INA BOUDIER-BAKKER DANS N.V. VAN LOGHUM SLATERUS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ ARNHEM IN HET JAAR MCMXXVI H UI O INA BOUDIER-BAKKER DANS N.V. VAN LOGHUM SLATERUS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ ARNHEM IN HET JAAR MCMXXVI DANS VER de straat begon de schemering van den herfstavond te vallen. — Een stilte hing tusschen de oude grijze huizen; daar woeien alleen uit de verte brokstukken van een schriOen orgeldeun over... Hollend bijna kwam Marie, de meid van den rechter naar huis. En binnengestoven, vroeg ze ademloos aan de keukenmeid, die in de groote donkere keuken nog borden waschte: „Had mevrouw naar haar gevraagd?" Dan, het antwoord nauw afwachtend, legde zij de boodschappen: een pak watten, zalf, een fleschje kamferspiritus op de bank in de gang, en terwijl ze voor den grooten spiegel haar haren gladstreek, die donker ^kroesden om het gezonde volle gelaat, keek ze een oogenblik aandachtig onderzoekend... „Zij was nog op tijd — gelukkig. Anders werd het weer eindeloos gezeur. Daar kon ze haast niet meer tegen PAG. 1 DANS den laatsten tijd. Vroeger lette zij er nauwelijks op. 't Was per slot van rekening idioot om je zóó te jachten voor iemand die tóch in bed lag — voor wie 't er niet op aankwam of de dag een kwartiertje korter of langer duurde. Zij had mevrouw verwend — dat was het. Maar zij had nu tenminste iets te vertellen." De deun van het verre orgel zong in haar hoofd met haast pijnlijke nadrukkelijkheid, terwijl ze de gang doorliep, naar de achterkamer. En even rammelde in haar hand de deurknop. „Ben je daar eindelijk?" — kwam uit het halfdonker, waar in vage witheid het bed zich teekende, een stem humeurig. Marie antwoordde niet onmiddellijk. Zakelijk precies zette zij alles, de watten, de spiritus op de gewone plaats, in het weten van alle kleinigheden sinds zij de laatste jaren geheel voor de verpleging van mevrouw PAG , 2 DANS zorgde. Dan kwam zij naar het bed en ging zitten, omdat het de zieke vermoeide öp te kijken. Dit was van alle avonden het vaste, terugkeerende, niet uit te schakelen moment. Soms iets verlaat door een bezoek, vervroegd door vermoeidheid, maar nooit liet de zieke het los: het verhaal van al wat die dag aan nieuws in de buurt had opgeleverd. En Mariedeed den ganschen dag herleven in dit kort bestek. De straten ging zij opnieuw langs — de winkels in en uit; wat er te koop, wat er uitgestald lag, zagen zij samen nu nóg eenmaal. Uit de huizen vertoonde zich in dit schemeruur voor hun oog wat de lichte uren daar hadden gebracht — en op de wegen verscheen en trok voorbij, wat daar den langen dag was gegaan. En langzaam, in de jaren, was de vrouw die nooit meer buiten kwam, een nieuwe wereld gaan zien en kennen door de oogen van haar gezellin. Het was een eigen- si PAG. 3 DANS aardige wereld, eene die haar eenmaal vèr gelegen had. Het was niet haar wereld waar zij als mondaine vrouw triomfen gevierd had — waardoor zij gereden was in haar rijtuig als op een zegetocht. Zij, die de mannen wisten een geraffineerde coquette, altijd nemend, maar zorgvuldig zich hoedend ook maar het geringste prijs te geven — en de vrouwen een koude vlakke ziel. Zij, die zoo buitengewoon de kunst verstaan had zich te doen dienen. Haar man had haar gediend door zijn positie eenmaal ■— door, veel ouder dan zij, gemakzuchtig zich te schikken in wat hem degouteerde, en