ONGEVALLEN VERZEKERING BESCHOUWINGEN OVER DE PERSOONLIJKE ONGEVALLENVERZEKERING IN NEDERLAND DOOR A. WILLERING Den Haag — N.V. Boekhandel v/h W. P. VAN STOCKUM & ZOON 1924 OVEEZICHT. Op een overvloed van literatuur kan de Persoonlijke Ongevallenverzekering, hierna genoemd P. O., niet bogen. Zoo uitgebreid als de lectuur is op het gebied der Levensverzekering, en tegenwoordig vooral op het gebied der Sociale Verzekering, zoo uiterst beknopt is ze op het terrein der P. O., niettegenstaande het feit, dat de P. O. in de laatste 25 jaren een zoo belangrijke plaats op Verzekeringsgebied is gaan innemen als thans het geval is. Men heeft mij wel eens gevraagd of de oorzaak ook te vinden kon zijn in de omstandigheid, dat de ongevallenverzekering nog zoo betrekkelijk nieuw is. Opmerkelijk is, dat tot voor korten tijd vrij algemeen de overtuiging bestond, dat de ongevallenverzekering (ik spreek nu van ongevallen-veizekeimg, niet van P. O.) van recenten datum is en dat de idéé, personen tegen de geldelijke gevolgen van ongevallen te verzekeren, in Nederland, pas ingang begon te vinden een 80-tal jaren geleden. Die meening 5 is totaal onjuist. De beoefening (als bedrijf) van de individueele Ongevallenverzekering in Holland is van vrij jongen datum, doch de idéé, zich te vrijwaren tegen de geldelijke nadeelen van aan personen overkomen ongevallen bestond in Holland reeds eeuwen geleden. Ongevallenverzekeringen sloot men in Holland, zij het dan ook in primitieven vorm, honderden jaren terug. Het schijnt mij van belang, om, waar ik in de overtuiging leef, dat geschiedenis, ook op Ongevallenverzekeringsgebied, een factor is, die medewerkt gemakkelijker te kunnen doordringen in de hedendaagsche techniek van het Vak, daarover enkele interessante mededeelingen te doen. Enkele jaren geleden vond ik in de Bibliotheek van het Centraal Bureau voor de Statistiek een proefschrift „Knechtsgilden en Knechtsbossen in Nederland" met als ondertitel „Arbeidersverzekering in vroeger tijden". Het is het Academisch proefschrift ter verkrijging van den graad van Doctor in de Nederlandsche letteren van Mej. E. M. A. Timmer. Met buitengewone belangstelling heb ik dat werk gelezen, uit den inhoud waarvan ten duidelijkste blijkt, dat de idéé der ongevallenverzeke- 6 ring in Holland reeds eeuwen geleden bestond, al heeft het boek niet ten doel dat te betoogen. Uit de conclusieën welke Mej. Timmer aan het eind harer beschouwingen over de knechtsgilden en knechtsbossen trekt, blijkt, dat het doel van de oudste knechtsgilden hoofdzakelijk schijnt geweest te zijn zorg voor het zieleheil der leden. Toen evenwel later de Hervorming had gezegevierd, werd het hoofddoel ondersteuning der aangeslotenen ingeval van ziekte en overlijden. Inderdaad spreekt Mej. T. in haar conclusie alleen van ondersteuning der aangeslotenen ingeval van ziekte en overlijden, doch uit de gegevens welke Mej. Timmer in haar boek verstrekt, meen ik met zekerheid te kunnen aantoonen, dat het niet alleen de bedoeling van de bossen was ondersteuning te geven ingeval van ziekte en overlijden, doch ook wanneer er sprake was van een ongeval. De bestuurderen van de oudste knechtsbossen spraken alleen van ondersteuning ingeval van ziekte en overlijden en ik kan me levendig voorstellen, dat zij bij de beredeneering van de gevallen, waarin ondersteuning verleend moest worden, zich lieten leiden door de 2 sprekendste en de meest voor de hand liggende 7 gevallen, nl. ziekte en overlijden. Men gevoelde, dat wanneer men arbeidsongeschikt werd, men die arbeidsongeschikten maar niet aan hun lot kon overlaten, doch dat er iets gedaan moest worden. En men zette heel primitief een ondersteuningsfonds in elkaar, dat voorzag in gevallen van ziekte en overlijden, op de wijze, als in 1490 gedaan werd door het Bakkersknechtengilde te Groningen, welk gilde eenvoudig weg zei, dat een zieke, zonder eenige nadere aanduiding wat onder een „ziekte" wordt verstaan, vanwege het Gilde werd ondersteund. Ik ben er evenwel van overtuigd, dat het Bakkersknechtengilde ook ondersteuning verleende ingeval van „ongeval" hetgeen ik opmaak, uit het feit, dat men bij de latere knechtsgilden over elke uitkeering sprak als „ziekengeld", ook al werd de uitkeering verleend voor een ongeval. In de bepalingen van het Bakkersknechtengilde van 1490 werd niet, zooals in de knechtsrollen van lateren datum, gezegd, dat de bijdrage in het ondersteuningsfonds zooveel en zooveel zou bedragen, doch wel vinden we de bepaling, dat, wanneer iemand ondersteuning had ontvangen, hij het geld, zoodra hij genezen was, moest terugbetalen van zijn eerstontvangen loon 8 na zijn herstel. Die bepaling vinden we later niet terug, hetgeen logisch is, omdat toen de bijdrage (premie), en het ziekengeld (uitkeering) dat men kreeg, tevoren werd vastgelegd. Genas een bij het Bakkersknechtengilde van 1490 aangeslotene niet, doch verwisselde hij het tijdelijke met het eeuwige, dan was men op die omstandigheid voorbereid door de meer practische, dan wel van fijn gevoel getuigende bepaling, dat de uitgekeerde ondersteuning teruggevonden kon worden door verkoop van zijn kleederen of wat hij anders mocht hebben nagelaten. Veel risico liep die knechtsgilde dus niet, doch de Bakkersknechten van 1490 hebben toch de verdienste, dat op hun „Verzekerings-idée" door de latere knechtsgilden werd voortgebouwd, en wel op een wijze als thans in „hoofdzaak" nog bij de tegenwoordige verzekeringsinstellingen in gebruike iB. In latere regelingen der knechtsbossen wordt officieel aangegeven, dat het de bedoeling was ook ondersteuning te geven ingeval van „ongeval" hetgeen overtuigend blijkt uit het gildeboek van de Kistenmakersknechten van 1616. Ik citeer hier woordelijk uit het boek van Mej. T. „Ordonnantie op het onderhouden der kranke en behoeftige gesellen". 9 li Zo er enig geselle krank mogte worden ende agt dagen gelegen heeft — behoeftig zijnde — zal hij zulkx den olderman in der tijt laten bekent maken, die hem dan zal moeten bezorgen met vijf en twintig stnvers alle weken, tot zolang hij weer werken kan. II. Zo enig geselle zo crank wierde ofte enig Acsideni (ik cursiveer) hadde — door Godes hand ontfangen —, dat hij een docter ofter een cherurgijn moste hebben, die zal hem door de olderman en hovelingen in der tijt worden besorgt en uit het schreen worden betaalt, dog zulx zal eerst an den olderman der meesteren worden bekent gemaakt. III. Zo deselve so crank worde, dat men daarbij moste waken, zo zal een jegelijk geselle daartoe gewillig moeten zijn en zal bij zulx na ouderdom in rang bij beurten moeten ommegaan, exemt de olderman en hovelingen m der tijt, die hyrvan zullen vrij zijn. IV. Dit waken zal een jegelijk die het zyn beurt is door de bode moeten worden angezegt des voormiddags als hij des nagts moet waken, opdat hij zig eerst kan rusten en zo hij het niet kan doen, zal het aan een ander moeten bestellen en die daar tevrede voor stellen. 10 V. Zo jemant zig hyrin weigerachtig stelde ende het waken op zijn beurt niet wilde doen, denzelven zal daarvoor verbreuken vier stuvers in 't schreen, en zal alsdan de bode moeten besorgen, dat er een ander koomt en den onwilligen an den olderman in der tijt anklagen. VI. Zo er enig geselle koomt te overlijden, zo zullen de gesamentlijke gesellen het lijk moeten volgen als het ter aarden wort gestelt, welke door de bode daarbij zullen gedaagt worden. VII. Zo jemant, ordentelijk door de bode gedaagt zijnde ende de dode niet koomt na te volgen zonder daartoe genoegsame redenen te hebben, ende zulx an den olderman in der tijt bekent maakt, zal daarvoor verbreuken drie stuvers in 't schreen, welke breuke door de bode zal worden opgehaalt. VIII. Zo er ook jemant der gesellen quame te overlijden ende hadde an den anderen gesellen een vereeringe gemaakt om te verteren, zo zullen zij dat denzelfden dag — als het lijk ter aarden is bestelt—verteren, sonder enige meerder verteringe na te maken bij verbeurte een jeder overtreden tyn stuvers en dat tot profijt van de meesteren. Uitdrukkelijk vestig ik de aandacht op artikel 11 II waaruit blijkt, dat, wanneer men lijdende is aan een „Acsident van Gode ontfangen", waarmede bedoeld wordt het tegenwoordige begrip „ongeval" hetgeen duidelijk blijkt uit andere Gildeboeken, men in het geheel niet uitgesloten is van de voordeelen van de bos. Integendeel, indien het ongeval belangrijk is, kreeg men bovendien nog de hulp van een dokter of chirurgijn. Het ligt niet in mijn bedoeling en het zou mij trouwens ook te ver voeren, elk Gildeboek, waarin de Ongevallenverzekering geregeld werd, in bijzonderheden te bespreken, doch wel wil ik, juist met het oog op hetgeen ik hiervoor zei, nl. dat „verzekerd werd op een wijze als thans „in hoofdzaak" nog het geval is bij de hedendaagsche Verzekeringsinstellingen, een resumé geven van enkele op den voorgrond tredende beperkingen en bepalingen uit de Gildeboeken na 1490. Zie hier het Eesumé. I. Toen men de bepalingen inzake de Ongevallenverzekering nader ging omschrijven, bepaalde men algemeen, dat men per jaar een vast bedrag van bijdrage moest betalen en dat men een van tevoren vastgesteld bedrag als uitkeering zou ontvangen. 12 vallenwet werd de Ongevallenwet 1921, die ook de mogelijkheid openstelde tot vrijwüüge verzekering van patroons. 1921 werd voor de P. 0. evenals 1901, een belangrijk jaar. En aanvankelijk zag het er wel naar uit, dat de P. 0. den terugslag zou ondervinden van de in werking treding der zeer uitgebreide Ongevallenwet 1921, die nu ook bereikte het terrein der risico's die wel door de P. 0. Maatschappijen werd bewerkt. Doch, zooals wel te voorzien was, het viel mee. De P. 0. bedoelt nu eenmaal de verzekering van het individu op zichzelf (vandaar dat de P. 0. ook veelvuldig genaamd wordt „Individueele Ongevallenverzekering"), dat zich vrijwillig verzekert tegen de finantieele gevolgen van alle ongevallen, terwijl de Ongevallenwet slechts betrekking heeft op „Beroepsongevallen", de uitkeering beperkt is tot maximum 70 % van het dagloon, en er nooit hooger uitgekeerd wordt dan naar een dagloon van ƒ8.—. Wèl had de uitgebreide Ongevallenwet 1921 tot gevolg, dat meerdere personen, die aanvankelijk niet onder de Ongevallenwet vielen, overtuigd waren van de noodzakelijkheid eener P. O. en vrijwillig eene dusdanige verzekering hadden 23 gesloten, nu meenden die verzekering te moeten opzeggen, omdat zij thans van Rijkswege verzekerd waren. Daartegenover stond evenwel de betere factor, dat zij die in de nieuwe verzekeringsplichtige bedrijven werkzaam waren en geen P. O. hadden afgesloten, door de Ongevallenwet 1921 er attent op gemaakt werden, dat, wanneer hun een ongeval mocht overkomen buiten de uitoefening van het beroep, zij geen rechten op uitkeering konden doen gelden, dus voor zichzelf zouden moeten zorgen. En zij, die zich daarvan rekenschap gaven, dekten zich voor dat risico door middel eener P. O. Ook de Ongevallenwet 1921 had dus geen schadelijken invloed op de ontwikkeling der P. O. en thans behoort die tak van verzekering tot de alom bekende en gevraagde en is in het dagehjksche leven noch te missen, noch te verdrijven. 24 PERSOONLIJKE ONGEVALLENVERZEKERING. „WERKKRACHT = KAPITAAL." Alle verzekering heeft ten doel het behoud van verworven kapitaal te waarborgen. Evenals een Brandverzekering ten doel heeft de vergoeding van het verhes van verworven kapitaal in den vorm van woning, inboedel, koopmansgoederen, enz. te vergoeden, heeft ook de ongevallenverzekering ten doel te vergoeden het verlies, dat geleden kan worden op de werkkracht, dat is het kapitaal voortbrengende leven. Op grond daarvan vindt men dan ook in vrijwel alle ongevallenverzekering-polissen, reeds in het eerste artikel der verzekeringsvoorwaarden, de vermelding, dat de betrokken Maatschappij „verzekert binnen de grenzen der polia „tegen geldelijk (finantieel) nadeel veroorzaakt door een ongeval, voor zoover dit „den dood of de onbekwaamheid tot de uit- 25 „oefening van ambt, beroep of bezigheid van „den verzekerde rechtstreeks heeft veroorzaakt". In die bepaling is dus het principe vastgelegd, dat de verzekering dient om te vergoeden de schade die ontstaan is door het geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk, teloor gaan van de arbeidsgeschiktheid. Werkkracht, arbeidsgeschiktheid, is inderdaad een kapitaal en wel een zeer groot kapitaal. Het kapitaal voortbrengend vermogen van de werkkracht is niet in cgfers, guldens, uit te drukken, het is al-vermogend en een geschatte waardeering van die werkkracht op heden, kan morgen totaal onjuist zijn, doordat die werkkracht zich „morgen" juist ontplooide, wellicht ten volle, in de voor die werkkracht juiste richting. Een energiek bediende van heden, kan morgen Directeur van een groote onderneming zijn. 't Gebeurt niet eiken dag, doch de mogelijkheid is er. Had iemand er zich toe gezet de werkkracht in cijfers om te zetten door te redeneeren, dat de werkkracht gewaardeerd wordt naar het jaarlijksch inkomen, dat die werkkracht opbrengt, dan zien we de groote sprong in de 26 waarde van de werkkracht in het verschil tusschen het inkomen van bediende en directeur. En is een „werkkracht" aan het einde van het „kunnen" met het Directeurschap ? Neen! De wereld ligt voor iedere werkkracht open. Men kan verder, steeds hooger! „Werkkracht" is een enorm kapitaal, dat voorzichtig beheerd moet worden en tijdig dient beschermd tegen het niets-ontziende noodlot, dat er Bteeds op uit is dat „levende kapitaal" te vernietigen. Als dè bescherming is in deze de ongevallenverzekering bedoeld. 27 ONGELUK OP ONGEVAL? - Men spreekt algemeen van Ongevallen- en nog slechts heel weinig van Ongelukkenverzekering. Wil men een goed begrip krijgen van het verschil tusschen „Ongeluk" en „Ongeval" dan is het noodzakelijk, de beteekenis dier beide woorden goed onder de oogen te zien. „Ongeluk" wil zeggen: rampspoed, onheil, verderf, in 't kort alles, zonder uitzondering, wat het tegenovergestelde wil uitdrukken van „Geluk", b.v. „Hij heeft het „ongeluk" gehad, zijn geld te verliezen." „Toen begon mijn „ongeluk" (tegenspoed.) „Hij had het „ongeluk" dat kostbare beeldje te breken" (enz.). Was het nu de bedoeling der Ongevallenverzekering-Maatschappijen te verzekeren tegen „alle" rampspoeden, dan zouden zij zich terecht „ Ongelukken' 'verzekering-Maatschappijen kunnen noemen. Doch dat is de bedoeling niet en zou ook een onmogelijkheid zijn, omdat er eenvou- 28 dig geen premie voor te berekenen zou zijn. De verzekeringsvoorwaarden laten trouwens geen twijfel inzake de bedoeling, daar uit de nadere omschrnvingen duidelijk blijkt, dat slechts een klein gedeelte van het begrip „Ongeluk" door de Ongevallenverzekering-Maatschappijen wordt verzekerd en wel speciaal dat gedeelte van het begrip „Ongeluk", dat kwetsing van personen tengevolge heeft. Wil men in den naam der Verzekeringsinstelling weergeven wat men verzekert, dan kan men niet spreken van „Ongelukken"verzekering-Maatschappij. De begrenzing werd gevonden in de benaming „Ongevallenverzekering" afkomstig van het Duitsche „Unfallversicherung". x Ik zeg hier zoo positief, dat de begrenzing werd gevonden door de vertaling van „Unfallversicherung'.' en ik heb inderdaad ook niet de minste zekerheid, dat de benaming „Ongevallenverzekering" in Nederland werd ingevoerd op grond van de hierboven weergegeven verschilpunten. Ik beschouw de populariseering van de bedoelde benaming dan ook als een vertaling van het Duitsche „Unfallversicherung" en ik word hierin gesterkt door het feit, dat bij de herleving van het „Ongevallenverzekeringsbedrijf" 29 in Nederland, men aanvankelijk sprak van Ongelukkenverzekering Maatschappij en het mij bekend is, dat de Duitsche Maatschappijen hg de latere oprichting van Nederlandsche instellingen nog al eens als voorbeeld hebben gediend bij vaststelling van voorwaarden en tarieven. Neemt men een woordenboek ter hand, dan zal men zien, dat meestal als verklarend begrip van „Ongeval" wordt aangegeven: ramp, -ongeluk. Men kent het gezegde: „Een stoel is een ding met vier pooten, doch daarom is een ding met vier pooten niet altijd een stoel". Zoo gaat het ook met „Ongeval" en „Ongeluk". Een ongeval is een ongeluk, doch daarom verstaat men onder een ongeluk niet altijd een ongeval. Breekt men een of ander voorwerp, dan is dat een „ongeluk" en spreekt men niet van „ongeval". Breekt men daarentegen een been, dan is dat een „ongeluk" doch tevens een „ongeval", m. a. w. een onderdeel van het begrip „ongeluk", dat nader wordt aangeduid met de benaming „ongeval". „Ongeval" is dus zeer zeker een sterke beperking van het begrip „ongeluk" en wel in dier voege, dat men daar altijd onder verstaat eene lichamelijke kwetsing. Voor zoover ik heb kunnen nagaan is de nadere 80 omschrijving van het begrip „ongeval" in hoofdzaak op verzekeringsgebied te vinden, niet alleen in Holland, doch evenzeer in Duitschland, Frankrijk en Engeland, landen die wat de hedendaagsche ongevallenverzekering betreft, Nederland vóór waren. In al die landen maakt men wel degelijk onderscheid tusschen het begrip „ongeluk" en „ongeval" hetgeen uit het volgende moge blijken. Duitschland, Unglück-Unfatt. Evenals bij ons verstaat men in Duitschland onder Unglück het ongeluk in den uitgebreidsten zin des woords, hetgeen ook blijkt uit de afleidingen Unglücklich-ongelukkig, Unglückseligrampzalig, Unglücksvogel-ongeluksvogel, enz., terwyl Unfall de hierboven bedoelde beperking van het begrip „ongeluk" weergeeft. In Duitschland heeten de Ongevallenverzekering-Maatschappijen dan ook Unfallversicherungs-Gesellschaft. Frankrijk, Malheur-Accident. Ook in Frankrijk verschil tusschen Malheur en Accident. Malheur als algemeen begrip, met afleidingen als-jouer de malheur-ongelukkig spelen, heur et malheur—vóór- en tegenspoed, a quelque chose, malheur est bon — een ongeluk is ergens goed voor- 81 Accident, hoewel niet uitsluitend, toch bij de Ongevallenverzekering-Maatschappijen in gebruik als weergave van het begrip „ongeval". De Fransche Ongevallenverzekering-Maatschappijen heeten dan ook „Compagnie d'Assurance contre les Accidents". Engeland, Misfortune-Unhappiness-Accident, Het ongeluk in het algemeen wordt aangeduid o. a. door Misfortune, Unhappiness, terwjjl, wanneer men „ongeval" wil aanduiden, spreekt van „Accident". In Engeland spreekt men van „Accident-Insurance Company". 