DE VOLKEREN VAN EUROPA EN DE STRIJD DER NATIONALITEITEN BIBLIOTHEEK VOOR SOCIALE- EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN ONDER REDACTIE VAN R. KUYPER EN -~- DR. N. VAN SUCHTELEN —^ MAATSCHAPPIJ VOOR GOEDE EN GOEDKOOPELECTUUR AMSTERDAM i DS. G. SCHAMELHOUT DE VOLKEREN VAN EUROPA EN DE STRIJD DER NATIONALITEITEN EERSTE DEEL RAS EN VOLK, TAAL EN STAAT HET NATIONALITEITSBEGINSEL LITAUERS, LETTEN, ESTEN EN FINNEN 1925 Dit werk maakt een onderdeel uit van onze serie ENCYCLOPAEDIE IN MONOGRAPHIEËN AAN LILY GEDRUKT TER DRUKKERIJ VAN DE WERELDBIBLIOTHEEK litauen , het MEMELCEBIED en MIDJ)EjM-LITAU£N.(VILNA.) ESTLAND en LETLAND EEN WOORD VOORAF N bet wee van den oorlog is dit werk opgezet, in de naweeën is het eerste deel voltooid. De leer der nationaliteiten, die de bevrijding der verdrukte volkeren als on¬ misbare voorwaarde voor den wereldvrede vooropstelt, werd uitgebazuind door de leiders der natiën, welke den oorlog wonnen. Luidens hun antwoord op de vredesnota van President Wilson moest Europa heringericht op den grondslag van het nationaliteitsbeginsel (11 Januari 1917). Tijdens den oorlog gingen de meeste vredesmanifesten van datzelfde standpunt uit: geen duurzame vrede, die niet berust op het beginsel der nationaliteiten, die niet elke annexatiepolitiek, eiken overgang van grondgebied tegen de belangen en wenschen der bevolking uitsluit en die niet het recht der volkeren herstelt of handhaaft pm over zich zelf te beschikken en terug te keeren tot de natie, waarvan zij gescheiden zijn. Het was of de tijd voor de vervulling van Edw. Carpenter's voorspelling in Towacds Democracy aanbrak: The brotherhood of nations and men Comes on apace. New dreams of youth bestir The ancient heart of the earth — fair dreams of And equal freedom for all folk of Empire, [love 6 EEN WOORD VOORAF And who wóuld glory in dominating othcrs — Be it man or nation — he already has writ His condemnation clear in all men's hearts. Doch het onthaal dat het socialistisch vredesmanifest (2 Nov. 1917) te beurt viel was een ontzettende teleurstelling voor al wie zijn geloof in de menschelijke gerechtigheid recht had gehouden te midden de razernij der hypernationalistische hartstochten, welke het evangelie van den haat en van de weerwraak verkondigden. Te Stockholm waren de deelnemers der socialistische conferentie overtuigd, dat de slechte regeling van het vraagstuk der nationaliteiten eene zooniet de hoofdzaak van den oorlog was en dat zijn oplossing onontbeerlijk was om een einde te maken aan de nationale tegenstellingen. Dat zij deze oplossing zochten binnen het verband der bestaande staten, van Rusland en Oostenrijk-Hongarije met verleening van zelfbestuur aan de ethnische groepen, van België met'kultureele zelfstandigheid voor Vlamingen en Walen, is het gevolg van hun verlangen om snel tot het staken der vijandelijkheden te komen, om elke gedachte aan een geweldvrede uit te sluiten en om de tegenstanders te verzoenen met het doel Europa kultureel en ekonomisch te herstellen, alvorens zijn verval definitief werd. Een radikale oplossing van het vraagstuk bracht het manifest niet en het programma van Wilson nog minder. Waar het in zijn vermogen was heeft de Amerikaansche president het zelfbeschikkingsrecht zoozeer beperkt dat er schier niets van over- EEN WOORD VOORAF 7 bleef. De klaar omschreven nationale aanspraken hebben bij hem bevrediging gevonden zooverre het bij zijn eigen politieke overwegingen paste. In de vredesverdragen is het zelfbeschikkingsrecht een spotbeeld geworden, dat den aanschouwer toegrijnst als de ontkenning van elk recht voor de overwonnenen. Noch te Versailles noch in de vier andere kasteelen van de Parijsche omgeving zijn de tractaten geteekend, die het minst afwijken van de leer der nationaliteiten en de wereld niet deelen in overheerschers, min of meer vrije volken en verschoppelingen, maar te Dorpat, te Riga en te Moskou. Sovjet-Rusland is de eenige staat, die het recht tot afscheiding van zijn vreemde nationaliteiten uitgeroepen heeft. Het heeft de onafhankelijkheid van vier kleine volkeren, welke het had kunnen verpletteren, erkend. Nadien heeft het zich meermalen tegen de volledige toepassing van het 'afscheidingsrecht met geweld verzet, doch het heeft zijn allogenen vereenigd in min of meer zelfstandige sovjetrepublieken en het ambtelijk gebruik van tot dusver ongeschreven nationale talen bevorderd. Volkeren zijn eenerzijds door de afbrokkeling van het Duitsche Rijk en Oostenrijk-Hongarije onafhankelijk geworden, millioenen burgers zijn anderzijds van hun volksgenooten afgescheiden en zijn van overheerschers verdrukte minderheden geworden. De waarborgen voor het behoud van hun volkswezen zijn aanstonds ontoereikend gebleken. De strijd der nationaliteiten, die na den oorlog be- 8 EEN WOORD VOORAF eindigd moest zijn, wordt scherper en vinniger dan ooit voortgezet. Tengevolge van de verkrachting der nationaliteitsleer en van haar willekeurige toepassing duurt de onrust voort en worden nieuwe oorlogen voorbereid. Voor dit ontredderd geslacht zonder oprechten vrijheidszin, zuiver rechtsgevoel en verzoenende verdraagzaamheid daagt in het verschiet geen ware vrede. Deze zal eerst aangloren als de menschheid beseft, dat alle nationaliteiten gelijkgerechtigd zijn en de ethnische grenzen onaantastbaar moeten wezen. Gaarne betuig ik mijn oprechten dank aan allen die te Kaunas, Riga, Tallinn en Helsingfors, te Lausanne, Londen, Parijs en Stockholm mij behulpzaam zijn geweest bij het verzamelen van het omvangrijk geschreven materiaal, aan allen die mij de onontbeerlijke in- en toelichtingen gegeven hebben. Mei 1924. INLEIDING E Fransche anthropoloog Paul Topinard heeft „de natie of nationaliteit" omschreven „als een politieke vereeniging door de omstandigheden tot stand gebracht, door de bodemgesteldheid, de taaleenheid en de godsdiensteenheid bevorderd, door de gewoonten, de herinneringen aan gemeenschappelijken roem en lijden en op bijkomende wijze door het eigenbelang duurzaam gemaakt. Het begrip ras is hieraan volkomen vreemd. De anthropologie heeft met de nationaliteitsvraagstukken niets te maken" 1). „Niets is waar op zichzelf" heeft Prof. G. J. P. J. Bolland gezegd en Topinard's omschrijving is het stellig slechts gedeeltelijk. Hij heeft ze uitgedacht om al de bestanddeelen der Fransche natie in een schema te kunnen omlijnen. Uit zijn woorden blijkt allereerst, dat de „natie" niet het „volk" in ethnischen zin beteekent, maar de gezamenlijke staatsburgers of al de inwoners van een bepaalden staat. Natiën zijn inderdaad menschengroepen door de historische gebeurtenissen, veelal door de oorlogskansen binnen zekere staatsgrenzen bijeengebracht. Benevens het wapengeweld als schepper van natiën, hebben erfrecht en vorstelijke huwelijken een groote rol gespeeld. Men denke hierbij aan AragoniëCastilië, aan Polen-Litauen, aan den Bourgondischen staat en aan de Habsburgsche monarchie. En toen Frankrijk en België het Roergebied als pand voor de betaling der schadeloosstelling bezetten, sprong Europa meteen naar de Middeleeuwen terug, wanneer de geldnood vorsten noopte steden en gouwen te verpanden, welke tot andere staten vervielen, wanneer zij niet later losgekocht werden. Verkeerd is het van Topinard de woorden natie 1) Elêments d'anthropologie générale. Paris 1885, blz. 212—3. IO INLEIDING en nationaliteit samen te koppelen, want nationaliteit is nog iets anders dan staatsburgerschap Zij heeft slechts in bepaalde gevallen deze aanvankelijke beteekenis, doch voor een Franschman is het moeilijk de meening te aanvaarden, dat natie, volk en nationaliteit zeer verschillende begrippen zijn. Met het belang der staten, die verscheidene volken ingelijfd hebben, strookt het beter er geen onderscheid tusschen te maken. Met de nationaliteit als taal- en kuituurgemeenschap, met het volk als ethnisch geheel heeft het ras wel iets te maken. Derhalve benadert men beter de waarheid, wanneer men zegt, dat ras en nationaliteit begrippen zijn, die elkaar niet dekken. Is het niet vreemd, dat na deze felle ontkenning Topinard toch voortgaat met het woord „ras" in plaats van „volk" te gebruiken, zelfs na gewezen te hebben op de bezwaren, die het gevolg zijn van de daardoor ontstane verwarring. Indien er volstrekt geen verband tusschen volk en ras was, zou dit laatste woord niet zóó lichtzinnig gebezigd worden. Nog vreemder doet het aan te lezen hoe Topinard er met nadruk op wijst, dat de kern der Fransche natie het Keltisch ras is, de Kelten of Alpinen met hun middelmatige gestalte, bruine oogen en haren, met hunne breede hoofden en dat het Fransche volk aan dat ras zijn physiologische hoedanigheden ontleent 2). Ondanks den snellen vooruitgang der anthropologie en de aanverwante vakken in de negentiende eeuw is er geen einde gekomen aan de verwarring in de hoofden der ontwikkelden omtrent het gebruik van woorden, die van zulk een groot praktisch belang zijn. Dat zelfs vele wetenschappelijk opgeleide menschen geen duidelijk begrip hebben *) In een later werk (L'Homme dans la nature. Paris 18 91) en zonder steekhoudende bewijzen aan te voeren, vermoedt de Fransche geleerde dat de karaktertrekken welke zijn vakgenooten als den verschillenden rassen eigen beschrijven, niet raciaal maar ethnisch zijn. INLEIDING • van het verband tusschen staat en natie, taal en volk, maakt een voorafgaande omschrijving noodzakelijk van woorden, waarvan de beteekenis voor velen zoo weinig vast staat en waarover nog steeds getwist wordt. Anthropologie of menschkunde in den ruimsten zin is de wetenschap der lichamelijke en geestelijke eigenschappen van den mensch. Gewoonlijk wordt het gebied der algemeene anthropologie tot de lichamelijke vormen beperkt. Zij is dan een natuurwetenschap, zooals b.v. de dierkunde; zij wyst den mensch zijn plaats in de levende natuur aan en tracht de eenlingen tot groepen te vereenigen volgens hun lichaamsbouw. Deze groepen zijn de rassen, welke theoretisch uit bloedverwanten samengesteld zijn. De anthropologie heeft een ommekeer teweeggebracht in de volkenkundige opvattingen. Door hare methoden heeft zij aangetoond, dat de volken, behalve in eenige kleine, gansch afgesloten gebieden, niet van „vreemde smetten vrij" zijn, noch kunnen pochen op een volkomen ongemengde afstamming. In Europa hebben zelfs Korsikanen, Sardiniërs en IJslanders, die zeer homogene stammen zijn, vreemde raselementen opgenomen, die voor den anthropoloog niet verborgen blijven. De bezetting van vreemde streken, de verovering van naburige en vérgelegen landen, het wegvoeren van slaven, de volksverhuizingen hebben de stam-reinheid reeds in de aloude tijden tot een fictie gemaakt. De ethnologie — een woord, dat sommigen zouden willen uitschakelen — is eigenlijk de vergelijkende volkenkunde en heeft geen vaste grenzen. De ethnographie is de beschrijvende volkenkunde of de beschrijving der volken en der kenmerken, die de menschen als maatschappelijke wezens door taal, zeden en overleveringen in talrijke groepen onderscheiden. . . Menschenstam of ras is een anthropologisch of • eenvoudig lichamelijk begrip, volksstam een meer samengesteld, een ethnisch begrip, dat bloedmenging niet uitsluit. Volk is een dubbelzinnig woord. 11 INLEIDING dat in volkenkundigen en in staatkundigen zin gebruikt wordt. In deze laatste beteekenis wordt het gebezigd voor de bewoners van landen, die onder dezelfde wetten leven of denzelfden vorst hebben, voor aanhoorigen van denzelfden staat, zooals de Zwitsers, de Belgen eri sedert de verdeeling der Donaumonarchie de Polen en de Tsjechoslovaken. Ethnographisch is een volk een vereeniging van menschen, die hoofdzakelijk door de taal verbonden zijn 3). Dit verschil kwam in de ambtelijke stukken tot uiting in Oostenrijk, waar de keizer het woord niet tot zijn volk, maar tot zijne volkeren richtte en waar het rijksbestuur sinds Graaf Taaffe's ministerie geen eenheid zocht, waar veelheid was. De Britsche legerberichten spraken dag aan dag van Welschen, Schotten, Ieren en Engelschen als wilden zij hierdoor den wedijver der volken van het Vereenigd Koninkrijk aanporren. In België daarentegen tracht de regeering nog immer de tweestammigheid der bevolking te ontkennen en weert de benaming ,, Neder landsch" zorgvuldig uit alle officieele stukken. De ethnische beteekenis van het woord „volk" is ouder dan zijn staatkundige, die eerst van den nieuwen tijd dagteekent. Weleer duidde men met dat woord tevens de gemeenschappelijke afkomst aan. Vóór de ontwikkeling der anthropologie waren Volk en ras één. Thans wordt de benaming „natie" veel gebruikt voor een ethnische groep, die stambewust is geworden en voor haar kultureele zelfstandigheid strijdt. Ik zie niet in waarom wij het eigen woord, het natuurlijk ontstane niet zouden behouden voor den stam, die — het zij dan ook met opneming van vreemde raselementen — tot een eenheid met eigen taal is ge- s) Voor de lijders aan na-oorlogspsychose, die zich zelfs aan wetenschappelijke uiteenzettingen ergeren, zij hier Terwezen naar Van Dale's Groot Woordenboek, waarin zij onder het woord volk letterlijk kunnen lezen: ,,bewoners van een land die afstamming, taal, zeden, overlevering gemeen hebben en al of niet onder een hoofd vereenigd zijn: de volken der aarde, het Duitsche, het Nederlandsche volk; bewoners van een zelfde land over dezelfde wetten levende: het Oostenrijksche, het Belgische volk." I 2 INLEIDING 13 groeid. Het vreemde woord „natie" is stellig te verkiezen voor de ingezetenen van den staat, een kunstmatige instelling, een menschelijk werk. In politieken zin is het samengestelde „staatsvolk zeer bruikbaar. Voor de gezamenlijke burgers, aanhoongen van denzelfden staat is er een goede Nederlandsche benaming, de burgerschap of staatsburgerschap. Men spreke dus eenerzijds van de Belgische natie, de Zwitsersche staatsburgerschap, desnoods van het Tsjechoslovaksche staatsvolk, anderzijds van het Vlaamsche, het Waalsche, ja het Joodsche volk. Volgens Prof. H. Kern 4) is een bevolking, die geen staatkundig geheel vormt, een nationaliteit. Nauwkeurigheidshalve zal men bijvoegen: die tot bewustzijn van haar taal- en kuituureenheid is gekomen en die er naar streeft zich als dusdanig te handhaven door het verkrijgen 't zij van bijzondere waarborgen in het vreemd staatsverband, 't zij van volkomen onafhankelijkheid. Het woord is onmisbaar, ofschoon van natie afgeleid, zoolang de taaimakende gemeente er geen beter — van volk afstammend — in zwang brengt. Duidelijkheidshalve zullen in het vervolg naar de hier aangegeven bepalingen de woorden ras of menschenstam, volk en volksstam, natie of burgerschap onderscheidenlijk in anthropologischen, ethnischen en staatkundigen z'in aangewend worden en er zal op gewezen worden, wanneer n.m. in de aanhalingen b.v. door het woord natie dubbelzinnigheid zou kunnen ontstaan. Om tot een helder inzicht te komen in het vraagstuk der nationaliteiten, dat sinds het begin der negentiende eeuw de buiten- en binnenlandsche politiek van vele Europeesche staten beheerscht en dat reeds vóór den wereldoorlog tot talrijke en bloedige botsingen aanleiding heeft gegeven, is een niet te oppervlakkige kennis der volkenkunde onontbeerlijk. Dat deze ook bij de ontwikkelden veelal 4) Rassen, volken, staten. Studies in Volkskracht. Eerste reeks, Nr. IV Haarlem 1904- 14 INLEIDING ontbreekt is te verklaren uit de stiefmoederlijke wijze, waarop het vak uit het onderwijs zoo goed als gebannen is. De woordvoerders der natiën misbruiken deze onwetendheid om onder de vlag van het nationaliteitsbeginsel voor de verst gaande imperialistische doeleinden de argelooze volken tegen elkander in het harnas te jagen. Dat machthebbers en volksleiders moedwillig tot een heillooze verwarring hebben bijgedragen zal hem niet verbazen, die weet hoezeer deze bij hun gluiperige politiek past. Ondanks Topinard's bewering5) kan ik niet nalaten vóór de behandeling van het nationaliteitenvraagstuk uit te weiden over de lichamelijke rassenmerken, de verhoudingen tusschen ras en volk, de indeeling der rassen en de afstamming der Europeesche volken. Het is onmogelijk de volkenkunde gansch afzonderlijk te behandelen en in alle volkenkundige handboeken vindt men een anthropologische uiteenzetting der voornaamste vraagstukken. Want de volken, die uit de kruising der menschenstammen zijn ontstaan, vertoonen toch lichamelijke en geestelijke raskenmerken, al zijn deze door de vermenging veelsoortig in hetzelfde volk. Het volkskarakter, dat van zulk groot belang voor de nationaliteit is, heeft de raciale samenstelling tot grondslag en dit kan door aanhalingen uit Topinard's werk bevestigd worden. B) Bij Topinard's opvatting sluit zich de Geneefsche anthropoloog E. Pittard, die bovendien in een omvangrijk boekdeel (Les Races et l'Histoire, Paris, 1924) den invloed van het ras tot kleine afmetingen tracht te herleiden, terwijl de geleerde schrijver van Histoire de la Gaule C. Jullian in de voorrede van Dottin's Les Anciens Peuples de l'Europe (Paris, 1 g 1 6) volhoudt, dat het vraagstuk van het ras het belangrijkste van de geschiedenis der volken is, zoodat men haast zeggen kan, dat wij deze geschiedenis verhalen om het rasvraagstuk op te lossen! Dit wordt beaamd door den Amerikaan Lothrop Stoddard: „Race, hitherto disregarded or minimized, is now seen to be the basic element in the destinies of peoples." Racial reglities in Europe. London, 1925. EERSTE HOOFDSTUK DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN. HUN INDEELING EN VERSPREIDING OVER EUROPA I yF*l>^li\ weinig te maken met de raskenmerken; door de gelaatsuitdrukking, de houding en de gebaren openbaart zich vaak de nationaliteit van menschen, die allen tot het blanke ras behooren. Het voornaamste teeken, dat benevens de gestalte en de kleur van haar en oogen de Europeërs in drie hoofdrassen indeelt, is de vorm van het hoofd, welke alleen door metingen nauwkeurig bepaald wordt en eerst in cijfers, als schedelindex uitgerekend, zijn volle waarde verkrijgt. Hierdoor wordt het groot belang niet ontkend van de anthropologische methode, die zich tot de beschrijving van het uiterlijke beperkt. Zonder deze zou de kleur van huid, haar en oogen buiten beschouwing blijven. Doch de nauwkeurigste methode is de anthropometrische, ofschoon het karakter en de opvatting van den onderzoeker somwijlen haar objectiviteit verminderen. Alle cijfers zijn bovendien niet zonder meer vergelijkbaar, omdat in alle landen en door alle onderzoekers niet naar dezelfde regels wordt gewerkt. Als raskenmerken gelden in de eerste plaats de vormen van het geraamte, voornamelijk van den schedel, de vorm en de kleur van het haar, de kleur van huid en oogen, de lengte der gestalte. Op het hoofd zijn ongetwijfeld de kenteekens het scherpst afgedrukt. Geen deel van het geraamte vertoont zooveel verschillen in zijn afmetingen als i6 EERSTE HOOFDSTUK de schedel. Anders Retzius was de eerste, die de menschen in dolicho- en brachycephalen indeelde (1842). Hij beschreef ook twee gezichtsvormen, een orthognatischen of rechttandigen en een prognatischen of scheeftandigen vorm. Van de vier typen, die door de vermenging van schedel- en aangezichtsvormen ontstaan, is volgens den Zweedschen natuuronderzoeker het dolichocèphalischorthognatische type het edelste 1). Hij is de onbewuste voorlooper van Graaf Gobineau, die, trotsch op zijn verren, denkbeeldigen Skandinaafschen stamvader, het Noordsch, Arisch ras boven alle andere verhief. P. Broca gaf in 1861 aan de verhouding van de schedelbreedte tot de schedellengte 2) den naam van index cephalicus of schedelindex. Deze wordt uitgerekend door de breedte-middellijn met honderd te vermenigvuldigen en door de lengte-middellijn te deelen volgens de formule: - , , . , breedte-middellijn x 100 schedel-index = ;—— ... .... lengte-middellijn Naar dezen index worden de menschen ingedeeld in lang- of smalschedeligen (dolichocephalen) en kort- of breedschedeligen (brachycephalen). Men kan ze ook lang- of smalhoofden en kort- of breed- hoofden heeten. Er zijn talrijke overgangsvormen, middelschedeligen (meso- of mesaticephalen). Paul Topinard spreekt van ultradolichocephalen als de index tusschen 60 en 64 is, van hyperdolicho- cephalen tusschen 65 en 69, van dolichocephalen tusschen 70 en 74, van mesaticephalen tusschen 75 en 79, van brachycephalen tusschen 80 en 84, van hyperbrachycepbalen tusschen 85 en 89 en van ultrabrachycephalen tusschen 90 en 94. De langhoofden hebben alzoo een lagen, de korthoof- den een hoogen schedelindex 3). 1) Als men kijkt naar de platen waarop de drie Europeesche hoofdtypen afgebeeld zijn, zal men Retzius niet ongelijk geven. 2) Broca meet de breedte en de lengte van den schedel volgens de methode door den Baltischen bioloog K. E. von Baer in 18 5 g beschreven. a) Eléments d'anthropologie générale. Paris, 1885. DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. 17 J. Deniker verhoogt het aantal langhoofden ten nadeele der middelhoofden. Volgens hem gaat de hyperdolichocephalie tot 69.9, de dolichocephalie van 70 tot 74.9, de hypodofichocephalie van 80 tot 83.2, de brachycephalie van 83.3 tot 84.9, de hyperbrachycephalie van 85 tot 89.9 en de ultrabrachycephalie begint met 90 4). Op praktische Amerikaansche wijze heeft Wilham Z. Ripley de nomenclatuur vereenvoudigd. Van af 80 is brachycephaal, tusschen 75 en 80 mesocephaal, en onder 75 dolichocephaal. Hij vereenigt doorgaans middel- en langhoofden onder de dolichocephalen, zoodat dezen bij hem veel talrijker zijn dan bij de andere anthropologen 5). Voor de index-bepalingen komen alleen normale volwassen schedels in aanmerking. Schedels met voorbarig vergroeide naden tengevolge van ziekelijke afwijkingen blijven buiten beschouwing, evenals opzettelijk en onopzettelijk kunstmatig misvormde hoofden. De ligging van het pasgeboren kind in de wieg, de houding van den zuigeling in de armen van zijn moeder kunnen allengskens misvormingen verwekken. Over heel de wereld verspreid wonen volkeren, die het hoofd van het kind opzettelijk misvormen. Amerikaansche stammen met natuurlijke indices tusschen 79 en 83 verbreeden kunstmatig de schedels tot 90 en zelfs 95. Soortgelijke gebruiken bestaan volgens Ripley in de omstreken van Toulouse. Met deze feiten moet men rekening houden om niet de rasvermenging in een bepaalde streek te hoog te schatten. De schedelmetingen in Duitschland, Engeland, Frankrijk en elders verricht hebben een betrekkelijke vergelijkingswaarde. Alle onderzoekers leggen de punten van den passer niet op de merkteekens van K. E. von Baer en Broca, die de lengte-doorsnede tusschen de glabella, de onbehaarde ruimte tusschen de wenkbrauwen en het meest uitstekende punt van *) Races et peuples de la terce. Paris, igoo. 6) The races of Europe. London, igoo. Rassen en Volken 2 !g EERSTE HOOFDSTUK het achterhoofd meten. De breedte-doorsnede wordt eenvoudig gemeten waar de hersenpan het breedste is (Afb. i en 2). Om Duitsche en Fransche schedelmetingen te kunnen vergelijken moet men van de Duitsche index-cijfers 0.47 aftrekken 6). _ Engelsche anthropologen zijn van meenmg, dat de langschedel de oorspronkelijke vorm is en dat de harde schedels naar dolichocephalie, de weeke naar brachycephalie neigen. Rachitis bevordert inderdaad de verbreeding van het hoofd, evenals hydrocephalie (waterhoofd). , '. Een feit dat alle onderzoekers treft is de betrekkelijke vermindering der langschedeligen in Middenen West-Europa sedert het begin onzer tijdrekening. De oudste bevolking in deze streken was langhoofdig. Merkwaardig is namelijk het verschil tusschen de vroegere en latere inwoners van Zuid-Duitschland. In mindere mate komt hetzelfde verschijnsel in de Nederlanden en Groot-Brittannië voor. Heeft de toenemende beschaving invloed op den schedelvorm, heeft de grootere hersenwerkzaamheid de verbreeding van het hoofd tengevolge, zooals de pro-brachycephalen — er zijn pro-dolicho- en probrachycephalen gelijk er b.v. pro-Duitschers en proFranschen zijn — beweren? Blijft de omgeving dan niet zonder inwerking? Neemt b.v. in het bergland de lengte van het hoofd af? Is het weerstandsvermogen bij de dolichocephalen geringer dan bij de brachycephalen en doet zich het krachtigste ras hier gelden ? Bijna algemeen is thans de meening, dat de schedelindex noch door den bodem, noch door de voeding, noch door de levensomstandigheden gewijzigd wordt. De schedelvorm is het bestendigste raskenmerk. Doch de ervaring leert, dat de dolichocephalen tegen ziekten, ontberingen en zwaren arbeid minder bestand zijn dan de brachycephalen. •) Weinige bnitenlandsche anthropologen hebben zich bij de F»nkfórtsche overeenkomst der Deutsche anthropotogische Gesellschatt aangesloten, die in 1882 een volledige doch Umeujke ingewikkelde methode voor de verschillende schedelmetingen aangegeven heeft. Ut F. BlRKNER, Die Rassen und Völker der Menschheit. Bethn (ioiy;. 18 SCHEDELMIDDELLIJNEN Afb. i. VA lengte-middellijn Afb. 2. VA lengte-middellijn DD' breedte-middellijn SCHEDELVORMEN Afb. 3. Dolichoccphale schedel. Index 6q.8 Afb. 4. Brachycephale schedel. Index 00.1 DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. Een biologische factor verminderde gaandeweg het aandeel der langhoofden in de bevolking der landen, die zij volkomen hebben beheerscht, toen het Romeinsche rijk ineenstortte. Op het hoofd van den levenden mensch worden dezelfde 'maten genomen als op den schedel, om door de benutting van het onbeperkt levend materiaal, de uitkomsten der ontoereikende schedelmetingen aan te vullen. De schedelindex wordt dan hoofdindex. De weeke deelen wijzigen eenigermate de uitslagen en zelfs de verhoudingen. ■ Volgens Deniker is de hoofdindex bij de hyperdolichocephalen onder 75, bij de dolichocephalen tusschen 75 en 77, bij de hypodolichocephalen 77—79.6, bij de mesocephalen 79.7—81.9, bij de hypobrachycephalen 82—85.2, bij de brachycephalen 85.3— 86.9 en bij de hyperbrachycephalen 87 en daarboven. Petrus Camper, de grondlegger der schedelmeting, was de eerste die den gelaatshoek trachtte te bepalen. Zijn verhandeling Over het natuurlijk verschil der wezenstrekken in menschen van onderscheidert landaard en ouderdom is van 1785 7). Deze hoek heeft meer belang voor de kunstenaars dan voor de anthropologen. Wij. mogen nochtans niet vergeten, dat een Noord-Nederlander hierin is voorgegaan en evenmin dat in de zestiende eeuw, de Zuid-Nederlander Andreas Vesalius de indeeling der rassen naar den schedelvorm — rond en lang — heeft vermoed. Op het aangezicht vindt men eenige raskenmerken, die meer opvallend zijn dan het verschil tusschen een lang- en een middelhoofd, tusschen een middel- en een korthoofd. Men wordt b.v. dadelijk getroffen door een lichten graad van scheeftandigheid, die den mond snoetvormig maakt. Prognaat zijn niet alleen de negers. Men treft prognaten onder de meest ontwikkelde blanken aan, n.m. in 7) Zij werd na zijn dood door zijnen zoon in 1791 uitgegeven. 21 22 EERSTE HOOFDSTUK Portugal cn in Zuid-Frankrijk, waar talrijke kruisingen met zwarten hebben plaats gevonden. Sterk prognaat waren de palaeolithische Europeërs uit den oudsten tijd. In typische gevallen kan men ook gemakkelijk zien of het gelaat rond of ovaal is, of de jukbeenderen min of meer uitsteken. Doch voor wetenschappelijk werk moet men den profielhoek meten, den gezichts- en den neusindex uitcijferen. Meestal hebben brachycephalen een rond en dolichocephalen een ovaal gelaat. Hoe breeder het hoofd, hoe ronder het gezicht. Disharmonie tusschen schedel en gezicht komt thans in Europa zelden voor, doch zij was veelvuldig bij het voorhistorisch Cro-Magnonras, dat in de bevolking van Zuidwest-Frankrijk nog opgespoord kan worden. In Zwitserland, waar deze disharmonische vormen aanwezig zijn, worden zij aan de vermenging van lang- en breedhoofden toegeschreven. Een cephalometrisch kenmerk van hooge waarde is de neusindex, volgens den welken de menschenstammen ingedeeld worden in leptorhinen met langen en smallen neus (het blanke ras), mesorhinen met middelmatigen neus (het gele ras), platyrhinen met breeden en lagen neus (het zwarte ras) . Bovendien heeft men vele neusvormen beschreven. Bertillon telt vijftien variëteiten. De semietische is de best bekende vorm in onze streken. De wenkbrauwbogen komen sterk uit bij de Australiërs en zijn bijna niet te zien bij de Mongolen, die oogen met schuinsche oogspleten hebben en dicht bij elkaar staande binnenste ooghoeken. Zeer sterke wenkbrauwbogen hadden de oorspronkelijke bewoners van Europa. Met den vorm der lippen moet men ook rekening houden. Blanken en Mongolen hebben dunne lippen, Negers vooruitkomende en zeer dikke, Maleiers nogal dikke lippen. De lengte van het lichaam heeft minder waarde dan de schedelvorm, omdat ze niet steeds erfelijk DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. 23 is, maar vaak in verband staat met de levensomstandigheden en de bodemgesteldheid. Er zijn korte en lange rassen, doch in hetzelfde gezin komen niet zelden groote en kleine typen voor. Bij hetzelfde volk zijn de hoogere stanaen gemiddeld langer dan de armé, maar verschil van afkomst is hiervan dikwijls de oorzaak. Een betere voeding en een hooger welstand bevorderen den lichaamsgroei. Zoo beschouwt L. Bolk 8) de stijging van de gemiddelde lengte der Nederlandsche dienstplichtigen in de tweede helft der negentiende eeuw als een verschijnsel van wederopleving der volkskracht na een tijdperk van inzinking in de eerste helft. Op den groei heeft de wereldoorlog een zeer nadeeligen invloed gehad, voornamelijk in de landen, welke van eiken toevoer van levensmiddelen afgesloten waren en in de staten waarvan de koopkracht nadien zeer verminderd is. Voorheen was de huidskleur het voornaamste raskenmerk. Zij is goed geschikt voor een oppervlakkige indeeling, zooals die in vijf menschenrassen. Thans neemt men slechts drie hoofdkleuren aan: blank, geel en zwart, waarvan de andere slechts schakeeringen heeten te zijn. De bruine en koperkleurige volken zijn aan de gele verwant en staan niet verder van elkander dan de licht- en donkergekleurde stammen van het blanke ras. Ripley onderscheidt vier kleurgroepen: zwart, bruin, geel en wit. Wat velen zwart noemen is voor hem bruin; b.v. de kleur van de meeste Afrikaansche Negers. De huidskleur is hoofdzakelijk een erfelijke eigenschap. Door kruisingen zijn veel mengkleuren ontstaan. Voor Europa is vooral van belang de vermenging van het blanke met het gele ras in het Noorcfen en in het Oosten. Het aandeel der zwarten in Zuid-Europa is waarschijnlijk ") Over de toeneming in lichaamslengte der mannelijke bevolking van Nederland. Nederlandsen Tgdschr. v. Geneeskunde, igxo, 1. 650 vgg. 24 EERSTE HOOFDSTUK aanzienlijker dan algemeen aangenomen wordt. De invloed der luchtstreek is betrekkelijk groot, doch heeft geen gevolgen, die op de nakomelingen overgaan. Het zijn bijzonder de blanken, die hun huid bruin zien worden onder de werking van zon, lucht en wind. In een gematigd klimaat verkrijgt de huid van den blonden Noorderling, die voortdurend aan de zonnestralen blootgesteld is, een roode tint, terwijl de Middellander bronskleurig wordt. De blonden bieden bovendien minder weerstand aan de heete zonnestralen en acclimateeren zich slecht in de tropen. In Europa komt ook de oogkleur in aanmerking, als onderscheidingsteeken. Naarmate de hoeveelheid kleurstof in het regenboogvlies grooter is, schijnt het oog licht of donker. De lichte oogen zien er blauw of grijs uit, de donkere bruin of zwart. Als tusschenkleuren gelden het groen, het geel enz. Bij de Europeërs treft men alle kleurschakeeringen aan, die bij andere kenteekens gevoegd nuttige aanwijzingen geven voor het bepalen van het ras. Afrikanen, Aziaten en Amerikanen hebben bruine of zwarte oogen. Evenals de oogkleur is de haarkleur een kenmerk, dat buiten Europa van weinig gewicht is, terwijl de vorm van het haar een hoofdrol speelt in de indeeling der rassen. Zwarte en gele stammen hebben bruin of zwart haar. Van het blanke ras zijn de Germanen blond, de Alpine Kelten en dé Slaven kastanjebruin, de Middellanders, de Berbers en de Semieten bruin of zwart. Uitzonderingen zijn er natuurlijk ook, namelijk onder de Berbers en de Joden. In de haarvorming komen duidelijke verschillen voor, die met goed gevolg gebruikt worden om de menschen naar de afstamming te onderscheiden. De meeste anthropologen verdeelen het menschelijk geslacht in stijfharigen (Mongolen. Oor-Amerikanen) , lokharigen (Europeërs, Semieten, Berbers), krulharigen (Australiërs) en kroes- of wolharigen DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. 25 (Negers, Papoea's, Boschjesmannen). Volgens G. Fritsch9) zijn er slechts twee hoofdvormen: het sluikhaar of licht gebogen haar, dat uit rechte of weinig gebogen scheeden voortkomt en het kroeshaar, dat in sterk gebogen wortels zijn oorsprong heeft en dat uitmuntend tegen de zon beschut. Sluikharigen bij uitnemendheid zijn de Chineezen, die stijve, rechte, dikke haren met ronde doorsnede en diepe wortels hebben. Bij de Chineezen voegen zich de Oor-Amerikanen en de Finnen, de Turken, de Tartaren, de Indonesiërs met dunner haar. Onder de kroesharigen nemen de Hottentotten de eerste plaats in. Hun haar is het sterkst gekromd, toont een niervormige doorsnede aan en heeft oppervlakkig ingeplante wortels. Gemengde rassen, zooals volgens Fritsch de Europeërs, staan in het midden tusschen sluik- en kroesharigen. Ripley is van dezelfde meening. De Europeesche stammen vormen geen oorspronkelijk hoofdras. Zekere kenteekens, namelijk de haarvorm, rangschikken hen tusschen de Oor-Aziaten en de Negers. Kroesharigen komen onder alle Europeesche volkeren voor en hebben hoogstwaarschijnlijk Afrikanen onder hun voorouders. En in de doorsnede en in de kleur van het haar komen meer variëteiten bij het blanke ras voor dan bij het gele en het zwarte. De schakeeringen gaan van het vlasblond tot het gitzwart en van het goudblond tot het vuurrood. Volgens Topinard is het rood een hoofdkleur, die namelijk in Finland een goed raskenmerk is, zoozeer dat hij de Finlanders naar de haarkleur in twee rassen onderscheidt. Het albinisme is niets anders dan een trophische afwijking, is kleurverlies, dat meer opvalt bij de Negers, o.a. bij de Monboettoe's, dan bij de Blanken en de Mongolen. De kleur van haar en baard kan verschillend zijn. Vele menschen met kastanjebruin haar hebben een rossen baard en sproeten op het gelaat en op de han- ") Das Haupthaat und seine Bildungstatte bei den Rassen der Menschen. fkrlin, 1912. 26 EERSTE HOOFDSTUK den. Het haar kan op de overige lichaamsdeelen anders gekleurd zijn dan op het hoofd. Schraal is de baardgroei bij de Hottentotten, wat minder bij de Negers, weelderig bij de Papoea's. Bij het blanke ras komt de baard gewoonlijk góed uit. Hij is in het geheel niet of bijna niet ontwikkeld bij de Mongolen, de Maleiers en de Oor-Amerikanen, van wie het lichaam bijna gansch onbehaard is. De Hottentotten en de Boschjesmannen hebben evenzoo, behalve op het hoofd, geen haar op het lichaam. De Aïno's zijn vermaard om hun prachtigen haarbos. Uit het veelvuldig samentreffen van sommige der hierboven beschreven lichamelijke kenmerken en van eenige minder belangrijke heeft men rastypen vastgesteld, die zelden bij de overgroote meerderheid van een volk onvermengd en ongewijzigd teruggevonden worden. Het rastype is een theoretisch begrip, dat in de werkelijkheid meer benaderd dan voltrokken wordt. Het komt het zuiverste voor bij de minst beschaafde volkeren, zooals de Boschjesmannen, de Aëta's, de Minkopi's, de Australiërs. De Mongolen zijn reeds meer gemengd en onder de Afrikaansche Negers heeft men althans kenmerken van een drietal rassen waargenomen. Alle beschavingsvolken zijn uit eenige lichamelijke eenheden samengesteld en vertoonen menigvuldige overgangsvormen. Deniker kan slechts instemming vinden, als hij beweert, dat hoe hooger de trap van beschaving is, die een volk bereikt heeft, hoe grooter het aantal somatische of lichamelijke eenheden, die in deze ethnische groep vertegenwoordigd zijn. Dit is nog geen bewijs, dat de hoogere beschaving tot oorzaak deze vermenging heeft, welke o.a. het gevolg van een levendig verkeer is. Niettegenstaande de bezwaren, die men tegen elke verdeeling der menschheid in rassengroepen kan inbrengen, heeft men ingezien, dat hoe gebrekkig ook, de indeelingen noodig zijn om een overzicht te krijgen van de onderscheiden menschenstammen, die de aarde bevolken. DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. II De oude indeelingen der menschheid hadden hoofdzakelijk de huidskleur tot grondslag. Linnaeus (1707—1778) onderscheidt vier typen naar de kleur en de werelddeelen: Americanus, Europaeus, Asiaticus en Afer. J. F. Blummenbach (1752—1840) beschrijft vijf hoofdrassen^ het Kaukasische, het Mongoolsche, het Ethiopische, het Amerikaansche en het Maleische ras. Voornamelijk om dogmatische redenen herleidt G. Cuvier (1769—1822) de hoofdrassen tot drie, het blanke, het gele en het zwarte ras. Geoffroy St. Hilaire telt in 1860 vier groepen: Kaukasiërs, Mongolen, Ethiopiërs en Hottentotten. Th. Huxley's indeeling (1870) is minder algemeen bekend: Negroïden, Australoïden, Mongoloïden, Xanthochroïden (Noord-Europeërs) en Melanochroïden (ZuidEuropeërs, Arabiërs, Hindoes e.a.). Later heeft de vorm van het haar de eerste plaats in de rangschikking ingenomen. Topinard stelt den neusindex vooraan, daarna den haarvorm, den schedelindex, de huidskleur en de gestalte. E. Haeckel en zijn leerling Fr. Müller verdeden de menschheid in twee hoofdafdeelingen met vier onderafdelingen en twaalf hoofdrassen: I. Ulotciches (Wolharigen), A. Lophocomi (Bundelharigen) : 1. Hottentotten, 2. Papoea's. B. Eriocomi (Vliesharigen): 3. Afrikaansche Negers, 4. Kaffers. II. Lissotriches (Sluikharigen), C. Euthycomi (Stijfharigen) : 5. Australiërs, 6. Hyperboreërs, 7. Amerikanen, 8. Maleiers, 9. Mongolen. III. Euplocomi (Lokharigen) : 10. Dravida's, n. Noeba's, 12. Middellanders1»). J. Deniker gaat eveneens van het standpunt uit, dat het haar het beste onderscheidingsteeken voor de hoofdgroepen is. De andere kenmerken: huid, kleur, gestalte, schedel- en neusvormen, enz, komen u) De vertaling der Haeckelsche terminologie is ontieena aan a. KIRCHHOFF, Oscar Peschel s Volkenkunde naar de 5e uitgaat door W. F. Andriessen vertaald. Gorinchem, 1886. 27 28 EERSTE HOOFDSTUK voor de ondergroepen en rassen in aanmerking. Hij onderscheidt zes hoofdafdeelingen met 29 onderafdeelingen, die tot 17 groepen kunnen vereenigd worden, welke op 7 na elk uit één ras bestaan. Zijn indeeling is een der best geslaagde pogingen om de aardbewoners naar hun lichamelijke eigenschappen te rangschikken (1900). Opmerkelijk is het stellig, dat onder de 29 namen van rassen er ettelijke zijn, die tevens namen van volksgroepen of volkeren zijn. B.v. Boschjesmannen, Hottentotten, Dravida's, Afghanen, Arabiërs, Berbers, Eskimo's, Turken, Tartaren e.a. Niet in elk geval zijn ras en volk totaal aan elkaar vreemde begrippen n). Wanneer men Basken, Joden, Lappen, Finnen, Magyaren en de andere Oeral -Altaïsche volkeren op zij laat, is Europa, volgens W. Z. Ripley, door drie hoofdstammen van het blanke ras bewoond. De lichamelijke kenmerken die ze onderscheiden, hebben betrekking op den schedel, de kleur van huid, haar en oogen en de gestalte. De schedelvorm staat, zooals alreeds betoogd is, het minst onder den invloed der omgeving, die op de huid een werking heeft, welke men niet mag overschatten. De kleur van haar en oogen geeft aanwijzingen, die insgelijks geen volstrekte waarde hebben, want de kinderen en jonge lieden zijn gewoonlijk lichter van kleur dan de volwassenen en de ouderen van dagen. Er n) Als reactie tegen de anthropometrische methode moet C. H STRATZ' Natuucgeschichte des Menschen (Stuttgart, 1904) beschouwd worden. Op grond der afstammingsleer onderscheidt de Haagsche -anthropoloog drie hoofdgroepen, de protomorphe, de archimorphe en de metamorphe rassen en zeven hoofdtypen, die alle van een enkelen stamvorm uitgegaan zijn. Met dit oorras, dat de kiemen van alle latere lichamelijke eigenschappen in zich droeg, toonen de Australiërs de grootste overeenkomst. Stratz hecht niet veel belang aan een indeeling in kleine groepen, die z. i. bestemd zijn weer in elkander te vloeien. Veel gewichtiger dan de schedelmeting acht hij het voorhanden zijn van min of meer sterke wenkbrauwlijsten, dan de lichaamslengte de onderlinge verhouding der lichaamsdeelen en dan de huids- en haarkleur het verloop van de huidplooi over het oog en den vorm van den borsttepel. Onontbeerlijk is echter de anthropometrische methode om dicht bij elkaar staande rassen te onderkennen, om de somatische samenstelling ■der Europeesche volken te ontwarren en om ietwat objectief de netelige rassenvraagstukken te bespreken. Alpine of Keltisch ras (Homo alpinus) 3° EERSTE HOOFDSTUK zijn gezinnen met donker- en lichtoogige, licht- en donkerkleurige kinderen. In hetzelfde huisgezin is bij ouders en kinderen de kleur van haar en oog soms anders. Dit wordt door de wet van Mendel verklaard en is een gevolg der bloedvermenging. Volgens Mendel zijn bij de nakomelingen van donker- en lichtkleurige ouders van het eerste geslacht 25 pCt. blond en 75 pCt. bruin, van het tweede 20.8 pCt blond en 79.2 pCt. bruin enz., zoodat de bruinen hoe langer hoe talrijker worden en de cijfers geen zuiver beeld der oorspronkelijke verhoudingen aantoonen. Met de gestalte is het gelijk met de kleur: onder gebroeders komen verschillen voor, doch door den band hebben groote ouders groote kinderen. Ongetwijfeld is zij van de levensomstandigheden meer onafhankelijk dan de schedelvorm. Ripley meent, dat deze vorm beslist een overgeërfd raskenmerk is en dat men er scherpe gevolgtrekkingen uit kan maken, al komen nu en dan korthoofdige kinderen uit een langhoofdig geslacht voor. Ripley's drie hoofdstammen zijn de Iberische of Middellandsche, de Teutoonsche of Noordsche en de Alpine of Keltische stam. 1. Het Teutoonsche of Noordsche ras van Noordwest-Europa is over Skandinavië, Groot-Brittannië en Ierland, Duitschland en de Nederlanden verspreid en heeft uitloopers tot Bordeaux en Marseille. Het is langhoofdig evenals de Iberische hoofdstam, maar heeft blond haar, blauwe oogen, een lichte huid en is hoog van gestalte, met een smallen en rechten neus. Het komt overeen met het Noordelijk ras van Deniker, het Kymrisch ras van Broca, het Germaansche ras der Duitschers en den Homo Europaeus van Lapouge. Het is het oud volk der Reihengraber en zijn lichamelijke vormen komen overeen met die der Germaansche stammen, Noren, Denen, Saksen, Goten e.a. Volgens Ripley is zijn oorsprong onbekend. 2. Het Alpine of Keltische ras dringt uit het Oosten als een wig tusschen de twee andere hoofd- 32 EERSTE HOOFDSTUK stammen door, in Frankrijk, Zwitserland, ZuidDuitschland, Italië, tot in Rusland en Albanië. Het is opmerkelijk, dat deze stam niet voorkomt in het beperkt gebied, waar op de Britsche Eilanden nog Keltisch gesproken wordt. Daarom is de benaming Alpine boven Keltisch te verkiezen. Deniker spreekt van het Westelijk ras, anderen van het Kelto-Slavisch, van het Sarmatisch ras. De Homo alpinus is korthoofdig, hij heeft een ronden kop en een breed gezicht, bruine haren, grijze of lichtbruine oogen, een middelmatige krachtige gestalte, een meestal breeden en sterk ontwikkelden neus. Ripley meent dat hij van Aziatischen oorsprong is. 3. Het Middellandsche ras is vooral gevestigd op het Iberisch Schiereiland, aan de Middellandsche Zeekusten (Zuid-Italië, Sicilië, Sardinië, Corsica), aan de Westelijke kusten van Frankrijk en van de Britsche Eilanden (Bretanje, West-Ierland, Cornwallis, Wallis en de Westelijke Hooglanden van Schotland). Het heeft een lang hoofd en een lang gezicht (lage schedelindex), een bruine huid, donkerbruin of zwart haar, donkerbruine oogen, een korte gestalte, een nogal breeden neus. Deze hoofdstam omvat het Iberisch-Eilandsch ras en het Atlantisch en Middellandsch Kustras van Deniker. De Middellandsche stammen hebben in Europa de buitengemeene langschedelige oorrassen opgevolgd en zijn waarschijnlijk uit Noord-Afrika gekomen. Naar Ripley's meening stammen zij van Negroïden af. Alhoewel men ze in de streken aantreft, waar thans nog Keltisch gesproken wordt, hebben zij niets te maken met het ras, dat de Keltische beschaving in Europa invoerde. De meeste anthropologen, zooals Beddoe, Broca, Collignon, Livi en Topinard sluiten zich bij deze indeeling aan, terwijl Deniker onder de blanken in Europa zes hoofdrassen en vier onderrassen onderscheidt : I. Het lichtkleurige, langhoofdige (index 76-79), zeer groote Noordelijk ras (Nordique) in Skandinavië, Noord- en West-Duitschland, Nederland, Middellandsch of Iberisch ras (Homo mediterraneus) Rassen en Volken 3 34 EERSTE HOOFDSTUK Groot-Brittannië, Ierland en in de Oostzeegewesten. Ia. Het Ondernoordelijk ras (Subnordique), blond maar middelhoofdig (index 80-81), groot maar kleiner dan het Noordelijk ras, heeft glad haar en een wipneus. Het woont in Noord-Duitschland, Letland, Litauen, Finland en NoordwestNoorwegen. II. Het blond Oostelijk ras (Oriëntale), onderbreedhoofdig (index 82-83) en klein van gestalte. Het heeft aschblond of vlaskleurig glad haar, blauwe of grijze oogen. Het gezicht is breed, vierkant, met eenen wipneus. Dit ras komt het zuiverst in Wit-Rusland en in Litauen voor en gemengd in Groot-Rusland. Ha. Bij dezen hoofdstam sluit zich het blond, middelhoofdig (index 80-81) Weichselras aan (Vistulienne), dat veel voorkomt bij de Polen en Kasjoeben, in Saksen en in Silezië. III. Het Iberisch-Eilandsch ras (Ibéro-insulaire) is bruin van huid, klein van gestalte, langhoofdig (index 73-76) en leeft niet alleen in Spanje, Portugal en op de West-Middellandsche eilanden, maar ook in Frankrijk (Angoumois, Limousin, Périgord) en in Italië bezuiden Rome — Ascoh. De Homo mediterraneus heeft zwart, lokkig haar, zeer donkere oogen, een rechten neus of een wipneus. . IV. Het Westelijk of Cevennenras (Occidentale ou Cévenole) is bruin, zeer breedhoofdig (index 85-87), klein van gestalte. Het woont in de Cevennen, in Middel-Frankrijk en in de WestAlpen. Ook in Bretanje (behalve in Morbihan), Poitou, Quercy, in de Midden-Povlakte, Umbrië, Toskane, Zevenbergen, waarschijnlijk in MiddenHongarije. Met andere rassen vermengd wordt het op vele plaatsen aangetroffen van het Loire-bekken tot aan den Dnjepr en van Piemonte over MiddenZwitserland, Karnten, Mahren, Galicië tot in Podolië. In Zuid-Italië is het met het Iberisch ras saamgegroeid. Het wordt door andere schrijvers het DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. 35 Keltisch, Kelto-Slavisch, Kelto-Ligurisch, Rhetisch, Ligurisch of Alpine ras genoemd. V. Het Atlantisch of Middellandsch Kustras (Littorale ou Atlanto-Méditerranéenne) is bruin, middelhoofdig (index 79-80) en hoog van gestalte. Rein of gemengd is dit menschentype aanwezig van Gibraltar tot aan den. Tiber langs de Middellandsche zeekust en van Gibraltar tot aan de Loire langs den Atlantischen Oceaan. Het komt overeen met het Middellandsch ras van Houzé en met het moderne Cro-Magnonras. Va. Het Noord-Westelijk ras (Nord-occidentale) van Noordwest-Ierland, Wallis en OostBelgië is groot van gestalte, onderlanghoofdig (index 78-79), heeft kastanjebruine haren en sluit zich waarschijnlijk bij het vorige aan. VI. Het Adriatisch of Dinarisch ras is bruin, hooggewassen, breedhoofdig, (index 85-86) en wordt in zijn zuiversten vorm aangetroffen aan de Noordkust van de Adria en in Bosnië, Dalmatië en Kroatië. Het is ook in Noord-Italië, in Romagna en in Venetië, onder de Slovenen en de Ladijnen, in Grauwbunderland, op de Langres-hoogvlakte, langs de Saöne, de Moezel en in de Ardennen verspreid. Zijn kenmerken zijn bruin of zwart haar, donkere oogen, rechte wenkbrauwen, een lang gezicht, een fijne, rechte neus en een lichtbruine huid. Niet zoo scherp afgeteekend vindt men dit ras ook in N. W. Bohemen, in Zuid-Elzas, in Fransch-Zwitserland, benoorden de Loire, in de Karpaten onder de Polen en de Roetenen, onder de Oekrajiners en waarschijnlijk in Servië en Albanië. Vla. Het Onderadriatisch ras is niet zoo breedhoofdig (index 82-83) als de Adriatische hoofdstam en is ontstaan uit de vermenging van dit ras met het Öndernoordelijk ras (Ia). Het is gevestigd in Noord-Frankrijk (Orne, Eure-en-Loir, Champagne, Vrijgraafschap, Lotharingen, Vogeezen) in Luxemburg, Noord-Elzas, Rijnland, Zeeland, Beieren, Duitsch-Oostenrijk, Tirol, Lombardije en 36 EERSTE HOOFDSTUK Venetië. Het is het Lotharingsch onderras van Collignon. Benevens deze stammen en gedeeltelijk met hen versmolten treft men menschen van het gele ras in Noordoost-, Midden- en Zuidoost-Europa aan: Finnen, Oegriërs, Magyaren, Tartaren en Turken. De zwervende Zigeuners zijn waarschijnlijk uit Indië herkomstig. Deniker onderscheidt eerder bestaande variëteiten dan rassen, welke volgens Topinard abstracte begrippen zijn, die boven de werkelijkheid zweven. Zijn zes hoofdrassen worden gemakkelijk tot vier herleid. Het Adriatisch of Dinarisch ras is volgens Ripley een goede benaming voor het breedhoofdig langer ras, dat Joegoslavië tot kernland heeft. Zijn onderrassen zijn variëteiten van de hoofdrassen en het gevolg van kruisingen tusschen de verschillende lagen der Europeesche bevolking. Misschien is de aanwezigheid van millioenen Joden in Polen niet zonder invloed geweest op de korte gestalte van het Weichelras, dat zeker in nauwe aanraking met het Noordelijke is geweest. Vermenging met blonde Oostzeebewoners, met Finsche en met Mongoolsche stammen kan de oorsprong van het Oostelijk ras zijn, hetwelk volgens Ripley een vertakking van het Alpine is. III In een lezing over Nationaliteit en Ras heeft P. Chalmers Mitchell12) scherp willen doen uitkomen hoe weinig de begrippen volk en ras elkaar dekken. „Het zonderlingste van den toestand is," aldus luidt N. v. Suchtelen's vertaling, „dat de Vlamingen van oorsprong Noordsch of Teutoonsch zijn, dat wil zeggen zij behooren tot het ras waartoe de Duitschers beweren te behooren maar in werkelijkheid niet behooren; terwijl de Walen, die zichzelf graag voor Latijnen houden, kenmerkend Alpinen u) Evolutie en de Oorlog. Uit het Engelsen. W. B. Amsterdam, 1917. DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. 37 zijn, dat wil zeggen behooren tot hetzelfde ras dat in het Duitsche Rijk het overwicht heeft." Hierdoor geeft de Engelsche zoöloog blijk van naïeve oppervlakkigheid, zooals het tijdens den oorlog paste. Evenmin als de Duitschers zijn de Vlamingen van zuivere Teutoonsche afkomst en de Noordwest-Duitschers hebben meer Noordsch bloed dan de Vlamingen. Alleen met de Zuid-Duitschers hebben de brachycephale Walen belangrijke lichamelijke kenmerken gemeen, namelijk den hoogen schedelindex en de middelmatige gestalte. Om de samenstelling van het Duitsche volk beter te doen overeenkomen met hun rassenideaal hebben dweepzuchtige volgelingen van Graaf Gobineau de bevordering van het Noordsch of Germaansch ras op het programma der eugenitiek gebracht. De schrijver van Essai sur l'inégalité des races humaines is wellicht de eerste, die de stelling heeft verdedigd, dat het Arisch, Noordsch of Germaansch ras tot heerschen is bestemd. Uit de geschiedenis kan men bewijzen halen voor alle meeningen. Het feit, dat in Duitschland en in West-Europa het Noordsch type veelvuldiger is onder den adel dan onder de lagere standen, is voor Gobineau een bewijs der meerdere voortreffelijkheid der groote, blonde en langschedelige menschen. Dat in de oudheid een hooge gestalte en licht haar. als teekens van goddelijke of vorstelijke afkomst beschouwd werden weten wij uit Homeros. Het kunstideaal bij de Grieken heeft vormen geschapen, welke niet die van het Alpine noch die van het Middellandsche ras zijn. Zusters van de goudlokkige Aphrodite zal men eerder in het Noordwesten dan in het Zuiden aantreffen. Groot, blond en langschedelig waren de veroveraars. Groot en lichtkleurig waren de Homerische goden en helden. Ook in Indië beschrijven de Edda's de dienstbaren als korter en donkerder dan de heeren. Ripley onderschrijft Gobineau's meening, dat in Frankrijk, Duitschland, Oostenrijk en Groot-Brittannië de hoogere standen lichter van haar en oogen dan de boeren zijn en dat zij 38 EERSTE HOOFDSTUK zich door hun lichaamslengte onderscheiden1S). De Duitschers, die het blond Germaansch ras hebben gevierd als de oorspronkelijke Ariërs, de voorhistorische dragers der Europeesche beschaving, werden door de anthropologiscne onderzoekingen zeer teleurgesteld. Zij hebben zich vernederd gevoeld doordat deze het rasverschil tusschen Noord-, West-, Zuid- en Oost-Duitschland ruchtbaar hebben gemaakt. Duitsche geleerden hebben de donkere kleur, de kortere gestalte en den hoogen schedelindex, dit laatste stellig ten onrechte, aan den invloed der omgeving toegeschreven en niet aan de afstamming. Volgens J. Ranke is de breedhoofdigheid in de Alpen bodenstandig, evenals in alle hooge berglanden 14). Voorstellen, als die van L. Reiner om langs wettelijken weg de voortplanting der niet-Noordelijke elementen in Duitschland te verhinderen, zijn in het buitenland aan de vergetelheid ontrukt om de barbaarscbheid der pangermaansche rassenpolitiekers nogmaals te ontmaskeren. Spreken van „Reinzucht der nordischen Rasse" alsof de menschen als paarden werden gefokt, kan wel den lachlust, doch niet de verontwaardiging wekken van wie zich niet a priori ergert, wanneer de „vijand" een niet algemeen gangbare meening verkondigt. Door de uitschakeling der in Duitschland zoo talrijke Alpinen —een droombeeld, dat trouwens te gek is om zijn verwezenlijking zelfs in een verre toekomst te verwachten — zou de samenstelling van het Duitsche volk niet verbeteren, aangezien het physisch weerstandsvermogen bij het Alpine ras hoogstwaarschijnlijk sterker is dan bij het Noordsche bestanddeel 16). Het komt in de eerste plaats erop aan de kultuur- ls) Pittard trekt deze door Ripley vastgestelde feiten in twijfel. ") In Spanje hebben de bewoners van het hooggebergte nog langere en smallere hoofden dan de anderen. M) L. STODDARD, t.a.p. Ch. VI Alpinized Germany, schrijft het verval van het Duitsche volk toe aan de afneming van het trotsch en wilskrachtig Noordsch bestanddeel sedert den Dertigjarigen Oorlog. DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. 39 volken te behoeden voor het verval, waartoe zij door hun belast erfelijken aanleg vanzelf neigen. Geen volk in Midden-Europa is heden minder dan het Duitsche gevrijwaard tegen lichamelijken en geestelijken ondergang. Niet een eenzijdige richting in het bevolkingsvraagstuk is bevorderlijk voor de volksteelt, maar de opheffing der volkshygiënische wantoestanden en de vermenigvuldiging der begaafdste en geschiktste eenlingen. De kinderbeperking der ontwikkelde standen en de snelle voortplanting der onderste lagen der samenleving werken samen om het beschavingspeil te doen dalen en verminderen het weerstandsvermogen van het volk. Bovenal, zegt W. Schallmayer 16), is in elk bijzonder ras individueele selectie onmisbaar, niet alleen tot verhooging, maar ook tot behoud der degelijkheid van het ras. De vermenging der nauwyerwante Europeesche stammen heeft in menig opzicht heilzame gevolgen voor de ontwikkeling der menschheid gehad, hoezeer zij ook de anthropologische schemata in de war heeft gebracht. Dit is de meening van een hartstochtelijken bestrijder van Gobineau en deze heeft tegenstanders onder de voornaamste Duitsche anthropologen o.a. J. Ranke en F. v. Luschan. Het Noordsche type komt in Zuiden Oost-Duitschland niet genoeg voor om de Duitschers te beschouwen als het volk, dat het ideaal van den Franschen schrijver het meest benadert1T). Heeft A. de Quatrefages in 1871 de Pruisen niet uitgemaakt voor een minderwaardig ras, dat tot dezelfde groep als de Finnen, de Lappen en de stammen van Noord-Rusland behoort ? Het rasvooroordeel is stellig niet specifiek Duitsch en de geschiedenis heeft alreeds het ongunstige oordeel van den schrijver van La Race Prussienne over de Finnen gewraakt. M) Veterbung und Auslese, IV. Aufl. Jena. blz. 375—389. 17) Gobineau heeft het trouwens nooit gedaan. Hij was een te goede opmerker om niet te zien hoezeer het Duitsche volk gemengd is. Van alle volken, die uit Skandinavië herkomstig zijn, zegt hij in het tweede deel van zijn werk, hebben alleen de Angelsaksen iets van het Arisch wezen bewaard. 4o EERSTE HOOFDSTUK Het is anderzijds erg overdreven vol te houden dat rasvermenging de bevolking van een land meestal veredelt. Het tegendeel spreekt uit het verval van het Grieksche volk na zijn kruising met de overwonnen Balkanstammen en met de Barbaren, die na onze tijdrekening het oude Hellas hebben overstroomd. A. G. Mörzer heeft in een lezing18) over Het bevolkingsvraagstuk in het licht gesteld, dat vermenging niet tot verbetering, doch tot verslechtering leidt: „Zoo staat het ras der echte Amerikanen, voortgekomen uit afstammelingen van Hollanders en Engelschen verre boven hetgeen door immigratie en vermenging met Indianen en Negers thans als doorsnee-Amerikaan kan gelden". Het onderzoek van Prof. Brigham omtrent de geestelijke begaafdheid der soldaten staaft dit met sprekende cijfers. Gobineau, die thans in Frankrijk herdrukt, gelezen en bewonderd 19) wordt, heeft destijds in den anthroposocioloog G. Vacher de Lapouge een aanhanger gevonden, die een rassenfanatieker is als de dolste pangermaan. Heeft hij niet beweerd, dat men in de twintigste eeuw zou vechten om een paar graden verschil in den schedelindex? Zijn bewondering gaat naar het ideaal Noordsche type, den grooten, blonden, langschedeligen Homo europaeus, den feilen voorstander van den vooruitgang, die alles denken en willen durft, terwijl de kleine, bruine en kortschedelige Homo alpinus vernuftig, doch bedeesd en wantrouwig tegenover den vooruitgang is. De eerste heeft boven alles de vrijheid lief, de tweede zoekt naar een meester, die hem door het leven leidt. Het ras en niet de omgeving is, volgens Lapouge, de hoofdfactor in de geschiedenis 20) . Hij heeft in Les Sélections sodales den weg aangewezen om de lagere raciale elementen te verwijderen. Vacher de Lapouge en Reiner mogen elkander M) Op 10 Mei 1923 in de Nederlandsche genetische VereeniginQ. M) Cfr. het Gobineaunnmmer van Europe, 1 Oct. 1923. *°) Van dezelfde meening zijn Lothrop Stoddard en vele Amerikaansche geleerden en staatkundigen. DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ 41 broederlijk de hand toereiken; zij streven naar hetzelfde ideaal en het is Lapouge's vaste overtuiging, dat het gemakkelijk bereikbaar is 21)- Algemeen wordt aangenomen dat de dohcnocephale Germanen en de brachycephale Alpinen lichamelijk en ook geestelijk verschillen. Ripley spreekt van den Alpinen mensch als van een landelijk type, meer geneigd tot sedentarisme en behoudsgezind van aard. Blijven de korthoofden doorgaans waar zij geboren zijn, de langhoofden daarentegen "trekken graag naar de steden. Zij hebben ongetwijfeld meer durf en wilskracht. Wat den donkerharigen te goede komt in den strijd om het bestaan is hun grooter weerstandsvermogen tegenover de ziekten. Dit werd namelijk in den secessieoorlog berekend voor een millioen Amerikaansche soldaten. Boxter heeft vastgesteld, dat de donkerharigen niet zoo vaak ziek worden en gemakkelijk herstellen. Waar de twee rassen samenwonen, neemt het Noordsche over het algemeen niet procentsgewijze toe, doordat de stedelijke selectie den invloed ondergaat van nog andere factoren dan het trekken van een bijzonder element naar de steden. Deze selectie is eerder een physiologisch en maatschappelijk dan een raciaal proces. Ripley heeft een aantal feiten verzameld, die deze stelling staven. De vermelding van een paar zal hier volstaan: In België, Baden en Zwitserland is de stedelijke bevolking hooger van gestalte dan de plattelandsche. Slechte hygiënische toestanden zouden elders de oorzaak der omgekeerde verhouding zijn. Terwijl de dolichocephalen talrijker in de groote Europeesche centra zijn, vindt men een abnormaal hoog percentage donkere oogen namelijk a) Van Lapouge's optimisme is thans weinig overgebleven, als blijkt uit zijn stuk Dies irae. La fin du monde civilisé in net vermeld nummer van Eucope. Als oorzaak van het verval der Europeesche volken noemt hij in de eerste plaats de werking der sociale selectie waardoor in een gemengde bevolking het lagere ras het hoogere verdringt. De hooger standen, die de kuituurdragers zijn, sterven overal uit. Van Noord-Amerika is in de toekomst iets te verwachten, omdat het den stroom der minderwaardige landverhuizers te Ellis Island afleidt en strenge eugenische wetten uitvaardigt. 