VIJF EN TWINTIG JAAR IN BRAZILIË GEDENKSCHRIFT BIJ HET ZILVEREN JUBILÉ DER NEDERLANDSCHE PATERS MINDERBROEDERS IN BRAZILIË DOOR EEN PATER VAN HET COMMISSARIAAT 1899-1924 UITGAVE VAN DE PROCURE DER MINDERBROEDERS - WEERT (L.) EVULGETUR: IMPRIMATUR: CULEMBORG, 24 SEPTEMBER 1924 WEERT, 17 SEPTEMBER 1924 G VOSKUILEN. Fr. SIMON BENNENBROEK O. F. M. CENSOR A. H. D MIN. PROVINCIALIS VOORWOORD De 18e December 1924 is een heuglijke dag voor de Provincie der Nederlandsche Minderbroeders en in het bijzonder voor het Commissariaat der Hollandsche Provincie in Brazilië. Want op dien dag zal het 25 jaar geleden zijn, dat de eerste Nederlandsche Minderbroeders den Braziliaanschen grond betraden, te Manaos, de hoofdstad van den Staat Amazonas. Sedert dien hebben zij, in steeds wassend aantal, naar best vermogen geleden en gewerkt voor de uitbreiding van Gods Rijk in Brazilië. Geleden, vooral in 't begin. Want Gods'stichtingen moeten met bloed en tranen gemetseld worden; da> is de beste mortel, die duurzaamheid geeft. Gewerkt, tot op den dag van heden. En nu de dag van de Zilveren Bruiloft voor 't Commissariaat nadert, heeft de tegenwoordige Commissaris, de H. E. Pater Paulus Stein, mij bevolen, een gedenkboek te schrijven, niet opdat de leden van het Commissariaat zich zouden verhoovaardigen — alleen aan God komt alle eer en glorie toe — maar om den Gever van alle goed te danken voor Zijn zegen op onzen arbeid; als een bijdrage voor de geschiedenis; als een dankbetuiging aan de Weldoeners van ons Commissariaat, opdat zij mogen zien, dat hunne gebeden en aalmoezen niet vruchteloos zijn geweest; en tevens in de hoop, dat het verhaal van 't geen hunne medebroeders in Brazilië gedaan en onderstaan hebben, vele jeugdige zonen der zoo talrijke en bloeiende Franciscaansche Provincie van Holland er toe moge brengen, hun ter hulp te snellen, want ook van Brazilië geldt het woord van onzen Goddelijken Verlosser: De oogst is groot, maar de arbeiders zijn weinig. HOOFDSTUK I LAND EN VOLK Alvorens te beginnen met het verslag van den arbeid der Nederlandsche Minderbroeders in Brazilië, zal het zijn nut hebben, eene korte beschrijving vooraf te laten gaan van het land, dat het tooneel was van dien arbeid. Brazilië beslaat het oostelijk deel van Zuid Amerika, en strekt zich uit van 5° 10' N. B. tot 33° 46' 10" Z. B., en van 8° 21' 24" O. L. van Rio de Janeiro tot 30° 37' 09" W. L. Zijn grootste uitgestrektheid van N. naar Z. is 4307 K.M., van O. naar W. 4336 K.M. De oppervlakte is nooit nauwkeurig gemeten, de meest waarschijnlijke schatting geeft 8.525.000 K, M2. Brazilië grenst aan alle landen van Zuid Amerika, behalve Chili, De kustlijn heeft een lengte van 7920 K.M. en biedt in de riviermondingen en in verschillende baaien uitstekende havens aan. 't Land wordt verdeeld in twee groote, zeer verschillende, deelen: in 't Noorden de ontzaglijke vallei van de Amazonas, ten Zuiden daarvan 't Braziliaansche hoogland. Het bekken van de Amazonas is het uitgestrektste der aarde, en beslaat een oppervlakte van 6.430.000 K.M2., waarvan 3.800.000 K.M2. binnen de grenzen van Brazilië. De monding van deze reuzenrivier is 300 K.M. breed, en in twee armen verdeeld door het eiland Marajó, grooter dan Nederland. Zij stort per seconde 80.000 M3. water in den oceaan, viermaal zooveel als de Mississippi, en meer dan alle rivieren van Europa te zamen. Op een afstand van 500 K.M. van de monding teekent het zoete water van de rivier zich nog duidelijk van het zeewater af. De Amazonas heeft op Braziliaansch gebied een lengte van 3615 K.M. en is over geheel dien afstand bevaarbaar. De diepte is zeer afwisselend, 20—200 meter. In den regentijd rijst het peil der rivier 10, soms zelfs 20 meter. De oevers van de Amazonas en hare meer dan 1000 zijrivieren zijn bedekt met uitgestrekte oerwouden, aan welker beschrijving wij ons niet zullen wagen, en waarin, naast ontelbare soorten van hooge, middelmatige en lage boomen, heesters, struiken en 5 Water- en berglandschap in Brazilië. grassen, klim- en woekerplanten, vooral van belang zïjn, om hunne economische waarde, de verschillende soorten caoutchoucboomen, en de Para-kastanje. De vermenging van hoogen laag gewas en klimplanten maakt van het maagdelijk woud van de Amazonasvallei een ondoordringbaar labyrinth, waar men slechts met bijl en hakmes kan doordringen. Deze moeilijkheid en de overvloed van waterwegen zijn de oorzaak, dat alle verkeer over water plaats heeft. De overvloed en de hooge waarde van de caoutchouc was de oorzaak, dat men uitsluitend leefde van de opbrengst der boschproducten en alle andere bronnen van inkomsten, behalve dan de visscherij, verwaarloosde. Nu de Braziliaansche caoutchouc, ofschoon de fijnste der wereld, den strijd tegen haar mededingsters verloren heeft en niet meer gevraagd wordt, zijn de 2 provincies van het Amazonasdal in diepe armoede gevallen, en wendt men zich noodgedwongen tot de veeteelt en den landbouw. Geheel verschillend van het Amazonasgebied is 't Braziliaansche bergland. Is het eerste een oude binnenzee, in betrekkelijk jongen tijd gevuld met het gruis en slijk dat de Amazonas en andere rivieren lieten bezinken, 't Braziliaansche hoogland is, zoo al niet het oudste, dan toch een der oudste continenten, volgens het zeggen der geologen. Daaruit ook verklaart men, volgens diezelfde geleerden, den buitengewonen rijkdom der 6 flora. Men vindt dikwijls op een kleine oppervlakte een zeer groot aantal plantensoorten, terwijl elke soort slechts door één of weinige exemplaren wordt vertegenwoordigd. Ook de rijkdom der delfstoffen is zeer groot, In vroegere eeuwen waren het goud en de diamanten de schatten, die de Brazilianen, of liever, die de Portugeesche regeering rijk maakten. Tegenwoordig zijn de grootste schatten de onuitputtelijke ijzer- en mangaanvoorraden. Brazilië is verreweg het rijkste ijzerland. Verder vindt men er bijna alle andere delfstoffen. De dierenwereld is minder rijk. Niet dat 't in de zeeën en rivieren aan visschen enz. ontbreekt. O, neen. Ook zijn er insecten, vogels, reptielen en kleine zoogdieren genoeg. Maar de groote viervoeters, die direct in het oog vallen, en meewerken om aan een landschap zijn eigenaardig karakter te geven, zijn schaarsch. Tegenover de olifanten, de kameelen, de buffels, de leeuwen en tijgers van andere landen, kan Brazilië slechts den tapir, hier anta genoemd, en de onca, een soort tijger stellen. En om deze diertjes te ontmoeten moet men ze nog gaan opzoeken. Schrijver dezes, bijvoorbeeld, geen jager zijnde, heeft nog nooit het voorrecht gehad, eene onca of anta in volle vrijheid te ontmoeten. Gelukkig ook maar. Na deze opmerkingen over de aardrijkskunde, moeten we ook nog even een Geschiedenis van Brazilië' openslaan. Brazilië werd ontdekt in 1500 door den Portugees Pedro Alvares Cabral, die 't voor de kroon van Portugal in bezit nam. Eerst in 1534 werd een ernstige poging gedaan tot kolonisatie, doordat de kuststreek verdeeld werd in Capitanias, van vele kilometers lengte ieder, en naar den kant van het binnenland onbegrensd. Deze capitanias werden in een soort erfpacht afgestaan aan Portugeesche edellieden, donatarios genaamd, die bijna souvereine rechten kregen, maar tevens de verplichting op zich namen, hunne capitanias te bevolken en te verdedigen. Toen deze verplichting voor de meeste donatarios te zwaar bleek, werd in 1549 een gouverneur-generaal benoemd, om een band te vormen tusschen de capitanias. Deze gouverneur-generaal vestigde zich in de stad Bahia, die aldus tot hoofdstad van Brazilië verheven werd. In 1763 werd de zetel der regeering verlegd naar Rio de Janeiro. In 1808 kwam de koninklijke familie, vluchtende voor de Franschen, die Lissabon bedreigden, een schuilplaats zoeken in Rio de Janeiro. Door dit feit werd de verhouding tus- 7 00 Boschlandschap ia Brazilië. schen Portugal en Brazilië als 't ware omgekeerd, want Brazilië was toen, als zetel der regeering 't voornaamste deel van het Vereenigde Koninkrijk van Portugal en Brazilië. Toen, na den val van Napoleon, Koning Jan VI naar Lissabon terugkeerde, en de Wetgevende Kamers van Portugal poogden, Brazilië weer tot kolonie te verlagen, barstte de revolutie uit en werd Pedro, de zoon des konings, die als regent in Brazilië gebleven was, in 1822 tot keizer uitgeroepen. Na zijn afdanking werd zijn zoon Pedro II tot keizer uitgeroepen, die regeerde tot 1889, in welk jaar hij verdreven en de republiek uitgeroepen werd. De bevolking van Brazilië is zeer gemengd. Voornamelijk hebben drie rassen tot hare vorming bijgedragen, 't blanke, 't zwarte en 't roode. De Indianen waren de oorspronkelijke bewoners. Het blanke ras werd in den beginne bijna uitsluitend vertegenwoordigd door Portugeezen. Later, toen Portugal en Spanje onder den scepter van Philips II van Spanje vereenigd werden, hadden alle onderdanen der dubbele kroon, dus ook Spanjaarden, Nederlanders en Italianen, vrijen toegang. Sinds 1808 en vooral sinds de onafhankelijkheidsverklaring, vindt men in Brazilië vertegenwoordigers van alle naties. Talrijk vooral zijn de kolonisten van Portugeeschen, Italiaanschen, Duitschen, Poolschen en Turkschen (Syrischen) oorsprong. De vertegenwoordigers van het zwarte ras zijn de negers, die als slaven uit Afrika ingevoerd werden en in 1888 zijn vrij verklaard. Door onderlinge huwelijken hebben die rassen zich vermengd en vormt zich langzamerhand een ras, dat noch blank, noch zwart, noch rood is, maar door den grooten toevoer van blanke immigranten hoe langer hoe meer naar den blanken kant overhelt. De bevolking van Brazilië wast snel. In 1872 bedroeg het getal inwoners 10.112.061, in 1890 14.333.925, in 1900 17.338.556, in 1920 30.635.605. Er bestaat gegronde reden om aan te nemen, dat de volkstelling van 1920, ofschoon met alle mogelijke nauwkeurigheid gedaan, toch nog onder de werkelijkheid blijft. De godsdienst van Brazilië is ontegenzeggelijk de katholieke. Tot 1889 was hij staatsgodsdienst, en ofschoon onder het keizerrijk andersgezinden vrijen toegang hadden, was de openbare uitoefening van andere godsdiensten niet toegestaan. De republiek voerde onimiddellijk scheiding van Kerk en Staat, en algemeene godsdienstvrijheid in. Desniettegenstaande is de overgroote meer- 9 Waterval in Brazilië. derheid der Brazilianen katholiek. Maar de kwaliteit van dat katholicisme is niet bijzonder best. Me dunkt dat het nuttig zal zijn, de oorzaken van dit verval van den godsdienst uiteen te zetten. De Portugeezen, ontdekkers van Brazilië en van zoovele andere landen, waren in dien tijd zeer godsdienstig. Dat wil niet zeggen, dat 't allemaal 'heiligen waren. Wegens de moeilijheid om Brazilië te koloniseeren, namen de donatarios der capitanias alles aan, wat ze krijgen konden, ook 10 heele massa's misdadigers, die door den koning begenadigd werden, op voorwaarde dat ze naar Brazilië zouden gaan. Ook waren er onder de kolonisten veel avonturiers, die 't vaste voornemen hadden rijk te worden, hoe dan ook. De wreedheid der kolonisten tegen de Indianen, die zij tot slaven wilden maken, deed een hevigen strijd ontbranden tusschen de slavenhouders en de geestelijkheid, voornamelijk de Jezuieten, De later ingevoerde negerslaven waren een oorzaak van veel onzedelijkheid en andere rampen. Ook de geestelijkheid zelf was niet al te best, want naast missionarissen, die alle2n bedacht waren op het heil der zielen, vond men er ook menigen priester en zelfs menigen religieus, die naar Brazilië gevlucht was, om aan rechtvaardige straffen van zijn Bisschop of regulieren overste te ontkomen. Daarenboven was de Kerk in honderd dingen door de Kroon aan banden gelegd, zoodat zij zich niet vrijelijk kon ontwikkelen. Niettegenstaande dat alles was de godsdienstige toestand dragelijk tot aan den tijd van minister Pombal in Portugal. Deze almachtige staatsman verdreef de Jezuieten uit Portugal en zijn koloniën, en deed den antikerkelijken en maconnieken geest zegevieren. Van dien tijd af dagteekent het godsdienstig en zedelijk verval in Portugal en Brazilië. In 't begin der 19e eeuw was de vrijmetselarij zeer verspreid in Brazilië, en maakten zelfs priesters en kloosterlingen van dat geheime genootschap deel uit. Tijdens het keizerrijk werden de religieuze orden, door 't verbod om novicen aan te nemen, tot langzaam uitsterven gedoemd. De republiek, in 1889 uitgeroepen, verloste de Kerk van de slavenbanden, maar deed van den anderen kant, door de scheiding van Kerk en Staat, veel kwaad, vooral door de invoering van het godsdienstloos onderwijs. Op 't oogenblik is het een toestand van crisis. De Bisschoppen, wier aantal in de laatste jaren zeer is vermeerderd, gesteund door de vreemde religieuzen, wérken ijverig aan de herleving van den godsdienst. Maar hun arbeid is dikwijls vruchteloos, omdat de inlandsche geestelijkheid zeer onvoldoende is. Roepingen voor den priesterlijken staat zijn er weinig, voor den religieuzen staat bijna geen. Alleen in 't Zuiden, waar de katholieke Duitsche, Poolsche en Italiaansche kolonisten talrijk zijn, zijn de priesterlijke en religieuze roepingen niet zeldzaam. De vrouwelijke religieuze congregaties hebben overal talrijke roepingen, zoodat sommige harer reeds geheel genationaliseerd zijn. 11 Van den anderen kant sticht de vrijmetselarij tot zelfs op kleine plaatsen nieuwe loges, verspreidt het spiritisme zich op onrustbarende wijze, en doen allerlei Noord-Amerikaansche sekten, door middel van kranten, scholen, jongelingenvereenigingen, enz., een geweldige poging, om vasten voet te krijgen. Na deze algemeene beschrijving van Brazilië, verdient de Staat Minas Geraes nog wel een afzonderlijk woordje, omdat de Hollandsche Franciscanen bijna uitsluitend in dezen staat gewerkt hebben en nog werken. Minas Geraes, gewoonlijk kortweg Minas genoemd, is in alle opzichten een der voornaamste onder de 21 staten. Op vier na de grootste (574.855 K.M2.), is hij de volkrijkste van alle (5.888.174 inwoners op 1 September 1920). In rijkdom van mineralen staat Minas zeker op de eerste plaats. Een buitenlandsch geleerde, Dr. Gorceix, de eerste directeur der Mijnschool van Ouro Preto, beschreef het kort en naar waarheid als „een hart van goud in een ijzeren borst". Op 't gebied van veeteelt, landbouw en industrie neemt het een der voornaamste plaatsen in. In politiek opzicht heeft Minas, naast Sao Paulo, de leiding, 't Volk van Minas staat bekend om zijn hoogen graad van ontwikkeling en zijn godsdienstzin. 12 HOOFDSTUK II VOORGESCHIEDENIS Toen de eerste Hollandsche Minderbroeders in 1899 den grond van Brazilië betraden, kwamen zij om eeuwenoude tradities hunner Orde voort te zetten. Want de Serafijnsche Orde deed haar intrede in Brazilië tegelijk met de Portugeesche ontdekkers. Op de vloot van Pedro Alvares Cabral, die in 1500 de ankers uitwierp in Porto Seguro, waren acht Minderbroeders aanwezig, onder de leiding van Pater Hendrik van Coimbra. Een hunner celebreerde de eerste H. Mis op Braziliaanschen bodem, en terwijl Cabral bezit nam van 't land in naam van den Koning van Portugal, plantte Pater Hendrik er een groot kruis en nam bezit van Brazilië in naam van Koning Christus. Toen de vloot, na eenige dagen oponthoud, koers zette naar Indië, moesten ook de acht Franciscaansche missionarissen vertrekken. Weldra echter zouden zij door medebroeders vervangen worden. Tot aan 't jaar 1585 zijn er berichten van 25 Minderbroeders, die korter of langer tijd in Brazilië verbleven, waarvan er vier door de kannibalen werden opgegeten en twee op hunne apostolische reizen verdronken. Bijzondere vermelding verdient onder die pioniers de Spaansche leekebroeder Pedro Palacios, die met toestemming zijner oversten naar Brazilië kwam om een eremietenleven te leiden. Hij bouwde een kluis op een 300 M. hoogen rots aan den oever der zee, werkte met veel vrucht aan de bekeering der Indianen, en stierf in geur van heiligheid in 1575. Later bouwden de Minderbroeders op dezelfde plaats een klooster. In 1585 begon een nieuw tijdperk voor de Minderbroeders in Brazilië. In dat jaar kwam Pater Melchior van de H. Catharina met vijf medeboeders en vestigde zich in Olinda, bouwde daar een klooster en legde aldus de grondslagen der Braziliaansche Custodie, afhankelijk van de Provincie van Portugal. Snel vermeerderde het getal religieuzen, zoowel door aankomst van Portugeesche medebroeders, als door aanneming van Braziliaansche novicen. In 1657 werd de Custodie van de Portugeesche Provincie afgescheiden en tot provincie verheven met den titel van Provincie van den H. Antonius in Brazilië. In 1677 werden 13 de zuidelijke kloosters van de noordelijke afgescheiden, en de nieuwe Provincie van de Onbevlekte Ontvangenis in Brazilië opgericht. Deze beide provincies kwamen tot grooten bloei en telder later te zamen 23 kloosters, waarvan sommige zeer grooté, met 100 bewoners. De zuidelijke provincie alleen telde in 1764 het getal van 481 religieuzen. Groote mannen, op elk gebied, heeft de Braziliaansche provincie der Seraphijnsche Orde voortgebracht. Vele religieuzen stierven in geur van heiligheid, zooals Pater Antonius van de H. Anna Galvao, van wien vele wonderen verhaald worden; de groote missionaris Pater Antonius do Extremo, die gansch het stroomgebied van de Rio de la Plata te voet doorkruiste, en Broeder Fabianus van Christus, leekebroeder en ziekenoppasser, die vele zieken wondervol genezen heeft, en wiens proces van zaligverklaring, met toestemming van den Bisschop van Rio de Janeiro begonnen, niet voortgezet werd, omdat de Provincie de onkosten niet kon betalen. Op het gebied van missiën onder de Indianen hebben de Franciscanen gewedijverd met de Jezuieten, want zij hadden Indianenmissies in Pernambuco, Parahyba, Rio Grande do Norte, Para, Maranhao, Amazonas, Bahia, Rio Grande do Sul, Sao Paulo, Uruguay en Rio de Janeiro. Toen de Paters Jezuieten, in 1759, 15 missies hadden aan de Amazonas, hadden de Minderbroeders er 26. Pater Vincentius van den Allerheiligsten Verlosser en Pater Franciscus Jaboatao zijn twee groote geschiedschrijvers. In de theologische wetenschappen blonken zij zoo uit, dat de lectoren onzer kloosters als om strijd door de Bisschoppen gevraagd werden voor hunne seminaries. Op den kansel waren de Paters Sao Carlos, Sampaio en Mont' Alverne de onovertroffen meesters. Pater Jozef Marianus Velloso, met zijn Flora Fluminensïs en ontelbare andere geschriften, maakte zich grooten naam op het gebied der Natuurlijke Historie. P&terAntonius van den H. Elias verwierf zich den naam van „Koning der Organisten". De beitel en het penseel vond vele begaafde beoefenaars, helaas allen anoniem. Op de verschillende bisschoppelijke zetels vinden wij talrijke zonen onzer Orde. Bloeiende Derde Orden bestonden in alle kloosters en op vele andere plaatsen, en de paters van het H. Land trokken van stad tot stad, aalmoezen vragend voor de Heilige Plaatsen van Palestina, maar tevens overal missies predikend, en het land bezaaiend met kapellen, 14 Pater Rogerius Burgers, eerste Commissaris. kerkhoven en missiekruizen, als zoovele getuigenissen van hun weldoende werkzaamheid. En toch, al die Franciscaansche glorie was verdwenen, toen in 1899 de eerste Hollandsche Minderbroeders in Manaos aan wal stapten. Laten wij de geschiedenis van dat verval eens vluchtig beschouwen, want de geschiedenis is de leermeesteres des levens, en vooral deze geschiedenis is zeer leerzaam. Haren hoogsten bloei bereikten de beide provincies tusschen 1740 en 1790. Maar reeds toen waren zij aangetast door den worm, die weldra de levensorganen zou verteren. Die worm was de inmenging der wereldlijke macht. De regeering bepaalde, hoeveel novicen er mochten aangenomen worden, de regeering beschikte over de paters zonder de oversten te hooren, de regeering schonk aan verdienstelijke religieuzen titels en voorrechten, die hen aan de macht der Gardiaans en Provinciaals onttrokken, kortom, de regeering bemoeide zich met alles, waarmee ze niets te maken had. Met de komst van Koning Jan naar Rio de Janeiro, en vooral met de uitroeping der onafhankelijkheid, verergerden die kwalen. Ten laatste werd het de blijkbare bedoeling der regeering, de religieuse orden te doen verdwijnen, ten einde zich van hare goederen meester te kunnen maken. En als voorwendsel dienden de misbruiken, die de regeering zelf veroorzaakt had. Den 19en Januari 1855 ontving de Provinciaal der Provincie van de Onbevlekte Ontvangenis te Rio de Janeiro een keizerlijk bevelschrift, om het aannemen van novicen te staken, „totdat de regeering met den Apostolischen Stoel een overeenkomst omtrent de religieuze orden zou gesloten hebben". Dat was een opzettelijke misleiding, want de regeering heeft nooit beproefd, met den Paus daarover te onderhandelen. Bij gelegenheid eener audiëntie had eens een hooggeplaatst persoon den moed, den Keizer erop te wijzen, dat de noviciaten weer behoorden opengesteld te worden. Dom Pedro antwoordde: „Ach wat, de tijd der monniken is voorbij". Bij dat gesprek was tegenwoordig een Italiaansche Capucijn, Pater Fidelis van Avola, aalmoezenier van 't Keizerlijk Braziliaansch leger in den oorlog van Paraguay, en als zoodanig den titel voerende van Majoor, een man, die alom zeer geacht was en bekend stond om zijn openhartigheid. „Zeg dat niet, 16 Majesteit", antwoordde Pater Fidelis, „want er zijn ook genoeg menschen, die zeggen, dat de tijd der gekroonde hoofden voorbij is". De gebeurtenissen stelden den Capucijn in 't gelijk. De regeering heeft de bezittingen der religieuze orden niet in beslag kunnen nemen, want het Keizerrijk stierf vóór den laatsten religieus. Toen in 1889 de republiek werd uitgeroepen, was er in de Franciscaansche Provincie van de Onbevlekte Ontvangenis nog één pater over, de Provinciaal Joannes van de Goddelijke Liefde. In de andere Franciscaansche provincie leefden nog ean vier of vijftal oude religieuzen. Bij de Paters Benedictijnen en Carmelieten was de toestand ongeveer dezelfde. De republiek schonk den religieuzen orden de vrijheid terug, en de eersten, die daarvan gebruik maakten, waren de Minderbroeders. In 1892 werden, op verzoek van Pater Camillus de Leilis, Provinciaal van de Provincie van den H. Antonius van Bahia, de paters van de Saksische Provincie van het H. Kruis belast met het herstel der Seraphijnsche Orde in het Land van het H. Kruis, Brazilië. Met heele scharen, soms 50 tegelijk, paters, fraters, novicen en leekebroeders kwamen zij aan, en bevolkten weder de oude, verlaten kloosters in 't Noorden, die voor een groot deel nog bewoonbaar waren. In 't Zuiden was de toestand erger. Daar waren, op twee na, alle kloosters tot ruïnen geworden. Toch werd ook daar gered wat nog te redden viel. De oude Provinciaal, Pater Joannes van de Goddelijke Liefde, nam eenige der Duitsche paters in zijne provincie op, zoodat bij den dood van Pater Joannes, de Duitsche Minderbroeders in 't rustig bezit van die twee kloosters en van de ruïnen der andere traden. Wel poogde later de republikeinsche regeering nog op die goederen beslag te leggen, maar de rechterlijke macht stelde de religieuzen in 't gelijk. In 1901 mocht Pater David Fleming, van de Engelsche Provincie, destijds Vicaris-Generaal der Orde, de beide oude Braziliaansche provincies, van den H. Antonius en van de Onbevlekte Ontvangenis, weder kanoniek oprichten. * * * 't Is opmerkelijk, dat de oude kloosters alle aan de zeekust lagen. Toch strekten de Minderbroeders hunnen arbeid ook uit tot het binnenland. De Sao Francisco — een rivier grooter dan de Donau — die in Minas Geraes ontspringt en nog vier andere 17 Staten doorstroomt, dankt haar naam aan den arbeid der Minderbroeders in haar stroomgebied. In 1713 kreeg de Provinciaal, Pater Michael van den H. Franciscus, bevel(!!) van den Koning, om in Minas drie huizen te bouwen voor missionarissen, namelijk in Marianna, Sabara en Sao Joao d'El Rey, alle drie middelpunten van gouddistricten. De oorzaak waarom men zoo naar de aanwezigheid der paters verlangde, moet men zoeken in de bloedige onlusten, die daar in de jaren 1706—1709 hadden plaats gegrepen, in de geschiedenis bekend onder den naam van Oorlog der Emboabas. Veel weten wij niet van de Minderbroeders, die daar gewerkt hebben. In 1830 werden die huizen door de regeering in beslag genomen; na het sluiten der noviciaten in 1855 namen de boekenwormen de plaats in der religieuzen in de bibliotheken der tot uitsterven gedoemde kloosters, en wat van de archieven nog gered werd, is grootendeels onuitgegeven. Slechts nu en dan ontmoet men een naam. Zoo bijvoorbeeld predikte de beroemde Pater Antonius do Extremo in 1748 in Sao Joao d'El Rey eene missie, en richtte er bij die gelegenheid eene Derde Orde op. Een andere beroemde missionaris, Pater Emmanuel van de H. Ursula, legde in acht jaar tijds 20.000 K.M. te voet af en doorkruiste al predikend de staten Pernambuco, Bahia, Minas en Rio de Janeiro. Ook vindt men nu en dan de namen van eenige paters, die als Visitators de Derde Orde in Minas bezochten. Maar meer dan die zeldzame geschreven of gedrukte getuigenissen, pleiten voor den arbeid der Franciscanen in het binnenland van Minas de ontelbare kerken en altaren, toegewijd aan Onze Lieve Vrouw van de Onbevlekte Ontvangenis, aan den H. Vader Franciscus, den H. Antonius van Padua, den H. Gonsalvus, den H. Benedictus en andere Franciscaansche heiligen, alsook de plaatselijke tradities, die men overal ontmoet, betreffende zonen van den H. Franciscus, die daar eenmaal missies preekten en kapellen bouwden. 18 HOOFDSTUK III si GESCHIEDENIS VAN HET COMMISSARIAAT Reeds in 1897 richtte Dom Joaquim José Vieira, Bisschop van Fortaleza, in Ceara, een verzoek tot den toenmaligen Provinciaal der Nederlandsche Minderbroeders, Pater Stephanus van de Burgt, om eenige paters naar zijn bisdom te zenden voor het beroemde heiligdom van Sint Franciscus in Canindé. Daar echter de Generaal der Orde, Pater Aloysius Lauer, ernstige bezwaren maakte, kon aan dit verzoek niet voldaan worden.1) In 1899 werd andermaal een dringend beroep gedaan op de ■nedewerking der Nederlandsche Provincie, teneinde in den priesternood van Brazilië te voorzien, en wel ditmaal door de Bisschoppen van Ma- naos, in den Staat Amazonas, en van Petropolis, in den Staat Rio de Janeiro. Pater Provinciaal was aanstonds bereid en toen Rome geen bezwaren Pater Adelbert Woolderink ') Toen onze paters de zorg voor deze drukbezochte bedevaartplaats niet konden aannemen, gaf de Bisschop ze aan de Paters Capucijnen. En toen dezen in 1921 de Prelazia van Grajéhu aannamen en zich gedwongen zagen hunne paters uit Canindé terug te roepen, ging het heiligdom over aan de paters Franciscanen van de provincie van den H. Antonius van Bahia. 19 meer maakte, besloot hij, eenige paters naar genoemde bisdommen te zenden. 1. Voor Manaos werden bestemd de Paters Adalbertus Woolderink en Gonzaga Gouverneur, met Broeder Otto Vervoort. Den 18en November 1899 aanvaardden zij de reis, en kwamen een maand later, 18 December, in de hoofdstad van Amazonas aan, waar zij allerhartelijkst ontvangen werden door Pater Jesualdus Machetti, een Italiaanschen Minderbroeder, die reeds 30 jaar in Manaos woonde. Pater Jesualdus was de laatst overgeblevene van een talrijke schaar Minderbroeders, die uit Bolivia in het Amazonasdal waren doorgedrongen, en dus was hij zeer verblijd, zijne jonge medebroeders te kunnen omhelzen, in wie hij voortzetters van zijn arbeid meende te zien. De toestand in Manaos, en in geheel Amazonia, was in alle opzichten slecht, zelfs voor Brazilië, en vanaf het begin hadden onze paters met groote moeilijkheden te kampen. Zij arbeidden niettemin met lust en ijver. Nauwelijks een maand na zijn aankomst, en nog slechts weinig met de taal op de hoogte, werd Pater Gonzaga naar Manacapurüs gezonden, een nabijgelegen parochie, die reeds lang zonder herder was, waar hij twee maanden verbleef en vanwaar hij hoopvolle brieven richtte aan zijne confraters in 't vaderland. Ook maakte hij nog reizen naar Amparo en Lorena. In deze drie plaatsen werkte hij onder Brazilianen en Indianen. Deze laatsten, goedaardig en reeds eenigszins beschaafd, biechtten bijna allen. Hoe primitief het leven dier Indianen was, blijkt hieruit, dat de missionaris op een zijner reizen te water, in gezelschap van Indianen, dagen lang bijna niets anders te eten kreeg, dan schildpadden, in hun eigen schaal op 't vuur gestoofd, met meel. Op deze reizen diende P. Gonzaga 70 doopsels toe, zegende 14 huwelijken in en hoorde 300 biechten. Helaas, niet lang mocht die arbeid duren. Een gevaarlijke en besmettelijke ziekte, de berri-berri, noodzaakte hen weldra, naar Holland terug te keeren. Den Hen Juni vertrok Pater Gonzaga uit Manaos, en Pater Adalbertus een maand later in zulk ean ellendigen toestand, dat men gedurende de reis meermalen voor zijn leven vreesde. Broeder Otto bleef alleen achter bij den ouden Pater Jesualdus, men begrijpt licht in welken geestestoestand. *) J) Pater Adalbertus keerde niet meer naar Brazilië terug en overleed in het jaar 1917 als Prefect van het Gymnasium te Megen. 20 2. Voor het bisdom Petropolis werden aangewezen de Paters Rogerius Burgers en Fredericus Voorvelt. Ofschoon de aanbiedingen van den Bisschop Dom Francisco do Rego Maia, nu juist niet veel zekerheid boden voor onze vestiging, gingen de beide paters, na eenig aarzelen, toch den 13en April 1900 te Bordeaux scheep en kwamen den 7en Mei in Rio de Janeiro, de hoofdstad van Brazilië, aan. Hartelijk ontvangen door de Duitsche confraters, verbleven zij bij dezen in het klooster van Petropolis, met het drievoudig doel, om de taal te leeren, zich aan het klimaat te gewennen, en eindelijk om een goede plaats te zoeken voor de eerste vestiging. 't Oude Franciscanenklooster in Cabo Frio, dat hun werd aangeboden, en dat zij gingen bezichtigen, bleek totaal ongeschikt; 't was niet veel meer dan een ruïne, bevolkt met ratten en vleermuizen. Andere plaatsen, die hun werden aangewezen, en waar zij een kijkje gingen nemen, bleken evenmin geëigend voor het doel. Eindelijk viel de keus op Nictheroy, hoofdstad van den Staat Rio de Janeiro.*) De Bisschop stemde er in toe, en bood den paters zelfs een oud bisschoppelijk eigendom aan, die echter bij nader onderzoek ongeschikt en slecht gelegen werd bevonden. Geholpen door den pastoor, Mgr. Jao Aureliano Correira dos Santos, vonden zij eindelijk een huurhuis in 't centrum der stad, Rua Visconde de Itaborahy no. 231. Den 26en Januari 1901 werd het huis betrokken. Meer dan acht maanden dus waren ze de gasten geweest van de Duitsche Minderbroeders in 't klooster van Petropolis, die aldus, en voornamelijk de toenmalige Gardiaan, Pater Cyriacus Hielscher, aanspraak hebben op onze eeuwigdurende dankbaarheid. Zoodra de plaats der vestiging definitief beslist was, werd daarvan bericht gegeven aan Pater Provinciaal, die toen aan Broeder Otto, nog altijd in Manaos, de keus voorstelde om naar Holland terug te komen, of zich bij de paters in Nictheroy aan te sluiten. Den 16en Maart kwam Broeder Otto in Nictheroy aan. Den 30en October van 't zelfde jaar arriveerden drie nieuwe confraters uit Holland, namelijk de Paters Cyrillus La Rose en Chrysogonus Asseler, en Broeder Benvenutus Wijnands. ') Men moet wel onderscheid maken tusschen de stad Rio de Janeiro, hoofdstad van geheel Brazilië, en den staat Rio de Janeiro. 21 Gezicht op onze Missieplaats Ouro Preto. 3. In Januari 1902 vroeg Dom Silverio Gomes Pimenta, Bisschop van Marianna, door bemiddeling van den Bisschop van Petropolis, om paters voor zijn diocees. Voorloopig kon daar niet op worden ingegaan. Doch den 14en Juli van het volgend jaar, 1903, begaf een onzer Paters, daartoe door Pater Provinciaal gemachtigd, zich naar het bisdom Marianna. Na den Bisschop, de Paters Lazaristen van 't seminarie en de Hollandsche Paters Redemptoristen van Bello Horizonte geraadpleegd, en verschillende parochies bezocht te hebben, viel de keus op Ouro Preto, de gewezen hoofdstad van den staat Minas, waar de pastoor van een der beide parochies zich bereid verklaarde, ze aan de Minderbroeders over te dragen. De Pater kreeg van den Bisschop pastoors-jurisdictie en ging voorloopig bij den ouden pastoor inwonen. Dit gelukkige feit, .de stichting van een huis in het hooggelegen en gezonde Minas, redde de toekomst onzer Missie, die een oogenblik door moeilijkheden en sterfgevallen, op het punt gestaan had om opgeheven te worden. Nog vóór het einde van dat jaar, 17 December 1903, arriveerden weer twee nieuwe missionarissen, n.1. Pater Patritius Meijer en Pater Martinus Tiesselinck. Na een verblijf van slechts één dag in Nictheroy, reisden zij door naar het nieuwe huis in Ouro Preto. 4. In de maand Maart van 't jaar 1904 ontving de Commissaris, Pater Rogerius, eene uitnoodiging van den pastoor van Sao Joao d'El Rey, eveneens in Minas, om een huis der Orde in die stad te vestigen. Een der paters werd er heen gezonden om een onderzoek in te stellen, en op zijn gunstig verslag stuurde de Commissaris Pater Patritius naar Sao Joao, waar hij den 28en Juli aankwam en voorloopig bij den pastoor, Padre Gustavo Ernesto Coelho, zijn intrek nam. Den lOen Juli van dat zelfde jaar kwam er al weer versterking uit Holland, en wel de Paters Benignus van Osch en Candidus Vroomans. Na een verblijf van eenige dagen in Nictheroy, begaven zij zich naar Ouro Preto. Nog in 't zelfde jaar, den 18en Oct. 1904, kwamen drie nieuwe missionarissen zich bij de oude voegen, n.1. Pater Gonzaga Gouverneur, die reeds in Manaos werkzaam was geweest en nu, volkomen hersteld, naar zijn geliefd Brazilië wederkeerde, alsmede Pater Adolphus Thoonsen en Broeder Augustinus van 23 Maarsséveen. Zij reisden eveneens na weinige dagen verblijf aan de zeekust, door naar het binnenland. Op het eind van die zelfde maand October kwam in 't Commissariaat de treurige tijding aan, dat de H. E. Pater Stephamts van de Burgt, ex-Provinciaal, die in 't laatste kapittel tot rector der Clarissen te Megen benoemd was, aldaar den 26en October overleden was. Aan hem komt de eer toe, de Braziliaansche Missie te hebben begonnen. R. I. P. Den 25sten Juni 1905 arriveerden alweer vier nieuwe missionarissen, n.1. de Paters Sabinus Staphorst en Benvenutus Poell, alsmede de Broeders Bonaventura Peeters en Antonius Sloezen. Niet lang verwijlden zij aan de heete zeekust, maar reisden spoedig door naar de koele bergen van Minas. 4 Maart 1906 werd het Commissariaat opnieuw verblijd door de aankomst van drie nieuwe helpers, n.1. Pater Samuel Tetteroo, Pater Josephus de Haas en Broeder Leo Stoffels. 5. Het Commissariaat bestond thans uit drie residenties, Nictheroy, waar de vooruitzichten op een vruchtbaren werkkring gering waren, benevens Ouro Preto en Sao Joao d'El Rey, die meer dan voldoende bezet waren. De tijd was dus gekomen om een nieuwe stichting te beginnen. Reeds in 1903 had Dom Joaquim Silverio de Souza, BisschopCoadjutor van Diamantina, paters gevraagd voor zijn bisdom. Einde 1905 herhaalde Kolonel Ignacio Murta, Kamerlid van Minas, het verzoek, bepaaldelijk voor Itinga. Maar de Bisschop, over de zaak geconsulteerd, bood ons de parochie van Theophilo Ottoni aan, vacant geworden door de benoeming van den pastoor, Mgr. Joao Antonio Pimenta, tot Bisschop-Coadjutor van Rio Grande do Sul. Pater Commissaris ging met Pater Gonzaga naar Theophilo Ottoni, waar zij den 16en Maart 1906 aankwamen en door den pastoor en h( t volk goed ontvangen werden. Na eenigen tijd vertrok Pater Commissaris weer, Pater Gonzaga als pastoor achterlatende. Pater Patritius werd al dadelijk ontboden om den nieuwen pastoor in zijn zwaren arbeid te helpen. Den lOen Juli 1907 kwamen uit Holland te Nictheroy aan Pater Julius Berten, die reeds gedurende ongeveer negen jaren missionaris geweest was op het eiland Rhodes, benevens de Paters Leopoldus van Winkel, Bertholdus Wartna, Flavianus van Liem.pt en Broeder Bernardus Verhoeven. Allen zochten al heel spoedig het binnenland op. 24 Den 8en Juli 1908 overleed in 't Canisiusziekenhuis te Nijmegen, de Z.E. Pater Canisius, Otto Smeets, in het 60e jaar zijns ouderdoms en het 34e jaar van zijn priesterschap. Pater Canisius, assistent in de Boschjeskerk te Rotterdam, was in 1904 door Pater Provinciaal Vitalis Keenen tot Procurator der missie van Brazilië aangesteld, wier welzijn hij met toewijding behartigd had. R. I. P. In plaats van Pater Canisius werd nu de Z.E, Pater Dr. Innocentius van Boort benoemd, die reeds Procurator was van de missie van Zuid-Chansi in China, In ditzelfde jaar 1908 bood de Bisschop van Diamantina ons de parochie van Itacambira aan. Reeds was er een pater bestemd om er heen te gaan, toen Z. D, H, van plan veranderde. Omstreeks denzelfden tijd ontvingen wij het bericht, dat Mgr. Frei Amando Bahlmann, Minderbroeder van de Saksische Provincie, in den staat Para, aan Pater Provinciaal te Weert een bezoek had gebracht, om paters of fraters voor zijn missie te vragen. Pater Provinciaal was daar niet op ingegaan. Na jaren onderhandelingen werd eindelijk, in 1909, door P. Julius Berten, gedelegeerd Commissaris bij afwezigheid van den Commissaris, P. Rogerius, die in Holland vertoefde, met de Derde Orde van den H. Franciscus in Sao Joao d'El Rey een overeenkomst gemaakt, waarbij wij de zorg voor een Asyl aldaar, een soort weeshuis of opvoedingsgesticht, op ons namen. Pater Josephus de Haas werd tot Directeur benoemd. Helaas, de goede verstandhouding met de Derde Orde heeft niet lang geduurd. Den 19en October 1909 kwamen te Rio de Janeiro aan de Paters Weneeslaus Westerhof en Florentinus Brölmann, en Broeder Nepomucenus Blewanus. Alle drie werden in ons huis te Sao Joao geplaatst. Den 26en Maart 1910 kwam Pater Commissaris Rogerius Burgers uit Holland terug, waarheen hij geroepen was, om persoonlijk Pater Provinciaal en het Definitorium omtrent den toestand van het Commissariaat in te lichten. Hij bracht Broeder Joannes Snellen mee, die na eenige dagen naar Ouro Preto vertrok. 14 Juli 1910 vertrok Pater Julius Berten, op last van den H.E. Pater Generaal der Orde, naar het Noorden van Brazilië, om de canonieke visitatie te verrichten in de Prelazia van Santarem, en in de Provincie van den H, Antonius van Bahia, en aldaar het kapittel te presideeren. Begin October 1910 brak in Portugal de revolutie uit en werd 25 de republiek uitgeroepen, 't Eerste werk der Portugeesche republikeinen was, de Kerk te vervolgen en de religieuzen uit te drijven. Dit ging gepaard met een geweldige lastercampagne. Daar in de hoofdstad van Brazilië, Rio de Janeiro, de Portugeesche kolonie zeer talrijk is, en vooral de pers bijna geheel in handen is van Portugeezen, vond die laster hier weerklank en begon het gepeupel de religieuze huizen te bedreigen. Er werden steenen geworpen en ruiten verbrijzeld in 't klooster van Ajuda, bewoond door Zusters Clarissen-Concepcionisten, en in de Abdij der Paters Benedictijnen. De politie, in 't begin wat slap, trad na de eerste baldadigheden krachtig op. In alle kloosters werden politieposten geplaatst, en na eenige weken was de rust totaal hersteld. Den 9en December 1910 arriveerden de nieuwe missionarissen Pater Franciscus Stienen, die naar Ouro Preto, en Broeder Anselmus Hoogwater, die naar Sao Joao d'El Rey doorreisde. Op 't einde van 1910 ging Pater Julius op reis naar het Zuiden van Brazilië, om eveneens in de Provincie van de Onbevlekte Ontvangenis de canonieke visitatie te houden en het kapittel voor te zitten. De Visitator bezocht in de beide provincies 27 kloosters en residenties, benevens nog drie residenties in de Prelazia van Santarem. Den 26en Augustus 1911 werd den Z.E. Pater Rogerius Burgers, die sinds het begin der missie haar met wijsheid en voorzichtigheid bestuurd had, ontslag verleend, en tot Commissaris Provinciaal benoemd de Z.E. Pater Julius Berten. Te midden van groote moeilijkheden had de eerste Commissaris, die om zijn geleerdheid en minzaamheid algemeen geacht en bemind was, en het vertrouwen genoot van de hoogste kerkelijke autoriteiten, het Commissariaat op een stevigen grondslag gesticht. Aan zijn rusteloos ijverigen opvolger zou het gegeven zijn, de missie aanmerkelijk uit te breiden. In 't jaar 1911 hadden in Rio de Janeiro gebeurtenissen plaats, die door velen beschouwd werden als 't begin eener kloostervervolging. Tijdens het Keizerrijk werd het den religieuzen verboden, novicen aan te nemen, 't Doel der regeering was, de Orden té laten uitsterven, om zich dan van hare goederen meester te maken. Bij de uitroeping der republiek, in 1889, was er in de Provincie van de Onbevlekte Ontvangenis, in 't Zuiden van Bra- 26 Pater Julius Berten, 2e Commissaris Provinciaal. zilië, nog slechts één pater over, Frei Joao do Amore Divino Costa, de laatste Provinciaal. Deze nam in 1899 twee paters en een broeder der Duitsche provincie in zijn provincie op, om aldus de goederen te redden. Toen Frei Joao in 1909 gestorven was, traden de Duitschers zonder moeite in 't bezit der kloosters. Maar in 1911 legde de regeering plotseling beslag op 't klooster van Rio de Janeiro, onder voorwendsel, dat de oude Provincie der Onbevlekte Ontvangenis uitgestorven was. De rechtbank gaf echter der regeering ongelijk en de Minderbroeders werden in hun bezit gehandhaafd, 't Moet erkend worden, dat de President der Republiek in die beslagneming niet de hand gehad heeft, alles ging uit van overijverige ambtenaren. Later werd het proces tusschen de Regeering en de Minderbroeders voortgezet, totdat dezen eindelijk in hoogste instantie, na. acht jaar, in 't gelijk gesteld werden, 't Pleit wel voor de moreele hoogheid en onafhankelijkheid der rechterlijke macht in Brazilië, dat zulk een langdurig proces, tusschen de Regeering en Duitsche religieuzen, dat gedurende geheel den oorlog hangende bleef, kon eindigen met de nederlaag der civiele macht en de overwinning van het recht der arme paters. De berichten over dit begin van kloostervervolging hadden de komst van nieuwe missionarissen uit Holland eenigen tijd vertraagd, maar den 19en December 1911 mocht het Commissariaat zich weer verheugen in de aankomst van twee nieuwe confraters, de Paters Felicianus Smitz en Norbertus Beaufort. Deze werd bestemd voor Ouro Preto, gene voor Sao Joao d'El Rey. 6. Op 't tweede Katholiekencongres van Minas in Bello Horizonte, in 't jaar 1911, had de toenmalige Commissaris, Pater Rogerius, den Bisschop van Pouso Alegre, in 't zuiden van Minas, ontmoet, die hem om paters vroeg voor zijn diocees. Pater Martinus Tiesselinck werd naar dat bisdom gezonden, om te onderzoeken en verslag uit te brengen. In Januari 1912 ging de nieuwe Commissaris ook naar Pouso Alegre, en vond Pater Martinus in Cabo Verde. De Bisschop, Dom Antonio de Assis, beloofde ons de parochies Ca&o Verde, Monte Bello en Conceigao da Boa Vista, die door twee paters zouden kunnen bediend worden. Daarna vertrok P. Benignus van Osch naar Cabo Verde, als eerste praeses der nieuwe residentie. Reeds sinds eenige jaren hadden onze paters in Sao Joao 28 d'El Rey eene school, waar lager onderwijs werd gegeven. Ook werd aan enkele der beste leerlingen eenig onderricht gegeven in Fransch en andere vakken van middelbaar onderwijs. In 1912 nu vroeg de praeses van Sao Joao verlof om een Gymnasium op te richten, hetgeen Pater Commissaris toestond. Dit Gymnasium kwam later tot grooten bloei. 