32 WAT WORDT DOOR DB VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN ONDER EEN ONGEVAL VERSTAAN? Alle Ongevahenverzekering-Maatschappijen huldigen niet dezelfde bewoordingen, waar bet geldt de omschrijving van wat onder een „ongeval" wordt verstaan. Hieronder laat ik een drietal omschrijvingen volgen: I. Onder ongeval wordt verstaan: het bekomen van een geneeskundig vast te stellen lichamelijk letsel, tengevolge van plotseling en onmiddelhjk op den verzekerde inwerkend uitwendig geweld, zonder dat de verzekerde in staat van dronkenschap, krankzinnigheid of verstandsverbijstering (delirium) verkeert, roekeloos heeft gehandeld of voorschriften, in het belang der veiligheid heeft verwaarloosd. H. Onder ongevallen worden verstaan, alleen de zoodanige, waarbij de verzekerde getroffen wordt, plotseling, onafhankelijk van zijn wil, door een uitwendig, onmiddelhjk op hem inwer- 33 kend geweld, waardoor hem lichamelijk letsel wordt toegebracht, hetwelk de onmiddellijke oorzaak is óf van zijn dood óf van zijne ongeschiktheid. HL Onder ongeval wordt verstaan eene plotselinge, gewelddadige inwerking van buitenaf op het lichaam van den verzekerde, den dood of kwetsing van dezen rechtstreeks tengevolge hebbend, tegen zijn wil en buiten zijn grove schuld. Vergelijkt men de bovenstaande omschrijvingen met elkaar, dan valt het op, dat, al bezigt men niet dezelfde bewoordingen, men toch allen de idéé is toegedaan, dat, wil men op grond van een gesloten ongevallenverzekering rechten op uitkeering doen gelden, er aanwezig moet zijn dood of kwetsing van het lichaam, door plotseling uitwendig op het lichaam van den verzekerde inwerkend geweld, buiten den wil van den verzekerde en zonder zijn grove schuld. Doch evenzeer is men het er over eens, dat — welke omschrijving van het begrip „ongeval" men ook neemt —, deze voor de praktijk onvoldoende is, omdat het overduidelijk gebleken is, dat men „wat onder een ongeval verstaan wordt" niet zoodanig kan formuleeren, dat het in alle opzichten voldoet. 34 Er zijn nu eenmaal gevallen te over, die niet ontstaan zijn door „plotseling uitwendig op het lichaam van den verzekerde inwerkend geweld" en welke men onmogelijk van de ongevallenverzekering kan uitsluiten. Daarom volgt onder de vermelding in de polis van wat onder een ongeval wordt verstaan, onmiddellijk een nadere aanvulling van wat „ook" onder ongeval wordt verstaan. Dat „ook" in dezen zin, geeft al aan, dat de formuleering hierboven bedoeld niet „af" is. Die formuleering beoogt dan ook alleen weer te geven den grondslag, op welken wordt voortgebouwd. De aanvulling hiervoren bedoeld luidt in den regel als volgt: „Onder de verzekering is ook begrepen: bloedvergiftiging, mits rechtstreeks voortspruitend uit een ongeval, verstuiking, ontwrichting, scheuring van spieren, verrekking, rechtmatige verdediging van eigen of eens anders lijf, poging tot redding van personen, onvrijwillige inademing van schadelijke gassen, onvrijwillige val in het water, (het op zichzelf staand feit van het vinden van een lichaam in het water wordt niet als het bewijs van een ongeval beschouwd), operatie op 85 den verzekerde toegepast, wanneer een ongeval die rechtstreeks noodzakelijk maakte." Een onvrijwillige val in het water is ook onder de ongevallenverzekering begrepen, doch er is aan toegevoegd „het op zichzelf staand feit van het vinden van een lichaam in het water wordt niet als het bewijs van een ongeval beschouwd". Die toevoeging mag geen aanleiding zijn tot de veronderstelling, dat men bij dien val in het water moet verdrinken. Elk ongeval moet, en dat is het goed recht der Verzekering-Maatschappijen, bewezen worden, m. a. w. er moet worden aangetoond, dat er inderdaad een ongeval heeft plaats gehad. Die bewijsvoering is in de meeste gevallen uitermate eenvoudig. Ik kom daarop hierna nog terug. Nu wordt het lijk van een verzekerde eener Ongevallenverzekering-Maatschappij in het water gevonden, „zonder meer". De nagelaten betrekkingen van den overledene wenden zich tot de betrokken Verzekering-Maatschappij met verzoek om uitkeering. Doch nu wordt door de OngevallenverzekeringMaatschappij naar voren gebracht, dat de overledene bij haar had loopen een „ongevallenver- 36 zekering" en dat dus alleen op grond van een plaats gehad hebbend „ongeval" rechten op uitkeering ontstaan. „Het op zichzelf staand feit" dat er een lijk van een verzekerde in het water is gevonden, is niet het bewijs, dat er een ongeval heeft plaats gehad. Dat bewijs moet geleverd worden. De groote vraag waar het omgaat is: Hoe is de verzekerde te water geraakt? Vanzelfsprekend wordt een onderzoek ingesteld en • nu blijkt uit de getuigenverklaringen, dat verzekerde „onvrijwillig" in het water is geraakt, dat er dus sprake is van een onvrijwillige val in het water, welke in dit geval het verdrinken tengevolge had. Er is geen twijfel meer of er heeft een ongeval plaats gehad in den zin der verzekeringsvoorwaarden en uitkeering aan de nagelaten betrekkingen volgt dus. „Het bewijs" is geleverd, doch het „lichaam in het water" was niet het bewijs van een ongeval. Is evenwel niet door getuigen uit te maken hoe verzekerde in het water is geraakt, terwijl zich evenmin op het lichaam van den verzekerde kenteekenen bevinden, (verwondingen, verminkingen, enz.) die aanwijzigingen kunnen verschaffen over een plaats gehad hebbend ongeval, 87 m.a.w. het lijk is volkomen gaaf en verdrinking is oorzaak van den dood, dan is geen uitkeering op grond van de Ongevallenverzekeringspolis verschuldigd. Br is wel eens op aangedrongen in de Ongevallenverzekeringspolissen de bepaling op te nemen, dat het vinden van een lichaam in het water wèl als bewijs van een ongeval moet worden aangenomen, doch daarmede raakt men buiten het gebied der ongevallenverzekering. Uit de nadere toevoegingen bij het begrip wat onder een ongeval wordt verstaan, blijkt duidelijk dat het streven der Verzekering-Maatschappijen is, een polis te verschaffen, die in zoo ruim mogelijke mate aan het doel beantwoordt, doch vóór alles mag men de strekking der verzekering niet uit het oog verhezen, n.1. ongevallenverzekering. Bij elk geval dat zich voordoet moet vaststaan, of althans als vaststaand kunnen worden aangenomen, dat er een ongeval heeft plaats gevonden. Wykt men daarvan af, dan begaat men willekeur en zet men het bedrijf op losse schroeven. Onwillekeurig komt men tot de vraag: „Maar wat verstaat men dan onder een „onvrijwillige val" in het water"? De voorbeelden zijn vele. Indertijd verging er bij stormweer in de nabijheid van Zwolle de 38 veerboot. Verscheidene menschen kwamen daarbij om het leven. De nagelaten betrekkingen van de verdronkenen hadden recht op uitkeering, daar de dood het gevolg was van een onvrijwilhge val in het water. Zulks is ook het geval bij rampen op zee. Al deze gevallen slaan evenwel op gevallen met doodelijken afloop. Elke onvrijwillige val in het water behoeft evenwel geen overlijden tengevolge te hebben om rechten op uitkeering te doen verkrijgen. Bij het fietsen langs de vaart zal men moeten uitwijken voor een of ander voertuig. Door gladheid van den weg slipt de fiets en de berijder valt in het water. Hij wordt er uit gehaald, doch thuis gekomen voelt betrokkene zich ziek. De medicus constateert longontsteking. Is nu volgens de Ongevallenverzekeringspolis uitkeering verschuldigd? Er is geen twijfel aan of het antwoord moet luiden „Ja". Er zijn hier namelijk 2 factoren in het spel, „De onvrijwillige val in het water" en de gevolgen daarvan. „De onvrijwillige val in het water" is onder de verzekering begrepen, dus vanzelfsprekend ook de rechtstreeksche gevolgen van dien val. 89 Nu is in het aangehaalde voorbeeld geen lichamelijke kwetsing het gevolg van den val in het water, doch een ziekte. Waar evenwel volgens de polisvoorwaarden „de onvrijwilhge val in het water" als „ongeval" wordt aangemerkt en de strekking der verzekering is uitkeering te verleenen wanneer er ongeschiktheid tot werken ontstaat als gevolg Van het ongeval, moet in dit geval wel degelijk uitkeering worden verleend. Pleegt men door zich te verdrinken zelfmoord, dan betreft het een „vrijwillige val" in het water en is dus geen uitkeering verschuldigd. ZIEKTE ALS RECHTSTREEKSCH GEVOLG VAN EEN ONGEVAL. Uit het bovengemelde blijkt dus duidelijk, dat ziekte, als rechtstreeksch gevolg van een verzekerde overkomen ongeval, onder de ongevallenverzekering begrepen is, al is dit niet met zooveel woorden in alle verzekeringsvoorwaarden vermeld. Verzekeringsinstellingen die geen uitkeering verleenen voor een ziekte, als rechtstreeksch gevolg van een ongeval, geven geen blijk van het juiste inzicht in de Btrekking der ongevallenverzekering. 40 ONGEVAL IN VERBAND MET ZIEKTE (ZIEKTETOESTAND). Het tegenover gestelde geval als hierboven genoemd kan zich ook voordoen; dus een ongeval, in verband met een ziekte of ziektetoestand. Is een dergelijk geval ook onder de ongevallenverzekering begrepen? Neen!! En dat is logisch. I. Gestel, een verzekerde heeft door kouvatten longontsteking gekregen en de patiënt wordt geteisterd door hooge koortsen, die hem wild maken en het bed doen verlaten. In zijn nachtelijke koorts-Wandeling valt patiënt van de trappen en breekt een been. Dat ongeval is te wijten aan zijn ziekte-toestand, m.a.w. het ongeval komt hier in de tweede plaats. Patiënt is reeds ziek en arbeidsonbekwaam; tengevolge van zijn ziektetoestand valt hij van de trappen en kan nu geen rechten op uitkeering doen gelden op grond van zijn ongevallenverzekering. H. Iemand heeft spataren. Op straat loopende springt plotseling een spatader. De patiënt verzwakt door bloedverlies, valt op straat neer en breekt door dien val een arm. 41 Het betreft dan een ongeval in verband met een ziekte, want het bloedverhes als gevolg van het springen van den spatader (de ziekte) was de aanleiding, dat de verzekerde kwam te vallen. Eechten op uitkeering kan de betrokkene in zoo'n geval niet laten gelden. Trouwens zulke gevallen zijn voorzien en daarom treft men in de polisvoorwaarden aan een paragraaf met als hoofd: WELK RISICO IS O.A. NIET ONDER DE VERZEKERING BEGREPEN? Zoo'n paragraaf luidt over het algemeen als volgt: Als ongeval wordt o.a. niet beschouwd: vergiftiging, zonnesteek, breuk (hernia). Evenmin zqn onder de verzekering begrepen ongevallen ontstaan in verband met: ziekte, gebruik van schadelijke spijzen of dranken, vallende ziekte, beroerte, hartkwaal, kramp, duizeling, delirium, dronkenschap, roekeloosheid, zelfmoord of poging daartoe, zinsverbijstering, ziektetoestand van den verzekerde, oorlog of oorlogstoestanden, deelneming aan wedstrijden of weddenschappen, 42 waardoor grootere krachtsinspanning gevergd wordt, dan wanneer de daaraan verbonden lichaamsbeweging onder normale omstandigheden plaats heeft. Ongevallen ontstaan in verband met het bezitten of houden van een luchtvaartuig, rijwiel, motorrijwiel of automobiel of ongevallen ontstaan tijdens luchtvaart, wielrijden, motorwiehijden (als bestuurder zoowel als passagier) of automobielrijden van den verzekerde, tenzij dit laatste een enkele maal als gast of als betalend passagier geschiedt, alsmede ongevallen ontstaan in verband met of tijdens tweegevecht, hooggebergte- en gletschertochten, die wegens het daaraan verbonden gevaar in den regel niet zonder gidsen ondernomen worden, acrobatische toeren, aanvallen van wilde dieren, terwijl daarop jacht gemaakt wordt, oproer, samenscholing, circusrijden, dresseeren van wilde, voor den mensch gevaarlijke dieren of andere waagstukken waaraan bijzonder gevaar verbonden is, het aanleiding geven tot of deelnemen aan mishandeling, doodslag of moord geven evenmin recht op schadevergoeding. 48 Uit deze beperkingen blijkt duidelijk, dat het beginsel is, slechts normale, gezonde personen te verzekeren, en wel onder normale omstandigheden. De premie, op de berekening waarvan hieronder nader wordt teruggekomen, is gebaseerd op het verzekeren van gezonde personen, dus normale risico's. Zieke, dus abnormale personen, worden niet in de ongevallenverzekering opgenomen. Zou men daarvan afwijken, dan zou het risico, dat de Maatschappijen op zich nemen, zóó groot worden, dat de premie niet te betalen zou zijn. De paragraaf waarin vermeld wordt „Welk risico o.a. niet in de verzekering is begrepen", wordt onmiddellijk gevolgd door eene nadere aanduiding: WIE VERZEKERT DE MAATSCHAPPIJ? Over het algemeen worden zoowel mannelijke als vrouwelijke personen verzekerd, (waarmede gezonde personen bedoeld worden, hetgeen blijkt uit de achter de opgave der leeftijdsgrenzen volgende opgave, dat van de verzekering uitgesloten zijn: enz.), van 18 tot 65 jarigen leeftijd, terwijl wat de mannelijke verzekerden betreft, de verzekering op 65 jarigen leeftjjd nog verlengd 44 kan worden tot 70 jaar, doch daarna komt ze automatisch te vervallen. Voor vrouwen begrenst men den maximum verzekeringsleeftijd vrijwel tot den 65 jarigen leeftijd, terwijl de beperkende bepaling gemaakt wordt, dat voor vrouwen de verzekering geschorst is gedurende de zwangerschap. Als toelichting op deze leeftijdsgrenzen voor wat mannen betreft, las ik eens, dat die zoo gesteld waren, omdat men zoowel beneden den 18 jarigen als boven den 65 jarigen leeftijd, een te groot risico vormt voor een Ongevallenverzekering-Maatschappij. Daar schuilt veel waars in, doch afdoende is die toelichting niet, omdat de bedoeling der ongevallenverzekering is de financieele schade te dekken, welke men ten gevolge van een overkomen ongeval lijdt. En nu vraag ik me af, heeft, uit dat licht bezien, de P.O. voor personen beneden 18 en boven 65 jaar wel voldoende beteekenis? Over het algemeen zijn jongelui van 17 jaar en jonger nog studeerende en is voor hen de financieele schade uitgeschakeld. Zijn die jongelui niet studeerende, doch reeds in een of ander vak werkzaam, dan is hun inkomen gering en zal de financieele schade niet zoo groot zijn, omdat ze in 't algemeen thuis inwonende 45 zijn en wanneer het een beroepsongeval betreft, zij toch door middel van de Ongevallenwet 1921 70 % van hun dagloon uitgekeerd krijgen, en de geneeskundige behandeling gratis. Menschen boven den 70 jarigen leeftijd verrichten in doorsnee hunne beroepsbezigheden niet meer. Bij hen is de factor „zich te dekken tegen de financieele schade ontstaan tengevolge van een ongeval, welke financieele schade, zooals reeds beschreven, over het algemeen ontstaat door de tengevolge van het ongeval ontstane arbeidsongeschiktheid, niet meer van kracht en ontbreekt dus een der voornaamste grondslagen waarop het sluiten eener ongevallenverzekering is gebaseerd. Ten opzichte van gehuwde vrouwen is de beperking, dat de verzekering gedurende de zwangerschap en 14 dagen na de bevalling niet van kracht is, wel zeer ingrijpend. Ik herinner me een geval van een vrouwelijke arts, die aan de betrokken Maatschappij vroeg die bepaling te schrappen. Toen de Maatschappij antwoordde daarop niet te kunnen ingaan, schreef ze, dat ze de verzekering niet wenschte te verlengen, daar zij meende als gezonde Hollandsche vrouw een groot gezin te moeten vormen en daardoor de eerstvolgende jaren de verzekering dus 46 vrijwel doorloopend geschorst zou zjjn, en voor een doorloopende schorsing wenschte ze geen premie te betalen, waarin ze groot gelijk had. Dit geval illustreert de beperkende bepaling voldoende. SPORT, bedoeld als normale ontwikkeling van het lichaam in de verzekering begrepen. Hiervoor werd reeds melding gemaakt van de risico's welke niet onder de verzekering zijn begrepen. Wanneer men die uitsluitingen aandachtig bekijkt zal men tot de ontdekking komen, dat de sport, welke ten doel heeft het lichaam op normale wijze te ontwikkelen, de spieren te stalen of in het algemeen gezegd Sport, welke ten doel heeft de beoefenaar een gezonder lichaam te doen bekomen, zonder bijzonder lichaamsgevaar, niet van de verzekering is uitgesloten. Wel vinden we uitzonderingen als wiel-, motoren automobielrijden. En men heeft het over de Rijwiel-Moter- en Automobielsport, doch onder de hedendaagsche verkeersomstandigheden is er aan deze sporten wel degelijk bijzonder gevaar verbonden, waarom zij van de P.O. verzekering zijn uitgesloten, doch tegen een verhooging van 47 premie speciaal ingesloten kunnen worden. Wel zijn er juist nu maatschappijen, die, in verband met de omstandigheid, dat vrijwel elk Nederlander een rijwiel bezit en het wielrijden in Holland populairder is dan in welk land ook, overwegen of reeds in praktijk gebracht hebben, het wielrijden gratis in te sluiten. Doch dat is meer bedoeld als reclame-middel en om iets voor te hebben op de concurrenten, dan wel, dat daarmede de redeneering te met gedaan wordt, dat vooral heden ten dage de Eijwielsport in verband met het steeds toenemende mechanische verkeer, een apart gevaar oplevert. Een uitsluiting voor Tennis, Voetbal (oefenen) Korfbal, Zwemmen, Paardrijden, Hocky, Polo, Turnen en soortgelijke sportspelen vindt men niet. VLIEGEN. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat men, althans bij Nederlandsche Maatschappijen, het risico „Vliegen" niet kon dekken. Doch gezien de gunstige resultaten welke o.a de Koninkhjke Luchtvaart Maatschappij sedert hare oprichting heeft bereikt en de ontwikkeling van het Vhegwezen in het algemeen, is men 48 langzamerhand afgestapt van het niet dekken van dat risico en men kan dan ook tegenwoordig het risico „Vliegen" ook bij Nederlandsche Maatschappijen in de P.O. doen opnemen tegen eene speciale premie, al zijn er één of meer Maatschappijen, die, den voorzichtigen weg kiezende, het „Vhegrisico" alleen wenschen te dekken, wanneer men gebruik maakt van de luchtlijnen der K. L. M. Een openlijk bewijs dus van vertrouwen in laatstgenoemde instelling. WAAR IS DE ONGEVALLENVERZEKERING VAN KRACHT? Vrijwel algemeen vindt men in de polisvoorwaarden vermeld, dat de verzekering van kracht is binnen de grenzen van Europa, waarmede dan bedoeld wordt, die grenzen van Europa welke van kracht waren vóór 1 Augustus 1914, dus vóór het uitbreken van den wereldoorlog. Aan die omschrijving wordt nog toegevoegd, dat de verzekering tevens geldig is op schepen van geregelde Stoomvaartlijnen tusschen Europeesche havens, Afrikaansche- en Aziatische havens der Middellandsche- en die der Zwarte Zee. Heeft men geen bijzonder beding gemaakt, 49 ten opzichte van deze bepaling, dan valt die aldus op te vatten dat, zoolang men zich op een boot bevindt, de verzekering van kracht is, doch zet men b.v. in een Afrikaansche haven voet aan wal en men struikelt daar over een of ander voorwerp, met gevolg, dat men lichamelijk letsel bekomt, dan kan men geen rechten op schadevergoeding doen gelden, daar men zich dan op Afrikaanschen bodem bevindt, m.a.w. de grenzen van Europa zijn overschreden en men bevindt zich op een gebied waar de verzekering niet geldig is. Ik zei hierboven „heeft men geen ander beding gemaakt", want bij de ongevallenverzekering is tegen betaling van extra-premie veel te bereiken en de meeste Maatschappijen hebben er dan ook geen bezwaar tegen de verzekering uit te strekken over andere dan Europeesche landen, ja zelfs over de geheele Wereld, wanneer men daarvoor maar betaalt de speciaal daarvoor door de Maatschappij berekende premiën. GRONDSLAGEN VAN VERZEKERING. De grondslag waarop de Ongevallenverzekering wordt aangegaan is de z.g. aanvraag tot verzekering, welke door de Maatschappij wordt verstrekt 50 en door den candidaat-verzekerde wordt ingevuld en onderteekend. Een voorbeeld van zoo'n formulier laat ik bieronder volgen. AANVRAAG VOOR PERSOONLIJKE ONGEVALLEN-VERZEKERING. VRAGEN. 