DE LICHAMELIJKE OPVOEDING IN DE LAATSTE DRIE EEUWEN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING IN DE LAATSTE DRIE EEUWEN HAAR ONTWIKKELING, DOEL EN STELSELMATIGE TOEPASSING DEEL I door Prof. Dr H. ALTROCK, Dr W. P. HUBERT VAN BLIJENBURGH, W. BOER, Dr J. H. O. REYS, K. H. VAN SCHAGEN EN H. L. WARNIER Met een „Woord Vooraf" van Dr C. P. GUNNING Voorzitter van het Curatorium van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding ONDER REDACTIE VAN K. H. VAN SCHAGEN ROTTERDAM • MCMXXVI NIJGH & VAN DITMAR'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ 1 NED. W^eJ K.B* DS. Dit werk heeft zijn ontstaan te danken aan de gedachte, hen, die de studie der lichamelijke opvoeding opvatten, daarbij, zoo mogelijk, van dienst te kunnen zijn. Dit neerschrijvende denk ik o.m. aan de candidaten voor de middelbare-acte-examens in de lichamelijke oefening, van wie o.m. een „algemeene kennis van de geschiedenis der lichaamsoefeningen, meer in het bijzonder van het begin der XVIIIe eeuw af" moet worden gevorderd. Ook de „meest op den voorgrond tredende stelsels van lichaamsoefeningen" moeten dezen candidaten verder dan bij name bekend zijn. Ik vlei mij, dat het werk ook op dit punt voldoende voorlichting zal kunnen geven. In het Ile Deel zal de heer J. M. J. Korpershoek het doel en de plaats van de lichamelijke opvoeding onder de huidige cultuuromstandigheden schetsen. Dit boek is een product van gezamenlijken arbeid. Prof. Dr H. Altrock, die, èn door de leidende functie die hij aan de Deutsche Hochschule für Leibesübungen te Berlijn innam, èn door de binnen onze grenzen gehouden voordrachten voor velen in ons land geen onbekende meer genoemd mag worden, vond ik aanstonds bereid een bijdrage te leveren, getiteld: „De Geschiedenis van de lichamelijke schoolopvoeding in Duitschland". De heer J. H. Dobbinga, leeraar in de lichaamsoefeningen te Amsterdam, bezorgde de Nederlandsche vertaling van dit hoofdstuk. Dr W. P. Hubert van Blijenburgh, oud-Hoofd van Onderwijs aan de Marine Sport- en Gymnastiekschool te Willemsoord, oud-Directeur van de Militaire Sport- en Gymnastiekschool te Utrecht, privaat-docent in de theorie en de practijk van de lichamelijke opvoeding aan de Rijks-Universiteit te Utrecht, nam de bewerking op zich van de hoofdstukken: „De Geschiedenis der Zweedsche Gymnastiek" en „Nieuwe stroomingen in Scandinavië". De heer W. Boer, leeraar in de lichaamsoefeningen aan een H.B.S. te Den Haag en docent aan de Kweekschool, Instituut voor lichamelijke opvoeding, aldaar, was zoo welwillend, in 5 samenwerking met den heer H. L. Warnier, Gem. Inspecteur voor de lichamelijke opvoeding te Haarlem, een beschouwing te geven over de „Geschiedenis van de lichamelijke opvoeding in Nederland". De heer Boer belastte zich nog tevens met het leveren van eenige „Aanvullende Beschouwingen over de nieuwere richting in de lichamelijke opvoeding in Duitschland en Oostenrijk". Dr J. H. O. Reijs, privaat-docent in de wetenschap der lichamelijke opvoeding aan de Rijks-Universiteit te Leiden en Directeur van de Kweekschool, Instituut voor Lichamelijke Opvoeding te Den Haag, was eveneens bereid een bijdrage voor dit werk te leveren. Het door Dr Reijs geschreven hoofdstuk draagt den titel: „Lichamelijke opvoeding als studie-object en als tak van wetenschap". De Redacteur van dit werk waagde zich aan een „Beknopt overzicht van de geschiedenis van de lichamelijke opvoeding in Frankrijk". Het past mij, de personen, op wier medewerking ik in dit verband zoo veel prijs stelde, daarvoor mijn zeer hartelijken dank te betuigen. Zeer erkentelijk ben ik ook Dr C. P. Gunning, Rector van Het Amsterdamsch Lyceum, Voorzitter van het Curatorium van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding, voor zijn „Woord Vooraf", en, last not least, de uitgeefster voor de in zoovele opzichten betoonde medewerking. K. H. VAN SCHAGEN. Redacteur. Amsterdam, Januari 1926. 6 WOORD VOORAF. De opvoedkunde heeft in ons land nog altijd niet te klagen over te groote belangstelling! Mogen wij hier en daar ook al een verblijdenden vooruitgang kunnen constateeren, elders valt nog een heele achterstand in te halen. Dit laatste geldt ongetwijfeld voor het gebied van de lichamelijke opvoeding. Voor ons heele volk, voor onze positie als natie in het huidig wereldgebeuren, is het dringend noodig dat hier kloek en ernstig wordt aangepakt. Zeker, de lichamelijke vaardigheid zelve van heel ons volk moet ons eigenlijke doel zijn en blijven. Maar dit doel zal nimmer worden bereikt wanneer niet in de naaste toekomst een groep van wetenschappelijk gevormde mannen op dit terrein leiding eh voorlichting zal kunnen geven. Door velen wordt dit reeds lang duidelijk ingezien. Ik herinner slechts aan het lijvige rapport van het Algemeen College van Advies voor de Lichamelijke Opvoeding, in 1917 verschenen, waarin men een krachtig en gedocumenteerd pleidooi kan vinden voor de oprichting van een wetenschappelijk centrum voor de lichamelijke opvoeding. Reeds had men reden te verwachten dat de Regeering hier tot daden over zou gaan, toen de bezuiniging een spaak in het wiel stak. Dubbel verblijdend mag het worden genoemd dat sindsdien langs den weg van het particulier initiatief de oprichting van een Academie voor Lichamelijke Opvoeding mogelijk bleek. Thans kan ook op dit gebied aan opbouwenden arbeid worden gedacht. Daarbij zal de geschiedenis der opvoedkunde in de eerste plaats rechten moeten laten gelden. Ook de Hchamehjke opvoeding heeft een lange en interessante geschiedenis. Wie hier verder wil werken zal dra inzien, dat hij goed doet eerst te trachten het verleden te begrijpen. Menigeen zal zich misschien met eenige verbazing afvragen — als hij dit lijvige boekdeel doorbladert — of het nu wel veel zin heeft al datgene, wat voorbij is, te gaan bestudeeren. Ik ben er echter vast van overtuigd, dat juist deze „geschiedkundige" studie ons in de eerste plaats zal kunnen helpen om nieuwe wegen voor dezen tijd te vinden. Immers het gaat 7 hier niet slechts om een of ander stelsel van gymnastiek, het gaat om een belangrijk stuk volksopvoeding, om het mobiliseeren van onze „volkskracht" in den besten zin deswoords, om een stuk volkscultuur. Welnu, vraagstukken van volkscultuur kunnen alleen worden opgelost door hen, die een open oog hebben voor het verleden. In een artikel over de waarde van de geschiedenis der opvoedkunde schrijft J. Neuman zoo terecht: „in ieder beroep is omgang met, raadplegen van beroepsgenooten van groot nut. Zoo ook in het onderwijs. Leeraren, die hun taak ernstig opvatten, hechten dan ook veel waarde aan het wisselen van gedachten en ervaringen met hun ambtsbroeders. Welnu, de geschiedenis van de paedagogiek breidt eenvoudig den kring uit van hen, die zij kunnen raadplegen, door het verleden aan het heden toe te voegen. En dat niet alleen quantitatief, maar ook qualitatief; want zij brengt hen in aanraking met eenige van de edelste vertegenwoordigers der menschheid, en doet hen kennismaken met de rijpe vruchten der meest bezonken ervaringen van deze voorgangers, met de oorzaken van hun mislukkingen zoowel als van hun succes. De waarde van deze kennis kan moeilijk worden overschat. De ergste traditionalistischen zijn zij, die nooit het verleden hebben bestudeerd. Het is zooals Gilbert Murray zegt, in antwoord op de tegenwerping dat wij met het heden te doen hebben en niet met het verleden: „de kluisters van den geest worden niet geslaakt door eenigen vorm van onwetendheid, maar alleen door weten en begrijpen. De eenige kans om zich van de slavernij van het verleden te bevrijden is het verleden te begrijpen." Tot zoover Neuman. Aan hetgeen hij opmerkt behoef ik ter introductie van dit boek weinig meer toe te voegen. Laat ik mogen volstaan met twee opmerkingen. De samensteller vond, vooral in onze taal, weinig of geen publicaties waarvan hij gebruik kon maken en waarop hij voort kon bouwen. Er moest pioniersarbeid worden verricht. Ook hier geldt: alle begin is moeilijk. Van volledigheid kan natuurlijk geen sprake zijn. De heer Van Schagen stelde zich ten doel een schets te geven van de ontwikkeling der lichamelijke opvoeding in de voornaamste, ons omringende, landen. Immers, daarvan heeft ons land in den loop der tijden den invloed ondervonden. Wie den toestand ten onzent, zooals deze zich historisch heeft ontwikkeld, beter wil leeren begrijpen, vindt in dit boek alles bijeen wat hij voor zijn studie 8 noodig heeft. De namen der medewerkers zijn ons borg voor een „deskundige" voorlichting. Mijn tweede opmerking geldt den heilloozen „stelselstrijd" in ons land, dien ieder insider kent. Ter verheerlijking van het ééne — en verguizing van het andere stelsel zijn heel wat vulpenhouders leeggeschreven. En als het daar maar bij gebleven was! Het wordt waarlijk tijd, dat wij ook op dit gebied wat meer onderlinge waardeering leeren betrachten, en den ouden regel in toepassing gaan brengen: „variis modis bene fit". Ons doel moet zijn Jong-Nederland op te leiden tot tucht en verantwoordelijkheidsgevoel, tot wilskracht en gehoorzaamheid, tot menschen met een gezonde levensopvatting, vaardig van lichaam, kloek en vroom, die door gezondheid van geest en leden omhoog streven, tot mannen en vrouwen van de daad. Om dit doel te bereiken behoeven wij waarlijk iets anders dan propaganda voor een bepaald stelsel. Wie aandachtig bestudeert wat in den loop der tijden op dit gebied reeds is verschenen — en verdwenen — zal behoed worden voor eenzijdigheid; hij zal mee aanpakken om te komen tot een algemeene volksopvoeding. Daarbij zullen wij dankbaar gebruik maken van veel en velerlei, dat wij elders kunnen leeren — en wij voegen daarbij een stevige dosis Hollandsche frischheid en degelijkheid, ingeademd in onze ruime Hollandsche lucht!! In het volle vertrouwen, dat dit boek ons een stapje dichter bij deze „synthese" zal brengen, wensch ik het van harte gaarne een grooten lezerskring toe. Dr C. P. GUNNING. Amsterdam, 1 Februari 1926. 9 HOOFDSTUK I. DE GESCHIEDENIS VAN DE LICHAMELIJKE SCHOOLOPVOEDING IN DUITSCHLAND Édoor Prof. Dr H. ALT ROCK .(i '(Vertaling van J. H. Dobbinga). INLEIDING. Het is een niet te ontkennen feit, dat na het einde van den oorlog bij alle volken van Europa een sterk verlangen naar lichaamsoefeningen uitgaat. Dit is op zichzelf zeer begrijpelijk bij die volken, die, zooals het Duitsche, direct onder de verschrikkelijke gevolgen van den oorlog geleden hebben. Voor die volken echter, die slechts in geringe mate getroffen werden, en wien ook de bloedige offers bespaard bleven, lijkt een verklaring op het eerste gezicht niet zoo gemakkelijk. Deze verklaring is echter voor alle westersche volken te zoeken in de erkenning, dat een cultuur, die zulk een ontzettende gebeurtenis, als de oorlog was, deed ontstaan, in den grond van de zaak toch op den verkeerden weg is geweest. Men begint in Duitschland te erkennen, dat deze oude cultuur, die alleen gericht was op de verstandelijke en geestelijke ontwikkeling, oorzaak is van de catastrophe. Het gebrek aan een harmonische ontwikkeling van den mensch, die in de eerste plaats op het gebied van de lichamelijke opvoeding te wenschen overliet, wordt thans duidelijk ingezien. Het bewustzijn, dat dit gebrek bestond, drong zich met zulk een kracht naar voren, dat men vóór alles een onmiddellijke sterke uitbreiding van de lichamelijke opvoeding eischte, zonder te bedenken, dat hier conflicten moesten ontstaan, wanneer niet eerst het probleem der opvoeding in zijn geheel volkomen tot klaarheid was gebracht. Men behandelde de vraag van een uitbreiding van het onderwijs in de gymnastiek allereerst uitsluitend uit het oogpunt van de vervanging van den afgeschaften militairen dienst plicht. In de scholen zelf, probeerde men het onderwijs in de lichaamsoefeningen meer naar voren te brengén door~ver- 11 meerdering van het aantal te geven wekelijksche lesuren en door de hoogere waarde, die men eraan toekende als vak op het schoolrapport. Een groote verwarring werd hiervan het gevolg. Zoowel openlijk als in bedekte vormen, werd er gestreden tegen een zaak, die algemeene belangstelling verdient. Er heerschte een groote onverschilhgheid tegenover en een niet begrijpen van vraagstukken betreffende de lichamelijke opvoeding. Het begin van het Duitsche schoolwezen reikt ongeveer IJ eeuw terug, maar eerst in het eind van de 18de en tegen het midden van de 19de eeuw is er sprake van gymnastiek als „leervak op de school". Daarbij is tot op den huidigen dag het ideaal van de Duitsche school belichaamd in het humanistische gymnasium, dat zijn voorbeelden voor de opvoeding i« in de klassieke oudheid zoekt. Niettemin staan we voor het / beteekenisvolle feit, dat de cultuur van het oude Hellas zonder de gymnastiek niet denkbaar is, terwijl in het beeld van onze cultuur de lichaamsoefeningen geen noodzakelijk ■ bestanddeel vormen. Wij kunnen ze wegdenken, zonder dat dit aan het beeld van onze cultuur ook maar in het minst iets verandert. En S toch zijn ze onontbeerlijk. Juist omdat ze ontbraken, heeft | onze cultuur een mensch gevormd, die, ondanks zijn groote i' geestelijke bekwaamheden, een onvolkomen mensch is en \ die door het resultaat van zijn streven op cultureel gebied, de allesoverwinnende techniek, vernietigd werd. Elke cultuur is het resultaat van een wereldbeschouwing waarop ze gebouwd is; van den inhoud van deze wereldbeschouwing is echter de wijze van beantwoording van de vraag omtrent de noodzakelijkheid van het houden van lichaamsoefeningen afhankelijk. Daaruit volgt, dat ook de vorm der lichaamsoefeningen in dezen zin bepaald wordt. Van nature is het de strijd om het bestaan, die alle wezens er toe dwingt zich lichamelijk te harden, zonder dat dit het gevolg is van een bepaalde wereldbeschouwing; dit geldt alleen voor den mensch. Door zich een wereldbeschouwing te scheppen, verheft hij zich boven het dier en verbindt daaraan de vraag over de waarde van het wereldsche bestaan. Zoo komt men tot een philosophisch beginsel, nl. de erkenning of de ontkenning van de waarde van het aardsche bestaan, d.w.z. de mensch beoordeelt de wereld volgens zijn inzicht als goed of slecht. Al naarmate hij in optimistischen of in 12 pessimistischen zin beslist, neemt hij ook een principieel standpunt in ten opzichte van het vraagstuk der lichaamsoefeningen. De mensch, die de waarde van het aardsche bestaan erkent, kan de lichaamsoefeningen niet ontberen, alleen reeds met het oog op het behoud van de gezondheid. Voor den mensch echter, die de waarde van het aardsche bestaan ontkent, hebben ook de lichaamsoefeningen geen enkele beteekenis; het erkennen of het ontkennen van de waarde van het aardsche bestaan echter is voor de grondbeginselen van de cultuur van onzen tijd beslissend geworden. Op de erkenning van de waarde van het aardsche bestaan werd de cultuur van het klassieke Hellas opgebouwd, die den mensch opvatte als een ,^én en ondeelbaar wezen". Daarom moest zij den mensch opvoeden in 71e harmonie van lichaam en ziel. Wanneer echter de Grieken de gymnastiek, alleen maar beoefend hadden met het doel den mensch te waarborgen, dat hij zijn aardsche leven zoo goed als maar eenigszins mogelijk was, zou kunnen gebruiken, dan zouden wij er thans zeker niets meer van weten. Maar juist, doordat zij de lichaamsoefeningen gebruikten als een opvoedingsmiddel, dat den mensch tot de hoogste volkomenheid moest opvoeren, schiepen zij een cultuur, waaraan wij, om het met Goethe's woorden te zeggen, „steeds iets schuldig zullen blijven." Hier vinden we de verklaring van de beteekenis, die de gymnastiek in de cultuur van het oude Hellas toekomt. Omdat de lichaamsoefeningen als een doelbewust opvoedingsmiddel tot „volmaaktheid" werden beschouwd, stonden ze in het middelpunt van het geheele volksleven. Een scheiding van de lichamelijke en de geestelijke opvoeding, zou voor de Grieken geheel onbegrijpelijk geweest zijn. De gymnastische spelen zijn de laatste uitwerking van deze grondgedachte. Bij de wedstrijden in de verkregen vaardigheden komt de mensch het goddelijke nabij. De cultuur, die op het standpunt staat, dat het aardsche bestaan waarde heeft, staat tegenover die, welke geen waarde hecht aan het aardsche leven, zooals deze door het Christendom in de wereldgeschiedenis belichaamd is. Het Christendom beschouwt den mensch als bestaande uit een lichaam en een ziel, en kent aan deze twee tegenover elkaar een verschillende waarde toe. De ziel is alles, het lichaam niets. Het lichaam is slechts het waardelooze omhulsel van de ziel, dat naar de opvatting van de asceten gedood moet worden, opdat de ziel 13 vrij worde, om weder naar haar hemelsche vaderland te kunnen terugkeeren. Want de bestemming van den mensch ligt niet in het aardsche leven, maar in het hiernamaals. Wie deze wereldbeschouwing huldigt, heeft over de lichaamsoefeningen den staf gebroken. Wel moet hier gezegd worden, dat de grondlegger van het Christendom nooit de waarde van het aardsche leven ontkend heeft. Maar een geheel verkeerd begrepen opvatting van het Christendom zette in de middeleeuwen in de plaats van het begrip „ziel" het begrip „verstand", en kwam zoo tot een geheel en al eenzijdige opvoeding. Het is onmogelijk, het lichaam te willen uitschakelen. De heiligenverhalen uit de Middeleeuwen geven duidelijk een beeld van den strijd tegen het door de natuur gewilde zinnelijk leven. De natuurlijke drang tot werkzaamheid, die uit de-gedachte aan zelfbehoud in den strijd om het bestaan voortkomt, dringt den mensch er telkens weer tóe zijn lichaam te ontwikkelen. Het oogenblik van een openlijk conflict tusschen de beide wereldbeschouwingen was gekomen, toen de vondsten, die men in het klassieke Hellas deed, den menschen een cultuurbeeld voor oogen stelde, dat overeenkwam met het verlangen der menschheid naar een natuurlijk leven. Renaissance en Humanisme ziin de reacties tegen de onvolkomenheden,«lie. door de eenzijdige ontwikkeling van het verstand op den • grondslag van een verkeerd begrepen Christendom, ontstaan lwaren. In het boek van Phüostratps vnnrl m^n rten oorsprong _yajideWassieke gymnastiek. Het lag dus voor de hand, een klassiek gymnasium in het leven te roepen. Dat gebeurde niet, maar in de plaats daarvan kwam het humanistische gymnasium, dat de gymnastiek als een onderwerp van philologische onderzoekingen en grammatische oefeningen beschouwde. Meer dan een eeuw heeft deze schoolorganisatie onbestreden bestaan, en is de Duitsche jeugd opgevoed in eenzijdige geestes-athletiek. Het kan ons dan ook niet verwonderen, dat men bij de leeraren der middelbare school weinig begrip van de vraagstukken der schoolgymnastiek aanwezig vindt. Daar ook de regeeringspersonen van het Duitsche volk onder hetzelfde systeem zijn opgevoed, is het begrijpelijk, dat de behandeling der op de lichamelijke opvoeding betrekking hebbende vraagstukken weinig vruchtdragend kon zijn. 14 Aan den anderen kant heeft de sterke intellectueele ontwikkeling ook haar niet te loochenen resultaten tengevolge gehad. Wat men bereikt heeft op het gebied van de natuurkunde en de scheikunde, de kennis en de scherpe conclusies op het gebied van de philosophische systemen, dat alles zou zonder die ontwikkeling van den geest niet mogelijk geweest zijn. Het laatste resultaat van deze geestesdressuur is de eeuw van de techniek. Hier bereikt de overwinning van de geestelijke prestaties haar toppunt in de machine, waardoor de lichamelijke prestatie van den mensch tot een minimum beperkt wordt. Hellenendom en Christendom zijn de oorsprong van de hedendaagsche cultuur. De winst, die de Christelijke cultuur gebracht heeft, is niet weg te cijferen. Wanneer Spengler gelijk heeft, dat de westersche cultuur, die uit de christelijke ontstaan is, uitgeleefd is en daarom moet ondergaan, dan liggen de grondbeginselen van de komende cultuur in de vereeniging van de Helleensche en de Christelijke cultuur met den Germaanschen volksaard. De mensch als een „één en ondeelbaar wezen", opgevoed tot Echamelijke, geestelijke en psychische volkomenheid, die uit zedelijke overwegingen en ter wille van zichzelf aan lichaamsoefeningen doet, legt den grondslag van een nieuwe cultuur, waaraan de lichaamsoefeningen onafscheidelijk zijn verbonden. 15 De schoolgymnastiek vóór Jahn's tijd. Het is de groote verdienste van Jahn geweest, de lichaamsoefeningen bij het Duitsche volk populair te hebben gemaakt. • in dezen zin beteekent het tijdvak-Jahn het afsluiten van de middeleeuwsche ontwikkeling en tegelijkertijd het begin van een nieuwe ontwikkeling in de 19de eeuw. Het middeleeuwsche schoolwezen tot aan den tijd van Jahn kent geen beoefe- : ning van de lichaamsoefeningen op de scholen. Wel , hebben de Humanisten dè noodzakelnkheid vant het invoeren van de schoolgymnastiek uitgesproken, mjar het Mumanismp was nit- sluitend een zaak van de wereld der geleerden, en van een sociaal hoogstaande klasse der maatschappij. Daarom is zijn beteekenis voor de ontwikkeIingsgpgrJhTP|jprii'g een theoretische ■ igebléven. Ook de Reformatoren ontkenden de beteekenis Hvan de lichamelijke opvoeding niet, en hebben deze bij f voorkomende gelegenheden ook verdedigd. Zij wendden zich tot de groote massa des volks, en bereidden op die wijze den bodem voor, waarop de beoefening van de gymnastiek onder het volk zich ontwikkelen kon. Met uitzondering van Buggenhagen echter, die er moeite' voor deed om het zwemmen in Pommeren ingang te doen vinden, en van Zwingli, die de eerste geweest is, die geijverd heeft voor hèï~ïoepassen van lichaamsoefeningen onder het volk in Zwitserland, is ook de Reformatie voor de bevordering van lichaamsoefeningen alleen in theoretisch-ideëelen zin van beteekenis geweest. Maar in tegenstelling met het Humanisme bevorderde zij deze gedachte tot in de eenvoudigste kringen van het volk. 16 | Een belangrijke vordering maakten de lichaamsoefeningen^ pp de school"in het tijdperk van de Philanthropinisten. Het ! (beginsel van de Philanthropie vond zijn oorsprong in het Rationalisme. De Wereldbeschouwing van dit tijdperk werd opgebouwd onder den dwang van het allesbeheerschende vernuft. Zoo kan men den uitroep van Rousseau: . , Te r ug naar de Natuur!" beschouwen als een reactie op het^Piëtisme, dat een gevolg was van de godsdienstoorlogen en het laatste levensteeken van een wereldbeschouwing, die de waarde van het aardsche bestaan ontkende,. Het Rationalisme en zijn zich instellen op de natuur moet dus ook op het gebied van de lichaamsoefeningen een bepaalden invloed uitoefenen, die in den vorm en de beoefening ervan tot uitdrukking komt. fiL&^'j' Als vorm vinden we de natuurlijke oefeningen van den doelmatigheid door nieuwe oefeningen aangevuld en ^--fV^1^* wijzigd. Ueze doelmatigheidsoetenmgen zijn oefeningen aan de ladder, aan den evenwichtsboom, onderwüs in handen- . arbeid, en, overeenkomstig len geest"van de GbTEëlCvmaar m, *a o„t—1 j_ 6 , — ..—™ viv. in.uuui uc caaK van üe opvoeding overgenomen heeft, moet ze ook voor de gymnastiek zorgen. Daarmee spreekt Gutsmuths het eerst den eisch uit, de gymnastiek in het schoolprogram te brengen De tegenwerping, dat het nieFaiHwezig zijn van leerkrachten en het gebrek aan tijden oefengelegenheden de door-\ voering van deze gedachte onmogeüjk maken, wijst hij terug Voor hem is de school een opvoedingsinstituut en geen leerschool, daarom is het vraagstuk van de hchamelijke opvoedmg niet te schelden van de school. In deze opvatting komt Gutsmuths hnna nvoroci, A„ „ -F —_ „^„„^ "i^i. uc jucuuieu mi aen tiia na de revolutievan 1918; maar hij onderscheidt zich van de moderne Fig. 2. Joh. Chr. Gutsmuths. 19 A i schoolhervormers hierdoor, dat zijn opvoedingsideaal in He. y I eerste plaats het eigen volk betrett en niet als internationaal | gedacht is. f Zijn gymnastiek had steeds een nationaal doel voor oogen. Daarin geeft hij Jahn niets toe. Dit bewijst de samenstelling van zijn oefeningsstof. Wel vormen de oefeningen van den vijfkamp een systeem, dat het lichaam meer volmaakt moet maken, maar de toepas-, sing van de lichame-1 lijke vaardigheid bij ] het onderwijs in den handenarbeid en bij i de oefeningen in denl velddienst, die veel l overeenkomst met de militaire oefeningen vertoonen, laat duidelijk zien, dat herrl hierbij het nüttig| heidsprhicipe, in hejl belang van den Staat'{(| voor oogen heeft gestaan. Deze tegen- !i .strijdigheid, het niet te miskennen streven naar ideale volmaaktheid en de instelling op net nuttigneiüsis voor Gutsmuths karakteristiek. Zoo is ook het van zijn beide werken .. Kleines Lehrbuch der Fig. 3. Uit Gutsmuths' „Gymnastik' principe, ontstaan Schwimmkunst" en „Spiele für die Jugend" te verklaren, die te beschouwen zijn als de zeltstandige uitwerking van enkele hoofdstukken uit zijn „Die Gymnastik für die Jugend". Het aan de spelen gewijde werk toont ons Gutsmuths, den idealist. Hij onderscheidt het kansspel van het gymnastische spel, en erkent alleen het laatste. Terwijl het eerste materieele winst ten doel heeft, noemt hij het laatste: .Arbeit im 20 I gewande jugendlich,er Freude." Het innerlijke genoegen in riet oelenen, dat hij wekken wil, is hetzelfde dat de moderne rhythmische gymnastiek nastreeft. Deze geest, die zijn tijd ver vooruit is, en de groote hoeveelheid stof, die hij in het boek bijeenbrengt, zijn kenteekenend voor de beteekenis van den schrijver. .-—, f \ Nog in het jaar|lj$0j werd het werk van Gutsmuths door I * den Minister Gossler als grondslag voor de spelbeoefening ^U**^^. aanbevolen, nadat kort daarvoor de Leipziger gymnastiekpaedagoog Lioneen nieuwen druk ervan had bezorgd. In zijn aan 3e zwemkunst gewijd geschrift doet de rationalistische en utüitaristische Gutsmuths zich weer kennen. Het motief, waarop hij de noodzakelijkheid van het leeren zwemmen aantoont, is het volgende: „Elk mensch kan in het water vallen; daarom moet hij kunnen zwemmen, opdat zijn levenskracht in den dienst van het algemeen niet verloren gaat." Gutsmuths heeft het zwemmen van de arbeiders m de zoutgroevéjfvan Halfe geleerd, die"^ên~na5m hehhenbijzonder goede zwemmers te zijn. Hij werd de grondlegger van het borstzwemmen volgens de kikkerzwemmethode, die tot nu toe de grondslag van ons zwemonderwijs gebleven is. Ook de grondlegger van het militaire zwemmen, Generaal von Pfüel, is tegen het midden van de 19de eeuw van de methode-Gutsmuths uitgegaan. Dat de idealist Gutsmuths het streven naar volmaaktheid tot een cultusjveijsjEht-opgevoerd te zien, bewijst zijn „Kate- , chismus derVTurnkunstf'. Hierin toont Gutsmuths zicTêëh voorstander van de gedachte, waarop eerst in onze dagen Rudolf Bode den klemtoon gelegd heeft: „dat ten slotte het / doeWan^ gyrrmastiek in de_ bevordering van de cultusge-l ^!™^^P .ls f elegen". Goed beschouwd is zijn „Katèchismus" zuiver een nabootsing van den vorm van den Katèchismus van Luther, maar terwijl deze laatste de grondslag van de Christelijke moraal en ethica is, zoo wil Gutsmuths met den zijne aantoonen, dat het doel van de gymnastiek, „de opvoeding tot volkomen mensch", in de eerste plaats" berust op de cultuur van het lichaam. In het „Turnbuch für die Söhne des Vaterlandes" spreekt Gutsmuths zich uit over de nationale beteekenis van de gymnastiek. Het is een verweer tegen het verwijt van Jahn, dat hij de nationale beteekenis van de gymnastiek te weinig erkend heeft. Gutsmuths' standpunt bewijst, dat hij in dit opzicht boven de opvatting van Jahn staat. Hij 21 brengt het nationale doel onder bij het algemeene doel van de opvoeding. Lichaamsoefeningen, die de volmaking van den mensch ten doel hebben, zijn voor hem kortweg „gymnastiek". Met het oog op nationaJfetisch-miütaristische bekmgenwordt de gymnastiek tot „turnen". De beteekenis van Gutsmuths in de geschiedenis van de lichaamsoefeningen is dikwijls onderschat. Wij zijn nu eenmaal gewoon, van Jahn als den grondlegger der gymnastiek in Duitschland te spreken. Er zou veel minder wrijving ontstaan zijn, wanneer men bij de invoering van de schoolgymnastiek meer van Gutsmuths dan van Jahn was uitgegaan. Gutsmuths was een stil en vlijtig werker, die er niet van hield in het openbaar op te treden. Daartoe bood hem bovendien zijn tijd, uit welks matheid en gehjkvormigheid de „Sturm- und Drangperiode" ontstond, geen gelegenheid. Er bestond zóó weinig begrip omtrent de vraagstukken van de üchamelijke opvoeding, dat het Pruisische Ministerie van Onderwijs een Gedenkschrift, over het invoeren van de gymnastiek op de school, van de hand wees. Niettemin was het streven van Gutsmuths spoedig tot ver over de grenzen van Duitschland verbreid. Zijn principes werden toonaangevend voor den opbouw van de Deensche en Zweedsghe gymnastiek. De denkbeelden van Gutsmuths zijn door Ling in vier vormen samengevat, waar de laatste spreekt van t,hygiënische, paedagogische, militaire en aesthetische doeleinden." De eerste oplaag van de „Gymnastik1' was spoedig uitverkocht. In de tweede oplaag vinden we verschillende gedachten nog scherper omlijnd en verder uitgewerkt. Zoo neemt hij in deze oplaag een principieel standpunt in tegenover het vraagstuk van dp 1irhamp1ijjrp_ npvnpHing der meisjes. Hij achtte ze even belangrijk voor beide sexen. Toen heeft Gutsmuths geen pogingen gedaan, om de gymnastiek voor meisjes in practijk te brengen; daarmedej^ejt Pestalozzi eer^egin_ gemaakt. Als hij in onze herinnering minder is blijven voortleven dan Jahn, dan ligt dit in de eerste plaats aan den tijd en verder aan zijn meer bescheiden persoonlijkheid. Jahn was ongetwijfeld een meer krachtige strijdersnatuur, die, in tegenstelling met Gutsmuths, juist de openbaarheid zocht. Het geheele tijdperk van Jahn was een tijd van scherpen strijd en belang- 22 rijke politieke gebeurtenissen. In tegenstelling met de bekrompen welvoldaanheid, waarin het volk in de dagen van Gutsmuths leefde, werd het onder den invloed van de Napoleontische overheersching wakker geschud. Deze tijd en zijn groote mannen leven zelfs nu nog in het bewustzijn van het volk voort. Toen Gutsmuths op het hoogste punt zijner werkzaamheid stond, was er maar een kleine kring van verlichte geesten, die den ommekeer en de politieke veranderingen van de 19de eeuw voor¬ bereidde. De groote massa nam er geen deel aan. Daarom is ook zijn beteekenis voor de geschiedenis der lichaamsoefeningen hierdoor samen te vatten, dat hij een kleinen kring van het juiste inzicht in het nut van de lichaamsoefeningen wist te doordringen. De verdere ontwikkeling, en de verbreiding zijner / denkbeelden onder het geheele volk, bleef voor Pesta- ronder onderscheid te maken in geslacht of stand, doet Pestalozzi de eerste pogingen tot invoering van een practische schoolgymnastiek. Hij is de eerste sociaIist~olïdejIBe PSSjaaSSSSB- evenals Gutsmuths werpt hij de vraag op, wat de oorzaken zijn van den slechten socialen toestand van het volk. In zijn geschrift over de vorming van den mensch ziet hij \reeds de nadeelen van de opkomende industrie. Deze pleegt 1 roofbouw op de krachten van de jeugd. Daarbij komt nog, dat de school met haar eenzijdig doel en staande onder staatstoezicht, dat maar weinig begrip heeft van de belangen der jeugd, elke mogelijkheid wegneemt om het verval van de gezondheid van de jeugd tegen te gaan. Dit verval tegen te gaan ziet hij echter als de voornaamste taak van de school, en de denkbeelden, die hij oppert over de opvoeding van den mensch, gelden zelfs nog voor onzen tijd. De schoolhervormers kunnen veel van hetgeen zij nu als nieuw verkondigen, reeds bij hem aantreffen. Hoewel men Pestalozzi dankbaar moet zijn voor zijn philosophische uit- Johann Heinrich Pestalozzi. 23 eenzettingen, toch kan men niet gunstig oordeelen over de wijze, waarop hij trachtte zijn denkbeelden practisch door te . voeren. In zijn streven, om met het elementaire te beginnen, gaat hij uit van de bewegingsmogelijkheden van het lichaam, en werkt hij een reeks van oefeningen uit, die hij als „ggwxichlsoefeningen" aanduidt. Zoo wordt hij tot een directen voorI Iöoper van Spiess] en een baanbreker voor de formeele \ systematische vrije oefeningen. Daar deze vorm van gymnastiek, evenals bij Spiess, speculatief gevonden werd, bleef haar levensduur beperkt tot dien van haar schepper. De levendige vormen van een algeheele bezigheid van het lichaam, waarvan de jeugd houdt, zijn haar vreemd, en daarom is ook zijn gymnastiek zonder blijvenden invloed geweest. Daarin ligt juist het geheim van het succes van Gutsmuths, Jahn en Maul, bij wie de oefeningsvormen uit het practische leven voortkwamen, en zoodoende blijvende waarde hadden, téfWijl de zuivere~~clenkers, zooals Pestalozzi en Spiess. wat dit betreft, geen succes hadden, en dus spoedig weer op den achtergrond geraakten. De groote verdienste van Pestalozzi voor de lichamelijke opvoeding blijft deze, dat hij de groote massa van het volk ontvankelijk gemaakt heeft voor de gedachte tot deelneming aan de Uchaamsoefeningen. Het slot van de ontwikkeling tot aan Jahn vormt G. U. A. Vieth. We gingen uit van de gedachte, dat door de wereldbeschouwing van het Christendom en haar ontwikkeling in den loop der eeuwen een cultuur geschapen werd, waarin de Uchaamsoefeningen geen noodzakelijk bestanddeel zijn. Daartegenover staat het feit, dat de strijd om het bestaan ze aan ons opdringt, en dat de invoering van het turnen door Jahn in dit verband te begrijpen is. Renaissance en I Humanisme hebben een theoretische, voorbereidende, beJ teekenis. Het Rationalisme met de Philanthropinisten en Pestalozzi leverden practischen arbeid, en in deze trapsgewijze ontwikkeling wordt het ons duidelijk, dat Jahn zijn denkbeelden thans geheel en al kon doorvoeren. De ontwikkeling tot aan zijn tijd wordt samengevat door De genomen maatregel veroorzaakte^grobtste verontwaardiging. Goethe verklaarde: „Ich bin den deutschen lurnubungen durchaus nicht abgeneigt, und umsomehr hat es mir leidgetan, dass sich sehr bald allerlei politisches dabei emschhesz, so dass die Behörden sich gezwungen sahen sie zu beschranken oder wohl gar zu verbieten und aufzuheben Damit ist nun das Kind mit dem Bade verschüttet Aber ich hoffe, dass man die Turnanstalten wieder herstelle denn unsere deutsche Jugend bedarf es, besonders die Studierenden denen bei dem vielen geistigen und gelehrten Treiben alles körperhch Gleichgewicht fehlt und somit jede notige Tatkraft zugleich. Der dritte Teil der an dem Schreibtisch gefesselten Gelehrten und Staatsdiener ist körperhch anruchig und den Damon der Hypochondrie verfallen , ..Hif.r ta}e es, ,Not v°n oben her einzuwirken urn wenigstens kunftige Geschlechtervon ahnlichem Verderben zu schützen" De gevolgen^ van het binnensluipen van de politiek in de turnbewegmg, en het daaruit ontstane verbod, werden zelfs De Lichamelijke Opvoeding /uittlX-aL-t^C 33 voor Jahn noodlottig. Men beschuldigde hem van hoogverraad. Aan het energieke optreden van den rechter van instructie Hoffmann, schrijver van beroemd geworden spookgeschiedenissen, is het te danken, dat Jahn slechts tot verbanning veroordeeld werd, alhoewel bewijzen ontbraken. Jahn moest Berlijn verlaten, leefde korten tijd te Kolberg, waar hij vervolgd wefct~door zijn politieke tegenstanders, om ten slotte in het Thüringsche stadje Freyburg een rustplaats te vinden. Hij trok zich geheel uit.de turnbeweging terug. Gekozen als afgevaardigde van het „Rumpf parlement" te Frankfort, heeft hij nog getracht werkzaam te zijn voor de verwezenlijking van zijn ideaal: Duitschland's eenheid. De politieke partijtwist deed hem spoedig naar Frevburg terugkeeren, waar hij in het jaar 1 §52^ overleed. Boven zijn graf verheft zich de „Jahn-Gedenkturnhalle". Er tegenover bevindt zich het Jahn-Museum. Zijn woonhuis werd tot „Wanderherberg" voor de Duitsche jeugd ingericht. Eiselen en de voorloopers van de schoolgymnastiek. Door het turnverbod werd Jahn's levenswerk, het turnen tot een volkszaak te maken, geenszins ongedaan gemaakt. heffen. Eerst later, onder den invloed van het turn verbód en na de sluiting van de „Turnplatze", richt Eiselen zich tot de jeugd met een zuiver orthopaedisch turnen, i In tegenstelling met Jahn ving Eiseleh met de „Turnschule" Fig. 7. Ernst Eiselen. Het is Jahn's leerling, Ernst Eiselen, geweest, die, ondanks de scherpe en herhaalde aanvallen, die tegen het turnen werden gericht, zich als verdediger ervan staande wist te houden. Eiselen was een goede aanvulling van zijn leerj meester. Terwijl Jahn steeds Imet verheven ideeën rondlliep, zorgde Eiselen voor de jpractische detailzaken. Hij kwam in zooverre volkomen met zijn leermeester overeen, dat ook hij het turnen tot volkszaak wilde ver- 34 ■ li aan, en plaatste hij de gelijkmatige ontwikkeling van alle lichaamsdeelen voorop. Dat dit voornamelijk met behulp van de toestellen geschiedde, mag een gevolg van den geest van dien tijd heeten. r^a."'"""1 "j" «ccnueesier aoor nieuwe toestellen als mgen, zweefmolen, zweefrek en horizontale ladder uit te vinden. Na de ..TurnschiiiV' (zie vroeger). De Turnkür van Eiselen wordt echter gaarne aangeduid met den naam van „gebundene Kür", aangezien de turners verplicht waren na de keuze van toestel gedaan te hebben, daaraan een bepaalde oefening uit te voeren Hierdoor begon Eiselen met het scheppen van de methodische verzwaring van de oefeningen, hiermee trachtende aan het turnen van Jahn een zoodanigen vorm te geven dat het voor de school geschikt werd. De medische baanbrekers van de schoolgymnastiek. Vanaf den aanvang van de reactie tegen de verwaarloozing van het lichaam, waartoe door de eenzijdige geestelijke werkzaamheid en de kerk zooveel is bijgedragen, zijn er medici geweest, die een lans gebroken hebben voor een behoorlijke lichamelijke opvoeding. Mercurjajjs, I^ocke en Tohann iWr Frgjfc rr de voorloopers geweest van hen, die door een aanhoudend bewerken ! van de publieke opinie den weg hebben gebaand voor de ^ ^^ring van de schoolgymnastiek^Ja. J 830 publiceerde de Maagdenburgsche medicus K. FJCgo^J^gEsArift onder i den titel: „Die Gymnastik aus dem^Gësichtspunkte der Diatik 1 und Psychologie . In het voorbericht van dit boek wijst Koch op het feit dat door opvoeders en onderwijsmenschen veel over nut en beteekenis van de gymnastiek is geschreven. Hij gevoelde zich als medicus verplicht ten opzichte hiervan zijn standpunt te bepalen dat mede op grond van de ervaringen opgedaan aan het m 1828 opgerichte gymnastiekinstituut te Maagdenburg, zoodanig is, dat hij haar prijst als een middel? dat bijdraagt tot instandhouding der gezondheid. K^ch houdt hierna eenige beschouwingen over de gymnastiek ak middel tot genezing van ziekten, en eindigt zijn werk met uitgebreide mededeehngen over den invloed van de gymnastiek op de psyche. De kern van zijn betoog is, dat de kunst om 35 ziekten te voorkomen veel belangrijker is, dan die om ziekten te genezen, en het beste middel, voor het eerstgenoemde, is de juiste toepassing van de gymnastiek. Hij zegt o.a. „Man kann die Jugend- nicht klar genug davon überzeugen, dass die Leibesübungen immer nur Mittel zur Erreichung der höheren HumanitèLt sind und nicht Zweck des Strebens." Hij pleit verder voor een regelmatige toepassing en afwissehng van de lichaamsoefeningen met geestelijken arbeid. Ook zonder de gedachte aan het toekomstig beroep der kinderen zijn de lichaamsoefeningen noodzakelijk. Hij kon zich vereenigen met de opvatting van Jahn, dat twee middagen in de week aan de lichaamsoefeningen behooren te worden besteed. Aan de gymnastische oefeningen moeten, volgens Koch, alle" leerlingen deelnemen, die over gezonde organen beschikken ; een zwakke constitutie is geen reden tot vrijstelling, daar zij juist door middel van de gymnastiek kan worden verbeterd. Kinderen met een sterke ruggegraatsverkromming, met aanleg fot tuberculose of beschikkende over weinig beweeglijke gewrichten, verdienen een speciale behandeling. Koch betreurt het, dat slechts pogingen ten gunste van de invoering van de gymnastiek aan de hoogere onderwijsinrichtingen worden gedaan. Juist de maatschappelijk minder bevoorrechten hebben de gymnastiek en haar weldadigen invloed het meest noodig. Teneinde te voorkomen, dat de gymnastiek op de overige onderwijsvakken storend werkt, is het noodzakelijk, dat men dit onderwijs aan alle kinderen geeft. Hier wenscht Koch in strijd met Jahn's opvatting te werken, bij welke laatste de grondslagen voor een goede schooltucht maar al te zeer ontbraken. Hierdoor loopt Koch, als niet-paedagoog, vooruit op de denkbeelden, die Spiess later verkondigt. Alhoewel Koch uitdrukkelijk verklaart vóór de strenge handhaving van de goede zeden en het fatsoen bij de gymnastiek te zijn, en voor de organische verbinding van de gymnastiek met de school, zoo heeft hij er toch bezwaar tegen, aan de school de leiding alleen over te laten. Over het hierboven bedoelde heeft Koch met den paedagoog Fr. Strass van gedachten gewisseld. Strass was de meening toegedaan, dat de lichaamsoefeningen op de scholen uitsluitend onder de schoolleiding moesten staan. In zijn werkje „Ueber die Notwendigkeit geordneter Leibesübungen für die Gelehrten- 36 schulen , uitgegeven in 1829, wijst hij op de beteekenis van het gymnastiekonderwijs als aanvulling van het overige hetwelk ten doel heeft de gezondheid van de jeugd te verbeteren, haar hchamehjken aanleg te ontwikkelen. Koch antwoordt met de mededeeling, dat hij twijfelt aan ƒ de geschiktheid van de intellectueele leerkrachten om het / onderwijs in de lichaamsoefeningen te geven. De aard hunner bezigheden en het ontbreken van opleiding voor het onderwijs in de lichaamsoefeningen maakt de meesten / hunner er toe ongeschikt. Veeleer zou, onder overigens gelijke omstandigheden, de medicus in staat zijn een dergelijk onder) iülS te geven' waar mï er door zijn medische kennis immers /beter voor geschikt is dan de onderwijzer. Teneinde het gymnastiekonderwijs de zoo noodige waardeering te geven is het noodzakelijk, den gymnastiekonderwijzer een deugdelijke opleiding te geven, en vóór alles te breken met het systeem waarbij de leerlingen den gymnastiekonderwijzer betalen! Het behoort tot de overhpiflsiVmnfi'in medicus Dr. C J.Lorir^uit Oppeln, die Koch niet alleen heeft aangevuld, doen tévens de verdienste heeft gehad op diverse fouten en gebreken van het opvoedingssysteem' de aandacht te hebben gevestigd. Een artikel van zijn hand „Zum Schutz der Gesundheit ui den Schulen ', verschenen in de „Medfzmischëh Zeltune der Verein für Heilkunde in Preussen 1836 no. I" dat later ' afzonderlijk werd uitgegeven, had de uitwerking van een bom „ ie veel lesuren, te veel leervakken en te veel huiswerk ziin kenmerken der middelbare school. 6—8 uren te verblijven in de school, gevolgd door meerdere huiswerkuren kan niet zonder nadeelige gevolgen blijven Deze gevolgenzijn: spijsverteringsstoornissen, aamborstigheid ver- 37 zwakking van de longen, bijziendheid. Wel is het onjuist de school hiervoor verantwoordelijk te stellen, immers de aanleg , van dergelijke ziekten wordt door velen in de school meegebracht, maar het is de school, waardoor deze processen worden bevorderd en begunstigd. Het groote aantal leervakken werkt uitputtend op den geest, het enorme aantal lesuren stompt de leerlingen af, en het overmatig huiswerk maakt het onmogelijk de nadeehge invloeden op te heffen". Tot staving zijner beweringen beroept Lorinser zich op een uitspraak van den medicus Johannes Heurnjua, die reeds in 1594 in zijn werk „De morbis humani caprtiPmededeelde, dat het resultaat van de studie afhankelijk is van de voor rust bestemde tusschenpoozen. Ook een andere medicus, GregoriusfHorst 1 heeft in 1615 in zijn boekje „De tuenda valetudine studiosorum" voorop gezet, dat men om nuttig te kunnen zijn en naastenliefde te leeren, slechts weinig behoefde te hooren en te lezen. Het betoog van Lorinser was niet vergeefsch, en toen er ook onder de paedagogen vooruitstrevende mannen kwamen, die de waarheid inzagen van zijn beweringen, kon de Pruisische regeering niet achterblijven. Daarbij kwam nog, dat de herinneringen aan den bevrijdingsoorlog wakker geroepen waren door toestanden buiten de politiek om, en dat de broeder van den Pruisischen Koning, Friedrich Wilhem IV, de latere Keizer Wilhelm I, die bijzonder op een groot en goed geoefend leger gesteld was, erop aandrong, de vraag van de volksopvoeding, als voorbereiding voor den dienst in het leger, goed onder de oogen te zien. Behalve de reeds genoemde Strass, wilde ook de Potsdammer von Tüfk^Jid van een schoolcommissie, de lichaamsoefeningen in aè school ingevoerd zien. Hij maakte dit streven nog belangrijker voor het volk, | doordat hij eischte, dat alle leerlingen moesten leeren zwemmen. J Doordat bijna niemand deze kunst verstond, verdronk | jaarlijks een groot aantal menschen.' * Niet alleen bij het woord blijvend stichtte hij in Potsdam een heden nog bestaande zweminrichting. Hij wordt daarom in Duitschland de vader van het schoolzwemmen genoemd. Toen de regeering doordrongen was van de juistheid van de eischen van artsen en paedagogen, en ook gelegenheid had gehad zich te overtuigen van het ongevaarlijke van de 38 gymnastiekvoor de politiek, ('t werk van Eiselen) begon ze vanaf 1837 deze denkbeelden uit te werken ' ^ ƒ -y^f^nn. Het meest voor de hand liggend zou geweest zijn, de schoolgymnastiek in handen te geven van_Wn den rustigen en vhjügen leerling van Jahnfmaar, jammer genoeg voor den vooruitgang van de zaak, kreeg één van Jahn's andere leerlingen, Ferdinand Maszmann, de leiding Daardoor kregen juist de tegenstanders van de gymnastiek, die zich er uit politieke overweein»?en tegen verzetten, gelijk, want Maszmann was een van de leerlingen van Jahn, die in dit opzicht berucht was. Hij was wel één van de knapste leerlingen, maar zijn alle perken te buiten gaand idealisme en zijn geringe zelfbeheersching waren oorzaak, dat hij óveral, waar hij voor de gymnastiek werkte, negatieve resultaten bereikte. Reeds te Breslau was zijn optreden, en de mwp wii«> waarop hij de tegenstanders van het turnen bestreed oorzaak, dat de „Breslauer Turnstreit" zoo verscherpt werd dat de sluiting van^ de oefenplaats er 't gevolg van was. Ook bijhet beruchte Wartburgfeest in 1817 was het weer Maszmann die door zijn strijd tegen de reactie, op het turnen den stempel drukte gevaarlijk voor den Staat te zijn, en zich daarom in Pruisen onmogelijk maakte. Na veel omzwervingen kreeg hij in München, van Koning Lodewijk I, opdracht het koninklijk cadettencorps en den pnnsen tuxnonderwijs te geven. Het gevolg van Maszmann's 225? m lunchen was de oprichting van een openbare inrichting, die nu nog als „Bayerische Landesturnanstdt" be- tl i?VCh001 18 geheel naar de beginselen van Jahn ingericht, haar wijze van werken is echter meer die van Eiselen Het doel yan Jahn nl. opvoeding tot weerbaarheid, was voor JritlS? -Ty^6- h°ofdzaak- Vo°r het volkstuinen ontwikkelde zich de Munchener inrichting met goed gevolg Hierdoor, en door voorspraak van den Pruisischen minister van justitie, Bprn^mami^die een oude turnmakker van Mjjsz- Fig. 8. Dr. Hans Ferd. Maszmann. mann was uit den tijd van Jahn, werd Maszmann door den minister van onderwijs Eichhorn naar Berlijn geroepen, en werd hem aldaar de invoering van de schoolgymnastiek opgedragen. De uitvoering van deze opdracht heeft Maszmann beschreven in een gedenkschrift, dat den titel draagt: „Was ist fortan zu tun?" Daaruit blijkt duidelijk, waarom Maszmann zijn opdracht niet kon uitvoeren. I Een voorname fout was het onjuiste doel, dat hij met de (lichaamsoefeningen beoogde. Daar hij geheel onder den invloed van Jahn's persoonlijkheid stond verlangde hij, dat de lichaamsoefeningen totFweerbaarmaken) zouden dienen. Daarbij kwam ook, dat^Jlaszmann^kn vorm van het oude Jahnsche turnen weer in het Wen wïIHp roepen. d.w,z. een turnplaats buiten de star! vmr nPf ni3CM^rt.^n We herJben er echter reeds op gewezen, dat het onmogelijk was de schoolgymnastiek in te voeren op grondslagen, die alleen voor het turnen van volwassenen golden. De praktische uitvoering had begrijpelijker wijze slechte gevolgen. Maszmann richtte wel op de Hasenheide een nu nog bestaande oefenplaats in, die nog door de oprichting van twee andere gevolgd werd, maar de wijze van werken op deze turnplaatsen was zoo wanordelijk, dat deze voor de school totaal ongeschikt bleek. Het ministerie van onderwijs moest zich bij de klachten van de onderwijsmenschen aansluiten en erkennen, dat het schoolturnen op de door Maszmann ingevoerde wijze niet mogelij k was. Ook de militairen hadden vol verwachting Maszmann's pogingen gevolgd, en waren na het mislukken daarvan studie gaan maken van de Zweedsche gymnastiek, wier duidelijk doel zich het best liet vereenigen met de militaire beginselen. Thans werd het verschil duidelijk tusschen het hoog opgevoerde . * Duitsche turnen en de zich tot eenvoudige grondvormen 9 beperkende Zweedsche gymnastiek. Het ministerie van onderwijs daarentegen zocht minder naar een bewust turnen, dan wel naar een doelmatigen vorm, vorm die in de school toepassing kon vinden. Het moest dus een turnen zijn, waarvan stof en vorm geheeLdjaoxJbgische beginselen beheerscht werd. (Tri Adolf Spiesg vojid men den man, die zijn werkzaam)f heden in üeze richting ontwikkelde. ■gffiss. Men heeft Spiess den schepper van de school-' gymnastiek genoemd, en zijn verdienste bestaat hierin, dat hij de üchaamsoefeninéen aan de schooltoestanden van dien tijd aanpaste. 40 . .Zooals Jahn de lichaamsoefeningen aanpaste aan het voor zijn tijd meest voorname doel, zoo_JieeftSpiess_Jriverband met 't feit, dat de gymnastiek e'elï"onoTërwiisvaklnoest zijn de stofvoor dit oefen vak systematisch gerang^niT-t 5P haar—vulgens "een goede onderwijsmethode" uitgewerkt Daarin ligt Spiess' verdienste, maar ook zijn -font In plaats van een levendige lichamelijke hê^öt^Ssv^a, kwam hij tot een vervelenden vorm, die in de zwakke handen van met-vakonderwijzers alle liefde voor de schoolgym- Nnastiek doodde. Spiess was voor zijn taak, de schoolgymnastiek te organiseeren, goed voorbereid. In het huis van zijn vader, een Hessischen plattelandsdominee, was hij al jong met de opvoeding in aanraking gekomen. Zijn vader was een aanhanger van het pMÏanthrcjMSÖtar opvoedmgssyïï- - teem7 en gaf^in zijn eigen scnooi de gymnastiek volgens Gutsmuths' methode. Spiess heeft Gutsmiiths latpr persoonlijk leeren kennen, toen hij van de universiteit te Giessen naar Halle wandelde, en hem in Schnepfental opzocht Later heeft hij hem nog eens bezocht, toen hij reeds aanhanger was van Jahn's turnen. Hij heeft toen over zijn ondervindingen met Gutsmuths vaal) gedachten gewisseld, en_zjjjigrondslagen vertoonen dan ookf eengroote overeenkomsTm^^van Gutsmuths Reeds als' scEólier heeft Spiess Jahn's „Deutsche Turnkunst" gelezen en { ^-grd.ilgg^-e"thousiast aanhanger van Jahn, door de daarin l bêsclu^verr-öetenmgen. H^vïnïö^e-Tihn ook op de reeds ü genoemde wandeling van Giessen naar Halle. Die beide bezoeken waren beslissend voor zijn verder leven. Hij was naar l^l^u* Sega.an'om theologie te studeeren, maar langzamerhand begon hij meer neiging te toonen voor het leeraarscnap m de ichaamsoefeningen. Hij ging dan ook naar Berlijn waar hij de mrichting van Eiselen bezocht, en diens methode grondig bestudeerde. Zijn pogingen, de Verkregen ondervinding praktisch toe te passen werden, door het Fig. 9. Adolf Spiess. 41 ook in Hessen heerschende turn verbod, onmogelijk gemaakt. De overheid van Hessen verbood hem de leiding van een turnvereeniging van scholieren, en dus kon hij slechts als particulier onderwijzer zijn denkbeelden uitwerken. Het toeval wilde, dat hij als onderwijzer benoemd werd te Burgdorf in Zwitserlandrmer kon Spiess zich met de grondbeginselenvan de Pestalozzïsche school vertrouwd maken, en werd hij door geen wet belemmerd, zijn gymnastische voornemens in daden om te zetten. In dit levenstijdperk werd het fundament voor de schoolgymnastiek gelegd. Hier ontwierp hij de leerstof, die hij in alle schoolklassen kon beproeven, en die een bloeiend schoolgymnastiekonderwijs in Zwitserland tot gevolg had. Maar zijn hart hing aan Duitschland, en toen eindelijk in JJ^Lde ban verbroken was, en men van staatswege de schoolgymnastiek wilde invoeren, zette hij zijn denkbeelden over de gymnastiek uiteen in een geschrift: „Gedanken über die Neueinordnung des Turnwesens in das Ganze der Volkserziehung'r. Spiess kwam zelf naar Berlijn, om met den Pruisischen minister Eichhorn over de uitvoering van zijn denkbeelden te spreken. Hij werd krachtig gesteund door de aanhangers van een systematische schoolopvoeding, in het bijzonder door Diesterweg. Maar bij de aanhangers van Jahn ondervond hij tegenstand. Zij wilden niets van hem en van zijn systeem weten. Hun invloed was zoo groot, dat Spiess niet in Berlijn benoemd werd. Echter vond hij een gewillig oor voor zijn ideëen te Bazel. Hier werden de grondslagen voor de schoolgymnastiek gelegd. Het eerste deel van zijn „Lehre der Turnkunst" omvat de vrije oefeningen, het tweede deel de hangoefeningen voor beide geslachten, het derde de steunoefeningen, en hetlaatste deel het turnen in het algemeen. De „Lehre der Turnkunst" geeft het eerste systematische overzicht oVeT~de geheele leerstof. Deze-houwt Spiess op Volgens de" bewegingsmogelijkheden van het menschènJR" lichaam. De oefeningen, die Spiess door nadenken in de „Tumlehre" opsomt, zijn zoo talrijk, dat eigenlijk geen nieuwe gevonden kunnen worden. Het zijn vormen door opbouwen bedacht, die een zuiver theoretische behandeling van het geheel bevatten, zonder dat hoofd- en bijzaken van alkaar gescheiden zijn. Het bestaan van leemten en gebreken 42 heeft Spiess later zelf ingezien, en voor zijn „Lehre der Turnkunst zijn „Turnbuch für Schulen" in de plaats gegeven. r i J?, ,de "fehre der Turnkunst" een systematische rangschikking het „Turnbuch" omvat de dborwerinT vanHcte" [methodiek. • Voor jederen leeftijd, voor jongens en meisjes, zijn oefe- I mngen voo^eej^dagghjkj^^ Voor ' Spiess vn^ngrrjkheid pleit het "feit, da? zelfs de" leerstof * bij doorvoering van een dagehjksch turnen niet uitgeput raakte. Dit zich voortdurend beijveren om nieuwe vormen te vinden, heeft Spiess gebracht tot een omslachtigheid die hem later door Lion verweten is. Door de uitgebreidheid van de leerstof ontstond nu ook de mogelijkheid een meisiesturnen te ontwikkelen. Dit kon nog beter, doordat Spiess door de invoering van de vrije oefeningen en ordeoefeningen denjneisjes bewegingen gaf, zonder dat aesthetische 01 zedelijke bezwaren konden PpnimorH ^rA^ , ..H5Ë groot de verdienste van Spiess ook op dit gebied is hij was toch de oorzaak van een ontwikkeling, die zich bijna mtsluitend bepaalde tot ordeoefeningen en reien. Tot een zelfstandige samenvatting van de "teerstof voor rHëisies is Spiess met meer croWvmo-r, J • J . r _ t b , , "cis^ii uu"t zijn aannangers betreurd werd. In werkelijkheid kon hij echter geen speciale vormen vinden, omdat geen physiologische grondslagen bij hem den toon aangaven, maar slechts demogelijkheiden veelzijdigheid van beweging, en daar deze voor het mannelijk en vrouwehjk lichaam dezelfde is, kon hy er niet in slagen, een bijzondere leerstof voor de meisjes te ontwerpen Het mtgangspunt van zijn systeem, de bewegingsmogelijkïoerenan hchaam' moest ^ess tot de z.g. vrije oefeningen De hoeveelheid van de door Spiess ontworpen oefenvormen en de onderwijsmethode van de vrije-en ordeoefeningen zijn voor de latere ontwikkeling van de schoolgymnastiek noodlottig geworden. Door zijn variatiezucht kwam Spiess, uit paedagogische overwegingen, tot de ordeoefeningen. Bij de navoteers van r^^ff?6 Scho?} Zijn de ^ en ordeoefeninfen ontwikkeld tot een zelfstandig onderdeel van de leerstof L IM-Qverheerschen van paedagogische denkbeelden verHmr.fr JÜÊllurnen naar physiologische grondslagelfgeheel. en leidde tot_een ondoelmatig turnen. Tot Matü en de aanhangers 'tnt een mnnai * nU~ ISZZT ^„'"f" SSggg^ieiaae 43 van de rhythmische gymnastiek hebben we geen recht van een psycho-physische opvoeding te spreken. OojLiie^o^rJi£tJun3ien-te gebruiken gereedschappen en toer stellen werden door Spiess aanzienlijk vermeerderd. Óm nu ook het aantal toestellen in overeenstemming te kunnen brengen met de idee van het klassikaal onderricht ontstond het klimtoestel, een vereeniging van 12—16 klimpalen. De brug werd verlengde brug, waarbij iedere legger nog eens gesteund wordt. Het paard werd verlengd paard met 10—12 beugels, en hetzelfde principe werd doorgevoerd bij de ladders, klimtouwen en boom. Alles bij elkaar genomen, kan over de beteekenis van Spiess voor de ontwikkeling van de schoolgymnastiek het volgende gezegd worden: hij heeft den weg gebaand voor de schoolgymnastiek, die geheelofTcte grondslagen rustfë Van de intéllédtueele opvoeding. Daardoor kon ze physiologisch weinig vruchtbaar zijn, en heeft zrj geleid tot het ontstaan van speciale schoolgymnastiékvereenigingen, en tot afzonderlijke vormen van lichaamsoefeningen, zooals wandelen, roeien en zAVfeiunien. Het gebruik van een zoo groot aantal toestellen, als Spiess voorstelde, was in de meeste gevallen onmogelijk, en daarom werd er maar een beperkt aantal in gebruik genomen. De vrije en ordeoefeningen kwamen daardoor vanzelf meer naar voren. Typisch is, dat Jahn geen oordeel wilde geven over den vorm der vrije oefeningen, welke Spiess hem ter beoordeeling had toegezonden. Eiselen zag wel de groote waarde er van in, Maszmann wilde deze turnwijze echter in 't geheel niet. Nadat nu door Spiess de leerstof samengesteld was, die voor de school noodig was, moest men erover gaan denken, leerkrachten te vormen, die deze stof konden onderwijzen.,Spiess wilde geen vakonderwijzers en verlangde daarom, dat de opleiding voor den gymnastiekonderwijzer_dezelfde zou zijn, als die van andere onaerwIjzërsTaarïgevuid door een bij zonderen cursus. Hiervoor werkte hij na zijn aanstelling in Darmstadt, en bepleitte hij ten laatste het denkbeeld van de oprichting van afzonderlijke opleidingsinstituten voor gymnastiekonderwij zers. De invloed van de denkbeelden van Spiess in Pruisen. Zooals reeds gezegd is, vond Spiess bij zijn plannen hulp van Diesterweg en andere schoolmannen. Ook de Berlijner Trenöëlenburg had dezelfde inzichten. 44 Koning Friedrich Wilhelm IV spreekt in .1842^ia een Besluit van 6 Juni, zijn waardeering over hetmvoeren van de gymnastiek uit. Het Besluit verklaart de gymnastiek als noodzakelijk en onontbeerlijk voor een alzijdige opvoeding, en eischt de invoering ervan op hoogerc scholen, kweekscholen voor onderwijzers en mflitaire schöTen. Hier moet er evenwel reeds-op-gewëzën worden, dat een praktische invoering niet te verwachten was, want het Besluit vermeldt uitdrukkelijk, dat de deelname aan lichaamsoefeningen niet verplichtend is, en dat het verschaffen van bijzondere middelen uit de staatskas voor het stichten van oefengelegenheden niet voortduren kan. Aan dit besluit, knoopten Diesterweg en Trendelenburg hun beschouwingen' vast, die eindigden met de conclusie, dat, door de gymnastiek, een leerschool in een arbeidschool kan worden omgezet. De praktische uitvoering van het Besluit werd aan Maszmann opgedragen. De wijze, waarop hij zich van zijn taak kweet, Wflc PVPtlwol in c+t-i-i/1 mö+ A*m .-r,.^,^^ _.. 1 1 1 , ouüju iucl ucu gccoi. Vd.ll UC SCIlUOl, ZOOUat zijn werk op niets uitliep.De xegeering wendde zich dus van hem af, en vaardigde in (!844|een tweede Besluit uit, waarin' de gedachten van Spiess^ërTerondslag voor de, schnnlgymnastiek vormden. Dit Besluit is karakteristiek voor de" gedragslijn van de Pruisische regeering in de geheele latere ontwikkeling en voor de invoering. Zelf onder den invloed van de heerschende wereldbeschouwing staande, is het haar tot dusver nog niet gelukt, een schoolsysteem te hervormen, dat het gevolg is van een overheerschend intellectueel leven. Hiermee komen de in het Besluit uitgedrukte denkbeelden overeen, die aan den eenen kant met de eischen van Spiess overeenstemmen, aan den anderen kant reeds den afkeer van den toen heerschenden vorm van het Duitsche turnen verraden en sterk naar het Zweedsche systeem overhellen. De eerste zin van het Besluit wijst hier ook op, nl. dat de gymnastiek eenvoudig moet zijn, en als einddoel beoogt de lichamelijke versterking met het oog op de VolksweerbaarheïcT~~ ""In verband met de bereiking van dit doel is de gymnastiek dus als onmisbaar voor de school te beschouwen. De verbreiding van de gymnastiek werd door het Besluit slechts tot den kleinen kring van de hoogere scholen beperkt. Plattelandsscholen bleven van gymnastiekonderwijs verstoken. Het onderwijs moest het geheele jaar plaats kunnen vinden zonder onderbreking, en daarom zou iedere school een 45 afzonderlijke gymnastiekzaal krijgen, was dit niet mogelijk door te weinig geldmiddelen, dan moesten de leerlingen van verschillende scholen in één inrichting gymnastiekonderwijs ontvangen. Deze uitzondering is, door de economische opvatting van het Pruisische stads- en staatsbestuur, zeer tot nadeel van de gymnastiek regel geworden. Ook het al of niet bijwonen van de gymnastieklessen was slecht geregeld, immers, een en ander was geheel van de goedkeuring der ouders afhankelijk. Tot eer van het Besluit mag gezegd worden, dat het den schoolvrijen namiddag en de opname van een gymnastiekcijfer in het eindrapport eischte. Van de uitvoering van dezen eisch was echter maar weinig sprake. Terwijl Spiess een bruikbare leerstof voor de school had ontworpen, ontbraken nochtans de geschikte onderwijskrachten. Het besluit eischte, dat de wetenschappelijk gevormde onderwijzer ook gymnastiekonderwijs kon geven. Dit is ongetwijfeld goed gezien, want het stelt zich hiermede op het standpunt van een geestelijk-lichamelijke opvoeding. Er waren evenwel nog geen inrichtingen tot opleiding van gymnastiekonderwijzer, en dientengevolge werd aangeraden de lessen van Eiselen te volgen. De persoonlijkheid van den onderwijzer en de door hem bereikte resultaten zijn van het grootste belang voor de waardèering van het vak. De gymnastiek werd echter niet als leervak beschouwd. Vermelden wij nog, dat aan een met-deskundige opgedragen werd op het gymnastiekonderwijs toezicht uit te oefenen. Men begrijpt, welken vooruitgang men aldus kon verwachten. Hoe het standpunt van de regeering ten opzichte van den gymnastiekonderwijzer was blijkt wel uit het feit, dat de betaling van afzonderlijk aan te stellen gymnastiekonderwijzers, (zonder wie men immers niet volstaan kon, daar er geen wetenschappelijke onderwijzers voor gymnastiekonderwijs te vinden waren) moest geschieden uit de vrijwillige bijdragen van de deelnemers aan de lessen. Hoewel deze beide besluiten voor de opkomst van de schoolgymnastiek als mijlpalen zijn te beschouwen, hebben ze toch m werkelijkheid weinig uitgericht. Spiess had wel de leerstof voor de schoolgymnastiek ontworpen, maar na het besluit van 1844 werd het eerst duidelijk, dat het belangrijke punt voor de verdere ontwikkeling in de eerste plaats was: het kweeken van de onderwijskrachten. Hoe goed Spiess' opvatting ook was, het was noodig, dat er afzonderlijke 46 vakonderwijzers voor de gymnastiek kwamen. Een eerste stap in deze richting was het stichten van het centraal opI leidingsmstituut tot het vormen van leerkrachten in de ; gymnastiek voor het leger te Berlijn. Maszmann heeft getracht) hetzelfde te bereiken door speciale cursussen voor töekom-(/ stige leerkrachten voor het onderwijs op de scholen in heti' leven te roepen. Hij kon deze cursussen evenwel niet in standl houden, en daarom werd aan het militaire centraal instituut een burgerafdeeling geopend, met de bedoeling aldaar gymnastiekonderwijzers voor de scholen te vormen. De Zweedsche gymnastiek en haar invloed op de ontwikkeling van de schoolgymnastiek in Duitschland. Door de pohtieke toestanden in Duitschland en de „Turn- ^ sperre was een vrije ontwikkeling van de gymnastiek onmogelijk gemaakt. Het gevolg hiervan was, dat er een zaalgymnastiek. en een kunstturnen aan toestellen ontstond Hierbij werd evenwel niet aan het streven voldaan de gymnastiek tot volkszaak te maken, en daarom moest aan de ontwikkeling een andere richting gegeven worden, waarvan ^grondgedachte was, dat de gymnastiek eenvouanTzT zooals Plato dit al gewenscht en uitgesproken had". De Zwgëd Jt^H. Lmg was de man, Öüe" nlertPe^den grondslag legde Zijn gymnastiek en het Duitsche kunstturnen verseinden veel, en dit moest nader onder oogen gezien worden Beide vormen waren ontstaan uit het denken van twee verschillende volken, en waren een gevolg van den vooruitgang van de beschaving in die landen. Door den strijd tusschen de voor- en tegenstanders van de Duitsche en Zweedsche gymnastiek gelukte het Maszmann met, een voor militaire doeleinden bruikbare methode samen te stellen. Daar de gymnastiek van Maszmann niet voor de militairen voldoende doelmatig bleek, zocht men . naar een ander systeem, en meende men dit te vinden in het | door den ariullerie_-officier HugoRg^in ingevoerde systeem S vaji Ling. Behalve RothsteÖTwaren er^Hderen, voornamelijk artsen die de aandacht vestigden op de Zweedsche gyrnnastlek- gymnastiek was ^hacqerd op weteiischappelü^ gro^slagei^t^ e£" ,^lfden v°™ en bevel hadden. Scharnhorst had bij het ontstaan van het volksleger getracht, dit te bereiken, en zoowel de eenheid in de samenstelling als het doel maakten 47 op de militaire autoriteiten zoo'n indruk, dat ze Rothstein vopr_een studiereis uitzonden, en hem, na zijn terugkeer, opdroegèn7~het gymnastiekonderwijs voor het leger volgens Ling~s grondbeginselen in te_richten. Rothstein wilde niets weten van het toestelturnen, en hij wees op de steeds toenemende fouten van het Duitsche turnen. Hij schreef o.a.: „In de gymnastiek wordt niet gevraagd, welke oefeningen gedaan kunnen worden, maar welke doelmatig ziin. De toesteloefeningen kunnen zoozeer uitgebreid worden^ dat het werkelijke doel uit het oog verloren wordt, en door nuttelooze of zelfs schadelijke bewegingen vervangen wordt. Een vereenvoudiging is dus noodzakelijk, en dat hiermede wel wat-te bereikerrvart, blijk£ugide Grieksche gymnastiek, die geen gymnastiek aan toestellen kende, en toch gunstige resultaten wist te bereiken. De vereenvoudiging heeft vooral daar groot nut, waar de leerlingen aan een onderwijzer toevertrouwd zijn, die de verantwoordelijkheid draagt. Wanneer men aanneemt, dat men een doel altijd het best met het geringste aantal en de eenvoudigste middelen kan bereiken, dan geldt dit in de ,eerste plaats voor de gymnastiek. Het steeds nieuwe oefeIningen willen bedenken, is zoowel voor de gymnastiek als uit een paedagogisch oogpunt af te keuren." Deze opvatting van Rothstein stond lijnrecht tegenover \die van Spiess. De onderwij smenschen vonden de methode van Spiess daarom verkieslijk, wijl zij zooveel overeenkomst vertoonde met de algemeene onderwijsmethoden. Het veelvuldig gebruik van toestellen kwam geheel overeen met den geest des tijds en de ontwikkeling der techniek. Daardoor had Rothstein een vast aaneengesloten massa tegen zich, die den strijd aanbond voor het toestelturnen. Een groot deel van de toestellen van Spiess konden door financieel slechte toestanden niet ingevoerd worden en daar van de toestellen van Jahn het rek, in den vorm van den boom, ook in de Zweedsche gymnastiek gebruikt werd, ging de strijd voornamelijk over het afschaffen of het behouden van de brug, waardoor aan dezen strijd de naam „Barrenstreit" gegeven werd. Hij eindigde met het behoud van de brug. De strijd werd hoofdzakelijk over medische kwesties gevoerd, zonder dat evenwel de voor- of de tegenstanders overtuigende bewijzen konden aanvoeren. Dat de brug bleef bestaan, was wederom het gevolg van 48 den politieleen toestand, en ook omdat men bleef voelen voor dit typisch Duitsche turntoestel. Opmerking: Zie Over den „Barrenstreit" Thiele: „Die neue Erziehung" blz. 64, Euler „Geschichte des Turnens", blz. 188_ en Euler's „Handbuch". . De schoolgymnastiek ondervond den nadeeligen invloed van den strijd tusschen de voor- en tegenstanders van het Duitsche of Zweedsche systeem, er werden geen leerkrachten gevormd, omdat de opleiding elke houvast miste. De ontwikkeling van de gymnastiek zou echter slechts goed mogelijk zijn, bij vorming van een voldoend aantal leerkrachten. Besloten werd dan ook, tot het oprichten van een centraalinstituut, in de eerste plaats bestemd voor mihtaire doeleinden, waarnaast echter een burgerafdeeling zou komen in verband met de schoolgymnastiek. Door den „Barrenstreit" werd in de militaire afdeeling het Zweedsche stelsel toegepast en bleef de methode van Spiess voor de burgerlijke afdeeling bestaan. Toch heeft ook hier de Zweedsche gymnastiek haar invloed doen gelden, hetgeen blijkt uit het werk van Prof. Dr. F. A. Schmidt te Bonn, en van Hueppe uit Dresden. Opgrond van nauwkeuriger studie van de Zweedsche gymnastiek werd een doelmatiger turnkleeding ingevoerd, en meer de aandacht gevestigd op de rompoefeningen. De Zweedsche gymnastieklokalen werden als voorbeeld van netheid en reinheid gesteld, welke eigenschappen aan de Duitsche lokalen ontbraken. In lateren tijd is hierin veel verbetering gekomen. De opleidingsinrichtingen voor gymnastiekleeraren en haar beteekenis voor de ontwikkeling van de schoolgymnastiek. Zooalé reeds gezegd is, zou een verdere ontwikkeling van de schoolgymnastiek alleen dan mogelijk zijn, wanneer er goede k . leerkrachten werden gevormd. Spiess richtte daarom in 1848 te Darmstadt een instituut op voor het vormen van gymI nastiekleeraren. In 1850 kwam er een soortgelijke inrichting 5 te Dresden, in 1862 te Würtemberg (Jager), in 1869 te X Karlsruhe (Maul)7Tn—I872 te München (Weber) en'in 18?6 liet. jTiutóiscne mstituut te JtJerirjn, doordat de burgerafdeF „, i-v.uju, vvuiuui Vili UUlgClttiUW lmg van het militair opleidingsinstituut afzonderlijk kwam te staan. Daar de meeste Duitsche Bondsstaten niet in staat waren eigen instituten op te richten, kwamen ze met Pruisen overeen, hun leeraren daar te laten opleiden. « Pr^ku 1 A* <-/ V ' , Be Lichamelijke Opvoeding 1 49 WU. . «1/ jp-' Aan den eenen kant konden ze geen instituten stichten, door geldgebrek, maar aan den anderen kant hadden ze meestal geen mannen, die dat werk ter hand konden nemen, door te weinig kennis van de gymnastiek. Behalve in Würtemberg, Saksen en Baden, waar de gymnastiek haar eigen weg ging, werd de Pruisische opleiding toonaangevend voor het grootste deel van de Duitsche schoolgymnastiek. Het systeem van Spiess werd dus meer verbreid. Beieren was de laatste met het stichten van een instituut, en kon daardoor de fouten van de andere inrichtingen vermijden. Hierdoor werd het een van de beste onderwijsinrichtingen van dit soort. Alle „Landesturnanstalten" werkten op den grondslag van het systeem van Spiess; de wetenschappelijke onderwijzer moest dus ook gymnastieIcÓïirtejrjÈrjzexIzjjn en omgekeerd. De gymnastiekleeraar moet eveneens een wetenschappelijke opleiding genieten. Met de oprichting van de Hoogeschool voor lichaamsoefeningen in 1921, te Berlijn, is dit doel verwezenlijkt. Deze inrichting schrijft een driejarige opleiding voor. Ook in Beieren, aan het ,,Landesturnanstalt", heeft men, vanaf Paschen 1925, een acht semesters durende opleiding, waardoor de voorbereiding voor het ambt van gymnastiekleeraar langzamerhand in overeenstemming is gekomen met de wetenschappelijke en practische eischen die daaraan gesteld mogen worden. Alle andere Duitsche staten hebben nog een éénjarige of korter durende _stiidie. Deze inrichting ontstond uit de burgerafdeeling, die naast de militaire afdeeling gekomen was van het in 1816 geopende centraal instituut te Berlijn. De eerste leeraren waren Otto Kluge en Peter Martin Kawerau. beiden uit de Jahn-Eiselensche scnöol voortgekomen /Zij waren getuige geweest van het weinige succes van Maszmann, en het was daarom niet onbegrijpelijk, dat zij', kennis nemend van het systeem-Spiess, warme aanhangers daarvan werden, want hierbij heerschte orde, en bij Maszman veeleer het tegengestelde. Zij kwamen, als gevolg van hun opvatting, in botsing met Rothstein, en hierdoor werd de ontwikkeling van de schoolgymnastiek geremd. Zij waren niet tegen Rothstein's krachtige persoonlijkheid opgewassen, en verlieten dientengevolge de inrichting. Kawerau werd directeur van een kweekschool voor Het Pruisische „Landesturnanstalt". 50 onderwijzers, terwijl Kluge zijn vroeger beroep weer hervatte en apotheker werd. j Na het vertrek van Rothstein werden zij opgevolgd door | §ukr en Egkjer, die tot het eind van deze eeuw het lot van I oe~scnoolgymnastiek in Pruisen in handen hadden Hoewel beiden volgens het systeem van Spiess werkten, hadden ze toch ingezien, dat, door de groote uitgebreidheid van de leerstof, dit systeem voor de school moeilijk te ge- , n,^, xii CCISIC plaats wilden ze êëri leidraad" maken voor de scHööIgymuasliek, en wanneer deze gereed zou znn gekomen, kórThet tweede punt onder. ue oogen gezien worden: het / vormen van vakleeraren : In i oo2 verscheen de eerste leidraad. Hierdoor bracht men de gymnastiek een heel stuk vooruit, maar het nadeel er van was, dat het grootste deel van de onderwijsmenschen en schoolbesturen, dat Weinipr tennie had van de gymnastiek, dezen leidraad letterlijk volgde en tr^WJeLleAeTe VfdT ontwikk^g tegenhield. Hierdoor trad al spoedig m de plaats van den levendigen, opwekkenden vorm, zooals Spiess die zich gedacht had, een ééntonige vorm" nloóT werrf™ waardoor een omwerking van den leidraad De oude leidraad was ontstaan tegen het systeem van de militaire afdeeling van het centraal instituut in, maa? op verzoek van den koning moest in den nieuwen leidraad ook met deze richting rekening gehouden worden. Dit gebeurde alleen bij de orde-oefeningen. Verder werden ook oefeningen ^L^eP^gen en^deneyenwkjit^b^ die iiTdTplaats ^OT-Tan deZw^te^gTbfte schoolgymnastiek ^^Snr^e^^^ werden alsSn^SaS" aanoeTêerstof toegevoegd. Beide handleidingen waren echter geenszins volmaakt, wat oefenstof betreft, en voldeden van X ™ T«* . — —~ ö^"^. wciibcn van aen Koning was immers een verbinding te leggen tusschen school- en Carl Euler. 51 legergymnastiek, een wensch waaraan niet voldaan was. Euler en Eckler hebben dat niet kunnen volbrengen, en tot heden is hier zelfs nog geen bevredigende oplossing voor gevonden. De physiologische grondslagen van de lichamelijke opvoeding werden door de paedagogische geheel op den achtergrond gedrongen, want de stof werd systematisch opgebouwd zonder dat men zich verder ergens aan stoorde. Ook de opleiding van den gymnastiekleeraar kwam hiermede overeen, want deze richtte zich naar den leidraad. In 1865 verscheen de eerste examenregeling, waarin de eisch gestëlcTwas van een paedagogische opleiding van den leeraar. De gymnastiekleraren, die al langen tijd in functie waren, liet men ten dezent vrij. Hier was aan den eenen kant iets voor te zeggen, maar het was aan den anderen kant zeker niet in het belang van de schoolgymnastiek, want velen van hen waren wel goede gymnasten, doch hadden slechts weinig inzicht in de paedagogische en wetenschappelijke eischen, die aan het gymnastiekonderricht gesteld moeten worden. De nieuwe examenregehng voorzag slechts gedeeltelijk in dit gebrek, want wel moest examen gedaan worden in gymnastiek en kennis der leerstof, die in den leidraad voorkwam, maar van een examen in anatomie en physiologie was nog geen sprake, en een algemeene ontwikkeling van den candidaat werd evenmin verlangd. Door de gebrekkige opleiding en de geringe eischen aan de algemeene ontwikkeling van den gymnastiekonderwijzer gesteld, meenden de schoolbesturen, de gymnastiekonderwijzers te moeten beschermen, en belemmerden zij door hun eigenmachtig optreden de ontwikkeling van de schoolgymnastiek. Iedere school zou b.v. een eigen gymnastieklokaal hebben, en daarom verbood men nu den bouw van gemeenschappelijke lokalen en sloot zelfs de reeds aanwezig zijnde. Het laatste gebeurde te Berlijn, de hoofdstad van het land, het eerste te Dantzig. Er verschenen verordeningen waarin stond, dat slechts die leerstof mocht onderwezen worden, die in den leidraad voorkwam. Ook kwamen er verschillende verordeningen, die het gymnastiekonderwijs in de school moesten bevorderen, maar waarvan het doel tot nu toe nog niet geheel is verwezenlijkt. In 1866 werd het gymnastiekonderwijs in de volksscholen ingevoerd en in dezelfde verordening werd gezegd, dat bij eindexamens ook voor de gymnastiek een cijfer moest worden toegekend. In 1867 werd bepaald, dat er geen vrijstellingen 52 voor gymnastiek mochten gegeven worden. Dat dit alles met verwezenlijkt kon worden, lag daaraan, dat het gewone schoolsysteem op geheel andere grondslagen berustte, grondslagen, die de uitvoering der verordeningen tegenwerkten Ondanks den tegenstand, dien de schoolgymnastiek van .verschülende zijden ondervond, was men er toch steeds op uit haar vooruit te brengen. In 1873 kwam de eerste eisch m verband met het zwemmen met dezelfde opvatting van vroeger over de schoolgymnastiek: het zwemmen is noodig, de staat kon het onderwijs evenwel niet bekostigen derhalve moeten de kosten uit vrijwillige bijdragen van de deelnemers bestreden worden. Zelfs nu nog, in 1925, is het zwemmen geen exameneisen in Pruisen. De vooruitgang van de schoolgymnastiek was slechts gering, hetgeen ook begrijpelijk was, gezien de gebrekkige opleiding van de leerkrachten. Zij moesten immers na een opleiding van 14 dagen een zelfstandige positie innemen, en dit was natuurlijk niet mogelijk Daar men dit zelf inzag, werd de opleiding vanaf 1876 op 4 weken gesteld, en werd besloten van de burgerafdeeling van de centrale militaire gymnastiekschool te Berlijn een zelfstandige inrichting te maken, want het bleek, dat deze afdeeling anders werkte, dan men zich voorgesteld had Terwijl men in de militaire afdeeling, door de eenvoudige en recht op het doel afgaande oefeningen, spoedig goede resultaten zag, kon men van iets dergelijks bij de burgeralaeehng, met zijn systematische oefenreeksen niets bemerken. De regeenng werd daarom een voorstandster van het zelfstandig maken van beide afdeelingen, en stond aan de zijde van de militaire afdeeling, hetgeen bleek uit het feit, dat ze zich met het vertegenwoordigen, toen de burgerafdeeling 25 jaar bestond. Gedurende twee jaar had deze afdeeling geen eigen oefenmrichting, tot ze eindelijk in 1879 in Berlijn er een kreeg, die uit drie lokalen bestond zonder turn- of speelplaats, zoodat de ontwikkeling van de schoolgymnastiek beperkt bleef tot de zaalgymnastiek. De vroegere cursussen van Euler en Eckler werden opgenomen in het nieuwe gymnastiekleeraarsmstituut en omvatten de volgende vakkenanatomie, eerste hulp bij ongelukken, geschiedenis en systematiek van de lichaamsoefeningen en kennis van de toestellen. Schermen en zwemmen waren facultatief. De eischen, die men aan de opleiding voor den gymnastiekleeraar stelde, werden slechts langzamerhand verzwaard Men 53 beschouwde nl. de voorhanden zijnde stof als een afgesloten geheel. In 1890 werden de exameneischen eenigszins gewijzigd.Toen werden anatomie, geschiedenis van de lichaamsoefeningen en kennis van de toestellen geëischt evenwel met de practijk ging het niet verder dan de gewone schooloefeningen, en van physiologie was nog geen sprake. In 1894 begon men van den gymnastiekonderwijzer een vooropleiding te vragen, zonder welke men niet meer tot de opleiding toegelaten kon worden. Tot dusver kon iedereen zich aangeven, maar nu werd de leeftijdsgrens ook bepaald, en wel op 22 jaar. Zooals destijds het Jahnsche turnen onder invloed had gestaan van den vooruitgang van de 19e eeuw, zoo onderging ook de door Euler en Eckler ontworpen schoolgymnastiek den invloed van de tijdsomstandigheden. Er kwam een strooming, die tegen de uitsluitende zaalgymnastiek was, en toen in 1880 de sport haar intrede deed met haar uitgesproken beginselen „naar buiten en eenvoud boven al", kwam er een machtige tegenstander voor de schoolgymnastiek. De sport kwam als tegenwicht voor de schadelijke invloeden van den beroepsarbeid. De schoolgymnastiek richtte zich hiertegen, evenals, aanvankelijk, tegen het bewegingsspel. Deze nieuwe beweging gaf aanleiding tot het schrijven van het geschrift: „Woran wir leiden" door den rechtsgeleerde Hartwig uit Düsseldorf. Hij wijst, evenals Lorinser vroeger al gedaan had, op het teveel aan geestelijke inspanning, op school en bij het huiswerk, en wil, dat er 's middags regelmatig aan lichaamsoefeningen gedaan zal worden om de schadelijke gevolgen van het geestelijk werk te compenséeren. De leeraren waren zoo eenzijdig ontwikkeld, dat zij de gebreken van het onderwijs in 't geheel niet inzagen, en nog minder de uitvoering van Hartwigs plan voor mogelijk hielden. Hartwig ijverde voor het oprichten van een centrale vereeniging voor lichamelijke opvoeding, die, onafhankelijk van de school, voor haar eischen zou kunnen werken. Hij kon zijn plan niet ten uitvoer brengen, daar hij spoedig overleed. Toch was zijn streven niet vergeefsch geweest, want de onderwijsminister Gossler leidde het onderwijs in de lichaamsoefeningen in nieuwe banen. In 1882 kwam er een verordening, welke het volgende Voorstond: „In de school moet gymnastiekonderwijs gegeven worden. Behalve een gymnastieklokaal, moet iedere school 54 een speelplaats hebben, zoodat het spel volgens de opvattingen van Gutsmuths en Jahh beoefend kan worden. Zoowel de lagere als de middelbare scholen moeten het verplichte gymnastiekonderwijs invoeren, dat aan te vullen is met wandelen, zwemmen en schaatsenrijden." i Gossler., gaf dus den voor zijn tijd geschikten vorm aan van") de schoolgymnastiek. Euler en Eckler moesten nu het plan uit- ( werken, maar dit mocht hun niet gelukken. Gossler zag in, dat / de schoolgymnastiek nog op een lagen trap van ontwikkeling stond, en gaf als grond daarvoor aan: le de slechte opleiding j j van den gymnastiekonderwijzer. 