41 42 EERSTE HOOFDSTUK onder de schoolkinderen in Duitschland. Dit brengt men in verband met de hoogere levenskansen der meer gepigmenteerde kinderen. Op het voetspoor der Duitschers hebben Fransche anthropologen de oorspronkelijke Ariërs met het Alpine ras willen vereenzelvigen om het kernbestanddeel van hun volk van aloude adelsbrieven te voorzien. Gelijk sommige Duitschers trotsch op hun lange schedels zijn treft men Fransche geleerden aan, die de breedhoofdigheid prijzen als een kenmerk van hooger ontwikkeling. Van den FranschBelgischen anthropoloog E. Houzé vertelt zijn lofredenaar Dr. Ed. Willems, dat hij, als goede zoon van een Franschman, gansch zijn leven in de bres voor de brachycephalen stond. Wanneer hij door zijn studie ertoe gebracht was over de „neolithische langhoofdige invallers" te schrijven, kregen dezen er van langs 2p). Houzé, wiens hoofdindex 84 was, liet zijn haat oplaaien tot de dolichocephalen uit den laten steentijd. Zijn hartstochtelijke natuur maakte hem reeds voor den oorlog tot een nuchter oordeel weinig geschikt 23\. Uit samengegroeide menschenstammen in afwisselende verhoudingen zijn de Europeesche volkeren gevormd en de verscheidenheid hunner raciale bestanddeelen heeft niet weinig bijgedragen om hun volksaard te bepalen. Op de eigenaardigheid van het volkswezen heeft over het algemeen het overwegend element zijn stempel min of meer krachtig gedrukt. Voor de ontwikkeling van het karakter is het aandeel van het ras of van de rasvermenging vaak beslissend. Niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk 24) is er iets blijvends in de raseigen- **) Bulletin de la Société d'Anthropoloqie de Bruxelles, 1932, T. XXXVII, blz. 23—24. De Zwitser Pittard neemt het insgelijks voor de brachycephale Alpinen op tegen de dolichocephale Teutonen. **) „Ancnne science antant que 1'anthropologie n'exige le calme et fa raison. nulle me prète davantage anx entrainements personnels". P. Topinard, t.a.p., blz. 30. **) De staatsaanhankelijkheid is heel wat anders. Zij kan bn stamgenooten verschillen, dewijl historische en sociale factoren dikwijls machtiger zijn dan bloed- en taalverwantschap. DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. schappen. Deze zijn aangeboren en organisch, zoodat de volksaard, minstens voor een goed deel het gevolg is van de anthropologische componenten. Een volk bezit bovendien aangeworven eigenschappen, die in verband staan met zijn omgeving, zijn levensomstandigheden en zijn geschiedenis. Op de vorming van de taal, op de handhaving van de taal heeft benevens de wereldgebeurtenissen het ras een zij het dan geringen invloed. ' Ripley, die niet zonder eenigen grond beweert dat: „Language is not a test of race. It is a test of social contact", die geen verband tusschen taal en menschenstam wil zien, haalt eenige feiten aan, welke tegen het absolute in zijn stelling spreken. In Zuid-Tirol zijn de Duitschsprekenden langer van gestalte dan de Italiaanschsprekenden en taal- en lengtegrenzen wijken daar niet van elkaar af25). Roussillon (Oost-Pyreneeën), het eenig Fransen gewest, waar Catalonisch gesproken wordt, heeft een Iberische, langschedelige bevolking, terwijl de aanpalende Proven?aalsche departementen breedhoofdig zijn. In Béarn kan men Baskisch- en Franschsprekenden lichamelijk onderscheiden, de eersten zijn hooger van gestalte en hebben een driehoekig gelaat. Merkwaardig genoeg, schrijft Ripley van België: „Language here follows closely in the footsteps of races". Op de Britsche Eilanden is de donkere haarkleur een kenmerk der Keltischsprekenden, alsook dergenen, wier voorouders nog in de achttiende eeuw de oude volkstaal gebruikten. Bij hen zijn de gelaatstrekken onregelmatiger en grover dan bij hun Germaansche staatsgenooten. Voorbeelden te over om te bewijzen, dat aanvankelijk in den grauwen vóórtijd stam en taal éen waren. Zelfs in den Elzas zijn met zeer weinige uitzonderingen de bewoners der Duitschsprekende gemeenten langer dan die van de Fransche. De slotsom is dat in de volkenkunde absolute stellingen misplaatst zijn. Ofschoon ras en volk *) In dit bijzonder geval ontkent Pittard den invloed van het ras niet. 43 44 EERSTE HOOFDSTUK begrippen zijn, die elkaar niet dekken, is het zeer verkeerd te verkondigen, dat zij niets gemeens hebben. Het anthropologisch onderzoek en de geschiedenis der vestiging der Europeesche stammen spreken beide tegen een radicale opvatting. IV De vondsten van menschelijke overblijfselen uit het steenen tijdvak zijn te schaarsch en hun oorsprong is meestal te onzeker om met vaste hand het heen en weder trekken der diluviale rassen op de kaart van Europa te teekenen en bijzonder om de palaeolithici, de menschen uit den vroegen steentijd, en de hedendaagsche rassen aaneen te schakelen 26). Ongetwijfeld waren de eerste bewoners dolichocephalen en dezen worden onder twee hoofdrassen gerangschikt; het Neandertal-ras en het Cromagnon-ras. Het oudste, Homo primigenius, vertoonde in het geraamte zeer groote verschillen met de latere geslachten- Volgens Gorjanovic-Kramberger zetten niettemin de Eskimo's de Neandertaloïde rassen voort. Forrer gelooft dat de Australiërs afstammelingen van den Neandertaloïden Homo Mousteriensis zijn. Wanneer Ripley schrijft, dat de oudste en laagste onderlagen der Europeesche bevolking hyperdolichocephaal waren en dat zij thans door het Middellandsch ras het zuiverst vertegenwoordigd zijn, dan staat de schedelindex meer voor zijn oogen dan de grove gelaatsvormen en de vooruitstekende kin. Sommigen beschouwen de Lössmenschen (uit Galley Hill in Kent, Brünn, 'Combes Capelle in Périgord enz.) als overgangsvormen (Homo Aurignacensis) tot het tweede langschedelige ras ") Behalve de handboeken van Birkner, Deniker, Ripley, zie: J. DÉCHELETTE, Manuel d'Archéologie préhistorique. Paris, 1908. A. HEILBORN, Der Mensch der Urzeit. He AnfL Leipzig. 1910. H. OBERMA1ER, Der Mensch der Vorzeit. Berlin, 191 2. O. HAUSER, Der Mensch vor 100.000 Jahren. Leipzig, 1917- A. RUTOT, La préhittoire. Bruxelles, 1918. J. DE MORGAN, L'Humanité pcéhtstorique. Paris, x 9 21. DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. 45 uit het palaeolithicum, de Cro-Magnon- stammen, die alreeds de kenmerken van den Homo recens hebben. Cro-Magnon is eigenlijk een verzamelwoord, die al de typen vereemgt, welke niet tot de oorvormen der Neandertalers kunnen teruggebracht worden. Onder die stammen is men de vporloopers der hedendaagsche rassen gaan zoeken. Volgens A. Rutot zijn de Löss- of Aurignac-menschen de voorvaderen van het Iberisch ras en zijn de Cro-Magnon's de Atlantische voorouders van het Noordsche ras. Klaatsch beweert daarentegen, dat er verwantschap is tusschen de rassen van Brunn en Galley Hill en de Germanen en dat de vondst van den Homo Aurignacensis door Hauser zijn vermoeden bevestigt. De Quatrefages' veronderstelling, dat de Cro-Magnon-holbewoners met het rendier na het einde van het Magdaleniaan-tijdperk naar het Noorden zijn getrokken en dat de Eskimo s hun nakomelingen zijn, berust op zeer losse gronden, evenals die van Klaatsch en van Wilser. Dezen noemen in de plaats der Eskimo's resp. de kortschedelige (!) Lappen en de langschedehge bkandinaviërs 27). , Evenzeer als over de plaats welke aan den Aurignac-mensch moet toegekend worden, gaan de meeningen uiteen over de aanwezigheid van echte brachycephalen in den vroegen steentijd, terwijl Topinard. Rutot e.a. den palaeolithischen ouderdom der breedschedeligen van Grenelle bij Parijs en Furfooz bij Dinant aannemen, betwijfelen Obermaier en in mindere mate Deniker, dat de Grenelle-schedels uit het diluviaal tijdvak herkomstig zijn. . „ De oorspronkelijke bevolking van Spanje, bngeland, Frankrijk, België en Midden-Europa was voorzeker dolichocephaal. Zelfs Auvergne, het zuiverst Alpine gewest van Frankrijk, was in het palaeolithicum door langhoofden bewoond, evenals «ÏOver het belang van het negroïde ras — een paar schedels zijn bi) Mentone ontdekt —- gaan de meeningen zeer uiteen. Misschien zijn de negroïden de eerste Europeesche kunstenaars geweest. 46 EERSTE HOOFDSTUK de Po-vlakte en het nadien hyperbrachycephaal geworden Beieren. De oudste breede schedels heeft men in België in het Lesse-dal opgedolven en zij behooren waarschijnlijk tot het einde van den vroegen steentijd. Later was West-België hoofdzakelijk dolichocephaal, Oost-België brachycephaal en MiddenBelgië gemengd. Tijdens den eersten neolithischen tijd waren er in België breedschedeligen, die volgens Rutot het palaeolithisch geslacht voorzetten. Heden treft men nog in de Ardennen en in de bosschen van Midden- en Neder-België menschen met donkere oogen en haren, die gluiperig en twistziek van aard zijn en die hunne afstammelingen zouden zijn. Ofschoon talrijke vondsten ons met de lichamelijke vormen der menschen uit den laten steentijd hebben bekend gemaakt, zijn de vraagstukken nopens de herkomst en de tochten der oorstammen niet bevredigend opgelost. Gedurende het neolithicum hadden de meeste bewoners van Spanje, Frankrijk en België, lange en smalle hoofden; bijna alle Skandinaafsche schedels en de Engelsche uit de long barrows (dolmens, hunnebedden) hebben een zeer lagen index. In Rusland heeft men in de koerganen (grafheuvels) van dien tijd lange schedels (index 75—78) gevonden. Daarentegen in Zwitserland waren toen alreeds vele brachycephalen gevestigd. Tegen het einde van den tijd van den geslepen steen kwam in Italië en in de Balkanlanden een breedhoofdig ras te voorschijn. De bevolking van Duitschland en Oostenrijk was reeds gemengd; naast de langhoofden trof men daar korthoofden aan. Het is derhalve zoo goed als zeker, dat na de gedeeltelijke bezetting van West-Europa door langschedelige stammen, o.a. door de begaafde en kunstvaardige Cro-Magnon's 28), die vermoedelijk Afrikanoïden waren, de inval plaats had, waarschijnlijk 28) P. Rodet veronderstelt dat de Cro-Magnon's uit het NoordOosten zijn gekomen en geen aandeel aan de Aurignac-beschaving hebben gehad. Deze zon van Afrikaanschen oorsprong zijn. DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. 47 uit Azië, van brachycephale stammen. Nederzettingen van dit ras vormen een onafgebroken keten van den Atlantischen Oceaan tot yer in Rusland. Bijna ideale Alpine kenmerken hebben de veelbesprokene Galtsja's uit Ferghana in het Famirgebergte. . , , J-\ Volgens Topinard is de meerderheid van het Fransche volk Keltisch van afkomst en zouden deze Kelten reeds in het neolithicum Gallie zijn binnengeslopen, terwijl de lang- of middelhoofdige Galliërs eerst in den ijzertijd met geweld binnendrongen. Aangezien het woord Kelt dubbelzinnig is en een anthropologische en een ethnische beteekenis heeft, verkiezen de meeste anthropologen den naam Alpinen voor de brachycephale stammen, die zich als een wig tusschen de dohchocephale Noorderlingen en Zuiderlingen hebben geschoven. Het is moeilijk te beslissen of het meer dan een gissing is dat het langschedelig noordelijk ras uit het zuidelijke is ontstaan en of zijn lichte haren en zijn hooge gestalte het gevolg der omgeving en der kunstmatige teeltkeus zijn. Hallstatt in Salzkammergut was het voornaamste centrum der Alpine kuituur, welke het brons bewerkte en in mindere mate het ijzer. Voor een deel heeft zich de Hallstattsche beschaving ter plaatse ontwikkeld. Zij wordt vaak met de Keltische vereenzelvigd 29). In de oudste begraafplaatsen heeft men daar lange, in de jongste, korte schedels gevonden. Ook in Tsjechoslovakije waren in den bronstijd, evenals in den steentijd, dolichocephalen gevestigd. Nergens in Midden-Europa is het Alpine ras het oudste, wat men ook beweerd heeft. Volgens Ripley is er een 'zekere verwantschap tusschen de vóor-Etrurische, de vóor-Helleensche en de Hallstattsche kuituur, en derhalve tusschen al de volken, die in Europa de kennis der metalen ingevoerd hebben. Zij allen zouden breedschedehg zijn ») De eerste Hallstatters waren dolichocephalen derhalve geen Alpinen. In onzen tijd heeft de plaatselijke bevolking een lager index dan de meeste Oostenrijkers. 47 48 EERSTE HOOFDSTUK geweest, zooals de bouwers der paalwoningen in Zwitserland en de Villanova-stammen in Italië. Onvast is de grond waarop de palaeontologen voortschrijden. Tijdens den bronstijd waren er in Engeland hypobrachycephalen (index 81), wier schedels men uit de round barrows (tumuli) heeft gehaald. Zweden en Denemarken hadden toen lang- en middelhoofden. In Rijnland en Zuid-Duitschland woonde het langschedelig ras, dat de Reihengraber aanlegde en dat voor het typisch Germaansch wordt gehouden. Tot in Zwitserland heeft het zijn sporen gelaten: In de La-Têne-nederzettingen vindt men brachy- en dolichocephalen. Vijf honderd jaren vóór onze tijdrekening was Zuid- en West-Europa bewoond door stammen, die onder de zoogenaamde Indo-Europeesche groep niet kunnen gebracht worden. In het Iberisch Schiereiland en in Zuid-Gallië tot aan de Garonne en de Rhöne waren de Iberiërs gevestigd, vertegenwoordigers van het Iberisch ras, het Iberischeilandsch ras van Deniker of het Middellandsche ras (Homo Mediterraneus). Men veronderstelt dat de Basken, wier taal niet Arisch is, hun nakomelingen zijn. Dezen zijn echter allen niet dolichocephaal en kort van gestalte, wat op een Keltische en Germaansche infiltratie wijst. Aan de Iberiërs grensden in Zuid-Gallië de breedhoofdige Liguren 30), die het land tusschen Rhöne.en Po bewoonden. Duister is de herkomst der Pikten, die vóór den inval der Britten niet alleen Noord-Schotland, maar waarschijnlijk heel Brittannië bevolkten. Hun Germaansche oorsprong is ver van bewezen. Niet-Arisch was en is nog de bevolking van Noordoost-Europa, de hyperbrachycephale Lappen 90) Over de Liguren loopen de meeningen zeer uiteen. Sommigen houden hen voor de dolmen-bouwers en de eerste bewoners der paalwoningen. Cfr. J. DE MORGAN, t. a. p. Pittard veronderstelt, dat het volk hetwelk de megalithische monumenten oprichtte, langhoofdig en lang van gestalte was. DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. 49 en al de Finsche stammen, die na lange omzwervingen hun woonsteden tusschen de Oostzee en den Oeral hebben neergezet. Groote volksverschuivingen hebben steeds plaats gehad en de eerste zijn in dichte nevels gehuld. Zelfs voor het klassieke Griekenland ontbreekt het materiaal om de oude volksstammen tot bekende rassen met zekerheid te herleiden. Vóór den inval der Doriërs (13e eeuw), die Ridgeway voor een vertakking der Hallstatters aanziet, was de bevolking van Hellas niet Indo-Europeesch. Pelasgen, Leiegen en Kariërs, allen uit Klein-Azië herkomstig, hadden van oudsher bezit genomen van het land, waar na de vijftiende eeuw de Aegeïsch-Mykenische kuituur uitbloeide. Stephanos meent, dat de Pëlasgen breedschedelig, en Zampa dat zij langschedelig waren, zooals hunne verwanten, de Etruriërs. In de oude beschavingslanden zijn de rassenvraagstukken niet gemakkelijker op te lossen dan in de streken, die aan de klassieke kuituur niet hebben deelgenomen. De Hellenen waren stellig dolichocephaal. Naar hun lichaamslengte kunnen wij slechts gissen, omdat geen volledige geraamten uit dien tijd zijn bewaard. De welbekende hooge gestalte en de lichtharigheid der Homerische helden heeft velen verleid hen te beschouwen als leden van den Noordschen Germaanschen stam. De ideaalhoofden der Grieksche plastiek zijn daarentegen brachycephaal. De lichamelijke vormen van net hedendaagsche Grieksche volk, behoudens zijn Albanische en Slavische bestanddeelen, pleiten voor zijn verwantschap met het Middellandsche ras. De oudste Minoaansche bevolking op Kreta had lange hoofden. , De gegevens zijn te schaarsch om te bepalen or de Kimmeriërs, die duizend jaar vóór onze tijdrekening aan de Noordkust der Zwarte Zee woonden en hun verwanten de Tauriërs Mongolen waren. Van de Skythen, die hen in de achtste eeuw verdrongen, waren minstens de leidende standen Iraansch. Rassen en Volken 4 49 50 EERSTE HOOFDSTUK Thraciërs en Illyriërs hadden twintig eeuwen vóór onze tijdrekening den Balkan veroverd. Eerst woonden zij in het Donau-gebied. De brachycephale neolithikers van Nagy Sap zouden volgens Rutot de voorouders der Illyriërs zijn. Deniker heeft hen met het lang opgeschoten en breedhoofdig Dinarische ras vereenzelvigd, dat nog heden een groot deel van Joegoslavië en Albanië bevolkt. In Midden-Italië zijn omtrent de elfde eeuw de langschedelige Etruriërs of Tyrrheniërs uit KleinAzië gekomen en zij hebben tegen, het einde der vijfde eeuw het centrum der Villanova-beschaving in de omstreken van Bologna veroverd. De uit het Noorden afkomstige Italikers (Umbriërs, Osken, Latijnen), volgens Helbig de voorloopers der Villanova-stammen, zouden door de Etruriërs naar het Zuiden zijn verdrongen. Onder den druk der brachycephale Italikers zijn de Siculen naar Sicilië verhuisd. De wisselende rasvermenging in de Italiaansche gewesten en eilanden heldert het verschil op, dat in den volksaard der verscheidene Italiaansche volksstammen zoo treffend is. Sardinië, Sicilië en Zuid-Italië zijn door den band dolichocephaal. Het sedentarisme is niet altijd de karaktertrek der Kelten geweest. In de zevende eeuw trokken zij uit hun Alpenlanden en Gallië naar Brittannië. Deze eerste volksgolf noemen de Engelsche schrijvers de oude Kelten. In de vijfde eeuw kwamen nieuwe Kelten over den Rijn en onder den naam van Britten veroverden zij Brittannië en als Keltiberiërs Spanje. Jutland, Duitschland en Nederland blev?n van hun invallen niet verschoond. Tot in Skanüinavië hebben zij sporen gelaten. De klassieke schrijvers beschouwen Galliërs en Germanen als verwanten, en beschrijven beide volken als lang van gestalte en lichtblond van haar, de Galliërs in mindere mate echter dan de Germanen. Deze Galliërs drongen in 392 in Italië en rukten in 279 als Galaten 31) Klein-Azië binnen. Vol- 31) Pittard en vele anthropologen bevestigen de meening van Diodorus Siculus en Ammianns Marcellus, die de Galaten beschrijven als lang en blond. Zij zouden bovendien dolichocephaal zijn geweest. DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. 51 gens Topinard 32) waren zij een zeer krijgszuchtig volk, dat hij scherp van het Keltisch element in Frankrijk onderscheidt en dat over dit laatste heerschte 33). Toen Julius Caesar Gallië veroverde was het door drie rassen bevolkt: het Gallische, Kymrische of Belgische, lang en blond, het Keltische, breedhoofdig en bruin van haar, en in Aquitanië het Iberische, dat thans weinig raskenmerken aan het Zuid-Fransche volk overgelaten heeft. De Indo-Germanen omvatten niet uitsluitend volken van het Noordsche ras. Zij zijn niet uit een enkelen menschenstam ontsproten. Zij vormen een taalgroep en hun herkomst wordt in het volgend hoofdstuk besproken. De Germanen, het volk der Reihengraber, waren in den aanvang groot, blond en langhoofdig. Volgens Tacitus hadden zij eigen lichaamsvormen. Andere klassieke schrijvers verwarren voortdurend Germanen, Kelten en Galliërs. In den historischen tijd rukten de Germaansche stammen Gallië, Brittannië en de Alpenlanden binnen en verspreidden zich over Zuid- en OostEuropa. In de tweede eeuw onzer tijdrekening begon de groote volksverhuizing, die de hedendaagsche raciale verhoudingen teweegbracht. De druk kwam uit het Oosten. De Germanen hadden de Slaven achter zich en dezen moesten voor de Mongolen wijken. In de vijfde eeuw verwoestten de Hunnen WestEuropa zonder zich anders dan sporadisch met de bevolking te mengen. De Avaren staken in de derde eeuw Salona in brand en bereikten de Adria. Zij worden thans meer in archaeologische geschriften dan in ethnographische verhandelingen herdacht. Van al de Mongolen die den Donau overstaken slaagden alleen de Magyaren erin een rijk te stichten, dat zich tot in onzen tijd handhaafde. De Bulgaren, die van gelijksoortige herkomst zijn, hebben te veel **) Cfr. TOPINARD, Etéments d'Anthropologie, blz. 477—0. ") In L'Homme dans la nature spreekt Topinard van de Kelten als van eewoonlijk overwonnen rassen zonder geschiedenis, die naar de bergen waren gevlucht en die door de omstandigheden sedentarisch zijn geworden. 52 EERSTE HOOFDSTUK Balkansche bestanddeelen opgenomen om als een echt Toeranisch volk aangeteekend te worden. Over het algemeen hebben de Noren met hun rooftochten weinig blijvends tot stand gebracht. In de meeste landen, die zij bemachtigden, gingen zij vroeg of laat in de vroegere bevolking verloren. Gelijk de Germanen in Zuid- en Oost-Europa als volk verdwenen, werden na de twaalfde eeuw de Slavische stammen tusschen Elbe en Oder door de Duitschers verdreven of opgeslorpt. Aan den drang naar het Oosten der Germanen heeft de overwinning der Entente tijdelijk althans een einde gesteld. De groote inval der Mongolen in Rusland had in de dertiende eeuw plaats en zijn invloed op de rasvermenging der Russen is aanzienlijk geweest. Toen in de vijftiende eeuw de Russen zich bevrijdden, was hun Alpine karakter zeer gewijzigd, lichamelijk en zedelijk. In Iberië, dat evenals Gallië, Italië en Griekenland door Germanen werd overrompeld, hebben de Arabische verovering en de vestiging van zoovele Joden de rasvermenging vermeerderd.Anderzijds waren de meeste toegevloeide Moslems Berbers, stamverwanten van het Iberische ras. Meer invloed had de vestiging der Turken op den Balkan; doch zij werden door hun harems meer raciaal beïnvloed dan de christelijke bevolking. Hun terugtocht naar Azië dagteekent vooral van den Turksch-Russischen oorlog (1877—78). De uitwisseling van minderheden tusschen Turkije en Griekenland zal hun verwijdering nog verhaasten, behalve in Oost-Thracië. Elders heeft de menschenslachting der twintigste eeuw de sterkte der nationaliteiten meer veranderd dan de verhoudingen tusschen de rassen. Het is wel overbodig te zeggen, dat de volkenmoord niet veroorzaakt werd door de schedelbreedte der deelnemers, zooals Vacher de Lapouge zoo lichtzinnig heeft geprofeteerd. In beide kampen stonden dolicho- en brachycephalen vijandig tegenover elkander. In deze vluchtige schets van de verbreiding der DE LICHAAMSKENMERKEN DER RASSEN ENZ. 53 rassen over Europa zijn te weinig regels aan Nederland gewijd. Uit de aloude tijden zijn er de menschelijke overblijfselen schaarsch. De vroegste geschiedenis is meer door oudheidkundigen dan door anthropologen bestudeerd en onder de eersten staat J H. Holwerda vooraan. Uit het tijdvak van den behouwen steen heeft men, behalve te Sint-Geertruid in Limburg, geen werktuigen in Noord-Nederland ontdekt, wel uit het neolithicum spitspuntige geslepen bijlen. , Holwerda 3*) noemt als oudste bewoners het langschedelig Hunnebeddenvolk, uit het land afkomstig waar de kalbas inheemsen is en de rotsgraven ontstonden en het breedschedehg volk der koepelgraven en klokbekers, dat in het voor-Helleensch Griekenland zijn hoogste ontwikkeling bereikte. Nederzettingen van deze stammen zijn in Drente, Gelderland, Overijsel en Friesland gevonden, doch niet in het Zuidoosten, waar Gallische urnenvelden in Noord-Brabant en Limburg zijn blootgelegd. Volgens Prof. L. Bolk is het Hunnebedden-volk vermoedelijk een tak van het breedhoofdig Alpine-ras en zou Nederland langs de kust hebben bereikt, terwijl de eerste stroom van het Alpine-ras langs Maas en Schelde is gevloeid. Alpine is het hoofdbestanddeel der bevolking in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Vele eeuwen nadien zijn noordelijke stammen (Friezen) uit Skandinavië gekomen. Zij drongen de breedhoofdige inwoners naar het Zuiden terug. Nog later, in historische tijden, kwamen uit het Oosten de baksen Zij vestigden zich voornamelijk in het rnescn woongebied. De Franken waren de laatsten. Zij vermengden zich met de Alpine bevolking van Limburg en Noord-Brabant en vormden, ook volgens Bolk, den breeden ondergrond der Vlaamsche bevolking. Het afgezonderd Zeeland bleef van den Frankischen vloed nagenoeg vrij. Blauwe of grijze oogen hebben 70.5 P<-t. en ») Nederland's vroegste Geschiedenis in Beeld. Amsterdam 1912. Nederland's vroegste Geschiedenis. Amsterdam, igio. ...53 54 TWEEDE HOOFDSTUK blond haar 72.8 pCt. Nederlanders. Van de Zeeuwen, Noord-Brabanders en Limburgers zijn slechts resp. 60, 62 en 59.7 ten honderd blauwoogig en resp. 61, 68.3 en 63.4 lichtharig 35). De meeste dolichocephalen wonen aan de Noordzeekust (index 77.8), behalve in Zeeland. Den hoogsten index (82.6) treft men in Limburg, volgens Prof. Kleiweg de Zwaan. Om een juist beeld te krijgen van de verspreiding der schedelvormen zouden nog talrijke metingen moeten gedaan worden 86). De meeste Nederlanders zijn vermoedelijk middelhoofdig. In anthropologisch opzicht sluit zich VlaamschBelgië bij de Zuidelijke gewesten van Noord-Nederland aan. Het Germaansch, noordelijk bestanddeel heeft daar de meerderheid. Het onderzoek der lichaamsvormen bevestigt de historische gegevens omtrent de nederzetting van Germaansche stammen onder de Romeinsche keizers in het ontvolkte land en tijdens de Frankische verovering. En Ripley is van dezelfde meening als L. van der Kindere 3T) als hij zegt, dat de twee helften van België verschillen door het ras, de taal en de zeden. Over de somatische samenstelling der Europeesche volken zal bij de behandeling van elke nationaliteit dieper ingegaan worden, wanneer de vereischte gegevens althans voorhanden zijn. 35) R. SCHUILING. Nederland, Handboek der Aardrijkskunde, 5e druk Zwolle, 1915. M) Onder het voorzitterschap van Prof. Bolk is door de Kon. Ac. v. Wetenschappen te Amsterdam in Mei 1925 een commissie gevormd, welke een stelselmatig onderzoek zal instellen en de leemte in onze kennis zal aanvullen. 87) Sur 1'ethnologie de la Belgique. Congres intern, d'anthropologie, 6e session. Brussel, 1872. — Enquête anthropologique sur la couleur des yeux et des cheveux en Belgique. Bulletin de la soc. rot/, beige de géoqraphie, 1879, blz. 409—449. TWEEDE HOOFDSTUK DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN „La langue est devenue a notre époque le svmbole le plus tangible de la nationahté. A. DAUZAT1). AALKUNDIGEN en wijsgeeren, volkenkundigen en sociologen hebben al om strijd op het verband tusschen taal en volk gewezen. De taal is gansch het volk is meer dan een fraaie spreuk, het is de onwriKPare geioorsDenjuems van krachtige taalgemeenschap, die haar bestaansrecht verdedigt tegen den staat, welk haar vijandig is. Wie zou durven ontkennen, dat de taal de openbaring van het zieleleven van het volk is, de spiegel van zijnen aard, het beeld van zijn ontwikkeling.. Ontleende woorden herinneren aan de onderlinge betrekkingen der volken. Aloude taalvormen zijn als versteeningen, welke hét verleden bewaren. De taal licht, al zij het vaak tot een geringe hoogte, den vóór-historischen sluier op, die de herkomst der volksstammen verbergt. B.v. in het Keltisch toonen, volgens Heinrich Zimmer, taaleigenaardigheden, welke het Indo-Germaansch onbekend zijn, de vermenging der Kelten met de oorbewoners van Europa aan. Jac. van Ginneken 2) vindt in onze drie Frankische tongvallen, — Hollandsen, Brabantsch en Limburgsch — „een aantal yoor-IndoGermaansche klankverschijnselen, die wij bijna alle gezamenlijk in andere zoowel zuivere Keltische als met Keltisch gemengde talen, vooral het MiddelIersch, het Middel-Kymrisch en het Fransch terugvinden". Deze Keltische en vóór-Keltische inslag, La Philosophie du lanqaqe. Paris, 1912, p. 144») Handboek der Nederlandsche Taal. Eerste deel. Nijmegen 1015. 56 TWEEDE HOOFDSTUK waarvan de taal getuigt, is door de anthropologen bevestigd. Volgens de verdeeling der hedendaagsche taalvormen en -typen over het land kan men de geschiedenis der woorden, buigingen en syntactische groepeeringen weder opbouwen en het verspreidingsgebied van vroegere ingedrongen en later opgeslorpte volksstammen omlijnen. Onder de verrassingen, die deze taalgeographische methode bracht, is de hernieuwing der studie van de voorwaarden, waaronder de romaniseering van WestEuropa tot stand kwam, niet de minste. Door de taalgeographische navorsching der Fransche dialecten, die Jules Gilliéron het eerst ondernomen heeft, zal men de uitgestrektheid der nederzettingen van Franken en Alemannen, Burgunden en Westgoten over de Franschsprekende landen kunnen bepalen s). Tegen het algemeen gevoelen, dat Guido Gezelle kort en bondig heeft uitgedrukt: ,,Die geen taal heeft is geen naam weerd, waar geen taal leeft is geen volk" hebben zich geleerden en staatslieden, de eenen met min of meer spitsvondige betoogen, de anderen met veel pathos gekant. Verwarring van de begrippen ras, volk en natie is dikwijls de oorzaak der uiteenloopende meeningen van geleerden, wien het niet te doen is om eerst den staat, maar wel de wetenschap te dienen. Volken, die anthropologische eenheden vormden, taalgemeenschappen met gelijke lichamelijke kenmerken hebben in den vóórtijd bestaan. Gemeenschappelijke afkomst is de eerste band, die de menschen tot groepen heeft vereenigd. De volksoverleveringen, die de stammen naar hunnen stamvader noemen, in den Bijbel en bij Hesiodos, hebben geen ander uitgangspunt. Thans kan men echter in het algemeen zeggen, dat eenheid van ras en taal uit de wereld is. In Europa althans is zij sinds eeuwen niet meer merkbaar. Wat niet beteekent, dat *) A. DAUZAT, La Géoqraphie lingiaitique. Paris, 1922, pp. 178—193. DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 57 het ras hoegenaamd geenen invloed op de taal heeft 4). Voorbeelden liggen voor de hand en eenige zijn in het eerste hoofdstuk vermeld . , De natie, het wordt hier nadrukkelijk herhaald, is een staatkundig, geen ethnisch begrip en is derhalve niet rechtstreeks aan de taal verbonden. Vele schrijvers, en niet de minsten, gebruiken natie voor volk; anderen hechten aan dat woord geen vast omschreven beteekenis. Wanneer o.a. A. Meillet ) natie,schrijft, bedoelt hij doorgaans volk. Dat het z i. iets onbepaalds is, blijkt genoegzaam uit den zin- „Appartenir a une nation est affaire de sentiment et de volonté" 6). Hierop laat hij zonder overgang volgen: „De taal is het eerste, het duidelijkste en het meest indrukmakende kenmerk waardoor een natie zich van de andere onderscheidt, waar de verscheidenheid der talen verdwijnt, wordt het verschil in de nationale eigenschappen uitgewischt. *-> J Vendry es (Le Lanqaqe, Paris, 1921) haalt om het nofcmaaU te bewiizen het oude voorbeeld van het negertje of Japansch kind aan dat in Frankrijk in dezelfde omgeving als een Fransen jongentje opgevoed, evengoed1 Fransch spreekt Hi voegt er bij: e hit .u fit a rendre vaine la tentative d'accorder le langage et la race (blz. 270). Dit arzument, dat geen onderscheid tusschen het aanleeren en het vormtn v?n een taal maakt, is kinderachtig. Vendryes meent dat men ongdiik heeft, in de taal het beeld van een zekere geestgesteldheid tT zier, Hij kan echter niet ontkennen, dat er een zekere verhouding tusschen beide bestaat, vermits hi zegt dat de taal somwiilen deze gëe gesteldhtid kan wijzigen (blz. 280) Dit " £0™° dat de taal de sterkste band is, welke de leden van een groep ver eenigi Zij is tevens het zinnebeeld en het schutswapen van hun gemeenschap" (blz. 282). Is het niet of hij schuwt het woord volk te gebruiken? o ■ r ») Les Lanques dans l'Europe nouvelle, fans, igio. •) Ta v, blz. 06. Bij zulk een subiectieve opvatting verstuift de natie tot iets zwevends dat een ieder naar, willekeur wijzigen kan.. In zijn Handleiding bij de Studie der vergehkende Indogermaan- n£ SttSFZt \^^SS^ l5°tó Sg we de voornaamste faktor en het hoofdkenmerk" van die kuituur In de volgende regels erkent de Nflmeegsche hoogleeraar ten slotte de eenheid vin taal en volk: „Afgescheiden van dit volkswezen is taal eenneiu vau ~ j—ti,.-. Zn onverklaarbaar• en onverklaarbaar en taalverandering ondenkbaar en onverKiaarDaar, en ou and is ook het volkswezen zonder de taal (blz. 86—87). Niemana moet in de taal is gansch het volk" iets volstrekt waars zoeken Doen het benadert zoS dicht mogelijk de waarhe.d. Het absolute ligt trouwens buiten het waarneembare. 57 58 TWEEDE HOOFDSTUK Waar het nationaal gevoel ontbreekt sterven de nationale talen allengskens weg". Het verkwijnen van het in de Middeleeuwen roemrijke Provencaalsch schrijft Meillet aan het gebrek aan eigen volksbewustzijn in Zuid-Frankrijk toe. Zoolang de gedachte van den beschaafden stand Fransch blijft, zullen groote dichters als Aubanel en Mistral een tijdelijken en beperkten invloed hebben. Het uitzonderlijke en het onnatuurlijke in het gemis van samenhang tusschen taal- en volksgevoel bij zeer vele Elzas-Lotharingers is de Fransche taalvorscher 7) achteloos voorbijgegaan. Niettemin besluit hij het hoofdstuk „Langue et nat ion" met deze woorden: „Er is bijna geen natie, die er niet naar streeft een .eigen taal te bezitten. Een taal blijft moeielijk en jammerlijk bestaan, wanneer zij door een nationaal gevoel niet ondersteund wordt." Ligt in deze regels niet besloten, dat trots eenige uitzonderingen, welke het gevolg van staatsdwang en historische omstandigheden zijn, de eenheid van taal en volk zulke diepe gronden heeft, dat zij zich den onbevooroordeelden waarnemer noodwendig opdringt ? Tegen het vast verband tusschen taal en ras, een oude waarheid, die uitgediend heeft, maar telkens weer opgerakeld wordt, wanneer er spraak is van de verhouding van taal tot volk, wordt Amerika met zijne Europeesche staatstalen en zijne verschillende rassen, die nog nergens tot een organisch geheel samengegroeid zijn, als bewijs aangevoerd. Zoolang Amerika een wereld is, waar de volkeren als stukjes gekleurd glas in een kaleidoskoop door- 7) De Franschen hebben te weinig en te zelden onder den taaldwang van vreemde heerschers geleden en zij hebben te veel vertrouwen in de onuitroeibaarheid van het Fransch om het verband tusschen taal en volk zoo innig te voelen als b.v. de Duitschers en al de volken die moesten strijden voor het behoud der moedertaal. Weinige Franschen zullen den Duitsch-Bohemer Fritz Mauthner begrijpen wanneer hij zegt dat ,,de reinste en schoonste vaderlandsliefde niets anders is dan de liefde voor de moedertaal". Ofwel dat ,,de liefde voor de moedertaal f de eenige oorzaak van het nationaal gevoel en van de vaderlandsliefde is". Mattersprache and Vaterland. Leipzig 1920, blz. 12 en 14. DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 59 eengeschud worden, zoolang het zoovele loten van menschenstammen telt, die van hun eigen bodem afgesneden en verstrooid zijn, past het niet dien baaierd van in wording zijnde natiën te vergelijken met Europa, waar de arbeid der eeuwen de verschillende rassen tot volken heeft samengesmolten. Het feit, dat Amerika in den nieuwen tijd is ontdekt, dat het door vele Europeesche staten is gekoloniseerd, dat honderdduizenden Afrikaansche negers8), die millioenen9) zijn geworden, er als slaven werden heengevoerd en dat in de negentiende eeuw uit alle Europeesche en Aziatische landen millioenen landverhuizers er heen zijn getrokken, heeft daar taaltoestanden doen ontstaan, die zoozeer buiten de norm gaan, dat de gewone maatstaf er onbruikbaar is. Noch het trekken der vóórhistorische stammen, noch de groote volksverhuizing, noch de Mongoolsche inval zijn in Europa zulke massale verschuivingen geweest. Inzonderheid, de aanvoer van honderdduizenden zwarte slaven is een in Europa onbekend verschijnsel, dat tot de volkenteratologie behoort en dat voor immer de normale verhoudingen heeft gestoord. Slaven moeten de taal hunner meesters aanleeren, als dezen het verlangen. In Amerika, waar zij over een zeer uitgestrekt gebied verspreid zijn, waar hunne gezinnen uiteengerukt werden en de kinderen vaak in een moedervreemde omgeving opgroeiden, kon het niet anders of de negers, die bovendien niet allen dezelfde taal spraken, noodzakelijk hun moedertaal moesten vergeten. Onder den invloed van het ras ontstonden gemengde talen, waarin de Europeesche grondtaal niet altijd kennelijk is. In de koloniën, die achtereenvolgens in het bezit van verscheidene Europeesche mogendheden zijn geweest, wordt een echt poespas gebrabbeld, die voor oningewijden volkomen onver- 8i 400 ooo in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika (tot 1850). •) 6.577.15 1 in de Ver. Staten in 1880, aangegroeid tot g.828.000 6o TWEEDE HOOFDSTUK staanbaar is. Afwijkingen in den zinsbouw overeenkomstig de hersengesteldheid van het ras, vérgaande klankveranderingen en aan verschillende talen ontleende woorden zijn al dezen creoliseeringsprocessen gemeen. B.v. in het Negerfransch blijft nagenoeg niets van de Indo-Europeesche spraakkunst over. Een onwederlegbaar bewijs, dat de afstamming en de vroegere gesproken taal — het substraat — de voornaamste oorzaken zijn, die aanleiding geven tot de vorming van nieuwe talen. Het kan derhalve niet tegen de eenheid van taal en volk, zelfs niet tegen een zeker verband tusschen taal en ras ingebracht worden, dat in de Vereenigde Staten tien millioen nakomelingen van Afrikaansche negers Engelsch radbreken of spreken. De gemeenschappelijke taal van blanken en zwarten is slechts een tolk, die woorden kan overbrengen, maar zij is geen teeken van geestelijke noch zedelijke saamhoorigheid. Voor de kleurlingen is zij het onuitwischbaar brandmerk, dat aan de slavernij van het voorgeslacht herinnert. De zwarte bevolking met haar psyche, die van de Angelsaksische geweldig afwijkt, drukt op de Starren-en-Strepen-Republiek als een nachtmerrie 10). De samensmelting van blanken en negers tot een organische eenheid is noch mogelijk noch "wenschelijk en het vreedzaam naast elkaar wonen van beide rassen is misschien iets onbereikbaars. Geen wonder, dat ondanks de kunstmatige taaleenheid, de Yankees zich niet éen volk, zelfs niet éen natie voelen met hunne zwarte landgenooten. Dezen verkeeren in de niet benijdenswaarde positie van ongewenschte vreemdelingen, die men .niet kan uitwijzen en wien men geen gelijkgerechtigde plaats in het gemeenebest gunt. Tot nog toe is het beslist twijfelachtig of de menschheid werkelijk iets heeft aan de opneming van millioenen negers in de Angelsaksische taalgemeenschap. Of het Fransch op Haïti meer bescha- 10) Noch het lynchen noch de gruwelijke praktijken van de Ku Klux Klan worden hierdoor eenigszins verontschuldigd en gewettigd. DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 61 vcnd werkt is zeer de vraag. Tijdens den wereldoorlog hebben de Vereenigde Staten, Wilson's zelfbeschikkingsrecht ten spijt, hunne arendsklauwen u) op deze grappige negersrepubhek gelegd en misschien wordt daar allengskens het Fransch door het Engelsch vervangen, zooals het Spaansch op de Filippijnen. Zooals voorheen van godsdienst, moeten nu de onderdanen van taal veranderen naar goeddunken van hun meesters. Cujus regio, ejus lingua. , Of de zwarten Engelsch, Fransch, bpaanscn ot Portugeesch spreken om het even. Zedelijk en maatschappelijk zullen zij nog lang onmondig blijven omdat hun geestelijk erfdeel is verwoest. Een volk zijn de negers in de Vereenigde Staten niet geworden, al wint het Ethiopisme steeds meer aanjhangers, en een oplevende natie op Haïti, waar zy een staat hebben gesticht, evenmin. In de staten van Midden- en Zuid-Amerika, waar de inlandsche bevolking talrijker dan het nageslacht der veroveraars is, leven de oude landstalen kommerlijk naast het Spaansch en het Portugeesch, die na de opheffing van het Spaansch en het Portugeesch gezag de ambts- en kultuurtalen zijn gebleven. Zelfs in Argentina en Chili, waar de blanke bevolking het getaloverwicht heeft, maakt de Europeesche inwijking het verschil tusschen het Argentijnsch- en Chileensch-Spaansch en de taal van het Europeesch moederland steeds grooter 12). In zijn u) Hoe despotisch de Amerikaansche commissioner Rnssell tegen de bevolking optreedt kan men lezen in Haiti to-day, dat opgenomen is in The Nation, N. Y., 21 Mei 1924- . , ., . . u) De invloed van het ras op de taal in Zuid-Amer.ka wordt bevestigd door Dr. G. J. Geers in een opstel over Spaansch-Amerikaansche letteren. „Toch staat het wel vast dat volken, die een eigen physisch karakter hebben gekregen door vermenging met Indianen en negers eerst, met Italianen, Engelschen, Franschen. Duitschers, etc. later die zich sedert 100 jaar hebben vrij gevochten van het Spaansch moederland, een eigen psyche zullen hebben, die zich in-'t buzonder in de taal zal uiten. De Spaansch-Amerikanen zelf merken op dat hun taal door uitspraak, syntaxis en neologismen verschilt van het Castiljaansch." Eenzelfde tendenz in de taal wordt m Brazilië opgemerkt ten opzichte van Portugal. JV. Rott. Crr. Letterkundig bijblad. 2 1 Aug. IQ2V , Het veranderen van de taal naarmate de rasvermengtng van net volk toeneemt is een natuurverschijnsel, dat al te zeer voorbugezien 6l 62 TWEEDE HOOFDSTUK alledaagschen vorm wijkt het in Amerika gesproken Nienw-Spaansch gaandeweg meer en meer van het geschreven af. Zooals het Latijn met den tijd in Italiaansch, Fransch, Provencaalsch, Catalonisch, Spaansch, Portugeesch, Rhetisch en Roemeensch uiteen is gevallen, zullen het Argentijnsch, Chileensch, Boliviaansch, Venezolaansch enz. afzonderlijke talen worden. Dezelfde differentieering gebeurt thans in NoordAmerika, waar het Engelsch, onder den invloed van den afstand, de omgeving en de talen der nietAngelsaksische inwijkelingen, zich tot een nieuwe taal vervormt met veranderde uitspraak, met woorden en wendingen, welke de Engelschen niet verstaan. Wanneer de Noord-Amerikaansche natie, d.i. de blanke bestanddeelen der natie, homogeen zal zijn geworden, zal de Amerikaansche tongval waarschijnlijk geen Engelsch meer wezen 1S). Dat er in de Vereenigde Staten nog geen echte natie is gevormd, blijkt uit de moeilijkheden bij het voeren van den wereldoorlog ontstaan. Deze hebben aan het licht doen komen hoe weinig al die Europeesche ingewekenen met de Angelsaksische kern der bevolking tot een ethnisch geheel zijn samengegroeid. Generaal-majoor W. Harding Carter schreef in The North American Review van November 1917: ,,In ons volk kan er nooit die eenheid van doel en van vaderlandlievend gevoel zijn, ten opzichte van den oorlog of van welk ander groot vraagstuk ook, als gevonden wordt bij andere naties, bij welke rassenhomogeniteit bestaat. Met de groote menging van rassen in de V. St. zijn vele van de vooroordeelen van oudere naties binnengekomen; en het zich niet wijd en breed door wordt door al wie, zooals Vendryes, elk verband tusschen taal en ras a priori ontkent. u) Kenschetsend is een bericht van de N. Rott. Crf. van 4 April 1022 naar aanleiding van een door Lady Asquith in Nieuw-York gehouden lezing. Mevr. Asquith legde namelijk de bekentenis af, dat zij moeite had gehad met het volgen van het nieuws in de bladen, omdat de Amerikaansche couranten worden gedrukt in een taal, die verschilt van de taal die zij zelf spreekt. DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 63 het land verspreiden en geamerikaniseerd worden door aanraking met de inwoners des lands, staat er aan in den weg dat ten dezen hooge beloften zouden worden vervuld. De burgerschap van onze staten is samengesteld uit deze menschen en uit hun nakomelingen. In vele gevallen maken de buitenlands geborenen en de kinderen van buitenlands geborenen 50 pet. of meer uit van de bevolking van staten. Wij zijn er aan gewoon geworden, de uitdrukking „smeltkroes" te bezigen, wanneer wij doelen op het absorbeeren van de overvloeiende rassenmenging. Het is een zaak van het grootste gewicht geworden, dat het hoofdelement in en om den smeltkroes er een zal zijn, waarvan Amerikanen die reeds gedurende vele geslachten in het land vertoeven de overhand hebben." Het gevaar, waar Carter op wijst, zou er zeker niet- zijn, wanneer de overgroote meerderheid der landverhuizers van gelijke taal en afkomst was, als de eerste volkplanters 14). Geen treffender voorbeeld van een zelfbewuste nationaliteit zonder eigen taal dan de Iersche, die in de negentiende eeuw, toen de strijd om de verovering van hare politieke rechten een grooten om- ") Het verlangen tot eenheid van ras, taal en zeden is sedert den oorlog bij vele Amerikanen een hartstocht geworden, welke in het in 1022 te Nieuw-York uitgegeven boek van Charles W. Cjould America, a familu matter tot uitbarsting komt. De schrijver is van de meening van Mommsen, dat een bastaard-volk nimmer tot ware welvaart kan geraken. Hü stelt vast dat rasvermenging de Egyptenaren Grieken en Romeinen heeft doen ontaarden. Raszuiverheid is volgens Gould een voorwaarde tot intellekt. Hij komt tot de slotsom, dat, aangezien de rassen van ongelijken aanleg zun, de Amerikanen van Noordelijke afkomst hun raszuiverheid niet mogen verkwanselen en dat zij zich moeten verzetten tegen den invoer van ongewenschte raselementen. Deze undesirables zijn niet alleen menschen van het gele ras. Gould en met hem vele anderen hebben het oog op de Zuiden Oost-Europeërs, wier aantal sinds 1882 het cijfer der Angelsaksische, Skandinaafsche en Duitsche landverhuizers overtroffen heeft. Na den oorlog zijn de Noord-Amerikanen overigens nog meer bezorgd dan voorheen om van de toestroomende buitenlanders en de vroeger ingezetenen een homogeen geheel te maken. In de pers, in de kerken en in de scholen hebben zij het voortdurend over den smeltkroes, die al de verschillende rassen in hun land samensmelt tot een natie met gemeenschappelijke idealen, tot een volk met gehjke 64 TWEEDE HOOFDSTUK vang had genomen, haar taal opgaf voor de taal van hare verdrukkers, zonder aanstonds te beseffen, dat zij aldus Engeland de hand reikte om den stevigsten grondslag voor haar voortbestaan te helpen vernielen. De Ierschsprekenden waren tot 200.000 geslonken, toen in 1893 de Gaelic League (Connradh na Gaedhilge) door Douglas Hyde werd opgericht om het volk voor zijn taal terug te winnen. Sindsdien wordt het Iersch aan de kinderen weer onderwezen en leggen zich ouderen van dagen ook op de studie van het moeilijk Gaelisch toe. Het Iersch dringt in de school, in den huiskring, in de vergaderingen hoe langer zoo meer. Engelschschrijvenden, als George Moore en J. M. Synge 15) hebben volkomen begrepen, dat de instandhouding der Iersche taal onmisbaar is voor de herleving van het Iersche volk. Aan een verdieping van het volksbewustzijn dankt de Gaelic League evenals de Sinn-Fein-beweging (1905) haar ontstaan. Beide zijn openbaringen der zelfstandigheidsgedachte, die een kultureele en een politieke zijde heeft, welke steeds meer onafscheidbaar zullen blijken. zeden en met één taal, waaruit een eigen beschaving zal ontstaan. Om deze eenheid te bevorderen zijn de immigratiewetten in beperkenden zin herzien. Velen verlangen dat alleen Noordwest-Europeërs in groot getal toegelaten worden en dat landverhuizers uit Zuid- en Oost-Europa de toegang verboden wordt. De Noordelijke^ rassen tellen weinig analphabeten en leeren spoedig Engelsch, terwijl naar het oordeel van Prof. Kimball Young (Scientific Monthlq, Nov. 1922) de kinderen uit Zuid-Europa veel minder bevattelijk zijn en veel geringer verstandelijken aanleg bezitten. De immigratie-restrictie-wet, door Kamer en Senaat op 15 Mei 1924 aangenomen, heeft volgens Senator Reed, voornamelijk tot doel de Znid- en Oost-Europeërs buiten te houden, omdat dezen raciaal te zeer verschillen van de Angelsaksen en andere Germanen, uit welke de Noord-Amerikaansche bevolking is ontstaan. Het getal zal althans zeer beperkt zijn. In The Neio-York Times van 27 April IQ24 betoogt Prof. H. Fairfield Osborn, dat elke staat het recht heeft het karakter van het ras of van de rassen, waarvan zijn toekomst afhangt, in bescherming te nemen. Aangezien de opvoeding en ómgeving het ras niet fundamenteel veranderen, worden al te vreemde rassen niet voldoende geassimileerd en hebben een nadeelige uitwerking op de samenstelling der natie. ") Synge vertelt in een kostelijk boek (The Aran Islands, Dublin, 1906) zijn verkeer met Ierschsprekende visschers, die hij tot taalmeesters had gekozen. ' DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 65 Eamon de Valera, de eerste voorzitter der Iersche republiek, verklaarde in een vergadering van de Gaelic League op het tijdstip, toen hïï Lloyd George de erkenning der Iersche onafhankelijkheid poogde af te dwingen, dat „de taal van zelfs nog meer belang was dan de politieke vrijheid, want zoolang het Iersche volk zijn taal bewaarde, kon het nooit worden overwonnen. Indien het de taal verloor, dan zou de meest doeltreffende waarborg voor de nationale vrijheid verdwenen zijn." Onder de' voorstanders der Gaelische taal heeft de Paaschopstand te Dublijn in 1916 zijn leiders gevonden. De voorzitter der Voorloopige Regeering P. H. Pearse, die door de Engelschen doodgeschoten werd, was een Gaelsche dichter. In den oproep der Voorloopige Regeering aan het volk was de volkstaal niet vergeten. Zij beaamde volkomen wat G. Chatterton-Hill 16) destijds schreef: „Door de taal krijgen de nationaliteit, de nationale geest, de nationale eischen hun volle waarde. Door haar wordt de Iersche nationaliteit een levende, concrete, wijd zichtbare werkelijkheid; zonder haar blijft deze nationaliteit ten deele slechts een herinnering of een verzuchting, in elk geval een, zij het ook verheven, gevoel." Wanneer in 1921 de Engelschen opnieuw met niets ontziend geweld poogden de Sinn*Fein-beweging onder de knie te krijgen, werden alle republikeinsche organisaties ontbonden en ook de Gaelic League, ofschoon deze geen politiek doel nastreeft. Trouwens, alle volksverdrukkers zijn overtuigd, dat de zelfstandigheidsgedachte uit het taalbewustzijn haar levenskracht put. Thans is het pleit voor het Iersch gewonnen, al Zal het nog zeer lang duren aleer het de gewone omgangstaal zal zijn geworden. Of uit den Ierschen Vrijstaat zich met den tijd een republiek zal ontwikkelen of niet, den voorrang, welken het Iersch in M) Mand und seine JRedeutung für Europa. Berlin, 1016. Rassen cn Volken 5 66 TWEEDE HOOFDSTUK de Dail Eireann heeft veroverd, het zal het ook in het openbaar leven voor zich eischen. Volgens de grondwet zijn Iersch en Engelsch beide officieel maar de voorrang van de landstaal is eerder theoretisch. Bij' de Iersche brieven van E. de Valera aan Lloyd George staat een Engelsche vertaling. Door Iersch te spreken in de vierde vergadering van den Statenbond te Genève op 10 September 1923 heeft Cosgrave zijn feilen tegenstander overtroefd. Het is een evengroote dwaling, dat de Joden een volk zonder taalbesef zijn. Ten gevolge van de diaspora kon tot in onzen tijd het Hebreeuwsch bezwaarlijk een alledaagsche taal wezen, doch slechts een gewijde taal gelijk het Latijn, het Oud-Grieksch en het Oud-Slavisch voor de Christenen. By de Joden hadden de onbestendigheid van hun woonplaats, hun wisselende omgeving, hun omzwervingen reeds 200 jaar vóór onze tijdrekening het Hebreeuwsch uit het dagelijksch leven verdreven. Na de verwoesting van Jeruzalem had het Arameesch, de gemeenschappelijke Semietische taal van Syrië en het Tweestroomenland, geen nut meer voor de verstrooide Israëlieten, die de taal van hun nieuwe verblijfplaats aanleerden. _ Eerst in de negentiende eeuw zyn de Joodscne kolonisten in Palestina erin geslaagd het Hebreeuwsch tot hun omgangstaal te maken. Het is de ambts- en schooltaal der naar Zion teruggekeerde zonen "van het Oude Volk. „De Hebreeuwsche taal heeft hier te lande, schrijft de berichtgever van de JV. Rott. Crt.17) met een ongeëvenaarde snelheid burgerrecht verkregen. Ongeveer 501 pet. der Joodsche bevolking spreekt Hebreeuwsch. Reeds spoedig na hun aankomst, spreken, lezen en schrijven vele nieuw aangekomenen de zeer moeilijke taal, vooral de Joden uit Oost-Europa schijnen een bijzonder groot taaltalent te hebben. De scholen zijn voor het grootste gedeelte verhebraïseerd, men kan in het algemeen zeggen: de beste scholen. Geen M) 3 Augustus 1821. DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 67 Hebreeuwsch te kennen, geldt hier onder de Jodenbevolking voor een schande. Dit heeft onlangs de Amerikaansche rechter Mack ondervonden en de invloed der Hebreeuwsche taal stemde hem tot bewondering 18). Meer dan de godsdienst, die den ontbindenden invloed der moderne kritiek ondergaat, wordt de oude volkstaal de schakel, welke de inwijkelingen vereenigt. Luidens de berichten geeft menig Zionist blijk van de noodige dweepzucht om zijnen onkundigen stamgenooten het gebruik yan de herlevende taal op te dringen. Op de Zionistencongressen laat zich die taal hoe langer hoe meer hooren. Het zoo praktisch aangelegde volk heeft denzelfden weg ingeslagen als de herrezen natiën van Midden- Oost-Europa 19). Het heeft vóór de Vlamingen een eigen universiteit. Ontegenzeggelijk is de tijd voorbij, toen men de allerhoogste waarde der taal voor de nationaliteit gemakkelijk kon betwisten met het voorbeeld der Ieren en der Joden. Sinn-Fein en Zionisme, als de meest bewuste uitingen van het nationaal gevoel bij Ieren en Joden, moesten noodzakelijk het taalbesef opwekken, aangezien de taal „de machtigste bewustzijnsdaad der menschheid" is 20). Deze beide volken, die van geen enkele beproeving verschoond zijn gebleven, voelen zoo sterk als de Polen en de Tsjechen, dat een eigen taal onontbeerlijk is voor het behoud van het volkswezen, voor de grondvesting van hun zelfstandigheid en voor den opbouw van een kuituur, welke iets meer wil zijn dan de afschaduwing en de flauwe nabootsing der naburige en omgevende beschavingen. Zonder aarzelen ruilen zij de wereldtalen, welke zij vlot spreken voor de zoo lang veronachtzaamde, ja doode volkstaal. Indien de taal niet het zinnebeeld der nationali- 18) N. Rott. Crt., 7 September 192V . . 191 Een afwijkend standpunt wordt ingenomen door de anti-Zionistische Agoedah Israël, die den banvloek tegen het Hebreeuwsch als omgangstaal en als schooltaal in Palestina heeft uitgesproken. *>) Just Havelaar in de eerste aflevering (1 Januari 1021) van De Stem. gg TWEEDE HOOFDSTUK teit is, indien zij onder vreemde overheersching niet haar palladium is, waarom strijden dan alk volken, die niet geestelijk ten doode opgeschreven ziin, zoo hardnekkig voor het behoud van hun taal, ofschoon het stoffelijk voordeel van degenen, die de taal der beheerschers kennen en die in elk land de toonaangevenden zijn, in de onderwerping ligt i Alle eenigermate ontwikkelde volken, die van andere afhankelijk zijn, zijn onwrikbaar overtuigd, dat met het verlies van hun taal, hunne zelfstandigheid voorgoed te niet zal gaan zonder hoop op herstel in de toekomst. Alhoewel volksgroepen, die zich op een lageren trap van beschaving bevinden of die geen gevoel van eigenwaarde hebben, onder vreemd gezag op den duur van taal veranderen, alhoewel de bestaande taalgemeenschappen niet van onvermengde afkomst zijn, wijst taalverschil vaak op afstammingsverschil, ook volgens het getuigenis van besliste bevechters van de leer der identiteit van taal en ras — deze feitelijk door niemand meer verdedigd — en van die van taal en nationaliteit wier aanhangers legio zijn. De veranderlijkheid der talen, het ontstaan van gewestspraken, de menigvuldigheid der tongvallen hebben o.m. raciale oorzaken. Volgens Dauzat e.a. is het verdwijnen der buigingsvormen het gevolg van rasvermenging. Voor ons Nederlanders, is het Afrikaansch hiervan een sprekend voorbeeld. . Voor alle veranderingen zijn anthropologische factoren niet aansprakelijk. Maar het valt niet te ontkennen, dat de innerlijke bouw der spraakorganen van invloed op de uitgebrachte klanken is en dat deze bouw bij alle menschenstammen niet gansch dezelfde is, al zijn de afwijkingen nog zoo uitermate gering. Veranderingen in de uitspraak berusten volgens sommige navorschers op anatomischen, op ethnischen grondslag. In elk geval is de oorzaak tevens physiologisch. Ook hier als in zooveel vraagstukken treedt het physiologisch denken somwijlen vijandig tegen het anatomisch op, dat 68 DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 69 van materialisme verdacht wordt en negeert moedwillig de gegevens van het anatomisch onderzoek. In een ontzaglijk aantal gevallen verraadt de uitspraak de afstamming dergenen, die een taal — de eigene of een vreemde — volkomen goed spreken. De Oosterlingen, die het Fransch tot omgangstaal hebben aangenomen, kunnen moeielijk dezelfde klanken en geruischen uitbrengen als de Westerlingen. De tongslag eigen aan stammen, die hem met wilskracht en door oefening niet kunnen afleeren, zooals zeer vele Joden hu» haast joedelenden spraaktoon, heeft organische oorzaken21). Dauzat zegt dat door de spraak de gedachte de slavin van het strottenhoofd en van de tong is, alsook van het oor22). Naar zijn meening is de invloed van den erfelijken aanleg der organen, dus van de afstamming, op de klanken volkomen zeker. Wat hij op drastische wijze zegt: „Het verhemelte der Engelschen is gansch anders dan dat der Franschen 22)". Hoe meer het volk, dat een vreemde taal aanneemt, lichamelijk, raciaal verschilt van het volk, waaraan het die taal ontleent, hoe schadelijker voor de gaafheid zijner geestelijke werkzaamheid. Het zijn niet alleen de negers, die er het nadeel van ondervinden. In tweetalige landen door IndoEuropeërs bewoond, hoeft men slechts zijne ooren te spitsen om met Meillet in te stemmen, waar hij schrijft: „Ön 1'a indiqué déja: quand une population adopte une langue qui n'est pas la sienne, elle ne parvient ni a en comprendre toutes les délicatesses ni a en reproduire exactement tout le système. Alors les habitants se trouvent parler de manières diverses. II en est qui continuent a parler leur langue maternelle. II en est qui ont appris la langue nouvelle et qui la parient d'une manière plus ou moins correcte, suivant leur faculté d'assimilation, suivant n) Hiermede is niet in tegenspraak, dat kinderen van vreemde afkomst de taal van hun nieuwe omgeving volkomen goed leeren. Het gebruik wijzigt het werktuig. a) La philotophie du lanqaqe, blz. ia e» IQ1. 