3240 C 16 3r,yt>C < lllËËÏiÈiiër* 0703 8539 ARCHIEF DER GEMEENTE ROTTERDAM DE ARCHIEVEN DER ROTTERDAMSCHE GILDEN DOOR DR. E. WIERSUM GEMEENTE-ARCHIVARIS WED. P. VAN WAESBERGE & ZOON, ROTTERDAM ~ 1926 Verkrijgbaar aan het Gemeente-Archief (Mathenesserlaan 315) tegen betaling van f 1,50 ■— DE ARCHIEVEN DER ROTTERDAMSCHE GILDEN ARCHIEF DER GEMEENTE ROTTERDAM DE ARCHIEVEN DER ROTTERDAMSCHE GILDEN DOOR DR. E. WIERSUM GEMEENTE-ARCHIVARIS WED. P. VAN WAESBERGE G ZOON, ROTTERDAM — 1926 Verkrijgbaar aan het Gemeente-Archief (Mathenesserlaan 315) tegen — betaling van f 1,50 — INHOUD. Bfa. Algemeene inleiding VU I. Apothekers 1 II. Bakkers 2 III. Beenhakkers of vleeschhouwers 3 IV. Bierbrouwers 4 V. Bierwerkers 4 VI. Blikslagers 5 VII. Boekverkoopers 6 VIII. Chirurgijns 7 IX. Hoedenmakers 9 X. Houtkoopers 10 XI. Kleermakers 10 XII. Kolenmeters en -wegers 12 XIII. Korenmeters 13 XIV. Kuipers- en wijnverlaters 13 XV. Lakenbereiders 17 XVI. Makelaars en pondgaarders 17 XVII. Manufacturiers en kramers 19 XVIII. Manufactuurverwers 20 XIX. Metselaars 21 XX. Molenaars 24 XXI. Schilders en kunstwerkers 25 XXII. Schippers (Groot-) . 26 XXIII. Schippers (Klein-) 29 XXIV. Schoenmakers 30 XXV. Sleepers 31 XXVI. Spekslagers of spekverkoopers , 32 XXVII. Spelden- en naaldenmakers . 32 XXVIII. Tappers 33 XIXX. Timmerlieden 34 XXX. Tinnegieters 35 XXXI. Voerlieden en wagenaars 35 XXXII. Wijnkoopers 36 XXXIII. Zakkendragers 39 XXXIV. Zeilmakers 41 VI Blz. Bijlage I. Ordonnantie op het wolleweversgilde 12 Octo- ber 1427 42 Bijlage II. Ordonnantie op het barbiersgilde 1 September 1467 43 Bijlage III. Resolutie van het stadsbestuur over de woonplaats der gildeleden 22 Januari 1658 46 Bijlage IV. Lijst van archiefstukken van het kuipers- en wijn- verlatersgilde van omstreeks 1800 47 Bijlage V. Lijst van patroons of beschermheiligen der Rotter- damsche gilden 49 Aanvullingen en verbeteringen 51 ALGEMEENE INLEIDING. Oprichting der gilden. Het staat vrijwel vast, dat onze oudste vakgilden ontstaan zijn uit de geestelijke broederschappen of gilden, die ter eere van een bepaalden heilige, namelijk den patroon van het ambacht, een vicarie, een altaar, een raam in de kerk stichtten of op andere manier van hun gemeenschappelijke devotie deden blijken1). Naast deze religieuze belangen moeten bij personen, die hetzelfde ambacht uitoefenden, ongetwijfeld spoedig ook de materieele belangen een rol zijn gaan spelen, welke leidde tot de oprichting van het economische vakgilde. Van deze vakgilden is in de 15de eeuw te Rotterdam reeds een groot aantal aanwezig, waarvan de werkkring door het stadsbestuur gereglementeerd werd in een keur of ordonnantie. De oudst bekende keuren van de Rotterdamsche vakgilden zijn in chronologische volgorde die voor de wevers van 14272), bakkers 1438, volders(1443). 1447 (ook van 1452 en 1458), kleermakers 1448, schoenmakers 1454, visschers (vischkoopers) 1465, vleeschhouwers 1467, barbiers- en chirurgijns 1467*) (ook van 1471), timmerlieden 1467, brouwers 1468, kramers 1468 4), schippers 1469 en smeden 1476. Bovendien worden dan aan het einde der eeuw (1492 en 1493) nog de gilden der schilders en der molenaars vermeld, naar aanleiding van de oprichting hunner altaren in de Sint Laurenskerk, terwijl eveneens de beschermheiligen van de gilden der metselaars en der speldenmakers Sint Barbara en Sint Catharina nagenoeg terzelfder tijd een altaar in de kerk krijgen en dus de betrokken gilden, hoewel ze niet uitdrukkelijk genoemd worden, toen wel reeds bestaan zullen hebben. In een van de rekeningen van de kerkmeesters van nagenoeg een eeuw later 6) worden acht gilden opgenoemd, die een raam in de kerk hebben, namelijk die der schoenmakers, metselaars, kooplieden. ') Het gilde van St. Jacobus den meerdere komt te Rotterdam reeds in 1366 voor. Bronnen IV 262 en 265. *) Afgedrukt als Bijlage I. 3) Afgedrukt als Bijlage II. *) Dit gilde bestond reeds in 1459 blijkens een rentebrief van 10 April 1459 Bibl. v. Hs. 757. 5) Rekening over 1583, no. 178 archief van de kerkmeesters, laatste blr. VIII visschers, barbiers, hordenmakers, timmerlieden en kleermakers. Van deze zijn alleen de hordenmakers, mandenmakers of rijswerkers nieuw voor ons, welk gilde in 1542 al bestond en dus wel in het begin van de 16de eeuw zal zijn opgericht1). Het Sint Inge- of linnenweversgilde wordt genoemd in 1523 en 15472); eveneens komt reeds in 1553 het kuipersgilde voor8). Doch ook na 1600 zijn er nog tal van andere gilden ontstaan, hetzij door splitsing van bestaande, hetzij door oprichting van nieuwe. Zoo waren de loodgieters of leidekkers eerst ondergebracht bij het tinnegietersgilde, doch werden zij in 1657 als afzonderlijk gilde daarvan afgescheiden. Het bestaan van dat gilde was echter van korten duur, daar de magistraat 1 Maart 1659 ordonneerde, dat voortaan geen loodgietersgilde binnen de stad zou bestaan. In het midden van de 17de eeuw traden de apothekers, tot nog toe bij de chirurgijns en barbiers ingedeeld, als zelfstandig gilde op. De houtkramers (draaiers, stoofmakers, lijstenmakers of ebbenhoutwerkers), oorspronkelijk deel uitmakende van het blikslagersgilde, vormden in 1632 een eigen gilde; de lakenkoopers scheidden zich in het midden van de 17de eeuw af van de lakenwevers, de manufacturiers van het kramersgilde en uit het manufacturiersgilde traden nog in 1805 de zeilmakers als zelfstandig gilde op. De goud- en zilversmeden, die oorspronkelijk wel tot het groote gilde der smeden behoord zullen hebben, komen in het begin der 17de eeuw als afzonderlijk gilde voor*). De schippers splitsten zich in groot- en klein-schippers, de timmerlieden in scheepstimmerlieden aan, den eenen kant en huistimmerlieden, schrijnwerkers, stoeldraaiers en blokmakers aan den anderen, de boekverkoopers scheidden zich na 1678 van het Sint Lucasgilde af. Als nieuwe gilden van lateren tijd kunnen o. a. genoemd worden de wijnkoopers, de blikslagers, de sleepers en de grutters6). ') Resolutie van de vroedschap II, 235, 26 Januari 1542. J) Schuldboek II 74™ en 108, 18 Februari 1523 en Renteboek I 15™, 15 Juli 1547. *) Renteboek I 11 Ivo, ^ December 1553. Zie ook de sententie van 1566 van het Hof van Holland, waarbij het Sint Jansgilde partij is. Bibl. v. Hs. 1229. *) In 1619 wordt de knecht van het goudsmidsgilde genoemd; toen bestond het gilde dus. Zie Oud-Holland 1916 blz. 206; het daar geleverde betoog, dat het gilde in 1609 nog niet bestond, is mijn inziens niet steekhoudend. s) Zie voor de grutters de lijst van aanstelling der hoofdlieden 25 April 1712. In de tweede helft der 18de eeuw telde dit gilde zestien leden. Zie Bibl. v. Hs. 323. IX Bij de generale herziening der keuren in 1719 werden ook de gildekeuren onder handen genomen en in druk uitgegeven. Doel en werkkring der gilden. Na hetgeen reeds over de gilden in het algemeen geschreven is, kunnen we over het doel en den werkkring der gilden kort zijn, daar de Rotterdamsche gilden hierin van de overige in de Nederlanden wel niet veel zullen zijn afgeweken. Het doel der gildeleden, toen zij nog alleen geestelijke broederschappen vormden, was het gezamenlijk vereeren van den gildeheilige en het zich verzekeren van zielemissen met een plechtige uitvaart. In hun bloeiperiode was het vooral het verbeteren van hun economische bestaansvoorwaarden en het hooghouden van hun bedrijf. Daarna in hun periode van verval komt het ondersteunen van de arme gildebroeders op den voorgrond, voor welk doel fondsen gesticht werden, die ook na de opheffing der gilden in den vorm van bussen en beurzen zijn blijven bestaan en ten deele nog bestaan. Politieke beteekenis hebben de Rotterdamsche gilden weinig gehad. Een verzoek door eenige burgers in 1566 aan de vroedschap gedaan, om de schutterijen en de hoofdlieden der gilden te raadplegen over eventueele middelen van verzet tegen de Spaansche inquisitie — een ongehoorde zaak zooals Alva dit in zijn toorn noemde — werd zonder meer van de hand gewezenl). Wel werden de gilden in April 1572 opgeroepen om hun trouw aan den koning te betuigen en mede te werken tot behoud van de stad 2), wel pleegde de overheid eenige jaren later overleg men hen, in 1576 (30 Mei), toen de vroedschap besloot op verzoek der gilden de nieuw ontworpen accijnzen en imposten achterwege te laten, mits dezen zelf voor betaling der oorlogskosten zouden zorgen, doch van eenigen invloed hunnerzijds op den gang der zaken blijkt vrijwel niets; wat zij nog aan politieken invloed bezaten, werd hun door de Statenresolutie van 23 Maart 1581 ontnomens). Zelfs wat hun inwendige aangelegenheden betreft, bleven de overheidsbemoeiingen niet uit. In 1551 (11 Maart) ') Missiven aan burgemeesteren 3 October 1566 en Sententies van den hertog van Alva 1568. 2) Zie Rotterdamsch Jaarboekje 1894 blz. 222. *) Zie Rotterdamsch Jaarboekje 1900 blz. 162. X besloot de vroedschap de gilden te renoveeren en de missen te doen zingen zooals die van ouds gezongen werden, terwijl de hoofdmannen jaarlijks rekening zouden moeten afleggen; in 1615 werd het grootschippersgilde toegestaan een gildehuis te koopen, onder voorwaarde evenwel dat het gilde ter besparing van de kooppenningen in drie of vier jaar geen verteringen zou mogen maken en dat uit de huur van het huis de arme gildebroeders zouden moeten worden onderhouden. De magistraat stelde de keur op elk gilde vast en kon deze naar believen ook weer intrekken. In de keur van 1467 op het barbiersgilde is aan het slot bijgeschreven: „Alle dese voirsegde kueren sijn by consente van den baeliu uutgescrapt upter XIH- maechdendag in t jaer 71" 1). Een keur, pas vier jaar te voren goedgekeurd, werd nu figuurlijk en letterlijk met één penneschrap weder buiten werking gesteld. Ook de aanstelling der dekens en hoofdmannen of overlieden en hunne assistenten of zevenmannen berustte bij het stadsbestuur, op voordracht van dubbeltallen, ingezonden door het gildebestuur. Van hunne keuze deden burgemeesteren dan mededeeling aan de gilden en wel op de volgende wijze: Er bestaat een gedrukte ordonnantie op alle gilden, van 7 April 1644, waarvan het hoofd luidt: „Ordonnantie gemaeckt bij de Heeren Burgemeesteren ende Schepenen der stadt Rotterdam op t houden van het .... gilde, volgende de articulen hierna gestelt. In den eersten: Soo wie in desen gilde den naem Gods komt te misbruyken met vloecken ofte sweren, sal verbeuren een boete van .... 1 gl. 10 st.". Dan volgen nog 12 artikelen, die verschillende boeten bepalen, terwijl het veertiende artikel de betaling der boeten regelt. Op deze gedrukte ordonnantie nu werd het volgende bijgeschreven: „De Heeren Burgemeesteren deser stede hebben voor dese aanstaende jaren tot Hooftluyden van t voorsz. gilde geeligeert, gelijk zij doen by desen lastende die dit aengaet die daervooren te erkennen". Zoo werd dit exemplaar van de ordonnantie aan het gilde toegezonden waarschijnlijk de geheele tweede helft van de 17de eeuw door en ook nog in het begin van de 18de. ') Papieren keurboek blz. 41. Zie Bijlage II blz. 46. XI De gildebroeders moesten wonen binnen de stadsmuren. Ook dit was een voorschrift van het stadsbestuur, dat daar streng de hand aan hield*). De interne zaken Van het gilde regelde het gildebestuur zelf; werd er geklaagd over een te hooge rekening door een gildebroeder aan een zijner klanten gezonden, dan beslisten de hoofdmannen wie gelijk had 2). Ook bepaalden zij zelf, wie lid van het gilde zoude zijn. Aanvankelijk, na de oprichting in 1437, had het bakkersgilde ook vrouwen toegelaten, maar de gildebroeders waren hier blijkbaar niet lang van gediend en maakten het den vrouwen zoo lastig, dat zij wegbleven, want, zoo zegt de kroniekschrijver, „door sommiger broeders onredelijckheyt sijn de susters nae date absent gebleven" *). Opheffing der gilden. In het laatst der 18de eeuw ontkwamen natuurlijk ook de gilden niet aan de groote veranderingen, die op maatschappelijk gebied overal tot stand kwamen. Wel trachtten zij zich nog staande te houden en hielden zij te dien einde vergaderingen van gecommitteerden te Leiden en 21 Januari 1796 ook te Rotterdam in het grootschippershuis op de Spaanschekade; zelfs regelde het Rotterdamsche stadsbestuur nog bij resolutie van 14 December 1797 de verkiezing en aanstelling der hoofdlieden, maar het was te vergeefs. Bij publicatie van 5 October 1798 besloot het Uitvoerend bewind der Bataafsche republiek tot opheffing der gilden. Reeds enkele jaren vroeger waren, ter voldoening aan de publicatie van de Provisioneele representanten van het Volk van Holland van 26 Maart 1795 om al het ongemunt goud en zilver af te geven ten kantore van de gemeenelandsmiddelen der stad, de meeste gouden en zilveren sieraden daarheen overgebracht4). De hoofdlieden werden in 1798 uit hunne functie ontslagen, doch toen voorloopig als commissarissen weder aangesteld om het toezicht te houden over alle effecten, gelden, boeken, charters en papieren der gilden. Als provisioneele commissarissen hebben zij en hunne ') Resolutie van de weth van 22 januari 1658. Zie Bijlage III. *) Archief van het apothekersgilde no. 4; 5 November 1723. ') Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam II bl2. 