden te bestijgen. Maar de brief van St Celestinius I behoort tot de onbestreden geschiedstukken, hoewel hij geheel en al wordt weersproken door de latere wetten voor de geestelijkheid, nadat het oude heidendom met al zijn praal zijn plaats in het Christendom weer teruggewonnen had toen er weer tempels waren met beelden erin en met goud versierde priesters. Men zou een mooi boek kunnen schrijven over de veranderingen en de tegenspraken in de Kerk Lui, die beweren, dat God de H. Geest, die zaak voortdurend heeft geleid, zouden heel wat uit te pluizen krijgen! 26 Juli 1663. De korsikaansche garde van paus Alexander VII had te Rome, een aanslag gedaan op het leven van den fran- 219 moest en Innocentius X (1644—1655) he-it7 «1 1 » waartegen hij als kardinaal badledSd^d Lam'al^ S k J ie"„d»«-Na was het niet een enkele vrouw die Vnan sen bed deelde die de christenheid geld aftapte imm het de„ ^^^a^x-^r-fi F^F r i °e .^4" Sïd ™„^a fcitbrr'tn Alexander VU en m de handen van Mario's kinderen zTwa™ VeTafsinTa zISF611 TV"" °"^n de 7e eeuw heel kalm onder bleef. Die bemoeiingen waren met Constantijn begonnen, zelfs op raad van Osius en van andere bisschoppen uit zijn omgeving; die bemoeiingen hadden nooit opgehouden. De bisschoppen Van Rome zelf hadden ze tot hun voordeel uitgelokt en zij waren zelfs een der bronnen waaruit zij gezag over andere bisschoppen hadden weten te putten, (zie 6 Juni). — Maar de macht van de patriarchen van Rome steeg voortdurend. Ravenna, door de Longobarden genomen (752) en vervolgens door Pepijn den Korte (754), werd ten slotte als grondgebied aan den Heiligen Stoel gegeven. (Begin van den Kerkelijken Staat, waarvan het Vatikaan nu alleen nog maar over is, waar niettemin de paus zijn „koningschap nog handhaaft, gewapende macht heeft en wat er verder bij hoort). JJe aartsbisschoppen van Ravenna, aldus politieke onderdanen Van den paus geworden zijnde, streden ondertusschen nog een poos, voordat zij zich als zijn kerkelijke onderdanen erkenden. De algeheele onderwerping heeft niet vóór de 9e eeuw plaats gehad. 31 Juli 1308. Opdracht door Clemens V aan den dominicaan Aimericus, inquisiteur van Castilië, voor het opsporen en het arresteeren der Tempeliers. Dezelfde opdracht werd m hetzelfde jaar gezonden aan de dominicanen-inquisiteurs van Aragon, met de aanzegging, zich van de goederen der Tempelieren meester te maken en ze te behouden ten gunste van den Heiligen Stoel, (zie 3 April). Volgens den eerwaarden heer Darras en vele andere inlichters van seminaristen, is de taak der inquisiteurs steeds daartoe beperkt F^™>.™ * de vraag: „Is het ketterij deze bepaalde leer te belijden? (Darras Kefe^ in 4 deelen, deel 3 blz. 334). Een dergelijke uit ng is niet te verwonderen van de zijde eens schrijvers d e op dezelfde bladzijde durft te beweren, dat de Inquisitie zich in Spanje heeft ingericht „ondanks de afkeuringen van Sixtus IV" ^eldsch'rt1 Sn f&f te Yenetif alti'd 'een uitsluitend ^. larakter" £7^ elp^,Z°nder bijna eeniÊ godsdienstig „karakter (zie 1 Mei). Bij zulk een manier van geschiedschrijven worden de inquisiteurs onschuldige lammeren dl7 norit ergens een spion h bb gehad) ^ ^ JkSSrf hebTen uitgelokt.en verplichtend gesteld onder bedreiging met de verschrikkelijkste straffen, die nooit iemand hebben gearresteerd s ePVrang?1S ^Pen, gepünbankt of verbrand. Sixtus IV nen va ?tl VTmd aan den dood van 2500 onderda- veTbrand ztli t^ 14811482 te Sevilla ^vend verbrand zijn, dat hij niet eens aan die koningin geschreven heeft om haar gekrenkt geweten gerust te stellen (zie 23 Fe bruan) en haar de overtuiging te geven, dat alles goed ging De andere pausen van de 13e tot ver in de 18e eeuw waren allen lammeren, die nooit een halve cent hebben geprofiteerd1 van de mpalmingen, en ook niet door het verleenenvan gunsteï die het schrikbewind der Inquisitie bij hen deed zoeken F»lus V ZL^Ta llma °mdat ¥ heili^ verklaard is, heeft nooit verkondigd dat de spaansche vorm der Inquisitie de volmaakste van alle was (zie 7 Maart) en nooit eenige poging gedaïn om haar over de heele Christenheid uit te breiden (zie 1 Me")' 55 is nooit gestuit, in het bizonder niet in Venetië, op eenige we? gering, om zijn beschikkingen ingang te doen vinden^ zooals en al T^fX ïerk ikkind- **r ouders door hunne kinderen vLekermd' tt ^T^ ^f* d&ar°P ^CsteId door de verzekering, dat zij de erfenis zouden krijgen, terwijl zij aan frel da? "^t zoude« overgeleverd worden, wanneer anderen dan zijzelf hunne vaders en moeders levend zouden hebben doen verbranden ieD Ja, inderdaad, de Geschiedenis" die men schrijft en leeraart iSe^rdaTdï11 ^f/^ hswiFia* (zie 11 Ju»' nootfis z66 Si l h^ti,,t?,.rr het Priesterschap niet te zeer worden geschokt m hun heilig vertrouwen en met alle derustigheid ,a met een gevoel van geluk, het heilig ambt van St van het pausdom kunnen aanvaarden. 8 CHRISTELIJKE AARDRIJKSKUNDE, De oostelijke naburen der Babyloniërs (Semieten) waren de Perzen (Ariërs) met hun hoofdstad Soesa. Met hen kregen de Joden een contact, dat beslissend was voor de vorming van het Christendom Zi, waren nog in de „Babylonische GevangenTlJÏ p ui P^rzische koni°g Cyrus, door joodsch verraad geholpen, Babylonië veroverde en daarna een arisch rijk stichtte dat tot m Lgypte liep. Dat bracht de Joden in aanraking met den perzischen godsdienst van Zoroaster (Zarathoestra.) Wat de Joden daarvóór aan godsdienst beleden ernenuliitf en geheel onwijsgeerig, maar de Perzen hadden een groótsch uitgebouwd systeem, gegrond op wijsgeerige bespiegelingen. Het 223 224 ging hun makkelijker, dit van de Perzen over te nemen naarmate dezen zelf hun godsdienst hadden gepaard met den babylonische (die in zijn geheel ook grootsch was en van een oud, gezeten, geleerd en bespiegelend Semitisch volk) hetgeen dan de „Reformatie van Zarathoestra" (660—583 vóór Chr.) genoemd werd. Cyrus gaf den Joden permissie naar hun land terug te gaan, maar de meesten bleven achter (+ 538 vóór Chr.). Zij die terug keerden, namen in de jaren 522—520 den herbouw des tempels van Jerusalem op zich. Om hun godsdienst weer te bevolken, namen zij de in het land gebleven broeders gaarne op, alsmede het meng-volk, de Samaritanen, die op het oude gebied van Israël waren komen wonen en papten ook met de omliggende volkjes aan. Een dergelijke propaganda had de eenheid van het joodsche volk toen doen verzwemmen, wanneer niet een sterk-conservatieve minderheid aan uitsluiting had vastgehouden. Dezen kregen steun, toen na minstens drie-kwart eeuw, de onder perzische overheersching in Babylonië achtergebleven schriftgeleerde Esra met een nieuwen troep Joden naar Jeruzalem kwam, vrij spoedig gevolgd door nóg zoo'n trek onder Nehemia, een ijverigen Jood, die een mooie vertrouwenspost aan het hof van den perzischen koning Artaxerxes had, wiens lijfschenker hij was. Met algeheele volmacht werd hij door het hof van Soesa naar Judea gezonden en steunde met het gezag der Perzische Regeering het werk van hen, die voor de eenheid waren. Zoo werden Esra en Nehemia, onder perzischen invloed, de stichters van het Jodendom, zooals ons dit steeds wordt voorgesteld (met 'n hemel en 'n hel, persoonlijk goed en kwaad, hemelsche boekhouding en vergelding en zoo voort, hetgeen alles perzisch import artikel was). Daar echter het volk, koppig, Mozes voor grondlegger van het Jodendom wilde houden, bracht Esra voor zijn Reformatie uit perzisch Babylonië een (nieuw) „Wetboek van Mozes" mee, hetgeen in 430 vóór Chr. werd ingevoerd en dat de moderne wetenschap als de „Priesterlijke Wet" uit den Bijbel heeft weten te lichten, waar het aan de „Mozaïsche Wet" van 621 vóór Chr. is toegevoegd (zie blz. 191 192) en met veel andere bestanddeelen vermengd. Toen werden dus de „5 boeken van Mozes" (de „Thora") completer en de Bijbel, die pas aangelegd was, weer Wat dikker. VERBETERINGEN: b°z. 146, 5e regel van onderen, te lezen Heinrich HI inplaats van Heinrich II. blz. 161, 16e en 31e regel, te lezen Hoensbroech, inplaats van Hoensbroeck. blz. 168, 7e regel van onderen, te lezen gunst inplaats van kunst, blz. 169, 12e regel, te lezen was, inplaats van aws. blz, 185, 11e regel te lezen legde inplaats van lei. blz. 187, 17e regel, te lezen dien inplaatsl van die. blz. 191, laatste noot; daaraan moet ook het Sterren-heir worden toegevoegd ^InV Juli; er staat telkens Pragmatische Sanctie, men leest beter Pragmatieke Sanctie. 225 1 Augustus 1545. Dood van Kardinaal Tabera, Óen algemeenen inquisiteur. Gedurende zijn zesjarige ambsvervulling, krachtens afvaardiging door Paulus III, had hij veroordeeld of laten veroordeelen 7720 menschen, waarvan er 840 levend en 420 in beeld werden verbrand. De anderen werden tot verschillende straffen veroordeeld, maar steeds daarbij tot verlies van al hun bezit, dat de paus, de koning en de inquisiteurs met elkaar deelden. Het cijfer omvat echter niet de slachtoffers, die de Inquisitie verbrandde of op de galeiën plaatste in Sicilië, Amerika en de Indiën. De getal van die ongelukkigen moet schrikbarend geweest zijn, daar keizer Karei V, de Spanjaard, ondanks zijn ijver voor de Inquisitie, zich genoopt zag, haar te verbieden de inboorlingen der Indiën voor haar rechtbanken te dagen. } De meest beroemde veroordeelde onder Tabera was de valsche pauselijke nuntius (= gezant) Jan Peres van Saavedra. riij was een gewone monnik, zonder eenige bizondere opdracht maar hij was een buitengewoon handig falsaris en zou als zoodanig m vroegeren tijd uitnemende diensten aan de Kerk hebben kunnen bewijzen. Maar aangezien er reeds voldoende valsche documenten waren, om de menschheid te bedriegen en bovendien hunne valschheid aan het licht begon te komen (zie 7 Januari) was deze Jan Peres van Saavreda te laat geboren en moest hij zich maar op eigen vuist en ingeving van zijn talent bedden Hrj begon met te vervaardigen: pausenbullen, koninklijke beschikkingen .wisselbrieven, geldswaardige brevetten ! \de m?.nf hhe,ld in «en kort tijdsbestek voor 360 000 dukaten ophchte. Waarschijnlijk zou het nooit aan het licht zijn gekomen hoe hij zoo'n fortuin bij elkaar getooverd had, wanneer het hem niet ter kwader ure ingevallen was, om zichzelf tot het kardinalaat te verheffen en tot nuntius Van den paus te benoemen. Daar had hij alleen maar pen en inkt en een stuk perkament voor noodig.Spoedig daarop stond de koning van Portugal paf, dat het paus Paulus III behaagde, hem, zonder voorafgaande waarschuwing, Zijne Eminentie den Kardinaal Saayedra m gezantschap toe te zenden, die al reeds met een luisterrijk gevolg in aantocht was. Onmiddellijk zond hij een gezantschap ter ontvangst naar den grens en overlaadde hem gedurende drie maanden aan zijn hof met de eerbewijzen aan zijn hoogen rang verschuldigd. De valsche gezant ondernam vervolgens een inspectie-reis door de bisdommen van Portugal overal vertoonend zoowel zijn apostolische zorg, als ook voornamelijk een grooten ijver voor de H. Inquisitie. Tabera was de ?PfMfni tChi. ZI°J°'n toestand niet verbazen; hij is het gevolg van red. o„ *de»^»»dh«aWe gelools-princiep, dat de Roomsche Kerk het recht op dwang heeft De tweede rijksdag van Paderborn (785) verordende I 3f2) Da^l0' *?' Chr,iste»d0» V des doods" (Alberi, Handboek en dfontfife -"^i Kare' de? die me* samenwerkte, en de ongelukbgen, wien deze verordening betrof, waren de Saksers, (toen de buren der Friezen, (zie ook 7 Februari). 226 man die er lucht van kreeg en hem op een mooien dag het arresteeren, toen hij bezig was met zijn bezoek aan een gemeente. Hij deed hem vonnissen. Maar inplaats van hem volgens het bestaande recht van dien tijd te doen veroordeelen tot den doodstraf, als oplichter, pleger van valschheid-in-geschnfte, roover van kerkelijke ambten en waardigheden, enz., gaf dezelfde rechtbank, die dagelijks zooveel fatsoenlijke menschen liet verbranden, hem slechts tien jaar galei-straf (= roeien). Dat kwam, omdat Saavedra het „H. Ambt" (der Inquisitie) in Portugal had georganiseerd. Ook bleven bijna alle benoemingen, die hij gedaan had, gehandhaafd en men genoot zonder schaamte van al wat deze oplichter gedaan had, om over Portugal uit te breiden het bewind der Spaansche Inquisitie, „de volmaakste van alle", volgens de heilige Pius V. 2 Augustus 257. Dood van Stephanus, bisschop van Rome, die men noemt „de heilige paus Stephanus", ofschoon hij nooit heilig en nooit paus is geweest. Men weet niet, hoe hij aan zijn eind is gekomen, maar de als karakterloos bekend staande schrijver Anastasius, de Bibliothecaris (zie 25 April) heeft zijn onthoofding zes eeuwen later uitgevonden en het romeinsche brevier heeft haar uit hem overgeschreven( lezing op 2 Augustus). De eerwaarde heer Darras en dergelijke „geschiedschrijvers" hebben het toen daar weer op hun beurt uit overgenomen. Deze opeenhooping van gewichtige dokumenten bepaalt het geloof der roomsche priesterschap. De nagedachtenis van Stephanus wordt er belangrijker door; ofschoon dit niets verandert aan de „dwaasheid", die hem de heilige Firmilianus verweet, aan de jalousie, de trotschheid en de onmenschelijkheid, waarvan hij in den strijd om het doopsel een staaltje gaf (zie 13 Mei), en aan de noodzakelijkheid, waarin hij zijn opvolgers bracht, om de banden van kerkgemeenschap weer aan te knoopen ,die hij zoo brutaal met de hèr-doopende kerken had verbroken (zie 22 Juli). De pauselijke bewijzen-fabrikanten halen, bij gebrek aan wat anders, het bazige optreden van Stephanus in de oneenigheid over het doopsel aan, als een bewijs voor het bestaan van de pauselijke monarchie in de 3e eeuw. Maar wat aangetoond zou moeten worden, is dat de Kerk deze houding goedkeurde, dat zij haar in overeenstemming met haat goddelijke inrichting vond, dat zij zich er bij neerlegde. Maar het is juist het tegenovergestelde, wat we te zien kregen! Terwijl de heilige metropolitaan (= aartsbisschop) van Capadocië Stephanus voor een dwaas uitmaakte met zijn beweerde erfenis van Sint Pieter verkondigden de meest eerbiedwaardige en luisterrijke vergaderingen van het afrikaansche episcopaat de onafhankelijkheid van iederen bisschop in zijn kerk en hun volmacht als onmiddellijk stammend van Jezus Christus, die in „zijn Kerk bleef werken — waarin zoo wonderduidelijk doorklinkt het geluid der eerste christentijden. Stephanus Was meer dan duizend 227 jaren te vroeg geboren, om zich reeds „plaatsbekleeder van JeVTT. J,r i\ kunnen noei?en' zo°als de atheïst Bonifacius VIII dit voor het eerst heeft durven doen, wel beseffend, met Ste ver^rkeT Schranderheid< wat het «eloovige volk in staat JSSdl?!?** -a.n nnt Pieteï zou in de veronderstelde om£lt " niet/Heen meebrengen, dat Sint Pieter ooit in Rome was geweest; maar óók, dat hij er de eerste bisschop van was en, verder gaande, dat hij de organiseerende stidSer der romeinsche uitverkiezing was. Zeer ?eel andere kerkenberiepen zich ook er op, door een apostel (één der „12" Smelijkl gesticht te zijn; daarmede maakten ze zich gewichtig e^weef laenntfïiell,ihet- ^scWedku»?é waarin de menschheid zoolang gevangen is geweest. De kritisch-geschiedkundige scCl heeft met de meeste dier fabels afgerekend. Maar nu is het in „TE? n ZiT' datde ieZUÏt Albers in^Handboek, dl 1 bS. 61, zegt: „De Apostolische Kerken van Gallië (Frankriikl h!f hooren tot de legende»; ofschoon het heele^l SSogenfk zou geweest zijn, dat een of andere der „12" in Zuid-FraS k terecht was gekomen; de kerken zijn daar zeer dlttze ïn „^LberS.heeft^chter ^ en hJi s^unt daarmjuSidtend op het gezag van Monseigneur Duchesne, professor te Paiife die een derhoofdmannen der kritische school is. De Wcheker! si^Ztt^ °P hun èeZ&ê en onafhankelijkheul ge" staan en het doet Albers een genoegen ze een oude geliefde illusie met een pennestreek te kunnen ontnemen, waardoor h i een verhooging van Rome, waar Petrus, de „eeStedel a?oste len Whop was, bewerkt. Maar wanneer ffiS&kSSdE school ook bewijs t: 1° dat Petrus niet de v^S^Sv^S is geweest, 3 dat het niet meer dan waarschijnlijk kan genoemd worden, dat b, ooit Rome heeft gezien, dan bestin el■ voor de SLTtD^heT' tÈ?* taki'ke «edewerkers, noïh de stapels boeken, die zij in de wereld hebben gezonden, om de illusie, omtrent wat er vroeger vanaf de „eerst! tijdeï" m" Rome zou geschied zijn, weg te nemen. Zóó Worden de geestelijken m geschiedenis" opgevoed! Hieraan is noftoe te voe1 gen dat terwijl het roomsche brevier de stichting van de uitverkiezing van Antiochië óók toeschrijft aan Petrus (zie 18 Januan), Albers ondanks deze officieele lezing het verhaalt e vrij .Lil"? j 1 Chtmg Óok met aanneemt (blz. 42, 60); ofschoon Ö vi7(°°r ^pmeCr tc Ze^° W ^ zelfs\oor eJSg verbluf van Petrus te Rome; want dat hij ten minste eens een keer m Antiochië is geweest, staat wel vast. Zoo blijft alleen nïï maar leugen voor Rome over, welke gedekt wordt dool- den wetenschappelijken schijn, die ontstaft, doordalt men andere •) Tenminste voor sommige Adepten van den 3en Graad van Inwijding. 228 vergissingen royaal prijsgeeft.*) Men kan niet anders dan liegen omtrent Rome, wil niet het heele in zooveel eeuwen met zooveel kunstigheid door het romeinsche genie in elkaar geknutselde monster-bouwsel, met welks bestaan de positie en het welvaren van zoovele individuën verbonden is, smadelijk ineen storten; en men moet geen goed-getogen Jezuït zijn, om daaraan te willen meewerken. Plaatsgebrek verbiedt ons, regelmatig de ondernemingen van „geschiedkenners" als onze tegenwoordige geleerde landgenooten Albers, Nolet en Brom te behandelen. De lezer moge zich tevreden stellen met enkele staaltjes hunner ingewikkelde werkzaamheid, die wij hem hier en daar, voornamelijk omtrent de hoofdpunten geven. Al zijn ze wat fijner berekend dan de zoo dikwijls genoemde „Darras", hun geest is dezelfde als de zijne en zij mikken op hetzelfde doelwit als hij. Wanneer dus „Darras" genoemd wordt, kan men het geheele gezelschap daarbij incluis meerekenen. Hun geschiedenis is geen wetenschap van feiten en dier sobere mededeelmg, doch verwringing van feiten, om de „geschiedenis" te doen passen op een geloofssysteem, deszelfs onderdeelen en deszelfs nuttige uitbuiting. Het is weer „theologie" 3 Augustus 494. Brief van Gelasius (ten onrechte „paus" genoemd daar hij nooit dien titel droeg) aan de bisschoppen van Dardanië. Het is een der gedenkstukken der jalousie van den zetel van Rome tegen die van Constantinopel. Tot 494 was deze naijver gedurende een veertigtal jaren levendiger geworden door den canon 28 van de Kerkvergadering van Chalcedon, waardoor de voorrechten van Rome werden erkend te zijn ontsproten uit menschelijke concessies, die men wel had willen toestaan en door welke canon eveneens dezelfde voorrechten aan Constantinopel werden gegund. Dardanië, door zijn ligging, was een der provincies, waaromtrent Rome vreesde, dat zij wel eens van zijn overheersching onder die van Constantinopel kon overgaan. Uit den brief van Gelasius zou heel wat te halen zijn, wii willen ons echter tot de volgende bewering aangaande Acacius van Constantinopel bepalen: „ Het is ons niet geoorloofd nog recht te spreken over hem, die voor Gods rechterstoel reeds verschenen is" (d.w.z. die overleden is). Daarmede wordt juist een punt aangeroerd, waarop de bisschoppen van Rome én de concilies zich zelf het meest hebben tegengesproken Vigilius hield eerst, om zich te onttrekken aan den eisch, de schrijvers der „Drie Kapittelen" (zie 2 Maart noot) te veroordeelen, op de manier van Gelasius staande, dat men ze niet oordeelen mocht, „omdat ze al dood waren . Maar daar de K^erïaaSnig vin Constantinopel van 553 ze geoordeeld en veroordeeld had ondanks Vigilius, liet deze zijn pnnciep vaTen toen keizer Justinianus hem dwong, de veroordeeling bij te stemmen. Paus Stephanus VII en zijn kerkvergadering Van Italianen, die paus Formosus uit zijn graf haalden, om zijn lijk 228 229 tot verminking loofden bhjk^i^ïeXSt^hJ^ g6WOr?en Werd' deelen. Hetzelfde Tte zeggen van £ ™' Gen doode te oorcentius III zooveel draven hlh J PaUS,en' ,ie vanaf hnohunne «ededStS^tt*11 Sch^den' hetzii van zij van menschen, t^en wie na hT ƒ e"oonhJke vijanden, hetgens ketterij werd1 S5ï l3lJ0d ^ in naam des pausenofficWI™ u wanneer de Inquisitie die zij te voorS n had TehLT T^^8 verbrandde, een vonnis vooraf Idaan^Fn il ^ ^ terechtstelling dooi^ tegenspraak vanuiteSS^klaarhe dTf8 ' !e\ P^elijke brfefl^ÏÏuo Xm ^ enTlii!k 1= 'o„d.ze„d,„, StafTW? LnTi°°' de '^l" "" d« "iisbe/eerte Hjke wereldbeschouwing weigeren mee te ™t bovennatuur" ijverig en schrander onleSker te zhnln i tthJ^ f wetten! De ÏSSttï frX^^ zouden echter net veï ^ maar eens zoo n Thomas van Aqult tïug Sn Onde^usscS p^Vö1*in minachting te van FUgU?--Si 18il' Bes,luit van de Nationale Kerkvergadering EtiSd" ^ aa^aand,e de kerkrechterlijke aanstelling £ vestiging , als men wil der bisschoppen. Dit besluit dat pV nw een groote meerderheid doorkwam^bepaalde. di^ wannïer cfe .paus aan personen door den keizer benoemd, niet Sen een maand hun aanstelling gaf, die zou geschieden door d£ aarts- 230 bisschop, wien het aanging. Pius VII keurde dit besluit goed en nam het letterlijk op in zijn Breve van 20 November 1811. Ze ker, de Nationale Kerkvergadering had gestemd onder den drakg van Napoleon, haar leden waren geen helden en wilden over het algemeen liever in het rustige bezit van hunne paleizen en vette inkomens blijven, dan te worden opgesloten in den donjon (= gevangenistoren yan een kasteel) van Vincennes, waar drie van hun collega's zich reeds bevonden Ook is het waar, dat Pius VII zelf gevangene was te Savone. Maar dat verandert niets aan de questie der kerkehjke aaMteÏJ^Za kwam oorspronkelijk de aartsbisschoppen toe die haar ieder in hun keiprovincie kan de bisschoppen gaven. Het pausdom was er in geslaagd, dank zij een eeuwendurend volhouden dat een der kenmerken was van haar inhaligheden en overweldigngen de aartsbisschoppen dat recht te ontf«^elen « «h «elf ten hunnen nadeele te versterken. Maar het duurde toch tot de Ue eew voordat men bisschoppen zag „bij de gunst van den aposShen Stoel '. Cypriaan, Ambrosius- Augustinm^den da ziende, omgevallen zijn van verbazing En toch hadden Pms Vl en zijn kardinalen alweer 'n veel verder liggende etappe bereikt sedert de 13e eeuw, en daar de dooden met kwamen om hun verbazing er over, uit te drukken, waren zij er in geslaagd, de oveSing in te planten, dat vanaf Sint Pieter nooit iemand Wsschop was geweest dan alleen „bij de gunst van den apostolischen Stoel.'' Dit volstrekte voorbehoud (van het recht om de k^frn^lh* te verleenen) tengunste, va»g het pausdom dat aan hetzelve de onderworpenheid van het geheele epScopaat verzekerde, alsmede de samentrekking in een hand van al wat macht heet en van de uitbuiting der "jkdonmiervan X bisdommen was dan ook wel een al te mooi brok, dan dat de H Apostó PeTrus dit in zijn testament had^kunnen vergeten te bespreken. Dat is toch wel duidelijk! En daarom ook zat PiuTVH ove; zijn Breve van Savone te pruilen, nadat hij hem driemaal bekrachtigd had (zie 25 Januari). Het staat ontwijfelbaar vast, dat nu noch in Frankrijk, noch e ders waar de Kerk van lezus eindelijk zoo goed „georganiseerd is, eenig bisschop, S doVrhet volk, hetzij door de priesterschap zou worden ^SS^J^é^'n P^ijke aanstelling. Maar „gaat en ondemSÏ alle priesters'' en dan verandert dat misschien wel eens. 6 Augustus 536. Wet van keizer Justiniaan, om de besluiten genomen op een Kerkvergadering, die te ^n^ den 2en Mei door patriarch Mennas was geopend, te bekrachtigen. Dit concilie was samengekomen tien dagen na den dood van Agapls? dien men heden paus" noemt, maar die b, leven en welzün slechts „aartsbisschop van Rome heette. Waar is echter, d£ de keizer en de Oosterlingen er den gezwollen titel bijvoegden van „patriarch van de bewoonde wereld". Daar de patriarch van Constantinopel dien titel droeg, kon men voor die van Ro- 231 me, die bovendien den voorrang had, al niet minder doen. Maar ieder der beide waardigheidsbekleeders wist, wat hij van die „bewoonde wereld" te denken had, die voor den eene in het Oosten en den andere in het Westen lag, dit echter doet aan de waarde van Hen titel niet af, daar titels vóór alles worden gegeven om op het publiek indruk te maken en dat er op die manier twee bewoonde werelden waren, die ieder voor zich hoogstens een halve bewoonde wereld was, dat zal tot het gros der geloovigen dier dagen nooit zijn doorgedrongen; iedere patriarch genoot op zijn gebied van het volle effect van de heele bewoonde wereld. Agapetus was eenige maanden te voren onder de bedreiging van Theodatus, koning der Gothen, om de wapenen van Justiaan van Italië af te wenden, naar Constantinopel gekomen. Bij zijn aankomst wenschte hij niet aan den patriarch Anthimos te worden voorgesteld, daar deze van „eutychianisme" (zie Juni, Verbeteringen) werd beschuldigd en vooral, omdat hij zijn zetel van Trebisonde had verlaten voor die van Constantionpel. Vervolgens had Agapetus een kerkelijke vergadering belegd, waarin hij hem en eenige anderen, besprak en een vonnis van afzetting tegen hem uitgebracht. Daarna had hij Mennas voor zijn zetel gewijd. Maar dat alles verhinderde niet, dat Mennas zelf, dadelijk na Agapetus' dood op een andere kerkvergadering het proces weer aanhangig maakte, om een nieuw vonnis te vellen over dezelfde beschul; digden. En nu juist dat vonnis alleen werd door Justinianus bekrachtigd. Daardoor is het duidelijk, dat door Agapetus' vonnis de zaak niet afgedaan was; dat zijn uitspraak in Constantinopel wezenlijk niet hetzelfde gezag had, als de uitspraak van den „patriarch van de bewoonde wereld" van het Oosten; en dat, als de aartsbisschop van Rome kans heeft gezien, zich aldus in de zaken Van den zetel van Constantinopel te mengen, dit slechts kon plaats hebben dank zij den kwaden roep, die van rAntimos uitging, waardoor zijn gezag nul was. Daar Was de ketterij de schuld van en meer nog zijn „overbrenging" van Trebisonde. Verwisseling van zetels was een ergernis-wekkende schennis der canons. En de aartsbisschop van Rome verhief zich een oogenblik boven de machtige en rijke Kerk van Constantinopel, waarop hij zoo naijverig was. door zich voor te stellen als verdediger zoowel der canons als der orthodoxie. De gelel|fcnheid was te mooi, om haar te laten ontsnappen. 6 Augustus 1875. Moord op Gabriël Garcia Moreno, diktator van de Republiek Ecuador in Zuid-Amerika. Deze staatsman zal wel eens heilig verklaard worden. Hij was vroeger al president van genoemde republiek geweest, maar toen onder zijn opvolgers de zaken niet liepen, zooals hij het wenschte, bewerkte hij den 6en Januari 1869 een revolutie in Quito, de hoofdstad, en stelde zich als dictator aan het hoofd van den Staat. 232 Toen had hij zijn handen vrij en kon zijn idealen verwezenlijken. Daartoe behoorde o.a.: een groote versterking der clencale partij, waarop hij steunde, een royale begunstiging der eerwaarde paters Jezuïten en het herscheppen van Ecuador tot een_theocratischen staat (= godsbestuur, priesterheerschappij). Dat is zeker wel een der meest eigenaardige ondernemingen geweest van een modernen dictator. Op het Congres van den lOen Augustus 1873 eischte hij, dat ieder spoor van tegenstand tegen de Roomsche Kerk uit de wetboeken zou verdwijnen en dat de werkzaamheden der eerwaarde paters Jezuïten, wier spreektrompet hij blijkbaar was, bevorderd moesten worden. Men mocht niets meer publiceeren, uitspreken of verkoopen, dat de leer en de zeden-opvatting der Roomsche Kerk zou kunnen kwetsen. De eerwaarde paters Jezuïten werden tot boek- en dagblad-keurders aangesteld. Kortom, hij herschiep zijn land m een Jezuïten-kostschool, waarvan hij het opyoedings-systeem waarschijnlijk in zijn jeugd zelf had genoten. Maar de gewichtigste uitdrukking van zijn godsdienstige gevoelens gat hij hiermede, dat hij in het verloop van een daartoe ingerichte grandiose plechtigheid in de Kathedraal (= bisschopskerk) van Quito de Republiek Ecuador aan het Zoet Hart van Jezus (= een Jezuïtische voorstelling van God) toewijdde. Aan deze volkomen overgave aan de paters voegde zich natuurlijkerwijze toe dat hij 't Congres liet besluiten jaarlijks 10 % van de staatsinkomsten van de Republiek Ecuador in Zuid-Amerika aan den paus te Rome uit te betalen, als bijdrage van zijn getrouwe volk. f aus Pius IX, die toen aan was, royaal als geen ander met geestelijke gaven ontsloeg hem, als „belooning" daarvoor, van den eed, waa^nr,r hü. zich had verplicht, in 1875 als staatshoofd zich terug te zullen trekken. Zonder twijfel had de paus hiermede de belangen van zijn schatkist op het oog. Maar in 1875 viel Garcia Moreno onder moordenaarshand, daar met alle fccuodorianen het nut van dergelijke maatregelen begrepen. En zoo was de heerschappij der Jezuïten, na zes jaar vrij spel, afgeloopen Het eenige, dat zij nog van hem over hebben, is een dramatisch tooneel-werk, dat tot stichting der jeugd op de Jezuitenkostscholen wordt opgevoerd, onder den titel van Garcia Mo- j reno", waartoe het leven van dezen paters-vnend de stof heett geleverd. Iedereen, die aan die 10 % van de jaarlijksche begrooting der staatsinkomsten denkt, welke als eerste post naar de j staatsuitgaven verhuisde, zal het met ons eens zijn, dat heiligheid heel mooi is, maar God spare ons alweer voor zulke heih- ] gen! Het cijfer van 10 % was niet toevallig. In de middeneeuwen immers bestonden de inkomsten der geestelijken in de zoogenaamde „tienden", die de leekeu moesten opbrengen, andere giften, vergoedingen, pachtsommen, belooningen, enz. nog daargelaten. De geestelijkheid had recht op de .tiende penning . Wat de Jezuïten deden, was niets anders dan de heffing van dat oude recht; maar het nieuwe daarvan was, dat een modern j 233 staats-apparaat door hen daarvoor werd georganiseerd en in werking gesteld; bovendien, dat het geld eerst naar Rome ging, vóórdat de paters daarvan hun portie kregen. Men zegt zoo dikwijls, dat de Inquisitie weer zal herleven, wanneer Rome machtig wordt, doch men ziet, dat er nog heel wat andere dingen óók bij te pas kunnen komen. 7 Augustus 768. Wijding van den Siciliaan Stephanus III, ter vervanging van Constantijn. De overwinnende partij vierde haar triumf op een wijze, haar waardig. Den bisschop Theodorus, zaakwaarnemer van paus Constantijn, werden de oogen en de tong uitgerukt; daarna sloot men hem op in een klooster op den Scaurus-berg, waar men hem van honger en dorst liet sterven, geen acht slaande op zijn deerniswekkend geschrei, om ten minste water te krijgen. Een zekeren Passivus nikte men ook de oogen uit en hij werd in het klooster van St Sylvester opgesloten. Beider bezit werd geplunderd. Gracilis, tribuun van Alatro in de Campagna, werd naar Rome gevoerd en in de gevangenis geworpen, waar men hem oogen en tong uitrukte. De lombardische priester Waldebert, opgelicht uit de Onze Lieve Vrouw der Martelaren (het oude Pantheon = aller goden tempel te Rome) werd eveneens bewerkt en stierf er van. Constantijn, de voornaamste feesteling van dit bloedfestijn werd eerst Rome rondgeleid, te paard op een dames-zadel zittend met zware gewichten aan zijn voeten. Daarna werd hij pp een kerkelijke vergadering gedegradeerd (zie 8 Juli, noot). Toen rukte men hem de oogen uit en liet hem bloedend op straat liggen. Een poosje later moest hij vóórkomen op een concilie, door Stephanus gepresideerd, en aldaar, zonder meelij met zijn bloedige en leege oogholten, sloeg men hem na de papieren zijner keuze verbrand te hebben, in het gezicht; toen wierp .men hem er uit. Stephanus en de zijnen besloten den stichtelijke bijeenkomst door zich op aarde neer te buigen en God vergiffenis te vragen, dat zij ooit aan Constantijn gehoorzaamd hadden. Onder den schijn van vroomheid verborg Stephanus een meer dan groote gemoedszwakte. Bij zijn groot aandeel in de verantwoordelijkheid voor de wreedaardigheden bij zijn troonsbestijjjjmg, voegde hij weldra de uitlevering aan Desiderius, koning der Longobarden, van den hoofd-notaris Christoforus en diéns zoon Sergius, de eigenlijke bewerkers van zijn keuze. Om op een waarlijk priesterlijke wijze zijn óndankbaarheid, zijn lafheid, zijn verraad te toonen, leverde hij in de basiliek van Sint Pieter beide ongelukkigen uit, op het einde van een mis, die door hem in tegenwoordigheid van Desiderius werd gelezen. Zij werden weggesleurd en naar den brug van den H. Engel gebracht, waarmen hun de oogen uitrukte. De vader stierf er aan na drie dagen. Den zoon wierp men in de cachotten van het Lateraan, dat is, het paleis van den paus-zelf, waar hij langer dan een jaar 234 verzuchtte. Men haalde hem toen slechts voor den dag, om hem halfdood te wurgen en hem, nog levend, te begraven onder een boog van den Merulanaweg, heel dicht bij dat paleis. Stephanus (+ 1 Februari 772) overleefde hem slechts acht dagen (zie 28 Juni.) 8 Augustus 1048. Dood van paus Damasus II te Palestrina, na 22 dagen pontificaat. Zijn eigen naam was Poppo en hu was voorheen bisschop van Brixen. Hij was de eerste paus door den duitschen keizer Heinrich III gekozen, om den miserabelen staat waarin het pausdom door de uitspattingen van Benedictus IX (zie 28 April) en door het schandaal zijner concurrentie met Sylvester III en Gregorius VI gekomen was, op te heffen. De keizer had hem uitgekozen en onmiddellijk naar Rome gestuurd, waar de duitsch-gezinde partij hem een eervolle ontvangst had bereid. Het is wel waarschijnlijk, dat zijn prompte dood het antwoord was der italiaansche partij, wier geliefkoosd wapen steeds vergif is geweest. Een merkwaardig feit is, dat het pausdom toen reeds rijk aan macht, op dat oogenbhk arm aan geld was. Toen Leo IX (Bruno, bisschop van I oul) te Rome kwam, om Damasus II op te volgen, vond hij mets in de geldkast der Apostolische Kamer. 9 Augustus 946. Keuze van Agapetus II, die den H. Stoel 9 jaar en 7 maanden behield. Onder hem kwam de ergerlijke strijd tusschen Hugo en Artaud over het bezit van het aartsbisdom Reims ten einde. Twee opeenvolgende concilies door zijn legaat voorgezeten, een te Ingelheim en een te Tner, spraken zich ten gunste Van Artaud uit. Op een derde te Rome m de St. Pieterskerk gehouden, bevestigde Agapetus II de veroordeeling van Hugo. Het blijft niettemin waar, dat deze het eerste gekozen was en dat paus Jan X zijn keuze had bevestigd, en dat, ondanks de keuze van zijn concurrent Artaud, Stephanus IX hem een pallium had verleend. De jeugd van Hugo (5 jaar) op het moment zijner keuze en zijn twee opeenvolgende verjagingen, konden er niets aan afdoen, dat hij rechtens de wettige bezitter van den zetel van Reims was. Wanneer Artaud, ' tusschen Jan X en Stephanus IX, ook een pallium had gekregen en wel van Jan XI, dan bewijst dat maar één ding, namelijk dat vier pausen achtereenvolgens elkaar in die eene aangelegenheid hebben tegengesproken (zie 15 Januari). Ondertusschen waren ze het hierin met elkaar eens, dat er voor henzelf voordeel uit deze zaak moest gebrouwen worden. Als meesters beschikkend over een der gewichtigste Moederkerk-steden (metro-polen) werkten zij aan de vermindering van het gezag der metropolitanen (=aartsbisschoppen), dat in hun tijd nog zéér groot was. — Onder Agapetus II was het zedenbederf on- 235 der de geestelijken schrikbarend. Rathier, een der geleerdste mannen van zijn tijd, die achtereenvolgens drie bisdommen bestuurde, wijst haar aan als een der eerste oorzaken van de verachting der canons. „Nauwelijks, zoo zegt hij, vindt men iemand, „die waardig is bisschop gekozen te worden, of om de handen „op te leggen, aan hem, die gekozen is." En elders: „Van al de „gedoopte naties verachten de Italianen het meest de canons, „omdat zij het meest ontuchtig zijn De geestelijken onderscheiden zich van de leeken slechts hierdoor, dat zij hun baard „en hun kruin scheeren." Onder zijne geestelijkheid te Verona was er niet één priesetr, die niet in het openbaar een bijzit had of nog erger dingen deed. De wetenschap stond op gelijke hoogte met de zeden. Er waren priesters, die niet eens de geloofsbelijdenis (= symbolum apostolorum, dat natuurlijk nooit door de Apostelen, „de 12", gemaakt is) van buiten kende. — De verheffing van het peil der geestelijkheid is aan de leeken te danken, in dien zin, dat hun opvatting der zeden en der wetenschap van dien aard was, dat als de geestelijkheid daar niet aan ging beantwoorden, zij alle gezag, en ook alle inkomsten voor immer zou hebben verloren. Veel is er reeds te loor gegaan (o.a.bij de Reformatie), doch sindsdien begrijpt men te Rome maar al te goed, dat het zonder drageKjk openbaar gedrag en zonder eenige ontwikkeling niet mogelijk is, de uitbuiting van het Christendom te doen slagen. Aan het groote geduld en de goede trouw der leeken is het te danken, dat de geestelijkheid nog een kans heeft gekregen, haar crediet te herstellen; men zou geen Romein moeten wezen om dien toestand niet ijverig te benutten. Maar de machteloosheid van het „roomsche beginsel", om uit zichzelf levens-orde en wetenschap voort te brengen, was intusschen zonneklaar gebleken. 10 Augustus 1564. Stichting van de Congregatie (dat is in 't hedendaagsch: „commissie") voor het Concilie. Pius IV stelde die Commissie in, om de moeilijkheden op te lossen, die konden rijzen naar aanleiding van de besluiten, door het Concilie van Trente, dat juist beëindigd was, genomen. Zoo zijn er te Rome veel Commissies, = Congregaties. Congregatie, komt van con = „mede" of „te zamen" en grex == „kudde". Dus samen-kud- ig' samenvoeging, bijeenkomst, club, vereeniging. Zoo zijn er ook Maria-congregaties, dat zijn vereenigingen, om Maria te yereeren, eveneens Congregaties van lui, die een kloostersch leven leiden, en zoo voort. Maar zoo'n congregatie, als waarover wij spreken, is Wat anders. Dat is een samenvoeging van hoogwaardigheidsbekleeders (kardinalen, bisschoppen, hooge ambtenaren, enz.) ambtenaren, beambten, om in opdracht van het pauselijk bestuur een of ander deel der bestuurswerkzaamheden op zich te nemen. Zij hebben dan een opdracht, en zoo'n groep menschen, die een opdracht heeft, noemen wij heden, hetgeen wij dan beter verstaan, een commissie. Voorheen beston- 236 den reeds de Commissies (= Congregaties) „van het Heilig Ambt" (der Inquisitie!), stichter Innocentius IH, + en een andere voor de zaken „der Bisschoppen". (1542 Paulus III). Pms V voegde er, als 4e dus, aan toe de Commissie voor den Index 11571) dat is „voor de Lijst" der verboden boeken; Sixtus V kwam met diender Riten" (= voor de plechtigheden)[ aan en met eene voor „de zaken, die de Consistonën betreffen (1587); .Clemens VIII richtte die, genaamd „Consulta (= raad) voor kerkelijke zaken" op, en een andere voor het „Onderzoek der Bisschoppen" (1592), nog een voor „de Staatszaken en ten slotte eene voor „de Propaganda (= verbreiding) des Geloofs ; Urbanus VII voegde nog die voor „de Onschendbaarheid van geestelijke personen en zaken" er aan toe. Zoo een commissie, heeft vanzelf een voorzitter, die er echter ook een machthebber in is en de uitvoering der besluiten leidt, deze heet -prefect . Zoo is nu Kardinaal van Rossum, de vroegere n*derlandscne redemptoristen-pater, prefect van de „Congregatie de Propaganda Fide". Men moet bij die commissies weer denken aan wat men in het staatsbestuur de ministerieele departementen noemt. De bestuurszaken, van allerlei aard, worden dus m de Roomsche Kerk door Congregaties uitgewerkt. Er komen steeds zeer veel ambten-aren en beambten bij te pas, secretarissen, schrijvers, fcoden, -koeriers etc. zoodat Rome inderdaad een kerkelijke regeerings-stad is, waar het wemelt van honderden ambtenaren^) zooals b.v. het in Berlijn wemelt van ambtenaren van het Rijksbestuur. Wanneer men de uitgebreidheid van de Roomsche Kerk en haar ondernemingen van allerlei aard, op fuiantieel, kerkelijk, commercieel, politiek, enz. gebied, alsook de missiën, te zamen in het hoofd neemt, dan eerst kan men zich een voorstelling maken van de uitgebreidheid van het getal der regeeringsbeambten en van de werkzaamheden der Commissies van Bestuur (Congregaties, Departementen) Hoewel de paus vanzelf boven de Congregaties staat, behield hij zich nu en dan de „prefectuur" van een of andere congregatie voor zijn persoon voor, wanneer hij die congregatie heel gewichtig vond. Zoo is b.v. de paus prefect van de Congregatie van het ri. Ambt, de z4. Inquisitie, hij is dus „algemeen inquisiteur der geheele aarde, benoemt „algemeene inquisiteurs" voor een gedeelte daarvan in zijn plaats en heeft soms wel eens zijn plaats in haar geheel aan een ander overgedragen, maar daarmede hield de Inquisitie natuurlijk nog niet op het werk van het pausdom te zijn. Sedert 1870 is er nog een commissie bijgekomen voor „den Staat der Kloosterlingen", een andere voor „propaganda ten opzichte „der oostersche plechtigheden" (= ritus, n.1. voor dat *1 Deze zijn zoo goed als allen „geestelijken"; dat wil zeggen, lui, die in den geestelijken stand rijn opgenomen, wier krum -geschoren is en die een toga dragen. Ze behoeven nog niet den rang van priester oi zoo te hebben Men zal tevens feegrijpen, ^p«t voor al dien op zichzelf inproductieven arbeid 'n geld van buiten af noodig is. 237 gedeelte der Algemeene Kerk in het Oosten dat eigen plechtigheden heeft, een derde voor „het Ceremonieel", een vierde voor „de Tucht der KloorferMngen , een vijfde „voor de Aflaten en de H. Ovérblijfeelen" fte reheken) een zesde „voor Loreto" (zie 17 Maart), een zevende cI°?L » tengewone Kerkeli)ke Zaken", een achtste voor „de Studiën , een negende voor het „Kerkbestuur van Sint Pieter" Met deze geweldige uitgebreide machinerie centraliseert Rome alle bestuur. Het houdt den bisschoppen steeds maar meer de» teugel strak, beperkt den invloed van de landelijke geestelijkbeter, waarvan het steeds een opleving van den wil tot onafhankelijkheid ducht, ondanks dat het voor een heel bizonderen herseninhoud bij die heeren heeft mogen zorgen, en vereenigt in een vuist al wat leiding en commando over ordes-geestelijken (monnikken, paters, zusters, broeders, enz.) kan heeten. Dezen vormen de strijdmacht, waarop het pausdom zich het meest verlaat. Overeenkomstig zijn wensch, kan het daarmee naar willekeur manoeuvreeren en de twee Commissies voor den Maat en de Tucht der Kloosterlingen leveren het daartoe wonderbare diensten. Dank zij het feit, dat de democratische goevernementen zoo weinig van kerkelijke zaken op de hoogte zijn; dank zij de verblindheid en de dweepzucht der landelijke wereld-geestelijken, dank zij het feit, dat de bisschoppen zoo goed getemd zijn en er zooveel belang bij hebben den Meester te behagen dank zij de oppervlakkigheid der journalisten, dank zn de volslagen onwetendheid der geloovigen in zulke zaken, schijnen de stichting, de inrichting, het doel en de werking van deze Congregaties tot op heden totaal ongemerkt te zijn gebleven. 11 Augustus 1789. Wet tot afschaffing der annaten. Deze waren een der middelen, door het pausdom uitgevonden, om geld van de Christenheid af te persen. Het bestond daarin, dat de paus de inkomsten over het eerste jaar (= annus) van een winstgevende benoeming, of van alle bronnen van inkomsten van een bisdom, van iederen nieuwen titeldrager, als een belasting aan den Stoel van Sint Pieter, hief. Het ontstaan van d*t „pecht is vrij duister, maar het schijnt niet ouder te zijn dan de 13e eeuw. De uitoefening van dat beweerde recht was de bron van zulke grieven tegen het pausdom, dat Alexander V bu ajn keuze door het Concilie van Pisa (1409) er afstand vaii had gedaan. In April 1418 veroordeelde Karei VII heldoor een koninklijk besluit. In. 1431 verklaarde het Concilie van Basel het voor simonie. In 1438 schafte de Pragmatieke Sanctie het nog eens af, wel een bewijs, dat de pausen er telkens weer op [terugkwamen. In 1516 was de erkenning van het „recht op annaten een van de eerste voorwaarden, door Rome gesteld, bii den schandelijken koe-handel, dien men Concordaat noemde en door welke Frans I, koning van Frankrijk, het recht kocht, om bisschoppen te benoemen. Ondanks dat veroorzaakten de an~ 238 naten steeds zulk een rumoer, dat Henri I (1551) en.Karei IX h5o0) ze nog eens weer afschaften. Maar het pauselijke mthóudiSsvermogen nam telkens weer een voorsprong. Het wist zelfs vTn Hen5°V een besluit ter bevestiging der annaten los tc, kngel (22 Januari 1596). De Procmem-generaal Jani vanS^ Romain schatte op 340.000 kronen* het bedrag, dat Pius 11^in drir?aren tiids alleen door de annaten uit Frankrijk had getrokUn 'tevendien nog 2.000.000 voor in uiteicht-gestelde gunsten en dispensaties (= wetsopheffingen voor bepaalde gevallen, Tv CiX dispensaties en andere). Sedert de Fransche Revolutie fe dat alki afgeschaft en blijven alleen de dispensahes over maar die brengen nog heel wat in het ^^J^ liike wetten wel zóó ingericht zijn, dat voor het normale leven eder oogenbuk een weLopheHing noodig is. Voor het verlies der annaten stelt de paus zich zeiven bovendien schadeloos, door vantdeZlaZhen bisschop voor de toezending van ziui bil" 370 gouden guldens, dat is 4.440 goud-franken of ongeveer 2.220 vïór-oorfogsche hollandscheguldens tevragen en voor de „toezending" van een aartsbisschopsbul 3.330 gulden. Ata moet vooruit het geld storten, anders ^men dbullen niet Het zou wel interressant zi n te weten of dit tarief internatiormal is of dat het zich wijzigt naar het door Rome m ïEïïand geschatte inkomen van een bisdom,.hetgeen zeer waaïscSlijk is. Van simonie (= handel in heilige of gewijde Xn)i echter geen sprake, want het is een vergoeding voor het ontwerpen, het uitvoeren en het verzenden van een bul. (zie 1 Juli.) 12 Augustus 595. Brief van St. Gregorius den Groote aan St. Vigilius Tan Arles (Frankrijk). Hij maakt hem tot zl,n plaatsbèkleeder^oor de taten van koning Childebert met de op. drachrom te werken aan de hervorming van twee misbruiken: de sunonie en de verheffing van leeken tot het bisschopschap. Voor gXofs. en andere moeilijke vragen moet hij 12 bisschoppeTbfelkaar roepen en ze pas naar den H. Stoel ter oplossing «nden, wanneer ze op die wijze niet kunnen worden ,,pge ost Terzelfder tijd zendt hij hem een pallium, maar omzieti alleen er van te bedienen in de kerk onder de mis (zie 15 Januari). Deze brief wordt met graagte door de bewijzen^bnkanten des pausdoms aangehaald, om aan te toonen, dat d\oudc..bls^crh°PSen van Rome reeds een algemeen opperheerschappij voerden inplaats van 't feit, dat rijophimnmmer.alspatnarchenyanhet Westen over invloed beschikkend, propaganda maakten. Hij heef t toch werkelijk niet die bewijskracht, die men er gaarne in zou legden want Gregorius stelde zelf een merkwaardige grens aan de volmacht van zijn plaatsbekleeder, door deze zinsnede er •1 Ecus = kronen of daalders. Men houde in het oog, dat het geld vroeger zeerverfmeer waard wa, dan in onzen tijd. Dit geldt van alle oude gelds. becijferingen, die in dit boek voorkomen. 239 bij te voegen: „ongeschonden in alles de rechten der metropolitanen". En deze rechten waren zéér uitgestrekt. Het pausdom slaagde er eerst veel later in, ze aan zich trekken. Toen waren ze nog ongekrenkt. Wanneer dus de titel van plaatsvervanger Vigilius tot een vertegenwoordiger van Gregorius maakte dan was dat tegenover de aarts-bisschoppen en niet boven hen. Op Sicilië had Gregorius dezen titel zelfs aan een simpelen onderdiaken gegeven, die Pieter heette; en uit de briefwisseling van Gregorius met dezen Pieter blijkt, dat zijn opdracht voornamelijk „tijdelijke ) en niet „geestelijke" zaken betrof. — Niemand beweerde minder „paus" te zijn, in de beteekenis, die dit woord heeft sedert de 8e eeuw, dan Gregorius. Hij protesteerde tegen den titel van bisschop der bewoonde wereld (zie 6 Augustus), dien men hem wilde geven en zocht het gezag, dat hij in zijn eigen patriarchaat genoot nimmer over andere patriarchaten dan het zijne uit te breiden. Bij zijn verheffing tot bisschop van Rome bestreden elkaar twee concurrenten den zetel van Antiochië; zonder zich voor een van beiden te verklaren zond hij aan beiden zijn synodaal schrijven, waarbij naar gewoonte iedere patriarch aan de anderen zijn keuze mededeelde. Hij erkende zijne keuze te danken te hebben aan keizer Mauritius en noemde zich nooit anders dan bisschop of dienaar der dienaren Gods. Jammer, dat hij zoo aan lichtgeloovigheid leed en visioenen had. Bovendien wierp hij een smet op zijn karakter door uitbundigen lot over te hebben voor Phocas, den moordenaar van Mauritius en diens gezin en den roover van diens keizerskroon. 13 Augustus 235. Begrafenis te Rome van Sint Hippolytus, als balling op Sardinië gestorven. Hij droeg den titel van bisschop „episcopus . Maar men heeft tevergeefs gezocht naar zijn zetel want hij bezat er geen. Hij behoorde alleen aan dien kerkelijken senaat van Rome welks leden zich nog in zijn tijd „episcopi" noemden, (zie 10 Januari en 17 April). — Men is het er heden over eens, hem te houden voor den schrijver der „Philosophoemena of te wel de weerlegging van alle ketterijen. Dit is een werk, voor den geschiedkundige van onschatbaren prijs waardoor wij bekend raken met het ware karakter van Zephennusen Callixtus, die den zetel van Rome, de eene van 202— JUe tijdelijke goederen waren steeds van groot belang. „Onder Gretforiui „den Groote (590-604) waren die goederen reeds zóózeer^ toegenornXTt „de Paus de grootste grondeigenaar der wereld kon worden genoemd. Ze „bestonden m landhoeven bouwland, weiden, wouden en bergwerken. Zelfs „enkele steden komen op de lijsten der kerkelijke bezittingen voor." (Albers. Handboek 1, 265.) Dit alles reeds lang voordat er van Kerkelijke Staten sprake was. Men noemt ze in roomsche kringen „Patrimonia (erfdeelen) van Sint Pieter ofschoon de heele heilige Sint Pieter, daar nooit een penning van heeft bezeten, laat staan ze aan iemand heeft nagelaten. De rede'ÏTlA |1men *°OV«Jel Ö°ed aan de Kerk gaf, waren zeer vele en soms heel praktische, eenerzijds om den hemel te verdienen en anderzijds om ze be schermd te weten; m zoon geval kon men zich nog heel wat rechten voorbenouden. 240 218 en de andere van 219-222, bekleedden. Beiden ««dn ze geëerd als „heiligen", beiden waren zeer gemeene figuren. Daar koït nog bij, dat Hippolytus (of wie overigens de PhilosopheHZ gïïchreven mag hebben), die hen zeer goed kende; hen zonder omwegen voor ketters houdt. Wanneer wi) deze dingen iTdegeSriften van Sint Jostimis voegen, die ons duidelhk genoeg laten zien, dat in het midden der 2e eeuw op den ,,H Steef het «mHenarisme) werd be eden, dan hebben wi, recht de bewering van onveranderlijkheid in geloofszaken, waarop trent het latere pausdom zich een zekeren naam heeft trachten ? vestigen, zelfetot Petrus toe een rechte lijn trekkend, als ongegrond af te wijzen - Er bestaat een verzamehng Tan onder ffippolytus' naam; zij zijn door den abbé I^chesne m de 2e uitgave van „de Oorsprong van den . ^«t«ito ««T dienst" uitgegeven. Zij toonen ons hoeveel de Kerk toen verSe van wat zij later geworden is. Men treft er gehuwde priesters aan, die als echtgenooten leven (canon 55); de^priesterwijding op ongehuwden toegepast wordt er als een uitzondermlvooTgesteld (canon 35); de belijder des geloofs, gewond in folteringen, wordt daardoor alleen priester, zonder wijding (canon 43)7 het soldatenberoep, dat onze bisschoppen heden noemen hét edele wapenambacht" en dat hunne voorgangers hebben beoefend naast hunne heilige dienstverrichting, wordt er zló- sterk veroordeeld, dat het doopsel aan de soldaten wordt geweigerd (canon 71) en zoo voort. In men: „Onze broeders, de bisschoppen, hebben dit alles tot regel gesteld in, hunne steden, volgens de geboden van onze vaders de apostelen." Dat is weer een aanAuding yan dien oorspronkerijken toestand van zelfbestuur, toen de bifchoppen er nog ver van af waren een gemeenschappelijk hoofd boven ach te hebben. Het spreekt dan ook vanzelf, dat m die verzameling van canons daar dan ook nergens sprake van is. 14 Augustus 1559. Toespraak van den stervenden paus, Paulus IV, tot de Kardinalen. Vier-en-tachtig jaar oud zijnde en zoo verzwakt door waterzucht, dat hij geen oogenblik twntelen Kn aangaande zijn nabijzijnde dood (hij stierf 18 Augustus) het deze paus de kardinalen in zijn kamer komen, om hun zijn Iaat ste ridgevingen te verstrekken. Men wordt met verbazing gikgen8 wanneer men daarbij het H. Ambt der Inquisitiejnet groottn nadruk hoort aanbevelen; de Inquisitie, die hun zooals toen bleek, als het eenige middel, om het gezag van den H. Stoel te handhaven, beschouwde. - Paulus IV was geen atheïst, zooals Bonifacius VIII. Alles bewijst, dat hij in dat oogenblik overtuigd was van zijn spoedig verschijnen voor den Rechterstoel *1 Mfflenarisme of chiliasme is de leer van het duizendjarig (mille, latijn. = duizend eTchilia, grïekscfl, óók) rijk, dat Jezus zou komen stichten op aarde. De IronSdacMe^a» dat duizendjarig rij is Zuiver perzisch en «een der onderdeelen in het godsdienstige systeem van Zoroaster (Zarathoestra). 241 Gods. En hij had geen moment van ongerustigheid bij het herdenken van alles wat hij in zijn vier jaren pontificaat had gedaan, om de wreedheden van het inquisitoriale bewind te verdobbelen. In Spanje had hij ongeveer 500 personen laten verbranden. In Engeland had men onder zijn legaat Polus, lijken opgegraven, levend bisschoppen, priesters, leeken van beider kunne, ja tot een pas-geboren kindje toe, verbrand; en hij had Polus nog willen terugroepen, omdat hij te weekhartig was. In Amerika, Frankrijk, Schotland en Sicilië had hij de brandstapels doen. vermeerderen. Het geheele aantal slachtoffers van de Inquisitie onder zijn bestuur, dat in de cachotten is omgekomen of tot verschillende straffen werd veroordeeld, is onmogelijk vast te stellen, maar men overdrijft zeker niet, wanneer dit op minstens 5 of 6 duizend wordt gesteld. Dat maakt een gemiddelde van ongeveer vier slachtoffers per dag, waarvan om de twee of drie dagen er een verbrand werd. Zeven maanden voor zijn dood had Paulus IV nog alle permissies omtrent het lezen van verboden boeken, ingetrokken; en, daar Philips II met zijn goedkeuring den doodstraf had vastgesteld voor iedereen, die verkocht of kocht, of zelfs maar las eenig werk, dat op den. Index stond (7 September 1558), beteekende dit, dat hij zelf iedereen in den dood zond, die zich of anderen zou trachten te verlichten. De gevangenissen der Inquisitie te Rome waren vol van ongelukkigen, die een van toorn ziedende menigte ging bevrijden op het eerste bericht van zijn dood. Hij beval het voortzetten van een dusdanig schrikbewind aan, het verklarende tot het eenige middel, om het gezag van den H. Stoel te handhaven. In den grondhad hij gelijk. Maar wat een rare herseninhoud had deze grijsaard, die, dit helder inziende, tegelijkertijd kon gelooven dat dit gezag goddelijk was en het met het livangelie in verbinding kon brengen! Mén moet helaas bekennen, dat vanaf de 13e tot tegen het einde der 18e eeuw alle gelovige pausen een dergelijke misbakselachtge zieletoestand hebben te* toon gespreid. Wij. zouden er de oorzaken van kunnen verklaren, maar dat zou ons voor heden te ver voeren. 15 Augustus. Hemelopneming van Maria, heden door de heele Koomsche^Kerk met een „voor-avond", die vasten-dag is, en nog acht dagen feest er na, zoo plechtig mogelijk gevierd In Frankrijk zijn de kerkelijke feesten bij het Concordaat vastgesteld en dat bij de 4 concordaats-feesten, de hemelopneming van Marut wordt geteld, bewijst wel, hoezeer het pausdom er aan hecht. Overigens kan men bemerken, dat van die vier, alleen Pinksteren uit het oorspronkelijke Christendom stamt — Kerstmis begon te Antiochië, niet zonder levendigen tegenstand* Andere kerken namen het slechts veel later over. De datum vaat 25 December is willekeurig! het was de groote Mithrasfeestdag, de „dies natalis Solis Inviti", de geboortedag van de onoverwonnen Zon tMttiaras)", voor wien Christus in de 242 plaats is gekomen), want niemand weet, wanneer ^Christus geboren is, evenmin als wanneer hij gestorven is, nóch het jaar, nóch de maand, nóch de dag. Zelfs pater Albers S. J. erkent dat, ten minste in zijn „Handboek" (I, blz. 30), dat hi, voor de geestelijken, adepten van den 3en Graad van Inwijding schreef, iets anders is, of hij dat aan de „eenvoudige geloovigen en catechisatie-kindertjes vertelt. Tegenover zulke lui weet immers • een priester altijd alles en precies. Ook heeft men wel Jezus geboorte gevierd op 6 Januari, 20 Mei, 20 April, met even weinig grond — Allerheiligen stamt uit de 7e eeuw. Het Pantheon 1= tempel aller goden) van Agrippa, dat door keizer Phocas aan „paus" Bonifacius IV was afgestaan in 647, was aan alle goden toegewijd geweest, Bonifacius wijdde het aan de H. Maagd en aan alle martelaren toe. Men weet alleen, dat vroeger deze dag, verre van een feestdag te zijn, een boetedag was. Maar Allerheiligen bleef langen tijd alleen te Rome bestaan. In 835 bad Gregorius IV den keizer Lodewijk den Vrome het voor heel Gallië en heel Germanië geldig te willen maken (zie 1 November) — De Hemelopneming van Maria is nóg jonger dan Allerheiligen, bovendien is het slechts op een sprookje gegrond (zie 30 Jan). Niettemin heeft de Kerk het zeer omhooggewerkt, door het in hare eeredienst-boeken een luisterrijke plaats m te runnen en het onder de schitterendste plechtigheden te doen vieren. Hierdoor is het geloof in Maria's hemelopneming in die mate over de bewoonde aarde bij het geloovige gewone volk gestegen dat het volgend jaar (1926) het pausdom haar tot een leerstuk (= dogma) zal verklaren, in het verloop van het vroeger onderbroken (1870) doch in 1926 weer op te nemen „Vatikaansche Concilie". Dit leerstuk wordt aangekondigd als de „Parel der dogma's" en is waarschijnlijk een verre voorlooper van de verklaring van Maria's Godheid, die ook logisch uit haar Moedervan-God-schap voortvloeit; evenals de Onfeilbaarheid der Pausen een voorlooper is van de verklaring dat zij een Incarnatie van God zijn, zooals de Pausen der Boeddhisten, die daarmede nog een grooten voorsprong hebben, waar de Zending erg last mee heeft. 16 Augustus 1486. Auto-da-fé gevierd door de Inquisitie van Toledo te Villa-real. Zij deed 25 „menschen" verbranden en den volgenden dag nog twee „priesters". Wij weten met waarom die 27 veroordeeld zijn; maar wij weten wel dat hun vonnissen werden geveid met 3.300 andere in hetzelfde jaar, door twee inquisiteurs, die slechts door twee griffiers (= schrijvers) werden bijgestaan Dit gemiddelde van 10 vonnissen per dag zou ongeloofwaardig schijnen, wanneer het niet door Llorente was bevestigd (Gesch. der Inq. deel I, blz. 239) zulks volgens de archieven der Inquisitie. Het aanhooren der verklikkers, het bevel tot vervolging en arrestatie, het opsporen van getuigen en het verzamelen van hunne getuigenissen, steeds in het geheim 243 uitgebracht, moest toch tijd vorderen. Men vraagt zichzelf verbaasd af, hoeveel tijd er dan nog overbleef, om de beschuldigden te doen verschijnen, hen te ondervragen, hun verdediging te aanhooren en over het geval te beraadslagen. Aannemende, dat de processen, die op een veroordeeling tot het vuur uitliepen, minder overhaast gingen dan de andere, dan waren ze toch nog maar al te zeer overijld, zoodat, zelfs van het standpunt van het barbaarsche „inquisitie-recht", de inquisiteurs nog doemwaardig voorkomen. — Herinneren wij ons, dat de paus, van wien de volmacht kwam en in wiens naam zoo werd gewerkt" toen Innocentius VIII heette. vt £W"? f503, Dood van den Geruchten paus Alexander VI. „Hij stierf, bericht een van zijn levensbeschrijvers, „door „een aanval van derdedaagsche koorts. Zijn einde voelende „naderen, ontving hij de laatste heilige sacramenten met een Stichtende vroomheid". En zoo iets melden ook alle Darrassen Men wacht er zich wel voor, te zeggen, dat deze levensbeschrijver memand anders was, dan de oratoriaan Raynaud, voortzetter van Baronius, de niets anders heeft gedaan, dan het dagboek van het huis der Borgia's afschrijven. Zoo men weet was Alexander VI een Borgia, èn een beruchte! Alle andere schrijvers worden dan te zamen voor romanschrijvers en hun verhalen voor „lasterpraatjes" (het door de Jezuïten steeds gebruikte woord) uitgemaakt. Maar die anderen zijn: Philips van Commmes + 1509; Raphaël Maffei, romein, + 1522; Guichardim + 1560; die de vertrouwensman was van de pausen Leo X en Uemens Vil; Onuphrus Panvini, augustijner-monnik + 1568de karthuiser-monnik Surius + 1578; de Jezuït Mariana + 1624 de oude Duchesne + 1640; Léti + 1701; Peter Martyr van Engeland + 1525; Henri van Sponde, bisschop van Panders in hrankrijk, + 1643. Allen stemmen er in overeen, dat Alexander VI per ongeluk stierf door vergif, daar hij van den wijn had gedronken, die voor Kardinaal Corneto en voor twee of drie anderen, die voor de rijksten van het „Heilig College" (der Kardinalen) doorgingen, bereid was, daar Alexander het plan had zijn uitgeputte schatkist met hun erfenis te vullen De twee laatsten beschuldigen alleen den hertog van Valentinois, Cesar Borgia natuurlijken zoon van Alexander VI, van den misdaad' maar de anderen verklaren eenstemmig dat de paus, de goedkeurder was van en de handlanger in een onderneming, waarvan het eerste plan inderdaad uit den koker van den hertotf van Valentinois was gekomen. 18 Augustus 1487. Afschuwelijke terechtstelling van twaalf Joden bij gelegenheid van de inname van Malaga door Ferdinand, den Katholieke. Deze vorst liet ze langzaam dooden met scherpgepunte netsteengels. Verscheidenen werden tevens verbrand. Zonder twijfel was Innocentius VIII niet onmiddellijk 244 aansprakelijk voor deze barbaarechheden, maar langs een omwei? was hij er wel degelijk verantwoordelijk voor wegens de goedkeuring, aanmoediging en steun, die hij gaf aan de vervolgingen die de Joden toen van Ferdinand te verduren hadden, ftihad zelfs voor diens genoegen op den 3en April een bul uitgevaardigd, waarbij aan alle wereldsche staatsbesturen op steaffe van de groote ban werd bevolen, om op een enkele aanvraait van den inquisiteur Torquemada 'alle vluchtelingen, die hij aan zou wijzen, te arresteeren en ze aan de mquisiteurs uit te leveren, Welnu deze vluchtelingen waren meestal Joden ) en zü die Ferdinand onder de Mooren van Malaga vond, toen hij dié stad nam, waren blijkbaar zulke vluchtelingen. Verklaren wij echter tot eer der Christentalen in 1487 dat er met een was, diezekening hield met de bul van 3 April. Innocentius VIII stond beschaamd te kijken met zijn bedreiging met de ban, die hij, wanneer hij er niet van had afgezien, op de heele Christenheid had moeten toepassen. 