Lm ï mm a\^n-1ennis M.E .v^ dA\4lij F JW. SUTHOFF's -v^37 3VERSMAATSCHAPPU 1* ^ LEIDEN. vx. LAWN-TENNIS Dit boek is opgedragen aan mijn zoontje Joost en zijn vriend Dolf van der Voort van Zijp, met den oprechten wensch dat zij beiden, niet alleen goede menschen, doch ook goede lawn-tennisspelers zullen worden. LAWN-TENNIS DOOR M. E. VAN DE WALL VIJFDE HERZIENE DRUK A. W. SIJTHOFFS UITGEVERSMIJ - LEIDEN INHOUD BMs. Inleiding x Propaganda , Vreemde woorden » Geschiedenis I2 Banen x. Het terrein j. De afrastering j. De keuze van de soort baan i = A. Grasbanen !6 B. Gravel- en baksteenbanen 16 C. Cement- of asphaltbanen ib D. Houten banen, overdekte banen 17 Verdere benoodigdheden j8 Rackets, ballen enz I9 Het racket jo Ballen 2I Kleeren en schoeisel 2I Leefwijze 22 De spelregels 2, Het enkelspel 2^ Het dubbelspel 30 Uitgewerkte voorgiften • 32 Bepalingen betreffende de voorgiftregeling . . . . .32 Hoe te loten ?g Waarom het spel zoo interessant, maar .... moeilijk is. .41 Kan ieder het spel leeren ? ^r Theoretische mechanica 44 Toegepaste natuurkunde 55 Het kijken naar den bal 57 Hoe onze kracht toe te passen 58 Houding van het racket 63 De grepen van het racket • 65 De slagen . . 68 Groundstrokes 72 De forehand-slag 74 De backhand-slag .80 Services 85 INHOUD Bladz. De overhead-services 86 A. De gewone overhead-service 88 B. De afgekapte overhead-service 90 C. De topspin-service 01 D. De American service 92 E. De reverse American service 93 De underhand-services 93 A. De underhand-cnt-service 93 B. De reverse underhand-cut-service 95 De andere slagen 9c De volley 9e De half-volley 99 De lob 100 De smash 102 Het dropshot 104 De lob-volley 105 De drive-volley 105 De whipdrive 106 Het eigenlijke spel 106 Algemeen 106 Enkelspel, vergeleken bij dubbelspel 109 Heeren-enkelspelen (ook door dames te lezen) . . . .110 De server 113 De returner. 116 Dames-enkelspel 121 Heeren-dubbelspel ., 122 De server 125 De partner van den server 127 De returner 127 De partner van den returner 129 Gemengd dubbelspel 130 Het serven van de dame 132 Het serven van den heer 132 De partners van de servers 133 De returner 133 De partner van den returner 134 Dames-dubbelspel . 134 Het spelen op wedstrijden 135 Toeschouwers 139 Regelen van wedstrijden 140 Scheidsrechters 142 Het repareeren van rackets 144 INLEIDING. Hoewel ik sinds het verschijnen van den vierden druk van mijn boekje „Lawntennis" ongeveer 15 jaar ouder ben geworden, is mijne belangstelling voor deze sport niet in het minst afgenomen; niet alleen speel ik nog met voorliefde, hoe meer hoe liever zelfs, doch ik houd mij ook nog gaarne bezig met het analyseeren van het spel en het verklaren van die dingen, welke men tegenwoordig behoort te weten, wil men een goed speler zijn. Daar de vorige drukken verouderd zijn, hoofdzakelijk doordat het spel zeer is vooruitgegaan en daarmee ook de kennis van het eigenlijke wezen van de verschillende slagen, en ik juist in de laatste jaren veel gelegenheid had mij te verdiepen in de theorie van het spel, is het al langen tijd mijn wensch geweest nog eens een nieuwen druk te bewerken; mijn praktijk belette mij helaas (aan den anderen kant „gelukkig") zulks te doen. Nu ik eindelijk eens gelegenheid heb tamelijk onafgebroken mij er aan te wijden, wil ik dat ook niet nalaten. Aan hen, die een der vorige drukken niet gelezen hebben, zij het volgende medegedeeld : Het doel van dit boek is bevorderlijk te zijn aan het lawntennisspel. Niet in dien zin, dat het door meer spelers zal beoefend worden, neen, er zijn in ons land al spelers genoeg, maar met de bedoeling dat diegenen, welke het spel spelen of het willen gaan spelen, het ook goed leeren spelen, want eerst dan is lawntennis een mooie sport. De overgroote meerderheid speelt het spel slecht en weet op geen stukken na wat eigenlijk goed spel is. Dit is niet te verwonderen, want het spel is zeer moeilijk, men moet dus zeer veel en onafgebroken oefenen om het Lawn-Tennis 1 I goed te leeren spelen. Voor dat vele oefenen hebben niet allen animo en geduld en ook zijn bij velen de omstandigheden zoo, dat ze eenvoudig geen tijd hebben, om niet te spreken van de „financieele regeling", want men behoort in een club te gaan met weinig leden (anders kan men niet genoeg oefenen), en met goede banen, waarvan hooge contributie het gevolg is. Ook heeft men het noodige onderhoud van schoenen, kleeren en rackets. Speelt men op wedstrijden, dan zijn reis- en verblijfkosten ook niet te onderschatten. Een en ander maakt dat lawntennis een vrij dure sport is; heeft men er tijd, geduld en onkosten voor over, zoodat men het goed wil leeren spelen, dan wordt het een heerlijke bezigheid ; heeft men dit niet, danfdoefmen beter erniet aan te beginnen en een andere sport te kiezen. Wat de techniek aangaat:'gemakshalve is verondersteld, bij het bespreken van de verschillende slagen, dat de lezer „rechts" is; iemand, die met de linkerhand wenscht te spelen, leze dus in plaats van rechts ..links", en omgekeerd; evenzoo wordt met „speler" even goed „speelster" bedoeld. Het zij mij verder vergund te schrijven zoo ongeveer in den stijl, waarin men spreekt met vrienden; het komt mij voor dat dit gemakkelijker is om iets uit te leggen; de meeste lezers zullen wel vele jaren jonger zijn dan ik, zoodat ik vertrouw, dat ze daarmede accoord gaan. Voor de foto's is geposeerd ; het is practisch onmogelijk gebleken foto's tijdens het spel te nemen, welke aan het doel beantwoorden; mijn oprechten dank aan degenen, die geduld hebben gehad voor dit boek te poseeren en mij de eer aandeden er in afgebeeld te willen worden. Ten slotte nog dit: mochten er dingen zijn beschreven, zoodanig, dat ze niet duidelijk zijn, of mochten lezers nadere inlichtingen wenschen, laten zij dan gerust bij mij aankloppen. Voor zoover in mijn vermogen is, wil ik gaarne ieder enthousiast lawntennisspeler helpen. Ebby, Wassenaar, M- »■ v- d- WALL" Najaar 1926. 2 PROPAGANDA. butl except when she was playing lawntennis, she wassomehow tar from happy. Edna tyal, We Two, chapt. 25th. In de Inleiding merkte ik op, dat de meesten het spel niet goed spelen; inderdaad ziet men betrekkelijk zelden goed spel. Elke beweging, welke slecht wordt uitgevoerd (loopen, fietsen, chauffeer en, schaatsenrijden, dansen niet te vergeten), werkt op onze lachspieren ; er zit iets stijfs, iets onbeholpens, iets ongelukkigs in. Ik kan mij nog flauw herinneren, jaren geleden gebeurde het, dat ik voor het eerst lawntennis zag spelen ; twee heer en en twee dames speelden een partij in kleeren, waarin men zich zoo ongemakkelijk mogelijk beweegt; ze maakten allerlei onhandige bewegingen, sloegen dikwijls mis, kortom, het maakte op mij een idioten indruk. Ik kan mij dus best voorstellen, dat degenen, die het spel niet kennen (en dat zijn er zeer velen) en het enkel hebben zien spelen zooals het door de meeste spelers wordt gespeeld, het een kinderachtig flauw spel noemen, gemakkelijk te spelen en minderwaardig aan andere sporten. Goede auteurs, voornamelijk die, welke moderne romans schrijven, hebben ook veelal de gewoonte, om, als ze een jongmensen willen voorstellen als een doeniet, hem een enthousiast lawntennisspeler te doen zijn; ik kan het hun niet kwalijk nemen, ook zij hebben vermoedelijk het spel nooit goed zien spelen, en heel wat tennisspelers, gelukkig meestal de slechte spelers, zijn weinig presteerende menschen. Slechts eenmaal trof ik in de literatuur eene uitzondering, nl. bij het lezen van We Two, 3 waar het tennisspel*) voor den persoon in kwestie (Erica) ongeveer de eenige absolute afleiding was. Mijn meening over het spel veranderde, toen ikzelf begon te spelen. Mijn Pleegvader gaf mijn vriend en mij elk een racket en wat ballen. Nu, wij waren jongens van 14 jaar, hadden behoefte onze ledematen flink te gebruiken, vonden het fijn met zoo'n ding zoo hard te kunnen slaan, kortom, al heel gauw waren we in onzen vrijen tijd steeds te vinden op een der banen bij ons in de buurt, op tijden, dat er geen andere spelers waren, waartoe we menigmaal van tafel eclipseerden en ons dessert er aan gaven. We snapten al heel gauw, dat we elkaar vliegen konden afvangen door hard en laag over het net te slaan (we hadden beiden een harden forehand 2), meer dan ook niet). Langzamerhand, toen we ook eens van tijd tot tijd mochten meespelen met ouderen, kregen we een geheel ander oordeel over het spel en werd het onze meest geliefde uitspanning. Men beweert wel eens, dat tennis een geheel eenzijdige sport is. Dit is slechts in zooverre juist, dat men het spel met één arm speelt, en deze is dan ook bij geoefende spelers iets meer ontwikkeld (ook enkele spieren van de hand zijn dit), maar wanneer men het spel goed speelt, dan krijgen alle spieren een goede beurt; na een langen strijd bemerkt men dit het best aan de lendenen, den rug en de voeten. Het goede tennis is dan ook m.i. een ideale oefening voor het geheele lichaam; vooral de meer gegoeden, wier arbeid meer geestelijk dan lichamelijk is, welke hun lichaam eigenlijk niet meer gebruiken, alles in moderne vervoermiddelen afdoen, hebben een flinke lichaamsbeweging noodig. Ga eens al uw kennissen na zoo tusschen de 30 en 40 jaren, die niet aan behoorlijke sport doen : ze worden allen te dik, te langzaam in hunne bewegingen, ze lijden ongemerkt aan auto-intoxicaties doordat ze nooit eens flink transpireer en en water drinken, en vergelijk ze dan 1 Ik zal voortaan het woordje „lawn" weglaten, gemakshalve, de lezer begrijpt wel dat ik toch bedoel het spel dat oorspronkelijk wel, doch thans in ons land bijna niet, op gras gespeeld wordt. * Zie het hoofdstuk Vreemde Woorden. 4 eens met kennissen, die wèl aan sport doen, dan zijn de laatsten nog even goed in conditie als toen ze 20 tot 30 jaar waren, en de eersten, die dus geen sport beoefenen, oud voor hun tijd en eigenlijk te beklagen. Ik mag niet ontkennen, dat er ook nadeelen aan de tennisbeoefening zijn verbonden. In de eerste plaats, dat men het spel practisch niet het geheele jaar door kan spelen en dat zelfs in het goede seizoen regen of wind enorme hinderpalen zijn; in de tweede plaats, dat het een duur spel is en veel oefening en geduld noodig zijn om er iets in te presteeren. Dit laatste brengt echter ook weer zekere charme met zich : er zijn er betrekkelijk weinigen, die het spel goed kunnen beheerschen, zoodat het des te eervoller is er in uit te munten, en die weinigen, die er in uitblinken, staan onderling in eene vriendschappelijke verhouding, er vormt zich een band, waarvan de hechtheid dikwijls pas blijkt wanneer men elkaar na jaren plotseling weer eens ontmoet op de tennisbaan. In het zakenleven kan zelfs de tennissport weieens een introductie zijn : men leert soms bij deze sport de eigenschappen van jongelui beter kennen dan wanneer ze komen solliciteeren! Ik zou hierbij echter nog een welgemeenden raad voor jonge lezers van dit boek willen voegen : denk om je gezondheid en om je studie. Pas vooral op voor kouvatten. Als je bezweet bent, blijf dan niet in je natte kleeren rondloopen, ga niet op den tocht zitten en drink geen overdreven hoeveelheden koud water. Denk er om, dat je allen moet werken en studeeren, onverschillig of je ouders gefortuneerd zijn, je moet allen zekere hoeveelheid kennis opdoen, dat hoort bij onze beschaving; doe dus altijd eerst je werk en als dat klaar is, ga dan tennissen. Dan gaat het ook veel plezieriger ! VREEMDE WOORDEN. Over het gebruik van vreemde woorden is al heel wat te doen geweest; dat mijn kleermaker, die vermoedelijk geen Fransen kan spreken, het over een mooie „étoffe" 5 heeft, is belachelijk, maar wanneer menschen, die hunne talen kennen, er van tijd tot tijd een vreemd woord tusschendoor gooien, dan is dit niet zoo gek, want men moet bedenken dat onze taal voor vele nieuwe dingen eenvoudig geen geschikt woord heeft; men kan dan wel woorden gaan verzinnen, op de wijze als een Duitscher zou kunnen spreken van een Kraftwagenführer en van een Schauspielersgedankenaushelferkasten in plaats van een chauffeur en een souffleurshokje, maar dat is niet mooi in onze taal. Bovendien zijn de Engelsche termen zoo absoluut aan het spel verbonden, dat vele er van zelfs niet door middel van een woordenboek goed te vertalen zijn. Op grond van het hiervoorgaande, zal ik een lijst geven van de voornaamste technische uitdrukkingen; ik neem aan, dat de lezers zoodanige opvoeding hebben genoten, dat ze de uitspraak voldoende kennen, en ik hoop, dat ze geene pogingen zullen doen de woorden te vertalen, want dat leidt tot niets. Advantage : Zie spelregels, art. 22. AU. Beteekent voor beide spelers, ook wel „gelijk" ; men spreekt van fifteen-all, two-games all, two-sets all, enz. (zie spelregel 22). Allround. Wordt gebruikt om aan te duiden, dat een speler alle soorten slagen behoorlijk speelt. Backhand. Heeft betrekking op de wijze van slaan van ballen, welke links van het lichaam komen. Backswing. Dit is de zwaai welke aan bijna eiken „groundstroke" moet voorafgaan. Baselines. Dit zijn de lijnen evenwijdig aan het net, op afstand van n.88* meter daarvan verwijderd, (zie de figuren I en II). Men spreekt van baseline-spel en bedoelt dan spel, waarbij een of meer spelers hoofdzakelijk slaan, terwijl ze staan of loopen bij een der baselines. Best. Wordt gebruikt in uitdrukkingen als „best of three", „best oi five" enz.; men bedoelt dan dat er om gespeeld wordt wie van de drie of vijf „sets" (zie spelregel 25) er de meeste wint, twee of drie dus. 6 Break. Zie screw. Chop. Een wijze van slaan, waarbij een hoog genomen bal een achterwaartsche draaiing krijgt. Men spreekt wel van een afgekapten slag. Court. Dit beteekent het geheele veld, dus de uitloopen er bij inbegrepen; men spreekt ook wel van service-court en bedoelt dan een der hokjes, waar de service-ballen (zie onder „service") in moeten komen. Cross. Een bal, waarvan de richting een scherpen hoek met de richting van het net maakt, een bal dus, die sterk van links naar rechts is geslagen, over het algemeen een bal schuin of dwars over het veld. Cut. Hetzelfde als „chop", doch geldt meer voor een bal, geslagen op nethoogte of lager. Deuce. Beteekent 40-all (zie spelregel); men zegt nooit forty-all. Doublé. Beteekent spel met vier spelers; wordt ook gebruikt bij „doublé fault", n.1. als de tweede service fout is. Drive. Een hard geslagen bal, met lang en vrij laag traject, meest geslagen nadat de bal van den grond is opgesprongen en dan meest ongeveer van af de baseline. Dropshot. Een bal, welke zacht geslagen wordt, zoodat hij dicht achter het net valt. Effect. Hieronder verstaat men de wijze waarop een bal door de lucht gaat of opspringt ten gevolge van een draaiing, welke de speler er aan heeft gegeven. Exhibition-match. Een wedstrijd, welke buiten het kader van het tornooi wordt gespeeld met het doel om den toeschouwers een bijzonderen strijd te doen zien. Fair play. De wijze van spelen, waardoor men zijn tegenstander fatsoenlijk en eerlijk behandelt. Fault. Wanneer een service-bal zijne bestemming niet bereikt, dan is de slag „fault" en niet „out", zooals dikwijls wordt geroepen. Follow through. Dit beteekent de afwerking van den slag ; wanneer de bal het racket heeft verlaten, dan moet dit nog doorzwaaien, meestal de richting, waarin de bal verder gaat, volgen. 7 FootfauÜ. Een fout bij het serveeren, welke wordt gemaakt, wanneer tijdens het serveeren tegen regel 6 is gezondigd. (Springen, voet op de lijn, enz.) Forehand. Heeft betrekking op de wijze van slaan, wanneer de bal rechts van het lichaam wordt gespeeld. Friendly game. Een partij, die gespeeld wordt, zonder dat zij als wedstrijd geldt; is meestal eene beleefdheid tegenover spelers, welke van elders op wedstrijden uitkomen, om hen aan de banen te doen gewennen. Gallery. Beteekent dgenlijk : het publiek; he is a gallery player : hij speelt eigenlijk meer voor den sierlijken stijl dan wel om slagen te winnen. Game. „Spel", onderdeel van de telling ; d.w.z. een aantal slagen door een speler gemaakt (zie spelregel 22). Gravel. De grondstof, waaruit men banen kan maken, meestal een mengsel van grint met klei of bazaltslib. Groundstroke. Alle slagen, welke men slaat nadat de bal van den grond is opgesprongen. Handicap. Beteekent zekere voorgift, welke een zwakkere speler krijgt van een sterkere. Onder „gehandicapt" verstaat men juist het tegenovergestelde ; iemand, die bijvoorbeeld een wondje aan de hand heeft of een blaar aan den voet, en daardoor slechter speelt, is gehandicapt. Impact. Ontmoeting van bal en racket: „moment of impact" = het oogenblik, dat de bal op het racket komt. In of inside. Een bal is in of inside, wanneer hij binnen of op een bepaalde lijn is geslagen. Kill. To kill, to give a killing stroke, beteekent een slag geven welke vrijwel onhoudbaar voor de tegenpartij is. Knock up. To have a knock up, beteekent eenige proefballen slaan voor men het spel begint; het is om een beetje aan de baan te wennen en om een beetje los te komen. Left. Komt voor in de uitdrukking „well left", hetgeen men roept als een bal juist out zal gaan en de speler, die hem zou kunnen slaan, zich nog bijtijds bedenkt en niet slaat, of zijn lichaam bergt. Length. Dit woord, verhollandscht door „lengte", met 8 goede lengte spelen bijvoorbeeld, beteekent de ballen zoo slaan, dat ze in de buurt van de baseline neerkomen.- Let. Een let (een vertraging) is een bal, die overgespeeld wordt (zie spelregel 12). Men spreekt ook van „have a let" en bedoelt dan den bal over spelen. Linesmen. Bij wedstrijden waar het er op aankomt, stelt men voor lijnen, welke voor den scheidsrechter lastig te zien zijn, aparte personen aan, die dan beslissen over de ballen, die op of naast de lijn komen, waarvoor ze zijn aangesteld. Lob. Een lob is een slag, waarbij de bal hoog wordt geslagen, liefst over des tegenstanders hoofd. Love. Beteekent in dit spel nul of niets; men spreekt van een love game, een love set als een der spelers geen enkelen slag of geen enkele game heeft gehaald. All but lovely! Match. Beteekent wedstrijd en bestaat uit minstens twee sets. Mixed doublés. Gemengd dubbelspel, n.1. het spel van dame en heer tegen dame en heer. Net. Dit behoort men te roepen, wanneer een service het net raakt en overigens in is. Opponent. Beteekent tegenstander. Out. Een bal is „out" wanneer hij buiten een der lijnen, waarbinnen hij moest komen, is geslagen. Overhead. Heeft betrekking op de slagen, die men boven het hoofd uitvoert. Pace. Onder „pace" verstaat men de snelheid waarmede de bal van den grond opspringt; deze is lang niet altijd gelijk aan de „speed", dat is de snelheid waarmede de bal door de lucht gaat, dus van het oogenblik af, dat hij van het racket afkomt tot voor hij op den grond springt. Partner. Degeen met wien men het dubbelspel speelt aan dezelfde zijde van het net. Passing. Wordt gebruikt in uitdrukkingen als „passing stroke", „passing shot" ; het zijn slagen, waarbij de bal voorbij den tegenstander wordt geslagen, zonder dat deze er bij kan; men zegt ook wel: hij werd gepasseerd. Place. Onder to place, ook wel genaamd plaatsen, ver- 9 staat men den bal zuiver in een bepaalde richting slaan, zoo mogelijk buiten bereik van den tegenstander. Poaching. Het nemen van ballen, welke dgenlijk voor den partner bestemd zijn; in het Hollandsen „snoepen" genaamd. Rally. Met een rally bedoelt men het dikwijls heen en weer gaan van den bal voordat het punt gemaakt is. Reach. Dit is de ruimte welke een speler kan bestrijken bij het slaan. Ready. Kan men den tegenstander vragen vóór men den eersten service-bal slaat. Receiver. De speler, die den service ontvangt. Return. Beteekent het terugslaan van den service. Reverse. Komt bij services voor en beteekent tegengesteld. . Score. Onder score verstaat men den stand van de slagen, de games of de sets. To score, verhollandscht „scoren", beteekent een slag maken. Wordt ook gebruikt in de beteer kenis van „de telling bijhouden" (scheidsrechteren dus). Screw. Wanneer een bal (meest een underhand-service) door draaiing een baan beschrijft, welke in plattegrond een kromme is, dan spreekt men wel van screw, ook wel „break". Server. Degeen, die den bal in het spel brengt. Service. De slag waardoor de bal in het spel gebracht wordt. Set. Een serie van games (zie spelregel 23). Een long set of advantage set is een set, waarbij beide spelers five-all games hebben en dan zoolang doorspelen tot de een er twee meer heeft dan de ander, dus 7—5, 8—6 enz. Shot. Een slag; wordt meestal gebruikt als „good shot", wanneer een speler een zeer mooien bal heeft gegeven. Side fosts. In de spelregels staat, dat de netpalen 91 cM. buiten de zijlijnen moeten staan ; dit gebeurt in de practijk nooit, want dan zou men voor het dubbelspel de palen verder weg moeten zetten dan voor het enkelspel; men stelt dus de permanente palen alsof ze voor het dubbelspel waren en wanneer men dan enkelspelen speelt, plaatst 10 men op 91 cM. van de zijlijnen van het single-court twee dunne paaltjes, de z.g. side posts. Single. Zie spelregel 1, beteekent enkelspel, een tegen een. Smash. Een slag boven het hoofd gespeeld en meestal met kracht naar den grond geslagen. Sorry. Wordt dikwijls geroepen (ook al meent hij er niets van) door den speler, die een zeer gelukkigen slag maakt (bijv. door een netbal te geven, waar de tegenpartij juist niet bij kan, enz.). Speed. Zie pace. Striker-out. De striker-out is de speler, die den service ontvangen moet, = receiver. Stroke. Beteekent slag. Taken batt. Wordt soms geroepen, wanneer een speler een bal aanraakt of slaat, die anders buiten het veld zou zijn neergekomen. Timing. Het verrichten van die bewegingen, welke aan eiken slag behooren vooraf te gaan, en het raken op het juiste moment. Topspin. Is eene draaiing welke men aan den bal geeft om een horizontale as, zoodanig, dat de bovenste helft draait in de richting waarin de bal zich beweegt („meeeffect"). Touched. Een term, welke gebruikt wordt wanneer de bal door een der spelers even is aangeraakt, zonder dat deze hem goed terugspeelt. Tournament. Een verzameling van wedstrijden (alle nummers) op bepaalden datum en op bepaalde banen gehouden. Umpire. Beteekent de scheidsrechter voor een partij of wedstrijd. Underhand. Wordt hoofdzakelijk gebruikt ter aanduiding van een service, welken men niet boven het hoofd slaat. Volley. Dit is een slag waarbij men den bal slaat vóór dat hij den grond heeft bereikt. Een half-volley is de slag, waarbij men den bal op het racket krijgt direct nadat hij den grond heeft bereikt. 11 Weak point. Beteekent het zwakke punt in iemands spel, meest de backhand-slag. Winning siroke. Het spel staat op „winning stroke", wanneer een der spelers nog slechts een slag heeft te maken om de set of den wedstrijd te winnen. GESCHIEDENIS. Er bestaat een groot verschil tusschen het lawntennisspel en het tennisspel; het laatste, hetwelk met het lawntennis slechts de overeenkomst heeft, dat men het met een bal en een racket speelt, werd al gespeeld ten tij de van Hendrik VII, den eersten vorst van het huis Tudor, 15de eeuw. Eerst toen men er in slaagde ballen te maken van betere kwaliteit en goede rackets, zijn de grondregels voor het lawntennis vastgelegd en wel in Londen, in 1877. In ons land werd het eerst een tiental jaren later ingevoerd. Het lawntennis van toen verschilt echter evenveel van het lawntennis van heden, als bijvoorbeeld de eerste vliegmachine van Wright verschilt van een tegenwoordig vliegtuig. Vroeger was het lawntennis eenvoudig een heen en weer slaan over het net, zonder dat men zich rekenschap gaf van de waarde, de hoogte, de snelheid en alle finesses waarop men tegenwoordig wel duchtig moet letten. In den loop der tijden heeft het spel zulk een vooruitgang gemaakt, dat men, om eenigszins behoorlijk te spelen, er bepaald een soort studie van moet maken en zich. ook van de theorie van de teclrhiek op de hoogte moet stellen. En daarbij heeft men werkelijk eenige wenken noodig wil men geen kruk blij ven ! Ten onzent staat het spel op een hoog peil; wij hebben enkele spelers, die het in al zijn finesses kennen en alle slagen min of meer meester zijn en dit verdient te meer onze bewondering en hulde, omdat in ons land niet van die soort spelers wonen, welke niet anders doen dan tennissen en (dank zij een bijzonder klimaat of dank zij reizen en trekken, of dank zij overdekten banen) het geheele jaar door kunnen spelen. 12 BANEN. Evenmin als ik, wanneer ik bij vooi beeld een boek zou schrijven over landhuizen, mij zou bezighouden met constructies van balken, gewapend beton enz., zal ik in een boek over lawntennis mededeelingen gaan doen over het technische gedeelte van het aanleggen van banen ; slechts wil ik algemeene wenken geven. Wanneer men het spel niet of slechts gebrekkig kent, dan steke men zijn licht op bij een goed speler of bij een der leden van de technische commissie van den „Nederlandsche Lawn Tennis Bond" en voor den aanleg wende men zich tot een of andere bekende firma, welke speciaal banen aanlegt, of tot een ingenieur, architect, tuinarchitect of rentmeester, welke het spel goed kent. Men neme in beginsel geen metselaarsbaas, tuinman of zoo iemand, want deze zijn in den regel menschen, die het spel niet kennen ; het gevolg is dan meestal, dat de baan voor goed spel niet deugt: er komen scheuren, de baan ligt niet vlak maar rond, de uitloopen zijn te klein, enz., enz. Speciale firma's op dat gebied kennen de eischen aan een goede baan te stellen, koopen de materialen in het groot, hebben personeel, dat niet anders doet, en men is dus dikwijls nog goedkooper uit, dan wanneer men met ongeschoolde menschen in zee gaat. HET TERREIN. Men kieze het terrein liefst zoo, dat het beschut is tegen wind. Echter moet de beschutting toch ook weer niet zoo zijn, dat er schaduw op de baan komt, want dat is zeer hinderlijk voor goed spél. Tijdens de uren, dat men speelt, laten we zeggen des middags als de zon hoog staat, moet deze er flink op kunnen schijnen : tennis is een spel, dat men in den zonneschijn moet spelen en als men zich luchtig kleedt, dan gaat dat ook best! Men neme een terrein, dat niet gelegen is vlak bij station, dichtbij een fabriek, bij woningen, kinderspeel- 13 plaatsen en dergelijke, want dit doet door de voortdurende afleiding afbreuk aan het goede spel. Een natuuromgeving (bosch, duingrond, in tegenstelling met woningen enz.) is ideaal, maakt dat men zooveel aangenamer speelt. De richting van het veld of de velden, neme men zoo, dat op het uur, waarop men op de helft van het spel is, als men dus nog even lang speelt als men gespeeld heeft, de zonnestralen evenwijdig aan het net loopen. Bij groote clubs, waar 6 of meer banen zijn, worden enkele banen wel eens juist loodrecht op de andere aangelegd, zoodat deze het best in de morgenuren bespeelbaar zijn. Aan de maten van het speelveld is men natuurlijk gebonden. Echter neme men nooit te kleine uitloopen, want op een te kleine baan is eenvoudig niet te spelen; bij het moderne lawntennis spelen de uitloopen juist een groote rol. Minimummaten zijn officieel vastgesteld op 36,57 en 18,29 nieter; vooral de breedte neme men niet te klein, want vele ,,cross"-slagen of services maken dat de spelers zeer ver buiten de zijlijnen gedreven kunnen worden. Men vervalle niet in een ander uiterste namelijk de baan te groot te nemen ; de practijk van het spel heeft geleerd, dat men bij baseline-spel niet mikt op de baselines, maar meer zijn lengte bepaalt door middel van den achtergrond als richtvlak; is die achtergrond te ver weg, dan is men zijn richtvlak kwijt. Een ander nadeel van een te groote baan is ook nog dat men te veel tijd verliest met het ophalen van ballen tusschen de slagen. Indien men meer banen naast elkaar legt, dan rekene men haar onderlingen afstand (doublé courts) op 4V2 & 5 meter ; de gemeenschappelijke afrastering kan dan wegblijven. DE AFRASTERING. Men kan de afrastering het netst maken van dun profielijzer met vlechtgaas ter dikte van 2*/a mM., maaswijdte 40 mM.; hout met kippengaas gaat ook wel, maar kost voortdurend onderhoud en staat armoedig, iets wat in strijd is met den geheelen aard van het lawntennis. 14 Aan de korte zijden make men de afrastering 4 a.472 meter hoog, en ook de uiteinden van de lange zijde over een lengte van bijvoorbeeld 5 meter ; dan ga men met den bovenkant naar omlaag tot bijvoorbeeld 1.30 meter; het vervelende idee, dat men in een soort kooi speelt is dan weg en de toeschouwers kunnen gemakkelijk het spel volgen ; heeft men aan de zijkanten terreinen van buren, dan moet men de afrastering daar ook flink hoog maken, liefst met nog een schuin vlak naar binnen aan den bovenkant. Men verve de afrastering nooit licht, liever donker, groen of zwart bijvoorbeeld. Indien men een zitgelegenheid wil maken, dan make men deze altijd buiten de baan, nooit er binnen, want dat is hinderlijk voor het spel en gevaarlijk ; menige „service" heeft een thee-„servies" op die manier om zeep gebracht! De achtergronden, dat zijn dus de korte kanten, make men liefst zoo rustig mogelijk, bijvoorbeeld van een doorloopende haag coniferen zonder pieken, liguster en dergelijke ; men zie het zoo in te richten, dat er op de achtergronden geen zinken daken zichtbaar zijn, geen stammige boomen, waardoor men lichte en donkere plekken verkrijgt, want dan heeft men tijdens het spel telkens oogenblikken, dat men den bal niet goed ziet. Bij wedstrijdbanen vermijde men liefst zitplaatsen voor het publiek langs de korte kanten, want kleurige dingen, die bewegen, zijn ook zeer onaangenaam voor de spelers; kan het niet anders, dan make men de onderste zitplaatsen minstens 21/1 meter boven de baan. DE KEUZE VAN DE SOORT BAAN. Van welke grondstof men de baan ook make, men legge ze altijd vlak, ook de uitloopen, en deze behooren van hetzelfde materiaal te zijn als het veld binnen de lijnen ; desnoods kan men de uitloopen iets laten afloopen, bijvoorbeeld 5 cM. lager bij de afrastering, dan de buitenste lijnen van het speelveld, maar hoe minder hoe beter. 