REGEERING EN LIEFDELEVEN VAN LODEWIJK XV REGEERING EN LIEFDELEVEN VAN LODEWIJK XV KONING VAN FRANKRIJK (1710-1774) DOOR W. C SCHÖNSTEDT GENERAAL-MAJOOR B. D. MET EEN INLEIDING VAN PROF. DR. H. BRUGMANS EN 47 ILLUSTRATIES AMSTERDAM VAN HOLKEMA 6 WARENDORFS UITGEVERSMAATSCHAPPIJ Inleiding. Er is een woord van Talleyrand, dat, wie de achttiende eeuw niet heeft gekend, niet weet, wat leven is. Zooals alle dergelijke uitspraken, is ook deze half waar. Wat Talleyrand bedoelde, was het aantrekkelijke der uiterlijke levensvormen, die de voorbijgegane periode onderscheidde van de ruwere perioden van de revolutie, het keizerrijk en de restauratie. Inderdaad is het dit, wat de achttiende eeuw onderscheidde van latere tijden en waarnaar men later met schuw verlangen terugzag, de fijne levensvormen van een hoogst beschaafde maatschappij. Dat is het ook, wat telkens weer velen in hun verbeelding terugvoert tot een tijd, die thans onherroepelijk voorbij is. Vooral in een periode van brutale openbaarheid haakt men naar een tijd van verfijnde beschaving. Toch is het dat niet alleen, wat in de achttiende eeuw ons telkens weer boeit. Deze periode ligt dicht genoeg bij ons om ze te kunnen doordringen en begrijpen; zij staat ook niet zoo hoog, dat wij haar moeilijk zouden kunnen aanvatten. De menschen der achttiende eeuw zijn veel meer dan die van oudere tijdskringen van ons vleesch en van ons bloed. Stellig, de negentiende eeuw is veelal gansch andere wegen gegaan dan haar voorgangster. Maar zij z#n van één geest en geestelijk steunen wij nog altijd op de achttiende eeuw. Heel ons maatschappelijk leven, heel ons geestelijk bestaan is met duizenden vezelen vastgehecht aan de achttiende eeuw. Zoo leven wij ons spoedig in die periode in; wij zyn er snel in thuis; de wereld der achttiende eeuw is ons gemakkelijk toegankelijk. Daarom heeft een boek als dat van generaal Schönstedt v ook zooveel aantrekkelijks. Zeker, onze moderne democratie staat wel ver af van het liefdeleven van Lodewijk XV. Maar wij hebben niet meer den afschuw van zulke dingen, dien de brave revolutie koesterde en ten toon droeg. Wij kunnen thans het verfijnde hofleven van het Versailles der achttiende eeuw waardeeren in zijn historische beteekenis, ook in zijn absolute waarde. Er is in deze dingen decadentie, maar een decadentie, die nieuw leven in zich borg. De bloem, ook de fraaiste, is bestemd om snel af te vallen; maar dan blijft de vrucht, waarom het ten slotte te doen is. Ook over Lodewijk XV en zijn regeenng denken wij anders dan vroeger. Wij zien in hem niet meer den verdorven despoot, den volksverderver. Integendeel, wat hem ook ten laste kan worden gelegd, niet, dat hij zijn groote macht misbruikte. Eerder kan men hem verwijten, dat hy die macht te weinig aanwendde om het oude regime langzaam, maar zeker te breken. De koning en ook de regeering waren van goeden wille; maar zij stonden nog machteloos tegenover de oude min of meer gewijde instellingen en toestanden, waaraan men nog in ruimen kring gehecht was. Hoe zou aan Lodewijk XV zijn gelukt waaraan zijn veel energieker overgrootvader was te kort geschoten. Zoo kwam het koninklijke regime 'te kort niet in willekeur, maar in kracht. Dat alles bereidt den nieuwen tijd voor. Men zal er daarom in dit boek met belangstelling van kunnen lezen. H. BRUGMANS. VI Voorwoord. Dit is geen boek voor jonge meisjes. Het is niet mogelijk over de regeering van Koning Lodewijk XV en Zijn liefdeleven te schrijven zonder het een en ander te vermelden, dat minder geschikt geacht moet worden om onder de oogen van jeugdige lezeressen te komen. Waarom te schrijven over Lodewijk XV, de zusters de Nesle, Mad. de Pompadour, Mad. du Barry en verschillende andere merkwaardige personen van de achttiende eeuw, waarover reeds veel — al is het dan in hoofdzaak in de Fransche taal — geschreven is? Och! ik heb mjj aangetrokken gevoeld tot het luchtige, hoffelyke en geestige dat een kenmerk was van het,, ancien régime" en toen ik mij eenmaal aan de studie van het leven aan het Fransche hof ónder Koning Lodewijk XV gezet had, liet het onderwerp mij niet meer los. Ik maakte aanteekeningen, copieerde quatrains en schotschriften; dat alles groeide tot opstellen; de opstellen werden een aaneengeschakeld verhaal. Toen ik zoover was en ik mijn arbeid Het zien aan een schalksch gezichtje, waarin een paar donkere oogen tintelden, sprak een guitig mondje; „Waarom zoudt u er geen boek van maken"? Komaan, ik heb het beproefd en nu is aïf boek het resultaat van mijn pogen. Ik besef dat zij, die belang stellen in de Fransche geschiedenis uit het tijdperk van de drie Lodewijken, in dezen arbeid veel zullen vinden wat hen reeds bekend was, doch vn ik vertrouw dat zij toch ook het een en ander zullen sprokkelen wat hen tot nu toe onbekend was. Indien het den lezer bij het omslaan van de laatste bladzijde — indien hij zoo ver komt — gaat als het mij ging toen ik de laatste hand aan mijn arbeid legde, dan zullen hem de oorzaken van de verachrikkehjke revolutie die Frankrijk ging teisteren weder zoo helder voor oogen staan en zal hg zoo sterk beseffen, hoe het wanbestuur van den vorst die in zijn eerste regeerings-jaren toch was toegejuicht met den kreet: „Vive Louis le bien-aimé", zooveel tot de revolutie die het „ancien régime" wegvaagde, heeft bijgedragen. En hiermede bied ik mijn arbeid — niet zonder schroom — aan het ontleedmes van hen, die belangstellen in den Franschen geest, de Fransche beschaving en ontwikkeling. Velp(G.), 1927. W. C. SCHÖNSTEDT. VIII HOOFDSTUK I. Laatste levensjaren en dood van Koning Lodewijk XIV. In breede rijen geschaard stond in de spiegelgalerij van het slot van Versailles, waar aan de wanden de machtige schilderijen van Le Brun den roem van den „Roi Soleil" verkondden, de bloem van Frankrijks adel te wachten op het binnentreden van den absoluten heerscher, die zooeven met zijn tweede gade — Madame de Maintenon — *) in de slotkapel de plechtig gecelebreerde mis had bijgewoond. 1) Frangoise d'Aubigné werd den 27sten November 1635 in de gevangenis te Niort, waar haar ouders op bevel van de Richelieu gevangen zaten, geboren. Met hare ouders week zij later oit naar Martinique, vanwaar de moeder doodarm in Frankrijk terugkeerde en waar de Zestienjarige dochter dankbaar het huwelijksaanzoek van den kreupelen, mvwmaktwi maar geestigen dichter Scarron aannam, die van haar schreef, dat zij hem had aangebracht: „deux grands yeux fort mutins, un beau corsage, de belles mains et beaucoup d'esprit". Zfi werd eene vriendin van de bekende courtisane Ninon de Lenclos, die van Francoise getuigde: „qu'elle 1'avait trouvée trop gauche pour 1'amour". Na den dood van haren echtgenoot en na eenigen tijd in het klooster der „Hospitalières de la Place Royale" te hebben doorgebracht, leerde zij de Markiezin de Montespan, de heerschzuchtige maitresse van Lodewijk XIV kennen, die haar in 1669 voorstelde de opvoeding van een harer dochtertjes op zich te nemen. Dit meisje stierf echter in 1672. Op aanbeveling van de Markiezin werd de weduwe Scarron toen door Lodewijk XIV belast met de opvoeding van den Hertog de Maine en kwam daardoor aan het Hof. Daar begon de sluwe vrouw, steunende op haar ontwikkeling en geest, de stelling van de Markiezin de Montespan te ondergraven, wat haar wonderwel gelukte, al kostte het haar lange jaren en veel inspanning. In vereeniging met Lodewijk's biechtvader — Tellier — wist zg den Koning hoe langer hoe meer te verstrikken in een fijn gesponnen netwerk van gods- 1 In eerbiedige houding en met ernstige gezichten verbeidden dames en hovelingen den Koning, in de stille hoop zoo dadelijk een genadigden blik op te vangen van den Vorst, die thans meer dan veertig jaren het lot van Frankrijk zelfstandig had bestierd. Wie zou in de thans zoo slaafsch en zwijgend wachtenden de nazaten herkend hebben dier machtige leenheeren, die zich zoo dikwijls met Frankrijks koningen op eenzelfde lyn hadden gesteld. Maar de twee krachtige staatslieden — de Richelieu en Mazarin — hadden den trots van den Franschen adel geknot en de vroeger zoo fiere geslachten tot nederige vazallen teruggebracht, die kruiperig en onderdanig onder den verkillenden invloed van de kwezelige en bigotte Madame de dienst en berouw over zijn vroegeren levenswandel, en als de Koningin in 1683 sterft staat Lodewijk geheel onder den invloed der intrigante, die niets meer of minder beoogt dan Koningin van Frankrijk te worden. Als daarop de Markiezin de Montespan vol woede jegens hare onderkruipster het Hof verlaat, verklaart de weduwe Scarron — die sedert 1674 door aankoop van een domein Markiezin de Maintenon geworden is— dat haar goede naam! lijdt onder de innige betrekking waarin zij tot den Koning staat en haar geweten haar geen rust laat. Door zulke klachten weet zij den Koning de belofte af te dwingen haar te huwen. Toen Lodewijk den minister Louvois zijn voornemen mededeelde, wierp deze zich den Koning te voet en riep uit: „Hoe Sire, gij de grootste Koning „op aarde, wilt de weduwe Scarron huwen? Al ontnaamt gij mij mijn „goederen, mijn vrijheid, mijn leven, dan zou ik toch nog zeggen dat gij „U onteert". Maar ook dit mocht niet baten en de machtige minister viel weldra ia ongenade. In Januari 1684 had in de slotkapel in alle stilte het huwelijk tusschen Lodewijk XIV en Madame de Maintenon plaats, waarbij slechts tegenwoordig waren de bisschop van Parijs, Louvois, de biechtvader Tellier en de kamerdienaar Bontemps. Maar haar hoogsten wensch - Koningin van Frankrijk te worden - heeft Lodewijk, die zich steeds angstvallig afvroeg, hoe het oordeel van het nageslacht over zijn daden zou luiden, nimmer ingewilligd, al moet vastgesteld worden dat met het toenemen van de Maintenon's invloed de roem des Konings daalde. Het geheele volk weet aan haar de ongelukken die in het begin der 18e eeuw over Franrijk kwamen, en zoo gehaat had zij zich gemaakt, dat de benden der revolutie nog in 1794 haar graf zullen openbreken en haar asch in alle windstreken zullen verstrooien. 2 Maintenon thans zelfs — tenminste naar het uiterlijk — devoot waren geworden. Hoe saai en eentonig was het in Lodewgks laatste regeeringsjaren aan het Fransche Hof geworden! Waar waren zij gebleven de vroolijke dagen van weleer met hunne schitterende feesten en parades, hun opgewekte fakkeldansen en dolle jachten, hun gondelvaarten en bonte cavalcades, waarbij de sierlijk uitgedoste hovelingen en officieren vol gratie eerbiedig hulde brachten aan de schoone vertegenwoordigsters van Frankrtfks adelijke jonkvrouwen en de grootste kunstenaars, schrijvers en dichters wedijverden in hun huldebetuigingen aan den trotschen en ongenaakbaren Zonnekoning ? Ach, over al die wufte en toch zoo aantrekkelijke uitingen van opborrelend leven, was gekomen de verkillende adem eener oude heerschzuchtige vrouw, die den Koning in den avond zijns levens geheel beheerschte. Doch hoor! daar weerklinken de drie bekende slagen op den glahzenden parketvloer, de draperieën, die de galerij afsluiten, worden ter zijde getrokken en Frankrijks Koning treedt de spiegelzaal binnen. Langzaam, steunend op een stokje, schrijdt de nog steeds imponeerende, maar door jicht en ouderdom eenigszins gebogen vier en zeventigjarige Vorst voorwaarts en neemt koel, maar niet onvriendelijk, de huldebetuigingen van het Hof in ontvangst. Doch als aan de andere zijde der galerij de deuren, die naar de particuliere vertrekken des Konings leiden, achter hem gesloten zijn, ontspannen zich aller gelaatstrekken en valt de dwang, die op alle aanwezigen rust. Men dringt en duwt naar den uitgang, om maar zoo spoedig mogehjk de op het voorplein wachtende karossen te bereiken. Allen bezielt slechts de gedachte, dit oord van vormelijke en stijve hofetiquette zoo spoedig mogelijk te verlaten en naar Parijs te snellen, teneinde aldaar in een roes van dans, muziek en spel, vergoeding te vinden voor de in Versailles in verveling gesleten traag voorbijgegane uren. 3 Lodewijk is het vertrek, waar Hij in den regel met Zijn morganatische gade toeft, binnengetreden; de oude almachtige vróuw zit in een hoogen rechtgerugden leunstoel. Tegenover haar staat nog een leunstoel, waarop de Koning zoo dadelijk zal plaats nemen; verder bevinden zich in de rondte nog drie tabouretten, bestemd voor de ministers, die straks zullen worden toegelaten teneinde met den Vorst te arbeiden. Maar vooreerst onderhoudt Lodewijk zich nog met Zijn echtgenoote, doch allesbehalve over ernstige aangelegenheden! Aanvankelijk worden de laatste nieuwtjes uit Parijs besproken, familie-schandaaltjes, uitspattingen van losbollen en dergelijk weinig verheffende wederwaardigheden uit de „cronique scandaleuse" der hoofdstad, die de talrijke spionnen van de Maintenon haar in de morgenuren hebben bericht en waarbij niet geaarzeld is het briefgeheim te schenden, omdat de seniele Vorst behagen schept in allerlei pikante verhaaltjes en zich vroolijk maakt over zoovele droeve menschelijke zwakheden en afdwalingen. Als dit onderwerp uitgeput is wendt het gesprek zich in ernstiger banen en de Koning herdenkt — als Hij de toekomst van het Vorstenhuis der Bourbons bespreekt — de droeve verliezen die Hij in de laatste jaren in Zijne familie geleden heef t. . f In 1711 is de troonopvolger de „Grand dauphin ) gestorven; in 1712 de „second dauphin" en diens gemalin, Marie Adelaïde van Savoye, de eenige prinses voor wie Lodewijk werkelijk genegenheid gevoeld heeft en die er dikwijls in slaagde des Konings somberheid en droefgeestige stemming te verdrijven. En in hetzelfde jaar 1712 is ook de achterkleinzoon, de „troisième dauphin" — Louis, Hertog de Bretagne — een knaapje van vijf jaren, onder eigenaardige verschijnselen, die aanleiding geven tot hardnekkige geruchten als zoude *) Zie tabel I aan het einde van dit werk. 4 1. Koning Lodewijk XIV met den dauphin, den Hertog de Bourgogne, den Hertog d'Anjou (Lodewijk XV) en Markiezin de Maintenon hier wederom vergif in het spel zijn geweest, gestorven; zijn broertje, de tweejarige Hertog d'Anjou, de „quatrième dauphin" (Lodewijk XV) is ook ernstig ziek geworden, maar dank zij het krachtig optreden van de gouvernante, Madame de Ventadour, die zich verzet tegen de toepassing van door de geneesheeren voorgeschreven koudwaterbaden, van een bijna wissen dood gered. De Koning verdiept zich in deze treurige herinneringen en wordt uit zijn somber gepeins eerst opgeschrikt als een kloppen aan de deur hem waarschuwt dat de ministers aanwezig zijn. Weldra treden zij binnen en blijven eerbiedig staan; Lodewijk zal met hen werken, weinig vermoedende dat deze ministers 's morgens alles reeds besproken en bedisseld hebben met die oude vrouw, die daar zoo kalm gebogen zit over haar tapisseriewerk, alsof zij van regeeringszaken niets weet en er geen of weinig belang in stelt. De kunst der ministers zal nu zijn het bij alle zaken te doen voorkomen alsof de genomen beslissingen uitingen zijn van den zelfstandigen wil van den Vorst. Zulks bereiken zij door hunne meening vragenderwijs voor te leggen en het te geven antwoord aan den Koning als het ware te suggereeren. Bij moeilijke kwesties of als de beslissing anders dreigt uit te vallen dan zij wenschen, wordt Madame de Maintenon handig in het gesprek betrokken en de geslepen vrouw weet al heel spoedig de schaal in de door haar gewenschte richting te doen doorslaan. Na eenigen tijd aldus gearbeid te hebben vertrekken de ministers en ruimen hun plaats in aan den Hertog de Maine *), Lodewijk's bastaardzoon, den lieveling van Madame de Maintenon, aan wiens opvoeding zij zelve in vroegere jaren zooveel moeite heeft besteed. En al spoedig draait het gesprek naar het onderwerp dat in den laatsten tijd door de drie aanwezigen zoo vaak behandeld is — Lodewyk's testament. *) Zie tabel I als voren. 5 Meermalen toch heeft Frankrijks ongekroonde Koningin getracht Lodewijk over te halen aan den Hertog de Maine dezelfde rechten toe te kennen als aan de prinsen van den bloede, en hem in 'sKonings testament aan te wijzen als hoofd van het Burgerlijke en Militaire Huis des Konings, waardoor de geheele macht in Frankrijk volkomen in zijne handen gelegd zou worden. De Koning heeft beloofd heden eene beslissing te zullen nemen en de acte — daarvoor heeft de marquise gezorgd — ligt gereed, waarbij met voorbijgang van 'sKonings broeder den Hertog van Orleans, de zoon van Madame de Montespan en Lodewijk XIV tot de hoogste waardigheid in Frankrijk geroepen zal worden. Weder wikt en weegt men argumenten, maar de oude zwakke Vorst is niet opgewassen tegen de vereende krachten van eene sluwe vrouw en een eerzuchtig jongeling; ten slotte neemt hij de ganzenveder en plaatst Zijn handteekening en zegel onder de acte die over het lot van Frankrijk beslist.") Slechts de markiezin en de vriend des Konings, maarschalk de Villeroi — die van zijn wetenschap weldra schandelijk misbruik zal maken — droegen kennis van de door den Koning getroffen beschikking, die de laatste gewichtige regeeringshandeling van Lodewijk zou blijken te zyn. Want in Augustus 1715 wordt de Koning, die in weerwil van zijn hoogen ouderdom en zijn rijk liefdeleven een ongestoorde gezondheid genoten heeft, krank en weldra blijkt dat de ziekte een ernstige wending gaat nemen. ») Bö dit besluit heeft de Koning zich vermoedelijk ook laten leiden door Z«ne weinige ingenomenheid met Zijn broeder, dien H« — al is daarvoor nimmer een schijn van bewijs gevonden — in overeenstemming met een deel der publieke opinie, verdacht de hand te hebben gehad in veronderstelde misdadige praktijken, in verband met den dood van zoovele leden der Koninklijke familie, die den Hertog van Orkans den weg naar den Franschen troon konden openen. De Hertog zelf was woedend over deze beschuldigingen en bood aan zich in de bastiUe te doen opsluiten, tot eene. door den Koning te benoemen commissie, zijn gedrag had onderzocht, maar Lodewijk XIV weigerde zulks. 6 De Koning rust in hetzelfde vertrek waar Hij zoovele jaren dag aan dag Zijn schitterend „lever", waarbij de hoogste vertegenwoordigers van adel, leger en geestelijkheid het zich tot een eer rekenden tegenwoordig te mogen zijn, gehouden heeft.s) Wij treden thans in gedachte eerbiedig het betrekkelijk kleine, door talrijke waskaarsen verlichte vertrek binnen. Aan de eene zijde van het bed herkennen wij de beroemde geneesheeren Fagon en Maréchal, wier kennis echter te kort zal schieten om het vliedende leven vast te houden. Aan de andere zijde der sponde staan de Markiezin de Maintenon en de Hertog de Maine, benevens 'sKonings biechtvader, pater Tellier. Buiten op het ruime slotplein speelt intusschen de hofkapel, want de Koning heeft bevolen dat aan den dagelijkschen gang van het hof-ceremonieel niets gewijzigd zal worden. •) Hen, die het kasteel van Versailles bezochten, kan bekend zijn hoe het Vorstelijk praalbed van het overige deel der kamer was afgescheiden door een sierlijk hekwerk „ballustre" genaamd. Binnen deze „ballustre" hadden slechts de kamerdienaars en een paar pages toegang, terwijl de „ruelle", de ruimte tusschen bed en kamerwand, slechts een oogenbUk betreden werd door den hoogsten of oudsten in rang aanwezigen Prins of hoveling, teneinde den Koning het hemd te reiken. De „lever de Sa Majesté" had overigens als volgt plaats: Tegen acht uur heeft de eerste kamerdienaar den Koning gewekt en de handen zijns gebieders met wijngeest afgespoeld. De Koning doopt daarna een hand in eenig wijwater en bidt in stilte. Gedurende dien tijd treden de Prinsen van den bloede, de eerste lijfarts, de eerste chkurgyn en de oude voedster des Konings in het slaapvertrek; deze personen vormen de „entree familière". Vóór de Koning het bed verlaat worden Z.M. twee pruiken aangeboden, waarvan Hij er een uitkiest, want sedert 1673 draagt de Koning een „allonge" pruik, waardoor Hjj — wat zijn uiterlijk betrof — nog meer indruk op Zijn omgeving meende te kunnen maken. Daarop zet de Koning zich naast Zijn bed op een stoel en thans treden Hertogen en pairs binnen: deze vormen de „grande entree". Vervolgens wordt de Koning geschoren en als Z.M. een teeken heeft gegeven, laat de „huissier" de „première entree" binnen; het zijn kabinets-secretarissen, voorlezers, apothekers, dokters, officieren en kamerheeren, benevens eenige gunstelingen, die voor het binnentreden een speciale vergunning ontvangen hebben. Intusschen vedringt zich in de zaal die aan het slaapvertrek voorafgaat (Salie de 1'Oeil-de-Boeuf) een gonzende menigte; hovelingen, gezanten. 7 In de groote nevengalerij verdringen zich ook thans weder de hovelingen en bespreken hunne kansen bij de te verwachten regeeringswisseling, terwijl zij zich reeds gereed houden den nieuwen Vorst toe te juichen. De Koning ligt stil ter neder, maar als Hij uit eene lichte sluimering ontwaakt, geeft Hg te kennen, te willen biechten. Allen verlaten het vertrek behalve pater Tellier, die ongeveer een half uur bij den Koning blijft. Wat Lodewijk in deze korte spanne tijds gezegd heeft? Wg weten het niet, maar wij willen den tijd, dien de Koning gebruikt ten einde Zijn rekening met den hemel af te sluiten, benutten om Lodewijk's regeering als in een filmbeeld aan ons oog te doen voorbijgaan, opdat wij Frankrijks binnen- en buitenlandsche stelling eenigermate zullen kennen, op het tijdstip waarop het vijfjarige knaapje, Lodewijk's achter-kleinzoon, den troon van den „Roi Soleil" beklimt. pairs, stadhouders en parlementsleden; wanneer de Koning kousen en pantalon heeft aangetrokken, mogen ook deze uitverkorenen als „entree de la Chambre", 's Konings slaapvertrek binnenkomen. Dan wordt het ontbflt binnengedragen en nu mag ook de „Cinquieme entrée" de breede schare van hovelingen het vertrek betreden, dat thans natuurlijk overvol is. Nu treedt een plechtige stüte in, want Z.M. trekt het nachthemd uit en reikt de reliquiën die Hij gedurende den nacht op de bloote borst droeg, aan den eersten kamerdienaar. Tegelijkertijd komt de Hertog van Orleans of de oudste aanwezige prins van den bloede naar voren met het daghemd des Konings en biedt dit eerbiedig aan den tweeden kamerdienaar; de eerste kamerdienaar houdt de rechter-, de opzichter der garderobe de linkermouw van het hemd in de hoogte en terwijl twee pages een ruimen slaaprok uitgespreid vóór de „rueUe" houden, schuift Z.M. in Zijn daghemd. Aldus gaat het kleeden onder het zacht gegons der menigte voort; de das strikt Z.M. echter dikwijls zelf; daarna kiest de Koning van een Hem gereikte zilveren schaal een der vier zakdoeken die er op uitgespreid liggen. Vervolgens neemt Hij degen, vederhoed en wandelstok met gouden knop in ontvangst, knielt dan op twee kussens en verricht het morgengebed. Als de Koning opgestaan is en zich naar de nevenzaal (cabinet du roi) begeven heeft, verkondigt een „huissier" dat de „lever" is afgeloopen en verlaat een ieder het vertrek in de hoop dat de Koning zijn aanwezigheid heeft opgemerkt. 8 2. Koning Lodewijk XIV (1663) Op een leeftijd waarop anderen zich nog met kinderlijke spelen bezighouden, geroepen om de schitterendste vorstenkroon van Europa te dragen, zien wij Lodewijk's opvoeding door een heerschzuchtige moeder—Anna van Oostenrijk — en een sluwen minister — Mazarin — vrijwel en wellicht met opzet — verwaarloosd en als de laatstgenoemde in 1661 sterft en de vier en twintigjarige Vorst eindelijk zelfstandig de teugels van het bestuur in handen neemt, bezit hij allerminst de kundigheden om een zoo uitgebreid rijk te bestieren. Middelmatig begaafd, maar met een krachtig lichaam en goed verstand had Lodewijk niet slechts in naam, maar ook in der daad „Louis le Grand" kunnen worden indien uitwendige en verkeerde invloeden de goede kiemen niet teruggedrongen en verstikt hadden. Zelfstandig Koning geworden, vond Hij om zich heen een schare wufte hovelingen, ministers, generaals, kunstenaars en vlijers, die Hem om strijd huldigden en bewierookten. Spoedig had het Hof Lodewijk's groote fout >— een onteugelbare roem- en eerzucht — gepeild en hiervan werd — zooveel mogelijk ten eigen voordeele — gebruik gemaakt. Wie den Koning maar vlijde en het deed voorkomen alsof alles wat aan het Hof, in Frankrijk en tot ver over de grenzen geschiedde, een uitvloeisel was van 'sKonings wil of genade kon bijna zeker zijn den Vorst gunstig voor zich te stemmen. Deze karakterfout — die in den loop der jaren nog toenam— werd oorzaak dat Lodewijk zich verbeeldde leiding te geven, terwijl Hij feitelijk geleid werd. Zijn minister Louvois wist Hem te overtuigen, dat het voeren van oorlogen Zijn roem zoude verhoogen; Zijn generaals deden het voorkomen alsof de veldslagen die zij wonnen, de vestingen die zij innamen, en in 't algemeen alle roemrijke wapenfeiten der Fransche legers te danken waren aan 's Konings inzicht en wijs beleid, ofschoon Hij er feitelijk geheel buiten stond. 9 Men liet Hem steeds „le beau role" bij onderhandelingen, overwinningen, feesten en parades, en gedurende Zijne geheele regeering was Hij meer „dupe" dan „leider". Doch Hij wilde gaarne schoolmeesteren en trad op als raadgever op elk gebied. Met eerbied luisterde men naar Zijne woorden, maar deed ten slotte wat men als vakman of kunstenaar veel beter verstond dan de Koning. Hij bemoeide zich met honderde kleinigheden, uniformen- en etiquettevragen enz. en Zijne staatslieden zagen zulks niet ongaarne, daar zij de handen dan meer vrij hadden. Zijn ijdelheid en hoogmoed waren grenzenloos en deze eigenschappen tierden welig op den bodem van de vlijerijen en de kruipende onderdanigheid van den getemden en slaaf schen adel. Groote bouwwerken4) moesten aan het nageslacht Zijn 4) Van 1674 tot 1690 werd voor bouwwerken ongeveer 150 millioen livres uitgegeven. Onder de trotsche bouwwerken neemt het slot van Versames met zijn wjgebouwen, parken, lanen, grotten, waterwerken en standbeelden wel de voornaamste plaats in. Het front van het paleis werd 580 M. lang en meer dan tienduizend menschen konden er wonen. Aan hooge artistieke eischen voldoet het niet, terwijl de parken overladen zijn. De bekende H. Havard beschrijft het slot aldus: „Tout brille en ces apartements: tout rétuit. tont édate et pétille aux „yeux dans ces entassements de marbres, de stucs. de boucliers, de guirlan„des si nombreux, si pressés, si tassés, qu'ils semblent voulloir s'écraser et se „confondre". . In den loop der tijden is het geheel jammerlijk vervallen: men is echter gedurende de laatste jaren aan de restauratie begonnen, dank zü een gift van millioenen franken door den Amerikaan Rockefeller voor dat doel aan de Fransche republiek aangeboden. In 1684 arbeidden er te Versailks aa.000 menschen en 6.000 paarden!; in 1685 werkten er zelfs 36.000 soldaten, waarvoor een geheel legerkamp was opgeslagen! Ten einde voor de grootsche waterwerken van Versailks het noodige water te verkrijgen, moest het riviertje de Eure in eene nieuwe bedding worden geleid. . . Tengevolge van dit zware en ongezonde werk in den moerassigen bodem en' de daaruit opstijgende kwaadaardige gassen,' stierven duizende soldaten aan koortsen en andere ziekten. Maar wie bekommerde zich daarom? Aan de grens van het park ligt Trianon dat in 1687 voor Madame de Maintenon werd gebouwd en dat uit marmer, jaspis en porfier werd opgetrokken, terwijl in de onmiddelüjke nabijheid de koninklijke menagerie, 10 roem verkonden, terwijl de schepipngen van kunstenaars, schrijvers en dichters er steeds op gericht moesten worden den Koning te huldigen, want slechts dan konden zij verzekerd zijn van 'sKonings welgevallen.s) die talryke zeldzame viervoetige dieren en vogels herbergde, een plaats vond. Versailks werd inwendig versierd door de grootste kunstenaars en schilders van de 17e eeuw en het was o.a. Louis d'Ouvrier, die als zinnebeeld van des Koning macht — waar slechts mogelijk — een stralende zon aanbracht met het devies: „Nee pluribus impar", wat de hovelingen vertaalden met de woorden: „II suffirait a éclairer plusieurs mondes", hetgeen de aanleiding werd tot het bekende: „roi soleU". Toen de Koning in latere jaren Versailles te druk begon te vinden, zocht Hij naar een plek waar Hij een eenvoudiger en rustiger verblijf zou kunnen bouwen. Zulk een plek meende hij gevonden te hebben bij het dorpje Marly, dat in een door heuvelen omringd dal gelegen was. Een groot deel dier heuvels moest afgegraven worden, ten einde ruimte voor den bouw te verkrijgen. Ook hier moesten uiterst kostbare waterleidingen worden aangelegd; eerst verrees er de zoogenaamde „Ermitage", waar omheen langzamerhand twaalf gebouwen in twee rijen opgetrokken werden; deze gebouwen noemde men naar de twaalf teekens van den dierenriem. . De bouw van Marly verslond schatten; het slot werd de geliefkoosde verblijfplaats van Lodewijk. De hofetiquette werd er veel minder streng doorgevoerd en de Koning voelde zich daar meer als landelijk gastheer die tegenover zijne talrijke genoodigden op beminnelijke wijze de honneurs waarneemt. Ook aan het ,, pa la is du Louvre" in Parijs liet Lodewijk voor millioenen bijbouwen. Dit paleis, waarvan de grondvesten reeds in 1190 gelegd waren, werd door opvolgende vorsten steeds uitgebreid en verfraaid, waardoor het een mengelmoes van bouwstijlen toont. Lodewijk XIV wilde er een sluitend en imponeerend geheel van maken en als bewonderaar van de Italiaansche barokpaleizen, die in huil gevels als het ware het absolute despotisme uitbeeldden, wenschte Hy den bouwstijl der Valois door den Italiaanschen te vervangen, weshalve bij den beroemden bouwmeester Bemin in 1665 uit Rome deed overkomen. Deze en later de Franschman Perraurt, beproefden hunne krachten aan dit conglomeraat van gebouwen, maar nadat Lodewijk Zijn intrek in Versailles genomen had, bleef het groote bouwwerk onvoltooid liggen. Door opvolgende Fransche vorsten weder ter hand genomen, werd het Louvre — vooral nadat het met de aangrenzende Tuüeriën tot een geheel vereenigd was, een der machtigste scheppingen die de bouwkunst in Europa heeft voortgebracht. In 1871 gingen de Tuileriën onder de schennende handen der woeste „petroleuses" in vlammen op en werden niet herbouwd. 6) Onder de beroemde schilderingen die het slot van Versailles sieren, 11 Lodewijk zag zich als den allerhoogsten en ongenaakbaren, wien alles was toegestaan en wien alles gelukken moest. Op zedelijk gebied gaf de Koning allesbehalve een goed voorbeeld. Zijne gemalin Maria Theresia — dochter van Koning Philips IV van Spanje — kon Hem allerminst boeien en boekdeelen zijn gevuld met de beschrijving van zijn talrijke minnarijen en zijn omgang met de bekende maitressen — jonkvr. de la Vallière, Markiezin de Montespan, jonkvr. de Fortanges en Franchise d'Aubigné, Markiezin de Maintenon. In de godsdiensttwisten, die gedurende de 17de eeuw Frankrijk teisterden, greep Lodewijk met ruwe hand in, daar Hij meende dat de volkomen uitroeiing der Hugenoten en Waldenzen zijn roem als Koning verhoogen zou. De intrekking van het edict van Nantes (1685) gaf het sein tot woeste vervolgingen, waarvan duizenden en duizenden het slachtoffer werden, terwijl meer dan 50000 huisgezinnen het land verlieten en veelal in de Nederlanden een schuilplaats zochten. zijn die van Le Brun voor ons Nederlanders zeker wel het merkwaardigst al wekken zg weemoedige herinneringen. Zij zijn: „Le roi décide de chatier les Hollandais" (167i). „Le passage du Rhin" (1672). „La prise de Maestricht (1673). „La Hollande accepte la paix de Nimègue" (1678). Het spreekt vanzelf dat Lodewijk op al deze stukken de hoofdfiguur ts. Eigenaardige wisseling van het lot! Den i8en Januari 1871 zou in de „galerie des glacés", waar verschillende dezer schilderingen zijn aangebracht, de uitroeping plaats hebben van het Duitsche keizerrijk! En den 28en Juni 1919 werd daar de vrede geteekend die aan den verschrikkeUjken wereldoorlog een einde maakte. Overigens voelde Lodewijk niets voor de kunst indien deze niet dienstbaar werd gemaakt aan Zijn roem en grootheid. Toen eens in het paleis een schilderij was opgehangen van Teniers, met de bekende boerenpoppetjes,riep de Koning uit: „Qu'on m'öte immédiatement ces magots-la (apenkoppen)." Onder Lodewijk XIV verstarde de kunst dan ook en was geen uiting van inspiratie of hoogere gedachte, maar werd steeds gericht op het weergeven van de Olympische grootheid des Konings. 12 De beruchte dragonades — het inkwartieren van ruiters bij van ketterij beschuldigde burgers of landlieden — brachten alom ellende en ontvolking. Toch gaven deze vervolgingen aanleiding tot de laagste vlijerijen jegens den Koning, wiens handelingen in dit opzicht door geestelijken en schrijvers hoogelijk geroemd werden. Van volksvrijheid en elke uiting van den volkswil, wilde de Koning niets weten en in Zijn bekend gezegde: „1'Etat c'est moi" was Zijn begrip omtrent de verhouding tusschen vorst en volk saamgevat. Voor Zijn schitterend Hof, Zijn monumentale bouwwerken, de met kwistige hand uitgedeelde jaargelden aan Zijn gunstelingen en vlijers, Zijn vele veroveringsoorlogen had Hij schatten noodig, die door de arbitraire maatregelen van Zijn minister Colbert aan het Fransche volk werden afgeperst. Onder Zijn bestuur werd de Spaansche hofetiquette aan het Fransche Hof ingevoerd en met belachelijke strengheid gehandhaafd. Iedere wandeling, iedere maaltijd had zijn bepaalde wetten en aan de inachtneming daarvan hechtte Lodewijk het hoogste gewicht; de geheele Hofdienst was een eeredienst, die met 's Konings ontwaken aanving en die eerst eindigde wanneer Z. M. in het late avonduur Zijn sponde opzocht. Met meer dan iooooo livres werd soms een hof betrekking betaald, waardoor men het recht verkreeg de „lever de Sa Majesté" bij te wonen.6) Leefde Lodewijk zelf in een luister en glans die slechts te vergelijken zijn met hoven als die van Cleopatra of Catharina van Rusland, Hij verlangde ook dat de leden der hofhouding steeds door den staat dien zij voerden zouden uit- ") In dit werk zal meermalen sprake zijn van de muntstukken: louis d'or.écu en livre. Daarom zij vermeld dat één louis d'or de waarde had van acht écus of vier en twintig livres. Het „livre" had ongeveer de waarde van den tegenwoordigen goudfranc, waarbij echter valt op te merken, dat de koopkracht van het livre toenmaals bijna vijfmaal zoo groot was als die van den franc (goud). 13 blinken. Ieder hof dignitaris moest karossen, paarden en een stoet van lakeien en bedienden hebben. Zoo leefden tal van adellyke heeren ver boven hunne middelen en maakten schulden die nimmer betaald werden, wat slechts leidde tot grootere ontevredenheid van het verdrukte volk. Geen wonder, dat een dichter dier dagen zich aldus uitliet: „Bientöt pour subsister, la noblesse sans bien, „Trouve 1'art d'emprunter et de ne rendre rien." Maar hoe koninklijk en waardig wist Lodewijk op te treden en de bewijzen Zijner genade om zich heen te verspreiden! Hoe hoffelijk en innemend kon Hij zijn, wanneer Hij zich op feesten, jachten, parades als absoluut en onnavolgbaar Koning aan het hoofd van zijn schitterend gevolg in fiere houding en als uitmuntend ruiter aan zijne onderdanen vertoonde. In later jaren, toen ook voor Hem de tijd gekomen was waarop men al het vergankelijke dezer wereld leert inzien, en Hij na een ruim liefdeleven, verstrikt geraakte in de netten der sluwe Markiezin de Maintenon, werd Hij onder den invloed der Jezuïeten godsdienstig, maar de devotie drong bij Hem niet door tot hart en gemoed. En tot het einde toe vroeg Hij zich steeds angstvallig af, hoe het oordeel der geschiedenis over Hem en Zijn regeering zou luiden. En het Fransche volk? Ach, bij het einde van de twee en zeventig-jarige regeering — waarvan Lodewijk vier en vijftig jaren zelfstandig den scepter voerde —, was het rijke en bloeiende Frankrijk, dat bij Zijn troonsbestijging zulk een trap van luister en macht had bereikt, in ellende gedompeld. Een schuldenlast van meer dan duizend millioen livres eischte voor rente en aflossing reeds belastingen, die de draagkracht van het Fransche volk verre overschreden. Handel en verkeer kwijnden; armoede, honger en gebrek heerschten zoowel in de steden als op het platteland. Het rijk was ontvolkt, deels als gevolg der voortdurende 14 oorlogen 7)> deels door de onzinnige maatregelen tegen de Hugenoten genomen. De nijverheid stond stil, de koloniën kwijnden; het volk was volkomen gedemoraliseerd, de groote wereld was verbasterd en verzwakt. Zoo zag het er in Frankrijk uit bij het einde van de regeering van den „Roi Soleil". * * * Laat ons thans tot de sterfkamer terugkeeren. Pater Tellier is naar buiten getreden en de Koning wenscht achtereenvolgens zijn broeder, den Hertog van Orleans, den maarschalk de Villeroi, de Hertogin van Orleans en den jeugdigen dauphin te zien. Tot het vijfjarige knaapje, dat natuurlijk te jong was om den zin zijner woorden te begrijpen, richtte de Koning — vermoedelijk met het oog op het oordeel der nakomelingschap — de navolgende hoogdravende woorden: „Mijn kind, gij zult eenmaal een groot koning worden. T). 1649—1652 Binnenlandsche oorlog der Fronde. 1651—1659 Oorlog met Spanje; — Vrede der Pyreneën. 1667—1668 Oorlog tegen Spanje; — Vrede van Aken. 1670 Overvalling en bezetting van Lotharingen. 1672—'i678 Oorlog tegen de republiek der Vereenigde Nederlanden, verschillende Duitsche Vorsten en Spanje; — Vrede van Nijmegen. 1681— 1684 Inval in de Spaansche Nederlanden, wegkapen van Straats¬ burg en vele Duitsche gebieden; — Overeenkomst van Regensburg. 1682— 1683 Zee-oorlog tegen Algiers (De eenige oorlog die door het vernietigen van zeeroof en slavenhandel gerechtvaardigd geacht mocht worden). 1685 Bezetting van Casale in N. Italië; bombardement en gedeeltelijke verwoesting van Genua. 1688—1697 Oorlog tegen het Duitsche Rijk, Oostenrijk, de Nederlanden, Spanje, Zweden, Engeland en Savoye; verwoesting van de Palz; — Vrede van Rijswijk. 1702—1713 Spaansche Successie-oorlog tegen het Duitsche Rijk, Engeland, Nederland, Portugal en Savoye. Vrede van Utrecht en Rastadt. 15 „Geef U niet — zooals ik — over aan de neiging tot het „scheppen van groote bouwwerken en het voeren van oorvlogen. Tracht veeleer vrede te houden met Uwe naburen. „Geef Gode wat Gods is. Erken dus de plichten, die ge „tegenover God hebt, en bewerk dat Uwe onderdanen Hem „eeren. Volg de goede raadgevingen, die Gij zult ontvangen, op. Tracht het lot van het volk te verlichten; ik heb „zulks helaas niet kunnen doen!" Voorwaar! schoone woorden en lessen, maar ach, had Lodewijk XIV die zelf maar meer in praktijk gebracht. Zij doen ten opzichte van den Koning denken aan het woord dat Paus Pius VII in 1813 te Fontainebleau tot Napoleon I spreken zal: „Comédiante". Maar nog wacht den Koning een grievende teleurstelling, die Hem zijn laatste levensuren zeker bitter heeft doen zijn. Wanneer Hij de Markiezin de Maintenon nog éénmaal wenscht te zien, moet Hij vernemen, dat de vrouw, die Hij uit het niet tot nabij den troon had opgeheven en die meer dan dertig jaren Zijn leven had gedeeld, het Hof heeft verlaten en naar St. Cyr is gevlucht.*) Intusschen treden geestelijken en hovelingen de kamer weder binnen; de Koning ontvangt het heilig oliesel, terwijl allen geknield nederliggen. Somber daalt de nacht van 31 Augustus 1715 over de stervenssponde van den „Roi Soleil"; in den schemerenden morgen van den isten September blaast Hij den laatsten adem uit. En vóór het venster vaq het vertrek, waar het ziekelijke knaapje — Lodewijk XV — nog rust, treedt een wapenheraut en roept, terwijl hij den hoed met een zwarten struisveder gesierd, afneemt, met gedempte stem: „le Roi est mort." Dan trekt hij zich een oogenblik terug, maar verschijnt onmiddellijk weder; ten tweeden male wuift hij met den hoed waarop thans echter een witten struisveder prijkt *) Zij duchtte de wraak van haar bitteren vijand, den hertog van Orleans, broeder des Konings. 16 3. Koning Lodewijk. XIV, madame de Maintenon en de minister van financiën Pontchartrain en roept met donderende stem over het ruime slotplein: „Vive le Roi!" Het volk, dat Lodewijk aanvankelijk vergood, Hem toegejuicht en op de handen gedragen had, overlaadde den begrafenisstoet met smaadredenen en wierp steenen en vuil naar den lijkwagen. De stoet moest ten slotte zijwegen inslaan, ten einde den koninklijken grafkelder te St. Denis zonder al te groote stoornis te bereiken. In Parijs wachtte de bevolking het onpartijdig oordeel der geschiedenis over Lodewijk's regeering niet af,maar vatte Zijn oordeel kort en krachtig samen en terwijl 'sKonings stoffelijk overschot in den grafkelder werd bijgezet, werden op de hoeken der straten in Parijs schotschriften aangeplakt, waarop dat oordeel inde volgende woorden was saamgevat: Si-git notre invincible roi, Qui meurt pour un acte de foi; II est mort comme il a yécu, Sans nous laisser un quart d'écu. On fit venir des médécins; Mais soit qu'ils n'y connussent rien, Oü que par esprit de prudence Voulussent délivrer la France, lis Tont mis dans le monument, A notre grand contentement. Si la France au moment que ta course est finie Ne pleure point Louis, ne t'en étonne pas; Ses yeux baignés de larmes pendant toute ta vie, Se trouvent épuisés au jour de ton trépas. Non! Louis n'était pas si dur qu'il parut Et son trépas le justitie, Puisque, aussi bien que le messie II est mort pour notre salut. 2 17 HOOFDSTUK II. Regentschap en jeugd van Koning Lodewijk XV. Weinige uren nadat het stoffelijk overschot van den Zonnekoning in den grafkelder te St. Denis was bijgezet, reden uit Versailles twee karossen — omgeven door hovelingen en pages — naar Vincennes. In de voorste karos zat een vijfjarig zwak en ziekelijk uitziend knaapje—Lodewijk XV—en zijne gouvernante, de Hertogin de Ventadour. Volgens een der laatste beschikkingen van den overleden Koning zou Zijn achterkleinzoon in Vincennes en niet in Versailles zijn verdere opvoeding genieten, aangezien de lucht in Vincennes gezonder was. Het volk, dat den lijkstoet van Lodewijk XIV met smaadredenen overdekt had, knielde thans langs den weg en juichte zijn nieuwen Vorst hartelijk toe. Hoe ver had dit knaapje bij zijn geboorte — 15 Februari 1710 — van den troon gestaan! Zijn overgrootvader, grootvader, vader en ouderen broeder leefden toen nog. Doch binnen vier jaren van 1711—1715 waren zij allen overleden en zoo was nu de vijfjarige Louis geroepen om aan de spits te staan van een der machtigste volkeren van Europa! Het spreekt vanzelf dat er een regentschap moest worden ingesteld en te dien opzichte had de overleden Koning in Zijn testament aanwijzingen gegeven. De Koning had n.1. bepaald, dat zijn natuurlijke zonen Hem door de Markiezin de Montespan geschonken, de 18 Hertog de Maine en de Graaf de Toulouse, de rechten van prinsen van den bloede zouden bezitten. Aan den Hertog de Maine werd de zorg voor de veiligheid en de opvoeding van den jongen Koning opgedragen; aan hem alleen zouden de officieren der gardetroepen gehoorzaamheid verschuldigd zijn. Feitelijk zou den bastaardzoon dus alle macht in handen worden gegeven, terwijl de broeder, de Hertog van Orleans*) zich tevreden zou moeten stellen met een plaats in den raad van regentschap. Het testament berustte bij den maarschalk de Villeroi, die met den inhoud bekend was en die—nog vóór den dood van Lodewijk XIV — de voornaamste bepalingen verried aan den Hertog van Orleans. Deze, in tegenstelling met den Hertog de Maine, een flink en doortastend man, trof onmiddellijk maatregelen, teneinde in de te verwachten parlementszitting"), waarin het *) Zie tabel I. 8) De parlementen waren toenmaals gerechtshoven die tevens het toezicht hadden te honden op de richtige tenuitvoerlegging van door den Koning genomen besluiten. Het parlement van Parijs had bovendien het recht en den plicht de door den Koning gewenschte en uitgeschreven belastingen goed- of af te keuren en al de ter zake genomen regeeringsbeschikkingen te registreeren. De parlementen waren dus in geenen deele lichamen door den volkswil gekozen, zooals wij die thans kennen. Wenschte het parlement van Parijs een beschikking des Konings niet te registreeren, dan stond den Koning toch een middel ten dienste om Zijn wil door te drijven, n.1. door het houden van een „kussen-zitting" (lit de justice). In zulk een zitting, waarbij de Koning op kussens op een rustbank neerlag, gaf Hg, omringd door het geheele Hof, aan het parlement zijn onwrikbaren wil te kennen en waren de pairs dan genoodzaakt het hoofd in den schoot te leggen. De betrekking van lid van het parlement (pair) was meestal erfelijk, maar kon ook tegen hooge betaling gekocht worden. Door het pairschap maakte men deel uit van de zoogenaamde „noblesse de robe". De in den loop der tijden door de Vorsten geadelde geslachten, de „noblesse de 1'épée", stonden veel hooger in aanzien. Laatstgenoemde categorie zag met geringschatting op de eerste neder, en te zamen minachtten zij weder allen die tot het z.g. volk behoorden. 19 testament van Lodewijk XIV zou worden voorgelezen en bekrachtigd een dusdanig overwicht te verkrijgen dat hem als prins van den bloede — en niet den bastaardzoon — de grootste macht zou worden toegekend. Reeds vier en twintig uren na den dood des Konings kwam het parlement van Parijs bijeen. De Hertog van Orleans, die het gebouw waar het parlement zetelde, door de Fransche gardes, die hem genegen waren, had doen omringen, trad in de vergadering dadelijk zelfbewust en aanmatigend op. Hij nam het woord en legde nadruk op de rechten, die hem als prins van den bloede toekwamen, vlijdde de parlementsleden, deed allerlei beloften en betoogde dat de Koning hem na het samenstellen van zijn testament o.a. gezegd had: „Ik heb de beschikkingen gemaakt zooals ik die het beste „achtte, maar daar men niet alles kan voorzien, zal men het „een en ander moeten veranderen, indien zulks beter geacht „mocht worden". Het krachtig betoog van den Hertog van Orleans had het door hem gewenschte gevolg. Wel voerde de Hertog de Maine ook nog het woord, maar zijn weifelende en zwakke houding gaf den doorslag. Met groote meerderheid werd de Hertog van Orleans als hoofd van den raad van regentschap erkend en hem ook de daadwerkelijke macht in handen gegeven. Men heeft hier dus feitelijk te doen met een staatsgreep, waarbij de Hertog van Orleans door beloften en miskenning van de testamentaire beschikkingen van den overleden vorst, zich van het gezag meester maakt. Het parlement verkoos ten slotte deze oplossing boven een door bajonetten afgedwongen erkenning, want de Hertog van Orleans zou zeker niet geschroomd hebben, de hem gunstig gestemde troepen te gebruiken, ten einde naar de hoogste macht in den Staat te grijpen. De regent — aldus zullen wij thans den Hertog van Orleans noemen — nam dadelijk maatregelen, ten einde den jeugdigen Koning naar Vincennes over te brengen. 20 Den tegenstand der hofartsen, die liever in Versailles bleven, brak hij al dadelijk door een vergadering te beleggen van Parijsche esculapen, die in overeenstemming met den wensch van den regent — die zich met het oog op zijn vele genoegens liever vlak bij Parijs ophield — verklaarden dat de lucht in Vincennes veel gezonder was dan in Versailles en zoo werd dus de jonge Koning naar Vincennes gevoerd. Den 12den September 1715 had de kussenzitting plaats, waarin de nieuwe Koning door het parlement van Parijs gehuldigd zou worden en aan het optreden van den regent meer luister zou worden bijgezet. Evenals thans o.a. in ons land nog de gewoonte bestaat de opening der jaarlijksche zitting van de Staten-Generaal onder geschutvuur te doen plaats hebben, donderden ook toen de kanonnen der bastille vanaf het oogenblik dat de Koninklijke Hofstoet Vincennes verliet; een officier van de „gardes du roi" strooide geld onder de menigte en het volk juichte onophoudelijk. Vóór het parlementsgebouw aangekomen, steeg de vijf en een half-jarige vorst uit zijn karos, werd op den arm van een garde-officier tot aan de vergaderzaal gedragen, en trad daarop te midden van het schitterende gezelschap. Onder den troonhemel gekomen, nam Hij eerst zijn gevederd hoedje af, zette het vervolgens weder op en sprak: „Messieurs, je suis venu ici pour vous assurer de mon „affection; Monsieur le Chancelier vous dirama volonté." Daarna ging de Koning zitten op den kussen troon, die in een hoek van de zaal opgesteld was.9) En de eerste president antwoordde: „Sire! Nous nous empresserons a 1'envi de Vous contem„pler sur votre lit de justice comme 1'image de Dieu sur „terre." 10) °) Van deze knssenszitting bevindt zich een zeer interessante gravure in de „bibliothéque nationale" te Parijs; aan de voeten des Konings zien wij o.a. zijne gouvernante, de Hertogin de Ventadour, zitten. 10) Deze woorden moeten niet als ijdele vlijerij worden opgevat. De Fransche Koningen werden door adel en volk (niet door de geestelijkheid") beschouwd als vertegenwoordigers der Godheid ten opzichte van 21 De kussenzitting verliep zonder stoornis en de Hertog van Orleans was vanaf dat oogenblik feitelijk Frankrijks heerscher. Térwyl in Vincennes aan de opvoeding van Lodewijk gearbeid wordt — op welke wijze zullen wij later zien — willen wij de persoonlijkheid van den regent en zijne regeeringsdaden eens wat nader beschouwen, omdat zijn invloed van overwegend belang is geweest in de jaren, waarin Lodewijk tot jongeling en man rijpte. De Hertog de Chartres (1674—1723) vanaf 1701 Hertog Philips II van Orleans — had tot ouders den Hertog Philips I van Orleans, broeder van Lodewijk XIV, en Elizabeth Charlotte van de Palz.") Hy paarde aan een open gelaat een aangenaam voorkomen, een buitengewoon geheugen en een juist oordeel. Hij bezat een meer dan middelmatige kennis van verschillende kunsten en wetenschappen, welke hij niet zonder vrucht beoefende. Aangenaam in den omgang, uiterst welsprekend en zacht van gemoed, had hij een uitmuntend regent kunnen zijn, ware het niet dat zijn zwak karakter en zijn bewondering het wereldlijk gezag, evenals de Paus zulks was, voor wat betreft het geestelijke. t Zoo heeft Lodewijk XIV zich in zjjn eerste „lit de justtce door den advocaat-generaal hooren toespreken: „Sire, lejiège de Votre Majestè, nous représente le trdne de Dien vivant; >t les ordres du royaume (staatslichamen) vous rendent honneur et res- „pect comme a une divinité visible". De Fransche Koningen stelden zich dan ook steeds op het standpunt van „le droit divin". De persoon des Konings was onschendbaar, wat gedeeltelijk een verklaring kan zijn voor het feit dat het vooze regeerstelsel tot 1789 in stand heeft kunnen blijven. ") Elizabeth Charlotte van de Palz (1652—1722) was de kleindochter van den om der geloofswille naar Holland gevluchten Karei Lodewijk van de Palz — den in onze vaderlandsche geschiedenis bekenden „Winterkoning" — die 1619 tot Koning van Bohemen gekozen, het volgend jaar verdreven was. Zjj genoot een strenge opvoeding, eerst in Hannover. later in Heidelberg. 22 voor het vrouwelijke geslacht hem maakten tot wat men zou kunnen noemen: een geniale losbol. De zwakheid van karakter kwam op droevige wijze uit in zijne afhankelijkheid van zijn nietswaardigen gunsteling, den abt Dubois, die zijn opvoeder geweest was en die alle kiemen van hoogere deugden in hem doofde, ten einde zelf de meeste macht te kunnen uitoefenen. De beginselen van Dubois waren, dat slechts een dwaas aan menschelijke deugd gelooft, dat zelfzucht de drijfveer van alle menschelijke daden, en genot het hoogste levensdoel van verstandige menschen is. Tevergeefs had Elizabeth-Charlotte haren zoon gesmeekt, gedurende zijn regentschap nimmer gebruik te maken van de diensten van den abt, dien zij betitelde als: ,,de grootste schurk en schelm van de wereld", niettegenstaande hem achtereenvolgens de waardigheid van staatsraad en later van eerste-minister werd toegekend. Paus Innocentius XIII verhief hem, na talrijke kuiperijen tot aartsbisschop van Kamerijk en schonk hem zelfs den kardinaalshoed, die waarschijnlijk nimmer een onwaardiger hoofd gedekt heeft! Hoe weinig Dubois gezien was kan men opmaken uit de volgende schot versjes: Je ne trouve point étonnant, Que 1'on fasse un ministre Uit staatkundige overwegingen moest Elizabeth in 1671 den Hertog van Orleans — broeder van Lodewijk XIV — huwen. In 1697 werd haar als tweede kind een zoon geboren — de latere regent. Over haar huwelijk schreef zij later: „Papa hatte micb auf den Hals, war bange, ich möchte ein alt Jüngferchen werden, hat mich also fortgeschafft, so geschwind er gekonnt haf'. Elizabeth Charlotte nam aan het wufte en verdorven Hof van Lodewijk XV door haar reine zeden, haar eerlijk en openhartig karakter, een zeer bizondere plaats in. Zij is bekend door haar meer dan 1000 belangrijke brieven, waarin zij personen en staatkundige gebeurtenissen uit de 18e eeuw zoo raak schetst, en die dus een groote geschiedkundige waarde hebben. Hare brieven zijn herhaaldelijk in druk uitgegeven; zie o.a. „Die Briefe der Liselotte (Elizabeth Charlotte) ausgewahlt und biografisch verbunden von C. Künzel, München 191a. 23 Et même un prélat important D'un maquereau, d'un quistre. Je suis du bois dont on fait les quistres, Et quistre je fus autrefois; Mais a présent je suis du bois Dont on fait les ministres. Maar Dubois nam den Hertog van Orleans veel arbeid uit handen, zoodat deze meer tijd overhield voor slemp- en braspartijen met vrienden en vriendinnen. Zijn voortdurende drinkgelagen—ware orgiën—waarbij zijn dochter — de Hertogin de Berry1J) een eerste rol speelde — putten hem en zijne nietwaardige vrienden, die in den volksmond ,,rouës" genaamd werden omdat zij van hunne nachtelijke uitspattingen als het ware geradbraakt terugkeerden, lichamelijk en geestelijk uit en maakten den regent ongeschikt om de teugels van het bewind krachtig in handen te houden. ") Onder de zeven kinderen van den regent was Marie Louise Elizabeth, geb. in 1695, en die in 1710 den karakterzwakken Hertog de Berry (16861714) huwde, wel de meest beruchte dochter. Deze galante jonge dame had grooten invloed op haren vader, die haar niets durfde weigeren. Hare liefdesavonturen o.a. met den opperstalmeester La Haye en den graaf de Rion, met wien zij in 1719 huwde, waren algemeen bekend, en in Parijs werd zelfs gemompeld dat zij tot haren vader in ongeoorloofde betrekking stond, waarvoor echter geen grond was. Hare aanmatigingen waren grenzenloos en zij verkreeg van haren vader onder meer een garde-compagnie, waarmede zij onder paukenslag en trompetgeschal door Parijs trok, wanneer zij zich van Versailles naar hare woning in het „palais du Luxembourg" begaf. De orgiën van het Palais-Royal — woning van den regent — werden door die van het Luxembourg geëvenaard. In de hoop voor haar losbandig leven een geestelijk tegenwicht te stellen, ging de Hertogin nu en dan een dag doorbrengen in het klooster der Carmelieten, en nam dan aan alle kerkelijke plechtigheden — tot groote stichting der nonnen — deel. Wat zal de Hertogin inwendig hebben moeten lachen toen een der nonnen haar aldus toesprak: 24 f. Francoise Louise de la Baume le Blanc, Hertogin de la Valliëre (1644—1710) Alle welgemeende raadgevingen sloeg hg in den wind en toen de priester Godeau in een prediking het nietswaardig gedrag van den regent in scherpe bewoordingen hekelde, riep deze cynisch uit: „Waar bemoeit hij zich mede; ik behoor niet tot zijne parochie." De regent noemde zich vrijdenker, maar hechtte aan allerlei bijgeloof. L'on dit qu'il ne croit pas a la Divinité, C'est lui faire un injure insigne Plutus, Venus et le Dieu de la vigne Lui tinrent lieu de Trinité. Toen hij eens te Versailles den jeugdigen Koning vergezelde bij een nachtelijke mis-plechtigheid en het opviel hoe ernstig hij in zijn gebedenboek verdiept was, bleek het later dat hij had zitten lezen in een roman van Rabelais! De moeder van den regent verklaarde eens omtrent haren zoon: „de feeën hebben over mijnen zoon vele heerlijke talenten uitgestort, maar helaas niet de gave om van die „talenten een goed gebruik te maken." En zulks was maar al te waar, want al is het regentschap „Bon Jesus, Madame, est il possible qne le public puisse tenir sur vous „tant de propos scandaleux qui parviennent jusqu'a nous. Le monde est „bien méchant". Ten einde de mooie zomernachten met een harer talrijke bewonderaars zonder verdere getuigen in de tuinen van het Luxembourg te kunnen doorbrengen, liet zij alle parkdeuren op één na, dichtmetselen. De wilde Prinses, die haren vader heel wat zorgen veroorzaakte, overleed reeds op vier en twintigjarigen leeftijd in 1719. Gedurende haar kortstondig ziekbed op het buitenverblijf „la Muette" in het Bois de Boulogne", speelde zich nog de volgende scène af: De kranke, die zeer gehecht was aan een harer hofdames. Mme Mouchy, schonk aan deze haar juweelen-kistje ter waarde van zeshonderd duizend livres. Deze dame ging met haar echtgenoot naar den regent, ten einde hem als getuige van deze schenking te hebben. De regent nam het kistje in ontvangst plaatste het in een kast en verbood Mme de Mouchy — die overigens een zeer slechte reputatie had — naar zjjne stervende dochter terug te keeren! 25 niet van langen duur geweest, zoo mag toch verklaard worden, dat het op het Fransche volk een noodlottigen invloed heeft uitgeoefend, daar de regent het voorbeeld gaf van een zedenbederf, dat zich over geheel Frankrijk, maar vooral aan het Hof, bij den adel en in Parijs verspreidde. Alle schaamte werd afgeschud en openlijk werd het meest ongebonden leven geleid. De vrouwen aan het Hof waren ontslagen van den dwang haar door de schijnheiligheid van Mme. de Maintenon opgelegd en genoten van het leven met de meest teugellooze ongebondenheid, waarbij zij door de talrijke losbollige hovelingen maar al te gereedelijk werden gesteund. Het huwelijk van den regent met Mlle. de Blois — dochter van Lodewijk XIV en Madame de Montespan — was een algeheele mislukking geweest1S) en bij tal van maitressen zocht hij afleiding voor zijn gemis aan huiselijk geluk. Maar al lieten zijne uitspattingen den Hertog van Orleans — vooral in de latere jaren van het regentschap — slechts weinige uren per dag om zich met de staatszaken bezig te houden, zoo leverde hij toch in den aanvang het bewijs, dat hij wel de eigenschappen bezat om aan Frankrijk leiding te geven. Zoo liet hij zich een lijst voorleggen van de uitgevaardigde beruchte koninklijke bevelschriften — lettres de cachet — waarbij personen zonder vorm van proces verbannen of in een gevangenis geworpen waren. Daarbij bleek, dat men van velen niet kon naspeuren, waarom zij in gevangenschap zuchtten! Zoo ontdekte men een Italiaan, die reeds vijf en dertig jaren in de bastille zat en die toen hij uit Italië naar Parijs 13) Dit huwelijk was op aandrang van Lodewijk XIV gesloten. Toen de 18-jarige Hertog de Chartres — later de regent — bij den Koning geroepen werd, durfde hij zich tegen diens wil niet verzetten, evenmin als zijn vader. Maar toen hij het groote nieuws aan zijne moeder ging mededeelen, ontving hjj van haar — volgens Saint Simon — een draai om zijn ooren, aangezien Elizabeth-Charlotte met deze mésalliance volstrekt niet ingenomen was. 26 gekomen was, zeker bij vergissing was gearresteerd en opgeborgen. ") Toen hij — als gevolg van de nasporingen door den regent gelast — met vele andere ongelukkigen de vrijheid herkreeg, verzocht hij als gunst in de bastille te mogen blijven, daar hij niemand kende, zijn ouders zeker overleden waren en hij geen handwerk meer verstond! De groote weelde, die aan het Hof heerschte, werd tegengegaan, het leger met 25000 man verminderd en de strenge doorvoering der godsdienst-bullen en plakkaten in mildere banen geleid, wat door den biechtvader van den overleden Koning, die steeds op de heftigste wijze tegen andersdenkenden gewoed had, met leede oogen werd aangezien. j Toen deze — de abt Tellier — die in het testament van Lodewijk XIV ook als biechtvader van den jeugdigen troonopvolger was aangewezen, den regent vroeg wat zijn werkkring zou zijn tot op het tijdstip waarop de Koning de jaren des onderscheids bereikt zou hebben, antwoordde de regent: „Dat gaat mij niet aan; wend u tot uwe geestelijke meerderen." Tevens werden de belastingen verminderd en een billijker verdeeling dier lasten toegezegd. Jegens het parlement toonde de regent zich zeer welwillend en gaf dat staatslichaam o.a. het recht van „tegenbetoog" op de koninklijke beschikkingen terug, dat door de opvolgende koningen eenvoudig miskend was. In de buitenlandsche staatkunde sloeg de regent op raad van Dubois een geheel anderen weg in dan Lodewijk XIV. Ten einde in geval van overlijden van den jeugdigen Koning, verzekerd te zijn van de erfopvolging en in ieder geval '*) Kon men betalen, dan had men het in de bastille nog zoo kwaad niet. De Fransche schrijver Marmontel verhaalt hoe hij in 1761 in de bastille als middagmaal kreeg: een witte boonensoep, een schildpad-ragout, een flesch goeden wijn en uitmuntend brood. Toen hij deze spijzen had verorberd, werd een nog veel omvangrijker maal binnengedragen en het bleek dat het eerste diner voor Marmontel' s kamerdienaar bestemd was geweest. 27 op machtige bondgenooten te kunnen steunen, sloot hij met Koning George I van Engeland en de Staten-Generaal van Holland de Triple Alliantie (1717), die het volgend jaar, toen de Duitsche Keizer Karei VI zich bij de verbondenen aansloot, uitgroeide tot een Quadruple Alliantie.") Ofschoon de regent vredelievend gezind was, kon hij zich niet onttrekken aan de verplichtingen die uit de gesloten bondgenootschappen voortvloeiden, en zoo kwam het in 1719 tot een kortstondigen oorlog met Spanje. Een Fransch leger onder den Hertog van Berwick rukte Spanje binnen; Catalonië en Navarre werden bezet, maar toen de voornaamste bewerker van dezen oorlog — de Spaansche minister Alberoni — in ongenade gevallen was, kwam al spoedig de vrede in 1720 tot stand.") Had zijn buitenlandsche staatkunde, die in het algemeen op het behoud van den vrede gericht was, geen belangrijke gevolgen voor Frankrijk, anders was het gesteld ten opzichte van de binnenlandsche regeering van den regent. De erfenis, die hij bij zijn optreden aanvaardde, was waarlijk niet schitterend! Alle regeeringskassen waren ledig, het volk met belastingen overladen, de staatsinkomsten voor een paar jaren verpacht, de staatsschuld bovenmate hoog en het staatscrediet vrijwel vernietigd. De financieele toestand was onhoudbaar, maar teneinde deze te herstellen greep de regent naar misdadige lapmiddelen. Hij verminderde de intrinsieke waarde der munt, en richtte een bijzonder gerechtshof op („la chambre ardente") **) Philips V. sedert 1700 Koning van Spanje, van wien de geestige Frederik de Groote zeide dat: „deze vorst niets anders noodig had dan een „bidstoel en een vrouw", was een kleinzoon van Koning Lodewijk XIV, en ofschoon Hjj bij zijn troonsbestijging afstand voor zich en zijne nakomelingen had gedaan van alle rechten op den Franschen troon, trok Hij zich van zijne belofte niets aan, en het was te voorzien, dat Hij zich bij een mogelijken dood van Lodewijk XV wel degelijk als kroonpretendent in Frankrijk zou doen gelden. ") Alberoni werd als minister opgevolgd door Baron Ripperda — een Nederlander uit de provincie Groningen, die in Spaanscben dienst getreden was. 28 ten einde baakiers en ontvangers, die zich onrechtvaardig verrijkt hadden, te straffen en hun hunnen roof weder te ontnemen. Door angst voor kerker en pijnbank perste deze rechtbank dikwijls aan geheel onschuldigen wel groote sommen af, maar deze kwamen alléén den regent en zijn roués voor hunne braspartijen ten goede. De bekende minister en econoom St. Simon stelde zelfs voor den Staat bankroet te verklaren, maar zulks durfde de regent toch niet aan. Aan de invoering van een spaarzaam beheer, de besnoeiing van de teugellooze verkwisting van het Hof en scherp toezicht op de belastinggaarders werd niet gedacht.. Te kwader ure gaf de regent bovendien gehoor aan de inblazingen van een handig zakenman — John Law — die aan het Hof verscheen met een financieel plan, van welks verwezenlijking hij zich gouden bergen droomde. Law was een Schot en zoon van een goudsmid. Door gelukkig geslaagde bankierszaken was hij een rijk man geworden en zijn fortuin benutte hij tot het maken van groote reizen. Zoo bezocht hij Nederland en Italië en kwam ten slotte te Parijs, waar hij, dank zij zijn talenten, geest en aangenamen omgang toegang wist te verkrijgen tot de hoogste kringen. Den regent legde hij een groot financieel hervormingsplan voor, van welks onfeilbaarheid Law hoog opgaf. Er moest een staatsbank worden opgericht, die het recht zou verkrijgen papiergeld uit te geven, wat toen iets nieuws was, maar tegenwoordig over de geheele wereld als een vanzelfsprekend financieel beginsel geldt. In 1716 ging de regent op de plannen van Law in en een bank werd gesticht. Aanvankelijk ging alles goed; Law bleek een degelijk en voorzichtig directeur, die er voor zorgde dat het papiergeld — dat bij het publiek zeer in den smaak viel — steeds desgewenscht tegen klinkende munt kon worden ingewisseld. 29 De beginselen, waarop de door Law gestichte bank berustte, waren niet onjuist, maar de fout van Law was, dat hij onder pressie van den regent en Dubois, door het overmatig uitgeven van papiergeld veel te ver ging in de toepassing dier beginselen, wat ten slotte tot geweldige depreciatie moest leiden. Toen de bank floreerde verkondigde Law, dat kapitaal slechts door exploitatie van de rijkdommen van den bodem en daarmede samengaanden handel grooter kon worden. Ook dit beginsel was juist, maar de wijze waarop Law de theorie in praktijk bracht, werd tot een misdaad jegens het Fransdie volk. Hg ontwierp een plan tot kolonisatie op groote schaal in Louisiana, wat de bron tot een uitgebreid handelsverkeer zou moeten worden. Zoo werd dan in vereeniging met de bestaande bank een nieuwe maatschappij gesticht—deMississippi Compagnie. In weerwil van de bedenkingen van hooggeplaatste staatsambtenaren en van het parlement van Parijs dreef Law —r gesteund door den regent — zijn plannen door. Dank zij een uitgebreide reclame en schitterende voorspiegelingen, begonnen de actiën, die tot een bedrag van honderd millioen livres waren uitgegeven, snel in waarde te stijgen. Een wilde speculatiezucht greep Parijs aan en verspreidde zich over geheel Frankrijk"); weldra waren de actiën tot het tienvoud van den oorspronkelijken prijs gestegen. Aanzienleken en geringen beschouwden Law weldra als een financieelen messias, die Frankrijk met schatten overlaadde! De bekende geschiedschrijver Roumer schetst den windhandel dier dagen in de volgende bewoordingen: 17) De speculatiezucht bleef in die dagen niet alleen tot Frankrijk beperkt. Als een aanstekelijke ziekte stak zij geheel West-Europa aan en de beruchte bollen- en tulpenhandel in Holland bewijst, dat ons vaderland mede in dien dwazen maalstroom getrokken werd. 30 „In de straat Quincampoix, de zetel der lichamen, die „aan het hoofd van den actiënhandel stonden, zag men „allen, van den aanzienlijksten edele, den hoogsten geestelijke tot den man uit de heffe des volks bijeen, vlammende „op winst. Jansenisten en Mol inis ten, hertogen en bisschop „pen, overheidspersonen en burgers, bedienden, lichtekooien „en boeven ontmoetten elkaar hier, te zamen gebracht door „een baatzuchtig gemeenschappelijk streven. De huurprijs „der huizen, zelfs der zolders en kelders klom in die buurt „tot een ongelooflijke hoogte en velen verdienden aanzienlijke sommen alleen door hun rug te leenen, om daarop de „noodzakelijkste overeenkomsten in allerijl te sluiten en te „onderteekenen." „Aanzienlijke lieden verkleedden zich als bedienden van „Law, ten einde slechts gelegenheid te hebben om hun geld „des te spoediger om te zetten en een beambte riep der zich „verdringende menigte eens tamelijk dubbelzinnig toe: „ „Vreest niet, mijne heeren, men zal u dadelijk al uw „geld afnemen." „De vlijerij, waarmede Law overladen werd, ging alle „grenzen te buiten." „Zoo riep eene aanzienlijke dame haar koetsier eens toe: „„Werp mij toch om, lummel!", opdat Law, die in haar „nabijheid was, haar ter hulpe snellen en zij hem op die „wijze spreken kon. „Toen Law's koetsier zijn dienst opzegde, verlangde „Law, dat hij hem een anderen bezorgen zou; de koetsier „bracht er twee met de woorden: „Beiden zijn goed; den„geen dien gij niet neemt, houd ik." Elders lezen wij hoe iemand zich door den schoorsteen had laten zakken en op deze eigenaardige wijze in Law's nabijheid verscheen. Een lakei, die zich rijk gespeculeerd had, vergat, toen het plotseling ging regenen, in zijn gekochte karos te stijgen, — maar klom ouder gewoonte — achterop. Een niet minder aardige anecdote dier dagen luidt aldus: Een dame — omringd door eenige jongelui — zat in de 31 Fransche komedie en zag in de loge naast de hare een keurig gekleede vrouw komen, die zij herkende als haar vroegere keukenprinses. De jongelui begonnen allerlei grappen op de „nouvelle riche" te maken, toen plotseling de gewezen keukenmeid opstond, in de loge kwam, waarin haar vroegere meesteres gezeten was en deze aldus toesprak: „Oui, Madame, je suis Marie, la cuisinière; j'ai gagné „dé 1'argent a la rue Quincampoix; j'aime a me bien habi„lier, je me suis acheté de belles robes, mais je les ai payées; „en pourriez vous dire autant des vötres" Op schaamtelooze wijze maakten de dames uit de hoogste standen Law — die in 1718, toen hij tot controleurgeneraal der Fransche financiën benoemd werd, op het hoogtepunt van zijn geluk stond — het hof en hij was in die dagen de aangebeden weldoener van het Fransche volk! En intusschen werd Frankrijk overstroomd met papiergeld. , ..t Lise-Lotte (Elizabeth, moeder van den regent) scbrrjrt o.a. in hare bekende brieven: , „Es ist Etwas unbegreifliches wie erschrecklicher Reich„tum jetzt in Frankreich ist; man hort nichts als von Mil„lionen sprechen. Das Mons. Law keine böse Insicht nat „erscheint wohl daraus dasz er viele Güter kauft und all „sein grosz Geld in Landgüter steekt " De slimmert! Hij wist beter dan ieder ander, dat vaste goederen degelijker bezit zijn dan papiergeld dat niet gedragen wordt door het algemeen vertrouwen. Law's portret werd in de Parijsche straten verkocht met het volgend pakkend onderschrift: Sous 1'auguste et sage régence d'Un prince aimant la bonne foi, Law consommé dans 1'art de régir la finance, Trouve 1'art d'enrichir les sujets et le roi. De „sage régence" werd echter wel geheel anders beoordeeld door den volksdichter, die rijmde: 32 >. Philips II, Hertog van Orleans (1674—1723); Regent van Frankrijk (1715 — 1723) 6. Markiezin de Prie De mal en pis C'est ainsi qu'allait le royaume; De mal en pis Disait-on du temps de Louis. Mais le régent compose un baume Qui va changer eet axiome De mal en pis. Que la peste soit en Provence (1720) Ce n'est pas notre plus grand mal. Ce serait un bien pour la France, . Qu'il fut au palais Royal. Het „palais Royal" was de woning van den regent. De geldkoorts nam steeds onrustbarender verhoudingen aan. In de „rue Quincampoix" was de aandrang der menigte zóó groot, dat er zelfs menschen in het gedrang onder den voet geloopen en gedood werden, zoodat de straat met ijzeren hekken en wachten afgesloten moest worden. De bank werd overgebracht naar de „place Vendóme", maar reeds naderde de kentering. Er kwamen uit Louisiana berichten, die er op wezen, dat in tegenstelling met de verwachte goudmijnen en diamantvelden, het land arm was aan natuurlijke hulpbronnen en de uitgezonden kolonisten er als muizen stierven of tot groote armoede vervielen. De actiën van de Mississippibank, die van vijfhonderd tot twintigduizend livres waren opgeloopen, begonnen te vallen, eerst langzaam, maar daarna sneller en sneller. De regent nam zijn toevlucht tot kunstmiddelen, teneinde het geschokte crediet, dat ook het papiergeld waarmede Frankrijk overstroomd was aangetast had, te herstellen. Zoo werd o.a. in 1720 verboden meer dan vijfhonderd livres in goud of zilver in zijn bezit te hebben en iets later 33 werd bevolen dat al het goud- en zilvergeld bij de bank tegen papiergeld moest worden ingewisseld. Maar zulke draconische bepalingen konden het ineenstorten van het geheele stelsel niet tegenhouden. Zooals het in dergelijke gevallen steeds gaat, gebeurde het ook thans. De bank werd door eene woedende menigte, die inwisseling van het papiergeld eischte, als het ware bestormd. Een kreet van verontwaardiging ging in Parijs op; Law werd uitgescholden, zijn karos door de menigte aangehouden en vernield, wat een geestig man bij het binnentreden in een salon deed uitroepen: Messieurs! messieurs! grande nouvelle, Le carosse de Law est reduit en canelle. De bank kon natuurlijk niet aan hare verplichtingen voldoen; Law vluchtte eerst in het paleis van den regent en daarna naar het buitenland; in 1729 stierf hij in behoeftige omstandigheden te Venetië. La chose ainsi, je monte en calèche Qa, faisons dépêche, Adieu vos écus. Messieurs, n'y pensez plus! Le sort m'étant favorable et propice, Je les porte en Suisse, Qui les reverra, Plus fin que moi sera. Ci-git un Ecossais célèbre, Et calculateur sans égal, Qui par les régies de 1'algèbre, A mis la France a 1'hópital. Niet minder dan tweeduizend millioen livres bedroegen de schuldvorderingen aan de bank. 34 Law's verkeerd toegepast stelsel had duizende familiën te gronde gericht en het laatste overblijfsel van Frankrijks crediet vernietigd, terwijl de .regent en zijn kwade geest Dubois zich nog meer gehaat gemaakt hadden. John Law a mérité la corde Et Philippe le coutelas, Voila d'oü provient la concorde De notre régent avec Law. Depuis qu'un juif, venu d'Ecosse, S'est emparé de notre argent, Tous les gredins roulent carrosse Et qui fut riche est indigent. De ondergang van de bank werd in die dagen vertolkt door het volgend epigram: Lundi j'achetai des actions; Mardi je gagnai des millions; Mercredi j'ornai mon ménage; Jeudi je pris un équipage; Vendredi je men fus au bal; Et Samedi a 1'höpital. De kolonisatie in Louisiana leverde niets op; de aldaar gestichte stad Nieuw-Orleans bestond uit armzalige hutten en de hoog gekoesterde verwachtingen werden geheel verijdeld, terwijl het ongezonde klimaat honderde kolonisten ten grave sleepte. Maar de rol door den regent en zijn minister, zeer tot Frankrijks nadeel gespeeld, liep ten einde. In 1723 werden met weinige maanden tusschenruimte eerst Dubois en daarna de regent het slachtoffer van hun losbandig leven; de eerste stierf na een noodzakelijk geworden amputatie onder vloeken en godslasteringen; de tweede 35 werd door zware koortsen aangetast en gaf den geest in de armen van een zijner bijzitten. En op den grafsteen van den nietswaardigen Dubois vond men na eenige dagen het volgend grafschrift geschreven — met een toespeling op den rooden kardinaalsmantel van den overledene: Rome rougit d'avoir rougi Le maquereau qui git ici. Ziehier nog een paar grafschriften op den onwaardigen minister: Ci-git Son Éminence Le cardinal Dubois; On 1'a mis dans la balance Mais il n'était pas de poids. (De laatste regel bevat een toespeling op de amputatie die de kardinaal ondergaan had.) Ci-git le ministre Dubois D'origine basse et vulgaire Qu'on a vu sur la ter re a la fois, Prêtre, époux, cardinal et père. • Ci-git un prélat qui de quistre Devint maquereau, puis ministre, Et par cent tours de scélérat Parvint jusqu'au cardinalat. De regent kwam er trouwens niet veel beter af. A trois divinités je consacrai ma vie Bacchus changea pour moi ses vins en ambroisie, Plutus pour m'enrichir épuisa ses trésors, Et Vénus dans mon lit plaga les plus beaux corps. 