19 Augustus 4310. Getuigeverklaring van Matfredo, burger van Lucca, 65 jaar oud, in het proces dat tegen Bondacnis VIII na diens dood, was begonnen (zie 3 April). De verklaring luidde aldus- In het jaar 1300,*) voor Kerstmis, zijnde m de kamer van paus Bonifacius in het Lateraan-paleis, in tegenwoordig"heid der gezanten van Florence, Bologna en van Lucca en van "vele andere personen, zagen wij een man, die ons voorkwam "det huispriester van den paus te zijn en deze deed hem de mededeeling van den dood van een zekeren ridder, die een ondeugend mensch was geweest, daarom was het noodig voor "hem te bidden opdat Jezus-Christus zich over zijn ziel zou ontfermen. Waarop Bonifacius hem voor idioot mtmaakte, en n* onwaardig over Jezus-Christus te hebben gesproken, voortging: „Deze ridder heeft reeds al het goede en al het kwade, dat hem toekomt, gehad* en er is heelemaal geen ander leven "dan dit, noch een andere hemel of een andere hel dan deze "wereld," „Deaelfde getuige vertelde nog een gesprek van boünifaciusv hetwelk de eerbaarheid ons «iet veroorlooft mee te deelen", zegt de eerwaarde heer Fleury (Kerkgesch. deel XIX bkb 187). Een andere getuige deed nog een goddeloozer verhaal dan de vorige. ( 20 Augustus 985. Dood van paus Jan XIV. Na den eerloozen Jan XII afgeranseld toen hij op heeterdaad betrapt werd van echtbreuk (964), was Benedictus V gekomen, die opgelicht door Otto I een maand na zijn keuze, was gaan sterven in gevangenschap onder de wacht van den aartsbisschap van Hamburg *1 Den lezer" zal zoetjesaan wel duidelijk zijn, waar een groot gedeelte der loden die in Nederland wonen, vandaan is gekomen. •fi& eerste jubeljaar dat ooit officieel gevierd is Ingesteld door Bomfacius VIII. 245 (965). Jan XIII, door den keizer in zijn plaats gesteld, was door de Romeinen beleedigd, mishandeld, opgesloten in dennEngelenburcht en vervolgens weggejaagd; hij kon eerst op zijn zetel sterven, nadat de prefect en meerdere consuls verbannen waren twaalf districtshoofden opgehangen en twee lijken uit hun graf gehaald en op den mesthoop geworpen (zie 14 November). Na hem koos Otto Benedictus VI (973), maar nauweHiks was hij door den dood van dien keizer beroofd van de bescherming, die het einde van Jan XIII en zijn eigen begin had gedekt, of de romeinen ■ zetten hem in den Engelenburcht gevangen en kozen een nationalen paus, Bonifacius VII, wiens eerste daad was hem te laten wurgen Sicco, de legaat des keizers, stelde inplaats van Benedictus VI Jan XIV aan, dien Otto II, tot aan zijn eigen dood steunde (7 December 983). Zijn opvolger Otto III was slechts een jongetje van 3 jaar. Bonifacius VII profiteerde van deze minderjarigheid om in April 984 terug te komen. De kerkers van den Engelenburcht openden zich toen voor Jan XIV zooals zij ook Benedictus VI hadden opgenomen, maar inplaats van hem te laten wurgen zooals dezen, liet Bonifacius hem van honger sterven, zooals Vigilius in 538 het had gedaan met zijn voorganger Sylverus. Totaal: een paus halfdood geslagen, een tweede gestorven in ballingschap, een derde gehandhaafd door barbaarsche maatregelen, een vierde gewurgd, een vijfde van honger omgekomen. Dat is de rekening van het pauselijk treurspel van 964—985, 21 Augustus 1241. Dood van Gregorius IX. Men kan bij 9 februari, 23 April en 26 Mei zien, hoe deze woeste grijsaard de bekeenng der ongeloovigen en het houden der geloovig-n in pausrfultó onderworpenheid opvatte. Zijn bul tegen de ketters (1231) droeg haar vruchten buiten Spanje. Zoo had de doniimkaan Kobertus, door hem tot inquisiteur benoemd, zich ervan bediend, dank zij den steun van Lodewijk den Heilige, koning van frankrijk, om een zeer belangrijk aantal menschen in het bizonder m Vlaanderen te doen verbranden. Den 13en Mei 1239 vers onden de brandstapels er te Monthermé in Champagne 183 tegelijk. Deze vrome plechtigheid werd vereerd met de tegenwoordigheid van den koning van Navarra, de landsbaronnen, den aartsbisschop van Reims, 17 bisschoppen, zonder te tellen de abten priors en dekens enz,, en een menigte, die op 100.000 SPJKft *Tï Deumoimii Alberik, een schrijver uit dien tijd zegt, dat het een brandofferande was, zeer aangenaam aan Uod. m het onderwijs op de seminaries, bij de behandeling van het pontificaat van Gregorius IX, zegt men van dit vermaak, door dezen paus aan God verschaft, en van zoovele andere van hetzelfde soort eveneens door hem geleverd, geen woord. Men vertelt niet eens, dat hij door de walging van zijn volk tweemaal uit Rome is weggejaagd. Men blijft beperkt bij het verhaal van zijn strijd met Frederik H, waarin men hen 246 alle eigenschappen, die iemand tot *n groot man maken toekent (Darras III, 337). Zoo moet men de priesters opvoeden, om Hit hen die sterke steunplaren te maken, waaraan het pausdom zoo'n behoefte heeft. 22 Augustus 1280. Plotselinge dood van Nicolaas III, paus vanaf 25 November 1277. In zijn decretale „Exüt qui Seminat j— „Een zaaier gaat uit") sprak hij uit, dat de franciscanen slechts het vruchtgebruik van hun goederen hebben en dat de eigendom daarvan aan de Kerk behoort. Hij beval, dat deze verordening letterlijk moest worden geleeraard en verbood op stratte van de ban, iedere verklaring die den zin ervan zou veranderen. Daar hij zich niet tot de franciscanen alleen, maar tot de heele Kerk richtte vindt men in deze decretale alle voorwaarden vervuld, die een uitspraak maken tot eene, die door de onfeilbaarheid is gedekt („Ex cathedra" = „Vanaf oen leerstoel ) overeenkomstig het Vaticaansche Concilie (1870) Clemens V (1305 —1314) bevestigde de decretale van Nicolaas III. Jan AA11 11316—1334) begon met eveneens te doen. Maar daar de franciscanen de heftigste beschuldigingen uitten tegen het bederf aan het pauselijke hof en met luider stem om een groote hervorming in de Kerk riepen, veranderde Jan XXII stuk voor stuk. Ten slotte verklaarde hij de onderscheiding tusschen vruchtgebruik en eigendom onmogelijk en verwierp als kettersch de leerstelling van Nicolaas III en Clemens V. Toen beschuldigden de franciscanen hem zelf van ketterij. Maar daar hij de sterkste was, verwees hij de heele vereeniging van Fraticelli (= geringe broeders), namelijk die zonen van Sint Franciscus die 't meest aan een uiterste armoede hechtten, naar de Inquisitie. Van 1316—1352 werden er honderd veertien van verbrand. 23 Autfustus 846. Landing der Sarraceenen aan den mond van den Tiber. Zij kwamen de basiliek van Sint Pieter plunderen, vervolgens die van Sint Paulus, deden bloedige verwoestingen en scheepten zich na verscheidene gevechten ten slotte weer met een grooten buit in. Deze schennis en ontheiliging van de groote heilige plaatsen van het Westen werd algemeen beschouwd als een straf voor de dwingelandij en de afpersingen van paus Sergius II (zie 15 Juni) en zijn broer Benedictus te Rome. Deze laatste was een groveling van bedorven zeden, dien Sergius tot bisschop van Albano had gemaakt en aan wien hij de zorgen van het bestuur overliet. Maar er waren er nog heel wat anderen, die naast den paus en zijn broer er voor door dingen, de Voorzienigheid te ontstemmen. Want m de groote vergadering, door keizer Lotharius met het oog op een expeditie tegen de Sarraceenen bijeen geroepen, besloot men eerst dat de bisschoppen, de geestelijken, de monnikken en de geloovigen ernstig zou den gaan werken aan de hervorming van 247 „hun gedrag en van de misbruiken, welker verbetering in hunne „macht was. Vervolgs schreef men een algemeene vasten van dne dagen uit, om den toorn Gods te verzachten. 24 Augustus 1572. Bartholomeus-nacht- Men spreekt gewoonlijk slechts over een etmaal. In werkelijkheid duurde het afslachten der protestanten te Parijs 7 dagen, in de rest van anc^A !r maanden. Lyon, Bordeaux, Toulouse, Rouaan, Orans, Angers, Troyes, Bourges, Meaux, Nevers, Poitiers, Tours, Valence Romans, Saumur, La Charité, Condom, enz., telden talrijke slachtoffers. Men vermoorde prinsen, geleerden, door alïai?J*me a ma&t h,m,nef geloofsgenooten. Eenige provinciale bestuurders deden zich de eer, te weigeren de bevelen van Karei IX, roomsche koning van Frankrijk, op te volgen. De donunikaan Jan Hennuyer bisschop van Lisieux, ex-onderwijzer van Antonius van Bourbon, verklaarde, dat de protestanten van zn bisdom zijn schapen waren en dat zoolang hij zou ademen, niemand hen zou aanranden. Deze krachtige houding red- De öÏLZFLV^I™* yee} ™™léers gevonden te hebben. De geestelijkheid van Parijs richtte processies in (die de koning met zijn heele hof volgden), om God dank te zeggen voor het gelukkige welslag» van de onderneming. In Spanje hield men m tegenwoordigheid van koning Philips II een lofrede op waï lil e,TfeD "d? tTi?mi van dc Strijdende Kerk". Maar de schandelijkste goedkeuring gaf Gregorius XIII, paus. Hü ltZtnmiï?°m\een ^f^-Processie,' waaraan hi ÏÏ^kTa deelnam' Bovendien liet hij, ter herdenking aan het bloedbad der protestanten, gedenkpenningen slaan, waarop aan de eene zijde zijn eigen beeltenaar en aan de andere zijde Hl engel, die in de eei^hand een kruis houdt en in de andere een degen, waarmee hij de ketters uitroeit, vooreerst den Siraaï Coligny (schoonvader van Willem den Zwijger), het hooHder calvinistische partiji in Frankrijk en voornaamste slachtSer dï bartholomeus-nacht. 25 Augustus 1076. Brief van paus Gregorius VII aan Herman bisschop van Metz. Deze brief is uitermate belangrijk, omdaTde ze machts-paus daarin de gronden uiteenzet, v'aarop^ het beweerde recht, om koningen af te zetten, doet steuÜen, hetwelk een. goede gelegenheid is om de zwakheid van dergelijke beweringen te leeren kennen. De gronden daarvoor waren: 1° daar tó JS st f* st JaC°b' maar die bewijst niets, van StP f °*deréeschoven is; 2° twee stukjes uit brieven hebben- 3° "5 ^ak heelemaal "iets te maken ;ib7n',3 de beweerde afzetting van koning Childerik door recht If ^ ^ m*ar*Qn Sprook'e ** 4° het beweerde voorrecht dat Gregorius de Groote aan een herberg te Autun had gegeven en waardoor koningen, die hem ooit zouden plunde- 248 ren, zouden worden afgezet reen stuk even valsch als de brief van Sint Peter aan Sint Jaeob; 5° het verbod de kerk te betre dïï door bisschop Ambrosius te ^^^^f^ die zich te veel op zijn vi anden gewroken had, gegeven tot boete maar dit was het werk van een anderen bisschop dan dy van Rome; 6° een stuk uit een brief van paus Gelasius aan keizer Anastasius van Constantinopel, Waardoor men, door middel van gedeeltelijk overslaan en het tot elkaar halen van zinsneden, die van elkaar gescheiden waren, (een methode die de pauseUke theologen zoo goed verstaanl), Gelasius ,mstliet omgekeerde laat zeggen, dan wat er in hem omging, namelijk dit, lafde hoofden der Kerk, welke ook, geheel en a onderworpen waren aan de keizers. - Kort voor den brief, die ons bezig houdt, had Gregorius Vïï in de volle vergadering van een romelnsch concilie gezegd: „Wij hebben in onze Wen een teeken, dat God ons heeft gegeven van de overwinning van "ziin Kerk". Dit beroemde teeken was een buitenmodel kippenei dat hij den aanwezigen prelaten toonde, als gevonden dicht bij de basiliek van Sint Pieter. Rondom het ei zag men, opgehoogd een slang, gewapend met een degen en een schild wiens kop zich naar beleden boog. De paus legde er bij uit, dat die kop z ch verheffen wilde, maar dat hij onder dwan^ch< was naar beneden te gaan. Hij trok daaruit het besluit, dat men oen slang (dat was koning Heiidrik IV!) op den kop moest treffen Heel het concilie bewonderde zijn heldere *f™*ffi™ was het roerend met hem eens. - Geloofde Gregoruis VII aan rifn wonder-ei? Geloofde hij aan de waarde der teksten en der Sen, aie hij aanhaalde? Zeker, alles kon afkomstig zijn van emand uit zi n omgeving, die hem deze gegevens had verstrekt en zijn dwaling beperkt blijven tot dit, dat hij al te makkelijk geloof sloeg aan dat, Wat dienstig was voor zijn breven naar de almacht De hersen-inhoud van zi n tijd was zoo een geheel ander? dan van de onze. En zoo, ook ofschoon de pausen^nog wel ondergeschoven teksten aanhalen, komen zij toch met meer op de kerkvergaderingen met wonder-eieren aan. 26 Augustus 996. Dood van Jan XVI, dien anderen Jan XV noemen. Niets is willekeuriger dan de manier, waarop men voor sommige tijdperken de pausenkjet in elkaar zet. Ofschoormen de moeilijkheden, die zich daarbij voordoen voor -geestelijk onmondigen", dat wil zeggen: de in exploitatie genomen menschheid verbergt. - Toen Jan XTV van honger was gestorven (AugusTus 984) in den Engelenburcht, bleef rkmifacius VII rusC&er van den H. Stoel tot in Juli 985 en lm zou he nog langer gebleven zijn, daarhij geen mededinger had als hi, met plotseling was gestorven. Zijn geval was precies hetzelfde a s dat v^VigiUus (zie 23 Maart). Waarom telt men Vigilius ak „wettigen paus" na den doodgehongerden Sylverus, terwijl Bomfacius VII <(741—752) volgde een Stephanus, die zijn keuze slechts 3 da„gen overleefde en gewoonlijk niet meergeteld wordt." Dit echter lost niets op, want daar God de onfeilbaarheid niet per jaar of per kilometer verleent, blijft het voor den geschiedkundige van belang te weten hoeveel van die aparte wezens, als de onfeilbaren, er eigenlijk geweest zijn, zij blijven zeldzaamheden en men moet er niet mee morsen. Ook de geloovigen vinden dat Overigens was er nog een paus, Marcellus II, die maar 2 dagen (1555) aan was, die echter weer wèl meetelt. Wat een wanorde m die „rij lantaarns op straat", waarvan Brom in „Katholiek" zoo heerlijk hoog opgeeft (zie 28 Mei), gezwegen nog daarvan, dat er soms twee, drie, vier te gelijk te zamen op een hoopje staan en er dan weer in eens geen één te vinden is! Onder Jan XVI geeft ons de troonsbestijging van Hugo Capet in Frankrijk een goede gelegenheid, om te weten, wat het pausdom in de 10e eeuw aan aanzien heeft ingeboet. Pepijn, de eerste koning uit het Carohngische Huis had ten nadeele van den laatsten koning uit het Merovingische Huis den troon gekregen, nadat men eerst raad had ingewonnen bij paus Zacharias, die toch nog geen Kerkelijke Staten had. Toen de troon overging op den eersten konmg uit het Huis Capet ten nadeele van den laatsten Carolinger, werd Jan XVI heelemaal niet om raad gevraagd. Toch had deze Staten; echter was hij daarin niet veel meer geworden dan een manonnette in de handen van Marosia's achterkleinzoon. 27 Augustus 827. Dood van paus Eugenius II. Voorheen was hij aartspriester van de Sint Sabina. Zijn keuze (5 Juni 824) kwam uitsluitend door de geestelijkheid tot stand. Zij was eerst verdeeld tusschen twee candidaten, maar daar hij den voorkeur had bij de leeken-aristocratie werd zij het weldra omtrent hem eens. Een van zijn eerste daden was, een eervolle begrafenis te bezorgen aan zijn voorganger, den Heiligen Paschalis I, den 11 Februari 824 overleden. De haat des volks had eerst het overbrengen van het lijk van dezen zoogenaamden heilige naar. de M. Pieter verhinderd. — Rome had toen een allerslechtsten 250 naam. Wanneer men er over sprak, dan ging het over samenzweringen, muiterijen, bloedbaden, doodslag In minder^ dan 10 faar haa men er twee pausen gezien, den HeiligeLeo III en den Heilige Paschalis I, die men beiden er toe bracht, door een eed de verdenking van zich weg te nemen omtrent wreedaard gheden waarbij ondertusschen hunne verantwoordelijkheid sterk beSokken schijnt. Keizer Lodewijk meende het noodzakehjk een beetje orde te stellen op den Pauselijken Staat, waarvan hij feenheer was. Hij zond er zijn zoon Lotharius heen gevolgd doorden monnik Wala, die het grootste deel had gehad in de keuze van Eugenius II. Het werd zonder tegenspraak vastgesteld, dat de wanordelijkheden te wijten waren, aan de^verdor venheid of de zwakheid van zekere hoogepriesters (de twee bovengenoemde „Heiligen" namelijk), alsmede aan de schraapzucht van hun ambtenaren. Men gaf een groot dee der eigendommen, die onrechtmatig door de pauselijke bezittingen waren ingepalmd, aan de rechtmatige bezitters terug. Men gaf aan verscheidene weduwen schadevergoeding wier mannen onder den Heiligen Leo III waren terechtgesteld of die onder hem de oogen verbrijzeld hadden gekregen en vervolgens omgebracht waren onder dèrrleiligen Paschalis I. De ballingen dezer 2 Heiligen werden teruggeroepen. Vervolgens maakte men een grondwet, waarbij men poogde, hoewel in bewoordingen, die eerbied voor den oaus uitdrukten, zich in het vervolg tegen diens machtsmisbruik te: beschermen. Eugenius II, die zonder twijfel met van plan was zijn onderdanen te vermoorden noch hunne oogen te verbrijzelen noch ze uit te plunderen, noch ze in ballingschap te zenden, maar die met het oog op zijn voorgangers begreep wat hii van zijn opvolgers te vreezen had, was wijs genoeg, voorgaarden te onderschrijven, die den kwaal niet anders heelden dan door de banden van politieke onderworpenheid van den paus ten opzichte des keizers sterker aan te halen —_Men kan den tekst van deze grondwet vinden in de latijnsche Patrologie (= Vader-kunde) Van Migne, deel XCVII, blz. 459. 28 Augustus 430. Dood van Sint Augustinus, bisschop van Hippo, in Afrika. Het geheele levenswerk van dezen beroemden kerkvader bewijst, dat in zijn tijd, de voorrang ^r romeinsche kerk het nog lang niet gebracht had tot een kerkelijk alleenheerschersrecht (monarchie). Wanneer er eenig gezag was, dat voor hem onfeilbaar was, dan was het de Schrüt (die hi, echter op zijn manier begreep; het verhaal der Schepping b-v- hield hij voor een voorstelling, die de engelen daarvan in hun geest hadden gekregen en volstrekt niet beantwoordend aan eenige menschelijke werkelijkheid). Zelfs het gezag van een voltallige kerkvergadering, die hij boven alles stelde in de Kerk, kon volgens hem nog altijd weer verbeterd worden door een andere algemeene kerkvergadering. De bisschop van Rome had in zijne oogen allerminst het recht, de wetten, aan wien ook, te stellen. 251 En zoo was voor hem de twist over het doopsel pas beëindigd in 314 door de kerkvergadering van Arles (Frankrijk); maar hoewel de uitspraak den bisschop Stephanus van Rome in het gelijk stelde, maakte hij dien toch een verwijt er van, dat hij meende op die uitspraak te kunnen vooruitloopen (zie 4 Maart). Den Donatisten schreef hij, na het oordeel van het concilie van Rome en van Melchiades, bisschop dezer stad, dat zij hun zaak nog eens aan het oordeel van een algemeen concilie konden voorleggen. Wanneer hij tegen diezelfde Donatisten (die algeheele scheiding van Kerk en Staat wenschten) de opvolging der bisschoppen van Rome vanaf Sint Pieter aanhaalde, dan was dat omdat hij den Donatisten er op te wijzen had, dat hunne tegenstanders van de apostelen stamden, en omdat een dergelijke afstamming te Rome meer bekend was dan elders. Zonder twijfel had hij de bedoeling aan zijn redenatie meer klem bij te zetten, door zijn lijst der bisschoppen van Rome bij Petrus te laten beginnen, dit in volmaakte tegenspraak met de ons bekende veel oudere lijsten van Sint Irenaeus, Eusebius, en de Apostolische Vaststellingen, die alle met Linus, als eerste, beginnen en onderscheid maken tusschen het bisschopschap en het apostelschap, waaruit dit voortkwam. Irenaeus laat dezen Linus door Petrus èn Paulus tezamen aanstellen. De Vaststellingen, die hierin door Tertuliaan worden bevestigd, laten het door Paulus alléén doen. Eusebius meent, dat Linus is aangesteld nadat de twee apostelen van 's werelds tooneel verdwenen waren. Nergens wordt hij voorgesteld als opvolger van Petrus-alleen, en nog minder als diens erfgenaam. Zonder twijfel heeft Augustinus met de nawerking van zijn nieuwigheid voorzien. Evenals Tertulliaan Origenes, Cypriaan en al zijn voorgangers, denkt hij dat de z.g. „sleutelmacht" aan alle apostelen evenzoogoed als aan ~rus..was verlfeend. En wat den beruchten tekst van Mattheus „Gij zijt Petrus", enz. aangaat, hij meende, dat door „dezen steenrots" Jezus-Christus op zichzelf had gedoeld, en dat hij daardoor evenmin iets aan den apostel Petrus had gezegd dat met ook op de anderen betrekking had. Dergelijke opvattingen waren in zijn tijd de algemeene opvattingen; en vooral vindt men ze duidelijk tot uiting gebracht bij het afrikaansche episcopaat (zie 6 April). Wanneer Sint Augustijn in onze dagen terugkwam op de waereld, met een hoofd, vervuld van dergelijke denkbeelden, dan zou hij, inplaats van door het geheele volk tot priester te worden gekozen, zooals hem dat in 391 overkwam, eerst de seminarie-professoren en soortgelijken op zijn levensweg ontmoeten, die met de „opvoeding" der priester-candidaten zijn belast en hem naar zijn oude lui terug zouden zenden, als bezield met een heel slechten geest. Wanneer echter deze geest eerst over hem vaardig zou geworden zijn, na zijn priesterwijding, door zelfstandige voortgezette studie, dan zou hij niet tot bisschop, worden gemaakt door de bisschoppen van een geheele kerkprovincie en 252 al de geloovigen van een belangrijke stad, maar, altijd nog op voorwaarde dat hij zijn mond zou houden tot dorpspastoor op Texel of zoo*) door den éénen bisschop, die als agent van bet romeinsche hof door hetzelve over hem is aangesteld. Maar als overigens iemand het in zijn hoofd zou halen, hem als candidaat voor een bisschops-zetel voor te dragen, dan zou de m het land aanwezige Gezant van den paus er wel voor zorgen, dat deze candidatuur in den wieg werd gesmoord, al zou hij er dan ook slechts de domste en de ellendigste van alle priesters voor m de plaats te stellen hebben. 29 Augustus 1799. Dood van paus Pius VI te Valence, Zijn gedrag in de aangelegenheid van de Burgerlijke Grondvesting der Geestelijkheid van den franschen priesterstand doet op hem een groot deel der verantwoordelijkheid drukken voor het bloed, dat tijdens het Schrikbewind is vergoten Deze Grondvesting werd 12 Juli 1790 door de Constitueerende Vergadering aangenomen. Deze Vergadering, die toen souverein was, verbrak het schandelijke verdrag, door Frans I met Leo X in 151b gesloten (zie 15 Mei). Zij stelde wederom in: de keuze der bisschoppen en der pastoors, zooals die gedurende meer dan duizend jaar zelfs in Frankrijk, had plaats gegrepen en die alleen was afgeschaft ten gunste van de pauselijke macht en rijkdommen. Die Vergadering wijzigde de grenzen der bisdommen, zooals de vorsten der christelijke staten ontelbare malen hadden gedaan, voordat het episcopaat onder het juk der pausen was gebracht. Zij verminderde ook de schandelijk hooge inkomens van sommige godsdienstige waardigheidsbekleeders, zooals dat van Rohan-Collier, die toen 460.000 franken beliepen, dat is volgens de koers van heden (1925) meer dan 5 millioen frank per jaar. In den grond was dat alles slechts rechtvaardig. De vorm waaronder men dit deed was wellicht wat ruw; maar bet pausdom had al zóó lang de menschheid gebrutaliseerd, dat het zich niet er over verwonderen mocht, dat men het in tijden van revolutie niet erg ontzag. De eerste indruk op Pius VI en zijn raadgevers was overweldigend. Frankrijk was al zoo lang de sterkste steun en tegelijk de beste melkkoe van het romeinsche hof geweest, het droeg den titel van „oudste dochter der kerk , men zeide dat de „daden Gods door de Franken geschiedden, het land was zelfs door de Reformatie niet aan Rome s gezag ontkomen, zoodat de gedachte-alleen, dat dat alles nu ineens voor goed zou verloren gaan de hoofden met verbijstering sloeg In spanning moest men eerst toezien, hoe de geestelijkheid zich tegenover de Grondvesting zou gedragen. Wanneer de algemeene onkunde van de echte kerkgeschiedenis de geestelijkheid niet voor goddelijk had doen houden eene organisatie, *) Indien men hen ten minste niet in een „zenuwlijders-gesticht" trachtte te lokken. 253 die door sluwheid, leugen en vervalschingen het had klaar gespeeld alle kerkelijke macht in de handen der pausen samen te brengen, dan zou Pius VI, ontdaan van steun, de bepalingen hebben moeten aanvaarden, zeker in haar groote trekken. Maar hij wacht. Misschien heeft hij in het geheim eenige breves laten rondgaan tegen haar, maar die waren aan particulieren gericht en men kan er de echtheid van afkomst niet van vaststellen. De eerste bisschoppen, die gekozen werden, zonden hem naar het gebruik der eerste tien eeuwen, brieven van kerkgemeenschap. Zij kregen geen antwobrd. Zelfs niet een banvloek, zooals die bij een dergelijke gelegenheid regelmatig wordt toegezonden aan de oud-katholieke (ook wel Jansenisten genoemd) bisschoppen van Nederland. Pas den 10 Maart 1791, negen maanden later veroordeelde hij de „Constitution Civile du Clergé de France", zooals het officieel heet en hij verbood haar te bezweren een maand daarna. Indien, toen hij zich sterk genoeg voelde, Pius VI aldus de Constitutie der geestelijkheid afwees, dan was dat niet, omdat men den bisdommen andere grenzen gaf en ook niet om het verlies der kerkelijke rijkdommen in Frankrijk, want Pius VII gaf na hem, op deze twee punten toe. Maar het was wegens de kerkelijke aanstelling der bisschoppijen, welker voorbehoud ten gunste van Rome heel het episcopaat onder het juk der pausen bukken doet, met alle ingrijpende en voordeelige gevolgen van dien. Vervalt dat voorrecht, vaarwel paarsche zakenwaarnemers, vaarwel onderdanige en ijverige ambtenaren, zoo begeerig te Rome in een goed blaadje te komen door het hooge cijfer van geïnde rechten en giften, door hun bisdom opgebracht' Men zou wellicht weer lui terugzien komen van het gehalte als een Cypraan, een Chrysostomus, een Ambrosius, een Augustinus. Maar dat zou het einde van alles zijn. Daar kon de paus alleen, met eens zijn macaroni mee betalen. 30 Augustus 1181. Dood van Alexander III (Roland Bandinelh). Deze is de eerste organisator van die fijn-uitgedachte belasting-heffenj, die er in slaagde alle rijkdommen, der christenheid groote voordeden voor Rome te doen afwerpen. Daar ligt rie hoofdoorzaak van de afscheuring van Engeland, die al het geweld van Hendrik VIII niet tot stand had kunnen brengen zonder de algemeene ontevredenheid van de hooge geestelijkheid tegen Rome. Wat Frankrijk betreft kan men het succes van Alexander III uitrekenen naar de. woorden van Frankrijk's minister, Kardinaal Richelieu: „Het komt veel voor, dat er drie „jaren voorbijgaan, voordat een bisschop iets kan verdienen „voor zijn eigen onderhoud; met dit gevolg, dat velen niet hun „paleizen betrekken, zich verontschuldigend met hun behoeftigheid. Ook gebeurt het soms, dat zij, om onaangenaamheden „te vermijden zulke verplichtingen op zich nemen, dat sommigen zich er toe laten verleiden slechte praktijken te beoefenen, om hunne schulden af .te kunnen doen. Zij die niet in zul- 253 254 ke uitersten vervallen leven in voortdurende ontbering en "onthouden ten slotte aan hunne schuldeischers, dat wat zij "hun schuldig zijn". — De kleinere bezitters van winstgevende posten, de gewone aanvragers van dispensatie, gunsten en allaten, werden naar verhouding der bisschoppen op tarief gesteld. De heer Young in zijn „Frankrijk en Rome geeft op blz. 25 en volgende, een tot in bizondere opgaven tredende lijst van 250 pauselijke ambtenaren, waarvan een jelk ™7 «g1 180 000 franken betaalde. Onder Alexander VII (1655— 1667J werd, vanaf den kardinaal-datarius, een familielid des pausen, tot aan den bewaker der registers, die ten slotte een bul uit zijn handen gaf, de ongelukkige, die haar had aangevraagd langs 25 tot 30 uitbuiters geleid, die de een na den ander geld van hem eischten. En als de aldus verkregen winstgevende positie meer dan 2.000 franken per jaar opbracht dan nam de paus hem nog op eigen gezag even onderhanden met een annaat (belasting op het eerste jaar, annus = jaar , dat deze inkomsten met een groote helft verminderde en daarbij met een willekeurig recht, te heffen op de zes eerste jaren (sexenmum, sex, annus), hetwelk te heffen hij vrijgevig had toegestaan aan zijn familieleden. Het is vervelend, dat Wij geen juiste opgaven bezitten van al de pontificaten sedert den groot-organisateur der belastingen, Alexander III. Heden betalen de bisschoppen voor hun bullen slechts 2.200 en de aartsbisschoppen 3.300 gulden (zie 26 Juni en 11 Augustus). Dat is bijna gratis. Maar de handel in dispensaties, gunsten en aflaten,*) enz. gaat rustig voort. De pausen der 19e eeuw hebben daaraan toegevoegd den handel in adels-titels en ridderorden. Dan is de Sint-Pieters penning er nog, waarvoor de paarsche agenten van Rome grooten ijver toonen, om een wit voetje te krijgen. Ten slotte staan vrome en rijke domooren, die totaal onbewust zijn van de afkomst en de geschiedenis van het pausdom steeds klaar, om schitterende geschenken te doen toekomen aan hem, van wien zij oprecht gelooven, dat hij op onze planeet de vertegenwoordiger van bod is Het spreekt vanzelf dat Frankrijk, dat kostbaar melkkoetje het meest opbrengt en wel ongeveer 15.000,000 gulden perjaar. Ook Amerika begint veel te geven en na verhouding blijtt Nederland niet achter. 31 Augustus 1509. Wet van Ferdinand, den Katholieke, verbiedend op straffe des doods, aan de inquisiteurs of andere beambten van het H. Ambt, eenige bul of ander soortgelijk stuk, verkregen van den paus of diens gezanten en dat in staat is ^De aflatenhandel bestaat inderdaad. Hij geschiedt in dezen vorm, dat de paus aan bisschoppen, kloosters, etc. het recht om een portie aflaten toe te dienen verkoopt; ten minste hij verleent dat op hunne aanvrage waar tfeld bij moet. Dit zou men „aflaat-handel op de beurs kunnen noemen, terwitf deTekende handel ten tijde van Luther dan de klem-verkoop was onmiddellijk aan de afnemers. De bisschoppen en orden wenschen dat rechrom hun inzien te vergroeien, hetgeen steeds wat in het laadje brengt 255 middellijk of onmiddellijk de rechten van die rechtbank te verminderen ,aan te bieden zonder zich eerst tot Zijne Majesteit te wenden, opdat zijn Raad eerst onderzoeken kan, of het niet bij verrassing is verkregen. De straf was zonder twijfel buiten alle maat, maar het beginsel was rechtvaardig en als de politiek der vorsten zich hierdoor steeds had laten bezielen, dan zou dat een rem geweest zijn op heel wat misbruiken der pausen. Het blijkt niet dat paus Julius II heeft geprotesteerd. Hij had juist, den 28 Juli, kardinaal Ximenes de Cisneros in zijn ambt bevestigd. Deze was de 3e algemeen-inquisiteur; 51.167 slachtoffers, waarvan 2.536 in persoon verbrand, verdeeld over tien jaren, van 1507 -1517). In den grond verstonden de beide makkers, de paus en de koning, elkaar zeer goed, om het wreede bewind voort te zetten, dat zoo goed hunne gemeenschappelijke belangen, — ten minste zooals zij die opvatten — diende. 31 Augustus 575. Dood van Jan van Antiochië patriarch van Constantinopel. In zijn beroemde verzameling van canons stelt Titel I den voorrang vast van den patriarch van Rome, met den tweeden eererang voor dien van Constantinopel. Al de verdere titels hebben betrekking op de heilige rangorde (= hiërarchie) die tusschen de bisschoppen bestaat, zonder dat er eenige bizondere vermelding van den bisschop van Rome wordt gedaan. Ondertusschen behandelt de heele Titel XIII het beroep Van de bisschoppen op den keizer, dat toen de plaats innam van de latere beroepen op den paus. De „patriarch van Rome", zooals men toen zeide, kon nauwelijks aan zijn voorrang-in-eere eenig ander overwicht toevoegen, dan wat hem op het concilie van Sardica was toegestaan (zie 10 Juni) en het was van hetzelfde soort als dat, wat iedere bisschop eener groote stad of van de metropool in iedere provincie genoot. CHRISTELIJKE AARDRIJKSKUNDE. Azië. — Achter het Semitische — later perzische — Babylonië lag het arische Perzië en daarachter weer het arische VoorIndie. Nemen wij van Babyion af 2 1/2 maal den afstand Londen —Berlijn, dan is daar de Indus. En neem ik dienzelfden afstand nog eens dan ben ik aan den Ganges—Brahmapoetra. Tusschen Indus en Ganges ligt dan Voor-Indië, de bakermat van het Boeddhisme met de heilige stad Benares (Boeddha 557— 477 vóór Chr.) Het arische gebied der Voor-Indiërs wordt ten Woorden afgesloten door het hoogste gebergte der aarde, hef Himalaya-gebergte, waarachter het hoogland van Thibet het „dak der aarde", bewoond door de Thibetanen, als eersté vertegenwoordigers van het mongoolsche ras. Het leven der Ariërs bleef bezuiden deze machtige bergen. Hielden die bergen de Aners tegen, de afstand zeker niet, Want het is bekend dat de m'acedonische (grieksche) veroveraar, Alexander 256 de Groote (356—323 vóór Chr.) over den Indus heen tot in de laagvlakken van Voor-Indië door is gedrongen. Zoo waren de Westelijke Ariërs in contact met de Oostelijke Ariërs en hun godsdienst, het Boeddhisme. De Romeinen drongen later tot in Perzië door. Onder keizer Augustus worden voor-indische gezantschappen in Rome vermeld en de propaganda der Mithrasdienaars strekte zich ver in Europa uit. Met deze gegevens voor oogen kan men zich voorstellen, dat het zwaartepunt des levens „vóór Christus" allerminst in West-Europa lag, dat was nog slechts een soort kolonisatiegebied van het machtige Rome. De linie Jeruzalem—Rome—Parijs—Londen, voor het west-europeesch christendom later de uitbeelding van zijn uitgebreidheid, bestond nog niet in één hoofd. De Middellandsche Zee trok aziatische kuituurwaarden naar zich toe en omgekeerd wilde de macht der middellandsche-zee-kultuur over Azië en Afrika vaardig worden. Tiber (Rome) en Ganges begrensden het terrein van het groote (arische) wereldgebeuren. Midden daarin lag West-Azië (Klein-Azië, Syrië, Palestina). Daar streek alles langs van West naar Oost en van Oost naar West, machtige legers, schitterende vloten, handelsbeweeg, kunst, wetenschap, wijsbegeerte, godsdienstiige propaganda, enz. Vooral m Klein-Azie, dezen landzak, was letterlijk alle leven vertegenwoordigd. Alles te zamen is het dan ook niet te verwonderen, dat we in de evangelieschrijverij, die niet vroeger dan 70—80 na Christus begonnen is, niet alleen perzische neerslagen vinden (Zoröaster, Mithras) maar ook voor-indische (Brahma, Boeddha). De evangeliën,*) die zich aandienen als levensbeschrijvingen van een zekeren Jezus van Nazareth zijn inderdaad warenhuizen van binnen- en buitenlandsche legenden, wijsheid, spreuken, parabels religie en moraal. Daar bovendien hetarische bestanddeel daarin overwegend is, is het niet te verwonderen, dat er „zooveel in zit", wat de arische geesten in Europa eeuwenlang heeft kunnen boeien en dat de westerlingen bezwaarlijk geschriften kunnen vinden, die hun meer respect afdwingen en aan welker idealisme zij zich gewilliger overgeven. Hoe dwaas dit wetenschappelijk ook is, zij voelen, dat zij er in contact zijn met veelsoortige neerslagen van de arische ziel. *) De evangeliën zijn van onbekende scrijversL Zij dienen zich aan te zijn volgens": Marcus (Rome + 75), Lucas (Rome ± 100), Mattheus (Syrië + 105), Johannes (Ephese, Klein-Azië, + 120). Plaats van herkomst en tijd van ontstaan, tusschen twee haakjes' aangegeven. 257 1 September 1499. Bul van Alexander VI, waardoor de volmacht van Diego Deza, tweeden algemeen-inquisiteur, over Aragon werd uitgestrekt. Door Ferdinand en Isabella voorgesteld, om de plaats van den wreedaardigen Torquemada (114,401 slachtoffers, waarvan 10,220 in persoon verbrand, gedurende 16 jaren) in te nemen, ontving Deza, pater-dominicaan en bisschop van Jaën, zijn eerste bullen, onderteekend door Alexander VI, den 1 December 1498. Maar zij droegen hem slechts op te spionneeren, te kerkeren, te folteren, te verbranden, in te palmen, te doen in één woord wat tot het beroep van inquisiteur behoorde, alléén in Castilië. Hij was er des te meer om geërgerd, wijl de bullen van zijn medewerkers, Ponce de Leon en Suarez de Fuentelsaz, een dergelijke beperking niet bevatten. Daarom wilde hij de benoeming niet aanvaarden, totdat de paus door de bul van 1 September 1499 zijn volmacht over Aragon had uitgebreid. Vanaf dat oogenblik legde Alexander VI zich er op toe, in alles zijn ijver tegemoet te komen. Den 25 November 1501 verklaarde hij, dat Deza dezelfde macht genoot als Torquemada. Den 15 Mei 1502 stemde hij hem toe kennis te nemen van al de processen, waarin de beschuldigden van wraking tegen de inquisiteurs zouden hebben gebruik gemaakt. En tenslotte veroorloofde hij hem, aan afgevaardigden naar zijn keuze dergelijke gevallen toe te vertrouwen. In minder dan zeven jaar maakte Deza in Spanje 36,473 slachtoffers, waarvan er 2,592 levend werden verbrand- De doorsneecijfers blijken dus iets minder dan die van Torquemada te zijn. Doch men moet daarbij rekening houden met de voortgaande vermindering der bevolking, door de Inquisitie veroorzaakt. Deze bedroeg in enkele jaren 3,000,000 zielen. Overigens moesten bij de cijfers van Deza nog gevoegd worden zij, die bij de opstanden op Sicilië en in het Koninkrijk Grenada den dood vonden, toen hij het gedaan kreeg zijn rechtsbevoegdheid over die landen uit te strekken. Het was buitendien niet de schuld van Deza, dat ook niet in het koninkrijk Napels stroomen bloeds vloeiden, waar hij ook had geprobeerd de spaansche Inquisitie ingang te doen vinden. Maar daar was de tegenstand der bevolking zoo levendig en zoo koppig, dat Ferdinand de onmogelijkheid inzag, de wreede afgevaardigde van paus Alexander VI de hand boven het hoofd te houden. — Wanneer wij die cijfers zien, dan huiveren wij bij de gedachte aan de zee van ellende, die daarachter verscholen ligt; vooral niet te vergeten het matelooze verdriet der nabestaanden. De dooden schreien niet- En wanneer men dan verneemt, dat de kerkverdedigers den geloovigen den indruk geven, alsof er zoo goed als niets gebeurd is en dat alles te danken is aan „overdrijving" en „laster", dan zou men in zijn verbolgenheid die lui nog willen vragen, hoeveel zij dan wel van die cijfers, die uit de archieven der Inquisitie zelf zijn opgeteld, af willen doen? Ze zijn alle betrouwbaar! Doch wanneer er slechts een tiende deel van waar was, dan zou dat alleen nog volstaan, 258 om het pausdom als een eeuwig geblameerd instituut den rug toe te keeren. Men wascht de schuld der pausen niet weg, door te zeggen, dat men die schuld overdreven heeft! Wie honderd moorden heeft gedaan, wordt daarvan niet verlost, door dat iemand zoo dwaas zou zijn te zeggen, dat het er duizend zijn geweest. Maar Llorente was schrander genoeg, om te weten op welke wijze de geestelijkheid de menschen verblinden kan door hun „laster" voor te goochelen, en hij had niet noodig te overdrijven — er was immers stof genoeg! — maar omgekeerd kon bij toch ook niet minder opschrijven dan hij telde, bang zijnde voor „lasteraar" te worden uitgemaakt! Bovendien werpt zijn werk nog niet eens alle licht op de Inquisitie, daar o.a. de germaansche streken, waar vooral duizenden heksen verbrand werden, gedeeltelijk buiten zijn gezichtsveld vielen. Men kan daar beter over lezen in: Graf von Hoensbroech „Het Pausdom in zijne werkzaamheid op maatschappelijk en geestelijk gebied". 2 September 1477- Te Sevilla bevestiging door Isabella van het voorrecht, waardoor aan de inquisiteurs een derde gedeelte der inbeslag genomen bezittingen hunner slachtoffers werd toegekend. Ferdinand zijnerzijds bevestigde dit te Xeres de la Frontera den 18 October daaraanvolgende. Dit voorrecht was ingevoerd uit Sicilië, waar keizer Frederik II het had ingesteld vanaf 1233. Het is waar, dat in den beginne de onteigeningen niet altijd deel uitmaakten van de straffen, die tegen slachtoffers door de inquisiteurs werden uitgesproken; maar men kan zich wel voorstellen, hoe het toekennen van dit derde part hen aangespoord heeft, die beslagleggingen te vermeerderen, Vanaf 1481, toen het systeem-Sixtus IV (zie 2 Januari) duizende slachtoffers per jaar ging maken, steeg de opbrengst des te meer naar mate men er zelfs toe overging, aan de erfgenamen de goederen te ontnemen der overledenen, wier nagedachtenis slechts, wegens ketterij veroordeeld was. Zelfs zag een schoonzoon zich beroofd van den bruidschat zijner vrouw, toen de rechters beweerden, dat zijn overleden schoonvader reeds kettersch was in den tijd, dat hij zijn dochter haar bruidschat had gegeven. De koninklijke schatkist genoot van die ongerechtigheden mee tegelijk met de inquisiteurs. Wij weten niet, of in dien tijd de paus reeds zijn derde portie van die confiscaties had; maar hij inde reusachtige sommen voor dispensaties in het verschijnen bij de auto-da-fé's en voor eerherstellingen, die hij voor een goeden prijs aan rijke veroordeelden verkocht- 3 September 590. Wijding van Sint Gregorius I tot bisschop van Rome. Als hij den bijnaam van „de Groote" verdiende, dan was het niet om zijn strijkages bij den onrechtmatigen bemach-j tiger van den troon van Constantinopel, den moordenaar Phocas, noch om de ondankbaarheid jegens den vermoorden keizers Mauritius, van wien hij erkende den Stoel van Petrus te heb- 259 schappelijke barbaarschheid. Na zes laar vprhliif alf weten" homo-oes.ers (zie 2 Mei en 18 Juni), die mCn heden ïs^ de gen hem daarentegen had Julius ï, voorganger van ïiSs te Rome, z.ch als zijn verdediger opgeworpen. Liberius hield n den sta£ ITh f^ 71 S b°°d b6slisten weerstand aan Constantius, die hem beïnvloedde, om aan Athanasius de kerkelijke gemeenschap op te zeggen. Maar in ballingschap gaf hl toe Om zim terugkeer naar Rome te verkrijgen, sloot hi z£n kerk aan b„ al degenen, die den bisschop van Alexandrië reeds van hun kerkgemeenschap hadden uitgesloten en ondertekend een anaanschen geloofsregel, die te Sirmium was oSesteS d? zoogenaamde „Formule van Sirmium". Dit noemt menden Val van Libenus". Op zichzelf is dat zoo erg niet, want LiberiJs Was Ztlti»SChOP (van R^me) en er hebben meer bisschoppen ,2! dwaald , maar aangezien men van Liberius, zijn voorgangers en 260 opvolgers, „pausen" heeft gemaakt, mag hij niet gedwaald hebben vanwege de „onfeilbaarheid". Daarom hebben de geschiedschrijvers, d»e dit geval wanhopig maakt, er alles al op verzonnen, hetzij om het ontkennen, hetzij om er ten minste de strekking van te beperken. Maar, jammer voor hen, is dit feit, dat aan Liberius den banvloek van Sint Hilarius van Poitiers bezorgde (zie 14 Januari) en van alle bisschoppen, die aan het consubstantiatfsme trouw waren gebleven, een der zekerst vastgestelde feiten, die wij kennen. — Alle brieven van Liberius, evenals zijn „Dicta" (= Gezegden) door Athanasius verzameld, bewijzen duidelijk, dat hij nooit iets anders beweerde te zijn, dan bisschop van de stad Rome, dat hij nooit meende, hetzij zijn gemeenschap verleenend, hetzij haar weigerend aan Athanasius, daarmede een oordeel te vellen, dat wetskracht zou hebben voor de heele Kerk; dat hij in zulk een aangelegenheid ten allen tijde het hoogste gezag toekende aan een algemeen concilie, dat alleen de keizer tezamen kon roepen. In één woord, hij sprak en deed nooit iets alsof hij „paus" was; „paus" in den zin, welken dit woord veel later zou krijgen. En men mag gerust bevestigen, dat hij, evenmin als wie ook in zijn tijd, nooU eenig idee in zijn hoofd heeft gehad van een monarchale grondvesting der Kerk. 5 September 1572, Dood van kardinaal Diego Espinosa, bisschop van Siguenza, negende algemeen-inquisiteur. Hij was gunsteling van Philips II, die hem deed opvolgen aan den ouden Ferdinand Valdes, die in ongenade was gevallen en verbannen na twintig jaren dienstbetrekking, waarin hij in wreedheid met Torquemada wedijverde. Pius IV haastte zich aan Espinosa de volmachten toe te zenden, die deze behoefde, om in 's pausen naam te laten verbranden: 720 springlevende menschen, de beelden en gebeenten van 360 anderen, en vervolgens te doen veroordeelen tot de galeiën, tot de gevangenis, tot openbare schande en tot armoede en ellende 3.600 van zijn medemenschen. Zes jaren waren voldoende, om zooveel liefde werk tot stand te brengen, bij welke wij niet meetelden de folteringen door water, touwen, vuur; noch het lijden veroorzaakt door het gewone verblijf in de cachotten der Inquisitie; noch de smarten en het geween van hen, die op die wijze van hun gelieven, hun kinderen, hunne ouders, hun steun en kostwinners werden gescheiden, hoewel zij het geluk hadden zelf buiten alle beschuldiging te vallen. 6 September 394. Slag van Aquilea, gewonnen door keizer Theodosius op Eugenius en Arbogastus. Deze overwinning beteekende de ineenstorting van het heidendom in het romeinsche keizerrijk. Om alleen van Rome te spreken, vormde daar nog, naar allen schijn, de heidenen de meerderheid der bevolking. Hun gehechtheid aan den ouden godsdienst van het Keizerrijk, steunpilaar van het behoud, vond in den Senaat een sterk bolwerk. De bewering van Sint Hieronymus (Tegen Jovinianus, II, 261 35Li:Vdat hjct Kapitool verlaten is, dat het stof er het afval h*"d t, ' 7 tu Óf' g^6n in hunne nissen slechts de uilen lot lïel „schap hebben" zijn slechts zinswendingen Jan een demSS " schen woordkunstenaar. In ieder tfeval r i aeIma8°*- waarheid in liggen na den sladr t»f I ' -i g ?°k al eemge UiaiA** j "SK«n na aen slag van Aquilea, voor het meest nabijhggende verleden wordt dit door de feiten geloochenSt De waarachtigste bewijsstukken doen ons een ollevhS! vande hei ^t&^Sra ¥ f". vooral sedert deTESbUSÊ ^n uratianus (375). De taurobolen) werden steeds meer Gevierd fn ^an5emtakte gedachtenis-inschriften weXn opgesSld' dellf 2 df ^T00^60' df Steeds hartstoch?eVke?wer den. Zij, die de kosten er voor uitlegden waren consuls bestuur den der provincies, prefecten van Rome, leden 3 Lvloëd ft f,am,lheS' Een van deze offeranden is gedateerd op 390 katl Kdden Plalts °P den heuveI van n«* Vaticaan, boven de katakombe, waar de christelijke legende het graf van Sint Pi? oh 235l!SM (Zi' ffSie/'uH1 Einde der HeÊeid^^-S; blz. 235). Men ziet, dat de heele actie, die al meer dan driemaal sen-'aflJr °f WM' ?nde™Ten d<™ d* zogenaamde ,pau sen allen zoogenaamd „heilig", wel verre van de Wereld veroverd te hebben, nauwelijks de helft van Rome veroverd had Deze stad ondanks haar oude aanzien, was toen slechts een hoo ds ad-in-eere van de italiaansche gewesten. Defeitelijke hoofdstad was Milaan. Daarom dan ook neemt Sint Ambroshis de toenmalige bisschop van Milaan, een heel anderfSsT" tt» f f ChfP Sl,r TS.7fn Rome' De verhouding tusschen deze twee hoogwaardigheidsbekleders is dezelfde al! tusschen hun twee steden Aan Siricius de eerevoorrang, aan Ambrosius het daadwerkelijk overwicht. Zelfs in godsdienstige afngelegenïan6?;2^ V*fC- VO°rdede« in den strijd om een standbeeld deel li\Af^ni1Ct°T,m den 5om!inschen Senaat (zie Bossier, iVi I J' vert^enwoordigt Ambrosius en niet Siricius de Kerk voor het aanschijn des Keizers. En als deze de overwinning van Aquilea behaalt, dan stuurt hij daar het allereerste bericht van aan Ambrosius en niet aan Siricius. w/^iSeptfmter 13°3' Gevangenneming van Bonifacius VIII door Willem de Nogaret en Sciarra Colonna te Anagni. Hoewel hij spoedig werd verlost, stierf hij toch aan verdriet er van den Hen van de volgenden maand. Zijn trots en zijn leeftijd van 86 jaar verklaren dit feit, zonder dat men verplicht is aan te nemen/dat ze hem geslagen hebben, zooals men wel heeft beweerd. Maar als dat ook zoo geweest was, dan nog, ondanks het leelijke er van, tegen een grijsaard geweld te gebruiken, mag men gerust ook medelijden over houden voor de slachtoffers, die Bonifacius *} Taurobolen zijn godsdienstige plechtigheden, behoorende tot den godsdienst van M.thras-Kybele. Men liet zich daarbij met het bloed van een geofferd wordenden stier (== taurus) besproeien en geloofde door dit sacrament aan de heiligmakende genade Gods deelachtig te worden. 261 262 zelf gemaakt had. Zonder te spreken van de misdaden der Inquisitie, waarvoor hij aansprakelijk is gedurende zijn pontificaat, zooals alle pausen vanaf Innocentius III, had hij de stad Palestrina met den grond gelijk gemaakt, om zijn haat tegen de familie Colonna bot te vieren. Zijn gouddorst, dien hem terecht Philips de Schoone verweet en zijn heerschwoede, — een clericale hartstocht bij uitnemendheid, hevig vooral bij grijsaards, en heviger nog bij hem dan bij wien ook — vergrootten de onberekenbare nadeelen, reeds door zijn voorgangers veroorzaakt. Hij ging er mee door, de bisschoppen te verzwakken, meer en meer de hand leggend op hunne benoemingen. Hij verhief zich boven hen, zijn eigen wil stellend in de plaats van het Evangelie, de Kerkvaders en de Canons. Op zijn borst slaande, zeide hij eens: „Daar draag ik alle rechten!" De stroom van pelgrims, die zich naar Rome begaven, om het door hemzelf officieel ingestelde jubeljaar voor het eerst in 1300 te vieren, deden bij hem de duizeling der pauselijke macht tot het allerhoogste stijgen. Een oostenrijksch gezantschap kwam in dat jaar bij hem op audiëntie. Bonifacius zat op een troon, met een keizerskroon op het hoofd en een zwaard in de hand en toen de gezanten even het woord „keizer" uitspraken, riep hij tot ontstelling van allen: „Wat, keizer? Ik ben de Cesar!" (= Keizer). Aldus drukte hij uit, op een voor ons zeer duidelijke wijze, de groote omzetting, die er sedert de elfde eeuw had plaats gegrepen; vroeger waren de keizers in machte paus en men noemde dat „cesaro-papisme" (cesar = keizer); dat had zich echter in een „papo-cesarisme" omgezet. Toch beleefde dit onder Bonifacius, na een paar eeuwen van onbeperkte macht en luister, reeds zijn avondstond, daar diens macht al zwak was, hetgeen blijkt uit het feit, dat hij terechtstellingen en schrikbewind noodig had, om haar te handhaven. De opinie der denkers was al tegen hem; zij ging meer en meer in de oppositie onder zijn opvolgers. Het woord van Jezus: „Die zich verheft, zal vernederd worden" komt voor het pausdom geheel en al in vervulling. Maar als op den dag, waarop het ten slotte ineen zal vallen, omdat de „opvoeding" het geen geloovigen meer levert, om het te steunen, een of ander gedenkteeken moet worden opgericht met de namen er op van hen, die het hebben ondermijnd, dan mag men niet vergeten, daar den naam van Bonifacius VIII aan toe te voegen (zie zijn naam op de alfabetische lijst aan het einde van dit werk). 8 September 1643. Vervanging van Sotomayer, 21e algemeeninquisiteur, door Don Diego de Arce y Reynoso. fJeze behield zijn betrekking tot aan zijn dood, die met den dood van Philips IV samenviel, 17 September 1665. Krachtens volmachten, die hij achereenvolgens van de pausen Urbanus VIII, Innocentius X en Alexander VII ontving, maakte hij voor zijn deel 9.560 slachtoffers, waarvan er 1,472 werden verbrand in persoon en 736 in beeld. Er grepen toen zooveel onregelmatigeden en vervalschin- 263" den VriJtUkAe?'F* t0t ^inquisitoriale rechtspleging behoorfot^ora nriepetUhtX ' Li /",OP "f"* Staand feit' Terwijl aldusde p"us inverzï kwam tegen zekere „misbruiken", kwamen de SpErden ner fooroXs'Ke'lsrr' W ^^&^hZ. ■ l i j? , eeuw hadden zes ges achten elkaar ongevolgd dle van kindsbeen af de opvoeding haddeTgenoten oo dat alle weerstand te boven was gekomen; en niemand had • meer noch den moed, noch de kracht om te protesteert Van de Alexfn^tlfde11'1 T^ïï ^^1&^l d£ ■ Alexander VII de zaligverklaring te doen uitspreken van den nquisiteur Peter Arbues, uit weerwraak voor ziin wreedheden te Sarragossa in 1485 vermoord. Bij gelegenheid va7Sn Za hgverklanng", den 17 April 1664 hield men groote plechtigheden waarvoor de koning en de Inquisitie reusachtge sommen besteedden. De spaansche inquisiteurs rekenden zich met luister , omgeven, wi,l zi, aan de openbare vereering der geloovigen hT lei^VOwellen T Prietter.Uit hun Iand' hu* coUegagen hun gelijke m dweepzucht en barbaarschheid. - Pius IX wiens sympathie voor het recht van dwang, dat wil zeggen het inquisisitie-bewind te weinig in het oog is geloopen, niét tevreden met daarvan blijk te hebben gegeven in theorie door zijn beruchte Syllabus (1864, zie 1 Juni), heeft ze in de praktijk omgezet door het feit, dat hij Petrus Arbues een plaats heeft gegeverf in de h°melsche rangen. Deze priester, spion, folteraar, verbrander van evenden en dooden was reeds „zalig", Pius IX heeft er een hei lige van gemaakt. " 1 8 September 1560. Auto-da-fé te Murcia. Zestien levend verbrand waaronder een dominicaan, een trinitarische (= van de drie-eenheid) monnik, een broeder franciscaan en eenige bekende leeken. Acht en veertig kregen andere straffen Twee :geneesheeren vader en zoon, werden bij verstek veroordeeld tot de „relaxatie (= verlossing uit hun lot), dat wil zeggen tot ;het vuur. 66 9 September 1585. Heftige bul van Sixtus V, medeondertee?kend door 25 kardinalen tegen den koning van Navarra (den toekomstgen Henn IV van Frankrijk) en den prins van Condé üe paus veroordeelt beiden zonder vorm van proces, als ketters hervallenen, bevorderaars der ketterij, openbare en erkende verdedigers der ketterij, vijanden van God en godsdienst. Hij verklaart ze vervallen van alle rechten en voorrechten aan hun rang verbonden, ongeschikt om op te volgen in eenige vorsten- 264 macht en in het bizonder om de kroon van Frankrijk te verkrijgen. Hunne onderdanen worden vrijgesproken van de verplichtingen, die voor hun uit hun eed van trouw voortvloeiden en daardoor niet gehouden om hun te gehoorzamen. Alle aartsbisschoppen en bisschoppen kregen bevel, deze bul in hun bisdommen openbaar te maken. In Rome werd zij den 21 September aangeplakt, en vervolgens door Sixtus V naar Rudolf 11, den duitschen keizer gezonden, met het vermaan, ervoor te zorgen, dat de protestantsche vorsten de uitvoering er van met zouden verhinderen. Maar de keizer, ondanks zijn afkeer van die vorsten, liet de pauselijke aanbeveling waaien. In Frankrijk was de bul het signaal voor dweepzuchtige predikaties, waarbij de priesters, die geestverwanten van de Liga (= Verbond) waren, zich vrij lieten gaan en niets verzuimden om de beide prinsen en koning Henri III, dien zij beschuldigden hen heimelijk te begunstigen, zwart en gehaat te maken. Van den anderen kant beklaagde het parlement zich bitterlijk bij den koning en noodigde Zijne Heiligheid uit, om eens den grond aan te geven, waarop 'het recht steunde, hetwelk hij beweerde te bezitten to het overdragen op anderen van koninkrijken, die door Lrod al "waren georganiseerd, voordat men den naam van paus kende. Men ziet dat de raadgevers van 1585, daarvan beter op de hoogte dan de huidige geestelijkheid zelve, heel goed wisten, dat de naam van „paus" heel wat jonger was, dan het koninkrijk rrankrijk. Maar terwijl dit alles in Frankrijk plaats greep werd Rome op een goeden morgen wakker (6 November 1585) met een aanplakbiljet in al zijn straten opgeplakt, en aan de poorten van alle kardinaals-paleizen, ja tot op die van het Vatikaan! Het was een protest van Henri de Navarra even heftig als de bul Sixtus V had in zijn woede zonder twijfel de plakkers minstens laten hangen, maar hij kon er niet één te pakken krijgen, hetgeen te denken geeft, dat het volk van Rome meer van de veroordeelden hield dan van den paus. 10 September 1523. Don Alfonso Manrique, aartebisschop van Sevilla, 5e algemeen-inquisiteur. De 4e, Adnaan Florens was 9 Januari 1522 paus geworden (zie aldaar en verbetering in Febru ari). Het loopt in het oog, dat hij 2 jaar heeft gewacht vooraleer aan Manrique zijn titel en volmacht te doen toekomen. Maar men moet niet denken, dat de Inquisitie on dien tijd vacant» hield. In dien tusschentijd heeft zij nog 324 menschen laten verbranden en 4.481 anderen tot gevangenis met inpalming van hunne bezittingen veroordeeld. Manrique was een zachtaardige prelaat: bovendien had hij zich gunstig uitgelaten omtrent een hervorming van den gang van zaken in de rechtspleging der Inquisitie. Daarom was groot vertrouwen op hem gevestigd; maar men zag hem als een blad op een boom veranderen evenals zoovelen voor en na hem, toen hij de hand in de hoogste macht had gestoken. Men overreedde hem, dat de geheime aanbrengerij en 265 ket hooren van aan den beschuldigde onbekende*) getuigen, enz prns te geven, beteekende een spoedige overwinning; £n de JeTrfL^ gel°°fS J6 bef?rgen- Hi' Verzette zich dus tegen Zi -L 11Hmg 6n bePaalde zi<* er toe in de praktijk de verschnkkehjkheden van het bewind, dat hij steunde, te emperen Maar aangezien zijn ondergeschikten heelemaal niet van zijn geest vervuld waren, deden in zijn 15 dienstjaren, de 15 toen bestaande rechtbanken nog 2 250 menschen levend verbranden, 1,125 in beeld en veroordeelden zij 11,250 tot straffen als: gevangems, de galeien, ballingschap of de zweep. 11 September 1589. Consistorie (= vergadering van paus en kardinalen) door Sixtus V gehouden na het bimtenkon?en van liet bericht aangaande den moord op Henri lil, door den oaterdominicaan Jacques Clément gepleegd. De paus prees er den ijver en den moed van den moordenaar, dien hij met de bijbelsche helden Judith en Eleazar vergeleek. De leden van de Liga en der geestelijkheid van Parijs waren deze pauselijke huldiging van den wreedaardigen moord vóór geweest. Openbare gebeden waren m alle kerken uitgeschreven geworden, om aan God plechtige dankzegging te brengen. Gedurende een geheele week begaven de verschillende parochies (= gemeenten) zich in processie naar de kerk der Jacobijnen (= Dominicanen) om den monnik-moordenaar te vereeren, wiens beeltenis op de altaren was verheven voor de openbare eerbetuigingen. De lofrede op hem weerklonk van alle preekstoelen. Deze goed bevestigde feiten zijn heden bij het overgroote deel der priesters en der bisschoppen onbekend. En het is hetzelfde er mee met hun heele kennis der geschiedenis van hun eigen Kerk, waarin zij zoo'n merkwaardig „ onderwijs" hebben genoten. 12 September 1608. Bullen van Paulus V Don Bernard de Sandoval y Roxas tot 17en algemeen-inquisiteur benoemend. Hij was kardinaal-aartsbisschop van Toledo en staatsraad. Dit tijdperk wordt gekenmerkt door herhaaldelijke protesten tegen de misbruiken der Inquisitie van de zijde der Cortez (= statengeneraal van Spanje), maar die protesten namen in het bizonder niet de ketters in bescherming. De Spanjaarden waren zoo „opgevoed", dat ketterij, d.w.z. wanneer men anders dacht dan de paus en de inquisiteurs, iemand onteerde en hem niet alleen, maar zijn heele familie. Den ketter mocht men met de wreedste straffen treffen, men verbrandde hem zelfs springlevend, en *) Nolet in zijn opstel over de Inquisitie (Beknopt Handboek, blz. 306) zeét: dan begonnen de inquisitoren beschuldigingen aan te ne- „men; twee getuigen waren voldoende, om iemand van ketterij te overtuigen." De hooggeleerde „professor" zegt er echter niet bij, dat die getuigen in het geheim hunne getuigenis aflegden en niet in tegenwoordigheid van den beschuldigde, die niet wis*, wie er tegen hem getuigden en wat de getuigen te zeggen hadden. Nolet's woorden zijn een prachtig staaltje van liegen door verzwijging. Hoe men .getuigen" fabriceerde zie o.a. 7 Juni; en hoe ernstig men het met „getuigen" nam, zie 24 Juni. 266 zijn kinderen (wanneer zij hun vader ten minste zelf niet verklikt hadden) werden van al zijn goederen beroofd en aan de ellende prijs gegeven. De Spanjaarden vonden dat prachtig! In ieder geval, daar protesteerden ze niet tegen. Maar dat oplichters, zetters-van-valsche-handteekeningen, inbrekers en zoo voort, een gelijke behandeling ondergingen dat kwam hen ondragelijk voor. Sandoval had met Jan van Ribeira, aartsbisschop van Valencia (na zijn dood „zalig" verklaard) het grootste aandeel in de uitdrijving der Mooren, de z.g. Morisco's,*) die zij „onbekeerbaar" moesten verklaren. Spanje leed daardoor in 1609 en 1610 een verlies van bijna een millioen arbeidende en zich op alle takken van nijverheid toeleggende inwoners. Toen sommige raadgevers van Philips III beproefden, zich tegen dezen rampzaligen maatregel te verzetten, rekende Sandoval hen onder hen die „verdacht van ketterij" waren, zooals b.v. de hertog van Ossuna, dien hij in staat van beschuldiging stelde. Onder hem werd te Logrogno het laatste auto-da-fé van „toovenaars" gevierd en wel 7 November 1610. Elf werden er levend verbrand en 18 kregen verschillende straffen. Dergelijke terechtstellingen hadden ook reeds de jaren 1507 en 1527 gekenmerkt. In 1507 gingen er dertig vrouwen tegelijk aan op den brandstapel te Calahorra. De processtukken van deze zoogenaamde toovenaars en toovenaarsters (heksen) zijn vol van zulke dwaasheden en viezigheden, dat heden een kind van de lagere school ze met een schouderophalen zou beantwoorden. Dat was dan wel het Groote Licht dat het Pausdom over de aarde deed schijnen! Men nam „toovenarij" ernstig op, als „duivelswerk"! De ongelukkigen, die gebraden werden, hebben daar maar al te zeer de ondervinding van. Sandoval stierf in 1618. Gedurende zijn 10 jaren dienst had de brandstapel 880 levende menschen verslonden, van 352 kreeg hij slechs of het beeld of het gebeente, van gevluchten of dooden. Zes duizend driehonderd zes-en-dertig waren tot andere straffen veroordeeld geworden. I 13 September 1868. Brief van Pius IX aan de Protestanten en deoieden van andere kerkelijke gemeenschappen, die van de raemsirbe Kerk gescheiden leven, om ze uit te noodigen tot het Va'iikaansche. Concilie. De brief begon met de woorden, die zijn tibdlhijöïViJamfivos omnes" (= „Reeds gij allen"). Een kerkvergiadermgais.iom heteeens te worden, al is men dat van te voren nietJoDaad^iWEerdbn; ook vroeger de kerkvergaderingen gehouden en was het niets bizonders, hoewel nog al uit den tijd, om dêg^IM^§n^6%^^p^^fen .concilie uit te zenden. Eenige j^p}^ëfp4|!|^^ de goede bedoelingen wa^jd^pau* l^asiideai^^e^ aan te ne- Mè^swi*ffev^^l^Me«ri3i!ri# de engel- gi nsgiijÏ3j> sa iew as nabgintag aiad nsgai 'ïs siw ,.teiw }s-UHT "öob ösgsif nt>v sjjlüjsia giirio/nq h33 nris rrefajoow h'SsIoVi nsfy ^?tmnee»«Jef!Mooren lenr.zoa'oaib-eio^SaMn gedoopt waeeii, dan noemde men ze in Spanje „Marrano's" (zie 2rJjdnft§ri)ii ,[asn "nsgjuiag,, . 267 -Van alle kante» echter had men kunnen Koorden ald™ „de eerste bewakers der canons waren? Een concilie was vrn7> „ger een vergadering van kerkhoofden, i^yS^^SZ itonI óirSirn ?j 6e/St H WaS' VOOrdat hi>' aan haTSSd „stond. Ci, hebt er van gemaakt een vergadering van uw aöen- „teu waarvan iedereen niets anders vertegenwoordigt dai^fU- „zelf Gi, streeft er naar, ons met deze volgzame kudde te ver- 1arIeeLetnertar°ml0et gij daï-? °m °ns «-stemmig met hen „dat gene te laten zeggen, wat gi van te voren hebt vastgesteld „Maar eerst dien gi, dan toch de bewijsstukken vooruwgezaï „krachtens-goddelijk-recht over te leggen. Zij-daï g^looven „er in of doen alsof ze er in gelooven, omdat gij ze vanaf h™ „jeugd hebt gesuggereerd om hun herseninhoud tot een hee" "k Z dÏ*V? ma5enJ;. °mdat gi' voor hen een «gescWedenis" „hebt gefabriceerd, die uw opdringerigheden, uwë onrfchtaati„ge aanmatigingen, uwe vervalschingen wegmoffelt; omdat gij „met uw Index een^slagboom gesloten houdt tusschen hen tl „de schrijvers, die hun de oogen zouden kunnen openmaken "Wafonl hr^è k' U te dienen en U in alles te bThaSn „Wat ons betreft, gi, weet wat wij daarvan denken, Daille, Blon^ „de Jrebromus en zoovele anderen hebben het U dikwijls én dui „dehjk genoeg gezegd. Als wij ons in het Oosten, in hetliZden „en in het Westen van U hebben gescheiden, dan is het,Zdaï „gij veranderd zut omdat wij niets willen weten van eenTuk „dat de eerste eeuwen niet kenden; omdat wij er genoeg van „hadden, mt het centrum der christenheid zich een kraken te „zien strekken, uitrekkend al zijn vangarmen en tasttepels om „zijn zuignappen neer te zetten op het goud van de heele w*. h A Slh i *" [T VTUS IX> in onze onderworpenheid een 'nooLTld-r,Z^kenj d,,e U re 8odéeI^rde illusies voor ons .noodzakelijk doen denken, dat is mogelijk; maar uw Hof zal ,er voor alles een middel uit maken, om het terrein, dat door .hetzelve in exploitatie is genomen, uit te breiden en weldra ,zal deze of gene onder uwe opvolgers er niets anders meer 268 „inzien dan een vermeerdering der goede gelegenheden, om „naast zichzelf ook zijn familie en beschermelingen te verrijken". — Nu voor het jaar 1926 de voortzetting van het Vatikaansche Concilie (opgeheven 1870) wordt aangekondigd, kunnen wij in afzienbaren tijd weer zoo'n oproep aan de oneenigen verwachten. De besprekingen met enkele engelsche bisschopsafgevaardigden zijn reeds aan den gang met Kardinaal Mercier, aartsbisschop van Mechelen. Men stelt het der goe-gemeente voor, alsof er een „hereeniging der engelsche Kerk" met de roomsche zal plaats hebben. Dit is niet te vreezen. De gegadigden kunnen hoogstens zijn, een fractie van de High Church (die op zichzelf al niet zooveel aanhangers telt), namelijk de nakomelingen van de z.g. Pusey-isten. Zouden zij de uitnoodiging aannemen, dan beteekent dit nog niet dat zij het eens worden, hoewel men dit van te voren wel zal trachen uit te maken. In het aanvaarden van de uitnoodiging ligt voor onzen tijd wel reeds eenigszins opgesloten, dat men ook de besluiten aanvaarden zal, die van te voren opgesteld, ook reeds van te voren een onderwerp van bespreking kunnen vormen. 