tegelijk losliet in eigen vrijheid. Tot zij, plotseling en ontijdig totaal invalide geworden, het huis ondergeschikt maakte aan haar veeleischendheid, en Voort vegeteerde op wat haar bleef: de bitterheid der al te vroege herinnering. Uiterlijk luisterde de zieke iederen avond nukkig on- PAG. 4 DANS willig; innerlijk inderdaad meegesleept naar een wereld, die zij als zij nog buiten had kunnen komen, nooit zoo zou hebben gezien. Een wereld die de bekoring had van een onwerkelijke fantasie — geschilderd in heftige kleuren, in de woorden van een primitief levend volkskind. En voor Marie zelf was dit overzicht van den dag het slot. Al wat zij beleefd had aan kleine voorvallen, groeide op uit de eigen woorden verlevendigd, vergroot. En het liet een bevrediging na, die het gebeuren zelf nooit had kunnen verwekken. Maar aan dezen avond verwarden zich de feiten roezig in haar hoofd. En zij zocht moeizaam een begin... „Eerst was ik bij mijn broer — ik had de soep immers bij me voor het kleintje. — Ja, ze gaat mooi vooruit, en Janne ook — als er niets bij komt..." „Heeft bij werk?" „Simon ? Neen," PAG, 5 DANS sa ga „Ik geloof dat jij dwaas genoeg bent in dat huishouden bij te springen," zei de zieke ongedurig omdat het geregeld en vlot verhaal ditmaal maar niet op gang kwam. „Ze hebben niemand dan mij. En de kinderen zijn zoo lief ■—■ ze zaten net te eten allemaal — een tafeltje rond met zijn zessen." „Je hebt er van den winter genoeg gesloofd op je vrije avonden." „Och — wat is sloven —" prevelde de meid onwillig. „Ik ben gek op kinderen..." Er viel een stilte. Het wrokte in Marie. Hier was zij gebleven van schellemeisje af, dra verwend in haar jonge jaren in den makkelijken rijkeluisdienst — en op trouwen was zij niet happig geweest, haar vrouwelijke natuur heel lang slapend gebleven. En toen de jaren voorbijgingen, was haar stroeve gesloten aard meteen in de moederlijke PAG . 6 sa sa m m, DANS banen geleid —• in het gezin van haar broer waar zij de steun bleef — voor de zieke wier onmisbare hulp zij werd. Maar het laatste jaar verloor zij dikwijls haar gelijkmatige opgewektheid — en meer dan ooit liep zij heimelijk naar Simons gezin... „Nu is dat alles ? Je bent niet amusant vanavond." De meid stond op. Forsch rekte zich haar sterke rechte gestalte tusschen het bed en het venster — eer zij bukte, om de zieke voor den nacht gereed te maken. Maar terwijl zij zorgvuldig voorzichtig het nog donkere zware haar vlocht, begon zij plotseling eindelijk te vertellen wat in haar zinderde met een wonderlijk jagende en tegelijk belemmerende macht. „Ik wou toen ik van den apotheker kwam de Hof steeg doorsteken — 't was al laat — en daar speelde me nog een orgel!" „Een orgel? Nu nog?" ga sa PAG. 7 DANS ga ga „Ja. Maar 't was niet ons gewone orgel. Een héél groot, met prachtige platen buitenop — en er was een zingende stem bij. Dat ging je gewoon door je ziel. En de heele straat vol — alles uitgeloopen om dat orgel — en alles doodstil. We stonden daar hutje en mutje op mekaar gepakt allemaal te luisteren naar die mooie wijzen. Weet u..." ze neuriede — „en dat... en die... en toen nog..." In de duisterende kamer zong bij alle opzettelijke gedemptheid de schelle frissche volksstem, met een dringenden, wiegenden cadans de bekende melodieën — die vaagden over het stil besloten bed, waarin de zieke roerloos als in een plotselinge vrees teruggekrompen lag. „Ik had wel hardop kunnen meezingen •— maar dat deed niemand. En zoo heerlijk stil in de lucht hè? En toen ineens begon die vent dansen te spelen — PAG . 