7. Toen in 1908 de Bisschop van Diamantina ons de parochie van Itacambira aanbood en kort daarop dit aanbod introk, was de reden, dat hij ons liever een parochie van meer beteekenis wilde geven. Einde October 1911 bevond Pater Commissaris zich in Diamantina, en de Bisschop bood hem verschillende parochies aan. Doch Pater Commissaris wilde liever parochies die niet zoo ver van Theophilo Ottoni afliggen, en noemde Arassuahy en Sao Miguel do Jequitinhonha. De Bisschop stemde toe. In Arassuahy was toen pastoor Conego Florencio Rodrigues de Moura Terra, een zeer heilig en geleerd priester, die zich bereid verklaarde, zijn ontslag te nemen. In Sao Miguel was pastoor Padre Emerenciano Alves de Oliveira, ook een brave priester, maar zeer oud. Den 27en Februari 1912 ging dus Pater Samuel Tetteroo van Theophilo Ottoni op reis, om zich in Joahyma te vestigen, eene kapel op zes uur rijdens afstand van Sao Miguel gelegen. De oude pastoor zou tot aan zijn dood in de hoofdplaats der parochie zijne functies kunnen uitoefenen, en Pater Samuel zou het zware werk buiten verrichten. 8. Weinige dagen na Pater Samuel vertrok ook Pater Josephus de Haas uit Theophilo Ottoni. Na Conego Florencio geraadpleegd te hebben, vestigde hij zich in de stad Arassuahy zelf, en wel bij den pastoor in huis, om aldus goed op de hoogte te komen. Niet lanig daarna werd Pater Josephus tot pastoor van Arassuahy benoemd. Den 24en November 1912 kwamen te Rio de Janeiro aan de nieuwe missionarissen Pater Siephanus Lucassen, P. Zacharias van den Hoeven en Br. Leonardus Kloppenburg. Alle drie werden bestemd voor Ouro Preto. In December 1912 bracht Pater Commissaris den zetel van het Commissariaat van Nictheroy naar Sao Joao d'El Rey over. Den 30en October 1913 arriveerden weer nieuwe confraters uit Holland, n.1. de Paters Robertus Cornelissen, Laurentius van Veen, Bonifacius van Emmerik en Ludovicus Geldens, alsmede 29 de Broeders Daniël Staaks, Stephanus van der Linden en Albertus Graulich. Zij werden deels naar Sao Joao, deels naar Ouro Preto gezonden. 9. In December 1913 gaf de Aartsbisschop van Marianna, Dom Silverio Gomes Pimenta, op verzoek van den Rector der Hollandsche Redemptoristen in Bello Horizonte en van Pater Commissaris, een decreet, waarbij het rectoraat van Barro Preto opgericht werd, gevormd uit deelen der parochie der Paters Redemptoristen en van de andere parochie der stad Bello Horizonte. Korten tijd daarna, in Januari 1914, werd dat rectoraat ons toevertrouwd en Pater Leopoldus van Winkel tot rector benoemd. In 1916 werd deze residentie weer opgegeven. Onze oudste vestiging, Nictheroy, was altijd zeer onzeker geweest. Nooit was het ons gelukt, een eigen huis en eigen kerk te krijgen. Ondertusschen was het moeilijk de residentie op te heffen, omdat een huis in of bij Rio de Janeiro om vele redenen onontbeerlijk was. Desniettegenstaande vertrok de laatste praeses der residentie den 16en April 1914 uit Nictheroy en begaf zich naar Rio de Janeiro, met de opdracht, te trachten daar een huis en kerk te stichten. Na vele vruchteloozè pogingen moest hij eindelijk daarvan afzien. Den 8en Juni 1914 arriveerden in Rio de Janeiro de nieuwe confraters Pater Constantius van Eijk en Pater Blasius Berten. 10. Toen in 1913 het nieuwe bisdom Arassuahy opgericht werd, verloor de Bisschop van Diamantina alle Hollandsdhe Minderbroeders van zijn diocees, want de huizen onzer paters lagen alle in 't nieuwe bisdom. Dom Joaquim, groot vriend onzer Orde, beklaagde zich daarover aan Pater Commissaris, bij gelegenheid der wijding van den nieuwen Bisschop. Pater Commissaris verklaarde zich bereid, om in 't bisdom van Diamantina, zoo mogelijk een of meer parochies aan te nemen. Daarom reisde hij terstond na afloop der plechtigheden, op verzoek van Dom Joaquim, naar Pirapora, om te zien of die plaats geschikt was. Als gevolg daarvan ging Pater Leopoldus van Winkel naar Pirapora, waar hij den len Februari aankwam en pastoor werd. Hieromtrent lezen wij in 't Jaarverslag der Provincie over 1914 nog het volgende: „Van 4 tot 7 Augustus vertoefden H.H. D.D. H.H. Mgr. Joaquim Silverio de Souza, Aartsbisschop van Diamantina, en Mgr. Prudencio Gomes da Silva, Bisschop van Goyaz, te Weert. Eerstge- 30 noemde overhandigde den H. E. P. Provinciaal een verzoekschrift van ZEm. den Kardinaal Staatssecretaris en van den H. E. P. Delegatus Generalis, dat onze Provincie de parochie Pirapora, of, indien deze minder geschikt leek, een andere in zijn diocees zou overnemen. Mgr. prees den ijver, de liefde tot tucht en de opofferingen onzer missionarissen, die hij sedert jaren had leeren kennen, en smeekte daarom, hem te helpen." Den 21 en October 1915 kwam weder versterking uit Holland, en wel de Paters Georgius de Boer, Felix Pompen, Cherubinus Breumelhof en Onesimus Timmermans. Na eenige dagen de gastvrijheid te hebben genoten van onze Duitsche medebroeders in het klooster van Santo Antonio in Rio de Janeiro, werden zij over de verschillende huizen van het Commissariaat verdeeld. Den 8en December 1916, midden in den oorlog, kwamen in Rio de Janeiro aan de nieuwe missionarissen P. Gualbertus Schoonhof, P. Dismas de Kok, P, Canisius Zoetmulder, P, Balthazar Brölmann, en P. Verecundus Putters. Wederom moesten zij van de gastvrijheid der Duitsche missionarissen gebruik maken, daar wij in de hoofdstad nog geen nederzetting hadden. 11. Sinds Maart 1906 was ons door den Bisschop van Marianna gesproken over de parochies Caratinga en Manhuassü. Herhaaldelijk kwam Z. D. H. daar op terug. Toen het bisdom Caratinga opgericht en van het aartsbisdom Marianna afgenomen werd, herhaalde de Aartsbisschop, tevens Administrator van het nieuwe bisdom, zijn verzoek omtrent Manhuassü. Eindelijk werd den len September 1916 de pastoor van Ouro Preto, P. Bertholdus Wartna, voorloopig naar Manhuassü gezonden. Een maand later arriveerde de definitieve pastoor, P. Adolphus Thoonsen, Na vele moeilijkheden ondervonden te hebben, voornamelijk omdat het volk in twee heftige politieke fracties verdeeld was, gaven wij den 19en Juni 1917 deze vestiging voor goed op. 12. In 1917 werd ons door den Bisschop van Diamantina de parochie Cordisburgo aangeboden en door ons aangenomen. Pater Zaoharias werd 10 Februari 1917 als eerste pastoor aaugesteld. 13. In Juli 1915 vroeg de Bisschop van Diamantina met aandrang Minderbroeders voor de parochie van Curralinho. In Mei 1916 werd daarom een derde pater naar Pirapora gezonden, opdat van daar uit de nieuwe parochie voorloopig zou kunnen 31 bediend worden. In 't begin van 1917 ging P. Blasius Berten tn Curralinho wonen, en eindelijk den 4en April 1917 werd Pater Robertus Cornelissen benoemd tot eensten pastoor en praeses der nieuwe residentie. 14. In 1914 was ons huis in Nictheroy opgeheven, en sinds Ons kerkje te Curralinho. hadden de pogingen om een nieuw huis in Rio de Janeiro te stichten, door allerlei omstandigheden, voornamelijk door den oorlog en de daaruit volgende duurte, schipbreuk geleden. Deze moeilijkheid werd eindelijk in 1917 op zeer gelukkige wijze opgelost. Op het provinciaal kapittel, in 1916 in het klooster te Weert gehouden, liet de H.E.P. Generaal aan onze Provincie en aan ons Commissariaat 't Commissariaat van het H. Land in Brazilië aanbieden, hetgeen aangenomen werd. Den 15en Maart 1917 benoemde P. Generaal den Commissaris Provinciaal tevens tot Commissaris van het H. Land, durante munere. Den 25en Mei 1917 nam de nieuwe Commissaris bezit van zijn ambt. Daar het H. Land een huis heeft te Cascadura, eene voorstad van Rio dé Janeiro, was dat voor ons eene gelukkige oplossing. Den 29en Mei 1920 richtte Z.Em. Kardinaal Joaquim Arcoverde do Albuquerque Cavalcanti, Aartsbisschop van Rio de Janeiro, de parochie Cascadura op en vertrouwde ze toe aan de zorgen onzer paters. De eerste pastoor was P. Benignus van Osch. 15. Sinds 1912 bedienden onze paters de parochie Sao Miguel 32 do Jequitinhonha, in 't bisdom Arassuahy, doch zij woonden niet in de hoofdplaats, maar in 't dorp Joahyma. In 1917 zond de Bisschop, Dom Serafim Gomes Jardim, in overleg met P. Com- Landschapje bij S. Mignel missaris, den kapelaan van Arassuahy, P. Flavianus van Liempt, naar Sao Miguel, omdat de oude pastoor niet meer in staat was zijne plichten behoorlijk te vervullen. Den 16en December 1921 overleed de pastoor, den 15en Januari 1922 werd P. Flavianus als pastoor geïnstalleerd. Bij de visitatie van P. Provinciaal in 1922 werd besloten, dat de residentie van Joahyma zou opgeheven worden en de paters van daar naar Sao Miguel verhuizen. 16. In 't jaar 1912, tijdens de vormreis van den Bisschop van Diamantina, had het volk van Itahypé, bijkapel van Theophilo Ottoni, een resideerenden priester gevraagd. In 1917 vond Pater Commissaris de pastorie, die 't volk beloofd had te bouwen, voltooid. Na overleg met den Bisschop van Arassuahy, werd Pater Wenceslaus Westerhof naar Itahypé gezonden. 17. Tijdens zijn visitatiereis in Sao Miguel, in 't jaar 1917, vernam Pater Commissaris, hoe treurig het gesteld was met den godsdienst in de uitgestrekte parochie Vrgia, waar de protestanten zelfs een school geopend hadden, en de 80-jarige pastoor, Padre Joao Paulo de Souze Barbosa, niet in staat was hen met 33 goed gevolg te bestrijden. Daarom stelde Pater Commissaris den Bisschop van Arassuahy voor, een pater naar Vigia te zenden, om den ouden pastoor bij te staan. Met blijdschap nam de Bisschop dat voorstel aan, en Pater Samuel Tetteroo werd als kapelaan naar de nieuwe standplaats gezonden. Bij den dood van den pastoor, in 1920, werd Pater Samuel tot pastoor benoemd. In 1922, bij de visitatie van P. Provinciaal, werd deze residentie opgeheven. Den 26en October 1917 verklaarde Brazilië den oorlog aan Duitschland. Natuurlijk hadden bij die gelegenheid op verschillende plaatsen manifestaties tegen Duitschland plaats. En daar velen ons Hollanders als Germanophilen beschouwden, kwamen we hier en daar in 't gedrang. Daarom reisde P. Commissaris naar Rio, om met den Hollandschen Gezant, Jhr. Zeppelin von Obermüller, en den Consul, den heer H. Palm, over onzen toestand te spreken. Beiden toonden zich zeer hulpvaardig, 't Liep overal nog al met een sisser af. Men moet niet meenen, dat de Brazilianen, in het algemeen, hun kalmte verloren. In tegendeel, bij de echte Brazilianen was van haat tegen Duitschland en de Duitschers niet veel te bespeuren. Als men 't goed nazocht, vond men bij de meeste relletjes den invloed van hier wonende vreemdelingen, bijzonder Italianen en Portugeezen. Als een staaltje, hoe hier in dien tijd geschreven werd, diene het volgende. Een Italiaan schreef, onder pseudoniem, in een krant: De soldaten van den Kaiser worden gevoed met melk van wilde dieren, om zoo al dezer wreedheid te erven." Waarop een echte Braziliaan antwoordde met een versje, dat vrij vertaald aldus luidde: „Als 't waar is, dat men alle eigenschappen erft van 't wezen, welks melk men drinkt, dan is 't blijkbaar dat de schrijver van dat berichtje is groot gebracht met ezelinnenmelk." Na een onderbreking van ruim twee jaren ontving het Commissariaat den 6en Maart 1919 weder nieuwe missionarissen uit Holland, en wel de Paters Theodardus Emonds, Zacheus Simons, Optatus van Oorschot en Serenus Teernstra. 34 18. In 1919 richtte de Bisschop van Arassuahy, als vervulling van reeds lang gedane beloften, de nieuwe parochie van Lufa op, gevormd uit gedeelten van de parochie Arassuahy en andere omliggende parochies. Op aandringen van het volk om een resideerenden pastoor, werd Pater Sabinus Staphorst den 2en Augustus 1919 daar heen gezonden. In 1922 werd deze parochie vergroot met de districten Itahypé, dat tot Theophilo Ottoni, en Sao José do Carahy, dat tot de parochie Arassuahy behoorde. De eerste pastoor van de aldus vergroote parochie werd Pater Wenceslaus Westerhof, die echter te Itahypé bleef resideeren. De dorpen Lufa en Carahy kregen beide een rector, afhankelijk van den pastoor. 19. Den len December 1919 vestigde P. Bertholdus Wartna zich in het Hospitium van het H. Land, in de stad Bahia. Den 2en December kwamen weer drie nieuwe confraters uit Holland onze gelederen versterken, te weten de Paters Serafinus Lunter, Vigilius Hoogenboom en Ubaldus Verdegaal. In 1919 en 1920 bereisde P. Gonzaga Gouverneur gansch Brazilië, van het Noorden tot het Zuiden, om op last van den H. E. P. Generaal de beide provincies, van den H. Antonius en van de Onbevlekte Ontvangenis, te bezoeken, en in beide het provinciaal kapittel voor te zitten. Hij visiteerde tevens de Prelazia van Santarem, die de helft van den staat Para beslaat en door deMinderbroeders van de Provincie van den H. Antonius van Bahia bediend wordt. De Visitator bezocht 30 kloosters en residenties, en kon wegens de slechte wegen en een spoorwegstaking acht andere plaatsen niet bereiken. Eene vergelijking met de visitatie door P. Julius in 1910 gehouden, leert ons, dat onze Duitsche medebroeders in die 10 jaren acht nieuwe huizen gesticht hadden. Den 13en December 1920 kwamen te Cascadura aan de nieuwe missionarissen P. Alfridus Waardeloo en Br. Ladislaus Bax. 20. In 1920 werd P. Commissaris verzocht, de zorg voor Barra Mansa, een bijkapel van Muzambinho, in 't diocees Guaxupé, Zuiden van Minas, op zich te nemen. Daar dat niet ging, trad hij in bespreking met den pastoor van Muzambinho, Padre Joao Larue, een ijverigen Franschen priester, die neiging getoond had, de parochie af te staan. De pastoor beloofde Pater Cwnmissaris te waarschuwen, wanneer hij daartoe besluiten mocht. Dit geschiedde in Maart 1921. Op aanvraag van Pater 35 H. E. Pater Simon Bennenbroek. Provinciaal. Commissaris en van den aftredenden pastoor gaf Dom Ranulpho, de nieuwe Bisschop van Guaxupé, ons de parochie. Tot eersten pastoor werd benoemd P. Florentinus Brölmann. Den 3en April 1922 arriveerde te Cascadura de H, E. Pater Simcn Bennenbroek, Provinciaal der Hollandsche Provincie, om de huizen van ons Commissariaat te visiteeren. Reeds meer dan 20 jaren werkten de Nederlandsche Minderbroeders aan het heil der zielen, en nog nooit hadden zij het geluk gehad, het bezoek van een der provinciale oversten te ontvangen. Begrijpelijk dus, dat Z. H. E. overal met de blijken van de grootste vreugde ontvangen werd. Ook de katholieke pers van Brazilië liet dat bezoek niet onbemerkt voorbijgaan, en publiceerde artikels vol lof over den persoon van P. Provinciaal en over de Hollandsche Provincie. In gezelschap van Z. H. E. kwamen twee nieuwe confraters, n.1. P. Chrysogonus van Veen en P. Libertus Soppe. Ofschoon niet gewoon aan paardrijden, zag P. Simon tegen geen vermoeienissen op, en bezocht alle residenties, behalve die van Vi gia en Joahyma, dewijl deze tegelijkertijd werden opgeheven. Alleen de reis Theophilo Ottoni—Arassuahy—Sao Miguel en terug maakte het niet onaardige getal van 800 K.M. te paard. Bij gelegenheid van zijn bezoek aan Arassuahy nam Pater Provinciaal een besluit, dat, naar wij hopen, van buitengewonen invloed zal zijn op de toekomst van het Commissariaat, n.1. het besluit om een Seraphijnsch College op te richten, ter opleiding van jongelingen, die in de Orde der Minderbroeders willen treden, alsmede een Noviciaat voor leekebroeders. Beide besluiten hebben reeds een begin van uitvoering gekregen. Moge deze eerste stap naar de nationaliseering van ons Commissariaat 't begin zijn van vele en volhardende Franciscaansche roepingen. In alle residenties drong P. Provinciaal er o.m. ook op aan, dat er afdeelingen van de Derde Orde zouden opgericht worden, waaraan dan ook op verschillende plaatsen aanstonds voldaan werd, en tot invoering van alle devoties, welke in onze Provincie bestaan. Den 27en September 1922 scheepte P. Provinciaal, na volbrachte visitatie, zich te Rio de Janeiro in, om naar Holland terug te keeren. 37 Den 16en December 1922 werd te Weert het provinciaal kapittel gehouden. Daarin werd de Commissaris, P. Julius Berten, na gedurende meer dan elf jaren zijne groote krachten aan den bloei onzer missie gewijd te hebben, van dien last ontheven, en werd als zijn opvolger benoemd de H. E. P. Paulus Stein, exProvinciaal, die den 12en Maart 1923 te Rio de Janeiro aankwam, in gezelschap van de Paters Pachomius Thieman, Simeon van den Akker en Osmundus Hin. Tevens werd in dit jaar 1922 de Z. E. Pater Rosarius van Berkel benoemd tot Procurator van het Commissariaat. Een der eerste daden van den nieuwen Commissaris was de stichting van een tweede Collegium Seraphicum, in Sao Joao d'El Rey, dat den 28en Januari 1924 geopend werd met 13 studenten. Den 28en Januari 1924 kwamen in Rio de Janeiro aan de nieuwe missionarissen P. Supplicius Schretlen en P. Radbodus Scheffers. In de maand Maart van hetzelfde jaar verloor het Commissariaat twee zijner leden door den dood, n.1. Br. Antonius Sloezen den lOen dier maand te S. Joao d'El Rey, en P. Verecundus Putters den 31en te Arassuahy, waar hij als leeraar aan het diocesaan College S. Josef verbonden was. R. I. P. Het valt niet te ontkennen, schreef de H. Eerw. P. Paulus Stein (S. Ant. 1924 p. 243), dat het werk der roepingen onder de inlandsche Braziliaansche bevolking met grootere moeilijkheden gepaard gaat dan in Holland. Daarom mogen wij met des te meer vertrouwen den steun onzer weldoeners inroepen voor het grootsche werk, dat onze Paters in Brazilië hebben aangedurfd door het oprichten van een voorbereidende school te Arassuahy en van een Serafijnsch college te S.Joao d'El Reij, tot opleiding van een inlandsche geestelijkheid, welke tevens het ideaal van den religieuzen staat voor eigen volk in hooger glans doet stralen. Giften voor dit doel worden gaarne aanvaard door den Franciscaanschen Missiebond, Minderbroedersklooster, Weert 38 HOOFDSTUK IV NICTHEROY Zooals we reeds in 't vorige hoofdstuk gezien hebben, stond de wieg van ons Commissariaat in de stad Nictheroy, hoofdstad van den staat Rio de Janeiro. Nictheroy was in 1901, toen wij ons daar vestigden, een stad van 20.000 inwoners, zeer schoon gelegen aan de baai van Rio de Janeiro of Guanabara, vlak tegenover de stad Rio. Nictheroy had tamelijk veel industrie, maar weinig handel. Een groot gedeelte der bevolking bestond uit lieden, die hunne bezigheden in de stad Rio hadden, zoodat men Nictheroy als een voorstad van Rio kon beschouwen. De verbinding tusschen de beide hoofdsteden werd onderhouden door stoombootjes, die in een klein half uur de overvaart volbrachten. De zetel van het bisdom was toen nog in Petropolis, maar werd later naar Nictheroy verlegd. In de stad waren slechts twee parochies, van den H. Joannes den Dooper en van den H. Laurentius. Verder waren er verschillende kerken of liever kapellen, toebehoorende aan Broederschappen, eenige huizen van vrouwelijke religieuzen, en een groot college van de Paters Salesianen, in de wijk Santa Rosa, met een beroemd monument van O. L. V. v. Bijstand (Nossa Senhora Auxiliadora), dat 's nachts electrisch verlicht wordt en van zeer verre zichtbaar is. Onze toestand in het huisje aan de Rua Visconde de Itaborahy, waar wij ons den 26en Januari 1901 gevestigd hadden, was niet zeer rooskleurig, 't Had wel iets van Betlehem, en later kreeg 't ook nog iets van Calvarië. Ons huis was gehuurd, een eigen kerk hadden we ook niet. Een der paters ging dagelijks de H. Mis lezen bij de Zusters van de H. Dorolhéa. Deze zusters waren ook arm en konden onze diensten niet beloonen. Desniettemin hebben wij de kapellanie van dat college bediend tot 1912, toen de scholen zeer uitgebreid werden en het werk nog alleen door een eigen kapelaan kon gedaan worden. Al spoedig werd ons ook de zorg opgedragen voor het Hospitaal van den H. Joannes den Dooper, een openbaar hospitaal, 39 waar wij gedurende al de jaren van ons verblijf in Nictheroy vele zieken voor de reis naar de eeuwigheid hebben voorbereid, maar waar wij zeer voorzichtig moesten optreden, omdat wij geheel afhankelijk waren van de luimen van allerlei autoriteiten. Zoo bijvoorbeeld verklaarde op zekeren dag een der doktoren, dat hij de paters liever niet zag in zijn zaal, en zoo zagen wij ons genoodzaakt daar voorloopig niet meer te komen, uit vrees van ons den toegang tot het hospitaal gansch te zien verbieden. Een ander maal hadden wij in het hospitaal de H. Mis gelezen met Generale Communie voor de zieken, en met den Directeur afgesproken, dat van tijd tot tijd te herhalen, toen plotseling het verbod kwam van den President van den staat Rio, om daar nog de H. Mis te celebreeren. Dat was tegen de Scheiding van Kerk en Staat! Korten tijd daarna werd de kapel van het hospitaal afgebroken en sinds is daar de H. Mis niet meer opgedragen, en imoest het H. Viaticum in alle stilte gebracht worden. Van 't begin af werden wij ook belast met de zorg voor de parochie Jurujuba, een visschersplaats aan de baai van Guanabara, nog al uitgestrekt en met talrijke, arme bevolking. Treurig waren daar de toestanden op godsdienstig gebied. Bijna niemand was kerkelijk getrouwd. Gedurende vijf jaar hebben wij die verweesde parochie, die slechts over water te bereiken was, bediend. Op verzoek van den pastoor begonnen wij ook catechismus te geven in eene broederschapskerk. Dat werk, en de Eerste Communiefeesten, waren onze grootste vertroosting. Den 16en Maart 1901 kwam Broeder Otto Vervoort, als eenig overgeblevene van de residentie van Manaos, zich bij ons voegen. Spoedig na onze aankomst werd de kapelaan der parochie van den H. Joannes verplaatst, en werden wij verzocht, den pastoor te helpen. En in September werd de pastoor ziek en werden wij voor eenige maanden geheel met de parochie belast. Den 30en October 1901 kwamen de nieuwe confraters Pater Cyrillus La Rose, Pater Chrysogonus Asseler en Br. Benvenutus Wijnands aan. In December richtten wij de grootste kamer van ons huis tot kapel in. Den 28en September 1901 hadden wij de hooge eer, onzen geliefden Bisschop, Dom Francisco do Rego Maia, als gast te ontvangen. Twee nachten bleef Z. D. H. met zijn secretaris bij 40 ons gelogeerd, en wij werden als altijd gesticht door zijne beminnelijke eenvoudigheid. Gedurende het jaar 1901 hebben wij de laatste H. Sacramenten toegediend aan 120 zieken in het Hospitaal van St. Jan den Dooper. Den 7en Januari 1902 bracht het plaatselijke dagblad O Flumineuse een geweldigen aanval op onze paters, omdat zij van een vrijmetselaar de afzwering zijner sekte geëischt hadden, om de laatste H. H. Sacramenten te kunnen ontvangen. Dat was tegen de vrijheid van geweten! 't Stuk was onderteekend door de grootwaardigheidsbekleeders der vijf plaatselijke vrijmetselaarsloges. Dergelijke aanvallen werden later nog dikwijls herhaald. Den 3en Maart 1902 werd in ons huis een kostelooze jongensschool geopend: 38 jongens lieten zich inschrijven, omdat voor meer geen plaats was. Den lOen April droeg Pater Rogerius in de gevangenis van Nictheroy de H. Mis op en gaf de H. Communie aan 31 gevangenen. De Vincentianen maakten er een feestje van. Later hebben wij dat nog dikwijls herhaald * En nu begon het bestijgen van den Calvarieberg. Ons behelpen om rond te komen, och, dat was zoo moeilijk niet. Men was gezond en sterk. Maar nu begonnen de ziekten. Einde 1902 werd P. Rogerius door de koorts (gele koorts?) aangetast; gelukkig herstelde hij. Den 12en Juni kreeg P. Chrysogonus de gele koorts. De dokters waren tevreden over het verloop der ziekte, maar den 21en Juni werd hij dood op bed gevonden, geheel onverwacht. Pater Chrysogomus (Josephus Henricus Maria Antonius Asseler), werd geboren te Amsterdam den 12en November 1873, gekleed 20 October 1893, geprofest 21 October 1894, priester gewijd 22 Maart 1900. R. I, P. Nauwelijks eenigszins bekomen van den hevigen schok, hadden wij weinige dagen later weder het afsterven te betreuren van een onzer confraters, n.1. Broeder Benvenutus Wijnands, die den 8en Juli 1902 na een kort ziekbed eveneens aan de gele koorts overleed. Broeder Benvenutus, Martinus Wijnands, werd 25 Maart 1867 te Borgharen bij Maastricht geboren, trad 25 Mei 1889 in onze 41 Orde als tertiaris, ontving 31 December 1895 het kleed deiEerste Orde en legde 1 Januari 1897 zijn H. Geloften af. R. f: P. Op raad van welmeenende vrienden werd de school gesloten en het huis ontruimd. Daar stonden we op straat. Waarheen? In dezen nood kwamen de Paters Salesianen van het College van Santa Rosa ons te hulp en boden ons him sanatorium aan. Op den dag nog der begrafenis namen wij onzen intrek in de nieuwe woning, in de schaduw van het monument van O. L. V. Onze Residentie te Nictheroy. van Bijstand, om daar de noodige rust te genieten, totdat we een ander geschikt huis zouden gevonden hebben. Dit laatste was niet zeer gemakkelijk, en eerst den 2en Augustus 1902, feest van O. L. V. der Engelen, namen wij onzen intrek in het pand no. 25c aan de Rua Desembargador Lima Castro, weer een huurhuis. Onvergeldbaar en onvergetelijk is de weldaad, die de Paters Salesianen ons bij die gelegenheid bewezen hebben. Den 16en November 1902 verzocht de nieuwe Bisschop van Petropolis, Dom Joao Braga, ons om ook de geestelijke zorg voor het Hospitaal Paula Candido, voor pestlijders, op ons te nemen. Gedachtig aan het voorbeeld van Onzen H. Vader Franciscus, nam P. Commissaris dat voorstel aan. In 1905 hield de ziekte op. 42 In 't begin van 1903 werd Pater Commissaris weer ziek. 't Was koorts, die spoedig voor de gewone middelen week. Toch was de indruk zóó sterk, dat er over beraadslaagd werd, de missie op te geven en naar Holland terug te keeren ,indien men geen plaats in 't binnenland kon vinden voor een nieuwe stichting. Den 25en Maart 1903 namen wij de capellanie aan in 't Asyl van de H. Leopoldina, dat door de Liefdezusters van den Heiligen Vincentius van Paulo bediend wordt. Tot aan den datum van ons vertrek uit Nictheroy, in 1914, hebben wij die bediening vervuld en daardoor bijgedragen tot de goede opvoeding van ontelbare weesmeisjes en verwaarloosde kinderen. In April 1903 beval Pater Provinciaal ons, in te gaan op een het vorig jaar door den Bisschop van Marianna gedaan verzoek. In Juli dan ging een der onzen op reis naar Minas, met het gevolg dat ons eerste huis in 't binnenland, in Ouro Preto, gesticht werd. 't Was de redding van ons Commissariaat. Den 26en Juli 1904 verhuisde Pater Fredericus, die van den aanvang af met P. Commissaris alle lief en leed gedeeld had, naar Ouro Preto en werd vervangen door P. Martinus. Den 4en Juli 1905 verzocht ons Dom Joao Braga, de Bisschop van Petropolis, om den gebrekkigen pastoor van Sint Laurentius, in Nictheroy, bij te staan. P. Benignus van Osch werd daartoe aangewezen en heeft dat moeilijke werk gedurende zeven jaren gedaan. In 1905 werd P. Martinus kapelaan der broederschapskerk van den H. Dominicus. In 1908 wilden wij nogmaals beproeven om een huis en kerk in Nictheroy te krijgen. We zouden eene school bouwen en vroegen daarvoor een stuk grond van het gemeentebestuur. Na lang wachten kregen we een weigerend antwoord. Den 3en October 1908 herdachten P. Commissaris en P. Benignus den dag waarop zij vóór 25 jaar het kleed der Orde ontvangen hebben. Bij deze gelegenheid kwamen de Bisschop van Nictheroy, Dom Agostinho Benassi, en de pastoor der kathedraal Mgr. Augusto Leao Quartim, den beiden jubilarissen geluk wenschen. Ook waren de praesides van Sao Joao en Ouro Preto voor hetzelfde doel overgekomen. Den 9en Januari 1909 overleed te Nictheroy, in onze residentie, onze geliefde medebroeder, Br. Bonaventura, Joannes Peters. 43 Hij was geboren 22 Mei 1862 te Malden, gekleed in den Eersten Regel 2 Juni 1899, geprofest 3 Juni 1900. Sinds 25 Juni 1905 was hij in de missie. Hij overleed aan maagkanker. R. I. P. Den 20en Mei 1909 vestigde Pater Julius Berten, die tijdens de afwezigheid van P. Commissaris dezen vervangen zou, zich in Nictheroy, waar hij bleef tot 30 Maart van 't volgend jaar. En den 23en Mei 1909 scheepte P. Commissaris zich in naar Holland. In November 1909 had P. Julius een onderhoud met Dom Agostinho Benassi aangaande onzen toestand in Nictheroy. Z. D. H. zeide ronduit, dat hij ons in zijne bisschopstad geen parochie wenscbte te geven. Daar andere plaatsen in 't bisdom, die Mgr. ons aanbood, ons niet aanstonden, omdat wij een huis in of nabij Rio de Janeiro noodig hadden, bleef alles bij het oude. Den 26en Maart 1910 kwam P. Commissaris behouden uit Holland terug. Den 14en Oct. 1910 kwam P. Adolphus te Nictheroy wonen. Daar de Bisschop van Nictheroy, om te voorzien in den priesternood, een seminarie wilde oprichten, doch ook gebrek had aan professoren, vroeg Z. D. H. een onzer paters als professor, waartoe P. Adolphus aangewezen werd, die gedurende een jaar aan het seminarie les gaf. In November en December van dat jaar braken er onder de troepen der zeemacht in de baai van Rio gevaarlijke oproeren uit, die de steden Rio en Nictheroy, en dus ook ons, dagen lang in angstige spanning hielden. Den 24en Augustus 1911 werd P. Commissaris van zijn ambt ontheven en tot zijn opvolger benoemd P. Julius Berten, die zich in Theophilo Ottoni bevond en eerst den 4en November in Nictheroy aankwam, waar hij zijn residentie vestigde. P. Rogerius bleef echter praeses van het huis, tot 30 Mei 1912, toen hij verlof bekwam naar Holland terug te keeren. Den 18en Juni 1912 kwam P. Leopoldus, de nieuwe praeses der residentie, in Nictheroy aan. In de maand December 1912 vertrok P. Commissaris uit Nictheroy en vestigde den zetel van het Commissariaat in Sao Joao d'El Rey. Den len Januari 1913 werd de praeses, P. Leopoldus, wederrechtelijk door de Broederschap van den H. Dominicus uit zijn 44 ambt van kapelaan dier kerk ontzet. Onze toestand werd hoe langer hoe moeilijker. Den lOen Januari werden, op last van P. Commissaris, in tegenwoordigheid van P. Leopoldus, de beenderen onzer drie medebroeders, die op het kerkhof van Nictheroy begraven lagen, opgedolven en, volgens Braziliaansch gebruik in urnen igelegd en voorloopig in onze residentie bewaard, om later naar onze kerk in Sao Joao d'El Rey overgebracht te worden. In 1913 deed P. Leopold nog zijn best, om in Nictheroy vasten voet te verkrijgen, maar alles te vergeefs. Den 14en Januari 1914 vertrok P. Leopold en den lOen April werd de residentie, waar ons Commissariaat begonnen was, opgeheven. Hier eindigt de geschiedenis van onze eerste residentie, die van 't begin tot 't eind een lijdensgeschiedenis was. Nochtans, deze zwakke moeder heeft vele en flinke kinderen gebaard, want bij haar dood leefden en bloeiden zeven residenties van ons commissariaat, waarvan slechts één, Bello Horizonte, geen „blijvertje" zou zijn. STATISTIEK VAN NICTHEROY Jaar Doopsels Huwelijken H. Communies H. Oliesels 1901 182 25 1000 140 1902 132 20 1500 210 1903 124 18 2000 254 1904 140 21 2500 194 1905 408 60 3500 64 1906 310 43 • 4500 53 1907 303 45 6000 45 1908 315 40 7000 45 1909 300 43 9500 40 1910 306 40 10000 42 1911 308 45 12000 40 1912 310 40 14000 45 1913 8 3 12000 30 1914 3 1 750 5 45 HOOFDSTUK V OURO PRETO Villa Rica. Het eerste huis, dat wij in het binnenland stichtten, was dat van Ouro Preto. Ouro Preto beteekent Zwart goud. Deze stad, welker stichting dagteekent van de laatste jaren der 17e eeuw, is een der oudste steden van Minas. Gelukzoekers uit Sao Paulo ontdekten er goud, en stichtten er een viertal kampen, die later tot één stad vergroeiden. Onbeschrijfelijk is de rijkdom aan goud, die daar in 't begin gevonden werd. Heele kuilen in de rivieren en beken waren gevuld met goudkorrels, die men maar voor 't opscheppen had. Toen in 1720 Minas Geraes tot zelfstandige Capitania (= provincie) verheven werd, werd Ouro Preto, toen genaamd Villa Rica, Rijke Stad, de hoofdstad. Uit dien tijd dagteekenen de oudste kerken van Ouro Preto. De voorspoed van de goudmijnen duurde tot aan het eind der 18e eeuw. Toen waren de vindplaatsen in het alluvium uitgeput, en moest men, om goud te vinden, de harde rots zelf aantasten, waartoe de kennis en de machines ontbraken. Met het verval van de goudmijnen begon ook het verval van de meeste steden, die aan het goud haren oorsprong dankten. Ouro Preto echter, als hoofdstad, kon nog lang een goed deel van zijn ouden luister ophouden. Doch in 1897 werd de zetel der regeering van Ouro Preto verplaatst naar Bello Horizonte, en daarmee kreeg de oude hoofdstad een zwaren slag. De President, de Ministeries, de administratie der posterijen, met alle daartoe behoorende ambtenaren, het garnizoen Van infanterie en cavallerie, alles verhuisde naar Bello Horizonte. De stad, gewoon te leven op de uitgaven der ambtenaren, viel in groote armoede, en tot op den dag van heden heeft zij zich niet van dien slag hersteld. De verplaatsing der hoofdstad was geen overijlde of ondoordachte daad. Werkelijk is Ouro Preto allerongeschikst. Gelegen op een hoogte van 1100 M. boven den zeespiegel, gedeeltelijk in de zeer onregelmatige dalen van verschillende beekjes, gedeeltelijk tegen de hellingen der omliggende bergen, heeft Ouro Preto bijna geen enkele vlakke straat, en is ook niet voor uitbreiding vatbaar. 