14 September 775. Dood van keizer Constantijn V, bijgenaamd Copronymus,*) keizer vanaf 471. Bij zijn troonsbestijging maakte Rome, met een gebied ongeveer zoo groot als de Pauselijke Staten van 1860—1870, deel uit van het Keizerrijk en was een hertogdom, dat aan 's keizers gezag onderworpen was. Naast den hertog van Rome, was er de paus, beiden onderdanen van den keizer. De laatste beleefde daarin niets anders dan al zijn voorgangers sedert zeven eeuwen en nóch hij, nóch wie ook, heeft ooit gedacht, dat het, om vrijelijk zijn kerkelijke rechtsbevoegdheid te kunnen uitoefenen, noodig was, zich van dien toestand te bevrijden en alleenheerscher (koning, monarch) te worden; volgens de wijs, die men op heden den geloovigen nog voorzingt, nu er eenmaal „Staten" geweest zijn, zulks in de hoop ze nog eenmaal terug te krijgen. Toen Constantijn stierf was alles, al twintig jaar, totaal veranderd. Adriaan I, die toen den H. Stoel bezette, was zonder twijfel nog niet aan de leerstelling, over de Noodzakelijkheid van de Tijdelijke Macht, van een Pius IX toe; maar, het dient gezegd, hij was geen onderdaan meer, nóch van den keizer, nóch van eenigen anderen vorst. Hij was zélf vorst geworden, hoewel een heel zwak vorstje en dat zich niet zou hebben kunnen staande houden zonder de bescherming der Franken. Wat waren de oorzaken van een dusdanige verandering? Eerstens de verzwak- *) Nolet (blz. 160) zegt: „Constantijn V, die den onsmakelijken bijnaam van Copronymus dankt aan de omstandigheid, dat hij zijn doopwater bevuilde". Dat is zeer juist, kopros == drek. Dit is ook zeker wel het meest typische bewijs, dat men in zijn tijd het doopsel, zooals het nu wordt toegediend, niet kende. Men dompelde de borelinkskes toen driemaal m het water hetgeen, zooals licht te begrijpen is, wel eens op hun buikje werkte. 269 £-erst nam hij Constantijn Copronymus bij den neus door mJr dan ooit tegenover hem een opvallende houding van onderwor penheid,alsonderdaan, aan te nemen juist op het oogenwiToen r^hle oJl^ Ï'T ^ t0t fp'Jn' konmg^der Franken) ricntte, om hulp en bescherming van hem te verkrijgen fzie Dn chesne, De Eerste Tijden van den Pauslijken Staat blz ^ Ve^ volgens nam hij Pepijn en de Franken, daar waar ze te nemen waren (immers zij waren brave christenen) misbrui makende ÏÏiirWr1™11 onnoozelheid en hun HchTgeToovi fer m uit V°u dt heÜlé&n en WeI in het tó«»»d« voor St. Pieter. Hi, bespeelde hun geweten, zooals het bespeeld moest worden en daarvoor bediende hij zich vooral van valsche stukken tegenover hun hchtgelooyigheid. Zijn meesterstuk op dat gebied was de „Brief van Sint Pieter aan Pepijn en de Franke?', fer n\w lcTht perS°.°^k ™» hen- dj „zijn" stad iW öen Dit int. ? ,V°lk tegen de Longobarden verdedi¬ gen. Dit interessante stuk kan men vinden onder No. V van de brieven van Stephanus. Het bevindt zich in de latijnsche Vaderkunde (= patrologie) van Migne, deel LXXXIX, kolom 1004. 15 September 1485. Moord op Petrus Arbues d' Epila, algemeen-mquisiteurvan Aragon. Het invoeren van de nieuwe Inquisitie, die vanaf 1481 op zoon wreedaardge wijze een aanvang genomen had (zie 2 Januari), ontmoette nergens meer tegenstand dan m Aragon. De eerste brandstapels, die zij ontstak en de eerste inpalmingen waarvan deze terechtstellingen waren gevolgd, werden vlot beantwoord door een machtige samenzwering, die het besluit vatte, den schrik onder de inquisiteurs te brengen door het opruimen van enkelen hunner. Arbues was vooral het doelpunt van de aanslagen der eedgenooten Ofschoon hij gewaarschuwd was, een maliënkolder onder zijn pij en n ijzeren helm onder z'n muts droeg, werd hij in de kathedraal van barragossa aangerand en kreeg een wonde aan den hals, die hem na 2 dagen sterven deed. De wraakoefeningen der inquisiteurs waren verschrikkelijk. Zij strekten zich uit over meer dan 2üümenschen,waarvan er velen langzaam in de cachotten der Inquisitie stierven, na op slechts geringe aanwijzingen daarin geworpen te zijn. De onmiddellijke daders van den moord werden gehangen, nadat men eerst hun handen afgekapt had; hun hjken werden gevierendeeld en de stukken daarvan langs den openbaren weg tentoongesteld. Een hunner had zich in de ge- 269 270 vangenis van het leven beroofd; zijn lijk werd evenals de andere lijken behandeld. De rechters hadden het leven gegarandeerd aan een, die tijdens de foltering zich had laten brengen tot het noemen van zijn handlangers; niettemin werd hij evenals zij gehangen en de eenige gunst, die men hem deed, was, dat men zijn handen pas afkapte, toen hij al dood was. Maar het volgende overtreft dit alles nog aan ongevoelige wreedheid. Caspari de Santa-Cruz, een der beschuldigden, was gevlucht. Hij stierf te Toulouse, terwijl men zijn beeld te Sarragossa verbrandde. Daar alle personen, die op eenigerlei wijze de schuldigen hadden bijgestaan, vervolgd werden, grepen de inquisiteurs een der zoons van de Santa Cruz en veroordeelden hem, als te hebben geholpen bij de vlucht van zijn vader. Zij deden hem eerst bij een publiek auto-da-fé verschijnen; en vervolgens moest hij zich op hun bevel naar Toulouse begeven, het lijk van zijn vader doen opgraven en verbranden door de paters-dominicanen van die stad en zoo kwam hij weer naar Sarragossa terug met het procesverbaal van de executie. Dat maakte het Schrikbewind in vereeniging met het zedenbederf van een zoon, wiens vroeger gedrag kinderlijke liefde jegens zijn vader had getoond. En de eerste bewerker van al dat schoons was de paus, toen Innocentius VIII genaamd, dezelfde, die, niet tevreden aan de inquisiteurs volmacht te verschaffen, hen aan de burgerlijke rechters deed gelasten, en dat wel onder bedreiging der zwaarste straffen, hunne vonnissen ten uitvoer te leggen zonder eenig uitstel en zonder eenig onderzoek, (zie 4 Januari). 15 September 1525. Marteldood van Jan Janz(oon) van Woerden, genoemd Johannes Pistorius, dit is: Jan de Bakker. Hij werd als ketter te Den Haag verbrand. Tijdens de procedure der Inquisitie diende hij de rechters herhaaldelijk van antwoord; onderandere ontmaskerde hij de huichelarij der inquisiteurs volgender wijze: „Ghij genoemde geestelycke personen, ghij „ontsiet u yemant metter daat te dooden, gelijc die Scriben ende „Phariseen deden, maer om den doodslach te ontgaen, so levert „ghij ons over in handen van den waerlycken rechters ende noch „bidt ghij voor ons, dat men ons barmhertich wesen soude, „welck bidden is in effect een verdoemenisse; meent ghi „ooc God een vlassen baert te maken, gelijc ghij malcanderen „doet?" 16 September 655. Dood van Martinus I in ballingschap vastgehouden in den Chersonesus door keizer Constans II. Zonder twijfel had deze hem zeer mishandeld vanaf het oogenblik, dat hij hem had laten oplichten te Rome door zijn gouverneur (= exarch) van Italië, Theodorus Calliopas. Maar hij had grieven tegen hem, die, al rechtvaardigen zij zijn gedrag niet, daar ten minste een uitleg van geven. De eerste grief was de onregelmatigheid, gepleegd bij de keuze van Martinus. Deze, een keizer 271 van twintig jaren, dien hij te Constantinopel, toen hij daar vertegenwoordiger van Rome was, als kind hadlekend als van nul en geener waarde behandelend, had bezit van den zetel vïï Rome genomen zonder diens instemming te vragen Dal wï tegen het gebruik, dat des te meer op het recht ws gegrS naarmate de paus, toen onderdaan van den keizer was en ba vendien zóó zeker erkend, dat Gregorius VII Se Sets eens meer onderdaan maar hoogstens leenman van HeLich IV was nTi^7TJAten- Zich Viet W6ttig ^ozen rekende dan eerst na diens goedkeuring gekregen te hebben. Een tweede örief rS/nbfnvl°ek dT Martinus tcéen Constans II uitgeblik semd Dat was omdat deze een bevel had mtgevaardild óm een einde te maken aan de ongerijmde twisteno ov.eral d* Etters op te sporen. Hoewel het" zelf hetó? t™adéeV1^n Tan paUS Paulus S hetzij d Zl hem zelt, hetzij door zijn officieelen inquisiteur, dien hij toen in Frankrijk had, gedaan, zonder twijfel de oorzaak van het be velschnft waren toch was het alleen de wil van den vorst dié ii^nutTht-rlfe maCht Van Frankri'k ^bmseerdTBj de eigenlijke Inquisitie was dat eventjes anders. Nooit heeft een inquisiteur een ketter kunnen vervolgen, oordeelt en veroortlïï k" a"e^dor P-^Kjke afvaardiging. De rol eenS h.eperkte..?ich ertoe, het goed functioneeren dezer opIn^ £ m ^nJ1,k.te vero°rfoven en te vergemakkeliS" Gemeerlï ^0rdetl ^«^werkt door de openbare meening en he fransche temperament gaf aan zulk een tegen! werking een eigenaardige kracht. Zoo ook had de llquÊtie van Evreux slechts een kort leven. Maar, ware de goedeTadus III onbeperkt heer en meester geweest in Frankrijk, dan kan men er van overtuigd zijn, dat zijn afgevaardigden voor FranS oiiveeTTaso'sl u ï? *** ™ S^ dic ongeveer 1350 slachtoffers per jaar maakten, waarvan er 210 in levenden lijve werden verbrand en meer dan 100 in beeld. 18 September 607. Nadat Petrus' Stoel 10 maanden leetf had gestaan werd Bonifacius IV gekozen, als derde opvolger van St Gregorius den Groote m drie jarén tijds. Zijn pontificaat duurde hilnn1"^ Theiï-f u^beurteTn«sen uit dat tijdperk hebben een bizondere belangrijkheid. - In 610 geeft Thomas, patriach van klZ?p °Pt h.8t PaUii?m aan Jan' ^ hi> tot hoofd van een TuT-A KP^M= archimandriet) met bisschoppelijke waardigheid. Er zijn talrijke voorbeelden in het Oosten van dergehjke uitreikingen. Nooit komt er een pallium van den patriarch van Rome evenmin als dat men naar het Westen pallia uit Constantinopel ziet komen De gelijkheid overeenkomstig canon 28 van Chalcedon bestond geregeld ten opzichte der beide zetels Een enkele uitzondering is daar. Paus Jan XI zond in de eerste helft van de tiende eeuw een pallium aan Theophylactus, den 16-jangen patriarch van Constantinopel (zie 15 Januari) Dit echter is als een episode in dien strijd om den voorrang te beschouwen die toen in een crisis was aangeland, waarbij de meest wanhopige pogingen werden aangewend en die in dé 11e eeuw tot een algeheele afscheiding van het Oosten heeft geleid (zie 16 September). Dit was de eenige manier, om zich te bevrijden uit den dreigenden greep. — Een andere gebeurtenis: Laurentius, opvolger van den door Gregorius den Groote naar Engeland gezonden aposte , St. Augustinus, schrijft aan de bisschoppen en abten van Schotland een brief, waarin hij het bestaan 274 erkent van britsche en schotsche kerken, bestaande vóór de zending door Gregorius uitgezonden en vóór het nieuwe episcopaat, dat door hem bij de Britten en de Schotten was gesticht (zie 23 Juli); hetgeen een bewijs is, dat Gregorius meer op het oog had een land, dat reeds christelijk was, romeinsch (= roomsch) te maken dan een heidensch land het christendom te brengen. Hoewel hij zelf het bestaan van dat christendom ontveinsde, kan zulks moeilijk ernstig worden genomen, daar men toch de ketterij van het pelagianisme kende, die uit dien streek was gekomen en o.a. heftig was bestreden door den kerkvader Augustinus van Hippo (zie 26 April, noot). Echter blijft het vaststaan, dat Rome en het Westen volmaakt onkundig is geweest van de oorspronkelijke propaganda, die vanuit het Oosten in Engeland is gevoerd geworden (vergelijk Februari, blz. 58). Heel het leven van de Heilige Colombanus, den schitterendsten heilige van dit tijdperk, toont ons, dat, voortgekomen uit het vóór-gregoriaansche Christendom in Engeland, hij zeer gehecht was aan deszelfs gebruiken, vooral aan de viering van het paaschfeest op denzelfden dag als het oude joodsche paaschfeest, den 14 van de maand Nisan, hetgeen de aziatische afkomst van dit christendom aanduidt. — De gehechtheid van dienzelfden Colombanus aan de „Drie-Kapittelen" en zijn weigering om de kerkvergadering van bisschoppelijke knechten van keizer Justinianus, waarvan men later de „5e Algemeene Kerkvergadering" heeft gefabriceerd, te aanvaarden, geven ons gelegenheid, een blik er op te slaan, hoezeer, na meer dan vijftig jaren en de onderbroken inspanningen van negen patriachen van Rome, Gregorius de Groote daarbij inbegrepen, het protest tegen het schandelijke pontificaat van Vigilius nog levendig was. In het bizonder ervaart men dat ook voor de poorten van Rome de provincie Milaan niet van houding veranderd was (zie 3 September). Sint Columbanus hield Vigilius als voor gestorven in ketterij. Hij spoorde diens lateren opvolger „paus" Bonifacius IV aan, om zich te zuiveren van alle verdenking van ketterij door voor een vergaderd concilie de veroordeeling der „DrieKapittelen" af te wijzen. Men ziet, dat hij niet veel van de Pauselijke Onfeilbaarheid geloofde. Het was een groot geluk voor hem het tijdelijke met het eeuwige omstreeks 615 te verwisselen. Negen of tien eeuwen later, zou men hem naar den brandstapel hebben gebracht met een prop in zijn mond. Heden zou men hem niet meer verbranden, omdat dat nu eenmaal niet meer gaat; maar men zou hem met vervloekingen uit zijn klooster jagen, men zou hem verbieden de H. Mis te lezen, men zou hem aan honger en ellende prijs geven, om hem eens even te leeren te denken als een heilige uit de 7e eeuw! 19 September 1786. Synode (= kerkvergadering) van Pistoja (Toscane), tezamengeroepen en gepresideerd door bisschop Ricci, op uitnoodiging van den groot-hertog Leopold, broeder 275 ITenTrUchTÊ goed teh* ^T??» °PvoI*er. De« vorst Kerk oie oniiv^Ö 2 1"' ^ bepTefden d* matig aanmatigden te onttrekken Rfcri S^T. Zlch °nrecht" als de beroemde Tamb^ï^^p^^ ^ Auct^ door de^uï een heel bizondere opvoeding bedorven herseninhoudlï uil werpen om zich de geschiedenis van hun Kerk eige^te maken WfrJ!r AW,6 ^ bemerken- dat als Ricci ergels ijonXlljk getrV^ ' " * het feit' dat hi* zich t^?föS 20 September 1870. Inname van Rome door het leger van Victor Enunanuel; ineenstorting der „Pauselijke StateF £ï volksstemming van 133,681 stemmen tegen 1507 keurde de annexatie van Rome bij het Koninkrijk Italië goed, waarvan hel de hoofdstad werd. Men heeft dit plebisciet (L volSTeïïmiS een comedie genoemd; goed, maar het is in volkomen oveS stemming met den eeuwenouden afkeer van de Romeinen van het pauselijk bewind. Aldus eindigde die „Tijdelijke Et" van Pepijn en zijn Franken in de 8e eeuw verkregfnTor middel' van valsche stukken en onbeschaamd optreden Heel watTausen waren door de Romeinen verminkt, verstikt, gewurgd veS hgd of weggejaagd geworden. Maar altijd was het zoTgerlalmd onsterfelijk pausdom teruggekomen en hun stad had[dan het eveneens ons erfelijk voorrecht gehad de brandstapels, de scha votten, de galgen de gevangenissen en de pijnbanken in werking te zien met alleen zooals elders tot instandhouding van de geestelijke macht" maar óók toFlnstandhouding van de 3 del jke macht waar ze al heel bizonder het landman hadden. h?Jl A T?f k°Té?chap beeit den paus niet weggejaagd Integendeel het heeft hem onafhankelijkheid en vrijheid van doen en laten gegarandeerd in dien mate als het nooit ergens anders gevonden zou hebben (wanneer er daaromtrent te v£en ten minste mets overeengekomen zou zijn), wanneer het er toe TStoiïïï? ï6SlUlt?n ,R°me te Verlaten' Zeke'. door Ven! 4,000,000 hectaren land en 4,129.476 onderdanen te ontnemen heeft het een verlies ten nadeele van het pausdom van lTnl\Hoen hre inkomsten per jaar veroorzaakt. Maar terzelfder tijd 276 heeft 't ook de lasten en verplichtingen lichter gemaakt en 't hangt van het pausdom-zelf af, deze nog meer te verminderen door afstand te doen van die groote menigte ambtenaren, de een nog meer nietsnutter dan de andere, die een eigenaardig kenmerk zijn van het Pauselijk Hof. (zie daaromtrent Young, Frankrijk en Rome, blz. 254). Daarbij, men heeft het toch de vrije uitbuiting gelaten van bullen, dispensaties, gunstbewijzen, toekenningen van adelstitels, uitreikingen van ridderorden („Voor Kerk en Paus", „St. Gregorius-orde", „St. Sylvester-orde", „Pius IXorde", „Orde van het H. Graf", „Christus-orde"), de Sint Pieterspenning, de rijke cadeaux, die het Vatikaan toestroomen uit de vijf werelddeelen enz. Van zulke „bronnen" voorzien dreigt de pauselijke geldkist niet tot een. toestand van droogte te geraken, waarin zij was in de 11e eeuw toen Leo de IX bezit kwam nemen van den zetel van Rome( zie 8 Augustus) of in de 7e eeuw, toen bisschop Agatho op het keizerlijke honorarium af moest dingen (zie 26 Juni). De middelen door Victor-Emmanuel aangewend, om de onderdanen des pausen in de gelegenheid te stellen hun stem uit te brengen, waren zeer zeker ruw. Maar wanneer wij elf eeuwen terug de middelen beschouwen, door Stephanus II aangewend, om zich het heerschersrecht te doen toekennen over de voorzaten van dezen, dan komt ons toch het geschut van 1870 niet zoo ordinair en minderwaardig voor als de zuivere oplichterij door middel van de fabricage van den „Brief van den Heiligen Petrus aan Pepijn en zijn Franken" (zie 14 September), gezwegen nog van andere vervalschingen, als daar zijn: de „Schenking van Constantijn", de „Schenking van Pepijn en Karei den Groote" (zie 13 Februari) het „Pausenboek", de „Valsche Decretalen", enz. Bij 't gedenken van zulke „stukken" gevoelt men spijt, dat het Italiaansche leger, toen het als machtswerktuig optrad, niet even het Vatikaan bezetheeft, niet langer dan om het alleen maar even van boven tot beneden te doorsnuffelen en de archieven eruit te halen, om ze ter beschikking van de geleerde wereld te stellen.*) 21 September 1579- Goedkeuring door paus Gregorius XIII van de herziene statuten der Serviten-orde (=Dienaren van de heilige Maagd). De bekende Paolo Sarpi, toen de provinciaal der ) voor bovengenoemde ondergeschoven siuKKen, waarDij mei naai ew, datum verwezen is, raadplege men de alfabetische lijst, die aan het eind van dit werk komt. Wat de vatikaansche archieven betreft, deze werden door Leo XIII (1878—1903) voor de geleerde wereld ter bestudeering opengesteld (1880), dit bracht echter zooveel aan het daglicht, dat zijn opvolger Pius X ze weer sloot, zoodat de verschillende „Historische Instituten" door verschillende landen, o.a. ook door Nederland, ten koste van veel geld ingericht, in Rome weinig meer te doen hebben. Ondertusschen blijft het pausdom er mee geuren zich van de „geheele geleerde wereld" omringd te hebben. Zooals b.v. „De Tijd" van 4 Juli 1925 nog deed, zeggend, dat Leo XIII het archief heeft opengesteld, zonder erbij te vermelden, dat Pius X het weer slootl Lengen door verzwijging! 277 -t%^ volgende regel in onwaardif ™ o^^ f Sr fl ( f-eih8aiT lLeVenmt n °?vD/ens ^anjers, o.a. AlS- hefdn^ rfót^eeora'fdVrijdingKf herVWm*** te l^een"ntgaendeeeeT Lt' bepaalde verbeteringen gedwongen, ondanks zichzeff fe ve dolg:S„ChaVlng' di€' tegCD "5 * i haa' wefheeft weten rik22ir?ïmbf 973' Broie,f ,van Paus Benedictus IV aan FredeWkn? °nP Van Saïfhré en aan de bisschoppen dier ttLi rnc,!e;,DaannJ éeeft hij zichzelf slechts den titel van „Apostolische" een. der titels, die men langen tijd aan de bfs schoppen van Rome gaf, voordat die van „paus" aan hem blee voorbehouden met de bekende beteekenis van „opperst hoofd InX rSCJ6 kerï *,Hij n°emde Zich dan -.apostolfsche doodde Rnade S? T keU2e/an f661 het RorAeinsche Volk" D1e Swi I? kunnen we daar laten, maar de keuze door het geheele Romeinsche Volk is een grapje. Benedictus was een keizerhjke pans aan het volk opgelegd na het vier maanden te^TVT a zeta' ?at °P den dood van Jan X"I volgde Men deed hem dat geducht weten, toen Otto I dood was en Otto H de handen elders te vol had, om de Romeinen te beteugelen Dezen haastten 21ch toen een nationalen paus te geven, Bont nern iVi * ^ ÏT* ^ Va? ^edictus te fntdoén door hem te laten worgen. Maar hoewel Benedictus door den wil van Uttel omhoog was gekomen, was hij er niet minderde „apostolische om. Zijn brief toont ons, hoe hij zijn gezag begréép en de redenen, om welke hij zich bevoegd rekende, als meester tol alle andere bisschoppen het woord te richten. Deze bestond uit de leer van de erfenis van Sint Pieter, die toen in het Westen algemeen en zonder kritiek werd aanvaard, hoewel niets weiniger gegrond was als die leer. Voor wat betreft den inhoud van die erfenis namelijk het heersch-recht van Sint Pieter, haalde hij slecht twee teksten aan, te weten: „Weid mijne schapen" van den evangelist Johannes (hoofdst. XVI) en „Al wat gij gebonden zult hebben van Mattheus (hoofdst. XVI). Tot onze verbazing spreekt hij met van den Gij-zijt-Steenrots-tekst, waar men tegenwoordig het meest mee schermt. Maar de zinledigheid van dergelijke „bewijzen ', is nog niets bij de manier, waarop Bene- 277 278 dictus de vorming der bisschoppelijke organisatie begrijpt. Volgens den brief waren het de opvolgers van Sint Pieter zeiven, die, onmachtig zijnde alles zelf te besturen, de aartsbisschoppen hebben uitgevonden om er hun plaatsbekleeders van te maken in de verschillende landen. Daarom dan, in navolging van hen, maakte hij'Frederik, bovengenoemd, tot z'n plaatsbekleeder voor Norica en Pannonië.*) Om zoo een brief te kunnen schrijven was het noodig, totaal onwetend te zijn van de kerkgeschiedenis of haar op een slimme manier in te kleeden, alle kritiek en onderscheidingsvermogen te derven in de keuze der teksten, ze cp een willekeurige manier uit te leggen en geheel en al in tegenstelling met de opvatting daarvan der kerkvaders van onze eerste eeuwen. Benedictus IV was niet de eenige in wien al deze voorwaarden vereenigd waren. Zijn herseninhoud was dezelfde als die van de groote meerderheid der pausen. Onbeschadigd heeft men die teruggevonden tot op onze dagen in Pius IX en Leo XIII, ja tot in den huidigen erfgenaam van Sint Pieter, Pius XI. 23 September 705. Dood van Sint Adamnan, priester en abt van Hy in Schotland. Men heeft van hem een reisverhaal over de Heilige Plaatsen, in hetwelk hij een kerk in de vallei van Josaphat beschrijft, waar men het graf van de H. Maagd toonde. Maar, voegt hij er aan toe, men weet niet wanneer, noch door wien, noch hoe het lijk eruit is gehaald, noch waar ter wereld het wacht op de opstanding der dooden. Men ziet dus, dat omstreeks het jaar 700, te Jeruzalem zelf, waar Maria ervoor doorging gestorven te zijn, de fabel van de „Ten-hemel-opneming" van Maria geen wortel had geschoten in de geloovige harten. Dit verzwakt in hooge mate de bewering van Nicephorus, die in de 14e eeuw Juvenalis van Jeruzalem (+458) ten gunste van dat geloof aanhaalt (zie 30 Januari). Vergeten wij niet, dat de pausen, zooveel zij maar konden, dit geloof-zonder-grond in de hand hebben gewerkt, dat zijn ontstaan te danken heeft aan een ondergeschoven boek, dat vol met vervalschingeen is( zie 30 Januari); dat zij er een van de grondslagen van roomsche vroomheid van hebben gemaakt; dat zij, in één woord, inplaats van hun geloovigen in te lichten, hun verstand ermee hebben verduisterd. Zij hebben daartoe gebruik gemaakt van de eeredienst (zie 15 Augustus). Volgens het beginsel „de regel van het gebed is de regel van het geloof". Zoo dekken zij met hun onfeilbaarheid legenden, welker ongerijmdheid in de stukken kan worden nagegaan! Welk een afgrond van dwaasheid is dat dan wel! Ja erger nog, de „Ten-hemel-opneming" zal op het heropende Vaticaansche Concilie in 1926 plechtig tot dogma der Kerk worden verklaard, hetgeen dan iedere geloovige zal hebben te huldigen, wil hij niet regelrecht den hel tegemoet ren- *) Oude romeinsche provincies aan den oostelijken Donau. 279 dat Maria heelemaal idet ^i^J^^r vastftteld gó maar opgenomen is fc? M.^^^tHrh 24 September 1559. Groot auto-da-fé oo hot «5+ p„ Plem te Sevilla. A^emeen-mqifteuï, ^Valdes (iS^öT Gewone mquisiteurs van het district Sevilla Don Mkhaël del' paus hadden gekregen, in afwachting van de kïïze Sm olTri gers, die was Pius IV (26 December 1559) In tegen^dXefd van vier bisschoppen, van het kathedrale kapittel (Jbïschoos den^Je«iS,a^e ^ (= ^ P^oonliiktden 'uH oen regeenngs-adel) van Spanje, van een menigte andere edel heden en dames uit den allerhoogsten adel, en bij eeTontza^e hjken toeloop van volk, werden een-en-tw ntig menschen SfeZTL^t 1? WiL^ggen brJdstapï ovérfe e- w« ' T uit eC]d " bl) van een' die bi> verstek veroordeeld was Tachtig werden tot verschillende andere straffen veroordeeld. De man, wiens beeld werd verbrand, was Frans van Za fra, een priester van de Sint-Franciscus-kerk te Sevilk Het huis" van Donna IsabeHa de Baena, een der zeven dames werd als hebbende gediend tot vereenigingsplaats van Luther chen me den grond gelijk gemaakt. Drie anderen waren jon?e addhke dames, van wie er ééiie vooral, genaamd Maria de Boroques een opvallend schrandere en ontwikkelde vrouw, den meest heldhaitigen moed toonde. Een der monnikken, frater jZ de Leon was, dank zij de spionnen, die de Inquisitie overal had uit! gezet op zijn vlucht ,n Zeeland gearresteerd. Men had hem naar Spanje teruggebracht met kettingen aan handen en voe ten en over zijn hoofd een ijzeren gestel, dat tot aan zijn kin reikte en waarvanuit een stuk ijzer kwam, dat hem in den mond was gestoken, om hem te beletten te spreken. De pijnen van 280 dien ongelukkige waren sedert zijn arrestatie zóó onuitstaanbaar geweest, dat, toen men hem ten brandstapel voerde, zijn baard heelemaal nat was van een afscheiding van gal en slijm, die langs zijn uitgeput lichaam neerdroop. Onder de toeschouwers werden gevonden de hertogin van Bejar en verscheidene grooten en edelen, familieleden van Don Jan Ponce de Leon, den levend te verbranden edelman. De geschiedenis zwijgt er over of zij daar voor hun genoegen waren, of uit nieuwsgierigheid, of uit angst, dat zij, wegblijvend, onder verdenking van ketterij zouden vallen. Onder hen, die niet gebrandstapeld werden, was een dienaar van gemengd bloed, die veroordeeld was geworden, omdat hij zijn meester valsch beschuldigd had, om hem op den brandstapel te brengen. Hij kwam er af met 400 zweepslagen en 6 jaar galeien. Omstreeks dienzelfden tijd kreeg een zoon, die zich tegenover zijn vader had bezondigd aan een dergelijke valsche beschuldiging met hetzelfde doel, slechts 100 zweepslagen zonder galeien noch gevangenisstraf. De wet van het H. Ambt schreef toch wel in zoo'n geval den regel van „oog om oog, land om tand"voor; maar men paste hem nooit toe, uit vrees daardoor den aanbrengers den moed te benemen. 25 September 1534. Dood van Clemens VIP) (Julius de Medicis) na elf jaar pontificaat. Hij was een der ongelukkigste pausen en zijn vroege dood wordt niet zonder waarschijnlijkheid aan verdriet toegeschreven. In 1507 was hij er getuige van, dat Rome werd geplunderd, verwoest en" geteisterd in naam van Karl V, den keizer. Hij zelf was meer dan zeven maanden in den Engelenburcht, tooneel van zooveel drama's van het pausdom, gevangen geweest en hij was daaruit ontsnapt, als koopman'vermomd. Hij zag de schrikbarende successen van het protestantisme, waarin zijn voorganger Leo X eerst niets anders had willen zien, dan wat monnikken-ruzie. Zwitserland en vervolgens Engeland ontsnapten aan zijn macht. En dat was met alleen voor zijn gezag, maar ook voor zijn schatkist een geweldig verlies. De geschiedschrijvers voor de seminariën houden altijd de geldquestie achteraf. En wat de gezagsvraag betreft schuiven ze alle schuld op Zwingli en Calvijn in Zwitserland, op Hendrik VIII en. Cranmer in Engeland. De dwaasheden binnen de Kerk zelf, waardoor zij gedeeltelijk ten gronde ging, verzwijgen of vergoelijken zij en niet dan gedwongen geven zij het een en ander toe. Zoo passen zij er wel voor op, een woord los te laten van het beruchte geval-Jetzer. Er is tegenwoordig nog met een priester op de duizend, die de geschiedenis kent van dezen halve-gek; van de inpalming van zijn bezit en zijn persoon door de paters-dominicanen van Bern; van de valsche verschijningen _*) Deze is de opvolger van den hollandschen paus Adriaan VI (zie 15 Januari)..Hij was Italiaan en sindsdien zijn er nooit meer anderen dan rtaüaansche pausen geweest, en de italiaansche kardinalen zorgen er voor ,van te voren reeds, de meerderheid van stemmen in het conclaaf te hebben. 281 rT vafaVHVaS/lelen h? V&geVUUr' Van de H" MaaÊd Mana, van de H. Barbara, m elkaar gezet, om op zijn vroomheid e speculeeren; van de valsche wonden-van-Jezus, Se meThem het krijgen en die de vromen kwamen kussen; van de poging om hem te vergiftigen, toen hij, zijn onnoozelheid ten sp* hit £ de gaten kreeg, dat hij het slachtoffer van schelmeri^n was sann^Ver!?lg!?gen de P^b^kerij, die de bisschop van Lau sanne hem deed verduren, toen hij bij hem zijn beklag indiende Zonder de onvoorzichtigheid, die men beging, toen men Jeteer zijn geestelijk kleed afnam, inplaats van del man e^ens een rustigen ouden dag te gunnen, zouden zijn heilige-wonden-tee kenen evenals de verschijningen, door den bisschop als waarat é g,ecoftateerd< aIs zoodanig door de goê-gemeente zijn aanvaard Men zou er een kerkelijk feest van gemaakt hebben" dat men heden nog zou vieren. Maar, ongelukkigerwijze, toen men van Jetzer weer een doodgewone leek gemaakt had, viel hi, in die hoedanigheid onder de rechtsbevoegdheid van den 2.°™?n ?/ad T dVtad B/rn' die wel eens iets mee' ^n zijn SI , H llWe;!nMH °"d*™*k deed zooveel Iicht schijnen, dat de H. Maagd Maria, de H. Barbara, de Engelen en de Ziel uit het vagevuur, die niets anders waren geweest dan kloosterlingen, allen tegelijk den 31 Mei 1509 werden verbrand. Heel Zwitserland kende deze beruchte zaak en zij was daar nog versch in het geheugen, toen Luther met Rome brak (1517) en i rngK°P , hervormingspad diens schreden drukte (1518 —1520). In Engeland waren de kloosters al evenmin er op ingericht om de bevolking verknocht aan het „roomsch-katholicisme, }% doen znn: Bisschop Burnet rapporteert, dat toen hij er rechtelijke bezoeken aflegde op last van koning Hendrik VIII er 240 waren, waaromtrent de processen-verbaal getuigden van nog erger afgrijselijkheden, als die van Sodoma en Gomorrha üen menigte nonnen waren drachtig. Men vond kruisbeelden met mekaniekjes er in, flakonnen met een roode vloeistof om het uitstorten en het smelten van wonderbaar bloed klaar te spelen apparaten om den geloovige den indruk te geven, dat eenzelfde kaars eeuwig brandt, toeters om hemelsche stemmen door het gewelf van een kerk te doen klinken en andere uitvindingen van schelmen, om de domheid uit te buiten door een verhooging der stichting en een verdieping der devotie. Maar de bisschoppen en de houders van rijke plaatsen hadden redenen, die nog gewichtiger waren dan al deze grappenmakerij, om zich van den paus los te maken; dat waren de afpersingen waaraan hij zich ten, hunnen koste te buiten ging. Men ziet dan ook even verbaasd op bij het gemak, waarbij zij Hendrik VIII en Cranmer in de kerkscheuring volgen. (Voor de zaak Jetzer, zie Voltaire in de uitgave Armand-Aubrée deel 24, blz. 211). 26 September 1506. Dood van Philips I, drie maanden na zijn bestijging van den troon van Spanje. De groot-inquisiteur Deza 282 had al zijn vertrouwen gegeven aan den inquisiteur van Cordova, Lucero, die voor gewoonte had, bijna alle beschuldigden schuldig aan verzwijging te verklaren en ze te laten veroordeelen wegens gehuicheld berouw. Dit doenwaardige stelsel had al aan zooveel ongelukkigen het leven gekost en er zuchtten er nog zooveel in de gevangenissen, dat een der eerste daden van Philips was, aan Deza te gelasten zich in zijn aartsbisdom Sevilla terug te trekken en aan Don Ramez de Gusman, bisschop van Catana, de volmachten te geven, die hij van paus Julius II had ontvangen. Terzelfdertijd verbood hij Lucero en aan de andere inquisiteurs van Cordova, iets krachtens de hunne uit te richten. Maar jammer genoeg stierf de koning en Deza herriep onmiddellijk de opdracht door overmacht aan Ramez verstrekt; hij vernietigde alles wat onder deze gedaan was en de gevangenissen vulden zich met nieuwe slachtoffers. Maar de inwoners van Cordova ten hoogste geplaagd, toen zij zagen, dat Lucero den stroom van zijn wreedheden weer vrij uit liet golven, maakten een opstand, braken de gevangenissen der Inquisitie open en bevrijdden alle gevangenen. Lucero kon zijn leven slechts door de vlucht redden. Zelfs Deza schrok er zóó van, dat hij zich en ditmaal vrijwillig in zijn bisdom terugtrok en zijn betrekking als algemeen inquisiteur vaarwel zegde. — Voor het getal der slachtoffers, zie 1 September. In dezen tijd werd de afgrijselijkheid der Inquisitie nog verhoogd door diefstallen, verkrachtingen en andere aanslagen op de eerbaarheid, straffeloos begaan door de handlangers van die onderneming. Maar de koningen en de pausen rekenden deze instelling veel te voordeelig voor hun macht en voor hun rijkdommen, om op zulke kleinigheden te kunnen letten. 27 September 467. Keuze van Simplicius, die den zetel van Rome tot 2 Maart 483 bezet hield. Onder hem maakte de verovering van Rome door Odoacer, koning der Heruliërs (23 April 476) een einde aan het Westersche Keizerrijk. En hoever was toen wel het toekomstige pausdom gevorderd? Zekere opschriften op brieven van Simplicius, in den toestand waarin we ze nu hebben, doen hem den titel van paus aannemen, ofschoon daar onmogelijk mee kan bedoeld zijn wat hij nu beteekent, en het is te meer verdacht naar mate men na hem zoo iets niet meer terugvindt tot aan Jan VII (705—707). In ieder geval, als Simplicius ,,'n" paus was, dan was hij nog niet „De Paus" in de uitsluitende beteekenis, die dit woord eerst drie eeuwen na hem tsreeg. Men kon toen even goed zeggen „de paus Simplicius-' zooals men zeide „de aartsbisschop Simplicius" (zie 1 Januari). Afrika gehoorzaamde aan de Wandalen, Spanje aan de Gothen, Gallië aan de Gothen, de Bourgondiërs en de Franken, een gedeelte van Groot-Bretanje aan de Angel-Saksers. Met uitzondering van deze laatsten en de Franken, die evenals de Heruliërs, de nieuwe veroveraars van Italië, nog „heiden" wa- 283 S I WLl e anderen -.ariaan". Onder dergelijke heeren werden de katholieken overal min of meer onderdrukt Vele ker , ken hadden geen bisschop meer en er werd geTgeestelUkhïd ZZr^VT'i °e heiliéd^en kwamen Lt verval en 1 ten maakte ^lplaatS T,^ Bij gebrek ^ "a idï ' DisschoD en Sft S°mS °nwegen gerouwde leeken tot de htL™ ™Cn n°g met van de splitsten, zooals bv de h. Isidoor van Clermont en de h. Simplicius van Bourtfes 'te staan °P ^ ^ °ietS met die verSzing^S De geestelijken waren nog niet als een soort legermacht in zijn hand, van de anderen zoowel door hun geest als door hun uni form onderscheiden Soms commandeerde hij in het Westen ITS^ïZ^ d°Ch i6ChtS bij gr°°te -tzondeltTn net Uosten luisterde men wel naar zijn stem; men hield tfoed mtTrldwSn raadgevin^ maar 'hij gaf 'daTook' alleen hetal o tJ™Tr 1 Z1Jn Pingen onderstreepte door net ai ot niet verleenen van. zijn kerkgemeenschap, dan maakte hi,i daarmee slechts gebruik van een recht, dat aan iederen bisschop tegenover zijn collega's toekwam. Alles te zamS"was Simphcius van Rome slechts Patriarch van het WestenTn èeens. zins Monarch van de algemeene Kerk. Zijn invloed strekte zich zonder twijfel tot in het Oosten uit, maar zijn daadVerkelim Jezag kwam niet verder dan de grenzen van zijn patriïcSt En nog was de uitoefening daarvan zeer beperkt -- eÏÏdebladen van Simplicius, waarbij hij in 475 zijn gezag liet gelden' betrof Gaudentius, bisschop van Ausinium in de Abruzzen. Onder an- kerk v^chf V62!- -0t €n ft"1 P.r°fi^ de sIave« va» m kerk vei kocht. Simplicius beval hem het geld terug te geven Wanneer de slaven eigen bezit van Gaudentius waren geweest' dan had de bisschop van Rome noch hun bezit, noch hun verI koop afgekeurd (zie 16 Mei en 19 Juli). Zoo hard werkte de IKerk en het pausdom aan de„afschaffing der slavernij"! Maar I Simphcius ageerde met overal zooals in dit bisdommetje, dat onder zijn onmiddellijke rechtsbevoegdheid stond. In 482 liet ?M te,.ConstaJltin°Pel d°or den patriarch Acacius een f.ekfCalendion wijden voor den patriarchalen zetel van AnJewMY™ blsfh°PPen van het Oosten hadden een anderen gewijd Yan Codona. Maar Calendion, sterk door keizerlijke protectie, deed zich erkennen door de bisschoppen der kerkprovincie Antiochië, die waarschijnlijk bang gemaakt waren. Vrij laat Pond hi, een synodad schrijven (zie 8 Maart, noot) aan Simplicius van Rome; en deze, zonder iets op of aan te merken of eenig verwijt te uiten, verleende hem de gemeenschap der Kerk f van Kome Een dergelijke bemachtiging van den patriarchalen petel van Antiochië was echter een heel wat gewichtiger zaak . voor iemand, die een monarchale macht in de algemeene Kerk zou gehad hebben, dan het verduisteren van de penningen van de kleine kerk van Ausinium. Maar Ausinium was onmiddellijk 284 afhankelijk van Rome. Antiochië, hoewel, in volgorde, achter Rome komend, was nóch onmiddellijk, noch middellijk afhankelijk daarvan. \ 28 September 1823, Keuze van Leo XII, die bij zijn dood, den 10 Februari 1829, door zijn onderdanen zou beweend worden; iets wat bij zijn voorgangers zelden voor was gekomen. Zijn bestuur was een reactie tegen het bewind van Pius VII. Hij vernietigde de dievenbenden, die de Pauselijke Staten onveilig maakten en, terwijl hij de belastingen verminderde, speelde hij het klaar den toestand van den schatkist te verbeteren, alleen door orde op zijn financiën te stellen. Maar hij verdient minder lof door zijn weigering, om in Frankrijk staatstoezicht over het seminarie-onderwijs te aanvaarden. Zonder twijfel zou dat toezicht aanleiding voor misbruiken kunnen geweest zijte, maar wanneer het met verstand en beleid uitgeoefend werd, door inderdaad geschikte mannen, dan zou het uitnemende gevolgen hebben gehad. De bisschoppen, bijvoorbeeld, zouden gedwongen geweest zijn, om hun „professoren" volgens een ander systeem te kiezen. Men zou op de leerstoelen niet meer domooren ontmoeten, die wel verplicht zijn, de in hunne handen gegeven leerboeken slaafsch te volgen en de leugens daarvan weer te geven, zonder zelfs te weten, dat zij liegen. Men zou het niet meer beleven, dat de al te veel vertroüwen gevende edelmoedigheid der jonge mannen werd ingepalmd door valsche, ingelaschte, of kunstmatig, tegen de bedoeling des schrijvers in, uitgelegde teksten, met onbeschaamd voorgedragen schijnwaarheden en sluwe verzwijgingen op alle bladzijden der „geschiedenis". Men zou weldra die valsche en noodlottige herseninhoud, die de priesters tot op heden nog bezitten, zien verdwijnen, tegelijk met de oorzaken, die hem kweeken en onderhouden. Maar dan, weg fabel van Sint Pieter! weg denkbeeldige erfenis van zijn denkbeeldige volmachten! weg door God ingestelde Pauselijke Monarchie! Natuurlijk moet men dan ook niet op een paus rekenen, om gerechtigheid in dit alles te plegen; maar men kan dien aangelegenheden recht doen wedervaren zonder hem en ondanks hem. 29 September 500. Brief van Symmachus, aartsbisschop van Rome (men zeide toen niet „paus") aan Eonius, bisschop van Arles, om te herroepen een verordening van zijn voorganger Anastasius II. Sint Avitus, bisschop van Vienne, had van deze de rechtsbevoegdheid toegewezen gekregen over \alence, Tarentaise, Genève en Grenoble, ten nadeele van den bisschop van Arles. Tusschen Vienne en Arles bestond een eeuwenoude strijd. Vienne had de oudste rechten, daar het al burgerlijke hoofdplaats was, toen Arles nog maar een gewone stad in den streek van Vienne was. Maar Arles, de tweede stad van Gallië onder Constantijn, bestuurscentrum van een district onder Honorius, 285 hoofdstad van het nieuw-georganiseerde gebied van Vienne in rel rsteldeeneHet' ^"l?"' ^ZTerll recnten steunden. Het versterkte die bovendien, — precies zoo- SÏlÏE"; ^c-^?* een kerk«lijke fabel. Te Rome was het de legende van Sin: Pieter; te Arles was het de legende ™ Sint Trophymus door Sint Pieter-zèlf (eerste eeuwH uitgezonden Vienne bestond vanaf de tweede eeuw; doch dat was dan ook' heelemaal ech waar. Jammer genoeg ervoor dat de H Geest die den paus" heet te helpen, er zich niet toeleende om dé waarheid van een fabel te onderscheiden! - Een concih? van Turijn is, omstreeks 400, de oudste rechter in het dïZ dien wi, kennen. Het verklaart dat aan dien der twee bisschoppen van deWS ^ T St&d h^rlüke hoofdplaats^was van de andere, den eersten rang toekomt. Dat was geen rechtspraak maar een verwijzing naar het gewoonte-recht. In 417 wordt Arles de hoofdplaats van een bestuurder (J prefect prefectuur). Nu haast zich de bisschop van Rome wien men tijdens het concilie van Turijn geenszins om raad had gevraagd en Wien dit concilie goed heeft kunnen ontberen, om zonder hen een daad van gezag ten opzichte der Galliërs te stellen, door zich ermee te bemoeien. Heeft men hem erom verzocht? Wij weten het met. Maar dit soort bemoeiingen openen den weg' üerst geeft men een raad, waarom gevraagd is; dan geeft men er een, ongevraagd; de gewoonte begint post te vatten, dat men uit eigen beweging zegt, wat men doen moet; de adviezen, met respect ontvangen, worden weldra bevelen en men doet ten slotte het geloof wortel schieten, dat men nooit anders dan bevelen heeft gegeven. De Roomsche Kerk heeft veel dit soort evolutie beoefend Zozimus, die deze evolutie een duwtje gaf in 417 kende aan Arles de hoogste rechtsbevoegdheid over alle Ualliers toe. ■3?^tpt.e,mber 420' Dood van Sint Hieronymus, van wiens gewichtigheid men, evenals van de meeste Kerkvaders, veel te hoog heeft opgegeven. Hij schreef ontzettend veel, maar bijna altijd met overhaasting en zonder nadenken. Zijn kennis van het hebreeuwsch gaf hem een grooten naam als geleerde. Inderdaad kende hij heel goed de wereldsche schrijvers en den Bijbel maar zeer slecht zijn voorgangers. Hij zou de „Maagdelijkheid van Sint Joseph" niet uitgevonden hebben, wanneer hij door hen te lezen, op de hoogte was geweest van diens eerste huwlijk en de uitgebreidheid van zijn kinderental (zie 19 Maart) Zijn karakter was afschuwelijk en wanneer het godsdienstig fanatisme, of de begeerte om het te winnen, zijn pen bestuurde, dan diensde hij terug nóch voor vervalschingen, nóch voor omgekeerde tekstverklaringen. Voeg hierbij een tot het uiterste gaande lichtgeloovigheid. In zijn Leven van Sint Paulus, den Kluizenaar, (hoofdst. VII en VIII) vertelt hij geschiedenissen van centauren (= half-paard-half-mensch) en van satyrs (= 286 Jialf-bok-half-mensch), die getuigenis voor Jezus Christus aflegden; en hij staat er met zichzelf voor in, dat deze wezens, die in de godenleer thuis hooren, daadwerkelijk bestaan. Heel Alexandrië, zegt hij, heeft een levenden satyr gezien, dien men na zijn dood heeft gezouten, om hem naar Antiochië te zenden en hem te laten zien aan koning Constantius. Met een dergelijke gave des onderscheids en een dergelijken eerbied voor de waarheid, toont Hieronymus ons zijn geringste fout, die is, overdrijving. Bovendien wanneer hij zegt, dat in-kerkelijke-gemeenschap-zijn met Damasus beteekent vereenigd zijn met den Stoel van Sint Pieter, op dewelke de Kerk is gebouwd, dan moet men daar wel bij bedenken, dat hij slechts nog leek was; dat hij toen • de grootste behoefte had om Damasus te vleien (zie 11 December); dat deze zin alleen staat in zijn geheele werk; en ten slotte dat de „Stoel van Petrus" voor hem niet hetzelfde beteekende als voor ons. Aan hen, wier geest zoo is beïnvloed geworden, dat zij zich niet kunnen voorstellen, dat de eerste eeuwen zekere teksten heel anders verstonden dan wij, zij aangeraden Blondel, Over den Eersten Rang in de Kerk, te raadplegen. Het is een dik boekdeel, zwaar en alleen met inspanning te lezen, maar vol van wetenschap. Alfabetische lijsten, die zeer compleet zijn, maken, dat men gemakkelijk vindt, wat men noodig heeft. Het spreekt vanzelf, dat het pausdom om te verhinderen zooveel het in haar vermogen is, dat men zich ontwikkelt, dat boek op den 'Index heeft geplaatst. Met Hieronymus en zijn centauren en satyrs zijn wij dan in het volle Christendom aangeland. Met het heidendom, pas met geweld christelijk uitgeroeid, is de schrandere grieksche kuituur ten grave gedragen. In Alexandrië, de glansrijkste stad, waar de geleerden en de kunstenaars der toen gekultiveerde wereld hun thuis vonden in het schitterende muzen-paleis, het .Serapeion, hadden in 391 de belachelijke christenen, mèt dat paleis, de beroemde bibliotheek van Ptolomaëus verwoest, — zij de ergste beeldstormers aller tijden — waardoor ons enkele honderdduizenden handschriften der oude kennis verloren zijn gegaan. Dat was wel het heerlijkste auto-da-fé, ooit aan der christenen God gebracht! Het verlies voor de wetenschap is onherstelbaar. Waar we nu tasten moeten, had het Serapeion ons als een vuurbaken den weg gewezen. In diezelfde straten van Alexandrië, waar Hieronymus zijn echten satyr huppelen zag, vermoordden dweepzuchtige monnikken in 415 de vrouwelijke heidensche wijsgeer Hypatia en vierden daarmede de overwinning van het „christendom" op het „heidendom". Toen kwam het tijdperk van duisternis, waarin het al of niet getrouwd zijn van een mensch een vraagstuk van de grootste gewichtigheid werd en men zich, misleid door eenige looze teksten uit boekjes, waarvan men niet weet wie ze geschreven heeft, de overheersching van eunuchen liet welgevallen met brandstapels, monnikken-idealen, lijsten van verboden boeken en zoo 287 ^^ürisziïïschitterende grieksche ku,t- CHRISTELIJKE AARDRIJKSKUNDE. De wisselwerking Oost-en-West komt ook hierin uit dat in de eerste eeuwen van het Christendom Indië algauw ter sprake le te hebben nt^-26, er het e,v^elie van Mattheus ontmoet te öebben. De officieele apostel Thomas gaat er zelfs voor door in Ind,ë gemarteld te zijn en toen de JeS inf 600 in ^nden ze%rTeTrcMatT1ift P°^eezen wïsintTk? vonaen ze er een macht „Thomas-christenen"; de Jezuïten hebben toen de InqU1sitie er voor gespannen, om er ordenteSe drSilnl 'nruT te.^ken' het^een °»der de verbouwereer! en op Z it?'.d+ie achteraf Êe^ien Nestorianen waren en op geen stukken na wisten wat 'n paus voor 'n dinö was succes had.Volgens 'n onware legende zou'n andere rffJ^i^Sd ^eb STkk h6t Mattheus-evangelie dat Pantaenus vond e ■^rdfir^'^^^tu,dere °fficieele aP°stelen landën £ na m,eI"k) m Perzië gepreekt hebben en om de serie landen, die wij bespraken, vol te maken, zij medegedeeld dat volgens een oud verhaal, toen de „12 Apos elen" de „wereldonder elkaar verdeelden, Petrus Babylonië toegewezen al,aar, voordat Nederland den „zegen des Christendoms" vanuit Engeland deelachtig werd, de Pruisen en Pommeren proiiteerden. daar eerst van in 1230!) Zoo hebben we dan een blik in de Christelijke Aardrijkskunde van Azie geworpen. Welke propaganda naar het Oosten het Christendom ooit echter heeft ondernomen, en hetzelfde is te zeggen van de propaganda ten Noorden der Alpen, overal is T M-Z n |ebleven beneden het succes, dat het kreeg rondom de Middellandsche Zee, voor welker kuituur het geboren scheen m het scheppend instinct van den onder de Ariërs levenden, Klein-Aziatischen Jood, Paulus van Tarsus. Paulus, rabbi-student, leefde met de toen-bestaande joodsche boeken al in een menging van Semitisch en arisch denken, dat was de teelbodem *) Omtrent de verbinding met China, zie blz. 123. 288 waarop zijn nieuwe fijnere menging leven kon, om voor het Middellandsche Zee-kultuurgebied, bevolkt door Ariërs en Semieten, de eenheidsgodsdienst voor te bereiden (waaraan het Romeinsche Rijk als heerscher over dat gebied behoefte had) die een tijd lang daar eenig en alleen meester is geweest en waarin, bevrucht als hij was door verschen arischen invloed „elck wat wils" kon vinden, zoodat hij zich de „algemeene", de „voor-eenieder-zijnde", dat is de „katholieke" godsdienst noemen kon; hetgeen Bolland vertaalde door de ,Allemans-kerk". Alle bestaande godsdiensten overwon hij daar en roeide ze uit. Zulks na zichzelf eerst verrijkt te hebben met die dingen, waaraan de oude gelooven (Isis-dienst, Attis-Kybele-dienst, Mithras-dienst, Mithras-Kybele-dienst, Adonis-dienst, Zeus-dienst, enz.) gehecht waren. Het Jodendom, dat hem nog steeds in den weg zit, ontsprong den dans. Maar toch moest hij na zes eeuwen, dus reeds voordat er een poging tot „bekeering van Nederland" was gedaan, zijn gebied in Afrika en Azië afstaan aan den nieuwen zegevierenden godsdienst van Mohammed. Daarna werden blijkbaar nieuwe afzetgebieden gezocht voor al het fraais, dat ons overvloedig bekend is. v. V. VERBETERINGEN. IN MEI. — Op blz. 154 wordt gesproken over Ariërs in Egypte; een versterking der aanduidingen daarvoor wordt gevonden in de een paar . maanden geleden gedane ontdekking van 15 Menkirs in Abessime. Menkirs (gallisch), in Ierland „cromlecks" gehecten en bi) ons „hunnebedden" zijn overblijfselen van een ouden keltischen (gallischen) godsdienst. IN JUNI — blz. 179, 9e regel van onderen, te lezen Lodewijk den Vrome inplaats \an Lodewijk de Goede. IN JULI — blz. 195, 6e regel van onderen, te lezen Kulturkampi (= Kul- tuurstrijd inplaats van Kultunrkampf. blz 202, 2e regel, te lezen slecht inplaats van slechts. blz. 203, 24e regel te lezen „genwoordigers inplaats van „genwoordiger. blz. 205 Willem de Zwijger is op 10 en niet op 12 Juli vermoord, 2 dagen vóórdat hij (op 12 Juli) zou ingehuldigd worden ah Graaf van Holland H^fSfe regel van onderen, te lezen St. Augustinus inplaats van St. Angnstinins. onderelli te lezen 5 eenwen inplaats van 7 eeuwen, bh 221 15e regel van onderen, te lezen Heruliërs inp aa s yan Heruheërs en, 14e regel van onderen, te lezen OostgotMsche inplaats van Oost- gotische. . . , , „_j blz. 224. 6e regel, te lezen wordt inplaats van werd. IN AUGUSTUS blz. 229 14e regel van onderen, te lezen niet inplaats van net blz. 232, 18e regel van onderen, te lezen Ecua- inplaats van Ecuoblz! 236, laatste regel, te lezen (= ritus), inplaats van (= ritus, blz. 237. Aan deze commissies is nog toe te voegen de door Leo Xlll ingestelde Bijbel-commissie, aan welker hoofd vijf kardinalen staan. Oorspronkelijk ingesteld, om de studie te bevorderen, is zij onder Pius X, den opvolger van Leo XIII, tot een orgaan van de uiterste reactie en domperij geworden, de resultaten van studie en wetenschap onbeschaamd met haar „gezag" onderdrukkend. 289 1 October 965. Installatie van paus Jan XIII. Hij was het kind van een bisschop en Theodora II, die zelf dochter was van Theodora I en zuster van de bekende Marozia, bijgevolg familie van den schandemensch paus Jan XII. Hij bekleedde den zetel van Narni, toen Otto de Groote hem benoemde tot paus, daar de Romeinen aan dien keizer om een paus gevraagd hadden, wijl zij het niet op een vrije keuze durfden te laten aankomen. Luitprand verhaalt, dat er een schijn-keuze plaats vond, maar onder toezicht van de twee keizerlijke „missi" (= afgevaardigden), de bisschoppen van Spiers en Cremona. Rathier, bisschop van Verona bevestigt in zijn „Geloofsverdediging' de wijze, waarop Jan XIII paus werd: „God, zegt hij, „heeft ons een zeer rechtvaardigen en zeer wijzen keizer gegeven, die te Rome paus Jan „heeft aangesteld, die deze plaats zeer waardig is." De Romeinen waren het echter niet met hem eens in de questie van deze „waardigheid". Nauwelijks drie maanden was Jan XIII op zijn post, of hij werd uitgejouwd, mishandeld en in den Engelenburcht opgesloten, vervolgens uit Rome verjaagd, waar hij pas den 14 November 966 weer terug kon komen onder keizerlijke schutse en zich stand houden door bloedige onderdrukking. — Let op dat de veroordeeling van paus Formosus na zijn dood, die verklaard wordt door het schandaal, dat hij gaf, door zich van den zetel van Porto te laten overplaatsen naar die van Rome, in 897 plaats had (zie 4 April); en reeds verbaasden noch ergerden iemand meer de overplaatsingen, zooals die van Jan XIII van JNarni. Het pausdom, schenner der canons, had daarmee alle recht verloren, zich verder nog als hun beschermer op te werpen. nMiïfr.H5, Clemens IV hernieuwt de breve van Urbanus iv [2ü Juli 1254), die om den ijver der dominicanen bij het vervolgen der ketters betoond te beloonen, besloten had dat er geen andere inquisiteurs in Spanje zouden zijn, dan alleen de dominicanen. Hij verleende hen bovendien, onder andere voorrechten, dit dat zij, in overeenstemming met den betrokken bisschop, met alleen ketters mochten laten arresteeren, maar ook ' hun bevorderaars, handlangers en verbergers, dat zij dezen van hun winst-posten mochten berooven, hen in de ban doen en een rechtsvervolging mochten instellen tegen een ieder, die tegenstand zou bieden aan de maatregelen, die het de Inquisitie goed dacht te nemen. Deze stukken en veel andere, nog sterkere, vooral sedert 1481, zijn onbekend bij de overgroote meerderheid der bisschoppen en der priesters der Roomsche Kerk Zij gelooven dan ook trouw, wat men hen op het Seminarie voor houdt, namelijk, dat de Inquisitie het werk der Spaansche koningen is, dat de pausen totaal onschuldig zijn aan haar misdaden en dat de inquisiteurs niets anders waren dan vrome theologen wier rol zich er toe bepaalde, kettersche stellingen van orthodoxe te onderscheiden. Door dat, hoewel verkeerde, maar overigens goede trouw niet uitsluitende, geloof, is het dan ook te 290 verklaren, dat de paters-dominicanen van de nederlandsche provincie hunner internationale orde, die van Rome uit wordt gecommandeerd, bij hunne openbare preeken voor „andersdenkenden", die zij nu en dan plegen te houden, de Kerk voorstellen als een instituut, welks doel is lievigheid en dat door alle eeuwen heen door lievigheid en nog eens lievigheid heelt uitgemunt. Of zou dat even bewuste als ordinaire, vrome demagogie zijn? 3 October 1567. Catharina de Medicis zendt onderhandelaars naar St. Dehis, om een regeling te probeeren te treffen met den prins van Condé, het hoofd der Calvinisten, die Parijs geblokeerd hadden. Het is een der gevallen uit die afschuwelijke godsdienstoorlogen, die Frankrijk zes-en-dertig jaar deden bloeden, vanaf de moordpartij te Vassy (1562) tot aan het Edict van Nantes (1598), waarbij vrijheid van godsdienst werd afgekondigd. Maar reeds te voren was er al bloed gevloeid, alleen was het maar in den regel gereformeerd bloed, terwijl de katholieken van de 16e eeuw zich even wreed betoonden jegens de gereformeerden als de heidenen jegens de eerste Christenen en de latere Christenen jegens de Heidenen. Wie de groote verantwoordelijkheid droeg? Steeds het pausdom! Dat was het dat door zijn schandalen, zijn machtsmisbruik en zijn afpersingen, de hervorming te voorschijn heeft geroepen, en dat in haar eigen voordeel, dien eigenaardigen herseninhoud bij de katholieken had aangekweekt, waardoor zij dachten, den hemel te verdienen door de gereformeerden te wurgen, te verbranden of levend te begraven. De oude Paulus IV dreef reeds, in een van zijn vele aanvallen van woede, die door pittigen wijn gedrenkt werd, op een dusdanige manier tot den oorlog aan, dat hij den franschen ambassadeurs dreigde den kop af te laten hakken, als zij vóór den vrede waren. (Zie Michelet, Gesch. v. Frankr., deel IX, blz. 104). Omstreeks den tijd, dat de eerste godsdienstoorlog begon, verstrekte Pius IV aan Catharina de Medicis een subsidie van 1Ö0.000 kronen, om de predikers der Hugenoten (= fransche . Calvinisten) te verdelgen. Sindsdien ontvingen deze koningin en haar zoon Karei IX nog veel dergelijke bijdragen van den Stoel van Sint Pieter (Michelet X, 318). De Inquisitie die nog, alleen in Spanje, een duizendtal slachtoffers per jaar maakte, legde steeds beslag op hunne goederen. Dat vulde de pauselijke fondsen aan en stelde het pausdom in de gelegenheid in Frankrijk moordpartijen en oorlogen te subsidieeren. 4 October 868. Uitspraak van paus Adriaan II tegen Anastasius, den Bibliothecaris. De Vaststelling van 824 (zie Migne, Latijnsche Vaders, XCVII, 459) had te Rome twee blijvende missi voor de zaken van het protectoraat (= heerschappij onder beschermende voogdij van een grootere macht, namelijk des keizers) van den Pauselijken Staat. Een dier missi werd benoemd door den paus, de andere door den keizer. Vanaf den tijd van 291 Leo IV (847—Ö55) was de eerste Arseno, bisschop van Orte, afstammeling van een hooge familie. Deze bisschop had twee kinderen, zoons, Eleutherus en Anastasius, die een was leek, de andere geestelijke. Leo IV maakte Anastasius priester en kardinaal. Deze heele familie, in bizondere gunst staande bij den keizer, wien zij geheel en al toegewijd was, kon naar het pausschap dingen. Maar in een tijd, dat het verbod der canons tegen „overplaatsingen" zoo geëerbiedigd was (zie Formosus' geval, 4 April) had de vader geen kans. De kans ging dus op den zoon over, Anastasius. Maar deze verborg zijn kuiperijen niet goed en dat berokkende hem een plechtigen banvloek van Leo IV, met de verklaring van zijn kerkelijke ongeschiktheid er bij, om hem op te volgen. Zonder dat zou Anastasius, een oogenblik gelukkig gekozen zijnde na Leo IV en krachtig gesteund, zeker paus gebleven zijn. Maar Benedictus III, die de bovenhand kreeg, verbood hem alle uitoefening zijner geestelijke functies. Desniettemin bleef hij onder dien paus (855—858) zijn vader bijstaan in de controle, die deze voortdurend uitoefende op den H. Stoel, in zijn hoedanigheid van keizerlijke „missus". Onder Nicolaas I (858—867) liep het Anastasius nog meer mee. Hij werd diens secretaris en leefde in een heel wat betere harmonie met hem, dan zijn vader Arseno. Onder Adriaan II (867—872) bleef Arseno steeds „missus" en Anastasius, ook steeds pauselijk secretaris zijnde, had den hoogsten invloed op het geestelijk bestuur, tot het oogenblik, dat zijn broer Eleutherus, om den toestand der familie nog méér te versterken, het in zijn hoofd kreeg, schoonzoon van den paus te willen worden. Adrianus II had inderdaad vrouw en dochter; en de jonge dame maakte de overrijpheid harer bekoorlijkheden goed met de prachtige positie van haar vader. Adriaan II weigerde aan Eleutherus de hand van zijn dochter, zeggende, dat zij al verloofd was. Maar toen schaakte haar Eleutherus met haar moeder er bij. Zijn vader Arseno haastte zich, zich bij zijn zoon te voegen, zijnerzijds óók iets meenemend. Dat „iets" was de pauselijke kas! Maar als het schandaal er eerst als een blijspel uitzag, het veranderde weldra in een treurspel. Arseno stierf op reis zonder sacramenten en men moest zich van den stank van zijn lijk verlossen, door hem in een akker te begraven. Eleutherus op de hielen gezeten door het volk des keizers, vermoordde de vrouw en de dochter des pausen, opdat een ander er niet aan zou komen. Hij zelf werd weldra gegrepen en terechtgesteld. Bleef nog over Anastasius, wien duidelijke verklaringen beschuldigden de aanstichter van de dubbele misdaad zijns broeders geweest te zijn, Adriaan deed hem in de Sint Praxedes vóórkomen in een vergadering van de romeinsche geestelijkheid. Daar hernieuwde hij, 4 October 868, alle banvloeken door Leo IV en Benedictus III uitgesproken tegen Anastasius. Toch moeten wij aannemen, dat Anastasius ten slotte den paus van zijn onschuld overtuigd heeft, want vóór het einde van 869 zien we 292 hem weer hersteld in zijn posten van pauselijk secretaris en pauselijk bibliothecaris. Gegeven zijn overigens laag karakter, is het mogelijk, dat hij, evenals Reynaert de Vos, allen te slim af was (zie 25 April). 