69 70 TWEEDE HOOFDSTUK 1'effort qu'ils ont fait, et suivant les circonstances. Le milieu n'a donc plus d'homogénéité. Dans le Midi de la France, oü il est une langueid'importation, le francais est parlé d'une manière moins une que dans la France centrale, oü il est ïndigène" 28). Dit zou anders zijn, als er geen organische band tusschen taal en volk was, als de rasbestanddeelen in Midden- en Zuid-Frankrijk niet verschilden. Indien elke taal niet onmiddellijk het beeld van een afzonderlijk volk vóór den geest opriep, zou dan na Franz Bopp's en August Schleicher s heropbouw der Indo-Germaansche oortaai een IndoGermaansch volk zijn komen opdagen in de schriften der navorschcrs, die door middel der taalwetenschap zijm beschavingstoestand uit de vergetelheid opdiepten? Voor hen niet minder dan voor de menigte veronderstelt het bestaan van een taal het bestaan van een volk, dat die taal spreekt. Een korte uitweiding over de Indo-Germaansche vraag is hier niet misplaatst, aangezien zij de in dit hoofdstuk verdedigde stelling van den innigen samenhang van taal en volk nader toelicht. Een anthropologische eenheid was het IndoGermaansche volk niet. Daarvoor is het te laat ontstaan en was Jtijn woongebied te zeer uitgestrekt. Palaeolithische dolicho- en brachycephale schedels heeft men gevonden in de landen tusschen de Noordzee en Oost-Turkestan, waar de Indo-Germaansche of Indo-Europeesche2i) stammen zich ») Men heeft er reeds op gewezen: als een bevolking een vreemde taal aanneemt, dan slaagt zij er niet in er al de fijnheid van te begrijpen noch het taalstelsel volkomen over te nemen. In dat geval gaan de inwonen op verschillende wijze spreken. Daar zjra er die hun moedertaal blijven spreken. Daar zun er die de nieuwe taal hebben aangeleerd en ze min of meer nauwkeurig spreken naar nun aanpassingsvermogen en naar de omstandigheden. De streek is niet meer homogeen. In Zuid-Frankrjk, waar het Fransch «**-ingevoerde taal i», wordt het minder «Hjkmatig gesproken dan in MiddenFrankrijk, waar het inheemsen is". ... , • u. ») Germaansche (niet enkel Duitsche) taalgeleerden verkiezen het woord Indo-Germaansch boven Indo-Europeesch, omdat er Europeesche volken zyn, die geen taal van de groep spreken. Za verwerpen de benaming Indo-Keltisch omdat het verspreidingsgebied van deze talen Noord-Amerika omvat, waar hoofdzakelijk Germanen zun gevestigd. DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 71 hadden neergezet. Aanvankelijk hadden wellicht dc meeste Indo-Europeërs breede hoofden en heden zijn nog de Donau- en Dnjesterlanden, waar velen hun stamland zoeken, door brachycephalen bewoond. De dolichocephalen huisden meer in het Noorden, waar de taal, het Germaansch, een woordenschat bezit, waarvan een derde niet van Indo-Europeeschen oorsprong is. Noch aan de Noordzee noch aan de Oostzee heeft de Indo-Germaansche taal vooreerstgeklonken, veeleer aan de Kaspische en de Zwarte Zee, benoorden den Kaukasus die steeds een ethnographische mikrokosmus was. Onder den invloed van rasvermengingen, van veranderde levensomstandigheden, van klimaat en bodemgesteldheid is de Indo-Europeesche grondtaal, reeds in het derde millenium vóór onze tijdrekening, uiteengevallen in dochtertalen, welke de schepping van evenveel volken is geweest 26). Behalve in Indië, waar de vormen van het OudIndisch (Vedisch, Sanskriet, Prakriet, Pali) eerder gewijde of letterkundige talen dan echte volkstalen, geen ethnische namen hebben, worden bij de IndoEuropeesche volken de talen met de volksnamen aangeduid. Trouwens, betere namen zijn er niet, aangezien de taal het kostbaarste bezit van elk volk is en de taalmakende gemeente volk en taal nooit gescheiden heeft. De indeeling van satem- en kentumtalen — satem beteekent honderd in het Oud-Iraansch, zooals centum (C = K) in het Latijn —' is wel voornamelijk van belang voor de philologen, doch zij _ ) Kr. Sandfeld-Jenssen (Die Sprachenwissenschaft, Leipzig iois) is van meening dat de splitsing der talen — althans in zustertalen — niet altfld bepaald is door rasverschil. De Deensche taalkundige wijst op het ontstaan van nieuwe talen op IJsland en de Faröer waar de bevolking yan Noren afstamt en zich met andere stammen niet mengde. Vóór hun vestiging op die eilanden waren de Noren echter met Keltisch bloed gemengd en nadien is de rasvermenging in Noorwegen grooter dan op de eilanden geweest. Raszuiver zjin de eenen noch de anderen en de vermenging is ook niet dezelfde. De IJslanders nebben bovendien de oude taal beter bewaard, zoodat Sandfeld's argument geen steek houdt. Het rasverschil tusschen Noren en i-aroersche visschers, o.w. vele groote brachycephalen, wordt door Pittard bevestigd (Les Races et VHistoire, blz. 583—4). 7 2 TWEEDE tHOOFDSTUK heeft ook een ethno- en geographischen ondergrond. De verwantschap tusschen de verscheidene satemen kentumvolken onderling is over het algemeen grooter dan tusschen een satem- en een kentumvolk. Inderdaad, tot de satemtalen behooren het OudIndisch, het Oud-Iraansch, het Armeensch 26), het Albaneesch, het Baltisch en het Slavisch. Skythen (er waren Indo-Europeesche en niet-Indo-Europeesche Skythen), Thraciërs, Phrygiërs en Illyriërs27) spreken satemtalen 28). Het Tochaarsch (de taal van een naar OostTurkestan geweken westelijken stam), het Helfeensch, het Italisch (Oskisch, Umbrisch, Latijn), het Keltisch en het Germaansch zijn kentumtalen « zijn gesproken geweest door stammen, die aanvankelijk dichter bij elkaar stonden dan bij de satemvolken. Het zijn niet de somatische overblijfselen, die niet talrijk genoeg zijn en vaak van onzekere herkomst, waar de wetenschap naar grijpt om het beeld van het Indo-Germaansche volk te boetseeren. Over zijn kuituur geven de archaeologische vondsten niet altijd betrouwbare aanwijzingen, omdat het dikwijls moeielijk uit te maken valt wat den Indo-Germanen eigen is en wat zij van hunne voorgangers overgenomen hebben. Het is in de eerste plaats de vergelijkende taalkunde, die ons een kijk geeft op de aloude Indo-Europeesche beschaving, hoe kostelijk ook de gegevens der vóórhistorische oudheidkunde en der volkskunde zijn. Namelijk voor de ontsluiering der geestelijke kuituur heeft de taalnavorsching, de linguistieke paleontologische methode, het hoogste belang. Terwijl de lichaamsoverblijfselen meestal niet toereiken om de grenzen M1 De onderlaag van het Armeensche volk is Alarodisch, niet IndoEuropeesch. Ingedrongen Phrygiërs zonden van de Armeensche taal een uk van den Indo-Europeeschen stam hebben gemaakt. IA. CARNOY, Les Indo-Europiens, Brussel, 1021). n\ Het staat niet vast, dat de Albaneezen afstammelingen van de Illyriërs zjin. De oude Thraciërs zonden hunne voorouders zijn. ») Arisch noemt men thans alleen de Indische en I™3nscheJ™*tnDe tegenstelling Arisch-Semietisch heeft geen wetenschappeluken achtergrond. Europeërs zijn geen Ariërs. DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 73 Van een vóórhistorischen stam vast te stellen, vindt men in de plaatsnamen, bijzonder in de riviernamen — indien zij gelijktijdig zyn — aanduidingen om zijn woongebied af te bakenen. Klaarblijkelijk is het stamland der Kelten, Italikers, Veneten en Hellenen het stroomgebied van den Midden-Donau. Ongeveer twee duizend jaren vóór onze tijdrekening hebben deze stammen hun bakermat verlaten. De Grieksche geschiedschrijvers verhalen de verovering van Hellas op de Pelasgen. De oorspronkelijke bevolking van Iberië, Italië en Griekenland was ongetwijfeld niet Indo-Europeesch. Om het te bewijzen haalt men oude plaatsnamen en woorden aan. De overblijfselen der Aegaeische kuituur doen ons op Kreta, te Mykene, te Tiryns een beschaving bewonderen, welke zeer verschilt van de Indo-Germaansche en talrijke aanrakingspunten heeft met de kuituur der niet-Europeesche volken der Middellandsche Zee. Wanneer de opschriften niet zoo zeldzaam en onbegrijpelijk waren, zouden wij stellig de plaats der vóór-Helleensche stammen onder de naburige volken kunnen aanwijzen en beter ingewijd zijn in hun geestelijk leven, waarvoor de ontdekkingen te Knossos en Hagia Triada onze belangstelling hebben gewekt. Hetzelfde kan gezegd worden van de Etruriërs, die zooveel glansrijke sporen van hunne bedrijvigheid hebben nagelaten. Van hun taal heeft men te weinig ontcijferd om het raadselachtige van hun volkswezen op te helderen. Evenals de Liguren (?), de Sikanen en de Iberiërs zijn zij niet van Indo-Germaansche afkomst en houdt hun taal, alsook het Pelasgisch en het Aegaeisch, waarschijnlijk verband met het Hettietisch, dat de schakel tot de Kaukasische talen zou vormen. Zoolang wij de talen van al die volken niet kennen, blijven de meeste vragen open. Aanvankelijk reikte het Indo-Europeesch gebied niet over den Rijn. Gallië, Brittannië, Skandinavië lagen er buiten, alsmede Zuidwest-Rusland, waar de Kimmeriërs woonden, en Noord-Rusland met 74 TWEEDE HOOFDSTUK zijn Finsch-Ocgrische bevolking. De veronderstelling, dat Germanië het Indo-Europeesch kernland zou wezen en de Germanen het Indo-Germaansch kernvolk, waarvoor Th. Arldt 29) nog in 1917 in het strijdperk trad, wordt door de taalvorschingen van S. reist 80) niet bevestigd. Als stamland der Germanen noemt men heden de streken tusschen Elbe en Weichsel. Tijdens de volksverhuizing werden zij uit het land tusschen Weichsel en Oder verdreven door de Slaven, die zich zelfs bewesten de Elbe nederzetten 31). De gestadige uitbreiding der Indo-Europeesche volken heeft zich tot Europa en Azië niet beperkt. In Amerika, Afrika en Australië leven vele millioenen, die hun taal behouden en op vele plaatsen de (oorspronkelijke bevolking uitgeroeid hebben. Alleen in Klein-Azië, in den Balkan, in Hongarije en in het oud Tsarenrijk zijn de Indo-Germanen gedeeltelijk door Finnen, Oegriërs, Turken en Tataren vervangen. Van alle deze volkenverschuivingen is de door de huidige ingezetenen gesproken taal het meest opvallend teeken. Sedert het verval der wereldsche macht van den Islam krimpt het Turksch en Arabisch taalgebied in en de verbrokkeling van Hongarije heeft het uitzettingsvermogen van het Magyaarsch gebroken. Verspreiding der taal en toeneming der macht van een volk gaan meestentijds gepaard. Dank zij de veroveringen van Alexander den Groote in het Oosten heeft het Grieksch de oude volkstalen daar verdrongen en de inwoners verhelleenscht, totdat de Arabiërs en Turken kwamen en het land in een Arabisch en Turksch taalgebied omschiepen voor zoover de oude bevolking met de taal ook haren godsdienst prijs gaf. Deze tweezijdige opslorping is echter niet overal volkomen geweest. Er zijn ") Germanhche Völkecwellen und die Besiedlung Europas. Leipzig igi7- a0) Kultur, Ausbreitung, und Herkunft der Indogermanen, Berlin 1013. — Indogermanen und Germanen, Haile a/S., 1914. a) O. SCHRADER, Die Indogermanen, Ille A. Leipzig, 1919. DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 75 Turkschsprekende Grieksch-orthodoxen, die vertellen dat de Turken hunnen voorouders de tong hebben afgesneden, zoodat de kinderen geen Grieksch konden leeren S2). Het vrijwillig afstaan van de taal is voor deze Anatolische Grieken iets onbegrijpelijks. Zoo onafscheidbaar zijn naar hun opvatting taal en volk, godsdienst en taal verbonden. Geen volk in de oudheid heeft met zulk een schitterenden uitslag het assimilatievermogen der taal aangewend als de Romeinen, die erin geslaagd zijn gansch Italië Latijn te doen spreken en de Westerwereld voor hun taal te winnen. In het Oosten heeft Konstantijn de Groote met zijn nieuwe hoofdstad geen ander doel beoogd dan de bevestiging der macht van het Latijnsch keizerrijk in de Hellenistische wereld door de stichting van een nieuw Rome, dat het evenbeeld van het oude zou zijn zonder den ballast zijner republikeinsche en heidensche overleveringen. Nieuw-Rome moest Latijn van taal wezen en de geschiedschrijvers verhalen hoe krachtig de keizer zijn pogingen doorzette om zijn omgeving te verlatünschen en het door de Romeinen zoozeer bewonderde Grieksch uit het bestuur te verdringen. Hij verlangde zelfs dat de rijkstaal de taal der Oostersche kerk zou worden. Maar hier stuitten Konstantijn en zijne opvolgers op een rots. De Grieksche Kerk is onder de Romeinsche en Turksche heerschappij de redster van het Hellenendom geweest. In de vijfde eeuw werd het Latijn, waaraan de volkstaal reeds veel woorden had ontleend, langzamerhand uit bestuur en rechtzaal teruggedrongen. Nadat het Grieksch zijn plaats in het staatsleven en aan het hof had heroverd, bleef tot in de negentiende eeuw het volk, door de glorie van Rome bedwelmd, zichzelf Romaeërs ( 'P&ficüoi ) noemen en zijn taal Romaïka! 3S) **) G. DESCHAMPS, La Grère d'aujourd'hui, ne éd. Paris, igo7, blz. 321. ") Cfr. C. D. HESSELING, Byzantium Haarlem, igoz, blz. 10—14 7g TWEEDE HOOFDSTUK Het Westen zag de volkomen zege van het Latijn. Zijn volkstalen waren te eenzijdig ontwikkeld om niet het onderspit te delven. De volken moesten de taal hunner meesters aannemen om Het Romeinsch burgerrecht te erlangen en te behouden. Staande legers en nederzettingen van oud-gedienden bevorderden de romaniseering, die betrekkelijk snel ging. Doch allengskens en onafwendbaar na de verbrokkeling van het keizerrijk oefende het substraat — rasbestanddeelen en oude volkstalen — zijn niet te keeren invloed. Het Latijn onderging dusdanige veranderingen, dat na eenige eeuwen al dèe Westelijke volken elkander niet meer verstonden, al meenden zij allen stellig nog Latijn te sprekeiL' Sindsdien zijn er zooveel Romaansche talen als er Romaansche volkeren zijn. De natuur — want deze verwording is in al die landen onbewust gebeurd — heeft aan elk volk een afzonderlijke taal teruggegeven. Onder de oorzaken der wetenschappelijke onvruchtbaarheid der Middeleeuwen wordt het gebruik van het Latijn vermeld. Het Latijn was stellig het geschikt voertuig der scholastieke geleerdheid, welke zicfe iroofdzakelijk tot het naschrijven der oude boeken beperkte en tot het omsluiten der Aristotelische leer in het raam Van het christelijk geloof. Voor den geest, die een nieuwe wereld van feiten wilde omvatten en de natuurwetten opsporen, waren zijn doode en starre vormen een rem. Zooals Herder voortreffelijk heeft gezegd bleef Europa derhalve zoo lang barbaarsch **). Het lezen der meeste Latijnsche geschriften uit den tijd na Rome's ondergang heeft iets onverkwikkelijks voor al wie van frischheid en natuurlijkheid **) ,,Nur duren die Kultur der vaterlandischen Sprache kann sich ein Volk aus der Barbarei heben, und Europa blieb auch desbalb so lange barbarisch, weil sich dem natürlichen Organ seiner Bewohner, fast ein Jabrtausend hin. eine fremde Sprache vordrang, ihnen selbst die Reste ihrer Denkmale nahm, und auf so lange Zeit einen vaterlandischen Kodex der Gesetze, eine eigentümliche Verfassung und - Nationalgeschichte ihnen ganz unmöglich machte." Ideen zur Pni/osophie der Geschichte der Menschheit, XIX. Buch. 7.6 . DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 77 houdt. Men voelt dat de nieuwere gedachte zich niet vrij beweegt in die taal, hoe onberispelijk ze ook gehanteerd wordt door haar kuqdigste beoefenaars. Hun oorspronkelijkheid kan zich niet onbelemmerd uiten in den nagebootsten Sttrj|l van hunne Romeinsche voorbeelden35). Opmerkelijk is het, dat zij er niet altijd in gelukt zijn hunne nationaliteit achter hun Latijn te verstoppen. Bij de voortreffelijkste Latinisten verraadt af en toe een uitdrukking de eigen moedertaal. Hun innerlijk zelf dringt onbewust door hun humanistische deftigheid naar boven. Dat Descartes niet slechts Latijn, maar ook Fransch geschreven heeft is voor het Fransche volk een onschatbaar voordeel geweest. Door hem, door de Jansenisten van Port-Royal is Frankrijk voor de andere landen van Europa in het bezit van een wijsgeerige taal gekomen. Hadden Hugo de Groot, Lipsius, Chr. Huygens en Spinoza hoofdzakelijk Nederlandsch geschreven, dan zou hun beteekenis voor het Nederlandsche volk oneindig grooter zijn geweest. Het buitenland zou evenveel aan vertalingen hebben gehad als aan de oorspronkelijke Latijnsche teksten. Indien Erasmus de volkstaal gebezigd had zou zijn invloed bij ons grooter zijn dan dien van Montaigne bij de Franschen 36) en zou zijn Lof der Zotheid menigen Vlaming wellicht voor oorlogspsychose behoed hebben 87). ») „Ondanks al dien werkelijkheidszin is de wereld, die Erasmus ziet en weergeeft, toch niet de volle zestiende „eeuw. Alles is gesluierd onder het Latijn In den grond is zun geesteswereld een kunstmatige". J. HWIZINGA, Ecasmus, Haarlem 1024, blz. 157. 36) Wü landgenooten van den Rotterdammer verdiepen ons onwillekeurig in de gedachte, wat een talent als Erasmus, met zun opmerkingsgave, zijn fijnheid van uitdrukking, zun verve en rukdom. voor de Nederlandsche litteratuur zou kunnen zun geweest. Denk u de CoHoouw in het sappige Nederlandsch der zestiende eeuw geschreven!" T. a. p. blz. 57. waar Prof. Huizinga nuchter bijvoegt. „Maar dit is onhistorisch redeneeren: dit was niet wat de tud vroeg en wat Erasmus zeven kon". — Is het wel zoo? , 3't Is het niet kenschetsend in dit opzicht, dat Kamiel Huysmans. dié ondanks alle bedreigingen naar Stockholm durfde gaan. een vujtige ErEra?mus"was? een echte, geen officieele, congresseerende noch banketeerende pacifist, zooals de meeste winner, van den Nobelprijs voor den vrede. Had h» üi onzen tud geleefd zou dezeprus voor hem evenmin weggelegd zi n geweest als voor Tolstoj. Nicolai, Norma" AngeÏÏ. Morel. Romain Rolland en al wie om zun vredelievende 77 78 TWEEDE HOOFDSTUK Het verwijt van minachting voor de volkstaal treft niet alle humanisten. In het Patallelon teaxmpublicarum doet Hugo de Groot zich kennen als een flinken voorstander van het gebruik van het Nederlandsch als wetenschappelijke taal. C. F. de Sadeleer38) heeft het den Antwerpschen wijsgeer Geulincx door Pirenne toegedicht misprijzen der volkstaal als een lichtvaardig oordeel bestempeld. Sedert K. Kooiman's opstel 80) kan iedereen weten, dat Erasmus zich in de Prontxnciatio zeer waardeerend over zijn moedertaal heeft geuit. Niet het Nederlandsch maar de Romaansche talen zijn basterdtalen 40). overtuiging leed gelijk menig conscientious objector. In de twintigste eeuw zou een oorlogvoerend land een zoo onveilige verblijfplaats voor Erasmus zijn geweest, als Rome en Genève in de zestiende. Om zijn Onervaren Krijgsman hadden de Farizeërs van het Recht hem gesteenigd. Nochtans zouden degenen, die thans Europa naar den afgrond leiden, mogen bedenken wat de groote Rotterdammer zijnen vriend Antonius van Bergen schreef: „Gij wilt den vijand schaden, ziedaar reeds wat niet menschelijk is; maar onderzoek dan ten minste of gij hem niet schaden kunt zonder eerst de uwen te schaden." *) Geulincx verongelijkt. Brussel (iqiq). 39) Erasmus en de Volkstaal. De Nieuwe Taalgids, 1922, nr. 4. *°) Lefur, die hier Declareuil napraat, zegt dat Johann Gottlieb Fichte in zijn Vierte Rede an die deutsche Nation het toppunt van onverstand en opgeblazenheid bereikt door te schrijven, dat de volkeren die neo-latijnsche talen spreken op zich zelf onverstaanbare talen gebruiken. Fichte gaat stellig te ver, bijzonder als hij beweert, dat die volkeren hun taal minder goed begrijpen dan de Duitschers die ze geleerd hebben. Lefur moet nochtans weten dat Renan van meening is dat ra en Latijn moet kennen om goed Fransch te schrijven en dat Fichte de eerste niet is, die niet zulk een minachting voor de Romaansche talen aan den dag legt. Dan te, Petrarcha en de humanisten hebben het vóór hem gedaan. En in Nederland staat Erasmus niet alleen. Simon Stevin gaat nog verder in Uutspraek vande weerdicheyt der dttytsche taet; hij tracht te bewijzen, dat zelfs het hoog boven het Latijn geschatte Grieksch het bij het Nederlandsen moet afleggen. Het ongunstig oordeel van Prof. Bolland over het Fransch wijkt weinig van dat van Fichte af. Lefur wien het alleen te doen is om Fichte te kleineeren zwijgt natuurlijk over Renan, die in 1853 de Romaansche talen omschreef als: ,Ün latin de bas étage, altéré par une prononciation provinciale, et mêlé d'éléments barbares, soit par suite des invasions germaniques. soit par la persistance d'un fonds insignifiant de mots antérieurs a la conquéte romaine", en verder: ,,Ainsi une langue d'extraction plébcienne, martelée ensuite durant des siècles par des gosiers barbares, a demi dévorée par des mangeurs de syllabes voila notre langue". (Les origines de la langue frangaise overgedrukt in Mélanges d'hittoire et de voyages. Paris, i8qo, blz. 200—1 en blz. 206). De Romaansche talen hebben het natuurlijk niet hierbij gelaten en zij hebben zich tot iets mooiers ontwikkeld. Doch dit is de verderfelijke geest van den tijd: luid roepen wanneer men den ,,vijand" op iets leelijks of verkeerds betrapt en verzwijgen dat een land- of bondgenoot hetzelfde heeft gedaan. DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 79 Het voordeel van het Latijn als eenheidstaal der treleerden werd spoedig in de schaduw gesteld door den opbloei van letteren en wetenschappen bij de volken, die de landseigene taal tot akademische taal hadden verheven. Het gemiddelde peil der kuituur steeg zoodra de wetenschap, door de volkstaal verspreid, in de diepere volkslagen drong. In de negentiende eeuw hebben Magyaren en Finnen onweerspreeklijk bewezen, dat de ontwikkeling eener taal tot een bruikbaar voertuig der wetenschappelijke .begrippen op zeer korten tijd kan geschieden. Dat de volken met hun taal sterven leert de geschiedenis der Germaansche rijken der volksverhuizing, welke aardrijkskundige benamingen zonder meer zijn geworden, zoodra de stammen, die ze stichtten — Franken, Burgunden, Longobarden — de taal der oude ingezetenen tot de hunne hadden gemaakt en zich alzoo met dezen hadden samengesmolten. Het gering getal veroveraars, hun verstrooiing over streken ver van hun stamland gelegen en niet de lagere stand van hun beschaving hebben doorgaans den doorslag gegeven. Waar b.v. in het Westen Franken en Alemannen aaneengesloten waren gevestigd aan de grens van het aloud Germaansch woongebied handhaafden zij zich tot in onzen tijd en spreken hun nakomelingen nog Frankische of Alemannische dialecten. De taalgrens heeft sedert vijftien eeuwen weinige wijzigingen ondergaan, alhoewel reeds voor de volksverhuizing de landen bewesten den Rijn, die de Romeinen Germania superior en Germania inferior noemden, sterk geromaniseerd waren en nadien politieke machten er het uitstralingsvermogen van het fransen krachtig hadden bevorderd. Ver over de toenmalige volksgrenzen hebben Liermanen — Franken, Burgunden, Saksen, Noren e.a. de Gallo-Romeinsche bevolking lichamelijk veranderd en hare gewestspraken beïnvloed. Om ze te verduitschen waren zij niet talrijk genoeg. De klein- 79 8c TWEEDE HOOFDSTUK zonen van Karei den Groote, die in Frankrijk regeerden, waren naar de taal geen Germanen meer. Met de taal is de herinnering aan de Duitsche afkomst van vele Fransche adellijke geslachten verdwenen, bij hen, die de Germaansche of Noordelijke raskenmerken vertoonen, niet minder dan bij hen, die anthröpologisch Alpinen zijn. Geleerden en leeken hebben dezelfde neiging om de nationaliteiten der menschen, die ze ontmoeten, vast te stellen naar de taal, waarvan zij de klanken hooren. Het zijn niet de lichaamsvormen, maar de taal van de straat en van de opschriften, die in Europa bij den reiziger bevestigen, dat hij zich in een vreemd land bevindt. Alleen in tweetalige landen aarzelt of vergist hij zich, wanneer hij de plaatselijke verhoudingen niet kent. Waar voor hoog en laag de taalgrens anders verloopt, waar de volkstaal, naar het oordeel van handelaars en winkeliers der deftige buurt niet voornaam genoeg is om rijke koopers te lokken, geraakt de buitenlander in de war, zooals zeer vele Engelschen, die b.v. van alle Belgen zeggen, dat zij french people zijn. Op reis herkent de eenling zijn eigen volk aan de taal, zonder te vragen naar geboorteplaats noch staatsaanhoorigheid. Wie in den vreemde de klanken zijner moedertaal hoort, al zijn het niet die van zijn eigen streek, meent een landgenoot (e) te zien en voelt hoezeer dezelfde taal de menschen vereenigt. Zoo was het in de Middeleeuwen en zoo is het thans. De Gentenaar Joos van Ghistele werd in 1481 te Kaïro door een Dantziger, die in den dienst van den sultan was als een landsman begroet41). In de twintigste eeuw wekt het geen bevreemding bij Franschsprekende Belgen door Fransche kloosterlingen in het Casentino als landgenooten te worden aangesproken 42). Andere voorbeelden zal ") TH. BLOMMAERT, De Nederduitsche Schrijvers van Gent, 1861, blz. 34. **) J. MESNIL, Une visite a Saint-Francois. L'Effort Ubte, Février DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN ik niet aanhalen; al wie in het buitenland heeft gereisd kan ze in zijn eigen herinneringen zoeken. Het zijn alledaagsche gebeurtenissen, welke duidelijk maken, hoe vast het verband tusschen taal en volk in het onderbewustzijn ingeprent is. Naar het algemeen gevoelen wordt de taal hoe langer hoe meer de grens, welke de volken scheidt. Die ervaart men trouwens in België, waar de Walen mogen zeggen en schrijven zonder aanstoot te geven, dat zij Franschen zijn aangezien de Waalsche gewesten zoo echt Fransch zijn als de departementen van Midden-Frankrijk. De slag bij Jemappes. die over de vereeniging van de Zuidelijke Nederlanden met de Fransche republiek besliste, wordt als een nationale overwinning medegevierd door Waalsche ministers en hoofdofficieren en de Belgische regeering durft zich niet meer verzetten tegen het feestelijk herdenken van een dag, die over het land zooveel ellende en verdrukking bracht, dewijl voor de toonaangevende Franschsprekende Belgen de gemeenschappelijke taal van Frankrijk het groote en van België het kleine vaderland heeft gemaakt. Onder de Vlamingen, die de taal hunner grootmoeder niet meer kennen, vermindert snel, bijzonder sedert den wapenstilstand, het aantal dergenen, die zich nog Vlaming noemen. In de hoofdstad heet slechts zóo, wie Vlaamsen spreekt en inzonderheid wie geen Fransch kent. In geen land dekken zich op den huidigen dag de begrippen taal en volk beter en staat het taalgevoel dichter bij het stambewustzijn dan in België, waar van hooger op, terwille van een valsche eenheidsgedachte het tegendeel wordt beweerd. In den wereldoorlog heeft over het algemeen de taalverwantschap over de gezindheid der volkeren beslist, behalve in de landen en onder de lagen der bevolking, waar de staatkundige hartstochten en de gruwelen-verhalen het stamgevoel tijdelijk of voor lang hadden uitgedoofd. Dat de aan weerskanten van vijanden omringde Polen aanvankelijk verdeeld waren is begrijpelijk. Rassen en Volken 6 81 82 TWEEDE HOOFDSTUK De val van Rusland, de nederlaag van Duitschland en de ondergang van Oostenrijk hebben de eendracht hersteld. Voor de door het Italiaansche imperialisme bedreigde Slovenen en Kroaten, die niet allen de Serviërs als een broedervolk beschouwen, was de keus niet minder moeielijk. De Tsjechen moesten zoovele bezwaren niet uit den weg ruimen om partij te kiezen tegen het Oostenrijksch staatsverband. Sinds zestig jaren waren de vooraanstaande Tsjechen zooniet panslavisten dan toch russophielen in hart en nieren. De nationale eensgezindheid der Zwitsers was niet bestand tegen de splijtzwam, die natiën en volken verdeelde. De Fransch-Zwitsers koesterden tegen de Duitschers een haat, welke bezadigde Franschen verblufte. Het meerendeel der DuitschZwitsers helde naar de Middenrijken over43). Een der hoofdmotieven der oorlogspropaganda in Noord-Amerika waren de banden van afkomst en taal, welke Yankees en Engelschen vereenigen. Sinds de overweldiging van België door de Duitschers wordt het Vlaamsen bovendien om zijn verwantschap met het Duitsch verafschuwd. Na de bevrijding van het Belgisch grondgebied wordt den Vlamingen gelijkheid in rechte en in feite geweigerd, omdat zij naar het gevoelen der Walen, de voorposten van het Germanendom zijn. Vóór den oorlog was de onwil om aan de Vlaamsche eischen recht te laten wedervaren stellig niet minder hardnekkig, doch hij werd in minder ruwe vormen gehuld en Vlaamsen en Duitsch werden niet vereenzelvigd. De vervlaamsching der Gentsche hoogeschool is in den mond van vele Walen en Franschgezinden haar verduitsching evenals de Vlaamsche M) Men leze in dit verband de aanteekeningen van den bondsraad Eduard Muller einde ig2i in de Schweizerische Monatshefte für Politik und Kultur openbaar gemaakt. „In Zwitserland hadden zich de sympathieën met een verbazende spontaneïteit naar de taalgrenzen verdeeld," zegt Th. Ruyssen in Les Minorités nationalès dEutope et la querre mondiale. Paris, 1924? blz. 118. DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 83 universiteit tijdens de bezetting de Duitsche44) werd genoemd. Geen treffender bewijs voor de stelling „ de taal is gansch het volk", dan de taalpolitiek der machthebbers, die de tegenovergestelde opvatting huldigen. In gansch Europa, behalve in het Zwitsersch Eedgenootschap en misschien in Finland, en dit zoowel in de zoogezegde demokratische als in de autokratische staten en bijzonder in de opvolgingsstaten der Donaumonarchie, waar de nationale minderheden onder de bescherming der vredestractaten staan, laat het staatsgezag geen poging onaangewend om de staatstaal onder de allogenen te verspreiden. Voor dit doel wordt alles in het werk gesteld. De zwakkere volksstam moet eerst tweetalig worden om aan het algemeen leven der natie deel te nemen en alle ambten te kunnen bekleeden. De heerschende stam verdedigt zijn eentaligheid als een heiligdom en eischt van de regeering, dat zy de sterken tegen de zwakken beschermt. Onder alle omstandigheden wordt de staatstaal door de overheid willekeurig begunstigd. Zij gaat van het standpunt uit dat de taal de sterkste band is, die de staatsburgers bijeenhoudt. De eersten, die de alleenheerschappij der ambtelijke taal tot het uiterste hebben gedreven zijn de Jacobynen 48), de mannen van het eene en onverdeelbare Frankrijki die buiten hunne dogmas geen vrijheid kenden en die met volle bewustheid de volkstalen uit de school banden. Waar de grondwet van taalvrijheid spreekt, zooals in België, wordt deze ten nadeele van de tweede taal beperkt, zoowel in het bestuur als in de gerechtszaal en vooral in het leger, waar de officieren den tweetaligen minderen het recht ontzeggen hun ") Ook door Vlamingen. Een veeg teeken voor de toekomst. Niemand heeft in Polen de door de Duitschers verpoolschte universiteit van Warschau een Duitsche geheeten noch na den aftocht der Duitschers de Russische willen herstellen. Trouwens, Polen is vrjj en in Vlaanderen zijn nog vreemde heersehers. , , 45) Met als voorlichters de leden der Conventie Btrrère en Gregoire. 84 TWEEDE HOOFDSTUK eigen taal te gebruiken. De taalvrijheid wordt in Vlaanderland het voorrecht der heerschende minderheid, der Vlaamschonkundige ambtenaars en de reden der ongelijkheid van Vlaming en Waal. Zij is oorzaak der achteruitstelling der Franschonkundigen en van den lageren stand hunner kuituur. Zij belemmert de ontwikkeling van normale taaltoestanden en zij maakt van den taalstrijd tevens «en klassenstrijd. Zij herschept de kleinkinderen van Franschonkundigen in tweetaligen, ja in eentaligen, die zich bij de vijanden van hun volk aansluiten. Er zijn geen hevigere bestrijders van de taal hunner ouders, dan deze Vlamingen, die feitelijk Romanen geworden zijn. Met hun medewerking zet de regeering haar opslorpingspolitiek voort, welke dichter bij haar doel komt, naarmate de door haar bevorderde tweetaligheid toeneemt. Bij de inlijving van vreemde taalgebieden worden dadelijk maatregelen getroffen, die de taal der nieuwe onderdanen — al worden dezen met den sentimenteelen naam van bevrijde broeders of in den schoot der natie teruggekeerde landgenooten begroet — tot minderwaardigheid doemen. Niet hun beschaafde taal, maar hun gewestspraak, hun dialect moet in eere gehouden worden en een bescheiden plaats in den huiskring innemen 46). Hun beschaafde taal 47) is immers de kuituurtaai van den vijand en moet derhalve in het onderwijs, vóór de rechtbank, in het bestuur en zelfs in het verkeer der meer ontwikkelden het veld ruimen, voor de staatstaal, die de bevrijde broeders met hunne bevrijders moet verbinden ter wille der heilige eenheid van het vergroot vaderland. Zoo wordt in het geniep aan argelooze grensvolken hun taal ontnomen, want een dialect met **) Niet alleen in heroverde of veroverde gewesten als Elzas-Lotharingcn. In België heeft men het woord Nederlandsch uit de wetgeving verwijderd en onlangs heeft Gerard Harry het Nederlandsch de taal van den grootsten vijand van België genoemd. (December 1022). ") Trouwens deze is de gemeenschappelijke band, die de menschen van eenen stam bijeenhoudt. Cfr. P. HOFFMANN, Stamgevoel en Stambewustzijn. Gent, 1917- DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 85 zijn enge grenzen en zijn tot het alledaagsch leven beperkten woordenschat wordt ten voordeele van de vreemde staatstaal, die tevens een beschavingstaai is, verwaarloosd door de hoogere standen, de gestudeerden en de vrouwen met haar opzichzelf lofwaardigen zin naar verfijning en voornaam*' heid. Zij reikt niet boven het kleinburgerlijke, dat de wereld tot een eilandje verengt, waar sleur en bekrompenheid den vooruitgang dwarsboomen. De hedendaagsche regeerders weten, dat bet Fransch tot in de achttiende eeuw de hoftaal van vele Duitsche vorsten, zelfs van de Habsburgers is geweest, omdat toen het algemeen beschaafd Hoogduitsch slechts een kanselarij- en boekentaal was. Het is hun niet ontgaan, dat het Fransch de deftige omgangstaal der gegoede burgerij in Vlaanderland, Luxemburg en den Elzas is geworden, omdat het Nederlandsch en het Duitsch er plat en slordig gesproken worden. De strijd tegen het „algemeen beschaafd door middel van een verfranschend middelbaar en hooger onderwijs is de doeltreffendste imperialistische taalpolitiek. . ;i , Door de taal worden niet alleen de geesten, maar ook de harten en ten slotte het land veroverd. Vroeg of laat komt de stonde waarop men zich van het land voelt, waarvan men de taal verkiest, en op de eigentaalsprekende landgenooten als op minderwaardigen neerziet. Naderhand verlangt men de staatsgrenzen uit te wisschen, omdat taal en volk in het werkelijk leven niet te scheiden zijn. .... . Zoolang een deel van de natie zijn eigen taal spreekt is zijn eigen geestelijk volksbezit niet vernietigd; het kan weer opleven en een gevaar worden voor de eenheid van den staat, die binnen zijn grenzen geen hooger ideaal kent, dan de vereffening zijner ethnische bestanddeelen. Dat Zwitserland hier afzonderlijk staat is een bewijs, dat het nooit een eenheidsstaat is geweest. Heel de politiek der Europeesche staten, of zij het bekennen of niet, is gericht op het uitdelgen van de talen der minder- 86 TWEEDE HOOFDSTUK heden om de natie eendrachtiger te maken door de assimileering der allogenen. In den oorlog zijn de Vereenigde Staten denzelfden weg opgegaan. De geest der hevigste Pruisische Hakatisten uit Posen is toen in de „vrijheidlievende" Noord-Amerikanen gevaren 48). Toen was de strijd vooral tegen het Duitsch, de taal 48) „De Amerikanen houden niet van halve maatregelen. Het schijnt thans in de Unie meer en meer het streven te worden, den Duitschen invloed te bestrijden door de Duitsche taal in al haar, uitingen te treffen. Met groote duidelijkheid wordt dit uiteengezet in The riocth American Review van Juni (1018). De hoofdredacteur van die periodiek windt er geen doekjes om en vindt al even overtuigende redenen voor de onderdrukking van het Duitsch in de Ver. Staten, als de Engelschen er weleer (en nog wel) vonden voor het knotten van het Hollandsen in Zuid-Afrika, de Duitschers voor het tegengaan van het Deensch in Sleeswijk-Holstein. De North American Review schrijft: „De taal van den Hun moet in Amerika worden afgeschaft. Dat is klaarblijkelijk het algemeen verspreide openbare oordeel, ge* steund en in toenemende mate doorgezet door de autoriteiten. Verleden maand hebben wij melding gemaakt van de toen gestaag toenemende beweging tot het uit de scholen verwijderen van Duitsche leerboeken, die klaarblijkelijk waren bedoeld als middelen van Germaansche propaganda, en van de toenemende beweging tot het staken van het onderwijs in de Duitsche taal, tenzij in beperkte mate in enkele van de hoogere klassen. Die uitstekende beweging heeft een tevreden stellend succes en thans wordt zij te juister tijd aangevuld met een andere beweging voor de onderdrukking van de Duitsche periodieke pers. Sommigen van de voornaamste Duitsche couranten in den lande hebben vrijwillig haar verschijning geschorst en hebben volkomen opgehouden te bestaan — indien wij „vrijwillig" mogen noemen, hetgeen thans geschiedt onder overweldigende moreele pressie of in voorzichtige verwachting van wettelijke dwangmaatregelen. In vele plaatsen, waaronder sommige van de groote steden, willen de courantenverkoopers niet langer Duitsche couranten verkoopen, en in sommige plaatsen zijn er gemeentelijke verordeningen of administratieve bepalingen uitgevaardigd, die bet strafbaar maken ze te verkoopen. Deze beweging wordt veel besproken — zoowel vóór als tegen —en sommige vooraanstaande Amerikanen geven te verstaan dat zij haar onverdraagzaam of kortzichtig vinden — ofschoon klaarblijkelijk op verkeerde gronden." Onder de redenen, die de North American Review dan geeft om de klopjacht op de Duitsche taal in de Unie te verdedigen, zijn ook de volgende: „De Duitsche pers vertraagt den groei van het Amerikanisme onder een talrijke klasse van immigranten en hun nakomelingen. Zij belet of vertraagt de politieke assimilatie van genaturaliseerde burgers, en brengt de bestendiging teweeg van een uitheemsch element in den Staat. Zulke zaken zijn groote nadeelen. Het is duidelijk, dat het voor alle immigranten gewenscht is, dat zij niet enkel wettelijk genaturaliseerd worden, doch ook geestelijk en intellectueel geacclimatiseerd en geassimileerd, zoodat zij Amerikaansch gaan denken en een werkelijke en overheerschende sympathie zullen krijgen voor Amerikaansche instellingen en voor den geest der Amerikaansche democratie." Na nog andere gronden voor baar opvatting te hebben gegeven. DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 87 van den vijand. Als de vrede kwam, waren de leiders van de Noord-Amerikaansche natie vast overtuigd, dat de staatkundige eenheid niet te bereiken is zonder gemeenschappelijke taal*9). Het Zwitsersch voorbeeld van een natte met die gehjkgerechtige talen heeft nooit iets aantrekkelijks gehad voor groote mogendheden, die ongestraft hun allogenen van eigen taal en kuituur kunnen berooven. Waartoe deze hatelijke dwang indien de taal, zoo niet theoretisch dan toch praktisch, niet gansch het volk, ja de natie is, naar het meest verzwegen gevoelen der machthebbers in alle staten, waar verschillende talen gesproken worden? Waarom anders alle staatsaanhoongen noodzaken de staatstaal te kennen om werkelijke staatsburgers te worden? Wat beteekenen in 't ander geval de woorden door President Millerarid te Staatsburg op 30 Mei 1923 uitgesproken: „Wij wenschen dat de bewoners van betoogt de N. Amer. Reu. ook nog: „dat nu wij in oorlog met een land zijn welks verklaarde doel het is, onze beschaving omver te gooien en er zijn eigene voor in de plaats te stellen, het erger dan dwaas zou wezen, het voortdurende en blijvende bestaan te tolereeren van een middel, dat, opzettelijk of onopzettelijk, streeft naar het we*Ken van sympathie voor dat land. (N. Rott. Crt. 5 Juh 1918. ochtend- b'aDe Dailu TeXeqtaph verneemt uit New-York, dat er in de Ver. Staten een beweging op touw is gezet, om alle personen tusschen de 16 en 21 te dwingen Engelsch te leeren lezen, schruven en spreken Bii het registreeren van de lieden die zich kwamen aangeven voor het ferste Amerikaansche leger was gebleken, dat et .jongelieden waren die niet in staat waren de taal te lezen, die hen in staat kon stellen bekend te worden met Amerikaansche idealen en doeleinden. Dit was bijzonderlijk het geval in districten van Pennsylvanie waar ganscne bevolkingen het Duitsche dialect spraken. . Er is thans voorgesteld een toegang tot de Ver. Staten te weigeren aan landverhuizers die niet in staat zijn wat Engelsch te begrijpen: maar het is — in verband met de groote vraag naar arbeid in de Un;e niet waarschijnlijk dat binnen afzienbaren tfld de taaibe- lemmering in de wet zal worden vastgelegd. Wij hebben dus thans — naast de verdwnning van het Duitsch van de openbare scholen — deze beweging om Engelsch te leeren aan alle buitenlanders; en de overheid heeft op zich genomen om door dwang te bereiken wat tevoren door vrijwillige werkzaamheid slechts ten deele was gedaan. Alle trouwe burgers en lichamen hier helpen mede' en het staat vast dat in de Ver. Staten binnen enkele jaren het Duitsch en andere dialecten als voertuig van gedachtenwisseling zullen hebben opgehouden te bestaan. (N. Rott. Crt., 19 Sept. ioiö, avondblad). ") O.a. Prof. Kimball Young. Zie hierboven blz. 37. — Van hetzelfde gevoelen is Ripley. 88 TWEEDE HOOFDSTUK dit grensgebied Duitsch zullen kennen voor Frankrijk's eigen voordeel, maar wij zijn het allen erover eens, dat zij eerst in het Fransch moeten denken en zich uitdrukken"? Waarom als eerste geestelijke machtsdaad de verheffing der volkstaal tot staatstaal bij alle pas bevrijde volken? Waarom zijn alle ethnographische kaarten, die zonder imperialistische oogmerken geteekend zijn taalkaarten zonder meer ? Is het niet omdat wat bij A. Balbi een natie heet „de volksstammen zijn die eenzelfde taal spreken of haar verscheidene dialecten, welke ook hun godsdienst zij, hun beschaving, hun politieke toestand en de afstand die tusschen hen ligt" (1826). Van dezelfde meening als de Duitschers Arndt en Fichte was Alcide d'Orbigny, toen hij in 1839 schreef: „Wij noemen natie, elke menschvereeniging, die een taal van gemeenschappelijke herkomst spreekt en volksstam elke menschenvereeniging, die de verschillende dialecten van deze zelfde taal spreekt". Heeft A. van Gennep B0) niet gelijk, als hij de taal beschouwt als „het treffendste en meest bestandhoudende middel om de menschengroepeering van elkander te onderscheiden, om hun samenhang en hun onderling verband vast te stellen?" En heeft tenslotte Minister de Visser geen lans gebroken voor de taal als kenmerk der volken, toen hij bij het zilveren feest van het Algemeen Nederlandsch Verbond te Dordrecht de woorden van Prof. «LP. C. Quack tot de zijne maakte: „De moedertaal is de uitdrukking en het onderpand onzer nationaliteit. Wat ons Vlamingen en Hollanders als twee zonen van éen stam doet erkennen, dat is de moedertaal." Wat de onafhankelijke socialist Ledebour in den Rijksdag op 25 October 1918 zegde: „De taalgemeenschap geeft voor een volk den doorslag, niet tot welken staat het behoort", dat zullen de regeerders, die van twee volken met eigen taal éen volk willen maken, niet herhalen. Een zuiver inzicht in de °°) Traité comparatif des nationalités. T. I. Paris, ig2i, blz. S8. DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN 89 ethnische vraagstukken is bij dezen niet te vinden, noch bij hunne penneknechten, die tot taak hebben de openbare meening over het prezen der nationaliteit te misleiden. Om de tegenstelling volk en staat in hun meertalig land op te heffen, weten die regeerders geen beter middel dan een opgedrongen taaleenheid. Om deze te verwezenlijken deinzen zij voor geen gewelddaad en voor geen drogredenen terug. Door zich aan de taal der zwakkeren te vergrijpen begaan de gezagvoerders de zonde, welke niet vergeven kan worden, de zonde tegen den volksgeest 51). Of het volk veroverd werd, of het zich „vrijwillig" aangesloten heeft, om het even! In deze misdaad der verdrukkers ligt hun 't zij verzwegen, 't zij onbewuste overtuiging besloten, dat de taal het hoofdkenmerk der volken is en dat het verschil van taal het staatsgebouw ondermijnt. «*) „Le plus "rand crime du conquérant est contre la langue des conquis. Cest le pêché sans rémission dont parlel Ecnture. le pêché contre 1'Esprit." A. SUARÈS, Idéés et vtnom. blz 264. DERDE HOOFDSTUK STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL ..L'Etat n'est pas la patrie". R. Rolland I lTJoWS^Sï] IE zonder vooringenomenheid zijn blik vVfV'Jy1 over de bestaande inriching der maat't\ngó\ schappij laat gaan en onbevangen riVj^TJfj oordeelt, kan indien hij vertrouwen in *w*^»^| de toekomst der menschheid stelt en aan sociale gerechtigheid gelooft, ze niet als de eenige mogelijke beschouwen, noch den staat als den volmaakten en idealen vorm der samenleving. Alleen in de verbeelding der wijsgeeren is de staat weleer opgedoemd als het beeld der gerechtigheid op aarde: buiten de gekende wereld heeft Thomas Morus zijn Utopia geplaatst. In de werkelijkheid is de staat niet veel meer dan de georganiseerde macht, 't zij van den vorst, van den adel of van de burgerij, 't zij van de arbeiders. De rechten van den eenling, van de mindere standen, van de tegenpartij worden over het hoofd gezien en door den alleenheerscher en door de wispelturige meerderheid in de moderne demokratieën. Deze hebben den staat met het vaderland vereenzelvigd x) en aldus nieuwe boeien gesmeed voor het geweten, dat van den geloofsdwang nauwelijks bevrijd is. De tegenstelling tusschen de Latijnsche „vrije" en de Duitsche „autokratische" opvatting van den 1) Alle reactiemannen bestrijden RoUand's opvatting. En Louis Bertrand beweert zonder schromen, dat Lodewijk XIV, le grand Francais, mieux le grand Latin, de autokraat van L'Etat c'est moi, tot het hedendaagsche begrip van het patriotisme was gekomen, d.i. dat de Staat — Frankrijk — boven alles moet staan. De Fransche protestanten hebben tot hun nadeel dit niet beseft. Aldus de lofredenaar van •den Zonnekoning. Elders stelden de katholieke minderheden ook hun Kerk boven den Staat. STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL ft -ptfttt, tusschen den rechtsstaat, die zou onderworpen zijn aan de zedelijke wet van het objectief recht en den machtsstaat, die zijn oorsprong in de Romeinsche wetgeving vindt en die niettemin thans Duitsch en niet meer Latijnsch heet, is louter theoretisch, als men nagaat hoe hier en ginder na den wapenstilstand zoogezegde misdrijven tegen de veiligheid van den staat worden gestraft, hoe diep de twee Gallische staten hun volkeren gebukt doen gaan onder het juk van den dienstplicht, dezen huidigen vorm van slavernij, en hoe in Itahe het " fascisme de staatsmacht verdriedubbeld heeft. Waar de wijsgeeren meenen, dat de staatsgedachte aan de verwezenlijking van een zedelijk ideaal dienstbaar moet gemaakt worden, jagen de machthebbers, enkelingen, groepen of standen, bewust of onbewust, baatzuchtige doeleinden na. In ethnisch gemengde staten gaat het hoofdvolk nog verder m zijn zelfzucht dan de regeerders en de leidende standen in de ongemengde; het streeft openlijk of in 't geniep naar de opslorping der andere volksgroepen, die door de achteruitzetting van hun taal reeds ekonomisch benadeeld zijn. De dwang is de hoogste wet van den staat, taal- In verband hiermede het oordeel van een medewerker van de Maraenoast (20 Dec. '2?). „Wij, Noord-Europeesche, Germaansche Volkenzien den staat als de doode schaal, die het levend organisme van bet volk omhnlt en beschut. Een deel van 't volk-kan buiten de schaal leven: het blijft volk. De schaal kan desnoods twee volken omvatten; ze blijven twéé volken, met gewoonlijk scherp gescheiden nationaliteitsgevoel. In Bel-U hebben wij een levend VO°,Dee Romaan^an zijn kant. en in 't bijzonder de onvervalscht. Romaan die Italië bewoont, voelt de zaak totaal anders aan. Voor hem £°n stanat en volk een onverbreekbare eenheid. Wie in de registers: van den staat is ingeschreven, behoort „deswege ook tot net vont. ..moet" er toe behooren. . . .* . , .... Om dezelfde reden kan de recht-geaarde. Italiaan het Dlnven leven van een vreemden volksstam binnen zijn grenzen niet verdragen. Min- of meer autonome landdeelen, zooals men die tn Germaansche landen veelal vindt, kent men in het Zuiden eenvoud» Daarom voelt men in Italië het bestaan van een tweede, klein volksorganisme binnen de eene groote staatsschaal.met eigen kleur, eigen taal en eigen levensfunctie* als. een blijvende, onduldbare onvolmaaktheid, als een gevaarlijk ziektegezwel binnen het lichaam van den staat." (Jn het Doormail» Zutd-Turol}. .91 92 DERDE HOOFDSTUK en gewetensdwang, al staan taal- en gewetensvrijheid in de grondwet geschreven. In vredestijd wordt deze overigens geschorst wanneer de regeering het verlangt of als een politiek avonturier aan 't bewind komt. In den oorlog geldt recht noch wet. Zelfs in het vrij Engeland werden vele burgers om hunne gewetensbezwaren tegen den volkenmoord gevangengezet en gepijnigd. Nooit heeft de almacht van den staat zoo diep in het leven der burgers gegrepen als tijdens den wereldoorlog, nooit heeft zijn noodlottige invloed het zedelijk peil zoozeer verlaagd der volken, die leugen en laster tot vaderlandsche deugden zagen verheffen, waarheidszin vervolgen en grootmoedigheid tegenover vijanden straffen; nimmer hebben zijn wetten en verordeningen den mensch zoo weinig innerlijke vrijheid overgelaten. Bij de Romanen niet minder dan bij de Germanen. Bij den wapenstilstand was de oude vrijheidszin bij de meesten uitgedoofd, niet het minst bij degenen, die niet in de vuurlinie waren geweest. Sindsdien is de verdraagzaamheid jegens andersdenkenden en -voelenden niet teruggekeerd en zonder haar is vrijheid een zinledig woord. Voor den eenling, die zelfstandig denkt, is het leven zoo naar als te midden de godsdiensttwisten der zestiende eeuw. Bij de overwinnaars bezielt de geest van verzet tegen onrecht niet meer de schare en de reactie gaat onbelemmerd haren gang. De volken, die meegestreden hebben, kennen den vrede niet meer. Afgunst en wraakzucht zijn de drijfveeren der staten en hunne leiders strooien met breede handgebaren onder holle woorden de zaden van nieuwe oorlogen in alle richtingen. Om zich te vrijwaren voor een nog gruwelijker herhaling van dezelfde ramp moet een nieuw volkenrecht de oude driften intoomen, moeten vrije volksgemeenschappen de ijzeren schalen breken der roof- en dwangstaten, die slechts de uitbreiding hunner macht beoogen. Door de nieuwe indeeling van Europa zullen deze nog meer dan voorheen STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL bloedverwanten en stamgenooten tegen elkander in het vuur drijven. Gelijk Torquemada om Cjodswil met goede bedoelingen, den mensch xn den christen doodde, doodt nu de staat om vermeend zelfbehoud den mensch en den christen in den burger, voor wien hij zich, althans in oorlogstijd, het recht aanmatigt te voelen, te denken en te handelen. Waar vindt men voor den staat een anderen grondslag dan het eigen belang van degenen, die hem oprichten? Hoe zou hij derhalve zich kunnen handhaven zonder dwang en geweld, zoodra burgers of onderdanen zich te kort gedaan voelen en voor hun geestelijk of stoffelijk belang in verzet komen. Noch in een demokratie noch in een sovjet-staat heeft het woord gemeenebest een algemeene beteekenis. *J.L''±!!** De zucht der massa naar sociale gerechtigheid wordt gestild door te wijzen op het gevaar, dat buiten de grenzen dreigt. Was de Russische tusschenkomst in den Balkan (1877). °m alleen van een reeds verren oorlog te spreken, met grootendeels als afleiding der flMfistische propaganda bedoeld? Wereldvrede en opheffing der sociale wantoestanden liggen buiten het bereik van den staat in zijn hedendaagschen vorm. Wat voorheen de heerschzucht der vorsten voor de onderdanen en naburen was, is nu de vergode staatsgedachte. Het zijn de staten en niet de volken, die in de nieuwere tijden, oorlog voeren. De volken kunnen slechts nog opstand maken en dikwijls is dit een noodwendigheid, om niet te gronde te gaan. De volken strijden voor eigen taal en kuituur, voor vrijheid en zelfstandigheid, de staten zelden voor het behoud, meestal voor de uitbreiding van hun grondgebied. De gewezen Salzburger hoogleeraar en bondskanselier I. Seipel, die een zakelijke omschrijving van den staat als belangengemeenschap geeft 2), erkent dat de volken, die hij „Nationen noemt, niet beschikken over de voor den oorlog *) I. SEIPEL, Nation and Staat. Wien, 1016. blz. 78—70- 93 94 DERDE HOOFDSTUK vereischte instellingen. Alleen de staten hebben het almachtig gezag, dat vredelievende menschen kan dwingen tegen hunnen wil gewapende en weerlooze medemenschen te dooden. De tegenstelling tusschen volk en staat is voor vele schrijvers iets onbetwistbaars en de bewuste burger zal ze hoe langer hoe dieper voelen. „Staat und Nation (in den zin van volk) sind ihrem Begriff, ihrem Ursprung und ihrer Aufgabe nach verschieden. Die Fanatiker einer vereinfachten Gesellschaftlehre und Regierungskunst wollen das nicht anerkennen", zegt Seipel 8), die als Oostenrijker den supernationalen staat hooger dan de volken stelt 4), welke binnen zijn grenzen wonen, omdat hij in den Oostenrijkschen staat met zijn acht of negen volksstammen de brug zag, welke de volkeren geleidelijk had kunnen vereenigen en het middel om de menschen tot hoogere idealen op te voeren dan louter nationale. Seipel is echter niet de voorspreker der centraliseerende regeeringen, die ter wille van de eenheid van staat en volk, elk streven naar zelfbestuur onderdrukken. Hij staat ver van hen, die de ontkenning der waarheid zoo wijd drijven, dat zij halsstarrig afstrijden, dat burgers van eenzelfden staat tot verscheidene volkeren kunnen behooren. Al wie niet' door een verwarde en vooropgezette voorstelling der feiten geblinddoekt is, ziet duidelijk in, dat het volk een taal- en kuituurgemeenschap is, ouder en gaver dan de staatsgemeenschap 5). „Er is een volkseenheid en een staatseen- 8) T.a.p.. blz. 06. 4) Deze echt Oostenrijksche opvatting vindt men ook bij Otto Baner. en Karl Renner die den „fibernationalen Staat" een „Staatswesen höherer Ordnung" noemen. 6) Terwijl de staat, volgens Seipel, de ingerichte belangengemeenschap is van een groot aantal menschen, die over alle middelen beschikt om zich naast andere gelijke gemeenschappen onafhankelijk te handhaven, is het volk (die Nation) daarentegen het geheel van hen, die door lange levensgemeenschap een kuituurgemeenschap zijn geworden. „Staat und Nation sind die Endglieder zweier ganz verschiedener Entwickelungsreihen". De kuituren behooren niet tot de staten, zij zijn het eigendom der volken die ongetwijfeld door de staten, waarin zij leven, in hun kultureele ontwikkeling of bevorderd of belemmerd kunnen worden. T.a p., blz. 165. STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL 95 heid. De laatste is het werk der menschen; de eerste het werk van God", zegde des Amorie v. d. Hoeven in 1849 op het eerste Nederl. Taal- en Letterkundig Congres. Het volk is inderdaad de schepping der natuur en zijn recht gaat boven de macht van den staat, welke de uiterlijke gedaante van het wettelijk geordend geweld is. De staat is iets opzettelijks, uit menschelijke Willekeur en onder den drang der omstandigheden geboren. Uit het oogpunt der zedelijkheid staat hij op een lager peil dan het volk, zooals Felix Ortt -vastgesteld heeft voor wat bij hem staats- en volksziel heet. Gelijk de ziel van het jonge kind aan de ziel van den wilde verwant en zelfzuchtiger dan die van den man is, zijn de staten zelfzuchtiger dan de volken, die kultuurhistorisch ouder zijn. Derhalve betaamt het niet den staat, die naar de uitspraak van Romain Rolland, het vaderland niet is 6) den voorrang te geven. Te meer dat zelfbehoud den staat al te vaak noopt tot daden, die het algemeen zedelijk gevoel kwetsen. „Als hun bestaan wordt bedreigd ontzien zij niets en niemand om zichzelven te handhaven en zelfs te versterken; het geluk hunner ingezetenen, het recht van andere staten en volken, beloften, contracten, menschenlevens, verwoesting van eigendommen en kunstschatten — het geldt alles niets wanneer het doel: de zelfhandhaving, er maar mee bereikt wordt" 7). Masaryk s opvatting van den oorsprong van den staat wijkt wezenlijk niet af van de meening hierboven verdedigd. In een strijdschrift uit Washington, October 1918 gedagteekend staat, wat hier vertaald luidt: „Een volk is een geestelijke en kultureele organisatie — een vrije organisatie die van de natuur uitgaat; de staat zijnde bovenal het georganiseerd geweld heeft zijn volk en andere volken onder 't juk gebracht. De hedendaagsche staat 8) L'Etat n'est pas la patrie. II n'en est que rfacradant, — bon ou mauvais, selon les cas, toujours faillible. II a la force: il en use. Mais depuis que 1'homme est homme, cette force a tou.iours échoue, au seuil de 1'Ame libre.. Les Prétrnsemt, Paris 1020. blz. 70. 7) FELIX ORTT, Staat en Volk, Blaricum (1920), blz. 04. 96 DERDE HOOFDSTUK heeft zich uit de oorspronkelijke krijgs- en godsdienstige instellingen ontwikkeld; hij werd opgericht door een vorstenhuis en een zekeren stand (adel — ploetokratie) ; hij veronachtzaamde de nationale verschillen; derhalve zijn de staten ethnisch gemengd." „De staten werden destijds gesticht toen de geest van overheersching, aanranding en uitbating zich overal deed gelden; het nationaliteitsbeginsel is betrekkelijk nieuw en is ontstaan uit verzet tegen den staat 8)." De staat van heden berust op het geweld van vroeger", zegt W. J. L. van Es 9) in Het nieuw Europa en daarom is het onverantwoordelijk het bestaan van een volk, van een nationaliteit aan het belang van een staat op te offeren. Nationaliteit is een woord, dat minstens twee beteekenissen heeft: een staatkundige, welke vast omschreven is als de hoedanigheid van staatsburger, b.v. Nederlandsche nationaliteit (Nederlanderschap) en een ethnische, welke ofwel volk in het algemeen beduidt, ofwel „een bevolking, die geen staatkundig geheel vormt, doch door den band der taal zich éen gevoelt". (H. Kern). „Nationaliteiten; zijn, volgens S. R. Steinmetz, natiën, die zich niet tot natie in eigen staat ontwikkelen konden, ofwel het niet meer zijn, embryonale, vaak ook tevens rudimentaire natiën" 10). Nationaliteit en volksstam dekken niet hetzelfde begrip. De volksstammen zijn „de kern en de oorsprong" der hedendaagsche nationaliteiten, als afstammelingen van denzelfden stam. Om een natie te worden moet de nationaliteit een staat vormen, zegt E. Bernatzik, die nationaliteit als kuituurgemeenschap van volksstam onderscheidt. Onbeschaafde stammen zijn inderdaad geen nationaliteiten. Zij worden het eerst wanneer het bewustzijn ') TH. G. MASARYK, The new Earope, The slav standpoint. Te Londen gedrukt voor ..private circulation" in Iqi8, blz. iq. De kern van deze denkbeelden is aan Herder ontleend. •) Dietsche Stemmen, Eerste jaargang, 1915—16. 