46 Toen in 1903 onze paters zich in Ouro Preto vestigden, zes jaar na de verplaatsing der hoofdstad, was het verval reeds groot. Vele huizen stonden leeg, eenige begonnen reeds in te vallen, Toch had de stad nog eenige levenselementen .Vooreerst den handel. Ouro Preto was het eindpunt van een zijlijn van den Centraal Spoorweg, zoodat de geladen ezels van verre naar Ouro Preto kwamen, waar dan de goederen in de spoorwagens geladen werden. Verder eenige inrichtingen van hooger en middelbaar onderwijs, n.1. de Mijnschool, een soort van Polytechnische Hoogeschool, vooral voor mijningenieurs, de School voor Tandartsen en Apothekers, en eindelijk het Gymnasium, waaraan wat later nog een Normaalschool werd verbonden. Ouro Preto is in twee parochies verdeeld, O. L. V. van Pilar en Onbevlekte Ontvangenis. Deze laatste werd ons door den Bisschop toevertrouwd. Behalve de beide parochiekerken zijn er in de stad en onmiddellijke omgeving nog verschillende andere kerken en kapellen, zooals de kerk van de Derde Orde van den H. Francicsus, een der mooiste en rijkste; die van de Derde Orde van den Karmel, eveneens zeer schoon; twee kerken van de Derde Orde van O. L. V. van de Vrijkooping der Slaven, in iedere parochie één; de kerk van O. L. V. van den Rozenkrans en de H. Iphigenia, die meer speciaal door de zwarten bezocht wordt; de kapel van het gasthuis, dat door de Zusters Salesianen bediend wordt, en nog vele andere, die wij maar niet zullen opnoemen, alles bij elkander niet minder dan twintig, waarvan negen in onze en elf in de andere parochie. Niettegenstaande den achteruitgang der stad, worden deze kerken alle tamelijk goed in orde gehouden. Behalve de kerken, zijn er nog eenige oude, imponeerende bouwwerken, zooals de Mijnschool en de Gevangenis, die de twee zijden beslaan van het voornaamste en schoonste plein der stad, de Praca Tiradentes. In geestelijk opzicht was de toestand van Ouro Preto bij onze aankomst niet zeer rooskleurig, en daarvoor bestonden twee oorzaken. Vooreerst het minder stichtende gedrag van eenige geestelijken, waardoor de eerbied voor den priester zeer gedaald was. En verder de studenten. Deze jongelieden, van alle kanten bij elkaar gekomen, en misschien wel juist door het onwaardige leven van eenige priesters den eerbied voor den godsdienst verloren hebbende, oefenden een zeer slechten invloed uit op de bewoners. Wanneer een priester voorbij ging, en voornamelijk 47 als de seminaristen aan het station uitstapten om zich naar het .twee uur verder gelegen seminarie van Marianna te begeven, dan waren de studenten er als de kippen bij, de scheldwoorden vlogen door de lucht, en niet zelden kwam het tot handtastelijkheden tegen de seminaristen. Vestiging onzer paters. Dat was dan de stad waar een onzer Paters zich in Juli 1903 vestigde. Ofschoon de moeilijkheden voorziende, waarvoor ook de Bisschop en verschillende priesters hem gewaarschuwd hadden, was de pater toch zeer blijde, die parochie in Minas te kunnen aannemen. Want Nictheroy, en in 't algemeen de zeekust, werden toen onveilig gemaakt door de gele koorts, waaraan reeds een pater en een broeder gestorven waren. En dus was het hooggelegen, koude, voor de gele koorts ontoegankelijke Ouro Preto als een paradijs te beschouwen, vooral voor de pas uit Europa komende nieuwelingen. Reeds in December van hetzelfde jaar, 1903, kwamen twee medehelpers uit Holland, n.1. de Paters Patritius en Martinus. In den beginne woonden onze Paters bij den gewezen pastoor, Padre Tobias da Silva, in, maar kort na aankomst der twee nieuwe confraters kochten zij, den 24en Maart 1904, het historische huis waar vroeger Marilia do Dircêu gewoond had, een huis beroemd uit den tijd der Inconfidencia, de poging eener onafhankelijkheidsbeweging op het eind der 18e eeuw. Den 19en Maart 1904 preekte Pater Patritius voor de eerste maal, den len Zondag van Mei Pater Martinus. Daar het catechismusonderricht hier, zooals overal elders, de grondslag van onzen arbeid moest zijn, zoo werd onmiddellijk daarmee begonnen, en de met luister gevierde Meimaand werd besloten met een feest der eerste Communie. De studenten. De studenten lieten niet na, ook tegenover ons hun vijandige stemming te toonen. Steeds werden wij nageschreeuwd op de straten. Als de paters in de kerk de goede orde en het stilzwijgen wilden verzekeren, protesteerden de heeren studenten op rumoerige wijze, Ook hadden zij de gewoonte, eiken avond over den muur van onzen tuin te klimmen om vruchten te stelen, en toen op zekeren nacht, bij volle maan, onze knecht de studenten bij dat kwajongenswerk overviel en een hunner een schot hagel in zijn broek kreeg, kochten de studenten een groote hoeveelheid dynamiet en wilden ons huis in de lucht laten vliegen, zoodat de politie erbij te pas moest komen. Toch 48 was dat feit de lang gezochte aanleiding om met de studenten in nauwere aanraking te komen, waarvan het gevolg was, dat wij met hen op beteren voet van verstandhouding kwamen. Het naschreeuwen Verminderde, wij brachten bezoeken bij de heeren studenten, en dezen wederkeerig bij ons. Al spoedig werden onze paters uitgenoodigd om catechismusonderwijs te geven, eerst op een ambachtsschool, wat later ook op 't Gymnasium, waar ook eenige taallessen gegeven werden. Later bezochten de paters meermalen de vergaderingen, die de jongelui onder elkander plachten te houden, en hielden daar spreekbeurten. Eindelijk, in 1914, bracht Pater Zacharias het zoover, dat hij een katholieke studentenvereeniging, onder de bescherming van den Heiligen Augustinus, kon oprichten, waarin hij een apologetischen cursus gaf. Deze gelukkige verandering hadden wij vooral te danken aan de goede gezindheid van sommige professoren der verschillende onderwijsinrichtingen. Onder deze heeren waren eenige practische katholieken, ware apostelen, die langzamerhand een groot deel hunner collega's en ook der studenten tot de practische beoefening van den godsdienst brachten. Onder hen verdient vooral genoemd te worden Dr. Joaquim Furtado de Menezes, advokaat en ingenieur, professor der Mijnschool, lid der 3e Orde van den H. Franciscus, de groote bevorderaar der Vincentiusvereenigingen, en een der hoofdmannen op het gebied van katholieke actie in Minas. De slechte priesters, de andere oorzaak van het verval van den godsdienst, verdwenen ook spoedig, door den dood, door bekeering of door verhuizing. De achteruitgang van Ouro Preto droeg tot dat laatste het zijne bij. Geestelijke arbeid. In 1904 werd in onze parochie het Apostolaat des Gebeds opgericht, dat hier, evenals overal elders in Brazilië, ontzaglijk veel bijdroeg tot de verbetering der zeden en tot vermeerdering van het gebruik der H.H. Sacramenten. Den 8en December 1904 werd het 50-jarig jubilé gevierd van de Dogmaverklaring der Onbevlekte Ontvangenis. Daar onze parochiekerk in Ouro Preto aan Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen is toegewijd, was dat een schoone gelegenheid om het volk naar de kerk te krijgen. De paters deden dan ook hun best. Met allen mogelijken luister en met buitengewone deel- 49 m Onze residentie te Ouro Preto. (Historisch huis, zie b), 48.) neming werd het feest gevierd, en vele parochianen naderden tot de H. Sacramenten. In 1905 werd, voor den eersten keer, in overeenstemming met de Broederschap van het H. Sacrament, de Goede Week met veel luister gevierd. Dat was niet alleen een goed middel om de godsvrucht te bevorderen, maar ook om de sympathie van het volk te winnen, daar de Brazilianen ten zeerste aan zulke luisterrijke plechtigheden gehecht zijn. Op Paaschdag, des avonds, na afloop der laatste plechtigheid, werd ons een manifestatie gebracht met muziek en vuurwerk en gelegenheidsredevoeringen. Deze manifestatie was door onze vrienden op touw gezet om den tegenstand, dien wij nog altijd van sommige zijden ontmoetten, den kop in te drukken. Sinds dat jaar werd de Goede Week elk jaar in Ouro Preto gevierd, in overeenstemming met den pastoor der andere parochie, nu eens bij ons, dan weer in de parochie van O. L. V. van Pilar. Zelfs van verre komen velen om de plechtigheden der Goede Week bij te wonen, voornamelijk de oudOuropretanen, die naar Bello Horizonte verhuisd zijn en hun geboortestad maar niet kunnen vergeten. In December van datzelfde jaar werd ook het traditioneele feest van de Patrones der Parochie, de Onbevlekte Ontvangenis, na eene onderbreking van vele jaren, weer gevierd, in overeenstemming met de Broederschap der Onbevlekte Ontvangenis. Deze Broederschap, gelijk zoovele andere in Ouro Preto en in geheel Brazilië, was een voortdurende bron van onaangenaamheden voor de pastoors, al sinds jaren. Zij wilde immer den baas spelen in de parochiekerk, waar zij. gevestigd was, en de rechten van den pastoor tot zich trekken. In 1909 eindelijk gaf de Broederschap den strijd op. Met toestemming van den Aartsbisschop van Marianna stond zij hare bezittingen en rechten af aan de parochiekerk en bepaalde zich voortaan tot het vieren van het feest der Patroonheilige. Arbeid buiten de stad. Tot onze parochie behoorden een drietal dorpen, Chapada, Lavras Novas en S. Rita de Cassia en Salto, en een kapel op een boerderij, genaamd Bandeira. De vier dorpen werden maandelijks, de Bandeira nu en dan bezocht. Sinds 1904 werd het gebruik ingesteld, dat ieder jaar, in den Paaschtijd twee der paters een triduüm gingen preeken op al die vier plaatsen, om de menschen aan te sporen tot het vervullen van hun paaschplicht. Dat gebruik bestaat tot heden toe en heeft 51 zeer goede uitwerkselen. Ook werden onze paters gedurende vele jaren belast met de kleine, verlaten parochie Antonio Pereira, op een afstand van twee uur gelegen, en zoo nu en dan met andere vacante buurtparochies, zooals Passagem, Casa Blanca, Sao Bartholomeu. In 1906, bij de ziekte en na den dood van den toenmaligen pastoor, werden wij ook gedurende eenige maanden belast met de zorg voor de andere parochie van Ouro Preto, tot aan de benoeming van den tegenwoordigen pastoor Monsenhor Joao Castilho Barboza. Hooge Bezoeken. Ouro Preto is bijzonder goed gelegen voor wie de hooge eer wil genieten, de Bisschoppen van Brazilië te leeren kennen. Eindpunt van den spoorweg, op slechts twee uur afstand van Marianna, zetel van Dom Silverio Gomes Pimenta, een der heiligste en geleerdste prelaten van dit land, zag Ouro Preto zeer dikwijls allerlei Bisschoppen binnen zijne muren en bijna steeds waren H.H. D.D. H.H. voor korteren of langeren tijd de gasten van ons klooster. 't Begon al in December 1904, toen wij gedurende eenige dagen Mgr. Julio Tonti, Aartsbisschop van Ancyra en Nuntius in Brazilië, mochten herbergen. In October 1905 vertoefde in Ouro Preto, op reis naar Marianna, Dom Joaquin Arcoverde Albuquerque Cavalcanti, Aartsbisschop van Rio. Tijdens zijn verblijf van eenige dagen in Marianna ontving deze prelaat 't bericht van zijn verheffing tot het Kardinalaat. Toen hij dus weer in Ouro Preto terug kwam, wilde het volk groote feesten aanrichten om den nieuwen Kardinaal, den eersten van Zuid-Amerika, te .huldigen. Z.Eminentie die in ons klooster logeerde, wilde die hulde niet aannemen, omdat de berichten nog niet officieel waren. In 1907 werd het bisdom Marianna tot aartsbisdom verheven. Den len Augustus ontving Dom Silverio met groote plechtigheid het Pallium, teeken zijner aartsbisschoppelijke waardigheid. De Prelaten, die de feestelijkheden met hunne tegenwoordigheid opluisterden, en vertegenwoordigers van alle in 't aartsbisdom bestaande religieuze orden, kwamen door Ouro Preto, en waren allen onze gast, sommigen voor een dag, anderen slechts eenige uren. Daar waren de Kardinaal-Aartsbisschop van Rio de Janeiro, en de Bisschoppen van Rio Grande do Sul, Goyaz, Diamantina en Petropolis. Daar waren Minderbroeders, Redemptoristen, Premonstratensers en Lazaristen en — curieus — bijna 52 al deze religieuzen spraken Nederlandsch, als zijnde Hollanders, Belgen en Fransche Vlamingen. In 1908 hadden wij Dom Antonio Augusto de Assis, Wijbisschop van Pouso Alegre, in 1911 den Aartsbisschop van Marianna, in 1919 Mgr. Angelo Scapardini, Nuntius Apostolicus, en in 't zelfde jaar Dom Modesto, Wijbisschop van Marianna, in 1922 Dom Duarte Leopoldo, Aartsbisschop van Saö Paulo met zijn secretaris, Dom Helvecio Gomes de Oliveira, den nieuwbenoemden Aartsbisschop van Marianna, met zijn broeder, Dom Manuel Gomes de Oliveira, benoemd Bisschop van Goyaz en Mgr. Carlos Serena, Secretaris der Nuntiatuur, in 1923 Dom Joaquim Silverio de Souza, Aartsbisschop van Diamantina, als gasten in ons klooster. Alhoewel geen Bisschoppen, zijn toch waard genoemd te worden de Z.E. Pater Pedro Sinzig, Duitsch Franciscaan, genaturaliseerd Braziliaan, de groote apostel der Katholieke Pers in Brazilië, en Joaquim Lacerda de Azevedo, een Portugeesche leek, beiden redacteurs van het Katholieke blad ,,A Uniao" van Rio de Janeiro, die in 't jaar 1921, bij gelegenheid van de Week der Katholieke Pers in Bello Horizonte, ons huis te Ouro Preto met een bezoek vereerden. Dood van Pater Fredericus. In 't jaar 1906, in de maand April, begon Pater Fredericus te sukkelen. Hij leed aan het hart. Pater Samuel werd aangesteld als ziekenoppasser. De bevolking toonde veel belangstelling, want Pater Fredericus was om zijn zachtmoedigheid zeer bemind. Onze buurman, Dr. Joao Velloso, Kamerlid en medicus, stuurde een maand lang twee maal daags 't eten, dat voor den zieke geschikt was. Deze dokter, benevens Dr. Francisco Velloso, zijn broer, en Dr. Claudio Bernhaus de Lima, behandelden hem met veel zorg. Niets mocht baten. Einde Mei besloten de doktoren, dat 't noodig was P. Fredericus naar Holland te sturen. Een onzer vrienden, Antonio Leao, leende een zeer mak rijbeest, waarop de pater naar het station reed. Vele vrienden kwamen daar afscheid nemen en wenschten hem voorspoedige reis en spoedig wederkeeren. Ook Pater Fredericus was nog vol hoop op een spoedige terugkomst in Brazilië. Helaas, het mocht niet zijn. Den 4en Juli kwam hij in erbarmelijken toestand in Rotterdam aan, en na een voorbijgaande beterschap en hevig lijden, stierf hij den 4en September 1906 op onze 53 pastorie van Het Boschje te Rotterdam en werd den 7en d.a.v. op het kloosterkerkhof te Wychen begraven. Niemand hier in Brazilië had zulk een spoedig afsterven verwacht. De overledene was in Nictheroy en Ouro Preto zeer geacht, en in beide plaatsen ontvingen wij bij zijn overlijden de ondubbelzinnigste bewijzen van deelneming. P. Fredericus was geboren te Amsterdam den 20en November 1866, ontving het kloosterkleed 3 October 1887, deed de plechtige geloften 5 October 1891, werd priester gewijd 10 Maart 1894 en was sinds 7 Mei 1900 in Brazilië. R. I. P. Arbeid in de stad. Daar het in 1904 opgerichte Apostolaat des Gebeds voornamelijk uit vrouwen bestond, besloot Pater Adolphus Thoonsen, alsdan pastoor, in 1908 in onze parochiekerk de Liga Catholica Jezus Maria José, op z'n Hollandsch: de Congregatie der H. Familie, uitsluitend voor mannen, op te richten. Dadelijk had deze Liga meer dan 100 leden. In 1912 vestigden de Zusters Franciscanessen van het Missiehuis in Itapagipe, zich in Ouro Preto, in 't Asyl van den H. Antonius, en weinige maanden later verhuisden zij naar het pas gerestaureerde Asyl van de H. Elizabeth. Twee onzer paters werden benoemd tot ordinarius en extraordinarius dezer nonnen, en tevens tot ordinarius en extraordinarius der Zusters Salesianen, die het gasthuis besturen. Ook werd een onzer paters aangesteld tot directeur van de Filhas de Maria (Mariacongregatie voor meisjes), die in de kapel van 't hospitaal gevestigd was. In 1914 was de stemming der regeering ten opzichte van het onderwijs zoodanig gewijzigd, dat het mogelijk werd, ook catechismusonderricht te geven op de openbare scholen. Onze paters maakten dadelijk van die gunstige stemming gebruik. Ook werd sinds dien tijd het godsdienstonderwijs in de groote gevangenis van Ouro Preto met kracht aangevat, en kregen de gevangenen Pater Fred. Voorvelt 54 De zusters Franciscanessen te Ouro Preto. wekelijks onderricht in den catechismus. Zoo nu en dan werd er een algemeene H. Communie georganiseerd. In 1919 gaf de Nuntius bij gelegenheid van zijn bezoek aan de gevangenis, verlof dat een onzer paters kon bineeren, opdat de gevangenen eiken Zondag de H. Mis zouden kunnen hooren. In 1915 werd een parochiaal maandblaadje gesticht, met het doel om er later een weekblad van te maken. Toen na ongeveer een jaar een ander Katholiek weekblaadje in de stad werd opgericht, hebben wij de uitgave als noodeloos gestaakt. In 1917, bij gelegenheid der oorlogsverklaring aan Duitschland, trachtten eenige studenten een manifestatie tegen ons op touw te zetten, doch door toedoen onzer vrienden werd het belet.- In 1918 brak de Spaansche griep in Ouro Preto uit. In bijna elk huis waren zieken, en velen stierven er aan. Midden in de stad werd een groot gebouw tot ziekenhuis ingericht, en hier, evenals in de gevangenis en in de particuliere huizen, hebben onze paters met ijver en zelfopoffering gewerkt, om den zieken de troostmiddelen van onzen H. Godsdienst te verschaffen. Verhuizing. Reeds meermalen was er over gesproken, de residentie van Ouro Preto op te heffen, daar wegens den voortdurenden achteruitgang der stad onze paters er niet konden bestaan. Op dringend verzoek van den Aartsbisschop en van de bevolking der stad werd daar telkens van afgezien. In 1919 stelde de Minister van Oorlog ons voor, ons huis te koopen, om er een kazerne van te maken. Wel wilde, en kon, de Minister ons niet dwingen om ons huis te verlaten, maar daar het 't eenige geschikte was voor het doel, en de stichting eener kazerne, dus de komst van een garnizoen, een weinig welvaart zou brengen in 't zoo hard vervallen stadje, verkochten wij ons huis, dat bovendien, ofschoon uitnemend geschikt voor klooster, toch niet zeer gunstig gelegen was, en betrokken wij den len October 1921 een ander huis, meer in 't centrum der stad gelegen. Ruim 2 jaar hadden dus de onderhandelingen geduurd, wel een bewijs, dat er in Brazilië ook zoo iets als bureaucratie bestaat. Visitatie van P. Provinciaal. Den 25en April kwam de H.E. Pater Simon Bennenbroek, Provinciaal, ons huis in Ouro Preto bezoeken. Z.H.E. werd met alle plechtigheid ontvangen door de communiteit, de seculiere geestelijkheid, de burgerlijke autoriteiten, vele vrienden der Orde, alsmede door de Derde Orde, onder leiding van haren directeur, P. Zacheus. 56 STATISTIEK VAN OURO PRETO Jaar Geloovigtn Doopsels Huwelijken H. Communies H. Oliesels 1903 8000 265 65 2000 40 1904 8000 271 68 4000 87 1905 8000 250 58 4500 110 1906 8000 233 61 6000 103 1907 8000 267 55 8100 125 1908 7000 240 68 10200 140 1909 7000 251 60 12400 97 1910 7000 220 49 14500 . 101 1911 7000 237 52 16700 166 1912 6000 248 55 19000 103 1913 6000 220 58 22100 140 1914 6000 215 53 260G0 152 1915 5200 220 60 29700 180 1916 5200 229 46 32800 110 1917 5200 223 55 30000 93 1918 5200 186 46 31300 207 1919 5200 202 48 33250 110 1920 5200 194 47 32000 143 1921 5586 209 45 36000 125 1922 5400 232 48 38595 97 De Franciscaansche Missiebond (F.M.B.), onder bescherming van den H. Antonius van Padèa, is Kerkelijk goedgekeurd door Paus Pius XI en met vele gunsten verrijkt. De F.M.B. werd in Nederland ingevoerd 13 Juni 1923 (vroeger Z.Chansi-Bond) en Koninklijk goedgekeurd in Maart 1924, onder den naam: Franciscaansche Missiebond, gevestigd te Weert (Minderbroedersklooster). Doel is: door gebed en giften de Nederlandsche minderbroeders-missionarissen te steunen bij hun missiearbeid. 57 Gezicht op S. Joao d'El Rey. HOOFDSTUK VI SAO JOAO D EL REY Sao Joao d'El Rey, onder ons gewoonlijk Sint Jan genoemd, werd gesticht op het einde der 17e eeuw, toen de eerste goudmijnen in den staat Minas ontdekt werden, en kwam heel spoedig tot grooten rijkdom en invloed. In die eerste jaren was het 't tooneel van bloedige gevechten, die daar geleverd werden tusschen de goudzoekers uit Portugal, welke uit het Oosten, en die uit Sao Paulo, welke uit het Zuiden in de gouddistricten doordrongen. Deze onlusten dragen den naam van Oorlog der Emboabas. Schoone kerken, waaronder de parochiekerk, de kerk van de 3e Orde van den H. Franciscus, en die van de 3e Orde van den Karmel, met prachtige meubelen, veel verguld snijwerk en veel zilveren altaarsieraden, getuigen zoowel van den rijkdom als van den godsdienstzin der bewoners uit dat tijdvak der goudmijnen. Tegenwoordig wordt er in Sao Joao totaal niet meer aan goudzoeken gedaan. Gedurende de 200 jaar van zijn bestaan is Sint Jan altijd een der voornaamste plaatsen van Minas gebleven, en is de wieg en de woonplaats geweest van veel bekende mannen. Vooral als middelpunt van intellect en kunst heeft het altijd naam gehad. Toen kort na de uitroeping der republiek besloten werd, de hoofdstad van Minas te verplaatsen, was Sint Jan een der vijf plaatsen, die als zetel der regeering in aanmerking kwamen. Bello Horizonte werd ten slotte verkozen met 50 stemmen tegen 48 op Sint Jan. De stad met omgeving vormt slechts één parochie, met ongeveer 23.000 inwoners, waarvan 18.000 alleen in de stad. De gansche gemeente telt 45.000 inwoners. In de stad bevinden zich, behalve de drie reeds genoemde kerken, die de schoonste en rijkste zijn, nog tien andere kerken en kapellen. De stad heeft eenige industrie, onder andere de werkplaatsen van den Westerspoorweg en een tweetal katoenspinnerijen en weverijen. In de omstreken beoefent men land- en tuinbouw, maar vooral veeteelt. Vee, melk en melkproducten zijn de voor- 59 naamste uitvoerartikelen. Ook plant men koffie, maar niet op groote schaal. Steeds heeft men in Sao Joao zeer geijverd voor het onderwijs. Behalve de openbare scholen vindt men er vele particuliere scholen en schooltjes, een Normaalschool ter opleiding van onderwijzeressen, onder leiding der Liefdezusters van den H. Vincentius van Paulo, ons Gymnasium van den H. Antonius en nog een school voor middelbaar onderwijs. De stad heeft steeds goede musici voortgebracht en tot op den dag van heden is 't gemakkelijk een goed concert te organiseeren. Zang, piano, viool, blaasinstrumenten, alles heeft zijn enthousiaste beoefenaars. Sint Jan heeft een garnizoen van meer dan 1000 man, hetgeen uit finantieel oogpunt een voordeel, uit zedelijk oogpunt een groot nadeel is. Er zijn drie spoorlijnen, alle van dezelfde maatschappij: één naar Barbacena, waar zij aansluit aan de Centraal, die de verbinding geeft met Rio de Janeiro; een naar 't binnenland, en een buurtspoortje naar Aquas Santas, een badplaatsje met minerale wateren. Onze vestiging. Toen wij in 1904 ons in Sint Jan vestigden, waren de Minderbroeders daar reeds oude bekenden. In 1713 was er, zooals reeds gezegd, een residentie gesticht voor Franciscaansche missionarissen, die echter in 1830 door de regeering in beslag werd genomen. Omstreeks 1740 werd er een hospitium gesticht van het H. Land, dat eerst in 1890 verkocht werd. De 3e Orde bestond nog, maar was ontaard. In elk geval, de herinnering aan de oude Minderbroeders was nog levendig en kwam ons goed te stade. Pastoor was toen Padre Gustavo Ernesto Coelho, een man van een goede 50 jaren, onbesproken van gedrag, godvruchtig, goed onderlegd in theologische en profane wetenschappen, maar zwak van gezondheid en niet wat men noemt een werker. Behalve de pastoor waren er nog verschillende andere priesters, die ieder een capellanie hadden aan een of andere broederschapskerk, en niet geneigd waren den pastoor als kapelaans te helpen. Daarom riep de pastoor, inziende dat de moderne toestanden intenser arbeid vereischten, onze paters te hulp. Eerst richtte hij zich tot de Duitsche Minderbroeders in Rio de Janeiro, wier Provinciaal, Pater Herculanus Limpinsel, hem mededeelde, dat de Hollandsche Minderbroeders reeds in den staat Minas werkzaam waren en dat 't dus beter was, zich 60 tot dezen te wenden. Kort daarop kwam Broeder Gabriël, van het Commissariaat van het H. Land, op zijn bedelreizen in Sint Jan, en gaf den pastoor de gewenschte inlichtingen over ons Commissariaat, met het gevolg dat P. Commissaris in Maart 1904 een brief kreeg van Padre Gustavo, waarin de onderhandelingen over de stichting van een Minderbroedersklooster begonnen werden. Een der reeds in Ouro Preto gevestigde paters werd dan Klooster te S. Joao d'El Rey. (Op den achtergrond gebouw met refter en slaapzalen der studenten.) daarheen gezonden om de novene ter voorbereiding van het feest van het H. Hart te preeken, waarbij hij dan gelegenheid zou hebben, om een grondig onderzoek in te stellen. De uitslag van dat onderzoek was gunstig: de pater vond nog bij velen in Sint Jan geloof, liefde en eerbied voor den priester in 't algemeen en voor de zonen van Sint Franciscus in het bijzonder. 't Gevolg van dat gunstig rapport was, dat den 28en Juli 1904 Pater Patritius van Ouro Preto naar Sint Jan gezonden werd, waar hij voorloopig bij den pastoor zijn intrek nam. Toen op het eind van October Pater Candidus zich bij hem kwam voegen, werd een huis gehuurd in de nabijheid der pastorie. En eindelijk, in Januari 1905, werd een Hink huis gekocht aan de Rua da Prata no. 34. Dit huis behoorde aan twee gezusters, onder- 61 wijzeressen, die daar een kostschool gehad hadden, maar nu, reeds op jaren zijnde, dat groote gebouw niet meer noodig hadden. Bij het huis behoorde een zeer groot terrein, meer dan vier H. A., wat ons later bij den bouw van het Gymnasium zeer te stade kwam. Het huis met terrein, zeker wel 40 contos waard, werd ons door de beide dames voor 13 contos afgestaan. Zij verdienen dus wel, dat hare namen ten eeuwigen dage in dankbare herinnering blijven. Het zijn Augusta en Maria Forcina da Costa. Sinds dien tijd vermeerderde het aantal onzer religieuzen in Sint Jan belangrijk, niet alleen omdat onze werkkring zich steeds uitbreidde, maar ook omdat deze stad, om haar koel en gezond klimaat, naast Ouro Preto uitnemend geschikt is tot acclimatisatie der pas uit Holland aangekomen confraters. Van af het oogenblik onzer komst in Sint Jan tot op den dag van heden hebben wij altijd in de beste verstandhouding met den pastoor geleefd en gewerkt, zonder dat er ooit de minste verkoeling plaats had in deze vriendschapsbetrekkingen. Waren wij den pastoor nuttig en onontbeerlijk, immers hij kon zijne volkrijke parochie niet naar eisch besturen zonder onze hulp, — de pastoor van zijn kant heeft ons meer dan eens in moeilijke omstandigheden met zijn gezag en invloed beschermd. Hij overleed in Augustus van dit jaar 1924. R. I. P. Catechismus. Een der eerste werken onzer paters was de catechismus, overtuigd als zij waren, dat godsdienstige onwetendheid een der voornaamste oorzaken is van alle religieuze misstanden in Brazilië. Al spoedig waren er in de parochiekerk een 300-lal kinderen ingeschreven voor het godsdienstonderricht. Maar de ijver der kleinen duurde niet lang, en al heel gauw moesten we de hoop opgeven, met vrucht catechismusonderricht te geven, als er geen nieuwe middelen werden uitgevonden. Goddank, dat middel vonden we in 't Apostolaat des Gebeds. Deze godvruchtige vereeniging ter eere van het H. Hart bestond hier reeds sinds 1884, maar was in de laatste jaren hard achteruit gegaan. In 1905 echter belastte de pastoor ons er mee, het Apostolaat weer tot bloei te brengen. De oude zelateurs en zelatricen werden bijeengeroepen, nieuwe aangesteld in plaats van sommige, die overleden of verhuisd waren. Sindsdien nam het aantal leden en dat der maandelijksche communie voortdurend toe. De pastoor en een onzer paters preeken om beurten op den len Vrijdag; en het feest van het H. Hart, voorafgegaan 62 door een novene van predikaties, is telken jare een glansrijke manifestatie van geloof en liefde. Het aldus hervormde Apostolaat bracht ons ook de oplossing van de groote kwestie: hoe zullen we er in slagen, de kinderen naar de Kerk te trekken, om het godsdienstonderricht bij te wonen? Want de zelateurs en zelatrices belastten zich er mee, ieder in hun eigen buurt, de kinderen bijeen te roepen en naar de kerk te leiden. Den 29en Juni 1906 konden we voor het eerst een communiefeest vieren, waarbij meer dan 100 kinderen hunne le H. Communie deden. Wel is waar duurde dat systeem om de kinderen door de zelateurs en zelatricen naar de catechismus te doen geleiden, niet heel lang, maar dat was omdat het niet noodig bleek. Het ijs was gebroken .Op particuliere scholen, later ook op de groote openbare school, en in verschillende kerken werd catechismusonderricht gegeven aan talrijke kinderen. Zoo b.v. bedroeg het aantal kinderen, op de catechismus der parochiekerk ingeschreven, in 1915 257, en terzelfder tijd in het Albergue van den H. Antonius 338, terwijl in dat zelfde jaar in de parochiekerk 85 en in het Albergue 154 kinderen hunne le H. Communie deden. Toch is 't zeer moeilijk, alle kinderen te bereiken, daar de ouders niet veel meewerken en de kinderen uit eigen beweging ter leering moeten komen. Tegenwoordig geven we catechismus in de parochiekerk, in de groote openbare school (eiken dag), in de Kapel van het Albergue van den H. Antonius en op sommige particuliere scholen. De Derde Orde van den H. Franciscus. Wie dit opschrift leest denkt allicht, dat hij hier het verhaal te lezen krijgt van een bloeiende Derde Orde, door ons gesticht en bestuurd. Maar dat is zoo niet. Hier gaat volgen een relaas van de moeilijkheden, die onze paters van de Derde Orde van den H. Franciscus te verduren gehad hebben, 't Is een treurige geschiedenis, maar te typeerend voor 't begrip van Braziliaansche toestanden om ze weg te laten. De Derde Orden en de Broederschappen in 't algemeen in Brazilië, waren in den beginne met den goeden geest bezield, maar later, toen ze rijk werden en eenige kerken bezaten, werden zij een kruis voor de bisschoppen en voor de pastoors. Zij gevoelden zich onafhankelijk van ieder gezag, beriepen zich tegenover de beslissingen der bisschoppen op de Koninklijke, later Keizerlijke rechtbanken, 't geen in dien tijd van Cesaropapisme heel gemakkelijk ging. En toen in 1889 de 63 Keizer verjaagd en de republiek werd uitgeroepen, beschouwden zij zich als onafhankelijk zoowel van de tijdelijke als van de geestelijke macht, 't Ging zóó ver, dat een Bisschop van Rio de Janeiro gewoon was te zeggen: de vijanden onzer ziel zijn vier in getal: de duivel, de wereld, het vleesch en.... de Broederschappen, de Derde Orden natuurlijk inbegrepen. Welnu, met zoo n ontaarde Derde Orde hadden wij in Sint Jan te doen en te kampen. In 1905 kochten wij een huis, maar we hadden daarmee nog geen eigen kerk. Wel hadden wij de parochiekerk ter onzer beschikking, maar die lag ver af, en daar de kerk der Derde Orde, een prachtige, ruime kerk, vlak tegenover ons huis lag, zoo wenschten wij natuurlijk in die Kerk onze godsdienstoefeningen te kunnen houden. Ook de Derde Orde wenschte dat, en den 29en Januari werd een onzer paters benoemd tot Commissaris der Derde Orde van den H. Franciscus. Een tijd lang ging alles goed. Maar vóór het einde van 't jaar was de goede verstandhouding tusschen Eerste en Derde Orde ten einde, In Nov. van datzelfde jaar stond de Derde Orde, zonder den Bisschop verlof te vragen, een stuk grond aan het gemeentebestuur af om er een openbaar park van te maken. De pastoor en de commissaris der Derde Orde protesteerden, want geen enkele Broederschap kan eigendommen vervreemden zonder toestemming van den Bisschop. Hoe dat confict verder afliep, is voor onze lezers van minder bellang, maar zeker is, dat van toen af aan de Derde Orde onze paters begon te plagen, 't Gaat natuurlijk niet aan, alle kleinigheden hier te berde te brengen. Slechts eenige staaltjes ter illustratie. Op zekeren dag 'beklaagde de secretaris der Derde Orde zich er over, dat onze paters huwelijken van personen, die niet tot de Derde Orde behoorden, op het hoogaltaar verrichtten, en eischte dat zulke huwelijken voortaan aan een zijaltaar zouden gedaan worden. Een anderen keer protesteerde dezelfde potentaat tegen het luiden van de klok voor overledenen, die niet tot de Derde Orde behoorden. En zoo voorts. Om vredeswille, en omdat we geen eigen Kerk hadden, verdroegen wij alle plagerijen totdat eindelijkin Jan. 1908 de Derde Orde, wederrechtelijk, eenen seculieren priester tot haren commissaris aanstelde. Jaren later, toen het aantal seculiere priesters sterk verminderd was, en de Derde Orde geen commissaris meer vinden kon, boden zij ons dat ambt weer aan. Maar, toen hadden wij reeds onze eigen kapel, en door de ondervinding geleerd, bepaalden we er ons toe, 64 op bepaalde dagen in de kerk der Derde Orde eene H. Mis met preek te houden, 't Eenige middel om nieuwe wrijvingen te voorkomen. Patronaat. Voor Hollanders het nut bepleiten van patronaten, is water naar de zee dragen. Zoo zal dus ook een ieder begrijpen, waarom in 1906 een onzer paters een patronaat oprichtte, om de jongens, die al van de catechismus af waren, nog een paar jaren onder ons bereik te houden. Juventude, op zijn Hollandsch Jeugd, was de naam. De jongens wekelijks eenige uren aangenaam bezig te houden, en daarbij tevens wat te doen bidden en het godsdienstonderricht voort te zetten, dat was alles wat wij konden bereiken. 50 tot 60 jongens behoorden tot dat patronaat. Toen in 1909 onze paters de zorg voor het Asyl van den H. Franciscus op zich namen, verhuisde de Juventude daar heen. En toen in 1911 de administratie van het Asyl ons onttrokken werd, hield de Juventude helaas op te bestaan. Nog bestaat er in Sint Jan een j ongensvereeniging, genaamd Sint Josef. Zij is al van ouderen datum, maar is eenigszins doordrongen van het zuurdeesem der Broederschappen. Niet dat 't geen brave jongens zijn, integendeel, maar ze houden van onafhankelijkheid. Eenigen tijd hebben ze onder leiding gestaan van een onzer paters, en in dien tijd gaven zij een heel aardig krantje uit, O Zuavo. Maar 't heeft niet lang mogen duren: de jongens van St. Jozef wilden liever vrij zijn. Het asyl van den H. Franciscus. Reeds sinds het begin onzer vestiging in Sint Jan werd er over gesproken, onzen paters het beheer over te dragen van bovengenoemd asyl. Dat was een stichting van een priester, Padre Joao do Sacramento, een vroom en geleerd man, die uit eigen middelen en met aalmoezen van goede menschen, een gebouw met grooten tuin had ingericht voor de opvoeding van heele en halve weezen, verwaarloosde kinderen enz. Tevens had hij een Gymnasium gesticht, Gymnasium van den H. Franciscus genaamd, welks opbrengsten moesten meehelpen tot onderhoud van het Asyl. Bij zijn dood had hij allles vermaakt aan de Derde Orde. Toen wij in Sint Jan kwamen, was de stichter reeds eenigen tijd dood en de Derde Orde kon den rechten man niet vinden om de beide stichtingen tot bloei te brengen. Geen wonder dus dat zij al dadelijk aan onze paters dacht. In het begin konden wij aan zoo iets niet denken, wegens gebrek aan personeel, en toen wij krachten er voor had- 5 65 den, waren de onaangenaamheden met de Derde Orde reeds in vollen gang. Jaren lang dus duurden die onderhandelingen, daar wij, en terecht, bevreesd waren voor alle contracten met de Derde Orde. Eindelijk in 1909 werd een contract gesloten, en den len Juli van datzelfde jaar namen P. Josefus de Haas met nog een pater en twee broeders hun intrek in 't asyl. Onbeschrijflijk was de wanorde die wij daar aantroffen. Zes jongens, zes knechts, zes Timmermans' en meubelmakers winkel te S. Joao d'El Rey paarden en zes honden, een vervallen huis, de groote tuin jammerlijk verwaarloosd, alles in een toestand van vervuiling, zoo vonden wij het asyl. In korten tijd veranderde echter alles. Na twee jaar was 't aantal jongens gestegen tot in de 40, het huis gerepareerd, de groote tuin leverde van alles op, de jongens gingen 's Zondags naar de kerk, zoo netjes in hun pakjes gestoken dat het een lust was. De kleinen gingen naar school, de grooteren leerden een ambacht. Vier werkplaatsen, namelijk een blikslagerij, een boekbinderij, een schoenmakerij en een timmermanswinkel, waren in vollen gang. Tot zelfs geheele ameublementen werden op bestelling gemaakt. Een zeepfabriek was bijna klaar. Een aantal koeien graasde in de wei. Kortom, de toekomst was veelbelovend, het asyl zou weldra een zegen zijn voor de stad 66 en de gansche streek. Maar we hadden buiten den waard gerekend. Plotseling ontving P. Commissaris een brief van het bestuur der Derde Orde, waarin werd medegedeeld, dat het asyl zou overgeplaatst worden naar het Gymnasium en het Gymnasium naar het asyl. En als men nu weet dat het gebouw van het Gymnasium geen tuin had, geen ruimte voor werkplaatsen, kortom totaal ongeschikt was, dan begrijpt men, dat de verhuizing voor ons onaannemelijk was. Na nog eenig vruchteloos onderhandelen verlieten wij het asyl, met weemoed in het hart, denkende: wat zal er nu van de jongens terecht komen? Niets kwam er van terecht. Wederom zijn zes jongens, verwaarloosd, die nog niet eens een ambacht leeren, het treurige overblijfsel van de stichting van Padre Joao do Sacramento. Onderwijs. Zooals reeds gezegd in het artikeltje over het Asyl, had Padre Joao do Sacramento ook een Gymnasium gesticht, dat bij zijn dood aan de Derde Orde overging. In Sint Jan waren goede krachten voor het onderwijs aanwezig, maar daar de gymnasiale cursus in dien tijd ook Grieksch, Duitsch en Engelsch bevatte, en voor deze vakken niet gemakkelijk leeraars te vinden waren, werd reeds in het begin van 1905 een onzer paters aangezocht om 't professoraat in deze vakken aan te nemen, hetgeen toen geweigerd werd. In 1906, op herhaald verzoek, nam een pater dat ambt op zich, maar moest het na een jaar weer neerleggen, wegens een beleedigende redevoering van den directeur van het gymnasium. Daar zij onze paters, voor de aangegeven vakken, echter niet goed missen konden, hebben wij daarna nog verschillende keeren dat ambt waargenomen. Natuurlijk was ons doel niet uitsluitend, die talen te onderwijzen, maar wel. eenigen invloed te krijgen op den geest van het onderricht. Zoo stelden wij als voorwaarde, dat wij de vrijheid zouden hebben, om catechismus te geven aan de studenten. Onder 't onderwijzend personeel vond men vogels van verschillende pluimage. Naast eenige goede katholieken vond men er onverschilligen, vrijmetselaars, godloochenaars en positivisten. De opeenvolgende directeuren van het gymnasium waren juist niet de besten onder de professoren. Zoo begrijpt men, dat wij bij het godsdienstonderricht niet veel medewerking ondervonden. Ook nog op andere wijze waren wij op onderwijsgebied werkzaam. In 1907 begonnen wij met een armenschool, en reeds in 1908 hadden we twee lagere scholen voor arme kinderen, één in 67 Ons Gymnasium in aanbouw. huis en één in een voorstad, met tezamen 100 leerlingen. In 1912 was dat aantal tot 200 gestegen. Ook onderwees men reeds aan de beste leerlingen wat Fransch en andere vakken van middelbaar onderwijs. In dit jaar nu stelde de praeses van Sint Jan aan P. Commissaris voor, om een Gymnasium te beginnen. Men behoefde slechts de bestaande school verder te ontwikkelen. De reden was natuurlijk, omdat het onderwijs cp het Gymnasium Gebouw met refter en slaapzalen van het gymnasium S. Antonius in S. Joao d'El Rey. Sint Franciscus, eigendom van de Derde Orde van onzen H. Vader, onder godsdienstig oogpunt zoo bar slecht was. P. Commissaris gaf zijn toestemming en langzamerhand werd de armenschool voor lager onderwijs omgezet in een Gymnasium, voorloopig externaat. De armenschool werd verplaatst naar een ander punt der stad, de wijk der fabrieken, waar zij nog beter aan haar doel beantwoordde. In 1914 werd het internaat geopend, omdat het externaat alleen niet voldeed. Vele ouders toch van buiten de stad eischten een internaat voor hun kinderen, en bij gebrek aan een goed katholiek college werden de jongens in allerlei half-roomsche of verdachte colleges, zelfs in een verklaard protestantsch col- 69 Hoogste klas van het Gymnasium met de Professoren Pater Blaslus en Pater Laurentius. lege der Noordamerikaansche Methodisten in Lavras ondergebracht. Met groote kosten hebben we dus de noodzakelijke gebouwen voor slaap- en eetzalen gezet, tijdens den oorlog nog wel, dus bij groote duurte van alle materialen. Maar we hadden dan ook het genoegen, den doodstrijd van het pseudo-katholieke Gymnasium Sint Franciscus te mogen bijwonen, welks schoolmeubelen thans in onze zalen dienst doen, en ook Lavras en andere minderwaardige colleges zagen 't getal hunner leerlingen sterk verminderen. Uit alle oorden van Minas, ja, uit ver verwijderde staten, kwamen de studenten naar ons college. Sommigen moesten een reis maken van zes weken, 't Protestantsche college van Lavras, dat over de 300 studenten telde, zag dat getal tot beneden de 100 slinken, en zonder de landbouwschool die ze er aan verbonden, zou het ongetwijfeld ook gestorven zijn. Het aantal onzer leerlingen is natuurlijk niet standvastig, hangt van allerlei factoren af, maar is steeds belangrijk. Het grootste aantal is geweest 410, waarvan 260 internen en 150 externen. In 1923 hadden we 310 leerlingen, waarvan 100 externen. Ons Gymnasium, genaamd Gymnasium Sint Antonius, dat, wat leerstof betreft 1) men het best vergelijkt met een Hollandsche H. B. S. met 5-jarigen cursus, leidt op voor alle hoogere scholen, n.1. de faculteiten van Geneeskunde en Recht, Polytechnische school, militaire school, scholen voor apothekers en tandartsen. Professoren zijn onze paters, gesteund door eenige goed katholieke leeken-onderwijzers.2). Telken jare hebben wij het voorrecht, dat de officieele examencommissies bij ons de examens komen afnemen, hetgeen alleen aan de goedbefaamde colleges wordt toegestaan. Op alle hoogere scholen heeft ons ') Er wordt een weinig Latijn gegeven, Grieksch in 't geheel niet. Wat de moderne talen betreft, is, behalve Portugeesch, Fransch verplichtend, terwijl tusschen Engelsch en Duitsch gekozen kan worden; practisch wordt slechts Engelsch gestudeerd. De andere vakken zijn als op een 5-jarige Hollandsche H. B. S. 2) Tot nu toe was niet voor allen, die hoogere studies wilden maken, het afmaken van het geheele gymnasiale studieprogram verplichtend, maar konden b.v. zij, die voor apotheker wilden studeeren, met minder volstaan. Op 't oogenblik is de regeering bezig met het uitwerken van hervormingsplannen van 't middelbaar en hooger onderwijs; men verwacht één gymnasialen cursus, waar 't Latijn meer tot zijn recht zal komen, en die als voorbereiding voor alle hoogere studie verplichtend zal zijn. 71 Pater Leopoldus met groep studenten. Gymnasium een goeden naam. 't Physisch en chemisch Kabinet is, zooals in een officieel verslag openlijk erkend is, een der beste particuliere kabinetten in gansch Brazilië. In 1923 slaagde 91 pet. der leerlingen, die zich voor de examens aanboden, en de fiscaal der examens was enthousiast over ons college. Ook bestaat op ons Gymnasium een examen in den vrijwilligen wapendienst, gegeven door een officier of onderofficier van het leger, waarop de studenten, na afgelegd examen, hun reservistenboekje kunnen halen, dat hen vrijstelt van den militairen dienst, hetgeen door de jongens en vooral door hunne ouders zeer op prijs wordt gesteld. 