244. *) Zie hierover o. a. de notulen van de extra-ordinarisvergadering van het apothekersgilde van 10 September 1798. XII opvolgers tot diep in de 19de eeuw het beheer over de gildefondsen gehouden. De gilden waren evenwel nog niet voor goed verdwenen. Bij Koninklijk decreet van 30 Januari 1808 werd een wet gearresteerd voor alle corporatiën tot het uitoefenen van neringen, ambachten en bedrijven. Artikel 12 van deze wet schreef voor, om de gildekeuren te herzien en nieuwe reglementen in te dienen. De burgemeester van Rotterdam gaf alle corporaties opdracht aan dit voorschrift gevolg te geven en tegen het einde van 1809 werden de concept-reglementen, in het geheel een dertigtal, ingediend. Van deze is echter geen enkele minuut hier bewaard 1). De prefect nam eenige jaren later een besluit omtrent de sequestratie van de gildegoederen, waarop de maire W. Suermondt nog een poging deed om van deze een gunstiger beslissing te krijgen voor het voortbestaan der gilden en confrérieën. Een poging, die inderdaad eenig resultaat had, zoodat hij den 258ten van Bloeimaand 1811 een publicatie kon laten verschijnen, dat voorloopig de administratie der gilden op den bestaanden. voet zou worden gehandhaafd. Doch reeds het volgend jaar, 14 Mei 1812, moest hij de geheele vernietiging der gilden decreteeren, „vermits de introductie der wetten van het Keizerrijk, met den l8te" van January 1.1. plaets gehad hebbende, niet permitteert het bestaan van gilden en corporatiën van neeringen, ambachten etc." J). Na het herstel onzer onafhankelijkheid heeft het aan pogingen om de Rotterdamsche gilden weer in het leven te roepen niet ontbroken; soms hadden deze ook schijnbaar eenig resultaat, doch in werkelijkheid beteekende het toch weinig en van den vroegeren bloei is nooit meer sprake geweest. De tijd der gilden was voorbij. Bewaring der archieven. Van de archieven der gilden is schandelijk veel verloren gegaan. Van de volgende gilden ontbreken alle archiefstukken: bidders of aansprekers, bontwerkers, branders3), ') De burgemeester zond ze aan den drost van het kwartier Rotterdam, die ze, met zijne opmerkingen, doorzond aan den landdrost van Maasland. Algemeen Rijksarchief, archief Holland no. 5542. ') Missivenboek van den burgemeester 27 September en 6 October 1809 en 14 Mei 1812 en Verbaal van den maire 20 April en 13 Mei 1811. 3) Opgericht vóór 1631. Zie Rotterdamsch Jaarboekje 1915 blz. 49. XIII draaiers1), goud- en zilversmeden, grutters, houtkramers, klapwakers, linnenwevers, loodgieters, mandenmakers, passementwerkers, pruikmakers, scheepmakers, schoorsteenvegers, smeden, twijnhandelaren2), visschers, volders, ijzer- en koperwerkers (geweermakers en zwaardvegers) en warmoeziers. De archivaris Scheffer klaagde reeds in 1864, „dat niettegenstaande alle aangewende pogingen en nasporingen de oudste bescheiden blijven ontbreken" *). Zoolang de broeders een eigen gildehuis of althans een eigen vergaderplaats hadden, zullen de stukken in de meestal rijk versierde gildekisten rustig bewaard zijn gebleven. Op oude lijsten komen dan ook inderdaad de archiefstukken nog vrij compleet voor. Toen na de opheffing der gilden de archieven, voor zoover ze niet bij de gemeente waren ingeleverd, bij de gildebroeders aan huis kwamen, zal het met een zorgvuldige bewaring vrij gauw zijn misgeloopen. De gildebroeders zelf waren geen geboren archivarissen en wellicht zullen ook hunne schoonmakende en opruimende vrouwen het verdwijnen van menig archiefstuk op haar geweten hebben. Gelukkig zijn er ook uitzonderingen en maken de archiefverslagen meermalen melding van kostbare aanwinsten, aangekocht of door de beheerders van gilde-archieven aan het gemeente-archief afgestaan 4), doch helaas zijn de lacunes nog vele en ik maak van deze gelegenheid dan ook gaarne gebruik om allen die nog Rotterdamsche gildestukken in hun bezit mochten hebben, dringend te verzoeken deze naar het archiefgebouw aan de Mathenesserlaan over te willen brengen. Ordening en beschrijving der archieven. Er was een globale inventaris, door den archivaris J. H. Scheffer vervaardigd in 1868 *). Deze was, ook al omdat na dien tijd tal van stukken van de gilde-archieven voor het gemeentelijk archief verworven waren, niet meer voldoende, zoodat ik spoedig na mijn in functie treden de gilde-archieven onder handen nam. In 1906 zijn geordend ') Zie notarieel archief no. 1553, laatste akte van 1688, 7C blad van achteren. 2) De keur op dit gilde werd vastgesteld 21 April 1733. 3) Archiefverslag 1864 blz. 20. ") Zie de archiefverslagen 1860 blz. 25, 1861 blz. 6, 1866 blz. 53, 1867 blz. 41 1881 blz. 3 en 1883 blz. 5. *) Archiefverslag 1868 blz. 10 en 11. XIV en beschreven de archieven van de gilden der apothekers, chirurgijns, makelaars en pondgaarders (Archiefverslag blz. 4), in 1907 die van de gilden der groot- en kleinschippers (Archiefverslag blz. 4). Toen kwam andere arbeid den voortgang der inventariseering voor langen tijd onderbreken. Daarna zijn in 1923 en 1924 de overige archieven geordend en beschreven. De betrekkelijk kleine omvang van den inventaris en het geringe aantal voorkomende persoons- en plaatsnamen maakten indices daarop onnoodig, terwijl een index op de zaaknamen voor dezen inventaris mij uiteraard overbodig scheen. Literatuur over de gilden. Literatuur over de Rotterdamsche gilden bestaat er zeer weinig. In het kerkelijk kroniekje en ook verspreid in de andere kronieken afgedrukt in het tweede deel der Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam vindt men berichten over het plaatsen door de gilden van altaren of ramen in de Sint Laurenskerk met enkele bijzonderheden betreffende hunne oprichting, hun manier van werken, hun heiligen enz. Dr. A. M. Ledeboer liet in 1872 de namen der hoofdlieden van het Rotterdamsche boekverkoopersgilde afdrukken in zijn werk: De boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in Noord-Nederland, Deventer 1872, blz. 344. De Rotterdamsche historiebladen brachten spoedig daarna een opstel over het Rotterdamsche Sint Lucas- of schildersgilde, waarin ook de namen der hoofdlieden werden opgenomen. II. 395.; Obreen gaf in het Archief voor Nederlandsche kunstgeschiedenis III 226 bijzonderheden over het Rotterdamsche wijnkoopersgilde. In 1880 publiceerde de Rotterdamsche archivaris J. H. Scheffer een boekje over het bakkersgilde, waarin hij ook de oudste keur van dat gilde liet afdrukken, Dr. C. te Lintum gaf in zijn Rotterdam in den loop der eeuwen een levendige beschrijving van de opkomst der oudste Rotterdamsche vakgilden, Mej. N. Alting Mees schonk ons in Oud-Holland van 1916 op blz. 212 nog enkele bijzonderheden over het Rotterdamsche goudsmidsgilde en drukte daarin tevens eenige leer- en dienstcontracten van aanstaande gildebroeders af, terwijl ikzelf in het weekblad „Winkeliers- en handelsbelangen" van 1910—1912 in een twintigtal opstellen het een en ander uit het Rotterdamsche gildewezen mededeelde. Maar dat is dan ook vrijwel alles. XV Als literatuur over de gilden in het algemeen noem ik hier: C. TelderS, Bijdrage over de kassen der voormalige ambachtsgilden. 's-Gravenhage 1877, in: Bijdragen tot de kennis van staats-, provinciaal en gemeentebestuur in Nederland. Nieuwe serie IX 34. Mr. Jacob Dirks. De Noord-Nederlandsche gildepenningen, Haarlem 1878; waarin die van Rotterdam behandeld worden I 290—308. A. J. M. Brouwer Ancher. De gilden. 's-Gravenhage 1895. Mr. S. Muller Fz. De gilden en het regeeringstoezicht op handel en nijverheid in de Middeleeuwen, in: De Gids 1897 II 490 en 1898 II 255. Dr. P. J. Blok. De gilden, in: Uit onzen bloeitijd serie II no. 7. Baarn 1910. E. M. A. Timmer. Knechtsgilden en knechtsbossen in Nederland. Proefschrift. Amsterdam 1913. J. B. Akkerman. Het ontstaan der ambachtsgilden. Proefschrift. Amsterdam 1919. L HET ARCHIEF VAN HET APOTHEKERSGILDE. INLEIDING. Van 1649 dateert de oudst bekende keur op het apothekersgilde; dit jaartal komt overeen met dat der oudste benoeming van dekens en hoofdlieden, volgens het naamregister in het gildearchief, zoodat de gilde-organisatie in deze keur haar oorsprong zal hebben *). Na de opheffing van het gilde tengevolge van de publicatie van 5 October 1798 betreffende art. 53 van de Staatsregeling 1798 en de vervanging der hoofdlieden door provisioneele commissarissen bleef de vereeniging der leden van het vroegere gilde onder de benaming collegium pharmaceuticum bestaan; dit collegium werd ontbonden in October 1806 volgens resolutie van de wethouderschap d.d. 3 October 1806 tengevolge van de instelling der plaatselijke commissie van geneeskundig toevoorzicht; door deze laatste werden, conform dezelfde resolutie, archief en eigendommen overgenomen. (Zie de opgave in het resolutieregister, inventaris nb. 6). Met het archief van de opgeheven plaatselijke commissie van geneeskundig toevoorzicht werd het archief van het apothekersgilde in 1866 naar het Gemeente-archief overgebracht. Zie Archiefverslag over 1866 blz. 53. INVENTARIS. 1. Gedrukte keur op het apothekersgilde en de medicamenten van 1649. 1650. 1 stuk. 2. Gedrukte keur op de medicinae-doctores en het apothekersgilde van 1707. 1708. 1 stuk. 3. Gedrukte keuren betreffende de medicinae-doctores, de chirurgie en het apothekers-gilde. 1708.—1717. 1 band. N.B. Hierin bevinden zicht ordonnantie rakende de doctoren in de medicijnen van 1717; ordonnantie op het apothekersgilde van 1717; ordonnantie op het ') Zie ook de resolutie van burgemeesteren van 24 Februari 1649. 2 vcrkoopen en bewaren van vergift van 1717; ordonnantie op de chirurgie, plicht van de vroedvrouwen, enz. van 1717; keur op de medicinae-doctores en het apothekersgilde van 1708. 4.—6. Resolutieregister van dekens en hoofdlieden. 1657.—1806. 3 deelen. 4. 1657—1735 Januari 12. N.B. Met alphabetischen index op de slagwoorden. 5. 1735 Januari 14—1765. N.B. Hierin een tafel op het register van 1657—1735. De resoluties van 1766—1794 ontbreken. 6. 1795—1806. 7. Naamregister der dekens en hoofdlieden van 1650.—'1775, aangelegd in 1731. 1 deel. 8. Formulieren van diploma's en convocatiebilletten, zonder jaartal. (18e eeuw). 1 omslag. II. HET ARCHIEF VAN HET BAKKERSGILDE. INLEIDING. Van dit archief is weinig bewaard gebleven. In 1848 kocht de stad op de verkooping van Van Alkemade en Van der Schelling voor elf gulden een perkamenten register met de namen der gildeleden van omstreeks 1450 tot omstreeks 1550, dat zeker tot het gilde-archief behoort en daarmede thans weder vereenigd is. De geschiedenis van het gilde is beschreven door J. H. Scheffer in zijn boek: Sint Autbaertus. De bakkers en het brood te Rotterdam 1400—1850. Te Leiden bij A. W. Sijthoff 1880. INVENTARIS. 9. Naamregister van de broeders en zusters van het gilde van omstreeks 1450 tot omstreeks 1550. 1 deel (perkament). 3 N.B. Hierin bevindt zich ook de legende van den patroon van het gilde. Zie over dit nummer Scheffer blz. 4. 10. Ingekomen stukken en minuten van uitgegane stukken. 1649—1810. 1 omslag. N.B. Hierbij bevindt zich een klapper op de resolutiën van burgemeesteren betreffende het gilde. III. HET ARCHIEF VAN HET BEENHAKKERS- OF VLEESCHHOUWERSGILDE. INLEIDING. Dit gilde is opgericht 24 Maart 1467. De oudst bekende ordonnantie op de vleeschhal is van 7 Juli 1608. In de oudste lijsten van de hoofdmannen der gilden, van 1667, wordt steeds gesproken van de opzienders van de vleeschhal, terwijl eenige jaren later dezelfde personen daarin voorkomen als hoofdmannen van het beenhakkersgilde. In de 18de eeuw komt ook de naam vleeschhouwersgilde op. (Zie de resolutie van de vroedschap van 25 April 1678 en artt. 9 en 11 van de ordonnantie op de vleeschhal van 1719). INVENTARIS. 