36 Ci-git un prince sans égal, Plus grand et plus fameux qu'on nc peut jamais dire, Ces deux vers pris en bien> ces deux vers pris en mal, Font son éloge et sa satire. Wij keeren thans tot den jeugdigen Koning terug. Mme. de Ventadour heeft heel wat met het knaapje te stellen, want uit alles blijkt, dat de kleine Louis een moeilijk karakter heeft. Zijn aanvankelijk zoo zwakke gestel maakt dat Hem veel wordt toegegeven, zoodat Zijn karakterfouten niet voldoende bestreden worden. Niet van verstand ontbloot is de jonge Koning heftig, eigenzinnig, stug, zwijgzaam, arglistig en achterdochtig, waarlijk geen schoone eigenschappen voor een aanstaand heerscher. Uiterlijk is Hg niet misdeeld; Hij heeft groote zwarte oogen, een rond gezicht, een fijn gevormde kleine mond en in den loop der jaren zal Hij groeien tot wat men noemt „un bel homme". Van 'sKonings begrip omtrent goede vormen geeft de volgende anecdote ons een droevig staaltje. De bisschop van Metz, Monseigneur de Coislin, kwam zijn opwachting bij Louis XV maken. Toen deze den bisschop zag binnentreden, riep de jonge Koning uit: „Ah! mon Dieu qu'il est laid." De bisschop bleef het antwoord niet schuldig en sprak, terwijl hij den Koning den rug toedraaide: „Voila un petit gargon bien mal appris." Dom was het jongemensch geenszins. Toen Lodewijk zeven jaar oud was, verbaasde Hg den pauselijken nuntius Bentivaglio door hem plotseling voor de vraag te stellen, hoeveel pausen er tot op dat tijdstip geweest waren en toen de nuntius aarzelde een antwoord te geven, zeide Louis: „Wat! ge weet niet hoeveel pausen er „waren en ik weet wel, hoeveel koningen van Frankrijk er 37 „geweest zijn", en Hij noemde ze daarop allen in de juiste volgorde op. Maar er kwam al spoedig verandering in het opvoedingssysteem, want toen de Koning zeven jaar oud was, ging zijn opleiding over in handen van den Maarschalk de Villeroi, terwijl als leermeesters optraden de abt Fleury, bisschop van Fréjus, en de abt Vittement, twee ernstige en kundige mannen, die geheel op de hoogte waren van hun taak. Hetzelfde kan niet gezegd worden van den Maarschalk de Villeroi. Dezevhoveling, die toen drie en zeventig jaar oud was, bezat grooter geschiktheid voor het leiden van een cotillon in de balzaal dan tot karaktervorming van een stug, weinig gezeggelijk knaapje, dat Koning stond te worden over een machtig rijk. Villeroi richtte in overeenstemming met wat hij aan het Hof van Lodewijk XIV had leeren kennen, de geheele opvoeding op den uiterlijken glans van het koningschap, op de vormelijke etiquette, op de geringschatting van allen die tot „het volk" gerekend moesten worden. Daardoor doodt hij bij den Koning alle belangstelling voor de hoogere roeping van een absoluut Vorst. Reeds als knaap krijgt Louis tegenzin in de plichten, die H(j zal hebben te vervullen. In tegenstelling met Madame de Ventadour, geef t hij den Koning in alles toe, werkt niet aan zijn geestelijke ontwikkeling, doch richt Zijn belangstelling uitsluitend op wereldsche vermaken als paardrijden, jacht en spel. In 1720 krijgt de tienjarige Koning onderricht in schermen, schieten en paardrijden en neemt reeds aan jachtpartijen deel. Deze laatstgenoemde bezigheid boezemt Hem de grootste belangstelling in en wordt Zijn gewichtigste liefhebberij, waaraan Hij gedurende zijn geheele leven het grootste deel van zijn tijd besteden zal. Het eenige goede wat van dit opvoedings-systeem gezegd Li. 38 kan worden is, dat het voortdurend verblijf in de buitenlucht en de gezonde lichaamsbeweging zegevieren over de zwakke gezondheid van Louis en Hij zich ontwikkelt tot een flink ruiter, die onvermoeid uren en uren achter herten of valken aanjaagt en in dit opzicht al zijn hovelingen de loef afsteekt. De Koning huist sedert 1716 in de Tuilerien, daar de regent, die dagelijks zijn opwachting bij het knaapje maakt en den jongen Koning — zulks zij ter zijner eere gezegd — de grootste achting en toewijding bewijst, het gemakkelijker vond, den Koning in zijn onmiddellijke nabijheid te hebben. En hier kunnen wij een denkbeeld krijgen van de Villeroi's opvoedings-systeem. Als de Parijzenaars zich voor de Tuileriën verdringen om den Koning toe te juichen, wat zij des te harder doen naarmate de regent zich meer gehaat maakt, roept de Villeroi het Koningsknaapje toe: ,,Voyez mon Maitre, voyez ce peuple, cette affluence, tout cela est a Vous, tout Vous appartient; Vous en êtes le Maitre." Gelukkig was de eerste leermeester des Konings — de abt de Fleury — uit geheel ander hout gesneden. Deze vat zijn taak ernstig op en tracht den Koning degelijke beginselen in te prenten. De abt is een merkwaardig man en het feit, dat hij langzamerhand het volkomen vertrouwen des Konings verkrijgt en daardoor zal opklimmen tot de hoogste waardigheid in den Staat, noopt ons dien abt wat nader te leeren kennen. De Fleury ontmoeten wij voor het eerst als aalmoezenier van Maria Theresia, gemalin van Koning Lodewijk XIV, welk ambt door hem gekocht was; na den dood der Koningin vervulde hij hetzelfde ambt bij den Koning. De abt was een vriendelijk man, die zich gaarne in goede kringen bewoog en die wegens zijn stilzwijgendheid aan het Hof, gezien en bemind was. Lodewijk XIV benoemde hem na eenigen tijd tot bis- 39 schop van Fréjns, terwijl Hij later in Zijn testament bepaalde, dat de prelaat als leermeester van den jeugdigen Koning zou optreden. Zoo keerde de Fleury dan na eenige jaren weder aan het Hof terug, thans met het vaste voornemen daar een rol te spelen. Maar hij wist zijn plannen meesterlijk te verbergen en legde er zich in het begin slechts op toe het vertrouwen des Konings te winnen, wat hem door vriendelijkheid, toewijding en toegeeflijkheid wonderwel gelukte. Middelmatig begaafd, zich niet op den voorgrond dringend, bezadigd en kalm van aard wint hij langzamerhand aan invloed en neemt ten slotte bij den Koning een plaats in, waaruit alle hof intriges hem niet zullen kunnen verdrijven. Maar thans is hij nog de ingetogen onderwijzer, die o.a. eerbiedig en onderdanig getuige is als de Czaar aller Russen — Peter de Groote — in 1717 bij Zijn bezoek aan Parijs ook Zijn opwachting bij den jongen Koning komt maken. Dat bezoek bracht een aangename afwisseling in het dagelijksch leven van het Hof en gaf aanleiding tot heel wat gepraat. Als de Czaar in Parijs is aangekomen en Hij de voor Hem in gereedheid gebrachte vertrekken in het Louvre betreedt, verklaart Hij, dat deze Hem veel te weelderig zijn en verlangt Hij een eenvoudige particuliere woning als verblijfplaats. Men brengt Hem naar ,,1'hötel de Lesdiguières"18); ook daar is de meubileering schitterend. De Czaar geeft dan bevel uit een der medegevoerde pakwagens een ijzeren veldbed te halen en dit op te slaan in een doorloop! Overigens deed de Czaar in Parijs evenals Hij in Holland gedaan had en trachtte overal zijn kennis te vermeerderen. Koning en Czaar brachten elkander bezoeken, waarbij 18) „Hotel" moet bier natuurlijk opgevat worden in de beteekenis van „groot heerenhuis". 40 het geheele Fransche Hof-ceremonieel in werking werd gesteld en zooveel luxe werd ten toon gespreid, dat de Czaar later verklaarde, dat het Fransche Hof aan zijn luxe zou te gronde gaan, een voorspelling die maar al te zeer is uitgekomen. Over de woeste drinkgelagen van den half-Aziatischen satraap met zijne ruwe en weinig beschaafde gezellen zullen wij maar zwijgen en nog slechts de anecdote vermelden die verbonden is aan des Czaren bezoek bij Madame de Maintenon. De oude dame, van Zijn komst verwittigd, had zich — zeker uit misplaatste coquetterie — in een vrij donkere kamer te bed gelegd. De Czaar, te St. Cyr aangekomen, begaf zich naar het vertrek der Markiezin, trok eerst de raam- en daarna de bedgordijnen wijd open, keek de oude vrouw eenigen tijd opmerkzaam aan, sprak geen woord, maakte rechtsomkeert en verdween! Toen de karossen om de een of andere reden niet dadelijk voorreden, sprong de Czaar in een huurrijtuig en konden de Parijzenaars zich vergapen aan een smerig vehikel, dat geëscorteerd werd door de in van goud schitterende „Gardes du Roi". Het gevolg moest maar zien, hoe het den Czaar terugvond. Reeds op jeugdigen leeftijd maakte de kleine Louis kennis met de Hof-intriges en de aanmatigingen van het Parlement van Pary's. Een tegen den regent door de woelige Hertogin de Maine opgezet Hofkabaal, met het doel het regentschap in handen van haren echtgenoot te brengen, werd tijdig aan den regent verraden, die met hulp van Dubois de geheele beweging den kop indrukte en den Hertog de Maine en zijn echtgenoote verbande naar hun kasteel te Sceaux. De tegenstand van het Parlement van Parijs werd gebroken door een „lit de justice", waarbij de grootzegelbewaar- 41 der d'Argenson 19) op krachtigen toon de parlementsleden toeriep: „Le roi veut être obéi, et obéi sur le champ." De pairs — ofschoon frondeurs in hun hart — misten den moed openlijk verzet te plegen, legden het hoofd in den schoot en registreerden de besluiten, die tot hun verzet aanleiding hadden gegeven. Doch daar verspreidt zich als een loopend vuur door Parijs de tijding, dat de Koning ernstig ziek is en zulks blijkt maar al te waar te wezen! Den 13en Juli 1721 is Louis door een heftige koorts aangetast en ligt ijlend en woelend op Zijn sponde; de in allerijl ontboden geneesheeren zijn het — wat toch maar zelden voorkomt! — over den aard der ziekte en de toe te passen geneesmiddelen oneens. Ten slotte leggen de geleerde heeren zich neder bij den raad van Helvetius; de Koning wordt adergelaten en ditmaal werkt het middel probaat, want de Koning herstelt en is na enkele dagen geheel buiten gevaar. In Parijs danste men van vreugde op de straten; in de huizen van adel en burgery werden feesten gevierd; de kerken, waar „Te Deums" gezongen werden, waren stampvol en weken achtereen gaf het volk zich aan algemeene vreugde over. l>) d'Argenson was tot 1718 prefect der politie in Parijs en als zoodanig de schrik van alle misdadigers in de hoofdstad. Bij zijn benoeming tot grootzegelbewaarder werd zijn beeltenis in Parijs verkocht met het volgende onderschrift: Pleurez, pleurez, peuple de France Et n'espérez plus rien de bon, Puisque les sceaux et les finances Passent aux mains d'Argenson. Maar als politie-prefect had hij goed voldaan. Celui dont tu vois le portrait A les rares talents d'un magistrat parfait. II élève en son coeur un tröne a la justice. Et tout 1'univers est surpris Du bel ordre et de la police Qu'il sait observer dans Paris. 42 7. Eerste kussen-zitting van den vijfjarigen Koning Lodewijk XV den 12den September 1715. (Men ziet den jeugdigen Vorst links achter in de zaal op kussens rustende; aan Zijne voeten zit Mme de Ventadour) Intusschen liep de regent rond met plannen betreffende de verloving van den jeugdigen Vorst. Het sprak vanzelf, dat Louis nog te jong was om te huwen10), maar tegen eene voorloopige verbintenis bestond geen bezwaar. Nu had de regent het volgende plan bedacht. Zijn eigen dochter, Mlle. de Montpensier, zou verloofd worden met den zoon van Koning Philips V van Spanje, Hertog van Asturië, en tegelijkertijd zou Lodewijk XV de verloofde worden van de dochter des Spaanschen Konings, de infante Maria Anna Victoria, die in Maart 1718 geboren en dus thans, waar men het jaar 1721 schreef, slechts drie en een half jaar oud was! Bij deze plannen zal de angst, dat de Koning jong zou kunnen huwen en dan onder den invloed zijner gemalin zou kunnen komen, wat voor de machtstelling van hen die m) De Koning was op zijn elfde jaar reeds manbaar. Hij had — door eenige verschijnselen verontrust — te dien opzichte mededeelingen gedaan aan een zijner kamerdienaars, die Hem echter gelukwenschte en zich haastte het nieuws verder te propageeren, zoodat aan het Hof glimlachend gesproken werd van „le mal du roi". Wie er meer van weten wil leze: „Louis XV intime", van Comte Fleury; Paris 1009. De dames van het Hof trachtten Lodewijk reeds in zijn jonge jaren te veroveren, doch zulks gelukte aanvankelijk niet. In 1724 schreef de maarschalk Villam daaromtrent: „II n'est question que de chasse, de jeu et de „bonne chère, peu oü point de galanterie". En het „Journal de Dangeau" vermeldt: „Les dames sont toujours prê„tes, et 1'on ne peut pas dire que le roi ne 1'est pas, paree qu'il est plus „fort et plus avancé a 14 ans Yi que tout autre jeune homme a 18 ans". Ten einde den Koning te ontbolsteren wordt in den zomer van '24 een reisje naar Chantilly ondernomen. Het schijnt dat de Koning daar ingewijd werd in den Venusdienst, waaraan Hij zich in later jaren in zoo overdreven mate zal wijden. Onder leiding van Mme. de la Vrillière, de Gravin de Toulouse en Mlle de Charolais werden zeventien jonge en schoone vrouwen van het Hof te Chantilly vereenigd. Het resultaat? A la fin notre jeune roi S'est soumis a la douce loi Du Dieu qu'on adore a Cythère, Laire — Ion — laire. 43 thans het heft in handen hadden, nadeelig zou kunnen worden, wel de voornaamste drijfveer geweest zijn. De voorstellen vielen in Spanje in goede aarde; Koning Philips V was er zeer mede ingenomen en sloot ter zake een verdrag met den regent. De jeugdige Louis, die door den regent en de Fleury bewerkt was, gaf met een hoofdknik in den raad van regentschap te kennen, dat Hij zich neerlegde bij de voor Hem ontworpen huwelijksplannen. Daar bij het bovengenoemde verdrag tevens vastgesteld was, dat de beide bruidjes haar verdere opvoeding zouden genieten in het land waar zij eenmaal als Koningin gehuldigd zouden worden, vertrok de Infante naar Parijs en Mlle. de Montpensier naar Madrid. Op het Fazanteneiland had de uitwisseling der beide prinsessen plaats*1) en Lodewijk reisde zijn toekomstige gegemalin tegemoet tot Bourg-la-Reine bij Montrouge. Ma is quoique 1'objet de son choix Ne soit pas un morceau de roi Cétait la meilleure ouvrière. De reis viel echter blijkbaar niet in den smaak van het publiek te Parijs. Margot la ravaudeuse. Disait a son ami: Que fait-on de ses gueuses Qu'on mène a Chantilly? Quoi! pour un pucelage Faut-il mener le train De dix-sept catins? Madame de la Vrillière schijnt in atte opzichten in Chantilly de leiding te hebben behouden; zulks zou ten minste afgeleid kunnen worden uit het volgend versje, waar de echtgenoot der dame aldus sprekend wordt ingevoerd: Le roi m'a fait cocu dessus mon ame J'admire mon bonheur; J'irai bientót, 1* tout grlce a ma femme, Au plus haut po int d'honneur. D'un pareil trait faut-il que je m'attriste? Je serai ministre-moi, Je serai ministre. *>) Deze samenkomst op het onbeduidende eilandje herinnert ons aan de bijeenkomst op hetzelfde eiland in 1659, toen aldaar Mazarin voor 44 Daar omhelsde Hij bet jonge Prinsesje zonder een woord te spreken en keerde, na haar een pop van 20000 livres te hebben aangeboden, naar de Tuileriën terug.,2) Met een schitterenden intocht in Parijs, passende toespraken en feestelijkheden werd de Infante bij haar komst in Frankrijks hoofdstad gehuldigd. De intrede in Parijs werd door een volksdichter dier dagen bezongen in de volgende strophen: Hatez-vous, croissez belle Infante, Prenez vite 1'air et le ton De la déesse triomphante Dont vous portez 1'auguste nom. Louis n'aspire qu'a la gloire D'être chèri de la Victoire. Tot een hoveling die den jongen Koning geluk wenschte, antwoordde Deze geestig: „Je suis plus avancé que vous; j'ai une femme et un enfant!" Frankrijk en Louis de Haro voor Spanje samentroffen, teneinde te onderhandelen over het huwelijk van Lodewgk XIV en de Spaansche Infante. Maria Theresia. Een in het midden van het eilandje opgetrokken gebouwtje rustte voor de helft op Spaansch en voor de helft op Fransen gebied, terwijl het door tapijten in twee deelen gescheiden was. De stoelen van Mazarin en don Louis stonden naast elkander tegen het gordijn, zoodat zij met elkander spreken konden zonder hun staatsgebied te verlaten. . ") Een schijnhuweüjk als in die tijden wel de gewoonte was, heeft in Parijs blijkbaar niet, doch in Madrid wèl plaats gehad. Omtrent deze gebeurtenis vonden wij aangeteekend dat de beide kinderen Mlle de MontpensTer en de Prins van Asturië — te samen bij opengeslagen gordijnen naar bed gebracht werden, waarna alle hovelingen de kamer mochten binnen treden. Een kwartier later werden de bedgordijnen dicht getrokken, maar de Hertog de Papoli — gouverneur van den Prins — bleef aan de eene zfide en de Hertogin de Monteillano — gouvernante van de Prinses — aan de andere zijde van het bed achter het gordijn! Na eenige minuten verlieten alle hovelingen de kamer en werden de kinderen gescheiden. 45 De komst van de Infante leidde er overigens toe, dat het geheele Hof weder zijn intrek nam in het paleis van Versailles, wat den 15en Juni 1722 geschiedde en met veel praalvertoon gepaard ging; de Koning betrok de vroegere slaapkamer van Lodewijk XIV; eerst in 1738 verhuisde Hij naar andere vertrekken. Enkele maanden later had de kerkelijke bevestiging des Konings in de slotkapel plaats en in Februari 1723 werd Hij — ingevolge de Fransche wetten — meerderjarig verklaard en te Reims met groot ceremonieel gekroond. Ofschoon de Raad van Regentschap door de meerderjarigheid des Konings verviel had zulks op den gang der staatsaangelegenheden geen invloed. De regent, die intusschen tot de overtuiging was gekomen, dat het opleidingssysteem van Maarschalk de Villeroi op den jongen Koning een slechten invloed had, besloot hem te verwijderen. Na een heftige scène in het paleis werd de maarschalk eenvoudig gevangen genomen, z.g. wegens beleediging van den regent en verbannen naar Brie, waar hij een kasteel bezat. De Koning huilde bittere tranen toen Hij vernam dat zijn „grand papa", zooals Hij den maarschalk noemde, vertrokken was, maar hechtte zich daarna des te meer aan Zijn onmiddellijken leermeester — den bisschop van Fréjus — de Fleury. Toen deze, die een vriend van den maarschalk was — waarschijnlijk ten einde eens na te gaan hoe groot zijn invloed reeds was — den regent mededeelde, dat hij overwoog zjjn betrekking neder te leggen, zou deze hem op minder parlementaire wijze hebben toegevoegd: „Ah, quoi, vous avez perdu votre ami, mais maintenant „vous êtes maitre du tripot" (warboel). De regent was nimmer kieskeurig in zijn gesprekken met zijn naaste omgeving! Als de kardinaal en eerste-minister Dubois, die hem geheel beheerscht en aan wiens invloed hij te zwak en te ge- 46 makzuchtig is om zich te onttrekken, op zijn doodsbed rondwoelt en een hevig onweder boven Versailles losbarst, zal de regent uitroepen: ,,J'espère que ce temps-la fera partir mon dröle". Allerminst dacht de regent er toen aan, dat ook zijn rol spoedig zou zijn uitgespeeld en toch was het zoo; den 2den December 1723 blies hij in de armen der Hertogin de Phalaris — door een beroerte getroffen — den laatsten adem uit. Op raad van de Fleury verzocht de Koning, den een en dertig-jarigen prins van den bloede, Hertog de Bourbon— Condé — kleinzoon van „le grand Condé" 2a), die reeds zitting had in den raad van regentschap, als eerste-minister te willen optreden. Deze Hertog de Bourbon is een hoogst eerzuchtig, doch onbeduidend en onbekwaam man, die sedert lang haakt naar de vervulling van het hoogste staatsambt. Dat de Fleury den Koning raadt den Hertog tot eersteminister te benoemen, bewijst al weder zijn groote zelfbeheersching en handigheid, want zijn invloed was toen reeds zoo groot, dat hij zeker - indien hij gewild had - naar het eerste-ministerschap had kunnen grijpen, maar hij achtte zijn tijd nog niet gekomen — n.b. hij was nu reeds zeventig jaar — en was er slechts op bedacht den opgroeienden Koning nog sterker aan zich te binden. Hoe staat het intusschen met des Konings karakter als Hij den meerderjarigen leeftijd bereikt? Helaas, van dat karakter valt weinig goeds te vermelden. De Graaf Fleury *4) schetst ons den Koning ongeveer in de volgende bewoordingen: De jeugdige Vorst is, indien Hij wil, uiterst beminnelijk, **) Louis II. Hertog d'Enghien, Prins de Condé (1621—1686) is vooral bekend door zijn aandeel aan den oorlog der Fronde tegen Mazarin en zijn bevelvoering in verscheidene Fransche oorlogen. Vele overwinningen, o.a. bij Rocroi 1643, Nordlingen 1645, Lens 1648, bad bet Fransche leger aan zijn leiding te danken. **) Comte Fleury. Louis XV in time et les petites maitresses. — Paris; Librairie Pion, 1000. 47 maar Hij schikt zich ongaarne naar de eischen van Zijn waardigheid. Hij draagt den hoed als Lodewijk XIV, maar daarmede houdt ook elke gelijkenis met Zijn voorvader op. Hij brengt Zijn leermeesters door Zijn weinige gezeggelijkheid tot wanhoop en Zijn snaakschheid neemt maar al te dikwijls een onaangenamen vorm aan, doordat Hij aan Zijne omgeving parten speelt en zich dan verkneutert over de ongelegenheid waarin zij gebracht worden, wie zijn guitenstreken gelden. Wat moeten wij wel denken van een jongen Vorst die, flink ter been, er vermaak in schept oude hovelingen op Zijn wandelingen mede te nemen en hen te laten loopen tot zij niet meer voort kunnen; die zijn lakeien klappen om de ooren geeft; die aan tafel een geestelijke met weeke kaas werpt; die zijn stalmeester de wimpers afknipt en die een pijl schiet in het lichaam van een zijner volgelingen! Niettegenstaande dat alles gelooft men wel, dat de Koning een goed hart bezit, maar betreurt Zijn neiging tot zwijgzaamheid. Hij houdt niet van wat men „de wereld" noemt, en zoekt liefst de eenzaamheid, terwijl ook zijn gebrek aan wilskracht en volharding vermeld worden. Hij schijnt slechts belang te stellen in jacht, spel en lekker eten. Hij gevoelt niets voor eenige wetenschappelijke bezigheid en reeds op dezen jeugdigen leeftijd ontwikkelt zich die moreele kwaal waaraan de Koning zijn geheele leven zal lijden — de verveling. Des te meer is het te betreuren, dat de Hertog de Bourbon een allerminst gunstigen invloed op des Konings ontwikkeling heeft gehad. Want de oppervlakkige Hertog stond geheel onder den invloed eener schoone en talentvolle maitresse — de Markiezin de Prie. Deze dame gloeide van grenzenlooze heerschzucht, die zij echter onder een masker van zacht- en edelmoedigheid handig wist te verbergen. 48 Er mag gezegd worden, dat bjj haar van 1723 tot 1726 de leiding der staatszaken berust heeft.") Zij had schatten noodig voor haar weelderige feesten en huishouding en daarom werden maar steeds nieuwe belastingen verzonnen en o.a. in 1725 de zilverwaarde der munt tot viermalen toe verlaagd! De in 1726 opgelegde belasting van twee procent op alle inkomsten gaf aanleiding tot het volgend schotvers op den Hertog de Bourbon: Prince, quelle misère extréme! Vous imposez le cinquantième Quand vous nous savez sans ar gent! Pour votre maudit ministère Le cinquantième du bon sens Vous serait bien plus nécessaire. Het voornaamste werk van de Markiezin de Prie is geweest het tot stand brengen van het huwelijk des Konings met Maria Leckzinska, dochter van den uit Polen verdreven Koning Stanislaus, die in Wissenbourg in Lotharingen het genadebrood van Frankrijk at.**) Maar wat een hof intriges vóór het zoo ver was! Madame de Prie overwoog, dat zij de meeste kans had, 25) Haar „amant de coeur" was niet de Hertog de Bourbon, maar een zekere Duverney, die naast haar de grootste macht uitoefende. Zij die het een of ander wenschten te bereiken of een hofambt wenschten te koopen, wendden zich steeds tot Duverney, die op schaamtelooze wijze van zijn stelling misbruik maakte. M) Koning Karei XII van Zweden had in 1702 den Poolschen Koning August den Sterken uit zijn land verdreven, en na talrijke binnenlandsche woelingen wist Hij te bewerken, dat een jong edelman, graaf Stanislaus Leckzinska — woiwode van Posen, door een vergadering van edelen tot Koning van Polen gekozen werd. Meer schijn — dan daadwerkelijk Koning, werd deze in 1709 weder door August den Sterken verdreven, en vond een schuilplaats in Wissenbourg in den Elzas. Na bet huwelijk zijner dochter met Lodewijk XV in 1725, verkreeg Stanislaus echter Fransche hulp. Als koopman verkleed reist Hij naar Polen, bereikt Warschau en weet 49 haren invloed op de regeeringszaken te behouden, indien de Koning huwde met een onbeduidende Prinses, die zich niet met staatszaken zou wenschen te bemoeien. Dat de Koning reeds verloofd was met de Spaansche Infante, die op dat oogenblik in Parijs opgevoerd werd, maar nog veel te jong was om te huwen, legde geen gewicht in de schaal. Zulke kleinigheden zouden de Markiezin bij de doorvoering van haar plannen niet hinderen. Men zou eenvoudig aan het Spaansche Hof doen weten, dat de Infante feitelijk te jong was, haar in een karos plaatsen en naar Madrid terugzenden I Moeilijker bleek het een passende bruid voor den Koning te vinden. Een lijst werd opgemaakt van negen en negentig Prinsessen van alle Hoven van Europa en de Markiezin onderwierp deze aan een ernstig onderzoek. Vier en veertig Prinsessen werden dadelijk geschrapt als zijnde ouder dan vier en twintig jaar; negen en twintig anderen waren te jong of te onbeduidend. zich — gesteand door Fransch goud — door een gedeelte van den adel weder als Koning te doen erkennen. Maar de vreugde is kort; een Russisch leger dringt Polen binnen en Stanislaus moet naar de vesting Danzig wijken, waar hij op Fransche hulp rekent. Inderdaad komen er enkele troepen, maar deze zijn veel te zwak om eenig gewicht in de schaal te werpen; bij een uitval worden deze troepen door den Russischen generaal Munnich, vrijwel vernietigd. Stanislaus moet vluchten — eerst naar Mariënwerder en van daar naar Frankrijk, waar Lodewijk XV zijn schoonvader — nadat Stanislaus voor goed afstand gedaan heeft van den Poolschen troon — bij den vrede van Weenen (1735) begiftigt met de hertogdommen Lotharingen en Bar, die Hij met veel toewijding beheert en waar Hij een vorstebj'ken staat voert. In 1766 vindt de negen en tachtig-jarige vorst op droeve wijze den dood; — gehuld in een wijde gewatteerde kamerjapon koestert Hij zich voor een groot haardvuur, waaraan Zijn kleeding vlam vat en Hij dusdanige brandwonden oploopt, dat Hij enkele uren later den geest geeft. Toen Zijn kleeding in vlam stond, snelde een oude kamenier toe die helpen wilde, en zelf ernstige brandwonden opliep. Op Zijn bed gelegd, dankte de Koning haar voor haar hulp en zeide geestig: „Qui nous eüt dit, Mad. Gallier, qu'a ce vieil age, vous et moi nous brülerions des mêmes feux!" sai 50 8. De Koning ontvangt etaderricht 1 Ten slotte bleef de keuze tusschen de Prinses de Vermandois, zuster van den Hertog de Bourbon, en de Prinses Anna van Engeland, dochter van Koning George I.ST) Ten opzichte van de Prinses de Vermandois deed het volgend versje in Parijs de ronde, waarbij de Hertog de Bourbon aldus sprekend werd ingevoerd: II dit au roi: Prenez ma soeur Elle est jolie comme un coeur, Bien mieux qu'une autre elle fera Alléluia! Le Roi répondit a Bourbon En lui montrant les deux talons Pour moi Fréjus (Fleury) décidera Alléluia! Koning George wilde van eene verbintenis zijner protestantsche dochter met den katholieken Vorst niets weten, terwijl Mlle. de Vermandois na een heftige scène tusschen haar en de Markiezin de Prie van de lijst werd geschrapt. Bij genoemde scène zou de Prinses de Markiezin de volgende woorden toegevoegd hebben: „Méchante créature", waarop deze geantwoord zou hebben: „Va, tu ne seras jamais reine." De lijst der Prinsessen werd herzien en thans viel de keuze n) Tengevolge van de door bet Engelsche Parlement in 1701 op voorstel van den Koning—Stadhouder Willem III van Oranje aangenomen wet op de erfopvolging, werd Keurvorst George Lodewijk uit het huis Hannover in 1714 tot den Engelschen troon geroepen. Aan zijn naam is verbonden de herinnering aan een der verschrikkelijkste vorstelijke familiedrama's uit de achttiende eeuw. Gehuwd met Sofia Dorothea, keurprinses van Celle, betichtte Hij zijne echtgenoote — vermoedelijk niet zonder grond van eene liaison met een der sierlijkste cavaliers die tijdelijk aan het Hannovraansche Hof verbonden waren — den Zweedschen graaf Königsmarck. Deze, wiens zuster de maitresse was van August II den Sterken, Keurvorst van Saksen en Koning van Polen, was overste in Saksischen dienst. Op een avond in Juli 1694 werd hij in het paleis te Hannover gelokt en sedert dien heeft de wereld nimmer meer iets omtrent hem vernomen. De lezingen omtrent zijn lot zijn verschillend. Streckfuss leert dat hij door een Hannovraansch edelman vermoord is; 51 op de onbeduidende Prinses Maria Leckzinska, die zes jaren ouder was dan de Koning, geen bijzondere charmes had, als zeer vroom bekend stond en die feitelijk in het geheel geen party was voor den Koning van Frankrijk. Maar dat alles was voor de Markiezin de Prie van ondergeschikt belang. De familie Leskzinska leefde op zeer eenvoudigen voet in Wissenbourg, toen aldaar in 1725 het huwelijksaanzoek voor de dochter Maria als een bom uit de lucht kwam vallen. Want de Markiezin heeft geen gras over haar plannen laten groeien. De jonge Infante is eenvoudig onder voorwendsel dat de toekomst van het koningsschap een spoedig huwelijk des Konings wenschelijk maakte en men dus niet nog jaren wachten kon, naar Madrid teruggezonden, waar men natuurlijk woedend is. L' Infante est partie. Dieu merci, Disait le Duc au Roi Louis, Mais Sire, II faut étre papa Alléluia! Aldus werd in Frankrijk gezongen. Doch Spanje betaalde Frankrijk met gelijke munt. Duclos beweert in zijn: „mémoires secrètes sur la Régence" dat Königsmarck gevangen genomen en in een gloeienden oven is geworpen, terwijl Frieda von Oppeln in naar boekwerk „Königsmarck" betoogt, dat de graaf door omgekochte soldaten in het paleis vermoord is en zijn lijk daarna achter een blinden maar in dat paleis is ingemetseld; in later jaren zonde aldaar inderdaad een geraamte gevonden zijn. Na een schijnproces werd Sofia van Ceüe het kasteel Ahlden (Hannover) als woonplaats aangewezen, alwaar zij van 1694 tot 1736 als streng bewaakte staatsgevangene behandeld werd, tot de dood een eind maakte aan haar droef bestaan. Des nachts en in alle stilte Werd zij in Celle begraven. George I, 'een koning zonder eenige charmes, was een ruw soldaat en een in moreel opzicht laag staand echtgenoot, die zich o.a. bij zijn overtocht naar Engeland deed vergezellen door twee maitressen, Baronesse von Kielmansegge en Melusine von Eberstein, die hij beiden, tot groote ergernis der natie, in den Engelschen adelstand verhief. 52 In het escuriaal huisden toenmaals twee Fransche Prinsessen, beiden dochters van den regent. De eene was Mlle. de Montpenskr, weduwe van den Prins van Asturië, die in 1724 na enkele maanden als Lodewijk I over Spanje geregeerd te hebben, overleed. De familie Leckzinska leefde op zeer eenvoudigen voet in was verloofd met don Carlos, broeder van den Prins van Asturië. Natuurlijk werden de beide Prinsessen — na de beleediging Spanje aangedaan — naar Parijs terug gezonden, waar het lot deze telgen van Orleans niet gunstig was. De Koningin-douairière van Spanje moest zich door financieele zorgen gekweld, in het klooster der Carmelieten terugtrekken, waar zij in 1742 overleed en Mlle. de Beaujolais stierf reeds in 1734 nog geen twintig jaren oud. Intusschen heeft de Fransche Koning — ofschoon de Fleury weigert zijn instemming met de ver reikende plannen te betuigen — den 2den April Zijn toestemming tot zyn huwelijk gegeven en kort daarop is de kardinaal de Rohan, bisschop van Straasburg, belast geworden met het overbrengen van het huwelijksaanzoek. De verdreven Koning Stanislaus is buiten zichzelf van vreugde wanneer Hij het huwelijksaanzoek verneemt; Hij snelt naar de kamer zijner dochter en roept uit: „Oh! mijne dochter, laat ons op de knieën vallen en God danken." „Ach, vader," antwoordde de eenvoudige Prinses, „zoudt Gij weder Koning van Polen geworden zijn?" „De hemel", sprak Stanislaus, „heeft onsnoggrooterge„luk beschoren; gij zijt Koningin van Frankrijk geworden!" Terwijl dit tooneel zich in Wissenbourg afspeelt, regent het in Parijs intusschen schotschriften tegen de Markiezin de Prie; een der aardigste is het volgende, waarin men de Markiezin tot Maria Leckzinska aldus laat spreken: Notre roi vous épouse et cent f ois la journée Vous devez bénir 1'heure de votre destinée, 53 Contemplez la basscssc oü vous avez été, Et du prince qui m'aime, *) admirez la bonté Qui de 1'état obscure de simple demoiselle, Sur le tröne des lys par mon choix, vous appelle. Nous ne prétendons pas en vous declarant reine Que sur lui ni sur moi vous soyez souveraine: Vous goüterez en paix les plaisirs les plus doux, Les affaires de 1'Etat n'iront point jusqu'a vous. Dat het publiek niet ingenomen was met het voorgenomen huwelijk blijkt ook al uit het volgend liedje: Par 1'avis de Son Altesse, Louis fait un beau lien II épouse une princesse Qui ne lui apporte rien Que (Te kras.) De reis van Wissenbourg naar Fontainebleau — waar de Koning Zijn intrek heeft genomen — wordt aanvaard; gemakkelijk is de reis over de door maandenlange regens doorweekte en vernielde wegen niet. Bjj Montereau raakt de karos der aanstaande Koningin te water en dertig paarden zijn noodig om het voertuig weder op het droge en in gang te brengen. De Koning reist met de hofhouding Zijne bruid tegemoet en te Moret heeft het eerste samentreffen plaats, waarbij de Koning de Prinses op beide wangen kust en het Hof zich verbaast over de ongedwongen en hartelijke houding van den anders jegens vrouwen zoo schuwen jongeling. Met groote pracht heeft den sden September de huwelijksplechtigheid in de slotkapel te Fontainebleau plaats. Lodewijk XV, gekleed in goudbrocaat, maakt door zijn beminnelijk en knap uiterlijk een diepen indruk op Zijn omgeving en de „Gazette de France" roemt Hem als den schoonsten jongen man uit Zijn geheele koninkrijk. ) De Prins de Bourbon. 54 Ook de Koningin heeft door Haar gratie en voorkomendheid een gunstigen indruk gemaakt. Al is Zij niet mooi, Zij heeft iets innemends en vriendelijks. Hare schouders zijn gedekt door een violetten fluweelen mantel, die bezaaid is met gouden bijen; op het hoofd draagt Zy een kroon met diamanten bezet in den vorm van een dubbele lelie; Zij wordt begeleid door de Hertoginnen van Orleans en de Bourbon en de sleep van Haar koninklijken mantel, die negen ellen lang is, wordt gedragen door de douairière Hertogin de Bourbon, de Prinses de Conti en Mlle. de Charolais. De Koningin ontvangt als huwelijksgeschenk een met karmozijnkleurig fluweel overtrokken koffertje gevuld met edelsteenen en gouden sieraden. Het grootste deel dier kostbaarheden schenkt de Koningin aan de dames en heeren Harer hofhouding en in Haar eenvoud zegt Zij: „Het is de eerste maal in mijn leven, dat ik geschenken geven kan." De Koning is levendig en opgewekt, tot verbazing van allen die Hem zoo zwijgzaam en in zichzelf gekeerd kennen; de Koningin is minzaam, eerbiedig en vriendelijk. De Koning telt vijftien en een half. de Koningin twee en twintig jaar! 55 HOOFDSTUK III. Eerste Huwelijksjaren. Den isten December 1725 keerde het geheele Hof naar Versailles terug; geen wolkje heeft de wittebroodsweken der jonggehuwden verduisterd. Lodewijk is verliefd, galant, hoffelijk en opgewekt; Hij bewondert de Koningin, roemt Haar uiterlijk en zegt tot hen die Zijn aandacht op de eene of andere schoone dame willen vestigen: „Ik vind de Koningin nog mooier." Dit alles is zeer begrijpelijk van een jongeling die tot op dit tijdstip nimmer naar vrouwen omgekeken heeft en die plotseling geheel vrij is in den omgang met eene wel is waar vrome, doch zich geheel gevende eenvoudige, schuchtere en naar Hem opziende jonge vrouw. Maar juist deze eigenschappen van Maria Leckzinska zullen in den loop der jaren de oorzaak worden van de verslapping der huwelijksbanden en ten gevolge hebben, dat Lodewyk elders genoegens gaat zoeken, die Hij in het gezelschap van Zijne gade niet vindt, en niet vinden kan. De Koningin, die geheel vreemd is aan alle vrouwelijke behaagzucht en die zich slechts beijvert Hare plichten als echtgenoote te vervullen, voelt zich al spoedig niet thuis in de woelige en wufte drukte van het Fransche Hof. Zy kan zich niet aanpassen aan het frivole leven van al die naar genoegens hakende jonge vrouwen en mannen, die — voortbouwende op de tradities van het regentschap — 56 in tallooze liefdes-intriges hun voornaamste ontspanning zoeken. Oppervlakkigheid en onstandvastigheid in en buiten het huwelijk zijn de kenmerken van het leven aan het Fransche Hof en in dit opzicht mag de geschiedenis Maria Leckzinska een woord van bewondering niet onthouden, daar Zij zich onaantastbaar in moreel opzicht verheft, ver boven het peil van al de vrouwen die haar omringen. Maar daarmede houdt onze waardeering voor de Koningin dan ook op, want al aarzelt men Haar een deel der verantwoordelijkheid van Lodewijks huwelijks-afdwalingen te doen dragen, toch worden die afdwalingen van den erotisch aangelegden jongen Vorst ons veel begrijpelijker wanneer wij de houding der Koningin in Haar optreden als minnende vrouw naspeuren. Hoe had deze Koningin van twee en twintig jaren Haren vorstelijken gemaal, die nog geen zestien zomers telde, kunnen leiden en binden indien Zij de wapenen, die iedere vrouw toch bezit, beter had weten te gebruiken. Doch wars van alle behaagzucht had Zij steeds angst voor de hoogheid en ongenaakbaarheid van den Koning van Frankrijk en ofschoon van nature wel opgewekt, durfde Zij zich niet te uiten en te geven, wanneer de Koning tegenwoordig was. Zij gevoelde zich meer aangetrokken tot een kleinen intiemen vriendenkring dan tot de pretmakende schare der jeugdige dames en heeren der hofhouding. Haar huwelijk zag Zij slechts als de vervulling van een plicht en Zij onderwierp zich gehoorzaam en gelaten, doch zonder eenige passie, aan hetgeeen de jonge Koning in dit opzicht van Haar verlangde.**) Maria Leckzinska wist niet geestig en luchtig te conver- **) d'Argenson, die der Koningin niet gunstig gezind is, deelt ons in zijn mémoires o.a. het volgende mede: „De Koningin slaapt slecht; Zij staat 's nachts herhaaldelijk op om Haar „hondje te zoeken. „En als Zü zich weder ter ruste legt, trekt zij een dekbed over zich heen, „zoodat de Koning bijna stikt en Hij, geheel bezweet, ten slotte opstaat en 57 seercn en in haar rol als Koningin trad Zij steeds aarzelend op; zich verre houdende van elk hofkabaal of eenige politieke intrige, vond Zij slechts aansluiting bij weinigen en zoo wordt het verklaarbaar, dat het Hof Haar langzamerhand ontweek en ging beschouwen als „quantité négligeable", zoodat Zij zich meer en meer in haar particuliere vertrekken terugtrok. Reeds in Augustus 1726 schreef Zij aan de Fleury naar aanleiding van de voor haar in Versailles gereedgemaakte vertrekken: „Vous cormaissez mon goüt a êtte seule; ainsi vous pouvez juger qu'ils ne me déplairont pas", en op het tijdstip, dat Zij zulks schrijft, heeft Maria Leckzinska reeds allen invloed op Haren echtgenoot verloren. Maar wie zou de Koningin op het oogenblik dat Zij de voor haar bestemde vertrekken betrad, hebben kunnen voorspellen, dat Zij daar aan tien kinderen*) het leven zou schenken en er ten slotte na drie en veertig-jarigen droeven echt, vereenzaamd en verlaten, het moede hoofd zou nederleggen? De smaken en genoegens der Koningin waren eenvoudig en als de officieele hoffeesten, recepties en plechtigheden Hare tegenwoordigheid niet eischten, gingen de dagen der Koningin eentonig en zich steeds gelijkend, voorbij. Haak- en kantwerkjes, tapisserie, wat muziek maken en schilderen en verder lange gesprekken bij het haardvuur, voorlezing van ernstige boeken, afgewisseld door weldadigheidsbezoekjes, ziedaar de bezigheden der Koningin. Nadat de echtgenoot haar ontrouw is geworden, trekt de Koningin zich nog meer terug, en terwijl de Koning schatten verkwist aan Zijn verschillende maitressen, moet de „zich in een ander vertrek te slapen legt. Zulks heeft er mede toe geleid „dat de Koning elders afleiding is gaan zoeken". De mededeeling betreffende het hondje der Koningin doet ons onwillekeurig denken aan het hondje van Joséphine de Beauharnais, dat Napoleon op de echtelijke sponde in zijn kuit beet, waarover de toekomstige Keizer zeer ontstemd was, maar Joséphine tot tranen toe lachte. *) Zie tabel II. 58 9. Bank van John Law in de rue Quincampoix te Parijs Koningin zeer zuinig leven en ontbreekt Haar vaak het noodige. De Koning laat Haar aan haar lot over, veronachtzaamt en behandelt Haar zelfs bijwijlen op grievende wijze en als Lodewijk Zijn gade nu en dan een beleefdheidsbezoek brengt, hebben de echtgenooten elkander niets te zeggen en haast de Koning zich zoo spoedig mogelijk de vertrekken, waar saaiheid en droefgeestigheid heerschen, te verlaten. En zoodra de Koning vertrokken is, zinkt de Koningin neder in Haar bidstoel en blijft daar geruimen tijd in ernstige overpeinzing en gebed nederknielen om daarna met hare vriendin, Mme. de Luynes, bij het haardvuur plaats te nemen en te luisteren of deel te nemen aan de op zachten toon gevoerde gesprekken van den Hertog en de Hertogin de Chevreuse, den voorzitter van het Parlement Henault, Montecrif en enkele andere en oudere dames en heeren, die Haar trouw zijn gebleven. Rustig en bezonken rekt zich het onderhoud, dat nu en dan wordt afgewisseld door een partijtje cavagnole of lansquenet en als de gasten vertrokken zijn begeeft de Koningin zich ter ruste in de overtuiging, dat de dag van morgen en ook alle verdere dagen zullen zijn als dien, welken thans weder achter haar ligt. Maar Maria Leckzinska is gelukkiger dan de Koning, want Zij bezit dien vrede des harten dien Lodewijk zijn geheele leven tevergeefs zal zoeken. Hoe was nu de houding des Konings in de eerste huwelijksjaren? Uit moreel oogpunt is er niets op Zijn gedrag aan te merken. Zijn eerste liaison valt waarschijnlijk in 173 2 toen Lodewijk in het landhuis „la Muette" bij een avondmaaltijd zijn glas heeft opgeheven en de gezondheid heeft gedronken van „de onbekende", waarna Hij Zijn bokaal heeft stukgegooid. In de acht jaren, die tot zijn eerste huwelijksafdwalingen verloopen, is de Koning van jongeling tot man gerijpt, maar 59 Zijn karakter heeft zich gedurende die jaren niet in gunstigen zin ontwikkeld. Zijn afkeer van de plichten van het koningschap is toegenomen; Hij laat — ofschoon Hij wel met hen werkt — de beslissing omtrent staatszaken over aan zijn ministers; in de eerste plaats aan de Fleury, aan wien Hij zich hoe langer hoe meer hecht, terwijl Hij van het koningschap slechts betracht: „Son bon plaisir". Geen enkele liefhebberij boeit Hem; Hij verwerpt elke geestelijke inspanning en het eenige wat Hem aantrekt is de jacht, waaraan Hij zich met waren hartstocht overgeeft. Hij vervult de uiterlijke plichten van den godsdienst, maar deze dringt bij Hem niet door tot hart en gemoed, ofschoon Hij een grooten angst voor de straffen van het hiernamaals heeft. Die angst zal Hem in latere regeeringsjaren leiden tot scherpe vervolging der Hugenoten, waardoor Hij hoopt de hemelsche genade als het ware te kunnen koopen. De Koning is een christen zooals er zoo velen zijn; Hij bezit het geloof, maar volhardt in zijn ondeugden. d'Argenson schrijft in dit opzicht omtrent Lodewijk: „II marmotte a 1'église ses prières avec une décence d'habitude." Wanneer Hem gedurende de vasten wordt aanbevolen in het belang van zijn gezondheid toch de gewone spijzen te nuttigen zal de Koning antwoorden: „On ne doit pas commettre des péchés de tous cötés". Lodewijk is ontevreden op zichzelf en meent dat Hij Zijn eeuwig heil verspeelt, doch Hij heeft een te zwak karakter en kan zichzelf niet overwinnen. Langzamerhand wordt de Koning achterdochtig, norsch, onheusch, stilzwijgend en sarcastisch; zijn gemoed is koud; Hij zoekt en vindt geen vriendschap. Hij ontwijkt zooveel mogelijk het drukkende hofceremonieel en over Hem komt een gevoel van leegte, maar tevens van verlangen naar een Hem ontbrekend iets, dat in staat zal zijn Hem aan zichzelf te ontrukken en dat Hem los zal 60 maken van de verveling die Hem steeds meer gaat beklemmen. Dat onbestemde verlangen is de drang naar eene liefdevolle vrouw, die in Hem zal beminnen ,,den man" en niet „den Koning". Het is de stille verwachting, de roepstem der natuur naar de geestige, levendige, gepassioneerde vrouw, die Hem zal opwekken uit Zijn droefgeestigheid, de eenzaamheid van Zijn bestaan verlevendigen, de traagheid Zijner vermogens overwinnen zal, die Zijn hart en gemoed moet bevruchten, opdat Hij inderdaad Koning worde, in de eerste plaats over zichzelf, maar ook ten bate van Zijn land en volk. En dat is wat Lodewijk gezocht heeft in zijn verschillende maitressen en wat Hij tot groot nadeel voor zichzelven en het Fransche volk nimmer gevonden heeft. De leegte in zy'n leven deed Hem afleiding zoeken in de „petits appartements", waar Hij — aanvankelijk met eenige hovelingen, later ook in gezelschap van schoone vrouwen — Zijn avonden sleet. En zoo is de erotisch aangelegde Vorst langs het hellend vlak der verschillende liaisons later geworden tot een wellusteling. Bij algeheel gebrek aan zelfvertrouwen en moreelen steun heeft Zijn zwak karakter het afgelegd en heeft Hij zich, door de nietswaardige hovelingen die Hem omringden aangemoedigd, laten gaan. Hij miste de kracht om in de hoogheid van het koningschap een tegenwicht te vinden voor het lagere en gemeene; Hij toonde een algeheel gebrek aan moreele kracht en niemand was er die Hem in dit opzicht de helpende en steunende hand toestak.2B) Onverschillig voor goed of kwaad groeit de Koning op 29) Als de Fleury een zachte toespeling maakt op de huwelijks-afdwaling des Konings zal Hij dezen toevoegen: „Je vous ai abandonné la conduite de mon royaume; j'éspère que vous me laisserez maitre de la mienne." 61 en ten slotte zal Hij in allerlei uitspattingen afleiding zoeken voor zijn verveling en lusteloosheid. Vrede, oorlog, voorspoed of tegenslag, roem of vernedering van zy'n volk — het laat Hem alles koud en als iemand eens aan de Fleury vraagt, waarom de jonge Koning huiten vele staatszaken gehouden wordt, zal deze het volgend antwoord geven: „Ik heb dikwijls getracht 'sKonings belangstelling te „wekken; eens heb ik Zijne Majesteit zelfs gezegd, dat er in „Frankrijk wel eens koningen waren afgezet wegens hun „luiheid. „Op dat oogenblik antwoordde de Koning niets, maar „twee dagen later voegde Hij my toe: „Ik heb nagedacht over hetgeen U mij verteld hebt,... „maar zeg mij, toen die koningen werden afgezet, kregen „zij toen een goed pensioen?" De Koning die verlegen isï0) haat alle drukte, voelt niets voor zy'n volk en verkeert het liefst met enkele dames en heeren, die Hij dagelijks om zich heen ziet. Daarom laat Hij in het paleis te Versailles een reeks vertrekken inrichten, waar Hij zich thuis voelt en waar niemand mag doordringen, die daartoe geen bepaalde uitnoodiging ontvangt. Bij die vertrekken wordt een bibliotheekje, een werkplaats, een keukentje ingericht. ï0) Als Hij den gezant van Venetië ontvangt, weet Hij dien niets anders te vragen dan: „Hoeveel leden hebben er zitting in den raad van Tien?" waarop de gezant zonder een spier te vertrekken antwoordt „Sire er zijn er veertig". Aan maarschalk de Richelieu die de vesting Mahon veroverd heeft en die daarna zijn opwachting bij den Koning maakt, vraagt Z.M. slechts: „Zeg mg, zijn de vijgen van Mahon beter dan die van Marseille?" En als M. de Silhouette benoemd is tot minister van financiën, zal de Koning dezen nieuwen titularis aldus toespreken: „Monsieur de Silhouette, is het paneelwerk Uwer kamer door Martin „beschilderd?" Toen de maarschalk Belle-Isle Praag had ingenomen en de Koning bij een audiëntie diens echtgenoote opmerkte, sprak hij haar niet aan, en door Mme de Mailly naar de reden van Zijn zwijgen gevraagd, antwoordde de Koning: „Ik heb wel tienmaal den mond willen openen teneinde haar een woordje „toe te voegen, maar ik wist niet wat te zeggen". 62 In de werkplaats houdt de Koning zich onledig met een draaibank; in de keuken ziet men Hem dikwijls persoonlijk het een of ander gerecht gereed maken. 4 Ma figure est mon avantage La cuisine est mon seul ouvrage, L'on fait tout et je ne dis rien. Ah! Louison, je vous connais bien. De derde regel van dit quatrain vindt wel bevestiging in het volgend antwoord, dat de Koning aan Maria Leckzinska gaf toen deze zich bij Hem beklaagde dat een der ministers geen gevolg had gegeven aan een door Haar geuiten wensch, namelijk: „Que ne faites-vous comme moi! Je ne demande jamais „rien a ces gens-la." De zooeven vermelde vertrekken — les petits appartements — zullen in den loop der jaren wegens de nachtelijke feesten, die er plaats vinden, een droeve beruchtheid verkrijgen. Wanneer de Koning deelneemt aan den staatsraad grijpt Hij nimmer zelf in en laat alle beslissingen aan zijn ministers over, maar Hij verkneutert zich als blijkt dat een der heeren een vergissing begaat en in later jaren houdt Hij er voor zijn genoegen eene geheime correspondentie met de verschillende gezanten op na en dwarsboomt daarmede de door zijn ministers gegeven aanwijzingen! De Koning lacht om alles en allen, neemt de zaken nimmer ernstig op en voert het liefst gesprekken over jachtaangelegenheden, hofkabaaltjes en dergelijke onbelangrijke gebeurtenissen. Oh Roi! né pour la chasse au cerf Sera tu donc toujours le serf D'un prélat plus qu'octogénaire? Laire — Ion — laire. De werkeloosheid werkt ontzenuwend op den Koning 63 en de band tusschen Hem en het Fransche volk, dat Hem in zyn jonge jaren vergood en Hem zelfs den eerenaam van „Louis le bien-aimé" gegeven heeft, wordt in den loop der jaren steeds losser, terwijl het aanzien van Frankrijk in het buitenland met rassche schreden daalt en de invloed van het Fransche rijk onder de Europeesche mogendheden afneemt. Le royaume accablé périt Le bénin cardinal s'en rit. Le roi, rien ne fait, rien ne dit, Ainsi 1'a ce vieux prêtre instruit. En hoe stond nu het Hof tegenover het huwelijk des Konings? Toen de verbintenis, waarmede men in het algemeen niet ingenomen was, daar men die vrijwel als eene mésalliance aanmerkte, een feit geworden was, wachtte het Hof belangstellend af wat gebeuren zou, maar in stilte werden reeds heel wat verwachtingen gekoesterd en plannen gesmeed. Men herinnerde zich maar al te goed de rol door de maitressen van den „Roi Soleil" gespeeld en zij, die haakten naar invloed en gunstbewijzen, zagen met onverholen blijdschap de verkoeling, die reeds in het eerste huwelijksjaar tusschen de koninklijke echtelieden ontstond en deden hun best de ontstane klove te vergrooten. En aldra worden intriges gesponnen, ten einde den Koning eene maitresse in de armen te voeren, die naar men hoopt den invloed van den zuinigen de Fleury zal breken, die gunsten en rijkdommen zal kunnen uitstorten over vrienden en gunstelingen en die het saaie Hof zal omtooveren tot een paleis waar vreugde en jolijt zullen heerschen. En niet slechts de hovelingen bespieden met Argus-oogen de toenemende verkoeling tusschen Koning en Koningin, maar ook het dienend personeel, dat thans door de Fleury's zuinig beheer in toom gehouden wordt, werkt naar zijn krachten mede, ten einde den Koning zijn huwelijksplichten te doen vergeten. 64 De eerste kamerdienaar Bachelier heeft zulk een invloed op Lodewijk, dat een schrijver, Michelet genaamd, zelfs vermeldt: „Fleury avait le royaume, Bachelier avait le roi." En een trits van jonge, schoone en eerzuchtige vrouwen stond gereed den Koning bij mogelijke ontrouw de behulpzame hand te bieden. De bekoorlijkheid van vele dier vrouwen wordt door vaders, broeders, familieleden en hovelingen den Koning voorgehouden, want het zal als een hooge eer worden aangemerkt, indien de koninklijke maitresse gekozen wordt uit eene der familiën die aan het Hof verkeeren! En hoe uitdagend en coquet kunnen zij zijn, Mme. de Tencin, de Hertogin de Boufflers, de Maréchale d'Estrées, Mlle. de Charolais81), de Gravin de Toulouse en zoovele andere schoonen, die om den Koning heenfladderen. Doch Deze deinst aanvankelijk door godsdienstige overwegingen en een zekeren schroom weerhouden, voor de eerste fout terug. Maar de jonge edellieden als de Markies de Chauvelin, de Hertogen de Gèsvres en de Richelieu; de Maarschalk de Belle-Isle, de Karinaal Tencin halen den Koning telkens over tot tochtjes naar de mooie buitenplaatsen Madrid, **) Mlle de Charolais was een kleindochter van den grooten Condé en op haar vijftiende jaar had zij reeds een amant; zij zag er zeer bekoorlijk uit en had er op gepocht, dat zij den Koning wel leeren zon wat liefde was, maar ofschoon Lodewijk haar gaarne mocht, bezweek Hij blijkbaar niet voor haar verleidingskunsten. Mlle de Charolais bezweek daarentegen herhaaldelijk voor anderen en zij schonk in den loop der jaren aan verscheidene kinderen het leven! De laatste zes weken harer zwangerschap heette zij dan ziek te wezen. Toen een der Hofdignitarissen eens bij zulk een gelegenheid naar haar gezondheid liet informeeren, had haar pas aangenomen portier de onhandigheid te antwoorden: „Mademoiselle maakt het zoo goed als haar toestand zulks toelaat en het kind ook!" Eens liet zij zich schilderen als godin Venus met het boetekoord om de lendenen, wat Voltaire aanleiding gaf te dichten: Frère Ange de Charolais Dis moi par quelle aventure 65 Bagatelle, la Muette, Rambouillet, waar de eerzuchtige dochteren van Eva den Koning omzwermen en Hem het hoofd op hol brengen. En blijkbaar doet Fleury geen moeite den Koning terug te houden en wenscht slechts gekend te worden in de keuze van haar, die het ambt zal vervullen van koninklijke maitresse. Want als zoodanig moeten wij de rol beschouwen, die straks door een jonge vrouw aan 's Konings zijde gespeeld zal worden. Wij moeten die rol bezien in het kader van den tijd en begrijpen, dat wat ons nu zoo laakbaar en afkeurenswaardig voorkomt, in die dagen getolereerd, erkend en als iets vanzelfsprekend werd beschouwd. En kunnen wij nu den Koning den steen toewerpen als wy straks vernemen, dat Hij zooals men dat noemt — gevallen is, als blijkt, dat Hg — de zinnelijk aangelegde — geen weerstand heeft kunnen bieden aan de pijlen die het lief degodje Amor onder inspiratie van zoovele jonge en verleidelijke vrouwen dagelijks op Lodewijk's hart afschieten? Het wordt den Koning bijna ten kwade geduid, dat Hij — naar het voorbeeld van Zijn voorzaat — nog geen maitresse uit de hofkringen gekozen heeft. Le cordon de Saint-Francois Sert a Venus de ceinture? De „Chansonnier dn XVIIIe Siècle" vermeldt echter het gedicht anders en vollediger en schrijft het toe aan zekeren Heer M. de la Faye. Frère Ange de Charolais Par une rare aventore, An cordon de Saint-Frangois Ture lure, De Vénus joint la ceinture; Robin ture lure. Un cordelier gros et gras Admirant cette figure, Dit en soupirant; Hélas. Ture lure, Pourqnoi n'est ta qae peintare? Robin ture lure. 66 10. Elisabcth Charlotte van de Paltz (Lise-Lotte), Hertogin van Orleans (1652—1722) Huwelijkstrouw moest men immers aan het Hof niet zoeken I L'éclat de la noblesse N'empêche pas d'être cocu, Et de plus d'une Altesse Cocuage est connu. Kan men den advocaat Barbier gelooven, dan was het in dit opzicht wel zeer droevig gesteld. In zijn gedenkschriften teekent hij onder meer aan: „Sur vingt seigneurs de la cour il y en a quinze qui ne „vivent pas avec leur femme; il est donc ridicule que le roi „qui est bien le maitre en fait autrement." En wat de dames betreft was het ten opzichte der zedelijkheid ook niet beter gesteld, wat ons door een schrijver dier dagen helder voor oogen wordt gesteld, waar hij dicht: Tout est bon et tout fait argent. Les spectacles languissants, Les actrices a tout venants. En Province les intendants, Son plus pillards que les traitants Le temps est bon pour les galants Les femmes en ont tont et tont, QueUes en changent comme des gants. Tout les mar is sont indulgents. C'est la mode. La justice est au plus offrant Elle se vend publiquement. Tout les emplois, petits et grands Sont donnés a gens de néant. Wat algemeen verwacht werd, waar men ongeduldig op aanstuurde, geschiedde; de Koning, die in de vertrekken van Maria Leckzinska niets beters weet te doen dan de vliegen tegen het raam dood te drukken, besluit zich te toonen: 67 „homme a tout point", wat in dé taal dier dagen wil zeggen, dat Hij een maitresse zal nemen. Maar het décorum wordt bewaard, ook door haar die de eer geniet de koninklijke sponde te deelen. Er wordt gefluisterd en gepraat; er zijn sedert 1733 enkele ingewijden, maar eerst in 1737" wordt Mme. Louise Julie de Mailly-Nesle als officieele maitresse erkend. Op dat tijdstip is de verwijdering tusschen den Koning en de Koningin volkomen geworden; Maria Leckzinska heeft dan het leven geschonken aan Haar zevende dochter, Madame Septième, maar die door Lodewijk betiteld wordt: „Madame Dernière". En alles wijst er op, dat Lodewijk sedert dien, aan de Koningin nimmer meer de vervulling harer huwelijksplichten gevraagd heeft. En als Stanislaus Leckzinska verneemt, dat zy'n schoonzoon het voorbeeld van den „Roi Soleil" heeft gevolgd, zal Hij zijn gedrag willen verontschuldigen door te zeggen, dat Zijn vrouw en Zijn dochter de twee vervelendste Koninginnen zijn, die Hij gekend heeft. Voor wij nu overgaan tot de beschouwing van het tijdperk dat met 1737 aanvangt en waarin de verschillende zusters de Nesle in het leven des Konings haar rol spelen, moeten wij nog aandacht wijden aan hetgeen op staatkundig gebied is voorgevallen. De eerste-minister — de weinig ontwikkelde Hertog de Bourbon — heeft zich al zeer spoedig door zijn inhaligheid en tal van verkeerde maatregelen gehaat gemaakt. De eenige die hem acht en eert is de Koningin, die zich in haar onschuld verbeeldt, dat het de Prins de Bourbon geweest is, die Haar huwelijk tot stand gebracht heeft, terwijl de prins zoowel bij deze als bij zoovele andere gelegenheden slechts een werktuig is geweest in handen zijner listige maitresse, de Markiezin de Prie die als „dame du palais" de Koningin maar al te dikwijls deed gevoelen wat Zij feitelijk aan haar te danken had. 68 Maar behalve deze toespelingen deed de Markiezin nog erger en trachtte de Koningin op te zetten tegen den bisschop de Fleury, wien Lodewijk juist Zijn volle vertrouwen schonk. Was de Koningin niet zoo kortzichtig geweest, dan zou Zij in de Fleury een bondgenoot gezocht hebben, maar juist dezen stootte Zij — zeer tot haar nadeel — van zich af en waar de Prins de Bourbon bij zijn maatregelen steeds de geheimzinnige en stille tegenwerking van de Fleury voelde, wees alles er op, dat het tusschen beide mannen tot een conflict moest komen, conflict waarbij wel vooruit te voorspellen was, wie de overhand zou behouden. En ook hierbij is het weder Mme. de Prie die de leiding in handen neemt. Zij zet een kleine paleis-revolutie op touw, die ten gevolge moet hebben, dat de Fleury niet meer als „facheux troisième" aanwezig zal zijn, wanneer de Prins den Koning de benoemingen enz. voordraagt. Helaas laat ook de Koningin zich overhalen hierbij een rol — al is het een ondergeschikte — te spelen. Als de Fleury zich aanmeldt, ten einde zich bij den Koning te bevinden, wanneer de eerste-minister zal worden aangediend, wordt hem de toegang op last van den Prins de Bourbon ontzegd. Doch de slimme de Fleury kent zijn leerling en weet maar al te goed, dat de Koning, die op dat tijdstip zeventien jaar telt, zeer op hem gesteld is en hem niet zal kunnen missen. Hij trekt zich na de ondervonden behandeling in het klooster de St. Sulpice terug en schrijft van daar een eerbiedigen en gevoel vollen brief aan den Koning, waarin hij Z. M. mededeelt, zich beleedigd te achten en waarbij hij verzoekt, dat de Koning hem zal toestaan zijn verdere levensdagen in afzondering en rust te mogen doorbrengen. Intusschen maakte de Prins de Bourbon gebruik van de afwezigheid van de Fleury, ten einde den Koning een schrijven voor te leggen van den kardinaal de Polignac, dat allerlei aantijgingen tegen den bisschop de Fréjus bevatte. 69 De Koning las het stuk aandachtig door, gaf het daarna zonder een woord te spreken aan den minister terug en verliet onmiddellijk daarop het vertrek. In tweestrijd omtrent hetgeen Hem te doen stond en ten zeerste bedroefd over het vertrek van de Fleury, deelde de Koning Zijn leed aan een Zijner vertrouwden, den Hertog de Montemart, mede, die daarop antwoordde: „Maar Sire, zijt Gij niet de meester? Laat den Prins de „Bourbon aanzeggen, dat hij den bisschop de Fréjus terug „moet «aten komen en U zult hem wederzien." De Koning, voor de eerste maal zelfstandig optredende, volgde den raad op en één dag later had Fleury als vertrouwde en raadgever des Konings zijn plaats aan het Hof hernomen, waar hij zich thans sterk genoeg gevoelde den Prins de Bourbon en zijn aanhang ten val te brengen. Langzamerhand gaat de leiding der staatszaken in zijne handen over en wordt de verwijdering van den eerste-minister in stil overleg met den Koning, die daarbij zeker geen bewgs van een hoogstaand karakter geeft, voorbereid. Den i iden Juni 1727, na het middagmaal, zegt de Koning, die op het punt staat naar Rambouiüet te vertrekken, tot den Prins de Bourbon: „Monsieur, haast u uwe zaken af te doen en vroegtijdig „vóór het avondeten op Rambouillet te komen." En onmiddellijk nadat de Koning in zijn karos gestegen is, treedt de Hertog de Charost, kapitein der gardes, op den Prins de Bourbon toe en overhandigt hem een bevelschrift des Konings, aldus luidende: „Je vous ordonne sous peine de désobeissance de vous „rendre a Chantilly et d'y demeurer jusqu'a nouvel ordre." Tegelijkertijd ontvangt de Markiezin de Prie een „lettre de cachet", waarbij zij Verbannen wordt naar haar landhuis Courbepine in Normandië. De Prins de Bourbon had zich gedurende zijn twee en een half-jarig ministerschap door Zijn hebzucht en verkwisting en het slechte voorbeeld, dat Hij den Koning gaf, bij het Fransche volk zeer gehaat gemaakt en met onver- 70 holen blijdschap zag men Hem van het staatstooneel verdwijnen. Ook de Markiezin de Prie deelde in den haat des volks en in een schotschrift liet men den Prins de Bourbon de Markiezin aldus toespreken: Je te réserve encore mon coeur a déchirer Après t'avoir donné 1'É tat a dévorer. Na hare verbanning was de Markiezin ontroostbaar en Stierf kort daarop, vermoedelijk na het innemen van vergif, slechts negen en twintig jaren oud. Het vertrek van den Prins de Bourbon en de Markiezin de Prie werd op de volgende wijze bezongen: II fallut pourtant obéir Et sans aucun délai partir. Lorsque sa maudite ca tin Apprit le changement soudain Pénétré d'ire et de rage, Aussitöt elle déménage Byoux, perles et diamants, Et prit congé de ses amants Dont le nombre n'est pas petit, Car la gueuse a bon appétit. Terwijl de Prins de Bourbon het koninklijk verbanningsbevel opvolgt en de Koning zich te Rambouillet aan tafel begeeft alsof er niets gebeurd is, ontvangt de Koningin een briefje van Haren gemaal van den volgenden inhoud: „Ik verzoek U Madame, en zoo noodig gelast ik U alles „wat de bisschop de Fréjus U namens Mij zal mededeelen, „zóó op te volgen alsof Ikzelf tot U gesproken had." Uit dit schrijven blijkt maar al te duidelijk hoe de verhouding tusschen Lodewijk en Maria Leckzinska reeds na een anderhalf jarig huwelijk geworden was! 71 Degenen die in de hier vermelde handeling des Konings een daad van groote zelfstandigheid meenden te zien en daaruit de hoop putten, dat Lodewijk zich nu ook meer op de staatszaken zou toeleggen, kwamen bedrogen uit. Want de Koning bleef zich onledig houden met jacht, spel en drinkpartijtjes en liet de staatszaken geheel aan de Fleury over, terwijl den ministers gelast werd, te werken onder de algemeene leiding van den thans oppermachtigen bisschop, wien nog in het jaar 1726 door den Paus, die hem voor zich wilde winnen, de kardinaalshoed op de grijze lokken was geplaatst. In Parijs wist men wel hoe de verhouding tusschen Koning en minister was, getuige het volgend versje dier dagen: Le cardinal et le roi Tous deux nous donnent la loi Voila la ressemblence L'un règne en obéissant L'autre obéit en règnant Voila la dif férence. En hoe weet de Fleury gebruik van zijn macht te maken! Hij werkt hard, maar wenscht geen gezag boven of naast zich te dulden. Men kan niet zeggen, dat hij misbruik maakt van zijn overwicht op den Koning, doch hij houdt dezen steeds onder een soort moreele voogdij, waaraan Lodewijk zich niet weet te onttrekken en die Hij vrijwillig ondergaat, daar zulks met Zijn gemakzuchtigen en indolenten aard overeenstemt. Dit is dan ook de groote fout van de Fleury, dat hij de vorming van het karakter des Konings opgeofferd heeft aan eigen eerzucht. Want overigens is de Fleury zachtmoedig, trouw, eerlijk, ordelievend en onbaatzuchtig en al bezat hij geen regeeringstalenten als de Richelieu of Mazarin, zoo mag toch niet ontkend worden, dat handel, nijverheid en landbouw 72 onder zijn bestuur bloeiden, wat de welvaart van het volk ten goede kwam. Aan de andere zijde mag niet over het hoofd gezien worden, dat geen der groote gebreken in het staatsbestuur verbeterd werden en dat Frankrijks invloed naar buiten vooral door verwaarloozing van leger en vloot is afgenomen, terwijl de toestand der staatsfinanciën in geen enkel opzicht verbeterde. Ook zijn vriendschap voor de Jezuïeten en zijn optreden tegen Jansenisten en Hugenoten, van wie er velen naar de galeien gezonden werden, strekt hem niet tot eer. Op het debet van den machtigen minister moet bovendien geschreven worden, dat hij den Koning omringde met onbeduidende en baatzuchtige hovelingen, waaronder de Richelieu maar al te berucht zal worden. En als de Fleury na zestien jaren de macht in Frankrijk in handen te hebben gehad in 1743 als negentigjarig grijsaard zijn werkzaam leven zal beëindigen en Lodewijk dan uitroept: „Me voila donc premier ministre" **) is het te laat. Alle inspanning is Hem dan vreemd geworden en het eenigeverschil in den gang van zaken zal zijn, dat de plaats van de Fleury door vrouwen is ingenomen, die den Koning beheerschen en die Hij de leiding laat, mits zij Hem ontrukken aan zijn somberheid en verveling. En meer en meer ontwikkelt zich de Koning dan tot een heerscher die slechts leeft voor genot en ontspanning, maar wien de beteekenis van het woord „plicht" geheel vreemd is geworden. Hoe stond het intusschen met de kinderen uit het vorstelijk huis? In het algemeen hadden de Prinsessen — „Mesdames de France" — geen aangenaam leven. Tot haar twaalfde jaar verbleven zij in een of ander **) Hoe herinneren deze woorden ons aan den juichkreet van Lodewijk XIV na den dood van Mazarin: ,,Enfin je suis roi". Maar welk verschil tusschen beide vorsten waar de een den nadruk legt op: ,,je suis roi" en de ander op „premier ministre". 