'Onberekenbaar is 't nut, dat op die manier door ons Gymnasium gesticht wordt, n.1. het houdt de jongens af van slechte scholen, het verhoogt het aanzien van den clerus, want een goede school is het beste antwoord aan hen, die de priesters voor dompers uitmaken; het geeft den jongens steun in den rug. Er bestaat onder de studenten een Eerewacht van het H. Hart en een vereeniging Voor Eer en Deugd. Er ontbreekt nog maar één ding om de vruchten van deze Katholieke opvoeding blijvender te maken, n.1. het aanstellen van een pater, die zich uitsluitend belasten kan met de geestelijke leiding der studenten en ook nadat zij de school verlaten hebben, het contact met hen kan onderhouden door briefwisseling en door het stichten van een vereeniging van oud-leerlingen, zooals sommige andere Katholieke colleges reeds met veel vrucht gedaan hebben. De naam van Pater Florentinus Brölmann, den eersten Directeur van het internaat, die het van 1914 tot 1918 met groot talent en ijver bestuurd heeft, zal voor altijd onafscheidelijk aan het Gymnasium Sint Antonius verbonden blijven. Ook de overige paters, die als professoren en directeuren aan het Gymnasium verbonden waren of zijn, hebben steeds hun krachten ingespannen om het onderwijs op peil te houden. Een studentenkrant wordt uitgegeven, waaraan professoren en leerlingen meewerken. Eerst heette zij O Mosqaito, tegenwoordig O Porvir. P. Stephanus gaf een zeer goed lalijnsch themaboek uit. P. Zacharias heeft in 1922 de uitgave begonnen van een handboek der Natuurlijke Historie, dat door professoren van andere colleges zeer waardeerend is besproken. Pater Zacharias is ook een der stichters van de Braziliaansche Entomologische Vereeniging. Den 8en Juli 1922 werd met grooten luister het vijf en twintig 73 Meisjes als Indianen uitgedost te Sint Jan. jarig priesterfeest van den toenmaligen directeur, P. Fr. Leopoldus Van Winkel gevierd. In de feestpredikatie, die des morgens onder de plechtige Hoogmis de Z.E. Heer Pastoor Mgr. Gustavo Ernesto Coelho voor de studenten hield, wees deze z'n jeugdige landgenooten op de verhevenheid van het priesterschap, dat echter zoo vele offers vroeg, betreurend, dat juist de vrees om offers te brengen de Braziliaansche jongelingen weerhield om zelf in voldoende aantal die verheven bediening onder hun landgenooten uit te oefenen. En hij prees de mannen, die, behalve de offers, die hun kloosterroeping en priesterschap van hen vorderden, nog dat andere groote brachten, van vaderland en alles wat hun dierbaar is, te verlaten, om hier de plaatsen te vervullen, die, natuurlijker wijze, toch door Brazilianen moesten ingenomen worden. — Ook de feesteling zelf ging in z'n antwoordrede, in de plechtige feestvergadering hem ter eere gehouden, nog op dit thema door. Niet, alsof men meende direct de vruchten te mogen plukken dezer woorden, in priesterroepingen onder de studenten, doch men wilde deze gelegenheid aangrijpen — trouwens het geheele grootsch opgezette feest was daarop bedoeld — om bij de jongens meer hoogachting en waardeering voor het priesterschap en den priester op te wekken. Als bijzonderheid willen we hier nog vermelden, dat het studentenblad O Porvir in feestuitgave verscheen, met bijdragen in 't Portugeesch, Latijn, Fransch, Engelsch en Duitsch, van professoren en studenten. De Liefdezusters. De Zusters van Liefde van den H. Vincentius van Paulo besturen in Sint Jan een groot gasthuis, een meisjesweeshuis, een normaalschool, en een lagere meisjesschool. Al het geestelijk werk, zooals het toedienen der H. H. Sacramenten aan de zieken, het godsdienstonderricht aan de schoolkinderen en normalisten, de leiding van de Maria-congregatie, waarvan niet alleen de leerlingen der normaalschool, maar ook vele meisjes uit de stad lid zijn, het biechten der nonnen, dat alles is van den aanvang af, ten minste voor het grootste gedeelte, door onze paters verricht. Werk buiten de stad. Tot de parochie van Sint Jan behooren eenige kapellen, waarin onze paters van den beginne af op bepaalde dagen de H .Mis gingen lezen, om zoo den geloovigen de gelegenheid te geven, hun godsdienstplichten te vervullen. Deze kapellen zijn Sao Goncalo en Rio das Mortes, op twee uur 75 afstand, en de Italiaansche kolonie José Theodoro, op 1% uur uur afstand. Tot heden toe worden die kapellen maandelijks bezocht en wordt er ook catechismus gegeven. Talrijk zijn daar elke maand de H. Communies. Voor de kolonie José Theodoro heeft Pater Josephus zich zeer verdienstelijk gemaakt, door er een kapel, school en kerkhof te maken. Nog is er op D/2 uur afstand van de stad een andere kolonie, Marcal geheeten, eveneens door Italianen bewoond, behoorende bij de naburige parochie van Tiradentes, en waar onze paters in een daar bestaand kapelletje ook maandelijks de H. Mis lezen. Ook hebben wij een kapel in 't dorpje Aquas Santas, een badplaatsje op eenige uren afstand van Sint Jan. Dit kapelletje was gebouwd door een rijk heer uit Rio, die daar herstel van gezondheid was komen zoeken. Na zijn dood, in 1921, schonk de familie ons de kapel en het huis, met de verplichting om een zeker aantal Missen voor den overledene te lezen. Elke maand wordt die kapel door ons bezocht. Bijzondere vermelding verdient de kapel van Mattozinhos, waar van af het begin onze paters zich met de bediening belast hebben. Deze kapel, op een half uur afstand van het centrum der stad gelegen, in een voorstad, is door haar ligging uitmuntend geschikt om vele kerkbezoekers te trekken, ook van buiten, die anders vanwege den afstand allicht de H. Mis zouden verzuimen. Op alle Zon- en Feestdagen worden er twee H.H. Missen gelezen, op de beide openbare scholen wordt geregeld catechismus gegeven, op de eerste Vrijdagen is er een H. Mis met algemeene Communie voor het Apostolaat, kortom, 't is een parochie in 't klein. De kerk is door de goede zorgen van Pater Zacharias inen uitwendig geheel gerestaureerd en van alle noodige paramenten voorzien. Hiertoe echter bepaalt zich ons werk buiten de stad niet. In vele der rondom liggende parochies verleenen wij dikwijls hulp bij bijzondere gelegenheden, op verzoek der pastoors. Zoo b.v. in Entre Rios, op 12 uur afstand, waar ongeveer een jaar lang een pater op assistentie geweest is bij een ouden pastoor, in Lavras, waar onze paters maanden lang de parochie hebben waargenomen. Langen tijd zijn we belast geweest met de parochies Piedade, Madre de Deos en Onca, wanneer deze geen pastoors hadden. En nog in ontelbare andere parochies, te veel 76 Kerk der Minderbroeders te S. Joao d'El Rey. om op te noemen, tot zelfs op grooten afstand, hebben wij aan de pastoors assistentie verleend. Onze eigen Kerk. Van af 1906 hebben we een der zalen van ons huis ingericht tot kapel, die ook voor de geloovigen toegankelijk was en waar het Allerheiligste bewaard werd. Maar zij was veel te klein, voornamelijk nadat we de beschikking over de Kerk der Derde Orde verloren hadden. Daarom werd besloten een eigen kerk te bouwen, vlak naast ons klooster, en den 4en Oct. 1911 werd plechtig de eerste steen gelegd van deze kapel, 77 toegewijd aan 0. L. V. van Lourdes. 't Plan der kapel werd gemaakt door een broeder van de Duitsche Provincie, Broeder Felicianus. 4 October 1912 werd er reeds eene plechtige H. Mis gelezen op het terrein der kerk, ofschoon de muren pas vier meter boven den grond waren. In October 1913 was de nieuwe kerk in zooverre klaar, dat de sacristij reeds voor het lezen der H. Mis in gebruik genomen kon worden. Bij die gelegenheid werd ook het graf plechtig ingezegend, dat Pater Commissaris daar had laten maken voor de in Brazilië overleden confraters. Het gebeente van Pater Chrysogonus, Broeder Benvenutus en Broeder Bonaventura, die op het algemeen kerkhof van Nictheroy begraven waren geweest, werd daar in neergelegd. Den 6en Februari 1916 eindelijk werd de nieuwe kerk in gebruik genomen, en werd er te gelijkertijd het 25-jarig religieus leest gevierd van den Z.E. Pater Julius Berten, Commissaris, die de plechtige viering eenige maanden had uitgesteld om ze in de nieuwe kerk te kunnen doen plaats hebben. De pastoor, Mgr. Gustavo, hield onder de plechtige H. Mis de feestpredikatie. Vier en een half jaar dus had het bouwen geduurd, niet omdat de kerk zoo geweldig groot is, o neen, de afmetingen zijn nog al bescheiden, 't is een eenvoudig ofschoon mooi kerkje, dat plaats biedt voor hoogstens 500 personen. Maar de vertraging van den bouw was aan allerlei moeilijkheden van terrein en materiaal, en aan geldgebrek te wijten geweest. Joannes en Herodias. Onze paters hebben de liefde en eerbied van 't volk door hun ijverig werken gewonnen. Dat blijkt, behalve uit de kleine maar beteekenisvolle gebeurtenissen van eiken dag, uit de meer plechtige en openbare bewijzen, die de bevolking ons daarvan bij sommige gelegenheden gegeven heeft. Zoo bijv. de feestelijke ontvangst, die Pater Candidus in 1913 bij zijn terugkomst uit het vaderland te beurt viel, toen, zooals de huiskroniek onzer residentie zegt, de gansche stad den beminden pater aan het station kwam verwelkomen. Zoo ook de luisterrijke ontvangst, met muziek en een toespraak van den burgemeester, toen Pater Commissaris in 1916, na een reis naar Holland, in Sint Jan wederkeerde. Toch blijven we altijd vreemdelingen, en zoo is 't volstrekt niet moeilijk voor zekere slechte elementen, die hier zooals overal elders gevonden worden, opstootjes tegen ons te verwekken, zoodat 't een oogenblik schijnt dat onze toestand onhoudbaar is en we niets anders meer te doen hebben dan 't 78 stof van onze sandalen te schudden en een ander land op te zoeken, om daar, zooals onze Regel zegt, boetvaardigheid te gaan doen met den zegen van God. Zulk een voorval had plaats in Sint Jan in 1909. Een onbeschaamde tooneelspeelster, Nina Sanzi geheeten, van Italiaansche ouders in Minas geboren, maakte toen een tournée door Minas. Iedereen weet, wat de theatercritiek is der z.g. neutrale bladen. Nina Sanzi, ofschoon volstrekt geen ster van de eerste grootte als kunstenares, en niettegenstaande haar gebrek aan moraliteit, werd opgehemeld als „de nationale kunstenares", en toen zij in Sint Jan kwam, liep de schouwburg vol. Een onzer paters achtte het zijn plicht, des Zondags onder de H. Mis de geloovigen te waarschuwen voor die onbetamelijke tooneelvoorstellingen. De preek sloeg in, er werd over gesproken. De enthousiaste vereerders der kunstenares verdraaiden de woorden van den predikant, alle neutrale kranten, niet alleen van Sint Jan, maar van Minas en van Rio schreven dat 't een schande was. Er werden strooibiljetten gedrukt en verspreid, waarin'het heette, dat de pater niet de tooneelspeelster, maar de vrouwen en meisjes die naar den schouwburg geweest waren, voor schaamteloos had uitgemaakt, en waarin het volk werd opgeroepen tot een protestvergadering in 't theater. Na eenige opzweepende redevoeringen trok het „volk", een troep lawaaimakers, de straat op en begaf zich naar ons klooster om de verwijdering van den „schuldige" uit de stad te eischen. Onzen vrienden sloeg de schrik om het hart, niemand durfde op dat oogenblik zich vóór ons verklaren. Zich van allen verlaten ziende, oordeelde Pater Commissaris het voorzichtig maar toe te geven, en beloofde dat de betrokken pater den volgenden dag de stad verlaten zou, waarop het „volk" zich verspreidde. Den volgenden dag verliet de pater werkelijk de stad en begaf zich naar Tiradentes, op twee uur afstand. Toen begon het echte „volk" zich te schamen, dat zij zich door een troep schreeuwers hadden laten ringelooren. Ten huize van den pastoor kwamen de voornaamste personen der stad bijeen, een tegenprotest werd gedrukt en verspreid, en de pater uitgenoodigd om weer terug te komen. Nu was 't de beurt van de herriemakers om in hun schulp te kruipen, en gedurende vele dagen ontving de pater visites van de voornaamste families der stad. Een der raddraaiers stierf kort daarop bij een treinongeluk. 79 De kunstenares trok naar andere oorden, waar ze voor leege zalen speelde, zoodat haar „troupe" zich weldra ontbond. Oorlogstroebelen. Den 26en October 1917 verklaarde Brazilië aan Duitschland den oorlog. Een schoone gelegenheid voor onze vijanden in Sint Jan om ons yoor Duitschers of Duitsch gezinden te doen doorgaan en het volk tegen ons op te hitsen. Deze vijanden waren op de eerste plaats de vrijmetselaars, wien onze katholieke vereenigingen dwars zaten. Verder eenige vrienden van het overleden Gymnasium Sint Franciscus, dat juist in 't begin van dat jaar 1917 een welverdienden en zachten dood — verval van krachten — gestorven was, en die maar niet konden hebben dat ons gymnasium Sint Antonius steeds in bloei toenam. Op verzoek van Pater Commissaris, die relletjes voorzag, had de Hollandsche consul in Rio de Janeiro, de heer H. Palm, er bij den Delegado da Policia in Sint Jan op aangedrongen, ons te beschermen, waarop de Delegado den 22en November antwoordde, dat hij personen en goederen der Nederlandsche Minderbroeders onder zijne bescherming zou nemen. Ook de Burgemeester en de Commandant van het garnizoen waren gewaarschuwd en zegden ons alle bescherming toe. Soldaten met geladen geweren bewaakten eenige nachten ons huis. Verschillende vrienden, zelfs vrouwen, liepen gewapend in de buurt van ons huis. Wel probeerden de onruststokers, ons aan te vallen. Vergaderingen werden belegd in de open lucht, er werd geschreeuwd tegen de Duitschers en de vrienden der Duitschers. Bij eenige in de stad gevestigde Duitschers werd alles kort en klein geslagen. Maar bij ons college dorsten zij niet komen. Éénmaal kwamen zij schreeuwende op 't huis af. Maar de commandant der aldaar geposteerde wacht riep zijn mannetjes bij elkaar en met gevelde bajonet gingen ze er op in. Toen vloden de kwajongens als hazen. Wie er de meeste spijt van hadden dat 't niet tot vechten kwam, waren onze studenten, die brandden van verlangen om ons met de wapenen te verdedigen. Goddank, 't is niet noodig geweest. Kort daarop bood Pater Commissaris de aalmoezeniersdiensten onzer paters aan den Minister van Oorlog aan, voor 't geval 't Braziliaansche leger een actief aandeel in den oorlog zou nemen. Maar gelukkig, daar is ook niets van gekomen. Brazilië bepaalde 80 zich vrijwel tot wat platonische verklaringen en tot economische hulp aan de Geallieerden. Sociale actie. Men leeft haastig in Holland in deze moderne tijden en dus vergeet men ook vlug. Maar toch geloof ik, dat er in de omstreken van Megen nog wel menschen zullen wonen, die zich Pater Candidus Vroomans herinneren, en de artikelen, die hij voor meer dan twintig jaar, geregeld publiceerde in de Maas en Waalsche Courant, over de belangen van den boerenstand. Meer dan 20 jaar reeds woont P. Candidus in Brazilië, bijna al dien tijd in Sint Jan, en behalve een ijverige helper van den pastoor, is P. Candidus nog altijd wat hij in Megen was: een stoere, sociale werker. Daarom zij hier een afzonderlijk kapitteltje gewijd aan Pater Candidus en zijn werk, om te doen zien wat de ijver en wilskracht van een man kan uitrichten, zelfs bij een ondankbaar milieu. Ja, ondankbaar is 't milieu hier in Brazilië voor socialen arbeid. De Braziliaan voelt niets voor sociale vereenigingen. Een der redenen is een zeer gelukkige, 't Is dat hier de sociale quaestie, in haar acuten vorm, niet bestaat, 't Warme klimaat, de vruchtbaarheid van den bodem, de schaarschheid der bevolking en haar gastvrije aard, zijn oorzaken dat de menschen hier weinig behoeften hebben en aan die behoeften gemakkelijk kunnen voldoen. De tweede reden zit in 't karakter van 't volk. De sterke persoonlijkheden onder de Brazilianen houden er van, zelf hun fortuin te maken, op z'n Noord-Amerikaansch, en zijn dan dikwijls niet erg kieskeurig in de keuze der middelen. En de rest verwacht alles van de Regeering. Eendracht maakt macht, is een spreuk, die hier geen opgeld doet. Toch is sociale arbeid noodzakelijk. Veel moet er gedaan worden tot intellectueele, moreele, godsdienstige en technische Pater Candidus Vroomans. 6 81 verheffing van den werkman. Deze kent zijn rechten niet, maar zijn plichten evenmin. Daarenboven, de grootindustrie is aan 't opkomen, en de vreemdelingen brengen hun socialistische en anarchistische ideeën mee. Daarom heeft Pater Candidus van 't begin van zijn verblijf in Sint Jan zich aan socialen arbeid gewijd. Zijn eerste werk was een patronaat, Juventude, waarover reeds gesproken is. Ongeveer tegelijkertijd stichtte hij een soldatenvereeniging, met het doel de treurige moreele toestanden onder de militairen wat te verbeteren, In dien tijd bestond het leger alleen uit vrijwilligers, zoodat het toen in moreel opzicht, zeer laag stond. Sinds de loting is ingevoerd, is het peil gestegen. In 1907 werd een Katholieke Werkliedenvereeniging opgericht, voornamelijk bestaande uit werklieden van den Westerspoorweg. Aan die vereeniging werd in 1908 een leesbibliotheek verbonden. Sinds 1909 werd er telken jare een triduüm gepreekt voor de werklieden, waartoe ook andere katholieke mannen werden uitgenoodigd, als voorbereiding tot de algemeene H. Communie op het feest van den H. Jozef, den patroon der vereeniging. Aan deze H. Communie namen steeds veel mannen deel, zoo b.v. in 1915 meer dan 150. Men vergelijke hiermee den toestand toen wij hier kwamen, toen nog geen twaalf mannen hun Paschen hielden. Uit deze Werkliedenvereeniging ontstond op 't eind van 1918 een Club Dramatico, die ten doel had, de moraliteit van het tooneel wat te verbeteren. In Februari 1909 werd een groote zaal in ons klooster voor de vergaderingen der verschillende katholieke vereenigingen ingericht. De plechtigheid werd bijgewoond door den Aartsbisschop van Marianna en door Pater Commissaris, die bij die gelegenheid een rede hield over Sint Franciscus en den Arbeid. In 1910 werd een verbruikscoöperatie opgericht, die evenwel geen lang leven had. In 1912 richtte de Werkliedenvereeniging een Ondersteuningskas, 't volgend jaar een Spaarbank op. Later werden in de Werkliedenvereeniging vier vakafdeelingen opgericht. Pater Candidus, de Geestelijke Adviseur, beijverde zich steeds zeer voor den bloei zijner vereeniging, en hield op de vergadering menige lezing tot onderrichting der leden. Maar eigenlijken bloei heeft zij nooit gekend, om de reeds aangegeven redenen. In 1920 had zij 75 leden, over de vier vakafdeelingen verdeeld. 82 In de jaren 1908 tot 1912 openbaarden zich in Brazilië onrustbarende teekenen van anticlericalisme. Dit schudde de Katholieken wakker, en in de hoofdstad des lands werd een Uniao Popular Catholica opgericht, zoo iets als de Volksverein of de K. S. A., want zij moest het centrum worden van de katholieke actie op elk gebied. De ziel van de beweging was Pater Innocentius, Franciscaan der Duitsche Provincie, en onze H. Vader werd tot beschermheilige gekozen. De Bisschoppen van Minas gaven hun verlangen te kennen, dat ook hier de U. P. C. zou opgericht worden. P. Candidus gehoorzaamde aan dien wenk, en 20 December 1908 werd, na een redevoering van Pater Candidus, de U. P. C. plechtig geïnstalleerd, en traden alle katholieke vereenigingen van Sint Jan — behalve natuurlijk de ontaarde Broederschappen en Derde Orden — tot haar toe. Op den laatsten dag van dat jaar mocht Pater Candidus een eigenhandig schrijven van den Aartsbisschop ontvangen, waarbij Z. D. H. hem bedankte voor de groote weldaden aan de goede zaak in het aartsbisdom bewezen. De U. P. C. van Sint Jan werd dadelijk aangesloten bij het Centrum der U. P. C. in Bello Horizonte, de hoofdstad van Minas, en in 1910 werd P. Candidus door den Aartsbisschop benoemd tot Geestelijk Adviseur van dat Centrum, welk ambt hij gedurende zes jaar met ijver en toewijding vervulde. Maar wegens den grooten afstand tusschen Sint Jan en Bello Horizonte was t een lastige post, en aangezien in Bello Horizonte verscheidene priesters waren, die dat ambt konden en wilden aanvaarden, nam Pater Candidus in 1915 zijn ontslag als zoodanig en bleef' slechts adviseur van de plaatselijke afdeeling van Sint Jan. Als adviseur van het Centrum werd hij opgevolgd door een der Hollandsche Redemptoristen van Bello Horizonte. De U, P. C. van Sint Jan heeft veel goeds gewerkt. In 1909 werd bij de Tweede Kamer in Rio — niet voor den eersten keer — een Ontwerp van Wet tot invoering der echtscheiding ingediend. Daar de voormannen der katholieken het gevaar voor aanneming der wet dezen keer als bijzonder groot beschouwden, werd door middel van de katholieke pers en van de U. P. C. een algemeene protestbeweging georganiseerd. Ook in Sint Jan werd een protestvergadering gehouden, waarin Pater Candidus en andere voorname katholieken het woord voerden. Staande de vergadering werd het protest door 110 personen ge- 83 teekend, wier handteekeningen alle door den tabelliao (notaris) als echt erkend werden, en later werden er nog 1084 andere handteekeningen op verkregen. Zoo ging 't in Sint Jan, en zoo ging het overal, vooral in Minas, met het gevolg, dat vele afgevaardigden, die eerst wel geneigd waren er vóór te stemmen, nu tegen stemden en het ontwerp viel. Toen in 't zelfde jaar het incident Nina Sanzi plaats had, belegde de U. P. C. in de stad en op verschillende plaatsen in den omtrek, waar onderafdeelingen bestonden, protestvergaderingen tegen de beleedigingen den pater aangedaan. De protesten werden overal druk geteekend. In 1910 woonde Pater Candidus het le Katholiekencongres van Minas bij, dat vergaderde in de stad Juiz de Fora, in de groote Handelsacademie van de Paters van Steijl. In datzelfde jaar werd in Sint Jan eene algemeene vergadering gehouden van de U. C. P. van de stad en van de verschillende dorpen uit de buurt. Daaraan was verbonden een tentoonstelling van landbouwwerktuigen, en traden Pater Candidus en andere leiders der katholieke beweging als sprekers op. Op deze vergadering werd de grondslag gelegd voor de stichting eener Raiffeisenkas, die het volgend jaar, na een redevoering van Dr, Lucio dos Santos, een onzer beste katholieke redenaars, haar beslag kreeg. In 1911 kreeg de U. P. C. weer gelegenheid zich ter dege te doen gelden. Twee Portugeesche Jezuïeten, door de revolutie van 1910 uit Portugal verdreven, waren scheep gegaan naar Brazilië. Hier was toen president Dr. Nilo Pecanha, een der kopstukken der Vrijmetselarij, die, tegen alle recht en tegen den duidelijken tekst der Grondwet in, de ontscheping der paters verbood. Maar een storm van verontwaardiging stak op. Het Episcopaat, de katholieke pers, de katholieken in Kamer en Senaat, de katholieke vrouwen der hoofdstad, alles protesteerde. De U. C. P. organiseerde weer de beweging door het geheele land en zond overal gedrukte protesten heen, die overal graag geteekend werden. President Nilo kroop in zijn schulp; hij had geen tegenstand verwacht. In 't holle van den nacht liet hij de paters met een auto van de boot halen, 't Was nog bijna een aanleiding geweest voor internationale verwikkelingen. Want niet alleen dat de President van Rio Grande do Sul, ofschoon zelf een positivist, den bondspresident een slag in 't gezicht gaf, door 84 Eerste Communiekinderen te St. Jan. aan de bladen van Rio de Janeiro te telegrapheeren: „Laat de paters maar hier komen, hier in Rio Grande zullen ze volle vrijheid genieten", maar zelfs de President der Vereenigde Staten van Noord-Amerika gaf zijn ambtgenoot van Brazilië een onzachte les, door te laten bekend maken, dat Noord-Amerika er een eer in zou stellen, de beide Jezuïeten te ontvangen. In Augustus van datzelfde jaar werd het 2e Katholiekencongres van Minas gehouden in Bello Horizonte. Pater Candidus voerde er het woord. In 1912 kocht de U. P. C. een huis met grooten tuin in de industrieele wijk der stad, en stichtte daarin het „Albergue de Santo Antonio" ofwel: Het Tehuis van den H. Antonius. Het doel van deze stichting was de openbare bedelarij te bestrijden. Arme werkloozen vonden daar onderdak en nuttige bezigheid. Bedelaars die wel werken konden, maar niet wilden, werden er door de politie heen gebracht, onder bedreiging met gevangenisstraf, als zij weer aan 't bedelen sloegen. Arme vreemdelingen vonden er gratis nachtverblijf. Al spoedig werd een zaal gereserveerd voor het onderwijs in den catechismus aan de kinderen der industriearbeiders uit de buurt. In 1914 deden 70, in 1915 deden 85 dier kinderen hunne eerste H. Communie. In dat zelfde jaar 1915 waren daar 338 kinderen op de lijst van den catechismus ingeschreven. In 1919 werd nog een groot gebouw in de buurt van 't Albergue gekocht en tot ambachtsschool ingericht, 't Gemiddeld aantal leerlingen op de ambachtsschool is 20. Voorts is er een dagschool met 100 kinderen ongeveer en een avondschool voor volwassenen met meer dan 150 leerlingen. Ook is er een kerkje, waar de arbeiders eiken Zondag hunne Mis met preek hebben. Sinds de oprichting tot op den dag van heden zijn er doorloopend 16 tot 24 armen in het Albergue, en wordt aan 150 tot 250 armen eene wekelijksche aalmoes gegeven. Den 7en Maart 1915 verscheen het le nummer van een katholiek weekblad, genaamd „Accao Social", door de U. P. C. uitgegeven. De pastoor der stad dekt met zijn gezag en naam als hoofdredacteur den inhoud der courant, en de redactie wordt door den pastoor en onze paters gevoerd. De drukkerij bevindt zich in een der zalen van ons klooster. De „Accao Social" maakt veel propaganda voor katholieke lectuur en heeft annex een katholieken boekhandel. In Augustus 1915 werd door de U. P. C. een schoon werk ge- 86 grond namelijk de nachtelijke aanbidding van het Allerheiligste, uitsluitend door mannen. Eens per maand wordt het H. Sacrament van 's avonds zes tot 's morgens zes in de parochiekerk uitgesteld en de leden dezer devotie komen elk op hun aangewezen uur aanbidden. In Februari 1916 werd de dagaanbidding voor vrouwen gesticht. Daar deze beide devoties op vele plaatsen bestaan, heeft men aldus een eeuwigdurende aanbidding van het Allerheiligste Sacrament. In den nacht van 16 op 17 Januari 1917 werd de stad geteisterd door een overstrooming, die vele huizen verwoestte en een schade aanrichtte van 1000 contos (600.000 gulden). De U. P. C. deed al het mogelijke om de arme dakloozen te helpen en stelde het gebouw van haar Albergue, levensmiddelen, bedden en kleeren ter beschikking. In 1918 werd in Bello Horizonte het 4e Katholiekencongres van Minas gehouden. Pater Candidus hield er weder een rede over de organisatie der katholieken, die zeer in den smaak viel. Den len November 1918 brak in Sint Jan een geweldige epidemie van de Spaansche griep uit. In overleg met den pastoor, den burgemeester en andere heeren, organiseerde Pater Candidus de hulp aan de zieken. De Vincentianen, de Dames van het H. Hart (een soort vrouwelijke Vincentianen) en leden der andere katholieke vereenigingen, die bij de U. P. C zijn aangesloten, werden gemobiliseerd, aalmoezen in geld en in natura werden verzameld, en de zieken bezocht, opdat hun naar lichaam en ziel niets zou ontbreken. Om de belangrijkheid van de U. P. C. te doen zien, diene dat in één jaar, 1920, hare inkomsten meer dan 22 contos bedroegen, de uitgaven meer dan 21, waarin niet begrepen zijn de inkomsten en uitgaven van de drukkerij en de courant, noch de vele gaven in natura, die door de U. P. C. aan de armen uitgedeeld worden. In 1922 waren de uitgaven ongeveer 26 contos. (1 conto = 600 gulden). 87 STATISTIEK VAN SAO JOAO D'EL REY. Jaar Gelóovigen Doopsels Huwelijken H. Communies H. Oliesels 1904 18000 364 64 2000 80 1905 18000 600 136 4000 150 1906 18000 578 128 5000 178 1907 19000 621 100 8000 110 1908 19000 590 98 10000 200 1909 19000 613 102 15000 230 1910 20000 620 103 20000 281 1911 20000 643 108 25000 300 1912 20000 618 103 30000 277 1913 20000 650 110 35000 281 1914 21000 666 112 40300 310 1915 21000 690 115 42000 295 1916 21000 658 109 50000 340 1917 22000 683 112 55000 373 1918 22000 700 117 60000 1100 1919 22000 720 120 65000 400 1920 23000 698 115 68000 385 1921 23000 738 121 73000 378 1922 23000 750 140 78000 400 Wie roeping gevoelt om als Minderbroeder-missionaris in China of Brazilië, het H. Land of Noorwegen te gaan werken, kan zich als student aanmelden bij den Z. Eerw. Pater Clemens van den Berg, Directeur van het Missiehuis St. Franciscus Solanus te Sittard (Groote Markt). 88 HOOFDSTUK VII THEOPHILO OTTONI Philadelphia. De gemeente Theophilo Ottoni, waar onze paters zich in 1906 vestigden, is in vele opzichten een der meest interessante van den staat Minas. Geheel de oppervlakte van deze ontzaglijk groote gemeente, uitgestrekter dan heel Nederland, was tot omstreeks 1850 bedekt met bijna ondoordringbare maagdelijke wouden, slechts bewoond door wilde dieren en Indianen. Omstreeks 1850 vatte Theophilo Ottoni, senator van het Braziliaansche Keizerrijk, het plan op, die streken te bevolken, omdat daar doorheen de kortste verbinding loopt tusschen geheel het Noorden van den staat Minas en de zee. Met behulp der Regeering werden er wegen aangelegd vanaf de naastbijzijnde bevolkte plaatsen, zooals Minas Novas. In 't hartje der bosschen werd een open ruimte gekapt, bestemd voor de stichting eener stad, waaraan de naam werd gegeven van Philadelphia. Een sterke afdeeling soldaten werd er heen gezonden, om de arbeiders tegen de aanvallen der wilde Indianen te beschermen. Deze troepen sloegen hun hoofdkwartier op aan de rivier Urucü, op ongeveer 6 uur afstand van Philadelphia. Een breede rijweg werd aangelegd, van Philadelphia langs het soldatenkwartier van Urucü, tot Santa Clara, de plaats waar de grootste rivier van deze streken, de Mucury, voor stoomschepen bevaarbaar wordt. Van daar af bewerkstelligden kleine schroef stoombootjes de verbinding met Sao José do Porto Alegre, de zeehaven aan de monding der Mucury. Kolonisten van allerlei landen werden geroepen om de vruchtbare bosschen te ontginnen. Nu nog vindt men er afstammelingen van Duitschers, Hollanders, Belgen, Franschen, Italianen, Spanjaarden, Kroaten, Polen, Noord-Amerikanen, Portugeezen, Engelschen en Chineezen, vermengd met Brazilianen. In latere jaren werd een spoorweg aangelegd van Ponta d'Areia naar Philadelphia. Deze spoorweg, die eenige uren noordelijk ligt van den ouden rijweg Santa Clara—Philadelphia, veroorzaakte den ondergang van Santa Clara, dat vroeger een plaats van beteekenis was en nu nog slechts weinige huizen telt. Na den dood van Theophilo Ottoni werd de stad Philadelphia 89 overgedoopt en naar haren stichter Theophilo Ottoni geheeten. Het grondgebied van Theophilo Ottoni wordt gevormd door een eindelooze opeenvolging van bergen, zonder de minste orde. Deze bergen zijn bedekt met een dikke laag vruchtbaren grond en begroeid met donkere, ondoordringbare bosschen. Deze maagdelijke wouden van de Mucury zijn, zeer zeker, niet zoo weelderig als die van de Amazonas, maar 't zijn toch echte tropische wouden, 't Karakteristieke van 't Amerikaansche tropenwoud zit in de oneindige verscheidenheid van plantensoorten, en in zijn ondoordringbaarheid. Hier vindt men geen eiken-, beuken- of dennenbosschen, zooals in Europa, maar de bontste mengeling van allerlei boomen, planten en kruiden. Hier ook geen lommerrijke breedgetakte boomen, wier laagste takken vele meters van den grond blijven, en daaronder slechts wat mos en enkele wilde bloemen, zooals in de Hollandsche park-bosschen. Neen, wie in ons tropenwoud wil wandelen, neme een bijl of een hakmes mee, want het woud is een hoóge, vastgesloten muur van groen, waar zelfs de Indianen zich een weg doorheen moeten hakken of breken. De vegetatie bestaat uit drie trappen. Vooreerst de hooge boomen, die van licht houden, en daarom alle met rechten, takloozen stam naar boven streven, slechts aan den top gesierd met een betrekkelijk kleinen kruin. Deze kruin is in sommige jaargetijden overdekt met een weelde van bloemen, maar wie in het bosch loopt, ziet het niet, want de bloemen bloeien alle aan den bovenkant, en wie ervan genieten wil, moet vanaf een berg zijn blik richten op het bosch in het dal, of op een bosch op een tegenoverliggenden berg. Onder dien gesloten koepel van hooge boomen groeien kleinere boomen, ofwel van soorten die niet veel licht noodig hebben, en deze spreiden hunne kruinen wat breeder uit, ofwel halfwassen exemplaren van de lichtlievende soorten, die recht en dun omhoogschieten, vol ongeduld om het dak te doorboren en een zonnig plekje te veroveren. De grond is overdekt met een dikke laag gevallen stammen, takken en verrotte bladeren, waartusschen allerlei struiken, grassen en mossen tieren. Onder de grassen zijn het vooral de verschillende soorten bamboe, die soms een aanzienlijke hoogte bereiken, welke meewerken om het bosch ondoordringbaar te maken. En tusschen die drie verdiepingen van groen weven honderden soorten van lianen en klim- en slingerplanten een onuitwarbaar net, terwijl orchideeën en andere epiphyten het sombere bosch met haar 91 Gezicht op Theophilo Ottoni. schoone, grillige bloemen wat verlevendigen. Hier en daar steken boven die zee van groen eenige kale, steile steenbergen hun koppen boven de omgeving uit. In elk dal vloeit een beekje, dat in den regentijd tot een bruisenden stroom aanzwelt. Dat is het maagdelijk woud, waarmee de kolonisten rond 1850 den strijd hadden aan te binden. Nu is de toestand natuurlijk veel veranderd, de wegen doorsnijden het woud in alle richtingen, men vindt overal dorpjes, boerderijen, huizen en hutjes. Maar nog heden zijn er groote oppervlakten, waar een beschaafd mensch nog nooit den voet gezet heeft. En de wegen zijn erg primitief, en vooral in den regentijd is reizen hier nog geen uitspanning. De kolonisten hebben in Theophilo Ottoni een betrekkelijken welstand gevonden. Levensmiddelen worden in overvloed voortgebracht, maar kunnen moeilijk uitgevoerd worden wegens de hooge transportkosten. De voornaamste uitvoerartikelen zijn koffie en hout. De gemeente Theophilo Ottoni is verdeeld in zes parochies, waarvan drie, soms vijf, bediend worden door de Italiaansche Paters Capucijnen, die in Itambacury een klooster hebben, en één, de parochie van de stad, door ons. Deze laatste is de grootste en beslaat 17.644 K.M2. De bevolking wordt op 75 a 80 duizend zielen geschat. Toen onze paters zich in 1906 in Theophilo Ottoni vestigden, was de stad nog een echte negerij. Maar sinds zijn er vele verbeteringen aangebracht. Mooie, nieuwerwetsche huizen zijn gebouwd, er is een begin gemaakt met bestrating; waterleiding en electriciteit zijn aangelegd, er is een ezelentram, die weldra door een electrische zal vervangen worden, er is een telefoonnet en de automobielen snorren door de straten. Telegraaf en spoorweg waren er al vóór onze komst, maar sinds is er een begin gemaakt met de verlenging van de spoorlijn in de richting van Arassuahy, waarvan ongeveer de helft klaar is. In godsdienstig opzicht was de toestand bij onze aankomst treurig. Bij de stichting der stad had de Regeering (het was in den tijd van het keizerrijk en het katholicisme was staatsgodsdienst) een kerkje laten bouwen boven op een heuvel. In de laatste jaren van de 19e eeuw liet de toenmalige pastoor, Padre Virgolino Nogueira, die Kerk afbreken, wijl ze bouwvallig was, en begon met het bouwen eener nieuwe op dezelfde plaats. Toen 93 hij daartoe 38 contos (ongeveer 38.000 gulden) had uitgegeven, was zijn eigen zak en de offervaardigheid zijner geloovigen uitgeput en stierf hij. Zijn opvolger, Mgr. Joao Antonio Pimenta, beging de groote fout van het plan van zijn voorganger af te keuren, zoodat het gebouwde weer afgebroken en de bouw opnieuw begonnen werd. Begrijpelijk, dat onder zulke omstandigheden de offervaardigheid der geloovigen niet groot was. Bij onze aankomst had Mgr. Pimenta 18 contos uitgegeven aan den herbouw, en lag het werk stil, met de muren op weinige meters hoogte. Gedurende al die jaren van breken en bouwen, werd kerk gehouden in een noodkerkje, eerst een simpel kamertje van weinige meters in het vierkant, later in een opzettelijk daarvoor gemaakte gebouwtje, dat nu tot pakhuis dient. De geweldig groote parochie werd slechts door één priester bediend. Wel kreeg de pastoor een paar keer een kapelaan, maar die kapelaans hielden het slechts eenige maanden uit. Geen wonder, dat biechten en communiceeren, en zelfs mishooren, zeer verwaarloosd werden. Mgr. Pimenta was gewoon te zeggen, dat hij blij was als hij de menschen kon doopen en trouwen. En dat zelfs daaraan veel ontbrak, bleek, toen onze paters voor het eerst de bosschen introkken, en daar veel- ongedoopten aantroffen, ja zelfs menschen, die nooit een priester gezien hadden. De protestanten van Theophilo Ottoni verdienen een bijzondere vermelding. Onder de kolonisten, die de stichter der stad naar de bosschen van de Mucury bracht, waren veel protestanten, voornamelijk Duitschers en Hollanders. Ofschoon onder het keizerrijk het katholicisme staatsgodsdienst, en de openbare uitoefening van andere godsdiensten verboden was, liet toch de Braziliaansche regeering in Philadelphia ook een kerkje bouwen voor de protestanten. Al spoedig kwam een Duitsche Luthersche dominee om in de geestelijke behoeften dier protestanten te voorzien. Sommige katholieke Duitsche families, die den Braziliaanschen katholieken priester niet konden verstaan, gingen met hun protestantsche landgenooten naar de Luthersche kerk en vielen zoo af. De Hollanders, voornamelijk Zeeuwen, die Calvinist waren, en daarenboven den Duitschen predikant niet goed verstonden, bleven aan hun lot overgelaten. Later, toen de kolonisten Portugeesch leerden, verdween het protestantisme voor een groot deel. De Calvinistische Hollanders zijn bijna allen katholiek ge- 94 worden, zooals ook enkele protestantsche Engelschen en Amerikanen. Van de Luthersche Duitschers zijn ook velen bekeerd, en zelfs die nog Luthersch zijn, houden er een zeer eigenaardig Lutheranisme op na. Zij hebben heiligenbeelden in hun huizen, doen beloften ter eere der Heiligen, bidden het rozenhoedje, gaan meer naar de roomsche dan naar de Luthersche kerk, ja, sommigen beweren bij hoog en bij laag, dat ze wel protestant, maar toch ook katholiek zijn. Blijkbaar is bij velen het begrip van godsdienst en nationaliteit ineen gesmolten, zoodat zulke Duitschers, of liever Duitsch-Brazilianen, als zij met Brazilianen gaan trouwen, uit hun eigen zeggen: Nu wil ik ook Braziliaan worden, wat dan zeggen wil, dat zij katholiek willen worden. Meermalen ook komen Luthersche ouders ons hunne kinderen aanbieden om katholiek gedoopt te worden, en als we dan den eisch stellen, dat de kinderen ook katholiek opgevoed moeten worden, vinden de ouders dat heel natuurlijk en zeggen: „Ach ja, wij zelf zijn immers ook al haast geen Duitschers meer, we spreken al beter Braziliaansch dan Duitsch". En 't mooiste is, dat zulke ouders dan hun belofte nakomen ook, ze voeden hun kinderen roomsch op, zeker niet slechter dan vele katholieken hier. Natuurlijk heeft die vervaging der grenzen tusschen Katholicisme en Protestantisme haar vóór en haar tegen. Maar als alle katholieken hier maar goed roomsch waren, zou het Lutheranisme weldra verdwijnen. Ongelukkig hebben we in de laatste jaren te kampen gehad met een heel wat gevaarlijker soort Protestantisme, n.1. de sekten der Methodisten, Baptisten en andere Noord-Amerikaansche ismen, die met veel geld en door middel van scholen en bijbels onze onwetende katholieken trachten te verleiden. De Parochiekerk. Den 16en Maart 1906 kwamen Pater Commissaris en Pater Gonzaga Gouverneur in Theophilo Ottoni aan. Beiden werden door het volk en door den pastoor met vele bewijzen van sympathie ontvangen, en werden voorloopig door den pastoor gastvrij in zijn huis opgenomen. Doch al spoedig moest P. Gonzaga een huis huren, want Mgr. Pimenta, benoemd tot Wijbisschop van Rio Grande do Sul, moest de stad verlaten. Den 3en April werd P. Gonzaga als pastoor der stad geïnstalleerd, en den 15en van diezelfde maand kwam zijn eerste helper aan, n.1. Pater Patritius Meijer. De werkzaamheden werden als volgt verdeeld: P. Gonzaga, pastoor en praeses der residentie, 95 Parochiekerk van Theophilo Ottoni van buiten. zou voor het geestelijke werk in de stad zorgen, terwijl Pater Patritius belast werd met het werk buiten de stad, en tevens al spoedig de zorg op zich nam voor den afbouw der nieuwe parochiekerk. Want dat was een eerste noodzakelijkheid, vooreerst om een ruim kerkgebouw te krijgen, waarin veel menschen de H. Diensten konden bijwonen, en verder om de sympathie van het volk te winnen. Met grooten, wellicht wat te grooten ijver, 96 wijdde P. Patritius zich aan die dubbele taak, en nu nog hoort men in Theophilo Ottoni dikwijls praten over P. Patritius, hoe hij onvermoeid was in 't reizen, hoe hij vele leguas (uren) te paard aflegde zonder zich tijd te gunnen tot eten of drinken en hoe hij dan, pas van een verre reis teruggekomen, nog gelaarsd en gespoord, de stijgers opklom om zijn werklieden aan te moedigen. Met groote finantieele offers — de aalmoezen van het volk waren niet toereikend en de schulden, die wij toen hebben moeten maken, zijn nog niet afgelost — werd het groote werk ten einde gebracht. Toen P. Patritius den 7en Maart 1910 scheep ging naar Holland — hij kwam helaas niet meer naar Brazilië terug — was de parochiekerk bijna zoo ver, dat ze in gebruik kon genomen worden, en den 31en Juli 1911 had P. Julius Berten, die toen tijdelijk pastoor was in Theophilo Ottoni, het geluk, de parochiekerk plechtig te kunnen inzegenen. Wel was de kerk verre van klaar — en ze is 't niet tot op den huidigen dag — maar ze kon toch reeds dienen voor de H. Diensten. Om een idee te geven van de kerk, en tevens van de moeilijkheid om zulk een gebouw tot stand te brengen in een plaats als Theophilo Ottoni, diene, dat tot den len Januari 1915 door onze paters uitgegeven is voor den bouw der kerk, de som van bijna 126 contos, dat is in Hollandsche munt, de conto gerekend op 600 gulden, 75.600 gulden. Sinds dien zijn nog vele tientallen contos aan den bouw en de meubileering besteed, en nog ontbreekt de toren en de bepleistering der buitenmuren, terwijl vele der meubelen nog maar voorloopig zijn en door betere moeten vervangen worden. Werken buiten de stad. Zooals gezegd, werd Pater Patritius belast met den arbeid buiten de stad. Maar, daar de bouw deikerk al meer en meer zijne tegenwoordigheid eischte, kwam den 26en Augustus P. Samuel Tetteroo aan om het buitenwerk voor een groot deel over te nemen. Later zijn nog een heele rij paters korter of langer tijd kapelaan geweest, belast met het werk in de roca.*) Maar P. Samuel is de groote pionier geweest onder de landbevolking van Theophilo Ottoni. Was het treurig gesteld met de kerken in de stad, nog treuriger stond het met de kapellen in de roca. Al wat er bestond was het volgende: Een kapel, tamelijk groot, maar in bouwvalligen toestand, in de gewezen militaire kolonie Urucü, een nieuwe, ') Roca is het meestal onbebouwde land buiten de bewoonde plaatsen. 