10) De Nationaliteiten in Europa. Eerste deeL Amsterdam, 1920. STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL 97 van hun geestelijke eenheid in hen ontwaakt. De verhouding tusschen volk en natie, natie en staat heeft de gewezen Oostenrijksche staatskanselier Karl Renner scherp geformuleerd in een uitvoerige studie over het vraagstuk der nationaliteiten u), dat hij van zijn socialistisch standpunt uit behandelt. Renner, die sterk onder den invloed der Oostenrijksche toestanden schrijft, onderscheidt volk en natie als „passieve en actieve volkheid". Een volk is een onbewuste taal- en kuituurgemeenschap, die nog niet beseft, dat zij gemeenschappelijke belangen heeft en dat zij handelend moet optreden om haar bestaan te bevestigen. In de bewustwording ligt z.i. de overgang van volk tot natie in politieken zin. Dientengevolge is natie meer dan staatsburgerschap, zij is tevens een politiek en een ethnisch begrip; zij is een volk, dat politiek is ontwaakt, zooals de volken der Donaumonarchie in de negentiende eeuw. Een natie of of actieve volkheid is dus wat bij anderen een nationaliteit heet en actieve volkheid is stellig ,een uitdrukking zonder dubbelzinnigheid. Terwijl de Zwitsersche rechtsgeleerde Bluntschli van meening is, dat iedere natie beroepen en gerechtigd is een staat te vormen, had Renner de gelijkgerechtigde natiën der Donaumonarchie in een staatsverband willen behouden, met de illusie, dat hun onderlinge strijd in een demokratisch georganiseerden staat tot rust zou zijn gekomen. Het is echter waarschijnlijker, dat in zulk een staat te veel herinneringen aan het bloedig verleden zouden voortleven, te veel aanleidingen tot onderlinge twisten voortbestaan om de nationaliteiten spoedig te verzoenen. De splitsing der oude monarchie in gemengde staten is ook geen ideale oplossing van het Donau-vraagstuk geweest, aangezien in iederen erfstaat een volk sterk genoeg is om de andere te onderdrukken, wat in een demokratisch Oosten- u) Das Selbstbestimmungsrecht der Nationen, Erster Teil: Nation und Staat. Leipzig und Wien, 1918. Rassen en Volken 7 9« DERDE HOOFDSTUK rijk wegens de getalverhoudingen der volken onmogelijk zou zijn geweest. De nieuwe erfstaten zetten de oude, slechte traditie voort. Hoezeer men ook gedweept heeft met de nationale zaak van Tsjechen en Polen in hun benauwde dagen, men mag de hedendaagsche misstanden met drogredenen niet wegcijferen. Noch in Polen noch in Tsjechoslovakije zijn de staatsgrenzen naar het nationaliteitsbeginsel en het zelfbeschikkingsrecht getrokken. Niet het historisch recht dat bij het herstel van deze staten den doorslag gaf, maar het recht der nationaliteit had vele onbaatzuchtige vrienden voor Tsjechen en Polen gewonnen, toen dezen nog de slachtoffers van het historisch gewordene waren. Vastgegrepen door het raderwerk van het moderne staatswezen is Masaryk niet bij machte gebleken den Tsjechischen staat een anderen grondslag te geven dan dien, welken hij volkomen afkeurt in de aangehaalde verhandeling. Noch de Tsjechen, noch de Polen, dragen de grootste schuld. Wel zij, die in 1918-19 over het lot van Europa eigendunkelijk hebben beschikt, dezelfden die tijdens den oorlog het nieuw evangelie van vrijheid, recht en vrede predikten en het weldra door hun daden — ook uit onwetendheid 12) — verloochenden. Zoo ging een eenige gelegenheid in het leven der volken voorbij om met de dwalingen van het verleden af te breken en werd de kans verkeken om het nationaliteitsbeginsel te laten beslissen. Het besef, dat alle staten waar bewuste minderheden wonen en niet alleen deze erfstaten een gevaar voor den wereldvrede en een hinderpaal voor de verzoening der volken zijn, heeft Prof. Th. Ruyssen, algemeen secretaris der Internationale Unie van Statenbondsvereenigingen, ondanks zijn Vlaamschen naam een Franschman, ertoe gebracht de op- u) In verband met de toewijzing van Duitsch Zuid-Tirol aan Itahe noemt Pittard de gevolmachtigden over het algemeen de onwetendsten der menschen. T.a.p., biz. 328. STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL 99 lossing van het vraagstuk der nationaliteiten te zoeken in een gedeeltelijke verslapping der centrale staatsmacht. Als heilmiddel voor de kranke nationaliteitenstaten stelt hij zelfbestuur in de federatie voorls). Hij bestrijdt Renan's opvatting der nationaliteit, welke de meeste Fransche schrijvers overgenomen hebben en die bij haar toepassing de grondvesten van den staat voortdurend zou doen wankelen en hij stelt het belang der taal voor de eenheid der natie vooraan. De taalstrijd, zegt Ruyssen, is de meest kenmerkende en de bestendigste vorm van den strijd der nationaliteiten. Lingua gentem fecit. De taal maakt de natie. Geen wereldvrede bij de bestaande staatsvormen, bij de almacht van den staat boven de volksgemeenschap, volgens dezen officieelen pacifist. Geen ontwapening, want roofstaten voelen zich niet veilig en beroofde staten willen het onrecht herstellen. Om de hoogste menschelijke idealen te bereiken, moeten andere volksgroepeeringen tot stand komen: om de nationale tegenstellingen te vereffenen moet Europa op federatieven grondslag weder opgebouwd worden. Want ,,de eeuwige vrede, die volgen moet op hetgeen men tot dusver valschelijk vredesverdragen (het zou juister zijn van wapenstilstanden te spreken) genoemd heeft, is geen zinledige idee, maar een probleem, dat langzamerhand zijn oplossing verkrijgend, steeds meer zijn doel nabij zal komen", al komt de vrede veel later dan Kant14) heeft verwacht en al zal dit geslacht, dat de aarde met bloed heeft gedrenkt, hem niet beleven. II De eerste verkondiger van de leer der nationaliteiten is, naar het onwraakbaar getuigenis van Masaryk, die hem den hoogepriester van het 13) Les Minotités nationales d'Europe et la Guerve mondiale. Paris (1Q24). blz. 240. **) Zum ewigen Frieden, 1784, vertaald in de W.B. 102 DERDE HOOFDSTUK schoone woorden slechts mooidoenerij waren. „C'est encore la Révolution franchise, qui en détruisant tous les droits historiques, a permis a Napoléon de gouverner tous les peuples d'apres les lois frangaises; Napoléon, en introduisant notre impöt des portes et fenêtres a Trente et a Laibach, en nommant des préfets francais a Raguse et en Allemagne, a parfaitement prouvé au monde que sés belles phrases n'étaient la que pour masquer ses actes; il se moquait du bonheur des peuples et de 1'unité des races comme de sa première paire de bottes, et c'est précisément en comprimant 1'espnt de race, en le piétinant en Allemagne et en Autriche,. comme il 1'a fait, qu'il a suscité la question des races. C'est aux actes tyranniques de Napoleon que nous devons la naissance de la théorie des nationalités dans la conscience européenne, comme c'est aux actes de germanisation ou plutöt d unification germanisatrice de Joseph II en Autriche et en Hongrie qu'on doit 1'évolution de la haine des races en Oriënt" 16). Na den val van den wereldbedwinger stoorden de diplomaten, die te Weenen de staatsgrenzen der Europeesche rijken vaststelden, zich evenmin aan de rechtmatige eischen der volkeren. Polen bleef verdeeld, Oostenrijk kreeg Milaan en Venetië, Frankrijk behield wat de Fransche koningen veroverd hadden, bij de Nederlanden werd het Walenland gevoegd. Nergens kwam het beginsel der nationaliteiten eenigermate tot zijn recht. In den jarenlangen opstand der Grieken tegen de Turksche heerschappij werd voor het eerst de leer der nationaliteiten handtastelijk belichaamd"). Duitsche, Engelsche en Fransche Philhellenen, als Villemain en Chateaubriand, schreven hartstochte- le) Tap, blz. 659—660. Met ras bedoelt Cbélard nationaliteit, «ï „La révolte de la Grèce, pendant la première mottie du dixneuvième siècle, fut 1'événement qui donna le plus de corps 4 ce principe illusoire des nationalités auquel on a voulu donner une verto spéciale, comme s'il y avait au droit d insurrection, a autre origine essentielle, que la volonté de 1 individu 1 umssant a d autres volontés." ELISÉE RECLUS, L'Homme et la Terre. Paris, 1905. Tome V, p. 318. STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL 103 lijke pleitredenen voor de gekerstende zonen van het klassieke Hellas, die onder de ijzeren vuist zijner Mohammedaansche verdrukkers zieltoogden. In alle talen werden de heldenliederen der nieuwere Grieken overgezet en op het voetspoor van Lord Byron, dichtte men in Europa gloedvolle zangen voor de opstandelingen en liederen vol medelijden voor de slachtoffers der dwingelandij. Desondanks bleven de regeeringen tot in 1827 doof voor de noodkreten, die in Griekenland de lucht vulden, toen Ibrahim Pasja's leger, door Fransche officieren in ■de krijgskunst opgeleid, den Peloponnesus verwoestte en uitmoordde. Vóór dien tijd had Chateaubriand's Note sur la Grèce en zijne rede in het Fransch Heerenhuis (1826) weinig weerklank bij de regeering gevonden. De grootzegelbewaarder ontkende, dat Fransche reeders met hun schepen den slavenhandel in Grieksche gevangenen bevorderden, alhoewel heel de wereld wist, dat op Fransche vaartuigen Grieksche slaven weggevoerd en Egyptische soldaten overgebracht werden. Aan de oprechtheid der Fransche Philhellenen mag niet getwijfeld worden, doch in Frankrijk, zooals elders, was het Philhellenisme hoofdzakelijk ontstaan uit geestdrift voor het oude Hellas en uit algemeenen vrijheidszin, veel minder uit nationaliteitsgevoel. De leer der nationaliteiten was niet diep genoeg in hart en nieren gedrongen bij degenen, die voor Griekenland of voor Polen, hun stem verhieven, dat zij ook zouden opgekomen zijn voor de gelijkstelling van hunne lanagenooten, die door afstamming en door taal geen Franschen zijn. Ofwel, hun geluid was zoo gedempt, dat het buiten de grenzen niet vernomen werd. De Provengaalsche schrijvers, die naar zelfstandigheid van hun land in het Fransch staatsverband streefden, vonden in Parijs geen gehoor. Ware het den Franschen staatslieden ernst geweest met het beginsel der nationaliteiten, dan hadden zij de oogen geopend voor het feit, dat de Fransche natie uit volksstammen samengesteld is, waarvan slechts een enkele ten volle ge- ! 04 DERDE HOOFDSTUK rechtigd is. Kenschetsend is Elisée Reclus' getuigenis» dat het in koninkrijken en vorstendommen gesplitste Duitschland door zijn taal een echtere volkseenheid vormde dan Frankrijk 18). Maar hu, die van „le principe illusoire des nationalités spreekt, voelde weinig voor de Provencaalsche beweging, die naar zijn meening te zeer den weg der reactie insloeg. De drijfveeren der Fransche tusschenkomst tijdens de Belgische Omwenteling zijn niet te zoeken in de leer der nationaliteiten. De losscheuring der Vlaamsche gewesten van Nederland en hun vereeniging met het Walenland was integendeel volkomen in strijd met dit beginsel19). De Poolsche opstand tegen het gezag van Tsaar Nikolaas I, die zich niet stoorde aan de bepalingen van het Weener Congres, welke de zelfstandigheid van het Poolsche Koninkrijk onder de Russische Kroon waarborgden, verwekte veel geestdrift in Frankrijk, zooals elders bij vrijzinnigen en Roomschen. Toen de Russische overmacht in 1831 de Polen verpletterde, durfde geen enkele mogendheid ingrijpen. Het bleef bij schoone beloften. Op de beweegredenen van sommige Poolschgezinden werpt eene uitlating van den Franschen Slavophiel Louis Léger een zonderling licht. In zijn voorrede der vertaling van het boek van den Tsjechischen hoogleeraar Lubor Niederle over het Slavische Ras, schreef het geleerde lid van het Institnt de France deze M) Une fois toutes les anciennee limites géographiques effacées par les voies de communication et les grandes concentrations nrbaines, il se tronva que 1'Allemagne était naturellement, dans son essence même beaucoup plus unie que les pays voisins artificiellement unifiés. L'ensemble, malgré ses divisions politiques, presente un corps plus spontanément national que la France elle-meme, de la Bretagne a la Provence et de la Flandre lilloise au pays Basque. E. RECLUS; t.a.p.. blz. 130—131. , . _ 1») j 1'union forcée avec la Hollande sneceda un manage de raison entre la Wallonië et le Flandre, associées également malgré elles. La véritable sympathie a la fiére liberté pour point de depart: eUe ne se forme que dans les associations franches et spontanees . b. Reclus, t.a.p., blz. 110. „Les révolutions beiges furent toutes contraires au mouvement de "progrès qui emportait le siècle: même celle de_ 1830 rnela si bien les éléments de réaction et d'indépendance qu on se demande s'il faut s'en féliciter ou s'en plaindre'V blz. 446. IO4 STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL verbijsterende regels: „Le livre de M. Niederle vient a propos au moment oü les problèmes que soulève la race slave sont plus que jamais a 1'orde du jour. Ces problèmes demandent avant tout a être éclairés par la saine lumière de la statistique. Si par exemple, nous avons en France commis tant et de si lourdes erreurs, et qui nous ont coüté si cher, a propos de la Pologne, c'est que nous ignorions le rapport exact du chiffre des Polonais au chiffre total de leurs adversaires. Le 20 avril 1840, Cousin, ministre de 1'Instruction publique, •présentait a la Chambre des Députés 1'exposé des motifs d'un projet de loi concernant la fondation de la chaire de langue et de littérature slave au Collége de France. Ce document déclarait naivement que le plus parlé de tous les dialectes slaves était le polonais — ce qui voulait dire évidemment que les Polonais étaient plus nombreux que les Russes. Si nous avions eu connaissance de la proportion réelle des deux nations nous aurions peut-être épargné aux Polonais et a nous-mêmes de cruelles épreuves et d'amères désillusions"20). Léger spot met de lichtgeloovigheid van beroemde publicisten als Saint-Marc Girardin en Henri Martin en betreurt dat destijds zijne landgenooten de Polen 21) aangemoedigd hebben in hunnen strijd tegen de Russische dwingelandij, maar vindt geen woord om de Russische gruwelen te brandmerken, noch om den ondergang van het Poolsche volk in het Tsarenrijk te wraken. Hij kan niet bevroeden dat men, zonder baatzuchtige oogmerken, zich voor het nationaliteitsbeginsel warm kan maken. Van Napoleon III is gezegd, dat hij in Frankrijk de voornaamste voorstander van het beginsel der nationaliteiten is geweest. Inderdaad, hij schermde ermede, waar het bij zijn staatkunde van pas kwam. Hij hielp de eenheid van Italië te verwezenlijken. 20) L NIEDERLE, La Race slave. Préface de L. Léger. Paris ig 11., blz. X—XI. . , . m) „Si longtemps populaires chez nous, d une popularite qui leur a été fatale en les ezcitant a des luttes sans issue." T.a.p. blz. i. 105 io6 DERDE HOOFDSTUK omdat hij er een gelegenheid in zag om tegelijk de oude anti-Habsburgsche politiek voort te zetten en Savooie en Nizza van Piemonte los te krijgen; maar hij heeft nooit de minste neiging getoond om het Italiaanschsprekend Corsica, de bakermat zijner Italiaansche voorouders, aan het nieuwe koninkrijk af te staan: integendeel, hij heeft de verfransching van het eiland doorgezet. Ook mocht Rome niet de hoofdstad van den nieuwen staat worden, omdat het met zijne politieke inzichten niet strookte. Een Fransch leger hield Garibaldi's benden buiten de Eeuwige Stad. Zoo kwamen Napoleon's daden geenszins overeen met de uiteenzetting van de leer der nationaliteiten door Mancini, die haar den grondslag van het nieuw volkenrecht noemde en die in 1859 voor elk volk het natuurrecht eischte al zijne stamgenooten in een zelfstandigen staat te vereenigen. Onder „nationalita" verstond Mancini „communanza di sangue, conformita di genio, medesimezza di languagio." Van dit nationaliteitsbeginsel hebben de Franschen in het algemeen nooit de zuivere beteekenis, noch de volle draagkracht gevat. In de beschrijving van zijn reis door het Balkanschiereiland 22) vertelt Emiel de Laveleye hoe hij eens te vergeefs poogde eenen Franschen minister de Vlaamsche beweging uit te leggen. De man kon er niet wijs uit worden, wat de groote Vlaamsche staatshuishoudkundige verklaart door op te merken, dat het nationaliteitsbeginsel een standpunt is, dat de Franschen reeds achter zich gelaten hebben. Voor hen is Frankrijk het Vaderland en het Vaderland is een godheid voor wie zij leven en desnoods sterven. Het heeft er het stambewustzijn achteruitgedrongen en bijna uitgewischt 23). Eigenlijk hebben de Franschen op zulk een staatsgevaarlijk standpunt M) EM. DE LAVELEYE, La Péninsule des Balkans. Bruxelles 1886. „Les Francais ne peuvent pas bien comprendre tou*e la force du sentiment ethnique. Ils ont dépassé ce moment. ... La France est pour eux la Patrie, et la Patrie est une divinité pour laqnelle ils vivent et ils meurent, s'il le faut ... elle a refoulé et presque effacé le sentiment de la race. ..." T.a.p. T 1, p. 31. STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL I07 nooit gestaan hoezeer zij ook den mond vol hebben van de rechten der nationaliteiten. In hun eigen streek hebben Basken en Vlamingen, Bretoenen en Provencalen, Elzassers en Italianen afstand van hun taal moeten doen en hun stamgevoel prijsgeven, om sinds de dagen der Omwenteling door de opbouwers van het hedendaagsche Frankrijk niet als slechte staatsburgers gedoodverfd te worden, wat tijdens het schrikbewind levensgevaarlijk was. Het Fransch staatsbegrip staat lijnrecht tegenover het nationaliteitsbeginsel. Bert. Auerbach, hoog: leeraar te Nancy, geeft dit volkomen toe, waar hij over ethnische vraagstukken schrijft: „Pour que le jugement d'un Francais soit sincère et objectif en un pareil sujet il doit se défier et se défaire de sa propre conception nationale: en appliquant a 1'Autriche ou a la Hongrie notre formule de 1'Etat, nous serions amenés a prendre parti pour les centralistes et les unitaires a outrance, pour les Allemands et les Magyares contre les nationalités opprimées" 24). Heilige eenvoud! Wist in 1898 Zijn Hooggeleerde nog niet dat tegenover vijanden logische bezwaren niet gelden. Voor de meesten is de politiek geen gewetenszaak maar een gevoelszaak en partij voor Duitschers en Magyaren zouden de Franschen nooit hebben gekozen. In degenen, die tegen het Oostenrijksch-Hongaarsch gezag streden, hebben zij immer bondgenooten gezien en bondgenooten worden gesteund, of zij recht handelen of niet. Dat na het uitbreken van den wereldoorlog de Fransche woordvoerders de vlag van het nationaliteitsbeginsel tegenover de Middenrijken hebben doen wapperen, kan alleen hen verbazen, die de innerlijke geschiedenis van Frankrijk kennen en tevens gelooven aan een logisch verband tusschen woorden en daden bij staatslieden. Trouwens, hun eenige richtsnoer is het middel, waardoor zij de tegenpartij schade kunnen berokkenen. In geen enkelen centraliseerenden staat, en dat was M) B. AUERBACH, Les Races et les Nationalités en Auttiche-Honqrie. Paris, i8«8, blz. 5—6. io8 DERDE HOOFDSTUK en is Frankrijk in de hoogste mate, heeft ooit een regeering anders dan noodgedwongen de leer der nationaliteiten binnen haar eigen grenzen afgekondigd. De aanwezigheid van vreemde stammen binnen de staatsgrenzen wordt eerder ontkend. Het beginsel is alleen toepasselijk elders, aan de overzijde, waar het grondgebied van een vijandelijken staat erdoor verbrokkeld kan worden. Desnoods wordt de leer der nationaliteiten verdraaid en willekeurig uitgebreid in eenen zin, die tegen haar ethnische waarde regelrecht indruischt. In zijn opstel uit het jaar 1903 heeft R. Chélard in een beknopten vorm de voornaamste bezwaren verzameld, die tegen de oplossing van het vraagstuk der nationaliteiten aangevoerd worden en tegelijk lucht gegeven aan den tegenzin, welken het in Frankrijk verwekt. Het beginsel, waarvan de toepassing, volgens zijne tegenstanders, Europa naar de Middeleeuwen zou terugleiden, „est devenu la marotte, 1'idée fixe, le dada de petits peuples vivant encore a 1'état agricole," en tot gegronde ergernis van die idealisten in de Donaulanden, die gedeeltelijk erin geslaagd waren de eeuwenoude veeten tusschen Roomsche en Orthodoxe Zuidslaven te dempen, schreef Chélard verder: „le principe des nationalités, complètement identifié avec celui des races, est devenu la pomme de discorde des clans, des tribus, des villages oü une rue combat 1'autre parceque 1'une est serbe et 1'autre croate" 25). Tijdens het berucht rechtsgeding van Zagreb (Agram, 1909) is inderdaad de sterke wederzijdsche afkeer van Kroaten en Serven voor de gansche wereld aan het licht gekomen, maar de staatslieden, die alvermogend, de vereeniging van Serven, Kroaten en Slo/enen afkondigden, hebben daar wellicht niets van vernomen of bekreunden er zich niet om, omdat hun politiek toen pro-Servisch was. Het betoog van Chélard is gericht tegen de denkbeelden van E. de Laveleye, die, door zijn ") T.a.p. blz. 638. Chélard verwisselt ras en volksstam. STAAT EN NATIONALITEITSBECjraSEL IOQ vlaamschgezindheid voorgelicht, altijd in de bres stond voor de verdrukte stammen. Laveleye heeft voorgoed bewezen, dat het ontwaken der nationaliteiten het gevolg is geweest van de ontwikkeling der demokratie, der drukpers en der letterkundige kuituur in de 19e eeuw. Door het invoeren van een uitgebreid kiesrecht kwamen afgevaardigden van de door het heerschend volk niet geassimileerde onderlagen in de wetgevende lichamen en Europa moest eindelijk het protest der onmondige volken hooren. Dichters en geleerden hadden te voren hun stambewustzijn opgewekt en voor hun misprezen " spraak een plaats naast de andere opgeeischt. Om het streven naar nationale gelijkgerechtiging te stuiten zegt Laveleye, zou men den vooruitgang moeten stremmen en naar het despotisme terugkeeren 28). Omdat in Frankrijk de weerstand der vreernde stammen gebroken werd door de assimilatie der hoogere standen en de lijdzaamheid van de burgen) en de arbeiders in het besef hunner machteloosheid, verwisselt Chélard wereldburgerschap en overgang tot een vreemde nationaliteit: „Les peuples avances de notre Occident ont dépassé le moment oü, pour base de 1'association, on ne veut que la communaute de race. Ils sont déja si engagés dans les idéés cosmopolites que la passion ardente qui amme les jeunes nations de 1'Oriënt en voie de formation leur est a peine intelligible, ce qui est du reste la principale cause de ce que cette question des races est si mal traitée et si mal comprise en France" 27). En ha staaft zijne meening met de volgende woorden, die volkomen bewijzen, dat ten opzichte der taalvrijheid Frankrijk zelfs voor Pruisen moet onderdoen: „Voulez-vous une preuve de ce que la France, par exemple, a dépassé 1'étape de son développement oü les agitations politiques du fait de la proscription de telle ou telle langue puissent recommencer, vous n'avez qu'a voir le peu de cas qu'on a fait de 1 interdiction du breton dans les églises de Bretagne par ») Cft. CHÉLARD, t.a.p., blz. 644 en LAVELEYE, t.a.p„ blz. 32. ") T.a.p. blz. 646. 109 IIO DERDE HOOFDSTUK le gouvernement Combes: que les gouvernements allemand, hongrois ou autrichen essayent donc une fois d'interdire le tchèque, le roumain, le serbe ou le polonais dans les églises des régions habitées par ces races, et vous verrez le tollé général que suscitera cette mesure. . . . " 28). Overgang tot een andere, tot een groote nationaliteit is geen cosmopolitisme en over het algemeen ook niet het van zich afwerpen van elk nationaliteitsgevoel. Alleen door zichzelf naar eigen volksaard uit te leven en tevens door zich het beste van vreemden eigen te maken wordt men een wereldburger. De meeste overloopers worden nationalisten in den engsten zin en verfoeien het volk, waaruit zij gesproten zijn. De echte wereldburger koestert geen haat tegen de volken om zich heen, maar tracht in hun wezen door te dringen en wat hem eerst afstoot te begrijpen, zonder steeds op eigen voortreffelijkheid te pochen. In het land, waar het ethnisch begrip der nationaliteit, dat taalgenooten over de staatsgrenzen heen vereenigt en gescheiden stamverwanten verzamelt, geen waardeering vindt, omdat het den onmisbaren grondslag niet vormt voor zijn uitzettingspolitiek, wordt een afwijking van de leer der nationaliteit gehuldigd, die de gewenschte aanleiding is geworden om vreedzaam en kultureel in het grensgebied te dringen en er de kiemen neer te leggen voor tweedracht en vervreemding onder zwakke stamgenooten. Boven de ethnische nationaliteit stellen de Franschen en al wie zijn eigen volk verzaakt, de nationaliteit uit vrije keuze, wat Chélard 29) ,,la nationalité politique élective" noemt, welke niets te maken heeft met taal en afstamming. Dat „geestelijk" begrip der nationaliteit is gevestigd op de gemeenschappelijke belangen en idealen ontstaan door lang samenleven in denzelfden staat. Bij grensvolken met zwak stamgevoel kan door het 88 ) T.a.p. blz. 646. **) T.a.p., blz. 646—647. STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL IX% tijdelijk ondergaan van dezelfde lotgevallen en door het aannemen van een vreemde taal door de leidende standen een uitheemsch patriotisme het eigen verdringen. Doch vooraleer de eenheid van hoog en laag is bereikt, doormaakt het volk een lang tijdvak van tweespalt en achterlijkheid, die noch den vrede noch de beschaving te goede komen. Elkeen dus, die zelfstandig oordeelt en niet imperialistisch voelt, doorziet dadelijk, dat deze afwijking van het nationaliteitsbeginsel een gevoel van onnatuurlijke saamhoorigheid opwekt, de volkseenheid ontbindt en anti-sociaal werkt, omdat ze de kloof tusschen hoogere en lagere standen door taalverschil verwijdt en ongunstige bestaansvoorwaarden schept voor al degenen, die zich niet snel aanpassen en die stam en taal getrouw blijven. Het zoogezegd geestelijk nationaliteitsbeginsel stelt een premie op volksverraad in de streken, waar de vreemde nationaliteit aanhangers vindt. Hoe het ook heete Duitsch of Fransch, Magyaarsch of Russisch, want het is geen specifiek Fransch verschijnsel, het werkt denationaliseerend en niet internationahseerend. Het doet een tweede nationaliteit kunstmatig ontstaan op een bodem, waar voorheen éen enkele woonde en vermeerdert de vijandschap onder de volken. ... , ■ Een voorstander van dit nationalisme, dat in Vlaanderland zooveel onheil heeft gesticht en dat België tot een vazalstaat heeft verlaagd, is Prof. H. Pirenne, die tegenover de Duitsche opvatting der natie als taal- en rasgemeenschap 30), als natuurverschijnsel, dat zich den eenlingen buiten hunnen wil opdringt, de westersche opvatting der natie als vrijwillige vereeniging van groepen, als staatkundig en geestelijk wezen stelt. De Belgische geschiedschrijver spreekt in zijn geschrift over het pangermanisme in België 31) niet als geleerde maar als politiek geest- 80) Maurice Barrès, de propheet der weerwraak, le noble instinct de la revanche, heeft in een bui van oprechtheid gezegd: „Une même langue, les légendes communes voila ce qui constitue les nationalités. Scènes et doctrines du nationalisme. Paris, iqo2 blz. 473M) Le Pangermanisme et la Belgique. Brussel, ioig. III 112 DERDE HOOFDSTUK drijver en toont er zijn onwil om de begrippen volk en natie, volkswezen en staatswezen te onderscheiden, wat zijn spitsvondig betoog bovendien verward maakt. Hij vereenzelvigt het volksbegrip met het staatsbegrip en staat bijgevolg dichter dan hijzelf vermoedt bij de Duitschers, die hij met zijn bitteren, vaak rechtmatigen spot, vervolgt. De Gentsche hoogleeraar, die zoolang aan den leiband van zijn leermeester Karl Lamprecht liep, heeft van het ontstaan van den Belgischen staat een aprioristische opvatting, die herinnert aan de Duitsche lofreden van het historisch voldongen feit. Pirenne vergeet, dat in het romantisch tijdvak het niet alleen de Duitschers waren, die aan de volstrekte eenheid van volk en ras geloofden en dat deze dwaling nog dagelijks in talrijke toespraken en geschriften in Oost en West voorkomt. „L'infame race germanique" is een afgezaagde doch geliefde spreekwijze geworden en de Duitsche taal stempelt al wie ze spreekt tot rasgenooten der Rijksduitschers. Derhalve durven Duitsch-Zwitsers en Luxemburgers ze haast niet meer gebruiken, overal waar de Gallische haan kraait. Mazzini en de levenswekkers der verdrukte nationaliteiten vereenigden de begrippen taal, volk en ras en Emiel de Laveleye was niet afkeerig van de leus „de taal is gansch het volk". Onder den invloed der anthropologische gegevens onderscheidt men thans het ras als natuurwetenschappelijk, het volk als ethnographisch en de natie of staatsburgerschap als staatkundig begrip. De aanvankelijke fout van Pirenne is zijn vasthouden aan de eenheid van volk en natie. De Duitschers, die van het ander standpunt uitgaan en die dezelfde eenheid huldigen, ditmaal als natuurlijk verschijnsel, dwalen evenzeer. In de vorige hoofdstukken is uitvoerig aangewezen, dat volgens het ethnisch begrip — niet het raciale — het volk of de nationaliteit zich voordoet als een kuituuren taalgemeenschap, welke door staatsgrenzen niet noodwendig omsloten is. De natie is een staatkundige groepeering, maar zij berust zelden op de vrij- STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL 113 willige vereeniging der bewuste eenlingen. Vooral en meestal niet in den beginne. De natie naar de omschrijving van Pirenne en van zijn Fransche voorgangers heeft zoo goed als nergens een historischen achtergrond. Onbegrijpelijk is het dat een kenner der Belgische geschiedenis durft zwart op wit laten drukken: „La Belgique bilingue s'est constituée au cours des siècles par la libre volonté de ses populations". Pirenne's werk is gevuld met verhalen van den strijd der Vlamingen tegen hun vorsten, van Luik82) en JDinant tegen de hertogen van Bourgondië, die de eenheid van hun landen wilden verwezenlijken om hun persoonlijke macht te vergrooten en van het verraad der Vlaamsche en Waalsche poorters, die tegen hun wettige vorsten de hulp van vreemde koningen inriepen. De Vlamingen, die de eerste Belgische geschiedschrijvers na 1830 eerden, waren, naar Pirenne's opvatting, muiters en oproerlingen, die voor hun stedelijke of gewestelijke zelfstandigheid vochten. Tijdens den strijd tegen Philips II was de eendracht tusschen Vlamingen en Walen van korten duur. Aan den afval der Waalsche Malcontenten is het grootendeels te wijten, dat Noord en Zuid niet éen zijn geworden. Niet de wil van het volk, maar de overmacht van het uitheemscb Bourgondisch huis, de dwingelandij van keizei Karei en van zijnen opvolger, de overwinningen van den hertog van Parma eri de val van Napoleon te Waterloo zijn de historische grondslagen van den Belgischen staat. Alleen in 1830 heeft, met de hulp der Franschen, wier annexatielust zich, dank zij Engeland, moest intoomen, de wil van de Walen en van een deel der verfranschte Vlamingen den doorslag gegeven tot het stichten van den Belgischen staat. Doch als het Zuid-Nederlandsch erfdeel der Bourgondiërs vergroot wordt, zooals bij het verdrag van Versailles, door de aanhechting van Eupen- 32) Luik bleef buiten den Bourgondischen staat, doordat bet een prins-bisdom was. Tot in 1797 was het rechtstreeks een deel van het Duitsche rijk. Rassen en Volken 8 DERDE HOOFDSTUK Malmedy, is het niet de vrije wil der nieuwe staatsgenooten, doch het geweld, dat beslist. En niemand heeft gezien Prof. Pirenne toen de hand uitsteken om de westersche opvatting der natie hoog te houden. Deze westersche opvatting der natie is niets anders dan in akademische sofistiek omhuld boerenbedrog. Wie kan in ernst met Ernest Renan zeggen: Une nation est un plébiscite de tous les jours. De beroemde Fransenman, wiens vader een Breton bretonnant was, heeft stellig de draagkracht van zijn woorden niet beseft. Geen enkele staat zou vrijwillig een volksstemming toelaten als deze de afscheiding van een gewest of een gemeente tot gevolg moest hebben. Het afscheidingsrecht wordt overigens betwist door volgelingen van Renan, zooals Prof. L. Le Fur. Noch een stad noch een provintie mag in deze voor zichzelf beslissen, doch het gansche land, dat is het heerschend volk. Chélard heeft ontegensprekelijk aan het innerlijk gevoelen van zijn landgenooten reeds vóór den oorlog een vasten vorm gegeven. A. Hauser33), R. Johannet34), Le Fur deinzen allen terug voor wat zij noemen de anarchistische gevolgen van het nationaliteitsbeginsel, dat zij verfoeien. Het zelfbeschikkingsrecht is, h. i., evenzeer gevaarlijk voor de eenheid van den staat. De vrijwillige vorming der natie en van den staat behooren tot de geschiedenis en tot het verleden. Oprechter is Masaryk, die afkeerig van zulk een wetenschappelijke leugen, bekent, dat juist in het verleden het geweld aan de staten het aanzijn heeft gegeven. Volgens Prof. A. Pillet uit Parijs is insgelijks het tijdens den oorlog hoog gehouden zelfbepalingsrecht, zooals hij in October 1920 te Leiden betoogde, onvereenigbaar met de stabiliteit, welke een der beginselen van den wereldvrede is, want het begunstigt de anarchie. Wanneer Pillet beweert, dat het recht der volken om over zich zei ven te beschik- 83) Le principe des nationalités, Les origines historiques. Paris, 1016. 34) Le principe des nationalités. Paris, iqi8. 114 STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL 115 ken niet het geheim van het geluk der menschheid is, dan heeft hij wellicht politieke bedoelingen. Hij' schijnt te betreuren, dat de verdragen van Versailles en St. Germain door de Angelsaksische denkbeelden van Wilson beïnvloed zijn. Want hij zegt „in hooge mate beïnvloed", terwijl het zelfbeschikkingsrecht aan vijf millioenen Duitschers ontzegd werd. Le Fur gaat verder en met het meerendeel der Franschen acht hij het veroveringsrecht billijk als sanctie om zich na een onrechtvaardigen oorlog tegen een nieuwen aanval te beveiligen. Hij heeft hierbij het oog op het Rijnland, dat ofschoon in 1918 volkomen Duitsch, om de wandaden van Duitschland zijn zelfbeschikkingsrecht heeft verbeurd. Is dit niet met de naoorlogsche rethoriek herhalen wat Merlin de Douai met de goedkeuring der Conventie in 1795 verklaarde: „La République frangaise peut et doit, soit retenir a titre de conquête, soit acquérir par des traités, des pays qui seraient a sa convenance, sans consulter les habitants" 35) . Zooals de Republiek destijds haar landspalen vooruitschoof, begeert zij het nogmaals te doen 86). Om haar aanspraken te steunen kan zij zich altijd min of meer beroepen op het geestelijk nationaliteitsbeginsel dat geen vaste grenzen erkent, terwijl het taalgebied die over het algemeen wel heeft. Het is beter te luisteren naar F. Laurent, een van de weinige Gentsche hoogleeraren, die een Europeesche vermaardheid hebben en wiens Histoire du droit des gens et des relations internationales een standaardwerk is, wanneer men een objectief antwoord op de hier behandelde vragen verlangt: „On dit que les nations sont de Dieu aussi bien que les individus; que Dieu leur a assigné un territoire particulier, qu'elles sont appelées a exploiter; qu'il leur a donné une langue particulière, marqué de leur individualité, un caractère a part, une mission spéciale. Tout cela est vrai, et la conséquence qui m) Races, nationalités, états. Paris 1922. Hauser t.a.p. blz. 22 durft tegenover het ethnisch en taalpatriotisme ,,le patriotisme librement consenti de la Révolution" stellen. n6 DERDE HOOFDSTUK en résulte. c'est que le principe des nationalités doit présider a la constitution des Etats".37). Pirennè kan niet afstrijden, dat deze opvatting van den Franschgezinden Luxemburger Francois Laurent weinig of niet van de Duitsche afwijkt, te meer dat Laurent vaststelt dat het taalverschil een teeken van nationaal verschil is 38). En dat hij den staat niet beschouwde als een vrijwillige vereeniging der staatsaanhoorigen blijkt duidelijk uit het volgende: „Un état est d'ordinaire une réunion accidentelle d'individus agrégés, plutöt qu'associés par une force souveraine qui les domine amsi une création purement artificielle, indépendante des lois de la nature et des populations, un élément variable soumis aux chances de la politique" 39). Men mag veronderstellen dat Pillet, die de zuivere nationaliteitsleer niet kan aanvaarden, al is het niet omdat deze aan de annexatiezucht perken stelt, maar omdat hij als Franschman 40) er volkomen vreemd tegenover staat, met de opvatting van zijne landgenooten ook niet instemt en verkiest te zeggen, dat geen enkel bevredigend antwoord ooit is **) „Men zegt dat de natiën het werk van God zijn evenals de eenlingen:, dat God hun een bijzonder grondgebied aangewezen heeft, hetwelk zij genoodigd zijn uit te baten, dat hij hun een eigen taal heeft gegeven, als teeken hunner individualiteit, een afzonderlijk karakter, een bijzondere roeping, dat alles is waar met de gevolgtrekking, dat bij de samenstelling der staten het beginsel der nationaliteiten den doorslag moet geven". T.a.p. T. x. Les Nationalités. blz. 12. . , . , „ 3S) ,,La diversité de langues est un signe de la diversite nationale . 3B) „Een staat is gewoonlijk een toevallige samenvoeging van eenlingen aleer bijeengebracht dan vereenigd door een oppermacht, die hen beheerscht. . . . deshalve is hij een louter kunstmatige schepping, van de natuurwetten en van de bevolking onafhankelijk, een veranderlijk element, aan de politieke wisselvalligheden onderworpen". T.a.p. T. XVIII, blz. 472. 40) Dit is de meening van E. de Laveleye, B. Auerbach en van A. van Gennep. Aan Auerbach's omschrijving der nationaliteit heeft men feitelijk niets: „De nationaliteit is een onbegrijpelijke werkelijkheid, zij is onstoffelijk als de barnkracht waarvan de afgeleide verschijnselen den innerlijken en samengestelden aard slechts onvolkomen doen kennen." (T.a-p. blz. XXIV). Van Gennep zegt. van de Franschen dat zij de grootste moeite hebben om te begrnpen, dat voor andere volken de taal een symbool kan wezen, ja bet symbool bij uitnemendheid en dat haar verdwijning gelijk staat met de verdwijning van het volk, dat die taal spreekt. (T.a.p. T. 1. blz. 218). STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL 117 gegeven op de vraag: Wat is een nationaliteit ? Wat is een volk? Het is jammer dat Pillet met deze meenmg niet alleen staat en dat de gevolmachtigden, die de nieuwe kaart van Europa hebben geteekend, van deze onzekerheid hebben partij getrokken om de staatsgrenzen naar eigen willekeur af te bakenen en van de eenige gelegenheid niet hebben gebruik gemaakt om de grondslagen van een duurzamen vrede te vestigen. - . De handlangers van het imperialisme hebben m Oost en West — de pangermanen zijn evenmin als de Franschen afkeerig van de westersche opvatting der nationaliteit, die de Oostzeegewesten voor het Duitsche Rijk moest winnen — uit deze vervalschte nationaliteitsleer vérstrekkende gevolgen getrokken, welke dreigen de onrust in Europa te bestendigen. Het is opvallend hoe in den wereldoorlog door dezelfde partij beide opvattingen werden voorgestaan naar gelang de omstandigheden. Waar men volgens de oorspronkelijke ethnische geen aanspraak op vreemden bodem kon maken, moest de geestelijke of vrije opvatting dienstdoen om roofzuchtige oogmerken te wettigen. Waar deze te kort schoot omdat gaandeweg de meeste bewoners van het begeerde land weer stambewust waren geworden en waar men voor de uitkomsten van een volksstemming vreesde, beriep men zich op het historisch recht om zijn staatsgrenzen te verzetten. Nadat de beslissing op het slagveld was gevallen, werd de strijd in de raadkamers der overwinnaars voortgezet en het nationaliteitsbeginsel veranderde van gedaante naar vereischte van den landhonger der groote en kleine staten, die naar den grootsten buit hunkerden. Millioenen Duitschers en Magyaren, honderdduizenden Turken, Bulgaren en Zuidslaven werden zonder volksstemming en ondanks hun verzet bij vreemde staten ingelijfd. Hiertegen protesteerde Pirenne niet namens de hooggeroemde vrijzinnige nationaliteitsleer. Ja, hij vond het jammer dat Wilson en Lloyd George het Belgisch opzet. n8 DERDE HOOFDSTUK Limburgers en Zeeuwsch-Vlamingen tegen hunnen zin binnen te palmen, deden mislukken. Slechts op de wederspannige Eupenaars mocht België zijn annexionistische lusten botvieren, ten spijt van het zelfbesch ikkingsrecht. Misleid door hunnen vrijheidszin hebben idealisten als Elisée Reclus en Romain Rolland, wien niemand imperialistische bijbedoelingen zal aanwrijven, zich voor het willekeurig nationaliteitsbegrip verklaard. Zijn imperialistische kleur is hun ontgaan. Wereldburgers door den geest en Franschen van harte zijn zij theoretisch voor het stamgevoel koel gebleven, zonder te bedenken, dat werkdadige liefde voor eigen taal en kuituur de krachtigste uiting van het stambewustzijn is en dat derhalve het Fransch nationaal gevoel in hen werkzaam blijft. In alle oprechtheid meenen zij, dat iedereen vrij moet gelaten worden zijn nationaliteit te bepalen; zij verwachten dat elkeen voor de beschaving en voor de ontvoogding van het menschdom de beste keus zal doen. Hoe gevaarlijk deze individualistische, willekeurige bepaling kan worden voor den innerlijken vrede en de rust van een land schijnt Elisée Reclus niet te vatten. Sprekend over de Grieken en uit het oog verliezend, dat in het Oosten de gekozen nationaliteit meestendeels met de geloofsbelijdenis gelijk staat, zegt hij met een kinderlijke naieveteit: „Plus que tous les autres peuples, les Grecs représentaient réellement une „idéé" précisément parceque la question du lieu natal, de race ou de langue est chez eux complétement subordonnée a celle du voeu personnel. „Je suis Hellène!" Cela suffit pour qu'un Slave, un Valaque, un Albanais, un homme de n'importe quelle nationalité par la descendance puisse être et doive être réellement considéré comme Grec. C'est la volonté qui fait la patrie d'élection; les circonstances extérieures ne sont rien, on ne s'intéresse qu'a la vie dans son essence profonde" **) T.a.p. blz. 104. STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL 119 De geschiedenis van den moorddadigen rassenstrijd in Macedonië vóór den Balkanoorlog laat de schaduwzijde zien van de door Reclus aanvaarde leer der geestelijke nationaliteit. In dat aan stammen al te rijke land had de overgang van het eene kerkgenootschap tot het andere niet alleen broodroof, maar vaak ook moordslag en brandstichting tot gevolg. Van het wankelbaar stambewustzijn bij velen werd namelijk door de ijveraars van Patriarchisme en Exarchisme partij getrokken. Tot de Roemeensche regeering toe bezoldigde schoolmeesters en geestelijken om de van het moederland in taal* eilanden gansch afgescheiden en half-vergriekschte Koetzo-Vlachen door overreding en door voorspiegeling van allerlei voordeel voor het Roemenendom terug te winnen. Trouwens, het was veeltijds uit nood dat Slaven en Koetzo-Vlachen uitriepen dat zij Hellenen zijn. Van vrije keuze werd in de Grieksche nieuwsbladen gerept, maar de Patriarchische geestelijkheid liet geen dwangmiddel onaangeroerd om die Slavophone Hellenen te beletten zich bij het Bulgaarsch Exarchisme aan te sluiten. Van haren kant richtte zich de gewelddadige politiek der Bulgaarsche komitadzjis niet uitsluitend tot hunne taalbroeders. Opgehitst door hun kerkeliike overheid stonden stamgenooten tegenover _ stamgenooten en er werden bloedbaden gesticht ijselijk genoeg om de oordeelkundige en nadenkende lofsprekers der vrije nationaliteitskeuze voor immer af te schrikken van de verwezenlijking van hun ideaal. Romain Rolland, die in Jean-Christophe het Duitsche en het Fransche wezen heeft trachten te verzoenen, toont zich evenzeer als Elisée Reclus gesloten voor de ethnische opvatting van de leer der nationaliteiten. In 1909 toen in Elzas-Lotharingen de invloed der verfranschte burgerij uit den Napoleontischen tijd aan het tanen was en het stambewustzijn bij de Duitsch-opgevoede geslachten sterk aan het groeien was, verdedigde Rolland het recht van het Alemanisch grensvolk om alle taal- en 120 DERDE HCX)FDSTUK stamgemeenschappelijke banden los te scheuren 42). „Les Alsaciens étaient-ils ou non Allemands, —■ la n'était pas la question. Ils ne voulaient pas 1'être: et cela seul comptait. Qui donc a le droit de dire: Ce peuple est a moi: car il est mon frère"? Si son frère le renie, quand ce serait a tort mille fois, les torts retombent tous sur celui qui ne sut pas se faire aimer, et qui n'a aucun droit a prétendre 1'attacher a son sort' 43). Klinken deze woorden niet als een aansporing tot het opwekken en verscherpen van broedertwisten onder stamverwanten! De leer der nationaliteit uit vrije keuze is een vrijbrief in de hand van heerschzuchtige mogendheden om door allerlei gekonkelfoes de geesten aan den overkant voor annexatie rijp te maken. Noch de vrede noch het internationalisme wordt erdoor bevorderd. Het willekeurig begrip der nationaliteit wortelt niet in de natuur van den mensch. Het werd bedacht om vroegere veroveringen en toekomstige inlijvingen goed te praten. Het laat zich als de openbare meening drijven op de zee der wereldgebeurtenissen. Het verscheurt de eendracht onder stamgenooten. Het is het machtigste geestelijk wapen van het annexionisme. Doordat hun uitgangspunt verschilt kunnen Duitschers en Franschen hetzelfde woord desannexeeren bezigen, om hunne aanspraken op hetzelfde gebied te steunen. Bij het uitbreken der Fransche omwenteling hebben velen de leer der vrije nationaliteit begroet als het voorteeken van een nieuwe wereldorde. Toen meenden zij te hooren den maatgang der bevrijders, die het harmonisch samengaan der volken onder de leiding van Frankrijk zouden mogelijk maken. Zooals in de Middeleeuwen waren toen de politieke idealen sterker dan de banden der stamgenootschap. Doch de aanhechting van steden en gewesten M) Het bij de onoordeelkundige menigte ontbrekend gevoel van Duitsche saamhoorigheid is het gevolg van het gevoel dat het Elzassisch dialect geen Duitsch is. a) Jean-Christophe a Paris. — Dans la liaison. Paris igoo, blz. 236—237. STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL 231 bij Frankrijk was meestal het werk van een roekelooze minderheid en geen bezonnen daad. Overal stonden republikeinsche legers om desnoods in te grijpen. Zoo sloot zich de vrije stad Muihuizen bij Frankrijk aan en stemde in 1792 Mainz voor de vereeniging met het land der Omwenteling. Wanneer nu het communisme in Midden- en WestEuropa zegevierde zou de aansluiting bij SovjetRusland op dezelfde wijze tot stand komen. Het toenmalige Parijs en het hedendaagsche Moskou hebben dezelfde betrekkelijke aantrekkingskracht. Beide hebben een schrikbewind uitgeoefend. Beide hebben zich een dictatoriale macht toegeëigend. Het eerste strafte zelfs het federalisme met den dood. Het tweede heeft daarentegen Rusland in een bond van Sovjet-republieken herschapen. Engeland begreep dadelijk dat de Fransche Omwenteling de veroveringspolitiek van Lodewijk XIV voortzette. ... De Zuidelijke Nederlanden werden een rranscn wingewest. De Belgische schoolboeken ontkennen, dat de vrijheid hier grooter door werd. Van volksstemming geen spraak. Langs den Rijn, tusschen Maas en Schelde regeerden Fransche commissarissen. De volkstalen moesten in het openbaar leven wijken voor het Fransch, het zinnebeeld van het Fransche staatsburgerschap. Steun vonden de Franschen bij de nieuwe rijken, bij de opkoopers van kerkelijke goederen, bij al degenen die altijd voor het gezag kruipen of die het oud bestuur haatten. Wie Heine") gelezen heeft weet hoezeer Dusseldorp Fransch voelde in dien tijd. In gansch het Rijnland waren er sterke Fransche sympathieën. Ware Napoleon's regeering niet kortstondig geweest, dan zou het verfranscht zijn geworden zooals de Elzas. INu wordt het Saargebied gedenationaliseerd. Als de Fransche geweldpolitiek daar lukt, dan zal men ook spreken van vrijwillige aansluiting der Saarbewoners. De bevestigende uitslag eener volksstemming ") O.a. Het boek Le Grand. W.B., Amsterdam. 121 DERDE HOOFDSTUK is daarvoor geen vereischte! Omdat zij alle grenzen voortdurend onzeker maakt, verstoort de nationaliteit uit vrije keuze het Europeesch evenwicht. Wanneer een gedenationaliseerd volk door middel van het onderwijs weer in voeling komt met de kuituur van zijn stamgenooten en met zijn eigen verleden dan ontwaakt weer het stambewustzyn. Ducrocq in Les Matches de l'Est heeft blijken van zijn onrust gegeven over het voortschrijden der verduitsching in Duitsch-Lotharingen en Neder-Elzas; vóór den oorlog voelde G. Hervé 45), dat het Rijksland voor de Fransche gedachte verloren ging. Hetzelfde proces van renationaliseering deed zich in de 19e eeuw voor langs de Adriatische kust, waar de burgerij haar Italiaansch bovenkleed afwierp om weer Slavisch te spreken en te voelen. Het Iersch parlement, dat in 1801 het zelfbestuur van het eiland vernietigde, is door de Dail Eireann vervangen. In Bretanje worden de stemmen luider, die los van Frankrijk roepen. Waar staatsdwang de nationaliteit uit vrije keuze niet begunstigt, moet zij het mettertijd afleggen voor de ethnische nationaliteit. De eerste is niet het kind der demokratie, maar de vrucht van kapitalistischen en zedelijken dwang, politieke knepen en kuiperijen. Zij is niet verbonden aan het tijdens den oorlog zoozeer geprezen, maar nadien niet toegepaste zelfbeschikkingsrecht. Overigens zelfs in Frankrijk is de nationaliteit uit vrije keuze een akademisch en kunstmatig begrip. Dit is ook de meening van Eduard Blocher, die zich vanzelfsprekend verzet tegen de volledige toepassing van het nationaliteitsbeginsel, omdat het de verdeeling van Zwitserland mede zou sleepen, maar toch erkent dat de taal als kenmerk der nationaliteit geldt, overal waar het vraagstuk ter sprake komt. De Franschen schrijven, dat men volgens de taalgrens de nationaliteitsgrens niet mag vaststellen maar zij denken anders dan de Italianen ") L'Alsace-Lorraine. Paris 19 iv I 22 STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL met het oog op Elzas-Lotharingen. Wanneer zij spreken van Tsjechen, Polen, Serven, Italianen dan hebben nationaliteit en taalgemeenschap dezelfde beteekenis 46). Tot eene eerlijke en volkomen toepassing van het nationaliteitsbeginsel zijn de Duitschers nooit geneigd geweest. Met hun Hegeliaansche verheerlijking van den staat, als den volmaakten vorm der maatschappelijke organisatie hebben zij spoedig het standpunt van Herder verlaten en de nationaliteit als iets minderwaardigs beschouwd. De oorlog tegen Denemarken in 1863—64 was .een volksoorlog. Reeds in 1848 werd Pruisen door de Duitsche bondstaten gelast de Sleeswijk-Holsteiners gewapenderhand bij te staan in den strijd tegen hunne Deensche verdrukkers. Door Engeland's tusschenkomst bleven toenmaals de hertogdommen aan Denemarken gehecht. In 1850—51 moest het Deensche leger weer een opstand dempen. Eerst in 1863 aanhoorden Pruisen en Oostenrijkers het hulpgeschreeuw hunner stamgenooten en werden de Denen uit Sleeswijk-Holstein verdreven. Doch bij de vaststelling der nieuwe staatsgrenzen gaf niet de ethnische samenstelling der bevolking den doorslag. Het Deensch landvolk van NoordSleeswijk werd van zijn stamland losgerukt. De Pruisische regeering hield de volksstemming niet, die volgens het Prager verdrag van 1866 de staatsaanhoorigheid moest bepalen en zette naderhand het werk der verduitsching onbarmhartig door. Het ") Aber nun kommen die französiscben Schriftsteller und sagen uns, das Nationalitatenprinzip sei gar nicht so zu verstehen, dass man die Sprachgrenze zur Nationalitatsgrenze machen wolle; man verstehe unter Nation etwas ganz anders, und das Nationalitatenprinzip könne der Schweiz desnalb gar nicht gefahrlich werden. Richtig ist, dass die Franzosen, weil sie auf die deutschsprechenden Landschaften des Elsasses und Lothringens Anspruch machen, die Nationalitat oft anders verstehen als die Itahener. Aber ganz offenbar nur wegen E. L. und nur für Frankreich, und nur zu ïhren Gunsten Reden sie von Tschechen, Polen, Serben, Italienern, so ist ihnen Nationalitat immer gleichbedeutend mit Sprachgemeinschaft Tatsache ist aber, dass, abgesehen von diesem besondern Fall die Franzosen und jedermamv beim Nationalitatenprinzip stets an die Sprachgrenz'en denkt". EDUARD BLOCHER, Das soqenannte Nationalitatenprinzip. Basel, i Q18. 123 DERDE HOOFDSTUK onrecht is thans hersteld, een volksstemmine heeft plaats gehad en Noord-Sleeswijk is Zuid-Jutland geworden. Insgelijks werd in 1871 tusschen het Duitsche Rijk en de Fransche Republiek een grenslijn getrokken, die niet met de taalgrens overeenkwam. Uit strategische overwegingen werd, tegen den raad van Bismarck, het gebied van Metz met het Duitschsprekend Oost-Lotharingen en den Elzas tot een rijksland vereenigd. Wel kon Duitschland op gansch Lotharingen het historisch recht laten gelden, maar niettemin werd het nationaliteitsbeginsel bij de grensbepaling geschonden. Dezen groven misslag verergerden de Duitsche ambtenaars en officieren door hun onbehendigheid en door hun aanmatiging. De Duitsche staatslieden hebben zich trouwens nooit opgeworpen tot voorvechters van de leer der nationaliteiten. „Ein Glück ist es für uns", zegt Blocher, „dass man sich in Deutschland nicht zum Nationalitaten-prinzip bekennt". De Duitsche regeering voerde een strenge Duitsche politiek. Binnen de staatsgrenzen handhaafde het bestuur den Franschen stelregel: éen staatsvolk, éen staatstaal. De Duitschers traden ruwer op, omdat de nationale minderheden bij hen niet zoo gedwee waren als in Frankrijk. Niet om het nationaliteitsbeginsel werden door den vrede van Brest-Litovsk zoovele volken uit de klauwen van Rusland bevrijd. De Duitsche regeering beoogde daarmede eene koloniale uitbreiding, zooals de Duitsche Orde weleer in het Balticum en nieuwe invloedssferen. Een onafhankelijk Polen was een bedenkelijke oplossing voor het Rijk, dat vier millioenen Polen knevelde. In Februari 1918 verklaarde de Pruisische minister Drews, dat Pruisen als eenheidsstaat geen zelfstandig Poolsch gewest binnen zijn grenzen kon inrichten. Dit zou nochtans slechts een kleine tegemoetkoming zijn geweest op den weg naar verzoening. Aan den vrijwilligen afstand van Posen, dacht geen enkel 124 STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL JJ1 Duitsch staatsman. De gewezen rijkskanselier Prins v. Bülow heeft evenwel verklaard, dat het moeielijkste staatkundige vraagstuk uit de wereld zou geruimd zijn, als de nationaliteiten door staatsgrenzen gescheiden waren en dat de vrede bestendiger zou wezen, wanneer in denzelfden staat verscheidene volken naast elkander konden leven zonder elkander hun taal op te dringen. Toch was hij sceptisch gestemd en zag de mogelijkheid niet in twee verschillende stammen in denzelfden staat tevreden te stellen47). . . Oprechte voorstanders van het nationaliteitsbeginsel zijn de Engelschen niet, ofschoon zij niet als Franschen en Pruisen de volkstalen uit bestuur en school volkomen weren. Nooit hebben de Franschen b.v. het Bretoensch in de scholen gedoogd, zooals de Engelschen het Welsch. Nimmer zullen de Fransche kamers Corsica zelfbestuur verkenen, zooals het Engelsch Parlement Ierland. Doch Erin mag geen republiek worden, Egypte niet volkomen onafhankelijk wezen, Cyprus wordt niet aan Griekenland afgestaan, Indië krijgt geen zelfbeschikkingsrecht en Zuid-Afrika moet onder de Engelsche kroon blijven, want zelfs een man als Ramsay Mac Donald is de dienaar van het Britsch imperialisme. De invloed van de taal op de vorming der nationaliteit schijnen de Engelschen niet altijd naar waarde te schatten. De gekende bioloog P. Cham- ") „Ware es auf unserer Erde einzurichten, dass die Nationalitaten sich durch Grenzpfahle und Grenzsteine so fein sauberlich von einander trennen liessen wie die Staaten, so ware der Weltgeschichte, ware der Politik dessen Aufgabe es ja ist, Weltgeschichte zu machen, ihr schwertes Problem genommen. Aber die Staatsgrenzen schelden nun einmal nicht die Nationen von einander. Ware es weiterhin möglich, dass die Angehörigen verschiedener Nationalitaten mit verschiedenen Sprachen. Sitten und verschiedenartigem Geistesleben beite an Seite in einem und demselben Staate lebten, ohne der Versuchung zu erliegen, einander die eigene Nationalitat aufzudrangen, so sant es ein gut Teil friedlicher aus auf Erde. Aber es ist nun einmal Gesetz im geschichtlichen Leben und Werden, dass, wo verschiedene •nationale Kuituren einander berühren, die um den Vorrang kampten, dass, wo zwei verschiedene Nationalitaten an den selben Kaum gebunden sind, es schwer ist beide zufrieden zu stellen, dass es unter solcheri Voraussetzungen leicht zu Friktionen kommt. FURST V. BÜLOW, Deutsche Politik. Berlin, igi 6, blz. 255—0. DERDE HOOFDSTUK bers Mitchell 48) heeft twee hoofdstukken over het ontstaan der nationaliteit geschreven, waarin hij van de taal alleen zegt, dat zij de menschen van elkander afzondert. En verders geen woord! Niet alleen de onbekendheid met de ethnische verhoudingen in Midden-Europa en in den Balkan heeft de hand geleid van hen die de nieuwe staatsgrenzen trokken, doch voornamelijk het zelfzuchtig bondgenootschappelijk belang. Engelschen en Amerikanen hebben zich om deze verhoudingen niet veel meer bekommerd dan Franschen en Roemeniërs. Staten op den grondslag van de leer der nationaliteiten gevestigd, zooals Italië, hebben zonder blikken of blozen hun streven naar gebiedsuitbreiding achter de vlag van een valsch nationalisme geborgen. De in Tripolitanië en Dodekanesos ingeleide roofpolitiek heeft Italië in den wereldoorlog zonder roem noch voorspoed voortgezet, totdat de Donaumonarchie bezweek door den afval van haar Duitsch- en Magyaarschvijandige volken. Als vergoeding voor zijn onzijdigheid kon het van Oostenrijk bijna alle streken loskrijgen „dove suona il si", waar Italiaansch gesproken wordt. Alleen de door Slavische dorpen omringde Istrische kuststeden zouden aan de Habsburgers gebleven zijn. Het aanbod werd afgeslagen. De Itahaansche eischen reikten over de taalgrenzen en Oostenrijk moest ze afwijzen om niet inbreuk te maken op het zelfbepalingsrecht van Tirolers, Slovenen en Kroaten, dat nadien noch te Saint Germain noch te Trianon door de ridders van dat recht erkend werd. In zoo hooge mate als de Russen hebben de Polen van oudsher het imperialisme in het bloed. Reeds vóór de vaststelling van hun staatsrechtelijken toestand verspreidden zij betoogen om de overwinnaars over te halen tot inwilliging van hunne aanspraken op niet-ethnisch Poolsch gebied. West-Pruisen eischten zij namens het historisch recht om een 48) Evolutie en de Oorlog, W.B., Amsterdam, 1917. I 26 STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL 127 toegang tot de zee te hebben, Midden-Litauen, Wit-Roetenië en Oost-Galicië, omdat de adel, de geestelijkheid en een deel der burgerij daar verpoolscht zijn. De Polen, die zoozeer als de Russen schuldig zijn aan den vertraagden ontwikkelingsgang van het Litausch, het Wit-Roeteensch en het Oekrajiensch, schromen niet hun inlijvingsplannen te gronden op de minderwaardigheid van die talen en op de achterlijkheid van die volken, wien zij het onderwijs door middel der moedertaal hebben ontzegd. Op het lagere peil der Poolsche kuituur beriepen zich ook de Pruisen in Posen om het Duitsch in te voeren! De vermeende ongeschiktheid van andere talen is de reden, die de imperialisten bij voorkeur te pas brengen om hun „vrije" nationaliteitsleer te doen aanvaarden. Tegenover Albaneezen, Finnen, Cataloniërs, Slovaken, Vlamingen doen Grieken, Zweden, Spanjaarden, Magyaren, Fransch-Belgen eveneens de hoogere waarde van hun taal uitschijnen. Uit moedwilligheid of uit onwetendheid erkennen of begrijpen de imperialisten niet, dat de talen der volken, die zij geestelijk willen opslorpen, alle voor ontwikkeling vatbaar zijn. Vóór de 19e eeuw waren het Magyaarsch, noch het Finsch, noch de Slavische talen wetenschappelijke voertuigen der gedachte. Sindsdien hebben zij denzelfden weg afgeloopen als na de Middeleeuwen de Romaansche en Germaansche talen. Op korten tijd kunnen het Estisch, het Letsch en het Litausch, die akademische talen zijn geworden, het evenver brengen. Niet door de oorspronkelijke leer der nationaliteiten wordt de vrede bedreigd, maar door haar imperialistische afwijkingen, zooals men het willekeurig, het geestelijk, het historisch nationaliteitsbeginsel kan noemen. Chélard, die beweert, dat „la revendication de 1'autonomie pour les races est chose indifférente en elle-même, par ses conséquences plus nuisible qu'utile et ne peut en tout cas constituer un droit" 49) is van een ander gevoelen 4B) T.a.p., blz. 648. 