5 October 1056. Dood van den keizer van Duitschland Heinrich III. Hij liet als zijn opvolger na, een kind van zes jaar (Heinrich IV) onder voogdijschap van zijn moeder Agnes. Paus was toen Victor II (Gebhardt), overgeplaatst van het bisdom Eichstadt op gezag van Heinrich III, en in diens volkomen afhankelijkheid gebleven. Deze keizer had hem bovendien benoemd tot zijn plaatsbekleeder voor heel Italië, met de meest strenge opdrachten tegen de hertogelijke familie van Toscane. In het bizonder moest hij kardinaal Frederikus, broer van Godfried van Lotharingen, den tweeden man van Beatrijs van Toscane, bij diens terugkeer arresteeren. Frederik, kanselier van de romeinsche Kerk, was te Constantinopel in hoedanigheid als pauselijk gezant. Daar hij tijdig gewaarschuwd was, verschool hij zich in het klooster Monte-Cassino, trok een pij aan en zag zich weggezonden naar een eilandje in de Adriatische zee. Hij was daar goed en wel een paar jaar verborgen gebleven, toen de dood van Heinrich III den paus zijn rokje heelemaal deed omkeer en, doordat hij Het huis van Toscane met de keizerin-regentesse verzoende. Toen kwam Frederik van zijn eilandje te voorschijn, om abt van Monte-Cassino en kardinaal-priester te worden. Hij bevond zich te Rome den 2 Augustus 1057, toen het bericht van den dood van Victor II (28 Juli) binnen liep. Onmiddellijk werd hij tot diens opvolger uitgeroepen. Op zijn beurt paus onder den naam van Stephanus X (IX), werd hij weldra vergiftigd (29 Maart 1058). Reeds een eeuw lang was de doorsneê-duur van de pausen nog geen vier iaar, ofschoon varscheidenen hunner zeer jonge mannen waren. ■ 6 October 1835. Benoeming van priester Gousset tot bisschop van Perigueux door Louis-Philippe. Hij was 43 jaar. Den 26 Mei 1840 benoemde hem dezelfde koning tot aartsbisschop van Reims, waar hij als kardinaal tegen 1867 stierf. Wat ook de eigenschappen van Gousset waren, nooit had een verstandig bewind hem tot zulke waardigheden kunnen verheffen. Jammer genoeg kennen de bestuurders sedert de fransche revolutie overal ter wereld veel te weinig „theologie" en daardoor zijn zij niet in staat de gevolgen te meten van leerstellingen, waaraan zij de uiteindelijke zegepraal voorbereiden, zonder dat zij dit zelf vermoeden. Daar Gousset als een zeer geprezen schrijver ook aan de „opvoeding" der nederlandsche geestelijken heeft bijgedragen, zij hij hier in het bizonder vermeld. Als boer geboren, had hij eerst zeer laat den ploeg voor het Seminarie in den steek gelaten. Daar had het meest ultra montaansche (ultra = aan de andere zijde, mons = berg; over de Alpen, waar Ro- 293 me ligt) onderwijs een diepen stempel op hem gedrukt. Met Genoeg in zijn mars, om het verder te propageeren en niet genoeg om het te controleeren, verwierf hij als professor van Besancon den naam, een geleerd theoloog te zijn. Tot zijn eer willen wij aannemen, dat zijn heele wetenschap zich beperkt hield bij de kennis van een menigte feiten en teksten, die reeds vóór zijn tijd verzameld waren, om de overlevering en de geschiedenis ten gunste van het pausdoin te vervalschen. Zijn voornaamste werk, dlfLZ1,n "h^u"1!8. G^^dheid" «. met voldoende methode en helderheid in het fransch geschreven, komt zeer afdoende voor aan hem, die hem met vertrouwen volgt, zooals hij ook zijn voorgangen* gevolgd schijnt te hebben. In werkelijkheid echter steunt er alles op ondergeschoven of kunstmatig uitgekapte stukken, op een doorgevoerd stelsel van verzwijgingen fe!Maar ^ °m ^ bloot te le^n' lanêe en geduldige persoonlijke naspeuringen noodig zijn en op zijn minst de lezing van perken die streng door den Index verboden zijn en ™f men niet makkelijk kan krijgen, daar bovendien de gewone SSSS Pnesters met hunne belangen samenspant, om alles maar zonder controle aan te nemen, heeft Gousset eén al lernoodlottigsten invloed op de geestelijkheid uitgeoefend. Hij 5™Z™Lt meCSt succesvo»e ^„ten van hef ultramonta- I ,fl7T0c4ob.er 33^' Dood van Marcus, bisschop van Rome vanaf 18 Januari van hetzelfde jaar. Men noemt hem „pausdom aan en hliT vaileen.Pausd^ te doen gelooven'in de 4e eeuw en heilig , om hem m de hoogte te steken. Hij was waarschijn- dat h«TrÏMh00fd,Van AT Kerkeüjken Senaat van Rome voor"I 2£ ui ■ Wfrd van de romeinsche Kerk (zie 10 Januari). S ic Z6g Van en Wel om ^ce redenen, de eïr- IIZ> ' d °nwetendheid van zijn opstellers en de tweede, hun vooropgezette bedoeling om de geschiedenis zoo te verdTaaieï dat zi, ten gunste van het pausdom uitkomt. VerzwijgS^^ I Tl de!f vervalfcllmg> niet minder dan 'eugens. Zoc viidt men look in deze korte lezing der 2e Nocturn, den volgenden zin die een vierde part van den heelen tekst uitmaakt: WiToeriein | „dat de bisschop van Ostia door wien de rom^ nsche hoogï WÈgZ p eeêt PW te wofdea zich ™ «et pallium beS". Dat is heelemaal niet waar- In 336 droegen de geestelijken van alle rangen nog dezelfde kleedingstukken als de leekenen wanneer zi, voor hun eerediensten-werkzaamheden, deze verwissel- Sfnt rl7 ^ Ttut*Vm' Een e6UW daarna berispte^aÏÏ» tmM 1 de blfsch?PPen van Gallië, dat zij zich anders begonnen te k eeden dan de leeken (zie 25 Juli). Wat het oal- lium aangaat indien dit reeds in de Kerk bestond in 336 het te be,t7feIeJn \dan Y** **t hechts een witte woUel mantel, die wel door de christelijke keizers als eerebewijs aan jbisschoppen werd toegezonden. Later eerst veranderde^' van 294 vorm en werd een onderscheidend versiersel, aan sommige hoogwaardigheidbekleeders voorbehouden. Het pausdom bemachtigde het „recht" om het pallium te verleenen (zie 15 Januari), en deelde het uit als een teeken, dat de gelukkige ontvanger deelgenoot werd van den aan Rome toekomenden voorrang, welken voorrang, een voorrang-in-eere, door menschelijke toestemming gegund, wegens het wereldsche geval van de gewichtigheid van Rome als stad, de gelukkige ontvanger van. een pallium, in zijn hoedanigheid als vriend van Rome, het lielst moest opvatten als een voorrang-in-rechtsbeyoegdheid, door God ingesteld en geërfd van Sint Pieter, waardoor het pausdom over alle bisschoppen te heerschen had. Wie dat netjes deed, kon op meer gunsten rekenen. Zoo heeft het pausdom zich van dien witten wollen strook bediend, om de ijdelheid en de dwaasheid der menschen ten voordeele van zijn macht uit te buiten. Men kan daar veel handigheid in bespeuren, maar niets dat goddelijk schijnt, zelfs niet eens fatsoenlijk. 8 October 1559. Groot auto-da-fé te Valladolid, het tweede van dat jaar (voor het eerste, zie 21 Mei). Verscheidene ongelukkigen, wier proces op tijd was afgeloopen, zoodat men ze op 21 Mei had kunnen verbranden, waren bewaard geworden, omdat op dien datum slechts prinsen zich kwamen vertoonen en men graag het schouwspel der terechtstellingen, die persoonlijk aan Philips II werden aangeboden, zooveel mogelijk wilde aandikken. Inderdaad was deze monarch in hoogst eigen persoon met zijn zoon, zijn zus en een menigte persoonlijkheden, van wie Llorente in zijn Gesch. der Inq. II, 234, een opsomming geeft, den 8 October present. Overeenkomstig de barbaarsche zeden, die door het pausdom in stand werden gehouden ten nutte van zijn overheersching. trakteerden allen zich op het aanschouwen van dertien levende menschen, een lijk en een beeld, die door de vlammen werden verslonden. Er waren ook nog 16 op een andere wijze gestraften. De dertien „gerelaxeerden , „bevrijden", dat wil zeggen, die veroordeeld waren om springlevend te worden verbrand, waren drie priesters, waaronder een pastoor en een dominicaan, vijf kloostervrouwen en vijf leeken. Twee dezer laatsten, Don Carlos van Seso, zoon van den bisschop van Piacenza in Italië, en een gewonen huisknecht, Jan Sanchez, die door diens voorbeeld werd opgewekt, spreidden den meest mannelijken moed ten toon. De Lutherschen hebben recht hen onder de martelaren voor hun geloof te tellen. Het lijk en het beeld, dat verbrand werd, was van een voorgewende heilige, die bij het vernemen van haar lot, zich met een schaar in de gevangenis haar hals had weten te verwonden, zij stierf zonder te willen biechten. Afgezien van een mogelijk ongeloof in het Sacrament der Biecht, begrijpt men wat een afkeer de gedachte wel inboezemen moest, te moeten biechten bij de heeren inquisiteurs of bij biechtvaders, door hen gekozen. Herin- neren wij ons dat de paus, waarvan de Inquisitie volmacht had in October 1559 nog Paulus IV was, die reeds den 18 Augustus overleden was, maar wiens opvolger Pius IV nog niet was aangewezen. 9 October. Het romeinsche brevier geeft op dezen dag een „Tweede Nocturn" over den H.Dionysius en gezellen, martelaren, die even leugenachtig is als bijna alle andere lezingen van het brevier en wegens dezelfde oorzaken. Naklank van een fabel in de 9e eeuw door Hilduinus uitgevonden, vereenzelvigt zij Dionysius, eersten bisschop van Parijs met diens naamgenoot Dionysius, den Areopagiet, die door Paulus bij zijn prediking op den Areopaag in Athene, christen gemaakt zou zijn en vervolgens „bisschop van Athene". Het een en ander latend voor wat het is, werd er een schakel tusschen beide personen gelegd door de toevoeging, dat hij daarna zijn kerk van Athene zou verlaten hebben, zonder dat men zelf wist waarom en hoe, om naar Rome te gaan, waar de ,,paus"(!l!) Sint Clemens, hem zou hebben opgedragen een ander „bisdom" in Gallië te stichten. Hij zou zijn „zending" vlot hebben volbracht en vervolgens, zooals het een goeden kerkstichter betaamt, bij een (overigens onbekende) „vervolging" zijn hoofd hebben laten afstaan. Maar toen nam hij het weer op en liep er 2000 pas mee weg, hetgeen hem op een onmetelijk hooge plaats zet boven alle andere onthoofden. De legende verzuimt ons te berichten, wat de scherprechters er van opzagen en verder deden, toen zij Dionysius zijn hoofd zagen oprapen en ermee vandoor gaan, zonder het overigens op z'n plaats te zetten. Ook zegt zij niet, hoe dit „heilige" personage aan zijn einde kwam, na succesvol weerstand te hebben geboden aan een operatie, die voor de meeste stervelingen doodelijk moet worden genoemd. Maar dan was er geen ruimte genoeg overgebleven in deze „2e Nocturn" om de werken op te sommen van den held van het verhaal, Dionysius den Areopagiet. Dat zou jammer geweest zijn. Deze werken echter zijn valsche boeken, gefabriceerd door een onbekenden vromen knoeier en op naam van „Dionysius den Areopagiet" gesteld in de 4e eeuw. Met dat al hebben we in een enkele kolom van het brevier (= priestergebedenboek) een volmaakt beeld van de heele officieele „kerkgeschiedenis". De rijpe kritiek en het gezonde verstand kunnen in het verhaal niets anders ontdekken dan een door-elkaar-halen van de lotgevallen van twee lui; die denzelfden naam, Dionysius droegen. De eene uit de eerste en de andere uit de derde eeuw, die men altijd uit elkaar had weten te houden op de verschillende martyriologia (= lijsten van nogal heilige christenen en martelaren), die vóór Hilduinus bestonden, en die ook nog door velen goed en wel uit elkaar werden gehouden na hem. Vervolgens neemt de rijpe kritiek en het gezonde verstand een toevoeging van fabels waar bij den uit de versmelting van de twee ware ontstane onechte figuur. 2% Maar de legenden van het brevier zijn niet geschreven ter wille der rijpe kritiek en het gezonde verstand, doch ter wille der geestelijkheid, dat wil zeggen, voor een wereld met een heel aparten herseninhoud, die met het oog op den door haar te spelen rol, met veel zorg wordt gevormd. De geestelijkheid is er van kindsbeen af op afgericht, om zichzelf iedere controle te ontzeggen, iedere naspeuring, elk persoonlijk onderzoek en om voor waar aan te nemen, datgene wat „de overheid" heur als zoodanig voorstelt. Wanneer die overheid op de geesten opreraties kon toepassen, zooals dat op lichamen mogelijk is, dan zouden zij de geesten der geestelijken castreeren, door hun de gave des oordeels af te snijden. Maar daar deze operatie onmogelijk is, doen zij iets gelijkwaardigs langs een omweg en daarna, om van de geestelijken sterke steunpilaren van het pausdom te maken, overtuigen zij hen, dat het al vanaf Sint Pieter heeft bestaan. De bijwerking van Sint Clemens (91—100?) tot een vroegtijdigen uitdeeler van bisdommen, is een der duizende middelen, die uitgevonden zijn, om een dergelijke leer met schijn van feiten te steunen. 10 October 1713. Banvloek en algemeen interdict (= verbod, om eenigen kerkdienst te doen plaats hebben) over Sicilië door Clemens XI. — Toen Roger I Sicilië op de Saraceenen (mahomedaansche Semieten) die er twee eeuwen meester waren, heroverd had, had hij overal den christelijken godsdienst weer ingesteld, 1061—1096). Paus Urbanus II had hem, voor hem en zijne opvolgers den titel en de volmachten van „apostolisch legaat" (= gezant) verleend. Deze voorrechten waren bevestigd en vermeerderd geworden door eenige volgende pausen. De koningen van Sicilië beriepen er zich regelmatig op, om voortdurend bij hunne weigering te blijven eenigen anderen legaat te ontvangen, zij waren dat zélf, maar van den anderen kant lieten zij nimmer toe, dat het pausdom zich er zijnerzijds op beriep, om hen als zijn leenmannen te behandelen, hetgeen het graag had gewild en misschien wel bedoeld. Vandaar een hevige twist, die in 1711 uitbarstte. De oorzaak daarvan wordt gevonden in de twaalf maten dopperwtjes, die door den bisschop van Lipari aan een zaadhandelaar waren verkocht. Deze immers bracht de doperwtjes ter markt en betaalde drie obolen belasting. De bisschop schreeuwde nu moord en brand dat er heiligschennis had plaatsgegrepen, alsof de groenten van zijn bisschoppelijken tuin, vrijvan-belasting in hunne hoedanigheid als bisschoppelijk gewas, een eeuwigdurend merkteeken bezaten, zelfs nadat ze in andere handen waren overgaan. Ondanks de ongerijmdheid dezer aanmatiging, gaf het landsbestuur in vredesnaam maar zijn drie obolen aan den zaadhandelaar terug. Maar te laatl De bisschop had den bestuurder van het eiland en zijn raad reeds in de ban gedaan en was naar Rome gesneld om er de Congregatio Immunitatis Ecclesiasticae (= De Commissie der Kerkelijke On- 297 schendbaarheid, zie 10 Augustus) te mobiliseeren. Toen werd het goevernement van Sicilië boos. Maar de bisschoppen van Agrigente en van Catana trokken partij voor hun collega en werkten ook met banbliksems, waarmee zij zelfs den onderkoning en de heele monarchie troffen. Men verbande ze echter en weldra stond h.eel Sicilië in vuur en vlam vanwege de doperwtjes van den bisschop van Lipari. De voornaamste tegenstand tegen de bisschoppelijke aanmatigingen kwam vooral van de zijde van het gerechtshof der monarchie, dat zijn opvattingen deed steunen op het recht van het pauselijk legaatschap des konings, erkend sedert Urbanus II. Er bad dus geen ingrijpen door een staatspersoon in de „Kerk" plaats gegrepen, daar de koning een hooge ambtenaar der Kerk was, zoodat de questie der onschendbaarheid niet gesteld kon worden. Maar Clemens XI vond het toen maar beter al de concessies van zijn voorgangers te vernietigen, om dergelijke rechts-wendingen verder onmogelijk te maken. Vandaar zijn breves van 10 October 1713, waarbij den aartsbisschop van Palermo (hoofdstad van Sicilië) werd bevolen, het heele koninkrijk in de ban te doen, op straffe zelf in de ban te geraken. Een schipbreuk was echter oorzaak, dat zijn breves, die men elders in de kachel zou gegooid hebben, op den bodem der zee terecht kwamen tegelijk met den koerier. Maar Clemens zond versche, die hij door nog zwaardere maatregelen deed volgen, zoo erg, dat hij beweerde het gerechtshof der monarchie op te heffen en al de kerken van Sicilië te sluiten. Hij werd echter zeer slecht gehoorzaamd, zoo hadden zijn dwangmaatregelen, omdat hij er te veel van gaf, alle achting verloren Hij schreide ervan van spijt. De graaf Maffei door koning Vic,tor—Amedeus tot hem gezonden, zei: „Heilige Vader „ween wanneer men de kerken sluit, niet wanneer men ze open „Iaat . Daar het gebrek des pausen was, zijn beloften niet te houden zei men van hem: „Hij lijkt op Sint Pieter, hij schreit en verloochent. 11 October 1200. Brief van Innocentius III aan Emerik, koning van Hongarije. Hij beveelt hen, Culin, ban (= hertog) van Bosnië, te dwingen, de Patarijnen uit zijn provincie te verdrijven en hunne goederen in te palmen, op straffe van met alle inwoners van het koninkrijk zelf buiten het recht te worden gesteld Men weet met precies wat de Patarijnen leerden, vermoedelijk zoo iets als de fransche Albigensen. Maar wat zeker is, zij verwierpen het gezag van den paus en deze wilde ze daarvoor straffen, door ze buiten het recht te stellen en ze aan armoede prijs te geven. Het was dus niet alleen in Spanje, of in Frankrijk door de Inquisitie of den kruistocht tegen de Albigensen, dat innocentius III het meest onrechtvaardige en het meest barbaarsche dwangrecht uitoefende. Dat was zijn manier om het erf4 « Pieter te vergroten, dat wil zeggen, zijn gezag in stoffelijke dmgen, dat de H. Stoel in de komrijken zou be- 298 Zitten, en om zijn overheersching over alle bisschoppen te doen zegevieren. Nooit zal men kunnen berekenen, hoeveel bloed, hoeveel tranen en menschelijk lijden het gekost heeft, om de pauselijke macht op te richten, evenmin hoeveel leugens er voor noodig zijn geweest, om haar te rechtvaardigen door haar aan het Evangelie te verbinden. 12 October 638. Dood van Honorius I, „paus van het oude Rome", zooals men in zijn tijd zeide, toen anderen ook nog den titel van paus kregen. Na zijn dóód werd hij veroordeeld, met den banvloek getroffen, uit de Kerk gesloten, en wel door een Algemeene Kerkvergadering en door zijn Opvolgers, als zijnde ketter en bevorderaar van ketterij, (zie 8 Maart). Dit is een machtige tegenspraak tegen de pauselijke onfeilbaarheid; heel de onwetendheid van het complete „Episcopaat-door-de-Gunst„van-den-Apostolischen-Stoel" is er voor noodig geweest en hun slaafschheid jegens den onwetenden Pius IX, om met dit geval geen rekening te houden op het Concilie van 1870 (zie 11 Mei). Maar in den grond der zaak beperkte zich de misdaad van Honorius tot het feit, dat hij zich wijzer en voorzichtiger toonde dan de Oosterlingen. Nadat zij eerst de christen-wereld ondersteboven hadden gehaald door het door hen opgeworpen vraagstuk van „persoon" en „natuur" in Christus, liepen ze nu weer warm over de vraag van zijn „wil-of te wei-werking". Moest men twee willen aannemen, een voor iedere natuur, of één, die van den persoon? De patriarchen van Constantinopel, Alexandrië en Antiochië zeiden: „Eén!"; de monnik Sophronus, patriarch van Jeruzalem schreeuwde van godslastering en dacht^ dat de Kerk verloren was, wanneer men niet zeide: „Twee-". De twist duurde al elf jaren, zonder dat de bisschop van Rome er aan te pas kwam, hetgeen, tusschen twee haakjes, aantoont, hoe vreemd hij bleef aan de regeering der Kerken van het Oosten, toen de twee partijen, ieder voor zich, gingen probeeren, hem op hun hand te krijgen, om de weegschaal naar zich te doen overhangen. Honorius antwoordde: „Laat ons de taalkundigen „disputeeren laten over nuttelooze vraagstukken, en laat ons „een woordentwist, die wanorde in de Kerk zou werpen, afwijken." Hadde hij het gezag bezeten, dat de pausen nooit over het Oosten hadden, maar dat men hun later in het Westen toekende, dan zou deze uitspraak alles bedaard hebben. Men zou zich overal ertoe bepaald hebben den Christenen aan te preeken, zich naar den wil van Jezus-Christus te schikken, zonder zich er verder druk over te maken, of die wilsuiting uit een enkelvoudigen of een dubbele bron kwam. Maar Sophronus rekende nu eenmaal alles verloren, als hij geen gelijk kreeg. Hij hield dus heelemaal geen rekening met het wijze advies van Honorius en verzamelde zonder zich verder met hem in te laten een kerkvergadering, in welker naam hij aan de heele Christenheid berichtte, dat men noodzakelijk aan twee willen had te geloo- 298 299 ven. Dit initiatief (— persoonlijk voor het eerst ondernemen van een zaak) van Sophronus, die als een heilige wordt vereerd, deze verachting van zijn kerkvergadering voor den raad van Honorius, deze bekendmaking, die hij deed van zijn leerstellige beslissing, toonen allerduidelijkst aan, hoever de 7e eeuw nog af was van „den paus van het oude Rome ' te erkennen als drager van een almacht, een volmacht zonder controle en zonder grens, een overheerschingsrecht over de geheele aarde, welke in de 19e eeuw het Vatikaansche Concilie eenmaal zou afkondigen. Honorius protesteerde daarom allerminst tegen een inbreuk op zijn „rechten," waarvan de gedachte hem niet eens in zijn hoofd opkwam. Alleen schreef hij op zijn beurt aan alle 'kerken, zijn raad van voorzichtig-zijn hernieuwend en nog eens aanbevelend, niet te onderzoeken, of men nu eigenlijk moet keggen, dat er „één of twéé werkingen in Jezus Christus" waren. Maar een verstandig man heeft altijd ongelijk onder idioten. Honorius stierf en de heetgebakerden zetten het getwist voort na ■zijn dood, met evenveel animo als tijdens zijn leven. Zij eischten niet minder dan een van die groote vergaderingen, die men Ecumenische Concilies noemt en die Sint Gregorius van Nazianze met „vergaderingen van kraanvogels en ganzen" heeft betiteld. Constantijn Pogonatus verstrekte hun er zoo een. Vandaar kwam de overwinning van Sophronus, die inmiddels overleden was, en de veroordeeling wegens ketterij van Honorius, toen hij óók reeds in het graf lag. 13 October 1585. Audiëntie door Henri III, koning van Frankrijk, aan de aartsbisschoppen en bisschoppen verleend, die als afgevaardigden tot hem kwamen namens de vergadering van de geestelijkheid van Frankrijk. Een van de voornaamste verzoeken was het herstel der keuzen, natuurlijk en oorspronkelijk recht der Kerken, dat zij zoo lang hadden uitgeoefend. De prelaten, ofschoon zelf door den koning benoemd met verkrachting van dat recht, betoogden „dat Zijne Majesteit, de keuzen „herstellende, zijn geweten van een zwaren last zou bevrijden, „daar hij tegenover God aansprakelijk was voor al de verkeerde „daden, en zijn deel had in de zonden van allen, die door zijn „benoeming op een onwaardige wijze de voornaamste ambten „der Kerk bekleedden; dat, nadat de koningen zich ermee be„moeid hedden, om voor bisdommen, abdijen en andere kerkelijke waardigheden personen naar hun inzicht te benoemen, de „kroon nog maar 80 jaar aan de Merovingers en maar 60 aan „de familie der Carolingers gebleven was". Toen de koning geantwoord had, dat hij met bisschopsbenoemingen zijn voordeel beoogde, maar dat hij daar een goed gebruik van zou maken, kwam de geestelijkheid nog eens op de zaak terug in het verzoekschrift, dat naderhand aan Zijn Majesteit werd aangeboden. Daarin deed men de opmerking, dat het Concordaat van Leo X met Frans I was gemaakt, zonder dat de gallicaansche Kerk er ooit in had toegestemd, dat zij niet was gehoord, noch 300 opgeroepen en dat het parlement alle mogelijke tegenstand aan de uitvaardiging ervan geboden had. Maar deze nieuwe bemerkingen leden evenals de andere schipbreuk en het handlangerschap van den koning met den paus bleef het recht verkrachten. Er zijn nu ruim vier eeuwen sindsdien voorbij gegaan. Tot op de scheiding van Kerk en Staat zijn volgens de concordaatsmethode, met een tusschenperiode der revolutie, de bisschoppen in Frankrijk benoemd'en aangesteld geworden, waardoor het vertrouwen daalde en de H. Stoel, ondanks het episcopaat bij de gunst deszelfs, het onderspit heeft moeten delven, zooals ook, wijl men het christendom met Rome was gaan vereenzelvigen, het christendom. 14 October 222. Dood van Callixtus I, bisschop van Rome, sedert 5 jaar. Men beweert wel eens, dat hij martelaar is, hoewel de eerste kerkelijke geschiedschrijver Eusebius van Cesarea zijn dood vermeldt zonder zooiets er bij. Volgens sommigen in een oploop gedood, volgens anderen in een put geworpen, is hij misschien doodgewoon op zijn bed gestorven. De Tweede Nocturn van het romeinsche brevier, die het met den put houdt, laat door Callixtus een H. Maria-basiliek bouwen. Deze bevestiging loopt gelijk met de tweede nocturn van den H. Hyginus, (17 Februari in het brevier) die hem een bepaling toeschrijft aangaande den bouw van kerken en het gebruik der bouwmaterialen. Buiten hun eigen huizen en de katakomben, waar nooit eenige onderaardsche ruimte meer dan 70 a 80 personen kon bergen, hadden de christenen te Rome geen vereenigingslokaal vóór Callixtus. Misschien kregen zij onder hem, maar dan toch zeker tegen het einde zijns levens, bezit van de z.g. „Taberna Meritoria", die slechts, gelijk de naam-zelf het uitdrukt, een houten bouwsel was. Lampridus deelt ons mee, dat deze bezitname door keizer Alexander Severus werd bekrachtigd. Maar noch deze „taberna", noch de andere lokalen van hetzelfde soort, die er bij hebben kunnen komen in de 3e eeuw, waren reeds kerken in den zin, die dit woord nam in de 4e eeuw. Het waren 'vergaderplaatsen, veeleer dan eeredienst-lokaliteiten. Het bewijs daarvoor wordt gevonden in het feit, dat het gezamelijke heidensche twistgeschrijf van vóór Constantijn (vierde eeuw), die het Christendom in gezag stelde, zoodat het als een officieele godsdienst zich moest gaan gedragen, aan de christenen verwijt nóch tempels, nóch altaren te hebben en dat dezen, wel verre van dit verwijt van zich af te schuiven, er steeds groot op gaan, dat zij deze daadwerkelijk niet bezitten. Arnobius in zijn „Octavius", hoofdstuk IX, zeide nog tegen het jaar 300, dat zij meenden aan de godheid onrecht te doen, door haar binnen muren op te sluiten en door te gelooven, dat zij aan een stoffelijke woning behoefte heeft, zooals de menschen, de katten en de mieren. (Vooral het karakter van Callixtus en zijn geloof, zie 13 Augustus). 301 15 October 898. Dood van den jongen keizer Lambertus door een val van het paard gedurende een jacht in het woud van Marengo. Deze dood was een verschrikkelijke slag voor paus Jan IX, zijn beschermeling, die hem slechts 15 maanden overleefde. Door het verbazingwekkende schandaal, gegeven door het proces tegen den dooden Formosus (zie 4 April) en den moord op Stephanus VI, die het ondernomen had, waren maatregelen om de ergernis te herstellen in het werk gesteld onder de korte pontificaten van Romanus en Theodorus II. Desniettemin bleef er een diepe klove tusschen de aanhangers van den vrede en de woeste partijgangers van Stephanus VI en zijn Concilie, dat bijeengekomen was, om het lijk van zijn voorganger op te graven, te verdoemen en te verminken. Vandaar twee gelijktijdige keuzen na den dood van Theodorus II, die van Jan IX door de eersten en Sergius III door de anderen. Wanneer Jan de bovenhand kreeg en Sergius het moest uitstellen, den H. Stoel te beklimmen (zie 12 Maart), dan had Rome dat zonder twijfel aan keizer Lambertus te danken. Jan had gelegenheid drie concilies te houden, die opnieuw alle daden van het concilie van Stephanus vernietigden en alles van het concilie van Theodorus bevestigden. Men besliste daar plechtig, dat men nooit meer lijken voor een rechtbank kon dagen. Vervolgens erkende men, dat als er onregelmatigheden bij de pauskeuze hadden plaats gegrepen, dit kwam, omdat men van de regeling van Lotharius (824) was afgeweken, en dat men te werk was gegaan buiten den keizer en zijn legaten om. De paus en de Italianen vestigden al hun hoop tot gezags-herstel op Lambertus; zijn val van het paard sloeg aan die verwachtingen den bodem in. Het verdriet van Jan IX was reeds groot, maar welke afmetingen zou het wel niet genomen hebben, wanneer hij in de toekomst had kunnen zien en daar had kunnen waarnemen, dat vier jaren na zijn dood zijn concurrent, Sergius III, zijn plaats zou bezetten, en vervolgens voor de verdere eeuwen getuige had kunnen zijn, dat door zijn opvolgers op zoo'n manier lijken v/erden veroordeeld, dat dit een onderdeel vormde van de schouwspelen, die aan het christenvolk door middel der autoda-fé's werden aangeboden. 16 October 1563. Klachten van het Concilie van Trente aan paus Pius IV omtrent den handel in winstgevende posten, ten opzichte van den kardinaal van Este. Deze jonge man van 25 jaren, reeds voorzien van het bisdom Ferrara, had zijn ontslag genomen; toch had de paus voor hem alle inkomsten van dat bisdom gereserveerd met uitzondering van duizend kronen; bovendien had hij hem overgelaten het recht van benoeming voor alle winstgevende posten, die van dat bisdom afhankelijk waren. Op denzelfden dag was de jonge kardinaal benoemd tot aartsbisschop van Auch ter vervanging van zijn oom, den kardinaal van Ferrara, maar de paus had aan deze dezelfde rech- 302 ten op Auch toegekend, als zijn neef in Ferrara behield. Kort daarop liet hij nog zijn jongen beschermeling van den zetel van Auch naar die van Narbonne overgaat. Deze schadelijke ruilgeschiedenis, waarvan het voorbeeld door de H. Stoel zelf gegeven werd, bracht een noodlottigen slag toe aan de hervormingen, die het concilie op het oog had. Vandaar de klachten. Pius IV verdedigde zich zeer slecht, en wierp alle verantwoordelijkheid op den kardinaal van Lotharingen en diens voorstellen gedurende een consistorie ter tafel gebracht. Maar deze prelaat, die zelf profiteerde van vijftien bisdommen en aartsbisdommen, was de man er niet naar, om van zich de verbetering van dergelijke misbruiken te doen verwachten. 17 October 1483. Brief van Sixtus IV, Thomas de Torquemada, die reeds in Castilië „werkte", tot algemeen-inquisiteur óók voor Aragon benoemend. We moeten wel herhaaldelijk terugkomen op dergelijke daden, omdat ons seminarie professoren en dergelijken, die ieder jaar 'n 250 priesters afleveren om Nederland gelukkig te maken, de verantwoordelijkheid voor de Inquisitie op de koningen trachten te schuiven. Zij ontkennen of ontveinzen, dat, zonder den wil, zonder de lastgevingen en uitdrukkelijke voorschriften der pausen, zonder de volmachten door hen uitgereikt, de koningen welliswaar heel alleen hunne onderdanen in het cachot hadden kunnen werpen, hen folteren, hen verbranden, hunne goederen inpalmen, hunne kinderen aan ellende en wanhoop overlaten, maar niet den godsdienst als beweegreden aanhalen; zij verhinderen, dat men inziet, dat al zouden de pausen slechts bewonderaars van een dergelijk bewind geweest zijn, alléén door aan hunne monnikken te veroorloven de werktuigen er van te zijn, alléén door niet in naam van het Evangelie en van het natuurrecht in te grijpen, zij nóg, vanaf de 13e tot de 19e eeuw op zijn minst, de verachting van het heele menschdom zouden verdiend hebben. 18 October 707. Begrafenisplechtigheid van Jan VII. Deze paus, die twee en een half jaar aan was geweest, behoort tot een rij vreemdelingen, die van Jan V (685—686) tot aan Stephanus II (752—757) loopt. Op de 10 in 67 jaar was alléén Gregorius II (715—731) Romein. De anderen waren: vijf Syriërs, drie Grieken, en een uit Sicilië, wiens nationaliteit niet bekend is. Let op, dat nauwelijks Stephanus II (752) na de rij oosterlingen komt, of hij wendt zich tot de Franken, om zich, dank zij hun protectoraat, van den keizer van Constantinopel los te maken en zelf een Staat in te richten, die van deze onafhankelijk is. Zonder twijfel vreesden de keizers sinds lang en dergelijke ontknooping en hadden die trachten tegen te houden door de keuze van oosterlingen tot paus. Men heeft wellicht ook het feit, dat de keizers steeds de bisschoppen van Rome kort gehouden hebben, aan het inzicht in een dergelijk gevaar toe te schrijven. Bovendien waren de Westerlingen minderwaardig tegen- 303 over de Oosterlingen, die hen verachtten. De achterlijkheid der Westerlingen toonde zich in de bekentenissen van Agatho en zijn bisschoppen (zie 8 Maart) in 681, zoo ook in de besluiten van de kerkvergadering in den Koepelzaal te Constantinopel, die al de Westerlingen als barbaren behandelen. Dat alles waren zooveel gronden om de keizerlijke voorkeur voor een Oosterling te doen uitkomen telkens wanneer de zetel van St. Pieter leeg stond. Aldus treedt de onafhankelijkheid van dezen stoel ten opzichte van Constantinopel op het einde van de 7e en de eerste helft der 8e eeuw helder in het licht. Er waren toen pausen van het Grieksche Keizerrijk zooals tegen het einde van de 10e en in bijna geheel de 11e eeuw er pausen waren van het Duitsche Keizerrijk. Ondertusschen moet erkend worden, dat nóch de eenen, nóch de anderen altijd van hun macht gebruik hebben gemaakt in overeenstemming met de wenschen van hen, wien zij haar dankten. Getuige de tegenstand der pausen van het Grieksche Keizerrijk tegen het Concilie in den Koepelzaal. Het concilie was werkelijk algemeen en de Oosterlingen hebben gelijk, dat zij het voor een algemeen hielden en houden. Paus Sergius I had er zijn legaten gehad. Alleen toen het concilie de voorrechten aan den zetel van Constantinopel, door twee voorgaande ecumenische concilies toegekend, hernieuwde, herinnerde het den paus er aan, dat zijn voorrang van zijn Stad afkwam en niet van St. Pieter; ook rekende het de decretalen (= besluiten van den bisschop van Rome) niet mede onder de bronnen van Algemeen Kerkelijk Recht; bovendien handhaafde het de 85 Apostolische Canons tegen Rome, dat, gehinderd door de 51e er maar 50 op na hield (zie 11 Februari) en gaf daarmee tegelijk een bedekte afkeuring aan het patriarchaat van Rome, dat liet zich van de vier andere had afgezonderd door aan zijn geestelijken de geheelonthouding op geslachtsgebied voor te schrijven. Daar te Rome de erkenning van de Algemeenheid (= ecumeniciteit) van een concilie nimmer heeft afgehangen van de algemeene vertegenwoordiging der geheele Kerk, maar alleen en uitsluitend van het romeinsche belang, is het niet te verwonderen dus, dat het Koepelpaleis-concilie door het pausdom is verworpen geworden. Ondertusschen was Jan VII niet zoo koppig als Sergius. Toen Justinianus II, de kiezer, hem de papieren van het concilie had gezonden met verzoek, dat wat hij goed vond van hetgeen hij verwierp af te zonderen, zond hij ze terug zonder iets er aan verbeterd te hebben. — Het is interessant op te merken, dat deze bisschop van Rome, die van allen misschien wel het minst happig is geweest op een algemeene heerschersmacht, juist de mém is geweest, die ten slotte het woord „paus" als titel heeft aangenomen (zie 1 Januari). Waar is echter ook, dat wanneer men zich in het begin der 8e eeuw met „paus" betitelde, dit nog niet beteekende, dat men zich zonder eenige beperking en met uitsluiting van allen „De Paus" noemde. Er moest nog veel groeien en volgroeien. De volle beteekenis kon 304 het woord eerst krijgen, toen het Oosten weg was en „De Paus" met zijn eigen patriarchaal gebied was blijven zitten; waar hij natuurlijk zich in mocht richten zooals het het klaar kon spelen, zonder daarbij door een gelijkwaardige macht te worden geremd. Herinneren wij ons, dat de Mohammedanen hem vroeger al van Afrika hadden verlost. 19 Ocober 1187. Dood van paus Urbanus III te Ferrara, na een jaar en elf maanden pontificaat. Hij was de tweede, die door de kardinalen, als officieel ingesteld kies-college, werd gekozen, zonder medewerking van de geestelijkheid en het volk van Rome. Naar het voorbeeld van eenige anderen voegde hij het pausschap aan zijn vorige positie-titel toe, deze was het aartsbisschopschap van Milaan. Zonder twijfel dacht het hem goed, dit aartsbisdom nog aan te houden, zoowel voor mogelijke residentie-stad als vanwege de inkomsten; want als in zijn tijd door de Romeinen een paus werd verjaagd, dan meenden zij, dat hij nog slechts recht over hield op de tienden en op de offergaven der geloovigen, die wellicht op niets neerkwamen. Deze toestand duurde reeds vanaf Lucius II (1144); hij hield eerst op onder Clemens III. En deze werd zelf nog te Rome ontvangen, alleen door middel van een contract, dat de Senaat hem 31 Mei 1188 liet teekenen; dat contract besnoeide zeer erg zoowel zijn rechten als zijn onafhankelijkheid. — Gekozen en gewijd te Verona, had Urbanus III deze stad moeten verlaten, omdat hij met het plan rondliep den banvloek uit te bliksemen tegen keizer Frederik Roodbaard (= Barbarossa). De inwoners deden hem beleefd maar krachtig verstaan, dat deze keizer hun vriend was en dat zij een dergelijke plechtigheid niet zouden laten doorgaan. Zoo ging Urbanus III naar Ferrara, waar hij het tijdelijke met het eeuwige omruilde. Hoewel hij reeds oud was, werden zijn laatste dagen nog verkort door den slag dien hij kreeg door het binnenloopende bericht van de herovering van Jeruzalem, door den vluggen Sarracenen-sultan, Saladijn. De omstandigheden verzwaarden nog het geval. Zonder de trouweloosheid, de rooverijen en de wreedheden van A^old van Chatillon en der Tempelieren, zonder de verdeeldheid der Christen-vorsten zou Saladijn, die het hart hoog droeg en wiens rechtschapenheid buiten twijfel staat, nooit den wapenstilstand hebben verbroken. Zonder de slechte behandeling, waardoor de Latijnen zich de vijandschap der Melkieten, die met hen in Jeruzalem ingesloten waren, op den hals haalden, zou deze stad zich nooit na 14 dagen beleg hebben hoeven over te geven. Maar het kwaad was gedaan en wonderen van moed konden er geen tegenwicht aan geven. Het „Ware Kruis" viel in de macht der „Muzelmannen". De kruisen der stad werden stukgeslagen, omvergehaald, met voeten vertrapt, bevuild en begraveh onder afval. De klokken werden verbrijzeld, de kerken tot moskeeën gemaakt. De christenen, tot slavernij gebracht, moesten den 305 vloer er van gelijk houden, van de muren moest ieder spoor van christelijke beelden en voorstellingen worden verwijderd. Alles werd daarna met rozenwater gereinigd. Uitzondering maakte men voor de „Kerk van het H. Graf', dat was, om de pelgrimstochten, die de rijkdom van Jeruzalem uitmaakten, niet te doen staken. Daar was men dan ineens aangeland onder Urbanus III nog geen eeuw nadat Urbanus II Europa in de wapenen had geschoten, om de „H. Plaatsen" te gaan veroveren. Dat was hard voor een ouden paus, die al zelf in oorlog was met zijn keizer, bovendien uit Rome verbannen, onder dwang uit de poorten van Verona gewerkt en er heelemaal niet zeker van dat hij ook niet uit Ferrara weg zou moeten, om zijn hartstochten en zijn vijandschappen naar elders te transporteeren. 20 October 1248. Breve van Innocentius aan den provinciaal der dominicanen in Spanje Raymond van Penjaforte, ex-generaal dier orde, waardoor zij gemachtigd werden, om uit hun medebroeders inquisiteurs uit te kiezen voor dat gedeelte van (jralha Narbonensis, dat aan den koning van Aragon, Jacob I onderworpen was. Deze moesten dan hun gedrag inrichten naar de bepalingen in 1231 door Gregorius IX vastgesteld. Dat was dus wéér een gebied, onderworpen aan het afschuwelijke bewind, dat al zooveel lijden en schrik had verspreid in zooveel andere gewesten en er wreedaardigheden had begaan, zooals die van 13 Mei 1239, toen te Monthermé in Champagne op een keer 139 menschen levend werden verbrand (zie 23 April 26 Mei en 21 Augustus). Breng hierbij in optelling de manier van evangelie-prediking in Pruisen onder Gregorius IX en onder Innocentius IV (zie 7 Februari) en zeg dan eens of het bij menschenkracht mogelijk is zich walgelijker monsters voor te stellen, dan die pausen. — Wat Raymond van Penjaforte aangaat moet men zich niet laten beïnvloeden door den titel van heilige - Sedert men niet meer heilig wordt verklaard door" de geestdriftige overtuiging der massa, maar sedert het pausdom zich het uitsluitende recht heeft aangematigd, de heiligen naar zijn inzicht uit te kiezen (Alexander III, 1179), bedient het zich daarvan, als van al zijn onrechtmatig verworven „rechten" om het uit te buiten ten profijte zijner machtsuitbreiding. Een onmisbare voorwaarde, om heilig verklaard te worden is, dat men een werktuig voor die machtsuitbreiding is geweest, op welke manier dan ook, hetzij door de recommandantie der deugd hetS du°-/Té^ aut°-da-fé's of zoo- Zij. die niet dan uit onwetendheid of uit dweepzucht die helsche macht in de hand hebben gewerkt, kunnen overigens door hooge deugd hebben uitgeblonken Daardoor is een heel gevaarlijk soort heiligen ontf£ HrfSf P* mode™| oPvoeding in den kiem dient te smoren, t » $ Raymond de Penjaforte schijnt van dat soort geweest te zijn. Mochten wij van de zulken er slechts weinig ontmoeten 306 21 October 686. Keuze van Conon. Deze paus is de tweede van de rTvreemdelingen, die onmiddellijk aan den R« iStephanus II voorafging en de inrichting van de ten ten nadeele van het Grieksche Keizerrijk (zie 18[^obev^ Zijn vaderland was Temeswar in Neder-Mysie. Hij werd slechts SS de goedkeuring van exarch van Ravenna gekozen een voorwaarde waaraan Justinianus II nog strenger de hand hield dan zl,n vadeT Constantijn Pogonatus Twee gelijktijdige verkiezingen hadden na den dood van Jan V plaats gehad, die vanPetrus door de geestelijken en die van Theodorus door de militaire aristocratie. De exarch hakte den knoop door, na wee maanden beldeConcurrenten op zij schuivend en Conon latende kieztl Misschien werd de H. Stoel nooit zoo duidelijk door den keizer of ten minste zijnerzijds vergeven. Conon bleef maar elt maanden aan. In zijn tijd liep de pausen-film snel. Begm 682 Sefde Agatho nog. Zes jaar later, begin 688, was men reeds aan Sergius I, zrjn vijlden opvolger. Men schrijft den heer Thiers het woord toe: „Als men van den paus eet dan barst men ervan bij had met meer waarheid van de vervlogen eeuwen kunnen zeggen: „Wanneer men paus werd, dan barstte men ervan. £zie 19 Januari). 22 October 642. Dood van Jan IV na een van die korte pontificaten, waarvan het in de geschiedenis van het pausdom wemelt Hij was een Dalmatiër, diaken van Rome geworden zijnde, maar hi behield den Stoel van Petrus nauwelijks 21 maanden. Zijn voorganger, Severinus, had hem twee maanden en vijf dagen gehad (zie 21 October). Tusschen die twee in stond de Stoel bijna vijf maanden leeg (640), hetgeen iets voor Dr. Brom is om zijn oogen te oefenen (zie 28 Mei). Lange tijden, dat Sint Pi'eters Stoel onbezet bleef kwamen sedert een eeuw regelmatig voor, dat wil zeggen, sedert keizer Justinianus zegevierende veldheer Belisarius en wel dank zij diens successen den bisschop van Rome onderdaan van den keizer van Constantinopel had doer blijven. Men telt er in dien tijd zoo elf vacatures, met een gemiddelden duur van acht maanden. Dat duidt aan, dat de keuze niet plaats had of ten minste haar beslag niet kreeg, dan na lange besprekingen met het hof van Constantinopel en dat het tenslotte altijd de keizerlijke candidaat was, die van den ri. Stoel bezit nam. Zoo erkende b.v. Gregorius de Groote, die tot deze periode behoort, uitdrukkelijk, dat hij het bisschopschap (van Rome) aan Keizer Mauritius dankte. 23 October 1217. Brief van Honorius III aan zijn legaat Bertrand. Hij gelaste hem, aan Jacobus, koning van Aragon, te verbieden, alsmede aan diens baronnen, aanval en te doen op de grondgebieden van Simon van Montfort, zulks op straffe van ex-communicatie (= ban) voor henzelf en van interdict over hun eigen grondbezittingen. De gebieden waren die, welke bi- 307 mon veroverd had, dat is te zeggen, gestolen had van Raymond van Toulouse en van de Albigensen, in dezen verschrikkelijken oorlog, die men toen den „Oorlog van Jezus-Christus" noemde.. De paus en de Kerkvergadering van Lateranen van 1215 hadden hem in het bezitsrecht daarvan bevestigd, om hem te beloonen voor zijn brandenden ijver in het uitmoorden der ketters. — Het verbod van den legaat Bertrand had geen gevolg. Het pausdom had al zooveel misbruik gemaakt van ex-communicatie en interdict, dat men er geen kippenvel meer van kreeg (zie 28 December). 24 October 304. Dood van Marcëllinus, dien men ten onrechte heilig, paus en martelaar noemt (zie 30 Juni). Na hem stond Petrus' Stoel leeg tot 19 Mei 308, dat is, meer dan drie en een hal! jaar. Daar er nog lange vacatures waren tusschen hem en Eusebius (2 1/2 maand), vervolgens tusschen Eusebius en Melchiades (9 1/2 maand), zou de oorzaak daarvan niet in vervolging moeten gezocht worden, want daar was geen spoor meer van te vinden te Rome na 23 Augustus 304, dat wil zeggen, na een datum, die aan den dood van Marcëllinus voorafging (zie 10 Januari). Wij gelooven veeleer, dat men de oorzaak moet zoeken in een sterke stijging der gewichtigheid van den Kerkelijken Senaat van Rome, die nimmer haast had, zich een nieuwen meester te bezorgen. Men herinnere zich ook voor den tijd van Melchiades een soort van tweehoofdig bestuur der romeinsche Kerk, aangeduid door den brief van keizer Constantijn aan de zeer eerbiedwaardige mannen, Melchiades en Marcus, en de onmogelijkheid om dit dubbel-adres te verklaren, wanneer Marcus toen niet hoofd van den Kerkelijken Senaat was (zie 10 Januari). 25 October 867. Concilie van Troyes. De bisschoppen van de Jconinkrijken van Karei en Lotharius hadden hun collega's van Germanje uitgenoodigd; maar geen hunner kwam, zoodat er slechts 20 prelaten aanwezig waren, onder anderen de aartsbisschoppen van Reims, Tours, Rouaan, Bordeaux, Sens en Bourges. Wat als het meest merkwaardige bij dit concilie opviel, dat was zijn verzoek aan den paus om niet te raken aan dat] wat zijn voorgangers geregeld hadden en niet te dulden, dat eenig bisschop afgezet zou worden zonder deelneming van den apostolischen Stoel, volgens de decretalen der pausen. Aldus was bijgevolg dank zij de onwetendheid en de aanmatiging het oude recht door een nieuw vervangen en dal al ten voordeele van de pauselijke macht. Totaan 347 kon een bisschop niet afgezet worden dan door een concilie en had geen ander recht van beroep dan op een talrijker concilie. In 347 had het Concilie van Sardica aan de appèllanten (= die beroep aanteekenden) het recht verleend, om nieuwe rechters bij den bisschop van Rome te vragen (zie 10 Juni). Ondanks langen en zeer krach- 308 tigen tegenstand had deze nieuwe bepaling, die reeds den romeinschen voorrang nog wat gewichtiger maakte, het ten slotte uitgehouden, maar nooit had zij iets gemeen gehad met een onbeperkt heerschersrecht over het heele episcopaat. De Valsche Decretalen waren er voor noodig geweest om dergelijke ideeën te doen postvatten, en tevens de algemeene en grondige onwetendheid op het gebied der geschiedenis bij de geestelijken der 9e eeuw, om te maken, dat dergelijke ondergeschoven stukken voor ernstig konden worden genomen. Men staat er ontsteld van wanneer men ziet hoe mannen als Nicolaas I en Hinckmar, die zeer zeker onder de meest verlichten van hun tijd werden geteld, van het verleden der Kerk zulk een verkeerde opvatting hadden, dat zij niet op het eerste oog het bedrog ontdekten. En zoo zien wij dan op het Concilie van Troyes twintig prelaten met Hinckmar, aartsbisschop van Reims aan het hoofd, die op het gezag der Valsche Decretalen gelooven, dat de oude „pausen" verboden hadden eenigen bisschop zonder hun deelneming af te zetten en dat de concilies, die ooit bisschoppen hadden afgezet, óók een dergelijk voorschrift als bestaande hadden gekend'. Men moet toegeven, dat als de pausen veel ten onrechte naar zich toe gehaald hebben, de omstandigheden hen daarbij zeer hebben geholpen. Wij beschuldigen hen niet, de geestelijkheid van de 9e eeuw stelselmatig onwetend gehouden te hebben, maar het is zeker, dat zij in het belang van hunne almacht, niet beter hadden kunnen doen. i 26 October 1268. Onthoofding op de markt te Napels van Conradijn, Hertog van Zwaben en Franconië, op 16-jarigen leeftijd, van zijn neef Frederik van Oostenrijk en van verscheidene Heeren, met hen gevangen genomen door Karei van Anjou, broer van den H. Lodewijk, Bij deze misdaden voegde zich nog de moorden op de weduwe van Manfred en van zijn laatsten zoon in de gevangenis. Drie opeenvolgende pausen Alexander IV, Urbanus IV en Clemens IV zijn grootelijks verantr woordelijk voor zooveel verschrikkelijkheden. De eerste had misbruik gemaakt van de afhankelijkheid van Napels van zijn eigen leengoed, om Conradijn te berooven van het erfdeel zijner vaderen, die dezen staat op de Muzelmannen veroverd hadden. Het machtsmisbruik van Manfred en zijn wandaden waren rede-nen om zich tegen deze uit te spreken, maar niet tegen diens neef. In plaats van rechtvaardig te zijn tegenover dit kind en zijn onschuld te bekennen, verklaarde Urbanus IV den troon, die hem toekwam, voor openstaande. Hij bood hem den H. Lodewijk, koning van Frankrijk aan voor een van zijn zonen; maar het geweten van den vromen koning veroorloofde hem niet, zoo maar eens andermans goed te aanvaarden, zelfs al werd het door den paus aangeboden. Karei van Anjou had minder gewetensbezwaren. Hij betaalde zelfs zeer goed voor datgene, wat wat Urbanus IV geenszins recht had, om aan hem te verkoopen. 309 Onder de zeer zware voorwaarden, waaraan hij zich onderwierp, was een der voornaamste een jaarlijksche schatting van 8,000 onsen goud. Onder Clemens IV rukte Conradijn, door een machtige partij geroepen en sterk door zijn recht en de sympathie, die warmer was naarmate men Karei van Anjou haatte, Italië binnen, om zijn kroon te heroveren. Clemens IV deed hem in de ban en steunde zooveel hij kon Karei van Anjou tegen hem. Door Villam en andere geschiedschrijvers wordt hij ervan beschuldigd, zijn terechtstelling van den overwinnaar te hebben gevraagd. Anderen zeggen, dat hij de terechtstelling afkeurde, nadat zij eenmaal had plaats gehad. Beide zaken kunnen waar zijn. Clemens IV moest in ieder geval begeeren de wég-werking van een jongen, moedigen, ondernemenden, populairen vorst, wiens gelukster wel eens op kon gaan en die steeds zijn vijand zou gebleven zijn. Overigens had hij geen gemoed, dat zich om zijn onthoofding verteederd zou voelen (zie 9 Maart en 2 October). Wat er ook van zij, hij overleefde Conradijn slechts een maand. Wij durven het oordeel gods, dat Clemens IV volgens zijn beginselen te wachten stond, niet bespreken; maar het komt ons voor, dat, wat men ook opgeve van de kuischheid en de zelftuchtiging door onthouding van dezen paus, zij allerminst hebben opgewogen, in den weegschaal der eeuwige gerechtigheid, tegen zijn verscherping van het Inquisitie-bewind, de pijnbank toegepast op zijn bevel, en tegen de vijandschap, waarmede hij tot op het schavot een iongen ongelukkigen man vervolgde, die door 's pausen voorgangers van zijn vaderlijk erfdeel was beroofd. 27 October 1597. Dood van den laatsten hertog van Ferrara. Zijn neef en erfgenaam Cesar van Este werd door Clemens VIII voor een onecht kind verklaard (= bastaard), omdat zijn vader geboren was uit Alfons van Este en Laura Estochia, burgeresse van Ferrara en wel vóór hun huwelijk. Maar dat was slechts een even valsch als misdadig voorwendsel, want bij gelegenheid van hun huwelijk waren de kinderen, die reeds geboren waren plechtig erkend en geëcht. De ware reden van Clemens' VIII optreden was, dat hij Ferrara wilde bemachtigen. Hij begon tijgevolg met Cesar van Este in de ban te doen en vervolgens bracht hij een leger tegen hem in het véld. Zijn troepen werden eerst verslagen, maar Cesar kreeg gauw geldgebrek. Bovendien steunde Henn IV den paus, op gronden van politieken aard waar de rechtvaardigheid buiten stond. En men kon toen het schouwspel beleven, dat Kardinaal Aldobrandin aan het hoofd yan 1000 ruiters en 5000 infanteristen zijn zegepralenden intocht m Ferrara hield. Let op, dat de meeste aanwinst van grondgebied, die het pausdom maakte, zoo ongeveer even „rechtmatig was als de inpalming van Ferrara en dat er wel veroveringen zijn gemaakt naar nog lagere en gemeenere werk- 310 28 October 741. Dood van Gregorius III na 10 jaar en 9 maanden pontificaat. Hoewel van geboorte Syriër bereidde hij net verlies van Rome ten nadeele van het Grieksche Keizerrijk voor en als dat pas onder zijn opvolger zijn beslag kreeg, was dat zijn schuld niet. Zijn brieven toonen aan, dat hij vanaf het eerste jaar van zijn pontificaat (731) zeer verbolgen was op keizer Leo, den Isauriër. De brief No. 2 heeft deze duidelijke woorden: „Gij zegt: Ik heb het keizerschap en het (hooge-) „priesterschap. Uw voorgangers konden zoo spreken. Hierin is de erkenning uitgedrukt van die hoogste rechtsbevoegdheid over de Kerk, die met Constantijn was begonnen en die anderen, zooals Justinianus I met zulk een naijver hebben uitgeoefend. Maar het vervolg toonde, dat, al ontkende Gregorius de geestelijke macht van Leo, hij geen machtsbevoegdheid beweerde te bezitten in stoffelijke (z.g. „tijdelijke") zaken. De aanmatigingen van zijn naamgenoot, Gregorius VII, lagen nog in de verre toekomst (1073—1085). Een. brief van Gregorius III aan St. Bonifacius, gedateerd naar de regeeringsjaren van Leo en zijn zoon Constantijn, bewijst, dat 29 October 739 hij zich nog onderdaan des keizers erkende. Maar tegen het begin van 741 zocht Trasimond, hertog van Spoleto, in opstand tegen zijn koning Luitprand, een schuilplaats te Rome. De paus was het eens met den hertog van Rome, om eerstens te weigeren, hem uit te leveren, en vervolgens, om hem te helpen, weer naar Spoleto terug te gaan. Luitprand*) nam het den Romeinen kwalijk. Op dat moment smeekte Gregorius voor de Kerk om bescherming bij Karei Martel, hofmeester van den koning der Franken. Anchardus, koerier met een eersten schrijven, waardoor Karei werd gevraagd, de partij van Sint Pieter tegen den koning der Longobarden op te nemen, had de opdracht, daar nog ..iets mondeling aan toe te voegen. Dat „iets", hetgeen de omzichtige hoogepriester niet zwart-op-wit wilde zetten, was zonder twijfel het aanbod om den keizer te verfaden en zich onder Karei Martel te stellen. Toen deze eerste brief, alsmede het mondeling meegedeelde „iets" zonder gevolg bleef, schreef Gregorius een tweede maal om Karei er toe aan te sporen, dat hetgeen zijn ouders en hij zelf reeds aan de romeinsche Kerk hadden geschonken, te komen hernemen op de Longobarden. Maar de woorden wijzen uit, dat het hier alleen nog maar ging over erfgoederen en grondbezittingen en niet over vorstendommen en heerlijkheden. Karei en Gregorius stierven beiden in hetzelfde jaar 741, de zaken onafgedaan achterlatend; maar de baan was geopend ter toekomstige inrichting voor de „Pauselijke Staten" (754) (zie 14 September). 29 October 1484. Openbaarmaking te Sevilla van de wetten of voorschriften der Inquisitie, in 28 artikelen. Llorente, die er een afschrift van bezat, bespreekt ze in het eerste deel van zijn *) Koning der Longobarden, die bijna heel Italië bezet hielden. 311 Kritische Geschiedenis der Inquisitie, blz. 175—184. Men kan zich bezwaarlijk iets ongerechters en iets barbaarschers indenken. De ketters waren verplicht, zichzelf aan te brengen, op straffe van inpalming van al wat zij hun bezit noemden; doch daarmee ontkwamen ze niet aan geldboeten en openbare onteeren.de boete. De inpalmingen, voortgezet tot in de handen der kinderen en der schoonzoons der veroordeelden, voegden zich bij de geldboeten en de kwijtscheldingen van boetedoening, die Rome zeer duur verkocht; om tegelijk èn pausdom èn Inquisitie èn de monarchie te verrijken. — Werden veroordeeld tot de „relaxatie", dat is, den brandstapel: 1° de ketters, wier berouw niet voor oprecht werd gehouden, zoodat hun terechtstelling louter en alleen afhing van de persoonlijke meening der inquisiteurs; 2° de beschuldigden, die het bij hunne ontkenningen hielden, ondanks de getuigenissen tegen hen ingebracht, waarvan men hen nooit mededeeling deed, die zij dus niet konden bestrijden en die de rechters voor overtuigend konden houden, terwijl een vrij debat wel had kunnen aantoonen, dat zij waardeloos waren. — De pijnbank werd toegepast zoo gauw als de rechters een „semi-probatio facti" (een half-bewijs van het feit) dachten te hebben. De bekentenissen, die daarbij de pijnbank afperste, werden voor algeheele bewijzen gehouden. Wanneer iemand ze herriep, dan werd de foltering nog eens ondernomen. — Iedere beschuldigde, die gedagvaard was, en die niet verscheen, werd als een overtuigd ketter veroordeeld, zonder dat men wist, of de dagvaarding hem wel eens had bereikt. De dooden konden vervolgd worden, opgegraven, veroordeeld en hunne goederen aan hunne erfgenamen worden ontnomen, en zóó voort, — Deze voorschriften werden verscheiden malen vermeerderd, maar de willekeur bleef steeds de ondergrond van de inquisitoriale rechtsgebruiken. Nooit waren de beschuldigden vrij, zich te verdedigen en de rechters hadden steeds een meer uitgesproken neiging om te veroordeelen, dan om vrij te Spreken en kwijt te schelden. Bovendien, als er kwijtscheldingen plaats grepen, dan vielen die vooral goeden comedianten te beurt. 30 October 701. Keuze van Jan VI. Hij behoort tot de rij Oosterlingen, die bijna zonder onderbreking de H. Stoel bezetten, m de laatste eeuw van zijn onderwerping aan het Grieksche Keizerrijk. Zijn pontificaat duurde slechts drie jaar en twee maanden. Ondanks dien korten duur had er tijdens zijn pontificaat tweemaal een „Beroep op den H. Stoel" plaats. Het eerste kwam van de priesters, van Toledo, die door hun aartsbisschop binderedus slecht behandeld waren geworden. Men kent er niet oen uitslag van. Het eenige, dat men weet, is dat koning Vitiza, tegenstander, zoowel van de appellanten (= die een beroep doen) met minder dan van Sinderedus, aan alle geestelijken beval een vrouw te nemen en dat hij algemeen werd gehoorzaamd. Geen spoor van protest of eenig ingrijpen van Jan VI 312 bestaat er. Het tweede kwam van Sint Wilfrid, die zich ook al op Agatho beroepen had. De moeilijkheden, waarvan deze persoon zich geheel zijn leven omringd zag, werden vooral veroorzaakt door zijn door-en-door romeinsche ideeën en door de halsstarrigheid, waarmede hij Engeland, zijn vaderland, onder de gebruiken van Rome wilde doen bukken. Let op, dat deze beide appèls uit het Westen kwamen, en dat om ze te rechtvaardigen, het feit volstaat, dat Jan VI als patriarch m het Westen erkend werd. Zij zijn dus, evenmin als zoovele andere gelijke, bewijsmateriaal voor het algemeene heerschersrecht van den bisschop van Rome. De aanspraken van deze op zulk een heerschersrecht, zoo zij reeds in het begin der 8e eeuw bestonden, waren slecht omschreven en steunden niet op zekeren bodem. Hij durfde zijn eigen oordeel nog niet in de plaats te stellen van het oordeel van een Algemeen Concilie, zelfs niet van een z.g. „Talrijker Concilie", dat gedurende zoovele eeuwen het recht had, om het oordeel van een minder talrijk Concilie aan een herziening te onderwerpen. Het bewijs daarvoor is gelegen in een brief van Jan VII aan de twee engelsche koningen Ethelred en Alfred: „Wij raden, zoo zeide hij hun, Berthualdus, bisschop „van Cantorbery aan, met den bisschop Wilfrid een concilie bij„een te roepen; laat hij daar de bisschoppen Bosa en Jan ontbieden, en na ze gehoord te hebben, als hij kan, hun twist op „het Concilie bijleggen; kan dat niet, dat hij ze dan naar den H. „Stoel zende, om in een talrijker concilie geoordeeld te worden." 31 October 1517. Luther slaat zijn stellingen tegen den aflaat tegen een der pijlers van de Kathedraal van Wittenberg aan. De machtsmisbruiken van het pausdom had de Kerk reeds in tweeën gescheurd, het Oosten, dat nooit goed gevonden had, er zich bij neer te leggen, ter eener zijde en het Westen, waar belangzucht zoowel als domheid met elkaar wedijverden, om ze te aanvaarden, ter anderer zijde. Maar sedert de 9e eeuw, den tijd, waarin men de scheuring als reeds grondig doorgewerkt kan aannemen, hadden de pausen wel verre van uit deze verschrikkelijke les iets geleerd te hebben, zonder ophouden hun aanspraken vergroot, zoodat hun almacht zich over de stoffelijke zaken even zoo goed als over de geestelijke zou moeten uitstrekken. Sedert de 13e eeuw beveiligden zij, overal waar ze het konden, hunne overheersching door terechstellingen, schrikbewind en de algemeene onderdrukking van den menschelijken geest. Schandalen en afpersingen voegden zich bij hun tyrannie. Vandaar het uitbreken van het Protestantisme, Zonder een reeds bestaanden algemeenen gemoedstoestand der volkeren, der vorsten en der geestelijken zélf, zou nóch Luther, nóch een der voornaamste kopstukken der Hervorming ooit geslaagd zijn. De gedachte aan opstand zou hun zelfs niet in het hoofd opgekomen zijn. Feitelijk bestond de scheuring dus reeds in het onzichtbare; en de millioenen christenen, die plotseling in Duitschland, Zwitserland, 315 Nederland, Zweden, Denemarken, Noorwegen, Polen, Frankrijk en vervolgens m Engeland zich anti-papist verklaarden waren in hun hart reeds langen tijd en hartgrondig vijandig aan het pausdom gezind De les van de 16e eeuw heeft evenmin als die van de 9e gewerkt. De pausen hebben hun droom voortgezet van de algeheele onderwerping der menschheid aan een geestelijkheid die weer gehee en al aan hen, de pausen, zélf onderworpen is! Maar het stelsel, waarop in den nieuwen tijd de hoop gevestigd is, bestaat hierin, dat men dweepzuchtige priesters kweekt door opvoeding op den gronds ag van domheid en dwaling; dat men die geestelijken tot blinde instrumenten maakt in de handen Irth^tA -&5 ■ ap' ter\vreemde liné desnoods, dien men hen tot hoofd m ieder bisdom geeft en dat men die bisschoppen in flr^AA iVan n °PPe.rsten meester weet te houden door het lokmiddel van promoties, eererangen en gunstbewijzen. Maar dat stelsel scheurt heden aan alle zijden. Geplaagd door den toestand, waarin de onderdrukking van de zijde der paarsche SsTeWvïn ÏV d0r h^lv ouden perzischen godsdienst verfrischte door een Semitische injectie 317 uit Babyion, was dat syncretisme. Toen Esra en Nehemia het judaïsme, het jodendom, zooals wij dat kennen, door een hervorming naar perzisch systeem tot stand brachten, was dat syncretisme. En zoo voort. Er zijn maar enkele oorspronkelijke godsdienstige bestanddeelen te vinden, maar zéér vele godsdiensten, dank zij het syncretisme. Niets is op godsdienstig gebied gewoner dan syncretisme. Het meest tastbare en duidelijke voorbeeld ervan in onzen tijd is de godsdienst van Armie Besant; zij| maakt een zeer duidelijk syncretisme van Christendom en Boeddhisme, hetgeen nog door tientallen kleinere syncretistische combinaties wordt ondersteund. Zoo beleidt zij een nieuwe incarnatie (boeddhistisch element) van den lm Krisinamoetri, den knaap, die op lamaïstisch-boeddhisttsche wijze tot wereldleeraar (= paus, dalaï-lama) is aangewezen, en reeds zeven van „zijn 12 Apostelen" heeft gekozen waaronder theosofische leiders, die aanhang hebben, en liberaalol nieuw-katholieke bisschoppen. De heele inventaris van den katholieken eeredienst paart met den dito der lama's, en zal symbolen leveren voor een syncretistisch geboren godsdienststelsel. Om het Mahomedamsme in dit syncretisme op te nemen daartoe is men niet geniaal genoeg; voor den huidigen stand van het menschehjk denken is dit voor een syncretisme niet vatbaar zoo ja, men zou het er in betrokken hebben, en dan eerst vaiï een „wereldgodsdienst" mogen spreken, waarin de drie wereldgodsdiensten op zouden kunnen gaan tenminste in theorie, want de praktijk zal zijn, dat het geweldige aantal godsdiensten met een, min of meer invloedrijke, vermeerderd wordt en anders met. In ieder geval mag nu verondersteld worden, dat de lezer een begrip van en een inzicht heeft in syncretisme. — Het Romeinsche Keizerrijk, dat heer en meester was rondom de Oude Wereldzee, had daar verscheiden nationaliteiten onder zich, die allen het juk noode droegen en al die nationaliteiten hadden „godsdiensten , Met die godsdiensten wenschte het niet in conflict te komen en het trachte zich tegen hun fanatisme te verdedigen door syncretisme, maar dan een syncretisme van grof soort. Vond men ergens een godheid, die min of meer geleek op een uit den romeinsche Olymp, dan werden de respectievelijke namen eenvoudig aan elkaar verbonden, en de godsdienstvrede was gegarandeerd.*) Meer konden de Romeinen "let Cn' Want beschouwende philosophen zijn zij nooit geweest. Maar in ieder geval werkte de eene poging de andere in de hand en wie kans zag, kon met een fijner syncretisme pogen een eenheidsgodsdienst in het eenheidsrijk te stichten. Fijnere voorbeelden stonden den poger overigens ten dienste, want er *) In verband hiermede moet men ook denken aan het Pantheon (= tempel aller goden) te Rome, door Augustus in het jaar 27 vóór Christus gesticht. Alle goden van het Rijk konden daar een plaats en vereering vinden. {Vergelijk 15 Augustus). 