7 97 Parochiekerk van Theophilo van binnen. goede kapel aan het station Pedro Versiani, een kapelletje in aanbouw aan het station Urucü, een hutje met den naam van kapel in Sao Miguelzinho, en een dito aan het station Bias Fortes. Er moest dus overal gebouwd worden, en dat is dan ook gedaan, met groote moeite, want de landbevolking is nog armer dan die van de stad. In 1907 werd de oude kapel van de kolonie Urucü hersteld, werd begonnen met een nieuwe kapel in Bias Fortes, die in 1910 gereed kwam, werd eveneens de bouw aangevangen 98 van een groote kapel in Itahypé, die eerst in 1912 klaar kwam; werd een kapelletje gebouwd in Sant' Anna do Pasto do Governo, en werden de beide kapellen begonnen in Sao Pedro en Sant' Anninha, die in 1909 in gebruik genomen werden, 't Jaar 1909 zag het begin van de nieuwe kapel in Sao Miguelzinhó, waar twee jaar aan gebouwd werd. In 1910 werden begonnen en voltooid de kapellen van Sao José do Pampan en van het station Mayrink. In 1913 werden begonnen en in 1914 voltooid de kapellen van Rio Negro, Capitolio, van 't station Aymorés en van Sao Joao do Paraizo. In 1914 werd begonnen de kapel van Ma^ rambainha, die in 1918 klaar kwam. En uit de laatste jaren dateeren nog de kapellen van Mestre do Campo, Jardino, Matto Grosso, Pavao, Imburanas, Norte, en de stations Vallao, Francisco Sa en Presidente Bueno. Nog is er een kapel in aanbouw in de pas gestichte kolonie Francisco Sa. Dat maakt voor de roca van Theophilo Ottoni 't respectabele getal van 25 kapellen. En toch is dat nog lang niet genoeg voor de overal verspreide bevolking, zoodat er nog een honderdtal particuliere huizen of boerderijen zijn, waar op geregelde tijden het H. Misoffer wordt opgedrag en en de H.H. Sacramenten worden toegediend. De parochie van Theophilo Ottoni was zóó uitgestrekt, en de verkeerswegen zóó slecht geregeld, dat de bewoners van de bosschen letterlijk ontdekt moesten worden. Zoo bijvoorbeeld hoorde P. Patritius van een ingenieur, die belast was met het aanleggen van een weg tusschen het station Urucü en het dorp (tegenwoordige stad) Sao Miguel do Jequitinhonha, dat in die bosschen veel menschen woonden, die behoorden tot de gemeente en dus ook tot de parochie Theophilo Ottoni. In gezelschap van dien ingenieur trok P. Patritius er dus op af, en mocht het geluk hebben, den len December 1907 in een geïmproviseerd kapelletje aan de oevers van de Rio Negro de eerste H. Mis te lezen voor die menschen, die tot onze parochie behoorden, maar wier bestaan tot dan toe niemand in Theophilo Ottoni vermoed had, want zij hadden wel relaties met het dorp Sao Miguel, dat tot een andere gemeente behoorde, maar niet met de hoofdplaats der gemeente, op wier grondgebied zij woonden. Pater Samuel had in Ouro Preto een goede leerschool doorgemaakt. In alle hoeken en kanten had hij het landvolk opgespoord om allen de gelegenheid te geven hunne godsdienstplichten te vervullen. Datzelfde systeem paste hij toe in Theo- 99 philo Ottoni; ofschoon hier natuurlijk niet zóó intensief kon gewerkt worden als in 't veel kleinere Ouro Preto. Zeer interessant zijn de brieven, door Pater Samuel in Sint Franciscus, jaargang 1910, geschreven, waarin hij zijn lezers door onze geheele parochie rondvoert. Nog interessanter was 't, hem zelf te hooren verhalen van zijn „ontdekkingsreizen". Onvermoeid doorkruiste hij bergen en dalen, steeds op zoek naar de strategische punten, die 't best dienden om er een kapel te bouwen, of naar de boerderijen, waar hij het geschiktst de H. Mis kon lezen. Hoevele dorpjes in de bosschen hebben hun oorsprong niet te danken aan een kapelletje door P. Samuel gebouwd. Hoeveel beken en beekjes bewaren niet tot heden den naam, die P. Samuel ze gaf. Niemand, durf ik haast zeggen, kende zoo goed het geheele grondgebied van Theophilo Ottoni als Pater Samuel. Maar op dit punt zal ik later nog gelegenheid hebben om terug te komen. Verdeeling der parochie. De parochie was te groot. Ondanks allen ijver konden de paters ze niet bedienen zooals ze gaarne Wilden. Vooral twee stukken waren van uit Theophilo Ottoni moeilijk te bereiken. Vooreerst de streek van de Pampan. Om daar te komen, moest men eerst 10 uur sporen, en dan moest men nog 30 uur paardrijden om aan het uiteind der parochie te komen. En daar er op onze spoorlijn slechts ééns in de vijf dagen een trein rijdt, kan iedereen zich voorstellen, hoe lastig en tijdroovend de bediening van dat deel der parochie was. Toen dan ook in 1912 P. Samuel van Theophilo Ottoni naar Joahyma verplaatst werd, dat tot de parochie Sao Miguel behoort, maar slechts 2V2 uur van de grens der parochie Theophilo Ottoni verwijderd is, werd hem de zorg voor de Pampan opgedragen. Het tweede gedeelte dat van uit Theophilo Ottoni moeilijk te bedienen was, heet Rio Preto. Dit is, na de afscheiding van Pampan, het afgelegenste, meest woeste gedeelte der parochie. Toen in 1912 Dom Joaquim Silverio de Souza, Bisschop van Diamantina, het dorpje Itahypé, de voornaamste plaats van Rio Preto, bezocht, wendden de inwoners zich tot hem en vroegen om een resideerenden priester. De Bisschop had daar wel ooren naar, en ook onze paters. Er werd dan aan het volk de verplichting opgelegd, om eerst te zorgen voor een goed huis voor den pater. Dadelijk sloegen zij de handen aan het werk. De geheele streek werd in wijken verdeeld, volgens de verschillende beken 100 en rivieren, en in elke wijk een zelateur aangesteld, 't Was geen kleinigheid, want 't volk is arm. Jn 1914 waren de muren tot op de hoogte van 't dak opgetrokken. In 1917 kwam P. Commissaris weer door Itahypé en vond het huis kant en klaar. Daarom Communiekinderen te Theophilo Ottoni. besloot hij, na den Bisschop geraadpleegd te hebben, om Pater Wenceslaus, die sinds lang speciaal met die streek belast was, zonder er nochtans te wonen, verlof te geven zich daar metterwoon te vestigen. De streek bleef echter voorloopig, evenzeer als Pampan, nog tot de parochie behooren. Werk in de stad. Terwijl aldus eenige paters den boer op trokken, of liever de wildernis intogen, werd ook in de stad ijverig gewerkt. Vooreerst werd gezorgd voor catechismusonderricht. Op gestelde uren werd in de parochiekerk catechismus gegeven voor de kinderen. In 1905, dus nog vóór onze komst, was er in een uithoek der stad begonnen met den bouw eener kapel, die in 1911 gereed kwam. Ook in die kapel werd catechismusonderwijs gegeven, en eiken Zondag, later dagelijks, de H. Mis gelezen, hetgeen veel bijbracht tot het vermeerderen van het getal H.H. Communies. Ook op het Lyceum Theophilo 101 Ottoni, een soort Gymnasium, werd op verzoek van den Directeur catechismus gegeven. Om meer invloed op de studenten te krijgen, gaven onze paters ook eenige jaren lang les in sommige vakken op dit Lyceum. In 1911 nam P. Benvenutus Poell, die een zeer goed musicus was, en sinds zijn aankomst alhier de leiding had van den kerkzang, ook de leiding op zich van een harmonie ge zeischap, genaamd Santa Cecilia. Dit bracht ons het volgende jaar in groote moeilijkheden. In 1911 was er, zooals reeds op een andere plaats gezegd is, in de Tweede Kamer van Rio de Janeiro een wetsontwerp ingediend — niet door de Regeering, maar op initiatief van eenige kamerleden — tot invoering der echtscheiding. Door de ijverige actie der Uniao Popular Catholica was het ontwerp gevallen. Van al de afgevaardigden van Minas had slechts een voorgestemd, en die ééne was — de burgemeester van Theophilo Ottoni. Toen deze na afloop der kamerzitting huiswaarts keerde, wilden eenige anti-clericale heethoofden van Theophilo Ottoni hem, wat anders geen gebruik was, een feestelijke ontvangst bereiden. Dat was dus bedoeld als een manifestatie vóór de echtscheiding. En daartoe vroegen zij den pastoor om de harmonie Santa Cecilia, de eenige die in de stad bestond. P. Gonzaga weigerde. Toen werden de „heeren" boos en wilden met geweld de instrumenten uit ons huis halen. De pastoor hield voet bij stuk en de burgemeester moest het zonder muziek doen. In 1911 werd de Vincentiusvereeniging voor den tweeden keer opgericht. Toen wij in Theophilo Ottoni kwamen, vonden wij er een Vincentiusvereeniging, maar die was ontaard. Vele der leden hielden hun Paschen niet. In het begin trachtten we, hen tot de vervulling hunner plichten te brengen, maar toen 'herhaalde aanmaningen niet baatten, hebben we de Vincentiusvereeniging laten uitsterven. Toen dat geschied was, is in 1911 de Vincentiusvereeniging met een paar arme, maar brave mannen weer begonnen. En zij kwam tot grooten bloei, zooals blijken zal uit het vervolg. In dat zelfde jaar werd ook de Broederschap van het Allerheiligste Sacrament opgericht, die hier volgens de diocesane wetten in alle parochies moet bestaan, en tot doel heeft, de godsvrucht, voornamelijk de openbare godsvrucht voor 't H. Sacrament te bevorderen. Alle leden zijn praktizeerende katholieken. 102 In 1911 werd er in Theophilo Ottoni een Missie gepreekt, de eerste na onze aankomst alhier, en wel door de Hollandsche Paters Redemptoristen. Deze Missie had met veel tegenwerking te kampen. Vooral het eenige toen in Theophilo Ottoni bestaande weekblad, O Mucury, wiens redacteur een op godsdienstig gebied zeer onwetend, en zedelijk zeer laag staand advokaat was, heeft maanden lang de grofste beleedigingen en scheldwoorden over de missionarissen die komen zouden, uitgebraakt. Desniettegenstaande ging de Missie door. De vruchten waren niet overvloedig, maar gezien de tegenwerking, konden wij en de missionarissen tevreden zijn. Er waren 12552 Communies, waarvan 5030 in de stad. In 1913 namen de katholieke vereenigingen, in gecombineerde vergadering, het besluit om een katholieke volksbibliotheek op te richten. Deze bibliotheek heeft veel bijgedragen tot het verspreiden van gezonde lectuur, wat in Theophilo Ottoni wel noodig is, want alle romannetjes, rijp en groen, worden hier door de jeugd verslonden. De bibliotheek bestaat nog altijd. In September 1913 hield Dom Joaquim een Diocesane Synode in Diamantina. Als vertegenwoordiger van het dekenaat Theophilo Ottoni was daarbij tegenwoordig een der Paters Capucijnen van Itambacury. Bij deze gelegenheid veranderde de Bisschop den naam van het dekenaat, tot dan toe van de 12 Apostelen geheeten, in dien van „Dekenaat van den H. Franciscus van Assisië". Dat was van den kant van Z. D. H. een bewijs van genegenheid tegenover de Paters Capucijnen en Franciscanen, daar toen het geheele dekenaat uitsluitend door zonen van den H. Franciscus bediend werd. Op gezamenlijk voorstel van de P.P. Capucijnen en Franciscanen werd P. Gonzaga, pastoor van Theophilo Ottoni, tot Deken benoemd. In 1917 vroeg Pater Gonzaga, die vanaf het begin onzer vestiging in Theophiol Ottoni praeses en pastoor geweest was, wegens zwakke gezondheid zijn ontslag en werd opgevolgd door Pater Hilarion Verhei]'. Nog in dat zelfde jaar had de nieuwe pastoor gelegenheid om te toonen, dat hij met het volk wist om te gaan. In October verklaarde Brazilië den oorlog aan Duitschland, en zooals overal gaf dat ook in Theophilo Ottoni aanleiding tot patriotische manifestaties, waarvan sommige ons vijandige elementen gebruik wilden maken om ons moeilijkheden te bereiden. Er werd dus een optocht gehouden met vlaggen en rede- 103 voeringen, enz. Ook voor ons klooster werd halt gehouden en gespeecht en geschreeuwd. P. Hilarion trad naar buiten en hield een toespraak om te getuigen van onze liefde voor Brazilië en op het einde kuste hij de Braziliaansche vlag, hetgeen het volk tot enthousiastische toejuichingen bracht. De kwaadwilligen konden toen wel naar huis gaan. In December van dat jaar droeg de Bisschop ons de zorg op voor de buurtparochie Concordia, en sinds dien tijd hebben wij verschillende malen voor die parochie gezorgd. Zelfs heeft later, in 1921 en '22, een onzer paters in Concordia verblijf gehouden. In 1914 was het bisdom Diamantina, waartoe onze parochie behoorde, verdeeld, en het nieuwe bisdom Arassuahy opgericht. Theophilo Ottoni kwam bij het nieuwe bisdom. Een der eerste daden van den nieuwen bisschop was, de bestaande dekenaten op te heffen. In 1920 echter volgde een nieuwe verdeeling in vijf dekenaten, n.1. van het H. Hart van Jezus, van de Onbevlekte Ontvangenis, van den H. Jozef, van den H. Franciscus van Assisië en van den H. Antonius van Padua. P. Hilarion werd aangesteld tot deken van het dekenaat van den H. Jozef, waartoe Theophilo Ottoni behoort. Kerkwijding. Was in 1911 de nieuwe parochiekerk ingezegend, het volgende jaar kwam de Bisschop om de plechtige kerkwijding te verrichten. Dat was een zeer buitengewone gebeurtenis, want de meeste kerken hier in 't binnenland worden van zóó weinig solide materialen gebouwd, dat ze de plechtige kerkwijding niet verdienen en met een inzegening moet volstaan worden. Maar onze parochiekerk met haar hoogaltaar waren geheel gebouwd van natuur- en baksteen. De Bisschop wilde van deze feestelijkheid gebruik maken om Theophilo Ottoni, dat nu juist niet heel goed bij hem aangeschreven stond, stormenderhand voor Christus te veroveren. Daarom had hij het vorige jaar al vast de Paters Redemptoristen vooruit gezonden om missie te preeken. De wijze waarop de missionarissen ontvangen werden wettigde ten volle de minder goede opinie van den Bisschop. Maar naar het scheen had de uitbarsting van anticlericale gevoelens bij de missie als veiligheidsklep gediend en dezen keer waren allen zoo mak als lammetjes. Reeds den 13en Juli kwam Monseigneur in de stad aan, komende van Itambacury, waar hij het Heilig Vormsel had toegediend. De kerkwijding was bepaald op 20 Augustus. De tijd tusschen die twee datums was bestemd voor 104 Aartsbisschop Joachim Silverio de Souza van Diamantina te Theophilo Ottoni voor de plechtigheid der Kerk-consecratie. Op dit kiekje komen voor de Paters Benvenutus. Wenceslaus, Samuel, Sabinus, Julius, Gonzaga. een vormreis in verschillende kapellen der parochie. Daarom was ook op 13 Juli alle feestelijkheid verboden en kwam Z. D. H. zelfs niet de stad binnen, maar sliep in een boerderij even buiten de stad. Den 14en trok hij in alle vroegte en in alle stilte door de stad en begon zijn vormreis. Den 18en Augustus, na meer dan een maand door de bosschen gezworven te hebben, om het arme landvolk met zijne tegenwoordigheid te verblijden, deed Monseigneur zijn plechtigen intocht in de stad. De ontvangst was waarlijk grootsch. Al het volk was op de been, honderden ruiters waren Z. D. H. te getmoet gegaan. Aan redevoeringen en begroetingen geen gebrek. Den 20en Augustus, den voor het feest bepaalden dag, werd met alle plechtigheid van het Ceremoniale de kerk en het hoogaltaar plechtig gewijd. Behalve de Bisschop namen de volgende priesters aan de plechtigheid deel: Padre José Coelho, secretaris van Z. D. H., Pater Julius Berten, onze Commissaris Provinciaal, Pater Vincentius van Liccdia, Capucijn, praeses van het Capucijnenklooster van Itambacury, nog twee Paters Capucijnen en vijf van onze paters. De kerk, alhoewel ruimte aanbiedende voor 3000 personen, kon zelfs de helft van het toegestroomde volk niet bevatten. Ook in de stad werd gevormd, hetgeen volgens de gebruiken van hier vergezeld ging van preeken alsof 't missie was. Eenige dagen later verliet de Bisschop zeer voldaan, in gezelschap van zijn secretaris, en van een Capucijn en een Franciscaan, de stad. om nog een ander deel der parochie te bezoeken en daarna naar Diamantina terug te keeren. De geestelijke vruchten van dat bisschoppelijk bezoek aan onze parochie waren 6528 H. Communies en 116 gewettigde samenlevingen. Vooral dit laatste cijfer „speaks volumes". De kerkwijding van Theophilo Ottoni was volgens algemeen gevoelen het meest grandioze feest dat nog in deze stad had plaats gehad. Ons Weekblad. In 1911 ontmoette de Bisschop van Diamantina onzen P. Commissaris op 't katholiekencongres in Bello Horizonte en sprak hem voor het eerst over het idee, om in Theophilo Ottoni een katholiek weekblad te stichten. Z. D. H. drong daar later nog meermalen op aan, en had daar reden voor. In Theophilo Ottoni bestond een weekblaadje, genaamd O Mucury, dat 106 een zeer slechten invloed had, omdat het dikwijls met godsdienst en zedelijkheid den spot dreef. P. Commissaris had er wel ooren naar, maar er waren veel zwarigheden. Een der voornaamste was de finantieele moeilijkheid. De bouw onzer parochiekerk verslond geld, wij zaten reeds voor groote schulden, hoe nu nog een drukkerij te bouwen, een pers en andere materialen te Onze drukkerij, waar A Pamilia gedrukt wordt. koopen? De Bisschop echter verlangde zóózeer naar een katholieke krant in Theophilo Ottoni, dat hij de vier contos, die hij ons geleend had voor den bouw der kerk kwijtschold ten voordeele der drukkerij. Zoo werd dan tot de uitgave besloten. De Bisschop zelf zorgde voor een goeden drukker, die tot op den dag van heden aan het hoofd der drukkerij staat. In Rio werd voor 3Y2 conto een pers met toebehooren gekocht, afkomstig van een katholiek weekblad, dat den strijd om het bestaan had opgegeven. Den 21en Maart 1912 kwam de pers in Theophilo Ottoni aan, begeleid door de Broeders Antonius en Bernardus, die, beiden timmerlui, bij den bouw der drukkerij en tevens van de kerk zouden helpen. Tot redacteur werd benoemd P. Benvenutus Poell, die tot aan zijn dood in 1918 aan het hoofd der krant bleef. De naam van het blad is A Familia, op z'n Hollandsch Het Huisgezin. Den 20en Augustus 1912, den dag der kerkwijding, verscheen het eerste nummer, versierd met het portret van Dom Joaquim, 107 m en met een hoofdartikel-program van zijn hand. Het eerste nummer werd door den plaatselijken collega O Mucury heel gunstig ontvangen, maar van af het tweede nummer begonnen dc speldeprikken, en later de openlijke en plompe aanvallen van dat blaadje. Volgens den raad van den Bisschop, die alle kalmte had geraden, antwoordden wij niet rechtstreeks, en bepaalden wij ons tot de uiteenzetting der katholieke waarheid, zonder in polemieken te treden. Dat duurde tot Mei 1914, toen de toestand veranderde. De aanleiding was deze: Kort te voren waren de Bisschoppen der Kerkprovincie Marianna bijeen geweest en hadden de geloovigen aangespoord om toch kerkelijk te trouwen, verklarende dat diegenen, welke alleen het burgerlijk huwelijk aangingen, in onwettige samenleving woonden. O Mucury publiceerde dezen brief der Bisschoppen en liet de publicatie vergezeld gaan van zóó beleedigende uitdrukkingen aan het adres der Prelaten, dat de pastoor en de redacteur van A Familia meenden niet langer te kunnen zwijgen. O Mucury kreeg het verdiende antwoord, en sinds dien dag heeft ons katholiek blad menigen gedenkwaardigen strijd gevoerd voor godsdienst en zedelijkheid, niet alleen tegen O Mucury, maar ook tegen O Municipio, een ander zoogenaamd neutraal blad, dat later gesticht werd. Meermalen werden wij door onze tegenstanders die met argumenten niet tegen ons opgewassen waren, bedreigd. Eenmaal zelfs, den 4en September 1923, werd, naar aanleiding eener polemiek over de vrijmetselarij, een begin van uitvoering gegeven aan die bedreigingen, doordat 's nachts eenige individuen, door het vrijmetselaarsorgaan opgestookt, de buitendeur van ons huis openliepen en in de visitekamer wat ruiten en een schilderij stuk sloegen. Maar verder ging hun heldendaad niet, ze vluchtten, aleer de paters goed begrepen wat er te doen was. Niettegenstaande deze armzalige strijdwijze onzer tegenstanders geven wij geen kamp, want wij staan sterk door den steun van een groot deel der burgerij. Een der campagnes van ons blad mag wel speciaal herdacht worden. In 1922 moesten er verkiezingen zijn voor den Gemeenteraad. Een der beide plaatselijke partijen stelde als candidaat een zekeren dokter, veneravel (ik geloof dat men in het Hollandsch zegt president) van de pas in Theophilo Ottoni gestichte vrij metselaarsloge. De toenmalige redacteur — en die tot op heden 108 nog redacteur is — van ons weekblad, Pater Canisius Zoetmulder, sprong te paard, reed naar Arassuahy, sprak persoonlijk met onzen Bisschop en keerde na 8 dagen terug met een Open Brief van Z. D. H. om te publiceeren in onze krant, en waarbij den katholieken verboden werd, op den vrijmetselaar te stemmen. Zijn partij liet hem vallen, omdat zij wel zag, dat er toch geen kans was. Wie eenigszins op de hoogte is van Braziliaansche toestanden, begrijpt licht den geweldigen moreelen indruk van dit voorval, maar ook de woede der vrijmetselaars en anticlericalen. Einde 1923 werd de uitgave van O Municipio, de vrijmetselaarskrant, gestaakt, 't Blaadje had nog 25 betalende abonné's. In Februari 1923 werd aan onze drukkerij ook een katholieke boekhandel verbonden. Parochiale school. In 1913 besloten de katholieke vereeni gingen van Theophilo Ottoni, twee katholieke scholen op te richten. Bij de uitvoering bleek, dat dat te veel was, en richtte men er één op, aan een uithoek der stad, voornamelijk voor arme kinderen. In plaats van de tweede school, werd besloten de particuliere school van een goede katholieke onderwijzeres geldelijk te steunen. Onze school, bekend als school van Sint Vincentius, bloeide van af het begin, ofschoon we geen eigen huis er voor 'hadden, en nu hier dan daar een min of meer geschikte zaal moesten huren. De bloei der school wekte den nijd der anti-clericalen. Alles werd beproefd om onze school onmogelijk te maken. Zelfs bood men ons geld aan als we er een staatsschool van wilden maken. In October 1917 kwam het zelfs zóó ver. dat in de straten geschreeuwd werd: Weg met de Vincentiusschool. Maar, gelukkig, de katholieken van Theophilo Ottoni hadden hun 1853 al achter den rug, ze waren geëmancipeerd. De president van de Vincentiusvereeniging schreef een stukje in onze krant, waarin hij verklaarde, zeer vredelievend te zijn, maar toch, als 't noodig was, stonden hij en vele practische katholieken gereed, om desnoods met de wapenen in de hand het goed recht der katholieke school te verdedigen. Dat was afdoend. Het stoken hield op. Eenige jaren later belastte P. Dismas zich met de taak, een eigen gebouw te stichten voor onze katholieke school. Met den tact die hem eigen is, haalde hij in korten tijd geld genoeg op 109 om een ruim en luchtig huis te zetten, waar 100 kinderen katho* Hek onderwijs ontvangen. * Hospitaal. In Theophilo Ottoni bestaan twee hospitalen, dat van de H. Rosalia, en dat van de Spoorwegmaatschappij. In het eerste hebben we nooit veel moeilijkheden ondervonden, ofschoon de „Broederschap" die 't bestuurt, een allegaartje is van goede en kwade elementen. In dat van de Spoorwegmaatschappij hebben we zoo nu en dan wel wat tegenwerking gehad van sommige doktoren. Maar tegenwoordig gaat alles, Goddank, goed. Deze beide hospitalen nemen echter geen besmettelijke en ongeneeslijke zieken op. En daar zoo nu en dan lijders aan dergelijke ziekten en ook arme gebrekkige menschen zonder onderdak rondzwierven, zoo besloten de katholieke vereenigingen, dien armsten onder de armen een schuilplaats te verschaffen. Het initiatief werd in 1912 genomen door de Vincentiusvereeniging, die eenige huisjes kocht en die inrichtte voor arme menschen, die geen woning hadden. Het volgende jaar stichtte het Apostolaat des Gebeds nog eenige huisjes voor teringlijders en ongeneeslijke zieken, achter in den tuin der armenhuisjes. Later kwam er oppositie van de doktoren, omdat de huisjes niet afgezonderd genoeg lagen. Daarom werd besloten een stuk land te koopen even buiten de stad, met een oud huis er op, en dat huis te herstellen. De onkosten waren groot, maar het volk hielp trouw mee, en den len Februari 1923 werd het nieuwe hospitaal voor teringlijders en ongeneeslijke zieken ingewijd, in tegenwoordigheid van vele belangstellenden, 't Huis ligt aan den oever der rivier Todos os Santos, vlak aan de spoorlijn, op een 10 minuten van de stad, zeer schilderachtig boven op een heuveltje. Er is plaats voor 15 zieken. Alles is netjes en zindelijk en de verpleging is zeer goed. De Vincentiusvereeniging is al weer begonnen met den bouw van een nieuw paviljoen, omdat het bestaande te klein is, Gods zegen rust zichtbaar op dat werk van naastenliefde. Dood van Pater Benvenutus. De eerste redacteur van A Familia was Pater Benvenutus Poell. Behalve ijverig priester en voorbeeldig religieus, was hij geboren journalist en wijdde zich met alle krachten aan zijn schoone taak. Zacht van karakter, aangenaam in den omgang, vond hij overal vrienden, die hij met enthousiasme voor de zaak der goede pers wist te bezielen. Tot in de polemiek was hij altijd beschaafd en zich zei ven meester. Van 20 Augustus 1912 tot einde Januari 1913 werkte hij met 110 ijver aan zijn krant. Hij mocht nog het genoegen hebben, den 12en December 1912 het nieuwe gebouw van de drukkerij in gebruik te nemen. Maar in Januari 1913 moest hij wegens ziekte zijn taak aan anderen overgeven. Eerst den 2en Augustus 1914 kon Pater Benvenutus, na een kuur in de Kneippinrichting te Heerlen, het redacteurschap weer op zich nemen. Hij voerde de krant en Pater Benvenutus Poell op het redactiebureau. de drukkerij tot groote hoogte op. A Familia was het meest gelezen blad in geheel het Noorden van Minas, de drukkerij was de beste in die gansche streek. Verschillende boeken en zelfs een geïllustreerd tijdschrift werd op onze drukkerij gedrukt. Daar we natuurlijk geen steendrukkerij hadden, schafte Pater Benvenutus zich een Opalograph aan, waarvoor hij eigenhandig de teekeningen vervaardigde. Landkaartjes en schematische figuren, ter verduidelijking van tijdschriftartikelen en zelfs alle teekeningen voor een in vakkringen zeer geprezen handboek voor telegraphisten, voor een in Theophilo Ottoni wonenden Inspecteur der Telegrafie, werden op de Opalograph gedrukt. De hoofdartikelen van Pater Benvenutus werden ook zeer geprezen en meermalen door andere kranten, ook niet-katholieke, overge- 111 nomen. Vooral zijn campagne voor Caravellas — zeehaven van Minas, waarbij hij het oude denkbeeld van den stichter van Philadelphia weer opvatte, om het Zuiden van Bahia te ruilen voor een stuk van den Staat Minas aan de Sao Francisco, waardoor Minas Geraes een eigen zeehaven met tolkantoor zou krijgen, en de groote zeeschepen in Caravellas zouden kunnen laden en lossen — deze campagne wekte groot opzien en vond in de pers algemeene instemming. Helaas, het nog zoo veel belovende leven van den schitterenden journalist zou weldra eindigen. In 1917, bij de oorlogsverklaring van Brazilië aan Duitschland, vonden onze paters het geraden, de redactie tijdelijk toe te vertrouwen aan een Braziliaan, en vonden daarvoor den geschikten persoon in Dr. Tristao da Cunha, advokaat en goed katholiek. In 1918 echter stierf Dr. Epaminondas Ottoni, burgemeester en algemeen erkend politiek leider aldaar. Na zijn dood vormden zich twee politieke partijen, die natuurlijk streden om de politieke nalatenschap van den overleden leider. Dr. Tristao da Cunha, onze redacteur, had de onvoorzichtigheid, zich bij een der partijen aan te sluiten, en ofschoon hij ons blad niet als voertuig zijner politiek gebruikte, wat tegen 't program was, wierp dat feit toch reeds een verdenking op ons blad en op onze paters. Toen dan ook op zekeren dag in A Familia een ingezonden en onderteekend stuk verscheen, dat door de bovendrijvende politieke partij beleedigend geacht werd, had de Delegado de Policia de onbeschaamdheid Pater Benvenutus te doen ontbieden en onder politiegeleide naar het stadhuis te doen komen, als een misdadiger. Dr. Tristao, de verantwoordelijke redacteur, raadde hem aan niet te gaan, aangezien hij, Tristao, verantwoordelijk was. Maar Pater Benvenutus wilde een voorbeeld van gehoorzaamheid aan de wettige macht geven en ging. Dr. Tristao liet hem echter niet aan 't woord komen om op de vragen van de politieautoriteit te antwoorden, maar protesteerde met zooveel energie, dat de pater weldra naar huis kon gaan. Deze zaak echter, en vooral de beleedigende scheldwoorden, die hij bij deze gelegenheid te hooren kreeg, hadden hem zeer aangepakt; hij was te fijngevoelig om die brutale behandeling te verdragen, dat was waarschijnlijk zijn eenige fout als journalist. Een journalist moet zijn gemoed ietwat gepantserd hebben. Weinige dagen na dit voorval werd Pater Benvenutus ziek. En 112 hoewel de ziekte zich in 't begin niet zoo heel ernstig liet aanzien, stierf hij binnen acht dagen, volgens verklaring der doktoren aan uremia. Eenigen zeggen, dat de voornaamste oorzaak van zijn dood is geweest, dat de doktoren hem verkeerd behandeld hebben, anderen houden vol dat de laffe beleedigingen, hem aangedaan, de grootste schuld hadden. De dood van P. Benvenutus was een harde slag voor zijne medebroeders van Theophilo Ottoni, en voor het geheele Commissariaat, dat in hem een zijner beste krachten verloor. Ook onder de bevolking van Theophilo Ottoni was de deelneming algemeen. Als bij tooverslag verdween alle verbittering, allen kwamen zijn lijk bezoeken, de geheele stad woonde zijn begrafenis bij. Men zegt, dat er in Theophilo Ottoni nog nooit zoon begrafenis geweest was. Het lijk werd niet op het kerkhof, maar in een speciaal graf tegen den zijmuur der kerk begraven. Nog dagelijks bijna ziet men menschen op zijn graf bidden, en elk jaar nog, op den 9en October, is 't een volslagen bedevaart naar zijn graf, dat met bloemen en kaarsen versierd wordt. De pers, niet alleen de katholieke, maar ook de neutrale pers in Minas, van Rio, en zelfs eenige bladen van ver verwijderde statën, publiceerden waardeerende artikelen over den betreurden doode. P. Benvenutus, Petrus Paulus Poe//,.werd den 16en September 1878 te 's-Hertogenbosch geboren, 2 October 1896 ontving hij het kleed van den H. Vader Franciscus, den 9en October 1900 legde hij de plechtige beloften af, den 22en Maart 1903 ontving hij de H. Priesterwijding. Den 25en Juni 1905 kwam hij in Brazilië aan. R. I. P, Op 28 Juni 1919 werd de vrede gesloten tusschen de Geallieerden en de Centralen, en 26 Juli legde Dr. Tristao da Cunha zijn redacteurschap neer, daar er geen reden meer voor bestond. De Goede Week in 1920. In 1919 had een geweldige overstrooming de stad Arassuahy geteisterd, en zoo had onze Bisschop geen kathedraal om met de vereischte plechtigheid de Goede Week te kunnen vieren. Zoo was Z. D. H. genoodzaakt, in 1919 deze plechtigheden in Minas Novas te vieren, en in 1920 werd daarvoor Theophilo Ottoni uitgekozen. Van alle kanten waren de priesters en geloovigen te zamen gekomen. Behalve Z. D. H. waren tegenwoordig Padre Sebastiao Agala, deken van Minas Novas, die de predikaties hield, nog drie wereldsheeren, drie Capucijnen en drie Franciscanen, behalve natuurlijk de pastoor 8 113 Bezoek van de H.Eerw. pater Simon Bennenbroek aan Theophilo Ottoni. Boven: Van 1. naar r. Pater Alfridus, P. Samuel, P. CBnisius, P. Dismas. Onder t „ „ „ » Pater Julius (Commiss.), P. Simon (Provinc.), P. Hilarion (Deken). van Theophilo Ottoni met zijn kapelaans. Ook was met di Bisschop uit Arassuahy gekomen de diaken José Esteves Guedt die de H. Priesterwijding zou ontvangen, alsmede onze Broed Bernardus, de koster der kathedraal, die onontbeerlijk was. I wel wat theatrale, maar toch zoo treffende plechtigheden vi een Braziliaansche Goede Week, met al hare processies, process van de Ontmoeting, processie van de Begrafenis, processie vj de Verrijzenis, de Kruisafneming, met alle daarbij behoorem traditioneele preeken werden dat jaar voor het eerst volledig Theophilo Ottoni gehouden. Daarbij kwamen dan nog de plechti 114 heden volgens het Ceremoniale, de Donkere Metten, de gezongen Passie, de wijding der H.H. Oliën ,en ten slotte de H. Priesterwijding, de eerste — en tot nog toe de eenige — die in het nieuwe bisdom heeft plaats gevonden. Men kan het aantal geloovigen, dat de processies bijwoonde, gerust op 15000 schatten. Visitatie van P. Provinciaal. Den 7en Juli 1922 kwam de H. E. P. Provinciaal Simon Bennenbroek in Theophilo Ottoni aan, om de canonieke visitatie te houden. Van hier uit begon het moeilijkste deel der reis voor P. Provinciaal, aangezien al onze nederzettingen in Brazilië aan de spoorlijn liggen, behalve de zes huizen ten Noorden van Theophilo Ottoni. Den 18en Augustus eerst kwam Z. H. E., na volbracht bezoek aan die huizen, te Theophilo Ottoni terug. Den 7en September werd het eerste eeuwfeest gevierd van Brazilië s onafhankelijkheid. De voornaamste viering van dien dag bestond in Theophilo Ottoni uit een zeer plechtige H. Mis, midden op de voornaamste markt der stad, tusschen ons klooster en het stadhuis gelegen. De H. E. Pater Provinciaal celebreerde, bijgestaan door den Z. E. P. Julius Berten, Commissaris Provinciaal, als Presbyter Assistens, P. Canisius Zoetmulder en P. Alfridus Waardeloo als Diaken en Sub-diaken. De Z. E. P. Hilarion Verheij, Deken en Pastoor, fungeerde als Ceremoniarius, en hield een prachtige, geestdriftvolle toespraak tot de saamgestroomde menigte. P. Dismas de Kok leidde het zangkoor, terwijl P. Samuel Tetteroo belast was met de nederige doch noodzakelijke taak om de orde te bewaren onder de vastopeengepakte menschenmassa. Na afloop der plechtigheden kwamen de voornaamste autoriteiten, n.1. de Rechter en de Burgemeester, Pater Provinciaal bedanken voor de wijze, waarop wij het nationale feest gevierd hadden. De Franciscaansche Missiebond is kerkelijk en koninklijk goedgekeurd. Men kan gewoon lid, blijvend lid, of weldoener worden. Inlichtingen zijn te bekomen bij de Procure van den Franciscaanschen Missiebond, Minderbroedersklooster, Weert 115 STATISTIEK VAN THEOPHILO OTTONI Jaar Geloovigen Doopsels Huwelijken H.Communies H. Oliesels 1906 50000 1678 358 1600 15 1907 50000 1475 340 3210 70 1908 50000 1517 326 5863 81 1909 50000 1845 339 7659 139 1910 50000 1930 322 9500 157 1911 60000 2060 571 15000 172 1912 60000 2164 473 25572 105 1913 60000 2149 505 29264 170 1914 60000 2065 434 30453 159 1915 67000 2373 494 35137 225 1916 67000 2387 524 35534 140 1917 67000 2488 608 37484 242 1918 75000 2500 501 28345 179 1919 75000 2285 421 38799 230 1920 75000 2435 468 38363 242 1921 75000 2123 431 46396 222 1922 80000 2817 578 43325 234 Aan hen, die de Franciscaansche missiën bij testamentaire beschikking willen gedenken, wordt de volgende formule aanbevolen: Ik verklaar te legateeren aan den Franciscaanschen Missiebond, gevestigd le Weert, de som van f Desverkiezende kan men er bijvoegen: „vrij van alle rechten en kosten, ook van het recht van successie Ook kan men een bijzondere bestemming eraan verbinden, b.v. tot opleiding van een katechist, een (inlandsch) student missionaris, enz. 116 HOOFDSTUK VIII CABO VERDE 't Zuiden van Minas. Dit is het meest welvarendste en meest bevolkte gedeelte van den staat Minas. Hoog gelegen, op de uitloopers van den bergketen de Mantiqueira, was deze streek vroeger met bosch bedekt, maar thans hebben de koffieplantages en de weiden de bosschen vervangen. Men vindt er veel welvarende stadjes en dorpen, flinke boerderijen en de spoor- en rijwegen doorsnijden het land in alle richtingen. Cabo Verde. In deze welvarende streek vestigden wij ons in 1911. Op verzoek van Dom Antonio Augusto de Assis namen wij de parochie Cabo Verde aan, die toen ongeveer 12000 inwoners telde. Op religieus gebied was de toestand niet zoo florissant. Eenige der voornaamste inwoners van Cabo Verde begunstigden het protestantisme, de katholieken waren over het algemeen zeer onverschillig, 't gebruik der H. Sacramenten was geheel vergeten geraakt. Een der eerste zorgen van P. Martinus, onzen eersten pastoor van Cabo Verde, was het voltooien der parochiekerk, die bestond uit een oud en een nieuw gedeelte, 't Oude stuk moest afgebroken en nieuw opgebouwd worden. Dat is hier altijd een zeker middel om de sympathie der katholieken, zelfs van de meest onverschillige, te winnen. Meer dan vijf jaren duurde het werk, en eerst den 29en April 1917 kon de vergroote parochiekerk ingezegend worden. P. Martinus, die grootendeels de nieuwe helft der kerk gebouwd had, mocht niet het genoegen smaken, haar in te zegenen, want juist eenige dagen te voren deed hij een val van zijn ezel en brak het schouderblad. Gelukkig was de pater na een ziekbed van ruim een maand weer geheel genezen. In Mei van hetzelfde jaar 1917 kwam de Bisschop in Cabo vormen en toonde zich zeer tevreden over de nieuwe kerk, en tevens over den vooruitgang van het godsdienstig leven. Dit laatste was echter, ofschoon reeds veel verbeterd, nog lang niet wat het zijn moest, en tot heden is 't nog niet veel. Als men bedenkt, dat de parochie Cabo Verde in 't jaar onzer vestiging circa 12.000 inwoners telde, en nu ongeveer 17.000, en niet zeer uitgestrekt is, dan is een blik op de statistiek genoeg om iedereen 117 Parochiekerk van Cabo Verbo. ie overtuigen, dat het godsdienstig leven niet zeer intens is. Teekenend ook is het feit, dat op de Grupo Escolar (groote openbare school met meerdere klassen) in 1923 zes onderwijzers en onderwijzeressen waren, waarvan de directeur en twee onderwijzeressen katholiek, de drie andere protestant waren. In 1914 werd het Apostolaat des Gebeds opgericht, waartoe Onze parochiekerk te Monte Bello. in 1923 een 90 a 100 leden behoorden. In 1922 richtte de tegenwoordige pastoor, P. Bonifacius van Emmerik, een Derde Orde op, die op 't oogenblik 22, uitsluitend vrouwelijke, leden telt. De tegenwoordige pastoor heeft ook ons woonhuis, in 1916 door P. Martinus begonnen, voltooid, en de nieuwe kerk van alle noodzakelijke meubelen en paramenten voorzien. Monte Bello. Tegelijk met Cabo Verde werd ons de vacante parochie Monte Bello, op drie uur afstand gelegen, overgedragen. P. Benignus van Osch, de eerste praeses van onze residentie te Cabo Verde, zou van daaruit Monte Bello bedienen. Het volk hier was, zoo mogelijk, nog onverschilliger dan in Cabo Verde. De parochiekerk was zoo vervallen, dat 't meer een oude schuur dan een kerk leek, en dus volstrekt onbetamelijk was voor de viering der H.H. Geheimen. Er lagen fundamenten van een kapelletje, vlak bij de parochiekerk. Het eerste werk van Pater 119 Benignus was, dat kapelletje af te bouwen, om ten minste een plaats te hebben, waar hij fatsoenlijk de H. Mis kon lezen. Ondertusschen maakten de omstandigheden het noodzakelijk, dat de pastoor van Monte Bello ook in Monte Bello ging wonen. Want in 't jaar 1914 verscheen er in die parochie een afgevallen priester, die overal rondreisde en godsdienstoefeningen hield. Om die heiligschennende uitoefening der priesterlijke functies met goeden uitslag te keer te gaan, ging Pater Bonifacius in Monte Bello wonen en huurde daar een huis. In 't begin van 1915 werd P. Bonifacius opgevolgd door den tegenwoordigen pastoor P. Franciscus Stienen. Ziehier hoe P. Franciscus den toestand beschrijft: „De parochiekerk stond daar in erbarmelijken toestand, zonder vloer, zonder altaar, het dak op drie plaatsen gebroken, de zijmuren 15 c.M. uit het lood". In datzelfde jaar 1915 werd de vloer gelegd, het priesterkoor en de twee sacristieën bezet, de zijmuren afgebroken tot op de hoogte der ramen en weer opgebouwd, het dak hersteld en van vier nieuwe dakspanten voorzien, omdat de oude te ver uit elkaar stonden. Ook werden er ankers aangebracht om het uitwijken te voorkomen. Verder werden alle dakpannen aangesmeerd en een nieuwe voorgevel gemaakt, waarin een mooi beeld van de Onbevlekte Ontvangenis werd geplaatst. Rondom de kerk werd een bestrating aangelegd om de fundamenten te beschermen. In 1916 werd het plafond gelegd en de kerk van binnen, in 1918 van buiten bezet. In 1919 werd het oxaal gemaakt. In 1920 werden de gewone dakpannen door Fransche pannen vervangen en werd op de plaats van het nuttelooze kapelletje een flinke catechismuskamer gebouwd. Ondertusschen had P. Franciscus ook gezorgd voor het aanschaffen van paramenten en kerkmeubelen, want er was ongeveer niets. In 1921 werd een pastorie gebouwd. Begonnen in Juni, was ze in November bewoonbaar en werd begin 1922 als gereed opgeleverd. Bij Monte Bello behooren de kapellen van Santa Cruz, Monte Christo en Tuguty. Deze beide laatste werden door P. Franciscus gebouwd en van het noodige voorzien. De kapel van Santa Cruz moet noodzakelijk vergroot en hersteld worden, maar het geld ontbreekt. In 1915 richtte P. Franciscus het Apostolaat op. De Derde Orde is in voorbereiding. 