15 Naar de grondstoffen kan men de banen onderscheiden in: A. Grasbanen. • Deze zijn werkelijk ideaal voor het spel, mits ze goed worden onderhouden (Wimbledon, Eastbourne) ; zijn ze slecht onderhouden, zooals zoovele private-courts in Engeland, dan zijn ze bijna niet te bespelen, de ballen springen dan vol verrassingen op, zoodat goed spel niet mogelijk is. Het groote bezwaar verbonden aan onderhoud en de omstandigheid, dat in ons land god Pluvius juist in de zomermaanden zoo dikwijls de sport in de war stuurt, zijn oorzaak, dat de grasbanen hier vrijwel in onbruik zijn geraakt, en het woord lawn-ixxaüs dus niet geheel juist meer is. B. Gravel- en baksteenbanen. Deze ondervangen voor een groot deel de nadeelen welke aan grasbanen zijn verbonden ; de grondstoffen van beide hebben de eigenschap, dat ze niet steenhard worden, zooals cement; ze zijn dus zeer aangenaam te bespelen, de ballen schieten niet door, de kleur (grijs of rood) is ook aangenaam, maar het nadeel is, dat ze onophoudelijk gerold en gespoten moeten worden, soms wel midden in een wedstrijd. Men kan dit ondervangen door de grondstof met klei of bazaltslib te vermengen, maar dan zijn de banen in een regenperiode ook weer te lang nat en te glad. In elk geval, met of zonder klei, deze banen kosten zeer veel onderhoud, hetwelk in den regel loonend wordt, wanneer er 6 of meer banen tegelijk worden aangelegd, zooals voor clubs, maar voor particulieren is zulk een baan veelal te lastig en te duur : men moet er wel speciaal een man voor hebben, want chauffeurs en tuinknechts, die den heel en dag hun werk hebben, voelen er weinig voor ook nog een baan te gaan bewerken. C. Cement- of asphaltbanen. Bij deze banen is het onderhoud vrijwel nihil en dat is natuurlijk een enorm voordeel, maar hiermede is ook alles gezegd. Nadeelen zijn, dat ze bijna altijd scheuren, hoe 16 zorgvuldig ook aangelegd (scheuren leiden van het spel af), hard zijn in het loopen, men voelt het geducht aan de voeten als men niet op zeer dikke veerende zolen speelt, zij zijn soms schel aan de oogen, snel in het spelen (de ballen schuiven dikwijls door), warm, vooral wanneer ze donker van kleur zijn, en dan de ballen en schoenen slijten snel Meer niet! Leiden de omstandigheden er toe, dat men een cement- of asphaltbaan nemen moet, dan zou ik de voorkeur geven aan een baan van tegels, hetzij van cement, hetzij van asphalt gemaakt, mits met te glad. Deze tegels, groot ongeveer 30 x 30 cM., moeten zuiver passend tegen elkaar gelegd Worden, zonder specie, en wanneer ze dan eenmaal gelegd zijn blijven ze jaren goed liggen. Men kan zulke tegelbanen geheel vlak leggen, want het water zakt spoedig tusschen de naden, men krijgt nooit scheuren, zooals bij de hiervoor genoemde banen, en men heeft geen last dat de naden de aandacht van den bal, dien men afwacht, afleiden, omdat er zooveel zijn. D. Houten banen, overdekte banen. Een houten baan kan men natuurlijk slechts maken, wanneer zij overdekt, in een gebouw, is. Ik heb een paar keer op een overdekte houten baan gespeeld, ten onzent en ook in Engeland, maar ik vind het ellendig ! Ze zijn glad, zeer snel, ze resonneeren alsof er in een gymnastieklokaal geturnd wordt, de atmosfeer en het licht laten veel te wenschen over. Ik zou hout als tennisvloer nooit aanraden, liever tegels nemen, gravel of baksteen en ten slotte gesmolten rubber of asphalt, bestrooid met fijn baksteenpoeder ; deze laatste banen legt men ten onzent wel buiten aan' maar daarvoor zijn ze niet geschikt: ze zijn zoo dicht als een pot, zoodat ze uren na een regenbui nat blijven (gaatjes er m gemaakt verstoppen direct) en door de zon verteert de substantie na twee jaren, zoodat zoo'n baan bijgewerkt bijgelapt, er uitziet als ëen opgelapte broek van een armen daglooner. Lawn-Tennis 2 17 VERDERE BENOODIGDHEDEN. De lijnen kan men op gravel- of baksteenbanen, hetzij van kalkwater, hetzij van geverfd linnen band maken ; in het laatste geval bevestige men het met groote vertinde spijkers; op plaatsen waar veel geloopen wordt (baselines) dicht op elkaar; als het seizoen voorbij is, berge men de linten op. Op andere banen kan men lijnen aanbrengen door verf. Hoe men ze ook make, men lette op de voorgeschreven breedten in spelregel i, daar wordt veel tegen gezondigd ! De netpalen neme men van goede kwaliteit, d.w.z. van goed zwaar hout, met koperen windwerk met wormwiel, zoodat het opdraaien niet de geringste moeite kost. Aanbeveling verdient bij regenweer en des nachts de netpalen af te dekken met een mutsje van waterdichte stof. Men neme het net van goede kwaliteit, de bovenste rijen mazen dubbelgeweven, want die hebben het meest te lijden ; des avonds na speeltijd en na het seizoen neme men het net weg; linnen band verve men, dat is het behoud er van. Verder behooren nog bij de uitrusting van een tenniscourt een „adjuster", d.i. een band, welken men met stelschroef bevestigt in het midden van het net, om de juiste hoogte te krijgen, een maatstokje om die hoogte na te meten, en een bakje met zemelen, zoodat de spelers hunne handen bij zeer warm weer kunnen „drogen". Slechts indien er wedstrijden gespeeld worden is noodig een „scoring chair", dat is een hooge stoel met een gelegenheid om aanteekeningen te maken. Geen vereischte, maar toch eigenlijk wel zeer noodig, en zeker zeer nuttig, is een oefenbord of -muur, hetzij een houten schotwerk, hetzij een betonnen wand ; ingeval men een houten wand neemt, make men het niet te veel op een „goedkoopje", men neme de planken 28 mM. dik, niet dunner. De afmetingen voor zoo'n bord neme men niet minder dan 3 meter hoog, 4 meter breed ; men stelle het zoo op, dat er links en rechts voldoende uitloop overblijft, 18 dus niet te veel in een hoek van de baan. Indien men hout neemt, dan kan men dit het best bruin beitsen. In elk geval is het gewenscht een witte lijn, aanduidend den bovenkant van het net, er op te schilderen. RACKETS, BALLEN ENZ. De kwaliteit van het spel is al sinds twintig jaren zoo verbeterd, accuratesse en vaartspel spelen zulk een voorname rol, dat men zonder goede spelbenoodigdheden het spel niet goed leeren kan. Koop dus nooit rackets, ballen, schoenen enz. in een warenhuis, maar sla een en ander liever in bij een sportfirma, welke bekende merken van rackets enz. vertegenwoordigt en u steeds het nieuwste kan leveren uit grooten voorraad. Start with good materials ! HET RACKET. Met het oog op de behandeling van de slagen (welke later volgt) deel ik om te beginnen mede, dat men aan het racket onderscheidt: het blad, het handle (of handvat, of steel) en de schouders (den overgang van steel in blad). Ook spreekt men nog van den top, dat is het eind van het blad, dus zoo ver mogelijk van de schouders. Men neme bij voorkeur een racket met breed blad, buitenwerks ongeveei 23 cM., en met strakke besparming, hetwelk aan den klank (door vergelijking met andere rackets) is te hooren. Het racketframe moet niet te stug zijn, d.w.z. wanneer men het op een tafel legt, met het eind van den steel op een boek bijvoorbeeld, en men drukt dan op de schouders, dan moet het behoorlijk doorbuigen en weer terugveeren. Het handvat moet niet te rond van vorm zijn en zoo, dat de vingers (zie forehand-greep, plaat 3) het gemakkelijk kunnen omvatten ; een te dunne steel geeft licht aanleiding tot kramp in de hand, omdat men dan te veel 19 aanhoudend de spieren moet inspannen om draaien van het racket te voorkomen. Ben zeer voorname factor bij de keuze van het racket is wel het gewicht, juister uitgedrukt: de wijze waarop het minder of meer zwaar aanvoelt wanneer men het in de hand neemt en er mee zwaait. Op elk racket staat een cijfer, 12V2, 13 of I31/a enz., hetgeen ongeveer het gewicht in Engelsen onzen aanduidt; het komt echter dikwijls voor, dat een 13 zwaarder lijkt dan een 14, en dit komt enkel doordat bij dat lichtere racket het zwaartepunt verder van het eind van den steel zit dan bij het zwaardere ; men heeft dus meer of minder topzware rackets. Sommige spelers wenschen een -topzwaar, anderen een niet topzwaar racket; ik geef de voorkeur aan een niet-topzwaar, omdat het op den langen duur minder vermoeit, vooral wat betreft den backhandslag. Om een racket te beproeven, neem ik het ook vooral in den backhand-greep (zie plaat 6) en voel dan of het bij de diverse zwaaien met polsbeweging niet te veel naar omlaag getrokken wordt. In het algemeen kunnen dames en kinderen het best een racket nummer 12 of 13 nemen en heeren of volwassen jongens 13 tot 14 hoogstens. Men moet betrekkelijk zuinig op zijn racket zijn, wel met zoo angstvallig er voor zorgen als voor een viool, maar het tocü ook niet verwaarloozen ; het heeft op zijn manier een geheele garderobe noodig : een fleschje smeersel, borsteltje, een gummi-„jas" en een pers. Van tijd tot tijd moet men het afborstelen, eventueel droogwrijven (na gebruik bij vochtig weer) ; men legge het racket nooit in de suitecase tusschen klamme kleeren. Als het seizoen voorbij is, doet men goed de snaren met olie of vaseline in te smeren, dat houdt de vocht er uit, en dan op een droge plaats op te bergen. Daar men betrekkelijk kort met een racket speelt (het behoudt nog niet eens gedurende een seizoen de vereischte sparming) en daar er bovendien in de laatste jaren door het hardere spel veel gevergd wordt, heeft men metalen rackets in den handel gebracht, die minder slijten en beter bestand 20 zijn tegen weersinvloeden dan de gewone van organische stoffen gemaakt. Ik speel nu met een metalen racket, waarover ik zeer tevreden ben ; het veert goed, is zeer steak gespannen, heeft bij hard en snel slaan weinig weerstand door de lucht, speelt altijd constant, trilt niet in de hand en heeft een vrijwel onbeperkten levensduur. De steel was wat glad, maar dit heb ik afdoende verholpen, door er een gummi-handle over te schuiven. BALLEN. Men spele zooveel mogelijk met goede ballen, en als regel met met ballen van een vorig jaar die dus minder veerkrachtig zijn, zelfs al zijn ze nog niet gebruikt. Men krijgt er, doordat men dan als regel alle ballen te laag neemt, een verkeerden slag door. Toch is het wel eens goed met ballen te spelen, die slecht opspringen, als afwisseling, een surrogaat voor het spelen tegen menschen, welke er een soort stijl op na houdeu, waardoor de ballen laag opspringen; men moet in tennis zoowel laag als hoog springende ballen kunnen terugslaan. KLEEREN EN SCHOEISEL. Welke principes men ook moge hebben over tenniskleeding, warm of koud, men kleede zich bij het tennisspel nooit te warm, want wanneer men eenmaal in beweging is, dan krijgt men het warm genoeg en dan hinderen te warme kleedingstukken : men wordt er loom van tijdens het spel en heeft daarna kans op kouvatten en dergelijke. Tennis moet men spelen met ruime, lichte kleeren, vooral geen donkere, die hebben een verslappenden invloed op het spel. Ik kleed me altijd zoo luchtig mogelijk, d.w.z. : ondergoed van netstof, witte broek met leeren ceintuur en wit hemd, liefst met korte mouwen en openstaanden of liggenden boord feeën Schiller-kraag, die hoort niet op een tennisveld thuis, evenmin als bretels !). Flanel is mij meestal te warm, bij koud weer trek ik over rnijn shirt hoogstens een wollen 21 trui aan, een z.g. sweater, die ik echter na een paar games gespeeld te hebben, al gauw uit gooi. De schoenen of laarzen neme men vooral met dikke zolen, goed veerend, anders houdt men het loopen op den duur niet uit zonder pijnlijke of reeds open voeten te krijgen. Wat sokken aangaat, zijn m.i. fil d'écosse of katoenen sokken te verkiezen boven zijden, omdat deze laatste te dun zijn ; velen dragen dikke wollen sokken, die het voordeel hebben van vocht te observeeren en sokophouders onnoodig maken, anderen vinden wol onaangenaam aanvoelen. Zuivere wol krimpt bovendien bedenkelijk : zelfs al wascht men zuivere wollen sokken volgens „het recept", na herhaling van het proces worden heerensokken zelfs kindersokjes ! De dames-methode, om over zijden kousjes wollen sokken te dragen, verdient wel aanbeveling. Een hoofddeksel heb ik nooit gebruikt en ik geloof, dat, als ieder zich er direct aan zou wennen zonder hoofddeksel te spelen, het even goed, zelfs nog beter zou gaan, want een hoofddeksel belemmert altijd min of meer zoowel het uitzicht op bal en veld als de uitwaseming van het hoofd. Voor spelers, die de zonnestralen slecht kunnen verdragen, is een „zonneklep" aan te bevelen. LEEFWIJZE. Hierover zal ik weinig mededeelen, want ieder voelt voor zichzelf het best wat goed of slecht is ; ik heb altijd „gewoon" geleefd, zonder beginselen omtrent vegetarisme, alcohol, rooken enz. ; slechts op het punt van veel drinken (limonade met ijs, melk) was ik zeer onmatig, vooral na het spel, hoewel ik geloof, dat het gevaarlijk of slecht is en ik er dus tegen moet waarschuwen. Het spelen vlak na den maaltijd is uit den booze; dat wordt al te dikwijls vergeten, zelfs door internationale-wedstrijdspelers, die soms kort na een stevige lunch een zware partij spelen en dan niet begrijpen, waarom ze geen snelheid hebben. 22 DE SPELREGELS. (Zooals zij gewijzigd zijn in de Jaarlijksche Algemeene Vergadering van de International Lawn Tennis Association, gehouden op 20 Maart 1925). Opmerking. Ik ben zoo vrij geweest de maten, voeten, inches en Engelsche onzen (ounces), zooals ze in de regels staan, te herleiden tot meters en grammen, daar niemand ten onzent meer „voeten", „duimen" en „onzen" gebruikt bij meten en wegen. ■ *— 1 8^231^1--; - • >r lO,9 7M > ' ~ ) E . . bye . . Ei * T» 40 Zijn er 6, dan is er een bye boven, en een bye beneden. Zijn er 7, dan is er een bye beneden. Zijn er 8, dan zijn er geen byes. En zoo vervolgens met grootere aantallen. WAAROM HET SPEL ZOO INTERESSANT, MAAR MOEILIJK IS. Uit de spelregels, ingewikkeld en taai om door te lezen, blijkt nog niet zoo direct wat eigenlijk de bedoeling van het spel is. Ik wil die even mededeelen voor ik verder ga. Leeken en slechte spelers denken meestal dat het de bedoeling is den bal dikwijls heen en weer over het net te slaan, en dat bijvoorbeeld hoog slaan goed is. Het eerste is tot op zekere hoogte waar, het tweede is geheel onjuist. De bedoeling is, dat men den bal binnen bepaalde lijnen slaat buiten hel bereik van de tegenpartij. Deze tegenpartij is niet iemand die stilstaat, doch een gedeelte van het veld kan bestrijken, hij is als het ware een reusachtig ei, overlangs doorgesneden, 100 a 200 maal vergroot, veranderlijk van grootte, dat met het snijvlak op de baan ligt; hoe sneller men nu speelt, des te kleiner is het ei, des te grooter de ruimte van het veld waarheen men den bal kan slaan, zonder dat deze het ei raakt. De bal moet dus snel weer de overzijde van het net bereikt hebben, en dat bereiken we door hard slaan, scherp plaatsen, in het algemeen laag over het net (immers een hooge bal blijft veel langer onder weg) en effect. Al deze eischen verhoogen de kansen dat we den bal missen, buiten de lijnen of in het net slaan. Dit maakt het spel hoogst boeiend, maar .... zeer moeilijk. KAN IEDER HET SPEL LEEREN ? Schakelt men ongelukkigen met in het oog vallende gebreken uit, zoodat overblijven de normaal ontwikkelden, dan kunnen dezen allen het spel leeren, maar .... natuurlijk de een brengt het er verder in dan de ander. 4i Mijns inziens zijn de hoofdpunten waar het om gaat: goede techniek, snel kunnen reageeren op bewegingen van den speler en den bal aan de overzijde van het net en zijn kalmte bewaren terwijl men slaat. Ik acht het absoluut noodzakelijk, dat men zich van de theorie en de techniek van den slag op de hoogte stelt; slechts daardoor leert men rationeel en logisch spelen. Zij, die niets van de grondslagen der techniek afweten, begaan allerlei fouten, hun slag is irrationeel en gecompliceerd, waarvan het gevolg is, dat ze veel slagen missen. Ik meen dan ook geen beteren raad te kunnen geven dan eerst maar eens goed te lezen wat hierachter nog komt en dit dan op zijn eigen manier in practijk te brengen ; velen, die al jaren gespeeld hebben, zullen er naar ik hoop ook iets uit leeren, want bijna ieder, die zonder eenige wenken of kennis van de techniek is gaan spelen, maakt fouten, welke de verdere verbetering van zijn spel. belemmeren. Het begin van eiken slag, het racket naar den bal toebrengen, moet langzaam geschieden, want indien men dit te snel doet is de kans op mislukking zeer groot. Iemand, die gaat schrijven, zal langzaam de pen naar het papier brengen; doet hij dat niet, dan gebeuren er ongelukken; iemand die aan tafel zit, zal zijn vork langzaam naar den aardappel brengen bijvoorbeeld, laat hij dat na, doet hij het te snel, dan wordt het een morsboel. Om dus eene voorafgaande beweging langzaam te kunnen uitvoeren, moet men er tijd voor hebben, en dat kan alleen wanneer men tijdig (dus zoo gauw de bal door den tegenstander wordt geslagen) aan die voorafgaande beweging begint. Dit reageeren op dingen die we zien (het speelt bij het moderne verkeer en bij de vliegsport zulk een rol) doet elk mensch, maar de een gauwer dan de ander ; de een is dus geschikter voor tennis dan de ander; men kan echter door oefening veel op dit punt leeren ! Ontegenzeglijk heeft de tennisbal, dien we moeten slaan, een grooten invloed op onze psyche, even groot als bij velen de boor van den tandarts dien heeft. Zegt de tandarts met den boor gereed „mond open", dan doen we den mond wel 42 open, maar meestal krampachtig en eigenlijk nog niet genoeg ; gaat hij echter vullen, iets wat we drommels goed weten als we hem gadeslaan, dan hoeft hij niets te zeggen, onze mond gaat vanzelf open en goed wijd ook ! Ieder kan het racket zwaaien zoo langzaam als hij wil, ten minste, zoolang er geen bal bij te pas komt; zoo gauw echter een bal geslagen moet worden is het mis, dan worden alle bewegingen overhaast en gebrekkig uitgevoerd ; men moet zichzelf beheerschen en over dit punt heenkomen. Kan men dat niet, dan kan men ook nooit goed tennissen. Gelukkig kunnen bijna alle beginners er zich in zekere mate overheen zetten ; toch blijft zelfs bij goede spelers de angst van het langzaam slaan bestaan, velen slaan beter wanneer het gewoon balletje slaan is, dan wanneer men werkelijk games en sets speelt. Men kan dikwijls opmerken, dat spelers een bal zeer mooi terugspelen, wanneer het niet meer noodig is (bijvoorbeeld een bal, die reeds out was); dit is geen toeval, maar komt enkel door het feit, dat „het niet meer noodig zijn", het niet meer missen van een punt, hun den durf geeft om langzaam te slaan. Iemand, die neiging heeft iets links te doen, „links" te zijn, kan gerust ook links tennissen ; het geeft hem soms een voordeel, doordat zijn backhand, het zwakke punt van bijna iedereen, dan rechts zit, zijn forehand links ; de tegenstander zal dus de richting van zijn slagen, zooals hij die gewoonlijk doet, juist moeten wijzigen, en dus meer moeite hebben goed tactisch te spelen. Dames zullen steeds zwakker spelen dan heeren. Daaraan is niets te doen, mannen hebben nu eenmaal meer kracht dan vrouwen, behoudens enkele uitzonderingen ! Of men klein en licht, dan wel groot en zwaar gebouwd is, dat maakt niet zoo'n verschil; kleine personen bewegen zich meestal sneller dan groote, maar groote hebben meer lichaamskracht. Beide factoren wegen in het spel wel ongeveer tegen elkaar op. Kinderen moeten het spel nog niet gaan leeren wanneerze nog te jong, te tenger en niet lang genoeg zijn : rackets en ballen zijn te zwaar en de hoogte van het net, de afme- 43 tingen van de baan zijn te groot voor hunne krachten. In geval van twijfel doet men goed een medicus, zelf tennisspeler, te raadplegen. Wanneer iemand nooit aan sport heeft gedaan, en hij is ottder dan bv. 25 jaar, dan zal hij een heelen toer hebben om het ver in tennis te brengen. Het lichaam is niet elastisch genoeg meer, alles werkt stijver en langzamer dan tien jaar geleden. Iemand van 25 jaar kan het nog wel leeren, maar het gaat alles zooveel moeilijker en kost hem veel tijd. Niettemin heeft ook het spelpeil, dat hij bereikt, zijne bekoring — want dat is het aantrekkelijke van tennis, dat elk spelpeil zijn eigen bekoring heeft. THEORETISCHE MECHANICA. Laat ik beginnen met mee te deelen, dat ge niet bang behoeft te zijn, dat ik u met wetenschappelijken kost, zooals ingewikkelde formules, integralen en dergelijke zal lastig vallen; ik heb daar destijds meer van moeten slikken dan me. lief was en zal dus nu niet zoo onhandig zijn weder mijzelf en ook tennisliefhebbers er het leven zuur door te maken. Ik ga eenvoudig een praatje houden over de dingen, die er gebeuren wanneer we een bal slaan, wanneer de bal door de lucht gaat en opspringt; bij dit alles spelen natuurkundige wetten een rol, en wanneer we aannemen, dat begrip en besef de beste grondslagen zijn om iets goed te leeren, dan is het werkelijk noodig, dat we daarvan iets weten, we kunnen daar niet buiten. Behoudens enkele uitzonderingen (o.a. de service en een hooggeslagen bal, welke verticaal opspringt en dan zijn hoogste punt bereikt) krijgen we in het tennisspel nooit een bal te slaan welke stilstaat, maar altijd een die in beweging is. Wij moeten dus in het algemeen een ding raken, dat in beweging is, en dat is vrij moeilijk ; hoe gemakkelijker men het zich daarbij maakt, hoe minder kans er bestaat den bal te missen, en hoe gecompliceerder men het uitvoert, des te meer kans te missen. Om een en ander duidelijk te maken zijn er figuurtjes 44 noodig, en daarin stellen voor : N het net, B den bal, R het racket, een getrokken lijn de baan van een bal voordat hij geslagen wordt, een gestippelde lijn de baan van een bal na geslagen te zijn, en een pijltje een bewegingsrichting of draaiingsrichting. Een der eerste dingen, waardoor men zich het spel zoo eenvoudig mogelijk maakt, is te zorgen, dat het racketblad ongeveer loodrecht is op de richting van den bal; het woord ongeveer cursiveer ik, want geheel loodrecht is niet juist, daar krijgen we het later over. Fig. III stelt voor een bal en een racket naar elkaar toegaande, racket van uit den top gezien, steel horizontaal. Nu is het heel moeilijk het racket precies zoo te bewegen, dat juist het midden den Fig. III. Fig. IV. Fig. V. bal treft, zooals hier geteekend is. Meestal komt de bal iets onder of boven het midden (bij sommige slagen is dit zelfs gewenscht) ; in elk geval, bij een loodrechte richting van het blad op de baan, hebben we een breedte van ± 20 cM. (dat is de breedte van de korte snaren) om den bal nog te vangen. Wanneer men nu echter het racket draait, voorof achterover, dus niet meer loodrecht op de baan van den bal houdt, dan wordt de 20 cM. breedte direct heel wat minder (fig. IV), en houdt men het nog meer achterover (fig. V), zooals dikwijls wordt gedaan door spelers welke een slechte backhand hebben, dan wordt het zoo moeilijk, dat men even goed zou kunnen gaan spelen met een stuk roeispaan of een wandelstok. De fig. VI, VII, VIII enlXzullennuduidehjkzijn; infig. VI is de bal, na op den grond te zijn geweest, nog stijgende, 45 in fig. VII is hij juist op zijn hoogste punt, in fig. VIII is hij aan het dalen en in fig. IX komt hij bijna loodrecht op den grond, zoodat het racket ook ongeveer horizontaal moet zijn. Een tweede ding dat we dienen te weten, een voornaam ding voor het moderne lawntennis, heeft betrekking op draaien of roteeren van den bal. We hebben vooreerst de ballen, die heel gewoon geslagen Fig. VI. Fig. VII. K Fig. VIII. N Fig. IX. N zijn ; ze gaan in een bepaalde lijn door de lucht, komen dan op den grond en gaan dan opeens draaien ; komen ze zuiver loodrecht neer, dan zullen ze niet draaien. Ballen, die dus onder een scherpen hoek op den grond komen (en dat doen ze vrijwel alle); gaan draaien. In fig. X is dit aangeduid. Wetenschappelijk zegt men : er ontstaat draaiing door een koppel, waarvan de krachten aangrijpen in het zwaartepunt en in het punt, waar de bal den grond raakt; populair uitgedrukt zou men kunnen zeggen : als je uit een tram springt, die in beweging is, en ie zoudt ineens willen stil- 46 staan, dan zou je eenvoudig voorover getrokken worden en dus ook een soort van draaibeweging maken. Hiervoor werd verondersteld, dat een bal pas ging draaien nadat hij den grond had bereikt; werd het spel slechts zoo gespeeld, dan zou het niet zoo moeilijk zijn en zou het een vrij kinderachtig spelletje zijn gebleven. We kunnen echter met ons racket een draaiende beweging aan den bal geven, zelfs verscheiden soorten draaiingen, en hierdoor wordt het spel direct geheel anders, veel mooier en boeiender. We zullen eerst eens het geval nemen waarbij de bal een voorwaarts-rollende (draaiende) beweging in de lucht Fig. X. pig. xi. heeft (wetenschappehjk uitgedrukt: voorwaartsche rotatie om horizontale as, welke loodrecht op de bewegingsrichting staat); die draaiing kreeg hij doordat het racket er langs geslagen heeft, en wel aan de bovenzijde, bij A (fig. XI); hij gaat nu van het racket af, in de richting van de stippellijn, draaiende in de richting van de pijltjes. Door de draaiing hebben de deeltjes van de bovenste helft van den bal (langs het oppervlak bijvoorbeeld) een grooter snelheid dan ze zouden hebben wanneer de bal eenvoudig zonder draaiing was geslagen. Het is zoo ongeveer analoog met het volgende : iemand, die in een D-trein stil zit te lezen, gaat met een snelheid van laten we zeggen 70 kilometer per uur over de rails; iemand, die echter in het gangpad zou loopen, naar de locomotief, met een snelheid van bijvoorbeeld 10 kilometer per uur, heeft een snelheid ten 4? opzichte van de rails van 70 plus 10 = 80 kilometer per uur; hij voelt echter niets van den luchtweerstand, want de trein is dicht. Een tennisbal echter ondervindt wel degelijk weerstand van de lucht, en hoe harder hij gaat des te meer, evenals wij naar mate wij hard fietsen den druk van lucht voelen. Daar nu de bovenste omtrekdeeltjes van den bal grooter snelheid hebben dan de onderste (de onderste deeltjes draaien juist achteruit), zal de bovenste helft meer druk van de lucht ondervinden, de bal wordt dus terug en naar omlaag gedrukt. Dit beginsel, men onthoude dit vooral, ik kom er nog later op terug, is de grondslag voor den topspin-drive *). In fig. XI teekende ik kleine streepjes op een gedeelte van den bal, bij wijze van haartjes, voorstellende de wolbekleeding. Ik ben er van overtuigd, dat een nieuwe bal, waar dus de wol nog niet afgesleten is, meer weerstand door de lucht ondervindt dan een oude ; het topspin-effect zal dus beter tot zijn recht komen dan bij een afgesleten bal. Oude ballen noemt men altijd te licht, ze blijven inderdaad langer in de lucht dan een nieuwe bal met topspin geslagen en gaan daardoor dus dikwijls „out". Ik geloof echter niet, dat het lichtere gewicht een groote rol speelt, want oude en nieuwe ballen verschillen in gewicht maar zeer weinig ; ik denk, dat de wolbekleeding een groote rol bij het out-gaan speelt. Daarbij komt nog, dat het racket den wolligen bal beter zal pakken dan een gladden ; de bal kan dus sterker rotatie krijgen. Komt zulk een bal op den grond, dan krijgt hij, behalve de draaiing, die hij van het racket kreeg, er nog een draaiing bij (zie hiervoor de kwestie van iemand, die uit de tram sprong), waarvan het gevolg is, dat hij dus nog sneller draait, een oogenblikje gaat rollen zou men kunnen zeggen, hij springt dan onder een flauwer hoek op, maar met grooter horizontale snelheid, hij springt dus meer door, zijn „pace" wordt grooter. In fig. XII is geteekend ongeveer *) Het woord topspin is ontstaan uit de Engelsche woorden top = bovenste deel en to spin = draaien. De bal krijgt ook een draaiing welke er aan den bovenkant aan gegeven wordt 48 de baan van een bal zonder eenige rotatie geslagen, rn fig. XIII de baan van een bal met topspin geslagen. Doordat het spel zoo snel gespeeld wordt, is het soms zeer lastig te zien, hoe precies een topspin-bal opspringt; indien ge een biljartspeler zijt of er een kent, neem dan het biljart te hulp; een bal met mee-effect over den band gespeeld, zal onder scherper hoek den band verlaten en ook sneller; topspin en mee-effect zijn analoog. Voor ik verder ga, wil ik nog even wijzen op een verkeerde voorstelling, welke over het opspringen van den topspin-bal gegeven wordt: men beweert eenvoudig, dat hij onder een steileren hoek opspringt dan de hoek was, waaronder hij op den grond kwam. Hij springt hooger op rn het algemeen en men is dus geneigd te beweren, dat hij steiler opspringt. Een topspin-bal komt bijna altijd onder een steileren hoek (meer loodrecht) op de baan dan een bal zonder topspin, en de hoek, waaronder hij opspringt, zal dus ook dikwijls steiler zijn, dan die van een gewoon geslagen bal (volgens het natuurkundig beginsel: hoek van inval = hoek van terugkaatsing) ; de hoek is echter nooit grooter dan die waaronder hij op den grond kwam. Behalve nu eene rotatie in de richting van de baan van den bal, kunnen we hem ook een draaiing geven tegengesteld daaraan, door den bal te raken aan den onderkant en dan het racket er langs te slaan ; het gevolg hiervan is dan dat de deeltjes aan de onderzijde van den bal grooter snelheid hebben dan die aan de bovenzijde, de lucht drukt er dus van onder meer tegen, de bal wordt meer door de lucht gedragen, zeilt meer, en komt verder neer (bhjft langer in de lucht), onder flauweren hoek, maar springt steiler op. (Fig. XIV). Hij kan, indien de rotatie zeer groot was, zoodat die er nog m zrt wanneer de bal den.grond heeft geraakt (immers door den grond krijgt hij er een rotatie bij in tegengestelde richting), zelfs wel zoo steil opspringen, dat hij verticaal opspringt, ja, nog sterker: weer terug, over het net; dit is geen sprookje, het komt werkelijk een enkele maal voor (fig. XV). 