1. o. Naam en voornamen (voluit) van den te verzekeren • persoon. 6. Waar en wanneer geboren. e. Woonplaats, straat en huisnummer. Indien de contractant niet zichzelven doch een ander persoon verzekert, welke zijn dan: d. de naam en voornamen (voluit) van den contractant ? e. de woonplaats, straat en huisnummer van contractant T 2. a. Nauwkeurige omschrijving van beroep en even- tueele andere bezigheden. 6. H^ft een eigen zaak of ia -jjjj werkkring' van ondergeschikten aard? c. Zfjn werkzaamheden (hoofdzakelijk af uitsluitend) van administratieven dan wel van meer technischen aard ? Administratief = zich uitsluitend bezighoudend met administratieve- of kantoorwerkzaamheden. Technisch = het bedrijf leidend, toezicht houdend op het bedrijf, zonder evenwel anders dan administratief mede te werken. 3. Brengt beroep mede: a. Reizen (hoelang per jaar)? 6. Handenarbeid? Zoo ja, welke? c. Werkzaamheden aan- of met machinerieën (welke) ? 51 d. Het zich ophouden op plaatsen, waar zich bevinden machinerieën of toestellen, b.v. door stoom, electriciteit, gas, petroleum, benzine of andere krachten gedreven en bestemd tot hét in beweging brengen of houden van één of meer werktuigen ? e. Werkzaamheden op steigers, gebouwen, daken, schoorsteenen, etc. T /. Het in aanraking komen met dieren (paarden, koeien, honden, etc.)? g. Het werkzaam zijn op plaatsen of in de nabijheid van plaatsen, waar bijtende, licht ontvlam-of ontplofbare stoffen aanwezig zijn, of waar cirkelzagen, hflschwerktuigen of liften worden gebezigd ? h. Brengen ^j?^ betrekking, beroep of liefhebberijen eenig bijzondere risico mede ? Zoo ja, welk? 4. a. Welke takken van sport beoefent gjj? b. Wenscht gij rjj- ook te verzekeren tegen ongevallen tengevolge van wielrijden, motorwielrijden, automobielrijden, bergbestijgingen of andere sport (met of zonder verzekering tegen aanspraken van derden) ? Zoo ja, tegen welke ? c. Hoelang beoefent £5 elk dezer sports? 5. a. j^hjj volkomen gezond en zonder lichamelijke gebreken ? In het bijzonder zijn gehoor en gezicht normaal (welk brilnummer)? 6. It*h^J lijdend (of lijdend geweest) aan duizelingen, toevallen, beroerte, verlamming, hartkwaal, ruggemergs-, zenuw- of zielsziekte, tuberculose, nierziekte suikerziekte, zwakheid van geestvermogens, rheumatisme, jicht, of eenige andere kwaal? c. behept met spataren ? 52 , Zijt gij . , d- TTW hnks? Zij t gij «• Uif gehuwd? /. Welk zijn ~ gewicht en lengte ? a' Is reeds vroeger een ongeval overkomen? Wanneer, welk, met welke gevolgen, en hoelang duurde de genezing? b. Zijn thans nog gevolgen aanwezig? Hebt gij ... c' Heeft h(j nwrvoor schadeloosstelling aangevraagd of genoten ? Bij welke Maatschappij(en) en tot welk(e) bedragten) ? Zijt gij b hij reeds bï 0118 tegen ongevallen of ziekte verzekerd ? Zoo ja, onder welke polisnummers ? N.B. Bet is noodzakelijk deze vraag nauwkeurig te beantwoorden. Zie§ ... alinea ...der Algemeene Bepalingen. a. Is ooit een aanvraag ingediend tot verzekering van ÉiS ^gen ongevallen, ziekte of op het leven ? Indien ja, bij welke Maatschappij (en) en met welk gevolg? b. Is ooit door eene Levens-, Ziekte- of OngevallenVerzekering-Maatschappij eene aanvraag ter verzekering van afgewezen of eene verzekering van opgezegd of verbroken? Zoo ja, welke Maatschappij en waarom? e" is hij ree"*8 *>ij andere Maatschappijen verzekerd tegen ongevallen of ziekten? Zoo ja, welke en voor welke bedragen? Volgens welk tarief wordt de verzekering verlangd ? 58 10. Voor welke bedragen wordt de verzekering verlangd ? (a.) In geval van overlijden. (&•) .» » »> bhjvende invaliditeit. (e.) „ „ » tijdelijke onbekwaamheid. 11. o. Wanneer moet de verzekering ingaan? b. Voor hoeveel jaren (vjjf of tien) wenscht Gij te verzekeren ? (Bij verzekering voor den tijd van 10 jaar gesloten, wordt het bedrag der premie met 10 pCt. verminderd, bij verzekering voor minder dan vijf jaren, wordt de premie met 10 pCt. verhoogd.) Bovenstaande vermindering of verhooging is niet toepasselijk op eventueele extra-premiën. 12. Hoe zal de premie worden betaald? I. In jaarlijksche termijnen? II. In drie- of zesmaandelijksche termijnen ? Hl. Voor den geheelen duur der verzekering vooruit? 13. o. Aan wie(n) moet eventueel het voor overlijden verzekerde bedrag worden uitgekeerd? (Naam, voornamen, adres) ? 6. Indien de contractant niet zichzelven, doch een ander persoon verzekert, aan wie(n) (naam, voornamen, adres) moeten dan eventueele uitkeeringen geschieden ? (De aldus aangewezen persoon of personen wordt (worden) als de eenige rechthebbende(n) beschouwd.) 14. Hebt Gjj overigens iets mede te deelen, dat op deze verzekering van invloed kan zijn? Ondergeteekende verklaart bovenstaande vragen volledig, nauwkeurig en naar waarheid beantwoord te hebben, met de verzekeringsvoorwaarden der te welke in deze aanvraag zijn afgedrukt, bekend te zijn en zich aan dezelve te onderwerpen. Hij machtigt 54 door onderteekening dezer aanvraag den arts, welke in geval van een ongeval of ziekte den verzekerde behandelt, aan.... alle door haar gewenschte inlichtingen te verstrekken, voor zoover deze op het ongeval of de ziekte betrekking hebben. Hij verbindt zich het eerste premiebedrag met de kosten, te zamen ƒ te voldoen uiterlijk bij aanbieding der kwitantie te zijnen huize en de volgende premiebedragen, met /O.— voor porto- en administratiekosten per jaar (te betalen tegelijk met de kwitantie van eiken eersten premietermijn), telkens op , aan de Directie van .... te of aan den door deze tot ontvangst gemachtigde, terwijl hij den rechter te alleen, met uitsluiting van eiken anderen rechter, als bevoegd erkent en aanneemt. Handteekening van den contractant den 19 De vragen in zoo'n aanvraag gesteld zijn vele, doch ze zijn noodig, hoog noodig, daar de beantwoording dier vragen voor de Maatschappij de basis vormt voor de beoordeeling van het risico, terwijl, wanneer er eens kwestie mocht ontstaan tusschen den verzekerde en de Maatschappij, de onderteekende aanvraag tot verzekering, voor beide partijen het belangrijke stuk is, want het moet zijn de naar waarheid door den verzekerde gedane verklaring inzake het te verzekeren risico, terwijl het voor de Maatschappij het stuk is waarop het risico beoordeeld en de polis werd afgegeven. Het is de overeenkomst 55 nader overeengekomen, dat ongevallen ontstaan door, of in verband met automobielrijden (eventueel motorrijden, gletscher-tochten enz.) in deze verzekering zyn inbegrepen. Vraag 5 heeft in hoofdzaak betrekking op den gezondheidstoestand van den verzekerde. Waar uit de verzekeringsvoorwaarden blijkt, dat in beginsel slechts gezonde normale personen verzekerd worden, is deze vraag weer noodzakelijk, omdat de inkleeding van vraag Sb zóó is gemaakt, dat, alhoewel vraag 5o met „ja" beantwoord zijnde, het gevraagde bij vraag 5b aanleiding kan geven, dat het risico voor de Maatschappij onaanneembaar is. Gestel dat uit de beantwoording van vraag 5a blijkt, dat de Maatschappij te maken heeft met een op het moment van aanvragen der verzekering volkomen gezond persoon. Doch uit de beantwoording van vraag 5b blijkt, dat candidaat-verzekerde vroeger geleden heeft aan tuberculose en suikerziekte. Het is in zoo'n geval niet al te voorbarig om te veronderstellen, dat iemand die aan 2 zulke ernstige ziekten geleden heeft, alhoewel tijdelijk weer gezond zijnde, een groote kans loopt, dat die ziekten zich weer zullen openbaren. En juist iemand die lijdende is aan 58 suikerziekte is voor een ongevallenverzekeringmaatschappij een buitengewoon slecht risico, omdat de praktijk geleerd heeft, dat lichamelijke kwetsingen bij lijders aan suikerziekte öf in 't geheel niet óf slechts zeer langzaam genezen. Wil de Maatschappij, indien vraag 56 als boven aangegeven werd beantwoord, niet zelf beslissen over de al of niet aanneming van het te verzekeren risico, dan zal zij de beslissing daarvan in den regel overlaten aan haren Medischen Adviseur. Vraag 5/ luidt „Welk zijn Uw gewicht en lengte ?" Hoewel deze vraag dikwijls als van weinig belang wordt beschouwd, is ze dat toch inderdaad met. Volgens de formule van Broca moet het gewicht van een volwassen mensch juist zooveel Kilo's bedragen als het aantal centimeters van zijn lengte, verminderd met honderd. Weer anderen beweren, dat, zonder het normale te overschrijden, men gerust van 10 tot 40 % daarboven of daarbeneden kan blijven. In ieder geval, dit staat vast, het gewicht van een volwassen mensch moet in normale verhouding staan tot zijn lengte. Waar de verzekeringmaatschappijen zich niet aan de absolute formule van Broca kunnen 59 houden, nemen zij als maatstaf, de formule van Broca, met de toevoeging van de van 10 tot 40 % daarbeneden of daarboven, als hiervoor aangegeven. Me dunkt dat. is een flinke marge, die op het normale gewicht wordt toegestaan en de meeste menschen zullen daar wel onder vallen. Voorbeeld: Lengte en Gewichttabel. LENGTE EN GEWICHT. Tabel voor normaal gewicht en 40 % overwicht voor de verschillende lengten. t ■ tlt Normaal ge- 40% overwicht Lengte mM. -^jcht in K.G. in K.G. 1.524 52.17 78.04 1.549 54.43 76.20 1.575 56.70 79.88 1.600 58.97 82.56 1.625 -ft 61.24 85.74 1.651 68.50 88.90 1.676 64.86 90.80 1.702 65.77 92.08 1.727 67.18 93.98 1.752 70.81 98.48 1.778 72.51 101.60 1.808 74.84 104.78 1.829 77.11 107.95 1.854 M' 79.38 111.18 60 Worden de arwijkingen evenwel te groot, b.v. een volwassen mensch van 1.50 M. met een gewicht van 125 K.G., dan raakt men daarmede op het terrein van het abnormale en wordt zoo'n dik persoon, bekeken uit het oogpunt van een goed assuradeur, voor een ongevallenverzekering letterlijk en figuurlijk een zwaar risico en ik kan het billijken, dat men weigert het ongevallenrisico van zoo iemand te verzekeren. Zoo'n volwassen mensch mist de natuurlijke lichaamslenigheid en vlugheid, beweegt zich dus moeilijk en levert een gevaar op voor het bekomen van ongevallen, veel grooter dan een van gewicht normaal persoon. Vraag 6 heeft ten doel aan de Maatschappij inlichtingen te verschaffen over den candidaatverzekerde reeds vroeger overkomen ongevallen. Ook deze vraag wordt dikwijls lichtvaardig beantwoord en de ernst van het gevraagde dringt veelal niet door tot den candidaat-verzekerde. En toch ze is voor de betrokken Maatschappij van belang. Een aanhaling uit de Verzekeringsbode dato 29 September 1923 moge daarop het juiste Kcht werpen. In de Verzekeringsbode van genoemden datum komt een artikel voor, vrij Vertaald uit „Gjallar- 61 hornet" getiteld „Het persoonlijke risico bij ongevallen". Ik meen het beste te doen genoemd artikel in z'n geheel hier te laten volgen: Zooals bij de levensverzekering en ten deele ook bij de brandverzekering, de kennis der geaardheid en van sommige geneigdheden van den persoon, die bij den te sluiten post de geïnteresseerde is, van beduidenden invloed kan zyn op de beslissing van den verzekeraar over het al, of niet aannemen van den post of over de te stellen premie, kan ook bij de beoordeeling der verzekering tegen ongevallen de ovengenoemde kennis van waarde wezen. Zooals bekend, hebben de Ongevallenverzekeringmaatschappijen naar aanleiding der opgedane ervaringen omtrent de mate der gevaarlijkheid van verschillende bedrijven, deze in diverse gevarenklassen ingedeeld tot grondslag der berekening harer premiën. Intusschen dient opgemerkt, dat twee personen, ofschoon in dezelfde bedrijfsgroep ingedeeld, voor de maatschappij belangrijk verschillende risico's kunnen blijken te zijn. De een is oplettend en voorzichtig, de andere onattent en onvoorzichtig, in één woord het persoonlijke risico is van groote beteekenis voor de ongeval- 62 lenverzekering. De moeilijkheid is maar om te kunnen uitmaken hóè groot het is. De Duitsche Prof. Marbe nu heeft een zeer interessant onderzoek over een groot aantal verzekerde personen ingesteld om te trachten tot de kennis te komen van de hoegrootheid van dit persoonlijk risico en kwam daarbij tot het onverwachte resultaat, dat het mogelijk is, de waarschijnlijkheid te bepalen voor het getroffen worden door een ongeval bij een bepaald persoon, als men nl. weet, hoeveel ongevallen hy vroeger gehad heeft. Prof. Marbe en zyn medewerkers hebben de schadefrequentie van 8000 verzekerden onderzocht en alle ongevallen opgeteekend, welke in 10 jaar bij hen hebben plaats gehad. Daarbij bleek, dat zij, die in de eerste vijf jaren in 't geheel geen ongevallen hadden gehad, in het volgende vyfjarig tijdperk ook zeer weinig ongevallen kregen. Zij, die in de eerste periode (van 5 jaar) een ongeval hadden gehad, kregen in de tweede periode meerdere, terwijl tenslotte degenen, welke in het eerste vijfjarig tijdvak door meerdere ongevallen waren getroffen, meer dan 21/» maal zooveel ongevallen hadden dan zy, die in de eerste 5 jaar in 't geheel geen ongevallen had- 63 den gehad. Bij de berekening voor elk der bier genoemde drie groepen van het gemiddeld aantal ongevallen per persoon, kwam men voor de eerste groep tot 0.52; voor de tweede tot 0.91 en voor de derde tot 1.84. Om zich te overtuigen, dat de verkregen resultaten niet op toevalligheden berustten, onderwierp Marbe zijn materiaal aan een nieuwe behandeling. Hij onderzocht namelijk of de gemiddelden dezelfde bleven, als men, in plaats van 8000 gevallen in één groep te nemen, het materiaal verdeelt over 10 groepen, elk van 800 personen. Hij bevond daarbij, dat de gemiddelden ook dan geheel dezelfde bleven. Verder deed hij onderzoekingen in denzelfden geest over de eerste twee en de laatste twee jaren in het 10jarige tijdvak en kwam daarbij tot de slotsom, dat het gemiddeld aantal gevallen, bij hen, die in de eerste jaren geen ongevallen hadden, is 0.24 en bij hen die door meerdere ongevallen werden getroffen 0.42; de laatste alzoo 1.75 maal zooveel als de eerste. De verklaring hiervoor is naar Prof. Marbe's opvatting deze: De menschen zijn óf meer öf minder gedisponeerd voor ongevallen, waarbij hij intusschen niet voorbh' ziet, dat er verschillende ongevallen 64 voor het gemis van zijn arbeidskracht. Misschien is dat de juiste waardeering, doch het kan ook zijn, dat de candidaat-verzekerde de zaak verkeerd bekijkt, en bet bedrag voor tijdelijke onbekwaamheid te hoog opvoert om ingeval van schade „warmpjes" gedekt te zijn. En dat mag niet. Mocht de Maatschappij meenen, dat zulks het geval is, dan gaat een der inspecteurs met den candidaat-verzekerde praten om het verzekerde bedrag tot de normale proporties terug te brengen. Laat ik dit er onmiddelhjk even bijvoegen, dat een „Inspecteur" van een verzekeringmaatschappij zélf een dusdanige verzekering nooit mag afsluiten, omdat het een van zijn eerste plichten is de candidaten duidelijk uiteen te zetten wat het doel der verzekering is en dat men zich niet hooger mag verzekeren dan het werkelijke „belang". Dient een Inspecteur dus een te hooge verzekering in, dan handelt hij daarmede niet overeenkomstig zijn plicht en evenmin in het belang van den verzekerde, als in dat zijner Maatschappij. Vragen 9 en 10 hebben betrekking op de premie en de verzekerde bedragen, waarover later nog gesproken wordt. 68 Vraag 11. Voor hoeveel jaar de verzekering moet worden aangegaan! Wanneer het eens goed tot de verzekerden doordrong, dat die vraag van ernstig belang is, dat zij maar niet in een soort „hoerah" stemming beantwoord mag worden, niet „zet maar tien jaar", terwijl in het onderbewustzijn, de toevoeging daaraan al leeft „Wanneer ik er geen zin meer in heb, betaal ik toch niet!" Een verzekeringscontract is een overeenkomst tusschen twee partijen: de Verzekerde en de Verzekeraar. Bij de overeenkomst (de polis) verbindt de verzekeraar zich tot vergoeding van de op geld waardeerbare nadeelen, (in deze de financieele nadeelen tengevolge van verlies van werkkracht ontstaan door een den verzekerde overkomen ongeval), die voor den verzekerde ontstaan bij het plaats grijpen van een of andere onzekere toekomstige gebeurtenis. De verzekerde, die bovengenoemde schadekansen aan de Maatschappij (de verzekeraar) heeft overgedragen, verbindt zich gedurende een tusschen partijen vooraf vastgesteld tijdperk, aan den verzekeraar (de Maatschappij) als vergoeding voor de op zich genomen verplichtingen, een eveneens vooraf bepaald bedrag (de premie) te 69 betalen. Het betreft dus eene zuivere koopmansovereenkomst, waarbij beide partijen verplichtingen op zich hebben genomen, die ook door beide partijen moeten worden nagekomen. De Verzekeraar (de Maatschappij) mag zich onder geen voorwendsel aan de opgenomen verpachtingen onttrekken, doch de verzekerde evenmin. Wanneer dus tusschen partijen, te goeder trouw en met beider voorkennis, een verzekeringscontract is aangegaan voor den tijd van tien jaar, dan rusten op beide partijen gedurende tien jaren de overeengekomen verplichtingen. Zonder werkelijk geldige redenen, kunnen noch verzekeraar, noch verzekerde zich aan die verplichtingen onttrekken. Een verzekering maatschappij werkt in een glazen huisje. Zoodra er maar iets is, wat, terecht of ten onrechte, niet naar den zin der verzekerde(n) is, dan wordt dat onmiddelhjk, heel dikwijls, zonder eenig onderzoek naar de juistheid van het standpunt der Maatschappij, aan de groote klok gehangen, en een ieder die het maar hooren wil, moet vernemen, hoe „oncoulant", „hoe chicaneus" enz. die of die Maatschappij wel is. Wanneer de Maatschappijen op haar beurt 70 zekerde het beste) houdt de uitkeering voor tijdelijke onbekwaamheid (C.) op. Is een verzekerde 300 dagen invalide geweest en nog niet in staat tot werken, terwijl hij bhjvend invalide zal worden, hetzij geheel of gedeeltelijk, en heeft de Maatschappij in hare polisvoorwaar. den geen bepaling gemaakt voor de te verstrekken uitkeering na den 300sten dag en tot aan de definitieve vaststelling van de Bhjvende Invahditeit of den graad daarvan, dan zou de verzekerde in dien tusschentijd geen uitkeering ontvangen. Een dergelijke polis is voor den verzekerde te ontraden. Maatschappijen, die een breede opvatting huldigen, hebben evenwel voorzien in de omstandigheid, dat het tijdsverloop van het plaatsvinden van het ongeval tot aan den dag waarop de uitkeering voor B. zal verstrekt worden, langer kan zijn dan 800 dagen, door een bepaling welke, hoewel niet altijd hetzelfde geredigeerd, hierop neerkomt: dat indien na een geneeskundige behandeling, gedurende 300 dagen, de genezing nog niet is tot stand gekomen, na den 300sten dag tot aan de definitieve vaststelling van den graad van invaliditeit of anders tot aan den dag van ge- 99 nezing of tot aan het tijdstip van overhjden, per dag een som wordt uitgekeerd, overeenkomend met de dagelijksche rente berekend tegen 6 % per jaar van het kapitaal, waarop men bij Bhjvende Invahditeit recht zou hebben en zulks geheel of gedeeltehjk naar gelang van den graad in welken de bekwaamheid tot uitoefenen van ambt, beroep of bezigheid is verminderd. Deze bepaling houdt dus verband met de verzekerde som voor B. en de toepassing daarvan werpt een juist hcht op de waarde van de grootte dier uitkeering. Een voorbeeld moge zulks duidelijk maken. Gesteld, een verzekerde is na een geneeskundige behandeling van 300 dagen nog steeds 50 % invalide en hij heeft een verzekering loopen met een uitkeering van ƒ 15.000.