120 Monte Bello is evenals Cabo Verde een betrekkelijk weinig uitgestrekte parochie en had in 1911 ongeveer 8000, thans, door bijvoeging van eenige stukken van andere parochies, 15 a 16000 inwoners. De cijfers der statistiek wijzen uit, dat ook hier het godsdienstig leven, ofschoon reeds zeer verbeterd, niet heel opgewekt is. STATISTIEK VAN CABO VERDE Jaar Geloovigen Doopsels Huwelijken H.Communies H. Oliesels 1911 12C00 53 18 78 4 1912 12000 403 64 200 8 1913 12000 403 113 300 5 1914 13000 444 77 500 24 1915 15000 496 66 800 12 1916 15000 489 81 1200 18 1917 15000 480 64 1450 25 1918 15000 502 55 1800 21 1919 15000 483 79 2000 23 1920 17000 574 98 2700 17 1921 17000 584 67 3100 43* 1922 17000 599 110 3480 30 1923 17000 554 jfj 93 3100 32 1 i ! J STATISTIEK MONTE BELLO 1911 8000 27 5 25 1 1912 8000 200 32 100 3 1913 8000 280 38 250 7 1914 8000 310 51 400 10 1915 13000 455 69 650 18 1916 13000 416 91 800 15 1917 13000 433 76 1025 21 1918 13000 474 75 1500 35 1919 13000 433 83 2000 19 1920 15000 508 102 2500 27 1921 15000 476 87 3500 38 1922 15000 559 90 4200 40 1923 15000 504 82 5000 45 121 Pater Samuel Tetteroo in zijn bibliotheek. HOOFDSTUK IX JOAHYMA EN SAO MIGUEL De streek. Quarteis, kazerne, is de oudste naam van het plaatsje Joahyma, waar den 4en Maart 1912 P. Samuel zich vestigde, en Setima Divisao Militar, ofwel Zevende Militaire Divisie, is de eerste naam van het stadje Sao Miguel de Jequitinhonha, de hoofdplaats der parochie. De eerste stichting van dit stadje dagteekent van 18J1, toen aldaar een afdeeling soldaten gevestigd werd, om te waken tegen clandestiene uitvoer van diamanten en tevens om te trachten de Indianen te beschaven. In 1830 werd het tot parochie verheven, en in 1911 werd het als burgerlijke gemeente afgescheiden van Arassuahy, waartoe het tot dan toe behoorde en waarvan het 30 uur rijdens verwijderd ligt. Sao Miguel is mooi gelegen aan den oever der groote rivier Jequitinhonha en heeft een groote toekomst, als maar eerst de verbindingen met de rest der wereld wat verbeterd zijn. De afstand van het naaste spoorwegstation, Urucu, in de gemeente Theophilo Ottoni, is 35 uur rijdens of 210 K.M. De Jequitinhonha is bevaarbaar voor groote canoas, maar deze scheepvaart is niet zonder gevaar, omdat er tot nog toe niets gedaan is om de rotsblokken wat op te ruimen. Daarenboven bestaat er een dertig uur beneden Sao Miguel een groote waterval, Salto Grande genaamd, waar de goederen moeten uitgeladen en na een transport van 3 K.M. weer in andere canoas geladen worden. De streek rondom Sao Miguel is zeer vruchtbaar, 't is dezelfde bosch- en waterrijke zone als rondom Theophilo Ottoni. De warmte is in Sao Miguel echter grooter en komt dicht bij die van Arassuahy. Vestiging onzer paters. Toen de Bisschop van Diamantina ons in 1912 de parochie Sao Miguel gaf, was daar pastoor Padre Emerenciano Alves de Oliveira, die reeds sedert 40 jaren die parochie bestuurde, en door zijn priesterlijke deugden en ongerepten levenswandel de algemeene achting verworven had. Maar de pastoor was oud, en zooals wel meer met oude menschen gebeurt, zag hij niet in, dat er jongere krachten vereischt werden 123 om de uitgestrekte parochie te bedienen. Om den pastoor niet te stooten, kwam de Bisschop met P. Commissaris overeen, dat onze paters zich niet in Sao Miguel zelf zouden vestigen, maar in Quarteis of Joahyma, 'n dorp op vijf uur afstand van Sao Miguel. Buiten in de bosschen, waar de pastoor toch niet meer kwam, konden wij vrij en onafhankelijk werken, in Sao Miguel echter zouden wij onze priesterlijke bedieningen slechts uitoefenen op verzoek van den pastoor. Den 4en Maart 1912 dan kwam P, Samuel Tetteroo te Joahyma aan, en den lOen daarop installeerde hij zich zelf op canonieke wijze, door het voorlezen van zijn aanstellingsbrief onder de H, Mis. Hij vestigde zich in een huis, vlak bij de kapel, toebehoorende aan den pastoor van Sao Miguel, Hij moest huur betalen, maar mocht de huursom besteden aan het onderhoud van het huis. Groot was het arbeidsveld van P. Samuel. Vooreerst de heele parochie Sao Miguel, met een bevolking van ongeveer 20000 zielen en een oppervlakte van 4500 K.M2., voorts een flink stuk van de parochie Theophilo Ottoni, namelijk het stuk dat begint op een afstand van 2% uur bezuiden Joahyma en zich uitstrekt tot dicht bij het station Urucü, met een bevolking van ongeveer 8000 zielen, en ten slotte de uitgestrekte parochie van Salto Grande, met bijna 5000 K.M2. oppervlakte en 10000 zielen. Deze geheele streek was ruw en onbeschaafd. De plaats Sao Miguel en de oevers van de Jequitinhonha waren reeds jaren bewoond, maar de rest van dit uitgestrekt gebied was maagdelijk woud, welks bewoners, uit verschillende plaatsen van Bahia en Minas, eerst sedert kort zich daar neergelaten hadden, en zich nog voortdurend verplaatsten, steeds op zoek naar betere gronden voor akkerbouw en veeteelt. Hier en daar een klein dorpje met wat handelaars, de overige bevolking leefde verspreid aan de oevers der rivieren en beken. Onophoudelijk kwamen nieuwe aankomelingen zich in de bosschen vestigen. Het is gemakkelijk te begrijpen, hoe oerprimitief de wegen daar waren, en nog zijn, en hoe zwaar het werk was van P. Samuel, die geheel alleen die uitgestrekte parochie moest bedienen. Dringend dan ook verzocht hij ons om een medehelper, en den lOen September 1913 mocht hij P. Felicianus Smitz omhelzen, die door P. Commissaris gestuurd was om hem in zijn zwaren arbeid bij te staan. Arbeid der paters, 't Volk in de bosschen was onbeschaafd, onwetend, maar over het algemeen van goeden wil. In de dorpjes 124 echter ondervonden onze paters grootere moeilijkheden. Dat is hier een algemeen verschijnsel. De landbouwende bevolking is goed van aard, maar in steden en dorpen vestigen zich bij voorkeur personen die met alle geweld, het komt er niet op aan hoe, rijk willen worden, en daarom aan den handel de voorkeur geven boven den landbouw, 't Is een treurig feit dat het winstbejag van de winkeliers en handelaars in 't binnenland ongevoelige, godsdienstlooze menschen maakt, de goeden natuurlijk niet te na gesproken. In grootere plaatsen is dat niet zoo heel erg, daar vindt men naast de kwade ook goede elementen. Maar in een klein, vooral in een nieuw plaatsje, hebben die onverschillige, ongodsdienstige, maar over kapitaal beschikkende winkeliers dikwijls een zeer grooten invloed en zijn een zwaar kruis voor den pastoor. Het eerste werk van P. Samuel was, natuurlijk, de catechismus. Twee dagen na zijn installatie begon hij de catechismus voor de jongens, waarvan er 38 zich lieten opschrijven. Weer drie dagen later voor de meisjes, maar van deze verschenen er slechts 15. Reeds een maand na zijn aankomst hield hij een communiefeest, waarbij 47 kinderen de H. Communie ontvingen. Op 't einde van 1912 werd Joahyma plechtig tot zetel van een district1) verheven. Voor de feestelijkheden waren de voornaamste lui van Sao Miguel overgekomen. De inwoners van het dorp droegen P. Samuel op, die hooge gasten bij hun aankomst te verwelkomen. Ofschoon de Republiek hier scheiding van Kerk en Staat heeft ingevoerd, is de eeuwenlange traditie toch nog zóó sterk, dat men zich geen openbaar feest kan denken zonder godsdienstige plechtigheid. Den volgenden dag dus werden de feestelijkheden geopend met eene H. Mis, waaronder de pater een preek hield over den tekst; alle gezag komt van God. Daarop toog men in optocht, met muziek aan 't hoofd, door de versierde straten, naar de plaats waar de officieele plechtigheden der installatie van het nieuwe district plaats hadden. Natuurlijk kon P. Samuel niet voortdurend in Joahyma blijven, maar moest hij het geheele gebied, waarover hij aangesteld was, zoo spoedig mogelijk bereizen, om de geestelijke nooden zijner In Brazilië, vooral in de minder bevolkte streken, zijn de gemeenten zeer gioot, grooter dikwerf dan in andere landen een provincie. Aan het hoofd der gemeente staat een President, bijgestaan door een gemeenteraad. De gemeente is in districten verdeeld, elk district heeft een vertegenwoordiger in den gemeenteraad. 125 parochianen te leeren kennen. Zoo zien wij hem dan ook reeds in Juli 1912 voor het eerst in Salto Grande, en den Hen November van hetzelfde jaar in Vigia, waar zijn naaste buurtpastoor woonde. Tusschen die bedrijven in had hij in Augustus het eerste bezoek van P. Commissaris ontvangen, en was hij den 20en van Kapel te Joahyma. diezelfde maand in Theophilo Ottoni geweest om de kerkwijding bij te wonen. Het kerkje van Joahyma was eenvoudig, al te eenvoudig zelfs. Nu het feitelijk tot parochiekerk verheven was, moest 't noodzakelijk hersteld en verfraaid worden. Pater Samuel begon al dadelijk aalmoezen voor dat doel te verzamelen, maar 't wilde niet vlotten. Na de aankomst van Pater Felicianus in 1913 werd deze met die taak belast, maar heel veel beter ging 't niet. Slechts één der bewoners van 't dorp teekende in voor 100 mil reis, de overigen voor 1 of 2 mil reis. En daarom werd maar van de verbouwing afgezien. Toen wat later Kolonel Franco, de burgemeester van Sao Miguel, in Joahyma kwam wonen, teekende hij ook dadelijk voor 100 mil, en verschillende anderen voor 50 mil elk, maar de winkeliers van Joahyma bleven onvermurwbaar en lieten niets los. Daarom bepaalden de paters zich tot de allernoodzakelijkste verbeteringen in de kapel, een nieuwen vloer en nieuwe ramen, en verder wat kleinigheden. 126 Deze Kolonel Franco, die, ofschoon niet al te best katholiek in zijn gedrag, toch zich altijd een groot vriend onzer paters toonde, werd den 19en December 1914, waarschijnlijk door politieke tegenstanders, vermoord, terwijl hij met eenige vrienden vóór zijn huis in gesprek was. Dit feit is teekenend voor het peil der beschaving van deze streken. De schuldigen werden nooit ontdekt. Om den geest van het volk van Joahyma nog beter te doen kennen, schrijven wij hier eenige volzinnen over uit het verslag dat P. Samuel einde 1913 naar den Bisschop zond: „Het godsdienstig leven laat veel te wenschen over, vooral in 't plaatsje Joahyma zelf. Bij gelegenheid der Missie hebben slechts zes of acht mannen de H.H. Sacramenten ontvangen. Het mishooren op Zon- en feestdagen is na de Missie wat verbeterd; maar van de inwoners van het dorp hooren slechts twee mannen geregeld eiken Zondag de H. Mis. Bij gelegenheid der Missie beloofden de winkeliers, des Zondags hun winkels te sluiten tot na de laatste H. Mis. Maar tegenwoordig vervult slechts de een of ander zijn belofte. De ambtenaren van den burgerlijken stand sluiten burgerlijke huwelijken van personen, die kerkelijk niet kunnen trouwen. Wat de katholieke pers betreft, de Estrella Polar (het weekblad van het bisdom Diamantina) heeft twee abonné's, A Familia (weekblad van onze paters in Theophilo Ottoni) tien. Men houdt meer van O Mucury (het z.g. neutrale blad van Theophilo Ottoni) en leest ook wel O Livre Pensador (De Vrijdenker). Toen ik de lijsten aanbood voor het petitionne- Ons klooster te Joahyma. 127 ment ten voordeele van het godsdienstonderwijs op de openbare school, heb ik een leelijk fiasco gemaakt. Velen kunnen niet schrijven, anderen geven niets om de zaak of zijn bang voor de politieke kopstukken. Bijna niemand teekende. De catechismus op Dinsdag en Vrijdag is zeer slecht bezocht, op Zondag gaat het nog al. Er zijn 130 aspiranten voor het Apostolaat des Gebeds. waaronder zeven mannen en jongens." Tot zoover het verslag van P. Samuel aan den Bisschop. Uit dit verslag blijkt, dat er in 1913 eene Missie gepreekt was in Joahyma, en wel door 4 Hollandsche Redemptoristen van het klooster van Curvello. Tijdens deze Missie werden in de geheele van uit Joahyma bediende streek 20.518 H. Communies uitgereikt. Het Apostolaat, waarvan het verslag spreekt, werd den 25en December van datzelfde jaar definitief opgericht met 107 leden, waarvan slechts zes mannen. Van de mannelijke bevolking van het dorp Joahyma hadden de paters dus niet veel voldoening. Integendeel. Op 't eind van 1915 werd P. Samuel zelfs door den Vicaris-Generaal van het bisdom gewaarschuwd, dat er lasterpraatjes omtrent een der paters van Joahyma verspreid werden. Deze praatjes hadden hun oorsprong in het catechismusonderricht in de school, dat aan sommige inwoners van Joahyma niet scheen te bevallen. Er was ook een klacht ingediend bij de regeering, dat de paters het neutrale karakter der openbare school door hun catechismusonderwijs deden verloren gaan. Aangezien echter de catechismus vóór of na schooltijd werd gegeven, werd de klacht na onderzoek ongegrond verklaard. Onder de vrouwen en kinderen echter werkten de paters met succes, zooals blijkt uit het toenemen der H. Communies. Ook van het landvolk beleefden onze paters veel vreugde. Deze arme menschen, diep verscholen in de bosschen, waardeerden ten zeerste den ijver der paters, die hen overal in hunne schuilhoeken opzochten en hun overal de zegeningen van den godsdienst brachten. Om den lezer een idee te geven van die reizen, volgt hier een lijst der kapellen, die vanuit Joahyma bediend worden, en waarvan de meeste door onze paters zelf gesticht zijn. Pampan, zes uur afstand van Joahyma, Aquas Bellas twaalf uur, Rio Negro zestien en een half uur, Pavai een en twintig uur, Norte negentien uur, Barra das Imburanas vijf en twintig uur, Imburanas twee en dertig uur, Salto Grande, parochie zonder 128 pastoor, dertig uur afstand, Santa Luzia vijf en dertig uur, Rubim veertien uur, Guarany elf uur, Girü zestien uur. Behalve deze kapellen waren er nog meer dan vijftig particuliere huizen, waar op bestemde tijden de H.H. Sacramenten werden toegediend. Zooals gezegd, zijn vele dezer kapellen door onze paters gesticht, en verschillende dorpjes danken hunnen oorsprong aan de kapellen. Zoo bijv. het dorpje Aquas Bellas. Toen P. Samuel in 1914 daar voor het eerst kwam, werd hij zoo bekoord door het heerlijk panorama, dat de rivier daar aanbood, dat hij onmiddellijk aan het volk voorstelde, daar een kapel en.... een dorp te bouwen. De kapel, toegewijd aan den H. Bonaventura, staat er, en rondom het kerkje groepeert zich een schilderachtig dorpje. De Bué res.*) Den 18en September 1914 kregen de paters een onverwacht bezoek: het waren de caboclos (halfbloed-Indianen) Modesto en zijn zoon Marcolino, beiden tolken in dienst der eering. Zij beklaagden zich er over, dat ze in langen tijd hun tractement niet ontvangen hadden. Pater Samuel gaf hun eenige kleedingstukken en sprak met hen af, dat binnenkort een der paters de Indianen (die hier Bugres genoemd worden) zou gaan bezoeken. Dit buitenkansje viel aan P. Felicianus te beurt, die den Hen November er op uit trok. Het aldeiamento (dorp) gelegen aan de rivier Imburanas, behoort burgerlijk en kerkelijk tot Theophilo Ottoni. Het bestaat uit 15 Indianen, ieder met een 1) Spreek uit Bougries. Een Bugre Indiaan. 9 129 vrouw, benevens één die er twee heeft, en verder nog een jonge man, die ongetrouwd is omdat er voor hem geen vrouw is; voorts een troep kinderen. Alles bij elkaar 80 zielen. Deze Indianen zijn niet gevaarlijk, doch ook niet beschaafd, spreken slechts enkele woorden Portugeesch, en schijnen te bestaan uit overblijfsels van verschillende stammen. Zij spreken van God in den Hemel, zelfs van Onze Lieve Vrouw, en hebben een grooten paal, waarom zij zingen en dansen, en dien zij het Heilig Hout noemen. Over 't doopsel kon niet gesproken worden, omdat zij door ouderen, misschien wel blanken, bang gemaakt werden. P. Felicianus bleef één dag bij hen, kreeg niets anders dan suikerriet te eten, en gaf aan de vrouwen wat rozenkransen en aan de mannen wat kruit en hagel. Tot hier P. Felicianus in zijn verslag over het eerste bezoek. Later is gebleken, dat er geen tachtig, maar wel honderdvijftig Indianen bij dat dorp hoorden, en dat er nog meerdere dorpen zijn, nog dieper in de bosschen verscholen. Meermalen nog hebben de paters van Joahyma de Indianen in hun kamp bezocht. In 1916, bij gelegenheid eener vormreis, bezocht ook de Bisschop het dorp. Tot nog toe echter is de verhoopte bekeering uitgebleven. De redenen zijn veelvuldig. Vooreerst het gebrek aan priesters. Waar twee paters de zielzorg hebben voor 40.000 katholieken, kan er niet veel tijd besteed worden aan de bekeering van een paar honderd heidenen. Voorts de tegenwerking van den tolk, die in concubinaat leefde en daarom door ons berispt werd; en eindelijk de tegenwerking van vele „beschaafden", die van de kinderlijke onwetendheid der Indianen in handelszaken gebruik maakten om dezen te bedriegen, en vreesden, dat dit uit zou zijn, wanneer de paters te veel invloed kregen. Daarom belasterden die „beschaafden", die „christenen", de paters bij de Indianen en hebben zelfs gepoogd dezen over te halen om de paters vijandig te behandelen. Dat is hun echter nooit gelukt. Nog altijd hebben we hoop, dat de Indianen vroeg of laat het Doopsel zullen vragen. *) Vertrek van Pater Samuel. In 1916 mocht P. Samuel, na een verblijf van tien jaar in Brazilië, op vacantie naar Holland. Den 9en April vertrok hij uit Joahyma, en liet daar velen achter, 1) Dit is inderdaad voor enkele maanden gebeurd. De Bisschop heeft dit jaar 1924 in gezelschap onzer Paters de Indianen bezocht en hun het H. Doopsel toegediend. Zie het Sint Antonius-maandschrift 1924, Nov. afl. 130 die schreiden om zijn vertrek en baden om een behouden en spoedige wederkomst. Maar niet allen waren zoo goed gestemd. P. Samuel was niet alleen zeer ijverig, maar ook streng, en bij de vele misbruiken, die er onder die weinig beschaafde bevolking heerschten, liet hij het aan berispingen niet ontbreken. Toen dan ook de pater in December van hetzelfde jaar in Theophilo Ottoni terug kwam, vond hij daar bevel van P. Commissaris om niet naar Joahyma terug te keeren, daar velen hem niet goed gezind waren en men zelfs zijn leven bedreigd achtte in 't geval hij er weer terug kwam. P. Samuel bleef voorloopig in Theophilo Ottoni, en werd in Joahyma opgevolgd door P. Felicianus. Dit was voor Joahyma een zwaar verlies, want hij was daar evenals in Theophilo Ottoni de groote pionier geweest, die 't zijn opvolgers gemakkelijk maakte. Vestië ing in Sao Miguel. In 1917 trof P. Commissaris den Bisschop van Arassuahy tijdens de vormreis in Pasto do Governo, bijkapel van Theophilo Ottoni, waar zij te zamen den toestand van Sao Miguel bespraken. De oude pastoor, Padre Emerenciano, was nu niet alleen oud, maar ook nog dikwijls ziek, zoodat hij onophoudelijk een der beide paters van Joahyma ontbood om het werk in de parochiekerk te doen. Daar de twee paters van Joahyma toch reeds met werk overladen waren, zoo besloot Z. D. H. in overleg met P. Commissaris een pater naar Sao Miguel te sturen om den pastoor te helpen. Daartoe werd uitgekozen Pater Flavianus van Liempt, tot dan kapelaan in Arassuahy en Secretaris van 't bisdom. P. Flavianus vestigde zich in Sao Miguel, waar hij weldra de algemeene sympathie won. Behalve den arbeid in de stad nam hij ook eenige meest nabijgelegen kapellen waar. Het rectoraat van Joahyma. Einde 1917 werd P. Samuel, die nog altijd in Theophilo Ottoni was, naar Vigia gezonden. Daar Salto Grande dichter bij Vigia ligt dan bij Joahyma, werd Pater Samuel belast met de zorg voor de vacante parochie Salto Grande, waarmee de arbeid der beide paters van Joahyma niet weinig verlicht werd. Daar er van Salto Grande toch niets buitengewoons te verhalen valt, behalve het zeer moeizame werk in die afgelegen en woeste bosschen, zullen wij, om verwarring te voorkomen, de statistieken van Salto Grande, ook van na 1917, geven op het eind van dit artikel. De paters van Joahyma, ontlast van een goed gedeelte van 131 hunnen arbeid, werkten met des te meer ijver voort, en niet zonder succes. Dit bleek o.a. in December 1917, toen overal in Brazilië, op bevel der Bisschoppen, bidstonden gehouden werden voor het heil der Kerk in Mexico, waar de katholieken toen zeer vervolgd werden. Pater Ludovicus Geldens, die bij deze gelegenheid de oefeningen in Joahyma leidde, had het genot, meer dan tweehonderd H. Communies uit te reiken, hetgeen voor Joahyma een zeer groot getal was. Helaas, het waren bijna allen vrouwen en kinderen, de mannen bleven onverschillig. In Januari 1919 werden de omstreken van Joahyma tegelijkertijd door twee rampen geteisterd, n.1. door overvloedige regens en door Spaansche griep. In het dorp zelf stierven weinig menschen, maar op het land velen, en helaas zonder de laatste H. Sacramenten. Tot tweemaal toe beproefde Pater Gualbertus Schoonhof, zijn zieken parochianen ter hulp te snellen. De zware regens, waardoor alle rivieren buiten hare oevers traden, lieten het niet toe. Gewapende opstand. Bij gelegenheid der griep was Pater Gualbertus alleen thuis, want de praeses, Pater Felicianus, was op reis om zeer dringende redenen. In de streek van de Pampan namelijk, die tot de parochie Theophilo Ottoni behoorde, was een formeele opstand uitgebroken. Eenige ondergeschikte autoriteiten, zooals de Juiz de Paz (= ambtenaar van den Burgerlijken Stand) en de Subdelegado de Policia (het hoofd der politie in 't district), in vereeniging met eenige andere slechte sujetten, tyranniseerden de bevolking, die ten laatste het geduld verloor en besloot zich van die lieden te ontdoen, hoe dan ook. Van alle kanten kwamen de boeren te paard en met het geweer op den rug, aangereden, vast besloten voor niets terug te deinzen. Pater Felicianus, van die beweging onderricht, ging er ook heen, en door zijn tegenwoordigheid wist hij bloedvergieten te voorkomen. De schuldigen echter moesten de streek verlaten. Later werd P. Felicianus bij de Regeering aangeklaagd, de aanstoker van den opstand te zijn geweest. Maar de onwaarheid was te duidelijk en de pater werd ongemoeid gelaten. Dood van Padre Emerenciano. In November 1920 vierde de oude pastoor, alhoewel blind en half lam, nog met groote deelneming van het volk zijn gouden priesterfeest. Ruim een jaar daarna, den 16en December 1921, overleed hij. Den 20en van diezelfde maand benoemde de Bisschop van Arassuahy Pater 132 Flavianus, tot dan toe kapelaan, tot pastoor van Sao Miguel. Reeds eenige maanden te voren was P. Flavianus benoemd geworden tot deken van de dekenaten Sao Miguel en Fortaleza. Padre Emerenciano, die rijk was, liet aan de parochiekerk 30 contos na en eenige huizen. Zoo zal de nieuwe pastoor binnenkort kunnen beginnen aan een allernoodzakelijkst werk, n.1. den bouw eener nieuwe parochiekerk. Opheffing van het huis te Joahyma. Den 23sten Juli 1922 kwam P. Provinciaal op visitatie in Sao Miguel. Na bespreking met de paters besloot Z.E. de residentie van Joahyma, die van den beginne af slechts als tijdelijk bedoeld was. op te heffen. De paters zouden hunnen intrek nemen bij den pastoor, P. Flavianus, in Sao Miguel. Het stuk van de parochie Theophilo Ottoni, dat vanuit Joahyma bediend werd, zou verkleind en vanuit Sao Miguel verzorgd worden. Het overige gedeelte werd weer aan de paters van Theophilo Ottoni overgedragen. Einde 1922 vertrokken de paters van Joahyma naar Sao Miguel. De mannelijke bevolking van Joahyma had tot het eind toe haar verstokte houding bewaard. Op een dag in 't begin van 1922 werd P. Gualbertus naar de kerk geroepen om een kind te doopen. Als peter van dit kind bood zich aan de Juiz de Paz (ambtenaar van den Burgerlijken stand) van het dorp. Aangezien deze ambtenaar meerdere malen burgerlijke huwelijken gesloten had van menschen, die reeds met anderen door een geldig kerkelijk huwelijk verbonden waren, zoo moest hij, volgens de kerkelijke wet en den herhaalden uitleg van onzen Bisschop, als openbare zondaar beschouwd worden en mocht dus niet als peter aangenomen worden. Onbeschrijflijk was de woede van den grooten man, die dadelijk naar den Bisschop telegrapheerde, en toen dat niet hielp, een groote lijst met handteekeningen verzamelde, om de verwijdering van P. Gualbertus te eischen. Natuurlijk wilden zij een anderen priester in zijn plaats terug. Maar op 't eind van hetzelfde jaar vertrokken onze paters naar Sao Miguel, en bleef Joahyma zonder priester, tot groot finantieel nadeel der winkeliers. Zoo hadden zij het niet bedoeld, maar verdiend was het. 133 STATISTIEK VAN JOAHYMA EN SAO MIGUEL Jaar Geloovigen | Doopsels Huwelijken H. Communies H. Oliesels 1912 24000 886 138 1677 17 1913 24000 953 148 1937 22 1914 24000 722 203 6758 37 1915 30000 1056 203 8141 58 1916 30000 1287 224 12306 86 1917 30000 1000 262 6000 60 1918 30000 838 216 17280 105 1919 33000 1035 232 10391 86 1920 33000 823 183 12058 96 1921 33000 1058 183 12676 94 1922 35000 1124 168 12824 57 N.B. De H. Sacramenten, door de paters van Joahyma en Sao Miguel toegediend in een deel der parochie Theophilo Ottoni zijn in de statistiek van Theophilo Ottoni opgenomen. STATISTIEK VAN SALTO GRANDE Jaar Geloovigen Doopsels Huwelijken H.Communiesj H. Oliesels 1912 10000 336 35 416 5 1913 10000 457 79 760 3 1914 10000 440 84 1803 11 1915 13000 555 80 1542 3 1916 15000 1025 114 3787 32 1917 20000 749 115 1450 37 1918 20000 907 197 2925 39 1919 20000 682 127 1500 18 1920 20000 636 102 1195 16 1921 25000 928 170 2451 17 1922 25000 887 161 3886 8 134 HOOFDSTUK X ARASSUAHY O Calhao. Dit is de oude naam der stad Arassuahy, waar wij ons in 1912 vestigden. Ofschoon de stad slechts 30 uren rijdens van Theophilo Ottoni verwijderd is, is het landschap zeer verschillend. Geen bergen, maar hoogvlakten, chapadas genaamd, en daarin diep-uitgesneden rivierdalen. In plaats van de weelderige plantengroei der maagdelijke wouden, hier slechts struikgewas op de chapadas, en in de rivierdalen wel boomen, maar niet de eeuwiggroene boomen van Theophilo Ottoni, doch boomen die gedurende het droge jaargetijde hunne bladeren verliezen. In plaats van de overvloedige regens van Theophilo Ottoni, heeft men hier veel van de droogte te lijden. De rivieren — behalve de groote, die haar bronnen in andere streken hebben — en de beken zijn dikwijls van April tot October zonder water. De warmte is zeer groot, vooral in de dalen, die op niet meer dan 300 meter boven den zeespiegel liggen. In de stad Arassuahy b.v. heeft men elk jaar slechts zeer weinige koele nachten. Maar de streek heeft ook haar voordeelen. Vooreerst is de grond zeer vruchtbaar, en in een goed regenjaar is de opbrengst der veldvruchten veel grooter dan in de woudstreëk. Ook gedijt er zeer goed, zelfs in droge jaren, de katoenstruik. Het land is zeer geschikt voor de veeteelt. Groote troepen koeien worden elk jaar uit Goyaz en het Westen van Minas ingevoerd, en op de natuurlijke weiden van Arassuahy vetgevoerd, waarna ze naar de groote markten van Bahia gedreven worden. Bijna overal vindt men halfedelsteenen, zooals agua marinha, en op sommige plaatsen ook diamanten. Niettegenstaande de groote hitte is de streek gezond, wegens de droge lucht. Menschen, die aan de longen lijden, zelfs verklaarde teringlijders, worden in Arassuahy oud, en toen in 1919, kort na de overstrooming, de Spaansche griep in Arassuahy uitbrak, zijn er toch, niettegenstaande de ongunstige omstandigheden, bijna geen doodelijke gevallen voorgekomen. De chapadas hebben een zeer eigenaardigen plantengroei en bijna al die planten zijn medicinaal. 135 De twee groote rivieren zijn de Jequitinhonha en de Arassuahy, die dicht bij Diamantina op denzelfden berg ontspringen en in de nabijheid van Arassuahy zich vereenigen. Beide rivieren zijn bevaarbaar voor groote canoas, dat wil zeggen, van een uitgeholden boomstam gemaakte vaartuigen. De stad Arassuahy heeft haar ontstaan te danken aan de Gezicht op Arassuahay. scheepvaart op de beide rivieren, en is nog van betrekkelijk jongen datum, gesticht omstreeks 1830. 't Is een leelijk, onoogelijk stadje, met nauwe straten en lage huisjes. Eerst in den laatsten tijd, vooral na de overstrooming van 1919, is men begonnen elegantere huizen te bouwen. In godsdienstig opzicht is Arassuahy eene zeer goede parochie, 't Landvolk is, zooals overal elders, goed. Men behoeft 't maar te onderwijzen om onmiddellijk de vruchten van 't onderwijs te zien. Maar ook het volk in de stad is niet kwaad, wat wel een wonder mag heeten. Want sinds zijn stichting heeft Arassuahy menigen priester gezien, die nu juist geen goed voorbeeld gaf, en zelfs de laatste pastoor vóór onze vestiging was, wel is waar, een geleerd en braaf priester, maar had al vóór jaren een beroerte gehad, zoodat zijn tong belemmerd was en bijna niemand zijn 136 preeken verstond. In deze omstandigheden mag men zeker de bewoners van Arassuahy niet al te streng beoordeelen, als ze ze niet in alles zijn, zooals 't behoort. Vestiging en arbeid onzer paters. Vanaf het begin onzer vestiging in Theophilo Ottoni was het de wensch, zoowel van ons als van den Bisschop van Diamantina, dat wij nog een huis in 't zelfde bisdom zouden vestigen. Van den kant van den Bisschop had dit zijn oorzaak in 't gebrek aan priesters, van onzen kant kwam daar nog bij 't verlangen, de paters van Theophilo Ottoni niet zoo geheel geïsoleerd te laten in die wildernis. Want de reis van Theophilo Ottoni naar Rio duurt, als alles goed gaat, vijf dagen, twee per spoor en drie per stoomboot. Maar daar de trein slechts ééns in de vijf dagen loopt, en de bootverbinding zeer ongeregeld is, duurt de reis ook wel eens een maand. Zeer begrijpelijk dus was 't verlangen, om onzen paters buurlui te geven, die wat makkelijker te bereiken waren. Allerlei moeilijkheden echter beletten de uitvoering van dat plan, tot dat eindelijk in October 1911 de nieuwbenoemde Commissaris, P. Julius Berten, bij zijn eerste bezoek aan den Bisschop met Z. D. H. overeenkwam, dat wij de beide aan Theophilo Ottoni grenzende parochies, Arassuahy en Sao Miguel do Jequitinhonha, zouden overnemen. Den 4en Maart 1912 dan vertrok Pater Josephus de Haas, die voor de nieuwe stichting van Arassuahy bestemd was, uit Theophilo Ottoni, en kwam den 8en Maart op zijn bestemming aan. De pastoor, Conego Florencio Rodrigues de Moura Terra, was, zooals reeds gezegd, een geleerd en godvruchtig priester, doch reeds op jaren en met een spraakgebrek. Hij zag in, dat hij niet in staat was, voldoende voor het zielenheil zijner parochianen te zorgen. En zelfs voor een gezonden pastoor was het te zwaar, want de bevolking werd geschat op 30.000 zielen, verspreid over een oppervlakte van 3000 K.M2., de doorsneeoppervlakte van een Hollandsche provincie. Conego Florencio zocht oprecht het heil der zielen, en had daarom meermalen zijn Bisschop aangeraden, de parochie aan religieuzen over te geven. Hij ontving Pater Josephus dus hartelijk en bood hem gastvrijheid in zijn huis. In Juni van hetzelfde jaar kreeg P. Jozef zijn eersten helper in den persoon van Pater Flavianus van Liempt, die ook bij den pastoor zijn intrek nam. In Juli kwam P. Commissaris voor de eerste maal Arassuahy bezoeken, en bij deze gelegen- 137 heid werd besloten een huis te koopen, vlak bij de parochiekerk, omdat men toch niet steeds den pastoor tot last kon zijn. Conego Florencio, die behalve pastoor ook deken was van een uitgestrekt dekenaat, maakte van de tegenwoordigheid onzer paters in Arassuahy gebruik om de verschillende parochies van 't dekenaat te bezoeken. Maanden besteedde hij aan die reizen. In September 1913 moest hij naar Diamantina om de Diocesane Synode bij te wonen, en bij deze gelegenheid nam hij zijn ontslag. Den len October 1913 werd Pater Jozef tot pastoor benoemd. De eerste zorg onzer paters was, de parochie te leeren kennen. P. Jozef ging dan ook al spoedig na zijn aankomst in Arassuahy op reis, om de verschillende kapellen te bezoeken, en ook op de afgelegen boerderijen de H. Sacramenten toe te dienen. Na de aankomst van Pater Flavianus nam deze de reizen op zich en bepaalde Pater Jozef zich meer tot de stad. De kapellen buiten de stad zijn: Sao Joao, twee uur afstand, Partal twee uur, Coruto één uur, Neuco vijf uur, Lufa negen uur, Aqua Vermelha dertien uur, Carahy elf uur, Sao Bento vijftien 138 Kathedraal te Arassuahy in aanbouw* uur, Germano één uur, Varginha vier uur. Van deze werden er drie door onze paters gebouwd, de andere waren er reeds. Bij latere verdeelingen verloor de parochie vier van deze kapellen, n.1. Lufa met de bijkapel Sao Bento, waar een nieuwe parochie gevestigd werd, en Carahy met de bijkapel Aqua Vermelha, waar een rectoraat werd gesticht. In de stad zelf vindt men thans (1923), behalve de parochiekerk, nog de volgende: 0. L. Vrouw van den Rozenkrans, de kapel van 't Bisschoppelijk Paleis, die van de residentie der Paters Franciscanen, die in 't Bisschoppelijk College, die van 't Hospitaal en de Kapel van 't H. Kruis. Buiten de eigenlijke parochie werden onze paters op verschillende tijdstippen belast met de zorg voor vacante buurtparochies of gedeelten daarvan, zooals Sao Domingos, Itinga en Sao Pedro. De Parochiekerk. De parochiekerk van Arassuahy eischte dringend herstel. Pater Jozef wist de bevolking met geestdrift te bezielen voor het idee, een mooie kerk en schoone kerksieraden te bezitten. Met de hulp der aalmoezen, die de geloovigen kwamen brengen, werd de geheele kerk gerestaureerd en paramenten gekocht om de H. Geheimen waardig te kunnen vieren. In Holland bestelde P. Jozef een schoonen Kruisweg, op koper geschilderd, die de kunstschilder A. v. d. Wiel te Breda uit vriendschap voor lagen prijs gaf. Deze kruisweg is de trots van het volk van Arassuahy, Volksbibliotheek. In 1914 stichtte de pastoor een volksbibliotheek, met het doel het lezen van slechte boeken tegen te gaan. Van deze bibliotheek werd van den beginne af veel gebruik gemaakt. De stichting van 't Bisdom. In Augustus 1913 werd door Paus Pius X het bisdom Arassuahy opgericht. Conego Florencio was de voorzitter der plaatselijke commissie, door den Bisschop van Diamantina belast met de voorbereidende werkzaamheden. En toen Conego Florenco in September naar Diamantina vertrok en kort daarop Pater Jozef tot pastoor benoemd werd, trad deze in de plaats van zijn voorganger. Er moest gezorgd worden voor een bisschoppelijk paleis, dit moest gemeubeld worden, en de parochiekerk, die tevens voor kathedraal zou dienen, moest voorzien worden van alles wat voor de betamelijke uitoefening der bisschoppelijke functies noodig was. Met ontzaglijk veel moeite kreeg Pater Jozef alles gedaan. Toch moet men niet denken, dat het bisschoppelijk paleis een waar paleis is. 't Is een der 139 beste huizen der stad, maar zeer eenvoudig, zooals ook de kathedraal, bij menige Hollandsche dorpskerk vergeleken, een armelijk figuur maakt. Maar de Bisschoppen, die voor de nieuwe bisdommen in 't binnenland van Brazilië benoemd worden, weten te voren wat hun te wachten staat: veel arbeid, opofferingen en ontberingen en heel weinig grootheid en luister. In September 1914 zou de Bisschop, Dom Serafim Gomes 3ar dim, in Diamantina gewijd worden. In het bisdom van Diamantina had Z. D. H. het ambt van secretaris bekleed, en was tevens redacteur geweest van het katholieke weekblad A Estrella Polar, De Poolster. Van den Bisschop van Diamantina, Dom Joaquim Silverio da Souza, had hij een groote liefde voor de Serafijnsche Orde geleerd, zoodat de Paters Capucijnen en Franciscanen, die in 't nieuwe bisdom vele parochies bedienden, zeer verheugd waren met zijn benoeming. Pater Jozef reisde naar Diamantina, om bij de wijding van Dom Serafim tegenwoordig te zijn, waar hij eveneens P. Commissaris en P. Gonzaga, pastoor van Theophilo Ottoni, aantrof. Allen werden gastvrij ontvangen in het seminarie, dat door de Paters Lazaristen bestuurd wordt. In October van 't zelfde jaar deed de nieuwe Bisschop zijn intrede in Arassuahy. Met zijn paleis en zijn kathedraal toonde hij zich tevreden, maar een ernstige moeilijkhied was, de verschillende ambten aan geschikte personen te geven. Onder de Braziliaansche priesters van 't nieuwe diocees waren er verschillende, die door wetenschap en deugd die posten waardig waren, maar allen waren hoogbejaard. Voor het ambt van VicarisGeneraal noodigde Dom Serafim den pastoor van Chapada uit, Mgr. Antonio Mendes Nogueira, die echter om zijn hoogen leeftijd bedankte. Toen benoemde de Bisschop onzen Pater Jozef die reeds pastoor van Arassuahy was, tot zijn voorloopigen Vicaris-Generaal, en zóó groot is het gebrek aan inlandsche priesters, dat P. Jozef tot op den dag van heden dat ambt „voorloopig" vervult. Sinds de stichting van het bisdom zijn verschillende Braziliaansche priesters gestorven, en werd er slechts één gewijd. Om diezelfde reden van gebrek aan priesters werd Pater Flavianus, de kapelaan van Arassuahy, tot Secretaris van het bisdom benoemd, welk ambt hij bekleed heeft tot 1917, toen hij verplaatst werd naar Sao Miguel. Sinds dien tijd namen verschillende paters Franciscanen voorloopig, zonder eigenlijke benoeming, de werk- 140 zaamheden van het Secretariaat op zich, tot eindelijk in 1920 de eerste nieuwgewijde priester, Padre José Estieves Guedes, tot het ambt van Secretaris kon benoemd worden. Ook andere ambten, die in een bisdom niet ontbreken kunnen, zooals die van deken, censor librorum, consultor diocesanus, defensor vinculi, promotor justitiae, werden op verschillende tijden door onze paters bediend. Ook het Boletim Ecclesiastico, dat is een tijdschrift voor de geestelijkhied van het bisdom, werd door een onzer paters geredigeerd, totdat het in 1922 wegens de duurte, opgeheven werd, of liever samengesmolten met het Boletim van het Aartsbisdom Diamantina. Ook het Pao em Pedacinhos, een veertiendaagsch krantje, dat de Bisschop oprichtte, ten einde eene vrije tribune te hebben om, in geval van noodzakelijkheid, gemakkelijk tot al zijn geloovigen te kunnen spreken, werd gedurende eenige jaren door een onzer paters geredigeerd, totdat de overstrooming in 1919 de eenige drukkerij van Arassuahy verwoestte en zoo de publicatie onmogelijk maakte. Wel werd het krantje toen nog eenigen tijd gedrukt op onze drukkerij in Theophilo Ottoni, maar de afstand — 180 kilometer — zonder spoorwegverbinding, maakte dat te bezwaarlijk. Al deze bedieningen doen duidelijk zien; ten eerste, hoe groot de priesternood is in Arassuahy, zoodat de Bisschop zich genoodzaakt ziet, voor allerlei ambten, die toch natuurlijkerwijze door de seculiere geestelijkheid moesten bediend worden, tot eene religieuze orde zijn toevlucht te nemen. Maar ten tweede doet dat alles duidelijk zien, hoe groot vertrouwen onze Bisschop in onze paters stelt en hoe wij van onzen kant ons best doen, in alles aan dat vertrouwen te beantwoorden. Nog duidelijker zal dat alles blijken uit de geschiedenis van Het Bisschoppelijk College. Reeds kort na zijne installatie begon Dom Serafim te spreken over een katholiek college in Arassuahy, hetgeen in een groote behoefte zou voorzien. Ofschoon niets daarvoor aanwezig was, geen geld, geen huis, geen professoren, wilde de Bisschop toch beginnen. Den 3en November 1915 Werd het college geopend in een gehuurd huis. Pater Sabinus Staphorst was tot directeur benoemd, onze andere paters, en de Bisschop zelf, zouden mee les geven. Twee jaar heeft het college bestaan, het onderwijs was goed, de jongens, die er gestudeerd hadden, maakten op andere colleges een goed figuur. Toch moest het gesloten worden, want de ouders waren van een externaat 141 Geestelijkheid van het Bisdom Arassuahy, niet gediend, ze wilden een internaat, zoodat het college weinig leerlingen telde en slechts financieel nadeel voor den Bisschop opleverde. Daar de finantiën toch al slecht stonden, moest het college einde 1917 gesloten worden. Van af den dag der opening had de Bisschop dat resultaat voorzien, en daarom was Z. D. H. al dadelijk begonnen met het bouwen van een flink internaat. Hij had gemeend het externaat te kunnen rekken totdat het internaat klaar was, maar door de moeilijke tijdsomstandigheden werd het 1922, aleer het nieuwe college in gebruik genomen kon worden. Eindelijk, den 30en Maart 1922, werd het nieuwe Bisschoppelijk College van den H. Jozef met groote plechtigheid geopend. De leiding is wederom aan onze paters toevertrouwd, Pater Gonzaga Gouverneur is directeur. Dit college belooft veel, 't eerste jaar, toen alleen de lessen van de eerste klas werden gegeven, had het 27 leerlingen, het tweede jaar, met twee klassen, begon het met in de vijftig en eindigde met over de zestig leerlingen. Het doel van den Bisschop is, er ook een Seminarie aan te verbinden, waarbij dan de seminaristen apart zullen wonen, maar de lessen gezamenlijk met de andere studenten zullen bijwonen. Reeds zijn er een tiental jongens, die roeping tot het H. Priesterschap toonen. Hulp aan zieken en armen. In Arassuahy bestaat, zooals bijna overal in Brazilië, een Vincentiusvereeniging. De Vincentianen zijn gewoonlijk de voornaamste steun van den pastoor bij allerlei werken van godsvrucht en liefdadigheid. Zoo ook in Arassuahy. Wel was de Vincentiusvereeniging wat ontaard, maar in 1920 liet Pater Jozef door twee onzer paters een triduüm preeken, dat ten gevolge had, dat die Vincentianen, welke niet gewoon waren hun Paschen te houden, ófwel daartoe besloten ófwel de vereeniging verlieten. Ofschoon dus gedurende eenigen tijd vermengd met sommige niet zeer katholieke elementen, heeft de Vincentiusvereeniging toch op het gebied der naastenliefde veel goeds gedaan. In 1915 besloot de pastoor, in overleg met de Vincentianen, een hospitaal voor teringlijders op te richten. Maar daar niemand den naam wil hebben van teringlijder te zijn, werd het hospitaal genoemd: Casa dos Pobres, ofwel Armenhuis. Door middel van Dr. Nuno da Cunha Mello, medicus, Senator van Minas, en goed katholiek, burgemeester van Arassuahy, werd daarvoor staatssubsidie verkregen. In 1919, na de overstrooming, werd dit Armenhuis uitge- 143 Serafijnsch College (voorbereidende school) te Arassuahy. Pater Josephus (Vic. Gen.) met de zeven eerste studenten. breid en werden er drie en twintig huisjes gebouwd voor arme menschen. Deze huisjes worden ofwel gratis gegeven ofwel goedkoop verhuurd, en zijn een zegen voor de armen. De voornaamste oorzaak der prostitutie wordt er door weggenomen. In Arassuahy bestond ook een hospitaal, genaamd Casa de Caridade, Huis van Naastenliefde. Dit hospitaal was bij de komst van P. Jozef zeer verwaarloosd. Het bestuur was niet in goede handen. In 1915 slaagde Pater Jozef er in, een goed bestuur te doen kiezen, waarvan de reeds genoemde burgemeester Provedor is, zooveel als Hoofdregent, en P. Jozef Vice-Provedor. Dit bestuur werd sinds dien tijd jaarlijks herkozen, tot heden toe. Het ziet er netjes uit, veel zieken vinden er verpleging, en er is een aardig sommetje overgespaard tegen den tijd, dat de liefste wensch van het bestuur in vervulling zal gaan: de komst namelijk van liefdezusters, die de zorg voor de zieken op zich zullen nemen. Na de overstrooming van 1919 was de behoefte aan bouwterrein groot, want velen wilden hun huisje bouwen op hooger gelegen terrein, teneinde eene herhaling der ramp te voorkomen. Het hospitaal bezat een groot terrein op een heuvel, dat vroeger steeds als waardeloos was beschouwd. Nu kreeg 't ineens een groote waarde. Pater Jozef stelde voor dat terrein bij stukjes als bouwterrein te verkoopen. Het bestuur van het gasthuis stemde er mee in, en het terrein werd in zes en vijftig stukken verdeeld, die legen geringen prijs aan arme menschen verkocht werden om er hun huisje op te bouwen. Door deze en andere daden toonde zich P. Jozef een echten Vader der armen, en won hij de liefde en dankbaarheid van het geheele volk. De ramp van 1919. In Januari 1919 werd de stad Arassuahy door een vreeselijke ramp geteisterd. Sinds einde December had 't hard geregend, niet alleen in Arassuahy, maar in de gansche streek, waar de Arassuahy en de Jequitinhonha en hare vele zijrivieren vandaan komen. 