73 klooster, waar zij hare opvoeding genoten; daarna kwamen zij aan het Hof en werden er de slavinnen der etiquette. Van eenigen hartelijken omgang met hunne moeder blijkt nergens en slechts de Prinses Adelaïde mocht zich verheugen in de genegenheid des Konings. Als Prinses Thérèse in 1744 sterft en een koerier het doodsbericht te Luneville — waar het Hof dan vertoeft — overbrengt, maakt zulks blijkbaar al zeer weinig indruk, want alle uitstapjes en verdere bezigheden van het Hof gaan door als ware er niets gebeurd. Steeds moeten de Prinsessen deel uitmaken van den hofstoet die Lodewijk op Zijn reizen van Versailles naar Fontainebleau, Choisy, Rambouillet en Compiègne met zich sleept. Toen een der eeredames van de Prinses Adelaïde zich beklaagde, dat zij zich dagelijks wel viermalen moest verkleeden en geen kwartier voor zichzelf had, antwoordde de Prinses: „Madame, u kunt telkens eene week uitrusten, maar ver„gun my, die den hofdienst het geheele jaar door vervul, „mijn medelijden voor myzelve te houden." De Prinsessen hebben in de geschiedenis geen rol gespeeld en slechts de oudste — Louise Elizabethr— huwde en wel met Don Philips van Spanje — den lateren Hertog van Parma. De Prinsessen Adelaïde en Victoire ontvluchtten Haar land en stierven onder kommervolle omstandigheden in Triest. Maria-Louise, de jongste Prinses, werd in 1770 Carmeliter-non en het was Marie-Antoinette, de latere Koningin, die Haar den sluier omhing. Maria-Louise was in Haar jeugd een hartstochtelijke paardrijdster geweest; in Hare laatste uren in ijlende koortsen nederliggende, kwam Haar zulks voor den geest, toen Zij de omstanders verschrikt deed terugdeinzen door den uitroep: „Au paradis, vite, vite, au galop." Volledigheidshalve volgt hieronder de lijst der tien kin- 74 tl. Lodewijk XV ontvangt Zijne bruid, de Infante van Spanje, aan het Louvre-paleis (2 Maart 1722) deren, die de Koningin in de eerste tien jaren van haar huwelijk aan Lodewijk schonk. 1. Louise-Elizabeth; Mme. première, geboren 14 Aug. 1727, huwt 1739 Don Philips, Infant van Spanje, overl. 1759. 2. Anna-Henriette; Mme. seconde, geb. 14 Aug. 1727; overl. 1752. 3. Louise-Marie, geb. 1728; overl. 1733. 4. Louis, dauphin, geb. 1729, overl. te Fontainebleau 1765. 5. Louis, Hertog van Anjou, geb. 1730, overl. 1733- 6. Adelaïde, Mme. troisième, geb. 1732, overl. te Triest 1800. 7. Victoire, Mme. quatrième, geb. 1733, overl. te Triest 1799. 8. Sophie, Mme. cinqüième, geb. 1734, overl. te Versailles 1782. 9. Thérèse-Félicité, Mme. sixième, geb. 1736, overl. in de abdij Fontevrault 1744. 10. Louise-Marie, Mme. septième, geb. 1737, wordt Carmélite-non in 1770; overl. te St. Dénis 1787. De dauphin ontwikkelde zich tot een man met ernstige opvattingen; Hij keurde de levenswijze zijns vaders ten strengste af. Op den voorgrond trad Hij niet en speelde geen politieke rol. Hij is tweemaal gehuwd geweest; de eerste maal met de Spaansche Infante Maria-Raphaëla, die reeds na een éénjarig huwelijk in haar twintigste jaar overleed; daarna met prinses Maria Josepha van Saksen, die de moeder werd van de drie Fransche Koningen, Lodewgk XVI, Lodewijk XVIII en Karei X. *) *) Zie tabel II. 75 HOOFDSTUK IV. Tijdperk der Gezusters de Nesle. Notre monarque enfin Se distingue a Cythère. De son galant destin L'on ne fait plus mystère. Mailly, dont on babille La première eprouva (Te kras.) Louise-Julie de Mailly-Nesle was de oudste dochter van den Markies de Nesle en geboren in 1710; zij was dus even oud als de Koning. In 1726 huwde zij haar vollen neef Louis, Graaf de Mailly, die haar echter verwaarloosde, waarop al spoedig bleek, dat zij niet ongenegen zou zijn, de hulde van Lodewijk aan te nemen. Op den voorgrond geschoven door de Richelieu en Maarschalk de Belle-Isle, die in Mme. de Mailly een volkomen ongevaarlijke vrouw meenen te hebben gevonden door wie zij invloed hopen te kunnen oefenen op den Koning, is zij het waarschijnlijk geweest die — gebruik makende van haar prikkelende schoonheid — den Koning tot het breken van de huwelijkstrouw bracht. Mme. de Mailly gevoelde geen neiging zich met staats- 76 zaken te bemoeien en was daarom aan het Hof wel gezien. Aan dat Hof was geen enkele vrouw die zich beter wist te kleeden dan Mme. de Mailly. Zij legde zich steeds keurig gekapt en getooid met hare diamanten ter ruste en zoo ontving zjj des morgens in een flateus negligé haar bewonderaars en leveranciers. Inhalig was zij allerminst en dikwijls was zij genoodzaakt geld te leenen, want Lodewijk had nog niet geleerd verkwistend te zijn, en liet het Zijne maitresse vaak aan het noodige ontbreken. In zijn journal-mémoire teekent d'Argenson den 2osten Juli 1739 o.a. aan: „Mme. de Mailly est plus pauvre que jamais, m'a dit un „homme qui la fréquente beaucoup. Ses chemises sont éli„mées et trouées et sa femme de chambre mal vêtue, ce qui „sent la pauvreté bien sincère. On peut dire du Roi ce qu'on „disait du Czar Pierre, lorsqu'il était en France: „II fait „l'amout en ctocheteuv et le paye de même." Vraagt men zich echter af of Mme. de Mailly de vrouw zou kunnen zijn die den Koning zou weten te ontrukken aan zijn verveling en lusteloosheid, dan moet het antwoord ontkennend luiden, want daarvoor miste zij geest en ontwikkeling. Zjj hield — vooral in later jaren — van den Koning, doch zij was ijverzuchtig en driftig, had een slecht humeur en maakte haar vorstelijken amant soms de heftigste verwaten. En voor haar ijverzucht bestond inderdaad wel reden, want de losheid van 'sKonings zeden nam, toen Hij eenm*al den Rubicon overschreden had, snel toe en trouw was Hij Zijne maitresse zeker niet. Mme. de Mailly wist evenmin als Maria Leckzinska in haar omgang met den Koning de gewenschte afwisseling te brengen; zjj had geen inspiratie en toen zij in haar ijverzucht de uitstapjes des Konings liet naspeuren ging de genegenheid van Lodewijk spoedig in onverschilligheid over, al miste Hij, man der gewoonte die Hij was, de kracht zich van Zijne maitresse los te maken. 77 De Koning had Mme. de Mailly, — wat niet bepaald voor zijne kieschheid pleit — als „dame de palais" aan de hofhouding der Koningin verbonden en natuurlijk waren er gedienstige geesten genoeg, die de Koningin omtrent de verhouding van Haar gemaal met Hare hofdame hadden ingelicht. Wat kon Maria Leckzinska, die de liefde van Haar echtgenoot verloren had, anders doen dan zich in Haar lot te schikken? Als Mme. de Mailly aan de Koningin eenige dagen verlof vraagt, met de onuitgesproken bedoeling den Koning naar Choisy te volgen, antwoordt de Koningin met de woordspeling: „vous êtes la maitresse". Maar, Mme. de Mailly begint te bemerken, dat de avonden in haar gezelschap doorgebracht, den Koning lang beginnen te vallen en dat Lodewijk zich meer toont: „le roi qui s'ennuie" dan „le roi qui s'amuse". Dies zint zij op de mogelijkheid de saaie avonden wat op te vroolijken en weet niets beters te bedenken dan haar jongere zuster Pauline88) die wegens de geringe financieele middelen waarover zij beschikt in het klooster Port-Royal verblijf houdt, bij zich te doen komen. Gaarne verleent Lodewijk zijn toestemming en zoo ver- M) Louis, Markies de Nesle, in 1709 gehuwd met Armande Félicité de la Porte—Mazarin, zag zijn echt gezegend met vijf dochters, t.w.: i'. Louise—Julie, geb. 1710; hnwt 1726 Louis Alexandre Graaf de Mailly; overleden te Parijs 1751. 2*. Pauline—Félicité, geb. 1712, huwt 1739 Jean Baptiste, Markies de Vintimille, Graaf de Luc; overleden te Parijs 17413t. Diane—Adelaïde, geb. 1714; huwt 1742 Hertog de Lauraguais; overleden 1769. 4*. Hortense—Félicité, geb. 1715; huwt 1739 Francais de Fouilleux, Markies de Flavacourt, overleden na 1792. 5*. Mar ie—Anne, geb. 1717; huwt 1734 Jean—Louis, Markies de la Tournelle, wordt Hertogin de Chiteauroux in 1744; overleden te Parijs 1744. De moeder — Félicité de la Porte—Mazarin — was beroemd geworden door een duel op pistool, dat zij uitvocht met Madme de Polignac om het bezit van den Hertog de Richelieu; bij dat duel werd Félicité in den schouder gewond. 78 schijnt in December 1738 de niet mooie, maar zeer geestige, onderhoudende, doch in hooge mate eerzuchtige zuster aan het Hof en te laat zal Mme. de Mailly tot de ontdekking komen, dat zij het paard van Troye heeft binnengehaald.**) Want Pauline koestert in stilte het voornemen de plaats, die hare zuster bekleedt, voor zich te veroveren en met groote sluwheid begint zij van den eersten dag harer komst af, aan de verwezenlijking van hare plannen te werken. En niet zonder succes. De Koning schept behagen in haar geestigen kout, haar grapjes, verhalen en pikante opmerkingen en raakt tenslotte geheel in hare netten verstrikt. Geen wonder dan ook, dat zich binnen betrekkelijk korten tijd in Versailles de mare verbreidt, dat de Koning thans Zijne gunsten aan de jongere zuster schenkt. Maar eene ongetrouwde vrouw tot maitresse te hebben wordt niet passend geacht en daarom moet Pauline zoo spoedig mogelijk huwen! De Richel ie u — de kwade geest des Konings— wordt in den arm genomen en spoedig heeft hij een jongen onbeduidenden edelman gevonden, die tegen een behoorlijke vergoeding in klinkende munt genegen is aan Mlle. Pauline zijn naam te schenken en zoo worden Jean-Baptiste, Markies de Vintimille en Pauline-Félicité de Nesle in 1739 in den echt verbonden, waarna de Markies met de een of andere opdracht uit Versailles verdwijnt. Bij het huwelijk is Lodewijk zelf tegenwoordig en gaat zelfs zoo ver den gelukkigen (?) echtgenoot bij de huwelijkssponde het hemd te reiken. Nu zou men denken, dat Mme. de Mailly haar koffers ging pakken en Versailles zoude verlaten, maar zulks was niet het geval. Zij bleef aan het Hof, hoopte steeds dat in de gevoelens 84) Kan men de zuster van Pauline — Mme de Flavacourt — gelooven, dan bezat Lodewijk's aanstaande vlam al zeer weinig uiterlijke charmes, want zg liet zich over hare zuster aldus uit: „Elle avait la figure d'un grenadier, le col d'une grue, une odeur de singel" 79 van Lodewijk weder een kentering zou komen en kon niet besluiten het door hare zuster veroverde terrein voor goed prijs te geven. En de zuster, volkomen zeker van haar overwicht, liet Mme. de Mailly aan haar lot over; de heide dames bleven zelfs in vriendelijke verhouding, al stond Mme. de Mailly aan menige vernedering van de zijde harer zuster bloot. Doch op één punt waren de zusters het volkomen eens, en wel ten opzichte van hun haat tegen den zuinigen de Fleury. Maar het grootsche plan door Mme. de Vintimille gekoesterd, n.1. de Fleury uit 's Konings gunst te verdringen, werd niet verwezenlijkt; het lot had anders beschikt. In het begin van 1741 bevond de nieuwe maitresse zich in staat van zwangerschap, doch hare gezondheid begon te lijden. Wel reisde zij nog met den Koning naar Choisy") en vandaar naar Marly, doch beterschap trad niet in en de kranke werd weder naar Versailles vervoerd. 35) Choisy was aanvankelijk een landhuis, in het laatst der 17e eeuw door den bekenden bouwmeester Mansard gebouwd, ten behoeve van Mlle. de Montpensier, dochter van Gaston van Orleans. In 1739 werd het door Lodewijk XV aangekocht, die aan de verbouwing, de meubileering en den kostbaren tuinaanleg meer dan 1.200.000 livres besteedde. Als bijzonderheid kan vermeld worden dat onder de eetzaal een mechanisme aanwezig was, waardoor de geheel gedekte tafels uit de beneden verdieping konden oprijzen, in verband waarmede de tegenwoordigheid van minder gewenschte getuigen bij de intieme maaltijden gemeden kon worden. Voor de heeren van de hofhouding die op Choisy genood werden was een bepaalde kleeding (habit vert galonné d'or) voorgeschreven, en als de Koning op jacht ging, verzuimden de heeren die hun landhuizen nabij het dorpje Choisy-le-roy of het aangrenzende „bois de Sénart" hadden (Savigny-sur-Orge; Epinay-sous-Sénart; Choisy-sous-Étoiles) nimmer, zich gedurende de jacht op den weg des Konings te bevinden. Als domein der kroon werd Choisy in 1789 verkocht en in 1792 gesloopt. Slechts een der bijgebouwen is gespaard gebleven en daarin is thans een porceleinfabriek gevestigd. Ook van het kostbare park waar onder het ancien-régime zulke schitterende feesten werden gevierd, is niets overgebleven. 80 Mme. de Mailly en de Koning zitten beiden aan de sponde der zieke en trachten — daar haar toestand niet verbetert — haar moed in te spreken en te troosten. Den isten September schenkt Mme. de Vintimille het leven aan een jongen; de Koning is diep bewogen en schijnt trotsch te wezen op zijn vaderschap. Maar de toestand van Mme. de Vintimille verergert en den 8sten September geeft zij onder smartelijk lijden — dat haar doet uitroepen, dat zij vergiftigd is — den geest. De Koning trekt zich in zijne particuliere vertrekken terug en is geheel ter neder geslagen. En wellicht overdenkt Hij daar de woorden uit een preek van Massillon: „Le crime après lequel vous courez avec tant de goüt, „court ensuite après vous comme un vautour cruel, et s'at„tache a vous pour vous déchirer le coeur et vous punir du „plaisir qu'il vous a donné." Maar daarna hebben er in het paleis droeve tooneelen plaats, want volgens de etiquette mag een lijk daar geen 12 uren blijven. Niemand bemoeit zich met de doode dan eenige onderChoisy ongeveer 1750. Que Ton goüte ici de plaisirs! Ou pourrions nous mieux etre? Tout y satisfait nos désirs, Tout aussi les fait nattre. Ne sommes-nous pas encore mieux Qu'Adam dans son bocage? II n'y voyait que deux beaux yeux J'en vois bien d'avantage. Dans ce séjour délicieux Je vois aussi des pommes Faites pour charmer tous les yeux Et damner tous les hommes. Am is, en voyant tant d'appas, Quels plaisirs sont les nötres! Sans le pêché d'Adam, hélas! Nous en verrions bien d'autres. 6 81 geschikten, die dc overledene op een baar werpen en haar wegdragen. Het volk, dat Mme. de Vintimille haatte, daar het in haar een onderkruipster zag die hare zuster in het ongeluk gestort had, drong tot den lijkstoet door, beging ten opzicht? van de doode allerlei ongepastheden en overlaadde haar lijkbaar — onder het werpen van steenen en straatvuil — met smaadredenen; voorwaar een droef einde voor haar, die naar de hoogste plaats in Frankrijk had gestreefd. Bij dit alles mag een schotschrift niet ontbreken en spoedig hoort men in Parijs de straatzangers een liedje zingen met het volgend refrein: De la faveur de Vintimille Dont nous étions tous éblouis, Que reste-l'il dans la familie? Rien de plus qu'un demi-Louis. Dit quatrain slaat natuurlijk op den zoon van Lodewijk en Mme. de Vintimille, den lateren Hertog de Luc. Het vaderschap van dit kind werd door den echtgenoot der maitresse toegeschreven aan den Koning en... hij kon het weten, al had Pauline behalve den Koning nog wel andere amants gehad. Alvorens nu de rol na te gaan, die de jongste der zusters de Nesle aan het Fransche Hof en in het leven van Lodewijk XV gespeeld heeft, is het voor een juist verband der feiten noodzakelijk, aandacht te wijden aan hetgeen op staatkundig gebied in de jaren, die aan den dood van Mme. de Vintimille vooraf gingen, in en buiten Frankrijk is voorgevallen. In 173 3 had de Fleury geen weerstand kunnen bieden aan den drang van de oorlogspartij aan het Fransche Hof, die onder leiding van den Maarschalk Belle-Isle er bij den Koning onstuimig op aandrong, dat Frankrijk deel zou nemen aan den Poolschen successie-oorlog ten gunste van den pre- 82 tendent naar den Poolschen troon, Stanislaus Leckzinska. (Zie noot 26.) De Duitsche Keizer, Karei VI, steunde den anderen candidaat naar den Poolschen troon — den Keurvorst van Saksen — en dit werd de aanleiding tot de oorlogsverklaring van Frankrijk aan den Duitschen Keizer. Spanje en Sardinië sloten zich bij Frankrijk aan en de legers trokken te velde. Het Fransche leger veroverde het Duitsche hertogdom Lotharingen en spoedig bleek, dat Karei VI, die door de rijksvorsten weinig of niet gesteund werd — de bond der grootere en kleinere Duitsche staatjes was in dien tijd zeer los — de middelen miste om den strijd vol te houden. Hij zon dus op vrede en deze kwam den 3 rsten October 1735 tot stand; uit dezen vrede trok Frankrijk groot voordeel, want er werd onder meer bepaald, dat het hertogdom Lotharingen als vergoeding voor den verloren Poolschen troon zou worden afgestaan aan Stanislaus Leckzinska, die het bij zijn dood zou overdragen aan den Franschen Koning, Duitschland verloor dus bij dezen vrede een zijner schoonste landen! Het behaalde succes werkte prikkelend op alle jonge en eerzuchtige officieren van het Fransche leger en waar zij aan het Hof steun vonden bij degenen die den minister de Fleury niet gunstig gezind waren en ten slotte bij de naaste omgeving des Konings wordt het verklaarbaar dat de Fleury eindelijk moest toegeven aan den aandrang van hen, die den Koning steeds voorhielden, hoe Frankqjks waardigheid eischte, dat het in het groote Europeesche conflict, waarin Frederik de Groote — Koning van Pruisen — en Maria Theresia — Keizerin van Oostenrijk — de hoofdrollen speelden (Oostenrijksche successie-oorlog) zijn zwaard mede in de schaal moést werpen, wilde het niet allen invloed in Europa verliezen. Dat Europeesche conflict was het volgende. De toekomstige rechten op de regeering in de Oostenrijk¬ ss sche erflanden (Hongarije, Bohemen, Lombardije, Spaansche Nederlanden en Silezië) waren bij de z.g. Pragmatieke Sanctie (1720) door de voornaamste Europeesche vorsten — behalve door den Keurvorst van Beyeren — erkend en gewaarborgd ten behoeve van Karei's dochter, Maria Theresia. Toen echter Keizer Karei VI in 1740 stierf, haastten Frederik de Groote in vereeniging met de keurvorsten Karei Albrecht van Beyeren en August II van Saksen (tevens Koning van Polen) zich, onder voorwendsel, dat zij rechtmatige aanspraken resp. op Silezië en Hongarije bezaten, die landen binnen te vallen en zulks werd het sein voor vele andere Duitsche vorsten om te trachten zich mede ten koste van de Oostenrijksche erflanden te verrijken en hun gebied te vergrooten. Zoo ontbrandde dan de Oostenrijksche successie-oorlog, die Europa van 1740 tot 1748 in vuur en vlam zette. De roerige Fransche Maarschalk de Belle-Isle was weder degeen die na het Fransche bondgenootschap met den Koning van Spanje en den Keurvorst van Beyeren (verdrag van Nymphenburg, 1741), aandrong op een wapenverdrag met Frederik den Grooten, doch deze — ofschoon wel in oorlog met Maria Theresia — wenschte geen verdrag met Frankrijk aan te gaan. Met de macht van de Oostenrijksche Keizerin was het bij Hare troonsbestijging treurig gesteld. Haar toestand wordt juist weergegeven in het volgend op haren vader gemaakt grafschrift: Des fiers Autrichiens git id le dernier, Trop tard pour son honneur, trop tot pour sa familie. En attendant un héritier, Ce prince trouva 1'art de laisser a sa fille Un héritage en 1'air, des droits litigieux, Un époux meprisé, déchu de ses aïeux, De cent titres brillants la pompeuse fumée Point d'argent, nul conseil, sans amis, sans armée. 84 12. Koning Lodewijk XV als kind Aanvankelijk werd de oorlog dan ook door de Oostenrijksche legers met nadeel gevoerd. Frederik II bevocht een schitterende overwinning bij Mollwitz en bezette daarop geheel Silezië; de Keurvorst van Beyeren viel Bohemen binnen en veroverde Praag, waarna hij door den Duitschen Rijksdag te Frankfort in 1742 tot Duitsch Keizer gekozen werd. Maar Maria Theresia bleek een waardige telg van het Habsburgsche geslacht te wezen en liet zich niet ontmoedigen. Zij riep de Magyaarsche magnaten op tot een Rijksdag te Presburg en déar verscheen de buitengewoon schoone Keizerin in Hongaarsche kleederdracht, de heilige kroon op de donkere lokken geplaatst, de sabel om het slanke lichaam gegord en haar eenjarig zoontje op den arm dragend, voor de opgewonde magnaten, die hun zwaarden trokken en als één man zwoeren haar te zullen bijstaan. Na korten tijd volgden een 50000 edelen en vazallen uit Croatië en Slavonië de roepstem der Keizerin en vielen Beyeren binnen. Keizer Karei VII moest uit zijn hoofdstad vluchten en Munchen werd door de Oostenrijkers bezet. Inmiddels was een Fransch leger van 40000 man onder den roerigen de Belle-Isle naar Bohemen getrokken en had Praag bezet, doch behaalde daar overigens geen lauweren; integendeel.") En toen de tijding zich verbreidde, dat Maria Theresia vrede gesloten had met Frederik den Grooten (Vrede van Dresden, 1742), waarbij zich ook August van Saksen aan- ") Praag had zich zwak verdedigd en was aangevallen naar het plan, opgemaakt door den beroemden generaal Maurits van Saksen. Een staaltje van Fransche „bravour" dier dagen moge hier een plr ats vinden. Vóór de bestorming — die overigens weinig om het hjf had — riep de commandant van het regt. d'Alsace — de kolonel Chevert, een zgner onderofficieren — Pascal genaamd, tot zich, en het volgende gesprek had plaats: „Veux-tu monter le premier a 1'assaut?" „Oui mon Colonel". „Qnand tu seras sur le mur, la sentinelle va te crier: „Wer da?" 85 sloot en de Pruisische en Saksische troepen Bohemen verlieten, was het Fransche leger te zwak om stand te houden; het trok zich in Praag terug, dat al zeer spoedig door een Oostenrijksch leger belegerd werd. De Fransche generaal Maillebois, die met een legertje oprukte, ten einde de bedreigde veste te ontzetten, richtte niets uit. Voici les Francais qui viennent, Hongrois, sauvons nous. Oh! nenny da, dit la Reine C'est Maillebois qui les mène, Et je m'en fouis. Gebrek aan levensmiddelen dwong de Belle-Isle te kiezen tusschen overgave of prijsgeven der vesting; hij koos het laatste en verliet in December 1742 met zijn legertje, dat tot 14000 man geslonken was, de vesting. Bij zijn terugtocht naar Frankrijk verloor hij op de onherbergzame wegen en in het uitgeplunderde land nog de helft zijner soldaten en bracht het overschot zijner troepen in deerniswaardigen toestand in het vaderland terug. Hij verliet daarop het leger en vestigde zich op zijn landhuis Vernon bij Gisors, wat aanleiding gaf tot het volgend spotdicht: Belle-Isle, fameux empirique, Grand novateur en politique, Homme de guerre sans pratique, Dans ses projets vrai frénétique ,,Oui mon Colonel". >v>f ' „Ta ne repondras pas". „Non mon Colonel". „Elle tirera sar toi". „Oai mon Colonel". „Elle te manquera!" „Oui mon Colonel". „Ta Ia tueras". „Ooi mon Colonel". Alles geschiedde zooals de kolonel gezegd had, met deze afwijking, dat de schildwacht in plaats van te schieten van zijn post wegliep. 86 Chargé de la haine publique Porte a Gisors sa sciatique. Doch er is nog een andere Europeesche oorlog ontstaan, te weten tusschen Spanje en Engeland en door het bondgenootschap met Spanje is Frankrijk genoodzaakt om ook aan dezen strijd deel te nemen, terwijl de Republiek der Nederlanden zich door de diplomatie van George II van Engeland laat overhalen hulptroepen aan Engeland te leveren. Een Engelsch-Oostenröksch-Nederlandsch leger verzamelt zich in de Spaansche Nederlanden en rukt naar den Main, waar het bij Dettingen nabij Aschaffenburg slag levert aan 't Fransche leger onder den maarschalk de Noailles De Fransche generaal moet over den Rijn terugtrekken en eerst thans verklaart Frankrijk, dat tot 1743 slechts als bondgenoot van den Duitschen Keizer aan den strijd heeft deelgenomen en dat nu rechtstreeks bedreigd wordt, den 15 den Maart 1744 den oorlog aan Engeland en den 2Östen April van hetzelfde jaar den oorlog aan de Koningin van Hongarye. Doch intusschen heeft er in Frankrijk een gebeurtenis plaats, die van groot gewicht voor den gang van zaken is. De grijze leermeester, leidsman en alvermogende minister de Fleury heeft den 2 9en Juni 1743 zijn werkzaam leven geëindigd en zoo ziet Lodewijk XV zich beroofd van den man, die steeds voor Hem gedacht en gehandeld heeft. En zulks juist op het oogenblik dat Frankrijk in een ongelukkig ge voerden oorlog gewikkeld is! Bemind was Kardinaal de Fleury blijkbaar niet, hetgeen o.a. blijken kan uit de op hem gemaakte grafschriften, die luiden: Ci-git un cardinal antique Mentor rusé, ministre sans éclat, Qui sut pousser la politique Jusqu'a mourir pour le bien de 1'Etat. 87 en: Sans richcsse et sans éclat Se bornant au pouvoir suprème II n'a vécu que pour lui-même Et meurt pour le bien de 1'État. De Koning is na den dood van de Fleury wel verplicht zich met staatszaken te bemoeien, maar Hij mist wilskracht en volhardingsvermogen, al is er in zijn onmiddellijke omgeving eene vrouw die grooten invloed op Hem heeft en die Hem — ware zij in het leven gebleven — vermoedelijk had kunnen opwekken tot werkzaamheid en beter begrip van zijn koninklijke plichten. Die vrouw was Marie-Anne de la Tournelle — de jongste der vijf zusters de Nesle (zie noot 33), die aan het Hof de plaats harer overleden zuster, Mme. de Vintimille, heeft ingenomen. Want wat was er gebeurd? De Koning is na den dood van Mme. de Vintimille oprecht bedroefd geweest; Hij heeft zich in zijn vertrekken opgesloten en heeft niemand willen zien. Maar de droeve indrukken zijn niet blijvend. Aanvankelijk vlucht Hij als het ware met Mme. de Mailly naar St.-Léger — een klein kasteeltje in de nabijheid van Rambouillet") en daar treedt de oudste der zusters de Nesle ... weder in hare vroegere rechten. Met Mme. de Mailly treurt de Koning over de gestorvene en brengt uren door met het lezen en herlezen der brieven, *7) Rambouillet op 30 K.M. ten Z.O. van Parijs, waar Koning Frans I in 1547 stierf, was het eigendom van de Gravin de Toulouse; deze wist steeds een uitgelezen gezelschap om zich heen te verzamelen, waar de eerbied voor de vrouw, de beleefdheid uit het tijdperk van Lodewijk XIV, de goede toon en de traditie van voorheen nog werden erkend en gehuldigd. Rambouillet is door Lodewijk XVI verfraaid, en als eigenaardigheid kan vermeld worden, dat de badkamer in het paleis versierd is met tegelwerken die o.a. de havens van Rotterdam en Antwerpen voorstellen. Thans is Rambouillet staatseigendom en vacantieoord voor den president van de Fransche republiek. 88 die de minneneten elkander geschreven hebben; Lodewijk neigt naar vroomheid en beweert thans met Mme. de Mailly als vriend en vriendin te willen omgaan. Doch die schoone voornemens gaan weldra in rook op. Mme. de Mailly krijgt in het slot van Versailles weder een vertrek vlak boven dat des Konings en daar hebben met de vrienden, den Prins de Soubise, de Hertogen de Trémouille, de Gramont, de Richelieu, de Bouillon, de Villeroy en d'Ayen kleine soupers plaats, die den Koning na een paar maanden in een opgewekter stemming brengen. En het oude spelletje begint weder opnieuw, want Mme. de Mailly heeft niet beantwoord aan hetgeen men van haar verwachtte en er wordt druk geintrigeerd, ten einde de slechts zwak verdedigde plaats te bezetten; o.a. doet Mlle. de Charolais alle moeite den Koning te bekoren en voor zich te winnen, maar blijkbaar tevergeefs. Het is al weder de Richelieu — ,,cet homme qui n'avait „jamais de passion ma is beaucoup de débauche et qui fut „mis trois fois a la bastille", schrijft d'Argenson — die de aandacht des Konings wist te vestigen op de jongste der zusters de Nesle — de drie en twintig-jarige weduwe Mme. de la Tournelle. (Zie noot 33.) Met hare Juno-gestalte en haar bekoorlijk uiterlijk was deze ongetwijfeld een vrouw, die een man zou kunnen boeien, doch zij was trotsch en aanmatigend en aanvankelijk verwierp zij alle pogingen tot toenadering, die de Koning in het werk stelde en zulks te eer, daar zij een liaison had met den Hertog d'Agénois — den lateren minister d'Aiguillon. Ditmaal zou de Richelieu zijn doel dan ook niet zoo gemakkelijk bereiken, want afgescheiden van de houding van Mme. de la Tournelle was er aan het Hof een partij, wier hoofden - kardinaal de Fleury en minister de Maurepas zich met de nieuwe keuze des Konings niet wilden vereenigen, daar zij vreesden, dat Lodewijk geheel onder den invloed der schoone vrouw zou komen. De Richelieu zint op een middel om Mme. de Tournelle 89 een vertrek te doen geven in Versailles en hoe hem zulks gelukte heeft hij zelf beschreven in het zesde deel zijner mémoires. Van het verhaal kan men zeggen: „si non è vero è bene trovato." Mme. de Tournelle woonde met hare zuster, Mme. de Flavacourt (zie noot 33) — wier echtgenoot zich by het leger bevond — bij eene oude dame, Mme. de Mazarin, die echter in 1742 stierf. De beide zusters, die over geringe middelen beschikten, wendden zich toen tot den minister de Maurepas met het verzoek haar een betrekking aan het Hof te bezorgen, maar de Maurepas, die de dames integendeel gaarne van het Hof verwijderd wilde houden, ried haar aan naar een klooster te gaan. Zulks lag allerminst in de bedoeling der zusters. Daar Mme. de Flavacourt haar verzoek door de tegenwerking van de Maurepas verijdeld zag, zocht zij een ander middel, ten einde haar doel te bereiken. Zij liet zich in haar draagstoel naar het slotplein van Versailles brengen en zond de dragers weg. Toen zij daar eenige uren doorgebracht had kwam een der hovelingen, de Hertog de Gèsvres, informeeren wie toch de dame was die de brutaliteit had tegen de voorschriften te zondigen. Door Mme. de Flavacourt ingelicht, haastte de Hertog zich zich den Koning op de hoogte te stellen van den toestand, waarin Mme. de Flavacourt en hare zuster verkeerden en geen wonder dat Lodewijk — op wien de schoonheid van Mme. de Tournelle reeds een diepen indruk had gemaakt — de dames terstond een paar vertrekken in het slot ter bewoning aanbood.*8) 3S) De bewoning van bet slot te Versailles — evenals die der overige koninklijke lustverblijven — werd door den Koning persoonlijk geregeld. In dit paleis, waar Hij zelf tot 1738 de vertrekken bewoonde waar voorheen de Roi Soleil huisde, schonk Hij vaak vertrekken ter bewoning aan leden der hofhouding, generaals en in het algemeen aan personen die Z.M. wilde begunstigen. Wanneer men het dagboek van den Hertog de Luynes doorbladert, staat 90 Zoo kwam dan Mme. de Tournelle in het paleis en kon de Koning haar meer direct met Zijne gevoelens in kennis stellen. En daarmede draalde Hij dan ook niet, maar aanvankelijk met weinig succes. Want Mme. de Tournelle heeft een geheel ander karakter dan hare zuster Mme. de Mailly en zij is niet van plan de voorstellen, die haar gedaan worden, zonder meer te aanvaarden. Wel laat zij zich door den Koning — wien de rol geheel nieuw is — het hof maken en coquetteert met Hem, maar zij wil zich niet voegen naar hetgeen de Koning van haar verlangt, tenzij haar een schitterende stelling aan het Fransche Hof verzekerd wordt. Zij stelt dus eerst hare eischen, die door hare benoeming tot „dame de palais" allerminst voldaan zijn en laat intusschen den Koning smachten. In de eerste plaats verlangde zij, dat hare zuster Mme. de men verbaasd over den tijd die zoek gebracht werd met de verdeeling der vertrekken. Als een der bewoners stierf of Versailles verliet, of wanneer de Koning om begrijpelijke redenen eene dame in de nabijheid Zijner particuliere vertrekken wilde zien huizen, gaf zulks dikwijls aanleiding tot eene algemeene opschuiving van verschillende bewoners en bewoonsters, wat weer jalousie-kwesties en reclames na zich sleepte. Ten einde een en ander gemakkelijker te kunnen regelen, waren de vertrekken genummerd, zooals blijken kan uit het volgend gedichtje, door een der hovelingen, de Markies de Dampierre, gedurende zijn verblijf te Choisy gemaakt: C'est le roi qui a choisi Pour son repos ce lieu-ci Le chagrin et le souci Sont toujours banni d'ici On a prévu tout ceci Quand on 1'a nommé Choisy. Nous vivons tOUS a gago Sans craindre aucun vertige; Nous aimons 1'incognito Et de peur de quiproquo, Chacun a son numéro Pour aller faire dodo. 91 Mailly voor goed het slot te Versailles zon verlaten en toen de Koning hierin niet dadelijk toestemde, toonde zij zich ongenaakbaar. De Richelieu — raadgever van Mme. de Tournelle — schreef haar naar aanleiding van haar afwijzende houding een boozen brief en het antwoord van de aanstaande maitresse is zóó merkwaardig en zoo cynisch, dat wij het hier gedeeltelijk willen vermelden. Zij schreef dan aan de Richelieu: „Je ne suis pas étonnée de votre colère car je m'y atten„dais; je ne la trouve pour tant pas trop raisonable: je ne „vois pas oü est la sotise que j'ai fait en refusant honneste„ment la petite visite, (du roi) „Tout ce qui pourrait m'en faire repentir, c'est que cela „augmentera 1'ennui qu'il en a. „Je ne porte pas autant de vivacité que vous dans cette „affaire et je m'en trouve bien. „La reine me fait une mine de chien; c'est le droit du jeu. „Quand le roi vous a écrit, il comptait que ce serait pour „le soir, mais j'ai apporté quelques difficultés a 1'exécution „dont je ne me répens pas." De Koning geeft zich eindelijk gewonnen. Weinig kiesch deelt Hij Mme. de Mailly mede, dat Hij smoorlijk verliefd is op hare zuster en geeft haar te kennen, dat zij Versailles moet verlaten. „Cela s'est passé avec une dureté inconcevable de la part „du roi trés chrétien", teekent d'Argenson aan. De ongelukkige volgt het koninklijk bevel natuurlijk op en trekt zich in Parijs terug, waar zij in 1751, na jaren van boete, in armoede en eenzaamheid van een leven afscheid nam, dat voor haar zulk een wrangen keer genomen had.S9) In haar aanhankelijkheid aan den Koning, haar strijd om Hem voor zich te behouden en haar leven in verbanning en 38) Toen Mme. de Mailly in haar laatste levensjaar in de kerk Saint— Roche eens een paar stoelen verplaatste, riep de advocaat Linguet haar toe: „Voila bien dn train pour une putain", waarop zij antwoordde: „Puisque vous la connaissez, priez Dieu pour elle". 92 13. Aankomst des Konings te Reims alwaar Hij gekroond zal worden boete doet zij ons in vele opzichten denken aan Mlle. de la Vallière, de bekende maitresse van Koning Lodewijk XIV. Op de verdreven Mme. de Mailly en hare mededingster verschenen de volgende schotschriften: «Ju d'Etre sans esprit, sans beauté, Ce prince (Louis) vous accuse Sans moi (Mme. de T.) ce poste si brillant Dans la familie était vacant C'est une excuse. en: La Mailly est en désarroi, Voila ce que c'est d'aimer le roi; Sa soeur cadette a son emploi, Et la Vintimille Par goüt de familie Avait subi la même loi Voila ce que c'est d'aimer le Roi. Als Mme. de Mailly het Hof verlaten heeft krijgt Lodewijk toch een oogenblik berouw en smeekt Mme. de Tournelle ten minste te willen toestaan, dat hare zuster in Versailles zal wonen. Maar de trotsche Hébé is onvermurwbaar en weder gaat er een epistel van haar aan haar mentor, de Richelieu, waarin zij onder meer schrijft: „II (le roi) me dit que si je lui refuse (de faire revenir „ma soeur) je serai bientdt débarrassé d'elle et de Lui; vou„lant dire apparément qu'ils en mourront de chagrin tous „deux. „Je compte tenir bon; II décidera ent re elle et moi, etc." Welk een koele berekening en afstootend overleg bij deze vrouw, die ten slotte den Koning zoo ver zal weten te brengen, dat Hij in al haar eischen toestemt. En die eischen zijn niet gering. Zij wenscht als een tweede Mme. de Montespan ten tijde van Lodewijk XIV, een openlijke erkenning en voorstelling 93 aan het Hof als favorite des Konings; zij verlangt verder de beschikking te hebben over een eigen gemeubileerd hotel met een hofmeester, koks, lakeien, karossen enz.; zij zal wissels mogen trekken op de koninklijke schatkamer; vóór het einde van het jaar moet zij tot Hertogin verheven zijn en indien zij Lodewijk eén spruit mocht schenken zal het kind door den Koning als het Zijne erkend moeten worden. De verliefde Koning stemt in alles toe; den 12en November 1742 vertrekt Mme. de Tournelle met den Koning, vergezeld door dames en heeren, die de eerste namen van Frankrijk dragen, naar Choisy en daar toont zij na enkele dagen aan eenige dames de gouden snuifdoos des Konings, die —1 wie reimt sich das zusammen ? — onder haar hoofdkussen is terecht gekomen! On dit que son ExceUence La sultane de Choisy Continue sa contredanse Avec notre grand Sophi Et qu'on est dans 1'espérance D'un petit mamamouchy. Maar Mme. de Tournelle heeft ook vijanden. Quand votre Roi vous appelle, Vous faites trop de fagons Encore si étiez pucelle, Vous le pardonnerait-on. Si vous vous donnez pour telle, Toute la cour dira : non. In Choisy wordt een vroolijk leventje geleid; van hofetiquette is er geen sprake en de Koning schept er behagen in 's morgens persoonlijk de dames te gaan wekken, die zich dikwijls slapende houden, al zijn zij klaar wakker. Deze morgenwandeling des Konings werd: „la ronde du roi" genoemd. 94 De minister de Maurepas, vijand van Mme. de Tournelle, tracht zich op haar te wreken door tal van hatelijke epigrammen en satires, die hij in Versailles weet te verspreiden zonder dat de dader bekend wordt, hetgeen de Goncourt") zal doen schrijven: „Temps étrange oü la guerre contre la royauté commen,,cait et le vent de la révolution se levait dans un portefeuille d'un ministre. C'était comme un petit journal quo,,tidien apprenant aux peuples 1'irrespect des princes." Maar men keert naar Versailles terug, waar voor de „maitresse en titre" een paar fraai gemeubelde vertrekken worden ingeruimd en waar de deuren der „petits appartements" weder geopend worden. In die vertrekken vinden alle oude bekenden zich weder terug met dit verschil, dat de plaats naast den Koning thans door Mme. de Tournelle wordt ingenomen. Mme. de Tournelle was volleerd in alle kunsten der coquetterie en daarvan maakte zjj tegenover den Koning in ruime mate gebruik en wist Hem hierdoor hoe langer hoe meer aan zich te binden. Voor zij zich met staatszaken gaat bemoeien — want zij is zeer eerzuchtig — wil zij echter verzekerd zijn van een onaantastbare stelling. Langzaam maar zeker klimt haar ster en weet zij hare persoonlijke vrienden invloedrijke betrekkingen aan het Hof en in den Staat te bezorgen. Al dra verdringen de hovelingen zich bij haar „lever", waarbij Lodewijk, naast haar bed gezeten, nimmer ontbreekt. De nieuwe maitresse en hare zuster Mme. de Lauraguais worden tot hofdames der Koningin gepromoveerd, terwijl voor de vijfde zuster de Nesle, Hortense, Markiezin de Flavacourt (zie noot 33) ook al een vertrek in Versailles wordt ingeruimd. De Koning brengt zijn avonden veelal met de drie zusters door in banaal gepraat en het napluizen van de „cro- *°) de Goncourt: Les maïtresses de Louis XV. Paris 1860. 95 nique scandaleuse", waarvan Mme. de Lauraguais blijkens den spotnaam, dien men haar gaf, n.1. ,,la rue des mauvaises paroles", blijkbaar goed op de hoogte was. De Koning arbeidt onderwijl dikwijls aan.... een tapisseriewerk! Bij dezen, voor een Koning van meer dan dertig jaren, weinig verheffenden arbeid, voegt een der hovelingen den Koning toe: „Sire, le feu roi n'entrepenait que deux sièges a la fois et „voila que Votre Majesté en commence quatre". (De Koning werkte toen aan tapisseriewerk voor stoelen.) Eenige weken later vinden wij aangeteekend: „Le roi fait des noeuds (een soort kantwerk) présente„ment avec les dames; il commence a se lasser de la tapisserie." Ook wandelt de Koning of rijdt met de dames paard, een en ander tot groote verbazing van het Hof. De omgang met de zusters de Nesle gaf een hoveling aanleiding te dichten: Grand roi, que vous avez d' esprit D'avoir renvoyé la Mailly; Quelle haridelle aviez vous la! Alléluia. Vous serez cent fois mieux monté Sur la Tournelle que vous prenez; Tout le monde vous le dira Alléluia. Si la canaille ose crier De voir trois soeurs se relayer Au grand Tencin envoyez la Alléluia. Hierbij ZÜ aangeteekend, dat de kardinaal de Tencin — die intrigeerde, ten einde de plaats van de Fleury in te 96 nemen — er van beschuldigd werd in intieme verhouding met zijne zuster te leven. On dit qu'on objecte au Tencin, Qui vise au ministère, Qu'autrefois il eut pour catin La fille de son père. Hij slaagde er echter niet in eerste-minister te worden. Rassurez-vous, dit-il au roi, Qu'une soeur tient en peine; Puisque Vous en baisez bien trois Je puis bien baiser la mienne. Eüt-on jamais cru qu'a Moïse Tencin put être comparé? Ils out vu la ter re promise, Aucun d'eux n'y est entré. De reputatie van de zuster was nog slechter dan die van den kardinaal! Tencin, ce fourbe si parfait, Comme tout le monde sait, Visa toujours au grand objet. Sa soeur infernale Avec sa morale L'y conduira par un forfait Comme tout le monde sait. Een geestig schotschrift op de zusters de Nesle luidde: L'une est presqu'en oubli (Mme. de M.) 1'autre presqu'en poussière (Mme. de V.) La troisième (Mme. de T.) est en pied; la quatrième attend Pour faire place a la dernière; Est-ce être inf idèle ou constant? 97 Op de uitstapjes des Konings met de zusters de Nesle herinnert Mme. de Tournelle Lodewijk op handige wijze aan Zijn beloften en weet Hem zoo ver te brengen, dat Hij de tot den dood van Fleury steeds betrachte zuinigheid, geheel laat varen. De geslepen vrouw krijgt haar geheel gemonteerd hotel, karossen, paarden en stalmeesters en verder de noodige juweelen en paarlen; Mme. de Tournelle laat den Koning inderdaad haar voorgewende liefde vorstelijk betalen. In October 1743 zette de Koning de kroon op de haar verleende gunsten door haar te verheffen tot Hertogin de Chateauroux, waaraan verbonden werd een jaarlijksche dotatie van tachtigduizend livres. De schenkings-oorkonde van het hertogdom was gevat in een kostbaar en fraai bewerkte cassette en met de grootste verbazing leest men in het keurig gecaligraf eerde perkament het volgende: „Le droit de conférer des titres d'honneur et de dignité ,, étant un des plus sublimes attributs du pouvoir suprème, „les rois nos prédécesseurs nous ont laissé divers monu„ments de 1'usage qu'ils en ont fait en faveur des personnes „dont ils ont voulu illustrer les vertus et le mérite. „Considérant que Madame de Tournelle est attachée a „la Reine, notre très-chère (!) compagne, comme dame du „palais et qu'elle joint a ces avantages toutes les vertus et „les plus excellentes qualités du coeur et de 1'esprit, qui lui „ont acquis une jus te es time et une considération univer„selle, etc " Al dit moois werd door herauten in de straten van Parijs bekend gemaakt. In October werd de nieuwbakken hertogin aan het Hof voorgesteld en mocht zij plaats nemen op een tabouret, terwijl bgv. de echtgenoote van den minister de Maurepas geen zetel mocht bezetten. De eerzucht van Mme. de Tournelle, die wij nu verder Hertogin de Chateauroux noemen — had toch een goede 98 zijde en wel deze dat zij Lodewijk uit Zijn apathie wist op te wekken. Zij wilde van Lodewijk XV een koning maken, wiens roem dien van Zijn voorzaat evenaren zou en ten einde daartoe te geraken spoorde zij den Koning aan zich aan het hoofd Zijner legers te stellen en op het oorlogsveld roem en eer te behalen. Lodewijk had er eerst niet veel ooren naar, docht de Hertogin hield niet op Hem te spreken over minister en parlement, over vrede en oorlog, over staat en volk, over zwakke generaals en gedemoraliseerde legers en ten slotte over Zijn koninklijke, verantwoordelijke plichten. De Hertogin bleef soms zoo aanhouden, dat de Koning wanhopig uitriep: „Vous me tuez", waarop de maitresse antwoordde: „Tant mieux, Sire; il faut qu'un roi ressucite." Maar zij bereikte, gesteund door den minister van Oorlog, d'Argenson, dan toch haar doel en de Koning besluit zich naar het leger te begeven, dat onder bevel staat van maarschalk Maurits van Saksen en opdracht heeft de Spaansche Nederlanden te veroveren. De Hertogin wil, dat een groot deel van den roem, dien Lodewijk hoopt te verwerven, op haar zal afstralen en daarom moet zij in de nabijheid des Konings blijven; zij wenscht als godin der overwinning aan Zijn zijde te staan, wanneer Hij gehuldigd en gevierd zal worden. Wel geeft de Koning te kennen, dat èn de Koningin èn de Hertogin—wanneer Hij naar het leger zal vertrekken— in Parijs zullen blijven, doch wij zullen dra zien, welke waarde aan deze verklaring te hechten was. Toen Mme. de Chateauroux het bericht kreeg dat zij den Koning niet vergezellen zou, schreef zij in een spijtige bui aan haren vriend de Richelieu: „C'était si antipatique a mon caractère, qu'il faut que „je sois une grande folie pour m'être venu fourrer dans „tout cela." Den 2den Mei vertrekt Lodewijk naar het leger na aan 99 den Nederlandschen gezant, die de bezwaren der StatenGeneraal betreffende het overbrengen van den oorlog in de Spaansche Nederlanden komt uiteenzetten, de trotsche woorden te hebben toegevoegd: „Je vous ferai réponse en Flandres." De bewondering voor den Koning is algemeen: officieren en troepen zijn met de aanstaande komst van Lodewijk ten zeerste ingenomen; te Lille wordt voor Z. M. kwartier gemaakt. Les bienfaits volent sur les traces Du plus aimable des vainqueurs; C'est par la conquête des coeurs Qu'il prépare celle des places. Doch in de gevoelens van volk en leger komt maar al te spoedig een kentering. Reeds enkele dagen na de aankomst des Konings in Lille verspreidt zich de mare, dat de Hertogin de Chateauroux met een geheelen hofstoet eveneens in Lille zal aankomen en.... het bericht blijkt juist te wezen. De Richelieu heeft het gansche plan voor de komst der maitresse aldus uitgewerkt: De Hertogin de Chartres zal haar echtgenoot — die van zijn paard gevallen is — in Lille gaan opzoeken en verplegen en zij zal vergezeld worden door verschillende dames, waartoe dan ook zal behooren de Hertogin de Chateauroux. De Richelieu beschouwt deze reis als: „le voyage de „1'amour aveugle et désobéissant, si digne de pardon quand „il öte son bandeau." Maar de Koning, die van het plan geheel op de hoogte was, benoemde als belooning voor zijn bemiddeling Zijn gunsteling tot „premier gentilhomme de la cbambre", een kofbetrekking, die — zooals wij aanstonds zien zullen — van groot gewicht was. Den 6den Juni is de Hertogin afscheid gaan nemen van de Koningin, die aan de dames, die de maitresse zullen vergezellen, toevoegt: 100 14. Koning Lodewijk XV, naar de schilderij van Vanloo in het museum van Versailles „Faites votre sot voyage comme vous voudrez; cela ne „me fait rien." In het holle van den nacht is Mme. de Chateauroux met hare zuster en vier andere dames in een soort omnibus — „gondole" genaamd — vertrokken en is na een paar dagen te Lille aangekomen. Èn in Parijs én in het leger is men met de reis der dames naar het krijgstooneel allerminst ingenomen. De officieren nemen geen blad voor hun mond en naar aanleiding van de komst der maitresse te Lille is spoedig een liedje ontstaan, dat in de kampementen gezongen wordt en dat eindigt met het refrein: Ah! Madame en — roux (Chateauroux) Je deviendrai fou. In Lille vermaakt de Koning zich zoo goed en kwaad als het kan, ontvangt deputaties en houdt wapenschouwingen, terwijl intusschen het aantal dames uit Parijs en Versailles in het kleine stadje steeds aangroeit; men telt er zelfs drie Prinsessen van den bloede! Onderwijl worden enkele, door de Oostenrijksche bezettingen zwak verdedigde vestingen als Meenen, Yperen en Veurne genomen. Maar Mme. de Chateauroux is over deze gemakkelijk behaalde voordeden in de wolken en zij schrijft haren mentor de Richelieu: ,,il n'y a rien de si glorieux ni de si flatteur pour moi." Wat zij echter niet vermeldt is, dat de Koning door de bevolking wèl toegejuicht wordt, maar dat hetzelfde volk haar met smaad bejegent en talrijke schotschriften haar tot mikpunt van giftige pijlen nemen. Doch de Franschen lijden een nederlaag bij Dettingen, waardoor de oorlog op het Oostelijk krijgstooneel in een ander stadium treedt. Een Oostenrijksch leger onder den Prins van Lotharingen — zwager van Keizerin Maria-Theresia — is er in 101 geslaagd over den Rijn te komen en dringt Lotharingen en den Elzas binnen. De maarschalk van Saksen verlaat daarop met een deel van het Fransche leger de Spaansche Nederlanden en rukt de Oostenrijkers tot Metz tegemoet met de bedoeling hen in den omtrek dier stad slag te leveren. Maar vóór het zoover komt heeft het Oostenrijksche leger reeds den terugtocht aangenomen, daar het in Bohemen geroepen is, ten einde aan Frederik den Grooten, die den met Oostenrijk gesloten vrede verbroken heeft en weder in Bohemen gevallen is, het hoofd te kunnen bieden. In de Spaansche Nederlanden is nu geen roem meer te behalen, weshalve de Koning op aanraden Zijner vrienden besluit ook naar Metz te gaan, waar Zijn tegenwoordigheid op de in den Elzas aanwezige Fransche troepen zeker gunstig zal werken. Doch eerst maakt Lodewijk nog een reisje naar de kust en bezoekt Calais, Boulogne en Duinkerken. Daarna vertrok Hij — weldra door den geheelen vrouwenstoet gevolgd — naar het stille stadje, waar de aankomst des Konings met zoovele dames, hof dignitarissen en gezanten groote opschudding teweegbracht.41) Maar die opschudding werd tot verontwaardiging toen de bewoners van de veste bemerkten, dat vier straten werden afgesloten en een overdekte houten galerij opgetrokken **) Ook ambassadeurs van bevriende mogendheden vergezelden den Koning op Zjjn krijgstocht; zij genoten dan het voorrecht van: „le canon, la craie et le pour". Een en ander moest aldus worden uitgelegd. Wanneer de ambassadeur voor de eerste maal de stad binnenreed, werd hem door het lossen van een zeker aantal kanonschoten eer bewezen. • Zijn tijdelijke woning was door de hoffouriers met wit krijt gemerkt. De woningen voor den dienst des Konings werden n.1. met wit — die bestemd voor den dienst der Koningin of den dauphin, met geel krijt gemerktVoor nog grooter eer gold het indien op de deur geschreven werd: Poor Mr. enz.; men noemde zulks „avoir le droit du „pour". Met strenge straffen — o.a. het afkappen van een hand — werden zij bedreigd die dergelijke krijtaanteekeningen uitwischten, bevuilden of bespottelijk maakten'. 102 werd, die het gouvernementshuis, waar de Koning huisde, verbond met de abdij van St. Arnould, waar de Hertogin onder dak gebracht was. Met welk doel die galerij was aangelegd bleef natuurlijk geen geheim, al meende de klooster-abt in zijn onschuld dat de Koning ze had laten bouwen ten einde op gemakkelijke wijze de plaats te bereiken waar Hij Zijn kerkelijke plichten wilde vervullen! In Metz wordt weder druk gefeest, maar op onverwachte wijze komt hieraan een einde; den 4den Augustus heeft de Koning bij een avondeten den beker opgeheven ter eere van den Koning van Pruisen, maar daarna wordt Hij onwel en moet zich te bed begeven; weldra blijkt dat Lodewijk een ernstige ziekte gaat doormaken. Aderlaten, purgeeren en andere middeltjes dier dagen baten niet en na een paar etmalen moeten de geneesheeren verklaren, dat de Koning in ernstig levensgevaar verkeert. In de ziekenkamer treedt nu de pas benoemde „premier gentilhomme de la chambre", de Richelieu, met kracht op; hij zet zich met Mme. de Chateauroux en hare zuster Mme. de Lauraguais bij den kranken Koning en laat verder niemand in het vertrek toe dan de geneesheeren. Zulks is echter volstrekt niet naar den zin van de Prinsen van den bloede en andere hovelingen, die het recht hebben van de „entree de la chambre". Er ontstaat een verwoede strijd tusschen twee partijen, die over het hoofd van den kranken Vorst gevoerd wordt tusschen voor- en tegenstanders van de Hertogin de Chateauroux. De twee doktoren Chirac en La Peyronie verdedigen de houding der Hertogin; de ministers d'Argenson en de Maurepas kiezen partij tegen de Richelieu en de zusters de Nesle en nabij het ziekenvertrek komt het zelfs tusschen den Hertog de Chartres, Prins van den bloede, en de Richelieu tot handtastelijkheden. Den 12den Augustus verergert de toestand des Konings 103 en beseft Lodewijk, dat Hij in levensgevaar verkeert; Hij heeft grooten angst voor den dood, spreekt over biechten en wil zich met den hemel verzoenen. Doch nu treedt de geestelijkheid in hare rechten. In geen geval zal den Koning absolutie verleend worden tenzij de maitresse voor goed van het Hof en uit Metz verwijderd is. Mme. de Chateauroux beseft het gevaar dat haar bedreigt en onderhandelt eerst met 's Konings biechtvader, den Jezuïeten-pater Perusseau; daarna met den bisschop van Soissons, Fitz-James, doch zonder eenig succes; de dienaars der Kerk zijn op dit punt onvermurwbaar en.... winnen het pleit. *2) Na uren van spanning en wachten roept de Koning den bisschop Fitz-James tot zich en na langen tijd met hem gesproken en ook gebiecht te hebben, opent de bisschop de deuren van het ziekenvertrek en roept de verzamelde hovelingen toe: „De Koning verzoekt mij u mede te deelen, dat Hij op„ recht berouw heeft over het schandaal, dat Hij in het Koninkrijk verwekt heeft door met Mme. de Chateauroux te „leven als Hij gedaan heeft; de Hertogin yerliest hare hof„betrekking en vertrekt." En met zwakke stem voegde de Koning hieraan toe: „Et sa soeur aussi." Daarna wendde Fitz-James zich tot de zusters de Nesle en voegde haar weinig parlementair toe: „Le Roi vous ordonne, mesdames de vous retirer de chez lui, sur le champ." **) Hierbij de volgende aanteekening: De Koning gevoelde zich zeer ziek en voegde den kamerheer Bouillon, die nabij zijn bed stond, de volgende woorden toe: „Mon Bouillon, mon Bouillon; je crois que cela finira; je ne vous reverrai plus; vite le père Perusseau. Maar een hoveling, die blijkbaar iets van wat er voorviel had gehoord, doch het verband niet begreep, maakte er later van dat de Koning zich wat beter gevoelde en toen geroepen had: Vite, vite le père Perusseau et mon bouillon! 104 En met woede in het hart moet de Hertogin het gegeven bevel opvolgen. Heel gemakkelijk gaat dat echter niet, want zij heeft geen karos te harer beschikking; ten slotte biedt de maarschalk d'Uxelles haar zijn karos aan en door de verwenschingen van het volk nagejouwd verlaat zij de veste en bereikt langs weinig begane wegen St. Menehould, terwijl zelfs het landvolk te hoop loopt om de gevallen en vernederde vrouw te beleedigen. Doch Mme. de Chateauroux geeft zich zoo maar niet gewonnen, wat blijkt uit het volgend schrijven, dat zij van uit de eerste pleisterplaats reeds aan de Richelieu zendt: ,, Je crois bien que la tête du Roy sera faible, II sera dans „la grande dévotion, maïs dès qu'il sera un peu remit je „parie que je lui troterez furieusement dans la tête et qu'a „la fin il ne pourra résister et qu'il pariera de moi et que „tout doucement il demandera a Lebel (de eerste kamerdienaar) ou Bachelier (tweede item) ce que je suis devenu. „S'il en revient (de Koning) il sera faché de tout ce qu'il „a dit et fait; je suis persuadé qu'il recevra la reine (die op „weg is naar Metz) tout au mieux et qu'il lui fera cent „mille amitiés paree qu'il se croit des torts avec elle et obli„gé de les réparer. „Je suis persuadée que ceci est une grace du ciel pour lui „faire ouvrir les yeux et que les méchants périront; si nous „nous tirons de ceci vous conviendrez que notre étoile nous „conduira bien loin; brulé mes lettres!" *") Terwijl de gevallen courtisane te St. Menehould hare innigste gevoelens aan het papier toevertrouwt, rijden eenige karossen voorbij, die het koninklijk wapen voeren. In een dier karossen zit Maria Leckzinska, die zich naar Metz spoedt, nadat de Koning Haar daartoe vergunning heeft gegeven, terwijl een paar dagen later de dauphin volgt, die zich slechts tot Chalons mag begeven, maar die door M) Lettres autographes de la dnchesse de Chateauroux; bibliothéque de Konen; deze — evenals de andere aangehaalde brieven der Markiezin, is o.a. vermeld door de Goncourt. 105 zijn gouverneur toch naar Metz gevoerd wordt, wat dien gouverneur — Chatillon — zijn betrekking zal kosten, terwijl hij bovendien met verbanning gestraft zal worden. Na een vermoeiende reis komt de Koningin in Metz aan, alwaar een ontmoeting met den Koning, die sedert den 15 en Augustus aan de beterende hand is, plaats heeft. De Koning omhelst Maria Leckzinska en voegt Haar toe: „Je vous ai donné, Madame, bien des chagrins que vous „ne méritez pas; je vous conjure de me les pardonner", waarop de vrome Koningin geantwoord zou hebben: „Sire, Dieu seul a été offensé, ne vous occupez que de „Dieu je vous prie." Het volk, dat in zijn stemmingen zoo wisselvallig is en dat Lodewijk aanvankelijk Zijn omgang met de Hertogin bij het leger en in Metz zoo ten kwade geduid heeft, juicht als het de verwijdering der maitresse, de toenemende beterschap des Konings en Zijne verzoening met de Koningin verneemt. Als de houten galerij, waarvan hierboven sprake was, wordt weggebroken, jubelt men in Metz uitgelaten van vreugde en tusschen de juichkreten door verneemt men voor het eerst het bekende „Louis le bien-aimé." Ook Parijs deelt in de vreugde over het herstel van den dapperen (!) Koning (die niets deed dan op veiligen afstand de belegering van een paar zwakke vestingen bij te wonen) en men is er nog uitgelatener dan in Metz. Een schrijver dier dagen vermeldt daaromtrent: „La capitale n'était plus qu'une enceinte immense en „quelque sorte pleine de fpus. Le courier qui apporta le 19 ,,a Paris la nouvelle de la convalescence fut entouré, em„brassé, presque étouffé par le peuple. „On baisait son cheval et jusqu'a ses bottes; on le menait „en triomphe. „La France fut occupée pendant deux mois de rejouis„sances et de fêtes qui causèrent une dépense excessive." Maar wie óók juichte was de Richelieu, want hij is het geweest die het krachtigst de partij van Mme. de Chateau- 106 roux genomen heeft en den Koning goed kennende, twijfelt hij geen oogenblik of de vroegere favorite zal worden teruggeroepen. De Richelieu doet denken aan den kaartspeler, die zgn gansche fortuin op één kaart zet en ... wint. Want naarmate de Koning in beterschap toeneemt gaan Zijn goede voornemens in rook op. Hij besluit naar Straatsburg te vertrekken, maar de Koningin zal niet mede gaan. „Ce n'est pas la peine", antwoordt Lodewijk als Maria Leckzinska na lang aarzelen den Koning bedeesd vraagt Hem te mogen vergezellen; Lodewijk is somber en in zichzelf gekeerd en de vertrouwde hovelingen begrijpen wel wat daarachter steekt. De Hertogin de Chateauroux heeft inmiddels Parijs bereikt en haar woning in de rue du Bac weder betrokken en van daar onderhoudt zij de briefwisseling met haar mentor de Richelieu. Zij schrijft o.a. in antwoord op een epistel van hem: „vous avez bien raison de dire qu'il serait joli de faire reve,,nir la journée des dupes (toespeling op den „jour des du„pes" uit den Fronde-oorlog). Je vous dis que nous nous „en tirerons et j'en suis persuadé; ce sera un bien joli mo„ment, je voudrais déja y être, etc." En op 13 September: „Tranquillisé vous cher oncle, il „se prépare de beaux cous (coups) pour nous; je serai son „amie (du roi) et pour lors je serai inattaquable ... tout „cela est fondé sur la connaissance que j'ai de 1'homme a „qui nous avons a faire." De Koning verblijft nog eenige weken in Straatsburg, bezoekt Zijn schoonvader, Stanislaus Leckzinska, aan het Lotharingsche Hof, doch in het begin van November vertrekt Hjj naar Parijs, niet met het doel er de hulde van de bevolking der hoofdstad in ontvangst te nemen, maar.... ten einde zich met de vernederde maitresse te verzoenen. Den 13en November komt de Koning te Parijs aan, waar 107 men zich uitgesloofd heeft Hem — den overwinnaar — waardig te ontvangen. Een der barrières van de stad, de „barrière des sergents" genaamd, is zelfs afgebroken, ten einde een breeden toegangsweg voor den koninklijken stoet te scheppen. In verband met de verovering van verschillende Nederlandsche barrière-vestingen wordt in Parijs het volgend quatrain gedicht: Louis, rien ne résiste a ta valeur guerrière Tu ne peut souffrir de barrière; Et tu détruis en même temps Celle des Hollandais et celle des Sergents. De Koning brengt vijf dagen door in het Louvre; deze afwijking zijner gewoonten is verklaarbaar in verband met zijn verzoeningspogingen met de Hertogin de Chateauroux. Parijs viert intusschen feest; er wordt gegeten, gedronken, gedanst en geïllumineerd en op de Place de Grève een groot vuurwerk ontstoken, dat van uit het stadhuis zeer goed, maar door het verzamelde volk zeer slecht gezien kan worden, wat den „prévót des marchands" het volgende verwijt op den hals haalt: Monsieur le prévót des marchands Ma f oi, vous vous moquez des gens Vous placez si bien 1'édifice Du feu que tout Paris attend, Qu'il faudra pour voir 1'artifice Avoir sa place au firmament. De Koning neemt weliswaar aan de feestelijkheden deel, maar de koele houding, waarmede Hij Zijne gemalin tegemoet treedt, doet Haar begrijpen wat te gebeuren staat. In den nacht ontwakende, roept Zij Hare kamervrouw toe: „Mon Dieu, cette duchesse ... Si elle revenait!... Je crois la voir " „Eh, Madame," antwoordde de kamervrouw gevat: „Si 108 15. Koningin Maria Leckzinska 16. Prinses Marie Louise Elizabeth, 1727.—1759 (Madame Première) „elle revenait, ce ne serait probablement pas votre Majesté „qui aurait sa première visite." En terwijl de Koningin weder den slaap tracht te vatten, sluipt de Koning met zijn onafscheidelijken vriend, vermomd uit de Tuileriën en over de Seine naar de rue du Bac en klopt aan de deur van Mme. de Chateauroux's woning. De vertoornde schoone ontving den Koning met berekende koelheid en eischte alvorens eenige toenadering te betoonen, een schitterende genoegdoening voor de haar te Metz aangedane beleedigingen. En die zou haar geschonken worden, want ook de Koning was ten zeerste ontstemd over hetgeen er te Metz gebeurd was en den dwang die door de geestelijkheid en verschillende Prinsen van den bloede en hovelingen op Hem geoefend was. Als eerste offers vielen de bisschop Fitz-James en de abt Perusseau, die verbannen werden; tot het wegzenden van den minister Maurepas, wat eveneens door Mme. de Chateauroux geeischt werd, kon Lodewijk echter niet besluiten. De maitresse stelde er zich toen tevreden mede, dat de gehate minister haar en hare zuster persoonlijk een schrijven des Konings met Zijne verontschuldigingen over het voorgevallene zou overbrengen, terwijl haar en Mme. de Lauraguais verzocht moest worden hare plaats in de hofhouding bij de Koningin weder in te nemen. Nadat deze comedie den 25en Augustus gespeeld was en de schoone vrouw haren vijand — die zich met de voor hem vernederende boodschap had moeten belasten — bij de overgave van 'sKonings brief de woorden toegevoegd had: „Donnez moi la lettre du Roi et allez-vous-en", werd de Koning weder in genade aangenomen. Doch slechts kort was de vreugde der overwinning; twee dagen later werd de Hertogin ongesteld en door koortsen en hevige krampen overvallen en snel verergerde haar toestand. De ontboden geneesheeren konden geen redding brengen en weldra begreep de Hertogin dat haar stervensuur'naderde. Evenals hare zuster, Mme. de Vintimille beweerde zij het 109 slachtoffer van vergiftiging te wezen en ook hierin zag zij de hand van haar vijand, Maurepas, waarvoor echter nimmer eenig bewijs gevonden is. Vóór haar dood verzoende z$ zich nog met hare — door haar toedoen verdreven — zuster, Mme. de Mailly, en onder smartelijk lijden blies de jonge schoone zeven en twintig-jarige vrouw den achtsten December 1744 den laatsten adem uit. In het holle van den nacht werd zij begraven in de kapel van St. Sulpice, terwijl de militaire wachten onder de wapenen kwamen, ten einde den eenvoudigen lijkstoet te beschermen en te voorkomen dat de ergerlijke tooneelen zich zouden herhalen die plaats hadden gehad bij het overbrengen van het stoffelijk overschot van Mme. de Vintimille. (Zie blz. 81.) Want de stemming in Parijs was op het vernemen van de terugroeping en de hernieuwde gunst van Mme. de Chateauroux weder ten nadeele van den Koning omgeslagen en de algemeene afkeuring van Lodewijks gedrag werd vertolkt in het volgend schotschrift: Lache dissipateur des biens de tes sujets Toi qui conté les jours par les maux que tu fais, Esclave d'un ministre et d'une femme avare, Louis, apprend le sort que le ciel te prépare, Si tu fus quelque temps 1'objet de notre amour, Tes vices n'étaient pas encore dans tout leur jour, Tu verras chaque instant ralentir notre zêle, Et souffler dans nos coeurs une flamme rebelle. De guerres sans succes fatiguant tes Etats Tu fus sans générauX, tu séras sans soldats... Tu ne trouveras plus des ames assez viles Pour oser célébrer tes prétendus exploits,' Et c'est pour t'abhorer qu'il reste des Francais. Den eerenaam „Louis le bien-aimé" heeft de Koning door zijn gedrag ook verspeeld. 110 Le bien-aimé de 1'almanac, N'est pas le bien-aimé de France II met tout dans le même sac, Et la justice et la f inance. Met den dood van de Hertogin de Chateauroux is de rol, die de zusters de Nesle aan het Fransche Hof en in het leven van den Koning speelden, geëindigd. Het laatste wat wij omtrent de Hertogin vernemen, is gesteld in een quatrain door een harer bewonderaars bij haar dood gedicht: Sans relever 1'éclat de mon illustre sang, Un seul trait fera vivre a jamais ma mémoire Louis revoit le jour pour me rendre mon rang, Et je meurs sans regret pour lui rendre sa gloire. Na enkele dagen was de Hertogin aan het wufte Fransche Hof vergeten en de eenige, die werkelijk treurde, was... de door haar verdreven zuster Mme. de Mailly. 111 HOOFDSTUK V. Frankrijk omstreeks 1750. Ten einde zich in gedachte beter te kunnen verplaatsen in het milieu, waarin de Markiezin de Pompadour haar overwegende rol zal spelen, mogen eenige opmerkingen en beschouwingen betreffende de sociale inrichting van den Franschen staat en de in Frankrijk, vooral in Parijs en Versailles heerschende toestanden bij den aanvang en gedurende het glanstijdperk der zoo beroemde koninklijke maitresse, hier een plaats vinden. i. Koning en regeecstelsel. In het jaar 987 kozen de Fransche baronnen den Hertog van Francië — Louis Capet — tot hunnen Koning en van af dat tijdstip tot aan de Fransche revolutie zal het geslacht Capet op den Franschen troon zetelen. Aanvankelijk was het overwicht van den „roi des Francs" op de machtige baronnen al zeer gering, vooral in het laatste regeeringstijdperk der Karolingers. De leenheeren traden op als bestuurder en meester in eigen gebied, hieven belastingen en hielden het recht van muntslag en rechtspraak in eigen hand. „Qui t a fait comte?" vroeg Koning Hugo Capet aan Adelbert, graaf de Périgord. „Et toi", antwoordde de aangesprokene, „qui t'a fait roi?" De Kapetinger- en Valois-vorsten (987—1589) slaag112 den er in de koninklijke macht op hechter grondslagen te vestigen en er ontstonden monarchale instellingen en bestuurslichamen. Er worden stedehouders (baillis en sénéchals) aangesteld, die in naam des Konings zorgen voor het innen van belastingen, de rechtspraak en de politie. Zij krijgen ambtenaren en klerken tot hun beschikking, „officiers du roi" genaamd. De Koning verkoopt — aangezien Hij zich in den regel in geldverlegenheid bevindt — de ambten en waardigheden en deze handel leidt in den loop der eeuwen tot ernstige misbruiken, al wordt hij een der voornaamste bronnen van inkomsten voor den Vorst. Eerst onder de Bourbons verovert het koningschap de machtige stelling, die wij het onder de laatste drie Lodewijken (1648—1792) zien innemen en die het vooral te danken heeft aan het doortastend optreden van de ministers de Richelieu (1624-1642) en Mazarin (1642-1661). Zonder verzet van adel, geestelijkheid en volk was het natuurlijk niet gegaan. Un vent de fronde a soufflé ce matin Je crois qu'il gronde contre le Mazarin! Doch de zoo krachtige ministers bereikten hun doel en als Mazarin na zware binnenlandsche oorlogen het hoofd nederlegt staat Lodewijk XIV aan het hoofd van den Staat, bekleed met een macht als geen Vorst vóór Hem bezeten heeft. De adel is geworden tot een gewillig werktuig in 's Konings handen, de geestelijkheid eerbiedigt den gezalfden heerscher, het volk vergoodt den Vorst, in wien het den aardschen vertegenwoordiger der goddelijke wereldmacht erkent en zelfbewust kan „le Roi Soleil" uitroepen: „fÉtat c'est moi." Doch de machtige Vorst begaat groote fouten en zijn voortdurende veroverings-oorlogen (zie noot 7) verhoogen 8 113 weliswaar den glans van het koningschap, maar bij Zijn dood laat Hij Frankrijk berooid, verarmd en ontvolkt achter. De regeering van Lodewijk XV laat alles te wenschen over en zijn zwakke opvolger zal niet in staat zijn de wassende ontevredenheid — waarvan Hij ten slotte het slachtoffer wordt — te bezweren. Welke plaats nam nu onder Lodewijk XIV de Koning ten opzichte van het Fransche regeeringsstelsel in? d'Argenson omschrijft de stelling des Konings aldus: Frankrijk is een absoluut Koninkrijk, waarvan het despotisme zich richt naar rede en recht, die den Koning er toe leiden hulp en raad te ontvangen van hen, die het Hem behaagt uit de drie standen van den Staat te kiezen. De Koning ontving dus hulp en raad, doch elke beslissing berustte bij Hem. Er bestonden toenmaals vier ministeriën — Huis des Konings, Buitenlandsche Zaken, Oorlog en Marine—ieder staande onder een minister, tevens staats-secretaris. Eén van hen was: eerste-minister. In 1726, toen de Hertog de Bourbon door Lodewijk XV verbannen was, had de Koning op fiere wijze verklaard: „II était temps que je prisse moi-même le gouvernement de „mes Etats et que je me donnasse tout entier a 1'amour que „je dois a mes peuples.... J'ai jugé nécessaire de supprimer „et d'éteindre le titre et les fonctions de principal ministre." Maar helaas! de schoone voornemens des Konings duurden niet lang. De Hertog de Bourbon was in 1726 door de voordeur vertrokken, doch Fleury kwam door een achterdeur weder binnen en vanaf dat tijdstip tot 1789 bleef het eerste-ministerschap bestaan. Naast de ministers waren er twee staats-secretarissen, die veel macht en invloed bezaten; het waren de „chancelier" (kanselier-grootzegelbewaarder) en de „controleur général des finances" (chef van de geheele geldelijke administratie van rijk en kroon). 