11. Ingekomen stukken en minuten van uitgegane stukken. 1758—1841. 1 pak. N.B. Hierin komen hoofdzakelijk voor akten van aanstelling als vleeschhouwer of beenhakker, vleeschdraagster, varkensslachter en spekverkooper en verzoeken om de bediening van vleeschhouwer te mogen waarnemen; een lijst met handteekeningen van slagers die zich verbinden het surplus te betalen van twee banken, die aan joden zijn verhuurd; alsmede een index op de resolutiën van de vroedschap betreffende de vleeschhouwers. 4 IV. HET ARCHIEF VAN HET BROUWERSGILDE. INLEIDING. Van 1468 dateert de stedelijke ordonnantie, waarbij toetreding tot het St. Stephanusgilde geboden werd aan ieder, die de brouwnering wenschte uit te oefenen. Het brouwersbedrijf, en daardoor ook het gilde hebben in de 15de eeuw gebloeid en daarna, vooral in de 17de en 18de eeuw, zijn ze sterk achteruitgegaan en hoe langer hoe meer vervallen. In de informatie van 1494 staat aangeteekend, dat hier ten tijde van het overlijden van hertog Karei 25 brouwerijen waren, in 1494 waren er maar 16 meer, die niet eens alle werkten. Deze achteruitgang is voornamelijk te wijten aan den Jonkerfransenoorlog. Later komt het verval voor een groot gedeelte door de scherpe concurrentie van de brouwerijen uit andere steden. Een andere oorzaak van achteruitgang vormden de branderijen, die evenals de bierbrouwerijen gist verkochten. Van het eigenlijke gilde-archief is zoo goed als niets over. INVENTARIS. 12. Ingekomen stukken en minuten van uitgaande stukken betreffende het bierbrouwersgilde. 1617—1788. 1 pak. N.B. Hierbij een beschikking van prins Frederik Hendrik op een geschil tusschen de regeering der stad Geertruidenberg en die van Rotterdam over bierverkoop. 1626. Op perkament; het zegel is verdwenen. V. HET ARCHIEF VAN HET BIERWERKERSGILDE. INLEIDING. Bierwerkers waren zij, die het bier vervoerden. Iedere bierwerker was verplicht zijn eigen wagen te hebben of een gehuurden en niemand mocht zich voor eenig werk aanmelden, of hij moest een wagen tot zijn beschikking hebben. Wanneer het gilde is opgericht is niet bekend. In 1653 werd bepaald, dat er 42 bierwerkers zouden zijn, die voor één jaal benoemd werden en elk jaar aan burgemeesteren moesten verzoeken 5 om een acte van admissie, waarbij rij voor het volgende jaar werden aangesteld. Later, in 1806, staat op de acte van aanstelling, dat zij voor de tien eerstvolgende jaren benoemd werden. Het aantal bierwerkers werd verminderd op verzoek van de bierwerkers zelf, omdat er voor zoovelen geen werk meer was. In 1653 waren er 42, in 1771 maar 36 meer, die moesten uitsterven op 24. In 1783 besloot de regeering der stad op hernieuwd verzoek van de gildebroeders het getal te verlagen op 20. De financiën van het gilde bevonden zich in slechten staat, de hoofdlieden konden ook aan hun ingeboekte leden de gewone uitkeeringen niet meer geven. INVENTARIS. 13. Ingekomen stukken, in hoofdzaak verzonden rekesten, teruggekomen met beschikking. 1654—1793. 1 omslag. 14. Akten van aanstelling tot bierwerker. 1755—1814. 1 pak. VI. HET ARCHIEF VAN HET BLIKSLAGERSGILDE. INLEIDING. De oudste ordonnantie is van 5 Februari 1631, het gilde werd bestuurd door één overman en twee hoofdmannen; de vergaderingen werden meestal gehouden in den Doelen. Tot dit gilde behoorden in de eerste helft van de 17de eeuw ook de houtkramers, één gilde geworden 8 December 1632, en de kompasmakers. Zie Dirks, Noord-Nederl. gildepenningen I. 294. en not. archief 170, akte 165, 15 Juli 1643. In 1667 vormden de houtkramers (draaiers, stoofmakers, lijstenmakers en ebbenhoutwerkers) al weer een afzonderlijk gilde. Het archief is in 1884 door den heer Chr. Philippona, pastoor te Schagen, bloedverwant van een der gildebroeders, aan het Gemeentearchief geschonken. INVENTARIS. 15. Ordonnantie van 5 Februari 1631. 1 stuk. N.B. Op perkament. Het stadszegel is verdwenen. 6 16.—17. Naamlijsten der leden, en rekeningen. 1630.—1805. 2 deelen. N.B. Het deel 1649—1714 ontbreekt. 16. 1630—1648. N.B. Op fol. 3 staat: 1648 „Den 9 en den 10 December in den Doel met het gilde geteert, doen een nieu boeck geordonneert te maken, omdat men voordaen wat beter boeck souden houden". Achterin zijn de geschenken aan het gilde opgeschreven en op den band staat: „Gildeboeck van de blickslagers Anno 1631". 17. 1715-1805. N.B. De rekeningen gaan slechts tot 1790. Voorin liggen eenige kwitantiën van 1792—1814. 18. Ingekomen stukken. 1671 — 1812. 1 pak. N.B. Hierbij ook een concept-wet voor de corporatie en een naamlijst der leden met een enkel afschrift van een uitgegaan stuk. 19. Nominatiën van hoofdlieden en provisioneele commissarissen. 1755-1810. 1 band. N.B. De hoofdlieden dienden een voordracht van twee personen bij het stadsbestuur in, dat zijn keus op het ingediende rekest aanteekende en dan terugzond. VII. HET ARCHIEF VAN HET BOEKVERKOOPERSGILDE. INLEIDING. De boekdrukkers, boekbinders en boekverkoopers maakten aanvankelijk deel uit van het St. Lucasgilde, doch na 1678 komen hun vertegenwoordigers niet meer onder de hoofdmannen voor In 1699 vormden zij een zelfstandig gilde. De eerste ordonnantie dateert van 21 April van dat jaar; zij werd geamplieerd 12 November 1701 2). ') Rotterdamsche historiebladen II. 432 noot. *) Particuliere memorie op de geconcipieerde generale ordonnantie blz. 149. 7 9 Mei 1699 werden de eerste hoofdlieden benoemd. Het waren Harent Bos, Paulus Boekenes, Reinier Doesburg en Jacob van Obdam. Als eerste post in het kasboek komt voor: „Voor de oncosten gedaen in de separatie van *t gilde door diversse betaelt f 131—2—". Van het archief is slechts één register, het kasboek, bewaard. Ook het nieuwe boekje van den gildeknecht, waarvoor 4 October 1700 aan den zilversmid Bezoet f 33—4. werd betaald, is niet meer aanwezig. Ledeboer klaagde in 1861 al (in een briet van 12 Januari 1861 aan den archivaris Scheffer), dat hij de archiefstukken van het gilde nergens kon vinden. Men had hem gezegd, dat ze vernietigd waren. INVENTARIS. 20. Gedrukt extract uit de resolutiën van de heeren van de weth over het drukken en uitgeven van spotprenten en licentieuse geschriften, in een aantal exemplaren aan het gilde der boekverkoopers toegezonden. 1787. 1 stuk. 21. Kasboek. 1699—1812. 1 deel. N.B. Elk jaar werden de inkomsten en uitgaven door kasnazieners gecontroleerd en goedgekeurd. VIII. HET ARCHIEF VAN HET CHIRURGIJNSGILDE. INLEIDING. De oudste vermeldingen van het barbiers- en chirurgijns-beroep te Rotterdam zijn te vinden in het privilegie van 28 December 1351. Bronnen IV no. 647 en het perkamenten keurboek uit het begin der 15e eeuw; (zie de uitgave van prof. Fruin art. 139 en de bijvoeging van lateren tijd in het keurboek zelf). De oudste vermelding van het gilde geeft de keure en ordonnantie, op verzoek der barbiers vastgesteld, ter eere Gods en de lieve heiligen St. Cosmas en Damianus, den 1™ September 1467 (afgedrukt als bijlage II). Een nieuwe ordonnantie werd vastgesteld 23 Juli 1519. Van 28 April 1593 dagteekent eene latere gildekeur; daaropvolgende keuren, genoemd in de particuliere memorie op de geconcipieerde generale ordonnantie, zijn, wegens het ontbreken der keurboeken, 8 niet meer aanwezig; de ordonnantie op de chirurgie, pligt van de vroedvrouwen en de saken tot de chirurgie behoorende, in 1717 vastgesteld, maakt deel uit van de generale keuren van 1720; in de artt. 143 —148 geeft deze de regeling der administratie van het gilde. Het gilde werd opgeheven tengevolge der publicatie van 5 October 1798, die de uitvoering van art. 53 der Staatsregeling aan de municipaliteit opdroeg; overeenkomstig deze publicatie werden de hoofdlieden vervangen door provisioneele commissarissen; deze bleven met lector, anatomicus en stadsdoctoren als collegium anatomiccKchirurgicum (vóórdien was de naam collegium chirurgicum) het toezicht uitoefenen; terwijl voor de gezamenlijke leden van het opgeheven gilde de benaming collegium chirurgicum in gebruik kwam. Tengevolge van de instelling der plaatselijke commissie van geneeskundig toevoorzicht werd bij resolutie der wethouderschap van 3 October 1806 besloten het collegium chirurgicum te ontbinden en dit te authoriseeren het archief en Zijne eigendommen aan de nieuwe commissie over te geven; door deze werd bij hare opheffing het archief enz. van het chirurgijnsgilde tegelijk met haar eigen archief naar het stedelijk archief overgebracht (zie Gemeentearchiefverslag over 1866, blz. 53). De onvolledigheid van het archief kan blijken uit den hier volgenden inventaris, waarbij kan worden vergeleken de summiere opgave van het archief anno 1747 in den inventaris van de goederen van het gilde, voorkomende bij de stukken, genoemd onder no. 37. INVENTARIS. 22. Register met gewaarmerkte afschriften van de gilde-ordonnantie van 28 April 1593 met de alteratie, het examen chirurgicum van 1595 en beschikkingen op rekesten. 1596—1648. 1 deel. N.B. In origineelen leeren band met goudopdruk; het prentje, dat vroeger voorin zat, ontbreekt thans. 23. Gedrukte keuren op de anatomie, chirurgie, plicht van de vroedvrouwen en zaken tot de chirurgie behoorende. 1717—1759. 1 omslag. 9 24.—25. Ingekomen stukken en minuten van uitgegane stukken. 1685—1804. 2 pakken. 24. 1685—1791. 25. 1795-1804. 26. Alphabetische staat van de chirurgijns over 1603—1759. 1 deel. Aangelegd in 1656, bijgehouden tot 1759. 27. —30. Rekeningen en verantwoordingen. 1612—1800. 4 deelen. N.B. Vele deelen van deze serie ontbreken. 27. 1612—1617. 28. 1622—1627. 29. 1654—1664. 30. 1751 — 1800. 31.—32. Bijlage tot de rekeningen en verantwoordingen. 1749.— 1806. 2 pakken. 31. 1749—1770. 32. 1771 — 1806. 33—34. Rekeningen en verantwoordingen wegens de anatomie. 1717—1805. 2 deelen. 33. 1717—1736. 34. 1791 — 1805. N.B. De rekeningen van 1737.—1790 en die over 1793 en 1802 ontbreken. 35—36. Memorialen van inkomsten. 1670—1691. 2 deelen. 35. 1670—1671. 36. 1671 — 1691. 37. Inventarissen van de goederen van het gilde, formulieren van diploma's enz. 18e eeuw. 1 omslag. IX. HET ARCHIEF VAN HET HOEDEMAKERSGILDE. INLEIDING. Het archief van dit gilde is vrijwel geheel verdwenen, alleen is een rekening en verantwoording over van de provisioneele 10 commissarissen van het gewezen gilde, afgelegd 30 November 1820, waaruit blijkt, dat toen nog een zilveren schild aanwezig was, dat thans ook niet meer te vinden is. Uit een notarieele akte van Jacob Symonsz. van 28 Maart 1588 zou men willen opmaken, dat het hoedemakersgilde in Rotterdam toen nog niet bestond. INVENTARIS. 38. Rekening en verantwoording, afgelegd door de provisioneele commissarissen van het gilde. 30 November 1820. 1 stuk. X. HET ARCHIEF VAN HET HOUTKOOPERSGILDE. INLEIDING. Dit gilde bestond blijkbaar reeds in 1635. Dan wordt althans gesproken van „gemeene houtkoopers" (vroedschapsresolutie 18 Juni 1635). Van dit archief is zeer weinig bewaard gebleven. Het bestuur van het gilde bestond uit vier hoofdlieden, waarvan één de overman was, later werd het gilde door commissarissen bestuurd1). INVENTARIS. 39. Ingekomen stukken. 1803. 1 omslag. 40. Stukken betreffende de gildeknechten J. G. Wurmbach, Hermanus Roelofse en Jan Bellaart. 1765—1808. 1 dossier. XI. HET ARCHIEF VAN HET KLEERMAKERSGILDE. INLEIDING. Tot het gilde behoorden behalve kleermakers en naaisters ook verkoopers van nieuwe en oude kleeren. ') Een rekest aan burgemeesteren van 1741 Is door alle gildeleden onderteekend. 11 Wanneer het gilde is opgericht blijkt niet rechtstreeks uit de archiefstukken. Het oudste stuk is de op perkament geschreven ordonnantie van 1639. Daar op de rekening van 1805 een post voorkomt van de onkosten van het eeuwfeest, bestaat de waarschijnlijkheid, dat de oprichting in 1605 heeft plaats gehad. In de ordonnantie van 1639 is alles geregeld omtrent meesters, knechts en leerjongens, contributie s, boeten, ziekenfonds, enz. Uit de meesters werden de hoofdlieden gekozen. Er waren er vier, jaarlijks werden twee oude door twee nieuwe vervangen. Die werden aangesteld door burgemeesteren uit een nominatie van vier, opgesteld door de hoofdlieden. Het gilde had ook een ziekenfonds, maar in later jaren, in 1747 werd erover geklaagd, dat de uitgaven de inkomsten verre overtroffen en dat er zelfs obligaties verkocht moesten worden om aan de zieken iets te kunnen uitkeeren. De gildebroeders en zusters en de toenmalige hoofdlieden weten dit aan de verkwisting van vroegere hoofdlieden. De hoofdlieden wisten uitstekend geld te verkwisten, maar ook de gildebroeders vierden vaak feest mee. In de jaarlijksche rekeningen staan, vooral in den eersten tijd, herhaaldelijk posten voor maaltijden, wijn en tabak. In 1798 werden provisioneele commissarissen aangesteld, die de geldzaken moesten afwikkelen. In het archief van dit gilde zijn dan ook de rekeningen tot 1852 aanwezig. Op 14 Januari 1854 is het saldo van het ziekenfonds in handen gegeven' van den burgemeester, waarmede ook de schijn van het gilde verdween. INVENTARIS. 