8 DANS dansen! daar gingen je voeten vanzelfvan den grond!" „Danste jij?" „Ik?" weerde Marie, heet-blozend — „natuurlijk niet — ik ben geen jonge meid meer. Maar al dat jonge goed aan 't dansen — ineens de heele straat vol! Altijd méér kwamen er bij. En die man speelde — spéélde *» daar hadt je den heelen nacht bij kunnen staan luisteren — dat waren wijzen zoo prachtig om bij te huilen — en toch ook weer zoo vroolijk dat je haast wel dansen moést!... En die mekaar niet hebben mogen zooals Piet van den oven, en Jaantje Keesing — en Barend de Groot, die heelemaal niet deugt, maar Chrisje Volker kijkt naar geen ander — die dansten daar, en ze lieten mekaar niet los. En weet u wat ik u laatst vertelde van Geert Boer, die al maar loopt achter Jet je van mijn zuster ? Ze moet hem niet, zegt ze. Och ik weet niet, hoor — PAG. 9 DANS vandaag zag ik hoe hij op haar toevloog, en ze was metéén met hem weg — en ze dansten samen, daar kon je je oogen niet afhouden... Wat is er, zit uw haar niet goed?" „Te stijf ■— aan den linkerkant. Wat heb je daar gedaan?" „Een haartje dat trekt zeker... zoo beter ?" „En jij — ben je aldoor blijven kijken?" „Ik ben er eindelijk dwars doorheen geloopen," zei de meid als onwillig geprest. En ze keerde zich naar de tafel, begon machinaal klaar te zetten wat de zieke voor den nacht noodig had. Maar haar handen misten de gewone kordate beslistheid. Nog voelde zij om zich den wirwar van dansende paren waarin zij zich, verloren en alleen, als in een kolk meende opgezogen. Met moeite, alsof al haar leden zwaar werden, was zij erdoor geworsteld; rondzwie- PAG. 10 DANS rende rokken sloegen tegen haar beenen, lachende monden en zoekende oogen omringden haar nauw. En in een vlucht was zij ertusschen uit gehold tenslotte, den hoek om... Daar stond Kort Jansen voor zijn deur. Hij keek naar den dans en hield zijn dochtertje van vier jaar aan de hand. En in diezelfde ontwrichtheid, haar gewone zekere kalmte geheel verloren, voelde zij zijn oogen snel scherp monsterend over zich gaan. „Heb je zoo'n haast?" „Ik moet naar huis — mevrouw wacht." Zij kende hem goed; als jongen al kwam hij met Simon bij hen aan huis. Nu was hij al twee jaar weduwnaar. „Ze zou je missen," zei hij kalm zijn rook uitblazend. „Ze mist me nog niet. ,,'t Zou toch mogelijk zijn." „Alles kan." PAG. 11 DANS „Een eigen thuis, dat is toch altijd nog wat anders." „Jawel..." „Of heb je het daar te goed voor?" „Neen hoor. Ik heb 't goed, maar..." „Kom je d'r niet effen in ? Moeder is binnen." „Ik moet voort," zei ze, in een vreemden vreugdigen angst. „Een ander keer M'rie? Een ander keertje? Vast??" riep dringend de schelle stem der oude vrouw ertusschen. „Ja beslist, vrouw Jansen." Toen was ze doorgehold. Voor den spiegel thuis had ze gekeken... En ze had gedacht, hoe den laatsten tijd Kort duidelijk haar zocht... Speelde het orgel nu nóg? Of zat het in haar hoofd? Neen. PAG. 12 DANS Ze opende het raam, keek naar de zieke. „Hoort u?" Ze waren beiden stil. Door den zuiveren herfstavond voer dringend de orgeldeun naar hen over. De zieke gaf geen antwoord. Marie had het raam opengelaten. Strak, zonder aandacht schijnbaar lag het puntig magere gezicht in het witte kussen. Maar