128 DERDE HOOFDSTUK en hij besluit zijn verhandeling met de volgende woorden: „Le principe des nationalités ne nous semble pas pouvoir tenir devant une critique logique et lorsque ceux qui sont appelés a penser pour les autres en auront fait justice, ce sera un grand pas de fait vers la paix que nous cherchons tant en Europe" B0). Stellig heeft zijn uiteenzetting van de leer der nationaliteiten bij de meesten in Frankrijk instemming gevonden 51) en eerst het uitbreken van den oorlog en de bondgenootschappelijke politiek hebben de Franschen genoopt hun denkwijze eenigermate te herzien. Sindsdien spreken hun regeerders of zij een gansch ander inzicht in het vraagstuk hebben gekregen. Het door Chélard gewraakte recht op zelfstandigheid werd tijdelijk tot een dogma verheven, doch alleen toepasselijk op de nationaliteiten in de vijandelijke staten, b.v. in Duitschland, in de Donaumonarchie en in Turkije. De overige ethnische minderheden moeten in de beperking van hun eigen vrij geestesleven berusten, zonder werkelijk verzet hun ondergang tegemoet snellen en hun zelfstandigheid prijsgeven voor de zaak van hunne beheerschers. Is het niet opmerkelijk, dat Mr. Woodrow Wilson, die later het zelfbeschikkingsrecht der volken plechtig zou afkondigen, in 1916, toen hij nog niet openlijk partij had gekozen, de noodkreten van den Bond der vreemde Volken in Rusland onbeantwoord liet, terwijl hij in 1917, toen Finland zich afscheidde van den Russischen staat, welke nog aan de zijde der Westelijke mogendheden vocht, de jonge Finlandsche republiek dreigde met het afsnijden van eiken toevoer van levensmiddelen, -indien zij zich niet weer in het Russisch gareel voegde! Toch is het niet billijk, volgens een neutralen lofredenaar van de politiek der Vereenigde Staten, haar van zelfzuchtige drijfveeren te verdenken en zich door „de onvolledige en onzuivere toepassing van de groote beginselen te laten verleiden tot miskenning M) T.a.p., blz. 662. B1) Cfr. Ha user, Johannet. Lefur e.a. STAAT EN NATIONALITEITSBEGINSEL van haar zuivere beweegredenen en schoone bedoelingen"! Na den val van Kerenskij heeft de bolsjevieksche regeering het zelfbeschikkingsrecht der volken 'erkend, inbegrepen het recht tot volkomen losscheuring uit het oude staatsverband. Jammer, dat het zoo vaak bij de theoretische afkondiging bleef van het recht op onafhankelijkheid. Wanneer de randvolken zich werkelijk van het oude Rusland wilden afscheiden traden de bolsjeviki gewelddadig tegen hen op en onder de leus der sociale omwenteling namen zij de vrijheid terug, die zij te voren hadden rondgebazuind. In weerwil daarvan heugelijk blijft het feit, dat aan de zelfstandigheid der allogenen in het voormalig Tsarenrijk staatsrechtelijk niets meer in den weg staat en dat het thans verdeeld is in ethnische sovjet-republieken en gewesten. Zoover is men elders niet gekomen. In neutrale landen, namelijk in Nederland, waar bij de nuchtere meerderheid het stambewustzijn niet diep geworteld is, hebben sommigen, die tusschen het oorspronkelijk en het afgeleid imperialistisch nationaliteitsbegrip geen recht onderscheid maken, aan de leer der nationaliteiten en aan haar toepassingen de schuld van den oorlog gegeven. Het wordt niet betwist, dat de verkrachting van het beginsel tot nationale oorlogen aanleiding heeft gegeven. Om het onrecht tegen stamgenooten bedreven te herstellen, om hen uit de vreemde overheersching te bevrijden hebben stamverwante volken somwijlen naar de wapenen gegrepen. Voorbeelden hiervan zijn de vele oorlogen tegen de Turken, waarbij men de Russen van imperialistische oogmerken niet kan ffrij pleiten. Ook in 1912—13 waren imperialistische drijfveeren in het spel, welke tijdens den strijd tusschen de voormalige bondgenooten in werking zijn gekomen. Hoe het ook zij de wereldbrand is zoozeer uit ekonomische als uit nationalistische overwegingen ontstaan. Ethnisch nationalisme wederzijds zou een vergelijk tusschen Frankrijk en Rassen en Volken o 1 29 I30 DERDE HOOFDSTUK Duitschland mogelijk hebben gemaakt, omdat het zich niet inlaat met kuiperijen, welke tot doel hebben would-be landgenooten over de taalgrenzen aan te werven. , . Terecht schreef Prof. Bodenstein in 1917: - riet nationalisme is het eenig beginsel, dat de kans op een toekomstige oorlog verminderen kan ). De nationalist is uit den aard der zaak een tegenstander van het imperialisme. Een nationalist kan onmogelijk een voorstander zijn van een veroveringsoorlog, tenzij het doel van die oorlog is het herstel van het onrecht, dat zijn eigen natie wordt aangedaan. Maar dan is weer niet het nationalisme, maar juist het imperialisme de oorzaak van de strijd. Geef aan elk volk in een bepaald staatsverband levend, de volle vrijheid zichzelf te zijn en er bestaat voor zijn stamverwante buurman geen enkele reden om tot een oorlog te geraken Waarom dan het nationalisme verketteren, dat toch niets anders is dan het individualisme onder de mensen? De wereldbeschaving wordt verrijkt door de menigvuldigheid der nationaliteiten. Het imperialisme streeft naar de vernietiging van vernietigbare nationaliteiten, dus naar vernietiging van hetgeen de beschaving eenige aantrekkelijkheid kan geven }. Met „herstel van het onrecht bedoelt Bodenstein niet wederinlijving van vreemd taalgebied, die met het nieuw woord des-annexatie thans goedgepraat W°Götternamen, Versuch einet Lente der teligiöten Begtiffsbildung, Bonn, 1806. . .. ... T. a) De spelling der Litausche namen verschilt niet alleen bu Litausche en Duitsche schrijvers, maar ook in de verscheidene Litausche boeken. , , . , , Waarschijnlijk is Ruomuva niet een plaatsnaam, doch de benaming van het verblijf of van den tempel van den krivis. Afbeelding ba Tetzner, Danilowicz e. a. l8l l82 VIERDE HOOFDSTUK heid. Van de talrijke goden en godinnen kan men de mooie namen en hun beteekenis lezen in Salkauskis' merkwaardig boek Sur les confins de deux mondes en door vele Litausche schrijvers hun kuischheid hooren roemen. Doch over de houten beelden, die de Baltische volken vervaardigden lag niet de glans van schoonheid verspreid, die de Grieksche goden wijdde tot bovenmenschelijke wezens, die nog onze verbeelding beheerschen. Als men in Danilowicz' Lituanie artistique de afgebeelde gestalte van Perkünas bekijkt, voelt men geen geestesverheffing, zooals bij het aanschouwen van het edele voorhoofd, van het rustig gelaat van Zeus, die Hera zoo vaak ontrouw is geweest. De kruistochten. — Onze voorouders hebben niet alleen aan de kruisvaarten deelgenomen, die de verovering van Jerusalem beoogden of eindigden met de inneming van Konstantinopel; zij zijn ook tegen de Litauers te velde getrokken. De godsdienst was slechts bijzaak voor vele deelnemers aan deze rooftochten, die voor de Duitsche Orde het bezit van Pruisen, Koerland, Lijfland en Estland duurzaam maakten, doch voor Litauen enkel voorbijgaande gevolgen hadden. In de 14e eeuw waren deze kruistochten ontaard tot bespottelijke nabootsingen 12) der voormalige krijgsverrichtingen tegen de Mohammedanen en tegen de Pruisen. In de Nederlanden noemde men zulk een tocht een „geschrey" 13). Graaf Jan 12) Bald sanken sie herab, zegt Treitschke, zu einer leeren und rohen Spielerei. 18) „Het woord „geschrey" geeft genoeg te verstaan, dat de tochten tegen de Litauers, zoo zij al voorheen het karakter van, oorlog vertoond hadden, in den loop des tijds schermutselingen geworden waren. Nu en dan verzamelde zich te Koningsbergen een legertje dat in schuiten overgezet, een paar lithausche dorpen platbrandde, een vijftigtal lithausche mannen en vrouwen af- of krijgsgevangen maakte, en drie weken daarna zegevierend huiswaarts keerde. _ De aanvoerder sloeg aan den maaltijd, te midden der rookende puinhoopen, _ of op het zoogenaamd slagveld zelf, dezen of genen tot ridder. Eigenlijk waren het niet zoozeer kruisvaarten als klop- en drijf jagten. waarbij de ongelukkige Litauers, omdat zij heidenen waren en dit verkozen te blijven, voor wild dienden. Van de ernstige worsteling die indertijd tot bet onderwerpen der Pruisen geleid en den roem der Duitsche Orde gevestigd had, was nauwelijks spraak meer." ED. BUSKEN HUET, Het Land van Rembrandt. Deel I. DE LITAUERS 183 van Blois, heer van Schoonhoven, voerde er twee aan, in 1362 en in 1369. Busken Huet beschrijft ze uitvoerig in Het Land van Rembvandt. Na dergelijke en ergere ervaringen is het geen wonder, dat Gediminas zou gezegd hebben toen de pauselijke gezant bij vergissing zijn doop voorbereidde: „Indien ik ooit voornemens ben geweest christen te worden, wel dat de duivel mij dan doope. . . Waar treft men meer misdaden, meer onrecht, geweld, verdorvenheid, hebzucht dan bij de Christenen aan en namelijk bij degenen, die geestelijken schijnen te wezen, zooals de Kruisridders" 14). Het is opmerkelijk, dat de Duitsche Orde geen •aanhoudende pogingen heeft gedaan om de Litauers op vreedzame wijze te bekeeren. Zij wilde het land eerst veroveren en naderhand het Christendom aan de geknechte bewoners opdringen. De Grieksche orthodoxie, de godsdienst der WitRoeteensche en Oekrajiensche onderdanen der Litausche vorsten, had zonder geweld voornamelijk in Vilnius aanhangers gevonden, waar, onder Algirdas, orthodoxe kerken werden gebouwd. De bekeering der Litauers. — Intusschen was kort vóór de vijftiende eeuw het heidendom in Europa een anachronisme geworden en zelfs in Litauen was zijn levenskracht zoozeer verminderd, dat de tijd rijp werd voor de invoering van het Christendom. Jogaila, de stichter van het Jagielloonsche vorstenhuis, slaagde er in het voorgoed te vestigen in zijn hoofdstad en in haar omgeving. Om koning van Polen te worden had hij, toen nog een heiden, bij het verdrag van Krevo in 1385 moeten beloven, van zijn stamgenooten christenen te maken. Onder den naam van Wladyslaw werd hij op 14 Februari 1386 door den aartsbisschop van Gniezno (Gnesen) te Kraköw ge- ") FR. TETZNER, Die Stawen in Deutschland. Braunschweig, klz_ 37—38r citeert Schiemann's Russtand, Poten und Livland. I, 2 Onder Winrich van Kniprode (1*51—1382) nanv volgens Tetzner, de strijd tegen de Litauers den vorm van een uttdelgingsoorlog aan. Van dézen heeft Jan van Blois de afgrijselijkheid niet aanschouwd. Licauocne Kcik Uit Vyiauias tyü te Zapiskis DE LITAUERS. doopt en drie dagen nadien werd zijn huwelijk met Koningin Hedwig gesloten. Een jaar later kwam Jogaila met zijnen neef Vytantas te Vilnius (20 Febr 1387) om zijn woord gestand te doen. Daar het volk in deze stad, die de twistappel tusschen Litauen en Polen is geworden, de zendelingen niet verstond, verklaarden de vorsten de hoofdpunten van den katholieken eeredienst aan hunne onderdanen.die daarna met wijwater besprenkeld werden. Het Heilig Vuur werd uitgedoofd en op de plaats, waar het altaar van Perkünas stond, werd de kathedraal opgericht. De edelen, die zich lieten doopen, werden met den Poolschen adel gelijkgesteld. Wie weigerde, moest zijn voorrechten inboeten. Het spreekt vanzelf dat onder deze omstandigheden bij velen de bekeering slechts uiterlijk was en dat vooral onder het zoozeer behoudende volk, de meesten nog lang heidenen in hun binnenste bleven. De orthodoxen, meestendeels Wit-Roetenen, het men ongemoeid, behalve het reeds vermeld verbod van echtverbintenis met Roomschen. Bij de Samogitiërs stuitten de vorsten op meer weerstand dan in de omgeving van het hof. In 1413 kwam Vytautas om hen te doopen en de Ruomuva op den oever van de Nevézis te vernielen. Vijf jaar later moest hij terug om een opstand der heidenen te dempen, die de katholieke ambtenaars hadden verdreven, eenige priesters vermoord en den eeredienst van het Heilig Vuur hersteld. Tot in de zeventiende eeuw waren er heidenen in de omstreken van ëiauliai, in het gewest, dat onder het Russisch bewind, het gubernium Kovno heette en dat nu het grootste deel van den Litauschen staat vormt. Taal en Kerk. De Hervorming. —De eerste bisschop van Vilnius, was een Poolsche Franciskaner Andreas Vasitto en al zijn opvolgers behalve een waren van dezelfde nationaliteit. Zy offerden de belangen der Kerk aan hun Poolsche propaganda op. In hun eigenwaan beschouwden 185 i86 VIERDE HOOFDSTUK zij het Litausch als een heidensche taal, die door het Poolsch moest vervangen worden. Nu en dan gingen er stemmen ten voordeele van de moedertaal op. Bisschop Mattheus van Trakai (1421—53) zette in Samogitië de geestelijken aan de volkstaal te leeren. De adel, die nog niet verpoolscht was, eischte meermalen het gebruik van het Litausch als preektaal en weigerde somwijlen, om zijn verlangen met klem kenbaar te maken, zijn geldelijken steun voor het bouwen van kerken. Doch de geestelijkheid bleef onverzettelijk. Ondanks de gesloten verdragen verwierven Polen hooge kerkelijke ambten en onderdrukten bij den lageren clerus elk verzet tegen de verpoolsching. Kort vóór de Hervorming voerde bisschop Johannes (1519—36) het Poolsch als schooltaal in. Het zaad van het Protestantisme moest gedijen in een land, waar de geestelijkheid weigerde de taal van de bevolking te spreken en hoofdzakelijk op wereldlijk voordeel bedacht was. Omstreeks 1530 drong het Kalvinisme in Litauen, het Lutheranisme iets later. De Hervormden wenden de volkstaal als het geschikste middel aan om hun woorden ingang te doen vinden bij het volk, dat de Poolsche priesters zoo onwetend in geloofszaken hadden gelaten. Aanvankelijk maakte de Hervorming groote vorderingen, zoowel onder het volk als onder den adel; in niet geringe mate dank zij het gezag van Nikolaas Radvila den Zwarte, die in 1553 openlijk tot het Kalvinisme was overgegaan en die scholen voor zijn geloofsgenooten inrichtte. Radvila zag in de nieuwe leer ook een wapen om zijn vaderland van Poolschen invloed te bevrijden. Te vergeefs, want haar bloeitijd was kort van duur. Op de ontwikkeling van het Litausch als schrijftaal had de Hervorming een heilzamen invloed. Nagenoeg in alle landen is het Protestantisme, dat het Latijn uit de kerk bande, de volkstaal ten goede gekomen. Op last van Keurvorst Albrecht van Brandenburg, den gewezen grootmeester der Duitsche DE LITAUERS 187 Orde, die in 1525 was geseculariseerd, werd in 1547 te Koningsbergen de catechismus van Martinus Mazvydis Vaitkünas, predikant te Ragainé in O. P. gedrukt. Een Koningsbergsche predikant, Janis Bretkünas (1525—1602) gaf Litausche homelieën uit en vertaalde het Oud Testament. Deze overzetting is in handschrift bewaard gebleven. Onder de Hervormden bevorderde vooral Prins Janus Radvila de Litausche schrijftaal. Doch van letterkunde kan men nauwelijks spreken in dien tijd, toen de schrijvers geen ander doel beoogden dan de verspreiding en de verdediging van hun geloof. Zelfs de Jezuïeten, die na de vereeniging van Lublin in Litauen waren gekomen, hoe Poolschgezind ook, gebruikten in hun strijdschriften de volkstaal om met goed gevolg den invloed der Hervormde predikanten te bevechten. Vrienden en vijanden van het Litausch onder de R. K. geestelijkheid. — Terwijl de Hervormde scholen Litausch waren, heerschten Latijn en Poolsch onbeperkt in de schoolinrichtingen der Jezuïeten. Pater Const. Sirvydas, die zich zoo verdienstelijk had gemaakt door zijn spraakleer en zijn drietalig (LitauschPoolsch-Latijnsch) woordenboek, werd uit Vilnius verbannen en naar Varanca verplaatst. Een ander Litauschvoelende Jezuïet, Pater Andreas Rudomina, werd naar Rome gezonden en stierf als zendeling in China. « '«'< « '":Z In Samogitië is de clerus nooit zoo hevig Poolschgezind als in Vilnius geweest. Prins Melchior Giedraitis was een bisschop van Litauschen stam, die Lutherschen en Kalvinisten krachtig bekampte, doch zonder de hulp der Polen in te roepen. Hij verwijderde zelfs de Poolsche priesters uit zijn bisdom om het voor het in Vilnius kwijnende Litauendom te behouden. Nog meer overtuigd van den samenhang van taal en volk was de Samogitische kanunnik Mikaloj'us Dauksa, die in 1599 zijn Litausche preeken het drukken. Hij weet aan de verpoolsching en aan de verwaarloozing der i88 VIERDE HOOFDSTUK moedertaal het vasthouden van het volk aan zijn voorvaderlijke heidensche gebruiken. „De taal vernietigen is hetzelfde als de zon uit den hemel nemen, de wereldorde verstoren, het leven en de eer van 't volk vernietigen. De taal is de band der liefde, de moeder der eendracht, de vader der samenleving en de hoeder der keizerrijken". Deze aanhaling kenschetst den geheelen man. De oneenigheid tusschen Roomsch-Katholieken drong tot Rome door. In een vergadering te Vilnius had de adel besloten te eischen dat voortaan, overeenkomstig den derden status, de bisschop een Litauer zou wezen. Om nauwkeurig ingelicht te worden over den strijd, die voor de kerk zoo schadelijk was, zond in 1595 Paus Clemens VIII een visitator of bezoeker naar Litauen. Hierboven is reeds gewag van het verslag van A. Cumuleus gemaakt. Het trof de Poolschgezinden als een vonnis en liet het licht op de misstanden vallen, die het gevolg van de onkundigheid ten opzichte der volkstaal waren. Het volk kreeg trouwens geen godsdienstig onderricht. Velen waren niet eens gedoopt en wisten zelfs niet dat God bestond. Op het voorstel van Cumuleus om aan eenige seminaristen Litausch onderwijs te geven werd niet ingegaan. De Poolsche geestelijkheid sloeg zijn raadgevingen in den wind en stoorde zich niet aan de vermaningen, die van Rome kwamen. Zooals in onzen tijd in Vlaanderen ging in Vilnius het pseudo-nationale vóór het godsdienstig belang. Litausche priesters werden doorgaans zoozeer achteruitgezet, dat bisschop Kotowicz in 1685 moest bekennen, dat uitheemsche geestelijken het brood uit de hand hunner hongerlijdende Litausche collega's roofden. Koning Steven Bathory stichtte in 1578 voor de Jezuïeten de schola princeps of akademie van Vilnius, welke weldra zoo vermaard was als de hoogeschool van Kraköw. Tot haar opheffing bleef de akademie, die intusschen universiteit was geworden, het bolwerk van het Polendom in Litauen. DE LITAUERS 189 Door het katholiek onderwijs, dat Latynsch en Poolsch was, werd de adel langzamerhand verpoolscht. Door den clerus, die van 1737 tot 1901 liet Litausch uit de kerken van Vilnius en van vele andere gemeenten bande, werd de denationahsatie van het volk met tastbare gevolgen doorgezet. Geen wonder, dat sommigen, namelijk C. Rivas, beweren, dat het Litausche volk zijn zelfstandigheid zou behouden hebben, indien het in zyn geheel de Hervorming had gekozen, welke het voorgoed van Polen zou afgezonderd hebben. De seimas of landdagen van Vilnius en Gardinas hadden in 1563 en 1568 allen Christenen dezelfde rechten toegekend, doch toen de Protestanten zwakker werden, besloot de landdag van Warschau in 1640 de vrijheid van geweten te beperken. Tot verblijf werden hun Trakai en een voorstad van Vilnius aangewezen. Zij hadden bovendien vaak te lijden door de onverdraagzaamheid van hun Roomsche landgenooten. Tijdens den oorlog tegen Zweden (1,655—60) steunden de Protestanten de oogmerken van den Zweedschen koning. Sindsdien werden zij voor landverraders aangezien. In menig land het lot der onderliggende partij. De Russische overheersching. — Catharina II lijfde in 1795 Litauen bij Rusland in en, ofschoon zij terzelfdertijd verklaarde alle landswetten te erkennen en te handhaven, werden alle staatsinstellingen door Russische vervangen met Russische ambtenaren aan het hoofd. De scholen en de kerk bleven vooralsnog verschoond van elke ingrijpende bemoeiing van staatswege. In 1803 werd de akademie van Vilnius tot universiteit verheven en het Poolsch verving het Latijn als voertaal. Aan den opstand van 1831 deden de boeren weinig mee, omdat zij wisten dat zij van de Polen mets goeds hadden te verwachten. Bij de onderdrukking van de omwenteling werden voornamelijk de adel en burgerstand hard getroffen. De verbeurde goederen vielen den Russischen officieren en ambtenaars VIERDE HOOFDSTUK ten deel. In 1832 werd de hoogeschool van Vilnius opgeheven en de R. K. godgeleerde faculteit naar Petersburg verplaatst. Toen de Polen in 1863 opnieuw naar de wapens grepen was de deelneming der Litausche boeren nog geringer dan in 1831. De verwachting van het Russisch bewind bij de opheffing der lijfeigenschap in 1861 werd aldus niet beschaamd. In Congres-Polen, waartoe het gubernium Suvalkai behoorde, werden de boeren eerst na de demping van den opstand vrij. Aan Litauen werd door de zegevierende Russen geen beter lot dan aan Polen beschoren. Voor de oproerige daad van éen boer, werd gansch een dorp gestraft. Om zijn wreedheid is generaal Muravjev, de beul van Vilnius, berucht. Zijn openlijk doel was het Litausch volk uit te roeien. Van de Litauers wilde hij Russen maken. Hij volgde de gewone gedragslijn: hij trof scherpe maatregelen tegen de volkstaal. Alle ambten zouden voortaan door Russen en orthodoxen bezet worden. In Augustus 1863 werd het Poolsch onderwijs vernietigd in het Noordwestelijk gebied, zooals Litauen sindsdien heette. Het Poolsch had uitgediend als schooltaal en zelfs in de volksschool werd alleen het Russisch toegelaten. Voor de kinderen van Russische ambtenaren en van rechtgeloovigen richtte de regeering scholen in. In de gymnasia der guberniën Kovno en Suwalki mocht het Litausch, dat door de Polen verboden was, voortaan twee uren wekelijks onderwezen worden. De minder gegoede kinderen, die zelden tot de middelbare scholen toegang kregen, hoorden buiten het godsdienstig onderwijs nooit de klanken Van hun moedertaal. Het gebeurde vaak dat de wetsbepaling desaangaande ontdoken werd door de schooloverheid. In Suvalkai was de toestand iets beter dan in Kaunas en in Vilnius. Weinige volkskinderen bezochten de lagere school, die Russisch en orthodox was. De moeders leerden hunne kinderen in het kerkboek lezen, zoo- 190 P. Rimsa, Litausche school VIERDE HOOFDSTUK als P. Rimsa het uitgebeeld heeft in een der meest bekende werken der Litausche beeldhouwkunst: een vrouw zit met haar zoontje in een armstoel vóór het spinnewiel en zij spellen de Litausche woorden 15). Voor de kinderen van analphabeten waren er geheime scholen met oude vrouwen als onderwijzeressen. Wanneer de Russische politie ze ontdekte, was de straf zwaar. Ook die der jonge lieden, die in stilte bijeenkwamen om Litausche boeken en bladen te lezen. Leden der geheime jeugdvereeniging Sietynas werden zelfs naar Siberië verbannen. Van 1865 tot 1904 was het verboden in Latijnsch schrift te drukken. Een uitzondering werd gemaakt voor werken door wetenschappelijke genootschappen uitgegeven, zooals de Petersburgsche Akademie van Wetenschappen, die de gedichten van den Pruisisch-Litauer Chr. Donalitius en de verzameling dainos van A. Juskevice uitgaf. Een Pool, Prof. Milucki, van Warschau, had de Russen op de gedachte gebracht het kyrillisch schrift voor het Litausch verplichtend te maken met het heimelijk doel de Roomsche Litauers, die de Russische letters als schismatisch verafschuwden, te dwingen Poolsche boeken te lezen en hun moedertaal te verwaarloozen. Het Russische bestuur was het zoozeer ernst met het verbod, dat dikwijls kozakken vóór de kerken stonden om de Litausche kerk- en gezangboeken af te nemen. Hunne betrapte bezitters werden bovendien nog beboet. Het ging zoo ver dat de Goeverneur-Generaal van Vilnius verbood zes Litausche brochures te koop te stellen, welke de minister van binnenlandsche zaken Timasev uitzonderlijk toegelaten had. In kyrillisch schrift werden van 1864 tot 1884 slechts 27 Litausche boeken uitgegeven en van 1884 tot 1904 geen enkel meer, aangezien zij geen lezers vonden. Poolsche werken mochten uit Congres-Polen besteld worden, maar mochten in Litauen niet gedrukt worden. M) Hoevele Vlaamsche moeders getroosten zich dezelfde moeite in Brussel en in de gemeenten zonder Vlaamsch onderwijs? 192 DE LITAUERS 193 Van dat recht maakten de Poolschgezinden gebruik om er met duizenden onder de Litausche bevolking te verspreiden. Deze doeltreffende propaganda had bisschop Kosakowski (1796—1808) in de seminariën destijds ingevoerd om bij de aanstaande geestelijken het Litausch te verdringen. Van dezen zelfden bisschop hadden de groot-grondeigenaars de toestemming gekregen priesters uit Congres-Polen te ontbieden om de landelijke bevolking te verpoolschen. Ondanks de ongunstige omstandigheden, waaronder Litauen sedert de verdeeling verkeerde, gaf het af en toe blijken van geestesleven. Aan de verpoolschte universiteit van Vilnius hebben de Litauers van een nationaal oogpunt uit nog minder gehad dan aan de Latijnsche. Onder haar uitgaven vindt men slechts éen Litausch werk: De Bieën van Niezabitowski (1823). Eenige kweekelingen der Poolsche Alma Mater hebben aan den overweldigenden invloed der Poolsche kuituur weerstand geboden, o.a. Simon Daukantas (1793—1864), de geschiedschrijver van Litauen en Matthias Valancius, bisschop van Samogitië van 1849 tot 1875. Deze werd door Daukantas voor de volkszaak gewonnen. Hij diende ze niet alleen als historicus, maar ook als bevorderaar van het Litausch onderwijs, waarmee hij de priesters van zijn bisdom, ondanks de Russische oekazen, in het geheim belastte. Hij kreeg ook den inval boeken en blaadjes in Oost-Pruisen (Tilsit) te doen drukken en ze over de grenzen te doen smokkelen. Van 1891 tot 1902 werden 173.260 drukwerken aan de grens in beslag genomen. Zijn opvolger op den bisschoppelijken stoel te Kaunas was een werktuig in de handen der Poolschgezinden. Eerst in 1914 kreeg Samogitië in Karavicius een Litauschvoelenden herder weer. Vóór de afschaffing der lijfeigenschap was de Litausche burgerstand nog in wording. Joden en vreemdelingen, zonder burgerrecht, Polen en Russen vormden in de steden een middenstand, die Rassen en Volken 13 VIERDE HOOFDSTUK T94 weinig of niets voelde voor het volk van landbouwers en handswerklieden, dat naast hen zwoegde. De adel, die aan de Poolsche opstanden had deelgenomen, was sedert 1865 groöterjdeels van zijn voorrechten en bezittingen beroofd. Zyn grondbezit kon hij niet vergrooten zonder over te gaan tot de orthodoxie. Hij liet zich door niets onderscheiden van den adel van Congres-Polen. In zijn afkeer voor het Litauendom deed hij niet onder voor de hoogere geestelijkheid. Het grafelijk geslacht Tyszkiewicz en Graaf G. Plater zijn uitzonderingen m deze algemeene verachting der volkstaal, evenals de bisschoppen Valancius en A. Baronas. Deze was een lyrische dichter, die bisschop van Seinai werd. Onder de lagere geestelijkheid had de volkstaal reeds voor 1880 talrijke aanhangers en beoefenaars. Zeer weinig in het bisdom Vilnius, waar de meesten zich door de Poolsche gedachte lieten beheerschen. Kortom, de kansen op herleving van het Litauendom waren zeer gering en de strijd tegen de toenemende kultureele macht der Polen scheen gansch hopeloos. De begaafdsten onder de Litauers, als de geschiedschrijver T. Narbutt, de dichter L. Kondratowicz, de romanschrijvers J. Kraszewski en last not least A. Mickiewicz werkten niet mede aan de opbeuring van het volk, maar zetten den Poolschen letteren een nieuwen luister bij. Adam Mickiewicz. — Als zinnebeeld van het onberekenbaar nadeel door de verpoolsching aan de Litausche kuituur gedaan, treedt de groote gestalte van Adam Mickiewicz vooraan. Hij is voor Litauen verloren gegaan, zooals Emile Verhaeren voor Vlaanderen. Beide dichters hebben hunnen geboortegrond hartstochtelijk liefgehad, beiden hebben hem in roerende zangen gevierd, beiden hebben ziin geschiedenis op schitterende paneelen getooverd door de macht van hun beeldrijk woord. Doch voor hunne stamgenooten hangt boven hun werk een wasem, welken alleen kan doorzien, wie Fransch, wie Poolsch leest. Voor den bewusten Vlaming en voor den bewusten Litauer, staan hunne helden- 194, DE LITAUERS 195 zangen en hunne lyrische ontboezemingen bijna gelijk met het werk van buitenlanders, die van Vlaanderen, die van Litauen houden, doch die liefde slechts aan vreemden openbaren. Een aantrekkelijke figuur is ongetwijfeld Mickiewicz, de afstammeling van een Litausch geslacht, dat eerst Rimvidas16) heette en zich in de zeventiende eeuw in de omgeving van Naugardukas (Nowogródek) vestigde. Hij werd daar te Zaosie op 24 Dec. 1798 (oude stijl) geboren. Naugardukas was in de 13e eeuw onder Mingaudas de hoofdstad van Litauen. De held van den Poolschen opstand, Kosciuszko, zag er ook het levenslicht. Deze stad, die voorheen aan de taalgrens lag en die thans een Wit-Roeteensche bevolking heeft, is van Poolsche kuituur gansch doortrokken. Volgens den Russischen schrijver Alexander Herzen had Mickiewicz, ofschoon door taal en maatschappelijk verkeer verpoolscht, gansch het voorkomen van een Litauer 17). Zijn akademische opleiding ontving hij aan de Vilnasche hoogeschool. In 1815 werd hij leeraar aan het gymnasium te Kaunas. Als lid van een staatsgevaarlijke vereeniging nam de Russische overheid hem gevangen en verbande hem naar Rusland (1823). Door zijn verblijf te Odessa, Moskou en Petersburg, waar hij in de intellectueele kringen verkeerde, kreeg hij een ruimeren blik op het Russische volkswezen dan de meeste Poolsche schrijvers. In 1827 trok hij naar Dresden, maakte zijn opwachting bij Goethe te Weimar en begon een echt zwerversleven. Hij .doceerde Latijn te Lausanne en van 1840 tot 1845 de Slavische taal- en letterkunde te Parijs. Hij werd door de Fransche regeering met een zending gelast te Konstantinopel, waar hij in 1855 aan de cholera overleed, toen hij met een Poolsch legioen aan den Krim-oorlog ging deelnemen. u) W. St. Vidünas vermoedt dat de oorspronkelijke naam Mickns was. 17) Alex. Brückner noemt den grossen Litauer" een ..Urpole seinem Blute nach". Die Polnische Literatur in Die Kultur der Geqenwart. Berlin u. Leipzig, iqo8. VIERDE HOOFDSTUK In de zonnigste en gelukkigste streken van Europa heeft het heimwee hem vervolgd. „O Litauen, mijn vaderland, u naar waarde schatten kan alleen hij, dien het noodlot ver van u heeft gedreven. Uw betooverend beeld heeft mijn ziel bekoord, die uw zachte schoonheid niet vergeten kan", zong de dichter in zijn epos Pan Tadeusz. De Litausche geschiedenis heeft een episch karakter, dat zijn aantrekkingskracht noodwendig moest uitoefenen op de romantische naturen van de eerste helft der negentiende eeuw. Poolschschrijvende Litauers als J. Kraszewski en Kondratowicz werden erdoor begeesterd, doch hun heerlijkste scheppingen gingen niettemin voor hun volk verloren. De tegenstelling Litausch en Poolsch had hare onheilzaamste gevolgen ten tijde van den opbloei der romantiek. Verpoolschte Litauers vereenzelvigden hunne vreemde kuituur met hun vaderlandsliefde en voelden meer voor het lijden van het verdrukte Polen, dan voor het ellendig lot van hunne landgenooten, wier taal zij minachtten en wier zwakke pogingen voor een eigen letterkunde geen belangstelling vonden bij hen, die steunden op de Poolsche aristokratische beschaving. . Mickiewicz heeft wel ingezien, dat iets Litauen van Polen scheidt, al dacht hij niet in de eerste plaats aan de taal en hij heeft beide landen willen samenbrengen in een broederlijk verband, dat het zinnebeeld der vereeniging van alle Christenvolken zou wezen. Dat Litauen zich reeds in het verleden voor zijn bondgenoot had opgeofferd, kwam niet tot zijn besef, noch dat de ondergang. van zijn vaderland zijn oorzaak had in het verlies van zijn zedelijke eenheid door taalverschil tusschen hoogere en lagere standen, die als vreemden tegenover elkander staan. De volksaard is met geniale naturen te innig verbonden, al ligt hij diep onder uitheemschen glans bedolven, dan dat hij niet bij poozen aan het daglicht komen en door bijzonderheden zelfs den vreemdeling treffen. Ernest Renan heeft van Mickiewicz 196 DE LITAUERS r gezegd, dat hij een Litauer was vol van het oorspronkelijk levenssap, dat opborrelt bij de groote rassen die ontwaken. De steeds uitlandige dichter droeg in zichzelyen de kiemende nationale herleving van zijn volk. Hij overschreed de grenzen van zijn westersch Poolsch individualisme om zich te laten leiden door net warme licht van een gloeiende gevoeligheid- hij ging in de wereldziel verloren en hij vond er zich zeiven in terug. Zijn Oostersche mystieke geest verlangde naar nieuwe openbaringen. Te Parys kwam hij onder den invloed van den Litauer A.Towianski, die voor zijn Messianisme veel aanhangers vond -onder de Poolsche vluchtelingen. Volgens Towiariski is Polen door zijn lijden voorbestemd om den Messias voort te brengen, die aan het godsdienstig leven een nieuwe kracht zal geven en de gerechtigheid en de menschenliefde over de aarde zal verspreiden. Door het Poolsche volk zal de oude menschheid gered worden. Het najagen van deze messianistische hersenschimmen, waarvan de verwezenlijking met den tijd onwaarschijnlijker werd, dreef Mickiewicz in een steeds engeren gedachtenkring. De vlucht van zijnen geest werd door zijn sectarisme begrensd en zijn scheppingskracht loste zich in vruchtelooze pogingen op. ° Westersche bedrijvigheid en Oostersche droomengheid zijn in Mickiewicz vereenigd. In zijn werk dat de eerste plaats in de Poolsche letterkunde inneemt, heeft hij de volledigste samenvatting geleverd van de vervorming, welke ontwikkelde Litauers ondergaan onder den invloed der Westersche beschaving, gedragen door het Poolsche woord. Zijn ziel was echt Oostersch gebleven en vlamde hoog boven den vorm eigen aan zijn opvoeding. Zoo werd de Litausche volksziel tusschen twee levensbeschouwingen heen en weer geslingerd en de meest bewuste Litauers trachten ze thans nader tot elkander te brengen om ze in een volkseigen kuituur te verzinnelijken. Voor zijn hedendaagsche landgenooten is Mickie- J97 I98 VIERDE HOOFDSTUK wicz de „representative man" van den overgangstijd tusschen het Poolsch verleden, toen de taal het volk in tweeën splitste, het tijdvak der onbewuste zelfverguizing en de nieuwe aera van eigen taalbesef, nu de Litausche schrijvers het Poolsch dwangbuis afgeschud hebben en hunne scheppingskracht zich uit in klanken, die niet langer aan de belagers van hun volksbestaan ontleend zijn. IV. De Herleving. De ontwaking in Oost-Pruisen. De belangstelling in Duitschland — De herleving van het Litausche volk is met den opbloei zijner letterkunde nauw verbonden en deze dagteekent van de negentiende eeuw, want na Donalitius' dood werd het weer stil in Litauen. De oude Litauers hadden geen schrijftaal. Hunne liederen of dainos leefden alleen in het geheugen van het volk en werden door de latere geslachten in een min óf meer gewijzigden vorm opgeteekend. De oudste bewaarde tekst is van 1512 en is een stroof in een juosta (gordelband) geweven. Uit den strijd der Hervorming tegen de Roomsche kerk is geen litteratuur ontstaan; niets dan catechismussen, verweerschriften en stichtende lectuur. De eerste schrijvers waren Protestanten uit Oost-Pruisen. Later kwamen Katholieken met Dauksa aan het hoofd en het was geen oorspronkelijk werk, dat deze eerst uitgaf, maar een vertaling uit het Poolsch van een Spaanschen catechismus. Van 1547 tot 1701 werden 69 boeken of brochuren uitgegeven: 24 voor de Lutherschen van PruisischLitauen, 8 voor de Kalvinisten en 27 voor de Roomsch-Katholieken van het Grootvorstendom. Volgens E. Wol ter werden vele geschriften in de 17e eeuw vernield. De eerste dichter van wezenlijke waarde was een Pruisisch-Liuusche predikant, Chr. Donalitius of Duonalaitis (1714-80), in het thans volkomen verduitschte Lasdinehlen geboren. Hij kreeg zijn opleiding aan het door koning Frederik-Willem I 198 UC L11AUEKS jgg gestichte Litausch seminarium der Koningsbergsche universiteit, waar de studie der Litausche taal in eere was. In zijn Jaargetijden (Metai) bezingt Donalitius m hexameters het land, de overleveringen, zeden en gebruiken van zijne stamgenooten. Opmerkelijk is de toenmalige belangstelling in Duitschland voor de dainos, waar de Litauers hun volksziel in hadden geuit. Enkele, door Th. Ruhig m 1745 vertaald, werden door Lessing bewonderd. Herder heeft er acht in zijn Stimmen der Volker opgenomen, Goethe laschte een daina in zijn zangspel Die Fischerin (1782) in en wisselde brieven met Ludwig Rhesa, een Koer van afkomst, hoogleeraar en bestuurder van het Litausch seminarium te Koningsbergen, die den Bijbel in het Litausch overgezet heeft en gedichten van Donalitius en dainos in het Duitsch overgebracht. Na Chamisso, die uitnemende bewerkingen van Litausche volksliederen maakte, trokken deze minder 1 a*ndacnt.der Duitsche dichters, doch geleerden als A. Schleicher toonden het belang van het Litausch voor de taalwetenschap aan en vertaalden sprookjes, spreekwoorden, raadsels en enkele liederen. In de laatste jaren der negentiende eeuw gaven r, en H. Tetzner een nieuwe vertaling' van de dainos uit, wekte F. Tetzner weer de belangstelling voor de Litausche volkskunde op, schreef Wiedemann een handboek der Litausche taal en legde zich Bezzenberger op de studie der Litausche taalen ktterkunde toe- nJet minder dan op de Letsche Doch de Pruisische regeering, die in alles naar eenheid en gelijkvormigheid streefde, volgde een voor Litauen steeds meer vijandige gedragslijn. De dageraad. Jonas Basanavicius. — Zooals de Vlamingen in Jan Frans Willems hunnen levenswekker herdenken, vereeren de Litauers Dr. Jonas Basanavicius als den baanbreker hunner wedergeboorte. Deze geleerde en man van de daad is te Bartnikai (gb. Suvalkai) bij de Pruisische grens in 1851 geboren. Na een zeer be- .199 200 VIERDE HOOFDSTUK wogen leven en een vijf en twintigjarig verblijf in het buitenland — lange jaren praktizeerde hij als arts in Bulgarije — keerde hij in 1905 naar zijn vaderland terug en vestigde zich te Vilnius, waar hij tijdens de omwenteling voorzitter der Litausche volksvergadering was en waar hij wetenschappelijke genootschappen oprichtte. Door zijn werkzaamheid is Vilnius, de door de Polen begeerde en thans ingelijfde stad, een tijd lang het geestelijk centrum van Litauen geweest. Van zijn jeugd af heeft Basanavicius voor zijn taal gestreden en geleden. Toen hij m 1866 in het collegium van Mariampolé als leerling kwam, was de bestuurder een Franschman, die Langry heette. Deze was in hart en ziel Poolschgezmd en gaf aan zijn Litausche leerlingen namen m wkz en in ski naar het Poolsch gebruik. Van Basanavicius maakte hij Basanawicz. Langry ranselde de jongens at, die zich niet goedwillig lieten overtuigen van de meerderheid der Poolsche kuituur. Hij schold hun moedertaal voor een gemeene en leelyke bóerenspraak uit, voor een bargoensch, waarvoor beschaafde menschen zich moesten schamen. In 1867 werd het collegium een Russische staatsinstelling, het Poolsch werd door het Russisch vervangen en twee uren in de week kregen de jongens les in het Litausch. Dit was een nieuwigheid, die onafzienbare gevolgen had, want het stremde de volle vaart der volksontaarding. Basanavicius promoveerde in 1879 te Moskou als doctor in de geneeskunde en hij vestigde zich te Lom-Palanka in Bulgarije. Zijn praktijk nam echter niet heel zijnen tijd in beslag en hij beoefende de geschiedenis en de volkenkunde met het gevolg, dat hij de wetenschappelijke leider van het Litausche volk is geworden. Zijn lang verblijf m den Balkan heeft hem op het spoor gebracht van de nauwe verwantschap van het Litausch, het 1 hracisch en het Phrygisch. Met een paar vrienden stichtte Basanavicius in 1883 het tijdschrift Auha (Dageraad), dat eerst 200 DE LITAUERS 20I te Ragainé (Ragnit in O.P.) en later te Tilzé (Tilsit) uitkwam en een beslissenden invloed had op het bewustworden van zijn stam genoot en. Ofschoon de lezing van het maandschrift in Rusland streng verboden was, beweerde een Poolsch dagblad uit Posen, dat het door de Russische regeering geldelijk gesteund werd om Polen en Litauers van elkander te scheiden. En de Russen meenden (?) dat Bismarck er achter zat! Geen Vlaamsche schrijver uit de jaren der Romantiek kan zijn leven vergelijken met de lotgevallen van Basanavicius, die in 1884 Duitschland moest verlaten en naar Bulgarije terugkeerde, met zijne nieuwe landgenooten tegen de Serviërs te Sfivi nica streed (1885), de vriend van Prins Ferdinand en van zijnen Russischvijandigen minister Stambulov was en door twee kogels getroffen werd bij den moordaanslag op den minister. Na de Russische omwenteling werd het verbod tegen de Litausche taal opgeheven. Basanavicius kon zich nu in zijn vaderland aan de heropbeuring van zijn volk gansch toewijden. Hij stichtte het wetenschappelijk tijdschrift Lietuviq Tauta (Litausche natie), richtte musea te Vilnius en te Kaunas in en een bibliotheek te Vilnius. In 1913 bezocht de onvermoeide strijder de Litausche kolonies in Amerika, die zich onder de leiding van den vrijdenker J. Sliüpas en den R. K. priester A. Burba krachtig hadden ontwikkeld en die met geldelijke giften de volkszaak in Europa steunden. Hij zamelde daar 40.000 dollars in, die hij voor den bouw van het volksmuseum en den schouwburg te Vilnius aanwendde. Tijdens de Duitsche bezetting hield hij trouw de wacht bij de nationale schatten, die hij in de oude hoofdstad bijeengebracht had en na den Poolschen inval is hij er gebleven. Vincas Kudirka. — Aanvankelijk gaat elke volksherleving van geschiedschrijvers en dichters uit. Waar de navorscher van het verleden, die tevens de baanbreker van de toekomst moet wezen. 202 VIERDE HOOFDSTUK ontbreekt, blijft zij tot een letterkundige beweging beperkt, die allengskens in liefhebberij verzandt zooals de Provencaalsche. De dichter moet er bij zijn om de jongelingschap te bezielen, die de lijdzaamheid der ouderen in bedrijdigheid zal omzetten en die de onderworpenheid van al wie van de staatsruif eet in oproerigheid zal herscheppen. Dr. Vincas Kudirka werd te Pazerai (gb. Suvalkai) in 1858 geboren. Hij en Basanavicius waren kinderen van welvarende boeren. Als zijn voorganger bezocht hij het collegium van Mariampolé, waar hij eerst onder Langry's plak stond. Op de Litausche les kwam dikwijls Basanavicius, die met den leeraar Kraucunas bevriend was, verzen van Duonalaitis voorlezen en verklaren. Doch de verkregen indruk was niet sterk genoeg om het Litausch gevoel in Kudirka te doen opvlammen. In 1889 promoveerde hij als doctor in de geneeskunde te Warschau, na zijn studiën in het seminarium te Seinai afgebroken te hebben en hij vestigde zich te Sakiai bij de Pruisische grens. Toen Kudirka in 1881 in de Poolsche hoofdstad begon te studeeren, was hij een Litauer van Poolsche kuituur, gente Lituanus, natione Polonus. Door het lezen van het tijdschrift Ausra ontwaakte in hem de Litauer, die onder zijn PoolschRussische opvoeding bedolven lag. In 1889 richtte hij met twintig andere studenten een geheim genootschap op, dat een nieuw tijdschrift zou uitgeven. Het heette Varpas (De Klok) en werd te Tilzé gedrukt. Hij gaf nog een ander blad voor het volk uit ükininkas (De Boer). Kudirka schreef verhalen, gedichten en vaderlandsche drama's. Hij is de schepper der hedendaagsche letterkundige taal. Hij stierf ongehuwd, omdat zijn geliefde Valeria Kraszewska een Poolsche was. Zijn zwakke gezondheid werd door mishandelingen gedurende zijn derde gevangenschap voorgoed ondermijnd. Toen hij overleed was hij slechts 42 jaar oud. Russische kozakken beitelden zijn verzen weg, die op zijn grafzerk gegrift waren. DE LITAUERS 203 De overheid, die de opschriften der graven van Vlaamsche soldaten aan den IJzer uitveegde, volgde stipt de tsaristische praktijken na. Dambrauskas en Tumas. — Onder de volgelingen van deze groote voorgangers hebben zich vooral verdienstelijk gemaakt de prelaat A. Dambrauskas en de geestelijke Tumas. Alex. Dambrauskas studeerde te Petersburg en alhoewel hij secretaris van een Poolschgezinden bisschop werd, werkte hij aan geheime bladen mee. De regeering verbande hem gedurende vijf jaar te Novgorod. In 1907 stichtte hij een maatschappe.lijk en letterkundig maandschrift Draügija (Maatschappij), dat van een katholiek standpunt het volk inwijdde in alle vraagstukken, die de gemoederen der geloovigen in beweging brengen. J. Tumas, het slachtoffer van den wrok van Michalkiewicz, den Poolschgezinden bestuurder van het bisdom Vilnius, werkte eerst aan bladen mee, welke te Tiïié uitgegeven werden en na 1904 in Russisch-Litauen. Hij stelde dan een blad, Vtltis (Hoop) op, totdat Michalkiewicz erin slaagde hem naar een afgezonderd nestje te doen verplaatsen. In 1911 maakte Tumas met prelaat Olsevski een propagandareis door Amerika, waar zij tezamen geld inzamelden voor het Litausch katholiek volksonderwijs, dat sedert 1905 door het Russisch bestuur was toegelaten. Met deze giften en door de vrijgevigheid van den Duitschen fabrikant Thilmann en de mildheid van Prinses Margerita Radziwitt verrees in 1913 te Kaunas een normaalschool om Litausche leerkrachten te kweeken. Toen de Litauschgezinde Karevicius, bisschop van Samogitië werd, reikte Michalkiewicz' invloed niet langer over de grenzen van zijn eigen bisdom; Tumas kon terugkeeren. Hij vestigde zich te Riga, waar vele Litauers wonen, werd daar aan het hoofd van het blad Rtgos Garsas (Riga's Weergalm) geplaatst en werkte om een verstandhouding tusschen de stamverwante Letten en Litauers tot stand te brengen. 204 VIERDE HOOFDSTUK De Litauers in Amerika. Sliüpas enBurba. — Beschamend voor Noord- en Zuid-Nederlanders zijn het weerstandsvermogen der Litausche landverhuizers tegenover de Amerikaansche nivelleering en het gevoel .van saamhoorigheid, dat hen met hun strijdende broeders in het oud vaderland verbindt. Vóór 1887 hadden de 230.000 Litauers, die toenmaals in de Vereenigde Staten gevestigd waren, noch scholen, noch kerken, noch bladen, noch maatschappelijke inrichtingen. Ofschoon sommigen tot welstand waren gekomen en anderen zich gansch hadden ingeburgerd, geleek de massa al te zeer op het in Chicago verdwaald huisgezin, dat Upton Sinclair in The Jungle beschrijft. De ontwaking van het Litausch bewustzijn is eerst en vooral het werk van Dr. Jonas Sliüpas, een zoon van rijke boeren uit de omstreken van Panavézis in het gb. Kaunas, een arts, die te Moskou studeerde, aan de socialistische beweging deelnam, uit Rusland vluchtte om aan de Siberische verbanning te ontsnappen en in 188.7 te Genève promoveerde. In 1884 vertoefde hij te Tilzé, waar hij de Ausra bestuurde, na Basanavicius' vertrek naar Bulgarije. In Amerika begreep Sliüpas dadelijk, dat de vereeniging van Polen en Litauers onder den herderlijken staf van Poolsche priesters de opslurping van de Litauers onafwendbaar maakte. Ofschoon hij een strijdlustige vrijdenker was, aarzelde hij niet de hulp van R. K. geestelijken in te roepen om Litauers en Polen van elkander te scheiden. Hij verzocht A. Burba naar de Nieuwe Wereld te komen om de eerste Litausche katholieke kerk te Plymouth in Pennsylvania te stichten. Burba is de kapelaan, die uit zijn parochie was verwijderd, omdat hij te Zasliai in het Litausch had gepreekt en Litausche zangen in de kerk had laten aanheffen. Thans zijn er meer dan 200 Litausche kerken in Amerika en evenveel scholen, die onder het gezag DE LITAUERS 205 van Iersch-Amerikaansche bisschoppen staan. Benevens zijn geneeskundige praktijk en zijn medewerking aan dagbladen bleef Sliüpas voor de vrije gedachte en het socialisme strijden. Hij is nu een der ijverigste voorstanders der Litausche zaak in de groote republiek, die volgens Tetzner het beloofde land van zoovele Litauers vóór den oorlog was, waar zij zelfbesturende staatjes in de groote Unie hoopten op te richten! Het ware de grenzen van deze schets verre overschrijden de namen te vermelden van al degenen, die medegewerkt hebben aan de organisatie van het Litausche volk in zijn nieuw vaderland. Het levendig houden van zijn saamhoorigheid heeft het ekonomisch niet minder dan geestelijk versterkt. Samenwerking op huishoudkundig gebied is gepaard gegaan met het uitgeven van dagbladen, boeken en tijdschriften en is velen Litauschen geleerden en dichters in Europa te stade gekomen. Tegenstanders der herleving. — De felste tegenstanders der heropbeuring hadden van den beginne af Vilnius tot centrum en de aanvallen tegen de Litausche taal gingen meesttijds van het bisschoppelijk paleis en zijn naaste omgeving uit. Omstreeks 1880 werd het Litausch gevoel levendig bij eenige geestelijken van het verpoolscht bisdom, weshalve zij veel onrecht van hun overheid hadden te verduren. De grondbezitters klopten nooit aan een doovemansdeur, wanneer zij bij de hoogwaardigheidsbekleeders der kerk Litauschvoelende dorpspastoors verdacht maakten. Onder bisschop Zwierowicz werd een zwarte lijst van „Litvomanen" gemaakt, waarop de namen stonden van al wie Litausche preeken hielden. Vele van deze „misdadigers" werden door „stomme" pastoors vervangen, door priesters, die hunne parochianen niet verstonden. Rome kon slechts met leede oogen aanzien hoe bij den verpoolschten clerus het godsdienstig belang voor zijn politieke driften moest onderdoen. 2o6 VIERDE HOOFDSTUK Het kwam tusschenbeide, doch zonder merkbare gevolgen. De onderrichtingen der Roomsche curie werden te Vilnius met tegenzin nageleefd of gansch in den wind geslagen. Toen aan de Litauers eenige kerken moesten afgestaan worden, viel de keus van het bisdom op de arme, verlaten Nikolaas-kerk. Daar de aanstelling van een kapelaan uitbleef, stelde de rector der Lazaristenkerk de zijne beschikbaar voor den Litauschen eeredienst. voor deze gastvrijheid aan een „polytheïstisch bargoensch" bewezen werd de rector door zijn overheid gelaakt! Poolsche en misleide Wit-Roeteensche katholieken gingen zoover in hunnen haat, dat zij niet schroomden den Litauschen kerkdienst en de processies te storen. Gedurende de mis werden de vijandige partijen soms handgemeen. De Russische politie moest af en toe ingrijpen en de Poolsche raddraaiers gevangen nemen. Dit geschiedde niet alleen in het bisdom Vilnius, maar ook te Kalvaria in het bisdom Seinai, waar in 1906, toen het gebeurde, de kerkelijke overheid niet zoozeer op de hand der Polen als in Vilnius was. In 1905 stichtte bisschop von der Ropp de katholieke demokratische partij met de bijbedoeling Litauers en Wit-Roetenen te verpoolschen. Zijn pogingen, om de bisschoppen van Kaunas en Seinai ervoor te winnen, mislukten. Toen de Russische regeering hem in 1905 uit Vilnius verbande, trad de beruchte Michalkiewicz, een afvallige der Litausche volkszaak, als bestuurder van het bisdom op. Hij deed lijsten van de Litauers opmaken, die in elke parochie woonden, met de verwachting, dat de meesten voor hun nationaliteit niet zouden durven opkomen. Ondanks bedreigingen en slagen lieten 2250 Litauers zich in Vilnius opschrijven, zoodat Michalkiewicz verplicht was hun twee of drie kerken over te laten. Maar hij was zijn woord niet gestand en zette de politiek van zijn voorgangers onverzettelijk voort. In 1911 riepen tachtig priesters de bemiddeling van den Paus in wegens al de mishandelingen en DE LITAUERS 207 krenkingen, welke den Litauers te beurt waren gevallen en welke Michalkiewicz stilzwijgend had goedgekeurd. Tot den oorlog bleef deze onhoudbare toestand nagenoeg onveranderd. De omwenteling van 1905. — Bij de nederlaag der Russen in Mandsjoenje ging voor de eerste maal de zon der vrijheid over het Tsarenrijk op om weldra weer onder te gaan. Ook voor de Litauers was het de dageraad van een nieuwen tijd. Op aandringen van Prins Swiatopolk Mirski, goeverneur-generaal van het Noordwesten, sedert 1864 de ambtelijke benaming van Litauen, was vóór de omwenteling de oekaze van 1864 tegen de Litausche taal op 27 April 1904 herroepen. Onverwijld gaf ingenieur Petras Vileisis in de Litausche hoofdstad een dagblad, Vilniaus Zinios (Vilnius' Tijdingen) uit. Honderden Litausche schriften kwamen van de pers. Kort daarop werd Prins Swiatopolk Mirski, een afstammeling van Gediminas, minister van binnenlandsche zaken. Hij verkreeg van den tsaar, dat de bepalingen, die de vrijheid van geweten en het eigendomsrecht der niet-orthodoxen beperkten, buiten werking werden gesteld. De eischen der Litauers gingen natuurlijk verder. Behalve de burgerlijke vrijheid verlangden zij het zelfbestuur voor de vereenigde Litausche gewesten, de stichting van een Litausche hoogeschool te Vilnius en het gebruik van het Litausch in het lager en in het hooger onderwijs. De propaganda werd vooral gevoerd door de demokratiscne partij onder de leiding van A. Smetona en J. Gabrys en door de sociaaldemokratische partij, welke sedert eenige jaren heimelijk werkzaam waren. De onderwijzersvereeniging in Juni 1905 door J. Gabrys gesticht, nam krasse maatregelen om het Russisch als schooltaal door het Litausch te vervangen. De Russische onderwijzers, die niet goedwillig hun ambt neerlegden, werden weggejaagd en de scholen gesloten. Op 14 October begon die algemeene werkstaking, welke het tsarisme op 208 VIERDE HOOFDSTUK zijn grondvesten deed wankelen en die de keizerlijke oekaze van 17 October (oude stijl) tot gevolg had. Deze luidde de nieuwe aera in en liet de Litausche taal in het bestuur en in het onderwijs naast het Russisch toe. De boerenvereeniging, waarvan Gabrys de ziel was, riep een landdag bijeen, waaraan alle standen deelnamen. Ondanks den tegenstand van den Poolschgezinden burgemeester van Vilnius vergaderde de landdag in het stadhuis op 4 en 5 December en koos Basanavicius tot voorzitter en Gabrys tot secretaris. Zijn beslissingen kunnen samengevat worden als volgt: 1. Samenwerking der Litauers met de andere vreemde volkeren in den strijd tegen het Tsaristisch Rusland. 2. Zelfbestuur voor Litauen met Vilnius als hoofdstad. 3. Vervanging van het Russisch als ambts- en schooltaal en in de Litausche gemeenten van het bisdom Vilnius van het Poolsch als kerktaal door het Litausch. De afgevaardigden van het gubernium Suvalkai vergaderden terzelfdertijd in Vilnius en eischten de vereeniging van hun gewest met Litauen. Aan den Grooten Landdag (Didysis Seimas) namen meer dan 2000 afgevaardigden deel. Veertien dagen nadien waren, behalve in eenige groote steden, zooals Vilnius en Kaunas, overal de plaatselijke Russische ambtenaren uit hun ambt ontzet. Door het beleid van den goeverneur-generaal Baron Fröse en door zijn gematigheid was de omwenteling in Litauen geen bloedbad, zooals in Koerland en in Lijfland. Fröse erkende de rechtmatigheid der Litausche taaleischen en trachtte het volk te bevredigen in zoover het in zijn macht stond. Kort van duur was de zegepraal der vrijheid op de autokratie, die zich spoedig herstelde, zoodra de vlaag van den opstand luwde. Litauen kreeg geen zelfbestuur en na drie maanden keerden de Russische ambtenaren terug. Overigens in 1906 ging niet alles verloren. Zoover durfde de reactie DE LITAUERS 209 niet gaan. Door de oekaze van 22 Januari 1916 werd het Litausch de schooltaal in het lager en kreeg een bescheiden plaats in het middelbaar onderwijs. In de private scholen werd de keus der taal vrijgelaten. De beperking van het eigendomsrecht der katholieke Litauers werd voorgoed opgeheven. Voortaan mochten zij meer dan zestig desjatinen aankoopen. De toestand vóór den w er el doorlog. — Een der gevolgen van den nieuwen tijd was de snelle ontwikkeling van het geestelijk leven in Rusland. En Litauen bleef niet achter. Is het niet welsprekend, dat van 1904 tot 1914, gedurende een tijdvak van tien jaar 2550 boeken in Litauen in de volkstaal werden uitgegeven, terwijl van 1500 tot 1864 hun aantal slechts tot 786 steeg. Tijdschriften en dagbladen, te zamen 25, vonden tienduizenden lezers in een land, waar veertig jaar lang het drukken in de volkstaal feitelijk verboden was. Dat Litauen meer analphabeten telt dan Westen Midden-Europa zal niemand verbazen. Doch voor het Tsarenrijk is er de verhouding niet slecht. Gansch ongepast is het spotten van Prof. Alex. Brückner, den Poolschen hoogleeraar der Berlijnsche universiteit, en van menigen dagbladschrijver met de onwetendheid der Litauers in het algemeen en van hunne staatslieden in het bijzonder. Volgens de Russische statistiek van 1897 waren er 50 pct. menschen in Litauen, die schrijven en lezen konden, tegen 40 pct. in Polen en 20—25 pct. in het grootste gedeelte van Rusland. In dit opzicht staan boven de Litauers slechts de Letten, de Esten en de Duitschers, die, met de Finlanders, al de volken van het rijk achter zich laten. Zoodra het mogelijk was, heeft zich de keur van het volk, met de inrichting van een degelijk Litausch onderwijs onledig gehouden. Drie vereenigingen werden met dat doel gesticht. In het gubernium Kaunas opende de Saulé (Zon) een Rassen en Volken 14 2IO vierde hoofdstuk normaalschool en 45 volksscholen, alsook drie middelbare scholen. Deze vereeniging, die voor den oorlog 68 takken en 3400 leden telde, richtte bovendien bibliotheken en leeszalen in. De Ztburys (Licht) was in denzelfden zin in het gubernium Suvalkai werkzaam. Met haar 57 takken en 4200 leden had zij 7 volksscholen, een landbouwschool en te Mariampolé een meisjes-gymnasium gesticht. Ofschoon de Rytas (Morgen) m Vilnius meer tegenstand ontmoette, had zij 37 afdeehngen en ongeveer 2000 leden. Naarmate de Russische reactie sterker werd. trok zij de vrijheden in, die zij onder den druk van het oproer had moeten toestaan. De regeering wijzigde de onderwijswet en reeds in het derde jaar moest in de volksschool het Russisch gebezigd worden. Zij maakte allerlei zwarigheden tegen het oprichten van private scholen. Het verzoek om nieuwe inrichtingen van middelbaar onderwijs te openen werd niet meer ingewilligd. De Russische ambtenaren belemmerden op kleinzielige wijze de werkzaamheid der drie schoolbonden. Benevens deze bloeiende instellingen maakte zich het St. Casimirgenootschap (Svento Kazimiero draugtja), te Kaunas gevestigd om godsdienstige en wetenschappelijke boeken uit te geven, zeer verdienstelijk. , ,. De na de omwenteling teruggekeerde bannelingen kwamen het peil der algemeene beschaving verhoogen en hun heeft Litauen in niet geringe mate zijn wetenschappelijke ontwikkeling te danken. Inzonderheid het Litausch Wetenschappelijk Genootschap met zijn 250 leden onder de leiding van Basanavicius heeft sedert 1907 onschatbare diensten bewezen- , 1 j Voor het behoud van stedenschoon en voor de bevordering van nieuwe kunstuitingen zorgt de Maatschappij van Schoone Kunsten, bestuurd door A. Zmuidzinavicius, een schilder wiens naam buiten de landsgrenzen ook gehoord wordt. De opbloei van het geestelijk leven werkte heil- DE LITAUERS 211 zaam op de oekonomische toestanden. De landbouw werd door landelijke vereenigingen als Zagré (Ploeg) en ükinikq Draugové in Suvalkai, Vilija in Vilnius en Vooruitgang in Kaunas bevorderd. Zij maakten de boeren met het modern bedrijf bekend en hielpen de oude bewerking van het land door de machinale vervangen. Het Russisch bestuur kon niet langer een landbouwschool aan de Litauers weigeren. Dezen trachten even hartstochtelijk naar grondbezit als de Russische boeren en zijn er dikwijls in geslaagd onder het vijandig bewind den grond der Russische kolonisten te koopen. Slechts de Polen, wier spreekbuis in Duitschland gedurende den oorlog Prof. Brückner was, willen niet erkennen, dat de Litauers met rasse schreden sedert 1904 vooruitgegaan zijn. Zelfs een gedeelte van den verpoolschten kleinen adel werd in de beweging meegesleept en Wit-Roetenen van Litausche afkomst evenzeer. De ontwaking van het taalbesef onder de adellijken heeft tot gevolg, dat vaak in hetzelfden gezin Litauschvoelenden staan tegenover Poolschgezinden, die zich aan het antidemokratisch verleden vastklampen. Het komt gansch met de natuur der dingen overeen, dat de Litausche beweging van artsen en geestelijken uitgegaan is. Een volk zonder burgerstand, zonder eigen onderwijs, met vervreemden adel, onder uitheemsch bewind, is van het kultuurleven gansch afgesloten. Van de' ontwikkelden zijn het alleen de geestelijken en de artsen, die door hun beroep tot het volk komen, zijn nooden aanschouwen en somwijlen erin leniging willen brengen, door het op te beuren en zijn zelfbewustzijn op te wekken. Hun aandeel aan de nationale beweging is in Litauen nog grooter geweest dan elders in het Balticum. Onder de artsen zijn de namen van Basanavicius, Kudirka en Sliüpas reeds gekend, onder de geestelijken zijn al vermeld Daukantas, Valancius, Burba, Dambrauskas en A. Baronas, bisschop van Seinai, die het woud van Anykstiai bezong. Een voornaam lyrische dichter is J. Maironis. Van de VIERDE HOOFDSTUK Luthersche predikanten is Gaigalaitis uit OostPruisen, thans in Memeiland, de meest vooraanstaande volksleider. , Wat den Vlaming opvalt, die door het land reist, is de treffende overeenkomst tusschen Litausche en Vlaamsche pastoors in hun omgang met de boeren en den kleinen burgerstand, die na de herleving is ontstaan. In de protestantsche Oostzeelanden blijft de verhouding tusschen leeken en geestelijken voor den reiziger meestal verborgen. Het aantal predikanten is overigens zoo klein, dat men hen slechts toevallig ontmoet. Reeds bij het oponthoud van den trein op het platteland en in de spoorwagens kan men in Litauen waarnemen hoe kameraadschappelijk de joviale geestelijken, zonder het decorum van den Lutherschen pastoor, met hun parochianen verkeeren. Wanneer men Kaunas met zijn heterogene bevolking bezocht heeft en vergelijkingen maakt met de welige landouwen en hun bedrijvige bewoners, dan beseft men terstond, dat de krachten welke den staat opbouwen uit de landelijke gemeenten afkomstig zijn, want daar alleen voelt men zich gansch uit Polen. V. De Wereldoorlog, de Duitsche bezetting en de strijd om de Staatsgrenzen. De inval in Oost-Pruisen. — De bezetting van Vilnius. Het bestuur van Oberost. — Toen de oorlog uitbrak waren wederzijds Litauers onder de eerste slachtoffers van den naijver der staten en van den waanzin van Tsaar en Keizer. Zij moesten elkander uitmoorden en het land hunner vaderen verwoesten bewesten en beoosten den Nemunas. Bij den terugtocht van het Russisch leger uit Oost-Pruisen werden meer dan tien duizend burgers, de helft Litauers, in gevangenschap weggevoerd. Het spreekt vanzelf, dat in den beginne de Rus^ sisch-Litauers het voor Rusland opnamen. In Pruisen was er geen toekomst voor zelfbewuste 2 I 2 DE LITAUERS 213 Litauers. De verduitsching was voor hun volk het drijfzand waarin het vroeg of laat zou verzinken. Litauen stond bovendien met het allergrootste deel van zijn grondgebied in het Tsarenrijk, waar het Litausch volkswezen minder bedreigd was dan in Duitschland, omdat de Russische kuituur op een lager peil dan de Duitsche staat en haar opslorpingsvermogen geringer is. In dit opzicht is de rede van den Litauschen afgevaardigde M. Ycas in de Rijksdoema van groote beteekenis (4 Aug. 1914). Doch zij was geen volkomen vrije uiting van het volksverlangen. Dit vernam men beter in Amerika te Chicago, waar Jos. Gabrys de afgevaardigden der Litausche kolonies had bijeengeroepen (21—23 October) : De onafhankelijkheid van het vereenigd Duitsch- en Russisch-Litauen kwam daar ter sprake. In 1915 woedde de oorlog beoosten den Nemunas. Bij de ontruiming van het gb. Kaunas, dwong de Russische staf de Litausche boeren hun eigen huizen, hun have en goed te verlaten en te vernielen. Een vierde van de bevolking werd uit hare haardsteden weggejaagd en velen vonden geen rustoord aleer zij in Siberië waren. Tegen de onmenschelijke wijze, waarop de ontruiming van Litauen plaats had, kwam de Litauer Januskevicius in de rijksdoema op. Te vergeefs, want dat was het hooggeroemd Russisch oorlogvoeren. Aan de verwoesting had het Duitsch geschutsvuur natuurlijk zijn deel. De bezetting van Vilnius dagteekent van 19 Sept. 1915. De bevelvoerende generaal Graaf Pfeil verklaarde dat de historische hoofdstad van Litauen een Poolsche stad is. De Duitschers leenden gewillig het oor aan de Poolsche propaganda. Gymnasia met Poolsche schooltaal werden opgericht. Twee maanden na de inneming drong de Poolsche partij bij het Duitsche bewind aan, om een Poolsche universiteit te bekomen. Prins F. J. IsenburgBirnstein, eèn Duitscher met Poolsche neigingen, werd goeverneur van Oberost, dat Koerland, Litauen (Kaunas), Vilnius-Suvalkai en Biaiystok- 214 VIERDE HOOFDSTUK Grodno omvatte. In 1917 werden Kaunas en Vilnius-Suvalkai vereenigd om van de Litausche gewesten een geheel te maken. Prins Isenburg toonde zich in hooge mate vijandig tegenover de Litausche instellingen. De vereenigingen Saulé, 2iburys en Rytas werden ontbonden. Duitsche scholen werden geopend en maatregelen getroffen om de bevolking te verduitschen. In Vilnius en Gardinas (Grodno) liet men het onderwijs aan de Polen over, die de denationalisatie der Litausche en Wit-Roeteensche kinderen naar goeddunken voortzetten. Het Duitsch bestuur schorste de Litausche bladen en tijdschriften en gaf te Kaunas een dagblad (Darbatis) uit, waarvan de oplage 20.000 nrs. groot was. Evenals in de andere bezette gebieden eischte de Duitsche overheid de arbeiders op en voerde ze weg; zij nam priesters en burgers gevangen, deed echte en vermeende spions doodschieten; zij vorderde veldvruchten en vee, koper en wol op. Amerika voerde voor de noodlijdende bevolking geen eetwaren in, zooals in België en in Noord-Frankrijk. Volgens het memorandum aan de Duitsche regeering van Dr. V. Bartuska, die van Amerika was gekomen om een onderzoek in Litauen te doen, waren de Duitsche ambtenaren niet beter voor de bewoners dan de beruchte tsjinovniks. Wat de Duitschers van de Russen onderscheidde was de zorg voor het onderwijs. Naar het getuigenis van Januskevicius in de rijksdoema (16 Mei 1916, O.S.) stonden in het tweede jaar der bezetting honderden volksscholen en eenige gymnasia voor de Litausche kinderen open. Lietuvu. Balsas (Stem der Litauers), het blad van Ycas in Petersburg sprak in 1917 van een duizental scholen. Zelfs in Vilnius werd toen een gymnasium, alsmede zes volksscholen en een paar kostscholen voor de Litauers ingericht. Van het eerste jaar moest het Duitsch er onderwezen worden. De Litauers in het buitenland. — Jos. Gabrys en de propaganda. — In- DE LITAUERS 215 tusschen roerden zich de Litauers in het buitenland om stemming te maken ten gunste van hun onafhankelijkheid. Op het Congres der Nationaliteiten te Lausanne in Februari 1916 maakten hun afgevaardigden aanspraak op volkomen vrijheid en zelfstandigheid. Op een Litausche bijeenkomst in Den Haag werd irrden zelfden zin gesproken. Reeds op 4—5 Augustus 1915 hadden Litauers en Letten over hunne gemeenschappelijke belangen in Bern beraadslaagd. Op een tweede conferentie in de Zwitsersche hoofdstad (1—5 Maart 1916) werden de Litausche eischen met meer nadruk gesteld door uit alle windstreken toegestroomde deelnemers, die tegen de Poolsche oogmerken front maakten. Want de Polen maakten aanspraak op Litauen om het historisch Polen te herstellen. Op de tweede bijeenkomst in den Haag (25-30 Apr. 1916) brandmerkten de aanwezigen bijzonder de Russische politiek en dwingelandij. In de rijksdoema durfde Ycas niet verder gaan dan den wensch van zelfstandigheid in het Russisch staatsverband. Onafhankelijkheid was hoogverraad. In België was en is voor de Vlamingen zelfstandigheid eischen reeds landverraad. De Litausche Volksraad, die in Zwitserland was gevestigd, kon met Ycas niet instemmen. Elk verband met Rusland moest losgemaakt worden. In deze omstandigheden moest het Litausch inlichtingskantoor van Parijs verplaatst worden naar Lausanne, buiten het bereik der Fransche censuur. De man, die zich reeds vóór den oorlog inspande om het streven zijner landgenooten buiten Rusland bekend te maken is Jos. Gabrys. Hij is te Garlava, gb. Suvalkai, in 1880 geboren. Zijn leven is een glanzend voorbeeld voor alle kleine volkeren, die hunne nooden en verlangens wereldkundig willen maken. Gabrys studeerde aan het gymnasium te Marjampolé. Tijdens een verblijf te Sakiai ontmoette hij toevallig Dr. Kudirka, die hem in de Litausche beweging inwijdde. Reeds als leerling werd hij doot VIERDE HOOFDSTUK de Russische politie ingerekend en naar Odessa verbannen. Zijn deelneming aan de omwenteling van 1905 is boven vermeld. Toen de reactie zegevierde, nam hij de wijk naar den vreemde. In 1911 was hij voor de tweede maal te Parijs, waar hij sedert zijn eerste verblijf in 1897 invloedrijke vrienden had. Daar stichtte hij het Litausch inlichtingskantoor en het tijdschrift Pro Lituania om buitenlanders voor de Litausche zaak te winnen. Met Jean Pelissier, een Franschen dagbladschrijver, die ook aan het Rassencongres te Londen had deelgenomen, stichtte hij het Office central des Nationalités en Les Annales der Nationalités, waarin hij over de Oekrajiners, Tsjecho-Slovaken, Letten, Litauers en Cataloniërs degelijke opstellen s:hreef. Toen de oorlog begon reisde Gabrys de Vereenigde Staten rond voor de propaganda. Te Londen. Parijs en Rome trachtte hij de gezaghebbende kringen te overtuigen, dat Europa belang had bij de oplossing van het Litausch vraagstuk in den zin der onafhankelijkheid. In 1915 was Parijs niet de stad, waar men vrij kon spreken over de bevrijding der door den tsaar onderdrukte volken. De „Partij van het Recht" gedoogde niet dat men afbreuk deed aan de Russische eenheid, door 50.000.000 allogenen in Europeesch-Rusland verfoeid. Gabrys verhuisde naar Lausanne en het Office central ging met hem mee. De Litausche conferenties in Zwitserland waren voor een goed deel zijn werk. Van Lausanne uit leidde hij de propaganda te Parijs, Londen, Rome, Stockholm, Kopenhagen, Christ-iania en 's Gravenhage. Milde giften uit Amerika maakte de uitgave van een belangrijke propaganda-literatuur mogelijk. De Vlamingen kunnen werkelijk niets stellen naast de vele mooie boeken met afbeeldingen en landkaarten en de talrijke vlugschriften, welke sinds eenige jaren door de Litausche vereenigingen en komiteiten de wereld zijn ingezonden en welke een 216 DE LITAUERS levendig beeld van het Litausche volk, van zijn land en van zijn streven vóór den lezer oproepen. Gabrys was de ziel van de Derde Conferentie der Nationaliteiten te Lausanne in Juni 1916, waar de politiek van alle groote mogendheden door de afgevaardigden der onderdrukte volken aan de kaak werden gesteld. Ondanks het partijdig optreden van den voorzitter Paul Otlet tegen Ieren, Algeriërs en Tunisiërs zijn hunne verklaringen en mededeelingen in het verslag opgenomen, niet minder bezwarend voor Engeland en Frankrijk dan de andere voor de Middenrijken en voor Rusland. De Litausche Volksraad: Lietuviu. TautosTaryba. — In 1917 werd een zwenking merkbaar in de houding der Duitsche overheid tegenover het Litausch vraagstuk. Lag de oorzaak van deze kentering in een wenk van den Keizer, die op 10 Juli 1917 een vertrouwelijk gedenkschrift over Litauen van Baron F. von der Ropp 1S) had ontvangen ? De mislukking der Duitsche politiek in Polen, de Russische omwenteling en de voor een Duitschen vrede ongunstige toestand zijn stellig van invloed geweest op het besluit van den keizer, die aan den staatssecretaris van buitenlandsche zaken liet weten, dat de samenstelling van een Raad van Litauen wenschelijk was. Het bestuur van Oberost zou voortaan de Litausche propaganda niets meer in den weg leggen: In feite kwamen er van hooger hand allerlei beperkingen. Door een twintigtal vooraanstaande Litauers werd een landdag belegd, die ongeveer 220 leden telde en van 18 tot 22 Sept. 1917 te Vilnius samenkwam. Algemeene verkiezingen werden door de M) F. v. d. Ropp is een Duitsche Balt, van moederszijde van Russische afkomst, die in Mei igi6 de Liga der vreemde volken van Rusland meestichtte en die als Litausche afgevaardigde aan de Derde Conferentie der Nationaliteiten deelnam. In 191 7 was hij lid van den Litauschen landdag te Vilnius en schreef in Lietuvas Aidas een oproep aan den adel . om hem aan te sporen zich bij de Litausche beweging aan te sluiten. 