2e het geireJkJïan-oefengelegenheden, waardoor een geregeld oefenen niet mogelijk kon zijn, (40 % van de scholen was geheel zonder gymnastiek-lokaal, en 18 % kon in het slechte jaargetijde niet de gymnastiek beoefenen), 3e waren er veel leerlingen, die vrijgesteld waren van het gymnastiekonderwijs. Zonder opgave van redenen, slechts op grond van een medisch attest, kon vrijstelling verkregen worden, en 42 % van de leerlingen was in het bezit van zulk een vrijstelling, * Daar Gossler van den invloed van de opleidingsinrichting -\ / v°or. gymnastiekonderwijzers niet veel verwachtte, wendde ( hij zich geheel tot de door de centrale commissie in het leven ƒ j geroepen spelbeweging. De spelbeweging. Sinds den tijd van den Spaanschen humanist |t .nrfjigVivp./^ !.. ™ .^AV.Uo * vioa6 u^gcis.uiucn, in noeverre net gymnastische ~ spel voor de jeugd van belang kon zijn. Gutsjjy^hs was de 1/<'?./ eerste, die er de grondslagen toe legde, entotinflflsfilges -/'/'(A>6 tijd was hieraan nog niets veranderd. Men herinnerdezich iiy6 icvciiuig ue oorlogsspelen van de Jahnsche turnschool. Er moest nu evenwel een vorm gevonden worden, waardoor het mogelijk zou zijn de prestaties van den enkeling, zoowel als die van de groep spelers, te meten. Hierdoor ont-") stonden de kampspelen, waarvan het voetbaIspëI"spoedig bovenaan kwam te st.aamOo'k' kwamen het slaan en drijven van / dén bal, met een stok.ldsllagbal en hockey, in beoefening./ Dc giundbeginseien van het spel waren gebeel verschillend aan die van de methodisch gerangschikte gymnastiek. Het spel toch was een en al levendige beweging, terwijl de schoolgymnastiek een in een methodisch keurslijf gedwongen onderwijstak was. Het valt dan ook hieruit gemakkelijk te verklaren, dat het opnieuw opbloeiende spel zich aansloot bij de over- 55 leveringen ervan. Eerst later, toen ook hier de methodiek haar invloed deed gelden, veranderde het karakter van de schoolspelen. De tegenstanders van deze methodische schoolspelen voerden een krachtige actie voor de meer vrije sportbeoefening met het gevolg, dat tal van sportverenigingen werden opgericht, H ffi 1 ïs7\*Wn4t^ Sinds Hartwig de kwestï§ opgeworpen had van de geestelijke overlading, ging de ontwikkeling van de spelbeweging steeds verder. Gossler gaf den eersten stoot tot verandering door het besluit van 27 Oct. 1882, waarvan de voornaamste punten waren; oefenterreinen in te richten, en het spel te beoefenen. De stad Görlitz is hierin voorgegaan, nadat in Brunswiik door Profésmr~KonraH M het vr.Ptr.a1gp>] was ingevoerd. Om het spel een kfaclïtïge uitbreiding te geven, weröTdoor den Górlitzer afgevaardigde Schenkendorf de „Zentrale Kornmission für Volks- un Jugendspiele" opgericht. Deze commissie heeft tot 1924 met onvermoeiden ijver gewerkt om haar doel te bereiken, en heeft dan ook veel succes gehad. De wedstrijden der scholen van één provincie, in den vorm van banierwedstrijden, de wedstrijden om het Bismarckschild, en die tusschen verschillende staten onderling, waren wel de voornaamste regelingen, die zij tot I stand bracht. Ookheeft deze commissie getracht het wandelen en zwemmen cl00TOd5ö3iÊXeii_UL^aste banenJe_leiden, I ?v|FfeI zonder succes. Door het steeds meer opkomend mdi\nrtiaTisme werden steeds meer takken van sport beoefend, waarvan het roeien zich een eerste plaats in de. hoogere scholen wist te veroY^reiïTTKtHBêgin van het roeien' y^L^erimgen vonden we reeds bij Basedow in Dessau. fn 1880 werden de eerste schoolroeivèréënigingén opgericht m Sleeswijk-Holstein. De leeraren in Stettin waren de eersten die moeite deden, het roeien in te voeren, hetgeen in het begin op moeilijkheden met ouders en het stadsbestuur stuitte. Deze bezwaren werden echter overwonnen, en zoo zijn er nu in Duitschland een groot aantal schoolroeivèréënigingén, die samen tot een groote vereeniging behooren. De cursus, die op aanraden van „de Zentrale Kornmission" m Pruisen gehouden werd, had tot gevolg, dat in verscheiden plaatsen naast de opleidingsinrichtingen nog bizondere opleidingscursussen ontstonden. Het karakter van al deze cursussen was lang niet hetzelfde, en daarom was het hoodig, dat de leidraad veranderd werd. De in 1895 verschenen 56 derde bewerking is een vooruitgang, wat betreft de geëischte prestaties. Maar de oefenstof bepaalt zich alleen tot die voor de volksscholen, hoewel er in gunstige gevallen toegestaan wordt meer te eischen. De hoofdzaak is echter nog steeds de methodische opbouw, terwijl men in dezen leidraad gebruik maakt van een nieuwe nomenclatuur, waarbij men er niet aan gedacht heeft, deze in overeenstemming te brengen met de commando's van de turnvereenigingen en van het leger. Sinds het laatste tiental jaren van de 19e eeuw was de eisch naar eenvoud in de oefeningen buitengewoon sterk ge-i worden. InJ89jrwaren in Athene de eerste Olympische spe-f *fn gehouden, en^cTaaf bleek, welke belangrijke oefeningerJ dtg-der licnte athletiek zijn, oefeninjgen^die wij uit den' Gnekscnen vrjiKamp kennen. Hierdoor werden rle vnlVgnefeW mngen; waarvan vooral werpen en polsstokspringen aanbevolen werden, op het opleidingsinstituut voor turnleeraren ingevoerd. Door de uitbreiding van de leerstof verlengde men den opleidingsduur nu tot drie maanden. Om meer bekwame turnleeraren te krijgen, stelde men den leeftijd op 19—35 jaar. Door den invloed van de eerste Olympiade, en door het contact met Amerikaansche sportsmen, kwam er ook verbetering in de turnkleeding, die nog volgens Jahn's voorschrift was, en bestond uit een lange broek met een afzonderlijk jasje. Daarvoor in de plaats kwam nu de korte broek met lange kousen en een turntricot met lange mouwen. Hoewel de regeering zich beijverde de opleiding voor den gymnastiekleeraar op hooger peil te brengen, is haar dit niet in voldoende mate mogen gelukken. Het aantal leeraren dat opgeleid werd was niet voldoende, en het was dus natuurlijk geweest, de gymnastiek bij de algemeene onderwijzersopleiding in té lasschen, temeer omdat men met de eischen van Spiess bekend was. Niet alleen dat dit niet gebeurde, maar de onderwijzers behoefden bij hun examen zelfs niet de geschiktheid te toonen voor het geven van gymnastiekonderwijs. Wel werd aan het einde dezer eeuw, bij de samenstelling van nieuwe leerplannen, op de noodzakelijkheid van een derde schoolgymnastiekuur voor de hoogere scholen gewezen en werden nauwkeurige aanwijzingen gegeven voor het leerplan voor de gymnastiek voor de kweekscholen. Klae wilde de groote hoeveelheid oefenstof beperken, en de^ymnastiek op physiolögicÏÏe grondslagen opbouwen. Opnieuw ontstond de strijd tusschëri de aanhangers van 57 Duitsche of Zweedsche gymnastiek dit maal echter door de buitengewone resultaten van de Zweedsche turners op de Olympische spelen. De Italiaan Mosso. had bovendien op de ondoelmatigheid van de Duitsche gymnastiek gewezen. Men kon echter niet tot een hervorming besluiten. Nadat F. A. Schmidt. arts te Bonn, één van de voornaamste mannen van de „Zentrale Kornmission für Volks und Jugendspiele" in zijn werk „Unser Körper" er den nadruk op legde, dat het voor de leerlingen belangrijker is, een goede gezondheid voor het leven mee te krijgen, dan een verwarrende hoeveelheid oefeningen, gaf men zich de moeite, de Zweedsche gymnastiek nader te bestudeeren. Een meer op den voorgrond treden van de rompoefeningen, doelmatigheid van de turnkleeding en een grootere reinheid van de turnzalen, was het resultaat van dit onderzoek, waarvan de conclusies inJIjMJ. vastgelegd werden in den leidraad voor de meisjesgymnastiek. Deze leidraad bracht het gymnastiekonderwijs voor de meisjes op een met dien tijd overeenkomende hoogte, zoodat daarmee het onderwijs aan de meisjes een grooteren sprong voorwaarts maakte dan dat van de jongens. Het begin van de meisjesgymnastiek gaat terug tot Spiess. Zijn leerstof bestond uit vrije oefeningen en reien, die op muziek uitgevoerd werden. In Pruisen maakte men in 1873 een begin met het organfc seeren van een schoolgymnastiek, die slechts door leeraressen gegeven zou worden, welke leeraressen opgeleid werden volgens een examenprogramma, dat in 1875 verscheen. Het meisjesturnen beperkte zich tot bewegingsspelen, en vrije- en ordeoefeningen. Gereedschapsoefeningen kwamen bijna niet voor, omdat er geen geschikte turnkleeding bestond. De moeilijkheden, die het meisjesturnen ondervond, waren grooter dan die, welke de jongensgymnastiek in haar ontwikkeling belemmerden. Gebrek aan waardeering en de oppositie tegen de heerschende zedelijkheidsbegrippen waren oorzaken, die de ontwikkeling van het meisjesturnen tegenhielden, totdat de leidraad een omwenteling bracht. Nu staat de meisjesgymnastiek in geen enkel opzicht ten achter bij die voor de jongens, en ook zijn er thans bloeiende vereenigingen in het leven geroepen ter bevordering van het wandelen en roeien door meisjes. De opleiding van de gymnastiekonderwijzers werd in 1907 op 6 maanden gesteld. Daar ze zich uitsluitend op het gebied van de schoolgymnastiek bewoog, ging een groot deel 58 der leerlingen aan sport doen. De invloed van den gymnastiekleeraar was gering, men zag slechts den drilmeester in hem. In 1890 werd, vooral op aandringen van Keizer Wilhelm II, het aantal gymnastiekuren met één vermeerderd, en dus het derde uur ingevoerd. Men zag echter ook wel in, dat de beteekenis van de gymnastiek als schoolvak van de persoonlijkheid en van de opleiding van den leeraar afhankelijk was, en daarom werd de opleiding tot 10 maanden verlengd, en werd het instituut in 1911 tot centraal opleidingsinstituut verheven. De inrichting werd van Berlijn naar Spandau verplaatst, en had naast verscheidene groote lokalen een sportpark en een roeiloods. Hoewel dus de toekomstige turnleeraar een veel betere praktische opleiding kreeg dan tot dusver, bleef hij, wat zijn wetenschappelijke opleiding betrof, ver achter bij de leeraren in de andere onderwijs vakken. In de overtuiging, dat een volledige erkenning van de beteekenis der gymnastiek slechts dan zou worden bereikt, als de gymnastiekleraren op dezelfde grondige wijze opgeleid zouden worden als hunne collega's, eischten de vereenigingen van gymnastiekleeraren de omzetting van het centraal opleidingsinstituut in een hoogeschooL Door het uitbreken van den oorlog kon hiertoe niet overgegaan worden. In Beieren werd echter kort voor den oorlog het centraal opleidingsinstituut omgezet in een hoogeschool. Na het eindigen van den oorlog werd een nieuwe poging gedaan, tot stichting van een hoogeschool, en werd de regeering een geschrift voorgelegd: „Gründung einer Hochschule für Leibesübungen". Weer werd tot wachten aangemaand, doch toen de vereenigingen op haar eisch een duidelijk antwoord verlangden en dit met verkregen, richtten zij zelf de „Deutsche Hochschule für Leibesübungen" op. De schoolgymnastiek en de gymnastiek die door de vereenigingen wordt beoefend, zijn in Duitschland twee geheel zelfstandige, van elkaar verschillende, vormen. Het geheele gebied der lichaamsoefeningen moet grondig onderzocht en wetenschappelijk verklaard worden. Dit stelde de hoogeschool zich voor te doen, om dan een geheel samen te stellen, dat zoowel voor de school als voor dé vereenigingen bruikbaar kon zrjn. Niet alleen in Duitschland, maar door de geheele wereld ontstond een dergelijke gedachte, waaruit bleek, dat er werkelijk een grondig onderzoek noodig was. Hoewel de hoogeschool vele moeilijkheden heeft moeten overwinnen, is 59 het haar gelukt zich op te werken, en is zij nu een niet meer weg te cijferen faktor geworden in de Duitsche beschaving. De Pruisische regëering bemerkte aan den grooten vooruitgang van de hoogeschool, dat het „Landesturnanstalt" langzamerhand van minder beteekenis zou worden, wanneer men dit instituut niet eveneens tot hoogeschool verhief. Tot ingrijpende veranderingen kon men echter niet besluiten, alleen de naam van de inrichting werd veranderd in „Preussische Hochschule für Leibesübungen". Men behield de opopleiding van één jaar, waardoor het, door de groote hoeveelheid te behandelen stof, niet mogelijk was de voorhanden stof volledig door te werken en het onderwijs op hooger peil te brengen. De werkelijk grootsche arbeid, die verricht wordt door de Duitsche hoogeschool, opgericht en onderhouden door land en volk, heeft ook het „Landesturnanstalt" tot arbeiden aangezet. Het verkieslijkste zou zijn, dat beide opleidingsinstituten, de hoogeschool, die meer voor de school en de vereenigingsgymnastiek werkt, de andere inrichting die meer speciaal voor de opleiding van schoolgymnastiekonderwijzers zorgdraagt, samen werden gebracht in één gebouw, om zoo samen te werken aan de bevordering van de gymnastiek in de meest ruime beteekenis. De gymnastiek na Spiess buiten Pruisen. Het is een in de geschiedenis dikwijls voorkomend verschijnsel, dat het werk van groote mannen door hun opvolgers naar den geest des tijds gewijzigd wordt. Dit kan soms een verbetering zijn, wanneer nl. de stof, in haar geheel genomen, uitgebreid wordt, maar wanneer er persoonlijke opvattingen in 't spel zijn, dan gaat dikwijls het oorspronkelijke werk te niet, of wordt in ieder geval de bedoeling van den schrijver veranderd. Dit is ook het geval in de geschiedenis van de lichaamsoefeningen in Duitschland. Spiess had destijds een paedagogisch-methodische schoolgymnastiek ontwikkeld, waaraan de vrije-en ordeoefeningen een eigen karakter gaven, en waarvan de reien op muziek den grondslag legden tot het ontstaan van de meisjesgymnastiek, en die oorzaak zijn van het opkomen van de rhythmische gymnastiek. In de Pruisische schoolgymnastiek was, door den druk van militaire eischen, een groote plaats toegekend aan de ordeoefeningen. De groote paedagoog Lipn uit Leipzig was de man, die den ordeoefeningen een eerSte plaats in de school en 60 de vereenigingsgymnastiek gaf, en hierdoor de gymnastiek op lager peil bracht. De vrije oefeningen werden naar voren gebracht door Otto Heinrich Jager, die van het te ver doorgedreven kunstturnen aan toestellen een tegenstander was. Jager komt er rondweg voor uit, voor het vereenvoudigen van de gymnastiek te zijn, en dit doet Lion niet, hoewel hij er onbewust ook een voorstander van bleek te zijn. Saksen heeft nu nog een voorliefde voor toestelturnen, en heeft voor de ordeoefeningen en de reien de ..Grohsche Musterschule" voor gymnastiek opgericht. Op Jager volgde Alfred Maul in Karlsruhe, die een vereenvoudiging van de gymnastiek wenschte, en die de schooien de vereenigingsgymnastiek op eenzelfde basis gegrondvest wilde zien. Lion. Taeer en Maul ziin dus de nersonen. die. in groote trekken de ontwikkeling van de gymnastiek geleid hebben. De staten buiten Pruisen deden alle moeite de lichamelijke opvoeding van de jeugd te bevorderen. In Beieren lette men op alles wat buiten de grenzen gebeurde, en deed daar zijn voordeel mede. Beieren neemt nu een eerste plaats in wat betreft de opleiding voor de gymnastiek en de waardeering van de gymnastiek in het algemeen. Misschien is dit hieruit te verklaren, dat de leiders van de turnbeweging geen paedagogen waren, maar een ander beroep hadden. De voornaamste van hen was Scheibmaier, een kunstenaar, die de eerste was, die het plan opperde, de opleiding voor den gymnastiekonderwijzer van aesthefische beginselen te doen uitgaan. J'/Maszmann, leerling van Tahn, heeft zich in Beieren ver¬ dienstelijk gemaakt, door in 1831 te München 'de eerste turninrichting te stichten, welke in 1872 door Georg Heinrich Weber werd uitgebouwd tot een centraal opleidingsinstituut. fin 1912 werd dit instituut tot een hoogeschool verheven, de wetenschappelijke opleiding van de a.s. leerkrachten wordt ! aan de universiteit in München voltooid, terwijl de praktische opleiding in handen is van het centraal instituut. Daarmede iis de waardeering van de gymnastiek en van haar leerkrachten dezelfde geworden als die van ieder ander vak. Tot nu toe is het nog niet gelukt, een dagehjksch gymnas^tiekuur in te voeren. Een groot deel van de jeugd maakt deel uit van gymnastiek- en sportvereenigingen. Door de groote vraag was het noodig.een groot aantal turn- en speelgelegenheden in te richten. Beieren was weer de eerste, die uitbreiding gaf aan het aantal gymnastieklokalen en speelterreinen. 61 De ontwikkeling van de schoolgymnastiek in Saksen. Professor Werner te Dresden gaf in 1836 den eersten stoot tof de oprichting van een instituut tot' "opleiding van gymnastiekonderwijzers. Zijn pogingen bleven échter zonder direct gevolg, en eerst tien jaar later besloot de Saksische regeering, op aandringen van de Dresdener turn vereenigingen, de opleiding van gymnastiekleeraren ter hand te nemen. Dat het zoo lang duurde eer het plan ten uitvoer gebracht werd, lag, zooals overal elders,, aan den gebrekkigen vorm van de schoolgymnastiek. In KSöO werd eindelijk het institinTT te Dresden geopend, en vroeg men Spiess als leider, op te treden. Deze laatste weigerde evenwel. Als eerste leider kwam 7 toen Moritz Kloss, die in zijn „Neuen Jahroucher für die \ Turnkunst" de leerstof voor de school aanmerkelijk verbeterde. Kloss wist door te voeren, dat op de middelbare scholen de gymnastiek regelmatig beoefend werd, en dat vanaf 1873 de gymnastiek als verplicht vak in de lagere scholen een plaats verkreeg. In den strijd, die ontstond tusschen de voor- en tegenstanders van de Duitsche en de Zweedsche gymnastiek, nam Kloss een belangrijke plaats in. Hij vond, dat de vorm van de gymnastiek zich bij den geest des tijds moest aansluiten, en daarom moest men als doel van de gymnastiek nu ook een harmonische ontwikkeling van het lichaam voor oogen hebben, en niet meer, zooals het geweest was, het weerbaar maken van het volk. Dit namen hem de voorstanders van den ouden vorm buitengewoon kwalijk, maar Kloss stoorde zich hieraan niet, en onderzocht zoowel de Duitsche als de Zweedsche gymnastiek. Hij gaf een geschrift uit „die Barrenübungen der deutschen Turnschule vor dem Richterstuhle der Kritik" waarin hij van medisch standpunt beschouwd, eenzijdige toepassing van het toestelturnen verwierp. Een goede verhouding hiervan met Fig. 11. Moritz Kloss. 62 / hang-en springoefeningen, maakte z.i. de Duitsche gymnastiek ' geheel gelijkwaardig aan de Zweedsche. Den grootsten invloed op den vorm van het gymnastiekl onderwijs had echter de directeur van het gymnastiekonderwijs |in Leipzig, Tustus Karl Lion. In 1865 verscheen van zijn hand „Bemerkungen über Turnunterricht in Knaben- und Madchenschulen" waarin hij minder onderscheid wilde maken tusschen school- en vereenigingsgymnastiek. Hij trachtte de laatste dus te veranderen, en deed dit door aan de vrijeen ordeoefeningen een belangrijke plaats toe te kennen. Door hem en door de door hem opgeleide gymnastiekleeraren hebben de ordeoefenïngen zoo'n groote plaats ingenomen in de schoolgymnastiek. Hij was sterk gekant tegen de door Rothstein gepropageerde Zweedsche gymnastiek, hetgeen wel blijkt uit zijn groote voorkeur voor het toestelturnen. Zijn „Werkzeichnuiigen von Turngeraten" hebben er ook toe bijgedragen, dat het toestelturnen op den voorgrond trad. Lion gebruikte zijn beste turners voor het schoolonderwijs, en zoo had hij dus de ontwikkeling van de opleiding" in Saksen grootendeels in zijn hand. Niettegenstaande zijn overigens grooten invloed kon hij toch geen medezeggenschap krijgen in het Saksische „Landesturnanstalt". Kloss had reeds geprobeerd, de inrichting in Dresden te veranderen in een „Zentral Turnanstalt", waar school-, vereenigings- en militaire gymnastiek gedoceerd zouden kunnen worden. Waarschijnlijk is zijn ruwe persoonlijkheid oorzaak geweest, dat dit plan niet uitgevoerd is. Het gelukte den opvolger van Kloss, Bier, in 1898, na het aftreden van Lion, de vereenigingsgymnastiek op het instituut in te voeren. Hij en de na hem komende directeuren van het instituut hebben steeds getracht, de opleiding van den gymnastiekleeraar op hetzelfde peil te brengen, als dat van de andere leeraren. Men liet het denkbeeld los, vakleeraren op te leiden, omdat men begreep, dat de gymnastiek een deel van de geheele opvoeding moest zijn. Daarom moesten de leeraren voor de middelbare scholen, naast twee andere vakken, ook in gymnastiek examen doen, terwijl de onderwijzers der lagere scholen in afzon derlij ke paedagogische instituten examen voor gymnastiek- of sportonderwijzer deden. Deze laatste opleiding vond plaats in het instituut voor gymnastiek te Dresden. Professor Kuhr leidde een opleidingscursus voor gymnastiekleeraren voor de studenten van de universiteit 63 Sinds 1924 zijn beide tot één verbonden. De wetenschappelijke voorbereiding voor turnleeraren voor de middelbare scholen is toevertrouwd aan de universiteit te Leipzig en de technische hoogeschool te Dresden, terwijl de opleiding voor gymnastiekonderwijzer daar ook gegeven wordt. De praktijk wordt beoefend in het vroegere „Landesturnanstalt". Door de groote industrie in Saksen is de spel- en sportbeweging sterk vooruitgegaan. Ook heeft de nabijheid van het Duitsche middelgebergte er aan meegewerkt, dat de lichaamsoefeningen voor de meeste inrichtingen ook 's winters verplichtend gesteld zijn. Woldemar Sachse uit Chemnitz heeft zich verdienstelijk gemaakt, door te trachten eenheid te brengen in school- en vereenigingsgymnastiek. De strijd tusschen de voor- en tegenstanders van de Duitsche en de Zweedsche gymnastiek eindigde in Saksen veel eerder dan ergens anders, omdat men daar begreep, dat de medicus en de gymnast samen moeten werken. De doktoren, die op dit gebied bekend werden, zijn vooral Schreber en Bock. De eerste wees erop, dat in de eerste plaats de gezondheid den doorslag moest geven en niet paedagogische argumenten. Hij is de eerste, die het gemeenschappelijk gymnastiseeren vóór de schoolpauzen aanbeval. Men heeft hiermede in Berlijn en andere Duitsche steden proeven gedaan, die een gunstig resultaat hadden. De regeering was echter geneigd, dit turnen vóór de pauzes in de plaats te laten komen van het dagelij ksche gymnastiekuur, en daarom verlangden de gymnastiekleeraren de wederinvoering van de volledige gymnastiekuren. Schreber was sinds 1844 leider van een van de eerste inrichtingen voor heilgymnastiek in Duitschland. Zijn „Artzliche Zimmergymnastik" wordt nu nog veel gebruikt. Bock erkende ook de genezende werking van de gymnastiek, hetgeen bleek uit zijn boek: „Der gesunde und der kranke Mensch". Het samenwerken van de Saksische turninrichtingen met de Duitsche hoogeschool voor lichaamsoefeningen heeft zulk een groote eenheid tot stand gebracht tusschen school- en vereenigingsgymnastiek, dat er een vorm bereikt is, die bijna dezelfde is. Würtemberg. Een bijzonder opmerkehjke ontwikkeling ondergingen de lichaamsoefeningen te Würtemberg onder den invloed van 64 I Jager was een persoonlijkheid, zoo eenig in zijn soort, dat hij L maar weinig school maakte. De invloed van de opkomende I sportbeweging is duidelijk te bespeuren aan de waarde, die 8 hi] aan het loopen toekende. Hetdoel van de Tagersche gymnastiek werd bepaald door uen ponyieKen toestand van zijn tijd. Up den grondslag van de~kTassieke oudheid en de natuurlijke oefeningen van den vmKamp Drengt nij zijn „ïurnschule tur die Jugenc stano met net uitgesproken doel eener opvoeding tot weerbaarheid in beslist miliI Tairen vorm. Zijn hoofdwerk I isdë ..NeueTurnschule".dat in 1876 verscheen. Hij voegt aan de oefeningen van den voormaligen vijfkamp nog züivèr militaire oefeningen in het sTaan en het kM™™0" i toe. De staafoefeningen zijn 1 de scheppmg van Jager. De I ijzeren staat vervangt bij hem het geweer, en met deze oefeningen gaat hij verder Fi 12 Heinrich jager, dan het door Spiess gevormde begrip van vrije oefeningen. Terwijl ze bij Spiess het gevolg en de uitwerking zijn van zuiver formeel denken, ligt in het door Jager gebruikte gereedschap, de ijzeren staaf, de gedachte opgesloten, de vrije oefeningen toe te passen als voorbereiding tot een bepaald doel. De orde-oefeningen in marschtempo met staafbelasting zijn eveneens een niéuwe vorm onder militairen invloed. Wat de turnklee- Iding betreft, beteekent""zrjn* school een vooruitgang bij het door Jahn ingenomen standpunt. Hjjlaat blootshoofds, met open hals en vrije borst, turnen. An^zijn geheele turnschool neemt de beoefening en toepassing van het loopen een eerste plaatsin. ÏÊfkent den loop in alle vormen, en in de beoefening van zijn loop zijn ook reeds duidelijk de eerste teekenen van de eeuw van de techniek te merken, nl. de vaststelling van een meetbare prestatie. De prestaties, die hij in den tijd van het eerste tot het vijfde schooljaar vaststelt, zijn een opklimming van 864 M. in 7 minuten tot aan 2200 M. in 15 minuten. Een beoefening van den snelloop met meetbaren tijd kent hij niet, maar 65 DeJrtchamelljke-ppvoeding edlng II hij meet de prestaties alleen naar 't aantal passen, dat hij opvoeren wil tot 192 in de minuut. Op 't gebied van hetA springen voert hij weer den vergeten, fpaar toch in gebruik geweest zrjnden vorm vair den driesprong in. Veel waarde hecht hij ook aan het worstelen, dat hl] als een staand worstelen en een liggend worstelen laat beoefenen, echter met een, naar onze hedendaagsche kennis, zeer gebrekkige techniek. Van zijn geschriften moeten nog genoemd worden: Die Gymnastik der Hellenen 1850. Turnhallenplane, 1863. Turnschulé für die Jugend/ » « / Neue Turnschulé 1876. Die Steharbeit, 1879. Herkules am Scheidewege 1880. Baden en het werk van Alfred Maul. De ontwikkelingsgeschiedenis der lichaamsoefeningen wordt > 7 door Maul op waardevolle wijze afgesloten. Niet alleen, 7Z. dat hij aan den vórm van de lichaamsoefeningen op school een bepaalde richting geeft, maar hi] weet ook de .twee.! 1 ff richtingen van school- en vereenigingsgymnastiek dichter! | bh elkaat-te brengen, en ziet het einde van de ontwikkeling ™ in de verbinding van deze twee. Als vooraanstaande persoonlijkheid, en begaafd met een onovertroffen tact voor het geven van onderwijs, neemt Maul onder de gymnastiekpaedagogen de eerste plaats in de 19de eeuw in. Hij heeft, , z evenals Pestalozzi en Jager, een_de,el van den tijd zijner ontwikkeling en vorming m Zwitserland.' doorgebracht, en nadat hij teruggeroepen was, toëfr ineh de resultaten van zijn arbeid in Bazel had keren waardeeren, werd hij de oprichter van het „Landes Turnanstah" te Baden. Zijn beteekenis bestaatTflerin, dairmj de door Spiess al te veel vermethodiekte leerstof (in het bijzonder de vrije en ordeoefeningen) tot de juiste proporties heeft teruggebracht, en dat hij bij het turnen aan toestellen de groote hoeveelheid' oefeningen verminderde tot een geringer aantal, dat beter voor het doel geschikt was. Het onuitputtelijke gebied van de ordeoefeningen van Spiess heeft hij in dien zin opgebouwd, dat hij aan deze oefeningen alleen recht van bestaan toekent, voorzoover ze \ ertoe kunnen dienen, om de ordelijke opstelling van de klasse ; te verkrijgen, en inspannênTïe"vnJe-engereedscnaps-oefeningen 66 af te wisselen. Hij wü aan de orde-oefeningen geen' zelfstandige plaats toekennej^en gaatjiusJueriiLYerder dan Lion ATTs zijn gymnastiek ook gebouwd ^pheTirondbeginsel j van Spiess, toch helt hij in zijn vrije oefeningen meer over naar de principes van Jager, d.w.z. hij maakt graag^ ! gebruik van gereedschappen, b.v. van ijzeren staven en geweren yoor bajonetschermenen wilde vrije oefeningen beperkt zien ; tot bijzonder nuttige vormen. Voor beide groepen van oefe-' ningen, zoowel als voor het toestelturnen, bestaat zijn groote verdienste hierin, dat hij de leerstof van de gymnastiek volgens een bepaald leerplan in de scholen heeft ingevoerd, hierbij vasthou- | dend aan het methodische"] principe van opklimming j van 't gemakkelijke tot het moeilijke en over de klassen ~ heeft verdeeld, terwijl hij . daarbij voor elke klasse een bepaald doel vaststelde. De nitvrkAi-ïncr trof* A^nn 4-—1_ * alleen mogelijk op grond g' 7 Alfred Maul" van een schitterenden, methodisch weloverdachten opbouw zooals Maul dien heeft tot stand gebracht. Zijn weg is de volgende: Hij stelt zich als doel een hoofdoefening die) hij verdeelt in vooroefeningen: daarbij vermijdt hij zorgvuldig, door deze vooroefeningen vervelend of storend te werken. Zoodra een deel van de oefening in de vooroefening beheerscht wordt, gaat hij tot een nieuwe over, en zoodra) ook het nieuwe deel het eigendom van den leerling is géworden, herhaalt hij de eerste vooroefening. Om hierbij niet ) vervelend te worden, voegt hij de zoogenaamde tusschen- ( oefeningen in. Deze tusschenoefeningen zijn meest orde-oefe-> nmgen, en dienen ertoe om leven en beweginging in de klasse . te brengen. Hij wenscht zoo een voortdurende afwisseling en beweging m zijn gymnastiekklassen. Daarin nadert hij weer eenigszins het Zweedschg^principe. Het verdëeïên van de hoofdoefeningen m vooi&iingen en tusschenoefeningen komt ook overeen met den drievoudigen vorm, waarin hn dé beheerschmg van de oefening door zijn leerlingen beschouwt , Op den eersten trap laat hij den leerling de oefeningen vrij) 67 naar zijn eigen kunnen probeeren; het is de psychologische associatie. Op den tweeden trap verlangt hij de beheersching zoodanig, dat ze op bevel van den onderwijzer door verscheiden leerlingen tegelijk kunnen worden uitgevoerd; dit is dus.de «udejwerping aan den wil, de paedagogischg~aaiiwi mliTfg. De derde trap der beheeisciuilg sluil> lïaast het kunnen, ook het stipt uitgevoerde en aesthetische oefenen in zich, dat hij alleen onder begeleiding van muziek en op de maat tot de grootste "volmaaktheid WlT"bpvoeren. Hiermede nadert Maul reeds tot het rhythmische principe, dat door zijn gebruikmaken van de muziek zijn schaduwen vooruitwerpt. Wel heeft Spiess ook reeds voor zijn reien muziek gebruikt, maar het is naar onze hedendaagsche opvatting een zuiver metrisch oefenen gebleven, dat ook Maul heeft toegepast. Hij gaat in 't gebruiken van de muziek zoo ver, dat hij ook het turnen aan de^toestellen onder muzikale begeleiding uitgevoerd wil zien. Ook voor de ontwikkeling van 't vereenigingsturnen is Maul van groote beteekenis geweest. Het individuahsme van de 19de eeuw en het streven naar de grootst mogelijke prestatie in het werken aan de toestellen, had ertoe geleid, dat in de vereenigingen alleen nog maar waarde gehecht werd aan de prestaties van den enkeling en dat men elkander de beste gymnasten afhandig trachtte te maken om succes te behalen. Hier greep Maul in. Reeds in Zwitserland had hij het principe gesteld: De prestaties van een vereeniging moeten niet worden afgemeten naar het kunnen van een enkeling, van haar beste lid, maar veeleer naar de gemiddelde krachten van haarleden. Hjj wnr^t hiermee de schepper van de groepswedstrijden, en na zijn terugkeer in Duitschland wordt op Izljh ." voorstel in de Duitsche Turn vereenigingen het afdeelings-wedstrijdturnen geschapen. Maul's beteekenis is door de gymnastiekleraren van zijn tijd vaak bestreden. Het valt niet te ontkennen, dat een gymnastiekles, volgens het principe van Maul, zoowel aan den gymnastiekleeraar als aan de leerlingen hooge eischen stelt en niet alleen de leerlingen in hooge mate lichamelijk, maar ze, in de eerste plaats, ook geestelijk inspant. Daardoor gaat soms de nivelleerende waarde van de lichaamsoefeningen tegenover het wetenschappelijk onderwijs verloren. Aan den anderen kant verlangt zijn methode van den gymnastiekleeraar, dat hij zich voor elke les afzonderlijk 68 voorbereidt. Het succes, dat Maul met zijn methode in Baden I bereikt heeft, was schitterend, en als school-methodieker is ' hij tot nu toe niet overtroffen. En toch is het hem, zelfs in Baden, niet gemakkelijk gevallen, zijn doel te bereiken. Dat kwam hierdoor, dat ministerieele ambtenaren, die van den vorm en het uitvoeren van lichaamsoefeningen niets afweten, nog altijd meenden, dat zij den gymnastiekleeraar hun meening mochten opdringen. Dat bleek in den zoogenaamden strijd om den bok. Het Ministerie in Baden verbood, tegen den wil van Maul.l het gebruik van den springbok bij het gymnastiekonderwijs, ( een verbod, dat tot op den huidigen dag is blijven .bestaan.) Maul heeft de met zijn methode opgedane ervaringen en de systematiek van zijn gymnastiekonderwijs neergelegd in de geschriften: „Aiileitung für den TnrnnnternVnt in Knaben-1 schulen" en „DlépFumtibungen der Madchen". Hij beperkt K zich meest tot" het turnen TfT' 'de gymnastiekzaal. Hierin / is hij bij onzen tijd ten achter, omdat wij tegenwoordig het turnen in de zaal, zelfs in het slechte jaargetijde, als een nood-\ maatregel beschouwen. Bij de groote waarde, die Maul hecht > aan het toestelturnen, is het overwegende gebruik van de zaal iets vanzelfsprekends. Daar hij wel wist, dat het voor vele scholen, vooral op 't platteland, onmogelijk is gymnastiekzalen in te richten, gaf hij aanwijzingen, hoe het onderwijs voor deze scholen moest worden ingericht, in zijn „Turnbüchlein für Volksschulen ohne Turnsaal". Hoe zorgvuldig hij was in de voorbereiding van zijn werken over schoolgymnastiek, toont ons de kleine studie over de ontwikkeling van de schoolgymnastiek van Basedow tot het begin van de XXe Eeuw, Het ontstaan van zijn voornaamste geschrift: „Anleitung für den Turnunterricht in Knabenschulen" berust uitsluitend op practische proefnemingen. Wat hij ons daar aan oefeningen geeft is niet, zooals bij Spiess, een zuiver uitgedachte stof, maar is na rijp overleg bij zijn onderwijs practisch beproefd en pasklaar gemaakt. Daarom kan elk gymnastiek-onderwijzer, die zich voor de afzonderlijke practische lessen voorbereiden wil, en voorwiende leerstof op zichzelf vreemd is, steeds bij hem den besten wegwijzer voor zijn onderwijs vinden. Zijn beteekenis voor het vereenigingsturnen er-^ kende de Duitsche turnbond, door hem tot voorzitter te kiezen. Het werk van Maul is daarom zoo* afgesloten en onovertroffen, omdat het onberoerd bleef door de spel- en de sportbeweging, en omdat hij zich welbewust geheel en al be- 69 perkte tot het gebied van de schoolgymnastiek. Daarin ligt zijn grootste beteekenis, maar ook zijn, met den geest des tijds overeenkomende, beperktheid. De ontwikkeling na den oorlog. De ongelukkige afloop van den oorlog en de ontwrichting van het Duitsche volksleven heeft zich ook in niet te miskennen wijze op het gebied van de lichaamsoefeningen doen gevoelen. De oude cultuur van Duitschland stortte ineen, omdat ze vrijwel eenzijdig op het geestelijke was gericht. In 't volksbewustzijn was geen spoor te bekennen van eenige zelfverantwoordelijkheid op lichamelijk gebied, daarom had de staat de hchamelijke opvoeding van het volk, als een op hem rustende taak, op zich genomen. Dit gebeurde uitsluitend met het oog op de opleiding voor den wapenhandel en met de bedoeling de capaciteit van het leger, door een gelijkmatige vorming van alle soldaten, op te voeren. Nu bestaat het leger niet meer, maar zelfs de sterkste tegenstanders van het militarisme kunnen niet ontkennen, dat in den militairen dienst een groote bron van volksgezondheid lag. Deze zoekt men te vervangen door gymnastiek en sport, en het algemeene verlangen onder het volk naar verbetering van de lichamelijke gezondheid, kwam aan deze gedachte tegemoet. Een groote verbreiding van de lichaamsoefeningen is overal in Duitschland te constateeren. Men voelt de fout van de oude cultuur, die alleen waarde hechtte aan het verstandsleven, en die als gevolg van de tweevoudige opvatting van het wezen van den mensch, elke eenheid van de menschelijke persoonlijkheid had vernietigd. Men streeft nu naar een cultuur, die den mensch moet opvoeden tot een eenheid van lichaam en geest. Daar Duitschland binnen een tijdperk van vele jaren geen oorlogen meer zou kunnen voeren, en de afkeer van den wapendienst na de jaren van onmenschelijk lijden zeer groot is, verwerpt men het. vroegere doel van de opvoeding door de lichaamsoefeningen. De oude müitaire vorm en het drillen bij de gymnastiek worden als zijnde onjuist verworpen, en er ontstaat een worstelen om een nieuwen vorm te vinden. Het militaire en paedagogische principe wordt verdrongen door Eet pnysiologisclf-aesthetische. Men poogt de vraag naar het doel van de lichaamsoefeningen af te leiden uit het wezen van den mensch met betrekking tot zijn plaats in den Kosmos. Vol- 70 gens de wetten van den rhythmus, die in 't Heelal heerscht, wordt een nieuwe vorm geschapen, die o.a. door Lohelandi Bode en Laban wordt geprogageerd. De baanbreker van de rhythmische gymnastiek in den eigenlijken zin is RjidgljBode, terwijl de school van Loheland en van Laban zien meer ontwikkelen in artistieken zin of in de richting van den tooneeldans. Het wezen van de rhythmische gymnastiek en het streven naar een nieuwen vorm is uit de volgende overwegingen te begrijpen. De eenzijdige ontwikkeling van den mensch heeft hem, ten opzichte van zijn rationeele opvoeding, in vele opzichten te kort gedaan en onbruikbaar gemaakt. Daarom is de mensch niet in staat om onbevooroordeeld te staan tegenover de groote vraagstukken, die het leiden van een harmonisch leven betreffen. De speciale werkzaamheden in het beroep hebben vele deelen van het lichaam minderwaardig gemaakt, en ook het innerlijke leven van den mensch gedood. Om deze hindernissen weg te nemen komt de rhythmische gymnastiek tot de z.g. ,,Lockerungsübungen''. Onder dën invloed Van de wet van 't behoud van het arbeidsvermogen en zijn beteekenis voor de arbeidsprestatie, die de rhythmische gymnastiek ook voor de hchamehjke opvoeding toepast, komt ze tot de ontspannings- en spanningsoefeningen. Volgens het principe van de eenheid, de totaliteit, dat den mensch als een ondeelbaar glneèl wïFopgevat zien", moeten de lichaamsoefeningen alleen dien vorm aannemen, die' ontstaat, wanneer de wil in 't zwaartepunt van 't lichaam een beweging inleidt en die zich dan vanzelf over de ledematen uitstrekt. In den romp ligt dus het voornaamste aangrijpingspunt vooralle lichamelijke oefeningen, en de bewegingen van drukken, stooten, slaan en trekken worden daarom aan een nader onderzoek onderworpen, en tot een natuurlijken vorm teruggebracht. Het opvoedingsdoel van de rhythmische gymnastiek is de volmaakte, schoone en goede mensch, die ten volle de waarae van 'ï aarasche bestaan erkent. De lichame-} hjke schoonheid wordt beheerscht door het beeld van de: jKegoJfoxplilB. Onder alle vormen is de golf lijn het meesO bekoorlijk en harmonisch. Dientengevolge speWt-de oefening ' van de lichaamsgolving' een groote rol. Daar het beeld van de golflijn in den zwaai volkomen tot uitdrukking komt; en, aan den anderen kant, de innerlijke vreugde, overeen moet komen met het zwaaien van TÏÏchaam. zoo_is_het te begrijpen, daFd^rhythmisaie^ymnasiiëk veel" 71 71 waarde hecht aan zwaaioefeningen. Het zou nu een groote dwaling zijn, wanneer men de vormen van Bode, Loheland of Laban eenvoudig als rhythmische gymnastiek zou beschouwen. Daar het rhythme in den grond van de zaak niets anders is dan de erkenning van het bestaan, zoo beteekent het ook niets anders, dan de vreugde voor de zaak zelf en daaruit volgt, dat alle soorten van lichaamsoefeningen rhythmisch kunnen en moeten zijn, wanneer ze door den leerling worden gevoeld als een middel, dat dient tot zijn volmaking en om hem meer vreugde in 't leven te geven. Evenals het bij de sport niet alleen te doen is om de technische prestaties, maar om den geheelen mensch, zoo kunnen ook de grondvormen van de rhythmische gymnastiek met alle andere soorten van lichaamsoefeningen worden verbonden. De voorloopers van de rhythmische gymnastiek zijn Isadora Duncan en Dalrrpjjf» Haar voorbeelden vond Isadora Duncan"" jnclejanefeche bouw- en chchtkuiisf_-Onder de duizenden tigurenV die ons op de vazen en reliëfs overgeleverd zijn, is er niet een, die geen golvende beweging vertoont. De Grieken waren scherpe opmerkers van de dingen in de natuur, waar alles zich steeds verder ontwikkelt. Bij den dans en in 't treurspel zagen de Grieken hun bewegingen af van die in de natuur. Daarmee baande Isadora Duncan den weg tot een vrije lichaamsbeweging. Haar zuster Elisabeth stichtte in Berlijn een modelschool, voor het werken waarvan kunstenaars, kunstgeleerden, hygiënisten en vrouwenartsen veel belangstelling toonden. In Frankfort a/d. M. werd een vereeniging tot bevordering en instandhouding van een Duncanschool opgericht, waarvan Prins Wilhelm van Saksen eerevoorzitter werd, terwijl Weimar aan de school in Marienhóhe bij Darmstadt een eigen gebouw verstrekte. De door Isadora voorgestane principes in de lichaamsoefening, het verkrijgen van een gemakkelijke, losse, beweging, gingen helaas spoedig verloren door het streven om de eene pose door de andere af te wisselen. Nog had men het eigenlijke doel van 't veranderen der levensopvatting niet begrepen. Daarom maakte de beweging geen grooten opgang. De school werd een landelijk opvoedingsinstituut, waarin de hchamelijke opvoeding, tot aan den tijd der geestelijke puberteit, vooropstond. Daarbij staat het gezondheidsprincipe voorop, en de leerlingen worden opgeleid in de Zweedsche gymnastiek. i^DuJu Een zeer bijzondere plaats neemt hierbij de beoefening van 't loopen in, dat, naar 't klassieke voorbeeld zeer 72 zuiver in stijl wordt gehouden, en door den besten lichtathletischen loopstijl niet wordt overtroffen. Een nieuwe stoot werd aan de rhythmische gymnastiek gegeven door/ den musicus Dalcroze. Hij stichtté^^MeJJcrau bij Dresdeji.een school voor rhyOi-^ mische gymnastii^SDê51 werkzaamheid van Dalcroze in Duitschland was van groote draagwijdte, daarom zijn de vele verkeerde opvattingen, die er over de rhythmische gymnastiek bestaan, aan hem te wijten. Want alles, wat Dalcroze gegeven heeft, kan men alleen beoordeelen van 't standpunt . der muziekhervorming. Hij heeft voor de hervorming van de gymnastiek geen onmiddellijke beteekenis, want wat ) hij geschapen heeft, zijn muziekmetrische oefeningen, die \ met de gymnastiek niets te maken hebben. Het begrip rhythme is Dalcroze zelf nooit geheel en al duidelijk geweest, uat heeft Bode hem 't eerst aangetoond, die ook 't eerst) trachtte het begrip van 't rhythmisr.hp. te begrijpen en hetA naar de wetten van het rhythme in den Kosmos toepaste.^ |Het resultaat is zijn uitdrukkings-gvmnastiek. die eerst |de druk-, stoot-, slag- en trekbewegingen heeft herzien en die den bestaanden vorm, waarbij alleen de ledematen deelnemen aan de beweging, verandert in een, waarbij het geheele lichaam aan de beweging deelneemt. Zijn ..Lockerungs-" en ontspanningsoefeningen dienen ter voorbereiding van de gymnastiek, terwijl de door hem geschapen nieuwe vorm, de groote zwaaioefeningen, de uitdrukkingsgymnastiek maakt tot een apart gebied van de lichaams- jj oefeningen in 't algemeen. Bode is onmiddellijk door Dalcroze beïnvloed en vindt zijn phüosophische bron in den Hongaar) KJages- Uitgaande van. de gedachte, dat onze cultuur denl mensch verdeeld heeft in een lichaam en een ziel, en hem, door steeds eenzijdig den nadruk te leggen op de cultuur van 't verstand, ongeschikt heeft gemaakt voor hchamelijke opvoeding, verlangt Bode, dat men den mensch od zal vatten J als een ondeelbaar geheel. Daarom wil hij geen bewegingen j van deelen van 't lichaam, zooals Mensendieck, maar uitJ sluitend van 't geheele lichaam. Het systeem van Mensendieck is wetenschappeli^k-anatomisch. Het verdeelt het lichaam naar~amïTö%ische pnncrpes~Th spiergroepen en behandelt deze afzonderlijk gymnastisch. Bode echter is in zijn opvatting meer kunstenaar. De Kunst wil alles omvatten, en het waardevolle in haar is het innerlijke gehalte, de stemming, die zij aan 't kunstwerk geeft. Daarom is bij de uitdrukkings- 73 gymnastiek de gymnastische oefening er een van 't geheele lichaam. Onder den invloed van de cultuur is 't natuurlijke verloop van de beweging verloren gegaan. Die wil Bode herstellen, en met de grootste besparing van kracht, de gezamenlijke kraohten in dienst van de beweging stellen. De verkeerde spierspanningen brengen hindernissen teweeg, die 't natuurlijke verloop van de beweging storen. Deze probeert hij uit den weg te ruimen. Daarom zijn de ontspanningsoefeningen alleen maar een voorbereiding voor de eigenlijke uitdrukkingsgymnastiek, die juist in de zwaaioefeningen haar einddoel hebben. Terwijl bij Dalcroze de muziek voorwaarde voor de oefening is, is ze bij Bode alleen maar een opwekkende begeleiding. Bode is beslist de belangrijkste van hen, die voor een nieuwen vorm der gymnastiek ijveren. Daar hij het zelf openlijk uitspreekt geen aanspraak te willen maken op het alleenzaligmakende systeem, maar alleen wil werken voor 't geheele gebied van de lichaamsoefeningen, zoo zal de uitdrukkingsgymnastiek van Bode nooit geheel haar beteekenis verhezen, zooals met die van Duncan en Dalcroze het geval is. Men maakt Bode het verwijt, dat zijn gymnastiek niet physiologisch beïnvloedt en 't voor de school te moeilijk is, de innerlijke uitdrukking te begrijpen. Geen van beiden is waar. Wie uitsluitend physiologische beïnvloeding wil en ze bij Bode niet voldoende vindt, kan dit altijd op andere manier aanvullen; want daarin ligt het wezenlijke van de „Uitdrukkingsgymnastiek," dat ze geen einddoel wil zijn, maar een deel van het geheel. Bode is ongetwijfeld degene, die een gymnastiek heeft ontworpen, die niet direct op een bepaald doel gericht is, maar waarvan de grondgedachte op elk gebied kan worden toegepast. In tegenstelling met Bode vinden we nog enkele verschijningen, die op een bepaalde gedachte zijn opgebouwd, die weliswaar ook uit den geest des tijds is voortgekomen, maar die niet op het geheele gebied kan worden toegepast. In dit verband noemen we Laban, Loheland. Loges en Groh. De belangrijkste van deze is RudojjE.Laban. Hij wil geen zuivere gymnastiek, maar dans. De dansgymnastiek vindt volgens hem haar oorsprong in de kunst en haar doel in de kunst. Hij gaat terug tot den oerdans. Zes bewegingszwaaien zijn de grondslag van Labans stelsel. Maar terwijl Bode zijn grondvorm en zijn vormen tot ontwikkeling van 't lichaam zuiver methodisch uitwerkt. 74 /) vinden we dit niet bij Laban. Daar hij alleen den dans wenscht kent hij slechts een veelvuldige verbinding van zijn grondzwaaien, waarbij verondersteld wordt, dat men een hooge geestelijke rijpheid bereikt heeft_of zeer weinig rlonr de cultuur is bemvloed.-TJÏenten-gevolge zal hii zich maar ^ een^Deperxi geDiea kunnen bewegen, want zijn einddoel is de bewegingskunst, waarvan He laa+cro <™ „„ï- tegenwoordigster Mary Wigman is. Zij toont ons den hoogsten ontwikkehngstrap van deze gymnastiek, waarbij het verstand het innerlijke leven van den mensch tracht te begrijpen en alles wat men innerlijk beleeft door een daarmee overeenkomende beweging wil uitdrukken. Bij een volkomen beneerschrng van het lichaam is de aanhanger van 't stelsel van Laban m staat, alles wat hij innerlijk beleeft, tot uitdrukking te brengen. Wat dit betreft, is Laban niet 't begin van een nieuwe ontwikkeling, maar valt hij onder het door bpengler uitgesproken begrip van de civilisatie in de gymnastiek en is dus ook in den zin van Nietzsche decadent, terwijl riode de beteekenis heeft van een poging om tot een nieuwe cultuur te komen. I In tegenstelling met Laban heeft de gymnastiek van ' Doheland voor Bode den weg gebaand. Deze is door Frau Hanna Winter-Feklten te Potsdam in 1912 in 't leven geroepen. Op 't oogenblik staat de school in de buurt van J fulda, m het voorgebergte van de Rhön en is een z.g Sied-' ! lungs Erziehungsgemeinschaft" geworden. Het is verkeerd van een afzonderlijk systeem Loheland te spreken De gymnastiek neemt alleen maar een ruime plaats in bij de geheele opvoeding, die evenals de schoolhervormers het principe van de totaliteit in de opvoeding door wil voeren Daarom is het onmogelijk de gymnastiek van Loheland buiten ! Dirlos te willen beoefenen. In zoon geval zou ze öf kwijnen als een plant, die men op een ongeschikten bodem overplant' of het zouden weer zuiver metrische oefeningen worden op dé manier van Dalcroze. Daarmee zou men 't geheele verschijnsel onrecht doen. De gymnastische vormen van de aanhangers van Loheland drukken het verlangen van den cultuurmenschv /uit naar een dieper zieleleven. Daarom legt hij den klemtoonl op het gevoel, en kan men bij hem duidelijk een drang naar ' t mystieke bespeuren. Hoe groot de drang naar verinnerlijking is, bewijst de eisch van Loheland, dat de verandering van t leven van binnen uit moetjjaatsgrijppn met alsgrondslagjenjorgvuldig doorje^oeW-adèmgymnastiek. Terwijl . Laban terugkeert tot de vormen van den primitieven oerdans, kan men een dergelijk verschijnsel dij JLoneiand zoekën in de ademgymnastiek der Indische mystiekers.N Loheland is in den tijd van 'ï materialisme, zooals wij dien thans meemaken, een typische verschijning voor de lichaamscultuur, zooals we die op geestelijk gebied vinden in 't optreden van spiritisme en occultisme. In haar geheel is dus de gymnastiek van Laban en die van Loheland voor de school niet te gebruiken. Want Laban stelt zich een doel, dat in de school niet te bereiken is, terwijl Loheland een bijzondere geestelijke gesteldheid „ vereischt, die in de school zelden te vinden is, en die ook niet overeenkomt met de richting van onze hedendaagsche school. Anders is het met Bode gesteld, wiens uitgewerkte grondvormen ook binnen het raam van de gewone gymnastiek gebruikt kunnen worden, al zal ook het einddoel van de uitdrukkingsgymnastiek maar voor een gering deel bereikbaar zijn. Het begin van dit worstelen om den vorm was reeds in de jaren voor den oorlog te bespeuren. Daar™en toen echter bij de lichamelijke opvoeding van de mannelijke jeugd slechts alleen nog het doel van opvoeding tot weerbaarheid voor oogen had, wendde men zich in de eerste plaats tot de gymnastiek voor meisjes. Wel was met de „Leitfaden für das Madchenturnen" in 't jaar 1912 het belang van de lichaamsoefeningen voor de gezondheid erkend, maar de gedachte aan een harmonische opvoeding van de geheele persoonlijkheid is ook voor de meisjes nooit uitgesproken. Intusschen waren er reeds mannen, die de leemten in de lichamelijke opvoeding zagen, en hierin trachtten verbetering te brengen. Als zoodanig moet men ook het werken van de Leipziger modelschool van Groh en van de Hannoversche modelschool van Loges opvatten. Groh staat in 't begin nog onder den invloed van het technische turnen, en probeert dan de metrische principes met behulp van de muziek toe te passen op 't toestelturnen en de reien. De opvatting van Bode over 't wezen van 't rhythme en de toepassing daarvan op de gymnastiek is hem nog vreemd. Ook Loges, evenals Groh, verwerkt alleen maar nieuwe vormen, die hij uit de door Bode en voornamelijk door Laban ontworpen bewegingen samenstelt. Beiden streven slechts naar een verzameling en naar 't practisch gebruik van veranderende vormen ten dienste van de school en de gymnastiekvereenigingen. 76 Zij maken er geen aanspraak op, een nieuw systeem te willen ontwerpen en kunnen dat ook niet, omdat ze geen philosophische gronden voor hun principes aanvoeren en ook geen pogingen doen de oefeningsvormen in verband te brengen met de principes van den Kosmos. Beiden zijn ze van meening, dat bij den ontwikkelingsvorm van het turnen tot aan 't einde van de 19de eeuw, alleen maar rekening gehouden was met den man. Zij vinden het onjuist dezen zelfden vorm, alleen met wat vermindering van de eischen, ook toe te passen voor de vrouwen en de meisjes. De gymnastiek voor de vrouw moet, zoowel physiologisch I als psychologisch, anders zijn dan die van den man. In dezen zin hebben, zoowel Groh. als Loges, in den Duitschen Turnbond baanbrekend gewerkt. Up de schoolgymnastiek hebben ze tot nu toe geen invloed uitgeoefend. De strijd voor ontwikkeling op 't gebied van 't schoolturnen begint na de revolutie met de Rijksschoolconferentie in 1919. De Rijksschoolconferentie wordt gedragen door de gedachte, de leerschool te veranderen in een opvoedingsschool: daaruit volgt de eisch van de gelijkwaardigheid van de lichamelijke en de verstandelijke opvoeding. Deze dachten de leiders van de schoolturnbeweging te bereiken, door de erkenning van de gymnastiek als een vak, gelijkwaardig aan de overige vakken, en door den eisch van invoering als examenvak bij het eindexamen. Het ministerie Hanisch voldeed aan dien eisch en voltooide de noodlottige dwaling van Spiess. Vergeefs wees Altrock erop, dat het onmogelijk zou zijn een eindexamen in de gymnastiek door te voeren en toonde aan, dat de eisch, om bij de opvoeding de geheele persoonlijkheid in 't oog te houden, in tegenspraak zou zijn met de wijze om het turnen volgens de opvattingen van de oude leerschool te beoordeelen. Hij toonde aan, dat het onmogelijk zou zijn, de leerlingen bij 't eindexamen te examineeren 'volgens prestaties, waarvoor ze in den loop van hun schooltijd niet op dezelfde wijze, als bij de andere vakken van onderwijs, waren voorbereid, terwijl men nog geen ervaring had omtrent te stellen eischen. Zijn tegenwerpingen vonden geen gehoor en hadden alleen ten gevolge, dat de onderwijsorganisaties al bij voorbaat een afwijzende houding aannamen tegenover het eindexamen in de gymnastiek, en tegenover het streven om het aantal uren bij 't gymnastiekonderwijs te vermeerderen. Eveneens stonden ze afwijzend tegenover alle verdere bepalingen betreffende de uitbreiding van 't gymnastiek- 77 onderwijs op de school. Het toppunt werd bereikt, toen men per dag één uur gymnastiekonderwijs eischte, en bovendien de invoering van den verplichten speelmiddag en een wandeldag per maand. Tegen den eisch van één uur gymnastiek per dag voerde men aan, dat hiervoor de tijd ontbrak in 't leerplan van de school, en dat men niet voldoende leerkrachten ervoor had. De dagelijksche speelmiddag werd geboycot onder 't voorwendsel, dat bij den slechten toestand, waarin de maatschappij verkeerde, kinderen en onderwijzers nuttiger werk konden verrichten, dat men niet voldoende speelterreinen had, en dat het bovendien nog niet was uitgemaakt of men ertoe verplicht was. Dat men 't vraagstuk van de lichamelijke opvoeding alleen kan oplossen, als men de geheele opvoeding daarbij in 't oog vat, bewees het „Denkschrift des Ministeriums über die Neuordnung des höheren Schulwesens in Preussen"in 't jaar 1924. Hierin kwamen de door Altrock reeds voorspelde gevolgen van het rangschikken van de gymnastiek onder de gewone vakken van onderwijs tot uitdrukking. In plaats van invoering van 't verwachte dagelijksche gymnastiekuur, verminderde men het aantal bestaande uren tot twee, maar voerde den verplichten speelmiddag in, echter in een vorm, die de practische uitvoering waardeloos maakt. Het antwoord op het „Denkschrift des Ministeriums" was het Congres voor de lichamelijke opvoeding in Mei 1924. Door den aanhoudenden strijd over de schoolpolitiek en de vele vruchtelooze experimenten, die men in de school al gedaan had, was men onverschillig geworden ten opzichte van schoolvraagstukken en 't was alleen mogelijk, de doorvoering van het „Denkschrift" te verhinderen, door er zooveel mogelijk publiciteit aan te geven door middel van het Congres. De gemeentebesturen kregen het recht, naar eigen goedvinden, het aantal gymnastiekuren te vermeerderen, en met de „Rjchtlinien des Tahres 1925'' is de ontwikkeling op het huidige standpunt" geTtomen. Wel hebben de openbare scholen slechts twee uren gymnastiek per week, maar de wederinvoering van het derde uur en zelfs het dagelijksche gymnastiekuur, zal niet lang meer op zich laten wachten. Ook heeft men in de „Richtlinien" een andere opvatting van het vak, en houdt men zich niet meer aan de vormen, zooals die in de oude leerplannen waren voorgeschreven. Dit is bereikt door het werken van de Duitsche hoogeschool voor lichaamsoefeningen. 78 De nieuwe richting veriajgt: Tê. Oefemni_yaa. 't lichaam door vormende of voorbe\ reroende^mnastiek; hier moet de onderwijzer, op grond van zijn studie en zijn vele ervaringen, een keus doen uit die oefeningen, die noodzakelijk zijn om het lichaam harmonisch te ontwikkelen. I ^ilt£-athlpt'iek- gy^ïtiSSS De oefenstof, welke voor de verschillende leerjaren wordt aangegeven, vertoont in meerdere opzichten overkomst met die der moderne Deensche en OosS^bSte^SÏ^ 1 In het algemeen valt het op, hoezeer in de moderne svste men en methoden iUm^ing op den voorgrond ^treed? en dagelijksch leven Serva^te goe! r°efultX ™£ Tevens trekt het onze aandacht, hoe door velen prona ganda wordt gemaakt voor naakt-oefenen en wel u t ve?scnü lende overwegingen, nl. de controle VhouoUngen en bewe gingen (Mensendieck), de gunstige mwerïm7?an luchtTn ' T sJnndHet11?eJke ^ ^ Smén: ^MeSrZ onbedekt voor a f n 1fleggen Van valsche schaamte om ( X^ lrZn^t™ VerSChljnen (h6t maands<*<* -: Over Rudolf Bode en de rhythmische gymnastiek in het algemeen werden in het hoofdstuk over £ DuSchl"school gymnastiek reeds beschouwingen gegeven O ver W f , van Mevrouw Dr. Mensendieïk ËH£'^J^ïïST Plaats inneemt, dient evenwel een eVSdeTte Van de hand van deze medica verschenen enkele werken 83 over de lichamelijke opvoeding van de vrouw1), waarin zij bepleit het nadenken over het eigen lichaam, het kennis nemen van bouw en functie er van, om dan onder toepassing van de door schrijfster aangegeven oefeningen te geraken tot hygiënischer, oeconomischer en vooral ook aesthetischer uitvoeren der bewegingen in het dagelij ksch leven van de vrouw. De oorsprong van Mensendieck's systeem vinden wij, zegt Hade KaUmeyer2), in den arbeid van Genevieve Stebbjus uit Amerika (mevr. Mensendieck vertoefde geruimen^tljain de Vereenigde Staten), die, met Steele Mackaye, als leerlingen van den Franschman Francois Delsarte, na diens dood, zijn werk in Amerika heeft voortgezet. Delsarte's studies waren gericht op de schoonheid van het levende lichaam, het ontstaan en het behouden er van. Mackaye verspreidde Delsarte's leer door lezingen en door haar toe te passen op het tooneel. Stebbius echter ging verder, en vulde, hetgeen zij van Delsarte had geleerd, met Zweedsche oefeningen aan, om een geschikt systeem voor het dagelij ksch leven te verkrijgen. Wij hebben tegenwoordig, zegt Mensendieck, drie wegen om ons lichaam in conditie te houden: _]_. Gymnastische vrije- en toesteloefeningen (meest Zweedsche). 2. Sport. Dansbewegingen (rhythmische oefeningen, plastiek). Zij meent, dat deze middelen geen van alle toereikend zijn, omdat zij zonder uitzondering op „drill" zijn gebaseerd. In de gymnastiek is het bewegingsbeeld willekeurig; een functioneele richtings-discipline" (het inzicht in en het zich bewust onderwerpen aan de wetten van kracht en richting, welke in de spier zelf besloten liggen) is buiten beschouwing gelaten; aldus mevr. M. De bewegingen worden door anderen voorgeschreven, zoodat opbouwen of zelf denken door de leerlingen hierbij niet voorkomt. De gymnastische bewegingen (schrijfster bedoelt hier blijkbaar de oude Duitsche gymnastiek, W.B.) vallen buiten het karakter van die, welke wij in het dagelij ksch leven noodig hebben. 1) Dr. Bess. M. Mensendieck: Körperkultur der Frau (1906), en Funktionelles Frauenturnen (het laatste vertaald in het Nederlandsch, uitg. H. J. Paris, Amsterdam 1922). 2) Hade Kallmeijer: Künstlerische Gymnastik, Schönheit und Gesundheit des Weibes. 84 , De j£art stelt zij als lichaamsoefening iets hooger dan / gymnastiek, daar de geesfghjke werkzaamheid hier niet j geheel is uitgesloten. Zij^meent evenwel, öSrEij sport altijd maar een gedeelte van het lichaam geoefend wordt. Bedans of dansbeweging is evenmin vrij, daar zij gebonden lis aannet rhythme der muziek en een speciaal thema Het 'ballet is niet anders dan „drill", terwijl de plastische dans met smaak uitgevoerd, wel kunstgenot verschaft, doch geen middel kan zijn tot algemeene lichamelijke opvoeding voor het dagelijksch leven. Bovendien hebben zoowel gymnastiek, sport als dans het nadeel aan leeftijdsgrenzen gebonden te zijn. De schrijfster stelt nu de vraag, welke bewegingen dan wel de belangrijkste zijn, die het meest bijdragen tot lichamelijke scholing en antwoordt daarop zelf: debeu^ingen uit, het dageltjksch leven. Deze zijn het, die in dienst staan van de levensverrichtingen en de dagelijksche bezigheden. Indien in overeenstemming met de natuur uitgevoerd, kunnen zij het hchaam gezond, sterk, normaal en geschikt houden ■ zij kunnen het gracieus of ongracieus maken, behendig of lomp zijn goeden vorm behouden en bevestigen of bederven, terwijl aan deze soort bewegingen geen leeftijdsgrenzen worden gesteld Op die bewegingen zou, volgens mevrouw Mensendieck eigenlijk elke soort van gymnastiek in de eerste plaats opgebouwd moeten worden en niet op kunstmatige bewegingsvormen. Het is nu ook duidelijk, waarom zij als motto voor haar boek „Funktionelles Frauenturnen" heeft gekozen„Fsgibt eine Schönheit, die jeder Frau erreichbar ist: die bcWnheïrthrer jsewegungen ïm taglic'hen Leben "— ue oeste wijze, om tot een beter inzicht te geraken omtrent het wezen der lichaamsbewegingen, is te trachten, de meest gewone bewegingen voor het dagelijksche leven te analyseeren In verband daarmede zal de vrouw ook bijzondere aandacht I aan haar kleeding moeten schenken, die de ademhaling niet mag hinderen (corset), het spierreliëf niet mag doeri verdwijnen en waarbij vrije, gemakkelijke bewegingen mogelijk zijn ' J De meer dan 200 spieren van ons lichaam geven er schoonheid aan — m de beteekenis van vaardigheid en gratie — als men het vermogen bezit om, in juiste volgorde, de vereischte spieren, maar ook die alleen, en ieder in de juiste mate van contractie, m het bewegingsproces te doen ingrijpen, en indien men geestelijk zich snel weet aan te passen om dezen arbeid te verrichten. 85 Daar ieder lichaam zijn speciale zorg verlangt, meent schrijfster, dat het onderwijs slechts aan 10 a 12 leerlingen tegelijkertijd gegeven kan worden. {Hierdoor, alsmede door den eisch omtrent het naakt oefenen, voor de hedendaagsche school onbruikbaarl cursiveering W. B.) Als richtsnoer voor de eigenlijke oefeningen, worden de volgende punten aanbevolen: 1. Niet gedachtenloos commando's opvolgen; geen „drill". 2. Bewegingsvoorstelling en spierwerking samenkoppelen. 3. Nauwkeurig toe*$ïjken. 4. In zich opiiemen. 5. Aandachtig vergelijken. 6. Zelf oordeel en. Iedere oefening wordt uitvoerig beschreven en toegelicht door één of meer foto's, het „waarom" der oefeningen wordt in het bijzonder aan een beschouwing onderworpen. Vooral het gaan wordt als een der belangrijkste onderdeden der lichamelijke opvoeding zeer uitvoerig behandeld. Bij de_30é oefening (tevens de laatste), die het ontspannen der spieren betreft, wijst schrijfster op de beteekenis van bewuste controle op den graad van ontspanning. Zij acht een te veel aan ontspanning, zooals dit door de z.g. rhythmische systemen wordt gecultiveerd, uit den booze. Ten slotte spreekt zij haar ontstemming uit over het feit, dat haar leerlingen, door gehoor te geven aan de nieuwere richtingen in het onderwijs in de lichaamsoefeningen, haar systeem zoodanig hebben gewijzigd, dat er bij haar terugkeer in Europa, na den oorlog, niet veel meer van over was.1) Deze verminking is oorzaak geworden, dat zij zich uit den „Mensendieckbund" heeft teruggetrokken. Eenige malen heeft het systeem Mensendieck op het programma voor de besprekingen van de leerarenvergaderingen in Duitschland gestaan; het kon evenwel geen algemeene instemming verwerven. Toch bracht schrijfster wel een goed systeem van lichaamsoefening voor meisjes en vrouwen, doch daar te vëel de nadruk wordt gelegd op gratie en de overige eischen voor een *) De Mensendieck-bewonderaars gaven, tijdens de afwezigheid van hun teeöneesteres, een boek uit, dat geredigeerd werd door H. Hagemannren F. Giese (Weibliche Körperbildung und Bewegungsknnst), en waarin tal van medewerkers hunne bijdragen schreven. De bedoeling van het boek was, voort te bouwen op hetgeen Mensendieck had gegeven. 86 goed systeem niet voldoende tot hun recht komen, is het ongeschikt voor de school. Voor particuliere clubjes en als stelsel voor kamergymnastiek heeft het evenwel zijn verdiensten. Behalve het reeds genoemde boekje van Hade Kallmeijer, verdienen nog genoemd en gelezen te worden: F. H. Winther, Körperbildung als Kunst und Pflicht; Dora Menzler, Die Schönheit deines Körpers • —.— —"~"> Knrin onderverdeeling der houdingscorrectie in: a. Voor de houding en b. Voor de beweging. De literatuur omtrent de moderne toepassing der lichaamsoefeningen is zeer omvangrijk, zoodat de leeraar, die zich in het nieuwe wenscht te oriënteeren, stellig niet om lectuur verlegen behoeft te zijn. Mogen wij door studie van een en ander tot de overtuiging komen, dat niet in ons weten, doch in het bewustzijn van ons niet-weten onze toekomst is gelegen. 92 HOOFDSTUK III. DE GESCHIEDENIS DER ZWEEDSCHE GYMNASTIEK. door Dr W. P. HUBERT VAN BLIJENBURGH. Hij, die de taak op zich neemt een overzicht van de geschiedenis van een of andere wetenschap of vorm van lichaams- Fig. 1. P. H. Ling. oefening te schrijven, moet de illusie, oorspronkelijk werk te leveren, laten, varen en zal zich moeten bepalen tot compileerenden arbeid. Hij zal moeten beproeven de klippen der partijdigheid te omzeilen en zoo objectief mogelijk de feiten 93 weer te geven, en slechts hier en daar enkele punten moeten behchten, teneinde te voorkomen dat anderen op die klippen loopen en een onjuist oordeel vormen. Het eerste feit, dat hier geboekstaafd dient te worden is de geboorte van Per Henrik Ling (fig. 1), den grondlegger van het Zweedsche gytnriastiekgteke^ op 15 November 1776 te Ljunga in Smaland, een van de Zuidelijke provincies van Zwe^n*. Zijn vader, een plattelandspredikant, stierf toen Per Henrik, die de jongste was van 5 kinderen, nog slechts 2 jaar oud was. Lings moeder huwde met den nieuwen predikant en stierf eenigen tijd later. Ling's stiefvader schijnt den droomerigen jongen, die veel verbeeldingskracht had, vriendelijk te hebben behandeld, maar hem toch recalcitrant te hebben gemaakt door hem voor predikant te willen doen opleiden. De jonge Ling werd op den gewonen tijd naar het gymnasium te Vaxö (Wexiö) gezonden, waar hij de aandacht trok door zijn geestelijken aanleg, sterke persoonlijkheid, krachtigen, onbuigzamen wil en roekeloozen ondernemingsgeest. Terwijl hij van nature onstuimig en rusteloos was en zeer vatbaar voor indrukken, was hij goedhartig, geduldig en verdraagzaam. Zijne studiën werden plotseling afgebroken doordat hij .van het gymnasium werd gestuurd, omdat hij weigerde den naam te noemen van den aanvoerder bij eenige kwajongensstreken, waarbij ook hij betrokken was. Te voet verliet hij Wexiö, zonder eerst naar huis te gaan en vroeg hulp van een zijner broeders, die hem een weinig kleingeld en veel goeden raad meegaf. Toen deze hem aanried, naar huis te gaan, antwoordde Ling: „Zij hebben een smet op mijn goeden naam geworpen, maar ik zal die uitwasschen" en vertrok. Men meent, dat Ling gedurende vele jaren rondzwierf in Zweden, Denemarken, Duitschland, Frankrijk en Engeland en dat hij dan weer zijn brood verdiende als keHner, dan weer als tolk en translateur, dan wel als „gouverneur". Zeker is het, dat hij in die jaren de verschillende talen, die in het Noorden van Europa gesproken werden, met inbegrip van het Fransch leerde. In 1793. schreef Ling zich in als student aan de Universiteit te 1 LuncTfin Zuid-Zweden) waar hij zich hoofdzakelijk op taalstudie toelegde, doch slechts gedurende korten tijd om daarna eveneens kort te Uppsala te verblijven, waar hij volgens sommige opgaven in j^97 zijn examen in de theologie aflegde. Volgens Moberg dwong zijn gebrek aan geldmiddelen 94 hem, in 1194 Uj^psala te verlaten en een gemeente-betrekking te StockHrJlrrT te aanvaarden, waar hij tot 1799 bleef, en vanWaar filj1 naar Kopenhagen vertrok. Hier vatte hij zijne . taalstudie weer oprHëtjs 'juist zijn verblijf te^openhagem dat niet alleen voor hemzelf, maar in nog sterker mate voor /de ontwikkeling van de.gymnastiek later zou hirjk-en ^ I zoo buitengewoon groot belang te zijn. Want niet alleen kwam / -Ling hier in aanraking met vele vooraanstaande mannen II van dien tijd als Oehlenschlager, Grundtvig, Werlauff e.a. maar ook onderging hij in het bjizondor^den persoonlijken mvioeu van oen pnupsooiNrienriK btettens\| die hem op de hoogte bracnt van de groote stroomingen op verschillend gebied, die dezen tijd kenmerkten. Het optreden van Ling als schepper van een nieuw tiidperk _ in de geschiedenis dér gymnastiek wordt slechts dan vol- Komen duidelijk, zooals Moberg opmerkt, wanneer men rekening houdt met het algemeene streven vóór, gedurende en na de Fransche revolutie, om wegen te banen ter verkrijging van nieuwe toestanden in staat en maatschannii. v\ Daarbij werden ook de lichaamsoefeningen beschouwd als een middel om de nieuwe idealen te verwezenlijken en zoowel I de sociale hervormers als de paedagogen van dien tijd gingen I in alle landen meer aandacht schenken aan gymnastiek. De hchamelijke opvoeding bij het onderwijs werd eene modezaak. Het is wel merkwaardig, dat in de dagen, dat deze bladzijden werden geschreven, misschien onder den invloed van den pas afgeloopen grooten oorlog, ook thans in alle landen meer en meer belangstelling wordt getoond in de hchamelijke opvoeding en dat men ook thans van eene behoorlijke beoefening en organisatie der lichaamsoefeningen een heilzamen invloed verwacht op de moreele, intellectueele en physieke ontwikkeling der volken. Ook al meent men, evenals ik, dat die verwachtingen met betrekking tot de geestelijke eigenschappen wat al te hoog gespannen zijn, zoo lijdt het toch geen twijfel, dat de stelselmatige en doelmatig geleide lichaamsoefeningen van veel grooter belang zijn voor de ontwikkeling van de economische volkskracht dan thans nog wordt erkend. Doch keeren wij tot Ling terug. Het was eveneens gedurende zijn verblijf te Kopenhagen (1799—1804), dat Ling's dichterlijke aanleg zich uitte; hij schreef verschillende korte gedichten | in het Fransch, Duitsch en Deensch. In 1804 werd te Kopenhagen gepubliceerd zijne vertaling van een Deensch blijspel, 95 getiteld „de Jaloersche Man"; dit is het eerste werk van Ling, dat gedrukt werd. Maar al zou Ling later op literair gebied veel roem oogsten (fig. 2), van nog meer belang is het voor ons te weten, dat hij gedurende dezelfde periode in aanraking kwam met de beide Fransche uitgewekenen, de jMontrichard én Beurnier. Want 96 het was van hen, dat hij schermlessen nam, waarbij hem bleek dat eene aandoening van rheumatiek in een zijner armerl genas, welke genezmghiXtpen aan hetlaermen toeschreef tii) legde zich op het schermen toe eri met tweeërlei succes" zijn rheumatiek genas volkomen en hij werd een zeer goed' schermer. Zelf sdvrijft hij naar aanleiding van zijne genezing: „De arm, die onder behandeling van den heelmeester lang „m verband rustte, werd verzwakt en krachteloos, maar „onder den invloed van de schermoefeningen herwon zij wZlk üru ■ ■ Qez£-gë&gzuig die hem op Ijetdenkbeeld bracht, dat eéne meer stetedSafe^^g yanTichaamsbeweging heilzaam- op het hchaanfzoukn^rf inwerken en gjiYoj^vas^dat hij zich van dier, tijH ~f ^ ging wijden aan de hchamelijke opvoeding— ~~ J In dien tnri wac Ir. V^J^ï L_ h:. , , .. '\ mrrr~ iT' ^wj^inictgeu gevestigd ais particulier1 gymnastiekleeraar Franz N^chtegah. die'in Ï798 een "vnstTT i tuut had geopend dat door velg-studenten ^n ^ir^" S JT1 bfzo^- Overeenkomstig zijne gewoonte gaf Ling zich met volle energie niet alleen ^n %~ ?[■_ "J^k aan theoretische studie van de gymnastiek en al spoedig streefde hij er naar de practische oefeningen vol- 5—, wcucn^uappenjKe oegmselen toe te passen, waartoé achtte11' van mechanica en anatomie noodzakelijk j In^b£t_gvmnastieMnstituut van Nachtegall werden voornamelijk Gutsmuffis^kbeelden toegeplst en zoo is het ook met onmogelijk dat Ling zich in lijn streven gesteund voelde door de uiting van Gutsmuths in een zijner werkTn waar deze de gymnastiek definieerde als „een stelsel van" oefeningen waarvan de lichamelijke ^™i""S-m»*»1~* £-\uhut£ m z"n; gymnastik für (hë' jugend'' had Guïs^ ooUhet ni\aT m de Paedagogische beteekenis op het oog had, gezegd, dat gymnastiek was: werk_oefening m den vorm van jeugdige vreugde". Tjrjviüjahn en zijne v^ehngen zich m' de° practijk en ontwikkeling van hZe g^nnStlèk meer volgens de laatstgenoemde défmïtle ge^S^F^^gJicb^n de eerste ^mitie. Óolls het zeer goed mogelijk, 'dat Ling tot zijne studies van de wetten rSïïSE^S bew^n is aangezet, door de uiting v2 vanT "tIkuweelzeer goed, dat een degehjke theorie ;iTnd!i^eï g6baSeerd m06t Zijn °P P^ologische Trouwens het doet er weinig toe door wiens denkbeelden 97 De Lichamelijke Opvoeding 97 Ling tot zijn levenswerk werd aangezet. Zime studie waaronder die van de oude Grieksche ..gymnastiek--, steiae nero. Smt-a lil staat, geheel zeüslandTg gebraïFte maken van de gegeyenldie'hli verzamelde en zoodoende den grondslag ?ArrT,'^r Jn wmnastiekstelsel, dat geheel veibdimend was var, eenig bestaand[stelsel Dooi de studie van de we£- sche beeldhouwkunst, waartoe hij zich door zijn artistieken aanleg voelde aangetrokken, werd zijn zin voor vormschoonheid nog verder tot ontwikkeling gebracht juist op het gebied der menschelijke bewegingsvormen. ) In .het najaar van 1RD4. verliet Ling Kopenhagen en keerde j hij naar Lund terug benoema tot scneimnnderwiizer aan de | Hoogeschool; hij gaf Tevens vniwimg gymnastiekonderwijs aan de studenten en eenige maanden naTzffii aankomst te Lund schreef hij aan een zijner vrienirlen- Vóór alles, be- zorg me een goed paard (voltigeerplard), waaraan ik erge "behoefte heb. Ik ben niet van plan hier een gymnastiek"instituut te gaan oprichten, zooals ge misschien zoudt "denken, maar het behoort nu eenmaal tot de taak van "een schermonderwijzer in een Zweedsche Hoogeschool, les "te geven in het voltigeeren aan het paard. Men wenscht ",hier ook al rijles en helaas heb ik dit bijna geheel verleerd. "Maar met wat oefening ben ik er gauw weer in". " Als medewerker had Ling gedurenden den eersten tijd den Zweedschën Luitenant von Heldenstam (fig. 3), 04e later schermonderwijzer werd te Uppsala en die de eerste Zweed Fig. 3. G. von Heidenstam. 98 wa^die meer uitvoerig over gymnastiek heeft geschreven in zijn boek: „Proeve van een beknopt overzicht van h7 fTumnoc+iol/" Ho+Tï, ÏQÓi ■ 'til ' 'O'l UllKWaiIl. TjQ+ ,—„ —j j_ t • —-,. . _ , uci was tcuuieuue ungs verDlnl te .und Hat Ho m^,„vt*^r7-^ I „ ' 1 v . - . . . ■» -—> i.ttv^cx- - * * ë°giSCJiÊ_aeriJ^££jrieii^ en Zwitserland oo\l&Ls-JJUc in Zweden doordrongen, waarbij irnmo^jj^^-^qnnpn als # Gutsmuths en Pestalozzi veel aandacht aan de hcTianïëïïjke opvoeding werd gegeven. Ling's streven naar de verbetering en verspreiding denichamehjke opvoeding werd hierdoor ondersteund. En zoo kwamen in 1807 de eerste voorschriften tot stand, waarbij bepaald werd, dat aan de scholen gymnastiekzalen moesten worden ingericht, waar aan de jeugd gelegenheid werd gegeven, zich in het Mimmen, springen voltigeeren, zwemmen enz. te oefenen. Hij nam een zeer actief aandeel in de propaganda voor gymnastiekbeoefening en gaf o.a. in 1807, 1809 en 1811 les in Gothenburg terwijl hij . eveneens meerdere malen in Malmö kwam. In het jaar 1813 schreef hij dan ook in een zijner brieven: „In Lund Malmö en Göteborg is de gymnastiekbeoefening overeenkomstig de door mij voorgestelde plannen, in vollen gang". EruitiWel eens beweerd> dat Ling zijn stelsel eenvoudig zou hebben gecopieerd van Gutsmuths en Pestallozzi. Toch /Lwv/, is dit volkomen onjuist, ook al zijn er uiterlijk wel punten /kW van overeenkomst aan te duiden, zooals bijv Pestahozzi's elementaire bewegingen, en Gutsmuths' indeeling van de oefenstof, daartegenover staan vele principieele verschwerTx en zoo schreven Agardh en Bruzelius in hun voorbericht^ van de Zweedsche vertaling van Pestalozzi's handboek gepubliceerd in 1812: „De heer Ling heeft zijn gymnastik. „stelsel met gebaseerd op de studie van Pestallozzi's geschriften, maar wèl op de studie van He nat,iny > Pestallozzi had de natuur bestudeerd en daardoor wordTde overeenstemmmg^vërklaard. Integendeel, het Was reeds oreHnren Ho no+ l„+™.„ A i Ling s verblijf te Lund, dat hij geheel zelfstandig, nieuwe eigen bewegingsvormen bedacht heeft en toegepast en zijné algemeene opvatting van Hét dnel He minnstnn a» „^ï'i matige toepassing-dier middelen, dus de methodiek verschüt zeer veel zoowel van die van Gutsmuths en Nachtegall als van die van Tahn en Pestallnzy.i 7™ ™„ t ;—j„ / stellenjltijd bijzaak geweest; de 'toestellen waren en bleven / ^Pi^emal^dslechts hulpniiddelen, om de juiste uitvoering ™® bewegingen;en houdingen mogelijk te maken of te 99 bevorderen. En die juiste uitvoering trachtte hij vast te stellen door zich zooveel mogelijk rekenschap te geven van den invloed der oefeningen, door deze te analyseeren. Doordat hij voorts het belang inzag van eene juiste progres^iëT~öp^limining in intensiteit en moeilijkheid van de toegepaste oefenstof en aangaf op welke wijze die progressie kon worden verkregen, schiep hij een waarborg, dat men stelselmatig op het doel kan aansturen. Tuist doordat ^ji^t.rö™ «Ipempnip regels onstelde, volgens welke hn dé oefenstof indeelde en toepaste,_ontwierp hlf inderdaad een stelsel van gymnastische oefeningen en bracht hij eenhëidm het ondersajs. ' lHTnuTzich bewegende op een nog geheel nieuw gebied, en levende in een tijd, dat de physiologie nog m haar kinderschoenen stond, daarbij groote moeilijkheden had te overwinnen, en dat dikwijls een langdurig zoeken en tasten, noodig was voordat hij op resultaten kon wijzen, dat spreekt wel vanzelf. Maar zijn groote vindingrijkheid heeft hem geholpen die moeilijkheden te boven te komen en eerst veel later, zou blijken dat hij als het ware bij intuitie dikwijls de juiste oplossing had gekozen voor vraagpunten, die door den vooruitgang van physiologie en psychologie in later tijd wetenschappelijk konden worden bestudeerd en onderzocht. t:_~ i>i„„* +o t„r.H Tr,rrtnt hii in 1812 werd benoemd tot gymnastiekleeraar aan de Koninklijke Militaire Academie te 'Karlberg^pu" Stockholm, aan welke inrichting in dien tijd en ook thans nog de Zweedsche officieren werden gevormd. Die benoeming was hem te meer welkom, omdat hij reeds toen het voornemen naa opgevat, ie siuwuiuim ^« ^—««instituut op te richten, waar hij de gymnastiek verder tot ontwikkeling hoopte te brengen o.a. door het opleiden van \ degelijke gymnastiekleeraren, die goed onderlegd zouden zijn in de theorie en de practijk. Toen hij voor de eerste maal zijne plannen tot stichting ^rJiW van een opleidingsinstituut aan de Regeering aanbood, ontving hij eene botte weigering. De Minister antwoordde hem- Wij hebben al jongleurs, acrobaten en koorddansers genoeg zonder dat dit tëh laste EgnrtraTOstaatsbegrooting. Daarom niet gelrêuroTT^Oiet zich niet terneerslaan en ging voort propaganda te maken voor ^ denkbeelden met het gevolg, aat uc ^^^jja- Koninklijk W^liiifTiêrT^n^ Gvmnastiek-Instituut oprichtte en Ling zélf tot Directeur benoemde. 