41. Ordonnantie en nadere ampliatiën. 1639—1681. 1 band (perkament). N.B. Dit nummer nam de Archief commissie in 1861 over van den heer Abm. van Stolk. 42. Ingekomen stukken. 1657—1828. 1 omslag. 43—46. Rekeningen. 1669—1851. 3 deelen, 1 band. 43. 1669—1706. 44. 1706—1753. 12 45. 1753—1811. 46. 1811—1851 (band). 47. Kwitanties. 1722—1836. 1 omslag. 48—49. Rekeningen van het ziekenfonds. 1712.—1853. 2 deelen 48. 1712—1761. N.B. Dit deel is thans gebonden in een leeren band met overblijfsels van koperen klampen en het opschrift: „1698, Siekeboek van het kleermakersgilde als hooftluyde waare Heyman Tukker, Ary Mars, Pieter Fyve, Jan de Bruyn". 49. 1761-1853. XII. HET ARCHIEF VAN HET KOLENMETERS- EN WEGERSGILDE. INLEIDING. Van dit archief zijn slechts enkele ordonnanties en rekeningen van het gilde benevens een aantal akten van aanstelling tot kolenmeter en -weger bewaard. INVENTARIS. 50. Gedrukte ordonnantie op het kolenmeten en -wegen (incompleet). 1720. 1 deel. 51. Gedrukte interpretatie, alteratie en ampliatie op de voorgaande ordonnantie. 1800. 1 deel. 52. Gedrukt reglement op de inrichting en den dienst der kolenmeters en -wegers, vastgesteld door den raad 19 December 1827. 1828. 1 deel. 53. Concept-ordonnantie op het kolenmeten en -wegen en reglement voor de kolenmeters. 1827—1858. 1 omslag. 13 54. Akten van aanstelling door het stadsbestuur als kolenmeter en -weger. 1750—1845. 1 pak. 55. Rekeningen van het kolenmetersgilde, afgehoord door burgemeester en wethouders. 1820.—1866. 1 pak. XIII. HET ARCHIEF VAN HET KORENMETERSGILDE. INLEIDING. Wanneer dit gilde is opgericht blijkt niet. De eerste gedrukte ordonnantie werd vastgesteld 18 December 1627 en is nadien vele malen gewijzigd. De taak der korenmeters, bestaande in het meten van graan en zaad, is in de negentiende eeuw overgegaan op de corporatie der beëedigde meters-wegers. Het archief van het gilde is op één stuk na verdwenen. INVENTARIS. 56. Alteratie op het XXXVII articul van de ordonnantie voor de korenmeters. Tot Rotterdam gedrukt bij Gerrit en Hendrik van Waesberge, ordinaris stadsdrukkers. 1773. 1 band. XIV. HET ARCHIEF VAN HET KUIPERS- EN WIJNVERLATERSGILDE. INLEIDING. Van dit archief is tamelijk veel bewaard, alleen het notulenregister ontbreekt geheel en al, terwijl ook de stukken op de lijst van omstreeks 1800 genoemd (bijlage IV) vrijwel totaal verdwenen zijn. Van de in 1867 opgemaakte lijst van archiefstukken heb ik, behalve de kwitanties van 1695—1799, alleen no. 5, Punten gesteld ter beantwoording aan de nieuw aankomende gildebroeders 1696, niet kunnen opsporen. Ik durf althans niet veronderstellen, dat deze stukken identiek zullen zijn met de in no. 64 van dezen inventaris zich bevindende verklaringen van de gildeleden over het al of niet instandhouden van de gilden, van 1797. Enkele deelen, die in den loop der tijden bandloos waren geworden, 14 zijn hier op het Archief van nieuwe banden voorzien. Overigens schijnt voor de archiefstukken vrij goed gezorgd te zijn. In 1629/30 werd reeds een gildekist aangeschaft om ze daarin te bewaren, die in 1653 door een nieuwe vervangen werd'). Het archief zal wel bewaard zijn in het gildehuis, dat in 1728 in gebruik werd genomen. 3 Juni van dat jaar was Pieter van Rossum de eerste, die er zijn proef deed. Het archief werd in 1867 geschonken door den heer J. H. Cornelder te Rotterdam. Zie Archiefverslag 1867 blz. 41. INVENTARIS. 57. Ordonnantie van het kuipersgilde, gegeven door baljuw, schout, burgemeesteren en schepenen van Rotterdam den 13en Augustus 1614. Authentieke copie onderteekend door den stadssecretaris A. Willemsen (van der Aa). 1 band. 58—62. Gedrukte ordonnantiën van het kuipersgilde. 1720—1781. 5 deelen. 58. Ordonnantie van 21 Juni 1720. 59. Ampliatie van 16 April 1779. 60. Tweede ampliatie van 17 October 1781 (herdrukt in 1789). 61. Extract uit het register der resolutiën van de weth, 31 December 1779. 62. Extract uit het register der resolutiën van de weth, 7 November 1780 (in hetzelfde jaar herdrukt). 63. Gedrukte lijst der volle knechtsloonen, die door de meestérkuipers moeten worden betaald, ingaande 1 November 1814. 1 deel. 64. Ingekomen stukken en minuten en afschriften van uitgegane stukken. 1569—1814. 1 pak. ') In de rekening van 1654 wordt een post verantwoord voor het beschilderen van de kist. Ook overigens blijken uit de gilderekeningen aardige bijzonderheden over de Sl Janskapel (Sint Jan is de patroon van de kuipers) in de Groote kerk (Rek. 1626 en 1648) over het schild of blazoen, over het borduren van de pelle, over de gildepenningen (Rek. 1643 en 1653). Ten onrechte zegt m. i. Dirks, dat de Rotterdamsche gilden bijna geen penningen gehad hebben. Voor dit gilde werden in 1643 niet minder dan 24 exemplaren geslagen. Ook de blikslagers lieten talrijke gildepenningen slaan. 15 N.B. Op den omslag staat: „Wijnverlatersgilde waaronder verstaan wordt het ontfangen, afleveren, verkuipen, opvullen, afsteken, versnijden en bereijden van allerhande wijnen, brandewijnenen wijnazijn, het overschepen, lossen en aanvullen van wijn uit zee aankomende, en na andere steden gedestineert, het regeren van de wijn, het binden, barreren van de wijnvaten en het kimmen zetten, loonlijste daarop, is gecombineert met het kuipersgilde, en onder opzigt van overmannen en hoofdlieden van dat gilde 13 October 1719". 65—68. Naamregister van de gildeleden. 1586—1761. 4 deelen. 65. 1586—1611. N.B. Tot en met 1611 zijn de leden alphabetisch geplaatst, daarna zijn tot 1621 de nieuwe leden chronologisch ingeschreven, zie no. 66, dat met 1612 begint. Het opschrift luidt: „Dit syen die naemen van de meesters kupers bynnen de stede van Rotterdam". De voorin geplaatste titel: „Naamboek van knegts en leerlinge die zijn aangeschreve in 't kuipersgilde tot Rotterdam, begonnen 1586 en eindigt met July anno 1629" is blijkbaar afkomstig van een verloren gegaan register van de knechten en leerlingen, zie no. 71. 66. 1612—1641. 67. 1641 — 1693. 68. 1693-1761. 69—70. Alphabetische indices op het naamregister van de gildeleden. 1703—1761. 2 deelen. 69. 1703—1761. N.B. Aangelegd in of kort vóór 1703, met een paar inschrijvingen van 1692, 1698 en 1763. 70. 1761 — 1793. N.B. Alleen de letter A is bewaard gebleven, de rest van het deel is gebruikt als register van de uitkeeringen aan zieke en behoeftige gildebroeders 1700—1748, zie no. 78. Voorin bevindt zich een 16 rijmwerk van 10 Augustus 1761 van den hoofdman Jacob Vreeke — die ook in enkele andere registers zijn rijmlust heeft botgevierd — terwijl het opschrift op den band luidt: „Alphabeth van vrijmeesters in het kuipers- en wijncuipersgilde tot Rotterdam, die aangekomen zijn na primo July anno domini 1761". 71—75. Register van de knechts en leerlingen (register van ommegangen der hoofdheden ter controle van de contributie der knechts en leerjongens). 1625—1811. 4 deelen. N.B. Zie over een ouder verloren gegaan register de noot bij no. 65. 71. 1625—1642. 72. 1642-1649. 73. 1660—1679. N.B. Hierin bevindt zich één blad (22 Juli 1654) van het ontbrekende deel 1650—1659. 74. 1662—1697. N.B. Hierin komen alleen de namen der jongens voor. Tusschen dit deel en het volgende ontbreekt het register. 75. 1748-1811. 76—77. Rekeningen van het gilde. 1614—1748. 2 deelen. 76. 1614—1692. 77. 1694-1748. 78—79. Afzonderlijke rekeningen van de uitkeeringen aan zieke en behoeftige gildebroeders. 1700—1795. 1 deel. 78. 1700—1748. N.B, Dit nummer bevindt zich in no. 70. 79. 1748—1795. 80. Rekeningen van het fonds van het voormalig gilde. 1821 — 1853. 1 pak. N.B. Hierbij bevinden zich ook enkele andere stukken van financieelen aard. 17 XV. HET ARCHIEF VAN HET LAKENBEREIDERSGILDE. inleiding. Van dit archief is zeer weinig bewaard; alleen zijn bij de ingekomen stukken van eenig belang de afschriften van de resolutiën. genomen op 't subject van de gilden der lakenbereiders in de respectieve steden van Holland en Westvriesland. inventaris. 81. Ingekomen stukken en minuten van uitgegane stukken. 1693—1793. 1 pak. XVI. HET ARCHIEF VAN HET MAKELAARS- EN PONLXjAARDERSGILDE. inleiding. Tengevolge der publicatie van 5 October 1798 werden in plaats van hoofdlieden van het gesubsisteerd hebbende gilde door de stedelijke regeering provisioneele commissarissen aangesteld; de corporatie bleef echter bestaan; eerst door de invoering der Fransche wetgeving beschouwde deze zich als opgeheven. Zij constitueerde zich opnieuw in 1814 (zie nrs. 82 en 90). Na 1812 bleef de commissaris-secretaris fungeeren als beheerder der fondsen van het gewezen gilde; bij Koninklijk besluit van 26 Juli 1820 betreffende de liquidatie der fondsen en bezittingen van de voormalige gilden kreeg deze materie eene algemeene regeling, bij welke het toezicht over het beheer aan de plaatselijke besturen werd opgedragen. Tot heden toe is deze regeling van kracht gebleven. Sedert 1882 zijn echter uit het fonds geene uitkeeringen meer geschied. De commissarissen over het fonds van het voormalig gilde stonden hun archief met dat van het gilde in 1863 en 1879 aan het gemeente-archief af (zie de missive van Maart 1879 bij de ingekomen stukken van den gemeente-archivaris). Van de volgens deze missive overgedragen stukken werden bij deze inventarisatie niet gevonden die onder letter f, g en h en in het postscriptum genoemd. Vermeld 18 wordt het archief bovendien in het notulenregister (missive d.d. 30 Januari 1810) en in de akte de anno 1840 (zie inv. no. 89); in de missive van Maart 1879 wordt niet genoemd inv. no. 7, terwijl niet is gebleken op welke andere wijze deze stukken naar het gemeente-archief zijn overgebracht. De gegevens, die het gemeente-archief bevat betreffende de geschiedenis der Rotterdamsche makelaardij vóór 1795, zijn meerendeels verwerkt tot een feuilleton in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 29 Maart 1905 le Blad A, waarnaar in deze inleiding kan verwezen worden. INVENTARIS. 82. Gedrukte keuren. 1719—1805. 1 pak. N.B. Latere alteratiën der loonen werden vastgesteld 13 Januari 1819, 7 Juni 1822 en 29 December 1826; een later reglement is van 7 November 1843 met een ampliatie der loonen van 6 en 14 November 1844. 83. Register der notulen. 1786—1858. 1 deel. N.B. De notulen van het gilde gaan tot 1812; daarna is er een lacune tot 1839; na dit jaar komen aanteekeningen voor betreffende de fondsen en het beheer daarvan. . 84—85. Ingekomen stukken met enkele bescheiden van anderen aard (reglementen, gedrukte verzonden rekesten). 1760—1873. 2 omslagen. 84. 1760—1811. 85. 1820—1873. 86. Register van akten van aanstelling van makelaars en pondgaarders. 1798—1811. 1 deel. N.B. Gemerkt „Actens van de eygenaaren". 87. Register van consenten tot waarneming en van akten van aanstelling van extra-ordinaire makelaars en pondgaarders. 1760.— 1811. 1 deel. N.B. Gemerkt „Actens van de huurders". 19 88. Bijlagen tot de obligatiën aan het gilde behoorende. 1743— 1796. 1 omslag. WÜfP 89. Akte van afrekening tusschen de executeuren-testamentair in den boedel van Hendrik van der Pais, commissaris en secretaris van het gewezen makelaars- en pondgaardersgilde en J. J. Chabot en H. A. van Overzee, als nieuw aangestelde commissarissen. 1840. 1 stuk. 90. Jaarlijksche rekeningen wegens de administratie der fondsen van het voormalig makelaars- en pondgaardersgilde. 1839—1876. 1 pak. 91—92. Kwitantiën. 1795—1877. 2 omslagen. 91. 1795—1812. N.B. Hierbij één kwitantie van 1815. 92. 