2 I 7 2l8 VIERDE HOOFDSTUK Duitschers niet toegelaten. Alle partijen waren echter in den landdag vertegenwoordigd. Alle achtten het noodig dat Litauen onafhankelijk werd om de hinderpalen weg te nemen, die zijn natuurlijken vooruitgang in den weg stonden. Indien het Duitsche Rijk den Litaüschen staat vóór den algemeenen vrede erkende en zich bereid verklaarde bij de vredesbesprekingen de Litausche belangen te verdedigen, dan zou de toekomstige staat geneigd wezen, zeer nauwe betrekkingen met Duitschland te onderhouden, doch tevens zijn zelfstandigheid volkomen handhaven. De landdag koos twintig leden om den Raad van Litauen of Taryba te vormen, o. w. Dr. Basanavicius en Dr. A. Simetona, die voorzitter werd. Tegen de Poolsche drijverijen nam de Taryba een motie aan, namelijk tegen den eisch van inlijving van Litauen bij Polen, op 24 Mei den Rijkskanselier overhandigd. Onder de 44 handteekeningen van het Poolsch verzoekschrift staan die van K. Michalkiewicz en van Jan Pilsudski, later voorzitter der Poolsche Republiek. De beslissingen der Taryba werden aan volksvergaderingen in steden en dorpen voorgelegd en goedgekeurd 19). Te Stockholm (18—20 October 1917) betuigden afgevaardigden uit Rusland, Zwitserland en Amerika hun instemming en zij begroetten de Taryba als de wettelijke vertegenwoordigster van het Litausche volk. Van nog algemeener karakter dan de voorafgaande was de derde conferentie van Bern (1—10 JNov. 1917). Dr. Smetona en andere leden der Taryba hadden van de Duitsche bezetting passen gekregen om er aanwezig te kunnen zijn. De Lietuviu. Tautos Taryba in Zwitserland kreeg de u) De lezer zal zich herinneren, dat, den wenk van den keizer uitgenomen, de Raad van Vlaanderen onder dergelijke omstandigheden ontstond, op dergelijke wijze werd samengesteld en insgelijks volksvergaderingen belegde. Indien de val van het Tsarendom de Russische macht niet had gebroken, zouden al de leden der Taryba met den dood of met dwangarbeid zijn gestraft. Thans worden zij als bevrijders gegierd. DE LITAUERS buitenlandsche politiek binnen haar bevoegdheid en de Taryba in Litauen de binnenlandsche. De onafhankelijkheid van den Litauschen staat. Zijn erkenning door Duitschland. — Eerst op 11 Dec. 1917 en nogmaals op 16 Febr. i g 18 werd de onafhankelijkheid door de Taryba te Vilnius uitgeroepen en aan Duitschland het bondgenootschap aangeboden. Om de laatste zwarigheden der Duitsche regeering uit den weg te ruimen, reisden Dr. A. Smetona, Dr. J. Saulys, de Eerw. H. J. Staugaitis en Mr. J. Vileisis, resp. voorzitter, ondervoorzitter en leden der Taryba, naar Berlijn. Zij stelden op 23 Maart 1918 het besluit ter hand van den rijkskanselier Graaf Hertling, die de onafhankelijkheid van Litauen erkende. De keizer onderteekende de ambtelijke oorkonde den volgenden dag en op 4 Mei werd zij te Kaunas aan Smetona afgegeven. De tegenstand der Alduitschers en der Duitsche Balten was eindelijk gebroken. Van de eerste dagen der bezetting hadden zij de openbare meening in Duitschland voor de inlijving van Litauen en het Oostzeegebied bewerkt en kolonisatieplannen gemaakt. Volga-Duitschers en stamgenooten uit Volhynië zouden er overgeplaatst worden. Anderen vonden het beter geen Duitsche staatsburgers van Litauers, Letten en Esten te maken, doch van hunne landen Duitsche Schützgebiede of protectoraten. Inzonderheid katholieken voelden veel voor de min of meer bedekte aanhechting van het katholiek Lithauen. Prof. Bezzenberger, de geleerde kenner der Litausche taal- en letterkunde te Koningsbergen, was daarentegen voor de oprichting van een bufferstaat uit Litauen, Letland en Estland samengesteld. Tegen de inlijving waren natuurlijk de Bund neues Vatecland en sociaaldemokraten als Hugo Haase, die in den Reichstag protesteerde (1916). De Pruisisch-Litauers Vidünas en Gaigalat schreven handige boeken om de Duitschers over hunne stamgenooten in te lichten, doch zij 219 VIERDE HOOFDSTUK moesten met de censuur rekening houden en waren niet bij machte het Litausch vraagstuk in zijn vollen omvang te behandelen. DeLitauscheRaadvanState, V a 1stybés Taryba. De nederlaag der Middenrijken. — Ondanks de erkenning der onafhankelijkheid bleef Litauen den last der bezetting dragen en de Duitsche overheid trachtte de Taryba, die intusschen Litausche Raad van State, Valstybés Taryba, was geworden, de persoonlijke unie met het koninkrijk Saksen op te dringen. Om aan deze kuiperijen een einde te stellen, riep de Taryba op 17 Juli 1918 Litauen tot een demokratische monarchie uit en bood de koningskroon aan den Wurtenbergschen hertog van Urach onder den naam van Mindaugas II aan. Tegen dezen keus kwamen de alduitsche bladen heftig op en ook de half-ambtelijke Norddeutsche AlTgemeine Zeitung. Het verzet der Duitsche regeering werd eerst opgeheven, toen het einde van het oude Duitschland nabij was. Op 16 Oct. 1918 brak de Taryba hare betrekkingen met het bestuur van Oberost af. De nieuwe rijkskanselier, Prins Max van Baden, stemde erin toe, dat de Taryba een voorloopig bestuur instelde en beloofde, dat de Duitsche troepen zouden teruggenomen worden. Terzelfdertijd deed het machteloos Duitschland afstand van zijn voogdijschap over Litauen en liet het gansch vrij zijn buitenlandsche betrekkingen te regelen. De laatste daden der Taryba vóór den wapenstilstand waren een protest tegen de Russische en Poolsche aanspraken op grond van het zelfbeschikkingsrecht der volken en een draadbericht aan de hoofden der verbonden regeeringen van het Westen om de onafhankelijkheid van Litauen te bevestigen. Het gevaar voor een nauwe aansluiting bij Duitschland was geweken. Van Russischè en van Poolsche zijde zouden weldra donderwolken over het land gaan. Aan het hoofd der regeering werd de voor> 220 DE LITAUERS 221 zitter der Taryba, Antanas Smetona, geplaatst. Prof. A. Voldemaras werd met de vorming van het eerste ministerie belast. Hij trad na korten tijd af om de belangen van het land bij de Vredesconferentie en nadien bij den Statenbond te verdedigen. Als vertegenwoordigers der nationale minderheden kregen zes Wit-Roetenen en drie Joden zitting in de Valstybés Taryba. De Polen hadden er een afgevaardigde, doch de meerderheid der Poolschgezinden hield zich afzijdig of vijandig en bereidde den weg voor de aanslagen der Poolsche imperialisten uit Warschau. De strijd tegen de Bolsjevisten endePolen. — Toen de Duitschers den terugtocht aanvingen volgden bolsjevieksche benden hen achterna en bezetten op 5 Januari 1919 Vilnius tot ontzaglijk ongemak der bevolking. De. Litausche regeering trok naar Kaunas, waar de Taryba in Januari vergaderde en Smetona tot voorzitter van den staat koos. Slezevicius, een sociaal-populist, vormde een coalitie, waar Poolschgezinden en bolsjeviki buiten bleven. De Russische inval werd te Kaisedoriai gefnuikt. De Litauers slaagden er ongelukkiglijk niet in vóór de Polen in Vilnius te zijn (20 April 1919). Om het bloedvergieten te voorkomen stelde de Opperste Raad een afbakeningslijn vast (26 April), welke de Polen weldra overschreden. Een tweede demarcatielijn, die niet alleen Vilnius maar ook Suvalkai aan den Poolschen kant liet, werd door Fpch op 27 Juli 1919 getrokken. In Mei 1920 werd de Taryba vervangen door den Steigiamasis Seimas (grondwetgevende vergadering) , welke in April door het algemeen kiesrecht was gekozen en evenredig samengesteld uit 59 christen-demokraten, 29 sociaal-populisten, 13 sociaal-demokraten, 6 Joden, 3 Polen, 1 Duitscher en 1 partijlooze. De onafhankelijkheid van Litauen werd dadelijk door den Seimas uitgeroepen (15 Mei 1920). Het vredesverdrag van Moskou, op 12 Juli met 222 VIERDE HOOFDSTUK Sovjet-Rusland gesloten20), was zeer voordeelig voor den jongen staat, die heel Midden-Litauen met Vilnius en ook Gardinas (Grodno) kreeg. Indien hij deze grenzen had behouden, zou hij thans zonder Memelland 82.000 v.km. hebben en ongeveer 4.200.000 inwoners, o.w. 75 pct. (?) Litauers. De bolsjevistische aanval dwong Polen Vilnius te ontruimen. De stad werd op 15 Juli door het Litausch leger bezet en tevens door de Russen, die voor hun opïnarsch tegen Warschau het vrij verkeer over de stad noodig hadden. Een ramp voor Litauen waren de Russische nederlaag en de voorloopige afbakeningslijn tusschen Polen en Rusland (12 Oct. 1920), welke na den vrede van Riga (18 Maart 1921) de gemeenschappelijke grens tusschen Litauen en Rusland voorgoed ophief. Tijdens den Poolsch-Russischen oorlog bleef Litauen volkomen onzijdig. Zijn leger bezette Seinai, Suvalkai en Augustowo, op verzoek der bevolking, die voor den intocht der bolsjeviki bevreesd was. Na de vlucht der Russische legers vielen de Polen de Litauers aan (30 Augustus 1920) en namen deze steden terug. Toen Gl. Zeligowski voor Vi1nius stond, nam de Litausche regeering, die sedert Augustus in de oude hoofdstad was gevestigd, de wijk naar Kaunas. Nooit is de trouwloosheid der Poolsche regeering grooter gebleken, dan by dit heldenstuk. Op 7 October 1920, twee dagen vóór de intrede van Zeligowski, was onder de auspiciën van den Oppersten Raad een overeenkomst getroffen, die een einde aan de vijandelijkheden moest maken en voorloopig Vilnius aan de Litauers overliet, terwijl een nog grooter deel van het oud gubernium Suwalki, Grodno en Lyda binnen de Poolsche demarcatielijn vielen. Over het algemeen was deze grens niet *•) Gesloten met volkomen goedkeuring van ons eigen Foreign Office, schrijft E. J. Harrison. oud-vice-consul te Kannas en te Vilnius, die deze stad verliet, toen Zeligowski oprukte en ze kort daarop weer bezocht. DE LITAUERS 223 slecht, want de Litauers behielden bijna geheel hun taalgebied. Het is reeds lang een uitgemaakte zaak, dat de Polen nooit voornemens waren hierin te berusten en dat de aanslag door Maarschalk Pilsudski was op touw gezet te Grodno op i—2 October. De plechtige verklaring van Prins Sapieha, minister van buitenlandsche zaken, aan Kolonel Ward, den Britischen consul te Vilnius, dat Polen er niet aan dacht de stad opnieuw te bezetten, was gedaan om zand in de oogen der tegenpartij te strooien. De samenstelling der vrijscharen van Gl. Zeligowski uit vrijwilligers uit Midden-Litauen is een grove leugen, die zelfs den Statenbond niet heeft misleid 21. De berichtgever van den Manchester Guardian seinde uit Riga, dat op Frankrijk's aanraden de aanslag was besloten. De Poolsche doorgang in Wit-Rusland, dadelijk na de bolsjevistische nederlaag vastgesteld, is volgens de Manchester Guardian het gevolg vaii een wenk uit Parijs. Zonder het bezit van Vilnius was deze lange en smalle strook voor Polen bijna waardeloos. De inbreuk op den Poolsch-Litauschen wapenstilstand verhoogde niet het aanzien van den Statenbond. Het was een openbaar geheim, dat de Poolsche regeering hand in hand met Zeligowski ging en dat er „een voortdurende aanraking en samenwerking tusschen de officieele Poolsche en de zoogenaamde Middel-Litausche troepen" is geweest 22). Pro forma keurde de regeering Zeligowski af. Van de door den Poolschen gezant te Parijs aangekondigde krachtige maatregelen tegen den „rebel" kwam natuurlijk niets in huis. De Statenbondsraad meende een uitweg te hebben gevonden door een volksstemming voor te schrijven (28 Oct. 1920). Het was een vermakelijk kluchtspel te zien 21) De Litausche lezing van den inval van Gl. Zeligowski wordt bevestigd door Ct. d'Etchegoyen, oud-lid der Fransche militaire missie in Vilna. (Un différent toujours aigu. Gazette de Prague, %o April 1924.) B) Aldus Dr. van Blankenstein, Een Reis naar Wilna. N. Rott. Crt., 224 VIERDE HOOFDSTUK hoe de staten, die eerst bereid waren soldatenafdeelingen naar het stemmingsgebied te zenden, spoedig achteruit krabbelden onder de bedreiging van cicerin (30 Januari 1921), die de zending van internationale troepen onvereenigbaar met de bepalingen van het tractaat van Moskou oordeelde. De Statenbondsraad kon derhalve zijn besluit niet uitvoeren en wenschte rechtstreeksche besprekingen tusschen de tegenstanders in te leiden onder het voorzitterschap van Paul Hymans, die na den wapenstilstand naar een kleinen Zeligowski voor Hollandsch-Limburg te vergeefs had uitgezien. Het ontwerp van vergelijk, dat Hymans aan de Brusselsche Conferentie (Mei 1921) voorlegde, kon zonder ingrijpende wijzigingen door Litauen niet aangenomen worden, doordat het opgedrongen bondgenootschap zijn zelfstandigheid beperkte en den oorlog tegen Rusland in de toekomst onvermijdelijk maakte. De opgedrongen tweetaligheid van het vereenigd Litauen verzekerde de overheersching van het Poolsch en den terugkeer der oude wantoestanden. Anderzijds eischte Polen, dat de afgevaardigden van Vilnius, onder den druk der Poolsche bezetting gekozen, met gelijke rechten aan de onderhandelingen zouden deelnemen. Evenmin als de Brusselsche Conferentie vond de tweede vergadering van den Statenbond te Genève een oplossing en de toejuichingen, waarmede Hymans begroet werd, maakten zijn voorstel niet aanlokkelijker voor beide partijen, die van hun standpunt niet af te brengen waren. In het PoolschLitausch geschil, dat zich als een tragedie afspeelde, vervulde, volgens de N. Rott. Crt., de vergadering slechts een figurantenrol. Op haar actief stond alleen de toelating van Estland, Letland en Litauen als leden van den Bond (22 Sept. 1921). Polen had zich tegen de aanneming van Litauen verzet. Roemenië en Joegoslavië onthielden zich bij de stemming. De Raad van den Statenbond staakte op 13 Januari 1922 zijn vruchtelooze pogingen om de DE LITAUERS 225 tegenstanders te verzoenen en weigerde het conflict voor het Internationaal Gerechtshof in Den Haag te brengen, zooals Litauen het verlangde. Reeds in October 1921 had het Poolschgezind bestuur van Vilnius zijn voorzorgen genomen om bij de verkiezingen van den Sejm van Wilno — de huidige officieele naam der stad alleen de namen van Poolschgezinden uit de stembus te halen. Alle Litausche kultureele en ekonomische .instellingen werden opgeheven. De censuur trof al de bladen die voor Litauen waren. De berichtgever van de N. R. Crt. 28) schreef over „Litausche kinderen als martelaars" naar aanleiding van de verdrijving van bijna 300 kinderen van 4 tot 6 jaar uit het Litausch weeshuis door Poolsche soldaten en politiemannen. In Januari 1922 werden de Wit-Roeteensche en de niet-volgzame Joodsche kranten evenals de Litausche geschorst. Litausche en Wit-Roeteensche leiders werden gevangen genomen en uitgewezen 24). De uitslag van de Sejm-verkiezingen was 106 Polen en 4 met-Polen, doch allen Poolschgezind. Lang te voren hadden de Litausche, Wit-Roeteensche en de meeste Joodsche vereenigingen besloten geen deel te nemen aan een stemming onder toezicht van het Poolsch leger (50.000 man), dat elke propaganda voor Litauen verboden had, omdat het wist, daar voor zijn intrede de meerderheid der Vilnasche bevolking voor Litauen was, aangezien de Joden en Wit-Roetenen met Kaunas sympathiseerden. De vervanging van Zeligowski door A. Mejsztowicz wijzigde den toestand niet. De voorzitter der militaire commissie van den Statenbond, de Fransche kolonel Chardigny, uitte op 20 Maart zijn bezwaren wegens het gebrek *3) 22 December ig2I. ) Het is weinig bekend, dat Pins XI die vóór zijn verkiezing «wLteT^arSCliaU i»™* b« «8» '«blijf in Vilna de daar en H„ 'S^1Ll"us*voelende priesters openlijk tegen den aartsbisschop en de Poolsche priesters beschermde, omdat „de politiek het eeweten niet mag terronseeren". Dit gaf ten slotte aanleiding tot de terugroeping van den toenmaligen kardinaal Ratti uit Warschau. Rassen en Volken 15 22Ó VIERDE HOOFDSTUK aan waarborgen bij de verkiezingen van 8 Januari en tegen de samenstelling van den Sejm. Hij vond het vreemd, dat in een gebied, waarvan de bevolking zoo gemengd en zoo verdeeld is, de uitslag zulk een treffende eensgezindheid uitwees. 28) Hij had stellig gehoord, dat 30000 Litauers uit het land waren gevlucht, dat Litausch of Wit-Roeteensch spreken met vuistslagen werd gestraft en dat na den aanslag van Zeligowski zoovele inwoners den aftocht der bolsjeviki bijna betreurden, dewijl onder het communistisch regiment lijf en goed veiliger waren dan onder het Poolsch be- S ".Aleer Chardigny met zijn bezwaarschrift klaar was had de Sejm met 96 stemmen tegen 6 onthoudingen de inlijving van het Wilno-gebiea bij de Poolsche republiek gestemd (20 Februari) en 20 afgevaardigden naar Warschau gezonden. Op 24 Maart 1922 werden dezen in den landdag toegelaten, welke de aansluiting van Wilno bij Polen bekrachtigde en de regeering uitnoodigde de uitoefening van het staatsgezag in het genaast gebied over te nemen. Na lang treuzelen billijkte de Gezantenraad een jaar later (15 Maart 1923) de overweldigingspolitiek, die Polen sedert zijn herrijzenis huldigde en wees Vilna, Oost-Galicië en de Wit-Roeteensche en. Oekrajiensche gewesten, bij den vrede van Riga door Sovjet-Rusland afgestaan, aan het Land van den witten Arend toe. Te voren was besloten op aanbeveling van den Statenbond de *1 In 1010 woonden in het Vilnius-gebied zonder de deelen door Litauen bezet en de districten DUna en Vileika (3 7-0°° vkm-1 «"000 Polen (63-5 %), i45-ooo Wit-Roetenen (.3 %V"-00,? Litauers (10 %) en 90.000 Joden (8 %), tezamen 1046 000. In Vilnius was de bevolking tot 129.000 inwoners geslonken, o. w U pct. Polen, 36 pct. Joden en 2.5 pct. Litauers Dit Pooliche opgaven. Op 30 September 1921 had.onder Zdigowskis bewind een volkstelling plaats in de vier districten ^t Vda »gebied, dat 475-775 inwoners telde. Van dezen waren «1.068 Polen, 225.023 Wit-Roetenen. 18.497, Joden.. 56 Rps«?- 4» Duitschers en 10.173 anderen (Litauers). Een eigenaardigheid van deze statistiek is dat er naar de nationaliteit 18.497 Joden zjm en naar den godsdienst 27.935! La Polognt..1923. no. 8. Polen en verpoolschten zijn er blijkbaar de minderheid. DE LITAUERS 227 neutrale zone tusschen Polen en Litauen te verdeelen. Litauen betwistte de geldigheid van deze beslissing, maar de Statenbondsraad verzette zich tegen het voorstel van Galvanauskas om de zaak voor het Internationaal Gerechtshof te brengen (21 April 1923). Nogmaals was door de Wilson'sche instelling de Opperste Raad der bondgenooten als het hoogste gezag in Europa erkend. Na eenige schermutselingen tusschen de Litausche en Poolsche grenspolitie vond de wederzijdsche bezetting der verdeelde zone plaats, volgens het ontwerp van P. Saura. De strijd om Memel of Klaipéda. — De Fransche bezetting voerde in Memelland een Litauschvijandige politiek, niet om de Duitsche, maar om langs een zijweg de Poolsche belangen te bevorderen. De Fransche hooge commissaris Petisné weigerde het Litausch naast het Duitsch als ambtelijke taal toe te laten en in het middelbaar onderwijs in te voeren. Het heeft de Litauers zeer geërgerd te moeten dulden, dat vier jaar na de afscheiding van het Duitsche Rijk de Pruisische taalverorderingen nog van kracht bleven. Het Directorium (Arbeitsausscbuss), door de Franschen aangesteld, had vier volbloed Duitsche leden en een verduitscht Litausch lid. Van de 389 leeraars spraken 113 Litausch en onder de 33 Luthersche pastoors waren slechts 3 Litauers toen de Litausche vrijscharen hun inval deden. De aanslag van E. Simonaitis, oud-griffier bij de rechtbank te Tilzé (Tilsit), op Klaipéda was een goed bedachte tegenzet voor de Poolsche gewelddaad in Vilnius. Hij volgde kort op de erkenning de jure van den Litauschen staat door den Gezantenraad. Deze werd op 23 December te Kaunas medegedeeld. Vrijscharen — Memellanders en andere Litauers — trokken op 10 Januari 1923 over de grens en drongen vijf dagen nadien in Klaipéda. Voor de overmacht moest de Fransche bezetting de wapens neerleggen. 22g VIERDE HCX5FDSTUK Indien Simonaitis met zijn vrijwilligers zijnen aanslag tegen het door den vrede van Versailles ingesteld gezag niet had gepleegd en de Fransche soldaten niet overrompeld en Engeland aan het verlangen der Litausche ingezetenen, leden van de Tautos Taryba, niet had voldaan door de gunstige beslissing uit te lokken, dan zou het Memelgebied nog een onopgelost vraagstuk zijn. Om de Engelsch-Fransche tegenstelling met te verscherpen konden de Franschen niet doortastend optreden. De actie der bondgenooten — een Poolsche kruiser werd naar Dantzig teruggezonden — bepaalde zich tot de ontscheping van Engelsche en Fransche soldaten en het uiten van dreigementen. Galvanauskas, de eerste minister, verklaarde kordaat in den Seimas, dat Litauen geen enkele beslissing van den Gezantenraad zou aanvaarden, die niet overeenkomen zou met den wil der bevolking. De Gezantenraad richtte op 31 Januari een nota aan de Litausche regeering om binnen de zeven dagen de opstandelingen uit Memel weg te nemen. Toen de termijn verstreken was zaten dezen er nog. Intusschen werd ondeihandeld en op 10 Februari werd onder voorzitterschap van Gaihus, oud-gezant van Litauen te Berlijn, een nieuw directorium van drie Litauers en twee Duitschers gevormd. Simonaitis en zijn benden ontruimden het gebied, doch tevoren was besloten dat Memeiland binnenkort aan Litauen zou toegewezen worden. Dit gebeurde dan op 15 Maart, als Polen's grenzen vastgesteld werden en wel onder voorwaarden, die de soevereiniteit van Lietuva op den Nemunas (Njemen) en de haven van Klaipéda beperkten. Deze voorwaarden waren op 23 Maart door de Litausche regeering aangenomen, nagenoeg vijf weken nadat de Engelsche en Fransche oorlogsschepen de haven hadden verlaten (19 Februari) en het oppergezag in feite aan Litauen was overgedragen (16 Februari). . Er kwam verzet van de Duitsche en verduitschte bevolking tegen de maatregelen der bezetting om 228 DE LITAUERS 229 het sedert ongeveer zes eeuwen Pruisisch gebied zijn ethnisch karakter terug te geven. O.a. was het Litausch als verplicht leervak op de gymnasia ingevoerd. De arbeiders en winkeliers staakten om den staat van beleg en de censuur te doen opheffen en de Duitsche taal ambtelijk te handhaven. De overheid greep hardhandig in en nam een aantal tegenstanders in hechtenis. Twee opstellers van Duitsche bladen werden uitgewezen. De onderhandelingen met de leiders der Duitsche stakingsbeweging hadden ten gevolge, dat na vijf dagen het werk hervat en de winkels weder geopend werden (11 April). De Gezantenraad vernietigde in Mei de beslissing der Litausche regeering, waardoor autonomie aan het toegewezen gebied was verleend, omdat zijn gezag niet was erkend en omdat de Polen geen voldoende waarborgen kregen voor het vrij verkeer op de Memel en in de haven der door hen begeerde stad. Litauen stoorde zich niet aan het besluit van den Gezantenraad en deze ten einde raad gaf de zaak in handen van den Statenbondsraad, die leniger mocht wezen dan de vertegenwoordigers van Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië en Japan. De Raad gaf aan een commissie van drie leden (een Noord-Amerikaan, Norman Davis, een Nederlander, Dr. A. G. Kröller, en een Zweed, Hoernell) de opdracht een ontwerp-status uit te werken, die door den Gezantenraad en door Litauen zou kunnen worden aanvaard (17 Dec. 1923). De Statenbondsraad keurde op 14 April 1.1. het ontwerp goed: Het Memelland wordt autonoom onder de Litausche soevereiniteit; het krijgt een vrijgekozen volksvertegenwoordiging en een uitvoerend directorium van drie leden: een Litauer, een Memeilander en een afgevaardigde van den Statenbond, die geen burger van een oeverstaat van den Njemen (dus geen Pool) mag wezen. Het Litausch en het Duitsch zijn de officieele talen. Door den Poolschen gezant werd de overeenkomst niet ondertee- 23o VIERDE HOOFDSTUK kend. Polen eischte de derde plaats in het directorium, vrijen doorvoer en toegang tot Memel, een deel van de haven in vollen eigendom, volkomen zelfbestuur voor de stad en de haven. Litauen maakte voorbehoud nopens den vrijen doorvoer in oorlogstijd. Zoolang Polen Vilna niet afstaat, zal Litauen zich in staat van oorlog met Polen beschouwen. Nadat de Gezantenraad de overeenkomst had aangenomen, keurde de Litausche regeering ze goed en zij teekende ze in Mei 1924- Aangezien Polen oordeelt dat het vraagstuk van Vilna voorgoed afgedaan is, komt voorloopig geen einde aan het geschil.. De Litausche grens en die van het Memelgebied incluis blijven voor het verkeer met Polen gesloten. VI. Litauen als onafhankelijke Staat. Wetgeving en grondwet. — Hoe de Litausche staat in den oorlog ontstaan is, dank zu het Litausche activisme en de opeenvolgende ineenstortingen van Rusland en Duitschland en niettegenstaande de vijandigheid van Polen en Frankrijk en de lamlendigheid van den Statenbond is in het vorig hoofdstuk in de hoofdlijnen beschreven. Aan Engeland en aan Sovjet-Rusland is de jonge staat eenigen dank verschuldigd en onrechtstreeks ook aan Duitschland. . Hier zij nog aan herinnerd, dat door de 1 aryna op 16 Februari 1918 de onafhankelijkheid in Vunius uitgeroepen werd en door den Steigiamasis Seimas op 15 Mei 1920 in Kaunas, dat de Statenbond tot in September 1921 geweigerd heeft de jonge republiek als lid toe te laten en dat Duitschland, de Baltische en Skandinaafsche staten, Rusland, Nederland, Tsjechoslovakije, Zwitserland en eenige Zuid-Amerikaansche republieken den Litauschen staat de jure erkend hebben, lang voor Engeland, Italië, Frankrijk en Japan, welke het feitelijk eerst op 23 December 1922 deden. De eerste grens, die door een verdrag vastgesteld werd, was de Litausch-Russische (12 Juli 1920). 230 DE LITAUERS 231 Zij werd aanstonds verschoven door den Poolschen inval. Daarna werd de Litausch-Letlandsche getrokken en Palanga aan de Oostzee werd op 21 Maart 1921 door het Litausch leger overeenkomstig het verdrag bezet. Na de toewijzing van Memelland en de verdeeling der neutrale zone overschrijdt het Litausch taalgebied de Oost-Pruisische en Poolsche grenslijnen (14 Maart 1923). Litauen handhaaft zijn aanspraken op een deel van Suvalkai en op Vilnius en ommelanden, waarop het, van een ethnisch, historisch en ekonomisch standpunt, meer recht heeft dan Polen. Na den aftocht der Duitschers moest haast worden gemaakt met het herstel van normale wettelijke toestanden. De oude Russische wetgeving moest aangepast worden aan de demokratische beginselen van den volksstaat. Door hun opleiding aan Russische universiteiten kenden de meeste rechtsgeleerden beter de Russische dan de Litausche schrijftaal en toch moesten het strafwetboek en het burgerlijk wetboek worden overgezet. Zoolang de Litausche tekst niet voorhanden was, bleef de Russische van kracht. Voor de belangen der nationale minderheden werd ook gezorgd. Volgens de wet van 16 Januari 1919 moeten de rechters de burgers, die geen Litausch kennen, in hun eigen taal aanspreken. De wet van 1 o Öctober 1919 op het plaatselijk zelfbestuur laat de gemeenten toe naast het Litausch andere talen te gebruiken. Zoo zijn in Kaunas alle berichten aan de bevolking ook in het Jeddisch, de taal der vroegere Joodsche meerderheid. Na drie jaar beraadslagens en tastens werd de agrarische wet in Februari 1922 aangenomen. Zij is niet zulk een diep-ingrijpende hervorming als de Letlandsche en de Estlandsche, welke beide den ondergang van het ekonomisch overwicht der Duitsche landheeren beoogen. Nochtans eveneens in Litauen zijn de grootgrondbezitters menschen van vreemde (Poolsche) nationaliteit of gedenationaliseerde landskinderen. Voor een algeheele onteige- 2,2 VIERDE HOOFDSTUK ning zonder vergoeding blijven zij vooralsnog gespaard. De door den staat verworven landsgoederen, 600.000 H.A. boschgrond en 400.000 H.A. bouwland, worden verkaveld om er hoeven van 8 tot 20 H.A. van te maken voor de gezinnen van gesneuvelde soldaten of voor invalieden, die ze kosteloos krijgen of voor kleine landbouwers, die ze onder gunstige voorwaarden kunnen koopen. In Februari 1922 waren reeds 4050 hoeven in het bezit van soldaten en van hun gezinnen gekomen. In het geheel zullen er van 25.000 tot 30.000 nieuwe hoeven zijn. Vijf Deensche boeren hebben 1200 H.A. tusschen Marjampolé en Vilkaviskis voor 12 jaar gehuurd. Er zal een landbouwschool worden opgericht om de Litauers de Deensche methode aan te leeren. Zoolang die boeren niet over geschoolde Litausche arbeiders beschikken mogen zij die uit Denemarken laten komen. De bodem is zeer vruchtbaar, maar slecht bewerkt. De bevolking is echter werkzaam en te bedachtzaam om met geld te smijten. De regeering verkwist minder in Litauen dan de meeste Europeesche regeeringen. Nu het geschil om Vilnius althans tijdelijk minder scherp is, kan zij het leger gedeeltelijk afdanken. Niettegenstaande het verlies van Vilnius, dat een ekonomisch geheel met Kaunas en niet met Warschau vormt, en alhoewel ongeveer 52.350 gebouwen binnen de huidige staatsgrenzen (zonder Memel) in den oorlog zijn verwoest, herstelt zich Lietuva sneller dan Estland en Letland. Dit valt niet aanstonds op wanneer men na Tallinn en Riga het Oost-Europeesch, kleinsteedsch Kaunas bezoekt. Doch in het weelderige Riga is de nijverheid grootendeels vernietigd en de haven heeft haar oude .bedrijvigheid niet terug. Litauen kan zichzelf zonder achterland bedruipen. In Augustus 1922 werden de rijksmark, de oostmark en de oostroebel, welke de Duitschers ingevoerd hadden en nog in omloop waren, door de litas vervangen, welke een blijvende goudwaarde heeft (1 o litu -= 1 dollar). 232 DE LITAUERS 233 Na de aanneming der grondwet op 1 Augustus 1922 werd in October de gewone landdag of Seimas gekozen bij het algemeen kiesrecht van mannen en vrouwen en met evenredige vertegenwoordiging. De sterkste partij waren de christendemokraten (37), dan volgden de sociaal-populisten of volkspartij (19), de sociaal-demokraten (11), de arbeidsparty (communisten, 6), de Joden (3) en de Polen (2). In December wérd Stulzinski tot staatspresident gekozen in de plaats van Smetona, wiens tijd uit was. In Maart 1923 viel het ministerie Galvanauskas, waartegen de linkerzijde een hevige oppositie voerde wegens zijn binnenlandsche politiek. Nieuwe verkiezingen hadden in Mei plaats en een kleine rechtsche meerderheid kwam uit de stembus. De Seimas is thans samengesteld uit 38 christen-demokraten, 2 behoudsgezinden (de party heet Pazanga, vooruitgang), 15 leden der volkspartij, 9 sociaaldemokraten, 5 Joden, 5 Polen, 2 Duitschers en 2 Russen. De communistische leiders en candidaten werden vóór dé kiezing ingerekend. Zoo luidt althans een bericht van het Poolsch tijdschrift L'Est Européen. Galvanauskas vormde een nieuw ministerie (2 Juli 1923). Nationale minderheden. — Volgens § 6 der grondwet is de ambtelijke taal het Litausch en wordt het gebruik der andere talen door de wet bepaald. Na woelige zittingen, waarin de linksche partijen tegenover de christen-demokraten stonden, kwamen dezen met de Joden overeen om de rechten der nationale minderheden in de grondwet te omschrijven als volgt: § 73. Daar, waar de nationale minderheden in de republiek een groot percentage der gezamenlijke Litausche staatsburgers uitmaken, wordt in het raam der bestaande wetten elke minderheid het recht op zelfbestuur toegekend in alle aangelegenheden, welke het behoud van haar kultureele eigenaardigheid, haar schoolwezen, haar weldadigheids- 234 VIERDE HOOFDSTUK inrichtingen en haar commissies betreffen. Om deze aangelegenheden te beheeren wordt elke minderheid het volle recht toegestaan hare eigen vertegenwoordiging te kiezen. . § 74. De in § 73 vermelde vertegenwoordigingen (commissies) der nationale minderheden hebben het recht van hunne medeleden belastingen te heffen om in de nationaal-kultureele behoeften der betreffende minderheid te voorzien en dit luidens door henzelven langs wetgevenden weg vastgestelde verordeningen; elke nationale minderheid heeft bovendien het recht aanspraak te maken op het deel, dat haar percentsgewijze toekomt, van alle toelagen welke door den Litauschen staat of de zelfbesturende lichamen ingewilligd worden Voor kultureele en weldadigheidsdoeleinden, inzooverre haar behoeften dienaangaande door de staatsen gemeentelijke instellingen niet bevredigd worden. . Volgens de tegenstanders der regeering en bijzonder volgens de Polen is de redactie van deze paragrafen vrij onduidelijk — mooi is zij stellig met — en hebben alleen de Joden, die in de steden zeer talrijk zijn, nationale rechten bekomen. Aan Vilnius was door de Litausche regeering een ruime autonomie toegezegd, trouwens niet zoo groot als die der Zwitsersche kantons. Zij had bovendien verklaard dat Litausch en Poolsch gelijkgerechtigd zouden wezen. Tijdens de bezetting door Set Litausch leger geraakte het Poolsch gansch op den achtergrond. Thans klagen Polen en Poolschgezinden moord en brand, dat ze door „KovnoLitauen", zooals zij nijdig den Litauschen staat noemen, verdrukt en mishandeld worden. Zij beweren, dat bij de jongste volkstelling in Kaunas de Litausche ambtenaren de meeste Polen als Litauers hebben ingeschreven. Tevens hebben de Polen en hun pers niets dan lof over voor het anti-Litausch regiment, dat Zeligowski en zijn opvolgers in Vilna ingevoerd hebben. De Polen beweren dat zij viermaal zoo talrijk DE LITAUERS 235 in den Litauschen staat zijn, als de nieuwe statistiek vaststelt. Hun aantal is willekeurig verminderd om de bepalingen omtrent de nationale minderheden niet te moeten toepassen en om de Poolsche scholen te sluiten. Dat staat althans in een protest van uitgewekene Polen aan den Raad van den Statenbond. Het is waarschijnlijk, dat de Litausche ambtenaren, zooals voorheen de Russen en de Polen een druk op de inwoners, vooral op die van twijfelachtige nationaliteit hebben uitgeoefend, dat zij Litauers die bij voorkeur een vreemde taal spreken als echte Litauers hebben opgeteld. In den Russischen tijd gebeurde het tegendeel. Ettelijke verpoolschten zijn min of meer Litausch gaan voelen, omdat het niet langer voordeelig is Poolschgezind te zijn. Vele vluchtelingen uit de door Polen bezette gewesten hebben in Kaunas en in de andere steden een onderkomen gevonden en hebben de verhouding in het voordeel der Litauschsprekenden gewijzigd. Evenals in Vilnius is de Joodsche bevolking in Kaunas afgenomen tengevolge van den oorlog en van de uitwijking naar Amerika. Overigens, niets is moeielijker dan onbetwistbare taaistatistieken te maken in gemengde streken, waar de nationale hartstochten fel woeden en de getalsterkte een argument van overwegend politiek belang is. De Litausche universiteit. — Aan het verlangen van het Litausche volk naar een eigen universiteit heeft de Valstybés Taryba dadelijk voldaan door het besluit van 5 Dec. 1918 betreffende de oprichting van een hoogeschool te Vilnius. De strijd tusschen Russen en Polen, de aanslag van Zeligowski, de machteloosheid van den Statenbond om dezen uit de oude Litausche hoofdstad te verwijderen en de eindelijke toewijzing van Vilnius aan de Poolsche overweldigers zijn de onoverkomelijke hinderpalen, die zich dwarsgezet hebben tusschen het voornemen der Litausche regeering en zijn verwezenlijking. 236 VIERDE HOOFDSTUK Dank zij het krachtige initiatief van den mathematicus Zigmas 2emaitis en eenige andere geleerden werden met de toelating en den steun van den minister van onderwijs in Februari 1920 te Kaunas voor een 300 tal studenten en een 200 tal vrije toehoorders colleges van hooger onderwijs ingericht. Litauers uit Amerika zonden milde giften voor deze instelling, welke zoo broodnoodig was voor de studenten, die gedurende den oorlog hun studie hadden moeten staken. De bezetting van Vilnius noopte de Wetgevende Vergadering over te gaan tot de vestiging der Litausche universiteit in Kaunas en deze werd op 16 Februari 1922 geopend. De statuten stellen vast, dat het onderwijs in de Litausche taal zal worden gegeven, doch dat voorloopig en bij uitzondering buitenlandsche docenten een andere taal mogen gebruiken. Het was niet mogelijk voor alle vakken geschikte Litausche leerkrachten te vinden. Wanneer men bedenkt onder welke ongunstige omstandigheden het Litausch onderwijs voor de onafhankelijkheid verkeerde, blijkt bet aantal professoren, die m een vreemde taal doceert zeer klein: In de philologische faculteit slechts éeri hoogleeraar, in de rechtsgeleerde een hoogleeraar en twee docenten, in de wiskundige en natuurwetenschappelijke een hoogleeraar, in de geneeskundige twee en in de technische eveneens twee 28). De Duitsche taalgeleerde Prof. Adalbert Bezzenberger kreeg den titel van professor honoris causa, alsook vier Litauers, o. w. de nestor der Litausche beweging Dr. med. Jonas Basanavicius. Ik durf niet beweren dat Prof. J. Meillet, die in 1916 aan de toekomst van het Litausch twijfelde, verlegen was toen hij uitgenoodigd werd in de aula der Litausche hoogeschool een lezing te houden. De verordeningen der verschillende faculteiten «") Hun aantal ia in 1923 minstens met éen vermeerderd. Dr. G. L. Smit Sibinga is hoogleeraar in de aardkunde geworden, doch reeds in 192; afgetreden. DE LITAUERS 237 bevestigen het vermoeden, dat over het algemeen de studenten hun taal niet kennen zooals het behoort. Niet vreemd bij een volk, wiens taal tot in het laatste decennium onderdrukt is geweest. In alle faculteiten behalve in de theologisch-philosophische, worden de studenten gewoonlijk na het vierde semester over het Litausch geëxamineerd, in de geneeskundige en de rechtsgeleerde allen, in de natuurwetenschappelijke en in de technische faculteiten, degenen die niet van Litausche scholen komen. De medici en juristen moeten bovendien eerst taallessen volgen in de philologische faculteit 27). De theologanten moeten hun proefschrift in het Latijn of in het Litausch schrijven, de studenten in de wijsbegeerte in het Litausch. In een andere taal mogen zij het slechts doen, wanneer de faculteit haar toestemming geeft. Uitgenomen de theologanten moeten de studenten na eenige semesters over een moderne taal (Duitsch, Engelsch, Fransch, Italiaansch) een exaimen doen om te bewijzen, dat zij vreemde vakboeken kunnen lezen 28). Zeer begrijpelijk in een land, dat wetenschappelijke litteratuur van eenigen omvang nog niet heeft kunnen voortbrengen. Einde 1922 waren er te Kaunas 979 studenten en 149 vrije toehoorders. Het recht van het Litausche volk op een onafhankelijk bestaan. — Het heldhaftig verleden van het Litausche volk, de kenmerkende eigenschappen waardoor het zich van zijn naburen onderscheidt, zijn weerstandsvermogen tegen de Duitsche, Poolsche en Russische stormvloeden, die sedert zes eeuwen over zijn land gaan, zijn opleving onder de ongunstig- OT) In Gent en eventueel in Leuven zouden eveneens Nederlandsche taallessen zeel nuttig zijn voor de studenten, die uit de verfranscbte athenaea en collegia komen. Fransche colleges zijn daarentegen volkomen overbodig. 2S) Thans gebruiken de studenten meest. Duitsche en Russische vakboeken. Het zal nog decenniën duren aleer er Litausche leerboeken voor alle vakken voorhanden zullen zijn. Wanneer het taalgevoel sterk genoeg is, kan het gebruik van vreemde wetenschappelijke litteratuur naast de eigene niet schaden. Integendeel! 238 VIERDE HOOFDSTUK ste omstandigheden, n.1. het verschil in taal naar den stand der bewoners en de zoo geringe getalsterkte van zijn burgerij, het bezit van een ooroude taal, die zich allengskens ontwikkelt tot voertuig der moderne gedachte en zijn offervaardigheid maken zijn recht op zelfstandigheid onaantastbaar. En toch wordt het betwist op grond van het historisch verleden, dat Polen en Litauen onder éen gekroond hoofd heeft vereenigd en van het gemeenschappelijk lijden onder de Russische heerschappij, dat de overleveringen, welke den Litauschen adel van den Poolschen nog scheidde, tot zwijgen heeft gebracht. Aristokratisch en volksvijandig is het wezen van het Polendom in Litauen niet minder dan in Wit-Rusland, in Oost-Galicië, in Podolië en in Volhynië. Als de Polen hunne aanspraken steunen op het noodlottig feit, dat in Litauen de Poolsche kuituur gemeengoed der vervreemde ontwikkelde standen is geworden, dat in Midden-Litauen de onontwikkelde menigte het Roomsch-Katholicisme met de Poolsche nationaliteit verwart en de beschaafden ondanks hun afstamming Polen van taal en gevoel zijn, dan doen zij aan geestelijk imperialisme mee, den meest vredestorenden vorm van imperialisme, de veelvuldigste oorzaak van binnen- en buitenlandsche twisten, de steeds vloeiende bron van tweedracht en van haat. Van elk volk zijn, zooals Stasys Salkauskis in zijn synthetisch werk over de Litausche beschaving schrijft, de lagere standen de meerderheid en de stoffelijke grondslag; zij bewaren ook het langst de ethnische eigenschappen, welke zich in de taal kristalliseeren en aan het volkswezen het aanzijn geven. De meer ontwikkelden zijn een onbestendige en beweeglijke minderheid, die meer naar het algemeen menschelijke streeft en die zich, althans bij volken zonder sterk zelfbesef gemakkelijk losmaakt van eigen taal en aard en verkeerdelijk meent, dat algemeen menschelijke te vinden door in een grooter en bewuster volksgemeenschap op te gaan. DE LITAUERS 239 Geen enkel Europeesch volk, de Polen evenmin als de Litauers, kan op een volkseigen beschaving wijzen, die zich buiten elke aanraking met de omringende afzonderlijk heeft ontwikkeld. Zich op de Poolschgezinden beroepen om de aansluiting van Litauen of van het thans genaast MiddenLitauen bij Polen te eischen is de tijdelijke omstandigheden misbruiken om een volk te berooven van het natuurrecht zichzelf te zijn en zich vol uit te leven. De roeping van het Litausche volk. — Zooals de Russen en de Polen en alle groote volken gelooven sommige Litauers, dat hun volk een zending heeft te vervullen. Zij is vrij van elk imperialistisch oogmerk in tegenstelling met het Slavisch messianisme en het streven naar wereldheerschappij van vele staten, door de kleuren der wereldkaart aanschouwelijk gemaakt. Het Litausche volk zoekt, volgens Salkauskis, de verwezenlijking van zijn ideaal in een geestelijke vereeniging van Oost en West in een nieuwe synthesis, waarvan men het opzet kan opsporen in het zoo verscheiden werk van Vidünas, Curlionis en Dambrauskas. De vreemde — Duitsche, Poolsche of Russische — omgeving, waarin zij hun studiën hebben voltooid, heeft hun Litausche eigenheid in haar wezen ongerept gelaten. Zij zijn universeel geworden en tevens nationaal gebleven, wat het doel van elk onbekrompen en onwraakbaar nationalisme is. V. St. Vidünas, de Pruisisch-Litausché dramaturg en theosoof, die zijn opleiding in het bedrijvig Duitschland heeft gehad, voelde zich aanstonds door het bespiegelend leven van het verre Oosten aangetrokken. Zijn werk is de weerglans van een synthetischen geest, die voor zijn volk nieuwe wegen wil banen, welke naar de eenheid van het menschdom voeren. Vooraanstaande Litauers meenen dat hun volk door zijn aan het Sanskriet zoozeer verwante satem-taal de aangewezen schakel is tusschen Oost 240 VIERDE HOOFDSTUK en West. Die taal, de vorm waarin de Litausche volksziel zich openbaart, wekt vanzelf het besef eener noodwendige toenadering van het bedrijvige Westen en het bespiegelende Oosten, welke velen beschouwen als een vereischte voor een meer harmonisch en volkomen levensbegrip. Vidünas, die een vaderlandsche trilogie Probocin Seséliai (de schimmen der voorouders) gedicht heeft, is niet op een eng nationaal standpunt blijven staan. In het eerste stuk strijdt zijn held tegen de Duitsche Ridders, die Pruisen komen veroveren. In het tweede wekt een zanger het bijna uitgedoofd volksbewustzijn bij de bewoners van het Memel gebied op. In het laatste erkent na lang dwalen hun geestelijke erfgenaam, dat het ware vaderland het heilig liefdevuur is, dat in het menschelijk hart gloeit: „O zon, ziel onzer vaderen, levende wereldzee der eeuwen, de onsterfelijke liefde is zoo sterk als gij; de vlam der wijsheid maakt uwen glans duister. Zij vult onze harten, wij luisteren naar haar stem. Gansch Litauen wordt licht en de menschheid bezegelt haar eenheid, want zoo is de wil van den Eeuwige" 29). De groote gedachte, dat het nieuw geweten der wereld door het Litausch vernuft moet opgewekt worden, vindt men in het schilderwerk van Curlionis terug. Mykolas Curlionis is in 1014 vroegtijdig gestorven. Hij was te Varéna (Orany) in het gb. Vilnius in 1871 geboren. Zijn muzikale studiën leidden hem naar Warschau, het centrum van het Poolsch geestelijk leven in Rusland. Doch te Vilnius rijpte hij tot den schilder, die zijn Oostersche mystieke visioenen verzinnelijkte op doeken, die voorname Russische critici hebben bewonderd 30). Curlionis was een ziener, die achter de stof het rythmisch en geometrisch beginsel van haar wezen zocht. Hij trachtte de wereld en haar levende eenheid -°) Vele citaten in de oorspronkelijke taal bij salkauskis. ") Talrijke afbeeldingen bh salkauskis: enkele bij Danilowicz, Ehret, Gaigalat en Vidünas. DE LITAUERS te verklaren en haren opgang tot het volmaakte. Hij wilde de schilder der wereldziel worden. Minder oorspronkelijk is de arbeid van den wiskundige, theoloog, wijsgeer en dichter Alex. Dambrauskas, die eerst te Petersburg studeerde en doceerde en die later aan de volksbeweging ijverig aandeel nam. De band tusschen Vidünas, Curlionis en dezen geleerde is zijn streven om in de wijsbegeerte twee uiteenloopende stelsels, het Westersche individualistische van den Pool Hoene-Wronski en het Oostersche mystische van den Rus Solovjev overeen te brengen. De taak van den Litauschen s t a a t. -— Om aan het Litausche volk, dat in het kort tijdsbestek 't welk sedert de opheffing der lijfeigenschap verloopen is en in de enkele jaren, welke op de Russische omwenteling gevolgd zijn, deelgenomen heeft aan het intellectueel leven van Europa in grootere mate, dan uit het voorafgaande blijkt, omdat het hier niet de plaats is om te wijzen op al zijne geleerden, schrijvers en kunstenaars en dat op maatschappelijk gebied, ondanks de vele moeilijkheden, aanzienlijke vorderingen heeft gemaakt, het recht op een vrij staatswezen te ontzeggen, beroepen de Polen zich op de standen, die door het aannemen van een vreemde taal zich van hun volk hebben afgezonderd. Voor al wie levendig in zich voelt het bevrijdingsbegrip, dat de leer der nationaliteiten bezielt, mogen deze ontaarde Litauers zich niet opwerpen als de vertegenwoordigers van een volk, dat zij niet verstaan, omdat zij het in zijn hedendaagsche ontwikkeling niet kunnen volgen en omdat zij zich vastklemmen aan het historisch verleden, dat hier geen bodem is waarop een eigen kuituur kan gedijen. De algemeenheid, waarmede de gekozenen van Vilnius onder de bezetting van Zeligowski zich tegen de autonomie van Midden-Litauen hebben uitgesproken, is een duidelijk teeken, dat de verpoolschte Litauers in de wassende zee van het Polendom reeds zijn ondergedompeld. Rasten en Volken 16 24 I 242 HOOFDSTUK IV: DE LITAUERS Wat het vroegere Grootvorstendom, dat meer Slavische dan Litausche onderdanen telde, noodwendiger wijze heeft verzuimd is als taak weggelegd voor den Litauschen volksstaat, die niet alleen de volkstaal in eere heeft hersteld, maar ook de burgers, welke op vreemde wegen zijn verdwaald, geleidelijk naar de taalgemeenschap terug zal voeren. In het bevrijde land zal deze groeien zooals bij alle zelfstandige volkeren. De staat zal de macht van den verpooïschten adel voorgoed breken door het grootgrondeigendom onder de boeren nog meer te verdeden en alzoo den stand, die nooit de belangen van het volk heeft gediend, onschadelijk maken in de toekomst. Want in Litauen zooals in Vlaanderen is de strijd voor het behoud der taal grootendeels een klassenstrijd. Wanneer de hoogere standen zich door de taal moedwillig afzonderen, dan moeten alle stambewuste burgers, boeren en ambachtslieden samenwerken om hen kort en goed te treffen door socialisatie of onteigening van het kapitaal en van den grond, waaraan zij hun overmacht ontleenen. . In een gezonden volkstaat is er geen plaats voor een taalanstokratie, die uit sociale wantoestanden en vreemde overheersching in het verleden is ontstaan en die de ekonomische wanverhoudingen nog verergert door aanmatiging en eigendunkelijkhdd. VIJFDE HOOFDSTUK DE LETTEN L Het Volk en zijn taal FKOMST en anthropologische kenmerken. — De bewoners van het land, dat thans Latvija of Letland heet, noemt Tacitus Aestii gelijk die van Litauen. Naar de algemeene mee¬ ning zijn zij ondanks hun naam, die misschien oosterling beteekent, niet de voorouders der Esten, doch die der Litauers en Letten. Enkele geleerden beweren nochtans dat de Esten hun afstammelingen zijn. Het is vaak moeielijk oude Latijnsche benamingen te identificeeren. In de negende eeuw komen de Cori of Koeren in het Leven van den H. Ansgar voor. Hendrik de Let noemt hen Curones in zijn kroniek (13e eeuw) en zegt, dat hun gebied zich van het Koersche Haff tot de Golf van Riga uitstrekt. Evenals de Lijven, hunne bondgenooten tegen de Duitschers, waren zij een Finsch-Oegrisch volk. Vanaf het einde der dertiende eeuw zoekt men te vergeefs hunnen naam in de kronieken. Waarschijnlijk werden zij dan gelettiseerd. Een vierhonderdtal rasechte (?) afstammelingen van deze Koeren leefden in 1805 in zeven dorpen tusschen Goldingen en Hasenpoth in Koerland, dat naar hen genoemd wordt, evenals het Koersche Haff (Kursu joma) en de Nehrung, waar men in onze dagen nog gelettiseerde Koeren aantreft. Of deze laatsten ooit ongemengde Finsch-Oegriërs zijn geweest wordt niet ten onrechte betwijfeld. Van de Koersche taal zijn slechts eenige woorden bekend. Toen de Lübecksche kooplieden voor het eerst aan de Düna-monding aan wal gingen, waren de Koeren, een zeerooversvolk, tusschen de Venta 244 VIJFDE HOOFDSTUK (Windau) en de Daugava (Düna) gevestigd. Noordwaarts tot aan de Salis stuitten de Duitschers op de evenzeer krijgszuchtige Lijven, die voortdurend tegen de Letten oorlog voerden. Koeren en Lijven versperden grootendeels den toegang tot de zee aan de Letten, die in het Noorden de Esten tot naburen hadden, in het Oosten de Russen en in het Zuiden de Litauers. De Letten schaarden zich aanvankelijk aan de zijde der Duitsche ridders. Zonder deze onverwachte hulp waren zij wellicht door de Lijven overweldigd. Dan keerden de kansen en de Lijven werden allengskens opgeslorpt. Lijfland heeft alleen hunnen naam voor de toekomst bewaard. De bloedige veeten der ingezetenen kwamen den Duitschers zeer te stade om de eenen na de anderen te onderwerpen. Niet alle Lijven gingen in de Letten op. Bij het uitbreken van den wereldoorlog bleven er nog ongeveer twee duizend over — in 1881 in 14 dorpen met 3562 inwoners — die bij Domesnas aan de noordspits van Koerland van de vischvangst leefden en een gansch ontaard Lijfsch bargoensch spraken. Toen het Duitsche leger naderde, poogden zij naar een eiland over te steken en als het verhaal niet aangedikt is, verdronken zij allen. Deze Lijven waren vermoedelijk geen echte Lijven, maar nakomelingen der oude Koeren. Kortom, ten gevolge van hun vermenging met Finsche stammen zijn de Letten geen rasechte Indo-Europeërs, zooals de Litauers, die slechts in geringe mate met Finsche elementen zijn gekruist en die van een gansch anderen aard zijn. Van eenig belang is hun vermenging met Duitsche boeren en arbeiders. Volgens sommige schrijvers zijn de Letten van dezen moeilijk te onderscheiden. In anthropologisch opzicht staan de Letten dichter bij de Germanen dan bij de Slaven. Volgens Deniker zijn zij van het noordelijk en ondernoordelijk ras (nordique en subnordique). De meesten zijn .krachtig gebouwd, hooger van ge- Oude Let uit Koerland 246 VIJFDE HOOFDSTUK stalte langs de kust dan in het binnenland, gemiddeld 1 m. 71 in Koerland, slechts 1 m. 64 in Latgale. Zij zijn donkerblond en hebben blauwe of grijze oogen. Hun schedelindex is volgens Deniker 80.5. Hij is lager bij de Letten die langs de kust in Koerland en Lijfland wonen (77.8), dan bij de Zuid-Koerlanders en de inwoners van Latgale (resp. 80 en 81). Het is jammer dat de Letsche overheid de hoofden der dienstplichtigen niet heeft doen meten zooals hun lichaamslengte. In 1921—23 bedroeg de gemiddelde lengte der dienstplichtigen bij de Letten, 1.70, bij de Duitschers 1.69, bij de Russen 1,68, bij de Polen 1,685, bij de Litauers 1,69, bij de Esten 1,695 en bij de Joden 1,645 m. Volgens de statistiek van het jaar 1921 hebben 81.37 P01Letten lichte (en 18.63 pct. donkere) oogen, 72.93 pct. Duitschers, 74,68 pct. Russen, 77,99 pct. Polen, 81,91 pct. Litauers en 86,11 pct. Esten. Deze cyfers bevestigen de meening van Deniker. In den ouden tijd waren de Letten in stammen verdeeld, de voornaamste waren benevens de eigenlijke Letten, de Latgalen in Oost-Letland, benoorden de Daugava en in de vroegere Russische guberhiën Vitebsk en Pskov, de Zemgalen tusschen de Daugava en de Koersche Aa en de Zelen op den linker oever der Daugava en in het Koersche hoogland. De volksaard. — Letsche en Duitsche schrijvers erkennen eenstemmig, dat de aard der Letten meer Slavisch dan Germaansch is — hun taal is een satemtaal gelijk het Slavisch — en dat zy' een gastvrij, vriendelijk, inschikkelijk volk zijn met een groot aanpassingsvermogen. Zij zijn niet zoo goedhartig als de Russen, volgens Maxim Gorkij ten onrechte heeten te zyn, doch meer volhardend en ondernemend. Zij zijn niet zoo nuchter noch zoo bedachtzaam als de Esten en hun gemeenschapszin is niet zoo sterk ontwikkeld. De Letsche boeren wonen niet op dorpen bijeen als hun noordelijke buren, maar op verspreide hoeven Letsche vrouwen in de volksdracht 248 VIJFDE HOOFDSTUK (mahja) of „gesinden". Voor de Duitschers gelden zij als onbetrouwbaar, arglistig en wraakzuchtig en sedert de ervaringen der omwenteling van 1905 als „zeer toegankelijk voor vreemde inblazingen": Schrander, leerzaam en vlijtig zijn zij alleszins, doch zoozeer individualistisch, dat zij zelden hunne gaven voor de gemeenschap nuttig besteden. Zij versnipperen al te zeer hunne krachten en Tornius oordeelt, dat zij dikwijls onverschillig tegenover de volkszaak staan, wat niet het geval is met de niet zoo begaafde Esten. Uit hunne volksliederen ademen frischheid, teerheid en liefde en bovendien, wat zeer verklaarbaar is als men beseft hoe de lijfeigenen vertrapt en gekneveld werden, een woeste haat tegen hun verdrukkers, inzonderheid tegen de Duitschers. Tijdens de Russische omwenteling heeft de „vreedzame en rustige" Letsche stam, zooals Herder hem noemt, de kasteelen der Baltische baronnen verwoest en hier en daar een bloedbad aangericht. De taal. — De verhouding tusschen Litausch en Letsch is volgens August Schleicher nagenoeg dezelfde als tusschen Latijn en Italiaansch. Het Letsch is bij lange niet zoo rijk aan archaïsche vormen als het Litausch en het heeft ten deele onder den invloed van het Duitsch veranderingen ondergaan, welke het moderner doen voorkomen dan het Slavisch. Namelijk aan het Wit-Roeteensch heeft het een aantal woorden ontleend. Al is derhalve het Letsch niet ongerept gebleven, het heeft zijn zangerigheid niet verloren. Het Letsche volk is een volk van improvisatoren en dichters. Herder heeft zijne volksliederen (dseesma = kerkzang en singe = lied) om hun welluidendheid geprezen en ook om de teedere en natuurlijke gevoelens, welke erin tot uiting komen. Het mag een wonder heeten, dat zeven eeuwen Duitsche maatschappelijke en kultureele heerschappij onvoldoende zijn gebleken om het Letsche volk zijn taal te ontnemen. Hoe streng en hardvochtig de Baltische baronnen ook waren, zij hebben hun- DE LETTEN 249 nen lijfeigenen hun taal niet opgedrongen. Zij achtten het Duitsch te hoog. om het met hunne onderhoorigen te spreken.Ten opzichte van de taal ging de gedragslijn der Duitschers in Koer-, Lijfen Estland niet in dezelfde richting als in Pruisen, waar het den heeren verboden was met hun „Gesinde", hunne onderhoorigen, Pruisisch te spreken, zoo dat het na eenige eeuwen gansch verduitscht was. In de zestiende eeuw kwam het protestantisme het gebruik der volkstaal bevorderen. Een overzetting van Luther's Kleine Catechismus is het eerste Letsche gedrukte boek (1586). *) Een jaar nadien werd op kosten van Hertog G. Kettler van Koerland een bundel psalmen en geestelijke liederen gedrukt. Zooals de Litauers kregen de Letten hun schrijftaal van de Hervorming. Eerst in de tweede helft der vorige eeuw werkten schrijvers van Letsche afkomst aan de zuivering van hun taal, die zoolang door vreemde handen was verpleegd. De eerste grondige Letsche spraakkunst (1879—'80) is die van A. Sterste Zijn degelijkste voortzetters zijn K. Mühlenbach en J. Enzelins, die woordenboeken en spraakleeren schreven. Van Enzelins, thans hoogleeraar te Riga, is in 1922 een Letsche spraakkunst in het Duitsch uitgekomen, welke een groote leemte vult aangezien H. Brentano's Lehrbuch der lettischen Sprache, Wien, 1907, gansch verouderd is, ten gevolge der veranderingen, die de spelling sindsdien meermaals heeft ondergaan. 