100 I De inrichting werd gevestigd in een lokaal van de oude kanongieterij op den hoek van de Hammgatan, waar het Instituut ook thans nog gevestigd is.1) Voor de aanschaffing van materiaal werd de bescheiden som van 400 kronen beschikbaar gesteld, waarvoor slechts grof en zwaar materieel te krijgen was, maar, zooals men in de geschiedenis van het Instituut vindt aangeteekehd, was dit geen bezwaar, dank zij Lings vermogen, om de bewegingen uit te voeren met behulp van beschikbare hulpmiddelen. Het materieel was gedeeltelijk van Gutsmuths overgenomen, gedeeltelnk door Ling zelf bedacht. Het aantal leerlingen was in den beginne gering en de opleidingstijd was onbepaald. De verschillende soorten van lichaamsoefeningen waren nietscEërp van elkaar gescheiden of// zoojyerden tegelijk an-LridgT^lf/jg v^] pjj derwejenjfle heügyrn"- ' nastiekffie paedagogische gymnastiek.gifhet schermen (fig. 4) En het kwam dikwijls voor, dat de deelnemers aan de oefeningen overal verspreid in de zaal stonden, terwijl de oefeningen op commando of door nabootsing werden uitgevoerd. Eerst in 1830 werden de verschillende oefeningssoorten, van elkaar gescheiden en werden de leerlingen in gelederen opgesteld. De tijd, gedurende welken Ling als Directeur van het Centraal Instituut optrad wordt door Moberg in vier perioden verdeeld en wel: --y~1813—1816, gedurenden welke Ling geheel alleen stond en •"zelf alles 3êea; 1816—1823, in welk tijdperk hij in zijn taak werd geholpen ___^_doöT"een Tlulpleeraar („substitut"); _l //- 1823—1830, gedurende welken tijd Ling twee leeraren, te zijner bescTÜkking had, en bovendien hulp hadTvan eenige ,,ƒ ^ran de verder gevorderde leerlingen. —1§30—1839, de laatste periode, gedurende welke Ling zelf ziexenjK was en aientengevoige zen geen onderwijs meer kon geven. In de boeken vinden wij telkens het schermen vermeld (als „de militaire gymnastiek" en hoewel ik daar straks nog pp terugkom, wil ik er reeds nu op wijzen, dat dusJLing met die uitdrukking „militaire gymnastiek" niet bedoelde eene soort gymnastiek voor militairen (gymnastiek genomen *) Het is wel toevallig, dat ook de afdeeling „gymnastiek en schermen" van de Normaal Schietschool gevestigd was in de oude kanongieterij aan de Kanaalstraat te Den Haag. 101 O co Fig. 4. De oudste gymnastiekzaal van het Centraal Instituut te Stockholm, naar eene teekening van E. Lundgren (n. Moberg). in de beteekenis, die wij er tegenwoordig aan hechten), maar den vorm van lichaam soefeningen, die speciaal voor het vechten voorbereidde en als zoodanig in Ling's oogen een bijzondere militaire waarde had. Hijzelf was een zeer bedreven sabel- en floretschermer, zooals dat in dien tijd met zware sabels en floretten werd beoefend en zonder dat maskers werden gebruikt, terwijl ook oefeningen met de enterbijl en de piek werden gehouden. Ook het geweerschermen werd beoefend en voor dit schermonderwijs maakte Ling gebruik van de beginselen, afkomstig van den Franschman Pinette, later uitgewerkt en in een voorschrift vastgelegd door von Sehnnitz (1825). Wat de heilgymnastiek betreft is Ling's oorspronkelijkheid onaanvechtbaar ën algemeen erkend, hoewel toch de mecanotherapie en vooraTde massage als geneesmethode reeds zeer/ oud is. Van Fransche zijde, namelijk door N. Daily in zijn> boek: „Chinésiologie ou science du Mouvement" (1857) en door J. Estradère in „Du massage, son historiqueetc." (1863) werd Ling van plagiaat beschuldigd en wel op grond van overeenkomst met oude Chineesche bewegingsvormen; met evenveel recht kan men Törngren beschuldigen van plagiaat uit oud-Egyptische bronnen op grond van de overeenkomst tusschen zijn figuur en die in oude boeken! Doch H. Nebel (Duitschland) in 1890 en later C. A. Westerblad hebben die beschuldiging ten volle weerlegd, hetgeen intusschen een Franschen tegenstander der Zweedsche Gymnastiek E. Desbonnet niet belette in 1900 zonder eenig bewijs, de beschuldiging te herhalen. Evenmin is het juist te beweren dat Ling zijn systeem van heilgymnastiek heeft gecopieerd naar het in 1780 verschenen werk van den Franschman Tissot (Gymnastique Medico-chirurgicale) daar deze laatste zich bepaalt tot het uitspreken van bepaalde meeningen en beweringen over den invloed van bewegingen bij ziekten, zonder echter bepaalde heilgymnastische bewegingsvormen te bedenken of daarvan de specifieke werking na te gaan, zooals Ling deed. Wel is het tamelijk zeker, dat Ling Tissot's boek, dat in 1797 in het Zweedsch vertaald was, kende, toen hij zijn stelsel van heilgymnastische bewegingen ontwierp en opbouwde. Het is voor ons Nederlanders in het bijzonder van belang op te merken, dat er dus alleen ten aanzien van de heilgymnastiek kwestie is geweest of Ling al of niet zijne oefeningsvormen aan anderen, Chineezen, zou hebben ontleend en 103 dat het nooit zelfs maar is betwijfeld of Ling's paedagogische gymnastiek al of niet oorspronkelijk was, iets, dat door enkele Nederlandsche bestrijders van de Zweedsche gymnastiek is aangevoerd. Ling was, sedert 1813, tegelijkertijd Directeur tevens eenig leeraar van het Centraal Instituut en gymnastiekleeraar aan de Militaire Academie te Karlberg, waar hij bovendien van 1817 tot zijn vertrek van Karlberg in 1825, het schermen onderwees. / Er is slechts weinig bekend over de ontwikkeling van de jheilgymnastiek, gedurende Ling's leven, maar wel mag als 'zeker worden aangenomen, dat de heilgymnastiek van den aanvang af meer vertrouwen genoot dan de paedagogische gymnastiekT ueleidelijk aan wendden meer en meer patiënten zich tot Ling's Instituut en onder de eerste patiënten vinden wij vermeld Lars Gabriel Bj^mtjrig (1799—1881) die later Ling's opvolger werd als Directeur van het Centraal Instituut. Eerst tegen het einde van zijn leven, had Ling voldoende ondervinding opgedaan, om bepaalde oefeningen en behandelingen ter bestrijding van bepaalde afwijkingen te kunnen toepassen. Trouwens geen enkel onderdeel van Ling's werk heeft gedurende zijn leven in Zweden volle waardeering genoten. Het meeste succes had zijn werk in het Leger. waarmede mtusscnen geenszins gezegd is. dat zijne oefeningen of "zijne oefenwijze een speciaal militaire beteekems hadden. Het spreekt echter vanzelf, dat men in het Leger, ook toen reeds, bijzondere waarde hechtte aan eene degelijke lichamelijke ontwikkeling van hen, die daarvan deel uitmaakten. De vooruitgang van de paedagogische gymnastiek in het Leger is ook voor een groot gedeelte te danken aan den krachtigen steun, dien Ling genoot van den kroonprins, later koning Karei XIV. Reeds in 1810 werden in tegenwoordigheid van den troonopvolger Karei August demonstraties georganiseerd, die door Ling zelf werden geleid. Dat Ling's werkzaamheid als gymnastiek- en schermleeraar aan de Militaire Academie te Karlberg van 1813—'26 en eveneens aan de Hoogere Artillerieschool te Marieberg van 1813—'39, in hooge mate bijdroegen tot het wekken van belangstelling voor de gymnastiek onder de aldaar opgeleide officieren, spreekt wel vanzelf en een dergelijke propaganda heeft dan ook ongetwijfeld bijgedragen tot meerdere verspreiding van de gymnastiek, ook onder de burgerbevolking. Zoo drong de gymnastiek dan ook gedurende het latere gedeelte van 104 Ling's leven door tot de lagere en vooral de middelbare scholen ; in 1830 vond in de meeste middelbare scholen de gymnastiek reeds regelmatige toepassing en bij enkele van deze scholen waren zelfs speciaal daartoe ingerichte gymnastiekzalen aanwezig. Ter bevordering van de verspreiding zijner denkbeelden, diende Ling in 1820 aan de Groote Reglementen-Commissie (Stora Reglements kommittén) in een door hem gemaakt ontwerp: „Rapport betreffende het nut en de noodzakelijkheid van de gymnastiek voor den soldaat in het algemeen". - Doch toen in 1823 het resultaat van den arbeid van deze Commissie verscheen, bleek noch voor gymnastiek noch voor het schermen een nlaats te zün iruxenifmH Forot ,v> 1836 werd het voorschrift voor gymnastiek en het vcWchriff \ voor~75aj^^ schrift werd evenwel reeds hetzelfde jaar door een Legerorder beperkt, die den luitenant Stjernsvard (1806—70) aanleiding gaf, een beknopt handboek uit te geven, dat langen tijd heeft gediend als grondslag voor het theoretisch onderwijs in het leger en aan de hoogere burgerscholen en gymnasia. In 1822 werd hij K-nninHfjfr fieslnit hepaalH Hat ^nh+o zij, die een getuigschrift van den Directeur van het Centra"al Instituut bezaten, tot gymnastiekleeraar m,nr];ten ^worden aangesteld. Intüsschen was het aantal scholen, waar gymnastiek werd onderwezen nog maar gering. In 1838 geschiedde dit slechts aan de scholen te Stockholm, Skara, Linköping, Vaxjö, Landskrona, Garle, Nyköping, Malmö, Lund en Göteborg; in sommige dezer scholen waren speciaal ingerichte zalen, bij andere waren slechts gymnastiektoestellen buiten opgesteld. . / Om eenigszins tegemoet te komen aan de behoefte van/Oj^fr^-/ stelselmatig gymnasfigjconderwiis, laHcêêrde BrarnW lilJJj latere opvolger van Ling) in 1837 het denkbeeTcCTui;schen L de gewone lessen door korte gymnastiekoefeningen te doen * nguclen^eej^nkbeeld, dat ook nu nog veelvuldig toepassing vindt, en waarbjj_dan de schoolmeubelen dikwius als htupmiddel voor het uitvoeren der oefeningen wörrlen gebruïkT. Op het gebied van het gymnastiekonderwijs heeft Ling weinig geschjtftèh nagelaten. Gedurende zijn jongen tijd had hij het daarvoor veel te druk met zijne studie en zijn practische scherm- en gymnastiekles, niet het minst ook met zijne dichtwerken en literaire studiën. Ling was namelijk 105 een zeer bekend dichter en goed kenner der oude Noorsche sages en literatuur en de overgroote meerderheid van hetgeen hij heeft geschreven is dan ook poëtische en literaire arbeid. Toen hij eens werd aangezet tot het stelselmatig te boek stellen van zijn denkbeelden op gymnastiekgebied antwoordde hij: „Laat mij maar dichten, zoolang ik jong ben; wanneer ik oud ben zal ik gymnastiekproza schrijven". Maar een rustige ouderdom, waarin hij tijd zou hebben gehad alles rustig uit te werken en op schrift te stellen, is hem niet gegeven geworden. Zijne denkbeelden zijn dan ook hoofdzakelijk uit mondelinge mededeelingen aan zijne leerhngen en uit enkele meer of minder verspreide en onsamenhangende aanteekeningen bekend en het is dan ook onmogelijk Ling's werk te beoordeelen (zooals o.a. Du Bois Reymond heeft gedaan) uit de weinige geschriften die hij heeft nagelaten. Zijn voornaamste werken zijn :_L_De algemeene grondslagen van de Gymnastiek; 2. Gymnastiekvoorschrift voor het Leger"(183b) en^HejTpnderwijs m Gymnastiek en bajoneFschërmen aan soldaten (1838). Zijn belangrijkste werk is geweest Gyjnnastikens allmanna grunder". dat, 1840 door zijne leerlingen Carl August Georgii en Per Jacob Liedbeck werd uitgegeven en hoewel dié uitgave reeds in 1834 aanving, onder Ling's eigen controle, werden er toen maar 80 bladzijden druks gepubliceerd. Hij heeft het geheele manuscript zelf niet kunnen afwerken en het is dan ook geen wonder, dat in het gepubliceerde werk nog vele hiaten en onduidelijkheden voorkomen. 1 Het boek bestaat uit zes hoofdstukken. Het eerste bevat / de studie van de wetten van het menschelijlTorganisme en .leerstellingen die overeenkomen met de natuui^hilosophie van Schelling, vermengd met eigen, dikwijls vaag uitgedrukte gedachten; hij behandelt hier in het algemeen de hchamelijke ontwikkeling als onderdeel der opvoeding, de gezondheid als \ het gevolg der harmonische hchaanisontw&kehrig enz. Het tweede hoofdstuk behandelt de eigenhjke Gymnastiek en geeft eerst de indeeling van de gymnastiek in vier onderdeden, welke dan achtereenvolgens in het 2e, 3e, 4e en 5e hoofdstuk nader worden uitgewerkt, namelijk: , 1. _De paedagogische gymnastiek, l £ 2. De militaire gymnastiek. 3. De medische gymnastiek. 4. De aesthetische gymnastiek. 106 Onder theorie van gymnastiek verstaat Ling de studie van den invloed en de toepassing der lichaamsbewegingen, in overeenstemming met de wetten, volgens welke het menschelijk lichaam functionneert. In het eerste hoofdstuk toont • hij aan, dat de functie der organen en hun onderling verband zoodanig is geregeld, dat een volkomen samenwerking het gevolg is en dat gezondheid het gevolg, de uitdrukking is van die harmonie. Aangezien het misschien zijn nut kan hebben, eenigszins een denkbeeld te geven van Ling's opvattingen, (ook al worden die in onzen tijd niet precies zóó meer gedeeld) en van zijn schrijftrant, wil ik trachten tot een eenigszins dragelijk geheel te komen door eenige passages, uit zijn werk, welke passages ik zelf in eene Engelsche vertaling aantrof, in het Nederlandsen weer te geven: „In verband met de verhouding der menschen onderling, „zoowel als ten opzichte van hun eigen persoonlijkheid, en „vooral ook met het oog op de menschelijke natuur in haar „gedegenereerden vorm, moet men bij den opbouw van „gymnastiekoefeningen vier richtingen onderscheiden: en ..wel eer/subjectie^f-ar.tieye; een/objectief-actieve, eerfisubjec„tief-passiëve. en eenffobjectief-passieve richting. Al deze „verschillende verhoudingen zijn gebaseerd op de drie „grondvormen" de dynamische, chemische en mechanische krachten, „welke immers de drie krachtbronnen zijn van het organisme". Deze laatste zinsnede is in onzen tijd wel wat vaag en onjuist en zou dan ook bij den tegenwoordigen stand van de wetenschap niet passen! — Ling gaat dan verder: j JÜ „In het eerste geval stellen wij ons voor, dat iemand zijn Jf&LzyLht^ „eigen krachten in werking stelt, teneinde haar in stand te r-—~":— „houden en te ontwikkelen; in het tweede geval is zijn ^^i/^^fójJjnL „zaamheid gericht tegen de een of andere kracht, die door ' „iemand of iets anders wordt in het leven geroepen; in het „derde geval is er de een of andere storing in de functie of „ontwikkeling van het organisme, zoodat de persoon zelf niet „of minder in staat is actief op te treden, maar anderen op „hem moet laten inwerken en hij moet zich dus aan den mecha„nischen invloed van iemand anders (den heilgymnast) of van „een toestel onderwerpen; in het laatste geval geeft men „slechts uiting aan zijne innerhjke gedachten of gevoelens „tegenover iemand anders. Uit deze redeneering volgen de vier r „onderdeden van de gymnastiek.nl.: 1. Paedagogische gym) „nastiek, waardoor men leert zijn lichaam onder de controle van 107 „zijn eigen wil te brengenw^^ilitaire gymnastiek, waardoor „men tracht door middel van een voorwerp, tjttV. een wapen ..of door middel van zijn eigen üchaajnskracnt, oen wiLvan een „ander persoon aan zijn eigen wil te onderwerpen. 3JVledische „gymnastiek, door middel waarvan men tracht of door zijn ..eigen doelmatige houding ót met hulp van iemand anders en ..door apriwonHing yan doelmatige bewegingen, de storing of „het ^gebrek te verminderen' of te voorkomen, dat in het „lichaam is opgetreden ais gevolg van~abnormale verhoudingen „en levensomstandigheden.j^Aesthetische gymnastiek, waardoor iémand tracht door lichaamshoudingen en -bewegingen „uitdrukking te geven aan zijn gedachten, gevoelens of in„ drukken. .^Paedagogische gymnastiek ontwikkelt de aangeboren gaven , ,tot een eenheid van de verschillende deelen van het organisme. „Bij militaire gymnastiek wordt gestreefd naar eenheid tusschen het lichaam en het wapen, in verband met de uit„drukkingen en handelingen van den tegenstander. Door „middel van medische gymnastiek tracht men de eenheid te „herstellen tusschen de deelen, welke eenheid (harmonie) „verloren is gegaan door de abnormale verhoudingen en omstandigheden ; en door aesthetische gymnastiek drukt men de „eenheid uit, die door het geestelijk en kchamelijk wezen „wordt gevormd. „Waar de onderverdeelingen van de gymnastiek allen naar „eenheid streven, (of, zooals wij nu zouden zeggen, streven naar de harmonische ontwikkeling van de psychischphysische eenheid) daar bestaat dan ook een onderling „verband tusschen die onderdeelen; gymnastiek, waarin „geen aandacht wordt geschonken aan de eenheid, die tusschen de verschillende geestelijke en hchamehjke deelen „van den mensch moet bestaan, heeft geen vaste basis". Een der schrijvers over Ling constateert, dat Ling's philosophische opvattingen en beschouwingen over het leven en dergelijke hem (d.w.z. dien schrijver) gloeiend verveelden. Ling was volgens dezen schrijver ongetwijfeld een genie, een goed waarnemer op bepaalde gebieden, met een juist oordeel; maar hij was door en door een empirist en geen man van wetenschap waar het gold de studie van de eigenschappen en de functie van het menschelijk hchaam. Zijne denkbeelden op pathologisch, biologisch en physiologisch gebied dragen den stempel van de fantastische speculaties van de natuurphilosophen van de laatste eeuw en kunnen niet wel worden 108 vertaald in de wetenschappelijke termen van den huidigen dag. Wel was hij ongetwijfeld behoorlijk op de hoogte van de anatomie en had hij een goeden kijk op de wetten der mechanica, voor zoover die te pas komen bij de studie van de werking der gewrichten en van de bewegingen der ledematen. Hij was echter geen volleerd physioloog, hetgeen trouwens niet te verwachten was, gezien de geringe mate van ontwikkeling, waarin die tak van wetenschap toen verkeerde. Men moet intusschen Ling's aanspraken op de waardeering van het nageslacht niet afmeten naar hetgeen hij schriftelijk in zijn „Grondbeginselen van de Gymnastiek" heeft nagelaten. Wat Ling zelf, geHnrenrlp ?ijn leyen, tot stand hrarht, wa,s hoofdzakelijk pracjjsrh wprk Ling was een nauwgezet, bezielend en succesvol^ymnastiekonderwijzer en het is aan hem te danken, dat de stelselmatige toepassing van lichaamsoefeningen als opvoedkundig en therapeutisch middel meer en meer waardeering vond. ' Zooals reeds eerder werd gezegd hadden Ling's denkbeelden het meeste succes in het Leger (de paedagogische en de militaire gymnastiek d.w.z. schermen enz.) en bij de medische toepassing; zijn aesthetische gymnastiek heeft hij nooit ver uitgewerkt en de pogingen van zijne volgelingen in deze richting zijn evenmin goed geslaagd. De groote verdienste van ?ijn stekel is gel^renjn het feit, su^^T' datldj^jhtsluitend gebruik wilde maken varr~z5rgvuldig /^y nïtjjekrïzëjfT^pningcvnrrnen, — Hij bepleitte datlnên zoowel fajUst^të"'^* de licharnëTnke als de geestelijke eigenschappen van den menself behoorde te ontwikkelen, een pleidooi, dat in Zweden — gelukkig land! — thans misplaatst zou zijn, doch dat, versterkt door de nieuwe wetenschappehjke gegevens, in ons land nog zeer veel nut zou kunnen stichten! Hij wees er op — en dit verdient in ons land ook thans, gezien de eenzijdige sportbeoefening nog de volle aandacht — dat de paedagogische gymnastiek alzijdig moet zijn; en niet uitsluitend „Kunstvaardigheid" ten doel mag hebben; „zij mag", zegt hij, „verder niet gericht zijn op een bepaald deel van het „lichaam; dikwijls wil ieder doen wat hij het beste kan ... „Als men de gymnastiek begint in de eenvoudigste grondvormen, kan men stap voor stap tot moeilijker oefeningen „overgaan zonder eenig gevaar, want de leerling kent dan „zijn kracht en weet wat hij doet en kan-deen". -jp> \ Ling deelt de leerstof in in oefeningen/zonder en^met toe- 109 T stellen/eerstgenoemde in eenvoudige (vrije) en samengestelde, (waarbij de romp in beweging is d.w.z. evenwichts-oefen., gaan, loopen en zwemmende oefeningen met toestellen zijn: hangoef. evenwichtsoéïTop boom, bank enz. spanboogoefeningen en voltigeeren op het paard. Ling hechtte veel waarde aan het verschil tusschen houj dingen en bewegingen, hoewel hij van het physiologisch ver; schil tusschen statische en dynamische spiercontractie wel i niet of zeer oppervlakkig op de hoogte zal zijn geweest! Voorts legde hij den nadruk op de noodzakelijkheid van eene volkomen correcte uitvoering der oefeningen. Hij was Spies^ vóór, iauhèt gebruik van gemeenschappelij ke, klassi ka a l uitgevoerde oefeningen en was de eerste die vrije oefeningen gebruikte als inleiding voor de meer intensieve toesteloefèningen; dikwijls immers kunnen de oefeningen, met behulp van toestellen uitgevoerd, juist intensiever zijn, omdat het gebruik van toestellen het mogelijk maakt, zekere lichaamsdeelen „vast te zetten" of de beweging verder door te zetten. In zijnen gedachtengang zijn dan ook de toestellen altijd aangepast aan de oefeningen en aan hetgeen voor eene doelmatige hchaamsontwikkeling noodig was, in tegenstelling met Jahn, die de oefeningen aanpaste aan of afleidde uit de toestellen. Wat de indeeling van de leerstof betreft, zien wij dat Ling / die indeeling niet zoover had doorgevoerd als thans in de Zweedsche gymnastiek het geval is. Hij zelf is trouwens nooit / I gekomen tot eene duidelijk opgestelde indeeling naar de werking en den spierarbeid van de oefeningen, doch het was zijn zoon Hialmar Ling, die deze indeehng systematisch heeft doorgevoerd. Ling deelde de oefeningen slechts in in romp-.. hogfd-. arm- en beenbewegingen, evenwichtsoefeningen.gaan^ en loopen, springoefeningen. Vanaf het begin heeft Ling toch zelfstandige wegen betreden, waar het gold de indeeling der oefeningen. Telkens wijst hij er weer op, dat die indeeling naar uiterlijke bijzonderheden, geen zin heeft en dat het feit, dat oefeningen aan eenzelfde toestel kunnen worden uitgevoerd, nog niet meebrengt, dat die gehjksoortigen invloed hebben; oefeningen met volkomen tegenovergestelde werking kunnen worden uitgevoerd met dezelfde toestellen. Hiervan uitgaande had hij „tabellen" samengesteld, waaruit zich later de tegenwoordig algemeen gebruikelijke „lesprogramma's" hebben ontwikI keld. Qok spelen namen een voorname plaats bij Ling in, 110 waardoor hij de aantrekkelijkheid Hpr Ip^en verh™^» Ling's standpunt bhikt o.a. uit ziine alpftmppnp henalino-pn oor het gymnastiekonderwijs: \„ Het doel van gymnastiek is de ontwikkeling van het \ menschelijk ïïcnaam dwwJmiddèLJZan doelmatig gekozen^ ucicmngeii. 2> Alleen die oefeningen zijn doelmatig, waarbij voor de keuze en het vaststellen van den vorm, snelheid enz. wordt uitgegaan van'den toestand: van het lichaam' c.q. van het nrcraa"n—Har on tun'ktolO „,^A„„ ,j» netjnfinscnp.iiiK lichaam kan niet verder tot ontwikke■migwordeiigebracht dan is bepaald door den oorspronkelijkên aanlègT —-—-—. 4^ Door gebrek aan oeiening kan, de^anleg niet tot volle djftwiklgënng zijn gebracht, maar de ■verdere ontwikTcèlrirg—MijfFcian mogelijk door doelmatige oelenmg. Ook geeft Ling de volgende uiteenzetting van de voordeden van dè~vrfjé_óefeningen: 1. Een grooter aantal deelnemers kan tegelijk onder één onderwijzer oefenen. Jl^ De~vrije oefeningen kunnen op allerlei plaatsen worden toegepast bijv. gedurende een marsch, in een klasse-lokaal, op de binnenplaats van een school of kazerne, in een kazerne lokaal enz. >i_De moeite en onkosten, verbonden aan het aanschaffen en onderhouden van de toestellen worden overbodig. ^Het feit, dat de geheele klasse op hetzelfde oogenblik de oefeningen uitvoert, bevordert de kracht en vlugheid en het spoedig beheerschen van het lichaam. 5^J)e uitvoering van gymnastische oefeningen op commando versterkt de uitwerking van de zuivere militaire oefeningen door recruten. (Dit argument zou, indien juist, alleen waarde hebben voor de toepassing door militairen H. v. B.) JïLBewegingen, zonder toestellen uitgevoerd, kunnen gemakkelijker worden geregeld naar de hchamelijke gesteldheid van het individu. _^Z—Vrije oefeningen zijn beter dan toesteloefeningen tot het overwinnen van onhandigheid, plompheid en stijfheid. Ik neem deze opsomming over, niet omdat ik haar in alle opzichten onderschrijf, maar alleen uit historisch oogpunt. 111 -v^i-irig's lesprogramma's, die hij in 1836 in zijn „Reglement .för Gymnastik" publiceerde, bevatten gewoonlijk tien tot twaalf oefeningen. Zijn eerste lesprogramma bijvoorbeeld, bestaat uit 5 ordeoefeningen, gevolgd door een beenoefening! armoefening, twee beenoefeningen en dan twee, waarschijnlijk als ademhalingsoefening bedoelde bewegingen. Zooals men ziet in het geheel geen lesindeeling zooals die thans m het Zweedsche stelsel wordt toegepast! Zijn.zesde lesprogramma bestaat achtereenvolgens uit: 1. beenoef., 2. armoef., 3. halsoef., 4. romp- en rugoef. 5. beenoef., 6. armoef., 7. beenoef., 8. armoef., 9. springoef! 10. rompoef., 11. beenoef. en 12. armoef. Van de groote waai-HÓ die men bij de ontwikkeling van de Zweedsche Gymnastiek lïTjaan hechten aan de ontwikkeling der rompspieren, is hier nog"hiets te bemerTcérT! Q Wel blijkt uit de opeenvolging van zijne lesprogramma's het streven naar eene langzame, stelselmatige opklimming in intensiteit der oefeningen, terwijTTmg~Tevens aan het beginsel vasthield, dat de bewegingen zoo moeten worden uitgevoerd, dat de diepe, volledige ademhaling niet wordt belemmerd. I Wat het min of meer militaire karakter betreft, dat de leiding der gymnastieklessen kenmerkt, dit is zeer wel verklaarbaar uit het feit, dat Ling als gymnastiekleeraar voor de cadetten, wel gedwongen was zijn onderwijs op militaire leest te schoeien. Het was zijn plicht zijne leerlingen goed in de hand te houden en den tijd uitsluitend te gebruiken voor het doen uitvoeren van zoo direct mogelijk tot het doel leidende oefeningen, met uitsluiting van oefeningsvormen, -die als eenige verdienste hadden, dat zij aantrekkelijk waren, terwijl hij eveneens door de omstandigheden gedwongen was een minimum van kostbare hulpmiddelen te gebruiken. Dit laatste bracht hem dan ook tot het zoeken naar eene zoo doelmatig mogelijke constructie der gebruikte toestellen. Ik meen, dat dit militaire tintje eerder een voordeel dan een nadeel moet worden geacht en zeer zeker ten goede komt aan de mogelijkheid om, zooals ook op de scholen het geval is, vrij groote aantallen leerlingen (20—40) tegelijk les te kunnen geven. En wanneer dan ook bij het gymnastiekonderwijs in onze tegenwoordige scholen orde wordt geeischt en op commando wordt gewerkt, dan geschiedt dit uitsluitend, omdat het voor een volkomen productief maken van den toch al zoo korten beschikbaren tijd noodzakelijk 112 is. Orde en tucht moeten overal he.ersr.hftn. waar veel werk door groote aantallen.mens,chgn in een beperkte ruimte moet worden verricht. Die orde en tucht worden dan dtfs~ntet geèischt, omdat het „müitair staat", om „soldaatje te spelen", doch omgekeerd: omdat ook in het militaire leven velen tegelijkertijd en in onderling verband werkzaam moeten optreden, is ook daar orde en tucht noodig. Dat dus in het Leger, daar waar orde en tucht onder alle omstandigheden en bij alle bezigheden geëischt moeten worden en men daaraan dan ook gewend is, ook de beoefening van gymnastiek uitstekend tot haar recht kwam, spreekt wel vanzelf. Doch hieruit mag men niet de conclusie trekken, dat die gymnastiekbeoefening eene speciale müitaire beteekenis zou hebben en dus minder waarde zou hebben voor niet-militairen. Ik wijs hier met opzet op, omdat men door niet ter zake kundigen wel eens de meening hoort uitspreken, dat de Zweedsche Gymnastiek van huis uit voornamelijk waarde had en bestemd was voor beoefening door militairen, een onjuiste opvatting, die men dan bovendien nog tracht aan te voeren als argument tegen de opvoedkundige waarde van die gymnastiek. Deze argumenteering op zichzelf berust trouwens al op de volkomen foutieve praemisse, dat men in het leger niet opvoedkundig zou behoeven op te treden. Ook is het volkomen juist, dat sinds de allereerste stelselmatige toepassing van de gymnastische oefeningen door Ling en de door hem gevormde leerkrachten, de officieren van landen zeemacht steeds de groote meerderheid van die leerkrachten hebben gevormd en dat ook het leeraarspersoneel van het Centraal Instituut te Stockholm voor het grootste deel uit officieren was gerecruteerd. Verreweg de meeste gymnastiekleraren in Zweden zijn ook nu nog officieren of gepensionneerde officieren en deze omstandigheid heeft, dank zij het aanzien, dat de officieren in Zweden steeds hebben genoten, niet weinig er toe bijgedragen om ook het vak gymnastiek in hoog aanzien te brengen en te houden. Daartegenover moet worden opgemerkt, dat het misschien met is uitgesloten, dat de omstandigheid, dat de müitaire mentaliteit misschien meer dan eene zuiver wetenschappelijke mentaliteit, geneigd is op gezag aan te nemen, zonder zichzelf af te vragen of hetgeen is voorgeschreven wel juist is, dat die omstandigheid oorzaak was, dat de opvattingen, die de laatste 20 jaren door het Centraal Instituut en de aldaar opgeleide leerkrachten werden toegepast en verdedigd, weinig 113 De Lichamelijke Opvoeding 8 113 veranderden en ontegenzeggelijk door een conservatieven geest werden gekenmerkt. .. Waar ik echter nog eens in het bijzonder op wil wijzen, dat is op het feit, dat wat Ling bedoelde met de uitdrukking militaire gymnastiek", niet was de gymnastiek, zooals die bij de müitaire opleidingen werd uitgevoerd, maar dat nij hiermede aangaf wat wij tegenwoordig verstaan onder schermen op de verschülende wapens, boksen, worstelen en dergelijke hchaamsoefeningen. Ik kom hierop nog eens terug omdat zij, die niet van de geschiedenis en de literatuur op de hoogte waren, juist uit dat feit, dat Ling een speciaal mihtaire gymnastiek onderscheidde, hebben afgeleid, dat zijn stelsel een uitgesproken militair karakter had, iets wat eene volkomen misvatting blijkt te zijn Eveneens is uit het feit, dat het 5e hoofdstuk van Ling s Algemeene Grondslagen" is getiteld „aesthetische gymnastiek", ten onrechte afgeleid, dat het streven bij het ontwerpen en uitwerken van het Zweedsche Gymnastiekstelsel steeds vóór alles is gericht geweest op het verkrijgen van een mooi gevormd lichaam; doch wat Ling aangaf met de uitdrukking „aesthetische gymnastiek" was niets anders als wat wij tegenwoordig verstaan onder rhythmische gymnastiek. De naam van een onderdeel van Ling's gymnastiek kan dan ook nooit typeerend zijn voor het algemeene karakter van zijn vohedige gymnastiek. Het zesde hoofdstuk van zijn hoofdwerk bevat vele belangrijke aanwijzingen voor het onderwijs zelf. HjalmarU^gr-^M^hr^i eene aan^oühn^pde AlSeene^ondslag^T,namelijk: „Anmarkmngar till rgyrai's allm. grunder" waarin hij de gymnastiek voor vrougen behandelde en hij er op wees, dat de vrouw evengoed als de man ja eigenlijk nog meer, behoefte heeft aan eene goede g^zondheidgen dus ook aan eene stelselmatige bevordering daarvan, in casu door de gymnastiek, omdat zij het ; 5, , ~l ' j —o+ n^irien Dp anatomische verhou- eesiacni 111 siauu muci — . , dingen zijn bij de vrouw als bij den man; maar hare psychische aanleg eischt eene zachtere behandeling. Schoonheid is geen afzonderlijk doel, doch het gevolg van eene harmomsché ontwikkeling. De ronde vrouwehjke vormen moeten niet worden tot scherpe lijnen en spierknobbels, die de mannen ^rvSgrgeschriften van Ling hebben meer het karakter 114 114 van voorschriften en reglementen en zijn in tegenstelling met zijne „Algemeene Grondslagen" gedurende zijn leven uitgekomen. In het jaar 1836 werd, tegelijk met het begin van de uitgave van zijn hoofdwerk, uitgegeven het „RegJianenteJor s. Fig. 5. Voorbeelden van oefeningen met behulp van medeleerlingen, uit Ling's „Reglemente för gymnastik", 1836. *S™Ju*^gFLüo& geeiTjereeds]^ Jenemdè-sEjtage van Se uniformen te voorTEomW'(ODé ondoelmatigheid van uniformkleeding bij het uitvoeren van gymnastische oefeningen, meer vooral ook het stelsel, waJbh de troepencommandanten een vaste jaarlijksche som ontvingen, waarvan zij de kleeding der manschappen moesten onderhouden, deed hem er naar streven, die kleeduig^ooveeï mogehjk te sparen. s ^.uuveei van^eVl?""? fjn-de oefeningen ingedeeld, afhankehjk van de hchaamsdeelen m arm-, been-, hals-, hoofd- romnbewegingen, evenwichtsoefeningen en de vrije springoefeningen (d.w.z. zonder toestellen). Wèl kwamen in^voo?schnlt voor sprmgoefeningen met behulp van twee medeleerlingen en ook talrijke „duplicerade rörelser" dIwz oefeningen waarbij medeleerlingen tegenstand of hulp'bieden Voorts verschijnt m dit voorschrift voor de eerste maai 115 in druk de door Branting in 1828 bedachte en uitgewerkte terminologie, die sedert dien in zeer vele vreemde talen m bSel i? overgenomen en, zooals Moberg het een beetje dik" uitdrukt: „de Zweedsche gymnastiek op haar tnomftocht door de wereld heeft gevolgd". Intusschen] heeft men het beginsel van die terminologie, dat dikwijls aanleiding geeft tot ellenlange benamingen en commando s in ons land niet overgenomen (en evenmin in Frankrijk en Be gie) De terminologie vormt dan ook geen essentieel deel van het stelsel; de wijze toch, waarop de oefeningen worden genoemd en in csn^^^m^^^^^^' *r1e-rrt5ënuïge^^ 15 de ""ofdzaak! Hit voorWhrïft bevatHTJIIagprogiaiiuiids, vretke alle beginnen met een been - en meestal eindigen met een armoefening. Het is voorzien van goede teekeningen en moet Shouwd worden als een vaiL.de belangrijkste documenten van de Zweedsche Gymnastiek. eaw«f&ktIn hetzelfdT'jaar 183fr-kwam ook Lmg s „Bajonettfaktnin^regleSente"3 uit, dat den grondslag vormt voor allen lateren arbeid op dit gebied. KinnetAangezien het onderwijs van gymnastiek en baonet vechten moeihjk op gang kon komen besloot Lmg tot eene korte samenvatting van den inhoud van het^ voorschnft van 1836, welke in 1838 uitkwam onder den titel, .^oldat undervisning i gymnastik och bajonettfaktning", ook deze oeknojTuitgaTis voorzien van duidelijke teekeningen van een deel van de opgenomen leerstof. arfilr-i. 0m Voorts bestaat er van Ling nog een anoniem artikeL , Om Manniskokroppens hardande" \) dat hij schreef in der tijd S^nogteTund waSTHreen eveneens ongeteekend opstel üi het t^dfchrift Idune, van het Gothische Verbond, getiteld. "^mg 7s sS^beteeft lezen wij in de Geschied£iis van het Koninkhjk Centraal Instituut voor Gymnasüek De originahteit van Lings geschriften is wel eens betwijfeld door kritici, die beweerden, dat het grootste deel daarvan wa^ overgenomen van vóór hem of terzelfder tijd geschreven ;J3tschegwerken. Men kan echter op goede foud^aannemen dat Ling volkomen vertrouwd was met de gymnas- ;;tÏÏcïe hWtuuf, die in zijn tijd bestond, maar dat hij geen „bloote nabootser was. i) „Over het harden van het menschelijk lichaam. !) '*Eenige woorden over gymnastiek." 116 J „Wel is waar vindt men overeenkomst tusschen Ling en ƒ „Pestalozzi, maar deze overeenkomst is van een meer alge; „meen paedagogisch karakter. Beide streefden naar eene „nationale opvoeding voor alle klassen der maatschappij I „maar van eenige navolgiri^ooor "Lmg van de school van „Pestalozzi en van zijne geschriften over gymnastiek kan geen „sprake wezen." „op hetzelfde algemeene standpunt als hii. ten onzirhte van . „de ontwikkeling van de Jeugd tot strijdbare mannen. Maar-£&- t oru'111 TV.n^ 1- 1 ■ T -I i . é J „—_—„ vxijl uciciuugcu cii ecu groot aantal „oefeningen aan rekstok en brug en voltigeeroefeningen, „had Ling een zeldzame vindingrijkheid op het gebied van „nieuwe gymnastische bewegingsvormen, die nooit eerder „waren toegepast bijv. spanboogoefeningen, en vele vrije „oefeningen. . „J2e_^2potevero^ is, dat hij de uitwerking „der verscmTTènde bewegingen trach±jga5rTfp peyenjej^wac, r. ^^mede nochGutsmuths, noch zijne navolgere^achtegaJTóf „Jahn zTxlDiebben-bezig gehpflaen. Een onpaHrjdige vergehjLking tusschen Lings geschrrÏÏen aan de eene zijde en den „arbeid van Gutsmuths en Jahn aan de andere zijde geeft „het afdoend bewijs voor de juistheid van het vorenstaande." Naast het Centraal Instituut werd in de periode, welke wij hier behandelen (tusschen 1800 en Ling's dood) een speciale inrichting opgericht voor de behandeling van lichamelijke afwijkingen, het orthopedische Instituut. Dit Instituut werd in 1827 gesticht door Ling's vriend, den doctor in de medicijnen en philosophie, Nils Akerman (1777—1856)) en ontwikkelde zich in sterke mate na Ling's dood. Reeds toen Ling nog leefde, begon het buitenland zich zoowel voor de paedagogische als voor de heilgymnastiek te mteresseeren. De eerste, die Ling's beginselen over de Zweedsche grensbraclit, was Ling's leerling, luitenant Gustaf Maujritz Pau!QT808—'39) die~zicn^1n~l830Th~HaTsïhgfors vestigde, -waar hij den steun zocht van de autoriteiten van de Hoogeschool voor het oprichten van een gymnastiekmstituut ten algemeenen dienste en speciaal ten diénste van de studeerende Jeugd. Daar dit verzoek, voornamelijk door gebrek aan geld, werd afgeslagen, opende Pauli een privégymnastiek-inrichting met zwemschool in Halsingfors. De 117 inrichting was de eerste in haar soort in Finland en Pauli was de eerste gymnastiekleeraar in dat land. / In 1831 gaf hij zijn plan op en ging hij naar Petersburg, | hier opende hij eerst een instituut voor gymnastiek- en I schermonderwijs, maar later werd hij gymnastiek- en schermonderwijzer aan de Keizerlijke Cadettenschool, waar hij de gymnastiek invoerde in de plaats van Gutsmuths'-oefeningen, die tot Rusland's hoofdstad waren doorgedrongen. Waarschijnlijk zou Pauli een grooten invloed hebben gehad op de ontwikkeling der Zweedsche gymnastiek, indien hij niet reeds in 1839 gestorven ware. Zijn taak werd weer opgenomen door Ling's hooggeschatten leerling Carl Frederik de Ron (1809—'87), die tot 1835 in Finland werkzaam was en in 1837 op Pauli's aandringen naar Petersburg kwam. Zijne werkzaamheid behoort intusschen tot een latere periode (zie blz. 183). ƒ De eerste, die Ling's denkbeelden in Duitschland bekend l maakte was Hans Ferdin^iid__Maszmann (1797—1874), gymnastiekleeraar, volgens de school van Jahn. In het begin van 1830 gaf Maszmann een klein werkje uit „Leibesübungen, zur Mihtargymnastik ins besondere", waarin hij de aandacht vestigt op Ling en zijne werkzaamheid. Zoodoende werd het Duitsche pubhek eenigermate ingelicht omtrent het bestaan van de Zweedsche gymnastiek. Hiertoe droeg in sterke mate bij de vertaling van Ling's drie reeds genoemde geschriften „Gymnastik reglementet" (1836), „Soldatundervisningen" (1838) en „Gymnastikens Allmanna Grunder" (1841), die door Maszmann werden uitgegeven. tt Het was Govert in de Betou (1810—J57) die het eerst de 'Zweedsche heilgymnastiek in Engeland introduceerde, die een werkje publiceerde: „Therapeutic manipulation or Medicina mechanica".- In 1845 werd hij gevolgd door Carl Christian Ehrenhoff (1808—'80), die eene brochure uitgaf in het genoemde jaar: „Medicina Gymnastica or therapeutic manipulation". Beide mannen, voortvarende officieren, moeten beschouwd worden als de baanbrekers voor Ling's denkbeelden in Engeland. Reeds gedurende Ling's leven begonnen buitenlanders naar Stockholm te komen om daar de gymnastiek te bestudeeren. Daaronder moet genoemd worden de schermleeraar van de Universiteit te Abo, in Finland, de Italiaan Gioachino Otta (1775—1848) die het Centraal Instituut in 1831—1832 bezocht en sedert nog meerdere malen terugkeerde. Door zijn 118 , werkzaamheid en die van Pauli en de Ron verkreeg de Zweedsche gymnastiek reeds vroeg vasten voet in Finland en ook heden ten dage nog staat in Finland de hchamelijke opvoeding op hooge trap van ontwikkeling, hetgeen blijkt, niet zoozeer uit de buitengewoon schitterende, maar toch altijd uitzonderlijke prestaties der Finsche athleten op de Al • r» i • „ . i. i vjiympiscne opeien ais wei Uit hetgeen de ploegen van Fin, sche dames- en heerengym\nasten presteeren, op internationale gymnastiekfeesten ak gevolg van het uitstekende gymnastiekonderwijs in Finland. De verdere verspreiding van de Zweedsche gymnastiek in het buitenland had eerst plaats na Ling's dood. Ling stierf 3 Mei 1839, nadat hij gedurende zijne laatste levensjaren ziekehjk was geweest en dus weinig gelegenheid had gehad werkzaam te zijn ten bate van de propaganda van de gymnastiek. YÓÓr zijn dood vroeg hij : Fig. 6. L. G. Branting. ,,De dood maakt een einde \ „aan mijne werkzaamheid en mijn gansche arbeid zal als eene I „zeepbel verdwijnen, zoo het niet aan Uwe Majesteit en aan I „de Nationale Vergadering behaagt aan den laatsten wensch „van een stervende te voldoen: Laat het Instituut zich volgens mijn plannen ontwikkelen. Onder mijne honderden leer„lingen zijn er maar twee: Branting en GeorgiL. bekwaam „genoeg om mijne gedachten toFëën goed einde te brengen „en die twee mannen zijn ziekehjk. Als ze sterven zonder den „tijd gehad te hebben nieuwe leeraars te vormen, dan zal „het Instituut vergaan en zijne reëele waarde verdwijnen. „Het Instituut moet onmiddellijk gesteund worden, anders' „is het te laat." Welnu, het Instituut is niet vergaan en al zijn Ling's gedachten nog niet „tot een goed einde" gebracht en al zal de ontwikkeling van zijne gedachten en van zijn stelsel wel 119 nooit „ten einde" komen, omdat de wetenschap nooit stilstaat, maar steeds evolueert, ook de vooruitgang en de verspreiding van Ling's grondslagen is zelfs nu nog niet tot stilstand gekomen, hetgeen uit de volgende hoofdstukken nader zal blijken. De ontwikkeling der Zweedsche Gymnastiek onder Ling's opvolgers tot aan 1887. Ling werd opgevolgd door zijn oud-leerling, professor Lars Gabriël Branting, tevens gedurende lange jaren zijn medearbeider en steun. Hiermede vangt de tweede période van het bestaan van het Centraal Instituut aan. Als hoofdleeraar aan het Instituut werd aangesteld luitenant, later professor Carl August Georgii. Waar Branting zoo lang met Ling had samengewerkt kon hij direct zijne taak overnemen en in dezelfde richting doorwerken. Ook tengevolge van Brantings strijdvaardig temperament werd het tijdperk van Brantings leiding gekenmerkt door veel strijd; strijd tusschen de leeraren onderhng, strijd tegen de aanvallen op het Instituut, zoowel door binnenlandsche en buitenlandsche gymnasten en leeraren, als door leden van den Rijksdag en paedagogen, dikwijls terugkeerende oneenigheden met autoriteiten. Ondanks alle tegenwerking ontwikkelde het Instituut zich echter langzaam maar zeker. In de jaren 1841, 1848 en 1858 werd de subsidie verhoogd en in 1848 werd het geld toegestaan voor de uitbreiding van het personeel met een leeraar en een leerares; in 1858 kwam er een nieuwe hoofdleeraarsplaats en een leeraressen-plaats. Omstreeks 1838 kwamen meer en meer buitenlanders te Stockholm de gymnastiek bestudeeren. Vooreerst kwamen Noorsche onderwijzers de' heilgymnastiek bestudeeren en deze vestigden zich na afloop hunner studiën te Kristiania terwijl sedert dien geregeld Noorsche vertegenwoordigers naar het Centraal Instituut kwamen. Maar eerst gedurende de jaren na 1842 begon de eigenüjke stroom van vreemdelingen naar het Instituut. Van de Noren kwamen zelfs soms tot 10 leerlingen per cursus; maar ook van andere naties kwamen vertegenwoordigers; waaronder een Finsche arts en twee Finsche gymnastiekleeraren van de Universiteit te Helsingfors, een Poolsch medicus enz. Bovendien kwamen vele vreemdelingen gedurende den zomer eenige kennis opdoen van de Zweedsche Gymnastiek. 120 Gedurende de jaren 1839—'61 werd door 271 leerlingen het eindexamen afgelegd, terwijl 87 leerlingen de cursussen geheel of gedeeltelijk volgden zonder evenwel examen af te leggen; de meerderheid werd gevormd door de officieren, waarvan er 15—20 aan eiken cursus deelnamen. De duur der cursussen was zes maanden. Buiten de gewone leerlingen waren er rW1?wTTlc pph aantal zoogenaamde „larareelever" (leeraarleerlingen) d.w.z. adspiranten voor betrekkingen bij het instituut of bij middelbare scholen, die medehielpen bij de heilgymnastiek en bovendien lessen leidden in hygiënische gymnastièk aan hen, die zich hiervoor aanmeldden en dan klassen en vereenigingen vormden. Deze vereenigingen zullen wel de eerste geweest zijn, waar de vrijwillige gymnastiekbeoefening plaats had. Branting zelf interesI seei-de zich het meest \ voor ae Heilgymnastiek, die onder ziine leidine- groote vorderingen maakte, zoowel wat betreft de keuze der bewegingen als wat betreft de techniek en de mogelijkheid de uitwerking ervan te bepalen. Door het ontwerpen van eene stelselmatige terminologie maakte Branting het mogelijk ?aLdvleerstof van de heü" en de hygiënische gymnastiek behoorlijk kon worden overzien en gerangschikt. Bij het bestudeeren van den specialen invloed van elk der bewegingen lette hij hoofdzakelijk op de werking op bloedvaten en zenuwen. Het reglement van 1836 bracht echter de gymnastiek en het bajonetschermen niet tot de ontwikkeling, die men gewenscht en verwacht had, hetgeen gedeeltelijk geweten wordt aan de weimge waardeering van deze oefeningen door de Fig. 7. CA. Georgii. 121 autoriteiten,1) gedeeltelijk aan het gebrek aan geschikte leiders. Hier kwam nog bij, dat omstreeks 1840 zeer veel gebruik werd gemaakt van de oefeningen, waarbij de medeleerlingen den te overwinnen weerstand verhoogen door de bewegende lichaamsdeelen tegen te houden, een oefeningstype dat nog heden bij de heilgymnastiek veelvuldig toepassing vindt, met dien verstande, dat dan de technisch onderlegde heilgymnast den weerstand regelt. Men kan zich voorstellen wat er van die oefeningen terecht kwam als ze werden toegepast door soldaten-vrijwilligers onder elkaar! De toesteloefeningen werden in dien tijd als schadelijk voor de discipline beschouwd, als zij niet op één rij werden uitgevoerd ! Zooals reeds gezegd, werkte zelfs de vrees voor het slijten der uniformen eene spoedige verbreiding der gymnastiek met toestellen tegen! terwijl bovendien vele officieren van gezondheid beweerden, dat de manschappen er nadeelige gevolgen van konden ondervinden, nadeelen die echter, waar zij voorkwamen, het gevolg waren van ondoelmatige leiding en hoogen ouderdom der vrijwilligers. Het nieuwe exercitiereglement voor de infanterie van 1848 bevatte zeer weinig gymnastiek en bajonetschermen, maar dat voor de Cavalerie van 1852 was beter. Het reglement voor de Marine van 1855 beteekende intusschen een flinken pas voorwaarts. Maar geen van beiden bevatten oefeningstabellen. Wat het gymnastiekonderwijs op de scholen betreft, ook hier blijkt een groot tekort aan bevoegde leerkrachten, terwijl slechts weinig scholen behoorlijke gelegenheid hebben tot het beoefenen van gymnastiek. Hieruit blijkt dat het Centraal Instituut in dezen tijd niet in staat was, voldoende leerkrachten op te leiden. Wel is waar was in 1842 reeds bepaald, dat de gymnastiek op alle volksscholen moest worden beoefend, doch dit bleef een doode letter, doordat vrijwel geen enkele onderwijzer in staat was gymnastiekonderwijs te geven. Wanneer men daarbij nog bedenkt, hoe droevig het gesteld was met de lokaliteiten voor de scholen in het algemeen, die dikwijls zeer onvoldoende waren gehuisvest, dan is duidelijk dat van bepaalde, van toestellen voorziene gymnastiekzalen geen sprake kon zijn. i) Ook in dezen tijd blijken deze beide oorzaken nog een groote rem voor eene spoedige algemeene toepassing! 122 Het was in 1857, dat Branting een uitgewerkt plan indiende £. tot het beter orgaruseeren van de lichamehjke opvoeding op de scholen, in welk plan o.a. ook was opgenomen, dat in de klasselokalen, tusschen de lessen in, met gebruikmaking van de schoolmeubelen. gymnastische uitgevoerd. Ook trachtte Branting eene geregelde inspectie van de lichamelijke opvoeding door deskundigen in het leven Toch deelen de geschiedschrijvers mede, dat de schoolgymnastiek gedurende Branting's tijd achteruit is gegaan dat de leerstof meer en meer beperkt werd en men gewoonlijk slechts vrije en springoefeningen onderwees, benevens het zich langs een boom bewegen in buig- of strekhang. In 1850 werd de noodzakelijkheid gevoeld, het Centraal Instituut te reorganiseeren. Gedurende de zitting van den Rijksdag 1856—1858 werd eene motie aangenomen, die aan• i2fQgai-tot de vormin& van eene KoninkHjke Commissie m 1858, die m 1859 een uitgewerkt voorstel indiende Dit voorstel vond echter zooveel bestrijding, dat een nieuwe Commissie werd benoemd, die in 1862 haar rapport uitbracht. In het najaar van hetzelfde jaar trad Branting af ™ branting's dood werd uit zijn literaire nalatenschap door Hjalmar Lmg en Georgii uitgegeven: „Dalar af L G Brantings afterlammade handskrifter". Hjalmar Ling typeert de periode van de geschiedenis der gymnastiek m Zweden tot aan Branting's aftreden als de periode van de practijk, van het ondervinding opdoen van het verzamelen van gegevens en ervaringsfeiten. Op grond van de m deze periode verzamelde gegevens was men in staat de 4 onderdeden der gymnastiek stelselmatig uit te werken en te consolideeren en het is dan ook eerst gedurende de nu volgende periode, dat men de verkregen resultaten ordent en te boek stelt. _ mmnu^ wsr.u in i öoz opgevoigd doorkapitein G. Nvblaeus 4/j -~ uuga ieemng was geweest en 1834—184? hulpleeraar aan het Instituut was geweest. In het jaar 1864 werd een nieuw reglement voor het Instituut gemaakt waarmede de derde ontwikkelingsperiode van het Instituut een aanvang neemt. Was onder Branting de sr.hnnlgymnact;^ in de verdrukking gebleven, thans wordt het doel van het Institülit^mscnrêven f /i 123 als het ontwikkelen en in stand houden van de gymnastiek in haar geheelen theoretischen en practischen omvang en het opleiden van gymnastiekleeraren en gymnastiekartsen (gymnastiklaxare och gymnastiklakare), het geven van practisch onderwijs en oefening in alle deelen en het behandelen van die ziekten, waarvoor de gymnastiek nuttig kan zijn. Het Instituut werd gesteld onder toezicht van eene directie, die tevens het recht verkreeg het gymnastiekonderwijs op de lagere en volksscholen te inspecteeren. Voor het onderwijs worden drie afzonderlijke afdeelingen ingesteld voor de paedagogische, demihtaiffe en de geneeskundige | gymnastiek en aan elke afdeeling werd een hoofdleeraar en een leeraar benoemd, terwijl er twee leeraressen kwamen. Dit personeel ontving eene vaste aanstelling, terwijl er bovendien nog extraleeraren en leeraressen werkzaam waren, naar mate van de behoefte. De cursus voor mannen duurde 2 jaar, die voor vrouwen slechts 1 jaar. De eerste cursus, waaraan slechts 4 leerlingen deelnamen, begon in 1864. De Rijksdag keurde een post van 167.178 kronen goed voor het uitbreiden en verbouwen van het Instituut en eene jaarhjksche subsidie van 29.400 kronen. Het voornaamste punt van dit nieuwe reglement was wel de instelling van den dames-cursus, want sedert dien werd ook aan de hchamelijke opvoeding der vrouw aandacht gewijd. Het is wel merkwaardig, dat de hchamelijke opvoeding zoo dikwijls eerst uitsluitend voor de mannen wordt geregeld, Fig. 8. G. Nyblaeus. 124 en eerst later voor de vrouwen, hetgeen ongetwijfeld moet worden verklaard door het feit, dat men de hchamelijke opvoeding vooral of bijna uitsluitend met het oog op hare militaire waarde nuttig oordeelde. Het is nog maar enkele jaren geleden, dat ook de Nederlandsche Regeering eene wet indiende, waardoor de hchamelijke opvoeding van de manlijke jeugd zou worden geregeld, doch waarbij de vrouwelijke jeugd geheel vergeten was en hier was wel zeer duidelijk dat de Regeering de hchamelijke opvoeding inderdaad wilde regelen, omdat dit de militaire weerbaarheid van het Volk ten goede zou komen. Gelukkig kwam er dan ook tegen dien opzet zulk een tegenstand, dat eene andere wet, waarin gelijke aandacht werd geschonken aan de vrouwelijke als aan de manlijke jeugd, werd ingediend. Kapitein Nyblaeus trad zelf als chef van de militaire afdeeling op, terwijl Hjalmar Ling (Per Henrik's zoon) chef van de paedagogische afdeeling en Hartelius chef van de medische afdeeling werden. Onder de Teeraressen troffen wij aan Hildur Ling. In het jaar 1872 werd het voorschrift: „Instruktion i gymnastik och bajonett faktningför infanteriet," vervaardigd door Nyblaeus, ingevoerd. De leerstof was verdeeld in drie hoofdstukken: 1. vrije gymnastiek (d.w.z. vrije oefeningen). 2. gereedschapsgymnastiek (toesteloefeningen) en 3. gymnastiek met geweer en bepakking. Tot het eerste hoofdstuk behoorden hoofd-, been-, arm-, romp- en samengestelde bewegingen en verplaatsingen; het tweede hoofdstuk omvatte loopen op een hellend vlak, evenwichtsoefeningen, enteroefemngen, armgang (d.w.z. zich in buig- of strekhang verplaatsen langs den boom) en polsstokspringen terwijl in het derde hoofdstuk de oefeningen van 1 en 2 doch nu met geweer en bepakking en voorts de stormloop zijn opgenomen. De terminologie wordt eenigszins omgewerkt, terwijl er 5 oefeningstabellen in voorkomen. Spoedig bleek er behoefte te bestaan aan een grooten voorraad oefenstof en dit was de aanleiding dat de toenmalige kapitein L. M. Törngren in 1878 het „Gymnastik- ) reglemente för Kongl. Flottan" uitgafTflat gebaseerd is op de aan het Instituut gebruikte tabellen van Hjalmar Ling en die omvatten 25 lesprogramma's, 5 voor toegepaste oefeningen en voor kamp- en andere spelen. Dit boek omvat verder 133 door Hjalmar Ling geteekende figuren en een ontwerp voor de inrichting van een gymnastiekzaal. 125 Dit werk van Törngren had een grooten invloed en verdrong zelfs in het Leger, vooral bij de artillerie, het voorschrift van 1872. Ook werd Törngren's werk meer en meer in de scholen gevolgd. Nyblaeus zelf was een der meest productieve schrijvers van dit tijdperk, dat zich, zooals reeds gezegd is, kenmerkte als de periode, waarin de in de voorafgaande jaren verkregen gegevens werden verwerkt en vastgelegd. Onder zijne belangrijkste geschriften moeten worden genoemd: 1847. Het onderwijs in de gymnastiek volgens Ling. 1863. Iets over gymnastiek en wapenoefening als middel voor algemeene opvoeding. 1867. Aanwijzingen voor het onderwijs van gymnastiek en wapenoefening op de Volksscholen en Kweekscholen. 1881. Militaire gymnastiek of het gebruik van de algemeene gymnastiek voor de müitaire opleiding. 1882. Plastische lichaamsoefeningen. Grondslag voor de aesthetische gymnastiek. Van nog meer belang was hetgeen Hjalmar Ling heeft gepubliceerd, en waarin hij heeft vastgelegd de groote hjnen, waarlangs de methodiek en de constructie en aanpassing der gymnastiektoestellen aan de leerstof zich verder zou ontwikkelen. In 1866 gaf Hjalmar Ling uit: „Tabeüer för Gymnastiska Centrahnstitutes pedagogiska larokurs" en in hetzelfde jaar: ; „De första begreppen af rörelselaran" („De eerste beginselen van de bewegingsleer"), een beknopte leiddraad voor ihet onderwijs aan het Centraal Instituut. In 1869 volgde „Tülagg tül tabellerna för Gymnastiska Centralinstitutets pedagogiska larokurs". Het was vooral dit werk, dat zijn stempel heeft gedrukt op de heele verdere ontwikkeling van Ling's gymnastiek. In hetzelfde jaar kwamen ook uit: „Voorbereidende oefeningen voor het zwemonderwijs". In 1880 kwam onder den titel: „öfversikt af rörelselaran" een tweede druk van zijn in 1866 uitgegeven „eerste beginselen" uit. Dit boek over bewegingsleer bevat 390 bladzijden; de eerste afdeeling omvat de mechanica en gewichtsleer en de tweede: de algemeene bewegingsleer, terwijl een 600 door Hjalmar Ling goed uitgevoerde teekeningen de waarde van het werk verhoogen. Hjalmar Ling's arbeid geeft, volgens Moberg, bhjk van eene veelzijdige belezenheid en diepgaande kennis van de werken van Locke, Flanklin, Clias, 126 126 Gutsmuths enz.; doch zijne geschriften zijn dikwijls zwaar en gedeeltelijk duister en vaag. Teneinde zijns vaders werk aan de vergetelheid te ontrukken leerde Hjalmar op zijn ouden dag teekenen en zoo het hij bij zijn dood 2000 schetsen van gymnastische oefeningen na, die in 1890 aan het Centraal instituut ten geschenke zijn gegeven door vier mecenae Fig. 9. Medaille in 1909 geslagen ter herinnering aan H. J. Ling Dickson, Kellgren, Ljunglöf en Nobel. Dank zij den finanZtLt7 Va\df ^kaansche enthousiaste voor fSSrtS6 G5Trüfk' Mrs- MaJy Hemenway, konden L 1893 500 van die teekeningen worden gepubkceerd \ SantessoriwlT °P WaS de g^nastiekleeraar ^antesson, wiens eerste werk „Handbok i naYbo^ncir gymnastik för gymnasier och skolor" uSwÏn in 1856Hh verrijkte m hooge mate de oefenstof en gïeen beïïriS plaats aan de toesteloefeningen oeiangnjke een^ededtl- ^76~'96) voor ^ eerste maal een gedeelte van de '„vrije oefeningen" aan, in zijn boek Linje- och estetisk gymnastik" (1863). Dezelfde schrhver bewoog zich vooral op het gebied der heügymnastLk en talrijke werken op dit gebied uit. Onder^ne boekenvan S f "mr6ne bete,fenis ^eten genoemd worden:Fvïo" logiska forelasmngar" 1859), „Larobok i manniskokroppens speciaUa anatomi" (1867), „Halsolara" (1867) De Sa hfsyttnngarna hos manniskan" (1868) en GvmnastiWhS tonskt framstalld," Del I (1872) „^ymnastikenhis- Nadat in 1864 en 1865 telkens gedurende korten tijd 127 periodieken waren verschenen, werd. in J874_het nu nog bestaande „Tidskrift i gymnastikl' opgericht door T. J. Hartehus, Hj^Lulg^L- M12iorngren en V. G. Balck, van wie laatstgenoemde thans nog in leven is. De invoering van de meisjes- en vrouwengymnastiek door het reglement van 1864 ging intusschen slechts zeer langzaam in zijn werk en in het schooljaar 1885—'86 ontbrak op 33 van de 118 meisjesscholen de gymnastiek geheel en al, terwijl slechts 20 scholen een gymnastiekzaal hadden. Moberg, aan wiens boek ik deze gegevens ontleen, merkt op, dat m den regel niet meer dan „slechts" 3£ uur per week gymnastiekonderwijs werd gegeven! Is het voor een Nederlander in 1925 niet om jaloersch te worden op een Zweed van ! Het eerste handboek voor vrouwengymnastiek werd in 1871 uitgegeven door Wendla Dahl, geb. Ling. Als merkwaardigheid moet hier worden medegedeeld, dat de Lingsche Gymnastiek omstreeks 1870 plotseling eene concurrente kreeg in den vorm van het door Dio Lewis (1823—1886) in de Vereenigde Staten van Amerika uitgewerkte en gepropageerde systeem, welk systeem door hem was beschreven in 1862: „The new gymnastics for Man, Women and Children" en in hoofdzaak oefenmgen bevatte, die in een klasselokaal of woonvertrek konden worden uitgevoerd, zonder gereedschappen of met halters, houten ringen, knotsen enz. . Dit systeem werd door den Deen Drachman in Denemarken gepropageerd en woei vandaar ook over naar Zweden waar het enkele „vrijzinnige" aanhangers vond en dan ook voor korten tijd werd ingevoerd aan enkele scholen, om echter in 1881 weder te verdwijnen, omdat het gebleken was, dat de voordeden, die men eraan had toegeschreven, inderdaad niet bestonden. Het is in deze periode, dat de gymnastiek ook vasten voet heeft gekregen op de middelbare scholen; zij werd overal ingevoerd en door vakleeraren onderwezen. Maar aangezien het aantal vakleeraren nog beperkt was, bleef men nog genoodzaakt met te groote klassen te werken, hetgeen niet m het belang van het onderwijs zelf was, maar wel een prikkel is geweest tot het zooveel mogelijk aanpassen van de methodiek en de toestellen aan het onderwijs aan groote aantallen leerlingen tegelijk.' ., Op het platteland echter bleef de gymnastiek op de volks- 128 scholen nog vnjwel onbekend, terwijl op de lagere scholen in de steden de gymnastiek zich meer en meer iSbreSd? hetgeen sterk bevorderd werd door het mSenvS Sf* inspectie door het Centraal Instituut 66116 Het is wel de moeite waard hier in groote trekken nV sTrn verf^anTezr ^tiekIes -Igefs dTvSSïï^ scnnjvers van deze periode te geven, omdat daaruit bhikt Se leideSmaIlge Zw66dsChe ^astiekles 3eT voS alle leidende personen precies hetzelfde was in de detail regeling, hoewel toch allen van dezelfde grondgedachten mtgingen. Nyblaeus deed een „dagövning^ bestaan uit 1. enkelvoudige oefeningen in staande houding Tw' oefeningen; 3 marcheeren en evenwichtsoef.M spanboof^'enï:^"^ °efeningeA vooïïEïïL touwladde^ fnA S tr°6f- (d w z- m-het schuine künitouw 9 S f ^m' Kt6nSieVf .^jdige rompoefeningen ningen g en 10. behendigheidsoefeningen 11. eindoefe- Hjalmar Ling deelt de oefeningen in 10 groepen in die in eene bepaalde volgorde moeten voorkomen e^e les 1. beenoef.; 2 spanboogoef.; 3. hang en 4 evenwichtsoef 5. oef. voor schouders, rug en nek; 6. marcheerlnTo^k en 8 eenzijdige rompoef. 9. springoef.; 10 ademhalingsoef Santesson splitst de oefeningen in „vrije" en Sonden" oefeningen; de gebonden" oefzijn: spanboog W £ en sprmgoef., terwijl een les in den regel deze volgorde'h^ft" De ontwikkeling van de Zweedsche Gymnastiek na 1887 De duur van.de opleiding werd met 1 jaar verlengd en rb,* ™>r mannen 0^3, voor vrouwen opjjaar gXh? nf oursus van heTe^rste jaar werd gen^etd^è SScteurs tZZs'en^Z^tTT^ de- gyn-aSieSetaïïI eursus en die van het derde jaar de gymnastiekdirecteurs- 129 I>e Lichamelijke Opvoeding D 129 cursus Zij die den volledigen manlijken of vrouwelijken cursus met goed gevolg hebben doorloopen, ontvangen den titel van „gymnastikdirektör". Nyblaeus, die inmiddels tot overste bevorderd was, trad in 1887 af en werd als Directeur opgevolgd door den hooldleeraar in de pedagogische gymnastik, professor Lars Mauntz Törngren (1839—lylz). In dien tijd was de toenmalige -kapitein Victor Gustaf Balck (1844— ) chef. van de müitaire en Dr. R. Murray chef van de medische afdeeling. Leeraar in de paedago -| gische gymnastiek was \ maioor C. C. A.^ilow| die" Hjalmar Ling" was I opgevolgd en leeraar in de heügymnastiek A. Lewin.1) Het aantal leerlingen was sterk gestegen, zoodat grootere lokalen noodig waren geworden en dan ook in 1895—'96 eene verbouwing plaats had, waardoor o.a. twee nieuwe zalen werden toegevoegd. Törngren, die op 70jarigen leeftijd nog nersoonliik les gaf, heeft in groote lijnen steeds de richting gevolgd, die door Hjalmar Ling was aangegeven. Zijn leerboek voor de gymnastiek is in de Duitsche vertaling ook in Nederland bekend. Hij trad als Directeur af in 1907 en werd opgevolgd door den toenmahgen kolonel Balck, die zich in Zweden eene groote reputatie heeft verworven als de propagandist voor sport en spelen, als aanvulling van de gymnastiek. Het Fig. 10. L'. M. Törngren. il Ik vermeld hier alleen de namen van diegenen, die Zweden in de latere jaren bezocht hebben, en hen misschien hebben hooren noemen of ontmoet. 130 Zweedsche Volk heeft den generaal Balck als blijk van erkentelijkheid voor de vele en belangrijke diensten die hij zijn land heeft bewezen een buitenverbüjf aangeboden. Zij die in Zweden bekend zijn of wel op de Olympische Spelen de groote internationale kopstukken op het gebied der lichamelijke opvoeding hebben gezien en ontmoet, zullen de sympathieke verschij¬ ning niet licht vergeten. Generaal Balck was ook de Voorzitter van het organiseerend comité dat in 1912 op zoo schitterende en volmaakte wijze de Olympische spelen te Stockholm organiseerde. In 1909 werd generaal Balck opgevolgd door den toenmaligen leeraar in de paedagogische gymnastiek, majoor N. F. Sellén (1859—' ) Onder de leeraren van de laatste jaren moeten genoemd worden: de chef van de Militaire afdeeling, luitenant-kolonel S. Drakenberg, die na het aftreden van kolonel Sellén, in 1924, tot Directeur van het Centraal Instituut werd benoemd. Drakenberg was en is nog een uitstekend en ondanks zijn leeftijd (hij werd in 1861 geboren) zeer snel schermer en een op de Olympische en andere internationale scnermontmoetingen gaarne gezien jurylid De Luitenant-Kolonel E. Nerman (1859-^' ) die gedurende vele jaren leeraar aan het Instituut was, en gedurende die werkzaamheid o.m. den toenmaligen capitaine-commandant C. Lefebure van het Belgische Leger op de hoogte bracht van de Zweedsche Gymnastiek, toen de laatste 1898—'99 gedurende een jaar gedetacheerd was aan het Centraal Instituut. Thans is overste Nerman inspecteur van het Fig. 11. C. A. A. Silow. 131 Gymnastiekonderwijs, gevestigd te Halmstad, terwijl hij in 1924 den tegenwoordigen Generaal-majoor Lefebure opvolgde als voorzitter van de Internationale Fédératie voor Zweedsche Gymnastiek, (zie blz. 190). De „gymnastikdirector" C. H. Liedbeck (1851—1920) die eveneens leeraar aan het Instituut is geweest, is bekend Fig. 12. V. G. Balck. door de Handleiding voor Gymnastiek „Gymnastiska Dagöfningar", die hij heeft geschreven ten gebruike voor de onderwijzers op de lagere scholen. Kapitein A. G. Schmiterlöw (1873—' ) was gedurende eenige jaren leeraar in de paedagogische gymnastiek, toen hij in 1908 benoemd werd tot professor voor de theorie en de practijk der gymnastiek aan het in dat jaar opgerichte 132 „Institut Supérieur d'Education Physique, annexé a l-'Uni- ££ M9\l3^ Pffi^ G^reui fijnen studietijd te Gent (1910—13) had ik de eer en het genoegen tot zijne £23?? 6 eh°0ren 6n t06n de kaPitein Schmiterlöw naar cSSïrnS?8^' +waar hij wederom als leeraar het Centraal Instituut optrad, terwijl hij niet werd vervangen door een gehjkwaar- vei vangen enge icracnt, beteekende dit voor het Institut Supérieur een groot verlies, dat tot op den huidigen dag nog niet is hersteld. In de eerste jaren na 1900 bleek wederom eene groote behoefte tot het moderniseeren en reorganiseeren van het Centraal Instituut, zoodat op 9 April 1910 eene Commissie werd benoemd, die de plannen daartoe moest ontwerpen en op 7 Maart 1912 haar rapport uitbracht. Ook dit rapport ontmoette zooveel tegenstand dat een nieuwe Commissie werd benoemd, die o.m. het bouwen van een geheel nieuw Instituut in onmiddellijk verband met het iSïfff^^^8^ voorstelde, in welk stadion in 1912 de Olympische Spelen hadden plaats gehad en bruiK rt VOOr8!oote ^ieve gebeurtenissen wordt ge men aan de uitvoering was begonnen, brak in 1914 de groote wereldoorlog uit, na afloop waarvan ook in ZwedS de fmancieele verhoudingen eene uitvoering ten eenS male Inmiddels werd in 1913 onder groote belangstelling van Fig. 13. N. F. Sellén. 133 Fig. 14. S. Drakenberg. binnen- en buitenland het 100-jarig bestaan van het Instituut gevierd, waarbij niet ten onrechte met trots gewezen werd op den grooten vooruitgang van de lichamelijke opvoeding m Zweden dank zij den arbeid, door het Instituut verricht, een vooruitgang die ongetwijfeld ook heeft bijgedragen tot het groote succes, dat Zweden op de in 1912 te Stockholm gehouden Olympische Spelen mocht bereiken. Hoewel ik alles, wat uitsluitend betrekking heeft op de medische gymnastiek buiten beschouwing heb gelaten, wil ik toch even vermelden de stichting in 1865 van het medicomechanisch Instituut van Dr. Jonas Gustaf Zander (1835— 1920), die eene reeks toestellen' uitvond met behulp waarvan hij „eene alzijdige oefening van de spieren van het menschehjk lichaam kon teweegbrengen en tevens bepaalde mechanische inwerkingen op het organisme in zijn geheel en op bepaalde deelen er van." Ook dit instituut ging gestadig vooruit en Zander's denkbeelden vonden spoedig niet alleen in Zweden, maar ook in vele andere landen toepassing. .134 Fig 15. E. Nerman. Fig. 16. A. G. Schraiterlöw Ook de speciale gynaecologische gymnastiek van majoor T. E. Brandt (1819—'95) waarbij door manuele behandeling vrouwelijke onderlijfskwalen werden behandeld en verbeterd, vonden evenals de behandelingswijzen van Zander, weldra toepassing over den geheelen wereld. Ondanks de gestadige uitbreiding van het Centraal Instituut bleek het toch niet mogelijk voldoende vrouwelijke leerkrachten te vormen en daarom werd in 1902 aan het in 1889 gestichte particulier Instituut van Dr. J. Arvedson, te Stockholm het recht toegekend aan vrouwelijke leerlingen die met goed gevolg aan het eindexamen hebben deelgenomen, het diploma uit te reiken, dat bij Koninklijk Besluit gelijkwaardig werd verklaard met het einddiploma van het Centraal Instituut. Jaarlijks levert Arvedson's Instituut een 35-tal leerlingen af. Het Zuid-Zweedsch Gymnastiek Instituut te Lund, eveneens een particulier Instituut, waarvan Majoor 135 J. Thulin directeur is, die in de leiding krachtig wordt bijgestaan door zijne echtgenoote, zelf ook „gymnastik directorin", werd op gehjke wijze officieel erkend bij Koninklijk Besluit van 1909. Thans zijn-op vele plaatsen in Zweden particuliere instituten, waar men uitstekend gymnastiekonderwijs kan ontvangen. Het gymnastiekonderwijs wordt in Zweden thans overal gegeven door bevoegde leeraren en leeraressen, hoewel ook nu nog de klassen te groot genomen moeten worden bij gebrek aan een voldoend aantal goede leerkrachten. Dit gebrek zal nog langen tijd blijven bestaan, indien men vast blijft houden aan het onderwijs door vakleeraren. Het onderwijs door de klasseleeraren wordt noodgedrongen op de lagere scholen meer en meer toegepast. De klassen zijn soms tot 125—150 leerlingen sterk, de kleinste klassen tellen nog altijd 50—75 leerlingen, terwijl toch 30 kinderen als maximum moet worden beschouwd. Zeer dikwijls wordt het onderwijs gegeven door actieve officieren, oud-leerlingen van het Centraal Instituut. Zoo was ik persoonhjk in 1921 te Kristiansstad getuige van een les aan eene klasse van ± 125 kinderen van eene lagere school in eene zeer groote, min of meer primitief ingerichte gymnastiekzaal. Deze les werd gegeven door den kapitein der Veldartillerie O. Holmberg (die in 1912 de Zweedsche equipe op de Olympische Spelen leidde en in 1914 als leider optrad van eene Zweedsche ploeg, die in Amerika demonstraties gaf) die juist dat jaar die klasse had overgenomen van een luitenantkolonel der Veldartillerie, commandant van het regiment ter plaatse. En een half uur na afloop van deze les, woonden wij een gymnastiekles bij van de school tot opleiding van onderofficieren der Veldartillerie, welke les gegeven werd door den kapitein, directeur dier school, die niemand anders bleek te zijn dan dezelfde kapitein Holmberg. Dienzelfden middag was er een concours hippique en onder de deelnemers merkten wij wederom op den kapitein Holmberg. Men kan zich in Nederland moeilijk dergelijke toestanden voorstellen, waarin een actief dienend hoofdofficier les geeft aan klassen schoolkinderen! Maar voor hen, die dit gezien hebben, was het slechts één der vele staaltjes, die bewijzen, dat het vak gymnastiek in Zweden in hoog aanzien staat en geen wonder! Op het platteland, waar men soms over mijlen geen bewoners aantreft, laat het gymnastiekonderwijs evenwel nog 136 te wenschen over maar toch is sedert de invoering van het reglement voor de lagere scholen van 1920 ook voor de lagere schooli) een minimum van 3 uur VSTweTk voorgeschreven! Sedert 1902 heeft men in Zweden vast-aangestelde Gym- Fig. 17. G. Moberg. ÏSSbnsPecteurs voor bepaalde provincies, terwijl deze instelling werd gereorganiseerd in 1915, zoodat erthans ui S mXT0 verricht door actief dienende oS ¥aJ°r ThuIln te Lund, kapitein Moberg die in 1916 aïiXrrNH^ C25,al InStituut te Stoc^Sm n ate zoodanig de Nederlandsche studiecommissie bij haar be l) Lagere school is niet de juiste vertaling voor het Zweed^h. fcrfu k ,.. maar komt er toch het dichtste bij; het is LtZne loZ^ol. " ' 137 zoek aan Zweden geleidde, thans te Eksjö, Luitenant-kolonel Nerman te Halmstad zijn o.a. gymnastiekmspecteur. Teneinde de geschiktheid van het onderwijzend personeel te verhoogen, hebben sedert 1904 steeds meer en meer voortzettings-cursussen, plaats gehad en het doorvoeren van een goed geregeld gymnastiekonderwijs op de lagere school wordt op het oogenblik in Zweden beschouwd als het gewichtigste vraagstuk op het gebied der hchamelijke opvoeding. Hoewel men in Zweden steeds, naast de gymnastiek, de wintersporten op groote schaal heeft beoefend, zoo is toch in de laatste 20 jaar de beoefening van spelen en sport zeer toegenomen, doordat men ook aan de athletiek en aan tot nog toe minder beoefende sporten meer aandacht ging schenl\ ken Men dient dan ook goed onderscheid-te maken tusschen het Zweedsche stelsel van Gymnastiek, dat slechts een onderdeel is, zij het dan ook een gewichtig onderdeel, van het Zweedsche stelsel van lichamelijke opvoeding, dat bovendien, alle mogelijke denkbare vormen van Spel en Sport bevat, zelfs in ruimen zin ook het leven in de openlucht, kmderzorg, V algemeene hygiëne, woning- en kinderhygiëne enz. 'enz. omvat. Intusschen is het wel eigenaardig, dat ook m Zweden gedurende eenigen tijd eene tegenstelling heeft geheerscht tusschen gymnastiek eenerzijds en spel en sport anderzijds, eene tegenstelling waarvoor in weerwil van de princrpieele verschillen tusschen beide vormen van lichaamsoefening, toch geen grond is en die dan ook zoowel m Zweden als in * ons land betreurd moet worden. i De groote propagandist voor spel en sport was en is nog de oud-Directeur van het Centraal Instituut, Generaal V. | Balck. Wat de paedagogische of hygiënische gymnastiek betreft ook ten opzichte hiervan zijn nieuwe denkbeelden opgeworpen betreffende de methodiek en de leerstof; nieuwe oefeningsvormen werden voorgesteld, waaronder speciale houdingsgymnastiek, ontspanningsoefenmgen, rhythmisclie oefeningen, een veelvuldiger gebruik, vooral voor kinderen van lage (zittende, knielende en liggende) uitgangshoudingen, wijzigingen in de wijze van commandeeren worden meer en meer toegepast en hoewel lang niet alles wat nieuw is, ook aanbeveling verdient, zoo wordt door de wrijving van gedachten de gymnastiek ongetwijfeld vooruitgebracht en tevens aangetoond, dat ook hier evolutie plaats grijpt Dat het Centraal Instituut niet altijd even enthousiast de nieuwe denkbeelden, die dan dikwijls gepaard gaan met kritiek op ' 138 L38 het bestaande verwelkomt, is te begrijpen als men bedenkt dat ve e van die met fanatisme verkondigde nieuwigheden een kalm kritisch onderzoek niet kunnenWrstaan. Onder" de meest vooruitstrevende personen van de nieuwe richting moeten genoemd worden de Inspectrice van het gymnastiekonderwijs te Stockholm Eline Falck. die o.a. een boekje met Hg 18. Gymnastiekzaal van de Müitaire Academie te Karlberg bij Stockholm. gyinnastieldessen voor kinderen het licht deed zien, en Majoor J Thnlin, de Directeur van het Zuid-Zweedsch Gymnastiek Instituut, die eene heele serie werSs met atlassen enz. heeft gepubliceerd, waarin hij de grondslagen van het gymnastiekonderwijs, de leerstof vcor verschalende leeftijden enz. zeer uitvoerig behandelt. Ik kom hierop in een afzonderlijk hoofdstuk nader terug. stiek1,LH£l«n betre?' de aldaar b^efende gymna¬ stiek is dezelfde als die op de scholen wordt toegepast. In ,,K hÏTT helv.Handbok igymnastikför Armenochflottan" de behoS?Ü1J gCT1!n1 Vl°0t W°rdt *evolëd' te™Vl n^at in lQ?2 w2-Ha^ 6611 bek^°pte handleiding was gebleken, for Jl7n gegeven : „Gymnastik och idrotts inltruction for armen och mannen", waarin naast de gymnastiek ook de spelen, athletiek en sport zijn opgenomen 139 In September 1925 verscheen: „Gymnastikinstruction för Armen och Mannen'' waarin grootendeels de tot nu toe gebruikelijke oefeningen zijn opgenomen, aangevuld door enkele passieve oefeningsvormen, ontleend aan de Deensche handleidingen en die van Thulin. De indeeling der leerstof is echter eenigszins gewijzigd en men heeft gebroken met de indeeling in „families" van Hjalmar Ling. Men deelt namelijk de oefeningen als volgt in: A. Ordenoefeningen; B. Vormgevende (m.a.w. houduigs-) oefeningen, onderverdeeld, juist zooals P. H. Ling reeds deed in zijn eerste geschrift in 1836, in been-, arm-, hoofd- en rompoefeningen; C. Hangoefeningen, D. Evenwichtsoefeningen; E. Springoefeningen; F. Marcheeren loopoefeningen. In verband met de gewijzigde indeeling der leerstof, is ook het lesprogramma gewijzigd en luidt dit thans: I. Inleidende oefeningen. Ordenoef eningen Langzaam uitgevoerde armoefeningen. Langzaam uitgevoerde beenoefeningen. ' Hoofdoefeningen. ( a. rompbuigingen achterwaarts. en -neigingen Rompoef. I diep voorwaarts (b. rompdraaiingen en zijwaartsbuigingen. Huppen (springen in snel tempo, met meer of minder gestrekte beenen). Snel uitgevoerde armoefeningen. Snel uitgevoerde beenoefeningen of vrije sprongen op de plaats. II. Kernoefeningen. a. Rug- en buikoefeningen in den vorm van romp achterw. buigen. b. Rug- en buikoefeningen van ander type dan onder a, dikwijls uitgevoerd met wandrek, • zooals spanboog, dijen heffen of wel oefeningen met het hoofd lager dan de voeten. Deze oefeningen worden gevolgd door een afleidende beenoefening. Snelheidsloop. c.q. estafettenloop, spel. Hangoef eningen. Evenwichtsoefeningen. Rompoef. 140 • Rug- en buikoefeningen met statische contractie van de rugspieren. Rompoef. { b- Ku&~ en buikoefeningen met statische con- naA.i.ic vcui ue DuiKspieren. c Eenzijdige rompoefeningen (draaien, buigen neigen). y Springoefeningen of hindernisbaan. Marcheer- en loopoefeningen (uithoudingsoefeningen). III. Eindoefeningen. Langzaam uitgevoerde been-, romp- en armoefeningen /Een vijftal uitgewerkte lesprogramma's ten dienste van het Arecrutenonderwijs zijn aan dit voorschrift in een los boekje toegevoegd. J Naast de gymnastiekbeoefening, zooals die door den staat ,eJreT?elijkt men.deze uitlatingen met die door denzelfden W Demeny in zijn voorwoord van het werk van Lefebure? moSfkls'd^ ^ Zkh Verbaasd af. Toe he mogelijk is, dat iemand m een tijdsverloop van twee iaar zonder dat op gymnastiekgebied eenige ingrijpende ont' dekking werd gedaan, zóó sterk van meemngkoïvïanderen? JSI Zdedi^ ^ d0OT b^gvoorgSTe zoo'. genaamde „eclectische" methode. Maar zoowel voor dit Congres^ als voorde andere hierna te besprekeT coZessen '^ÏÏS?l?9k 6r °.P Trden gewezen' dat de stn"fnSt üep tusschen de voorstanders van het Zweedsche stefeel en die van het Duitsche stelsel, doch uitsluite^tusSt ae voorstanders van het zuiver Zweedsche stelsel eeSds en van^eclectisch stelsel, dat vele trekken met het IwLï ') Zie hierover nog Hoofdstuk V. (Red.) 2) „L'Education Physique en Suède." 155 sche stelsel gemeen heeft en de „Duitsche" oefeningen verwerpt. Demeny spreekt zich in al zijne werken en o.a. nog in den derden druk van zijn werk „Mécanisme et Education des Mouvements", dat in 1907 (dus na deze congressen) verscheen, zeer duidelijk uit. Nadat hij zijne afkeuring over het stelsel Happel heeft uitgesproken, gaat hij voort: „Autre „chose est le système de Ling auquel nous avons fait de larges "„emprunts, nous réservant de les justifier et de les compléter. '„Les principes de la méthode suédoise sont la nature humaine "„elle-meme, on ne peut s'y soumettre, on en critiquera. les ^détails dans 1'application, mais toutes adjonctions devront „être faites dans le même esprit et pour amener 1'accord plus ,'parfait entre les moyens et le but. C'est le seul système ayant un plan et qui tienne debout, c'est la sa force". Mij dunkt, duidelijker kan men het niet wenschen! En in hetzelfde werk laat hij zich over de Duitsche gymnastiek als volgt uit: „Cr oir e obtenir un effet utile plus intense „sur la santé et sur la bonne attitude du corps paree qu'on "„emploie des appareils portatifs ou des engins gymnastiques ',est un préjugé que nous avons longuement combattu en ,'montrant qu'une progression rationelle ne doit pas étre ,','seulement basée sur 1'intensité des contractions musculaires .^mais bien sur la répartition de ces contractions et 1'effet „utile produit." Ook de toesteloefeningen veroordeelt hij in zeer sterke en geen twijfel overlatende termen. Ook Hébert, die in zijn werk „Guide d'Education Physique" eerfeclectisch stelsel publiceerde, nam zeer vele, bijna alle oefeningen uit het Zweedsche stelsel over; ook hij maakt het principiëele verschil tusschen vormende gymnastiek eenerzijds en toegepaste gymnastiek anderzijds; ook hij geeft een van te voren vastgesteld lesprogramma aan enz.; omtrent de toesteloefeningen schrijft hij: „Au contraire, les exercices „de fantaisie exécutés aux appareils tels que: barre fixe, „trapéze, anneaux etc. sont presque tous déformateurs, en "particulier les renversements en arrière aux anneaux et ,'barres, les rétablissements avec élan, les tourniquets, les "appuis fléchis aux barres parallèles etc." Het Congres te Luik, eveneens in 1905 ter gelegenheid van de Exposition Universelle gehouden, was uitgeschreven door de „Ligue des propagateurs de la gymnastique scolaire", /waarvan de heer Fosséprez, inspecteur van het gymnastiek- 156 j onderwijs in de Rijksscholen en een der aanvoerders van de ƒ eclectische beweging in België, voorzitter was. De aanvoerders van de zuiver-Zweedsche richting waren hier aanwezig. Maar toch drukt de op dit Congres na de discussiën aangenomen motie volkomen de bedoeling uit zoowel van de zuiver-Zweden als van de eclectici. Deze motie luidde: „Dans la pratique des exercices cor„porels on recherchera de préférence les moyens dont la valeur „au pomt de vue de 1'hygiène, de 1'esthétique, de 1'économie „des forces et de 1'effet moral aura subi le contróle expéri„mental um a 1'analyse scientifique". Doch eene toevoeging waardoor werd uitgesproken, dat men zich daarbij op dé beginselen van Lmg moest baseeren en waardoor dus ronduit het feit zou zijn erkend, dat ook de eclectischen zich bij het opbouwen van hun stelsel, op Zweedsche grondslagen hebben gebaseerd, werd verworpen, hoewel het vast staat, dat ook dat eclectische stelsel op Zweedsche beginselen berust De strijd, welke in Frankrijk met de afscheiding van Demeny was begonnen, en welke in het betrokken hoofdstuk wordt uiteengezet, werd hier vervolgd. Beide stelsels, namelijk het zuiver-Zweedsche en het eclectische stelsel verschillen vooral in België toch slechts betrekkelijk weinig en daardoor was het dan ook mogelijk* moties te formuleeren zóódanig, dat zij met bijna algemeene stemmen werden aangenomen en dat beide partijen zich alsoverwinnaar beschouwden. Het groote verschil ligt in de mentaliteit en dit laat zich niet gemakkelijk in moties of op schrift uitdrukken. In eene circulaire (brochure) afkomstig van het Belgisch Mimstene van Kunsten en Wetenschappen en welke circulaire het werk is van Fosséprez, voorstander van een eclectisch-Zweedsch stelsel, past men eenvoudig de Zweedsche methode toe, zonder den naam te noemen, tengevolge waarvan de aanhangers van het systeem Happel (berustende op Duitsche beginselen) die circulaire noemden een „Manuel anonyme de gymnastique suédoise"! Commt. Henrion voorstander van het zuiver-Zweedsche stelsel, gaf in samenwerking met den heer de Fosséprez, aanvoerder der voorstanders van een eclectisch-Zweedsch stelsel en persoonlijk vijand van Majoor Lefebure, cursussen aan de leeraren werkzaam bij het middelbaar onderwijs In België ging de strijd dan ook meer tusschen personen dan tusschen stelsels. ^ 157 Betreffende het congres te Mons zij nog het navolgende medegedeeld, welke mededeehngen door mij zijn ontleend aan het officiëele Verslag van het Congres, 2e gedeelte: „Compterendn des séances". De le Afdeeling, waarin alles betreffende het onderwijs in 't algemeen werd behandeld, was onderverdeeld in drie onderafdeelingen, waarin respectievehjk werden behandeld: ,,1'enseignement primaire", ,,1'enseignement moyen" en ,,1'enseignement supérieur" (lager, middelbaar- en hooger onderwijs). • le. De onder afdeeling voor het lager onderwijs. Evenals reeds zoovele malen was gebeurd, ontaardde ook hier de strijd over de hchamelijke opvoeding, voor zoover het de al of niet invoering van het Zweedsche stelsel op de scholen betrof, spoedig in eenen persoonhjken strijd tegen Dr Tissié en Ct. Lefebure, voorstanders van het zuiver-Zweedsch stelsel, welke strijd vooral door den Franschman Dr. Philippe, , ,Chef des Travaux au laboratoire de psychologie a la Sorbonne en medewerker van Demeny en door Fosséprez, „Inspecteur de 1'enseignement de la gymnastique" te Brussel, beiden voorstanders van een gewijzigd Zweedsch stelsel (dochgeenszins van het Duitsche stelsel) werd geleid. Uit het officiëele verslag der zitting van 25 September 1905 bhjkt voorts, dat de meeste sprekers en o.a. de H.H. Damseaux, de Voorzitter Bn. du Sart de Bouland, Fosséprez enz. van meening zijn, dat het niet tot de taak van dit congres behoort, uit te maken, welk stelsel van gymnastiek het meeste aanbeveling verdient. Op voorstel van den heer Van Overbergh, „Directeur général au ministère de 1'Intérieur et de lTnstruction Publique" worden de twee volgende moties in stemming gebracht : le vceu: „II est désirable que dans toute classe de 1'en„seignement primaire on consacre au moins une demi-heure „effective a la gymnastique rationnelle, en dehors des heures „de récréation. Cette matière de gymnastique rationnelle „sera considérée comme matière obligatoire. „II est désirable que les mères de familie préparent dans „le même sens les enfants avant leur entrée a 1'écóle „primaire. 