8 Januari begon 't riviertje Calhao, dat door de stad stroomt, buiten zijn oevers te treden. Maar aangezien dat elk jaar gebeurt, toonde niemand vrees. Deze overstrooming echter steeg hooger dan nog ooit te voren gebeurd was. Weldra liep de heele stad onder, de menschen moesten vluchten om hun leven te redden, en konden niets van hun huisraad meenemen. Slechts het huis van den Burgemeester, het paleis van den Bisschop, en nog eenige weinige gebouwen die op heuveltjes 10 145 Overstrooming in Arassuahy. gebouwd waren, zooals de Rozenkranskerk, bleven ongedeerd. Wonder boven wonder gebeurden er geen persoonlijke ongelukken. De huizen, die van ongebakken steen waren opgetrokken, vielen in. De ouderwetsche huizen, gebouwd van hout en latwerk, met leem opgevuld, verloren dat opvulsel en slechts het geraamte bleef staan. Van de kathedraal bleven het middenschip, gesteund door palen, het zangkoor en het torentje overeind. De zijbeuken, het hoogaltaar, de sacristie stortten in, alle kerkmeubelen en paramenten werden onder een dikke laag slijk begraven. Uit het hospitaal moest P. Jozef 's avonds, met levensgevaar, het Allerheiligste gaan weghalen. Het klooster onzer paters, dat juist kort geleden was klaar gekomen, werd zeer gehavend: slechts de buitenmuren en het dak bleven overeind, meubelen, boeken, enz., alles was bedorven. Het Bisschoppelijk College, in aanbouw, leed ook veel, vooral door het wegspoelen van materialen. De armen, die niets hadden om vuur te maken, en geschaafde planken beschouwden als brandhout, hielpen mee om de schade te vermeerderen. Nadat het water den 9en gezakt was, moest de onderstand aan de dakloozen georganiseerd worden. Pater Jozef vormde met eenige andere heeren een comité, dat met hulp van Staat en Gemeente, en van weldadige menschen, voor alles zorgde. Alle menschen zaten op de heuvelen rondom de stad gekampeerd, onder tenten, of vonden een onderdak in de weinige gespaarde huizen. De Rozenkranskerk bood schuilplaats aan heel veel menschen, terwijl de sacristie tot gevangenis werd ingericht. De gevangenen mochten overdag op eerewoord losloopen en hielpen bij het opruimen der ruïnen, 's Avonds moesten ze op 't appél zijn en in de geïmproviseerde gevangenis slapen. Sommigen deden dat trouw, anderen gingen er van door. Onze paters, en nog verschillende andere menschen, werden door den Bisschop gehuisvest. Van daar uit trokken zij rond om de menschen te bezoeken en te troosten. Men zag zelfs den Bisschop dagelijks op bloote voeten — de eenig mogelijke manier — door den modder waden om zijn beproefde schapen een woord van troost en opbeuring te brengen. Toen 't ergste geleden was, werd Pater Jozef ziek en zweefde weken lang tusschen leven en dood. 't Was typhus, en de koorts wilde maar niet wijken. Hij werd naar het hospitaal overgebracht waar een der beide paters steeds bij hem waakte en de andere 147 Boeteprocessie te Arassuahy. Bisschoppelijk College te Arassuahy, onder directie van de Hollandsche Minderbroeders het werk in de stad waarnam. Eindelijk, dank de goede verzorging en de vele gebeden zijner dankbare parochianen, herstelde hij. Een reisje naar Holland in 't volgende jaar maakte hem weer volkomen gezond. Met bewonderenswaardigen moed bouwden de bewoners van Arassuahy hunne verwoeste stad weer op. Wie tegenwoordig de plaats bezoekt, ziet bijna geen sporen meer van de verwoesting. Maar de kerk? 't Volk was door den slag finantieel uitgeput en kon het noodige geld voor de herstelling der kathedraal niet bijeenb rengen, ofschoon zij deden wat zij konden en ook van andere plaatsen eenige aalmoezen inkwamen. Daarom maakte Pater Jozef van zijn vacantiereisje gebruik, om wat te bedelen voor zijn verwoeste kerk, en had het geluk 10 contos (ongeveer 6000 gulden mee te brengen als bijdrage der weldoeners in Holland. In 1921 was de kerkbouw zóóver gevorderd, dat de Goede Week weer door den Bisschop in zijn eigen kathedraal kon gevierd worden. Op 't oogenblik is de herstelling zoo goed als voltooid. Verdeeling der parochie. Er waren in de parochie twee plaatsjes van meer belang, meer geëigend voor woonplaats van een priester, n.1. Lufa, op een afstand van negen, en Carahy, op een afstand 149 van twaalf uur van de stad. Daarom werd besloten in die beide plaatsen een pater te vestigen, opdat ze met meer gemak de laatste H.H. Sacramenten aan de zieken zouden kunnen toedienen. Zoo werd in 1919 een pater naar Lufa gezonden, en in 1922 werd besloten eveneens zoo te doen met Carahy. Parochiale school. In November 1922 opende Pater Jozef een parochiale school, met een twintigtal kinderen op de dagschool en een veertigtal volwassenen op de avondschool. Serafijnsch College. Bij zijn bezoek in Arassuahy in 1922 beval P. Provinciaal, dat er zou begonnen worden met de opleiding van jongelingen voor de Orde. Pater Jozef sloeg dadelijk de hand aan 't werk. 14 Augustus werd het Serafijnsch College geopend met een zestal leerlingen, terwijl kort daarna een tweetal jongelieden aangenomen werden als Broeder-Tertiaris, die in Augustus 1923 door den H. E. P. Paulus Stein, Commissaris Provinciaal, werden gekleed. STATISTIEK VAN ARASSUAHY. Jaar Geloovigen Doopsels Huwelijken H. Communies H. Oliesels 1912 30000 1051 223 8000 65 1913 30000 1173 261 20517 65 1914 30000 1095 171 16567 88 1915 30000 1002 191 21578 76 1916 30000 1150 188 23771 90 1917 30000 1023 213 20018 85 1918 30000 1164 239 24260 72 1919 20000 672 158 9875 104 1920 20000 783 110 16520 86 1921 20000 697 128 19121 93 1922 20000 863 150 39750 85 FRANCISCAANSCHE MISSIEBUSJES ook knikchineezen zijn gratis verkrijgbaar bij de Procure Minderbroedersklooster te Weert. 150 HOOFDSTUK XI BELLO HORIZONTE STATISTIEK VAN BELLO HORIZONTE Jaar Geloovigen Doopsels Huwelijken |h.Communies! h. Oliesels 1914 8000 213 47 6090 45 1915 8000 237 39 5500 47 1916 8000 110 18 3000 23 Iemand voor priester laten studeeren, is beter dan eene kerk bouwen. Want eene kerk zonder priester helpt ons niets, wel echter een priester, ook al had hij geen kerk. Antonius-Bote. Het Jubeljaar wordt voor onze hollandsche Paters in Brazilië heerlijk ingezet door de komst der eerste nederlandsche Zusters Franciscanessen (kleine Zusters van de Congregatie van den H. Joseph, Moederhuis te Heerlen). Deze jeugdige Congregatie, in 1872 door Mgr. Savelberg zaliger gedachtenis gesticht, is sedert enkele jaren hoogst verdienstelijk werkzaam in onze missie van Zuid Chansi. Zij verheugt zich thans in ongekenden bloei en telt reeds meer dan 800 Zusters in Nederland. 151 Gezicht op de rivier S. Prancisco bij Pirapora. HOOFDSTUK XII PIRAPORA Plaatsbeschrijving. De Centraalspoorweg, die Rio de Janeiro met Minas en Sao Paulo verbindt, wordt, wat het gedeelte betreft, dat in de Staat Minas ligt, wel eens de Hollandsche lijn genoemd, en met recht: Juiz de Fora, Congonhas, Ouro Preto, Bello Horizonte, Sabara, Cordisburgo, Curvello, Curralinho, Pirapora, al deze plaatsen hebben nederzettingen van Hollandsche missionarissen, Redemptoristen of Franciscanen. Het eindpunt van deze spoorlijn is 't stadje Pirapora, waar wij ons in 1915 vestigden. Pirapora ligt aan de oevers van de groote rivier Sao Francisco, vijf uur (30 K.M.) boven de monding van de Rio das Velhas, haar voornaamste bijrivier. De omgeving is weinig bergachtig. De boeren leven meer van veeteelt dan van landbouw. De rivier is zeer vischrijk. Pirapora beteekent: „visch buiten het water", hetgeen duidt op den waterval van eenige meters, waartegen de visschen op sommige tijden van het jaar, al springende opzwemmen. Beneden dien waterval wordt de Sao Francisco bevaarbaar, en werkelijk bestaat er dan ook een stoombootdienst van Pirapora stroomafwaarts. De stoombooten varen, met een kleine onderbreking bij de beroemde watervallen van Paulo Affonso, tot aan de zee. Bij deze watervallen, die met de Niagara kunnen vergeleken worden, en in sommige opzichten er boven staan, bestaat een klein stukje spoorweg, om de verbinding tusschen de stoombooten boven en beneden den val te bewerkstelligen. Pirapora is dus zeer goed gelegen: eindpunt van den grooten Centraalspoorweg, beginpunt van de stoombootverbinding langs de Rio Sao Francisco met de staten Bahia, Pernambuco, Alagoas en Sergipe. Daar komt nog bij dat er bij Pirapora in de laatste jaren, nog na onze vestiging, een groote ijzeren spoorbrug over de Rio Sao Francisco gemaakt is, en dat er gewerkt wordt aan de verlenging van den Centraalspoorweg in de richting van Goyaz en Para. Geen wonder dan ook, dat Pirapora, welks oorsprong zich verliest, niet in den nacht der eeuwen, maar in dien der onbeduidendheid, en dat in de eerste jaren van de twintigste eeuw nog een visschersdorpje was zonder beteekenis, in 1915, 153 bij onze vestiging aldaar, reeds een veelbelevend stadje was. De Bisschop van Diamantina, Dom Joaquim Silveiro de Souza, die de groote toekomst van Pirapora voorzag, wilde die parochie aan religieuzen toevertrouwen, en daar hij door de oprichting van 't nieuwe diocees Arassuahy in 1914 alle Franciscanen van zijn bisdom verloren had, bood Dom Joaquim de parochie aan onzen P. Commissaris aan. Pirapora was eigenlijk geen parochie, doch slechts een bijkapel van de parochie Guaicuhy. Het oude, thans geheel vervallen plaatsje Guaicuhy ligt vijf uur stroomafwaarts van Pirapora, aan den mond van de Rio das Velhas of Rio Guaicuhy. Doch de pastoor woonde reeds sinds eenige jaren in Pirapora. In 1915 was daar pastoor de Italiaansche priester Padre Luiz Beccatini, die echter van zijn benoeming af al wist, dat hij slechts pastoor zou blijven, totdat de Bisschop de plaats aan een religieuze orde zou kunnen overdragen . Onze vestiging. Den len Februari 1915 dan, kwam P. Leopoldus van Winkel in Pirapora aan, waar hij ontvangen werd door den aftredenden pastoor, den bovengenoemden Padre Beccatini, door den Burgemeester, Coronel José Joaquim Fernandes Ramos, die zeer voor onze komst in Pirapora geijverd had, en door een massa volk met een muziekkorps. Aan muziek, vuurpijlen en redevoeringen natuurlijk geen gebrek. De nieuwe pastoor werd bij den burgemeester gastvrij ontvangen, waar hij ongeveer zes weken bleef. De toestand dien P. Leopold aantrof was nu juist niet bemoedigend. Een pastorie was er niet. De parochiekerk was een oude schuur. Wel was men met den bouw der nieuwe kerk begonnen, maar veel meer dan de fundamenten was nog niet klaar. Wat het volk aangaat, 't was van goeden wil, maar erg onwetend. Als men weet, dat de oppervlakte der parochie gelijk is aan die van de provincie Noord-Brabant, en dat de bevolking in 1915 op 10.000 zielen geschat werd, begrijpt men den wensch van den Bisschop om er religieuzen te zien, want dan wist hij zeker, dat er zich minstens twee priesters zouden gaan vestigen. Bouwen, 't Was absoluut noodig, eene kerk en een pastorie te bouwen. En daar de burgemeester, practisch katholiek en Vincentiaan, op onze hand was, twijfelden wij niet aan den goeden wil van het volk. Toen den 14en Maart 1915 P. Blaskts Berten en Broeder Albertus Graulich aankwamen, kon men den 154 burgemeester niet langer tot last zijn. Den 15en Maart werd een huurhuis betrokken, en reeds spoedig hadden onze paters het genoegen, in hun nederig huisje veelgeliefde gasten te ontvangen, n.1. in Juni vier Hollandsche Redemptoristen, die van Pirapora per stoomboot de Sao Francisco gingen afzakken, om in de steden en dorpen aan de oevers, tot aan de stad Januaria toe, missies te preeken; en op 't eind van diezelfde maand den Bisschop van Diamantina zelf, Dom Joaquim, met zijnen Secretaris en Padre Beccatini, den oud-pastoor. Monseigneur kwam om de parochie te visiteeren, en om het H. Sacrament des Vormsels toe te dienen, hetgeen geschiedde in Pirapora zelf, in Guaicuhy, en in nog twee andere plaatsen. De Bisschop was zeer tevreden. Bij deze gelegenheid gaf Pater Commissaris, die ook gekomen was om Zijne Doorl. Hoogwaardigheid te begroeten, aan P. Leopold verlof om een huis te bouwen. De Gemeenteraad betaalde den grond. Nog ih 't zelfde jaar begon de bouw, den 18en April 1916 namen de paters hun intrek in het nieuwe huis, dat echter nog lang niet klaar was. Ook de nieuwe kerk moest gebouwd worden, want de oude was volstrekt onbetamelijk. Vertrouwend op de hulp van het volk, sloeg P. Leopold in 1916 de hand aan het werk. Het fundament lag er reeds. Broeder Werenfridus, van de Hollandsche Redemptoristen in Curvello, veranderde en verbeterde het oude plan. Den 26en Mei 1917 hadden onze paters de eer Dom Manuel Raymundo de Mello, Bisschop van Cactité in Bahia, te herbergen, Van deze gelegenheid werd gebruik gemaakt om met groote plechtigheid, in tegenwoordigheid van Monseigneur en zijn secretaris, den gemeenteraad en veel volk, den nok op het dak der kerk te plaatsen De burgemeester hield daarbij een geestdriftige rede. Terzelfder tijd beloofde de Bisschop van Diamantina, den zetel der parochie officieel naar Pirapora te verplaatsen, zoodra de nieuwe kerk in gebruik zou kunnen genomen worden. Deze belofte vervulde Monseigneur in Februari 1918, want de voorwaarde was vervuld. Den lOen Maart 1918 zegende P. Commis- Isaris, met assistentie van den pastoor en den kapelaan, den pastoor van Cordisburgo en den kapelaan van Curralinho, allen Minderbroeders, benevens P, Bernardus, den Rector der P.P. Redemptoristen van Curvello, een deel der nieuwe parochiekerk in. Welk een voldoening voor onze paters, de schuur te kunnen verlaten en de H. Mis te kunnen lezen in een kerkgebouw, dat, 155 ofschoon nog niet half voltooid, toch reeds liet raden wat het later zou zijn, In 1919 ging P, Leopold naar Holland op vacantie. Op 't einde van 't jaar kwam hij terug, maar slechts om van zijn geliefde parochie afscheid te nemen, daar hij tot directeur van het Gymnasio Santé Antonio in Sao Joao d'El-Rey en P. Blasius tot zijn opvolger als pastoor van Pirapora benoemd was. Sinds de ingebruikneming van het gedeelte der Kerk in 1918 lag het werk stil. P. Georgius de Boer, kapelaan, die tijdens de afwezigheid van Pater Leopold en tot aan de komst van den nieuwen pastoor de parochie waarnam, had zich bepaald tot het opsparen van geld om later door te kunnen werken. Toen Pater Blasius, die wegens ziekte niet eerder komen kon, eindelijk in April 1920 van zijn ambt bezit nam, begon hij onmiddellijk met de door P. Georgius verzamelde fondsen zoowel het huis als de kerk verder af le bouwen. Juni 1921 kwam het huis volkomen gereed. Aan de kerk werd geregeld doorgewerkt, het priesterkoor, de sacristie, de doopkapel werden achtereenvolgens afgemaakt. Eindelijk werd in 1923 begonnen met het leggen der fundamenten voor de tweede helft der kerk. Missies en vormreizen. In Brazilië zijn de Volksmissies een der krachtigste middelen tot onderhouding van den godsdienstzin. En daarom maken ook de Bisschoppen steeds van hunne vormreizen een soort missie. Behalve de vormreis van Dom Joaquim in 1915, reeds vermeld, was er in 1917 een missie, gepreekt door de P.P. Redemptoristen. Twee missies tegelijk werden er gepreekt, op verschillende plaatsen, en toch duurde het geheel 6 weken. In de stad, op het station Lassance, in Guaicuhy, de gewezen zetel der parochie, en in 't dorpje Pedras ging de missie zeer goed. In Vargem da Palma werden de missionarissen slecht ontvangen en had de missie slechts vrucht voor de boeren, die van het land naar de missie kwamen luisteren. Eindelijk, in Porto Faria, ontbrak ook dit laatste en hadden de missionarissen helaas niets te doen. Toch was het totale resultaat niet gering: 9227 H. Communies, 33 samenlevingen gewettigd. Tien jaar geleden hadden die zelfde missionarissen ook in Pirapora gepreekt en toen was het resultaat: 3598 H. Communies en 58 samenlevingen gewettigd. Zoo ziet men toch vooruitgang. In 1918 kwam de Bisschop weer vormen, in de stad en op 't 156 station Lassance. Op beide plaatsen bleef Z. D. H. ongeveer vijf dagen, en in 't geheel waren er 1427 H. Communies en werden er 838 menschen gevormd. Wat het Vormsel betreft, zal het voor de Hollandsche lezers interessant zijn te weten, dat de kinderen hier dikwijls gevormd worden als ze nog heel klein zijn, ja, niet zelden gebeurt 't, dat het kind op den zelfden dag gedoopt en gevormd wordt. Daarentegen is het ook geen zeldzaamheid, grijsaards en oude vrouwen dat Sacrament te zien ontvangen. In Mei 1921 kwam Monseigneur weer vormen. Z .D, H. werd, als altijd, in Pirapora met zeer veel liefde en eerbied ontvangen, en de geestelijke vruchten waren niet gering. In de zestien dagen van zijn verblijf in Pirapora, Guaicuhy en Lassance waren er 1950 H. Communies en werden 842 personen gevormd. In 1923 kwam Monseigneur weer vormen. In de twaalf dagen van zijn verblijf in de parochie communiceerden 930 personen en werden er 70 gevormd. En in 't zelfde jaar kwamen de P.P. Redemptoristen de H. Missie preeken, 5500 H. Communies werden toegereikt en twaalf samenlevingen gewettigd, Wij hebben de missies en vormreizen in Pirapora wat uitvoeriger beschreven, omdat in 't archief dezer parochie nauwkeurig opteekening is gehouden van deze buitengewone middelen, die aangewend worden om den geest van geloof en godsvrucht in de harten der christenen levendig te houden. Maar in al onze parochies komen de Bisschoppen en de missionarissen zoo nu en dan „groote schoonmaak" houden. Hier sprekende over de bezoeken van den Bisschop van het diocees, kunnen we gevoeglijk ook even wijzen op de bezoeken van andere Bisschoppen, die, aangezien Pirapora op den grooten verbingingsweg ligt tusschen Noord en Zuid, meermalen bij hun doorreis onze gast waren. Zoo verbleef bij ons in 1916 Dom Joao Antonio Pimenta, gewezen pastoor van Theophilo Ottoni en toen Bisschop van Montes Claros, in 1917 Dom Manuel Raymundo die Mello, Bisschop van Cactité, in 1918 Dom Lucio Antunes de Souza, Bisschop van Botucatü, in 1920 Dom Augusto Alvaro da Silva, Bisschop van Barra. Curralinho. Reeds spoedig na onze vestiging in Pirapora verzocht de Bisschop ons dringend, de parochie Curralinho te aanvaarden, wier pastoor om hoogen leeftijd ontslag had genomen. Den 21en Juni 1916 werd de pastoor van Pirapora ook met de zorg voor Curralinha belast. De afstand was echter te groot, n.1. 157 H.B. Pater Simon Bennenbroek steekt op zijn vacantiereis de rivier S. Francisco over in gezelschap van Pater Julius Berten en Blasius Berten. vier uur rijden met den sneltrein. Daarom werd in Februari 1917 een pater van Pirapora daarheen gezonden en wat later werd Curralinho van Pirapora gescheiden en kreeg een eigen pastoor. Protestanten. In October en November 1920 trachtten de protestanten vasten voet te krijgen in Pirapora. Eenige predikers huurden een huis en hielden lezingen. Pater Florentius Brölmann, die toen juist te Pirapora verbleef, gaf tegen hen twee vlugschriften uit, die door het volk met graagte gelezen en door de predikanten met scheldwoorden beantwoord werden. Onverrichter zake trokken de protestanten weldra af. Andere gebeurtenissen. Pirapora had vroeger, zooals de geheele vallei van de Sao Francisco, een kwaden naam vanwege de malaria. Ten tijde van de vestiging onzer paters was het aantal gevallen sterk verminderd. Toch komen er nu en dan gevallen voor. Dat ondervond Pater Leopold, die in Juni 1918 zich door een aanval van malaria genoodzaakt zag, een gezonder klimaat op te zoeken. Na een verblijf van een maand in Ouro Preto keerde hij gezond terug. In November van hetzelfde jaar brak in Pirapora de Spaansche griep uit, met vele doodelijke gevallen. De paters dienden den zieken niet alleen de H. H, Sacramenten toe, maar belastten zich ook met het verstrekken van geneesmiddelen enz. In Mei 1922 kwam de H. E. P. Simon Bennenbroek, Provinciaal van Holland, het huis te Pirapora visiteeren. In Maart 1923 werd een Volksbibliotheek opgericht, en den 4en October verscheen een krantje, genaamd Sao Francisco de Assis. STATISTIEK VAN PIRAPORA Jaar Geloovigen Doopsels Huwelijken H.Communies H. Oliesels 1915 12000 463 106 8340 46 1916 12000 471 114 8000 111 1917 12000 441 177 18682 111 1918 12000 375 96 12725 194 1919 12000 437 100 11610 87 1920 12000 376 103 11000 70 1921 12000 468 147 14000 105 1922 15000 467 116 15000 80 1923 15000 514 161 24000 105 159 HOOFDSTUK XIII MANHUASSÜ STATISTIEK VAN MANHUASSÜ Jaar Geloovigen Doopsels Huwelijken H.Communies H. Oliesels 1916 | 20000 150 50 800 5 1917 20000 250 63 1000 8 Indien gij belang stelt in de groote franciscaansche missiebeweging en tegelijk deze missies wilt steunen, leest dan en verspreidt Sint Antonius~Maandschrift (jaarl. abonnement slechts f 1,15 voor 12 X 32 bladz.) en Sint Antonius-Almanak (621U cents franco per post), verkrijgbaar bij de Administratie Wilhelminaweg 13, Woerden. In beide vindt men geregeld brieven en berichten uit de Missie. 160 HOOFDSTUK XIV CURRALINHO De plaats. Curralinho is een dorp, behoorende tot de burgerlijke gemeente Curvello en tot de parochie Morro da Garca. De pastoor, Padre Joaquim José da Silveira, die sinds 37 jaar met ijver de parochie bestuurd had, vroeg en verkreeg in 1915 zijn ontslag wegens hoogen leeftijd. Daar Morro da Garca, de zetel der parochie, niet, en Curralinho wel aan den spoorweg ligt, resideerde de pastoor in deze laatste plaats. Na het ontslag van Padre Joaquim vroeg de Bisschop, die geen anderen priester beschikbaar had, met aandrang dat wij de parochie zouden overnemen. Immers, Curralinho, snijpunt van vier spoorlijnen, heeft toekomst, en als daar niet gewerkt wordt, zou het volk spoedig verwilderen. Er zijn toch reeds kwade elementen genoeg. Curralinho werd eerst in 1905 gesticht, toen er begonnen werd met den aanleg der spoorlijn Curralinho—Diamantina. Bij de aankomst onzer paters had het reeds 1500 inwoners. Er stond een klein kapelletje, veel te klein voor de plaats, maar goed voorzien van paramenten. Morro da Garca, de eigenlijke zetel der parochie, ligt op zes uur afstand. Behalve de parochiekerk en de kapel van Curralinho, zijn er nog kapelen in Contria, Beltrao, Pilar en Curralinho de Dentro, en nog eene op de boerderij Santo Antonio. De oppervlakte der parochie wordt geschat op 2500 K.M2., de bevolking in 1917 op 13000, nu op 18000 zielen. In 1923 werd Curralinho tot zelfstandige gemeente verheven, met den naam van Corintho. Vestiging. Nadat Dom Joaquim ons reeds in 1915 de parochie had aangeboden, namen eindelijk in Mei 1916 de paters van Pirapora de zorg voor Curralinho op zich. In Februari 1917 vestigde Pater Blasius zich in Curralinho, en den 29en April neemt de eerste Franciscaansche pastoor, Pater Robertus Cornelisse, bezit van zijn ambt. Een fatsoenlijk huis was er voor ons niet te vinden. Ten einde raad kocht P. Commissaris eene oude fabriek, waar de paters zich voorloopig vestigden. Weldra echter bleek de fabriek volkomen ongeschikt. Daarom werd in den tuin een n 161 schuur gebouwd, waarheen de paters zoolang overhuisden, terwijl de fabriek zou verbouwd worden. Van 4 Augustus tot Kerstmis 1917 werd daaraan gewerkt, en daags voor Kerstmis werd het verbouwde huis, nu eenigszins bewoonbaar, in gebruik genomen. Het volk. Om den aard van het volk van Curralinho te leeren kennen, zullen wij hier een deel overschrijven van het huisarchief van Curralinho, waarbij men moet in aanmerking nemen, dat dit alleen slaat op 't volk aan 't station Curralinho, niet op de gansche bevolking. Het landvolk is als overal eenvoudig en van goeden wil. „De bevolking, grootendeels bestaande uit spoorwegvolk, van alle kanten hierheen gekomen ,heeft weinig godsdienstzin, en houdt veel van drinken en vechten, 's Zondags, onder de H.H. Missen van 7 en 10 uur, is de kleine kapel nog te groot, 's avonds onder het Lof is ze veel te klein. Doch die lofgangers komen niet uit devotie, tenminste de meeste niet, maar uit verveling, om den tijd te korten, om een wandeling te hebben; veel jongens en meisjes komen om te vrijen, zoodat het gedrag van velen allesbehalve eerbiedig is. In de week wordt de H. Mis gewoonlijk bijgewoond door een tiental vrouwen, waarvan er dagelijks vier of vijf communiceeren. Op Dinsdag en Vrijdag wordt het Lof goed bezocht, circa veertig of vijftig personen; alsdan is er ook meer eerbied, terwijl er Zondags misschien wel 200, binnen en buiten de kapel, zitten, hangen, leunen, lachen, praten, rooken en vrijen. Het Apostolaat is hier dadelijk opgericht en al spoedig steeg het getal der H. Communies op den len Vrijdag tot 100." Verschillende gebeurtenissen. In Januari 1918, tijdens den oorlog dus, vonden eenige kwade elementen een schoone gelegenheid om ons verdacht te maken. Bij gelegenheid namelijk van het feest van Sint Sebastiaan, patroon der kapel van Curralinho, hadden wij, onder vele andere dingen, ook een beeldje van den Feestheilige verloot, ten behoeve der kapel. Onze vijanden, o! zoo devoot, vonden, dat dat een verschrikkelijke misdaad was, en telegrapheerden aan een courant in Rio, dat wij verkapte Duitschers waren en protestanten, dat wij het beeld van den patroonheilige uit de kerk gehaald en ten eigen bate verkocht hadden. Andere menschen telegrapheerden daar overheen, dat wij geen Duitschers maar Hollanders waren, geen protestanten maar goed roomsch enz. Het ging blijkbaar vooral over onze nationaliteit. De pastoor werd op 't politiebureau geroepen om zijn nationaliteit 162 te bewijzen. De beide paters hadden een bewijs van Nederlanderschap, geteekend door den Hollandschen consul in Rio. Maar de Broeder had niets anders dan zijn militair paspoort. Dit was echter in 't Hollandsch geschreven, een taal, die de Braziliaansche autoriteiten natuurlijk heelemaal niet verstonden. Eindelijk werd den pastoor gelast, dat vreemde document getrouw te vertalen, waarop men hem op zijn woord geloofde en den broeder met rust liet. De Bisschop had later veel schik in 't geval. In datzelfde jaar nog kwam de Bisschop vormen. Hij bezocht drie plaatsen van de parochie, waarbij 1930 H. Communies uitgereikt en 2080 personen gevormd werden. Den lOen Juni 1919 kwam Dom Angelo Jacintho Scarpardini, van de Orde van den H. Dominicus, Nuntius Apostolicus, op zijn reis naar Diamantina door Curralinho, en nam de gastvrijheid, die wij hem aanboden, aan. Z.Exc. was zeer gesticht over de Franciscaansche armoede van onze „fabriek". Nieuwe pastoor. In 1920 werd P. Robertus naar Cascadura verplaatst en als pastoor van Curralinho opgevolgd door P. Adolphus Thoonsen. Deze won alras de vriendschap van het geheele volk, ook van de onverschilligen, en verkreeg, na veel moeite, dat de menschen zich in de kapel wat eerbiediger gingen gedragen. In Juni 1921 kocht P. Adolphus een terrein om er een nieuwe parochiekerk op te bouwen, den 7en September 1922 werd de eerste steen feestelijk gelegd, en toen P. Adolphus in 1923 verplaatst werd naar Muzambinho, waren de fundamenten klaar. Zijn opvolger, Pater Felix Pompen, die den Hen September 1923 in Curralinho aankwam, staat voor de zware taak, de nieuwe kerk af te bouwen, en tevens een nieuw huis te zetten, waartoe de H. E. P. Paulus Stein, Commissaris Provinciaal, bij zijn eerste bezoek aan Curralinho in October 1923 bevel gaf. Bij deze gelegenheid ook werd onzen paters de zorg opgedragen voor de twee vacante buurtparochies Curumatahy en Nossa Senhora da Gloria, met te zamen over de twintig duizend zielen. Tot dat doel werd het getal der paters in Curralinho met één vermeerderd. Later nam een Italiaansche Pater Karmeliet de zielzorg van Curumatahy over. 163 STATISTIEK VAN CURRALINHO Jaar | Geloovigen Doopsels Huwelijken |h. Communies) H. Oliesels 1 I . I 1917 13000 459 120 2000 39 1918 15000 509 115 3500 117 1919 15000 513 108 3275 50 1920 15000 506 114 4800 47 1921 15000 519 112 6200 45 1922 18000 592 155 6500 52 1923 40000 De Orde der Minderbroeders overtreft alle andere in aantal missionarissen en uitgestrektheid van missiegebied. Zij telde in December 1923 o. a. 2662 Missionarissen, over 56 missie-, gebieden verspreid, met 773 inlandsche priesters en 873 inl. seminaristen. Wilt gij die machtige missiebeweging steunen, wordt dan lid van den Franciscaanschen Missiebond door geregeld gebed en geldelijke bijdrage. Gewone leden f0,60 per jaar; weldoeners f2,50 jaarlijks, blijvende leden f25,— ineens. Men kan zich opgeven als lid bij den Franciscaanschen Missiebond te Weert of in andere huizen der Minderbroeders. 164 HOOFDSTUK XV CORDISBURGO Broeder Jan. Den 20en April 1824 zag in 't dorp Morro Vermelho het eerste levenslicht de kleine Jan, zoon van Joachim Ferreira da Barros en Maria Genoveva da Rocha. Juist een maand later werd hij in de parochiekerk van zijn geboorteplaats gedoopt. Zijn ouders waren godvruchtige lieden, die den kleinen Jan en hun andere kinderen een goede, christelijke opvoeding gaven. Tien jaar oud, verloor hij zijn vader, en zijn moeder verhuisde naar de nabijzijnde stad Sabara, waar Jan de eerste beginselen der wetenschappen leerde op de school van een braven priester, genaamd Joachim Theodoro. In 1844 stelde Jan zich onder de geestelijke leiding van een heiligen priester, in 't nabijgelegen Rocas Novas, den beroemden Padre José Goncalves. Den 13en Juni 1845 trad onze Jan in het Hospitium van het H. Land te Sabara, en ontving het kleed der Derde Orde van Onzen Heiligen Vader Franciscus. En gedurende zeven jaren belastte hij zich met het verzamelen van aalmoezen voor het H. Land. Doch hij woonde niet al die jaren in het Hospitium. In Maart 1847 verliet hij het en vestigde zich in het huis van zijn geestelijken bestuurder, Padre José Goncalves, in Rocas Novas, teneinde de latijnsche lessen te kunnen volgen van Padre Delfim da Fonseca Lemos, eveneens een godvruchtig priester en duchtig latinist en theoloog. In 1850 had hij zijn studiën af en zou naar het Seminarie gaan, op raad van zijn. zielsbestierder. Maar de Bisschop, Dom Antonio Ferreira Vicoso, deed hem wachten tot 1853, als wanneer de P.P. Lazaristen de zorg voor het Seminarie van Marianna op zich namen, en Broeder Jan, als een der twaalf eerste leerlingen, in het Seminarie werd opgenomen. Broeder Jan, zeggen wij, want als Tertiaris droeg hij, volgens de gewoonte van dien tijd, het groot habijt, ook op het Seminarie. En dien naam van Broeder Jan heeft hij heel zijn leven behouden. In 1856 werd hij priester gewijd, was gedurende een jaar professor van 't Latijn op het Klein Seminarie, en van 1857 tot 1859 pastoor van Rocas Novas, als opvolger van zijn geestelijken leidsman, Padre José Goncalves, 165 In 1860 wees Dom Vicoso aan Broeder Jan zijn eigenlijke levenstaak aan: die van Missionaris. Sterk van gestel, met een heldere stem en buitengewone redenaarstalenten begaafd, streng en toch vol goedheid, heilig van leven, man van gebed, was hij een voorbeeld van een volksmissionaris. Twintig jaren lang doorreisde hij de bisdommen van Marianna en Diamantina, drong door tot in de nog grootendeels woeste bosschen van de Rio Doce en de Mucury. Groot was de vrucht van zijn prediking. Dom Pedro de Laceida, Bisschop van Rio de Janeiro, zeide van hem: „Waar de stem van Broeder Jan gehoord wordt, daar worden de zeden onfeilbaar hervormd." Op zijn apostolische reizen toonde hij zich immer een groot vriend en verdediger der arme negerslaven. Wanneer hij zoo nu en dan in zijn geboortedorp kwam om rust te nemen, bracht hij zijn tijd toch niet in ledigheid door. Dan was er in de parochiekerk doorloopend missie. En ook het oude kerkgebouw werd door hem geheel gerestaureerd en van alle noodige paramenten voorzien. Na een missionarisleven van twintig volle jaren vestigde hij zich in 1880 in zijn geboorteplaats. Daar hij groote godsvrucht had tot het H. Hart van Jezus, liet hij een beeld uit Frankrijk komen. En toen hij eindelijk, na lang wachten, het zeer schoone beeld voor zich zag, vatte hij aanstonds het plan op, eene kerk te bouwen als waardig verblijf voor dat schoone beeld. In 1885 kocht hij bij den openbaren verkoop eener groote boerderij een stuk land, en geholpen door het godvruchtige volk, sloeg hij de hand aan den arbeid. Den 8en Maart 1886 werd, niet de eerste steen gelegd, maar de eerste paal in den grond gezet, en in Mei 1894 was de kerk gereed. Dertig contos waren er aan besteed, waarvan de nonnetjes van Macahubas meer dan de helft gegeven hadden. De kerk ligt op een heuveltje, dat in zachte glooiing afdaalt naar een wijde vlakte. In die vlakte begon zich, tegelijk met den bouw der kerk, een dorpje te ontwikkelen, dat den schoonen naam kreeg van Cordisburgo da Vista Alegre. Cordisburgo wil zooveel zeggen als Dorp van het H. Hart, Vista Alegre is Schoonzicht. Broeder Jan woonde tot na 1900 in Cordisburgo, en verhuisde toen naar het klooster van Macahubas, waar hij weinige jaren later stierf zooals hij geleefd had, godvruchtig en heilig. 166 Onze woning te Cordisburgo. Onze vestiging. Ziedaar dan de geschiedenis van den stichter en de stichting van Cordisburgo, waar onze paters zich in 1917, op verzoek van den Bisschop van Diamantina, vestigden. Den 22en Februari 1917 kwamen Pater Commissaris en de nieuwe pastoor, Pater Zacharias van der Hoeven, in Cordisburgo aan en stonden er al dadelijk voor een groote moeilijkheid. De zetel der parochie was eigenlijk Santa Antonio da Lagöa, een dorp op twee en een half uur afstand van de spoorlijn gelegen, maar de pastoors hadden de laatste vijftien jaar steeds in Cordisburgo gewoond. Nu begon al dadelijk een wedstrijd tusschen de twee dorpen om den pastoor bij zich te hebben. Pater Zacharias moest de gebruikelijke geloofsbelijdenis gaan afleggen bij den deken van Curvello, die hem aanraadde in Santo Antonio te gaan wonen. In dit dorp vond de pater de parochiekerk en de pastorie netjes in orde, terwijl in Cordisburgo de kerk en de pastorie, door Broeder Jan gebouwd, na zijn vertrek door zijn opvolgers verwaarloosd waren. Daarom werd besloten, dat Pater Zacharias voorloopig maar in Santo Antonio zou gaan wonen, en verder maar eens afkijken. Ruim een maand hield hij dat uit, maar toen zag hij in dat Cordisburgo te verkiezen was, en huisde met pak en zak over, daar de bewoners van Cordisburgo een huis te leen aanboden en verder beloofden te helpen bij het herstellen van kerk en pastorie. De voornaamste inwoner van Santo Antonio was daarover zóó kwaad, dat hij ons later in alles zijn hulp weigerde, en zelfs eens de H. Missie, die de P.P. Redemptoristen daar zouden preeken, trachtte te doen mis- 167 lukken, hoewel te vergeefs. In 1923 is deze man toch nog godvruchtig afgestorven. De liefde voor zijn dorp had hem verblind, dat is een verzachtende omstandigheid. Bouwen. In Maart 1917 kwam Broeder Albertus Graulich, timmerman van beroep, in Cordisburgo aan, en half Mei kwam Pater Canisius Zoetmulder als eerste kapelaan den pastoor helpen. Al spoedig moest er gebouwd worden. Het huis dat ons geleend was, was onvoldoende, de pastorie een bouwval. De broeder timmerman leidde echter onvermoeid den reparatiearbeid 168 en den laatsten dag van Juli konden de paters in de herstelde pastorie hun intrek nemen. Ook de kerk van het H. Hart, de stichting van Broeder Jan, was in een ellendigen toestand. In Augustus 1919 werd eindelijk besloten, de kerk te herstellen. Broeder Werenfridus, van de P.P. Redemptoristen, kwam kijken, en ried aan, de muren van ongebakken steen af te breken en door gebakken steenen te vervangen. Ook beloofde hij een nieuwe teekening voor den voorgevel met twee torens. Den 2en September 1919 werd het werk begonnen. Twee maanden later moest het onderbroken worden, wegens den invallenden regentijd en gebrek aan steenen. In April van 't volgend jaar werd weer doorgewerkt. De arbeid viel tegen, alleen de fundamenten voor de twee torens kostten vijftien contos. Eerst in Juli 1921 eindigde het metselwerk aan de torens en begon men aan het plaatsen der torenspitsen. Eindelijk, den 8en Jun 1923, werd de eerste H. Mis met alle mogelijke plechtigheid in de nieuwe kerk gezongen. Gedurende den herstellingsarbeid, bijna vier jaren lang, waren alle H. Diensten gedaan in de kerk van O. L. V. van den Rozenkrans, eveneens een bouwwerk van Broeder Jan, en die vlak bij de kerk van het H. Hart staat. Aangezien de pastorie, niettegenstaande de uitgevoerde herstellingen, toch nog bouwvallig en onvoldoende was, gaf Pater Commissaris in 1921 bevel een nieuw huis te bouwen. De Aartsbisschop van Diamantina schonk ons den grond. Den 26en Juli 1921 werd de eerste steen gelegd, en in Maart 1922 werd de nieuwe pastorie betrokken. Rectoraat van Santa Rita. Vroeger, vóór de komst onzer paters in Cordisburgo, had Dom Joaquim de kapel van Santa Rita, bijkapel van Santo Antonio da Lagóa, van de parochie afgescheiden en er een rectoraat van gemaakt, dat Z. D. H. aan de P. P. Redemptoristen van Curvello toevertrouwde. Daar de zorg voor het rectoraat de P.P. Redemptoristen in hun voornaamsten arbeid, n.1. het geven van missies, eenigszins belemmerde, vereenigde de Aartsbisschop, in 1918, met goedvinden der P.P. Redemptoristen, het rectoraat weer met de parochie. Missie. Den 15en Mei 1920 begon de H. Missie, gepreekt door de Hollandsche Paters Redemptoristen. Behalve Cordisburgo, bezochten de missionarissen nog drie plaatsen. Niettegenstaande de tegenwerking, in Santo Antonio da Lagóa om reeds vermelde 169 redenen ondervonden, slaagde de Missie overal uitstekend. Het geheele aantal H. Communies was 9975. Den 4en Augustus 1923 kwam de Aartsbisschop hier aan op zijn vormreis en bleef 26 dagen in de parochie. Ook thans waren de vruchten troostend. Gelukkig 't volk, dat geen geschiedenis heeft. Dat kan men ook zeggen van de parochie Cordisburgo. 't Volk is goed, godsdienstig en luistert naar den priester. De geest van Broeder Jan leeft nog onder hen. Vandaar dat er, behalve de zeer verklaarbare en verontschuldigbare rivaliteit tusschen Cordisburgo en Santo Antonio da Lagóa, niets bijzonders meer over deze parochie te zeggen valt. De parochie Cordisburgo heeft 12000 zielen, allen katholiek. Kapellen zijn er in Santo Antonio da Lagóa, Araca, Lages en Maquiné. 