114 De kanselier was hoofd van de geheele magistratuur en tevens de hoogste rechterlijke ambtenaar; hij was voorzitter van alle Raden en stelde het rijkszegel op alle koninklijke besluiten, beschikkingen, benoemingen en lettres de cachet". Hij had het recht den zegel-afdruk te weigeren, indien hij meende, dat 'sKonings beschikking in strijd was met 's lands wetten. De ,,contróleur-général des finances" was beheerder van 's Rijks schatkist; hij ontwierp nieuwe belastingen, had het toezicht op alle rekenplichtige ambtenaren en zorgde voor de richtige uitbetaling van tractementen, pensioenen enz. Hij trad ook op als administrateur van de koninklijke kas en daardoor was het hem mogeljjk groote bedragen van 's rijks inkomsten over de boeken op 's Konings kas, zoodat de Vorst in staat was uit de rijksgelden te putten zonder dat eenige Raad zich daarmede bemoeide. De richtige uitbetaling van ambtenaren schijnt wel eens te wenschen over te laten; de volgende anecdote zoude zulks ten minste doen onderstellen. De ,,curé de Saint-Louis de Versailles, paroisse du chateau" kwam krachtens zijn voorrecht op een morgen bij het „lever" van den Koning. Z. M. vroeg belangstellend naar den toestand zijner geestelijke kudde. De priester deelde mede, dat er veel zieken en veel armen Waren. „Des pauvresl", zeide de Koning, „comment cela se faitil? d'oü viennent-ils?" „Sire", hernam de priester, „c'est qu'il y a jusqu'a des „valets de pied de Votre maison qui me demandent la cha„rité." „Je le crois bien, on ne les paye pas", antwoordde de ontstemde Vorst. De verschillende Raden waren: i °. Les Etats Généraux — reeds ingesteld door Philips den Schoonen — bestaande uit vertegenwoordigers van adel, geestelijkheid en „tiers état". Deze „Etats" zouden optreden als een soort volksvertegenwoordiging, doch toen 115 zij zich een zekere macht gingen aanmatigen werden zij na 1614 nimmer meer bijeengeroepen en het zoude tot 1789 duren eer de Koning een hernieuwde samenkomst gelastte. 20. Le Conseil d'Etat, die zich splitste in verschillende af deelingen als: a. Conseil d'en haut (ook wel „conseil secrèt" of „conseil du cabinet" genaamd). b. Conseil des dépêches (provinciaal beheer). c. Conseil des parties (rechtskwesties). d. Conseil des finances (belastingen, reclames). e. Conseil de guerre. Enkele malen vergaderden al deze raden te zamen en omtrent den arbeid dier heeren kunnen wij niet gering denken wanneer wij aangeteekend vinden, dat zy in alle jaargetijden te zes uur 's morgens ter mis gingen, ten einde reeds te zeven uur de zitting te kunnen aanvangen. 3°. Les Parlements — rechterlijke colleges, waarvan dat te Pary's het voorrecht genoot de verschillende koninklijke besluiten te mogen registreeren, indien het die met recht en wet in overeenstemming achtte. Was zulks niet het geval, dan diende het college bij den Koning een „remonstrance" of bezwaarschrift in, waarop de Koning weder kon reageeren door een „lit de justice" of kussen-zitting te houden, waarbij Hij dan de eenmaal genomen beschikking bevestigde met de woorden: „car tel est Notre bon plaisir." De regeering van Lodewijk XV kenmerkt zich door de aanhoudende conflicten tusschen den Koning en het Parijsche Parlement, dat er steeds op uit was zijn macht te vergrooten en stelling trachtte te nemen als vertegenwoordiging des volks, wat echter niet gelukte. Ontbinding en verbanning van het Parlement van Parijs was van zijn machtsstreven het gevolg, maar telkens moest Lodewijk het weder in zijn waardigheid herstellen, zonder echter inmenging in Zy'n gezag toe te laten. Zoo verklaarde de Koning nog in 1766 in een „lit de justice": 116 „C'est en ma personne senle que réside 1'autorité souve„raine. C'est a moi seul qu'appartient le pouvoir législatif, „sans dépendance et sans partage." Inbreuk op zijn koninklijke machtstelling was feitelijk het eenige, waarover Lodewijk XV zich kon opwinden en waartegen Hij zich met alle kracht kantte. **) In de provinciën werd de hoogste macht — namens den Koning — uitgeoefend door „intendants", waarvan er gedurende de regeering van Lodewijk XV een dertigtal geteld werden. In het algemeen maakten zij zich door hun schraapzucht en machtsmisbruik zeer gehaat en hun op treden leidde tot voortdurende klachten. 2. Hofhouding en etiquette. De glans, waarmede het Koningschap zich onder de drie Lodewijken wist te omringen, kan blijken uit de uitgebreidheid van de hofhouding. Het was Lodewijk XIV, die in een veelhoofdige hofhouding en een tot in kleinigheden geregelden vormendienst de middelen speurde die eigen roem en grootheid moesten verhoogen. Lodewijk XV had aan de hofetiquette — waarvan de Koning feitelijk het eerste slachtoffer was — hartgrondig het land en veel liever trok Hij zich in zy'n „petits appartements" of een zijner landhuizen terug, ten einde in besloten kring van vrienden en vriendinnen aan het hofgewoel te ontkomen. Het woord „hofgewoel" klinkt wellicht wat sterk, doch laat ons eens nagaan uit welke personen die hofhouding onder Lodewijk XV wel bestond. De dienst des Koning omvatte: 44) Zij, die van den heftigen strijd tusschen Koningschap en Parlement meer zonden wenschen te lezen, worden verwezen naar het boekwerk: „Journal de Barbier (1714—1763)", uitgegeven te Parijs door C. Carpentier B Cie., 1885; acht deelen. 117 1. Service de la maison du roi; 2. Service de la chambre, de 1' antichambre et du cabinet; 3. Service de la garde-robe; 4. Service de 1'écurie; 5. Service de la vénerie; 6. Service des logements et des batiments; 7. Service des voyages; 8. Service de la garde du roi; 9. Service de la police; 10. Service des cérémonies. Al deze diensten vermeerderd met die voor de overige leden van het vorstelijk huis, omvatten ongeveer vijftienduizend personen, wier onderhoud, tractementen en bezoldigingen bijkans 45 millioen livres per jaar kostten. Het „militaire huis" (Service de la maison du roi) en de daartoe behoorende troepen moesten de koninklijke eereescorten bij reizen en plechtigheden en de wachten in en bij dé paleizen leveren. Die troepen waren gekleed in uiterst sierlijke en kostbare uniformen; in 1742 bestonden zij uit de navolgende militairen te paard en te voet: Troependeelen: Aantal hoofden Gardes du corps . . . 1523 Gendarmes 219 Chevau-légers.... 217 Mousquetaires ... 430 Grenadiers a cheval . 118 Cent-Suisses .... 118 Gardes de la prévöté 109 Gardes franc/aises . . 4749 Gardes Suisses. . . ♦ 2414 Totaal 9897 Welke hofbaantjes er al zoo in het leven geroepen werden met het kennelijk doel die voor een hoog bedrag ten 118 17. Prinses Anne Henriëtte, 1727—1752 (Madame Seconde) 18. Prinses Marie Adelaïde 1732.—1800 (Madame Troisifeme) bate van de koninklijke kas te verkoopen, kan men nagaan, wanneer men onder de hof dignitarissen o.a. vermeld vindt: „leporte-fauteuil, le porte-table, leporte-chaisse-d'affaires"! Er zijn vier kamerbedienden-klokkenopwinders en een kamerbediende is belast met het toezicht op de dassen, lubben en kanten van den Vorst. Van het verkoopen van baantjes biedt het volgende een treffend voorbeeld. In 1744 wordt de hofhouding der dauphine ingericht en de Hertog de Luynes teekent in zijn dagboek aan: „Les „charges de la maison de Mme. la dauphine sont presque „toutes remplies. II y en a plusieurs qui ont été vendues. „Celle de trésorier 1'a été 200.000 livres a Mr. Chalu; les „deux de sécrétaires sont vendues; elles valent 50.000 écus „chacune (150.000 livres) et celle de maitre d'hotel 81.000 „livres. „On compte que le principal de ces charges mon ter a a 6 „oü 700.000 livres et sera suffisant pour payer la vaiselle, „carosses et équipages et peut-être bien la livrée".46) De koninklijke kas betaalde ook wel belangrijke toelagen aan gunstelingen en personen die zich verdienstelijk hadden gemaakt en de volgende anecdote illustreert zulks. 46) In het werk „La mère des trois derniers Bourbons van C. Stryienski; Paris, 1902", komt een staat voor van de hofhouding der dauphine Marie Antoinette, die hier gedeeltelijk volgt, en waaruit men zien kan hoe die hofhouding samengesteld werd: Dame d'honneur i. Dames d'atours et pour accompagner 15. Femmes de chambre 14. Aumöniers 8. Confesseur et chapelains 6. Clercs 5. Sommiers de chapelle 2. Chevalier d'honneur 1. Maitres d'hotel 5. Gentilhommes servants 13. Ecuyers 7. Intendants et sécrétaires 7. Huissiers 9. Valets 24. Porte-manteau, maitre de garde-robe, tailleur 3. Horloger 1. Gargons de la chambre 4. Médécins, apothicaires, chirurgiens 7. Contröleurr et clercs 7. Huissiers de salie 4. Chefs pannetier et aides 12. Ecuyers 6. Sommiers 4. Enfants de cuisine et galopins 8. Porteurs 4. Maitre d'hotel de la table du premier maitre d'hotel 1. Huissiers de bureau 4. Chefs-fourriers et aides 4. Maréchaux de logis 4. Menuisiers 1. Tapissiers 4. Lavandières 3. Trésoriergénéral 1. Valets de pied 22. Muletiers 9. Gouverneur des pages 1. Portemanteaux 4. Cochers 10. Postillons 10. Conciërges 2. Verder treft men op den staat nog de volgende aan de hofhouding verbonden personen: Coureur de vin, maitres-queux (4), potagers (4), ha- 119 Lodewijk XV, die zich jegens zijn hovelingen dikwijls stekelige opmerkingen veroorloofde, sprak den ouden maarschalk de Villars — een der beroemdste legeraanvoerders onder Lodewjjk XIV — aan met de woorden: ,,M. le maréchal, combien gagnerai-je bien a votre mort?" waarop de aangesprokene antwoordde: „Sire, je ne sais pas ce que V. M. y gagnera, mais le feu roi aurait cru y perdre." 4°) Men telt in Versailles in dienst des Konings zeventien geneesheeren, tien chirurgijns, tien apothekers. Geen hofhouding uit de nieuwere geschiedenis heeft den glans van het Fransche Hof uit de achttiende eeuw kunnen evenaren; alles was er even kostbaar, schitterend en kunstzinnig. *7) Doch welk een leven leidden zij, die het recht hadden zich in Verasailles' zon te koesteren; hoe waren zij onderworpen aan een kleinzielige etiquette, die hen dag en nacht bond, die met moeite aangeleerd was en waartegen te zondigen als een gebrek aan „savoirvivre" zeer zwaar werd aangerekend, Ofschoon elders in dit werk reeds over die etiquette gesproken is moge hier toch nog een paar voorbeelden van den slaafschen vormendienst aan het Fransche Hof een plaats vinden. teurs (4), patissier, garde-vesselle, porte-table, garde-meuble, porte-chaise, porte-faix (2), marèchaux de forge (4), Ecuyer-cavalcadour, argentier, maitre d'armes, maitre a danser, maitre de mathématiques, maitre a écrire, lectrice, coiffeuse, gouvernante des ouvrages, faiseuse de collerettes, marchand-ganbier, joaillier, fleuriste et dentist*. Dit personeel had een uitgave van meer dan 500.000 livres per jaar tengevolge. 4t) Met zijne opmerkingen lokte de Koning wel meer scherpe antwoorden uit. Toen Hij in 1767 in een legerkamp bij Compiègne het middagmaal gebruikte, en de spijzen door twee grenadiers werden binnengedragen, zeide de Koning: „ces braves gens sentent horriblement le chausson (sokken), waarop een der grenadiers uitriep: „C'est qu'on ne nous en donne pas"; een pijnlijke stilte volgde op dezen uitval. w) Bij al dezen rijkdom is het zeker eigenaardig in de mémoires van den Hertog de Luynes op 5 December 1736 aangeteekend te vinden: „On a „apporté aujourd'hui une toilette neuve pour la reine. C'est la troisième „depuis que la reine est mariée (n.b. 1725); celle qu'elle quitte aujourd'hui „lui avait duré cinq ans et est fort passée!" 120 Het eerste voorbeeld betreft den maaltijd des Konings, wanneer Hij dien nuttigt „au grand couvert", bij welk maal het publiek op de galerijen van de eetzaal werd toegelaten, zoodat het den Koning kon zien. Bij het „grand couvert" — een gala-maaltijd — bedienen vijf edellieden den Koning; een van hen staat bij de tafel, waarop de „nef" geplaatst is. Die „nef" was een groot zilveren gevaarte, voorstellende een onttakeld oorlogsschip. In het binnenste van dit schip waren vork, lepel en mes des Konings geborgen. Deze zware tafel-versiering werd met groote plechtigheid aangedragen en weder teruggebracht en wanneer men door de eetzaal liep behoorde het tot den „bon ton" voor de „nef — die door een „garde du roi" bewaakt werd — een buiging te maken. Terwijl de „nef" van uit de „salie des gardes" wordt aangedragen, proeft een hofmeester het vleesch, een ander de vruchten, die Z. M. zoo dadelijk zullen worden voorgezet. Bij het proeven der spijzen, hetgeen plaats heeft in tegenwoordigheid van een der bedienende edellieden, strijkt de hofmeester een reepje brood „mouillette" genaamd, over de betreffende spijs en eet het daarna op. Twee edellieden, „officiers de la bouche", plaatsen de spijzen daarna op tafel, een derde biedt den Koning te drinken. Laatstgenoemde giet daartoe eerst wat wijn in een glas, vult dat verder aan uit de waterkaraf en giet den inhoud daarna over in twee bekers; de „chef du gobelet" drinkt den eenen, de bedienende edellieden den anderen beker ledig; eerst na deze ingewikkelde handeling kan de Koning drinken. Een ander staaltje der hofetiquette betreft het binnenbrengen der vleeschspijzen voor den Koning; een en ander was voorgeschreven in art. 26 van het „reglement voor den eersten hofmeester". Het binnenbrengen van het vleesch voor Z. M. zal aldus plaats hebben: Twee „gardes" zullen voorafgaan; op hen volgen de Zaalbewaarder, de hofmeester met zijn staf, de opper-broodmeester en anderen die het vleesch dragen; achter hen volgt 121 de voorsnijder, de servies-bewaarder en twee „gardes", die te zorgen hebben dat geen onbevoegden de vleeschspijzen naderen. In dezelfde volgorde verliet deze potsierlijke optocht Weder de zaal. Bij het „petit couvert" gebruikte de Koning het maal alleen; bij het „grand couvert" waren alle Prinsen en Prinsessen aanwezig; de heeren hielden den hoed op; slechts de Koning zat ongedekt aan. De buiging voor de „nef" was niet de eenige huldebetuiging aan een levenloos voorwerp. Wanneer de dames door de slaapkamer van Z. M. moesten gaan, wat wel moest geschieden, aangezien verschillende vertrekken slechts een verbinding hadden die door de slaapzaal des Konings liep, was het gebruikelijk voor het bed des Konings een „révérence" te maken! Nog een voorbeeld der hofetiquette. Wanneer de Koning 's avonds uit zijn kabinet treedt, begeeft Z. M. zich naar zijn bidstoel binnen de „balustre" naast Zijn bed; daarop legt Z. M. het opperkleed en Zijn „cordon bleu" (lint van de heilige-geest-orde) af en noemt den naam van een der bij zijn „coucher" aanwezige heeren. De genoemde hoveling treedt dan naar voren en geniet de hooge eer den luchter — dien een kamerdienaar hem aanreikt — te mogen vasthouden. Een der Prinsen van den bloede biedt den Koning het nachthemd; is er geen Prins van den bloede aanwezig dan komt die eer toe aan „le premier gentilhomme de la chambre." Thans gaat de Koning over tot het aantrekken van Zijn slaaprok, waarbij de eerste kamerdienaar de rechtermouw, de kamerdienaar van de garde-robe de linkermouw aanbiedt; de kamer-pages reiken Z. M. pantoffels en er wordt een .... stoel aangeschoven; de eerste kamerdienaar roept: „Passez, messieurs" en zij, die het recht van de „entrée de la chambre" bezitten, verlaten het vertrek. De uitverkorenen van de „première entrée", de „grande entrée" en „1'entrée familière" mogen nog eenige oogenblikken blijven! 122 Nog een voorbeeld. Marie-Antoinette stond op een winteravond ontkleed bij baar bed en zou haar nachthemd aantrekken. Mme. Campan, toenmaals eerste kamervrouw (onder Napoleon zal zij een veel gewichtiger plaats innemen) houdt het opengevouwen hemd gereed. De „dame du palais", die dienst heeft, treedt binnen, trekt haar handschoenen uit en neemt het hemd over; men klopt aan de deur; de Hertogin van Orleans treedt binnen; de hofdame haast zich het onmisbare nachtgewaad terug te geven aan Mme. Campan, die het thans aan de Hertogin overdraagt; nieuw geklop aan de deur; het blijkt de Gravin de Provence te zy'n, die blijkbaar hoogere rechten bezit, want met hetzelfde ceremonieel als zooeven gaat het hemd thans in handen der nieuwaangekomene over. Intusschen staat Marie-Antoinette te rillen van de koude en wij kunnen Haar geen ongelijk geven, wanneer wij vernemen, dat Zij uitriep: „c'est odieux". Bij den etiquette-dwang en de uitgebreidheid van het bedienend personeel kan het ons niet verwonderen, dat bij tekortkomingen de een de schuld op den ander tracht te schuiven. De Koningin loopt in haar kamer op en neder en ziet stof liggen op den rand van haar bed, waarop Zij haar groot-meesteres, Mme. de Luynes, laat roepen. Deze komt en na van het geval op de hoogte te zijn gesteld, laat zij den behanger-kamerdienaar ontbieden. Deze verschijnt en verneemt wat er van hem verlangd wordt, maar verontschuldigt zich; het geval gaat hem niet aan. Weliswaar zijn het de behangers die het bed opmaken, maar de meubels mogen zij niet aanraken; het zy'n de „garde-meuble"-dienaren die te kort zijn geschoten, doch de verongelijkte behanger wil wel zoo vriendelijk zijn een „garde-meuble" -dienaar te gaan zoeken. Na deliberatie stemt de grootmeesteres met deze oplossing in; na eenigen tijd verschijnt de gewichtige persoonlijkheid ter plaatse en eerst nu kan de stof verwijderd worden. 133 De volgende anecdote hangt ook met de etiquette samen en vindt daarom hier een plaats. In 1737, toen de Koningin haar tiende kind verwachtte en de gewichtige ure naderde, zat de Hertog de Luynes aan den avonddisch des Konings en hij vertelt omtrent het toen voorgevallene ongeveer het volgende: „Wij hoorden plot„seling een groot leven en vreugdekreten als :„een jongen, „een prins, leve de Koning, leve de Hertog van Anjou'; men „liep naar den Koning, naar het vertrek der Koningin; ieder „was het hoofd kwijt; koeriers werden in alle richtingen „afgezonden. Ik kwam hij het vertrek der Koningin en ver„nam, dat H. M. nog niet bevallen was. „De Koningin had slechts pijnen gehad en om Spaan„schen wijn gevraagd. De kamerwachter wilde zulks opdragen aan een kamerpage, doch er geen ziende begaf hij „zich naar buiten en riep: „un garcon, un garcon" en in „een oogwenk werd door het geheele slot de mare verspreid „dat de Koningin bevallen was van een jongen." Weinige uren later zag een prinses het levenslicht. Etiquette-kwesties werden niet steeds in der minne geregeld, doch gaven wel eens aanleiding tot ernstige botsingen en orde-verstoring. Een lakei van den Prins de Conti acht zich voornamer dan een dienaar van den Prins de Carignan en wenscht op straat niet voor hem uit te wijken. Eerst vallen er woorden, daarna klappen. Beide tegenstanders gaan hulp halen, de een in het „hotel Conti" en het „hotel de Mlle. de la Roche-surYon", de ander in het „hotel du prince de Carignan". „La livrée de M. de Carignan est sortie en grand nombre „et les deux partis ennemis se sont battus avec grand achar„nement et beaucoup de blessés de part et d'autre." Dit alles gebeurde midden over dag in het hartje van Parijs en de politie hield zich buiten schot. Opwekkend was het leven aan het Hof niet; de vormendienst leidde tot verveling, die men op velerlei wijze — o.a. 124 door spelen als cavagnole, piquét, biribi, whiste enz. trachtte te bestrijden. De Koning was feitelijk de eerste dienaar der etiquette en slechts bij de verschillende reisjes naar de koninklijke landhuizen kwam men uit de hofplooi, die in Versailles heerschte. In Versailles zocht de Koning, die bij zijn „lever" en „coucher", bij middag- en avondmaal steeds omringd was door hovelingen, die ieder woord uit den koninklijken mond opvingen en nader uitlegden, dikwijls naar afleiding. „Le roi" — schrijft de Luynes in 1737 in zijn mémoires — „monte sur les toits du chateau (Versailles); il a été „plusieurs fois faire la conversation avec Mme. de Chalais „par une fenêtre qui donne sur le toit et avec Mme.Tallard „par la cheminée"! De hovelingen waren er natuurlijk steeds op uit de aandacht des Konings zoo mogelijk tot zich te trekken en er heerschte onder hen een voortdurende jalousie, wat den aangenamen omgang niet ten goede kwam. Kon men elkaar niet openlijk bestrijden, dan werd het ongeteekende hekeldicht of het quatrain ter hulp geroepen en menig hoveling vond onder zijn bord of op zijn schrijftafel een strookje papier met een hatelijk versje aan zijn adres en moest later ontwaren, dat het geheele Hof het versje kende, doch niemand wist wie de maker was. Een paar dier versjes, die soms in den vorm van een voorbarig grafschrift gegoten werden, mogen hier vermeld worden. Sans savoir ce qu'il dit. Destouches toujours cause. En savez vous la cause? Chacun lui applaudit, Sans savoir ce qu'il dit. Ce Marmontel si long, si lent, si lourd Qui ne parle pas mais qui beugle, 125 Juge la peinture en aveugle Et la mnsique comme un sourd. Pour raser 1'Angleterre Nous avons dans notre ministère Perrine de qui le père Rasait dans le Vaugan Proprement. (De vader van dezen minister was barbier geweest in de nabijheid van Marseille.) Op den minister Hertog de la Vrillière, die een al te ruim gebruik gemaakt had van „lettres de cachet", werd gedicht: Ministre sans talent et sans vertu, Homme plus avili qu'un mortel ne peut 1'être, Pour te retirer, dis, reponds donc, qu'attends-tu? Je le vois; qu'on te jette par la fenêtre. Toen er in 1746 sprake was van een inval in Engeland en Richelieu als aanvoerder der landingstroepen was aangewezen, beletten stormen het uitvaren van de vloot en Richelieu moest vernemen: S'il fallait faire un sacrifice, Pour vous rendre la mer propice, Quand vous voguerez sur les eauz, Jetez-y pour première offrande Le plus fameux des maquereaux; Son élément le redemande. (Dit versje slaat op de rol die Richelieu gespeeld had als tusschenpersoon tusschen den Koning en de verschillende dames de Nesle; kent men het woord „maquereau" niet, dan moet de lezer maar doen als de Hollandsche jongen in de ..Camera Obscura" van Hildebrand.) 126 19. G-eboorte van den dauphin Louis, vader van Koning Lodewijk XVI (4 September 1729) rrinses victoire Louise jviarie Ihérèse, 1733—1799 (Madame Quatrième) Toen Voltaire de Markiezin de Pompadour verheerlijkt had in het gedicht (zie blz. 172), waarin hij een toespeling gemaakt had op hare verhouding tot den Koning, werd hem het volgende versje gezonden: Les amours des rois et des dieux Ne sont pas faits pour le vulgaire; Lorsqu'on veut dans leur sanctuaire Porter des regards curieux Respecter leurs goüt et se taire Est ce qu'on peut faire de mieux. Op Louis Philippeau, graaf de Saint-Florentin, markies de la Vrillière, die het — zooals hierboven reeds vermeld is — tot minister gebracht had, werden de volgende grafschriften gemaakt: SHtó Ci git un petit homme a 1'air assez commun, Ayant porté trois noms sans en laisser aucun. Ci git dans ce petit tombeau, Le petit monsieur Philippeau Qui fut, malgré sa taille ronde Compté parmi les grands du monde Paree qu'il était, ce dit-on Petit génie et grand fripon. Niettegenstaande het groot aantal hof dignitarissen en beambten liet de orde in het groote slot van Versailles dikwijls te wenschen over. Bij een bal in Versailles, waarvan de luister kan blijken uit de aanteekening, dat er 24.000 kaarsen op luchters en kronen brandden, waren de zalen overvuld met weinig bekende dames en heeren, wat tot groote verwarring aanleiding gaf. Het werd er zoo warm, dat dames flauw vielen en 127 een hoveling een paar ruiten indrukte, ten einde wat lucht te krijgen. De Graaf de Noailles ontbood twaalf ,,gardes du roi", die orde trachtten te scheppen, maar spoedig moesten zij het terrein ruimen, want het handhaven van de orde in de zalen behoorde niet tot de taak van den kapitein der gardes, zoodat deze zijn mannen gebood de danszalen te verlaten. De Koning bemoeide zich persoonlijk met het geval en gaf verschillende personen last zich te verwijderen. De Koningin en de Prinsessen moesten meer dan één uur wachten, voor zij de danszalen konden betreden. De uitnoodigingen voor dit groote bal waren aldus gesteld: Madame! „M. le duc de Trémouille a recu ordre du Roi de vous „avertir de sa part, qu'il y aura bal lundi 26 janvier 1739 „a six heures du soir dans le grand appartement a Versailles. „Sa Majesté compte que vous voudrez bien vous y „trouver. „Les dames qui dansent seront coiffées en grandes bou- „cles". 3. Standen. a. Adel. De adel nam in de achttiende eeuw een zeer bevoorrechte stelling in, die hij meer dankte aan het prestige verbonden aan roemrijke herinneringen dan aan eigen verdienste. Dat prestige ging vooral uit van de dertien- a veertienhonderd geslachten, die tot den oer-adel behoorden en wier voorvaderen den adellijken titel op de slagvelden in de middeleeuwen verkregen hadden. Slechts een klein deel van dien oer-adel verkeerde aan het Hof; een groot deel woonde in de provincie op de oude burchten en kasteelen, waar hij maar al te dikwijls tot armoede vervallen was, nadat hij -— door den staat dien de 128 groote heeren voerden — gedwongen was geworden geleidelijk een grooter of kleiner deel van het aartsvaderlijk goed te verkoopen. De oude traditiën van den adel leefden dan ook vooral voort in de provincie, waar boeren en kleine luiden met eerbied opzagen tot hen, die van vader op zoon op het slot leefden, al toonde dat slot uiterlijk reeds de grootste teekenen van verval en wist de slotheer daarbinnen dikwijls niet hoe hij zijn schulden zou voldoen. De landadel zocht zijn genoegen in jachten en feesten, maar legde zich weinig toe op de ontwikkeling van den geest, waardoor hij in wetenschappelijk opzicht ten achter kwam bij de zich steeds meer ontwikkelende burgerij. Hoe nu te verklaren, dat er bij het begin der Fransche revolutie ongeveer 26.000 geslachten tot den Franschen adel behoorden? De verklaring is zeer eenvoudig; men kon onder de eerste twee Lodewijken den adellijken titel maar al te gemakkelijk verkrijgen. „Au moyen de la facilité qu'on a d'acquérir la noblesse „a prix d'argent", aldus d'Argenson, „iln'estaucunhomme „riche qui sur le champ ne devienne noble." Er bestonden ongeveer 4000 ambten en waardigheden, waaraan de adellijke titel verbonden was en die men eenvoudig koopen kon. Adelbrieven waren ook zonder méér verkocht; in 1696 werden er 500 tegen 6000 livres het stuk verkocht; in 1702 worden er 200, in 1711 weder 100 aangeboden; de opbrengst vloeit in 'sKonings kas. In 1771, als alle kassen ledig zijn, wordt van ieder in den adel verhevene eene bijdrage van 600 livres geëischt; bij niet-betaling worden de adelbrieven ingetrokken. Er zal wel flink bijbetaald zijn; dichtte la Fontaine niet reeds: Se croire un personnage est fort commun en France, On y fait 1'homme d'importance; 9 129 Et 1'on n'cst souvent qu'un bourgeois C'est proprement le mal francais. Met het zwaard in de vuist had de adel zich in de middeleeuwen zijn bevoorrechte stelling veroverd; wapenroem was hem dan ook het hoogste. Nimmer streefde de adel naar het vervullen van betrekkingen in den Franschen Staat en juist doordat dergelijke betrekkingen in den loop der jaren zoo aan belangrijkheid wonnen, verloor de adel meer en meer zijn invloed. In den staatsdienst heeft de adel dan ook nimmer een overwegende plaats ingenomen. Rijkdommen te vergaren werd evenmin door den adel nagestreefd; het omgekeerde was meer het geval. Het geld werd uitgegeven zonder te rekenen; de intendanten moesten zich maar zien te redden en hadden voor de betalingen te zorgen. Schulden maken werd niet als oneervol beschouwd; als Choiseul in 1785 sterft laat hij bij een jaarlijksch inkomen van öoo.ooo livres nog zes millioen livres schuld na. Toen Lodewijk XV een zijner hovelingen toevoegde: „Men beweert, dat ge veel schulden hebt", antwoordde deze: „Ik weet er niets van, Sire, doch ik zal mij bij mijn „intendant op de hoogte stellen en zal daarna de eer hebben „U. M. in te lichten." Waren de adellijke heeren verarmd, dan bestond voor hen nog de mogelijkheid hun blazoen weder te vergulden door een huwelijk met een rijke erfdochter, al ging zulks met een mésalliance gepaard. „Dans les derniers temps" — het is alweder d'Argenson die ons inlicht — „toute 1'autorité essentielle du gouverne„ment a passé dans les mains de 1'heureuse robe (rechtsgeleerden). La noblesse est ruinée jusqu'a ne pouvoir plus „subsister que par des mésalliances et autres démarches qui ,,1'a villissent." Bij het begin van de revolutie had de adel op 2 a 300 families na, rijkdom en bezittingen verloren. 130 b. Geestelijkheid. Ontegenzeggelijk heeft de Fransche Staat in het tijdperk van zyn opkomst aan de geestelijkheid veel te danken gehad. In abdij en klooster werd de wetenschap beoefend en de resultaten in zware perkamenten folianten vastgelegd, terwijl de geestelijkheid op het platteland den boeren en kleine luiden tot hulp en steun was. De dienaren der Kerk predikten eerbied voor den Paus als geestelijk- en voor den Koning als wereldlijk vertegenwoordiger van den Almachtige op aarde. Door het volk werden de geestelijken met onderscheiding en achting bejegend; men steunde en hielp elkaar wederzijds. Maar deze verhouding wijzigde zich in den loop der tijden. Door schenkingen en kerkelijke belastingen waren verscheidene abdijen en kloosters rijk geworden en zij, die aan het hoofd dier stichtingen stonden, vingen aan van het leven te genieten, trokken zich van hun geestelijke verplichtingen minder aan en voerden een grooten staat. Hierbij moet de aandacht gevestigd worden op het volgende. Waar de oudste zoon uit een adellijk geslacht de vaderlijke goederen erfde, traden de jongere zonen meestal, hetzij in het leger, hetzij in den geestelijken stand. Zij, die naar het priesterschap dongen, trachtten dan door protectie een rijke abdij °f een kerkelijke waardigheid — waaraan groote inkomsten verbonden waren — te verkrijgen. De rijke dienaren der Kerk trokken dan naar Parijs of naar het Hof in Versailles en verteerden daar de groote inkomsten der kerkelijke goederen; in hun diocees lieten zij zich dan zelden of nimmer zien, wat bij het volk ontevredenheid wekte. Dat een dergelijk optreden van de hoogere geestelijkheid — zeer ten nadeele van de Katholieke Kerk—tot een kastegeest onder haar dienaren leidde, zal wel geen betoog behoeven. 131 De aartsbisschop van Parijs genoot een inkomen van 600.000 livres; de kardinaal van Straatsburg 400.000, die van Toulouse 678.000 livres. Daarentegen moest een eenvoudige dorpspastoor zich tevreden stellen met 500 livres per jaar en indien de bevolking hem niet met levensmiddelen en andere gaven te hulp kwam, had de geestelijke herder een droef bestaan. Het aantal geestelijken in Frankrijk kan in de helft van de achttiende eeuw geschat worden op ongeveer 70.000 hoofden; men telde bijna 2500 kloosters en 740 abdijen. Welk een invloed kon van zulk een aantal geestelijke leiders uitgaan! Welnu, in de vergadering van de StatenGeneraal in 1789 lieten zij zich waarlijk niet onbetuigd! De waarde der Katholieke goederen bij het begin der revolutie wordt door Taine geschat op vier milliard livres, terwyl hij de jaarlijksche inkomsten dier goederen begroot op honderd millioen livres; bovendien werden uit de kerkelijke belasting (dime) — die in verschillende deelen van Frankrijk zeer uiteenliep — een honderd vijf en twintig millioen per jaar getrokken. De geestelijkheid was vrijgesteld van staats-belasting, doch stortte eenmaal in de vijf jaren een z.g. vrijwillige bijdrage in 'sKonings kas van elf millioen livres. c. Burgerij. Dank zij haar toenemende ontwikkeling werd de burgerij in de achttiende eeuw door de betrekkingen die zij vervulde als het ware meesteresse ten opzichte van het inwendig bestuur van den Franschen Staat. Schrijvers, geleerden, kooplieden, financiers, de magistratuur, de gerechtshoven, dat waren de personen en lichamen die — uit de ,,Tiers-état" voortgekomen, de breede schare vormden, waarvan het verzet tegen het absolute koningschap uitging, verzet dat zich het eerst afteekende in het Parlement van Parijs. 132 Een scherpe grens tusschen burgerij en volk was — evenals zulks thans het geval zoude zijn — moeilijk te trekken. Tegenover den adel en de geestelijkheid had de „Tiers-état" — hoewel verreweg de talrijkste stand — weinig in te brengen. Sieyès omschreef de stelling van de „Tiers-état" hij het begin der revolutie aldus: „Qu'est-ce que le Tiers-état? Tout. „Qu'a-t-il été jusqu'ici? Rien. „Que demande-t-il? A devenir quelque chose." De belastingen drukten in hoofdzaak op de burgers en de boeren, welke laatsten door de z.g. hand- en spandiensten ten bate van den Koning of de landheeren, het zwaarst belast waren. Slechts een vierde van Frankrijks oppervlakte was ongeveer 1750 het eigendom van den vrijen boerenstand. De belastingen werden verpacht aan een zestigtal „fermiers généraux". Deze schoten de desbetreffende bedragen aan den Staat voor en moesten maar zien hoe zij de belastingen binnen kregen, waarbij zij echter den sterken arm te hulp mochten roepen. Veelal verrijkten deze „fermiers généraux" zich op schandelijke wijze en zij werden dan ook algemeen gehaat. Toen men zich in een der „salons" dier dagen onledig hield met verhalen van dieven-geschiedenissen en de beurt aan Voltaire kwam, begon de geestige Franschman aldus: „II y avait autrefois un fermier-général. .. j'ai oublié „le reste." Het financieel wanbeheer en de schandelijke misbruiken bij het heffen der belastingen werden mede de oorzaken van de revolutie en toen deze kwam groeide de beweging der burgerij over het hoofd; zij was niet meer in staat leiding te geven en de opgeroepene geesten te beheerschen. Voor het innen der verschillende belastingen waren ongeveer 50.000 ambtenaren in touw; uit dit groote aantal kan blijken hoe ingewikkeld het belastingstelsel in Franrijk 133 was, waarbij nog kwam, dat de belastingen in het eene deel van het rijk hooger waren dan in het andere. Onder het regentschap was getracht een scherpe grenslijn te trekken tusschen adel en burgerij; in 1720 werd n.1. een wet uitgevaardigd waarbij het aan alle burgerlijke dames verboden werd paarlen, diamanten of andere edelsteenen te dragen, terwijl zij ook geen gebruik mochten maken van een zilveren of gouden servies! Natuurlijk bleef die wet een doode letter. Het lagere volk was als overal en in alle tijden; eenmaal vrij geworden van lijfeigenschap en dwang werd het een werktuig in handen van slimme leiders, die maar al te dikwijls eigen stelling en voordeel hooger aansloegen dan de belangen van het volk dat zij beweerden te willen dienen. Toen de revolutie kwam sprong het volk uit den band en met de bestorming van de bastille luidde het den val van het koningschap in. ") 4. Parijs. „La ville lumière" zag er onder de regeering van Lodewjjk XV — die zich overigens zoo weinig mogelijk in de hoofdstad zijns rijks ophield — geheel anders uit dan wij de lichtstad in de twintigste eeuw kennen. De straten waren nauw, bochtig en vuil en ontelbaar zijn de klachten over den modder die de straten bedekt en die zeer onaangenaam riekt. Slechts enkele straten waren geplaveid en trottoirs kende men nog niet, zoodat de voetgangers maar zien moes- ") De bestorming van de bastille had plaats 14 Juli 1789. Op het tijdstip der inname van deze sterke staats-gevangenis, die als bolwerk van het Koningschap beschouwd werd, bevonden er zich slechts zeven gevangenen en wel vier valsche munters, twee waanzinnigen en de Hertog de Solages — een wildebras, die op verzoek zijns vaders tijdelijk in de bastille was opgeborgen. De bastille was bezet door een wacht van 32 soldaten van een Zwitsersch regiment. Ofschoon den gouverneur — M. de Launay met de bezetting door het volk vrijen aftocht was toegestaan, werden officieren en manschappen, toen zij buiten kwamen, door het schuim van Parijs vermoord. 134 ten hoe zij uit den weg kwamen wanneer karossen of wagens de beschikbare straatruimte opeischten. In de straten heerschte een voortdurend lawaai, al droeg dat een geheel ander karakter dan tegenwoordig. Boileau dichtte: Qui frappe 1'air bon Dieu! de ces lugubres cris? Est ce donc pour veiller qu'on se couche a Paris? Vingt carosses bientöt arrivent a la file. Y sont en moins de temps suivis de plus de mille; Et pour s ure roi t de maux, un sort malencontreux, Conduit en eet endroit un grand troupeau de boeufs; Chacun prétend passer, 1'un mugit, 1'autre jure, Des muiets en sonnant augmentent le murmure Aussitöt cent chevaux dans la foule appelés De 1'embarras qui croit ferment les défilés. Et par tout des passan ts enchainant les brigades, Au milieu de la paix font voir des barricades. De dichter had ook nog kunnen vermelden hoe de aanspreker, die een doodsbericht ging rondbrengen, voorafgegaan werd door een man die voortdurend een koperen bel luidde. Eerst in 1720 werden op de hoeken der straten borden aangebracht, die de straatnamen vermeldden en het duurde tot 1768 eer men er toe kwam de huizen te nummeren. De buitenwijken werden ruim gebouwd; de huizen der rijken zijn er omringd door groote tuinen en de faubourgs St. Honoré en St. Germain bieden den beau-monde lommerrijke wandelplaatsen, waar men elkaar ontmoet en becritiseert. Rondom de Stad strekt zich een gebied van 400 vierkante mijlen (1072 K.M.2) uit, dat uitsluitend bestemd is voor jachtgebied des Konings. Parijs wordt voortdurend bezocht door bewoners der provincie en vreemdelingen; men heeft er veel kennissen en weinig vrienden, „beaucoup d'amourettes et peu d'amour." Ongeveer 1750 telt de stad 600.000 inwoners. Reeds 135 toenmaals zijn de huur-kazernes bekend; acht of meer families wonen dikwijls in één huis en blijkbaar wordt aan hygiëne nog weinig gedaan want in de Salpetrière, waar liefst 7000 vrouwen opgeborgen zijn, slapen vijf vrouwen in één bed en „les folies, atteintes d'acces de fureur, sont enchaïnées comme des chiens a la porte de leur loge". Van de armoede, die in Parijs heerscht, krijgen wij eenig denkbeeld, wanneer wij lezen, dat er ten laste van het vondelingen-gesticht 16.000 kinderen verpleegd moeten worden; in het Hötel-Dieu — het groote hospitaal — liggen de zieken vier aan vier in één bed! Op de „Pont-neuf" — de ruime verbindingsbrug tusschen de beide Seine-oevers — is het steeds een ware kermis; het staat er vol charlatans en kleine kooplieden, bij wie men zich van alles en nog wat kan voorzien. De een vent middelen om grijsaards te verjongen, een tweede heeft zalf om rimpels te verdrijven, een derde verkoopt kunstoogen en houten beenen „pour reparer la violence des bombes". Aan goochelaars, acrobaten en kiezentrekkers is natuurlijk geen gebrek. De Parijzenaar is nieuwsgierig, windt zich verbazend op over de meest onbeduidende zaak en is de eerste die ovër de zooeven door hem gemaakte drukte lacht; hij trekt alles in het belachelijke en maakt gaarne chansons en quatrains; 's avonds gaat hy uit met een lantaarn, want eerst in 1745 worden de straten eenigermate verlicht met lantaarnen „a réverbère". Toen enkele straten daarmede verlicht waren wilde men ze overal hebben. Chacun se dispute la gloire De ne plus avoir de rue noire, Ce concours va rendre Paris Clair la nuit comme a midi. Parijs was nog omringd met wallen, maar onder Lodewijks regeering werden er wandelwegen op aangelegd en 136 21. Prinses Sophie Philippine Elisabeth, 173-4.—1782 (Madame Cinquième) 22. Prinses Louise Marie, 1737—1787 (Madame Septième) hier en daar banken geplaatst. De wallen en hun omgeving hadden echter een slechte reputatie. Les gens de conduite mauvaise Etaient offensés . De ce qu'on était mal a 1'aise Dans tous les fossés. Telles, qui cherchez la des dupes Et qui les tirez a 1'écart, Vous ne salirez plus vos jupes On met des bancs sur le rempart. Men kan in Parijs een genummerde draagstoel huren, die 'savonds begeleid wordt door een lantaarndrager, ,,falot" genaamd, die u desgewenscht begeleidt tot in uw huis en in uw kamer, waar ge uw kaars aan zijn lantaarn kunt aansteken. De gegoeden rijden in karossen, die door loopers worden voorafgegaan. Slechts zelden gaat een dame uit de betere standen te voet op straat om te winkelen, maar doet zij het toch, dan heeft zij wel kans in de karos van haar echtvriend een actrice of een harer goede vriendinnen te zien zitten, maar ,,ce sont de ces petites mortifications dont on ,,se console aisément entre gens d'un certain ton"! Sedert 1662 kan men in Parijs ook karossen huren, die u voor vijf sols (sol = sou = V20 livre) brengen van het Luxembourg naar de St. Antoinepoort. L'établissement des carrosses Tirés par des chevaux non rosses, A commencé d'aujourd'hui même; Commodité sans doute extréme, Et que les bourgeois de Paris, Considérant le peu de prix, Qu'on donne pour chaque voyage, Prétendent bien mettre en usage. Vooral op de Place Royale wordt gewinkeld, wat Voltaire aanleiding gaf te dichten: 137 Li, tous les soirs, la troupe vagabonde D'un peuple oisif, appelé le beau monde Va promener de réduit en réduit, L'inquiétude et 1'ennnui qui le suit. Disant des riens d'un ton de perroquet, Lorgnant les sots et trichant au piquet. Op „Goeden Vrijdag" wandelt men naar Longchamps; „c'est le jour marqué par 1'usage pour faire voir a tout Paris „son équipage, ses chevaux et ses laquais." Men vergeet in Parijs maar al te dikwijls, dat men gehuwd is; een jonker teekent in zijn dagboek aan: „Je ne „m'apercns d'avoir une femme que le jour qu'elle mourut, „car alors je ne fus pas au spectacle." Het volk in de groote stad is bijgeloovig en waarzeggers, droom-uitleggers enz. hebben een drukke praktijk. Toen zekere diaken — Paris genaamd — in 1727 in een reuk van heiligheid gestorven was, verspreidde zich de roep dat op zijn graf wonderen geschiedden en kranken genezen werden. Er ontstond daarop zulk een toeloop van volk naar het St. Medardus-kerkhof, dat de begraafplaats op last des Konings gesloten werd. Den volgenden dag was aan de kerkhof poort een bord opgehangen, waarop te lezen stond; De par le roi, Défense a Dieu De faire miracle En ce lieu. Op den abt Paris werd nog het volgend versje gemaakt: On lui fait maintes neuvaines II fait miracles a centaines, Le badaud chantant s'en va; II en fait ci, II en fait li II en fait tout du haut en bas. 138 5. Versailles. De thans zoo rustige stad Versailles is in de achttiende eeuw getuige geweest van al den glans van het absolute koningschap. Het schitterendste Hof van Europa heeft er zy'n triomfen gevierd, maar is er ook te niet gegaan, want het is in Versailles geweest, dat de tierende en verdwaasde volksmassa's uit Parys den Koning kwamen opeischen, ten einde Hem vernederd en gebroken naar den heksenketel der revolutie te voeren. Versailles was aanvankelijk een klein dorp, dat eerst aan belangrijkheid won, toen Lodewijk XIV er zijn machtig bouwwerk (1672—1702) liet optrekken. Rondom het slot verrezen rijke heerenhuizen voor de talrijke hofdignitarissen en beambten en zoo ontstond een regelmatig en ruim aangelegd stadje, dat merkwaardigerwijze als een domein-goed beschouwd en beheerd werd. De eerste kamerdienaar des Konings had de waardigheid van gouverneur der stad; eerst in 1729 ging het gouverneurschap over in handen van den Graaf de Noailles, in wiens familie het verbleef tot 1787, toen er in Versailles een gemeenteraad optrad. Versailles was in vier wijken verdeeld; een der wijken heette: „pare aux cerfs" (thans „quartier St. Louis"). In die wijk lag het huisje, dat door Lodewijk XV in 1757 aangekocht werd en dat een zekere beruchtheid verkregen heeft; in 1771 werd dat huisje weder verkocht. Als door een fee aangeraakt, verloor het machtige slot en daarmede het stadje bij den dood van Lodewijk XV allen glans. In enkele jaren zijn de grootsche gebouwen met hun sierlijke tuinen en waterwerken zóó vervallen, dat de Prins de Ligne in 1781 reeds kan schrijven: „Tout était négligé et „avait 1'air de la décadence. Dans les salles du palais on ne „rencontre que des étrangers et des visiteurs attirés par la „curiosité." 139 In de laatste jaren wordt er echter hard gewerkt teneinde het slot weder in al zijn glans te herstellen. Doch indien wij ons in gedachte verplaatsen in de schitterende zalen, waar eens het absolute koninklijke gezag hoogtij vierde en wij aan de drommen vreemdelingen denken, die met gepaste verbazing opzien naar de boven den ingang van het tot museum ingerichte slot in vergulde letters aangebrachte woorden: „A toutes les gloires de la France", dan bekruipt ons toch een diep weemoedig gevoel en liever verwijlen onze gedachten bij den tijd, toen in het slot de onnavolgbare feesten van de beide Lodewijken gegeven werden. Dan zien wij voor ons geestesoog de zalen weder gevuld met de hoofsche en gracieuse dames van het ancien régime, die zich bij luchtigen kout en flirt het hof lieten maken door elegante cavaliers en sierlijk uitgedoste zonen van Mars en waar aller hulde gebracht werd aan den machtigen heerscher — den absoluten Koning. 6. Reizen. In onze eeuw van stoom en electriciteit, van vliegtuigen, auto's en rijwielen, kan men zich moeilijk de bezwaren indenken, die aan het reizen in de achttiende eeuw verbonden waren. In die eeuw reisde men te paard of te voet, of met karos, coche, postwagen en draagstoel. De wegen lieten ten opzichte van de bestrating dikwijls veel te wenschen over en verliet men de hoofdwegen, dan was een geleide van gewapende bedienden zeer gewenscht, want er dwaalden dikwerf struikroovers rond. Reizen voor zijn genoegen was in de achttiende eeuw slechts mogelijk voor hen, die rijkelijk met aardsche goederen gezegend waren, want die bevoorrechten konden gebruik maken van eigen voertuigen, paarden en palfreniers. Verkeerde men niet in zulke gelukkige omstandigheden en moest men toch op reis, dan was men — indien men niet 140 over een paard beschikken kon — aangewezen op den postwagen. Ieder kent wel die oude platen, waarop de zware vervoermiddelen met hun vier dampende paarden, de dikke koetsier met zijn hooge met schapenvacht gevoerde kaplaarzen en de postillon met zijn zwierigen hoed en koperen signaalhoorn zijn afgebeeld. Welk een gebeurtenis in den dagelijkschen sleur van het land- en dorpsleven, wanneer in de verte in een stofwolk en onder daverend gerammel de postwagen naderde. Vooral voor den herbergier is de komst van den postwagen van groot gewicht, want de passagiers moeten dikwijls bij hem overnachten. Hotels — zooals wij die thans kennen — bestonden er natuurlijk niet en de primitieve inrichting der herbergkamers liet herhaaldelijk alles te wenschen over. Wat al klachten! De kamers kan men niet behoorlijk sluiten; het tocht er geweldig; als men vuur aanlegt staan de kamers vol rook. Dikwijls moeten twee reizigers, die elkaar volkomen vreemd zijn in dezelfde kamer overnachten en zelfs in één bed slapen en wanneer de waard 's morgens met de rekening komt, blijkt hoe hij met dubbel krijt weet te schrijven, wat trouwens buiten Frankrijk ook wel het geval is. Toen Koning George I in Holland reisde vroeg een waard Hem voor enkele versche eieren tachtig schellingen; „de teieren zy'n dan wel zeldzaam hier", zeide de Koning. „Neen, Sire!" antwoordde de waard; „niet de eieren zy'n „zeldzaam, maar wel de Koningen." Veel reizigers klagen over de ongepaste en onzedelijke opschriften op de wanden der kamers neergeschreven! Doch wanneer de nacht, waarin men dikwijls kennis heeft gemaakt met de kleine diertjes, waarvan het bestaan door een ieder verwenscht wordt, voorby is en men zich met een flink morgenmaal gesterkt heeft, wordt de postkoets weder welgemoed bestegen. Ook komt het voor, dat de reis bij gebrek aan postpaar- 141 den op de pleisterplaats onderbroken moet worden, want 'sKonings dienst gaat vóór en ten behoeve van de ambtenaren wordt herhaaldelijk beslag op de rossen gelegd. Bij sterke hellingen wordt den reizigers verzocht uit te stappen en in brandende zon of gutsenden regen moeten zy te voet maar zien naar boven te komen. Dans un chemin montant, sablonneux, malaisé, Et de tous les cótés au soleil exposé, Six forts chevaux tiraient un coche. Femmes, moines, viellards, tout était descendu L'attelage suait, soufflait, était rendu. In den postwagen — ook „diligence" genaamd — vond zich het meest heterogene gezelschap bijeen. Een dichter leert ons te dien opzichte: Pour rire tu remarqueras La diversité des visages. Les qualités des personnages. Qui la dedans sont entassés, Dont la moitié montrent le nez. Par la fenêtre des portières, Qui sont de cuire et de lanières. Vois-tu déja trois Allemands Qui jargonnent entre leurs dents; Trois religieux et deux prêtres Emmistouflés de bonnes guètres. De bons habits, de grands chapeaux, De bonnes robes et de manteaux? Quatre femmes, fines matoises Oü demoiselles, oü bourgeoises. Car on ne peut rien deviner A cause qu'allant promener, Nous les voyons toujours masquées Et de grands domino's flanquées Item-voila deux marchands Qui témoignent être méchants; 142 Un gentilhommc de campagne Habillié de bon drap d'Espagne. Bon Dieu, quel bruit épouvantable, Ce monde fait sans être a table, Dans cette grande chambre d'osier Qu'on voit par le milieu plier, Et qui par les deux bonts balance Si fort qu'il semble qu'elle danse. C'est presque un village roulant Qui n'avance qu'a pas lents. Op het traject Versailles—Parijs schijnt het vervoer veel te wenschen te laten. De daar veelal gebruikte voertuigen, „pots de chambre" genaamd, waar men in de rondte zit met het gelaat naar het midden, zijn aan alle zijden open; des zomers stikt men en 'swinters bevriest men er in; stof overdekt den reiziger of de regen doorweekt hem. Den bestuurder van „fiacres" en „cabriolets" is het verboden op dit traject personen te vervoeren, want de inkomsten van de post op dezen weg komen ten goede aan 's Konings kas. De fiacre had geen al te goede faam en reeds toen had Mad. de Metternich — indien zij toenmaals geleefd had — kunnen zingen zooals zij — verkleed als fiacre-koetsier — ongeveer 1860 op een dilettanten-tooneel zong: ' Tantöt sur la place on m'arrête Et je charge un couple amoureux; La dame a la jambe bien faite . . . Le monsieur parait fort heureux. Le Samedi surviènt et crac! Pour la noce il faut que j'attelle, En rentrant, j'ouvre la portière, Et souvent dans 1'intérieur. J'ai retrouvé la jarretière De la demoiselle d'honneur. 143 Van de snelheid van het vervoer kan men eenig denkbeeld krijgen wanneer men vermeld vindt, dat de reis van Parijs naar Arras (± 200 K.M.) vier dagen in beslag neemt. Met de kleine postkoets, de „diligence", ging de reis echter sneller. Men hoort veel klachten, dat de reiziger door het postpersoneel als niet veel meer dan een baal pakgoed beschouwd wordt en breekt men onderweg ten gevolge van een ongeval — dat door den slechten toestand van den weg nog al eens voorkomt — een arm of been, dan wy'st de postmeester u op het reglement, waaruit blijkt dat de post-administratie de verantwoordelijkheid voor zulke kleinigheden niet op zich neemt. Gedurende de regeering van Lodewijk XV werd nog niet 's nachts gereisd, want de wegen waren dan te onzeker en bovendien waren alle stadspoorten dan gesloten. Ook lezen wij het een en ander omtrent „la coche d'eau", waarin wij onze goede oude trekschuit herkennen, doch wij verbazen ons wanneer wij vernemen dat dergelijke vaartuigen tot vierhonderd reizigers konden vervoeren. Een vooral in Parijs zeer in zwang zijnd vervoermiddel is de draagstoel, die door twee mannen aan lederen riemen gedragen wordt. Vooral dames maakten van dit vervoermiddel veel gebruik, dat bovendien een voordeel bood daar men tot in huis gebracht kon worden zonder dat de mooie schoentjes bevuild werden, wat bij het uitstappen uit karos of coche veelal het geval kon zijn. In Parijs kon men genummerde draagstoelen huren — zooals zulks thans met taxi's het geval is — doch de aanmatiging en onhebbelijkheid der dragers werd zoo groot, dat de prefect der politie — er is niets nieuws onder de zon — voor de leden dezer „vakvereeniging" in 173 6 een scherp reglement vaststelde. Maar de draagstoel werd ook wel benut voor grootere reizen; de Hertogin de Nemours ging jaarlijks — gezeten in haar draagstoel — in tien dagen van Parys naar Neuf- 144 23. Koning Lodewijk XV (1710—1774) 24. Marie — Anne de Mailly — Nesles, Hertogin de Chateauroux chatel; daartoe had zij een korps van veertig dragers in dienst, die elkaar op gezette afstanden aflosten en telkens te paard vooruit reisden. 7. Huwelijken. In de achttiende eeuw zy'n huwelijken in den regel een uiting van den wil der ouders en worden gesloten zonder rekening te houden met mogelijke of uitgesproken neigingen der kinderen en op een leeftijd, waarop de draagkracht van zulk een verbintenis door de betrokkenen nog niet beseft kan worden. Veelal worden de kinderen uitgehuwelijkt met het doel de familie eer, aanzien of goederen te bezorgen; zulks is ten minste het streven bij den adel en de meer gegoeden. Dikwijls heeft de jongeling, die opgevoed is door een geestelijke of huisleeraar zy'n bruid, die in een klooster haar opleiding geniet, nimmer gezien voor de huwelijksdag daar is. Als het huwelijks-contract door de wederzijdsche ouders onderteekend wordt heeft de bruid dikwijls nog jaren te wachten eer zij den huwbaren leeftijd bereikt. Mlle. de Sully was, toen zy uitgehuwelijkt werd aan M. de Rohan, zoo klein, dat de priester bij de plechtigheid vroeg of z^ ten doop gehouden moest worden en deMarkies d'Oyse, die 33 jaar telt, wordt in 1720 de bruidegom van een meisje van 2 jaar. De volgende anecdote teekent zulke toestanden op vermakelijke wijze. Een jongmensch komt bij zy'n vader en spreekt dien op de volgende wijze aan: „Ik verneem van ter zijde, dat u mij wilt uithuwelijken; zou ik mogen weten of daarvan iets waar is?" waarop de vader woedend uitvalt: „Bemoei je met je eigen zaken." Het valt te begrijpen, dat huwelijken onder zulke omstandigheden aangegaan, weinig waarborgen bieden voor een gelukkig samenleven der echtgenooten en het gevolg daarvan is dan ook, dat het met de huwelijkstrouw in de 10 145 betere standen en vooral in Versailles en Parijs niet nauw genomen wordt. Aan Mlle. de Bourbonne wordt op haar twaalfde jaar in „l'abbaye au bois" haar aanstaande echtgenoot Mons. d'Avaux, voorgesteld. Nadat zij hem gezien heeft roept zij uit: „Ah, je 1'épouserai car papa le veut, mais je ne 1'aimerai „pas, c'est une chose sure", en zy hield woord! Er waren toen blijkbaar ook al vroegrijpe kinderen! Montesquieu leert ons: „lei (Parys), un mari qui aime „sa femme est un homme qui n'a pas assez de mérite pour „se faire aimer d'une autre." Baron Besenval, die langen tijd aan het Hof van Lodewyk XV geleefd heeft, schrijft omtrent de huwelijkstrouw dier dagen ongeveer als volgt: De mannen zijn er slechts op uit het lijstje hunner maitressen met nieuwe namen aan te vullen: de vrouwen streven er naar elkaar hare amants af te kapen. De mannen die — willen zij zich niet bespottelijk mak«a — genoodzaakt zy'n te ondergaan wat zy' niet beletten kunnen, hebben het wyze besluit genomen niet met hun vrouw te leven. In hetzelfde huis wonende, zien de echtgenooten elkaar niet; nimmer zitten zij in dezelfde karos of ziet men ze te zamen by bezoeken of op openbare plaatsen. Het huwelijk is een ongelegenheid, nuttig voor het fortuin, maar aan welks nadeelen men zich slechts onttrekken kan door alle verplichtingen, die er aan verbonden zijn, te negeeren. Als den Hertog de Lauzun gevraagd wordt of hij getrouwd is zal hy antwoorden: „Oui, mais si peu, si peu, „que ce n'est pas la peine d'en parler." De openhartige Lise-Lotte — de Palatynsche Prinses (zie tabel I), schrijft in 1721 onder meer: „Het is geheel „uit de mode van zy'n vrouw te houden; men treft er hier ,, (Versailles) geen enkel voorbeeld van aan; die gewoonte „is verloren gegaan. Doch, zooals de waard is, vertrouwt „hij zijn gasten; de vrouwen doen juist hetzelfde ten opzichte der mannen, enz." 146 Een ander schrijver geeft te kennen: „De ongebonden„heid van het regentschap heeft de galanterie, die aan het „Hof van Lodewijk XIV heerschte, onder zy'n opvolger „doen dalen tot het peil van „un libertinage effréné!" In de burgermaatschappij en op het land zy'n de huwelijks-verhoudingen echter beter. Eigenaardige huwelijken waren die, welke wel gesloten werden bij groote feestelijke gebeurtenissen. Rijke heeren, grondbezitters en gemeenten lieten dan een zeker aantal jonge mannen en jonge dochters zich in den echt vereenigen en schonken dan aan de onbemiddelde paartjes een rijken bruidsschat. Zoo werden in 1751 bij de geboorte van den Hertog van Bourgondië (zie tabel II) zes honderd meisjes in Parys met veel luister uitgehuwelijkt. De Koning, die toen zeer impopulair was, trachtte de volksgunst te herwinnen door uit Zijn aandeel in de opbrengst der belastingen (la taille) vier millioen livres voor de bruiden te bestemmen. Deze vrijgevigheid was overigens niets dan schijn, want het te kort in de belasting-opbrengst moest later worden ingehaald en de Koning dacht er niet aan zich in het minst te bezuinigen. Zoowel in stad en land evenals door rijke heeren (Moufle d'Angerville noemt hen weinig hoffelijk„singes du maitre") werd het voorbeeld door Parijs gegeven gevolgd en men schat het aantal toenmaals in Frankrijk gesloten huwelijken op ongeveer twee duizend. Het denkbeeld, om door de stad Parijs de geboorte van den Hertog van Bourgondië te doen vieren met het sluiten dezer huwelijken, was uitgegaan van M. de Bernage, voorzitter van het gilde der Parysche kooplieden. Zulks gaf aanleiding tot de volgende vermakelijke poëtische ontboezeming, waarbij nog aangeteekend zij, dat met den in de verzen genoemden „Outrekain" een ambtenaar bedoeld is, die belast was met het toezicht op de Parijsche straat-reiniging. 147 Grace a Monsieur de Bernage On va bientöt A maint joli pucelage Donner 1'assaut; Six cents c'est le nombre heureux Vivent les gueux. Pour entrer dans cette bande Chaque pasteur A chaque fille demande Son fréquenteur; Le mot est neuf et nerveux Vivent les gueux. A concourir n'est habille Aucun métif, II faut de la bonne ville (Paris) Etre natif; C'est de lot des vrais badauds Vivent les sots. Deux cent écus sont les dotes De ces tendrons, Y compris habits et cotes Et violons. Sans patés de Périgueux Vivent les gueux. Qu'il sera beau, ce me semble Voir en un jour Tant d'amants unis ensemble Faire a 1'amour Un sacrifice heureux, Vivent les gueux. Fait bientöt nettoyer les rues, Cher Outrekain, 148 De peur que nos prétendues Au pied poupin, Ne gatent leurs souliers neufs Vivent les gueux. Pour compléter cette fête De 1' opéra Notre prévot, bonne tête Régalera, Ce bataillon d'amoureux Vivent les gueux. Sur un si louable exemple Gros financiers Pour 1'hymen fondez un temple De nos deniers A nos dépens généreux, Vivent les gueux! Vive Monsieur de Bernage Et son conseil Vive ce prévot si sage Au teint vermeil Et pour terminer nos voeux, Vivent les gueux. In dit luimige gedichtje wordt onder meer melding gemaakt van de wenschelijkheid de straten te doen reinigen. In dit opzicht schijnt de heer de Bernage zich ook verdienstelijk te hebben gemaakt. In 1756 heeft hij „les remparts des boulevards" doen inrichten tot rij- en wandelwegen, die dagelijks besproeid worden en waar de ,,beau-monde" gaat flaneeren en rijden. Le marquis, le robin, le page Y vont tous les jours, A cheval ou dans 1'équipage Comme 1'on fait au cours; 149 La femme la plus minaudière Pourra s'étaler dans son char; Car pour abattre la poussière On fait inonder le rempart. On voit briller en toute chose Ce fameux prévót, Et si quelquef ois on le glose C'est mal a propos. Pouvait-il mieux dans chaque fête Divertir le tiers et le quart? Aussi nous f allait-il sa tête Pour nettoyer notre rempart. Maar wij spraken over huwelijken en willen dit onderdeel eindigen met de beschrijving van het huwelijks-ceremonieel by gelegenheid van het tweede huwelijk van den dauphin met Maria Josepha van Saksen. *) Reeds twee dagen na den dood zijner eerste gemalin — Maria Raphaëla van Spanje — heeft de dauphin moeten vernemen, dat onderhandelingen betreffende een tweede huwelijk in gang zullen worden gezet! De uitverkorene is de hierboven genoemde prinses — dochter van August III van Saksen en Maria Josepha — aartshertogin van Oostenrijk en dochter van Joseph, Keizer van Duitschland. De vijftienjarige Prinses verlaat Dresden den 14 Januari 1747; de eerste ontmoeting met den Koning en den dauphin heeft plaats te Corbeil; de reis daarheen heeft 22 dagen geduurd. Den oden Februari komt de dauphine te Versailles aan, waar zij gekleed wordt; eenvoudig schijnt zulks niet te zijn, want er verloopen drie uren eer zij gereed is. Hoe de jeugdige bruid in staat is den geheelen dag rond te loopen in haar ,,grand habit", waaromtrent wij lezen: *) Deze beschrijving is getrokken uit het werk: „La mère des trois derniers Bourbons et la cour de Louis XV; Paris 1902; schrijver: Casimir Stryienski. Zie ook tabel II. 150 „qu'il pesait bien soixante livres", is ons een raadsel. En de dag duurt lang, want eerst 's avonds te 10 ure zal men overgaan tot de „toilette publique" der dauphine. Deze plechtigheid wordt nog voorafgegaan door een geheimzinnig gesprek tusschen de dauphine en de statige Mme. de Brancas, waarbij „les réponses de Marie Joséphine montrèrent combien elle était innocente".. . . Als dit voor beide partijen waarschijnlijk pijnlijk gesprek is afgeloopen worden de deuren geopend; een der kamervrouwen biedt het nachthemd aan de Hertogin de Chartres, die het overgeeft aan de Koningin, die het ten slotte in de handen harer schoondochter legt. Intusschen heeft de Koning zich met alle heeren der hofhouding naar de kamer van den dauphin begeven, waar een soortgelijke handeling plaats heeft. Wanneer het nachtgewaad der beide vorstenkinderen gereed is gaan allen in de ,;chambre nuptiale" voor de gewichtige ceremonie van „la mise au lit". De dauphin en de dauphine begeven zich te bed en de gordijnen worden geopend, zoodat allen de jonggehuwden eenigen tijd kunnen zien. De Koning draagt den Maarschalk van Saksen — oom der bruid — op wat met haar te praten. Wat er verder gebeurt blijkt uit een brief, dien Maarschalk Maurits zijnen broeder den Koning van Polen en Keurvorst van Saksen, schrijft: „Uwe Majesteit" — aldus de Maarschalk — „zou niet „kunnen gelooven met welke waardigheid en tegenwoordigheid van geest madame la dauphine zich gedragen „heeft; bij Haar vergeleken maakte M. le dauphin den in„druk van een schooljongen. Een edele en rustige zelfbe„heersching kenmerkte Hare houding en waarlijk het waren „toch oogenblikken, waarin alle zekerheid eener volwassen „vrouw vereischt wordt, ten einde de moeilijke rol op waar„dige wijze te vervullen. „Toen de Koning mij had aangewezen, ten einde madame „la dauphine wat te onderhouden en het geheele Hof aan- 151 „wezig was, trok M. le dauphin zich den deken over het „hoofd, maar mijn Prinses hield niet op opgewekt met mij „te praten, terwijl Zij niet de minste aandacht schonk aan „al de hovelingen, die zich in de kamer verdrongen. Ik heb „Haar eerst verlaten en een goeden nacht gewenscht, nadat „de vrouwen de bedgordijnen gesloten hadden. „Uwe Majesteit zal er wellicht om lachen, maar de inzegening van het bed, al die priesters, de brandende luchters, het schitterende Hof, de schoonheid en jeugd der „Prinses en de hoop, die men koestert, dat zij gelukkig moge „worden, dat alles wekt ten slotte ernstige gedachten! „In de kamer bevonden zich alle Prinsen en Prinsessen „die tot dit Hof behooren, verder de Koning en de Koningin, meer dan honderd dames in schitterende kleeding „en bedekt met edelgesteenten." Indien de dauphine in later jaren aan den eersten huwelijksnacht heeft teruggedacht zullen hare herinneringen wel niet rooskleurig zy'n geweest, want de dauphin deed niets dan huilen, wendde zich af en dacht blijkbaar aan zijn overleden echtgenoote Raphaëla. Slechts langzamerhand gelukte het de nieuwe dauphine haar echtgenoot aan zich te binden. In 1750 schonk Maria Josepha het leven aan eene dochter Maria Zépherine, wat in zooverre tegenviel, daar men op een zoon gehoopt had. Doch een hofpoëet vond in het gebeurde aanleiding tot het dichten van het volgend vriendelijk qua train: La tendre fleur qui vient d'éclore Est un gage certain d'un plus précieux fruit; Pourrions nous oublier que Dieu nous fit 1'aurore Que pour nous annoncer le soleil qui la suit? In 1751 werd de hoop der dauphine vervuld; er werd een zoon — de Hertog van Bourgondië — geboren. Op den dag der geboorte — 13 September — brak er een ernstige brand uit in de koninklijke stallen te Versailles, waar- 152 op een grappenmaker zeide: „Nous avons tout a espérer de „ce prince-ci; en naissant, il réforme déja 1'Ecurie." 49) Het was toen inderdaad hoogst gewenscht, dat bezuinigingen zouden worden ingevoerd. In Parijs was de prijs van het brood zoo hoog gestegen, dat een oproer dreigde en zulks terwijl Lodewijk en het slechts naar genot hakend Hof fabelachtige sommen voor feesten en spelen verkwistten. Toen de jonge moeder in het einde van de maand November Parys bezocht, ten einde in de Notre-Dame een Te Deum bij te wonen, ontving de bevolking haar met dreigende kreten en een paar duizend vrouwen, die haar bij de kerk opwachtten, riepen aanhoudend: „Geef ons brood, geef ons brood." Badende in tranen keerde de dauphine naar Versailles terug. En aan het Louvre werd een plakaat gehecht, waarop de volgende bedreiging tegen Lodewijk te lezen stond: Deux Henris, immolés par nos braves aïeux, L'un a la liberté et 1'autre a nos Dieux, Nous animent, Louis, aux mêmes entreprises; lis revivent en toi ces anciens tyrans; Crains notre désespoir: la noblesse a des Guises, Paris des Ravaillacs, le clereé des Cléments. 49) De volgende anecdote, die met de Koninklijke stallen verband houdt, moge hier een plaats vinden: Onder de jachtpaarden die Z.M. bereed bevond zich een merrie ,,la marquise", genaamd. In 1755 wenschte de Koning het dier echter niet meer te berijden en werd het beschikbaar gesteld voor edellieden die den Vorst op zijn jacht vergezelden. Bij een dier jachten kon de Heer d'Ecquevilly bij den terugrit geen plaats meer in een der karossen vinden, weshalve hij te paard terugreed. De Koning vroeg hem later hoe hij teruggekomen was, en bet antwoord luidde: „C'est sur cette marquise que Votre Majesté ne monte plus". Voor den schanderen lezer kan toelichting van de woordspeling wel achterwege blijven. 