50 We moeten nu nog andere rotaties onder oogen zien om begrip van het verschillend effect te krijgen. Tot nu toe besprak ik slechts draaiingen om een horizontale as, aanschouwelijk voorgesteld in fig. XVI en XVII Ik teekende den bal als in een glazen doosje, om u eenig houvast te geven bij de aanduiding van de draaiingsassen Dit is begnjpehjkér, dan het gegoochel met projectievlakken en dergelijke ! De plek waar het racket den bal raakt is dik aan- gegeven, de as is als een soort stalen pen geteekend. Men kan nu aan den bal een draaiing geven zooals is voorgesteld in fig. XVIII, dus om een loodrechte as; we krijgen dan te doen met een linker en een rechter helft; de omtreksdeeltjes van de rechter^ dan een grooter Fig' XVI" snelheid dan die van de linker, de bal zal dus rechts meer weerstand van de lucht ondervinden; welnu, als men rechtuit wil loopen en iemand staat maar voortdurend tegen den rechterschouder te duwen, zoo schuin achteruit dan wordt de weg dien men aflegt een kromme weg, met de bolle zijde rechts, de holle links ; de tennisbal verkeert rn dezelfde omstandigheid, de lucht drukt hem terug in eenzelfde kromme lijn (zie fig. XIX). We kunnen nu ook den bal links raken en het racket naar voren bewegen. Het is duidelijk dat dan alles juist 5i Pig. XVII. Fig. XVIII. andersom gebeurt, de bal krijgt dan een draaiing in de richting van de wijzers van ons horloge en zal dan een kromme baan beschrijven met de bolle zijde links, zooals in fig. XX is geteekend. Er is dusgeen wet, die daarop neerkomt, dat, indien de Fig- XIX. Pig. xx. rotatie is in de richting van een uurwerk (positief), dat dan de bolle zijde links is, en bij een bal die tegengesteld draait (negatief), dat dan de bolle zijde rechts is. Men make uit het bovenstaande niet op dat men bij al die draaiingen, welke men den bal wil geven, steeds moet denken; gelukkig gebeurt alles intuïtief, het gevoel gaat hier vóór het verstand. 53 Het komt echter zelden of nooit voor, dat we den bal zoo slaan, dat hij enkel om een verticale as draait; het doen draaien om een horizontale as, zooals bij de topspin-drive, komt bij benadering meer voor dan het doen draaien om een verticale as ; meestal geeft de speler aan den bal een rotatie om een as, die schuin staat, dus zoo ongeveer volgens de diagonaal van den kubus (zie fig. XXI) ; hoe het ook zij, we kunnen bij elke schuine as, elke as, die dus helt Pig. XXI. op de tennisbaan en op de richting waarin de bal zal vertrekken van ons racket, een draaiing onderscheiden in de richting van en tegengesteld aan die van het horloge, en daaruit volgt dus, dat ballen, die draaien onder zulk een as, een baan beschrijven die in plattegrond krom is. Komen die ballen op den grond, dan krijgen ze bovendien nog een andere draaiingsas. Het contact met den grond doet den bal namelijk op een andere wijze draaien, zooals we dat vroeger besproken hebben ; we krijgen dan een resultante van de eerste draaiing die de bal door het racket kreeg en van 54 de tweede die hij door den grond krijgt; hoe die as nu precies loopt, kan ik niet zeggen, ik zou dan berekeningen moeten gaan maken, dat kan ik niet meer, ik heb al dien ballast uit mijn hersens gegooid ; het is een goed werkje voor studenten die voor hun candidaats zitten! Om een goed tennisspeler te worden behoeft men dat ook niet te weten ; wel is het van belang te weten dat de draaiingsrichting, met of tegen de wijzers van de klok, hetzelfde blijft, want dat is van belang voor dengeen, die den bal moet terug slaan. Het gevolg van diezelfde draaiing is, dat de bal, na den grond bereikt te hebben, een nieuwe baan begint, met dezelfde kromming, hetzij rechts of links bol. Keeren we fig. XIX bijvoorbeeld om, door het boek ondersteboven te houden. Denken we dan een oogenblik, dat we den bal moeten terugslaan, we staan dus bijvoorbeeld bij X. De bal heeft tot punt i neiging op onze backhand te komen; door de kromming van de baan komt hij echter weer op onze forehand, zooals bij punt 2. Zoo gauw hij echter den grond heeft bereikt en opspringt komt er een knik in zijn baan en komt hij weer op onze backhand af; voor iemand, die er voor het eerst tegenover staat, zijn zulke ballen dus wel een puzzle. Wel, we hebben nu de theoretische mechanica achter den rug, ik hoop, dat u het allen goed begrepen heeft. We krijgen nu het volgende hoofdstuk, waarin we de practijk van het voorgaande kunnen toepassen. TOEGEPASTE NATUURKUNDE. Alweer wil ik den lezer geruststellen door de mededeeling, dat ook in dit hoofdstuk niets gelijkt op de natuurkunde, zooals die aan een universiteit wordt behandeld, dus ook hier geen formules, geen integralen enz. Bij alle bewegingen, welke menschen of dieren verrichten, lossen zij natuurkundige vraagstukken op, welke door de meest ingenieus uitgedachte machines nog maar zeer gebrekkig zouden worden nagebootst. Nemen we bijvoorbeeld 55 een aapje, dat van den eenen tak op den anderen springt, zonder ooit mis te grijpen, wat zou het ons niet een moeite en ingewikkelde berekeningen kosten een beweegbare pop te maken die hetzelfde deed en dan telkens voor een anderen afstand ! Er moet dus in menschen en dieren iets werkzaam zijn, dat hen bewust of onbewust ingewikkelde vraagstukken doet oplossen en uitvoeren; dat „iets", bestaat uit oogen, zenuwen, hersenen en spieren. Zoodra eene beweging hetgeen wij noemen gewoon of natuurlijk is, denken we er niet eens bij ; wanneer we gewoon in de wei loopen, dan denken we misschien wel aan boomen of huizen, die we zien, maar we denken niet hoe we onze beenen en voeten bewegen, dat gaat „vanzelf" ; er is een centrum in onze hersenen, dat ons daarbij helpt, zonder dat we er op letten. Wordt eene beweging een beetje minder gewoon, bijvoorbeeld het loopen op een trap of op een ladder, dan moeten we er echter wel bij denken hoe we onze beenen gebruiken ; doen we het eiken dag en dan bijvoorbeeld een maand lang, dan zal het ook gaan zonder dat we er bij denken. Een chauffeur zal, als hij het vak leert, overal om moeten denken ; rijdt hij echter eenigen tijd, verstaat hij zijn vak, dan zal hij de meeste manipulaties verrichten zonder dat hij er zich van bewust is, en slechts wanneer het handelingen betreft die niet altijd voorkomen, bijvoorbeeld bij plotselinge kans op ongelukken, dan zal hij wel degelijk zijn hersens moeten gebruiken om geen ongeluk te krijgen. Nu is lawntennis een sport, waarbij we een combinatie hebben van verrichtingen, die we gewoon zijn (loopen, springen, bukken, armzwaaien), en van verrichtingen, die we niet gewoon zijn en dus door bewust denken tot een goed resultaat kunnen brengen (ons tijdig klaarmaken om den bal te slaan, den bal in de goede richting slaan, den bal op goeden afstand van ons nemen, met bepaalde draaiing, enz. enz.). Naarmate men veel speelt gaan vele van die ongewone bewegingen over in natuurlijke en zullen we ze verrichten zonder veel hersenarbeid, maar omdat de meeste spelers al blijde mogen zijn als ze bijvoorbeeld 56 gemiddeld per dag i uur kunnen spelen, dat is dus nog maar een zestiende van den tijd gedurende welken iemand niet slaapt en dus andere dingen doet, blijven er nog vele dingen bij tennis over, waarbij steeds gedacht moet worden ; we raken er nooit zoo mede vertrouwd als met loopen bijvoorbeeld. Waar zelfs een der gebroeders Doherty (beroemdste speler omstreeks 1900), die vrijwel niets anders deed dan tennissen, eens heeft beweerd, dat lawntennis een „game of the brain" is, daar mogen anderen, die niet zooveel tijd beschikbaar hebben, wel aannemen, dat zij voortdurend bij het spel moeten denken. Het is dan ook daarom, dat de meeste voor de hand liggende dingen ons bijgebracht moeten worden, en dat er vooral bij het leeren van het spel onophoudelijk om al die dingen gedacht moet worden. We krijgen nu verschillende dingen waarop men moet letten, want de meeste beginners zondigen er tegen en blijven dan gebrekkig spelen. HET KIJKEN NAAR DEN BAL. Iets dat zoo dikwijls slecht gedaan wordt, is het goed kijken naar den bal, en toch is het absoluut noodig. Wanneer we in het dagelijksch leven een ding willen grijpen, bijvoorbeeld een glas, dat op tafel staat, of nog moeilijker, een hoed, die van ons hoofd is gewaaid en wegrolt, een bewegend ding dus, dan zullen we geen van allen zoo onhandig zijn juist naar iets anders te kijken, want dan weten we vooruit, dat we het begeerde voorwerp niet krijgen; we behoeven niet eens naar onze handen te kijken, die komen vanzelf wel bij het te vangen ding. We moeten met het racket den bal zien te raken. Er is dus geen enkele reden, waarom we bij het slaan van den bal juist naar andere dingen zouden kijken behalve naar den bal; het is des te meer noodig al onze aandacht op den bal te vestigen, omdat hij me:stal groote snelheid heeft en hij daardoor des te moeilijker op het racket is te krijgen. Men meent weieens, dat goede spelers „bij instinct", zonder naar den bal te kijken, 57 hem tóch goed en zuiver raken. Een enkele maal kan dat wel eens voorkomen, doch als regel kijken ook zij naar den bal. Nu kan men op velerlei manieren naar den bal kijken; men legge bijvoorbeeld twee ballen op den grond op een meter van elkaar en ga er zelf ongeveer i1/» meter van af staan, zoodat de twee ballen dé basis vormen van een gelijkzijdigen driehoek, waarvan de voeten den top vormen; men kan nu zoodanig kijken, dat men beide ballen even duidelijk tegelijk ziet, maar men kan ook zoo kijken, door de oogen iets te draaien, te concentreeren op een punt, dat men een der ballen het duidelijkst ziet, zoo duidelijk dat men de naden van het bekleedsel kan onderscheiden. Welnu, zoo moet men nu kijken naar den bal wanneer deze aankomt, het oogenbrik, dat hij op het racket komt en nog even daarna. Is de slag weer voorbij, dan moet men direct kijken wat de tegenpartij doet, goed op zijn slag letten, want daaruit moet men zien af te leiden of bij hard slaan zal, met topspin, met undercut, in welke richting, waarheen hij zich na den slag zal opstellen, waar hij dus mogelijk niet zal staan, daarna moet men weer alle aandacht enkel aan den bal schenken. Is dus de tegenpartij bezig den bal te behandelen, dan behoeft men niet alle aandacht op den bal te concentreeren, maar overigens altijd. Er is een uitzondering, n.1. bij het dubbelspel; men moet hierin niet naar den bal of naar zijn partner kijken, wanneer deze zal slaan of geslagen heeft, want dan kan men niet zien wat de tegenstanders doen en dat is juist in een dubbelspel zoo noodig ; bovendien zijn de gestes van de tegenstanders de weerspiegeling van hetgeen uw partner zal doen ! Ik zal het nog eens gecursiveerd herhalen, want het is van het grootste belang : kijk tijdens den slag scherp naar den bal. HOE ONZE KRACHT TOE TE PASSEN. Het is met lawntennis precies eender als met zooveel andere sporten en dingen waar het op behendigheid en kracht aankomt: het geheele lichaam moet aan de beweging deelnemen. Wanneer een handige jongen een steen in de 58 lucht wil gooien, dan buigt hij eerst zijn romp achterover, draait dien naar rechts achteruit, zwaait zijn arm achteruit (dat is de voorbereiding) en gaat dan gooien, d.w.z. hij brengt niet alleen zijn arm, doch ook zijn romp weer naar voren, draait zijn bovenlichaam op de heupen, zwaait met zijn arm de lucht in, zelfs zijn pols geeft hij nog een kleine beweging, en als de steen weg is, is zijn lichaam geheel gedraaid én rust het op den voorsten voet. Iemand, die over meer spierkracht zou beschikken, doch enkel zijn arm zou bewegen, zijn schouders zelfs zou stilhouden, zal een vrij onbeholpen gooi te voorschijn brengen. Het heele lichaam moet dus voorover gebracht worden, evenals iemand, die bijvoorbeeld een auto een eindje wil voortduwen, zal beginnen met voorover te gaan hellen; zou hij rechtop blijven staan en dan gaan duwen, dan zou hij niet half zooveel kracht kunnen ontwikkelen. Om diezelfde reden, n.1. kracht ontwikkelen, moeten we bij tennis niet alleen met den arm, doch met het geheele lichaam spelen. We kunnen echter ons lichaam lang zoo snel niet achteroverbuigen of voorover laten vallen als we het racket bewegen, het zou ons te veel schokken en vermoeien; we moeten dus meestal lang voor we den bal slaan de voorbereiding uitgevoerd hebben, anders zijn we bijna altijd te laat. Zelfs kunnen we sommige ver van ons geplaatste ballen nog maar net halen, we moeten dus bijna altijd tijdens het loopen de noodige bewegingen van den romp reeds uitvoeren. Een voornaam punt met betrekking tot de kracht, die onze romp aan den bal geeft, is, dat we er voor zorgen steeds links of rechts achter den bal te zijn op het oogen blik, dat hij op het racket komt; we moeten dus al een gedeelte van onzen slag volbracht hebben, het lichaam moet al naar voren vallen en het racket moet al een heel eind gezwaaid hebben. Neemt iemand den bal als hij hem juist voorbij zal gaan, dan kan hij den romp niet meer gelijk met het racket naar voren brengen, hij moet dan enkel met den arm slaan en dat kost veel te veel kracht; plaat i is een voorbeeld daarvan ; een gevolg van het voorover brengen 59 van het lichaam is, dat we meer steunen op den voorsten dan op den achtersten voet, en bij plaat i is daar niets van te merken! Men kan liever overdrijven en te ver achter den bal staan, dan te dichtbij. Staan we te ver af, dan kunnen we gemakkelijk een stap vooruitdoen, wij en de bal komen elkaar tegemoet en we zijn dus vrij gauw waar we wezen moeten. Staan we echter te veel naar voren, dan moeten we, wil de bal ons niet voorbijvliegen, achteruitloopen (wat niet zoo gemakkelijk is) en dan nog wel met grooter snelheid dan de bal heeft, wat bijna onmogelijk is. Ook is van groot belang, althans bij de voornaamste, meest voorkomende slagen, dat de bal lang op het racket blijft. „Lang" wil zeggen : het racket neemt den bal eenige centimeters in zijn slag mee, het is geen table-tennis, waarbij de bal zeer kort op het racket blijft; naar mate de kracht lang op den bal blijft werken, wordt de snelheid grooter en ook de richting meer precies. Om een voorbeeld te geven : men kan met kanonnen met zeer langen loop, waar dus de gasdruk langer op het projectiel blijft werken, veel verder schieten dan met kanonnen met korten loop. Waar nu de bal hoofdzakelijk in een rechte lijn geslagen moet worden, van achter naar voor, moet d e baanx), die het racket beschrijft, ook zooveel mogelijk op een rechte lijn gelijken. De fig. XXII—XXV zullen dat duidelijk maken, ze stellen de verschillende banen in plattegrond voor, die het racketblad kan maken bij een drive. Fig. XXII stelt voor de baan, wanneer men forehand slaat en iemand absoluut zijnlichaam stilhoudt en enkel den arm laat draaien om het schoudergewricht; de bal zal dan misschien niet langer met het racket in aanraking kunnen komen dan enkele centimeters, bijvoorbeeld, met een dikke lijn aangeduid. Fig. XXIII stelt voor den forehand-slag van iemand, die zijn lichaam flink beweegt, den schouder dus tijdens den slag naar voren brengt, door draaien op de heupen en door voorover te vallen; hier zien we dat het racket den bal veel langer kan ') Met „baan" bedoel ik bier den weg dien het racket aflegt, of de (kromme) lijn die het beschrijft. 60 Plaat 2. meenemen. De fig. XXIV en XXV stellen hetzelfde voor voor de backhand-drive, fig. XXIV is het slechte, fig. XXV het goede voorbeeld. Terloops zij hier nog opgemerkt, dat iemand, die zijn lichaam niet beweegt, hoogstens Fig. XXIII. Fig. XXV. ballen kan bereiken, die op een afstand van arm plus */« racket-lengte van hem verwijderd zijn, terwijl iemand, die wel buigt en bukt, ballen kan halen, welke minstens Vb meter verder van hem af zijn dan arm plus 3/4 racketlengte, hij heeft grooter ,,reach" ! We hebben echter behalve het voorovervallen, nog een middel om kracht bij te zetten, en dat is het draaien van het bovenlijf op de beenen ; bij een forehand-slag bijvoor- 61 beeld zal dan de rechterschouder ook nog draaien en de „reach" wordt dan verlengd met nog ongeveer 25 cM., het racket beschrijft dus een grooter baan en kan dus langer zijn invloed op den bal doen gelden. We beginnen dus vrijwel eiken slag met de verbindingslijn van de voeten en ook die van de schouders, ongeveer in de richting van den slag. Slaat hij dus loodrecht op het net, evenwijdig aan een der zijlijnen, dan moet bij het begin van den slag de verbindingslijn van de schouders en van de voeten ook loodrecht op het net staan en bij het eind van den slag zal de romp gewoon naar het net gekeerd zijn. In de fig. XXII tot XXV stellen XXII en XXIV voor den stand van de voeten van iemand, die slecht speelt, enkel met den arm, terwijl XXIII en XXV op goede bewegingen duiden. De stand van de beenen en de richting van de voeten spelen een vrij belangrijke rol bij tennis. Vooreerst is het bij de meeste slagen gewenscht de voeten ver uit elkaar te hebben, onafhankelijk van de omstandigheid of men staat of loopt; men is dan steviger ter been. Omdat de lijn, die de schouders verbindt, bij het begin van den slag evenwijdig is aan den slag, zonder den romp noemenswaard gewrongen te hebben, is de verbindingshjn van de wijduitstaande voeten ook evenwijdig aan de schouderlijn; de achterste voet, waarop wij dus bij het begin van den slag staan, moet dan ook loodrecht staan op de verbindingslijn van de schouders, immers dat is bij iemand die gewoon op den grond staat ook het geval. Tijdens den slag echter verplaatsen we het lichaamsgewicht naar den voorsten voet en we draaien het lichaam ongeveer 90 graden ; om dus onzen slag te eindigen in een gemakkelijken stand, ongedwongen, moet de voorste voet ook ongeveer 90 graden in richting verschillen met den achtersten. Ten slotte moet ik hier nog releveeren, al kom ik er nog wel op terug, dat we door de energie van onzen slag aan den bal zekere snelheid en zekere rotatie kunnen geven ; echter moet er om gedacht worden, dat een en ander ten koste van elkaar gaat; een bal met zeer veel rotatie zal 62 langzaam door de lucht gaan (heeft geiinge „speed", doch veel „pace"). Ook heeft een overmaat van rotatie dikwijls tot gevolg, dat de juistheid van plaatsen en zekerheid van niet te missen bedenkelijk in het gedrang komen. We krijgen dus nogeens als resumé : zooveel mogelijk het geheele lichaam aan den slag deelnemen, te bereiken door : a. achter den bal te gaan staan of loopen, b. zijdelings te gaanstaan voor den slag met het bovenlijf gedraaid op de heupen, c. het racket flink achteruit te zwaaien en d. voorover te hellentijdens het slaan. HOUDING VAN HET RACKET. We hebben nu zooveel aandacht gewijd aan de vragen hoe we ons oog en ons lichaam moeten gebruiken; het is dus niet meer dan billijk tegenover onzen onontbeerlijken „handlanger", ons racket, dat we ook de noodige aandacht schenken aan de wijze waarop we dit houden. We krijgen te slaan hooge, zelfs boven het hoofd springende, middelmatig hooge (ongeveer op de hoogte der heupen komende) en lage ballen (soms wel bijna op den grond blijvend). Bij hooge ballen moet men het racket verticaal of bijna verticaal omhoog houden, dat is duidelijk. Bij middelmatig hooge ballen houde men het racket ongeveer horizontaal, en bij zeer lage ballen kan men het horizontaal houden of naar beneden. We zullen dit later behandelen bij de soort slag welken men maken wil, in verband met den greep (Amerikaanschen of Engelschen greep). Ik moet echter waarschuwen tegen een algemeene fout, welke door velen gemaakt wordt, n.l. het racket onnoodig laag houden, zonder noodzaak. Velen, vooral beginners, vervallen, zonder dat zij het bemerken, in die fout, doordat men zijn racket gemakkelijker omlaag kan houden, het „draagt makkelijker", evenals een parapluie, welke men ook niet voor het gemak horizontaal bij den knop houdt; de beginners vooral, die vaak te langzaam reageeren, hebben veel ballen te slaan, waar ze nog maar op het nippertje bij kunnen, 63 die zij dus laag nemen, en ze vinden het dan gemakkelijker niet te bukken en het racket verticaal omlaag te houden. De redenen waarom het minder goed is het blad als regel naar omlaag te houden zijn velerlei : ie. Iemand, die het blad laag houdt, zal alle ballen nemen wanneer ze al aan het dalen zijn, bijna den grond reeds bereikt hebben; de slag wordt dan meer gecompliceerd, want om een lagen bal over het net te slaan, moet men hem eerst weer (in schuine richting) omhoog slaan ; slaat men hem schuin omhoog, dan heeft men veel kans uit te slaan. (De leer der kogelbanen leert o.a. dat men de grootste „schootsverheid" verkrijgt door het kanon onder 45 graden op te stellen. Mijn hond, een jachthond, springt als hij over een sloot wil komen ook onder, een vrij steilen hoek naar boven.) Nu kan een tennisser wel tijdens den slag zijn richting weer wijzigen en zelfs topspin geven, maar het blijft gecompliceerd. 2e. Een bal, dien men laag neemt in het dalend gedeelte van den sprong, is langer onderweg en is ook weer later terug dan een hooggeslagen bal, een voordeel dus voor den tegenstander. 3e. Een speler, die het blad naar omlaag houdt, zal niet of weinig bukken; als hij dus slaat, is zijn oog een heel eind boven den bal. Wanneer wij in een dakgoot van een huis staan, dan zien we de bewegingen van de menschen op straat onduidelijker dan wanneer we ook gelijkvloers op dezelfde hoogte staan. Het gemakkelijkst zijn die ballen, welke we ongeveer op ooghoogte slaan, en dat bereiken we bij lage ballen door den handle van ons racket niet te veel naar beneden te laten wijzen en zelf flink te bukken, zie o.a. plaat 2. 4e. Iemand, die zich aanwent met het racket naar omlaag te spelen, bevindt zich meestal te dicht bij den bal, en kan hem, vooral als de bal groote snelheid heeft, minder goed volgen ; het is dezelfde kwestie als met menschen, die in een trein zitten: de telegraafpalen, die dichtbij staan, vliegen zeer snel voorbij, zijn haast niet te zien, terwijl een 64 boom of een huisje, iets verderaf, veel duidelijker door hen te onderscheiden is. 5e. Er zit ook energie-verspilling in het noodeloos laag nemen van den bal: een bal, die bijvoorbeeld is opgesprongen tot ongeveer een hoogte als die van het net, en dan weer gaat dalen, moet eerst weer minstens even hoog als het net gebracht worden ; als we hem dus vroeger, omstreeks zijn hoogste punt op het racket krijgen, dan spaart ons dit arbeid uit! Er komt ook nog dit bij : Een bal, dien we bijvoorbeeld nemen nadat hij opgesprongen is, komt in het algemeen met een boog naar ons toe (zie de fig. VI—IX). Nemen we nu den bal op het hoogste punt van dien boog, dan heeft hij enkel een horizontale snelheid ; het spel is dus eenigszins teruggebracht tot een spel in het plattevlak, te meer daar de bal dan ook ongeveer ter hoogte van ons oog is ; men zou kunnen zeggen : iemand, die den bal op het hoogste punt neemt, heeft planimetrische (twee-dimensionale) vraagstukjes te verwerken, terwijl iemand die den bal te veel laat dalen, zich onnoodig op het gebied der steriometrie (drie-dimensionaal) begeeft, en zich daardoor onnoodig moeilijkheden schept. Ten slotte is er bij het slaan een ander, groot belang, nl. dit: altijd te zorgen, wanneer de bal op het racket komt, dat dit zekere snelheid heeft; is bijvoorbeeld het racket stil en er komt een harde bal op, dan bestaat er alle kans, dat de bal het racket regeert en er een andere richting aan geeft; het moet juist andersom zijn, het racket moet baas blijven over den bal, en dat kan alleen wan neer er reeds tijdig van te voren snelheid in is gebracht, door den zwaai, voorafgegaan door den terugzwaai. DE GREPEN VAN HET RACKET. De kwestie hoe men het racket vasthoudt, is van zooveel belang, dat ik er een afzonderlijk hoofdstuk aan wil wijden. Lawn-Tennie 5 65 Vooreerst boude men het altijd vast aan het eind van het handle • het breed uitloopende leertje zit er niet zoo maar voor de'aardigheid aan, het is om te beletten dat het racket uit de hand schiet. Iemand, die het racket te veel naar het blad vasthoudt, verkort den zwaai, kan veel minder kracht uitoefenen en haalt ook veel minder ballen. Bij enkele slagen, waarover later, moet het racket iets hooger vastgehouden worden. Ten tweede moet men het niet stijf vasthouden, maar op het oogenblik van den slag in den steel knijpen, de handspieren moeten dan beletten, dat het racket gaat draaien of terugzwikt. Lang geleden meende men, dat men met een soort greep voor alle slagen kon volstaan, maar langzamerhand, dank zij de ontwikkeling van het spel, is men daar van teruggekomen en is het absoluut zeker dat men verschillende grepen moét hebben. We hebben namelijk twee groepen van slagen de eene waarbij men den pols beweegt, zooals men bijvoorbeeld een bengel met een stok een klap voor zijn broek zou geven, de andere, waarbij de pols meer een beweging van oplichten moet maken, als bijvoorbeeld bij het slaan van een spijker met een hamer. Jk zal het nog eens op een andere manier uitleggen, want het is van te veel belang om niet goed begrepen te worden; het beste is ook, dat de lezer nadoet wat ik schrijf: Ga eens gewoon aan tafel zitten, alsof ge wilt gaan schrijven • de hand ligt nu met den pink onder op de tafel, helt iets naar voren; draai nu de hand iets naar rechts, zoo, dat zij dus rust, niet meer zoozeer op den pink, die zweeft nu een beetje in de lucht, maar op den ondersten knook ; de duim is mi geheel boven en de hand ligt als het ware verticaal op tafel • houdt nu den onderarm stil, maar draai den pols naar links of naar rechts; de hand zal dan een draaibewegmg maken, schuivend over de tafel. Deze beweging nu is die welke geschikt is voor de voornaamste slagen, de drives en een enkelen service. Laat nu dezelfde hand eens een op-en neergaande, beweging maken, maar blijf toch den pols op de taf el houden, niet oplichten ; de hand schuift dan met over 66 Plaat 5. Plaat 6. de tafel, maar klopt er eenvoudig op. Deze beweging nu is noodig voor de meeste services en gekapte slagen, dus bij die bewegingen waar het racket schuin den bal treft. Den eersten greep noemt men den Amerikaanschen, den tweeden den Engelschen greep. Om dit nu duidelijk te maken, kan ik niet beter doen dan te verwijzen naar de platen 3, 4, 5, 6, 7, 8, en 9. Plaat 3 stelt voor het racket voor de forehanddrive (Amerikaanschen greep), gezien van de zijde van het racket, waarmede we slaan; plaat 4 stelt voor denzelfden greep, doch van de andere zijde bekeken; het is duidelijk te zien, dat de rug van de hand achter den steel zit, dus een duwende kracht kan uitoefenen tegen het racket. Probeer nu eens, zonder den greep te veranderen en toch het blad verticaal te houden, een bal backhand te slaan of het racket aan de backhand-zijde te houden ; ge voelt dan duidelijk, dat ge nooit kracht kunt uitoefenen ; de houding van den pols is zeer gewrongen en het geheel voelt onaangenaam aan. We kunnen dus op die manier nooit goed backhand slaan, we missen alle kracht. Er is dus een andere greep noodig en om dien nu te leeren, is het best het volgende na te doen : Neem het racket gewoon in den forehand-greep, steel horizontaal, blad verticaal; ondersteun nu met de linkerhand het racket, bijvoorbeeld bij de schouders (zie plaat 53); zorg nu door middel van de linkerhand dat het blad verticaal blijft; draai nu de rechterhand terug, naar binnen, zoover, totdat de rug van de hand horizontaal komt en de duüngestrekt tegen den steel drukt. De platen 5 en 6, voorstellende den backhand-greep bezien van den kant, waarmee we slaan en van den achterkant, zullen een en ander duidelijk maken. De duim doet hier dienst als steun wanneer de bal op het racket komt; hij helpt dan het racket naar voren duwen. Ik wijs er even terloops op, dat het woord backhand eigenlijk hier niet meer op zijn plaats is, want de rug van de hand zit niet meer aan den kant, waarmede we slaan. Deze greep is zeer geschikt voor een bepaalden (topspin) backhand-slag, waarover later (bij backhand) 67 meer. Het verpakken lijkt in het begin lastig, men gewent er zich gauw aan en bij baseline-spel heeft men altijd tijd genoeg de handeling tijdig uit te voeren; hoogst zelden komt het voor, dat men zijn goeden greep niet klaar heeft, bijvoorbeeld als een bal plotseling een andere richting aanneemt, maar dit nadeel weegt bij lange na niet op tegen de ellende die men voortdurend ondervindt door niet te verpakken. Platen 7 en 8 stellen voor den Engelschen forehandgreep, plaat 9 den Engelschen backhand-greep. Opmerking verdient nog, dat bij de Amerikaansche grepen het racket meer het verlengde vormt van den arm dan bij de Engelsche grepen, waar onderarm en racket meer een wijde V vormen; voor harde drives, waar dan ook de Amerikaansche grepen beter voor zijn, waar het op kracht aankomt, is dit ook logischer : een nmchinebouwer zal nooit een krukstang met een knikje maken, dat zou heel gekke consequenties met zich brengen ! Ten slotte nog deze opmerking : men houde zich niet te krampachtig vast aan de grepen, zooals die hier afgebeeld zijn ; de eene speler wijkt er zus van af, de andere zoo, bij sommigen is de duim bij den Amerikaanschen greep rond het racket, bij anderen recht er tegen; een en ander hangt absoluut af van hun handen en ook van de wijze waarop ze hun slagen uitvoeren. Het komt ook dikwijls voor, dat eenzelfde speler verschillende Engelsche of Amerikaansche grepen er op nahoudt, naar gelang hij volleert, serveert of drives geeft; de practijk moet dit een ieder leeren. DE SLAGEN. Ik ga nu eindehjk over tot het meer concrete van het spel, n.1. de verschillende slagen; de lezer houde mij ten goede, dat ik mogelijk dingen mededeel, die reeds vroeger met andere woorden zijn beschreven; het overtollige schaadt in dit geval niet, men kan sommige dingen niet genoeg hooren ! Hoe vaster ingeprent, hoe beter. 