— B. en / 5.— C. (dus de verhouding van ƒ8000.— uitkeering B. en voor ƒ1.— per dag C). Tot op den SOOsten dag zou hij dus uitkeering ontvangen voor de uitkeering C. Hij is 50 % invalide, ontvangt derhalve 50 % van de voor C. verzekerde som, dus ƒ 2.50 per dag. Die uitkeering houdt na den SOOsten dag op en daarvoor komt in de plaats de rente, als bovenbedoeld, tot aan de Genezing, het Overhjden of 100 tot aan de definitieve vaststelling van den graad der Blijvende Invaliditeit. Deze rente wordt berekend tegen 6 % (eventueel minder al naar gelang in de polisvoorwaarden is vermeld, doch ik neem bier als voorbeeld een maatschappij welke de rente berekent tegen 6 %) van het voor B verzekerde kapitaal. In het gegeven voorbeeld dus 6 % van ƒ 15.000.— is / 900.— per jaar bij 100 % invahditeit. Er is evenwel 50 % invaliditeit, dus de gekwetste ontvangt na den 300sten dag ƒ450.— rente per jaar of ƒ1.25 per dag, het jaar gerekend op 360 dagen. Dat komt dus neer op juist de helft van de uitkeering welke hij tot op den 300sten dag ontving. Zou de gekwetste een verzekering hebben gesloten met de verhouding B tot C van voor elke ƒ1.— C. ƒ2000.— B, dan zou de uitkeering na den SOOsten dag slechts ƒ0.88 of bij eene verhouding van ƒ 1000.— B. voor elke ƒ1.— C, slechts / 0.41^ hebben bedragen. De teruggang van eene uitkeering van ƒ2.50 per dag juist op een tijdstip, dat men de uitkeering hard noodig heeft, tot ƒ 0.41$ per dag, is zoo groot, dat er dan niet meer gesproken kan worden van een uitkeering welke ook maar eenigszins aan het doel beantwoordt. 101 maatschappij het stoffelijk overschot van den verzekerde wordt onderzocht. Zulks zal alleen dan geschieden wanneer daartoe, naar de meening der maatschappij, aanleiding bestaat, m. a. w. wanneer er twijfel zou kunnen ontstaan over de juistheid van de meening, dat de dood van den verzekerde veroorzaakt werd door een ongeval. Er kunnen zich gevallen voordoen, dat het den rechthebbenden ten eenenmale onmogelijk is binnen 86 uur na het plaatsgrijpen van het ongeval, het overhjden van den verzekerde te melden, öf doordat de rechthebbenden zelf pas na het verstrijken van dien termijn bericht van het ongeval ontvangen, öf wel dat de rechthebbenden eerst tot de ontdekking komen, dat de overledene verzekerd was, bij het regelen van zijn zaken na de begrafenis. Verhezen de rechthebbenden, doordat zij niet voldaan hebben aan de bepaling „telegrafische aangifte binnen 86 uur" het recht op uitkeering? Neen! De maatschappijen weten, dat zulke omstandigheden zich kunnen voordoen, waarom in de polis de nadere bepaling is gemaakt, dat, wanneer de rechthebbenden kunnen bewijzen, dat tydige aangifte hun onmogelijk was, zij alsnog in de gelegenheid gesteld worden aan de 112 maatschappij het bewijs te leveren, dat zich omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit verplichting tot uitbetaling door de maatschappij van de voor A verzekerde som, voortvloeit. M. a. w. de rechthebbenden krijgen alsnog gelegenheid aan te toonen, dat het overhjden van den verzekerde het gevolg was van een hem overkomen ongeval in den zin der pohsvoorwaarden. Die bewijsvoering zal over het algemeen geschieden door de invulling van het schadeformulier der maatschappij, waarbij in zoo'n geval vraag 5c van het hierachter voorkomende aangifte-formulier uiterst belangrijk kan worden, en de afgifte van eene verklaring van den arts die den dood heeft geconstateerd. Teneinde dergelijke stagnaties te voorkomen berge men de polis op een plaats, aan de familie bekend, opdat men, wanneer zulks noodig is, die maatregelen kan treffen welke de polisvoorwaarden voorschrijven. 8 118 KENNISGEVING VAN EEN ONGEVAL. Op bladzijde 36 betoogde ik, dat het leveren van het bewijs, dat er inderdaad sprake is van een ongeval in den zin der verzekeringsvoorwaarden,. in het algemeen uiterst eenvoudig is. En dat is ook zoo. De maatschappijen maken het den verzekerden dienaangaande gemakkelijk, door zelf een aangifteformulier, in den regel reeds bij de uitreiking van de polis, te verstrekken. Dit formulier moet, na het plaatsvinden van het ongeval, binnen den in de polis genoemden termijn (10 dagen, korter of langer, al naarmate de pohs aangeeft) aan de Maatschappij worden toegezonden, ingevuld en onderteekend en voorzien van eene verklaring van den behandelenden geneesheer. Die verklaring van den geneesheer is meestal aan het aangifteformulier van den verzekerde verbonden. De verzekerde beantwoordt de vragen van zijn formulier, hetgeen neerkomt op eene omschrijving van het gebeurde, terwijl de behandelende geneesheer, op het daartoe be- 114 stemde, eveneens door de maatschappij verstrekte formulier, verklaart, of het hjden van den getroffene al dan niet het gevolg is van een hem (den verzekerde) overkomen ongeval. Is de beantwoording door den geneesheer bevestigend, dan is daarmede het verlangde bewijs geleverd. Mocht de maatschappij met den behandelenden geneesheer van meening verschillen over de juistheid van de verklaring, dat het lijden het rechtstreeksche gevolg van een ongeval is, dan zal zij in zulke gevallen gebruik maken van de diensten van haren geneeskundigen adviseur, die, als medicus, beter zal kunnen beoordeelen wat juist en wat niet juist is. Een aangifteformuher, als boven bedoeld, benevens verklaring van den behandelenden geneesheer, laat ik, als voorbeeld, hieronder volgen. SCHADE-AANGIFTE-FORMULIER VRAGEN: 1. Wanneer werd het laatst de premie betaald? z. JNaam van den gekwetste? Ouderdom Beroep Woonplaats I 3. Is de gekwetste gehuwd of ongehuwd ? Hoeveel kinderen heeft hij ? 115 4. Datum en uur van het ongeval ? 5. a. Waar, in welke straat, in welk huis, had het ongeval plaats? b. Bij of door welke bezigheid gebeurde het? e. Welke personen waren bjj het ongeval tegenwoordig? 6. a. Welke is de vermoedelijke oorzaak van het on¬ geval ? 6. Wie heeft het ongeval veroorzaakt? (Naam en Woonplaats). 7. Gelieve zoo duidelijk mogelijk het ongeval te beschrijven, benevens die gevolgen, die het tot nu toe heeft gehad. 8. a. Waar wordt de gekwetste verpleegd? 6. Wanneer is de geneeskundige behandeling begonnen? e. Welke geneesheer behandelt den gekwetste? d. Hoeveel tijd zal, volgens dien geneesheer, voor de genezing noodig zijn? e. Kan de gekwetste zijn gewone bezigheden blijven verrichten ? /. Kan de gekwetste zqn gewone bezigheden gedeeltelijk verrichten? Zoo ja, welk gedeelte? 9. a. Heeft de gekwetste reeds vroeger eene schade¬ vergoeding ontvangen wegens hem overkomen ongevallen ? Van welke Maatschappij(en), wanneer, en tot welk(e) bedrag(en)? 6. Ib de gekwetste nog bij eene andere maatschappij tegen ongevallen of ziekte verzekerd? Bfl welke Maatschappij en tot welke bedragen? 10. Valt er overigens iets mede te deelen? Dx verklaar hiermede, dat bovenstaande verklaringen geheel overeenkomstig de waarheid zijn en stem toe, dat, wanneer mocht blijken, dat deze onjuist of onwaar zijn, of dat ik iets verzwegen heb wat op de regeling der schade 116 reizigers op den bodem der coupé geworpen, en daardoor voorover op het perron valt en een arm breekt. Ook in dit geval srijn niet alle 4 genoemde factoren aanwezig. Kwetsingen b.v. bij spoorweg- of scheepsrampen, als botsing, ontsporing, inzakken van dijken of bruggen, vergaan van het schip, brand aan boord, enz. enz. geven natuurlijk wèl recht op uitkeering. 127 REIS-ONGEVALLENVERZEKERING. Deze verzekering, welke men kan aangaan voor een reis naar een met name genoemd land, dan wel voor een reis door Europa, Amerika of wel een wereldreis, wordt in het algemeen gesloten op korten termijn, 1 week, 14 dagen, 2 maanden, een half jaar, enz. In tegenstelling met de Levenslange spoor-, tram- en stoomschipongevallen-verzekering, is deze verzekering van kracht voor alle ongevallen den verzekerde op reis overkomen. Sluit men een reisverzekering voor eene reis naar Amerika, dan wel voor een wereldreis, dan worden in 't algemeen alleen verzekerd de risico's A (overhjden), en B (bhjvende invahditeit). De uitkeering C wordt voor een verzekeringmaatschappij wel wat al te bezwarend, wanneer zij die zou moeten regelen met iemand die zich b.v. in de binnenlanden van Afrika bevindt. SPORT-ONGEVALLEN VERZEKERINGEN. Het beoefenen van sport brengt bijzondere gevaren met zich en het ligt voor de hand, dat 128 de Verzekering-Maatschappijen, van die omstandigheid gebruik gemaakt hebben speciale sport-ongevallenverzekeringen te sluiten. De meest bekende dezer sport-verzekeringen is de WIEL-, AUTOMOBIEL- EN MOTORWDÜLBIJDERSONGEVALLENVEEZEKEBING. Bi noem deze 8 sports in één naam, ofschoon men behalve de gecombineerde verzekering omvattende alle 8 de sports, ook alleen kan sluiten één of twee dezer verzekeringen. De verzekering is uitsluitend van kracht voor ongevallen, den verzekerde overkomen door en tevens tijdens de beoefening van een dezer sports. VOETBALONGEVALLENVERZEKERING. Eene verzekering welke in den laatsten tijd nog al eens gesloten wordt door de besturen der voetbalclubs ten dienste van hare leden. De verzekering is dan uitsluitend van kracht voor de leden der betreffende voetbalclub, voor ongevallen hun overkomen door en tijdens het voetballen. 129 Een nieuwe wijze van sportverzekering is, dat de uitgevers van sportbladen hun abonné's verzekeren tegen ongevallen hun overkomen in voetbalwedstrijden. Een voorbeeld daarvan is de Sportkroniek, die aan het hoofd van het blad vermeldt, dat alle abonné's gratis verzekerd zijn tegen ongevallen hun in voetbalwedstrijden overkomen en voor een bedrag van: ƒ1000.— bij geheele Bhjvende Invahditeit, ƒ 200.— bij breuk van een arm of been, / 50.— bij breuk van vinger of teen, ƒ 35.— bij zes dagen tijdehjke onbekwaamheid tot werken. In het nummer van 25 Februari 1924 van de Sportkroniek wordt de 54ste uitkeering aangekondigd. Waar deze gratis verzekering nog niet zoo heel lang aan genoemd sportblad is verbonden, geeft deze 54ste uitkeering aan, dat het medespelen in voetbalwedstrijden niet zoo heel onschuldig is. Een extra-premie bij de P. O. voor het deelnemen aan voetbalwedstrijden is daarom met overbodig en de maatschappijen die zoo'n extrapremie berekenen hebben gelijk. 180 né's ofwel de uitgever verstrekt aan al zijn abonné's een exemplaar van de polis.tevoren door hem met de betrokken verzekeringmaatschappij samengesteld. Enkele voorbeelden van ongevallenverzekeringen voor abonné's van dagbladen laat ik bieronder volgen: I. Zie gratis voetbalongevallenverzekering abonné's Sportkroniek. Bladzijde 180. II. Gratis ongevallenverzekering abonné's van De Courant. Alle abonné's van genoemd dagblad ontvangen eene polis, waaruit blijkt, (voor naij ligt een polis gedateerd November 1922) dat als verzekerden worden beschouwd alle abonné's tusschen 16 en 66 jarigen leeftijd die in het bezit zijn van een polis en die gedurende minstens ééne maand aan het ongeval voorafgaande, als betalend in de registers van De Courant zijn ingeschreven en niet hjden aan ziekten of gebreken, welke voor hen het gevaar voor ongevallen vergrooten en die voldoende het gebruik hebben van hunne ledematen en zintuigen. De verzekerde uitkeeringen zijn als volgt: 500 Gulden, indien binnen 80 dagen na den datum van het ongeval, dit de eenige en rechtstreeksche oorzaak is van de amputatie van twee ledematen, hetzij beide voeten of 138 beide handen, dan wel één voet en één hand, boven den enkel of den pols. 400 Gulden, indien het ongeval de eenige en rechtstreeksche oorzaak is van den dood van den verzekerden abonné ,hetzij onmiddellijk of binnen 80 dagen na den datum van het ongeval. 200 Gulden, indien het ongeval de eenige en reohtstreeksche oorzaak is van de amputatie van één voet of van één hand, boven den enkel of den pols of onherstelbaar gezichtsverlies uit één oog (totale blindheid van dat oog) tengevolge heeft binnen 30 dagen na den datum van het ongeval (bij practische, doch niet totale blindheid na 30 dagen, zal voor dat oog /100.— worden uitgekeerd). 100 Gulden, indien het ongeval de eenige en rechtstreeksche oorzaak is van de amputatie van beide leden van den duim, binnen 80 dagen na den datum van het ongeval. 60 Gulden, indien het ongeval de eenige en rechtstreeksche oorzaak is van de amputatie van de drie leden van een wijsvinger binnen 80 dagen na den datum van het ongeval. 15 Gulden, indien het ongeval de eenige en rechtstreeksche oorzaak is van de amputatie van drie leden van eiken anderen vinger bin- 134 nen 80 dagen na den datum van het ongeval. Er zijn nog andere voorbeelden van abonné'sverzekering, doch waar zij in beginsel neerkomen op het bovenstaande, meen ik met het voorbeeld van De Courant te kunnen volstaan. COPD3 VOORZIJDE POLIS VAN DE COURANT. De Heer „ . wonende te Mej. straat gracht plein No geboren op den .... kade 1.. is op heden 1 als abonné in onze registers ingeschreven. Zoodra ééne maand is ingeschreven en wanneer — de abonZ1J zij nementsgelden blijft betalen, de verplichtingen in na te noemen bepalingen aan den verzekerde opgelegd, behoorlijk nakomt en aan deze voldoet, is gemelde abonné volgens de aan keerzijde dezer gestelde bepalingen verzekerd tegen ongevallen. Bij mogelijke aanvraag tot uitkeering moet deze polis worden vertoond. Naamhoze Vennootschap De Courant. De ondergeteekende, abonné hierboven bedoeld, verzoekt, dat eventueele uitkeering ingeval van overlijden tengevolge van een ongeval zal geschieden aan den 19 Handteekening van den abonné. Deze polis moet in het bezit blijven van den abonné. 135 ONQEVALLENVEEZEKERING IN VERBAND MET DE WET OP HET ARBEIDSCONTRACT (Abt, I6883/ VAN HET BURGERLIJK WETBOEK). De Wet op het Arbeidscontract heeft Art. 16881/ van het Burgerlijk Wetboek als volgt aangevuld: „De werkgever is verplicht ingeval van ziekte of ongeval van eenen bij hem inwonenden arbeider, zoolang de dienstbetrekking duurt, doch uiterlijk tot den tijd van zes weken, voor diens behoorhjke verpleging en geneeskundige behandeling zorg te dragen, voor zoover daarin niet uit anderen hoofde is voorzien." Deze bepaling heeft betrekking op inwonende dienstboden, ' huishoudsters, kinderjuffrouwen, huis- of tuinknechts, koetsiers, palfreniers, winkelpersoneel, enz. Er zit ongevallenverzekering in, daar de werkgever 0. a. ook ingeval een bij hem inwonenden arbeider een ongeval mocht overkomen, verplicht is voor diens behoorhjke verpleging en genees- 186 kundige behandeling zorg te dragen, uiterlijk tot den tijd van zes weken. Het risico, dat de werkgever uit hoofde van genoemd wetsartikel loopt, kan hij aan eene Verzekering-Maatschappij tegen een uiterst lage premie (het risico is beperkt tot een termijn van uiterlijk 6 weken) overdragen. Waar de Maatschappijen weinig succes met overneming van het risico uit Art. 1638j/ B. W. voortvloeiende, zouden hebben, indien zij zich uitsluitend bepaalden tot overname van het ongevallenrisico, behelst eene verzekering bij een verzekeringsinstelling gesloten in verband met meergenoemd Wetsartikel, zoowel het ongevallen- als ziekterisico en loopen de uitkeeringen over: 1. De kosten voor de genees- en heelkundige behandeling, w. o. ook begrepen de kosten van den apotheker. 2. De verplegingskosten, zoowel binnenshuis als in een ziekenhuis. 3. Salaris van noodhulp of plaatsvervanger (ster) Er zijn maatschappijen die zich op dezen tak van verzekering speciaal hebben ingesteld en wier hoofdbranche het dus is geworden. 137 NADERE BESCHOUWING VAN HET RESUMÉ VERMELD OP BLZ. 12. Een zeer opmerkelijk feit is het, bij het nader bezien der „Verzekeringsvoorwaarden" (als ik het zoo eens noemen mag) van de knechtsbossen, dat, hoewel ze buitengewoon kort en weinig ingewikkeld zyn, dat weinige wat men in de dagen der knechtsbossen als voorwaarde stelde, thans in vrijwel alle ongevallen- en ziekteverzekeringspolissen voorkomt. Om dat aan te toonen, behandel ik hieronder nader de 10 punten van het bovenbedoelde resumé. I. Na opgedane ondervindingen gingen de knechtsbossen de bepalingen inzake de ongevallen-(ziekte)verzekering nader omschrijven en men bepaalde algemeen, dat men per jaar een vast bedrag als bijdrage moest betalen en dat men een tevoren vastgesteld bedrag als uitkeering zou ontvangen. Is volkomen gehjk aan het thans geldende systeem bij de vaste-premie maatschappijen. 