318 bestond al reeds een dieper gaande syncretisme-beweging in het Oosterbekken der Zee met Klein Azië en zoo voort waarvan de hoofddraden in Alexandrië (grieksche kuituur in Afrika) te zamen liepen. Van andere zijden ontstonden er dan ook pogingen, om wat beters tot stand te brengen. Hoe vatbaar men toen was voor godsdienstige nieuwigheden, blijkt daaruit, dat in Rome zelf alras, de egyptische Isis-dienst (= Madonna met Kindje), de perzische Mithras-dienst (= Middelaar tusschen God en mensch, het Licht, dat de wereld verlicht), de Jaho-dienst, vermoderniseerd tot Jodendom, en het uit een reeds ingewikkeld syncretisme ontstane Christendom, in enkele geslachten beduidenden aanhang kregen. Ook blijkt duidelijk uit deze feiten, dat van die vatbaarheid door verschillende godsdiensten werd gebruik gemaakt, om er naar te dingen, het Romeinsche Rijk van een godsdienst te voorzien, die allen zou voldoen. Hiervoor was echter een nieuw syncretisme noodig. De Mithrasdienst ging daar in voor, want het combineerde ijverig de door de Romeinen geachte personen en tradities van den Olympgodsdienst met de modernere en bezielende personen en tradities van Mithras eeredienst. Dat bereikte een geweldig succes en de „Sol Invictus" (= de Onoverwonnen Zon) zegepraalde in het geheele Romeinsche Rijk. Toch was, jammer genoeg, deze godsdienst met geroepen, de bewoners van dat machtige rijk te blijven bezielen. Er waren onoverkomelijke gebreken. Het voornaamste was, dat de Mithras-dienst een mannen-godsdienst is, hij bezielde de soldaten en maakte van iederen man een strijder des Levens en des Lichts, hetgeen klopte op het romeinsche Stoïcisme, deze echte mannen-philosophie; maar de vrouwen had hij niet. Dit werd ondervangen door een verbond met de Kvbele-priesters, de priesters van de „Alma Mater" (= Verheven Moeder, later werd Maria zoo genoemd), die de leiders waren van een vrouwen-godsdienst, zoodat men een Mithras-Kybele-eenheidl kreeg, bestaande uit een mannelijke en een vrouwelijke sectie; dat was wel een merkwaardige vorm van Syncretisme! Doch het was kunstmatig en niet zoo natuurlijk als het syncretisme waaruit Mithras-zelf in Klein-Azië was voortgekomen, namelijk uit een huwelijk van grieksche en perzische godsdienst en levensbeschouwing. In het Jodendom waren de vrouwen in den godsdienst ook achteraf gehouden. Bovendien was Mithrasdienst duur met zijn taurobolen (zie 6 September) ; daartegenover kwamen de Christenen, die in de „Ekklêsia" vrouwen naast mannen ontvingen, die allen aan het avondmaal, dal alle dure offers verving, aanzaten. Het Christendom was ruim en goedkoop, een echte godsdienst voor allen, die in het Romeinsche Rijk onder lagen, en dat waren de meesten. Het was on-voornaam maar fanatiek-bezielend in oppositie tegen het „Heidendom", dat voorloooig nog het symbool was voor de overheerschende Almacht der goed gedisciplineerde legers van Rome. Het Christendom was grauw als de armoede, en had later, door aanflang 319 machtig geworden zijnde, door syncretisme Mithras, Isis, Kybele, het Judaïsme enz. in zich te verwerken, om luisterrijk, interessant en uitgebreid te zijn en een bod ernaar te doen, dé eenig officieel erkende godsdienst van het Romeinsche Rijk te worden. Dat is inderdaad zóó geschied na tientallen syncretismen, die de eeredienst des christendoms tot een waarlijk godsdienstig warenhuis hebben gemaakt. Eeuwen zijn daartoe noodig geweest en daarom is de vraag gewettigd, of in het hoofd der opwerpers van het zoogenaamde Christendom iets heeft bestaan, dat op een plan gelijkt, om het Romeinsche Rijk van een eenheidsgodsdienst te voorzien, door de toen bekende wereld, dat was het Romeinsche Rijk, ertoe te bekeeren? Ik geloof van niet. Ik ben veeleer van meening, dat het eerste christendom in hoofdzaak een oppositie-beweging was, die ontbindend moest werken op de „bestaande orde", zooals nu het anarchisme, aan zijn negatieve zijde; dat die beweging godsdienstig was, is in harmonie met den aard der tijden. De Jodenstaat, laatste steunpunt der Semieten, haatte de Romeinsche overheersching zóó, dat zij hun leven er voor over hadden, zich ervan te bevrijden. Hij ging dan ook in een vrijheidsoorlog ten gronde en in 70 werd Jeruzalem verwoest door Titus den overwinnenden Romein. Die Romeinen-haat is ook te denken in Paulus en de zijnen in de diaspora, temeer daar Paulus rabbi-student was te Jeruzalem. Het Jodendom alleen, was toen niet tot een groote beweging geroepen; tot een groote anti-romeinsche beweging schiep Paulus*) het Christendom, waarin de hoofdzonde was, met het Rijk mee te leven; aan te pappen met den „Staat" was enkele eeuwen een „verraad" tegen het Christendom. Het syncretisme door Paulus ingezet (Mithras-begrip van „mesitês" = middelaar, door hem op Jezus toegepast, afschaffing van beperkende besnijdenis enz.), werd tot vergrooting der „christelijke" groepen immer ongegeneerd voortgezet en bereikte zóóveel succes, dat keizer Constantijn (+ 337) op die massa zijn troon kon bouwen, hetgeen de Christenen op de noordkust der zee toelieten, toejuichten en ondanks het protest der Afrikanen, die van verraad riepen, onbeschaamd hebben uitgebuit. Toen bleek het Romeinsche Rijk één godsdienst te hebben, nadat de andere uitgeroeid waren, en op dien godsdienst te steunen. Die steun was echter maar schijn, want inderdaad is het Romeinsche Rijk aan dien godsdienst ten gronde gegaan. De verdeeldheid van dien godsdienst inwendig beteekende verscheuring der Rijksorganisatie: waardoor 't zich niet kon te weer stellen tegen de horden der volksverhuizers en het heele Westen verloren ging, als gevolg van het theologisch egoïsme der priesters, die hun zaak steeds als de gewichtigste bleven beschouwen. Nadat het Westen *) „Paulus" meer als een groeps- ol qualiteits-aanduiding te nemen, dan als van een enkelen persoon. Het „Christendom" is niet van één enkel mensch gekomen! 320 bijna geheel verloren was, liep de bisschop van Rome naar de Franken over en stichtte het Keizerschap van het Westen in oppositie van dat van het Oosten (Constantinopel) en tijdens de kruistochten veroverden de troepen der Kruisvaders Consantinopel voor paus Innocentius III, die de vernietiging van het Romeinsche Rijk door het Christendom daarmede bezegelde. Heeft dus aan 't Christendom de gedachte van haat*) en ondermijning van het Rijk ten grondslag gelegen, hetgeen te denken is, en waren in de boeken der Christenen teksten te vinden, die het Werk Gods (de Kerk) boven het werk der menschen (de Staat) stelden, hetgeen inderdaad zoo is, dan hebben de fantastische en fanatieke uitstrooiers van het eerste zaad eer van hun werk gehad, en hebben zij met geniaal vooruitzien den Römeinschen Staat een langzaam werkend gif ingespoten. Trouwens hun tijdgenooten, de Romeinen, hebben het nooit^ anders gezien en even bevriend als zij waren voor Mithras, die geen bijbedoelingen had, even vijandig waren ze tegenover Jezus, die zij allerminst vertrouwden en wiens aanroepers herhaaldelijk wegens ondermijning van den Staat moesten vervolgd worden. En het Romeinsche Rijk is wel zoodanig gedood, dat er geen erfgenamen meer waren, en de Roomsche kerk er zoo radicaal bezit van heeft genomen, dat zij, en zij alleen, er de eeni. ge voorzetster van is tot op den huidigen dag; zij d,ie al wat de romeinsche wapenen hebben moeten verliezen, en nog veel meer, nu door middel van haar godsdienst gebonden, gevangen, ten onderworpen houdt. De triomph der Christen-leiders is volkomen, zij wonen in het huis van hun overwonnen tegenstander, profiteeren van zijn bezittingen en laten de slaven voor hen werken. v. Y- *) Die nationale politieke haat, voor de Semieten gesteund door de legenstelling van de rassen, is zeer goed te rijmen met de befaamde „lietde-prediking"; ja, die liefde-prediking was een geweldig wapen, volgens het beginsel, dat het betere de vijand van het goede is; en het Romeinsche Rijk regeerde door iets anders dan door liefde, het onderdrukte. Alle onderdrukten heten zich zoo vereenigen en wel tegen het Rijk. Het is dan ook niet te verwonderen, dat in de door Rome veroverde gebieden in Azië en Afrika enz., het Christendom meer succes te boeken had, dan binnen de grenzen van den ouden romeinschen Staat. VERBETERINGEN. In Augustus: blz. 240, 2e regel van onderen, te lezen rijk inplaats van rij. blz. 241, 2e regel van onderen, te lezen Invicti inplaats van Inviti. blz. 243, 2e regel van onderen, te lezen rietstengels, inpl. van rietsteengels. blz. 246, 6e regel, te lezen Exiit inplaats van Exüt. blz. 247, 2e regel, te lezen Vervolgens inplaats van Vervolgs. blz. 252, 18e regel van onderen te lezen dat beliep, inplaats van die beliepen. blz. 256, le regel, noot, te lezen schrijvers inplaats van scrijvers. 320 321 1 November. Feest van „Allerheiligen", dat uit het jaar 607 stamt. De bissehop Bonifacius IV vroeg dat jaar aan keizer Phocas het Pantheon [~ Tempel voor alle goden) van Agrippa, om er een kerk van te maken. De ellendige vorst, door doodslag op den troon gekomen, algemeen gehaat, verplicht, om opeenvolgende complotten in bloed te smoren, zoent den steun der geestelijkheid. Hij ging dus gaarne in op het verzoek van deti bisschop van Rome. Terwijl het Pantheon vroeger aan alle goden was toegewijd, wijdde Bonifacius het toe aan de Maagd Maria en alle martelaren. Tot dan was de le November een Vastendag, die zich in een feestdag veranderde en die zich later tet alle Heiligen uitstrekte. Maar de patriarchen van Rome hadden in het begin der 7e eeuw nog geen gezag genoeg, om hunne nieuwe gebruiken aan alle kerken te kunnen voorschrijven. Eerst twee eeuwen later ondernamen zij het, bevrijd van hunne onderwerping aan de Grieksche Keizers, zelf wereldseh vorst geworden en sterk door den steun der Carolingers, om met alle middelen, geweldpleging ingesloten, het katholicisme in romanisme om te zetten. De oude sacramenten-boeken van de oorspronkelijke eferediensten waren in het Westen reeds overal uitgeroeid, om de plaats aan romeinsche te laten, toen in 835 op een verzoek van Gregorius IV een verordening van Lodewijk den Vrome over geheel Gallië en Germanië de verplichting ukV strekte, om op den 1 November Allerheiligen te vieren. 2 November 1269. Vonnis van de inquisiteurs van Barcelona, frater Petrus van Tomenes en frater Petrus van Cadireta, %ejtëm Armandus, burggraaf van Castelbon en van Cerdagne en Ermesinde, gravin van Foix, zijn dochter, eerste vrouw van graaf Roger Bernard II. Vader en dochter waren beiden, omstreeks 1230 en op zijn laatst in 1235, gestorven. Het vonnis veroordeelde ze tot den straf van geschandvlekt zijn wegens ketterij en gelastte.dat hun gebeente werd opgegraven, als het mogelijk was, het te herkennen. Dit schandelijk vonnis was in den grond niets anders dan een wraak-oefening. De inquisiteurs van Toulouse hadden Roger in 1237 gedagvaard, om voor hen te verschijnen als beschuldigd van ketterij. Hij had dit beantwoord roet een dagvaarding aan hen, die tot zijn graafschap benoorden, om voor hem te verschijnen, als zijne onderdanen. Dat kostte hem bij zijn leven den banvloek en na zijn dood een geschandylekten naam, en het was de voortzetting dezer wrake, dat de inquisiteurs van Barcelona het gebeente van zijn eerste vrouw en dat van haar vader vervolgden. Een dier inquisiteurs, Petrus van Cadireta, werd. met steenen gedood. Hij staat niet alleen daarin en wanneer al zijn soortgenooten aldus uitgeroeid waren, dan zou dat slechts rechtvaardig geweest zijn. Herinneren wij ons, dat ieder hunner slechts werkte door afvaardiging of door onder-afvaardiging, die van den paus kwam. De 2 November 1269 valt in de vacature van drie jaren (o, Dr. Brom! zie 322 28 Mei), die op den dood van Clemens IV volgde, maar de door hem verstrekte volmachten werkten krachtig door. 3 November 1213. Bul, waardoor het in-öntvangst-nemen van de koninkrijken Engeland en Ierland door paus Innocentius III wordt bekend gemaakt. Jan-zonder-Land had keizer Otto IV tegen den paus gesteund en deze maakte van een binnenlandsche twist tusschen geestelijken, omtrent wie het recht had een bisschop te benoemen, gebruik, om zich in Engeland te doen gelden en met Jan af te rekenen. Beiden bemoeiden zij zich eigenlijk met iets, dat hun weinig aanging, maar volgens een verkeerd gebruik bemoeiden zij zich er eenmaal mee en waren vanzelf eikaars tegenstanders. Het einde van den strijd was aldus: Janzonder-Land, overweldigd, verklaarde in een echt en officieel stuk: dat hij weggaf aan de Roomsche Kerk, aan paus Innocentius en aan diens opvolgers, het koninkrijk Engeland en het koninkrijk Ierland; met alle rechten daaraan verbonden; dat hij deze koninkrijken verder niet anders zou bezitten dan als leenman van den paus en dat hij hem op dien titel het leenmanneneerbewijs zou brengen; dat hij vervolgens, als teeken van onderwerping, jaarlijks aan den paus zou betalen, buiten den opbrengst der St. Pieterspenning (=1 penning=nu 5 cents) per haardstede, ingesteld sedert de 8e eeuw, duizend mark-sterling te weten 700 voor Engeland en 300 voor Ierland, zijn vroegere eigen gebieden, die aldus door den plaatsbekleeder van Jezus in diens bezit waren gemanoeuvreerd! De charta (zoo noemde men het stuk) is van 15 Mei, den vooravond van het Hemelvaartsfeest. Wat er Jan op dien dag toe bracht zonder dralen haar uit te geven, was de voorspelling van een zekeren kluizenaar, Petrus, volgens dewelke Jan geen koning meer zou zijn óp dat feest. Toen de dag rustig voorbij was gegaan, werd Jan rustiger, liet den hermiet uit de gevangenis halen, waarin hij hem bewaarde, daarna aan den staart van paarden voortslepen en ten slotte met zijn zoon ophangen. Daarna brak de pauselijke nuntius Pandolfus op, beladen met goud, om van 's konings goede gezindheid in Rome getuigenis te gaan afleggen. In Frankrijk gekomen had hij last van den toorn van koning PhilipsAugust, die op bevel van den paus tegen Jan had gemobiliseerd en met een onbetaalde rekening van meer dan 60.000 pond, voor dien tijd een geweldige som, bleef zitten. Maar daar Innocentius door die mobilisaties bereikt had wat hij bedoelde, namelijk den koning van Engeland bang maken, trok hij zich van de rest niet veel aan en men kan het zich toch wel begrijpen, dat hij bij het recht, dat hij zich toekende om over tronen te beschikken, ingesloten rekende het recht, om over de finantiën van iederen staat te beschikken. Een ander middel, waarvan hij zich tegen den onfortuinliiken Jan had bediend, was het interdict van zijn koninkrijk, dat al vaiiaf 24 Maart 1208 geduurd had. Door dat interdict (= verbod van eeredienst etc) had iede- 323 re geestelijke werkzaamheid opgehouden, behalve de biecht, de teerspijze toedienen (= een onderdeel der „Laatste H.H. Sacramenten") en het doopsel der kinderen. De dooden konden niet meer op gewijde aarde begraven worden en men begroef ze ver van steden en dorpen, zonder zegen en gebeden, in wegen en grachten. Weldra, bij gebrek aan Missen schoot de Teerspijze (= stukjes „Eucharistie", welke de Jezus-priesters tijdens hun „Mis" maken) te kort. En het volk der 13e eeuw, was stompzinnig genoeg, om dezen toestand op den koning te verhalen. Zonder twijfel had deze veel op zijn kerfstok, maar het is duivels onrechtvaardig, dat zijn volk voor hem geslagen werd. Ondanks het kwaad, dat het stichtte, werd het interdict pas 29 Juni 1214 opgeheven, nadat het 6 jaar en 3 maanden had geduurd. En het was toen zelfs al 13 maanden, nadat de ongelukkige Jan-zonder-Land zichzelf als leenman en schatplichtige des pausen erkend had. Maar men wilde zekerheidsmaatregelen tegen hem nemen, om eerst nog door hem betaald te krijgen de schadevergoedingen, die werden geëischt door de bisschoppen, de abten, de priors, de monnikken, de klooster-vrouwen en zoo voort, die hadden geleden onder zijn kwellingen, daar zij de paus gehoorzaamden, en het interdict; de geestelijke nadeelen van het interdict kon hij moeilijk herstellen, maar de geldquestie was eerst te regelen, vooraleer het volk weer godsdienst kreeg. De overwinning van Innocentius III scheen volmaakt. Alleen moesten zijn opvolgers, drie eeuwen later, haar duur betalen! 4 November 1481. Op dezen dag telde men te Sevilla reeds 298 menschen, die door Inquisitie sedert 6 Januari, dat is in 303 dagen, verbrand waren. Bij de „rechtbank" van Sevilla werden vanaf 1483 die van Cordova, Jaen en Toledo gevoegd. In 1485 werden gegrondvest die van Estramadura, Valladolid, Calahorra, Murcia, Cuenza, Saragossa en Valencia; in 1487 die van Barcelona en van Maiorca. Vervolgens kwamen, die van Grenada, Galicea, Madrid, Mexico, Lima (Zuid-Amerika), Carthagena-in-Amerika, Sicilië, Sardinië, Oran, Malta, de zee-galeiën, die alle te zamen onderworpen waren aan den algemeen-inquisiteur van Spanje, die zijn volmacht zonder tusschenpersoon van den paus betrok. De zeer gematigde becijfering van Llorente geven als kleinste cijfer der slachtoffers van 1481—1808, alleen voor de rechtbanken van het schiereiland Spanje: 31.912 verbranden in persoon, 17,659 verbranden in beeld, hetzij omdat zij dood of omdat zij gevlucht waren; 291.450 tot strenge straffen veroordeelden, totaal: 341.021 slachtoffers. Wanneer we daaraan het getal — indien dit kenbaar ware — van de slachtoffers der andere „rechtbanken" zouden toevoegen, en het getal van hen, die slachtoffer werden bij de hevige opstanden om de Spaansche Inquisitie te onderdrukken te Milaan, Napels, in Vlaanderen en. elders, héTgeval ook der kinderen, die getroffen werden door openbare schande en de inpalmingen, waardoor 324 hunne ouders werden gestraft, dan zou men zonder twijfel tot vele faonderd duizenden kunnen tellen. En wanneer men bedenkt, dat de pausen al hun best hebben gedaan, om overal de Inquisitie naar het Spaansch model ingang te doen vinden, dat zij gezucht hebben van verdriet, dat zij daar niet in slaagden, dat zij niettemin, zooveel het in hun vermogen was, cachotten en brandstapels hebben aangewend in Frankrijk, Engeland en elders tegen hen, die niet aan hun gezag onderworpen waren, (zie b.v. 1 Juli; 14 en 21 Augustus) dan rijst het pausdom voor ons op als de meest walgelijke onder alle machten. Men slaaf het verbijsterd gade, dat zulke monsters van wreedheid zich uitgeven voor opvolgers van Sint Pieter, plaatsbekleeders van Jezus-Christus ea beweren, dat zif door God-den-Heiligen-Geest worden bijgestaan! Erkennen we ter eere van de menschheid, dat de knapen, die men op de seminaries inpalmt, om er ondersteuners en verdedigers van het pausdom van te maken, in het algemeen slechts ingepalmd worden, doordat men een beroep doet op hunne edelmoedigheid en hun geest van onbaatzuchtigheid, hun voorspiegelend, dat zij geroepen zijn, hun heele leven de waarheid te dienen en de liefde onder de menschen te bevorderen naar het schoone voorbeeld van Jezus-Christus, aldus de edelste gevoelens, die het menschelijk hart voortbrengen kan, beroerend; dat men tegelijkertijd daarbij voor hen angstvallig verbergt de echte geschiedenis der Roomsche Kerk en der Inquisitie; en dat zonder dit bedrog er op de honderd candidaten misschien nog niet eens één zou overblijven, die het priesterschap zou begeeren. 5 November 1563. Terugkomst op het zoogenaamde „algemeene" Concilie van Trente van den kardinaal van Lotharingen. Hij had het sedert bijna twee maanden verlaten, om te Rome met Pius IV besprekingen te houden. Dit concilie, waarvoor de pausen een doodelijken angst hadden was in 1545 door Paulus III slechts verzameld in zelfverdediging en hij had het opgeheven in 1549 zonder dat het zijn doel bereikt had. Julius HI had het met geweld hervat in 1551 en weer in 1552 opgeheven. MarcelBs II wilde het hervatten, zegt men, maar een aanval van beroerte(?) nam hem weg na 21 dagen pontificaat. Eindelijk nam Paulus IV het werk weer op in 1561 om het in 1563 te beëindigen.*) De reis naar Rome van den Kardinaal van Lotharingen, die zeer veel invloed had op het concilie, droeg *) Dc samenstelling van dit concilie was hei pausdom gunstig. Er waren or> de meest complete rittingen aanwezig: 2 Duftschers, 1 Engelschman, 32 Spanjaarden, 2 Vlamingen, 26 Franschen, 189 Italianen, 6 Portugezen. De 66 niet-italiaansche prelaten waren dus steeds in de minderheid (het was dus geen „algemeene kerkvergadering", doch slechts een gedeeltelijk-westersche). Bovendien oefende de jonge Jesuïten-orde (de garde van den paus) er zeer veel invloed uit. De uittelling van het getal der personen is steeds een groot* zorg voor het pausdom. Zoo is het erin geslaagd na den Hollan- 325 2fl.ttJeZQ htëia^ê Wi, waarmede het pausdom zich -fa. en kuiperijenhad het het klaar weten te spelen zelf niet ter sprake te worden gebracht en een onderwerp der verh?ndelin- fi £JÏ?' TT001 het alles angst had gehad _ De kardinaal van Lotharingen, over wien hier sprake if was de jongste broer van den hertog van Guise, dien Poltrot de Mére af on %f5 YIT°0rdde' Dank zi> zi* afkomst had lil al op ;15-,arigea leeftijd het aartsbisdom Reims gekregen en op Sr"!? ,de° ^dmaalshoed. Hij was overigens een man dfe ach uitstekend wist uit te drukken, met een fijnen en Xrpen geest hegaafd en hij scheen van groote ontwikkeling teTrim Daar hx, ze f niet veel had kunnen studeeren, is het waarscSS- hjk, dat te, zich met echte geleerden wist te omgeven iSt wier kennis hi, zim voordeel deed. Maar dat zou zelfs een be- alSdVbano^Staa? ^ ^ Want de middelmatige^?% altijd bang om m hun omgeving menschen te halen, bij wie ze ïTZ^KÏiï afs,teken;D«-.g-ote hoedanigheden mL£ ten, dat de Kardinaal van Lotharingen groote diensten kon beween, zoowe aan het pausdom als aan de franschrmonarchie; maar persoonlijke eerzucht en de hartstocht, om zijn huts ont hoog te werken waren voor een groot deel het geheim van Sfe irver. Het spreekt vanzelf, dat er van „roeping" geen Srake kon zijn faq ,emand die zóó bij de kerk hoort, dat h!, er ^ kindsbeen af al m de hoogste rangen optreedt. De pausen waren met eoo zwak, op „roeping" te vertrouwen of er rekenTnd mee te houden, wanneer zij, met minachting voor ïïle wettel t^ZtZLTwf d°°r hUn voor^e- uitgebrac^ ^ weggaven! blsd«>mmen en aartsbisdommen aan kinderen 6 November 963. Concilie te Rome tegen Jan XII gehouden Deze paus, de eerste, die zijn naam veranderde,*) had[zichzelf £L fater'Sl ^ TJané ^mB^ wanneer acht h 1\ J J964) een betrapping op heeterdaad van echtbreuk die hem het leven kostte (zie 6 Mei) niet den gan/van z jn mtspattmgen en wreedheden onderbroken had (ziT! Ja Jieel wat Pausen zijn meineedig geweest. Men zou zich 326 erover verwonderen, als deze er niet bij was. Bij de kroning van Keizer Otto (962) had hij hem gezworen, hem trouw te blijven en nooit hulp te verleenen aan zijn vijanden, Berengarius II en diens zoon Adelbert. Maar nauwelijks had Otto Kome den rug toegekeerd, of Jan begon met hen te kuipen. Daarna, het masker afwerpend, opende hij, terwijl de vader met den keizer bezig was, de poorten van Rome voor den zoon. Utto haastte zich terug te komen. De Romeinen, lucht krijgend door zijn komst, ontvingen hem zeer hartelijk. Zij hernieuwden de verplichting van nooit een paus te zullen kiezen, noch te wijden buiten den keizerlijken voorkeur en goedkeuring. Daarna kwam het concilie van 6 November 963. De keizer zat voor. Er waren een veertig duitsche en italiaansche prelaten en een menigte anderen, zoowel kerkelijke als wereldlijke persoonlijkheden Jan, gedaagd om te verschijnen, antwoordde met bedreigingen met de ban. Na een derde dagvaardiging en meer dan een maand uitstel, zette het concilie hem af De Romeinen kozen in zijn plaats de directeur van het pauselijk archief, Leo, die onder den naam van Leo VIII op Zondag, den 6 December gewijd werd. De latere belangen van het pausdom hebben deze keuze voor onwettig gehouden; maar zij moet dit niet geweest zijn in de oogen der tijdgenooten. Eerstens was toen het keizerlijk recht in betrekking tot de pauskeuze algemeen erkend, zelts door de Romeinen. Vervolgens was de wettigheid yan Jan All voor de kritiek vatbaar, want hij had zichzelf van den n. Moei meester gemaakt, toen hij reeds als „patricius" meester in het wereldlijk bestuur was en zijn „keuze" was zeer zeker met vrij geweest. Ten slotte had het Kerkelijk Recht nog geen beginselen vastgesteld met het oog op een mogelijke afzetting van een wettigen paus. Wij zien dan ook niet dat Leo VIII, die na den dood van Jan XII aanbleef, nog overgekozen of overgewijd is. Hoe graag de heeren geschiedschrijvers in dienst van het pausdom ook zouden zien, dat de kerk altijd zoo „georganiseerd o-eweest is als vandaag, is dit jammerlijk niet het geval. De voorschriften van heden zijn uit een voor het vrome gemoed uiterste wanorde te voorschijn gekomen, juist als het leersysteem (zie 22 November). Wie daar een voorbeeld van wenscht, herinnere zich de concilies van Sutri en van Rome, die, moetende oordeelen over drie elkaar bestrijdende pausen, alle drie tegelijk afzette (1046). Zie daaromtrent 20 December. 7 November 1610. Plechtig auto-da-fé op gezag van paus Paulus V te Logrogno gevierd. Op de 52 slachtoffers, waren er 11, die tot de relaxatie, de bevrijding, de verlossing, dat wil zeggen: tot den brandstapel veroordeeld waren, maar 6 ervan werden slechts in persoon verbrand. De vijf anderen gingen in beeld er aan, met hun stoffelijk overschot, dat men eerst weer had opgegraven. Allen behoorden tot een secte van toovenaars evenals 18 der andere slachtoffers. Deze laatsten ontsnapten aan den 327 brandstapel dank zij een zoogenaamde openbaring van alle geheimen der secte, die de angst hen had ontrukt vanaf het begin der^vervolgingen Een vrouw, Marie van Zuzaya, had dergelijke belijdenissen gedaan, maar te laat om haar leven te redden. De eenige gunst, die men haar verleende, was dat zij gewurgd werd, vooraleer verbrand te worden. De Inquisitie had reeds meer dan 30 zoogenaamde toovenaars (de vrouwelijke noemde men heksen) in 1507 veroordeeld en 150 anderen in 1527 (zie 12 September). De inquisiteurs hielden zoo hardnekkig vast aan dergelijk soort processen, dat de laatste persoon, die door hun zegenrijke werkzaamheid te Sevilla den 7 November 1781, dat wil zeggen 171 jaar op den dag af na het auto-da-fé van heden verbrand werd, nog zoo een ongelukkige, in geheimzinnige dingen vermaak vindende, vrouw was, omdat zij een (huwelijks-)verbond met den duivel had aangegaan, en vleeschelijke verkeer met Zijn Edele had onderhouden. Zij zou haar leven gered hebben, wanneer zij de waarheid van deze stom-dwaze beschuldiging had willen bevestigen. En daar was het pausdom nog aan toe onder Pius VI! En dat beweert door een God te worden bijgestaan, die expres op aarde is gekomen, om het te stichten en de heele menschheid te verplichten haar licht aldaar te gaan opsteken! & 8 November 397. Dood van den heiligen Martinus van Tours' (volgens i>t. Gregorius van Tours). Sint Martijn bestreed en veroordeelde vervolgens een beroep op den „wereldlijken arm", om ketters te aten ter dood brengen. Wanneer de spaansche bisschoppen Ithacus en Idacus de Priscillianiten voor keizer Maximus te Trier vervolgden, dan was het ondanks Sinte Martijn s heftigste protesten. Deze keizer liet zich, na Priscillianus en verscheldenen van zijn volgelingen ter dood gebracht te hebben, bovenden nog overhalen, om militairen naar Spanje te zenden, om die ketters daar op te sporen, hun hunne goederen te ontnemen en ze ter dood te brengen. Dal beteekende naar men ziet, de Inquisitie sedert de 4e eeuw en de inquisitiegeest, die aan het katholieke christendom natuurlijkerwijze eigen blijkt, dreigde toen al over de Kerk vaardig te worden aangezien keizer Theodosius reeds in 382 aan het hoofd der politie-troepen in het Oosten opgedragen had „inquisiteurs" aan te stellen yoor het opsporen en het vervolgen der Manicheeën *) riet optreden van Sint Martijn is er des te merkwaardiger om. Hij verbrak op een opvallende manier de kerkgemeenschap met Ithacus en Idacus en al hun partijgenooten. Den 8 November 1235 maakte Gregorius IX zijn wreede bepalingen van 1231 (zie r., Ap/3. v?or de heele christenheid geldig. Het is niet duidelijk, of hij daartoe met opzet den verjaardag van den dood van *} Oycr dezen godsdienst wordt iets verhaald in de opstellen, die de afleveringen der P. A. aanvullen. 328 Sm* Martinus koos, om daardoor nog beter het feit te kunnen vieren, dat diens geest ten eenen male uit de Kerk verdwenen was. 9 November 1511» Vergadering der Vaders van het Concilie van Pisa bij den kardinaal d' Albert voor de derde zitting. Er werd vastgesteld dat, 1° een Algemeen Concilie, wettig samengeroepen, alleen zijn gezag ontleent aan Jezus-Christus en dat alle soorten van persoonlijkheden, zelfs de paus, hetzelve moeten gehoorzamen in zaken, die het geloof, de delging der scheuringen en de hervorming der Kerk betreffen; 2° iedere persoonlijkheid, in weiken staat of toestand ook levend, zelfs de paus, die halsstarrig zou weigeren zich te onderwerpen aan aHe regels en bepalingen van zoo een Concilie, m zaken voornoemd en alles wat daarmee samenhangt, aan de passende boetpleging onderworpen en naar mate van zijn schuld zal gestraft worden, wanneer berouw over den misslag niet onmiddellijk er op zou volgen en dat men zelfs andere rechtsmiddelen zou kunnen aanwenden, wanneer dit noodig zou blijken. Het Algemeene Concilie van Constanz had op zijn 5e zitting (1415) al een dergelijke bepaling uitgevaardigd, zoo ook het Algemeene Concilie van Bazel in zijn 2e (1432). Daar deze decreten het pausdom allerinnigst mishaagden, heeft het daartegen een bijzondere leer over ,ide hulpverleening van den H. Geest" uitgedacht. Volgens deze leer staaft de H. Geest een Algemeen Concilie slechts op zekere momenten bij; maar hij blijft nooit in gebreke den paus te helpen, om hem zulke bizondere oogenblikken van alle andere te laten onderscheiden; en het spreekt vanzelf, dat de paus in alles wei hem tegenstaat, altijd ontdekt, dat de H, Geest afwezig was. Naar dien gedachtegang schrijven dan verder de loonsclirijvers van fee pausdom hun „geschiedenis"! Wat het CoBciKe van Pisa betreft, ontkent het pausdom, dat het „Algemeen" was. Inderdaad werd het slechts door kardinalen tezamen geroepen, maar het is valsch en onwaar, dat, „volgens de H. Kerkvaders" een samenroeping alleen geldig kan zijn, op voorwaarde, dat zij door den paus geschiedt, zooals paus Julius II durfde staande te houden. De Kerkvaders hebben nooit zoo iets gezegd. De acht eerste Algemeene Kerkvergaderingen zijn>alle door de keizers samengeroepen geworden; en de pauselijke samenroepingen zijn pas begonnen bij de concilies, die te Rome gehouden zijn (Lateranen, 1123). Bovendien had Julius II voor zijn keuze gezworen, evenals alle leden van hetzelfde conclaaf, dat hij, als hij zou gekozen worden, na hoogstens twee jaren een Algemeen Concilie zou samenroepen, „als éénig middel, om de kwalen der Kerk te genezen". Deze eed dateerde van 1503; in 1511 was hij nog niet nagekomen en Julius II dekte zijn meineed, zooals het ook vergaan was met de meineeden van zoovele andere pausen, met het voorwendsel der onmogelijke uitvoering van fee* beloofde. Zelf leverde hij het bewijs, dat rijn worwendsel valsch 329 was. Want om het Concdie van Pisa afbreuk te doen, haastte hij zich het Lateraan-Concilie op 3 Mei 1512 er tegenover te stel' len. Dal concilie verschilde echter van Pisa hierin, dat het met vn, was zooals dit, en slechts bepaalde, wat de paus eischte. 10 November 680. Tweede zitting van het Concilie van Constantinopel, heden voor het zesde Algemeene geteld Keizer Constantijn Pogonatus, die de bisschoppen had te zamen geroepen, was ook voorzitter, omringd van dertien zijner ambtenaren. JJe eereplaalsen werden ingenomen ter rechterzijde door de twee patriarchen van Constantinopel en Antiochië en de priester van Alexandrië. Links zetelden de twee priesters en de diaken door Agatho als legaten van Rome gezonden en daarnaast de legaat van Jeruzalem. Zoo waren dus de vijl patriarchen of hunne plaatsvervangers gerangschikt, waarbij dus Rome op de tweede plaats kwam. Jan, bisschop van Porto, Abundantius, bisschop van Paterno en Jan de Rege, kwamen pas achteraan, omdat zij slechts de gezamelijke bisschoppen van het Westen vertegenwoordigden (zie 8 Maart). Het is. dus ten eenenmale verkeerd dat onze seminarie-geschiedkundigen hen met de Romeinsche legaten door elkaar nemen en ze dan voorstellen als legaten van den „paus"; deze verwarring wordt ech, er met opzet gesticht. Alles te zamen waren er 43 bisschoppen of legaten van bisschoppen. De kerken van Afrika, noch ook de kerken der patriarchen van Alexandrië en Jeruzalem, waren op eenigerleiwijze vertegenwoordigd. In het verloop der vergaSTm" er meer bisschoppen, zoodat op de 12e Zitting (22 Maart 681 er ongeveer 80 waren. En tegen 16 September (laatste_zitting) meer dan 160. Maar dat veranderde niets in de rangschikking der zitplaatsen. — Hoewel de algemeene Kerk noch is opgeroepen, noch is vertegenwoordigd geweest op het ^?lhe1.yan 680-681, vindt men het toch vermeld op de ambtelijke lijst van Algemeene Kerkvergaderingen, zooals men die aan de arme seminaristen bekend maakt zonder hen te doen bevroeden, hoe laat en willekeurig die lijst is opgemaakt. Het concilie door Justmianus te Constantinopel in 553 te samen geroepen om het de Drie—Kapittelen te laten veroordeelen, is heden het 5e Algemeeene, ofschoon de tijdgenooten het heelemaal niet voor zooiets hebben aangezien. In 870, na de eerste 8 vergaderingen van onze tegenwoordige lijst dus, kende Hinckmar van Keims, de geleerdste bisschop van zijn tijd er slechts 6* Hij verwierp totaal het 7e (Nicea, 787) en scheen geen vermoeden te hebben dat men er pas weer een gehouden had (Constantinopel 869), hetwelk men eens voor het 8e zou tellen! Op het S£f i V-an Constantin°pel van 880 werd dat van Nicea van /87 plechtig voor het zevende Algemeene erkend, maar dat van Constantmopel van869, als de achtste, was nog geen sprake. In 881, vermeldde de geloofsbelijdenis van een nieuw-gekoZen bisschop nog niet, nóch het 7e nóch het 8e. In 968 antwoordde 330 Luitprand, bisschop van Cremona, op een vraag van den keizer van Constantinopel aangaande de concilies, die door de Latijnen aanvaard werden: Die van Nicea, Chalcedon, Ephese, Antiochië, Carthago, Ancyra en Constantinopel. Deze opsomming bevat er minstens 3, welke het pausdom heden van zijn lijst heeft geschrapt. Paus Leo IX, telde in de geloofsbelijdenis, die hij volgens aan Petrus, den nieuwen patriarch van Antiochië (1053) toezond, slechts zeven algemeene concilies. Dat van 869 te Constantinopel was dus niet het achtste in zijn oogen. Op het Concilie van Lateranen (1112) moet Paus Paschalis II, om zich van verdenking van ketterij te zuiveren, zijn geloofsbelijdenis af leggen, maar op het stuk der concilies verklaarde hij slechts de vier eerste te aanvaarden (Nicea 325, Constantinopel 381, Ephese 431, Chalcedon (451) en dat van Antiochië. Uit zulk een beginsellooze willekeur over de heele linie is ten slotte de inhoud van het roomsche geloof te voorschijn gepeuterd. 11 November 1417. Keuze van Martinus V (Odon Colonna) op het Concilie van Constanz. De kiezers waren 23 Kardinalen, wien men voor dit keer zes afgevaardigden van iedere natie (Italianen, Duitschers, Franschen, Engelschen en Spanjaarden) had toegevoegd. Voor de moeilijkheden van drie bestaande pausen, die elkaar bekampten, gesteld, verklaarde het concilie eerst, dat „allen", ook de paus, gehoorzaamheid verschuldigd waren aan een Algemeene Kerkvergadering, in geloofszaken, de delging der scheuringen en de algemeene hervorming der Kerk in haar hoofd en haar leden". Vervolgens ondernam het het proces tegen paus Jan XXIII, beschuldigd van: zeeroof in zijn jeugd, schaamtelooze handel in heilige zaken als aartsdiaken van Bologna, ergernis wekkend gedrag, toen hij tot kardinaal-legaat gepromoveerd was. De beide laatste beschuldigingen werden aangehouden en vermeld onder de gronden van zijn afzetting, uitgesproken den 29 Mei 1415. De tweede paus, Gregorius XII wachtte een dergelijk vonnis niet af, maar diende zijn ontslag bij het Concilie in, dat dit 4 Juli daaraanvolgend in ontvangst nam. Wat de derde.Benedictus XIII (Petrus van Luna) aanging, deze toonde een onoverwinnelijke halstarrigheid, en moest als scheurmaker en meineedige den 29 Juli 1417 worden afgezet. Pas zeven jaar later stierf hij, als negentig-jarige, op zijn kasteel van Peniscola in Spanje, steeds volhoudend, dat hij de eenige ware paus was en aan de twee kardinalen, die zijn gansche onderhoorigheid uitmaakten, opleggend een opvolger voor hem te kiezen. Het concilie minachtte zijn weerstand en koos Martinus V. Zoo eindigde de groote „Scheuring van het Westen" die sedert 1378 geduurd had. Merkwaardig is op te merken, dat Martinus alle beginselen van het concilie goedkeurde, om paus te worden, maar, paus zijnde, een der grondigste afbrekers van het gezag der Algemeene Kerkvergaderingen werd, tot versterking van het pausdom, de*e door Romeinen en Italianen steeds nagestreefd ...,_>. JJ1 en melknar geknutselde monarchale macht. De keuze van Marti- ^,leelkri;Pl?nt,ZelfS °P ** ^bied geworden. De oudeAlgemeene katholieke kerk stierf met hem, het concilie van Con- i?oZok8SJuliherlPltChtiger^tSUitiDé der datieve Kerk izieookSJuh) der kerk zooals zi steeds was geweest, hoewel oïjt^ri onderéraven door hen, die een allerhoogste machÏÏpositie begeerden en zulks zoowel in het Oosten aTin het Wes- de Reiïl^r^ï 19 SePtemM- Juist een eeuw laler zou de Reformatie daar het antwoord op geven. 12 November 606 Dood van Bonifacius III na acht en een zesZZtt P°n?ficaat: Zi>n voorganger Sabinianus was nol zes maanden aangeweest, en tusschen hen was een vacature van méér dan een jaar (o, Dr. Brom! zie 28 Mei). Daar de va* ze ZVnZZ a?' tls na 1eze twee Pochen (zoo werden slui\ 7J T? °°t TT lanJ waren' komt men het be6041 M va?a'den d°°d va" Gregorius den Groote (12 Maart 604) tot aan het optreden van Bonifacius IV (18 September 607), dat is op meer dan drie en een half jaar, de H. Stoel slechts 2 T 6? ,Tn ha,Ve maand' alles te samen, bezet is geweest en nog wel door twee verschillende figuren, Óm dat te- verkla Ha T°,etfen de afhankelijkheid kennen, waarin de H Stoel sedert de keuze van Pelagius II (577) geraakt was. Omtrent de boek III hSlT/ d?ï\Groote ^90) zeide Paulus, de Diaken! 8^nï;d^^M!-,,Het7Miïdien tijd in de Romeinsche te vprhlff?°or,oofd<,lemand tot het Pontificaat (bisschopschap) te verheffen zonder lastgeving (= absque jussione) van den cT ,f(Dff h.ad dus meer te beteekenen dan Sint Piïter en SteÏÏ L^C m7 1 tTV^' èeva*&n éezet, verbannen! tilZ v u CP"stans ;i, die Eugenius I in zijn plaats had doen kiezen, hield met op zichzelf onderdaan van het Grieksche KeisS, a TVTn- Hij onderwierp zich aan zijn ontslag en be- In StolTJ^ 7,1,e,m' die Plaats iMam- «6 wettig. In Juli 663 toen diezelfde Constans II te Rome kwam, bracht hem Vitahanus, de bisschop, opvolger van Martini 1Un EugeTt Cnti^rbe7ze.n van een trouwen onderdaan, ondanks ïTÏÏ? met msdaden beladen er zijn intrede deed. Omstreeks 683 noemde een andere patriarch van het oude Rome Leo II aan Constantijn Pogonatus, zoon en opvolger van Constans I, schrijvend hem „zijn koning en heer". In 710, deed nóg een andere, Constantijn, een reis naar Constantinopel, maar zulks op bevel van Justianus II, waaraan hij zich haastte te geJS m-f 'Jn t geschiedenis, op z'n seminarisch opgedirkt wordt dit bevel een uitnoodiging door middel van een ge- 22EwtP ?ve^f.br^ht' ?m van de Pauselijke monarchie een goddelijke instelling te maken, daartoe zijn ontveinzing, leugen en vervalsching onmisbare hulpmiddelen. De verandering ?an een onderwerping m een onafhankelijkheid en van den titel van panarch m die van paus, zijn onderdeelen van dit stelsel 331 332 13 November 1258 Bepming.mtgevaardigd door Alexander IV aan de inqnisiteurs van de Orde der Minderbroeders (franciscanen). Hij wil, dat men aan de bekeerde ketters een geldstraf aalnoplee-p-en, onder welke zij zich verplichten, om in het katholieke geloof te volharden (dat wil zeggen: in de Onderwerping aan den paus); hij wenscht tevens, dat men hun een borgstorting daarvoor laat doen, dat ingeval van latere opstandigheid, men de betaling vordere, zoo noodig kerkekjke straffen daarbij aanwendend, en dat het aldus afgeperste geld besteed wordt om de onkosten van de kettervervolging te bestrijden. Dit belastingstelsel, even barbaarsch als scherpzinnig, was wel dien paus waardig, die het gebruik van de pijnbank, door zijn voorganger, Innocentius IV, bij de rechtbank der Inquisitie ingevoerd bekrachtigde t*ie 9 Maart) en die den treurigen ondergang van den jongen Conradijn van Zwaben voorbereidde do« hem onrechtmatig van z'n vaderlijk erfdeel te berooven (zie 26 October). 14 November 966. Terugkeer van Jan XIII te Rome. Deze paus, zoon van de misdadige Theodora H, na den dood van Leo VIII door Otto I, den keizer, aangewezen en onder het oog van twee keizerlijke „missi", die geen enkele stemvrijheid aan de Romeinen lieten, gekozen, was den 1 October 965 geïnstalleerd de worden. Maar hij was nauwelijks drie maanden aan of een revolutie brak in Rome uit, die haar oouzaak vond, zoowel in zijn hardvochtigheid als in den afkeer van het keizerlijk bewind. Eerst opgesloten in den Engelenburcht, vervolgens weggejaagd zocht hij te Capua dekkirtg. Ondertusschen kwam het den Romeinen: spoedig ter oore, dat Otto de Alpen overgetrokken was en voor de vierdemaal tegen hun stad opmarcheerde. Jan VIII ging eraan vooruit aam het hoofd van een indrukwekkende stójdmacht. Toen moest men hem wel weer terugnemen. De wraak van Otto was verschrikkelijk. Veel consuls werden degrepen en over de Alpen gezonden. Twaalf districtshoofden werden opgehangen. De lijken vanRofredo en van den directeur van den pauselijken kleedkamer, Stephanus, in de revolutie, waaraan zij deelnamen, gesneuveld, werden opgegraven en op den mestvaalt geworpen. De prefect vsm Rome werd m de handen van Jan XIH gekten. De zachtaardige paus liet hém het gezicht kaal scheeren en vervolgens hem bij zijn hoofdhaar aan het ruiterstandbeeld van Marcus-Aurélius op het Lateraanplem ophanden; daarna moest de gepijnigde achterstevoren op een-ezel gaan zitten en de staart in zijn handen houden, zoo werdhij rondgeleid en vervolgens in de gevangenis geworpen. Na zich aldus van de getrouwe onderworpenheid van zijn onderdanen verzekerd te hebben, 4aekleedde de zoon van Theodora tot aan zijn dood . (6 September 972) den Stoel van Sint Pieter. 15 November 680. Vierde zitting van het Concilie van Constantinopel, heden gerekend voor het 6e Algemeene. Deze zit- 333 ting werd gewijd aan de lezing van de brieven van Agatho, aartsbisschop van Rome en patriarch en van zijn concilie, in het grieksch vertaald door Diogenes, secretaris- van keizer Constantijn Pogonatus. Het „concilie" van Agatho, waarvan hier sprake is, omvatte slechts de 135 italiaansche bisschoppen, die 27 Maart 680 vergaderd hadden. Het was onderscheiden van het „Concilie van het Westen", dat wil zeggen van de gezamelijkheid der bisschoppen van het Westen, ook al zouden ze niet vergaderd zijn; en Constantijn had legaten gevraagd, van ieder van deze „concilies" afzonderlijk. Men ziet door zijn brief aan Donus I, voorganger van Agatho, dat hij bij het aanvragen van die legaten aan hef patriarchaat van Rome de gelegenheid en de middelen wilde geven, om met de lieden van Constantinopel te kunnen beraadslagen over de leerstukken waardoor ze verdeeld werden (n.1. of er een of twee willen of werkingen in Jezus waren); maar hij dacht het onmogelijk een algeheele, dat is een ecumenische vergadering ervan te maken, zonder twijfel wegens Opper-Syrië, Palestina en Afrika, welker bisschoppen toen onderdanen waren van de Muzelmannen (= Mohamedanen). Agatho en de bisschoppen van zijn concilie erkenden zich zelf onderdanen van Constantijn, omdat zij zeiden hun legaten te zenden, „om hem de aan hem verschuldigde gehoorzaamheid „te bewijzen". Het is een lange weg, vanaf Agatho, die zich daar uit plicht aan den keizer, die een concilie te zamen roept, gehoorzamend, op diens bevel laat vertegenwoordigen, tot aan de pausen, die later zullen beweren, dat het recht van oproeping slechts uitsluitend aan henzelf toekomt en die de geschiedenis zullen vervalschen, om te doen aannemen, dat zij zoo een recht steeds hebben uitgeoefend. 16 November 498. Dood van Anastasius II, na twee jaren pontificaat. Soms doet men ook bij hem de lijst der bisschoppen van. Rome ophouden, wien men te beginnen bij Linus allen te zamen den titel van „heiligen" heeft verleend. — De banden van kerkgemeenschap waren toen verbroken tusschen Rome en het Oosten sedert 484 en deze scheuring zou duren tot in 519. De oorzaak daarvan was de strijd over den wil (één of twee) van Christus. Maar de scheiding was niet zóó zuiver, zoodat men in het Oosten, te Constantinopel zelfs, aanhangers van de romeinsche leer der twee willen, vond. Van den anderen kant schijnt het Westen om trent dit vraagstuk ook zeer verdeeld te zijn geweest. Anastasius- de Bibliothecaris zegt zelfs in zijn leven van Anastasius II: „Veel geestelijken en priesters „scheidden zich van zijn kerkgemeenschap af, omdat hij, buiten „het concilie der bisschoppen, der priesters en van de heele ,katholieke geestelijkheid om, zich met Photius van Thessalo„nica die in kerkgemeenschap was met Acacius (één-wil-aan,,hanger en patriarch van Constantinopel), in verbinding had ge„steld, en omdat hij Acacius in het geheim wilde terugroepen, 334 „hetgeen hij het niet kon, daar God deze geslagen had". De geschiedschrijvers van het pausdom houden hun mond over dezen tekst of zeggen, dat hij een fabel is, Ofschoon Anastasius zeer zeker een laagstaand schrijver is, wordt het echter moeilijk hierin een zuiver verzinsel van den auteur te zien, waarvan de strekking ten eenenmale onbekend blijft. Bovendien schijnt de dubbele verkiezing van Symmachus en Laurentius, die zoo gauw erop volgde (zie 19 Juli) wel degelijk te wijzen op een vérgaande verdeeldheid van de geestelijkheid van Rome ten tijde van Anastasius II. 17 November 1593. Auto-da-fé te Logrogno, gevierd op gezag van Clemens VIII. Men verbrandde er in persoon vier judaïzeerenden en een moorsche vrouw, die tot het mohammedanisme teruggegaan was. Men verbrandde er in beeld één veroordeelde, die in de cachotten der Inquisitie den laatsten adem had uitgeblazen, bovendien 6 gevluchten, waaronder twee Mooren en vier Franken. Tot verschillende straffen veroordeelde men 20 judaïzeerenden, 15 Mooren, die weer Mohammedaan geworden waren en twee lui, die met twee vrouwen gehuwd waren. Allen waren arme lui, zoo waren die Franken b.v. hugenoten, handwerkers, die zich in Navarra hadden gevestigd. 18 November. Over fabels gesproken! Op dezen datum viert de R.K. Kerk de inwijding van de basilieken (= kerken) van de H.H. Apostelen, Petrus en Paulus. De lezing, die op dezen dag in de 2e Nocturn (zie 16 Januari) van het romeinsche brevier wordt ingelascht, is een van die geschiedvervalschingen, waarvan men dit gebedenboek zoo rijkelijk heeft voorzien, om ten gunste van het pausdom den geest van priesters en monnikken en door dezen weer van de leeken, de kindertjes vooral, te bederven. Men leest er: „Constantijn de Groote kwam op het „Vaticaan den achtsten dag na het doopsel ontvangen te hebben. „Nadat hij daar zijn koningskroon had afgezet, strekte hij zich „op den grond uit en stortte een stroom van tranen. Vervolgens „nam hij een schoffel en een houweel en groef in den grond, „waaruit hij twaalf korven te voorschijn haalde ter eere van de „twaalf Apostelen. Na aldus de plaats te hebben aangegeven „voor de basiliek van den vorst der Apostelen, bouwde hij een „kerk. De paus Sylvester wijdde haar in op den 14den van den „Kalenden van December*); op dezelfde wijze had hij de kerk „van het Lateraan ingewijd op den 5 der Iden van November.*) „Hij richtte er een altaar op en zalfde het met chrisma (=heili„ge zalf) en hij vaardigde terzelfder tijd het besluit uit, dat in „het vervolg de altaren slechts van steen zouden zijn" en zoo voort. Alle onderdeelen van dit verhaal, en het geheel erbij zijn fabeltjes van de allerminste soort. Het veronderstelt een doopsel van Constantijn te Rome door paus Sylvester, afgezien *) 'n Latijnsche tijdsbepaling. 335 nog daarvan dat niemand ten tijde van Sylvester iets van 'n „paus" afwist, zijn deze leugens getrokken uit valsche stukken, die later gefabriceerd zijn, om de persoon, die zoo onbekend gebleven is en die den zetel van Rome bekleedde van 314—335, een pauselijke houding te geven. Constantijn werd pas gedoopt in zijn laatste ziekte te Nikomedië in Klein-Azië, door Eusebius van Nikomedië, een ariaanschen bisschop, in het jaar 337, na als ongedoopte christen in zijn leven voor paus te hebben gespeeld, om goed keizer te kunnen zijn. Eusebius van Cesarea, onmiddellijk getuige, Sint Hieronymus, uitstekend ingelicht omtrent de geschiedenis van het Westen in de 4e eeuw, en Theodoretus, zoo gewichtig voor het Oosten, laten daaromtrent niet den minsten twijfel bestaan. Wanneer Constantijn verder een kerk te Rome zou hebben gebouwd, vooral eene aan „Sint Pieter" gewijd, dan zou Eusebius van Cesarea, die met zooveel zorg tot in kleinigheden de kerken vermeldt, die hij stichtte te Constantinopel, Antiochië, Jerusalem, Tyrus, Mambre en zoo voort, daar toch zeker wel iets van gezegd hebben. De Vatikaansche heuvel,*) waar deze legende beweert, dat de kerk in 314 werd gebouwd, bleef helaas gedurende de geheele 4e eeuw de plaats der taurobolische offeranden (zie 6 September), die sedert Gratianus (367) meer dan ooit werden gevierd. Zij, die deze heidensche godsdienstplechtigheden bekostigden, behoorden tot de voornaamste families. Hun steenen inschriften, die getuigen van een vurfge vroomheid, zijn in 1618 in een diepe gracht, die men groef voor den voorgevel van de nu bestaande Sint-Pieterskerk, gevonden geworden. De verbrijzeling dezer steenen en hun weggraven is blijkbaar op de in-bezit-name van den heuvel door de Kerk gevolgd. Maar volgens de datums, die op de brokstukken nog leesbaar zijn, zooals die van het Taurobool van Rufus Cejonius Volusianus in 390 kan men die inbezit-name niet vroeger dan tegen de 5e eeuw stellen. Wat verder het decreet van Sylvester omtrent de altaren betreft, óf het is óók valsch, óf de Kerk heeft er geen nota van genomen. St. Athanasius, in zijn Brief aan de Kluizenaars, en St. Augustinus, in zijn Brief I toonen ons het gebruik van houten altaren als in de 5e eeuw nog in Egypte en Afrika voortbestaande. In 517 verbood het Concilie van Epaone, canon 26, andere altaren, dan die van steen, met chrisma te zalven. Men. dient tevens te bemerken, dat het feit.dat dit concilie van 25 bourgondische bisschoppen, dat voorgezeten werd door Sint Avitus, en in zijn 40 canons wetten van algemeene strekking uitvaardigde, op zichzelf reeds duidelijk aantoont, dat men in de 6e eeuw nog aan den bisschop van Rome op geen manier uitsluitend het recht, om algemeene wetten uit te vaardigen, toekende. Met dat *) Een der zeven heuvelen van Rome, sedert onheugelijke tijden voor godsdienst gebruikt, door elkaar opvolgende godsdienst. De naam beteekent: orakel-berg; d.i. de plaats waar de goden (en hun priesters namens hen) spraken. Nu spreekt er Pius XI, een Jezus-hoogepriester. "336 al hebben de leugens hun werk gedaan en het is ten gevolge van een eeuwenlang werkend stelsel van dergelijke verhaaltjes, die kant noch wal raken, dat de R.K. Staatspartij in Nederland in 1925 over een millioen stuks stemvee beschikt, waardoor dit ongelukkige land een waar melkkoetje voor Rome dreigt te worden. (Voor Sylvester zie men overigens 31 Jan. en 31 Dec.) 19 November 430. Brief van keizer Theodosius voor de samenroeping van het Concilie van Ephese. Hij was, volgens den gebruikelijken vorm, in naam der beide keizers Theodosius en Valentinianus, aan al de metropolitanen gericht. Hij verklaarde, dat de wanorde in de Kerk het den keizers noodzakelijk had geschenen, alle bisschoppen der geheele aarde in een congres te zamen te roepen, dat zij verboden, dat iemand iets nieuws zou invoeren, voordat het congres tezamen was gekomen; en dat, indien eenige bisschop nalatig bleef te komen, hij dit voor God en de Keizers zou te verantwoorden hebben. Een bizonder schrijven aan St. Cyrillus van Alexandië beschuldigde hem, de veroorzaker der wanorde te zijn, en spoorde hem aan, slechts naar 't concilie te komen, om er te werken aan 't stichten van den vrede. In dien tijd had nog niemand de idee, dat een enkel oordeel van den bisschop van Rome de mobilisatie van het episcopaat der geheele wereld overbodig zou maken. St. Cyrillus, die Nestorius voortdurend bleef vervolgen, had niet verzuimd aan St, Celestinus van Rome te schrijven, doch slechts om hem op te stoken, zich tegen Nestorius te verklaren. Celestinus deed dat pas, nadat hij een afzonderlijke vergadering te Rome had samengeroepen; de oude voorgangers der hedendaagsche pausen waren er wel ver van af, zichzelf het recht toe te kennen, om persoonlijk een oordeel te vellen, en nog verder ervan daan, om de kracht van een algemeene wet toe te kennen aan de uitspraken, die zij met hun italiaansche concilie, deden. Noch de keizers, noch de bisschoppen dachten er anders over, aangezien de veroordeeling van Nestorius te Rome Theodosius niet het geloof ontnam, dat een Algemeene Kerkvergadering noodig was en hem niet ervan af deed zien, haar in November samen te roepen; het kwam bij niemand op, dat nadat Celestinus reeds had gesproken, een concilie verder overbodig was. Ook Celestinus was er ver van af te spreken als een moderne paus. Zoo kan men in zijn brief aan Cyrillus bemerken, 1° dat hij niet beweert, dat Nestorius van de kerk afgescheiden wordt door zijn eigen gezag, maar door hun gezamelijk gezag; 2° dat de romeinsche Kerk voor hem slechts een afzonderlijke Kerk is, onderscheiden van die van Alexandrië; 3° dat, wanneer hij het geloof der romeinsche Kerk als aan te nemen voorstelt, dit slechts is, omdat het in dit geval het geloof, dat aan alle overblijvende Kerken gemeen is, weergeeft. 20 November 1594. Dood van Kardinaal Gaspar van Quiroga, aartsbisschop van Toledo, algemeen-inquisiteur van Spanje vanaf het begin van 1573. Krachtens volmachten verkregen achtereenvolgens van de pausen Gregorius XIII, Sixtus UX bamis VII Gregorius XIV, Innocentius IX en Clemens l^Z^l^^J* veroordeelen 18,204 indrvSuen? R,Tul a ^ol6JIeYfW verbrand in persoon en 1,408 in beeld Buiten de veroordeelden, maakte de Inquisitie nog steeds andere slacktoffers die zij kans zag te vervolgen dikwijls totaan den Men telde onder Quiroga zeer bekende vervolgden zooals Carranza, aartshisschop van Toledo, Peter-LoSk van Boria u * £ .ed\na «w vóór zijn vonnis stierf, den carmeliet Jan van het Krqis, die later (evenals Jeanne d' Are) LdS verk aard nf - L^a™} d°.°!" ^edictus XIII m 1726. Sedert 1574 had Qmroga de Inquisitie uitgestrekt over Gahdë en Mexko al van\rtLTlr&taUt0:d&-ié Vierdc van 81 ^achtoffers waarvan er twee, een franschman en een engehwhman, levend verbrand werden als onboetvaardoige lutherschen. S 1591 had de ZTSA°Tv- b«baarsehheid Saragossa in opstand gebrachfDe onderdrukking der woelingen veroorzaakte ware bloedbaden en de onthoofding van verscheidene vooraanstaande lui. nfüN(MTbCr 4?6jD°°d van Gelasius t men „paus" noemt ofschoon hu nooit dien titel heeft genomen en „heSg" omdat men aldus en-bloc de bisschoppen van Rome deTLste tm °7h00g Plle^.te ^ken. Evenals zijn voorganger ÏÏ£ r m ?en.brief aan de Vergadering van Milevever- Pi^mm datT VV^ **$T aan ^ bisschoppen' van ricemum, dat de H. Communie = avondmaal) zóó onmisbaar was voor de kleine kinderen, dat hij ze verdoemd verkTaar?e wanneer zi, zouden sterven, zonder haar ontvangen ÏÏÏSben' (Z,e Janus, De Paus en het Concilie, blz. 62-63? Vaar ïntiïn Verhandeling over de Twee Naturen ziet Gelasius in de Euchï risüe mets anders dan „het beeld en de gelijkenis van hëiU„chaam en het bloed van Jezus-Christus" en hij zegt uitdrukkelijk, dat ,,de zelfstandigheid en de natuur van 4tVood en „den wijn niet ophouden te bestaan". Deze leer ook door St Augustmus beleden, nog verdedigd door Be^ij^a? tÏuxÏ toe\t ^hotSti6ke gIleurde (+J1088)' en tot ^ad Z^JrZüeZn g^den"' ^ ten8,°Ue in d* R 'K' 22 November 1439. Besluit van Eugenius IV voor de Armen ers uitgevaardigd Het is een der langste leerstellige stukken die ooit door den H Stoel zijn voortgebracht!)"lusgafhet uit, als zijnde goedgekeurd door de Kerkvergadering van Floret ce maar de Grieken hadden die vergadering al drie maanTn geleden verlaten en alleen de italiaansche bisschoppen,door Eugenius vastgehouden, konden er hun goedkeuring aan geven 337 338 Het belangrijkste gedeelte van het stuk handelt over de sacramenten. Edoch, overeenkomstig hetgeen daar wordt bevestigd in betrekking tot de stof en den vorm,*) die noodig zijn voor elk ervan, zou in het Oosten, nóch het Vormsel, noch de Biec/"» nóch het Priesterschap ooit hebben bestaan! En wat het Westen betreft zouden het Vormsel en het Priesterschap pas begonnen zijn omstreeks de 11e en de Biecht omstreeks de 12e eeuw. Erger nog! Daar de stof en de vorm voor het Priesterschap aldus 1000 jaar afwezig zijn geweest, waardoor dit sacrament dus voorheen nooit geldig is toegediend geworden, volgt daaruit dat na dit tijdsverloop, daar het episcopaat (het volmaakte priesterschap) en het priesterschap niet is overgedragen, de kerk eigenlijk geen een sacrament meer heeft, (want door gebrek aan ordéntelijk gewijde priesters zijn zij gestorven en blijven dooo daar de ketting der priester niet gerepareerd kan worden, zonder speciaal ingrijpen van God-zelf) dan alleen het Doopsel, dat iedereen kan toedienen en misschien het Huwelijk, dat de trouwlustigen in hoofdzaak elkaar toedienen. Daarom passen er de godgeleerden van het pausdom wel ernstig voor op, dat zij niet in een onderzoek treden van het decreet van Eugenius IV die de zaak eens goed en wel voor elkaar wilde brengen en'wiens besluiten tot op heden in de R.K. Kerk leven; het verleden echter konden ze niet anders maken dan het was. De uitbouw van het systeem door paus Eugenius IV had dan ook alleen met het oog op de toekomst plaats, op hoop van zegen, (zie Janus, De Paus en het Concilie, blz. 72). 23 November. Feest van den H. Clemens, Romamis (= den Romein), dat men op dezen dag heeft geplaatst, omdat men het toch ergens plaatsen moest, want men weet met, hoe en wanneer hij gestorven is. De lezing in het romeinsche brevier, m de 2e Nocturn natuurlijk, ingelascht, is heelemaal fabelachtig, hetgeen allerminst een uitzondering kan genoemd worden. — Het bestaan van een zekeren Clemens, een zeer gewichtig personage in de Kerk van Rome op het einde der eerste eeuw is echter niet twijfelachtig. Het wordt getuigd door het eenige echte geschrift van dien tijd, te weten een brief door Clemens-zelf gericht aan de Kerk van Corinthe in naam van die van Kome. Volgens dat stuk schijnt Clemens wel een geweest te zijn van hen, op wie men oorspronkelijk de benaming toepaste van episcopoi (= opzichters, inspecteurs, surveillanten, een woord waaruit het latere „bisschop" is ontstaan met een „waardigheid eraan verbonden) evenals de benamingen van presbyteroi (= ouderen, ^en^rament is een uitwendig teeken door Christus ingesteld, beteekenende een bizondere gunst van God, die er door gegeven^ wordtD.^,.uitwendig teeken", bestaat dan weer in stol (een voorwerp, een handeling) en yorm (de woorden, die beteekenis eraan geven). B.v. bi, doop is stof ^water en vorm de woorden. „Ik doop IT etc, waardoor bkjkt wat er met dat water gebeurt. De gunst van God is de „afwassching der „ziel . 534 ouderlingen yan dat woord is door samentrekking het latere „priester gekomen) en van poimenes (= herders oastore? laters pastoors) en van protegoumenoi = bïehoi^nl^ demaae„Tn Ziet.hfm ^ tn^tiTZi msschop in de eenige en uitsluitende beteekenis van het woord. Toen men in de tweede eeuw er overal toe overging om eer van die menschen met meerdere benanun^n te S mentaTr ZT l^T^* ^ (zie St' Hw£»ComT?a a P den.lt\n brief aan Titus en Brief aan Evantfeksl deed de meuwe inrichting der Kerken, den ordeWnloStend die er aan was voorafgegaan, ras vergeten, H^t hoogste hoofd van ieder van hen, gevoelde behoeftef om zich steunpunten £ verbinden. Vandaar die expres-gemaakte bisscnoosliisten waar heel natuurlijk die namen op voorkwamen, dK Kterkste herinnering hadden achtergelaten. Zoo moet Clemens op deRomeinsche lijsten terecht zijn gekomen, maar dTt werk bracht zoo weinig zekerheid te weeg, dat men achter lAZdie ovÏÏal als eerste bisschop wordt gegeven, men alle mSke veS dingen ontmoet tusschen Clemens, Cletus en aLc et J deze l" frimVre7mZee'nS twef-d—heiden pe^nVd™ Elkk m- } maar eén met twee namen. De Middeneeuwen hebben met veel geweten nóch van Linus, nóchvancïïuT noch yan Anacletus, maar daartegenover nebben zlf den naam van Clemens met de hoogste gewichtigheid omgeven'en over de Pietr dTeT^\l7 ^ °ï^dW opW^Smt Lhlu' T x u -eersten paus" was opgedirkt. In de meeste tlf ' t? ■fieb,0n?. Wfrden felheid en gemeentekikTbe langzucht, is de bisschop, die de kerk ergens gVsticht heeft zoo met onmiddellijk door Petrus zelf gezonden, £ toch min* stens door Clemens. Vooral in Gallië worden deze fabefs gevon^ den (zie 2 Augustus en 9 October) De waarheid!» 3«f rig er deS te ^nder aan dacht bisolimm^ deze monarchie in zijn tijd niet bestond en niemand1 met de fefl". S waren «tÜfifi t erfreidi uaar de mt^ave ervan werd tegengehouden na verschijning van het eerste deel (1683). Innocentius XI[ bediende 340 zich daartoe van den honger, een middel van actie door de H. Kerk evenals het cachot of den brandstapel aangewend, dat soms zich zelf makkelijker hanteeren laai Baluze was arm, hetgeen hem tot eer strekte, zijn brood en de veiligheid van zun studie-leven waren echter afhankelijk van een pensioen uit het bisdom Auxerre, waartoe de goedkeuring van den paus noodig was. De Heilige Vader eischte echter, om het hem toe te kennen, dat Baluze onmiddellijk de uitgave van zijn nieuwe verzameling der Concilies zou stopzetten. Verscheidene andere publicaties van denzelfden schrijver, zijn Tweegesprekken over Gratianus, zijn Overeenstemming van het Keizerschap en het Priesterschap, zijn Leven der Pausen van Avignon, staan op den Index. Wanneer zijn uitgave van Cypriaan daar ook niet is, dan komt dat omdat de geestelijke, Prudeatius Maran, de uitgave, die pas na zijn dood verscheen, alle aanteekeningen heeft weggelaten, die tot gevolg hadden, dat de oorspronkelijke tekst .ongeschonden kon worden hersteld en de ware opvatting van Cypriaan over de inrichting der Kerk aan het licht zou komen. Zoo werd er dan onder den naam van een geleerde een werk uitgegeven, dat het. zijne niet meer was en dekte hij met zijn gezag de toestanden, in de Kerk, die hij door de uitgave van zijn werk had willen gezond maken. Om in stand te bU^en, is het pausdom veroordeeld, om gedurig den domper op ieder licht te zetten, riet volle licht zal het noodlottigerwijze dood maken. Daarom moet het, koste wat het koste, donker blijven, donker overal, donker heel erg. 25 November 858. Bijeenroeping te Reims door Lodewijk den Duitscher van de bisschoppen, die van Karei den Kale afhingen. Zij kwamen niet, maar vergaderden te Quiercy, vanwaar zij aan Lodewijk in naam der twee kerkprovincies Reims en Kouaan een brief schreven. Daarin kan men zien hoe groot het gezag der metropolitanen (= aartsbisschoppen, bisschoppen m een hoofdplaats van een kerkprovincie, in moederkerk-steden) was, voordat het pausdom het vernietigd had om alle macht in zijn eigen handen samen te trekken. De onderteekenaars (de bisschoppen) verontschuldigen zich inderdaad, dat zij met aan den oproep van Lodewijk gevolg hebben gegeven omdat zij geen tijd hebben gehad, om, volgens de canons, hu hunne aartsbisschoppen te rade te gaan. De bisschoppen vorderen, dat de graven hun de ergernisgevende zondaars uitleveren, om ze boete te laten doen. Men ziet, dat de neiging, om door geweld de wereld onder het gezag der Kerken te doen bukken, reeds m het episcopaat bestond, lang voordat zi, het pausdom bracht tot het bewmdvanbarbaarschheidenschrikaanjagmg.dathetm de 13e eeuw grondvestte. Hetzelfde is te zeggen van de aanmatiging om over Kronen te beschikken; Men was nog ver van Gregorius VII en Bonifacius VIII toen het Concdie van Toledo in 681 zich het recht toekende over de kroon van Vamba te be- 541 schikken. De brief van het conciMe van Quiercy eischt van Loaèwijk fhèt behoud der kerkgoederen en van de goederen der leenmannen der Kerken. Hij verklaart, dat dezen vrije mannen waren aan wie de kerkelijke goederen waren overgedragen, om er de verdediging van te verzekeren. De onderteekenaars probeeren Lodewijk schrik aan te jagen voor de gevolgen van de bemachtiging der kerkelijke goederen, door op het voorbeeld van Karei Martel te wijzen. Immers Sint Eucherus, bisschop van Orleans, vervolgd door dezen vorst, beweerde, dat hij hem mist lichaam en ziel in het vuur van den hel gedompeld had gezien, omdat hij zich dikwijls middelen had verschaft, om zijn oorlogen te betalen, vooral tegen de Sarracenen, door over goederen te beschikken, die aah de Kerken toebehoorden. Als de andere bisschoppen niet aan dit vertelsel geloofden, dan waren zij schelmen; geloofden zij eraan, dan waren zij wel weinig ontwikkeld. En toch stond aan hun hoofd Hinckmar, de aartsbisschop van Reims, die hen allen in geest en wetenschap overtrof; maar Hinckmar zelf schijnt aan andere vizioenen van hetzelfde soort te hebben geloofd; de kuituur der Westerlingen stond nog zeer laag, ja, zij moest eerst nog beginnen te ontluiken; zij was toen dé allerjongste kuituur op de toen bekende aarde. De oude, ons veel te weinig bekende, kuituur in het Westen was eerst door de Romeinen overvleugeld en later door de volksverhuizingen, die door de Mongolen werden aangestuwd, weggespoeld en een herstel der volkskracht had pas onder leiding der Franken, wier eerste grootsche figuur de gedoopte barbaar Karei de Groote was (800, keizer), plaats. Ondertusschen was de christelijke beweging al meer dan achten eeuwen oud geworden zonder meer wijsheid aan de volkeren te geven dan wij in Hinckmar en zijn bisschoppen belichaamd zien. 