153 8. Mode. Leggen de doch teren Eva's zich tegenwoordig tot ergernis van een groot deel van het sterkere geslacht vooral toe op afwezigheid van eenigen haartooi, een corsage even vlak als de rugzijde, een zoo kort mogelijke rok, juist omgekeerd handelde de vrouw van de achttiende eeuw en zeker had zij toen niet minder succes dan haar nazaat, die in haar uiterlijk den man schijnt na te streven. De basis van het geheele costuum der schoone van de achttiende eeuw was de „panier", een carcas van baleinen of riet, overtrokken met linnen „que les femmes introduinen t sous leurs jupes; la machine se développe considéra„blement de chaque eóté de la personne." L'on est leste et 1'on est pimpante, Mesdames, par ce beau secret, Qui rend en effet La plus maigre la plus bouffante, Qui donne en effet Un air mignon et bien fait. Heel wat oefening schijnt vereischt te worden, ten einde — omvangen door zulk een mode-uitwas — in de salons geen dwaas figuur te maken. Van menige zaal is de deur dikwijls niet groot genoeg, ten einde een dame in front door te laten en hoe groot de salon ook zij, wanneer eenige „élégantes" in haar „costume de combat" zijn binnengetreden, moet men wel van het rechte pad afwijken, ten einde de gastvrouw te kunnen bereiken, want elke dame wordt tot een omvangrijke hindernis, die omtrokken moet worden. Bij de receptie ten Hove moeten naast den zetel der Koningin twee tabouretten onbezet blijven, daar er anders niet voldoende ruimte is voor de „panier" van Hare Majesteit. In karos of draagstoel gezeten moeten de portieren dier voertuigen dikwijls geopend blijven en steekt de „panier" 154 25. Huldiging van Lodewijk XV door den gemeenteraad van Parijs na 's Konings ziekte te Metz (1744) naar beide zijden naar buiten uit, terwijl het aan den disch de grootste welwillendheid der naastzittenden vereischt, ten einde de panier-dragende schoone in staat te stellen te kunnen zitten. De dames dragen „paniers a coude", waarop men den elleboog kan doen rusten, ,,petits paniers jansénistes", ten einde te protesteeren tegen de grootere; verder „des paniers a considération" enz.; de rok wordt als „volante" of „innocente" gedragen. Een andere mode, die er eveneens op gericht is den omvang der vrouw nog te vergrooten, is de „popotte"; sorte de pocb.es en erin dans lesquelles les extrémités de la robe étaient engagées". Modefatten onder de heeren doen al even dwaas; zij steken kleine „popottes" onder de panden van hun jas, zoodat die op straat bij iederen pas opwaaien als de vleugels van een kapel en hun mooi gevormd been, in kostbare zijden kous, verbergt dikwijls een kunstig aangebrachte hulpe. De dames behandelen haar gelaat met poeder en „rouge", dat er soms zoo dik opgelegd wordt, „que les dames ressem„blent a des bachantes ivres de vin. Non contentes de simu„ler, a 1'aide de rouge une fraïcheur qu'elles n'ont plus, elles „emploient encore le blanc et le bleu pour blanchir la peau „et dessiner des filets veineux que la nature a cachés sous un „tissu trop épais." Wanneer in 1745 de aanstaande dauphine uit Spanje naar Frankrijk reist, brengt de eerste kamerheer de Richelieu haar te Orleans de vergunning „rouge" op te leggen, anders zou de dauphin haar te bleek vinden, „paree qu'il a les yeux faits au rouge". Zelfs dames die overleden waren werd nog „rouge" opgelegd ! Bij den dood van Mme. Henriette — dochter van Lodewijk XV (zie tabel II) vinden wij het volgende aangeteekend: „A une heure après minuit on songea a transporter la • „princesse a Paris aux Tuileries. Elle fut mise sur un mate„las, dans des draps. Elle était en manteau de lit coiffée „en 155 „négligé" avec du rouge. Des gardes du corps la descendi„rent ainsi dans un grand carosse, oü on la mit dans le fond, „placée sur son séant. Elle était soutenue par des cordes „sous les bras qui étaient arrêtées a un anneau qu'on avait „placé au dossier du carosse pour 1'empécher de balloter et „sur le devant étaient deux de ses femmes de chambre qui „étaient tres fachées de eet emploi." Zóó maakte Lodewijk's dochter haar laatste reis! Maar laat ons tot de levenden terugkeeren en beschouwen wij het gelaat eener schoone uit het Pompadour-tijdperk eens nader. Behalve het sterke „rouge" valt ons de „mouche" op. De „mouche" was een klein gegomd pleistertje van taf, uitgesneden als zon, maan, ster of komeet en dat al naar de plaats waar de schoone ze op haar gelaat plakt den naam draagt van: la galante, 1'éfrontée, 1'assasine, la coquette enz. Omtrent de „mouches" deelt een schrijver ons als zijne meening mede: „que les femmes en avaient bien d'avantage „dans leurs cervelles que sur leurs visages"! La Fontaine dichtte omtrent de „mouche": Je rehausse du teint la blancheur naturelle, Et la dernière main que met a sa beauté Une femme allant en conquête, Est un ajustement des mouches emprunté. De „mouches" werden medegedragen in doosjes van goud, zilver, ivoor of paarlemoer. Ook droegen de dames wel „réticules", waarin een klein spiegeltje, „du rouge et des mouches". (Gelukkig zal een schrijver, die over een paar eeuwen over de hedendaagsche vrouw schrijft, dergelijke dwaasheden niet behoeven te vermelden!) De coiffure is hoog en wordt gepoederd; er gaan uren heen met friseeren en kappen en goede haar-kunstenaars worden beroemdheden, die duur betaald moeten worden. Oui, sur la tête de nos dames Laissons les panaches flotter; 156 Ils sont analogucs aux femmes Elles font bien de les porter. La femme aussi de haut plumage Se pare au pays des Incas; Mais la les beautés sont sauvages Et les notres ne le sont pas. Tandis que d'un panache en France Un époux orne sa moitié, D'un autre avec reconnaissance, Par elle il est gratifié. Het bovenlijf van de „dame distinguée" wordt — voor zoover het bedekt is — opgesierd met aigrettes van metaal, paarlen, diamanten, strikken en linten en is gevat in een strak corset, dat reeds in dien tijd als zeer nadeelig voor de gezondheid wordt beschouwd. „1'Armature de corsage, une mauvaise hygiëne et le man„que absolu d'exercice", schrijft een geneesheer dier dagen, „ont fait de beaucoup de femmes des étres sans forces, dégénérés, emportés en un din d'oeuil a la moindre attaque „d'une maladie". De dames zijn verder sterk in parfums, die zij — aangezien van waschwater slechts een beperkt gebruik gemaakt wordt — in groote hoeveelheden over lichaam en kleeding spreiden ter bestrijding van allerlei onwelriekende luchtjes. Trouwens, de heeren schijnen in dit opzicht voor de dames niet onder te doen. Parijs is natuurlijk de stad die voor geheel Frankrijk de mode aangeeft en een boekwerk dier dagen leert ons omtrent de Parisienne: „On ne saurait imaginer la passion que les femmes ont a „Paris pour la mode; quand leurs garde-robe serait des „mieux fournies, dès que la mode change, il faut avoir des „robes nou velles". Reeds in die dagen hoort men de klacht, dat burger- 157 juffrouwen de modes der „grandes dames" dadelijk overnemen. On ne distingue plus nos dames D'avec le commun des femmes. Dès qu'une personne d'honneur Prend quelque jupe de couleur Oü dès qu'elle change de mode Enfin, dès qu'elle s'accomode Dedans un état éclatant Une bourgeoise en fait autant. Waren „le bon ton" en „le bel air" kenmerken geweest van het regeeringstijdperk onder Lodewijk XIV, in de achttiende eeuw — leert ons een der heeren van het Hof — verstaat men onder die hoof sche eigenschappen iets geheel anders. „Le „bel air" consiste a montrer la plus apathique indif„férence pour ses affaires, a ce moquer de ses dettes, a se „mesailler en épousant la fille d'un financier pour faire „croire qu'on les payera et a s'acquitter finalement en fai„sant distribuer des volées de coups de baton a ces créan» „ciers. „Le „bon ton" est de nier la vertu des femmes." Oh foei! Het behoorde ook tot den „bon ton" zich op bepaalde dagen in Longchamps te laten zien en d'Argenson wijst ons in dat opzicht op wat hij noemt: le triomphe de la débauche". Hg schrijft hieromtrent in April i754: "L*8 filles et „femmes entretenues ont arboré des carosses et livrées mag„nifiques, des parures de diamants, et tout eet extérieur „surpassait celui les femmes du plus haut rang. A mesure „que la noblesse diminue en revenus, elle augmente en mag„nificence de luxe, tables, maisons, ajustements, boites et „maitresses. La dépense ancien ne et ordinaire, quand on s'y „tient, deshonore aujourd'hui". Een typisch voorbeeld ten opzichte van het voren- 158 staande is o.a. vermeld in het werk van den Heer Mr. C. P. van Rossem „Een boek van typen". Het verhaal luidt ongeveer aldus: Mlle. Duthé van de Fransche Opera verschijnt in het Bois de Boulogne in een geheel vergulde karos, getrokken door zes paarden wier harnachementen met goud opgelegd zijn. Mlle. Clothilde van de Comédie Francaise — mededingster van Duthé — wil haar overtroeven; haar bewonderaar, de Spaansche gezant Aranda, schenkt haar een glazen karos die in de zon schittert als een geslepen diamant; zes paarden van het edelste ras trekken dit liefdespaviljoen voort; „cela courait, éblouissait, éclaboussait." Het volgend jaar krijgt Duthé haar revanche; op het corso in Longchamps spreidt zij zulk een luxe ten toon dat het verontwaardigde volk haar karos met steenen bombardeert; bleek van woede moet de vertoornde schoone naar Parijs terugkeeren. 9. Kunst. Het karakter van een tijdperk vindt men vastgelegd in de kunst. Welk een verschil dan ook in de kunst gedurende de regeering van den Roi Soleil en die uit het tijdperk van Lodewijk XV. Onder Lodewijk XIV trad de kunst in dienst van den heerscher, onder zijn opvolger echter in dienst der vrouw. Een overwegende neiging kenmerkte het karakter van Lodewijk XIV, de zucht naar grootschheid en roem en de kunst trad slaafsch in zijn dienst, ten einde Hem te eeren en te huldigen. Streng en ongebroken — als beeld van de absolute koninklijke macht — zijn vormen en lijnen van de machtige bouwwerken, op bevel des Konings verrezen. De ruime zalen met hunne deftige, zware en massieve meubelen passen geheel in het kader van den tijd; niets liefelijks trekt of boeit het oog. 159 Het is alles groot, statig, zwaar en kostbaar; het vergulsel verblindt het oog en drukt neder door zijn pracht; te vergeefs zal men zoeken naar een gezellig hoekje, waar men rustig kan nederzitten. Zelfs de natuur moet gedwongen worden in een keurslijf van rechte en strakke lijnen. Onafzienbare breede lanen, geschoren boomen en heggen, stijve vierhoekige grasperken, alles moet rechtlijnig worden aangelegd of opgetrokken. Statig en ongenaakbaar is ook het uiterlijk van den Vorst; de monumentale pruik, de lange rotting met gouden knop, de afgemeten tred, de stijve buiging, het zijn evenvele uitingen van den geest, die heerscht aan het voornaamste Hof van Europa met zijn overweldigende pracht en geestdoodenden etiquette-dienst. Kunst, mode en vorm worden in hun uitingen dienstbaar gemaakt aan één man, den absoluten Koning. Doch na den dood van Lodewijk XIV wijzigt zich de geest van de eeuw en kunst en stijl passen zich aan de nieuwe opvattingen aan. De invloed van de vrouw doet zich gelden en haar op velerlei wijze te huldigen wordt het streven van de kunst. De losse zeden van het regentschap luiden het nieuwe tijdperk in. Het indrukwekkende wordt losgelaten en vervangen door wat gracieus, elegant en popperig is. De vervelende correctheid in gebouw, kunstwerk en meubel maakt plaats voor het zachtvloeiende, golvende, krullende en comfortabele; de statige Minerva ruimt haar plaats aan den lachenden en guitigen Cupido. De imponeerende zaal wordt vervangen door het intieme boudoir, het geschoren grastapijt met zyn vierkanten vijver verdwijnt en er verrijzen groenende bosquetten met gezellige zitjes* De strenge hooggerugde zetel wordt uit de salons verwijderd en men ziet er thans gecapitoneerde fauteuils en de schoone die zich vroeger aan het Hof van den geweldigen mocht nederzetten op de vierkante tabouret, vly t zich thans 160 neder in een kleine canapé met talrijke zachte kussens, waar zij haar lichamelijke bevalligheden zooveel beter tot hun recht kan doen komen. Haar aanbidder staat niet meer —na een stijve buiging — in eerbiedige houding voor haar, doch zinkt — na een zwierigen groet — met een knie neder op een aan de voeten zijner aangebedene liggend kussen. De geheele omgeving der vrouw wordt lieflijk en lachend; het licht wordt getemperd; het goud schittert en glanst niet meer zoo brutaal en aanmatigend, doch wordt in matte tinten aangebracht. Hoezeer wijken de sierlijke en elegante poppetjes op de schilderijen van Fragonard, Watteau, le Prince, Latour, Natier en Boucher af van de heldenfiguren en weldoorvoede rossen, waarmede de kunstenaars onder Lodewijk XIV in lage vlijerij de wanden van Versailles en andere lustsloten overdekten. Merkwaardig is het echter dat, terwijl Lodewijk XIV het bezielende middelpunt van een geheel kunsttijdperk was, Lodewijk XV als het ware geheel buiten de kunst staat, die dan door Markiezin de Pompadour opnieuw geïnspireerd wordt. Lodewijk XV streefde niet naar roem en eer; op geen enkel gebied is uit Zijn regeering iets overgebleven, waarop Hij Zgn stempel gedrukt heeft; alles wat niet in verband stond met persoonlijk genoegen of streeling der zinnen, liet Hem koud. De behoeften, wenschen en grillen der vrouw worden — naarmate de achttiende eeuw vordert — de richtsnoeren voor de kunstuitingen van schrijvers, schilders, musici en beeldhouwers; alles wat klein, popperig en „mignon" is, valt in den smaak. Had het „rocaille" onder het regentschap het grootsche uit het tijdperk van Lodewijk XIV verdrongen, zoo moest dit onder de Markiezin de Pompadour weder zijn plaats inruimen aan het „rococo". In schilder- en beeldhouwkunst, in miniatuur- en edel- 161 metaalkunst zoekt men naar hetgeen de smaak der verwende schoone mag zijn. De meubeltjes worden wit gelakt en met zacht verguldsel opgewerkt; de wanden der boudoirs worden behangen met helder gekleurde, het geluid dempende draperieën, waarop tusschen kleine bouquetjes, guitige Amortjes hun pijlen richten. Watteau schildert zijn fijne poppetjes, Bouchardon beeldhouwt zijn slanke en hoofsche figuurtjes, Messonier is de ontwerper van de gracieuse bibelots en bonbonnières, die op schoorsteenmantels, tafeltjes en consoles verspreid worden; vaasjes in onyx of brons, klokjes in marmer gevat en met koper ingelegd, boeien het oog. En ook buitenshuis wordt alles er op gericht het oog der vrouw te streelen. De karossen, draagstoelen en sleden worden met beeldhouwwerk versierd; de buitenzijde wordt beschilderd; de binnenzijde wordt gecapitonneerd en met zachte kussens belegd. En in gedachte zien wij een lieftallige schoone in de intimiteit van het boudoir het gepoederde hoofd wendend en keerend, spelend met spiegeltje, waaier of bilboquet en nu en dan snoepend uit de gouden of ivoren bonbonnière en luisterend naar de zekér pikante verhalen, die een sierlijk cavalier haar op geestige wijze toefluistert. En in boudoir of karos, in bosquet en draagstoel heerscht in een welriekende wólk van poudre de riz het lachende liefdegodje, dat zijn pijlkoker gevuld heeft met gebloemde pijltjes, die hij afschiet op onbezorgde schoonen en ondernemende jonkers. Oh, zeker! moraliteit moet men aan het Hof van Lodewijk XV niet zoeken, maar hoe lieflijk en zinnenbedwelmend is de omgeving, waarin flirt en liefdespel beoefend worden. Was het niet Talleyrand die uitriep: „Qui n'a pas connu „Tanden régime, n'a pas connu le charme de la vie". 162 26. Huwelijk van den dauphin Louis met de Infante Maria Raphaëla van Spanje (1745) 27. Lodewijk XV in eene parlementszitting io. Salons. Bij een beschouwing van de ontwikkeling van den Franschen Staat in de 17e en 18e eeuw mag de invloed, dien de „salons" daarop geoefend hebben, niet onderschat worden. De „salon" heeft zijn ontstaan te danken aan de regeeringsmaatregelen van den kardinaal-minister de Richelieu, die den machtigen adel opriep naar Parijs en Versailles, waar hij hem rondom den Koning groepeerde, ten einde den glans van het koningschap te verhoogen. De edelvrouwen, die tot op dat tijdstip op burchten en kasteelen een vrij kleurloos bestaan geleid hadden en die haar genoegens hadden moeten zoeken bij een valkenjacht of een partij trictrac, zagen zich — eenmaal in Parijs aangekomen — in een omgeving geplaatst, waar haar charmes en talenten meer tot hun recht konden komen en waar haar vrouwelijke lieftalligheid door hoofsche cavaliers meer op prijs werd gesteld. De jonge edellieden en officieren — na de woelingen der Fronde eenigermate tot rust gekomen — beijverden zich thans het hof te gaan maken aan de dames, die in Parijs en Versailles vertoefden en wier omgang zij in de aanhoudende burgeroorlogen niet hadden kunnen zoeken. Deze toenadering tusschen beide geslachten gaf aanleiding tot het ontstaan van den salon, want de dames wenschten haar vrienden en bewonderaars in passende en gezellige omgeving te ontvangen. De eerste dame, die zich een naar eigen denkbeeld ontworpen en gebouwden salon schiep, was de Markiezin de Rambouillet, die gedurende bijna dertig jaren (1620-1650) haar hotel wist te maken tot een gezocht milieu, waar vertegenwoordigers van adel en geestelijkheid kennis konden maken met schrijvers, dichters en geleerden. Goede vormen en beleefdheid waren bij het bezoeken van de bevallige en geleerde gastvrouw in het hotel Rambouillet een vereischte en haar salon werd het model dat de dames 163 van den adel of rijke en ontwikkelde vrouwen uit den gegoeden burgerstand trachtten na te volgen. Onder den regent en bij de toen in zwang komende losheid van zeden is het vooral god Amor, die in de salons zijn pijlen richt en de geest van dames en heeren spitst zich op gedichten en literaire producten, die de liefde bezingen. Aan het vrouwelijk geslacht wordt uitbundige hulde gebracht en de vrouw ziet haar invloed gestadig toenemen. De ridderlijke spelen, het tournooi, de valkenjacht maken plaats voor bals, tooneelspel, landelijke genoegens, gondelvaarten, enz. De vrouw ontwikkelt zich meer en meer, gaat belang stellen in wetenschap, wijsbegeerte, geschiedenis van landen en staten, terwijl de literatuur en de muziek in de salons een belangrijke plaats gaan innemen. In de achttiende eeuw kon men in de salons van Mme. de Luxembourg en Mme. de Choiseul steeds een gezelschap bijeen vinden, dat door kennis, geest en ontwikkeling uitmuntte en dat op hoffelijke en onderhoudende wijze converseerde. En daarbij ging de gastvrouw dan vóór en trachtte met lieftalligheid en tact leiding te geven bij gesprekken, die door de toenemende geestes-ontwikkeling in den loop der jaren aan belangrijkheid wonnen. Wijsgeeren en economisten, conservatieven en liberalen, geestelijken en vrijdenkers, voor- en tegenstanders van moderne literatuur of van de muziek van Glück en Piccini, vonden in de salons van de Hertogin de Maine in haar heerlijk gelegen kasteel te Sceaux, van Mme. de Villars in haar landhuis te Vaux, van Mme. Tencin, van de Markiezin du Deffand of Mlle. de Lespinasse, van Mme. Geoffrin, van de Markiezin de Montesson, van Mme. Necker en haar later zoo beroemde dochter Mme. de Staël, gelegenheid in breeden kring en in den breede van gedachten te wisselen. Naarmate echter de jaren voorbij gaan en nieuwe staatkundige opvattingen zich baan breken, laten zich in de 164 salons, waar aanvankelijk gelachen, gepraat en geflirt werd, langzamerhand ernstiger klanken hooren. Het debat vervangt den causerie-toon; de meeningen ten opzichte van de rechten van koningschap, parlement, geestelijkheid, burgerij en volk komen in botsing, worden scherp aangevallen en verdedigd; de salons krijgen een ander karakter en verliezen het aantrekkelijke van bijeenkomsten, waar men in geestigen en hof f elijken kout genoegen en ontspanning vindt. Vooral in de tweede helft van de 18e eeuw beginnen de salons leiding te geven aan de publieke opinie; er wordt geoordeeld en veroordeeld en men gaat niet te ver, indien men beweert, dat in de salons de kiemen der revolutie zich ontwikkeld hebben en het verzet tegen koningschap en staatsinrichting er in niet geringe mate zijn aangewakkerd. 165 HOOFDSTUK VI. Tijdperk van de Markiezin de Pompadour. i. Van burgerdochter tot markiezin. Hoe vreemd het moge klinken, nergens lezen wij in de mémoires, die zich met het hofleven gedurende Lodewijk's regeering bezighouden, iets omtrent eenige droefheid des Konings na den dood van de Hertogin de Chateauroux, droefheid die men toch verwachten mocht na de verzoening die tusschen Hem en de maitresse had plaats gevonden. Het hofleven gaat zyn gewonen gang en de intriges, ten einde 'sKonings gunst te winnen, vangen dra weder aan. Doch het schijnt alsof Lodewjjk thans genezen is en een afkeer heeft gekregen van de eischen en aanmatigingen eener maitresse uit de hofkringen; Hij zoekt gemakkelijke overwinningen, waarbij verschillende dames Hem — in de hoop den Koning voor goed te veroveren — wel eens meer dan halverwege tegemoet komen. Zulks bevredigt den monarch echter niet en weldra haakt Hij naar een meer intiemen omgang met eene dame die in staat zal zijn Hem blijvend te boeien, maar onder de dames, die zich aan het Hof bevinden, is er blijkbaar geene, waarop de Koning de oogen met welgevallen vestigt. Een spreekwijze zegt, dat men voor zijn kamerdienaar geen geheimen heeft en zulks schijnt ten opzichte van Lodewjjk en den „valet de chambre", Binet, bewaarheid te zijn. De Koning deelt Zijnen dienaar op een avond Zijn zorgen lóö en wenschen mede, waarop Binet - zeer gevlijd door 's Konings vertrouwen — te kennen geeft een verre nicht te hebben, die dol verliefd op den Koning is, een jonge vrouw, die een uitmuntende opvoeding genoten heeft en die aan een allerliefst uiterlijk een levendigen geest en een opgewekt karakter paart. Wie deze buitengewone dame dan wel was? vroeg de Koning. Misschien zou Z. M. zich harer herinneren, indien Zij dacht aan de dame die 'sKonings jachtstoet in het „bois de Sénart" gekruist heeft, toen zij—gezeten in haar azuurblauwe phaëton en gekleed in zacht rose — haar beide paardjes meesterlijk door de smalle boschpaden mende. Ja! de Koning herinnerde zich de schoone boschfee maar al te goed. Had Hij haar bij een zijner jachten den weg niet versperd en toen een gesprek met haar aangeknoopt, waarbij Z. M. te weten was gekomen, dat de schoone nymph madame d'Etioles heette en haar echtgenoot op de grens van het „bois de Sénart" eigenaar was van een groot landhuis? En had Hij daarna Mme. d'Etioles niet herhaaldelijk in het bosch opgemerkt, wanneer zij als keurige amazone, gezeten op haar glanzenden goudvos, het jachtgebied des Konings doorkruiste? Ja, was Hij zelfs na een vermoeienden jachtrit niet bij het landhuis van den Heer Le Normant d'Etioles afgestegen en had Hij — oh, ironie van het lot — den echtgenoot der schoone toen niet het gewei van het zooeven gevelde hert aangeboden? Doch Z. M. herinnerde zich ook hoe de schoone boschfee plotseling uit Zijn gezichtskring verdwenen was en Hij haar bij Zijn jachtpartijen in het geheel niet meer gezien had. Het was voor Hem verborgen gebleven, dat Mme. de Chateauroux, gewaarschuwd ten opzichte van het doen en laten van Mme. d'Etioles, die dame had doen weten, dat zij zich van verdere ritjes door het „bois de Sénart", wan- 167 neer de koninklijke jachtstoet zich daar ophield, had te onthouden. ,,A bon entendeur demi mot suf fit". Madame d'Etioles had hare tochtjes in het bosch gestaakt, daar zij niet de kans wilde loopen een „lettre de cachet" te krijgen. Zij wilde haar spel door een onberaden stap niet bederven; daarvoor was zij te handig en haar moeder te doortrapt. Haar spel? Haar moeder? Kom, laat ons nagaan wie Mme. d'Etioles was en welke groote plannen in het zoo sierlijke hoofdje der jonge vrouw rondspookten. „Du trente septembre 1721 fut baptisée Jeanne Antoi„ nette Poisson, née d'hier, fille de Francjois Poisson, écuyer „de S. A. R. Mgr. le duc d'Orleans et de Louise Madeleine „de la Motte, son épouse, demeurant rue de Cléry." Aldus luidt de aanteekening, gesteld onder de huwelijksacte van de echtelieden Poisson. Dank zij deze aanteekening zijn wij dus bekend met den geboortedag van haar, die zulk een belangrijke rol in de wereldgeschiedenis zal spelen. Noch vader, noch moeder kunnen bogen op de achting van tijdgenoot of nazaat. Vader Poisson heeft zich door ergerlijke knoeiergen bij levensmiddelen-leveranties aan het leger een groot fortuin verworven. Straks zal minister Fleury een onderzoek naar de gedragingen van verschillende leger-leveranciers doen instellen en dan zal blijken, dat Poisson zich zoo herhaaldelijk in zijn voordeel „vergist" heeft, dat hij wordt gevangen gezet. Het tegen hem gevoerde strafgeding eindigt met zgne veroordeeling tot de galg, maar aan die onteerende straf weet hij zich door de vlucht naar Zwitserland te onttrekken. Voor moeder Poisson is het wangedrag van haar echtge- 168 noot echter aanleiding echtscheiding aan te vragen, welk verzoek ingewilligd wordt. In later jaren zal — dank zij de stelling, die de dochter dan inneemt — het tegen Vader Poisson gevoerde strafgeding herzien worden; merkwaardigerwijze zy'n de processtukken dan zoekgeraakt; vader Poisson wordt niet slechts in eer en aanzien hersteld, maar hem worden nog uit de staatskas 100.000 livres toegekend „pour indemnité de domags a lui causé"! Daarop koopt de oude heer het markiezaat Marigny, waar hij—na er enkele jaren gewoond te hebben — als gezeten en deftig burger het tijdelijke met het eeuwige wisselt. Madame Poisson maakt het al niet veel beter dan haar echtgenoot, al komt zij niet met den strafrechter in aanraking. Zij is mooi en aantrekkelijk en overigens een zeer galante dame, die op iederen vinger wel een aanbidder kan aftellen. Hoe men in Parys omtrent Mme. Poisson dacht kan blijken uit het op haar gemaakte grafschrift: Ci-git qui sortant d'un fumier Pour faire une fortune entière, Vendit son honneur au fermier Et sa fïlle au propriétaire. De hier bedoelde „fermier" was de „amant de coeur" van madame Poisson, de rijke belastingpachter Lenormant de Tournehem, die — nadat Mme. Poisson aan eene dochter het leven heeft geschonken — omtrent het vaderschap van die spruit verschil van meening zal krijgen met zekeren heer Paris.,0) De heer Paris geeft zich blijkbaar gewonnen en Tourne- M) De heer Paris is een der bladen van een klaverblad van vier. De vier broeders zijn bankiers in Parys en zullen zich onder het regime van Pompadour, die hen steunt, groote schatten verwerven. Zij zijn de stichters geweest van een „Societé d'agiotage", die op zoo schandelijke wijze speculeerde op de prijzen van het brood-koren, dat die onderneming weldra „le pacte de famine" genoemd werd. Het deed Koning Lodewijk natuurlijk af- 169 hem handelt ten opzichte van het aanvallige dochtertje dan ook geheel als een goed vader en laat haar naar de gewoonte dier dagen in een klooster — het klooster der Ursulinen — een zeer verzorgde opvoeding geven. Madame Poisson heeft in haar veelbewogen galante leven natuurlijk ook kennis gemaakt met waarzegsters en kaartlegsters en zoo komt zij met haar negenjarig dochtertje op een goeden dag ook bij zekere vrouw Lebon, die het kind voorspelt dat ze eenmaal de maitresse des Konings zal worden. De moeder verwerpt die gedachte volstrekt niet en Vanaf dat oogenblik is haar geheele streven er op gericht de dochter, die er nu reeds zoo allerliefst uitziet, op te leiden voor de rol die zij haar eenmaal hoopt te zien spelen. Madame Poisson noemt hare dochter „un morceau de roi" en haalt haren amant Tournehem over, Jeanne's opvoeding verder geheel te bekostigen. Tournehem, zijn verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van Jeanne op dit wereldrond volkomen erkennende, doet — het zij ter zijner eere gezegd — de zaken niet ten halve. Op verschillend gebied gaf hij Jeanne de beste leermeesters die te vinden waren. En de opvoeding droeg rijke vruchten, want op haar achttiende jaar is Jeanne die over groote gaven van geest en verstand beschikt, opgegroeid tot een maagd wier schoonheid, lieftalligheid en gratie algemeen bewondering wekken en die uitmunt in zang en dans, in 'reciteer- en teekenkunst, in etsen op koper of steen. Geen wonder dat vele jonge mannen naar de hand van Mlle. Poisson dongen, maar Tournehem had haar bestemd breuk dat Hij tot de aandeelhouders der „Societé" behoorde. Hoe weinig de gebroeders Paris gezien waren, blijkt wel uit het volgend qua train: Illion gémit sous la cendre Pour avoir produit un Paris! Que devons nous pas attendre En ayant quatre dans Paris? 170 28. Het slot van Versailles voor zijn jeugdigen neef Le Normant, die mede een harer aanbidders was geworden. Van liefde is er van de zijde van Jeanne geen sprake; haar pretendent is een rustig, goedig jongmensen die in geest en ontwikkeling bij Mlle. Poisson ver achterstaat. Om het oordeel van de belanghebbende jongedame wordt niet gevraagd en zoo treedt zij in het huwelijk zonder voor den haar opgedrongen echtgenoot eenige neiging te gevoelen. Doch de geheele trouwerij is voor Mlle Poisson ook bijzaak; zij koestert wel andere en hoogst eerzuchtige plannen. Reeds in haar prille jeugd heeft zij steeds vernomen dat zij een „morceau de roi" was en terwijl zulks zich vast in haren geest geprent heeft, heeft hare moeder haar steeds voorgehouden dat een schitterende toekomst voor haar weggelegd was, mits zij de moederlijke raadgevingen slechts stipt opvolgde. Zoo heeft zich reeds bij het jonge meisje het voornemen ontwikkeld te trachten den Koning voor zich te winnen en al haar doen en laten is — zelfs wanneer zij voor het altaar den echtgenoot trouw belooft — op dat streven gericht. En het toeval begunstigt haar stout plan, want bij haar huwelijk biedt Tournehem het jonge paar de helft van zijn vermogen en bovendien het mooie landhuis Etioles — gelegen op de grens van het „bois de Sénart" — als huwelijksgeschenk aan. Mlle. Poisson die thans den naam van haren echtgenoot — Le Normant d'Etioles — draagt is thans rijk en kan — waar 'sKonings jachtpartijen zoo dikwijls in het „bois de Sénart" gehouden worden, aan de verwezenlijking van haar plannen gaan arbeiden. Wel is de Koning nog gevangen in de strikken van Mme. de Chateauroux, maar in dit opzicht vertrouwt Jeanne op haar jeugd en haar gelukkig gesternte. En het geluk dient haar, want door den dood der „mai- 171 tresse en titre" is de weg ter verwezenlijking harer plannen gebaand. Het komt er nu op aan de eerste indrukken die de Koning van haar ontving te verlevendigen en zoo mogelijk te versterken en geleid door de raadgevingen van de sluwe moeder Poisson, worden de strikken gespannen, waarin het koninklijk wild gevangen zal worden. Doch zij overhaast zich niet. In haar fraaie landhuis weet zij een aantal kundige en ontwikkelde mannen tot zich te trekken die haar lof zullen verkonden. Zij recipieert met onnavolgbare gratie. Met vrijgeesten als Voltaire, Maupertuis, Fontenelle, Montesquieu en den abbé Bernis voert zij wijsgeerige gesprekken of debateert over muziek en kunst en als het gesprek wat dreigt in te zinken, grijpt zij naar de luit of zet zich aan het clavercimbel en accompagneert het met virtuositeit en welluidende stem gezongen Italiaansche lied. Ook thans omzwermen haar natuurlijk talrijke aanbidders, maar die wijst zij onverbiddelijk af, doch weet ze met een coquet lachje of een stillen handdruk toch te vriend te houden, terwijl zij haar echtgenoot en bewonderaars terloops te kennen geeft dat de eenige man, die in staat zou zijn haar van het rechte pad des huwelijks te doen afwijken, de Koning zou zijn. De goedige echtgenoot is de eerste die over deze uiting hartelijk lacht, maar weldra zal hij niet meer lachen. Want de nornen weven in stilte hare draden en weldra zal de jonge echtgenoot met diepen weemoed staren naar het hertengewei dat Koning Lodewijk hem schonk en dat hij ter herinnering aan den glorieusen dag in zijn kamer heeft opgehangen! Vóór wij op de eerste huldebetuigingen des Konings jegens Mme. d'Etioles ingaan, willen wij den indruk weergeven die de drie en twintig-jarige schoone, welke Lodewijk stormenderhand wist te veroveren, op haar tijdgenooten 172 maakte op bet tijdstip toen hare verhouding tot den Koning van intiemer aard werd. Vele schilders hebben getracht met hun penseel het lieftallige uiterlijk van Mme. d'Etioles of de Markiezin de Pompadour voor het nageslacht te bewaren. Het best is vermoedelijk Boucher hierin geslaagd wiens zoo boeiende schilderij men in het museum van Versailles bewonderen kan. Ook Nattier, La Tour, Vanloo en Cochin schilderden haar, maar ontegenzeggelijk maakt de schilderij van Boucher op den nazaat den meesten indruk.51) De schoonheid en lieftalligheid van Mme. d'Etioles zijn door tal van dichters en gelegenheidspoëten in dicht en ondicht beschreven en gehuldigd. Voltaire en ,,1'abbé de la maison" Bernis stellen zich daarbij op de eerste plaats. De wierook die Bernis zijn gastvrouw op Etioles toezwaait maakt den indruk dat de ijverige abhé meer geschikt was voor Hof-poëet dan voor hoeder van de geestelijke belangen zijner parochianen. Men oordeele. Ainsi qu' Hébé, la jeune Pompadour, A deux jolis trous sur la joue Deux trous charmants oü le plaisir se joue Qui furent placés par la main d'Amour. L'enfant ailé, sous un rideau de gaze, La vit dormir et la prit pour Psyché, Qu'elle était belle! a 1'instant il 1'embrasse, Sur ses appas il demeure attaché; Sl) Hoe weinig kan men — ten opzichte van de gelijkenis — in later eeuwen op een schilderij afgaan. Hoe verschillend in uiterlijk is Napoleon I niet weergegeven, en hoe zal ons nageslacht verbaasd zijn over het uiterlijk van Koningin Wilhelmina, indien het de thans reeds talrijke schilderijen van H.M. onder de oogen krijgt. Hoe weinig hebben schilders het ernstig-fiere van het schoone gelaat getroffen. Soms zal de nazaat wel moeten denken dat H.M. evenals de dames van de achttiende eeuw een zeer overdreven gebruik van „rouge" maakte. 173 Plus il la voit, plus son délire augmente, Et persiste dans sa douce erreur. II veut mourir sur la bouche charmante Heureux encore de mourir de son vainqueur. Enivré des roses nouvelles D'un teint donc 1'éclat 1'éblouit, II la touche du doigt, elle en sort plus belle Chaque fleur sous sa main s'ouvre et s'épanouit. Pompadour se réveille et 1'Amour en soupire II perd tout son bonheur en perdant son délire, L'empreinte de son doigt forme le joli trou, Séjour aimable du sourire Dont le plus sage serait fou. Een ander maal dichtte de ahbé, dien wij — oh, shocking — van verliefdheid op zijn gastvrouw verdenken: Les nymphes dans Cythère — Faisant un jour, Un éloge sincère — De Pompadour. Le trio des Graces sourit — 1'Amour applaudit Et Vénus bouda — Gai, laula, laula. Voltaire huldigde Mme. d'Etioles onder meer met de volgende dichtregelen: Ainsi donc vous réunnisez Tous les arts, tous les goüts, tous les talents de plaire. Pompadour vous embellissez La cour, le Parnasse et Cythère; Charme de tous les coeurs, trésor d'un seul mortel, Qu'un sort si beau soit éternel. En toen hij haar eens verraste, terwijl zij bezig was het portret van haren broeder te graveeren, schreef hij het volgend madrigal neer: 174 Pompadour, ton crayon divin Devrait dessiner ton image, Jamais une plus belle main, N'aurait fait un plus bel ouvrage. Nu wij ons met Voltaire bezighouden, willen wij even nagaan hoe het den sarcastischen en geestigen dichter verder verging. Op verzoek van Mme. d'Etioles schreef hij bij gelegenheid van de feesten ter eere van het huwelijk van den dauphin een comedie-ballet ,,la princesse de Navarre". Het stuk waarbij de bekende Rameau M) de muziek gecomponeerd had, had weinig succes, maar de dichter werd beloond met de betrekking van „gentilhomme de la chambre", wat hem 60000 livres opbracht, daar hij die betrekking mocht verkoopen en toch den titel mocht behouden. Naar aanleiding van die onderscheiding dichtte hij onder toespeling op vroeger door hem vervaardigde stukken: Mon ,,Henri Quatre" et ma „Zaïre", Et mon Américaine Alzire, Ne m'ont jamais valu un seul regard du roi; J'avais mille ennemis, avec trés peu de gloire, Les honneurs et les biens pleuvent enfin sur moi, Pour une farce de la foire. Kort daarop viel Voltaire in ongenade. Op verzoek van M) Rameau schreef de muziek voor verscheidene opera's. Na de opvoering van „Castor et Pollux", een opera die weinig succes had, daar men de muziek te ingewikkeld achtte, dichtte een der heeren van het Hof: Contre la moderne musique Voici ma dernière réplique, Si le difficile est le beau, C'est un grand homme que Rameau. Mais si le beau par aventure Etait la simple nature Dont il doit être le tableau C'est un sot homme que Rameau. 175 de machtige maitresse had hij een opera „Trajanus" geschreven, waarin o.a. Trajanus (Lodewijk XV) door de godin des roems (de Pompadour) gekroond werd. Na de opvoering van de opera trad Voltaire op den Koning toe, en legde de hand op Zijn schouder met de woorden: „Trajanus, zijt Gij tevreden?" De Koning, zich in Zijn vorstelijke waardigheid gekrenkt gevoelende door zooveel gemeenzaamheid, keek den dichter met verachting aan en zweeg. Sedert dat tijdstip was Voltaire volkomen in ongenade gevallen; hij trok zich uit de hofkringen terug. Maar wij zy'n afgedwaald en wij keeren naar het doen en drijven van Mme. d'Etioles terug op het tijdstip dat te Versailles groote feesten worden voorbereid in verband met het huwelijk van den zestienjarigen dauphin met de vier jaren oudere Spaansche Infante Maria Raphaëla (1745; zie tabel II.) Onder die feestelijkheden neemt een bal-masqué in Versailles een voorname plaats in en dank zij den invloed van den heer Tournehem, die aan het Hof eenige relaties heeft, ontvangt Mme. d'Etioles ook een uitnoodiging. Zij kleedt zich geheel naar een beroemd schilderij van Mme. de Maintenon, natuurlijk in de hoop daardoor de aandacht des Konings te trekken. Het groote slot baadt in den avond van 25 Februari 1745 in een zee van licht. Honderde gasten vullen weldra de schitterende zalen waar de dansende vlammetjes van ontelbare waskaarsen weerkaatst worden in de vele spiegels en in de diamanten der rijk getooide dames of het goud en zilver der in galakleeding gedoste hovelingen, militairen en ambtenaren. „Tout Paris" en „tout Versailles" is aanwezig, doch spoedig blijkt dat onder het masker en ten gevolge eener zwakke controle, vele ongure elementen tot het feest zy'n doorgedrongen. Het is ontzettend vol en het wordt in de zalen zoo warm 176 dat vrouwen flauw vallen; een der hovelingen slaat zelfs een paar ruiten stuk, ten einde wat lucht te krijgen. De aanwezige buffetten worden als het ware bestormd en zijn spoedig leeggehaald; hier en daar zit men op den grond te eten en te drinken. Welk een feest! Plotseling worden de deuren die naar de koninklijke vertrekken leiden, geopend en in de zalen treden acht maskers, acht geschoren iepen-boompjes. De Koning en Zijn vrienden hebben zich aldus vermomd; de Koning vertrouwt in deZe omhulling niet spoedig herkend te zullen worden. Voor de eerste maal wedijveren thans dames uit den burgerstand van Parijs — die door haar spiegel of geweten niet worden tegengehouden — met hertoginnen, markiezinnen en gravinnen, ten einde den Koning te veroveren. Zekere Mme, de Portail meent in een der iepenboompjes bepaald den Koning te herkennen; zij klampt den drager van het groene lover aan en is blijkbaar zeer toeschietelijk. Hoe popelt haar hart als het iepenboompje haar medetroont naar een verscholen deur en haar in een klein vertrekje loodst, waar Amor weldra het hoogste woord voert. Eilacie! wanneer zij met eenigszins verwarde kleeding — die hare lieve vriendinnen en alle aanwezige dames de overtuiging zal moeten schenken van haar succes — in de danszaal terugkeert, moet zij tot haar ontzetting vernemen dat de vermeende Koning slechts een haar geheel onbekenden kapitein der gardes is op wien de behaalde overwinning verder niet den minsten indruk maakt. Intusschen heeft de kamerdienaar Binet, die geheel op de hoogte is van Mme. d'Etioles' plannen wel gelegenheid gevonden zijn koninklijken meester in kennis te stellen met den naam der dame die des avonds in de kleeding van Mme. de Maintenon op het bal verschijnen zal en het duurt niet lang of Lodewijk heeft Mme. d'Etioles gevonden en doet blijkbaar moeite haar mede te troonen naar de ,,petits appartements". Maar daartoe is de jonge vrouw — gedachtig aan de 177 raadgevingen harer moeder — maar niet zoo dadelijk te vinden en de eenige gunst die zij den teleurgestelden Koning verleent is de belofte dat zij zich den volgenden dag ook zal bevinden op het bal dat door de stad Parijs den dauphin en zijne gemalin op het stadhuis zal worden aangeboden en waarvoor Mme. d'Etioles ook een uitnoodiging heeft ontvangen. En zij houdt haar woord. Op het bal dat in het stadhuis wordt gegeven en waar de regeling ook weder alles te wenschen laat, verschijnt Mme. d'Etioles — thans gekleed als „Diane-Chasseresse" en gewapend met zilveren boog en pijlkoker. En wanneer de Koning in het begin van den nacht het bal bezoekt is Zijn oog dra geboeid door de rijzige godin der jacht in wier haren de diamanten schitteren. En zoodra de Koning op haar toetreedt neemt Diana haar boog en richt een pijl op het hart des Konings, maar Hij houdt haar hand terug en galant spreekt Hij: „Madame, les traits que „vous décochez sont mortels". Die woorden zijn door velen gehoord en weldra is de beteekenis daarvan voor alle aanwezigen duidelijk genoeg. Een oogenblik later ontglipt Mme. d'Etioles uit Lodewijk's nabijheid, doch zij heeft haar kanten zakdoekje laten vallen. De Koning bukt zich, raapt het geparfumeerde neusdoekje op en werpt het met schalksche speelschheid over de hoofden van een paar maskers heen de schoone godin toe, die het handig opvangt. ,,Le mouchoir est jeté" klinkt het van mond tot mond en alle dames die gehoopt hebben de bijzondere aandacht des Konings te trekken, kunnen teleurgesteld huiswaarts keeren. De twee vrienden des Konings, de Hertog de Richelieu — „celui par lequel toutes les femmes tenaient a coeur d'être déshonnorées" — en de Hertog d'Ayen, zorgen er voor dat de Koning zonder opzien te baren het bal kan verlaten en in het huurrijtuig dat zij hebben weten te be- 178 machtigen voert de Koning Mme. d'Etioles naar hare woning in Parys... de echtgenoot bevindt zich te Etioles. Hier zwijgt het boek der historie en wanneer het volgend blad wordt omgeslagen knnnen wy lezen hoe de Koning den volgenden morgen te half negen in Versailles verschijnt waar Hij zich onmiddellijk naar de slotkapel begeeft ten einde er de mis bij te wonen. Doch wat is er gebeurd? Is de Koning teleurgesteld geworden in de uren die Z.M. met Mme. d'Etioles in een zoet „tête a tête" doorbracht? Het lijkt wel zoo, want er gaan enkele weken voorbij zonder dat de schoone zondares iets van Lodewyk verneemt. En in Parys wordt gedicht: Eh quoi, bourgeoise téméraire On dit qu'au roi tu as su plaire Et qu'il a comblé ton espoir Cesse d'employer ta finesse Nous savons que le roi ce soir T'a voulu prouver sa tendresse Sans le pouvoir. en: Adorable d'Etiole, De 1'un a 1'autre pöle Je me transporterais Pour admirer tes attraits; Mais ce serait, je jure, Pour te baiser ma foi! Mieux que n'a fait le roi: Quel affront! Quelle in jure! Peut-on rater pour toi? Maar dan speelt Binet — de kamerdienaar — weder uitmuntend zijn rol. Hij verhaalt den Koning hoe zijn nicht in voortdurende onrust verkeert en zij telkens in huilbuien uitbarst, daar zij zich door den Koning versmaad acht. 179 Of zij haar fout beweent, vraagt de Koning? Ach neen, want zij brandt van liefde voor haren Vorst en zij had de stille hoop gevoed dat 'sKonings hart ook ten haren opzichte gesproken had! doch hoe droevig is zij thans teleurgesteld. Thans aarzelt Lodewijk niet langer; Zy'n tijdelijk zwijgen heeft aanleiding gevonden in Zy'n angst dat de schoone vrouw Hem uitsluitend tegemoet is gekomen omdat Hij Koning is en niet op grond van Zy'n persoonlijkheid als gewoon menschenkind. Ook is Hij aanvankelijk teruggehouden door Zijn vrees voor de houding die Zijn familieleden en het Hof jegens een nieuwe maitresse zouden kunnen aannemen. De dauphin en de Koningin die beiden godsdienstig aangelegd zy'n en de hoofden zijn van alle vromen aan het Hof, keeren zich natuurlijk tegen een maitresse in het algemeen, maar tegen eene waarvan bekend is dat zy een vrijgeest is in het bijzonder. En welke houding zal het Hof wel aannemen jegens eene maitresse die niet uit adellijke kringen, doch van burgerlijke afkomst is? De mededeelingen van Binet en 's Konings zucht Mme. d'Etioles terug te zien doen thans alle verdere overwegingen zwijgen en de schoone nymph ontvangt een uitnoodiging den Koning nogmaals - doch thans in Versailles te ontmoeten en dit bezoek wordt gevolgd door eenige in de „petits appartements" doorgebrachte dagen en... nachten waarbij de schoone vrouw er, deels door haar levendigen en opgewekten geest, deels door een verfijnd liefdespel, in slaagt Lodewijk geheel in te palmen. Als zij zeker is van hare overwinning besluit zij hare kaarten open te leggen, want hare droomen reiken heel wat verder dan een geheimzinnig verblijf in de „petits appartements". Voor den Koning speelt zij thans op meesterlijke wijze de comedie van de vrouw wier echtgenoot achter haar hartsgeheim gekomen is en die in staat is haar te vermoorden, indien zij in de echtelijke woning terugkeert. 180 29. Slaapkamer van Koning Lodewijk XV in het slot van Versailles 30. Spiegel-galerij in het slot van Versailles En de schoone Jeanne pruilt en weent en wringt zich de handen. De arm eens absoluten Konings reikt ver; het duurt niet lang of de heer d'Etioles — die thans op de hoogte gebracht is van het gebeurde en die zich — sterk in zyne liefde voor de ontrouwe wederhelft — op luidruchtige wyze begint te roeren, wordt naar Avignon gezonden, waar hij tijd heeft zich te ergeren over de groote vrijheid die hij zyn mooi vrouwtje steeds gelaten heeft en over haar ontrouw. Nog eenmaal zullen wij dezen gedupeerden echtgenoot — doch dan onder geheel andere omstandigheden en niet meer aan de ontrouwe gade denkende — terugvinden; hij leeft dan weder in Parijs als „grand seigneur" en zal dan willen huwen met eene door hem onderhouden operadanseres, bekend wegens hare zeer losse zeden — eene juffrouw Rhim of Rem — wat aanleiding geeft tot het volgende epigram: Pour réparer meseriam Que Pompadour fit a la France Le Normant plein de conscience, Veut épouser Rem publicam. Een aardige anecdote den heer d'Etioles betreffende is de volgende: Na de catastrophe werd hij op een middagmaal genood, waar naast verschillende gasten ook een eenvoudige abbé uit de provincie aanzat. Deze vroeg zijnen buurman wie toch die heer was die met zulk een droefgeestig uiterlijk tegenover hem zat, waarop de buurman antwoordde: „c'est le mari de la marquise de Pompadour". De abbé die blijkbaar nooit van eene Madame de Pompadour gehoord had, hief daarna zy'n glas op en den heer d'Etioles toedrinkende, zeide hy: „Monsieur le marquis de Pompadour, je bois a votre santé". Tableau! Terwijl de slotheer van Etioles aan het koninklijk bevel 181 gevolg geeft en op weg is naar Avignon worden voor Mme. d'Etioles in Versailles een paar vertrekken ingeruimd en alle dames en heeren weten nu waaraan zij zich te houden hebben. Aanvankelijk beleeft de schoone vrouw echter weinig vreugde van hare overwinning, want het Hof neemt tegenover de nieuwe gunstelinge een vijandige houding aan. Madame d'Etioles verliest den moed echter niet; zij vertrouwt op haar goed gesternte en haar doorzicht en hare eerste schreden in de voor haar geheel nieuwe omgeving zijn zeer voorzichtig. Zy legde er zich aanvankelijk op toe het karakter des Konings goed te leeren kennen en al spoedig had zij Zijn verveling, gemakzucht en lusteloosheid doorgrond en werd haar streven er op gericht zich voor den Vorst onmisbaar te maken door Hem voortdurend bezig te houden en afleiding te brengen in Zijn vereenzaamd bestaan. En daarmede ving haar strijd aan, want laat het ons dadelijk zeggen, het verdere leven van Mme. d'Etioles is geweest een aanhoudende strijd ten einde Lodewijk voor zich te behouden, ook nadat hare te jong verwelkte lichamelijke charmes den Koning niet meer vermochten te binden en Hij elders Zyne genoegens zocht. Al hare vermogens en kundigheden beeft Mme. d'Etioles gericht op het eene doel, den geblaseerden Koning te amuseeren, Hem in voortdurende spanning te houden en zich dus voor Hem als het ware onmisbaar te maken. Liefde heeft zij Lodewijk echter niet gegeven, maar van den Koning heeft zij evenmin — nadat de eerste roes was uitgebrand — liefde ontvangen. In hooge mate eer- en heerschzuchtig, niets voelende voor het door zware belastingen en invorderingen verarmde volk, de schatkist uitputtende ten behoeve harer landhuizen, genoegens en gunstelingen, alle bevorderingen en benoemingen beheerschende, ieder die haar in den weg treedt onschadelijk makend met een „lettre de cachet", putte zij — ten einde de eenmaal door haar veroverde stelling te 182 behouden — hare krachten snel uit, doch zij heeft gestreden tot het uiterste en als de dood het uitgeputte lichaam der dan drie en veertig jaren tellende vrouw komt opeischen en haar levens-comedie is uitgespeeld, zal zij als geestige en gevierde „grande dame" met een „bon mot" af scheid nemen van een leven dat haar wel is waar veel rijkdom, glans en invloed gebracht heeft, doch haar innerlijk zeker minder bevredigd heeft dan zij in haar jeugd hoopte en verwachtte. Op hare credit-zijde moet echter gesteld worden dat zij kunsten en wetenschappen gesteund, dichters en schrijvers geholpen heeft, terwijl zij een groot aandeel heeft gehad in de ontwikkeling van den geest en den smaak van het Fransche volk. Zij is onuitputtelijk geweest in het bedenken en ontwerpen van genoegens die niet slechts Lodewijk, doch ook het Hof ontrukten aan den sleur van den geestdoodenden hofdienst en door hare buitengewone geestesgaven is zij geworden tot heerscheresse aan het prachtlievendste Hof van Europa, waar zij — als eenmaal Pretonius in Rome — werd tot hoogste arbiter in alle kwesties van smaak en mode, terwijl zij den Koning, dank zij haar kennis, inzicht en handigheid geheel beheerschte en zij voor Hem onmisbaar werd. Ten slotte heeft zij de leiding gehad van de geheele binnen- en buitenlandsche staatkunde van Frankrijk en zoo heeft zij den stempel harer persoonlijkheid gedrukt op een geheel tijdperk in Frankrijks geschiedenis. Doch vóór Mme. d'Etioles de macht in handen kreeg zou er nog veel gebeuren en aanvankelijk vlood het leven nog kalm daarheen. Want de Koning moest haar tijdelijk verlaten. Z. M. had den maarschalk van Saksen die de krijgsverrichtingen in de Spaansche Nederlanden leidde, beloofd dat Hij in het voorjaar in het leger zou komen en toen de opperbevelhebber Hem thans opriep kon Hij zijn belofte niet ongedaan maken, daar officieren en manschappen vast op Zijn komst rekenden en een groote veldslag verwacht werd. 183 Den 6en Mei 1745 nam Lodewijk afscheid van Zijne maitresse die niet trachtte Hem terug te houden, daar zij overtuigd was dat een korte scheiding den Koning slechts sterker naar haar zou doen verlangen en zij dien tijd benutten wilde ten einde hare stelling aan het Hof met behulp van haar weinige doch invloedrijke vrienden te versterken. Gedachtig aan de gevolgen die de tocht harer voorgangster — Mme. de Chateauroux — naar de legerkampen gehad had deed Mme. d'Etioles geen moeite den Koning te vergezellen; zij trok zich tijdelijk in Etioles terug, waar zij met Lodewijk's toestemming slechts den abbé de Bernis herbergde en nu en dan enkele gasten ontving. En de abbé was haar van grooten dienst, want hij hielp haar bij het beantwoorden van de talrijke epistels, die Lodewijk tot de schoone bewoonster van Etioles richtte en er was heel wat te schrijven, want dagelijks kwam een koerier met een brief des Konings op het kasteel aan. Een der laatste brieven die de Koning van uit het Noorden zendt en die gesloten is met een lakstempel waarop de woorden: „discret et fidéle" te lezen zijn, is niet meer geadresseerd aan Mme. d'Etioles, doch aan Madame la marquise de Pompadour. De Koning heeft het door sterfgeval opengekomen markiezaat Pompadour aangekocht en het Mme. d'Etioles aangeboden, waardoor zij een titel zal voeren die hare introductie in de hofkringen mogelijk maakt. Hiermede wordt voor goed het zwijgen opgelegd aan allen die gemeend hadden dat de verhouding van den Koning tot Mme. d'Etioles van tijdelijken aard zou zijn. De nieuwe Markiezin was natuurlijk in de wolken en Voltaire haastte zich den Koning te huldigen met de volgende strophen, waarbij aangeteekend zij dat Lodewijk na een luisterrijken intocht in de gemakkelijk veroverde stad Gent, die stad verheven had tot „rijksstad van Frankrijk". II sait aimer, il sait combattre II envoit en ce beau beau séjour (Etioles) Un brévet digne d'Henri quatre, 184 Signé: Mars, Louis «t 1'Amour. Mais les ennemis ont leur tour, Et sa valeur et sa prudence, Donnent a Gand le même jour Un brévet de ville de France. Sincére et tendre Pompadour, (Car je peux vous donner d'avance Ce nom qui rime avec 1'amour Et qui sera bientöt le plus beau nom de France) Ce toquai (Tokaier-wijn) dont votre Excellence, Dans d'Etioles me regala, Na t'il pas quelque ressemblance Avec le roi qui le donna? II est comme lui sans mélange II unit comme lui la force et la douceur Plait aux yeux, enchante le coeur Fait du bien et jamais ne change. Twee maanden brengt de Koning bij het leger in Vlaanderen door waar men op Zijn komst gewacht heeft ten einde het Oostenrijksch—Engelsch—Nederlandsch leger slag te leveren. Den i iden Mei 1745 stijgt de Koning — die den nacht in een kamp doorgebracht heeft — bij het morgengloren te paard en begeeft zich, vergezeld door den dauphin, naar een heuvel achter het dorpje Fontenoy, waar de beide legers in slagorde tegenover elkaar staan. Het Fransche leger strijdt onder de bevelen van den maarschalk van Saksen, die door jicht gekweld wordt en die — gezeten in een door twee paardjes getrokken mandenwagentje — tusschen de Fransche liniën rijdt. Deze minder martiale houding doet echter geen afbreuk aan zijn geestkracht en overal waar dien dag het gevaar dreigt zal hij aanwezig zijn en kort en duidelijk zijn bevelen geven. In den veldslag die thans staat te ontbranden kan men 185 de Fransche dapperheid en hoffelijkheid dier dagen bewonderen. De Fransche officier, in zijn kleurig uniform, gepruikt, gepoederd en gefriseerd, voert er de kranige en geoefende soldaten met langen diensttijd — de „poilus" van de 18de eeuw — aan. Doch welke opvatting omtrent het leveren van een veldslag komt bij Fontenoy tot uiting! Door het heen en weder golven der liniën, de marschen en contra-marschen komen de Engelsche garden toevallig tegenover de „Gardes Francaises"; beide leger-af deelingen op drie gelederen en met zoo weinig tusschenruimte dat men elkaar kan toeroepen. Paar treedt de Engelsche bevelhebber, milord Charles Hay, vóór zy'n afdeeling, neemt wuivend den gevederden hoed af, salueert met den degen en roept de Fransche gardes toe: „Messieurs les gardes Francaises, tirez les premiers". De Fransche commandant, Graaf d'Anteroches, wil in hoffelijkheid voor den Engelschen officier natuurlijk niet onderdoen. Ook hij brengt den sierlijken groet en roept naar de overzijde: „Non, milord, les gardes Francaises ne tirent jamais les premiers." Dan worden de Engelsche geweren gericht en het eerste salvo kraakt, waardoor de Fransche gardes bij tientallen vallen.") De veldslag waarin aan beide zijden groote verliezen worden geleden wordt ten slotte door de Franschen gewonnen. Het Fransche volk — steeds tuk op krijgsroem — huldigt Lodewijk als een held, ofschoon Hij niets anders gedaan heeft dan als toeschouwer vanaf een hoogte den slag te overzien. M) Het was in dezen veldslag dat het paard van den kolonel. Hertog de Gramont, door een kanonskogel getroffen werd. Men roept den jongen Hertog toe: „Prenez garde Monsieur, votre cheval est tué". „Et moi aussi", roept de kolonel, en stort dood naast zijn paard ter aarde. 186 Het Parlement van Parys zendt zelfs een deputatie naar Lille ten einde den Koning geluk te wenschen en Hem te smeeken zich in den vervolge niet zoo bloot te stellen en zijn geheiligde persoon, waarvan het geluk en het heil van den Staat afhangen, te sparen. En Voltaire vindt in den gewonnen veldslag weder aanleiding zy'n gastvrouw op Etioles te bewierooken en hij rijmt: Quand César, ce héros charmant, Dont tout Rome füt idolatre, Gagnait quelque combat brillant On en faisait son compliment A la divine Cléopatre. Quant Louis ce héros charmant Dont tout Paris fait son idöle Gagne quelque combat brillant On doit en faire compliment A la divine Etioles. Het laatste vers werd in Parys dadelijk geparodieerd op de volgende voor Voltaire minder aangename wijze: Pour Louis, ce héros charmant. Voltaire écrit mainte babiole (beuzeling), Ba taille et vers tout est brillant Et fort digne eertainement De rincomparable d'Etiole(s). Ofschoon Lodewijk als overwinnaar gehuldigd werd was de ware held van den veldslag de maarschalk van Saksen en voor het Fransche volk was het zeker te betreuren dat de groote veldheer zich, na nog enkele vestingen veroverd te hebben, van het krijgstooneel terugtrok. Zyn laatste levensjaren bracht hy door op het kasteel Chambord dat de Koning hem geschonken had en waar hy onder 187 nimmer volkomen opgehelderde omstandigheden in 1750 overleed. Hij werd begraven te Straatsburg, waar men in de kathedraal zy*n prachtig grafmonument bewonderen kan, waarop de volgende veelzeggende woorden gebeiteld zijn: Rome eut dans Fabius un guerrier politique, Dans Annibal Carthage eut un chef héroique; La France plus heureuse eut dans ce fier Saxon, La tête du premier et le bras du second. Een ander op den maarschalk gemaakt grafschrift luidt: Dans ce triste tombeau, tout couvert de lauriers, Repose ce grand homme admiré des guerriers, A nos fiers ennemis son bras fut redoutable II fut un autre Mars, mais il perdit le jour Pour avoir trop souvent combattu.... pour 1'amour. Dat de maarschalk inderdaad een der grootste aanbidders van godin Venus aan het Fransche Hof was is bekend en zou ook kunnen blijken uit het volgend op hem gemaakte „ouvrage difficile sur la mort du maréchal de Saxe, qui avait 55 ans": Son courage 1'a fait admirer de chac ...... 1 II avait des rivaux, mais il triompha ..... 2 Les combats qu'il gagna sont au nombre de 3 Pour Louis, son grand coeur se serait mis en . 4 En amour, c'était peu pour lui d'aller a 5 Nous 1'aurions, s'il n'eüt fait que le berger Tir . . 6 Mais pour avoir passé douze hic ja 7 II a cessé de vivre en décembre le 8 Logeait entre le Pont-Royal et le Pont 9 Pour tant Te Deums, pas un De Profun . . . . 10 55 188 (Tircis was een der herders uit Virgilius' gedichten; hic jacet beteekent: hier rust; de maarschalk was Lutheraan, aldus werd voor hem geen „Profundus" gezongen, terwijl hij ter eere van Lodewijk veel „Te Deums" had laten zingen; de scherpzinnigheid myner lezers verbiedt mij omtrent den vijfden regel iets te zeggen.) Beter dan de vorige rekensom klinkt: II n'est plus ce guerrier dont au sein de la gloire La mort respecta les travaux; II eut pour maitre la victoire, Et pour disciples ses rivaux. Ten slotte nog dit grafschrift: Ci-gït ce fameux capitaine Qui par la gloire fut guidé II fut brave comme Condé Et fut prudent comme Turenne: Ce grand héros était sensible II servit Mars et les amours; Amant tendre, soldat terrible, Maurice triompha toujours. Lodewijk heeft na den veldslag van Fontenoy meer dan genoeg van Zijn verblijf bij het leger; Zijn hart trekt naar Versailles en al spoedig keert Hij daar terug en treft voorbereidingen voor de gewichtige gebeurtenis die het geheele Hof bezighoudt, de voorstelling van de nieuwe Markiezin de Pompadour. Den 15en September zal de plechtigheid plaats hebben; de Markiezin zal voorgesteld worden door hare nicht — de Gravin d'Estrades, een verarmde adelhjke dame die zich voor den dienst die van haar gevraagd wordt, goed heeft laten betalen. Ieder maakt zich op ten e^nde de voorstelling bij te wo- 189 nen; men verkeert in de grootste spanning en maakt zich gereed de houding der thans officieel erkende maitresse zoo mogelijk te critiseeren. Doch.... de critiek moet wel zwijgen. Met onnavolgbare gratie, stralende in jeugdige schoonheid, met opgeheven hoofd en groote waardigheid, doch ingetogen en bescheiden doorstaat de Markiezin de vuurproef glansrijk. Voor den eenigszins verlegen monarch heeft zy haar „révérence" onberispelijk uitgevoerd; tegenover de Koningin is zij eerbiedig en onderdanig opgetreden en de eenige wanklank in het feest is geweest de minachtende houding van den dauphin die de maitresse zijns vaders geen woord heeft willen toevoegen en die achter de tabouret waarop de Markiezin nu rechtens heeft plaats genomen se) de tong tegen haar heeft uitgestoken. De Koning, wien dit onbehoorlijk gedrag van Zijn zoon wordt medegedeeld, is woedend en Hy verbant den dauphin naar Meudon — een straf waaraan de troonopvolger slechts ontkomt door openlijk aan de maitresse te gaan verklaren dat „men" zich vergist heeft en hij het laakbare hem ten laste gelegde feit niet bedreven heeft, waarop Mme. de Pompadour met dezelfde oprechtheid (!) gracieuselijk te kennen geeft „dat zij er ook nooit aan geloofd heeft."6B) Het glanstijdperk van Mme. de Pompadour vangt feitelijk aan in 1748 na den vrede van Aken. De tijd die verloopt tusschen hare voorstelling aan het Hof en het hiergenoemde vredesverdrag wordt door haar benut ten einde haar stelling naast den troon te versterken en onaantastbaar M) Het recht „dn tabouret" kwam feitelijk eerst toe aan eene Hertogin, maar met een beroep op hetgeen Lodewijk XIV in soortgelijk geval beslist had ten opzichte van Mad. de Montespan, hief de Koning alle etiquettebezwaren op. M) De voorgenomen strenge bestraffing van den dauphin kan ons niet al te zeer verbazen; vader en zoon konden — men ziet dat meer in vorstengeslachten — niet goed samen overweg. Stryienski schetst ons in zijn boek „La mère des trois derniers Bourbons", hoe Lodewijk en de dauphin eenmaal medeminnaars waren geweest IVO 31. Lodewijk XV in de kracht van Zijn leven te maken. Hoe zulks haar gelnkt is zal uit de volgende bladzijden blijken, maar vóór wij tot de behandeling van de schitterendste jaren uit haar leven overgaan is het noodzakelijk nog het een en ander te zeggen over het verdere verloop van den Oostenrijkschen successie-oorlog en wat daarmede samenhangt. In 1746 ging Lodewijk nogmaals naar het leger en thans achtte Mme. de Pompadour haar stelling sterk genoeg en volgde haar koninklijken beschermer op het oorlogspad. Bij het leger was thans alles in schrille tegenstelling met het vorige jaar. De maarschalk van Saksen gaf schitterende feesten en generaals en officieren volgden zijn voorbeeld. In de legerplaats was zelfs een tooneelgezelschap en op den dag vóór den veldslag van Roucoux declameerde de actrice Favar: Demain nous donnerons relache Quoique le directeur se fache, Vous voir comblerait ses désirs On doit céder tout a la gloire Nous ne songeons qu'a vos plaisirs. Vous ne songez qu'a la gloire. En aan de buitenzijde van de speeltent werd een bord opgehangen waarop te lezen stond: „Demain, a cause de la bataille, relache; après-demain „nous donnerons " De slag bij Roucoux wordt door de Franschen gewonnen, Brussel wordt belegerd en ingenomen en bijna de geten opzichte van Madme de Choiseul—Romanet, waarbij de palm det overwinning den Koning was toegevallen. De dauphin had het met al zijn vroomheid wel eens achter de mouw. Stryienski somt eenige zijner escapades op en noemt namen van dames, die wij maar niet herhalen zullen. De dauphine was op de hoogte van deze echtelijke afdwalingen en schreef o.a. (vermoedelijk 1758): „II y a longtemps que je suis informée de la „mauvaise conduite de M. le dauphin et des visites matinales qu'il recoit. „Cela est scandaleux et j'en suis tout a fait inquiète; je ne 1'en recevrai „pas pin* mal demain, car il faut dissimuler" (sic.). 191 hecle Spaansche Nederlanden worden door de Franschen veroverd, terwijl de Noordelijke Nederlanden ernstig bedreigd worden. Ook in 1747 begeeft de Koning zich nog een paar weken naar het krijgstooneel, maar afgescheiden van het gevecht bg' Lawfeld dat de Franschen winnen, hebben er te land geen gewichtige gebeurtenissen meer plaats. Ter zee leden de Franschen — wier oorlogsvloot niet tegen de Engelsche vloten opgewassen was — groote verliezen; hunne koopvaardijschepen werden genomen of vernield, hunne koloniën vielen de eene na de andere den Engelschen in handen. Doch alle oorlogvoerenden waren uitgeput en haakten naar vrede en zoo kwam die dan ten slotte in 1748 te Aken tot stand. De vredesvoorwaarden vielen niet in den smaak van de Parijzenaars die meenden dat de Fransche Koning veel gunstiger voorwaarden had kunnen bedingen. Le monarque chéri de 1'univers entier, Craint des peuples voisins et que la France adore, (!) Esclave d'un conseil devenu trop altier, Fait une paix honteuse et qui le déshonore. Victorieux partout, triomphant, plein de gloire, II recoit une loi qu'il devait imposer. Toi, que 1'on appelait 1'arbïtre de la terre, Par de honteux traités tu termines la guerre. De Oostenrijksche successie-oorlog die aan krijgers en geld zoo onnoemelijk veel gekost had en die de aan den strijd deelnemende landen uitgeput en verarmd had, was ten einde en slechts Pruisen kon bij den gesloten vrede eenige voordeden boeken. De loop van den oorlog en de gesloten vrede gaven in Parijs een volksdichter het volgend quatrain in de ganzenveder: 192 Tel qui prétendit ne rien prendre Prit deux étrangers pour tout prendre, Prit un étranger pour tout rendre, Prit le Prétendant pour le prendre Et le rendre. De verklaring van dit „prendre" en „rendre"-versje is de volgende: De eerste regel doelt op den Koning die bij het begin van den oorlog verklaard had geen veroveringen na te streven. De twee vreemdelingen zijn de Maarschalk van Saksen en Graaf Löwendahl die den oorlog in de Zuidelijke Nederlanden leidden en tot een goed einde brachten.5S) Met den „étranger" waarvan de derde regel gewaagt is bedoeld Graaf de Saint-Séverin, Napolitaan van geboorte, die bij de onderhandelingen te Aken als gevolmachtigde van Frankryk optrad. De „Pretendent" is Prins Karei Eduard Stuart, zoon van den verdreven Engelschen Koning Jacobus III die in ballingschap in Rome leeft. Karei Eduard heeft na zijn met Fransche hulp ondernomen doch mislukten avontuurlijken inval in Schotland in 1745 weder toevlucht gevonden in Parijs. Maar nu de vrede gesloten is en de Fransche regeering den Koning George II ter wille wenscht te zijn, wordt Karei Eduard tegen alle begrip van recht in, 's avonds in de opera gevangen genomen en over de grenzen gebracht. ") Het was Löwendahl die met een leger van 60.000 man de NoordNederlandsche grenzen overschreed en het beleg sloeg voor de als onoverwinlijk beschouwde vesting Bergen-op-Zoom. Hoe het mogelijk was dat de verdediging van het gebied tusschen Maas en Schelde opgedragen was aan een 87-jarigen grijsaard, die bijna doof en blind was, — n.1. de generaal Cronström — is ons een raadsel, maar onder zulk een leiding is het niet al te zeer. te verwonderen dat de vesting den i6en September 1747, na een beleg van twee maanden, in Fransche handen viel. Ostende, Berg-op-Zoom, Maestricht, Charleroi Publieront la fa?on dont j'ai servi le Roi. Gelukkig kreeg Nederland bij den vrede van Aken de door de Franschen gemaakte veroveringen terug. 193 Parijs was zeer geschokt en ontsticht over deze laaghartige regeeringsdaad en duidde baar den Koning en Mme. de Pompadour zeer ten kwade; in schot- en smaadverzen werden beiden scherp gehekeld. Velen werden naar aanleiding dier hatelijke geschriften in de bastille of in de verschrikkelijke gevangenis MontSaint-Michel opgeborgen. Een zekere M. Desforges schijnt zelfs gedurende maanden in een ijzeren kooi, waarin hij noch staan noch liggen kon, te hebben moeten zuchten. *) Hij zou de samensteller zijn geweest van het volgend smaaddicht: Peuple jadis si fier, aujourd'hui si servile, Des princes malheureux vous n'êtes plus 1'asile. Vos ennemis vaincus aux champs de Fontenoy, A leurs propres vainqueurs ont imposé la loi, Hélas! avez-vous donc couru tant de hasards Pour placer une femme au trone des Césars? Pour voir 1'heureux Anglais dominateur de 1'onde, Voiturer dans ses ports tout 1'or du Nouveau-Monde, Et le fils de Stuart par vous-même appelé, Aux frayeurs de Brunswick **) lachement irnmolé? 2. Koning en Markiezin. In hare pogingen den Koning aan zich te binden is dé Markiezin niet geslaagd. Lodewijk was geen bewonderaar van kunsten en wetenschappen en Zijn trage geest hield zich niet gaarne bezig met gesprekken betreffende wijsgeerige of wetenschappelijke onderwerpen. Het eenige waar Hij naar verlangde was afleiding. Waarin die afleiding bestond deed minder ter zake, mits Hij slechts ontrukt werd aan den tredmolen van het hofleven, aan *) Zie o.a. Frantz Funck—Brentano: „Les lettres de cachet"; Librairie Hachette, Parit, 1926. **) Brunswick wat een der aanvoerden van de legers der verbondenen. 194 Zijn verveling, aan Zijn zwartgallige gedachten die zich zoo dikwijls richtten op ziekte en dood. En ten opzichte van afleiding bleek de Markiezin eene duizend-kunstenaresse te zijn. Wat heeft zij met haar vindingrijken geest niet bedacht ten einde den Koning uit zijn sfeer van moedeloosheid en somberheid op te wekken, Hem steeds in spanning te houden omtrent hetgeen komen zou, Hem te doen verlangen naar een feest, een reis, een verrassing door haar ontworpen en voorbereid. Zij hield Hem voortdurend bezig en beheerschte Zijn bestaan op dusdanige wijze dat Hij niet tot ernstig nadenken kwam over andere zaken dan die welke zij aan Zijn oordeel onderwierp. De bewonderenswaardige wijze waarop Mme. de Pompadour dit spel speelde geeft de verklaring van haar langjarig succes; eenmaal onder de bekoring van zulk een jonge, elegante en vindingrijke vrouw, die zich aanvankelijk zoo bescheiden toonde, raakte Hij aan haar gewend en Hij die een afkeer had van alle verandering, van het onbekende, van het nieuwe, werd daardoor gekluisterd aan haar zegewagen en miste de kracht haar te laten gaan, zelfs lang nadat haar charmes als vrouw verloren waren gegaan. Welke verstrooiingen wist Mme. de Pompadour te bedenken! Reizen en trekken van het eene slot naar het andere met steeds afwisselende genoegens, feesten, comedie-voorstellingen, balletten, illuminaties, gondelvaarten, landelijke dansen en spelen, en wat niet al. Als door een koorts aangetast, voerde Mme. de Pompadour den Koning en het intieme hofkransje dan naar Choisy, dan naar Crécy "), dan naar Celle of de Ermitage, dan naar Fontainebleau, Compiègne of Bellevue. Wat dat alles den Staat of den Koning kostte liet de 87) Daar bet markiezaat Pompadour slechts een inkomen opleverde van 4000 livres, kocht de Koning ook het markiezaat „Crécy-en-Brie", en bood het Mme. de Pompadour aan. Laatstgenoemde bezitting bracht jaarlijks 195 Markiezin volkomen koud; zulke kleinigheden waren niet waard er over na te denken. Doch ook grootere reizen werden ontworpen. Zoo werd met een geheelen hofstoet een tocht naar Le Havre georganiseerd, waar de Markiezin als een Koningin gehuldigd werd en waar ter eere van den Koning en Zijne geliefde door een ter reede verzamelde oorlogsvloot een scheepsstrijd werd nagebootst, waarbij machtig veel geschoten werd, wat den Koning en Mme. de Pompadour ten zeerste vermaakte. Dan ijlt men weder terug naar Choisy, waar de Markiezin 's avonds na aankomst de hoofdrol vervult in een comediestuk ,,Adonis", dat uitsluitend door dames en heeren van het Hof gespeeld wordt. In de Ermitage ontvangt de Markiezin den Koning dikwijls onder het een of ander travesti. Somwijlen is zij gekleed als boerinnetje of herkent de Koning haar wanneer zij als herderin een kleine kudde schapen hoedt; een ander maal nadert de Koning een melkmeisje dat bezig is te melken; het blijkt de Markiezin te zijn. Dan loopt een non in ernstige overpeinzing door de groenende lanen; de Koning wil haar eerbiedig groeten; zij begint te lachen, Lodewijk heeft Zijn geliefde herkend. Achter geurende hoschages weerklinkt landelijke muziek; de Koning gaat er heen, luistert eenigen tijd en ontwaart ten slotte dat de als boeren en boerinnen gekleede zangers en zangeressen leden van de hofhouding zijn die zich verkleed hebben. En zoo gaat het voort van de eene afleiding naar de andere; telkens is er iets nieuws. Veelal gaat de Koning ook op jacht, doch Hij is een liefhebber van wilde woeste jachten achter de honden aan en dat is een vermaak waarvoor de Markiezin weinig voelt. een 20.000 livres aan pachten en andere inkomsten op. Voor de Markiezin, die miUioenen uitgaf, was deze vermeerdering van inkomsten natuurlijk van ondergeschikt belang. 196 En juist de valkenjacht die Mme. de Pompadour aantrekt daar hare vrouwelijke gratie en bevalligheid dan meer tot hun recht kunnen komen, lokt Lodewijk en Zijn vrienden niet aan. Doch als de vermoeide jachtstoet te huis komt treedt de Markiezin weder in hare rechten. In de helverlichte zalen heeft zij gezorgd voor een keurig avondmaal en te midden van bloemen, zilver en kristal is zij de koningin van het feestelijk samenzijn die door haar levendig gesprek en geestige kwinkslagen den Koning en Zjjn hovelingen onwederstaanbaar weet te boeien. En bij dat al is Mme. de Pompadour toch dikwerf vol kommer, want nu en dan ziet zij op het schoone gelaat des Konings een mismoedigen trek; een enkele maal kan Hij zelfs bij comedie of ballet — waarbij de Markiezin toch met zooveel succes de hoofdrol vervult — een geeuw niet onderdrukken. Hoe angstig kon het der Markiezin te moede worden wanneer de Koning naar vrome overdenkingen neigde. .Zij wist en begreep het maar al te goed; indien de geestelijkheid macht kreeg over 'sKonings gemoed, was het met haar rijk gedaan. Hoe was de Markiezin geschrokken toen de Koning haar op een avond voorstelde te zamen een preek van Bourdaloue — die diepen indruk op Hem gemaakt had — te herlezen en hoe energiek had zij toen geweigerd. Doch daarop had Lodewijk ontstemd het vertrek verlaten en het gebeurde had haar bittere tranen doen. storten. Er is echter nog een andere omstandigheid die de gevierde schoone groote zorgen baart, want zij heeft met groote bekommering opgemerkt hoe de Koning reeds vóór het eerste jaar der intiemere verhouding voorbij is, hare lichamelijke charmes weinig meer op prijs stelt. De Markiezin moet het zich wel bekennen; zij heeft gebrek aan temperament; de zinnen des Konings kan zij niet bevredigen; zij is koud en passief; zij mist het warmbloedige eener Diana de Poitiers of Gabrielle d'Estrées. 