138 II. Ziekengeld wordt niet gegeven aan personen, die door dronkenschap of vechten zich een ongeluk op den hals hebben gehaald. Stel daar tegenover de bepaling in de meest moderne verzekeringsvoorwaarden. Evenmin zijn onder de verzekering begrepen ongevallen, ontstaan in verband met: (behalve vele andere gevallen) dronkenschap, alsmede ongevallen in verband met of tijdens tweegevecht, dan ziet men, dat ook pont II in geen enkel opzicht afwijkt van de hedendaagsche bepalingen. UI. In de tegenwoordige polisvoorwaarden voor ongevallenverzekering vindt men de bepaling, dat ingeval van gedeeltelijke tijdelijke onbekwaamheid tot werken, niet de „volle", doch slechts „gedeeltelijke uitkeering" wordt verleend. Komt overeen met punt III van het resumé. IV. Lezen we de tegenwoordige ziektepolissen na, dan zal men zien, dat de uitkeering eerst verstrekt wordt voor ziektegevallen, welke zich geopenbaard hebben één, soms twee maanden na het van kracht worden der verzekering. In 1685 dacht men er al evenzoo over, daar de ordonnantie op de Wolkammersknechtsbos te Utrecht aangeeft, dat eerst recht op ziekengeld bestond, wanneer men 8 weken gecontribueerd had. 139 V. Venerische ziekten. In een hier voor mij liggende ziektepolis van het jaar 1924, komt de bepaling voor, dat, in afwijking van den geldigheidsduur voor ziektegevallen, in gevallen van venerische ziekten slechts uitkeering wordt verleend tot een maximum van vier weken, terwijl in een collectieve ziekteverzekering van hetzelfde jaar voorkomt de clausule, dat voor venerische ziekten in het geheel geen uitkeering wordt verleend. In de bos bepalingen der Schoenmakers- en Looiersgezellen te Rotterdam (opgericht vóór 1760. Juiste datum niet bekend) wordt eenvoudig gezegd, dat aan leden, behept met venerische ziekten, de ziekteondersteuning niet wordt verleend. Men hield zich toen niet op met uitzonderingsbepalingen, doch zei kortweg „neen", wanneer het ging over uitkeering voor venerische ziekten. Ook wat dat betreft, dus niets nieuws onder de zon. VI. De polisvoorwaarden van thans komen in beginsel op hetzelfde neer. De bepalingen der knechtsbossen eveneens. Doch opmerkehjk is het, dat omtrent één punt, waarover eeuwen geleden geen eensgezindheid bestond, zulks, ook nu nog niet het geval is, nl. de kwestie van den duur der uitkeering. 140 ONGEVALLEN^, VERZEKERING^ BESCHOUWINGEN OVER DE PERSOONLIJKE ONGEVALLENVERZEKERING IN NEDERLAND DOOR A. WILLERING. Den Haag — N.V. Boekhandel v/h W. P. VAN STOCKUM & ZOON 1924 INLEIDING. In de jaargangen 1920, 1921 en 1922 van de Verzekeringsbode, behandelde ik in een reeks Vervolgartikelen de Ongevallenverzekering, onder den titel „Iets over Ongevallenverzekering". Schoon de aanvang van den titel „Iets " wel eens een glimlach, ook wel eens spotlust, verwekte, omdat dat „Iets" vele en vele kolommen is gaan beslaan, zou ik, wanneer ik verder ging met die artikelen, weer schrijven „Iets over Ongevallenverzekering", omdat ik de onmogelijkheid gevoel „alles" over Ongevallenverzekering, in het bijzonder de Persoonlijke Ongevallenverzekering te kunnen neerschrijven. Indien ik had geschreven „alles" zou ik genoodzaakt zijn geweest een reeks vervolgartikelen te schrijven, waaronder het alles bezegelende „Einde" in de eerste jaren niet zou gedrukt kunnen worden, omdat het Ongevallenverzekeringsbedrijf zich dagelijks nog ontwikkelt en zich steeds 3 nieuwe gezichtspunten voordoen en oude theorieën worden opzijgezet of gewijzigd. Een boek over de Persoonlijke Ongevallenverzekering, ook dit boek, vooral wanneer het cijfers en voorwaarden bevat, zal onmiddellijk na de verschijning al reeds onvolledig zijn. Trouwens alle menschenwerk is en zal altoos onvolledig zijn en zoo bedoelt, in die overtuiging, dit boek dan ook niet te zijn een volledige schets van alles wat er op Ongevallenverzekeringsgebied „te koop" is, doch slechts een oprecht pogen om aan hen, die interesse hebben voor het verzekeringsvak, een beschouwing te leveren over de Persoonlijke Ongevallenverzekering. Enkele der in dit boek voorkomende onderwerpen, werden door mij reeds in de Verzekeringsbode behandeld. 4 II. „Ziekengeld wordt niet gegeven aan personen, die door dronkenschap of vechten zich een ongeluk op den hals hebben gehaald." m. Verdeeling graad der onbekwaamheid. (De bepaling werd opgenomen, dat, wanneer een patiënt na het hem overkomen ongeval weder „op gaande been" was, de uitkeering met één gulden per week verminderd werd, hetgeen gemeenlijk neerkwam op 50 % der volle uitkeering.) TV. Uitschakeling van uitkeering (ofschoon niet in dit verband thuis behoorende, vermeld ik dit toob, omdat de knechtsbossen altijd ongeval en ziekteverzekering tegelijk Verzekerden en niet afzonderhjk) voor ziekten, opgetreden binnen een zekeren tijd, na het toetreden tot het Verzekeringsfonds. V. Uitschakeling uitkeering voor Venerische ziekten. VI. Beperkingen ten opzichte van den duur der uitkeering. VII. Ingeval van ziekte, vaststelling van een aantal dagen onmiddellijk na het optreden der ziekte, waarvoor geen uitkeering wordt verleend. VIII. Het recht van controle over de uitkeering trekkenden. IX. Als eisch om toetreding tot de verzeke- 13 ringsafdeeling, als ik het zoo eens noemen mag, wordt een goede gezondheid geëiseht. X. Beperking der verzekering tot op een zekeren leeftijd. Teneinde niet vooruit te loopen op de bespreking der hedendaagsche ongevallenverzekering, zal ik bovengenoemde 10 punten nader bekijken, in het licht van de thans geldende opvattingen, aan het slot van dit boek. Vrij algemeen bekend, doch wel van belang hier nog even te vermelden is, dat in 1665 de Nederlandscbe Bepubliek zich reeds met ongevallenverzekering bezig hield, hetgeen hieruit blijkt, dat zij hare soldaten (vrijwilligers in die dagen) verzekerde tegen ongevallen, in dier voege, dat de verzekerden recht hadden op een uitkeering in geld bij verhes van één of twee oogen, één of twee armen, twee handen, één of twee voeten of één of twee beenen. Opmerkelijk is, dat financieele waardeering voor het verhes van een rechterhand, arm of voet of been, evenals ihans, ook toen hooger was, dan voor het verlies van die linker lichaamsdeelen, dat men dus voor het verhes van b.v. een rechter&rm 14 méér uitkeering kreeg dan voor het verhes van een linker. Na een tijd van grooten bloei zien we langzamerhand de knechtsbossen verdwijnen en is de 18de eeuw fnuikend, daar in die eeuw ook de laatste nog bestaande knechtsbossen ophouden te bestaan. Met het heengaan der knechtsbossen sterft haar verzekeringsidée evenwel niet uit en we zien als een soort voortzetting van het verzekeringsfonds der knechtsbossen, verrijzen de zg. Begrafenis- en Ziekenhuisfondsen. In den Nederlandschen Almanak voor Levensverzekering, jaargang 1894, vinden we over die fondsen enkele bijzonderheden opgeteekend. Men noemde die fondsen toen „Vereenigingen of Sociëteiten" en speciaal in Amsterdam traden ze op den voorgrond onder zeer schoone leuzen, als: „Niemand leeft voor zichzelven." „Gestigt door Liefde." „Door hef de werkzaam." „Kent U zelve," Een zeer opmerkelijk feit is het evenwel, dat, waar men voortging in de richting van Begrafenis- en Ziekenhuisfondsen, de ongevallenver- 1S zekering genegeerd werd, waardoor er voor dien tak van verzekering een periode van totaal verval intrad en het wel scheen of de ongevallenverzekering ten doode was opgeschreven. Geruimen tijd scheen het ook werkehjk of die branche haar tijd gehad had en zij nimmer meer naar voren zou komen. Doch zooals het door heel de Wereldgeschiedenis heen gegaan is, zoo ging het ook met de ongevallenverzekering. „Iets wat in wezen goed is en dat dikwerf onbewust ih het menschdom leeft, kan een tijd lang in den groei gestuit worden of tijdelijk ten onder gebracht worden, te eeniger tijd komt dat „goede" weer boven om met hernieuwde kracht baan te breken en de plaats te veroveren welke het toekomt." En zoo zien we dan na een lang tijdperk van verval, in het midden der 19de eeuw de Ongevallenverzekering weer aan den verzekeringshemel verschijnen. Het ligt voor de hand, dat maar niet zoo zonder eenige aanleiding de Ongevallenverzekering tot nieuw leven werd geroepen. Er was een oorzaak voor, nl. de aanleg en het in gebruik nemen der Spoorwegen. Het gevaar aan het Spoorwegverkeer verbonden, deed energieke menBchen op het denkbeeld 16 komen, personen, die gebruik maakten van den Spoortrein, te verzekeren tegen de geldelijke gevolgen van Ongevallen. En zoo werd in 1849 in Londen opgericht de eerste Ongevallenverzekering Maatschappij, welke dat risico op zich nam, nl. The Bailway Passengers Company. Deze Maatschappij werkte in den aanvang dus alleen voor het beperkte hierboven genoemde risico, doch reeds kort na de oprichting dezer instelling, en wel in 1850 bracht the Accidental Death Insurance Company de ongevallenverzekering in den vorm zooals wij die thans kennen. Het ligt niet in nujn bedoeling de ontwikkeling van het ongevallenbedrijf in het Buitenland na 1850 op den voet te volgen, waarom ik dan ook de periode van 1850 tot aan den tijd waarop men in Nederland opnieuw aan de ongevallenverzekering aandacht ging wijden, oversla. In het laatste gedeelte der 19de eeuw begint in Nederland de ongevallenverzekering weer op te bloeien en wanneer ik de hierbovengenoemde Nederlandsche Almanak van Levensverzekering nasla, dan zie ik, dat er in 1894 slechts 4 Maatschappijen zijn, die zich met de ongevallenverzekering bezighouden, nl.: 17 I. de Onderlinge Verzekering Maatschappij tegen de geldeüjke gevolgen van „Ongelukken". U. De Amsterdamsche Maatschappij van Verzekering op het Leven, tegen Ongelukken en Invaliditeit. UI. de Eerste Nederlandsche Verzekering Maatschappij op het Leven, tegen Invaliditeit en Ongelukken. IV. de Algemeene Verzekering Maatschappij „de Philantroop". Gestadig ontwikkelt het bedrijf zich, waartoe medewerken de moderniseering van het verkeer en de industrie. Allerwege wordt handkracht vervangen door machinale, de auto's doen hun intrede, het gevaar dreigt op de werkplaatsen en daarbuiten en van die omstandigheden wordt op nuttige wijze gebruik gemaakt door de Verzekeringmaatschappijen om de Ongevallenverzekering te propageeren. De groei van het ongevallenverzekeringsbedrijf in Nederland moge blijken uit de volgende opgave: In 1894 werkten volgens de boven reeds aangehaalde Nederlandsche Almanak van Levensverzekering in Nederland 4 Maatschappijen op het gebied der Privaatrechtelijke Ongevallen- 18 verzekering. (Ik houd mij in deze opgave uitsluitend aan Nederlandsche Maatschappijen). In 1900 werkten er 15 Maatschappijen. „ 1910 „ | 26 „ 1920 „ „ 62 | 1924 | | 58 "„ Sedert 1894 kwamen er dus bij 49 instellingen. Volgens gegevens, mij verstrekt door het Centraal Bureau der Statistiek heeft Nederland een bevolking van 7.086.918 zielen, waarvan 8.569.009 vrouwen en 8.517.904 mannen. In 1924 werken er 58 Verzekeringsinstellingen op het gebied der P. O. dat is dus 0.76 op elke 100.000 rielen. Waar de P. O. in het algemeen het mannelijk deel der bevolking bereikt, zijn er dus 1.52 instellingen op elke 100.000 mannehjke Nederlanders. Op het verzekerbare mannelijke gedeelte is het aantal instellingen natuurlijk grooter, daar men eerstens slechts gezonde, normale personen verzekert en tweedons de verzekering over het algemeen gesloten wordt met personen tussohen den 18- en 65-jarigen leeftijd. Onder alle 58 hierbovengenoemde instellingen is er géén, die zich uitsluitend met P. O. verzekering bezig houdt. Allen beoefenen bovendien één of meer andere takken van het Verzekeringsbedrijf. 19 1903. Een belangrijk jaar voor het Ongevallenverzekeringsbedrijf in het algemeen was het jaar 1903. Het jaar waarin de Ongevallenwet 1901 in werking trad. Met één slag was daarmede de Ongevallenverzekering pubhek eigendom. De Ongevallenverzekering was geworden de eerste verzekering welke wettelijk werd voorgeschreven. Na 1903 neemt de P. O. een geweldige vlucht. Krachtiger propagandamiddel dan wettelijke erkenning van de noodzakelijkheid van ongevallenverzekering zal wel moeilijk te vinden zijn, ofschoon ik me de vraag, welke mij eens gesteld werd of de Bijksongevallenverzekering remmend werkte op de ontwikkeling van de P. O., levendig kan voorstellen. De gedachtengang van den vrager is duidelijk. Wanneer de Begeering voor een gedeelte van het Nederlandsche volk ongevallenverzekering verplichtend stelt, valt dat gedeelte dus zoo goed als buiten het bereik der P. O. Men is door de verplichte premiebetaling van den patroon ver- 20 zekerd, het ongevallenrisico is dus gedekt. Daar staat evenwel tegenover, dat de Ongevallenwet 1901 alleen betrekking heeft op arbeiders in de door het Eijk vastgestelde verzekeringsplichtigé bedrijven en dan nog alleen en uitsluitend voor Beroepsongevallen, terwijl de patroons buiten de Rijksverzekering vallen. De Maatschappijen die de P. O. beoefenen, hebben zich bijna uitsluitend beziggehouden met de verzekering van personen, welke niet tot de zg. „arbeidende stand" behoorden,m. a. w. het gedeelte van het Nederlandsche Volk, dat door de Ongevallenwet 1901 als verzekeringsphohtig werd aangemerkt, viel toch reeds buiten de werkkringssfeer der P. O. Maatschappijen, op de bedrijfsleiders na en zij, die in een of ander bedrijf een vooraanstaande positie bekleeden, die dus een vrijwillige premiebetaling konden missen. De patroons vielen buiten de Ongevallenwet 1901. Nadeel voor de P. O. leverde bedoelde Wet dus niet op, doch wèl bleef zij voor de ontwikkeling van de P. O. het machtige propagandamiddel, nl. de officieele erkenning van de noodzakelijkheid van de Ongevallenverzekering. Patroons, die nimmer er toe te bewegen waren voor zichzelf eene P. O. te sluiten, werden door 21 de verplichting het personeel wèl te verzekeren, tot nadenken gebracht. Degene, die buiten de Ongevallenwet 1901 vielen, werden wakker geschud. Kon hun geen ongeval overkomen ? 1921. Zooals gezegd, de Ongevallenwet 1901 bereikte een betrekkelijk klein gedeelte van het Nederlandsche arbeidende volk en men gevoelde na de in werking treding der Ongevallenwet 1901 langzamerhand het onbilhjke, dat, wanneer een werkman in bv. een weverij een ongeval overkwam, hij van Eijkswege een uitkeering ontving gedurende zyne geheele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Een ander werkman in een niet-verzekeringsplichtig bedrijf, werd, wanneer hem een beroepsongeval, hoe ernstig ook, overkwam, aan zijn lot overgelaten, was afhankelijk van de moreele opvattingen van zijn patroon. Dat inzicht in het onbilhjke van zulke toestanden groeide meer en meer, tot eindelijk in 1921 in de Volksvertegenwoordiging de beslissing viel, de Ongevallenwet te wijzigen en uit te breiden tot ruimeren kring. Die gewijzigde Onge- 22 tusschen den verzekerde en de Maatschappij waarop het verzekeringscontract gesloten wordt, het bewijsstuk met de handteekening van den verzekerde bekrachtigd. Ofschoon de verzekerden zich door de onderteekening van het aanvraagformulier „binden", m. a. w. verplichtingen op zich nemen, die gedurende een zeker tijdsverloop moeten worden nagekomen en welker nakoming de verzekeringmaatschappijen, met de wet in de hand, te allen tijde kunnen verlangen, is het een wel zeer treurig verschijnsel, dat nog zoovele verzekerden het onderteekenen van de aanvraag tot verzekering zeer lichtvaardig opvatten en dikwijls alle mogelijke en onmogelijke motieven aangrijpen om zich van de op zich genomen verplichtingen te ontdoen en dan maar eenvoudig weigeren de premie te betalen in de vaste overtuiging, dat de Maatschappij hen niet „kan" dwingen tot nakoming hunner verplichtingen. Een opvatting, welke totaal onjuist is. Bekijken we de gestelde vragen eens nader, dan zien we, dat: Vraag 1 ten doel heeft de te verzekeren persoon te identificeeren. Vraag 2 dient om de Maatschappij een duidelijk beeld te geven van het beroep, dat de verzekerde 56 uitoefent en of hij dat voor eigen rekening uitoefent of wel dat hij by derden in dienstbetrekking is. Vraag 3 heeft ten doel het risico (de gevarenkans) van den verzekerde nader te omschrijven, waartoe afgedaald wordt tot nadere onderdeélen, de omstandigheden betreffende, waaronder de verzekerde zyn bezigheden verricht. De vragen 2 en 3 zyn van overwegend belang voor de vaststelling der te betalen premie. Vraag 4 slaat op de beoefening der sport en het stellen dezer vraag is alweer noodzakehjk in verband met de bepaling in de polis, dat b.v. óf wiel-, óf automobiel- óf motorrijden van de verzekering is uitgesloten. Beoefent men één dezer sports of allemaal en wenscht men zich toch te verzekeren tegen de financieele gevolgen van ongevallen tengevolge van, of in verband met deze takken van sport, dan moet dat in de beantwoording van deze vraag worden vastgelegd. De Maatschappij zal dan tegen betaling der door haar vastgestelde extra-premie b.v. deze clausule in de te verstrekken polis opnemen: CLAUSULE. I. In afwijking van het bepaalde in art. .... der verzekeringsvoorwaarden, wordt 57 voorkomen, waarbij de persoonlijke factor geen rol speelt, zooals bij vallende dakpannen, spoorwegongelukken, enz. Maar in de meeste gevallen hebben de persoonlijke eigenschappen beslist grooten invloed, zooals de feiten dagelijks doen blijken. Het merkwaardigste hierbij is, hoe zelden de opgedane ervaring van een ongeval den onvoorzichtige tot meerdere voorzichtigheid brengt. Prof. Marbe heeft zyn onderzoek ook op verschillende gevaarklassen toegepast en.wel 1°. op het minst gevaarlijke bedrijf, nl. dat van kantoorbediende; 2°. op personen, die werkzaamheden buitenshuis verrichten; 8°. op personen in bijzonder gevaarlijke bedrijven en hij kwam in elk dier gevallen tot geheel dezelfde ervaring als boven aangegeven. De leer omtrent de afhankelijkheid van het aantal der latere ongevallen van dat der vroeger voorgekomene wordt alzoo bevestigd, hetzij bh' de toepassing op materiaal uit vakklassen of uit persoonlijke gevaarklassen, terwijl verder valt op te merken, dat het verband tusschen de vroegere ongevallen en de latere niet is een oorzakelijke samenhang (wat zelden voorkomt) maar veeleer als „logisch" is te beschouwen. 65 Vraag 7 zal, zoo zonder nadere toelichting allicht aanleiding geven tot de opmerking, dat ze overbodig is, daar de betrokken maatschappij toch zelf wel het beste kan weten wie bij haar verzekerd zijn. Inderdaad zal de maatschappij, dat ook wel weten, doch ook de verzekeringmaatschappij is feilbaar en de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat door onattentheid van het personeel in het alphabetisch kaartenregister der verzekerden, vergeten wordt een naam bij te schrijven. Zegt de candidaat-verzekerde nu zelf, dat hij reeds verzekerd is, en mocht juist vergeten zyn, zijn naam te noteeren, dan is daarmede de fout hersteld en worden latere onaangenaamheden voorkomen. Want in de polisvoorwaarden komt de bepaling voor, dat, wanneer bij een eventueel ongeval mocht blijken, dat men dubbel verzekerd is, slechts uitkeering verleend wordt op grond van die polis welke de hoogste uitkeering geeft, m. a. w. er wordt niet dubbel uitbetaald. Dat wordt natuurlijk anders, wanneer de maatschappij er attent op gemaakt is geworden, dat men reeds verzekerd is en wel door de bevestigende beantwoording van vraag 7. Zegt de maatschappij dan niets en accepteert de nieuw 66 aangeboden verzekering, dan is er ingeval van schade wel degelijk recht op uitkeering voor beide polissen. Vraag 8 is de oriënteeringsvraag inzake de reeds door den candidaat-verzekerde gesloten of aangevraagde verzekeringen. Ook een belangrijke vraag. Eerstens krijgt de maatschappij, wat de reeds bestaande verzekeringen betreft, een goed inzicht in de financieele waardeering van den persoon van den verzekerde en bovendien zou de maatschappij wel eens kunnen blijken, dat candidaat-verzekerde zich te boog wil verzekeren, hetgeen altijd afkeurenswaardig is. Gestel uit de beantwoording van vraag 8 blijkt, dat candidaat-verzekerde reeds een ongevallenverzekering heeft loopen van ƒ6000.