2e vceu: „L'après-midi, principalement pendant la bonne | „saison, sera réservé a des applications pratiques, en plein \158 "S^SESPi «*-* travaux Daaroï '^tTf** a>emeeJne Stemmen aangenomen. Dam I L . Fosséprez de volgende motie voor: „Uans la pratique des exercices corporels, on recherchera de préférence es moyens dont la valeur au pomt S vïe S J hygiëne, de 1'estéhétque, de 1'économie des forces^t de tiZSSSffiï?le contróle expérimentaI uni a i w „Welke motie na eene zeer levendige discussie, waarbij Dr Phihppe wederom verklaart „ne pas vouloir entrer dans la atgenomenT) méth°deS"' 67 ^ 8 Een voorstel, aan die motie toe te voegen- dont la methode suédoise a été 1'initiatrice", dL aannemin? van welke motie aan het eenmaal aangenomen beSKets veranderd zou zijn, doch ronduit zfu zijn toegeven dit het Zweedsche stelsel het eerste stelsel was, dat SeSüike SïïJSf?1 b6rUStte' ^ VCrWOrPen met 67 telen 1 /V °ok hier evenmin als te Parijs, Brussel of Luik soraknie f ^r^dtr^ net De meening, dat op dit Congres de onvolkomenheid van malende ^SSS^.JSÏÏSiS* * W ^k geslaagd was een 50-ta| „„dp™r ^ g °P een Zond*g viel, erin die heien waTniminst n^ond.r ff * d0en deelnemen; sche of Duitsche stekel d£h »ic ? ƒ °0gte van het Zweedsche, eclectihijzelf! Zoo^fS'^^T'!^ F^éPrez' «temden zij gelijk Tissié enz. hunne overSnZ h d^H ^ beWeCld' dat ^bure, zouden danken aan heMteit^at zii in ^ andere afdeeüngen eveneens had haast gezegd gymnasSchtolitiiv 6 a/de1ehngen vriendjes (ik standers. Hoe LtriHetfeiL™"0,?' haddel> d«» hunne tegenmeent te moeten verwatenbeS' £t ^f*»" «^gelijke handelden werd nagestreefd, ze« teover^nnen d P * «"S™** het doel waarheid overwmnen, dan gezamenlijk te zoeken „aarde !) Blijkens mededeeline in de Revi,P h», i c , • heele vergadering. ..Revue des Jeux Scolaires" protesteerde de 159 stemd; eene dergelijke motie werd zelfs niet behandeld of voorgesteld! 2e. De onderafdeeling voor het middelbaar onderwijs. Nadat verschillende heeren het woord hebben gevoerd in de middagzitting van 26 September, stelt de Commandant Lefebure eene reeks moties voor, waaronder de volgende: „Dans la pratique des exercices corporeis, on recherchera „dé préférence les moyens dont la valeur, au point de vue ,,de 1'hygiène, de 1'esthétique, de 1'économie des forces et ",de 1'effet moral aura subi le controle expérimentaI uni a „1'analyse scientifique. „La gymnastique éducative peut utilement s'inspirer des principes de la méthode de Ling. „Que dans les écoles normales du degré moyen pour les „d'éux sexes une heure par jour soit consacrée a 1'enseigne"ment des exercices corporeis éducatifs, indépendamment des "„récréations, des jeux, des sports et des exGursions". " De heer Souffret, „professeur a 1'Athénée royale de Namur", roemt de gymnastiek der vereenigingen, welke men voor acrobatie uitmaakt. De moties door den heer Lefebure voorgesteld, werden alle aangenomen. Hieruit blijkt dus, dat de begimselen van de Zweedsche school in deze onderafdeeling, ondanks de (overigens zwakke) bestrijding, werden aangenomen. 3e. De onderafdeeling voor het hooger onderwijs. In de morgenzitting van 27 September 1905 worden, na eene uitvoerige gedachtenwissehng waaraan door Dr. Demoor, Dr Tissié, Commt. Lefebure, M. Souffret, Dr. Wettendorf e. a. wordt deelgenomen, de volgende moties voorgesteld: II est nécessaire de créer, comme on 1'a fait a Stockholm et dans tous les pays, des écoles supérieures centrales d'édu"cation physique, destinées a former des specialistes et a "faire progresser la science de 1'éducation". Dans la pratique des exercices corporeis, on cherchera dé préférence les moyens dont la valeur au point de vue de "l'hygiène, de 1'esthétique, de 1'économie des forces et de "l'effet moral aura subi le controle expérimentaI urn a ,,1'analyse scientifique". Beide moties worden met algemeene stemmen aangenomen. Over de volgende motie heeft weder eene gedachtenwissehng plaats, waarbij „M. Demoor demande a justifier son 160 rnn 1 ,-aWl U.n svstème scientifique; ü désire aue „Ion rattache 1'éducation physique a son oeuvre Tdwr luMt1«'tenltt?r * rcdaC"e dff m0Üement et de «exduavementesthKé d'être troP „insuffisant . . .eSthetlque et de n a™r qu'un effet hygiénique .^S^^^^W^ sous le rapport de la ,M rempJit SiTw^^^^t; »base la ^^^^i^^S^^Voar „necessaire d'en suivre les applicatioSTlaleïtre nUÜement „est chose malhonnête, paWq^onT™ P PtèS infoime& „devrait éclairer. . q n tromPe ceux que I'on „La méthode suédoise a toute la précision de la science;: 163- „elle pourra sans doute se perfectionner encore dans es détails, se tenir d'accord avec les progrès futurs, mais les '.'.principes et le plan en resteront immuables et menteront la "reconnaissance des peuples." De heer Sluys constateerde ten slotte, dat Demeny, bij het uitspreken van dit oordeel, (dat aan duidelijkheid en beslistheid niets te wenschen overliet) volkomen tot oordeelen bevoegd mocht worden geacht, aangezien hij het stelsel eerst in Zweden had bestudeerd aan het Centraal Instituut, een groot aantal physiologische onderzoekingen had gedaan — of helpen doen (met Marey) - en twee belangrijke werken had gepubliceerd, waarin hij zoo juist de gegrondheid van ziin gunstig oordeel aantoont. Dew vroeg hem daarop: „Oü ai-je pubhé ce que vous veneTdelre?" wlarop de heer Sluys hem het boek toonde en leide C'est la préface du livre de M. Lefebure. c'est bien ™cïï»S£^'»***y. -ö'ai écrit ce que vous venez d'é liré mais cette préface est incomplete une partie en a "été supprimée. Du reste, elle est de 1903 et j ai évolue depuis. DemeTzeMe er echter niet bij, dat hijzelf dat gedeelte had weegelaten, zooals straks zal blijken! De heer Sluys las daarop voor hetgeen Demeny had geschreven in de tweede uitgave, in 1907 uitgekomen, van zijn werk Mécanisme et Education des Mouvements i); nadat Semeny daaïhet systeem Happel heeft veroordeeld, schrijft ^.Uutre chose est le système de Ling, Wel«J« fait de larges emprunts, nous réservant de les justifier et de tfcornplLr. li principes de la méthode nature humaine eUe-même, on ne peut que s y soumrttre On en critiquera les détails dans apphcat on maitoutes „objections devront être dans le meme esprit et par 1 accord ^^zijopgen^ ^r.^.»" enthousiast voorstander van ^SoTwtalt het Zweedsche stelsel heftig aan op de congressen te Ll9Ó7B DenrenT^t zich weder-als enthousiast voorstander Van het Zweed- Aug. 1910. 164 „parfait entre les moyens et le but. C'est le seul système „ayantunflan et qui tienne debout; c'est ld sa force" gesbtenen^S8^6 WegIaten Van zinnen uit¬ gesloten en ook deze uitmg laat aan duidelijkheid en beslistheid mets te wenschen over. Demeny antVoordde hferop„Jai evolué depuis 1907", waarop de heer Sluys zeide dan Demeny's woorden van 1903 en 1907 thans tot de Sine te maken omdat ze zoo goed als antwoord pasten op de bezwaren welke Demeny thans tegen het Zweedsche stelsel Echt Op dit oogenbhk echter geschiedde het incident dat de aanleiding zou worden tot het aan het licht komen van veel dat mt^hf^ "ï*?* Z°U zi* ^ven, een incident, dat met recht een schande mag worden genoemd voor het Congres te meer waar de secretaris-generaal van het Congres tevens Inspecteur van het gymnastilk onderwijs in BelgTf de heer Fosséprez het veroorzaakte ^eigie, ae tnnn0SHéP,rf .tOCh l&m £et woord en verklaarde op heftigen toon dat het voorbericht van Demeny van 1903 nietmocht worden aangehaald, want dat de Ct. Liebnre ot^T^n woTrden SLj^S^ « ^bruikte o.a.Te metroodenmkt geheel had gewijzigd, dat Ct. SebnW?^ cheidene zinsneden uit geschrapt had en gezegd had ïïllen te zullen publiceeren datgene, wat hij ervan kon gebruike^ ten slotte zeide Fosséprez, dat hij aan Ct. Lefebure San' tt™St is""6 h6bben Vemeten- Straks Zal bli^wat merl Groote beroering in de vergadering! De heer Sluvs nrnW teerde tegen de incorrecte handelwijze, t^SS^^ tekst t il? T Vervalschen - besnoeien^™ teüst en vroeg aan Demeny nog eens of hij de bedoelde dr^gHefhre,T,had °f niet' waar°P DemenV antwoordde dat hij dit wel had geschreven, maar dat hij nog meer had geschreven, dat nu was weggelaten ë De bijeenkomst werd onder algemeene beroering opgeheven. Den volgenden dag werden de aanvallen van Demenv od het Zweedsche stelsel besproken en een der leden van het 5aXSVdC *ee'DuP°nV°°nde aan de hand van dSnteïs J,W Zweeds,che voorschrift aan, dat de kritiek van Demenv geheel ongegrond was en dat vele fouten, die Demeny In het' 165 Zweedsche stelsel meende te hebben ontdekt, slechts in het brein van Demeny, echter niet in het Zweedsche voorschrift voorkwamen\ Ondertusschen was de Majoor Lefebure met het gebeurde per brief in kennis gesteld, welke brief hem door uitstedigheid eerst den 13den Aug. 's morgens bereikte. Majoor Lefebure zond onmiddelhjk een telegram aan den heer Sluys, dat deze enkele oogenblikken, voordat de sluitingsbijeenkomst van het Congres begon, ontving en dat luidde: „Je possède a la disposition du gouvernement qui patronne „le Congres que préside M. Fosséprez la préface de M. Demeny „avec les dernières corrections faites de sa main, ainsi que la ^date et la signature. La préface de mon ouvrage en est la ,,reprodüction textuelle. Toute autre déclaration est imposture „et je la méprise." Lefebure. Toen de heer Sluys Fosséprez ontmoette, deelde hij hem de ontvangst van dit telegram en den inhöud mede en hij noodigde Fosséprez uit, dus zijne woorden in te trekken, zoo niet, dan zou hij (d.i. de heer Sluys) genoodzaakt zijn dit telegram aan het Congres voor te lezen. Fosséprez antwoordde woedend: Je ne retirerai rien! Je me f ... de Lefebure!" en ging door. ' Eenige oogenblikken later werd de zitting geopend door den heer Desguin, die de zitting, waarin het incident was voorgevallen, niet had bijgewoond en, naar hij later aan den heer Sluys heeft geschreven, slechts terloops iets over het incident had gehoord aan het dejeuner, onmiddelhjk vóór de zitting. De geheele zitting was in eenige minuten afgeloopen! De voorzitter sprak de traditioneele dankbetuigingen aan de leden van het Congres uit, zeide het te betreuren aan de vergadering niet de conclusies te kunnen voorleggen, waartoe men in de sectiën gekomen was1), omdat de secretaris die thuis had laten liggen, en zonder eenige tusschenruimte, in eenen adem doorsprekende en voor iedereen totaal onverwacht, voegde hij er bij: „la séance est levée"! Verschillende buitenlandsche vertegenwoordigers hadden het voornemen, officiëele dankbetuigingen tot deRegeering enz. uit te spreken, doch dit was onmogelijk. Duidelijk bleek de toeleg, om door het plotseling opheffen der vergadering, den heer Sluys te beletten het woord te vragen, om het vermelde telegram voor te lezen. !) N.B. Gedurende dit congres zijn er nooit sectiën gevormd, doch dit was den voorzitter blijkbaar geheel onbekend I 166 166 De heer Sluys vroeg het woord en eene onbeschrijfelijke ver warring volgde; de aanhangers van FoJS^M™ schreeuwden,stamptene^ te maken en Fosséprez schreeuwde, dat hij voS *J gezegd had en dat men dit bevestigd kon Snl Deme ny_s werk: „Evolution de 1'Education Physi^e en FranS " Temidden van deze verwarring trachtte de heer Sluvshet telegram voor te lezen en zij, die nog tegenwoordigwaren gmgen daarna uiteen. Zoo bleef het dus nog Tenopen a hans voor hen, die Lefebure's telegram niet gelZden S Zl^T"*"* Spraken' F°sséPrez - Demeny'f Inhetpecembemummer van de Revue Gymnastique waar Iema°a0kkt?J ïut^™ ^ Vooraf^*8ÏÏkwïE gemaakt), vinden wij een bnef van majoor Lefebure van „de la preface que M. Demeny a écrite en 905 nouï mori „ouvrage de propagande „1'Education physique eS suèdT" iSet d^tq^3m'amait 6n ^ Vi—i-h'lfant „Je me bornerai a répondre en vous soumettant la renro „duction photographique de la lettre que M Fosséprez m a „ecnte en janvier 1903 et dans laquellevouslkez XT-iï demeny d'apporter a son texte pHmitif aui iuVdTZlZ™™ - -*A mentionnés ^ brfef Van den heer Fosséprez, bhjkt duidehik tl!:ti zrf' tat Lefehure aan ^ ^sfe. fïd vandenbn^T ^ («» luidt het ^1 - ■ "Je Pense 9-ue Demeny ne fera Das de „que'MajGr Demenv ff ^7^^: „ Vous m'assurez „que sa. lx JJemeny a tenu a déclarer au Congrès oue la ^reface^qui flgure dans mon ouvrage est bi^TSd?^ voor 167 „qu'une partie du manuscript en avait été supprimée. „II n'y a aucun doute a cela, et c'est M. Demeny lui-même „qui a décidé de supprimer de sa préface le paragraphe relatif „aux applications militaires de la gymnastique,1) comme en „témoignent les deux lettres, dont je vous soumets également „la reproduction photographique." Ct. Lefebure stelde aan Demeny wijzigingen voor, op welk schrijven hij antwoord ontving in Demeny's brief van 31 Jan. 1903 waaruit ik o.a. aanhaal: „Mon cher Commandant, Je „vous renvoie immédiatement la nóte avec modifications1) .... „J'y ai fait les corrections demandées et fat même supprimé „tout le passage relatif a 1'apphcation müitaire, me réservant de la développer aüleurs." Hieruit blijkt onomstootelijk, dat, terwijl Lefebure slechts wijzigingen had voorgesteld, Demeny uit eigen beweging het gewraakte gedeelte geheel heeft weggelaten. Maar dit heeft Demeny blijkbaar toch niet weerhouden, om in zijn werk: „Evolution de 1'Education Physique en Frahce" (1909) op blz. 125 te schrijven: „La préface écrite en tête du „livre sur 1'Education physique en Suède du Commandant ..Lefebure n'est pas toute ma préface, elle a été tronquée et "les observations qui n'étaient pas favorables au système ,,suédois ont été enlevées." Maar Demeny vergeet er weer bij te zeggen, dat die wijziging in gemeenschappelijk overleg is geschied! Zeer terecht schrijft de Majoor Lefebure in zijn brief van 20 Sept. aan den heer Sluys naar aanleiding van Demeny's en Fosséprez' handelingen, nadat hij heeft medegedeeld, hoe hij van verscheidene Belgische en buitenlandsche leden van het bewuste Congres brieven heeft ontvangen, waarin die leden hunne verontwaardiging uiten over Fosséprez' niet te qualificeeren optreden en mededeelen, dat tegenstanders van het Zweedsche stelsel zich op Demeny's en Fosséprez' verklaringen beroepen: „Bien que je me sois jusqu'aujourd'hui „scrupuleusement interdit de faire aucune polémique person„nelle, je me vois dans 1'obligation morale de répondre a ses "accusations que j'avais cru d'autant plus pouvoir dédaigner „qu'elles sont invraisemblables; mais 1'interêt de la cause ',du progrès en éducation physique rend nécessaire une „réponse." *) Ik cursiveer. 168 iSre ï ®,e™ny> page 133 de son ouvrage de 1909 „ e dirai: si je dédaigne les attaques personnelles ie ne ouis ;;injus7esd'trU"e ^ je la défends contre les attaque: Ik wil volstaan met hier nog bri te voeeen rlat n™», • antwoord op het artikel van den hier S^f m'de Re^TSvn? Ufcbnre daarvan beschnldigde (blz. 125 vanzHnlerkv"ff ?ich met '? ^eni ,,U taVavol „ue smguiieres intentions amon égard pour me faire un r-ri™ „d un geste de pohtesse, surtout a propos d'une pre^quiTs? ZZüZSïfobserva,eur de ,a Nat-".*ï nin»atnSfÏÏy biJ het neerschrijven van zijne mee- „aurait ete tout autre si j avais écrit pour vous (d i t rt "vSté'MU p°ur ^ h°mmes' amis du pC" {tt-deet van ^^TS_x™Catira.^y?que^. onder leidinr bebben^ In d^erscffle PróvStta.ïanTe^nrv? S5SS »^-fi3Sïa=K 169 gymnastiek wordt onderwezen aan de onderwijzers, teneinde dezen in staat te stellen, dit onderwijs op hunne scholen te geven. Zoowel in het leger als op de scholen te Brussel is de Zweedsche Gymnastiek officieel ingevoerd, terwijl ook in zeer talrijke vereenigingen dit stelsel wordt gevolgd. Vele andere vereenigingen echter passen nog de gymnastiek volgens Happel, dus de toestelgymnastiek, e.a. toe. Frankrijk. Het was in het jaar 1846 dat I'"g'g W1inff Genrgii. die zooals ik reeds zeide (zie blz. 119) door Ling zelf bij zijn dood met Branting werd aangewezen als de eenigen, die in staat waren de leiding van het Instituut te Stockholm op zich te nemen, zich naar Frankrijk begaf en daar propaganda maakte voor de Zweedsche gymnastiek. Hij kreeg opdracht, voor het Leger een handboek voor Zweedsche gymnastiek te schrijven, doch aan die opdracht is nooit gevolg gegeven, aangezien de Februari-revolutie in 1848 een eind maakte aan deze beweging. De lichaamsoefeningen werden uitgevoerd ingevolge de door den Spaanschen Kolonel Amoros (1770—1848), oudleerling van Pestalozzi en door deri Zwitserschen Commandant CliasJ 1782—1854) gepropagandeerde beginselen. Deleerstof vanAmoros omvatte aanvankelijk veel meer dan de eigenlijke toestelgymnastiek, welk onderdeel, afkomstig van de Duitsche gymnastiek, intusschen het meest op den voorgrond trad. Intusschen werden er geen officiëele maatregelen genomen ter bevordering van de hchamelijke ontwikkeling, totdat m ia/u» Aa rUrmnas+ipVsrrinnl werd eeoüend in de „Redoute de (f\ la Faisanderie", een oud fort bij Joinville-le-Pont, welke ^>7,Redoute" ook thans nog de kern vormt van het nu veel uit' gebreidere „Centre d'Education Physique" zijnde de Militaire Gymnastiek- en Schermschool van het Fransche Leger. Het gymnastiekonderwijs blijft zich in hoofdzaak langö dezelfde hjnen bewegen, waarbij ook Demeny, sedert 1882 „preparateur de la Station Physiologique," waarvan de beroemde physioloog Marey directeur was, eene belangrijke rol speelde Omstreeks 1880 echter vatte Dr Ph. Tissié, te Pau, de propaganda voor de Zweedsche gymnastiek weder op en gevolg gevende aan de wenschen, uitgesproken door de Académie de Médecine de Bordeaux" op 9 Augustus 1887, stichtte Tissié in 1888 de „Ligue Girondine de 1'Education 170 seerdtoTd'. ^ ^ den 25en Mei 1909 werd gereorganiNa terugkomst publiceerde Demenv in 1809 benoemd tot Professenr 2/■ 1 ^ er van 0orl°& Z?f'g TÏ hji 66,1 «""* aandeel irr™4rknïvThe? ^ement de Gynmaatiqne dn 22 oetobre 1 M2^™0or ,&n Zrlomin "Gmde ma!tK" waarta »*■ 'Conseil Supérieur d'Education Physique , welk hchaam overeenkomt met het Algemeen College van Advies voor de Lichamelijke Opvoeding in ons land en is een overtuigd voorstander van de Zweedsche Gymnastiek evenals de vrouwelijke professor, die voor de damesafdeehng zal worden benoemd en den graad van doctor m de hchamehjke opvoeding te Gent verwierf Er is thans echter ook eene tegenstrooming, die te Tcinvülee-Pornt eene inrichting wil stichten tot opleiding van burger leerkrachten voor de scholen, in onmiddeüijk verband met de reeds bestaande müitaire inrichting, waar de .méthode fransaise" wordt toegepast. " Denemarken. In Denemarken was de Duitsche schoolgymnastiek al ingevoerd door NachtegaU, van wien Ling zijnde gynï 173 173 nastieklessen kreeg. Het was de Zweedsche professor C. U. Sondén (1802—75), die door zijn in 1840 t»» Kopenhagen, gehouden voordracht „Gyrnnastikën som bildningsmedel oxh^Jakekonst" voor het eerst de aandacht van de wetè'rïschappelijke wereld op de Zweedsche gymnastiek vestigde. Doch aanvankelijk was de Duitsch-Zweedsche gymnastiek te zeer mgeburgerd en het kostte ook hier veel strijd om de Zweedsche gymnastiek te doen doordringen. Pas na 1880 werd Denemarken volkomen gewonnen voor dit stelsel, behoudens eenige wijzigingen in de details en de toevoeging van de traditioneel Deensche volksoefeningen, nl. de parterre acrobatiek. De Deensche ingenieur N. H. Rasmussen had in 1882 een groof gymnastiekfeest te Stockholm bijgewoond en werd een overtuigd aanhanger van de Zweedsche gymnastiek. Nadat hij in 1883 in Stockholm had gestudeerd, gaf hij in Januari 1884 de eerste gymnastiekles op Deensch gronde Fig. 23. K. A. Knudsen. gebied m de Volks Hooge- school van VaUekilde. Aan deze inrichting werd in 1884 ook eene Zweedsche onderwijzeres, gymnastik-directrice S. Högström aangesteld. Hier werd dus van den aanvang af gelijke aandacht geschonken aan de hchamelijke opvoeding van mannen en vrouwen. In 1885 gaf de Zweed C. H. Norlander demonstraties van Zweedsche gymnastiek te Vallekilde en Kopenhagen, nadat een aantal Deensche paedagogen een dergehjke demonstratie door hem hadden bijgewoond bij de inwijding van een Volkshoogeschool te Hvilan, in Skane (het zuiden van Zweden). In hetzelfde jaar volgde Rasmussen een cursus aan het 174 \ Centraal Instituut te Stockholm en tegelijkertijd doorhepen 12 Denen, waaronder de latere gymnastiekinspeeteur K A | knudsen, een cursus van Norlander te Lund. Later worden te Vallekilde en Askov een aantal cursussen gehouden tot het opleiden van gymnastiekinstructeurs voor volkshoogescholen en schuttersvereenigingen, terwijl Norlander weder demonstraties in die plaatsen gaf en voorts een klein boekje uitgaf„Kort Redegörelse for den svenske Gymnastik " kt Ondertusschen was er steeds heftige strijd tusschen de drie? I ncMingenj^jJe aanhangers van Nachtegalls oude oefeningen S ƒ vertegenwoordigers van Lings stelsel en^de voorstan-l ders van een gemengd systeem. In 1899 werd de Zweedsche' I gymnastiek officieel ingevoerd door het „Haandbog i Gymnastik dat was samengesteld door eene Staatscommissie/waarin vertegenwoordigers der verschillende richtingen zitting hadden. In dit handboek komen voor de Zweedsche gymnastiek TPa,r«oöe acrobat^k' dus «dito's, overslag etc. en spelen. ' In 1898 was de „Staatsgymnastiekcursus" opgericht, die in Tn tqoI^^k -T1"? ^oorhet -StatensGymnastik-Institut". In 1906 werd bij het Deensche Leger en de Vloot het Gymnastikreglement ingevoerd, dat aansloot bij het handboek terwijl m 19 6 verscheen het „Laerebok i Gymnastik for Semmanenie" door K. A. Knudsen, Inspecteur van het Gymnastiekonderwijs. Het is vooral onder leiding van den ' te T dat de Zweedsche Gymnastik zich in DenemarkenTeeft nntmb^A J . ^ede.rt eenigen tijd heeft de'Directeur van de opleidings- ïnnchtlTlfr van o-vmnoo+^l^ t_ U6S \r;Qio tTTu • ?J ««"cx"cci Franjo Bucar, die van 1892— 1894 te Stockholm studeerde, de Zweedsche Gymnastiek ingevoerd Liedbeck's lesprogramma's vertaald in de Kroatische^taal en hij heeft de kennis van dit stelsel verspreid in Kroatië, Slavonië, Dalmatië, Bosnië en Herzegowina Gahcie etc. * In Polen is bekendheid gegeven aan de Zweedsche gymnastiek doordat Dr E. Piasecki in 1901 Stockholm bezocht terwijl Polen eveneens vertegenwoordigd was op het Congres van de later te noemen Fédération Internationale de Gymnastique Educative in 1924 te Parijs gehouden, door een vertegenwoordiger van het onderwijs Francikowski Roemenië. Sedert 1910 tracht de.Roemeensche Regeering de hchamehjke opvoeding grondig te verbeteren. Zij zond van 1910—'13 eene studie-commissie naar Stockholm, waarvan de leider de kolonel V. Badulesco na terugkomst benoemd werd tot Directeur van de Hoogeschool voor de Lichamelijke opvoeding Thans is de kolonel Badulesco Voorzitter van het „Nationaal Bureau voor de Lichamelijke Opvoeding", terwijl de Majoor Palangeano, die eveneens eene volledige studie aan het Centraal Instituut te Stockholm heeft gemaakt, directeur van de Hoogeschool is. In Mei van het jaar 1926 zal een geheel nieuw gebouwd Instituut met bijbehoorend stadion, zwembad enz. officieel worden geopend. De Zweedsche gymnastiek wordt in het Leger onderwezen aan de hand van de woordehjke vertaling van de Zweedsche „Gymnastikmstruktionen für armeen och flottan". Ook in alle Roemeensche scholen wordt de Zweedsche gymnastiek toe- 185 Spanje. In 1910 bezocht eene Spaansche studiecommissie, bestaande uit den kapitein de Salazar en Dr de Leito, Stockholm met het gevolg dat het nieuwe exercitiereglement voor de Infanterie, dat in 1912 uitkwam, uitsluitend de Zweedsche gymnastiek bevatte. Ook aan de Centrale Gymnastiekschool te Toledo waar de instructeurs voor het Leger worden gevormd past men sedert 1910 de Zweedsche Gymnastiek toe, onder leiding van den Luitenant-Kolonel José Alvarez de Lara, den Directeur en Kapitein José Canillas H. Elena, instructeur. Portugal. De Inspecteur van het Gymnastiekonderwijs in dit land G. d'Oliviera is eveneens een overtuigd voorstander van het Zweedsche stelsel en studeerde van 1911—1914 aan het „Institut Supérieur d'Education Physique" te Gent, terwijl verschillende vereenigingen de Zweedsche gymnastiek beoefenen. Griekenland. Gedurende de Olympische Spelen te Athene in 1906 hield de Belgische toenmalige Capitaine Commandant Lefebure eene lezing in verband met eenige demonstraties van Zweedsche Gymnastiek door eene groep Zweden en dit wekte in hooge mate de belangstelling, nadat reeds eerder de oud-leerling van het Centraal Instituut te Stockholm (1900—'01) J. Chryssafis als onderwijzer aan het gymnasium en later aan de opleidingsschool voor gymnastiekonderwijzeressen krachtige propaganda had gemaakt voor de Zweedsche gymnastiek. In 1907 diende prins George van Griekenland een voorstel in tot eene volledige reorganisatie van de gymnastiek op de scholen volgens de Zweedsche beginselen. Chryssafis publiceerde in 1909 eene handleiding voor Zweedsche Gymnastiek met figuren, ontleend aan Törngren's leerboek welke handleiding officieel werd ingevoerd op alle scholen. Ook het Grieksche Leger beoefent de Zweedsche gymnastiek. . Zwitserland. In Zwitserland is de Duitsche gymnastiek nog overheerschend, doch is ook het Zweedsche stelsel reeds doorgedrongen. 186 In de scholen te Genève is dit stelsel ingevoerd door nrof v ■ f1" y84f-1907)' die Liedbeck's l4rogramm?s heeft vertaald onder den naam „Manuel de Gymnastique Suédoise." Turkije. ^rBTZ-rd « W°T^ de Zweedsche gymnastiek gepropageerd HÖ12. en^. i Y' uC ^ f*?1 te Stockholm bestffierde (1912) en het op alle sch.len invoerde. Perzië. *J£mzIe!dsche 0«icieren, die in Perzië werden werkzaam vaïeff nnl Tf mSaÜt Van de gendarmerie, voerden daar vanzelf ook de Zweedsche gymnastiek in en op het Congres van de F. I. G E., in 1924 te Parijs gehouden was ook PeSS vertegenwoordigd door den kapitein Mir Mehdy Varzandez. Japan. Een groot aantal Japansche officieren heeft gedurende 3^+°^l0I1eren,tijd gestudeerd aan het Centraal InSSnnti l°CT? daaronder noemt Moberg den LuitenantKolonel N. Hayashi en Luitenant J. Hayashi, die later beiden te TcEnZ»T dwv12 ëïSt?hte Rijks-gymnastiekschool T»I < Z,1J he} Zweedsche stelsel aanpasten aan het Japansche Volkskarakter. In 1914 kwam de Japansche vertalmguit van het Zweedsche voorschrift voor Leger en Vloot Wet is mij met gelukt, meer recente betrouwbare ge evens omtrent de gymnastiekbeoefening in Japan le verkrijgen. Chili. De reorganisatie van het onderwijs en van het Leger werd SFS^T DuitSChC ^^ten, zoodat aanvanS ook de Duitsche gymnastiek werd ingevoerd. Doch Joaquin Cabezas slaagde er m zijne landgenooten te overtuigen vanT Cabezas grondde zijne overtuiging op de studie die hij aan het Centraal Instituut te Stockholm had gemaakt; terwijl Ah daar den cursus gevolgd had en ving zijne propaganda rïï terugkeer in 1893 aan. ks in 1905 ^öe^S^gg^ de stichtmg van .een „Institut Supérieur d'Education 187 Physique," waarvan de totstandkoming weer in gevaar werd gebracht door tegenwerking. Doch in 1906 ving de cursus aan in tijdelijke lokalen; het succes was zóó groot, dat in 1910 een modern gebouw werd opgetrokken te Santiago. In 1915 stelde Cabezas voor ook cursussen te organiseeren voor officieren en onderofficieren van het Leger en in 1917 bepaalde de generaal Pinta Coucha dat een cursus van 20 officieren van het Leger en 5 officieren der Marine zou worden gehouden. In 1920 bestonden plannen tot het oprichten van eene afzonderlijke miMtaire Gymnastiekschool en in verband daarmede werden meerdere Chileensche Officieren naar Europa gezonden, en schrijver dezes had o.m. het genoegen in 1922 te Stockholm den luitenant R. Canas Montalva te ontmoeten en in 1924 te Parijs den kapitein H. Arriagade, beiden voorstanders van het Zweedsche stelsel. Ook de inspectrice der meisjesscholen Mej. R. Koek is een oud-leerlinge van het Centraal Instituut te Stockholm. Argentinië. Het hier gebruikelijke gymnastiekstelsel is wel is waar eenigszins geïnspireerd op Zweedsche beginselen, doch men kan niet zeggen, dat hier de Zweedsche grondslagen consequent worden toegepast. Bolivia. De Regeering van Bolivia noodigde den Belgischen specialist en kenner van de Zweedsche Gymnastiek H. de Genst uit, naar Bohvia te komen en in de functie van Inspecteur Generaal der Lichamelijke Opvoeding, dit onderdeel der opvoeding te organiseeren. Na eene grondige studie der toestanden, diende de Genst in 1914 een voorstel in, volgens hetwelk het gymnastiekonderwijs volgens het Zweedsche stelsel zou worden gegeven. Te La Paz werden twee cursussen gegeven en later werden door de te La Paz opgeleide 9 mannen en 7 vrouwen cursussen gegeven in de verschillende scholen en tevens te La Paz, Petosi, Oruro, Santa Cruz en Cochabamba. Voorts gaf de Genst korte cursussen aan officieren van het Leger, terwijl eene Commissie werd benoemd tot het samenstellen van een voorschrift voor hchaamsoefeningen. Voor het onderwijs op de Kweekschool voor onderwijzers te Sucre engageerde de Boliviaansche Regeering een tweeden 188 Belg Fisher die te Brussel door de Genst was opgeleid en in 1916 eene samenvatting van zijne lessen deed verschijnen: ,,La educacion fisica racional". In 1918 werd te La Paz een Hoogeschool voor de Lichamelijke opvoeding gesticht, waar de cursussen drie jaar duren. Zuid-Afrika — Australië — Canada — Egypte. Ook in deze landen is de Zweedsche gymnastiek, voornamelijk door in Engeland of Zweden opgeleide onderwijzers of onderwijzeressen bekend geworden en beoefend. Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Evenals de Duitsche gymnastiek in Amerika werd ingevoerd door de talrijke Duitschers, die zich in Amerika in den loop der jaren hebben gevestigd en in bijna alle plaatsen, waar zij eenigszins talrijk waren, eene „Turnverein" stichten, zoo is ook de Zweedsche gymnastiek in Amerika bekend geworden door het werk van eenige Zweedsche gymnastiekdirecteuren. Een der eerste belangrijke baanbrekers voor het Zweedsche stelsel was Hartvig Nissen (geb. 1856), terwijl de Zweedsche Zeeofficier Friherr Nils Posse (1862—'95), die zich in 1885 in de Vereenigde Staten vestigde, de eerste was, die de schoolgymnastiek onderwees aan een aantal lagere scholen. In 1890 werd Nils Posse leeraar aan de Boston Normal School of Gymnastics, die door Mrs. Mary Hemenway werd gesticht. In 1891 richtte Posse zelf The Posse Gymnasium op, waar hij onderwijzers in de Zweedsche paedagogische en heilgymnastiek opleidde. Hij gaf o.a. uit „The Kinaesiology of Swedish Gymnatics" en bij zijn dood ging de leiding van zijne inrichting over in handen van zijne vrouw, die eene Amerikaansche was en met energie en enthousiasme de opleiding voortzette. Als leeraar aan The Boston Normal School werd Dr. C. J. Enebuske, die het onderwijs had genoten van prof. Hartelius en overste Norlander in Zweden en in 1887 naar Amerika was gekomen, de opvolger van Posse. Ook de gymnastikdirector, later Dr J. Bolin, die in Stockholm zijne opleiding had gehad van H. Liedbeck (1851— 1920) en die zich na 1888 te New-York als heilgymnast vestigde, droeg veel bij tot de verspreiding van de Zweedsche gymnastiek, eerst als opvolger van Enebuske aan de Boston Normal School, daarna als professor voor de hchamelijke op- 189 voeding aan de Universiteit te Utah, in welke functie hij in 1910 werd benoemd. Zeer vele vrouwelijke onderwijsinrichtingen passen de Zweedsche Gymnastiek toe, o.a. Wellesley College, bij Boston, waar Dr. W. Skarström het onderwijs gaf. Ook de schrijver van dit hoofdstuk had het genoegen, tijdens zijn eenjarig verblijf aan de „International Y. M. C. A. Training College te Springfield (Mass) bij te dragen tot de propaganda voor Zweedsche gymnastiek door het geven van lezingen over en practisch onderwijs in die gymnastiek, aan deze inrichting, en elders in Amerika en door zijne dissertatie: „A critical Study of Swedish Gymnastics." Eene groep Zweedsche gymnasten uit Stockholm maakte in den winter 1913—1914 onder leiding van de kapiteins Silverstolp en Holmberg eene rondreis door de Vereenigde Staten tot het geven van demonstraties. Te Annapolis, waar de marine-officieren worden opgeleid, werd in 1914, evenals elders in de Amerikaansche Marine, het Zweedsche stelsel toegepast. Toch komt het mij voor (o.a. afgaande op de hteratuur, waaronder het boek van Dr R. Tait McKenzie „Physical Exercise in Training and Medecine") dat de Zweedsche gymnastiek nog zeer onvolkomen bekend is in Amerika. ALGEMEEN. Waar de Zweedsche gymnastiek zich dus thans over den geheelen wereld heeft verspreid, werd de behoefde gevoeld, dat alle voorstanders van dit stelsel zich in eene internationale vereeniging of bond zouden organiseeren en toen op het Olympische Congres te Lausanne in 1921 werd bepaald, dat alleen die vormen van lichaamsoefeningen op de Olympische Spelen zouden worden toegelaten, waarvoor eene Internationale Organisatie bestond, toen nam de Zweedsche Luitenant-Kolonel Nerman het initiatief en werd op het speciaal daarvoor georganiseerd Congres te Brussel in 1923 besloten tot het stichten van de Féderation Internationale de Gymnastique Educative, nadat reeds op het Internationaal Olympisch Congres te Lausanne was besloten, dat een dergelijke vereeniging onder den haam van F^diialipn Internationale de^GyjtHiaotiquc-Saédoise zou worden erkend. *—** Deze geringe wijziging in den naam had ten doel, duidelijk te doen uitkomen, dat de Federatie zich op een breed standpunt stelt, terwijl art. 1 der statuten overigens eiken 190 twrjfel uitsluit omtrent de grondslagen, waarvan men uitgaat. Bij deze Fédératie zijn thans aangesloten vereenigingen organisaties of lichamen uit: Zweden, Denemarken Noorwegen, Engeland, Nederland, België, Frankrijk, Roemenië Zwitserland, Portugal, Turkije, Griekenland, Chili, Perzië' terwijl enkele andere landen zich hebben aangemeld. Intusschen is er, van de zijde van de Fédération Internationale de Gymnastique bezwaar gemaakt tegen het erkennen door het Internationaal Olympisch Comité, van deze Federation Internationale de Gymnastique Educative. Dit verzet dat vooral van Fransche zijde komt, waarbij de heer Cazalet bet woord voert, kwdn o.a. tot uiting gedurende de in November 1925 te Parijs gehouden bijeenkomst van het I O C en daarbij beroept men zich op de regel, dat voor elke tak van sport slechts één vertegenwoordigende organisatie kan zijn aangesloten. Intusschen komt het mij voor. dat er zulke essentieele verschillen bestaan tusschen de beide vormen van lichaamsoefeningen, die door de F I G. worden beoefend en die welke door de F.I.G.E. werden gepropageerd, dat er alleszins reden is, voör elkeen afzonderlijke organisatie te erkennen 191 HOOFDSTUK IV. NIEUWE STROOMINGEN IN SCANDINAVIË door Dr W. P. HUBERT VAN BLIJENBURGH. Reeds gaf ik aan, dat gedurende de laatste jaren de Zweedsche gymnastiek en hare oefenstof is beïnvloed door de denkbeelden van enkele, in Denemarken en Zweden op den voor¬ grond tredende leiders, waaronder vooral Elm Falck. Bukh en Thulin. De redacteur van dit werk — en ik deel zijne meening — achtte het van belang, die nieuwere denkbeelden hier eenigszins uitvoerig te bespreken en waar ik in 1921 gelegenheid had mij door persoonlijk contact met de genoemde personen van hunne denkbeelden op de hoogte te stellen, meen ik niet beter te kunnen doen dan mijne toen opgedane indrukken hier weer te geven. Alvorens achtereenvolgens de denkbeelden van Bukh en van Thulin nader te bespreken, kan worden geconstateerd, dat de ..nieuwe stroommeen Fie 29 Niels Bukh döOr dezelfde leidende gedachten in het leven werden geroepen namelijk door een meer op den voorgrond tredend streven naar spierrekking, als complement voor de tot nog toe bijna uitsluitend nagestreefde spiercontractie^opr een streven naar meer oefeningsvormen en eindelijk door een 192 beter aanpassen van de leexstof en den leertoon aan het karakter en den leeftijd der leerlingen. Thans eenige nadere mededeelingen omtrent Bukh en zijne denkbeelden, welke laatste op groote schaal van uit de school te Ollerup worden gepropageerd, eensdeels doordat Bukh daar in grooten getale leiders en leidsters vormt, anderdeels doordat hij hier demonstratie-groepen oefent en voorbereidt, waarmede hij dan in Amerika en Europa zijn werkwijze demonstreert. , Fig. 30. De Gymnastiekschool van Bukh te Ollerup. " teur is ligt op een uur gaans afstand van het kleine stadie Svendborg, op het Deensche eiland Fünen. forens het een en ander te vertellen van het aan deze school gegeven onderwijs, een enkel woord over het ontstaan en over den directeur dier inrichting. De Heer Niels Bukh, die de onderwijzersopleiding genoot is de zoon vaneen Deenschen boer. Bukh zelf is de bezitter van alle landerijen, welke vanuit zijn school, welke op een heuveltje ligt, te zien zijn. De gymnastiek is reeds sedert jaren m Denemarken, ook op het platteland, zeer populair en zoo kwam het, dat Bukh eenige van zijne kameraden bilde beoefening van gymnastiek leidde. Hij deed zulks in ziin vrijen tijd voor de aardigheid. Zelf een geboren leider in lichaamsoefeningen, had hij daarbij zooveel succes, dat het aantal boerenjongens, dat zich onder zijne leiding stelde al spoedig zóó toenam, dat hij een apart zaaltje voor zijne oefeningen in gebruik nam. Hij ging er toe over, anderen tot leider te vormen en na eenige jaren had hij reeds 1000 van De Lichamelijke Opvoeding 193 13 zijn oud-leerlingen over het eiland Fünen verspreid. Zijne cursussen hadden zooveel toeloop, dat hij besloot een groote school te stichten. Hij leende van elk zijner leerlingen 100 Kronen en met zijn 100.000 Kronen bouwde hij de op de foto afgebeelde, volkomen modern ingerichte gymnastiekschool. Het geleende bedrag heeft Bukh thans geheel terugbetaald, zoodat de geheele school zijn eigendom is. De naam „höjskolen"x) zou aanleiding kunnen geven tot verwarring. Daarom zij er op gewezen, dat in Denemarken vele „hoogescholen" bestaan; een „hoogeschool" (met een kleine h) neemt de plaats in van wat wij bij ons „avondscholen" noemen, waar handwerkslieden en anderen, die overdag hunnen arbeid hebben, meerdere ontwikkeling zoeken. Doch in Denemarken gaan de boeren daartoe, geheel vrijwillig, gedurende 5 maanden een cursus volgen aan een dergelijke school waar het onderwijs overdag wordt gegeven. Bukh's school nu is op dezelfde wijze georganiseerd, met dien verstande, dat aan de practische en theoretische opleiding tot gymnastiekleider een speciale plaats is ingeruimd. Be: halve de practijk en theorie van gymnastiek — waaraan binnenkort nnlr athlftiek en "zwem men wordt toegevoegd — wordt onderwijs gegeven in anatomie en physiologie (waartoe aan de school verbonden is Dr. Munck, de schoonzoon van den Inspecteur voor het Gymnastiekonderwijs K. A. Knudsen) en voorts in geschiedenis, aardrijkskunde, wiskunde en dergelijke vakken! De heer Bukh streeft er naar, het onderwijs tevens dienstbaaiJ"te maken aan het ontwikkelen van het nationaliteitsgevoel en de atmosfeer, de geest onder de leerlingen, i s aan ook bijzonder aardig en gezellig. Thans het een en ander over de techniek van het gymnastiekonderwijs en meer speciaal over de ..primitieve gymnastiek" welke door Bukh wordt onderwezen en welke volgens hérnlTafgeleid van de grondbeginselen door JLjng opgesteld. Bukh~heett deze gymnastiek beschreven m een boekje getiteld .. Primitiv Gymnastik eller Grundgymnastik". De schrijver zelf is niet voldaan over den titel en ook mij komt het voor, dat bijv. „Voorbereidende gymnastiek" of „Aanvangsgymnastiek" beter zijne bedoeling zou uitdrukken. >) Medegedeeld moge nog worden, dat Bukh vóór de oprichting van zijn school aan de te Ollerup gevestigde Höjskole voor vrouwen, als gymnastiekleeraar, werkzaam was. 194 Waaraan namelijk dankt deze gymnastiek haar ontstaan? Het had Bukh getroffen, dat alle boerenjongens, die aan zijne cursussen deelnamen, weliswaar sterk en gezond waren vtengevolge van het werken op heFHnd, doch dat'hunne* lichaamshouding zeer veel te wenschen overliet, terwijl hunne algemeene stijfheid hem belette, door toepassing van de gewone Zweer1sr.be gymnastiek hun lichaam tot harmonische" ontwikkeling te brengen, fik ewf hW Rntnc m^Jr,,, -—, ■ getrouw mogelijk weer). Daarom acht hij het noodzakelijk ' zijne leerlingen gedurende de eerste drie maanden van zijnet rymid.a.i^iy^uc cursussen nooiazakelijk lenigheidsoefe-hingen te doen uitvoeren, terwijl hij, volgens zijne meening althans, tegelijk het spierstelsel versterkt. Hij wil eerst corngeerenü te werk gaan en eerst daarna alzijdig de lichaams- i | ontwikkeling bevorderen. | Men beeft Bukh verwpten dat hij de pretentie had eenl "l6™ ste,lsel te hebben uitgevonden. Dit verwijt is echter \ ongegrond, aangezien hij in het voorbericht van zijn boekje begint met te verklaren, dat zijne „primitieve" gymnastiek geen nieuw systeem is, doch slechts eene nieuwe gymnastische arbeidswijze, al wijkt dan ook Bukh's gymn^tipV in belangrijke opzichten van de orthodoxe Zweedsche gymnastiek 'af 1 Het denkbeeld van F inp VTq+ A0 A^r^;^r~^r-^rr — schappen zich moeten aanpassen aan de behoefte van de leerlingen is ook het erondhe Bïïkn deelt zijne oefeningen in de eerste plaats in op de--) ' ?ejgewgze als bij de gewone Zweedsche gymnastiek, namelijk S in orae-oêfênllltjeh, béêTOgfgïllngen, armoefeningen, hals- [ oefeningen, eenzijdige rompoefeningen, buikoeferimgen rugoeTeningen, oefeoffiggn m gaaa^loopenTspringoefenrngen en voorts behêna^glSêidsöëTemngen • Aangezien voorts .Bukh de fouten in de lichaamshouding/ toeschrijft aan fouten in het skelet, in het spierstelsel en in de\ uitvoering van Hau^/rin™^ „„j i. -ji 5.^ --—-o — -v.„v.61il&cll) unuci&ciieiui mj m eiK aer ge-/-> noemde groep de oefeningen, naarmate zij de lenigheid, de/ > ^piciüiaciu 01 ue Denendigneid ontwikkelen. .DUKn WllSt OP <1e nnnriia^ A~ j_ jH oefeningen de leerlingen flink opwarmen en dat de leerlingen ^ -° ■—"v vc^iuup van ae les warm büiven en hif /■ meent, dat dit hprPik-t uk»vW „ j i._»n •, J A oefeningen krachtoefernnjen en behendieheidsoefenifgen fa Uit een pract^sch wgpunt deelt Bukh de les in drie groepen*) 0 195 in, namelijk L. Vrije oefeningen, JJ. Oefeningen aan wandrek en boom. III. Oefeningen ingaan, loopn, springen, Denenoig•^ê1o^fef5ngeh of, voorjnëlsj esTspélen met zang. ~~~~ l7aji programma geeft hij meteen S (smidiggorende) de lenigheids-, met een K de kracht- en met een B de behendighödsoefeningen aan, terwijl de evenwichtsoefeningen de oefeningen m gaan en loopen, de springoefeningen en de behendigheidsoefeningen, die niet voor een bepaald lichaamsdeel bestemd zijn, als B (algemeene oefeningen) worden aan- geHet zal duidelijk zijn, dat het in de praktijk niet altijd mogelijk is een scherpe scheidingslijn te trekken tusschen de met een K en de met een B gemerkte oefeningen. Trouwens alle groepen specifieke behendigheidsoefeningen (d.w.z. voor armen, beenen enz.) bevorderen zoowel lenigheid als spierkracht terwijl echter de waarde als behendigheidsoefening m.i. zeer gering of dubieusjs. Bukh namehjk ^m}*™? ^irrn^vïr^jiog in alle Sc^ü^aviscTiëTE5^.en bü^e^eidgnge wi^iT^Trimgvmnastisch-technisch gebied, met echter bij de phvsiologeniLdieJiicb^i^^ der ücnamemke op- K. J .—9 r 3~T i„.cj. „„„ i„ 1,/»+ in liet nlpemeen voedmg bezig nouaen — geiuuiu uu6 ^ ^ , , T £ v'ÏA ontwk^ï^an: dergeHJ^eigensc^pen als behendigheid, cóSrdnïatfevermoj^^ . ... lTre^nriBS--va^uïhtreffen wij op het programma dikwijls 40 verschillende oefeningen aan! En al houden wij er rekening mede, dat hij zijne lessen'dikwijls 1* uur aan een stuk laat duren, ja, dat hij er geen been in ziet twee of uur onafgebroken door te gaan, dan nog zal het duidelijk zijn, dat zulk een groot aantal alleen mogelijk is bij een bijzonder vlot verloop van de lessen. Vooral wanneer men voor het eerst zijne lessen bijwoont, maken dan ook de inleidende oefeningen stgrawffisaaden niet verdienden indruk van te worden -^^eSnkwordtnogversterkt,dooi^tBn^mbq^een volgende oefenmgreedscommandeert.terwijldeheeleklasse^ belgis de voorafgaande oefenmgrhythnnschmttevoeren.Wel is waar wijst Bukh er op, dat hij daardoor tijdL wint, maar die tüdwinst is vooreerst maar enkele seconden en bovendien, wat men daardoor in tijd wint, verliest men m uitvoering dei•oefeningen. Immers de psychologie leert ons, dat men zijn aandacht Sts op één dmg tegelijk kan concentreeren. Wanneer men dÏÏ gedïïende het uitvoeren van eene oefening, de volgende u . &. , . j„„.-™ -a-n ar w moefp.lnkheden yot oetenmg noort comiuaiiuccicii, z-ij" ^ 0- j ■■— - 196 «men houdt zijn aandacht bij de uitvoering'der oefening, waar- ) ^aah Meil l)ezig"is7ên dan verstaat men maar halt het com- / mando voor de volgende oefening^of men let op het laatst- / bedoelde commando, doch-dan Iqat de -correcte uitvoering der oefening daaronder. Ik heb bij de gedmèndti ÖeTl Week bijgewoonde lessen aan de school te Ollerup beide gevallen herhaalde malen waargenomen. Trouwens in het algemeen heb ik opgemerkt, dat op de correcte uitvoering der oefeningen 'niet altijd voldoende werd gelet, hetgeen ook dikwijls niet mogelijk was, omdat zij in een te vlug tempo werden uitgevoerd. Dat tengevolge daarvan de oefeningen niet tot haar recht komen en niet die uitwerking hebben, die er van verwacht wordt, ligt voor de hand. Een voorbeeld uit velen. >De uitgangshouding is spreidstand met armen buigen vóór; iromp naar rechts draaien met zijwaartsch strekken van den rechterarm; van die houding afwisselend romp naar linksen j naar rechts draaien met strekken van den linker (resp. rechter-) , ■ arm en buigen vóór den rechter resp. linker arm. De hoofdzake- / jlijke bedoeling van deze oefening is natuurlijk het beweeglijk MH^i1maken van de wervelkolom, door de afwisselend krachtige/ en zoo ver mogelijk doorgezette rompdraaiingen. Doch vele ileerlingen bewogen niet of bijna niet in den romp, doch alleen zwaaiden zij met hunne armen, al of niet gepaard met het draaien van hun bekken. De snelle wijze, waarop deze beweging werd uitgevoerd, leidde er onwillekeurig toe, de beweging zoo uit te voeren. V Dat een te vlot verloop van de les te vermoeiend is, niet \ alleen uit__een Iichamehjkoogpunt, maar vooral ook voor ■^de aandacht, mag ik bekend veronderstellen. Ook dit bleek bij de door mij Tnjgewoonde en dikwijls veel te lang gerekte lessen, herhaaldelijk het geval te zijn. De te groote vermoeidheid, vooral geestelijk bleek bij het einde der lessen uit het veelvuldig maken van vergissingen en fouten en uit het, als gevolg van onjuiste coördinatie, mislukken van sprongen, die de leerlingen gewoonlijk zonder eenige moeite verrichtten. Teneinde zijn oefenstof na te gaan, zal ik daarbij de indeeling volgen, die Bukh in zijn boekje heeft toegepast; ik zal dan vanzelf gelegenheid vinden aan de bespreking de opmerkingen vast te knoopen, waartoe de door mij bijgewoonde lessen mij aanleiding geven. xjtA'; Allereerst van de beenoefeningen, die zijn onderverdeeld ~Jfw lenigheids-/*racht- ersWehendieheidsoefenineren "V 197 197 "^De lenigheidsoefeningen omvatten natuurlijk allerlei oefeningen, waarbij men in de knieën zoo sterk mogelijk buigt of wel het been in het heupgewricht zoo ver mogelijk beweegt; in de diepe kniebuiging, de beenen afwisselend zijwaarts stellen of plaatsen, in den voorligsteun de beenen zoo ver mogelijk spreiden enz. enz. ook treft men hieronder aan diepe a. b. Fig. 31. Eenige lenigheidsoefeningen van Bukh. rompbuigingen voorwaarts in verschillende houdingen als middel tot het rekken der spieren van de achterzijde van de dij (half peesachtige enz.); niet alleen, dat men hierbij dan de lendenen geheel bol trekt (hetgeen uitstekend werkt voor de rugspieren in het lendengedeelte), doch ook wordt het borstgedeelte van den rug zoo rond mogelijk gemaakt, waartoe men bij vele oefeningen met de handen de enkels of de voeten aangrijpt om een vast punt te hebben voor de armen, die, door zich te buigen, den romp verder doorbuigen. Zelfs in hangende houding aan het wandrek wordt eene overeenkomstige oefening uitgevoerd. Ik yraag.mij af, of Bukh hier in zijn streven naar lenigheid niet te yer gaat; diezelfde vraag komt trouwens telkens terug; bi] al zijn lenigheidsoefeningen. WijTÊunnen immers de bevvegelijEKeid in onze gewrichten ongestraft slechts in zeer beperkte mate opvoeren, een te groote toename van de bewegelljkheld^ontaardt in eene te groote geschiktheid tot öntwnchtihg. l£n het komt mij voor, dat Bukh's lenieheids- 98 oefeningen in dit opzicht te sterk zijn. Wat denkt men bijv. van de volgende oefening; zittend op den grond met gespreide beenen, met de handen de beide enkels grijpen en door het buigen der armen den romp zoover mogelijk voorwaarts buigen: een tweede gymnast plaatst zich in spreidstand over den gebogen rug en drukt den romp nog verder omlaag. Voor het uitrekken'der spieren aan de achterzijde van het been gebruikt men voorts ook de volgende oefening: men gaat voor het wandrek op den grond liggen, de handen aan de tweede of derde sport van onderen, of wel men neemt den rugwaartschen hang aan tegen het wandrek. Verbolgens vouwt men zich dubbel en steekt de voeten onder tegen dezelfde sport van het wandrek, welke door de handen gegrepen is. De beenen zijn hierbij in de knieën gebogen, doch door de beenen te strekken, heeft de verlangde rekking , plaats (fig. 31a). Tot de kracht- (= spierontwikkelende) beenoefeningen ' Wonter n 'A frprplrpnrl intwatr^.^ I 1 I eenzijdig beenbuigen van uit den spreidstand en dergelijke oefeningen, welke overal reeds beoefend worden. De behendigsheids-beenoefeningen bestaan hoofdzakelijk uit hupoefeningen op beide dan wel afwisselend op beide voeten; in het laatste geval kan het andere been, gebogen, geheven enz. worden. Kortom allerlei huppelbewegingen. De armbewegingen worden in dezelfde drie groepen onderverdeeld. Tot de lenigheidsoefeningen, die vooral ten doel hebben volgens Bukh, om de kleine borstspier uit te rekken behoort ook het met groote snelheid en zoo wijd mogehjk eenzijdig armrollen. Wanneer men Bukh's leerlingen deze beweging met hun gewone enthousiasme ziet uitvoeren, vreest men elk oogenblik, dat er een arm door de zaal zal „vliegen". Ben meer gematigde oefening/die wel goed lijkt is het van. uit de houding met armen buigen vóór, krachtig strekken en achterwaarts zwaaien der armen; dergelijke bewegingen worden dan krachtig en in een vlug rhythme herhaald. Maar ook zijn hier weer oefeningen, waarbij een mede-gymnast de armen tot de uiterste grens achterwaarts brengt. De spierkracht-ontwikkelende armoefeningen bestaan in het buigen en strekken der armen in verschillende houdingen, waarbij het lichaamsgewicht veelal de weerstand is, welke moet worden overwonnen. Vooral wordt daarbij aandacht geschonken aan de strekspieren der armen, die, zooals terecht wordt opgemerkt, wel eens over het hoofd worden gezien. 199 Onder de behendigheidsoefeningen der armen treffen we de asymmetrische oefeningen aan, nu niet beperkt tot het in twee verschillende richtingen strekken der gebogen armen, doch in meer ingewikkelden Vorm. Bijv. linkeraim buigen — linkerarm voorwaarts strekken, rechterarm buigen, — linkerarm buigen, rechterarm omhoog strekken — linkerarm zijwaarts strekken, rechterarm buigen enz. enz. Men behoeft zoo iets maar te probeeren, om te bemerken, dat hierbij een groote geestelijke inspanning noodig is, vooreerst om zoo'n serie te onthouden, voorts om telkens de juiste beweging uit te voeren. Men heeft beweerd, dat dit uitstekende oefeningen waren om de aandacht te leeren verdeelen en om de beide handen onafhankelijk van elkaar te maken! Ik geloof niet, dat dit juist is en geloof veeleer, dat het hier niet gaat om het verdeelen van de aandacht, doch om het vlug overbrengen van de aandacht van den eenen arm op den anderen. Daardoor vormen zich dan op den duur de juiste associaties en na eenige oefening voert men dan die combinatie van bewegingen goed • ruit: niet omdat men nu beter zijn aandacht kan verdeelen, doch eenvoudig omdat die combinatie door oefening tot pseudo-reflex is geworden. Maar dat heeft dan nog niet ten gevolge, dat men daarna eene andere combinatie van armbewegingen beter of vlugger zal leeren. Wanneer men hun, die deze oefeningen pro pageeren, vraagt, wat nu het nut is van die veronderstelde verhoogde geschiktheid, met den linkerarm iets anders te kunnen doen dan met den rechterarm, dan luidt het antwoord, dat die geschiktheid ons in het dagelij ksch leven dikwijls te pas zal komen. En hier ligt nu juist de zwakheid van hun standpunt. Immers, inderdaad doet gedurende het dagelijksch leven de linkerhand steeds iets anders dan de rechter. Wanneer ik schrijf, houdt mijn linkerhand het papier vast, terwijl de rechter schrijft. Wanneer ik eet, hanteert mijn linkerhand een vork, de rechterhand een mes; wanneer ik piano, viool of wat ook speel, wanneer ik mij scheer, wanneer ik schoenen poets enz. enz. enz. steeds bestaat die onafhankelijkheid — of liever, die bepaalde vorm van samenwerking — tusschen beide armen in volkomen voldoende mate; zij is op volkomen natuurlijke, ongezocht wijze, onbewust gekomen, juist doordat wij al die speciale bezigheden specifiek hebben geleerd en.... ondanks het feit dat vrijwel niemand ooit die kunstmatige asymmetrische oefeningen 200 heeft uitgevoerd! Het dagelijksch leven biedt ons dan ook een overvloed van ongezochte gelegenheden aan om die „onafhankelijkheid" te „oefenen" en naast die dagelijks voorkomende oefening heeft die nu en dan uitgevoerde kunstmatige oefening geen waarde. Men doet dus goed, die asymmetrische vertooningen te laten vervallen, te meer Fig. 32. Eenzijdige rompoefeningen volgens Bukh. omdat hare „inoefening" voor demonstraties enz. zeer veel tijd vordert. In den grond van de zaak is ook deze dwaling terug te brengen tot de onjuiste opvatting, dat het coördinatievermogen in het algemeen kan worden ontwikkeld. Immers elke speciale combinatie van armbewegingen is niets anders dan eene speciale coördinatie. De halsoefeningen worden slechts onderscheiden in lenigheids- en krachtoefeningen. De meeste van die oefeningen zijn ons bekend doch enkele halsoefeningen (bijv. fig 31b) van Bukh geven een meer intensieve inspanning dan de bij ons gebruikelijke oefeningen. De eenzijdige rompoefeningen zijn niet onderverdeeld, omdat Bukh (en mi. terecht) van meening is, dat bij die oefeningen meestal de bewegelijkheid van de wervelkolom tegelijk met de ontwikkeling der rompspieren wordt bevorderd; met uitzondering namelijk van de oefeningen in den zijligsteun 201 met of zonder steun aan het wandrek en van die in het romp zijwaarts neigen. . • Deze oefeningen bestaan natuurlijk uit rompdraaien en uit zijwaarts buigen van den romp, in verschillende standen. Teneinde echter den tweeledigen invloed der rompbuiging te vergrooten, doet Bukh deze uitvoeren op Fig. 33. Eenzijdige rompoefening volgens Ling-Bukh. eene wijze die afwijkt van de tot nog toe bekende. Bukh doet daarbij dikwijls een der handen zoo hoog mogelijk in de zijde plaatsen en vervolgens talrijke, ruksgewijze uitgevoerde, zeer beperkte rompbuigingen uitvoeren: de romp blijft steeds gebogen, doch in snel tempo wordt telkens ruksgewijze de buiging zoo ver mogelijk doorgezet om vervolgens als het ware even terug te veeren (fig. 32). Bukh en ook later Majoor Thulin te Lund, die dezelfde oefeningen toepast, verzekerden mij, dat zij hiermede goede resultaten hadden. Het schijnt mij toe, dat deze wijze van uitvoering der rompbuigingen wel goed kan zijn en dat de herhaalde intensieve contractie der betrokken spieren hare ontwikkeling gunstig kan bevorderen. Of deze wijze te verkiezen is boven de langzame geleidelijke contractie schijnt mij zoo a priori moeilijk te beoordeelen. Doch er kan m.i. geen bezwaar bestaan déze oefenwijze ook te gaan toepassen. 202 Een ander, en naar ik meen voor ons nieuw, type van eenzijdige rompoefening is het volgende (fig. 33): Uitgangshoudingop den rug liggend, de beenen geheven tot in den vertikalen stand: m deze houding de beide beenen afwisselend naar links en rechts omlaag laten en weer omhoog brengen De schouders moeten hierbij zijn vastgezet, hetzij doordat men Fig. 34. Vér (m.i. te vèr) doorgezette buikoefening. zich met de handen aan het wandrek vastgrijpt (armen gebogen) hetzij doordat een schouder door een medegymnast omlaag wordt gedrukt. Waar bij de meeste rompdraaiingen de romp rechtop is en de weerstand slechts bestaat in den tegenstand tegen het draaien, geboden door de elasticiteit der antagonisten en banden, daar moeten hier de rompspieren d.w.z. speciaal de schuine in- en uitwendige buikspieren de beenen tegen de werking der zwaartekracht in heffen. Dit lijkt mij dan ook eene uitstekende oefening om bij onze oefenstof te worden opgenomen. Het is intusschen wel merkwaardig op te merken, dat deze oefening geen bedenksel van Bukh zelf is, doch dat hij deze oefening heeft opgediept uit de oude papieren van .. Ling! De buikoefenmgênöf, zooals Bukh ze noemt, de oefeningen^ vóór de voorzijde, worden door hem ingedeeldTntwee groepen eiiwel dieffiaarbij de buikspieren korter worden danhaar gewone lengte egule, waarbij diezelfde spieren gerekt worden 203 boven haar gewone lengte, waarbij de romp ook in de lendenen achterwaarts wordt gebogen. . Onder de eerste groep behooren natuurlijk de oefeningen in de liggende houding (Beenheffen enz.) en die in strekhang rugwaarts aan wandrek of dubbelen boom, welke oefeningen ons uit de gewone Zweedsche gymnastiek reeds bekend zijn. Bovendien heeft Bukh hierbij enkele oefeningen ingedeeld waarbij m.i. de actie meer door de buigende armen geschiedt dan door de samentrekking der buikspieren, al worden deze 'laatste verkort. De oefeningen van de tweede groep komen overeen met de oefeningen in knielende houding en van uit den „zijzit, beenen vast" met dien verstande evenwel, dat de beweging m i te ver wordt doorgezet, alweer om der wille van de lenigheiden ..om het aardige eff eet! (figj^. Bukh en m 't algemeen de Denen, hebben die achterwaartsche bewegehj kü_7jj t,„* ïor^riona-aHpplte m(i noodig. omdat zij anders 11CJ.U 111 11CI ivim^^^vv - Ihunne salto's en andere parterre-oefeningen met zoo goed jkunnen maken; en deze oefeningen zijn sedert jaren zeer 'populair; zij zijn nog van de oude Deensche volksoefeningen overgebleven. , Doch eeW dergelijke bewegelijkheid m achterwaartschen izin is m.i.-hellens goed voor, terwijl de oefeningen waarin de buikspieren zoo sterk gerekt worden, m.i op de ontwikkeling dier spieren een minder gunstigen invloed moeten hebben. , , . Hier komt ook het algemeene bezwaar ter sprdKe, uai i*. tegen Bukh's werkwijze heb. Wanneer hij zegt, dat hi] moet beginnen met te corrigeeren, heeft hij gelijk. Doch dan moet hij de achterwaartsche bewegelijkheid in het èors/gedeelte en de worwaartsche bewegelijkheid in het lendengedeelte opvoeren Terwijl Bukh de wervelkolom, onwrsytiiMlg "1 welk gedeelte in alle richtinjgn, mobiliseert, zou het m.i. juister zijn alleen daar en rrTdtó richting te mobihseeren waarin groote bewegelijkheid physiologisch nuttig of voordeelig is en deze bewegelijkheid thans onvoldoende is. Voor menschen,. die toch reeds een ronden rug hebben, is het m.i. volkomen foutief oefeningen te doen uitvoeren, waarbij zij met alle kracht hun rug in het borstgedeelte nog ronder maken dan hü al is- dat is niet corrigeeren, doch verergeren van het gebrek l Ik heb in een zijner klassen een boerenjongen gezien met een zeer ronden rug met hooge naar voren staande schouders; en ook deze deed telkens alle mogelijke moeite 204 Fig. 35. Rugoefeningen. om zijn rug nog ronder en zijne schouders nog meer naar voren te trekken! De Rugoefeningen hebben ten doel de versterking van de rugspieren, zoowel in de lengte als in dwarsrichting (waarmede Bukh de schouderblad-fixeerders be- ~— doelt). In Bukh's boekje zie ik echter voor de eerste maal in de literatuur dat onderscheid gemaakt wordt — en zeer terecht; ik deed dit in mijn Wetenschappelijke Grondslagen ook — tusschen de rugspieren van het borstgedeelte en die van het lendengedeelte, al geschiedt dit niet zoo stelselmatig en uitdrukkelijk als ik zou wenschen. Ook deze oefeningen worden in twee klassen ingedeeld en wel die, waarbij de rug in het borstgedeelte afwisselend gestrekt en voorwaarts wordt gebogen in verschillende houdingen (bijv. fig. 35), of wel de rug gestrekt voorwaarts wordt gebracht (geneigd) en die, waarbij de mogelijk achterwaarts wordt gebogen, ^l^T^Z^ 205 zoowel uit staande en geknielde houding als uit de vooroverliggende houding. De achtste groep wordt gevormd door de spanboogoefeningen, welke, zooals bekend zal zijn, sterke inspanning zoowel van buik- als van rugspieren vorderen. Bukh beschouwt de spanboogoefeningen als zeer gewichtige oefeningen, omdat zij ,. Fig. 37. Twee vormen van passieve voorbereiding voor den spanboog. volgens hem een der beste middelen zijn om de gewone stijfheid van den schoudergordel te bestrijden. Bukh geeft dan ook buitengewoon veel aandacht aan deze oefeningen en in zijne gymnastieklessen komt steeds een groot aantal voorbereidende oefeningen voor den spanboog voor (fig. 36, 37, 38 en 39). Hij onderscheidt de passieve voorbereidingen en de actieve spanboogoefeningen en ik moet zeggen, dat ik nog nooit de spanboogoefeningen door de geheele klasse zoo volmaakt heb zien uitvoeren als door Bukh's leerlingen. Een andere vraag is, of het goed is, te streven naar een zoo vèr doorgevoerde uitvoering van den spanboog, en of deze uitvoering van die oefening niet gepaard gaat met het voor sommige individuen te ver opvoeren van de bewegelijkheid in de schoudergewrichten? 206 lenn^nH sPanboogoefeningen worden steeds van uit den leunstand aangenomen waarbij de handen lager geplaatst ziin naarmate de leerlingen verder zijn gevorderd g P ^ handstand0" W^*? T*"** 6VeneenS beoefenen in d™ nanostand. Hij doet daartoe eerst laatstgenoemde houding aannemen en vervolgens de lendenen strekken g Fig. 38. Eene passieve voorbereiding voor den spanboog Toch is dit in «„ut i oeiem,n.g met het hoofd omlaag tSBSHKW* werden e^"d»dtr = g ^207 !07 de elasticiteit van die bloedvaten worden opgevoerd en onderhouden, waardoor men, wanneer men in het dagehjksch leven langen tnd met het hoofd omlaag zou moeten staan of hangen, minder kans zou hebben op nadeelige gevolgen. "Zonder te "willen zeggen, dat deze argumentatie fout is, zoo lijkt het mij toch wel wat gewaagd, om haar maar klak- Fig. 39. Eene passieve voorbereiding voor den openboog. keloos aan te nemen. Niemand kon mij dan ook zeggen op welke onderzoekingen deze verwachting berustte en bhjkbaar nam men deze bewijsvoering maar op goed geloof over. Gaarne geef ik toe, dat het geen kwaad kan, nu en dan eens gedurende niet te langen tijd met het hoofd omlaag te hangen of te staan; doch dat dit stelselmatig toegepast, eene toename van de elasticiteit der bloedvaten in het hoofd teweegbrengt, schijnt mij nog niet bewezen, en zelfs niet aannemelijk gemaakt. De hangoefeningen zijn in 't algemeen dezelfde als die, welke injjpj/.w^rl^rfe gymnastiek worden uitgevoerd met dien verstande, dat Bukh daaronder ook weer eenige oefeningen rangschikt, waarbij de rug weer allervervaarlijkst krom wordt getrokken. De_ evenwichtsoefeningen worden in Bukh's boekje ingeleid mëTdë bewering: „Evenwichtsoefeningen hebben ten doel 208 tiek reeds bekende evenwichtsoefeningen deed Bukh nnW^L m zijstand op den—venwichtsb^TSfe^p heun tnt" schuudu hoogte is gepkat&t w^e-2£-heup- t0t ^SSBSfts gaan „et heentrekken, teenSén SS "(fcTWr V0°r a- hettinde v^%f LTg6n ^tettehjke ademhalingsoefeningen doet Bukh nt't t I althans zeer wemiff j^nn^^r-^ oet öukh niet_of } Thans nog enkele"13gimeênë^merkingen door^^e^ en weet j geneeie optreden zijne leerlingen tot uiterste inspan- De Lichamelijke Opvoeding 209 14 nirlg te brengen. Hij vervangt dikwijls zijne uitvoeringscommando's door allerlei geluiden, die dan bij de uit te voeren beweging zijn aangepast. Een blazend, sissend geluid is het uitvoeringscommando voor den spanboog; bij armen buigen en strekken geeft hij met den mond korte fluitgeluidjes enz. Gewoonlijk leidde hij de lessen aan 50 tot 60 leerlingen van Fig. 40. Uitstekende eenzijdige rompoefening, doch die in eene gewone les niet op deze wijze is toe te passen. af hetbalcon, dat inde gymnastiekzaal aanwezig was. Dit gaf hem een uitstekend overzicht over de klasse in het algemeen, doch had het nadeel, dat hij niet persoonlijk fouten in de lichaamshouding kon verbeteren. Bukh streefde bij al zijne oefeningen en in het bijzonder bij de lessen, waarin hij pptip demortstjcatlfi-voorbereidde, naar een mooi effect (fig 40). Soms werden oefeningen, zonder eenige meerdere physiologische beteekenis, zoodanig uitgevoerd en gecombineerd, dat een aardig, soms zelfs een zeer sierlijk effect werd verkregen. Uit een propaganda-oogpunt moge daarvoor végTJe zeggen zijn, eendergelijkstrevengeeft, indien het te sterk wordt doorgevoerd, aanleiding tot schromelïjke tijdverspilling. Zoo iets moge mogelijTTzijn op eene speciale school alg~flï<» yp,n rsukh. als werkwijze voor_het gymiiastiekonderwjiiLop scholen enz. is dit streven misplaatst. Fig. 40 toont ons een veel effect makende uitvoeringswijze 210 l^L-i l fHSteUn/ Maar men moet ™et vragen hoeveel moeite het gekost heeft, die opstelling voor den p^graaf te doen innemen! Maar iedereen, die Bukh? deSstratielessen ziet, komt aanvankelijk sterk onder de be m°SLVZX o/ff en^angezL011^ puM^k meestal voor 99 % uit leeken bestaat, wofdï gewoonhik. niet nagegaan of de oefeningen, die zooveel effect 3 v?n h P °°k- 6VenVeel effect hebben op de helmen van hen, die ze uitvoeren. Bij nader en nuchter naden nier Zr:LZUilen te« bevoegden inzien daook hier het streven naar mterlijk effect wel eens te veel invloed heeft Er is inderdaad'wel wat humbug bi en'k sïceTS h?obenat ^ * d*"ief zee/veel . Het heeft mij in 1921 getroffen, hoezeer Bukh met rLfZ ook ?enemarken beeft gemSerd^n onderwiis in lï 611 In*?**™* van het Gymnastiek- infectie Jdoor R^ Heer Knudsen voor de miectie door Bukhitis gewaarschuwd. Alle gvrnnastiek beZttmiïet ^ dS °5 de Scholen meefTrnrndt; Sn ntï ^ T*' dat een tikJ*e .3ukhitis" kwTad kan, integendeel, ik meen dat er onder Bukh's lenht lenttSen^ ï°ï ^"/^ ^n^tJ&" lenae oefeningen, enkele zijn, die wij kunnen en moeten /beoefenen. Maar men moet er zich voor hoeden ah? oefe nmgen op de eugd te gaan toepassen, die Bukh met ztt Intusschen heeft Bukh ontegenzeggelijk veel eoed gedaan S,°P eene krachtige en succesvolle wKTg™ ^ekbeoefening te propageeren. Overal op het StSlaEfn gmmastiekvereenigingen, waar volgeris Bukh'? deSeS o^rr^gT0 wordt gewerkt d°°r Bukh zelf is bovendien een geboren leider en een ze^r wat slechts zeer wemig anderen konden bereiken iets S voor zijne persoonhjkheid spreekt uere«en, iets wat 211 Het onderwijs wordt aan dit jngtitnnt breed opgeval en van de meer beperkte opvattingen, waarvan men aan het Centraal Instituut uitgaat, is hier geen sprake. Majoor Thulin Fig. 41. Majoor J. G. Thulin, Directeur van het Zuid-Zweedsch GymnastiekInstituut te Lund. is, meen ik, wel degeen met de breedste opvatting, die ik in Skandinavië heb ontmoet; elk voor hem nieuw denkbeeld wil hij onderzoeken en indien hij er geen directe bezwaren in ziet, ook beproeven. Hij is van meening, dat er talrijke oefeningen bedacht kunnen worden, die zeer wel kunnen 212 worden toegepast, ook al stonden zij toevallig niet in Ling's tabellen of in de handleiding van Törngren. Thulin heeft eene geheele serie boeken geschreven, waarin hij zijnlierstof heeft opgenomen en uitgewerkt en toegelicht. Men vindrër" eene 'groote menigte ..Bukhsche" oefeningen onder; terwrjfTpok Elïn-Falck's denkbeelden en oefeningen daarin een ruime toepassmg^ndemTfct name treft men voorde jongere kinderen op school zeer vele oefeningen in de zittende houding aan: zij zitten dan o.a. als de kleermakers met gekruiste beenen; de zittende houding heeft hetgroote voordeel, dat daardoor vanzelf" de holle lendenêïTwörden voorkomen. Terwijl Thulin voor kinderen beneden den 5—6 jarigen leeftiid de eieenliike grvmna^tisrhp nPfcnir,mn bodig acftti^werrsriiöffj- voor de anderen, die rJMJSeds_opr4e'* schwlbanken meer stil zitten dan met een natimrlijkp Wons-/ JJ~i UVCiCC"^umL, wei meer georganiseerde licnaarnsoele-7 niiigcii. mctd.1 tuuu moer ook nier ae meer vnje vorm worden toegepast en is dus eene vaste 'esindpplirfe niet r.n Wir r>iöo+c hoewel hu wel wil hpcHnnpn pn om/i;™n ™„+ „—. j; spelen en daartusschen de meer inspannende oefeningsvormen wil geven. Oefeningen, die de aandacht in sterke mate inbeslag nemen, moeten niet te lang duren; te samengestelde/ oefeningen zijn eveneens misplaatst. De oefeningen moeten, op" dezen leeftijd, zooveel mogelijk met de natuurlijke bewegingen overeenkomen. Geleidelijk zullen de kinderen er toe moeten worden gebracht, sommige bewegingen in zulk een vorm uit te voeren, dat daarvan de gewenschte invloed op de lichaamsontwikkeling kan worden verwacht. Op dezen leeftijd is de spieren nog weinig of met_ontwikkeld en kan het bewust locaiiseererrdeT bewegingen niet worden gevergd, maaFaoCr het kiezen van doelmatige uitgangshoudingen kan, zonder dat' de kinderen zich daarvan bewust zijn, eene juiste — dus soms gelocahseerde — uitvoeringswijze bevorderd of verkregen worden. Door het aannemen van den dwarszit op de ban- ' ken of wel van den „kleermakerszit" wordt het bekken genxeera, zooaat rompdraanngen in de wervelkolom tot stand komen; holle lendenen Wordeny in laatstgenoemde houding voorkomen enz. VjAJUf^c 9 / At JjJ/óLr-) Jj jj xnumi wiiat er op, aat ae aoor nenr aangegeven wiize van gymnastiek aoen — die trouwens eenige overeenkomst v<£ toont met de. ook bn ons kinder-P~\7Trma<;tipk"nnrÏprwiic era- ïuiüeii K.e. naDOOisinesoeiemncen 1 houthaken vhpopn «nv v - nog niet overal in Zweden wordt toegepast. Hij beveelt 213 aan, het ook bij ons gebrxiikehjke vertellen van verhaaltjes, waardoor~men, gebruikmakende van de verbeelding van de kinderen, hen allerlei bewegingen laat verrichten, die, te samen genomen, de hchaamsontwikkeliner alzijdig beïnvloe- | den. De gewone commando's die bij het eigenlijke gymnastiek- onaerwrjs woraen geDnnkt, vervallen natuurüjk geheel, alles gaat vertellenderwij ze en door voordoen door den leider of leidster. Voorts waarschuwt Thulin hier — en m.i. terecht — tegen een voor dezen leeftijd overdreven streyennaar lenigheid, in het bijzonder van de wervelkolom; vooral omdat het bij het doen uitvoeren van daartoe strekkende oefeningen door een vrij groot aantal kinderen moeilijk zal zijn, de uitvoering zóó te controleeren, dat men zeker is, dat de buigingen en strekkingen op de juiste plaatsen tot stand komen; de bevordering van de lenigheid moet voorts gepaard gaan met een behoorlijke spierontwikkeling, omdat anders de meerdere lenigheid er toe zou leiden, dat de*Slechte houdingen, die het schoolleven medebrengt, nog versterkt zouden worden. Niet onwaarschijnlijk is Thulin tot deze waarschuwing gekomen uit vrees voor te veel overheersching door het Bukh'sche streven naar lenigheid. Thulin onderscheidt daarna de periode van 8—13 voor jongens, van 8 tot ongeveer 12 Voor meisjes. P Het combinatie- en coördinatie-vermogen is op dezen leeftijd meer tot ontwikkeling gekomen, terwijl het kind meer geneigd is tot denken en onthouden, en zijn aandacht beter bij één ding kan houden. Op dezen leeftijd komen dus naast handenarbeid („sloyd"), meer gecompliceerde en partijspelen en verder meer eigenlijke gymnastische oefeningen in aanmerking. Voor 8—10 jarigen leeftijd geeft Thulin het volgende schema van oefeningen aan: A. 1. Inleidende orde- en aandacht-oefeningen. 2. arm- en beenbewegingen, die volgens hem o.a. ten doel zouden hebben het rhythme- en maatgevoel te ontwikkelen. 3. arm-, been-, hoofd- en rompbewegingen tot het opvoeren en onderhouden van de lenigheid der gewrichten en tot het verbeteren van de lichaamshouding, verwijden van de borstkas. 214 B. 1. evenwichts-oefeningen. ~" 2. hang-oefeningen, vooral nog niet te veel in buighang. 3. oefeningen in marcheeren en loopen, kunstmatige passen, spelen, waarbij wordt geloopen enz. 4. rompbuigingen en nijgingen. 5. andere rompoefenignen. 6. springoefeningen en intensieve spelen. , C. Kalmeerende oefeningen, ook ter verbetering van de lichaamshouding of langzaam marcheeren. I Voor 10 tot 12 of 13 jarigen leeftijd wordt het schema ge- \ fleidelijk gewijzigd, om tot den meer aan eene nauwkeurige uitvoering gebonden vorm van gymnastische bewegingen te komen; van het coördinatie-vermogen kan meer en meer gevergd worden, de hang-, evenwichts- en springoefeningen kunnen moeilijker worden, d.w.z. meer ingewikkeld, terwijl een meer correcte uitvoering kan worden geëischt. Men ziet dus, dat Thulin zich hier niet strikt houdt aan het vaste lesprogramma, zooals dat volgens sommige handleidingen, in Zweden of Denemarken in gebruik, wordt toegepast. Trouwens het is misschien niet kwaad er hier nog eens op te wijzen, dat men ook zelfs in Zweden niet onwrikbaar vasthoudt aan één bepaald lesprogramma. Ik meen wel eens in gesprekken te hebben opgemerkt, dat in ons land eigenhjk maar heel weinig menschen op de hoogte zijn van den werkelijken toestand in Zweden en van wat in de Zweedsche boeken en handleidingen (niet speciaal in die ééne handleiding van Törngren!) staat en niet staat. Velen zijn geheel onbekend er mede, dat zelfs in Zweden, ondanks de conservatieve neiging van het Centraal Instituut, verschillende opvattingen bestaan met betrekking tot detail-punten, al zijn de algemeene grondslagen waarop het onderwijs berust, ongetwnleia dézeitae en van „Lingschen" oorsprong. Het zal velen belangsTellénden misschien zelfs verwonderen te lezen, dat de Directeur van het Centraal Instituut in eigen persoon, de man, wien men juist algemeen zoo zijn conservatisme verwijt, mij bij het bezoek aan verschiüende lessen er herhaaldelijk op wees, dat ieder instructeur kon onderwijzen wat en hoe hij wilde, mits hij zich maar behoorlijk kon verantwoorden waarom hij zulks deed. Aan elk der instructeurs werd dus, zelfs aan het Instituut, een groote mate van vrijheid gelaten, wat de details betreft, hetgeen intusschen niet uitsluit, dat 215 die instructeurs allen van dezelfde beginselen doordrongen waren en daarvan bij hun onderwijs uitgingen. Hoeveel te meer verscheidenheid moet men dus niet aantreffen bij het zien van het gymnastiekonderwijs over geheel Zweden, en speciaal ih de centra Gothenburg en Lund, beide middelpunten van districten, waarin druk gediscussieerd wordt en waarin de invloed van Thulin zich sterk doet gevoelen. Ik ben dan ook overtuigd, dat de majoor Thulin een zeer gunstigen mvloed zal hebben op de ontwikkeling en verruiming van het Zweedsche gymnastiekstelsel. zonder dat daarom de algemeene grondslagen van dit stelsel behoeven te worden verla.ten. En nog in een ander opzicht heeft de majoor Thulin een zeer sterken en gunstigen invloed op de gymnastiekbeoefening in Zweden gehad, namehjk ten opzichte van de vrijwillige gymnastiekbeoefening m dat land. In Zuid-Zweden en WestZweden is het aantal beoefenaars van de vrijwillige gymnastiek in de vereenigingen buitengewoon toegenomen in de laatste jaren, dank zij de krachtige propaganda door Majoor Thulin en Kapitein Berg von Linden, respectievelijk Voorzitter en Secretaris van Skona's Gymnastiekverbond. Beiden zijn tevens Inspecteur van het Gymnastiekonderwijs, elk voor een district in Zuid-Zweden en controleeren zoowel het gymnastiekonderwijs op de scholen als in de vereenigingen.1) Thulin staat gedurende de periode van 13 tot 16 (van 12 tot 15 voor meisjes) wel de voorbereidende oefeningen voor den spanboog toe, doch acht het uitvoeren van de actieve spanboog-oefeningen op dezen leeftijd niet gewenscht, terwijl hij in het bijzonder op dezen leeftijd oefening in de buitenlucht aanbeveelt. Hij behandelt in zijne boeken trouwens elke periode afzonderlijk met hare speciale desiderata. / Het tijdperk na 16 (resp. 15 jaar), is het tijdperk voor de I streng doorgevoerde, correct uitgevoerde gymnastische oefelf' ningen bij uitnemendheid en Thulin acht-het geweas/rht,, dat I den leerlingen ook het^doel-der oefeningen in hoofdtrekken 1 wordt medegedeeld, zoodat de belangstelling gewekt wordt.^Oefeningen in gaan, loopen en springen zullen als belangrijk *) Ter voorkoming van misverstand moet ik er op wijzen, dat zoowel /Majoor Thulin als Kapitein Berg von Linden reserve-officieren zijn en dus 'v slechts van tijd tot tijd onder de wapenen komen. Maar in Zweden worden de reserve-officieren altijd met hun militairen titel genoemd en aangeduid, pok. buiten leger-verband. . r-'tl ■ • /» n _ / _ 21ff middel om de ontwikkehngp van hart en lortgen ffe bevorderen / inrrnme mate worden toegepast en m i gaat flmlir, ™^ ver als hij wenscht dalTj tot zelfs | van de^dagelijksche les aan dergehjke oefeninfeTTwordt gewijd. —'a— Voorts legt Thulin —- en m.i. zeer terecht — sterk den 1 nadruk op ae wenschelijkheid. dat de gymnastipklpg VlPn Fig. 42. De leerlingen.van Thulin geven eene demonstratie aan de school van_ /Ij^,/ / //Bukh te Ollerup. V- yZZ. \ deelnemers genoegen moet geven, zonder dat frij daarmede \ evenwei^meggenTÖSrhet streven naar genoegen dat naar . \ de physiologische doelmatigheid der oefeningen moet over- i lheerschen. Trouwens, Thulin, Elin Falck en ook Bukh kwamen ook m dit opzicht overeeny aat zij de traditioneele Zweedsche gymnastiek te weinig levendig en vroolük vonden en trachtten daarin verbeuring tebrgngen door het doen uitvoêrerT^an* in' een vlug tempo uitgevoerde oefeningen en het mlassch7n~Ta7r" ?^^~^][^™GS^êK in den vorm van spel en, voor nog jóngeren, van speelsgewijze uitgevoerde bewegingen In hetgeen voorafgaat deeide ik mëde,"dat Major Thulin zijne denkbeelden en zijn oefenstof voor de Gymnastiek heeft vastgelegd in eene serie boeken en boekjes, uitgegeven als onderdeel van de „Svenska Gymnastikförbundets Bokserie" (Boekenserie van het Zweedsche Gymnastiekverbond) bij j „P. A. Norstedf & Sönen Förlag". Hoewel alle deeltjes uk . den aard der zaak in het Zweedsch geschreven zijn en de taal dus wel eenige moeilijkheid zal opleveren voor eene grondige bestudeering, geloof ik toch dat kennisname met deze serie zijn nut zal hebben, vooral van het Hle deel, waarin de figuren zijn verzameld. Het Ie deel behandelt, in drie hoofdstukken uitvoerig I: Doel en middel der lichamelijke opvoeding; II: de methodiek, III: de Terminologie. Het He deel der serie is eene beknopte handleiding voor het onderwijs der anatomie en physiologie, speciaal geschreven voor de leerlingen van kweekscholen en voor hen, die in opleiding zijn voor gymnastiekleeraar of leerares. Het Ille deel bestaat uit 6 afzonderlijke boekdeeltjes en omvat de oefenstof voor de verschillende leeftijden op verschillende wijzen gerangschikt en tot les-programma's vereenigd. Door een ruim en practisch gebruik van zeer duidelijke en sprekende teekeningen is de schrijver er in geslaagd, hiervan een bijzonder waardevol hulpmiddel te maken bij het bestudeeren van zijne denkbeelden en de practische toepassing er van. Het 1ste bandje bevat: „Wenken eh aanwijzingen voor het gebruik der les-programma's" en voorts de door Thulin als „houdingsgymnastiek" aangeduide oefeningen, de lenigheidsoefeningen (rek-oefeïiingen), de orden-oefeningen en eindelijk de oefeningen in het droogzwemmen. Opgemerkt zn, dat Thulin onaer ,^iouaingsgymnah lick. niefvérsiaat de oefeningen, die bestaan uit het aannemen en gedurende eenigen tijd volhouden van een bepaalde houding, die dus met statische'spiercontractïëgepaard gaat, doch dat rrT£ hieronder verstaat alle oefeningen, die speciaal gericht zijn, op de verbetering der lichaamshouding. HoeweFhet mij te ver zou voeren al de daartoe door Thuhn aangegeven oefeningen te behandelen, zoo lijkt het mij toch voor belangstellenden wel leerzaam, de meest typische oefeningsvormen aan te geven. Er zij eerst echter nog op gewezen, dat Thulin van meening is dat het onbewust aannemen van eene goede houding niet alleen een gevolg is van het voldoend ontwikkeld zijn en dus van eene voldoende tonus der spieren in het algemeen, doch ook van een voldoend „afslappen" d.w.z. ontspannen van spieren. Onder de „houdingsgymnastiek" treffen wij dan ook vele „afslappingsoefeningen" aan en later in de les-programma's vinden wij ook onder de inleidende oefeningen telkens 218 „houding- en afslappings-oefeningen" als afzonderlijke groep opgenomen. Vele van die oefeningen vinden wij ook bij Elin Jmlck en het is mij niet bekend, wie het eerst dat soort "oeTemngen als zoodanig heeft bedacht en gepropageerd. Wellicht dat deze oefensoorten trouwens van elders afkomstig zijn en ten slotte: wat doet het er toe, waar de Fig. 43. Een klasse leerlingen van Thulin in zittende houding. oefeningen vandaan komen ? Het is van meer belang na te gaan, of zij goed zijn. / Het is merkwaardig, dat in denzelfden tijd in Duitschland I door Bode. Loees en anderen het strevpn naar hewiiste \ spierontspanning werd gepropageerd en men vraagt zich «, m net. ucxii^uuciu met uuispiuiiK.eujK uil juuii.sciua.nu afkomstig is, waar het als correctief tegen den invloed der krachttoeren aan de toestellen, misschien wel eenige reden van Destaan neeit. Ik heb reeds meermalen over dit onderwern miinp mppninc feuit (o.a. in de Revue der Sporten van 1923) en kan er ïu mee volstaan met te zee-een dat hpt ■strpvpn naar Qnipr- ontspanning als afzonderlijk doel bij gymnastische oefeningen / un.. uciuai ujj vuiK.ouien onDeKenaneia met leiten, aie aoor I/de onderzoekingen, vooral van Sherrington, Lapicque en ' Bourgnignon wetenschappelijk zijn vastgesteld. Het streven naar spierontspanning beschouw ik als een 219 dwaalbegrip; het is eene „ziekte", die moet uitzieken! Dat dergelijke dwaalbegrippen, evenals die over coördinatie, rhythme, karaktervorming enz. in Denemarken en Zweden werden en nog worden verdedigd, hangt dan ook m.i. onmiddellijk samen met de omstandigheid, dat men zich uitsluitend op de physiologie der hchamehjke opvoeding heeft toegelegd en de psychologie, waaronder ook de physiologische psychologie, heeft veronachtzaamd. Maar zelfs dan nog blijft het mij een raadsel, hoe menschen als Elin Falck en Thulin ooit gewonnen konden worden voor dat streven naar spierontspanning en dat bijv. Elin Falck die spierontspanning noodzakelijk achtte, op grond van de door haar geuite verwachting, dat anders de sterke spierinspanning, die nu bij de gymnastische oefeningen geëischt werd, tot te weinige lenigheid en te groote stijfheid zou leiden. Want zij hadden toch dagelijks gelegenheid te constateeren, dat voor die verwachting niet de minste reden was! De groote lenigheid, behendigheid en vlugheid, niet alleen door de Zweedsche athleten, maar ook door de Zweedsche gymnasten bij hunne hang-, evenwichts- en vooral springoefeningen getoond, hebben toch afdoende bewezen, dat men voor stijfheid als gevolg van de Zweedsche Gymnastiek niet bang behoeft te zijn. Onder de houdingsoefeningen dan vinden wij de volgende /^ottfeningen: In de gewone slappe houding staande, hebben de rAeesten den buik vooruit, met holle, ingevallen lendenen; de ^jèerlingen leggen elkaar de hand op het hoofd of houden de hand eenige centimeters boven eikaars hoofd en doen nu oen ander zich „langer maken". In de houding staande, moeten de armen slap'afhangen en / Thulin doet de leerlingen dus de houding aannemen en controleert dan, door de armen aan te raken of zij inderdaad slap hangen, m.a.w. of de spieren waaronder delta-spier, groote borstspier, groote en kleine ronde spier, enz. ontspannen zijn. Ik meen dat hierin wel iets goeds zit. Immers de genoemde spieren hebben in hoofdzaak eene dynamische functie en het is met het oog op hare ontwikkeling minder doelmatig, haar ► in statische contractie te houden, iets, wat voor de rompspieren in het algemeen wèl doelmatig mag worden geacht. Ook Thulin gebruikt voorts (evenals Elin Falck) dezelfde controle van een goede uchaamshouding door de leerlingen } zeiven, namelijk de eene hand op den buik, de andere hand op den rug, d.w.z. in de lendenen of op de billen. 