68 Elke slag bestaat uit een aantal bewegingen, die geleidelijk in elkaar moeten overgaan, zonder schokken, vooral als het racket den bal bereikt en eigenlijk het daadwerkelijke van den slag begint. Wanneer ik dus hieronder spreek van „onderdeden van den slag", bijvoorbeeld terugzwaai, beginzwaai enz., dan zijn dit op zichzelf bewegingen, die in elkaar overvloeien. Al wat in tennis met schokken gaat is verkeerd. Bij eiken slag behoort een voorbereiding, en hoe gauwer deze tot stand wordt gebracht, des te beter zal de slag worden ; omgekeerd zal iemand, die steeds zijn voorbereiding te laat begint of ze gebrekkig uitvoert, er te weinig aandacht aan schenkt, op den duur slecht spelen. Het komt er voor den speler op aan snel het besluit te nemen, waarheen hij moet loopen, hij heeft dan méér tijd om den gewenschten afstand af te leggen en komt dus minder gehaast op de juiste plaats aan; begint hij te laat, dan moet hij denzelfden weg in korter tijd afleggen, dus meer vaart hebben, en juist die vaart kan oorzaak zijn, dat hij niet remmen kan en weer te dicht bij den bal komt; een treffen van steel en bal of in het geheel geen treffen is dan meestal het gevolg. Een speler moet dan ook zoo gauw mogelijk trachten uit te vinden wat de tegenpartij van plan is te gaan doen, of hij hard zal slaan, in welke richting hij zal slaan, welk soort slag hij zal geven, enz. Hij beginne dan daarna met zoo groot mogelijke stappen (dat gaat sneller en toch rustiger dan met dribbelstapjes) te loopen waar hij denkt, dat hij zich moet bevinden om den bal goed terug te slaan. Dat opzoeken van de juiste plaats is het moeilijkste, want het gaat er om te loopen naar een denkbeeldig punt, het punt waar de bal, na bijvoorbeeld bij een groundstroke opgesprongen te zijn, nog moet komen; bij golf is dit zoo geheel anders, daar ligt de bal kalm op ons te wachten. Beginners loopen bij een groundstroke bijna allen te veel naar het punt, waar de bal den grond zal bereiken, het gevolg is dan dat ze geen gelegenheid tot slaan hebben; ze moeten inderdaad zoodanig loopen, dat ze steeds links of rechts 69 van den bal blijven (al naar gelang het een fore- dan wel een backhandstroke betreft); en dan steeds een eind achter den bal (zie de gevolgen van verkeerd toeloopen in plaat i en plaat 10). Terloops wil ik hierbij het volgende opmerken : wanneer het pubhek een wedstrijd volgt, bijvoorbeeld een heerenenkelspel, dan meenen velen, dat de spelenden niet hard loopen, althans weinig loopen. Dit is niet juist. Inderdaad loopt elke speler voor hij slaat wel hard, en zeer hard soms ook, maar Hj zal dat doen als de tegenpartij met den bal bezig is ; het publiek, dat altijd den bal volgt, kijkt dus naar de tegenpartij en let niet op den speler die straks weer te slaan krijgt; is de bal dan weer op zijn kant, dan is hij ook meestal klaar om te slaan. In het spel zal het blijken, dat men lang niet altijd kan stilstaan, wanneer men slaat. Hoe goed men ook zijn best doet zich snel voor te bereiden, zeer dikwijls moet men loopende slaan; als het maar eenigszins kan, probeere men stil te staan, want de slag wordt dan minder gecompliceerd, maar absoluut noodzakelijk is het niet, het kan met altijd. . Gedurende het loopen naar de juiste plaats, of direct daarna, moet het racket teruggezwaaid Worden en hierbij moet het lichaam al een vooroverhellende richting hebben ; de massa van ons lichaam is groot, vergeleken bij die van onzen arm met racket; we kunnen daarom nooit ons lichaam zoo gauw voorover laten hellen als we arm en racket kunnen zwaaien ; ons lichaam moet dus tijdig aan de vooroverhellende beweging deelnemen. Verwaarloos nooit den terugzwaai en laat hem nooit degenereeren in een klein arm- of polsbeweginkje, want dan mist de slag alle kracht; de terugzwaai is als het ware het aanloopje voor den beginzwaai, dat is de zwaai in voortgaande richting, naar den bal toe ; de terugzwaai is identiek met het terugtrekken van een handkar, die met een vaartje over een trottoirband moet gebracht worden. Meestal is er tijd voor;' ik herinner mij een wedstrijd, waarbij een speler een zeer hooge lob op zijn backhand 70 te behandelen kreeg ; de bal komt hoog uit de lucht, vrijwel verticaal op den grond, springt eenige meters op en bij het neervallen wil de speler hem slaan ; hij had tijdig teruggezwaaid, maar mist; wat doet hij, hij zwaait eenvoudig door, brengt zijn racket bliksemsnel terug, zwaait weer, en ... . slaat den bal behoorhjk backhand terug over het net, tot groote verwondering van tegenstander en publiek ; een bewijs dus, dat het ook in de moeilijkste gevallen dikwijls nog mogelijk is. Na den terugzwaai begint de eigenlijke slag, de beginzwaai. Het racket wordt naar den bal toegezwaaid, geleidelijk sneller en het ontmoet dan, we hopen het ten minste, den bal ongeveer op de helft van het blad. Men zou onwillekeurig denken, dat dit het gewichtigste moment van den slag is, en dat is toch niet juist; ik vind altijd de voorbereidingen, dus de dingen die moeten gebeuren vóór dat de bal op het racket komt, veel belangrijker. M. i. hangt daar veel meer van af. Velen maken, wanneer de bal op het racket komt, fouten door bijvoorbeeld plotseling een snelle pols- of armbeweging te gaan maken. Ik kan me begrijpen dat ze het doen, maar het is zoo onlogisch en slecht mogelijk. Het racket moet zijn gewonen gang gaan, alsof er niets gebeurd is, precies eender als de ijsberg zonder eenige vertraging doorgaat als hij tegen een oceaanstoomer aanbonst. De terug- en beginzwaai zijn er juist om het racket in staat te stellen eenvoudig zijn gang te gaan, den bal te regeeren en niet toe te laten dat de bal het racket beïnvloedt. Iemand, die plotseling zijn racket inhoudt, kan dit te vroeg doen (meestal doet zulk een speler dat ook te vroeg) ; de slag ontaardt dan in een soort pingpong-slag, terwijl juist de bal betrekkelijk lang op het racket moet blijven ; de finishing touch wordt juist aangebracht op het laatste oogenblik, dat de bal nog in contact met het racket is. Een kennis van mij heeft de gewoonte bij vele slagen zijn racket plotseling in te houden, hij werkt zijn slag dan niet af; het gevolg is dan dikwijls dat hij den bal „out" slaat; er komt dan een vloek, maar, gelukkig, werkt hij dezen n ook niet af ! (Er is een enkele slag, die niet zoover afgewerkt moet worden, d.w.z. het racket moet hierbij juist worden ingehouden, we krijgen dit later). Het racket neemt nu den bal even mee en geeft er snelheid, richting en eventueel rotatie aan, totdat ons lichaam, dat eigenlijk het racket vasthoudt, dit niet steeds kan bijhouden, m.a.w., het racket blijft achter en de bal, die nergens door vastgehouden wordt, verlaat het racket en begint zijn baan. Is de bal van het racket, dan is het meest natuurlijk dit eenvoudig te laten uitzwaaien, en dat zal ook gebeuren, mits we maar geen plotselinge bewegingen gaan maken met arm of pols ; dit is nergens voor noodig en zelfs absoluut verkeerd. De slag is nu echter nog niet afgeloopen, er moet nog een beweging uitgevoerd worden en dat is het zich weer voorbereiden tot den volgenden slag. Velen maken de fout te blijven kijken naar de tegenpartij met hun racket "in den eindzwaai en hun lichaam in de daarbij behoorende houding. Het kijken naar de tegenpartij is wel goed, hoogst noodzakelijk zelfs, maar het is absoluut verkeerd om zich niet tegelijkertijd te prepareeren voor den komenden slag, vooral wanneer men genoodzaakt was door een scherp geplaatsten bal naar een der begrenzingen van het veld te loopen en een groot deel daarvan vrij te laten. Daarom : loop direct na den eindzwaai terug naar een plaats van waaruit het geheele veld te bereiken is, dat is practisch ongeveer het midden van de baseline. GROUNDSTROKES. Hoewel de service volgens de spelregels de beginslag van elke game is en ook lang geen onbeteekenende slag, zal ik toch dezen niet eerst behandelen doch uitgaan van de groundstrokes. De groundstrokes toch komen het meest voor, zij zijn de basis waarop het spel is gebouwd; ze zijn ook voor den beginner het gemakkelijkst en meest voor de hand liggend. 72 omdat de grond, waarop de bal opspringt, een vast punt, een hulpmiddel is om er ons oog en onzen slag naar te richten. Immers, wanneer we den bal op den grond zien komen, dan weten we, waar hij zijn tweede baan begint, waar hij dus bijvoorbeeld zijn hoogste punt zal bereiken, en dit hulpmiddel missen we o.a. bij het nemen van den bal in de vlucht, bij volleys en smashes. Bij de nu te volgen beschrijving zal ik doen alsof ik schrijf voor lezers, die het spel van meet af aan leeren, nog nooit gespeeld hebben, en hen dan in gedachten medenemen naar het oefenbord, beschreven bij het eind van het hoofdstuk, .banen''. Ik acht het voor eiken beginner absoluut noodzakelijk tegen het bord te spelen. Vooreerst heeft hij in het bord een vriend, die hem met het uiterste geduld, zonder ooit te falen, eiken bal terugspeelt; in de tweede plaats krijgt hij in denzelfden tijd veel meer ballen te slaan, dan wanneer er heen en weer over het net gespeeld wordt; in de derde plaats is het een prachtig middel om zacht té leeren slaan, wat de beginners meestal niet doen, wanneer ze met elkaar over het net willen slaan. Het bord leert te snel slaan wel gauw aan den beginner af, want het brengt in toepassing het oude spreekwoord: „Wie kaatst moet den bal verwachten" ! Ik moet echter waarschuwen tegen twee dingen bij het spelen tegen bord of muur. Ten eerste : speel niet gedachteloos, doch speel met overleg en breng de dingen, die reeds hiervoor beschreven zijn en die nog behandeld zullen worden, in toepassing, anders helpt het spelen tegen den muur u niets en is het verknoeien van tijd. Ten tweede : denk niet, dat het spelen tegen den muur alleen voldoende is, oefening op de baan is even hard noodig ; iemand die aardige rallies tegen den muur maakt, kan daardoor nog geen rallies op de baan maken en zal, als hij voor het eerst eens op een baan zou spelen, ondervinden hoeveel moeilijker dat is. De muur is enkel nuttig om zijn slag te leeren analyseeren en langzaam de bewegingen uit te voeren. 73 Voor degenen, die geen muur hebben, geldt evenzeer wat hierna gezegd zal worden, maar ze moeten er om denken, dat, wanneer ze dus een en ander in practijk willen brengen, ze iemand dienen te vinden, die hun in den beginne ballen aangeeft die langzaam door de lucht gaan, vrij hoog, zoodat ze met geringe snelheid op hen afkomen. DE FOREHAND-SLAG. De forehand-slag is het meest natuurlijk, het meest voor de hand liggend : een straatjongen geeft zijn collega nooit een backhand-, altijd een forehand-slag. Alle beginners, een enkele uitgezonderd, spelen liever fore- dan backhand. Ik zal eerst behandelen den forehand-slag met topspin 1), want dit is de voornaamste slag en dient het meest toegepast te worden. Want de bal kan hiermee hard geslagen worden, zonder groote kans van „outside" of in het net te gaan. Bovendien, iemand die een bal met veel topspin slaat tegen den netband, zelfs enkele centimeters er onder, heeft nog vaak kans dat hij toch nog over het net komt. Door de draaiing zal de bal naar boven willen rollen, als het ware tegen het net op willen ldimmen. Ballen daarentegen met tegenrotatie hebben eerder neiging naar beneden te rollen. Een bal met tegenrotatie is wel is waar moeilijker te volleeren, juist door dat naar beneden willen rollen, doch daartegenover staat, dat een bal met topspin in den regel ook harder geslagen is, waardoor het den volleyer toch ook weer lastiger gemaakt wordt. Men neme het racket in den Amerikaanschen greep voor den forehand (platen 3 en 4), en een paar ballen in de linkerhand en ga dan staan op ongeveer 4 tot 5 meter van het oefenbord; de rechter(achter)voet moet ongeveer evenwijdig zijn aan het bord, de linkervoet moet ongeveer wijzen naar het bord; de verbmdingshjn der schouders moet * ongeveer loodrecht op het boid gericht zijn, m.a.w. in de *) Men zie de verklaring van het woord topspin op blz. 48 en het gevolg van een met topspin geslagen bal. 74 richting van den slag loopen; het lichaam moet hoofdzakelijk op den achtersten voet rusten, het racket achteruit gehouden worden, omhoog, en de linkerarm klaar zijn voor het opgooien. Bij dit opgooien, hoe kinderachtig eenvoudig het ook lijkt, moet ik een oogenblik stilstaan. De arm moet vrijwel gestrekt zijn (zie plaat n), ongeveer evenwijdig aan het bord, en de handpalm moet naar boven wijzen, de rug van de hand dus omlaag; de bal moet namelijk omhoog en niet naar beneden gegooid worden; het laatste geeft aanleiding tot een schok, tot iets onrustigs, terwijl, wanneer de bal omhoog gegooid wordt, de geheele beweging kalmer geschiedt, de bal blijft ook langer onder weg en dat geeft ook kalmte. De bal, dien men opgooien wil, moet nu op het voorste deel van de hand rusten en bij het opgooien nog op het laatste oogenblik door den wijsvinger de juiste richting verkrijgen (zie plaat 12); de hand moet vooral niet met een schok plotseling achterblijven als de bal er uitvliegt, zij moet langzaam een oogenblik in dezelfde richting meegaan. Inmiddels moet het lichaam naar voren gaan hellen (zie plaat 13), zoodat, wanneer de bal ongeveer loodrecht is opgegooid, hij iets achter den linkerschouder op den grond zal komen, ruim een meter van dien schouder verwijderd. De bal moet nu zoo hoog gegooid worden, dat hij van den grond ruim een meter hoog zal opspringen, dat is ongeveer de normale hoogte, waarop hij horizontaal over het net geslagen kan worden, zoo rationeel en eenvoudig mogelijk. Als men nu den bal op den grond hoort vallen, dan is dat een bewijs, dat hij opspringt, hoe langer hoe langzamer stijgt en dan een hoogste punt bereikt, een ondeelbaar oogenblik stilstaat in de lucht en daarna weer hoe langer hoe sneller gaat vallen. Het komt er nu op aan te maken, dat het racket bij den bal is, juist als deze stil is, voor hij wil gaan vallen, want dan Hebben we een ding te pakken, dat stilstaat, en dat is veel gemakkelijker dan een ding te vangen, dat in beweging is. Het racket, dat zijn terugzwaai reeds volbracht moet hebben, moet nu, zoo gauw we den bal op den grond hooren komen, zijn beginzwaai aanvangen; blijft deze zwaai te lang uit, dan komt het óf te 75 laat bij den bal, deze daalt dan alweer, öf de snelheid moet zóó groot zijn, dat de beweging te gecompliceerd wordt, te veel met een schok. Het racket moet gelijktijdig met den bons van den bal omlaag gebracht worden en dan schuin omhoog naar voren. Het laten zakken bij het begin van den beginzwaai is absoluut noodig, omdat er zooveel ballen geslagen moeten worden, als ze lager dan het net zijn. Men moet dus vertrouwd raken met de opgaande beweging van het racket; doet men dat niet, dan kan men enkel hooge ballen nemen en zou men de lage dikwijls missen of onvolledig terugspelen. Het racket ontmoet dus den bal, zet zijn weg eenvoudig voort met toenemende snelheid en geeft door eene snelle beweging van den onderarm, het buigen van den elleboog dus, en op het eind door het zwenken van den pols, aan den bal een rotatie, hiervoor besproken als topspin ; de arm, die in het begin van den slag vrijwel recht was, heeft dus aan het eind een gebogen houding. Men lette er vooral op, dat het topspin niet enkel met den pols wordt verkregen, de onderarm heeft er het leeuwenaandeel in; met den pols alleen bereikt men geen topspin ; de polsbeweging is enkel goed om den bal nog op het laatste oogenblik zijn juiste richting te geven, zoowel naar links of rechts als naar beneden. Is de bal eenmaal van het racket, hetwelk eenvoudig vanzelf geschiedt (het racket dat aan ons lichaam vastzit blijft achter), dan zwaait het nog een oogenblik door, hoe langer hoe langzamer en de slag is afgeloopen, schijnbaar .... want het is noodig direct te denken om den volgenden slag, en daarom behoort het begin van den volgenden slag als het ware vast te zitten aan het eind van den juist gespeelden. Men blijve dus nooit met racket of lichaam in den eindstand, maar vergete dien onmiddellijk en make zich klaar voor den volgenden slag. Als men den bal tegen den muur hoort bonzen, dan is dat een bewijs dat hij onmiddellijk weer terugkomt; de bal is allesbehalve een gentleman, die even wacht tot men klaar is, neen, is onverbiddelhjk in het snel terugkomen. De voorbereiding tot den volgenden slag moet dus al beginnen, terwijl de bal den muur verlaat. 76 De wijze waarop de terugzwaai uitgevoerd wordt, is ook van groot belang ; de terugzwaai moet zijn „bovenover", dus ongeveer precies gelijk aan den eindzwaai doch achterstevoren ; de lijn van den terugzwaai moet dus niet den vorm hebben van het half ronde vlak van een hobbelpaard, maar eerder van een kromme lijn bol naar boven. Wanneer men het racket terugzwaait in een lijn bol naar beneden, dan moet het stoppen om den beginzwaai aan te vangen, er komt dus iets schokkends in den slag ; maakt men den terugzwaai bol naar boven, dan komt de beginzwaai er hoogst gemakkelijk en natuurlijk uit voort en vloeien ze beide in elkaar. Iemand, die voor het eerst een racket in handen heeft, moet de eerste keeren niets anders doen dan den bal verticaal opgooien, slaan en het racket snel terugbrengen, doch nog niet den bal terugslaan, dat is nog veel te moeilijk; hij moet den terugkomenden bal eenvoudig met de linkerhand grijpen, dat is als oefening ook nuttig, en dan weer den beginslag beginnen. Hij moet zich vooral dwingen langzaam te slaan, en enkel naar den bal te kijken, niet naar het racket. Is het voorgaande eenige malen beproefd en het gaat een beetje behoorlijk, dan kan men probeeren den terugkomenden bal terug te slaan; men denke er vooral om het racket terug te brengen zoo gauw de bal van den muur afkomt, want dat is de sleutel tot het langzaam en kalm spelen. ' Hiermede is dus de analyse van den torehand-slag met topspin afgeloopen. Om hem nu goed te leeren, er vertrouwd mee te geraken, is het noodig de voorgaande bewegingen dikwijls te doen, afgewisseld met dezelfde pogingen op de baan en over het net, liefst met aan de andere zijde daarvan een speler, die gemakkelijke, vrij hoog opspringende ballen aangeeft. Zeer nuttig is het (ook wanneer men reeds zoover is, dat men een partijtje volgens de spelregels kan spelen) om, wanneer de tegenpartij moet serveeren en ballen noodig heeft, deze naar hem toe te slaan op „grammatieaal-zuivere" wijze, dus door den bal op te gooien en hem op het punt van stilstand 77 te slaan; dit is een zeer goede oefening en men gebruikt den tijd, die toch al zoo kostbaar is, nuttiger dan de ballen over te slaan op een ondoelmatige wijze of (zooals zoo dikwijls gebeurt) ze met de hand over te gooien of over te „voetballen". Een goeden raad moet ik hierbij nog geven : men sla zulke ballen nooit hard over wanneer er aan de overzijde van het net menschen zijn, die niet opletten; er is altijd kans, dat men iemand tegen een teer lichaamsdeel raakt, het oog of den slaap en dat kan gevaarlijk wezen. Ten slotte nog enkele opmerkingen : Sla den bal zooveel mogelijk met vrij gestrekten arm, vooral niet te veel gebogen, dat geeft aanleiding tot een gewrongen slag en tot krachtverlies 1). Tracht ook lage ballen te slaan, niet alleen de hooge, want lage ballen komen dikwijls voor. Denk bij eiken slag, dat de bal over het net en niet out geslagen moet worden ; een bal, die laag genomen wordt, moet dus eerst opgeslagen worden en dan pas weer horizontaal of naar omlaag ; dus in zulk een geval niet direct met het topspin beginnen ; toch moet een laag geslagen bal zeer veel topspin hebben, want door zijn stijgende richting wordt hij allicht uitgeslagen, vooral wanneer hij dichtbij het net opspringt en de baseline aan de andere zijde van het net dichterbij is dan wanneer de bal meer achter van het veld geslagen wordt. Deze alinea geldt vooral ook voor geoefende spelers, bij het bepalen van de „lengten" van hunne slagen. De illustraties, platen 14,15,16 en 17, zullen nu duidelijk zijn (instellen, beginzwaai, bal ontmoet het racket, en eindzwaai); verder is plaat 18 er om te laten zien, dat de arm vrijwel gestrekt is, het lichaam iets naar rechts gebogen, plaat 2 laat zien hoe het heele lichaam bij lage ballen moet medewerken, de figuur op omslag is het eind van een forehand-slag met veel topspin, het racket is geheel hori- ») De arm behoeft niet zoo recht te zijn als een wandelstok, maar mag ook niet te veel gebogen zijn. 78 Plaat 14. Plaat 15. Plaat i Plaat 17. zontaal en ten slotte zijn de platen i en 10 voorbeelden van ballen die respectievelijk te veel naar achteren en te dichtbij zijn genomen. Men kan ook den topspindrive slaan met den Engelschen greep. Voor ballen, die laag zijn, biedt deze greep zelfs wel voordeden, maar toch oordeel ik den topspindrive met Amerikaanschen greep beter, omdat we ved meer kracht hebben, zoowd voor den speed als voor het topspin, en omdat men daarbij zich meer zal trainen in het nemen van de hooge ballen (de voordeden zijn bij de voorgaande hoofdstukken besproken). Men zou zich nu wd kunnen odenen in bdde slagen, en dan voor de lage ballen den Engelschen greep kunnen gebruiken, maar ik gdoof, dat dit gaat ten koste van den forehanddrive in Amerikaanschen greep. De Engelsche greep kan voor topspinslagen nooit zoo goed zijn als de Amerikaansche, omdat we bij den Amerikaanschen greep het racket wegduwen met den pols, terwijl we bij den Engelschen greep met den pols het racket moeten oplichten en dat kost altijd meer kracht; bovendien zit er iets onlogisch in dat het racket met den arm altijd een (zij het vrij stompe) hoek maakt. De Engelsche greep is echter voor andere slagen zeer geschikt. Niet voor die, waarbij we het racket moeten oplichten, maar voor de slagen waar we het om zoo te zeggen laten vallen, zooals we ook een bijl bij het houthakken laten vallen, en dat zijn dan de z.g. afgekapte ballen, de volleys, die ik later behandd, en de drives met terugwaartsche rotatie. Bij den forehanddrive met tegenrotatie moet het racketblad achteroverhellen en dan van boven schuin naar beneden geslagen worden; de bal kan daarbij van onder geraakt worden, doch ook rechts op zijde. Het gevolg is, dat de bal omdat hij onder een flauwe helling op den grond komt, weirug zal opspringen en de tegenrotatie maakt bovendien dat hij weinig zal doorspringen. Als afwisseling met den forehanddrive met topspin is hij dus zeer goed. Het is echter verkeerd er een gewoonte van te maken hem toe te passen, het verknoeit den forehanddrive, en het is ook 79 een slag waar veel risico van missen aan verbonden is, vooral wanneer men bijvoorbeeld staat achter de baseline en een lagen bal op die wijze wil spelen. De wijze waarop hij gespeeld kan worden is te zien in de platen 19 en 20 (begin en einde). Men kan dezen slag spelen met Engelschen of met Amerikaanschen greep : het maakt weinig verschil; het eenvoudigst is dezelfde greep» dien men gebruikt voor den topspindrive. DE BACKHAND-SLAG. Deze is eigenlijk wel de moeilijkste slag van het spel. Toch moet hij goed gespeeld worden, anders is er een zwak punt, waar elke eenigszins geoefende speler eenvoudig op speelt en waardoor hij herhaaldelijk scoort; het helpt dan niet of men telkens zoo gaat staan, dat men den bal toch forehand kan slaan, dat mag een enkele keer gelukken, meestal is daartoe geen gelegenheid. De backhand-slag is daarom zoo moeilijk, omdat de slag veel minder voor de hand ligt dan een forehand-slag en het voor een goede uitvoering noodig is dat de schouder, waar de arm en het racket aan zitten, reeds vóór is, terwijl die bij den forehand-slag achter is en dus meer aan den slag kan deelnemen. Vroeger kon men nog wel prijzen winnen zonder goeden backhand-slag, mits de forehand dan maar uitstekend was, maar tegenwoordig, nu het spel zooveel sneller en volmaakter is geworden, is dit vrijwel uitgesloten. Men zou de moeilijkheid kunnen ontgaan door het racket gauw in de andere hand te nemen en dan eenvoudig een forehand te spelen, maar dit neemt te veel tijd in beslag, in zeer enkele gevallen zou het mogelijk zijn, maar als regel niet. De fout van vele beginners, vooral diegenen, die de juiste bedoeling van het spel niet kennen, is, dat ze meenen met een forehand-slag alleen al heel wat te presteeren en dan den backhand-slag absoluut verwaarloozen. Zij krijgen er een soort handigheid in zoo te gaan staan dat ze meestal de ballen op hun forehand krijgen, en als het dan niet anders kan, dan duwen ze op een of andere onbeholpen 80 Plaat 19. Plaat 2o. ï wijze, soms met twee handen aan het racket, den bal over het net. Er moet dus aan dezen slag de uiterste zorg besteed worden en wie dat doet, zal bemerken, dat hij werkelijk nog wel een goede backhand kan krijgen, zelfs hard en met topspin. Het middel is ook al weer de oefenmuur. Voorts doet hij verstandig om elke gelegenheid, die zich voordoet (zooals met den forehand, wanneer de tegenpartij moet serven en ballen noodig heeft), aan te grijpen om den bal met een goeden backhand-slag over het net te slaan. Ookhier behandel ik eerst den drive met topspin, want deze is ook bij backhand de voornaamste slag in het algemeen. We gaan dus weer naar het oefenbord, weer op 4 a 5 meter daar vandaan, twee ballen in de linker- en het racket in de rechterhand, volgens de platen 21 en 22, Amerikaanschen greep. De slag wordt geheel analoog met den forehand uitgevoerd. In beginsel wordt hij precies eender, alleen de uitvoering wordt anders. Nu moet de rechtervoet voor zijn, de linker-achter, en dit is van groot belang : men probeeré maar eens backhand te slaan met den linkervoet voor ! Men zal dan direct bemerken, dat de knie van het linkerbeen erg in den weg zit. De verbindingshjn van de schouders moet nu niet loodrecht naar het bord wijzen, doch nog meer teruggedraaid worden, het lichaam moet dus sterk achteruitgedraaid zijn; dit is noodig om den rechterschouder, die bij den forehand-slag in de richting van den slag een heel eind kan draaien, nu ook gelegenheid te geven te draaien. De arm, die den bal moet opgooien, moet nu ook ongeveer naar het bord wijzen, niet zooals bij den forehand evenwijdig daaraan. Dit moet omdat de arm waarmede we opgooien nu aan den achtersten schouder zit; hielden we hem evenwijdig aan het net, dan zouden we bij het slaan ons evenwicht verliezen, terwijl het juist bij den backhand-slag zeer noodig is, dat het lichaam naar voren helt. Een backhand-slag moet dus eigenlijk meer voor ons uit gespeeld worden dan een forehand-slag. Een fout die velen maken is, dat ze tijdens den slag het blad van het racket min of meer terugdraaien, waarvan Lawn-Tennis 6 81 het eevole is, dat ze de ballen snijden, waardoor deze met een soort tegenrotatie over het net geslagen worden Dit gaat echter ten koste van snelheid en zekerheid De fout lomt waarschijrüijk voort uit een idee fixe dat de bal er niet over komt, wanneer ze hun racket met platter houden; in beginsel moet het blad verticaal zijn, m werkehjkheid zooveel mogelijk1) verticaal. Om nu die fout van racketdraaiing den kop in te knijpen, verdient het aanbeveling bij den tegwistand (zie plaat 21) het blad met verticaal te houden, doch horizontaal, d.w.z. met den bovenrand van het blad naar voren; bij den beginzwaai keert de leerling het blad toch een kwartslag om, terug, het komt dus^p het oogenblik, dat de bal er op komt, juist goed! Gooi nu den bal op, precies eender als bij den forehand, breng het racket ook naar voren op het moment van den bons van den. bal en maak den zwaai in opgaande richting met inachtneming van de beweging van het lichaam naar' voren, den opwaartschen zwaai van onderarm en de ooisbeweging. Ook hier enkel naar den bal kijken. Indien men niet vertrouwt of de houding van het racket wel goed is kan men zwaaien zonder bal, den zwaai bestudeeren. en dit eenige malen herhalen, totdat de beweging er een beetie vastin komt. Probeer dan dezelfde beweging na den bal opgegooid te hebben en tracht vooral dan geen andere bewegingen met het racket te maken. Vooral bij den backhand-slag merkte ik dikwijls op, dat velen wel goed en langzaam kunnen zwaaien zonder bal, maar dat ze zoo eauw ze den bal moeten slaan, hun zwaai plotseling bedenkelijk gaan wijzigen, er allerlei onnoodige dingen bij doen en hun slag bederven. Men dwinge zich dus niet bang van den bal te zijn en kalm te blijven zwaaien. Heeft men dezen meest elementairen slag, het slaan van den stilstaanden bal eenige malen geprobeerd (evenals in uitdrukkelijk vermeld ik hier dat stilzwijgend is veronderstelddat de bal op normale hoogte (d. i. niet ager dan de netloogte) is genomen; bij lager te nemen ballen mag het blad natuurlijk even achterover hellen. 