1840-1877. XVII. HET ARCHIEF VAN HET MANUFACTURIERSEN KRAMERSGILDE. INLEIDING. Van dit archief zijn uit de 18de eeuw een belangrijk resolutieboek en een rekeningboek bewaard, die respectievelijk in 1881 en 1879 voor het Archief der gemeente verworven zijn: de overige stukken dateeren meest uit de 19de eeuw en zijn ook in 1879 door het Archief overgenomen. Zie Archiefverslag 1881 blz. 3 en notulen van de Archiefcommissie van 3 December 1881. De lakenkoopers vormden een afzonderlijk gilde, zie b.v, in no. 93 de resolutiën van 7, 9 en 13 Januari 1790; het archief van dit gilde is niet aanwezig. Eveneens vormden de wollemanufactuurverwers een afzonderlijk gilde, waarvan het archief ten deele bewaard is. INVENTARIS. 93. Register der resolutiën. 1745—1799. 1 deel. N.B. Aangekocht in 1881. Zie over dezen aankoop het voorin liggende losse papier. 20 94. Ingekomen stukken. 1672—1879. 1 omslag. N.B. Hierbij de minuut van een uitgegaan stuk en een index op de notulen van de weth. 95. Akten van aanstelling als commissaris van het voormalig gilde. 1829—1887. 1 pak. 96. Extract uit de overlijdensakte van Anthonie Cornelis Cramer, geboren te Rotterdam 17 April 1769, overleden te Sprang 21 April 1824. 1829. 1 stuk. N.B. Cramer is geruimen tijd kassier van het „gesubsisteerd hebbende" gilde geweest. 97. Lijst van personen, die ondersteuning uit het fonds van het gilde genoten hebben. 1766—1853. 1 omslag. 98 Lijsten der effecten van het gilde. 19de eeuw. 1 omslag. 99. Register der rekeningen. 1761—1878. 1 deel. N.B. In 1879 door den archivaris overgenomen van de commissarissen voor de fondsen van het voormalig gilde. Op den band staat ten onrechte: „Reekenboek van het zijde-, lakenkoopers en kramersgilden". 100. Rekeningen met bijlagen. 1806—1887. 1 pak. N.B. Vele rekeningen ontbreken. XVIII. HET ARCHIEF VAN HET MANUFACTUURVERWERSGILDE. INLEIDING. Dit gilde, in den regel wollemanufactuurverwersgilde genoemd, bestond reeds in het begin van de 18de eeuw, zoodat blijkbaar van het archief vele stukken zijn verloren gegaan. In het register der hoofdlieden komen die van dit gilde het eerst voor in 1716. Twee rekesten, met bijlagen, van (Maart) 1768 en 31 Maart 1835, 21 aan het stadsbestuur, evenals een 18de eeuwsche memorie van Cornelis Helderson over de door hem ondervonden moeilijkheden in het toetreden tot het gilde, geven bijzonderheden over de werking van het gilde. Naast dit gilde hebben als afzonderlijke gilden bestaan: het gilde van de lakenbereiders, dat van de lakenkoopers en het gilde van de manufacturiers en kramers. (Zie XV en XVII). INVENTARIS. 101. Akte van aanstelling door burgemeester en wethouders van mr. J. J. Tavenraat tot mede-commissaris van het gilde. 1882. 1 stuk. 102. Staat der fondsen toebehoorende aan het gewezen wollemanufactuurverwersgilde te Rotterdam. 1820. 1 omslag. N.B. Hierbij een bewijs van inschrijving en een bewijs van afschrijving op het grootboek der Nationale werkelijke schuld. 103. Rekeningen van het gilde. 1867—1881. 1 pak. XIX. HET ARCHIEF VAN HET METSELAARSGILDE. INLEIDING. De stukken van het eigenlijke gilde zijn grootendeels verloren gegaan. Alleen een register van ordonnantiën en ampliatiën en een inventaris van de goederen en dokumenten van het gilde zijn bewaard gebleven. De andere stukken zijn afkomstig van de commissarissen van het voormalig gilde. Wat het archief van het gilde betreft zij nog het volgende opgemerkt: Het werd bewaard in de kleine gildekist bij den presideerenden hoofdman aan huis. In no. 105 van dezen inventaris komt een volledige inhoudsopgave voor van het archief, zooals dat op 4 December 1699 geïnspecteerd en beschreven werd. Daaruit blijkt, dat er toen o. a. een origineele ordonnantie op perkament van 24 April 1600 aanwezig was. Deze staat als no. 1 op de lijst. Dan volgen als no. 2—27 allerlei rekesten, attestatiën, sententiën 22 enz. waarna o. a. de gildeboeken worden opgenoemd van 1563. 1571, 1588, 1623 en 1666, een resolutieboek van 1684 af, met het thans onder no. 104 beschreven register van ordonnantiën enz. en andere waardevolle stukken; als no. 28 en 29 volgen dan nog weder een paar losse stukken. Van dit geheele archief zijn, zooals gezegd, slechs twee nummers (104 en 105) gered. INVENTARIS. 104. Register van ordonnantiën en ampliatiën. 1600—1692. 1 deel. N.B. Op perkament voorin bevindt zich een gewasschen penteekening door A. Ketelaar van 1690, voorstellende St. Barbara, de patrones der metselaars. Dit nummer en het volgende zijn in 1914 geschonken door de heeren J. R. Snoeck Henkemans en dr. D. Snoeck Henkemans te 's Gravenhage. 105. Inventaris van de goederen, effecten en dokumenten van het gilde, opgemaakt 4 December 1699, bijgehouden tot 1733. 1 deel. N.B. Op perkament. 106. Ingekomen stukken en minuten van uitgegane stukken, onder de eerste vooral extracten uit de resolutiën van burgemeesteren. 1820—1848. 1 omslag. N.B. Sommige van deze stukken maken wellicht deel uit van het gemeente-archief. Hierbij bevinden zich indices op de rekestboeken van burgemeesteren, voor zoover die op het gilde betrekking hebben. 107. Staten en inventarissen van de fondsen en bezittingen van het voormalig gilde, opgemaakt en overgegeven aan burgemeesteren (ter voldoening aan art. 1 van het Koninklijk besluit van 26 Juli 1820 no. 74) en door dezen goedgekeurd en aan commissarissen teruggezonden. 1820—1826. 1 omslag. N.B. Op de eerste drie komen zilverwerk, koperen tinwerk voor, op den laatsten nog alleen zilverwerk, het andere is dan reeds verkocht. Op beide wordt nog het geschilderde bord in de Groote kerk vermeld. 23 108. Rekeningen. 1826—1852. 1 pak. N.B. De laatste rekening is in December 1853 door burgemeester en wethouders goedgekeurd. 109. Ingekomen stukken en minuten van uitgegane stukken van de busbewaarders van de metselaarsknechts. 1692—1797. lomslag. N.B. Van deze vereeniging van busbewaarders, ook wel „gilde" genoemd, was onderlinge hulpverleening, vooral bij ziekte en overlijden, het doel. Een ordonnantie is door de weth vastgesteld in April 1692; een nieuwe werd bij de algemeene herziening der keuren 28 Januari 1719 gepubliceerd; zij werd geampheerd 25 April 1748 en gealtereerd 6 October 1751, opnieuw geamplieerd en gealtereerd 23 December 1795. In het begin van 1797 werd de vereeniging ontbonden en had de likwidatie plaats. De bescheiden zijn toen naar de secretarie der gemeente overgebracht en later met het archief van het gilde van de metselaars vereenigd. Alles volgens het beslujt van den gemeenteraad van 9 Januari 1797, dat aldus luidde: „De raad heeft goedgevonden en verstaan: 1. dat de metselaarsknegtsbussche opgerigt in den jare .... overeenkomstig het besluit van de meerderheid derzelver bussche zal worden gedissolveerd, welke dissolutie zal moeten gehouden worden te zijn daargesteld met den 31 December 1796. 2 na dit alles zullen eindelijk de gefungeerd hebbende busschebewaarders gehouden en verpligt zijn, om derzelver volledige rekening alsmede de gemelde acten van acquit en alle de boeken, charters en papieren tot de gedissolveerde busch behoord en onder buschbewaarders berust hebbende over te moeten brengen ter secretarie dezer stad om aldaar te worden bewaard.". Van al deze genoemde stukken is evenwel bitter weinig bewaard gebleven. 24 110. Register van de maandelijksche ontvangsten der busbewaarders van de metselaarsknechts. 1737—1796. 1 deel. N.B. In kas was in Augustus 1796 de som van f 4.705.—. XX. HET ARCHIEF VAN HET MOLENAARSGILDE. INLEIDING. Wanneer dit gilde is opgericht, blijkt niet, vermoedelijk in het begin der 17de eeuw; in het eerste hoofdliedenregister van 1667 komen de molenaars reeds voor. Van het archief is eigenlijk alleen het „gildeboek" van eenig belang, de andere stukken beteekenen niet veel. INVENTARIS. 111. Naamregister der gildeleden. 1642—1688. 1 deel. N.B. Voorin bevinden zich allerlei aanteekeningen, vooral beschikkingen op rekesten aan het stadsbestuur en aan de keerzijde een memorie van de hoofdlieden, een enkele resolutie en borgstellingen van nieuwe gildeleden voor de lasten van het gilde. Op den band staat: „St. Victor- oft molenaersgildeboeck tot Rotterdam anno 1642". Zie ook no. 113. 112. Ingekomen stukken en minuten en copieën van uitgegane stukken. 1672—1828. N.B. Het laatste stuk is een staat van ontvang en uitgaaf der binnen de stad staande negen korenmolens over de jaren 1826 en 1827, opgemaakt door commissarissen. Hierbij bevinden zich tafels op de rekestboeken van burgemeesteren, voorzoover deze op het gilde betrekking hebben, en een notitie over de korenmolens onder het ressort der stad. 1791 —1806. 113. Register der rekeningen. 1683—1784. 1 deel. N.B. Dit register bevindt zich in no. 111. 25 XXI. HET ARCHIEF VAN HET SCHILDERS- EN KUNSTWERKERSGILDE. INLEIDING. De oudste ordonnantie van het gilde van St. Lucas dateert van 1609; ampliatiën hierop werden toegevoegd omstreeks 1640, 15 Juli 1665 en 19 Februari 1667; een geheel nieuwe keur werd 26 Januari 1720 afgekondigd. Tot dit gilde behoorden, waarschijnlijk sinds 1640, ook de plateelen tegelbakkers. Van het archief is niets aanwezig dan de ordonnantie van 1609 en een bandje met de gedrukte ordonnantie, alteratiën en ampliatiën, dat daarvan deel uitgemaakt kern hebben. De overige hierna beschreven stukken zijn afkomstig van de commissarissen voor de fondsen van het voormalig gilde en zijn in 1907 door den heer Jac. Bakker te Rotterdam aan het Archief der gemeente geschonken. Zie Rotterdamsche historiebladen I. 375 en Hoynck van Papendrecht. De Rotterdamsche plateel- en tegelbakkers. Waesberge en zoon. Rotterdam 1920, blz. 133 en 354. INVENTARIS. 114. Ordonnantie van het gilde van St. Lucas. 1609 Januari 22. 1 stuk (perkament). N.B. In 1876 geschonken door de familie van wijlen den heer J. A. Bakker en afgedrukt in het Archief voor Nederlandsche kunstgeschiedenis II 62 door F. D. O. Obreen. 115. Gedrukte ordonnantie met alteratiën en ampliatiën. 1720.— 1756. 1 band. N.B. Met wit papier doorschoten, waarop onderscheiden aanteekeningen gemaakt zijn. 116. Ingekomen stukken en minuten van uitgegane stukken. 1844—1885. 1 pak. N.B. Hierbij bevindt zich eenige correspondentie tusschen de commissarissen onderling. 26 117. Rekeningen met bijlagen. 1845—1883. 1 pak. N.B. Hierbij bevindt zich het bewijs van overschrijving van het fonds op het nieuwe Grootboek. 1815. 118. Kasboek. 1876—1885. 1 deel. N.B. Voorin bevinden zich de namen van eenige commissarissen. XXII. HET ARCHIEF VAN HET GROOT-SCHIPPERSGILDE. INLEIDING. De oudste vermelding van het gilde der schippers of heiligbloedgilde is te vinden in het supplement op het oudste keurboek, waarin enkele bepalingen uit de jaren 1469 en 1477 over het gilde zijn opgenomen. Reeds vóór 11 Mei 1626 (zie gift van dien datum) werd het gilde gesplitst in het groot- en klein-schippersgilde; tot dit laatste behoorden de schippers der kleinere schepen; aanvankelijk werden de schepen onder de 12 last hiertoe gerekend, later werd het criterium op 15 last gesteld. Een ordonnantie werd vastgesteld 4 October 1646 (zie de gedrukte particuliere memorie op de geconcipieerde generale ordonnantie blz. 60). Na de publicatie van 5 October 1798 werden, evenals over de andere gilden, ook over de schippersgilden, volgens besluit der municipaliteit van 12 October 1798 provisioneele commissarissen aangesteld; uit de archieven der gilden valt op te maken, dat de leden er van nog tot 1818 tot eene corporatie vereenigd zijn gebleven. Nadat reeds bij resolutie van burgemeesteren van 19 Mei 1818, in afwachting eener algemeene en definitieve regeling, voor het beheer der eigendommen van het groot-schippersgilde twee provisioneele administrateuren waren aangesteld, had bij resolutie van 26 Juni 1821 de benoeming plaats van commissarissen ingevolge de bepalingen van het Koninklijk besluit van 20 Juli 1820. Het archief van het groot-schippersgilde werd in 1883 geschonken 27 door den heer A. Schippers en naar het gemeente-archief overgebracht. (Zie Archiefverslag 1883). INVENTARIS. 119. Keuren op de schippersgilden en de schipperij. 1719—1793. 1 band. N.B. Met alphabetischen index op de slagwoorden. 120—121. Naamregister der gildebroeders. 1687—1817. 2 deelen. 120. 1687—1768. 121. 1712—1817 (aangelegd in 1768). 122. Alphabetische staat der gildebroeders over 1669—1767, aangelegd 1705. 1 deel. 123. Nominatieregister van overman en hoofdlieden. 1768—1798. 1 deel. 124. Register van sententiën van hoofdlieden. 1595—1690. 1 deel. 125—127. Ingekomen stukken en copiëen van uitgaande stukken. 