220 f In zittende houding (fig. 43) moeten eveneens de armen slap afhangen en liggen dus de handen als het ware los op den grond / en bij het in deze zittende houding zijwaarts heffen der armen { I moeten alleen de delta-spieren daartoe in werking treden en moeten de handen weer slap afhangen. Thulin verwacht verder een zeer gunstigen invloed op de ontwikkeling der rugspieren en daardoor op de algemeene lichaamshouding van de oefeningen, waarbij de rugspieren afwisselend geheel ontspannen zijn of wel zooveel samengetrokken, dat men rechtop zit. Gedurende die oefeningen in zittende houding, blijven de armen weer slap hangen, men zit öf m den kleermakerszit öf met opgetrokken-knieën, waarbij dus de lendenen nooit hol zijn en dus ook eene contractie der lendenspieren wordt vermeden. Ook het 200ver mogelijk voorover buigen van den daarbij geheel slap (en dus met een ronden rug gehouden) romp wordt in de zittende houding beoefend, waarbij de armen voorwaarts worden gebracht terwijl de handen over den grond slepen. Voorts treffen wij vele oefeningen aan in liggende houding d4hv met gestrekt en gespreid liggende beenen, dan wel opgetrokken knieën; ook hierbij weer controle van eene juiste houding (vlakke lendenen) door den leerling-zelven en van een volkomen ontspannen zijn der spieren door den leeraar. Waar mogelijk wordt de volkomen ontspanning van alle) spieren bevorderd door het op de piano doen spelen van daartoe geëigende muziek. In een dergelijken, ontspannen toestand worden dan eenvoudige oefeningen voor enkele hchaamsdeelen gecommandeerd, waarbij dan alle spieren, die met voor de gecommandeerde beweging noodig zijn, 'ontspannen moeten blijven; bijv. armen buitenwaarts draaien hoofd omhoog (voorwaarts) brengen, beenen buitenwaarts draaien enz. De schouders zoo hoog mogelijk optrekken, gevolgd door het omlaag laten dient voorts om ook hier de noodige afslapping te krijgen. Ook het hoofd hangt afwisselend slap voorwaarts af en wordt opgericht tot den rechten stand. Onder de afslappings-oefeningen vinden wij voorts eene menigte oefeningen, die wij ook onder de later behandelde lenigheidsoefeningen terug vinden en die daar m.i. beter op haar plaats zijn. Zoo bijv. de oefeningen in liggende houding waarbij de knieën door de daarom gebogen armen zoo dicht mogelijk tegen de borst worden getrokken, dan wel door een medegymnast zoo dicht mogelijk op de borst worden gedrukt • 221 deze oefeningen hebben ten doel het rekken van de spieren aan de achterzijde van de dijen (biceps enz.) Voorts vinden wij hier de complete serie beenbewegingen in de liggende houding, welke bij de traditioneele Zweedsche gymnastiek als buikoefeningen bekend zijn; bovendien worden dan in de verschillende houdingen de voeten op de beenen of onderbeenen gestrekt en gebogen, met het oog op de bewegelijkheid van het voetgewricht. Ook de gewone buikoefeningen in de zittende houding (al of niet met gebruik van het wandrek voor het vastzetten der voeten), rangschikt Thulin onder de houdingsgymnastiek. Deze oefeningen worden dan dikwijls uitgevoerd in zittende houding met gebogen beenen d.w.z. met opgetrokken knieën. • In de zittende houding met gestrekte beenen en de voeten vastgezet onder het wandrek, doet Thulin, evenals Bukh, voorts de handen voorwaarts aan de sport op schouderhoogte plaatsen en vervolgens door het buigen der armen met gestrekt gehouden rug, de spieren aan de achterzijde der dijen rekken. Bij zeer vele van zijne oefeningen blijkt trouwens een streven om die spieren te rekken en daardoor de algemeene lenigheid op te voeren. Onder de „houdingsoefeningen" treffen wij natuurlijk ook vele rugoefeningen aan, ook in knielende of voorwaarts liggende houdingen; ook hier wordt de rug dikwijls afwisselend gestrekt en zoo ver mogelijk gebogen. Dit zoover mogelijk buigen geschiedt dikwijls door met de handen de onderbeenen aan te vatten en de armen te buigen, of wel door, met den rug tegen het wandrek staande, zoover mogelijk voorover te buigen en het wandrek zoo laag mogelijk aan te vatten en vervolgens met de armen te trekken. Ook vele „Bukh'sche" oefeningen vinden wij hier terug, waarbij men staande of zittende met het front naar het wandrek of ander verhoogd voorwerp, den romp voorwaarts neigt met omhoog gestrekte armen, vervolgens de handen op een sport van het wandrek of op het voorwerp doet rusten en dan de borstkas zooveel mogelijk omlaag brengt, of wel doet brengen door een medegymnast; deze oefeningen hebben ten doel het lenigmaken van de schoudergewrichten en behooren m.i. ook meer bij de lenigheidsoefeningen thuis. De lenigheidsoefeningen worden door Thulin ook wel rekoefeningen genoemd en hebben hoofdzakelijk of uitsluitend ten doel, spieren en banden te rekken, die anders de bewege- 222 lijkheid in de verschillende gewrichten, en daarmede dus de algemeene lenigheid tegenwerken. Ook de traditioneele Zweedsche gymnastiek kent dergelijke oefeningen zij het ook, dat zij hier veel minder in aantal zijn en minder regelmatig worden toegepast. Het nut van deze oefeningen heeft mij altijd zeer problematiek toegeschenen en het komt mij voor, dat het rekken van spieren in pathologische gevallen misschien nuttig kan zijn, doch dat het bij de gewone hchamelijke opvoeding minder op zijn plaats is. De bekende Zweedsche oefeningen tot rekking van de kuitspieren bijv. schijnen mij van weinig nut toe, evenals de door Bukh en Thulin zoo geprezen oefeningen tot rekking der spieren aan de achterzijde van de dij. Onder de zoogenaamde lenigheidsoefeningen vinden wij een groot aantal oefeningen terug, die ook reeds onder de houdingsoefeningen waren opgenomen. Een der eerste lenigheidsoefeningen hoort m.i. zelfs meer thuis onder de houdings- en afslappingsoefeningen, dan bij de lenigheidsoefeningen. Zij bestaat in het los heen en weer op en neer slingeren van de op zichzelf ook geheel los hangende armen van de een of andere houding naar een andere houding en terug b.v. van uit de zijwaarts geheven houding omlaag en voorwaarts slingeren; van uit de achterwaarts geheven houding, omlaag en voorwaarts hoog slingeren enz. Ik gebruik hier het woord „slingeren" omdat bij de beweging de armen zooveel mogelijk passief moeten slingeren, als de slinger van een klok en dan ook rhythmisch worden bewogen. De spierinspanning is hierbij niet noemenswaard en de armen en ook de schouderbladen blijven los bewegen. Op zichzelf hecht ik heel weinig aan die bewegingen, maar zij komen mij zeer aanbevelenswaard voor als een soort complementaire, afleidende oefening na eene oefening, waarbij de schouder- en schouderbladspieren door eenigszins aangehouden statische contractie vermoeid zijn geworden. Deze arm-slingeringen kunnen dan verder worden gecombineerd met bielheffen, beenen buigen, beenen diep buigen, voetverplaatsingen (bijv! tot spreid-, schuin- of loopstand) enz. Ook in zittende houding kunnen deze „afslappingsoefeningen" worden uitgevoerd en ik zag ze o.a. ook toepassen door Bukh, toen al de leerlingen in den dij zit (dwarsdijzit) op den hooggestelden evenwichtsboom zaten; ook hier hadden zij ten doel den leerlingen tot het ontspannen der spieren te brengen. Gedurende dit armslingeren zijn de vingers slap gebogen, 223 d.w.z. de vingers zijn als het ware dubbel gevouwen tegen de hand. In dezelfde groep oefeningen vinden wij ook de beenbewegingen terug, die Bukh rangschikte onder de behendigheidsoefeningen voor de beenen, namelijk het met gestrekte of althans slechts vluchtig buigende beenen op de plaats springen of huppen, waarbij dan beurtelings de beenen zijwaarts worden omhoog gezwaaid of wel waarbij telkens bij het neerkomen de beenen worden gekruist, waarbij de beenen beurtelings vóór komen. De handen zijn hierbij gewoonlijk vastgezet met „handen op de heupen". Diep rompbuigen voorover komt ook hier in groote verscheidenheid voor en wordt dan met het oog op het zooveel mogelijk uitrekken der spieren aan de achterzijde van de dijen, zoover mogelijk doorgezet, waartoe de handen of de armen zich ergens, hetzij aan een toestel, hetzij aan de eigen beenen, een vast punt verzekeren en men vervolgens door het krachtig buigen der armen, de buiging zoo ver mogelijk tracht door te zetten. De invloed van dergelijke oefeningen schijnt mij met het oog op de ontwikkeling der rugspieren, niet doelmatig. Immers nog vóórdat de rekkende invloed zich op de spieren aan de achterzijde van het dijbeen doet gevoelen, moet eerst de wervelkolom tot het uiterste voorwaarts zijn gebogen; vóór dien immers, wordt het bekken door de trekkende actie der armen niet voorwaarts gekanteld. Meent men dus, dat het uitrekken der aangegeven spieren moet geschieden, dan zoude men overeenkomstige oefeningen kunnen toepassen, doch waarbij de rug, althans in het borstgedeelte volkomen gestrekt wordt gehouden; het bolmaken, rondmaken van het lendengedeelte kan niet alleen geen kwaad,doch werkt zelfs zeer goed voor de ontwikkeling der spieren van dat gedeelte van de wervelkolom. Dit in statische contractie houden van de rugspieren van het borstgedeelte van de wervelkolom is natuurlijk in strijd met Thulin's streven naar ontspanning; maar het zou niettemin een goeden invloed op de rugspierontwikkeling hebben en een veel krachtiger „uitrekken" ten gevolge hebben. Trouwens dergelijke „rekoefeningen" treffen wij ook wel degelijk onder Thulin's oefenstof aan bijv.: stand op armlengte van af en front naar het wandrek; de handen omvatten de sport op schouderhoogte, armen gestrekt. Het gebogen linkerbeen wordt met den voet tegen de sporten op heuphoogte geplaatst, voetbal of teenen tegen de eene sport, de hiel 224 !24 tegen de daaronder gelegen sport; vervolgens wordt door het buigen der armen en het gestrekt en in eikaars verlengde houden van romp met standbeen, het linkerbeen nog verder gebogen, waarbij dus de knie omhoog gaat en de bewuste spieren weer worden gerekt. In dezelfde uitgangshouding kan men ook terwijl de armen gestrekt blijven en dus de schouders slechts omlaag kunnen gaan, het bekken achterwaarts brengen, terwijl het standbeen gestrekt blijft; het linkerbeen wordt dan dus gestrekt de hoek tusschen romp en linkerdij kleiner en dus weer de betrokken spieren gerekt. Een andere oefening wordt eveneens uitgevoerd van uit den stand met front naar het wandrek op iets minder dan beenlengte, zoodat een gestrekt been op de derde of vierde sport van het wandrek kan worden geplaatst. In die houding inet.de.»'armen gebogen naast" of „armen gebogen achter'5 wordt dan de romp voorwaarts geneigd (dus de romp blijft gestrekt) waarbij dus de spieren aan de achterzijde van het geheven dijbeen weer gerekt worden. Sommige van die oefeningen met ronden rug zijn ware oefeningen voor slangenmenschen bijv. de diepe rompbuiging voorwaarts m den spreidstand, waarbij men de handen ^an de enkels plaatst en vervolgens de armen buigt, het lichaam aus geheel dubbel vouwt in de heupgewrichten en het lendegedeelte van de wervelkolom en het hoofd tusschen de beenen door wordt gebracht. Dat men op die manier zeer lenige individuen kweekt zal wel niemand willen betwisten, doch de vraag is maar of wij bij de hchamelijke opvoeding van de jeugd naar eene dergelijke lenigheid moeten streven. Is dit hier niet des Guten zu viel"? ' " Een andere oefening, die wij hier aantreffen, bestaat uit de volgende bewegingen: In zittende houding buigt men zich zoo ver mogehjk voorover, met de handen op de voeten of verder op den grond; men zwaait vervolgens den romp achterover (waarbij de rug rond blijft en zich eerst geleidelijk strekt) tot men weer op den grond ligt, om onmiddelhjk daarop de beenen omhoog te zwaaien en zoover mogehjk op den romo te buigen zoodat de voeten achter het hoofd zoo mogehïk herbSd n' DCZe beweginSen worden dan afwisselend In deze groep treffen wij ook verscheidene oefeningen aan waarbij de leerlingen elkaar helpen bij de correcte uitvoering! 225 De Lichamelijke Opvoeding 225 Elin Falck, Thulin en ook Elhn Bjórkstén, — de Finsche GvmhaitiekQfiaérwijteres, di-T^katsi^aren acfi. zulk een goeden naam heeft verworden als hervormster van de Zweedsche mejafisZén vrouwengymnastiek — hebben een zeengunsHge'ln^^ ^ffrrWT=m het uitvoeren vmgvnmjjSjcMoe^^ Daarrjuwordt dan gebruikgemaakL van wat genoemd worden; controle-bewegingen en hulpmiddelen. Hieronder verstaat men het licht aanraken van de leerlingen op die plaatsen, waardoor de juiste uitvoering der oefeningen kan worden bevorderd; het is als 'tware een hulpmiddel om te genioet te komen aan de hulp van het spiergevoel; immers, zoolang een beweging nog nieuw is, heeft men het gevoel van die beweging nol niet geleerd en het licht aanraken op de juiste Stfkln den leerling helpen te voelen, wa4r de beweging tot stand moet komen. Ik zelf pas persoonhjk dit middel dikwijls toe bijv. bij het aanleeren van het romp achterwaarts buigen of van den spanboog. De genoemde schnjvemnu doen dit middel door de.lfi£rlingen op ehsaaooepassenen zij kennen óa^TdJ volgende voordeden toe: la wordt op diewnze ook door de leerlingen, die hefc^i, eender^e^rjp^regen vanTïet doel en de nauwkeunge uitvoermgswijze der bewerk ^-=w-**Kri?r-^irHp hewecnne- zullen moeten ging en wamieei w ~~ °, , _Z 1 i prcfeerën, zal hun voors^ingsvermoge^t hun gemakkefekër-maïenToSnTaS^ te vemezenh^em^^anneer ^èmyg-m-^éraMer enkele fouten heeft opglfnerkt zal Ïö^elfde fouterthter vermijden. 3e^le belangsteUmg der leerlmgen in eikaars prestaties, hun wedijver wordt wakker gemaakt en in de juiste^ichtmfrgaSd, niet m die van den hoogsten sprong enz. maar indie van de meest correcte mt^eïmg der beweging. De schrijvers deelen mede, dat zij met deze offenwijze zeer goede resultaten bereiken, en het komt mTvS dat dit ten nauwste verband houdt met den ernst, waarmede in de Scandinavische landen het gyrnnastiekSdSrife wordt beschouwd. In alle* geval bestaat bij onderSgeTulpverleening op deze wijze niet het gevaar voor de o^frtójvmg, waarop ik bij de bespreking van Bukh s oefenwiSTwS Deze hulpverieening, bijv. bij verschillende pasvoorbereidingen voor den spanboog die wij precies hetzelfde bij Thulin terugvinden, bestaat dus hier wel. Al Te pa ?eve]spanboog-voorbereidingen vanTBukh jmden wi trouwens hier terug en hoe meer men Thuhn s oefenstof na™telkens komt weer onwillekeurig de vraag opduiken; 226 „heeft Thulin die oefeningen aan Bukh ontleend of omgekeerd? Niet dat het valt af te keuren, oefenstof, die men van anderen heeft gezien, ook zelf te gaan toepassen en in eene hanoleiding op te nemen, maar uit een historisch oogpunt zou het toch mteressant zijn te weten, wien de eer toekomt die nieuwe oefeningsvormen te hebben bedacht Ook het eenzijdig armrollen, dat ik het eerst bij Bukh zag vond ik hier weer terug evenals de oefeningen in het romp zijwaarts buigen, waarbij de eene hand hoog in de zijde zoo dicht mogehjk onder den oksel wordt geplaatst en de andere arm gebogen boven het hoofd wordt gebracht; de hand in de zijde dient als het ware als as van de beweging, drukt den romp daar ter plaatse terug, terwijl de omhoog geheven arm het buigen dus het zijwaarts gaan van het bovenste deel van de wervelkolom moet bevorderen. Ongetwijfeld dragen deze armhoudingen er toe bij, den leerlingen te doen voelen waar net bij de juiste uitvoering op aan komt. Ook het rhythmisch en ruksgewijze herhalen van de rompbuigingen zijwaarts in spreidstand, uitvalstand of dwarszit op den grond of op de bank of met één voet zijwaarts vast aan het wandrek, past Thulin toe. Waar Thulin rompbuigingen zijwaarts toepast als lenigheidsoefemng eischt hij in den spreidstand niet een volkomen vastgezet bekken dat immers ook in strijd zou zijn met zijne ontspanningsdenkbeelden. J J Wat de ordeoefeningen betreft valt er weinig op te merken. Wel heeft het mij getroffen, dat Thulin daarvan nog eén groote collectie m zijn handleiding heeft opgenomen, omdat al die ftguurtjes-makerij toch zeer weinig waarde heeft. Men vraagt zich af of dit wellicht in verband staat met de „müitaire steer , die m Zweden dikwijls in de gymnastieklessen heerscht tengevolge van het feit, dat de meeste leeraren militairen of oud rnihtairen zijn. Het tweede bandje van het Ille deel van Majoor Ihuhns „Larobok i gymnastik" bevat eene serie van 12 lesprogramma s voor jongelingen en volwassen mannen en 3 zoogenaamde „motionsdagövningar" d.w.z. van lessen voor ouderen, die wat beweging willen nemen voor hunne gezondheid. In dit bandje vindt men eerst eene beknopte inleiding waarin een overzicht wordt gegeven van de indeeling van hit 111e deel, dat alle lesprogramma's omvat en wel" 1 raadgevingen en aanwijzingen voor het gebruik der lesprogram- 227 ma's; houdingsgymnastiek; lenigheidsoefeningen; ordeoefeningen. 2. Dagoefeningen voor jongelingen en volwassen mannen, benevens „bewegingsgymnastiek"; 3. Dagoefeningen voor jonge meisjes en bewegingsgymnastiek voor vrouwen; . 4. Dagoefeningen voor jongens (8—14 jaar); 5. Atlas met platen; _ . 6. Dagoefeningen voor kleine kinderen (o—ö. jaar). Uit de serie lesprogramma's blijkt^atTtod^ OWr.alc rtP Ifaditioneele Zweedsche lesindeelmg, onderscheidt A de ifÏÏëïdelSde oefeningen. B. de Kemoetemngen en C. de -elndoeïeningem Nemen' wij fnj het nagaan van de samensteUing van I hulin's lesindeeling zijn eerste lesprogramma tot voorbeeld. , ; Ik acht het voor belangstellende lezers wel de moeite waard, één zulk een lesprogramma eens te doorloopen, omdat men . daardoor een indruk krijgt van den gang van het onderwijs volgens Thulin's denkbeelden. . A De inleidende oefeningen vangen aan met orde-oetemngen, bestaande evenals bij ons, uit aantreden, richten, openen der'gelederen, wendingen enz. . Vervolgens komen houding-verbeterende en ontspanningsoefeningen aan de beurt. Als voorbeelden daarvan zijn in dat le lesprogramma aangegeven: liggen op den rug met opgetrokken knieën — zich slap houden; voorts in die houding: armen buitenwaarts draaien waarbij de rest van het hchaam volkomen slap blijft. Een ander gymnast licht, ter controle, de armen van den ontspannen-liggenden gymnast op; een andere oefening bestaat in het in liggende houding buitenwaarts draaien van de beenen; weer een andere in het omhoog brengen van de knieën, waarbij de lendenen tegen den grond komen. Na deze ontspanningsoefening volgt eene oefening tot verruiming van de borstkas als hoedanig staan aangegeven: het afwisselend aannemen van de „slappe" en de goede houding; het armzwaaien zijwaarts, gecombineerd met hoofd voorwaarts buigen en oprichten. Thans volgt een oefening voor de beenen en voor de armen, waarvoor zijn opgenomen in dit lesprogramma; het aannemen van den sluitstand en den openstand (voor de beenen); als armoefening: romp voorwaarts neigen tot 45 , en m die 228 houding: arm zwaaien in een cirkel; beenoef.: hielen heffen; later hetzelfde met armen voorwaarts en achterwaarts slingeren (losse armen, rhythmisch). Hierna komt weer een borstverwijdende oefening en wel in dit lesprogramma eene beweging, die Thulin noemt: „gaapoefening", namelijk het langzaam voorwaarts en omhoog brengen van de losse, licht gebogen armen, gepaard met hoofd- hals- en romp achterwaarts buigen, een en ander door ieder gymnast onafhankelijk van de andere gymnasten uitgevoerd, elk in zijn eigen ademhalingsrhythme. Nu volgt weer een armoef. nl. armen buigen naast, uitgaande van de houding met armen buitenwaarts gedraaid; later arm strekken in verschillende richtingen, aanvankelijk langzaam, later snel; verder: Handen op de heupen. , Bh laatstgenoemde beweging doen Bukb pn Tnnlir. H/ / handen in navolging van juii rijörkstén niet op de heupen. d.w.z. lïielrop den~1?övenrand van het bekken plaatsen, doch \ lager;-over de eigenlijke" heupgewrichten. 1*rrj werd Tnërlê^ gcueeiu uar nm rsjoncsten nier den voorkeur aan geeft, omdat zij van meening is, dat de leerlingen dan minder geneigd zijn, de schouders omhoog te brengen en de schouders- en armspieren beter ontspannen worden. Thans komen wij weer aan een groep „houdingsoefeningen" en wel: uitgangshouding: kleermakerszit; in deze houding: armen buitenwaarts draaien; schouder-rollen; armen slap zijwaarts heffen; hoofd rollen; afwisselend de „slappe" en de goede houding aannemen. Vervolgens oefeningen voor buik- en rugspieren: spreidstand — vlugge diepe rompbuiging voorwaarts; later ook langzaam en als het ware wervel voor wervel oprichten, dus van onderkop, in~het lendèhgedeelte beginnende! waarbij de armen los blijven hangen; in de diepe romp^ buiging voorwaarts met los hangende armen wordt verder een zwiepende beweging gemaakt, waarbij de leerling tracht met zijne handen zoo ver mogelijk achter zijne voeten den grond te raken. Hierbij merk ik op, dat deze oefening toch geen buikspieroefening kan worden genoemd. Of zij als rugsfieroefening doelmatig mag worden genoemd meen ik te moeten betwijfelen. Wat het van af het bekken beginnend, oprichten van den romp betreft, ook dit is een zeer geliefkoosde oefening van majoor Thulin. Hij doet daarbij dikwijls een contröle-be- 229 weging toepassen hierin bestaande, dat de „hulp achtereenvolgens de doornuitsteeksels der wervels te beginnen met de onderste, aantikt, teneinde den leerling langzamerhand te doen voelen, waar hij zijn rugspieren voornamelijk moet inspannen. Hij deelde mij mede, dat hij van deze oefenwijze zeer goede resultaten heeft gezien. Er zij op gewezen, dat de uitvoering van dit oprichten van den romp juist als het ware het tegengestelde is van de traditioneel-Zweedsche uitvoeringswijze, waarbij immers juist eerst terug wordt gekomen tot de houding met romp voorwaarts neigen en het strekken aanvangt in het borstgedeelte. Ik voor mij blijf, als ik tusschen deze beide uitvoenngswijzen kiezen moet, de voorkeur geven aan de traditioneel-Zweedsche uitvoering, doch ben van meening, dat de allerbeste uitvoeringswijze nog anders is, namelijk zóó dat het borstgedeelte voortdurend gestrekt blijft, terwijl het lendengedeelte rond wordt gemaakt. . . Als laatste der inleidende oefeningen zijn springoefeningen aangegeven namelijk: sprong op de plaats, sprongen op de plaats met afwisselend beenen spreiden en sluiten al of niet gecombineerd met handklappen boven het hoofd. Deze sprongen worden rhythmisch herhaald; armen blijven slap. , lüans beginnen ue Kvrmtvioww ^ 7— r .. y, l 1 aan hnY^merimidende. ham- en buikoefening, uitgevoerd met den dubbelen boom; de bovenste boom opreikhoogte, de onderste met den onderkant ter hoogte van het midden der schouderbladen; hangende aan den bovensten en steunende tegen den ondersten boom worden de beenen, voorwaarts gezwaaid en terug. Door de levende kracht der terugvallende beenen gaan deze ver achterwaarts, waardoor de lendenen hol en net borstgedeelte van de wervelkolom gestrekt worden; door mspanning der buikspieren moet men trachten een te sterk hol worden der lendenen te voorkomen en komt de beweging meer ten goede aan het strekken van het borstgedeelte. Dit is eén der passieve voorbereidingen van den spanboog, die ook Bukh in groote verscheidenheid kent. 2a Hang- en beenoefening, uitgevoerd aan het wandreK 01 den dubbelen boom: aangrijpend met de handen op reikhoogte springen op de 2de, 3de enz. sport van het wandrek waarbij men zich vooral aan de armen optrekt; afkomen met dieptesprong achterwaarts. . . 2b Hang- en rugoefening, zijnde oefening m den standhang 230 voorwaarts aan den boom; hoofd draaien; hoofd en hak achterwaarts buigen; yoetbuigen; dij- of been heffen enz. Thulin geeft hierbij eene aardige wijze aan om tot den standhang voorwaarts te komen en wel van uit de zittende houding onder den boom, de armen omhoog' gestrekt, handen in den bovengreep aan den boom. 3. Evenwichtsoefening, voorwaarts gaan op de evenwichtslat of -boom. 4. Omduikel-, hang- en buikoefening: omduikelen aan twee verticale touwen of aan de armen van twee medegymnasten. De Zweden hechten een speciale beteekenis aan de oefe- 1 ningen, waarbij het hoofd eenigen tijd omlaag blijft. 5a. 1. Romp (buik) oefeningen: uitgangshouding; liggen met opgetrokken knieën. Het optrekken der knieën heeft ten doel het aanhechtingspunt van de psoasgroep aan het dijbeen dichter bij die aan bekken en wervelkolom te brengen, waardoor dus de lendenen gestrekt kunnen worden. In deze houding dij heffen, dijen heffen, been heffen, beenen heffen enz. later met de handen vastgezet aan de onderste sport van een wandrek en vervolgens in laatstbedoelde houding het lichaam „dubbelvouwen" zoodat de voeten ook tegen het wandrek komen. 2. Romp (rug) oefening: oefeningen in voorover liggende houding, beenen vast, hier uitgevoerd op den grond. 3a. Been- en evenwichtsoefening: in spelvorm: twee gehurkt zittende (d.w.z. in diepe kniebxriging zittende) leerlingen vatten elkaar met voorwaarts gestrekte armen, bij de handen aan en trachten elkaar door rukken het evenwicht te doen verhezen. b. Romp- en hoofddraaien: uitgaande van den spreidstand, armen buigen vóór; den romp beurtelings naar rechts en naar links draaien met strekken van den arm aan de zijde waarheen men draait, of wel: romp diep voorwaarts buigen en tevens draaien en met beide handen den enkel aanvatten, aan de zijde waarheen men draait. , 5b. Evenwichtsoef.: op één been staande, den anderen voet bij het hoofd brengen, waarbij de romp en/het hoofd voor- 4 over worden gebogen. lMJkUsU^t/\ff aJH~J~-// (rz*~ 6. Springoef.: sprong op de plaats, êvréng ééVém më één voet, met één, twee, drie enz. passen aanloop enz. 231 7. Marcheeren en loopen: marcheeren, teenengang, looppas en (of) een spel, waarbij geloopen wordt. 8. Spel: grijpvogel, „drie is te veel"; een spel twee aan twee waarbij vlugge rompbuiging voorwaarts en een ander, waarbij snelle armbewegingen moeten worden uitgevoerd. 9a. Romp (eenzijdige) buigoef.: één voet zijwaarts vast (wandrek); een hand in de zijde, andere arm los gebogen boven het hoofd — romp zijwaarts buigen. b. Romp (eenzijdige) houdingsoef.: zijligsteun, beide handen aan het wandrek — been heffen. 10. Verschillende springoefeningen: waarbij hangsprongen en steunsprongen met gebruikmaking van de beschikbare toestellen en voorts „kopjeduikelen"; aan het einde worden één of twee eenvoudige sprongen door de geheele klasse onmiddelhjk achter elkaar uitgevoerd. De kern van de les is hiermede geëindigd, waarna dus nu de eindoefeningen volgen, bestaande uit langzaam uitgevoerde oefeningen voor armen, beenen, romp en ademhalingsoefeningen, waaronder ook langzame ademhalingen in liggende houding. Ik vrees, dat het lezen van het bovenstaande voor den lezer even taai is geweest als het op schrift stellen ervan voor mijzelf! Het is nu eenmaal een slaapverwekkende bezigheid een gymnastiekles uit een boekje na te gaan en een volledig beeld van de les kan men zelfs op die wijze niet krijgen. Maar toch meen ik, dat het geven van zoon overzicht en het nagaan ervan voor hen, die er inderdaad belang in stellen, de moeite wel loont. De weergegeven les is een voorbeeld, dat echter het type weergeeft, waarnaar Thulin's lessen zijn opgebouwd; de detailskunnen verschillen, de volgorde der oefeningen hier en daar wat anders wezen, doch het algemeen beeld van zijne lessen is hetzelfde. In beginsel is Thulin, zooals hij mij mededeelde, geen voorstander van eene vaste lesindeeling, maar in de practijk komt hij er toch toe en uit deze serie van 12 lesprogramma's blijkt wel, dat men toch gewoonlijk eenzelfde les.mdeeling volgt, zij het dan ook met kleine wijzigingen. Natuurlijk kan er principieel geen bezwaar bestaan, dat een volkomen bevoegd en handig gymnastiekleeraar telkens zijn lesprogramma samenstelt, wat de volgorde betreft, onafhankelijk van de andere door hem gegeven lessen, mits hij bij die samenstelling telkens weer rekening houdt met al de omstandigheden. 232 die hierbij invloed moeten hebben (invloed van elk der oefeningen op bloedsomloop en ademhaling, de bij elke oefening meest aetieve spiergroepen, de moeilijkheid der daarvoor noodige coördinatie in verband met de vermoeidheid enz. enz ) Maar die omstandigheden zijn immers in hoofdzaak steeds dezelfde en slechts enkele bijkomende omstandigheden (weersgesteldheid temperatuur, voorafgaande of op de les volgende • bezigheden enz.) varieeren van de eene les op de andere en deze kunnen dan ook aanleiding geven tot een afwijken van ae ais normaal aangenomen lesindeeling. Maar dan is het dus in de practijk veel gemakkelijker, steeds uit te gaan van een schema, dat rekening houdt met de omstandigheden, die steeds dezelfde of overeenkomstig zijn. Dat spaart den leeraar de moeite telkens voor elke les weer opnieuw de meest gewenschte vo gorde uit te zoeken en als men bedenkt dat een leeraar vele lessen per dag geeft, zal men begrijpen, dat dit de moeite waard is. Maar bovendien is het voor de practijk van het onderwijs immers van zeer groot gemak, dat de oefeningssoorten eikair in een vaste volgorde opvolgen. Nadat men een betrekkelijk germg aantal lessen volgens hetzelfde schema geleid heeft is het „gewoonte-pad gebaand" en gaat het vanzelf. De onderSe T*t ?nder m°eite' dat na de spanboogoefeningsteeds de hangoefemng, na deze de evenwichtsoefening enz lkomt;n ^ b^oeft zich dan alleen nog maar^ ne?: mneren, we ke hangoefemng, evenwichtsoefening enz. hij voor duf.ïw kS °P he' P10^ had gezet Hij behoeft rnTXr eePreoc™Peerd te zijn, wat hij daarna moet commandeeren, maar kan zijn aandacht ten volle geven aan het controleeren van de uitvoering der oefeningen, die op dat oogenbhk plaats vinden. p Het gebruik van een normaal, hoewel niet onveranderlijk schema komt dus zoowel aan het vlotte verloop van de £ als aan de degelijkheid van het onderwijs ten goede. Bij het verder doorloopen der 12 lesprogramma's merkt men n0g op het tejkens voorkomen yan gj*^ ^ dfe^S^S V Z°0 inboor, a—u j ?, b . , , , u . , — ~r "*6»«"i, uw,u ci meue voistaan, te herhalen, dat het nut van die oefeningen zooals Thulin zé toepast, m.i. op eene dwaling berust. Thulin doet die oefeningen uitvoeren, tusschen de andere oefeningen door, speciaal na inspannende oefeningen, omdat dan de kinderen behoefte kunnen hebben aan een korte rust Van eigenlijke oefeningen is hier trouwens bijna geen sprake^ Zij bestaan m het hggen op den rug met zoo volkomen mogehjk ontspannen spieren, waarbij dan door het oplichten van' armen of beenen door den onderwijzer gecontroleerd wordt of inderdaad alle spieren slap zijn en waarbij de onderwijzer door gezegden als: probeer nu te slapen", „daar komt een golf aan en die rolt je verder", enz. de kinderen tracht te bewegen, geheel slap te hggen. rri'nï?L^^i??°efm*?8eH w°rden ™ %g-nde houding ^ een lucfttbaüon opblazen. De kinderen plaatsen de handen los op den buikwand of op de borst, naarmate zij voornamelijk" buik- dan wel borstademhaling moeten toepassen. Door allerlei verhaaltjes, waarbij dan nu eens de borst, dan weer debuik moet worden „opgeblazen", leeren de kinderen het verschil buikademhaling en leeren zij £ C. De actieve, houding verbeterende oefeningen. Deze oefeningen kunnen in staande en in de verschillende 239 zittende houdingen worden uitgevoerd en bestaan in noofdzaak uit het afwisselend aannemen van de juiste houding en -de geheel verslapte houding. De onderwijzer spreekt hierbij weer van een krommen boom en een rechten boom, van een groot en een klein huis, doet den kinderen een kraaienden haan nadoen, vraagt hoe een verwelkt bloempje er uitziet en hoe het wordt, als het weer regen krijgt, enz. enz. Bij het oprichten van den slap voorwaarts gebogen romp begint de beweging onderaan, d.w.z. in het lenden-gedeelte of in de onderste borstwervels en eerst op het laatst wordt ook het hoofd opgericht; de armen blijven slap gedurende het geheele verloop van de oefening. IIIe Hoofdstuk: beenoefeningen. Deze oefeningen zijn in 4 groepen ingedeeld en wel het hielen heffen, het beenen buigen, voetplaatsen en springen op de plaats. De beenoefeningen, voorkomende in Thulin's oefenstof voor kinderen van 6—8 jaar omvatten in de eerste plaats het hielJieffen, zonder en met armbewegingen, zooWel rhythmisch op tel van den onderwijzer of wel op eigen tel, langzaam en vlug. Het beenen buigen al of niet gepaard met hielheffen, wordt weer op verschillende wijzen aangegeven d.w.z. wordt den jeugdigen leerlingen onderwezen als: staan als een struikje en een hooge boom, als een dwerg of een reus, het plukken van een bloem, het kaarsen maken (waarbij een denkbeeldige rij kaarsen aan een door twee jongens horizontaal gehouden touw door het buigen en strekken der beenen uit een eveneens denkbeeldige tobbe met gesmolten vet wordt geheven), het zich geheel onder water dompelen en zich weer oprichten, het fietsen, watertrappen, gaan als de kraaien, enz. terwijl het zijwaarts uitvallen met net kraaien schieten wordt vergeleken en ten slotte op den rug liggend, de beenbeweging van het zwemmen wordt uitgevoerd. Bij het „kraaien schieten" moeten de leerlingen eerst hunne voeten vast (krachtig) op den grond plaatsen, dan stelt het neffen van hun rechterarm het richten van het geweer voor en ■de uitval moet het schot voorstellen, waarbij zij den voet krachtig neerzetten. Thulin geeft deze oefening ook al weer aan als een isoleeringsoefening, waarmede hij bedoelt speciale oefeningen, waarbij hij de spieracte doet isoleeren; dit komt vrijwel op hetzelfde neer als ontspanningsoefeningen. Het komt mij vooral hier wel wat vèrgezocht voor. 240 ♦m £ yoetplaatsen heeft volgens Thulin onder anderen ook ten doel het ontwikkelen van rhythme- en maatgevoel en het ontwikkelen van energie. Ik geloof, dat Thulin ook hier weer meer verwacht, dan die eenvoudige oefeningetjes geven kunnen. Ik heb er trouiV d eer/eIders feweJf5™ Ihuhn en anderen sommige oefeningen geschikt achten tot het aankweeken van rhythme- en maatgevoel en het is hier met de plaats hier nader op in gaan. Ook bij^de lessen voor meisjes, merkte ik bij de loopoefeningen verschillende oefeningen van de rhythmische gymnastiek op en zoo kwam vanzelf mijn vraag, met welk doel Thulin <üe rhythmische oefeningen deed uitvoeren. Ware toen het antwoord geweest: „omdat deze oefeningen in het algemeen S^iSTÏÏ VaUen T-de mdsjeS e° het dus ee*eTan trekkekjke oefeningssoort is ter verkrijging van versnelden bloedsomloop en ademhaling» dan zoude ik daarmede hebben kunnen instemmen. Doch het antwoord luidde, dat deze oefeningen en m het algemeen alle oefeningen, die rhythnusch Z: rTvtnSV°erd' mid^™™™ tlt het ontSS ^ Thme\enJmaatgevoel. En ik meen deze bewering in zijne algemeenheid onjuist te moeten noemen T^£SZ&,££r** h «- e" Wen volgens 1. Natuurlijk en zonder stijfheid te leeren loopen M ^ de maat te leeren marcheeren (het maat- en rhythme- ƒ gevoel te ontwikkelen, althans volgens Thulin ) ■ ) Licht en veerkrachtig te leeren gaan. WaiMiet_^wikkelen van het maat- en rhythmeeevoel ^Hetmaken van een appèl op eiken 2en, 3en, 5en enz.^ 2^m eeA zeker aantal passen in de handen te doen klappen; IH nandtn; "t" ™ 6611 aPPèl met 4,, de kinderen zelf hardop te doen tellen. ^ï1*1^6611 ik °Ver dit Punt geschreven heb behoef ik wel met te zeggen, dat ik vrees, dit deze verachtingen van Thuhn met zullen worden vervuld. wtuugen van Onder de loopoefèningen vinden wij voorts allerlei spelen die loopende worden uitgevoerd en dus eveneensTversnSg 241 De Lichamelijke Opvoeding 241 van ademhaling en bloedsomloop geven, waarnaar gestreefd wordt. Thans volgen de evenwichtsoefeningen, die als gewoonlijk f ■ worden onderverdeeld in de oefeningen op den grond en de oefeningen op toestellen. De eerstgenoemde groep omvat natuurlijk allerlei manieren om op één been te staan of op één kfian ctoondo Vinnfrl. Vippn- r>f armhpwptn'ncrpn nit te vnPTPn " ook hier wijst Thulin weer op de wenschehjkheid den kinderen /.te leeren, die spieren, die niet behoeven te werken, ontspannen te laten. ^-Wat de tweede groep betreft, daaronder komt ook een < groot aantal oefeningsvormen voor, waarvan het uitsluitend doel is de leerhngen er aan te gewennen zich op aanmerkelijke hoogte boven den beganen grond te bevinden, zonder dat hierbij nog kwestie is van het zuiver bewaren van het evenwicht, .steunende op een klein ondersteuningsvlak. Die oefeningen bestaan o.m. in het klimmen in de wandrekken en ladders, op de banken (op het zitvlak, niet op de evenwichtslat), waarbij, zij dan telkens wat hooger moeten klauteren. Voorts behooren tot deze groep de oefeningen op de omgekeerde bank, op de hellende bank en op de op haar kant liggende bank. Ook het afglijden van de hellende bank, die daartoe aan eene zijde op een sport van het wandrek rust schrijdelings zittend, dan wel met beide beenen aan dezelfde zijde, behoort tot deze groep. Alle oefeningen worden weer speelsgewijze aangegeven en uitgevoerd; de onderwijzer doet de bank een brug voorstellen, de hellende bank is een hooiberg, waar men afglijdt enz. enz. Vervolgens komen wij aan de hangoef eningen. Thulin geeft aan, dat het doel van deze oefeningen in de eerste plaats practisch is en dat de leerhngen dus moeten leeren handig, flink en snel in de verschillende toestellen op en neer te klauteren en van het eene toestel op het andere over te gaan (wij noemen dit wel eens „apenkooien"!); hij wijst er op, dat / dus deze oefeningen niet alleen op net physiek, maar ook op de psyche haar invloed doen gevoelen en inderdaad geven dergelijke oefeningen een zelfvertrouwen, dat practisch nut heeft, evenals de verworven behendigheid. Aanvankelijk worden die oefeningen uitgevoerd, waarbij slsehts een klein gedeelte van het lichaamsgewicht door de armen wordt gedragen; geleidelijk aan krijgen dan de armen meer te dragen, totdat op het laatst het lichaam uitsluitend. 242 door de armen wordt gedragen doch steeds — Thulin wijst .hier speciaal op — pp zulk een wijze, dat 7.fj prarti^h mTj heeft met het oog op het dagelij ksch leven. In de eerste plaats geeft Thulin dan oefeningen aan, die met behulp van de Zweedsche bank of met schoolmeubelen kunnen worden uitgevoerd, omdat hij aanneemt, dat in vele lagere scholen niet veel meer beschikbaar zal zijn. Bovendien geeft hij oefenstof aan wandrekken, boomen, ladders en touwen; voor het geval deze toesteüenbeschikbaar zijn geldt ■ hoe meer variatie des te beter. Zijn heelemaa! geen toestellen bescMkbaar, dan moet men zijn toevlucht nemen tot oefeningen, die een overeenkomstigen invloed hebben, met dien verstande, dat deze met het oog op de practischë beteekenis moeten worden aangevuld met allerlei klim- en klauteroefe^ ningen m brandladders, hooibergen, hekken, boomen, houtstapels enz. die de onderwijzer in de nabijheid van de'school kan vinden. Het practische doel dezer oefensoort komt hierbij dan uitstekend tot zijn recht en de toepassing van deze oefeningen is dan ook volkomen in overeenstemming met de opvatting van „coördineeren" die ik altijd verdedigd heb De hangoefeningen aan toestellen dan bestaan o.m. uit klimoefenmgen in het wandrek, waarbij de kinderen telkens iets hooger ldimmen. Een gedeelte zal zonder eenig bezwaar omhoog klimmen, de minder ondernemenden d.w.z. zij met minder moed, minder zelfvertrouwen zullen moeten worden aangemoedigd, wat hooger te gaan, weer anderen zullen door den onderwijzer moeten worden geholpen. Hier geldt het dan ook het ontwikkelen van een practisch, nuttig zelfvertrouwen waardoor de kinderen er minder bezwaar in gaanlaên zich' op eenige hoogte boven den grond te bevinden en zich daar vast te houden. Door hen de ramen te doen openen, of glazenwasscher te doen spelen, komen zij er toe, zich met één hand vast te houden, op de bovenste sporten te gaan zitten enz Verder wordt beoefend het zich zijwaarts verplaatsen langs de wandrekken. Voorts eene groep hangoefeningen in bovengreep ondergreep en gemengden greep aan den boom, of dergehjk toestel en aan de bank, die van weerszijden gesteund wordt door twee op elkaar geplaatste schoolbanken of andere steunpunten of wel aan het wandrek. Bij al die oefeningen wijst Thulin er op, dat de beenen recht omlaag moeten hangen en de lenden gestrekt (met hol) moeten zijn. Ik meen, dat Thulin de eerste schrijver is, bij wien ik deze juiste aanwijzingvrhd, eene aan- 243 wijzing, die ik reeds in mijne handleiding had gegeven. Het is een betrekkelijk detail, maar ik wijs er op, omdat het weer een van de voorbeelden is, dat Thulin en ik, onafhankelijk van elkaar, in vele gevallen tot dezelfde conclusies gekomen waren. Ook_de actieve en de passieve hang worden hier onderwezen, waarbij de onderwijzer den leerlingen zegt, te nangeri""als een gymnast en als een meelzak. Voorts oefeningen m Het zijwaarts zwaaien, voor- en achterwaarts zwaaien, dijheffen, dijenheffen enz. enz. hangende aan boom, ladder of bank; ook de beenbeweging voor den zwemslag wordt in de hangende houding beoefend. Een derde groep hangoefeningen bestaat uit het borstwaarts omtrekken, en voorwaarts af duikelen, uitgevoerd aan den aanvankelijk zeer laag, later geleidelijk hooger gestelden boom, of aan het klimraam. Door een langzamer, bedaarder voorwaarts afduikelen te eischen, maakt de onderwijzer de oefening zoowel voor de buigspieren van de armen als voor de buikspieren meer intensief. Volgen het schommelen, zittende in een touwladder, het klimmen in een touwladder, de hangsprong tusschen twee klimtouwen. het omduikelen aan twee klimtouwen enz. en eindelijk het omhoog gaan langs een hellende bank, eene oefening die m.i. beter onder de evenwichtsoefeningen ware ingedeeld. De „hang" oef eningen zonder gereedschap, bestaan hoofdzakelijk in het dragen en trekken, waarbij twee gymnasten bijv. een kameraad tusschen zich in dragen, waarbij de eene leerling den,ander, die gehurkt zit en zijne beide handen in die van zijn medeleerling heeft, tracht voort te trekken. Of wel de eene leerling (die daarbij tevens een goede buikoefening uitvoert) dient den ander als kruiwagen. Verder behooren tot deze categorie eene menigte trekkampen, waaronder het touwtrekken; deze kampen en spelen zijn alle aangegeven in deel 2 van de serie, bevattende de spelen, geschikt voor het gebruik bij de gymnastiekles binnens- en buitenshuis. I Wij komen thans aan de springoefeningen, die in twee hoofdgroepen zijn ingedeeld, namelijk A de „schoolsprong", ! d.w.z. de voorbereidende sprongen op de plaats en & ae toe-. ' gepaste sprongen. De voorbereidende springoefeningen hebben, evenals in 244 mijne handleiding is aangegeven, ten doel speciaal het krachtige afzetten en het hchte neerkomen te beoefenen. Als voorbeelden van de uitdrukkingen, die voor de jeugdige leerlingen de commando's vervangen, geeft Thulin o.a. aan: opspringen als een elastieken bal, opspringen en een appel plukken, opspringen om een vlinder te vangen; opspringen om de kaarsjes aan een kerstboom uit te blazen; twee aan twee springen in het water bij het baden; een vuurpijl oplaten enz. B. Toegepaste springoefeningen. Deze worden weer onderverdeeld in: lo. Vrije sprong over toestellen, 2o. dieptesprong van af een toestel. 3o. sprongen met steun of hang. 1. De vrije sprongen d.w.z. die zonder steun of hang, worden 't weer onderverdeeld in die met afzet van beide voeten en die met afzet van één voet. Ook deze oefeningen worden weer alle met sprongen die in de natuur kunnen voorkomen, vergeleken, waarbij mét behulp van krijt en eenige voorwerpen, op den grond alle denkbare hindernissen, slootjes, eilandjes enz. worden voorgesteld. 2. Bij de dieptesprongen, die zoowel met afzet van één been als met afzet van beide beenen worden beoefend, moet het dikwijls bestaande angstgevoel worden overwonnen door van geringe hoogte te beginnen; het tweede punt, waar het vooraj op aankomt, is natuurlijk het zachte neerkomen. 3. De steunsprongen geschieden over denkbeeldige of inder-^ daad aanwezige voorwerpen; springen als een konijntje : over een hekje enz. Verder de gewone wendsprongen over een aanvankelijk hellend geplaatste bank, daarna over banken, boomen enz. Ook de hurksprong tusschen twee schoolbanken, of met behulp van zadels op -de boomen en dergelijke sprongen behooren tot deze groep, evenals de gewone spreidsprong over elkaar, waarbij de hoogte wordt opgevoerd, doordat de als bok fungeerende leerlingen telkens minder gebogen staan. ƒ Eindelijk de hangsprongen aan touwen of boomen, al ƒ of niet over een bank of ander voorwerp. Uit den aard der zaak is er omtrent de details van de uitvoering dezer oefeningen niets bijzonders mede te deelen. Ik geef een overzicht van de oefenstof, omdat het voor vak- 245 menschen interessant kan zijn, welke oefenstof Thulin voor dezen leeftijd aangeeft. Uit het Ie deel van Thulin's leerboek, waarin hij de theorie en de grondslagen nader uiteenzet, stip ik nog aan, dat volgens Thulin de hchamehjke opvoeding twee verschillende doelen heeft, namelijk de physieke opvoeding en de psychische opvoeding. Thulin meent, dat hetgeen geleerd wordt slechts middel is voor het" hprpilf pn v^n hpt doel, namelijk I I het lndiviau te leeren denken, willen en handelen. *" Ik bcll hel hl dit opzicht absoluut niet met den schrijver . eens. Volgens mijne meening heeft de hchamehjke opvoeding één doel en dit is: de doelmatige hchaamsontwikkeling, die ons dus gezondheid, weerstandsvermogen en behendigheid in handelingen die in het dagelijksch leven te pas kunnen komen, zullen geven. En dit eene doel wettigt volkomen de zienswijze, dat de hchamehjke opvoeding van zeer groot belang is. Het bestaansrecht als onmisbaar onderdeel van de algemeene opvoeding is daarmede afdoend verklaard en vastgelegd. Ik acht het onjuist en ongewenscht om te trachten ons pleidooi voor de lichamelijke opvoeding kracht bij te zetten door nog een tweede doel aan te voeren, waarvan bij logisch nadenken zal blijken, dat het niet als zoodanig kan fungeeren en ook niet behoeft te fungeeren. Wij vergen van onzen kruidenier immers ook niet, dat hij onze dakgoot komt maken of van den leeraar in de aardrijkskunde, dat hij ons algebra jf/JiMJ-^ Thulin is voorts van meening, dat de lichamelijke opvoedingI ook dë gezondsheidsleer moet omvatten, maar wijst er daarbij op, dat het theoretisch onderwijs niet voldoende is. Dat voorts brj de hchamelijke opvoeding, evenals bij de intellectueele opvoeding van de gelegenheid moet worden geprofiteerd, om, waar mogehjk, het karakter der leerlingen te beïnvloeden, beaam ik ten volle, al heb ik daarvan, bij de tegenwoordige omstandigheden op onze inrichtingen van onderwijs, geen hooge verwachtingen, terwijl Thulin zich in deze wel illusies maakt. Na deze inleiding bespreekt Thulin in Hoofdstuk I het doel van de hchamelijke opvoeding meer in bijzonderheden en het treft alweer, dat hij het psychische doel het eerst bespreekt. Hij wijst er op, dat de taak van huis en school bestaat in de alzijdige opvoeding, de goede ontwikkeling van de in aanleg meegekregen eigenschappen. Na te hebben gezegd, dat de op- 246 voeding moet omvatten een lichamelijk en geestelijk doel, [brengt hij de wet in herinnering, dat geest en lichaam in 1 sterke mate van elkaar afhankelijk zijn, en dat in de jeugd | vooral de ontwikkeling van den psychischen aanleg meer afhankelijk is van den toestand van het lichaam dan omge\ keerd. Het lichaam groeit in de jeugd meer dan ooit later; daarvoor is snellere bloedsomloop noodig en juist de school werkt dit zoo tegen, doordat zij den kinderen belet de noodige beweging te nemen. De kinderen hebben een onoverkomelijke behoefte aan beweging en hoe meer zij kunnen bewegen, des ie gezonder zijn zij. Deze bewegingen, uitgevoerd in den vorm van spelen, bevorderen niet alleen de physieke, maar ook de psychische ontwikkeling. Ja, de laatste is vóór den schoolphchtigen leeftijd vrijwel uitsluitend op de spelen aangewezen, omdat vooral daarbij gelegenheid bestaat, zijn gedachten en wat hij hoort en ziet, om te zetten in handelingen. Thulin meent, dat het spel is voor het kind, wat de arbeid is voor den volwassene, hetgeen het best wordt bewezen door den ernst, ijver en belangstelling, waarmede het kind zich bij het spel geeft. Maar met het gaan naar school begint het stilzitten en er wordt geen evenwicht gebracht door voldoende lichaamsbeweging. De tijd, die daarvoor is uitgetrokken is — zelfs in Zweden — te kort en daarom, zegt Thulin, moet die tijd zoo gunstig mogelijk worden aangewend. En hieraan knoopt de schrijver de opmerking vast, dat dus het onderwijs zoodanig moet worden geleid, dat velen tegelijk werken, Terwijl hij alleen zoodanige oefeningsvormen wil kiezen, die zoowel pnysiek als psychisch ontwikkelen. Thulin wijst er op, dat er bij het theoretisch onderwijs sterk op kan worden gewerkt, de kinderen aan te zetten tot het toonen van moed, energie en wilskracht en dat zij daartoe de gelegenheid moeten vinden bij de practijk der lichaamsoefeningen. Thulin wenscht het doel van de opvoeding te zien samengevat in het woord mensch, waarmede hij wil aanduiden, gezondheid, kracht, wilskracht en geschiktheid voor arbeid. Hij ziet het lichaam als de omhulling van den geest en tegelijkertijd als zijn werktuig. Voorts wijst hij op de nadeelen van eenzijdig-lichamelijke of eenzijdig-geestehjke ontwildceling. Hij meent dat spierzin en tastzin door lichaamsoefeningen ontwikkeld worden en m.i. bedoelt hij dit weer te veel in het algemeen, vooral 247 * 247 als hij daaruit de mogelijkheid afleidt van de ontwikkeling van gedachte en wil. In een volgende paragraaf bespreekt hij het doel der hcliaamsöefeningen van hoofdzakelijk physiek standpunt, waarop wij niet verder behoeven in te gaan. Uit het voorafgaande volgt, dat hoezeer Bukh en Thulin ook hier en daar min of meer nieuwe denkbeelden aangeven, dan wel oude denkbeelden weder hebben naar voren gebracht, zij getrouw zijn gebleven aan en zelfs hebben getracht verder uit te werken het eenmaal door Ling aange- geven en zij het ook op primitieve wijze toegepaste beginsel, nl. dat alleen gebruik moet worden gemaakt van die hulpmiddelen, waarvan de invloed op de lichaamsontwikkeling bekend en gunstig is. 248 HOOFDSTUK V. 1 BEKNOPT OVERZICHT VAN DE GESCHIEDENIS VAN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING IN FRANKRIJK. • door K. H. VAN SCHAGEN. Geïnspireerd door tallooze voorbeelden der Oudheid, vond, m het tijdperk der Renaissance, de idee ingang, aan de zorgvoor het „stoffelijk omhulsel der ziel" wat meer aandacht I te schenken. ( Tot het hiervoren bedoelde hééft, ook in Frankrijk de '(1530—1606)7 lijfarts van MaximiHaarT II van Oostenrijk, in niet geringe mate bijgedragen! Zijn in 1573 verschenen werk ^he arte gymnastica", dat getuigt van een grondige studie van en een bijzondere waardeering voor de oude HeÜeensche gymnastiek en den invloed van het oude Romeinsche bad, is voorzien van talrijke afbeeldingen, die aan dit bloeitijdperk der lichaamscultuur herinneren, en geeft vele nauwkeurige mededeehngen omtrent de voordeden en de mogelijke nadeelen aan de lichaamsoefeningen verbonden. Weieens wordt, in de geschiedenis die wij thans, en zeker niet tot in de bijzonder- Fig. I. Het vuistgevecht. (De arte.gymnastica). 24» rieden, verhalen, de Italiaan Archangelo Tuccaro, van wiens hand in 1599 verschenen ,,Trois dialogues de l'exercice de sauter et voltiger en Vair", met nadruk genoemd, doch er zijn ook weer anderen, die in dezen „danseur acrobate" niet veel meer zagen dan een oogendienaar van Hendrik III en Hendrik IV, daar het genoemde werkje overvloeit van complimenten aan het adres dezer beide vorsten, „et ne contient aucune idéé d'ensemble sur 1'éducation physique" (Boigey). Fig. II. Het oude Romeinsche bad. (De arte gymnastica). De in de theologische en medische wetenschap gevormde Humanist Rabelais (1495—1553) heeft door zijn werk „Vie de Gargantüa èt de Fantagruel", met veel nadruk de aandacht op de hchaamsoefeningen gevestigd, en deze een groote beteekenis toegekend bij zijne beschouwing over de opvoeding tot het ridderschap. 250 Rabelais verhaalt in zijn satirieken roman, dat Gargantua ■door Ponocratès in een zoodanige gestrengheid werd opgevoed, dat voor hem geen uur per dag verloren ging. De bewegingsspelen, die door hun groot aantal opvallen, moesten rraagt de oefeningen in paardrijden, schermen, worstelen, springen, loopen, zwemmen, klimmen, werpen en die met harters, Ijverig worden beoefend. „Pour s'exercer le thorax et poumon, Gargantua criait comme tous les diables". Er werd door Rabelais verder de aandacht op gevestigd, dat steeds moest worden gezocht naar die vormen van lichaamsoefening, die in de practijk van het leven hun goede diensten kunnen bewijzen. Op resultaten en uitspraken van hen, die zich, in het grijs verleden, met deze materie bezig hielden, wordt vervolgens de aandacht gevestigd. Ook de wijsgeer de JMontaigne J1533—1592) richtte zich mtsluitend tot de maatschappelijk meest bevoorrechte klasse. In zijn beroemd geworden „EssaisL' vestigde hij er reeds door zijn uitspraak „Ce n'est pas une ame. ce nW pas eorps qu'on dresse, c est un homme!" de aandacht op, dat de mensch slechts in een schemain lichaam en geest is te scheiden. Als noodzakelijke opvoedingsmiddelen werden door dezen edelman o.a. loopen, worstelen, muziek, dansen, paardrijden, benevens schermen en"]agctr aanoevolen.""-~~ Al mag, als" curiosum, worden medegedeeld, dat in het Parijs van 1670 niet minder dan 61 zalen de beoefening van het edel wapenspel mogehjk maakTen, daar moet niettemin worden aangenomen, dat van een eigenlijke algemeene opleving van de belangstelling in de lichaamsoefeningen, in Frankrijk, meer in het .bijzonder vanaf het begin der achttiende eeuw sprake is. Het waren o.a. Andxjj_( 1658—1742), Sabbathier1). Trgnrhin > en Tissot2), die vooral op de geneeskundige beteekenis van ~ de ucnaamsoefeningen de aandacht vestigden. Andry, auteur van het werk ,,1'Orthopédie ou l'art de prévenir et de corriger dans les enfants les difformités du . corps, le tout par des moyens d la portée des pères et mères et des personnes qui ont des enfants d élever" wordt, door Demeny, _-1) Sabbathier: Des Exercices du corps chez les anciens pour servir a 1'éducation de la jeunesse. *) M. Tissot: Gymnastique medicinale et chirurgicale, ou essai sur 1'utjlité ■du mouvement et des différents exercices du corps et du repos dans la cure •des ditférentes maladies. 251 naast N. Daily1), als pionier op het terrein der bewegingsleer aangeduid, eerstgenoemde tevens, en op zijn minst, als grondlegger van de orthopaedie in Frankrijk. Een grootere kring van belangstellenden werd bereikt door den grooten filosoof Jean Jacques Rousseau, (1712—1778) dié op de heerschende paedagogische denkbeelden tot ver I over de grenzen van eigen land zulk een diepgaanden invloed heeft uitgeoefend. Door zijn ,,Emile, ou de 1'éducation", door Goethe „het Natuur-evangelie van de opvoeding" genoemd, is Rousseau,, die zich door zijn vermetele paradoxen den haat van vele tijdgenooten op den hals haalde, tevens het domein der hchamehjke opvoeding gaan betreden. Het zoo geliefde motto: „Terug tot de Natuur", kan als basis van Rousseau's opvoedingsmethode worden aangemerkt. In dien tijd van zedelijk verval mocht de arbeid van Rousseau een echte „reddingspoging "genoemd worden. Zijn eerste vermaning gold den jongen moeders, wier zuigeI lingen z.i. „recht op natuurlijke voeding hebben". Dat op zijn aanwijzing in deze ook wel eens sterk overdreven werd gereageerd, blijkt uit een mémoire van Mme de Genlis, waarin wordt medegedeeld, „dat zelf-voeden weder zoodanig in de mode kwam, dat voorname jonge vrouwen zich, in gezelschap zijnd, haar zuigelingen heten brengen, om, ook onder de oogen der mannen, met de vervulling harer moederphchten te kunnen koketteeren". Tegen het gebruik dier dagen, de jonggeborenen in te zwachtelen, trekt hij o.a. ten velde, omdat een dergelijke immobilisatie z.i. de natuurhjke ontwikkeling van het lichaam •belemmert. Eenigszins sarcastisch merkt de groote schrijver op, dat men bij jonge honden dergelijke maatregelen niet neemt, en dat men van deze nalatigheid nimmer schadelijke gevolgen bemerkte. Het harden van de kinderen tegen de invloeden van het klimaat, tegen gevoelens van honger, dorst en vermoeienis, acht Rousseau een eerste opvoedingsplicht. Geen wonder dan ook, dat wasschen, baden en zwemmen door hem zeer worden aanbevolen! ■ In zijn ,,Emile" zegt Rousseau o.a.: ,.Het lichaam moet, j wil de geest er de meester over zijn, sterk zijn!" „Een goed *) N. Daily: Cinésologie ou science du mouvement dans ses rappórts avec .1'éducation, 1'hygiëne et la therapie. 252 252 dienaar moet krachtig zijn!" „Hoe zwakker het lichaam is, des te meer zal het bevelen, hoe sterker het is, des te beter zal het gehoorzamen!" „Alle zinnelijke afwijkingen wonen in een verwijfd lichaam!" „Een krachteloos lichaam verzwakt ook den geest!" Overbekend is, dat Rousseau geen groot vriend was van geneesheeren en geneesmiddelen. Eenigszins Spartaansch doen zijn aanwijzingen met betrekking tot het nachtleger, dat hard moet zijn, en den slaap, welke als het ware „op commando" moet kunnen intreden, aan. Het drinken van, uitsluitend, water werd doorhem, die, door stelling te nemen tegen de in die dagen gebruikehjke drinkgelagen, wel in uitersten moest vervallen, eveneens aanbevolen. Het barrevoets gaan zal Emile behoeden voor voetgebreken, die, tengevolge van het schoeisel, ontstaan. De door de Montaigne met zooveel voorliefde besproken ridderlijke oefeningen leerde Emile niet kennen, uitgezonderd het paardrijden, hetwelk overigens veel minder hoog door Rousseau wordt aangeslagen dan de zwemkunst. De zintuigen moesten, uitgenomen de smaak, die veeleer vereenvoudigd moest worden, geoefend worden. In groote trekken wordt ook de hchamelijke opvoeding van Emile's verloofde, Sophie, besproken. Zij leerde het dansen van haar moeder, terwijl haar-vader haar in de zangkunst onderwees. Stond bij de hchamehjke opvoeding van den jongen meer de jarachtsontwikkeling op den voorgrond, bij die van het meisje was het die der bevalligheid. Loopen en bewegingsspelen werden als de meest bruikbare oefenvormen voor de meisjes genoemd. Wel zeer sarcastisch deelt de spotter Voltaire, na de ontvangst van de „Emile", ongeveer het navolgende aan Rousseau mede: „Ik heb uw laatste boek tegen het menschelijk geslacht ontvangen, en ben u er zeer dankbaar voor. Het zal den menschen bevallen, dat ge ze zoo de waarheid zegt, ze zullen zich evenwel niet verbeteren.... Wanneer men uw boek leest, dan moet men tot de erkenning komen, dat niemand vóór u zich zooveel moeite gaf om ons tot beesten te promoveeren. Men krijgt er lust in op handen en voeten te gaan loopen. Daar ik evenwel gedurende meer dan zestig jaren die gewoonte heb afgelegd, voel ik, dat het voor mij bezwaarlijk is ze weer te hervatten, en laat ik dezen „natuurgang" aan anderen over, dien hem waardiger zal zijn dan u of mij". 253 Dat door de in de ,,Emile" uitgesproken opvoedingsgedachten, velen (b.v. de Zwitsersche paedagoog Pestalozzi) zijn geïnspireerd, en dat deze gedachten meerderen een richtsnoer zijn geweest bij de opvoeding van den geheelen en ondeelbaren mensch, is buiten twijfel. Het is wel merkwaardig, dat het twee vreemdelingen zijn, nl. de Zwitser Clias en de Spanjaard Amoros, die, in Frankrijk, ten opzichte van de hchamehjke opvoeding het meest baanbrekend hebben gewerkt. Het is eveneens merkwaardig, dat de Duitsche geschiedvorschers meer bijzonderheden omtrent Clias (1782—1858) blijken te hebben verzameld dan de Fransche. Mogen wij Gasch1) gelooven, dan moet Clias zelfs in ons land als gymnastiekonderwijzer werkzaam zijn geweest. Tijdens zijn verblijf in de Zwitsersche hoofdstad vond hij gelegenheid een werk te schrijven, dat den titel voerde: „Anfangsz gründe der Gymnastik oder TurnRunst . in welk werk ziin be- |j8^^^SaaM^LiHy-S§^£^| wondering voor de denkbeelden van den Duitscher Gutsmuths Fig. in. ciias. duidelijk naar voren komt. In de hoop Amoros te kunnen verdringen, ging Chas naar Parijs, waar hij, ondanks de verschijning van zijn „Cours élémentaire de gymnastique", in 1819, althans voorloopig, weinig succes had. Met meer waardeering werd Chas' werk aan de overzijde van het Kanaal beloond. Naast den . kapiteinsrang werd hem die van hoofdinspecteur der hchaamsoefeningen voor landen zeemacht verleend. Ook met de heilgymnastiek had Chas, in Engeland, veel succes. In 1823 verscheen van zijn hand: „An elementary course of gvmnastic exercises". "In 1827 zien we Chas weder naar Zwitserland terug- *) Dr. Rud. Gasch: Handbuch des gesamten Turnwesens. 254 keeren, waar hij, in 1832, een militair commando voerde. In 1843 werd Clias benoemd tot inspecteur van het gymnastieTtonaerwijs op de lagere scholen te Parijs. In hetzelfde jaar vermeerderde hij de hteratuur met een werk, getiteld: „La Callisthénie appynpviJ* A VJ^r^n^ ■physique des jeunes Jilles". Door politieke beroeringen moest hij, in 1848, afstand doen van deze leidende functie. Zijn overlijden volgde tien jaren later m Zwitserland. Van een groote visie, op de hchamehjke opvoeding, was, bij Chas, maar weinig sprake. Hij schijnt daarentegen een goed gymnast7~ëen uitstekend onaer- \ «C «LiJ£icl> ou iicl Kcuicu ucj. «b heilgymnajüëkT- en een knap en L /Voortvarend organisator" té Zijn QgeW&gr. ' Aan de vakkundige beteekenis zijner werken moet aherminst groote waarde worden gehecht! Ook de oorspronkehjkheid ervan wordt weieens in t wij fel getrokken. a\- We hebben alreeds medege- Fig. iv. Amoros. JJdeeld, dat, in hoogere mate dan ,, fiüjldoor Chas, door Amoros (1770—1848) een Spaansch edelman, te Valencia geboren, op daadwerkehjke wijze is bijgedragen tot ae propaganda van de hchaamsoefeningen in Frankrijk. Laten we aanvangen, met een en ander te verhalen uit het levensbericht, over dezen pionier, door Lopez, in 1884, uitgebracht in de algemeene vergadering van den „Cercie ae gymnastique rationelle", eene vereeniging door Corra en Demeny in 1880 in het leven geroepen. Uit deze biografie bhjkt dan allereerst, dat Amoros zich dermate door mihtaire bekwaamheden, in h"et~Spaansche leger, onderscheidde, dat hem op zeer jeugdigen leeftijd daarin een hooge rang werd verleend. — " Zijn inzichten omtrent de hchamehjke opvoeding werden gewaardeerd. Immers, hem werd de gelegenheid gegeven te Madrid een mihtaire gymnastiekschool qp te richten. 255 Hij introduceerde er de elementaire gymnastiek naar de methode van PestalozzL_yan~ wiens paëdagogische denkbeelden hij nog profiteerde, toen hij belast werd met de opvoeding van den Infant, Don Vincent de Paulo. Door, in den strijd tegen Ferdinand VII, de zijde van Karei IV te kiezen, viel hij bij eerstgenoemden vorst in ■ongenade. Ondanks veel tegenspoed bleef Amoros zich tot de politieke en mihtaire loopbaan aangetrokken gevoelen, en wist hij mede de bestijging van den Spaanschen troon, door Napoleons broeder Jozef, te bewerkstelligen., Door Jozef I werd Amoros tot verschillende hooge openbare betrekkingen beroepen. Intusschen volhardde hij in zijn oude hef de voor de gymnastiek. Hij pubhceerde verschUlende artikelen over de opvoeding in het algemeen en de hchamehjke opvoeding in het bijzonder. De val van Jozef I sleepte ook den kolonel Amoros mede. Hij vertrok naar Parijs, het zich naturaliseeren, en maakte ■eenigen tijd deel uit van een dagbladredactie. Tegelijk trok Amoros zich geheel uit de pohtiek terug. De maarschalk Soult kende Amoros uit Spanje. Hij gaf hem den raad te ~vomarden in zijne pogingen, om, bij de Fransche regeering, sympathie te wekken voor zijn gymnastische propaganda. Ondanks de ernstige concurrentie, hem door Cpmteen Chas aangedaan, mocht het Amoros gelukken zijn streven beloond te zien. Immers, iü-lSJ0- gaf de regeering hem de gelegenheid op «en stuk grond van ontzaghjke afmeting, te Parijs gelegen achter het Champs de Mars, het „gymnase normal militaire_ etjxvü" op te richten, welke inrichting een jaar later kon worden opengesteld. Deze inrichting, welke in de geschiedenis der lichaamsoefeningen beter bekend is als „de school te Grènelle", die van -dit soort de best ingerichte scnrjnt te zijn geweest die Frankrijk ooit heeft bezeten, kostte den Staat ongeveer een milhoen francs, voorwaar een ontzaghjke som in die dagen! Een'jaar later stelt de Staat per jaar 20000 francs voor de school beschikbaar, in 1824 32000 francs, wel een bewijs, hoezeer men, aanvankelijk, in officiëele kringen, met het streven van Amoros was ingenomen, en ook bereid was daarvoor de noodige offers te brengen! 256 \ Aan deze inrichting zijn tal van leerkrachten gevormd, van Iiaar is de stoot uitgegaan tot de geregelde propaganda fvan de gymnastiek in het leger en bij het openbaar onderwijs. \ Behalve de uit Zürich geroepen leeraar in de gymnastiek Weilenman worden nog als verdienstelijke medewerkers van Amoros genoemd de drs. Bégin, Vergier en Broussais, welke laatste een physiologischen cursus in verband met de gymnastiek gaf. In 1830 verscheen Amoros' „Traité ou Manuel de Gymnasti£U£_et Matmle", hetwelk hem een „fnx de 1'Institut" verschafte en door den oppersten onderwijsraad werd erkend. Twee jaren later ontstond in de Kamer van Afgevaardigden een oppositie tegen het uittrekken van de groote som gelds die jaarlijks aan het instituut ten koste werd gelegd. Genoemd college slaagde erin, het jaarlijksch subsidie tot 20000 francs terug te brengen. Van toen af kwijnde de inrichting, met gevolg, dat zij, in 1837, op hoog bevel buiten werking werd gesteld. Ondanks dezen tegenslag werden, met medewerking van Amoros, nog verscheidene openbare en particuliere gymnastiekscholen opgericht. In 1845, verhaalt de geschiedenis, werkten Amoros en Chas nog mede aan een gymnastiekuitvoering door Triat gegeven ter gelegenheid van de opening zijner gymnastiekinrichting. Drie jaren later overleed Amoros, op wiens grafsteen de woorden prijken: „Amoros, fondateur-de la gymnastique en France, mort en regrettant de n'avoir j>u faire plus pour elle d cause des obstacles qu'on lui a suscités". Uit het reeds te voren genoemde werk van Amoros „Traité ou Manuel de Gymnastique et M orale", dat het voor, rraamste voortorengsei van zijn schriftelijken gymnastischen I arbeid wordt genoemd, blijkt, hoezeer Amoros was ingenomen ( met de paedagogische denkbeelden van Rousseau en Pestalozzi. Amoros definieert de gymnastiek als de', beredeneerde" wetenschap onzer bewegingen, van haar betrekkingen met dnzè zintuigen, onsveretand, onze gevoelens en onze zeden. dïë*~be"slay.l' in de ontwikkeling van al onze vermogens. / ïïïj zag in de gyniIlUHLlëk zoowel een Staats- ais een / Volksbelang. De beteekenis der lichaamsoefeningen voor de karaktervorming werd door hem zeer hoog aangeslagen. Behalve de oefeningen in gaan en loopen, zonder en met terreinhindernissen, ghjden, scbaatsemuaen, springen, 257 De Lichamelijke Opvoeding 17 257 Zonder en met belasting of behulp van geweren en stokken, (evenwichtsoefeningen, worstelen, zwenrnierr; dragen van lasten eii medeleerlingen, werpen, schieten, schennen te voet en te paard, en dansenr werden door hem „elementaire oefeningen", naar de -methode vaü_Pjöialozzi, gegeven. L)e begeleiding dezer laatste met zang, voor de ontwikkeling van stem- en ademhalingsorganen, vormde een geliefkoosd onderdeel zijner methode. Amoros onderscheidde de gymnastiek in de navolgende vormen: I. gymnastiek voor burgers. II. gymnastiek voor leger en vloot. III. geneeskundige "gymnastiek. _ IV. gymnastiek Vöoi kunstenmakers. De onder I en II genoemde vormen, waaronder zich, bij Amoros, de gymnastiek vertoonde, omvatten naast de „gymnastiques élémentaires" en de „gymnastiques cömplètes" ook een deel van de geneeskundige gymnastiek. Deze geneeskundige gymnastiek werd weder onderverdeeld in een: a. hygiënisch en prophylactisch deel (bevordering der gezondheid, voorkomen van ziekten). b. therapeutisch deel (genezing van ziekten). c. veTs"terkend deel (voor herstellenden van ziekten). Zeer uitdrukkelijk deelt Amoros mede, dat zijn methode daaP"ëïhdigt, waar de acrobatigje (IV) begint, en dat met dit begin het nut eener oefening ophoudt „le noble but de la gymnastique, qui est de faire du bien, est sacrifié au frivole plaisir d'amuser et de faire des tours de force". Niet mogen we nalaten, willen we het serieuze streven van Amoros1) recht doen wedervaren, mede te deelen, dat aan de door hem geleide Staatsschool aanteekening werd gehouden van lichaamsvorm, gezondheid en temperament van de leerhngen, dat, zij het met veel minder wetenschappelijke hulpmiddelen dan tegenwoordig, krachtmetingen werden gedaan, de invloed der lichaamsoefeningen werd •) In verband hiermede verwijzen wij naar het Vle Hoofdstuk van zijn werk, waarin Amoros tracht een wetenschappelijke verhandeling te geven over de verschillende vormen van voortbeweging en vormen van spiercontracties, en waarin hij den invloed van de spiercontracties op bloedsomloop en voeding schetst. 258 nagegaan op intellect en karakter. Het valt niet te verwonderen, dat de .vorderingen deTleerlingen op het gebied van zang en muziek nauwkeurig werden gecontroleerd en geregistreerd. Immers, de elementaire oefeningen en de zang werden door' Amoros *) als de meest reëele hulpmiddelen voor het gymnastiekonderwijs beschouwd. Ook voor de meisjes en de vrouwen achtte Amoros del gymnastiek van veel belang. Zoowel over den h^SoenTrbeid als over den slechten invloed van, het corset en de draisine (voorlooper van het rijwiel) spreekt Amoros, die, in wetenschappelijk opzicht in deze zeker ver boven zijn tijdgenoot Jahn uitsteekt, zijne meening uit. Mogen we over hem eindigen met een zijner uitspraken: „Je n'ai pas la prétention de posséder la science universelle V Cfnii™S tr°^ la faiblesse humaine, et je respecte trop l'enfance le pubhc et tnon opmion tnêtne, pour courir le danger de présenter mes idéés sans avoir été rectifiées et approuvées Par la sagesse . T r In het tijdperk, dat, na 1838 in de geschiedenis, die wij thans verhalen, aanbreekt/ wordt herhaaldelijk, van hoogerhand, gepoogd nadere maatregelen in verband met het gymnastiekonderwijs te nemen. Volgens Boigey zijn, in het tijdperk van 1838—1910 meer dan veertig commissies belast geweest, hetziTin"o7dracht van het departement van Oorlog, hetzij op uitnoodiging van het onderwijsdepartement, met het ontwerpen eener regeling voor het gymnastiekonderwijs in het leger en op de scholen m Frankrijk.2) Ook m dit verband schuilt dus een grond van aldL1^11 rMfnUel Scientifique d'Education Physigue" laat Boigey zich aldus uit. „Sait on que contrairement au schéma msuffisant^ïar lequel il est convenu de la représenter, la gymnastique d'Amoros ne fut pas seukment une gymnastique acrobatique et de poids lourds, mais un pro^amme gymnastique empmque trés complet, qui comprenait tous les efercices • educatifs employés aujourd'hui dans les* différents pays, tous Ss feuTq^ méSe'Téhir renfanCe * radoIescen-. exercices naCls^ lechant/' * " CXCepter U° Seul' enfin la danse et mê™ 'J In de in 1850 tot stand gekomen wet op het lager onderwijs werd herA ve^nchtsteüing voor de lycea! de gymnasia erTde4derwijze^oSSen I 2^nHrW1JS+ t hCh,- WCrd in 1880 °P alle Franihe scholen verplichtend gesteld terwijl in 1887 het „Brevet d'aptitude" werd ingesteld ÏÏ/geSt VM ^ "^^eUing'^maar weinig teSt/ 259- waarheid in het bekende gezegde: ,,le génie dupeuple francais est mihtaire et administratif". ,InJJi49werden Amoros' oud-leerhng Laisné en de kolonel d'Argy belast met de inrichting eener militaire gymnastiekschoen te Fontainebleau. Een tegenorder kwam in 1850. Twee jaren later verkregen beide hiervoren genoemde heeren opdracht, de tot standkoming eener dergelijke inrichting voor te bereiden, welke inrichting nog thans den naam draagt van „Ecole Normale militaire de Gymnastique'', en te ïoinville-le-Poift M.' in de nabijheid van Parijs, is gevestigd. Laisné, die in j 8721 tot inspecteur van het gymnastiekonderwijs te Parijs wérd benoemd, vervulde aan de school te Joinville gedurende een viertal jaren het leeraarsambt. Van zijn hand verschenen de werken „Dictjonnaire de Gym^stique' en „Gymnastique pratique''. Het bnjkt, dat hij, evenals zijn leermeester Amoros. een groot vriend was van zang bij het gymnastiekonderwijs. - Alhoewel reeds een in 1870 verschenen brochure van Laisné, getiteld: „Observations sur l'enseignement actuel de la gymnastique civile et militaire'' er de aandacht op vestigt, dat een groot" aantal der gebruikelijke toesteloefeningen groote gevaren oplevert, en op een rationeele methode voor het gymnastiekonderwijs aandringt, heeft de school te Joinville gedurende een halve eeuw na haar oprichting op de door Amoros vastgelegde tradities voortgebouwd. Het was Georges Demeny, die, in 1878, den strijd aanbond tegen deze weinig wetenschappelijke gymnastiekbeoefening, en daartoe, twee jaren later, in samenwerking met Corra,2) den „Cercle de gymnastique rationnelle" in het leven nep. "* Over Georges Demeny (1850:—1017) door de Bellefon en Marul genaamd „le véritable chef de 1'Ecole francaise d'éducation physique", willen we gaarne aanvangen met de vermelding van eenige biografische bijzonderheden. Demeny behaalde te Rijssel het diploma als bacheher *) De in 1920 gedane pogingen, om de school te Joinville om te zetten in een „Institut National d'Education Physique", hebben schipbreuk geleden. Het lag in de bedoeling, dit „Institut National" dienstbaar te maken aan de vorming van leerkrachten voor school, leger en marine. Tevens werd beoogd artsen in de gelegenheid te stellen kennis van de lichamelijke opvoeding te verwerven en de uitbreiding dezer kennis te bevorderen. a) Corra: Bureauchef aan het Departement van Handel. 260 I ès-sciences, en volgde hierna o.m. de colleges van den bekenden I physioloog Marey te Parijs. Op zijn verzoek, om wetenschappelijk onderzoek, in verband met de lichaamsoefeningen, te mogen doen, werd Demeny, die wiskundekennis en vaardigheid in het teekenen bezat, door Marey als amanuensis, aangesteld aan het, in 1881, ui net „rare aes .rrinces , te Parijs, geopende „Station physiologique". Gedurende veertien jaren is Demeny aan vorengenoemd établissement werkzaam geweest, zich, bij zijn studie van de menschelijke voortbeweging in het bijzonder, bedienende van de grafische en de chronofotografische 2) methode, waarvan de eerste zich, dank zij Marey's arbeid, in het biologisch studiegebied heeft weten te introduceeren. In zijn, resp. in 1902 en j 1904 verschenen, werken, ,,Les bases scientifiaues de l'Edu^atwn_^}^sique''en '.Mécanisme et Education des i IIMouvemenls" vat Demeny Fig. v o Demenv de door hem, met Marey, gedane onderzoekingen en de proefnemingen, die hij zelfstandig verrichtte, samen. In 1887 werd, door het Onderwijsdepartement, onder Marey s voorzitterschap, eene commissie benoemd, ter verbetering van de hchamehjke schoolopvoeding. De vier laren later verschenen ..Manuel d'Exercices gvm-H \ nastiques et de Jeux Scolaires" werd, door Demeny, als f / commissie-rapport uitgebracht. De handleiding verklaarde zich tegen het gebruik van de M toestellen brug, rek en ringen, en pleitte voor de opneming ') Zie hierover: Demeny, Schrnidt, Boigey. ^ *) Men raadplege: „Etude sur les appareils Chronophotographiques", „Les Origines du Cinématographe" en „1'Ecole Franjaise" van Demeny, „Conférence sur la Chronophotographie" van Marey. 261 van spel en sport. Zij maakte zoowel een scherpe scheiding tusschen de vormende en de toegepaste gymnastiek als tusscnen de paedagogische en de mihtaire gymnastiek. ( Het was eveneens door de tusschenkomst van zijn leer) meester Marey, dat Demeny, in ..1890, met den mechanoI therapeut Dr. Lagrange *) naar-«weden en Denemarken / werd gezonden, têSemdezich op de hoogte te kunnen stellen l van de m die landen beoefende gymnastiekstelsels. Vooruitloopende op de bespreking van Demeny's standpunt aanvankelijk ter zake van de Zweedsche gymnastiek ingenomen, mag hier worden vermeld, dat Demeny in zijn „Evoluhon de 1'Education physique", verschenen in 1909 mededeelt dat men in het, in 1892, aan den Minister uitgebracht Rapport, een lofrede kan* aantreffen op de organisatie van het gymnastiekonderwijs doorhem in Zweden aangetroffen In dit rapport, schrijft Demeny verder, is door hem zoowel op de goede dingen als op de onjuistheden de aandacht gevestigd, en als conclusie medegedeeld, dat voorgesteld wordt de hchamehjke opvoeding zoodanig in te richten, dat verschillende middelen worden gebruikt: ..Spel en sport, de \ correctieve Zweedsche oefeningen onder eenig voorbehoudTen de i Fransche miMaire gymnastiek met uitzondering van de toepassingen van Amoros." Hieronder moge men aantreffen de: „Conclusion tendant d organiser la gymnastique en France sur le plan de la gymnastique pédagogique suédoise", conclusies, welke we uit het bewuste rapport2) overnemen. „La Suède nous montre ce que peut produire un système homogène, établi sur des bases positives en fonctionnant depuis plus d un demt-siècle. II faut imiter eet exemple, l'expérience est faite; elle réussira aussi bien chez nous. Un système complet d'éducation physique consisterait: 1. A prendre aux Anglais leur hygiène, leurs récréations en plein air, sans toutefois abuser des concours qui ne s'adressent qu a une minorité d'élite. 2. A emprunter aux Suédois leur gymnastique pédagogique et esthétique. ooi 3. Et d conserver notre gymnastique militaire avec ses appheahons, d peu prés telle qu'elle se fait d l'Ecole de Joinviüele-Pont." ») Dr. P. Lagrange: „Physiologie des exercices du corps", „1'Exercicechez ,%e^a_1lts ' ..i'Exercice chez les adultes", „La médication par 1'exercice". 2) Bibl. Nat. 8°V. 23488: „1'Education physique en Suède". 262 262 Het is Dr. ^Tissié, de propagandist van de zuivere Zweedsche gymnastiek in Frankrijk, geweest, die er in een nummer van den XXen jaargang van het door hem geredigeerde periodiek „Revue des Jeux Scolaires et d'Hygiène bociale [Histoire Triste) de aandacht op vestigt, dat Demeny's rapport en zijn conclusies zeer duidehjk ten gunste van Ling's denkbeelden waren. Om den loop der gebeurtenissen te vervolgen! In 189J~werd Demeny belast met de leiding van een leer- ) gang voor hchamehjke opvoeding, uitgaande van de stad 1 Parijs. Hij was het eveneens, die den stoet gaf tot het organiseeren van het Internationaal Congres voor de Lichamelijke Opvoeding, m l900. ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling, te Parijs gehouden. fe Als secretaris van dit Congres, waaraan o.a. werd deelgenomen door Lefébure, Mosso, de Coubertin, Cazalet, Fosséprez lorngren en Dr. Tissié, belastte Demeny zich met het uitbrengen van het Verslag *) waaruit we, in verband met het geen hier later volgt, de navolgende mededeelingen van Demeny aanstippen: „On avance que les exercices suédois, oü 1'on maintient des attitudes avec les muscles contractés, ne sont pas dans le temperament francais et n'offrent pas de variété. C'est une erreur; en Suède, on ne fait pas seulement des mouvements lents, ü y a aussi des mouvements de vitesse et des sports vanés. Les attitudes soutenues nous manquent au pomt de vue esthétique, ü faut les prendre. On dit toujours la gymnastique suédoise ennuie, il ne faut pas en parler sans la voir pratiquer en Suède même, oü nulle part n'existe autant d entrain et de gaieté. Le schéma de la lecon fixe Ia nature des effets de 1'exercice et 1'ordre dans lequel ces exercices doivent être exécutés, garantie sérieuse pour faire une lecon compléte". ?P,?ag;/? ^ het bewus*e Verslag wordt nog medegedeeld „M. le Commandant Lefébure constate 1'accord sur la question d adopter, au point de vue physiologique les pnncipes suedois; mais il n'est pas indispensable d'appliquer stnetement la méthode. II y a un caractère particulier a (190of4il'v15224.PrOCèS VCrbaUX dU C°ngrèS Int' d'Education Physique 263 chaque nation qui demande une forme de la' méthode d'une adoption speciale de ces principes", waarna Demeny aldus eindigt: „Nous sommes en présence de la méthode suédoise, de la méthode dite francaise et de la méthode anglaise. La première est celle qui se rapproche le plus de la précision scientifique. Les principes répondent a 1'organisation de rhomme, la même partout; il faut les accepter. La facon de les mettre en pratique dépend de 1'état psychique de 1'individu et de la race, il faut en tenir compte et adapter la méthode a chaque nation en conservant les principes". In 1901 verscheen, van Demeny's hand, het werkje ..Guide .du maitre chargé des exercices physiques dans les écoles publiqües el privées de France." üen jaarlatèr aanvaardde hij de functie van „professeur de Physiologie apphquée"1) aan de müitaire gymnastiekschool te Joinville, en de medeopdracht tot het samenstellen van een militair gymnastiekvoorschrift (het voorschrift, dat, sinds 1893, gevolgd werd steunde op de denkbeelden van Amoros). Ij^Dit „Règlement de l'Instruction de la gymnastique militaire", /Van 22 October 1902, werd, in de „Revue Scientifique", door Dr Tjssié, aan een hevige critiek onderworpen, omdat het nieuwe reglement, dat van de Zweedsche beginselen heette uit te gaan, daarvan, in zijn toepassing, hi hooge mate afweek. Ten aanzien van het bewuste voorschrift deelt Demeny in zijn „Evolution de 1'Education physique" mede, dat dit reglementfdbor hem in de haast vervaardigd, aan de Zweedsche Handleiding is voorafgegaan, en dat men, bij de plotselinge verschijning van de laatste, het Fransche voorschrift trachtte af te maken „en le considérant comme une monstruosité a démolir". Hiertegenover doet Demeny uitkomen, dat het bewuste reglement o.a. door den propagandist van de Zweedsche gymnastiek in België, den Commandant Lefébure, is geroemd *) Tot Demeny's opvolger werd Dr M. Boigey benoemd, die op pag. 20, in zijn ,,Manuel Scientifique d'Education Physique", mededeelt: Nous nous sommes attaché a connattre les différentes méthodes d'éducation physique. Nous avons, a loisir, analysé les effets de chacune d'elles. Après .des observations nombreuses poursuivies pendant plusieurs années, nous sommes arrivé a cette conviction qn'il n'est pas de méthode qui puisse légitimement prétendre être la meilleure. Aucune d'elles ne possède, en soi, des qualités qui la puissent faire équitablement prévaloir sur toutes les autres". 264 als „merveüleux de clarté et de simplicité". Hier moge medegedeeld worden, dat Hébert, in verschillende zijner werken met lof over het bewuste reglement gewaagt, tevens, omdat het een verbinding tot stand brengt tusschen de schoolgymnastiek en die voor de militairen. Een briefwisseling, in de Novembermaand van het jaar 1903, door Demeny en Dr. Tissié gevoerd, loopt voor een groot deel over het bewuste voorschrift. Demeny deelt o.a. in zijn schrijven aan Dr. Tissié mede, niet te hebben willen antwoorden op de, door den laatste geleverde, critiek op het voorschrift. Op dit oogenblik achtte hij het gevaarlijk een pennestrijd aan te vangen, die slechts kon dienen tot het afleiden van het pubhek van de zaak en het ontnemen van het vertrouwen erin. „Wij beiden", schrijft Demeny, „zijn voorstanders van de methode van Ling, waar wij wellicht verschillen, is op het volstrekte en het betrekkelijke". „Ik aanvaard de principes van de methode, gij aanvaardt ze naar de letter". Tenslotte dringt hij op een compromis aan: „Nous n'avons qu'a gagner 1'un et 1'autre en mélangeant nos qualités". Dr. Tissié deelde, in zijn antwoord aan Demeny, mede, dat hij de methode van Ling en van zijn opvolgers aanvaardde, omdat hij ze volmaakt acht en zonder eenige fout. Hij schrijft bekeerd te zijn van de dwaling, dat men deze methode moest wijzigen en in overeenstemming brengen met het temperament van het Fransche volk. Hij voegt eraan toe, dat de Belgische Commandant Lefébure erover denkt als bij', en dat Demeny, door zijn voorwoord in Lefébure's werk „1'Education physique en Suède", bhjk gegeven heeft evenzoo te denken. In de wetenschap acht Dr Tissié het betrekkelijke ver-^ keerd, „de wetenschappelijke waarheid is volstrekt". Voortgaande noemt hij het nieuwe mihtaire gymnastiekvoorschrift een „gedrocht", „hetgeen vooral blijkt uit de wetenschappelijke analyses en de practische toepassingen". Tenslotte deelt Tissié mede, op het door Demeny voorgestelde compromis niet te kunnen ingaan. Deze correspondentie is de laatste geweest, die door beide mannen werd gevoerd. Tissié verklaart nog, bij het schrijven van zijn antwoord aan Demeny, er onkundig van te zijn geweest, dat de laatste de eigenlijke auteur was van het nieuwe müitaire gymnastiek-reglement. In ditzelfde jaar werd, door de „Union des Sociétés de 265 gymnastique en Francè" een ,,Cours1) théorique et pratique de gymnastique" ingericht. Deze leergang, die aan de universiteit was verbonden, werd, deswege, door het ministerie van Onderwijs officieel erkend, alsmede de uit te reiken diploma's, waaraan de hoogste onderwijsbevoegdheid verbonden was. Met de leiding ervan werd Demeny belast. Het was in het jaar 1905, dat de luitenant-kolonel Coste tot commandant van de mihtaire gymnastlêkscriorji—te Joinville, Welke het, in hoofdzaak door Demeny geredigeerde, reglement van 1902 volgde, werd benoemd. Coste had een studie van de Zweedsche gymnastiek gemaakt in Frankrijk, waar deze „pure" op alle scholen, van het Departement de la Gironde, door Dr. Tissié was vagévoerd. Nog tevens had hij er zich in Zweden zelf van op de hoogte gesteld. Door de benoeming van den generaal Picquart, tot Minister van Oorlog, werd het Coste mogehjk gemaakt te Joinville de zuivere Zweedsche gymnastiek te doen onderwijzen, en haar aldus te verbreiden in het Fransche leger. Een hevig verzet kwam, in verband hiermede, van de zijde van Demeny en den Afgevaardigde Lachaud, die tevens, nl. resp., in hun werken „Evolution de 1'Education physique" en „Pour la Race", een scherpe critiek leverdèn, welke Coste heeft gepoogd te weerleggen door zijn geschrift „l'CEuvre de Joinville", waarin een aantal officieren, geneeskundigen en gymnastiekinstructeurs zich enthousiast over de Zweedsche gymnastiek uitlaat, hierdoor trachtende de door de tegenpartij uitgebrachte beschuldiging, dat de Zweedsche gymnastiek den troepen verveelde en daardoor weinig nut kon stichten, te weerleggen. Behalve Demeny en Dr. Lachaud is het vooral de thans nog als zoodanTglrïimnctie zniffte Voorzitter van het Fransche Gymnastiekverbond, Cazalet, geweest, die zich tegen de invoering van de Zweedscfte gymnastiek verzette. De laatste vestigde er bij voortduring de aandacht op, dat de resultaten, bereikt met de oude methode, buitengewoon groot waren, en dat de bdangstelhng voor de gymnastiek belangrijk zou worden geschaad, indien men de jongemannen *) Men moet zich van dezen leergang, welke slechts drie weken duurde — hij trok vooral bezoek van de zijde der oud-moniteurs van de school te Joinville — niet al te veel voorstellen. Nog op het huidige oogenblik duurt de opleiding voor het „Brevet Supérieur d'Educationphysique"2\ cursusdagen. 266 zou verplichten tot deelneming aan een gymnastiekonderwijs, dat weinig aantrekkelijk kon zijn en weinig waarde kon hebben uit een oogpunt van mihtaire voorbereiding. Door Cazalet c.s. werd dan steeds verwezen naar Demeny en de leerstellingen aan de hand waarvan het onderwijs aan den, onderzijn leidingstaanden, „Courssupérieurd'Educaüon physique", werd gegeven. In 1904 werd, op voorstel van de „Union", een „Commission1) interministrielle pour l'unification des méthodes" benoemd, „une commission plus pohtique que scientifique", naar Tissié, die de periode van 1900—1919 in de geschiedenis van de hchamehjke opvoeding in Frankrijk als „Celle des Politiciens" kenmerkt, mededeelt. Deze commissie deelt in haar conclusies mede, „qu'elle est restée, pour ainsi dire, a 1'entrée du chemin, faute de se sentir suffisamment outillée et armée pour le parcourir en entier." De strijd tusschen de „eclectici" en de „rationalisten" bleef derhalve voortduren. De relatie tusschen Demeny en de „Union" heeft Dr. Tissié meermalen aanleiding gegeven in felle bewoordingen te verklaren, dat Demeny zich aan Cazalet c.s. had „verkocht". Volgen we hem nog even, waar hij, fel als immer, in zijn „1'Education physique et la Race" mededeelt: „lTnfluence de ces Sociétés est néfaste a 1'éducation physique, physiologique et rationnelle". „Ling seul a créé la méthode en Èducation physique, tout le reste n'est que systèmes, procédés, moyens, trucs, sans valeur." Door de verschijning, in 1909, van Demeny's werk „Evolu-\ tionde 1'Education Physique" nam de stelselstrijd, in frank- ' rijk7 nog m .telheid toe. Laten wij wat langer stilstaan bij dit werk van Demeny, waarin hij, op pagina 123, verklaart, dat hij er vabchelijk van beschuldigd wordt ten aanzien van de Zweedsche methode volkomen van opinie te zijn veranderd. Dr. Tissié heeft Demeny eraan willen herinneren, dat hij door zijn voorwoord in het werk van den Commandant Lefébure, „1'Education physique en Suède", grooten lof heeft toegezwaaid aan het Zweedsche stelsel. *) Gen. Mercier-MUlon: „Compte rendu de la Commission interministrielle de gymnastique." 267 In het hiervoren genoemde werk deelt Demeny mede, dat dit verwijt ongegrond is, omdat het gedrukte voorwoord in Lefébure's boek niet zijn geheele voorwoord is, het is besnoeid en de opmerkingen, die niet ten gunste waren van het Zweedsche stelsel zijn erin weggelaten. Hierop laat Demeny het zgn. „weggelaten gedeelte volgen, waarin hij o.a. zegt, dat allen accoord gaan met de grondslagen, en dat hij meent dat de critiek op het Zweedsche stelsel, wanneer er gegronde critiek is, zich meer richt tot practische détailzaken dan tot de grondslagen zelf. De interpretatie, die de opvolgers van Ling aan zijn werk/ hebben gegeven, is, volgens Demeny, op vele punten zoo weinig inschikkehjk, dat de poorten van den vooruitgang erdoor gesloten worden. „Men moet", deelt Demeny mede, „niets overdrijven, en de'zaken niet naar de letter nemen". Elk stelsel, dat exclusief « is, acht hij verkeerd. „De nieuwe tijden brengen", zegt hij verder, „nieuwe ideeënTÏTe wetenschap gaat vooruit, de physiologie werd geboren in den trj^Tv^J^gTJijn genie heelt enkele belangrijke feiten op den voorgrond weten te stelled.. ~~ Vervolgende, deelt hij nog mede, dat Ling in het bijzonder het rnilieu van de school voor oogen heeft gehad, en dat men niet vergeten moet, dat de Zweedsche schoher zijn gymnastiekonderwijs aanvult met spel en nationale spelen, verder, dat, zonder deze vormen, de gymnastiek ervan beschuldigd zou kunnen worden uitsluitend aesthetisch te werken en onvoldoende hygiënische resultaten op te leveren. Na er nog op gewezen te hebben, dat aan het stelsel van Ling de practische toepassingen ontbreken, eindigt hij met te verklaren, dat men de grondslagen van het Zweedsche stelsel „qui sont la nature humaine elle-même" moet aanvaarden, doch dat men dit niet naar de letter, moet doen. Hij zou het onjuist achten, een dusdanig, niet tot inschikkelijkheid geneigd, stelsel in Frankrijk te introduceer en. In het hiervoren genoemde werk, dat als ondertitel voert, „l'Ecole Francaise" geeft Demeny vervolgens een résumé van het Zweedsche stelsel en eene beschouwing over de „moderne Fransche school". In dit résumé deelt Demeny mede, dat het Zweedsche stelsel niet ak een afdoend stelsel voor hchamehjke opvoeding kan worden beschouwd, daar het onvolledig, onlogisch, monotoon en arm aan middelen is, dat het niet kan beant- 268 woorden aan het sociale doel der opvoeding, daar het niet streeft naar de bereiking van het vierledig oefeningsdoel (hygiënisch, aesthetisch, practisch en moreel). ■jBoveiiuietr-scliieL, volgengTlënzeltue, net stelsel te kort daar waar het de, voor de mihtaire opleiding zoo belangrijke, toepassingen mist. ■ Op de vermeende fouten en gebreken van het Zweedsche stelsel nader ingaande deelt Demeny mede, dat het bijzondere karakter van het stelsel oorzaak vindt in het feit, dat het bijna uitsluitend streeft naar een correctief resultaat, daarbij misbruik makende van de zgn. „statische spiercontracties" met de schadehjke gevolgen (voor ademhaling en voeding) van dien. Onvolledig noemt Demeny het Zweedsche stelsel, omdat het „a cöté d'un luxe inusité de contractions statiques ne demande pas assez de travail dynamique". Vervolgende zegt Demeny o.m., dat, door een te weinig intens beïnvloeden van de groote lichaamsfuncties, het algemeene resultaat niet te vergelijken is met dat, hetwelk door de beoefening van een spel of een tak van sport in de openlucht bereikbaar is. Onlogisch en op een dwaling berustend heet hij het daar „waar het onder alle omstandigheden denzelfden bewegingsvorm en dezelfde houdingen voorschrijft, uit het oog verliezende de uitkomsten voor de verrichtingen". Verder wordt dan nog gewezen op de lacune, die z.i. bij het Zweedsche stelsel bestaat tusschen de vormende en de_ toegepaste gymnastiek. "TJTèn beweert", schrijft Demeny verder „van Zweedsche zijde, ook de ademhalingscapaciteit, door het uitvoeren van bewegingen met de ledematen en den romp, te kunnen verhoogen, of wel, langs den weg van opzettelijke ademhalingsoefeningen, die toch slechts het beenderenstelsel en de spieren van den thorax kunnen beïnvloeden." Door deze oefeningen, meent Demeny, wordt het natuurlij kemeAanisme van de ademhaling geschaad, zoo met volledig vernietigd. Monotoon noemt de auteur vaxi .,,Evolution de l' Educotion physique" het Zweedsche stelsel, wjjl het den leerling geen geestehjke voldoening geeft. Men dient hem de bewegingen als geneesmiddel toe, hem onthoudende den opwekkenden prikkel, die het genoegen verschaft. Aesthetisch vindt Demeny, die de Zweedsche houdingen 269 kenmerkt als stram, stijf en tegenovergesteld aan de natuurlijke houdingen, de Zweedsche oefeningen, geenszins. Hiernaast voerde men, verklaart Demeny, acrobatische oefeningen in, die in geen enkel verband met de andere staan. Ten slotte noemt Demeny het stelsel arm aan middelen, omdat het zonder reden de oefeningen lui enkëlè grondvormen beperkt, zich bepalende bij het maken van de analyse zonder tot de synthese te geraken, te komen „tot de proef op de waarde van den mensch". Het (Zw. st.) leert, volgens Demeny, den mensch niet zichzelf te kennen, te weten te werken en bijtijds te rusten, zijn krachten te sparen, rhythme te geven aan den arbeid, vermoeienis te vermijden, en, onder de beste voorwaarden, een intensieven arbeid te volbrengen. Het laat na te herinneren aan de hulpmiddelen en de behoeften van de gezondheidsleer, het laat den leerling na het alphabet van de „positions1) fondamentales" aan zijn lot over, zonder hem te voeren naar een hoogtepunt van energie en mannelijke kracht, hetwelk wordt bevestigd door een werkehjke physieke en moreele superioriteit. Het Zweedsche stelsel wijst, volgens Demeny,^alle wetenschappelijke controle af, het waant zich, met zijn aangeboren wetenschap, onaantastbaar, en acht die overeenkomstig de uitkomsten der moderne physiologie onnuttig en overbodig. Als inleiding tot de bespreking van de „Ecole Francaise moderne", deelt Demeny mede, dat hij thans een strenge critiek gaat leveren op een opvoedingsstelsel, dat zich opdringen wil door de reclame en de wereld overvallen zonder het bewijs zijner wetenschappehjke waarde te hebben gegeven. „Nous devons maintenant reconstruire ce que nous avons démoh, notre plan est prêt: 1'Ecole Francaise moderne doit se substituer nécessairement a 1' Ecole Suédoise qui ne veut pas progresser". „La Suède n'a pas compris son initiateur, elle a, avec de bons principes, élaboré péniblement une oeuvre indigeste et fausse. C'est a la France de ramener la clarté et de réparer le temps perdu". Demeny laat hier met gepasten trots op volgen, dat de Fransche school niet geschapen behoeft te worden, daar zij feitelijk reeds langen tijd bestaat. *) Ling nam de volgende houdingen tot uitgangspunt van de bewegingen: 1. Staande. 2. Zittende. 3. Knielende. 4. Liggende. 5. Hangende. 270 ft In verband met het voorgaande verwijst hij naar Amoros. ( Trial, Paz, Laisné, Daily en Pichery, en naar de physiologen I Claude Bernard, Marey en Duchenne de Boulogne. Ook brengt hij de handleidingen van het onderwijsdepartement van 1891 en 19Q9_, het legerreglement van 1902, en den arbeid van het, in 1900, te Parijs gehouden Congres ter sprake, om aan te toonen „qu'il existe déja une méthode francaise bien claire et definie." „De Fransche school," verhaalt Demeny „onderscheidt zich van de andere door haar streven zich los te maken van vooroordeelen en conventies." „Haar superioriteit schuilt in de duidelijkheid harer bedoelingen en de juistheid harer middelen." „Zij streeft naar een volledig oefenresultaat, en weet dat verveling zelfs voor de beste zaak funest is. Zij zorgt ervoor de oplettendheid en de ^langstelling gaande te houden". ..Zij verbetert de. 1 evensfnnaties en richt zich niet uitslmtend tot de ontwikkeling der „organen". Vervolgende merkt Demeny nog op, dat de moderne Fransche methode eveneens psychische hoedanigheden ontwikkelt, dat zij de persoonlijkheid van den leerling raakt, bij hem initiatief wakker roept, wilskracht en moed staalt. . In verband met dit vierledig opvoedingsdoel wenscht \^^^^^) i/v.mi.ujf iiaVan de wetenschap en den ondergang der lichamelijke opvoeding beteekenen vanTff, herinnert Demeny aan den rudimentairen stand ^t!&Xïï£w£dvék van Ling> waardoor het werk evSwefdtaf ^ fögiï^&S^ * Drof^Marev61^^6111?7 med a ?wf^6ment blessé' a la tête d'une compagnie de ces braves". (P. Vuibert). vo&m Dat Hébert veel tegenstand zou ondervinden, was wel te verwachten Met zijn streven en zijn methode waren om de school te Joinville en Dr. Tissié, de laatste ol zTer bï grrjpehjke redenen, maar weinig ingenomen Dat Dr. Tissié wel eenigszins eigenaardig oordeelt over *£ ^enl^V°lëende PaSSag6S ^ ee" aan ^™ vovaS1^ HébHrt' de vaisseau. a beaucoup quoTidien S n0irS danS leUTS exercices de trava" touï ^rS8 de méthod!' Us agissent naturellement comme tous les hommes en contact avec la nature, nos pavsans hoUandais, francais, beiges etc. tous les paysans de ïa teïe reproduisent dans leurs travaux les six , grands gesS pareLeuWe^ k -Natu^è». Lef noni paresseux s exercent moins que les blancs plus actifs dans !e;eSZt,Mr-Hébert les a -»**J2^ rn^'i aper?" ?nf?ues suïets plus ou moins bien batis comme il en existe d'ailleurs chez les blancs, il les a donnï cormne exemple de 1'excellence de la gymnastique natureïïe Si nos blancs marchaient et agissaient tous nus M Hébert aurait certamement choisi les blancs, paysans et autresTeux qui natureUement sont bien constitués^ comme chez les noirs on peut donc dire que le costume est la cause de la créat on t S™841?^ natureUe, d'après les noirs * ,7n'P t dUt 8011 Salut lors de ^émption du Mont-Telé Te „? ' ^ ?aS gy™™^ " était a terre dans 1'ile Le navire etait en rade, il n'eut que le temps de sauter le" Wn E^r^ ? d,aiTiVer aU 'ateau' q^rit aussitó le large En souvenir de cette course, M. Hébert a placé la course dans son système, en y ajoutant 1'attitude penchée pour la marche, attitude antiphysiologique P En resumé, M. Hébert, comme tous les prédécesseurs et et non de formation-consMution. L'erreur de tous est de faire de 1 apphcation le principe de la formation. 291 Ce n'est pas paree qu'on joue beaucoup d'xsn instrument qu'on fait de la musique. On fait du bruit, mais non de Tart. La gymnastique naturelle a eu pour résultat de masculiniser la femme et en cela de provoquer la coupe des cheveux „d la garconne". Est-ce un bien, est-ce un mal? La mode changera avec la méthode rationnelle d'éducation physique. Les Grecques ne coupaient pas leurs cheveux. L'Esthétique veut que la femme pudique ait un voile naturel, protecteur dans sa chevelure. „La femme-homme" et „rhomme-femme" sont des aberrations de la nature. M. Hébert a provoqué la première. Le bon sens remettra tout au point, la raison finira par avoir raison, et la pudeur par s'imposer. C'est en cela que 1'éducation physique rationnelle basée sur le mouvement analytique ramènera la raison et la pudeur, que de choses dans la gymnastique, direz-vous, mais oui, que de choses, puisque le mouvement est de la pensée en action et que la pensée est du mouvement en préparation toute la vie!" Dat Hébert1) niet stil zit, en zijn methode zoowel in als buiten Parijs op talrijke scholen ingang heeft gevonden, bhjkt wel haast uit elk nummer van het halfmaandehjksch tijdschrift „VEducation physique", dat, onder de opperleiding van Hébert staande, thans zijn 17en jaargang beleeft. Hébert heeft, te Parijs, een „stade couvert" ingericht, dat, evenals zijn „colleges gymniques", die resp. te Deauvüle en tusschen Hyères en Bornes (Cöte d'Azur) zijn gevestigd, de gelegenheid geeft aan vrouwen en kinderen onderwijs in de hchaamsoefeningen, volgens de natuurhjke methode, te ontvangen. Een van zijn laatste werken „Le Sport contre 1'Education Physique" heeft niet nagelaten in sportkringen groote beroering te weeg te brengen. x) L'éducation physique ou l'entrainement complet par la méthode naturelle. Lecon-type d'entralnement complet et utilitaire. Lecon-type de natation. Guide pratiqtSë" d'éducation physique. Code de la force. Guide abrégé du moniteur, chargé de l'entrainement dans les groupements d'enfants ou d'adultes. L'éducation physique féminine, Muscle et Beauté plastique. La culture virile et les devoirs physiques de 1'officier combattant. Le Sport contre 1'Education physique. La Palestra (Notice sur le camp d'entralnement pour jeunes filles, dirigé par M. et Mlle. Hébert, avec programme). 292 Aan het slot dezer beknopte beschouwingen over de geschiedenis van de hchaamsoefeningen in Frankrijk gekomen waaraan nog toegevoegd moge worden, dat, momenteel,' m Frankrijk een eclectische methode1), door Demeny geaspireerd, vrijwel algemeen op de scholen2) toepassing vindt, en dat, m de practijk, door het leger een eenigszins gewijzigde methode-Hébert wordt toegepast, zij nog vermeld dat de van 1880 dateerende sport beweging3) in Frankrijk o. m. veel dank verschuldigd is aan den Baron Pierre de Couhextin4), die de Olympische Spelen in eere herstelde en gedurende lange jaren als voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité de internationale sportbeweging leidde uitgaande van de gedachte, dat internationale wedijver op sportgebied moet leiden tot internationale eendracht verbroedering der volkeren. i) Zie b.v.: , La Méthode Francaise d'Education Physique" door H. de öeueton en G. Marul, voorzien van een Voorwoord van den Afgevaardigde ' ^ m de Kamer me«malen gepleit heeft voor een goede wettelijke, regeling der lichamelijke opvoeding in Frankrijk. ) Van een geregeld onderwijs in de Hchaamsoef eningen is alleen in de groote Fransche steden sprake. Bij het corrigeeren van de drukproeven bereikte ons het bericht, dat de minister-president Painlevé tot , soussecrêtaire de 1 Enseignèment Technique et de 1'Education physique" heeft benoemd de heer Paul Bénazet. Aan dezen nieuwen onder-staatesecretaris schijnt den bekenden Franschen sportjournalist en Olympiade-organisator fcrantz Reichel toegevoegd te zijn. nvLZi» ï Vel*a?d Ermede „Les sports et jeux d'Exerpice dans 1'ancienne France door J. Jusserand. *) P. de Coubertin: „Gymnastique utilitaire", „Pédagogie Sportive". 293 - HOOFDSTAK VI. DEGESCHIEDÊÏnS VAN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING IN NEDERLAND. I. Algemeen overzicht. Door W. BOER. Inleiding. Het weinige materiaal, dat den schrijver van de geschiedenis der lichaamsoefeningen in Nederland ten dienste staat, maakt zijn taak niet gemakkelijk. Ons opvoedingssysteem is in groote trekken een copy van dat onzer Oostelijke naburen. De ontwikkeling van het onderwijs in de hchaamsoefeningen was, tot voor 1910. zelfs een getrouwe nabootsing ervan. Zoo zal dan in onze geschiedenis van de lichaamsoefeningen veel voorkomen van hetgeen wij, al een halve eeuw tevoren, in Duitschland zagen gebeuren. Ook in den strijd om den voorrang van systeem of stelsel kunnen wij wijzen op een reprise van hetgeen in het land van Jahn reeds als afgedaan werd beschouwd. Zelfs zouden wij met eenigen goeden wil kunnen spreken van een Nederlandschen Rothstein, Bode en v. Rohde (Dr W. P. Hubert v. Blijenburgh, F. C. G. Duvergé en Mevr. C- de Vriendt-v. d. Made). Bovenal wijzen onze „handleidingen" uit r dat wij Duitschland op den voet gevolgd rijn In een enkel opzicht vond het Pruisisch vóórheld mind^ nayolgmg^en wel, waar het betrof de regeeringsbemoeiing. Nog steedsi kunnen wij met wijzen op een daad van de Nederlandsche regeering, die grooten eerbied afdwingt om het verkregen resultaat voor de hchamehjke opvoeding, en blijft er van officiëele leiding der hchamehjke opvoeding maar weinig te bespeuren. Die leiding blijft voor het grootste deel in handen van het particulier initiatief. Toch mogen wij niet vergeten, dat de regeering steunt, maar de vorm waaronder zij steunt, is ten eenen male onvoldoende, om de lichamelijke opvoeding van Holland's jeugd te doen zijn: Een van de fundamenten waarop de toekomst van Staat, pm. <^tng^^g?r gebouwd kanjworden. Mogen wij, hetgeen ik hierboven neerschreef, betreuren, 294 toch zijn er wel enkele verontschuldigingen te vinden voor deze lauwheid van de regeering van een land, dat door alle eeuwen heen groote mannen voortbracht. In de eerste plaats dan is het onze Volksaard, die liever eerst eens „de kat uit den boom kijkt" en ten tweede is er niet altijd eendrachtig gestreefd naar eene vertering van toestanden. De geschiedenis van de lichamelijke opvoeding in Nederland toont ons een verschil van meeningen, waarvan men duizelt. Een strijd van voor- en tegenstanders, die vaak met een beschamende bitterheid gestreden werd. Dit nu is voor eene gunstige ontwikkehng ten eenen male doodend geweest. Gelukkig laat diezelfde geschiedenis zien, dat, door den drang der omstandigheden, een begin gemaakt is met allen te verzoenen. Misschien beteekent dit het inluiden van een nieuw tijdperk, één, waarin de hchamehjke opvoeding van Nederland een harer waardige plaats gaat innemen! De eerste pogingen in ons land. Hoewel onder de Duitsche Humanisten de naam van den Rotterdammer Desiderius Erasmus voorkwam, konden wij toch niet bogen op het bezit van inrichtingen zooals destijds, in Duitschland, in den vorm van de zgn. „Philantropina"' werden aangetroffen. Toch kon niet uitblijven, dat de vorderingen, die de lichaamsoefeningen bij onze Oostehjke naburen maakten, vooral na het optreden van Vater Tahn op de y Hasenheide (1811), eg niet minder het verschijnen van Guts- JJ. aI) m^J ^^^me^^er^ ,,UteJjymnastik für die Tueend", ook /f^ hierte lande de oogen openden van hen, wienjiet wel enjffiee ^M&ttfr van u.c cuku tel liane e\r\p en rïie aanctnnHc mnrron //.- ia . voor~&ênnrnëër~harmonische opvoeding van de schooljeugd /J^^-'jT // In hoeverre geschriften als: „Praktische Philosopkie für alle yzz^™ ^a^uuw _wjoj_ en ue ,,nmue van Kousseau (l/b2) invloed hebben gehad op den gedachtengang van onze onderwijsmenschen uit dien tijd, valt moeilijk uit te maken, onwaarschijnlijk is het niet, dat deze invloed heeft bestaan. Wel laat de overgebleven hteratuur ons niet in twijfel omtrent den invloed van mannen als Gutsmuths en Vieth. Prof. Dr J. v. Geuns. Aan Prof. Dr Jan v. Geuns, Phil. Doet., Predikant bij de Doopsgezinde Gemeente te Leiden, en lid van een onderwijscommissie voor het noordehjk gedeelte van het Departement Holland, komt de eer toe, het eerste Nederlandsche werk 295 295 geschreven te hebben over systematische lichaamsoefeningen. Tusschen lSOo-^TB^ verscheen van zijn hand het werk: L, Volledig leerstelsel van kunstmatige Lichaamsoefeningen, eene jmjaTdge tot de opvoeding der jeugd, gevolgd naar het hoogduitsch ï van J. C. F. Gutsmuths." . v. Geuns had reeds eerder de aandacht op de hchaamsj oefeningen gevestigd (13 Juni 1783), doch de woelige tijden waren oorzaak, dat zijn bemoeiingen vruchteloos bleven. Zijn vertaling naar Gutsmuths zou naar zijn meening meer succes hebben. Blijkens het Voorwoord in dit beroemde, en ook voor dezen tijd nog zoo waardevolle werk achtte v. Geuns het noodzakelijk, waar er in den laatsten tijd zooveel over intellectueele opvoeding was geschreven, een lans te breken voor de zoo lang veronachtzaamde lichamelijke opvoeding. Dit voorbericht is ook hierom van zooveel waarde, omdat het een keur van citaten bevat uit de werken van klassieke zoowel als van moderne auteurs, waaruit de groote beteekenis van de lichaamsoefeningen duidelijk blijkt. Zeer interessant is o.a. de uitvoerige beschrijving van de inricEting en werkwijze van het Philantropmum te Schnepfenthal. Van Geuns begint met er op te wijzen, dat hij er reeds lang van overtuigd was, dat men bij het schrijven over opj voeding en onderwijs te veel aandacht schonk, aan de ont\ wikkeling van het verstand, en te veel de vorming en volV making van het lichaam over het hoofd zag. En toch, het lichaam moest geoefend worden ter wille van de gezondheid, •* maar ook om den invloed ervan op de vorming van ver. stand en gemoed. Tot dusver had hij geen werk aangetroffen, waarin was uiteengezet, met welke middelen die lichame1 lijke volmaaktheid zou zijn te verkrijgen. Wel vond hij in de literatuur raadgevingen en aansporingen, doch een systeem had hij nog nergens aangetroffen. Zijn vader gaf hem het werk van Gutsmuths, (Gymnastik für die Jugend) waarover hij — in een Engelsen maandblad voor geneeskunde — een zeer vleiende beoordeeling had gelezen, in handen. Kennende de voorhefde van zijn zoon voor alles wat de opvoeding raakte, gaf de oude van Geuns hem in overweging een vertaling van dit werk te geven. Zijn voornemen werd nog versterkt, toen hem het werk ,, Versuch zu einer Enzyklopaedie der Leibesübungen" van G. A. U. Vieth in handen kwam. Het is bekend, dat deze werken van ongeveer dezelfde strekking 1 varen, en het W3.s dus eert 296 goede gedachte van dezen Nederlandschen pionier, om bij de vertaling, beide boeken tot één geheel te verwerken Zoo ontstond een werk van 874 bladzijden, zonder de platen terwijl het oorspronkelijke werk van Gutsmuths er slechts528 telt. Met dezen arbeid hoopte van Geuns tevens een goed werk te doen voor de hchamehjke opvoeding van zijn zesjarig zoontje, dat echter vroegtijdig stierf. Dit verhes ontnam hem voor eemgen tijd den werklust, doch aangespoord door eenige vrienden zette hij zijn arbeid voort. Volgens van Geuns is het werk van Gutsmuths niet alleen goed beredeneerd, doch, waar het daarbij nog is voorzien van talrijke uitspraken van klassieke zoowel als van moderne auteurs, zoowel wijsgeeren als medici, is z.i. het geheel te /beschouwen als een hoogstaand pleidooi voor het nut van | kunstmatige lichaamsoefeningen. Wij treffen onder genoemde uitspraken naast de wetten van Plato de gedachtenvertolkmg van Cicero en Galenus aan, terwijl verder in het voorbericht een groot aantal geleerden van diverse naties aan het woord komt. Wat de uitspraken van Plato betreft, wordt er geschreven over het 7de boek der wetten, bevattende de opvoedingsleer. Plato moet daarin de opvoeding in twee deelen gesplitst hebben: ö v a^ die. van de ziel, en b.^die van het licha.am Na op het dwaze gewezen te hebben van het bijna uitsluitend gebruik van de rechterhand, vervolgt Plato: ,,Meri_nioeiLdus tweeërlei leerwijzen gebruiken; voor het lichaam de gymnastiek en voor de_ziel de muziek. Dejichaamsoefeningen zijn dan weer verdeeld in danskunsl en worstelkunst." Verder krijgen wij, door middel van een gesprek tusschen bocrates en Glaukon, in het 3e boek over het Gemeenebest een tweede aanbeveling voor de hchaamsoefeningen, en wel in dier voege dat daaruit de wensch van Plato spreekt, dat de beide deelen der opvoeding hand in hand verzorgd worden Dan wordt het werk van den arts Golems: „OverJieLbewaretuier Gezondheid aangehaald, als verdere verdeclIglnTIer lichaamsoefeningen m de oudheid. Wij treffen daarin een terloops aangehaalde afkeuring aan over vuistkamp en worstelkamp en een aanbeveling van bewegingen, die meer met de natuur overeenkomen. Cicero geeft blijk de zielsbeschaving (ziel en geest worden nog al eens met elkaar verwisseld) hooger te waardeeren, doch 297 laat toch niet na, de lichaamsoefeningen aan te bevelen, om moeilijkheden te leeren doorstaan. Dan passeert de tijd van het zedenbederf de revue, om vervolgens enkele kerkvaders en geestelijken aan het woord te laten k men. Vooral wordt lang stilgestaan bij de zedelessen van Gdlert en Reinhard, die beiden de lichaamsoefeningen aanprijzen als een strijdmiddel tegen het zedelijk verval. Gellert zou aan te voeren Tjjn pk ondersteuning van Gutsmuths' definitie over Gymnastiek, waar Gellert zegt: ~JDe bweging aie uw hart vervroolijkt, is een dubbele artsenij." (Zou deze uitspraak ook kunnen dienen in onzen tijd, bij de beoordeeling der nieuwe wijze van vrouwenturnen?) Verder moet Gellert dan gewezen hebben op het systematische, nl. door te schrijven: ,,Alle lichaamsoefeningen daartoe gebruikt (tot het verkrijgen eener . goede houding) moeten naar regelen geschieden". Wij lezen nu verder eenige bladzijden over het werk van Lucianus, waarin het nut, dat de „Ouden" uit hun gymnastiek trokken, wordt besproken. Na Hochheimer's „System der Griechischen Padagogik" genoemd te hebben, volgt de medèdéelihg, dat het niet mogehjk noch raadzaam is. de gymnastiek der Gneken inÏÏaur geheelen trmvm^ in \» ^ f\orh Hat nff yan belang is, veel daaruit over te nemen. (Hiermede wordt verklaard, hoe, bijv. op de Phylantropina, aanvankehjk enkele Grieksche oefeningen werden ingevoerd.) Zelfs Villaume en Kant worden ter sprake gebracht, waarna uitvoerige mededeelingen volgen over de praktische uitvoerbaarheid, alsmede de resultaten der lichaamsoef eningen. Prof. van Geuns doet dit aan de hand van beschrijvingen over het Phylantropinum te Schnepf enthal, hem door den heer Rusburg en Prof. van Beek Calkoen verstrekt, welke heeren persoonlijk in Schnepf enthal waren geweest. Na de gewone biographie van Salzmann, vinden wij een uitvoerige beschrijving van groei en inrichting van het beroemd geworden philantropinum, en uit de beschrijvingen van hen, die de inrichting bezochten, blijkt, hoe mooi de instelling werkte, en hoe idealistisch Salzmann en zijn helpers gestemd waren. IntorgssanlJsJt daarin te lezen, hoe de vakken werden onderwezen alsmede met welk doel. Dit laatste vinden wij op blz. 35 als volgt omschreven: „Lichamelijke gezondheid, krachten vlugheid te bevorderen door frïsscJie lucht, reinheid, baden, beweging, eenvoudïgen, kost en doelmatige kleeding. Een oordeelkundige Afwisseling van bezigheid en rust, van arbeid en spef enz. 298 Tegenwoordigheid van geest, koenheid, besluitvaardigheid en vlugheid worden door velerlei stelen, dochjmzonderheidTdoor kunstmatige lichaamsoefeningen, bevorderd.'' Voor de ~öntwikkeüng" van de verstandelijke vermogens en het aankweeken van „vele en velerlei kundigheden", werd niet minder gezorgd. Het onderwijs werd gegeven volgens een vast leerplan. Iedere onderwijzer kreeg een aantal kweekehngen voor zijn rekening. Verder vinden wij een overzicht van de belooningen en straffen (puntenstelsel; ordens-candidaten en ordens-ndders) aangegeven, die ons doen zien, dat de leiding bij Salzmann en zijn gezin in uitstekende handen was .Buiten Salzmann waren er 21 onderwijzers en 4 onderwijzeressen werkzaam, (w.o. kinderen en aangetrouwde kinderen van S.) die onderwijs gaven in: schrijven, rekenen, Duitsch hransch, Engelsch, Italiaansch, alsmede; in Latijn en Grieksch' wis- en natuurkunde, natuurlijke historie (w.o. osteologie) koopmans- en huishoudehjke wetenschappen, kortom in alles dat het lichaam kan vormen, en verder op de schooné kunsten en wetenschappen betrekking heeft. Wie dit gedeelte van het voorbericht leest, zou voor zijn kinderen een dergelijke opvoeding wenschen. Wat zegt men van een dagverdeeling als volgt: opstaan om 5 uur, daarna eenige beweging, ontbijt en begroeting van Salzmann, waarna gebed. Tot 11 uur school, en dan lichaamsoefeningen en spelen. Om 12.30 aan tafel. Spelen van 1—2 dan weer tot 4 uur les, en daarna baden. Van 5—6 waren de kinderen vrij. Het avondbrood werd dan genuttigd, en daarna een wandehng gemaakt. Van 6—8 weer lessen. Om 8 uur wederom eten, en om 10 uur gingen allen ter ruste. De verdere uiteenzettingen vervullen ons van de sympathiekste gedachten over de school te Schnepfenthal en geen wonder dan ook, dat Prof. van Geuns besluit met d'e mededeehng, dat dit allés hem noopte ons volk bekend te maken met de twee opvoedkundige werken van Gutsmuths' Gymnastik fur die Jugend" en „Spiele zur Uebung und Erholung des Kórpers und Geistes." Wie Gutsmuths' werken kent, vindt nu verder een vrij zuivere vertaling van Hoofdstuk 1—8, waarna de behandeling volgt van de Hoofdstukken,. welke de theorie en de practijk der oefenstof omvatten. Vooral het tweede deel bevat een rijkdom van stof, voorzien van gedichten en citaten. Over het geheel een prachtwerk, dat in dien tijd een uitkomst was! 299 De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en de gymnastiek. Ook Dr. Scheltema liet zich niet onbetuigd, en schreef in j^851_ een verhandeling over het nut van üchaamsoefeningen ^5or lichaam en geest. Het grootst was echter de steun van De Mij. tot Nut v. 't AlgemeenrW&t deze maatschappij voor de verbreiding van gezonde begrippen omtrent de lichamelijke opvoeding heeft gedaan, en meer nog de pogingen, die zij in het werk stelde om de regeering in de zaak te betrekken, doch bovenal de wijze, waarop zij het mogelijk maakte, dat de gymnastiek mgeyoerd kon worden op haar departementale scholen, dwingt eerbied af. Haar bemoeiingen begonnen reeds in 1816 met het uitschrijven van een prrjsvraag over: „de GezondKeidsregeien voor den kmdertiiHen leettiidTT*,^ de beantwoording hiervan bleek de Noord-Hollandsche predikant Schrant. met betrekking tot de HrhaamshpwemT!^ Aa ™^.„-„*„_ i i_ — "~b-*"&»-"i ^ vucispuicii vd.il enkele kerkhervormers te wülen volgen. Hij noemde de gym- "MUC* CC11 Kiacimg miaaei ter compensatie van te geringe natuurlijke beweging, welke bewegingloosheid allerlei ongewenschte gevolgen kon hebben. Reeds in 1828 volgde een tweede prijsvraag. Ditmaal koos de Mij.: „De Hygiëne voor het Volk". Ook hier waren de lichaamsbewegingen bij de beantwoording verwerkt, en werd gewezen op het nuttig effect dat zij voor het lichaam hebben. Ditmaal was het een medicus (Dr J. Pennink) die het voor de hchamehjke oefening opnam. De derde prijsvraag: „Kunstmatige lichaamsoefeningen", zou het werk bekronen. Waren de twee vorige prijsvragen vol1 doende geweest om het hygiënisch en paedagogisch nut te belichten, van een handleiding was nog geen sprake. Wel was er reeds m 1839 een vertaling van een werkjeAC-an Segers1) ver- ») Jozef Christiaan Segers, geb. 1788 in Westwezefbij Antwerpen. Hii diende in het Fransche leger. Later gaf hij in Venlo, Crefeld, Elberfeld en Dortmund schermonderwijs. In 1819 werd hij benoemd aan de universiteit te Bonn als eerste schermleeraar. In 1824 opende hij een zweminrichting aan den rechter Rijnoever, welke in 1826 door de universiteit werd over- i genomen. Ook op het gebied der gymnastiek was hij werkzaam. In 1834 kreeg hij verlof van den Senaat om een turninrichting te openen. Deze " mocht geen naam voeren waarin de woorden „Turnen" en „Academie" voorkwamen, evenmin mocht Segers de turntaal van Jahn gebruiken, en moest hij zich nog tevens verbinden, alleen over de oefeningen te spreken, zonder h ae aandacht te vestigen op „speciale bedoelingen" Werken: Eenige handleidingen over schermen, „Anieitung zu den zweckZgSSSët™ gymnastischen Uebungen H*r Tnfff^" i^tPf^^f^^^ hu noemde de oefeningen van Jahn gevaarlijk, paste evenwel toch rijn rek- en brugoefemngen toe. J 300 300 schenen, doch de oefenstof beperkte zich tot enkele meest "uttige oefeningen." °e Duitsche handleidingen dienden K. G. Kjjjkens tot gids, en deze onderwijzer voerde, in 1840 ■de lichaamsoefeningen op zijn school in. Van zijn hand ver// /?q!o? r^6 £er$te Nederlandsche Handleiding van waarde. (1843J. De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen trok toen Eerste Handleiding voor de schoolgynuaastiek, ^ door R. G. Rijkens. / ^A/U Hoewel wij het werk van Rijkens: ,J>raktis&e Handleiding ^^_Tsz^^miJ'^.Mwtwurrtwcfeningen, (uwj) naast zijn ,Jjym™stte , in 1855 geschreven, in ons "antiquariaat houden mogen wij toch niet onvermeld laten, dat dit boek tal van waardevolle wenken bevatte. Aan Rijkens komt de eer toe het eerst iets positiefs gedaan te hebben, tot invoering van dé hchaamsoefeningen in de Nederlandsche school. Niet minder te waardeeren waren de pogingen van de Utrechtsche heeren Kraayvanger en Suermmdt, die, in 1840, trachtten, door den import van een Duitsch candidaat m de godgeleerdheid, den weg in te slaan, die ïn Duitschland al eenige jaren werd bewandeld. Jammer, dat deze candidaat teleurstelde, en onverrichter zake weer „heimkehren" kon. Intusschen zat ,,'t Nut" niet stil. Zij droeg aan den zoon van Rijkens het onderwijs in de gymnastiek op aan haar departementale school te Groningen, en het meerdere malen door sprekers (w.o. Dr L P. Heve^ den lof H verkondigen. V** c9Y0 t&,tii *.. -.. ■ —°, r't.,... • "*J" „uever aie iv otwenaieüeit . Of- il n . .P—o Kr:.,..' J UUCI' ,,ueuer aie iv oiwenaiekeil und Oreanisation des Mi«i(«»(««i»»c«.<■•• u: ■ ?. .. tónpn Badên-TT^rin--rCT7^cneén van lijn wT7S ^wedesTurtiënT durch den Staat". Dit werk maakteTSSaHn Duitscmana óTInTOgeHjk7 derhalve 'moest hij, in 1847 besluiten fXTburg te vfftrekken- Een jaar later (1848) zien wij hem te Amsterdam, waar hij eenige vrienden had. Twee jaar heeft hii daar in moeilijke omstandigheden geleefd, totdat hij in 1851 naar Leeuwarden verhuisde, om daar aan de Normaalschool te worden benoemd. In l852 volgde zijn tijdelijke aanstelling aan de Rijkskweekschool voor onderwijzers te Haarlem. Met deze daad toonde ^lni?ter .Thorhecke zijn goede gezindheid jegens de gymnastiek. Ter fen Yast-e aanste»ing verkregen te hebben, werkte Euler gedurende acht jaren te Haarlem, en intusschen ook te 's-Graven*?e.L,„}n, :>pemocraHsch Brieven" brachten n»m in ~mfl"t met minister i noroecke^en^aar de Duitschers hem geheel loslieten, was hij wel genoodzaaET zijn toevlucht te zoeken tot België (18601 Omdat hem het werken voor Duitschland weinig zou baten noopte zijn kommervol bestaan hem, in het Hollandsen en Fransch, in tiidSKa^i££ ^haanisoef eningen te schrijven. Zoo ontstonden: „Pia__Pesideria, 1879 en „Gymnastique Médicale" Na zijn dood werd vernomen dat Euler de eersteels geweest, die de rat,W°£ ffirrffi k..m ■l?i..scS5l5fl w a*^nt^h in^ff 303 onderwijs, in 1857, een examen ingesteld ter verkrijging van de bevoegdheid om gymnastiekonderwijs te geven. Geen wonder, dat tal van leerhngen van Euler aan dit examen -deelnamen. Intusschen was in 1862 de gymnastiek ingevoerd op de Amsterdamsche scholen, en langzamerhand volgden andere plaatsen dit Amsterdamsen initiatief. De invloed van Spiess. De groote figuren in de geschiedenis van de gymnastiek in Duitschland hebben hier steeds eenige aanhangers gevonden. Zoo waren het -de gymnastiekleeraren: P. C. Adrian, F. G. ^Croesen, Joh.^BJorn~ en F. Turnster, rÏÏe zich verbonIden, om de gymnastiek Ivolgens de leer van Adolf Kpiess, met woord en daad te propageeren. Deze propaganda ondervond grooten tegenstand, zoodat hierdoor, in ons land, de eerste stelselstrijd ontbrandde. Lezen wij de artikelen in de periodieken van die dagen, („Volksheil" en „Tuinvriend") nog eens door, dan blijkt daaruit duidelijk, hoe vinnig er gestreden is. Tenslotte overwonnen genoemde vier pioniers door hun overtuigende propaganda, en mogen wij hen derhalve beschouwen als de grondleggers van het klassikaal gymnast ekonderwijs in ons land. Op welke wijze sommige van onze voorgangers, door hun overtuigende propaganda, enthousiasme voor hunne lessen wisten te wekken, moge blijken uit een verslag van het jubileum van P. C. Adrian in 1888 (29 December), toen, ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum als gymnastiekonderwijzer, in huize „Flora" te Amsterdam, op ondubbelzinnige wijze uitingwerd gegeven aan de gevoelens van erkentelijkheid voor de wijze waarop deze turnpaedagoog zich. Fig. 1. P. C. Adrian. 304 van zijn taak had gekweten. („Gtympia", 3de jaargang No. 13) Langzamerhand verschenen nu handleidingen en leerplannen Achtereenvolgens verschenen : 1853: J. K. A. Cronjongh. Beknopte handleiding voor de gymnastiek. r»r AU^l^ r»„ i . ^ wdoiuc van Kunstmatige ücnaams/ oefening voor vrouwen. 1860: id. Beweging en rust. 1865:H.Eshuvs.De pvm- nastiek, theoretisch en practisch beschreven voor :den i a.s. gymnastiekonderwijzer. 1866: N. A. v. d. Est. ucnamenjKe Dewegmg. 1883: Dr. Lubach. De Lichamehj ke Ontwikkeling •der jeugd. 1883: H. Soeter en Th. Keyzer. Gymnastiek (practische handleiding voor vrije-, orde-, halter- en staafoefeningen). Van de overige geschriften, die niet alle evenveel waarde hebben, noemen wij er slechts enkele. In 1880 verscheen, min of meer officieel, een leerplan (proeve) van de, inmiddels in 1871 opgerichte, Amsterdamsche gymnastiekon- ■derwrjzersvereeniging. In Fig. 2. J. S. G. Disse, in leven gymnastiekleeraar te R'dam. Schrijver van bekende handleidingen. 1882 volgde D. Withaar, met een handlakh'np- vnlwns A Moni terwijl in 1883, vanwege de Vereeniging van Gymnastiekonderwijzers in Nederland, een eerste Nederlandsche uitgave van een Nomenclatuur verscheen. Kort daarop zag een leerplan van/ S G. Disse het daglicht, terwijl een jaar later (1884) van J- S. G Disse eri L. D. Labberté het bekende werk: „Theorie ^erj^ymnasmii - verscheen. Beide heeren, onderscheidenlijk leeraar aan een H. B. S. te Rotterdam en leeraar aan de Rijkskweekschool voor onderwijzers te Maastricht, mogen we erkentelij k zijn voor hun welgeslaagde poging, den toekomstigen gymJiastiekonderwijzer, een leidraad voor zijn studie te verschaffen. 305 De Lichamelijke Opvoeding on 305 De invloed van A. Maul. Inmiddels was in Karlsruhe de groote turn-methodieker Alfred Maul zijn werk begonnen, en trok hij dientengevolge de aandacht van enkele voormannen in ons land. De herhalingscursussen, die in de vacanties door hem werden georganiseerd, zijn talrijke malen door Nederlandsche gymnastiekleeraren bezocht en gevolgd. Onder de voormannen, die vooral Maul's werken in ons land verbreid hebben, noemen wii St v. Aken en T. A. v. d. Boom, terwijl A. C. Heyn een werkje over paardtumen van dezen auteur vertaalde". Sebastiaan v. Aken werd 30 Nov._18Jê=te Utrecht geboren. Aanvankelijk koos v. Zken de militaire loopbaan. In 1878 deed hij deed, zich steeds vrienden maakte, valt te betwijfelen. Hetzelfde geldt intusschen in niet mindere mate voor zijn tegenstander in den bekenden strijd Zweedsch/Duitsch. Naast zijn arbeid voor de schoolgymnastiek heeft hij zeer vruchtbaar werk geleverd in de Technische commissie van het Nederlandsch Gymnastiek-Ver bond. Als lid en secretaris van de staatscommissie inzake de bevordering van de lichamelijke geoefendheid der Nederlandsche Jongelingschap, ingesteld door de Ministers van Binnenl. Zaken en Oorlog (koloneL Verhey was Voorzitter der Commissie) heeft hij zijn standpunt ten/ zijn eerste examen in de gymnastiek, in 1880 gevolgd door het examen M.O. In 1881 ontving hij reeds eene tijdelijke aanstelling als leeraar bij het middelbaar onderwijs te Rotterdam, terwijl zijn benoeming aan het Erasmiaansch Gymnasium in 1885 volgde. Daar heeft van Aken zijn grootsten roem als gymnastiekleeraar doorleefd, v. Aken was een krachtige persoonlijkheid, naar wien zijn jongere collega's met Agenoegen luisterden. Hij was I een strijder voor de Duitsche I gymnastiek, zooals er maar | Weinigen in ons land zijn ge| weestY Vooral toen de propaï ganda voor de Zweedsche gymI nastiek begon, kwam v. Aken I in het geweer. Hoe scherp zijn aanvallen waren, bewijzen ons enkele afleveringen van het tijdschriftje V.V.V.V. Of hij door zijn bestrijding, en vooral door de wijze waarop hij het 306 opzichte van de waarde der gymnastiek voor het jonge volk duidelijk - en welsprekend als immer — kunnen toonen. Medegedeeld 36 n°g+ W-2fe df -V' Aken «tudiereizen maakte in Duitsch. «.Oosten^E. Frankrijk Zwitserland, Denemarken, Zweden en l°°™e8en' als Regeeringsvertegenwoordiger op de Col- mi en mn LPnh^ n, °Pvoeding te » 1905 ^ BrusselTn trad VVliek," door Nederlanders, op de Olympische Spelen te kunnen doen demonstreeren, terwijl in de Jaarvergade- Fig. 6. F. W. Baron van Tuyll van Serooskerken. de volksschool — Dalcroziana"; „Over een boek, over rompoefeningen en over ademhaling"; „Antwoord op de kantteekeningen van Scharroo naar aanleiding van „Over rompoefeningen en ademhaling"; „Denomenclatuurkeuze van het Regeeringsboek"; „Paedagogische vergelijking van het Zweedsche en Duitsche stelsel van gymnastiek"; „Eischen te stellen aan de opleiding wan den gymnastiekleeraar"; „Gymnastiek zonder aantrekkelijkheid"; „De invloed van armhoudingen en armbewegingen op den omvang der ademhalingsbewegingen" (met Dr Siegenbeek van Heukelom). Ter perse: „Doel en plaats van de lichamelijke opvoeding onder de huidige cultuuromstandigheden." 312 ring van 1924 besloten werd, pogingen aan te wenden, om te komen tot een diploma, door genoemde vereeniging uit te reiken. De zaak der lichamelijke opvoeding had langzamerhand het oor gekregen van den Minister, mede door den ijverigen propagandist F. W. Baron v. Tuyll v. Serooskerken, Voorzitter van het Nederlandsch Olympisch Comité en van het Algemeen College van Advies voor de Lichamelijke Opvoeding. Geen wonder dus, dat het overlijden van deze figuur (13 Februari 1924), rouw bracht in de gelederen van hen, die de hchamehjke opvoeding van onze jeugd voorstonden. De Fransche richting. Ook uit Frankrijk kwamen enkele nieuwe gedachten omtrent lesindeeling en oefenstof, die door eenige leeraren werden overgenomen. Vooral de lesindeeling van G. Demeny mocht zich in veler belangstelling verheugen. Even Tater maakten wij kennis met „de natuurlijke methode" van G. rliherl. Ook deze methode liet niet na een wijziging in opvatting en werkwijze van een enkelen Nederlandschen gymnastiekonderwijzer te brengen. Sport en Gymnastiek. Hoezeer de systematische gymnastiek toepasselijk is bij de voorbereiding voor verschillende takken van sport, waartoe de lenigheidsoefeningen van den Deen Niels Bukh het hare bijdroegen, blijkt meer en meer. Zoo is „Het Handboek der Sporten", onder redactie van K. H. van Schagen, in 1924 tot voltooiing gekomen. Ook verscheen in dit jaar een werk over de „Geschiedenis der lichaamsoefeningen" van de hand van Dr. W. A. A. Hecker en A. C. Heyn. Moge hij, die de geschiedenis van de gymnastiek in Nederland eenmaal zal vervolgen, kunnen schrijven: „Nederland koos zich, uit de diverse stelsels en stroomingen die het omringden, een eigen stelsel, dat opvalt door buitengewone resultaten." 313 II. Lichamelijke Opvoeding en Regeeringsbemoeiing. Door W. BOER. De ontwikkelingsgang die de hchamehj ke opvoeding gevolgd heeft, in beknopten vorm neergelegd in het vorige hoofdstuk, toont ons, dat zij geboren is uit het particulier initiatief. "Wij brachten de Mij. tot Nut v. 't Algemeen een welverI -diende hulde voor haar pioniersarbeid, overtuigd als wij 1 waren, dat genoemde Maatschappij een krachtigen stoot tot l-die ontwikkeling heeft gegeven. ' De kwade reuk waarin het turnen stond in Duitschland, ten tijde van de eerste propaganda hier te lande, was oorjzaak, dat Koning Willem II doof bleef voor de verzoeken die tot de regeering werden gericht, om tot eene wettehjke regeling der hchamelijke opvoeding te komen. Zelfs verzette .Z. M. zich tegen verdere propaganda. Men het zich, zooals wij reeds mededeelden, niet afschrikken, en vele vooraanstaande mannen, waaronder wij de medici Allebé, Lubach en v. €apellen gaarne noemen, steunden de propaganda, voor de gymnastiek dermate, dat de regeering langzamerhand haar standpunt ging wijzigen. 857. Wet od het L.O. Het eerste succes wera geDoeKt m iodi, xoen, uy uc ua- • J- X T r\~J~~.mii*. Aa rrrrmnclC+ieV zienmg van ue wei up uei juugcr \jmu,r,ru/t^1 De speelplaats bij de school moet ten minste 1600 M2. groot zijn, waarvan ruim Vo- overdekt. 1,5 H.A. voor speelterrein. Voor de R. H. B. Scholen zijn terreinen voorgeschreven van 110 X 14U M. Zeer interessant is het hoofdstuk over: De opleiding en de bevoegdheid der onderwijzers m lichaamsoefening. Zoolang een .Centraal Instituut voor lichamelijke opvoeding nog niet is opgericht, kan toch reeds eenige wijziging in de opleiding en de examina worden gebracht. Het college kwam overeen, dat er drie bevoegdheden moesten gehandhaafd blijven nl. a 1. Onderwijzers in lichaamsoefeningen, (de gewone onderwijzers) Deze krijgen hunne opleiding op de kweekscholen, als onderdeel van hunne onderwijzersopleiding. Les geven aan de eerste 7 a 8 klassen eener Lagere School. Eenig begrip van anatomie, physiologie en hygiëne. 2 De Vakonderwijzers. Deze volgen een uitgebreider opleiding zoodat zij aan U.L.O. en M.U.L.O. scholen les kunnen geven, 335 na het behalen van een afzonderlijke akte voor lager onderwijs in lichaamsoefeningen. De opleiding was gedacht aan Instituten of leergangen van het Centraal Instituut. Het zwemmen is bij de opleiding inbegrepen, terwijl de eischen iets zwaarder zouden zijn dan voor de huidige lagere akte. Vóóropleiding H.B.S. m. 3 j. cursus of M.U.L.O. geeischt. b. Leeraren in lichaamsoefeningen. Deze moeten het onderwijs in gymnastiek, spel, athletiek en zwemmen kunnen geven aan alle inrichtingen van onderwijs, zoowel lagere als U. L. O., M. U. L. O. Middelbare, Kweek- en Normaalscholen, Lycea, Gymnasia, enz. De opleiding moet plaats hebben aan het Rijksinstituut. De eischen worden uitgebreid tot de stof voor leerlingen tot 18 è, 20 jaar, aangevuld met zelfverdediging en roeien voor de mannelijke, en roeien, floretschermen en rhythmische gymnastiek voor de vrouwelijke candidaten. De theoretische opleiding zou, naast de gewone vaklessen, alg. pathologie, psychologie en paedagogiek, aangevuld met laboratoriumarbeid, omvatten. Een deugdelijke vooropleiding zou men moeten eischen voor toelating. De exameneischen worden in dit gedeelte omschreven als de huidige, waarbij aangeteekend moge worden, dat het roeien, de rhythmische gymnastiek en het schermen voor dames momenteel niet wordt geëxamineerd. Het rapport stelt voor aan doctorandi in de geneeskunde ontheffing van het eerste (medische) gedeelte te verleenen, candidaten in de geneeskunde vrij te stellen van het examen in anatomie en physiologie". Op het zgn. ,,gronddiploma" zou men verder, door een afzonder lijk examen, een aanteekening kunnen bekomen voor een der takken van sport of de rhythmische gymnastiek. c. Hoogere bevoegdheid voor lichaamsoefening (Doctoraat). Het rapport meent, dat moet worden overgegaan tot het instellen van een doctoraat in de lichamelijke opvoeding, welke graad te behalen zou zijn na het schrijven en verdedigen van een wetenschappelijke verhandeling over een onderwerp op het gebied der Hchamehjke opvoeding, benevens het verdedigen van een aantal stellingen. De doctoren zouden in een eindopleiding aan het Rijksinstituut gevormd moeten worden. Tot deze opleiding zouden worden toegelaten, bezitters van de volledige bevoegdheid. Door de doctoren in hchaamsoefeningen zouden dan, bij voorkeur, de vacatures van Inspecteur v. Lich. Opv. van Rijk of Gemeente en docent aan het Rijksinstituut moeten worden vervuld. Hoofdstuk VI, handelende over: De oefenstof, de hulpmiddelen voor de oefeningen en de oefenmethode, geeft eenige definities en omschrijvingen waarin wij o.a. lezen over: Spel. Het spel moet voor alles gekarakteriseerd worden als vrije, zelf gezochte bezigheid. Een wijziging van het vrije spel is het geleide spel, waarbij oefening meer op den voorgrond treedt. 337 De Lichamelijke Opvoeding 337 Sport. Het college meent het begrip moeilijk in een definitie te kunnen geven, doch zegt over sport: De sport geeft niet zoo goed als het spel de gelegenheid tot de volkomen vrije ontplooiing van de krachten en van de peasoonlijkheid, maar concentreert sterk de aandacht op een bepaald doel. Sport leidt echter tot specialiseering. 7 ,1 Het college hecht aan geleid spel grooter beteekenis voor de hchamehjke opvoeding, en wil aan de sport zoo mogehjk leiding geven. Gymnastiek meent het college in vergelijking met sport en spel te moeten omschrijven als volgt: De gymnastiek verschilt van sport en spel doordat zij een opzettelifke, doelmatige, alzijdige en geleide oefening van het lichaam beoogt. De gymnastiek moet zich met spel en sport verdragen, maar is principieel iets anders. In de bespreking der stelsels, die dan volgt, noemt het rapport de Zweedsche gymnastiek: Het stelsel der geanalyseerde en gelocaliseerde bewegingen waarop dan in het kort de theorie volgt van Dr W. P. Hubert van Bhjenburgh (Wetenschappelijke grondslagen en Handleiding). Het Nederlandsch-Duitsche systeem meent het rapport te kunnen aanduiden als: een stelsel bestaande uit meer samengestelde (alzijdige) bewegingsvormen. Daarna volgt een korte omschrijving van de zijde der voorstanders van dit stelsel. Hierna volgt het rapport den stelselstrijd, doch geeft het college na besprekingen te hebben gevoerd met de voormannen van beiderlei richting, als haar meening te kennen, dat: Van het zich partij stellen voor, en het verplicht doen toepassen van eene der besproken gymnastiekstelsels, behoort, naar de meening van het College, de Overheid zich te onthouden, (blz 411). Het college meent in een overeenkomst tusschen beide richtingen een oplossing te kunnen vinden, verwijst dan naar de grondslagen van de „Haagsche Kweekschool", en spreekt als zijn wensch uit, dat er spoedig handleidingen in die richting zullen verschijnen. ... In het VHe hoofdstuk spreekt het rapport zich uit over de stichting van een studiecentrum, waar de problemen, die met betrekking tot de hchamehjke opvoeding bestaan, zouden kunnen worden bestudeerd. In dit verband wordt gedacht aan Amsterdam, terwijl op blz 48 de voorbereiding tot stichting van een Rijksinstituut voor de opleiding aan een der Universiteiten wordt behandeld. Prof Zwaardemaker ontwierp op verzoek van den Minister, 338 toen, ter wille der bezuiniging, uitvoering van het groote plan onmogelijk bleek, een eenvoudiger plan, waarbij gedacht was aan gebruikmaking van inrichtingen, verzamelingen en docenten van de Rijksuniversiteit en de mihtaire gymnastiekschool te Utrecht. Ook het college besloot tot een vereen-^ youdigd plan. Voor de meisjes wordt in het volgende hoofdstuk, na een diepgaande beschouwing, aangeraden een eigen, zgn. „eclectisch", stelsel, waarin de Zweedsche grondslagen domi-» neeren, terwijl de invoering van de rhythmische gymnastiek wordt overwogen. Het toezicht op de hchamehjke opleiding beveelt het college aan in één hand, nl. de gewone onderwijsinspectie, terwijl het zitting hebben van een deskundige in deze inspectie noodig wordt geacht. Verder wil het rapport den schoolarts bekwamen in de wetenschap der hchamehjke opvoeding door cursussen geleid door deskundigen. Het Rapport besluit met het afdrukken van officiëele bescheiden, door haar aan den Minister gezonden, en ëen uitgebreid plan, met begrooting, voor de oprichting van een Rijks Centraal Instituut voor de Lichamelijke Opvoeding. Door den invloed van het Algemeen College van Advies en de Inspectie van de hchamehjke opvoeding, alsmede door het ijveren van de vereeniging van Gymnastiekonderwijzers in Nederland, werd het examenprogram voor de Middelbare akte herzien. In 1917 verscheen dit nieuwe examenprogramma, terwijl als voorzitter van de examenconimissie, van af dat oogenblik, de Inspecteurs voor de Lichamehjke Opvoeding, bij toerbeurt, optraden. Herziening van de Wet op het Lager en van die op het Hooger Onderwijs 1920—1921. Bij de jongste herziening der wet op het lager onderwijs werd bepaald, dat de volledige gymnastiek voor alle scholen verplichtend zou zijn. De wet gat een termijn van 10~par vnnr iïTvoeringT en bepaalde verder bij de opleiding~van de onderwijzers, dat zij tevens zouden bekwaamd worden als leiders der hchamehjke opvoeding. Nu voortaan het einddiploma van de opleidingsschool automatisch de bekwaamheid tot gymnastiekonderwijzer zou verschaffen, kon de afzonderhjke cursus tot opleiding voor vak S, verbonden aan de Kweekscholen, vervallen. De bezuiniging het niet toe, dat de nieuwe wet terstond in haar vollen omvang kon worden uitgevoerd. 339 Het gevolg hiervan is, dat vaak naar den geest van de wet wordt gehandeld, doch dat de leerkrachten voor het gyrrmastiekonderwijs, na vervanging van den vakonderwijzer, onvoldoende onderlegd blijken te zijn. De toekomst zal hier nog veel aan moeten veranderen. De begrooting voor 1921 gaf aanleiding tot hoop op een Rijksopleiding voor leerkrachten in de hchamehjke opvoeding. In de voorstellen vinden wij een opleidingschool geprojecteerd op middelbaren grondslag. Bij de wetsherziening voor het hooger onderwijs werd eindelijk het gymnastiekonderwijs ook voor de gymnasia verplicht gesteld. Koninkl. Besluit i. z. de Lichaamsoefening van 1922. Voor dit besluit, waaraan de actie van het Algemeen College van Advies en die van de Inspectie van de Lichamelijke Opvoeding (bijzonderlijk die van den heer Graafland) niet vreemd zijn, werd, om een Germanisme te gebruiken „de gehjkberechtiging" der onderscheidene takken van sport verkregen. Tot het scheppen van oefengelegenheid voor de jeugd en het inrichten van leiderscursussen (voor het Getmgschrift als Leider(ster) van Lichaamsoefeningen en als Sportleider(ster) werden gemeentelijke commissies voor de hchamehjke opvoeding en erkende vereenigingen, op het gebied der lichamelijke opvoeding werkzaam, aangewezen. In 1923 werden de hierboven genoemde examens, onder leiding van den Inspecteur Graafland, het eerst afgenomen. Het particulier initiatief, voor zoover het zich met de hchamehjke ontwikkeling der schooljeugd bezig hield, kon met dit Besluit tevreden zijn. Om redenen van bezuiniging werd dit K.B. in 1923, voor den tijd van driejaren, buiten werking gesteld. Niettemin vonden in 1924 en 1925 de •examens voor beide Getuigschriften voortgang, , 1923. In dit jaar viel den ijverigen propagandist voor een doeltreffende hchamelijke opvoeding van de Nederlandsche jeugd, Dr J. H. O. Reys, de onderscheiding te beurt, toegelaten te worden als privaat-docent in de wetenschap der hchamelijke opvoeding aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Hiermede 340 erkende de Regeering, naast de verdiensten van dezen medicus, het groote nut van voorhchting op het gebied der hchamelijke opvoeding (welke wel eens „toegepaste hygiëne" wordt genoemd) voor onze toekomstige medici. 1924. Een zelfde onderscheiding viel dit jaar aan Dr W. P, Hubert van Blijenburgh te beurt. Op advies van de faculteit voor Letteren en Wijsbegeerte, werd de heer Van Blijenburgh tot privaat-docent in de theorie en practijk van de hchamehjke opvoeding aan de Rijksuniversiteit te Utrecht toegelaten. 1925. Aan het einde van deze beknopte beschouwingen mogen wij, gezien den buitengewoon geringen steun die de hchamehjke opvoeding van overheidswege ondervindt, niet al te optimist over haar toekomst denken. Het is inderdaad ietwat beschamend voor een land als het onze, waarvan de finantieele positie tegenover die van vele andere landen uitstekend kan worden genoemd, dat het, ondanks talrijke voorbeelden uit het buitenland, voldoenden steun onthoudt aan deze aangelegenheid, die, voor de hygiënische verzorging en de karaktervorming van het Nederlandsche volk, van zulk een groot belang is. Ook thans zal de toekomst weer leeren, dat in dergehjke, weinig perspectief biedende tijden het tot spontane daden geprikkeld particulier initiatief reddend kan optreden. Een voorbeeld van het bovenbedoelde zagen wij reeds bij de verwerping van het Olympiade-wetsvoorstel door de Tweede Kamer. Ook wijst op hetzelfde de op 3 October van dit jaar te Amsterdam geopende Academie voor Lichamelijk Opvoeding, een gebeurtenis, waaraan o.a. de namen van de Heeren H. L. F. J. Deelen, Dr C. P. Gunning en K. H. van Schagen zijn te verbinden. Veel van hetgeen in het Rapport van het Algemeen College van Advies voor de Lichamelijke Opvoeding werd neergelegd, ten opzichte van de aan hooge eischen voldoende practische en wetenschappehjke vorming der toekomstige leiders der hchamehjke opvoeding, belooft deze Academie, dit toekomstig studiecentrum, te verwezenlijken. 341 1926. Bij de eindrevisie bereikte ons de droeve tijding van het overlijden van den eersten Amsterdamschen Inspecteur voor de lichamelijke opvoeding, den Heer H. N. van Leeuwen, die, door zijn groote gaven van verstand en hart, in bree- den kring waardeering voor zijn'larbeid en zijn persoon wist te wekken. Met dezen 41-jarigen sportsman en propagandist van de hchaamsoefeningen in den besten zin des woords is een figuur van groote beteekenis heengegaan. De heer van Leeuwen die uit de wereld der gymnasten voortkwam, heeft niet alleen groot succes gehad met zijn volhardend pogen in de richting van de verbetering van het hoofdstedelijk gymnastiek- en spelonderwijs, eveneens mocht hij zijn werkzaamheid op het gebied van het zwemonderwijs op de scholen met goede resultaten bekroond zien. Groot is ook zijn interesse ge¬ weest voor de verbetering van de opleiding van de toekomstige leerkrachten voor de lichamelijke opvoeding, en voor de toename van het aantal speelterreinen. Verschillende corporaties op het gebied van de lichamelijke ontwikkeling werkzaam en op dat van opvoeding en ontspanning van de jeugd, waaronder o.m. de Ned. Athletiek Unie, het Ned. Olympisch Comité en de Bond van Amst. Speeltuin vereenigingen genoemd mogen worden, legden op 11 Februari 1926, bij zijn laatste rustplaats, getuigenis af van de toegewijde en vakkundige medewerking die zij van den te vroeg ontslapen inspecteur en oprechten, trouwen, vriend mochten ondervinden. Red. Fig. 12. H. N. van Lc 342 III. De opleiding van den gymnastiekleeraar. Door W. BOER. De geschiedenis leert ons, dat zij, die in de eerste tijden in ons land gymnastiekonderwijs gaven, zich veelal autodidactisch hadden bekwaamd. Dit was natuurhjk mogelijk, zoolang er geen officiëele akte van bevoegdheid door de regeering was ingesteld. ljii£5ZJaKam "OTOr,fiprirg R'i ae herziening van de wet op" net Lager Onderwijs werd een akte voor lager onderwijs in de gymnastiek ingesteld. De leeraar aan de Rijkskweekschool voor onderwijzers te Haarlem, Carl Euler, zond vele zijner leerlingen naar dit examen. OvèTTgTïïy*rjTêef de opleiding geheel in handen van den vakman-opleider, en was er geen sprake van een school of instituut, dat zich in de richting van de opleiding bewoog. Toen nu in 1863 ook een bevoegdheid voor Middelbaar OhdërwiJs^ër^~mg'esT^^- was -hct-iogisch, dat ook daarvoor de •olpleidm"g','t"r hand genomen werd door ervaren vakleeraren. De meeste gymnastiekleeraren danken hun kennis dan ook grootendeels aan mannen als Disse, Labberté, Scheffer, Hengeveldt. van Kreel, Ramkema, Dekker, Hmgsen, van Hessen, Pellen, vTHTTKleijn, Eckhardt e.a., doch langzamerhand groeide uit die éénhoofdige opleiding de méérhoofdige, die noodzakelijk werd door de uitbreiding en verzwaring van exameneischen. Den eersten stoot hiertoe gat reeds de „JNedenandscne (Verg. van Gymnastiekonderwijzers L.O. en M.O. in Neder¬ land) in 1882. Het kwam zelfs zoover, dat door den toenmaligen Inspecteur voor het M. O., Dr M. Salverda, aan de regeering een voorstel werd gedaan, waarbij op de oprichting van een „Centrale Normaalschool", voor de opleiding van gymnastiekonderwijzers, werd aangedrongen. Deze wenschen werden helaas niet vervuld, en zoo bleven de „Nederlandsche" en tal van provinciale en plaatselijke vereenigingen van gymnastiekonderwijzers aandringen op eene verbeterde opleiding (1890, 1894, 1901 en 1915). Als voorlooper van een later op te richten Rijks-Instituut voor de Lichamelijke Opvoeding stichtte de Afd. Amsterdam van de Vereeniging van Gymnastiekonderwijzers te Amsterdam het „Nederlandsch Instituut voor de Lichamelijke Opvoeding", dat in 1914 door „de Nederlandsche" werd overgenomen, en van "af dien tijd een officiéél karakter droeg. In 343 Ah ^l/^knzelfderj tijd'richtte wijlen T-, TL Reijs te Den Haag de / ' A „Kweekschool voor Gymnastiek en Heilgymnastiek' op, verder ✓ ontstonden langzamerhand soortgelijke inrichtingen te Den \ Haag (Centraal Instituut voor Lichamelijke Opvoeding), later samengesmolten met de Kweekschool v. Gymnastiek en Heilgymnastiek, Haarlem, Utrecht en Groningen, terwijl sinds 1922 ] dit aantal is vermeerderd met het J^enüemer Instituut, evenI eens te Haarlem, het Jj}fij\f*'™ r«Pf«/««/| het Amsterdamsch Instituut voor de Lichamelijke- Opvoeding en het Friesch Opleidingsinstituut te Leeuwarden. Ook van Katholieke zijde begon men te ijveren voor een centrale opleiding, die voorloopig gevonden werd in de leergangen te Tilburg. In de Residentiestad werd nog het Chr. Instituut tot opleiding van Gynma^iekUeraren geopend (1925)! ' Een oogenbhk scheen het, dat de regeering werk zou maken van een gecentraliseerde opleiding van Rijkswege. Het Algemeen College van Advies voor de Lichamelijke Opvoeding drong meerdere malen op de oprichting van een Rijksopleidingsschool aan, en zond de daartoe strekkende plannen aan den Minister. Het is niet zoo ver mogen komen, en het Rijk beperkte zich ertoe, verschillende der bovengenoemde particuliere instituten te subsidieeren. Toch bleef naast deze instituten de éénhoofdige opleiding voortwerken, doch sinds de groote uitbreiding der exameneischen in 1917, is het zoo goed als buitengesloten, om zonder Kweekschoolopleiding zich voldoende te bekwamen voor de akte M.O. Nog is men in de kringen der hchamehjke opvoeding niet tevreden, en wat ons door de bezuiniging van Rijkswege voorloopig nog onthouden wordt, zal men trachten langs den weg van het particulier initiatief te bereiken. In Amsterdam werd einde 1924 opgericht de Ned. Vereeniging tot Inrichting van een Wetenschappelijk Centrum voor Lichamelijke Opvoeding. Deze vereeniging besloot in October 1925 een Academie voor hchamehjke opvoeding te openen. Het onderwijs zal geschoeid zijn op de leest van het H. O. De leergang voor de vorming van leerkrachten duurt 3 jaren, en zal aan hooge wetenschappelijke en practische eischen voldoen. Het ligt in de bedoeling van het besturend college, deze Academie over eenige jaren te doen uitbouwen tot een Hoogeschool voor Lichamelijke Opvoeding, zooals wij die o.a. kennen in Duitschland, Zweden en Denemarken en er eerlang een in Oostenrijk zal verrijzen. Mocht het zoover komen, dan kunnen allen die ploegden en zaaiden in den 344 akker, trotsch zijn op de vruchten die dan de, met zooveel moeite bewerkte, bodem zal afwerpen. IV. De Sportbeoefening door Scholieren. Door K. H. VAN SCHAGEN. Alhoewel wij door middel van een noot, op pag. 365 zullen verwijzen naar het eerste deel van het „Handboek der Sporten", waarin door Leo Lauer de geschiedenis van de sportbeoefening in ons land geschetst werd, meenen wij nochtans eenige regelen te moeten wijden aan de sportbeoefening van de jeugd in en buiten de schooluren. / Het in 1912 opgerichte Ned. Olympisch Comité, waaraan / zoo nauw de namen verbonden zijn van zijn, in 1924 overleden, l eersten voorzitter F. W. C. H. Baron van Tuyll van Seroos\ kerken en van zijn vohjverigen secretaris C. A. W. Hirschman, j een lichaam dat de voornaamste sportbonden *) in Nederland ' omvat, stelde in 1923- een tweetal commissies in, met het ] doel de sportbeoefening onder de schooljeugd (bedoeld worgt hier de jeugd van den leeftijd waarop zii de middelbare school pleegt te bezoeken) zoowel in ais bmtên de schooluren te bevorderen. ' Enkele bij het N.O.C. aangesloten corporaties waarvan o.m.a. de Ned. Voetbalbond, de Ned. Athletiek Unie, de Ned. Korfbalbond, de Ned. Honkbalbond, het Kon. Ned. Gymnastiekverbond en de Ned. Zwembond genoemd mogen worden, trachtten reeds sinds enkele jaren op eigen terrein een actie te voeren ten gunste van de sportbeoefening door scholieren. Voelbal-, Korfbal-, Athletiek-, Honkbal-, Zwemrfage» en schoólcompetities werden het gevolg van deze actie, welke hier en daar krachtig werd gesteund door de betrokken vakleeraren. Ook richtten, vooral in de na-oorlogsjaren, verschillende scholen een eigen, jaarlijks terugkeer end, schoolsportfeest, als gevolg van de meerdere beoefening van de groote spelen en de athletiek op de middelbare school, in. x) Met eere mogen hier de namen genoemd worden van W. Muiier, (de eerste strijder voor de sportbeoefening in Nederland), Jasper Warner en Ir J. W. Kips (propagandisten voor de voetbalsport), Joh. Heijnen, (de in 1925 afgetreden voorzitter van het K. N. G. V.), O. A. A. Dudok de Wit, (bevorderaar van de wandelsport), P. W. Scharroo, (Voorzitter van de'Ned. Athl. Unie en tweede Voorzitter van het N. O. C, die de Athletiek onschatbare diensten bewees), W. E. Bredius W.E.zn. (de onvermoeide propagandist van de zwemkunst), Nic. Broekhuijzen, de stuwkracht voor de korfbalsport). 345 Verblijdend is het al evenzeer, dat op verschillende plaatsen een deel van den voor de lichaamsoefeningen bestemden tijd voor het geven van zwemonderwijs — vooral aan de beide hoogste klassen der lagere school — benut wordt. Een enkel voorbeeld van zwemonderwijs op de H.B.S. is ons bekend. Het behoeft hier nauwelijks medegedeeld te worden, dat, vooral in de laatste jaren, het aantal junior- en aspirantleden onzer turn- en sportverenigingen belangrijk is toegenomen. Niet mag verzuimd worden mede te deelen, dat enkele sportbonden een leidersdiploma voor den betreffenden tak van sport instelden, en dat diverse groote lichamen op dit gebied, door instelhng van medische commissies, doordrongen bleken van de mogelijke nadeelen, aan de sportoefening door jongeren, verbonden. Het zijn de verschillende jeugd vereenigingen en ook de Amsterdamsche speeltuinvereenigingen, die, indirect, n.1. idoor het aanmoedigen van de deelneming aan het buitenleven \en het bevorderen van de spel- en sportbeoefening, de lichamelijke opvoeding helpen bevorderen. Als lichamen, die eveneens het gebied der lichamelijke opvoeding betreden, mogen o.m. genoemd worden de TuchtUnie, de Vrijwillige Burgerwachten, Vereenigingen voor Drankbestrijding en het Ned. Jeugdleidersinstistuut. Geconcludeerd mag dus worden, dat in de laatste jaren de vrije en de geleide spel- en sportbeoefening door de jeugd, zoowel in als buiten de schooluren, toeneemt, en dat de inrichting van doelmatige oefengelegenheid en het opleiden van voor hun taak berekende leiders hiermede vrijwel gelijken tred houdt. Tenslotte moge nog vermeld worden, dat het in het voornemen ligt van de door het N.O.C. ingestelde sub-commissie voor de schooljeugd, door middel van demonstraties, ter gelegenheid van de in 1928 te Amsterdam te houden Olympische Spelen, den bezoekers een indruk te geven van hetgeen onze schooljeugd op het gebied van gymnastiek en sport presteert. 