'n Bewijs hoe bitter weinig kuituur het christendom draagt; afgezien nog ▼an dé uit hetzelve overal ontsproten heel bizondere barbaarschheden, zooals wij bij de Inquisitie hebben beleefd. W November 398. Keuze te Rome van Anastasius I, dien men ,-,!leing'' noemt evenals zijn voorgangers en opvolgers van de eerste vijf eeuwen, omdat dit het pausdom in de oogen der dommen stijgen doet. Men spreekt op de seminariën het liefst niet van de groote Kerkvergadering van Carthago, 18 dagen vroeger geopend (9 November). Toch werpt zij een levendig licht op den algemeenen toestand der Kerk bij de bisschopswijding van Anastasius; maar licht van zulk soort ziet het pausdom het liefst niet schijnen. Het Concilie bracht 214 bisschoppen bijeen, onder wie Sint Augustinus. Zij stelden, zonder de minste deelname yan hun collega van Rome, 104 canons van algemeene strekking op, die langen tijd beroemd waren en voor het meerendeel overal gevolgd werden. De canons no. 2, no. 3 en no. 4 toonen ons, dat de wijding van bisschop, priester en diaken tot stand kwam alléén door handoplegging („stof" van dit sacra- 342 ment) terwijl het Besluit van Eugenius IV in 1439 (zie 22 November) het overreiken der gewijde vaatwerken las de eenige „stof" van het sacrament des priesterschaps (waarmee bisschopschap en diakonaat samen hangen) geeft. Canon no. 13 verplichtte de echtelieden, die den zegen der priesters ontvangen hadden, om uit vromen eerbied den volgenden nacht zich te onthouden. No. 14 verplichtte den bisschop met een eenvoudige woongelegenheid tevreden te zijn, met goedkoope meubelen en een arme tafel. No. 22 verbood hem eenig geestelijk persoon zonder den raad der geestelijkheid en de toestemming van zijn volk tot priester te wijden; no. 23 verbood hem een vonnis uit te spreken buiten de tegenwoordigheid van de geestelijkheid, zulks op straffe van ongeldigheid; no. 33 gelastte hem, nergens te dulden, dat zijn priesters stonden terwijl hij gezeten was. Canon 28 gelastte de herziening door een concilie van een onrechtvaardig door een bisschop geveld vonnis, maar er is geenszins sprake van eenig „beroep op Rome". Dat komt, omdat de Afrikanen altijd geprotesteerd hadden tegen de canon van Sardica (347), die toestond, niet nu juist zich op het persoonlijke oordeel van den bisschop van Rome te beroepen, maar alleen, om aan hem rechters-van-appèl te vragen. De canons no. 51 en 52 schreven aan alle geestelijken, die krachtig genoeg waren, om te werken, voor, ambachten te leeren en hun levensonderhoud te verdienen hetzij door een handwerk, hetzij door landbouw. De bisschoppen zijn heden een heel stuk boven hun kleine behuizing, goedkoope meubelen en arme tafel aangeland, zooals die door den H. Augustinus en zijn collega's op het concilie van 398 werden voorgeschreven. De verplichting, hunne geestelijkheid te achten, raad bij hen te winnen en geen oordeel te vellen buiten hen om zou hun heden als tegenovergesteld toeschijnen aan het gezag, dat zij van Jezus-Christus beweren gekregen te hebben. Het is waar, dat de priesters van hun kant, hoewel zij zich gelukkig zouden voelen, als de macht van hun heeren en meesters werd geknot, toch van verontwaardiging zouden sidderen bij de gedachte alleen, dat zij hun levensonderhoud met te werken zouden moeten verdienen inplaats van zich een dik buikje te kweeken met den opbrengst van huwelijken en begrafenissen. Maar het meest gekrenkt zou nog „de Paus" zijn. als de regeling van het beroep op een concilie weer in ieder bisdom geldig werd. Vaartwel dan, winstgevende processen voortvloeiend uit een „beroep op Rome"! Allen van boven tot onder verkneukelen zich in de veranderingen, die hun traagheid en hunne begeerten zoo streelen en als zij zich oprichten, om dat heerlijke te verdedigen, dan geven zij hoog op, dat zij bezig zijn, de H. Kerk, door Christus ingesteld, te verdedigen. (Over Sint Anastasius I, zie ook 15 April). 27 November 1464, Opheffing door Lodewijk XI van de Pragmatieke Sanctie van Bourges, door zijn vader Karei VII in 1438 343 uitgevaardigd (zie 7 Juli). Deze opheffing, door Pius II losgekregen, wekte een levendige weerstand in het land en in het parlement. In 1497 vroeg Karei VIII bij de theologische leerstoel te Parijs raad in de volgende vraagstukken: 1° of de paus verplicht was, iedere 10 jaren een concilie te ververzamelen, 2° of, in tijd van nood en wanneer de paus de samenroeping weigerde te doen, de vorsten zelf de vergadering bijeen konden roepen, en of zij de Algemeene Kerk vertegenwoordigden, 3° of in de twee voorgaande gevallen het koninkrijk frankrijk alleen een concilie kon vormen. Het antwoord op de drie vragen was bevestigend. Dat was tevens de voornaamste leer van de Pragmatieke Sanctie. Daarom dan ook rekende Lodewijk XII zich in 1499 verplicht, haar weer in eere te herstellen. 28 November 1199. Dood van Michaël, aartsbisschop van Sens. Met eenheid van stemmen koos het kapittel Hugo van Noyers, bisschop van Auxerre. Innocentius XIII, die hard werkte, om de hooge hand te hebben in alle bisschopsbenoemingen, had kunnen weigeren deze keuze goed te keuren wegens de „overplaatsing", zoo streng door de canons verboden. "jW/r6n ecnte.r ree<3s vier eeuwen voorbijgegaan, sedert den tijd, dat paus Sint Zacharias verkondigde, dat nimmer iets, dat den canons weerstreefde, van den H. Stoel kon komen( zie 14 Maart). Als de paus niet van den bisschop van Auxerre gediend was, dat was het, omdat hij onder hen werd geteld, die hadden geweigerd, het interdict, dat de paus, door zijn legaat Petrus van Capua, over de gewesten, die aan Philips-August onderworpen waren, had uitgesproken (om al de Franschen te straffen voor de verstooting door hun koning van zijn vrouw Ingeborg) na te komen. Octavianus, een andere legaat, had bevel, het kapittel van Sens te gelasten tot een nieuwe keuze over te gaan, en toen hij zag, dat de meerderheid der kannunikken toch nog den bisschop van Auxerre wilde kiezen, verklaarde hij ze vervallen van hun recht en liet door de minderheid Petrus van Corbeil kiezen. Deze was die beroemde leeraar van Parijs, die Innocentius, zijn oud-leerling op eigen gezag tot bisschop van Kamerijk had benoemd. Alleen waren de Kerken er nog niet op gedresseerd, om voor meesters aan te nemen, tegen hunne eeuwenoude rechten in, vreemdelingen, die zonder hun goedkeuring werden gekozen. Petrus, zeer slecht te Kamerijk ontvangen, was naar Innocentius gevlucht, die hem daarna aan de Kerk van Sens oplegde. Dit keer slaagde hij beter, dank zij het handlangerschap van Philips-August, die zich er meer voor interesseerde Agnes inplaats van Ingeborg in zijn bed te hebben, dan of het bisdom Sens al dan niet aan Petrus of aan Hugo gehoorzaamde. Door zijn ongelukkige hartstocht verschafte deze koning aan het romeinsche episcopaat een van die eigenaardige gelegenheden, die het steeds sluw heeft weten te benutten, om 344 zijn macht verder uit te breiden. Innocentius III gaat voor een groot paus door en wel vooral, omdat hij meer dan eenig ander heeft weten te profiteeren van dit soort gelegenheden en omdat hij, geen gewetensbezwaren hebbend, er minder om gaf, rechtvaardig dan wel sterk te zijn. Petrus de Corbeil werd door zijn diocesanen (diocees = bisdom) veracht, juist om de manier, waarop hij hun was opgedrongen. Niettemin bekleedde hij den Zetel van Sens 21 jaar lang. 29 November 1801- Bul „Qui Christi Domini" (= „Wie van Christus, den Heer") van Pius VII ter uitvoering van zijn Concordaat met Napoleon. Den 15 Augustus daaraanvoorafgaande had hij aan alle bisschoppen van Frankrijk kort en goed om afstand van hun zetel gevraagd. Van de titularissen (titel-dragers, in dit geval de bisschoppen) die er in 1789 waren, had de dood er 51 meegenomen *). Drie hadden hun ontslag genomen. 36 hadden den moed in verzet te komen tegen een machtsmisbruik zonder voorbeeld. Pius VII maakte een eind aan hun tegenstand en aan die der onwillige kapittels met zijn bul van 29 November 1801, door alle handelingen van kerkelijke rechtsbevoegdheid, die zij zouden stellen, voor ongeldig te verklaren. Hij vernietigde aile Kerken van bisschoppen, die tot dan bestonden, om daarvoor 60 nieuwe Kerken, over 10 Metropolen verdeeld, in de plaats te stellen. Onder de nieuwe titularissen telde men 18 der vroegere bisschoppen, die hun ontslag hadden genomen, maar de paus was ook gedwongen, 12 „constïtutioneelen." (die het met de republikeinsche grondwet hielden), die tijdens de revolutie door de departementen (provincies) gekozen waren, en van wie verscheidene weigerden hun verleden af te vallen, te aanvaarden. De 36 die in opstand gekomen waren maakten een secte, genaamd de Anticoncordatisten" (anti = tegen) of „de Kleine Kerk", die hoewel zij geen bisschop meer heeft, wellicht nog niet heelemaal is uitgestorven. 30 Novmber 1630. Algemeen auto-da-fé te Sevilla. Men telde er 50 veroordeelden, waarvan er 8 in persoon en 6 in beeld werden verbrand als Alombrados, dat is leden der secte der „Verlichten", die later in de Vrijmetselarij *) is opgenomen. Algemeen-Inquisiteur was toen kardinaal Don Antonio Zapata, bisschop van Burgos (1627 - 1632). Over zijn bewind maakte de Spaansche Inquisitie 2496 slachtoffers, waarvan er, op gezag van paus Urbanus VIII (1623 - 1644) 384 in persoon en 192 in beeld werden verbrand (zie 17 Juli). *) Men ziet eens (51 in 2 jaar!) wat het recht van benoemen een aardige winst geven kan. Nu is het fl 2,200 per bisschop, dat zou dan worden alleen voor Frankrijk honderd twaalf duizend en twee bondeed gulden voor de 51 stuks in twee jaar of evenveel goud-franken in één jaar. *) Men herizmere zich de herhaaldelijk tegen de Vrijmetselaars uitgesproken banvloek 'en ter dood veroordeelingen en het feit, dat Mussolini de geheime genootschappen, waaronder de Vrijmetselarij (= Franc-maconnerie = het Groot Oosten) de voornaamste plaats inneemt, wettelijk heeft verboden. Dit vanzelf om den steun van het Vatikaan te betalen. 345 „DIE GELEDEN HEEFT ONDER PONTIUS PILATUS". De vraag of Jezus bestaan heeft is uit den aard der zaak interessant Velen, die de vraag bestuurdeerden, zeggen vlakaf„Neen! Anderen twijfelen. Hoofdzaak is echter, dat men eerst orde op zijn gedachten stelt en de noodige onderscheidingen maakt; aldus: s 1° Heeft er een Jezus als God bestaan, zooals die door de Christenen vereerd wordt. Antwoord, Neen! Als zoodanig is hij slechts een voortbrengsel der massa-veroeelding, waarin tevens talrijke reeds bestaande godsdienstige bestanddeelen zijn verwerkt. 2° Heeft er een Jezus bestaan, als mensch, zooals U en ik zij het ook met andere lotgevallen? , Antwoord: De mensch Jezus zooals hij in de evangeliën, zijn „levensbeschrijvingen", gegeven wordt, heeft zeer zeker niet bestaan. Of er echter een mensch bestaan heeft.van den naam Jezus aan wien men, om welke reden dan ook, deze verhaaltjes heeft vastgehecht, daaromtrent is geen algemeene zekerheid te krijgen. Er zijn zeer knappe geleerden, die ook dit vlakaf ontkennen, en zij beweren, dat Jezus een vóórchristelijke god was en wel de joodsche god Jaho op een bizondere wijze gezien en vereerd, namelijk als Redder, Beschermer, Heiland; Jezus-Christus beteekent immers Redder-Messias, Redder-Gezalfde (=5Koning). Onder dien titel zou dan Jaho vereerd zijn en dat dit een scheuring bij de Joden ten gevolge had, kan men zich voorstellen door het feit, dat er ook eenigen tijd in de roomsche kerk strijd is geweest tusschen hen, die God wilden huldigen onder de voorstelling van „het nmmend Hart van Jezus" en hen, die in God „den Gestrenge" wilden gezien hebben. Dit is met op twee richtingen uitgeloopen, bij de Joden echter wel Maar het blijft een feit, dat de eerste Messianisten alles hielden wat des Jodendoms was en in den tempel van Jeruzalem predikten. — Tegen deze opvatting, dat Jezus met hebben en houden naar de godenleer (=mythologie) moet worden verplaatst, verzetten zich andere geleerden; het spreekt echter vanzelf, dat de „geloovige geleerden", deze verstandelijke misbaksels, hier met worden meegeteld. Deze andere geleerden schelden de eersten voor „mythologisten" uit en houden op een of andere wijze aan het historische bestaan van iemand vast, die „Jezus" geheeten heeft en door zijn optreden de aanleiding is geweest, dat men al die vertelsels van hem is gaan rondstrooien. Wat worden er al niet een legenden verteld van Napoleon, die pas een eeuw en Lenin, die pas een paar jaar dood ia! Waarom zou ook iemand niet Jezus=Redder kunnen heeten, terwijl er toch ook menschen zijn die Petrus=Steenrots genoemd worden? Men mag uit die namen niet al te veel gevolgtrekkingen maken. Wat er ook van zij, -er bestaat een groep vrije geleerden, die men in dit verband „historisten" zou kunnen noemen, die het historisch bestaan van Jezus, zij het ook tot den geringsten graad 346 teruggebracht niet willen prijsgeven. Gaarne geven zij alles prijs en laten zij alles door de gezonde critiek wegnemen, behoudens één ding, waarop zij stuiten, namelijk de mededeeling: „die geleden heeft onder Pontius Pilatus". Hier heeft men, zoo „zeggen zij, een bij uitstek geschiedkundige mededeeling." Pontius Pilatus was inderdaad onder keizer Tiberius landvoogd van Judea, uit de wereldsche berichtgeving bekend. Anderen voegen er aan toe, dat de doop van Jezus door Johannes den Dooper óók zoo'n trekje is, daar Johannes aan Flavius Josephus*) bekend was. Het spreekt vanzelf, dat de „mythologisten" dit weer wegredeneeren, zonder echter de „historisten" te overtuigen. Voor 'n buitenstaander is het het beste, nóch van het ééne, nóch van het andere een dogma te maken en rustig te genieten van de schrandere uiteenzettingen der beide partijen. Overigens moet men aan het optreden van zoo'n Jezus niet te veel gewichtheid hechten, want hij is waarlijk niet de eenige geweest!Immers: In het jaar 6 van onze jaartelling trad Judas de Galileêr met een groep Zeloten (=IJveraars) op, en wel in naam van God, dien zij alleen voor meester erkenden, tegen de volkstelling van den landvoogd Sulpicius Quirinus, zooals Flavius Josephus tot tweemaal toe bericht. Judas werd gedood en zijn volgelingen verspreid. Tusschen de jaren 26—36 predikte Johannes de Dooper de onmiddelijke komst van het Rijk Gods, (dat iets anders was dan het Romeinsche Rijk!) en de Romeinen ontdeden zich in haast van dezen gevaarlijken predikant. Omstreeks de jaren 44—46 marcheerde een zekere Theodas of Theudas met een hoop volk tegen den Jordaan en Jeruzalem en beloofde, dat, evenals de Roode Zee voor Mozes en zijn volk, de Jordaan aan hen een droogen doortocht zou geven. De landvoogd Cuspius Fadus zond cavallerie, die met Theodas' hoofd naar Jeruzalem terugkwam. Hetgeen eveneens door Flavius Josephus vermeld wordt. *) Omstreeks de jaren 52—58 bracht een Jood uit Egypte (diaspora!) een menigte naar den Olijfberg en beloofde, dat op zijn bevel, de muren van Jeruzalem zouden instorten, evenals vroeger Jaho de muren van Jericho had laten invallen. De landvoogd Felix, deed naar Josephus weer verhaalt, een aanval met het garnizoen. 400 „dweepers" werden gedood, 200 gevangen gemaakt. De Egyptenaar ontsnapte. *) De joodsche schrijvers Philo Judaeus en Flavius Josephus zijn voor Jezus tijd de voornaamste geschiedbronnen buiten den Bijbel om. *) Op blz. 91 (Maart) staat, dat Judas en Theodas ons slechts uit de Handelingen der Apostelen bekend zijn; dit is niet juist, ook Flavius Josephus vermeldt hen. (Judas in de Antiq. Jud. XVI, 16en Bell. Jud. II, 8, 1. Theodas in de Antiq, Jud. XX, 5). $4,1 Wat zou er nu tegen zim, om met deze dingen voor óógen het volgende achter Johannes den Dooper te lezen; zij het dan ook, dat Josephus het met vermeldt, wellicht zelfs wegens het stoffelijk onbeduidende optreden van Jezus: „Tusschen de jaren 2636 trad een gahleesch handwerkman, Jezus genaamd, als opvolger van Johannes te voorschijn met een korte prediking in Crahlea; toen hi, met het paaschfeest naar Jeruzalem kwam werd hi, gegrepen en onschadelijk gemaakt door een executie aan het hout, onder den landvoogd „Pontius Pilatus". ten dergelijk geval was in die tijden waarlijk niets vreemds, alleen de Christenen maken het iets heel bizondere, van wege de reclame. Hetgeen dan weer bij de tegenpartij de reactie wekt om zich eens en vooral van Jezus te ontdoen, door te bewijzen hi, met bestaan heeft. Niettemin is voor die bewering zeer veel te zeggen. Zou echter Jezus evenals Johannes bestaan hebben, dan is het zeer goed te begrijpen, dat de Romeinen voor zulke „geestelijke menschen' evenveel vrees hadden als voor de regelrechte opstandelingen, want godsdienstig idealisme, daar hadden zij geen vat op. Zoo'n geestelijke beweging buiten het Rijk om, die door anderen grootscher en met meer schranderheid is begrepen en voortgezet, (zie bi. 319) zou dan haar kiemen hebben uitgeworpen m Galilea en de eerste Jeruzalemsche Messianisten groep zou er daar ter plaatse het gevolg van geweest zijn. Door de zaken aldus door een politiek oog te bekijken komt men dicht bij de gevolgtrekking, dat al zou Jezus van Nazareth er met precies geweest zijn, het bestaan-hebben van een of meer soortgelijke typen niet alleen mogelijk, maar zoo goed als zeker is te noemen. Hunnerzijds zeggen sommige „mythologisten" weer dat eerst tegen de tweede eeuw de mensch-making van den Redder-Gezalfde is begonnen en dat hij voorheen het vereerde middelpunt was van Mysteriën, waarbij de van hem verhaalde lotgevallen symbolisch in een geestelijke wereld waren doorleefd zonder eenig contact met de aardsche werkelijkheid. De Mysteriën stonden slechts open voor ingewijden, die „begrepen"; de publiciteit en het publiek hebben Jezus eenlichaam gegeven en hem daarin zijn lotgevallen doen doormaken. Hoe het weze, zij de lezer tevreden met deze korte schets der beide opvattingen omtrent hem, „die geleden heeft onder Pontius Pilatus Een ieder kieze voor zich, of late staan een vraagtee- ken DEESSENERS. Wie op de hoogte is van den toestand van het Joodsche Volk ten tijde van Jezus, dien valt het op, dat in de geschriften van het Nieuwe Verbond veel wordt gesproken over de Saducceërs en Phariseërs, — verlichte liberalen en klein-geloovige clericalen — maar dat er geen woord wordt gesproken over de Essenere of 3*6 Esseërs. Toch was dat niet een te minachten en anvloedslooze groep. En het geeft dus te denken, dat de overlevering, die ten grondslag ligt aan de later gemaakte evangelieverhalen uit den hoek der Esseners is gekomen, die door hunne opvattingen de Phariseërs en de Saducceërs bestreden. Omdat dit waarschijnlijk is, diene men een begrip van de Esseners te hebben. De Esseners zijn ons bekend uit Philo en Josephus. De naam Essener beduidt „Vrome". Het waren eenvoudige lieden, die in gemeenschap leefden, aten en huishielden, geen standsverschil erkenden, landbouw en handwerk pleegden, den eed en het huwelijk verwierpen („In het Rijk der Hemelen huwt men niet en wordt men niet uitgehuwelijkt" zei Jezus!), veel gewicht hechtten aan wasschingen en baden, aan de onsterfelijkheid der ziel en een vergelding hiernamaals geloofden, het lichaam voor een gevangenis en den dood voor een verlossing hielden. Ook baden zij tot de Zon. Waardoor evenals door enkele der bovenstaande dingen perzische, ia Mithraistische invloed wordt verraden. Men kan echter niet de gevolgtrekking maken, dat de eerste Messianisten Esseners waren, want de Esseners waren zóó een aparte secte, dat ze van de joodsche eeredienst uitgesloten ware» en het omgekeerde is van de eerste Messianisten te zeggen. Deze laatsten stonden echter blijkbaar een soortgelijke overtuiging en levenswijs voor, zij het ook met eenige wijziging en wel in dien vorm,dat zij geen „ingeschreven" Esseners waren. Plaatsgebrek verbiedt ons hier verder over te schrijven. Wie er meer van lezen wil, hem zij bijzonder aanbevolen: Mr. H.P.G. Quack, De Socialisten, Deel I, Hoofdstuk IV, waarin uitvoerig over de Esseners gehandeld wordt onder den titel „De Esseners en de Eerste Christengemeente". VERBETERINGEN: In September; blz. 271, 6e regel te lezen paus toen inplaats van paus, toen. blz. 277, 5e regel te lezen door een inplaats van door de 17e regel van onderen te lezen toen, zich een inplaats van toen een blz. 287, 13e regel van onderen, die 100 jaar is in zooverre overdreven, dat het eerste optreden van pater WUlibrord ter bekeering van Nederland in 691 plaats had. bfz. "288 24e en 25e regel te lezen menhirs inplaats van Menkirs en op regel 25 evenseens cromlechs inplaats van cromlecks In Octoberi blz. 302, 3e regel, te lezen overgaan inplaats van overgaat. 16e regel, te lezen onze inplaats van ons 27e regel, te lezen bevorderaars inplaats van bewonderaars, blz. 307, 3e regel van onderen, te lezen appellanten inplaats van appèl- lanten. blz. 314, 26e regel, te lezen volgens Johannes inplaats van van Johannes blz. 316, 5e regel, te lezen Gewekte inplaats van Verlichte blz. 310, noot, te lezen Afrika, inplaats van Afrika enz.,. 346 349 DE GODWORDING. Het Jezus-vraagstuk, als wetenschappelijk probleem, brengt dus. m eersten aanleg twee mogelijkheden naar voren, 1° ófwel er is een God door de fantasie der menschen mensch gemaakt, otwel er is een mensch door de fantasie der menschen God gemaak*. s Een der stelligste uitgangspunten der „mythologisten" is„Het is onmogelijk dat Joden een mensch hebben vergoddelijkt, „De afstand tusschenGod en schepsel is bij hen onoverbrugbaar " Voor een echten zuiveren Jood is dat zeer waar. Maar het Jodenstaatje lag zeer dicht bij de hoofdstroomingen der kuituur zijner dagen en er stroomde zelfs zeer veel dóór. Lang niet iedereJu» deer was een Jood in de klassieke beteekenis. Er waren liberalen.vooral m den hoogeren priesterstand, die in een makkelijk leven geloofden en verder in niets (Saducceërs), er waren clericalen, leiders van de conservatieve volkspartij (Phariseërs) er waren Grieksch denkende Joden, er waren Esseners, die onder anderen invloed stonden, er waren lui met een zielstoestand, die m het Messianisme (van Johannes den Dooper en daarna) tot uiting kwam en wellicht nog veel meer richtingen die wi, niet kennen. Wat is er dan in vredesnaam tegen, aan te nemen, dat onder die uiteenloopende menschen er een groepje geweest is, dat zijn uiteenlooping juist toonde door een mensch te gaan vergoddelijken, door een middelaar naar grieksch en perzisch voorbeeld wèl mogelijk te achten en door, oA Jezus voor den Messias te hebben verklaard, — hij een der hunnen dien zij reeds vereerden — hem na verloop van tijd, als Messias,' j? den sfeer van den Logos-Mesitês te verheffen. Zulks ook zonder twwfel onder medewerking van den onder griekschen en perzischeni< invloed staande diaspora.*) „Neen, zeggen de „mytho„gisten , dat is niet aan te nemen; de Redder-Gezalfde was „God en alleen de bruutheid van het publiek heeft er een mensch „van gemaakt" Hetgeen, tusschen twee haakjes, een heel wat ordinairdere vleeschwordïng is, dan in den liefelijken schoot van de zuivere Maagd Maria, zooals de Roomschen het zich denken. — Wat hier echter ook van zij, het is een feit, dat op een zeker moment de twee tegengestelde mogelijkheden elkaar raken en dat heeft dan plaats, wanneer Jezus door de fantasie der menschen goed en wel mensch is gemaakt en hij van daaruit, met de fantasie der lui, die in hem een bestaand hebbend mensch *) De eerste Messianisten waren in ieder geval geen zuiver nationalistische T^Ti £aJ!l dc )ezuïtische „geschiedschrijver" Albe» aarzelt niet ons (aeel I bl.40)! mee te deelen: „In het jaar 66 brak de opstand tegen de Romeinen uit, die de belegering en de verwoesting van Jeruzalem ten ge- „volge had Den Christenen trof deze ramp niet Zij verlieten de stad „en vestigden zich te Pella over den Jordaan. Dit voorbeeld volgden wellicht de Christenen van Judea en Galilea. Pella was een Grieksche ko„lonie.zoodafc de vroeger zoo afgezonderde gemeenten der JodenwChriste„nen (Albers bedoelt besneden en het dogma der besnijdenis houdende „Messianisten, v.V.) misschien het perst onder den invloed der Heiden 350 bovennatuurlijk maakten, weer door allen gezamelijk tot een nieuwen God werd gepromoveerd. De onervaren lezer moge zich niet al te veel verwonderen over het feit, dat de menschen een god tot een mensch zouden omgeschapen hebben; zooiets komt in de godsdienstgeschiedenis méér voor, onder andere is zooiets ook met Apollo gebeurd, de almacht der menschelijke verbeelding bewerkt dat met evenveel gemak alsdat zij een mensch tot god kan maken, hetgeen zeer dikwijls is geschied. Dat voor het een en ander tijd noodig is, is duidelijk. Het terrein waar de beide beweringen elkaar het eerst opheffen zijn de evangeliën. Volgens de „mythologisten" zijn dat de eerste uitingen van de tot feit geworden mensch-making van den Redder-Gezalfde. Volgens de „historisten" zijn zij de legendarisch-theologische neerslag van het geloof der oude gemeenten omtrent een bestaan hebbende Jezus, dien zij voor den Messias hielden; tegelijk zien wij daar dan in, dat zij, geschreven na de verwoesting van Jeruzalem, die de in 66 uitgebroken opstand afsloot, in den Messias géén koninklijken redder des Joodschen volks meer zagen, maar een hooger geestelijk wezen, dat door de aan de evangeliën voorafgaande echte stukken van Paulus reeds tot Middelaar was verheven. De woorden Messias, Logos, Mesitês, haddenéén beteekenis in betrekking tot Jezus gekregen. — Indien de „mythologisten" gelijk hebben, dan blijft daarnaast toch het feit bestaan, dat de evangeliën de mensch Jezus, al direct van een „hoogere roeping" voorzien, die hem boven de menschen verheft, vooral met het oog op zijn beroemde „wederkomst". De eerste groep (Marcus, Mattheus, Lucas), die duidelijk bij elkaar hoort, schildert hem afe een Wonderdoener en als een Verlossenden Middelaar. Maar „middelaar" was nog niet God. In navolging van Paulus spreken zij van hem als van „Gods Zoon", die, door Gods Heiligen Geest bezield, door het mededeelen van dien Geest een Wedergeboorte der wereld zou moeten bewerken en den „Nieuwen Adam" tot gelding brengen. Over het juiste karakter van een „Gods Zoon" bleef echter een vaag duister heersschen, hetgeen precies in staat is de verbeelding der menschen een goeden kans te ge- „Christenen (Messianisten, die de Besnijdenis minachtten, en die wel een» „ouder konden geweest zijn dan de anderen! v.V.) geraakten" _ Dit bizonder slag „Joden" toonde daarmee, geen bizonder nationalistische sympathiën te hebben, en heel weinig te lijken op klassieke Joden, daar zij hun Volk, zij het ook in de dwaasheid van met geweld tegen Rome op te staan, in den steek lieten en zij schijnen meer vertrouwen gehad te hebben in deliefde-predikende weerloosheid onder een God, die aller Vader is en bun een apart hoofd heeft gezonden, dat eens de leiding over hen zal komen nemen, waartegen geen gouvernemeni er vooral het Romeinsche niet, opgewassen is en was. Mèt hun hielpen zij het systeem redden, da' maar al te goed is opgegaan [as H. 315--320); doch slechts vcor hun portie, want de beweging was i.1 >mva.i4.-i;ker van het Jodendom >n isr.ii g. val, wie onder ligt moet liefde prediken cn wie go s<» macht heeft weerloosheid; en wie een keizer wil beet-nemen moet zich beroepen op een „hoogere" gehoorzaamheid aan den keizer-der-keizers. God-zelf, door wien men dingen kan laten bevelen, waar de keizer het land aanheeft. een z^ofsttTlt^ he*EvanrIie voIéens hannes ons waarS W • j T jomnuée oude gemeenten meedeelen S Z16.2"8 «derdaad tot god is gepromoveerd. Men leze slechts het stukje uit het begin, dat boven, op bl 314 «fïLlmS Sfnoe w^hiTSod0 F ^ "T^ Wos^ ^ hoewef S Z*! & ' Len dergelijke vierkante bewering was nog noóit geuit. Men moet echter niet denken, dat alle toen-levende volgers van Jezus, dat zoo maar geloofden. Er waren er Ilér en zeer velen, die daar niets voor voelden, of tot wYen zoo iets noort was doorgedrongen, even zoo goed als dat er n^veS hemtalmvoS et JeZ%Godheid ^ aannemen; rfj Luden ^Wrf i ■■ Va?> God ^ven Middelaar, die hem op een hooger leven wijst. Dit duurde eeuwen lang, en het spreekt Toen^dan ó^f ff ^ '5?"' « ZWart °m *^ Sfi i oen dan ook keizer Constantijn zi n troon op de Christenen ^^te"^* verlangen, de Christenen tot elf Tont een a II ,de qUe5tie van het al of nie* God-zijn beriep daario! £T - *er^adering te laten beslissen. Hij SoJXnfH8^ Vtn Nicea (325)' die de Spaansche Dissctiop Usius of Hosius voor hem organiseerde, en waar ten bewijze van hoe dun-gezaaid „het Westen" nog wï, "ncTer de ^f.Hergaf6rde- blssch°PPen hechts vijf westerlingen werden geteld, onder wie nog twee slechts priester waren, die aTs ver tegenwoordigers van den bisschop van Rome optraden Op Se vergadering werden de lui, die in Jezus heelemaal Jeen God ITaSSP? dT Atha,nasius' den ^ken van den bisscnop leiktïS^hri een.beroep op ht* begin van Johannes welk geschrift hij en velen voor een he ig boek hielden Er waren nu dus twee goden: God-Jaho en God-Jezus. Dat kon de stanSont-St nie*. e" *> maakte men te Con stantinopel m 381 van den „H. Geest" ook maar een God en mïn i^het th,^ ^ ^ ""f Eén G°d waren, waardoor T„'D het schuitje kwam van de grieksche philosophie, die liA IZT 5* Pr°bIeem ******** had zitten piekeren, ege L lltï?riYemietr' waarve\het 'm het °<*ten wemelde, hun eenen God weer terug met behoud van Jezus-God. Het een Edï r 1!17ast^eIe«d. in>* Symbolum Athanasü, dat tot op heden wordt gelezen in de Mis der Roomsche Kerk. Dat de Homo-oesiers (==een-van-wezen-houders) van de gelegenheid S^TkT: T'u^ Constantr a<*ter zich, de te|nsïan dezen 1 A »C baimen' jpreekt van zelf ™ ^o werden t* nZ " . ï fn.i ~ naa,r den naam van hun woordvoerder te Nicea - tot ke ter verklaard. Hiermee was de pret niet uit. De anti-homo-oesiers verzamelden al htm menschen en vertlT^u™}*1? voIéende kerkvergaderingen, gehouden tus?1 * T7de beide ^«"«enoemde, hunnerzijds de homo-oesiërs ruin lhü w8 ?6n Tf16 ^der weerga en zoowel in het Oosten als in het Westen bekampten de Christenen elkaar, dat de stukken er af vlogen De meeste keizers waren anti-homo-oesiërs. len slotte slaagde men erin een gemeenschap bij elkaar te 351 352 brengen van zuivere homo-oesiërs en naar godsdienstigen aard en zeden werden de anti-homo-oesiërs zóó vervolgd, dat er langzamerhand geen animo meer kwam de homo-oesiërs met argumenten te bestrijden. De homo-oesiërs groeiden verder uit en werden „de" Algemeene Kerk. Het spreekt vanzelf, dat toen de keizers homo-oesiërs bleken te zijn. ) Jezus was dan eindelijk God geworden, afgezien van zijn ouden komaf. Sindsdien hield men algemeen, nadat de hvangeliën voor geschiedenis boeken werden verklaard door Uod zelf geschreven, dat hij als mensch op aarde had geleefd; net stond er immers! .,. . De romeinsche keizers hadden voor het eerst met „het Christendom" kennis gemaakt, en hun grootste staatszorg bleek te moeten zijn, hoe die massa balsturige theologen verder met hun aanhang het best in een groot machtsverband te houden! Om het een en ander vast te leggen, lasschte de Spaansche ketter Priscilianus in het jaar 390 bij wijze van vervalschmg den tekst in (1 Joh.V, 7):„ Want drie zijn er die getuigenis geven in „den hemel: de Vader, de Zoon en de li.Geest, en deze drie znn ;Sn" Met dezen tekst werken de homo-oesische Jezus-priesters tot op den huidigen dag, omdat hij het eenige duidelijke „bewnsis, uit de „Goddelijke Openbaring" te putten! *> Dit alles neemt echter niet weg, dat de christenvolken, die buiten het Romeinsche Rijk vielen zooals de Gothen, de Sneven, de Wandalen, de LongoWen en de Bourgondiërs „Ariaan", dat wil zeggen, met-geloovend t de wezens-eenheid van Jezus met God, nog . lange eeuwen nadien zi,n gebleven. Op hen had het keizerschap - dat zich als opperste hoofdder Kerk opwierp in rijn Staten en aldus de positie van Paus in de wereld Kit? hoewel zij eeuwen lang door den keizer zelf £erd bekleed uit. 353 1 December 1498. Onderteekening door Alexander VI der bullen van den Dominicaan Diego Deza, tweeden algemeeninquisiteur. Toen de paus een opvolger aan Torquemada gaf, wist hu evengoed als Ferdinand en Isabella, welke wreedheden het bewind van deze hadden gekenmerkt. (10,220 slachtoffers in persoon, 6860 in beeld verbrand en 97,321 tot verschillende straffen vroordeeld). Bij deze gelegenheid mogen wij nog even herhalen dat de Inquisitie steeds haar volmacht van den paus heeft betrokken; dat de poging, om heden de verantwoordelijkheid voor haar wreede middelen op de vorsten alleen te schuiven, mets anders is dan leugen en huichelarij. De inquisiteurs arresteerden folterden de menschen, onderwierpen hen aan het verschrikkelijke leven in hun cachotten, veroordeelden ze zonder dat het wereldsche gezag zich daarin te mengen had; alleen had het de heeren inquisiteurs te beschermen tegen de volkswoede. Als zij niet zelf de brandstapels ontstaken, dan was het, omdat ze het anderen deden doen; wat op hetzelfde neerkomt Zonder de volmachten van den paus, hadden ze zoo iets dergelijks met kunnen uitrichten. 2 December 1394. Benoeming door paus Bonifacius IX van den pater-dommicaan Vincent van Lissabon, tot inquisiteur voor de komrrknjken Portugal en der Algraven. Voorheen had hij voor dezelfde plaats den pater-franciscaan Rodrigo van Cintra benoemd Den 14 Juli 1401 benoemde hij Vincent van Lissabon tot algemeen-inquisiteur van Spanje, hoewel hij slechts door een gedeelte van het koninkrijk als paus werd erkend.*) CastfHév Navarra en Aragon, die tot de onderhoorigheid van den anderen paus, Benedictus XIII behoorden, hadden hun eigen Inquisitie die van dézen paus afhankelijk was. Sedert de 13e eeuw was het pausdom zóó veranderd, dat het de uitoefening van zijn gezag niet meer denken kon zonder terechtstellingen en een schrikbewind, om het op te leggen en op den been te houden. Het schijnt, dat onder het groote Westersche Schisma, waaronder men toen leefde, een onmisbare voorwaarde, om zich voor den echten paus te doen doorgaan was, dat men zijn eigen Inquisitie er op na hield. 2 December 1154. Dood van Anastasius IV, een grijsaard, die de ri Stoel maar 16 1/2 maand had bekleed. Er is weinig van hem bekend, hetgeen de gelegenheid biedt, om zonder mogelijke tegenspraak van zijn deugden op te geven. Maar overigens in die eeuw, waarin het pausdom het noodlottige pad der onderdrukking nog niet betreden had, kon men rechtvaardig en goed zijn, zelfs al was men paus. *) Men dient hierbij te denken, dat de erkenning als paus in hoofdzaak van de bisschoppen uitgaat en dat dus een gedeelte der spaansche bisschoppen en hunne geloovigen Bonifacius IX niet voor wettigen paus hielden 354 3 December 1198. Brief van paus Innocentius III, de „overplaatsing" naar Angers van Willem van Chemillé, eerst bisschop van Avranches, goedkeurend. Dit was het besluit van een zeer interessante verwikkeling ten opzichte van den overgang van het episcopaat, voorkomend uit de vrije keuze der Kerken naar het episcopaat „bij de gunst van den Apostolischen „Stoel". Chemillé, door de Kerk van Avranches gekozen, had volgens het toen bestaande recht zijn Kerkelijke aanstelling (of bevestiging) van den aartsbisschop van Rouaan, zijn metropolitaan (of metropoliet) ontvangen. Maar vervolgens werd hij de gelukkige in een andere verkiezing, die door de Kerk van Angers gedaan werd, waarvan Tours de metropool was. De nieuwe bevestiging, die hij van den aartsbisschop dezer stad ontving, sloot tegelijk zijn „overplaatsing" in. Innocentius III schreeuwde nu moord en brand. In beginsel zou hij gelijk gehad hebben, want de „overplaatsingen" waren oudtijds bij de canons streng verboden geworden. Maar, om zonder onbeschaamd te zijn te kunnen protesteeren, zou het noodig geweest zijn, dat de pausen toen sedert twee eeuwen reeds niet zoo dikwijls den Stoel van Petrus waren beklommen, voor het bisdom Rome een ander in den steek latend en dat Innocentius III zelf niet zoo gunstig dacht over de „overplaatsingen"j wanneer hij er zijn profijt in zag. Daarom dan ook grondde hij zijn klachten op heel iets anders dan den. schennis der oude concilie-canons. Hij beweerde, dat het afstand-doen van een zetel en de aanvaardiging van een andere door de bisschoppen, door den zetel van Rome moest beoordeeld worden, zonder welks inmenging dit niet zou kunnen geschieden, daar zulke zaken werden gerekend onder de „causae majores" (= gewichtigste gevallen), die aan den H. Stoel te behandelen waren voorbehouden geworden door de decretalen*) van zijn voorgangers, Evaristus, Callixtus en Pelagius II. Hier staan wij dus tegenover de werking der Valsche Decretalen. Het recht, waarop hij zich beriep, en waardoor het pausdom zijn macht geweldig ontwikkeld heeft, had, zooals men ziet, geen anderen bron, dan de inktpot van den eerloozen Isidorus, of van wien dan ook, die zich schuilt achter den schuilnaam van Isidorus, den Koopman, den voorgewenden „verzamelaar" der als echt uitgegeven. Valsche Decretalen. Maar in Innocentius' tijd geloofde men, dat zij echt waren. Het „Decretum Gratiani" (een verzameling van godgeleerde stukken door Gratianus bijeengebracht, waaruit op iedere universiteit het *) „Decretalen" of Verordeningen noemde de tot macht gekomen bisschop van Rome zijn uitgevaardigde besluiten; evenals de Kerkvergaderingen „canons" en de fiankische vorsten „capitulariën" hadden uitgevaardigd. Men heeft een stel decretalen ondergeschoven, die zouden uitgevaardigd zijn in een tijd, dat de bisschop van Rome nog niets van algemeene strekking uit te vaardigen had. Zulks om de voorstelling ingang te doen vinden, dat de bisschop van Rome steeds „pauselijke" macht had uitgeoefend. 355 „recht" werd geleeraard, en waarin ook de Valsche TW„*oi waren opgenomen) bevestigde dit en ™£r£ ADeciletaJen minstel be^tïec^vaï keuze Z^t eïhetVcht i NÏSESt* ^ metr°Polit—• ^en vergeld WerrTet gelfetXÏ Chfn?' ?gCreet' d°°r NaP°Ieon 1 uitgevaardigd, deMHfe Z wfni d0rP'e- 9 Madrid« ^t afschaffing ^i^STS-11,,^ ^.^he/^sdom nog aif hzrt£ x^trchht ^kit »^ ongenade gevallen minister van CarlIV d e eerst deTnauis? üe had geprobeerd te hervormen en latér geheel en dTS A A-l *a ,haar, bezittingen ter beschikking te stellen van Hef dadigh^dsmstellingen, was op het nippertje nol ^^Z. den uit het vochtige cachot, waar de inquisiïor^ . hem m het allerstrengste geheim verborgen hield door de troonsbeshjgmg in Spanje van Napoleons Wder en plaatsvervanger, Joseph Bonaparte. In 1805 had het „H. Ambt van Tê ï» Pftoor * ketter tot „de" verlosïïng", dat is tot den brandstapel veroordeeld. Gelukkig was de veroor £ t u°arahet aut°-da-fé gestorven en dl „Allerhoogste'' Raad had den goeden inval, afstand te doen viito J3£Sk aardT^r1* T ^ * ^ te laten ebranden. Het wreed aardde tribunaal deed zonder twijfel minder kwaad dan vroeger, maar het deed het nog maar al te veel en als Napoleon door van tep°nd?drukken' de" P*"* boos maakte, dan vSenf W leLÏï A ",deJe ze^mnêen der menschheid. Jammer rW g' C castlliaansche eigenliefde gekrenkt, darmen deze weldaad aan een vreemde verschuldigd was. Dat is voor een goed deel de oorzaak, dat de Inquisitie onder Ferdtad VI w!ü„mt h6t g? V6rrees, mct Don Franciscus MieTSpillo door fius VII, die eindelijk de pijnbank afschafte (1816), ver- 355 356 brandde zij niet meer, maar zij vulde nog met slachtoffers de geheime gevangenissen, de strafcolonies en de ballingsoorden. Alleen het vooruitgaan der verlichting en van den vrijzinnigen geest heeft haar ten slotte geheel en al doen verdwijnen. Het pausdom heeft geen afstand gedaan van dit schrikwekkend heerscherswerktuig. Men heeft het uit zijn handen gegrist; maar Pius IX heeft er in zijn „Syllabus" voor gezorgd, ons te waarschuwen, dat het pausdom meer dan ooit het dwang-recht handhaaft (zie 1 Juni). Dat beteekent, dat, wanneer de menschheid morgen den paus gelegenheid zou geven, zijn inquisitoriaal „recht" weer in werking te stellen, wij zonder verwijl het bewind weer zouden zien terug komen, dat, alleen in Spanje, van 14gi 1597( ruim één eeuw dus, heeft verbrand 26,720 levende menschen, de beelden van 14,643 anderen (bij gebrek aan de mogelijkheid ze óók levend te kunnen verbranden) en er ten slotte 247,518 tot de galeiën of de gevangenis heeft veroordeeld, met, niet te vergeten, de inpalming van hun goederen tot het drievoudig profijt van Paus, Koning en Inquisitie. (Voor de cijrers van 1481—1808 zie 4 November). 5 December 1301. Bul „Ausculta Fili" („Luister mijn zoon") door Bonifacius VIII aan Philips den Schoone gericht. De paus zeide daarin: „God heeft ons aangesteld boven de konmgen en de koninkrijken), om weg te rukken, te vernietigen, ten gronde te richten, te verstrooien, te stichten en te planten in zijn naam "naam en door zijn leer." De vet-gedrukte woorden zijn ontleend aan den profeet Jeremia I. 10. Bonifacius past ze op de meest willekeurige wijze oo zichzelf toe. Bovendien bedierf hij de beteekenis er van. Want de profeet beweerde zich op geen manier aangesteld, om wat dan ook met koningen en komnkrijken te ondernemen, maar 'alleen om aan te kondigen, dat, wat God hun zou aandoen. Dit is een staaltje der soliditeit(?) van de „grondslagen uit de H. Schriften", waarop het pausdom zijn aangematigd recht vestigde, om over tronen te beschikken en de koningen aan hun gezag ondergeschikt te maken. Bonifacius VIII, deze eigenaardigste der atheïsten, nam het eerst den titel van „plaatsbekleeder van Jezus Christus" aan.) Hij ontleende daaraan wellicht de consequentie, om als God te spreken, door •7 Zijn voorganger Gregorius VII verklaarde reeds op een synodeito Rome ( 080) dat hij de rechtsmacht had, aan iedereen te ontnemen en aan iedereen te geven, volgens zijn verdiensten, „koninkrijken, hertogdommen, graafschappen, in een woord, de bezittingen van alle menschen . ") Zonder twijfel ia hem deze titel in het hoofd gekomen door de die zijn „groote" voorganger, Innocentius III, van n paus opgaf, deze wordt 'door hem genoemd: „Plaatsbekleeder van Jezus-Christus opvolger van Petrus', Gezalfde des Heeren, God van den Pharao (= *n™** koning uit den Bijbel, waardoor de overheersching van de «eertelflke macht over de wereldlijke wordt aangeduid) lager dan God, hooger dan ".de mensch. minder dan God, grooter dan de mensch. 357 de woorden zijns profeten. Maar er is niets solieds in welken welken tekst dan óók, noch in de stukken, die de godsgeleerden aanhalen ten gunste der pauselijke voorrechten-krachtensgoddehjke-instelling. Alles komt neer op een voorrang fin eere) krachtens menschelijk recht al zéér vroeg aan den zetel in de roemrijke hoofdstad van het romeinsche keizerrijk toegekend en aan voorrechten nu emian gegeven door de andere bisschoppen, of door de vorsten, maar veel meer malen eenvoudig bedriegehjk aangematigd door de bisschoppen-van-Rome-zelf. Ging de atheïst Bonifacius VIII daarin tot de grenzen der onbeschaamdheid, } hi) wordt dan ook aangewezen als de figuur, bij welke het pausdom den weg naar beneden heeft genomen; zijn roekeoosheid overtrof zijn politieke sluwheid en het menschdom kreeg genoeg daarvan. Nog twee eeuwen Inquisitie en de Reformatie zou met geweldige verwoesting uitbarsten. 6 December 911. Dood van Sergius III. De eerwaarde heer Duchesne, professor te Parijs, vat het karakter van dezen paus m drie woorden samen: „Haatdragend, wreedaardig, onbeschaamd . Wanneer gij weten wilt, hoe men hem aan seminaristen voorstelt en wat bijgevolg de priesters, die *t in den regel hun heele leven houden met wat ze op het seminarie gehoord hebben ervan denken kunnen, raadplege den Heer Darras en soortgelijken, die geschiedenis schrijven, om de jeugd op te voeden. Onder de pen van Darras wordt Sergius „een hoogepriester, „wien niets te verwijten is, maar die ook is vol van geloof, van „vroomheid en ijver " „Gedurende de zeven jaren van zijn „hoogepriesterschap, werd deze paus door de geheele christen„heid beschouwd als een hoogepriester, de meest innige verkering waardig." Als iemand ooit het tegenovergestelde heeft gemeend, dan komt dat door dien ellendigen Luitprand, die een hoop misdaden en uitspattingen heeft uitgevonden met de eenige bedoeling, om ons tegen te werken in de vereering van de nagedachtenis van zoo een heiligen paus. Zoo beschouwd, zou Luitprand een zeer walgingwekkende bisschop zijn. Maar walgingwekkende bisschoppen, dat heeft, naar het schijnt, niet veel te beteekenen, wanneer men maar zooveel mogelijk pausen schoon wascht en er in slaagt, het getal van hen, die niet geheel en al onbevlekt zijn, tot twee of drie terug te brengen (zie 23 Maart). Is het daarna nog te verwonderen, dat onder de geestelijken de allerdwaaste opvattingen op het gebied der geschiede- *) In zijn bul Unam Sanctam (= „de eene heilige") leerde hij, dat , onderworpen te zijn aan den romeinschen hoogepriester voor ieder menschelijk „schepsel een vooiwaarde voor zijn heü is." Bovendien verklaarde hij, dat f»j Tf,* 2waarden ziin' het geestelijke zwaard in de handen des pausen het tijdelijke zwaard in de hand der koningen, maar de koningen mogen er zich slechts van bedienen voor de Kerk volgens den wil der pausen. „Dat is de „meest volstrekte vertolking van de theocratische leer, die ooit in de middeneeuwen is uitgedacht." (Langlois, Gesch. v. Frankrijk III, 154) 357 358 nis opgeld doen? Is het nog te verwonderen, dat deze valsche begrippen hun den geest bederven voor de rest? Vanaf den paus tot aan den geringsten onzer dorpspastoors of van onze kapelaantjes, bewaren zij allen min of meer den indruk en het eeuwigdurend merkteeken van dezen dampkring van leugen, -waarin zij werden „opgevoed." 7 December 283, Dood van Eutychianus, bisschop van Rome, dien men ten onrechte „paus" noemt, — ten onrechte, want hij heeft nooit dien titel gedragen. Men noemt hem ook „heilig", evenals al zijn voorgangers en zijn opvolgers der eerste vijf eeuwen, zonder iets nóch van zijn deugden, nóch van zijn ondeugden te weten. Gedurende een episcopaat van bijna negen jaren, schijnt hij op geen manier deelgenomen te hebben aan de algemeene zaken der Kerk, ofschoon alle bisschoppen dat konden doen, vooral die der groote zetels. Ditzelfde kan men zeggen van zijn voorganger Felix en van zijn onmiddellijke opvolgers, Cajus en Marcëllinus. Deze serie van vier zoogenaamde „Hoofden der Algemeene Kerk", gaande van 275—304, valt echter samen met het optreden van den aartsketter der Aartsketters, Mani (die een op het christendom geënte godsdienst stichtte in Perzië, het Manicheïsme), en met de snelle verspreiding van zijn leer, die eeuwendurende verwoestingen in de christenheid aanrichtte. Te oordeelen naar het getal en den moed van de manicheesche martelaren, — ook Mani, Manes (grieksch) of Manichaeus (latijn) is ter dood gebracht, namelijk door koning Braham I van Perzië — heeft geen godsdienstige eenheid ooit zulke verknochte volgers gehad. Zeer zeker zou „de paus", wanneer tot de inrichting der Kerk toen zou behoord hebben deze allerhoogste rechtsbevoegdheid, die in geloofszaken zich met 't allerhoogste gezag had uit te spreken, welke de bisschop van Rome zich later toekende, toen reeds niet alleen 't recht maar ook de plicht gehad hebben in te grijpen. Maar hij deed niets. Waarom niet? Omdat niemand nog op de idee was gekomen, om een enkeling het allerhoogste gezag toe te kennen, dat tot op dien tijd bij de gezamelijke bisschoppen berustte. De romeinsche voorrang sloot nog niet het minste algemeene gezag in over de andere bisschoppen. Het zeer nederige begin van dit gezag dateert pas van een concessie, door het Concilie van Sardica aan Julius I in 347 gedaan (zie 10 Juni). 8 December 1854. Afkondiging van het leerstuk (= dogma) van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria door Pius IX.*) Onder *) Het kan niet genoeg herhaald worden, dat dit dogma gaat over het vrijgebleven zijn van erfzonde en dat „de maagdelijkheid van Maria" heel iets anders is Wanneer men deze dingen niet uit elkaar houdt is dat niet gewichtig, maar de roomschen zien zoo iemand voor een domoor aan, die verder niets meer te vertellen heeft. Zoo is eenmaal hun geestestoestand. 359 voorwendsel, den „roem van Maria" te vermeerderen zocht deze paus, zonder er wellicht geheel en al van bewust te zijn, in deze afkondiging vóór alles, zooals hij dat ook deed in 1870 bij de afkondiging zijner Onfeilbaarheid, de verheffing van zijn eigen macht. De toekomst zal, gelooven wij, meer en meer bewijzen, dat hij vooral gewerkt heeft aan den ondergang van dat pausdom, dat zijn dweepzucht voor onvernietigbaar hield. De Onbevlekte Ontvangenis schijnt uitgevonden door Paschasius Kadbertus (+ 865). Vóór hem is er geen spoor van zulk een geloof te ontdekken en zonder twijfel verdient het tot vader te hebben hem, die ook leerdè, dat Maria heeft gebaard zonder smart en met een gesloten baarmoeder, („utero clauso"); met welke dwaasheid, hij, volgens de wetenschap der heeren-geestelijken uit zijn tijd wilde uitdrukken, dat het maagdenvlies van Maria nooit is geschonden geworden, zoodat zij maagd is gebleven „vóór, tijdens en né de bevalling." Aan de uitrafeling van dergelijke onderlijfszaken plegen de euneuchen van den paus doorgaans erg te smullen. — De kanunnikken van Lyon, in 1140 het initiatief genomen hebbend om een feest der Onbevlekte Ontvangenis te vieren, werden daarover aangesproken door Sint Bernard, die beleefdelijk hun geloof als bijgeloof behandelde. Heel de middeneeuwen werden vervuld met twisten over dit „vraagstuk"! De dominicanen in het zog van Thomas van Aquino hielden het met Sint Bernard; de franciscanen met Kadbertus. Het is waar, dat deze meer en meer de bovenhand kreeg. Een betere kennis van de eerste christen-eeuwen zou echter de geesten anders hebben gericht. Maar wat in de hoofden der geestelijken, van Radbertus tot Pius IX en zijn gedresseerd episcopaat het meest heeft ontbroken, dat was juist de wetenschap, hoe eigenlijk de lotgevallen van hun Kerk waren geweest. De nood, om de eenmaal beweerde bewering, dat het pausdom een goddelijke instelling is en dat het van Petrus stamt, vol te houden heeft een misvorming der „geschiedenis" der eerste eeuwen te weeg gebracht. Sedert een duizendtal jaren stelt men zich de oorspronkelijke christenen graag voor als aan de Heiligen en Maria dezelfde vereering brengend als de huidige katholieken, zooals het wel noodzakelijk was, voor de behoeften van het pausdom, dat men ze zich voorstelde als aan hun paus onderworpen, zooals dezelfde hedendaagsche katholieken aan den hunne. Maar sla eens den roomschen geleerde Melchior Cano (+ 1560), open. In zijn 7e Boek over de Godgeleerde plaatsen, no. 3, zegt hij, dat alle Kerkvaders hebben aangenomen, dat Maria in erfzonde was ontvangen. Origenes in zijn preek no. 17 op Sint Lucas, gelooft haar zondaresse evenals de rest van de menschheid. Oorspronkelijk bad men voor haar evenals voor de andere heiligen, om ze te onderscheiden van Jezus Christus. Sint Hilarius leerde, dat allen, zij incluis, op den „laatsten dag" door het reinigingsvuur zullen wor- 360 den gehaald, en zoo voort (zie vooral 2 Februari). Zoo was dan het Geloof der H. Kerk, die onfeilbaar is,*) terwijl het tegenovergestelde met een beroep óp dat „Geloof" tot een door allen te aanvaarden leerstuk is vastgesteld. Vroeger zeide men: „De Waarheid zal u vrijmaken", beter doet men te zeggen: „De Geschiedenis zal u vrijmaken", want die ontmaskert ten slotte alle bedrog, volgens het beginsel: „Als is de leugen nog zoo snel", en zoo voort en soms ook volgens het principe: „Als de menschen zwijgen, zullen de steenen spreken." 9 December 1565. Auto-da-fé te Murcia. Men verbrandde er vier onzer medemenschen in persoon en twee anderen, die het gelukkig klaar hadden gespeeld, bij verstek veroordeeld te worden, slechts in beeld. Zes-en-veertig werden op verschillende wijzen gestraft. De algemeen-inquisiteur was die Valdez, die in 20 jaar (1546—1566) 19,600 slachtoffers maakte, waarvan er 2,400 in persoon en 1,200 in beeld werden verbrand. Hij werkte toen in naam van Pius IV, die zijn volmachten op 22 Februari 1559 had bevestigd. Deze paus was juist gestorven in den nacht die aan het auto-da-fé van heden voorafging. Men zegt dat hij op een christelijke wijze zijn laatste adem uitblies met de woorden uit het lied van Simeon: „Nu, Heer, laat uw dienaar in vrede gaan." Vreemde geestestoestand, die het klaarspeelde een dergelijke gerustheid te vereenigen met de verantwoordelijkheid voor zooveel wreedheden. Wanneer hij, zooals hij beweerde, eeuwig blijft bestaan en hij een kijk krijgt na den dood in het grootboek zijns levens, dan heeft hij misschien ook nog wel eventjes op het oogenblik van zijn dood in den geest die vier lui in hun cachotten van Murcia van angst zien krimpen, die volgens de gebruiken der Inquisitie, op den vooravond gewaarschuwd werden, dat zij den volgenden dag verbrand zouden worden, en wier zuchten de doodenmuziek was aan zijn stervens- *) Zooals men weet is de paus, als hoofd der Kerk, onfeilbaar, omdat de Kerk onfeilbaar is, ook weet men, dat iets niet anders dogma kan zijn, dan op grond, dat het door Jezus-Christus is geopenbaard, hetgeen dan de Kerk (paus) vaststelt. Daarop merkt Albert Houtin in zijn Korte Geschiedenis van het Christendom aan: „Alle dogma's (zijn) verklaard als te zijn geopenbaard door Jezus-Christus zelf, terwijl de geschiedenis bewijst, dat alle, „vooraleer tot hun laatsten vorm te komen, verschillende ontwikkelingen „hebben doorgemaakt (verscheidene étappen zijn doorgetrokken) en dat „het grond-dogma, de volstrekte godheid van Christus, bij de allereerste „christenen onbekend was." De dingen, waaruit de R. Kerk opmaakt, of iets „geopenbaard" is, zijn: de bijbel en de traditie (= overlevering). Op het gebied van den Bijbel ontmoet zij heden de Bijbelcritiek en op het gebied der Traditie de moderne geschiedkundige studiën, die haar op een terrein, waar zij alles, op gezag van „overlevering" (mondelinge of door gebruiken) den menschen dacht te* kunnen wijs maken, omdat zij het verre verleden stom dacht, heele rare noten te kraken geeft, zooals de lezer van de Pauselijke Almanak wel zal bemerkt hebben. De beweerde „overlevering ' reikt nooit tot Jezus1' tijd, en is geregeld van latere vinding, soms is ze zelfs zeer jong. 361 sponde; en wellicht hebben zij allen, die door zijn schuld gedurende zijn leven in een dergelijke ellende waren gekomen, zich bij die vizioen aangesloten en dan moet het Zijne Heiligheid, toen zijn mond zich vast voor eeuwig gesloten had, minder welte-moede zijn geweest, dan zijn laatste woorden den volke willen voorstellen. 10 December 1486. Auto-da-fé van 950 veroordeelden te Villa-Real. Er was er, op dezelfde plaats, in hetzelfde jaar, nog een geweest op 12 Februari van 750; en den 2 April nog een van 900; en den 7 Mei een van 750; en nog een op 16 Augustus waarbij 27 lui waren verbrand. Dit hooge getal van veroordeelingen vindt zijn verklaring in het groote getal spionnen, waarmee de Inquisitie de steden, de groote marktdorpen en de dorpen hadden overstroomd. Men krijgt aldus ook eenig idee van wat er alzoo in de spaansche hoofden omging en dit wordt nog helderder, wanneer wij ons daarbij in herinnering brengen, dat er in datzelfde jaar oproeren tegen de Inquisitie uitbraken te Teruel, Valencia, Lerida en Barcelona. Sarragossa huiverde nog van den moord op den inquisiteur Petrus Arbues (15 September 1485). en van volksopstanden, die daarop gevolgd waren. Dat alles doet ons begrijpen, dat het den-mond-houden en de uiterlijke gebruiken, die door het schrikbewind werden opgelegd, de opstandigheid van heel wat geesten tegen de leer en de bedwingelandij van het pausdom hebben verborgen.*) Paus was toen Innocentius VIII (1484—1492). De volmachten van Torquemada, als groot-inquisiteur had hij den 11 Februari 1486 bevestigd. *) Omtrent den geestestoestand bemerkt de eerwaarde heer Albert Houtin in zijn Korte Geschiedenis van het Christendom (Parijs 1924): „Wanneer de „orthodoxe" oplossingen (van betwiste questies) den zegepraal behaalden, „dan was dat minder wegens de scherpzinnige bewijsvoering, als wel wegens „den angst voor de brandstapels". Langlois in zijn Geschiedenis van Frankrijk zegt: „Het is een open vraagstuk, te onderzoeken of de joodsche propaganda niet opwoog tegen de christelijke". De oude schrijver Philips van Novare stelt in zijn Vier Leeftijden der Menschen voor de 13e eeuw vast, dat er desperado's, ( die aan alles wanhoopten) waren, bitter en met smart vervulde agnostieken, die zelfs niet aan de onsterfelijkheid geloofden. En Guyau in zijn Godsdienstgeschiedenis, blz. 246 beweert, dat men „van „die eeuw een heel samengesteld beeld zou kunnen ontwerpen, waar, we„gens de menigte der kleine dingen, de indruk van het geheel zou vernietigd worden" en zulks ondanks de „brandstapels op den achtergrond", die dat geheel nog wat bij elkaar houden. Zelfs in de middeneeuwen was dus allerminst „alles roomsch"; ook dat is een voorstelling, die niet juist is. Het behoort tot de slimme italiaansche taktiek, om steeds als reeds bereikt te verkondigen, hetgeen nog bereikt moet worden; waaraan men dan het recht kan ontleenen, als verdediger van een bereikte Eenheid op te treden, die inderdaad niet bestaat, maar die als fictie voldoende is, om bij eigen aanhang de goedkeuring te krijgen voor aanwending van geweld en daarin te worden gesteund, 362 11 December 384. Dood van Damasus. Men noemt hem „heilig", evenals allen, die vóór de 6e eeuw den zetel van Rome bezetten, om het aanzien van den oorsprong dezer kerk hooger te brengen. Ook noemt men hem „paus", ofschoon hij dien titel nooit heeft gedragen, om te doen gelooven, dat hij hetzelfde gezag uitoefende als zij, die later dezen titel hebben gedragen. Alles is goed om de geschiedenis der Kerk, vooral van de oorspronkelijke Kerk op te dirken; het misbruiken van bepaalde woorden is niet een der onvruchtbaarste middelen daartoe. — De H. Hieronymus schreef aan Damasus dat, met hem vereend te zijn, beteekende: vereend te zijn met den Stoel van Sint Pieter. Maar dit zinnetje; zonder iets wat eraan gelijk komt in de rest van zijn omvangrijke levensarbeid, is genomen uit een brief, dien hij uit Antiochië schreef, toen hij nog leek was (375). Men beschuldigde hem toen van ketterij, omdat hij het woord „hypostasis" afwees, om de personen der Drie-eenheid aan te geven. En daar de - kerkscheuring van Antiochië toen in vollen gang was, er drie bisschoppen waren voor den eenen zetel dier stad en Hieronymus niet wist bij wien zich te scharen, vroeg hij Damasus om raad, zoowel over het schisma als over het woord „hypostasis". Daar hij zijn bemiddeling begeerde, pleitte hij ervoor, dat hij daartoe gerechtigd was. Desniettegenstaande bereikte hij niets. Damasus wist heel goed, dat zij hem zouden laten praten, als hij met 'n „Stoel-van-Petrus" of met 'n „Kerkop-den-Steenrots-gebouwd" was aangekomen, in een eeuw, waarin men zulke zaken heelemaal niet opvatte, zooals men ze tegenwoordig doet; en dat, overeenkomstig het Kerk-recht van zijn tijd, het slechts aan een Concilie toekwam, zich uit te spreken zoowel over het mogelijke recht van de drie bisschoppen, als over de waarde van het woord „hypostasis". Daarom paste hij er wel voor op, aan zijn jongen briefschrijver antwoord té geven. Onze seminarie-proffen moffelen dat weg; ook zwijgen zij over de manier, waarop men in de 4e en 5e eeuw de „Stoel van Petrus" en de „Steenrots der Kerk" begreep; en laten den tijd en de omstandigheden van den brief, waarin deze uitdrukkingen voorkomen, in het duister. Door welke kunstgrepen Sint Hieronymus een der belangrijkste getuigen wordt ten gunste der pauselijke monarchie voor een tijdperk, waarin die niet bestond, (zie 30 September). 12 December 1639. Lodewijk XIII van Frankrijk schrijft voor, dat in de toekomst de inlichtingen over het leven en de zeden der bisschoppen en der geestelijken door den koning benoemd, — inlichtingen waarvoor de pauselijke gezanten zelf sedert eenige jaren een dienst hadden ingericht en die zij rechtens beweerden te mogen leveren — door hen, die tot de bisdommen zelf behoorden, zouden geschieden overeenkomstig de verordening van Blois van 1578 (Staatsblad deel XXIII, blz. 403). 363 Deze maatregel onder ingeving van den kardinaal de Richelieu, 's konings minister, genomen, kwam uit, vijf dagen na het binnenloopen van den koerier, die uit Rome het bericht meebracht van den moord door pauselijke gendarmen gepleegd op Heer van Rouvray, edelman in dienst van den maarschalk van Estrées, ambassadeur van Frankrijk aan het hof van paus Urbanus VIII. Het is dwaas, dat de moderne goevernementen de pauselijke gezanten hun gang maar laten gaan en het recht, om overal zich met het gedrag der landgenooten te bemoeien, laten uitoefenen, dat zij gebruiken niet zoo zeer om te weten of iemand voor eenig kerkelijk ambt aanbevelenswaardig is door zijn eerbiedwaardig gedrag, als wel om te weten, wat de paus van de candidaten kan verwachten; om de gevolgen van zijn bedriegelijke aanmatigingen in stand te houden en om zijn schatkist te vullen. 