197 Hoe goed zij ook comedie kon spelen, in dit opzicht schoot zij in de vertrouwelijke uurtjes jammerlijk te kort. Heel wat drankjes en pilletjes gebruikte zij ten einde haren aanleg meer in overeenstemming met het temperament des Konings te brengen, doch alles tevergeefs. Het liefst zoude zij — evenals de Koningin — haar deur 's avonds gegrendeld hebben, maar een dergelijke handeling was in het begin harer carrière en in verband met haar ambt toch niet mogelijk. Kon zij in dit opzicht dus geen succes boeken en moest zij al spoedig 'sKonings ontrouw jegens haar vaststellen, des te moeilijker werd het haar den Vorst op ander gebied zóó te binden dat zij geen mededingster behoefde te vreezen. Maar al moest zij wel toelaten dat de zoo zinnelijk aangelegde Koning elders zijn genoegens ging zoeken, zoo zorgde zij toch goed op de hoogte te blijven van wat er omging en indien zij meende dat de dame wie de Koning Zijn zakdoek toewierp, hare stelling zou kunnen ondergraven dan trad zij met doortastendheid op en vond wel middelen ten einde de mogelijke mededingster buiten den gezichtskring des Konings te brengen. Naarmate de jaren voorbij gaan en. haar schoone gelaat snel zijn lieftalligheid verliest, zoodat zij met poeder en rouge — kunstmiddeltjes die zij eerst zoo verafschuwd heeft — de aantrekkelijkheid van haar uiterlijk tracht vast te houden, wordt de onverschilligheid des Konings jegens Zijne maitresse steeds grooter. Doch Hij is man der gewoonte en vindt het zoo gemakkelijk den arbeid met ministers en gezanten, besprekingen omtrent staatszaken, benoemingen enz. aan haar over te laten en zoo blijft Lodewijk aan deze inderdaad buitengewone vrouw - die Hij den 12den October 1752 tot Hertogin verheft - gekluisterd tot zij hare levenskracht in haar voortdurenden en koortsachtigen strijd voor het behoud van haar macht heeft verbruikt en zij — nauwelijks drie en veertig jaar oud — van het leven afscheid moet nemen. 198 32. Zilveren „Nef" aanwezig in het museum Cluny te Parijs. (Het zilveren schip is ongeveer 60 c.M.. lang en hoog) 3. Koningin en Markiezin. De houding door Mme. de Pompadour jegens de Koningin aangenomen» was een geheel andere dan die welke Mme. de Chateauroux steeds had volgehouden. Was de laatstgenoemde — bewust van het overwicht dat zij op Lodewijk uitoefende—jegens de Koningin steeds hautain en aanmatigend opgetreden, geheel anders handelde Mme. de Pompadour. De Markiezin was jegens Maria Leckzinska eerbiedig en onderdanig en trachtte zich op velerlei wijze bij Haar aangenaam te maken, wellicht in de hoop zich in de vrome omgeving der Koningin vrienden te maken, met wier hulp zij dan wellicht weder de vijandschap van den dauphin zou kunnen overwinnen. Zij wist overigens maar al te goed dat de Koning, ofschoon uiterst koel ten opzichte van Maria Leckzinska gestemd, het zeer afgekeurd zou hebben indien Hij zich ten opzichte harer houding jegens de Koningin te beklagen zou hebben gehad. Bij een en ander koesterde de Markiezin ook nog den wensch benoemd te worden tot „dame de palais de la reine", een hof bet rekking die in den regel slechts aan dames van den oudsten adel gegeven werd en die de betreffende dame natuurlijk dikwijls in aanraking met de Koningin bracht. De Koningin stelde de wijze waarop Mme. de Pompadour jegens Haar optrad op prijs, vooral toen Zij bemerkte dat de Koning — onder invloed der Markiezin — vriendelijker jegens Haar gestemd werd. Hoe verbaasd was de Koningin o.a. niet toen Zij een uitnoodiging ontving voor een middagmaal in Choisy. De Koning wachtte Zijn gemalin in de groote hal van het kasteel op en bewees Haar bij het maal en ook later op den dag vele vriendelijkheden. Toch moest de Markiezin zich wel eens moreele speldeprikken van de zijde der Koningin laten welgevallen en 199 eens werd de verhouding zelfs gespannen toen de Koning de benoeming van Mme. de Pompadour — wat zeker niet van kieschheid getuigt — tot „dame de palais" wilde doordrijven. De Koningin wenschte die benoeming natuurlijk niet en gaf den Koning te kennen dat een dame die gescheiden van haar echtgenoot leefde en wier gedrag door de Kerk veroordeeld werd, zoodat zij zelfs niet tot de heilige communie mocht worden toegelaten, zeker niet de aangewezen persoon was voor de hooge hofbetrekking, maar toen de Koning bleef aandringen op Hare toestemming, antwoordde Maria Leckzinska: „Sire! in den hemel heb ik een Koning, „wien ik voor alles verantwoording schuldig ben en op „aarde heb ik een Koning wien ik steeds zal gehoorzamen." Lodewijk en de pruilende Markiezin waren door de houding der Koningin in een moeilijk parket: de vijanden van Mme. de Pompadour juichten reeds over de mislukking harer eerzuchtige plannen. Doch zij hadden te vroeg gejuicht. De Markiezin zette een handig gespeelde comedie op touw, ten einde de argumenten der Koningin tegen hare benoeming te ontzenuwen. Zy schreef een berouwvollen brief aan haren echtgenoot waarin zij uiting gaf aan haar berouw over hare afdwaling en zich bereid verklaarde de begane fout zooveel in haar vermogen lag, te herstellen. Zij deelde verder mede dat hare verhouding tot den Koning van geheel platonischen aard was en bood ten slotte aan met haren echtgenoot weder samen te gaan wonen. Terwijl de Markiezin dezen f raaien brief schreef, zond zij echter een harer vrienden, den Prins de Soubise, tot den heer d'Etioles en liet hem mededeelen dat hij over eenige uren een schrijven van haar zou ontvangen en dat het zeer in zijn belang zou zijn een weigerend antwoord te geven op de in dat schrijven gedane voorstellen; in tegenovergesteld geval zou de Koning zeer ontstemd zijn met al de gevolgen van dien. 200 De heer d'Etioles, die sedert lang voor zijn vrouw niets meer voelt, vat de zaak filosofisch op en schrijft een hoffelijk doch weigerend antwoord. En thans heeft de Markiezin wat zij wenscht en speelt de rol van de boetende Magdalena. Zij had gezondigd — dat erkende zij — doch zij had oprecht (!) berouw getoond; men kon haar niet meer verwijten dat zij niet met haar echtgenoot samenleefde; zij had den wensch daartoe te kennen gegeven, doch de man wilde niet. De Markiezin hoopte nu dat de Kerk haar thans tot de kerkelijke plechtigheden als biecht en communie zou toelaten, maar daarin vergiste zij zich deerlijk, want de geestelijkheid stelde als eerste eisch dat zij den Koning en het Hof verlaten zou en daaraan dacht de Markiezin natuurlijk niet. Maar de Koningin — bevreesd den Koning door een volgehouden verzet te prikkelen — gaf ten slotte Hare toestemming tot de benoeming. Mme. de Pompadour werd „dame de palais" en schreed in den vervolge bij plechtigheden of feestelijkheden waarbij de Koningin tegenwoordig moest zijn, in het gevolg der Vorstin tusschen de dames van den oudsten Franschen adel. Tot haar eer moet gezegd worden dat Mme. de Pompadour ook in hare nieuwe waardigheid jegens de Koningin steeds eerbiedig en bescheiden optrad en geen gelegenheid liet voorbijgaan wanneer zij de edele hoedanigheden van Maria Leckzinska kon prijzen. Maar kleine speldeprikken kwamen wel voor. Zoo bracht de Markiezin eens een korf met de schoonste bloemen als geschenk voor de Koningin, die de bloemenhulde hoffelijk aanvaardde en Mme. de Pompadour verzocht met den korf in handen, een lied te zingen. De Markiezin trachtte zich aan dien zang te onttrekken, doch toen de Koningin bleef aandringen moest zij wel toegeven, hetgeen haar onaangenaam was, daar de zware korf dien zij in de uitgestrekte armen hield, haar vermoeide. Zij stemde dus toe, maar hoe sloeg de schrik de Koningin 201 en de dames die Haar omringden om het hart, toen de Markiezin een aria uit de „Armide" aanhief, waarvan de eerste woorden luidden: „Enfin tl est en mon pouvoir". De toespeling was maar al te duidelijk en de Koningin was verlegen toen de schoone zangeres na het einde van het lied haar geschenk met een sierlijke révérence aan de voeten der Koningin nederzette. ' Aan den invloed der Markiezin was het vermoedelijk ook toe te schrijven dat Lodewijk onder de nieuwjaarsgeschenken die Hij bij den aanvang van 1746 de leden der hofhouding aanbood, een keurig gouden snuifdoosje voor de Koningin, die sedert jaren op zulk een dag geen attentie des Konings ontvangen had, bestemde. De Koningin was met deze vriendelijkheid zeer ingenomen, doch Hare waardeering van het geschenk zal wel zeer gedaald zijn toen Zij later moest vernemen dat het doosje eerst bestemd was geweest voor Mme. Poisson, de inmiddels overleden moeder der Markiezin. 4. Familieleden der Markiezin. Bij den invloed dien de Markiezin aan het Hof verkreeg en de schatten waarover zij beschikken kon is het niet te verwonderen dat zij hare familieleden niet vergat. Haar broeder Abel is wel degeen geweest die het meest aan de Markiezin te danken heeft gehad, maar gelukkig was het geen onwaardige wien zij haar machtigen steun bood. De jongeling was intelligent en bezat een hoog ontwikkeld kunstgevoel. De Markiezin zorgde voor uitmuntende leermeesters en liet Abel onder geschoolde leiding een lange reis naar Italië maken, waar hij zich vertrouwd maakte met de Italiaansche bouwstijlen en kunstopvattingen. In Frankrijk teruggekeerd, benoemde de Koning hem tot opperintendant van de koninklijke paleizen en landhuizen en het in hem gestelde vertrouwen werd niet beschaamd. 202 Ernstig en bescheiden, ontwikkeld en verstandig, werd Abel aan het Hof een gaarne geziene persoonlijkheid en de Koning raadpleegde hem herhaaldelijk ten opzichte van den bouw van nieuwe lustverblijven of den aankoop van schilderijen of beeldhouwwerken. Natuurlijk werd Abel ook geadeld. Eerst kreeg hij den titel: „marquis de Vandière", doch toen het Parijsche publiek daarvan „marquis d'avant hier" maakte, schonk de Koning hem — na den dood van den ouden heer Poisson — het markiezaat Marigny. Toen eenige hovelingen daarop de meening uitten dat Abel nu ook wel spoedig de heilige geest-orde zou krijgen, zou de Koning geestig geantwoord hebben: „C'est un trop „petit poisson pour le mettre au bleu". (De heilige geestorde werd gedragen aan een blauw lint en „mettre un poisson au bleu" wil — wellicht is de toelichting overbodig — zeggen: een visch zoolang koken tot hij blauw ziet.) Dadelijk waren er aan het Hof weder spotters die trachtten den jongen man, toen deze aan het Hof verscheen, wegens zijn afkomst te hekelen. Ebloui par le vain éclat, Poisson tranche du petit-maitre; II pense qu a la cour un fat Soit difficile a reconnaitre; Ah! le voilé, ah! le voici, Celui qui n'en a nul souci. Het eenige wezen voor wie Mme. de Pompadour werkelijk liefde gevoeld heeft, was haar dochtertje, Alexandrine Le Normant d'Etioles. Vanaf haar zesde jaar werd dit meisje opgevoed in het Assomption-klooster te midden van de dochtertjes van den hoogsten Franschen adel en zij werd er behandeld als een prinses. 203 De Markiezin koesterde de stoutste verwachtingen ten opzichte van de toekomst van haar aanvallig dochtertje en droomde er zelfs van haar te doen huwen met den Graaf de Luc — zoon van Lodewijk XV en Mme. de Vintimille. Zij wist het zoo aan te leggen dat de heide kinderen op haar lustslot Bellevue te zamen waren, toen Lodewijk haar aldaar een bezoek bracht, doch toen de Markiezin toespelingen maakte op een mogelijk huwelijk der thans te zamen zoo vreedzaam spelende kinderen, zweeg de Koning en bracht het gesprek op een ander onderwerp. 's Konings zwijgen had wel zulk een duidelijke beteekenis gehad dat Mme. de Pompadour zich genoopt gevoelde naar een anderen schoonzoon om te zien. Zij meende dien te zullen kunnen vinden in den Hertog de Fronsac, zoon van Lodewijk's gunsteling — den maarschalk de Richelieu — hetgeen wel eenigermate onze verwondering moet wekken, daar Richelieu geen vriend van de Markiezin was. Doch ook hier leed het plan van Mme. de Pompadour schipbreuk. De hoveling antwoordde op de hem gedane voorstellen dat hij persoonlijk zeer gevlijd was door den hem gedanen voorslag, maar dat hij — aangezien hij vermaagschapt was aan het huis van Lotharingen — eerst de goedkeuring zijner familieleden moest zien te verkrijgen. Ook dit ontwijkende antwoord stond met een weigering gelijk; de Markiezin begreep zulks maar al te goed en ontstemd, begon zij weder naar een andere partij voor haar dochtertje te zoeken. - Maar het lot beschikte anders; de aanvallige kleine werd ziek en stierf helaas na enkele dagen. De eerzuchtige droomen Van Mme. de Pompadour waren door dit droeve sterfgeval met één slag vernietigd. Met diepe droefheid stond de geschokte moeder vóór het prachtige mausoleum dat zij voor zich en hare familieleden had doen bouwen in het Kapucijnerklooster op de Place Vendöme te Parys en waar zij zooeven het lichaam van 204 haar lieftallig dochtertje in het koele gewelf had zien bijzetten. ") Wie zou toen gedacht hehben dat de Markiezin tien jaren later ook reeds in dit graf zou rusten? Barbier heeft wel gelijk wanneer hij naar aanleiding van den dood van Alexandrine in zijn ,,journal" aanteekent: „Les grandeurs ne mettent pas a 1'abri des grands „chagrins". Tot de familieleden waarop de glans der Markiezin aanvankelijk straalde behoorde nog een neef, doch al spoedig bleek dat met dezen jongeling niets aan te vangen was, daar hij alle tact en inzicht miste. De Markiezin bemoeide zich daarop niet meer met hem en in haar — nog niet door een lang verblijf in Versailles verfijnd Fransch — uitte zij zich jegens eenige hovelingen aldus: „Voila un plaisant outil que ce cousin; qu'on m'öte eet „engin de devant moi " De hofhouding ergerde zich over zoo weinig hoofsche taal, doch Lodewijk lachte er hartelijk om. De rekening opmakende kan niet gezegd worden dat Mme. de Pompadour de staatsgelden heeft aangewend ten behoeve harer familie. Bij haar dood vervielen hare groote bezittingen — afgescheiden van vele legaten — echter aan haar broeder Abel. A ; 5. Mededingsters. Het kan geen verwondering wekken dat Mme. de Pompadour mededingsters te vreezen had, die trachtten den Koning te veroveren en zulks vooral toen bekend werd dat de Markiezin in physiek opzicht niet aan de verwachtingen van Lodewijk beantwoordde. ss) De kelder onder het mausoleum behoorde aanvankelijk aan de familie de la Trémoille; de Markiezin had de helft van dat grafgewelf gekocht. Een der vijandinnen van Mme de Pompadour meende naar aanleiding van den bedoelden aankoop te moeten opmerken: ,,que les os des Trémoilles ,,seraient bien étonnés de se rencontrer avec les arrêtes des Poissons". 205 Lodewijk's temperament was van dien aard dat men aan het Hof wel hesef te dat Hij spoedig zou trachten zich op andere wijze schadeloos te stellen. En nog is geen jaar verloopen sedert Mme. d'Etioles de parketvloeren van Versailles betrad of het Hof kan de eerste doch mislukte poging van Lodewijk boeken ten einde in een tête-a-tête nader kennis te maken met de bekoorlijkheden van de Gravin de Périgord. Deze dame die van den Koning een uiterst verliefden brief ontvangt, is blijkbaar een der weinige vrouwen die den Koning niet ter wille wenschen te zijn; zij ontvlucht het Hof, waar zij eerst jaren later — door Lodewijk zelf daartoe uitgenoodigd — als eeredame der Prinsessen zal terugkeeren. Beter slaagt Lodewijk in Zijn galante ondernemingen bij de Prinses de Robecq, dochter van den maarschalk de Luxembourg, en een oogenblik was de stelling van de Markiezin werkelijk bedreigd, maar al spoedig keert Lodewijk van deze dwaling Zijns weegs terug. De schoonmoeder van deze Prinses de Robecq was de wegens hare losse zeden zeer bekende Hertogin de Bouffiers op wie de Graaf de Fressan het volgend bijtend quatrain had gedicht: Quand Boufflers parut a la cour, On crut voir la mère d'amour Chacun s'empressait a lui plaire Et chacun 1'avait a son tour/) *) De Markiezin de Boufflers—Craon, later maréchale de Luxembourg, was de intieme vriendin van Koning Stanislaus Leckzinska en had als zoodanig geschitterd aan het Hof van „le philosophe bienfaisant" zooals de Koning in het Hof van Lotharingen genoemd werd. Later in Parijs was zij het type van de „grande dame" en na den dood van Mme. de Pompadour, arbiter in alle aangelegenheden van mode en smaak; zij overleed in 1787. Zy genoot het leven met volle teugen, wat voldoende blijkt uit het grafschrift dat zij zelf dichtte: Ci-git dans une paix profonde, Cette dame de Volupté, Qui,' pour plus grande sureté Fit son paradis dans ce monde. 206 33. Een nachtelijk feest in Versailles De Prinses de Robecq had in hooge mate de gave van „la repartie vive". Toen zij bij een feest als collectante voor de armen rondging hield zij haar schaal ook aan een bankier voor die vrij onhebbelijk antwoordde: „ik heb niets". „Welnu," antwoordde de Prinses, „neemt u in dat ge„val iets van de schaal af, want het is juist voor degenen „die niets bezitten dat ik inzamel." De bankier werd verlegen en haastte zich een paar goudstukken op haar schaal te leggen. Een ernstiger mededingster werd de jonge en schoone Gravin de Choiseul-Romanet die de aandacht des Konings getrokken had en die door de hofkliek welke Mme. de Pompadour vijandig gezind was, op den voorgrond werd geschoven met de bedoeling de Markiezin ten val te brengen. De minister d'Argenson, Richelieu en Mme. d'Estrades — die wij by de voorstelling van de Markiezin aan het Hof reeds leerden kennen — traden hierbij a^s leiders van de op touw gezette intrige op. Mme. d'Estrades had haar stelling aan het Hof geheel aan de Markiezin — wier vriendschap zij had weten te winnen — te danken. Een vertrek in Versailles was voor haar ingeruimd en zij was aangewezen als „dame d'atour" van de Prinsessen. Van de haar betoonde vriendschap maakte Mme. d'Estrades schandelijk misbruik, zonder dat de Markiezin haar dubbelzinnig spel doorzag. Zij genoot aan het Hof een slechte reputatie; de valsche vriendin intrigeerde links en rechts en verleende tegen ruime geldelijke vergoeding hare bemiddeling tot het verkrijgen van gunsten. Ook hare medewerking bij de voorstelling van de Markiezin zal wel rijkelijk betaald zijn geworden, want op dat tijdstip waren de adellijke dames nog weinig genegen de nieuwe Markiezin die niet tot hare kaste behoorde, ter wille te zijn. Nadat de minister d'Argenson baar amant geworden was 207 trachtten zij te zamen Lodewijk een andere favorite in de armen te voeren. Hoe weinig Mme. d'Estrades gezien was kan blijken uit het volgende hekeldicht: Si vous voulez faire Dans le temps présent La plus mince affaire II faut de 1'argent; Parlez a d'Estrades Elle recoit un écu, Lanturelu. Si vous voulez être Sur de la trouver, Et la reconnaitre Sans la demander Cherchez le visage Le plus semblable au... Lanturelu. In 1755 werd Mme. d'Estrades van het Hof verbannen. De Gravin de Choiseul-Romanet, eene nicht van hem dien wij dra als eerste-minister in Frankrijk zullen zien optreden, was bereid de haar toegedachte rol die tot den val der Markiezin moest leiden, te spelen. Merkwaardigerwijze onderschatte Mme. de Pompadour aanvankelijk den indruk dien de jonge en coquette Gravin op den Koning maakte en beschouwde haar meer als een onschuldig jong vrouwtje dat wel in staat was Lodewijk te amuseeren, doch van wie zij overigens niets te duchten had. Toch heeft zij-het slechts aan een toevallige omstandigheid te danken gehad dat zij niet overvleugeld werd, want na de eerste vertrouwelijke samenkomst tusschen Lodewijk en de Gravin had de schoone zondares overmoedig hare vrienden en raadgevers toegeroepen: „je suis aimée, il est 208 „heureux, elk (Mme. de P.) sera renvoyée; il me 1'a „promis." Het in duigen vallen van de hooggespannen verwachtingen had het volgend verloop. Een der aanhangers van de anti-Pompadour-kliek was de Graaf de Stainville (later Hertog de Choiseul). Deze eerzuchtige hoveling begreep al ras dat het voor zijn toekomst voordeeliger zou zijn Mme. de Pompadour tot vriendin dan tot vijandin te hebben en toen hij de kans schoon zag liep hij met vlag en wimpel naar de tegenpartij over zonder zich te bekommeren ten opzichte van de minder fraaie rol die hij ging spelen. Het toeval wilde dat Mme. Choiseul-Romanet, die in hem vertrouwen stelde en die haren oom de Stainville kende als een tegenstander van Mme. de Pompadour, hem raad kwam vragen betreffende een brief dien zij van den Koning ontvangen had. Stainville zag nu zijn kans schoon; hij verklaarde over het op te stellen antwoord eens te moeten nadenken, nam den brief mede en liep — gewapend met het compromitteerende stuk — naar de Markiezin. „Tot nu toe", zoo sprak hij ongeveer, „hebt u mij voor „een van uw vijanden aangezien, doch ik zal u het tegen„deel bewijzen; zie hier; ik breng u een brief des Konings, „waarvan ik—indien ik gewild had — wel een heel ander „gebruik zou hebben kunnen maken." Mme. de Pompadour werd overtuigd van de oprechtheid van Stainville, schonk hem vanaf dat oogenblik haar vriendschap en werd de bewerkster van de schitterende loopbaan van den later zoo machtigen minister, die ten slotte weder ten offer zal vallen aan den haat eener andere koninklijke maitresse. Den Koning werd — met Zijn liefdesbrief in haar hand — door de Markiezin duchtig de les gelezen en thans was Lodewijk geheel bekoeld ten opzichte eener dame die Zijn zoo vertrouwelijken brief niet beter had weten te bewaren. 14 209 Mme. Choiseul-Romanet moest het Hof verlaten; zij overleed drie maanden later aan kwaadaardige koortsen. Het lot was de maitressen van Lodewijk waarlijk niet gunstig. Ook de minister d'Argenson viel in ongenade, maar wist zich nog enkele jaren te handhaven; de omstandigheden waaronder hij in 1757 verbannen werd zullen wij nader leeren kennen. Een paar jaar na de verwijdering van Mme. de ChoiseulRomanet (1753) daagt te Versailles een nieuwe ster die den glans der Markiezin dreigt te verduisteren. Op een avond te Marly vertoevende is Mme. de Pompadour in hevige opwinding in haar slaapvertrek getreden en heeft hare vertrouwde eerste kamerdame, Mme. du Hausset, toegeroepen: „Ik heb nimmer iemand gezien die „zoo aanmatigend optreedt als Mme. de Coislin; tot drie „malen toe heeft zij mij hedenavond bij het kaartspel op „bijna beleedigende wijze toegevoegd „Va tout" en een„maal heeft zij haar kaarten neergeworpen en nuj aankijkende uitgeroepen: „j'ai brelan de rois." °9) Mme. de Coislin bezat alle eigenschappen die den Koning blijvend zouden kunnen boeien; zij was groot, mooi, goed gevormd en daarbij geestig en ontwikkeld. Door haar opgewekt gekout en haar imposante verschijning stelde zij alle dames aan het Hof in de schaduw en de hovelingen trachtten om strijd hare gunsten te verwerven. Zij was van goeden adel en ook daarom werd zij aan het Hof gaarne gezien. Dat Mme. de Coislin haar hoogsten wensen — den zakdoek des Konings toegeworpen te krijgen — niet verwezenlijkt heeft gezien, is toe te schrijven aan de handigheid van minister Bernis, den vriend der Markiezin — wien zij w) „Brelan" was een kaartspel waarbij men drie kaarten in de hand had; drie gelijke kaarten gaf de grootste kans op winst". Men speelde ook veel „Cavagnole" en „.biribi", hazardspelen, waarbij met holle genummerde kogeltjes op een bord geworpen werd. 210 haar angst en zorg ten opzichte der mededingster had toevertrouwd. Bernis stelde een langen brief aan den Koning op, waarin hij uiteenzette welke gevaren — vooral met het oog op $$d#buitenlandsche politiek en het hoofdzakelijk door tusschenkomst der Markiezin met Oostenrijk gesloten verdrag — (zie blz. 232) verbonden zouden zijn aan een vervanging der „maitresse en titre". Hij — Bernis — zou in ieder geval niet te vinden zijn om met een nieuwe favorite — die waarschijnlijk van de Europeesche verhoudingen geen begrip zou hebben — samen te werken op de wijze als hij zulks met Mme. de Pompadour sedert langen tijd deed. De Markiezin hechtte na lang wikken en wegen haar goedkeuring aan den brief, en het hart vervuld van vrees wachtte zij af welken indruk het schrijven dat over haar toekomst zou beslissen, op den Koning zou maken. Gelukkig voor haar bleek die indruk niet ongunstig te zijn; de Koning verklaarde met de bezwaren door Bernis ontwikkeld, in te stemmen en waar Hij intusschen in het „Pare aux Cerfs" nieuwe afleiding had gevonden, verflauwe Zijn bewondering voor Mme. de Coislin. De versmaade schoone verliet het Hof en vestigde zich in Parijs, waar zij nog vele jaren tot de eerste „beautés" gerekend werd. Een madrigal van 1768 leert ons welk een indruk Mme. de Coislin toen nog zou kunnen maken. In dat jaar bezocht de jonge Koning van Denemarken Christiaan VII Parijs en men liet Hem uitroepen: Je cherche des graces légères, Un coeur honnête, un esprit fin, Retirez-vous beautés grossières Et laissez approcher Coislin. Het Hof stelde alles in het werk ten einde den jongen Koning afleiding te bezorgen en een der „premiers gentil- 211 hommes de la chambre" Duras werd aangewezen ten einde den buitenlandschen Vorst de honneurs van Parys te bewijzen. Maar de Koning kreeg spoedig genoeg van het drukke leven in Parys en in een straatzang heette het: Frivole Paris! tu m'assomes De soupers, de bals, d'opéras! Je suis venu pour voir des hommes; Rangez-vous, Monsieur Duras, Later kreeg Mme. de Coislin, die een zeer voornaam „salon" in Parijs hield, nog een bezoek van een ander buitenlandsch Vorst — Gustaaf III van Zweden — die in Frankrijk reisde onder den naam: Graaf de Haga. Onder dien naam liet Hij zich bij Mme. de Coislin aandienen. „Ik ken dien heer niet", zei de gevierde schoone. „U weet toch wel dat Hij Koning van Zweden is." „Ik weet niet", sprak Mme. de Coislin, „welke beleefdheids vormen in Zweden bestaan, doch hier in Parys ont„vang ik slechts personen die ik uitgenoodigd heb of die „verzocht hebben mij hunne opwachting te maken." Ach! hoe weinig kon de trotsche gastvrouw toen vermoeden dat zij — weder eenige jaren later — vermomd als dienstmaagd in de Vendée en Bretagne van hoeve tot hoeve zou dwalen, ten einde te ontkomen aan de vervolgingen van het schrikbewind. Weder gaan eenige veelbewogen jaren voorbij en dan treffen wij de Markiezin de Coislin in Parys, waar zij eenige kamers betrokken heeft in de woning van Chateaubriand. Wie zou toen in die tanige oude vrouw die het grootste gedeelte van den dag in haar bed doorbrengt, de fiere Vasti van voorheen herkend hebben! Toch verzamelden zich nu en dan enkele getrouwen — vrienden uit vroeger dagen — om hare sponde en dan kan de oude dame nog met opgewektheid vertellen over de 212 schoone dagen van het „ancien régime", waarin zij zulk een rol gespeeld heeft. Zoo verhaalt zij hijv. ten opzichte van de dames aan het Hof van Lodewijk XV: „Wat te zeggen van dien overvloed van linnengoed dien „de vrouwen tegenwoordig bezitten? Wij dames van het „Hof bezaten slechts twee hemden; men vernieuwde ze als „ze versleten waren; wij droegen zijden rokken en wij „zagen er niet uit als grisettes, zooals de tegenwoordige „dames". Wat zou Mme. de Coislin wel gezegd hebben, indien zij in de uitstalkasten der huidige mode-paleizen de fleurige en kleurige „dessous" had kunnen bewonderen, die van zooveel verfijnden smaak en luxe getuigen? *) Doch wanneer men zich over de boutades van de oude Markiezin wat vroolijk maakte sprak zij opernstigen toon: „Vous avezbeau dire; quand les der nier s débris de notre „société auront disparu, on ne saura plus ce qu'étaient le „bon goüt et le bon ton qui en faisaient 1'agrément." De Markiezin doorleefde het geheele Napoleontische tijdperk en was zelfs getuige van het herstel van het Koningschap. De dood spaarde haar tot 1829 en toen hij naderde, ontving zij hem met een „bon mot". Een harer vrienden, gezeten op den rand van haar bed dat zij met vier mopshondjes deelde, beweerde dat men slechts stierf omdat men zich te veel liet gaan; men moest goed opletten en den vijand het hoofd bieden. *) Doch in de modewinkels van de 18e eeuw konden de dames toch ook wel de middelen vinden, ten einde charmes te doen onderstellen die zij niet bezaten. In het geestige dagboek „The Diary of a young Lady of Fashion in the year 1764—-5" (T'Hornston Butterworth lim. London 1936) leert de „young lady" ons: „Justina Conti (hare vriendin) decla,,res that there is an edict (wij zijn in Venetië) against false bosoms. These „are imported from France, and are mucb in vogue among the slighter „Venetian Ladies". In onzen degelijken tijd zijn zulke dwaasheden gelukkig niet meer denk- fcaart 213 „Je le crois" was het antwoord der oude dame, „mais „j'ai peur d'une distraction". Daarna legde zij zich neder en eenige uren later gaf de toen honderdjarige den geest. Nog eenmaal zal de stelling van de Markiezin de Pompadour bedreigd worden, doch ook dan zal de aanval mislukken. In 1737 is te Grenoble uit burgerouders geboren Anne Couppier die later — aangezien de naam zoo burgerlijk klinkt — naar den voornaam des vaders — Roman — genaamd zal worden: Anne de Romans. Zij is buitengewoon mooi; Casanova raakt in vervoering wanneer hij haar uiterlijk en lieftalligheid in zijn bekende mémoires beschrijft. Waarschijnlijk is de jonge dame door een oudere zuster naar Parijs gebracht met de bepaalde bedoeling haar zoo mogelijk in 'sKonings armen te voeren. In Marly hebben de zusters op zoodanige wijze gemanoeuvreerd dat de Koning de jeugdige schoone heeft opgemerkt en Lebel — de kamerdienaar die zulke opdrachten opknapt — heeft aanwijzingen ontvangen ten einde de jonge dame op te sporen en Lodewijk in staat te stellen met haar kennis te maken. Het duurt daarna niet lang of eene ontmoeting heeft plaats en deze leidt tot zulke herhaalde bezoeken der jonge dame aan Versailles en zulke gunstbewijzen van de zijde des Konings dat de Markiezin — die overigens zonder eenige jalousie de verschillende amourettes des Konings vaststelt, ernstige vrees voor haar machtstelling begint te koesteren. Was Mlle. de Romans nu slim geweest en had zij goede raadgevers gehad, dan had zij er vermoedelijk in kunnen slagen de Markiezin te verdringen, maar in den vyf jarigen omgang met den Koning Ü759—1764) beging ziJ Afschillende onhandigheden, die ten gevolge hadden dat de Koning zich langzamerhand van haar afwendde en ofschoon Mme. de Pompadour de verbanning van Mlle. de 214 Romans uit Versailles niet meer beleefd heeft, behoefde zij in het laatst van haar leven het verlies van haar stelling als „maitresse en titre" niet meer te vreezen. De gevolgen van den omgang dés Konings met de een en twintig-jarige Mlle. de Romans, die een huis in Passy bewoonde, bleven niet uit; zij schonk het leven aan een zoon, het eenigst buiten-echtelijk kind — en er zijn er meer geweest — dat door den Koning erkend is. Volgens het dagboek van Barbier vertoefde Mlle. - de Romans in Versailles toen zij het oogenblik harer bevalling voelde naderen en zou de geboorte van den zoon zich in de „petits appartements" hebben afgespeeld. Met hoe weinig kans op succes kan de „vriendin des Konings", zooals Pompadour zich noemt, den strijd tegen deze rivale voeren en hoe angstig zal het haar te moede zijn geweest toen zij moest vernemen dat den i8en Januari 1762 in de Chaillotkerk te Passy gedoopt is: Louis Aimé de Bourbon, zoon van Louis de Bourbon en Anne de Romans, dame de Meilly-Coulonge.60) Nu haar zoon door den Koning erkend was ontwaakte de eerzucht van Mlle. de Romans, maar zulks leidde tot haar val. Met haar zoontje vertoonde zij zich herhaaldelijk in het „boisdeBoulogne"engaf daar aan belangstellende vrienden en vriendinnen wel zulke inlichtingen dat men omtrent den vader van het aanvallige kindje niet in onzekerheid verkeerde. Vernemende op welke wijze Mlle. de Romans het „bois de Boulogne" placht te bezoeken kreeg de Markiezin de Pompadour het in haar hoofd daar ook eens een kijkje te gaan nemen. In gezelschap van haar eerste kamerdame, Mme. Hausset, het gelaat in een donkeren sluier gehuld, liet de Markiezin zich naar het „bois" brengen en wandelde daar door de 60) Meilly—Coulonge was een landgoed dat de Koning Mlle de Romans geschonken had. 215 lanen, waar zij haar mededingster weldra met haar kindje op een bank vond zitten. Mme. Hausset opende het gesprek: ,,Voila un bien bel enfant, madame." „Oui, je peux en convenir quoique je sois sa mère; êtes„vous des environs?" „Oui madame, je demeure a Auteuil avec eet te dame „ (Mme. de P.) qui souffre en ce moment d'un mal de dents „cruel." „Je la plains fort, car je connais ce mal." „Le père de 1'enfant est certainement un bel homme?" „Trés beau et si je vous le nommais, vous diriez comme „moi." „J'ai donc 1'honneur de le connaitre?" „Cela est trés vraisemblable." Hier werd de kiespijn van Mme. de Pompadour zoo hevig dat de dames maar vertrokken. Hoe vreemd zou Lodewijk opgezien hebben, indien Hij dit gesprek had kunnen afluisteren. Maar de Koning haakt al weder naar verandering; Zijn bezoeken aan Mlle. de Romans worden zeldzamer en wat allerminst in den smaak des Konings valt, de thans zich noemende Baronesse de Meilly-Coulange, wordt steeds aanmatigender en veeleischender. Op weinig kiesche wijze maakte de Koning een einde aan Zijn verhouding tot Mlle. de Romans; op een donkeren Septemberavond van het jaar 1764 werd het huisje van de jonge vrouw door gerechtsdienaars omsingeld, Mlle. de Romans werd opgelicht en met een „lettre de cachet" naar Joigny verbannen. Haar zoontje werd haar ontnomen en naar een klooster gebracht en ten slotte werd het geheele huisje doorzocht, maar wat men in handen hoopte te krijgen — de doopakte van den kleinen Louis — werd niet gevonden. Van uit haar verbanningsoord schreef Mlle. de Romans herhaaldelijk brieven aan verschillende ministers met verzoeken om onderstand, doch met niet veel succes. Wel 216 34. Pare aux Cerfs slaagde zij er in het klooster uit te vinden waar haar zoontje heengevoerd was en later kreeg zij haar kind terug. Wanneer Lodewijk XV gestorven is, wendt Mlle. de Romans zich tot Zijn opvolger en zendt den Koning een afschrift van de geboorteacte van haar zoon. Zij verkrijgt dan inderdaad hulp, huwt eenigen tijd later met een Markies de Cavanac — welk huwelijk zeer ongelukkig is — en dwaalt door verschillende Fransche steden. Gedurende het revolutie-tijdperk vertoeft zij in Spanje en keert — wanneer de storm voorbij is — naar Frankrijk terug waar zij in 1808 in dezelfde stad sterft, waar haar ster een vijftigtal jaren vroeger zoo geschitterd heeft. Ook het lot van deze maitresse — „la Grande" noemde Lodewijk haar — is waarlijk niet gelukkig geweest! Haar zoon werd priester, doch blijkbaar heeft het Fransche Hof moeite gedaan den compromitteerenden jongeling die den naam „Bourbon" droeg uit Frankrijk verwijderd te houden. Hij vertoefde eenige jaren bij den beproefden vriend van Mme. de Pompadour — den Kardinaal de Bernis die op dat tijdstip Fransch gezant te Rome is geworden. De priester Bourbon die een vrij ongeregeld leven leidt en het nooit verder brengt, sterft te Napels in 1787. In Lodewijk's liefdeleven volgt thans een korte liaison met zekere Mme. d'Esparbès, die na haar huwelijk in 1758 talrijke galante avonturen heeft gehad met verschillende „professionnels de la cour" en die er waarlijk ook in slaagt den Koning op het lijstje harer amants te schrijven, al is het voor korten tijd, want Lodewijk staat haar al spoedig af aan den jeugdigen Graaf de Biron — den later zoo beruchten Lauzun.") Chamfort deelt een luimige anecdote mede die zou kun- 81) Lauzun heeft in zijne mémoires zijn eerste ontmoeting ,,oü il ne snt pas profiter de la situation" — hij is dan op den rand van het bed van Mme d'Esparbès gezeten en heeft opdracht haar iets voor te lezen — heel grappig beschreven. Men kan die beschrijving vinden: blz. 282—286 in 217 nen bewijzen hoe talrijk de aanbidders van Mme. d'Esparbès geweest zijn. In een herdersuurtje met den Koning zou deze het volgend gesprek met de „veel beminde" gevoerd hebben: „Tu as couché avec tous mes sujets." „Oh! Sire!" „Tu as eu le duc de Choiseul." „II est si puissant!" „Le maréchal de Richelieu." „II a tant d'esprit!" „Monville." „II a une si belle jambe!" „A la bonne heure, mais Ie duc d'Aumont, qui n'a rien „de tout cela." „Ah! Sire! il est si attaché a Votre Majesté." In 1762 heeft Lodewijk een nieuwe zestienjarige schoonheid ontdekt — Mlle. Tiercelin. Over de eerste kennismaking ligt een sluier, maar als zeker mag worden aangenomen dat de jonge dame in Versailles huisvesting krijgt en de Koning haar daar bezoekt. Aanvankelijk schijnt zij weinig gediend van Lodewijk's avances wat — gelet op het verschil in leeftijd — waarlijk niet te verwonderen is. Enkele haar aangeboden juweelen heeft zij uit een raam geworpen en den Koning heeft zij de minder vlijende woorden „tu es un laid" toegevoegd, wat Lodewijk haar blijkbaar niet ten kwade duidt, want de jonge dame blijft in Versailles en langzamerhand wordt zij toeschietelijker. In 1764 schenkt zij een zoon het leven en vervalt dan in dezelfde fout als hare voorgangster; ze wordt eerzuchtig en Mme. de Pompadour meent dat het nu tijd wordt haar invloed op den Koning te breken. Met den machtigen minister en vriend de Choiseul wordt het werk: Louis XV in time, van Comte Fleury; Paris 1909. Lauzun moest spoedig zijn plaats inruimen voor den Prins de Condé, wat hem veel verdriet kostte, daar hij toen aan de eeuwigheid der liefde geloofdet 218 overlegd hoe men de jonge moeder uit Versailles zal verwijderen en Choiseul weet raad. Op welke wijze de val van Mlle. Tiercelin wordt voorbereid is niet juist vast te stellen, doch men weet den Koning te overtuigen dat de jonge vrouw en haar vader staatsgevaarlijke personen zijn die in dienst staan van Koning Frederik II van Pruissen. De intrige slaagt naar wensch; de Koning schenkt geloof aan de mededeelingen van den minister; nog eenmaal omhelst Hij de moeder van Zijn jongsten spruit, dan wordt zij weggevoerd naar de abdij de la Saussaye in Parijs, terwijl haar vader wordt opgeborgen in de bastille! Welk een overgang! Na eenigen tijd wordt Mlle. Tiercelin overgebracht naar het klooster „des Véroniques" te Blois, waar zij streng bewaakt wordt. Wegens haar zwakke gezondheid brengt men haar ten slotte naar Lyon. Ook over haar heeft Lodewijk's kleinzoon zich ontfermd. Van Lodewijk XVI kreeg zij vergunning in de nabijheid van Versailles te mogen wonen en haar werd uit 's Konings kas een pensioen toegekend. Zij kocht een huisje in Parijs, waar zü in 1779 overleed. Haar zoon werd priester en speelde onder den naam Benoit le Duc aan het Hof van Lodewijk XVI en bij de Prinsen uit het Huis de Bourbon een rol die nimmer voldoende opgehelderd is. Zooveel is zeker dat Benoit le Duc gedurende het leven van Lodewijk XVI en ook na diens dood van de Bourbons belangrijke sommen kreeg; vanaf 1829 verliest men zy'n spoor. Een biograaf van Lodewijk XVIII schrijft betreffende den geheimzinnigen Benoit: „Ce que la tombe de eet abbé le Duc a enseveli de secrets „et de faits curieux n'est pas croyable." De bedoelde biograaf was Thiébault. Vóór zijn gedenkschriften aan een uitgever verstrekt werden waren juist daar waar vermoedeliik cewichtiee onthullingen betreffende den 219 Graaf de Provence en ztfn verhouding tot le Duc te vinden zouden zijn geweest, enkele bladzijden uit die gedenkschriften uitgesneden. Merkwaardig uit geschiedkundig oogpunt is nog een door abbé le Duc in 1793 tot de Conventie gericht verzoek waarbij hg' vraagt dat hem het lichaam van den onthoofden Louis Capet (Lodewijk XVI) worde afgestaan, opdat het eerbiedig begraven kunne worden. Het verzoek werd geweigerd en het Uitvoerend Comité werd opgedragen Louis Capet te doen begraven „dans le „lieu ordinaire oü sont enterrés les citoyens de la section". (Moniteur; 24 janvier 1793.) 6. Pare aux cerfs. Zeker kan men de Markiezin de Pompadour veel verwijten; niet echter dat zij op eenigerlei wijze de hand heeft gehad in de escapades des Konings naar het „pare aux cerfs" door Chateaubriand genoemd: „1'oreiller des débauches de „Louis XV". Wat was dan toch dat geheimzinnige oord? Het oorspronkelijke „pare aux cerfs" was een wildedieren-park, aangelegd door Koning Lodewijk XIII dat echter — ter uitbreiding van het stadje Versailles — door Lodewijk XIV in 1693 was opgeofferd. Pleinen en straten werden op het genivelleerde terrein getraceerd en een voorstadje verrees dat den oorspronkelijken naam „Pare aux cerfs" behield en het negende kwartier van Versailles vormde. In dat gedeelte der stad werd echter niet snel gebouwd; er verrezen enkele landhuisjes met groote tuinen die voor de heeren van het Hof of uit Parijs een zeer geschikte gelegenheid boden er — naar de gewoonte dier dagen — naast bun officieel huishouden nog een — doch dan geheimzinnig — te huis op na te houden, buiten den gezichtskring van echtgenoote of familieleden. De schrandere lezer begrijpt nu wel wie al zoo in de 220 kleine onder hoog geboomte schuil gaande huisjes van het „pare aux cerfs" geherbergd werden. Het is voor Lodewijk's nagedachtenis niet verheffend dat 'sKonings biografen niet onkundig zijn gebleven ten opzichte van de geheimzinnige tochtjes die de Koning — nadat Zijn verhouding tot de Markiezin de Pompadour zuiver vriendschappelijk was geworden — naar het stille huisje in het park ondernam, maar wat kon aan het Hof te Versailles geheim blijven? De dienstvaardige Lebel had voor den aankoop van een passende woning zorg gedragen en daar kon de Koning Zijn herders-uurtjes gaan doorbrengen. Hoevele herderinnetjes hebben nu tusschen 1753 en 1771 het geheimzinnige huisje voor langeren of kor ter en tijd bewoond?" Wij zullen ons niet wagen aan de beantwoording van de vraag die zoovele onderzoekers en schrijvers van naam heeft beziggehouden en ... wat doet het aantal er feitelijk ook toe? Wij kunnen vaststellen dat naarmate de jaren klimmen Lodewgk voortdurend meer afdaalt naar het leven van een „mauvais sujet" en Hij bij meisjes die dikwerf nauwelijks de kinderschoenen ontwassen zijn, genoegen zoekt. Er is geen enkel bewijs te vinden voor de meening als zoude Mme. de Pompadour op eenigerlei wijze verantwoordelijkheid dragen voor hetgeen in het ,,parc aux cerfs" gebeurde, al mag aangenomen worden dat zij uit angst voor mogelijke mededingsters wel gezorgd zal hebben goed ingelicht te worden omtrent de „pensionnaires" die achtereenvolgens het kleine koninklijke serail bewoonden. Laat ons verder maar een sluier spreiden over dit droevig hoofdstuk uit Lodewijk's tekortkomingen. °2) Omtrent eene der jonge vrouwen die in het „pare aux **) Zij die een gedocumenteerd overzicht wenschen te lezen van hetgeen verschillende schrijvers omtrent het „pare aux cerfs" ten beste hebben gegeven, worden verwezen naar het IXe hoofdstuk van het reeds meer aangehaalde werk: „Louis XV intime", van Comte Fleury; Paris 1909. 221 cerfs" verblijf hebben gehouden zij hier echter nog het een en ander medegedeeld omdat zij vermoedelijk de eenige is geweest met wie de Markiezin de Pompadour iets te maken heeft gehad. Hoe kwam ,,la Morphy", zooals het meisje genoemd werd — als jongste van vijf zusters waarvan de vier oudsten talrijke galante avonturen konden boeken, in het herten-park terecht? Was het Richelieu, de schilder Boucher, of Lebel die het eerst de aandacht des Konings op de mooie, geestige en jeugdige Louise de Morphy vestigden? Mysterie. Louise is nog een onschuldig kind als zij door Lehel in Versailles gebracht wordt. Lodewijk is zeer met haar ingenomen en lacht hartelijk wanneer Louise Hem — zonder te weten dat zij met den Koning spreekt — vertelt dat Hij zoo gelijkt op den beeldenaar van een zes-livres stuk. Het jonge meisje krijgt in het stille huisje in Versailles een gouvernante, een kamenier, een schoonmaakster, een keukenmeid en twee lakeien; enkele maanden later (Mei !753) verhuist zij naar de „petits appartements" in het koninklijk paleis, waar zij Lodewijk's verveling afleidt door haar naïeveteit en vroolijk gesnap.8S) In 1754 schonk la Morphy het leven aan eene dochter en het was bij die gelegenheid dat Lodewijk de hulp der Markiezin de Pompadour ten behoeve der jonge moeder inriep. De Markiezin voldeed aan dit verzoek en droeg hare **) Het valt dikwijls moeüyk uit de mémoires dier dagen zich een meening te vormen over hetgeen waar en betgeen minder juist is. Zoo schrijft Meusnier dat la Morphy ,,était brune comme ses soeurs", doch Casanova leert: „qu'elle était blanche comme un lis". Als Morphy een dochter ter wereld brengt heet bet bij den een: „la faveur du roi n'en fit qu'augmenter; Louis XV comblait de cadeaux son espiègle maitresse"; een ander schrijft: „ellle (Morphy) eut un enfant et ainsi elle perdit 1'intérêt que le roi lui marquait". 222 eerste kamerdame — Mme. du Hausset — op als ziekenverpleegster bij la Morphy werkzaam te zijn. „Comment trouvez-vous mon röle?" zou de Markiezin aan Mme. du Hausset gevraagd hebben en deze zou geantwoord hebben: „D'une femme supérieure et d'une excellente amie." Vele hovelingen zagen in la Morphy reeds de schoone die Pompadour verdringen zou en had zij nu maar de raadgevingen van d'Argenson — den grooten vijand van Pompadour — gevolgd, dan was daarop inderdaad wel kans geweest, maar in haar overmoed en jeugdige onbezonnenheid beging zij een groote fout, die ten gevolge had dat Lodewijk zich van haar afkeerde. Toen de Koning haar een bezoek bracht had Morphy de onhandigheid Hem te vragen: „En quels termes en êtes-vous avec la vielle coquette?" Tableau. Verbazing en woede van Lodewijk; huilbui van Morphy. Doch de Koning wilde weten wie haar had ingeblazen zulk een vraag — en op die wijze — tot Hem te richten, want Hij begreep zeer goed dat Morphy niet uit zichzelf zooiets bedacht had. Toen kwam het hooge woord er uit: Madame d'Estrades — de goede vriendin van de Markiezin de Pompadour! (Zie blz. 206.) Na eenige dagen werd de „goede vriendin" verbannen en voor Morphy werd naar een echtgenoot omgezien, want Lodewijk staakte thans Zijn omgang met de jeugdige schoone. Nu, een echtgenoot liet zich — mits de bruidsschat niet te gering was — gemakkelijk genoeg vinden. In 1755 huwt Louise Morphy met een edelman uit Auvergne, Mr. d'Ayat, en in haar bruidskorf legt de Koning een cassette met een bedrag van 200.000 livres. In Parijs werd op dit huwelijk dadelijk een liedje gemaakt met het refrein: 223 Qu'un Egrefin (sluwert) pour avoir des ducats Du maitre épouse une maitresse Cela ne me surprend pas. Terwyl het huwelijk voltrokken wordt zoekt de Koning alweder afleiding hij andere schoonen; Mlle. Fouquet, Mlle. Robert, Mlle. Hénaut, Mlle Laat ons maar ophouden; het is en blijft een droeve geschiedenis. Het einde van Louise Morphy? Als weduwe wordt zij 20 ventöse van het jaar II (9 Februari 1793) op last van het „Comité de Salut public" gevangen genomen en opgesloten in de gevangenis SaintePélagie. Een der gedeputeerden ter Conventie — Dumont genaamd — redde haar het leven. De 33-jarige afgevaardigde huwt kort daarop de 60jarige weduwe. Hoe dat huwelijk verliep is nergens vermeld, doch uit een kort bericht is af te leiden dat de heldin van deze liaison des Konings op 7 7-jarigen leeftijd in 1815 overleed. 7. Uitgaven voor luxe en bouwwerken. Onder den invloed van Mme. de Pompadour had de Koning alle Hem door Kardinaal Fleury ingeprente beginselen van zuinigheid laten varen. Niets was kostbaar — niets was mooi genoeg waar het gold een wensch of gril te vervullen die de jonge vrouw zich in het hoofd had gezet en daarvoor werden zoowel van de staatskas als van de particuliere kas des Konings de zwaarste offers gevergd. Noch Lodewijk, noch een Zijner ministers trachtten paal en perk te stellen aan Pomuadour's uitgaven. Lodewijk was te onverschillig en vrijgevig geworden; de ministers dorsten niet in te grijpen daar zij bevreesd waren 224 dat verzet maar al te spoedig door ongenade en wegzending gevolgd zou worden. Reeds de „train de maison" der Markiezin verslond schatten. Onophoudelijk vloeide een goudstroom door de handen der Markiezin en dat goud werd opgebracht door het Fransche volk dat gebukt ging onder steeds zwaarder wordende belastingen die met onmeedoogende gestrengheid geïnd werden door pachters, wier eerlijkheid ook al dikwijls te wenschen overliet. Afgescheiden van de kostbare juweelen en geschenken die de Koning Mme. de Pompadour in allerlei vormen aanbood, trok zij — volgens verschillende schrijvers — zeer belangrijke geldbedragen uit den verkoop van ambten en waardigheden. Zoo zou een intendant der financiën — Bercy — 250.000 livres betaald hebben ten einde die betrekking te erlangen en zekere heer Dupleix zou zelfs 500.000 livres gegeven hebben voor een hooge ridderorde. Doch wat beteekenden zulke sommen bij de bedragen die Mme. de Pompadour noodig had. Het waren vooral de kasteelen, landhuizen en lustverblijven der Markiezin en hun in- en uitwendige versiering die onnoemelijke schatten verslonden. De eerste uitgave in die richting betrof den aankoop van het „hotel Pontchartrin" in Parys, dat eenmaal gekocht, niet in den smaak der Markiezin bleek te vallen en toen maar benut werd voor het verblijf van tijdelijk in Parijs vertoevende gezanten. Deze aankoop werd spoedig gevolgd door dien van het hotel d'Evreux eveneens in Parijs en dat de Markiezin liet afbreken ten einde er een nog fraaier gebouw te doen verrijzen. Bij dezen aankoop werd de ontstemming der Paryzenaars in hooge mate gewekt, aangezien ter uitbreiding van de tuinen, op last des Konings een gedeelte van de geliefkoosde wandel- en flaneerplaats der bevolking van de hoofdstad „le Cours" genaamd, werd opgeofferd. Z2d Het palais d'Evreux is — ccnigermate omgebouwd — het tegenwoordige „palais de 1'Elysée". Met den aankoop van het hotel d'Evreux ging gepaard de aankoop van een „palais" in Versailles — niet ten behoeve der Markiezin, die in het koninklijk paleis vlak onder de vertrekken des Konings huisde — maar ten behoeve van het talrijke personeel dat zij in dienst had. In 1746 kocht de Markiezin ten Noorden van Versailles eenige boschrijke terreinen en daar verrees op haar wensch het jachtslot: „1'Ermitage" met boerderij, melkhuis en hoenderpark. Lodewijk ging er na zijn jachtpartijen '*) dikwijls uitrusten en daar bereidde Pompadour Hem menige verrassing. De binnenversiering van 1'Ermitage getuigde van veel luxe en smaak en in het sierlijke park prijkten talrijke keelden. Toen de verhouding tusschen den Koning en de Markiezin van platonischen aard was geworden, bood Mme. de Pompadour het jachtslot aan Lodewijk aan, ten einde er — zooals de mémoires ondeugend opmerken — met andere dames te kunnen minnekozen. In 1793 was rErmitage verlaagd tot een restaurant; de tuinen gingen te niet en eenige jaren later was van het kunstvolle luxe-verblijf niets meer over.66) •*) Wat de jachten des Konings beteekenden, kan men vernemen uit een in de Fransche archieven berustend jacht-register, waaruit bbjkt, dat de Koninklijke jachtstoet van 1743 tot 1767 in de bosschen en terreinen om Vertailles gelegen, niet minder dan 2651 herten neerlegde. Ruiters en honden renden dwars door den oogst en men kan zich voorstellen met hoe leede oogen de landbouwende bevolking die jachten aanzag. K) In de „mémoires historiques de la Cour de France", uitgegeven door Arthème Fayard; Paris 1906, komt op blz. 103 een noot voor, aldus luidende: „II reste un souvenir de rErmitage; c'est une cuve de marbre octo„gone, oü 1'on descend par un escalier de trois marcbes que ceinture une „banquette propre a se reposer et oü plusieurs personnes, comme c'était „1'usage, pouvaient se baigner. Cette cuve fait aujourd'hui 1'ornement du „jardin de M. de Montesquiou a Neuilh/*. Zou men toen ook reeds de „bains mixtes" gekend hebben? 226 35. Een salon in stijl „Louis XV" Ook bij Sèvres wenschte de Markiezin zich een mooi landhuis en onmiddellijk gaf de Koning last tot het ontwerpen van plannen en den bouw van „un palais mignon" op een punt gelegen aan de Seine waar men van een schitterend uitzicht — met Parys als achtergrond — kon genieten. Achthonderd werklieden arbeidden aan het nieuwe lustslot en na twee jaren was het met zijn parken, kassenrtuinen, waterwerken, terrassen en grotten gereed en kon den 25sten November 1750 met een schitterend feest — dat Mme. de Pompadour den Koning en het Hof aanbood — worden ingewijd. Onder de dwingende en scheppende hand der Markiezin was het nieuwe lustslot, het in die dagen zoo beroemde Belle-Vue, een waar feeën-paleis geworden. De meest beroemde kunstenaars op ieder gebied hadden aan de inwendige versiering van Belle-Vue hunne krachten gewijd. De wanden der zalen waar marmer, porfier en jaspis niet gespaard was, waren met tapijten uit de fabriek des Gobelins — Waartusschen Venetiaansche en Fransche spiegels, luchters en emailwerken weerkaatsten — behangen. De meubileering was uitgevoerd naar geheel nieuwe opvattingen en vormen die den naam der Markiezin onder de aanduiding „style Pompadour" vereeuwigd hebben. Chineesch porcelein, vazen en schalen uit Sèvres en Japan, kristallen luchters, bronzen, kostbare schilderyen, keurig gebonden boekwerken vulden de zalen en getuigden van den smaak en kunstzin der fee, die toen over Frankrijk den scepter voerde. Helaas! Na enkele jaren had Mme. de Pompadour al weder genoeg van deze aan Fransche kunst en smaak zoo rijke bezitting en verkocht het landhuis aan Koning Lodewijk voor 325.000 livres! Onder de Conventie werd Belle-Vue, nadat de kunstschatten her- en der verspreid waren, als kazerne gebruikt 227 en in 1797 werd het aan herinneringen zoo rijke landhuis verkocht en ... . gesloopt en thans bedekken groenende velden de plek waar het „ancien régime" in al zijn glans geschitterd heeft. Welke bezittingen Pompadour in den loop der tijden nog meer verkreeg? Sèvres, Crécy, Aunay, Saint-Rémy, Oville, Saint-Léger, Celle, Brinbirion waren wel haar voornaamste lustverblijven. Het laatstgenoemde landhuis dat met zijn landerijen en bosschen aan Belle-Vue aansloot, had de Markiezin voor bijna vier millioen livres aangekocht, wat voor dien tijd een ongehoorde som uitmaakte. Doch eenmaal tot macht gekomen, Schonk Pompadour geen aandacht meer aan geld. Zy teekende voor hare uitgaven slechts bons; welke bedragen die vermeldden en hoe ze betaald werden liet haar koud; daarvoor waren er immers ministers! Hare vrienden en gunstelingen werden door de Markiezin op vorstelyke wijze gesteund; bankiers en geldmannen stonden steeds gereed haar belangrijke bedragen voor te schieten die later door den Koning of Zijn ministers wel verrekend werden. De Markiezin was ook „Koningin der mode". De dames droegen velerlei kleedingstukken „a la Pompadour" en men kan beseffen welke uitgaven verbonden waren aan haar steeds schitterende kleedij, in een tijd waarin fijne kant, Indische weefsels, brocaat-japonnen van buitensporigen omvang en een overdaad van juweelen door de dames gedragen werden. . Het wekt dan ook niet al te zeer onze verbazing wanneer wij in het dagboek van Comte Fleury aangeteekend vinden dat — afgescheiden van de geschenken in goederen, kunstvoorwerpen en juweelen die de Koning haar schonk, de sommen die feitelijk gedurende de iaren harer machtstel- 228 ling door de handen der Markiezin gevloeid zijn, ongeveer drie en dertig millioen livres bedroegen. ee) Niet ten onrechte teekent d'Argenson in zijn „Journal" aan: „Mais le grand artide, c'est la dépense; ce que coüte cette „cour, bon Dieu! et la dépense augmente chaque jour. Les „batiments portent la désolation dans le royaume et le „ruinent. La cour absorbe tout, gouverne tout et détruit „tout." 8. Machtstelling. Toen de Markiezin den Koning langzamerhand geheel in haar netten gevangen had en het Hof tot de overtuiging kwam dat het hier niet meer een voorbijgaande „liaison" doch een „vaste verkeering" gold, wijzigden vele hovelingen hunne aanvankelijk jegens de nieuwe maitresse aangenomen vijandige houding en haastten zich de schoone zondares te huldigen. Met tact, beminnelijkheid en bescheidenheid optredende, wist zij zich vrienden te maken en door den invloed dien zij op den voor staatszaken zoo weinig toegankelijken geest van Lodewijk wist te oefenen, werd zij den Koning onontbeerlijk en trad als het ware op als Zijn eersten en vertrouwden minister. Barbier teekent in zijn „Journal" den invloed der Markiezin op de volgende wijze: „Le crédit de Mme. la marquise de P. est dit-on au plus „haut point; les ministres vont lui rendre compte de tout „avant qu'il en soit question au conseil. Elle se mêle du „militaire et de toutes les affaires de 1'Etat. Elle a beaucoup ,,d'esprit a la vérité; mais n'est ce pas trop entreprendre?" En hoe oefende de Markiezin haar macht uit! Wanneer de ministers met den Koning arbeidden, geschiedde zulks in het salon der Markiezin en in haar tegen- 68) Relevé des dépenses de Mme de Pompadour, pnblié par mr. le Roi, bibliothécaire de la ville de Versailles; 1853. 229 woordigheid en wanneet een der hoogwaardigheid-bekleeders eerbiedig de beslissing des Konings vroeg, antwoordde deze, zich hoffelijk tot Mme. de Pompadour wendende: „Demandez a madame." Hoe gemakkelijk werd het den Koning gemaakt nu deze vrouw met haar scherp verstand als het ware elke regeerings-verantwoordelijkheid van Hem overnam en Hij zich niet behoefde in te spannen ten einde de ministers in hunne uiteenzettingen en beschouwingen te volgen. Als ongekroonde heerscheres liet de Markiezin zich bij haar „lever" — en terwijl de Koning naast haar rustbed gezeten was — bewonderen en bewierooken door een schare hovelingen, prelaten, gezanten, generaals, staatslieden en financiers die allen bogen voor de machtige sultane en die reeds dankbaar waren wanneer zij een blik uit de schitterende oogen der groote courtisane mochten opvangen. En hoe gelukkig achtte zich de uitverkorene tot wien de Markiezin wel het woord wilde richten en hoe benijd werd degeen wien zij had toegevoegd: „Je suis contente de vous." In hare handen berustte weldra de administratieve en uitvoerende macht; zij kon beschikken over ambten en waardigheden; zij deelde privilegiën en gunsten uit; legerhoofden dankten aan haar hunne benoeming of werden op haar aanwijzing teruggeroepen. Haar woord besliste over de deelname aan den zevenjarigen oorlog en zij draagt voor een groot deel de verantwoordelijkheid voor de smadelijke nederlagen en de groote verliezen die Frankrijk aan menschenlevens en geld in dien oorlog leed. De invloed der Markiezin op de Fransche staatkunde openbaarde zich vooral na den Oostenrijkschen successieoorlog, toen zij — gedreven door haar eerzuchtige oogmerken — in de strikken viel die twee elkaar opvolgende Oostenrijksche gezanten aan het Fransche Hof — Kaunitz en Stahrenberg — haar spanden. De Keizerin Maria Theresia die bij den vrede van Aken (zie blz. 189) haar geliefde provincie Silezië aan Frederik 230 den Grooten had moeten afstaan, haakte er naar dit gewest terug te krijgen en waar alles er op wees dat Frederik den oorlog opnieuw wilde ontketenen is het begrijpelijk dat de Keizerin trachtte bondgenooten te krijgen. Haar oog viel daarbij het eerst op Frankrijk, waar zij door bemiddeling van Mme. de Pompadour hoopte haar doel te kunnen bereiken. Eerst Kaunitz en daarna Stahrenberg kregen in opdracht de Markiezin in hun vertrouwen te nemen en de handige diplomaten wisten langzamerhand hun doel te bereiken, waarbij Maria Theresia hunne pogingen onder meer steunde door aan de Markiezin een kostbaar geschenk — een met juWeelen ingelegd inktstel — te doen aanbieden, waarmede Pompadour zich zeer gevlijd gevoelde. Het verhaal als zoude Maria Theresia aan dé Markiezin persoonlijk een brief geschreven hebben die aanving met de woorden ,,Chère amie et cousine" — verhaal dat men by verschillende Fransche schrijvers vermeld vindt — is uit de lucht gegrepen; nimmer is het spoor van een dergelijken brief gevonden. De uitéénzettingen der Oostenrijksche gezanten vielen bij de Markiezin in goede aarde, vooral omdat zij zich ten zeerste gekwetst achtte door de ten haren opzichte door Frederik den Grooten geuite sarcastische opmerking als zoude te Rome de driedubbele muts (de Paus) — en in Frankrijk de driedubbele onderrok (Pompadour) regeeren! Ten slotte bereikte de Oostenrijksche gezant Stahrenberg het lang nagestreefde doel; onder den invloed van Mme. de Pompadour werd de Fransche buitenlandsche politiek geheel nieuw georiënteerd en voor den sedert eeuwen durenden strijd tusschen Habsburgers en Bourbons trad een bondgenootschap in de plaats, dat in Mei 1756 in Versailles beklonken werd. De anti-Oostenrijksche ministers werden ontslagen en de vriend en gunsteling der Markiezin — de Bernis— werd eerste-minister. Inmiddels was nadat 70.000 Pruisen zonder oorlogs- 231 verklaring Saksen waren binnengerukt, de strijd tusschen Oostenrijk en Pruisen ontbrand en thans moesten de Fransche legers te velde trekken tegen hen die het vorige jaar nog hun bondgenooten waren geweest. Twee legers — het eene onder den maarschalk d'Estrées, het andere onder den Prins de Soubise — trokken over den R«n. Het valt natuurlijk buiten het kader van dit boekwerk veel ruimte te wijden aan den zevenjarigen oorlog, die het grootste deel van Europa in vuur en vlam zette, maar toch moet op enkele episoden uit dien wereldbrand wel de aandacht gevestigd worden. Een merkwaardig verschijnsel in dezen oorlog was dat de sympathie van het Fransche volk veel meer ging naar Frankrijk's vijand Frederik den Grooten, dan naar de Fransche legers en vloten of hunne aanvoerders. Men verwenschte het verbond met Oostenrijk, verachtte de legerhoofden en gaf uiting aan een innigen haat jegens Mme. de Pompadour en den Koning die eenmaal „le bien aimé" genoemd was. Hoezeer de Koning de genegenheid Zijner onderdanen verloren had bleek duidelijk bij de onthulling van een ruiterstandbeeld van Lodewijk XV dat — ontworpen door Bouchardon — op de Place de la Concorde onthuld werd. Het kunstwerk stelde den Koning voor, gezeten op een steigerend ros, omgeven door vier allegorische vrouwenfiguren, voorstellende de kracht, de voorzichtigheid, de gerechtigheid en de liefde tot den vrede. Op den morgen na de onthulling hing aan het monument een bord, waarop geschreven stond: Grotesque monument, infame piëdestal, Les vertus sont a pied et le vice a cheval. Hoe geheel anders had in 1744 de volksdichter zich geuit bij de onthulling van een ander standbeeld ter eere des Konings opgericht. 232 Doit on mettre autour de son buste Louis le Grand? Louis le Juste? Ces noms qu'il a bien mérités D'autres dé ja les ont portés. Qu'un titre nouveau le décore; Qu'il soit Louis le Bien-Aimé Dans ce mot tout est renfermé. Het ruiter-standbeeld des Konings werd in 1792 op last van de „assemblee législative" vernietigd. Het is begrijpelijk dat het Fransche volk neergeslagen en uitgebuit, wrokte, waar het — zelf in ellende verkeerende — moest ontwaren hoe de grootste schatten door zijn Koning, een koninklijke maitresse en een pronkziek Hof verkwist en verbrast werden en zelfs zonder eenige noodzaak een oorlog begonnen werd die honderdduizenden zijner zonen het leven kostte en die — afgescheiden van de onnoemelijke sommen die hij verslond — ten gevolge had dat de akkers onbebouwd bleven, de levensmiddelen steeds duurder werden en ten slotte hongersnood ontstond, welke tot opstanden leidde, die met geweld van wapenen onderdrukt moesten worden. Maar wat ging dit alles der Markiezin aan? De armoede en ellende, die geleden werden lieten haar koud en wanneer een ernstig denkende haar bij haar „lever" iets vertelde van nood en armoede, antwoordde zij, terwijl zij de schitterende diamanten op haar corsage bevestigde: „Après nous le délttge." Het Fransche leger onder den Maarschalk d'Estrées — een goed aanvoerder — viel Westfalen binnen en bezette Brunswijk. Maar het ging naar den zin der Markiezin niet snel genoeg en bevelen ter vervanging van d'Estrées door den Maarschalk de Richelieu waren afgezonden juist toen de maarschalk een overwinning bij Hastenbeck had bevochten. Dat de Richelieu ter vervanging van d'Estrées aangewezen was zal wel in verband gestaan hebben met den wensch 233 der Markiezin den gladden hoveling en vriend des Konings tijdelijk van het Hof te verwijderen. In de Elbe-provinciën voerde de Richelieu een waar schrikbewind. Er werd ongestraft door de Fransche troepen — wier discipline geheel te loor ging — gemoord, geplunderd en gebrand. Door schandelijke afpersingen wist de onwaardige opperbevelhebber niet slechts zijn verbrast vermogen te herstellen, maar zelfs met millioenen te vermeerderen. De vervanging van den voorzichtigen d'Estrées door den wel dapperen maar onwaardigen Richelieu viel niet in den smaak van Parijs waar de hevels-wisseling al spoedig bezongen werd op de navolgende wijze: Nous avons deux généraux, Qui tous deux sont maréchaux Voila la ressemblence, L'un de Mars est favori Et 1'autre 1'est de Louis Voila la différence. Dans la guerre ils ont tous deux Faits divers exploits fameux Voila la ressemblence A l'un Mahon *) s'est soumis Par 1'autre il eut été pris Voila la différence. Que pour eux dans les combats La gloire eut toujours d'appas Voila la ressemblence. L'un contre les ennemis L'autre contre les mar is Voila la différence. D'être utile a notre roi Tous deux se font une loi *) Plaats aan de Fransche kost. 234 36. Antoinette Poisson, Markiezin de Pompadour, naar de schilderij van Boucher in het museum van Versailles (1721 —1764) Voila la ressemblence. A Cythère l'un se sert Et 1'autre sur le Véser*) Voila la différence. Cumberland **) les craint tous deux Et cherche a s'éloigner d'eux Voila la ressemblence. De l'un il f uit la valeur De 1'autre il f uit 1'odeur***), Voilé la différence. Dans un beau champ de lauriers On apercoit ces guerriers, Voila la ressemblence. L'un a su les entasser L'autre vient les ramasser Voila la différence. Dans 1'histoire — 1'on verra Les noms de ces hér os-la; Voila la ressemblence. Mais de ce qu'on y dira L'un de l'autre rougira Voila la différence. In 1758 keerde de Maarschalk de Richelieu in Parys terug en werd ingevolge de wenschen van Mme. de Pompadour als legerbevelhebber vervangen door den Prins van den bloede, abt van het klooster St. Germain-des-Prés, Graaf de Clermont. Nadat deze het bevel over het verwaarloosde en ongedisciplineerde leger van de Richelieu had overgenomen berichtte hij den Koning: „Ik heb het leger van Uwe Majes- *) Rivier „de Wezer". **) Opperbevelhebber van het Rijksleger. ***) Richelieu was steeds geparfumeerd. 235 „teit in drie deden aangetroffen; het eene deel op de aarde „is samengesteld uit dieven en stroopers en in lompen ge„huld; het tweede ligt onder de aarde en het derde in de „hospitalen." Met zulk een leger was natuurlijk niets meer uit te richten en toen Ferdinand van Bronswijk tegen de Franschen oprukte moest Clermont snel en onder groote verliezen aan menschen en krijgsvoorraad uit Hannover tot over den Rijn terugtrekken nadat hij bij Crefeld verslagen was. De spotliederen spaarden den ongelukkigen abt-generaal niet. Est-ce un abbé? L'Eglise le renie, Un général? Mars 1'a bien maltraité! Mais il lui reste au moins 1'Academie N'y fut-il pas muet par dignité *)? Qu'est il enfin? Que son mérite est mince. Hélas! j'ai beau lui chercher un talent Un titre auguste éclaire son néant Pour son malheur le pauvre homme est un Prince. Moitié casque, moitié rabat, Clermont en vaut bien un autre II prêche comme un soldat Et se bat comme un apotre. Moitié plumet, moitié rabat, Aussi propre a l'un comme a l'autre, Clermont se bat comme un apotre II sert son Dieu comme il se bat. D'ou venez-vous, monsieur 1'abbé? Vous avez 1'air tout essoufflé? Je reviens de la guerre... Eh bien? *)Bij zijn toelating tot de „Académie" moest een nieuw benoemd lid steeds een toespraak houden; Clermont had zich aan die verplichting onttrokken. 236 Eh! qu'alliez-vous-y faire? Vous m'entendez bien. Le roi m'a dit: Mon gros cousin, Votre rabat ne tient a rien; Partez pour aller faire La barbe a 1'Angleterre; Daar Clermont niets had weten uit te richten werd hij maar weder vervangen, thans door den Maarschalk Contades. Clermont vertrok naar Frankrijk en liet de zorg voor den terugtocht aan Contades over die bij Minden tot een gevecht gedwongen, de nederlaag leed. In Parijs verscheen daarop het volgend epigram, waarin Delphine (de dauphine) de Markiezin de Pompadour toespreekt: Delphine a Pompadour a tenu ce propos: Madame! désormais si vous voulez m'en croire Vous vous contenterez pour votre propre gloire. De faire des fermiers et non des généraux. Een ander spotdicht luidde: Rome jadis consultait les oiseaux Sur la guerre, la paix, le choix des généraux. Imitateurs d'un peuple qu'on admire, Moquons-nous de tous nos rivaux Qui nous taxent de délire: Le plus vil habitant des eaux *) Peut aussi bien que les moineaux Régler le sort d'un grand empire. Een tweede Fransch leger werd gesteld onder de bevelen van een der gunstelingen der alvermogende Markiezin, den Maarschalk Soubise, die Thüringen binnenrukte, alwaar *) Bij den zesden regel van dit laatste spotdicht denke men aan den familienaam der Markiezin, Poisson. 