346 V. De Stelselstrijd in Nederland. Door H. L. WARNIER. Er is een aanhoudende wisseling van dienst tusschen wetenschap en empirie. Veelal bestaat de functie der eerste alleen in 't formuleeren van wat de laatste gevonden heeft. Multatuli, Idee No. 499. In de hierna volgende bladzijden zal het voor en tegen van eenige gymnastiekstelsels, waarvoor in ons land propaganda van beteekenis is of wordt gemaakt, behandeld worden. Ik stel mij voor, de stof, die hiervoor rijkelijk voorhanden is, objectief te beschouwen, waaruit al vanzelf — mede in verband met de beperkte ruimte, die mij door de redactie is toegemeten — volgt, dat ik bij het naar voren brengen der wederzijdsche argumenten alle niet-zakehjke beweegredenen geheel onvermeld en buiten beschouwing zal laten. Het is al erg genoeg, dat vaak persoonlijke elementen in den strijd zijn gebracht en aan het papier zijn toevertrouwd; zoodat herhaling dezer onzuivere motiveering niet alleen als niet ter zake dienende, doch tevens om andere redenen afgekeurd zou moeten worden. Ook de onzuivere vergelijkingen, die bij behandeling der strijdvragen wel eens gemaakt zijn, zal men in deze beschouwingen vergeefs zoeken. Het opnieuw vermelden van dit alles zou voor velen slechts het openrijten van oude wonden beteekenen, onaangenaam voor hen, wien die wonden zijn toegebracht, zoowel als voor hen, die ze veroorzaakten in een niet voldoende beheerscht enthousiasme voor eigen of uit sympathie overgenomen denkbeelden. Naar dezen gedachtengang zullen dan achtereenvolgens worden behandeld /de propaganda voor het Zweedsche stelsel en de stemmen daartegen f de Zuider-methode of methodeNijsten en de critiek daaropVde propaganda voor de invoering -ider openluchtspelenyhet z.g. Haagsche Stelsel en ten slotte *een enkel woord over de opkomst van de rhythmische gym^nastiek in ons land. Niet onvermeld mag bhjven, dat hier en daar alweer gesproken wordt van een nieuwen stelselstrijd, die zou gaan over de vraag natuurlijke of kunstmatige hchaamsoefeningen? Ik meen evenwel deze kwestie nog niet in mijn beschouwingen te 347 moeten betrekken, ten eerste omdat niet vaststaat, dat dit werkelijk een strijdvraag is in vakkringen, doch vooral omdat het begrip „natuurlijke hchaamsoefeningen" of „natuurlijke bewegingen" op zichzelf tot allerlei zienswijzen aanleiding kan geven. Enkelingen hebben daaromtrent wel een zeer positieve opvatting, doch deze hjkt mij niet voldoende gegrond om als uitgangspunt te kunnen dienen. Propaganda voor het Zweedsche Stelsel van Gymnastiek. In de latere jaren der 19e en de beginjaren der 20e eeuw heerschten er in gymnastiekkringen betrekkelijk rust en kalmte. Er werd in den lande, wanneer wij het persoonlijk cachet, dat ieder docent aan zijn onderwijs geeft, buiten beschouwing laten, vrijwel op uniforme wijze les gegeven naar de denkbeelden van Spiess-Mard, tot de verbreiding waarvan iifoHsiand niet weinig is bijgedragen door de vele leerboeken over de verschillende onderdeden der gymnastiek door T. A. van .der Boom. Er waren natuurlijk wel kleinere zaken, waaroverdoor de vakmannen in woord en geschrift van gedachten werd gewisseld, doch in de groote lijnen waren geen diepgaande verschillen te constateeren. In de 20e eeuw — en reeds in de eerste jaren — zou deze rust wreedelijk verstoord worden en wel in de eerste plaats door propaganda voor de Zweedsche methode van gymnastiek. Wel kon men reeds aan vers(Jullen 3ëT~keuze van een gymnastiekstelsel niet enkel een onderzoek V moet instellen naar de werking op het physiek, maar dat ook 356 zal moeten worden vastgesteld, welke de invloed is op de psyche en in welke mate en richting een paedogogische werking kan en mag worden verwacht. Uit het verschijnsel, dat het Zweedsche stelsel wg.willig zoo goed als niet beoefend wordt, leidt spreker af, dat de psyche van den opgroeienden mensch op dit stelsel reageert met: afwering, verwerping; men mag wel haast zeggen: absolute afwering en absolute verwerping. Bij het Duitsche stelsel merkt spreker juist het! tegenovergestelde op, waaruit dus volgt dat het Zweedsche/ "Stelsel psychologische touTen heeft, terwijl het Duitsche die mist. Ook wetenschappelijke onderzoekingen op schoolkinderen in Duitschland en Zweden bevestigen zulks. Het Zweedsche stelsel berust uitsluitend op anatomisch-physiologischen grondslag; oefeningen die niet in dit opzicht te determineeren zijn, worden verworpen. Daarom noemen de voorstanders het zoo gaarne een wetenschappehjk systeem; wanneer echter in een stelsel dé psychologisch-paedogogische elementen rijk vertegenwoordigd zijn, zooals in het Duitsche, verdient het zeker niet minder het praedicaat wetenschappehjk. Spreker is het er niet mee eens, dat bepaalde spieren enkel in de richting lang en dun, andere in de richting kort en breed ontwikkeld moeten worden, omdat naar zijn meening de natuur dat doet en heeft gedaan in haar phylogenetischen en ontogenetischen gang. Of wij dat door gymnastiek zelfs wel zouden kunnen beïnvloeden, wordt zeer sterk betwijfeld. Ter ondersteuning van deze opvatting wordt herinnerd aan de onderzoekingen van den Franschen anthropoloog Dr Godin, volgens wien het anatomisch grond-type of bouwkarakter van] een individu zich door gymnastische oefeningen niet laat) wijzigen, zelfs niet in de gevallen, waarin ze een groot physiologisch nuttig effect sorteeren, alle lichamelijke verhoudingen doen verbeteren en den wasdom sterk bevorderen. Het nut van de toesteloefeningen wordt gereleveerd, omdat de onderzoekingen op dit gebied door bedoelden medicus dat nut hebben aangetoond. Ook Matthias kwam, zonder aanvankelijk het werk van Godin te kennen, tot dezelfde resultaten. Èen voordeel van de Duitsche gymnastiek wordt geacht/ dat zij van „die ingeschapen behoeften, waarvan de natuur zich bedient om haar doeleinden te bereiken" (Claparède) partij heeft getrokken. Bij de hang-, duikel-, klim-, en zwaaioefeningen maakt zij van zulke neigingen en behoeften in dienst van-' de hchamelijke ontwikkeling, gebruik. Voor Claparède is de aantrekkelijkheid de spil, waarom alle opvoedmg draait, en nij 357 wijst er op, hoe de eisch, opvoeding en onderwijs aantrekkelijk te maken, onderstreept is geworden door alle paedagogen, die dien naam waardig zijn. Korpershoek meent, dat de Duitsche oefenstof ontstond onder hygiënisch-physiologisch en paedagogisch nadenken in contact met de jeugd en jongelingschap zelf, in waarneming van en ontleening aan die jeugd; en dat de Zweedsche gymnastiek, die het moet hebben van dwang en goed vertrouwen in den leertoon en bij monde van haar voorvechters uitspreekt: „Gymnastiek behoeft geen genoegen te zijn", „zulks te meenen is een dwaling, die uitgeroeid moet worden", „gymnastiek is een plicht, die vervuld moet worden" niet kan voldoen aan de voorwaarden voor een vruchtdragende oefening. De waarde van een uitgebreide coördinatie-school, zooals de Duitsche gymnastiek die geeft, wordt uitvoerig besproken en paedagogisch in alle opzichten gerechtvaardigd geacht, terwijl het als zeer aannemelijk wordt beschouwd, dat het zelfvertrouwen, de wilskracht en de moed ontwikkeld worden in een stekel, dat steeds andere en grootere moeilijkheden doet overwinnen en den oefenenden doet ervaren, dat, wat eerst niet of slecht wilde gelukken, ten slotte overwonnen wordt en beheerscht. In dezelfde vergadering hield Dr J. Lubsen Nzn. een voordracht: „Gymnastiekstelsels en de physiologische grondslagen" die leidde tot de conclusie, dat een beslissing over de technische vraag: Duitsche of Zweedsche gymnastiek, niet zoo gemakkelijk aan anatomisch-physiologische gegevens is te ontleenen. Maar als deze de beslissing niet kunnen geven, aldus spreker, dan kan die alleen komen van de zijde van de empirie: de ervaring in de practijk. Maar dan natuurhjk van nauwkeurig waargenomen, zooveel mogehjk objectief vastgestelde, practische ervaringsfeiten. Bij het debat na deze voordrachten zegt de heer Hubert van Bhjenburgh, dat hij geen Zweedsch stelsel propageert, maar dat, hetwelk op de beste grondslagen steunt. Over het al of niet aantrekkelijke van gymnastieklessen sprekende, zegt hij, dat in de school niet gevraagd moet worden, wat prettig is, maar wat goed is. Op de school moet de hchamehjke opvoeding leiden tot het doel en dan kunnen de lessen zoo aangenaam mogehjk worden gemaakt, maar nimmer mag daarbij het doel uit het oog worden verloren. Niet wat het kind prettig vindt, 358 mag den doorslag geven bij het onderwijs; het moet ook in andere vakken worden onderwezen, die niet altijd even prettig zijn. Het vrije oordeel van de jeugd mag niet beshssend zijn bij de opvoeding. Het Zweedsche stelsel heeft niet de pretentie, dat het volledig is of volmaakt. Het zal nog wijziging en aanvulling behoeven, maar als wij de wetenschappelijke grondslagen vaststellen, dan komen die van het Zweedsche stelsel er mede overeen. Het conservatisme, dat men bij een bezoek aan Zweden overal ontmoet, acht spreker niet inhaerent aan het stelsel. De voorzitter van de vakvereeniging, de heer Luiting, meent „aan het slot van den zeer belangrijken middag te kunnen spreken van een overwinning aan onze (voorstanders van het Nederlandsch-Duitsche stelsel) zijde". Inmiddels is hiermede de strijdvraag Zweedsche of Duitsche gymnastiek nog niet de wereld uit. Nu de partijen eikaars argumenten over en weer wel langzamerhand zeer goed zullen kennen, willen wij gaarne hopen, dat een ieder verder rustig zijn gang zal gaan om te streven naar de allerbeste resultaten, betgeen van primair belang bhj ft, terwijl de weg, dien men daarj bij volgt van secundaire beteekenis is. Men dient st^^g in hff j oog te houden, dat de persoonlijkheid van den onderwijzers U ook veelal ten nauwste verband houdt met de keuze van; I methode of systeem. Een stelsel, dat, toegepast door den eehen instructeur, uitstekende resultaten afwerpt, kan in handen van een anderen onderwijzer onder overigens volmaakt gelijke omstandigheden zeer wel falen, ook al zijn beiden bekwame vakheden. Wanneer ik hiermede mijn beschouwingen over het voor en tegen van het Zweedsche en Duitsche stelsel eindig, is dat niet, omdat ik van meening ben, er alles van verteld te hebben. Velen, die over deze materie geschreven of gesproken hebben, zijn in het geheel niet genoemd. Onder de wel-geciteerden zijn er misschien, die meenen, dat ik hun opinie uitvoeriger had moeten vermelden. Ik vlei mij echter met de hoop, dat de belangrijkste argumenten en opvattingen voldoende tot uitdrukking zijn gekomen, want dat was mijn doel. Een strijd van geheel ander karakter dan die, welke zoo juist werd beschreven, is die tusschen de voor- en tegenstanders van De methode-Nijsten of Zuider-methode. Waren het in den Zweedsch-Duitschen strijd de vakmannen, 359 die als een nagenoeg gesloten phalanx zich verweerden tegen de pogingen van outsiders — die weliswaar veel studie van de hchamehjke opvoeding hadden gemaakt — om het Scandinavische systeem in Nederland ingang te doen vinden, het verschijnen van het boekwerk I>v Vrije en Gereglementeerde Gymnastiek" door W. H. Nijsten 1911 bracht verschil van opvatting in de kringen der vakgenooten zelf. In verband met de omstandigheid, dat het grootste gedeelte der aanhangers van de methode-Nijsten in de Zuidelijke provincies van ons land werd aangetroffen en de Zuider-afdeeling der vakvereeniging zich heeft ingespannen om de beginselen der methode te verbreiden, wordt zij ook wel Zuider-methode genoemd. Zij verdeelt de gymnastiek in vrije en gereglementeerde gymnastiek; tot de eerste wordén gefèKend al die gymnastische bewegingen en oefeningen, waarbij de uitvoerder niet streng gehouden is aan juist en vorm, richting en regelmaat (de verschillende takken van sport en de gymnastische spelen); tot de laatste al die, waarbij de uitvoerder meestal streng gebonden is aan vorm, richting en regelmaat der bewegingen en waarin hij geen wijziging naar willekeur mag of kan brengen. Deze wordt verdeeld in de oefenstof zonder gereedschappen, die met gereedschappen en combinaties van beide soorten. De~~öeienstot zonder gereedschappen wordt onderverdeeld in figuuroefeningen, het nabootsend onderwijs en de vrije oefeningen; die met gereedschappen in oefeningen met handgereedschappen, met handtoestellen en met werktuigen. Naar dezen grondslag is de gymnastiek dan verder uitgewerkt, waarbij omtrent tal van begrippen definities worden gegeven, die afwijken van de tot dan gebruikelijke en algemeen geldende. Aan de deelen der methode leervorm, leergang en leertoon worden uitvoerige beschouwingen gewijd; als middelen om de leerstof uit te breiden worden genoemd en toegehpht: afwisselen, varieeren, combineeren, verbinden, aaneenschakelen. Omtrent de spelen worden naar voren gebracht de hygiënische, paedagogische en practische waarde, alsook de nadeelen, bestaande in: geen streng harmonische, alzijdige ontwikkeling; minder goede rhythmische afwisseling tusschen inspanning en rust; minder gelijke verdeeling van werkzaamheid over alle spelers; gevaren, als vallen e.d.; en bezwaren van anderen aard, welke van verschillende omstandigheden afhankelijk zijn. Het tweede gedeelte van het boek is gewijd 360 aan de beschrijving en opsomming der practische oefeningen voor de verschillende schooljaren. j De inhoud van het boekwerk is op uitvoerige wijze aan 1 critiek onderworpen door den wettehjk bevoegden gymnastiekI leeraar L. Koning, waartegen de voorstanders der methodeNijsteh zich verweerd hebben in een brochure, waarin de heer Koning ten aanzien van de nieuwe werkwijze een incompetent recensent wordt gènoemd. Koning is van meening, dat de oude benamingen gerust gehandhaafd kunnen blijven, dat in het boek te veel en uitvoerige schema's voorkomen, dat figuuroefeningen geen hygiënisch nut hebben; en zegt dat nomenclatuur, noch opvatting, noch verdeeling door hem als verbeteringen kunnen worden geapprecieerd. De voorstanders van deze methode zijn de opvatting toegedaan, dat het hoog tijd wordt een groote opruiming onder de oude namen te houden, dat veel schema's de bestudeering der stof, vooral voor hen, die opgeleid worden, vergemakkelijken en een goed inzicht geven in den logischen opbouw en uitwerking. Voorts dat de figuuroefeningen een onbetwistbare hygiënische waarde hebben en dat zij bovendien, speciaal bij het onderwijs aan meisjes, bij de oefeningen in het voortbewegen de poëzie van het onderricht kunnen vormen. De samensteller der methode, de heer W. H. Nijsten, heeft over zijn denkbeelden zelf een voordracht gehouden in de buitengewone algemeene vergadering van de Vereeniging van Gymnastiek-Onderwijzers, op 15 Juli 1917, te Utrecht. Inmiddels wasjl916) verschenen ,,De volledige gymnastiek voor mannelijke leerlingen van 13 tot 20 jaar", meer bekend onder de benaming „het regeeringsboek", omdat het is uitgegeven met voorkennis en voor rekening van het departement van binnenlandsche zaken (een departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen bestond toen nog niet). Dit boek bleek de stof volgens de methode-Nijsten aan te bieden en is-van verschillende zijden beoordeeld, o.a. door J.A. van der Boom, die naar aanleiding van het feit, dat het boek eenheid beoogt te brengen, de vraag stelt, waarom het dan niet geschreven is in de nomenclatuur, die zich hier te lande langzamerhand op historische basis ontwikkelde. Hij wijst op foutief beschreven oefeningen, op het gevaar, dat bij enkele kan optreden en op minder geschikte spelen voor jongens van 13—20 jaar. Anderen hebben nog gewezen op de onjuiste 361 uitvoeringswijzen van oefeningen> die aan de lichte athletiek ontleend zijn. Doch laten wij hever aandacht schenken aan het betoog van den samensteller der methode zelf in de hierboven vermelde vergadering. Hij vraagt het „regeeringsboek" buiten de besprekingen te houden en de debatten te willen beperken tot de Zuider-methode. De nieuwe methode tracht voor de gymnastiek te behouden, wat men haar poogde te ontvreemden (spel en athletiek) en acht het ongezond te spreken van spel of athletiek en . . . gymnastiek, omdat onder deze laatste wordt verstaan: alle opzettehjk uit te voeren hchaams-. bewegingen, welke dienen om den hchamehjken welstand te bestendigen, te bevorderen of te verbeteren. Daarop is gebouwd de Verdeehng in vrije gymnastiek, waartoe o.a. ook behooren sport, openluchtoefeningen en spelen; en de gereglementeerde gymnastiek. De oude verdeehng der gymnastiek in: oefeningen zonder toestellen (vrije-, gereedschaps- en ordeoefeningen en zaalspelen), oefeningen aan toestellen en openluchtspelen en wandelingen, houdt verschillende onjuistheden in, die misschien door velen kleinigheden genoemd zullen worden, doch die geacht worden een voorname beteekenis te krijgen, waar het hier geldt het uitgangspunt te bepalen, het fundament te leggen, waarop de geheele theorie van het vak wordt opgetrokken. Bij de bespreking van den nieuwen ver Maren 1911, '12 en '13 gepubliceerd in „Allen Weerbaar". * Naast een warm pleidooi voor de invoering der veldspelen, richtte deze schrijver, oud-inspecteur van het Militair Onderwijs en Oud-voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad, krachtige aanvallen op de toesteloefeningen der gymnastiek. Bedoelde artikelen zijn in 1913 in brochurevorm verschenen onder den titel: „De waarde en de beteekenis der openluchtspelen tegenover de toesteloefeningen der gymnastiek." In de beoefening der veldspelen moet zich, volgens schrijver, het zwaartepunt der lichaamsoefening bevinden. Hij wil zich in zijn brochure in hoofdzaak bepalen tot de vermelding der gronden, waarop hij, sedert jaren, gemeend heeft, in de volksopvoeding voor de jongelieden van middelbaren leeftijd boven de Zweedsche en boven de Duitsche gymnastiek, en in het bijzonder boven het turnen, de voorkeur te moeten toekennen aan de veldspelen. Hij ziet de volgende nadeelen en bezwaren in de oefeningen aan de toestellen: Zij hebben iets kunstmatigs, veelal iets onnatuurlijks; de kracht van enkele spieren, die ook voor andere soortgelijke l) Over de geschiedenis van de Sportbeoefening in ons land raadplege rmen Deel I van het „Handboek der Sporten". Ui tg. Nijgh & van Ditmar's itg. Mij., Rotterdam. Red.. 365 oefeningen noodig zijn, wordt in onevenredig korten tijd uitI geput; het vermogen van schouder- en armspieren is doorV]/ gaans niet berekend voor het gewicht van het lichaam; te lange rustpoozen tusschen de oefeningen; het turnen geschiedt veelal in besloten lokalen, die spoedig met stof, koolzuur en uitwasemingsproducten gevuld zijn; een gymnastiekzaal is duur, verschillende toestellen zijn het niet minder; de leerling verricht slechts kopiewerk, volgens voorschrift, geen denken aan initiatief; de toestellengymnastiek legt het zwaartepunt op het uitwendige spierstelsel en wordt op den duur oorzaak van onevenredige ontwikkeling; het turnen draagt in het algemeen een zeer materieel karakter, het schakelt de werkzaamheid der hoogere geestvermogens nagenoeg volkomen uit; het turnen doet afbreuk aan de hchamelijke schoonheid. Hiertegenover ziet schrijver in de veldspelen, waartoe hij ook de waterspelen rekent, de volgende voordeden: balspelen, ook roeien en schaatsenrijden, kunnen een weldadige vermoeidheid schenken; de veldspelen voeren naar de open, stofvrije lucht; bij het spel is weinig gereedschap noodig; de huid, het hart, de longen, de spijsverteringswerktuigen en het zenuwstelsel zijn voor het hchamehjk weerstandsvermogen van hooger belang dan de spieren; het spel wekt' op, schenkt vreugde en daarmede een weldadige, verkwikkende ontspanning, bron van nieuwe energie. Hij acht het opnemen van turnen en niet van ne spelen in de Nederlandsche lesroosters een gevolg van het streven, om het Duitsche onderwijs steeds als voorbeeld te nemen; hij vindt het turnen een wijze van lichaamsoefening van lager orde, een echt voortbrengsel van den ouden Duitschen geest, die alles omslachtig, kunstmatig en ingewikkeld wilde maken, en daarbij vaak plomp en grof te werk ging. Onze Duitsche gymnastiek, betoogt de generaal, is dan ook nooit in den vollen zin van 't woord populair geworden, als b.v. het schaatsenrijden bij ons, vooral in de Noordehjke provinciën; als het schieten in Zwitserland, en als de sport in Engeland. Bij groote tuinfeesten is bij ons te lande de openbare belangstelling doorgaans flauw. De bevolking gevoelt niet, dat 366 | 't hier een nationale zaak geldt, gehjk b.v. de Duitscher, die ( dril vereert, en door uniformiteit wordt bekoord. Welk een groote plaats de sport in het maatschappelijk leven der Britten inneemt, wordt op sprekende wijze belicht door een uittreksel uit een brief van Mr. W. K. baron van Dedem, toen hd van de Tweede Kamer, doch later Minister van Koloniën, gericht aan zijn medehd, den heer N. G. Pierson: „Hoe meer ik de Engelschen hier van nabij leer kennen," schrijft de heer van Dedem, „hoe meer ik een van hunne eigenaardigheden ben gaan waardeeren: hun hefde voor de sport en den invloed, dien eenige generaties sport op hen gehad hebben. Die hefde is bij hen zoo ingeworteld, dat geen hitte, hoe groot ook, er hen van kan terughouden; geen leeftijd is er te hoog voor. Wanneer men te Calcutta des Maandags de „at homes" van den Luitenant-Generaal van Bengalen bezoekt, vindt men deze in zijn hemdsmouwen aan het cricket deelnemende, hoewel reeds een goede zestiger. Zeker is het, dat de Engelschen aan hun sport een prachtig physiek verschuldigd zijn, en daarbij een groote vaardigheid om van hun lichaamskracht gebruik te maken, een groote mate van wakkerheid en tegenwoordigheid van geest. Dat geeft hun een sterk zelfvertrouwen en is aan hun prestige als overheerschend ras zeer bevorderhjk. Het kan wel niet anders, of het physiek moet ook de werkkracht op intellectueel gebied verhoogen. Een antwoord op de vraag, hoe de schepping en instandhouding van dit Indische rijk met zijn ongeveer 300 milhoen inwoners door een handvol Engelschen te verklaren is, zou zeer moeihjk zijn; ook hier hebben vele oorzaken samengewerkt. Mijns inziens is 't echter niet twijfelachtig, dat de eigenschappen, die de Britten aan hun sport te danken hebben, een belangrijken factor vormen. Wat ik van die eigenschappen zag, sterkt mij in de overtuiging, dat lichaamsoefening en sport ook bij ons krachtige aanmoediging verdienen. Maar er bhjft nog veel te doen; wie zijn land liefheeft; wien de toekomst van zijn volk ter harte gaat, drage er toe bij, wat hij kan! Daarom stip ik hier nog even aan, wat m.i. aan de sport een zoo groote plaats in het leven der Engelschen verschaft. Van iedere school wordt verlangd, dat zij die zooveel mogehjk bevordere, de liefhebberij er voor opwekke, de noodige ruimte van tijd er voor late. Dat had ik met de „vrije- en ordeoefeningen" bij ons op het oog, waarvan de gymnastische spelen een deel uitmaken. Het turnen gaat menigeen op den duur vervelen, in de sport 36T I krijgt men hoe langer hoe meer pleizier. En dan is de publieke opinie een krachtige drijfveer; een Engelschman, die niet aan sport meedoet, wordt als een abnormaal wezen beschouwd; wie er in uitmunt wordt geëerd. Zoo heb ik hier nooit den naam van Lord Harris, den afgetreden gouverneur van Bombay, hooren noemen, of een van het gezelschap liet er op volgen : „The first cricketer of England". Bij ons zou die lofspraak menigeen zeer verdacht voorkomen. Heel anders is het hier; het is inderdaad een hulde, die men zich geroepen acht te brengen aan den primus bij het cricketspel." r>n T^p,r vf,n r>om v Tggft]t pleit voorts voor het vrij maken vam een derden middag op de middelbare scholen"^ voor sportoeoetenrng op ZoncBg.' De jeugd moet het vrije veld in. De schüUlprogiaillllia's dienen besnoeid, waardoor de kosten van het onderwijs belangrijk kunnen dalen, en de uitkomsten daarvan evenveel rijzen, terwijl bovendien de tijd gevonden wordt voor de levenwekkende en karakter-versterkende spelen in de open vrije lucht. Wij zullen dan, meent schrijver, een goed deel onzer „Turnapparaten" geleidelijk kunnen overbrengen naar de historische afdeeling van een schoolmuseum. Ook omtrent de meerdere waardeering en beoefening der veldspelen in Frankrijk en Duitschland worden mededeelingen gedaan, waaruit blijkt dat het zelfs in dit laatste land gedaan is met de alleenheerschappij van de zaalgymnastiek. Wij, Hollanders, hebben overigens maar al te volgzaam den Duitschen leiband en Duitsch gareel gezocht, getuige o.a. de groote invloed van de Duitsche literatuur, betreffende opvoeding en onderwijs, op verschillende voorstellen der z.g. Ineenschakelingscommissie voor het onderwijs. Er had meer aandacht geschonken behooren te worden aan de kerngezonde beginselen, bij de opvoeding gehuldigd in Engeland, ons in zoo menig opzicht, en vooral op geestehjk gebied, zoo na verwant. Over de groote beperking van het aantal schooluren en de ruime plaats, die aan de vrije spelen in de frissche buitenlucht in de scholen is toegemeten, wordt uitvoerig mededeeling gedaan. Terwijl de Duitscher zijn gymnasia en reaalscholen, de Franschman zijn lycea in meer dan een opzicht beschouwt als een noodzakelijk kwaad, huldigt de Engelschman zijn Public Schools als de bron eener groote nationale kracht! Schrijver merkt evenwel uitdrukkehjk op, dat het zijn bedoeling niet is om aan te sporen tot het copieeren van de Engelsche opvoeding. Zonder eenigszins na te bootsen kunnen wij echter veel van Engeland leeren. Men versta slechts de kunst 368 "van assimileeren zonder copieeren. En dat is zeer goed mogelijk. Von Moltke werd door de studie van Napoleons veldtochten geen Corsikaan, maar bleef een volbloed Germaan. Ter staving van zijn opvattingen en om te voorkomen, dat deze slechts als een persoonlijke meening worden beschouwd, besluit de generaal zijn brochure met uitgebreide citaten van den Engelschen wijsgeer Herbert Spencer, den Itahaanschen noogleeraar A. Mosso, den Franschen physioloog F. Lagrange en den Duitschen hoogleeraar F. A. Scbinidt. Daar de generaal van Dam van Isselt zich niet beperkt heeft (jot_een pleidooi voor de algemeene mvoenng~der veldspelen, doch gemeend heeft te^ehjkertrjd een forschen aanval op de ' "ioesteioefenuigen te moeten doen, was" het vanzelf sprekend, dat zijn brochure een wederwoord zou opwekken. Dit wederwoord is gevloeid uit de pen van den heer S. van Aken en geworden tot de brochure: „De, in een nieuw kleed gestoken, oude aanvallen op de Nederlandsche schoolgymnastiek van den generaal J. van Dam van Isselt weerlegd door S. vari Aken." Het boekje is uitgegeven door de Vereeniging van Gyrnhastiek-Onderwijzers (L. en M.O.) in Nederland, zooals in dien tijd de vakvereeniging nog heette. De heer van Aken meent, dat de generaal die critiek niet had mogen schrijven, omdat ze lichtvaardig een oordeel velt over een zaak, die hij blijkbaar kent noch begrijpt; omdat ze een vohcsopvoedingsmiddel verdacht maakt, dat door geen ander overtroffen noch geëvenaard wordt en omdat de bron, waaruit de geachte schrijver putte om zijn anathema steun te geven, onbetrouwbaar is. Van Aken vraagt of de heer v. D. v. I. inderdaad niet weten zou, dat de toesteloefeningen gedurende de periode, waarin het lichaam ontwikkeld moet worden, een zeer ondergeschikte plaats innemen, en of het hem onbekend zou zijn, dat orden-oefeningen, vrije oefeningen zonder en met handgereedschappen, marcheeren, loopen, huppen, springen, weer! standsoefeningen en spelen, met de bekende toestellen te zanten \ de Duitsche gymnastiek vormen. Bij gebrek aan eigen ervaring, aldus de heer van Aken, moet de generaal zich natuurhjk opstellen in de schaduw van enkele mannen, wier namen een goeden klank hebben. Hij doet dit in zijn geheele geschrift en is er werkehjk in geslaagd eenige autoriteiten op te diepen, die zich ongunstig over de'gymnasftiek uitbeten, 't Zijn toevallig echter, op een enkele uitzondering na, autoriteiten, die de gymnastiek slechts van hooren zeggen kennen. 369 De Lichamelijke Opvoeding 24 369 Niemand denkt er aan het kind het spelen te ontzeggen; de ( vraag is echter, of door uitsluitend spel het doel eener rationeele hchamehjke opvoeding, uit een hygiënisch, aesthetisch, ethisch en economisch oogpunt kan worden bereikt, een vraag, die volgens v. A. geen enkel zaakkundige bevestigend zal beantwoorden. Ook het slechts gedurende een vierde van den tijd werkzaam zijn wordt bestreden. Er wordt niet onafgebroken door alle leerlingen geoefend, doch de pauzen worden geregeld in overeenstemming met de behoefte aan rust. Dit is juist een voordeel, omdat de onderwijzer de regeling in de hand houdt. Schrijver meent, dat daardoor de nadeelen voorkomen worden, welke maar al te dikwijls het gevolg zijn van sport en spel onder leiding van menschen, die, omdat zij de regels van een spel kennen, in den waan verkeeren met recht over de hchamehjke opvoeding van kinderen en andere onvolwassenen te kunnen meepraten. In spieroefening ziet hij een uitnemend middel om de functie van huid, hart, longen en spijsverteringsorganen te verhoogen, en wij weten, zegt hij, dat elke oefening, die aan ruimte, richting, snelheid en duur gebonden is, als zenuwoefening een niet gering te schatten waarde heeft. Evenmin accepteert van Aken, dat in het buitenland, zelfs in Duitschland, de bloeitijd van het turnen zou beginnen te eindigen. Zoowel in Duitschland als in Zwitserland en Frankrijk nam gedurende de jaren 1896—1913 het aantal gymnastiekverenigingen toe, ook het totaal aantal leden in ieder dier landen. Voorts wordt er nadruk op gelegd, dat in geen enkele i handleiding voor het gymnastiekonderwijs van eenige be1 teekenis verzuimd werd aan het spel een behoorlijke plaats in \ te ruimen, en dat het niet aan de menschen, die tot dusver ■ met de hchamelijke opvoeding der jeugd belast waren, heeft gelegen, dat 't niet veel meer algemeen beoefend wordt. In Schotland zou een Staatscommissie zijn ingesteld, welke in haar rapport mededeelt, dat op alle scholen de hchamehjke opvoeding geheel onvoldoende is. Naar aanleiding van dit rapport moet „The Lancet" geschreven hebben, dat Engeland bij Duitschland en Zwitserland in de leer behoort te gaan, en de „Times", dat, wat ten opzichte van Schotland gezegd wordt ten'volle op Engeland toepasselijk is.1) A Het moet betreurd worden, dat nadere preciseering der bedoelde Staatscommissie ontbreekt, vooral voor wat betreft het jaar, waarin het rapport verschenen is. Hetzelfde geldt voor de bladen, die er commentaar op gegeven hebben. 370 Behalve verschülende geleerden, die door den heer van Aken geciteerd worden, wordt dan nog „met nadruk" de aandacht gevestigd op een statistiek, voorkomende in „Etude expérimentale et comparée de 1'action des différents méthodes d'éducation physique sur le développement corporel et sur le développement de la force musculaire" door Emile Bocquillon hoogleeraar aan de Universiteit te Parijs. x) Het onderzoek hep over 12—13-jarige schoolkinderen en wel over 50, die nooit opzettehjke lichaamsoefeningen hadden uitgevoerd; 18, die uitsluitend gespeeld hadden; 50, die uitsluitend aan toestéllen hadden geoefend; 100 kinderen waaraan Zweedsche en 50 waaraan Duitsche gymnastiek was onderwezen, een en ander gedurende twee jaren. De kinderen, die uitsluitend aan toestellen hadden geoefend en die, welke volledige Duitsche gymnastiek hadden genoten, schitterden door de verkregen uitkomsten ten opzichte van alle andere groepen. Het onderzoek betrof lichaamslengte en gewicht, omvang borstkas omvang bovenarm, voorarm, dij en kuit, maximaal arbeidsvermogen van de vingerbuigers, armbuigers en rugstrekkers. De heer van Dam van Isselt heeft de verleiding niet kunnen we, Het moet psychische hoedanigheden als: snelheid van handeleri~ "zelfvertrouwen, enz. bevorderen. 8e. Het moet gevolgen opleveren, bruikbaar in het practische leven. Deze punten worden dan achtereenvolgens aan min of meer uitvoerige beschouwingen onderworpen, waarbij de samenstellers rijkelijk gelegenheid vinden hun denkbeelden en zienswijzen nader toe te lichten. Hierbij vinden wij o.m. de opmerking, dat de 4e en 5e eisch eigenlijk een nadere uitwerking van den derden zijn, alsmede deze, dat de oefenstof voor de goede houding eigenhjk beter het „plastische" dan het „correctieve" deel van de gymnastiek genoemd zou kunnen worden, omdat dit laatste reeds een afwijking vooronderstelt. In verband met de omstandigheid dat ons volk over het algemeen een slechte houding heeft en den ongunstigen invloed, die daarvan uitgaat op de functiën van 375 borstkas en buikwand, wordt bet noodig geoordeeld, dat aart de houdingsgymnastiek „bijzonder veel aandacht" geschonken wordt. Op de wenschelïjkbeid, de bewegingen zeer correct en tot het einde der bewegingsmogelijkheid uit te voeren, wordt voorts met nadruk gewezen. De „lordose-vrees", zooals die in Zweedsche opvattingen tot uiting komt, wordt niet gedeeld,, zoodat b.v. de lage rompbuiging achterwaarts naast de hooge een plaats in de oefenstof zal vinden. Speciale ademhalingsoefeningen worden noodig geoordeeld, vooral om invloed uit te oefenen op de bewegingsmogehjkheid van de borstkas. Verdere aandacht, aan de ademhaling te schenken, zal moeten bestaan in de aansporing, om gedurende de oefening geregeld te blijven ademen. Ten aanzien van den zesden eisch wordt opgemerkt, dat deze zeer belangrijk is. Om er aan te kunnen voldoen, wordt zenuwgymnastiek gevraagd, die verdeeld kan worden in hersengymnastiek en coördinatie. Er behoeft naar de meening der samenstellers geen vrees te bestaan, om naast de vele uren hersenarbeid, die de kinderen in de school gehad hebben, er ook nog iets van te vragen in de gymnastiekles. Immers die in de les in hchaamsoefeningen is van geheel anderen aard dan die in de overige schooluren, zoodat oververmoeienis niet zal. optreden, waarbij de vraag wordt gesteld of het gymnastiekonderwijs ook geen aanspraak mag maken op een deel van het prestatievermogen der kinderen. Ter oefening van het zenuwstelsel zuUen meer ingewikkelde oefeningen niet alleen niet vermeden, maar integendeel opgezocht moeten worden, terwijl ook aan evenwichtsoefeningen een groote plaats moet worden ingeruimd. Een goede coördinatie wordt geacht weder ten goede te komen aan de bevalligheid, want deze is ten slotte gelegen in de zoo getrouw mogelijke uitdrukking van een wilsdaad (Schopenhauer). De bevalligheid van een handeling wordt slechts dan verkregen, wanneer alleen die spieren in actie zijn, welke voor het bereiken van het doel noodzakehjk zijn, en. alle andere dus in ontspannen toestand verkeeren (Henle). Naast het aankweeken en bevorderen van spanning, oordeelen de ontwerpers van het nieuwe stelsel het dan ook op zijn plaats de ontspanning der spieren als een bewuste handeling aan te leeren, doch alleen in de hoogere klassen der middelbare meisjesscholen. Bij de bespreking omtrent de bevordering van psychische hoedanigheden wordt de moed in algemeenen zin met opzet 376 376 niet genoemd, omdat dit een te problematisch geval wordt geacht, terwijl het' aankweeken van zelfvertrouwen alleen als mogelijk wordt beschouwd voor zooverre handelingen, die in de gymnastiekzaal zelve voorkomen, betreffende. De gymnastiek, waaronder verstaan wordt die kunstmatige bewegingen welke voor de opvoeding en ontwikkeling van het hchaam noodzakelijk geacht moeten worden, wordt verdeeld in: 1. Kwalitatieve gymnastiek; 2. Kwantitatieve of arbeidsgymnastiek; 3. Behendigheids- of practische gymnastiek. I De kwalitatieve gymnastiek omvat de oefenstof, welke doorl /den bijzonderen vorm van arbeid aangewezen is, om een goede ! hchaamshouding te bevorderen of te behouden. De kwantitatieve of arbeidsgymnastiek omvat de oefenstof, ' welke door de hoeveelheid arbeid, die verricht wordt, een verhooging van de stofwisseling ten gevolge zal hebben. De behendigheids- of practische gymnastiek omvat de oefenl stof, welke door de hoedanigheid van den arbeid, de bruikbaar- j !heid van het hchaam voor het dagelij ksch leven bevordert. Bij alle te maken verdeelingen, waarbij de „beteekenis" van de oefeningen de basis vormt, zullen de grenzen niet streng gescheiden kunnen worden. Het oefeningsmiddel zal nimmer het oefeningsdoel mogen zijn en daarom worden de oefeningen in de verdeelingen ondergeschikt gemaakt aan de beteekenis voor de ontwikkeling en opvoeding van het hchaam. Bij het geven van lessen in gymnastiek moet men zich dan ook niet afvragen: is deze of die oefening er een in het voortbewegen of in standen, doch wel: wat is het doel, dat wij er mede wenschen te bereiken? De kwalitatieve gymnastiek wordt verdeeld als volgt: I. Houdingsgymnastiek. a. Oefeningen voor het ontwikkelen der spieren 1. Armoefeningen. 2. Been (en) oefeningen. 3. Halsoefeningen. 4. Oefeningen voor de rugspieren. 5. Oefeningen voor de buikspieren. 377 b. Hangoefeningen: 1. Voorbereidende hangoefeningen. 2. Hangoefeningen. c. Combinaties van hangoefeningen en been(en)oefeningen. Opmerking: Geen afzonderlijke oefeningen voor borstkastontwikkeling, doch bij de oefeningen aanwijzingen omtrent dit doel. . II. Zenuwgymnastiek. a" öëïëmhgen, waarbij het hchaam voortdurend in beweging is (oefeningen in het voortbewegen). b. Oefeningen, waarbij het hchaam aan een bepaalde plaats gebonden is. (Oefeningen in standen). C*iyp'' c. verbindingen van a. en b. d. oefeningen, welke bijzondere moeilijkheid opleveren voor het bewaren van het evenwicht. (Evenwichtsoefeningen). 1. In het voortbewegen. 2. In standen. e. Voorbereidende springoefeningen. f. Oefeningen, waarbij voorwerpen in de handen worden gehouden. (Gereedschapsoefeningen). Stokken, staven, halters, knotsen, springtouwtjes (springriet). III. Combinaties van Houdings- en Zenuwgymnastiek. Bij de kwantitatieve gymnastiek moet de te verrichten arbeid, om een spoedige uitputting te voorkomen, aan een groot aantal spieren worden opgedragen, waarbij langdurige werkzaamheid verkregen wordt door hchten arbeid te vragen, in rhythmische afwisseling contractie en ontspanning gevend. Gaan, loopen en huppelen zijn daartoe bij uitstek geschikt. De practische of behendigheidsgymnastiek stelt evenals de zenuwgymnastiek hooge eischen aan het coördinatievermogen. Typeerend voor deze groep oefeningen is het zich regelen naar omstandigheden en invloeden buiten den leerling 378 gelegen (mede-leerlingen of werktuigen). Zij wordt verdeeld in oefeningen, waarbij de bewegingen vooraf bepaald zijn (op ander steun vlak dan den grond; hangend aan of steunend op werktuigen: zich verplaatsend over voorwerp of afstand, dus springend) en oefeningen (handehngen), waarbij het doel, dat volgens vastgestelde regels moet worden bereikt, voorop staat, doch de handehngen zelf niet volledig vooraf bepaald zijn (kleine spelen; klein- en groot-terrein-spelen). De kwalitatieve en kwantitatieve gymnastiek worden het meest noodig geacht; aan hang- en steunoefeningen zal niet meer dan ongeveer een vijfde deel van den voor een les beschikbaren tijd mogen worden besteed. De samenstelling van een gymnastiekles zal, naar de meening van de ontwerpers van het nieuwe stelsel, behalve van afmeting en meubileering van de oefenruimte, mede afhankelijk zijn van velerlei factoren (aantal leerlingen, beschikbaren tijd, leeftijd der leerlingen enz.) Het geven van een lesindeeling bindend voor iedereen, wordt daarom onmogelijk en overbodig geacht, ook al om de persoonhjkheid van den onderwijzer niet uit te schakelen; de beginselen moeten evenwel te allen tijde gehandhaafd blijven, zelfs met ter zijde zetting van bezwaren. Een les zal moeten bevatten: oefeningen met een plaatselijke inwerking, afgewisseld met die, welke een verhoogden bloedsomloop en ademhaling ten gevolge hebben, en eindelijk moet er uit een paedagogisch oogpunt mede een gedeelte in te vinden zijn, dat in staat is door de oefeningen de leerhngen te boeien en hun practische vaardigheid bij te brengen. Als schema voor een les aan kinderen van 6—8 jaar wordt gegeven: 1. Oefeningen in het gaan; 2. Elementaire oefeningen (in hoofdzaak dynamische spiercontracties). 3. Nabootsings- en andere spelen. 4. Kalmeerend werkende oefeningen (bestaande uit: plaats nemen in de rij en rustig rond gaan, gewoon gaan). Als richtsnoer voor een lesindeeling ten behoeve van leerlingen, ouder dan acht jaar, wordt het volgende schema gegeven: 1. Beginoefeningen (overeenkomstig de bewegingsbehoefte der leerhngen). 379 1 2. Kwalitatieve gymnastiek. Houdingsgymnastiek. Hangoefeningen. Vrije oefeningen. Evenwichtsoefeningen. Speciale oefeningen voor buik- en rugspieren. I "3.. Arbeidsgymnastiek. 4. Kalmeerend werkende oefeningen. 5. Practische gymnastiek. Aan de werktuigen. Springen of spelen. 6. Kalmeerend werkende oefeningen. Opkomst van de Rhythmische Gymnastiek in ons land. De grondlegger van de rhythmische gymnastiek is Jacques_ Dalcroze, muziekleeraar te Genève. Hij had opgemerkt, dat de'meeste menschen bij het hooren van muziek ook hchamehjk reageeren, waardoor hij. er langzamerhand toe gekomen is om te probeeren ook omgekeerd door middel van lichaamsoefeningen bepaalde eigenschappen, van belang bij het nastreven van muzikale ontwikkeling,"tot ontplooiing te brengen. 1 Zoo was in zijn oorspronkehjken vorm de rhythmische gymJ nastiek ontstaan als hulpvak bij de studie van muziek. Later 1 is men dezen vorm van gymnastiek ook gaan waardeeren, los ( van muzikale ontwikkeling, dus meer uit lichamelijk oogpunt. Althans ook zij, die niet speciaal op muziekstudie het oog gericht hadden, volgden cursussen in rhythmische gymnastiek naar de methode Dalcroze. Dergelijke cursusen worden al wel haast gedurende twintig jaren in ons land gegeven, zij het dan ook zonder algemeene bekendheid te hebben verworven en nog minder algemeene deelneming te hebben getrokken. \ Ook de methode van von Rhoden en Langgaard (Loheland\Schule) vindt hier en daar al meerdere jaren toepassing in Ws land. Het bleven aanvankehjk evenwel weinige beter gesitueerden, die — zonder als regel naar buiten op te treden — zich onder leiding van oud-leerlingen van Dalcroze of de Loheland-Schule in deze nieuwe bewegingsvormen oefenden. \ Ook de methode van Dr. Bode, oud-leerling van Dalcroze, die echter een eigen richting tracht aan te geven, heeft tot nu toe 1 de groote massa in ons land niet weten te bereiken. Hij noemt zijn rhvthmische gymnastiek- ■■■uitdrukkingsgvmnastiek,' en 1 acbt déze ook aangewezen voor mannelijke leerlingen. '1 Het was evenwel dë"T""omst vaiTaeh Duitschen turnleeraar Carl Loges, die met een af deeling dames van de Hannoversche ) Musterschule in verschillende plaatsen van ons land demon- 380 380 streerde, waardoor de geheele Nederlandsche turnwereld plotseling vol belangstelling geraakte voor nieuwe wegen in de vrouwengymnastiek. Loges propageert geen bepaald systeem, doch zijn keuze uit verschillende stelsels en zijn methode van werken hebben bhjkens de feiten ten gevolge gehad, dat tal van turnverenigingen hem voor de damesaideelingen tot voorbeeld hebben gekozen, waarschijnhjk als reactie tegen het te stugge en vaak weinig gracieuse in de vroeger gebruikelijke gymnastische oefeningen voor vrouwen en meisjes. Het bewust leeren ontspannen van spieren wordt geacht van groote beteekenis te zijn bij de beoefening van rhythmische gymnastiek. Deze nieuwere beweging is nog te onrijp om in extenso voor bespreking vatbaar te zijn; men zal hebben af te wachten hoe ■een en ander zich verder ontwikkelt. De beoordeejingen en opvattingen van verschillende zijden laten zich evenwel tot nu toe ongeveer als volgt samenvatten: LT)e nieuwe richting wordt voor de vrouwelijke leerlingen vSngroote beteekenis geacht, echter niet in plaats van, doch naast de gebruikelijke gymnastiek. 2^ Zij wordt voor de vereenigingen geschikt, voor de scholen ongeschikt geoordeeld. 3. Het ontspanningsbeginsel wordt algemeen goed geacht. »+ Echter wordt van meerdere zijden op het volgende gewezen: 1. De nieuwe wijze van werken is niet alleen voor de turnverenigingen, doch ook voor de middelbare meisjesscholen van belang en kan daar zeer goed toegepast worden. 2,, Het bewust ontspannen van spieren is in wezen niet anders dan juist coördineeren. 3. Het bewust ontspannen van spieren kan niet als algerrïeene eigenschap worden aangekweekt en blijft specifiek. 4--In de hchamehjke opvoeding moet het hchamehjke hoofdzaak, althans het uitgangspumt blijven; beïnvloeding van de ziel door hchaamsoefeningen wordt ontkend, evenals het uitdrukking geven aan wat in de ziel omgaat door lichaamsbewegingen, wanneer daarvoor de tijdstippen en de vormen te voren door anderen (den onderwijzer) zijn vastgesteld. Literatuuropgave. 1. R. Gasch, Handbuch des Gesamten Turnwesens. 2. J. S. G. Disse en L. D. Labberté. Theorie der Gymnastiek. 381 3. Koninklij ke Besluiten betreffende de lichamelij ke oefening. 4 Rapport van het Algemeen College v. Advies voor de Lichamelijke Opvoeding. 5. J. v. Geuns. Volledig leerstelsel van kunstmatige hchaamsoefeningen. 6. Dr W. A. A. Hecker en A. C. Heijn. Geschiedenis der lichaamsoefeningen van de Oudheid tot Heden. 7. J. A. v. d. Boom. De Toesteloefeningen en OpenluchtSpelen. 8. J. S. G. Disse en J. M. Scheffer. Grondslagen voor de Lichamelijke Opvoeding. 9. Dr W. P. Hubert v. Blijenburgh. Het Zweedsche stelsel van Gymnastiek. 10. J. A. v. d. Boom e.a. „De aanvallen weerlegd". 11. „De Lichamelijke Opvoeding". Feestuitgave 60 j. bestaan van de Ver. van Gymnastiekondtrwijzers in Nederland. 12. „Olympia", Tijdschrjft voor hchamehjke opvoeding (1888). 13. „Handboek der Sporten". 382 HOOFDSTUK VII. DE LICHAMELIJKE OPVOEDING ALS STUDIE-OBJECT EN ALS TAK VAN WETENSCHAP. Door Dr J. H. O. REIJS. Om ons een goed denkbeeld te vormen van de plaats van de lichamelijke opvoeding te midden van andere wetenschappen, van hare betrekkingen en verhoudingen, moeten wij het onderstaande schema bespreken. Anthropologie " Anatomie Physiologie Hygiëne Psychologie Techniek Philosophie . Kunst In het midden zetten wij de Lichamelijke Opvoeding. Aan de ééne zijde echter wordt deze gerekend te behooren tot de Orthopaedie, d.i. de leer der Misvormingen. Dit woord is gevormd uit twee Grieksche woorden die „recht" en „kind" (knaapje) beteekenen. Met „voeten" (pes, pedes) heeft de orthopaedie niet in het bijzonder te maken, zij rekent tot haar gebied alle misvormingen en dan niet alleen bij kinderen maar ook bij volwassenen, (a) (zie blz. 232.) Het eerst is dit woord gevormd door Andry (1741) die een boek schrijft (1): „1'Orthopedie ou 1'Art de prévenir et corriger dans les enfans, les difformités du corps" waarin hij, naast vele kinderziekten, ook verschillende misvormingen behandelt en de manier waarop deze te genezen en te voorkomen zijn. Dit laatste door middelen die deel uitmaken van wat wij verstaan onder hchamehjke opvoeding. Aangezien dit een klassiek werkje is, geven wij hier eene reproductie van het aardige titelblad. Een vrouw, omringd door eenige kinderen, houdt een lineaal vast waarop de woorden: Hoe est regula recti: dit is de maat van het rechte. Dit verband tusschen orthopaedie en hchamehjke opvoeding 383 is echter niet alleen aanwezig bij het ontstaan van de orthopaedie, maar bhjft voortdurend al wordt het slechts van tijd tot tijd aangetoond. Wij zien net verband weer duidelijk aan den dag treden, wanneer in 1923 het internationale orthopaedisch congres, ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Nederlandsche Orthopaedische Vereeniging geopend wordt door den Voorzitter Dr Murk Jansen en hij daar (2) spreekt over de beide onderdeden der orthopaedie nl. de behan\ deling van gebrekkigen en door ongel vallen getroffenen eenerzij ds en het \ streven naar versterking van komende {geslachten anderzijds. En evenzoo zien wij dit verband wanneer als eerste privaat-docent in Nederland in de wetenschap van de lichame- ujKe opvoeding (ó) een arts optreeat Fig. i. die van huis uit orthopaedist is, maar die, met M. Jansen, inziet •dat het bovengenoemde laatste deel het meest belovende is. En in het voorbericht van het onder 163 genoemde werk staat: Meiner Ansicht (prof. Spitzy) nach waren die Fachvertreter der Orthopaedie in erster Linie berufen, durch Vortrage für die Aufklarung von Schule und Haus im Sinn der körperlichen Erziehung zu wirken denn nicht nur die Heilung von Deformitaten, sondern noch mehr die Verhütung von Miszbildungen gehort in den Bereich dieser Fachwissenschaft. Is er dus verband tusschen orthopaedie en hchamehjke opvoeding wat betreft het door beide te bereiken doel, aan den anderen kant is er een verband met de physische therapie, .de geneeswijze door natuurhjke middelen, wat betreft de (gemeenschappelijke middelen. V De beweging, het water, de zon, die alle te rekenen zijn tot de middelen welke de opvoeding gebruikt om het hchaam van kinderen op te voeden tot een gezond, welgevormd lichaam, diezelfde middelen gebruikt de physische therapie om zieken, zwakken of herstellenden weer te maken tot gezonden en sterken. Niet alleen dat de middelen gemeenschappelijk zijn, ook is er een terrein waar beiden elkaar ontmoeten en over elkaar grijpen. Bij den sedentarius, dat .384 is degeen die te weinig beweging heeft, bij het zwakke kind, kan men zoowel van behandeling als van opvoeding spreken, wanneer wij dezen door beweging enz. weer tot volle gezondheid terug trachten te brengen (4). Dit verband zien wij gemanifesteerd in den titel dien J. van Breemen te Amsterdam zich geeft: Arts voor Physische Therapie en Lichamelijke Opvoeding (5). Keeren wij tot het schema terug, dan zien wij daar in de bovenste helft de namen van een aantal wetenschappen, die een zekeren invloed uitgeoefend hebben of nog uitoefenen op de wetenschap van de hchamehjke opvoeding. Zij allen brengen bouwsteenen aan. / In de eerste plaats de Anthropologie, de kennis van een / eroeD menschen als zoorlanic. Wn hehhen met IrinHpron m menschen te maken. Men wil weieens de lichamelijke opvoeding scherp afbakenen van de lichamelijke ontwikkeling (6). Ik voor mij gevoel daar niet veel voor, omdat de middelen bij beiden niet zullen verschillen, omdat er geen vaststaand begrip is voor: het „normale" en dit toch noodig is om de scheiding aan te geven tusschen de hchamehjke opvoeding, die streef t naar dat normale en de hchamehjke ontwikkeling die van dat normale uitgaat en verder wil brengen. Ook in den leeftijd is geen criterium te vinden voor een dergelijke scheiding. De Anthropologie zal ons nu moeten leeren de lichamelijke eigenschappen van de betrokken groep. Zij doet dit gaarne. Zoo is de bekende Münchener Anthropoloog, Prof. Martin de vader der physische anthropologie, een groot voorstander van de hchamehjke opvoeding (7). Er zijn naar mijne meening drie redenen, waarom de anthropologen een uitgesproken belangstelling aan den dag leggen voor de hchaamsoefeningen. De eerste is deze, dat lichaamsoefeningen in staat bjijken te zijn gedurende'den groei vormend op hetTTjcnaam in te ■werken. Hiervan zijn vele voorbeelden aan te halen. De studies-van Godin (8) en Mafthiag cu O d T3 5 S o u re n -ë ° > -o s •« "H CD 0) O CU * •£ 'SP .2 ex ^ & Ö B > a > O £ ^ « O £ Lichamelijke opvoeding. Een enkel woord moet hier nog een plaats vinden over de biometrie, dat is het nemen van maten. Herhaaldelijk hebben wij in het bovenstaande reeds op die maten gezinspeeld en er gebruik van gemaakt. Zonder biometrie is een wetenschappelijke bewerking van de hchamehjke opvoeding niet mogelijk. Als wetenschap onderdeel van de anthropologie, is zij hulpmiddel voor de wetenschap van de hchamelijke opvoeding. Natuurhjk bestaan er verschillende methoden. De 391 imethode die mij het-best bruikbaar hjkt is die van Martin \waarvan een klein overzicht te vinden is (36). Maar — niet tevreden met de uitwendige maten heeft Martinet (37) hierbij ook nog gebruik gemaakt van de grootte van het hart door orthodiagraphie verkregen. Welke interessante gegevens hierdoor ook verkregen kunnen worden, deze methode is natuurlijk te kostbaar en te tijdroovend om in het groot toepassing te kunnen vinden. Over de hartgrootte komen wij later nog verder te spreken in verband met de studies van Herxheimer. Hier vermeldde ik Martinet, omdat hij zijne gegevens verwerkt heeft tot indices en zoo dus onmiddelhjk bij de anthropologie aangrijpt, wat Herxheimer niet doet. Komen wij thans tot de anatomie. Deze wëtenschap is voor de g'eheele hchamehjke opvoeding natuurlijk een zóó stevige 1 ondergrond, dat men zich er nauwehjks meer rekenschap van \geeft, dat zij dat is, temeer waar zij toch ook ondergrond voor de anthropologie en de physiologie is. Elke ontleding Ivan eene beweging, begin en einde van de hchamehjke opvoeding, is slechts mogehjk door grondige kennis van de anatomische verhoudingen. Een werk als van Demeny (38) dat geacht mag worden te zijn een van de pilaren van de hchamehjke opvoeding, is feitelijk niets anders dan een anatomische behandeling van de stof. Wij achten dit zoo vanzelfsprekend, dat wij er hier niet verder op in willen gaan. Alleen zal het dan hier en daar noodig blijken te zijn, door speciaal daarop gerichte onderzoekingen, een bepaalde beweging nader te bestudeeren. Wanneer dit betreft een vrije beweging, dan zal dit meer domein van de physiologie, in casu de bewegingsphysiologie zijn. Voor zoover het echter dwangmatige bewegingen zijn, mogen ze nog tot de anatomie gerekend worden. En dan zal dikwijls op het eerste gezicht, het onmiddellijke verband tusschen die onderzoekingen en de hchamehjke opvoeding niet dadehjk bhjken. Dit geldt b.v. voor de onderzoekingen van Scherb (39) over de analyse van de bewegingen in het heupgewricht. Reeds iets duidelijker, hoewel nog vaag, komt de waarde voor de hchamelijke opvoeding naar voor bij de onderzoekingen van Mollier (40) over het schoudergewricht, omdat hij daarbij ook het aandeel van de verschuilende spieren bij de onderscheidene bewegingen nagaat en nauwkeurig aangeeft. En dat dergelijke onderzoekingen toch inderdaad ten slotte een practisch 392 resultaat voor de lichamelijke opvoeding kunnen opleveren, moge blijken uit mijne onderzoekingen over de bewegingen van hoofd en hals (41) waarbij het mogelijk bleek, het voor en achteroverbuigen te doen geschieden, hetzij alleen in de hoofdgewrichten, hetzij alleen in de wervelkolom, telkens over een bepaald gedeelte van de beweging. Was dit over bewegingen, kinematica, ook de statica blijkt te hulp te zijn geroepen om antwoord te geven op gerezen vragen in verband met de lichamelijke oefening van een groep. Braune en Fischer (42) bekend om hunne vele theoretische en streng mathematische studies op het gebied van de bewegingen, hebben op verzoek een studie gemaakt over de ligging van het zwaartepunt bij verschillende standen en bewegingen van een bepakten en bewapenden infanterist. Op deze wijze'zouden nog zeer vele studies aan te halen zijn, in meer of minder direct verband staande met de lichamelijke opvoeding. Wij willen zulks niet doen, maar voordat wij dit gebied verlaten moeten wij toch nog even vermelden de grondleggers van de mechanica van het menschelijke bewegingstoestel n.1. de gebroeders Weber (43). En hoewel èr niet veel van hunne uitkomsten den toets der kritiek heeft kunnen doorstaan, moet hun alle hulde gebracht worden voor hun arbeid, die den grond gelegd heeft voor verdere onderzoekers. Van dezen moet vermeld worden. H. vonMeyer (44) die het geheele gebied der statica en dynamica doorgewerkt heeft en eindelijk Fischer (45) die streng mathematisch zeer vele studies op dit gebied verricht heeft. De betrekkingen tnssr.hen fhysiologie en hchamehjke op^ ^—voeding ziin van drieërlei aard. In de eerste plaats zijn daar de gegevens van de physiologie, die de hchamehjke opvoeding benut heeft om er haar voor_^ deel mede te doen. * | In de tweede plaats heeft de physiologie ontdekt, dat zij groot nut kan hebben van de hchamehjke oefening en hare . beoefenaren. Vaak toch heeft de physiologie een maximalen \ spierarbeid noodig. Men het dan een zoo groot mogelijke hoeveelheid arbeid aan een of anderen ergometer uitvoeren, de vinger-ergograaf van Mosso (46), de fietsergograaf (47), de ergograaf van Gartner enz. (48). Deze vorm van arbeid heeft zijn nadeelen. Men is er in het geheel niet zeker van, dat altijd de maximale spierarbeid geleverd wordt en moest dan nog zijn toevlucht nemen tot andere proefinrichtingen, 393 b.v. soldaten, mijnwerkers zooals Embden, Grafe en Schmitz deden om den arbeidverhoogenden invloed van het primaire natriumphosphaat aan te toonen (49). Toen hebben de physiologen de sportbeoefenaars ontdekt als zijnde de meest geschikte proef individuen. De studie van Kolb (50) over den maximalen spierarbeid is dan ook uitsluitend aan sportmen✓schen, roeiers, wielrenners, athleten enz. uitgevoerd. En in de derde plaats vinden wij de doelbewuste onderzoeking van een bepaalden tak van sport of van een of ander vraagstuk dat oogenbhkkelijk van belang is voor de hchamehjke opvoeding. Zoo is het skiloopen onderzocht door Henschen (51) de marsch door Zuntz en Schumburg (52) enz. Laten wij elk dezer punten aan een nader onderzoek onderwerpen. De physiologie vormt natuurlijk weer een zoo hechten grondslag voor de hchamehjke opvoeding, dat het ondoenhjk is ook maar een poging te doen om een overzicht te geven van den physiologischen arbeid die daarvoor dienen kan of gediend heeft. Maar wel willen wij de aandacht vestigen op twee verschillende manieren waarop dit verband aan den dag treedt. Eerstens kan het gebeuren dat de beoefenaar van de wetenschap voor de hchamelijke opvoeding in de physiologische vaklitteratuur, waar hij een ijverig bestudeerder van moet zijn, eene studie vindt, die eene aanwijzing geeft, meestal volkomen onopzettehjk, waarvan in de hchamehjke opvoeding gebruik gemaakt kan worden. Daarvoor is naast die studie ook benoodigd een goede kennis van de middelen, nooden en behoeften van de hchamelijke opvoeding, opdat hij wete, waar die aanwijzing zijn invloed kan doen gelden. Een voorbeeld daarvan vinden wij in de studie van Weber over de bloedverschuivingen bij arbeid. Hoewel hier ten slotte ook proeven genomen zijn met willekeurige spierbewegingen, (ergograaf van Gartner) omdat electrische prikkeling van de spieren de gewenschte effecten niet deed optreden, maken deze studies toch niet den indruk te zijn begonnen om ten slotte den hchamehjken opvoeders eene aanwijzing te geven. Wanneer een spier werkt, gaat er niet alleen meer bloed naar die werkende spier, maar naar alle i, spieren. Is echter de eerste spier vermoeid, dan treedt dit ' verschijnsel niet op. Maar wel, wanneer met nietvermoeide I spieren wordt gewerkt en dan gaat ook meer bloed naar de [vermoeide spieren, waardoor deze dus eerder hare vermoei- 394 ingsstoffen en daarmede hare vermoeidheid zullen kwijtraken (53). Hieruit volgt dus deze aanwijzing: stel zooveel mogehjk spieren afwisselend in het werk, wanneer het er om te doen . is, zooveel mogehjk arbeid te verkrijgen. Deze studie steunde op eene vorige over het verband tusschen hersen- en spiervermoeidheid bij spierarbeid, waaruit ook blijkt dat de hersenen een zeer voorname rol spelen bij het tot stand komen van de spiervermoeidheid (54). Weer een andere studie wijst op de waarde van kortdurende rustpauzen (55), terwijl ook het wezen van de training zijn verklaring vindt in een vierde studie (56). Deze proeven zijn later meer direct op de lichamelijke opvoeding toegepast bij wielrijders die nu armoefeningen moesten maken (57). Natuurhjk is het'niet uitgesloten, dat wel eens verkeerde gevolgtrekkingen gemaakt worden, hetzij door een verkeerd uitgangspunt, hetzij door verkeerde toepassing. Een voorbeeld daarvan vinden wij bij het vraagstuk van de physiologische albuminurie, de afscheiding van eiwit in de urine bij gezonde althans niet-zieke menschen. Jehle (58) had opgemefkt dat alle acht patiënten waarbij hij albuminurie vond, eene versterkte lendenlordose hadden. Hij meende hierin de oorzaak voor die albuminurie te vinden en noemde haar dus: de lordotische. Deze te hchtvaardig opgestelde praemisse bracht enkelen er toe, (59) te lichtvaardig te concludeeren, dat dus in de gymnastiek elke oefening waarbij de kans op een versterkte lendenlordose bestond, vermeden moest worden. Practisch zou dit neerkomen op: geen gymnastiek, want Hamelberg (60) die een onderzoek naar deze afwijking instelde, kon geen gymnastiekles samenstellen zonder lordose en hij, zoowel als elk ander onderzoeker, Jehle inbegrepen, is van meening dat juist hchaamsoefeningen het aangewezen-middel zijn. Intusschen is wel gebleken: dat deze aandoening van geen beteekenis hoegenaamd is (61), dat de lordose geen rol speelt (62) maar dat veeleer de opgerichte stand de oorzaak is (63). Een samenvattend overzicht over dit vraagstuk gaf ik in 1920 (64). Ook komt het voor, dat uit dergehjke onderzoekingen plotsehng eene verklaring naar voren komt van een tot nu toe bekend maar niet begrepen feit; zoo waren mij de zgn. knijphoutjes van de athleten altijd onbegrijpelijk voorgekomen, totdat ik in het onder 51 genoemde artikel de verklaring zag: door de inspanning der onderarmspieren worden de beenspieren gunstig beïnvloed. 395 Een veel belangrijker voorbeeld van dezen gang van zaken vinden wij in het volgende: De hchamehjke opvoeding verkeerde in de meening, en meer dan eene veronderstelling kon het niet zijn,, dat de oefening van de willekeurige spieren een gunstigen invloed zou uitoefenen op het vegetatieve stelsel, met alle, voor het leven en de gezondheid zoo uiterst belangrijke functiën. De samenhang tusschen spierontwikkeling eenerzij ds en hart- en longontwikkeling anderzijds was bij meer dan één gelegenheid vastgesteld (65). Maar eene verklaring van den invloed op de gladde spieren kende men niet. Onderzoekingen in den laatsten tijd hebben echter ook hier een weg gewezen, waarlangs men tot een dergelijke verklaring kan komen. Loewi (66) heeft gevonden dat in een hart, dat geprikkeld woraT, stoffen ontstaan die in een ander hart die prikkeling kunnen overbrengen. Hij noemde dit verschijnsel: de humorale prikkeloverbrenging. Brinkman toonde aan (67) dat een dergelijke overbrenging ook bestaat tusschen het geprikkelde hart eenerzij ds en een maag anderzijds. Een invloed van willekeurige spier op spier kon nog niet aangetoond worden. Maar er is toch reeds voldoende aanwijzing om dezen gedachtengang op te stellen: Bij de willekeurige spiercontracties ontstaan stoffen die met het bloed medegevoerd worden en in de onwillekeurige spieren een prikkeltoestand teweeg brengen. En dit gaat nog verder. Onze klieren met interne secretie (68), waarvan de beteekenis voor ons welbevinden en alle overige lichamelijke verrichtingen met den dag grooter i blijkt te zijn, staan toch ook in engen samenhang met het \ geheele autonome zenuwstelsel. Zou die invloed van de willekeurige spiercontracties ook niet tot die klieren zich uitstrekken? Hij, die aan den hjve den weldadigen algemeeneri opwekkenden invloed van de lichaamsbewegingen kent, zal gereeder de mogelijkheid dezer verklaring aanvaarden, (c). De langzaam voortschrijdende oplossing van het tonusvraagstuk wordt natuurhjk in de kringen van de hchamehjke opvoeding met de meeste belangstelling gevolgd. Terecht toch wordt de tonus als een der belangrijkste verrichtingen van de spieren aangezien. En aanwijzingen, door welke oefeningen de tonus te verhoogen zou zijn, zouden buitengemeen welkom zijn. Daarom worden die onderzoekingen, welke direct den levenden, intacten mensch als proefobject nemen, natuurlijk met nog meer belangstelling gevolgd. Helaas zijn deze ver in de minderheid. Mosso en 396 Benedicenti hebben in 1896 een myotonometer voor den voet geconstrueerd (69), op welks principe ik een myotonometer voor den ringvinger bouwde (70) waarmede ik reeds enkele uitkomsten verkreeg, die voor ons van belang zijn (71). Het voornaamste is echter, dat de curven die ik verkreeg geheel analoog waren met die, welke Mosso verkreeg en evenzoo met die welke Spiegel (72) bij een andere spier, de m. quadriceps femoris, verkreeg. Ook meen ik aangetoond te hebben, dat de reflexen van Magnus en de Kleijn (73), die zij bij gedecerebreerde dieren vonden, ook gelden voor den levenden intacten mensch, zij het soms in andere richting (74). In verband met de gewrichtsreflexen (75) vinden wij hierin het physiologische bewijs van de noodzakelijkheid van de correctheid in uitvoering onzer gymnastische oefeningen, voor zoover die als houdingsoefeningen bedoeld zijn. Men zie ook de samenvatting van het belangrijke werk van Magnus in de dissertatie van Rademaker (76). Het is ook niet. uitgesloten dat onderzoekingen over de hardheid der spieren, myosclerometrie (77) ons nog aanwijzingen zullen geven. Slechts weinige van deze onderzoekingen zijn verricht met de uitgesproken bedoeling, van nut te zijn voor de hchamehjke opvoeding. Wij willen nu een proces behandelen, waardoor de physiologie ongewild als het ware er toe kwam vraagstukken te bestudeeren, voor ons van groot belang. Het vraagstuk van de absolute kracht van spieren in het menschehjk hchaam onder invloed van den wil heeft al van af Weber (78) de belangstelling der physiologen getrokken. Hoewel de definities nog al eens uiteenhepen, kwam daarin toch altijd voor: de grootste kracht die in het verloop der contractie uitgeoefend kan worden (79). Maar deze definitie eischte dus weer onderzoekingen over het verloop van die kracht (80). Nauw hieraan verwant is het vraagstuk van den maximalen arbeid, die door een spiergroep of een mensch uitgeoefend kan worden (81). Vooral was dit vraagstuk 'van belang voor het berekenen van het nuttig effect van een spier, spiergroep of individu. Lupton, die hier proeven over deed (82), onderzocht een natuurhjke beweging, het oploopen van een trap van 78 treden, 12 M. hoog en vond dat het nuttig effect het grootst was, wanneer voor die oefening 100 seconden werden gebruikt. De schoone uitkomsten van Hül, die ons een geheel nieuw inzicht gegeven hebben over de chemie van de spiercontractie, berusten ge- 397 heel en al op die onderzoekingen over den maximalen arbeid. Ook Lindhard (83) heeft in deze richting gewerkt. Hier zien wij voor het eerst te voorschijn komen een laboratorium voor de physiologie van de gymnastiek te Kopenhagen. Het is niet te verwonderen dat uit een dergelijk laboratorium meerdere belangrijke studies verschenen zijn, voor ons van groot belang. Zoo wijs ik ook op de nieuwe inzichten over de statische spiercontracties die hij ons verschaft heeft (84), verkregen uit onderzoekingen bij verschillende gymnastische oefeningen, buighang, hgsteun enz. Maar nergens beter kan de maximale spierarbeid gevonden worden dan bij sportmenschen, nergens ook zien wij de beweging zuiverder aan den dag komen. Vandaar dat wij nu zien verschijnen onderzoekingen over physiologische onderwerpen bij sportbeoefenaren, maar het wil mij voorkomen dat de physiologie toch altijd meer doel bleef dan de lichaamsoefeningen; al zullen deze er hun voordeel mee kunnen doen. Als voorbeeld daarvan het onderzoek van Burger (85) over den bloedsomloop in staande en liggende houding zonder of met voorafgaanden spierarbeid. Bij zulke onderzoekingen blijkt dan ook weer vanzelf de beteekenis van de training. En dan eerst verschijnen er studies, die de training als zoodanig tot onderwerp van studie maken (86) en die wij den laatsten tijd meer en meer zien verschijnen (87), want de aanwijzingen door dergelijke onderzoekingen verschaft, hebben eene waarde, die ver buiten de muren van het physiologisch laboratorium uitgaat, tot in de sociale verhoudingen. De lichaamsoefeningen zullen op deze wijze hun schuld aan de physiologie kunnen afdoen, niet alleen omdat zij leveren gewillige en vooral geschikte proefobjecten, maar ook omdat de physiologie nu in aanraking komt met organen van een zoo hoog opgevoerde capaciteit als zij te voren nauwelijks vermoedde, (d). Eindelijk zien wij de physiologen zich wenden tot de bestudeering van de hchaamsoefeningen om haars zelfs wille en wij zien laboratoria oprichten alleen voor deze studie. Dat moeten speciale laboratoria zijn, niet zoozeer om de uitrusting als wel om de plaats waar zij moeten verrijzen en — om de speciale mentaliteit van de onderzoekers. Het Kopenhaagsche laboratorium van den Professor in de Theorie van de Gymnastiek Lindhard (88) heb ik reeds vermeld. 398 Van veel belang is reeds de Deutsche Hochschule fuer Leibesübungen te Charlottenburg (89), waar physiologen als Kohlrausch en Herxheimer. medici als Bier en Kirchberg. psychologen als ^"rmlte en Sippel en algemeen wetenschappelijke menschen als Diem, de krachtige organisator en Altrock de fijne geest, arbeiden en van waaruit reeds een groot aairtarbelangrijke pubhcaties gekomen zijn. (e). En wanneer wij in Nederland iets zouden willen noemen, dan zou het het physiologisch laboratorium van de Vrije Universiteit te Amsterdam zijn, waar onder de leiding van prof. Buytendijk zeer veel arbeidsphysiologie verricht is geworden maar — zonder de vooropgezette bedoehng, naar mijne meening, daarmede dë sport of de hchamehjke opvoeding te dienen. Wanneer iets in Nederland noodig is, dan zou het een dergehjk laboratorium zijn. (f). Intusschen kunnen wij op dit gebied reeds zeer veel werken en studies noemen, zoodat wij ons beperken moeten tot enkelen, die geschikt zullen zijn een overzicht in vogelvlucht te geven van wat er hier verricht is. Het zijn vooral de Amerikanen, die naast de studie van de kheren met interne secretie, de studie van de lichaamsbewegingen ter hand genomen hebben, van de eenvoudige huishoudelijke bewegingen (90) af, van welk onderzoek het eenig belangrijke mij dit hjkt, dat inderdaad bhjkt, dat deze huishoudelijke bezigheden zoo weinig energie vereischen. Zoo staat: sweeping a bare-floor maar voor 57,5 calorie per uur op de lijst, ironing clothes voor 24,9 calorie. Misschien dat dit ons helpen kan vrouwen^ervan te overtuigen, dat zij naast hunnen huishoudehjken arbeid ook nog lichaamsoefeningen moeten bedrijven. Als een andere toepassing van dezelfde grondgedachte: het energieverbruik na te gaan, kan vermeld worden: de studie van Full en Lehmann over het halterheffen (91) en die over den 100 M. loop, waarbij ook de snelheid per secunde onderzocht werd en waarbij dan bleek, dat de eerste 5 Meter afgelegd worden in 1 sec. dus met eenzelfde snelheid als bij den vrijen val. Na twee secunden is een constante snelheid bereikt, die tot het einde toe bewaard bhjft. Vermeldenswaard is ook de studie van Benjamins (92) óver het zwemmen, waarbij bleek dat het snelzwemmen een zeer belangrijke bloeddrukverhooging gaf, welke ook nog lang nableef. Dankbaar maakt ook de weetgierige physioloog gebruik van belangrijke wedstrijden, omdat daar een aantal uit- 399 stekende menschen bijeen zijn. Het zal zaak zijn, ten dienste van de wetenschap en de hchamehjke oefening, beiden, en ik hoop dat het innige verband, ten voordeele van beiden, langzamerhand ook uit deze regelen gebleken is, om wanneer in 1928 de Olympische spelen hier in Nederland gehouden worden, de gelegenheid te scheppen, deze athleten anthropometrisch en physiologisch te onderzoeken. Van de Duitsche wedstrijden in 1922 heeft Herxheimer (93) gebruik gemaakt, om het hart van 171 deelnemers aan verschillende takken van sport wat grootte, vorm en prestatievermogen betreft, te onderzoeken wat tot merkwaardige uitkomsten gevoerd heeft b.v. dat de hartvorm bij de verschillende sportmenschen zeer verschillend is. Zoo overweegt het rechterhart het mee^t bij boksers, dan volgen de marathonloopers en de zwemmers, terwijl bij de skiloopers het linkerhart het grootst is. Ook detailvragen worden onderzocht. Het trof toevallig dat een zoo'n vraag tegelijkertijd onderzocht werd door onderzoekers uit verschillende landen nl. de vraag, in hoeverre romp- of armoefeningen in staat zijn de ademhahngsbewegingen gunstig te beïnvloeden, zooals de Zweedsche gymnastiek aangeeft. Lindhard (94) onderzocht dit voor de rompbewegingen, en hij kwam tot het verrassende resultaat, dat deze -niet alleen niet in staat zijn de adembewegingen te versterken, maar dat ze alle, zonder uitzondering de vitale capaciteit verminderen tot 33 % toe. En hoe noodzakelijk dergelijke onderzoekingen zijn, moge blijken uit een van zijne conclusies: De spanboogoefening is een zeer gecompliceerde oefening, die geen van de uitstekende hoedanigheden heeft, die haar zijn toegeschreven. Zij moest nooit gedaan worden bij het oefenen van kinderen. Een Hollandsch uittreksel daarvan is te vinden in de „Lichamelijke Opvoeding" 1924 (95). Korpershoek en Siegenbeek van Heukelom (96) hebben onderzocht rleri invloed van armbewegingen, door metingen en door de orthodiagrafie. I Ook zij komen tot het resultaat dat elke complicatie van hde gewone adembewegingen nadeelig werkt op den omvang 'en dus vermeden moet worden, wanneer het er om gaat, de ademhaling zoo intens mogelijk te doen geschieden. Deze studies zijn niet alleen zoo merkwaardig om de uitkomsten maar ook om het feit, dat hier gebleken is dat een stelsel van gymnastiek, het Zweedsche, dat er zich op be- 400 roemt het eenige wetenschappelijke stelsel te zijn, berust op stellingen, die bij werkehjk wetenschappehjk onderzoek, bhjken geheel foutief te zijn. Wij behoeven ons daar niet over te verwonderen. Want waar zijn de wetenschappehjke gegevens, waar het Zweedsche stelsel op heet te berusten? Lindhard schreef mij persoonlijk: „De gymnasten, ook Ling, zijn en waren allen te zamen leeken, van wien men niets anders moet verwachten dan een algemeen gezond oordeel. De Zweedsche gymnastiek is op het oogenbhk niet meer wetenschappehjk, dan ieder ander gymnastisch systeem. De Zweedsche physiologen hebben zich tot nu toe niet bezig gehouden met gymnastische vragen" (97). En in zijn zooeven genoemde studie zegt hij: „Deze resultaten, vergeleken met wat men nu weet over de werking van den statischen spierarbeid, wijzen er op, dat onze officiëele Zweedsche houdingsgymnastiek dringend eene doortastende herziening noodig heeft. Op het oogenbhk kan men nauwelijks zeggen, dat zij beantwoordt aan haar doel". (Blz. 90). Nu is het merkwaardig, dat de Duitsche gymnastiek, die gewoonlijk als tegenhanger aangemerkt wordt van de Zweedsche wat wetenschappelijkheid aangaat, juist wel op dergelijke studies wijzen kan, b.v. die van du Bois Reymond (98) die de gaswisseling bij toesteloefeningéh nagaat, met name bij het borstwaartsomtrekken en de kiep en daardoor in staat is te wijzen op het nut van de plotselinge inspanningen die bij de behendigheidsgymnastiek aan de Duitsche toestellen zoo veelvuldig voorkomen. De zonder twijfel in zoovele opzichten nieuwe beschouwing die de studie van de lichaamsbewegingen den physiologen heeft gegeven, vindt ten slotte uiting in enkele werken die het geheele gebied beschouwen, als: in Amerika het werk van Benedict en Cathcart (99), in Engeland het werk van Bainbridge (100), in Frankrijk Boigey (101), in Duitschland R. du Bois Reymond (102), terwijl ook een groot aantal werken verscheen over de hchaamsoefeningen, die echter minder physiologisch dan wel paedagogisch bedoeld zijn en die wij dus beter daar ter plaatse bespreken. Wel mag hier nog vermeld worden het samenvattende werk over de vermoeienis, van Yoteyko (103) wat ten slotte ook vele nuttige aanwijzingen voor de hchamehjke opvoeding geeft. Natuurlijk staat het hart in het middelpunt van de belangstelling, omdat dit na de willekeurige spieren het meest beïnvloed wordt door de sport, ten goede door de verstandige toepassing, 401 Ue Lichamelijke Opvoeding 26 401 ten kwade door onverstandige. Een bewijs hiervan geeft een pas verschenen studie (104) over het hart en de sport, waarin toch wel dit duidehjk naar voren komt, dat het hart véél meer presteeren kan, dan men eigenhjk a priori zou verwachten. Kauf, een der schrijvers hiervan, is assistent aanhet„Herz station" in Weenen, het centrale punt voor het hartonderzoek bij sportmenschen waar duizenden onderzoekingen over alle takken van sport verzameld zijn. Dit is de manier, waarop de physiologie de sport moet dienen en zij wordt daarvoor beloond door het ontdekken van ongekende en niet vermoede kwaliteiten van het hart. Aan het einde van onze beschouwingen over de betrekkingen tusschen physiologie en lichamelijke opvoeding gekomen, willen wij nog wijzen op een proces dat zich als volgt afspeelt. De physiologie bestudeert een of andere oefensoort. De beoefenaar hiervan neemt kennis van die onderzoekingen en concludeert daaruit, dat de oefening door deze of gene verandering een grooter nuttig effect kan hebben en hij maakt daar nu een dankbaar gebruik van. Dit geldt niet alleen voor de sport, maar eenmaal deze methoden kennende, zal ook de beroepsarbeid daarvan gebruik maken en zoo zien wij ontstaan: de physiologie van den arbeid, die, in economischen zin behoorende tot het Taylor-systeem, beteekent: het opvoeden van een persoon of een groep personen tot een beter gebruik van hun lichaam. Onder No. 23 noemden wij daar reeds een voorbeeld van, niet in dit verband, wel een bewijs hoezeer ook deze richting gerekend moet worden tot de wetenschap van de hchamehjke opvoeding. Een ander werk van denzelfden schrijver, die het laboratorium des -Arts et Métiers tot zijne beschikking had, is le Moteur Humain (105). En nu doet zich het merkwaardige feit voor dat een van de eerste symptomen van een stelselmatige hchamehjke opvoeding, die ik bespeuren kan, op analoog gebied zich voordoet. Het was Prins Maurits, de groote veldheer, die de hchamehjke opvoeding zijner soldaten stelselmatig ter hand nam ter verkrijging van een grooter nuttig effect; die ze leerde, voor het eerst: in den pas te loopen, die de verschillende bewegingen noodig voor het bedienen van de wapenen, op bevel het uitvoeren. Hier zou ik de stelselmatige hchamehjke opvoeding in chronologischen zin willen laten beginnen (106). 402 Op enkele uitzonderingen na. Reeds in 1569 verschijnt een werk: „De arte gymnastica" waarvan in 1672 een derde druk verschijnt (107) in Amsterdam en dat, hoewel het voor het o vergrootste gedeelte bestaat uit beschrijvingen van oefenplaatsen en oefeningen, toch een zeer duidelijke medische tendenz verraadt, niet alleen door de vele aanhalingen uit werk van .Hippocrates, Galenus en anderen, maar ook door zijne verdeehng van de menschen in drieën: de zieken, de gezonden en die geen van beiden zijn, en door de vele hygiënische aanwijzingen die hij geeft. Mercurialis, de schrijver, erkent drie soorten gymnastiek: voor de gezondheid, om prijzen te winnen, de athletiek en de mihtaire en zijn medische gymnastiek gebeurt ook reeds: le om arbeid te verrichten, 2e om de houding te verbeteren. Fig. 2. Wanneer wij de mihtaire dan zien als de practische gymnastiek zien wij in 1569 reeds eene verdeehng, die men omstreeks 1920 nieuw waande. Het titelblad is merkwaardig genoeg om hier te reproduceeren. Het stelt voor een vadsig neerliggende zieke, die onder zijn bereik heeft een medicijnflesch en een klisteerspuit. Aan zijn hoofd staat een ezel. Een geneesheer raakt hem aan met zijn aesculapiusstaf en wijst hem op een krachtige vrouwenfiguur die in haar hand het teeken van de eenheid der verschillende elementen omhooghoudt. Op den achtergrond een amphitheater waarvoor worstelende, balspelende en discuswerpende jonge mannen. Ook het titelvignet duidt aan: Minerva, godin van de wetenschap en Mercurius, den god van de hchaamsoefeningen leunende op een boek, waarin een geleerde ijverig zit te studeeren. Het ligt voor de hand dat de physiologie de vragen die zich 403 hier bij de bestudeering van de Hchaamsoefeningen opdeden, niet alleeen aankon met de oude methoden van onderzoek:. Wij zien nieuwe methoden opkomen. De uitvinding van Marey n (M. van de methode van bet luchttransport, welke methode zoo buitengemeen vruchtbaar is gebleken voor het geheele physiologische onderzoek, is ontstaan met de bedoeling, de bewegingen van menschen en dieren te bestudeeren (109) en daarmede zijn de meest interessante ontdekkingen gedaan. Ook de methode om door middel van de Röntgenstralen de omtrekken van hart en longen vast te leggen, wórdt meer en meer in onze wetenschap gebruikt, b.v. in de werken genoemd onder 30, 96, 104. Voor de methode zelf zie men b.v. de dissertatie van Rombach (110). En eindelijk de cinematographie, die langs photographie met één toestel, mét méér toestellen, photographie van flikkerende lampen bevestigd aan de bewegende deelen, in onze onderzoekingen gekomen is en daar zeer schoone resultaten heeft opgeleverd (110a). j De Hygiëne is in karakter een geheel andere wetenschap |da!l dë Physiologie. Deze zoekt ten slotte alleen om het zoeken zelve. uogenDiiKKenjK pracuscn hul vawouii van hare onderzoekingen en het is haar daarom ook niet te doen. De hygiëne daarentegen onderzoekt zelf veel minder of niet, want al hare onderzoekingen zijn feitelijk strooptochten ondernomen op de gebieden harer zusterwetenschappen, physiologie, bacteriologie, chemie enz. Maar deze worden tot hygiënische bestempeld door het doel waarmede zij verricht worden, nl. het bevorderen van de gezondheid, van het individu, van de gemeenschap: sociale hygiëne of van een bepaalde groep als schoolhygiëne. 'j In dit opzicht is de wetenschap van de hchamehjke opvoeIdinp te verminken met de hveiëne, beide zijn als het ware j utihteitswetenschappen. De hygiëne kan dus feitelijk géén materiaal aanbrengen, waar de hchamehjke opvoeding bouwsteenen uit maken kan. De hygiëne zou die zelf weer moeten krijgen van andere wetenschappen en daar kan de hchamelijke opvoeding ze zelf ook weghalen. f Maar hier is de verhouding een andere. De hygiëne wil de /gezondheid bevorderen, de hchaamsoefeningen zijn daartoe /een uitstekend middel, zij zijn een hygiënisch middel bij ( uitnemendheid. Vandaar dat de hygiëne zich veel meer met ' de hchamehjke opvoeding moet bemoeien dan omgekeerd. 404 Hier is de lichamelijke opvoeding de gever, maar hier is ook de overgang naar de lichaamsoefeningen als geneesmiddel. Duidelijk komt dat uit in de werken van Lagrange. Eerst schrijft hij een werkje over de hchaamsoefeningen bi] kinderen (111), vervolgens een over die bij volwassenen (112). In de voorrede van zijn derde boek (113) schrijft hij over het tweede: „C'était encore comme le précédent, un livre d'Hygiène, oü 1'exercice était considéré comme agent préventif plutót que comme moyen curatif des maladies. Toutefois, ce dernier volume, en cherchant a déterminer le róle de 1'exercice suivant les diverses conditions d'age et des tempéraments, nous avait conduit jusqu' aux frontières de la thérapeutique". In zijn vierde werk is hij geheel „mechanotherapeut" (114). Eenzelfden geleidelijken overgang vinden wij telkens weer, zoo ook in den titel en het geheele werk van McKenzie (115) waarin zoowel de strijd om de stelsels in Frankrijk als de buikmassage behandeld worden. Hier zien wij het verband met de physische therapie weer aan den dag komen. Verder mogen wij hier in deze richting niet gaan, want anders zouden wij de geheele heilgymnastische litteratuur moeten bewerken. Ergens moet de grens getrokken worden waar de „éducation" ophoudt en de „rééducation" begint. Dwars door de arbeidstherapie verloopt deze grens. Wij willen aannemen, dat wij er hier aan toe zijn. (g). Hoe moeten wij dus den ietwat vreemden titel: „Hygiëne der Lichaamsoefeningen" verstaan? (116) Als: de beteekenis van de hchaamsoefeningen uit hygiënisch oogpunt (117). Beter is natuurhjk de benaming: de beteekenis van de hchaamsoefeningen voor de gezondheid (118) en onder dezen naam is in 1901 eene academische rede uitgesproken door den toenmaligen professor in de heelkunde van Iterson, ter viering van den 326sten stichtingsdag van de Leidsche Hoogeschool (119). Door deze beteekenis voor de hygiëne zijn de hchaamsoefeningen ook van belang voor de volkskracht. En zoo vinden wij, uitgegeven in opdracht van het Ministerium für Volkswohlfahrt, een studie van Dr. Beninde, hoe de volkskracht door hchaamsoefeningen te verbeteren is (120). De uitgesproken bedoeling van het onder 17 genoemde werk van Tissié is overigens geen andere. Wij vinden zelfs opgaven omtrent het vermogen van de hchaamsoefeningen een epidemie tegen te houden. Blacklock doet mededeeling (121) van een beri-beri-epidemie in de gevangenis te Freetown, waarbij 405 57 % van de patiënten kleermakers waren, terwijl deze toch maar 15 % van de gevangenisbevolking uitmaakten. Toen door proeven op kippen inderdaad was vastgesteld dat gebrek aan lichaamsbeweging van grooten invloed was op het ontstaan van beri-beri, werden de kleermakers telkens | dag aan het steenkloppen buiten gezet, met het resultaat, dat nu de epidemie tot staan kwam. Het is natuurlijk niet dan bij toeval, wanneer wij dergehjke pubhcaties tegenkomen maar het is een bewijs hiervoor, dat de meest breede kijk gewenscht is voor den beoefenaar , van dezen tak van wetenschap, vooral zoolang men nog zal moeten strijden om de stelselmatige toepassing van de hchaamsoefeningen te brengen tot die waardeering, waarop zij in het belang der volksgezondheid recht heeft. . In omgekeerde richting oefent ook de Hygiëne invloed op / de sport en de hchamelijke opvoeding, welke invloed kan bhjken uit een aantal werkjes, vrijwel tegelijkertijd ver- I schenen in Duitschland (122), in Frankrijk (123) en in Holland (124), waarin medici, die zich speciaal met de studie van de sport en de hchamehjke opvoeding bezighouden, — de term „sportarts" is tegenwoordig reeds een volkomen gangbare term geworden1),—verschillende hygiënische wenken aan den sportbeoefenaar geven, welke er toe moeten leiden de voordeden van de sport zoo groot mogehjk, de nadeelen zoo klein mogelijk te maken. Tevens geven de schrijvers ook enkele wenken aan andere artsen die zich minder in het bijzonder met deze studie hebben beziggehouden. Dit laatste vinden wij vooral in het Fransche legervoorschrift voor de hchamehjke opvoeding (125). Zeer goed wordt daarin uitgesproken de taak van den medicus in dezen: (blz. 6) Le médecin doit être considéré comme le guide et le conseüler indispensable de 1'éducateur. II le met en garde contre les excès, lui signale les erreürs et lui indique, dans chaque cas particulier, la meilleure méthode a employer. Tot voor korten tijd kon men niet spreken over een verband tusschen psychologie en hchamehjke_j4a£oeding. Men beschouwde de pEysiologie als voldoend stevige basis, men was te druk doende deze te doorvorschen, dan dat men voor- ') De titel „sportarts" bestond reeds, vooral in Duitschland. Merkwaardig is in dit verband de beslissing van Artsenvereenigingen in Duitschland, dat het onbehoorlijk is, zich in het openbaar met dezen titel te sieren. (Ned. Tijdschrift v. Geneesk. le Helft 1925. No. 12). 