82 Plaat 24. Plaat 23. bij den forehand-slag, hoewel zal blijken dat het bij den backhand-slag minstens een dubbel aantal keeren geprobeerd moet worden, het is veel moeilijker), dan kan men probeeren den bal, wanneer hij van het bord terugkomt, te slaan. Hierbij is het vooral van belang, nog meer dan bij den forehand, het racket direct terug te brengen, zoo gauw men den bal tegen het bord hoort bonzen ; vooral bij backhand is het van het grootste belang dat het begin langzaam wordt uitgevoerd, en dat kan alleen wanneer het racket en het lichaam tijdig hun nieuwe houdingen hebben ingenomen. De terugzwaai moet ook weer bovenover zijn, zoodat de beginzwaai er geleidelijk uit voortkomt, zonder schok. Bij het gaan staan op de juiste plaats, is het vooral van belang nog meer achter den bal te blijven dan bij den forehand, omdat men anders, zooals reeds is gezegd, geen kracht kan geven om den bal te slaan. Bovendien' wanneer men den bal niet genoeg vóór zich neemt, doch bijvoorbeeld achter den rechterschouder, dan slaat men hem meest in de schuine richting van zich af, doordat het racket dan nog aan het begin van zijn beginzwaai bezig is en dus een richting heeft schuin naar achteren. Meestal is het gevolg dan ook aan den eindstand te zien, zooiets dergelijks als in plaat I, slecht eind van een forehand. Het gewicht is dan n.1. in het geheel niet verplaatst op den voorsten voet. Indien het heen en weer slaan tegen den muur een beetje goed gaat, dan moet hetzelfde gedaan worden op de baan, over het net. Ook weer precies als bij den forehand, liefst met behulp van iemand, die gemakkehjk ballen wil aangeven. Ik herhaal', dat het ook hier van het grootste nut is, zelfs voor geoefende spelers, een bal backhand over te slaan, wanneer de tegenpartij hem noodig heeft voor den service; ieder, die zich aanwent dit te doen, zal ondervinden welk een baat hij daarbij heeft. De platen 21, 22, 23, 24, 25 en 26 zullen duidelijk den geheelen slag weergeven. Plaat 21 is het begin tegen den muur, het gewicht rust dan nog op den achtersten voet, plaat 22 geeft den slag iets verder, de bal is dan weggegooid 83 en het racket begint zijn beginzwaai; en tevens is dan het gewicht op den voorsten voet verplaatst. De platen 23, 24, 25 en 26 stellen den geheelen slag voor en plaat 27 een backhand tegen den muur, laag gespeeld. Een eigenaardige manier van backhand-spelen, strikt genomen is het geen backhand, want de rug van de hand blijft achter, is die wijze, waarbij men den bal neemt in forehand-greep, en ook met dezelfde zijde van het racketblad als den forehand-slag ; een enkele zeer goede speler past deze wijze van slaan met succes toe, naar het heet om meer kracht in den slag te kunnen leggen. Ik geef de voorkeur aan den werkelijken backhand-slag, indien men dezen behoorlijk oefent, kan men ook zeer harde ballen geven. Een nadeel van dezen schijn-backhand-slag is, dat hij slecht toe te passen is bij ballen, die men achterin het veld te slaan krijgt, men slaat ze dan dikwijls tegen den grond. De helaas gesneuvelde Australiër, Anthony F. Wildmg, speelde vóór hij naar Cambridge kwam zijn backhand ook volgens de „schijn''-methode, doch veranderde hem in Engeland in een werkelijken backhand-slag. De schijnmethode geeft zoo licht aanleiding tot een stand, afgebeeld in plaat 28, waarbij de elboog naar boven wijst en het blad naar beneden is gericht, en dat zijn juist de dingen, waar ik tegen ben. , Behalve de fout door velen gemaakt, het racket-blad tijdens den slag achteruit te draaien, zijn er nog twee veel voorkomende fouten, n.1. : iste. Het racket-blad is te dicht bij het lichaam tijdens den slag, waardoor een gewrongen slag wordt verkregen ; de backhand-slag moet altijd een vrije slag blijven, de vuist vèr van de borst af. . 2de De elleboog wijst naar boven en het racket-blad is te laag ; het blad mag bij den backhand-slag altijd iets naar boven wijzen, de houding van den pols en van den duim brengt dat mede, dat kan moeilijk anders, en dientengevolge mag de onderarm naar boven, de elleboog naar beneden wijzen. Iemand, die echter den elleboog naar boven laat wijzen, schept zich dezelfde moeilijkheden als 84 Plaat 26. Plaat 25. degeen die den Australische backhand speelt, hij zal veel ballen-te laag en dus tegen het net slaan. Men kan den topspindrive ook slaan in een minder geprononceerden Amerikaanschen greep, dus de hand meer in Engelschen greep en den duim niet gestrekt achter, maar meer schuin rond den handle. De backhand-slag is wel een slag die bijzonder geschikt is voor tegenrotatie ; zooals ik reeds onder de fouten van den slag opmerkte, houden vele spelers het racket onbewust schuin achterover ; op deze wijze gespeeld is er echter steeds veel risico. Om dit te beperken moet men altijd beginnen met het blad ongeveer verticaal te houden en het dan pas tijdens den slag achterover te brengen ; zoowel op lage als op hooge ballen kan men met „undercut" slaan. In het eerste geval heeft het racket de opgaande beweging en gaat het blad langzamerhand achteroverhellen, in het laatste geval is de beweging van boven achter, naar beneden voor en het blad langzaam achterovergaande. De greep kan ook weer Amerikaansch of Engelsen zijn. SERVICES. Al is de service niet de voornaamste slag van het spel, het is toch een slag, waarvan veel afhangt, want men moet hem om de andere game spelen en wanneer men geen goeden service heeft, dan is men bij elke game waarin men serven moet zeer in het nadeel. De service, die in het servicevak geslagen moet worden, is immers een slag met „slechte lengte", en zulke slagen zijn (in tegenstelling met ballen, die goede „lengte" hebben en vlak bij de baseline neerkomen — waarover later meer) niet moeilijk wanneer er niet iets op gevonden wordt om hen toch nog zoo moeilijk mogelijk voor de tegenpartij te maken en dit is juist zeer lastig. Het moeilijkst voor de tegenpartij zijn de services, die hard van een punt boven het hoofd geslagen zijn, want die kunnen harder geslagen worden ; alle underhand geslagen services zijn zachter en dus gemakkelijker terug te slaan. 85 Alle ballen, die we van beneden naar boven slaan en hard bovendien, hebben neiging om „out" te gaan (zie de vergelijking met den kanonskogel onder 45 graden geschoten) ; men kan dus in het algemeen een harden bal beter „inside" slaan, wanneer hij van boven naar beneden wordt geslagen. De underhand-services zijn dan ook m onbruik geraakt, hoogst zelden ziet men nog weieens een dame, die er zich van bedient of een heer, die haar bij verrassing gebruikt; ik zal ze straks terloops behandelen. De eenvoudigste service is die, waarbij men het racketblad horizontaal houdt, laag, dan den bal er op laat vallen en dezen dan met een boogje in het servicecourt slaat. Men ziet het kinderen wel eens doen. Men ziet het ook soms op plaatsen, waar niemand het spel goed speelt — en die zijn er helaas ten onzent nog te veel — een spel, dat eigenlijk bestaat uit een goedaardig slaan van ballen in een boogje over het net. Het spreekt vanzelf dat men aan dezen service niets heeft. Een trapje hooger staat de service, die gespeeld wordt als een soort forehanddrive, men gooit den bal op en slaat hem met veel topspin over het net. Ook deze service is niet goed, want zij is letterlijk niets dan een topspindrive met zeer slechte lengte waarop de tegenpartij bovendien nog bedacht is ook. De eenige services underhand gespeeld, waar men iets aan heeft, dat zijn de underhand-cut-service en den „reverse" daarvan, zooals ik straks zal uitleggen. DE OVERHEAD-SERVICES. Zooals ik reeds opmerkte is het voordeel van de overheadservices, dat we den bal harder kunnen slaan en toch „in" krijgen. Van groot belang bij de overheadservices zijnde volgende punten: ie. Aan het opgooien van den bal moet veel aandacht geschonken worden, want daarvan hangt af hoe we hem slaan. Gooien we den bal te veel naar voren, dan heeft het racket een te veel voorovervallende richting en we slaan den 86 Plaat 32. Plaat 33. bal in het net; gooien we hem te veel naar achteren, dan helt het racket nog achterover en we spelen den bal als een slechte lob, die dikwijls out gaat als we het te hard willen doen ; gooien we den bal te laag op, dan wordt het heel moeilijk, zelfs onmogelijk hem naar beneden slaande binnen het service-hokje te krijgen ; gooien we hem hooger op dan we kunnen reiken, dan komt hij vallende op ons racket en de zaak wordt onnoodig gecompliceerd. 2e. Vóór alles lette men er op het racket achterover te brengen vóórdat de bal opgegooid wordt. Velen gooien allereerst den bal op, maken dan met het racket een of meer zwaaien en als dan de bal aan het dalen is komt het racket er met groote snelheid tegenaan. Hierdoor word het geheel te moeilijk. Anderen gooien den bal op en brengen dan gelijktijdig hun racket naar achteren. Ook dit is fout, want dan kan niet alle aandacht geschonken worden aan het opgooien. Het beste is altijd eerst het racket naar achteren te brengen en dan pas den bal op te gooien, dan is de slag geheel analoog met de groundstrokes, waar men het racket ook naar achteren heeft gebracht lang voordat de bal bij ons is. Men moet er echter op letten het racket niet te lang van te voren naar achteren te brengen ; alleen beginners mogen dit hoogstens doen, omdat het goed opgooien van den bal hun soms probeeren en nadenken kost, maar wanneer men wat meer routine heeft, moeten de bewegingen balopgooien en racket-achteruitzwaaien schijnbaar gelijktijdig geschieden; in werkelijkheid moet het racket iets eerder achteruitgebracht worden dan de bal opgegooid wordt. 3e. Het is gewenscht 'nog eens plaat 12 te bezien en te lezen wat over het opgooien geschreven is bij den forehandslag ; men gooie den bal zoo hoog op, dat hij het racket ontmoet op zijn hoogste punt, als hij dus juist wil gaan dalen, dan hebben we weer het vraagstuk teruggebracht tot het raken van een ding dat zich niet beweegt. |g 4e. Ook het uitsluitend kijken naar den bal is van groot gewicht; velen denken dat ze het doen en toch doen ze het niet. Ik moest eens in een match tegen de zon in serven 87 en juist bij de oneven slagen *) had ik het meest last daarvan ; ik ontdekte dat de bal zich als een donkere schijf aan mijn oog voordeed en de zonnestralen mij niet zoo hinderden wanneer ik enkel naar den bal keek; het gevolg was, dat ik niet beter, maar toch in geen geval slechter serveerde tegen de zon in dan met de zon mee ; een bewijs, dat ik in gewone omstandigheden niet altijd genoeg naar den bal keek! A. De gewone overhead-service. De meest gewone overhead-service, ik speel hem het liefst als eersten service, is die, waarbij de bal geen of weinig, ja zelfs eenige tegenrotatie heeft en zoo hard mogelijk geslagen wordt. In dien vorm heet hij ook wel ,.cannonball-service". Voordeelen zijn, dat vrijwel alle energie van den slag ook wordt omgezet in snelheid en wel omdat het racket eenvoudig den bal raakt op de wijze waarop een mattenklopper de mat slaat, de gewenschte richting ook zoo zuiver mogelijk bereikt wordt. Een nadeel is echter, dat men vrij zuiver moet kunnen spelen en dat kleine personen, die bovendien meestal lichter gebouwd zijn en dus niet zooveel kracht hebben, haar minder goed kunnen spelen. Hoe langer men dan ook is, des te meer kans heeft men dezen service met succes toe te passen. Dit is het best duidelijk te maken door figuur XXVI. Deze stelt een overlangsche doorsnede van de baan voor ; zij B zijn de baseline, N het net en S de serviceline. Nemen we aan, dat de server zich bevindt bij A en dat hij den bal heeft opgegooid tot de hoogte H ; de lijnen Hl en HK geven dan de grensrichtingen aan, volgens welke de bal geslagen kan worden en nog „inside" blijft; krijgt hij een richting daarbuiten, dan is hij óf in het net óf voorbij de serviceline. Wanneer we nu het net naar boven doortrekken door een denkbeeldig vlak (onkwetsbaar en onstoffelijk), dan snijdt de bovenste grenslijn dat vlak bij L en de hoogte IL is dan de ruimte x) Fifteen-love, fifteen-thirty, ens 88 waartussclien we moeten „mikken'' om den bal in bet service-vak te krijgen. Gooit een server nu den bal hooger op, bijvoorbeeld tot de hoogte H', dan worden de grenslijnen H'I en H'K en de ruimte waartusschen hij moet „mikken" wordt IL', d.i. grooter dan IX. Aangezien het nu gemakkelijker is den bal te slaan tusschen een groote ruimte dan tusschen een kleine, zal een hoog geraakte bal meer kans hebben zijne bestemming te bereiken dan een laag geraakte. De bal moet opgegooid worden tot de hoogte van server plus arm plus V4 racket en dat is bij een langen speler hooger dan bij een korten ; een korte speler zal dus dezen service minder goed kunnen spelen dan een lange. 89 De service kan het best uitgevoerd worden op de volgende wijze: neem het racket in den Amerikaanschen forehand-greep en laat het gewoon naar beneden hangen : racket, hand en arm hangen dus omlaag. Het racket-blad zal, wanneer de pols of de arm niet gedraaid is, in richting loodrecht staan op de verbindingshjn van onze schouders. Draai nu den arm naar binnen (tegen de richting van de wijzers van een liggend horloge) ; de rug van de hand komt dan naar voren en de kant van het racket, waarmee we willen slaan, is eenvoudig naar achteren gekeerd. Beschrijf nu met racket en arm een cirkel verticaal naar voren, naar boven en dan naar achteren, zóó, dat er niets gedraaid wordt en het racket ten slotte ongeveer op den rug komt te liggen (zie plaat 29). De uitvoering van een eigenlijken slag naar den bal is nu niets anders dan het racket, zónder het blad te draaien, weder omhoog en naarvoren te brengen. Inmiddels is de bal opgegooid met den vrijwel gestrekten anderen arm, en op zoodanig denkbeeldig punt gemikt, dat, wanneer het racket hem treft juist vóórdat hij zal gaan dalen, het blad juist zijn hoogste punt heeft bereikt en voorover zal gaan; men moet n.1. bij dezen service eerder op den bal slaan dan er onder. Plaat 30 duidt den stand aan op het oogenblik, dat de bal het racket ontmoet. Verder zwaait het racket gewoon door, de romp is nu meer in de richting van het net gedraaid en het racket eindigt zijn zwaai links van het lichaam, zie plaat 31. Voor beginners is het van groot belang, als de bal is opgegooid, het racket niet te lang achter den rug te houden, vrij spoedig nadat de bal uit de hand gaat, moet het racket naar voren gebracht worden, het komt dan rustig bij den bal als deze op zijn hoogste punt is. B. De afgekapte overhead-service. Als afwisseling kan nuttig wezen een service waarbij men minder zwaait, doch het racket eenvoudig in verticalen stand naar beneden schuift. Plaat 32 geeft den stand te zien op het oogenblik dat de bal er op komt. Het racket moet in den Amerikaanschen greep gehouden worden en 90 Plaat 29. Plaat 30. Plaat 31. tijdens den slag in ietwat schuinen stand naar achteren hellen; de bal moet niet te hoog opgegooid en eenigszins van onder geraakt worden. Ten gevolge van de Legenrotatie zal de bal steil en niet hoog opspringen ; hij moet geheel anders teruggespeeld worden dan de harde service, die goede lengte en b.v. topspin (waarover later) heeft en is dus, mits niet te dikwijls toegepast, voor de tegenpartij verre van aangenaam. Deze zal altijd een beetje aarzelen hoe den bal terug te spelen en velen, die hem hard willenslaan, slaan hem out. Eenzelfde service is ook te slaan door den bal hooger op te gooien en dan schuin van onder te raken; hij krijgt dan eveneens een negatieve draaiing en zal in de lucht een baan beschrijven met de bolle zijde links ; het gevolg is eveneens een niet zeer hooge opsprong en de bal is dus lastiger terug te slaan door iemand, die liefst een hooge topspindrive heeft. Daar we een snijbeweging met het racket moeten maken, moet het racket in den Engelschen greep gehouden worden. C. De topspinservice. De meest zekere service, en daarom het best te gebruiken als tweeden service, is die waarbij we den bal topspin geven, zooals is duidelijk gemaakt in fig. XXVII; de cannonbal-service bad het nadeel dat er altijd zekere risico aan verbonden is. De topspinservice daarentegen gaat meer in een boog, men kan haar hard slaan en zij zal dan toch nog inside komen. In plaat 33 is de beginstand afgebeeld; het racket raakt den bal schuin van boven; hij zal een draaiing krijgen naar voren om een ietwat schuine as ; de baan heeft veel overeenkomst met die van een topspindrive, alleen vertoont ze bovendien nog een kleine afwijking bol aan de rechterzijde, de bal zal steeds iets naar links afdrijven. Hoewel de bal een soort topspin verkrijgt, moeten we toch het racket in den Engelschen greep houden, want we moeten de polsbeweging maken, die ik heb vergeleken met het slaan met een hamer. 91 D. De American service. De service, welke een kwart eeuw geleden de tenniswereld in beroering beeft gebracht, is de American service. De Amerikanen importeerden hem in Europa en in het begin begreep men niet alleen niets van den slag, de wijze van slaan, maar men had ook moeite hem terug te spelen. Deze service heeft twee eigenaardige eigenschappen: ie, dat de bal vrij langzaam door de lucht gaat, veel energie is aangewend in rotatie; 2e, dat hij een baan beschrijft van sterke kromming, bol aan de linkerzijde (van uit des servers standpunt bekeken) en opspringt met een eveneens sterk gekromde baan. Zie fig. XXVIII. De rotatie is negatief onder een hoek van 45 graden, dus volgens de diagonaal van den kubus waarin de bal past. Het groote voordeel is, dat hij langzaam door de lucht gaat en dus eigenlijk noodig is voor iemand, die na zijn service wil oploopen en dan op tijd het net bereiken kan voor het volleyen ; toch zijn de afwijkende opsprong en de snelheid, waarmede hij opspringt, hoedanigheden welke maken, dat hij voor den returner niet gemakkelijk te slaan is. Nadeelen zijn dat bijna alle energie in draaiing wordt omgezet, ten koste van zekerheid en zuiver plaatsen dus en dat hij zeer vermoeiend is. Er wordt n.1. veel gevergd van de draaiing van den romp op de heupen in snel tempo, en men moet ook direct oploopen naar het net (wat, als de service fault blijkt te zijn, nutteloos is), want indien men niet van plan is op te loopen, kan men evengoed een eenvoudiger 92 Plaat 36. Plaat 35. Plaat 34. Plaat 37. Plaat 38. Plaat 39. service geven. Er wordt dus veel van lendenspieren en longen gevergd ! Men moet dezen service als volgt uitvoeren: Het racket moet in den Engelschen greep gehouden (zooals voor de beweging van hakken met een bijl) achter den linkerschouder gebracht worden ; de romp moet naar links teruggedraaid en de bal moet opgegooid worden ongeveer zooveel mogelijk naar links, niet te veel naar voien ten einde hem rechts van boven te kunnen raken. Het racket beschrijft nu een boog van achter links naar voren en eindigt rechts, terwijl de romp dezelfde beweging van links naar rechts meemaakt. Op de platen 34, 35 en 36 zijn de drie standen in het begin, halverwege en eind verder te zien. Het is wel jammer, dat men op plaat 34 het racket niet ziet, wel is goed te zien dat de romp sterk gedraaid is. E. De Reverse American service. Ten slotte vermeld ik volledigheidshalve nog een service, welke een hoogst enkelen keer bij afwisseling wordt toegepast. Hij berust op hetzelfde principe als de American service; de beweging is echter van rechts naar links en de bal krijgt een draaiing, ook om een schuine as, positief, dus juist andersom als bij den American service; de baan, die hij beschrijft, ziet er dan ook juist andersom uit (zie fig. XXVTII). De greep moet Amerikaansch zijn, maar de hand nog iets meer naar rechts gedraaid, want het racket moet met groote snelheid naar links gedrukt worden; aanbeveling verdient dan ook den handle niet aan het eind doch iets hoogerop aan te pakken. De slag is afgebeeld in zijn drie stadia in de platen 37, 38 en 39. Deze service is echter zeer moeilijk en iemand, die niet den tijd heeft hem goed in de studeeren, kan er beter maar niet aan beginnen. DE UNDERHAND-SERVICES. A. De underhand-cut-service. Bij dezen service wordt het racket ongeveer plat gehouden (zooals men een presenteerblad zou houden), want de bal 93 moet van onder geraakt worden. Het racket moet dan in die ongeveer platte houding van rechts naar links gezwaaid worden, met vrij snelle polsbeweging. Het is rationeel, dat dan de palm van de hand rust tegen den rechterkant van den handle ; de hand kan dan met vrij veel kracht en snél het racket van rechts naar links bewegen ; noodzakelijk is het hier bij net racket met onder aan den handle vast te houden, doch eenige centimeters hoogerop, want indien men het te veel aan het eind vasthoudt, wordt het te lastig de snelle polsbeweging uit te voeren. Plaat 40 geeft de houding weer. ïê De bal moet nu snel geslagen worden, op de wijze als is te zien in de platen 41, 42, 43; plaat 41 is het begin, 42 is halverwege, 43 is het eind. De bal krijgt een rotatie om een schuine as, in de richting van de wijzers van het liggend horloge en zal dus een baan beschrijven met de bolle zijde links en opspringen ook in die richting, zie fig. XXIX, lijn P Q R. (Men kan dezen service natuurlijk ook geven van uit den Fig. XXIX. rechterhoek van het veld.) Draaiing van den bal is bij dezen service hoofdzaak. Daar hij vrij steil neerkomt heeft hij ook weinig horizontale snelheid; dit, gevoegd bij den opsprong naar des tegenstanders backhand, maakt den return voor oningewijden lastig. Op den duur echter gewent men er aan en dan is de service niet lastig meer terug te spelen; hij is dan ook enkel te gebruiken als verrassing, vooral wanneer men bijvoorbeeld last van de zon in het gezicht heeft bij overheadservices. 94 Plaat 45. Plaat 46. Plaat 47. Plaat 44. Plaat 41. Plaat 42. Plaat 43. B. De reverse underhand-cut-service. Men kan nu ook de beweging van het racket maken van links naar rechts. De beste greep daarvoor is dan zooals in plaat 44 is te zien, n.1. den duim links van het handle en de hand er bovenop ; de slag is te zien in de platen 45, 46 en 47 en het resultaat van de rotatie, welke dan negatief is, in figuur XXIX, lijn P' Q' R'. Deze slag is echter veel moeilijker, want we moeten den romp en den arm van links naar rechts bewegen en dat is altijd iets minder natuurlijk dan omgekeerd, zooals we ook bij den backhand-slag gezien hebben. De kromming van de baan is dan ook meestal vrij wat geringer dan die van den bal volgens den voorgaanden service geslagen. DE ANDERE SLAGEN. DE VOLLEY. De volley is de slag, waarbij men den bal slaat vóórdat hij op den grond is geweest; de bedoeling is, dat hij spoediger het veld van de tegenpartij bereikt dan zulks in het algemeen met een groundstroke het geval is. Men kan geen goed speler zijn indien men het volley-spel niet in zijn slagen-repertoire heeft opgenomen en vooral in het dubbelspel, waar de ruimte, die de tegenpartij ongedekt laat, zoo gering is, is het volleeren absoluut een noodzakelijkheid. Bij het volleeien speelt mijns inziens een zeer voorname rol de kwestie of iemand snel reageeren kan op bewegingen aan de overzijde van het net; immers, de volleyer moet den bal veel eerder slaan dan de groundstroke- of baselinespeler, hij moet dus veel sneller denken en handelen. Ik ben er van overtuigd dat de hoogte, welke een speler in het tennis kan bereiken, voor een groot deel. afhangt van zijn volley-spel. Dus : van zijn snel reageeren ! De meeste spelers blijven, ondanks hun vele oefenen en hun animo, steeds op eenzelfde hoogte, komen nooit verder, in tegenstelling met enkele uitverkorenen, die hun spel tot een veel hooger peil opvoeren, zonder meer te oefenen; dit 95 zal zeer zeker te verklaren zijn door het al of niet snel kunnen reageeren. Het volley-spel is niet alleen zoo moeilijk omdat we zoo snel paraat moeten zijn, er zijn ook nog andere oorzaken, die het zoo lastig maken. Vooreerst missen we bij eiken volley het steunpunt bij de groundstrokes; het opspringen van den bal. Ons oor en oog gewennen aan dat opspringmoment, het is het vaste punt waarop we als een steun rekenen. Bij den volley missen we dat punt, de bal komt onder allerlei willekeurige richtingen op ons af. In de tweede plaats moeten we trachten den volley voor de tegenpartij zoo goed als onbereikbaar te maken, althans moeilijk om terug te spelen. Een volley mag dan ook nooit een soort verdedigende slag zijn, want dan hebben we kans een onhoudbaren bal als antwoord te krijgen. Ondanks al deze bezwaren, welke zijn verbonden aan het volley-spel, is het toch gelukkig dat deze slag in het spel ingang en toepassing gevonden heeft. De volley, de anticipeerslag bij uitnemendheid, brengt pit in het spel, het verhoogt de spanning doordat de spelers risico's op zich kunnen nemen, welke bij enkel baseline-spel niet tot uiting komen. Ten slotte kan het volley-spel nadeelig zijn voor de groundstrokes; de wijze van slaan is n.1. geheel anders dan bij de groundstrokes en dat verleidt menig beginner er dikwijls toe zijn groundstrokes te gaan spelen op volleymanier ; het gevolg is dat de groundstrokes ontaarden in een slag tusschen volley en groundstroke in. Om die reden moet een beginner dan ook nooit met volleeren aanvangen, zoolang de groundstrokes er niet vast in zitten. Het verzwakt zijn spel. De hoofdpunten in welke de volleys afwijken van de groundstrokes, zijn de volgende: ie. De volley is geen slag met geheelen terugzwaai of beginzwaai, zooals een drive dit behoort te zijn; er is geen tijd voor, dus de slag begint even voor het oogenblik dat de bal op het racket komt. 2e. We hebben evenmin tijd om het gewicht van het 96 Plaat 49. lichaam naar voren te brengen, zooals bij de drives, ons lichaam is daarvoor niet snel genoeg (heeft te groote traagheid). Om nu te zorgen, dat we toch vrij veel kracht kunnen uitoefenen, is het voor het volley-spel gewenscht, dat we steeds schuin achter den bal staan op het oogenblik dat deze op het racket komt; een bal, die reeds iets voorbij ons lichaam is, is onhandig te volleeren; dit komt ook wel door de omstandigheid, dat de snelheid waarmede alles gebeurt ons geen gelegenheid geeft het hoofd op zijde te draaien, zooals we dit kunnen doen bij het kijken naar den bal, die op den grond heeft gesprongen. 3e. Uit het 2e, het geen-tijd-hebben voor het verplaatsen van het gewicht van ons lichaam, vloeit voort, dat we zelden of nooit een volley met topspin kunnen slaan, vooral niet de lage volleys ; bijna alle volleys moeten we dus eenigszins in kapstijl slaan, zoodat ze bijna alle terugdraaiend effect hebben. 4e. Van nog grooter belang dan bij de drives, is het bij de volleys van belang den bal te nemen, vóórdat hij gaat dalen. Een dalende bal kan als volley moeilijk anders teruggespeeld worden dan als een slechte lob en kan dus door de tegenpartij onhoudbaar teruggespeeld worden; hoe hooger we dus den bal nemen, hoe beter. 5e. Daar alles moet medewerken om het ons zoo gemakkelijk mogelijk te maken (immers dan hebben we minder kans te missen), moet de bal liefst geslagen worden op ooghoogte en hieruit volgt, dat het racket steeds naar boven gericht moet zijn, het blad moet altijd hoog zijn, liefst niet naar beneden wijzen ; deze eisch vloeit tevens voort uit de omstandigheid dat de slag een kapbeweging is en dus van boven naar beneden zal moeten zijn. De pols moet dan ook niet gewoon gestrekt zijn, zooals bij een drive, maar gedraaid. Goede voorbeelden zijn de platen 48 en 49, een slecht voorbeeld is plaat 50. 6e. Het racket heeft op het oogenblik dat de bal er op komt in den regel minder snelheid dan bij een harden drive ; het gevolg daarvan is, dat rotaties zich meer bij een volleyspeler zullen doen gelden dan bij een groundstroke-speler. Lawn-Tennis 7 97 Als de volley-speler een bal krijgt, die tegenrotatie heeft, dan zal die bal neiging hebben van zijn racket af te rollen en het is daarom van groot belang het racket achteroverhellend te houden ; bij groundstrokes, waar de bal door den grond altijd een voorwaartsche rotatie krijgt, zoodat de tegenrotatie in elk geval minder is, zal hij eerder neiging hebben naar boven te klimmen, maar die neiging snel opgeven omdat naar boven klimmen tegen de zwaartekracht in is. Het naar beneden rollen van een afgekapten bal, als deze op het racket van den volley-speler komt, is lang niet enkel theoretisch; men ziet een volley-speler dikwijls den bal missen, doordat deze eenvoudig van zijn racket afvalt, enkel omdat hij te weinig lette op dat verschijnsel. Bij de behandeling der groundstrokes wees ik er op, dat het gewenscht is zoowel voor den topspindrive als voor den undercutdrive denzelfden greep te gebruiken; iemand, die dus een topspindrive speelt in den Amerikaanschen greep, moet dien greep ook gebruiken voor den bal met tegenrotatie ; welnu, hetzelfde' geldt ook voor de volley. Ik volleer het liefst met dezelfde grepen als die. welke ik gebruik voor de groundstrokes, n.1. de Amerikaansche, hoewel ik erkennen moet dat er nadeelen aan zijn verbonden. Die nadeelen zijn : ie. Dat ik, wanneer ik zoo juist een forehand volley heb moeten geven, niet altijd dadelijk klaar ben voor een backhandvolley (de grepen back- en forehand verschillen vrij veel). 2e. Dat vooral een lage forehandvolley mij onaangenaam is; ik tracht dan steeds den bal eerder, dus hooger, te nemen, maar dit lukt niet altijd. Aan beide nadeelen zou tegemoet te komen zijn door Engelsche grepen te gaan toepassen, maar ik geloof, dat dit dan afbreuk zou doen aan de groundstrokes. Het eerste nadeel ziet men een enkele maal ondervangen, doordat de speler den backhandvolley speelt als een Australische backhand, dus met de forehand-zijde van het racket; dit kunnen alleen spelers, die zeer vlug en handig zijn, want voor dezen slag is het absoluut vereischte steeds den bal hoog te nemen. 