2) Volgens A. Meillet, in Frankrijk den besten kenner der Baltische talen, heeft het Letsch meer kansen om zich te handhaven dan het Litausch, het- 1) De vertaling van Canisius' R. K. Catechismus (15 8 5) is gansch obsoleet. 2) De nauwkeurige spelling der Letsche eigennamen en andere woorden levert groote moeilijkheden op, aangezien de schrijfwijze voortdurend verandert, ook die van namen van personen, die lang dood zijn en van tijdschriften, die niet meer verschijnen. Duitsche namen krijgen Letsche uitgangen in s of in is. Volgens de nieuwe regels zijn de plaatsnamen hier geschreven en worden w door y vervangen en ee door ie, terwijl de h wegvalt. De nieuwe spelling is nog niet algemeen; er zijn zelfs nog boeken en dagbladen die met gotische letters gedrukt worden. 250 VIJFDE HOOFDSTUK welk hoofdzakelijk een taal van plattelandsbewoners is. Het juk, waaronder de Letten gebukt gingen, heeft aan hun taal een geringere schade berokkend, dan de verhouding van Litauen tot Polen aan de taal van hun stamverwanten. In Latvija waren de verdrukkers vreemdelingen, die in de lagere school de volkstaal invoerden, terwijl in Litauen ontaarde landgenooten het „vredelievend" indringen van het Poolsch bevorderden. Eerst in 1880 werd in de scholen het Letsch door het Russisch vervangen, om na 1905 in de private inrichtingen opnieuw toegelaten te worden en thans de voertaal van het onderwijs in de meeste scholen te zijn. Haast onbegrijpelijk is het dat Meillet in 1916 niet heeft voorzien, dat de Litausche staat in wording was en dat hierdoor gunstige omstandigheden voor de handhaving der volkstaal zouden ontstaan. De Duitsche Balten. — Ofschoon in Koer- en Lijfland niet talrijker dan de Russen of de Joden zijn de Duitschers een zeer aanzienlijk bestanddeel der bevolking van het Oostzeegebied, dat zij in de twaalfde eeuw veroverd hebben. Eerst in de tweede helft der negentiende eeuw werd hun invloed gefnuikt en hun aanwas belemmerd. Ondanks de met kracht doorgezette pogingen tot verrassing zijn de Balten feitelijk de heeren van het land tot den wereldoorlog gebleven. Trotsche heeren waren zij inderdaad. Tot het Letsche volk zijn zij nooit genaderd. Met minachting zagen zij erop neer. Zij leefden in het Balticum gelijk de Europeërs in hunne koloniën. In ons werelddeel kan alleen Ierland naast het Oostzeegebied geplaatst worden. En de vergelijking gaat niet gansch op, doordat in Ulster de afstammelingen der Schotsche en Engelsche kolonisten een aaneengesloten geheel uitmaken en doordat ambtenaren en soldaten uit het moederland hun getal steeds kwamen versterken. De kloof, welke tusschen de Balten en de oor- DE LETTEN 251 spronkelijke bewoners zoo wijd gaapte, is door de omwenteling van 1905 en de meedoogenlooze demping van den opstand nog wijder en dieper geworden. Ingevolge het avontuur BermondtAvalov werd de tegenstelling tot het uiterste gedreven. In het demokratisch Latvija kan er voor een bevoorrechte vreemde minderheid geen plaats meer overschieten. Na zijne Russische overweldigers van zich gestooten te hebben zal het Letsche volk uit den weg ruimen al wat zijn natuurlijke opleving nog belemmert. Of de Duitsche adel en burgerij zich zullen aanpassen aan de nieuwe toestanden, waarin hunne minderen niet alleen als hunne gelijken optreden, maar bovendien met volle besef van hun overmacht, zal de toekomst uitwijzen. Te moeten buigen voor de Letsche gedachte zullen de meeste Baltische baronnen niet met hun zelfgevoel kunnen vereenigen. Het viel hun lichter trouwe dienaren te wezen van het tsarendom, dat hen zoolang begunstigde en hun adellijke voorrechten handhaafde. De tsaar beloonde hun trouw met het verkenen van hooge waardigheden en eereambten. Hunne betrekkingen met het Hof hebben hen als steunpilaren der reactie in Rusland hatelijk gemaakt. Het Tsarenrijk haalde zijn uitnemendste ambtenaars uit het Baltenland en ook de onbarmhartigste handlangers van het onbeperkt despotisme. Niet het Duitsche Rijk, zelfs niet Rusland was het vaderland van deze Russisch-Duitschers, maar het Balticum, dat zoolang hun onbetwist erfgoed is geweest. Het was van Russische zijde een averechtsche politiek de Balten van zich af te stooten, Want uit zelfzuchtige overwegingen richtten deze dragers der Duitsche kuituur hun blikken niet naar het verre Berlijn, doch naar Petersburg, waar de almachtige tsaar heerschte. Niet vooraleer Rusland's oorlogskansen slecht stonden en de Duitsche strijdmacht Koerland bezette, keerden zij zich westwaarts. Tot de jaren tachtig der vorige eeuw, toen 252 VIJFDE HOOFDSTUK de Russische regeering door de panslavisten op sleeptouw werd genomen en de uitstraling der Duitsche beschaving in het Balticum wilde beletten, hebben de Baltische heeren te gelijk het Duitschdom en Rusland kunnen dienen. Eerst onder Alexander III kwam het plichtsgevoel der Balten tegenover den staat in botsing met hun Duitsch gevoel. De halfslachtigheid, welke hierdoor ontstond, doet al wie van innerlijke eenheid houdt pijnlijk aan. „Es haftet den Baltischen Herrn eine Halbkeit, eine innere Unwahrheit an", zegt F. Duckmeyer. Vooral na het uitbreken van den oorlog schudden velen hun Duitsch-zijn af, dat hen verdacht maakte en hun vele treiteringen berokkende. Hun stamgevoel flakkerde weer op, nadat Russische legers verslagen waren. Staatsburgers van een land, waar het volk éen van taal en afkomst is, onderdanen, die den staat boven hun stambewustzijn stellen, eenlingen, die niet sterk genoeg zijn om te lijden voor hun innerlijk geloof, kunnen zich moeilijk in zulk een gemoedstoestand inleven. En zij oordeelen hard, omdat zij niet bevroeden welk een vloek weegt op afgesneden stammen en afgezonderde ethnische groepen in strijdvoerende staten, waar het spook van t verraad overheid en massa biologeert. Een volk in eigenlijken zin zijn de Balten niet. Zonder boerenstand geen grond waarop een volk behoorlijk kan groeien. Kooplieden, geestelijken en krijgslieden waren de eerste Duitschers, die zich in het land vestigden. Boeren en arbeiders kwamen naderhand, doch gering was hun aantal. De weg over land lag niet open. Litauen scheidde Pruisen van Koerland en de Duitsche boeren vreesden de zee! Onder Catharina II, die zooveel streken van haar rijk met Duitsche nederzettingen bevolkte, werden Beiersche boeren naar het Oostzeegebied gelokt. Zij werden onder de inlandsche bevolking verspreid en de meesten gingen weldra in haar op. Sommigen werden handwerkslieden en zetten zich in de steden neer. DE LETTEN 253 Na de Russische omwenteling werden pogingen gedaan om het Duitsch element te versterken. Sinds 1906 hebben Baltische vereenigingen 13000 Duitschers uit Volhynië naar Koerland tusschen Hasenpoth en Goldingen gebracht en 7000 VolgaDuitschers in de kreitsen Wenden en Werro. Werro of Vöru ligt thans in Estland. Al hebben de Duitschers meer kinderen dan de Letten, die sedert jaren aan het tweekinderenstelsel vasthouden, was voor den oorlog hun aanwas te klein om de verhoudingen merkelijk te wijzigen. De tijd is nu verstreken om meer Duitsche kolonisten er heen te brengen. De taal der Balten is een Hoogduitsch van Westfaalschen oorsprong. Door het druk verkeer met de Hanzesteden zijn vele Nederduitsche uitdrukkingen er in geslopen. 8) Bijzondere tongvallen zijn niet ontstaan. De ontwikkelden spreken voortreffelijk Duitsch, terwijl de kinderen van Rijksduitschers, die zich in Rusland vestigden, over het algemeen met een Russisch-Duitsch bargoensch voor den dag komen. II. Het Letsche Staats- en Taalgebied. Staatsgrenzen. — Zeventien kreitsen van het oude Rusland vormen het grondgebied van den Letschen staat, die na de laatste grensafbakeningen een oppervlakte van 65.979 v.k.m. beslaat (1924). 3) Dat schrijft Tormus, zelf een Balt en dat is onduidelijk, aangezien Westfalen in Noord-Duitschland ligt. waar het Hoogduitsch geen spreektaal was, toen het Balticum werd gekoloniseerd. De oude straatnamen in Riga waren beslist Nederduitsch: Rikenstrate, Swynestrate enz. In Reval heeft men nog een Süstern-poort en een toren, die Kiek in de Kök (kijk in de keuken) heet. Zuiver Nederduitsch is ook het grafschrift van Hans Pauls (151-5) in de Olaikerk te Reval, gemengd Neder- en Hoogduisch het opschrift op een regimentsstaf uit hét einde der zeventiende eeuw, echt Hoogduitsch daarentegen het grafschrift van den Zweedschen veldheer Carl Heinrichson von Hora in de domkerk der Estlandsche hoofdstad. Het bewijs, dat in Riga en in de andere Baltische steden, het Nederduitsch vroeger de omgangstaal was, wordt geleverd door de aan het Nederduitsch ontleende woorden, die men in de oude Letsche 254 VIJFDE HOOFDSTUK In het Westen bespoelen de Oostzee en de Golf van Riga Letland. In het Noorden paalt het aan Estland en de staatsgrens, die Lijfland doorsnijdt, heeft de taalgrens tot grondslag. Zij werd op 3 Juli 1920 door een scheidsrechtelijke commissie vastgesteld. Zij zal in het hoofdstuk over Estland nader beschreven worden. Met kleine afwijkingen loopt ze gelijk met de noordelijke grenzen der kreitsen Valmiera (Wolmar) en Valka (Walk). De stad Walk is Estland toegewezen, behalve eenige voorsteden, die met Letland zijn vereenigd. Het Letsch stadsdeel heet Valka en had in 1920 bijna 3000 inwoners. Oostwaarts van Letland ligt Rusland. Het vredesverdrag van Riga (11 Aug. 1920) heeft de oostelijke grens nauwkeurig omschreven. Zij loopt van de Estlandsche grens af tusschen de dorpen Babina en Vuimorsk, langs de Kloebotsa-rivier over Vasjkova, verder langs de Opotsja en de Viada tot Doebinina, bereikt dan de Koekhva en gaat langs de Pelega tot Oemernisj en verderop in rechte lijn naar de Oetroja. Zij volgt deze rivier tot Malaja Melnitsa. Daarna loopt zij recht door tot de Ljarivier en wordt gelijk met de scheidslijn der kreitsen Ludza (Lutsin), Rêzekne (Rejitsa) en Daugavpils (Dvinsk of Dünaburg) aan den Letschen kant en Opotsjek, Sebej en Dnsa tot Pazina aan de Osoenitsa aan den Russischen. Voorts recht door het Witte meer, het Zwarte meer en het meer tusschen Vasilieva en Mosisjki, tot de uitmonding van een riviertje in de Düna tusschen Koskovski en Novoje Selo, daarna langs de Wester-Düna tot de Sjavranovo-hoeve. teksten aantreft, zelfs in vertalingen van Hoogdnitsche stukken. Namelijk in de door L. Arbusow uitgegeven overzetting van den Erneuerter Schragen des Rigaschen Leinweberamts (1625) vindt men o.a. voorden als bysitter, schriver, linnewehwer, rehkeninge, ordeninge, verbeteringe, die bij de Letten gebruikelijk waren. (Acta universitatis latviensw. II, Riga 1922, pp. 19—57). En is het geen feit, dat Balthasar Rüssow zijn kroniek (Nye Lyfflendische Chronica, 1578) in het Nederduitsch schreef? Ware het niet nauwkeuriger te zeggen dat de Balten een Hoogduitsch spreken, waarvan het substraat Nederduitsch is? DE LETTEN 255 Sinds den vrede van Riga tusschen Rusland en Polen grenst dit land, dat in het bezit van een aanzienlijk deel van het Wit-Roeteensch taalgebied is gekomen, aan Letland. De op 28 September 1920 ingestelde gemengde commissie heeft de grens tusschen Koerland en Kovno ietwat gewijzigd. Palanga, dat de Russen in 1795 met Koerland hadden vereenigd, is weer Litausch. Aknisi en nog een ander stuk van het oud gubernium Kovno zijn aan Letland toegewezen. Het had in 1920 een oppervlakte van 65.790 v.km. waarvan 90 voor de stad Riga, 22.724 voor Lijfland (Vidzeme), 14.208 voor Koerland (Kurzeme), 13,178 voor Zemgale en 15.590 voor Latgale, dat uit drie kreitsen van het Vitebsker en een deel van het Pskover gubernium is gevormd. Onder het Russisch bewind waren Kurzeme en Zemgale vereenigd in een gubernium. Op dit grondgebied woonden in 1914 volgens de Russische statistiek 2.552.000 menschen, een cijfer, dat naar Prof. Ballod's meening waarschijnlijk op een misrekening berust. In den wereldoorlog vluchtten tienduizenden voor de Duitsche legers. Honderdduizend werden op bevel van den Russischen staf naar het Russische binnenland gedreven, velen kwamen van ellende om en anderen bleven weg. De volkstelling van 14 Juni 1920 heeft de bevolking van Latvija op 1.596.131 zielen vastgesteld. Een vermindering, welke een zware schaduw werpt op de vreugde der bevrijding. Sindsdien zijn nog vele vluchtelingen teruggekomen. Volgens laatste officieele berichten zijn 8.700 vluchtelingen in 1919 teruggekeerd, 91.132 in 1920, 94.818 in 1921 en 21.204 iu 1922. Thans zijn er ongeveer 225.000 weer in Letland en blijven er nog 100.000—154.000 in Rusland. Na Januari 1925 zullen geen vluchtelingen meer toegelaten worden. In het begin van 1923 werd de bevolking op 1.885.870 geschat, steeds minder dan in 1897: 1.925.000. 256 VIJFDE HOOFDSTUK Het taalgebied en de indeeling der nationaliteiten. — Sinds de regeling van het grensvraagstuk tusschen Latvija en Litauen maken de Letten 73 pct. der gezamenlijke bevolking uit. In 1897 was in Koerland de verhouding op het platteland 84.9 pct. en in Lijfland 95.5 pct. Behalve in twee steden met een betrekkelijke Joodsche meerderheid zijn de Letten overal de talrijkste nationaliteit. In Latgale, waar de Polen zoolang hebben geheerscht, overwegen de Joden in alle steden. In 1897 waren de Letten daar slechts 60 pct., als men de Russische statistiek mag betrouwen. Volgens Arved Berg leefden er in Letland voor den oorlog 2.603.000 menschen, 812.300 in Koerland, 1.133.200 in Zuid-Lijfland en 657.800 in Latgale. De verhoudingen tusschen de verscheiden nationaliteiten waren de volgende: Letten Russen Duitschers Polen Joden Anderen Koerland 75-o 5.7 7.6 2.9 5.6 3.2 % Z. Lijfland 74.2 6.9 10.8 1.9 2.8 3.4 % Latgale 50.6 28.8 1.0 6.2 12.7 0.7 % Letland 68.3 12.2 7.1 3.4 6.4 2.6 % J. öakste geeft volgens het Russisch Statistische Jaarboek van 1915 andere cijfers voor een bevolking van 2.605.600. Zij zijn gunstiger voor de Letten, slechter voor de Duitschers en voor de Russen. Letten Russen Duitschers Joden Anderen Koerland 77.6 5.6 3.1 7.6 6.1 % Z. Lijfland 75.0 7.0 7.5 4.5 6 % Latgale 74-8 11.2 0.4 7.0 6.6 % Letland 75.8 7.9 3.7 6.4 6.2 % Deze getallen zijn door berekeningen verkregen, welke gegrond zijn op den aanwas der bevolking sedert 1897, bet jaar der algemeene taaistatistiek van het Russische Rijk. A. Berg laat de verhoudingen van 1897 ongewijzigd, terwijl Cakste het aantal Letten en Joden vermeerdert ten nadeele van DE LETTEN „-„ ; ^57 de Duitschers. Ten opzichte van de taal mag men ongetwijfeld de Joden met de Duitschers samentellen. Kultureel vormen zij bijna een eenheid. De versterking van het stambewustzijn bij de Letten heeft de Duitschsprekenden, o.w. velen van Letsche afkomst, verminderd. In 1881 waren zij in het Balticum — de drie Oostzeegewesten — 8.8 pct der gezamenlijke inwoners, in 1897 slechts 6.9 pct en na den oorlog 3.83 pct. in Letland en 1.6 pct. in fcstland, volgens de volkstellingen van 1020 en 1922. Letten t; Duitschers Groot-Russen ) Wit-Roetenen ^ Joden Polen Litauers Esten Anderen Onbekende nationalite 1897 1920 316.169 68.2% 1.159.3,6 136.552 7.1% 58.097 233.667 12.2% fi'477 66.194 119-569 6.2% 79.318 62.700 3-3% 52.244 253i5 1.3% 25.538 17.700 0.9% 8.701 3.820 iten 51296 72.64% 27.36% ,..f-at.§ale' dat m !920 bijna een derde der gezamenlijke inwoners telde (496.226), is het meest gemengd gewest. De Letten hebben er slechts een kleine meerderheid (263.782). Na hen komen de Groot-Russen (64.427), de Wit-Roetenen (57-4Ö3). de Joden (30.033) en de Polen 127.942). Van 49.972 inwoners is de nationaliteit onbekend. Daar wonen slechts 672 Duitschers Veel talrijker zijn zij in Lijfland en Riga (35.458) in Kurzeme (16.676) en in Zemgale (5.199). De meeste Litauers zijn in Riga en in de aangrenzende kreitsen van Litauen gevestigd. In Lijfland (met Riga) 6002, in Kurzeme 8.636, in Zemgale 9.765 en in Latgale 1.106. Er zijn 4146 Esten m den kreits Valka, 1639 in den kreits Valmiera en 1631 in de stad Riga. Polen vindt men vooral in Latgale, vervolgens in den kreits Ilukste (10.149) en in Riga (7.935). Rassen en Volken 17 _257 „o VIJFDE HOOFDSTUK 250 De groote steden hadden in 1897 een sterke Duitsche minderheid: Letten Duitschers Russen Polen Litauers Joden Anderen Riga 4.-64 '5-53 .«-94 > «»3 *». M5 »•» * Jelgava (Mitau) 45.69 27.67 .* °5 2.41 i;-4* 9-°8 /« Liepaja (Libau) 38.64 23.80 11.99 9-33 5-56 8.51 2.17 /« Riga, dat in 1897 een stad van 282.230 zielen was, had vóór de ontruiming in 1915 volgens het Russisch Statistisch Jaarboek 517-522 inwoners! Bera geeft de volgende verhoudingen aan: 42.1 P". Letten 13.3 Duitschers, 19.2 Russen, 9.2 Polen, 65 Litauers, 6.8 Joden, 1.9 Esten en 1.0 pct. anderen. Deze cijfers hebben slechts een historische waarde, want na de ontruiming m 1915 daal op den wagen blaat het schaapje. — Onze hoenders leggen eieren, — alle voor des Duitschers schotel; — het schaapje werpt zijn gespikkeld lammeken, — ook voor des Duitschers braadspit, — Onze koe haar eerste osseken, •—■ is ook voor des Duitschers velden. — Het paardje werpt een monter veulen, — ook voor des Duitschers slede. — Moeder heeft een eenig zoontje, ook aan des Duitschers paal. „Vagevuur is ons leven, — vagevuur of hel. — Gloeiend brood eet men aan 't hof, — kermend drinkt men zijnen beker, — vuurbrood met brand- *) Stimmen der Völker in Liedem. M Haar echtgenoot. c) Geschenken. 336 ZESDE HOOFDSTUK hout, — vonkelen in des broods kruim, — roeden onder de broodskorst. „Wanneer ik van 't hof loskom, — kom ik uit de hel weder, — kom terug uit des wolves muil, — kom terug uit des leeuwes strot, uit des snoeks achtertanden, — los van den beet des bonten honds, — los van den beet des zwarten honds. ..He! gij zult mij niet meer bijten, — bont hondje en gij zwarte! — Brood heb voor ik u, gij honden, — in de hand hier voor den zwarten, — onder den arm hier voor den grijzen, — in den boezem voor het hondje." Het is zeker, dat in de zeventiende eeuw de toestand der Fransche boeren beter was en in de achttiende eeuw het lot der Duitsche dorpbewoners in Mecklenburg en in Pruisen minder wraakroepend was; in het Oostzeegebied verscherpte het rasverschil tusschen heeren en knechten de botsing der belangen en deed het juk op de schouders der hoorigen zwaarder drukken. Het Russisch bewind. — De geschiedenis der Esten onder het Russisch bewind komt over het algemeen overeen met die der Letten. De taalgrens had geen staatkundige beteekenis en liep dwars door Lijfland, dat een bestuurlijk geheel vormde, gelijk Koerland en Estland. Onder Peter den Groote en zijn eerste opvolgers hadden de drie gewesten zelfbestuur, doch de landbevolking was verknecht en rechtloos. In de landdagen zetelde de ridderschap en in de steden heerschte de rijke burgerstand. De Esten werden on-Duitschers genoemd, hetwelk bijna luidde als niet-menschen. Zooals in Letland bleef de ommekeer in de zedelijke en staatkundige begrippen onder den invloed der achttiendeeuwsche wijsgeeren in Estland niet zonder gevolgen. Enkele jaren na de Lijflandsche boerenverordening van 1804 verdween ook daar de Schollenpflicht, het behooren der boeren tot den bodem. Tevens werd aan de Estlandsche boeren een grootere persoonlijke vrijheid toegekend dan aan DE ESTEN 337 hun standgenooten in de twee andere gewesten. De Estlandsche ridderschap liet in 1816 de boeren schijnbaar vrij, de Lijflandsche deed in 1819 hetzelfde. Tevens werd echter het volk van elk eigendomsrecht op het land vervallen verklaard! Deze bevrijding welke den Duitschen schrijvers zooveel lofzangen ter eere der Baltische baronnen ontlokt heeft, was derhalve louter bedrog. De ekonomische druk woog nog zwaarder op de schouders van het vogelvrij volk, dat zelfs in de gemiddelde goede oogstjaren kaf en bittersmakend onkruid in het roggemeel mengde. Relletjes en muiterijen, die onbarmhartig werden onderdrukt, waren meermaals het gevolg van deze wantoestanden. De heerendiensten werden in 1849 afgeschaft; de boeren mochten voortaan een stukje grond bezitten. Het jaar 1856 bracht een nieuwe verordening, welke voordeeliger voor hen was. Nochtans voelden zich in 1858 de boeren te Mahtra nog zoo zeer uitgezogen, dat zij oproerig werden. De opstand werd op de gruwzaamste wijze gedempt; vele boeren werden op de Groote Markt van Tallinn wreed gegeeseld en naar Siberië verbannen. Ed. Vilde heeft dezen opstand levendig geschilderd in een der merkwaardigste romans (Mahtra Södra) der jonge naturalistische school. Eerst in 1863 werd een zelfstandig bestaan voor de boeren mogelijk gemaakt en de lijfeigenschap niet slechts in rechte, maar ook in feite opgeheven. H e t o n d e r w ij s. — In het Baltenland had het volksonderwijs tot in 1886 een kerkelijk karakter. De Luthersche predikanten hadden het toezicht over de scholen der boerengemeenten, waar de volkstaal werd onderwezen en over de parochiale scholen, welke door de grondbezitters en de landgemeenten werden in stand gehouden. Kweekscholen voor Estische leerkrachten hadden de ridderschappen te Dorpat en te Kuba gevestigd. Gelijktijdig met de Letsche en op dezelfde wijze werden al deze scholen onder Alexander III verrust. Rassen en Volken 22 338 ZESDE HOOFDSTUK Slechts voor den godsdienst bleef de volkstaal in alle klassen toegelaten. Russisch leeren werd de hoofdzaak, in de volksscholen het eenig doel van het onderwijs. Het rekenen en het turnen werden beschouwd als gelegenheden om nog andere Russisch'! woorden aan de kinderen te leeren, de geschiedenis en de aardrijkskunde om den roem en de macht van het Tsarenrijk in de wolken te dragen. Kort voor de omwenteling was het den leeraren verboden zelfs om zich beter te doen verstaan, een enkel woord in de moedertaal met de kinderen te wisselen.6) Overigens, vele onderwijzers waren vreemdelingen en de volkstaal volkomen onkundig. Hun zedelijk peilstand was dikwijls zeer laag. Onder deze omstandigheden bleef er in de school soms geen schijn van werkelijk gezag over en de jeugd verwilderde hoe langer hoe meer. Er was in deze geen verschil tusschen Estland en Letland en Duitsche en nationale schrijvers zijn het eens om te getuigen, dat de verrassing geestelijke en zedelijke armoede meebracht. De Russische onderwijzers voelden zich niet te huis in deze vreemde omgeving en ondermijnden het gezag van den tsaar, terwijl zij in den dienst der verrassing stonden en deze met hart en ziel bevorderden. Ofschoon de normaalschool te Dorpat een echte politiekazerne was en de Estische kweekelingen er dag en nacht in hun doen en laten bespied werden, drong er de geest van opstand door en zoodra de omwenteling uitbrak, wapperde de roode vaan uit de vensters van het gebouw. In de middelbare scholen, welke het Russisch bestuur inrichtte, werden geen Estische leerkrachten geduld. De Esten, die hiervoor opgeleid waren, kregen aanstellingen in Rusland. Noch de taal noch •) Datzelfde verbod bestaat sinds de 18e eeuw in Frankrijk, waar het bestuur de zoogezegde dialecten nit de school heeft gebannen en slechts het Fransch toelaat. Provencaalsche kinderen, die hun moedertaal op school spreken, worden thans nog gestraft. Vrijheid en gelijkheid 1 DE ESTEN 339 de geschiedenis van Estland waren leervakken in de gymnasia. Het Duitsch stadsonderwijs vernielde de regeering meedoogenloos zooals in Letland. Het Russische, dat tot in de jaren tachtig een vreemde taal in het Oostzeegebied was, werd na 1885 de onderwijstaal voor alle vakken. Dit was de belooning voor de aanhankelijkheid der Duitsche Balten aan den Russischen staat. Toen voelden zij eindelijk dat zij hun vaderland hadden verloren en begonnen sommigen hun blikken naar het Duitsche Rijk te richten. Na de onderdrukking van den opstand in 1905 "kwam er een kentering in de Russische politiek. De adel had het Russische leger hulp verleend en vrijwillig aan de strafexpedities deelgenomen. De grondwet stelde waarborgen voor de taalvrijheid, waarvan de Balten gebruik maakten om hun ouderwijs op een stevigen grondslag in te richten. Vóór het losbreken van den wereldoorlog telde men in het Balticum weer 59 Duitsche scholen voor lager en middelbaar onderwijs. Voor de Esten had de omwenteling niet zulke gunstige gevolgen. Wanneer zij het gebruik van hun taal in de school eischten, vonden zij zoomin als de Letten eenige tegemoetkoming bij de Russische ambtenaars. In de volksschool werd het Estische met allerlei beperkingen hersteld. Als de Esten private inrichtingen van middelbaar onderwijs wilden stichten, toonde het Russisch bestuur zijn moedwil. Ofwel werd de vergunning dadelijk geweigerd, ofwel later ingetrokken. Om te blijven bestaan moest het Russisch de schooltaal worden en de Estische leeraars moesten meewerken om van hun leerlingen Russen te maken. Noch in de Russische vrijzinnige pers noch bij de Russische openbare meening vond het volk ooit eenige sympathie voor zijn streven naar eigen kuituur. Het Panrussisme in Estland. — Om het land van zijn Duitsche bovenlaag te ontdoen en om de Estische massa tot rechtgeloovige Russen 340 ZESDE HOOFDSTUK te maken werden dezelfde maatregelen getroffen als in Letland en hun opsomming zou een herhaling wezen. De orthodoxe propaganda sleepte kerkelijke vervolgingen mede, welke een nogal beperkten uitslag hadden. In 1897 beleden 17.72 pct. Esten en 2 pct. Duitschers den Russischen godsdienst. Zooals in Letland en Litauen waren in de hongersnoodsjaren en onder Alexander III eenige duizenden boeren in Estland, verlokt door toezeggingen van land en andere voordeden, tot de orthodoxie overgegaan. Aan deze beloften. gaf de regeering geen gevolg. Eerst na de Russische omwenteling, welke de godsdienstige vrijheid instelde, mochten de misleide boeren tot het Lutherdom terugkeeren. Prins Sakhovskoj, de in 1885 benoemde goeverneur, trachtte Estland het uiterlijke van een Russiscbe provincie te geven door Russische namen op de hoeken der straten te doen plaatsen en door Russische uithangborden, welke de handelaars gedwongen werden voor hun gevels te hangen. Onder zijn bestuur moest elke uiting van het openbaar leven een Russischen stempel dragen. Taaionkundigen werden als rechters aangesteld. De vertalers benadeelden de partijen door hun ongeschiktheid: hun kennis van het Russisch was te gering om het gesproken Estisch nauwkeurig over te zetten. Van de overheid hadden de rechters bovendien een wenk gekregen om bij de gedingen tusschen grondbezitters en boeren, genen doorgaans in het gelijk te stellen. Het beheer der gemeenten werd in de war gestuurd door de invoering van het Russisch als ambtelijke taal. De door de boeren gekozen dorpsoudsten (starosten) konden geen toezicht meer uitoefenen op de openbare diensten, welke bovenal als werktuigen van verrassing werkzaam waren. De gemeentesecretaris werd de eenige bemiddelaar tusschen de dorpsoudsten en de keizerlijke ambtenaren en kwam derhalve in het onrechtmatig bezit van een gezag, dat grooter DE ESTEN 341 werd naarmate hij met de Russen goed stond. Er is een treffende overeenkomst tusschen menig Vlaamsche gemeente, waar de burgemeester een Vlaamschonkundige kasteelheer is en de raadsleden geen Fransch kennen en een Estisch dorp onder het tsarisme. Bewonderenswaard was de wederspannigheid van het Estische volk tegen de wetten uitgevaardigd om het tot het Russendom over te halen. De gunst, door de Russische ambtenaars aan de Jong-Estische beweging af en toe betoond met het oogmerk het Duitschdom te verzwakken, leidde niet tot een toenadering tusschen Russen en Esten. Dezen bleven onverzettelijk op hun nationaal standpunt staan en zij bleken in den oorlog niet zulke trouwe staatsburgers te zijn als de Letten, die blij waren met den Duitschen erfvijand te mogen afrekenen. De nationale tegenstelling van Esten en Russen heeft nog een andere oorzaak dan het feit, dat beide volken niets gemeens hebben, noch taal noch zeden, noch historisch verleden. De Russen hadden praktische bezwaren tegen de verwezenlijking der Estische volksgedachte. Zij achtten ze onvereenigbaar met de bestaansvoorwaarden van den Russischen staat, die door een vrij Oostzeegebied van de zee zou afgesloten zijn. De Dorpatsche Universiteit. — Het middelpunt der geestelijke macht van het Duitschdom in het Oostzeegebied was tachtig jaar lang de Dorpatsche hoogeschool door Alexander I in 1802 als Duitsche universiteit opgericht. De oude Lijflandsche hoogeschool, door Gustaaf Adolf in 1632 gesticht, had een kort en bewogen bestaan gehad. In 1656 werd zij reeds gesloten en in 1690 door Karei XI heropend om tijdens den grooten oorlog van het Noorden in 1699 naar Parnu (Pernau) verplaatst te worden. In 1710 hief de tsaar ze op. L. Ewers was de eerste rector der keizerlijke universiteit van Dorpat. Bij de opening hield hij een Duitsche en een Latijnsche rede. De leiding had de tsaar in de handen der Baltische ridderschap ge- 342 ZESDE HOOFDSTUK geven. De meeste professoren werden uit Duitschland ontboden. In den beginne stonden zij in de verhouding van 12 Duitschers tot 4 Balten. Een bruikbare maatstaf voor de geestelijke ontwikkeling der Balten in de negentiende eeuw is de gewijzigde verhouding van 19 Rijksduitschers tot 24 Balten in 1881, alsook de aanwezigheid van een dertigtal Baltische professoren en docenten aan de Rijksduitsche universiteiten. In dat jaar was het wetenschappelijk peil van dat groepje van ongeveer 150.000 menschen hoog genoeg om bij de zestig leerkrachten aan hoogescholen te leveren. Geleerden als de bioloog Ernst von Baer, de mineraloog Engelhardt, de chirurg Ernst von Bergmann, de clinicus Adolf von Strümpell, de scheikundigen Carl Schmidt en Wilhelm Östwald, de physicus Arthur van Oettingen, de wijsgeeren Teichmüller, Johann Eduard Erdmann, Ostwald Külpe en Graaf Hermann Keyserling, de Sanskrietist Leopold von Schroeder, de theoloog Adolf von Harnack, de kunsthistoricus Georg Dehio en de geschiedschrijver Theodor Schiemann zijn wijd en zijd vermaard, eenigen zelfs wereldberoemd. Nog vele andere Baltische namen hebben een goeden klank in kunst en wetenschap. Om er enkele te noemen: Goethe's vriend de dichter J. M. R. Lenz, de schilder Eduard von Gebhardt, Wagner's biograaf C.' F. Glasenapp, de aardrijkskundige Graaf Alex Keyserling, de Afrikareiziger Georg Schweinfurth, de kunsthistorici W. von Seidlitz en Carl Eduard von Liphart, de letterkundigen Ch. H. Pantenius en Graaf Eduard Keyserling. Wat de Balten op wetenschappelijk gebied hebben gepresteerd is inderdaad verbazend, als men bedenkt hoe gering hun aantal is. Het geeft hun echter geenszins het recht aanmatigend op te treden tegenover de inlandsche bevolking, welke zij, als heerenvolk, nooit in de gelegenheid geplaatst hebben zich vrij te ontwikkelen zonder tot het Duitschdom over te gaan en daardoor geestelijk onvruchtbaar voor hun stamgenooten te worden. DE ESTEN 343 Het kultureele overwicht der Duitschers in het Oostzeegebied is het gevolg van toestanden, welke de hedendaagsche begrippen niet kunnen billijken. Sociale en ekonomische omstandigheden maakten in de vorige eeuw van het Balticum een land waar geleerden kunstmatig gekweekt werden, zoodat hun aantal zijn behoeften overtrof. De meeste vermelde professoren werden naar Duitschland beroepen en doceerden aan Rijksduitsche universiteiten, wier aanzien zij wezenlijk verhoogden, Dorpat was voor sommigen slechts een doorgangshuis, dat zij verlieten zoodra zij een ruimer veld voor hun bedrijvigheid vonden. Onder de regeering van Nikolaas I had de Dorpatsche hoogeschool een kommerlijk bestaan. De gruwzame autokraat had haar in een kadettenschool met middeleeuwsche leermethoden willen herscheppen. Professoren als de rechtsgeleerde Bunge en de latere Petersburger hoofdbibliothecaris V. Hehm werden verbannen. Nooit was de censuur zoo dom en zoo streng als in 1849, toen duizenden boeken in beslag werden genomen en de boekhandels in Riga en Dorpat twee jaar gesloten. Zelfs de werken van Lamartine waren verboden! De bloeitijd der hoogeschool was de regeering van Alexander II, geen vijand der Duitschers, zooals zijn opvolger Alexander III, die gansch op de handen der panslavisten was en die de inblazingen van den procureur-generaal der H. Synode, den beruchten Pobedonoscev, volgde. Behalve in de Luthersche godgeleerde faculteit werd in 1889 het Russisch voor alle vakken ingevoerd. Reeds in 1832 waren Russische voorlezingen voor de studenten in de geneeskunde ingericht. Van 1841 af mochten geen Russischonkundigen als studenten worden aangenomen. Ten gevolge van den tegenstand werd de maatregel niet vóór 1849 toegepast. Een Russische orthodoxe leerstoel van godgeleerdheid bestond sedert 1833. Russische voorlezingen waren sinds 1846 voor alle studenten verplichtend, doch tot in 1889 was Dor- 344 ZESDE HOOFDSTUK pat feitelijk een Duitsche universiteit. In dat jaar kreeg de stad een Russischen naam Joeriev; de hoogeschool kwam onder het beheer van het Petersburger ministerie, dat voortaan de professoren benoemde. De eerste voorwaarde voor een aanstelling was Russisch te spreken en een werktuig der verrussing te wezen. Duitsche leerkrachten werden ontslagen en door Russische vervangen, die in 1889 de juridische faculteit in Russischen zin hervormden. Van 1890 tot 1910 verminderden de Duitsche docenten van 54 tegen 8 op 20 tegen 67 Russische. In 1890 waren 1054 Baltische studenten op 1644 en in 1910 slechts 441 op 2761. De overgroote meerderheid was noch Letsch noch Estisch, maar Russisch. Vele Balten gingen in het buitenland studeeren om hun opleiding in het Duitsch te krijgen. IV. De Herleving van het Estische Volk. Duitschebelangstellingindevolkst a a 1. — Luthersche geestelijken hebben in Estland nog grootere belangstelling in de volkstaal getoond dan hun ambtgenooten in Latvija. Zonder hun medewerking zou het Estisch in de 16e eeuw geen schrijftaal zijn geworden. Wel is waar, godsdienstijver was hun voornaamste drijfveer. Het beginsel der Hervorming eischte iets meer van de geloovigen, dan het opdreunen van gebeden en het deelnemen aan kerkelijke plechtigheden. Trouwens in het Oostzeegebied met zijn taaivreemden clerus was het Roomsch-katholicisme tot een doodschen vormendienst ontaard. Luther noopte zijn volgelingen den bijbel te lezen. Deswege kon het Latijn niet langer de kerktaal blijven en moesten de volkstalen in eere hersteld worden. Het is nochtans begrijpelijk, dat de Esten, zoomin als de Letten, de Baltische geestelijkheid niet zeer dankbaar zijn om haar bemoeiingen. Het lag niet in haar bedoeling door middel der moedertaal het volk op te heffen. Doch zonder de volkstaal te DE ESTEN 345 bezigen kon zij baar leeraarsambt niet vervullen. Tegen het Estisch in de kerk was geen bezwaar, omdat de Baltische adel er niet naar streefde de landbewoners te verduitschen. Werkelijke belangstelling in het Estisch heeft stellig bij een niet gering aantal predikanten bestaan; iets wat o.a. nooit is geweest bij den Poolschen clerus in Litauen, noch bij de Waalsche bisschoppen in Vlaanderland. Duitsche geestelijken stichtten in 1827 een vereeniging tot bevordering der Estische letterkunde. Naar het woord van G. Suits, aan wien al deze bijzonderheden zijn ontleend, ving de heerschende stand onder invloed der negentiendeeeuwsche wijsbegeerte aan de „Undeutschen" als menschen te beschouwen en iets te voelen voor hun taal en hunne overleveringen. Onder de Estophielen treedt J. H. Rosenplanter (1782— 1846) vooraan met zijn tijdschrift Beitrage zur genaueren Kenntnis der ehstnischen Sprache. Graaf Peter Manteuffel (1786-1842) mag hier niet onvermeld blijven als felle Estophiel, als dichter en als schrijver van verhalen uit het volksleven. Hij is de eenige edelman, die zich van het Estisch als letterkundige taal bediende en die meewerkte aan de opleiding van het volk. De ontwaking der Estische letterkunde. — Na de stichtelijke litteratuur der vorige eeuwen stond de jonge Estische letterkunde aanstonds in het teeken van het rationalisme en van de vrijgedachte. Kort was het leven van Kr. Jaak Peterson (1801-22), de eerste, die het belang van het volkswezen volkomen besefte en die begaafd en ontwikkeld genoeg was om de „dichter" der Esten te worden. Lang bleef hij door zijn kerksche landgenooten miskend; eerst in onzen tijd wordt hij naar waarde geschat. O. W. Masing (1763-1832) had dadelijk meer bijval en zijn invloed was van ingrijpender aard als hervormer der schrijftaal. Hij was ook de stichter van een weekblad, dat bij gebrek aan steun, slechts een kortstondig bestaan had. 346 ZESDE HOOFDSTUK In de drie eerste decenniën der i ge eeuw, was de Estische letterkunde voornamelijk didactisch en het aantal uitgegeven schriften grooter dan in de drie voorafgaande eeuwen. Na 1840 was de reactie zoo sterk en de censuur zoo streng, dat de Estophielen zich tot geleerden arbeid beperkten en zich weinig bemoeiden met de opbeuring van het vertrapte volk. De Gelehrte Estnische Gesellschaft werd in 1839 te Tartu in het leven geroepen met het doel de kennis van het verleden en het heden van het Estische volk te bevorderen, en van zijn taal en van zijn letterkunde. Een harer leden, Fr. R. Fahlmann (1798-1850), was de eerste, die eraan dacht de verstrooide deelen van den Kaievipoeg tot een geheel te vereenigen. Zijn drukke en afmattende geneeskundige praktijk deed zijn plan mislukken. Apokriefe mythen, waarmede zijn verbeelding de Estische godenleer verrijkte, verleenen hem een plaats naast Ossian's geestelijken vader, Mac Pherson. Zijn vriend en ambtgenoot Fr. R. Kreutzwald (1803-82), arts te Vöru, slaagde erin van de overgeleverde gedichten, sprookjes en verhalen een geheel te maken, dat het Estische volk als zijn heldendicht aanvaardde. De twintig zangen van Kalewipoeg, üks ennemuistene Eesti - (een Estische sage) zijn vol van den kostelijken rijkdom der Estische levenswijsheid. Fr. Löwe bezorgde een nieuwe Duitsche vertaling van het epos. „Voor het Estische volk .is de Kaievipoeg7) niet alleen het gedenkteeken van zijn dichterlijk verleden, het is het uitgangspunt geworden van een nieuw tijdvak van het volksleven, het tijdvak der nationale wedergeboorte, waar de wijd uiteenslaande dialectgroepen van het naamloos landvolk (maarahwas) zich tot een bewuste, onafscheidbare gemeenschap, tot het Estische volk (Eesti rahwas) samenvoegden. Zoo was het Kreutzwald gegund, het worden 7) Sinds een drietal jaren wordt de w in de schrijftaal door de V vervangen. DE ESTEN 347 van een gansch nieuwe wereld te bewerken; zijn levenswerk is vol menschen en werken, die nog komen moesten." Aldus Suits, die ook wijst op zijn verdiensten als lyrische en epische dichter en op zijn ontwikkeling van romantiker tot klassieker. Toen Kreutzwald den Kaievipoeg uitgaf, stelde hij zeer weinig vertrouwen in de letterkundige opleving van het Estische volk. In het „voorwoord" der eerste Duitsche overzetting klaagt hij dat de Esten nog geen oorspronkelijk proza bezitten en dat zooals de zaken staan het in de toekomst niet beter zal worden. De tweede helft der negentiende eeuw. — In de jaren zestig na de opheffing der lijfeigenschap door Alexander II groeide de Estische beweging, geschraagd door den toenemenden welstand van het volk, tot een macht aan in de gewesten, waar tot dusver de Duitsche kuituur alleen in tel was. Het waren niet langer Baltische Estophielen, die de belangstelling in de Estische taaien letterkunde gaande hielden. Ofschoon in het nieuw tijdperk Duitsche namen nog met eere genoemd worden, ontstonden uit de diepere lagen der oude bevolking nieuwe krachten, welke de leiding overnamen en uit eigen grond kuituurwaarden schiepen. In die dagen stond het peil der algemeene ontwikkeling niet hoog genoeg om van Kreutzwald den meest geliefden dichter te maken. De eerste plaats in het hart van het volk nam J. W. Jannsen (1819-9 o), die om het volk te onderrichten verhalen en gedichten schreef, welke thans als onbeduidende ontspanningslectuur beschouwd worden. Wegens het uitgeven van het eerste leefbaar nieuwsblad, Perno Postimees, de Pernausche Postbode, zal zijn volk hem steeds dank weten. Een hooger vlucht dan Jannsen nam zijn dochter Lydia Koidula (1843—86) met haar zwaarmoedig klinkende lyriek. De twee schrijvers, die den tijd beheerschen, zijn -geen dichters maar mannen van de daad: Jakob 348 ZESDE HOOFDSTUK Hurt (1839—1906) en C. R. Jakobson (1841 —82). De Luthersche predikant Hurt was de ziel der Estische letterkundige vereeniging Eesti kirjameesti selts, die sedert 1872 onder zijn tienjarige leiding zooveel voortreffelijk werk heeft geleverd. Het plan als aandenken aan de bevrijding der boeren «en Estische school (Aleksandrikool) te stichten ging van hem uit. Hiervoor werden op korten tijd honderd duizenden roebels ingezameld. De meer vooruitstrevende Jakobson was erin geslaagd een minder behoudsgezinde richting in de vereeniging en in de school de overhand te doen krijgen, toen hij plotseling overleed, aleer zijn taak gansch volbracht was. Wanneer de Aleksandrikool open ging moest onder den drang der panrussische reactie niet het Estisch maar het Russisch de voertaal van het onderwijs zijn. De letterkundige vereeniging werd opgeschort. Van het half millioen roebels, dat het volk aan de beweging had geofferd, ging het grootste deel verloren. Moedeloos trokken veel mannen zich uit den politieken strijd terug. Hurt zette zijn wetenschappelijken arbeid onverdroten voort. In 1888 noodigde hij het volk uit hem mede te deelen al de schatten van het verleden, welke nog in zijn geheugen voortleefden. De uitkomst was een der schitterendste prestaties, die op het gebied der folkloristiek ooit is verwezenlijkt. Niet minder dan 45.000 oude liederen, 1000 sagen, 52.000 spreekwoorden, 40.000 raadsels en 60.000 andere brokstukken bevestigden de belangrijkheid der ongeschreven volkslitteratuur. Veel oorspronkelijke arbeid was niet de vrucht der laatste jaren der 19e eeuw. Een massa gedichten, verhalen en overzettingen, doch geen werk, dat in de wereldlitteratuur kan genoemd worden. Als geheel stond toen de Estische letterkunde in het teeken van het dilettantisme. De dwangmaatregelen van het Russisch bewind hadden het geestesleven van het volk diep aangetast, zijn kracht scheen gebroken, zijn zelfver- Estische Schouwburg Vanemuisce te Tarter 350 ZESDE HOOFDSTUK trouwen vernietigd. Tegen de verzoekingen der niets ontziende russificatie waren allen niet opgewassen. De lyriek der meest begaafde uit dien tijd, van Anna Haawa en van K. E. Sööt is éen-klagen en éen zuchten. Het eindoordeel van Suits is dat „tegen het einde der eeuw de Estische letterkunde, van lucht en licht beroofd en aan het geweld van een ongehoord stelsel van willekeur overgeleverd, noch van geestdrift noch van hartstocht getuigt om den haar opgelegden strijd om het bestaan uit te vechten, gezwegen dan om den Chineeschen muur omver te halen, waarachter men haar zoolang voor de vereischten van den nieuwen tijd dichtgesloten had. Het was bijna alsof zij in haar gevangenis moest versmachten en aan haar eenzijdige, krachtelooze, nationale afzondering moest te gronde gaan." Storm en drang. — „De laatste jaren brachten een geweldigen geestelijken ommekeer en een stormachtig vooruitdringende beweging onder de Esten teweeg." De Russische omwenteling deed de sluimerende krachten ontwaken. Reeds in het laatste decennium der vorige eeuw had Jaan Tönisson, de opsteller van den ouden, nog uitkomenden Postimees, met zijn vlammend woord de herleving ingeleid. Hij zweepte de gemoederen op, vasthoudend aan de leerstellingen zijner voorgangers en zonder nieuwe letterkundige vormen te scheppen. Hij werd tot lid van de eerste rijksdoema gekozen, trad op het voorplan na den val van het tsarisme en werd in November 1919 eerste minister der Estlandsche republiek. In 1907 herrees de Estische letterkundige vereeniging, welke onder de regeering van Alexander III was ontbonden en het was of zij een verjongingskuur had ondergaan. De nieuwe letterkunde staat niet meer op de oude eng-nationale grondvesten. De kosmopolitische, realistische, naturalistische geest, die in de tweede helft der 19e eeuw het Westen bezielde, DE ESTEN 351 is,over haar gevaren. En het wekt geen verwondering, dat de geweldige Russische litteratuur, een blijvenden indruk gemaakt heeft op de in het Russisch opgeleide jeugd en dat zij navolgers gevonden heeft. De nationale tegenstelling van Esten en Balten komt hoe langer hoe scherper tot uiting in dicht èh proza. De kloof gaapt immer wijder tusschen de voormalige heerschers en de nuchtere en hardnekkige, bewuste ingezetenen, die de eersten in hun land willen zijn. Minder politiek dan aesthetisch is het streven der jongste beweging, van Noor-Eesti (JongEstland), dat in het jaar der omwenteling is ontstaan. De Esten hebben hun gezichteinder verbreed en hun zelfbesef gesterkt door zich bij de nieuwe Europeesche stroomingen aan te sluiten. Noor-Eesti tracht niet alleen den omvang van het dichterlijk gebied ruimer te maken, het is heni ook te doen om de taal te zuiveren en aan een .'verfijnde techniek aan te passen. Naast Jong-Estland hebben andere jongeren een eigen weg ingeslagen. Over het algemeen is het aantal voortbrengende krachten beslist toegenomen en het doel van allen is de vernieuwing der litterarische kunst als openbaring van het nieuw leven, dat het naar ivrijheid smachtend volk voortbeweegt. Streven naar politieke macht. — De Duitsche burgerstand handhaafde zijn onbetwiste machtspositie in de steden zoolang de ,,Undeutschen" aan den bodem waren vastgekluisterd en de verhuizing der plattelandsbewoners naar de steden kon belet worden. De Estische beweging behaalde haar eerste overwinningen op het platteland, waar de onderwijzers vóór het tijdvak der panrussische verordeningen van Alexander III bij schoolkinderen -en ouders de volkszaak voorstonden. In de gemeenten, waarvan de leden ervoor gewonnen waren, werden de eerste Estische predikanten aangesteld. Het veroveren der stadhuizen ging met groote 352 ZESDE HOOFDSTUK moeielijkheden gepaard. Ook na de hervorming der kieswetten bleef de burgerij bevoorrecht. De Russische overheid en de Russische kiezers steunden doorgaans de Duitsche kandidaten. De Balten hielden tot 1918 in ettelijke steden het bestuur vast. Hun gevoeligste verlies vóór den oorlog waren Tallinn, dat hun in 1904 werd ontrukt en Valga (Walk), dat op de hoofdstad volgde. Doch in Tartu, Parnu, Viljandi (Fellin), Haapsalu (Hapsal) en Paide (Weissenstein) slaagden de Duitschers erin de Esten buiten het bestuur te houden. Jaan Poska, de eerste Estische burgemeester van Tallinn, werd de eerste Estische minister van buitenlandsche zaken (gest. 1920). Het gevoel van saamhoorigheid, dat bij de Esten meer ontwikkeld is dan bij de Letten en hun gemeenschapszin kwamen zeer te stade om hun zwakke ekonomische krachten te vereenigen. Samenwerkende maatschappijen werden weldra krachtige organismen, welke een groot aandeel aan de heropbeuring van het volk hebben gehad. De Duitsche invloed moet in de toekomst afnemen, omdat de Duitschers te weinig kinderen hebben. Vóór den oorlog waren er bij hen 7 °°/oo meer sterfgevallen dan geboorten, terwijl bij de Esten het overschot der geboorten 8—9 ten duizend bedroeg. Op de huidige geslachten, doordrongen van Duitsche kuituur en opgevoed in Russische scholen, zullen weldra jongere aan het openbaar leven deel nemen, welke den strijd voor de bevrijr ding van hun land hebben meegestreden. V. De Oorlog en de Wording van den Estischen Staat. Streven naar zelfstandigheid. — In den oorlog namen de Esten een meer zelfstandige houding dan de Letten aan en van den beginne af waren hun gevoelens bij de Russische regeering in hooge mate verdacht. Niet dat zij de minste DE ESTEN sympathie voor de Duitschers hadden. De Baltische baronnen hadden door hun hooghartigheid en hardvochtigheid hunne ondergeschikten voor altoos van zich afgestooten en den Duitschen naam hatelijk gemaakt. Maar de Esten voelden zich minder bedreigd dan hun naburen en beschouwden beide partijen als hun doodsvijanden. De Russische staf, die wist hoe weinig hij op haar medewerking kon rekenen, was een tijd lans vanzins de Estische bevolking tot over de Volei weg te voeren. Door het sterk verzet der Estische pers was hij genoodzaakt van zijn wraakroepend voornemen af te zien. Den Letten, die zoo dapper m den strijd waren gegaan, heeft hun staatstrouw minder gebaat, dan den Esten hun moedwillig- Op de Derde Conferentie der nationaliteiten te Lausanne (27—29 Juni 1916), waar uitgenomen de Letten, de vreemde volken van het Tsarenrijk hun stem luid deden hooren en hun zelfstandigheid eischten, was Keskula de zaakgelastigde der Lsten. In zijn verslag wees hij elk verband met den Russischen staat beslist af. Keskula had van eerst af geen vertrouwen in het Russisch liberalisme en minimalisme, welke beide gedurende den oorlog het buitenspongste imperialisme dienden, terwijl het bolsjeyisme hem door zijn ekonomisch programma afschrikte en hem om zijn dubbelzinnige houding in de zaak der verdrukte nationaliteiten geen waarborgen gaf. Een verbond met de noordelijke Baltische volken was z.i. het eenige, wat met de Estische belangen strookte. De Russische omwenteling van 1917 en haar gevolgen. — De ondergang van het oude, heilige Rusland was voor de Esten de gunstige en eenige gelegenheid om het Russische juk af te schudden en zelfstandig hun bestemming te zoeken in de onbelemmerde ontwikkeling van hun volkswezen. Het voorloopig bewind van Prins Lvov hief de landdagen op, verleende aan het door de aanhech- Volkc 353 354 ZESDE HOOFDSTUK ting van Noord-Lijfland vcrgroote Estland een zekere autonomie en voerde het algemeen kiesrecht in voor den landraad, die het plaatselijk bestuur voortaan zou regelen (30 Maart/12 April 1917). De Estische landraad of maapeev vergaderde voor de eerste maal op 1/14 Juli en bereidde de bijeenroeping eener wetgevende vergadering voor, welke over den aard der betrekkingen tot den Russischen staat zou beraadslagen. Van de Russische ambtenaars, rechters en onderwijzers, van de gehate tsjinovniks, die zoolang de inlandsche bevolking hadden afgeperst en geplaagd, kwam verzet tegen de maatregelen door den maapeev getroffen om Estland kultureel zelfstandig te maken. Gelijk hunne Waalsche ambtgenooten in Vlaanderen voelden zij hun stoffelijk bestaan op losse schroeven gezet door het taalrecht van het volk, dat zij vertrapt en uitgebuit hadden. Hoe weinig het zelfbestuur aan Estland verleend voldoening aan de bescheidenste aanspraken gaf wordt in het licht gesteld door de beslissing van Prins Lvov betreffend het taalgebruik. In de Oostzeesteden zou het Russisch verplicht blijven, het Duitsch toegelaten en het Estisch — in Letland het Letsch — als bestuurstaal verboden worden. De val van het tsarisme had weinig of niets veranderd aan het Russisch karakter van het bestuur en aan den geest der Russische bewindvoerders. > Martna beweert op goede gronden, dat het Russische volk niet minder dan de tsaar en zijn ministers het bestaansrecht van Estland heeft ontkend. Door hun ruwheid en hun baldadigheid hebben de Russische soldaten, die het Balticum als een half-Duitsch land beschouwden, den afschuw van het volk gewekt. Voorts, de dienstplicht was steeds een bron ergernis voor de Esten geweest, die zich in de kazernen afgezonderd voelden en om hun taal door hun Russische „makkers" en oversten bespot én getergd werden. Het leger was de school, waar de Estische soldaat, geen Lamme DE ESTEN 355 Goedzak als zijn Vlaamsche lotgenoot, een afkeer kreeg van al wat Russisch is, De ontbinding van het Russische leger en de val van Kerenskij (25 Oct./7 Nov.) bespoedigden de breuk met den wankelenden staat, waarvan de nieuwe regeering het zelfbeschikkingsrecht der volken had afgekondigd en ook het recht om zich van Rusland af te scheiden (3/16 Nov. 1917). Sovjet-Rusland toomde echter zijn begeerte niet in om propaganda in de nieuwe randstaten te maken en zond commissarissen naar Estland, die met wapengeweld den vrijgekozen landraad uiteendreven. De vorming van arbeiders- en soldatenjaden maakte den toestand niet dragelijker voor de nationaalvoelende Esten, die zonder vreemde tusschenkomst de landsaangelegenheden wilden regelen. Die raden waren trouwens hoofdzakelijk samengesteld uit Russische soldaten, die in Estland zwierven en uit arbeiders, die tijdens den oorlog waren gekomen om op de werven en in de ammunitiefabrieken te werken. Niet minder dan de tsjinovniks keken zij verbaasd op, als zij de landsbevolking haar taalrecht en haar zelfstandigheid hoorden eischen. De landraad kwam op 15/28 November weer te Tallinn • bijeen en droeg het hoogste staatsgezag over aan een komiteit van leden van den landraad en van het landsbestuur, waarin o.a. J. Jaakson en K. Pats zetelden. Pats was in 1905 een der leiders van den opstand en was toen bij verstek ter dood veroordeeld. Het komiteit wees elke aansluiting bij het Duitsche Rijk van de hand, maakte voor de Estische volksrepubliek aanspraak op onzijdigheid en liet aan een volksstemming de eindbeslissing omtrent den status van het land over (10/24 Jan. 1918). Aan de nationale minderheden (Duitschers, Zweden en Russen) werd kultureele autonomie gewaarborgd. Na de uitdrijving der Sovjet-commissarissen werd op 24 Februari 1918 de onafhankelijkheid 356 ZESDE HOOFDSTUK van Estland uitgeroepen en een ministerie gevormd met K. Pats als eerste minister en Jaan Poska aan de buitenlandsche zaken. Denzelfden dag overweldigde een Duitsch leger de stad, nam de leden der regeering gevangen en overplakten het onafhankelijkheidsmanifest met de woorden: De stad is in Duitsche handen. Met ontzetting werd de vrede van BrestLitovsk onthaald door de Esten, die door de bepalingen van het verdrag (3 Maart 1918) hun zelfstandigheid erbij inschoten. Duitschland was gemachtigd de rust in Lijfland en in Estland te herstellen en de orde te handhaven. Het bezit der Moonsund-eilanden moest door een overeenkomst met het Duitsche Rijk geregeld worden. De aanwezigheid van een Duitschgezinde partij maakte een botsing onvermijdelijk. Eerst op 27 Aug. 1918 deed de Sovjet-regeering afstand van Rusland's recht op Estland. De Duitsche bezetting. — De spreekwoordelijke aanhankelijkheid van den Baltischen adel aan den Russischen staat overleefde het gezag van den tsaar niet. De verklaring ligt voor de hand. De vorst was de band, die de Balten aan den staat vasthechtte. Zij hadden niet het Russische volk gediend, maar alleen de tsaren, die hen begunstigden, omdat zij zulke degelijke en eerlijke ambtenaars beter konden gebruiken dan lieden van het slag, door Gogol in De Revisor zoo leuk geteekend. Derhalve is het onbillijk te zeggen, dat alleen de vrees voor de uitbarsting der volkswoede tegen al wat Duitsch is, Baron van Fölkersam en Baron Pilar von Pilchau woorden van trouw in den mond legde, toen op 8 Aug. 1914 de rijksdoema en de rijksraad vergaderden. Namens den adel herhaalde Baron von Pilchau nogmaals op 5 Aug. 1915, dat de Duitsche Balten bereid waren alles op te offeren aan de eenheid van Rusland. - De Balten verzetten hun bakens zoodra de Russen den aftocht bliezen en de tsaar gevangen DE ESTEN 357 was. De Duitsche regeering kon als rechtsgrond voor de bezetting Van Estland hun verzoek tot steun tegen het bolsjevisme inroepen. Het plan om van het Balticum een bij het Duitsche Rijk aangesloten staat te maken werd weer opgevat. De Balten hadden heel graag den koning van Pruisen als hun opperheer gehuldigd, doch zij verlangden geen volkomen inlijving bij Duitschland, dewijl zij afkeerig waren van de bemoeiingen van den rijksdag in hun eigen aangelegenheden, die zij weer op „aartsvaderlijke" wijze hadden willen