1570—1794. 3 banden. N.B. In deze banden zijn stukken van zeer verschillenden aard te zamen gebracht in chronologische orde. 125. 1570—1714. N.B. Met retroacta van 1531 af. 126. 1720—1794. N.B. Op den rug staat: „Requesten en resolutiën van het groot-schippersgilde". 127. 1736—1792. N.B. Op den rug staat: „Octroyen, requesten, resolutiën etc. rakende het groot-schippersgilde". Hierin bevinden zich stukken van gelijken aard als voorkomen in no. 126. 128. Ingekomen stukken. 1762—1817. 1 omslag. N.B. Hierin bevinden zich stukken van gelijken aard, als voorkomen in de nummers 126 en 127. 28 129. Stukken betreffende de onroerende eigendommen, origineele stukken uit de 17de en afschriften uit de 18de eeuw. 1511—1669. 1 dossier. N.B. Hierin bevinden zich stukken van gelijken aard, als voorkomen in no. 125. 130. Stukken betreffende de roerende en onroerende eigendommen van het voormalig gilde. 1818—'1858. 1 omslag. 131. Stukken betreffende een kwestie over het varen der Haarlemsche schippers. 1681.—1682. 1 dossier. N.B. Met retroacta van 1575 af. 132. Missive der Archiefcommissie, houdende dankbetuiging voor het afgestane zilveren blazoen en de hoofdmansborstlappen, aan de commissarissen van het voormalig gilde. 1871. 1 stuk. 133. Register van uitgaande stukken 1769—1777. 1 deel. N.B. Met een missive van 28 December 1793. 134—135. Register van rekening en verantwoording. 1654—1818. 2 deelen. 134. 1654—1761. 135. 1765—1818. N.B. Op den band staat als beginjaar 1768; de rekeningen en verantwoordingen over 1765—1767 zijn bier later bijgebonden. 136. Rekeningen en verantwoordingen. 1833—1873. 1 omslag. N.B. Hierbij een onvolledige serie kwitantiën wegens wekelijksche uitkeeringen over 1833 en 1846 en verder kwitantiën over de jaren 1869.—1873. 137. Grootboek van ontvangst en uitgaaf. 1818.—1835. 1 deel. 138. Journaal van ontvangst en uitgaaf. 1804—1823. 1 deel. 139. Register van ontvang van boeten en accoorden. 1768—1817. 1 deel. 140. Aanteekenregister van uitgaven wegens verteringen. 1768— 1795. 1 deel. 29 Hl —142. Blaffert der effecten. 1768—1815. 2 deelen. 141. Opgemaakt in 1768, bijgehouden tot 1776. 142. Opgemaakt in 1777, bijgehouden tot 1815. 143. Bijlagen tot de obligatiën, het gilde toekomende. 18e eeuw. 1 pak. 144. Stukken betreffende inschrijvingen op het Grootboek. 1809— 1856. 1 omslag. 145. Journaal van uitgaven aan oudemannen- en ziekengeld. 1705-1738. 1 deel. 146. Alphabetische staat van oudemannen en zieken. 1768.—1817. 1 deel. 147. Register van ontvangst van bijdragen der beurt- en marktschippers. 1768—1817. 1 deel. 148. Register van ontvangst van bijdragen der vreemde beurten marktschippers. 1768—1817. 1 deel. 149. Register van ontvangst van bijdragen der schippers, „die met de reys aanspreeken". 1768—1817. 1 deel. 150. Alphabetische staat van schepen, die ter korenmarkt varen. 1768—1817. 1 deel. 151. Lijst van vreemde beurtschippers en van gildebroeders. 1817. 1 stuk. 152. —153. Register der schippers, die in 's lands dienst worden aangenomen. 1678—1750. 2 deelen. 152. 1678-1737. 153. 1741 — 1750. XXIII. HET ARCHIEF VAN HET KLEIN-SCHIPPERSGILDE. INLEIDING. Het archief van het klein-schippersgilde werd in 1879 door het 30 gemeente-archief overgenomen. (Archiefverslag 1881 blz. 3). Zie verder de inleiding bij het archief van het groot-schippersgilde. INVENTARIS. 154. Gildekeur. 1649. 1 stuk. N.B. Gewaarmerkt afschrift met ampliatie uit de jaren 1658 en 1663. 155. Gildekeur 1649. 1 stuk. N.B. Afschrift, met de ampliatie van 1663. 156. Gedrukte keuren betreffende het gilde, de veren en de schipperij. 1631 — 1768. 1 band. N.B. Met alphabetischen index op de slagwoorden. 157. Register der resolutiën. 1743—1798. 1 deel. N.B. Met enkele latere aanteekeningen n.1. resolutie de anno 1805 en staat van bezittingen 1836 en 1846. Achterin een afschrift van akten over de jaren 1511 — 1569 betreffende land gelegen in Charlois, het schippersgilde toekomende. 158. Authorisatie om in de kosten van de procedure tusschen Pieter Talen, schipper te Rotterdam contra Willem Post en Adolf van Buuren te Tiel een derde deel te dragen; met bijlagen. 1741. 1 dossier. 159. Register van ontvangst en uitgaaf. 1741 — 1812. 1 deel. 160. Register van ontvangst der bijdragen van de buitenschippers, die ter korenmarkt varen. 1766—1817. 1 deel. XXIV. HET ARCHIEF VAN HET SCHOENMAKERSGILDE. INLEIDING. Dit gilde bestond reeds in 1531. Veel belangrijks is er van het archief niet overgebleven. Het merkwaardigste stuk is het gildeboek; 31 dat in 1860 voor het Archief der gemeente werd aangekocht op de verkooping der boekerij van ds. Van Voorst te Amsterdam. (Archiefverslag 1860 blz. 25). INVENTARIS. 161. Gildeboek, bevattende de namen der gildebroeders en der jonggezellen, benevens die der personen, aan wie run is geleverd. 1583—1589. 1 deel. N.B. Voorin staat: „Dit boeck behoort toe Crispijns ende Crispiaensgilde. Ghemaeckt bij Philips Adriaensz. den 23 December Anno 1583. Hoop is tijdens troost". 162. Concept-ampliatie op de ordonnantie van 1748 op het schoenmakersgilde. 1 omslag. N.B. Hierbij bevinden zich tafels op de rekestboeken, de resolutiën van schout en schepenen en de resolutiën van de wet. Enkele rekesten aan het stadsbestuur en door dit aan de hoofdlieden om advies gezonden, zijn daarna door dezen met hun advies aan het stadsbestuur geretourneerd, d.d. 5 October 1779, 2 Juni 1780 en 20 Juni 1791. 163. Sententie van den Hoogen Raad in zake een proces hangende tusschen het schoenmakersgilde te Rotterdam en dat te Brielle. 1 October 1597. 1 stuk op perkament. XXV. HET ARCHIEF VAN HET SLEEPERSGILDE. INLEIDING. De hoofdlieden van dit gilde komen reeds in 1667 in het hoofdliedenregister voor; het gilde dateert waarschijnlijk uit de eerste helft der 17de eeuw. Van het archief is weinig bewaard gebleven. INVENTARIS. 164. Ampliatie op de keur van 1697 en concept-ordonnantiën op het sleepersgilde. 18de en 19de eeuw. 1 omslag. 32 N.B. Hierbij zijn gevoegd tafels op de rekestboeken en de notulen ter burgemeesterskamer, betrekking hebbende op het sleepersgilde. 1646—1719. 165. Akten van aanstelling en ontslag door het stadsbestuur als sleeper, met bepalingen omtrent het aantal. 1761 — 1838. 1 pak. XXVI. HET ARCHIEF VAN HET SPEKSLAGERS- OF SPEKVERKOOPERSGILDE. INLEIDING. De hoofdlieden van dit gilde komen eerst in 1697 in het hoofdliedenregister voor. Vermoedelijk is het opgericht in het laatst der 17de eeuw. Van het archief is weinig overgebleven. INVENTARIS. 166. Ingekomen stukken en minuten en copieën van uitgegane stukken. 1750.—1761. 1 omslag. 167. Akten van aanstelling door het stadsbestuur als spekslager, spekverkooper en keurmeester van het spek. 1784—1828. lomslag. XXVII. HET ARCHIEF VAN HET SPELDEN- EN NAALDENMAKERSGILDE. INLEIDING. Het eenig bewaarde stuk van dit gilde is een op perkament geschreven ordonnantieboek, waaruit blijkt, dat dit gilde in 1594 reeds bestond. INVENTARIS. 168. Register van ordonnantiën op het spelden- en naaldenmakersgilde, met ampliatiën. 1594—1701. 1 deel (perkament). 33 N.B. Op den band staat: „Ordonnantieboek van 't Catharinagilde in Rotterdam". Voorin ligt een copie van een ampliatie van 1712. XXVIII. HET ARCHIEF VAN HET TAPPERSGILDE. INLEIDING. Het oudst bewaarde stuk van dit archief maakt melding van een keur en ordonnantie van 24 September 1655, die later 1700, 1708 en 1710 door de weth geapostilleerd en gewijzigd werd; overigens dateeren de meeste stukken uit de 19de eeuw. INVENTARIS. 169. Extracten uit de keur en ordonnantie van 24 September 1655 en extracten uit de resolutiën van de weth betreffende het gilde. 1710. 1 stuk, gedrukt op perkament. 170. Gedrukte kennisgeving door commissarissen aan de leden van het herbergiers- en tappersgilde over de oprichting van een tweede fonds voor doctor en chirurgijn, vastgesteld 1 Mei 1806, met handteekeningen van doctor Godelman en chirurgijn Van Onselen. 1806. 1 stuk. 171. Ingekomen stukken. 1750—1851. 1 pak. N.B. Hierbij bevinden zich ook kwitantiën en enkele andere stukken van financieelen aard, met indices op het rekestboek van burgemeesteren en enkele afschriften van 17de-eeuwsche stukken. 172. Register van de afgegeven tappersakten met vermelding van de woonplaats. 1832—1841. 1 deel. 173—174. Register van de rekeningen en verantwoordingen. 1812-1855. 2 deelen. 173. 1812—1850. 174. 1849—1855. 3 34 175. Rekeningen afgelegd door den commissaris of administrateur en afgehoord door burgemeester en wethouders, met de kwitantiën en een staat en inventaris van de fondsen. 1821—1882. 1 pak. N.B. De rekeningen over 1853 en 1854 ontbreken. De laatste rekening werd afgehoord 30 Januari 1884. 176. Register der rekeningen van het begrafenisfonds, ingesteld volgens authorisatie van burgemeesters en regeerders. 1764—1810. 1 deel. N.B. Op den omslag staat: „Dit boek en papieren behoort aan het gewezende tappersgilde te Rotterdam". 177. Rekeningen van het begrafenisfonds van het voormalig gilde. 1821—1847. 1 pak. De laatste rekening is door burgemeester en wethouders afgehoord 31 Juli 1848. XXIX. HET ARCHIEF VAN HET TIMMERLIEDENGILDE. INLEIDING. Dit gilde bestond reeds in 1638. Van het archief is weinig bewaard gebleven. INVENTARIS. 178. Ingekomen stukken. 1785—1822. 1 omslag. N.B. Hierbij bevinden zich tafels op de rekestboeken van burgemeesteren, voor zoover die op het gilde betrekking hebben. 1651—1704. 179. Register van rekeningen en verantwoordingen van het gilde. 1765—1791. 1 deel 180. Inventarissen van meubelen en effecten toebehoorend hebbende aan het voormalig timmerliedengilde. 1792—1821. 1 omslag. 181. Rekeningen en verantwoordingen van de beheerders der fondsen van het voormalig timmerliedengilde, met bijlagen. 1820 — 1852. 1 pak. 35 XXX. HET ARCHIEF VAN HET TTNNEGIETERSGILDE. INLEIDING. Volgens art. 1 van de ordonnantie op het tinnegietersgilde van 1720 behoorde tot de bevoegdheid van dit gilde het maken en verkoopen van allerlei tinwerk. De oudste ordonnantie is van 20 Januari 1627. Zij werd herzien 9 November 1635 en geamplieerd 23 September 1681 (gepubliceerd 18 October d.a.v.), terwijl 3 Juni 1643 de keur op het tin herzien werd. Het gilde werd bestuurd door een overman en twee hoofdmannen (keurmeesters). Tot 7 April 1657 maakten ook de loodgieters en leidekkers deel uit van het tinnegietersgilde. Wanneer zij daarbij gekomen zijn, is niet bekend; in de ordonnantie van 1635 wordt met geen enkel woord van loodgieters gerept. INVENTARIS. 182. Ordonnantie van 1635 met ampliatiën van 1643 en 1681. 1 stuk. N.B. Op perkament. Dit stuk is in 1876 door den heer J. Druij, een bloedverwant van een der gildebroeders, aan het gemeente-archief geschonken. XXXI. HET ARCHIEF VAN HET VOERLIEDEN- EN WAGENAARSGILDE. INLEIDING. Van het archief van dit gilde, dat reeds in 1581 bestond, is weinig bewaard gebleven. In 1790 (11 September) diende het gilde een rekest in bij de weth met verzoek om ampliatie van zijn ordonnantie1). INVENTARIS. 183. Concept-ordonnantie en reglement voor de overrijders. Begin 19* eeuw. 1 stuk. 184. Akten van aanstelling door het stadsbestuur als overrijder. 1782—1819. 1 pak. ') Zie ingekomen stukken van de weth foL 144vo- van 1791. 36 185. Akten van aanstelling door het stadsbestuur als voerman en wagenaar. 1724—1816. 1 pak. 186. Akten van aanstelling door het stadsbestuur als huurkoetsier. 1786—1796. 1 omslag. 187. Lijst van voerlieden. 18e eeuw. 1 stuk. XXXII. HET ARCHIEF VAN HET WIJNKOOPERSGILDE. INLEIDING. Dit gilde is een der belangrijkste van Rotterdam geweest. De oudst bekende ordonnantie dateert van 1612. Van de 2de helft der 174* tot het begin der 19de eeuw stond steeds een burgemeester of een lid van de vroedschap aan het hoofd, met den titel van super-intendent. De rijkdom van het gilde blijkt o.a. uit de weelderige inrichting van het gildehuis, gesticht in 1727/28, dat zich bevond aan de Punt, aan de zuidzijde van de Wijnhaven. In 1828 werd het huis echter tot pakhuis verbouwd. De kostbare meubelen, schilderijen en andere voorwerpen werden gedeeltelijk in het openbaar verkocht, gedeeltelijk naar het stadstimmerhuis overgebracht. Drie vergulde bekers en de stichtingssteen van het gildehuis berusten in het Museum van oudheden. Toen het gilde in het begin der 19de eeuw ontbonden was, kwam de opbrengst der fondsen, die alleen aan effecten meer dan f 50.000,— bedroeg, ten bate van de voormalige gildebroeders, die in bekrompen omstandigheden verkeerden en van hun weduwen en weezen. Van het archief zijn verschillende min of meer belangrijke stukken bewaard gebleven; jammer genoeg de oudste echter niet. De stukken werden overgenomen in 1879. Zie Archiefverslag 1881 blz. 3. INVENTARIS. 