237 bij hoopte lauweren te zullen behalen. Ongelukkig voor hem besloot Frederik II het Fransche leger aan te vallen en rukte naar Thüringen. Het voorspel van den voor den Pruisischen Koning zoo roemrijken slag bij Rosbach was voor Soubise al zeer ongelukkig. Met 8000 Franschen in Gotha gelegerd en zich met zy'n staf juist aan tafel willende begeven, weerklonk de schrille wapenkreet der Pruisische huzaren; de beroemde ruitergeneraal von Seidlitz had de stad met een goede duizend huzaren overvallen; de Franschen vluchtten in alle richtingen; aan hun hoofd Soubise met zijn staf. Veel gevangenen werden niet gemaakt, maar de bagage van den Maarschalk viel in handen van de stoute ruiters en daarbij tevens tal van koks, kappers, tooneelspelers en lichtekooien. Onder de bagage vond men geheele kisten met odeurs, pommades, poederdoozen, corsetten, parasols en dergelyke voor een leger zeker hoogst merkwaardige voorwerpen! Ernstiger dan deze gemakkelijke overwinning liet zich de ontmoeting der beide legers, waarbij 64.000 Franschen tegenover 22.000 Pruisen stonden, aanzien. Doch ook thans zegevierde Pruisische tucht en geestdrift over de ontevreden en slecht aangevoerde Fransche troepen. Nadat Seidlitz zijn tabakspijp in de lucht geworpen had — zijn gewone sein voor den aanval — stortten de Pruisische eskadrons zich op den vijand en brachten de grootste verwarring in de Fransche gelederen. Geen twee uren duurde het gevecht; toen maakte zich een paniek van de Fransche troepen meester die op de vlucht gingen en niet rustten vóór zij den linker Rijnoever weder bereikt hadden; zij lieten 7000 gevangenen, 62 kanonnen en 22 vaandels in handen der overwinnaars die slechts een verlies van 165 dood en en 530 gewonden te betreuren hadden. In Parijs beschouwde men de nederlaag bij Rosbach als een nederlaag van de hofpartij en terwijl de bewondering 238 voor Frederik II zoo mogelijk nog steeg, werd Prins Soubise — Prins Sottise werd hij in de Fransche hoofdstad genoemd — met quatrains en spotliederen gehoond. Een paar voorbeelden. Fréderic combattant et d'estoc et de taille, Quelqu'un au fort de la ba taille, Vient lui dire: Nous avous pris.... Qui donc? — Le général Soubise. Ah, morbleu! dit le roi, „tant pis" Qu'on le relache sans remise. Je connais du sujet 1'importance et le prix, Et sa présence ici me deviendrait contraire, Au lieu qu'il m'est trés nécessaire A la tête des ennemis. Soubise dit, la lanterne a la main, J'ai beau chercher, oü diable est mon armée? Elle était la pourtant hier matin, Me 1'a 't on prise ou 1'au ra is je égarée? Ah! je perds tout, je suis un étourdi, Mais attendons au grand jour, a midi. Que vois je? Oh ciel! Que mon ame est ravie, Prodige heureux, la voila, la voila!... Ah! Ventrebleu! Qu'est ce donc que cela? Je me trompais; c'est 1'armée ennemie! Bjj het thans volgend quatrain zy aangeteekend dat Soubise na den slag met zijn paard door een stroompje gezwommen was! Soubise vient d'être battu II s'est de désespoir la tête la première Précipité dans la rivière Mais les poissons 1'ont soutenu. Het woord „poissons" is natuurlijk een toespeling op den familienaam der Markiezin. 239 De echtgenoote van Soubise was de dochter van een houthandelaar; zulks ter verklaring van den derden regel in het volgend versje. Soubise après ses grands exploits Peut batir un palais qui ne cöute guère Sa femme lui fournirait le bois Et chacun lui jette la pierre. Blijkbaar vond men het gewenscht dat Soubise nog eens een militaire opleiding zou genieten: Soubise agira prudemment En vendant son hotel, dont il n'a plus que faire, Le roi lui donne un logement A son école militaire. Doch de Markiezin kreeg ook haar deel van den spot. En vain vous vous flattez, obligeante marquise De mettre en beaux draps blancs le général Soubise. Vous ne pouvez la laver, a force de crédit La tache qu'a son front imprime sa disgrace. Et quoique votre faveur fasse, En tout temps on dira ce qu'a présent on dit, Que si Pompadour le blanchit, Le roi de Prusse le repasse *), Bij den terugtocht uit Duitschland werd nog een gevecht bij Lützelberg geleverd, waarbij de Fransche generaal Chévert zich zeer onderscheidde. Maar.... Soubise kreeg later den maarschalkstaf en over Chévert zweeg men. Pourquoi le baton a Soubise Tandis que Chévert est vainqueur! C'est de la cour une méprise Ou c'est 1'abus de la faveur. *) Repasser = afrossen en strijken. 240 Je ne vois la rien qui m'étonne, Répond aussitöt un railleur, C'est a 1'aveugle que 1'on donne Et non pas a son conducteur. Intusschen waren de kassen ledig en zelfs het hofpersoneel werd niet betaald. „Les domestiques de la chambre, de la cuisine, des offices „et généralement tous ceux qui sont avec gages de la cour „sont arrierés de trots et quatre années; aussi ne savent-ils „oü donner de la tête" — heet het in een brief aan den Oostenrijkschen minister Brühl. De maatregel die geld in de kassen moest brengen, n.1. de verkoop van zilver vaatwerk van Hof en particulieren, leverde niets op; het was als een druppel in den oceaan. On porte de riche vaiselle On ne garde pas une écuelle C'est le bon ton Mais en se servant de f aïence On fait toujours même dépense Dindons, dindons. Verschillende ministers drongen er thans bij Lodewijk op aan dat Hij vrede zou sluiten, daar de nooden van het land steeds grooter werden, doch zulks lag niet in de bedoeling van de Markiezin die vertrouwde op een omkeer in den oorlog en die haar roemzuchtige hoop in de geschiedenis eenmaal genoemd te zullen worden naast eene Catharina van Rusland of eene Maria Theresia van Oostenrijk, maar niet kon prijsgeven. Zonder eenige gewetenswroeging werd minister de Bernis die op den vrede aandrong en wien Pompadour toch zooveel te danken had, opgeofferd en als Fransch gezant naar Rome gezonden, terwijl hij als minister van buitenlandsche zaken in Frankrijk vervangen werd door Pompadour' s nieuwen vriend en vertrouwde, den Hertog de Choiseul, 16 241 wat al dadelijk ten gevolge had dat het verbond met Oostenrijk op nog hechter grondslagen gevestigd werd. Niettegenstaande al de moeite die de nieuwe minister zich gaf, kon de oorlog — waar het land uitgeput en de legers dus niet aangevuld konden worden — slechts sleepend gevoerd worden, Wat in Parys aanleiding gaf tot het volgend spotdicht: Notre royaume périclite Et tout périt; Notre roi comme un Démocrite S'en fiche et dit: Je trouve ce fardeau trop lourd Vive 1'amour. Ook de oorlog ter zee met Engeland, waardoor Frankrijks oorlogs- en handelsvloot vrijwel vernietigd was, had wel veel nadeel, doch geen enkel voordeel gebracht. De Engelschen hadden zelfs een landing op de Fransche kust bewerkstelligd en bij St. Cast een overigens onbeduidende overwinning op den Franschen bevelhebber d'Aiguillon bevochten. Toen deze in Parijs was teruggekeerd, verscheen een verslag van dat gevecht, waarin onder meer voorkwam: ,,d'Aiguillon s'est couvert de gloire", doch toen de Paryzenaars vernamen dat de bevelhebber zich gedurende den strijd bij een molen opgesteld had, maakten zij van bovenstaand zinnetje: „d'Aguillon s'est couvert de farine". Couvert de farine et de gloire De Saint-Cast héros trop fameux, Soit plus modeste en ta victoire: On peut d'un soufflé dangereux Te les enlever toutes deux! Uit den oorlog met Engeland die overigens in hoofdzaak op voor de Franschen zeer nadeelige wijze in de Amerikaansche koloniën en Canada gevoerd werd, zij nog ver- 242 meld een poging van Fransche zijde gedaan ten einde op de Engelsche kust te landen. Het was alweder de Richelieu die hier zijn talenten ten toon zou spreiden, maar eilacie! van den tocht kwam, deels door stormen, deels ten gevolge van de waakzaamheid der Engelsche vloot, niets terecht. De mislukte onderneming werd aldus bezongen: Quand je vis partir 1'excellence De Richelieu, Je pré vis sa mauvaise chance Hélas, mon Dieu! Ce pilote ignore les vents De 1'Angleterre, II ne sait qu' embarquer les gens Pour 1'ile de Cythère. II faut pourtant payer la peine De ce marin, II n'est pas jus te qu'il revienne Et qu'il n'aye rien. Nous lui donnerons pour pension Le soin des f illes Un sera son baton Ses lauriers des coquilles. Alle aan den zevenjarigen oorlog deelnemende mogendheden snakten naar het einde van den strijd; ook de Markiezin kon niet meer tegen den stroom oproeien en nadat reeds in 1762 onderhandelingen aangeknoopt waren, kwam eindelijk in 1763 de vrede tot stand. Hoe droevig was voor Frankrijk het einde van dien geweldigen worstelstrijd, waarin het land door de grillen eener machtige courtisane gesleept was! Onder den ,,Roi Soleil" had de Fransche staatkunde Europa beheerscht; onder Zijn zwakken opvolger was gebleken dat de eens zoo machtige staat — zelfs met hulp 243 van sterke bondgenooten — niet meer opgewassen was tegen het betrekkelijk kleine Pruisen. Maar welk een verschil dan ook tusschen een Frederik den Grooten en een Lodewijk XV! Ten opzichte van de binnenlandsche staatkunde was vooral van belang het werkzaam aandeel dat Mme. de Pompadour nam in den strijd die tusschen parlementen en geestelijkheid ontbrand was. De aanleiding tot dien strijd was deze, dat de geestelijkheid, steunende op pauselijke beschikkingen, zich rechten wilde aanmatigen die het parlement van Parijs voor zich opeischte. Ter beslechting van den strgd verwachtte men nu een beslissing des Konings en hier school een groote moeilijkheid. Koos de Koning partij voor het parlement dan nam Füj de geestelijkheid die ten allen tijde een groote steun van het Koningschap was geweest, tegen zich in en waar het Fransche volk in het algemeen godsdienstig was en zijn geestelijke leiders volgde, was er alles aan gelegen die leiders niet voor het hoofd te stooten. Doch zou de geestelijkheid gelijk krijgen dan was te vreezen dat de tegenstand van het parlement weder zoude toenemen en zulks was allerminst gcwenscht waar dat parlement zich hoe langer hoe meer verzette tegen de absolute macht des Konings. Meer dan eens had het parlement geweigerd een koninklijke beschikking te registreeren en had de Koning een kussenzitting (zie noot 8) moeten houden ten einde Zijn wil door te drijven, wat van de zijde van het parlement dan weder aanleiding gaf tot eerbiedige critieken en adressen die — en daarvoor was de Koning uiterst gevoelig — tornden aan Zijn gezag. Onder die omstandigheden stond de Markiezin en achter haar de Koning voor een moeilijke keuze. Pompadour voelde zich allerminst tot de geestelijkheid aangetrokken. Hoe had haar biechtvader — de Jezuïeten- 244 37. Lodewijk XV naar een ets van Markiezin de Pompadour 38. Koning Lodewijk XV naar de schilderij van Vanloo in het museum van Versailles pater Sacy en met hem de hoogere geestelijkheid zich tegen haar gekeerd toen zij, ten einde „dame de palais" bij de Koningin te kunnen worden, aan de kerkelijke plechtigheden wenschte deel te nemen en men van haar eerst haar vertrek uit Versailles geëischt had. Die vernedering was zij waarlijk niet vergeten en zij zou het de geestelijkheid — en in de eerste plaats de Jezuïeten — betaald zetten. Bovendien hadden natuur en opvoeding de Markiezin meer geleid in de richting der opvattingen van liberale geleerden en vrijgeesten, dan naar die van de dienaars der Kerk en toen de strijd tusschen parlement en geestelijkheid scherper vorm aannam, gingen hare sympathieën begrijpelijkerwijze naar hen die de dragers waren van meer vrijzinnige opvattingen. De Markiezin besloot het „verdeel-en-heersch"-stelsel in praktijk te brengen en toen in 1757 het parlement jegens den Koning weder een aanmatigende houding aannam en niet wenschte te bukken, wist zij den Koning te bewegen een beschikking te nemen die wel is waar den strijd niet besliste, doch beide partijen onaangenaam was. Het parlement werd eenvoudig opgeheven en zijn leden verbannen, doch tevens werd Msg. de Beaumont, aartsbisschop van Parijs, met de hoofden van de kerkelijke partij aan het Hof, de minister d'Argenson — broeder van den schrijver der mémoires — en de kanselier Machault eveneens verbannen.67) Bij deze verbanning was vermoedelijk ook een persoonlijke wraakneming der Markiezin tegen den minister en den aartsbisschop in het spel. Zij toch hadden haar — na den aanslag van Damiens*) — belet, tot den Koning door te dringen. De genomen maatregelen werkten echter niets uit; beide 67) De verbanning van het parlement van Parys duurde niet lang; in het raderwerk der regeering kon dit staatslichaam niet gemist worden. De Koning was wel gedwongen de verbanning der leden op te heffen. *) Zie blz. 260. 245 partijen overstelpten de Markiezin met verwijten en smaadredenen en het neutraliteits-beginsel door de Markiezin op den voorgrond gesteld, vond geen verdedigers. De volkshaat jegens de Markiezin, die toch reeds zoo groot was door de tegenstelling tusschen haar weelde-leven en de zware belastingen, de armoede en den voedselnood waaronder het volk gebukt ging, nam nog toe en toen Mme. de Pompadour zich in een karos te Parijs vertoonde werd zij overal uitgejouwd en moesten de militaire wachten ingrypen en haar tegen de volkswoede beschermen. Later, toen de Jezuïeten zich bij het volk gehaat hadden gemaakt en de steeds scherper optredende vrijgeesten heftig tegen hen te keer gingen, verklaarde het parlement van Parys — hierin door Mme. de Pompadour gesteund — dat het genootschap van Jezus in geen welgeordenden staat geduld kon worden, daar het door ondermijning van de zedelijkheid en zy'n oproerige gezindheid de grootste onrust in den staat verwekte. Het parlement beval den Jezuïeten hun kloosters te sluiten, hun colleges en andere inrichtingen te ontruimen en iedere betrekking met het hoofd der orde te verbreken; zij die hieraan niet voldeden en weigerden ter zake een eed af te leggen werden verbannen. Hoe op dat tijdstip reeds bres geschoten was in het beginsel van de absolute koninklijke macht, blijkt wel hieruit dat Lodewyk zich tegen de beschikkingen van het parlement — dat zich hier rechten had aangematigd die allerminst tot zijn bevoegdheid behoorden — niet durfde verzetten. In 1764 verklaarde de Koning — gehoor gevende aan de inblazingen der Markiezin en den minister de Choiseul — de orde der Jezuïeten in Frankrijk opgeheven. Kort daarna kwam de dood de Markiezin opeischen en kon de Choiseul de macht die hy met de Pompadour gedeeld had, vrijwel zelfstandig uitoefenen. 246 9. Vrienden en vijanden. Bewonderaars en vlijers heeft Mme. de Pompadonr in menigte gehad, maar het aantal harer ware vrienden is uiterst gering geweest. Misschien waren Bernis en Choiseul haar eenige vrienden; de eerste is opgeofferd, de tweede heeft haar overleefd en is voor haar wellicht meer geweest dan een vriend. Comte Fleury schrijft te dien opzichte in zijn werk „Louis XV intime": „D'ami, Stainville (Choiseul) est devenu „1'amant de Mme. de Pompadour, on suppose vers 1760". De Markiezin heeft Choiseul en de zijnen met gunsten overladen en aan haar heeft Choiseul zijn verheffing tot eerste-minister te danken gehad. Met hem heeft Mme. de Pompadour aan het hoofd gestaan van de hofpartij die de vrijdenkers en Encyclopedisten (zie blz. 255) steunde. Te zamen hebben zij de Jezuïeten bestreden en hen ten slotte uit Frankrijk verdreven; te zamen hebben zij de sedert eeuwen gehuldigde buitenlandsche politiek in geheel andere banen geleid. Doch de vriendschap van Choiseul heeft der Markiezin geen geluk gebracht. Is men over de vrienden der Markiezin spoedig uitgepraat, meer valt er te vertellen van haar vijanden. Aanvankelijk was het geheele Hof Mme. d'Etioles vijandig gezind en slechts langzaam vormde zich een partij die haar steunde in de stille hoop uit haar stelling aan het Hof persoonlijk voordeel te kunnen trekken. Aan het hoofd harer tegenstanders stond de dauphin, die — godsdienstig van aard — het gedrag zijns vaders ernstig afkeurde en die geen gelegenheid voorbij liet gaan, wanneer hij kans zag de Markiezin zijn afkeer te toonen. Tegen den dauphin en zijn echtgenoote kon de Markiezin natuurlijk niet openlijk optreden, maar zij had al werk genoeg andere vijanden het hoofd te bieden. 247 Onder de hovelingen die het Lodewijk niet vergeven konden dat Hij zich een burgerdochter tot maitresse gekozen had, stond de Richelieu in de voorste rij en de Markiezin werd maar al te dikwijls het mikpunt zijner geestige spotternijen. Als gunsteling des Konings was zijn stelling aan het Hof als het ware onaantastbaar en toen de Markiezin Lodewijk verzocht Richelieu toch niet steeds mede te nemen naar Crécy, Choisy of andere lustverblijven, antwoordde de Koning: „Ach, ge kent Richelieu niet; wanneer men hem de „deur uitzet, komt hij door den schoorsteen weer binnen." Richelieu was na het gebeurde te Metz (zie blz. 101) 'sKonings vertrouwde geworden en hij bleef zulks tot Lodewijk's dood toe. Toen de slechts half versluierde hatelijkheden jegens de Markiezin eens te scherp werden, vroeg de Koning plotseling: „Richelieu, hoe dikwijls hebt ge reeds in de bastille ge„zeten?" De onverbeterlijke Richelieu lachte en antwoordde doodkalm: „driemalen, Sire!" En het antwoord was juist, want in zijn jonge jaren had de verwende hoveling heel wat op zijn kerfstok gehad. Ook de Koning lachte en daarbij bleef het. Naast den dauphin en Richelieu waren het de dochters des Konings die Mme. de Pompadour geen goed hart toedroegen, maar ook tegen hen kon de Markiezin weinig doen. Tegen personen van minderen rang die haar vijandig gezind waren trad de machtige vrouw echter zonder mededoogen op en die wist zij wel met een „lettre de cachet" van het Hof te doen verwijderen. Haar aanmatiging bezorgde de Markiezin ook wel vijanden, zoo onder meer den Prins van den bloede Conti. Toen deze eens bij haar „lever" zijn opwachting bij Mme. de Pompadour kwam maken, liet zij — welbehaag- 248 lijk op haar praalbed uitgestrekt — den Prins staan en deed hem geen zetel aanbieden. De Prins wreekte zich door op den rand van haar bed te gaan zitten en haar met een be teekenis vol lachje toe te voegen: „Markiezin, u rust wel op een buitengewoon „bed." Mme. de Pompadour kon het zich voor gezegd houden, en ... zij had weder een tegenstander meer. In spot- en hekeldichten vonden haar vijanden een gemakkelijk middel waarmede zij de Markiezin konden hoonen en treffen, al heeft menig gelegenheidsdichter zijn vrijmoedigheid in de bastille moeten boeten. Het was vooral aan het Hof dat men die dichters moest zoeken. Toen eenige hovelingen den politie-prefect van Parijs — Berryer — die een bezoek te Versailles bracht, opgewonden vroegen of hij nu eindelijk den vervaardiger van eenige hatelijke versjes tegen de Markiezin had kunnen arresteeren, antwoordde deze: „Ik ken Parijs, Mijne heeren, zoo goed als men het ken„nen kan, doch Versailles ken ik niet", daarmede te kennen gevende dat men de auteurs der smaadversjes aan het Hof moest zoeken. De minister Maurepas — een groot vijand der Markiezin — werd door Pompadour als vervaardiger van verscheidene hatelijke quatrains beschouwd en ofschoon Lodewijk dezen minister — dien Hij van Zijn jeugd af kende — zeer op prijs stelde, viel hij ten slotte als offer aan de wraakzucht der machtige sultane. Maurepas lachte toen men hem waarschuwde; hij meende dat de Koning hem nimmer heen zou zenden, doch hij verrekende zich deerlijk. Doch hoe komt Lodewijk's onbetrouwbaar karakter bij het verbannen van dezen jeugdvriend en minister weder uit! Lodewijk ontving den minister als gewoonlijk bij Zijn „lever" den 23en April 1749 en terwijl Koning en hovelingen zich vvermaken met de „bon mots" en pikante verhalen van den inderdaad geestigen minister, is de groot- 249 zegelbewaarder op weg naar de woning van den minister met een brief des Konings die aldus luidt: „Ik stel uwe diensten niet meer op prijs; U zult uw „ontslag indienen en u terugtrekken in Bourges; Pontchar„trin is te dichtbij. Het is u slechts vergund uw familie te „zien. Geen antwoord." Maurepas moest Versailles dadelijk verlaten en eerst vijf en twintig jaar later kon hij onder Koning Lodewijk XVI aan het Hof terugkeeren. Is Maurepas inderdaad de auteur van verschillende hekeldichtjes geweest dan heeft hij voor zijn scherpe taal wel zwaar moeten boeten. Er bestaat een geheele verzameling van de spot- en hekeldichtjes tegen de Markiezin die naar haren familienaam •— Poisson — „poissonades" genoemd worden. Enkele mogen hier een plaats vinden, daar de gevoelens die men jegens de Markiezin koesterde er zoo scherp in zy'n weergegeven. Les grands seigneurs s'avilissent, Les financiers s'enrichissent, Et les Poissons s'agrandissent. C'est le règne des vauriens On épuise la f inance, En ba timen ts, en dépense 1'Etat tombe en décadence Le roi ne met ordre a rien. Cette petite bourgeoise Elevée a la grivoise Mesurant tout a sa toise Fait de la cour son taudis. Louis, malgré son scrupule Froidement pour elle brüle > ■; Et son amour ridicule A fait rire tout Paris. 250 Cette catin subalterne Insollemment le gouverne Et c'est elle qui décerne Les honneurs a prix d'argent Devant 1'idöle tout plie, Le courtisan s'humilie, II subit cette infamie Et n'est que plus indigent. Fille d'une sangsue et sangsue elle-même, Poisson d'une arrogance extréme Etale en ce chateau sans crainte et sans ef f roi, La substance du peuple et la honte du roi. Poisson sec a vendre — Carcasse a louer, Ton f rère est a pendre — Tes membres a rouer. Détestable femelle — Quand finira tu ton destin? Tu devrais bien mourir pucelle — Exécrable catin. II faut sans relache Faire des chansons; Plus Poisson se fiche, Plus nous chanterons. Tous les jours elle of f re Matière a couplets, Et veut que 1'on coffre Ceux qui les ont faits. Qu'une batarde de catin A la cour se voie avancée; Que dans 1'amour et dans le vin Louis cherche une gloire aisée Ah! le voila, oh le voici! Celui qui n'en a nul souci. Het volgend gedichtje wordt toegeschreven aan Voltaire 251 die het gemaakt zou hebben, nadat hij in ongenade was gevallen. Telle plutót cette heureuse grisette Que la nature, ainsi que 1'art forma Pour le b ou bien pour 1'opéra; • Qu'une maman avisée et discrète, Au nohle lit d'un fermier éleva Et que 1'amour d'une main droite Sous un monarque entre deux draps pla^a Sa vive allure est un vrai port de Reine, Ses yeux fripons s'armen t de majesté Sa voix a pris le ton de souveraine Et sur son rang son esprit s'est monté. Het meest bijtende quatrain dat aan Maurepas is toegeschreven en waarschijnlijk zijn verwijdering van het Hof ten gevolge had was het volgende, waarbij aangeteekend zij dat het betrekking heeft op een vrouwenziekte waaraan Pompadour leed. La marquise a bien des appas Ses traits sont vifs, ses graces franches Et les fleurs naissent sous ses pas Mais hélas! ce sont des fleurs blanches. d'Argenson geeft dit quatrain anders en wel aldus: Par vos fagons nobles et franches Iris, vous enchantez nos coeurs; Sur nos pas vous semez des fleurs, Mais ce ne sont que des fleurs blanches. Werden de vervaardigers van zulke spotdichten ontdekt en gevangen genomen dan moesten zij zwaar boeten. Zulks was o.a. het geval met Latude, die — na wegens een vrij onschuldige chantage-poging in de bastille te zijn opge- 252 39. Mode-gravure uit de XVIIIe eeuw ■40. Damiens' aanslag op den Koning (6 Januari 1757) sloten — op den rand van een hem verstrekt boek het volgend quatrain had neergeschreven: Sans esprit et sans agréments, Sans être ni belle ni neuve, En France on peut avoir le premier des amants La Pompadour en est la preuve. Dit ongepast geschrijf werd ontdekt en gedurende vijf en dertig jaar heeft Latude in de bastille moeten boeten. Twee malen is hij ontvlucht, doch telkens weder opgepakt; de tweede maal werd hij in Amsterdam door Fransche spionnen gevangen genomen en medegevoerd naar Frankrijk. De aangrijpende geschiedenis van deze vijf en dertigjarige gevangenschap is door Latude zelf te boek gesteld. Zijn lotgevallen hebben veel overeenkomst met die van Freiherr Friedrich von der Trenck — een slachtoffer van Frederik den Grooten. *) 10. Steun aan kunsten en wetenschappen. De Markiezin de Pompadour was een zeer talentvolle, ontwikkelde en kunstlievende vrouw. Met haar inderdaad buitengewonen aanleg en de haar gegeven uitmuntende opvoeding kan het ons niet verwonderen dat zij — eenmaal tot macht gekomen — de wetenschappen en schoone kunsten heeft gesteund en naar de mate harer krachten zelf heeft beoefend. Het tijdperk harer macht is dan ook geweest het gouden tijdperk der schoone kunsten. Op dat gebied heeft Pompadour niet gehuicheld; zij hield van de kunst om de kunst en haar vruchtbare fantasie *) Zie voor de geschiedenis van deze beide staatsgevangenen: H. M. de Latude. Histoire d'une dé tention de 39 ans dans les prisons d'Etat. Amsterdam 1787, (herhaaldelijk herdrukt) en Dr. Adolph Kohut. Merkwürdige Lebensgeschichte des Freiherrn Fr. von der Trenck. Leipzig 1898. 253 en persoonlijk talent prikkelden de Fransche kunstenaars te geven het heste wat in hen was, wetende dat zij in Pompadour een alleszins competente heoordeelaarster hunner werken vonden. De Markiezin die in haar goede jaren het beeld van lieftalligheid en smaak was heeft haar stempel gedrukt op een kunststijl dien wij in onzen huidigen tijd, waarin wij naast beton- en ijzerconstructies op ieder stijl-gebied slechts verwarring en zucht naar opvallende lijnen en vormen kunnen vaststellen, met welgevallen nog in de Fransche kasteelen en museums bewonderen en dien wij in dit eene woord kunnen samenvatten: „ rokoko''. Wanneer wij dat woord „rokoko" noemen, ontrolt zich voor ons geestesoog een filmbeeld van een aardsch paradijs waarin geen zorgen en kwalen de vreugde verstoorden, waarin men van het leven genoot, waarin elegante, sierlijk gekleede, gepoederde en geparfumeerde dames — de mouche coquet op wang of voorhoofd gedrukt — zich in haar popperige met bibelots gevulde boudoirs, waar de geur van welriekende bloemen de zinnen streelde, het hof lieten maken door zwierige en elegante cavaliers. Het leven vliet zachtkens daarheen in een atmosfeer van zinsverrukking, waarin de schoone godin Venus en het luchtig daarheen huppelende god je Amor hun triomphen vieren. Voor hen die dit aardsche paradijs uit het rokoko-tijdperk gekend hebben is het leven geweest een tijd zonder last en zorg, een tijd van zinnenweelde, een leven van genieten, waarin men niet vroeg naar den dag van morgen, maar genoot van hetgeen het heden kon bieden. Maar achl hoe betrekkelijk klein is het kringetje geweest dergenen die de rokoko-paleizen met hun dans- en receptiezalen, de landelijke chalets met hun popperige parkjes en berceaux, de boudoirs waar mollige zetels en gedempt licht den bezoekers tot verwijlen noodden en waar schoone, niet te hardvochtige vrouwen als koninginnen van smaak en weelde heerschten, mochten betreden. 254 Ten koste van hoeveel armoede en ellende, geleden in zeer hreede lagen van het Fransche volk, is het levensgenot van eenige honderden gekocht.... neen, afgedwongen. Want laat het ons niet vergeten: de kring van hen, waar de Markiezin de Pompadour haar triomphen gevierd heeft, de kring waarin wij in gedachte gaarne verwijlen, die ons aantrekt en hoeit, die in de wereldgeschiedenis zulk een rol gespeeld heeft, is in verhouding tot het zielental van het Fransche volk uiterst klein geweest. Enkele honderden hebben hun bestaan kunnen uitleven in weelde en zingenot, maar daartegenover stonden de millioenen die dikwijls in harden en zwaren arbeid het leven slechts leerden kennen als een zwoegen en tobben, als een voortdurende inspanning en aanhoudenden strijd om het bestaan. De geweldige tegenstelling tusschen hof- en volksleven kon niet steeds blijven zooals wij die gedurende de regeering Van Lodewijk XV leeren kennen en Mme. de Pompadour behoorde wel degelijk tot hen die zulks beseften, doch het bleef bij dat besef en de Markiezin heeft slechts het zorgelooze, doch onheilspellende en profetische woord kunnen vinden: „Après nous le déluge". Mme. de Pompadour heeft het tijdperk der Fransche revolutie niet meer gekend; trouwens had zij toen nog geleefd dan zou zij zeker als een der eerste slachtoffers gevallen zijn voor den haat en de woede van het opgestane volk. Wonderlijk! Wanneer wij den naam Pompadour op de lippen nemen denken wij niet aan het drama van bloed en tranen, waarvoor zij mede een groot deel der verantwoordelijkheid draagt, maar wij denken aan het bevallige en lieflijke, het beminnelijke, zwierige en aantrekkelijke; wij denken aan het tijdperk van het rokoko, waarvan.de Markiezin de eerste priesteresse was. Onze gedachten gaan dan niet in de eerste plaats uit naar de rol door Pompadour in de binnen- en buitenlandsche staatkunde gespeeld, naar de oorlogen door haar machtswoord ontketend, naar haar groote fijlen en fouten, maar 255 voor ons oog ontrolt zich een beeld vol aanvalligheid, waarin de kunst zich geheel stelt in dienst van schoonheid en smaak, dat wil dus zeggen: in dienst der vrouw. De amoureus aangelegde Lodewijk XV en de kunstlievende Pompadour inspireerden de artisten dier dagen tot het scheppen van kunstgewrochten, waarbij in lijn en kleur, in melodie en beeld slechts gestreefd werd naar huldiging der vrouw als ideaal van schoonheid en aanvalligheid. Maar hoe kwamen de vrouwen dier dagen de kunstenaars in hun streven tegemoet. Waarschijnlijk is er in de geschiedenis geen tijdperk geweest waarin de vrouw met hare charmes zoo heeft weten te woekeren als in den tijd waarin het ,,rokoko" haar gehuldigd heeft. Een groot gedeelte van de millioenen die door de handen der Markiezin zijn gevloeid zijn besteed ten einde te kunnen leven in een kunstzinnige en luxueuse omgeving. De fraaie landhuizen met hun parken en tuinen werden tot ware museums, waar schilderijen en beeldhouwwerken, vazen en cameeën, kostbare boek- en kantwerken, handschriften en vreemde munten of gesneden steenen den bezoeker konden boeien. Jonge kunstenaars werden door de Markiezin gesteund en aangemoedigd en rond Pompadour vormde zich een kring van talentvolle kunstenaars op verschillend gebied, schilders, beeldhouwers, architecten, graveurs, goudsmeden en bij dien kring sloten zich geleerden, dichters en schrijvers aan. De schoonste bezitting der Markiezin was het lustslot Bellevue, waar zij zich met zooveel kunstwerken op ieder gebied omringde dat dit schitterend verblijf — als het ware een droom uit de „Duizend en een nacht" — zijn wedergade in Frankrijk niet had. Alles in Bellevue was kunstwerk in den besten zin des woords en meestal naar de aanwijzingen en opvattingen der kunstzinnige bezitster ontworpen. 256 Hoe droevig dat dit feeën-paleis niet bewaard is gebleven en dat de kunstschatten die het bevatte vernield of over de wereld verspreid zy'n geworden. Een der kunstenaars die wel het meest aan Pompadour te danken heeft gehad is de schilder Boucher geweest die op kunst-gebied een buitengewone werkzaamheid aan den dag gelegd heeft en die bij uitnemendheid geweest is de kunstenaar van het rokoko-tijdperk. Zijn geschilderde portretten — waaronder verscheidene van de Markiezin — zijn wereldberoemd, doch behalve door zy'n schilderyen is hij bekend door zy'n pastellen en etsen. Bovendien schilderde hij de coulissen voor het theater der Markiezin, ontwierp teekeningen voor de Gobelinsfabrieken en schetsen voor de porcelein-industrie te Sèvres. Costuums en versieringen van waaiers of boekbanden en nog zoo veel meer werden onder de scheppende hand van dezen meester tot ware kunststukken. Tot den roem van Mme. de Pompadour heeft Boucher zeker in niet geringe mate bijgedragen. Onder de kunstenaars die verder door de Markiezin gesteund werden kunnen genoemd worden de beeldhouwer Bouchardon, de architecten Gabriel en Lassurance, de schilders Vanloo, Lancret en Latour, de etser Leguay, de schrijvers en dichters Voltaire, Marmontel, de Bernis, Duclos en Crébillon. Aan de Markiezin is ook te danken de oprichting van den „Salon", de beroemde tentoonstelling van kunstwerken, waar schilders en beeldhouwers ook thans nog jaarlijks om den voorrang kampen. Ook is onder den invloed van Mme. de Pompadour de uitgave van de „Encyclopédie", het groote wetenschappelijke woordenboek, waaraan — onder leiding van Diderot en d'Alembert — de eerste geleerden en filosophen van Frankrijk arbeidden — mogelijk geworden. De uitgave van dit grootsche werk werd vooral door de derikale partij aan het Hof tegengehouden en het kostte de 257 Markiezin veel moeite Lodewijk's vergunning voor de verspreiding en den verkoop van dit standaardwerk te verkrijgen. Hoe de toestemming ten slotte verkregen werd leert de volgende anecdote. Op een souper in Trianon werd over schietkruit gesproken en de Hertog de Nivernois gaf te kennen niet te weten uit welke bestanddeelen het was samengesteld. „Ach," zeide de Markiezin, „zoo gaat het met vele din„gen in de wereld; ik weet o.a. niet waaruit mijn blanketsel „bestaat en ik zou het antwoord moeten schuldig blijven „indien men mij vroeg hoe mijn zijden kousen worden ge„ weven." Een der aanwezigen merkte toen op dat dat alles wel in de Encyclopédie te vinden zoude zjjn, waarop de Koning last gaf dat werk uit Zijn bibliotheek te halen. De een en twintig deelen der Encyclopédie werden binnen gebracht en inderdaad vond men omtrent de genoemde onderwerpen alle gewenschte inlichtingen. Daarna zou de Koning vergunning voor de uitgave verleend hebben! Naast hare vele lustverblijven en landhuizen heeft op het gebied van de bouwkunst Parijs meerdere fraaie gebouwen, zooals de Madeleine-kerk en de kerk Saint-Sulpice aan het initiatief der Markiezin te danken, terwijl de aanleg van verschillende boulevards en pleinen naar hare opvattingen geschiedde. Doch de Markiezin deed nog meer. Aangespoord door de fraaie vormen en kleuren van het Meiszner-porcelein dat over de geheele beschaafde wereld bekend was, kwam Mme. de Pompadour op het denkbeeld in Frankrijk een porcelein-industrie te scheppen die de Duitsche evenaren en zoo mogelijk overtreffen zoude en zij heeft dat denkbeeld weten te verwezenlijken. En hoevele bezwaren moesten niet overwonnen worden eer de in 1756 bij Sèvres opgerichte fabriek die met parken en tuinen omringd werd, hare eerste producten kon afleveren. 258 De Markiezin liet zich door de aanvankelijke tegenslagen niet afschrikken; zij hield vol en ieder weet hoe zij ten slotte slaagde, want de Sèvres-fabrieken leveren ook thans nog de schoonste porcelein-werken die men zich denken kan. Het moet dan ook ter eere van Pompadonr erkend worden dat zij de stichtster is geweest eener voor Frankrijk geheel nieuwe industrie die aan duizenden arbeid en brood heeft gebracht. Zij organiseerde in hare lustverblijven bazaars en tentoonstellingen van de schoonste werkstukken uit de nieuwe fabrieken en wie kon haar weigeren wanneer de gastvrouw met een verleidelijk lachje de bezoekers drong uit hare handen het een of ander kostbaar porcelein te koopen? Het is ook in het Sèvres-porcelein dat de naam der Markiezin bewaard is gebleven in het „rose Pompadour". Is de invloed der Markiezin op Lodewijk XV voor den Koning en den Franschen staat verderfelijk geweest, de kunsten en wetenschappen hebben aan haar veel te danken gehad, want zij is het geweest, die de Fransche kunstenaars ontrukt heeft aan het streven om bij Romeinen en Grieken hun inspiratie te gaan zoeken die dan hoofdzakelijk gericht werd op de verheerlijking van den Vorst. Hoe kwam — vraagt men zich verbaasd af — Mme. de Pompadour aan de zoo veelzijdige ontwikkeling die wij in haar bewonderen moeten? Naast hare bemoeiingen op staatkundig, militair en kunstgebied moest zij er steeds aan denken hoe zij den Koning afleiding kon bezorgen, wetende dat haar stelling aan het Hof geheel afhing van Zijn koninklijk machtswoord. Hoeveel hoofdbrekens kostte het haar, telkens iets nieuws te bedenken! Haar aangeboren talent voor het tooneelspel kWam haar hierbij ook weder te stade. Zij, de tooneelspeelster bij uitnemendheid, die reeds als jong meisje in het landhuis van haren oom (?) Tournehem en later in Etioles zulke successen behaald had, moest het 259 niet moeilijk vallen ook aan het Hof als vertolkster in verschillende rollen lof te oogsten en indruk te maken op den geblaseerden Lodewijk. Aanvankelijk organiseerde de Markiezin muziekavondjes waar zij zelve ook dikwijls haar welluidende stem deed hooren. Deze avondjes werden de aanleiding tot haar optreden op een klein tooneeltje dat Lodewijk — wiens nieuwsgierigheid geprikkeld was — in Versailles had laten inrichten en zulks gaf weder den stoot tot het organiseeren van een tooneelgezelschap, uitsluitend bestaande uit dames en heeren van de hofhouding. De Markiezin ontplooide hierbij een ongekende werkzaamheid en de Koning en Mme. de Pompadour bemoeiden zich met de kleinste bijzonderheden van dit nieuwe hofvermaak. In gedachte zien wij den Koning en de Markiezin in vertrouwelijk tête-a-tête gebogen over lijsten en papieren en ernstig delibereerende over het reglement van 24 artikelen voor hen die tot het gezelschap behoorden en waarin aanwijzingen voorkwamen ten opzichte van de op te leggen boeten, de uit te noodigen gasten, de op te voeren stukken, enz. Den i/en Januari 1747 werd de eerste voorstelling op het miniatuur-tooneeltje gegeven. Slechts veertien gasten woonden die voorstelling, waarbij Molière's Tartuffe werd opgevoerd, bij; de Markiezin oogstte buitengewoon succes. Na deze eerste voorstelling werden onder leiding der Markiezin balletten, opera's, herderspelen en comedies in Versailles opgevoerd, waarbij de Markiezin steeds de hoofdrol vervulde. Weldra vond men het tooneel te klein en werd er op 'sKonings last in de voorhal van Versailles een groot houten tooneel gebouwd dat in 24 uren kon worden opgeslagen en afgebroken. Niettegenstaande Mme. de Pompadour op dit tooneel de grootste triomfen vierde, kreeg de Koning na eenigen tijd 260 41. Ondervraging van Damiens 1 ook van dit amusement weder genoeg en moest de Markiezin weder naar andere afleiding zoeken. Doch moet men niet verhaasd staan over de vrouw die bij haar veelomvattende bezigheden nog tijd vond de omvangrijke taak als leidster van een tooneelgezelschap op zich te nemen, de dikwijls lange en moeilijke hoofdrollen in te studeeren, de repetities te leiden? Inderdaad, de Markiezin de Pompadour is. wel een buitengewone vrouw geweest. Maar hoe snel heeft zij haar krachten in haar rusteloos doen en drijven uitgeput! 11. Damiens' aanslag op den Koning. Den 4en Januari 1757 had de Koning vanuit Trianon een bezoek gebracht aan Zijne dochter, Prinses Victoire, die in Versailles vertoefde en eenigszins ongesteld was. Na het bezoek de trappen van het paleis afdalende ten einde zich naar de Hem wachtende karos te begeven, drong een man zich door den kring der hovelingen die den Koning omringden en bracht den Vorst met een soort zakmes een steek in de zijde toe. „Ik ben gewond", riep de Koning en tegelijkertijd wees Hij den man aan die den stoot had toegebracht en die blijkbaar geen moeite deed om te ontvluchten, wat hem in het duister en bij de verwarring die na de woorden des Konings ontstaan was, wellicht zou hébben kunnen gelukken. De man werd gegrepen en aan de wacht overgeleverd. Zonder steun keerde de Koning naar Zijne vertrekken terug, alwaar bleek dat de messteek een bloedende wonde ter hoogte van de vierde rib had veroorzaakt. Daar de Koning in Trianon zou slapen en het meubilair en wat tot het nachtleger behoorde in die dagen steeds van hét eene slot naar het andere gesleept werd, Was er in Versailles gebrek aan alles, wat voor een nachtverblijf des Konings noodzakelijk was. De eerste chirurgijn, de kamerheeren en bedienden waren 261 in Trianon en zoo heerschte er in Versailles aanvankelijk groote verwarring. Linnengoed en heddelakens waren niet te vinden en zoo werd de Koning dan maar op een matras gelegd, terwijl enkele hovelingen zoo goed mogelijk hulp verleenden. Na veel geloop en gedraaf werden een heelmeester en een priester gevonden. De eerste paste — ofschoon de Koning reeds hloed verloren had — een aderlating toe98); de priester „fit une exhortation convenable a la situation". Intusschen zijn verschillende hovelingen te paard gestegen en hehben de tijding van den aanslag naar Parys gebracht en na enkele uren komen talrijke karossen met belangstellenden het groote plein vóór het slot oprijden en vermeerderen de in Versailles heerschende verwarring. Ook de Koningin komt zoo spoedig mogelyk en tot Lodewijk toegelaten zegt de Koning tot Haar: „Madame, je „suis assassiné". Doch zoo erg was het niet; de steek den Koning toegebracht was zelfs vrij onbeduidend, al vond Lodewijk in Zijn verwonding aanleiding de koninklijke macht tijdelijk aan den dauphin over te dragen, wat wel verwondering moet wekken, wanneer men bedenkt hoezeer Lodewijk aan Zijn gezag hechtte. In Parijs werd voor het gebeurde slechts een matige belangstelling aan den dag gelegd; de aartsbisschop schreef gebeden van veertig uren voor, maar de kerken vulden zich u) De therapeutische wijsheid dier dagen lag opgesloten in het volgend voorschrift: Clysterium donare, Postea saignare, Ensuita purgare. Onder die omstandigheden kan het geen verwondering baren in het .Journal de la Santé de Louis XIV" te lezen, dat die Vorst in 59 jaren 2000 maal gepurgeerd is en Hij zich aan 33 aderlatingen heeft moeten onderwerpen. (Docteur Cabanès; Légendes et curiosités de 1'Histoire; quatrième Série). 262 — in tegenstelling met hetgeen bij de ziekte des Konings in Metz in 1744 gebeurd was — niet. Aan het Hof ontketende de aanslag wegens de gevolgen die hij misschien zou kunnen hebben, een groote opwinding. Men herinnerde zich het gekeurde in Metz, toen de Markiezin de Chiteauroux gedwongen was geworden het Hof te verlaten maar al te goed en vroeg zich af of nu wellicht het uur was aangebroken, waarop de Markiezin de Pompadour zich zou moeten terugtrekken. En voor die vraag bestond gegronde reden, want de Koning verviel na Zijn verwonding weder in de diepste zwaarmoedigheid en hield vrome gesprekken met Zijn biechtvader Desmarets. Met de leden Zijner familie sprak de Koning ook over berouw en dood, doch omtrent de Markiezin liet Hij zich niet uit. Vol angst en zorg had Mme. de Pompadour zich in hare vertrekken teruggetrokken en wachtte daar — nadat men haar den toegang tot 's Konings rustbed geweigerd had — wat het noodlot haar brengen zou. Zij wist het maar al te goed; de koninklijke familie, de geestelijkheid, een groot gedeelte van het parlement en het Hof — evenals het volk — was haar vijandig gezind; wat kon zij dus niet verwachten nu de dauphin de macht in handen had! Gedurende enkele dagen zweefde Mme. de Pompadour tusschen hoop en vrees en wachtte tevergeefs op eenig levensteeken des Konings. Eindelek! daar verscheen de grootzegelbewaarder Machault. Opwekkend waren zijne mededeelingen niet; in bedekte bewoordingen gaf hij te kennen dat de Markiezin Versailles verlaten moest. Reeds werden dan onder tranen de reisvaliezen gepakt en de karos ingespannen die de Markiezin naar haar huis in Parijs zou brengen, toen Mme. de Pompadour's vriendin de maréchale de Mirepoix haar vertrek binnentrad. Op de hoogte gebracht van hetgeen voorgevallen was, 263 verzette de vriendin zich heftig tegen de voorgenomen afreis en betoogde dat Machault zeker op eigen gezag en zonder voorkennis des Konings gehandeld had. Zulks gaf de Markiezin te denken en na den raad van eenige vrienden te hebben ingewonnen droogde zij hare tranen en besloot te blijven waar zij was. Weldra bleek dat zij zich niet misrekend had, want de Koning verscheen geheel hersteld onverwachts weder als van ouds in de vertrekken der Markiezin. Zij die reeds over den val der machtige gejuicht hadden bemerkten tot hun schade hoe zij zich vergist hadden, want de Markiezin eischte thans van Lodewijk dat Hij hen die haar onvriendelijk bejegend hadden en haar belet hadden tot het ziekenvertrek des Konings door te dringen, zoude straffen. Het toeval wilde dat de aanslag op den Koning gepleegd, ongeveer op hetzelfde tijdstip plaats vond waarop in de binnenlandsche staatkunde een koninklijke beslissing ten opzichte van de twisten tusschen geestelijkheid en parlement verwacht werd. *) Onder die omstandigheden kostte net de Markiezin minder moeite den grootzegelbewaarder en minister Machault te doen vallen. Ofschoon de Koning dien staatsdienaar zeer genegen was werd hij thans verbannen evenals de minister van oorlog d'Argenson.69) Nog éénmaal had de Markiezin overwonnen! De man die den aanslag tegen den Koning gepleegd had was onmiddellijk gegrepen, wat des te gemakkelijker gevallen was aangezien hij geen poging tot vluchten gedaan had *) Zie blz. 242. 69) Na de verbanning van Machault verbeeldde d'Argenson zich dat hij thans oppermachtig minister zon worden, en hij schreef zelfs een briefje aan de van het hof verwijderde Madme d'Estrades — met wie hij méér dan vriendschapsbanden onderhield — van den volgenden inbond: „L'in„décis est enfin décidé. Le garde des sceaux (Machault) est renvoyé. Vous „allez revenir, ma chère comtesse, et nous serons maitres du tripot". Hoe 264 en hij de eenige in 's Konings omgeving geweest was die den hoed op het hoofd gehouden had. In het wachtlokaal der soldaten gebracht, meende de commandant dier wacht zijn bevoegdheid niet te buiten te gaan door den gevangene aan een verhoor te onderwerpen en ten einde zijn spraakzaamheid te prikkelen werd de man met ontbloote voeten tegen het vuur gelegd, waardoor hij zulke brandwonden kreeg dat hij niet meer staan kon. Doch eenige bekentenis was niet uit hem te halen en aanvankelijk moest men zich tevreden stellen met de wetenschap dat de man Robert Francois Damiens heette. Damiens had zich door den aanval op den Koning schuldig gemaakt aan de zwaarste misdaad die de wet kende. Immers, de Koning werd zoowel door de wet als door het volk nog beschouwd als wereldlijk vertegenwoordiger van de Godsmacht en hij die de hand tegen den Koning ophief moest zijn euveldaad met den dood boeten. Het kwam er bij het rechtsgeding dat tegen Damiens gevoerd werd op aan te weten of hij medeplichtigen had gehad en zoo ja, wie zij dan waren. Want al spoedig begonnen het parlement van Parijs en de geestelijkheid elkander te beschuldigen de hand van den misdadiger gewapend te hebben. Alles werd in het werk gesteld ten einde Damiens tot spreken te dringen, doch hij bleef halsstarrig bij zijn verklaring dat hij geen medeplichtigen had en niemand hem tot zijn aanval op den Koning aangespoord had. Hij had slechts bedoeld de aandacht des Konings te vestigen op de ellende des volks en den Koning aan Zijn plichten te herinneren. Damiens werd van Versailles overgebracht naar Parijs deerlijk had d'Argenson zich vergist; de Markiezin had gezegevierd en inpiaats van „maitre du tripot" te worden, ontving de minister een paar dagen later een briefje des Konings, dat aldus luidde: „Votre service ne m'est plus nécessaire; je vops ordonne de m'envoyer „votre démission de secrétaire d'Etat de la guerre et de tout ce qui con„cerae les emplois y joints, et de vous retirer a votre terre des Ormes". 265 en men was zóó beducht dat een poging gewaagd kon worden om hem gedurende zy'n vervoer te ontzetten, dat een groote militaire macht den weg van Versailles naar Parijs afzette. Alle zijwegen werden bewaakt en er was zelfs last gegeven te schieten op een ieder die zou trachten de voertuigen waarmede Damiens overgebracht werd, te naderen. In het holle van den nacht werd Damiens overgebracht naar den Montgomery-toren die deel uitmaakte van de vestingwerken van Parijs en opgesloten in de cel waar ook eens Ravaillac - de moordenaar van Koning Hendrik IV zijn laatste dagen had doorgebracht. Men staat verbaasd wanneer men leest welke maatregelen genomen werden ten einde het ontvluchten of een mogelijke bevrijding van den gevangene te beletten. Afgescheiden van troepen-afdeelingen die buiten den toren gelegerd werden, moesten wachten in den toren den misdadiger bewaken, terwijl in de cel waar Damiens was opgesloten, steeds vier onderofficieren met getrokken sabel de wacht moesten houden. De fanaticus-misdadiger — want als zoodanig moet Damiens beschouwd worden — lag op een matras en was met acht sterke lederen riemen over lichaam, beenen en armen vastgesnoerd aan elf in den muur bevestigde ijzeren ringen, zoodat de man zich bijna niet bewegen kon.70) Twee en een halve maand duurde het strafproces van den ongelukkige, waarbij toch wel overtuigend bleek dat allerlei verhalen die hij in herbergen en op het land over de verkwisting van het Hof en den nood des volks gehoord had, Damiens zijn geestelijk evenwicht hadden doen verliezen en hem tot zijn noodlottige daad gebracht hadden. Gruwt men reeds wanneer men kennis neemt van de wijze waarop Damiens in zijn kerker behandeld werd, nog veel meer komt het gevoel in opstand wanneer men leest welk barbaarsch vonnis over hem werd uitgesproken enhoe T0) In de Bibliothèque Nationale te Parijs kan men verschillende gravures zien, die de onmenschelijke wijze, waarop Damiens gekneveld was, wat hem een voortdurende marteling moest zijn, weergeven. 266 dat vonnis den 2 8en Maart in het openbaar op het Grèveplein in Parijs voltrokken werd. Na gedurende twee uren onderworpen te zijn geworden aan een verscherpt verhoor, wat met andere woorden zeggen wil: folteringen die wel pijnlijk maar niet doodehjk zijn, werd Damiens naar het Grèveplein gevoerd. Daar was een soort verhoogd plankier opgeslagen, waarop de terechtstelling zou plaats hebben. Duizenden en nogmaals duizenden verdrongen zich ten einde het schouwspel van een mensch die op verfijnde wijze gemarteld zou worden te aanschouwen; de ramen die uitzicht op het plein gaven, waren voor hooge bedragen aan meergegoeden verhuurd. Damiens werd op de houten stellage vastgebonden; daarop werd hem eerst de rechterhand — waarmede de aanslag gepleegd was —- boven een zwavel-vuur afgebrand. Vervolgens werden hem met gloeiende tangen stukken uit het lichaam geknepen en in de open wonden werd gloeiend lood, kokende olie en brandende hars gegoten; ten slotte werd het lichaam van den gemartelde door vier krachtige paarden uit elkaar gerukt. n) Ach! ook deze marteldood die Lodewijk XV met één enkel woord had kunnen voorkomen moet wel met zwart krijt op de rekening van zijn debet worden aangeteekend. Welk een parodie wanneer wij onder een prent dier dagen, waarop Damiens afgebeeld is, lezen: Arrête, Scélérat, arrête téméraire Quel sacrilège affreux ta main va-1'elle faire! Mais quoi, je ne erains rien de ton f er meur trier Mon coeur ne doit-il pas rester en assurance, Pour un prince qui fait le salut de la France Et que le Tout-puissant tient sous son bouclier? 71) Zij die omtrent het rechtsgeding en de terechtstelling van Damiens meer zouden wenschen te lezen, worden verwezen naar het werk: „Mémoires de Sanson—executeur des jugements criminels; Paris 1924". 267 Op den Koning had de aanslag de uitwerking dat Hij zich nog somberder en zwaarmoediger ging gevoelen. Hij meende dat Damiens wel degelijk medeplichtigen had, doch dat men die in het buitenland moest zoeken. Meer dan vroeger hield Hij zich dan ook bezig met Zijn particulierebuitenlandschediplomatie, waarbij o.a. Dumouriez en de chevalier d'Eon w) Hem als buitenlandsche agenten en vertrouwden hulp boden. Noch de minister, noch Pompadour konden de geheimen dier diplomatie doorgronden, doch dikwijls was de Koning veel beter op de hoogte van hetgeen er in de Europeesche kabinetten omging dan zij die Hem omringden en de aangewezen personen waren die aan de staatkunde leid^g moesten geven. 12. Levenseinde der Markeizin. Het kan geen verwondering wekken dat het betrekkelijk teere lichaam der Markiezin op den duur niet bestand was tegen de vermoeienissen die haar werkkring zoowel geestelijk als lichamelijk van haar vorderden. Haar gezondheid was steeds teer geweest en het aanhoudend reizen en trekken, de nimmer ophoudende maaltijden, feesten, recepties, conferentiën, eischten méér van haar gestel dan de Markiezin op den duur dragen kon. Na Damiens' aanslag begon zij te sukkelen; een voort- 7Ï) Deze man-vrouw is een dier merkwaardige persoonlijkheden, die men in de achttiende eeuw zoo vaak aantreft en die als dooiende ridders door Europa dwalen, aan alle hoven opduiken, alom avonturen beleven en ten slotte na overal van zich te hebben doen spreken, arm en berooid van het wereld-tooneel verdwijnen. Ridder d'Eon (1728—1810) streeft, wat zijn veelbewogen leven betreft, Casanova naar de kroon. Ofschoon hij zich in 1775 bij officieele acte tot vrouw had laten verklaren en in den regel als vrouw gekleed door het leven ging, had hij tal van amourettes (als man) en werd meer dan eens ten huwelijk gevraagd (als vrouw). Rond zjjn persoon weeft zich een vorsten-intrige, waarbij Lodewijk XV, Koning George III van Engeland en diens gemalin, Sophie Charlotte van Mecklenburg—Strelitz, betrokken waren, doch waarvan het verhaal ons te ver zou voeren. Bij de lijkschouwing van d'Eon in 181 o, vermeldde het opgemaakte proces-verbaal, dat d'Eon een man was geweest. 268 durend hoesten kwelde haar en zij had te lijden van koortsaanvallen die de heelmeesters met een melkkuur en aderlatingen trachtten te bestrijden. Zij vermagerde zichtbaar en haar vroeger zoo aanvallige gelaatskleur werd vaal en bleek en zij die zich in jonger jaren zoo afkeurend had uitgelaten over dames die zich poederden en van „rouge" gebruik maakten, riep thans alle verfijnde middelen der Schminck-kunst te hulp ten einde den schijn harer uiterlijke charmes ten minste te bewaren. Ofschoon zelve volkomen bewust van haar toestand dacht zij er geen oogenblik aan haar leven te wijzigen; zij wilde strijden tot het uiterste, de macht in handen houden tot haar laatsten ademtocht. „Ma vie est un combat", verklaarde zij haren vriend Choiseul en met vallen en opstaan hield zij den strijd vol tot het voorjaar van 1764. Toen moest zij wel erkennen dat zij niet meer kon; te Choisy, waar men haar in een paar maanden vijf malen heeft adergelaten, wordt zij bedlegerig; de geneesheeren Quesnay, Petit en Renard geven weinig hoop op beterschap, daar de longen ook aangedaan zijn. De Koning brengt dagelijks een bezoek aan de Markiezin en — man der gewoonte die Hij is — blijft Hij haar voortdurend raadplegen over staatszaken en benoemingen. Den 24sten Maart treedt merkwaardigerwijze eenige beterschap in; de vrienden der Markiezin juichen en enkelen bezingen haar herstel in verzen, waarbij zij zelfs verband weten te leggen tusschen'haar toestand en een plaats gehad hebbende zonsverduistering. Pompadour malade Le Soleil Test aussi, Ce n'est qu'une passade Le Soleil est éclairci. L'Eternel qui seconde 269 Nos voeux et notre amour, Pour le bonheur du monde Nous a rendu le jour Avec Pompadour. En Palissot dichtte: Vous êtes trop chère a la France, Au dieu des arts et des amours Pour redouter du sort la fatale puissance; Tous les dieux veillaient sur vos jours. De beterschap hield eenige dagen aan; Quesnay vergunde de Markiezin zelfs van Choisy naar Versailles terug te keeren, waar zij den 7den April aankwam. Doch weldra bleek dat het lichaam der Markiezin te zeer ondermijnd was en er van een blijvend herstel geen sprake kon zy'n. Zij ontving de mededeeling van haar naderend einde gelaten en kalm. Wellicht was de dood voor haar een uitkomst; zij wist dat haar naam de wereld vervuld had en zij in het boek der geschiedenis een onuitwischbare plaats zoude innemen, doch zij wist ook dat — mocht zij herstellen — haar glans-tijdperk toch voorbij was. De Markiezin liet zich haar in 1757 gemaakt testament brengen, las het aandachtig door en voegde er nog het een en ander aan toe. Zij voelde den dood naderen, doch men zou later niet mogen zeggen dat zij niet tot haar laatsten ademtocht de teugels van het bewind in handen had gehad. Zij liet zich kleeden, legde wat rouge op haar bleeke en ingevallen wangen en liet zich nog eenmaal door den intendant der posterijen Janelle op de hoogte stellen van den inhoud van verschillende brieven. En daarop ontving zij — blijkbaar ingevolge den wensch des Konings — den priester van de Madeleinekerk, 270 42. Terechtstelling van Damiens (28 Maart 1757) die haar de biecht afnam en den troost der Kerk kracht. Indien zij werkelijk in die laatste uren berouw heeft gehad over veel uit haar leven dat zich straks zou gaan afsluiten, wat zal zij dan niet te zeggen hebben gehad! Toen de priester zijn taak beëindigd had en hij het vertrek wilde verlaten, riep de Markiezin hem nog eenmaal terug en terwijl een glimlach het ingevallen gelaat — waarin de groote blauwe oogen van koortsgloed schitterden — verhelderde, riep zij den priester toe: „Un moment, monsieur le curé, nous partirons ensemble." Gekleed en gekapt, zittend in haar gemakkelijken leunstoel en door eenige getrouwen omringd, blies de Markiezin de Pompadour den 15 den April 1764 op drie en veertigjarigen leeftijd den laatsten adem uit. De grootste en merkwaardigste courtisane aller eeuwen was heengegaan. Slechts enkele vrienden beweenden de Markiezin; het grootste deel van het Hof en het publiek te Parijs bleef bij haar dood vrij onverschillig. Gelukkig herhaalden de schandalen die bij de begrafenis van Mme. de Vintimille en de Hertogin de Chateauroux hadden plaats gehad, zich niet toen het stoffelijk overschot der Markiezin naar de grafplaats — het klooster der Kapucijnen op de Place Vendöme te Parijs — werd overgebracht. Toen de droeve stoet die behalve den lijkwagen twaalf met zwart gedrapeerde karossen telde, het slot van Versailles voorbijtrok, stond de Koning op een der balcons die uitzicht gaven op de breede laan vóór het paleis. Daar bleef de Koning, niettegenstaande den woedenden storm en den striemenden regen, in eerbiedige houding tot de geheele stoet voorbij getrokken was. Toen wendde de Vorst zich tot den Hem vergezellenden eersten kamerdienaar Champlost en zeide: „Voila les seuls „devoirs que j'ai pu lui rendre." En tot Zijn geneesheer Senac uitte de Koning — die gewoonlijk Zy'n innigste gevoelens zoozeer verborgen hield, 271 zich aldus: „II n'y a que moi Senac. qui sache la perte que „je fais." Het waren de laatste woorden die de Koning wijdde aan haar, die gedurende bijna twintig jaren Zijn raadgeefster, de leidster van Zijn doen en denken, Zijn trouwe en beproefde metgezellin was geweest. En ach, hoe spoedig had de Koning de Markiezin vergeten: na twee dagen nam de Vorst weder aan de vermaken van het Hof deel alsof er nimmer eene Markiezin de Pompadour in Zy'n leven was geweest. De Koningin Maria Leckzinska kon dan ook terecht aan Haren vriend den president Henault schrijven: „II n'est „plus question ici de ce qui n'est plus, que si elle n'avait „jamais existée. Voila le monde et s'est bien la peine de „l'aimer." En Frankry'k op het tijdstip van den dood der Markiezin? Ach, de toestand van het land wordt het best weergegeven in een schrijven dat Voltaire enkele dagen vóór den dood der Markiezin aan zijn vriend de Chauvelin richtte en waarin het volgende voorkomt: „Tout ce que je vois jette les sémences d'une révolution „qui arrivera immanquablement et dont je n'aurai pas le „plaisir d'être témoin. La lumière s'est tellement répandue „de proche en proche, qu'on éclatera a la première occasion; „et alors ce sera un beau tapage. Les jeunes gens sont bien „heureux; ils verront de belles choses." De toenmalige kluizenaar Van Cirey zag juist, doch wie zal ontkennend antwoorden op de vraag of de Markiezin de Pompadour niet mede een deel van de schuld draagt voor die verschrikkelijke revolutie die weldra het Fransche koningschap in bloed en tranen zal doen ondergaan? 73) 7S) In Parijs liet men natuurlijk niet na de nagedachtenis der Markiezin met grafschriften te hoonen. Een paar der meest bijtende luidden: Ci-git qui fut vingt ans pucelle Sept ans catin et huit ans maquerelle. 272 HOOFDSTUK VII. Tijdperk van de Gravin du Barry. i. Van volksdochter tot Gravin. Noch in de regeering van het Fransche rijk, noch in het particuliere leven van Lodewijk kwam na den dood van de Markiezin de Pompadour een merkbare wijziging.' De gedurende het leven der Markiezin reeds zoo mach' tige minister Choiseul kon thans alléén de teugels van het bewind voeren, want de Koning bemoeide zich weinig met den regeerings-arbeid Zijner ministers. Choiseul was handig, plooibaar en beminnelijk en bezat groote kennis van de regeeringszaken en bij het Fransche volk was hij niet onbemind, daar hij het parlement van Parijs - waarin het volk den verdediger zijner rechten zag de hand boven het hoofd hield. en Ci-git la fille d'un laquais, Qui vint a bout, par ses attraits, D'être marquise et pas duchesse. A cette ame noire et traïtresse Louis remit aveuglement Les rênes du gouvernement. en Ci-git d'Etiole de Pompadour Qui charmait la ville et la cour; Femme infidèle et maitresse accomplie. L'Hymen et 1'Amour n'ont pas tort, Le premier de pienter sa vie Le second de pleurer sa mort. 18 273 Bovendien beschermde hij de schrijvers en denkers wier geschriften een steeds vrijzinniger taal voerden. De zwijgende en achterdochtige Koning vertrouwde echter Zijn minister niet en hechtte nog meer dan vroeger gewicht aan Zijn geheim diplomatiek kabinet, aan welks hoofd twee broeders de Broglie stonden, die in het buitenland talrijke geheime ambtenaren en agenten tot hun beschikking hadden. Niettegenstaande al hunne pogingen gelukte het Choiseul of een der andere ministers niet, op de hoogte te komen van de werkzaamheden van dit geheime kabinet en kan men zich iets merkwaardiger denken dan een Koning die met een geheim kabinet de maatregelen Zijner officieele ministers niet ondersteunt, maar enkele malen zelfs tegenwerkt? In de binnenlandsche aangelegenheden liet de Koning Choiseul echter vrij spel en ofschoon de minister aan het Hof in de meer conservatieve partij en in de partij der geestelijkheid machtige vijanden vond, achtte hij zijn stelling onaantastbaar en weinig droomde hij ten offer te zullen vallen aan den haat eener vrouw die — uit de heffe des volks voortgekomen — geroepen zou worden om de door den dood der Markiezin de Pompadour opengevallen plaats in te nemen. Maar vóór het zoo ver zou komen vielen er in Frankrijk nog gewichtige gebeurtenissen voor. In de eerste plaats dient de aandacht gevestigd te worden op de groote verliezen die de koninklijke familie leed — en zulks in een betrekkelijk korte spanne tijds. In 1765 stierf de dauphin, de stille in zich zelf gekeerde Prins die steeds het onwaardig gedrag zijns vaders had afgekeurd en als hoofd van de partij der geestelijkheid aan het Hof beschouwd werd. Toen de dauphin na een korte ziekte den dood voelde naderen zag hij dien onverschrokken tegemoet. Zijn geneesheer La Breuille wilde hem nog hoop inspreken, doch de Prins had opgemerkt dat men pakken met goed uit de ramen wierp en op wagens laadde: het waren 274 kleedercn enz. van hovelingen die dadelijk na den dood van den dauphin Versailles zouden verlaten! De dauphin antwoordde dan ook aan La Breuille: „il „faut bien mourir, car j'impatiente trop de monde." Voltaire wijdde den overledene het volgend grafschrift: Connu par ses vertus, plus que par ses travaux II sut penser en sage et mourut en héros. Een ander den dauphin gewijd grafschrift luidde: La tristesse règne aujourd'hui Quel cruel revers pour la France! Les vertus perdent leur appui Et les Francais leur espérance. Enkele maanden later volgde zijne echtgenoote MariaJosepha van Saksen, den dauphin in het graf (zie tabel II). En daarop — 25 Juni 1768 — stierf Maria Leckzinska, de eerbiedwaardige gade des Konings die als toonbeeld van christelijke en sociale deugden gedurende drie en veertig jaren in kalme berusting, steunende op een onwankelbaar geloofsvertrouwen, Haar bescheiden rol aan het wufte en zedelooze Fransche Hof vervuld had. Diep werd Zij door het Fransche volk, dat Haar had leeren liefhebben en hoogachten, betreurd. Ook de Koning stortte tranen bij Haar ontzield lichaam, maar ach! hoe spoedig waren die gedroogd. De tegenwerking die Choiseul in zijn buitenlandsche staatkunde door het geheime kabinet des Konings ondervond, werd aan het Hof meer openlijk gevoerd door twee van 'sKonings gunstelingen, de Richelieu en de minister d'Aiguillon, die het op den val van Choiseul aanlegden. De Richelieu stond niettegenstaande al zijn tekortkomingen bij den Koning nog steeds in blakende gunst. Toen het Hof de prediking van een moedigen priester 275 had bijgewoond, die tegen de afdwalingen en het slechte gedrag der hovelingen gericht was, zeide de Koning tot Zijn gunsteling: ,,Eh bien, Richelieu, il me semble que le prédi„cateur a jetté bien des pierres dans votre jardin", waarop de verwende hoveling antwoordde: „Oui Sire; il les a jetté „si fortement qu'il en est rejailli jusque dans le pare de „Versailles", hierbij natuurlijk doelende op het gedrag des Konings. De val van een zoo machtigen minister als Choiseul eischte echter meer dan de samenwerking van twee hovelingen en wij zullen dra zien wie „der Dritte im Bunde" werd. Voorloopig trok Choiseul zich van zijn tegenstanders niets aan en ten einde zy'n stelling aan het Hof nog te versterken wist hij Lodewijk over te halen Zy'n goedkeuring te hechten aan een huwelijk van Zijn kleinzoon, den toekomstigen Koning Lodewyk XVI en de dochter van Keizerin Maria Theresia van Oostenrijk, Marie Antoinette. De desbetreffende voorstellen vielen bij de Oostenrijksche regeering in goede aarde, maar aan het Fransche Hof ondervonden zij veel tegenstand. Choiseul zegevierde echter en den 16 en Mei 1770 had te Versailles het huwelijk van den zestienjarigen dauphin en de vijftienjarige Oostenrijksche Prinses plaats. De intrede der Prinses die zulk een tragisch einde zou hebben, had aan het Fransche Hof onder droeve omstandigheden plaats. Bij de huwelijksplechtigheid barstte een hevig onweder boven Versailles los en enkele dagen later werden te Parys bij een schitterend vuurwerk dat de stad ter eere der jonggehuwden liet afsteken, ten gevolge van de slechte politiemaatregelen honderde menschen doodgedrukt. Zouden dit voorteekenen geweest zy'n van het droeve lot dat de jeugdige en bekoorlijke dauphine wachtte? Aan het Fransche Hof vond Marie Antoinette niemand die hare onervarenheid te hulp kwam. En ... onervaren was zij. 276 Toen zij den Koning in druk gesprek met de Gravin du Barry opmerkte, vroeg zij hare omgeving: „Ce que faisait „cette femme qui causait tant de bruit." Men antwoordde haar: „Qu'elle amusait le roi", waarop de dauphine uitriep: „Cela étant, je me déclare sa rivale." Weinige jaren later zou zij van die Gravin schrijven: „La créature est mise au couvent et tout ce qui porte ce „nom de scandal a été chassé de la cour." Natuurlijk trachtten de verschillende aan het Hof bestaande partijen de toekomstige Koningin in hun kamp te halen, maar de jeugdige Prinses liet zich begrijpelijker wijze liever met dans en spel, dan met staatkunde in. Door den dood van de Markiezin de Pompadour was intusschen een gewichtige „hofbetrekking", n.1. die van „koninklijke maitresse" opengevallenen het spreekt vanzelf dat er aan het verdorven Hof geweldig geïntrigeerd werd ten einde Lodewijk te nopen Zijn zadoek aan de een of andere schoone toe te werpen. Twee voorname dames traden hierbij op den voorgrond, de zuster van den minister Choiseul, de Hertogin de Gramont en Mme. d'Esparbès, die wij reeds (zie blz. 217) leerden kennen. De eerstgenoemde dame door haren machtigen broeder op den voorgrond geschoven, viel echter niet in den smaak van den Koning, daar zij bij de eerste intieme samenkomst blijkbaar te hard van stal was geloopen. „Elle se donna de trop bonne grice et échoua dans son „projet." 74) Mme. d'Esparbès slaagde aanvankelijk beter, maar op het punt tot koninklijke maitresse verheven te worden 74) De verhouding tusschen Choiseul en de Hertogin de Gramont schijnt volgens de mémoires dier dagen verder te zijn gegaan dan de gevoelens die broeder en zuster elkander in den regel toedragen. Het Fransche hof dier dagen brengt ons soms het beruchte hof der Borgia's in herinnering. Een schotschrift tegen Choiseul gericht, luidde als volgt: 277 bedierf zij haar geheele spel door aan eene goede vriendin allerlei intimiteiten betreffende een met den Koning doorgebrachten nacht te vertellen. De „goede vriendin" bracht zulks Choiseul en deze weder den Koning ter oore, die zich daarop haastte een zoo praatzieke dame als Mme. d'Esparbès bleek te zijn, uit Zy'n naaste omgeving te verwijderen. Weinig hadden beide genoemde dames kunnen vermoeden, dat zy overtroefd zouden worden door een vrouw uit het volk, die door de ironie van het lot geroepen werd het koningschap nog verder te leiden op den weg die naar een omwenteling moest voeren. Jeanne, onechte dochter van Anne Béqus genaamd Quantigny is den i oen Augustus 1743 geboren en denzelfden dag gedoopt; als peter trad op Joseph Demange en als meter Jeanne Birabine, die met mij onderteekend hebben. (w.g.) L. Galon, kapelaan van Vaucouleurs. Joseph Demange. Jeanne Birabine. Aldus luidde de later vervalschte aanteekening in het kerkregister van den braven abt van Vaucouleurs, geboorteplaats van de toekomstige Gravin du Barry. Wij zullen ons maar niet verdiepen in de vraag wie haar vader geweest kan zijn en liever het een en ander over de jeugd van het jonge en aanvallige meisje vertellen. Gekweld door financieele zorgen trok Anne Béqus met Vénus a quitté 1'horizon. A tes malheurs encore France il faut un remède Chasse Jupiter et Junon. Overigens was Choiseul's zuster eene dier dappere vrouwen, die met de wetenschap, dat de guillotine hen wachtte, den dood moedig onder de oogen zagen. In 1794 voor de revolutionaire rechtbank gesleept, antwoordde zij op de vraag of zij geen geld aan de emigrés gezonden had: „J'ahais „dire „non", mais ma vie ne vaut pas un mensonge". 278 haar zevenjarig dochtertje in 1750 naar Parys ten einde aldaar haar geluk te beproeven. Door tusschenkomst van zekeren, der moeder welgezinden heer Dumonceau, werd de jonge Jeanne in het klooster Sainte-Aure gebracht, waar zij een goede en strenge opvoeding genoot. Doch de kleine Jeanne met haar opgewekten en guitigen aard bleek geen goeden invloed op medeleerlingen te hebben en moest, toen zij vyftien jaar telde, het klooster verlaten. Daarop is zij eenigen tyd kamenier bij zekere Mme. Lagarde, maar toen tusschen den zoon dier dame en de aanvallige Jeanne eene ernstige „flirtation" ontstaat, moet net jonge meisje weder elders fortuin zoeken; zij komt terecht in een modezaak en maakt daar kennis met verscheidene jongelui die zich maar al te gaarne aanmelden ten einde van de mooie en aantrekkelijke Jeanne het een of ander te koopen. Hoevele meisjes zouden onder zulke omstandigheden standvastig blijven wanneer zij van alle zijden belaagd en haar de mooiste aanbiedingen gedaan worden. Ook Jeanne valt en gaat wat men noemt den breeden weg op. Na enkele liefdesavonturen heeft zij een liaison met een kapper Lamet en komt daarna terecht in een speelsalon die door een zekere Mme. Duquesnay in de rue Bourbon gehouden wordt. Hier maakt zij kennis met een der meest beruchte Parijsche losbollen, den Graaf du Barry, en wordt zijne maitresse. In den omgang met dezen edelman die den veelzeggenden bijnaam: „le roué" heeft, leert zij goede vormen en wat men in dien tyd „le bon ton" noemt en dank zij de mildheid van haren amant, baadt zij zich in weelde. Jeanne neemt een meer sprekenden naam aan en noemt zich thans Jeanne Langes en met haar opvallende schoonheid is zij weldra een beroemdheid onder de Parijsche jonge vrouwen. 