— overlijden, ƒ18000.— blijvende invahditeit en ƒ15.— per dag tijdelijke uitkeering en hij zou nog een verzekering aanvragen, waarbij behalve de uitkeeringen voor overlijden en blijvende invaliditeit, ook de uitkeering voor tijdelijke onbekwaamheid werd verhoogd en het laatste met ƒ20.— per dag, dan zou daaruit blijken, dat candidaat-verzekerde meent ƒ85.— per dag te moeten hebben om zich schadeloos te stellen 67 eens openbaarden, publiceerden, alle „chicanes" van de zijde der verzekerden, dan zou men schrikbarende voorbeelden vernemen van de wijze, waarop de verzekerden meenen met de Maatschappij, waarmede zij een contract, een overeenkomst, door handteekening bekrachtigd, hebben aangegaan, te mogen omspringen, om zich aan de op zich genomen verplichtingen te onttrekken. Ten opzichte van het handhaven van den duur der verzekering door partijen, zou ik de Maatschappijen in twee groepen kunnen splitsen. En wel de eerste groep die zegt „een tienjarig contract is geen vodje papier en, wanneer er van de zijde van den verzekerde geen onmacht tot, betalen der premie bestaat, zal ik hem, desnoods langs gerechtelijken weg dwingen tot betalen". Dat zijn de Maatschappijen, waarvan „The man in the Street" zegt: „Wanneer je bij die Maatschappij een aanvraag onderteekent, heb je tevens een deurwaarder in je huis". De tweede groep, tracht langs nainnelijken weg hen, die trachten langs anderen dan den officieelen weg, in de polis aangegeven, zich aan de verplichtingen tot betaling der premie te onttrekken, tot het nakomen der verplichtingen 71 te brengen en lukt dat niet, dan royeert men de verzekering uitgaande van de stelling, dat, „het met kwade honden slecht hazen vangen is". Doch zoodanig optreden is spoedig algemeen bekend en er wordt dan van de meer dan „gentlemanlike" opvattingen eener zoodanige Directie wel eens misbruik gemaakt, door maar lichtvaardig het verzekeringscontract te verbreken. Als regel de verzekerden desnoods langs gerechtelijken weg dwingen tot de verplichtingen der premie-betaling is niet altijd goed, terwijl het evenmin goed is alle verzekerden, die, zonder den termijn waarvoor de verzekering gesloten werd in acht te nemen, het verzekeringscontract niet wenschen te bestendigen, maar te royeerem Er is een middenweg. Wanneer een verzekerde door welke oorzaak ook, niet meer in staat is de financieele verplichtingen uit het verzekeringscontract voortvloeiende (n.1. de premiebetaling) na te komen, dan schorse men de verzekering of royeere haar. Heeft een verzekerde na rijp beraad (en dat mag toch worden aangenomen het geval te zijn, daar het blanco onderteekenen van een aanvraag uit den booze is en aanleiding tot onregelmatigheden moet geven) een 10-jarig contract met 72 een verzekeringsinstelling afgesloten en is hij in staat de premie te betalen, terwijl er voor hem geen rechtsgeldige redenen zijn om het contract tusschentijds te verbreken, dan wijze men hem, ook langs gerechtelijken weg, wanneer de verzekerde niet anders wil, op zijn verplichtingen. Dat werkt opvoedend en is bovendien in geen enkel opzicht in strijd met de goede koopmanschap. Ben verzekeringscontract mag voor een Verzekering Maatschappij geen vodje papier zijn, doch evenmin voor den verzekerde. Vraag 12, in welke termijnen de premie betaald zal worden is duidelijk en behoeft geen toelichting. Vraag 18, aan de noodzakelijkheid dezer vraag zal niemand twijfelen. Wanneer de candidaat ook in geval van overhjden wenscht verzekerd te zijn, is het van groot belang die vraag dusdanig te beantwoorden, dat er door onduidelijkheid geen onaangename kwesties kunnen ontstaan. Wenscht men een bepaald persoon te bevoordeelen, dan is het zeer gewenscht er aan toe te voegen, dat bij ontstentenis van dien bepaalden persoon de uitkeering moet geschieden aan de Wettige Erfgenamen. Wenscht een gehuwden candidaat, dat het 73 eventueel ingeval van overlijden uit te betalen bedrag aan zijn Echtgenoote moet uitbetaald worden, dan geef ik de volgende beantwoording van vraag 18 ten beste: „Aan haar, die op het tijdstip van nüjn „overhjden mijne echtgenoote is of, bij ontstentenis van deze, mijne wettige erfgenamen". Met deze clausule wordt dus aangegeven dat het de bedoeling is, dat ingeval van overhjden de verzekeringspenningen ten goede moeten komen aan „de echtgenoote". niet aan een met name genoemde echtgenoote. De mogelijkheid van overhjden der echtgenoote en eventueel hertrouwen van den verzekerde moet men bedenken, evenals de mogehjkheid van scheiding en een uit dien hoofde plaatshebbende echtvereeniging met een andere vrouw, dan waarmede men op het tijdstip van het afsluiten der verzekering gehuwd was. Bovengenoemde beantwoording voorziet in al die omstandigheden en laat geen twijfel over de bedoeling. De verklaring aan het slot der aanvraag vindt men op vrywel alle aanvraagformulieren. Wel niet met dezelfde bewoordingen, doch wel met dezelfde strekking. Op één punt in die verklaring wensch 74 ik speciaal de aandacht te vestigen. De candidaat-verzekerde verklaart uitdrukkelijk met de verzekeringsvoorwaarden bekend te zijn. Nu weet ik zeer goed, dat 99 % der candidaat-verzekerden tevoren geen studie der verzekeringsvoorwaarden maken, doch men moet toch de gelegenheid hebben de voorwaarden „eens in te zien". Daarom vind ik het een eerste eisch voor de verzekering-maatschappijen dat, waar zij de candidaat-verzekerden in het aanvraagformulier laten verklaren, dat zij met de verzekeringsvoorwaarden bekend zijn, zij die voorwaarden aan de binnenzijde der aanvraag afdrukken. De candidaat heeft dan de gelegenheid de aanvraag eens mede naar huis te nemen om ze eens kalm na te lezen. De meeste Ongevallenverzekering-Maatschappijen doen zulks dan ook, doch er zijn er nog die het nog niet gedaan hebben. Wordt aan een candidaat-verzekerde een aanvraagformulier voor een ongevallenverzekering voorgelegd, waarin de voorwaarden niet zijn afgedrukt, dan vrage men eerst die voorwaarden ter inzage. 75 DE PREMIE. De premie voor de ongevallenverzekering is gebaseerd op twee hoofdfactoren: I. het algemeene ongevallenrisico. II. het speciale ongevallenrisico, dat men loopt uit hoofde van het beroep dat men uitoefent. Onder het algemeene risico wordt verstaan de ongevallenkans, welke een ieder loopt waar hij zich ook bevindt, op straat, in den tram, trein, de boot, het tennisveld, de kegelclub, de schouwburg, enz. Het speciale ongevallenrisico betreft de gevarenkans welke het beroep, dat men uitoefent, biedt. Op deze laatste factor wordt de premie in de tarieven der maatschappij tot uitdrukking gebracht, doch in die premie is het algemeene risico reeds opgenomen. Waar elk beroep niet dezelfde gevarenkansen oplevert, zijn de verschillende beroepen in groepen verdeeld en ondergebracht in zoogenaamde gevarenklassen, welke nogal eens loopen van 76 klasse O tot en met 11, dus 12 klassen, al zijn er ook maatschappijen die een geringer aantal gevarenklassen bezigen. Het ligt voor de hand, dat de minst gevaarlijke beroepen in de laagste- en de gevaarlijkste in de hoogere klassen thuisbehooren, terwijl verzekerden, die in het geheel geen beroep uitoefenen, laten we aannemen renteniers, alleen de premie betalen voor het „algemeene risico" of wel van de laagste gevarenklasse, dus die van 0, wanneer we vasthouden aan 12 klassen met 0 als de laagste. In die gevarenklasse worden over het algemeen ook ondergebracht die verzekerden, wier beroepsbezigheden geen aanleiding geven tot een premiebetaling hooger dan die verschuldigd zou zijn voor het „algemeene risico". Dat zyn in den regel verzekerden die uitsluitend administratieve bezigheden verrichten en het bedrijf waarin die bezigheden worden verricht geen gevaar oplevert, b.v. een bankinstelling. Is men daarentegen uitsluitend administratief werkzaam in een electrische drukkerij, en genoodzaakt, door de inrichting van het bedrijf, enkele malen per dag door de werkplaatsen, met zyn snorrende machines, te gaan, dan voelt U, dat het hierbedoelde risico grooter is, dan dat van den verzekerde wiens werkzaamhe- 77 den zich tot de administratie op de bankinstelling beperken, waar dergelijke gevaar opleverende machines niet zijn. Waar het risico dus grooter is, zal voor zoo'n verzekerde de premie van een hoogere gevarenklasse noodzakelijk zijn. De samenstelling van de gevarenklassen en de beoordeeling der verschillende risico's eischen, behalve nauwkeurigheid, groote kennis van beroepen. Het volgende voorbeeld van klassificeering moge dat duidelijk maken. Een piano-onderwijzer zal b.v. genoteerd staan in klasse 1 (ik houd me hier aan het stelsel van 12 klassen en neem, om een voorbeeld te scheppen, maar aan, dat een pianist (onderwijzer) in klasse 1 genoteerd is, waarmede ik met wil zeggen, dat zulks het geval is). Een organist (onderwijzer) daarentegen hooger. De werkzaamheden van een pianist (onderwijzer) en van een organist (onderwijzer) komen op hetzelfde neer, doch de omstandigheden, waaronder een organist zjjn beroep uitoefent leveren grootere kans op het bekomen van een ongeval, daar de organist (onderwijzer) vrijwel algemeen ook organist in de een of andere kerk is. De toegang tot de orgels in de kerken is veelal via een nauwe, dikwijls niet verlichte trap, 78 (meermalen een torentrap) en dat verhoogt het ongevallenrisico. Bovendien bespeelt een organist zijn instrument, behalve met zijn handen, óók met zijn voeten, hetgeen weer invloed kan uitoefenen op den graad der onbekwaamheid bij beenkwetsingeu. Met deze omstandigheden moet de samensteller der gevarenklassen rekening houden en daarom een organist (onderwijzer) hooger klassificeeren, dan een pianist (onderwijzer.) Een bladzijde uit een gevarenklassenboekje laat ik ter verduidelijking hieronder volgen. Aard van beroep Klasse Naaisters 2 Nachtwachts (Naehtveihgheidsdienst) . . . 4-5 Notarissen 0 Odeur (vervaardiging van) Bedrijfshoofden (administratief) .... 0 „ (technisch) 2 „ (medewerkend) .... 4 Oesterputhouders (kweeker) Administr. . . 0 „ (technisch) 2 „ (medewerkend) 4 Olie (vervaardiging van—) 7» Aard van beroep Klasse Bedrijfshoofden (administratief) .... 0 „ (technisch) 2 „ (medewerkend) .... 5 Olieraffineerders 5 Olieslagers 5 Omnibusondernemers (administratief) ... 0 „ (technisch) 3 „ (medewerkend) ... 5 Omnibusconducteurs 5 Omnibuskoetsiers (geen staldienst) .... 5 Omnibus-stalbaas (knecht) 6 Omroepers 1 Onderwijzers (geen dans-, gymnastiek-, scherm- of zangonderw.) . . 1 „ in ambachtscholen voor (technische vakken) .... 2-4 Ontvangers (gemeente en/ of Bijk) .... 0 Operazangers (essen) 2 Opperlieden '. . 6-8 De totaal premie, welke men voor een ongevallenverzekering betaalt, in welke klasse ook, is weer verdeeld in drie onderdeden, n.1. I een premie voor het risico Overhjden. 80 II een premie voor het risico Blijvende Invaliditeit. III een premie voor het risico Tijdelijke onbekwaamheid tot werken. Deze drie onderdeelen der premie houden gelijken tred met de gevarenklassen, m.a.w. wanneer de premie in klasse 0 voor het risico Overhjden voor elke /1000.— verzekerd bedrag / 0.50, voor Blijvende Invaliditeit / 0.70 per /1000 — uitkeering en voor elkè /1.— uitkeering per dag ingeval van tijdelijke onbekwaamheid tot werken ƒ1.25 bedraagt, dan zullen de premiën voor die drie factoren in hoogere gevarenklassen eveneens hooger zijn, hetgeen evenwel niet wil zeggen, dat de premie van klasse 3, 4 x de premie van klasse 0 is. Vergelijkt men de premie der verschillende Ongevallenverzekering-maatschappijen met elkaar, dan zal het opvallen, dat er een groote marge is tusschen de goedkoopste en de duurste premie, waarmede ik wil zeggen, dat de eene maatschappij een veel lagere premie voor hetzelfde risico noteert, dan de andere, doch dat wil volstrekt niet zeggen, dat de eene maatschappij zooveel goedkooper is dan de andere. Er is een gezegde „Het moet uit de breedte of uit de lengte komen" en dat is ook hier van toepassing. 81 Vraagt maatschappij I voor een bepaald risico en voor een bepaald verzekerd bedrag laat ik zeggen / 25.— jaarpremie ' en maatschappij II / 85.—, dan moet daarvoor een oorzaak zijn. Nu zal men zeggen, misschien waardeert maatschappij I het risico geringer dan maatschappij II. Zeker, dat zou kunnen, doch vrijwel algemeen is dat het geval niet en is de oorzaak der lagere premie te wn'ten aan het verschil in de verzekeringsvoorwaarden, d.w.z. dat de verzekeringsvoorwaarden van maatschappij I minder uitgebreid zijn dan die van maatschappij II, hetgeen dan hierop neer komt, dat de laatste maatschappij öf langer uitkeering verleent in bepaalde gevallen öf grootere percentages voor blijvende invaliditeit uitkeert, enz., enz. Werkelijk goede en van een ruime opvatting getuigende voorwaarden moeten betaald worden, hetgeen logisch en billijk is. 82 DOOD, BLIJVENDE INVALIDITEIT, TIJDELIJKE ONBEKWAAMHEID. Uit het vermelde in de vorige bladzijden is gebleken, dat de totale premie onderverdeeld is in drie groepen, welke groepen aan het hoofd dezer pagina nog eens zijn vermeld. Die onderverdeeling geeft aan, dat, waar er voor ieder dier groepen eene aparte premie gevraagd wordt, de eventueel te verstrekken uitkeering ook in deze groepen wordt gescheiden, nJ. de uitkeering ingeval van Overlijden tengevolge van een ongeval, ingeval van Bhjvende Invaliditeit tengevolge van een ongeval, ingeval van Tijdelijke onbekwaamheid tot werken tengevolge van een ongeval. In de praktijk worden die 3 groepen vrijwel algemeen aangemerkt met A, B en C. Sluit men een algemeene ongevallenverzekering, dan zijn alle 3 groepen in de verzekering begrepen, doch het is niet noodzakelijk, dat men alle 3 83 groepen in de verzekering doet opnemen. Men kan zich ook alleen voor 1 of 2 dier mogelijkheden verzekeren, waarbij ik evenwel dadehjk de opmerking maak, dat het niet de gewoonte is, dat men zich alléén voor de uitkeering C verzekert. Voor die eventualiteit stelt men in den regel als verplichting ook de uitkeering voor B te nemen. Men kan dus de volgende verzekeringen sluiten: I. De Algemeene verzekering, behelzende de 8 groepen gecombineerd, II. Alleen het geval A (overhjden), ni- » ., „ B (Bhjvende Invahditeit), IV. A en B tezamen, V. B en C tezamen. DE UITKEERING VOOR OVERLIJDEN. De uitkeering ingeval van overhjden behoeft nauwelijks een nader betoog. Het is voldoende duidelijk, dat de rechtverkrijgenden in het bezit komen van de gelden, welke uitgekeerd worden, wanneer het verzekerde individu komt te overhjden tengevolge van een hem overkomen ongeval. In de polis is, wanneer voor het geval A verzekerd is, de clausule opgenomen, waaruit bhjkt aan wie(n) ingeval van 84 overlijden het verzekerde bedrag moet worden uitgekeerd. (Zie voor clausule de beschrijving bij de beantwoording van vraag 13 van het aanvraagformulier.) DE UITKEERING INGEVAL VAN BLIJVENDE INVALIDITEIT. Wat verstaat de Verzekering-Maatschappij onder Bhjvende Invahditeit, is wel de eerste vraag welke men stelt wanneer gesproken wordt over de uitkeering B. Algeheele Bhjvende Invahditeit wordt door vrijwel alle Maatschappijen aangenomen te bestaan, wanneer het ongeval tengevolge heeft: I. Verhes van beide handen II- „ „ „ voeten III- „ „ één hand en één voet TV* „ „ beide oogen (gemis van het gezichtsvermogen uit beide oogen wordt eveneens als verlies aangemerkt.). Teneinde aan te toonen, dat deze omschrijving der Algeheele Bhjvende Invahditeit niet alleen in Holland aldus wordt aangenomen, laat ik hieronder volgen de omschrijving welke ik vond in een Duitsche polis: 85 „Vollstandige Invaliditat wird angenommen: beim ganzlichen Verlaste der Sehkraft beider Augen; beim Verbiste oder der vollstandigen Gebrauchsbehinderang beider Arme oder Hande, beider Beine oder Füsze; beim Verluste eines Armes oder einer Hand, und eines Beines oder eines Fuszes; bei unheilbarer Geistesstörung." Bij vergehjking dezer beide omschrijvingen met elkaar blijkt, dat in de Duitsche omschrijving ook wordt aangegeven, dat totale onbruikbaarheid der genoemde hchaamsdeelen gelijk staat met verhes en dat algeheele verstandsverbijstering eveneens als Algeheele Bhjvende Invahditeit wordt aangemerkt. Doch daarin wordt ook in de meeste Hollandsche polissen voorzien, doordat men de bepaling, dat „totale onbruikbaarheid gelijk staat met verbos" apart, heeft opgenomen. Niet in alle polissen vindt men aangeduid, dat onder Algeheele Bhjvende Invahditeit ook verstaan wordt algeheele zinsverbijstering tengevolge van een ongeval. Het ontbreken van die bepaling in een polis verzwakt de verzekering zeer zeker, omdat het juist in dezen tijd met het 86 intense mechanische personenvervoer volstrekt niet fictief is, dat b.v. bij een auto-ongeval een der gekwetsten door den geweldigen schrik krankzinnig wordt. Gedeeltelijke Blijvende Invaliditeit wordt gewaardeerd naar een in elke polis voorkomende tabel, die alleen betrekking heeft op gevallen van verhes van een lichaamsdeel. Een voorbeeld van zoo'n invaliditeitstabel laat ik hieronder volgen: 60 pCt voor het verhes van de rechterhand of arm (linkerhand of arm voor een linkschen) 50 pCt voor het verhes van de linkerhand of arm (rechterhand of arm voor een linkschen) 50 pCt voor het verhes van een been of voet 80 pCt voor het verhes van een oog 25 pCt voor het verlies van den duim der rechterhand (linkerduim voor een linkschen) 20 pCt voor het verhes van den duim der linkerhand (rechterduim voor een linkschen) 15 pCt voor het verhes van den wijsvinger der rechterhand (linkerwijsvinger voor een linkschen) 12 pCt voor het verhes van den wijsvinger der linkerhand (rechterwijsvinger voor een linkschen) 12 pCt voor het verhes van den pink der rechterhand (linkerpink voor een linkschen) 87 10 pCt voor het verhes van den middel- of ringvinger der rechterhand (linker middel- of ringvinger voor een linkschen) 8 pCt voor het verhes van den middel- of ringvinger der linkerhand (rechter middel- of ringvinger voor een linkschen) 7 pCt voor het verhes van den pink der linkerhand (rechterpink voor een linkschen) 5 pCt voor het verhes van eiken teen. Ter vergehjking nog een Duitsche tabel voor de waardeering van den graad van gedeeltehjke invahditeit. Totalverlust: des rechten Armes od. der rechten Hand zu 60 Proz. eines Beines oder eines Fuszes „ 50 „ des linken Armes oder der linken Hand „ 50 „ eines Auges oder seiner Sehkraft „ 40 „ des Daumens der rechten Hand „ 22 „ des Zeigefingers der rechten Hand „12 „ des kleinen Fingers der rechten Hand „ 10 „ des Mittel- oder Bingfingers der rechten Hand n 8 des Daumens der linken Hand „18 „ des Zeigefingers der linken Hand „10 „ 88 des kleinen Fingers der linken Hand „ 8 „ deB Mittel- oder Ringfingers der linken Hand n 7 g der grossen Zehe eines Fuszes „ 8 „ jeder anderen Zehe eines Fuszes „ 8 „ Ik vestig er uitdrukkehjk de aandacht op, dateerstgenoemde (Hollandsche) tabel, niet de tabel is welke elke Maatschappij gebruikt. Br zijn nog al eens verschillen in de percentages naar beneden, en het ia dus van belang vóór het aangaan eener ongevallenverzekering zich rekenschap te geven van de percentages welke zijn vastgesteld voor Gedeeltehjke Bhjvende Invahditeit. Het ligt voor de hand, dat met deze Invaliditeitstabel niet voorzien is in alle gevallen van Bhjvende Gedeeltelijke Invahditeit. Daarom behoort er in elke polis nog aan toegevoegd te zijn, dat in alle niet genoemde gevallen de graad van invahditeit wordt bepaald naar mate het ongeval geheele of gedeeltehjke onbekwaamheid tot het uitoefenen van het beroep van den getroffene heeft tengevolge gehad. Heeft men met een ongeval te maken, dat verhes van een der bovengenoemde hchaamsdeelen tengevolge heeft, dan is de uitkeering eenvoudig genoeg te regelen, daar, afgescheiden van het 89 beroep, dat men uitoefent, het invaliditeitspercentage voor eiken verzekerde gelijk is. Welk beroep men ook uitoefent, voor het verhes van een rechterbeen geldt voor iederen verzekerde het vastgestelde invahditeitspercentage, m.a.w. is men verzekerd voor eene uitkeering van / 30.000.