13 December 1294. ontslagname van Sint Celestinus V. Niets is merkwaardiger dan de geschiedenis van dezen eendagspaus, den eenigen waarachtig braven mensch, die vanaf de 13e tot aan de 19e eeuw den pauselijken zetel heeft bekleed. Hij was een oude kluizenaar, ontdaan van wetenschap en wereldervaring, die door zijn levenswijs een roep van heiligheid gekregen had, zóó dat men hem zelfs wonderen toeschreef. De H. Stoel (o, Dr. Brom, zie 28 Mei) stond door kuiperijen en verdeeldheid der kardinalen sedert 27 maanden, dat is twee heele jaren en drie maanden, leeg; er was een vacature, — „sedis-vacatio." heet het in kerk-latijn. Opeens vernamen de kardinalen, dat de grijsaard voorspeld had, dat, zoo de keuze niet plaats had, er groot rampen zouden dreigen. Zij schrokken ervan en toen een hunner voorstelde, den heiligen man dan maar zélf te kiezen, had hij met zijn voorstel een onverwacht succes. Vrome lui verzuimden niet, daarin een ingrijpen van de Goddelijke Voorzienigheid te erkennen. Maar het geval, dat de partijen der Orsini's en der Colonna's het over Petrus eens werden, wordt ordentelijk verklaard, door hun vermoeidheid; de duidelijke onmacht om het van den andere te winnen en de voldoening, dat in ieder geval de tegenpartij niet aan het roer kwam. Inderdaad was het bestuur van Petrus van Mouron, tot Celestinus V gemaakt, zoo deerniswekkend, dat het een beleediging voor de Goddelijke Voorzienigheid zou zijn, deze ermee op te knappen. Op 72-jarige leeftijd in een wereld komen vallen, die vol kuiperijen, schelmerijen en grijpzucht was, en die men het „pauselijk hof" noemde, werd de ongelukkige grijsaard er weldra de speelbal van zijn omgeving. Hij bemerkte het weldra, kreeg heimwee naar zijn cel en had slechts één idee, den H. Stoel in de steek te laten en naar zijn cel terug te gaan. Overigens spoorden de kardinalen zelf hem aan, om af te treden, in het bijzonder de sluwe atheïst Benedetto Gaëtano, die het moment gekomen 364 dacht, zichzelf paus te doen kiezen. Maar al bevrijdde de abdicatie (=aftreding) Celestinus uit het warnet van het hoogste gezag, zij kon hem niet meer den vrede van zijn kluis terugbezorgen. Gaëtanc, eenmaal paus Bonifacius VIII geworden, zorgde er immers voor, hem in de twee jaren, die hem nog restten, gevangen te houden (zie 19 mei) 14 December 872. Keuze van Jan VIII, op denzelfden dag, dat Adriaan II stierf. Hij was persoonlijk bevriend met keizer Lodewijk II, die op den dag zijner verkiezing zich zonder twijfel in Rome bevond, omdat een keuze slechts geldig was met zijn toestemming. Deze paus was vóór alles soldaat. In een brief van Februari 875 vertelt hij aan den keizer en diens vrouw Engelberga, dat hij 18 sarraceensche schepen heeft genomen, 600 christenen bevrijd en 'n groot aantal ongeloovigen over den kling gejaagd. Maar na den dood van Lodewijk II had hij binnenshuis andere vijanden te bekampen. Deze bestonden in die omgeving van hooge waardigheidsbekleeders, door den keizerlijken gunst aangesteld, en die hij en zijn voorganger wel verplicht waren te verdragen, Hij wilde zich ervan ontdoen en daar zij, zijn karakter kennend, voelden, dat het om niets minder ging dan om in den Tiber geworpen, verminkt of blind gemaakt te worden, vluchtten zij op zekeren nacht weg door de Sint Pancraspoort. Onder hen was ook de bekende bisschop van Porto, Formosus, zijn toekomstige opvolger (zie voor deze de alfabetische lijst aan het eind van dit werk). Jan sommeerde ze, terug te komen. Maar daar pasten ze wel voor op. Daarop deed hij ze in de ban, hetgeen niet het minste gevolg had. Vanaf dit oogenblik schermde hij in de ruimte, slingerde steeds meer banvloeken om zich heen, vermeerderde zijn pogingen, zijn reizen, zijn noodkreten, om toch maar den steun te verkrijgen, die hem overal ontschoot. Hij ging zoover, dat hij den pauselijken trots eraan gaf en Photius (879) erkende, om den griekschen keizer Basilius van Constantinopel ertoe te brengen, hem van de Sarracenen te komen bevrijden. Zijn einde was allerellendigst. Hij bleef ontbloot van allen bijstand, slechts van vijanden omringd. Een complot werd georganiseerd, zelfs zijn familieleden deden er aan mee. Men vergiftigde hem eerst; maar toen hij niet gauw genoeg dood ging, maakte men hem met hamerslagen af (15 December 882). Zie van den eerwaarden Heer Duchesne zijn „De eerste tijden van den Pauselijken Staat, blz. 146. 15 December 1654, Biecht van paus Innocentius X op zijn sterfbed bij den jezuit, pater Oliva, die voor zijn moeite een biechtpenning van 3.000 gouden kronen van hem ontving. Deze Oliva begreep beter dan wie ook den geestestoestand, die in een paus-wezen ontstaat door het vergeten van de middelen, die gebruikt zijn om gekozen te worden, door de overtuiging, 365 dat een bizonder plan van God het door een onpeilbare klove van de rest der stervelingen heeft afgescheiden, en door de ononderbroken reeks van (bijna) goddelijke vereeringen, waarvan hi]i het voorwerp is. Deze wijze pater zou-zelf omstreeks 1670 schrijven: „De verheffing tot de pauselijke waardigheid heeft „geregeld zulke slechte gevolgen op den inborst van den gekozene, dat memand haar aan een braaf man toewenscht; nie„mand heeft zelfs eenige hoop, dat de beste der kardinalen, als „paus, de goede voornemens nakomt die hij zich bij zijn keuze „heeft gevormd." (Brieven, Bologna, 1705, II, 214). Oliva was daarom destemeer ingelicht in dit opzicht, naar mate hij gelegenheid had gekregen, de werking van zijn eigen pluimstrijkerijen achtereenvolgens te bestudeeren op Innocentius X, Alexander VII, Clemens IX, Clemens X en Innocentius XI. Men moet er zich dan ook niet zoo erg over verwonderen, als, in het aanschijn van den dood, op denzelfden dag dat hij bij zijn biecht de berispingen en de opwekkingen van Oliva had moeten aanhooren, Innocentius X er nog over dacht om zijn neefje Jan Baptist, die pas zeven jaar oud was, kardinaal te maken. Deze benoeming, die men hem wist te ontraden, zou echter het geringste zijner schandalen geweest zijn. — De ongelukkige had een schoon-zuster, signora Olympia Maldacchini, zonder wie hij geheel zijn leven door, een armzalige Mossignore zou gebleven zijn. Door haar tot de hoogste macht gekomen, liet hij aan haar i-M üten Cr van °ver' Deze begee"ge vrouw zette het pauselijke hof meer dan ooit in een geestelijk warenhuis om. Zij nam het op zich, om onder het meest schaamtelooze loven en bieden alle posten aan leeken en geestelijken te verkoopen; zoo gingen er geregeld beneficiën (winstgevende posten, plaatsen of ambten waar een fonds mee verbonden is, waarvan de titeldragende trekt), prelaturen (hoogwaardigheidsposten), bisdommen en roode hoeden (kardinaalswaardigheden) weg. De omzet was groot en de winst eveneens. De katholieken waren er van verbijsterd en de protestanten juichten honderd uit, om zoo een ver-ordinairing van het pausdom, die, zoo niet nieuw, dan toch voor hun tijd zeer interessant was. Immers men leefde al na de zoogenaamde contra-reformatie der Kerk en het Concilie van Trente, dat deze contra-reformatie zou hebben vastgelegd. Maar zelfs de rampzalige paus stierf tenslotte, uitgeschud door de afgodin van zijn hart. Terwijl de paus lag te zieltogen, plunderde zij hem tot zijn laatste kroon weg, ja tot zijn linnengoed en dreef de schraapzucht zoover, dat zij de koperen kandelaars in zijn kamer weghaalde, om er houten voor terug te brengen. Daarna liet zij zijn lijk liggen, zonder zich zelfs met de regeling zijner begrafenis te bemoeien. Men heeft het bestaan van een onzedige verhouding tusschen Innocentius X en zijn schoonzuster vastgesteld. Natuurlijk is dit weer voor „laster" uitgemaakt. En of de man aan liefde heeft gedaan, laat 366 ons eigenlijk koud; maar men moet toch toegeven, dat Innocentius X allen schijn tegen zich wekte en dat een priester, die heden met zijn schoonzuster op denzelfden voet zou leven als hij met signora Olympia, er wel op zou kunnen rekenen, een verbod tot uitoefening van zijn ambt thuis te krijgen. Erger nog, al kunnen dan ook de onzedige handelingen niet een voor een bewezen worden, de overdracht van den herderstaf op de vrouwelijke linie der familie, en de handel in gewijde en heilige zaken van Olympia, die feitelijk (= „de facto", zoo al niet „de jure" — rechtens) pausin was geworden, blijven niettemin ordentelijk vastgesteld en erkend. 16 December 850. Vonnis van Leo IV tegen Anastasius den Bibliothecaris (zie 4 October). Deze, priester gewijd en kardinaal gemaakt door den paus, was uit Rome verdwenen en had een toevlucht gezocht in de staten, die door keizer Lodewijk II in persoon bestuurd werden, Leo stelde alles in het werk, om hem te laten terugkomen: gezantschappen, sommaties, kerkvergaderingen, ban-vonnissen, vervloeking, afzetting. Verbitterd dit alles ijdel te zien, liet hij ten slotte boven de hoofdpoort, genaamd van Sint Pieter, een groot beeld van Onzen Lieven Heer en de Heilige Maagd Maria aanbrengen, omgeven van den tekst der veroordeelingen, die achtereenvolgens tegen den deserteur waren uitgebracht. Een dezer doet uitdrukkelijk verstaan, dat Leo in Anastasius een opvolger op het oog had, wellicht zelfs een mededinger, waarvoor hij alles over had, om hem weg te werken. Bij zijn dood (17 Juli 855) zag men duidelijk, dat zijn vrees niet ongegrond was. De partij van den overleden paus had Benedicus III gekozen; maar de keizer weigerde vooreerst zijn toestemming en zijne „missi" brachten Anastasius in triomf binnen Rome terug. Het eerste wat Anastasius deed was een bijl te grijpen en hem naar het heiligenbeeld te slingeren, welks oprichting een reeds van te voren uitgesproken protest tegen zijn onderneming was; vervolgens bracht hij de persoon van Benedictus in „veiligheid" en richtte zich in het Lateraan-paleis in. Maar daar bleef hij niet lang. De geestelijkheid van Rome hield zóó sterk aan de keuze van Benedictus vast, dat de keizerlijke „missi" capituleerden, zonder twijfel na er zich van verzekerd te hebben, dat deze evenmin als Anastasius de keizerlijke politiek zou dwarsboomen. Een hernieuwde keuze van Benedictus dekte hun aftocht. Anastasius door Benedictus opnieuw gebanvloekt, werd onder Nicolaas I weer in genade aangenomen. Hij werd nog eens onder Adriaan II veroordeeld voor verschillende wandaden (868), maar kon weldra weer zijn betrekking in diens omgeving waarnemen. Het geheim van dat telkens weer in genade aannemen is zonder twijfel te zoeken in het feit, dat de pausen hem noodig hadden in hun verwikkelingen met het Oosten. Anastasius sprak zeer goed grieksch het- 367 geen in het Westen een zeldzaamheid was. (Zie eveneens 4 October.) 17 December 1053. Brief van paus Leo IX aan de bisschoppen van Afrika. Er waren er maar vijf meer, onder de overheersching der Muzelmannen, terwijl de oude concilies van Carthago er makkelijk tot twee honderd vijftig bij elkaar hadden gezien. Men leest in dien brief: „Weet, dat zonder bevel van den paus „men geen Algemeene Kerkvergadering mag houden, nog een „laatste vonnis uitspreken tegen een bisschop, hetgeen gij in de „heilige canons zult vinden, als gij het er zoeken wilt." Edoch de „canons", waarin men dat kan vinden waren niets anders dan de Valsche Decretalen, die het heele oude recht op zijn kop hadden gezet ten profijte van het pausdom. De waarheid is, dat de acht eerste Algemeene Concilies op keizerlijk bevel gehouden zijn. En wat het laatste vonnis over een bisschop betreft, geen bisschop van Rome had daar op eenige manier iets mee te maken, buiten de onder de Stad vallende gewesten, vóór het concilie van Sardica. Maar men weet reeds, dat dit concilie ten gunste van Julius I het recht inleidde, niet om zelf te vonnissen, maar om rechters van appèl aan te wijzen, als een bisschop die' in zijn provincie veroordeeld was, dezen bij hem zou komen vragen (zie 10 Juni). 18 December 875. Rijke gaven voor het graf van Sint Pieter en edelmoedige geschenken aan het romeinsche volk door Karei den Kale. Sedert vier maanden uitgenoodigd, Was hij eerst den vorigen avond aangekomen, om de keizerskroon uit de handen van Jan VIII te ontvangen. Het was de eerste keer, dat de keuze van den persoon des keizers te Rome, onder leiding van den paus had plaats gegrepen. Maar deze won er niet veel mee. Want toen Karei eenmaal ingewijd was (25 December), ging hij regelrecht naar zijn staten terug, waar de aanvallen van Lodewijk den Duitscher en de bedreigingen door de Noormannen zijn tegenwoordigheid vorderden, terwijl hij slechts voor Jan VIII de twijfelachtige bescherming, van de hertogen van Spoleto overliet tegen de Sarracenen en tegen de vijanden binnenslands, (zie 14 December.) 19 December 1403. Edict van Karei VI in verband met de onttrekking aan het gezag van Benedictus VIII, welke het edict van 28 Juli 1398 had voorgeschreven (zie 28 Juli). Na een gevangenschap van meer dan vier jaar was Benedictus uit hel kasteel te Avignon den 12 Maart 1403 onder een vermomming ontsnapt en zijn zaken hadden zich weer zoo goed hersteld, dat hij de onderhoorigheid van Frankrijk en zelfs van Castilië had teruggewonnen. Maar Karei VI bemerkte al spoedig, dat zijn 36é paus meer dan ooit tegen den afstand van zijn waardigheid was, hetgeen al zoo dikwijls en zoo plechtig door hem beloofd was, voor het geval dit noodig zou zijn om een einde te maken aan de scheuring. Bij zijn halsstarrige bewering, het eenige ware hoofd der Kerk te zijn, voegde hij weldra een andere; hij beweerde namelijk, alles wat tijdens de onttrekking had plaats gegrepen te vernietigen. Toen vaardigde de koning het besluit uit, dat alle verkiezingen, die in dit tijdsverloop hadden plaats gegrepen, geldig zouden blijven; dat allen hunne winstgevende posities konden behouden; en dat nóch aan den paus, nóch aan zijn belasting-inners door hen iets zou betaald worden bij wijze van verplichte opbrengst, van welken aard het gevraagde ook zou zijn. Hij verbood ook, op de meest uitdrukkelijke wijze; aan alle kerkelijke waardigheidsbekleeders, iets op zijn edict af te dingen. Hetgeen, volgens de uitdrukking van Fleury (Kerkel. Gesch., b. XXII, 101) evenveel genoegen veroorzaakte aan de fransche geestelijkheid als teleurstelling aan den paus. 20 December'1046. Kerkvergadering van Sutri, door Heinrich III gehouden. Er waren toen drie pausen: Gregorius VI, Sylvester III en Benedictus IX. Het concilie zette de twee eerste af. Sylvester ging naar het klooster, Gregorius hield men apart, om bij den terugkeer des konings naar de andere zijde de Alpen te jworden gevoerd. Wat Benedictus IX aangaat, deze werd ook afgezet, alleen eenige dagen later, in een ander concilie in de Sint Pieter gehouden (23 en 24 December). Heinrich III liet toen den bisschop van Bamberg kiezen, die den naam van Clemens II aannam; maar nauwelijks was Heinrich over de Alpen terug, of de nieuwe paus verwisselde het tijdelijk met eeuwige (9 October 1047). Toen zond hij uit Duitschland Poppo, den bisschop van Brixen, die den naam van Damasus aannam, maar die pas den 17 Juli 1048 geïnstalleerd kon worden. Na 28 dagen trof hem hetzelfde lot als Clemens II. Heinrich zond voor hem Bruno, bisschop van Toul, die Leo IX was. Deze legde zich op apostolische reizen toe, die hem gedurende zes jaar het leven redden. Maar toen hij in de lente van 1054 op den onzaligen inval was gekomen naar Rome terug te gaan, stierf hij daar bijna onmiddellijk. Het klimaat was in dit tijdperk angstwekkend ongezond voor de duitsche pausen, de pausengriep woedde hevig. 21 December 1627. Algemeen auto-da-fé te Cordova. Men telde er 81 veroordeelden, waarvan er 4 in persoon werden verbrand en 11 in beeld met hun stoffelijke overblijfselen, die men uit de aarde had gehaald. Onder deze laatsten was een Portugees, genaamd Lopez de Acugna, die zich in de gevangenis had gewurgd met 'n soort touw, dat hij had weten te draaien uit de vezels van een palmbezem en woldraden uit zijn broek. 369 Spanje stond toen onder het bewind van Don Andreas Pacheeo, 19e algemeen-mqU,slteur (1622-1627), die zijn gezag uitoefende m naam van Urbanus VIII, dien de eerwaarde heer Darras, seminarie-geschiedschrijver, noemt „een letterkundige van onderscheiding, een zacht en beminnelijk karakter, beschermer van „geleerden, schrijver van een verzameling van latijnsche gezangen welker dichterlijkheid de teederste gevoelens van vroomheid vertolkt. (Kerkel. Gesch. I, 257). Het is waarlijk bevreemdend, dat de zachtaardigheid en de vroomheid der pausen, de inwerking hebben moeten afwachten van deze wijsbegeerte der 18e eeuw, die zij zoozeer hebben vervloekt, om zich zelf menschelijk te maken en dat zij op heden nog eerst de verdere inwerking der menschelijkheid moeten afwachten, voordat zij haar m zichzelf waarnemen, waardoor het pausdom zooals dan ook nog steeds gezien wordt bij de wereld ten achter komt op elk gebied, t Verloop der zaak is heden zoo: le stadium, de Kerk veroordeelt het nieuwe, vervloekt de bewerkers en haar organen bedekken hen met slijk; 2e Stadium, De Kerk bestrijdt het nieuwe, dat koppig gebleven is, met de bewijsvoeringen harer „geleerden , zij zegt dat het niets nieuws is, en niet veel beteekenend; 3e Stadium, de Kerk heeft het veroordeelde en bestredene overgenomen, zij maakt er propaganda voor, het is nu uitermate gewichtig en de Kerk is de uitvindster er van geweest ) Niet te verwonderen, dat er bochtjes en kronkels zijn in de hersenen harer volgelingen, die in het waarnemen en denken door zoo een „leiding" worden voorgegaan. Niet te verwonderen ook, dat er tusschen de katholieken en de waereld steeds een soort scheiding door elkaar-niet-verstaan bestaat. Hetgeen dan vanzelf weer vreugde aan Rome veroorzaakt. 22 December 1560. Groot auto-da-fé te Sevilla. Men verbrandde er 14 veroordeelden in persoon en 3 in beeld; 34 anderen werden aan verschillende boeteplegingen onderworpen. Algemeen-inquisiteur was Valdes (zie 9 December); de verantwoordelijke paus was Pius IV. Deze datum was zonder twijfel gekozen om den verjaardag te vieren van de goedkeuring der dominicaner-orde door Honorius III (22 December 1216), een jaar, nadat het concilie van Lateranen streng de uitvinding van iederen nieuwen kloosterregel had verboden. Waar is, dat de dominicanen volgens hun eerste inrichting noch bedelmonnikken waren, noch buiten de rechtsbevoegdheid der bisschoppen gesteld, doch slechts, wat men noemt, reguliere-kanunnikken. *) Zoo schreef bijvoorbeeld, die eigenaardige Dr. Brom, dien wij reeds meermalen noemden „De Nieuwe Kruistocht, Drankweer-geschiedenis van Rooms Nederland". Ofschoon zij in de drankbestrijding (evenals in het pacifisme, het feminisme, het socialisme en zoo voort) bij de wereld achteraan komen hinken, ziet men hieraan, dat den katholieken wordt voorgesteld, alsof zij — en dan vooral zij als „De Kerk" genomen — de baanbrekers bij uitstek zijn. 369 370 Waar is ook, dat de opvolgers van Honorius III, nog eventjes anders dan hij, het wijze verbod van Lateranen met voeten hebben getreden. 23 December 882. Bereiking van het pausschap door Marinus I. Hij zou maar 14 maanden aan zijn. Het einde der 9e eeuw is een der tijdperken, waarin de kortste pontificaten voorkwamen. Van de troonsbestijging van Marinus tot den dood van Leo V (6 December 903), dat is minder dan 21 jaar, was de H. Stoel bezet door elf achtereenvolgende pausen. Neem daarvan weg Stephanus en Formosus, die met z'n beiden bijna elf jaar aan waren; houd vervolgens rekening met de vacatures; en gij houdt voor de negen anderen iets meer dan acht jaar over. Maar Benedictus IV neemt daarvan alweer 3 jaar, 6 maanden en 14 dagen in en laat den anderen slechts 4 jaar, 5 maanden en 6 dagen over, die zij met z'n achten moeten deelen, hetgeen voor ieder afzonderlijk een gemiddelde wordt van ongeveer 7 maanden. Marinus nam echter het meest boven zijn portie en bleef 14 maanden aan. Bonifacius VI kreeg echter maar 15 dagen; Theodorus II, 19; Jan IX, 24; Leo V, 39. Deze laatste is de eenige, wiens treurig einde ons bekend is; maar het is zeer onwaarschijnlijk, dat al deze lieden, evengoed eendagspausen als hij, op een meer natuurlijke wijze dan hij gestorven zijn. Wie liet ze zoo verdonkeremanen? Voor Leo V schijnt het niet twijfelachtig, dat Sergius III erachter zat, de minnaar van de schoone Marozia, die hem opvolgde. Voor de anderen kan men zonder lichtzinnigheid den schuldige opsporen volgens het beginsel: „Is fecit cui prodest", dat is „Hij heeft het gedaan, die er het voordeel van heeft". Misschien zou er een of andere uitzondering aan te wijzen zijn, maar in het algemeen gesproken scheen het pausdom toen niets anders te zijn dan een opeenvolging van bandieten, die elkaar vermoordden, om na-elkander den H. Stoel van Sint Pieter te bemachtigen. 24 December 640. Darras plaatst op dezen datum de keuze van Jan IV, waarschijnlijk om de lange tusschenruimte, na het eendagspontificaat van Severinus (28 Mei—2 Augustus 640), die door de noodzakelijkheid, om de keuze van diens opvolger, door den keizer van Constantinopel te doen goedkeuren, ontstond, weg te moffelen. De staat van onderworpenheid, waarin de bisschoppen van Rome zoo lang zijn geweest, is een der zaken, die het pausdom het liefst zoo goed mogelijk verbergt in zijn officieele geschiedschrijverij. Tusschen de keuze en de wijding van Jan IV vinden wij een zéér sprekend stuk. Het is een antwoord van de geestelijkheid van Rome op een brief der Schotten uit Ierland*) aan Severinus gericht. In dien brief komen vier namen *} Voor hen die in de volkenkunde niet erg thuis zijn, zij even bemerkt, dat de volken anders verspreid waren dan nu. 371 voor, namelijk van Hilarius, aartspriester en stadhouder van den H. Stoel, van Jan, diaken gekozen-bisschop, van Jan, eerste-notans en stadhouder van den H. Stoel, en van Jan, raadsheer van den H, Stoel. Men ziet dus, wat de keuze weinig te beteekenen had, zoolang als de keizerlijke goedkeuring haar niet bekrachtigd had. Zij gaf zelfs niet den eersten rang aan den gekozenbisschop tijdens het tusschen-bewind en wanneer de gekozene Jan hier de tweede plaats inneemt, dan is dat alleen, omdat hij als hoofd der diakens in rang volgt op het hoofd der priesters. De „erfenis van Smt Pieter" werd dus niet geacht overgedragen te worden dan door de keizerlijke goedkeuring of door de bisschopswijding. Heden ten dage is men paus geproclameerd door den einduitslag der stemmingen der kardinalen. Dit is een der punten waarin er een scherpe tegenspraak bestaat tusschen ons katholicisme en dat der 7e eeuw. Dat zou een heel interessant artikel kunnen geven voor een „Encyclopedie der Veranderingen in de Roomsche Kerk." 25 December. Feest van Jezus' Geboorte. Zooals reeds is opgemerkt, geeft de Jezuïet Albers in zijn werk Handboek der Algemeene Kerkgecshiedenis I, 30 voor Adepten van den 3en Graad van Inwijding — als het al zoowat te laat is, om de waarheid te leeren kennen*) — toe, dat niemand weet in welk jaar of op welken dag Jezus eigenlijk geboren zou zijn, en twee bladzijden verder stelt hij dezelfde algemeene onzekerheid vast omtrent zijn dood. En zoo is het niet te verwonderen, dat van eenig fest van Jezus' geboorte in de eerste twee eeuwen geen spoor te ontdekken is. Later vorderde de meerderheid der Christenen een feest van de geboorte van Jezus. Maar er waren veel schommelingen, voordat de dag vaststond. Clemens van Alexandrië (+ 217) toont het ons in zijn tijd in Egypte gevierd op den 25sten der maand Pachon, hetgeen overeenstemt met 20 Mei bij ons. St. Epiphanius (+ 403) haalt het met Epiphanie (= verschijning, heden Drie-koningen) door elkaar en plaatst het op 6 Januari. Men vindt het ook op 20 April geplaatst. De dag van 25 December schijnt ontstaan te zijn in het Westen, waarvandaan hij in het Oosten kwam in de 4e eeuw. In 380 werd het in Antiochië (een centrum van Mithras-vereering) niet zonder hevigen tegenstand ingesteld. Pas onder bisschop Juvenalis (+ 458) drong het tot Jeruzalem door. Merkwaardig is, dat het feest nooit tot de afgescheiden Armeniërs, die tot de alleroudste Kerk behooren, is gekomen. Het romeinsche episcopaat had voor zich 25 December gekozen, 't feest van de Onoverwonnen Zon, uit den Mithras-dienst, die jammerlijk werd overwonnen en later uitgeroeid tegen het jaar 400. Monseigneur Duchesne merkt droogjes op: „De 25 December, natale solis invicti (= de ge- *) Zie blz. 204—206, noot. 372 „böortedag van de onoverwonnen zon) was een feestdag voor „de Mithras-dienaars, hij werd het voor de Christenen." Blijft echter in het midden of het met opzet is gebeurd, want er bestaat ook de volgende berekening: „Waarschijnlijker is het, dat „men uitging van den 25 Maart, welke te Rome werd gehouden „voor den sterfdag des Heeren. Men veronderstelde, dat Christus, een vol aantal jaren op aarde doorbracht, derhalve ook „op 25 Maart ontvangen en bijgevolg op 25 December geboren „werd." (Albers I, 280), Met deze redenatie kan men de zaak evenzoogoed omkeeren om zijn sterfdag te „berekenen" en nog andere dagen óók eri wie van smoesjes houdt, hij volge haar. Laat ons den Jezuït echter nog even meedeelen, dat 25 Maart (9 maanden vóór 25 December) de feestdag was van de Alma Mater (zie blz. 318) in den Mithras-Kybele-dienst en dat als gevolg daarvan nu op dien dag door de roomschen gevierd wordt de bevruchting van Maria (Maria-boodschap zoogenaamd); zulks als parallel van de opvolging van den Dies Natalis Invicti door het Kerstfeest, in beide gevallen is een menging van zonnegang en menschenleven vast te stellen, welke fantastische dooreenmengiiig in den regel „godsdienst" blijkt te zijn. De onzekerheid en de verscheidenheid waren dus voor het Kerstfeest, minstens tot in den loop der 5e eeuw nog wat anders groot te noemen dan voor het Paaschfeest; maar zij hadden niet zulk een aanleiding gegeven voor twisten in de Kerk. Het romeinsche episcopaat liet het Kerstfeest zich instellen en de lui het over den datum eens wórden, zonder ooit in te grijpen. Dat is een der duizend aanduidingen, waardoor men zien kan, buiten de eigenlijke gezegde bewijzen om, dat het algemeene gezag, hetwelk Rome zich later zou aanmatigen, niet bestond. De pogingen van Victor I op het einde der 2e eeuw en van Stephanus I in het midden der 3e eeuw, om aan de andere Kerken hun wil op te leggen, de eene in den Paasch-strijd, de andere in den Doopselstrijd (13 Mei) hadden veel te weinig succes gehad, om deze bisschoppen en hunne opvolgers er toe te kunnen verleiden, om zich te mengen in een questie, omtrent welke de kerken, hoewel zeer verdeeld, elkaar niet bestreden. Overigens was de zaak gewichtig genoeg, om, ware er een centraal gezag geweest, zich, zij het ook met wijsheid, te doen hooren. Maar Rome zweeg. Wellicht is dit wel de verklaring ervoor, dat er geen theologen-strijd is ontstaan over de Kerstfeestviering. 26 December 418. Dood van den griek Zosimos, dien men „heilig" noemt, omdat hij voor het einde der vijfde eeuw den zetel van Rome heeft bekleed en „paus", om te doen gelooven, dat zijn gezag gelijk was aan dat der huidige pausen. Zijn pontificaat duurde slechts 16 maanden. De voornaamste van zijn daden was de veroordeeling, die hij uitsprak tegen Pelagius ontkenner van de erfzonde) in navolging van wat Sint Augustinus 373 en een kerkvergadering van 214 Afrikanen hadden verricht. J'elagms, een engelsche monnik van strenge levenshouding, ontkende de erfzonde en de noodzakelijkheid van het doopsel voor het heil der kinderen. De Afrikanen stelden ieder pas-geboren kind aansprakelijk voor de overtreding van Adam (de appelgeschiedenis) en veroordeelden het onbarmhartig als het zonder JTet ui er7°f 1S' om die zonde' waaraan allen, in Adam zijnde, hebben deelgenomen, af te wasschen, kwam te sterven Zooals m al de groote twisten, die in de verschillende tijdperken der kerkgeschiedenis zijn ontstaan, waren er uit het verleden dingen op te diepen, die zoowel de eene als de andere meening, die elkaar bestreden, ondersteunden. In dit geval was echter de eene opinie ongerijmd en de andere redelijk. De ongerijmde zegevierde, dank. zij de Heilige Augustinus. Men moet echter dit recht doen aan Zosimos, dat hij eerst zeer gunstig ^efagius genegen was, alsmede zijn voornaamsten leerling Celestius; dat de uitspraak der Afrikanen werd uitgebracht ondanks hem; en dat, om hem tot den banvloek te doen besluiten, eerst nog noodig was geweest^ dat keizer Honorius het initiatief nam van een Wet tegen de Ontkenners der Erfzonde en Pelagius en Celestius uit Rome had verbannen. Honorius drukte dus op Zosimus vanaf 418, gelijk Justinianus op Vigilius zou drukken in 548. In het eene en m het andere geval zien wij een bisschop van Rome, na een keizerlijk besluit inzake het dogma (= algemeen verphcht te houden leerstuk), veroordeelen datgene, wat AprilT V°°r met'veroordeeIenswaard had aangezien, (zie 16 27 December 269. Keuze van Felix I, die vijf jaar den zetel van Rome bekleedde. Men noemt hem heilig en paus als al zijn voorgangers en opvolgers van de vijf eerste eeuwen, maar zonder meer grond. Anastasius de Bibliothecaris, die zeer slecht is mgelich daar hij hem maar 2 jaar, 10 maanden en 25 dagen geeft, maakt ook een martelaar van hem. Ondertusschen maken de oude martelaarslijsten (^ martyriologia), die uit zijn tijd verscheidene slachtoffers van de vervolging te Rome vermelden met een enkele bijzondere vermelding van hem, wat overigens ook uitgelegd kan worden door het weinige gewicht dat men toen nog aan den persoon hechtte van hem, die den zetel van de hoofdstad innam. Men heeft aan Felix I langen tijd een brief toegeschreven over de Menschwording, gericht aan Maximus bisschop van Alexandrië en aan diens geestelijkheid De geschiedenisschrijvers in loondienst van de Kerk en onze godgeleerden tevens haalden er bewijzen uit om de gelijkheid van het geloof der 3e eeuw met het geloof van het latere katholicisme vast te stellen. Maar het eenige dat een zeker vastgesteld teit is, is dat deze brief is ondergeschoven. Defabrikage van dergelijke stukken bewijst het tegenovergestelde van datgene wat 373 374 zij zouden bewijzen, wanneer zij echt zouden zijn. Men had geen behoefte gehad aan dit ondergeschoven stuk, indien de pauselijke monarchie in de 3e eeuw inderdaad bestaan had, en als de leer omtrent Christus, in den tijd van vóór Nicea (325) duidelijk en algemeen dezelfde was geweest, als die, welke later de overwinnende leer in de Kerk werd, na den eeuwendurenden strijd tegen het „Ariansime". Arius was geen nieuwlichter. Zijn opvatting van Christus werd vóór, mèt en na hem door talloozen gehouden. Er bleken twee stroomingen te zijn, die ten slotte met elkaar in strijd raakten en waarvan het van te voren reeds krachtens een wet der massa-zielkunde vaststond, dat de overwinnende voor orthodox en altijd als orthodox bestaan hebbend zou doorgaan. De beweerde brief van Felix I (269—274) echter, die in Arius' tijd (2757—336) nog heel jong zou geweest zijn en dus aan hem welbekend, laat hem voor een nieuwlichter doorgaan. De leerlingen van onze seminaries worden hier weer bedrogen, zooals zij het worden van het begin tot het einde der Kerkgeschiedenis. 28 December 1217. Brief van paus Honorius HI aan Jacobus I, koning van Aragon. Hij getuigt van de buitensporigste aanmatigingen. Honorius houdt er in staande, dat Aragon aan de roomsche Krek behoort en verbiedt den jongen monarch eenige hulp te bieden aan de inwoners van Toulouse tegen Simon van Montfort, die ze, in naam van Zijne Heiligheid, belegert. Hij bedreigt hem, in geval van ongehoorzaamheid, tegen^ hem de vreemde naties te mobiliseeren. Daar het pausdom nooit ervoor geaarzeld heeft de wereld in vuur en vlam te zetten, wanneer het daarin voordeel zag, zou het gedaan hebben wat het zeide. Wat de eigendomsrechten aangaat, die het zich aanmatigde, daaromtrent kan men reeds onder Gregorius VII (1073—1085) vaststellen, dat zij zich uitstrekten over het Keizerschap, over Duitschland, over Saksen, over Frankrijk, over Engeland, over Spanje, over Sardinië, over Dalmatië, over Rusland (zie Fleury. Kerkel. Gesch. 6 LXIII, 11.) Alles was voor den paus een voorwendsel om te zeggen: „Deze troon, dit volk, dit land zijn van „Sint Pieter, dat wil zeggen: van mij." En om dit te ondersteunen zette hij de kinderen tegen de ouders op, volkeren tegen de koningen, en de vorsten tegen elkaar, (zie vooral 10 December, noot op het einde.) 29 December 1572, Bullen van Gregorius XIII, die aan Don Pedro Ponce van Leon, bisschop van Placensia, ter vervanging van d' Espinoza, overleden den 5 September van hetzelfde jaar, de volmachten van algemeen-inquisiteur deden toekomen. Aldus gewapend, om het werk van d' Espinoza (4,680 slachtoffers in 6 jaar, zie 7 Maart) voort te zetten, werd aan Ponce van Leon daartoe de tijd niet gelaten. Hij stierf voordat hij zijn 375 betrekking had kunnen uitoefenen. Zijn opvolger was kardinaal Caspar van Quiroga. (zie 20 November). Kardinaal 30 December 1207. Dood van Diego Acebes te Osma alw„ar hi, bisschop was. Hij is bekend door zijn predfcaties Tekontnel her met zijn gezel Dominicus van Guzinan, den stichter der do- zijn kathedraal. Zij hadden weinig succes. De monnikken van u i. aa 2O0u^naamde Cisterciensen, wien z^ toegevoegd waren, hadden het evenmin. Maar als de AlbigensenTS Sn sllln Tgen' k,Wam dat' °mdat de hoofdoorzaak van het wel slagen hunner leer gevonden werd in de opdringerigheid van mSSd°m en^êemeenen bedorven toestand der geeste hjhkeid, vooral der hoogere. De verzaking des pausen aan zifn ZveLZZernm&aiêinéen (zie 5' 17 en 28 December) en emsS nrar^Srde^meer hebben om de dolende schapln C aI^ j terug te voeren dan al de rhetorica (= welsprekendheid) der predikanten. Inplaats van zoo iets helder te Sgnjpen, wierp het ontgoochelde pausdom zich met al zVovergebleven macht in de donkere heksensabbath van moordpartijen en terechtstellingen zonder tal. Wanneer zij, na mTerïn vijf eeuwen, daar niet door den machtigen VooruSganT was uitgehaald, om haar bloedroes uit te slapen, danTou zij zich daar nog in bewegen. ' z ctl ooi* De,Cember ?35' D°°d van Sylvester I, „heilig" en „pausgenoemd, hoewel men niets van zijn deugden weet, en de Til TnTl' maóen "°pPerste hoofd de' Kerk", Jeheel en elnwï WaTS.tl?ens ZT aardsch bestaa* en nog eenige eeuwen daarna. Hi, bestuurde misschien heel goed zijn particu- I , fj\ma&&r Speelde ^een anderen rol in de Sgemeene aangelegenheden van zijn tijd, dan naar het concilie van ArS Frankrijk en het Algemeene Concilie te Nicea in Klem-ZS toen keizer Constantijn deze vergaderingen bijeenriep, leden SkT.Ï6?-?^/18 affevaardigden te zenden, fen dergelijke onbeduidendheid werd later zéér hinderlijk voor het pausdom. Daarom is er niet één personage, waarvan de geschie- De vaTsX°Pf lïrkt % dooV°0mSche fal^rissen dan de zijne. De valsche stukken, door dezen gefabriceerd, zouden alleen reeds een dik boekdeel vormen. In die stukken kan men bzen dat Sylvester Constantijn van de melaatschheid genas, dat hi hem doopte te Rome, dat bisschop Hosius van Cordova ri n legaa werd voor Nicea dat de overwegende invloed van dezen Hsschop uitgeoefend werd m naam van het pausdom en dat Keizer Constantijn aan Sylvester een schenking heeft gedaan van zoo ongeveer den westelijken aardkogel. Bedrog en valschheid ol7r *) Over de Albitfensen. zie aanvullend =,+;l,„i u.x r, . , 1pt n„ » "VC1 rerziscne hierach- 376 de geheele linie! In deze woorden wordt niet alleen de geschiedenis van Sint Sylvester, maar de heele geschiedenis der Kerk samengevat, zooals men die op onze seminariën en dergelijke inrichtingen (denk ook aan de candidaten voor Godsdienst-Diploma B!) wordt onderwezen en zooals het volstrekt noodzakelijk is haar te onderwijzen, om het roomsche katholicisme op den been te houden. HET „PERZISCHE". Dikwijls is in deze opstellen verwezen naar perzische be standdeelen in het Christendom en, om dit duidelijk te doen uitkomen, kunnen wij niet beter doen dan den godsdienst van Zoroaster te laten spreken. 1° Ormoezd en Ahriman, — De grondgedachte van den ouden Perzischen godsdienst kwam regelrecht uit de aanschouwing der dingen voort. Er waren gezeten, vredelievende burgers; er waren roofzuchtige nomaden. Er waren fortuintjes in het leven en rampen, voorspoed en tegenspoed. Verwekkers van voorspoed en verwekkers van tegenspoed. In al wat „goed'' geheeten werd, zag men een werking van een werkenden persoon, den almachtigen Ormoezd en in het tegenovergestelde de hand van den eveneens almachtigen Ahriman. Dat dubbele almachtige beginsel (dualisme, van duo = twee) was goed afgelezen uit het leven. Maar ook zag men, dat in bepaalde tijden Ormoezd overmachtig was, in andere Ahriman.Er bleek dus strijd, wisselvallige strijd tusschen die twee machten te zijn. Oorlog. Maar wie zou de oorlog winnen? Het gelooi in zelfbehoud antwoordde daarop: „Ormoezd zal de eindzegepraal behalen." En zoo werd Ahriman tot de positie teruggebracht van wat de christenen „duivel" noemen. De duivel der christenen IS Ahriman. Evenals Ormoezd had hij ook onder de menschen zijn aanhang, — het leger Gods en het leger des Satans. 2° In Zoroaster's Hervorming (zie blz. 224) staat Ormoezd weer een trap hooger, er is maar één God, en dat is hij.*) Aan hem alleen mogen eeredienst en offer gewijd worden. Hij zelf is het Licht en. van een lichtzee omstroomd. Hij is eeuwig, onveranderlijk, alwetend, al-goed, hij de God van het Ware, TÖrmoezd is samengetrokken uit Ahoera-Mazdah, dat is „Wijze Heer", de Grieken verbasterden dit reeds in Oiomazdes. Het spreekt verder vanzelf dat het woord „almachtig" in 1° moet worden genomen ten opzichte der menschen. Overigens is een ongerijmdheid als twee almachten tegelijk in godsdienst" geen bezwaar. De Roomschen vallen in een soortgelijke ongerijmdheid door naast een met zichzelf alles vullenden God nog hun eigen bestaan aan te nemen. 377 het Goede, het Reine, het Rechtvaardige. Zijn „Heilige Geest" is de Schepper, de Behouder en de loekomstige Rechter der wereld. Een vijand bestrijdt hem: Angro Mainyoe (= vijandige geest), Areimanios verbasterden de Grieken, Ahriman, hij de heer van leugen, bedrog, boosheid, onreinheid, dood. — Juist als een koning had God zijn hofstaat, waarin zes de allerhoogsten waren en die met hem het „heilige getal" 7 vormden. Er waren verder engelen en engelbewaarders; onder de veei vereerden daaruit is vooral Mithra (grieksch: Mithras) te noemen. Hij is de vertegenwoordiger des Lichts, der Waarheid, der Rechtschapenheid en den vijand der meineedigen. Zijn heilige bloem is de roode chrysantemum. Hij werd zelfs wel in een drieheid genoemd met Ormoezd en de hoogvereerde hemelvrouwe Anahita. — Door het optreden van Zoroaster werd Ahriman gekneveld, maar het monster, dat hem diende, zal op het „einde der dagen" weer op de menschheid worden losgelaten. — De taak der menschen is: de wereld der booze geesten te bestrijden en te kampen voor het Rijk van Ormoezd. — De zedeleer is in drie woorden gezegd: goede gedachten, goede woorden, goede werken. De hoogste deugd is Waarheidsliefde. Er was ook een zondenbelijdenis. — In de eeredienst speelde het vuur een grooten rol, vandaar dat ze oppervlakkig getaxeerd wel „vuuraanbidders" worden genoemd, door de Christenen vooral. Ook het water had er veel te beteekenen en de ritueel-voorgeschreven wasschingen der priesters waren talrijk. — De Ormoezd-geloovige-en-strijder leeft, werkt en strijdt niet tevergeefs. Zijn loon is zeker; even zeker als de straf voor hem, die het Rijk der Duisternis bevordert. Als de mensch gestorven is, de Mis gelezen en de Begrafenisplechtigheid verricht, ziet hij na eenigen tijd zijn ziel weer, schoon of wanstaltig; want hij kan door het „bizonder oordeel" voor den hemel of de hel zijn bestemd, die geheel zoo waren als de Christenen ze zich voorstellen. Maar er is ook een soort dood-punt. waarin het lot onbeslist blijft en waarna een loutering (vagevuur) den mènsch ten slotte voor den hemel geschikt maakt. Aan de uiteindelijke overwinning van het Rijk des Lichts gaan oproer, oorlog en andere plagen vooraf. Schrikwekkende teekens aan den hemel kondigen de beslissing aan. Maar de overwinning des Lichts wordt volkomen. Daar verschijnt de „Zoon der Maagd", als de Heiland op de wolken, detlooden staan op met hunne lichamen, de zwarte schapen worden van de witte gescheiden en het Duizendjarig Rijk van Vrede breekt aan. Maar ook de Verdoemden, die niet eeuwig lijden,*) worden daarna weer in een algemeene wedergeboorte opgenomen, waarbij „God alles in *) Dit was ook de meening van verscheiden kerkvaders. De eeuwigheid der hel, als onbestreden leerstuk, is vrij jong. 378 alles" is en de „tweede mensch uit den hemel" het type der menschheid zal zijn.*) Dat Zoroaster zijn systeem heeft ontworpen met behulp ook van Chaldeeuwsch-Babylonische gegevens, blijkt vooral hieruit, dat de schitterende lichtgod, dien hij van Ormoezd heeft gemaakt, als zoodanig - een reproductie is van den babylonischen grootgod Mardoek, en deze vermenging heeft zóó doorgewerkt, dat het niet moeilijk is in den lateren lievelings-god Mithras, den babylonischen Zonne-god Sjamasj terug te vinden; bovendien is de hemelsche boekhouding en de afrekening al babylonisch. — Voordat de Joden contact met de Perzen hadden gehad bezaten zij van deze bestanddeelen, die later in hun godsdienst doordrongen en vandaar weer (nog afgezien van onmiddellijk contact) in het Christendom zijn overgegaan, niets. De oude Jodengod, Jaho, was de beschermer der Natie, wegens een Verbond, dat beiden over en weer hadden gesloten. Was de Natie niet trouw, dan liet Jaho haar in den steek, totdat de Natie, als geheel, onder de opwekking der „Profeten" boete had gedaan. Er was geen persoonlijke verhouding van ieder mensch afzonderlijk (= godsdienstig individualisme) tegenover den God; als de Joden dood waren kwamen ze in de bergplaats, de „Onderwereld", allen zonder onderscheid en het leven was daarmee uit, Evenzoo de verhouding met hun God. De oude Jaho was een god der levenden, niet der dooden. Er was geen individueele zonde-afrekening, naar een dito boekhouding, geen belooning en geen straf voor ieder afzonderlijk mensch. — In de boeken van den Bijbel, die na de Babylonische Gevangenschap geschreven zijn, treedt plotseling Zoroaster's systeem op door de hervorming van Esra-Nehemia (syncretisme!). En heel merkwaardige aanduiding van Perzischen invloed op den bijbel, zooals wij dien hebben, is dit, dat in het Nieuwe Verbond, dat + 5 maal dunner is dan het Oude, + 5 maal meer teksten voorkomen met het woord „waarheid".*) De waarheid-vereering is zuiver Perzisch- (zie boven). — Voor hem echter, die de geschriften van het Oude Verbond zooals die nu zijn, ter hand neemt, is de grens tusschen den ouden godsdienst en den gereformeerde (EsraNehemia), die. het eigenlijke „Jodendom" is, zooals wij het kennen, niet zoo dadelijk te trekken. Dat komt, omdat die boeken herhaaldelijk om- en bijgewerkt zijn en de priesters bovendien aan de geheele verzameling, die herhaaldelijk was aangevuld om het populair uit te drukken, een kop en een staart hebben gemaakt, na alles zoo te hebben gerangschikt, dat het een soort samenhangend geheel schijnen kan. De verouderde teksten *) In 1760 vond de franschman Anquetil Duperron bij de Parsen in Indië de „H. Boeken van Zoroaster" (de z.g. Zend-Avesta) en eerst sinds . dien datum was he't mogelijk na te gaan, waar „het Christendom" eigenlijk vandaan is gekomen. *) Dit volgens de teksten, vervat in de Concordantiae van V. Coornaert, 379 werden dan regelmatig vernietigd, natuurlijk met het doel om critiek den weg af te snijden. - Wat verder den godsdienst van Zoroaster betreft, nog zij meegedeeld, dat hij bloeide, totdat de Mohamedanen hem den doodslag gaven Op het oogenblik worden er nog + 100.000 volgelingen van die leer m Voor-Indie gevonden, onder den naam van Parsen of Vuuraanbidders, onder wie Anquetil Duperron de Zend-Avesta vond. 3°. Mithras. — Een zeer gewichtige uitlooper van den perzischen godsdienst was de Mithras-vereering. De achtergrond daarvan was het Ahoera-Mazdah-geloof, waaruit de geestelijke voerder van de Zon te voorschijn trod. De ontwikkeling van den Mithras-dienst had plaats ongeveer een paar eeuwen voor Christus en wel in Klein-Azië, waar de Perzische gedachtenwereld met die der Grieken gemengd werd. De aanhangers daarvan werden door een doop ingewijd en genoten met elkaar heilige maaltijden, waarbij zij geloofden het goddelijke in zich op te nemen. In de taurobolen vierden zij een oud-perzisch gebruik, dat nog in de verte aan het veebezit en het vee-offer der nomaden denken doet. Zich vermengend met de godsdienstige symbolen van den grieksch-romeinschen Ulympus-godsdienst kreeg hij groot succes in het Middellandsch-Zee-kultuur-gebied en verder in het heele Romeinsche Rijk tot in Engeland toe, tot waar de Sol Invictus (= de Onoverwonnen Zon = Mithras) zijn aanhangers vond. In het jaar 63 vóór Christus werd hij reeds in Rome vereerd. Wat mi het Kerstfeest is, was toen de Geboortedag van den Sol Invictus. Het spreekt vanzelf, dat hij in zijn vaart de Perzische gedachtenstroomingen meenam en die ver in Europa verbreidde. Een tijdlang was 'tMithraïsme staatsgodsdients van het Romeinsche Rijk en toen het Christendom de bovenhand kreeg en onder keizer Constantijn praktisch staatsgodsdienst werd werden er meedoogenlooze godsdienstoorlogen gevoerd, die wanneer de Christenen onder lagen door dezen als „vervolgingen" werden geboekt. Na Constantijn werd het Mithraisme volslagen uitgeroeid, nadat Juliaan „de Afvallige" (361—363) nog eens geprobeerd had, het weer op te richten Opgravingen van de laatste eeuw hebben ons genoeg monumenten blootgelegd, om het een en ander met zekerheid vast te stellen. Met deze dingen voor oogen, namelijk a) het tot in de 7e eeuw bestaan hebben van het Zoroastrisme in Perzië, dat is minstens 1250 jaar lang, b) den invloed, dien het op de vorming van het Jodendom heeft gehad, c) de uitzending van zijn leerstellingen, ingesloten in den Mithras-dienst, over geheel Noord Afrika, Zuid-Europa en West-Europa, kan men begrijpen welk een groote hoeveelheid Perzische bestanddeelen het Christendom in zich heeft opgenomen, hetzij uit het Joden- 380 dom, hetzij uit onmiddellijk contact, hetzij oogstend op den door Mithras bereiden bodem, wat er te oogsten was. Iedere lezer, die op de hoogte is van het Christendom, zal bij het lezen van 2° hierboven, niet anders dan datgene vinden, dan waarmee men ons van onze eerste jaren afaan aan boord is gekomen. Kleine wijzigingen daargelaten. Maar niet alleen uit het oflicieele Christendom is dat te ervaren, doch ook uit die leerstukken, die het officieele Christendom met verloop van tijd als ketterijen van zich heeft afgestooten. En als zoodanig te noemen: het Dualisme, het Duizendjarig Rijk, de Gnosis, de Manicheeën, de Albigensen en Katharen. Daaruit blijkt, dat nog tot ver in de middeneeuwen het Parsisme zijn invloed heeft doen gelden op het Christendom. 4° Dualisme. — De Christenen verklaren het booze en het ongelukkige in de wereld uit het feit, dat de eerste mensch gezondigd heeft. De Parsen nemen twee beginselen, één van het goede, één van het kwade aan, om het geluk en het ongeluk in de wereld te verklaren, maar eenmaal zal het goede zegevieren. Dat is een duidelijk onderscheid der beide leeren en op dat gebied is geen syncretisme mogelijk, zonder „ketterij" te maken. Dat dualisme is echter telkens en telkens in de Algemeene Kerk opgedoken, zooals wij verder zullen zien. 5° Duizendjarig Rijk, — Toen de Joden in den tijd hunner ineenstorting den „Messias" iederen dag verwachtten, den Redder in tijd van nood, zagen de Romeinen juist het aanbreken hunner „Gouden Eeuw" ortder keizer Augustus tegemoet en de Perzen, die dat alles meemaakten, het „Einde der Tijden" en het aanbreken van het „Duizendjarig Rijk" voor de Godgetrouwen. Men begrijpt, wat rondom de Middellandsche Zee uit deze drie groenten een soepje kon gekookt worden! De „Messias" kwam niet, evenmin als het „Einde der Tijden". Men maakte van den Messias den „Middelaar"*) en van het Einde der Tijden, het aanbreken van een nieuwen tijd door middel van den nieuwen godsdienst, die dan in geestelijken zin een gouden tijdperk bracht, een „geestelijk" goud tijdperk tegenover het „stoffelijke" der Romeinen. De fantasie had ruim spel en vulde aan wat de logica leeg liet! Maar met dat al hebben Messianisten toch wel een honderd en vijftigtal jaren gewacht op de wederkomst van den Messias om om zijn Rijk te stichten, dat toen in eens evenals dat der Perzen „niet van deze wereld" zou zijn; hetgeen een verdachte overeenstemming is. En toen de moed gezonken was en men de wederkomst in de nevelachtige toekomst projecteerde, kwamen er toch telkens weer personen en groepen voor den dag, die zeiden: „hij moet nog komen, binnen kort *) Een „middelaar" is steeds noodig voor het stichten van een„priesterschap". 381 „om (en dan zeiden zij letterlijk:) zijn Duizendjarig „Rijk te stichten"; zoodat de Perzische traditie inderdaad de Christelijke bleek te zijn. De latere Kerk wilde daar niets van weten en noemde dit „ketterij", niettemin zijn er zeer „hooge" lui geweest, die in die stichting hebben geloofd. De rechtzinnigste Kerkschrijvers van de 2e eeuw geloofden er in, o.a. Papias, Justinus, Irenaeus, Hippolytus en Tertullianus. Het was nu eenmaal volksgeloof. Eerst toen het Christendom gezegevierd had en een staatsgodsdienst was geworden, wilde men er niet meer van hooren. Tijdens de Kruistochten kwam het weer boven en zelfs de Wederdoopers geloofden het met geweld van wapenen te kunnen stichten. Na hen zijn er nog talrijke groepen geweest, die er in geloofden. En zulks tot op den huidigen dag. Ook toen de bisschoppen van Rome nog geen paus waren, zijn er enkele zoogenaamde „pausen" geweest, die een Duizendjarig Rijk, door den wederkomenden Messias te stichten, tegemoet zagen. 6° Gnosis. — Gnosis beteekent „kennis" en het wordt hier genomen als de samenstelling van alle stelsels, die tijdens het ontstaan van het Christendom reeds bestonden en die tot doel hadden, dat wat voor de massa godsdienst was, tot een natuurlijk geval van menschelijke kennis te maken voor ingewijden. Zij verklaarden „godsdienstige waarheden" philosophisch. Het was esoterisme tegenover exoterisme. Daarom alleen moest het verder uitgroeiende Christendom er niets van hebben,, want dat wilde gezag uitoefenen door geloof in te planten. Maar bovendien stonden de meesten der gnostieke groepen sterk onder perzischen invloed. In den regel leerden zij, dat het Rijk van God is „geest" (licht) en het Rijk van zijn tegenstanders is „stof" (duisternis). Een mensch is een sprankeitje van het goddelijke, gevangen, half-gedoofd in de stof. De bevrijding uit het stof geeft het zijn vermogen, om zich bij het goddelijke te voegen terug.*) Het kwam weer op dualisme neer en niet op zondeschuld. — Een 2e reden tot afkeer van de gnostiek. De eerste bekende kerkschrijvers in het Oosten waren aan de gnostiek niet vreemd; vooral Origenes is erom bekend en tevens is dat de grond, dat hij later tot „ketter" is gemaakt. De gnostiek, die ook een innerlijke verlichting aannam lijkt soms veel op wat wij nu theosophie noemen, die ook innerlijke verlichting aanneemt en de kennis der goddelijke dingen vooropstelt, zeer zeker te bereiken door ingewijden in de esoterische leer. In ieder geval heeft ook onder de Christenen vroeger de gnosis een rol gespeeld en daarmee den invloed uit Perzië nóg eens bewezen. 7°. Manicheeën, Er zijn weinig menschen, waaraan de oude *) Tot hulp der menschen zond God soms helpers, middelaars, voorgangers van het Licht: Mithras, Jesus 382 Kerk zoo het land heeft gehad 'als aan de Manicheeën. Dat waren volgelingen van den Pers Mani (grieksch: Manes, latijn: Manicheus). Mani wordt een aartsketter genoemd, doch dat is niet juist, hij was de stichter van een kant- en klaren godsdienst evenals Mohammed, Boeddha en Zoroaster. Mani leefde van 216—276 na Christus. Hij ontwierp een godsdienst uit chaldeesche, boeddhistische (pantheïsme) en perzische bestanddeelen, voegde dus eigenlijk het boeddhisme aan het zoroastrisme toe en liet zich de christelijke heilige boeken verschaffen, waaruit hij weer putte, om ook het Christendom in te lasschen in zijn systeem. Hij ras, dat Jezus beloofd had den „Parakleet" (— pleitbezorger) te zullen zenden en zeide dat hij dat was. Hij kreeg grooten aanhang en belemmerde daardoor de uitbreiding van het Christendom. Tot Indië en China drong zijn leer door. Hij werd in 276 of 277 gekruisigd onder koning Braham I. De Manicheeën hebben zeer vele martelaren. Maar terwijl het Christendom den Mithrasdienst ophief, dien het gedeeltelijk vernietigde en gedeeltelijk in zich opnam, kreeg het daarna weer met de Perzen te doen in het Manicheïsme, dat eenige eeuwen nawerkte in het Oosten en eenmaal aldaar uitgeroeid in het Westen werd teruggevonden bij de Albigensen enz. — Wat wij zoo even als een mogelijke grondgedachte der gnosis hebben aangegeven leerde Mani ook. Het ging om het Licht te zuiveren van de Duisternis, de Geest van de Stof, het hoogere Beginsel van het lagere. Het Rijk des Lichts moest zegevieren. De groote Lichtmassa der Zon werd „de Verlossende Jezus" genoemd en naar Perzische wijs goddelijke vereering waardig gerekend. De „Christelijke" tekst: „Denkt er aan, dat gij Kinderen des Lichts" zijt is duidelijk Perzisch, MHhnaïstisch, Manicheesch. Het spreekt vanzelf, dat evenals in het Mithraïsme ook in de Gnosis en in het Manicheïsme en daaruit voortvloeiende „ketterijen", de algemeene inhoud van het .Ahoera-Mazdah-geloof, juist als in het Christendom den achtergrond van alles vormde, zij het dan ook, dat dit laatste het dualisme als verklaring van het wereldleven verwierp; het Christendom wenschte zijn overheersching over de menschen te bouwen op hun Zondenschuld. 8°. Albigensen. — De Albigensen, dat wil zeggen de inwoners der stad Albi en het omliggende graafschap in Zuid-Frankrijk, zijn als „ketters" beroemd om den uitroeiïngsoorlog, dien Paus Innocentius III tegen hen verklaarde in het begin der 13e eeuw. Het waren lieden, die geërgerd door het wanbestuur en de schandalen van Rome, zich van de Kerk wenschten te bevrijden, maar daartoe was vóór alles een van de Kerk afwijkende leer noodig. Zij hielden dan de leer der Katharen (= zuiveren, niet te verwarren met de Katharen van 2 Juni). In 'n kleine dertig jaar waren alle Albigensen uitgemoord! Van het woord „kathar" komt het woord „ketter" en 383 men begrijpt dan wel, hoe speciaal gehaat die Katharen waren. Het oude woord „hairês" (grieksch), dat steeds door „ketter" vertaald wordt, beteekent iemand, die kiest, die een eigen partij vormt, en „haeresis" (= ketterij) een partijschap, een secte. Als men uit Paulus vertaalt: „Er moeten steeds „ketterijen zijn", dan is het beter te verstaan als: „Er moeten steeds partijschappen bestaan". Maar dit daargelaten, hel echte woord ketter komt van „Kathar". De Katharen waren een godsdientige partijschap in de Middeneeuwen in Bosnië, Opper-Italië, Zuid-Frankrijk en Duitschland. Hun ideeën kwamen veel overeen met de gnostieke wijsgeeren. De oorsprong van het kwaad vonden zij in het dualisme en zij dachten zich en de wereld te verbeteren, door zich zooveel mogelijk van de wereld, de stof af te keeren. (Dit is het kloosterideaal. En dit is dan óók weer tot het Perzische terug te brengen. De Joden hebben de Vruchtbaarheid en dus de Vrouwen steeds vereerd en liefgehad) Zij onthielden zich van vleesch (evenals de Manicheeën) en oefenden zelfkastijding uit. Nadat de Albigensen uitgeroeid waren, bezweken de Katharen onder het zich nadien ontwikkelende Inquisitie-bewind. 9° Besluit. — Hiermede hebben we dan, voor zoover de plaatsruimte toelaat, een schetsje van „het Perzische" gegeven. Hieruit blijkt zonneklaar, dat het Christendom in hoofdzaaken in eersten aanleg een vermenging is van Joodsche (Semitische) en Perzische (Arische) bestanddeelen, laten er overigens nog honderd andere bestanddeelen in verloop van tijd zijn bijgekomen. Wij moeten hierop bizonder den nadruk leggen, omdat de geschiedkundige dwaling steeds opgang doet, dat het Christendom zoo maar, door een werking Gods natuurlijk, uit het Jodendom alléén zou voortgekomen zijn; die „werking Gods" blijkt achteraf de werking van het Parsendom geweest te zijn. Dat onze eigen voorouders dit nog niet wisten, is hun niet kwalijk te nemen, want de vondst van de Zend-Avesta had eerst in den modernen tijd plaats. JOS VAN VEEN. VERBETERINGEN. In Januari: blz. 7, 10e en 11e regel, te lezen Italië en de Westersche gebieden, inplaats van een gedeelte van Italië. 12e regel, te lezen hetwelk o.a. een tijdlang als grondslag werd aangegeven inplaats van hetwelk de grondslag is geworden. In Maart: blz. 75, 18e en 19e regel van onderen, te lezen meerkoeten te eten; wat tusschen twee haakjes staat valt weg. - • blz. 79, 10e regel van onderen en elders te lezen koning Heinrich IV inplaats hmuuvd i», noewei nu praiaiscn Keizer was. is hïi nnnif nU t.vuwa,uK ,,KC£.aiiu yeworoen. 384 In April: blz. 117, 18e regel van onderen, te lezen eerste notaris inplaats van proost van een kapittel. In September: blz. 268, 21e regel, te lezen 771 inplaats van 471. In October: blz. 317, 13e regel, te lezen Krisjnemoerti inplaats van Kris jnamoc tri. blz. 319, noot, te lezen Paulus hier inplaats van Paulus. In November: blz. 322, 21e regel, Nota: De St. Pieterspenning was vóór den oorlog een dubbeltje, zoodat men de „5 cents" als een omzetting in modern geld van een engelsche penny heelt te nemen, die in de 13e eeuw als St. Pieterspenning werd betaald. Overigens moet gelezen worden St. Pieterspenning a 1 penning (= nu 5 cents) per haardstede inplaats van St. Pieterspenning (= 1 penning = nu 5 cents) per haardstede. blz. 323, 2e regel van onderen, te lezen getal inplaats van geval. bz. 324, 5e regel van onderen, te lezen Marcellus II inplaats van Marcellis TT. blz. 327, 19e regel van onderen, te lezen PrisciUianisten inplaats van PriscilHaniten. blz. 329, 3e regel van onderen, te lezen het achtste inplaats van de achtste, blz. 330, 7e regel, te lezen gens gebruik inplaaats1 van gens. blz. 332, 19e regel van onderen, te lezen Jan XIII inplaats van Jan VIII. blz. 334, noot, beter te lezen den 19en December ên den 9en November, blz. 335, noot, 2e regel, te lezen godsdiensten inplaats van godsdienst, blz. 339 5e regel, te lezen gehecht; maar inplaats van gehecht maar. 2oe regel, te lezen gegeven, alle inplaats van gegeven, men alle. blz. 342, 2e regel, te lezen als inplaats van las. blz. 345, 7e regel, te lezen God oi „God-mensch" inplaats van God. blz. 349, 5e regel, te lezen ófwel 2° inplaats van ófwel. blz 350, noot, 5e regel van onderen, te lezen dan het Jodendom inplaats van van het Jodendom.. Door de Roomsche Kerk erkende Algemeene Kerkvergaderingen. (om te vergelijken met wat op 10 November en elders in dit werk erover wordt gezegd). 1. Het eerste concilie van Nicea (325). 2. Het eerste van Constantinopel (381). 3. Ephese (431). 4. Chalcedon (451). 5. Het 2e van Constantinopel (553). 6. Het 3e v. Const. (680). 7. Het 2e v. Nicea (787). 8. Het 4e v. Const. (869). 9. Het eerste in het Lateraanpaleis te Rome (1023). 10. Het 2e v.h. Lateraan (1139). 11. Het 3e Lateraan (1179). 12. Het 4e Lat. (1215). 13. Het le v. Lyon (1245). 14. Het 2e v. Lyon (1274). 15. Het Concilie v. Vienne (1311 begonnen). 16. Het Concilie v. Constanz (1414 begonnen). 17. Het Concilie v. Basel en Florence (1431 begonnen). 18, Het 5e Lateraan (1511 begonnen). 19. Het Concilie v. Trente (1545 begonnen). 20. Het Vaticaansche Concilie, begonnen in 1869 en door de vernietiging der Kerkelijke Staten onderbroken. Het zal worden voortgezet in 1928 en niet in 1926, zooals in dit werk hier en daar is gezegd. 385 DE JONGSTE NEDERLANDSCHE PAUSENLIJST. Niets kan ons meer de overtuiging der onoprechtheid der kerkelijke geschiedschrijvers, — die bijna tot vervelens toe in dit werk is aangetoond — geven, dan de studie der pausen, lijsten. De lijsten zijn bij allen anders, dus weten de schrijvers tezamen niets met die zekerheid, welke een argelooze geloovi» ge in hen veronderstelt. De jongste Pausenlijst in Nederland is die van P. Albers S. J.*) Om nu maar dadelijk den proef op de som te nemen, willen we eens de opgaven omtrent de 18 eer. ste „pausen" tegenover elkaar stellen, ten eerste uit het werk van Albers (I), ten tweede uit dat van Brück (II) en ten derde uit een Kerkgeschiedenis, die voor adepten van hoogstens den 2en Graad van Inwijding te Tilburg is uitgegeven. Ziet hier hoe die lijsten zich verhouden. I II III Jaar hunner Sterf- « tt r> i verkiezing jaar 1 H. Petrus 67? . . . . 42«67 ... 33 67 2 H. Linus 67«79? . . . . + 79? . . . 67 78 3H.Anacletus 79.91? Cletus (Anencle. H.Cletus78 91 tus,Anaclet+91? 4 H. Clemens I 91.100? . . . . + 100? ... 91 100 5H. Evaristus 1CKM09? . . + 108 of 109 . . .100 109 6H. AlexanderI 109-119? . . + 117of 119 . . .109 119 7 H. Sixtus I 119.128? . .+126 of 128 . . ! 119 128 8 H. Telesphorus 128.139? . . + 137 of 139 . . .128 138 9H.Hyginus 139-142? . . +141 of 142 . . . 138 142 10H.PiusI 142-157? . . + 156 of 157 . . .142 150 11H. Anicetus 157-168 . . + 167 of 168 . . .150 161 12 H. Soter 168-176 . . + 176 of 177 . . .162 174 13 H. Eleutherus 176.190 . . + 189 of 190 . . .174 186 14 H. Victor I 190.198 . .+201 of 202 . .186 200 15 H. Zepherinus 198.217 . . . .+218 . . .200 217 16 H. Callixtus 217-222 . . . .+ 222 . .' .'217 222 Hippolytus 217.235 (ontbreekt) (ontbreekt) 17 H. Urbanus I 222.230 .... +230 . . .222 231 18 H. Pontianus 230.235 .... +235 . . . 231 235 Van deze achtien „heilige" „pausen", die „geregeerd" hebben gedurende twee heele eeuwen „na Christus", zooals men dat pleegt aan te geven, is niet veel meer bekend, tijdrekenkundig gesproken, dan het jaar, waarin ze stierven en dat nog wel in de meeste gevallen zeer onzeker. Omtrent den tijd hunner verkiezing weet men niets met zekerheid, zooals men dit van 1) P. Albers, S.J. Handboek der algemeene kerkgeschiedenis; vierde vermeerderde druk, bij L. C. G. Malmberg, uitgever van den Apostolischen Moei, s Hertogenbosch, Antwerpen, (zonder jaartal, de Voorrede van den vierden druk is gedateerd: Maastricht, St. Gregorius-dag 1917); deel I, blz 422 — 424 en deel II, blz. 618 — 619- (tot 1914). 