279 Graaf du Barry, wiens uitspattingen hem met een geldelijken ondergang bedreigen, ontwerpt een brutaal plan; hij wil zijne maitresse aan den Koning overdoen en berekent met koel hoofd de kansen van deze vermetele onderneming in de overtuiging dat een welslagen het middel zal zyn waardoor zijn berooide geldkist weder gevuld zal worden. Het voornemen, eenmaal in 's mans brein gerijpt, laat hem niet meer los en niets houdt den gewetenloozen „roué" terug. De Richelieu en Lebel schijnen ook weder bij de uitvoering van dit plan een bemiddelende rol gespeeld te hebben en de eerste ontmoeting tusschen den Koning en Jeanne BéqusLanges te hebben voorbereid. Over deze eerste samenkomst tusschen Lodewijk en Zijn toekomstige maitresse zijn verschillende lezingen, wier meerdere of mindere waarschijnlijkheid moeilijk te beoordeelen is. Als zeker mag echter worden aangenomen dat de eerste samenkomst in Juni 1768 in de vertrekken van Lebel in het paleis te Versailles plaats had en de Koning reeds terstond onder de bekoring geraakte van de lichamelijke charmes der jonge vrouw, die bovendien geheel ingewijd was in de meest verfijnde kneepjes der coquetterie en die niet de minste moeite deed zich anders voor te doen dan ze feitelijk was, ontwikkelde „cocotte" en „bonne fille". Lebel had blijkbaar gedacht aan een enkele samenkomst tusschen den Koning en zijn protégé, maar toen hem bleek dat Lodewijk ernstiger plannen ten opzichte van Jeanne koesterde moest het hooge woord er uit: zij was van nederige afkomst en bovendien ongetrouwd. Welnu, het eerste was voor den diepgezonken Lodewijk geen bezwaar en wat het tweede betreft, Lebel had maar te zorgen dat Mlle. Langes zoo spoedig mogelijk in het huwelijk trad. Lebel ging raad inwinnen bij den „roué" en deze zag onmiddellijk in een door hem voorbereid huwelijk zyner vroegere maitresse — die thans de geliefde des Ko- 280 43. Het slot Madrid (1724) 44. Het slot te Chantilly nings zou worden — een nieuwe bron van geldelijke inkomsten en gunsten. Daar bij zelf getrouwd was kon hij zijn maitresse niet huwen, maar hij had een ongetrouwden broeder en die zou, tegen een groote vergoeding in klinkende munt, naar hij meende, wel te vinden zijn een soort schijn-huwelijk met Jeanne Langes te sluiten. De „roué" zet zich in een postwagen en spoedt zich zoo snel als dit vervoermiddel het toelaat naar Toulouse, waar zijne moeder met den jongsten zoon Guillaume en twee dochters op een oud slot nabij Levignac, leeft. Een familieraad wordt belegd, waarin Jean, de roué, de groote voordeelen van een huwelijk als hierboven geschetst, uiteenzet en na eenig tegenstribbelen zijner moeder zijn doel bereikt. Er is haast bij den gang van zaken en eenige uren later zitten de beide broeders met hunne zusters, Fanchon (Chon) en Marthe (Bitchi) genaamd, en die voor 't gemak maar dadelijk worden medegenomen, daar zij in Frankrijks hoofdstad de familiebelangen zullen kunnen dienen, in de postkoets van Toulouse naar Parys. Het huwelijk van Jeanne Béqus en den Graaf Guillaume du Barry heeft in Augustus 1768 plaats. Een vervalschte geboorteacte noemt als vader van Jeanne Béqus een zekeren Jacques Gomard de Vaubernier en maakt Jeanne drie jaar jonger dan zij werkelijk is, daar als haar geboortejaar 1746 vermeld wordt. Na het huwelijk vertrekt Guillaume du Barry weder naar Toulouse, Chon en Bitchi blijven in Parys en Jeanne Béqus — thans Gravin du Barry — krijgt in het slot te Versailles de vier kamers van Lebel die intusschen het tijdelijke met het eeuwige heeft verwisseld. Thans kan Jeanne aan haar lust tot weelde en opschik in alle opzichten voldoen en weldra zijn hare vier vertrekken gevuld met de meest kostbare zaken, want Lodewijk is vrijgevig en overlaadt de schoone met geschenken. Aan het Hof riep men aanvankelijk ach en wee over het 281 verschenen eener maitresse die niet uit de adellijke kringen, zelfs niet uit den burgerstand, maar wel degelijk uit de volksklasse was opgekomen, doch spoedig week elke tegenstand voor het streven de nieuwe gunstelinge voor zich te winnen ten einde van haren invloed bij den strijd der partijen gebruik te kunnen maken. Lisette, ta beauté séduit Et charme tout le monde En vain la duchesse en rougit Et la princesse en gronde; Chacun sait que Vénus naquit De 1'écume de Tonde. Aan de eene zijde stond de partij van het absolute koningschap, gerugsteund door den dauphin met MarieAntoinette en de drie dochters des Konings; als hoofd dezer party trad de minister d' Aiguillon op. Aan de andere zijde vormden de aanhangers der nieuwe liberale beginselen met het parlement een vastgesloten phalanx die in den machtigen Choiseul haar steun en hoofd vond. In de Gravin du Barry zagen beide partijen nu niet zoozeer de courtisane, maar meer het strijdmiddel waarmede de tegenpartij zou kunnen worden nedergeslagen. De dames en heeren van het Hof kwamen du Barry dan ook weldra met slaafsche hoffelijkheid tegemoet, wat ons geen hoogen dunk geeft van het gevoel van waardigheid en zelfrespect dat den Franschen adel dier dagen bezielde. Barbier die in zijn „Journal" den Koning steeds de hand boven het hoofd houdt, praat de keuze der nieuwe maitresse goed in de volgende bewoordingen: ,,11 suf fit que le roi soit attaché a une femme telle qu'elle :,soit, pour qu'elle devienne respectable a tous ses sujets"! Maar in Parijs dacht men er wel anders over. Eüt-on pensé qu'une dique, Se moquant de la critique, 282 Süt d'une fille publiquc, Faire un nouveau potentat? Eüt-on cru que sans vergogne, Louis a cette carogne, Abandonnant ia besogne, Laisser ai t per d re 1'Etat? Doch één was er, die er niet voor te vinden was de knie voor de courtisane — die den Koning weldra geheel beheerschte en wier luimen en wenschen Lodewijk zonder schroom inwilligde — te buigen. Die één was Choiseul die de nieuwe maitresse steeds met koude hoffelijkheid en groote onverschilligheid bejegende, weinig vermoedende dat zij ooit in staat zou zijn hem bij Lodewijk in ongenade te doen vallen. Voortdurend geleid door de mondelinge en schriftelijke raadgevingen van haren vroegeren amant, den „roué", werd Mme. du Barry al spoedig ingewijd in den toon en de manieren van het Hof en kon zij zich als welopgevoede dame voordoen, waarbij haar opleiding in het klooster SainteAure haar mede zeer te stade kwam. Ook de schoonzusters Chon en Bitchi — die een goede opvoeding genoten hadden — werkten aan de ontwikkeling der courtisane mede en zoo kon Mme. du Barry — die een groot aanpassingsvermogen bleek te bezitten, zich na betrekkelijk korten tijd in de hofkringen bewegen zonder groote flaters tegen de ingewikkelde etiquette te begaan.75) Doch de stelling der courtisane aan het Fransche Hof was niet verzekerd, zoolang zij niet officieel als koninklijke maitresse erkend was en na een jaar van intiemen omgang tusschen den Koning en Mme. du Barry achtte de roué het tijdstip gekomen om op die officieele erkenning aan te dringen. ™) Toen Mme. du Barry bij het kaartspel eens haat inzet verloot, riep zij uit: „je suis frite", waarop een hoveling met een toespeling op hare moeder, waarvan men beweerde dat zij keukenmeid geweest was, opmerkte: „Ah! madame, on peut vous croire, car vous devez bien le savoir". 283 Welke voordeden waren aan zulk een erkenning niet verbonden! In de eerste plaats kon een erkende maitresse niet weggezonden worden; zij mocht aan de reizen van het Hof deelnemen, in de koninklijke karossen plaats nemen, bij den Koning wonen; de toegang tot den dauphin, de broeders des Konings en de Prinsessen kon haar niet ontzegd worden en zij had het recht op bezoeken van buitenlandsche gezanten. Merkwaardiger wijze kreeg de roué bij zijn streven hulp van eene zijde die hij niet had kunnen verwachten. De Richelieu, die zich aanvakelijk tegen de nieuwe maitresse gekeerd had, was gaan inzien dat het voor hem voordeeliger zou zijn haar te steunen, daar zij hem dan wellicht een plaats in den ministerraad zou kunnen bezorgen. Hij keerde zijn batterijen dus om en Graaf Jean vond thans in de Richelieu een hoveling die in zijn voortdurenden en vertrouwelijken omgang met den Koning mede op de officieele erkenning der maitresse aandrong. Den meesten steun vond Mme. du Barry echter bij den grooten vijand van Choiseul, den minister d'Aiguillon die na zijn verbanning bij gelegenheid van het gebeurde met Mme. de Chateauroux eerst in 1762 aan het Fransche Hof was. teruggekeerd, waar hij als ijverig voorstander der conservatieve beginselen en vriend der geestelijkheid door Lodewijk tot minister van marine benoemd was. Choiseul beschuldigde d'Aiguillon van belangrijke verkwistingen der staatsgelden en hierover ontstond een groot proces waarbij meer dan acht honderd getuigen gehoord werden, en waarin — over het hoofd van den beschuldigde heen — de twee groote geestesrichtingen van den rijd, conservatisme en liberalisme, in hef tigen kamp hunne krachten maten. Allen die tegen Choiseul gekant waren steunden de maitresse en drongen op hare officieele erkenning aan. Het driemanschap d'Aiguillon, de Richelieu, Jean du Barry won het pleit; den 22en April 1769 werd de Gravin 284 du Barry door de Gravin de Béarn den Koning en het Hof voorgesteld. Een buitengewone schoonheid moet de Gravin du Barry geweest zijn; de mémoires dier dagen hebhen slechts één woord van bewondering over de stralende en schitterende verschijning die den parketvloer van Versailles betrad, waar zij alle aanwezige vrouwen ver in de schaduw stelde en de grootste bedillers en vijanden het zwijgen oplegde. Welk een weg had de kleine grisette die op haar „carnet d'amour" verscheidene namen schrijven kon, in een korte spanne tijds afgelegd. Verscheidene namen? Toen Lodewijk XV zich in een vertrouwelijk gesprek met Zijn vriend den Hertog d'Ayen ten opzichte van du Barry aldus uitte: „On dit que je succède a Sainte Foix" (edelman aan „het Fransche Hof), antwoordde de Hertog: „Oui Sire, „comme votre Majesté succède a Pharamond!" En als de Hertog de Coigny — die na een vertrouwelijke kennismaking met de toen nog weinig bekende Langes, — na lange jaren in het buitenland vertoefd te hebben in Parijs terugkeert en zich haast Mme. du Barry een bezoek te brengen, ontvangt zij den Hertog — die onbekend is met de verhouding waarin zyn vroegere vlam tot den Koning staat — in haar huis te Parys. De Hertog — eenigszins verbaasd over de koele en deftige wijze waarop hy ontvangen wordt, dringt op eene verklaring aan, waarop Mme. du Barry eenigszins verlegen te kennen geeft dat zij gehuwd is. Coigny, niet uit het veld geslagen, antwoordt: „Ah, „nous allons faire un cocu; ce sera un plaisir de plus!" Waren de heeren der schepping door de schoonheid en lieftalligheid der Gravin al spoedig geneigd haar te huldigen, met de dames ging dat natuurlijk moeilijker, maar Mme. du Barry won ook in dit opzicht langzamerhand terrein door hare aanvankelijke bescheidenheid en tactvol optreden. 285 Zij paste zich met groote handigheid aan taal en gewoonten van het Hof aan en haar toon en houding lieten in het algemeen niets te wenschen over. Daardoor en ten gevolge van de koninklijke gunstbewijzen werd de partij d'Aiguillon—du Barry steeds sterker, terwijl van de partij Choiseul telkens enkele getrouwen naar het vijandelijk kamp overliepen. Choiseul beproefde den wassenden invloed van du Barry tegen te werken door den Koning over te halen tot het sluiten van een huwelijk met een buitenlandsche Prinses, maar Lodewijk had daar weinig ooren naar en ofschoon te dien opzichte besprekingen geopend werden met het Oostenrijksche Hof, waar de Aartshertogin Maria Elizabeth — zuster van de dauphine — verklaard had dat zij slechts den Koning van Frankrijk zou willen huwen, leidden de onderhandelingen tot geen resultaat. De besprekingen stuitten ten slotte af op Lodewijk's tegenzin en ook latere huwelijkspogingen, waarbij eerst de Prinses de Lamballe en daarna een schoone Hollandsche, Mme. Pater, op den voorgrond geschoven werden, hadden geen gevolg. 7e) Een nieuwe en groote aanwinst vond de partij d'Aiguillon—du Barry in den op voorstel van Choiseul in 1768 benoemden kanselier Maupeou, een hoveling die onder het masker van hoffelijkheid en vriendelijkheid een groote mate van eer- en heerschzucht wist te verbergen. Maupeou, die veel menschenkennis bezat, koesterde in zijn ziel voor zijne geheele omgeving een diepe minachting. Dankbaarheid was hem vreemd en slechts één hartstocht bezielde hem; hij wilde zich tot de hoogste sporten opwerken, al zou zulks moeten geschieden ten koste van hen die ™) Mevrouw Pater — Hollandaise d'une remarquable beauté — was de oudste van zes dochters van den gelderschen edelman baron van Neukirchen, genaamd Nijvenheim. Aanvankelijk gehuwd met een rijken handelsman van Sumatra, Pater genaamd, was de mooie Hollandsche na enkele jaren van haren ecbtgenoot gescheiden en naar Parijs getrokken, waar zij door baar schoonheid en geest vele conquêtes maakte. 286 hem aanvankelijk gesteund en op het kussen geholpen hadden. Maupeou was een uitwendig vrij onschuldig uitziende, doch inderdaad zeer sterke persoonlijkheid, die niet terug zou deinzen voor de krachtigste middelen ten einde zijn doel te bereiken. Met vooruitzienden blik had hij den uitslag van den strijd Choiseul—d' Aiguillon gepeild en hij aarzelde niet in de keuze van de partij waarbij hij zich zou aansluiten. Dat het Choiseul geweest was wien hij het kanselierschap te danken had, liet hem koud; zijn eerzuchtige wenschen richtten zich in 't geheim! op den val van Choiseul en van d'Aiguillon in de hoop daarna zelf het hoogste gezag in handen te krijgen. Wij zullen ons niet verdiepen in al de intriges die aan het Hof gesmeed en uitgewerkt werden, en de wijze waarop dan de eene — dan de andere partij eenig voordeel behaalde en waarbij de wegzending — hetzij van den machtigen minister, hetzij van de Gravin du Barry — de inzet was. Dagelijks moest de zwakke Koning uit de beide kampen toespelingen en beschuldigingen hooren die Hem in voortdurenden tweestrijd hielden, maar het einde van het groote hofkabaal was bij den toenemenden invloed van Mme. du Barry niet twijfelachtig. Toch kon Lodewijk er niet toe besluiten den minister, in wien Hij den man meende te zien die den vrede in Europa wist te bewaren, te laten gaan, doch aan de wegzending Zijner maitresse wilde Hij in 't geheel niet denken. Bij dit alles zien wij juist het omgekeerde van hetgeen in het Pompadour-tijdperk voorviel. De Markiezin de Pompadour beheerschte de ministers, gaf leiding aan de binnen- en buitenlandsche staatkunde en Lodewijk handelde naar haar inzichten en raadgevingen. Bij Mme. du Barry niets van dat al; de niet door eenigen hartstocht bewogen vrouw die slechts gevoelig was voor luxe, snuisterijen en mooie kleederen en die verder geen aspiraties kende, was slechts een werktuig in handen der 287 meer of minder handige ministers die door haar, invloed op den Koning oefenden. Gewillig schikte zij zich naar de raadgevingen die zij dagelijks van d' Aiguillon, Maupeou, haar zwager Jean en anderen in ontvangst had te nemen en feitelijk stelde zij veel meer belang in de leveranciers die haar 's morgens bij haar „lever" hun nieuwste snufjes kwamen aanbieden, dan in al het hofgekonkel en hofkabaal. Een onverwachte gebeurtenis besliste den strijd. d'Aiguillon had met den steun van du Barry weten te bewerken dat het tegen hem gevoerde proces op last des Konings gestaakt werd. (zie blz. 283). Deze eigendunkelijke beschikking des Konings, die weder bewees hoe gevaarlijk een verkeerd toegepast absolutisme werkt, gaf aanleiding tot het volgend schotschrift, waarin de dichter den minister d' Aiguillon aldus doet spreken: Oublions jusqu'a la tracé De mon procés suspendu; Avec des lettres de grace On ne peut être pendu. Je triomphe de 1'envie Je jouis de la faveur; Grace aux soins d'une amie J'en suis quitte pour la peur. Het Parlement van Parijs verzette zich echter tegen 'sKonings besluit en verklaarde dat d'Aiguillon als pair in het college geen zitting meer zou mogen nemen zoolang hij zich niet van de op hem rustende blaam door een rechterlijk vonnis gezuiverd zou hebben. Door deze verklaring bond het Parlement van Parys feitelijk den strijd met het koningschap aan, den strijd die ten slotte tot de Fransche revolutie zou leiden. Met groote handigheid werd het besluit van het Fransche parlement door Maupeou en d'Aiguillon aan du Barry voorgehouden als door Choiseul geïnspireerd. 288 45. Het slot Marly Gewillig brengt du Barry deze beschuldiging den Koning over en daarbij wordt gezinspeeld op de toenemende aanmatiging van het parlement dat er misschien wel eens toe komen kon te handelen als het Engelsche parlement ten opzichte van Koning Karei I had gedaan.") Ten gevolge van deze door niets aannemelijk gemaakte beschuldiging zagen Choiseul's vijanden hun pogingen met gunstigen uitslag bekroond. Den 23sten December 1770 nam Lodewijk het besluit zich van Zijnen minister te ontdoen en Hij schreef persoonlijk den grooten staatsdienaar het volgend lakoniek briefje: „Mon Cousin! „Le mécontentement que me causent vos services, me „force a vous exiler a Chanteloup oü vous vous renderez „dans vingt-quatre heüres. Je vous aurais envoyé beaucoup „plus loin, sans l'estime particulier que j'ai pour Mme. la „duchesse de Choiseul dont la santé m'est intéressante. „Prenez garde que votre conduite ne me fasse prendre un „autre parti. Sur cela je prie Dieu, mon Cousin, qu'il vous „ait en sa sainte garde." „Versailles, ce 24 dec. 1770. Louis." Dit was Lodewijk's dank aan den man die gedurende twaalf jaren de leiding van den Franschen staat in handen had gehad. Oh, zeker! Choiseul was geen groot staatsman, maar hij had toch den vrede weten te bewaren en onder zijn ministerschap waren de hertogdommen Lotharingen en Bar benevens Corsica aan Frankrijk gekomen.78) Een groot gedeelte van het Fransche volk achtte het heengaan van den eerste-minister een nationale ramp en ") Koning Karei I, die in 1625 den Engebchen troon beklommen had, was door zijn neigingen tot het absolute koningschap in strijd geraakt met het parlement, en had het onderspit gedolven. Naar Schotland gevlucht, werd Hij aan het parlement uitgeleverd, ter dood veroordeeld, en in 1749 in Whke-haU onthoofd. 78) Lotharingen en Bar waren door Koning'Stanislaus Leckzinska aan 289 zijn afreis naar Chantelonp werd voor Choiseul een triomftocht, daar alles wat het Hof en Mme. du Barry vijandig gezind was zich beijverde den gevallen minister hulde en sympathie te bewijzen. Zijn karos werd omstuwd door een groote volksmenigte en aan het gejuich voor den gevallen staatsdienaar en het gejoel tegen den Koning en du Barry kwam eerst een einde toen de stoet de grens van Parijs bereikte. De doortastende Maupeou — die thans de handen vrij had — aarzelde niet, krachtig tegen het parlement op te treden. Hij zond dat college een brief, waarin gewaarschuwd werd tegen het dwarsboomen van 'sKonings wil. In dien brief leest men: „Le roi ne tient sa couronne que „de Dieu et le droit de faire des lois par lesquelles ses sujets „doivent être conduits, lui appartient a lui seul sans dépendance et sans partage." Het parlement handhaafde echter zijn houding, waarop Maupeou doortastende maatregelen nam ten einde het verzet van dat college dat hij als voornaamste bolwerk van het volk tegen het absolute koningschap beschouwde, te breken. De weerbarstige parlementsleden werden 's nachts gevangen genomen en onmiddellijk naar verschillende, ver van elkander gelegen steden en dorpen in Frankrijk verbannen en een nieuw lichaam, „Grand Conseil" genaamd, ingesteld, dat de werkzaamheden van het ontbonden parlement moest overnemen. Lodewijk kon vertrouwen op Zyn leger en politie; het volk was te zwak en miste leiders, zoodat van verzet tegen zijn dochter — Frankrijks Koningin — nagelaten; toen zij stierf, vervielen de hertogdommen aan de Fransche kroon. De aanwinst van Cocsika was een gevolg van een verdrag door Choiseul met de republiek Genua in 1768 gesloten. De Corsikanen verzetten zich tegen dit verdrag, doch moesten het hoofd in de schoot leggen toen hun aanvoerder Paoli in 1769 gedwongen werd te vluchten en naar Engeland uitweek. 290 de volkomen onwettige handelingen van Maupeou, die gesteund werd door d'Aiguillon, geen sprake kon zijn. Maupeou trok zich van den haat en de verachting des volks niets aan en ging zelfbewust voort op den weg van wetsverkrachting en machtsoverschrijding en toen zelfs de Prinsen van den bloede de partij van het verdreven parlement namen, werden zij met „lettres de cachet" naat hunne goederen verbannen. Hoe over Maupeou gedacht werd kan blijken uit het volgend quatrain: Ce noir vizir, despote en France, Qui pour régner, met tout en feu, Méritait un cordon je pense, Mais ce n'est pas le cordon bleu. *) Nog eenmaal zegevierde het absolute koningschap, want toen het volk niet in beweging kwam, boden eerst de parlementsleden, daarna de Prinsen de een na den ander hunne onderwerping aan; in 1772 waren allen — behalve de Prins de Conti — aan het Hof teruggekeerd. Maar was het neerslaan van het parlement Maupeou gelukt, hij slaagde er niet in de revolutionnaire pers tot zwijgen te brengen en in talrijke brochures en schotschriften werden de misbruiken van het bestuur gehekeld, de leer der natuurlijke rechten van den mensen gehuldigd, de levenswijze van den Koning en du Barry aan de kaak gesteld, het financieel wanbeheer in de sterkste kleuren geschilderd. Doch de Koning en het Hof gingen voort op den weg die tot zelfvernietiging moest leiden en bij dit alles vond Lodewijk slechts dit cynische woord: „cela durera bien „autant que moi." Hoe vernederend was het dan ook voor Lodewijk en Zijn ministers toen bij de verdeeling van Polen door Pruisen, Rusland en Oostenrijk in 1772, de meening van Frank- *) Cordon bleu = lint waaraan de Heilige-geest-orde gedragen werd. 291 rijk zelfs niet gevraagd werd; machteloos riep Lodewijk toen uit: „Cela ne serait pas arrivé si Choiseul était encore la." Maupeou en d'Aiguillon hadden thans de macht in handen en vele dames moesten tot haar schade ondervinden wat zij gewaagd hadden door zich tegen de partij du Barry te kanten. Geleidelijk werd de tegenstand tegen de koninklijke maitresse daardoor minder. Terwijl in de binnenlandsche staatkunde de dragers der liberale opvattingen in voortdurenden strijd waren met de beide conservatief regeerende ministers, die zich door talrijke wijzigingen zoowel ten opzichte van de functionarissen aan het Hof als in de diplomatieke vertegenwoordiging van Frankrijk bij het geheele Hof bevreesd maakten, baadde du Barry zich in weelde. De nieuwbakken Gravin moest evenals indertijd de Markiezin de Pompadour een eigen buitenverblijf hebben en daarom liet de Koning voor haar aan de grens van het „bois de Boulogne" het lusthuis Luciennes of Louveciennes bouwen, waar zij zich omringde met allerlei kostbare producten van kunst- en handwerksnijverheid. De waarde der schatten die in Luciennes opgehoopt werden, is niet juist na te gaan, doch welk een verschil tusschen Bellevue en Luciennes. De kunstlievende Pompadour had Bellevue weten te verheffen tot een kunsttempel, waar de eerste kunstenaars van Frankrijk het zich een eer rekenden iets van hunne hand een plaats te zien krijgen; de weinig ontwikkelde du Barry kocht daar en tegen rijp en groen, mits het maar kostbaar was en indruk maakte. Een zwerm van leveranciers kwam dagelijks de courtisane hun waren, kleinoodiën, schilderijen, byouteriën, mode-artikelen, kant, fluweel, zijde enz. aanbieden en zelden verlieten zij onvoldaan het boudoir der maitresse/*) ™) Geen sprekender bewijs voor de verbazingwekkende bedragen door du Barry in de vijf jaren harer maitresseschap uitgegeven dan de vier bain- 292 Voor de courtisane was het een groote voldoening dat zij bij een avondfeest dat zij in Juni 1771 haren vriend d'Aiguillon — die intusschen meer dan haar vriend geworden was — (zie blz. 298) aanbood, naast den Koning alle ministers en het geheele diplomatieke korps — met uitzondering van den Spaanschen gezant — vereenigd zag. Waarschijnlijk is het dit feest dat door Moreau vastgelegd is in een kleurige aquarel, die men thans in het Louvremuseum bewonderen kan. Deze aquarel toont ons de eetzaal van Luciennes, waar groote spiegels in de met marmer en goud bewerkte wanden, de flikkerende lichtjes van de talrijke luchters duizendvoudig weerkaatsen. Dames in de meest elegante gewaden en heeren gedost in sierl(jke uniformen of pronkerige hofkleeding zitten of wandelen in het rond, terwijl lakeien gekleed in karmozijn rood fluweel of okergele zijde ververschingen ronddienen. Er sclnjnt een opgewekte toon te heerschen; de eenige die onverstoorbaar, in zich zelf gekeerd en onverschillig, de rechterhand op een tafel geleund in de verte blikt zonder met iemand te spreken is de Koning die zich blijkbaar. . . verveelt. Achter de favorite die zich — in nonchalante houding in een fauteuil geleund — door haar gasten laat huldigen, staat een hofbeambte die in zijn armen het hazewindhondje den verzamelde opgaven harer inkomsten en uitgaven, die bewaard zijn gebleven in de Nationale Bibliotheek te Parijs. In die boekwerken kan men lezen wat de „petite" en de „grande livrée" van het huis der courtisane kostte, wat de uitgaven waren voor de kleeding en opschik van haar negertje Zamore, die later voor de revolutionnaire rechtbank een harer ernstigste aanklagers zal worden; hoe zij 5400 livres uitgeeft voor een horloge en hoe de looper vóór haar karos — waarop haar wapen met de spreuk: Boutez en avant" geschilderd is — gekleed was in blauw fluweel en een rotting zwaaide met een prachtig bewerkten gouden knop. Dan volgen in bonte rij de kosten van toiletten van 1000 tot 10.000 livres en nog zooveel meer. Reeds de wissels die door Mme. du Barry op den hofbankier Baujou van 1769—1774 getrokken werden, en die door den staatscontroleur Terray betaald werden, beliepen meer dan 6.400.000 livres! 293 der Gravin draagt, dat door verschillende aanwezigen bewonderd wordt. Op den voorgrond ziet men een dame die een klein negertje — gekleed in een rose pakje, het zwarte hoofd gedekt door een witte toque met vederen en geschoeid in hooge kaplaarsjes — pralines tusschen de glinsterende witte tanden steekt. Dat ventje is het uit Bengalen door een Engelsch scheepskapitein medegebracht nikkertje Zamore, dat naast het windhondje, de witte aapjes en de azuurblauwe sprekende papegaai, der courtisane tot speeltuig moeten dienen. Weinige dagen na dit zoo goed geslaagde feest zal Zamore gedoopt worden wat weder aanleiding tot een nieuw feest zal geven en het zevenjarig ventje, dat natuurlijk verwend is en slechts kattekwaad uitvoert, zal dan door Lodewijk benoemd worden tot intendant van Luciennes met een inkomen van 600 livres! Hoevele dames die eerst met minachting op Jeanne Langes hadden neergezien, dongen thans naar haar gunst! Onder de velen die aldus handelden vinden wij de eerste namen van Frankrijk; onder de minder bekende treffen wij Mme. de Crenay die wij hier vermelden omdat er op haar een versje werd gemaakt dat aldus luidde: Crenay fait la coquette Et veut encore danser, Sa taille rondelette souvent la fait glisser Notre ami Fénélon la relève en cadence. Chacun s'écrie è 1'unisson: Elle est bien grasse, elle est bien rond Mais toujours va qui danse. Welk een verschil tusschen het geestelijk leven dat onder de heerschappij van de Markiezin de Pompadour op Bellevue heerschte en hetgeen Louveciennes te dien opzichte te zien gaf. Het hoogere had plaats moeten maken voor het lagere 294 en behalve de kostbaarheid van de inrichting, stonden muziek, dans, voordracht, toon en vormen er op een lager peil; maar hoe zou dit anders kunnen waar de courtisane die in Louveciennes troonde uit de heffe des volks gesproten was en zij in aanleg, ontwikkeling en kunstzin zoo ver bij de Markiezin de Pompadour ten achter stond. In een aardig werkje: ,,La vie Parisienne sous Louis XVI ", in 1882 te Parijs uitgegeven, komt een beschrijving van Louveciennes voor, waarvan wij een gedeelte willen vertalen. „Men kan zich niets rijkers en zinnestreelender denken; „alle schilderijen en beelden getuigen echter van een eroti„schen smaak. „In alle vertrekken bevinden zich schilderijen van Lode„wijk XV en Mme. du Barry, omringd door allegorieën en „dikwijls van zinspreuken voorzien. „In eene der zalen waren alle merkwaardige gebeurtenissen uit het leven der courtisane op het doek gebracht; „men zag haar op het oogenblik dat de Koning voor de „eerste maal Zijn blik op haar deed rusten; dan in de armen „van Louis en ten slotte op den dag waarop zij „en grand „habit" aan het Hof wordt voorgesteld. Ook is zy geschil„derd, gezeten in een schitterende karos of op een feest „troonende naast den Koning. De schrijver van al dit moois — een jongmensen die de wederwaardigheden van zijn reis met een paar vrienden van Nancy naar Parys te boek stelt — verhaalt dan dat hy Mme. du Barry ook gezien heeft — wy zyn in het jaar 1787 — die alléén en teruggetrokken te midden harer rijkdommen op Louveciennes leeft! Welk een droevig einde wachtte haar! Gaf Mme. du Barry schatten voor eigen genoegen en genot uit, andere schatten besteedde zij ten einde hare familieleden en in de eerste plaats haar aanmatigenden en veeleischenden schoonbroeder te bevredigen. Deze — Jean, Graaf du Barry — was een verwoede 295 speler en verkwister. Toen hij eens op een avond 7000 livres verloren had, heroemde hij er zich op thans aan het vijfde millioen zijner verliezen te heginnen en toen men hem hieromtrent eenige deelneming toonde, antwoordde hij met zijn gewoon cynisme: „Bekommert u niet, mijne vrienden; dat alles zult gij betalen." Toen hij ten slotte ongenoegen met zijne schoonzuster kreeg en hij zich ten gevolge daarvan uit Parijs verwijderen moest, was hij het vermoedelijk die tegen zijn vroegere maitresse het volgend schotdicht lanceerde: Drölesse! Oü prends tu donc ta fier té? Princesse! D'oü te viens ta dignité? Si jamais ton teint se f ane ou se pèle Au train De catin, Le cri du peuple te rapelle. Lorsque tu viens de la Messe Du moine ton père Gomard *°) Que la Rancon vandait sa graisse. Pour joindre a ton morceau de lard; Tu n'étais pas si fiére Et n'en valais que mieux. Baisse ta tête altière, Du moins devant mes yeux; Ecoute-moi, rentre en toi-même, Pour éviter de plus grands maux; Permet a qui t'aime, qui t'aime, De t'offrir encore des sabots. Drölesse! **) In vele geschriften wordt als vader van Mme. du Barry genoemd een Franciskaner monnik, Gomard de Vaubernier, die in Parys in intieme betrekking stond tot de moeder van Jeanne; die moeder was toen gehuwd met zekeren Lan?on of Rangon. 296 46. Marie-Jeanne Vaubernier, Gravin du Barry (1744«—1793) Mon esprit est-il baissé? Princesse! Te souvient-il du passé? Dat de haat des volks zich niet slechts tegen de schattenverkwistende maitresse, doch ook tegen den Koning keerde is te begrijpen, maar de moreel zoo verzwakte Vorst trok zich van de gevoelens van Zijn volk niets meer aan. Hoe ver lagen de dagen achter Hem, toen het juichende en verdwaasde Parijs Lodewijk — na Zijn ziekte te Metz — met den kreet ,,Vive Louis le bien-aimé" had ingehaald! Thans klonken er in Parijs geheel andere klanken die getuigden van het aanzwellen van den tegenstand tegen het koningschap in het algemeen en tegen den onwaardigen Lodewijk in het bijzonder. Men oordeele: Diane, Bacchus et Cythère De ta vie abrégent le cours; Renvoye il en est temps encore L'impure qui te déshonore, Chasse tes indignes amours. Tu n'est plus qu'un tyran débile, Qu'un vil automate imbécile Esclave de la du Barry Du Ganges jusqu'a la Tamise, On te honnit, on te méprise. en: Vous verrez le Doyen des rois Aux genoux d'une comtesse Dont jadis un écu tournois Aurait fait votre maitresse Faire auprès d'elle mille efforts Dans la route lubrique Pour faire mouvoir les ressorts De sa machine antique. Mais c'est en vain qu'il a recours 297 A la Grande-Prêtresse Au beau millieu de son discours. II retombe en faiblesse. De cette lacune dit-on En son ame elle enrage; Mais un petit coup d'Aiguillon Bientöt la dédomage. Bij dat alles bly'ft du Barry „bonne fille"; zij kent geen sterke hartstochten en denkt slechts aan opschik en pretmaken. Zij neemt geen wraak op de pamflettisten, vraagt geen „lettres de cachet" en zendt geen harer tegenstanders naar de bastille. Zij is vrijgevig en strooit geschenken en geldbedragen om zich heen. Elke twee weken brengt zij één dag bij hare moeder door die door haar toedoen eene Markiezin de Montrable geworden is en in het bezit gesteld is van eene woning in het klooster St. Elizabeth, een landhuis en een karos met paarden en bedienden. Het eenige wat de courtisane ernstig verdriet is de voortdurend afwijzende houding van den dauphin en zij ne echtgenoote Marie Antoinette; welk een moeite, inspanning en kleine intriges heeft du Barry zich niet getroost ten einde uit den mond der toekomstige Koningin ten minste eenmaal een vriendelijk woord te vernemen, doch al haar moeite was tevergeefs; de dauphine zweeg en deed geen moeite haar minachting voor de courtisane te bemantelen. Mme. du Barry besefte dan ook volkomen wat haar lot zoude zijn indien Lodewijk XV eens kwam te vallen; zy zou dan hoogstwaarschijnlijk smadelijk worden weggezonden en misschien in een klooster worden opgesloten, waarvan de poort zich niet weder voor haar zou openen. Dat Lodewijk haar niet trouw was — er komen in dit late tijdperk Zijns levens nog amourettes voor met eene Mme. Bêche, eene Mme. d'Amerval, eene Mlle. Raucourt, 298 eene Mlle. Tournon — laat de Gravin vrij koud; haar stelling aan het Fransche Hof is te sterk dan dat zij mededingsters behoeft te vreezen; slechts een mogelijk huwelijk van Lodewijk baart du Barry zorg en het is haar bekend hoe de dochters des Konings en vooral Mme. Louise — de abdis van het Carmeliter-klooster — trachten den Koning tot een nieuwe echtverbintenis te bewegen. Tot hare niet geringe ontstemming moet du Barry ook vaststellen dat de kanselier Maupeou naar het kamp harer tegenstanders is overgeloopen en wat had deze minister niet gedaan ten einde haar aan zich te binden en door haar, invloed op den Koning te oefenen. Had hij haar niet voorgehouden dat een huwelijk met den Koning volstrekt niet tot de onmogelijkheden behoorde? Hij had haar zelfs overgehaald een brief tot Z. H. den Paus te richten, waarin zij vermeldde dat zij, niet bekend zijnde met de kanonieke wetten, eerst na haar huwelijk te weten was gekomen dat het verboden was den broeder te huwen van den man met wien men geleefd had. Zij erkende met alle droefheid eener berouwvolle ziel eenige zwakheden te hebben gehad voor Graaf Jean du Barry, den broeder van haren echtgenoot. Gelukkig was zij bijtijds gewaarschuwd tegen de bloedschande die zij ging bedrijven en daarom (!) had zij met haren echtgenoot geen gemeenschap gehad. Aangezien er dus geen misdaad had plaats gehad smeekte zij den Oppersten Kerkvorst in de ontbinding van haar huwelijk toe te stemmen. Natuurlijk antwoordde de Paus niet op dit schrijven dat «lechts als een politieke zet van Maupeou te beschouwen was. Doch de handige kanselier had in den laats ten tijd opgemerkt hoe Lodewijk zich weder naar den godsdienst keerde en met vooruitzienden blik had hij op die hernieuwde gezindheid ver reikende toekomstplannen gebouwd en du Barry losgelaten. De wijziging in de stemming des Konings is te begrijpen. 299 De abt Beauvais heeft in de vastenweek in de slotkapel van Versailles met ongekende openhartigheid gepredikt tegen het schandelijke gedrag van Lodewijk en Zijn Hof en de Koning heeft op het verzoek van du Barry dezen priester niet weder tot een prediking toe te laten, geantwoord dat de man slechts gedaan had wat zijn ambt hem voorschreef. Een tweede preek van den moedigen abt valt nog scherper uit dan de eerste; de rede handelt over den dood en den Koning wordt voorgehouden hoe Hij, die reeds drie enzestig jaren telt, reeds langer geleefd heeft dan verreweg het grootste deel van het menschdom. Deze toespeling op een naderend einde maakt diepen indruk op den Koning en Lodewijk vervalt meer dan ooit in Zijn sombere buien, welke naargeestige stemming nog voedsel vindt in verschillende plotselinge sterfgevallen in 's Konings naaste omgeving, zoo o.a. van Zijn ouden vriend Chauvelin, die gedurende het kaartspel door een beroerte getroffen, vóór de voeten des Konings ineen zinkt. De vasten-week van 1774 brengt nieuwe zorgen; de abt Beauvais heeft in de slotkapel de woorden van den profeet: „Nog veertig dagen en Ninevé zal verwoest worden" door de ruimte doen schallen. Hoe trilden deze woorden na in de gemoederen, zoowel van Lodewijk als van du Barry. De Gravin die als de meeste vrouwen uit haar stand bijgeloovig is* wordt door bevriende (!) hand bovendien nog opmerkzaam gemaakt op een voorspelling, voorkomende in den almanak van Luik, die voor de maand April aanteekende dat de rol die een groote dame aan een vreemd Hof vervulde, dan zou zijn uitgespeeld. En Lodewijk sprak slechts over Zijn toestand, Zijn mogelijken dood en de rekenschap die men eenmaal voor den Hoogsten Rechter zal moeten afleggen omtrent de wijze waarop men zijn leven besteed heeft. De minister d'Aiguillon voorvoelde ook dat een groote wijziging in den gang der zaken aanstaande was en reeds 300 in Januari voorspelde hij aan de dochters des Konings dat de courtisane kinnen zes maanden haar afscheid zou krijgen. Madame du Barry wenschte natuurlijk den Koning aan Zy'n sombere overpeinzingen te onttrekken, doch zij miste de vindingrijkheid eener Pompadour en wist niets anders te bedenken dan een uitstapje naar Trianon. Weinig kon zij toen denken dat dit uitstapje het begin van het einde harer heerschappij zoude zijn. 2. Ziekte en dood van Lodewijk XV. Den 2Öen April kwam de Koning vergezeld door enkele hovelingen te Trianon aan, waar Hij echter geen deel nam aan het avondeten. Den 27en zou een jacht plaats hebben, doch Lodewijk was lusteloos, klaagde over hoofdpijn en volgde de jacht wel is waar in Zy'n wagen, doch steeg niet te paard, zooals anders Zijn gewoonte was. In Trianon teruggekeerd werd de eerste geneesheer Le Monnier ontboden die koorts constateerde en de ongesteldheid aan een indigestie toeschreef. Deze diagnose is geheel in overeenstemming met de wenschen van du Barry, die maar al te goed weet hoe angstig de Koning voor ziekte en dood is en hoe Hij in geval van ernstige krankheid geneigd zou zijn een biechtvader te ontbieden, in welk geval de gevolgen niet te overzien zouden zyn. Daarom moet de Koning te Trianon en te midden van het troepje Zijner getrouwe volgelingen blijven, moet de ongesteldheid des Konings in ieder geval als onbeduidend worden voorgesteld en zal de toegang tot de ziekenkamer slechts verleend worden aan de dokters en chirurgijns die du Barry genegen zy'n. Doch de afstand tusschen Versailles en Trianon is klein en op het machtige slot lekt al zeer spoedig uit wat er in het lusthuis voorvalt. De koninklijke familie verneemt dan ook denzelfden dag 301 dat de Koning ongesteld is en al durft geen der Prinsessen of Prinsen van den bloede de intimiteit van Trianon te verstoren, zoo kent men toch wel een middel waardoor men de juiste waarheid omtrent 'sKonings ongesteldheid kan vernemen. De eerste geneesheer des Konings La Martinière heeft steeds en overal vrijen toegang tot den Vorst en hij kan dus naar Trianon gaan en zich van den toestand van Lodewijk op de hoogte stellen. La Martinière is een oprecht en rondborstig man die zich met geen kuiperijen of hofintriges inlaat en die zijn meening vrijuit pleegt te zeggen; op hem kan men vertrouwen. Nog onlangs heeft de Koning hem in een mededeelzame bui ten opzichte Zijner amourettes gezegd: „Ik voel dat ik moet inbinden", waarop de esculaap geantwoord heeft: „Het ware beter, Sire, geheel op te houden met aan Venus te offeren." La Martinière kent het gestel des Konings die thans Zijn vier en zestigste jaar is ingetreden en die in den laatsten tijd lijdt aan slechte spijsvertering en zwaarlijvigheid. De geneesheer komt te Trianon en vindt op zy'n weg naar het vertrek des Konings slechts dokters en hovelingen die hem om strijd vertellen dat de ongesteldheid des Konings niets te beduiden heeft. Tot den Koning toegelaten constateert La Martinière dat Lodewijk een ernstige ziekte onder de leden heeft en hij beduidt Hem dat Hij zich ten spoedigste naar Versailles moet laten overbrengen. Want een Koning van Frankrijk mag slechts ziek zijn in Zijn koninklijk slot; aldus schrijft de hof-etiquette voor. De karossen worden ingespannen en de Koning vertrekt in dekens gehuld naar Versailles, waar de geheele hofhouding in rep en roer is. Te bed gebracht, verdringt een bonte menigte — hovelingen en ambtenaren — zich in de aan de slaapkamer grenzende vertrekken. Nog durft niemand zich tegen Mme. du Barry te verzet- 302 ten, die vol zorgen naast het ziekhed des Konings plaats neemt en een ieder uit het vertrek weert behalve eenige geneesheeren en chirurgijns die zich rondom den zieke bewegen. Er zal een consult plaats hebben, doch eerst moet worden uitgemaakt wie aan dat consult zullen deelnemen. Een strijd ontspint zich tusschen voor- en tegenstanders van du Barry; ten slotte worden eenige geneesheeren aangewezen, die tot een aderlating besluiten, welke dadelijk wordt toegepast. Deze kunstbewerking brengt den Koning die zich onrustig op Zijn sponde wentelt en die klaagt over hoofdpijn en pijn in de zijde, geen verlichting. De Koning steunt voortdurend en laat al de dokters beurtelings Zijn pols voelen en Zijn tong bekijken, doch de esculapen die het bed omringen waarop de kranke met een gezwollen hoofd nederligt, hebben nog geen flauw vermoeden van den aard der ziekte die de krachten des Konings snel sloopt. De faculteit besluit tot een tweede aderlating en laat zelfs de mogelijkheid van een derde bloed-aftapping doorschemeren, indien de tweede geen verlichting mocht brengen. Versailles raakt in beweging; de hovelingen beginnen de mogelijkheid eener regeeringswisseling onder de oogen te zien, hun houding te bepalen, hun kansen te wegen. Aan wiens zijde zal men zich scharen? Aan de zijde van den machtigen minister d'Aiguillon, die de hand beschermend boven du Barry uitstrekt, of aan de zijde van de koninklijke familie die de bij het ziekbed verwijlende maitresse maar niet durft verjagen? Ook de tweede aderlating heeft geen uitwerking en heftig wordt over een derde kunstbewerking gedebatteerd. Doch een derde aderlating binnen een zoo kort tijdsbestek is hoogst ernstig en wordt slechts bij zware ziekten toegepast. 303 Niemand ontveinst zich dat tusschen een derde bloedaf tapping en een biecht des Konings slechts één stap ligt, maar een biecht zal zeker niet kunnen plaats hebben of du Barry moet van het Hof verwijderd zy'n en zulks beteekent het ineenstorten harer party. d'Aiguillon en de zijnen stellen dan ook alles in het werk ten einde een derde aderlating te voorkomen. Feitelijk is men thans getuige van een soortgelijken strijd als in 1744 aan het ziekbed des Konings te Metz werd gestreden; er is slechts dit verschil dat behalve de Richelieu, de tegenstanders andere namen dragen en de uitslag van den strijd anders zal zy'n. In de vertrekken die aan de slaapkamer des Konings grenzen is het intusschen een voortdurend komen en gaan en er wordt met zulk een stemverheffing gepraat en geredeneerd dat de eerste kamerdienaar aan de deur van het ziekenvertrek staande, wat stilte moet verzoeken. Welk een hof-etiquette die den zieken Koning het rustig nederliggen zelfs belet! Op het uur van het „coucher" treden de Prinsen van den bloede, de kamerheeren, de grootofficieren de ziekenkamer binnen en verdringen zich in de beperkte ruimte*1) waar de lucht zwaar en bedompt is, ten einde toch één blik op den met gesloten oogen nederliggenden Vorst te kunnen werpen, rondom wiens sponde veertien dokters, chirurgijns en apothekers zich druk maken zonder iets degelijks te doen. In den avond van den 2asten April wil iemand den Koning te drinken geven; daar het eenigszins donker is houdt een der doktoren een kaars bij Lodewijk's gelaat en verbaasd zien de esculapen elkaar aan, doch niemand spreekt uit wat allen hebben opgemerkt. Een oogenblik later vereenigen de knappe heeren zich in een neven-vertrek en daar komen de tongen los; allen heb- 81) De vertrekken in Versailles waren betrekkelijk klein. Het slaapvertrek van Lodewijk XV mat ongeveer 10 bij 9 Meter; rekent men 3 Meter voor de diepte achter den „Balustre", dan blijft er pLm. 10 bij 6 M. over. 304 ben de groote vlekken op 's Konings gelaat opgemerkt... onmiskenbaar heeft de Koning de kinderpokken.89) Als een loopend vuur gaat het nieuws door het geheele slot; de toegang tot de ziekenkamer wordt aan een ieder verboden, behalve aan hen wier dienst hen bij den Koning roept. De dauphin trekt zich met zijne echtgenoote Marie Antoinette voor goed uit de ziekenkamer terug, waar de drie dochters des Konings, de Prinsessen Adelaïde, Victoire en Sophie zich moedig als zieken-verpleegsters nederzetten; de aanwezigheid der maitresse wordt echter geduld. De wetenschap omtrent den aard der ziekte brengt eenige kalmte in de opgewonden gemoederen; men vertrouwt dat de ziekte een normaal verloop zal hebben, doch vergeet dat de Koning vier en zestig jaren telt en Zijn lichaam door veelvuldige uitspattingen en aderlatingen — bij de tweede aderlating heeft men Hem vijf kommetjes bloed afgetapt — uitermate verzwakt is. Na rijp beraad heeft men besloten den Koning niet mede te deelen aan welke ziekte Hij lijdt; raadt Hij zulks echter, dan zal men Hem niet tegenspreken. M) Er is veel geschreven over de oorzaak van Lodewijk's ziekte. Voltaire vermeldt dat Lodewijk — op jacht zijnde — een lijkstoet ontmoette en Hij met zijn bekende neiging tot lugubere zaken, er heen was gegaan, ten einde te vernemen wie er begraven werd. De Koning zou in de nabijheid van den lijkwagen vernomen hebben dat een jong meisje ten grave werd gedragen dat aan de pokken gestorven was, en bij die gelegenheid zou Hij de kiemen der ziekte in zich opgenomen hebben. Bachaumont brengt de ziekte des Konings in verband met een liefdesavontuur. Een meisje van 16 jaren, dat de ziekte onder de leden had, zou 's Konings sponde gedeeld hebben. Bij een ander schrijver wordt in de plaats van een meisje van zestien jaren gezinspeeld op een veehoedster, die eerst gebaad, gekamd en geparfumeerd (het laatste zou zeker wel noodig zijn geweest) werd en de rest begrijpt men wel. Neen, zegt een ander, het was een bakkersdochter; mis! komt een vierde vertellen; het was de dochter van den tuinman van Louveciennes. Ernstige schrijvers als de broeders de Goncourt en P. de Nolhac vermelden de gebeurtenis niet en historisch is zulk een afdwaling van Lodewijk gedurende zijn laatste bezoek aan Trianon zeker niet vastgesteld. 20 305 De tijding van 's Konings ziekte wordt in Parijs met onverschilligheid vernomen; de tijd is voorbij waarin het volk zich in de kerken verdrong ten einde voor de genezing van Lodewijk te bidden. Men denkt thans slechts aan de zware belastingen, het dure brood, de verkwistingen van het Hof en verwacht — zooals het in dergelijke gevallen steeds gaat — slechts verbetering van een nieuwe regeering. Terwyl men om en bij het ziekbed delibereert over het al- of niet noodzakelijke van biecht en absolutie des Konings, kondigt de aartsbisschop van Parys zy'n komst te Versailles aan en een ieder beseft wat de beteekenis van het bezoek van dezen kerkvorst is en welke gevolgen het na zich zal sleepen. De hartstochten laaien weder op; eener zij ds dringt men op de biecht aan; anderzijds wordt de meening geuit dat de Koning een zwaren moreelen schok zal krijgen indien men Hem voorhoudt dat de tyd daar is om Zijne rekening met den hemel te vereffenen en zulks voor Zijn gezondheidstoestand zeer nadeelig zal kunnen zijn. Zoo verstrykt de tijd zonder dat een beslissing genomen wordt; een ieder kaatst de verantwoordelijkheid voor eenige ernstige handeling op een ander terug en tracht zich op neutraal terrein te houden. De rollen worden verdeeld; de dochters des Konings waken overdag aan de sponde van hunnen vader, doch staan de avonduren aan Mme. du Barry af, daar zij angstig zijn den Koning te verdrieten, indien Hij de courtisane in 't geheel niet meer zou zien. De aartsbisschop van Parijs komt half ziek te Versailles aan, zoodat het de Richelieu en andere hovelingen niet moeielijk valt den kerkvorst over te halen aanvankelijk een afwachtende houding aan te nemen. Den volgenden dag neemt de ziekte een ernstiger wending en de Koning heeft thans ook gezegd dat Hij zeker de kinderpokken heeft, waarop niemand Hem heeft tegengesproken. 306 47. Avondfeest door Gravin du Barry den Koning in haar buitenverblijf Luciennes aangeboden „Op mijn leeftijd herstelt men niet van zulk een ziekte , zegt de Koning tot hen die Hem omringen en een algemeen zwijgen bewijst Hem dat Zijne meening gedeeld wordt. Vanaf dat oogenblik beseft Lodewjjk den ernst van Zyn toestand, begrijpt dat Zjjn einde nadert en Hij beschikkingen moet treffen ten einde zich met de kerk — die Zijn verhouding tot Mme. du Barry steeds afgekeurd heeft — te verzoenen. Met méér moed dan men van den afgeleefden Vorst verwachten kon, ziet Lodewijk Zjjn naderend einde onder de oogen; als du Barry des avonds Zgn sponde nadert zegt Hij haar: ,,A présent que je suis au fait de mon état, il ne „faut pas renouveler le scandale de Metz. Je me dois a Dieu ,,et a mon peuple; ainsi il faut que vous vous retiriez." Eenige uren later verliet Mme. du Barry met hare schoonzusters Chon en Bitchi in een eenvoudige karos het koninklijk slot, waar zij — de vrouw van zoo geringe afkomst — zulke triomfen gevierd had, waar de Hertogen van Orleans en Chartres evenals de Prins de Condé om haar gunst gedongen hadden, waar zij het eerste Hof van Europa aan hare voeten gezien had. Mme. du Barry begaf zich naar Rueil in een landhuis dat den minister d'Aiguillon toebehoorde; daar wilde zij den verderen gang van zaken afwachten. Ter harer eere moet gezegd worden dat haar houding in deze voor haar zoo moeilijke uren, waardig en moedig was.88) M) Den 12en Mei, dus twee dagen na den dood van Lodewijk XV, onfrving Mme. du Barry een kabinets-beveL waarbij zij verbannen werd naar de abdy Pont-aux-Dames. Haar glansrol was toen uitgespeeld en ook hare familie zonk als het ware in het niet, in de eerste plaats de „roué", die met stille trom naar Lausanne afreisde; zijn vier maitressen moesten maar een nieuwen vriend zoeken. „Las barils fuient" (fuire = leegloopen) zeiden de Parijzenaars met een woordspeling op de du Barry's. De gevallen courtisane voelde niet diep genoeg dan dat zij lang onder den indruk harer ongenade zou blijven. Reeds in Juni 1775 kreeg zij vergunning de abdy te verlaten; zij vestigde zich toen op het landgoed Saint-Vrain, bij Arpagon, bleef daar enkele maanden, en keerde daarop naar haar geliefde Louveciennes terug. Daar leefde zii te midden van groote weelde, had er liefdes-avonturen 307 Toen de courtisane vertrokken was riep Mme. Louise vol vreugde uit: „Maintenant qu'elle est partie, le bon „Dieu prendra possession du coeur du Roi"; de partij van den dauphin en de kerk straalde; de Barryisten lieten het hoofd hangen behalve d'Aiguillon die alles op één kaart gezet had en die thans, beseffende te zullen verliezen, als geroutineerd speler het hoofd koel hield. Ook de brutale schoonbroeder van Mme. du Barry — de roué — laat zich niet intimideeren en blijft aan het Hof en als de Prins de Ligne hem ontmoet en hem toevoegt: ,,La farce est jouée, vous pouvez partir," antwoordt de roué brutaal: „Pourquoi m'en aller? Si 1'on me fiche, je „mettrai le royaume en république!" Maar bij den kranke treedt een vleugje van beterschap in en zulks heeft dadelijk invloed op de houding van het Hof; enkele uren nadat een bulletin omtrent den ziektetoestand van Lodewijk weder eenige hoop geeft, rijden talrijke karossen onder het gehoon der menigte, van Parijs en Vermet den Engelschen gezant lord Seymour en later met den Hertog de Brissac, en terwijl de hartstochten de gemoederen in Frankrijk steeds meer in beroering brengen, wordt zij langzamerhand vergeten, tot het kanongebulder bij den aanval op de bastille de nog immer mooie Mme. du Barry in baar rust komt opschrikken. De Hertog de Brissac wordt gevangen genomen en bij zijn overbrenging naar Versailles met vele anderen door het woeste gepeupel vermoord; zijn afgehouwen hoofd wordt op een piek gestoken en daarna te Louveciennes in de eetkamer der Gravin geworpen. In September 1793, in denzelfden nacht waarin te Orleans het beeld van Jeanne d'Arc van zijn voetstuk te gruizel werd geworpen — hoe veranderen de rijden — werd Mme. du Barry gevangen genomen en in de gevangenis Sainte-Pélagie gebracht, vanwaar ze later naar de Conciergerie werd gevoerd. Daar werd haar de kamer gegeven waar de Koningin Marie Antoinette de droefste dagen baars levens had doorgebracht. Wat kan de thans zoo ongelukkige vrouw inbrengen tegen de beschuldigingen die de verschrikkelijke Fouquier—Tinville haar in het gelaat slingert? De „Aspasia van den Franschen Sardanapalus" noemt hij haar, en de openbare aanklager tracht het bewijs te leveren dat du Barry de émigrés op verschillende wijzen geholpen heeft en met hen een briefwisseling heeft onderhouden. Als voornaamste getuige tegen haar treedt haar dienaar Zamore — de neger dien wij als knaapje op Louveciennes leerden kennen op. Hij is in den 308 sailles naar Rueil, waar men de daar vertoevende Mme. du Barry gaat bezoeken. De ingetreden beterschap houdt echter niet aan; de toestand verergert met het uur; in den nacht van 6 op 7 Mei geeft de Koning den wensch te kennen te willen biechten. De bisschop Maudoux wordt tot den Koning toegelaten en de biecht duurt zestien minuten, waarna de Koning de absolutie ontvangt. Alles wordt daarna in gereedheid gebracht ten einde den Koning op waardige wijze de heilige sacramenten toe te dienen en deze handeling heeft dan ook in den avond met de meeste plechtigheid en onder groot ceremonieel plaats. Bij het licht van flambouwen en honderde waskaarsen verricht de geestelijkheid de plechtige handelingen; in knielende houding gebruikt de Koning — voor zoover zulks Hem nog mogelijk is — iets van de Hem gereikte hostie. Dan roept Lodewijk den kardinaal de la Roche Aymon tot zich en onderhoudt zich eenigen tijd met den prelaat, die zich daarna tot de verzamelde hovelingen wendt met loop dei jaren aldaar portier geworden en na de gevangenneming zijner meesteres leeft hij als een „seigneur" op het landhuis, dat langzamerhand leeggeplunderd is. Na een kort geding — welke waarde hechtte men in die dagen aan een menschenleven? — werd Mme. du Barry tot den dood op het schavot veroordeeld. Vanaf dat oogenblik verliest zij bezinning en wilskracht en als zij den 8 en December 1793 naar de guillotine gevoerd zal worden, tracht zij haar leven nog eenige minuten te rekken, door den haar begeleidenden rechter mededeelingen te doen over gouden voorwerpen en edelsteenen die in den tuin van Louveciennes begraven zijn. In haar wanhoop verraadt zij zelfs dat zij haar trouwen dienaar Morin een aantal diamanten in bewaring heeft gegeven, niet vermoedende dat deze bekentenis ook haar kamerdienaar op het schavot zal brengen. Na deze laatste mededeelingen dringt men haar op de noodlottige kar; zij weent, gilt en roept om genade; de volksmenigte — gewend aan de vrouwen die zwijgend en gelaten den dood moedig onder de oogen zien — verwondert en verbaast zich. Op het schavot worstelt de beklagenswaardige du Barry met de beulsknechten; op het blok gesleurd en gebonden roept zij wanhopig om hulp.... dan valt het glinsterende staal...... de gravin du Barry beeft haar aardsche loopbaan geëindigd! 309 de woorden: „Messieurs, le Roi m'ordonne de vous dire „qu'il se répent de ses péchés et que, s'il a scandalisé son „peuple il en est bien faché; qu'il est dans la ferme réso„lution de rentrer dans les voies de sa jeunesse et d'em„ployer tout ce qui lui reste de vie a défendre la religion." Vanaf dat oogenblik nemen de krachten des Konings snel af: de ademhaling wordt moeilijker en terwijl geestelijken de gebeden der stervenden murmelen, treedt de doodsstrijd in. Een vijftigtal personen omringen in geknielde houding het ziekbed dat zoo dadelijk een doodsbed zal zijn en waarop de Koning met een crucifix in de gevouwen handen nog zwak het hoofd buigt, telkens wanneer een gebed beëindigd is. Enkele minuten na drie uur in den middag van den ioden Mei 1774 wanneer de kardinaal de plechtige woorden „Profisiscere anima christiana" heeft uitgesproken, blaast de Koning in de armen van Zijn trouwen kamerdienaar Laborde den laatsten adem uit. De brandende kaars die achter het gordijn van een der ramen gesteld is en die aan de op het slotplein verzamelden verkondde dat de Koning nog in leven was, wordt uitgeblazen en de kamerheer van dienst — de Hertog de Bouillon — treedt op den drempel van het vertrek, stoot met zijn staf op den vloer en roept: „Messieurs, le Roi est mort." De dauphin en de dauphine die zich gedurende de laatste dagen in hun particuliere vertrekken hadden teruggetrokken, hoorden een groot leven dat ontstond door den drom der hovelingen die zich verdrongen ten einde de aan de doodskamer grenzende zalen te verlaten en zoo mogelijk de eersten te zijn die den nieuwen Koning zouden kunnen huldigen. Het vertrek waar de Koning zoo juist gestorven is loopt leeg; een voor eendooven de flambouwen en gaan de kaarsen op de vergulde luchters uit en weldra staan naast het doodsbed van den Vorst die bijna zestig jaren den scepter 310 over Frankrijk gevoerd heeft, nog slechts een paar geestelijken van minderen rang die geheden prevelen en wie het consigne verbiedt de kamer te verlaten. En wanneer zij eenige oogenblikken later een laken werpen over het geheel donker geworden gelaat van den doode, klinkt hen uit de verte het gejuich in de ooren waarmede de hovelingen den nieuwen Koning begroeten: „Vive le Roi." En op het voorplein van het machtige slot stijgen vloekend en zwetsend de postillons op de sedert uren gezadelde en wachtende paarden ten einde in alle richtingen het overlijden van den vijftienden Lodewijk te gaan verkonden, terwijl onder misbaar en zweepgeklap de karossen aanrijden die Prinsen, Prinsessen en hovelingen naar verschillende verblijven in den omtrek van Versailles zullen brengen. Lodewijk XV is vergeten; allen die aan en door het Hof leven, wenden zich naar de nieuwe zon, die ter kimme is gerezen en verwachten van haar stralen roem, eer en aanzien. En geen van die allen bevroedt op dat oogenblik dat het koude staal der guillotine, gewet door de droeve regeeringsperiode van den absoluten, doch het absolutisme averechts toepassenden Vorst — hem wacht. En het volk in Parijs, het Fransche volk? Ach! het vatte de ziekte en den dood des Konings op als een schouwspel; het park en de omgeving van Versailles waren op den sterfdag vol wandelaars, de herbergen vol bezoekers; men wachtte en vond slechts dat het wachten wat lang duurde. Doch men kortte zich den tijd met liedjes en kwinkslagen en het doodsbericht des Konings werd met onverschilligheid vernomen. Die onverschilligheid was ook reeds overtuigend gebleken uit het aantal missen die voor het herstel des Konings in de kerken van Parijs waren opgedragen. In 1744 bij Lodewijk's ziekte te Metz had het aantal missen de zes duizend overschreden; dit aantal was in 1757 na den 311 aanslag van Damiens tot zeshonderd geslonken en thans bij Zijn laatste ziekte hadden er slechts drie geboekt kunnen worden. Parijs was onbekommerd, zong liedjes en nu de Koning dood was, liet de politie aan de uitingen van haat en minachting des volks — die gedurende Lodewijk's leven met groote strengheid onderdrukt werden — den vrijen loop. Ci-git un Roi tout puissant D'abord a son peuple en naissant, II donna papier pour argent, Plus d'une guerre en vieillissant Puis enfin la peste en mourant; Priez pour ce Roi bienfaisant. Ci-git Louis le qumzième Du nom de bien-aimé le deuxième Dieu nous garde du troisième. Louis termina sa carrière Et remplit sés nobles destins; Fuyez, voleurs; pleurez catins, Vous avez perdu votre père. Ci-git le bien aimé Bourbon Monarque d'assez bonne mine Ami des propos libertins Buveur fameux et Roi célèbre Par la chasse et par les catins; Voila ton oraison funèbre. Te voila donc, pauvre Louis. Dans un cercueil a Saint-Denis! C'est la que ta grandeur expire. Depuis longtemps, s' il faut le dire Inhabile a donner la loi 312 Tu portais le vain nom de Roi, Sous la tutelle et sous 1'empire Des tyrans qui régnaient pour toi. Daar Lodewijk aan een besmettelijke ziekte gestorven was genoot de overleden Vorst geen pompeuse begrafenis, zooals de hof-etiquette die voor een gestorven Franschen Koning voorschreef. Het lichaam des Konings werd met linnen lakens die in een oplossing van bederfwerende kruiden gedrenkt waren, gewikkeld en in een looden kist die van binnen met een oplossing van kalk en azijn bestreken was, neergelegd; rondom de looden kist werd een kist van eikenhout aangebracht. Twee dagen na 'sKonings dood werd Zijn stoffelijk overschot overgebracht naar St. Denis en deze begrafenis geleek meer op het transport van een vracht waarvan men zich gaarne wil ontdoen, dan op het ten grave brengen van een machtig Vorst. De lijkkist was gesjord op een der jachtwagens die de Koning tijdens Zijn leven benutte; in twee andere jachtwagens zaten de Hertogen d'Aumont en d'Ayen benevens een aalmoezenier en een priester. Eenige troepen-afdeelingen, Fransche en Zwitsersche garden, waren op het slotplein van Versailles opgesteld; de drie jachtwagens werden begeleid door eenige pages met flambouwen en een vijftigtal garden te paard. Buiten Versailles werden de pages achtergelaten en in draf ging de stoet verder naar St. Denis dat in den avond tegen elf uur bereikt werd. Benediktijner monnikken namen bij de begraafplaats de lijkkist, die weldra in den koninklijken grafkelder werd neergelaten, in ontvangst. Onmiddellijk daarna vingen de monnikken aan een steenen muurtje rondom de lijkkist op te trekken ten einde de verspreiding van besmettelijke uitwasemingen in den grafkelder te beletten. 313 De grafkelder van St. Denis zou echter niet de laatste rustplaats van 's Konings stoffelijk overschot zijn. Nadat de hoofden van Koning Lodewgk XVI en Marie Antoinette op het schavot gevallen waren, werd de grafkelder te St. Denis door een bende sans-culottes den iéden October 1793 opengebroken; de lijkkist van Lodewijk XV werd te voorschijn gehaald, naar het kerkhof der slachtoffers van het schrikbewind te Parijs overgebracht, aldaar geopend en in de algemeene groeve leeggeschud; daarna stortten een paar sans-culottes met onverschillig gebaar een lading ongebluschte kalk in den gapenden kuil Sic transit, gloria mundi. Doch hoe zwaar zal de opvolger van Lodewijk XV die — toen de doodstijding Zijns grootvaders Hem gebracht worclt — met vertwijfeling uitroept: „Je suis 1'homme le „plus malheureux! Dieu, quel fardeau j'ai la a mon age, et „on ne m'a rien appris" moeten boeten voor de fouten van Zijn voorganger. 314 TABEL I Lodewijk XIII, geboren 1601-—overleden 1643 huwt Anna van Oostenrijk, geboren 1601 — overleden 1666 , I I ' Lodewijk XIV, geboren 1638—overleden 1715 Philips I, Hertog van Orleans huwt 1 in 1660 Infante huwt 2 in 1684 in geheim huwelijk geboren 1640—overleden 1701, huwt 1 j 1 in 1661 Prinses Henriette 2 in 1671 Elizabeth Char- Maria Theresia van Spanje Maitresse Markiezin de Maintenon zuster van Koning Karei II lotte van de Paltz geb. 1638—overl. 1683 Markiezin de Montespan geb. 1635—overl. 1719 van Engeland (Lise—Lotte) geb. 1641—overl. 1707 geb. 1644—overl. 1670 geb. 1652—overl. 1722 zes kinderen waaronder acht kinderen vier kinderen Louis le Grand Dauphin waaronder Philips II, Hertog de Chartres geb. 1661—overl. 1711 | ^ | vanaf 1701 Hertog van Orleans huwt 1681 Hertog de Maine Madelle Francoise Marie vanaf 1715 Regent Maria Anna van Beijeren geb. 1670—overl. 1736 de Blois geb. 1674—overl. 1723 *^»»»«^^ huwt Louise de Bourbon geb. 1677—overl. 1749 geb. 1676-overl. 1753 ^^^^^^ I huwt 1692 Louis, hertog v. Bourgondië ^"~*^~«. Second Dauphin Philips, hertog van Anjou ' geb. 1682-overl, 1712 geb. 1683-overl. 1746 Louis ~ "f °9 ^rtres huwt 1697 vanaf 1700 als Philips V 9eb- 1703-overl. 1752 Maria Adelaïde van Savoye Koning van Spanje geb. 1685—overl. 1712 (Had afstand gedaan van zijn Louis Philippe I-Hertog de Chartres aanspraken op den geb. 1725—overl. 1785 Franschen troon) """"-■««^^ Louis Philippe Joseph (Égalité) geb. 1747—onthoofd 1793 Louis, hertog van Bretagne 1— . Troisième Dauphin r . u ivm , nu Louis, hertog van Anjou I 1 geb. 1707-overl. 1712 Quatrième Dauphin Louis Philippe II geb. 1710—overl. 1774 geb. 1773—overl. 1850 Vanaf 1715 als Louis XV vanaf 1830 tot 1848 Koning van Frankrijk Koning van Frankrijk ; i Zie tabel II Vijf zonen en drie dochters TABEL II Lodewijk XV, geboren 1710—overleden 1774 huwt 1725 Prinses Maria Leckzinska, geboren 1703—overleden 1768 Tien kinderen onder wie Dauphin Louis geboren 1729 — overl. 1765 huwt 1745 1747 Infante Maria Raphaëla Prinses Maria Jesepha, dochter van Keurvorst van Spanje August III van Saksen, Koning van Polen geboren 1726—overleden 1746 geboren 1731—overleden 1765 I 1 1 I ~A I I Maria Zéphérine Hertog v. Bourgondië Hertog van Aquitanië I I I I j geboren 1750 geboren 1751 geboren 1753 Hertog de Berry Hertog de Provence Hertog d'Artois overleden 1755 overleden 1761 overleden 1754 geboren 1754—onthoofd 1792 geb. 1755—overl. 1824 geb. 1757—overl. 1836 vanaf 1774 als Lodewijk XVI vanaf 1814 tot 1824 vanaf 1824 tot 1830 Koning van Frankrijk als Lodewijk XVIII als Karei X huwt 1770 Aartshertogin Koning van Frankrijk Koning van Frankrijk Marie Antoinette, dochter I 1 I van Frans I en Maria Theresia geboren 1755—onthoofd 1793 Maitressen „en titre" van Lodewijk XV 1. Louise—Julie de Nesle—Mailly, gravin de Mailly, 1733—1742 geboren 1710—overleden 1751 2. Pauline Félicité de Nesle—Mailly, markiezin de Vintimille, 1739—1741 geboren 1712—overleden 1741 3. Marie Anne de Nesle—Mailly, markiezin de la Tournelle, hertogin de Chateauroux, 1741 — 1744, geboren 1717—overleden 1744 4. Jeanne Poisson, Madme Le Normand d'Étioles, markiezin de Pompadour. 1745—1764, geboren 1722—overleden 1764 5. Jeanne Béqus, gravin du Barry, 1768—1774, geb. 1740—onthoofd 1793 Lodewijk XVII geb. 1785—overl. vermoedel. 1795 Kinderen van Lodewijk XV en Maria Leckzinska :rmoeael. 1' y3 1. Prinses Louise Elizabeth (Mad™ Première); huwt 1739 don Philips, infant van Spanje, geb. 1727—overl. 1759 2. Prinses Anna Henriette (Madme Seconde) tweelingzuster van 1, geboren 1727—overleden 1752 3. Prinses Louise Marie, geb. 1728, overl. te Versailles, 1733. 4. Dauphin Louis, geb. 1729, overl. te Fontainebleau, 1765 5. Hertog van Anjou, geb. 1730, overl. te Versailles, 1733 6. Prinses Adelaïde, geb. 1732, overl. te Triest, 1800 7. Prinses Victoire, geb. 1733, overl. te Triest, 1799 8. Prinses Sophie, geb. 1734, overl. te Versailles, 1782 9. Prinses Thérèse Félicité, geb. 1736, overl. in de abdij Fontevrault, 1744 10. Prinses Louise—Marie (Madme Dernière), geb. 1737 sedert 1770 Car- mélite; overl. te St. Denis, 1787 Inhoud Pag. Inleiding V Voorwoord VII Hoofdstuk: I. Laatste levensjaren en dood van Koning Lodewijk XIV 1 II. Regentschap en jeugd van Koning Lodewijk XV 18 III. Eerste huwelijksjaren 56 IV. Tijdperk der gezusters de Nesle 76 V. Frankrijk omstreeks 1750 112 I. Koning en regeerstelsel 112 a. Hofhouding en etiquette 117 3. Standen 128 o. Adel 128 b. Geestelijkheid 131 c. Burgerij 132 4. Parys 134 5. Versailles 139 6. Reizen 140 7. Huwelijken 145 8. Mode 154 9. Kunst 159 10. Salons 163 VI. Tijdperk van de Markiezin de Pompadour 166 1. Van burgerdochter tot markiezin 166 2. Koning en markiezin 194 3. Koningin en markiezin 199 4. Familieleden der markiezin 202 5. Mededingsters 205 6. Pare aux cerfs 220 7. Uitgaven voor luxe en bouwwerken 224 8. Machtstelling 229 9. Vrienden en vijanden 247 Pag. 10. Steun aan kunsten en wetenschappen 253 11. Damiens' aanslag op den Koning 261 12. Levenseinde der markiezin 268 VII. Tijdperk van de Gravin du Barry 273 1. Van volksdochter tot gravin 273 2. Ziekte en dood van Lodewijk XV 301 Tabellen I en II Inhoudsopgave Lijst der Illustraties Nummer Bladzijde 1. Koninklijke familie 4 2. Koning Lodewijk XIV 8 3. Koning Lodewijk XIV en Markiezin de Maintenon . . 16 4. Hertogin de la Vallière '. . . . . 24 5. Hertog van Orleans (Regent) 32 6. Markiezin de Prie 32 7. Eerste kussen-zitting van Koning Lodewijk XV ... 42 8. Onderricht des Konings 50 9. Bank van John Law 58 10. Elizabeth Charlotte van de Paltz 66 11. De Koning ontvangt Zijn zesjarige bruid 74 12. De Koning als knaap 84 13. Kroning des Konings te Reims . 92 14. Koning Lodewijk XV naar de schilderij van Vanloo . . 100 15. Koningin Maria Leckzinska 108 16. Prinses Louise Elizabeth 108 17. Prinses Anne Henriëtte 118 18. Prinses Marie Adelaïde 118 19. Geboorte van den dauphin Louis 126 20. Prinses Victoire 126 21. Prinses Sophie Elisabeth 136 22. Prinses Louise Marie 136 23. Koning Lodewijk XV 144 24. Hertogin de Chateauroux 144 25. Huldiging des Konings te Metz 154 26. Huwelijk van den dauphin 162 27. Lodewijk XV in eene parlementszitting 162 28. Het slot Versailles 170 29. Slaapkamer des Konings (Versailles) 180 30. Spiegelgalerij (Versailles) «180 31. Koning Lodewijk XV 190 32. Zilveren nef (Museum Cluny) 198 33. Nachtelijk feest te Versailles 206 Nummer Bladzijde 34. Pare aux cerfs 216 35. Salon in stijl Louis XV 226 36. Markiezin de Pompadour 234 37. Ets van de Markiezin de Pompadour 244 38. Lodewijk XV naar de schilderij van Vanloo .... 244 39. Modegravure (1726) 252 40. Damiens' aanslag op den Koning 252 41. Ondervraging van Damiens 260 42. Terechtstelling van Damiens 270 43. Het slot Madrid 280 44. Het slot Chantilly 280 45. Het slot Marly 288 46. Gravin du Barry 296 47. Avondfeest bij Gravin du Barry 306