98 Plaat 51. Plaat 52 Ten slotte raad ik nog een ding aan en dat is : houdt het racket bij de volley niet aan het eind, doch eenige centimeters hooger ; we hebben dan wel minder „reach", doch kunnen het racket ook sneller bewegen en dat weegt in dit geval het zwaarst. DE HALF-VOLLEY. De half-volley is de slag welke beoogt den bal te slaan even nadat hij van den grond is opgesprongen ; hij is dus geenszins een volley en hij moet ook eerder als een groundstroke dan als een volley worden gespeeld. Hij komt voor wanneer de tegenpartij een bal heeft geslagen vlak voor onze voeten en wij geen tijd meer hebben achteruit te loopen; we hebben dan geen gelegenheid te kiezen tusschen een volley en een groundstroke en moeten ons dan tevreden stellen met een zoogenaamde halfvolley, onder het motto „beter een half-vol-ei dan een leege dop". Het is dus een soort verdedigende slag, maar goed gespeeld kan hij aanleiding geven tot aanvallend optreden. Bij een half-volley is het tijdsverloop tusschen, bons op den grond en het komen op het racket zeer kort, zooiets als een voorslag bij een kwartnoot. Men neemt dus den bal zeer laag, het racket-blad naar beneden en het oog ver boven den bal, dus : zoo ontechnisch mogelijk. Men moet den slag beginnen zonder terug- of beginzwaai, want daartoe is geen tijd (dat alleen heeft hij dus met de volley gemeen) ; hoogstens heeft men tijd zich nog iets links of rechts van den bal te plaatsen. Verder lette men er op het racket, hetzij backhand of forehand, al heel spoedig voorover te laten hellen, want anders ontaardt de slag in een slechte lob, waardoor men het der tegenpartij uiterst gemakkelijk maakt. Fig. XXX stelt voor een half-volley gespeeld met terughellend blad, fig. XXXI een half-volley met vooroverhellend blad; de stippellijn in XXXI is minder steil en dus lastiger voor den tegenstander; men kan ditzelfde ook bereiken door het 99 racket meer achterover te houden, maar dan direct nadat de bal er op komt voorover te brengen. Hoe het ook zij, men moet een drive van den slag maken, liefst met topspin en niet halverwege ophouden zooals bij sommige volleys. Er zijn wel eens spelers, welke zich t speciaal toeleggen op half-volleys. Ik ben daar echter met voor, de omstandigheden waaronder men haar speelt zijn m.i. te ongunstig ; de tijd voor voorbereiding is meestal te kort om het begin van den slag volgens de goede techniek uit te voeren. Al wat we kunnen doen is, te zorgen dat het eind goed is, n.1. een drive er van maken, een drive, welke er snelheid aan geeft, de soms hinderhjke rotatie neutraliseert (immers we hebben geen tijd ons in te stellen op topspin of undercut, dat de bal heeft voor hij op ons racket komt), en welke ons nog een kans geelt de tegenpartij te verrassen door van verdediger aanvaller te worden. Men denke er vooral om, ik zou haast zeggen nog meer dan bij andere slagen, naar den bal te kijken ! DE LOB. De omstandigheid, dat beginners en slechte spelers de meeste ballen als lobs (hoog over het net) slaan, is vermoedelijk oorzaak, dat een lob dikwijls wordt beschouwd als een gemakkehjke, kinderachtige, minderwaardige slag. Toch is dit niet geheel juist. Een goede lob, op den juisten tijd gespeeld, is in het geheel niet kinderachtig. Men moet er echter geen gewoonte van maken te lobben, want dan wordt het spel er door verslapt; men make er dus slechts bij noodzaak van gebruik. Het lobben heeft tweeërlei doel, n.1. het winnen van tijd om zich uit eene moeilijke positie te redden, en het in de hoogte passeeren' en het spelen over de tegenpartij ioo heen, wanneer deze voor het net staat en men niet op zijde voorbij kan spelen. In het eerste geval, het winnen van tijd, waarbij het er dus op aankomt den bal lang buiten het bereik van den tegenstander te houden, moet men hoog lobben; op de lijnen plaatsen is daar absoluut onnoodig, want hoe scherp men ook zou plaatsen, de tegenpartij heeft toch nog altijd tijd er bij te komen ; het is zelfs af te raden, want men verhoogt de kans op out-slaan. Wel zijn goede lengte en eenige tegenrotatie noodig; een hooge lob met slechte lengte kan de tegenpartij altijd zeer gemakkelijk smashen, bij een met goede lengte wordt dat lastiger; tegenrotatie belet den bal achter de baseline te vallen en maakt het smashen moeilijker. Men legge echter het zwaartepunt niet in de tegenrotatie, want daar de bal lang in de lucht blijft, wordt deze allengs minder; behoorlijke hoogte en lengte zijn hoofdzaak. Gaat het er om de partij te passeeren, te „overlobben", dan komt het er op aan een lob te geven welke betrekkehjk kort onderweg is ; zij moet dan juist hoog genoeg zijn opdat de tegenpartij er niet bij kan. Dit laatste is echter zeer moeilijk, want tennis is nu eenmaal geen spel, waarbij we een bal nauwkeurig de baan kunnen laten beschrijven die we wenschen, daar mankeeren meest ettelijke decimeters aan. Ook is het merkwaardig hoeveel oogerischijnlijk te hooge ballen netspelers soms kunnen smashen. Waar het bovendien bij deze lob op zuiver plaatsen aankomt (immers anders kan de tegenpartij er nog gemakkelijk bij) is het duidelijk, dat men zeer zuiver moet kunnen spelen, wil men nut van den slag hebben. Er zijn zeer vele risico's aan verbonden en men moet dus zeker van zijn slag zijn om hem toe te passen; is men dat niet, dan passé men liever de vrij hooge lob met goede lengte toe. De lage lob kan men nog wat topspin geven, zij rijst dan in het begin van haar baan, als het dus noodig is, en daalt sneller op den grond. De uitvoering van de lob, hoog of laag, fore- of backhand, behoeft geen nadere toeUchting ; plaat 51 is het begin van een forehandlob. IOI DE SMASH. Er bestaan twee verkeerde opvattingen over den smash ; ik zal die eerst noemen en dan den slag zelf behandelen. De eerste opvatting is, dat men bij eiken smash moet „killen". ,,To smash" beteekent iets kapot op den grond smijten, een Duitscher spreekt van een „Schmetterschlag", afgeleid van zerschmettern ; beide benamingen wijzen dus op een soort slag, waardoor de bal hard naar beneden gesmakt wordt. Welnu, wanneer een speler altijd zou trachten dezen slag in overeenstemming te brengen met de letterlijke vertaling, dan zou hij beter doen maar niet te smashen, want de meeste ballen zou hij in het net slaan. Den bal met maximale kracht naar beneden slaan, kan men lang niet altijd, dat zullen we straks zien. De tweede verkeerde meening is, dat men denkt, dat een smash een soort service is, en ook dit is onjuist; in schijn gelijkt een smash op een service, doordat beide slagen boven het hoofd gespeeld worden, maar daarmee houdt alle overeenkomst op. Bij den service hebben we steeds hetzelfde te doen, den bal op bepaalde hoogte opgooien, staande op bepaalden afstand van het net, en wel dan in een set (enkelspel bijvoorbeeld) van gemiddelden duur, ongeveer vijftig maal; we raken dus met dezen slag vrij vertrouwd. Bij een smash echter moeten we op allerlei plaatsen van het veld een overhead-slag uitvoeren en de bal komt daarbij uit de lucht vallen met de meest uiteenloopende snelheden; dit is natuurlijk veel lastiger en daarbij komt nog, dat de slag niet zoo dikwijls voorkomt. De eenige smash, welke gemakkehjker is dan een service, is die waarbij men eerst den bal kan laten springen op weinige meters van het net, en dan op het hoogste punt, als hij dus ongeveer stilstaat, terugspeelt. Men zou natuurlijk zekerheidshalve vele lobs eerst kunnen laten springen en dan smashen, maar dan heeft de tegenpartij weer te veel gelegenheid zich te herstellen en de smash terug te spelen. De bedoeling van smashen is juist de tegenpartij vóór te zijn; men moet dus ook hoog uit de lucht komende ballen kunnen smashen. 102 Het bovenstaande maakt het noodzakelijk bij smashes op het volgende te letten : Men houde in het algemeen het racket plat, in Amerikaanschen greep, het blad naar boven doch achterwaartshellend; hierin bestaat juist het groote verschil met den service, welken men in Engelschen greep houdt en waarbij men eenigszins langs den bal slaat (de ,, cannon-ball' 'service is de eenige, die overeenkomst heeft met den smash). Het achteroverhellen van het blad is absoluut noodzakelijk, omdat de bal meestal van groote hoogte en dus met groote snelheid op het racket komt; iemand, die zijn blad geheel of bijna verticaal houdt, maakt het zichzelf haast onmogelijk. De meestegoed, d.w.z. hoog en met goede lengte gespeelde lobs moet men dan ook met undercut terug-smashen en daarbij moet de bal aan de onderzijde geraakt worden. Slechts de smashes, welke men dichtbij het net staande kan slaan, eventueel nadat ze gesprongen hebben, kan men killen door den bal van boven te raken. Overigens gelden voor de smashes dezelfde grondbeginselen als voor andere slagen ten opzichte van het spoedig innemen van de juiste plaats, het naar rechts draaien voor een forehandsmash, het naar den bal kijken enz. Op de volgende twee punten wil ik nog de aandacht vestigen : ie. Men vermijde zooveel mogelijk den backhandsmash, want deze is zeer moeilijk; een backhandsmash staat in moeilijkheid tot een forehandsmash in dezelfde verhouding als een backhandvolley of -drive tot een forehand idem, maar den laatsten kunnen we gemakkelijk leeren, daar het elk oogenblik voorkomende slagen zijn, terwijl smashes niet zoo dikwijls voorkomen. We hebben dus veel minder gelegenheid een studie te maken van backhand smashen en daarom is het beter dit te ontgaan en zich goed toe te leggen op forehandsmashen. Daar lobs altijd vrij langzaam door de lucht gaan, zoodat het vrij lang duurt voordat het oogenblik daar is, dat men smashen moet, is er ook werkelijk dikwijls tijd genoeg zoo te gaan staan, dat 103 men in plaats van een backhand- een forehandsmash geven kan. 2e. Het is werkelijk noodig zich in het smashen te oefenen. Br zijn maar zeer weinig spelers welke het goed kunnen zonder speciale studie. Zeer aan te bevelen is het daarom met een goeden vriend eenige keer en hierin te oefenen. De vriend moet dan allerlei lobs geven, die ge moet smashen .' na eenigen tijd kunnen de rollen omgekeerd worden, de vriend moet dan de lobs smashen; voor beiden is zulks steeds een goede oefening. HET DROPSHOT. In het hoofdstuk „De Slagen" schreef ik dat men een enkelen slag niet af moet werken ;de slag, dien ik bedoelde, is het dropshot. Het is een slag, waardoor men bereikt, dat de tegenpartij, indien deze achter in het veld staat, een zeer korten bal krijgt en geen tijd heeft dien te bereiken. Men kan dan ook dezen slag slechts met succes maken, wanneer men bovendien zelf dicht bij het net staat, onder andere omstandigheden heeft het geen zin en maakt men zijne positie er onhoudbaar door. De geheele slag is niet anders dan een zacht uitgevoerde groundstroke of volley met zeer veel tegenrotatie, zoodat de bal vlak achter het net komt en bijna verticaal opspringt; we moeten juist nu den slag niet afwerken, want afwerken beteekent bijna altijd weer lengte aan den slag geven en we moeten juist de lengte tot een minimum zien te brengen; het racket moet dus vrij plotseling ingehouden worden. Men trachte niet den bal zoo laag mogehjk over het net te slaan, dat verhoogt het risico hetwelk bij dezen slag toch al vrij groot is; wel kan men veel succes bereiken door den bal erg „cross" te spelen. Overigens raad ik eiken speler aan den slag te beoefenen, men kan er dikwijls mede scoren op een wijze, welke spanning in het spel brengt; de tijd, dat men dacht dat het geven van effectballen en dergelijke als dropshots niet fair zou zijn, is gelukkig voorbij ! 104 DE LOB-VOLLEY. Deze slag, waarbij men een volley slaat in den vorm van een lob, is vooral in het dubbelspel een nuttige slag, maar zeer moeilijk ; wanneer we een groundstroke als lob terugspelen, dan hebben we allen tijd den slag behoorlijk uit te voeren, doch bij een lobvolley is de tijd meestal zeer beperkt, vooral wanneer de tegenpartij ons een harden smash te behandelen geeft. De eenige manier om hem eenigszins veilig te spelen is dat men het racket-blad zoo goed als horizontaal houdt en den bal met iets tegenrotatie slaat, want het geven van een weinig topspin is technisch in dit geval bijna niet uit te voeren. Door het horizontaal houden van het blad maakt men het zichzelf niet alleen gemakkelijker, doch men voorkomt dat men den bal slaat als een slechte lob juist in handen van den tegenstander is. Daar de backhand-slag er zich toe leent het racket -horizontaal te houden en undercut aan den bal te geven, kan men den lobvolley dikwijls met succes backhand spelen. DE DRIVE-VOLLEY. Er is nog een slag, welke niet geheel technisch is, zelfs door personen, die niet te best spelen, wel wordt toegepast en die toch werkelijk het vermelden waard is. Het is de drive-volley. De slag is niets anders dan een drive maar gespeeld als volley en met topspin ; men kan hem spelen wanneer men de juiste plaats ten opzichte van den bal inneemt voor de volley, en bovendien allen tijd heeft den terugzwaai te maken. Het voordeel is, dat men de tegenpartij verrast; men denke er echter om, daar men meestal voor dezen slag een eind binnen de baseline zal staan, dat de baseline van de tegenpartij zooveel dichterbij is, zoodat goed naar beneden slaan en veel topspin noodig zijn om te beletten dat de bal out gaat. 105 DE WHIPDRIVE. Deze slag wordt door enkele spelers met succes gespeeld, hoofdzakelijk forehand. Hij is als het ware een gewone forehanddrive, doch gespeeld in snel tempo en met krommen arm, de elleboog is dicht bij het lichaam. Men geeft snelheid en rotatie aan den bal door den onderarm snel naar binnen te buigen. HET EIGENLIJKE SPEL. Ik heb nu al heel wat geschreven over de wijze waarop men de verschillende slagen moet toepassen, over de techniek dus, doch over het eigenlijke spel, in verband met de regels, heb ik nog geen woord gerept; ik ga nu eerst enkele algemeenheden mededeelen en daarna enkel- en dubbelspelen behandelen. ALGEMEEN. Al is de techniek van de slagen veel en veel lastiger dan het leeren van de spelregels, men moet zich toch niet enkel oefenen in het slaan op allerlei wijzen zonder ooit een partij te spelen. Men doet het best slagen en spel gekjktijdig te oefenen. Iemand, die absoluut beginner is, moet niet anders doen dan de techniek beoefenen, tegen den muur, over het net, en pas wanneer hem dit een beetje handig af gaat moet hij langzamerhand overgaan tot het spelen met inachtaeming van de spelregels. Iemand, die goed speelt, zeer goed zelfs, zal hoofdzakelijk spelen volgens de spelregels maar toch van tijd tot tijd, in elk geval vóórdat hij een partij begint, enkele ballen slaan om „er in te komen". Het zou bovendien ook een vreesehjk taai spel zijn, wanneer er geen winst- en verliespunten gemaakt zouden worden, er zou een groote attractie van verloren gaan ! Wanneer men nu een partij gaat spelen, dan is een voornaam punt, eigenlijk wel het voornaamste, dat men kalm 106 blijft. Onverschillig of men tegen betere dan wel tegen slechtere spelers speelt, men blijve kalm spelen, alsof men aan het slaan van ballen was zonder te tellen. Het is mij dikwijls opgevallen hoevelen goed spelen wanneer ze eenvoudig maar wat slaan of tegen hunne minderen spelen en dan plotseling alles bederven wanneer ze spelen tegen gelijke of betere spelers. Angst om een punt te missen doet hen hun slagen slecht voorbereiden of niet afwerken en daardoor vaak missen. Een ander punt, waarvan vooral op wedstrijden zeer veel afhangt, is of men tactisch speelt. Het is lang niet voldoende dat men de techniek goed beheerscht en met zekerheid, als een soort machine, de slagen uitvoert, men moet voortdurend er op uit zijn zijn tegenstander door dingen, die hij niet verwacht, in het nauw te brengen. In het algemeen is dit te bereiken door allerlei variaties : hard tegenover zacht, kapspel tegen-over topspin, lage drives tegenover lobs, schuine (cross) slagen tegenover slagen langs de zijlijnen, enz.; het brengt natuurlijk met zich mede kansen op missen, maar daar tegenover staat ook dat men zich telkens gelegenheden schept om op eervolle, gedurfde wijze een punt te maken. Er is niets vervelender, onsportiever, dan spel waarbij niets gewaagd wordt; het spel ontaardt dan in een eindeloos heen en weer slaan van gemakkelijke ballen, zonder veel risico, waarbij men enkel punten maakt doordat de tegenpartij mist. Tot tactiek behoort ook nog het ontdekken van des tegenstanders zwakke punten om daar van tijd tot tijd op te spelen. Iemand, die bijvoorbeeld gaarne topspin-ballen terugspeelt, moet men van tijd tot tijd een gekapten bal geven; iemand, die slecht volleert, kan men dikwijls naar het net lokken; wanneer iemand een slechten backhand heeft, kan men dikwijls scoren door daarop te plaatsen. Toch moet men niet bij voortduring op die zwakke punten spelen ; eerstens doordat men dan gemakkehjke ballen teragkrijgt en dus zelf niets leert, tweedens doordat een speler, die een bepaald zwak punt heeft, er eenigszins op rekent dat daarop gespeeld wordt; hij zal zich dus zoo 107 opstellen, dat hij op dit zwakke punt iets sterker is, ten koste van zijn sterke punt, waarop hij tijdelijk minder zijn aandacht heeft gevestigd. Voorbeeld : iemand, die een zwakke backhand heeft, zal er dikwijls al op rekenen dat hij bijna eiken bal daarop krijgt, en een groot gedeelte van het veld aan zijn forehand-zijde vrij laten; speelt men hem enkele malen op zijn backhand om dan plotseling scherp en snel te plaatsen op zijn forehand-zijde, dan is er kans dat hij den bal zal missen. Men hoort wel beweren, dat het zoo slecht is met slechte spelers te spelen, dat men zijn slag er totaal door bederft. Dit is niet juist. Het is weliswaar noodig, dat men met goede spelers speelt, men leert dan lastige ballen terugslaan, iets wat men natuurlijk tegen zwakke spelers niet kan doen, want die geven zelden of nooit een lastigen bal, maar het spelen tegen zwakkeren heeft ook zijn nut, men leert er vooral kalm door spelen. Bovendien zou het zeer onsportief zijn als men nooit met zwakkeren wilde spelen : elke goede speler heeft den tijd doorgemaakt, waarin hij het spél ook nog niet kende en was dan zeer verheugd ook eens met beteren.te mogen meespelen! Men beginne zoo mogelijk steeds met enkelspelen te spelen, eerstens omdat men er dan beter in komt, dan wanneer men direct een dubbelspel gaat spelen, want men slaat en loopt, en oefent dus meer, veel meer; tweedens omdat het dubbelspel gecompliceerder is. Men spele het spel nooit met zijn drieën, n.1. twee tegen één, want dat geeft aanleiding tot zeer verkeerde tactiek ; wanneer men met drie spelers op het veld is en geen vierden kan krijgen, dan kan men beter ,,half-sets"-enkelspel gaan spelen, om de beurt. Een half-set is een set waarbij het er om gaat wie van de spelers het eerst vier games heeft behaald. Ten slotte is het bij wijze van afwisseling weieens aardig te gaan spelen niet met games maar enkel om slagen, zooals men bijvoorbeeld bij biljard de stooten eenvoudig optelt. Elke slag is dan een punt, men serveert beurtelings om de tien punten en speelt wie het eerst b.v. 60 punten 108 heeft. Staan beide spelers op 59, dan moet doorgespeeld worden tot één twee punten meer heeft. Sterke spelers kunnen dan bijvoorbeeld voor geven door op min 20, min 30 enz. te beginnen. Dit systeem heet het „pastime"stelsel; het wordt zelden gespeeld, doch voor afwisseling en ook voor oefening is het weieens nuttig. ENKELSPEL VERGELEKEN BIJ DUBBELSPEL. Er bestaat een enorm verschil tusschen beide spelen. Beide zijn ze even moeilijk, maar de moeilijkheden zijn van geheel verschillenden aard. In het enkelspel heeft men weliswaar slechts één tegenstander, maar men heeft ook geen hulp, die een gedeelte van het eigen speelveld bestrijkt; het is in het enkelspel dikwijls hoogst moeilijk en toch zoo noodig tot volley-spel over te gaan. Bij het dubbelspel zijn er twee tegenstanders, maar men heeft ook hulp en het is vooral deze hulp, die het zoo veel gemakkelijker maakt tot volleeren over te gaan. Er zal dus in een dubbelspel meer gevolleerd worden, en dit is ook noodzakelijk, want het komt op snelheid en elkaar vóór zijn aan. Het volleeren door de tegenpartij maakt het noodzakelijk dat de groundstrokes en lobs in perfectie gespeeld worden. Men ziet dus, dat over het geheel genomen enkel- en dubbelspelen elk hunne bijzondere moeilijkheden met zich brengen. Welk spel men liever speelt, hangt geheel af van iemands lichaamseonditie en temperament. Spelers, die er niet van houden zich lang achter elkaar in te spannen, die wat meer op hun gemak zijn gesteld, gaarne door een partner gesteund worden, zullen liefst het dubbelspel spelen. Anderen (ik behoor daartoe), die gaarne flink loopen, veel beweging wenschen en zich niet zoo gemakkelijk schikken naar hun compagnon, die liever onafhankelijk zijn en voor zichzelf alleen de verantwoording dragen, spelen liever het enkelspel. 109 HEEREN-ENKELSPELEN. (Ook door dames te lezen.) Ik hoop, dat de dames mij niet kwalijk zullen nemen, dat ik in dit geval niet alleen de heeren laat voorgaan, zelfs meer aandacht aan hen besteed; het is steeds mijn bedoeling de égards tegen dames in acht te nemen, en dit blijke ook uit het feit, dat ik voor de voornaamste slagen (fore- en backhand) dames liet poseeren ; het komt eenvoudig doordat het lawntennis het best tot uiting komt bij het heerenspel. Men kan het heer en-enkelspel spelen op drie manieren. De eerste manier is die, waarbij men altijd achter in het veld blijft en zelfs, wanneer men door een bal met slechte lengte gedwongen wordt naar het net te komen, na den slag toch weer direct naar de baseline terugloopt. Deze methode is wel veilig en kan toegepast worden wanneer de tegenpartij geen volleyer is en ook als het weer ongunstig is, bijvoorbeeld met tegenwind of slecht licht, maar in het algemeen is ze toch niet aan te bevelen. Tegenwoordig staat het spel op zulk een hoogte, dat iemand die een beetje spelen kan ook van tijd tot tijd volleert, en dan is degeen, die enkel groundstrokes kan geven, op den duur in het nadeel; het spel zou ook zeer eentonig worden. Men make hieruit echter niet op, dat het baseline-spel niet noodig zou zijn, integendeel, het is de grondslag voor het spel, goed baseline-spel is absoluut een vereischte. De tweede methode is die, waarbij juist het andere uiterste in practijk wordt gebracht, n.1. dat vrijwel na eiken slag, te beginnen met de service, getracht wordt den goeden stand aan het net te bereiken, d.w.z. ongeveer] i meter van het net af; het volley-spel wordt dan hoofdzaak. Deze wijze van spelen geeft zeer zeker een geheel ander spel te zien; volley-spel is altijd zeer boeiend, doch het heeft ten gevolge een overdrijving van het nemen van risico's en men moet al uitstekend kunnen volleeren om de positie aan het net te kunnen handhaven en niet gepasseerd of overlobd te worden. Netspel beteekent aanvallend op- no treden, en wanneer men aan het net staande verdedigend moet worden, dan is de positie meestal onhoudbaar. De derde methode is een combinatie van beide vorige spelwijzen. Het baseline-spel wordt dan beschouwd als de operatie-basis ; men loopt slechts op wanneer men zeker is aan de tegenpartij een moeilijken bal gegeven te hebben» zoodat men een niet te moeilijken bal terugverwacht. Deze wijze van spelen acht ik de beste, ze is in het geheel niet eentonig, geeft aanleiding tot spannend spel en tot aardige rallies. Alvorens over te gaan tot het behandelen van de verrichtingen van eiken speler, wil ik melding maken van de zoogenaamde „centre-theorie", welke tot uiting komt, wanneer baseline- en netspel gecombineerd worden. Ik verwijs, daartoe naar de fig. XXXII-XXXIV. Zij in fig. XXXII, X den speler, die wil oploopen naar het net, waartoe hij een goeden drive heeft gegeven in de richting XY ; hij zal dan oploopen ongeveer in diezelfde richting, want in een andere richting oploopen zou geen zin hebben, omdat hij niet weet of de tegenstander Y den bal naar links of rechts zal slaan. Nemen we aan, dat hij zal staan bij C; de tegenstander kan den bal slechts spelen ongeveer volgens YD en YE (we laten de lob buiten beschouwing) ; de bal zal dan het net kruisen bij F of bij G, d.w.z. vrij dicht bij den netspeler bij C. Deze beschouwing gaat ook op voor het geval in fig. XXXIII» / waar de speler oorspronkelijk stond uit het midden van de baseline. Geheel anders wordt het nu, wanneer X erg dwars of schuin speelt en dan oploopt naar het net; Y zal dan kunnen spelen ongeveer volgens D en E en dan blijkt uit fig. XXXIV duidelijk, dat FG hier grooter is dan in de fig. XXXII en XXXIII; Y zal dus meer buiten het bereik van X kunnen spelen. Dit alles is in theorie heel mooi, maar men moet met. overleg van een en ander gebruik maken, anders graaft men zichzelf een valkuil. De theorie gaat lang niet altijd op. Indien zulks het geval ware dan zou het geen zin hebben ui. H M (0 ooit schuin te spelen en zou men veel veiliger doen steeds naar het midden van de baseline te slaan. Wanneer men, hetzij door een zeer goed geplaatsten drive, hetzij door een uitstekenden service, de tegenpartij een eind uit het veld kan drijven en hem den terugslag moeilijk heeft gemaakt, dan kan het toch nog dikwijls loonend zijn op te loopen, men krijgt dan dikwijls een bal, die gemakkelijk te volleeren en te smashen is. Men passé deze centre-theorie enkel toe, wanneer men vrij groote zekerheid heeft, dat de tegenpartij geen moeilijken slag, hetzij drive of lob, kan terugspelen, want indien hij dat wel kan, dan is de stand aan het net uiterst gevaarlijk. Gevallen, waarin de centre-theorie wel opgaat, zijn bijvoorbeeld wanneer de tegenstander een zwak punt heeft en men daarop kan spelen, of indien men hem een undercut-bal geven kan welken bij moeilijk kan terugslaan, of een topspindrive, zeer hard en juist geplaatst recht op zijn lichaam, waar hij hem niet verwachtte, zoodat hij geen gelegenheid heeft een goeden slag terug te geven. Bij het beschouwen van de verrichtingen van de spelers, zal ik een en ander behandelen met inachtneming van de wijze waarop het spel m.i. gespeeld moet worden, dus baseline-spel in combinatie met netspel. De server. De plaats van waaruit men het best kan serveeren, wordt door zooveel practische overwegingen bepaald, hangt van zooveel omstandigheden af, dat men geen vaste plaats als de beste kan aanwijzen! In het algemeen is het het best te gaan staan halverwege de zijlijn en het midden van de baseline; van dat punt uit kan men eiken service behoorlijk slaan en indien men wil oploopen naar het net, dan is de afstand niet zoo overdreven groot of dit gaat nog wel. Als afwisseling kan men gaan staan öf vlak bij het midden óf vlak bij een der zijlijnen en men kan zulks ook doen wanneer men bemerkt, door een bijzondere eigenschap van zijn service van dat punt uit gespeeld, dat de tegenpartij er bijzondere moeite mede heeft. Ben nadeel van het Lawn-Tennia 8 "3 plotseling veranderen van standplaats is, dat de tegenpartij kan gissen waarheen gespeeld zal worden (vooral bij crossservices) en zich dus kan prepareeren. Het serven van de hoeken uit is niet altijd aan te raden wanneer men wil oploopen naar het net: de bal is wel is waar ook langer onder weg, maar men moet zelf ook grooter afstand afleggen en dat is, omdat de bal steeds sneller kan gaan dan een man loopen kan, toch nadeelig, men raakt „achter " bij den bal. Bij wind in den rug is het soms aan te bevelen verder achter de baseline te gaan staan, de bal zal dan minder gauw voorbij het service-vak neerkomen; men ga echter niet te ver achteruit, want dan schept men zich andere moeilijkheden, men moet ook weer te ver loopen om het net te bereiken (indien men wil netspelen) en de kans op den bal te mikken tusschen netband en serviceline wordt geringer. Wanneer men niet oploopt dan is het van groot belang, dat men direct na zijn service, eigenhjk reeds tijdens de afwerking daarvan, zich naar een plaats begeeft van waaruit men gemakkelijk den bal, als deze weer terugkomt (den return aas), Jcan bereiken. Daar men bij het eind van eiken service naar voren helt, heeft men allicht ook neiging naar voren te loopen en uit een overweging van eenvoudige meetkunde zou men meenen, dat de plaats A (fig. XXXV) de aangewezen plaats is om den bal af te wachten. Theoretisch is het juist dat men van het snijpunt der diagonalen uit de meeste punten van het veld bestrijkt, maar in werkelijkheid gaat dit geheel niet op, en is A juist de meest ongelukkige plaats waar men kan staan en doet men beter achter in het veld te gaan staan, bii B of C. De verklaring hiervan is gegeven op bladzijde 59. We staan bovendien in A op een plaats welke het zeer lastig maakt te volleeren en vanwaar, indien de returner scherp plaatst, we elk oogenblik gepas- Pig. XXXV. 114 seerd kunnen worden. Men onthoude dus goed : ga nooit bij A staan, blijf als ge niet oploopt liever achter of bij de baseline. Welk systeem service de server ook toepast (men leze nog eens het artikel „services"), de eerste service moet zoo moeilijk mogelijk voor den returner zijn, maar tevens zoo, dat hij niet elk oogenblik fault is. Veel hangt af van de wijze waarop de tegenstander speelt en op den service reageert; in elk geval moet, indien de eerste service fault was, de tweede niet zoo gemakkelijk zijn, dat hij door de tegenpartij kan gekilld worden, want dan wordt het zijn van server, hetwelk een voordeel is, eerder een nadeel. Wanneer men van plan is op te loopen, dan is het vrijwel noodzakelijk den American service toe te passen of een anderen overhead-service met rotatie; wanneer men den cannon-ball-service toepast en men heeft eenige zekerheid, dat hij gespeeld wordt op een zwak punt van den tegenstander, dan kan men ook nog wel oploopen. Hoofdzaak is tijdig vrij dicht aan het net te zijn. Staat de opgeloopen server te ver van het net, dan wordt hij gepasseerd of hij kan slechts een volley geven, welke de tegenpartij zonder eenige moeite kan afmaken. Men moet zoodanig oploopen, dat men ± 2 meter van het net staande den bal kan volleeren. Toch is het niet goed altijd op den service op te loopen, zelfs niet op den American-service. Deze laatste bijvoorbeeld springt hoog op, de tegenpartij kan, indien hij