386 hunne latere opvolgers in den regel wel met zekerheid pleegt te weten. Hoe dat komt, is in dit werk voldoende duidelijk ge» maakt en de lezer doet goed, enkele namen even in de Alfabe» tlsche Lijst na te slaan, b.v. Clemens, Anicetus. enz. — Niette* min laat de Jezuit Albers met wiskundige zekerheid al deze zoo» genaamde „pausen" aan elkaar opvolgen in het sterfjaar, dat nog niet eens vaststaat bovendien, van hunne voorgangers. Brück weigert dit te doen. No. III doet nog erger dan Albers. Ofschoon zijn cijfers soms Sterk afwijken, dankt hij er voor, om den jeugdigen lezers of andere „gewone leeken" ook maar even den indruk te geven, dat alles, wat hij voordraagt, aan twijfel onderhevig is. Onder No. 16, 17 en 18 was er al een „tegenpaus", namelijk Hippolytus, dat wil zeggen, dat er van 217—235 twee pausen tegelijk waren, zooals later zeer dikwijls is voorgekomen ; men sla hiervoor op in de Alfabetische Lijst het woord „Pausen (meer tegelijk)". Soms waren er twee, soms drie, ja vier tege. lijk. Bruck en No. III beginnen alvast met deze ergerniswekken» de wanorde te verzwijgen. In zijn verdere lijst is Brück ook zeer karig met de vermelding der zoogenaamde „tegenpausen"; Albers geeft er meer, maar ook niet alle. No. III echter doet, alsof hij nog nooit ervan gehoord heeft. Voor hem was er altijd maar één paus tegelijk) Dat Petrus ooit in Rome is geweest, is niet meer dan waarschijnlijk. Dat geeft Albers goed aan, door, blijkbaar voor zijn Sterfjaar, „671" te vermelden. Hij zegt daarmee, niets zekers te kunnen vaststellen omtrent Petrus. Toch leeraart hij in zijn boek, dat Petrus de Kerk van Rome heeft gesticht, er de eerste bis» schop van is geweest en de waardigheid van „Paus" heeft be« kleed; daarom ook zet hij hem royaal»weg No. 1. (Zie echter in de Alfabetische Lijst het woord „Linus"). Brück, doet nog beter zijn best, als loonschrijver van het pausdom, door Petrus al vanaf 42 „paus" te laten zijn; men zie daaromtrent 18 Januari. No. III is voor de argelooze lezers nog fideeler en zet, als jaar van Petrus' „verkiezing" (door Jezus natuurlijk!) tot „paus", het jaar 33, hetgeen door de theologen als Jezus'sterfjaar wordt opgegeven. Voorde Inwijding tot den len en of 2en Graad klopt alles dus als een bus. Na Jezus kwam Petrus en zoo voort, — „ononder» broken'; — tot en met Pius XI (heden)! Zoo ziet Dr. Brom het óók zoo graag (zie 28 Mei)l Daartoe heeft III dan ook 263 pausen noodig, juist als Darras, terwijl Albers er slechts 259 en Brück 258 geeft. Zulks tot op heden geteld. Nu heeft het zijn nut de heele „pausenlijst" van Albers te geven. De eenige verandering (buiten een enkele verbeterde drukfout: Leo XI voor Leo IX), die er in is aangebracht, bestaat hierin, dat wij sommige namen van beruchte of beroemde pausen vet gedrukt hebben; bij naslaan van de Alfabetische Lijst kan -men zich dan over die lieden verder inlichten. 387 PAUSEN 1 De H. Petrus 67? 2 De H. Linus 67*79? 3 De H. Anacletus 79«91? 4 De H. Clemens I 91.100? 5 De H. Evaristus 100.109? 6 De H. Alexander I 109» 119? 7 De H. Sixtus I 119.128? 8 De H. Telesphorus 128.139? 9 De H. Hyginus 139.142? 10 De H. Pius I 142.157? 11 De H. Anicetus 157-168 12 De H. Soter 168.176 13 De H. Elentherius 176.190 14 De H. Victor I 190.198 15 De H. Zepherinus 198.217 16 De H. Callixtus 217.222 Hippolytus 217.235 17 De H. Urbanus I 222.230 18 De H. Pontianus 230-235 19 De H. Anterus 235.236 20 De H. Fabianus 236.250 21 De H. Cornelius 251.253 Novatianus 251-258? 22 De H. Lucius I 253.254 23 De H. Stephanus l 254.257 24 De H. Sixtus II 257.258 25 De H. Dionysius 259»268 26 De H. Felix I 269.274 27 De H. Eutychianus 275.283 28 De H. Cajus 284.296 29 De H. Marcëllinus 299.304 30 De H. Marceilus I 308.309 31 De H. Eusebius 309*310? 32 De H. Melchiades 311.314 33 De H. Silvester I 314.335 34 De H. Marcus 336 35 De H. Julius I 337.352 36 De H. Liberius 352.366 Felix 355.365 37 De H. Damasus I 366.384 Ursinus 366.367 38 De H. Siricius 384.399 39 De H. Anastasius 399.401 40 De H. Innoccentius I 401.417 41 De H. Zosimus 417.418 42 De H. Bonifatius 418.422 Eulalius 418*419 43 De H. Coelestinusl 422*432 44 De H. Sixtus III 432-440 45 De H. Leo I 440-461 46 De H. Hilarius 461-468 47 De H. Simplicius 468-483 48 De H. Felix II(III) 483-492 49 De H. Gelasius 492-496 50 De H. Anastasius II 496-498 51 De H. Symmachus 498-514 Laurentius 498.505 52 De H. Hormisdas 514-523 53 De H. Joannes I 523-526 54 De H. Felix III(IV) 526-530 55 De H. Bonifatius II 530.532 Dioscorus 530 56 Joannes II 533.535 57 De H. Agapetus I 535.536 58 De H. Silverus 536-537 59 Vigilius 538-555 60 Pelagius I 556.561 61 Joannes III 561-574 62 Benedictus I 574.579 63 Pelagius II 579.590 64 De H. Gregorius I 590-604 65 Sabinianus 604-606 66 Bonifatius III 607 67 De H. Bonifatius IV 608-615 68 De H. Deusdedit 615-618 69 Bonifatius V 619-625 70 Honorius l 626-638 71 Severinus 640 72 Joannes IV 640-642 73 Theodorus I 642-649 74 De H. Martinus I 649-653 75 De H. Eugenius I 654=657 76 De H. Vitalianus 657-672 77 Adeodatus 672-676 78 Donus 676-678 79 De H. Agatho 678-681 80 De H. Leo II 682-683 81 De H. Benedictus II 684-685 82 Joannes V 685-686 83 Conon 686.687 Theodorus 687 Paschalis 687-692 84 De H. Sergius I 687.701 85 Joannes VI 701.705 86 Joannes VII 705.707 87 Sisinnius 708 388 88 Constantinus I 708.713 89 De H. Gregorius II 715-731 90 De H. Gregorius III 731 -741 91 De H. Zacharias 741 -752 92 Stephanus II 752-757 93 De H. Paulus I 757-767 Constantinus II 767*768 Philippus 768 94 Stephanus III 768-772 95 Hadrianus I 772-795 96 De H. Leo III 795-816 97 Stephanus IV 816-817 08 Do H. Paschalis I 817-824 99 Eugenius II 824-827 100 Valentinus 827 101 Gregorius IV 827-844 Joannes 844 102 Sergius II 844-847 103 De H. Leo III 847-855 104 Benedictus III 855-858 Anastasius^ 855 105 De H. Nicolaus I 858-867 106 Hadrianus II 867-872 107 Joannes VIII 872-882 108 Marnius I 882-884 109 Hadrianus III 884-885 110 Stephanus V 885-891 111 Formosus 89Ï-896 112 Bonifatius VI 896 113 Stephanus VI 896-897 114 Romanus 897 115 Theodorus II 897 116 Joannes IX 898-900 117 Benedictus IV 900-903 118 Leo V 903 119 Christöphorus 903-904 120 Sergius III 904-911 121 Anastasius III 911-913 122 Lando 913-914 123 Joannes X 914-928 124 Leo VI 928-929 125 Stephanus VII 929-931 126 Joannes XI 931-935 127 Leo VII 936-939 128 Stephanus VIII 939-942 129 Marnius II 942-946 130 Apagetus II 946-955 131 Joannes XII 955-964 132 Leo VIII 964-965 133 Benedictus V 964 134 Joannes XIII 965-972 135 Benedictus VI 973-974 Bonifatius VII 974 136 Benedictus VII 974-983 137 Joannes XIV 983-984 138 Bonifatius nogmaals 139 Joannes XV 985-996 140 Gregorius V 996-999 Joannes XVI 997-998 141 Silvester II 999-1003 142 Jonannes XVII 1003 143 Joannes XVIII 1003-1009 144 Sergius IV 1009-1012 145 Benedictus VIII 1012-1024 Gregorius 1012 146 Joannes XIX 1024-1032 147 Benedictus IX 1032-1044 148 Silvester III 1045 149 Gregorius VI 1045-1046 150 Clemens II 1046-1047 151 Damasus II 1048 152 De H. Leo IX 1049-1054 153 Victor II 1055-1057 154 Stephanus IX 1057-1058 Benedictus X 1058-1059 155 Nicolaus II 1058-1061 156 Alexander II 1061-1073 Honorius II 1061-1069 157 Gregorius VII 1073-1085 Clemens III 1084-1100 Een jaar sedisvacatio 158 Victor III 1086-1087 159 Urbanus II 1088-1099 160 Paschalis II 1099-1118 Theodorik 1100-1102 Albertus 1102 Silvester IV 1105-1111 161 Gelasius II 1118-1119 Gregorius VIII 1118-1121 162 Calixtus II 1119-1124 163 Honorius II 1124-1130 Celestinus II 1124 164 Innocentius II 1130-1143 Anacletus II 1130-1138 Victor IV 1138 165 Coelestinus III 1143-1144 166 Lucius II 1144-1145 167 Eugenius III 1145-1153 389 168 Anastasius IV 1153-1154 169 Hadrianus IV 1154-1159 170 Alexander III 1159-1181 Victor IV 1159-1164 Paschalis III 1164-1168 Calixtus III 1168-1179 Innocentius III 1176-1180 171 Lucius III 1181-1185 172 Urbanus III 1185-1187 173 Gregorius VIII 1187 174 Clemens III 1187-1191 175 Coelestinus III 1191-1198 176 Innocentius III 1198-1216 177 Honorius III 1217-1227 178 Gregorius IX 1227-1241 179 Celestinus IV 1241 Twintig maanden sedisvacatio 180 Innocentius IV 1243-1254 181 Alexander IV 1254-1261 182 Urbanus IV 1261-1264 183 Clemens IV 1265-1268 Twee jaar en negen maanden sedisvacatio 184 Gregorius X 1271-1276 185 Innocentius V 186 Hadrianus V [ 1276-1277 187 Joannes XXI 1 188 Nicolaus III 1277-1280 189 Martinus IV 1281-1285 190 Honorius- IV 1285-1287 i Dertien maanden sedisvacatio. 191 Nicolaus IV 1288-1292 j Twee jaar en drie maanden j sedisvacatio 192 Coelestinus V 1294 ! 193 Bonifatius VIII 1294-1303 i 194 Benedictus XI 1303-1304 | 195 Clemens V 1305-1314 ! Twee jaar sedisvacatio 196 Joannes XXII 1316-1334 Nicolaus V 1328-1330 j 197 Benedictus XII 1334-1342 j 198 Clemens VI 1342-1352 i 199 Innocentus VI 1352-1362 ! 200 Urbanus V 1362-1370 ; 201 Gregorius XI 1370-1378 ! 202 Urbanus VI 1378-1389 Clemens VII 1378-1394 203 Bonifatius IX 1389-1404 Benedictus XIII 1394-1417 204 Innocentius VII 1404-1406 205 Gregorius XII 1406-1417 Alexander V 1409-1410 Joannes XXIII 1410-1415 206 Martinus V 1417-1431 Clemens VIII 1424-1429 Benedictus XIV 1424 207 Eugenius IV 1431-1447 Felix V 1439-1449 208 Nicolaus V 1447-1455 209 Calixtus III 1455-1458 210 Pius II 1458-1464 211 Paulus II 1464-1471 212 Sixtus IV 147M484 213 Innocentius VIII 1484-1492 214 Alexander VI 1492-1503 215 Pius III 1503 216 Julius II 1503-1513 217 Leo X 1513-1521 218 Adrianus VI 1522-1523 219 Clemens VII 1523-1534 220 Paulus III 1534-1549 221 Julius III 155Ö-1555 222 Marcellus II 1555 223 Paulus IV 1555-1559 224 Pius IV 1559-1565 225 H. Pius V 1566-1572 226 Gregorius XIII 1572-1585 227 Sixtus V 1585-1590 228 Urbanus VII , 1590 229 Gregorius XIV 1590-1591 230 Innocentius IX 1591 231 Clemens VIII 1592-1605 232 Leo XI 1605 233 Paulus V 1605-1621 234 Gregorius XV 1621-1623 235 Urbanus VIII 1623-1644 236 Innocentius X 1644-1655 237 Alexander VII 1655-1667 238 Clemens IX 1667-1669 239 Clemens X 1670-1676 240 Innocentius XI 1676-1689 241 Alexander VIII 1689-1691 242 Innocentius XII 1691-1700 243 Clemens XI 1700-1721 244 Innocentius XIII 1721-1724 245 Benedictus XIII 1724-1730 390 246 Clemens XII 1730.1740 247 Benedictus XIV 1740.1758 248 Clemens XIII 1758.1769 249 Clemens XIV 1769-1774 250 Pius VI 1775.1799 251 Pius VII 1800-1823 252 Leo XII 1823-1829 253 Pias VIII 1829-1830 254 Gregorius XVI 1831-1846 255 PiU8 IX 1846.1878 256 Leo XIII 1878.1903 257 Pius X 1903.1914 258 Benedictus XV 1914.(1922) (259 Pius XI 1922- ? ) Albers zet bi) zijn lijst een paar noten: 1° „De namen zonder volgnummers geven de tegenpausen aan" — Men gelieve hiervan nota te nemen. Over „tegenpausen" gesproken, moet men zich door dat woord niet laten misleiden. De schrijvers in loondienst van het pausdom stellen het voor, alsof de paus, dien zij vermelden, steeds de „wettige" is geweest; dit doen zij, om een er nogal dragelijk uit» ziende lijst van te fabrieken. De zaak is deze: soms waren er meer pausen tegelijk, die ieder voor zich geldige titels aanhaalden, om het te zijn. Daar dit feit echter de geloovigen ergert, moeten de theologen er maar voor zorgen, dat ze één er van als „den wettige" aanwijzen, dat doen zij dan ook, maar soms zeer wille* keurig of met groote onzekerheid; de anderen worden dan om ze dood te maken (slechte) „tegenpausen" genoemd, „anti-papa", met een soort zinspeling op het woord „anti«Christ". Zoo erg was het echter heusch nietl Wij zeiden reeds, dat Albers nog al ruim is in het vermelden der „tegenpausen", dat hij echter niet heelemaal eerlijk is, blijkt uit het feit, dat hij bij no. 147 een heelen groep verzwijgt; zie 28 April en wie de heele lijst kritisch hierin wil nagaan, sla het woord „Pausen (meer tegelijk)" op. Vervolgens zegt Albers: 2° „Maanden en dagen, die vaak zeer onzeker zijn, bij den „duur der regeering op te geven, vonden wij doelloos". Dat hij dit „doelloos" vindt, is echter allerminst „doelloos" en Je gevolgen daarvan zijn belangrijk! Laat ons eerst op. merken, dat hij het had kunnen doen daar, waar die tijd zeker zou zijn op te geven, zooals ook zijn voorganger Dr. Heinrich Brück heeft gedaan, deze immers zegt o.a. „StephenVs II (stierf 3 dagen na zijn keuze) + 752"; „Bonifatius VI + 896 (regeer, de 15 dagen)"; „Theodorus II, +897 of 898 (regeerde20 dagen)" en zoo voort. Dergelijke zaken zijn voor de duidelijkheid eener pausenlijst onontbeerlijk en kunnen geleverd worden. Albers echter bereikt met zijn methode, dat zijn pausenlijst er mooier uitziet dan zij inderdaad zou zijn, wanneer hij het „doellooze" had verricht. Immers op die wijze worden er heel wat „Korte Pontificaten" (zie Alfabetische Lijst) en heel wat „Leegsteen van den Stoel van Rome" (idem) weggemoffeld. Een voorbeeld zal dit duidelijk maken. Stellen we eens, "er wordt opgegeven: „Paus Wilhelminus, 2008; paus Henricius 2009", dan schijnt dit alsof ze elkaar hebben opgevolgd, echter is het mogelijk (en dikwijls is het werkelijk zoo iets geweest!), dat Wilhelmus in Januari 2008 gekozen en gestorven is en dat Henricius in December of zoo 391 &ft?Mta?. ^ r°er Z°°dat ^ St°el M maanden 'WO neen gestaan. In geen velden of vegen was een onfeilbare plaatsbekleeder yan God te vinden, omdat de geestóiifceTeeren zoo n ru21e haddenen vochten om het groote brok? Dit ecmïï tt "?* ;Pausenl |St alS van Albers "tet vermoeden IntegeS deel, zij stelt de zaak gaaf voor] ^".uuegen. 3°' n^^^; A1ferS ^ in ecn v°etnootje bi; Zacharias, "cTP»,? CJ3i4ias (N°- 9I) vo'9dc een Stephanus, die zijn keuze " Ï5. /aI39611 ?verlee^e en gewoonlijk niet meegeteld „wordt". (Albers telt hem óók niet mee) meegeteld Gewoonlijk niet dus soms wel (Brück). Alweer wanorde! En wat een lichtzinnigheid, om zoo met „onfeilbaren" om te spr£ Z^JinV™ C,,VS9en{5 A'berS in ^hcelewereldhistoriesKs n li inJf^eSt-' We Zi,n nu aan de 259stel Men zie over der 26 AupSs VOrminfl PfiUWn,'i8ten * het bijzonder 4". Nu en dan vermeldt Albers een «sedisvactio" (= een leeustaari van den Stoel van Rome); maar wij hebben er onder breeds op attent gemaakt dat heel wat „sedisvactio" weggemoffeld is en de lezer, die daarin belang stelt, verzuime nfet het woord „Leegstaan yan den Stoel van Rome" na te slaan. Albers vertell het al een, als het toch in het oog zou loopen door dejaariaTlen No. II waarvan boven sprake was, spreekt ook daar niet over en vermeldt met een sedisvactio, want dat zoude jeugdigHnapen of de gewone leeken" danig kunnen ergeren. Het blijft alü?d een riff9 -f/f • ' » ^ Zriigt «• ook maar «ever van Di i zijn middel om zijn lijst te flatteeren. DflTH«SnttVii aan^mcrkt' dat d« niet.bestaan.hebbende Donus II zoowel door Albers als door Brück ordentelijk wordt weggelaten, terwijl No. III hem nog t.ouw vermeldt (974 975) Dergelijke pausen ' zouden in ieder geval kunnen gebruikt worden om de gaatjes te vullen (zie over Donus II 5 April) De drie schrijvers gaven de betreffende pausen aldus weer- No. 135 Benedictus VI 973=974 Bonifatius VII1) 974 No. 136 BenedictusVII 974.983 I II Benedictus VI 973.974 Bonifatius (Franco) VII, veriaaod. 4- QRW\ Benedictus VII 974.983 III No. 136 Benedictus VI 972.974 No. 137 Donus II 974.975 No. 138 Benedictus VII 975.984 Dergelijke groepen, die niet met elkaar overeentturn-Pr zou. den we nog meer kunnen geven, maar het beeld van onzekerheid, verwarring en geknoei is al duidelijk genoeg uit de enkele opgaven, hier vermeld. enxeie *) ,, Tegenpaus" **) Niet als „tegenpaus" maar als , wettige' paus vermeldl 591 392 Besluit: Alles te samen blijken de heeren geschiedschrijvers in dienst van het pausdom ieder voor zich te verstaan „de kunst van het groepeeren der cijfers", hoewel ze daarin voortdurend met elkaar overhoop komen te iiggen. En met deze hulde, kunnen we vriendschappelijk van hen scheiden. JAREN-LIJST. Voor hen, die het ki den Pauselijken Almanak verwerkte in volgorde van tijd wenschen te lezen, volgt hier een tijd.wijzer. In de eerste kolom (en zoo voort) staan de jaren in volgorde èn in de tweede kolom (en zoo voort) de datums der opstellen, die op elkaar volgen moeten. Waarschijnlijk zullen weinigen er nut in zien, om op die wijze de geheele geschiedenis van het pausdom te doorloopen en de lijst zou overbodig kunnen schijnen. Men vergete echter niet, dat zij van groote waarde is voor het geval men een bepaald tijdperk wil bestudeeren, b.v. de zoo wan. ordelijke 10e eeuw (zie alsdan 905-1003), de Hervormingstijd (zie alsdan 1517 tot zoover men nuttig oordeelt) of iets derge» lijks, waarbij men dan van te voren vaststelt, over welke jaren men een kijkje in de pausengeschiedenis nemen wil. Zoo kan men zijn kennis der algemeene geschiedenis gebruiken, om daar een meer bizondere, parallel-loopende kennis van het pausdom aan te paren. Men kan bij zichzelf zegegn: „Ik weet, wat in „deze of gene periode is geschiedt; nu wil ik eens zien, wat er „In dien tijd in Rome gebeurde en hoe het pausdom in dien. ^zelfden tijd zich gedroeg, hoe het reageerde op de gebeurte„nissen, en al dan niet den invloed ervan onderging." Aldus kan men van deze jarenlljst veel nut hebben. 392 S m I11 fin XMmWA9WM,& imw,iim wyms ta wïïs » i,>s *i}H,t mmpsjwv iiijT,y imv,N * » ii/iuow^ P 1,9 WJIMWOK» ; I/S t Wi n?J F/ff MfWsim 1,3 I6?i>JF,Z* *4 itm w w,% ai srj frtjpj wxpajtitf m jr9 m mt Uff n i.tH vnm» m m,n ?// w,& m r,# w m i// , ji m?H t,i miïïsi 625 i,s 9/9w,3o wr.u apin im rp m ij w xm ibisj} nwtuKTvnm w/zi^/i?sw.%/u/tf/è * ij m x,n wwa ?o, x> fJ/ mp /z/SÏÏ/3 mw/l/ , js /r// Wi/ ^ ^ T^^lTTts ?o?Z/S ^Sl/f/^i » 1,3/ . ZSlir.Z JOS 9v6-@[f „ £# Nlfgp mi f h JT 3 mi/6 mw,i & mx9 » » i/3 ,MV% l W.io y«W,i fffjrx/zstjzs Ml WMtfy mi} /M i,f IDHTJH WH? . JL/9 . ZT/3 NÏ3I.13 159} J/i /SJ31m Ijk 3,0116 WX/i , MfS 9/32[AZWTiZ „ IiU „ ff/}J „ i(? /mi/ WT>}° wxpjuw,? wtv.*a*x.u * J,/?/M rjiwiu /tui? w m,a m !üi,v 7}5x,9 9kwp mfjri milf /ffé n ' m'f » ve/9 5fb%/é> mqa. tffjr/f/ww.zz» st* ; ir.v uniq itx t.i 335W,3i r/m* wwwmzji anii ,mjA v m/vl66gi/z mug Mij '3 ww.umsftnapT./f » w,z , s^im^j. m<,w,i 3iWvm*w%s/iwit.i»niïT,,0 > ij , Jtt i6imjojmE/d if}M,w wMa m WtiMSMJ mitt.5 » W/é. Moi£ /éUjfzj /tor» t35-oxz toiïïflfQi&mjriïMX.} n W/o » is/W; , Ag, 3S3Tf/6o}T,a *W,iêM6rtf mZiï „ ftt IW I,i 3Uf£f^sm.ê %6]Rf/ » w/sm rj .0/3 jyu ww.ii/wzv * 7.u mxft o/j t,i v jii mjrviDjiw.xwoEwws-i/M > 1/6 'ttzwj/ ,mw,t ■wipfiioY&uiXfi /mwp/uzwj , WMxjs/éyr'v mi/s- 38VM/1 » . ffj » W/9 h HTI2 1*51,1 5^wz W8Li9W/ms/MZ/s KjfllZS » ffltvmi/i A ALFABETISCHE LIJST. (hierin zijn niet alle namen der nquisiteurs opgenomen, die der gewichtigs ten). alleen Aartsbisschoppen — I, 15, 25, II, 10, 19, III, 28, 31, IV, 1, 9, 26, 30, VI, 27, VII, 11, 30, VIII, 5, 9, 12, IX, 9, 27, 29, X, 13, 19, 30, XI, 19, 25, 28, XII, 3. Acacius van Constantionpel — I, 16, VIII, 3, XI, 16 Alberon — II, 19. Adam — XII, 26. Adamnan — IX. 23, Adriaan I — IV, 25, IX, 14 Adriaan II - III, 1, X, 4, XII, 14, 16. Adriaan III — III, 1, IV, 4. Adriaan IV — IX, 10. Adriaan V — I, 21. Adriaan VI — I, 9, II, 9, VI, 1 Aeneas Sylvius — zie Pius II Aesculaap — III, 17. Aflaathandel — VIII, 30, X, 31 Afrika (concilie van) — IV, 6, VI, 30, XII, 26. Agapetus I — I, 1, VIII, 6 (1). Agapetus II — VII, 2, VIII, 9. Agatho — II, 10, III, 8, V, 8 VI, 26, IX, 20, X, 18; 30; XI, 15. Agnes —X, 5, XI, 28. Agrippa — XI, 1. Ahriman — XII, 30. Alberik (auteur) — VIII, 21 Alberik (patricius) — III, 23. Alberik II — III, 20 Albers S. J. — VI, 25, 30, VII, 11, 19, VIII, 2, 12, 15; 26, IX, 24, XII, 25. Albert (kardinaal d') — XI, 9. Albigensen — I, 26, VII, 16, X, 23, XII, 30. Aldobrandi (kardinaal) — X, 27 Alexander II — III, 18, IV, 21, V, 24. Alexander III — II, 9, V1U, 30, ! IX, 21, X, 20. \ Alexander IV — III, 9, VII, 3, X, 26, XI, 13. ! Alexander V — VIII, 11. I Alexander VI — II, 21, 22 (1), III, 23, 29, V, 4, 15, 22, Vil, 27, 29, VIII, 17, IX, 1; XII, 1. Alexander VII — IV, 13, VII, 26, IX, 8 (1), XII, 15. Alexander Severus — X, 14. Allerheiligen — VIII, 15, XI, 1. Alombrados — XI, 30. Altaren (houten, steenen) — XI, 18. Ambroise (kardinaal d') — II, 21 Ambrosius van Milaan — IV, 9, VIII, 5, 29, IX, 6. Anacletus — XI, 23. Anastasius I — IV, 15, XI, 26. Anastasius II — IX, 29, XI, 16. Anastasius lil — IV, 30. Anastasius IV — XII, 2 (2). Anastasius (keizer) — VIII, 25. Anastasius de Bibliothecaris — IV, 25, VIII, 2, X, 4, XI, 16, XII, 16, 27. Anatolius — IV, 9. Anicetus — IV, 17. Annaten - III, 3, VIII, 11. Anselmus van Lucca, zie Alexander II. Anthimus van Constantinopel — VIII, 6 (1). Anticoncordatisten — XI, 29. Antonius v. Florence — IV, 20 Apiarius — IV, 6. Apostolische Instellingen, zie Constitutiones Apostolicae. Apostolische Zetels — VI, 27. Aquilea (slag bij) — IX, 27. Arbues (Peter) — IX, 8 (1), 15, XII, 10. Arcadius (keizer) — IV, 15. 394 395 A AIXhi206n (Vatikaansche) - (Asterius - VI, 10 Ariansime - % 14, 31, IV, 12, ftn) ^wfi IX 4 XI 'lè xh1927VI1, 19' Atr^nQasiUS ™ AIexandrië 1 Andiu, _'v\f * a lV' 9' 12' V' 2' IX< 4>' XI- 18. a«'., • * * . Atheïsme (zie ook Bonifacius Anus, zie Ananisme. | VIII) - VI, 21, XII 5 rvm(C9°fi Van) ~ 1 31' ! Augustinus van Hippo-III, 30 ArünlÜ nT! 24' „ (Augustinus (zendeling) - VII, Arnold van Tnane — V, 18 (1). | 23 IX 18 in°U?SVan °rleans ~ H' 19> ! Augustijnen — V, 17. a ' _ i Avignon (pausen te) — IV 18 Arseno van Orte — X, 4. 20 VI 5 14 Artaud van Reims I, 15, VIII, 9 lAvitiis — XI 18 Ascagne (kardinaal) II, 21. B ItTé^t-l^i12,2) %di6cte XI - v' v'. * SÉ* m - x'5- f ~ ""~T— Belisarius - X 22 fewï 7° Clairvaux ~ XH,8. r„i • , '. Bibliotheek van AlexanHriS Bekeering (van Amerika) — V 4 IX 30 Alexandrië — Bekeering (van Pommeren) _ II, Biecht - I, 5, V, 1 X 8 Bekeering (van Pruisen) -II 7 ^Vlï^ (^aa^ke> ~ t±.lHvrS -n25- !^ t^- ■ ' BenedietaI-Iv/16. , |elze'»e Benechet,,, IV - ffl, I2, IX, 22 BAiU-bL^ - lii, 31 Benedict V - | „, VIII, ZofTv^T* VlVu Benedictus VI - VIII, 20, V 29 IX 7 ' ' ' B^eff S" 1nV' 9' 24 B'-ckoP ïaJ4 - VII, 11 oenedictus IX — ITT 7"\ TV 1Q In: is.- i „ ' 28, V, 24, VIII, 8, XII 20 19'|B^C^>^P 0<«ten van het) 395 B 396 Bisschops-titel — XI, 23. | (Hertog van) Bisschopswijding — III, 2, VII, Borgia (Rodriguo) zie Alexander 13 23. VI. Blanca van Castilië — III, 9. Bourbon (Antonius van) — VIII, Blondel (David) — I, 7, III, 24, 24. VII, 21, IX, 13, 30. Bradfort — II, 16. Boekdrukkerij (besluit over de) Brandstapel — VII, 8. _ ni 16 Brevier — I, 14, 16,11, 1, III, 17, Boetpredikers - VII, 10. IV, 17, VI, 30 VII, 9, VIII; 2, Bonifacius I - III, 11. | X, 7, 9, 14, XI, 18-, 23. Bonifacius III — V, 23, XI, 12. I Brief van Sint Pieter aan Pepyn Bonifacius IV — VIII, 15, IX, 18, | en de Franken. — IX, 14, 20. XI 1 12 iBritsche Kerk — IX, 18. Bonifacius VI — IV, 4, V, 24, XII. Brom (Doctor Gerard) — V, 28, 23 VI, 30, VII, 11, VIII,; 2, 26, IX, Bonifacius VII - II, 19, IV, 5, 24, X, 22, XI, 2; XII, 21. VIII, 20, 26, IX, 22. Brooks — II, 24 Bonifacius VB3 — III, 12, 23, 27,!Brück (Dr. Heinrich) — IV, 17, IV, 3, 11, 28, V, 10, 19, VII, 6; j VII, 19. VIII, 2, 19, 23, IX, 7, XI, 25; Brunilde — V, 23. Xn 5, Bruno, zie: Giordano Bruno. Bonifacius IX — VII, 14, 28, Bruno, zie: Gregorius V. XII, 2 (1). Bruno, zie: Leo IX. Bonifacius (apostel) — II, 9, III, Bucer — II, 16. 13 14, IV, 1, VII; 1, X, 28. Burgelijke Grondvestmg van Bonifacius (tegen Eulalius) — III de Geestelijkheid van Frankrijk 30 VI, II, VIII, 29. Borgia (Cesar), zie Valentinois |Bijbel — IV, 23, VI, 22, VIII, 28. Cajus — IV, 22, XII, 7. Calendion — IX, 27. Callixtus I — V, 13, VIII, 13, X, 14. Callixtus III — III, 9, 31. Canones Apostolicae — II, 11, IV, 1, X, 18. Canons — IV, 1. Canossa — III, 21, V, 31. Capitularia — IV, 1, VI, 20. Caraffa — II, 16. Carlrvs IV — XII. 4. Carolingers — II, 10, III, 14, 25, IX, 25, X, 13, XI, 1. Carsenechi (Petrus) — V, 1. Carthago (concilie van) — V, 13, XI, 26, XII, 17. Carjaval (Kardinaal) — II, 21. Cassander (Georges) — II, 3. Castro (Alfonso) — 11, 9. Catharina de Medicis — 11, 4 Y 3 Celestinus I — I, 1, IV, 6, VII, 25 X, 7, XI, 19. Celestinus III — I, 8, II, 9. Celestinus V — I, 21, III, 17, V, 19, XII, 13. Celestius — XII, 26. Celibaat — I, 12, 14, 24, II, 4 (2), 11, 14, IV, 1, 21, V, 16, VI, 19, 21, VIII, 13. | Centauren, — IX, 30. : Cesar van Este — X, 27. Cesaro-papisme — IX, 7. Chalon-sur-Saone (concilie van) — V, 23. 397 ~ ^Titn«°l7]7lV\ plaatsen' waarze ^oudt VIII, 3, IX, 18 ' p R, „ Childerik III — HI 14 Concilies (kritische uitgave van Chiliasme - VIII 13 L de), ~f XI'T24' Christendom (het oude) I 24 ~,\ 21, XI, 9. Christophorus _ ÏU 12 ~ ' I C°£C0^aat ( r?nSch) ~ J' 25- InCWsoftomus (Joïanues) van \\\ \ % % V5 1'T' Constantinopel I, 27, II, 2, j 29 (neder" Church (High, Uw) - IX 13 Kn? ^Va* ^ ~ m' 3' ix' 9' Ciaconius - IV 24 Concessie (Augsburgsche) - II, Ciem™ fes - W X99 ^Sf^ b*8t"XI, 23 ' ' ^L11"88168) te Ro«»e — VIII, 10. Clemens'II _ V, 24, XII, 20. Snon^'x ^l"™ ~ 1 14 Clemens III _ III 01 X IQ r£ j~ ' h Clemens IV - X 2 26 ! C°£"adf van Zwa^ - X, 26, Clemens V — IN 'o 07 TV ■* p * TT „ 20, V, 10, 18(1 VI j 14 24'lr tansu keizer> ~ IX' 16VIÏ, 6, VIII 22 ' ' £onsïans.11 (bisschop) _ XI, 12. Clemens VI — Vl' 14 i-onstantaiopel (Concilie van) _ Clemens VII — HI, 6,' IV 8 VI , w' fS ' V' 8' ^ U' XÏ' Cliels'vgl^Si17'//-^ 27' C7»- (Concilie van, - VII, 2V7, Xi, 17°; £* 9' ^ 16 * C^- ~ I. H IV, 12, V, 2, Clemens IX — IV 2Q YTT 1* p x Clemens X - IV 29 V 1 VI 4 ^T f^r ? ~ YP' 30' XII 15 ' ' ' V1' 4', Constantyn I van Rome — I 10 ClemensXI_V, 1, VI, 4, Vlij vbl/f. ^ ^ VI 2® Clemens XH — VI 16 VII 17 l0^1181311^11 11 van Rome — VII, Clément (Jacquesl — ITT 5 TV p '* i ^'rftll> 31- 24, IX 11 J ' ' IV' Co^tantyn Pogonatus _ II, 10 Cletus-XÏ,23. X 2l' YT V1, 26' VI1' U' cS^/11' 13' * Co^-8 ~ c& ttr^vntf tfe Ap°stolicae -1 Colonna — V 10 V IQ TY- 7 I Cons«ostantialisten, zie Arianis- XII 13 ' ' ' me> Columbanus - IX 18 Copernicus - II, 17, VI, 22. Concilies, zie bij defnaam J^^X^VIU, 17. Columbanus — IX, 18 39: 398 Cranmer - II, 16, 24, IX, 25. i VI 2, 20, VIII, 5; 29; XI; 24. Crescentius - IV, 5, V, 24. Cyrillus van Alexandrië -IV, Cusa (Nicolaas van) - I, 7. [ 26 VI, 13, 27 XI, 19. Cyprianus van Carthago — I, 10, Cyrillus van Scytopel — 11, 2. 20, II, 2, 11, III, 4, IV, 9, V, 13, Daillé - III, 24, VII, 21, IX 13., Doellinger - V 11. Damasus I - I, 1, 16, III, 11, IX, Dominicanen - l 2 6 26 III, 9, ™ XTI 11 IV, 23, 24, V, 1, VII, 6, VIII, Damasus 'li - IV, 19, V, 24, 24, IX, 11, 17, 25, X, 2, 20, XII, VIII, 8, XII, 20. , 8,30. Danton II, 23. Dominicus van Guzman — 1, zo, Darboy - V,' 11.' Z I XIL ?°' „ „ Darras - IV, 5, VI, 3, 9, 10, VII, jDomnohis - V 23 31, VIII, 2, 17, 21, IX, 23, 24, | Donatisten — I, 10, 31, VI, 30, Xlï 6 21 24 VIII, 28. Decrêtaïen - 0, 9, II, 11, X, 18. Donus I - II, 10, VII 11, XI, 15. Decretalen (valsche) zie Valsche Doopsel — II, 7, IV, 14.. Decretalen. Doopsel (strijd over het ... Decretum Gratiani -1, 7, XII, 3. der ketters) - V 13, VII, 22, Degradatie - VII, 8. VIII, 2 28, XII, 25 Demarcatie-lijn — V, 14. Dorylea (slag bij)I — VI, 25. Deseartes — II, 17, IV, 29. Drie-eenheid — XII, 11. Desiderius (koning der Longov Drie-kapittelen-stri,d _ lil, 2, barden) - VIII, 7. ! IV, 16, 18, VIII, 3, IX, 3, 16, Desiderius van Vienne — V, 23. 18, XI, 10. Deza (Diego) — IX, 1, IX, 26, Driekoningen — II, 2. Xn 1 Drievuldigheids-zondag — V, 21, Diakonaat — I, 24, II, 11. ' VI, 17. Diocletianus (keizer) — I, 10, VI, Drogon Van Metz — VI, 15. 19 Duchesne — IV, 5, V, 24, VI, 9, Diog'enes secretarius - XI, 15. j 12, 15, VIII, 2, 13, 17, IX, 14, Dionysius van Alexandrië — V,' XII, 6 ,25. 13, VII, 22. Duizendjarig Rijk, zie Chiliasme. Dionysius de Areopagiet — I, 30, Dunstan van Kantelberg — III, X, 9. ! 28. Dionynus Exignus — II, 11. Dupanloup — V, ïl Dionysius van Parijs — X, 9. Durand van Baladoch — Vil, 12 Dionysius van Rome — VII, 22.! (1) Dispensaties — III, 3. Edict van Nantes — X, 3. j Ephese (concilie van) — IV, 6, Eleonora van Viterbo — V, 21. VI, 13, XI, 19. • Eleutherus — IV, 17. | Ephrem Syrus — 1, 28 Elvira (concilie van) — II, 11. jEpiphamus — 1, 30, 111, 19. AU, Engelsch Christendom — VII, 23. i 25. 396 399 Èrasmus — III, 6, VI, I. Erfzonde — XII, 8. Espinois (Henri de 1') — VI, 22. Este (kardinaal van) — X, 16. Estoile (Pierre de I) — IV, 24. Eucharistie — II, 2, V, 3, XI, 21. Eucherus van Orieans — XI,' 25. Eugenius I — IX, 16, XI 12. Eugenius II — VIII, 27. Eugenius III — VI, 25. Eugenius IV — V, 4, VII, 7. XI 22. ' Eugenius van Carthago — VI, 18. E Eulalius — NT 3ft Eusebius van Cesarea — I 10 18, II, 1, IH, 2, 19 VI 2 VIII, 28, X, 14, XI, 18. ' | Eusebius van Nikomedia — XI 18. Eusebius van Rome — X, 24. Eutychianisme, zie Moóophysi tisme. Eutychianus van Rome — XII, 7. üuiycnes — vi, 13, Eymerik (Nicolaas) — I U 17 22, IV, 10, V, 30. Fabianus — I, 20. Fagius — II, 16. Febronius (bisschop Hontheim) t — II, 27, VII, 21, IX, 13. Feest van Petrus' Stoel — I 18 Felix I — XII, 7, 27. Fénélon — IV, 9, VII, 18. Ferdinand en Isabella — 1.2 29 (1), II„ 23, IV, 2, V, 4, VIL 15, IX, 1; XII, 1. Ferdinand, „de Katholieke" — VIII, 18, 31 (1). Zie ook Ferdi- nand en Isabella. Ferdinand VII — III, 7) XII, 4. Ferrara (kardinaal van) — X.'ló! Ferraro (kardinaal VTT oi ' < Fichte — II, 17. Financiën (pauselijke) — III, 3 17, 29, IV, 18, 20,28, V, 15, 18 VI, 14, 17, 26, VII, 1, 15, 16, 26, 27, 29, 31, VIII, 6 (2), 8, 10 11, 12, 29, 30, 31 (1), IX, 2, 20, 26, 28, X, 3, 4, 19, 26, XI, 3, 26, 29, XII, 4, 15, 19. Firmilianus— IV, 9, V 13 VIII 2. ' ' I Fisher — II, 24. Flavianianus van Constantinopel — VI, 13. Flodoard van Reims — III 28 IV, 30. ' ' Florence (Concilie van) — XI, 22 !F<*cheim (vergadering van) — Formosus — III, 12, 25 IV 4 VII, 5, X, 1, 4, 15, XII, 14, 23.' Franciscanen — I, 17, VII 6 24 Vlll, 44, Al, lj, AH, 8. Franken — VI, 12, 20, VIII 29 „ IX, 14, 20, 27, X, 18, XI, 25. ' Frans I — III, 31, V, 15. VI 11 VII.7, VIII, 11, 29, IX, 17, X, 13 Fraticelle — VIII, 22. Frederik I-Barbarossa — X 19 Frederik il _ UI, 9, VIII, 21,'IX,' Frederik van Lotharingen fkar- dinaal) — X, 5. Frederik van Oostenrijk — IV, 18, X, 26, ^•Xnl:^ k"*n"'11 G?sr M<""° «Ü - m Galileï — II, 17 VI 22 'rJ5 j Gallicanisme - 11, 2%, VII, 13 f^nims van Ausinium _ IX, Galvez — V, 25. ' ' 'j; 400 Geheime Genootschappen — GregeoriusIV — VI, 15, VIII, V, 26. 15, XI, 1. Gelasius van Rome — VIII, 3, Gregorius V - II, 19, V, 12 24. 25, XI, 21. Gregorius VI — IV, 19, 28, VIII, Geloof (ontwikkeling van het 8, XII, 20. roomsche — III, 8. Gregorius VII — II, 13, III, 2, 18, Géraud van Cahors — V, 18 (1) j 21, 22, 27, IV, 21, V, 12, Gerbert — II, 19. | 24, 26, 31, VI, 12, 25, 26, VIII, Germanus van Constantinopel—' 25, IX, 16, X, 28, XI, 25, XII, II, 10. i 5, 28. Gerson — VII, 16. Gregorius IX — II, 7, IV, 23, V, Geurts (Monseigneur) — VII, 22. 26, VIII, 21, X, 20, XI, 8. Gezanten (pauselijke) — XII, 12. Gregorius X — I, 21, II, 8. Ghislieri (Michaël), zie PiusV. Gregorius XI — I, 17. IV, 10. Gille van Viterbo — V, 17. Gregorius XII — XI, 11. Ginoulhiac —V, 11. Gregorius XIII — I, 22, II, 8, V, Giordano Bruno — II, 17, IV, 27, 30, 31, VIII, 24, IX, 21, XI, 20, V, 22, VII, 8. ! XII, 29. Godfried van Lotharingen — X, 5 Gregorius XIV — IV, 27, XI, 20, Godheid van Jezus, zie Arianis- Gregorius XV — IV, 7 (1). me< Gregorius XVI — VI, 22. Gousset (kardinaal-theoloog) — Gregorius van Nazianze — I, 14, X, 6. ~ X, 12. Graden van Inwijding — VII, 11, Gregorius van Nyssa — II, 2. 31, VIII, 2, 15. Gregorius van Tours — I, 30, XI, Gratianus (Jan), zie Gregori- 8. usVI. Grieksch-Orthodoxe Kerk — Gratianus (keizer) — IX, 6, XI, V, 29. 18. Guibertus van Ravenna, zie Ge- Green — II, 16. mens III. Gregorius I, de Groote — I, 15, Guichardini — VIII, 17. II, 10, III, 13, V, 16, 23, VII, 23, Guido van Spoleto — III, 20. VIII 12 25, IX, 3, 18, XI, 12. Guido van Toscane — IV, 30. Gregorius II — I, 7, II, 9, 10, Guillon — VII, 20. III, 25, X, 18. Guise (Hertog van) — II, 4 (2). Gregorius 111 — II, 10, III, 18, X, 28. H Handel in gewijde en/of heilige I Hefele — V, 11. zaken en/of ambten, zie Simonie. Heidendom — IX, 16. Handelingen der Apostelen (de) Heiligen — V, 1. If 18, 28, VI, 29. Heiligverklaring — IX, 8 (1), X, Handleiding der Inquisiteurs — 20, XI, 20. I, 11, 17, 22, V, 30. Heksenprocessen — IX, 12, XI, Hawkts^fl,216. Heinrich III - V, 24, VIII, 8, X, Haynald — V, 11. 5, XII, 20. 401 Heinrich IV — III, 18, 21, IV, 19, [Himerus — II, 11 V, 24, 31, VIII, 25, IX, 16, X, 5. Hinckmar van Reims — IV, 9, Hemelvaart van M'aria — I, 30, X, 25, XI, 10, 25. 2- Hippolytus „episcopus" — VIII, Hennuyer (Jan) van Lisieux — 13, VIII, 24. Homo-oesiërs, zie Arianisme. Herdoop, zie Doopsel (Strijd Honorius I (keizer) — III, 30, IV, over het....der ketters.) 15. Hendrik VIII — II, 24. VII. 23, Honorius van Rome — III, 8, X. VIII, 30, IX, 25. 12. Henri I — III, 5. Honorius II — III, 18. Henri II — II, 25. Honorius III — VIII, 24, X, 23, Henri 111 — II, 4 (2), III, 3, 5, IV, XII, 22, 28. 24, IX, 9, 11, X, 13. Honorius IV — I, 21, VI, 30. Henri IV — III, 4, 5, VIII, 11, IX, Hontheim (bisschop), zie Febro- 9, X, 27. nius. Hergenröther (Joseph, kardi- Hosius van Cordova, zie Osius. naai) — IV, 17. Houtin (Albert) — XII, 8, 10. Herman van Metz — VIII, 25. Hugenoten — III, 31, X, 3, XI, 17 Herman van Rijswijk — VI, 1. Hugo Capet — VIII, 26. Herriot — VII, 13. Hugo van Noyers — XI, 28. Hervorming — X, 31, XI, 11. Hugo van Reims — I, 15, IV, 30, Hieronymus — I, 9, 10, 14, 16, VIII 9 18, 23, II, 1, III, 19, IX, 30, XI, Hulst (Frans van der) — VI, 1. T,.,18\ 23, XI1, *** Humerik (koning der Wandalen) Hilarius (aartspriester van Ro- — VI, 18. me) —XII, 24. Hus (Jan) — VII, 8. Hilarius van Arles — V, 5, XII, Huwelijk — II, 9. 8- Huwelijk met den duivel — VI, Hilarius van Portiers — I, 14, 21, Xl, 7. TTfX- 4- Henri van Sponde — VIII, 17. Hilarius van Rome — I, 1. Hypatia IX, 30. Hildebrand, zie Gregorius VII. I Icelia — II, 12. Innocentius IV — 1, 4, II, 7, III, 9, Ignatius van Antiochië — II, 1. VI, 1, VIII, 3, IX, 21, X, 20, Ignatius van Loyola — VII, 24. XI, 13. Incarnatie van God — VIII, 15. Innocentius V — I, 21. Index (lijst van verboden boe- Innocentius VI — I, 17, ken) — I, 5, 7, II, 3, III, 24, Innocentius VII — III, 29. VI, 22, VII, 21, VIII, 10, X, 6, Innocentius VIII — I, 4, II, 6, 12 XI- 24. 21, IV, 2, VI, 1, VII, 15, VIII, Ingeborg — XI, 28. 16, 18, IX, 15, XII, 10. Innocentius I — I, 27, XI, 21. Innocentius IX — IV, 27, XI, 20. Innocentius III — I, 8, 26, II, 9, Innocentius X — VII, 26, IX 8 14, III, 2, 18, V, 26, VI, 25, VII, (1), XII, 15. 16, 24, VIII, 3, 10, IX, 7, X, 11, Innocentius XI — XI, 24, XII, 15. XI, 3, 28, XII, 3, 5. I Innocentius XII — IV. 9. H 402 Innocentius XIII — XI, 28. 13, 17, 20, 25, 30, XII, 1, 2(1), Inquisiteurs( Handleiding voor 4, 9, 10, 21, 22, 29, 30. de) zie Handleiding enz. Inquisitie (Totaal-cijfers der Inquisitie — I, 2, 4, 5, 6, 8, 9, 11, Spaansche) — XI, 4. 13, 17, 22, 23, 26, 29 (1), Interdict — X, 10, 23, XI, 3. 29 (2), II, 4 (1), 5, 8, 12 (1), 12 Investituurstrijd — V, 31. (2), 15, 16, 17, 18, 22(2), 23, Inwijdingsgraden, zie Graden 24, 25, III, 3, 6, 7, 9, 15, 21, van Inwijding, 23, 26, 27, 28, 29, IV, 2, 7(1) Irenaeus — IV, 9, 17, VI, 29, 7 (2), 10, 13, 20, 23, 24, 27, 29, VIII, 28. V, 1, 3, 7, 18 (2), 20, 25, 26, 27, Isabella — VII, 31, IX, 2, zie ook 30, VI, 1, 4, 7, 8, 17, 21, 22, 24, Ferdinand en Isabella. 29, VII, 3, 10, 12 (1), 14, 15, 16, Isaja — III, 24. 17, 18, 20, 21, 29, 31, VIII, 1, Isidorus, de Koopman — I, 7, 3, 10, 14, 16, 18, 21, 22, 31 (1). 16, XII, 3. IX, 1, 2, 5, 7, 8 (1), 8 (2), 10, Isidorus van Sevilla — I, 30. 12, 15, 17, 24, 26, X, 2, 3, 8, Italianen — VII, 13. 17, 20, 26, 29, XI, 2, 4, 7, 8, j |j| — Jacobus I (Arragon) — X, 20, 23, Jan XX — IV, 28. XII, 28. Jan XXI — I, 21. Jacobus II (Arragon) — VII, 12 Jan XXII —IV, 18, V, 18 (1), VII, (1). i 12 (1), VIII, 22. Jan II — I, 1. Jan XXIII — XI, 11. Jan IV — X, 22, XII, 24. Jan (diaken van Rome), zie Jan JanV — X, 18, 21. j IV. Jan VI — III, 13, X, 30. Jan (eerste notarius Van Rome) Jan VII, — I, 1, X, 18. — XH, 24. Jan VIII — III, 1 IV, 4, XII, 14, Jan (raladsheer van den H. stoel) 18. — XII, 24. Jan IX — III, 12, 28, IV, 4, X, Jan van Antiochië — VIII, 31 (2) 15, XII, 23. Jan, de Bakker — VI, 1. Jan X — I, 15, III, 12, 20, 23, 28, Jan van Bergano — VII, ll.a IV, 5, 30, VII 1, 2, VIII, 9. Jan van Canada — VII, 18. I Jan XI — I, 15, III, 20, 23, IV, Jan van Constantinopel — II, 10. 30, VIII, 9. Jan Codona — IX, 27. Jan XII — I, 3, 9, II, 13, 19, 26,! Jan van het Kruis — XI, 20. III, 20, 23, V, 6, 9, 14, V, 24,. Jan van Phikdelphia — IX, 16. VII, 2, VIII, 20, X, 1, XI, 6. I Jan van Salas — VI, 24. Jan XIII — III, 23, V, 24, VIII,1 Jan-zonder-land — XI, 3. 20, IX, 22, X, 1, XI, 14. | Jansenisme — IV, 13, VI, 16, Jan XIV — II, 19, VIII, 20, 26. VIII, 23, 29. Jan XV — VIII, 26. ! Janus — V, 11. Jan XVI — VIII, 26. ! Jaureguy (Jean) — VII, 12 (2). Jan XVII — V, 24. I Jeanne d' Are — V, 22, XI, 20. Jan XVIII — V, 24. Jeremia — XII, 5. Jan XIX — IV, 28, V, 24. ! Jeruzalem (verlies van) — X, 19 403 Jetzer — IX, 25. Jezuïten — II, 18, 27, VII, 4, 17, 21, 24, VIII, 6 (2), 17. Jezus Christus — VI, 1. Jodendom — I, 24, II, 12 (1), IV, 10, V, 27, VII, 23, VIII, 18. Johanna (Legende van pausinl — IV, 5, XII, 15. Joseph (Sint) — III, 19, IX, 30. Joseph II — II, 20, III, 22, IX, 19. Joseph Bonaparte — II, 5, XII, 4. Josephisme — II, 20. Judaïzeeren — IV, 10, V, 20, 27, Kapittels — V, 15. Kardinalen — VII, 13. Karei de Groote — II, 7, 10, 13, IV, 1, 25, VI, 12, 15, XI; 25. Karei V (keizer) — I, 9, V, 1, VI, 1, 24, VIII, 1, IX, 25. Karei IV (van Frankrijk) — IV, 18. Karei VI (van Frankrijk) — VII, 28, XII, 19. Karei VII (van Frankrijk) — VII, 7, XI, 27. Karei VIII (van Frankrijk) — II, 21, V, 15, XI, 27. Kdael iX (van Frankrijk) — II, 4(2), VIII, 11, X, 3. Karei van Anjou — X, 26. Karei van Bourbon — II, 4 (2). Karei de Dikke — V, 24. Karei de Kale — XI, 25, XII, 18. Karei Martel — X, 28, XI, 25. Katakomben — X, 14. Katholiek — V, 2, 28, VI, 18, 22. Kenrick — V, 11. Kerk (de Kleine) — XI, 29. Kerkgoederen — III, 3. (Kerkelijke Staten — I, 7). VI, 7, 22. Julius I — IV, 12, V, 2, VI, 10, IX, 4, XII, 7, 17. Julius II — II, 21, III, 16, V, 15, 17, VIII, 31 (1), IX, 26, XI, 9. Julius III — II, 8, XI, 5. Justianusl — I, 1, III, 2, IV, 16, VII, 30, VIII, 3, 6(1), IX, 16, 18, X, 22, XI, 10, XII, 26. JustianusII — X, 18, 21, XI, 12. Justinus (schrijver) — VIII, 13. Juvenalis van Jeruzalem — I, 30, IX, 23, XII, 25. K. Kerkelijke Senaat — I, 10, IV, 17 Kerkenbouw — X, 14. Kerkvaderkunde — I, 13. Kerkvergaderingen: — III, 30, IV, 1 IV, 16, V, 15, VIII, 28, XI, 9, X, 12, 30, XI, 10, 11, 27, XII, 17. Zie ook Concilies Ketteler (von) — V, 11. Ketterdoop, zie Doopsel (Strijd over het.. . .van ketters). Kerstfeest — VIII, 15, XII, 25. Kilidi-Arslan (sultan) — VI, 25. Kinderen van priesters — V, 16. Kleed (geestelijk) — VII, 25. Kloosterwezen — II, 11, VII, 6, 10, 18, VIII, 10, IX, 25. Koenraad II — IV, 28. Koenraad van Lechtenau — VII, 16. Korte Pontificaten — XII. 23. Kradmaker — II, 16. Kruistochten — I, 26, III, 9, V, 9, VI, 25. Kuituur (christelijke) — XI, 25. Kuituur (Dood der Grieksche) — IX, 30. Kulturkampf — VII, 4. L Labbe S J — XI. 24. Lambertus (keizer) — III, 12, X, 15. Lando — IV, 30. Lateranen (Concilie van) — I, 10, III, 16, V, 17, VII; 6, VIII, 24, X, 23, XI, 9. Latimes — II, 16. Laurentius van Rome — VII, 19, XI, 16. Laurentius (apostel) — IX, 18. Lazaristen — VII, 4. Leegstaan van den zetel van Rome — I, 10, 21, IV, 29, V, 16, 28, VI, 2, 5. 18, 26, 30, VII, 6, IX, 18, X, 22, 24, XI, 12, XII, 13, 23. Legende van Sint Pieter Legende van Sint Trophymus en van Sint Pieter — IX, 29. Leibnitz — II, 17. Leol, de Groote — I, 1, 18, 30, IV, 11, 15, V, 5. 29; VI, 6, 13, 19, VII, 24, XI 12. Leo III — IV, 25, VI, 12, VIII, 27. Leo IV— I, 30, V, 9, X, 4; XII, 16. LeoV — III, 12, XII, 23. Leo VI — III, 20, VII, 2. Leo VII —II, 13, VII, 2. Leo VIII — II, 19, 26, XI, 6, 14. Leo IX — IV, 19, V, 24, VIIL 8, IX, 20, XII, 17, 20. Leo X — I, 9, III, 16, 31, V, 15, VI, 3, 11, 25, VII, 7, 17, VIII, 29, IX, 25, X, 13. Leo XI — IV, 27. Leo XII — IX, 28. Leo XIII, — II, 13, VII. 4, VIII, 4, IX, 20, 22. Leo, de Isauriër — II, 10, X. 28. Leopold (groothertog) —IX, 19. Leti — IV. 24, VIII, 17. Liberius van Rome — I, 24, IX, 4. Liber Pontificalis (= Het boek der bisschoppen van Rome —I, 10, II, 11, IV, 17, V, 24, VI, 9, 30, IX, 20. Ligue — V, 15. Linus — I, 20, VIII, 28, XI, 23. Llorente — I, 9, II, 5, 15, 22 (2), III, 26, 29, IV, 7(1), 7(2), 24, V, 3, 7, VII, 10, 15, 29, VIII, 16, IX, 1, 24, X, 8, 29, XI, 4. Lodewijk I de Goede (keizer) — VI, 20, VIII, 15, XI, 1. Lodewijk II (keizer) — VI, 15, XII, 14, XII, 16. Lodewijk de Duitscher — XI, 25, XII, 18. Lodewijk IX, de Heilige — VIII, 21, X, 26. Lodewijk de Jongere — V. 9. Lodewijk XI — V, 15, VII, 7, XI, 27. Lodewijk XII — V, 15, 17, VII, 7, XI, 27. Lodewijk XIII — XII, 12. Lodewijk XIV — IV, 13, 29, VII, 13, 26. Lodewijk XVI — Lodewijk XVIII — VI, 11. Longobarden — VI, 28, VII, 30, X, 28. Loreto — III, 17. Lotharingen (kardinaal van) — Xt, 5. Lotharius — VI, 15, VIII, 27, X, 15, 25. Lucerno — IX, 26. Lucius I — III, 4. Lucius II — III, 10, X, 19. Lucius III — I, 8. Ludwig V van Beieren — IV, 18. Luitgarda — VII, 16. Luitprand van Cremona — II, 19, III, 28, IV, 30, V, 6, XII, 6. Luitprand (koning der Longobarden) — X, 28. Luther — II, 24, 28, III, 6, IX; 25, X, 31. Lutheranisme — II, 25, V, 1, 21, 27, VI, 4. Lutherschen — IX, 24, X, 8. 405 M Macarius van Antiochië — VII, 11. Macarius van Palestina — VI, 10 Macaroni — VIII. 29. Maffei (graaf) — X, 10. Magalena van het Kruis — V, 3, Malebranche — IV, 29. Manfred — X, 26. Mani (= Manes of Manicheus) — XII, 7. Manicheïsme — XI, 8, XII, 7. Marcëllinus — VI, 30, X, 24, XII, 7. Marcellus I — I, 16. Marcellus II — VIII, 26, XI, 5. Marcianus (keizer) — VI, 13. Marco (kardinaal San) — II, 21. Marcus van Rome — I. 10, V, 2, X, 7, 24. Marcus Aurelius — XI, 14. Maria — V, 2, XI, 1. Maria-dienst — II. 2. Maria (graf van) — IX, 23, Mariafeesten (alle 24) — II, 2. Maria (hemelvaart of hemelopneming) — VIII, 15, IX, 23, XI, 3. M aria onbevlekt ontvangen — XII, 8. Maria-Zuivering (Lichtmis) — II, 2. Maria van Engeland — II, 24. Mariana S. J. — I, 2, VIII, 17 Marinus I — IV, 4. Marinus II — III, 1, VII, 2. Marozia — III, 20, 28. IV, 30, vn, 2, x, i. Martinus I — IX, 16, XI, 12, Xil, 23. Martinus V — XI, 11. Martinus (Sint) — VII, 23, XI, 8. Matfredo — VIII, 19. Mathilde van Toscane — III, 21. Marrano's — I, 2. Mauritius (keizer) — III, 13, VIII 12, IX, 3. ' Maurus van Ravenna — VII, 30. •Maxentius — I, 10, 16. Maximinianus Hercules — IV, 22 ! Mazarin — IV, 13. Melchiades van Rome — I, 10, 31, VIII, 28, X, 24. Melchior Cano — XII, 8. Melfe (kardinaal van) — II, 21. Melito van Sardes — I, 30. Mennas van Constantinopel — VIII, 6 (1). Mercier (kardinaal) — IX, 13. Merovingers — II, 10, III, 14, X, 13. Methodius van Tyrus — II, 2. Michaël Cerularius — IX, 16. Michaël van Sens — XI, 28. Migne — VIII, 27, IX, 14. Millenarisme, zie Chiliasme. Missi (keizerijlke) — XI, 14, X, 1, 4. Mithras — IV, 17, V, 2. VIII, 15, Ia, 6, Al, 18, XII, 25. Mohamedanisme — II, 25, III, 1, VI, 18. Molay (Jacques de) — IV, 3. Molinos — VII. 18. Monarchie (pauselijke) — I, 18, 20. Mongolen — XI, 25. Monophysitisme — VI, 13, VIII, 6 (ï). Monothelisme — III, 8, V, 8, VII. 11, IX, 16, X, 12, XI, 15. 16. Monte (kardinaal vanl — II. 8. Mooren — VIII. 18. Moröa — II, 16. Morisco's — IX. 12. Morus (Thomas) — II. 24. Moulin (Charles du) — II, 28. Mussolini — VI, 27, VII, 17, XI. 30. Muzelmannen — XI, 15, XII, 17. N 406 Napoleon — I, 25, III, 7, VII, 11, VIII, 5, XI, 29, XII, 4. Nepotisme — VIL 26, XII, 15. Nestorianen — IV, 26. Nestorius van Constantinopel — VI, 13, XI, 19. Nicea (Concilie van) — I. 14, 31, II, 11, III, 8, 13. IV, 1, 11, V, 29, VI, 19, VII, 11, XII, 27, 31. Nicephorus Callixtus — I, 30, IX, 23. Nicolaas I — I, 7, III, 1, 2, IV, 14, 19, V, 26, X, 4, 25, XII, 16. Nicolaas II — I, 13, III, 18, V, 24. Nicolaas III — I, 21, V, 10, VIII, 22. Nicolaas IV — I, 21. Nicolaas V — IV, 18. Nicolaas van Calabrië — V, 30. Nicolaas van Egmond — VI, 1. Nicolaas Tedeschi (kardinaal) — VII, 16. Nogaret — IX, 7. Nolens (Monseigneur) — VII, 17. Nolet — III, 28, IV, 3, 17, 30, V, 6, VI, 1, 25, VII-, 8, 11, VIII, 2, IX, 10, 14, 24. Noormannen — XII, 18. Novatianus — VI, 2. O Octavianus, zie Jan XII. Octavianus, legatus — XI, 28. Odoacer — IX, 27. Oliva S. J. — XII, 15. Olympia (donna) — VII, 26, XII, 15. Onuphrus Panvini — VIII, 17. Onfeilbaarheid — III, 14, IV, 4, 14, V, 8, 11, VI, 13, VIII, 22, 26, IX, 18, IX, 23, X, 12, XII, 8. Onschendbaarheid der geestelijken — X, 10. Onveranderlijkheid van het pausdom — VIII, 13. Oostersch Schisma — XII, 14. Origenes — I, 28, II, 2, III, 2. Ormoezd — XII, 30. Orsini — II, 22 (1), XII, 13. Osius van Cordova — I, 31, II, 11 VII, 11,, 30, XII, 31. Otto I, de Groote — I, 3, II, 26, VIII, 20, IX, 22, X, 1, XI, 6, 14. Otto II — II, 13, 19, VIII, 20. Otto III — II, 19, V, 12, VIII, 20. Oud-Katholieken — VIIT, 29. Overplaatsing — V, 29. Paaschstrijd — V, 13, IX, 18, XII, 25. Palearis (Aonius) — V, 1. Palestrina — V, 10. Pallium — I, 15, VII, 1, VIII, 12, • IX, 18, X, 7. Pantaleon — II, 7. Pantheon — VIII, 7, 15, XI, 1. Paphnutius — VI, 19. Papocesarisme — IX, 7. Paschalis I — V, 24, VII, 2, VIII, 27. Paschalis II — III, 21, XI, 10. Paschasius Radbertus — XII, 8. Paschen — II, 2, zie ook paaschstrijd. j Pastor Hermae — I, 10. Patarijnen — X, 11. Patriarchen — XI, 10. Paulinus van Nola — I, 30, II, 2. Paulus — I, 18, 20, 24, IV, 5, VI, 29, VIII, 28. Paulus I — VI, 28, VII, 5. Paulus III — II, 8, VII, 24, VIII, 1, 10, IX, 17, XI, 5. Paulus IV — I, 4, 5, II, 2 (2), 16, 407 24, V, 1; 21, VIII, 14, IX, 24, X, 3, XI, 5. Paulus V — IV, 7 (1), V, 31, VI, 22, VII, 10, IX, 12, XI, 7. Paulus van Constantinopel — II, 10. Paulus, diaconus — XI. 12. Paus (titel) — I, 1, 10, 16, 20, 31, 11, 10, 11, III, 2, 13, IV, 6, 11, 12, 17, 19, 22, 26, V, 5, 13, 28, VI, 2, 12, 30, VII, 2, 11, 22, 30, VIII, 2, 3, 6 (1), IX, 4, 22, 27, X, 7, 12, 18, XI, 12, 21, XII, 7, 11, 26, 31. Paus (waardigheid en macht) — X, 18. Pausdom (Ontwikkeling van het tot ongeveer het jaar 800) — I, 1, 7, 10, 15, 16, 18, 20, 24, 27, 28, 31, II, 1, 2, 10, 11, 27, III, 2, 4, 11, III, 14, 25, 30, IV, 6, 9, 11, 12, 15, 22, 26, V, 2, 5, 8, 13, 23. 28. VI. 6, 10, 13, 18, 19, 23, 30, VII, 11, 19, 21, 23, 30, VIII, 2, 5, 6 (1), 12, 13, 25, 28, 31 (2), IX, 4, 9, 13, 16, 22, 27, 29, X, 7, 12, 15, 18, 21, 22, 25, 28, 30, XI, 1, 10, 12, 15, 18, 19, 23, 26, XII, 5, 7, 11, 24, 25. Pausdom der Lamaïstische Boeddhisten — VIII, 15. Pauselijke Staten — II, 13, VII, 2, 21, 30, VIII, 26, IX, 14, 20, 28, X, 4, 18, 26, 27, 28. Pausen (die niet bestaan hebben) — IV, 5, Vlll, 26. Pausen (meer te gelijk) — II, 26, III, 2, 21, 23, IV, 8, 18, 28, VI, 9, 28, VII, 5, VII, 19, VIII, 7, 26, XI, 6, 11, XII, 20. Pausen (vermoorde, weggejaagde, mishandelde enz., moordende, mishandelende enz.) — I, 3, II, 7, 14, 26, III, 2, 9, 12, 20, 21, 23, IV, 4, 18, 19, 24, 25, 27, 28, 30, V, 6, 9, 10, 18, 19, 22, 24, 28, VI, 3, 5, 9, 12, 15, 28, VII, 2, 5, VIII, 7, 8, 20, 21, 26, 27, IX, 7, 9, 20, 25, X, 1, 15, 21, 26, XI, 6, 14,; XII, 6, 13, 14, 20, 23. Pauskeuze — I, 21, III, 13, 18, 20, 30, IV, 30, V, 12, 24, VI, 2, VII, 5, 19, VIII, 20, IX, 22, X, 1, 19, XI, 6, 12, 14, 24. Pausenlijst — VIII, 26. Pelagianisme — IV, 26, IX, 18. Pelagius — XII, 26. Pelagius I — III, 2, 23, IV, 25. Pelagius II — IV, 16, XI, 12. Penitentiaria Rom'ana — VII, 15. Pepijn, de Korte — II, 10, 13, III, 14, V, 14, VII, 30, Vlll, 26, IX, 14. 20. Perosi — II, 15. Petrucci — VI. 3. Petrus — I. 18. 20. II. 1. III. 28. IV, 9, V, 2, 13, VI, 29, VII, 11, 19, VIII. 28. Petrus van Capua — XI, 28. fetrus de Cazalla — V. 21. Petrus Chrysologus — I, 30, II, 2. f etrus van Corben — XI, 28. Petrus Damianus -- IV, 21. Petrus Martyr — II, 16, VUI, 17. Petrus van Mouron, zie Celesti nus V. Petrus-en-Paulus — VI, 29, VIII, 28. Petrus-en-Paulus-basilieken — XI, 18. Petrus van Pavia — II, 19. Philips I — IX. 26. Philips II — II, 25, V, 1, VI, 1, Vlll, 14. 24. IX. 5. 26. X. 8. Philips III — IX, 12. Philips IV — VI, 21, IX, 8 (1). Philips V — VII, 17. Philip - August — XI, 3. 28. Philips van Commines — VIII, 17 Ftulips de Schoone — III, 27, IV, 3, 20, V, 10, 19, VII, 6, IX, 7, XII. 5. Philippus van Rome — VI, 28. Philosophsemena — VIII, 13. Phocas — III, 13, VIII, 12, 15, IX, 3, XI, 1. 408 Photius — III, 1, IX, 16, XII, 14. Piccolonini — II, 21. Piera (Astrucho de) — IV, 10. Pierre de Castelnau — I, 26. Pierre de Corbeville. Pieterspenning — VII, 1, XI, 3. Pijnbank — I, 4, 8, 11, II, 15, III, 9, VI, 7, 24, IX, 21, X, 29, XI, 7, 13, XII, 4. Pinksteren — II, 2, VIII, 15. Pisa (concilie van) — V, 17, VIII, 11, XI, 9. Pistoya (synode van) — IX, 19. Pius I — IV, 17. Pius II — V, 15, VII, 7, 8, XI, 27. Pius III — II, 21. Pius IV — I, 12, II, 4 (1), 4 (2), 8, III, 15, 24, V, 1, VI, 17, VIII, 10, IX, 5, 24, X, 3, 16, XI, 5-, XII 9 22. Pius V — II, 8, III, 7, V, 1, VI, 4-, 8, VII, 9, VII, 31, VIII, 1, 10. Pius VI — II, 15, III, 22, Vlll, 29, IX, 19, XI, 7. Pius VII — I, 8, 25, II, 15, III, 7, 9, 17, 31, VI, 11, VIII, 21, VIII, 5, 29, IX, 21, 28, 29, XII, 4. Pius IX — I, 14, V, 8, 11, VI, 13, 17, VII, 4, 11, VIII, 6 (2), IX, 8 (1), 13, 14, X, 12, XII, 4, 8. Pius X — I, 12, II, 13, IV, 15, IX, 20. Pius XI — I, 12, III, 23, IX, 22, XI, 18. Plakkaten — VI, 1. Polus (kardinaal) — II, 8, 16, VII, 14. Polycarpus — II, 1, IV, 17. Pommeren — II, 7. Pontüicaten (korte) — I, 19, 21, III, 1, 12, IV, 4, 5, 19, 27, V, 24, 28, VI, 9, XII, 23. Poppo, zie Damascus II. Pragmatieke Sanctie — III, 31, V, 15, VII, 7, XI, 27. Prévöt (Jean) — II, 18. Priester (ambt) — I, 24. Priester huwelijk zie Celibaat. Priesterschap (Sacrament) — VI, 9, VII, 13. Priviiegium fori ( = ontzegging van rechtsbevoegdheid aan burgerlijke rechtbanken ten opzichte der geestelijken) — IV, 15. Priscillianen — XI, 8. Priscillianus — XI, 8. Propaganda (roomsche) — VIII, 1. Protestanten — IX, 13, 25. Prudentius Maran — XI, 24. Pruissen — II, 7. Pusey, puseyïsten — IX, 13. Q Quiétisme — VII, 18. Raphael Maffeï — VIII, 7, 17. Rathier — VIII, 9, X, 1. Rauscher — V, 11. Ravaillac — III, 5. Ravenna — VII, 30. Raymond van Penjaforte — X, 20. Raynaud — VIII, 17. Redemptoristen — VII, 4, VIII, 10. Reformatie — VIII, 9. Reginon — V, 6. Reims (concilie van) — II, 19. Relaxatie (= bevrijding) — VI, 4. Revolutie (fransche) — VIII, 11. Revolutie (Spaansche) — II, 7. Rhabanus Maurus — I, 30. Ricci (bisschop) — IX, 19. Richelieu (kardinaal van) — XII, 12. 409 Ridderorden (pauselijke) — VII, Ridiey — II, 16. Robert van Rouaan — IV, 21. Roeping — XI. 5. Roger I van Sicilië — X, W. Roger Bernard TI — XI 2. Romano (gebroeders) -- VlJ, 3. Romanus van Rome — X, 15. Rome (concilie van) — II 26, III, 12, V, 8, VI, 9, VII, 11 19 VIII, 7, 28, X, 15, XI, 6, 19. Rome (inname van in 1870, — IX, 20. Roomsch - katholicisme 27. Roovers-concilie — VI, 13, Rossum (kardinaal van) — 10. Rovera (della) zie Julius II Rozenkrans — II, 2. Rudolf II (keizer) — III, 5, Rudolf van Zwaben — V. Rufus Cejonius Volusianus 18. R — VI, VIII, IX, 9. 31. — XI, Saavedra (Jan Peres van) — VIII, 1. Sabinianus van Rome — V, 23. XI, 12. Sacchini S.J. — IV, 24. Sacramenten — IV, 4, V, 9 XI 3, 22, 26. Saint Romain (Jan van) — VIII. 11. Saksers — II, 7. Saladyn (sultan)" — X, 19. San-benito — Hl, 6, V, 21, VI 7 21. Sapor (koning van Perzië) — XII, 7. Sardica (concilie van, — IV, 12, VI, 10, 19, VIII, 31 (2), X, 25, XI, 26, XII, 7, 17. Sarracenen — III, 1, VIII, 23, X, 10, 19, XI, 25, XII, 14, 18. Satyrs — IX, 30. Savonarola — V, 22, VII, 8. Schenking van Constantijn —1, 71 11, 13, IV, 25, V, 4, VI, 12, IX,1 20. Schenking van Pepijn en Karei den Groote — II, 13. IX, 20. Schisma (= kerkscheuring) — I, 16, V, 13, VII, 11, 14, 27, VIII, 2, IX, 10, 18, X, 31, XI, 16. Schisma (Oostersche) — Schisma (Westersche) — IV, 8 VII, 28, XI, 11, XII, 2 (1). Scholastieken — I, 9, IV, 21. — S | Schotten (brief der) — XII, 24. Schwarzenberg — V, 11. [Segenfried van Mans — IV, 21. Senaat (kerkelijke) — VIII. 13. X, 24. Serapeion — IX, 30. Sergius I — X, 18. Sergius II — VI, 15, VIII, 23. Sergius III — III, 12, 20, 23, 30, VI, 9, VII, 2, X, 15, XII, 6, 23. Sergius IV — V, 24. Sergius van Constantinopel — III, 8. Serviten-orde — IX, 21. Severinus van Rome — V, 28, X, 22, XII. 24. Sevilla (concilie van) — V, 16. Sforza — II, 21. Sicco — VIII. 20. Siegebert van Gembloux — V, I -51. Siërra (Don Manuel Abad la) — II, 5. Sigismund Archel — VI, 4. Simia (kardinaal) — II, 8. Simonie — II, 21, III, 23, IV, 21, VII, 1, VIII, 11, X, 16, XI, 11, XII, 15. Simon van Montfort — XII, 28. Simör — V, 11. Simplicius van Rome — I, 1. 16. IX, 27. Sint Pieter (goederen van) — XII, 28. 410 Sinuesse (verzonnen concilie VII, 5, VIII, 7. van) VI, 30. Stephanus IV — III, 23, 25, X, Siricius van Rome — I, 1, II, 11, 15. IX, 6. Stephanus V — V, 24. Sisinnius van Rome — I, 19. Stephanus VI — IV, 4, V, 24. Sixtus II — V, 13. Stephanus VII — III, 12, IV, 4. Sixtus III — IV, 26. VII, 2. Sixtus IV — I, 2, 6, 11, 29, II, 21, Stephanus VIII — III, 20, VII, 2. 23, III, 26, 29, IV, 2, 23, V, Stephanus IX — 1, 15, V, 24, VIII 25, VII, 31, X, 17. 9. Sixtus V — III, 3, 5, 17, IV, 24, Stephanus, vestiarius — XI 14, 27, 28, V..30, VIII, 10, IX, 9, Straatlantaarns als symool der 11, XI, 20. pausen — V, 28. Slavernij — II, 11, 14, V, 16, VII, Strossmayer — V, 11 3 19 IX 27. Summa Theologica — VIII, 4. Sleutelmacht — VIII, 28. Surius — VIII, 17. Somatius van Reims — II, 2. Sutri (concilie van) — IV, 28, Sophronus van Jeruzalem — X, XII, 20. 12, Syllabus — VI, 1, 17, XII, 14. Stadia (de drie bekende) — XII, Svlvesterl — I, 10, 31, V, 29, 21 VI, 12, 19, XI, 18, XII, 31. Steenrots-tekst — 1, 20, 28, III, Sylvester II — II, 19, V, 12, 24, 28, VI, 6, VIII, 28, X, 31; XII, * VI, 25. 11 Sylvester Dl — IV, 19, 28, VIII, Stephanus I — III, 4, IV, 22, V, 8, XII, 20. 13, VI, 18, VII, 22, VIII, 2, 28', Symbolum Apostolorum — II, 24 XII 25 Symmachus van Rome — I, 15, Stephanus II — II, 9, IV, 14, VI, VII, 19, IX, 29, XI, 16. 28 IX, 14, 20, X, 18. 21; XII, Symmachus (prefect van Rome) 23. — HI, 30. Stephanus III — II, 26, VI, 28, Synodaal schijven — III, 8, 13. T Theocratie — V, 26. Tabera — VIII 1. Theodatus (koning der Gothen) Theologe — VIII, 2. — VIII, 6 (1). Tamburini — IX, 19. Theodora - III, 2, 20, 23, 28, IV, Tarragona — II, 11. 5, 30, VII, 2, X, 1, XI, 14. Taurobolen — IX, 6, 18. Theodoretus — XI, 18. Tegenpausen, zie Pausen meer Theodorik van Bourgondië — v, tegelijk. 23. Tegenvoeters — III, 14. Theodorik de Groote — VIII, 9. Telesphorus van Rome — IV, 17. Iheodorus I van Rome — II, 10, Tempelieren — III, 27, IV, 3, 20, VIII, 7. VII, 31, X, 19. Theodosius II — I, 1, IV, 6, VI, Tertullianus van Carthago — II, XII, 23. 2, VII, 23. Theodorus' van Constantinopel Teutoonsche Ridders — II, 7. — VII, 11. 411 ^Tdvm iV5?™ t m'\Totdo (cönciIie van) - n, '4 Ti, '/ *t?5, % 6' XI' 8' V' 8- 16, XI, 25. Theodorus II - IV, 4, X, 15, Tolentijn {verdrag van) _ III, 17 Tu u-1 Toovenarij — IX, 12. VI 27 ^ AIexandrië - Torqemada (Jan van) - I, 7. tl 'nï'i . D I Torquemada (Thomas van) — I Iheophylactus, zie Benedictus 2, III, 7, VIII 18 IX 1 X 17 Tu u i XII, 1, 00. ' l ' ' ' ' Iheophylactus van Constantino- Toulouse (concilie van) — IV, 23 tu u i Trasimond van Spoleto — X 28 Theophybctus- g (dynastie) -, Trente (concilie van) - I, 13, II Vlll 26. 4 (2), 9, 28, III, 24, IV 1 X fimotheus — I, 24. 16 XI 5 Thomas van Aquino - VIII, 4 , Tribur (vergadering van) - V, Inomas -van Catinpré - VII, 16 Troyes (concilie van) - X 25 Thomas van Constantinopel - Trullo (concilie in) -X 18 Thou (del - IV 24 Tusculum (graaf van, - IV, 28. Tiendin L Vin,' l\2), X, 19. (C°nClhe ~ V' 2' u Urbanus II - III, 21, VI, 25, X, (Urbanus VII - IV, 27, VIII, 10 tt 1 ' 'ttt XI, 20. Urbanus III - X, 19 Urbanus VIII - I, 23, IV 7 (11 VrtlZl VI ~ IV Y' 2' U Jv1' 22' ^ 9' <3' " V S Urbanus VI _ IV, 8. | IX, 8 (1), XI, 30, XII, 12, 2l! v Valdes - I, 4, III, 7, XII, 9. j VI, 10 13 VIII 15 77 TY '5 Valentinianus I _ II, H, XI 19 23 ' ' * 13, Valentinianus III _ IV, 15,' Vl] Vaticaansche Heuvel - XI, 18. m» .' .. . „ I Verboden boeken IV 23 ri*» ^T^rSVSfi--h'21\ Index. 1V.23.«e 22 (1), VII, 27, VIII, 17. Verlichten _ XI, 30 vatsfe^^^j 25 hr(condlie van) -*•ir- Srtfl! Vil; i7v \TïTlt1bij de Inquisitie - v Y' ?' IXx' ??• 20' 25' XI1' 3< 17' Victór I - V, 13 VII 22 23 XII Valsche stukken —I 7 9 II 11 25 IX' H V204' 23VY '2' ^ S SCt°r 11 ~ IV' 22' V' 24, X, 5. xiï i • • '9; 8' Victor 111 ~ V- 24. „'.rV1'?6 ?.ok Brevier Victor Amedeus — X, 10 Vasïen ?^ f11—1 ~ 20. vasten _ Vil, 18 20. Victor de Vite — VI, 18 Vaticaansch Concilie _ V, 11,1 Vienne (concilie van) -1 IV, 3. y Vigilius van Arles - VIII, 12 Vitiza - X, 30. Vigiliu. van Rome - I, 15, III, Volksvwhumngen - JI, 8, 18, 2 23 IV 16, 25, VI, 18; 30, IV, 12, VI, 18, VII, 19, IX, 27, VIII, 3, 20, 26, IX, 3, 16, 18, XI 25. XII 26 Voltaire — VII, 20. Villani — IV, 20, VI, 5, VII, 6, Vrijmetselarij — VII, 17, XI, 30. x 26 Vulgaat (= Iatijnsche bijbelver- Vincentius a Paulo — VI, 16. j taling van Hieronymus) — I, Vitalianus van Rome — VII, 30, 23. XI, 12. w — Waldebert - VIII, 7. j Wilfriea - III, 13, X, 30 Warne — II 16 Willem van Chemillé — XII, 3. Wederdoopers — VI, 1. i Willem I, koning van Nederland Wetenschap der Geestelijkheid - VII, 17. l 9 fil 8 21 23, 24, 25, Willem de Zwijger — VII, U (2), TV 5 9 i|. 17. 22; 24, V, 13,! VIII, 24. 24 29 30 VI, 6, 9, 13, 30, VII, '| Willibrord — VIII, 23. ll! 21, 31, VIII, 2, 5, 9-, IX, 3, iWirth - II, 16 9 .- 22 23, 28, 30, X, 2, 6, 17, | Wonderen — IX, 25. 18 25 31 XI 4.7, 12, 25, XII,! Wijsbegeerte der 18e eeuw — 6 8, 27, 31. i X". 4-XIL 21' XXimenes (kardinaal) — I, 9, VIII, 30. Y Young — VI, 11. z Zacharias — III, 13, 14, IV, l.lZozimus van Rome — VI, 27, VII, 24, VIII, 1, 25, 26. I IX, 29, XII, 26. Zannetti — V, 1. Zwaarden (leer der twee) — All, Zee-inquisitie — V, 1. 5. Zeno (keizer) — IX, 27. Zwingh — IX, 25. Zephernius van Rome — VIII, 131 412 413 Schets van de roomsche leer omtrent het Pausdom. De belangrijkheid van wat in den Pauselijken Almanak is behandeld, kan eerst voldoende worden beseft, wanneer men de dogmatische leer omtrent het pausdom kent. Deze is, als volgt: •'>4*ii§ I Jezus-Christus, almachtige Zoon van God, zelf God, heeft aan een volgeling van hem, Petrus, voordat hij de aarde verliet, en in Petrus aan al diens wettige opvolgers, opgedragen de stichting van Jezus, namelijk de Roomsche Kerk, als zijn „plaatsbekleeders" te besturen; zij Worden daartoe steeds op een bizondere wijze door „God den H. Geest" bijgestaan. II Petrus, de eerste paus, was de stichter van de Kerk van Rome en haar eerste bisschop. Om paus te wezen, moet men een wettige opvolger van Petrus, als bisschop van Rome, zijn, die tegelijk vanaf Petrus alleenheerscher der geheele Christenheid (wat hetzelfde is als de Roomsche Kerk, want Jezus heeft maar ééne Kerk gesticht) was en is, dat is: paus. III Als gevolg daarvan heeft Christus aan den paus niet alleen een hoogsten rang in eere, maar vóór alles, een hoogsten rang (primaat) in rechtsbevoegdheid, in bestuursmacht, inheerschersmacht toegekend. Zulks niet alleen over de geestelijkheid met hunne bisschoppen, maar over alle geloovigen, zelfs over koningen en keizers, die hun macht voor het hoogste doel, de heiliging der menschen door de Roomsche Kerk, moeten aanwenden, krachtens de bedoeling Gods. Alle gedoopten') zijn 's pausen onderdanen en in werkelijkheid van niemand anders; een priester, een bisschop, enz., gehoorzaamt men slechts als afgevaardigden <;n aangestclden van den paus, die als hij wil, over priesters en bisschoppen heen, de menschen bevelen mag. IV In dezen hoogsten „apostolischen" (van deni zoogenaamden • „Vorst der Apostelen", zooals men Petrus noemt, afstammend) rang ligt opgesloten het allerhoogste gebruik van het „leer-ambt" en dat de Allerhoogste Hoogepriester, de Paus, wanneer hij aan de Kerk leeraart, onfeilbaar is, hij alleen en afzonderlijk, onafhankelijk van de instemming der gezamelijke bisschoppen. Dit is op het Vaticaansch Concilie (1869 1870) vastgesteld, in deze woorden: „Wij leeraren en bepalen, dat het een door God geopen. baard dogma (leerstuk) is, dat, wanneer hij ex cathedra „spreekt, dat wil zeggen, wanneer hij, als Herder en Leeraar „van alle christenen, in zijn allerhoogste apostolische gezag, „bepaalt, dat een leer, betreffende het geloof en de zeden, „dcor de heele Kerk moet worden gehouden, de Romeinsche *) Ook al zijn zij door „ketters" gedoopt, of zelf „ketter", of anderzins van de Roomsche Kerk gescheiden. 414 „Hoogepriester. door den goddelijken bijstand, die hem in den persoon van den gelukzaligen Petrus beloofd is, dezelfde „onfeilbaarheid geniet, als de Goddelijke Verlosser heeft ,gewild, dat zijn Kerk in zake van geloof en zeden bezat en „dA, bijgevolg, zijne ('s Pausen) definities (= bepalingen) „op zichzelf onveranderbaar zijn en niet krachtens eenige „instemming van de zijden der Kerk '. Met deze 'dingen voor oogen zal men begrijpen, waarom de pauselijke geschiedschrijvers zulke moeite doen, om een zoo weinig mogelijk ononderbroken rij van afstammelingen en „wettige opvolgers" van Sint Pieter te construeeren. Onwettige opvolgers immers zijn geen paus en dragen al dat fraais nie+ mee; want zij erven niet van Petrus, Zouden er sinds een zekeren dag niets anders dan .onwettige opvolgers geweest zijn. dan zoyden al die voorrechten reeds van toen-af schoot zijn gegaan. Er is dus werk aan den winkel voor die schrijvers! Ook hebbeni zij van zelf „bewijzen" te constru: eer en: a) dat Jezus Petrus heeft aangesteld b) en in Petrus, diens wettige opvolgers; c) dat Petrus eerste bisschop van Rome is geweest d) dat hij en zijn opvolgers van-meetaf-aan het hoogste gezag hebben uitgeoefend over de geheele Christenheid, daadwerkelijk, door de geloovigen erkend; en vele andere dingen meer. Dat dit onmogelijk kan volbracht worden, blijkt uit de gegevens, die in den Pauselijken Almanak verwerkt zijn, zoodat het geloof der roomschen dienaangaande gewekt wordt door een vanuit Rome gepropageerde fictie, die eiken gronsdlag mist en het toppunt van aanmatiging bereikte in de verklaring der onfeilbaarheid, als boven beschreven. DEN HAAG, 1926. F.Yh -ET?as Ryn' Donau5 Af«ca: Nijl, Azië- Euphraat.Tigri^ Indus, Ganges-Brahmapoetra, - ZEEËN •' 4>™an£!sc^ Oceaan II Oostzee, lil Middellandsche Zee, IV Zee Vme'Ay ,PenEhd,^%VI Z^rt^ee, VII Kaspische VI erï VII ^ if^ l\°0ii Van Be^len. - Tusschen Xtf. ^ * Kaukasusgebergte, zuidgrens van Europa en Azië, de oostgrens is het Oeral.gebergte, tusschen dit EILANDEN in de Middellandsche Zee; de Belearen«groep, waarbij Minorca en Majorca, die in de geschiedenis der In« quisitie nogal voor» komen, Sardinië en Corsica, Sicilië Kreta Cyprus, STEDEN. Europa: Londen, Pa« rijs, Berlijn, Rome, Constantinopel, Kieff, Moskau, Leningrad 5 Africa: Carthago, Memphis: Azië:]eru» zalem, Babyion, Susa. - KleinaAzië is getee» kend met een gekruis» ten cirkel 1 even daar» onder ligt Antiochië. gebergte en het Aral-meer (VIII) de zoogenaamde Kaspi* scne Poort, makkelijke verbinding van Europa en Azië een tweede is die door Klein.Azië over Constantinopel' waar de zeestraat nauwelijks 1 K.M. breed is, tusschen IV en V het groote schiereiland Arabië met de Woestijn van Arabië, tusschen III en IV loopt de grens Africa-Aziê- ■■■■ HKB SBHi