de echo van die even hijgend neuriënde stem hing nog om haar bed; en de op den wind aangedragen, als plotseling zeer nabije muziek joeg als een zweepslag haargedachten op: Zij dansten! Zij zag het! Zij zag het, uit de woorden der meid, die had verteld met een zonderling jachtige bewogenheid hier aan haar bed. Zij zag een verre verloren wereld: jeugd! De storm stak op in haar roerlooze lichaam, om het eenige wat in haar geleefd en bewogen had ooit: haar m m, PAG , 13 DANS jeugd, die alles in zich besloten hield wat voor haar geluk kon beteekenen: schoonheid, triomfen, wierook, bewondering, machtsbesef de roes van het onbetwiste meesterschap. Dat alles, wat haar wreede kwaal op eenmaal had gebroken. Als de roof van een verradelijke klauw aan haar gezondheid, die stuk voor stuk in tergende onverbiddelijkheid haar leden had geknakt en gebogen en verstijfd, en er het leven, de beweging had uitgemoord. Zij was... gestorven. Maar de dans, — de dans van het leven overleefde haar — voor anderen. Voor anderen ! En haar geest in een radelooze woede bevrijdde zich een moment van het vastgeankerde lichaam. Zij lag in bed als een versleten vod, maar haar wil, haar begeerten waren niet versleten. En deze, plotseling ontsnapt aan dwang, aan omstandigheden, aan milieu wierpen zich in den roes. PAG 14 DANS Zij was... niet meer de dame; zij was een volksmeid — zij zag ruwe kerels om zich dringen, zij voelde zich gegrepen en gewiegd in wilde armen, die zij wist altijd weer te zullen ontvluchten. Zij lokte het verlangen, wetend het zelf altijd te zullen ontsnappen — zonder ander begeeren dan het verlangen te wekken, en het dan opzij te gooien. Tot zij langzaam maar onafwendbaar gezweept werd naar den afgrond, dien zij niet zien wou — naar de leegte, die ook nü in haar verbeelding haar aangrijnsde, en die zij tóch niet erkende. Maar — zij danste! Oh, hóe zij danste, daar in die steeg, onder den koelen stillen herfsthemel, bij het roode walmende licht van een enkele olie-lamp. Die steeg — welke zij met zonderlinge duidelijkheid zag. Eenmaal, jaren geleden, toen zij nog jong was en loopen kon, was zij door die steeg gegaan. Zij was verdwaald, had zich verlaat en af willen steken, en opeens was zij PAG. 15 DANS daar gegaan door die stille, nauwe, half-duistere straat, in haar sierlijke kleeren, met haar lichten, veerenden tred, waarvoor zij beroemd was. Aan de deuren hadden mannen gestaan en gezeten — zij hadden haar aangezien en wat naar elkaar geroepen — en zij had schijnbaar hooghartig onverschillig voortgaande hun blikken gevoeld. Toen zij thuis was, in de gang, had zij in den grooten spiegel gekeken... Nu danste zij in die straat! Zij wierp van zich als ballast al wat geboorte, opvoeding, milieu, conventie in haar hadden gevangen gehouden. In lappen en flarden, met loszwierende haren wierp zij zich in den roes, in een bandelooze ongetogenheid. Zij had geen man en geen huis, geen kring waartoe zij behoorde •— zij wist niet meer waar zij geboren was en opgegroeid. Daar was niets, dan te dansen bij de opstriemende muziek van een PAG. 16 DANS straatorgel — een dans zoo ongeloofelijk, zoo nooit beleefd — zoo over alle wetten en begrippen heen, los gebroken in een wilde vrijheid... En dan — opééns — als een hijgende ademstoot — een greep van een sterke hand om haar hart — in die vrijheid, die eindelijke vrijheid, een smachting, een