geroutineerd is, den bal hoog nemen, zelfs nog vóór hij het hoogste punt heeft bereikt, en beeft er dus dikwijls minder moeite mede dan met een undercut-service, welke laag blijft en niet doorschiet. Ik wil hiermede zeggen, dat de beste American service dikwijls nutteloos is tegen een geoefend speler, daar deze den bal zeer snel en direct achter het net dalend kan terugspelen, wat voor den oploopenden volleyer zeer lastig is. Het is daarom goed slechts afwisselend op te loopen, zoodat de returner er niet vast op kan rekenen. Men dient er ook steeds op bedacht te zijn, dat de tegenpartij kan lobben, en door maar systematisch na eiken service op te loopen, brengt men de tegenpartij te dikwijls tot "5 lobs. Afgezien van de lichamelijke vermoeiing, welke het oploopen en weer terugloopen veroorzaakt, zit in het voortdurend gedwongen worden door een lob om achteruit te loopen en dus in zijn plannen te worden gedwarsboomd, iets ontmoedigends. Loopt de server daarentegen niet geregeld op, dan heeft hij door het verrassende een zeker moreel overwicht op den returner, velen worden er door gemtimideerd ! De returner. Waar deze moet gaan staan, hangt geheel af van den server, niet alleen van diens service, doch ook van de plaats, waar deze gaat staan. Men moet zich er in oefenen aan den server te zien, zoowel aan de plaats waar hij staat als aan zijn lichaam en zijn racket, waarheen de bal ongeveer zal gaan ; het is moeilijk in sommige gevallen, vooral wanneer de server van zijn kant ook zooveel mogelijk zijn plannen verbergt; „het receiver zijn" is ook niet altijd een pretje ! De afstand, op welken men moet gaan staan van de baseline, hangt ook geheel van den service af. Een service met slechte lengte of terugdraaiend effect kan men dikwijls nemen staande vóór de baseline, terwijl men in het algemeen een service met goede lengte en topspin moet nemen achter de baseline, doch ook weer niet te veel, want dan wordt vooral bij cross-services de kans gepasseerd te worden grooter en ook geeft men den eventueel oploopenden server te veel tijd aan het net te komen. Ik sta Üefst ongeveer i meter achter de baseline. Ik kan dan nog tijdig vooruitloopen bij een afgekapten service en de gewone services kan ik nog behoorlijk nemen op het hoogste punt. Voor een American service ga ik niet verder achteruit, doch ik probeer wel telkens hen zoo hard mogehjk terug te slaan, opdat de werking van de rotatie zoo gering mogehjk zij. De houding die men moet aannemen is ook belangrijk; fout is bijvoorbeeld de afbeelding op plaat 52, waar de returner duidelijk laat zien, dat hij geen goeden backhand heeft. Deze houding zou goed zijn, wanneer er enkel maar 116 Plaat 54. Plaat 53. Plaat 55. R forehand gespeeld zou mogen worden ! Indien deserver op des tegenstanders backhand speelt, hard en goed geplaatst, dan heeft deze onmogelijk tijd om de houding van plaat 52 in een goede backhand-houding te veranderen ; ook zal hij meestal een te groot gedeelte van het forehandveld ongedekt laten zoodat de server door goed te plaatsen eenvoudig buiten het bereik van den returner kan slaan. De beste houding is steeds een zoodanige, waarbij men zich voor forehand- of backhand-slagen gemakkelijk kan klaar maken, zie plaat 53 ; het lichaam is gekeerd naar den server, het racket wordt vastgehouden in een soort tusschengreep, uit welken men snel den forehand- en den backhandgreep kan verkrijgen, terwijl het blad wordt onder steund met de linkerhand. Naar gelang de service op forehand of backhand zal komen, heeft men slechts het lichaam naar rechts of naar links te draaien, inmiddels den goeden greep aan te nemen en men is klaar. Men moet zich er aan gewennen de goede houding zoo gauw mogelijk aan te nemen : vóórdat de bal over het net is, moet men al „in de houding staan". Ter controle of men in het algemeen snel genoeg reageert, lette men eens op zichzelf wanneer de server een bal fault in het net slaat; wanneer men dan reeds een zwaai, hetzij back- of forehand, heeft gemaakt (overbodig nataurlïjk, maar dat wist men niet vooruit), dan is dit een bewijs, dat men snel reageert; immers de bal, die in het net kwam, was nog niet aan deze zijde van het net. De return op zichzelf hangt absoluut van de tegenpartij af. Blijft deze achter, dan is de beste terugslag een drive met topspin, hetzij langs de zijlijn, hetzij diagonaalsgewijze, min of meer schuin, liefst met zooveel mogelijk lengte; of men langs de zijlijn of schuin zal slaan hangt ook voor een groot deel af van de zwakke punten van den tegenstander. Indien men een gemaldtelijken return verwacht, dan trachte men de positie aan het net te verkrijgen ; in verband hiermede is een bal met tegenrotatie soms geschikt (zie centretheorie). 117 Van veel belang, dikwijls over het hoofd gezien, zijn de volgende punten : ie. Een bal, welke wordt geslagen van A naar B (zie fig. XXXVI), dus weinig schuin, heeft minder kans achter de baseline te belanden en out te gaan dan een bal langs de zijlijn geslagen (AL), omdat de diagonaal van een rechthoek langer is dan een der zijden; hij is dus ook geschikt voor slagen met tegenrotatie. Men zal dus diagonaalsgewijze te spelen ballen minder topspin behoeven te geven tegen het out gaan dan ballen langs de zijlijnen. 2e. Een bal, welke schuin over het veld wordt geslagen, is bijna altijd voor den tegenstander lastiger terug te spelen dan een welke ongeveer langs de zijlijn gaat. Fig. XXXVII zal dit duidehjk maken ; hierin stellen de getrokken lijnen de richting van den geslagen bal voor, de stippelliinpTi Hip waarin He tegenstander ver- Fig-. XXXVI. moedehjk zal loopen om den bal terug te slaan. Slaat men een bal ongeveer evenwijdig aan een der zijlijnen, dan zal de returner B zich bij het opstellen ook ongeveer in die richting bewegen, hetzij achteruit, hetzij vooruit; hij beweegt zich wel niet precies in die richting, want het hangt van de plaats waar hij stond af, maar het verschil zal toch niet groot zijn. De afstand tusschen beide richtingen, horizontaal gemeten (A), blijft dus nagenoeg even groot en wanneer de returner goed slaat, dan is die afstand ongeveer gelijk aan lengte van den arm plus */« lengte van het racket. Speelt men echter een schuinen bal, dan komt het hoogst zelden voor, dat de speler juist van de richting waarin men slaat komt, meestal komt hij juist van den anderen kant; nemen we een oogenblik het gemiddelde aan, zoodat hij ongeveer loodrecht op het net komt aanloopen, dan is de afstand A, B of C allesbehalve constant (fig. XXXVIII); neemt R den bal te veel achterin 118 het veld, dan is de afstand te groot (is dikwijls te constateeren, de bal komt dan nog even op het hout yan den top van het racket), neemt hij hem te dicht brj het net, dan neemt hij hem te dichtbij ; er is dus slechts een plaats, waar de bal op den juisten afstand (A) den speler passeert, Fig. XXXVII. Fig. XXXVIII. terwijl in figuur XXXVII elke plaats, van waaruit geslagen wordt, goed is. ' , . Wanneer de server oploopt, dan wordt de return lastiger Deze moet dan een drive zijn met veel topspin, zoodat net' volleeren wegens het smalle dalen lastiger wordt, of een lob moet worden toegepast; deze behoeft met geplaatst te worden, hoogte en goede lengte zijn hoofdzaak, want het gaat er om om den oploopenden tegenstander tot de baseline terug te brengen, hem af te matten en om zelf tijd te winnen ; het plaatsen van lobs heeft in dit geval 119 geen zin, want de tegenstander heeft meestal tijd haar nog te halen en men heeft zelf kans, dat de lob over een der zijlijnen out gaat. De returner kan ook den ex-server naar het net lokken door hem een bal te geven met slechte lengte op zijn zwakke punt geslagen, bijvoorbeeld een scherp geplaatsten drive op den backhand indien deze slag zwak is, zoodat hij een gemakkehjken bal terugkrijgt. Deze manier gaat dus enkel op wanneer de naar het net gelokte tegenstander een zwak punt heeft, speciaal in het volleyspel. Heeft hij geen bepaald zwak punt, dan is deze tactiek met aan te raden, want dan geeft men hem juist een prachtige gelegenheid aan het net te komen en aanvaller te worden. Wanneer de receiver heeft geslagen, dan is de ex-server weer aan de beurt, daarna weer de tegenstander enz • beiden kunnen dan de verschillende slagen en tactische methoden toepassen, zooals die hiervoor zijn uiteengezet en er ontwikkelt zich een serie slagen, totdat een der spelers een punt maakt en een nieuwen slag begint. Ik wil nog even den nadruk leggen op het volgende : Men kan een punt maken doordat de tegenpartij een slag mist. Deze methode steeds door te voeren is in het algemeen met juist; zij geeft aanleiding tot vervelend verdedigend spel. Mooier is het om slagen te maken door te wagen en door te trachten het aan den tegenstander zóó moeilijk te maken, dat men hem verrast, hetwelk meestal zal gebeuren wanneer men buiten zijn bereik kan spelen. Men kan dit dikwijls doen door een speler in een rally op f1!» sterkste punt te spelen. Stel dat een speler een return heeft gegeven van den forehand-hoek uit; hij zal dan, om zijn backhand-veld niet ongedekt te laten, meer naar den backhand-kant van de baseline loopen; juist dan moet men nogmaals op de forehand spelen; het „tegen den keer in", het onverwachte, maakt dat men dan een punt maakt. Men moet ook zoo min mogehjk door de voorbereiding van zijn slag laten merken, welken kant men slaan wil; zelfs indien men zeker van zijn slag is, kan men van tijd tot tijd een houdmg aannemen, juist geschikt om een anderen kant uit 120 te slaan dan men bedoelt, vooral wanneer men dan nog een anderen kant uitkijken kan, brengt men de tegenpartij in moeilijkheden. DAMES-ENKEIvSPEIv. In het begin van het hoofdstuk heeren-enkelspel merkte ik op, dat het lawntennis beter tot uiting komt bij heerendan bij damesspel. Ik heb hiermede voor de dames niets onaangenaams bedoeld ! Integendeel, ik zou het zeer prozaïsch vinden, wanneer dames in het geheel niet aan het spel zouden deelnemen of er geene belangstelling voor hadden. De zaak komt echter hierop neer dat de vrouw physiek in het algemeen zwakker is dan de man, ze zijn geenszins minderwaardig, doch eenvoudig minder krachtig gebouwd, ze hebben minder lichaamsgewicht, ze zijn korter, en kunnen dus in het algemeen minder hard slaan en minder hard loopen. De natuur is nu eenmaal zoo! Laat 100 mannen en ioo vrouwen, allerlei typen, verschillende dingen doen, hard loopen, touwtrekken, zwemmen, noteer hunne prestaties, dan zal blijken dat de mannen het grootst aantal punten behalen. Er zijn natuurlijk uitzonderingen: een groote vrouw, die gewend is haar lichaam te gebruiken (bijvoorbeeld als land-arbeidster), zal het winnen van een klein en tenger, enkel voor de filosofie levend mannetje, maar in het algemeen is het andersom. Zoo zullen ook wel de beste speelsters het winnen van vele goede spelers, maar zij zullen het nooit winnen van de sterkste spelers. Het enkelspel voor dames kan in het algemeen geheel gespeeld worden zooals de heeren het spelen ; ten aanzien van enkele punten moet echter afgeweken worden. Zoo zal een dame nooit zoo snel overgaan tot het innemen van de netpositie, omdat ze minder hard kan slaan en minder hard kan loopen, vooral, ingeval van overlobben, minder goed kan achteruitloopen. Ook de onmogelijkheid voor eene dame om den American service goed te leeren, maakt het oploopen naar het net na de service voor haar dubbel gewaagd. Het best is dus voor eene dame slechts 121 dan op te loopen, wanneer ze zeker is een gemakkelijken bal terug te krijgen. Dames, die niet de kracht hebben om voortdurend topspindrives te geven, kunnen dikwijls met goed gevolg gekapte slagen toepassen. Tegenover den minderen aanleg, althans mindere neiging van veel dames om tot volleeren over te gaan, staat een andere eigenschap die een goed tegenwicht vormt, en die is dat dames dikwijls een goede tactiek er op na kunnen houden door de tegenpartij naar het net te lokken en dan, hetzij door een cross-shot met veel topspin, hetzij door een lob, te scoren. Ten slotte zou ik elke dame den volgenden raad willen geven, ik hoop, dat ze dien van mij willen aannemen: tracht toch, ondanks de moeite welke het in het algemeen kost, u te oefenen in het volleeren en smashen; het behoedt u voor eentonig baseline-spel! Tegen een heer spelend zal volleeren u weinig helpen, maar tegen andere dames kunt u er veel voordeel door hebben! HEEREN-DUB BELSPEL,. Het enkelspel moge voor velen het aangenaamst zijn, omdat men niemand verantwoording schuldig is (men is baas op eigen terrein), toch heeft het dubbelspel ook zijn charme. Wanneer men voortdurend, soms wel jarenlang, speelt met eenzelfden partner, wiens spel men door en door kent, op wien men kan vertrouwen als op een besten vriend; van wien men steun ondervindt en wien men op zijn beurt ook weer steunen kan, dan heeft het spelen van dubbelspelen ook zeer zeker vele aangename zijden. Wil men een prettig dubbelspel spelen, dan dient voorop gesteld te worden, dat men met zijn partner moet syrhpathiseeren en dat men zich met hem dient te verstaan in het spel. Dit wil zeggen, dat men elkaar bij de verdeeling van het werk in het algemeen niet in den weg loopt en dat men bij het nemen van ballen het gevoel heeft van een zoodanig sluitend geheel, dat men zich van elkaar niets behoeft aan 122 te trekken. Ook moet men nooit, al speelt de partner een partij slecht of al mist hij een gernakkelijken bal, standjes geven of zijn misnoegen uiten: hij zal het immers nooit expres zoo slecht doen, en door te gaan kibbelen verzwakt men zijn partij, ten bate van de tegenstanders ; over eenige minuten kan men zelf óók wel hevig aan het knoeien geraken en dan zou men het allesbehalve aangenaam vinden, wanneer zijn partner ook ging opspelen ! Wanneer een partner van slag is, dan moet men alles in het werk stellen om te laten merken, dat men er niet door ontstemd is en dan kan een enkel aanmoedigend woord veel meer goeds verrichten dan een onaangename uitdrukking. De vraag, welken kant van het veld elke speler in het dubbelspel moet nemen, rechts of links, vindt haar antwoord in de volgende overwegingen : Daar het veld voor het dubbelspel breeder is (33 %, niet zoo weinig als het oppervlakkig lijkt) en daar het gewenscht is veel korte drives te slaan, leent het heeren-dubbelspel er zich toe veel naar de zijlijnen te spelen. Een linker speler, die een zwakken backhand heeft, zou dan te veel voor zijn rekening krijgen; men kan dus het best den speler, die het zwakste punt links heeft, rechts laten staan, hij heeft dan bij de zijlijnen zijn sterkste punt. Wel is waar hebben de spelers dan in het midden een zwak punt, een kwetsbare plaats, maar dit is niet zoo schadelijk. Vooreerst wordt niet bij voortduring op die plaats geslagen; ten tweede zijn, volgens fig. XXXVII en XXXVIII, de ballen naar het midden van het veld geslagen niet z-^o moeilijk terug te spelen als de schuin naar de lijnen geslagen ballen, hetwelk dus aan het zwakke punt ten goede komt; in de derde plaats leert de practijk, dat de forehand van den linker speler toch nog altijd wel zoodanig is, dat deze de ballen, welke ook de rechter speler backhand zou kunnen nemen, behoorlijk kan terugslaan. Daar men in het dubbelspel te maken heeft met twee tegenstanders, terwijl het veld lang niet tweemaal zoo groot is als in het enkelspel, kómt het er in het dubbelspel vooral op aan snel te spelen, m.a.w. de bal moet niet lang onder- 123 weg zijn en dit is te bereiken door lange drives met niet te veel lengte, hard geslagen, en vooral ook door goed volleyspel. De lob, ook een zeer nuttige slag in een dubbelspel, een slag, waarbij de bal wel lang in de lucht blijft, zij hier de traditioneele uitzondering die den regel bevestigt. Het volley-spel is hier dus veel noodzakelijker dan bij het enkelspel. Het gaat er om welke van de partijen het eerst de positie aan het net kan innemen ; daar de breedte van de baan voor dubbelspel kleiner is dan de geheele breedte van een enkelspel-baan, is het ook gemakkelijker net te gaan spelen dan in het enkelspel: men heeft een kleinere breedte te bestrijken. Een zeer belangrijke kwestie bij het dubbelspel is, of de beide partners al of niet op eenzelfden afstand van het net moeten blijven, dus al of niet gelijk moeten voor- of achteruitloopen. Mits men hier niet al te streng vasthoudt aan het woord „zelfden afstand", want dat zou onmogelijk zijn, de twee partners zijn geen recruten, die gelijke bewegingen moeten maken (de uitdrukking van sommige schrijvers, dat de verbmdingslijn van de beide spelers evenwijdig aan het net moet zijn, gaat dan ook lang niet op), is er alles voor te zeggen, dat beide spelers als regel hetzelfde spel spelen, dus: beiden óf achter óf bij het net. De lijn die hen verbindt zal dan niet altijd evenwijdig aan het net loopen en soms vrij schuin er op staan, maar dat hindert niet. Het beginsel: één speler achter en de andere voor, is verkeerd. Wanneer n.1. één speler bij het net staat, de ander achter, en de tegenpartij kan een schuinen bal geven, buiten bereik van den netspeler, wat dikwijls zal voorkomen, dan moet de achterspeler zulk een groot achterveld beschermen, dat hij zich half dood moet loopen en dan toch nog dikwijls gepasseerd wordt, „achter" den netspeler om. Fig. XXXIX moge dit duidelijk voorstellen : A is de baseliner, B de netspeler, C enD de tegenpartij, welke crossballen kunnen geven in de richtingen van de schuine lijnen, buiten bereik van A en B. Wel is waar zijn aan de posities, „beiden achter" of „beiden bij het net", ook eigenaardige nadeelen verbonden, maar deze zijn toch nooit zoo groot 124 als die, welke zich voordoen bij de opstelling één-voor-éenachter. Per slot heeft elke opstelling zijn kwetsbare zijde. Ware dit niet het geval, dan zou een heeren-dubbelspel eindeloos vervelend worden. Vele spelers hebben de gewoonte naar hun partner te kijken voor of tijdens den slag ; dit is niet noodig en ook niet aan te bevelen, want men kan aan de tegenstanders duidelijk genoeg zien wat de partner van plan is te doen, en het op zijde draaien van het hoofd brengt tijdverhes met zich en maakt ook, dat men de tegenstanders uit het oog verliest. Slechts in een enkel geval mag men naar zijn partner kijken, n.1. wanneer hij serven gaat en men wil weten waar hij gaat staan, om dan zijn eigen stand bij het net, bijvoorbeeld min of meer dicht bij de zijlijnen, te kunnen bepalen. Ik ga nu over tot behandelen van de verrichtingen van de verschillende spelers. Het zijn slechts algemeenheden, want men zal bij het spelen dadelijk bemerken, dat het geven van recepten in een boek niet mogehjk is; er hangt zooveel af van het individueele van eiken speler, dat dit niet te beschrijven is, men moet dat voor elk geval afzonderlijk uitvinden. De server. Een belangrijke vraag is (verondersteld wordt, dat de algemeene positie wordt toegepast, volgens welke de partner van den server aan het net staat) of de server in het dubbelspel al of niet naar het net moet oploopen. Het ant- Pig. XXXIX. 125 woord daarop is ja, want doet hij het niet, dan geeft hij zijnen tegenstanders gelegenheid de netpositie in te nemen en die zullen dat ongetwijfeld doen, want daar gaat het bij het dubbelspel juist om. Blijft dus de speler na het serven achterin, terwijl zijn partner bij het net staat, dan komt het nadeel gedemonstreerd in fig. XXXIX tot uiting. Het minst slecht zou nog zijn, dat de partner ook achterin blijft, doch ook dan laat men de gelegenheid tot aanvallen voorbijgaan en het zijn juist de service-games, welke gemaakt moeten worden omdat dan bij eene goede opstelling en een goede tactiek de server en zijn partner het sterkst zijn; het verliezen van een service-game is dikwijls in een wedstrijd het keerpunt! Het kan natuurlijk voor den server zeer moeilijk zijn na het oploopen een goede volley te geven, vooral wanneer de returner zijn vak verstaat en een harden drive geef c, laag, snel-duikend, op het hoogste punt of nog eerder genomen, maar .... oploopen moet hij toch in elk geval. Wanneer hij een goede service heeft, moeilijk voor den returner, en snel oploopt, dan heeft hij toch nog altijd het voordeel van het initiatief en bovendien zal hij tijdens zijn slag al naar voren hellen en dus direct een voorwaartsche beweging kunnen hebben, terwijl de returner altijd afhankelijk is van den server en pas eenige seconden later kan slaan. De kwestie van schuin naar de zijlijn serven of meer naar het midden, m.a.w. het toepassen van de centre-theorie, hangt geheel af van de tegenstanders ; men kan deze theorie ook zeer goed van tijd tot tijd, soms zelfs vrij regelmatig, toepassen, wanneer bijvoorbeeld van de rechterzijde af geserveerd moet worden op een zwakken backhand van den tegenstander. Ten slotte moet de server zijn service zoo lastig mogelijk maken voor de tegenpartij, niet alleen om zichzelfs wille, doch ook voor den netspeler, want wanneer de service te gemakkelijk is, vooral wanneer het den tweeden betreft, dan is de situatie voor den netspeler allesbehalve aangenaam. De beste service is de American service, en ook de tweede moet als zoodanig gespeeld worden of hij moet zooveel 126 topspin hebben, dat hij vrij hard geslagen kan worden, snel duikt en daardoor zoo goed als nooit in het net komt of achter de service-lijn belandt. Ook denke hij steeds er aan, dat hij zijn service-game winnen moet, want indien hij hierin te kort schiet, dan zijn hij en zijn partner sterk gehandicapt, het is de sterkste aanvals-game. De partner van den server. Op den voorgrond dient gesteld dat ik bij het volgende veronderstel, dat de server een goeden service heeft, want is dit niet het geval, dan moet de partner in het algemeen niet aan het net gaan staan, omdat hij dan ballen te verwerken krijgt, die haast niet goed te verwerken zijn ! De netspeler moet zoo dicht mogehjk bij het net staan, om de beste kansen tot ingrijpen te hebben bij sneldalende topspin-ball en en scherp geplaatste cross-slagen. Ik herinner er nog even aan, dat hij slechts dan naar zijn partner kijkt, wanneer hij wil weten hoe die gaat serven, om de plaats, waar hij bij het net zal gaan staan, eenigszins te bepalen. Serveert de partner erg cross, dan ishetgewenscht dat de netspeler een stand dichter bij de zijlijnen inneemt. Het is altijd een gevaar voor den netspeler, dat er een lob over hem heen gespeeld kan worden; om dat gevaar tegen te gaan, zou hij meer achteruit bij de service-lijn kunnen gaan staan, doch dat is niet gewenscht, want in die positie kan hij niet nuttig volleeren. De eenige tactiek tegen het gevaar van overlobd is wel iets achteruit te gaan staan, niet veel; krijgt men dan een drive te volleeren, dan den bal voor zich uit nemen ; het racket is dan vrij dicht bij het net, het lichaam niet. Elke netspeler neme de lobs, welke over hem gespeeld zijn, want laat hij ze aan zijn partner over, dan wordt in het algemeen een te groot deel van het veld onbeschermd, de spelers gaan door elkaar loopen en het samenspel loopt in het honderd. De returner. Deze kan, als antwoord op den service, een drive geven én hij kan lobben. Wanneer hij het eerste doet, dan spele 127 hij zoo hard mogehjk, plaatse scherp en geve veel topspin, er op lettende dat de bal vrij laag over het net moet gaan, alles om het den waarschijnlijk oploopenden speler zoo moeilijk mogehjk te maken. In dit opzicht is het vooral van belang den bal op het hoogste punt te nemen, als het kan nog eerder, des te sneller is de bal terug, en hoe verder van het net de oploopende speler hem moet nemen, des te moeilijker. Of de returner schuin zal spelen, langs de zijlijn of recht op een der tegenstanders, hangt geheel van omstandigheden af. Heeft de netspeler neiging de zijlijn niet genoeg te dekken, dan kan men van tijd tot tijd een goeden harden drive daarlangs geven; men denke er om, dat de netboogte daar hooger is dan in het midden ! Een harde return pal op den netspeler of oploopenden speler is soms ook zeer succesvol. De als regel toe te passen slag is echter de drive naar het midden, min of meer schuin, buiten het bereik echter van den netspeler, al of niet in verband met de centre-theorie. Men late vooral nooit van te voren door zijn houding blijken welken slag men wil toepassen : spelen met verrassingen is voor den returner het halve werk (zie de laatste opmerking over het heeren-enkelspel). De lob is als return ook zeer nuttig, zij dwingt den aanvallenden netspeler achteruit te gaan naar de baseline en verdediger te worden, zoodat zoo mogehjk de returner en zijn partner naar het net kunnen oploopen en aanvallen. Men zal zich afvragen, waarom dan niet altijd een diepe lob als return gegeven kan worden ; het antwoord luidt: omdat een lob altijd een gevaarlijk tegenwapen provoceert : de smash. Een diepe lob is niet altijd gemakkehjk en is zij niet diep genoeg, dan volgt de straf door een smash zonder genade. De lage lob, men zou haar kunnen noemen de „passeer-lob", is wel mooi, maar tegenover heeren-tegenstanders te gewaagd. Men kan beter een hooge lob diep achterin spelen. Speelt men toch de lage lob, dan moet zij niet alleen zijn over het hoofd van den eenen, doch absoluut buiten het bereik van den anderen speler, meestal dus naar de zijlijnen gespeeld worden. Dit kan zelfs beter 128 dan in het enkelspel, omdat het veld voor het dubbelspel ruim een meter aan weerszijden breeder is en de bal dus minder gauw uit zal gaan; toch blijft deze soort lob een gewaagde slag. De partner van den returner. Veelal ziet men dat deze in het servicecourt staat* hetzij dichtbij, hetzij vrij ver van het net. De bedoeling is dan dat hij afwacht wat de returner doet. Deze plaats lijkt mij echter hoogst gevaarlijk, niet alleen op grond van fig. XXXIX, doch ook omdat de tegenpartij hem elk oogenblik op de voeten kan spelen (smashen bijvoorbeeld) of hem door een cross-volley of drive gemakkelijk kan passeeren, zonder dat er iets tegen te doen is. Slechts wanneer de returner een uitstekenden vasten return heeft op diverse services, is bovenbedoelde positie goed. De beste plaats is dan ook altijd achter in het Veld en wanneer dan de returner oploopt, dan kan zijn partner dit ook. Hij kan overigens dezelfde slagen, drives, lobs en volleys spelen, zooals die hiervoor voor de andere spelers zijn uiteengezet. Ten slotte is er nog een punt, dat dikwijls vergeten wordt: wanneer ge beiden aan het net staat en uw partner wordt gedwongen naar de baseline te gaan, loop dan ook terug ; door aan het net te blijven wordt de situatie weer als in figuur XXXIX is aangegeven, en bovendien blijft gij in een aanvalspositie staan, terwijl uw partner verdedigend is geworden, wat in heeren-dubbelspel niet goed is : öf beiden aanvallen, öf beiden verdedigen ! Mocht blijken, bijvoorbeeld wanneer uw teruggedwongen partner blijkt toch weer te kunnen oploopen, dat ge even goed had kunnen blijven staan, welnu, dan is het onnoodig terugloopen niet zoo verschrikkelijk, men kan snel genoeg weer naar het net loopen ; meestal echter zal uw partner wel achter moeten blijven en gij dus ook, omdat de tegenpartij in zoo'n geval wel de netpositie zal hebben ingenomen en dus aanvaller is geworden. Lawn-Tennis 9 129 GEMENGD DUBBELSPEL. De omstandigheid, dat de vrouw nu eenmaal zwakker is dan de man (zie hoofdstuk Dames-enkelspel), doet velen denken, dat gemengd dubbelspel een soort onvolledige combinatie is, een slecht soort heeren-dubbelspel, dat eigenlijk maar meer als aardigheid dan wel als goed, ernstig spel gespeeld kan worden. Dit was jaren geleden, toen het spel nog zoo slecht begrepen werd, mogehjk het geval, nu is het geheel anders en kan gemengd dubbelspel integendeel zeer interessant zijn, mits het goed gespeeld wordt. Ik heb aan enkele dames gevraagd hoe ze over het spel denken en het antwoord kwam daar op neer, dat ze gemengd dubbelspel zeer aangenaam vonden, omdat ze dikwijls in haar partner een steun hebben die haar van het al te zware werk ontlast. Is echter die partner iemand, die haar te veel „en bagatelle" behandelt, dan vinden ze het spel zeer vervelend. Collega's heeren, denk daaraan hoor! Voor een heer (ik vertrouw dat heeren-tennisspelers gentlemen zijn, voorkomend tegen dames) moet het een attractie wezen een dame-partner te kunnen steunen en helpen en haar van tijd tot tijd door een krachtig, soms gewaagd meesterschot uit een benarde positie te redden. Eén ding moet mij hier van het hart: in lawntennis is elke bal geoorloofd, de spelregels verbieden niet dat men dropshots, cannon-balls of dergelijke geeft. Ten aanzien van gemengd dubbelspel, de eenige partij, waarbij een heer een dame als tegenstandster heeft, zou ik een uitzondering in overweging willen geven, althans in die gevallen, waarin de dame werkelijk ook de zwakkere van den heer is, hetwelk meestal het geval zal zijn. Deze uitzondering komt op het volgende neer: als heer speelt men in gemengd dubbelspel veel op de dame, de andere heer (tegenstander) is er om dit te beletten en het betaald te zetten als men het te bont maakt, doch wanneer de dame tegenstandster vlak voor het net of halverwege het veld staat, rnik dan nooit door een zeer harden drive of een smash pal op haar lichaam, zelfs niet in een wedstrijd, al hebt ge nog slechts 130 één slag te maken om te winnen. Op die manier een punt maken kan ik niet sportief en eervol vinden ! De dame kan, wanneer ze zwakker is dan de heer, wat meestal het geval is, het best rechts gaan staan, aan haar partner het linkerveld overlatend. Evenals bij het heerendubbelspel wordt hier ook de kwestie beheerscht door de vraag wie den minst zwakken backhand-slag heeft. De stelling, verkondigd in het hoofdstuk dubbelspel en toegelicht