188—195. Register der resolutiën van den super-intendent en de hoofdlieden van het wijnkoopersgilde. 1697—1820. 8 deelen. N.B. Van 27 Mei 1795 af zijn de resolutiën genomen 37 zonder den super-intendent. Het register der resolutiën van 1726—1736 ontbreekt. 188. 1697—1725. 189. 1737-1741. 190. 1741 — 1755, 191. 1755-1766. 192. 1766-1775. 193. 1776—1795. 194. 1795—1805. 195. 1806-1820. 196—200. Register der resolutiën van directeuren van de admodiatie op den impost der wijnen. 1716.—1796. 5 deelen. N.B. Het register der resolutiën van 1751—1794 ontbreekt. 196. 1716—1726. 197. 1726—1739. 198. 1739—1747. 199. 1748-1750. 200. 1795—1796. 201. Ingekomen stukken en minuten van uitgegane stukken. 1728—1836. 1 pak. N.B. Hierbij bevinden zich tafels op de notulen van de weth, 1659—1714, voor zoover die op het gilde betrekking hebben, benevens een ongedateerde lijst van wijn- en brandewijnverkoopers. Register van de namen der gildebroeders. 1739—1812. 202. 1739—1786. 203. 1786—1812. 204—205. Alphabetische index op de namen der gildebroeders. 1757—1811. 2 deelen. 204. 1757—1811. 205. 1765—1811. N.B. No. 205 is bewerkt naar no. 204 en in 1910 aan het Archief geschonken. Zie Archiefverslag blz. 13. 202—203. 2 deelen. 38 206. Vragen ter beantwoording gesteld aan de nieuwaankomende gildebroeders. 1696. 1 band. 207—210. Kasboeken van het gilde. 1668—1820. 4 deelen. 207. 1668—1697. 208. 1697-1734. 209. 1734-1771. 210. 1772—1820. 211. Schuldboek van het gilde. 1678—1688. 1 deel. N.B. Hierin zijn aangeteekend de door den gildeknecht aan de hoofdlieden verantwoorde waakgelden. 212. Grootboek van het waakloon van de wijnen. 1679—1688. 1 deel. 213—216. Register van het waakloon van de wijnen. 1660—1762. 4 deelen. 213. 1660—1688. N.B. Het register van 1689—1708 ontbreekt. 214. 1709—1720. 215. 1720-1737. 216. 1738—1762. 217. Kladboek van de loonen der wijnwakers. 1686—1688. 1 deel. 218. Rekeningen van het waakloon. 1720—1729. 1 deel. N.B. Deze rekeningen werden afgelegd door Cornelis Boon en voldaan door den secretaris Jacob Erbervelt. Dit deel is wormstekig. 219—220. Register van het vatgeld. 1808—1812. 2 deelen. 219. 1808—1812. 220. 1808—1812. N.B. In dit deel zijn de bedragen voorkomende in no. 219 gespecificeerd. 221. Notulen van de eerste vergadering van commissarissen over het beheer der fondsen en bezittingen van het voormalig wijnkoopersgilde. 1821. 1 omslag. 39 222. Rekeningen en verantwoordingen, gedaan door commissarissen over het beheer der fondsen en bezittingen van het voormalig wijnkoopersgilde. 1821—1852. 1 pak. N.B. Hierbij bevindt zich een staat van particulier eigendom behoorende aan het voormalig wijnkoopersgilde, opgemaakt 30 November 1820. 223. Blafferd van de effecten, toebehoorende aan het gilde. 1739—1760. 1 omslag. 224. Blafferd van de effecten toebehoorende aan het gilde. 1821 — 1827. 1 deel. 225. Stukken betreffende het gildehuis, staande aan de Punt der Wijnhaven zuidzijde. 1827—1829. 1 omslag. 226. Inventarissen van meubelen, huissieraden enz. aanwezig in het gildehuis. 1765—1822. 1 omslag. 227. Staat en inventaris der fondsen en bezittingen van -het voormalig wijnkoopersgilde. 1808.—1821. 1 omslag. N.B. Hierbij bevindt JZich een kwitantie voor een aandeel van f 300,— in de leening der Bataafsche republiek d.d. 27 Juli 1797. XXXIII. HET ARCHIEF VAN HET ZAKKENDRAGERSGILDE. INLEIDING. De eerste ordonnantie voor de „meters, arbeyders ende sackedraghers" dateert van het jaar 1627. Deze is gedrukt in 1647. Hierbij werd alles geregeld omtrent werk, loonen, verhouding tusschen hoofdheden en gildebroeders, straffen en boeten bij overtredingen enz. De ampliatie op de ordonnantie „van de zakkedragers en overrijders" van 20 Februari 1788 bepaalde, dat uit de overrijders twee 40 afzonderlijke hoofdlieden gekozen moesten worden. Een nieuw gilde, zooals een marginale aanteekening van 21 April 1788 in het hoofdliedenregister vermeldt, ontstond daardoor evenwel niet. Het gilde was zeer welvarend, wat blijkt uit de goede zorg voor oude en zieke gildebroeders en ook uit de rekening en verantwoording in 1821 naar aanleiding van het Koninklijk besluit van 26 Juli 1820 door commissarissen van het voormalig gilde gedaan. Er was toen een aanzienlijk batig saldo aan contanten aanwezig. Het zakkendragershuis was oorspronkelijk gevestigd op den hoek van de Lombardstraat en de Meent, de plaats van de latere Schotsche kerk, daarna in den Houttuin, vanwaar men het in 1625 weer naar de Lombardstraat wilde verplaatsen, wat echter de vroedschap niet goedkeurde. In 1644 werd een gedeelte van het admiraliteitshof aan de Nieuwemarkt als zakkendragershuis ingericht. Dit werd in 1759 afgebroken en geheel nieuw opgebouwd. Voor het zakkendragershuis zie verder G. van Reyn. Geschiedkundige beschrijving der stad Rotterdam. IL 200. INVENTARIS. 228. Gedrukte ordonnantiën. 1769—1828. 1 omslag. 229. Ingekomen stukken. 1640—1877. 1 pak. N.B. In hoofdzaak rekesten met beschikkingen en extracten uit de resolutie- en rekestboeken van burgemeesteren. 230. Minuten van uitgegane stukken. 1792 en 1821 benevens enkele zonder datum. 1 omslag. 231. Ledenlijst. 1815. 1 stuk. 232. —233. Akten van aanstelling van zakkendragers. 1696—1859. 2 pakken. N.B. Van enkele akten is tevens de voordracht door de hoofdlieden aanwezig. 232. 1696—1825. 233. 1826—1859. 234. Rekeningen. 1820—1883. 1 pak. N.B. De rekeningen 1828 en 1867—1880 ontbreken. 41 Van het jaar 1866 zijn nog eenige kwitanties en de wekelijksche lijsten van bedeeling aanwezig. Hierbij is een lijst uit de 18de eeuw van de leden, die uit het fonds trokken. XXXIV. HET ARCHIEF VAN HET ZEILMAKERSGILDE. INLEIDING. De zeilmakers traden in 1805 uit het manufacturiersgilde en vormden van dien tijd af een zelfstandig gilde. De eerste keur op het gilde of ambacht dateert van 7 October 1805. Den 21 October van dat jaar benoemden de wethouders der stad Rotterdam voor het eerst de hoofdlieden. Het waren: Leendert Aardenhout, Gerrit van Rheede, Nicolaas ïongeneel en Martinus Glavimans, „zullende dezelven zijn gehouden en verpligt om in hunne eerste alsnu te houden zitting onder hen bij loting te bepalen wie hunner op den len November 1806 en wie op den len November 1807 zal aftreden; alles conform art. 21 der ordonnantie op gemeld ambagt den 7en October 1805 gearresteerd". Zie de naamlijsten der hoofdheden op gemelden datum. INVENTARIS. 235. Gedrukte keur en ordonnantie op het zeilmakersambacht. 7 October 1805. 1 deel. 236. Register der resolutiën van hoofdlieden. 1805—1810. 1 deel. 237. Kasboek. 1805—1896. 1 deel. N.B. Van 1805—1819 gehouden door M. Glavimans en daarna, van 1819—1896, door gecommitteerden van burgemeesteren voortgezet. 238. Rekeningen en staten van fondsen, bezittingen en eigendommen. 1820—1853 en 1896. 1 pak. N.B. Hierbij bevindt zich een afschrift van een vonnis tegen de hoofdlieden gewezen 6 October 1806. De laatste rekening is afgelegd door J. Willeken en afgehoord Januari 1897. 42 BIJLAGE I. Ordonnantie op het wolleweversgilde. 12 October 1427 „Dit is die ordinancie ende kueren de de baeliu, scout ende tgemeen gerecht geordineert ende gekuert hebben upten ambocht van den wollenwevers ende kuerden upten 12sten dach in Octobri anno (14) 27. Eerst hebben sy geordineert dat men luden sal die clocke van der cappellen in de Lombaertstrate des morgens, des middages ende des avonts ende daerby sullen die van den voirscreven ambocht te werck up ende affgaen. Item waert sake dat yement wrochte voir de voirscreven clocke of na de clocke dat waer up een boete van 12 scellingen, daeraf die heeren 1 derden a), die stede 1 derden ende dat voirscreven ambocht een derden dat beelt mede te verlichten des heyligen bisscobs Sinte Severi. Item so en sal voirtaen nyement langer wercken dan totdat die clocke van den middage geluyt is upten heyligen paeschavont, ascensioene-avont, pinscteravont, onsser vrouwenavont-assumptio, alreheyligenavont ende kersavont upte boeten voirscreven. Item gheen meester leerknape te leren weven, die meester en sal eerst gheven den ambocht van elke leerknape een pont was ende elke knape 5 scellingh hollants dat voirscreven beelt mede te verlichten. Item so wat meester een leerknape wil leren wercken, die sal denselven knape aennemen drie jaeren lange ende niet min up een boete van 3 ponden tots heeren behuef. Ende die knape sal by den meester bliven drie jaeren lange upte selve boete. Then waeren dat sy binnen der eerster maent nadat sy vergaderden mit vrientscappen weder sceyden, so en verbuerden sy gheen boete. Item voirtaen nyement gheen weeftouwe te setten hy en sal eerst gheven drie beyersgulden, daeraf die heeren 1 gulden, die stede 1 gulden ende dat ambocht een gulden dat voirscreven beelt mede ') Perkamenten keurboek blz. 142. 2) Er staat: derdenden. 43 te verlichten. Then waeren selvc een wever of eens weverskint ende die soude dan gheven den ambocht een pont was dat beelt voirscreven mede te verlichten. Item so wye de heeren set tot gesworen prenters te wesen die sullen bewaeren des heeren ende der stede voirscreven boete ende die voirscreven clocke doen luden then voirscreven tyden als dat behoirlic wesen sal by horen eede die sy den heeren doen sullen up des ambochts cost. Item so sullen alle wevers die haer broot winnen willen mit weven, sijn sy van binnen of van buten, als sy hen besteden willen, comen staen in de nyepoort upte strate voir Gheryt Janssoene huys om hen aldaer te verhuyeren". BIJLAGE n. Ordonnantie op het barbiersgilde 1 September 14671). „Upten eersten dach van September anno (XI Vc) LXVII. Dit is alsulke kueren ende ordinancie als den baeliu, schout mitten gemeenen gerecht gekuert ende geordineert hebben ten versueke ende begheerte van den barbiers ende ter eeren goids ende der liever heyligen Sinte Cosmas ende Damiamus. In den eersten zo en sal nyement voirtan binnen der vriheit van Rotterdam dat ambocht van barbieren doen, scheren of laten, hij en zij eerst poorter up een buet van drie pont. Ende als hij poorter geworden is, die van buyten inquame ende tvoirsegde ambocht doen woude, die sal daertoe geven den hooftmans van tvoirsegde ghilde tot des ghilde behoef, eer hij meesterie setten sal, eenen ingelschen nobel of die waerde daervoer. Ende wie van onse poorters meesterie setten wil, die sullen geven eenen halven nobel of die waerde daervoer. Ende van elcx sal den baeliu hebben d een helft ende tvoirsegde ghilde d andere helft den dienst goids mede te doen doen ende die kaersen mede in rake te houden. Ende nyemant en moet pannen uutsetten of ter ader laten, hij en ') Papieren keurboek blz. 37. 44 sal eerst een punt van een vliem maken konnen dat zij recht ende reinlic doer een (n)erf gaet. Ende voert te bekennen alle die aderen die men gemeenlic latende is. Ende dat sullen die hooftmans van den voirsegden ambochte besoeken eer zij meesterie setten sullen, behoudelic dat een wel meesterie setten mach van scheren. Item zo wie tvoirsegde ambocht leeren wil dat geen berbiers kinderen en sijn die sullen geven den voirsegden ghilde tien scellingen hollants payments. Item nyement pannen uut te setten of ter ader te laten, hij en sal eerst een punt van een vliem maken konnen, dat zij recht ende reynlic doorgaet. Ende hij en sal oick bekennen alle die aderen die men gemeenlic laet. Ende dat sullen die hooftmans van tvoirsegde ambocht besueken eer zij meesterie setten sullen, behoudelic dat een wel meesterie setten mach van scheren 1). Item nyement te Derbieren noch te scheren up enige principael hoechtijd als up sonnendagen, ons vrouwendagen, aposteldagen, of up Sinte Cosmas ende Damiansdach up een buet van XX scellingen. Ende daerof mach men beide meester ende knecht vierwarven sjaers ten eede setten. Ende waert dat een knecht yemende schoer up enige van den voirsegde dagen buten consent van synen meester verbuerde V scellingen hollants payments. Item en sal nyement laten tenzij een beteikent dach in den almenac of tenzij bij nootsake, of bij oirlof van den doctoors. Ende nyemant geen pannen uut te setten dan up bereikende dagen up een buet van V scellingen. Ende dit mogen die hooftmans bescouwen also dicke als zij willen. Item zo sullen die ghildebrueders van den voirsegden ambochte alle jaeren mit malcanderen een maeltijt doen des sonnendachs na Sinte Cosmas ende Damiansdach ten waeren of die hooftmans overeendrogen die maeltijt te houden up Sinte Cosmas ende Damiansdach. Ende wes zij daerof sluyten sullen dat sullen zij den ghildebrueders guets tijts laten weten. Ende wie tot dier maeltijt niet en quame als hem die weet tot sijnen huyse gedaen ') Zooals men ziet is dit artikel vrijwel gelijkluidend aan het slot van het eerste. 