groeiende, eischende, al het andere moordende smachting naar de bedwongenheid — de onvrijwillige bedwongenheid. Het bedwang, waaraan zij niet geloofd had, waar haar cynisme om gelachen had — dat zij ontkend had — en dat zij nu — nü wist dat er was. Dat ergens in de wereld, in die wijde verre, niet af te zoeken wereld op haar gewacht had als haar deel, en dat zij nooit was komen opeischen: Eenmaal, niet gediend worden, maar diénen zelf — moéten dienen... PAG. 17 DANS Dat waar haar ziel in een woesten jammer naar reikte, als het beste, het éénige A» dat zij moést veroveren, of zij zou sterven —- zij zou sterven van ellende...!! Een kreun was de zieke ontsnapt —■ een luide kreun, zóó anders dan de gewone klacht om lichaamswee, dat de meid snel van de tafel zich keerde en naar het bed kwam. En plotseling, mét dit van alle uren des daags vertrouwd bekend gezicht, schokte de zieke tot de werkelijkheid terug; een schok die het bed deed schudden. Maar alleen kleine parels op het geel glanzend beenige voorhoofd getuigden van dien duizelenden val naar de eigen oude wereld. „Sluit het raam," zei ze, als met een heesch-gezongen stem. De meid gehoorzaamde. „Slaapt u niet?" „Neen ik kan niet." PAG . 18 sa sa DANS „Hoe komt dat dan?" Zij boog zich over de zieke in gewoonte zorg, stopte de deken in, verhoogde het kussen — voelde of de kruik goed lag... „Jij bent — warm —"zei de zieke. „Ik heb me gehaast..." Scherp vorschten de donkere oogen met een wanhopige gespannenheid in de grauwe, die de gewone koele gewisheid van allen dag misten, onzeker ontweken. En zwijgend — tesamen en elk alleen worstelden zij — zich voelend verrast door een ontastbaar machtig iets, dat in zijn voorbij-ijlende vaart hen een oogenblik gegrepen had — waarvan de heftige polsslag als een echo doorjoeg in hun eigen stille leven — vijandig, en tevens overrompelend van diepst innerlijke bekendheid. Dan voor de uiterlijke rust bij het aanzien der aan alle avonden gelijke kamer — het gerucht van buiten als een sa sa PAG. 19 DANS sa sa onwezenlijke droom verstorven en afgesloten, verzonk al het andere ook daarmede, keerde de zieke zich in een matte overgave, om steun tot dit dagelijks beproefde en aan haar onderworpene. En slechts een niet te onderdrukken argwaan bleef in de aandacht, waarmee zij Marie's bewegen door de kamer volgde... Tot zij plotseling de eigen spanning brak: „Ga nu maar weg. Ik ben te moe." „Goed mevrouw." Marie prevelde den overbodigen nachtgroet — „drie, vier keer ging het belletje zéker nog..." Boven op haar kamer opende zij zacht het raam en leunde naar buiten. De straat lag stil en donker. Een milde regen was begonnen te vallen, spoelde de lucht frisch en klaar. „Er was een zoete mogelijkheid, die nog veel beloofde PAG. 20 sa sa DANS te vergoeden..." Zij zag het dochtertje van Kort Jansen, zooals het daar had gestaan aan vaders hand. Dan dacht zij aan het kleintje in de wieg bij Simon... Koele groote druppels vielen sneller op haar hoofd — langs haar wangen — een op haar mond... Het was als een spelletje... en het wekte den nieuwen glimlach over haar in het donker veilig gezicht. PAG, 21 Dit is No. 2 van de Stern-Serie waarin als No. 1 verscheen De Kluizenaar van Maxim Gorki, en als No. 3 verschijnt Een Kerel uit één Stuk van Miguel de Unamuno. Deze serie verschijnt op ongeregelde tijden, in beperkte oplaag en wordt verzorgd door Fokko Mees.