in fig. XXXIX, dat de stand van den eenen speler voor den anderen achter niet goed zou zijn, gaat bij het gemengd dubbelspel niet op. Die stand is zelfs in vele gevallen noodzakelijk. Wanneer namelijk de heer en de dame beiden aan het net zouden staan (aannemende, dat de dame vrij goed volleert!) dan is er voor de dame een groot gevaar, n.1. overlobd te worden. Grooter dan voor de heeren, immers zij kan minder goed lobs smashen, en ze achterhalen gaat ook voor haar mcieihjker dan voor een heer. De heer zal er dus altijd op bedacht moeten zijn, dat hij, al staat hij bij het net, toch nog weer achteruit moet kunnen om een lob over zijn partner's hoofd gespeeld te kunnen halen. Hij wordt dus betrekkelijk als vofleyer uitgeschakeld en kan dus in sommige gevallen beter achter blijven en de dame voor laten. Staat de dame achterin, dan moet de heer aan het net trachten te komen, want indien hij óók achter blijft, dan wordt er uitsluitend op zijn dame gespeeld, het wordt (likwijls een soort damesenkelspel op een dubbelveld, waarbij de heeren eenvoudig uitgeschakeld worden en kunnen toekijken ! Uit beide gevallen blijkt dus, dat de stand één-voor-één-achter hier niet zoo kwaad is als het zich bevinden op eenzelfden afstand van het net; bovendien is de stand één-vooréén-achter in een gemengd dubbelspel niet zoo gevaarlijk als in een heeren-dubbelspel, omdat men toch altijd een gemakkelijker tegenpartij heeft in een dame en heer dan in twee heeren. Wanneer de dame niet zoodanig kan volleeren, dat ze aanvallend aan het net kan blijven staan, indien ze zelfs slecht volleert, dan is ze aan het net spelend haar partner 131 een blok aan bet been, een bederfster voor het spel. Dan kan ze veel beter en nuttiger werk verrichten achterin. De heer moet in het algemeen zoo gauw hij kan trachten naar het net te komen. Hij heeft daar geen gemakkelijke taak ! Hij moet veel meer ballen nemen dan in het heerendubbelspel, hij moet zelfs menigen bal „snoepen". Staat de dame-partner ook aan het net, dan moet hij iets verder van het net staan dan in het heeren-dubbelspel, met het oog op een lob over zijn dame. Hij kan het zich dan iets gemakkelijker maken door de volleys voor zich uit te spelen, zoodat het racket toch dichter bij het net komt; hij krijgt dan de ballen hooger en kan meer halen. Daar in een gemengd dubbelspel in het algemeen niet zooveel gevolleerd zal worden als in een heeren-dubbelspel, is het niet zoo noodzakelijk dat de drives kort zijn; het is zelfs beter, wanneer een der tegenstanders achter staat, drives met goede lengte te geven, daar die lastiger terug te spelen zijn, gelijk dit in het enkelspel ook het geval is. Het serven van de dame. De dame kan in het algemeen niet zoodanig serven, dat zij kan oploopen. Des te meer reden om haar service voor de tegenpartij zoo moeilijk mogelijk te maken, vooral wanneer de heer den service moet terugspelen. Geeft zij geen lastige services, dan wordt de positie van haar partner aan het net onhoudbaar. En deze kan niet achter blijven op grond van de bezwaren hiervoor uiteengezet. Bovendien, indien de heer en de dame beiden achter staan, dan kunnen de tegenstanders direct aan het net komen en aanvallers worden ! Is de service van de dame goed, en heeft de dame-tegenstandster terug te spelen, dan kan deze haar service opvolgen naar het net en haar partner aldaar helpen ; heeft de heer-tegenstander de return, dan kan de dame beter achter blijven, tenzij zij uitstekend volleert, doch dit komt zelden voor. Het serven van den heer. De heer dient altijd op te loopen, onverschillig van de omstandigheid of de partner achterin of aan het net staat; 132 blijft bij achter, dan krijgen we weer het nadeel hiervoor vermeld. Aan het net staande, moet hij elke gelegenheid om een slag te maken gebruiken, de positie is niet gemakkelijk, want hij moet zich ontzettend vlug kunnen verplaatsen, en vooral wanneer de dame ook aan het net staat, steeds klaar zijn een lob over haar te halen. Een verzachtende omstandigheid is, dat een heer en dame als tegenstanders meestal iets minder lastig zijn dan twee heeren in het heeren-dubbelspel. Aan het net spelend, moet de dame steeds zoo dicht mogehjk daarbij staan ; staat ze te ver af, dan krijgt ze te lastige ballen en ze wordt door schuine slagen te gauw gepasseerd. Een positie verder van het net heeft ook voor haar geen zin, want ze kan toch eventueele lobs over haar hoofd niet halen. Vooral wanneer de heer returner is, moet de server alle kracht in zijn service leggen, want in gemengd dubbelspel heeft hij het zwaarder te verantwoorden dan in een heerendubbelspel, omdat de dame-partner, al of niet aan het net, meestal kleiner reach heeft dan zijn heer-partner in een heeren-dubbelspel. De partners van de servers. Indien de dame serveert, moet de heer-partner als regel bij het net staan, want het zal zelden voorkomen, dat de dame oploopt; doet zij dat, dan kan de heer achter blij ven of oploopen, geheel afhankelijk van omstandigheden. Serveert de heer, dan moet de dame liefst bij de baseline blijven, tenzij zij uitstekend volleert; als regel is het best dat ze achterblijft: de stand één-voor-één-achter is in de meeste gevallen nog niet zoo slecht! De returner. Zoowel de dame als de heer kunnen op den service drives terugspelen, met lengte, met topspin, schuin langs de zijlijnen, geheel afhankelijk van omstandigheden, en ze kunnen lobben. Loopt de server op, dan is een drive met veel topspin en kort altijd goed, hetzij langs de zijlijn, hetzij naar het midden van het veld. Loopt de server niet op, dan spele 133 men een drive met goede lengte, welke men kan volgen naar het net. Ben zeer goede slag, maar slechts bij uitzondering als verrassing toe te passen, is een drive langs den netspeler, dus langs de zijlijn. Ben slag welke dikwijls toegepast kan worden is de lob; in het algemeen is de hooge lob, achterin het veld neerkomend, het veiligst; wanneer bij de tegenpartij de dame echter slecht smasht, dan kan men een enkele maal een lage lob toepassen. In het algemeen moet men zóó lobben, dat de lob zoover mogelijk neerdaalt van de plaats, waar de heer staat; een schuin gespeelde lob is, vooral wanneer de bal op de backhand-zijde van den heer komt, altijd zeer nuttig; hij moet dan een heelen omweg maken, dikwijls buiten het veld, omdat hij hem liever forehand dan backhand zal terugspelen, welk laatste juist bij een lob altijd veel moeilijker is. Hij verliest dus veel tijd, wat aan de tegenpartij ten goede komt. De ■partner van den returner. De partner moet (heer of dame zijnde, dat blijft gelijk), geheel in overeenstemming met de opstelling van het heeren-dubbelspel, nooit halverwege het veld staan. De beste plaats tijdens het serven der tegenpartij is altijd achterin, om dan, in afwachting van wat de returner heeft gedaan, achterin te blijven of naar het net te loopen. DAMES-DUBBELSPEL. Over dit onderwerp kan ik kort zijn. De dames-lezeressen hebben telkens kunnen zien, dat ze zich moeten toeleggen op volleeren, hoewel het voor haar grootere moeilijkheden oplevert dan voor heeren. Ben gunstige omstandigheid hierbij is, dat de dames-tegenstandsters tezamen ook minder sterk zijn dan bijvoorbeeld de dame-en-heer-tegenstanders in een gemengd dubbelspel, zoodat het in het dames-dubbelspel niet zoo bezwaarlijk is de netpositie in te nemen en te behouden. Kunnen de speelsters wel volleeren doch niet goed genoeg om behoorlijk de netpositie in te nemen, dan is steeds de beste stand: één dame voor 134 één dame achter. De stand beide dames achter moet in het algemeen vermeden worden : hij leidt tot verslapping van het spel. Wel is waar zullen lange rallies het gevolg kunnen zijn, maar deze zijn zoo eindeloos en taai, dat het zoowel voor toeschouwers, spelers als scheidsrechter een straf is er mede te maken te hebben. Ik denk nü nog terug aan een dames-dubbelspel, waarbij ik ongeveer 20 jaar geleden scheidsrechter was en dat 21/t uur duurde; ik was denzelfden avond nog zoo onaangenaam in mijn hoofd van het eindeloos heen en weer draaien dat ik nog veel meer vermoeid was dan na een geheelen dag gespeeld te hebben! HET SPELEN OP WEDSTRIJDEN. Degenen, die gelegenheid hebben op wedstrijden te spelen, moeten hiervan zooveel mogehjk gebruik maken; zelfs eenigszins gevorderde beginners dienen er spoedig toe over te gaan. Het spelen op wedstrijden is een uitstekende oefening voor karakter, lichaam en ook voor het spel zelf en ... . het is een aangenaam werk, er zit iets prikkelends, iets opwekkends in. Bijna alle spelers die voor het eerst voor publiek spelen, en ook de meer geroutineerden, wanneer zij achter zijn in een wedstrijd, krijgen een'min of meer beklemmend gevoel, iets wat hun hun techniek doet vergeten. Ze verwaarloozen dan hun beginzwaai, ook hun eindzwaai, kijken niet naar den bal, doch te veel naar hun tegenstander, kortom, ze doen alles zooals ze het juist niet moeten doen. Het gevolg is missen en uitslaan van de eenvoudigste ballen en spelen van verdedigend spel. Een handige tegenpartij bemerkt dit natuurlijk direct en maakt er een dankbaar gebruik van aanvallend op te treden. Juist dit optreden kan voor de meeste spelers, die deze „stage fever" er op na houden, een prikkel worden om tot zichzelf te redeneeren, kalm te worden en te gaan spelen zooals het behoort. Iemand, die dus veel op wedstrijden speelt, zal leeren zichzelf te beheerschen, zich in te zetten tegen zijn zenuwachtig knoeien — 135 iets wat hem ook in het dagelijksch leven ten goede zal kunnen komen. Men leert door het wedstrijdspel „tegen-zijn- verlieskunnen". Ik veronderstel, dat de meeste jongens en meisjes tegen hun verlies kunnen, maar steeds zijn er enkele uitzonderingen en voor dezen is het spelen op wedstrijden een uitstekende remedie. Er is iets onsportiefs en zelfs tegenover de toeschouwers iets belachehjks in, uit zijn humeur te geraken wanneer men slagen mist, en dan door allerlei theatrale ontboezemingen, waarbij zelfs het racket of een onschuldige ballenjongen de schuld krijgt, daar uiting aan te geven. Gelukkig zorgt het publiek er wel voor hen dit, door zijn hilariteit e.a., af te leeren; een speler, die toont tegen zijn verhes te kunnen, kan populair bij het publiek worden, iemand, die niet tegen zijn verhes kan, maakt zich allesbehalve bemind. Wanneer men aan tournaments wil deelnemen, in het bijzonder in enkelspel wil uitkomen, dan is het wel gewenscht, dat men zich eerst eens laat onderzoeken door een medicus, hefst zelf ook tennisspeler ! Vooral in een langdurigen enkelspel-wedstrijd, in de brandende zon, wordt er van sommige organen zeer veel gevergd en als er dan iets niet in orde is, dan zou dat onaangename gevolgen kunnen hebben. Nemen we aan dat alles in orde is, dan is het spelen op wedstrijden een uitstekende gelegenheid om het lichaam te trainen tegen vermoeienis; het krijgt er een ongekende soepelheid en taaiheid door, een gewend-raken aan temperatuursverschillen, kortom een soort uithoudingsvermogen, zooals maar weinigen, die intellectueelen arbeid verrichten moeten, dat hebben. Het aangename van het wedstrijdspel komt tot uiting door de geheele feestelijke omgeving, door de vrienden, welke men er verkrijgt en telkens weer ontmoet, doordat men eens eenige dagen uit de gewone sfeer is waarin men zich dagelijks bevindt, en ten slotte door het vooruitzicht op de eer van een ovemmning en prijzen, welke als aangename herinneringen bewaard kunnen worden. Men vergete als wedstrijdspeler nooit zijn uiterste best 136 te doen, en al wint men niet zich als sportsman te gedragen. Elk speler is dit verplicht tegenover zijn farmlienaam, tegenover de club, waarvoor hij uitkomt bij competities, tegenover de universiteit, welke hij vertegenwoordigt bij mter-acaderniale wedstrijden, en ten slotte tegenover de toeschouwers, welke komen in de verwachting van een goeden wedstrijd en zich daartoe soms ook heel wat getroosten. Laat u nooit van slag brengen door pech als : het geven van een definitief foute beslissing door den umpire, of het geluk dat uw tegenstander heeft door het geven van eenige netballen. Vergeet deze dingen dadelijk en laat ze slechts een aansporing zijn om u dubbel in te spannen en de schade in te halen : het leven is ook vol tegenslagen, groot of klein, hoe gauwer men ze vergeet hoe beter ! Geef nooit den moed op, vooral niet in het begin; zijt ge in het begin enkele games achter, zelfs al staat het bijvoorbeeld 4—0 voor de tegenpartij, dan nog moet men (tenzij men zich wegens groote moeheid wat „sparen" wil voor de volgende set) niet denken zich maar niet te vermoeien en het een volgende set te probeeren; ge kunt nog best ophalen van 4—0 tot 4—4 en de set winnen; zelfs al staat het in de beslissende set op „winningstroke" voor de tegenpartij, ja, al heeft deze twee, drie, winstkansen, dan nog geve men het niet op ; de gevallen, dat zulk een wedstrijd toch nog werd gewonnen door de partij die achter was, zijn legio. In het algemeen dus : de tanden op elkaar en hersens en spieren ingespannen ! Evenals er in de samenleving menschen zijn, die telkens niet strafbare oneerlijkheidjes toepassen om hun doel te bereiken, zoo zijn er ook in de sport, het spijt me het te moeten zeggen, enkele spelers, die niet strikt eerlijk zijn. Laat u zich er nooit door verleiden zulke trucjes toe te passen ! Wanneer de bal op de baseline komt, roep dan nooit den scheidsrechter toe „how ?" of iets dergelijks, om hem uit te lokken den bal out te geven. Veeg uw bril niet af, heb geen lossen schoenveter en wordt niet door een vlieg gehinderd wanneer uw tegenpartij juist zijn tweeden 137 service wil geven! Geef als server nooit den tweeden service zoo snel dat de returner bijna geen tijd heeft gehad zich te herstellen. Waarschuw uw tegenstander altijd indien er een bal in zijn service-vak ligt. Wanneer ge een wedstrijd moet spelen zorg dan steeds eerder te vroeg dan juist op tijd te zijn ; indien ge te laat komt dan hindert ge in de eerste plaats het comité en het publiek en ten slotte ook uzelf, want ge moet u dan te veel haasten met verkleeden, er is geen tijd over om vijf of tien minuten ballen te slaan voordat de strijd begint, en ge begint dien strijd dan gejaagd en slecht. Wanneer ge heele dagen op een tournament doorbrengt, dan vraagt men u dikwijls scheidsrechter te zijn bij wedstrijden. Nu, er is niets tegen dit te doen, integendeel, het is niet aardig dit steeds met uitvluchten te weigeren, maar doe het nooit vlak voor een wedstrijd, dien ge zelf spelen moet. Het is opmerkelijk hoe vermoeiend scoren is ; als ge uit den scheidsrechtersstoel klimt en gaat spelen, dan hebt ge een topzwaar eigenaardig gevoel, hetwelk ge niet zoo gauw kwijt raakt. Hetzelfde heb ik eens ondervonden tijdens een Zeppdm-vertoorühg, ruim twintig jaar gdeden, toen dus nog een nieuwtje ; mijn tegenstander en ik keken vol belangstelling in de lucht en toen we verder moesten gaan spden waren we beiden totaal van slag en was de geheele wedstrijd verknoeid ! Velen hebben de gewoonte om, indien een hunner toekomstige tegenstanders een wedstrijd speelt, diens spd te gaan bestudeeren om daar hun voorded mede te doen. Soms zelfs bevelen zij zich aan om een wedstrijd van den tegenstander te scoren. Ik vind deze gewoonte niet fair, want men schept zich daardoor een voorgift op den tegenstander, wdke deze niet altijd op u kan verkrijgen, en indien hij u tijdens zijn spel ontdekt en waarscMjnlijk ook weet dat hij u later heeft te ontmoeten, dan zal dit zijn aandacht afldden van den wedstrijd ; er is tijdens het balletje slaan genoeg gelegenheid enkde zwakke punten te ontdekken en overigens moet men dit tijdens het spel maar doen. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat men zijn oogen moet dichtdoen 138 als men een toekomstigen tegenstander ziet spelen, doch men ga niet expres er naar zitten kijken alleen om zijn spel te bestudeer en. Waar men met oefenspel zich niet altijd tot het uiterste zal inspannen en zijn zwakke punten niet zal ontloopen, zoo moet men bij het spelen op wedstrijden steeds op elk onderdeel van het spel zijn uiterste krachten laten werken, zoowel naar het lichaam als naar den geest, en zijn zwakke punten trachten te maskeeren. Er is slechts ééne uitzondering daarop en deze is : wanneer ge speelt tegen een zeer zwakken tegenstander, iemand die misschien voor het eerst een wedstrijd speelt en vol animo slaat en loopt en zijn best doet en, hoewel hij ziet dat er tegen u niets te halen valt, nog goed gehumeurd blijft, maak hem dan niet 6—0, 6—0 af, doch laat hem, niet door opzettelijk in het oog vallend te missen, doch door zelf iets meer te wagen, een paar games winnen. Het zal hem aanmoedigen om een volgenden keer weder in te schrijven. TOESCHOUWERS. Even goed als de wedstrijdspelers enkele verpachtingen hebben tegenover het publiek, zoo heeft men als toeschouwer de zijne tegenover de spelers. In de eerste plaats loope men nooit tijdens het spel langs de baan ; hoe zacht of ongemerkt men ook loopt, het kan altijd afleiding aan de spelers geven en hun spel béinvloeden. Men ziet wedstrijden altijd het best, wanneer men zit achter een der baselines ; het kijken van af de lengtezijde is zeer vermoeiend, men moet voortdurend zijn hoofd van links naar rechts draaien ! Tijdens een rally onthoude men zich van toejuichingen, want hierdoor wordt de aandacht van de spelers zéér afgeleid ; tusschen de slagen in is er gelegenheid genoeg zijn enthousiasme over een mooien slag te toonen. Bij clubwedstrijden, mteracademiale of internationale 139 ontmoetingen betoone men zich steeds neutraal en applaudiseere niet enkel voor zijn eigen partij of nationaliteit ; spelers, die van verre komen, op vreemde banen spelen, hebben eerder aanmoediging noodig dan eigen spelers. Men klappe nooit wanneer de speler van eigen club of nationaliteit een slag maakt, doordat de andere een gemakkelijken bal mist. REGELEN VAN WEDSTRIJDEN. Daar ons geheele wedstrijdspel amateurisme is, en ook degenen die de wedstrijden regelen er natuurlijk meestal niet voor betaald worden, is het dikwijls moeilijk krachten te krijgen, die de hun opgelegde omvangrijke en verantwoordelijke taak gaarne op zich nemen. Men kieze dus voor de regeling menschen, die op zulke dagen geen andere bezigheden hebben en ook met volle ambitie al hun tijd en werkkracht er aan willen geven. Aan personen, die enkel maar in het comité willen zitten om hun naam op de programma's gedrukt te zien en die enkel maar willen helpen als het hun belieft, heeft men niets. Men late hen er liever buiten. Tot heden heb ik nog nooit bemerkt, dat dames in een wedstrijd-comité zitting hadden; ik ben hier sterk voor. Men kan het best een comité nemen, bestaande uit drie leden en twee plaatsvervangers. Eén lid is het hoofd, hij is de vraagbaak voor de spelers en bepaalt met het tweede lid de uren waarop de wedstrijden gespeeld moeten worden. Het derde lid zorgt voor de „scorings sheets", voor de ballen en ballenjongens. Om te beginnen zorge men, dat men goede banen heeft, dat ze voldoen aan de eischen, die in het artikel Banen zijn genoemd. Er moet ook een voldoend aantal banen beschikbaar zijn, anders loopen de wedstrijden in het honderd. Behalve voor goede banen, zorge men voor ruime kleeden waschgelegenheden met stroomend water, want het is voor spelers zeer vervelend zich te moeten behelpen, wan- 140 neer ze zich verfrisschen en verkleeden willen. Goed is het ook, vooral voor de dames-deelneemsters, te zorgen voor behoorlijk logies, liefst bij gezinnen, waarvan de leden ook aan de wedstrijden deelnemen en waarbij het dus veroorloofd is een paar uren te laat aan het diner te komen! Tennisspelers zijn als logé's geen aangename gasten, men geve zich ook maar geen moeite zich met hen te occupeeren, men doet ze er geen genoegen mee. Men sdirijve ten onzent liever geen wedstrijden uit vóór Mei en na September, want het weer en bovendien de lage stand van de zon zijn dan niet bevorderlijk aan goed spel. Men beginne nooit te laat met voorbereidende dingen als verzenden van inschrijfformulieren, drukken van programma's, een en ander in verband met den datum van het sluiten der insclrrijving (bijvoorbeeld vier dagen voor de wedstrijden beginnen) en zorge, dat de drukker tijdig zijne gegevens heeft, zoodat hij behoorlijk gecorrigeerd werk kan leveren. Het bestuursüd, dat is aangewezen voor het materiaal, zorge dat de ballenjongens goed geïnstrueerd en behoorlijk gekleed zijn. Het is voor de spelers zeer onaangenaam wanneer de ballenjongens niet goed zijn ; ik heb in zulk een geval wel eens liever een wedstrijd gespeeld zonder ballenjongens ! Men wijde steeds al zijn aandacht aan een goede verdeeling der wedstrijden; de goede spelers late men in de eerste dagen zooveel mogehjk spelen, eerstens om te voorkomen, dat ze den laatsten dag te veel te spelen hebben en dus te vermoeid raken, tweedens omdat ze meestal in verscheiden nummers tegelijk aan blijven, waardoor de eindstrijden dan niet behoorlijk op tijd gespeeld kunnen worden. Ten slotte zorge men er steeds voor, dat een exemplaar van de spelregels met bijlagen aanwezig is, benevens eenig ,,eerste-hulp"materiaal als : sterielgaas, eau de Goulard, perubalsem, amoniakwater (tegen wespsteken) en een pincet. 141 SCHEIDSRECHTERS. Vereischten waaraan een goed scheidsrechter moet voldoen zijn : hij moet goed kunnen zien, snel afroepen, strikt neutraal zijn en de spelregels door en door kennen en weten toe te passen. Ten aanzien van het zien hoe een bal is, wil ik de aandacht vestigen op een eenvoudig verschijnsel dat niet aan allen bekend is. Niemand kan strikt genomen van één plaats uit goed beoordeelen of verschillende ballen out of inside zijn, al zijn zijn oogen nog zoo goed. Ik bedoel biermede het volgende : Men beschouwe plaat 54, genomen in het verlengde van de lijn waarop een bal ligt; de bal raakt nog juist de lijn, de lichtstralen van ons oog uit naar den omtrek van den bal zullen voor een gedeelte de lijn snijden, de bal is dus werkelijk inside en wordt door iemand, die in het verlengde van de lijn zit te kijken, ook ,,in" gegeven. Ik heb nu denzelfden bal, zonder iets in zijn ligging te veranderen, met de camera genomen, staande negentig graden gedraaid, dus kijkend loodrecht op de lijn (plaat 55). Dezelfde bal geeft nu den indruk van out te zijn ! Daarbij moet men nog bedenken, dat de ballen snel op den grond komen en weer opspringen, we hebben dus geen tijd om zoo goed te kijken, zooals we op deze foto kijken om te zien hoe het werkelijk is. We krijgen een impressie van een oogenblik en zien dus den bal beslist out. Indien ik den bal had gekiekt 180 graden verder, dus den bal tusschen toestel en lijn in, dan zou hij beslist inside geleken hebben en niet op het kantje, maar flink midden op de lijn. De beste scheidsrechter zal dus niet alle ballen goed kunnen beoordeelen ; hij kan dus ballen inside geven, die werkelijk outside zijn, en omgekeerd. Dit geeft dikwijls aanleiding tot onaangenaamheden en daarom is het beter, indien het wedstrijden betreft waar heter zeer op aankomt, dat voor sommige lijnen een aparte persoon (linesman) wordt benoemd ; deze gaat dan in het verlengde van de lijn zitten voor welke hij is aangesteld en roept eiken bal, die out is, af. Voor de service-lijnen kan met één 142 linesman in totaal volstaan worden, want bij verwisseling van de zijde aan welke geserveerd wordt kan hij zich ook verplaatsen ; voor elke zijlijn zijn twee man noodig, omdat het net belet, dat men de geheele lijn ziet. De spelregels moeten den scheidsrechter duidelijk zijn en hij moet direct weten hoe ze in eigenaardige gevallen uit te leggen ; hoofdzaak is aandachtig lezen wat er staat, op dezelfde wijze als een belastingformulier of een ministerieel stuk gelezen moet worden. Voordat elke slag begint, lette men steeds op of er geen dingen zijn, die den spelers kunnen hinderen, als: menschen, die heen en weer loopen, ballenjongens, die niet klaar zijn, ballen, die in het veld liggen en dergelijke. Scheidsrechters, zoowel als linesmen, moeten enkel op den bal letten wanneer deze in het spel is ; hij moet zijn hersens_ dwingen tot concentratie enkel op den bal en niet tot beschouwingen over de wijze van spelen van de spelers. Of ze een goede techniek of tactiek er op na houden, en wie zal winnen, het moet hem totaal koud laten. De scheidsrechter roepe alleen af wanneer een bal fout of out is ; ballen, die op de lijn komen of in zijn, roepe hij nooit af, het leidt de spelers te veel af. Men denke er om, dat een service-bal, die buiten het service-vak komt, nooit out heet, doch fault. Een fout, die door velen gemaakt wordt is, dat ze een bal, die out zal gaan, te vroeg afroepen ; men moet steeds wachten tot de bal buiten het veld is, ja, feitelijk totdat hij den grond of iets anders buiten het speelveld geraakt heeft (behalve net of netpaal). Het kan voorkomen, dat men als scheids- of lijnrechter een bal buiten zijn schuld niet zien kan, bijvoorbeeld wanneer er juist een speler voor liep; wanneer dan zulk een bal toevallig dubieus was of zelfs out, dan zullen de spelers u toeroepen how ? of iets dergelijks ; het beste is, dat men dan eenvoudig erkent het onmogelijk te hebben kunnen zien, en den bal laat over spelen, dat is geen schande ! 143 HET REPAREEREN VAN RACKETS. Voor degenen, die op plaatsen wonen waar geen goede reparateurs zijn, of (ingeval van haast op een tournament) degenen, die hun racket niet kunnen missen, hoop ik, dat dit hoofdstukje zijn nut kan hebben. Men beginne met eenige draadnagels af te vijlen, zoodat ze eenigszins kegelvormig toeloopen en dus als wig gebruikt kunnen worden. Draadnagels van 7 cM. zijn in den regel het best te gebruiken. Stel, de lengtesnaren A, P> en C liggen naast elkaar, de snaar B is kapot. Die snaar heeft dus 2 uiteinden, waarvan het eene naar boven en het andere naar beneden loopt. Men haalt nu beide einden er uit. Daardoor worden dus de snaren A en B ook ontspannen. Men winde nu het uiteinde, dat nu bijv. snaar A kan genoemd worden, om een sleutel (gewone sleutel van een deur en op dezelfde manier als men een cel- of vioolsnaar spant). Is snaar A sterk genoeg gespannen, dan slaat men in het gat van A een draadnagel. Nu neemt men een nieuw stuk snaar (het beste is een dikke celsnaar) en steke dat aan den binnenkant door het gat van snaar B. Er komt dus een eindje uitkijken en dat moet men dan weer in het gat terugsteken, zoodat er een lusje ontstaat. Door dat lusje haalt men nu het uiteinde van snaar A. Trekt men nu de nieuwe snaar B aan, dan gaat het lusje in het hout van het racket zitten en neemt dus het uiteinde van snaar A mee. Beide snaren houden dus elkaar stevig vast, des te steviger naar mate men snaar B aantrekt. Op dezelfde wijze met een draadnagel trekt men snaar C aan. Nu haalt men de nieuwe snaar B door het racket heen (evenals bij een weefgetouw beurtelings onder en boven de kruisende snaren) en trekt haar evenals de vorige snaren aan met den sleutel en zet haar vast met een draadnagel. We hebben dus 2 uiteinden (B en C) te bevestigen en dit geschiedt het best door een dubbelen knoop. Hiermee is de reparatie afgeloopen en kan men de draadnagels er uit trekken. 144 Wil men dien knoop ontgaan, dan houde men bijv. snaar C met gespannen door een draadnagel, maar door den sleutel. Met de andere hand duwt men dan het uiteinde van snaar B (die wel door een nagel wordt vastgehouden) door het gat van C en legt haar binnen het racket nog met een knoop om C vast. Datzelfde doet men C ten opzichte van B. Snaren, die onderaan het blad uitkomen, kan men met goed gevolg ook buiten het racket bevestigen door ze onder de andere door te halen ; ook op die manier blijven ze goed zitten. Velen gebruiken in plaats van draadnagels houten wiggen Fig- XL. Pig. XLII. of lucifers, die ze er dan in laten zitten, maar de ondervinding heeft me geleerd, dat de door mij aangegeven methode beter is. Men moet er vooral om denken, dat men de te behandelen snaren tijdens het repareeren flink vet houdt met olie Doet men dat niet, dan is er te veel wrijving met de kruisende snaren en trekt men de in te zetten snaar dikwijls stuk, terwijl zij nog niet eens aan het begin flink gespannen is. Bij elk racket komen aan het begin en aan het einde van het blad 2 of 3 snaren voor, welke om de lengte-snaren zijn gewonden (meest van andere kleur). Daar sommigen meenen dat men, wanneer een lengte-snaar stuk is, de nieuwe 145 door het lusje van de blauwe snaar moet 6teken, en dit zeer lastig gaat, geef ik hier een eenvoudige manier, toegelicht aan de hand van fig. XL—XLIII. De blauwe snaar is aangeduid met i, de lengte-snaar met 2 (vergroot). Stel, dat de verticale snaar van onderen vastzit en dat men dus „naar boven" moet werken. Men plaatst de verticale snaar link* tegen het lusje (zie fig. XLII), vervolgens buige men het eene uiteinde van 2 naar omlaag en brenge het vóór het rechtereinde van 1 weer naar boven (tig. XLIII). Door nu aan 2 te trekken komt zij vanzelf recht, alsof zij dóór het lusje gehaald was. Ten slotte wringe men onder de bewerking een snaar altijd naar rechts, om uitrafelen te voorkomen. „Sey elck snorrend viltgebalt Door onvernuft 't speelferck uytgedreven, Terstondt teruggesocht Het is dan gants vergeeven!" Phil Pander. Bovenstaand versje zag ik eens hangen op een tennisbaan; ik vond het aardig en tevens zeer nuttig, zoodat ik, nu er op deze laatste pagina toch nog eenige ruimte over is, het gaarne nog in dit boek laat opnemen. De stiekking ervan is, dat men, wanneer een bal buiten de afrastering is geslagen, niet steeds denkt: „nu ja, ik haal hem straks wel", doch dat men een overgeslagen bal direct haalt. 146