— ingeval van Bhjvende Algeheele Invahditeit, en men verliest tengevolge van een ongeval een been, dan ontvangt men 50 % van de voor B verzekerde som, of /15.000.—. Anders wordt het, wanneer een ongeval Bhjvende Invahditeit tengevolge heeft, waarvan het percentage niet tevoren is vastgesteld. Dan moet de graad der invahditeit worden vastgesteld naar mate men tengevolge van het ongeval minder arbeids-geschikt is geworden. Bij de beoordeeling van zulke gevallen moeten onze gedachten in den zin der P. O. niet gaan in de richting van bhjvende afwijking ten aanzien van eenig lichaamsdeel, doch in de richting van door die afwijking veroorzaakte ongeschiktheid tot arbeiden, welke in percenten waardeerbaar gemaakt kan worden van, laten we zeggen de 100 % validiteit van een normaal individu. De uitkeering voor Bhjvende Invahditeit heeft niet ten doel te gelden voor een soort smartegeld, 90 doch als financieele compensatie voor verminderde arbeidsgeschiktheid. Elk blijvend gevolg van een ongeval behoeft dus nog geen recht op uitkeering voor Blijvende Invaliditeit te doen ontstaan. B.v. iemand heeft ernstige brandwonden op zijn rug gekregen, geneest, verricht zijn werk weer normaal, doch zijn rug is bhjvend verminkt. Zoo'n geval geeft green recht op uitkeering voor bhjvende invahditeit, omdat de verminking wel blijvend, doch de ongeschiktheid tot werken niet bhjvend was. Nemen we evenwel'aan, dat het bovengenoemde geval niet zoo goed afliep, doch door de verminking van den rug Bhjvende Invahditeit is ontstaan. En dat zou heel goed kunnen. B.v. de getroffene is slager, verzekerd als geregeld medewerkend. De brandwonden hebben een bhjvende pijnlijkheid van zijn rug veroorzaakt, tezamen met een zekere mate van stijfheid, waardoor de getroffene zich niet meer zoo vlug kan bewegen als voorheen. De getroffene, die geregeld in zijn zaak medewerkte en o.a. steeds het per as voor zyn zaak gebrachte vleesch vanuit de transportwagens op zijn rug naar binnen bracht, kan zulks niet meer doen, terwijl hij evenmin meer in staat is groote stukken vleesch van de haken te halen.Hij is dus niet 91 meer 100 % geschikt voor zijn beroep, zijn arbeidsgeschiktheid is bhjvend verminderd en heeft daardoor recht op uitkeering voor bhjvende gedeeltelijke invahditeit. De graad der onbekwaamheid wordt vastgesteld in overleg met den verzekerde en den behandelenden geneesheer en de betaling vindt plaats. De graad van invahditeit wordt in zulke gevallen vastgesteld naar de verminderde geschiktheid van den verzekerde voor het beroep in de aanvraag tot verzekering vermeld. In het bovengenoemde voorbeeld moet de verzekeringmaatschappij zich dus laten leiden door de redeneering, de verzekerde is verzekerd als „medewerkend slager", in hoeverre is hij nu niet meer geschikt als medewerkend slager op te treden. Zij mag onder geen voorwendsel redeneeren, als medewerkend slager is de getroffene minder arbeidswaardig, doch in verschillende andere beroepen kan hij 100 % werk verrichten, dus moet hij maar een ander vak kiezen, dat geen bezwaren oplevert in verband met de verminking van zijn rug. Of de getroffene in een ander vak al dan niet 100 % vahde zal zijn is een omstandigheid, waarmede de verzekeringmaatschappij niets te maken heeft. De verzekerde heeft zyn premie betaald voor het risico verbonden aan het be- 92 roep, dat in de aanvraag tot verzekering is vermeld en heeft dus recht op uitkeering naar de mate van zijn ongeschiktheid om dat beroep uit te oefenen. De betaling der uitkeering voor Bhjvende Gedeeltelijke Invahditeit, voor zoover het gevallen betreft, welke niet in de polis zijn vermeld, dus gevallen als het hierboven genoemde voorbeeld, kunnen betaald worden met een uitkeering in eens of wel met een rente. Rente zal in het algemeen alleen dan gegeven worden, wanneer de mogelijkheid bestaat, dat de graad der invahditeit lager zal worden, als gevolg van het aanpassingsvermogen van den mensch aan lichamelijke afwijkingen. Vermindert de graad der invahditeit, dan zal ook de uit te keeren rente naar evenredigheid lager worden. Te dien opzichte komt dan ook in de polis de bepaling voor dat, wanneer de betrokken maatschappij zulks verlangt, de verzekerde, die wegens bhjvende invahditeit eene rente ontvangt, gehouden is te bewijzen, dat de invahditeit nog in denzelfden graad aanwezig is als op het oogenblik van de vaststelling der rente. Opdat de verzekerde wete, op welke rente hij eventueel recht zal hebben, komen er in de polissen rentetafels voor. 93 Voorbeeld rentetafel. LIJFRENTETAFEL VAN IEDERE /1000.-. 2*2 s* 3* £ °-£ ~-gg (§ë e-"* Kg » jJa-a S 20 jaren ƒ 54.10 48 jaren ƒ 76.60 21 „ „54.50 49 „ „ 77.90 22 „ „54.90 50 „ „ 79.50 23 „ „55.30 51 „ " 81.10 24 „ „55.70 52 „ „ 82.80 25 „ „56.20 53 „ „ 84.50 26 „ „56.70 54 „ 86.30 27 „ „57.20 65 „ „ 88.30 28 „ „57.80 56 „ „ 90.30 29 „ „68.40 57 „ „ 92.40 30 „ „59.00 58 „ „ 94.70 31 „ „59.70 59 „ „ 97.K) 32 „ „60.40 60 „ „ 99.80 83 „ „61.20 61 „ „102.60 34 „ „62.00 62 „ „106.60 36 „ „62.80 63 „ „108.80 36 „ „ 63.60 64 „ „ 112.30 37 „ „64.60 65 „ „116.00 38 „ „65.40 66 „ „120.00 39 „ „66.30 67 „ „124.20 40 „ „67.30 68 „ „128.80 41 „ „68.30 69 „ „133.70 42 „ „69.30 70 „ „138.90 43 . „70.40 71 „ „144.40 44 „ „71.50 72 „ „149.90 46 „ „72.70 73 „ „156.20 46 „ „74.00 74 „ „163.10 47 „ „75.30 76 „ „170.70 N.B. Ter berekening van de lijfrente wordt het levensjaar tot grondslag genomen, dat voltooid was op den dag waarop de uitkeering der rente begint. Ter verduidelijking laat ik hier een voorbeeld van een rente-nitkeering volgen: Iemand, verzekerd voor een bedrag van / 80.000.— ingeval van Bhjvende Algeheele Invahditeit, wordt op 39 jarigen leeftijd tengevolge van een ongeval bhjvend invalide. De graad der invaliditeit is voorloopig vastgesteld op 50 %. Volgens de hiervoren afgedrukte lijfrentetafel, zou de getroffene bij algeheele bhjvende invahditeit op 89 jarigen leeftijd, voor iedere ƒ1000.— verzekerd kapitaal B, ontvangen eene jaarhjksche rente van ƒ 66.80. Waar het verzekerde kapitaal B ƒ80.000.— is, zou de rente voor 100 % invahditeit zijn 30 x ƒ 66.80 of ƒ 1989.—. De graad der invahditeit was evenwel vastgesteld op 50 %, zoodat de getroffene in het gegeven geval eene jaarhjksche rente zou ontvangen van 50 % van 80 x ƒ 66.80, is ƒ 994.50. Opzettehjk heb ik het verzekerde bedrag voor Bhjvende Invahditeit niet te laag genomen, opdat goed zoude uitkomen, dat de uitkeering voor B, wil ze voor den verzekerde van waarde zijn, niet te laag gesteld mag worden. De uitkeering voor B is van zeer veel gewicht bij de ongevallenverzekering. Men onderschatte zulks niet. Wanneer men in de volle kracht des 95 levens is en toegerust met ijver en werklust, dan valt het moeilijk zich in te denken, dat men kans loopt bhjvend invalide te worden en men moet een overwinning op zichzelf behalen om zich die omstandigheid in al hare afgrijselijkheid voor te stellen, Doch dénkt men zich die omstandigheid goed in, dan zal men moeten toegeven, dat op de uitkeering B ten opzichte van de premie, niet bezuinigd mag worden. Blijvende Invahditeit. Juist in bet „bhjvende" schuilt het. De „wil" tot het verrichten van loonarbeid moge in vele gevallen van Bhjvende Invahditeit zijn bhjven bestaan, de lichamelijke verminking belet evenwel om den „wil" tot „daad" te verheffen. Dat de invalide moreel daaronder hjdt, is duidelijk. Wordt dat hjden nu nog verergerd door financieele zorgen, dan opent zioh een wijd verschiet van kommer en ellende en de voor het werkzame individu eenmaal hohtende horizont toont zich al zwarter en zwarter voor zijn geestes oog. Een flinke uitkeering voor B. is daarom steeds aanbevelenswaardig. Ik sta hier wat langer bij stil, omdat de candidaat-verzekerde voor de uitkeering A over het algemeen een juister inzicht heeft dan in die voor B. te, 96 Van de zijde der Verzekering-Maatschappijen wordt trouwens veelal gewezen op de belangrijkheid der uitkeering B en meerdere Maatschappijen stellen een zekere verhouding van de uitkeering B ten opzichte van de uitkeering C als eisch. In de tarievenboekjes leest men dan, dat het per dag te verzekeren bedrag (uitkeering C) als regel niet meer mag bedragen dan het 2000ste of 3000ste deel van de voor B verzekerde som. Door die bepaling is men dus verpheht de uitkeering B voor elke ƒ1.— verzekerd bedrag C te brengen op ƒ 2000.— of ƒ 3000.— B. Vroeger werd vrij algemeen de hand gehouden aan eene verhouding van ƒ 3000.— B, tegenover elke ƒ1.— per dag C. Helaas wijkt men thans daarvan maar al te veel af en verhoudingen van ƒ2000.— of zelfs ƒ 1000.— B tegenover ƒ 1.— C. treft men geregeld aan. Ik zeg „helaas", want een verhouding van ƒ2000— of ƒ1000.— B tegenover ƒ1.— C is niet in het belang der verzekerden. Niet alleen, omdat ingeval van Bhjvende Invahditeit de verzekerde telaat tot het inzicht zal komen, dat de uitkeering B, niet in verhouding staat tot het gemis aan arbeidsgeschiktheid, doch ook in verband met het veel voorkomende geval, dat men niet onmiddellijk Bhjvend In- 97 valide is, doch er een geruime tijd overheen gaat voor het definitief is vastgesteld, dat men Bhjvend Invalide is. Vóór dien tijd moet men ook uitkeering hebben. En die uitkeering houdt, na een zekeren tijd, verband met het voor B. verzekerde bedrag. In de polisvoorwaarden kan men lezen, dat het recht op kapitaal of renteuitkeering ontstaat op den dag, waarop geconstateerd wordt, dat verbetering van den toestand niet meer te verwachten is en overhjden tengevolge van het ongeval niet waarschijnlijk wordt geacht. Boe is het nu gesteld met de te verleenen uitkeering vóór de definitieve vaststelling van de Bhjvende Invahditeit of wel den graad daarvan? Met de beantwoording dier vraag kom ik tevens terecht op de UITKEERING VOOR TIJDELIJKE ONBEKWAAMHEID. Deze uitkeering wordt verleend gedurende een zekeren tijd en wel variëerende van 150 tot 300 dagen. Na dezen termijn van laat ik zeggen 300 dagen (de langste termijn is voor den ver- 98 Het is op grond van bovenstaand voorbeeld, dat de Maatschappijen, die het belang der verzekerden voor oogen houden, steeds aandringen op de verhouding ƒ8000.— B. voor elke ƒ1— per dag C. En die maatschappijen dienen de verzekerden het meest. Wil men met een rentevoet van 6 % van het voor B. verzekerde bedrag, na den 300sten dag eene uitkeering verkrijgen, welke gehjk is aan die, welke men ontving vóór dien tijd, dan zou men voor elke ƒ1.— per dag C, eene uitkeering van ƒ 6000.— B. moeten nemen. Deze verhouding zou ik eiken verzekerde willen aanraden. Wordt de premie te hoog, dan zou ik de vermindering daarvan willen zoeken in een lagere uitkeering C, m.a.w. door, wanneer men van plan was te verzekeren ƒ 15.000.— B en ƒ 10.— C, te nemen ƒ 80.000.— B en ƒ 5.— C. De uitkeering C. wordt, zooals hierboven reeds terloops werd gezegd, verleend gedurende een zeker aantal dagen, geheel of gedeeltehjk al naar de mate waarin men invalide is. Veelal komt het voor, dat verzekerden meenen, wanneer zij voor een zeker bedrag per dag ingeval van tijdelijke onbekwaamheid tot werken ver- 102 zekerd zyn, dat bedrag ingeval van een ongeval ook steeds ten volle uitbetaald krijgen. Die meening is onjuist, daar de uitkeering afhankelijk is van den graad der invaliditeit. Is die 100 %, dan alleen wordt de voor C. verzekerde som ten volle uitbetaald, doch in gevallen van gedeeltelijke onbekwaamheid, ook gedeeltehjk naar gelang van den graad der invahditeit. Is die 50 %, dan ontvangt de verzekerde dus de helft van de voor C verzekerde som. Wordt voor 100 % invahditeit uitgekeerd, dan moet men ook inderdaad 100 % onbekwaam zijn tot werken, dus ook niet werkzaam kunnen zijn als gever van orders, leider, beheerder of door het houden van toezicht. Een aannemer, die geregeld zijn werkvolk op de verschillende werken controleert, toezicht houdt op zijn bedrijf en zelf ook medewerkt, zal zonder twijfel de volle dagelijksche uitkeering ontvangen, wanneer hij een been breekt en in het ziekenhuis wordt opgenomen. Kwetst hij daarentegen één zijner handen, waardoor hij zyn werkvolk kan contröleeren en het algemeen toezicht op zijn bedrijf kan blijven uitoefenen, dan is hij slechts gedeeltelijk onbekwaam tot de verrichting van zijn beroepsbezigheden en zal 103 dus de uitkeering C. ook gedeeltelijk ontvangen en wel in die mate, als de graad van invaliditeit aangeeft. Er zijn maatschappijen, die ingeval van tijdelijke gedeeltelijke onbekwaamheid tot werken, slechts uitkeering geven voor 50 % of 25 % en geen tusschenliggende percentages. De maatschappijen, die voor eiken graad van invahditeit beneden de 100% uitkeeren, dus de uitkeering voor gedeeltelijke tijdehjke invahditeit gehjk stellen aan het percentage der invahditeit, hebben natuurlijk veel voor op anderen, die zulks niet doen. Hiervoor heb ik reeds betoogd, dat goede voorwaarden een goede premie eischen. Het is niet moeihjk met kleine premiën te werken, doch uitstekende voorwaarden daarbij te leveren, is iets dat niet samen gaat. Betaalt men een goede premie, dan heeft men ook het recht de grootst mogelijke zekerheid te erlangen. Een polis, waarin de clausule is opgenomen, dat na een geneeskundige behandeling van 800 dagen, van den SOOsten dag af rente wordt uitbetaald tot aan de definitieve vaststelling van den graad van invahditeit, de genezing of tot 104 aan het tijdstip van overlijden,"is een polis waarvan gerust gezegd kan worden, dat zij wat den duur der uitkeering C betreft, vrijwel onbegrensd is. Ofschoon de gewoonte is, de uitkeering te doen plaats vinden na bet herstel van den verzekerde, is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat tusschentijdsche uitkeeringen geschieden. Er zijn polisvoorwaarden waarin vermeld is, dat, wanneer de maatschappij zulks goedvindt, de uitkeering ééns per maand zal geschieden. En daar is in meerdere gevallen veel voor te zeggen. B.v. een timmermansbaas, van week tot week uit de inkomsten van zijn bedrijf levende, en die door een ernstig ongeval wordt getroffen, zal niet zooveel contanten over hebben om enkele maanden op de door de maatschappij te verstrekken uitkeering te kunnen wachten. Voor zoo'n man is het een ware zegen, wanneer hij ééns per maand zijn uitkeering ontvangt. Doch.... de betrokken maatschappij zal alleen dan tot tennijnbetaling overgaan, wanneer ze de overtuiging heeft, met een solied man te maken te hebben, die niet van zijn verzekering gebruik zal maken „om er uit te halen, wat er uit te halen is". Meestal gaat de uitkeering in op den dag, 105 waarop de geneeskundige behandeling is begonnen, of wel, op den dag daaraan volgende. Het is dus voor den verzekerde van belang zoo spoedig mogeKjk geneeskundige hulp in te roepen. Eerstens komt dat eene spoedige genezing ten goede en tweedens ontvangt de verzekerde daardoor méér uitkeering. Zelfbehandeling of behandeling door niet bevoegden, is altijd ten nadeele der verzekerden, omdat de verzekeringmaatschappn* onder geneeskundige behandeling verstaat, behandeling door een persoon die bevoegd is tot de uitoefening van de geneeskunst. Er komen ongevallen voor, die géén onbekwaamheid tot werken veroorzaken, doch wel degelijk de hulp van een medicus noodzakelijk maken. Wordt er voor zulke gevallen dan niets uitgekeerd? Dit zou onbillijk zijn, daar, hoewel het ongeval geen arbeidsongeschiktheid veroorzaakte, de verzekerde toch financieel nadeel leed, nl. de betaling van de hem tengevolge van het overkomen ongeval geboden geneeskundige hulp. De meeste polisvoorwaarden geven dan ook aan, dat, wanneer een ongeval géén tijdelijke 106 onbekwaamheid tot werken, doch wèl geneeskundige behandeling tengevolge had, de noodzakelijke kosten daarvan vergoed worden, gedurende een zekeren termijn, overeenkomende met den maximumduur waarvoor de uitkeering C wordt verleend, doch tot hoogstens het per dag verzekerde bedrag. Dat wil dus zeggen, dat wanneer iemand verzekerd is voor ƒ5.— per dag, en zijn werk, niettegenstaande het overkomen ongeval, kan bhjven verrichten, recht heeft op vergoeding van de dokterskosten tot een maximum van ƒ 5.— per dag. Mochten zijn dokterskosten ƒ 6.— per dag beloopen, dan moet hij ƒ1.— per dag voor eigen rekening nemen. Indien na een zekeren tijd uitkeering voor C genoten te hebben, blijkt, dat het ongeval Bhjvende Invahditeit tengevolge heeft, houdt op het tijdstip waarop de Bhjvende Invaliditeit (of den graad daarvan) is komen vast te staan, de uitkeering C op en is de uitkeering B verschuldigd. Nemen we aan, dat aan uitkeering C werd ontvangen ƒ 1000.—, terwijl voor de Blijvende Invahditeit slechts verschuldigd is ƒ900.—, (bv. door het verhes van een pink) wordt dan alsnog 107 ƒ900.— uitbetaald of moet de verzekerde dan ƒ100.— terugbetalen? Dat hangt af van de bepalingen in de polisvoorwaarden. Br rijn maatschappijen, die de verschuldigde uitkeering voor B betalen, onafhankelijk van reeds genoten uitkeering voor C, m. a. w. die maatschappijen zouden alsnog de ƒ900.