45 waere, die sal sijn maeltijt betalen gelijckerwijs of hij daermede ghegeten hadde, Ende wie sijn maeltijt niet betalen en woude verbuerde X scellingen. Nochtans soude ment mitten bode inhalen als van eten ende van drincken. Item zo sullen die oude hooftmans alle jaeren kiesen eenen nieuwen hooftman als zij hoir maeltijt houden, Ende wie twee jaer gedient heeft die en sal binnen twee jaeren daerna niet dienen, Ende wie men kiest tot hooftman ende geen hooftman wesen en woude verbeurde III pont. Item zo sullen die hooftmans alle jaeren hoir rekeninge doen binnen zes weken nadat zij van hoir hooftmanscip geset sijn. Ende waert datter yement waere die geen rekeninge doen en woude, of datter yement waere die by der rekeninge niet comen en woude als hij daerbij ontboden waere verbeurden elcx III pont. Nochtans soude die hooftman sijn ambocht laten moeten tertijt toe dat hij sijn rekeninge gedaen hadde. Item so wanneer die hooftmans van den voirsegden ghilde hoir ghildebrueders ontbieden ende te rade roepen sullen, om des ambochts oirbaer of om andere saken, die dan niet en quame verbuerde drie scellingen hollants, Ende wes dat zij sluyten sullen mitten meesten stemmen, totten ambochte ende tot goids eeren dienende, dat sal van waerden wesen. Item zo en sal nyement des anders pacienten annemen te meesteren, hij en heeft den eersten meester van synen arbeit voldaen, eer hem yement anvaerden of plaester leggen sal, tenzij bij desgenen gemoede die den eersten plaester geleit hadde. Ende waert dat die eerste meester onredelic loen hebben woude, zo sal men dat die hooftmans te kennen geven ende die sullen dan sceiden beide meester ende pacient. Ende wie den anderen boven hoir seggen voirder moyues*) dede verbuerde III pont. Item zo en sullen alhier geen loepers practiseren dat geen doctoors en sijn, zij en hebben brieven van die universiteit of van den bisscop van Utrecht, na inhout die statuten van mijn heeren van Utrecht. ') moyue = moeite, last. 46 Ende dan sullen zij nochtans tvoirsegde ambocht geven twee groot tot elke weke also lange als zij practiseerden. Item nyement van den berbiers sijn hooftmans overhoerich te wesen bij zij meester of knecht. Ende zo wie men gebieden sal in den ommeganc of tonsen kermisse int spul te wesen ende des gebots overhoerich waere ende niet en quaem, verbuerde XX scellingen hollants payements. Item zo sullen alle ghildebrueders van den voirsegden ambochte alle generael processie als men mitten caersen ommegaet onder haer caersen comen ende daeronder wesen eer dat heilich sacrament uter kercke is, tenzij nootsaken, of bij oirlof van den hooftmans, Ende zo wie niet onder dien caersen en quame ende mitter processie ommeghinge alst behoert verbuerde III scellingen hollants. Item die hooftmans van den voirsegden ghilde sullen alle jaeren besorgen eenen almanac up des ambochts cost. Ende daer sal elc ghildebrueder een uut scryven mogen. Item alle bueten cbe in dese ordinantie ende keuren verschijnen sullen ende desgelijcx alle ongelt dat elcx te gelden heeft of te gelden sal hebben dat sullen die hooftmans mitter stedebode inhalen mogen, gelijc oft waere van eten of van drincken. Ende alle bueten die in dese ordinancie ende kueren verschijnen sullen, ende desgelijx van dat geit daer men mede int ghilde comen sal, daer sal die heer of hebben d een helft ende tvoirsegde ghilde d ander helft, den dienst goids mede te doen doen. Item alle dese voirsegde kueren sijn by consente van den baeliu uutgescrapt upter XIm- maechdendach int jaer LXXI. BIJLAGE m. Resolutie van het stadsbestuur over de woonplaats der gildebroeders 22 Januari 1658. „Vergaderinge van de weth, present mr. F. Verboom, schout, mr. J. van der Meyden, W. Hartigsvelt, burgemeesteren en alle de schepenen sonder Roch, op Dijnsdagh den 22en January 1658. 47 In deliberatie geleyt zijnde is goedgevonden ende verstaen dat alle diegeene, dewelke gildebroeders sijn van eenige gilden binnen dese stad, binnen de mueren van deselve stad haer flxum domicilium ofte woonplaetse sullen moeten houden, sonder dat deselve sullen vermogen te gestaen*) met de gemelte hare woonplaetse buyten dese stad in de poorterie 2) derselver stad te houden, alles op poene dat de gemelte gildebroeders elders woonende met der daet sullen verliesen en versteken sijn van het recht van de respective gildens, daeronder sy als gildebroeders sijn resorteerende, sullende tot effectueringe deses, ende om alle hetselvige sekerlijk in practique en observantie te brengen, de respective hooftluyden van alle de gildens binnen de voors. stad desen bekent gemaeckt werden, met last ende ordere omme haer naer den inhoud deses punctuelijk te reguleren ende de namen van de contraventeurs van dien effectivelijk en met der daet te royeren sonder deselve in eenigen deele als gildebroeder te recognosceren. BIJLAGE IV. Lijst van archiefstukken van het kuipers- en wijnverlatersgilde, van omstreeks 1800. „Generale lijst der papieren en documenten, aangaande het kuypersen wijnverlatersgilde, welke zijn nagezien en overgeschreeven ofte registerwyze gestelt alle gemerkt en genumert, sooals in margine staat. No. 1. Dertien stukken geheel overgeschreeven behoorende tot de jaaren tussen de vijfthien en sestien hondert, gemerkt no. 1. No. 2. Twee en twintig stuks gildepapieren, van tussen de jaaren sestien en seventien honderd, waarvan twintig sijn overgeschreeven en twee andere dubbeld waaren en (van) eene copy mankeerd het origineel, no. 2. No. 3. Seven stuks papieren na den jaare 1700, waarvan ses sijn overgeschreeven, no. 3. ') gestaen = volstaan. *) poorterie — jurisdictie. 48 No. 4. Een zak waarin dertien papieren en stukken weegens het te veel loon geeven van drooge of blomvaaten, door Jacobus Rijkers en Willem Zegelaer, sooals op de zak gestelt heb en dus niets aan verrigt, no. 4. Letter A. Twaalff stuks condemnatien geregistreerd op een lijst. Letter B. Veertien requesten geregistreerd op een lijst B. Letter C. Vijff en veertig requesten aan burgemeesteren van partikulieren om in het gilde te koomen, gestelt op een register C. Letter D. Drie en dertig stuks attestatien, requesten en adviesen door onderscheyde steeden en van het gilde aan haar Ed. Gr. Achtb., gestelt op een register letter D. Letter E. Negen en tnegentig stuks nominatien van hoofdluyden van 1679 tot 1785. Register E. Letter F. Ses attestatien van diverse plaetzen raakende het kuypersgilde. Negen stuks kopere plaatjes waarop ruytsgewyze staande volgende hunne naame en jaargetal: Gerret Pimpelfoort, Jan Jansse den Ruyter, Willen Jansen van Duyn 1648, Machiel Janse van der Knuit 1651, Korst iaën Korstiejaense Duckelaer 1651, Dirk Jansse Vettekeucken, Gilles Timense van Vliet 1663, Josua de Mars 1664, Claes Jasonsen 1666". N.B. Het papier waarop bovenstaande lijst van omstreeks 1800 geschreven is, heeft waarschijnlijk gediend als omslag van stukken betreffende het bierwerkersgilde. Het opschrift luidt: Brieven en documenten over. de maaten van t bier en asijnwerk. 49 BIJLAGE V. LIJST VAN PATROONS OF BESCHERMHEILIGEN DER ROTTERDAMSCHE GILDEN 1). Bakkers St. Aubartus. Barbiers en chirurgijns St. Cosmas en Damianus. Branders St. Antonius, abta). Brouwers St. Stephanus *). Houtkramers St. Maria4). Kleermakers St. Franciscus. Kramers St. Nicolaas.. Kuipers St. Jan Linnenwevers St. Ignatius (Inge). Metselaars en steenhouwers St. Barbara. Mandenmakers en bezemmakers St. Paulus *). Molenaars St. Victor 8). Scheepstimmerlieden St. Noach. Schilders St. Lucas. Schoenmakers St. Crispijn. Smeden St. Eligius (Eloy). Speldenmakers St. Catharina. Timmerlieden St. Joseph. Visschers St. Pieter7). Vleeschhouwers St. Bartholomeus. Volders St. Nicasius8). Wollewevers St. Severus. Bovendien waren de timmerlieden (scheepstimmerlieden, huistimmerlieden, schrijnwerkers, zagers en stoeldraaiers) oorspronkelijk ver- ') Papieren keurboek o.a. blz. 14, 31, 42, 55 en 57. *) Van Reyn Geschiedk. Beschr. van Rotterdam II12 en Schuldboek I 46. 10 Juni 1490. *) Keurboek I, papieren gedeelte fol. 45. *) Protocol van notaris Gommelraet 14 Oct. 1657 en not. archief 588 akte 351 en 352. *) Register van de hoofdlieden I, 25 Januari 1668. *) Van Reyn en Dirks maken dezen heilige tot patroon van de vettewariers. 7) Inventaris van het archief Delfshaven no. 74. *) Dit gilde bestond reeds in het laatst van de 154" eeuw en is waarschijnlijk te niet gegaan vóór 1627. Zie het accoord van het voldersgilde 11 Febr. 1627 (origineel op perkament en afschrift in het register voorbuiten- en binnenlandschen handel fol. 407. 50 eenigd in het Heiligkruisgilde, terwijl de schippers het Heiligbloedgilde vormden en de voerlieden, schuitvoerders en sleepers het Vrouw Lichtmisgilde. Het visschersgilde werd ook dat van de Romeinen genoemd1). Verder komen nog voor het St. Annagilde, het St. Ewoutsgilde, het Oude gilde of Onze Lieve Vrouwegilde en het Heiligsacramentsgilde; maar waarschijnlijk zijn dit alleen geestelijke broederschappen geweest *). ') In 1492 wordt „up die corte vaert" bet huis genoemd van „Sinte Pieters brueders die Romeynen" en 17 Juni 1636 komt dit gilde voor als Sint Pietersgilde van de zalmvaart. Register der memorieheeren 1492 en not. archief 353 blz. 137. *) Zie Renteboek I 131«> en 133, Schuldboek Dl, 11 Augustus 1550. Register van preferentiën 1. 12 December 1558. Mr. Muller, Heiligegeesthuis blz. 18, 21 Mei 1428 en blz. 42, 17 Juli 1482. 51 AANVULLINGEN EN VERBETERINGEN. Blz. 4 regel 1 staat: brouwersgilde; moet zijn: bierbrouwersgilde. Blz. 9 regel 4 van onder staat: hoedemakersgilde; moet zijn: hoedenmakersgilde. Blz. 7 regel 6 van boven moet het volgende worden bijgevoegd: De gezamenlijke lakenbereiders vroegen in 1609 aan de vroedschap om hun een ordonnantie en gildebrief te geven. Deze benoemde toen gecommitteerden om haar hierin te dienen van advies, doch verder schijnt de zaak niet gekomen te zijn. Zie resolutie van de vroedschap 2 Februari 1609. UITGAVEN VAN HET ARCHIEF DER GEMEENTE ROTTERDAM ROTERODAMUM ILLUSTRATUM I-IV. Beredeneerde beschrijving van den Geschiedkundigen Atlas in het Archief der gemeente Rotterdam aanwezig. Bewerkt door J. H. Schefïer. Pnjs f 1,-. BRONNEN VOOR DE GESCHIEDENIS VAN ROTTERDAM. Deell. De Regeering van Rotterdam 1328 -1892. Bewerkt door T. H. W. Unger, Archivaris der Gemeente. Deel E De oudste kronieken en beschrijvingen van Rotterdam en Schieland. Bewerkt door J. H. W. Unger en Mr. W. Bezemer. Deel Dl. De oudste stadsrekeningen van Rotterdam. Bewerkt door T. H. W. Unger en Mr. W. Bezemer. Deel IV. Regestenlijst van Rotterdam en Schieland. Bewerkt door J. H. W. Unger, in leven Archivaris der Gemeente. 4 deelen in 4° formaat, prijs per deel f 10,—. PLATTEGRONDEN VAN ROTTERDAM uit de XVI' en XVE' eeuw. Toegelicht door J. H. W. Unger, Archivaris der Gemeente. Een portefeuille . in groot folio, prijs f 10,—. PLATTEGRONDEN VAN ROTTERDAM uit de XVI« en XLX' eenw. Toegeücht door Dr. E. Wiersum, Archivaris der Gemeente. Een rol, prijs f 10,—. De vier deelen van de Bronnen voor de Geschiedenis van Rotterdam met de portefeuille en de rol plattegronden van Rotterdam te zamen, prijs f 50,—. INVENTARIS van het Archief van de Weeskamer te Rotterdam door Dr. H. C. H. Moquette, adj.-Archivaris. Prijs f 1,—. INVENTARIS van het Archief der gemeente Delfehaven, door Mr. R. BrpLSMA, adj.-Archivaris. Prijs f 1,—. INVENTARIS van de Archieven der gemeenten Kralingen, Charlois en Katendrecht, door Mr. R. Bulsma, adj.-Archivaris. Prijs f 1 —. CATALOGUS VAN DE PORTRETVERZAMELING door Dr. H. C. H. Moquette, Adj.-Archivaris. Prijs f 3,—. Bovenstaande werken zijn verkrijgbaar aan het Gemeente-Archief, Mathenesserlaan, Rotterdam.