't Rectoraat van Santa Rita heeft 4500 zielen, en behalve de rectoraatskerk nog kapellen in Jatahy en Sacco Novo. STATISTIEK VAN CORDISBURO Jaar Geloovigen Doopsels Huwelijken H. Communies H. Oliesels 1917 I 12000 326 65 4150 46 1918 12000 393 143 4030 79 1919 12000 392 80 4880 51 1920 12000 400 93 13800 58 1921 12000 396 70 10800 62 1922 12000 408 85 10000 58 STATISTIEK VAN SANTA RITA 1918 4500 160 38 1130 31 1919 . 4500 175 42 1330 22 1920 4500 152 27 1510 18 1921 . 4500 162 34 1575 19 1922 4500 153 29 1050 23 170 HOOFDSTUK XVI CASCADURA Het Commissariaat van het H. Land. Vanaf de komst der Portugeesche Franciscanen in Brazilië, 1585, hebben zij aalmoezen verzameld voor het H. Land. De Commissaris van het H.. Land in Lissabon stelde verschillende Vice-Commissarissen voor Brazilië aan. Deze toestand duurde tot 1808. Dom Frei Antonio de Guadelupe, Bisschop van Rio de Janeiro van 1725 tot 1739, zelf Franciscaan .bouwde in 1735 een Hospitium voor de Paters van het Heilig Land in Rio de Janeiro. Zijn bijna levensgroot portret in olieverf hangt nog in den refter van het tegenwoordige Hospitium van het H. Land in Cascadura. Den 23en Mei 1803 werd tot Vice-Commissaris voor Rio de Janeiro benoemd Pater Franciscus van den H. Jozef. Zooals in vele andere opzichten, bracht de komst der koninklijke familie naar Rio ook op dit punt de onafhankelijkheid van Brazilië tegenover Portugal, en zoo werd Pater Franciscus in 1808 benoemd tot Commissaris van het H. Land in Brazilië, onafhankelijk van het Commissariaat van Lissabon. Hij vervulde zijn ambt van 1808 tot 1844. Na hem kwamen van 1844 tot 1907 nog zes andere commissarissen. Pater Franciscus en zijn vier eerste opvolgers resideerden in Rio, de zesde Commissaris verhuisde in 1880 naar Petropolis. De zevende, Pater Alexander Brid, verliet Petropolis weer en vestigde zich in 1897 in' Rio, niet echter in het oorspronkelijke Hospitium, maar in een nieuw opgericht Hospitium in Cascadura, eene voorstad van Rio. Pater Alexander, die zin had om naar Petropolis terug te keeren, bood aan onzen Pater Commissaris het Hospitium van Cascadura aan, doch het aanbod kon toen niet aanvaard worden. Den 12en November 1907 werd tot Commissaris van het H. Land benoemd Pater Cyriacus Hielscher, Duitscher, behoorende tot de Provincie van de Onbevlekte Ontvangenis van Brazilië. Deze pater, die gedurende tien jaar het ambt van Commissaris bekleedde, bouwde de tegenwoordige kerk van Cascadura, zeer mooi en van binnen prachtig beschilderd. 171 Den 28en October 1915 deed de H. E. P. Chrysologus Kampmann, Provinciaal van de Provincie van de Onbevlekte Ontvangenis in Brazilië, aan onzen Pater Commissaris Provinciaal het voorstel, dat de Hollandsche Provincie het Commissariaat van het H. Land op zich zou nemen. Het volgend jaar, tijdens het Provinciaal Kapittel te Weert, bood de H. E. P. Generaal der Orde officieel aan onze provincie dat Commissariaat aan, hetgeen werd aangenomen, Zoo werd dan de Z. E. P. Julius Berten in 1917 door den H. E. P. Generaal, voor den duur van zijn ambt als commissaris provinciaal, tevens benoemd tot commissaris van het H. Land. Dit commissariaat omvat geheel Brazilië en heeft behalve Cascadura, nog 2 andere Hospitien, n.1. Bahia en Sabara. Op het provinciaal Kapittel van 1922 werd de H. E. Pater Paulus Stein benoemd tot commissaris Provinciaal, en tevens den 3en Februari 1923 door den H. E. W, Pater Generaal, voor 6 jaar tot commissaris van het H. Land aangesteld. Op den len Juni 1923 beschikte het commissariaat van het H. Land over het volgende personeel: 1. H. E. Pater Paulus Stein, Commissaris. 2. Z. E, Pater Julius Berten, Vice-Commissaris. 3. Pater Bonifacius Vilar, Spanjaard. 4. Br. Nicetus Peeters, Hollander, behoorende tot de Duitsche Provincie van de Onbevlekte Ontvangenis in Brazilië. 5. Br. Joannes Baptista Ferrando, Spanjaard. 6. Br. Camillus Lauer, Duitscher. De parochie Cascadura. Rio de Janeiro, in 1800 nog een klein stadje, heeft zich gedurende de 19e eeuw verbazend ontwikkeld en is nu een wereldstad, met meer dan een millioen inwoners. Dezen wonen verspreid over de eigenlijke stad en de voorsteden, welke laatste zich langs de spoorwegen tot op verschillende uren van het centrum der stad uitstrekken. In de oude stad zijn kerken genoeg, ja te veel, maar in de voorsteden ontbraken tot voor korten tijd de kerken bijna geheel, want men vond er slechts hier en daar een kapelletje, dat vroeger voor de bewoners eener boerderij gediend had. Ook waren de parochies zeer slecht verdeeld, in de oude stad klein, in de voorsteden veel te uitgestrekt. In de laatste jaren heeft de Kardinaal-Aartsbisschop zijn 172 best gedaan, dien wantoestand te verbeteren, door het oprichten van nieuwe parochies. Zoo werd dan ook in 1920 de parochie Cascadura opgericht en aan onze paters toevertrouwd. P. Benignus van Osch werd tot eersten pastoor benoemd. Behalve de kerk van 't Hospitium, die tot parochiekerk verheven is, vindt men in de parochie Cascadura nog een Hospitaal voor teringlijdsters, bediend door de liefdezusters van den H. Vmcentius, met eigen kapelaan ,en eene kapel toegewijd aan O. L. V. van Bijstand, die door ons bediend wordt. Ook bedienen onze paters sinds 1 Januari 1923 het weeshuis van den H. Antonius, dat door zusters Franciscanessen bestuurd wordt, doch buiten onze parochie ligt. In de parochiekerk bestaan een Derde Orde, een Apostolaat des Gebeds, een Maria-congregatie voor meisjes, en de Godvruchtige Vereeniging van den H. Antonius. In de kapel van O. L. V. van Bijstand bestaat eveneens een Apostolaat des Gebeds. Onder de bevolking, van ongeveer 8000 zielen, woekeren het Spiritisme en de godsdienstige onverschilligheid. Het niet onaanzienlijk getal H. Communies is grootendeels te danken aan de veelvuldige communies van een klein aantal goede zielen. Het aantal doopsels is naar verhouding driemaal te groot, omdat vele kinderen uit andere parochies bij ons in de kerk gedoopt worden. STATISTIEK VAN CASCADURA Jaar Geloovigen Doopsels Huwelijken H. Communies H. Oliesels 1917 8000 93 — 2000 7 1918 8000 198 ~ 3500 5 1919 8000 200 — 4000 8 1920 8000 283 17 9000 21 1921 8000 725 100 18116 42 1922 8000 830 102 21700 86 1923 8000 880 110 341001) 70 ') Hierbij zijn inbegrepen ongeveer 12000 Communies in 't Weeshuis van den H. Antonius. 173 HOOFDSTUK XVII VIGIA De toestand. Toen Pater Commissaris in 1917 op visitatiereis was in de parochie Sao Miguel, hoorde hij van onze paters, hoe treurig 't gesteld was met ons H. Geloof in Sao Joao da Vigia, dat op slechts 9 uur stroomafwaarts gelegen is en waar onze paters nu en dan geweest waren. Vigia is een bloeiend dorp, zeer schoon gelegen aan de breede Jequitinhonha, volgens eenparige getuigenis der reizigers de mooiste van alle plaatsen aan deze rivier. De parochie is zeer uitgestrekt, ongeveer 5000 K.M2., de grond is vruchtbaar, dezelfde woudgrond van Theophilo Ottoni en Sao Miguel. Volgens algemeen gevoelen gaat de plaats een groote toekomst tegemoet. Maar in godsdienstig opzicht is 't er treurig gesteld. Protestanten van verschillende sekten dringen er van uit Bahia binnen, en hebben er reeds eenigen aanhang verworven. Zelfs hadden zij in Vigia een soort college opgericht, wel is waar niet veel meer dan een lagere school, maar toch deed die school veel kwaad. Vormde zij al geen goede protestanten, zij kweekte toch onverschilligen, vijanden der priesters en der H.H. Sacramenten. Ongelukkig had Vigia geen pastoor, die met kracht het voortdringen van het protestantisme kon tegengaan. Wel was er een pastoor, maar deze was oud, bijna tachtig jaar, en reeds aan 't kindsch worden. Daarenboven, in den tijd dat hij nog krachtig was, waren hier nog geen protestanten bekend, zóodat hij nu niet meer in staat was te begrijpen, hoe gevaarlijk de protestantsche zendeling en voor het geloof zijner parochianen waren. Medelijden hebbende met die verlaten en aan de wolven blootgestelde kudde, stelde P. Commissaris, toen hij in datzelfde jaar den Bisschop van Arassuahy in Theophilo Ottoni ontmoette, aan Z. D H. voor om een onzer paters als kapelaan in Vigia te plaatsen, tot hulp voor den ouden pastoor. Dom Serafim, die zeer wel den toestand van Vigia kende, maar geen priester beschikbaar had, nam met vreugde en dankbaarheid het voorstel aan. Pater Samuel, die in Theophilo Ottoni en in Joahyma zijn sporen verdiend had, en tegen geen werk opzag, werd voor die moeilijke 174 Onze Parochiekerk te S. Joao da Vigia, bediening uitgekozen. Den 29en Augustus kwam P, Samuel in Vigia aan. De parochiekerk was in een treurigen toestand. Behalve deze, was er nog een kapel, toegewijd aan O, L, V, van Hulp, en dicht bij dit kapelletje huurde P, Samuel een huis. Al spoedig vroeg en kreeg hij een helper, want vanuit Vigia moest ook de uitgestrekte parochie van Salto Grande bediend worden, die vroeger tot het gebied van de paters van Joahyma behoorde. Strijd. Goed en wel geïnstalleerd, begon Pater Samuel den strijd tegen het protestantisme en wel op de eenig mogelijke manier, door het geven van godsdienstonderricht. Tot zijn geluk vond hij als onderwijzer der openbare school eene goed katholieke juffrouw. Er werd dus catechismus gegeven in de kapel van Onze Lieve Vrouw, en tevens op de school. Daarenboven hield P. Samuel in zijn preeken den geloovigen de zware verplichting voor om niet naar de protestantsche godsdienstoefening te gaan, en ook hun kinderen niet naar de protestantsche school te sturen. Op deze wijze hebben onze paters het zoo ver gekregen, dat het protestantisme in Vigia veel invloed verloor, en de protestantsche school eenige malen tijdelijk gesloten werd. Later werd dan weer eens proef, genomen, maar steeds met minder succes, totdat eindelijk in 1921 de directeur van het protestantsche college zijn schooïmeubelen verkocht en naar een boerderij verhuisde, daardoor wel toonende dat hij den strijd opgaf. Maar deze schoone overwinning werd niet zonder moeite verkregen. De protestanten en hunne beschermers namen elke gelegenheid te baat om de paters te vervolgen. 175 De eerste gelegenheid was de oorlogsverklaring van Brazilië aan Duitschland in 1917. Niettegenstaande al zijn zorgen verwaarloosde Pater Samuel ook in Vigia zijn topografische studies niet. Hij reisde altijd met kompas en schredenteller en nog andere instrumenten, ondervroeg de boeren over den oorsprong en richting van alle riviertjes en beekjes, en nam van alles aanteekening. Ook hield hij ervan, foto's te nemen van mooie plekjes. Het resultaat van al dien arbeid was een kaart van de parochie Vigia, gelijk hij er reeds een gemaakt had van Theophilo Ottoni, Salto Grande en Sao Miguel. Dat was voor de protestanten een mooie gelegenheid om Pater Samuel in verdenking te brengen. In Februari 1918 werd hij bij de regeering van Minas aangeklaagd als spion der Duitschers, en een luitenant der politie werd speciaal van Diamantina naar Vigia gezonden om de zaak te onderzoeken. Gelukkig moest de politiebeambte in Arassuahy passeeren en kwam de zaak den Bisschop ter oore. Deze telegrapheerde dadelijk aan den politiechef in de hoofdstad, dat Pater Samuel geen Duitscher maar Hollander was, dat hij, Bisschop, voor hem instond, en verzocht dat de politieofficier bevel zou ontvangen om te handelen in overeenstemming met den Bisschop. Dat bevel werd gegeven en de Bisschop kwam met den luitenant overeen, dat deze in Arassuahy zou blijven en Pater Samuel daarheen zou ontboden worden. Pater Samuel, telegraphisch door den. Bisschop geroepen, kwam onmiddellijk en legde de veertig uur afstand in vier dagen af. Daar hij 's avonds aankwam, begaf hij zich naar het bisschoppelijk paleis, en den volgenden morgen ging hij den luitenant opzoeken. Maar de politieman, die in die 4 dagen tijd gehad had om in te zien, dat hij zich onsterfelijk belachelijk ging maken, was 's morgens heel vroeg naar Diamantina* teruggereisd. Men begrijpt, hoe er gelachen werd, maar wie er ook lachten, niet de protestanten. Ook de catechismusles op de openbare school was hier, zooals het ook in Joahyma geweest was, een steen des aanstoots. In 1919 werd Pater Samuel van dat gruwelijk misdrijf beschuldigd, en de plaatselijke schoolopziener, die lezen noch schrijven, doch slechts zijn naam teekenen kon, maar toch politiek chef, en vijand der paters, verbood uitdrukkelijk het catechismusonderwijs op de school, als zijnde strijdig met het neutraal karakter van het openbaar onderwijs. Pater Samuel liet zich echter niet intimi- 176 deeren en beriep zich op den districtsschoolopziener, die, God zij dank, een man was met een helder hoofd en het volgende antwoord gaf, gebaseerd op herhaalde decreten van de regeering van Minas: „De Regeering van den Staat Minas Geraes, wel verre van het godsdienstonderwijs in de openbare lagere school te verbieden, stelt het veeleer op hoogen prijs, en geeft er volle vrijheid toe, mits het geschiede buiten de schooluren." Weer was de aanval afgeslagen. Buitenwerk. Behalve in 't dorp, waar de groote slag geleverd werd tegen het protestantisme, in bondgenootschap met dorpspolitiek en zedeloosheid, hadden de paters ook nog hun werk in de beide uitgestrekte parochies Vigia en Salto Grande, met een gezamenlijke oppervlakte van 9000 K.M2. Onmogelijk is 't, den Hollandschen lezer een denkbeeld te geven van dat voortdurende reizen en trekken, soms een maand of zes weken aan één stuk, bij brandende zon of tropischen regen, door hooggezwollen rivieren en over modderige paden. En na dan vier, of zes, of meer uren zoo gereden te hebben, moet men preeken en biechthooren en het rozenhoedje voorbidden, en huwelijksdocumenten klaarmaken, en den volgenden morgen is 't weer biechthooren, huwelijken sluiten, daarna de H. Mis met preek of catechismus en ten laatste doopen. Genoeg zij het te vermelden, dat zelfs de gezondheid van Pater Samuel, die tegen alles bestand scheen, geknakt werd, en hij begon aan zijn longen te lijden. Reeds in 1918 gaven de Paters Lazaristen, die in die buurt Missies gepreekt hadden, minder goede berichten over zijn gezondheid. Pater Samuel pastoor en deken. Den 23en Februari 1920 overleed de oude pastoor, Padre Joao Paulo de Souza Barbosa, in den ouderdom van bijna 83 jaar. Den lOen Maart werd Pater Samuel door den Bisschop tot pastoor benoemd, en den 28en April d.a.v. werd hij benoemd tot deken van het pas Opgerichte dekenaat Sao Miguel. Nieuwe strijd. In Juni van 't zelfde jaar kwam men Pater Samuel vragen om het feest te vieren van den H. Joannes den Dooper, den Patroon der parochie, met voorafgaande novene. Pater Samuel weigerde, omdat de festeiros niet beloven wilden, rekening af te leggen van de inkomsten en uitgaven. Tot goed begrip van deze zaak diene de volgende uitlegging. Wanneer in Brazilië een kerkelijk feest moet gevierd worden, worden er festeiros benoemd, dat wil zeggen, lieden, die zich belasten met 177 het ophalen van aalmoezen en het betalen der onkosten. Deze festeiros moeten natuurlijk om misbruiken te voorkomen, aan den pastoor verantwoording afleggen van alle ingekomen en uitgegeven gelden, en de wet van ons bisdom schrijft voor, dat de pastoor het feest niet moet doen, als de festeiros niet tot die afrekening bereid zijn, Pater Samuel was dus volkomen in zijn recht. Maar een troep kwajongens was er niet mee tevreden, brak de kapel van O. L. V. van Bijstand, die als voorloopige parochiekerk dienst deed, open, haalde er het beeld van den H. Joannes uit en hield een processie zonder den pastoor. Pater Samuel protesteerde bij de politie, doch deze liet alles begaan, 't Trof juist dat een paar goede vrienden van Pater Samuel, mannen van een zekeren invloed, niet in 't dorp waren, anders was veel voorkomen. Na de bedreven heiligschennis nam Pater Samuel het Allerheiligste uit de kapel, bewaarde Het in zijn huis, en hield geen godsdienstoefeningen meer in de kapel. Gelukkig was de Bisschop juist in de buurt op vormreis. Pater Samuel verwittigde hem van alles en Dom Serafim keurde goed wat hij gedaan had, ja, legde zelfs het interdict op de kapel en op de oude parochiekerk en diende bij het gerecht een aanklacht in. Nu kwam de politie uit Sao Miguel, onderzocht de zaak en noteerde de belhamels om gedagvaard te worden. Dat de politie eerst niets deed en nu ineens zoo streng werd, was aan den invloed van den Bisschop en aan plaatselijke politiek te danken. Pater Samuel, die in den laatsten tijd toch al sukkelde, vroeg en verkreeg verlof om Vigia te verlaten en in Sao Miguel te gaan wonen. Hij bleef echter pastoor van Vigia. De kapelaan, Pater Ludovicus Geldens, was met den Bisschop op vormreis. Den 23en Juli kwam Dom Serafim persoonlijk in Vigia. Men kwam hem vergiffenis vragen voor het gebeurde, en daarop hief hij het interdict van de kapel op. Na een plechtige processie werd het beeld van Sint Jan weer op zijn plaats gezet in de kapel van O. L. Vrouw. Na lang smeeken verkregen de schuldigen ook, dat de Bisschop schorsing van het proces aanvroeg. Pater Samuel, in zijn gezondheid geschokt, had na het gebeurde niet veel lust om naar Vigia terug te keeren. Hij vroeg en verkreeg ontslag als pastoor en werd opgevolgd door Pater Felicianus Smitz. 178 Opheffing van de residentie. In 1922 kwam de H. E. P. Simon Bennenbroek, Provinciaal, de visitatie houden. In Arassuahy en in Sao Miguel raadpleegde Z. H. E. verschillende onzer paters aangaande de parochie Vigia. En na die meeningen gehoord te hebben, besloot Pater Provinciaal de residentie van Vigia, die nooit definitief geweest was, op te heffen. De pastoor, Pater Felicianus, werd benoemd tot kapelaan in Theophilo Ottoni. De kapelaan, Pater Ludovicus, mocht in Vigia blijven, totdat de nieuwe pastoor kwam. Daar de Bisschop echter geen priester beschikbaar had, vertrok Pater Ludovicus eindelijk naar Sao Miguel, en de beide parochies van Vigia en Salto Grande worden sinds begin 1923 van uit Sao Miguel bediend. STATISTIEK VAN VIGIA Jaar Geloovigen Doopsels Huwelijken H.Communies H. Oliesels 1917 • 30000 491 126 487 13 1918 30000 767 138 2139 50 1919 30000 1018 193 2627 50 1920 30000 1103 151 2825 43 1921 30000 1097 201 3182 35 1922 30000 | 1013 212 3616 52 Met de heele in- en buitenlandsche geestelijkheid kan de Braziliaansche Kerk slechts over één priester beschikken voor iedere vijftien duizend zielen; en dat bij de ontzettende uitgestrektheid der parochies, waarvan vele (in het binnenland) grooter zijn dan een hollandsch bisdom! St. Antonius 1924 bl. 315. 179 HOOFDSTUK XVIII « BAHIA Van het Hospitium van het H. Land in Bahia, waar P. Bertholdas Wartna zich in 1919 vestigde, verschafte de tegenwoordige bewoner, Pater Samuel, ons de volgende historische gegevens. Het Vice-Commissariaat van het H. Land in de stad Bahia werd gesticht in 1721. De eerste Vice-Commissaris was P. Franciscus van de Onbevlekte Ontvangenis, die in dat jaar aangesteld werd door den Commissaris van het H. Land in Lissabon. In 1733 begon de bouw van het Hospitium. Het terrein werd gepacht of gehuurd van de Paters Benedictijnen, die in 't begin jaarlijks als huurprijs ontvingen .... één kuiken. Sinds 1751 werd de huurprijs verhoogd en bedraagt twaalf kippen per jaar, en dat duurt nog tot op den huidigen dag. De H. E. Abt der Benedictijnen is echter tevreden, als de pater die in 't Hospitium woont, jaarlijks zijn quitantie komt halen. Kippen hoeft hij niet mee te brengen. De pater kan toch niet met twaalf kippen gaan sjouwen! Toen in 1808 het Commissariaat van Brazilië gesticht werd, werd het Hospitium van Bahia afhankelijk van den Commissaris van Rio de Janeiro. Bij gelegenheid van de onafhankelijkheidsverklaring van Brazilië, werd het Hospitium in beslag genomen door de Keizerlijk Braziliaansche Regeering, wijl het beschouwd werd als te behooren aan de Kroon van Portugal. Het werd door de Regeering geschonken aan een weeshuis, dat het verhuurde aan een Engelschen dokter om er een weeshuis van te maken. Krachtens een wet van 1845 werd het Hospitium weer aan het H. Land teruggegeven, maar het verloor heel wat onroerend goed. Sinds werd nog meermalen beproefd om het voor militaire doeleinden in beslag te nemen. In 1867 werd de kapel gebouwd. In 1889, bij de uitroeping der Republiek beschouwden de republikeinen het Hospitium als verlaten goed en namen het in beslag om er een gevangenis voor de gevangen monarchisten van te maken. Eenige jaren later werd het door bemiddeling van den reeds genoemden Pater Fidelis van Avola, Capucijn, aan het H. Land terug geschonken. Nadat het gedurende eenige jaren 180 aan verschillende vrouwelijke religieuze congregaties verhuurd was, werd het weder door eenige paters van het H. Land bewoond, waarvan de laatste, Pater Angelo, in 1918 overleed. Deze werd in 1919 opgevolgd door Pater Bertholdus Wartna. Pater Bertholdus reisde veel, preekte missies en triduüms in de omliggende parochies. In 1923 werd hij vervangen door P. Samuel, die wegens zijn zwakke gezondheid niet reizen kan. Binnenkort zal het Hospitium van Bahia, als nutteloos, ten voordeele van het H. Land verkocht worden. Statistiek van het Hospitium van Bahia is er niet. Wat wij bovenal voor Brazilië vragen is gebed om priesterroepingen. Missionarius. 181 . HOOFDSTUK XIX LUFA Lufa is een tamelijk onbeduidend dorp, gelegen op negen uur afstand van Arassuahy. Reeds vóór onze paters zich in Arassuahy vestigden, hadden de bewoners van Lufa aan den Bisschop van Diamantina om een pastoor gevraagd en een halve belofte bekomen. Bij gelegenheid der eerste vormreis van Dom Serafim, den Bisschop van het pas opgerichte bisdom Arassuahy, in 1915, hadden de bewoners hun verzoek herhaald, waarop Z. D. H. antwoordde, dat hij er aan zou voldoen zoodra 't mogelijk was. Op aanwijzing van den Bisschop vormde zich een commissie, die een huis voor den pastoor gereed maakte. In 1918 werd de nieuwe parochie opgericht, afgescheiden van Arassuahy, en vergroot met stukken van de parochies Chapada, Minas Novas en Setubinha. De Bisschop schatte de oppervlakte op ruim 1000 K.M2. en het zielental moet, te rekenen naar het aantal doopsels, ongeveer dertien a veertienduizend bedragen. Het volk is arm, maar godsdienstig. Bij de nieuwe parochie behoorden de kapellen van Sao Bento, die evenals de nieuwe parochiekerk vroeger tot Arassuahy behoorde, Taguaral en Granjas, die vroeger tot de parochie Chapada behoorden. Tot eersten pastoor werd benoemd Pater Josephus de Haas, pastoor van Arassuahy, die de nieuwe parochie door een zijner kapelaans bediende. Op herhaald verzoek van het volk, dat een resideerenden priester verlangde, ging eindelijk Pater Sabinus Staphorst in Augustus 1919 in Lufa wonen, en deze werd 1 Januari 1920 als pastoor aangesteld. In November 1920 werd hij reeds weer vervangen door Pater Felix Pompen, die tot 1923 met de parochie belast bleef. Pater Felix, ofschoon te kampen hebbend met chronisch geldgebrek, heeft veel gedaan. Hij deed de parochiekerk van binnen herstellen en bouwde twee nieuwe kapellen, n.1. die van Santa Cruz en van Capao. Itahypé. Dit dorp behoorde vroeger bij de parochie Theophilo Ottoni. Wanneer en hoe Pater Wenceslaus Westerhof zich daar vestigde, is reeds verhaald. Tot dit district behooren de kapellen van Marambainhos en Sao Joao do Paraiso. De geschiedenis van 182 dit rectoraat kan in weinige woorden geresumeerd worden, 't Is een voortdurend reizen en trekken van den rector over moeilijke en onbegaanbare wegen, in een der meest woeste deelen van het maagdelijk woud. Er woont zeer veel goed volk in die bosschen, maar 't is weinig beschaafd. De bevolking wordt geschat op 20.000 zielen. In 1922 werd de reeds bestaande paroche Lufa vergroot, het district Itahypé werd van de parochie Theophilo Ottoni losgemaakt en bij de parochie Lufa gevoegd. Eveneens werd daar bij gevoegd 't district Carahy, dat tot dan toe tot Arassuahy behoorde en op pl.m. 12.000 inwoners geschat wordt. Tot pastoor van deze zeer groote parochie van 45.000 zielen werd den lOen April 1923 benoemd Pater Wenceslaus, die echter in Itahypé blijft wonen. In 't dorp Lufa werd Pater Felix opgevolgd door Pater Gualbertus Schoonhof, die niet meer als zijn voorgangers pastoor, maar rector is, afhankelijk van den pastoor, Pater Wenceslaus. In Carahy zal ook, zoodra een pater beschikbaar is, een rector zich metterwoon vestigen. STATISTIEK VAN LUFA Jaar | Geloovigen Doopsels Huwelijken !h Communies H. Oliesels 1919 I 13000 421 72 4056 38 1920 13000 486 63 4947 46 1921 13000 413 81 4457 24 1922 , 130C0 453 75 6200 16 183 s Parochiekerk te Muzambinho. HOOFDSTUK XX MUZAMBINHO Deze stad, wegens hare schilderachtige ligging op den top van een berg, vroeger Sao Joao da Boa Vista geheeten, telt 4500 inwoners, de parochie daarentegen strekt zich vele mijlen verder1 uit met een totaal van 19.000 parochianen. De godsdienstige gezindheid van de stadsbevolking laat veel te wenschen over. Ter bewaring en verlevendiging van den godsdienstzin werden godsdienstige vereenigingen opgericht, zooals de Derde Orde, Apostolaat, Rozenkransbroederschap e.a. De groote en fraaie parochiekerk is toegewijd aan den H. Jozef. Het woonhuis der paters behoort aan de parochie. Nadat den 15en Januari 1923 de resident*e canoniek was opgericht, werd den 23en Maart van hetzelfde jaar de parochie aan het Commissariaat overgedragen onder voorwaarde, dat twee onzer Paters zouden worden aangewezen met uitsluitende bestemming om in het diocees Guaxupé de H. Missiën te prediken. Als eerste Praeses en Pastoor werd benoemd Pater Florentinus Brölmann. STATISTIEK VAN MUZAMBINHO Jaar Geloovigen Doopsels Huwelijken H Communies H. Oliesels 1923 19000 627 123 15000 95 185 Eenige Missionarissen in Brazilië met den Commissaris Pater Julius Berten. HOOFDSTUK XXI STATISTIEK VAN HET COMMISSARIAAT s s ~ — s S 8 8 -§ s. 5" 1 I I I m Q x u x o 1900 1 4 1 70 14 300 8 — 1901 1 4 2 182 25 1000 j 140 5000 1902 1 4 2 132 20 1500 210 5000 1903 2 5 1 389 83 4300 294 13000 1904 3 9-2 775 153 8500 361 31000 1905 3 11 4 1258 254 12000 324 38000 1906 4 13 ■ 5 2799 590 17100 349 86000 1907 4 16 6 26f6 540 25310 350 86000 1908 4 16 6 2662 532 33063 466 86000 1909 4 18 6 3009 544 44559 506 86000 1910 4 18 8 3076 514 54000 581 87000 1911 5 20 8 3328 799 68803 683 117000 1912 7 21 9 6216 1163 98965 628 180000 1913 7 25 " 12 6293 1315 122128 723 170000 1914 8 28 12 6173 1233 129621 842 180000 1915 8 32 • 12 7547 1423 153348 960 216000 1916 9 37 12 8372 1559 171998 I 970 236000 1917 13 37 11 9139 2056 180746 1160 289000 1918 12 37 10 9673 1976 194434 2234 283700 1919 13 42 10 9668 1863 194593 1296 279700 1920 13 | 43 11 9957 1793 221218 1315 j 302700 1921 14 43 8 10593 1979 254574 1342 I 308000 1922 14 I 45 8 11747 2219 288126 1316 3299C0 1923 13 49 9 - ~ _ I _ 1924 13 51 9 — _ M — I I ■ - !_ I I — — " — j 118351 j 22750 | 2294886 17153 — 187 Groep Derde Ordelingen te Muzambinho. HOOFDSTUK XXII DE DERDE ORDE Van het begin hunner vestiging in Brazilië hebben de Minderbroeders hunne zorgen gewijd aan de Derde Orde door oprichting van sodaliteiten en waakzaam toezicht om haar in den goeden geest te bewaren, zoodat reeds spoedig op vele plaatsen, vooral waar de Minderbroeders zich gevestigd hadden, bloeiende vereenigingen werden aangetroffen. Door een samenloop van verschillende omstandigheden en niet het minst tengevolge van de regeeringsmaatregelen, waardoor de Eerste Orde bijna geheel ten onderging, zijn al deze vereenigingen, ofwel geheel verdwenen, ofwel zóózeer ontaard van hare oorspronkelijke instelling, dat zij van de Derde Orde niet meer dan eenige uiterlijkheden hebben overgehouden. Aan pogingen van den kant der Minderbroeders om de Derde Orde in het rechte spoor en onder hare jurisdictie terug te brengen, heeft het niet ontbroken, doch zij stuitten af op den onwil der besturen, die zich geen kerkelijke inmenging van welke zijde ook lieten welgevallen. Het noodzakelijk gevolg hiervan was, dat de Minderbroeders, om het erfdeel van hunnen H. Stichter ongerept te bewaren, overgingen tot de oprichting van nieuwe afdeelingen, ook op die plaatsen, waar reeds een zoogenaamde Derde Orde bestond. Afgezien van deze laatste vereenigingen, waarmede geen betrekkingen worden onderhouden, telt ons Commissariaat thans zestien afdeelingen der Derde Orde, welke bijna alle werden opgericht in de jaren 1922 en 1923, als gevolg vooral van den wensch door den H. E. P. Provinciaal hieromtrent tijdens zijn visitatie geuit. Van deze zestien sodaliteiten zijn er twaalf opgericht in onze residenties, n.1. Cascadura, Ouro Preto, Arassuahy (van vóór 1922). S. Joao d'El Rey, Cordisburgo, Pirapora, Muzambinho, Cabo Verde, Theophilo Ottoni, Jequitinhonha, Lufa, Itahypé, Daarenboven staan onder onze jurisdictie de sodaliteiten van het Seminarie van Marianna, Chapada, Antonio Pereira en Bello Horizonte, alle behoorende tot het district van Ouro Preto. 189 Het totaal aantal der in deze 16 sodaliteiten opgenomen Tertiarissen is 1148. Een bijzondere vermelding verdient de districts-visitator Pater Zacheus Simons te Ouro Preto, die een bewonderenswaardige Het Bestuur der Derde Orde te Ouro-Preto. actie ontplooit om de Derde Orde nieuw leven in te storten, niet alleen als bestuurder der bloeiende sodaliteit van Ouro' Preto en een drietal andere, maar ook als oprichter en redacteur van een maandblad „O Padre Terceiro" de priester-tertiaris, dat, hoe bescheiden ook, zonder twijfel ertoe zal bijdragen, veel dwaalbegrippen omtrent de ware Derde Orde onder de priesters weg te nemen. Deze actie is wel bijzonder noodzakelijk, wijl vele priesters uit begrijpelijke onkunde de Derde Orde meer beoordeelen naar de schamele resten, die zij hier uit vroeger eeuwen aantreffen, dan naar de nieuwe frisch-opbloeiende vereenigingen van het heden. 190 Bestuur der Derde Orde afdeeling te Arassuahy. HOOFDSTUK XXIII MISSIES De Volksmissies zijn in Brazilië het groote middel om den godsdienstzin onder het katholieke volk te onderhouden. De Bisschoppen raden ze ten zeerste aan. Ook onze paters zijn ten volle van het nut en de noodzakelijkheid der missies overtuigd, en daarom noodigen zij zoo nu en dan de missionarissen, meestal de paters Redemptoristen, tot dat doel uit. Zelf echter hebben onze paters weinig missies gepreekt. Daar wij ons voornamelijk wijden aan parochiewerk, en dit ons de handen meer dan vol geeft, kan er van missie-geven weinig komen. Zoo nu en dan op aanhoudend verzoek van een of anderen bisschop of pastoor, hebben onze paters toch wel eenige missies gepreekt. Zoo preekten Pater Benvenutus met nog twee paters in '09 gedurende vier maanden verschillende welgeslaagde missies in de gemeenten Santa Luzia en Manhuassü, waarbij 15770 H. Communies werden uitgedeeld en niet minder dan 380 ongeoorloofde samenlevingen gewettigd werden. Zoo preekten P. Adolphus en P. Zacheus in 1922 de H. Missie in drie. parochies van Rio de Janeiro. Behalve deze zijn aan den schrijver van dit boekje nog twaalf missies bekend, door verschillende paters in verschillende jaren gepreekt. De vormreizen der Bisschoppen zijn hier ook altijd een soort missies, en daarbij hebben onze paters zeer dikwijls geholpen. Sinds 1915 vergezelden zij bijna elk jaar den Bisschop van Arassuahy op zijn vormreis, en dikwijls ook de Aartsbisschoppen en Bisschoppen van Marianna, Diamantina, Pouso Alegre, Guaxupé, Montes Claros en Bello Horizonte. Ofschoon lang niet van alles aanteekening is gehouden, zijn ons bekend 20 retraiten, door onze paters gepreekt voor de parochiegeestelijkheid, religieuse communiteiten, Mariacongregaties, Vincentianen enz., alsmede 20 Novenen, 136 Triduüms en vele preeken voor de plechtigheden der Goede Week en Lijdensmeditaties. Eindelijk, is dit jaar, 1924, op herhaald en dringend verzoek 192 van den Bisschop van Guaxupé, een vurig verlangen van vele onzer paters in vervulling gegaan: vanaf het begin van dit jaar zijn pater Leopoldus en pater Adolphus, wonende in Muzambinho, belast met de volksmissies in dat diocees. De H. Sacramenten, bij gelegenheid van Missies, Retraiten enz. toegediend, zijn niet in de voorafgaande statistieken begrepen. „Het valt niet te ontkennen, dat het werk der roepingen onder de inlandsche Braziliaansche bevolking met grootere moeilijkheden gepaard gaat dan in Holland. Maar niet minder waar is, dat geen werk zoo nauw verband houdt met de bevordering van Gods eer en het heil der zielen, en derhalve waard is te worden ondernomen, als juist dit Thans moet de openbare liefdadigheid ter hulpe geroepen worden, om de seminaries en colleges, althans eenigermate te bevolken. Ook ons (Serafijnsch) College kan den krachtigen steun onzer weldoeners niet ontberen. Mogen velen zich ontfermen over onze jeugdige stichting tot opleiding eener inlandsche geestelijkheid, welke tevens het ideaal van den religieuzen staat voor eigen volk in hooger glans doet stralen". H.Eerw. P. Paulus Stein (in Sr. Antonius 1924 bl. 243) 13 193 HOOFDSTUK XXIV * LETTERKUNDIGE ARBEID Ofschoon, zooals reeds gezegd, het werk in de parochies ons weinig tijd laat tot anderen arbeid, dwingt de noodzakelijkheid ons toch soms, ons met schrijven bezig te houden. En wel op de eerste plaats met schrijven in couranten en tijdschriften. Met het doel om belangstelling voor onze missie op te wekken en levendig te houden, schreven onze paters menigvuldige bijdragen in de maandschriften „Sint Antonius" en „Sint Franciscus". Ook in Hollandsche dagbladen verscheen menige Braziliaansche brief, zoo b.v. van Pater Benvenutus in de „Maasbode", van pater Zacharias in de „Residentiebode" van pater Constantius in „Ons Blad." Ook aan Braziliaansche katholieke couranten en tijdschriften werd medegewerkt, zooals aan „A Uniao", „O Mensageiro da Fe", „O Echo Seraphico", „Vozes de Petropolis" en verschillende bladen. In Theophilo Ottoni wordt sinds 1912 uitgegeven het weekblad „A Familia", tegenwoordige redacteur pater Canisius Zoetmulder. In Arassuahy werd van 1916 tot 1921 het „Boletim Ecclesiastico do Bispado de Arassuahy" gepubliceerd, onder directie van pater Sabinus Staphorst. Eveneens in Arassuahy werd van 1914 tot 1919 het veertiendaagsch blad „Pao em Pedacinhos" uitgegeven, met medewerking en eenigen tijd onder redactie onzer paters. In Sao Joao d'El Rey verschijnt sinds 1915 het weekblad „A Accao Social", eigendom van de Uniao Catholica, Popular, onder hoofdredacteurschap van den pastoor, Mons. Gustavo Coelho en met medewerking van Pater Norbertus Beaufort en andere onzer paters. Eveneens in Sao Joao publiceeren de professoren van het college, met medewerking der studenten, een studentenblad, van 1913 tot 1919 met den titel „O Mosquito", sinds met dien van „O Porvir". Gedurende een jaar, 1913, redigeerde Pater Florentinus Br'ól- 194 mann in Sao Joao d'El Rey 'n jeugdorgaan, genaamd „O Zuavo". Snds 1918 redigeert Pater Adolphus Thoonsen het tijdschrift „Deus o quer", orgaan van het Commissariaat van het H. Land. Den 4en October 1923 verscheen het eerste nummer van „Sao Francisco de Assis", parochieblaadje van Pirapora, dat verschijnt om de veertien dagen. Sedert Januari 1924 heeft ook Cordisburgo zijn eigen orgaan „O Clarao". Corintho begon 15 April met de uitgave van „A Villa de Corintho". In 1915 en 1916 hebben onze paters van Ouro Preto eveneens een parochieblaadje uitgegeven, genaamd „Mensageiro Parochial". Einde 1923 verscheen het eerste nummer van een tijdschrift voor Priesters-Tertiarissen, geredigeerd door Pater Zachaeus Simons, in Ouro Preto. Ook eenige boeken en brochures werden uitgegeven. In 1909 verscheen in Rio de Janeiro „A Inquisicao", van de hand van Pater Candidus Vroomans. In 1913 werd in Nijmegen gepubliceerd de „Novena de Santo Antonio", door Pater Adolphus Thoonsen, tweede uitgaaf 1917 in onze drukkerij in Theophilo Ottoni, derde uitgaaf ibidem 1922. Eveneens in 1913 publiceerde Pater Rogerius Burgers in Nijmegen ,0 Santo Sacrificio da Missa", eene uitgebreide vertaling van het bekende werk van Pater Nieuwbarn. Pater Gonzaga Gouverneur gaf in 1914 een gedenkboek uit, genaamd „Manual", gedrukt op onze drukkerij in Theophilo Ottoni, tweede uitgaaf ibidem 1921. Dezelfde drukkerij gaf in 1922 uit „Guia das Familias", van de hand van Pater Ludovicus Geldens. In 't zelfde jaar en in dezelfde drukkerij verscheen „Porque a Maconaria foi condemnada pela Egreja", eene verzameling artikelen tegen de Vrijmetselarij, vroeger reeds verschenen in 't weekblad ,,A Familia", tweede uitgaaf in 1923. In 1915 werden, ook op onze drukkerij in Theophilo Ottoni, twee werkjes gedrukt van Pater Benvenutus Poell, handleidingen bij het onderwijs in de muziek. In 1924 publiceerde onze drukkerij van Theophilo Ottoni „A Nuven Vermelha", overdruk in boekvorm van een in ,,A Familia" verschenen feuilleton. Pater Florentinus Brölmann gaf in 1920 twee vlugschriften ■uit-tege»--de protestanten. . . w.y- 195 H.E. Pater Paulus Stein, 3e Commissaris Provincialis van Brazilië. Pater Stephanus Lucassen, professor van 't Gymnasio Santo Antonio te Sint Jan, publiceerde in 1915 een latijnsch themaboek. Pater Zacharias van der Hoeven, professor van het zelfde Gymnasium, begon in 1922 in Sao Joao d'El Rey d« jmblicatie van een „Synopse Analytica da Historia Natural". f Eindelijk verscheen in 1923 de tweede uitgaaf van „Tertius Ordo Franciscalis" van de hand van den H. E. P. Paulus Stein, onzen tegenwoordigen Commissaris-Provinciaal. Een bijzondere vermelding verdient de litteraire arbeid van Pater Samuel Tetteroo. Behalve artikelen in de „Jequitinhonha", in 1913 en 1914, publiceerde Pater Samuel: le. „Roteiro da Expedicao Espinosa-Navarro enz. 1553-1554", separaatafdruk van artikelen in het „Boletim do Bispado de Arassuahy" van 1917, met kaart. 2e. „Subsidios para a Historia de Diocese de Arassuahy", separaatafdruk van artikelen in hetzelfde tijdschrift, 1921. 3e. „Memoria Historica e Geographica do Municipio de Jequitinhonha", Typographia Sao Francisco, Theophilo Ottoni, 1919. Uitgegeven op kosten van het gemeentebestuur van Sao Miguel de Jequitinhonha. 4e. „Notas Historicus e Chorographicas sobre o Municipio de Theophilo Ottoni", 1922. Imprensa Official do Estado de Minas Geraes. 5e. Verschillende bijdragen in „Chorographia Estatistias dos Municipios do Estado de Minas Geraes, pela Commissao do Recenseamento". Imprensa Official do Estado, 1923. In dit werk werden ook opgenomen de kaarten door Pater Samuel gemaakt van de gemeenten Theophilo Ottoni en Jequitinhonha. De uitgave van no. 4 en 5 geschiedt op kosten van den Staat. 6e. Medewerking aan de nieuwe kaart van den Staat Minas Geraes. De naam van Pater Samuel als medewerker staat op de kaart zelf aangegeven. Zijne verdiensten werden erkend door de toekenning van de bronzen medalje met diploma. 7e. Vele artikelen in 't weekblad „A Familia" op 't gebied van geschiedenis en aardrijkskunde van 't bisdom Arassuahy, vooral aangaande de grenzen van de Staten Minas Geraes en Bahia. 8e. In 1924 verscheen „A Ordem dos Frades Menores no Brasil 1500—1924". — „Geschiedenis der Minderbroeders in Brazilië". 197 Missiehuis der Minderbroeders „Sr. Franciscus Solanus" Sitcard NASCHRIFT Bij aandachtige lezing van dit Gedenkschrift, waarin het wèl en wee van onze Confraters gedurende hun vijf en twintig jarig verblijf verhaald wordt door een alleszins bevoegd getuige, dien wij kennen als een eerste-klas missionaris en docent, zal iedereen moeten erkennen, dat Brazilië, tenminste voor zoover het binnenland is — het terrein van de Nederlandsche minderbroeders — een echt missieland is, en dat daar moeizaam en succesvol gewerkt wordt door onze hollandsche religieuzen. Daarom is een hartelijke gelukwensen aan onze dappere nederlandsche missionarissen hier op zijn plaats. Een gelukwensch, die vooreerst dringt tot de bede, dat nog velen zich mogen geroepen voelen om hen te komen helpen, en dat in niet verre toekomst de eerste vruchten uit het Missiehuis te Sittard mogen vallen in den schoot van die aan priesters zoo arme streken. Moge verder in dit jubeljaar de hartewensch van den tegenwoordigen Commissaris Provincialis in vervulling gaan; de opleiding van braziliaansche priesters-minderbroeders. Mogen daartoe ook onze hollandsche missievrienden bijdragen, vooral door den steun van hun gebed! De Procure van F. M. B. « INHOUDSOPGAVE , Bladzijde Voorwoord 3 Hoofdstuk I. Land en volk 5 II. Voorgeschiedenis 13 „ III. Geschiedenis van het Commissariaat ... 19 IV. Nictheroy . 39 V. Ouro Preto m, . . 46 VI. Sao Joao d'El Rey 59 VII. Theophilo Ottoni 89 I VIII. Cabo Verde en Monte Bello 117 „ IX. Joahyma en Saó Miguel 123 „ X. Arassuahy 135 XI. Bello Horizonte . 151 XII. Pirapora 153 XIII. Manhuassü . . 160 „ XIV. Curralinho 161 XV. Cordisburgo 165 „ XVI. Cascadura 171 XVII. Vigia. M 174 „ XVIII. Bahia. IfPI ... 180 1 XIX. Lufa ... 182 XX. Muzambinho 185 XXI. Statistiek van het Commissariaat .... 187 ., XXII. De Derde Orde . . . 189 ,. XXIII. Missies 192 XXIV. Letterkundige arbeid ^ . . 194 Naschrift 199