— biervorenbedoeld ten volle uitbetalen. Die opvatting schijnt mij de juiste, omdat, zoolang de Bhjvende Invahditeit niet vaststaat, men alleen te maken heeft met de uitkeering C en die uitkeering is men verplicht te geven, gedurende maximum een termijn in de polis vermeld. Blijkt nu, aannemende dat het een handverwonding betreft, dat na een geneeskundige behandeling van 150 dagen een pink geamputeerd moet worden, dan komt de 2e factor, nl. Bhjvende Invahditeit naar voren. De eerste factor, Tijdehjke Onbekwaamheid wordt opgeheven en daarmede ook de uitkeering C. De tweede factor, Bhjvende Invahditeit, treedt in werking en de betrokken maatschappij moet nu nagaan wat zij voor B zal moeten betalen, in dit geval, verhes van een pink, 7 % van het voor B verzekerde bedrag. Dat bedrag zal zij 108 dan, afgescheiden van het reeds voor C betaalde, uitkeeren. Nog een ander geval kan zich voordoen. De uitkeering voor Overhjden wordt vrijwel algemeen verleend, indien die omstandigheid zich voordoet, binnen 360 dagen na het plaatsgrijpen van het ongeval en als eenig en rechtstreeksch gevolg daarvan, terwijl, wanneer het ongeval binnen 360 dagen, zoowel Bhjvende Invahditeit als Overlijden tengevolge heeft, aangenomen wordt, dat Overhjden het eenig gevolg is. Nu treft een verzekerde een ernstig ongeval, dat zonder eenigen twijfel Bhjvende Invahditeit tengevolge heeft. Eén been werd reeds geamputeerd, terwijl de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat ook een arm zal worden afgezet. De kans op overhjden acht men zeer gering, vrijwel uitgesloten, en de maatschappij, in de zekerheid, dat zij toch voor minstens 50 % Bhjvende Invahditeit zal moeten uitbetalen, geeft reeds aan voorschot uitkeeringen, laat ik zeggen / 6000.—. Verzekerde heeft een verzekering loopen van /5000.— A, /18000.— B en ƒ5.— C. Hoewel de mogelijkheid van overhjden van verzekerde 109 tengevolge van het ongeval, naar de meening der doktoren was uitgesloten, keeren de kansen, en na een geneeskundige behandeling van 800 dagen, komt patiënt te overlijden, als rechtstreeksch gevolg van het hem overkomen ongeval. Er is eene uitkeering verschuldigd van / 5000.—. Er werd evenwel / 6000.— aan voorschotuitkeeringen verstrekt en nu staat er in de polissen der maatschappijen, die de opvatting huldigen, dat de uitkeering B wordt betaald, afgescheiden van reeds ontvangen uitkeeringen C, dat in dit Overhjdensgeval de rechthebbenden het te veel ad ƒ1000.— niet behoeven terug te betalen. Mocht een verzekerde een ongeval overkomen met doodehjken afloop, dan zijn de rechthebbenden, nl. zy die volgens de betreffende clausule in de polis, aangewezen zyn tot eventueele inontvangst-name van de uitkeering A, verplicht aan de betreffende Verzekering-maatschappij in den kortst mogelijken tijd, meestal van 24 tot 86 uur na het plaatsgrijpen van het ongeval met doodehjken afloop, telegrafisch bericht te zenden. Bovendien is men verplicht, indien de maatschappij zulks verlangt, den geneesheer 110 van die maatschappij in de gelegenheid te stellen, de oorzaak van den dood te constateeren. De maatschappij moet die bepaling wel maken, omdat zij, alvorens tot uitbetaling van het voor A verzekerde bedrag over te gaan, de absolute zekerheid moet hebben, dat het overhjden het rechtstreeksch gevolg van het ongeval was en de doodsoorzaak niet aan andere omstandigheden was te wijten. De aangifte van een ongeval met doodehjken afloop, moet wel in een zookort tijdsbestek geschieden, opdat, wanneer de maatschappij het noodig mocht oordeelen, dat haar geneeskundige de oorzaak van den dood dient te constateeren, zulks nog kan geschieden vóór de begrafenis. Is de overledene eenmaal ter aarde besteld, dan wordt het gewenschte onderzoek zeer bemoeilijkt. Eene opgraving zou dan wel eens noodzakelijk kunnen blijken en behalve dat zulks voor de nagelaten betrekkingen zeer onaangenaam is, brengt zoo'n opgraving zooveel beslommeringen met zich, dat voorkoming daarvan door tijdig telegrafisch bericht aan de maatschappij de weg is. Uitdrukkelijk vestig ik er de aandacht op, dat niet bij iedere aangifte van een ongeval met doodehjken afloop, door den geneeskundige der 111 van invloed kan zijn, mijn recht op uitkeering is komen te vervallen, en machtig bij deze mijn behandelenden geneesheer alle gewenschte inhchtingen te verstrekken, den 19 (Handteekening van den Verzekerde). 117 VEEKLARING BEHAN DELENDEN GENEESHEER.VRAGEN. 1. Aard der kwetsing of oorzaak van den dood. 2. Wanneer hebt Gij den gekwetste het eerst voor dit geval behandeld T 3. Is de kwetsing of dood direct door het ongeval veroorzaakt, of hebben kwalen, ziekte-toestanden of zorgeloosheid medegewerkt om de nu aanwezige gevolgen te doen ontstaan, of hebben zij de gevolgen van het ongeval vergroot of verergerd en in welke mate? 4. Zullen de gevolgen van het ongeval van blij venden dan wel van voorbijgaanden aard zijn? Hoelang zal de genezing waarschijnlijk duren? 5. Welke gevolgen zijn nu aanwezig en welke zijn er nog te verwachten? 6. Is het voor den gekwetste noodzakelijk om zich van elke bezigheid te onthouden, of kan hg door het geven van orders, door controle, enz. zijne beroepsbezigheden gedeeltelijk waarnemen? Moet de gekwetste voortdurend te bed liggen of zijn kamer houden en hoelang zal dit duren? 7. Is de verzorging van den gekwetste voldoende of acht G^j opname in een ziekenhuis wenschehjker? 8. Acht gij den gekwetste geheel of gedeeltelijk onbekwaam tot de uitoefening van zijn ambt, bezigheid of beroep? Indien hg gedeeltelijk onbekwaam is, op te geven in welke mate. den 19.... De behandelende geneesheer: 118 Is de getroffene hersteld, dan wordt een zg. slotverklaring (eveneens door de Maatschappij verstrekt) ingezonden, door den verzekerde en den behandelenden arts ingevuld, en uitkeering volgt. SLOTVERKLARING (Voorzijde) VRAGEN. 1. Van welken datum tot welken datum zijt Gij geheel onbekwaam geweest om Uwe gewone bezigheden te verrichten tengevolge van het ongeval vermeld in Uw opgave van 19.... ? 2. ' Van welken datum tot welken datum zijt Gij gedeelte¬ lijk onbekwaam geweest om Uwe gewone bezigheden te verrichten tengevolge van het ongeval? 3. Indien Gij geheel onbekwaam zijt geweest, hoelang hebt Gij het bed moeten houden? Gedurende hoeveel tijd hebt Gij Uwe woning niet kunnen verlaten? 4. Indien Gg gedeelteüjk onbekwaam zijt geweest, wil dan nauwkeurig opgeven in welke mate. Uitvoerig te beantwoorden. Ondergeteekende verklaart, dat boven gedane verklaringen overeenkomstig de waarheid zgn. Hg doet afstand van alle rechten, die hij volgens het verzekeringscontract zon kunnen doen gelden, indien ook slechts één dezer verklaringen onjuist mocht blijken te zijn. Daarenboven verklaar ik noch geheel noch gedeeltelijk mijne bezigheden te hebben nagelaten, behalve voor 119 zoover dit noodzakelijk was door de kwetsing, veroorzaakt door bovengenoemd ongeval. Ik begroot de schade voor geheele onbekwaamheid op / .... „ „ „ „ „ gedeeltelijke „ „ f .... Ik verbind mij jegens de Maatschappij om deze bedragen aan te nemen als volledige schadevergoeding voor alle gevolgen van het bovengenoemd nuj op 19.... overkomen ongeval. den 19 Handteekening: (SLOTVERKLARING) Achterzijde. VEKRLARING VAN DEN GENEESHEER. Ik verklaar dat (naam v/d. Verzekerde) is geweest; A geheel onbekwaam tot de uitoefening van zijn gewone bezigheden van 19.. tot 19.. (niet ingesloten) B gedeeltelijk onbekwaam tot de uitoefening van zijne gewone bezigheden van 19.. tot 19.. (nietingesloten *L) van 19.. tot 19.. „ „ tyi van 19.. tot 19.. „ „ 1/i en dat deze onbekwaamheid uitsluitend veroorzaakt is door het ongeval hem 19.. overkomen. Naam: Adres: Datum: Bijzondere opmerkingen van den Geneesheer of van den Agent. 120 VERANDERING VAN HET RISICO. De premie is gebaseerd op de omschrijving van het risico in de aanvraag tot verzekering. Alle omstandigheden welke het risico wijzigen, moeten daarom onverwijld aan de betrokken maatschappij worden opgegeven. Die omstandigheden zullen zijn, verandering of uitbreiding van beroep, bezigheden of andere levensomstandigheden en het behept worden met kwalen, die het risico der maatschappij vergrooten. Mocht het aan de betrokken maatschappij bhjken, dat zij door het veranderde risico grooter risico loopt, dan zal men voortaan premie naar een hoogere gevarenklasse moeten betalen. Is het tegenovergestelde het geval, dus vermindering van risico, zal de maatschappij in het vervolg eene lagere premie berekenen. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat het gewijzigde risico voor de maatschappij te groot is, in welk geval zij den verzekerde daarvan kennis zal geven. De verzekering wordt dan niet voortgezet en 121 de verzekerde ontvangt eventueel teveel betaalde premie terug. GESCHILLEN. In elke polis komt een paragraaf voor welke ten doel heeft aan te geven hoe gehandeld moet worden, wanneer er geschil mocht rijzen over de uitkeering. Deze paragraaf is de veiligheidsklep voor de verzekerden. Zij zijn nimmer uitsluitend overgelaten aan de opvattingen der maatschappij inzake de uitkeering, daar, wanneer er verschil van meening over de uitkeering ontstaat, de maatschappij den verzekerden de gelegenheid biedt het geschil onder de oogen van anderen te brengen . De geschillen zijn meestal tweeledig en wel I. Geschil over de verplichting tot betaling door de maatschappij. II. Geschil over de grootte der door de maatschappij te verstrekken uitkeering. Geschillen als No. I worden in het algemeen onderworpen aan de beslissing van den competenten rechter in de plaats waar de hoofdzetel der maatschappij is. 122 Geschillen als No. II worden onderworpen aan een scheidsgerecht, bestaande uit drie leden, waarvan één te benoemen door de maatschappij, één te benoemen door den rechthebbende en een derden door de beide reeds benoemde scheidsheden aan te wijzen. De uitspraak van deze arbiters is niet aan beroep onderhevig, terwijl de kosten van het scheidsgerecht worden gedragen door de verliezende partij. De samenstelling van een scheidsgerecht moet zijn, dat beide partijen daarin gelijkelijk zijn vertegenwoordigd en dat de derde arbiter (in den regel voorzitter) een neutraal persoon is. Zoo denken de meeste maatschappijen er ook over, doch ik zag eens een polis van een Verzekering-maatschappij waarin vermeld was, dat ingeval van geschil de arbiters zouden bestaan uit een commissie van commissarissen der maatschappij. Zoo'n scheidsgerecht, hoe betrouwbaar de leden daarvan ook mogen zijn, is bevooroordeeld en voldoet niet aan den eisch, dat partijen gelijkelijk vertegenwoordigd zijn. De verzekerde heeft aan het eerstbedoelde scheidsgerecht alles, aan het tweede, waarin hij zelf niet door een der leden is vertegenwoordigd, vrijwel niets. 123 ENKELE „BEPERKTE ONGEVALLENVERZEKERINGEN". Naast de Algemeene Ongevallenverzekering beoefenen de Ongevallenverzekering-Maatschappijen ook enkele speciale takken van ongevallenverzekering, die, aangemerkt kunnen worden als „Beperkte Ongevallenverzekeringen". £ LEVENSLANGE VERZEKERING TEGEN SPOOR-, TRAM-, STOOMSCHIPONGEVALLEN, ENZ. Deze verzekering wordt gesloten, gedurende het geheele leven van den verzekerde en tegen éénmalige premiebetaling. De verzekering is van kracht voor ongevallen den verzekerde overkomen als gevolg van een aan den spoortrein of het stoomschip overkomen ongeval, op het oogenblik dat het ongeval plaatsvond en de verzekerde van één dier vervoermiddelen gebruik maakte. Wil men dus rechten op uitkeering doen gelden, dan moeten zich 4 factoren voordoen, nl. 124 I. een ongeval overkomen aan het middel van personenvervoer, II. de aanwezigheid van den verzekerde in of op dat middel van vervoer, III. kwetsing van den verzekerde tengevolge van het ongeval het middel van personenvervoer overkomen, IV. het middel van personenvervoer moet vallen onder het begrip „middel van personenvervoer" als omschreven in de polis. Ten opzichte van het middel van vervoer wordt de volgende omschrijving nog al eens gegeven: Als spoortrein wordt beschouwd elk openbaar middel van personenvervoer, dat zich in den regel voortbeweegt, of voortbewogen wordt langs vaste banen als: spoortrein, lokaaltrein, stoom-, electrische-, gas- of paardentram, tandrad- of kettingspoor, enz. Als stoomschip wordt beschouwd elk door mechanische kracht voortbewogen vaartuig, geregeld dienende tot openbaar middel van personenvervoer. De verzekering is van kracht voor spoorwegongevallen over de geheele aarde, voor stoom- 125 schipongevallen alleen op de rivieren of binnenwateren van het vaste land van Europa, beide met uitzondering van streken waar oorlog, oproer of burgerlijke twisten zijn. Tegen betaling eener extra premie kan de verzekering ook van kracht gemaakt worden voor stoomschipongevallen over de geheele aarde, alweer met uitsluiting van oorlog, oproer, enz. Heeft iemand een bovenbedoelde verzekering loopen en bij het instappen in een spoorwegcoupé waait het portier dicht, waardoor een vinger van den verzekerde wordt afgekneld, dan kan hij op grond van deze polis geen uitkeering erlangen. Van de hiervoren genoemde factoren is er slechts één aanwezig nl. factor 4: de verzekerde bevond zich in een openbaar middel van personenvervoer, dat valt onder het begrip als bedoeld in zijn polis. Den verzekerde is in deze wel een ongeval overkomen in een openbaar middel van personenvervoer, doch aan dat middel van 'personenvervoer is geen ongeval overkomen. Evenmin kan een verzekerde op grond van bovenomschreven verzekering rechten op uitkeering doen gelden, wanneer hij bij het uitstappen uit een spoorwegcoupé uitglijdt over een sinaasappelschil, achteloos door een der 126 BEEG- EN WINTERSPORT-VERZEKERINGEN. De bergsport (tochten in het hooggebergte en gletschertoeren) alsmede de wintersport (skiloopen, bob-rijden, ski-j öring, skeleton-rijden, enz.) worden meer en meer populair. En ook bier weer blijkt het aanpassingsvermogen der ongevallenverzekering-maatschappijen, daar men speciale verzekeringen kan sluiten welke van kracht zijn uitsluitend voor ongevallen, den verzekerde overkomen, door en tijdens de beoefening van bovengenoemde sports. Dit zijn enkele sportverzekeringen. De maatschappijen hebben er niet het minste bezwaar tegen, indien men zulks zou wenschen, een speciale polis af te geven voor een andere door den verzekerde beoefende sport, mits men maar de daarvoor berekende premie betaalt. 181 VERZEKERING VAN ABONNÉ'S VAN DAGBLADEN. Bij zulke verzekeringen sluit in den regel de uitgever van het dag-, week- of maandblad een contract met een Verzekering-Maatschappij, waarbij wordt overeengekomen, dat de abonné's verzekerd worden tegen ongevallen. De uitgever betaalt aan de maatschappij per abonné een zeker bedrag per jaar als premie, waardoor de abonné's gratis verzekerd zijn. Waar een dergelijke verzekering bedoeld is als reclame voor het dag-, week- of maandblad, kan de uitgever voor deze reclame per jaar niet meer dan een zeker bedrag per abonné missen. Zoo'n bedrag kan niet hoog zijn en waar een ongevallenverzekering in den uitgebreidsten zin des woords veel te duur zou worden, ligt het voor de hand, dat de ongevallenverzekering van abonné's van soortgelijke bladen, altijd sterk beperkt zal zijn, èn wat voorwaarden èn wat de uitkeeringen betreft. Wat de polis aangaat, wordt óf aan den uitgever een contractpolis afgegeven geldig voor alle abon- 182 Aanvankelijk werd bij de knechtsbossen niet gesproken over een maximum duur der uitkeering. Men keerde uit tot het einde. In 1741 komt daarin verandering en de knechtsbos van de boekdrukkers en letterzetters te Utrecht bepaalt, dat al wie na een jaar en zes weken getrokken te hebben nog niet is hersteld, voor eens en voor al zal genieten een „douceur of vrijwillige gift", waarmede de zaak dan verder af is. Ook thans hetzelfde verschil in de hedendaagsche polisvoorwaarden, de eene Maatschappij keert uit „tot het einde", de andere slechts gedurende een bepaalden tijd. VII. In meerdere hedendaagsche ziektepolissen treft men de bepaling aan, dat men om rechten op uitkeering te doen gelden gedurende een tijdvak van niet minder dan 7 op eenvolgende dagen onafgebroken thuis moet bhjven en totaal ongeschikt moet zijn tot het verrichten van werkzaamheden. In de Voorschriften van het Schoenmakersgilde te Groningen, opgericht vóór 1594, komt dezelfde bepaling voor. VIII. De hedendaagsche verzekeringmaatschappijen hebben volgens de polisvoorwaarden het recht controle op de verzekerden uit te oefenenen ingeval van schade. 141 Hetzelfde hierboven genoemde Schoenmakersgilde maakte de volgende bepaling: „Nopens het onderzoek der siekte en hoeverre sulk een, die als siek tehuyshout, sulks sal an de hoofden van hun gilt staan, met overroeping van een medicijn-dokter, die, so het twijfelachtig mag zijn, bij den patiënt sal worden versogt." IX en X. Wil men thans een ongevallenverzekering sluiten dan moet men een goede gezondheid genieten en men mag niet ouder of jonger zijn dan een door de Maatschappijen gestelden leeftijdsgrens. Eerst hield men bij de Knechtsbossen geen rekening met gezondheid en leeftijd, doch in den loop der tijden kwam daar verandering in en stelde men algemeen de eisch van gezondheid en leeftijdsgrens. 142 INHOUD. Bk. Inleiding 3 Overzicht • . • • • ° 1003. Invoering Ongevallenwet 1901 20 1921. Invoering Ongevallenwet 1921 22 Persoonlijke Ongevallenverzekering 25 Ongeluk of Ongeval 28 Wat wordt door de Verzekering Maatschappijen onder een ongeval verstaan? 33 Ziekte als reohtstreeksch gevolg van een ongeval. . 40 Ongeval in verband met Ziekte 41 Welk risico is niet onder de verzekering begrepen? 42 Wie verzekert de Maatschappij ? 44 Sport 47 Vliegen 48 Waar is de verzekering van kracht? 49 Grondslagen der Verzekering 50 Voorbeeld aanvraag Persoonlijke Ongevallenverzekering Bil Clausule 57 Lengte en Gewicht' 60 De Premie 76 Voorbeeld Klassificeering 79 Dood, Blijvende Invahditeit, Tijdelijke onbekwaamheid 83 De uitkeering voor Overhjden 84 De uitkeering ingeval van Bhjvende Invahditeit. . 85 Voorbeeld Invahditeitstabel 87 Lijfrentetafel 94 Uitkeering voor Tijdelijke Onbekwaamheid .... 98 Kennisgeving van een Ongeval 114 143 Aangifteformulier 115 Verklaring behandelenden Geneesheer 118 Slotverklaring 119 Verandering van het risico 121 Geschillen 122 Enkele Beperkte Ongevallenverzekeringen .... 124 Levenslange Spoor-, Tram-, Stoomschipongevallenverzekering 124 Beisverzekering 128 Sportverzekeringen 128 Wiel-, Automobiel- en Motorwiehijdersongevallen- verzekering 129 Voetbalongevallenverzekering 129 Berg- en Wintersportverzekeringen........ 131 Verzekering van Abonné's van Dagbladen. . . . 132 Copie-polis voor verzekering van Abonné's 135 Ongevallenverzekering in verband met de Wet op het Arbeidscontract (Art. 1638y v/h. Burgerlijk Wetboek) 136 Nadere beschouwing van het Resumé van blz. 12. . 138 144