406 406 loopig tijd en belangstelling zou hebben gehad voor de psychologie, die met haar eigen terminologie ook weer veel minder toegankelijk was. En de psychologen bekommerden zich net zoo weinig om de hchamehjke opvoeding als de physiologen. Dit is veranderd. Maar hier doet zich een eigenaardig feit voor. Waar de physiologie door de hchamehjke opvoeding gezocht en geraadpleegd werd, daar is het hier omgekeerd. De psychologie komt op een oogenbhk tot de Wtdekking dat de hchamehjke opvoeding veel te veel gebaseerd is op de physiologie en veel te weinig op de psychologie en zij wenscht nu evenzeer, ja zelfs méér dan de physiologie, als basis voor de hchamehjke opvoeding beschouwd te worden, ja, zij wijst zelfs den weg (126). Of zij hiertoe reeds gerechtigd is, ik zou deze vraag niet zonder meer bevestigend durven beantwoorden. En eene verontschuldiging voor deze weifelende houding zou ik willen vinden in het feit, dat sinds den korten tijd dat de psychologie zich opgeworpen heeft als basis, daarop zoovele stelsels of methoden zijn ontstaan, die onderling méér verschillend zijn als mogehjk moest zijn op een hechten grondslag. Denken wij aan de eene zijde b.v. aan de Eurhythmie van Dr R. Steiner (127), die ik ook hieronder zou willen brengen en die, berustende op anthroposofische beginselen, xiitgaat van de theorie, dat er een parallellisme bestaat tusschen de spraak en de bewegingen van het lichaam, zoodat klanken, alliteraties, versrhythmen enz. uitgedrukt kunnen worden door lichaamsbewegingen. Wil men dit stelsel rekenen als te behooren tot de wijsbegeerte, dan is daar naar mijne meening evenmin bezwaar tegen. Aan de andere zijde denke men aan die stelsels, welke langs het uitbeelden van psychische emoties, „zielige ontroeringen", van „rhythmische emoties" overgaan in de plastische danskunst waarmede ons terrein verlaten is. Dit is naar mijne meening ook het geval bij het stelsel van Dalcroze, wien het er meer om te doen was den kinderen door lichaamsoefeningen het rhythme en de muziek te doen gevoelen, dus uit muziekpaedagogisch oogpunt, dan hen lichamehjk op te voeden door middel van muziek. Bij al deze „stelsels", „scholen", „methoden" enz. zijn wij aan het einde van de gymnastiek, zoowel in ruimte als in tijd geheel afgedwaald van Plato's uitspraak, dat de gymnastiek eenvoudig zij: „Sie sind keine schöpferische Tat, sondern ein letztes Ausklingen faustischen Geistes in den Gymnastik — der Untergang der Gymnastik des Abendlandes". Aldus Altrock (128) in een bespreking 407 van de Tagung für Künstlerische Körperschulung (129). Eene andere verontschuldiging voor mijne weifeling in deze is gelegen in de theorieën waarmede verschillende ontwerpers van stelsels op dit gebied, een vasten grondslag voor die stelsels trachten te ontwerpen, theoriën, welke voor den nuchteren beschouwer nog dikwijls moeilijk te begrijpen zinswendingen, motiveeringen en gevolgtrekkingen bevatten. Er is op het oogenbhk een sterke Sturm- und Drangperiode in dit opzicht en wij zullen goed doen, voorloopig hier eene afwachtende houding aan te nemen, totdat duidelijk omschreven het psychologische element zich af teekent. En eindelijk zou ik nog dit, en thans een bewijs voor mijne stelling dat de psychologie nog niet getoond heeft een voldoend hechte basis voor de hchamehjke opvoeding te kunnen zijn, willen aanhalen: dat men over den samenhang tusschen hchaam en ziel nog niet voldoende georiënteerd is. Kretsr.hrner (130) heeft een lezenswaardige studie geschreven over den samenhang tusschen hchaamsbouw en karakter. Helaas heeft hij het uitsluitend over den samenhang tusschen lichaamsbouw en enkele geestesziekten. Maar wij mogen hier zeker wel een analogie met „normale" menschen aannemen. Mathes valt hem bij en nadert alweer meer het normale (131). Maar het opstellen van een theorie over het psychisch-physisch parallellisme door Weinberg (132) is voldoende bewijs dat wij nog niet gekomenzrjn tot voldoende zekerheid. Hijzelf aarzelt dan ook nog, het woord theorie te gebruiken en wil voorzichtigheidshalve, wat niet genoeg te waardeeren is, voorloopig nog hever van een werkhypothese spreken. Toch beloven zijne studies van groot belang te worden, omdat bij hem de kennehjke bedoeling voorzit, te werken in de richting van het nut voor de hchamehjke opvoeding. Nadat dit geschreven was verschijnt van hem een werkje: Nieuwe wegen in de Gymnastiek 1925. Natuurhjk zullen er in de psychologie verschülende aanwijzingen te vinden zijn, die de hchamehjke opvoeding van nut kunnen zijn, maar dat zal voorloopig meer op detailvragen betrekking hebben, dan op algemeene beginselen. Het buitengewoon moeilijke van het experimenteeren op psychologisch gebied zal mede oorzaak zijn, dat men hier zich meer tevreden moet stellen met redeneeringen dan met vaststaande feiten. Hoezeer men ook b.v. de werkjes van Prof. Koch (133) moge waardeeren, men zal moeten toegeven, dat zij nog te weinig positieve aangrijpingspunten bieden. 408 En dit geldt voor alle andere vraagstukken, die zich hier in de geestelijke zijde der lichaamsoefeningen (134) opdoen. Toch schreef Roels reeds een psychologie van den arbeid (135) waarin hij erkent dat er betrekkehjk weinig onderzoekingen van theoretischen aard zijn en dat hier hoofdzakelijk de toegepaste psychologie ter sprake komt. Deze vindt meer en meer toepassing. Hoewel niet geheel op dit terrein liggende, mag hier toch vermeld worden, als • samenvattend overzicht, de studie van .Lobsien (136) over I het experimenteele vermoeienisonderzoek, dat toch voor een ^groot gedeelte uit psychische elementen is samengesteld. Maar wel geheel op dit terrein valt het werk van Schulte VI37), van de Deutsche Hochschule, dat ook weerVoor ons het groote voordeel hèeft, dat het onmiddellijk betrekking heeft op de lichaamsoefeningen. Ook zou ik hiertoe willen rekenen het onderzoek van Sippel (138) over de prestaties wat geheugen, optellen, combinatievermogen enz. betreft van een klasse schoolkinderen vóór . en na een gymnastiekles. Zoo als hij verschillende geestelijke eigenschappen onderscheidt, onderzocht hij ook verschillende gymnastieklessen en komt tot het resultaat dat deze in het algemeen een gunstigen invloed uitoefenen op het inteUectueele prestatievermogen der kinderen. Vermeldenswaardig in dit verband is ook het onderzoek van Flockenhaus (139) bij Marathonloopers, dat de merkwaardige uitkomst opleverde, dat zelfs door deze extreme lichamelijke inspanning een verbetering van het rekenvermogen optrad. En ook mag ik hier wijzen op de te veel in vergetelheid geraakte onderzoekingen van Schuijten (140) over de door hem gefundeerde wetenschap da pjWÜulugie, die veel wetenswaardigs ook voor de hchamehjke opvoeding bevat, zoo o.a. het feit, dat de vermoeieniskrommen over een jaar voor de hchamehjke en de geestehjke verrichtingen van het kind verschillend zijn. Natuurlijk wordt ook deze psychotechniek meer en meer toegepast bij het bepalen van de geschiktheid voor een bepaald beroep of tak van sport, want bij zeer vele takken van sport komt een overwinning ten slotte meer neer op de psychische dan op de physische gesteldheid van den persoon (141). Ons plaatsende op het gebied der psychologie, en met breeden bhk om ons heen ziende, kunnen wij verschillende richtingen uitzien en veel waarnemen dat dichter bij de psychologie staat dan bij iets anders. 409 / Zoo b.v. de zedelijke opvoeding. Dat ook deze samenhangt | met de hchamelijke, zooals alle eigenschappen in het kind, moge blijken uit het 2e Internationale Congres voor ZedeI hjke Opvoeding (142) in 1913 te 's-Gravenhage gehouden, en waar eene geheele sectie van de vier waaruit het congres bestond, was gewijd aan de lichamelijke opvoeding. Maar niet alleen uit de verhandelingen in die sectie gehouden, bhjkt dit verband, ook uit de openingsrede door den Algemeenen Voorzitter Ir. van Sandick uitgesproken, bhjkt duidehjk hoe sterk dit verband door menschen met ruimen blik wordt gevoeld. Is ook niet het bekende verslag van den heer van Wijk (Het tweede jaar van de Arend, Volksontwik¬ keling, be jaargang JNo. 1) een roep om een grootere praait, voor de lichamelijke opvoeding voor onze jeugd? Is ook de kunst niet een psychologisch onderwerp? De dans sluit nauw aan bij de hchamelijke opvoeding en wordt tot kunst (143). Maar wil men zien hoezeer de hchaamsoefeningen in staat zijn bevruchtend in te werken op de litteratuur, dan leze men de verzameling opstellen samengebracht door Souchon en May, waar elke sport op zijn beurt zijn auteur vindt (144) en waar vooral tot uiting komt de invloed van de hchaamsoefeningen op de psyche. En ook de philosophie hangt nauw samen met de psychologie en mag daarom hier behandeld worden, zij het dan ook zeer oppervlakkig. Want wel is dit een aantrekkehjk onderwerp, wel ook zal de zaak van de hchamehjke opvoeding menigen steun kunnen ontleenen aan woorden gesproken door groote geesten, maar voor een eenigszins dieper gaande bespreking van dit onderwerp zou een meer philosophisch aangelegd schrijver moeten opkomen. Het groote nut der lichaamsoefeningen wordt herhaaldelijk betoogd. Zoo ook in Goethe's werk: Wilhelm Meister's Wanderjahre. Ook onze groote staatsman Allard Pkrspn (145) merkt in zijn in 1875 verschenen geschrift op: dat hij er niet aan twijfelt of er bestaan hchaamsoefeningen, welke in staat zijn de persoonhjkheid te versterken. En dat acht hij het voornaamste wat gebeuren moet. Vandaar zijn leerphcht en weerphcht. Hierover ziin meerdere schrijvers het eens: dat het voor- i naamste doel van de opvoeding moet zijn: het verhoogen I van de persoonhjkheid en dat daarvoor, in meerdere mate 1 nog dan eene intellectueele opvoeding, eene goed ingerichte J hchamehjke noodig is. Dat betoogt Carl Diem (146) die inziet 410 410 dat wij leiders noodig hebben, dat de tegenwoordige school niet in staat is, ons deze te verschaffen en dat de lichaamsoefeningen in staat zijn, dit hiaat in onze opvoedingssystemen tot een zekeren graad, die de moeite waard is, aan te vullen. Evenzoo spreekt ook Prof. Sleeswijk zich uit (147) die, hoewel van huis uit hygiënist, zich toch meer met de philosophische zijde van het vraagstuk bezig heeft gehouden. Van groote waarde acht ik ook de voordracht van Dr. phil. Altrock over de philosophische grondslagen van de lichaamsoefeningen (148). Met het volgende citaat van Spengler (149) willen wij de bespreking van de philosophische beschouwing afbreken: „Men kan zich de hchaamsoefeningen uit onzen tijd wegdenken, zonder het beeld van dien tijd ook maar in het minste te veranderen, de klassieke beschaving zonder gymnastiek is eenvoudigweg ondenkbaar". Zonder twijfel is dit mede een van de redenen van „den Untergang des Abendlandes". Wenden wij ons thans tot de paedagnpie die ten slotte toch is de toegepaste psychologie. Dan zijn de betrekkingen tusschen deze en de lichame1 hjke opvoeding weer op drie verschillende manieren te de1 finieeren. In de eerste plaats vinden wij gegevens, beschouwingen, leerstellingen door de paedagogie verstrekt, en die ook gelden voor de hchamehjke opvoeding. Dit zal natuurhjk vooral gelden voor de techniek van het onderwijs, omdat hchamehjke opvoeding ten slotte toch ook is: onderwijs geven. Maar als zoodanig is zij onderwijs geworden en behoeven wij er niet meer over te spreken. De voor- of nadeelen b.v. van een synthetisch-concentrischen leergang is een vraagstuk, dat van algemeen onderwijsoogpunt uit bezien moet worden. Wel zullen er bij de paedagogische geschriften enkele voorkomen die in meer dan gewone mate de belangstelling van de hchamehjke opvoeding zullen trekken. Als zoodanige studies zou ik hier willen noemen die over de spelen der kinderen, zoowel het groote werk daarover van Groos (150) als het kleinere van Sir^tchan (151) die beiden niet alleen de waarde van de spelen voor de ontwikkeling der kinderen betoogen, maar die daarin vooral zien, en dit geldt wel speciaal voor Stratchan, het beste middel om de kinderen te leeren kennen, omdat zij de spelen beschouwen als de directe uitingen van het karakter. 411 Een beschouwing over deze theorieën verscheen ook van mijn hand (152). (" De tweede betrekking tusschen paedagogie en hchamehjke opvoeding is deze: dat de verschillende paedagogen de waarde van de oefening en de oefeningen voor het hchaam erkennen en behandelen, hetzij ten dienste van de intellectueele opvoeding, hetzij ten dienste alleen van het lichaam, d.w.z. voor de gezondheid alleen of met de nevenbedoeling, soms wel, soms niet uitgesproken, daardoor ook op de persoonlijkheid van het geheele kind in te werken. En nu is het wel merkwaardig om te zien hoe alle groote opvoeders de waarde van hchaamsoefeningen in alle opzichten betoogen, en dat zij alle waardeering genieten maar dat hunne voorschriften over de hchamelijke opvoeding niet opgevolgd worden. Deze wordt naast de intellectueele totaal verwaarloosd. En het wil mij voorkomen dat in dit eenzijdig volgen onzer groote opvoeders een van de oorzaken gelegen is van het nadeel dat de kinderen ondervinden van het huidige onderwijs, van de geringe resultaten op intellectueel gebied van datzelfde onderwijs en van het totaal ontbreken van resultaten op zedehjk gebied van ons huidig opvoedings- en onderwijsstelsel. Het woord „persoonlijkheid" is bij de opvoeding een leege klank geworden, zoo niet ten eenenmale onbekend, tot schade van de kinderen en van den Staat. Slechts grondige verandering, die zeker niet neerkomt op eenige vermeerdering van het aantal gymnastieklessen op een school, kan hier reddend werken. Wélke van de bekende opvoeders men ook neemt: Pesta\ lozzi, Locke (153), die zelfs de hchamehjke opvoeding op den voorgronrTstelt, Rousseau (154), die onder het motto: terug naar de natuur, niet alleen vele hygiënische maatregelen wd j treffen, maar ook aan de hchaamsoefeningen veel aandacht wil geschonken zien, vooral ook zwemmen, terwijl paardrijden niet zoozeer zijn belangstelling kan hebben, zij allen hechten Izeer veel waarde aan de hchaamsoefeningen. > Een bijzonder standpunt nemen die opvoeders in, die de \ opvoeding vooraf willen laten gaan door de opvoeding der I zintuigen. De spelen en „gaven" van Fröbel hebben geen andere bedoeling dan het oefenen der zrntTIigen. Zoo zegt 1 Jacobs (155): ..Hoe bevredigt Fröbel de kinderlijke natuur? "Te. Door versterking des hchaams tengevolge van gelijkmatige oefening van alle leden en inzonderheid door oefening 412 der hand, dat hchaamsdeel zoo onontbeerhjk voor den arbeid". Dit is ook een der eerste beginselen van Montessori (156): de oefening der zintuigen, en dit is hchamehjke opvoedingen is ook altijd een van de doeleinden geweest die de hchamehjke opvoeding zelve zich gesteld heeft. In de derde plaats moeten nu die opvoeders ter sprake komen welke de hchamehjke opvoeding als zoodanig be- scnnjven, maar van een opvoedkundig standpunt. In 1761 schrijft de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen een prijsvraag uit over de beste manier om de kinderen te kleeden, te voeden en te oefenen door bewegingen, vanaf hunne geboorte tot aan den volwassen leeftijd, teneinde ze lang en in gezondheid te doen leven. Hoewel dit onderwerp gevoeghjk tot de hygiëne gerekend kan worden, wordt dit alles toch samengevoegd onder den naam: Éducation physique, vandaar dat wij het hier aanvoeren, om te laten zien, dat het begrip hchamehjke opvoeding in den loop der jaren eenige verandering heeft ondergaan. Toch moeten wij onder dien naam niet te uitsluitend alleen lichaamsoefeningen verstaan. Maar ook voeren wij het aan om te bewijzen dat ondanks alles de belangstelling voor dit vraagstuk er niet op vooruit gegaan is. Zou men zich heden ten dage een faculteit of een maatschappij kunnen voorstellen die een prijsvraag zou uitschrijven over de hchamehjke opvoeding? Het bekroonde antwoord op deze prijsvraag draagt tot titel (157): Dissertation sur 1'Education physique des Enfants, maar bevat, in tegenstelling met wat heden ten dage onder dien naam begrepen wordt, weinig over de bewegingen, hoewel bij elke leeftijdsperiode ook eene bespreking aan de voor die periode geschikte hchaamsoefeningen wordt gewijd, maar weinig uitgebreid en systematisch. Dit is geheel veranderd in het geschrift van Dr Allebé, den zoo bekenden arts, dat er nog eene gymnastiekvereemging bestaat naar hem genoemd. In een artikel eerst in den Gids, later afzonderhjk verschenen (158), bespreekt hij de vooren nadeelen van de Gymnastie voor de vrouwelijke jeugd. Hier is „hchamehjke opvoeding" natuurhjk nog synoniem met „gymnastie" wat het tegenwoordig ook niet meer is. Tot dit gebied behoort ook de studie van den beroemden von Birch-Hirschfeld, die, hoewel de waarde der spieroefening behandelende voor de gezondheid, dit toch doet met het oog op de zgn. „Ueberbürdungsfrage" (159) en evenzoo de studie van den physioloog Mosso van 1894 (160). Ook 413 deze beiden zijn weer een bewijs, dat de grootste geleerden de beteekenis inzagen van eene goedverzorgde lichamelijke opvoeding. Wat is toch de reden, dat hymne stem altijd is als die des roependen in de woestijn? De overgang van dezen tak van de paedagogie naar de zuivere techniek van de hchaamsoefeningen is natuurlijk een zeer geleidehjke en moeilijk zal de grens te trekken zijn. Wij willen dit overzicht van de paedagogie besluiten met een paar werken te noemen, uit verschillende landen, die naar mijne meening nog hggen aan deze zijde van die grens. Daartoe hoort ook het werk van Demeny en Philippe en Racine die eene commissie vormden, belast door den Conseil supérieure de lTnstruction publique met het samenstellen van eene handleiding (161). Dan het bekende Handboek van Schmidt (162) en in Oostenrijk het werk van Spitzy (163); dat is een resumé van voordrachten door hem gehouden op verzoek van onderwij sautoriteiten voor studenten van alle faculteiten. Vervolgens in Amerika: Exercise in éducation and medicine (164) dat het geheele gebied behandelt. Van Boigey, dien wij reeds noemden, verscheen ook naast vele andere een werk meer op paedagogisch gebied (165). En eindelijk een boek van Schnell, dat als overgang en hier als sluitstuk mag gelden (166). Ook de techniek heeft zich met de lichaamsoefeningen bemoeid. Een werk als van Straszer (167) over de statica en mechanica moet ook beschouwd worden als te behooren tot de grondslagen der hchamehjke opvoeding, omdat men het hchaam en zijne bewegingen grondig moet kennen. Wij komen hier als het ware weer terug tot de anatomie en de physiologie van het bewegingsapparaat, maar ik noem dit werk hier, omdat het. naar mijne meening veel meer technisch is aangelegd dan b.v. het werk van Fick (168), dat in den grond hetzelfde onderwerp behandelt. Even mag opgemerkt worden dat de woorden statica en mechanica hier feitelijk foutief gebruikt zijn. Statica is naast kinematica een onderdeel der mechanica. Is ook het werk van Marey, waarvan wij reeds verschillende voorbeelden noemden, feitelijk niet een technisch werk? Dit komt nog het meeste uit in zijn: Du Mouvement dans les fonctions de la Vie (169). Het menschehjk hchaam is als eene machine op te vatten (170). Welk een fraai voorbeeld van den invloed van de tech- 414 niek op ons denken vinden wij niet in de opmerking van Culman over de kraanfiguur van het dijbeenshoofd (171), waardoor de hoofdwet van de hchamehjke opvoeding dat functie het orgaan versterkt weer een nieuwe toepassing kreeg. Hoe fraai soms een dergehjk verband tot uiting komt, moge bhjken uit de studie van Wimmer (172) over de mechanica in de ontwikkehng der levende wezens. Deze ontwikkeling is zoodanig, dat op technische gronden aangetoond kan worden, dat de benoodigde spierkracht afneemt maar de benoodigde „zenuwkracht" toeneemt. Deze studie heeft ook aanleiding gegeven tot eene verhandehng van mijn hand over den invloed van de zwaartekracht op de ontwikkeling van het intellect (173). Om niet te uitvoerig te worden, gaan wij alle studies die zich bezighouden met de gevolgen van den opgerichten stand met stilzwijgen voorbij (174). Maar dat wij de techniek nog te weinig waardeeren, moge bhjken uit een boekje van Kübler (175), waarin hij aantoont met welke moêihjkheden het meten van afstanden en tijden gepaard gaat, waarmede rekening gehouden moet worden bij het vaststellen van records. Pogingen om voor het waardeeren van athletische verrichtingen een physiologische scala vast te stellen zijn tot nu toe mislukt. Groot kan ook zijn de invloed die van de hchamehjke opvoeding op de therapie uitgaat. Maar hier kan amper gesproken worden van een erkenning. In de therapeutische werken worden sport, hchaamsoefeningen, gymnastiek, meestal niet dan terloops vermeld. Een werk als: Physikahsche Therapie van Marcuse en Strasser, uit 25 bandjes bestaande (176) behandelt wel alle vormen der physische therapie behalve de sport en de hchamehjke opvoeding. En wanneer wij er dan nog eens wat vinden, waarvoor wij natuurlijk uitsluitend behoeven te zoeken in werken over physische therapie, dan vinden wij meestal niet dan enkele vage aanduidingen (177). Een uitzondering maakt misschien het Handbuch van Goldscheider en Jacob (178) waarin een behoorlijk hoofdstuk onder den naam Gymnastik hieraan is gewijd. Het werkje van Van Breemen noemden wij reeds (5). Maar hier mag ik nog de aandacht vestigen op een klein werkje van Wijnhof, waarin beter dan waar ook, de beginselen van de lichamelijke opvoeding in de therapie onder 415 het motto: oefenen en ontzien, worden besproken (179). Verder hierop doorgaan zou beteekenen: te veel afdwalen in de physische therapie. Ook hier moet, zij het vrij willekeurig een grens getrokken worden, (h). Ten slotte komen wij tot die werkjes welke als technischgymnastisch bedoeld zijn, maar die in meerdere of mindere mate wetenschappelijk opgevat zijn, waarbij dus de techniek als studie-object is genomen. Het beste voorbeeld hiervan zie ik in de werken van Menzendieck (180) die de werking van elke spier bestudeert en ongeveer elke spier afzonderlijk wil laten werken, althans oefeningen daarvoor wil geven. Zeer fraaie resultaten verkrijgt ook Hébert (181) wiens methode zonder eenigen twijfel opwekkender is, dan de hiervoor genoemde. En ook hier willen wij niet verder gaan. Want vele stelsels zouden nog op te noemen zijn, waarvan het bekendste mag worden genoemd dat van Müller (182), maar hier verlaten wij het terrein der wetenschap, wat niets afdoet aan de waarde op zichzelf van de Müller'sche en andere oefeningen (183). Zóó wordt de wetenschap der lichamelijke opvoeding samengesteld. Men ziet er is voldoende stof om ook deze te verdeelen in een aantal afzonderhjke vakken. Het fraaist komt dit m.i. uit in de Deutsche Hochschule für Leibesübungen waaraan werken: de physiologen Kohlrausch, Rubner, Kopsch en Herxheimer, de psychologen Schulte en Sippel, de therapeuten Bier, Klapp en Kirchberg (184), de organisator Diem, de philosoof Altrock naast de vele meer technische leerkrachten Holtz, Mausel, Klinge e.t.q. Wij vinden eene zoo gelukkige combinatie nergens, noch in de Preuszische Hochschule, noch in Gent, in de Hoogeschool onder leiding van prof. Gommaerts. Wat dit laatste betreft, de oud-leerlingen daarvan hebben een eigen tijdschrift, dat een bewijs is voor mijne bewering (185). Ook het gymnastisch-theoretisch laboratorium in Kopenhagen, onder leiding van Prof. Lindhard, hoewel dit zeer schoone physiologische onderzoekingen heeft gepubliceerd, kan niet op die veelzijdigheid bogen als de Deutsche Hochschule. En uit het voorgaande moge men een bewijs putten, dat veelzijdigheid hier zeer zeker gewenscht is, dat de geheele wetenschap niet meer door één specialist naar behooren kan worden vervuld. Daarvoor, voor die studie is noodig een inrichting, instituut of wat dan ook waar die studie bedreven kan worden, (i). 416 Natuurlijk spelen ook tijdschriften een rol. Wanneer wij het Nederlandsche tijdschrift (186) in dezen vergehjken met buitenlandsche, dan kan niet ontkend worden, dat de laatsten het in belangrijkheid winnen. Zal het Wetenschappehjk bijblad van het Turnblad, dat men zich voorstelt uit te geven hier iets brengen? (j), Van de buitenlandsche tijdschriften zou ik willen noemen: in de eerste plaats het onder redactie van den reeds meermalen genoemden Dr Matthias staande Zwitsersche tijdschrift (187). In Frankrijk bestaan er twee die als antipoden zijn te beschouwen. Aan den eenen kant de Revue des Jeux scolaires et d'Hygiène Sociale, dat onder redactie van Dr Tissié voornamelijk propaganda voert voor het Zweedsche stelsel en het tijdschrift onder redactie van Hébert (188) dat natuurlijk in de eerste plaats propaganda voert voor zijn „méthode naturelle". In België moet genoemd worden: het tijdschrift van de oud-leerlingen van de Universiteit van Gent (189), verschijnende onder het beeld van Ling. In Duitschland zijn er natuurhjk meerdere (190). Het meest geschikt om op de hoogte te blijven van de litteratuur is het reeds geciteerde: Das Buch im Sport (191). Vermelden wij ook nog de internationale congressen over hchamehjke opvoeding waarvan de handelingen ook steeds een rijke bron van studie opleveren. (192). Op initiatief van Dr Tissié is indertijd opgericht de Union Médicale internationale d'Hygiëne physique, waarvan ook eene afdeeling in Nederland gevestigd zou worden. De enge banden, die deze vereeniging echter verbonden aan het Zweedsche stelsel, maakten dat de Nederlandsche Geneeskundige Vereeniging voor de Lichamelijke Opvoeding ten slotte een meer zelfstandig bestaan verkoos. Deze publiceert de verslagen harer vergaderingen in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde (193). In 1923 werd in Nederland de eerste privaatdocent in de wetenschap van de hchamehjke opvoeding toegelaten, aan de Universiteit te Leiden, in de faculteit der Geneeskunde (zie 3). In 1924, volgde de Utrechtsche Universiteit door Dr W. P. Hubert van Blijenburg als privaatdocent toe te laten (194) voor het onderwijs van de theorie en practijk der hchamelijke opvoeding, aan de faculteit der letteren en wijsbegeerte. Er is hier dus blijkbaar een ander standpunt De Lichamelijke Opvoeding 417 27 ingenomen, maar uit den titel der openbare les blijkt reeds, hoe eng de banden met de medische wetenschappen zijn. Er is hier dus een begin gemaakt met het opnemen van de wetenschap van de hchamehjke opvoeding in het kader van het hooger onderwijs. Hoezeer zulks noodig is, en op veel principieeler en uitgebreider basis, moge bhjken uit het Rapport door het Algemeen College van Advies voor de Lichamelijke Opvoeding in 1921 uitgebracht aan den Minister van Onderwijs (195). Wanneer wij eindelijk vermelden de Medische Commissies van verschülende sportbonden als Koninkhjk Nederlandsch Gymnastiek-Verbond, Nederlandsche Athletiek-Unie, Nederlandsche Voetbalbond, Zwembond, Roeibond (die echter nog nooit iets van zich hebben laten hooren), dan meen ik een overzicht gegeven te hebben van de hchamehjke opvoeding als studie-object en als tak van wetenschap in hare verhoudingen en betrekkingen tot de overige wetenschappen. Maar ten slotte meene men niet, dat hier wat nieuws gebeurt. Want wanneer men Philostratos (196) er op naleest, dan ziet men dat hij in de 2e en 3e eeuw na Christus de gymnastiek ook reeds als een wetenschap erkent en menige aan. wijzing geeft, die tegenwoordig als modern zou gelden. 418 Opmerkingen. Door den langen tijd, welke er verliep tusschen schrijven en drukken van dit artikel, zijn verschillende opmerkingen ontstaan die hier een plaats mogen vinden. a. (bij blz. 384). Het begrip Orthopaedie heeft zich echter langzamerhand nog verder ontwikkeld. Ging het eerst zoo goed als uitsluitend om kosmetische bedoelingen, langzamerhand is de Orthopaedie zich meer en meer gaan bemoeien met de bewegingen, met de ziekelijk veranderde statica en kinematica, met storingen in de bewegingen en de ondersteuning van het hchaam (197). b. (bij blz. 388). Prof. Martin is in Juli 1925 overleden. c (bij blz. 396). Ook omgekeerd is de invloed van klieren met interne secretie op het prestatievermogen en de vermoeienis bestudeerd. Voornamelijk ging dit over de bijnieren en de schildklier. En bijna zonder uitzondering kon een gunstige invloed van deze klieren op het prestatievermogen aangetoond worden. Hoewel deze onderzoekingen meer begonnen zijn met het oog op de industrie, zijn zij toch ook voor de hchamelijke opvoeding van groote waarde, omdat zij weer wijzen op het nut van de oefenmg (198). Dat de bijnier in nauw verband staat met de lichaamsbewegingen blijkt ook nog op een andere wijze ln zeldzame gevallen treedt door een groote inspanning een huiduitslag, urticaria op, en deze verdwijnt onrniddelhjk (199) door inspuiting met het product van de bijnier, het adrenaline. d. (bij blz. 400). De vele studiën van Herxheimer hebben ook weer aanleiding gegeven tot andere onderzoekingen, waarvan hier genoemd mogen worden die van Weber (200) over de verandermgen van het hart door de sport en die van Hüdegard Laspern (201) over de veranderingen van het witte bloedbeeld na den 100-Meter-loop bij vrouwen. e (bij blz. 399). Sedert September 1925 maakt Altrock geen deel meer uit van de Deutsche Hochschule. /. (bij blz. 399). Prof. Buijtendijk is benoemd in Groningen zoodat dit laboratorium opgeheven is. g. (bij blz. 404). Hoe nauw de band is, die hygiëne en lichaamsoefeningen verbindt, kan ook nog blijken uit de tentoonstelling die in 1926 te Düsseldorf gehouden zal wordenvon Gesundheitspflege, soziale Fiirsorge und Leibesübungen' afgekort zooals dat tegenwoordig noodzakelijk schijnt te zijn tot: Gesolei. De reclamefiguur vertoont een opgaandenleeuw 419 die in den eenen voorpoot een aesculapiusstaf houdt en met de andere een halter omhoog steekt. In een studie van Hahn, Herxheimer en Brose (202) wordt nagegaan hoe het met den gezondheidstoestand en de levensprognose is van oudere menschen (40— ± 50 jaar) die vroeger op sportgebied iets gepresteerd hadden. In hunne samenvatting zeggen zij: 2. Sportschadigungen oder besondere Krankheitserscheinungen wurden nicht gefunden, insbesondere keine Anzeichen van Arteriosklerose. Op de, dit jaar te Luxemburg gehouden vergadering van de Association Internationale pour la Protection de 1'Enfance, is, in de sectie voor hygiëne ook besproken de lichamelijke opvoeding van de meisjes met het oog op het moederschap, aan de hand van rapporten daarover uitgebracht door Medizinalrat Hagen uit Höchst am Main en schrijver dezes (203). Dat beiden komen tot de stelling, dat de geheele lichamelijke opvoeding van de meisjes op het moederschap gericht moet zijn, behoeft nauwelijks vermelding. Laatstgenoemde kan ook nog wijzen op gebleken gunstige resultaten van lichaamsoefeningen bij later volgende bevallingen, waarover reeds eerder werd bericht (204). . h. (bij blz. 415). Maar binnen deze grens valt m elk geval nog de studie van Herxheimer (205) over de rol van de lichaamsoefeningen in de therapie waarin vooral de groei-aanzettende werking der lichaamsoefeningen naar voren wordt gebracht. En waar lichamelijke opvoeding zeer zeker niet alleen wil zeggen: lichaamsoefeningen, daar behoort in dit verband ook genoemd te worden de studie van Hauffe over het harden (206). Omdat wij hier nu toch over therapie spreken mag ik hier een pas verschenen werk vermelden over de chirurgie van de sportongevallen (207), waaraan, hoe uitgebreid het reeds is, toch nog dadelijk enkele niet opgenomen ongevallen zijn toe te voegen als b.v. de meniscusafscheuring bij zwemmen, en de ribbenbreuk door het stooten tegen den kruk van het dameszadel bij springen. |i Naar aanleiding van den 60sten geboortedag van Bier, den stichter dezer Hochschule, heeft Mallwirtz een artikel gepubliceerd over de hchaamsoefeningen als vak van onderzoek en onderwijs (208). ƒ. Deze plannen zijn sedert komen te vervallen. Hoe moeten ten slotte, de studies over de Lichamelijke Opvoeding gerangschikt worden in het decimale klassificatiesysteem (209). 420 Dit moet geschieden onder: 3. Sciences sociales et Droit. 37. Enseignement Éducation. 371. Ecoles. Etudes Pédagogie: professeurs et méthodes. 371.7. Hygiëne de 1'Enseignement. 371.71. Santé des éléves et étudiants. Surmenage. Bourrage. 371.72. Soins des yeux. Hygiëne de la Vue. 371.73. Éducation physique. Soins du corps. Gymnastique. Calisthénie. Mouvements d'ensemble. 371.74. Récréations: jeux etc. 371.75. Championnats. Régates etc. entre étudiants. Maar evenzoo vinden wij de gymnastiek onder: 6. Sciences appliquées. Technologie. 61. Médécine. Hygiëne. 613. Hygiëne Privée. Puériculture. Vacances. Gymnastique. En eindelijk vinden wij onder: 7. Beaux Arts. 79. Jeux. Divertissements. 796. Sports athlétiques et gymnastique. Jeux en plein air. 769.9. Exercices corporeis. Geheel bevredigen kan mij deze indeeling niet, maar het is natuurlijk zeer moeilijk een andere voor te stellen. 421 Litteratuur. 1. Andry. M. —- L'Orthopédie ou 1'Art de prévenir et corriger dans les enfans les difformités du corps, le tout par des Moyens a la portee des Pères et des Mères et de toutes les Personnes qui ont des Enfans a élever. Bruxelles 1743 (le druk Paris 1741. Een Duitsche druk in Berlijn 1744). 2. Jansen. M. — Openingsrede Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1923. le Helft No. 21. 3. Reijs. J. H. O. — De Wetenschap der Lichamelijke Opvoeding. Openbare les gehouden 1 November 1923. De Lichamelijke Opvoeding 11e jaarg. 1923 No. 21. Géneesk. Gids le jaarg. No. 14. 1923. 4. Bier. Prof. Dr A. — Gymnastik als Vorbeugungs- und Heilmittel. Münch. Med, Wochenschr. 69e jaarg. No. 27. 5. Van Breemen. J.—Sport en Zenuwlijden. Haarlem 1925. 6. Jansen. W. — De hygiëne der Lichaamsoefeningen. Uitg. v. h. Genootsch. v. Heilgymnastiek en Massage in Nederland, z. j. 7. Martin. Dr R. — Körpererziehung. Eine Akademische Rede. Jena 1922. 8. Godin. Dr P. — La Croissance pendant 1'age scolaire. Neuchatel-Paris 1913. ' 9. Matthias Prof. Dr E. — Der Einfluss der Leibesübungen auf das Körperwachstum. Zürich-Leipzig 1916. 10. Matthias. Prof. Dr E. — Die gegenwartigen Erziehungs- und Unterrichtsmethoden im Lichte der Biologie. Bern 1922. 11. Bollansee. Dr A. — La Progression biologique en éducation physique. Lierre 1923. 12. Stratz. Prof. Dr C. H. — Der Körper des Kindes. Stuttgart 1921. 13. Bocquülon. E. — Etude expérimentale et comparée de 1'action des différentes méthodes d'éducation physique sur le développement corporel et sur le développement de la force musculaire. Paris. 14. Hagen. — Richtlinien für eine planmaszige und umfassende Körperpflege auf dem Lande. Jahrb. f. Volksund Jugendspiele 1921. 15. Herxheimer. Dr — Die Wirkung von Turnen und Sport auf der Körperbildung erwachsener junge Manner. Klin. Wochenschr., 1922 No. 15. 422 16. Tiercé. Dr — 1'Evolution physique de 1'Enfant et de 1'adolescent par la gymnastique et les Sports. Paris 1913. 17. Tissié. Dr Ph. — 1'Education physique et la Race. Paris. 1919. 18. Zie: Reijs. Dr J. H. O. — Een wederwoord. Tijdschr. voor Sociale Geneesk. 2e Jrg., No. 2. 1924. Lichamelijke Opvoeding 1923. No. 1819. 19. Matthias. Dr E. — Eigenart in Entwicklung, Bau und Fünktion des weiblichen Körpers und ihre Bedeutung fuer die Gymnastik. Bern, 1923. 20. Stratz. Prof. dr C. H. — De invloed van het geslacht op de hchamehjke opvoeding. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1924, 2e Helft No. 8. 21. Kohlrausch. Dr W. — Zeitschr. f. d. ges. Physikalische Therapie. Bd. 27. 22. Bellin du Coteau. Dr — 1'Education physique, obligation nationale. Paris, 1918. 23. Amar. J. — Organisation physiologique du Travail. Paris, 1917. 24. Martin. Prof. dr R. — Lehrbuch der Anthropologie. (Uitverkocht, 2é druk in voorbereiding) Jena, 1924. 25. Martin. Prof. dr R. — die Körperbeschaffenheit des deutschen Turners. Monatsschr. für Turnen, Spiel und Sport. Jrg. 1924, Heft 2. 26. Kohlrausch. Dr W. — Sporttypen. Mitteilungen der gymnastischen Gesellschaft. Bern, 6e Tahrg. No 10/11, 1923. 27. Boigey. Dr M. — Manuel Scientifique d'Education Physique. Paris, 1923. Blz. 535 e.v. 28. Kaup. Prof. J. — Konstitution und Umwelt im Lehrlingsalter. 1922. 29. Van der Loo. Dr C. J. — Iets over het lichamelijk onderzoek van kinderen. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1923, le Helft 19. Iets over diagnostiek en therapie bij zwakke kinderen. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1923, le Helft, No. 23. Men zie hierover ook de critiek van Schouten. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1923, le Helft No. 10. 30. Graves. W. W. — Observations on age changes in the scapula. American Journ. of physical Anthropologv. VI. V.,No. 1, 1922. 31. Reijs. Dr J. H. O. — Scapula scaphoïdea.. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1922, le Helft No. 7. 423 32. Men zie b.v. Gunning. Dr J. H. — Handboekjes, Wereldbibliotheek, 1915. 33. Roeder. — Arch. f. Kinderheilkunde, Bd. LVI. Intern. Beitrage zum Path. und Therapie der Ernahrungsstörungen. Bd. I., Helft 2. 34. Carton. Dr P. — La cure de soleil et des exercices chez les enfants. Paris 1922. 35. Reijs. Dr J. H. O. — Een tekort van onze gezondheidskolonies. Tijdschr. v. Soc. Hygiëne. Jrg. 27, No. 1, 1925. 36. Martin. Prof. dr R. — Anthropometrie. Münch. mediz. Woch. schr. 1922 No. 11. 37. Martinet. Dr A. — Elements de Biométrie. Paris 1921. 38. Demeny. G. — Mécanisme et Éducation des Mouvements. Paris 1907. 39. Scherb. Dr R. — Die Analyse der Hüftgelenkbewegungen am Lebenden, dargestellt an Bewegungen in den Frontalebene. Stuttgart. 1922. 40. Mollier. S. — Ueber die Statik und Mechanik des menschl. Schultergürtels. Jena 1899. 41. Reijs. Dr J. H. O. — Les mouvements de la tête et du cou. Archives Néerlandaises de Physiologie. T. VI, 1921. 42. Braune. W. und Fischer. O. — Ueber den Schwerpunkt des menschlichen Körpers mit Rücksicht auf die Ausrüstung des deutschen Infanteristen. Abh. mathem. phys. Classis der Kön. Sachs. Ges. d. Wissenschaften. Band XV., No. VII. 1889. 43. Weber. W. en E. — Mechanik des menschl. Gehwerkzeuge. Göttingen 1836. 44. Meyer. H. von — Statik und Mechanik des menschlichen Knochengerüstes. Leipzig 1873. 45. Fischer. O. — Theoretische Grundlagen für eine Mechanik der lebenden Körper. Leipzig 1906. 46. Mosso. A. — Arch. f. Physiol. 1890, blz. 89. 47. Ven. CD. — Influence d'un travail corporel de courte durée sur les échanges gazeuzes et la fréquence du pouls. Arch. Neerland, de Physiologie, 1923. T. VIII. 48. Men zie over ergografie: Nagel's Handboek der Physiologie. Bd. IV, blz. 444. 49. Embden. G., Grafe. Ed., Schmitz. E. — Ueber Steigerung der Leistungsfahigkeit durch Phosphorzufuhr. Hoppe-Seyler's Zeitschr. f. physiol. Chemie. Bd. 113, 1921. 424 50. Kolb. G. — Beitrage zur Physiologie maximaler Muskelarbeit besonders des modernen Sports. Berlin, z.j. 51. Henschen. S. E. — Skidlauf und Skidwedlauf. Eine medizinische Sportstudie. Jena 1899. 52. Zuntz und Schumburg. — Studiën zu einer Physiologie des Marsches. Berlin 1901. 53. Weber. E. — Eine physiologische Methode, die Leistungsfahigkeit ermüdeter menschlicher Muskeln zu erhöhen. Arch. f. Physiol. Bd. 1914. 54. Weber. E. — Verhaltniss der Muskelermüdung zur Gehirnermüdung bei Muskelarbeit. Arch. f. Physiologie 1914, blz. 305. 55. Weber. E. — Die Beschleunigung des Eintretens der zentralen Ermüdung bei Muskelarbeit durch eine kurze Arbeitspause. Arch. f. Physiol. 1914, blz. 330. 56. Weber. E. — Der Nachweis der durch Muskelarbeit herbelgeführten zentralen Ermüdung durch die Veranderung der bei Muskelarbeit eintretenden Blutverschiebung. Arch. f. Physiologie. Bd. 1914, blz. 290. 57. Buijtendijk. J. J. — Physiologie van den arbeid. Hand. XIX, Ned. Nat. en Geneesk. Congres, 1923. (Hoewel Prof. B. dit wel vermeld heeft, staat het niet in dit bekorte overzicht). 58. Jehle. — Münch. med. Wochenschr. 1908. blz. 12. 59. Blijenburg. Dr W. P. Hubert van — Wetenschappelijke Grondslagen van het Gymnastiekonderwijs. Rotterdam, z.j. 60. Hamelberg. — Albuminurie bij schoolkinderen. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1918, le Helft. blz. 679. 61. Burgerhout. — Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1914, 2e Helft, blz. 2063. 62. Bruch. X. — Münch. med. Wochenschr. 1908 No. 44. 63. Pollitzer. Dr H. — Ren Juvenum. Beitrage zur Kenntnis der orthostatischen Albuminurie. Wien, 1913. 64. Reijs. J. H. O. — Lordotische Albuminurie. „Vrank Vrij Vroom Vroed" le jrg. No. 9. 1920. 65. Hart. Dr C. — und Harras. Dr P. — Der Thorax phtisicus. Stuttgart, 1908, blz. 111. 66. Loewi. O. — Pflüger's Archiv. Bd. 189, Bd. 193, 1921 -. 67. Brinkman. Dr R. — en van Dam. Mej. E. — Pflüger's Archiv. Bd. 196, 1922. 68. Benjamins. Dr C. E. — en Reijs. Dr J. H. O. — Beknopt Leerboek der Physiologie. Hoofdstuk XI. 425 69. Mosso en Benedicenti. — Archives italiennes de Biologie, 1896. 70. Reijs. J. H. O. — Myotonometer. Handel. XVI, Ned. Nat. en Geneesk. Congres 1917. 71. Reijs. J. H. O. — Over tonusmeting. Geneesk. Bladen, 23e Reeks, No. XI, 1923. 72. Spiegel. — Zur Physiologie und Pathologie des Skelettmuskeltonus. Berlin, 1923. 73. Kleijn. A. de — en Magnus. R. —- Die Abhangigkeit der Tonus der Extrermtatenmuskeln von der Kopfstellung. Pflüger's Archiv. Bd. 145, 1912 en vele andere pubhcaties. 74. Reijs. Dr J. H. O. — De invloed van de hoofdhouding op de spanning der ledematen. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1920, 2e Helft No. 26. 75. Mayer. C. — Zur Kenntniss der Gelenkreflexen der oberen Ghedmassen. Innsbruck, 1918. 76. Rademaker. G. G. J. — De beteekenis der roode kernen en van het overige mesencephalen voor spiertonus, lichaamshouding en labyrinthaire reflexen. Leiden, 1924 77. Koster S. — Myosclerometrie. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1923, le Helft, No. 4. 78. Weber. — Art. Muskelbewegung in Wagner's Handwörterbuch der Physiol., Bd. 3, 1846. 79. Reijs. J. H. O. — Ueber die absolute Kraft der Muskeln im menschlichen Körper. Pflüger's Archiv., Bd. 160, 1915. 80. Reijs. J. H. O. — Ueber die Veranderung der Kraft wahrend die Bewegung. Pflüger's Archiv., Bd. 191, 1921 81. Hül.A.V. —Journal of Physiology 56,1922,57,1923e.a 82. Lupton. Hartley. — An analysis of the effects of speed on the mechanical efficiency of human muscle movement. Journal of Physiology, Vd. LVII, 1923. 83. Hansen. P. E. — and Lindhard. J. — On the maximum work of human muscles especial by the flexors of the elbow. Journ. of Physiol.vol. LVII. 1923.Vol.LVIH, 1924. 84. Lindhard. J. — Untersuchungen ueber statische Muskelarbeit. Skandin. Arch. f. Physiologie, Bd. XL, 1920. 85. Burger. G. G. E. — De bloedsomloop na spierarbeid. Dissertatie, Groningen, 1923. 86. Filzhofer. H. — Ueber der Einfluss des Trainings auf Grundumsatz und Arbeitsnutzeffect. Arch. f. Hygiëne, Bd. 93. 1923. 426 87. de Jongh. M. A. — Gewennen en oefenen physiologisch beschouwd. Utrecht, 1924. 88. Lindhard. J. — Det almindehge Gymnastikteorie. Kopenhagen, 1918, 4 deelen. 89. Diem. Carl. — Die Deutsche Hochschule fuer Leibesübungen. Hannover, 1924. 90. Langworthy and Barott. — Energy expended in some Household Tasks. Quarterly Journ. of exper. Physiology. Supplementary vol. 1923. 91. Full. Dr F. en Lehmann. Dr G. — Der Energieverbrauch beim Hantelstoszen. Pflüger's Arch., Bd 201 1923. 92. Benjamins. Dr C. E. — Lezing gehouden voor de Ned. Geneesk. Ver. v. d. Licham. Opvoeding. Zal verschijnen in het Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1925. 93. Herxheimer. H. — Zur Grösze, Form und Leistungsfahigkeit des Herzens bei Sportsleuten. Zeitschr. f. Khn. Medizin., Bd. 96, 1923. 94. Lindhard. J. — Nogte gymnastieke Stilhngers indvirking paa Brystkassen. Kopenhagen, 1924. 95. De uitwerking van eenige gymnastische oefeningen op de borstkas. Lichamelijke Opvoeding, 1924, No. 11. 96. Korpershoek. J. M. J. — en Siegenbeek van Heukelom. Dr J. — Thoraxmetingen. Pubhcatiefonds v.d. Ver. van Leeraren en Onderwijzers i. d. Gymnastiek in Nederland. No. 2, 1924. 97. Grondslagen voor een stelsel van schoolgymnastiek samengesteld door de Leeraren van de „Kweekschool voor Gymnastiek en Heilgymnastiek" te 's-Gravenhage. 98. Peltret und du Bois-Reymond. R. — Der Gaswechsel bei Turnkunststücken. Arch. f. Physiologie, 1914. 99. Benedict. F. G. and Cathcart. E. P. — Muscular Work. Carnegie Institution. Washington, 1913. 100. Bainbridge. F. A. — The physiology of muscular Exercise. Londen, 1919. 101. Boigey. Dr M. — Physiologie générale de 1'Education physique. Paris, 1920. 102. du Bois-Reymond. R. — Specielle Muskelphysiologie. Berhn, 1903. 103. Yoteyko. Dr J. — La Fatigue. Paris, 1920. 104. Deutsch. Dr F. — und Kauf. Dr E. — Herz und Sport. Khnische Untersuchungen ueber die Einwirkung des Sportes auf das Herz. Berlin — Wien, 1924. 427 105. Amar. J. — Le Moteur Humain et les bases scientifiques du travail professionnel. Paris, 1917. 106. Bolese, Luit.-Kapt.—Handboek van Exercitiën. 107. Mercurialis Hieronimus. — De arte Gymnastica. Amstelodanum, 1672. 108. Marey. E. J. — La Méthode graphique dans les sciences expérimentales. Paris. z. j. 109. Marey. E. J. — Du mouvement dans les fonctions de la Vie. Paris. 1868. Marey. E. J. — La Machine animale. Paris. 1873. 110. Rombach. K. A. — De orthodiagrafie en hare waarde voor de bepaling der hartfiguur. Rotterdam 1908. 110a. Weiser. Dr M. — Medizinische Kinematographie. Dresden. Leipzig 1919. 111. Lagrange. Dr F. — L'Hygiène de 1'Exercice chez les Enfants et les jeunes gens. Paris. 1890. 112. Lagrange. Dr F. — De 1'Exercice chez les Adultes. Paris. 1891. 113. Lagrange. Dr F. — La médication par 1'Exercice. Paris. 1894. 114. Lagrange. Dr F. — Le mouvement méthodique et la mécanotherapie. Paris. 1899. 115. McKenzie. R. Tait. — Exercice in Éducation and medicine. Philadelphia, 1923. (3e druk). 116. Hueppe. F. — Hygiëne der Körperübungen. 1910. 117. Schnell. Dr W. — Biologie und Hygiëne der Leibesübungen. Berlin-Wien. 1922. 118. Zander. R. — Die Leibesübungen und ihre Bedeutung für die Gesundheit. Leipzig-Berlin. 1918. 119. Iterson. Dr J. E. van — De beteekenis der lichaamsoefeningen voor den gezonden en den zieken mensch. Leiden 1901. 120. Beninde. Dr — Die Hebung der deutschen Volkskraft namentlich durch Anwendung der Leibesübungen in der Jugend. Berlin. 1920. 121. Blacklock. — Brit. med. Journal. Juni. 1924. 122. Kohlrausch. Dr W. — Sportaxztliche Winke. Leipzig und Zürich. 1922. Lorenz. Dr F. H. — Sporthygiëne. Berhn. 1923. 123. Diffre. Dr H. — Controle du Sport et de 1'Education Physique. Paris 1923. 124. Reijs. Dr J. H. O. — Medische wenken voor den sportbeoefenaar. Amsterdam. 1923. 428 125. Projet de Règlement Général d'Education physique. Annexe: Instruction sur le Röle du Médecin dans 1'Education et la Rééducation physiques. Paris. 1922. 126. Bode. R. — Ausdruckgymnastik. München. 1922. 127. Steiner. Dr R. — Eurhythmie. 128. Das Buch im Sport. Literatur Umschau auf allen Gebieten der Leibesübungen. 1923. No. 1. 129. Pallat. Ludw. — Hilker Frans. Künstlerische Körperschulung. Breslau. 1923. 130. Kretschmer. Dr E. — Körperbau und Charakter. Berlin. 1921. 131. Mathes. — Klinische Wochenschr. 1923. No. 7. 132. Weinberg. A. A. — Psyche und unwiUkürliches Nervensystem. Ein Versuch zur Darstellung einer psychophysiologischen Theorie. Zeitschr. f. d. gesamte Neurologie und Psychiatrie. Bd. 85, 86, 93, 1923—1924. 133. Koch. Prof. dr K. — Het aankweeken van den moed door gymnastiek, spel en sport. Rotterdam 1903. 134. Koch. Prof. dr K. — De geestelijke zijde der lichaamsoefeningen. Rotterdam. 1901. 135. Roels. F. — De psychologie van den arbeid. Handel. XIX. Ned. Nat. en Geneesk. Congres, Haarlem, 1923. 136. Lobsien. M. — Experimentelle Ermüdungsforschung. Langensalz 1914. 137. Schutte. Dr R. W. — Leib und Seele im Sport. Charlottenburg. 1921. 138. Sippel. — Der Turnunterricht und die geistige Arbeit des Schulkindes. Berlin. 1923. 139. Flockenhaus. — Mediz. Klinik. 1923, No. 17. 140. Schuijten. M. C. — La Pédologie. Gand. 1911. 141. Van Wulften Palthe. — Keuring van chauffeurs. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1925. le Helft A. 142. Dyserinck. mll. A. — Mémoires sur 1'Education morale. La Haye. 1912 (4 deelen). 143. Thietz. Frank. — Der Tanz als Kunstwerk. München. 1923. 144. Souchon. Paul — et May. Jacques. — La Littérature sportive contemporaine. Le Monde Nouveau. 1924, No. 4. 145. Pierson. A. — Staatkunde — Over de persoonhjkheid. 1875. 146. Diem. C. — Persönhchkeit und Körpererziehung. Berlijn. 1924. 429 147. Sleeswijk. Prof. Dr J. G. — Lichamelijke Opvoeding en persoonhjkheid. Lezing gehouden voor de: „Kweekschool, Instituut voor Lichamelijke Opvoeding". Den Haag. 1925. Sleeswijk. Prof. Dr J. G. — Lichamelijke Opvoeding en cultuur. Tijdschr. v. Sociale Hygiëne. Augustus. 1924. 148. Altrock. Dr phil. H. — Die philosophischen Grundlagen der Leibesübungen unserer Zeit. Buch im Sport. 1923, No. 1. 149. Spengler. — Der Untergang des Abendlandes. Berlin. 1918. 150. Groos. K. — Die Spiele der Thiere. Die Spiele der Menschen. 151. Stratchan. John. — Het spel van het Kind. Amsterdam. Engelsche uitgave. 1879. 152. Reijs. J. H. O. — Het spel der Kinderen. Verdeeling van de spelen der Kinderen. — Vragen van den Dag. 1917. No. 4 en 5. 153. Locke. Dr J. — Verhandeling over de opvoeding der Kinderen, behelzende verscheidene nutte Aanmerkingen die de Ouders ten opzigte van 't Lichaam enz. Rotterdam. 1698. 154. B. v. Rousseau. Jean Jacques. — Emile of over de Opvoeding. Bewerking van J. H. Huijts. Rotterdam. 1912. 155. Jacobs. L. — Fröbelspelen. 156. Montessori. Dr M. — Own Handbook. Londen. 1914. 157. Ballexserd. — Dissertation sur 1'Education physique des Enfants. Paris. 1765. 158. Allebé. G. A. N. — Onderzoek naar de waarde van Kunstmatige Lichaamsoefeningen voor de Vrouwelijke jeugd. Amsterdam. 1857. 159. Birch-Hirschfeld. Dr F. von — Die Bedeutung der Muskelübung für die Gesundheit. Ein Beitrag zur sogenannten Ueberbürdungsfrage. Leipzig. 1883. 160. Mosso. Prof. A. — Die Körperliche Erziehung der Jugend. 1894. 161. Demeny. G. — Phihppe. Dr J. — Racine. P. — Coürs théoretique et pratique d'Education physique. Pédagogie générale et mécanisme des mouvements. Paris. 1909. 162. Schmidt. Dr F. A. — Unser Körper. Leipzig. 1913. 430 430 163. Spitzy. Prof. Dr H. — Die Körperliche Erziehung des Kindes. Berlin-Wien. 1914. 164. McKenzie. R. Tait. Exercise in Éducation and Medicine. Philadelphia — London. 1917. 165. Boigey. Dr M. — 1'Elevage humain. Paris 1919. 166. Schnell. Dr W. — Biologie und Hygiëne der Leibesübungen. Berlin-Wien. 1922. 167. Straszer. Dr H. — Lehrbuch der Muskei- und Gelenkmechanik. Berlin, 1908—1913—1917. 168. Fick. R. — Handbuch der Anatomie und Mechanik der Gelenke. Jena. 1904—1910—1911. 169. Marey. E. J. — Du Mouvement dans les fonctions de la Vie. Paris. 1868. 170. Oppenheimer. Prof. Dr C. — Der Mensch als Kraftmachine. Leipzig. 1921. 171. Meyer. H. von — Die Architektur der Spongiosa. Arch. f. Anat. Physiol. und wissensch. Medizin. 1867. 172. Wimmer. Jos. — Mechanik der Entwicklung der tierischen Lebewesen. Leipzig. 1905. 173. Reijs. J. H. O. — Over den invloed van de Zwaartekracht op de ontwikkeling van het intellect. Vragen van den Dag. 1912. 174. Knauer. S. — Ursachen und Folgen des aufrechten Ganges des Menschen. Wiesbaden. 1916. 175. Kübler. P. — Messung und Wertung der Leistungen im Athletiksport. Bern. 1921. 176. Marcuse. Dr J. — en Strasser. Dr A. — Physikahschen Therapie in EinzeldarsteUungen. Stuttgart. 1906. 177. Gilbert. A. — en Carnot. P. — Bibhothèque de Théra' peutique. Physio-thérapie. Paris. 1909. 178. Goldscheider. Dr A. — en Jacob. Dr P. — Handbuch der Physikahsche Therapie. Leipzig. 1901. 179. Wijnhof. J. A. — Over Oefenen en Ontzien. Haarlem. 1899. 180. Menzendieck. Dr B. M. — Functioneele Lichaamsoefeningen voor de Vrouw en het Kind. Amsterdam. 1924. 181. Hébert. G. — Muscle et Beauté plastique. Parijs. 1919. 182. Muller. J. P. — Mijn systeem. Amsterdam. 1924. 183. Desbonnet. — La force physique. Paris. 1901. 184. Kirchberg. Dr F. — Sportmassage. Berlin. 1924. 185. Annales Universitaires de 1'Education physique. Luik. 186. De Lichamehjke Opvoeding. Haarlem. 431 187. Die Körpererziehung. Zeitschr. f. Turnen, Spiel und Sport, Bern. 188. Revue des Jeux scolaires et d'Hygiène Sociale. Pau. 1'Education physique. Paris. 189. Annales Universitaires de 1'Education physique. Luik. 190. Der Turn- und Sportwart. Leipzig. Monatschrift für Turnen, Spiel und Sport, Berlin. Deutsche Turnzeitung. Berlin. 191. Das Buch im Sport. Berlin. 192. Rapports du Congres International de 1'Education Physique. Paris. 1913. 193. B. v. Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde. 1924, 2e Helft, No. 8; 1923, le Helft, No. 2. 194. Hubert van Bleijenburg Dr W. P. — Physiologie en Psychologie als basis der Lichamelijke Opvoeding Utrecht 1924. 195. Rapport betreffende de hoofdlijnen, waarlangs de overheidsbemoeiing met de lichamelijke opvoeding zich zal hebben te bewegen. Mei 1921. 196. Jüthner. J. — Philostratos über Gymnastik. Leipzig. 1909. 197. Baeyer. Dr H. von. — Bewegungslehre und Orthopaedie. Stuttgart. 1925. 198. Longfellow. C. F. — Endocrines, the Worker and Fatigue. Intern. Journ. of Medic. and Surgery. Dec. 1924. 199. Lortat, Jacob et de Gennes.— Urticaire par Effort. La Semaine des Hopitaux de Paris. 1925. No. 2. 200. Weber. W. — Die sporthchen Anstrengungsveranderungen des Herzens. Verofftl. aus dem Gebiete des Heeres-Sanitaiswesens. Heft 77. 1923. 201. Caspern Hildegard. — Veranderungen des weissen Blutbildes nach dem 100 M. Lauf bei Frauen. Ztschr. f. d. gesamte physik. Therapie. Bd. 30. 1925. 202. Hahn. M. — Herxheimer, H. — Brose, W. — Gesundheitszustand und Lebensprognose der Sportsleute im Alter. D. Mediz. Wochenschr. 1925. No. 22. 203. Hagen. — 1'Education physique des jeunes filles au point de vue de la maternité. Buil. Intern, de la Protection de l'Enfance.,1925. No. 39. Reijs. J. H. O. — idem, idem. No. 38. 204. Reijs. J. H. O. —Bevallingen bij turnsters. Lichamelijke Opvoeding 1922. No. 19. 205. Herxheimer. H. — Die Rolle der Leibesübungen i. d. 432 432 Therapie. Ztschr. f. d. gesamte physikalische Therapie. Bd. 27. 206. Hauffe. Dr G. — Was ist Abhartung? Auf welchem Wege und mit welchen Mitteln wird sie erreicht? Ztschr. f. arztliche Fortbildung 1923. 207. Mandl. Dr F. — Chirurgie der Sportunfalle. BerlinWien. 1925. 208. Mallwitz. Dr A. — Die Leibesübungen als Lehr- und Forschungsfach. Ztschr. f. physikalische und diatetische Therapie. Bd. XXV. 209. Institut Internationale de Bibliographie. Verschillende publicaties. De Lichamelijke Opvoeding 433 28 REGISTER. Blz. A. Academie voor Lich. Opv. 341, 344 v. Adrian, P. C 304v., 317 Afrika, Gymn. beoef. in Zuid- 189 Agardh gg Aken, S. van 274, 306v', 352, 369 v. Akerman, N 117 Alber,da, J. W !... 335 Albert, Ingrid 154 Alg. College v. Advies v. d. Lich. Opv 329 vv Allebé, G. A. N. . . 305, 314, 413 Altrock, H. 11, 77, 81, 399 407, 411, 416, 419 Alvarez de Lara, J 186 Amar, J 388, 428 jT.niciiK.a., uymn. oeoei. in Noord- 189 y. Amoros 170, 254 vv., 271 Amsterdamsen Instituut v. Lich. Opv 344 vv Anatomie 392 v Andry, M 251* 383 Argentinië, Gymn. beoef. in 188 Argy. d' 260 Arndt, E. M 27 Arriagade, H 188 Arts, P. M ,..' 330 Arvedson, J 135 Athletiek, zie Ook Sportbeoefening 79 Australië, Gymn. beoef. in 189 Badulesco, V 185 Baeyer, H. von 432 Balck, V. G. 128, 130 vv 138, 142 151, 181, 276 Balfoort, H. J 321 v. Ballexserd 430 Barrenstreit 48 v' 177vv Barott ' 427 Basedow, J 16> 18 Landesturnan- Blz. 39 298 257 151 i 293 Bayerische stalt Beek Calkoen, van Bégin België, Gymn. beoef. in ... . Bellefon, H. de 260 Bellin du Coteau 388 Bénazet, P 293 Benedicenti 397 Benedict, F. G 401 Beninde 405 Benjamins, CE 399, 425 Bentzen, L 176 Berg von Linden 216 Bergmann-Osterberg, Mar- tina : 183 Bernard, C 271 -tserhhardt, von 31 Besnard 172 Betou, Govert in de ... 118, 180 Beurnier 96 Bier, A 63, 416, 422 Bierman, H 326 Biometrie 391 ' Birch Hirschfeld, F. von . . 413 Björksten, Ellin 184, 226 Björnstad, I .' 176 Blacklock 405 Blom, Joh 304 Bock 64 Bocquillon, E 371 v., 386 Bode, R. . . 21, 71 vv., 83, 380, Boer, W 82, 294, 330, Boigey, M 259, 264, 389, 401, Bois Reymond, E. H. du 106, Bois Reymond, R. du .... Bok, Gebruik van den . . Bolese 428 Bolin, J 189 Bolivia, Gymn. beoef. in . . 188 v Bollansee, A 386 Boom, J. A. van der 306 vv., 348, 354 v., 361, 382 429 343 414 178 v. 401 69 De Lichamelijke Opvoeding 28* Blz. Bornemann 39 Bosnië, Gymn. beoef. in.... 185 Bourguignon 219 Brandt, T. E 135 Branting, L. G 104v., 116, 119 vv. Braune, W. .. .. 393 Bredius, W. Ezn., W. E. . . 345 Breemen, J. van 385, 415 Breslauer Turnstreit . . 31, 39 "Brevet Supérieur d*Educa- tion Physique 266 Brinkman, R 396 Broca 389 Broekhuyzen, Nic 345 Broman, A 181 Brose, W 420 Broussais 257 Bruch, X 425 Bruyn Kops, J. L. de 316 Bruzelius 99 Bucar, F 185 Bukh, N. 90,175, 192 vv., 217 Buggenhagen 16 Burger, G. G. E 398 Burger, J 144, 147, 330 Burgerhout 425 Burgerstein, L 372 Buytendijk, J. J. 399, 419, 425 C. Cabezas; J 187v. Canada, Gymn. beoef. in .. 189 Cafias Montalva, R 147, 188 Capellen, van 314 Carton, P 424 Casimir, R 335 Caspern, Hildegard 419 Cathcart, E. P 401 Cazalet. . 161, 172, 191, 263, 266v. Centraal Gymn. Instituut te Stockholm 100 vv Centraal Instituut voor Lich. Opv 344 Centrale Militaire Gymn. school te Berlijn ... 53, 177 Central Institute for Swedish Gymnastics (Lon- don) , 182 Centre Militaire d'Education Physique 171 Centres Régionaux d'Education Physique . . . .'. ... 172 Blz. Chaillou 388 Chili, Gymn. beoef. in .... 187 v. Christendom: Besschouwing over den mensch 13 v. in verband met lich. oef... 24 Christelijk Instituut tot opleiding v. gymn. leeraren 344 Chryssafis, J 186 Cicero 297 Claessen, F. N. A 146, 148 vv. Claparède 357 Chas 126, 170, 254 v. Collége d'Athlètes 290 Comité Consultatif de 1'Education Physique 172 Commissie Burger 330 Comte : 256 Congres: te Parijs 1900 171, 263 v. te Brussel 1905... 155v., 274vv. te Mons 1905 . . 158 vv., 274 te Luik 1905 156 v. te Brussel 1910. 162 vv., 276 vv. v. d. Lich. Opv. 1924 78 v'. d. Lich. Opv. der Vrouw 1925 79 te Leipzig 1925 79 Conseil Supérieur d'Education Physique 173 Corra 260 Coste 266 Couat 280 Coubertin, P. de 263, 293 Cours de Perfectionnement 154 Cours Théorique et Pratique de Gymnastique 266 Creutzberg 148 Croesen, F. G. 304 Cronjongh, J. K. A 305 Culman 415 D. Dagverdeeling volgens Salzmann 299 Dahl-Ling, Wendla 128 Dalcroze 72 v , 380 Daily, N 103, 252, 271 Dalmatië, Gymn. beoef. in. . 185 Dam van Isselt, J. van .... 365 vv. Damseaux 158 Dansen, zie Gymnastiek, Rhythmische 414 276 1921 431 17 427 Blz Daryl 279 Dedem, Baron W. K. van 316v., 367 Deelen, H. L. F. J 341 Dehoux 154 Dekker, P .' .' 330, 343 Pelfosse, L j 44 Delsarte, F ... 84 Demeny, G.. . 155, 163 vv., 170 vv., 251 v., 260 vv. 275 vv., 389, 392, Demoor 160, Denemarken, Gymn. beoef! in ; . 22, 173 vv., Desbonnet, E 103, Dessau Deutsch, F. ... Deventer Instituut 344 Dickson 127 Diem, C 180, 410 v, 416 juiesterweg 42 vv. JUitire, ti 428 Disse, J. S. G. ..[ 305, 343, 381 Drachman 128 Drakenburg, S. .. 131,134, 142 Dresselhuys, H. C 330 Duchenne de Boulogne ... 271 Dudok de Witt, C. A. A. .. 345 Duitsche school, zie Gymn., Duitsche n„i+<-^Vvi„-a /- 1 r ■ "u.^moiiu, uymu.ueoei. in 1 10 vv uuncan, ülisabeth 72 v Duncan, Isadora 72 v Duncanschool 72 v Dupont 'l'65, 278 Duvergé, F. C. G 294 Dijk, J. van ..." 329 Dyserinck, A 429 E. Eckhardt Eckler 51' 53", Eclectisch stelsel ..... 151 155 vv., 183, 262 vv.,' Ecole Normale Militaire dé Gymnastique Eenhoorn, P. [ Egypte, Gymn. beoef. in . ! Ehrenhoff, CC 118, Eichhorn 40,' Eiselen, E \ 29' Eland, K !".•■"" Elena, J. C. H .'. ■ 343 55 293 260 147 189 180 42 34 v. 318v. 186 Blz. 394 189 180 w 295 389 305 305 103 343 55 110 Embden, G, Enebuske, C. J . [ :'. Engeland, Gymn. beoef. in 118, Erasmus, Desiderius Erismann Eshuys, H Est, N. A. van der Estradère, J ] Euler, C 178, 303, Euler, C. Ph 51, 53, E ven wichts boom ..17,51, F. Falck, Elin 139, 142, 192, 217, 226 Fédération Internationale de Gymnastique Educative „. . „ 145, 190 v. ricne-lype 290 Fick, R "' #' 414 Filzhofer, H 426 Finland, Gymn. beoef. in 118 v., 183 v. Fischer, 0 393 Fisher . 189 Flanklin 126 Flietstra, L ' 147 Flockenhaus 40Q Fosséprez M.A 156vv, 263, 274,' 279 Francikowski 135 Frank, J. P 35 Frankrijk, Gymn. beoef. in 151, 170 vv., 249 vv., 262 vv. Friedrich Wilhelm IV .... 45 Friesche Opleidingsinstituut 344 Friesen 29 Fr°bel 412 Eull, F 399 Galenus 297 Galicië, Gymn. beoef. in . . 185 Gartner 393 Gasch, Rud '254 381 • Gaulhofer, K 87 vv., 185 Gellert 298 Gennes, de 432 Genst, H. de '154* 188 George, van Griekenland .. 186 Georgii, CA .106, 119 vv., 170, 180 v. Blz. Géuns, J. van ... 295 vv., 382 Giebel, C 147 Giese, F. 86 Gilbert, A 431 Godin, P 357, 385, 390 Goemans, Nora 143, 309 v Goethe, I. W 13, 33, 410 Goldscheider, A 415 Gossler 21, 54, 56 Graafland, M. F 143, 309v., 321 v., 340 Grafe, Ed 394 Graves, W W 390 Grenfell, F. H 183 Griekenland, Gymn. beoef. in 12 vv., 19, 48, 72, 186 Groh 61,74, 76 Grohsche Musterschule.... 61 Groos, K 411 Groote Reglementen Com¬ missie 105 Grundtvig 95 Gunning, C. P 7 vv., 341 Gunning, J. H 424 Gutsmuths, T. C. F 17 vv., 97, 117, 295 vv. Gymnase Normal Militaire et Civil 256 Gymnasium: Humanistisch — 14 Klassiek— 14 Gymnastiek: Ademhalings- .. 75, 239, 376 Aesthetische— 108 vv., 114 Arbeids- 377 vv. Behendigheids- 377 vv. Belangstelling van medische zijde voor de — 35, 47, 64 Deense'e —, zie Dene- - marken. Definitie van Gutsmuths der 17 Doelmatigheids-.. 17,19, 48 Duitsche-, zie ook Toestelgymnastiek .. 12, 356 vv "Grondslagen der volgens Ling 114 Heil- 103 vv., 180 vv Houdings- 218 vv., 377 v. Invloed der — op de psyche 35 v. kleeding 57, 65 Blz. _ Gymnastiek: Klassieke— 14 Klassikale —, zie ook Lesprogramma's .... 44, 110 Kwalitatieve— 377 vv. Kwantitatieve — 377 vv. Lesprogramma's voor de klassikale —•, zie onder L Medische — 108 vv., 124, 258 voor meisjes ... 22, 43, 58, 60, 76 v., 79 vv., 83v., 114, 124v., 128, 174 v., 182 vv., 190, 325 vv., 380 v., 387 als middel tegen degeneratie 19,95,298, 386 v. Militaire — 40, 100 vv., 108 vv., 114, 124, 139v., 143v„ 146 vv. Nationale beteekenis der— 2i, 60, 62, 65, 70, 194 oefeningen, zie onder O. en overheidsbemoeiing 25, 45 vv., 54 v., 57, 59, 69, 99 vv., 121 v., 124 v., 145 vv., 175, 177, 256 v., 301, 314 vv. Paedagogische— 107 vv., 124, 138 Passieve — 25 Primitieve — 194 vv. Psychisch en physiek doel van de — 246 vv. Rhythmische—21,67v., 71 vv., 84v., 114, 380 vv. Richtingen in de — volgens Ling 107 School- 6 vv., 12, 26 vv., 82 vv., 95 vv., 122 vv., 136 vv., 147 vv., 180 vv, 192 vv., 213 vv., 272 vv., 280 vv., 300 vv. Systematische opbouw in de — 19, 41 ' Terminologie van de Zweedsche — 116, 121, 125 Toegepaste — 272 Toestel-.. 19, 29, 44, 48, 61 vv., 66 v., 69, 84, 99 v., 110 v., 125 v., 141, 156, 170, 176, 363, 365 v. Uitdrukkings- .. 73 vv., 380 Blz. Gymnastiek: vereenigingen .... 44, 58 vv., 68, 141 v. Verplicht onderwijs in de — 55, 62 Vormende — 271 v. voor bejaarden 234 w voor zeer jonge kinderen 213 v. als voorbereiding voor den krijgsdienst . . 18, 60, 65, 76, 125, 320 Zenuw- 378 Zweedsche — 22, 40, 45, 47 vv., 53 v., 58, 93 vv., 192 vv., 249 vv., 309 vv., 329, 348 vv., 401 Gymnastiekleeraar, Opleiding van den —, zie ook Opleidingsinstituten 25, 37, 44 vv., 52 vv., 57 vv., 69, 193 vv., 302, 324 vv., 343 vv, Gymnastiske Centr als kolen 175 v. H. Haagsche Stelsel 374 vv Habbema, B. H 315 Hagemann, H 86 Hagen, Landraad te Schmal- kalden 80, 386 Hagen, Medizinalrat te Höchst a. M 420 Hahn, H 420 Hall, H. van 356 Hamelberg 395 Hamisch 176 Handenarbeid 17, 20 Hanisch 77 Happel, Stelsel 151, 156v., 170 Hardloopen 65 v Hart, C 425 Hartelius, T. J 125vv. Hartwig 54 Hasenheide 27, 40 Hauffe, G 420- Hayashi, J 187 Hayashi, N 187 Hébert, G 156, 175, 283 vv., 416, 417 Hecker, W. A. A 313, 382 Heidestam, G. von 98 v. Heitel, K 183 Hellas, zie Griekenland Hemenway, Mary 127, 189 Blz. Hendrik, Prins der Nederl. . 318 v. Hengeveldt 343 Henrion 154, 157 Henschen, S. E 394 Herxheimer, H. .. 387, 400, 4] 6, 420 Herzegovina, Gymn. beoef. in 185 Hessen, van 343 Heurnius, J 38 Heye, J. P 301 Heijn, A. C 306, 313, 382 Heynen, Joh 330, 345 HUI, A. V 426 Hinnerks, W 82 Hirschman, C. A. W : 345 Hochheimer 298 Hochschule für Leibesübungen 59 Hockeyspel 55 Hof f mann 34 Högström, S 174 Holmberg, 0 136, 190 Holst PeÜekaan, van 147 Holtz 416 Hongarije, Gymn. beoef. in 184 v. Horst, G 38 Houding, Verzorging van de 87 vv. Houdingsoefeningen, zie oefeningen Hubert van Blyenburgh, W. P. 93, 143v., 147, 190, 192, 294, 310, 329 v., 341, • 348 v., 382, 417, 425 Hueppe, F 49, 428 Hufeland 31 Huissen 343 Humanisme 14, 16, 24 Hygiëne 404 vv. I. Inspectie van de Lich. Opv. 123, 124, 129, 137, 321 vv. Institut Militaire d'Education Physique 169 v. Institut Supérieur d'Education Physique 153v., 187v. Iterson, J. E. van 405 J. Jacob, P 415, 432 Jacobs, L 412 Jager, H 49, 61, 64 v., 66 Jahn.F.L. 16,21 vv.,26v.v., 117 Blz. Jahngeden kturnhalle 34 Jahnmuseum 34 Jansen, Murk 384 Jansen, W 422 Japan, Gymn. beoef. in. ... 187 Jehle 395 Jentzer, A 187 Jongh, M. A. de 427 Jugendwandern 79v. Junker, K. G 183 Jusserand, J 293 Juten, M. J 148 Jüthner, J 432 K. Kallmeyer, Hade 84 Kant, I • 298 Karei XIV, van Zweden ... 104 Kauf, E 402, 427 Kaup, J 389 Kawerau, P. M 50 Kellgren 127 Kennemer Instituut 344 Keyzer, Th 305 Kips, J. W 345 Kirchberg ;... 399, 416 Klae 57 Klages 73 Klapp 416 Klein, A. de 397 Kleijn, van der- 343 Klinge 416 Kloss, M 62 Kluge, 0 50 Knauer, S 431 Knudsen, K. A. 174v., 183, 194 Koby 389 Koch, K. F 35, 56, 408, 429 Koek, R 188 Kohlrausch, W. . . 388, 416, 428 Kolb, G 394 Könen, von 31 vv. Königliche Zentralturn- anstalt . .• 177 Koning, L 361 Koninklijke Militaire Academie te Kar Jberg 100 vv. Kopsch 416 Korpershoek, J. M. J. ..311, 335, 356, 358, 400 Koster, S 397 Koster, W. A. 0 330 Kotzebue, von 33 Blz. Kraay vanger 301 Kramer 146 Kreel, van 343 Kretschmer, E 408 Kritchersky 276 Kroatië, Gymn. beoef. in . . 184 v. Kübler, P." 415 Kuhr 63 Kweekschool voor Gymn. en Heilgymn 344 L. Laban 71 vv. Labberté, L. D. . . 305, 343, 381 Lachaud 266 Lagrange, F. . 171, 262, 369, 405 Laisné 260, 271 Lamster, F 304 Landesturnanstalt.... 50, 60 Langgaard 380 Langkilde, H. P 182v. Langworthy 427 Lanz, van der 146 Lapicque 219 Lauer, L , 345 Laulhé 172 v. Leeuwen, H. N. van 144 v., 321, 342 Lefébure, C. .. 131 v., 151 v., 155v., 186, 263, 275 Lehman, G 399 Lendits girondins 280 v. Leonards, C. M. C 148 Lesprogramma: volgens Bukh 195v. volgens Demeny 272 vv. volgens Gaulhofer en Streicher 89 v., 185 volgens Haagsch Stelsel 379 v. volgens Hébert 286 vv. volgens Hj. Ling 129 volgens P. H. Ling 112 volgens Nyblaeus 129 volgens Santesson 129 volgens Thulin .. 214 v., 228 vv. in Zweden 1925 140 v. Lesto, de 186 Levi , 389 Lewin, A. 130 Lewis, D 128 Lichaamsoefeningen, (zie ook Oefeningen): volgens eenheidsprineipe 71 Blz. De mensch in verband met de -— 13 v., 71 vv Liedbeck, C. H 132, 189 Liedbeck, P. J 106 Ligue Fran£aise de 1'Education Physique 171, 280 Ligue Girondine de 1'Education Physique . . 170 v., 280 Lindhard, J. . . 398, 400v., 416 Lindström, F 184 Ling, Hildur , 125 Ling, Hj. ... 110, 114, 123, 125v. Ling, P. H. 22, 47, 93 vv., 193 vv Ling-Association 183 Lion 21,60v., 63 Ljunglöf -. , 127 Lobsien, M 409 Locke, J 35, 126, 412 Lockerungsübungen . . 71, 73 Loewi, 0 396 Löfving 182 v. Loges, C 74, 83, 380 v. Loheland 71 vv, Longfellow, C. F 432 Loo, C. J. van der 389 Loopen 71, 72 v., 110 Lorenz, F. H 428 Lorinser, C. J 37, 54 Lortat 432 Loveday 154 Lubach ? 305, 314 Lubsen Nzn., J 358 Lucianus 298 Luiting, J. H 311, 330 Lupton, H 397 Luther, M 21 M. Maatschappij tot Nut van het Algemeen 300 vv. Mackaye, S 84 Magnus, R . 397 Mallwitz, A 420 Mandie, F 433 Marcuse, J. . 415 Marey, E. J. 170, 261, 271, 404, 414, 428 Marine Sport- en Gymn. School 329 Marneffe 352 Martin, R 385, 388, 419 Martinet, A 392 Marul, G 260, 293 Blz. Massage 25 Maszmann, H. F. .. 27 v., 39 vv., 61, 118, 176 vv. Mathes i 408 Matthias, E. 357, 385, 386, 417 Maul, A.. . 24, 43, 49, 61, 66 vv., 306 vv. Mausel 416 May, J 410 Mayer, C 426 McKenzie, R. T 405, 431 Meetbare prestatie 65 Mellvill van Carnbee, J. H. A. L. Baron 326, 355 Mensendieck, B. M 73, 83 vv., 416 Menzler, Dora 87 Mercier-Millon 267 Mercurialis, H. . . 35, 249, 403, 428 Méthode Francaise d'Education Physique 172 Meulen, van der 149 Meyer, H. von 393, 431 Meyers, M. 330 Middeleeuwen 14, 16 Militaire Sport- en Gymn. School te Bandoeng .... 146 vv. Militaire Sport- en Gymn. School te Utrecht . . 144, 146, 331 Minkema, H. F ... 144, 146 Moberg, G. . . 94 v., 115 v., 128, 137, 142 Moddemeyer, J. H 330 Molen, S. van der 150 Mollier, S 392 Montaigne, de 251 Montessori, Maria .... 390, 413 Montrichard, de 96 v. Moore 182 Mosso, A. 58, 263, 369, 393, 396 v., 413 Muiier, W 345 Mulder, F 330 Muller, J. P 416 Munck 194 Murray, R • 130 N. Naaktoefenen 83 Nachtegall, F 97 Napoléon 25 Blz. Nebel, H 103 Nederland Gymn. beoef. in— 142 vv., 294 vv., 309 vv., 329, 347 vv Stelselstrijd in — : 347 vv Nederlandsch Oost-Indië, Gymn. beoef. in 146 vv Nederlandsch Gymnastiek- verbond 316, 317 Nederlandsch Instituut v. Lich. Opvoeding 343 Nederlandsch Olympisch Comité 345 Nederlandsche Vereeniging v. Gymn. op Zweedschen grondslag 145, 312 v. Nerman, E. 131 v., 135, 142, 190 Nieuwenhuis 148 Nissen, Hartvig 189 Nobel 127 Noorwegen, Gymn. beoef. in 120, 175 vv., 193vv Norlander, C. H 151, 174 Normaal Schietschool 326, 329 Noterman 169 Nyblaeus, G 123 vv Nysten, W. H 308, 321 vv., 359 vv Oefeningen: Ademhalings- 239, 376 Afslappings- 219, 221 v. Been- 241 Evenwichts- 242 Gebonden— 129 Gewrichts — naar Pestalozzi 24 Hang- 242 v. Hoofd-, voor-en tusschen- 66 v. Houdings- 218 vv., 238 vv Indeeling volgens Gaulhofer en Streicher 88 vv. Indeeling volgens Ling . . 115 Kern- 140 v. Lenigheids- 223 Muziekmetrische — .... 73 Nuttigheids- 17, 67 Ontspannings- 73, 238 v. Orde- . . 43, 58, 60 v., 63, 65 vv., 140, 227 Spanboog- 205 vv. Staaf-, , 65, 67 . Blz. Oefeningen: Systematiek der—. . 41, 109 vv. Toegepaste— 82v. Velddienst- 20 volgens Bukh 197 vv. volgens Thulin 213 vv., 235 Vormende-— 82 v. Vormgevende — 140 v. Vrije — . . 24, 43, 58, 63, 65 vv., 84, 110 v., 117, 125 v., 127, 176, 313 Zwaai- 71 vv. Oehlensl3.ger 95 Oliviera, G. d' 186 Olympische Spelen ... 57, 190 v. Oostenrijk, Gymn. beoef. in 184 v. Openlucht gymnastiek 69, 83, 285 Opleidingsinstituten 44, 47, 49 vv., 53 v., 56, 59, 61, 100 vv., 129 vv., 144, 170, 173, 175, 177, 182 v., 187 v., 189, 193, 256 v., 290, 324, 329, 341, 343 vv. Oppenheimer, C 431 Orthopaedie 383 vv., 419 Orthopaedisch Instituut . . 117 Otta, G 118 Otto, P 330, 332 Overbergh, van 158, 162 P. Paardrijden 17 Paedagogie en Lich. Opvoeding 411 vv. Paedologie 409 Palangeano 147, 185 Pallat, L 429 Paté, H 293 Pauli, G. M 117, 183 Paz 271 Pellen 343 Peltret. . 427 Pennink, J 300 Perzië, Gymn. beoef. in . . 187 Pestalozzi, J. H. 22 vv., 66, 412 Petersen, O. W 176 Pfüel, von 21 Philanthropinisten 17 v. Philippe, J. 158 v., 161,276, 414 Philostratos 14 Physiologie en Lich. Opvoeding 25, .57, 246 vv., 393 vv. Blz. Piasecki, E 185 Pickery 271 Picquart 266 Piera, P 321 Pierson, A 7 410 Pierson. N. G 367 Pignet \ '389 Pinette 103 Pinta Coucha 188 Pischön 29 Plamann 27 Plato 47, 297 Ploeger, J 329 Polen, Gymn. beoef. in .'.. . 184 v. Polignac, de 290 Pollitzer, H j. .' 425 Polsstok 125 Pommeren, Bevorderen van het zwemmen in . 16 Pop, W. F i 330 Portugal, Gymn. beoef. in 186 Posse, N 189 Preusische Hochschule für Leibesübungen 60 Psychologie en Lich. Opvoeding 406 vv Puschert, M 82 Q. Quételet 389 R. Rabelais 250 v Racine, P 414 Rademaker, G. G. J 397 Ramaeckers .'. 153 Ramkema 343 Rasmussen, N. H 174 Rationalisme 17, 24 Reformatoren 16 Règlement de Gymnastique (22 0ct. 1902) ... 171 Reichel, F ._. 293 • Reinierse 147 Renaissance 14 24 Reys, J. H ' 344 Reys, J. H. O. 340v.'383 390, 391, 393, 395, 396, 425, 426 Rhoden, von 380 Ridderacademie 18 Riege 90 Roeder 390 Roeien, School- 17, 56, 80 v Roels, F Roemenië, Gymn. beoef. in Röhrer Rombach, K. A Ron, C. F. de 118 Roth, M ' Rothstein, H 47 vv., Rousseau, J. J. .. 17, 252^ Rubner Rusburg • Rusland, Gymn. beoef. in Ruys de Beerenbrouck, ïhr Ch. J. M Rijkens, R. G Rijksschoolconferentie .... Blz. 409 185 389 404 183 v. 180 v. 177 412 416 298 184 330 301 77 Sabatthier Sachse, W Salazar, de Salverda, M Salzmann 19 Sand ' Sandick, van Santesson, A 127, Sart de Bouland, Baron du Schaatsenrijden . .. Schagen, K. H. van 249, 313, 341, Scharnhorst .. Scharroo, P. W. .. 310, 330 Scheffer, J. M. 143, 310, 343, Scheibmaier Schelling Scheltema, Dr Scheltema, Prof. G. ...... . Schenkendorf Scherb, R .[ Schermen 18, 67, Scheurleer, J. J Schmidt, F. A. 49^ 58, 180, 356, 369, Schmiterlöw, A. G. 132 v., 135,' Schmitz, E Schnell, W 4V4' School te Grenelle Schoolgymnastiek, zie GymnastiekSchoolroeien. zie Roéien Schoolsportvereenigingen . . Schrant Schreber ..... 251 64 186 343 298 33 410 129 158 55 5 v., 345 47 345 382 61 106 300 330 56 392 101 vv. 330 414 154 394 428 256 79 v. 300 64 Blz. Schroeder van der Kolk . . 302 v. Schuil, P. J. 143, 310 Schulte, R. W 409, 416 Schumbug 394 Schuyten, M. C 409 Sckerl, Lucie 87 Sée 172 Segers, J. C. 300 v. Selim Bey 187 Sellén, N. F 131, 133, 278 Selmnitz, von 103 Service de Rééducation Physique 281 Sherrington 219 Siedlungs Erziehungsge- meinschaft 75 Siegenbeek van Heuke- lom, J 400 Silow, C. C. A 130 v. Silverstolp 190 Simon 18 Sippel 409, 416 Skarström, W 190 Slagbal 55, 80 Slama, A 90 vv. Slavonië, Gymn. beoef. in 185 Sleeswijk, J. G 411 Sluys, A 153, 163 vv. 277 vv. Soesman, F. J 330 Soeter, H 305 Sondén CU 174 Souchon, P 410 Souffret 160 Soult ..... 256 • Spanboog 117 Spanboogoefeningen, zie Oefeningen Spanje, Gymn. beoèf. in . . 186 Spelbeoefening . . 17, 21, 55 vv., 64, 78, 110 v., 138, 365 vv Spencer, H 369 Spengler 75, 411 Spiegel 397 Spiess, A 24, 30, 36, 40 vv., 304 vv Spitzy, H 384, 414 Sportbeoefening 54, 55, 64, 79, 84 v., 138, 345 vv Springen 66, 110, 244 v. Staafoefeningen, zie Oefeningen Statens Gymnastik Institut 175 Station Physiologique .... 261 Blz. Stebbius, Genevieve 84 Steffens 32 Steffens, H 95 Steiner, R 407 Stjernsvard 105 Stora Reglements Kom- mittén 105 Strass, Fr 36 Strasser, A 415 Straszer, H 414 Stratchan, J 411 Stratz, C. H 386, 387 Streicher, Margarete 87 vv., 185 Suermondt 301 Surén, H 83, 87 Suringar 302 Svenska Gymnastikförbun- dets Bokserie 217v. T. Techow 177 Thieeiche 28 Thiehügel 28 Thonis ' .' 388 Thulin, J.G. 136,139,142, 192, 202, 211 vv. Tiercé 387 Tietz, F 429 Tissié, Ph. 158, 160, 170v., 263 v., 279 vv., 387, 417 Tissot......... 103, 251 Toestelgymnastiek, zie Gymnastiek Toit, du 18 Törngren, L. M. 103, 125v., 130 vv., 142, 151, 263 Training 289 Trendelenburg 44 v. Triat 257, 271 Tronchin 251 Trooz, de 154 Trupp, A 89 Tuccaro, A 250 Türk, von .■ 38 Turkije, Gymn. beoef. in .. 187 Turnen 22 vv. Turnen: Voor- 29 en Politiek .... 28 vv., 65 Orthopaedisch — .. 34, 36 voor de massa 30, 47 Turngeboden 28 Tumgemeenschap 28 Blz. Turnkür , 29 Turnplatz 27 Turnschulé 29, 65 Turnsperre 47, 177 Turnverbod, zie ook Turnsperre 31, 33 Tusch, F. J 302 Tuvl van Serooskerken, F. W. C. H. Baron van 274, 312 v., 329,332, 345 Typen, Sport- 388 v U. Union des Sociétés de Gymnastique de France .... 172 Universiteit, Schermen aan de 18 V. Vaardigheiclsproef volgens Hébert 290 Varzandez, Mir M. . : 187 Ven, CD 424 Vergier 257 Verhey 318 Vieth, G. U. A. 24 Villaume 298 Virchow, R. : 178 Visser, C. W. de 330 Visser, J. Th. de 327 v. Vives, L 55 Voetbalspel 55, 80 Voltaire 253 Vriendt—v. d. Made, C. de 294 Vry, M 143 Vuibert, P 290 Vijf kamp. Klassieke .. 17, 20 W. Wahlfelt 184 Wandelen ....... 17, 55 v., 78, 79 v.', 390 v. Wanderabteilungen 79 v. Wanderherbergen 80 Wandervögel 80 Warmlaufübungen 92 Warner, J 330, 345 Warnier, H. L 321, 347 Wartburgfest 33, 39 Weber, E 393, 394 v. Weber, G. H 49, 61 Weber, W 393! 419 Wedstrijdturnen 68 Blz. Weilenman 257 Weiier, Jhr. G. C. van 330 Weinberg, A. A 408 Weiser, M 428 Werdt, van 144 Werlauff 95 . Werner 62 Westerblad, CA. ... 103, 142 Wettendorf 160 Wiessner, K 88 Wigman, Mary 75 Wilhelm II, van Pruisen . . 59 Wilhelm, Prins van Saksen 72 Wilhelmina, Koningin der Nederlanden 318 v Wimmer, J 415 Winter-Felden, Hanna .... 75 Winther, F 87 Withaar, D 305 Worstelen 66 Wulften Palthe, van , 429 Wijk, van :.... 410 Wijnhof, J.A 415 Y. Yoteyko, J 401 Zander, J. G Zander, R Zenker Zentrale Kornmission für Volks- und Jrrgendspiele Zentral ■Institut für den gymnastischen Unterricht in den Armeen Zentr.Türnanst., Königliche Zuider-Methode Zuntz Zwaaioef., zie Oefeningen Zwaardemaker Czn., H. Zweden, zie Zw. Gymn. Zweedsche Gymnastiek, zie gymnastiek Zwemmen: door militairen door scholieren 38, 53 55, 56, 80, 110, volgens Gutsmuths ..17, volgens kikkermethode .. Zwingli Zwitserland, Gymn. beoef. in 16, 134 428 29 56 177 177 359 vv 394 330 21 346 21 17 16 186 LI INHOUD. L.S Woord Vooraf, door Dr C. P. Gunning Blz. 5 7 HOOFDSTUK I. De Geschiedenis van de lichamelijke schoolopvoedlng in Duitschland, door Prof. Dr H. Altrock (Vertaling van J. H. Dobbinga) 11 Inleiding. — De schoolgymnastiek vóór Jahn's tijd. — Jahn en zijn houding tegenover de schoolgymnastiek. — Eiselen en de voorloopers van de schoolgymnastiek. — De medische baanbrekers van de schoolgymnastiek. — F. Massmann. — Adolf Spiess. — De invloed van de denkbeelden van Spiess in Pruisen. — De Zweedsche gymnastiek en haar invloed op de ontwikkeling van de schoolgymnastiek in Duitschland. — De opleidingsinrichtingen voor gymnastiekleeraren en haar beteekenis voor de ontwikkeling van de schoolgymnastiek. — Het Pruisische „Landesturnanstalt". — De spelbeweging. De gymnastiek na Spiess buiten Pruisen. -— De ontwikkeling van de schoolgymnastiek in Saksen. — De ontwikkeling van de schoolgymnastiek in Würtemberg. — Baden en het werk van Alfred Maul. ■*»■ De ontwikkeling na den oorlog. HOOFDSTUK II. Aanvullende beschouwingen over de nieuwere richting in de lichamelijke opvoeding in Duitschland en Oostenrijk, door W. Boer 82 Het Stofverdeelingsplan van W. Hinnerks eh M. Puschert. — Het systeem van Dr Bess Mensendieck. — Opvattingen en lesvoorbeeld van Dr K. Gaulhofer en Dr M. Streicher. — Adalbert Slama. HOOFDSTUK III. De Geschiedenis der Zweedsche gymnastiek, door Dr W. P. Hubert van Blijenburgh . .• 93 Inleiding. — De ontwikkeling van de Zweedsche gymnastiek na 1887. — Verspreiding der Zweedsche gymnastiek buiten Zweden (Nederland, Nederlandsch-Oost-Indië, België, Frankrijk, Denemarken, Noorwegen, Duitschland Engeland, Finland, Oostenrijk, Hongarije, Kroatië, Polen, enz., Roemenië, Spanje, Portugal, Griekenland, Zwitserland, Turkije, Perzië, Japan, Chili, Argen&më, Bolivia, Zuid-Afrika, Australië, Canada, Egypte, Vereenigde Staten van Noord-Amerika). HOOFDSTUK IV. Blz. - Nieuwe stroomingen in Scandinavië, door Dr W. P. Hubert van Blijenburgh 192 De werkwijze van Niels Bukh. — De denkbeelden van den Majoor Thulin. HOOFDSTUK V. Beknopt Overzicht van de Geschiedenis van de lichamelijke opvoeding in Frankrijk, door K. H. van Schagen . . 249 Mercurialis. — Tuccaro. — Rabelais. — De Montaigne. — Rousseau. -— Clias. — Amoros. — Demeny. — Het Congres te Brussel in 1905. — Het Congres van 1910. — Tissié. — Hébert. — De Coubertin. HOOFDSTUK VI. De Geschiedenis van de Lichamelijke Opvoeding ln Nederland. I. Algemeen Overzicht, door W. Boer 294 Inleiding. — De eerste pogingen in ons land. — Prof. Dr J. van Geuns. — De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en de gymnastiek. — Eerste Handleiding voor de schoolgymnastiek door R. G. Rijkens. — Eerste verzoek van ,,'t Nut" aan de Regeering. — Een examen in de gymnastiek. — De invloed van Spiess. — De invloed van A. Maul. — Nieuwe richtingen. — De Zweedsche richting. .— W. P. Hubert van Blijenburgh. — De Fransche richting. — Sport en gymnastiek. II. Lichamelijke Opvoeding en Regeeringsbemoeiing, door W. Boer 314 1857. Wet op het L.O. — 1863. De gymnastiek voor het M.O. verplicht. — Herziening in 1878 van de Wet op het L.O. — 1881—1899. De gymnastiek verplicht voor Normaalscholen. Vak L.— 1900. Het Instituut der 4-maanders (Art. 70 der Militiewet). — 1901. Vanwege het Departement van Oorlog wordt / 2500,— subsidie verleend aan het N. G. V. — 1902. Koninklijke belangstelling. — 1907. Ook het Departement van Binnenlandsche Zaken subsidieert. — 1913. Instelling van de Inspectie voor de Lichamelijke Opvoeding. — Het Eerste Koninklijk Besluit betreffende de hchaamsoefeningen. — 1913—1916. Een nieuw Koninklijk Besluit inzake de lichaamsoefening. — 1920. Het Koninklijk Besluit wederom gewijzigd. — Een Ministerie van Onderwijs. — Het Regeeringsboek. — 1916. De Marine Sport- en Gymnastiekschool. — 1917. Invoering van de Zweedsche gymnastiek bij de Marine. — Algemeen College van Advies voor de Lichamelijke Opvoeding. — 1917. 17 December. Instelling van de Commissie Burger. — 1919. De Mihtaire Sport- en Gymnastiekschool heropend. — Speelterreinen. — 1920. Het Rapport van het Algemeen College voor Advies, uitgebracht in 1921. —■ Herziening van de Wet op het Lager en van die op het Hooger Onderwijs. 1920—1921. — Koninklijk Besluit in zake de Lichaamsoefening van 1922—1923—» 1924—1925—1926. III. De opleiding van den gymnastiekleeraar, door W. Boer 343 IV. De sportbeoefening door scholleren, door K. H. van schagen 345 V. De stelselstrijd in Nederland, door H. L. Warnier 347 Propaganda voor het Zweedsche stelsel van gymnastiek. — Stemmen tegen de Zweedsche gymnastiek. — De methode-Nijsten of Zuider-methode. — Propaganda voor de invoering der openluchtspelen. — Het z.g. Haagsche Stelsel. — Opkomst van de Rhythmische Gymnastiek in ons land. — Literatuuropgave. HOOFDSTUK VII. De Lichamelijke Opvoeding als studie-object en als tak van wetenschap, door Dr J. H. O. Reys 383 Verband tusschen orthopaedie en lichamelijke opvoeding. — Invloed van de Anthropologie op de wetenschap van de lichamelijke opvoeding. — Biometrie als hulpmiddel voor de wetenschap der hchamehjke opvoeding. — Anatomie in haar betrekkingen met de lichamelijke opvoeding. — Physiologie als grondslag van de hchamelijke opvoeding. — Bemoeiing van de Hygiëne met de Hchamehjke opvoeding. — Verband tusschen Psychologie en lichamelijke opvoeding. — Betrekking tusschen Paedagogie en lichamelijke opvoeding. — Bemoeiing van de techniek met de lichaamsoefeningen. — Invloed van de lichamelijke opvoeding op de therapie. — Opmerkingen. — Literatuur. Register. VERBETERINGEN. Blz. 88 Noot: moet zijn „Natürlicher Schwimmunterricht". Blz. 94 al. 30 uitwisschen in plaats van uitwasschen. Blz. 97 al. 9 hij in plaats van zij. Blz. 103 al. 17 Cinésologie in plaats van Chinésologie. Blz. 126 al. 36 omvat in plaats van bevat. Blz. 130 al. 6 gymnastiek in plaats van gymnastik. Blz. 135 al. 5. over de geheele wereld in plaats van over den geheelen wereld. Blz. 147 al. 4 evenals in plaats van evenlas. Blz. 383 al. 12 blz. 232 moét zijn blz. 384. Gedrukt bij Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam. KI