beredderen. De Duitsche bezetting was in zoover gewenscht, dat zij hun voorrechten zou herstellen en Esten en Letten in bedwang houden. In den aanvang ging alles naar wensch. Het Duitsche leger kwam over de grens, ontwapende de soldaten, ontbond de regeering, maakte de oude wetgeving weer van kracht en riep de landdagen bijeen, waarin alleen de ridderschappen zitting hadden. De stedelijke overheden werden willekeurig onder de Duitschsprekenden gekozen. Duitsche Balten werden tot burgemeesters van Tallinn en Tartu benoemd en de toezeggingen aan de bevolking gedaan nopens het behoud van haar taal en kuituur tot leugens gemaakt. De volkstaal moest wijken voor het Duitsch, dat aanstonds als de taal van bestuur, gerecht en school ingevoerd werd. Het protest der Estische delegatie te Stockholm bij den Duitschen rijkskanselier haalde niets uit (21 Maart 1918). Tot de nederlaag der Duitsche legers kon de adel meenen, dat hij zijn doel had bereikt. De vereenigde Landesrat van Lijfland, Estland, Riga en Oesel, op 13 April 1918 te Riga vergaderd, verzocht den Duitschen keizer deze landen onder militaire bescherming te houden, de definitieve afscheiding van Rusland te steunen en bood den koning van Pruisen de kroon van den nieuw gevormden staat aan. Voorts meldde het Wolff-agentschap, dat de Landesrat bestond uit 5 8 uit de lands- 358 ZESDE HOOFDSTUK vergadering gekozen leden en wel: van de ridderschap 3 (Duitschers), van de landgoederen 13 (Duitschers), van de plattelandsgemeenten 13 (9 Esten en 4 Letten), van de steden 20 (13 Duitschers, 5 Letten en 2 Esten), van de geestelijkheid 7 (4 Duitschers, 2 Esten en 1 Let), van de universiteit van Dorpat 1 Duitscher en uit het gebied van Petseri 1 Let (Petseri ligt in het Estisch taalgebied). De landsvergaderingen te Tallinn en te Riga zouden zich in gelijken zin als de Landesrat uitgesproken hebben. Tegen het besluit van deze vergadering, waarin de kleine minderheid der bevolking de meeste vertegenwoordigers had, protesteerde bij den rijkskanselier de Estische delegatie te Christiana (17 April 1918). Van groote geestdrift en instemming, aldus Wolff, was bij de inlandsche bevolking geen spraak. De landsvergaderingen waren wederrechtelijk samengesteld en bijeengeroepen; de aanwezige Estische en Letsche dorpsoudsten hadden zich onbevoegd verklaard een dusdanige beslissing te nemen, ofschoon zij allen van Rusland wenschten los te zijn. De Esten maakten ook bezwaar tegen de wederindeeling van het Balticum in drie gewesten, waardoor het Estisch Noord-Lijfland met het Letsch zuiderdeel opnieuw vereenigd werd. Doch wat gaven de Balten om de nationale belangen der bevolking. Zij dachten alleen aan zelfbehoud, klampten zich aan het verleden vast en bleven doof voor de stem van den nieuwen tijd, die zwanger van zelfstandigheid is. Na den wapenstilstand. — De overwinning der westelijke mogendheden deed het droombeeld der Balten spoedig wegvliegen. In October, als de macht der Middenrijken begon te wankelen, waren Duitsche agenten, als Prof. von Schultze-Gavernitz en de sociaaldemokratische leider Winnig gekomen om een vergelijk met de Esten te sluiten. Doch dezen bleven onverzettelijk hun onafhankelijkheid eischen. Een klein volk, dat DE ESTEN 359 zich aan een groot aanleunt, verliest vroeg of laat zijn vrijheid. Na 11 Nov. 1918 kon de Duitsche bezetting het Estisch voorloopig bewind niet langer beletten het gezag uit te oefenen. Op 19 November kwamen beide partijen overeen omtrent de wijze waarop de ontruiming van Estland door het Duitsch leger zou plaatsgrijpen. Op den Duitschen aftocht volgde een Russische inval. De inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht, dat een der strijdleuzen der Sovjet-regeeringwas, werd goedgepraat door de Izvestija van 25 TDec. 1918. Alle dogmatische sociale stelsels houden er een bijzondere kasuïtiek op na, die hun toelaat af te wijken van het vastgesteld rechtsbegrip. Volgens de bolsjeviki moesten Estland, Letland en Litauen overrompeld, aangezien zij de Russische van de Duitsche arbeiders scheidden en de Russen beletten in te grijpen bij de wording van den Duitschen communistischen staat. Door het bezit der Oostzeehavens zou Skandinavië binnen hun bereik komen. „De Oostzee moet de zee der sociale wereldomwenteling worden", heette het in het blad der Sovjets. Het messianisme, dat de vernieuwing der wereld door het Russische volk predikt, heeft zulke diepe wortels geschoten in het wezen van dat volk, dat het de drijfveer van elke Russische regeering zal blijven en een voortdurend gevaar van den vrede. Onder de 35 regimenten van het roode leger waren er zes Letsche en vier Estische. Tegen zulk een overmacht was het klein Estisch ieger niet opgewassen en het kon den inval, door de Russische vloot ondersteund, niet afslaan. Het bolsjevistisch schrikbewind duurde tot in Januari 1919. Toen werden de bolsjeviki uit Tallinn gedreven. Met de hulp van Finsche vrijwilligers en van de Engelsche vloot werd Estland van de Russen op een paar weken gezuiverd. Het roode leger ontruimde Narva den i9en Januari. Het handhaafde zich nog veertien dagen in 360 ZESDE HOOFDSTUK Valga en in Vöru. In Februari kwamen de bolsjeviki terug, maar zij moesten voor de vereenigde Esten en Letten het onderspit delven. Een nieuw gevaar rees in Mei voor de Estische republiek en al de randstaten op. De bondgenooten hadden het gezag van Admiraal Kolcak over gansch het oude Tsarenrijk, behalve Finland en Polen erkend. Zijn overwinning zou het haastige einde der bevrijde nationaliteiten zijn geweest. De legermacht der Russische reactie, door de bolsjeviki in November 1918 uit Pskov gezet, kwam in Estland op zijn verhaal en ging in Mei 1919 tot den inval in Ingermanland over. Op 15 Juni naderde zij Kroonstad en bedreigde Petrograd. De Esten, die den terugkeer der rooden vreesden, traden als bondgenooten der Russische Noordwest-regeering op en hadden intusschen op 26 Mei Pskov ingenomen. Oneenigheid in het Russich Noordwest-leger verhaastte den terugtocht van Generaal Judenic, wiens tegenslag voor de Esten een verluchting was, want van den beginne af hadden zij hem gewantrouwd. Zijn officieren hadden zich zoo onvriendschappelijk geuit over de toekomst der Estische republiek, dat zij argwaan wekten. Noodgedwongen erkenden een week na den val van Jamburg de in het nauw gedreven Russen de onafhankelijkheid van Estland (11 Aug. 1919). Na de herovering van Pskov op het wit leger, den 31 sten Augustus, bood cicerin namens den Sovjet Estland den vrede aan. Ook tegen de Duitsche Landeswehr en het leger van Bermondt-Avalov, die beide Letland bezetten, moesten de Esten in Juni 1919 vechten. Zij waren de bolsjeviki tot in Letland op den voet gevolgd en sloten zich bij de Letten aan om ze te helpen hun land van vreemde soldeniers te zuiveren. Dank zij de eindelijke tusschenkomst van Engeland en Frankrijk moesten von der Goltz en Bermondt hun legers ontbinden, zooals in het vorige hoofdstuk is verhaald. DE ESTEN 361 De vestiging van den Estlandschen staat. — Het voorloopig bewind, dat in November 1918 het gezag van de Duitsche overheid overnam, was hetzelfde, dat door den landraad in Februari was aangesteld. Twee van zijn leden hadden de Duitschers tijdens de bezetting gevangen gehouden: den eersten minister K. Pats, dien de bolsjeviki ook hadden ingerekend, en den minister van buitenlandsche zaken A. Peet. GrootBrittannië, Frankrijk, Italië en Japan hadden toenmaals den landraad als de facto-regeering van Estland voorloopig erkend. Wilson had geweigerd. De geschiedenis der door Rusland verdrukte nationaliteiten was voor den Amerikaanschen historicus een boek met zeven sloten. De verkiezingen voor de grondwetgevende vergadering grepen op 5—7 April 1919 plaats. Onder de 120 door het algemeen kiesrecht aangewezene afgevaardigden waren 41 Estische sociaaldemokraten en 7 sociaal-revolutionairen. De nietEstische partijen hadden slechts vier leden, drie Duitschers en een Rus. Geen enkel bolsjevist kwam uit de stembus. Met eenparigheid van stemmen werd op 19 Mei 1919 de onafhankelijkheid der Estlandsche republiek, Eesti Vabariik, uitgeroepen. Van ingrijpenden aard is de agrarische hervorming (10 Öct. 1919), welke een einde gesteld heeft aan het overwicht van den Baltischen adel, die nog bijna 5 8 ten honderd van het land in bezit had. De wet bepaalt dat voortaan niemand meer dan 300 desjatinen (1 d = 109 aren) mag bezitten. De onteigende goederen worden verkaveld en in pacht gegeven aan al wie geschikt is om het land te bewerken. In December was reeds een derde deel van die goederen aan boeren verpacht. Intusschen was een nieuw offensief van de Noordwest-Russen met de Esten en de Letten verbonden tegen Petrograd losgegaan. Gatsjina viel den i6en Öctober 1919, doch verder drong Judenic niet. Ontmoedigd liet hij op 20 November het opperbevel over de troepen aan de Esten, die 362 ZESDE HOOFDSTUK erin slaagden de verwoede aanvallen der bolsjeviki op Narva te fnuiken. De ontwapening van het Noordwest-Russisch leger door de Esten ontlokte protesten van de Franschen, Engelschen en Amerikanen, die altijd klaar staan om de Russische reactie ter hulp te snellen (27 November). Jaan Tönisson — sedert 17 November hoofd van het ministerie — antwoordde, dat de openbare meening geen andere gedragslijn gedoogde tegenover die Russen, die nooit onder stoelen of banken gezet hadden, dat zij na de verovering van Petrograd met Estland zouden afrekenen. Engeland en Frankrijk spoorden nu het kleine land aan den strijd tegen de bolsjeviki voort te zetten, doch het nieuw ministerie moest rekening houden met de oorlogsmoeheid van het volk en het greep de door den Sovjet aangeboden gelegenheid aan om Estland zonder nieuwe offers te behoeden voor nieuwe aanvallen, waartegen het op den duur niet bestand zou wezen. Reeds op 6 December kwamen de Estische en Russische delegaties te Tartu bijeen en de wapenstilstand werd op 30 December gesloten. Het gevolg was een storm van verwenschingen in die Fransche en Engelsche dagbladen, welke in de randvolken niets anders zagen dan een goedkoop menschenmateriaal voor de imperialistische doeleinden van hun tsaristische vrienden. Namens de Fransche Republiek dreigde Philippe Berthelot zelfs met dwangmaatregelen. Hij scheen niet eens te beseffen, dat de eerste plicht der Estlandsche regeering het welzijn .van haar eigen volk was. De keus kon niet twijfelachtig wezen. Aan den eenen kant een bloedige, uitputtende oorlog en bij de overwinning der reactie de onvermijdelijke aanhechting aan Rusland, aan den anderen een gunstige vrede en de erkenning der onafhankelijkheid, iets waarvoor de westelijke mogendheden niet te vinden waren. De houding van Berthelot en van de Engelsche regeering werd gewraakt door Generaal Sir Hubert DE ESTEN 363 Gough, gewezen hoofd der zending der bondgenooten in het Oostzeegebied, die zijn instemming met het besluit van het Estlandsche ministerie in The New Statesman van 10 Januari 1920 betuigde. De vrede werd op 2 Februari 1920 te Tartu gesloten en Joffe bekende, dat hij voor Estland bijzonder voordeelig was. Rusland kon er slechts politiek nut uit trekken, éicerin zag in de onafhankelijkheid van Estland het bewijs van de oprechtheid der bolsjeviki in zake het zelfbeschikkingsrecht. Italië, dat theoretisch voor het nationaliteits" beginsel meer voelde dan Engeland en Frankrijk, was het eerste Entente-land, dat de onafhankelijkheid van den jongen staat erkende. (Februari 1920). In December 1920 was er nog geen plaats voor Estland onder de leden van den Statenbond. De herinnering aan de macht van het tsaristisch Rusland boezemde hem nog te veel ontzag in om een blijk van sympathie te durven geven aan kleine machtelooze staten als Estland, Litauen en Letland, door de vertegenwoordigers van het oud regiem nog immer geeischt voor den weer op te bouwen Groot-Russischen staat. De Opperste Raad kwam echter in Januari 1921 tot de overtuiging dat het sovjet-stelsel in Rusland sterk gevestigd was en hij erkende dan Estland, Letland en Georgië de jure. Het was een wenk voor den Statenbond die op 22 September 1921 deze jonge republieken tot het lidmaatschap toeliet. Om het machtige Polen te believen had de Gezantenraad net zwakke Litauen afgescheept met de gekende grootmoedigheid der wereldbeheerschers en de Statenbond volgde gedwee. Hetonderwijs in het bevrijde land. —; Volgens de grondwet mogen alle ethnische minderheden aanspraak maken op scholen met de moedertaal als onderwijstaal. Zulke scholen bestaan er in Estland en als staatsscholen en als private 364 ZESDE HOOFDSTUK inrichtingen en deze laatste krijgen uit de staatskas geldelijke toelagen. Doch de Duitschers klagen dat deze ontoereikend zijn om het onderwijs op het vóoroorlogsch peil te houden. In 1921 was het aantal lagere scholen 1506, waaronder 1479 gewone scholen en 31 lagere beroepsscholen. De twee laatste jaren heeft men 79 nieuwe scholen geopend. In 1922 waren er 42 middelbare staatsscholen, waaronder 36 Estische, 3 Duitsche in Tallinn en Tartu, 2 Russische in Narva en Petseri en 1 Letsche in Valga. Daarbij komen nog 18 Estische, 11 Duitsche en 8 Russische private gestichten van middelbaar onderwijs. Gymnasia, kweekscholen voor onderwijzers, landbouwscholen en eenige beroepsscholen worden onder de middelbare scholen gerekend. Het middelbaar Estisch staatsonderwijs is de vrucht der zelfstandigheid van het Estische volk. Noch van de Russen noch van de Duitschers zouden de Esten het ooit gekregen hebben. Tijdens de Duitsche bezetting herleefde de Dorpatsche universiteit onder het rectorschap van den Baltischen geschiedschrijver Th. Schiemann, destijds hoogleeraar te Kiel. Namens den koning van Pruisen werd zij door Generaal Kathen in 1918 heropend om de sterkste geestelijke vesting van het Duitschdom in het Oostzeegebied te wezen. De Estische en Letsche geleerden, die aan de voormalige Russische hoogeschool doceerden, traden niet meer in functie. Duitsch moest de universiteit naar de.taal en naar den geest zijn. Zonder den ondergang van het oude Rusland en de nederlaag van het Duitsche Rijk zouden de Esten geen hooger onderwijs hebben. Graaf Tolstoj, de Russische minister, was van meening, dat zonen van lijfeigenen geen universiteit noodig hadden en de Duitschers waren overtuigd, dat slechts het Duitsch in aanmerking kon komen als kuituurtaai in het Balticum. Als elke demokratische regeering zag de Estische DE ESTEN 365 dadelijk het belang in van een hooger onderwijs in de volkstaal voor de instandhouding der nationaliteit en voor de bevordering der volkszaak. Gebouwen en laboratoria lagen in Tartu klaar en de studenten zouden toestroomen zoodra de colleges werden geopend. Op 1 Dec. 1919 voerde minister Jaan Tönisson voor het eerst het woord in de aula der hervormde universiteit, die met 146 leerkrachten en 422 studenten begon. De meeste studenten waren vrouwen. Zoomin als in Letland was het mogelijk uitsluitend de volkstaal als akademische taal te gebruiken. Naast het Estisch worden andere talen toegelaten. Geen enkel hoogleeraar heeft zijn middelbare, gezwegen zijn hoogere studiën in de volkstaal gedaan. Tegenover zulke bezwaren heeft een Nederlandsche hoogeschool in Vlaanderen niet te kampen. In 1922 doceerde een kleine meerderheid onder de 217 professoren in het Estisch. De anderen bezigden het Russisch of het Duitsch en voor de Fransche en Engelsche taal- en letterkunde het Fransch en het Engelsch. Het ligt niet in de bedoeling de universiteit stelselmatig meertalig te maken. Door gemis van geschikte leerkrachten is het nog niet mogelijk volledige studiën in het Estisch te doen. Ook niet in het Russisch of in het Duitsch. Met de toelating der faculteit mogen de doctorandi hun stellingen in een vreemde taal verdedigen. In 1921 was het aantal studenten tot 2471 aangegroeid. De grondwet en de ethnische minder h e den. — De staatstaal der Estlandsche republiek is vanzelfsprekend de Estische, doch zooals reeds is vermeld waarborgt de grondwet aan de nationale minderheden het onderwijs in de moedertaal (§ 12). Voorts mogen deze minderheden tot bevordering van hun kultuurbelangen autonome instellingen in het leven roepen, zoover deze niet in botsing komen met de belangen van 366 ZESDE HOOFDSTUK den staat (§ 21). In de gemeenten, waar de meerderheid niet Estisch is, — het kleine Petseri is de eenige stad waar het zoo is — mag de ambtelijke taal de taal der nationale minderheden zijn, doch elke staatsburger mag zich in zijn taal tot de gemeentelijke instellingen richten. Tusschen den staat en de gemeenten is geen andere taal dan het Estisch toegelaten, eveneens tusschen de gemeenten, die tot verschillende nationale minderheden behooren (§ 22). Duitsche, Russische en Zweedsche Estlandsche staatsburgers mogen hun taal schriftelijk gebruiken in het verkeer met de centrale staatsinstellingen. Het gebruik van de talen der minderheden voor het gerecht en de plaatselijke staatsinstellingen moet door de wet geregeld worden Bij het ministerie van eerediensten is een secretariaat gevoegd, dat met de bescherming der belangen van de ethnische minderheden belast is.8) Uit de grondwetsbepalingen blijkt, dat Duitsche, Russische en Zweedsche burgers der Estlandsche republiek niet gelijkgerechtigd zijn. Trouwens, praktisch zou het onmogelijk zijn aangezien zy zulke kleine minderheden vormen. Doch voor hun middelbaar onderwijs wordt beter gezorgd dan voor dat der Vlamingen in België en voor het lager onderwijs niet minder.' In het schooljaar 1921/22 waren er in Estland ïio openbare en 22 private Russische scholen, 9 openbare en 26 private Duitsche scholen, 8 openbare Letsche, 19 openbare Zweedsche en 2 private Joodsche scholen. Volgens een mededeeling van het Duitsch volkssecretariaat waren er in 1923/24 slechts 6 openbare en 18 private Duitsche scholen. De Duitschers hebben in Reval een stedelijk reaal- 8) De wet van 5 Febr. 1925 verleent knltnreel zelfbestuur aan de Duitsche, Russische en Zweedsche minderheden. Alle minderhed en. die meer dan 3000 zielen tellen, kunnen het erlangen. Van zijn 18 jaar kan ieder staatsburger zich in het nationaal register der minder, heden laten opschrijven. Elke minderheid kiest zijn kultureelen raad en bestuur. De raad mag wettelijke verordeningen maken. Alle openbare en private onderwijsgestichten en kultureele inrichtingen staan onder het beheer en toezicht van het autonoom bestuur. DE ESTEN 367 gymnasium voor jongens en een voor meisjes, alsook een stedelijke lagere school, in Dorpat een stedelijk nieuw-humanistisch gymnasium en een stedelijke lagere school en in Mustel bij Werro een gemeentelijke lagere school. Het aantal schoolplichtige Duitsche kinderen is ofwel te klein om in andere gemeenten openbare scholen te verkrijgen, ofwel de ouders verkiezen een private inrichting, waar de standen meer gescheiden zijn en arme en rijke leerlingen niet naast elkaar zitten. B.v. in Dorpat gaan 319 kinderen naar de 2 openbare en 540 naar de 3 private onderwijsgestichten. Bijna een derde der scholieren van de Dorpatsche openbare scholen zijn geen Duitschers. Een zeer kleine minderheid is Estisch. De pers is vrij in Eesti. Er is geen censuur. Onder de 22 nieuwsbladen zijn er drie Duitsche (te Tallinn, Tartu en Kuresaar) en een Russisch (Tallinn), die veel gelezen worden. Onder de 65 tijdschriften zijn er ook, die door de minderheden uitgegeven worden. Doordat zoovele Esten Duitsch en Russisch kennen, krijgt men den indruk, als men het land doorreist, dat de minderheden sterker zijn dan de statistiek aangeeft. De Estlandsche afvaardiging bij den Statenbond heeft zich niet schrap gezet, zooals die der Kleine Entente-landen tegen de voorstellen, welke eenige waarborgen aan de minderheden geven tegen de opslorpingspolitiek der nieuwe staten. In het riigikogu (rijksdag), die op 27-—29 Nov. 1920 werd gekozen en overeenkomstig de grondwet honderd leden telt, zijn de burgerlijke partijen sterker dan in het voorparlement. Zij hadden 66 afgevaardigden en de sociaaldemokraten 34. De Duitschers, die vroeger 3 afgevaardigden hadden, kregen er 4 en de Russen slechts één. Na de verkiezingen van Mei 1923 vermeerderde het aantal Russen tot 4 door de aanhechting van Petserimaa en Narva en de Duitschers verminder-den tot drie. De uitslagen beteekenden een zwenking naar rechts. Het getal socialisten werd van 368 ZESDE HOOFDSTUK 34 op 30 (10 communisten) teruggebracht Het centrum, waartoe de voorzitter J. Kukk behoort, telt thans 30 leden in plaats van 32 en de rechtse partijen 33, vroeger 29. De eerste minister IV Fats is hd van de boerenpartij (rechts). ue agrarische hervorming. De wet van 10 October 1919, die het grootgrondbezit onteigent en het ten deele aan den staat in beheer geeft, aan oud-strijders en landbouwers verpacht of in erfelijk gebruik afstaat, ten deele aan de oude pachters en eigenaars voorloopig laat, is iets meer dan een sociale wet welke voor een betere indeeling van den grond zorgt en den landarbeidersstand boven het dagloonerspeil verheft Zij heeft voor gansch het Estische volk de beteekenis van een zelfbevrijdingsdaad en zij heeft een einde aan de heerschappij van den Duitschen adel gemaakt. Dat de Baltische ridderschap zich door deze ingrijpende hervorming verongelijkt voelt en van haar rechtmatig bezit beroofd, zal geen verbazing wekken. Bij monde van Graaf Hermann Keyserling heeft zij het wereldkundig gemaakt. Georg Bogdanoff 9) heeft de onteigening gebrandmerkt als een middel om een ethnische minderheid te vernietigen. Oskar Bernmann10) heeft met de schrilste kleuren de ondankbaarheid der Esten geschilderd. In de N. Rt. Crt. van 13 Juli 1921 heeft de Kovno-correspondent Esten en Letten duchtig de les gelezen en geschreven, dat agrarische vragen ekonomische kwesties behooren te blijven en niet door de politiek en den nationalen haat mogen beheerscht worden. Hij wijst op den achteruitgang van den landbouw als gevolg van de verkaveling van den grond, van den niet-geleidelijken omzet van het grootbedrijf in het midden- en klein boerenbedrijf en van de toewijzing van het akkerland aan minder geschikte werkkrachten. Aqrarian reform in Esthonia a means of oppressinq the racial mtnontq. Berlin 1922. M) Die Aqrarfrage in Estland. Berlin, igao. DE ESTEN . 35„ Geen lid van de linksche partijen heeft verwacht, dat zulk een diep-ingrijpende hervorming zou plaats hebben zonder een tijdelijke vermindering van de productie. Dat deze tot 40 ten honderd van de vooroorlogsche is teruggeloopen en dat de staat graan uit het buitenland heeft moeten invoeren, is een groote tegenvaller geweest. Doch in 1920 heeft de oogst meer opgebracht dan in 1919 en sindsdien neemt de veestapel toe. In het grootste gedeelte van Europa is 1922 geen goed oogstjaar geweest, ° Frankrijk waar na de Omwenteling het grondbezit niet meer ernstig bedreigd is door . sociale hervormingen. De onteigeningswet is de uitkomst van den zevenhonderdjarigen strijd tusschen de ingezetenen en de vreemde heerschers. In dezen strijd hebben de Esten het recht aan hun zijde. De Duitsche Keizer Frederik II had in 1232 den volken van Estland en van de naburige landen de persoonlijke vrijheid verzekerd en hen en hun goederen onder zyn bescherming en die van het H. Roomsche Rijk gesteld. De Pausen Honorius II en Gregorius IX hadden aan de bekeerlingen de onaantastbaarheid van hunne vrijheid en van hunne eigendommen toegezegd en de laatste heeft zelfs de Broeders der Duitsche Orde, die de inboorlingen van hun vrijheid en van hun land zouden berooven, bedreigd uit Lijfland uit te wijzen. Keizer noch paus bezat echter de macht om het „strafbaar verzet" van hunne onderdanen in het Balticum te breken. Na drie eeuwen was de toestand der boeren zoo ellendig geworden, dat Koning Steven Bathory op 21 Nov. 1586 aan de Lijflandsche ridderschap liet weten, dat nergens in de wereld, zelfs niet onder heidenen en barbaren, den armen boeren zulk een zware dienstbaarheid en zulke zware straffen werden opgelegd als in datzelfde Lijfland. Nooit is de Baltische adel er vrijwillig toegekomen zijn hardvochtige houding tegenover zijn onderhoorigen te wijzigen. In 1681 weigerde hij gehoor te geven aan het verlangen van den ZweedRaaien en Volken 24 369 37° ZESDE HOOFDSTUK schen koning om de „ellendige slavernij en lijfeigenschap" op te heffen. Het verraad van Patkul en de Russische inval heletten het Zweedsch bestuur zijn hervorming tot stand te brengen. Baron Schoultz von Ascheraden ontmoette, om zijn menschlievende voornemens, zooveel tegenstand bij zijn standgenooten, dat hij als landraad moest aftreden. Uit de vorige bladzijden zijn de boerenverordeningen en de wijze waarop de afschaffing der lijfeigenschap gebeurde genoegzaam bekend om den lezer te overtuigen, dat Esten noch Letten hun Duitschen heeren erkentelijk moeten zijn voor hun „aartsvaderlijk" bestuur. Op het eiland Saaremaa placht men aan huwbare meisjes te zeggen, dat het beter is een hond uit een kroongoedsgemeente te huwen, dan een jongen uit een riddergoedsgemeente. Het Estische volkslied vereenzelvigde hel en riddergoed: „Wanneer ik uit het goed ontsnapte, ontsnapte ik tegelijk uit de hel. Ik ijlde of ik vuur onder de voeten had, alsof de vonken mij om de beenen sloegen." Het ethnisch verschil tusschen heeren en boeren maakte aan de Oostzee de tegenstelling grooter tusschen beide standen. De lijfeigenschap drukte de Esten meer omdat zij niet zoo gedwee en duldzaam als de Russen zijn en gevoeliger voor beleedigingen en mishandeling. Nimmer hebben de Duitsche baronnen een poging gedaan om in een goede verstandhouding te komen. Noch in 1905 noch in 1917. Tijdens de tweede Russische omwenteling waren de omstandigheden bijzonder gunstig voor een vergelijk. De Duitsche bezetting en het kolonisatie-plan maakten elke verzoening voortaan onmogelijk. De kultuurarbeid der Duitschers in het Balticum heeft de bevolking niets gebaat, omdat hij in een vreemde taal geschiedde. Het volksonderwijs hebben zij tot het minimum herleid, dat het Lutherdom van zijn belijders vergt. De Lijflandsche ridderschap heeft zich tegen de uitgave van een Estischen bijbel verzet. De echte grondlegger van het DE ESTEN 37! Estisch volksonderwijs was een Zweed uit Finland, Bengt G. Fortelius. De boeren moesten de kosten van het volksonderricht dragen en de adel oefende het toezicht uit. De Estophielen onder de Duitsche geestelijken en goedbezitters zijn steeds een kleine minderheid geweest. Het zijn niet alleen de Esten en Letten, die beweren dat de Baltische ridderschap als geheel zich altijd tegen de gematigdste hervormingen op ekonomisch en kultureel gebied heeft verklaard. Het getuigenis van den Duitschen rechtsgeleerde Dr. Adolf Agthe werd alreeds in het hoofdstuk over de Letten aangehaald. De predikanten dienden altoos de zaak van den adel, zelfs vele predikanten van Estischen bloede keerden zich tegen hun stamgenooten. Opheffing der grondwettelijke vrijheden en standrecht waren de eischen der Baltische baronnen, toen zij tijdens de Duitsche bezetting de hertogskroon aan den Hertog Adolf Frederik van Mecklenburg aanboden. Het is niet uit wraakzucht noch alleen om het gedurende zeven eeuwen gepleegde onrecht goed te maken, maar voornamelijk om een later samenwerken met den vijand — Rus of Duitscher — onmogelijk te maken en om de kolonisatie voor immer van de baan te ruimen, dat het grootgrondeigendom moest onteigend worden. De Vlamingen, die namelijk in het Limburgsch koolgebied nagaan hoezeer de ekonomische en de kultureele macht verbonden zijn, stemmen volkomen met de Estische agrarische politiek in en beseffen, dat zij eerst vrij zullen zijn, wanneer zij het voorbeeld van Esten en Letten tegenover de vreemde bezitters zullen bij machte zijn na te volgen. In de wetgevende vergadering waren de rechtsche partijen tegen deze agrarische hervorming, doch zij waren slechts 42 leden, o.w. 3 Duitschers tegen 78, die de wet doordreven, welke ook tot doel moet hebben het bolsjevisme voorgoed uit te roeien. 37} 372 ZESDE HCX)FDSTUK In het. voorjaar van 1922 waren 68.2 pct. der goederen, die moeten verkaveld worden, toegewezen. Van de 31.33 pct. onverdeelde goederen, waren 19.32 pct. aan de oude eigenaars verpacht. Het Estische volk heeft meer edelmoedigheid betoond tegenover de afstammelingen der veroveraars, dan dezen toen zij land en vrijheid roofden. Vóór de agrarische hervorming bezaten 1.147 adellijken 57.95 pct. van het land, dat hunne voorouders zich onrechtmatig hadden toegeëigend. Dat was een onduldbare toestand na de bewustwording van het Estische volk. Het behoud der onafhankelijkh e i d. — Zal de innerlijke levenskracht der bevolking groot genoeg blijken om de onverwachts verkregen onafhankelijkheid te handhaven tegenover den uitgedreven machtigen nabuur, die de vlaggen der nieuwe bezitters der beste Oostzeehavens met leede oogen aanschouwt? Zal de Statenbond naderhand over voldoend zedelijk overwicht beschikken om zijn zwakke medeleden tegen een opflakkeren van het imperialisme in Rusland te beschermen. Felle tegenstanders van het nationaliteitsbeginsel en hooghartige verguizers der kleine natiën als de hoogleeraar der verfranschte Straatburger universiteit Le Fur voorspellen met leedvermaak den ondergang van Letland en Estland, „kleine staten zonder verleden eh toekomst", zooals hij hen minachtend noemt. Het zelfbeschikkingsrecht komt hem voor als een Wilson'ssche hersenschim, die zijn ergernis wekt en die behoort te vervliegen voor den expansiedrang van groote staten, welke de bondgenooten van Frankrijk zijn of kunnen worden. Estland beseft volkomen, dat het geen ekonomischen slagboom tusschen Rusland en de buitenwereld mag oprichten. Het ijsvrij Baltiski is vergroot, in orde gebracht en sedert November 1922 aan Sovjet-Rusland als doorvoerhaven verpacht. Daardoor zal het belang van Tallinn, dat niet immer ijsvrij is, voor den Russischen invoer «eniger- Pauluskerk te Tarter 374 ZESDE HCX)FDSTUK mate afnemen en tevens zal de verzoeking om „schaamteloos te profiteeren van den grooten nood der Boeren- en Arbeidersrepubliek" n) aan hevigheid inboeten. Om een staat opzichzelf te blijven mag Estland Zelfs niet in schijn „een kleine machtelooze roofstaat aan de zee" wezen, zooals het in het hartstochtelijk boek van Mevr. H. Roland Holst heet. De geringschatting van al wat zwak is is zoo algemeen, dat ook de besten geneigd zijn om de levensvatbaarheid van de kleine natiën te ontkennen. De Balkanstaten, die uit den wereldoorlog vergroot of althans minder verminkt dan Oostenrijk en Hongarije zijn gekomen, hebben weleer ongeluksprofeten gehad zooals tegenwoordig de Oostzeestaten 12). In hét besef van hun zwakte tegenover Rusland hebben de Esten de overeenkomst van Warschau (17 Maart 1922) met Polen, Letland en Finland geteekend. Een nauwe verbintenis met Polen is u) H. ROLAND HOLST, Uit Sovjet-Rusland. Rotterdam (1921), blz. 123. u) De groote dichteres heeft hij haar gedwongen oponthoud in Tallinn Estische burgers ontmoet, die zich uit den Russischen tooverkring nog niet hebben bevrijd en die haar hun wantrouwen in de toekomst der Estlandsche Republiek hebben overgedragen en zelfs in de heilzame gevolgen der ingrijpende agrarische hervorming, welke den grondslag voor de demokratische ontwikkeling van het land vormt. Wanneer H. Roland Holst schrijft, dat ,,een groote agrarische krisis in de toekomst onvermijdelijk is", blijkt zij onkundig te wezen van de krachtige pogingen der Estlandsche regeering om de landbouwers tot het modern bedrijf op te leiden. Het Russisch bewind heeft zich tot het einde toe verzet tegen de oprichting van een landbouwschool met Estische onderwijstaal. De eerste landbouwlessen in de volkstaal werden gedurende zes maanden in 1912 te Tartu gegeven. Niet vóór 1914 mochten de Esten op het Köo-Iandgoed een landbouwschool oprichten. De onderwijstaal moest Russisch wezen en zij bleef het tot in 1917. Vijf jaar nadien waren er in Estland benevens de landbouwfaculteit te Tartu 2 middelbare en 13 lagere landbouwscholen. Sinds twee jaar zijn een aantal handboeken in de volkstaai uitgekomen en worden eenige rijdschriften over landbouw en verwante vakken uitgegeven. Waarom aan Estland den tijd niet gunnen om de vruchten te plukken van zijn landhervorming, wanneer men hetzelfde voor Rusland vraagt. Ofschoon Estland bezet is geweest door de Duitschers, door Judenic en de bolsjeviki, heeft zijn volk den hongersnood niet gekend, die in Sovjet-Rusland heeft gewoed, in Rusland waar de grond vruchtbaarder is, doch de boeren achterlijker en minder leergierig dan in het Oostzeegebied zijn. DE ESTEN 375 stellig een gevaar voor de Baltische staten, dewijl Rusland de te Riga vastgestelde Poolsche staatsgrenzen, die millioenen Wit-Roetenen en Oekrajiners omsluiten, niet voorgoed kan aanvaarden. Polen is voor deze kleine staten een gevaarlijke bondgenoot; het heeft door zijn imperialistische geweldpolitiek de toetreding van Litauen verhinderd en Finland weigerachtig gemaakt. Een verstandhouding van Finland, Estland, Latvija en Litauen naar den wenk van O. W. Lubic Milos, den zaakgelastigde van Litauen te Parijs, is een grooter waarborg voor den wereldvrede en voor vriendschappelijke betrekkingen met Rusland, dan een Poolsche richting in de politiek der vier randstaten, welke te zamen slechts negen millioen inwoners tellen en waar de demokratie op hechtere grondslagen berust dan in het adellijke Polen. Na de definitieve regeling van het grensvraagstuk en van het bezit van het eiland Ruhno hebben Estland en Latvija op i Nov. 1923 te Tallinn een verdrag geteekend over een defensief verbond voor den duur van tien jaar. Voortaan zullen beide staten in de buitenlandsche politiek nauw samenwerken en elkaar bijstaan, wanneer een van beide mocht worden aangevallen, zonder ertoe aanleiding te hebben gegeven. De Estlandsche staatslieden kunnen een gevoel van onrust en wantrouwen tegenover Rusland niet van zich afzetten en dat gevoel neemt bij elke zwenking in de Russische politiek toe. Het verklaart het besluit der Estlandsche regeering voor de erkenning van den Bond der socialistische Sovjetrepublieken als voorwaarde te stellen de erkenning van alle verdragen met de Sovjet-republieken afzonderlijk gesloten. Dat in de nieuwe benaming van den Bond het woord Russisch is weggevallen heeft eenigen argwaan in de randstaten gewekt. Nog meer de communistische aanslag op de hoofdstad op 1 Dec. 1924, welk in Rusland was voorbereid en waarbij de minister van verkeerswezen sneu- 376 HOOFDSTUK VI: DE ESTEN velde. Na den opstand, nog denzelfden dag door Gl. Laidoner onderdrukt, diende het ministerie Arckel zijn ontslag in. Jaakson vormde een nieuw ministerie en hij werd in 1925 staatspresident. In tusschen kan al wie afkeerig is van elk soort van imperialisme, 't zij kapitalistisch, 't zij socialistisch, slechts den wensch uiten dat het land voortaan van verdere beproevingen verschoond moge blijven, dat het zich spoedig ekonomisch herstelle en zich kultureel verheffe door middel van zijn eigen taal. Van het belang der taal voor de handhaving der nationaliteit zijn alle niet-verduitschte of verruste Esten overtuigd en heel hun gedragslijn gaat in deze richting. Het staatsbestuur wijkt natuurlijk van de eentaligheid niet af hoezeer deze ook lastig moge zijn voor de vreemde bezoekers, die de van oudsher gekende namen van steden en straten nergens terugvinden dan in Duitsche en Russische bladen en in private berichten en die in de postkantoren en andere openbare gebouwen vóór de opschriften als vóór onoplosbare raadsels zullen staan, zoolang nieuwe reisgidsen den zin ervan niet verklaren, gelijk het gedaan wordt voor de oudere ambtelijke'talen. Deze eentaligheid zal instemming vinden bij al wie meent, dat elk klein volk immer voor zijn eigen taal moet getuigen, zooals b.v. Denen en Zweden het doen en al dê bevrijde volken van Midden- en Oost-Europa. Aan hun diep gevoel voor symbolisme hebben de Esten lucht gegeven bij het kiezen van hun vlag, waarvan de kleuren een oud Oostersch symbool vóór den geest terugvoeren. Het zwart is de aarde, het blauw de hemel en het wit het zonnelicht. Voor een landbouwend volk een sprekend zinnebeeld. zevende hoofdstuk DE FINNEN I. Volk en Taal. yx*y?v\ ERKOMST der be v o 1 k i n g. — VTTgljr/ Eenige zekerheid over de oorspronkev^RJl v lijke bewoners van landen, welke bui(jAAXjJ ten de Grieksch-Romeinsche wereld zijn 9^'^>t. Michel) werd het Zweedsch lyceum van 1886 tot 1903 tweetalig en nadien Finsch bij gebrek aan Zweedsche leerlingen. In de jaren zestig was de moedertaal van; bijna alle leerlingen in de gymnasia Zweedsch. Vijftig jaar later waren drie vierden der leerlingen, die de lycea en de middelbare scholen bezochten, Finschsprekenden. Over de Russische gymnasia te Helsingfors en te Viborg zwijgen de Finsche statistieken. Zij stonden onder het gezag van het Petersburger ministerie van onderwijs. Aan de universiteit waren 3478 Finsche en 817 Zweedsche studenten in 1916 ingeschreven. 70 vakken werden in het Finsch, 59 in het Zweedsch en 35 in beide talen gedoceerd. Onder de hoogleeraren waren er 16 die in het Finsch, 10 die m het Zweedsch en 13 die in beide talen college hielden. In de geneeskundige en natuurwetenschappelijke faculteiten kwam het Finsch niet tot zijn recht De meeste-en belangrijkste cursussen waren Zweedsch gebleven. Daarenboven zijn nog heden m de geneeskundige en juridische faculteiten de gewone hoogleeraren Zweden. De vakken worden door buitengewone professoren en docenten in het Finsch behandeld. Aan de technische universiteit moeten de pro- 421 422 ZEVENDE HOOFDSTUK fessoren ofwel enkel in het Finsch, ofwel in beide talen college geven. Op ip hoogleeraren doceerden acht uitsluitend in het Finsch en éen uitsluitend in het Zweedsch zonder ertoe gerechtigd te zijn. Er waren in 1918—19 aan deze hoogeschool 408 Finsche en 200 Zweedsche studenten 12). Ofschoon de Zweden nog bevoorrecht zijn, klagen zij sinds jaren dat zij verdrukt worden, omdat de hegemonie hun ontsnapt. Zij kunnen er niet in berusten, dat de Finnen hun volle recht krijgen. Al zijn de Zweden een kleine minderheid, wordt de kennis van het Zweedsch van alle staatsambtenaren geëischt. In den akademischen raad der universiteit hebben zij de meerderheid. Onder de hoogere standen is de voorliefde voor het Zweedsch niet verdwenen. Overtuigde Fennomanen spreken thuis Zweedsch, omdat hun ouders hun opleiding in deze taal hebben gehad. Het Zweedsch gaat nog immer door voor deftiger en vele o.iu.-ers studeeren ijverig Zweedsch om aan hun pas verworven rijkdom adelbrieven te verleenen. Gevaar voor opslorping is er eigenlijk niet, al worden de Finnen talrijker in verhouding tot de Zweden. Dank zij zijn meer uitgebreid taalgebied en zijn verwantschap met Deensch en Noordsch zal het Zweedsch ook in de verre toekomst door de ontwikkelden aangeleerd worden. Dwangmiddelen zijn van Finsche zijde niet te verwachten. Het nationaal gevoel is te zwak bij de Finsche sociaaldemokraten, die met de Zweden immer een meerderheid kunnen vormen, om het te vreezen. V. Finland en de Oorlog. De verhouding tot Rusland en zijn vijanden. — De wereldoorlog bracht geen verandering ten goede in den toestand der van u) In igig hebben de Zweden en in 1021 de Finnen in Abo elk een hoogeschool ingericht, die beide tamelijk primitief zijn. DE FINNEN ... 423 haar recht beroofde natie. Finland, dat geen leger aif feiteliJk buiten den volkenmoord. Alhoewel de houding der verongelijkte bevolking, als lijdelijke toeschouwster in den beginne onberispelijk was, werd de argwaan der Russische regeering altijd grooter en dientengevolge werd de bezetting versterkt. De ontslagen beambten werden zooveel mogelijk door betrouwbare gedienstigen van het Russisch regiem vervangen, al waren dezen veelal gansch ongeschikt. Aanhoudingen van gemeenteraadsleden, die zich tegen de Russische wetten bezondigden, gebeurden nog immer. Miljukov, de leider der kadetten, die weieens in de bres had gestaan voor de grondrechten van Finland, stelde zich gansch in den dienst der panslavisten en toonde niet de minste belangstelling voor Finland's zaak. De riiksdoema vergde van de randvolken een slaafsche toewijding aan de rijksbelangen, maar nam geen besluit, dat aan hun verdrukking een einde stellen zou. Alvorens de oorlog uitgevochten was, kon er geen sprake van zijn het onrecht weer goed te maken. Vrijzinnigen en behouders waren beiden van meening, dat het vóór de overwinning ondoelmatig was de dwangwetten op te heffen, welke de ^inlanders en de zelfbewuste allogenen veeleer beletten de vijanden van den Russischen staat als hun eigen vijanden te beschouwen. Onvoorwaardelijke onderwerping aan het staatsgezag en onberedeneerde aaneensluiting tegen den staatsvijand, in gansch Europa als de belager van het recht gedoodverfd, werden in alle oorlogvoerende aa 2 Seeischt van de verdrukte nationaliteiten. arogredencn en door zware straffen werd de vrijheidszin der volken en der burgers gesmoord. Zelfs Rropotkin, die overigens tijdens den Balkanoorlog luidruchtige blijken van zijn panslavisme had gegeven, verklaarde, dat Rusland door zijn nationale eenheid (!) zou overwinnen en dat zijn zegepraal voor allen de vrijheid zou brengen!! Onderwijl had de commissie voor Finlandsche 423 424 ZEVENDE HOOFDSTUK aangelegenheden te Petrograd een programma uitgewerkt, waarvan de uitvoering met het vernietigen van het zelfbestuur en het volkomen verrussen van het grootvorstendom gelijk stond. Een oekaze van 17 Nov. 1914 deelde zijn inhoud aan de Finsche bladen mede: Het Russisch bewind is voornemens de onafzetbaarheid der ambtenaren te beperken, evenzoo hun recht om tot politieke partijen te behooren. Rechtzaken wegens dienstmisdrijven zullen door Russische rechtbanken behandeld worden. De Russische wetten voor de drukpers, vereeniging en vergadering, zullen ook voor Finland van kracht worden. Het Finsch onderwijs komt te staan onder het Russich ministerie ; zonder kennis der Russische taal geen toegang tot de hoogeschool. Finland en Rusland worden tot een tolgebied vereenigd. Het Finsch muntstelsel wordt in overeenstemming met het Russisch gebracht. Voor een verdeeling van den grond onder niet-grondbezitters, zal de werkzaamheid der boerenbanken ook over Finland uitgebreid worden. De kwestie van het recht van geboren Russen om Finsch medeburgerschap te verkrijgen zal door de wet geregeld worden. M.a.w. de oekaze bevestigde en verscherpte de reeds bestaande verordeningen. Een klein volk is niet noodzakelijk een volk van lamme goedzakken. Onberedeneerde volgzaamheid is geen zeer verspreide eigenschap onder deze stoere houthakkers. Het duurde niet lang of alle groepen wenschten de nederlaag van Rusland, als de eenige gelegenheid om de boeien te breken en de Finsche zelfstandigheidsgedachte te doen zegepralen. Vanaf 1915 vluchtten studenten, naderhand ook boeren en werklieden naar Duitschland om als soldaten opgeleid te worden. Een Finsch legioen werd gevormd en vocht in het Oostzeegebied tegen de Russen, zooals de Polen onder Pilsudski naast de Oostenrijkers stonden. De booze geest der tsaristische regeering was goeverneur-generaal Seyn, die in het grootvorstendom als een Aziatische satraap heerschte. Aange- DE FINNEN 425 zien Rusland de goede zijde had gekozen, zweeg de pers der Entente over zijn euveldaden. Wie zich in Finland niet verlaagde tot een handlanger van den Russischen dwingeland, stelde zich aan vervolging bloot. De voorzitter van den landdag, P. E. Svinhufvud, werd met zijn vrouw, die van hem niet wilde scheiden, naar Narym in Siberië weggevoerd; hij moest nog 140 K.M. te voet in de sneeuw loopen, aleer hij in het ellendig dorp Tymskoje, zijn aangewezen verblijfplaats, aankwam. Vele vooraanstaande Finlanders werden, zonder vonnis, met gemeene misdadigers naar Siberië " gesleept. In 1916 bereikte het schrikbewind zijn toppunt. Eiken dag werd een lange stoet van beklaagden naar Petrograd en naar Siberië weggevoerd. Eenigen, zooals Prof. Werner Söderhjelm en kapelmeester Georg Schneevoigt, werden na een kort verblijf in de vesting Sveaborg op vrije voeten gesteld. Op-de Derde Conferentie der nationaliteiten te Lausanne (1916) verklaarde Konni Zilliacus, hoofd der Finlandsche delegatie, dat naar de in zijn vaderland heerschende meening, er voor Finland geen uitkomst was buiten Rusland's ondergang. Zelfbestuur kon niet langer zijn medeburgers tot partij kiezen voor Rusland verleiden. Eenparig eischten zij de volkomen onafhankelijkheid. Een andere waarborg was er niet. Sedert Augustus 1914 lag Finland, dat in alles Rusland vooruit was en aan het Europeesch geestesleven een werkzaam aandeel nam, van de wereld volkomen afgezonderd. Zijn grenzen waren hermetisch gesloten; Skandinaafsche dagbladen werden niet doorgelaten; een brief uit Zweden bleef minstens drie weken onderweg. Aan burgers tusschen" l7 en 35 jaar was het verboden uit het land te gaan. Niettegenstaande het streng toezicht aan de grenzen ontsnapten duizenden Finlanders om te gaan strijden voor de bevrijding van hun vaderland. Met onverpoosde waakzaamheid onthield de overheid het volk de waarheid betreffende de ramp- 425 426 ZEVENDE HOOFDSTUK spoedige gebeurtenissen door misleidende of valsche berichten. Naarmate de Finlanders minder lucht gaven aan hunne gevoelens van opgedrongen aanhankelijkheid aan Rusland's zaak, trad de censuur strenger op. Tijdingen, die in Russische bladen mochten gedrukt worden, weerde zij soms angstvallig uit Finlandsche kranten. Meer dan vijftig werden wegens onvoorzichtige, ongepaste of onberadigde mededeelingen met geldboeten en met schorsing bestraft. Volgens de grondwet van 1906 moest de landdag jaarlijks bijeenkomen, doch het wantrouwen jegens de Finnen was zoo groot in de omgeving van den tsaar, dat zij ook in dit opzicht werd verkracht. Het slecht geweten der Russische machthebbers dreef hen in een poel van ongerechtigheid, waaruit de omwenteling van 1917 hen ten slotte niet zou halen. Na de ontbinding van den landdag hadden in 1916 verkiezingen plaats, welke aan de socialisten de meerderheid gaven (103 tegen 97 burgerlijken) en die niets veranderden aan de werkeloosheid waartoe de Russische regeering hem dwong. Van zijn zelfstandigheid beroofd, van zijn levensaderen ekonomisch afgesneden, onder zware en willekeurige belastingen gebukt, ging Finland de donkerste toekomst te gemoet, toen de doodsklok van het tsarisme begon te luiden onder de zware slagen, welke de Duitsche legers Rusland toebrachten. Eindelijk daagde een blijde dag voor de allogenen op, die na de invoering der Russische grondwet van 1905 aan het panrussisme der rijksdoema waren overgeleverd. De natiën, die voor het recht der kleine volken heetten te vechten, hebben toen de hand niet gereikt aan hen, die onder de Russische dwingelandij zuchtten, noch hebben een aandeel aan hun bevrijding gehad. President Wilson, die weldra tot arbiter mundi zou verheven worden, zweeg in Mei 1916, wanneer het beroep van de Liga der vreemde volken in Rusland uit Stockholm tot DE FINNEN 427 hem opging. Hij was te weinig bekend met de Oost-Europeesche toestanden en te zeer omstrikt door de stoffelijke belangen der Amerikaansche natie om het bevrijdend woord te spreken. Mistrouwd werd Finland algemeen in WestEuropa, dat alleen om zijn eigen veiligheid bezorgd was. Acht slaan op het lijden van zijn bevolking was verraad tegenover een nog machtig gewaanden bondgenoot. Is het dan verbazend, dat het bewust Finland van het Duitsche rijk de redding verwachtte en dat het juichtte bij de ineenstorting van het Tsarenrijk (17 Maart 1917) ? Finland na den val van het tsarisme- — De regeering van het nieuw en verslagen Rusland kon in den beginne de panrussische politiek niet in haar vollen omvang voortzetten. Daartoe ontbrak haar eenerzijds de macht. Haar oorsprong uit een demokratische omwenteling noopte haar anderzijds tot een zekere terughouding. Zij herstelde de Finlandsche grondwet en hief alle manifesten, besluiten en verordeningen op, welke er in strijd mee waren, alsmede de wetten, die zonder toestemming van den landdag waren uitgevaardigd (20 Maart 1917)- De oekaze betreffend het velden bezettingsleger zou van kracht blijven tot het einde van den oorlog. De landdag moest bijeengeroepen worden en een volledige politieke amnestie werd toegestaan. De gevangenen werden vrijgelaten en de bannelingen mochten terugkomen. O. Tokoi, de sociaaldemokratische voorzitter van den landdag in 1913, herdacht op 20 April 1917 de noodlottige jaren der verrussing en maakte aanspraak op volledige zelfstandigheid voor de Finlandsche natie, die bezonnen genoeg was, om over haar eigen aangelegenheden zelf te beslissen. Bepaald antipathiek klonken in de ooren van Rusland's bondgenooten uitlatingen als deze: „Zoo begrijpt men ook, dat menig jongmensch, die zijn vaderland lief had, het tot zijn plicht achtte, zijn krachten in dienst van de tegenstanders van Rusland te stellen, omdat men van de gedachte uit- 427 428 ZEVENDE HOOFDSTUK ging, dat het doel — Finland's vrijheid — langs dezen weg bereikbaar was". Tegenover Rusland waren ook de volgende beslist afwerend: „Onze ontwikkeling op het gebied der geestelijke beschaving voltrok zich geheel in hét teeken der zelfstandigheid. Onze ekonomische ontwikkeling is dermate zelfstandig, de geleding van ons maatschappelijk leven wijkt zoo ver van die van het Russische af, dat daartusschen geen verbinding in aanmerking kan komen in die voege, dat een der partijen daaronder zou moeten lijden". Tokoi vormde een coa'itie-regeering van zes socialen en zes burgerlijken. Terwijl Finland eenstemmig zijn rede toejuichte, brak tegen zijn uitweidingen een storm los in de Russische pers. Geen Zweedschof Finschsprekende, die niet het vaderland boven het staatsverband stelde. Doch de Russen vereenzelvigden de Finsche zelfstandigheidsgedachte met hoogverraad. Hun radikale bladen wezen met nadruk de eischen van Tokoi af, omdat zij uit zijn woorden afleidden, dat hij de volkomen losscheuring van het Russische rijk had willen bepleiten. Het waren studenten en jongelieden, die tegen de Russen hadden gevochten, het was de onbezonnen jongelingschap, welke zich schrap zette tegen de verzoeningspolitiek der beproefde leiders en een belangrijk aandeel nam aan de doorzetting van een radikale politiek tegenover Rusland. Finlandsche rechtsgeleerden spraken de meening uit, dat het verband tusschen het grootvorstendom en den tsaar persoonlijk was en dat de rechten van den tsaar niet op het Russische voorloopig bewind, maar op den Finlandschen senaat waren overgegaan. Deze zienswijze was ook die van den landdag, welke op 18 Juli besloot den zetel van het hoogste gezag van Petrograd naar Helsingfors te verleggen. Tegen deze machtwet stemden 55 afgevaardigden der burgerlijke partijen, die met angst den wassenden invloed der sociaaldemokraten gadesloegen. De tegenstanders der wet verlangden voor de zelfstandigheid de instemming der Russische regeering. DE FINNEN 429 Na de onderdrukking van het bolsjevistisch oproer, dat op 16—17 Juli te Petrograd was losgekomen en na de versterking van Kerenskij's gezag, toonde zich de landdagsmeerderheid inschikkelijker en omzichtiger. Een verzoek, om de erkenning van de machtwet van Rusland te verkrijgen, werd den Goeverneur-Generaal Stakovic overhandigd. Het antwoord van Kerenskij was een bevel tot ontbinding van den landdag (2 Augustus). Het leger moest desnoods zijn vergaderingen gewapenderhand uiteenjagen. Dit gebeurde werkelijk op 29 Augustus, toen 79 afgevaardigden aan de bijeenroeping van den voorzitter Manner gevolg hadden gegeven en in het landdagsgebouw wilden bijeenkomen. Intusschen groeiden de onrust en de onzekerheid in het land, waar de bevolking aan de geweldenarijen van het tuchteloos Russische leger bloot stond. De verwarring nam zoozeer toe, dat Stakovic aftrad en door Nekrasov werd vervangen, die zooals zijn voorganger machteloos bleek te zijn tegenover de verwilderde soldaten en den dreigenden hongersnood. In zijn strijd tegen het wederopluikend Russisch imperialisme, vernam het vrijheidlievend volk geen bemoedigende woorden noch uit West-Europa noch uit de Vereenigde Staten. Integendeel, het moest weer in het Russisch gareel. Welk vrij denkend en voelend mensch kan den Finlanders euvel duiden, dat zij de gevierde oorlogsleuzen ledige woordenpraal noemden, toen zij in hun verwachtingen zoo bitter teleurgesteld werden! VI. Finland als onafhankelijke staat. De losscheuring. — Bij de verkiezingen van October 1917 verloren de sociaaldemokraten de meerderheid in den landdag met 95 socialen tegen 105 burgerlijken, die 65 Finnen, 22 agrariërs en 18 Zweden telden. Na den val van Kerenskij werden de rechtsche partijen in Finland stoutmoediger en verbonden de zelfstandigheidsgedachte 430 ZEVENDE HOOFDSTUK met nieuwe eischen, die op een volkomen losscheuring van Rusland neerkwamen. Aan den anderen kant werd de strijd tusschen burgerlijken en arbeiders met den dag heftiger, dewijl de regeering, die nu aan 't roer zat, niet instemde met het maatschappelijk programma, hetwelk de teleurgestelde arbeiders haar wilden opdringen. Van de Russische bezettingstroepen kregen de socialisten een werkdadigen steun. De Sovjet, die Kerenskij uit het zadel had gelicht, stookte de Russische soldaten heimelijk op en bereidde den bolsjevistischen opstand voor. Op 15 November 1917 hieuw de landdag den band door, welke Finland en Rusland nog van rechtswege samenhield. Het geschiedde met 127 stemmen tegen 68 socialisten, agrariërs en enkele burgerlijken. Pehr Evind Svinhufvud werd tot voorzitter van den nieuwen senaat gekozen en tot hoofd der regeering, welke onder hare leden geen enkel sociaaldemocraat telde. Svinhufvud verklaarde dat de voornaamste taak der regeering zou zijn Finland's zelfstandigheid als staat te verwezenlijken. De landdag keurde daarna de afkondiging der onafhankelijkheid aan de bevolking goed. (6 December 1917). Om deze door het buitenland te doen erkennen stak een commissie naar Zweden over. De koning van Zweden verlangde eerst te weten of Rusland zich tegen de afscheiding niet verzette. Van Duitschland kwam hetzelfde antwoord. De Sovjetregeering verloochende haar beginselen niet en verklaarde er geen bezwaren tegen te hebben "(2 Januari 1918). Daarop volgde de erkenning van den nieuwen staat door Zweden, Frankrijk, Duitschland, Denemarken, Noorwegen, Oostenrijk-Hongarije, Spanje, Nederland, Zwitserland en Griekenland. Van Groot-Brittannië, Italië en de Vereenigde Staten kreeg Finland een afwijzend antwoord, omdat deze voorstanders van het zelfbeschikkingsrecht de Sovjet onbevoegd achtten te spreken namens het Russische volk. DE FINNEN 43» Het b o 1 s j e v i s m e. — De burgeroorlog, welke sinds eenige maanden in de verbitterde gemoederen sluimerde, brak op 27 Januari los. Het moet gezegd worden, dat rijken en o.if.-ers door hun geldverspillingen en schandelijk feestvieren de arbeiders, hunne hongerende vrouwen en afgeteerde kinderen buitenmate hadden getergd. De levensmiddelen waren schaarsch en de verdeeling niet immer voor allen gelijk. Sinds de eerste Russische omwenteling stonden de standen scherper tegenover elkander dan in West-Europa. De arbeiders, van wapenen voorzien door de Russische soldaten, waren slagvaardig en zij rekenden op Sovjet-Rusland om de zege te behalen. Het waren beproefde leiders, die aan 't hoofd van het roode bewind stonden, zooals Kulleroo Manner, gewezen voorzitter van den landdag en Tokoi, oud-voorzitter van den senaat. De burgerlijke regeering vluchtte naar Vasa, waar zij Gl. Gust. Mannerheim tot bevelhebber van het wit leger aanstelde. De meeste soldaten waren van Zweedsche afkomst, sommige zelfs Zweedsche staatsburgers. Om de rooden snel te overrompelen wendde Svinhufvud zich tot Berlijn en deed een verzoek om hulptroepen. Graaf R. von der Goltz landde met een Duitsche krijgsmacht te Hangö en bestormde op 12—13 April Helsingfors. De leiders der rooden namen de wijk naar Rusland. In Mei was de opstand volkomen onderdrukt. Na het rood kwam het wit schrikbewind. Duizenden werden gedood of gevangen genomen. De witten legden het op een staatsgreep aan om den monarchalen Vorm op te dringen aan de natie, waarvan het meerendeel beslist republikeinsch is. De eerste stap daartoe was de benoeming van Svinhufvud tot regent (Mei 1918). De vestiging der republiek en de strijd om Oos t-K a r e 1 i ë. —• Toen het voor iedereen vaststond, dat de val van Duitschland nabij was, ijverde Svinhufvud voor de keuze van Prins Frederik Karei van Hessen tot koning, 432 ZEVENDE HOOFDSTUK welke met 64 stemmen tegen 53 geschiedde op 9 October, een maand vóór den wapenstilstand. Door de vlucht of de gevangenzetting van een zeventigtal socialistische afgevaardigden en de afwezigheid der overigen was de macht der republikeinen in den landdag zeer verzwakt. De gelegenheidsmeerderheid vertegenwoordigde slechts een derde deel der natie. Prof. Ingman, die een verzoeningspolitiek met de Zweden voorstond, vormde een coalitieregeering en nam drie Zweedschsprekenden in het ministerie op. Nadat Frankrijk gedreigd had de erkenning der onafhankelijkheid in te trekken, verklaarde de landdag de verkiezing van Frederik Karei nietig wegens haar onregelmatigheid. De regent trad op 26 November af en hij werd door Mannerheim vervangen, van wien men verwachtte, dat hij een zwenking naar het overwinnend Westen zou bewerkstelligen. Nieuwe verkiezingen (1 Maart 1919) versterkten de burgerlijke meerderheid in den landdag. De Oud-Finsche partij kreeg 28 leden, de Jong-Finsche 26, de agrarische (Finsche) partij 42 en de Zweedsche volkspartij 22. Te zamen 118 burgerlijken tegen 80 sociaaldemokraten en 2 christen arbeiders. De communisten waren feitelijk vogelvrij en hadden geen deel aan de verkiezingen kunnen nemen. Generaal Mannerheim had 50.000 arbeiders van hun staatsburgerlijke rechten beroofd, een 20.000 tal was gedood of gevangen en een 10.000 tal naar Rusland gevlucht. Van dezen landdag kon men evenmin als van den vorigen een anti-Duitsche houding verwachten. Als Düitschgezind worden trouwens de Oud-Finnen en Zweden gedoodverfd, als neutraal de Jong-Finnen en als Ententegezind de agrariërs. Dat bijzonder de burgerij groote sympathieën voor Duitschland heeft, is in Juli 1923 nogmaals gebleken bij het onthaal dat de kruiser Arkona in Abo en het linieschip Braunschweig in Helsingfors te beurt is gevallen. Al wie hierbij aanwezig was moet beken- DE FINNEN „Aj..,;:...!.. .... „ 433 nen, dat met name in de hoofdstad de Duitsche mariniers zeer welkome gasten waren. In Mei 1919 werd de Finlandsche republiek T°°.r.. Gr°ot-Brittannië, de Vereenigde Staten en Italië erkend, die eindelijk begrepen dat noch het tsarisme noch een burgerlijke regeering h»t Sovjetbewind spoedig zou verdrijven en dat een langer talmen den twijfel aan de oprechtheid van hun oorlogsleuzen nog zou versterken. De landdag verwierp op 17 Juli 1919 met 160 stemmen tegen 20 den monarchalen staatsvorm en nam de grondwet aan, welke de republiek bevestigde. Tot voorzitter werd op 25 Juli Prof. Kaarlo Juho Stahlberg gekozen, een Jong-Fin, die met zijn radikale partijgenooten de vooruitstrevende partij had gesticht, terwijl de anderen zich brj de Oud-Finnen hadden aangesloten in de nationale verzamelpartij. Van Mei 1919 tot October 1920 bevond zich de jonge republiek in oorlogstoestand met SovjetRusland, omdat zij niet lijdzaam had kunnen toezien hoe de stamverwante Oost-Kareliërs van hun zelfbeschikkingsrecht werden beroofd. De eerste opstand was in October 1918 onderdrukt door de Sovjettroepen met de hulp van uitgewekene roode Finlanders en Karehsche communisten, die hun maatschappelijk ideaal boven hun volksgevoel stelden. Slechts een gemeente, Repola, bleef met Finland vereenigd. In 1919 laaide de strijd weer op na een bijeenkomst van afgevaardigden uit twaalf noordelijke gemeenten, die de onafhankelijkheid van hun vaderland te Kemi uitriepen. De aanval op Aunus (Olonets) mislukte en de Finsche vrijscharen trokken over de grens. De gemeente Parajarvi stelde zich onder de bescherming van Finland, gelijk Repola het vorig jaar en bleef buiten het bolsjevistisch machtgebied. De Viena-Kareliërs behaalden in 1920 een overwinning op de Russen. Zij hadden te Uhtua een landdag gehouden en zich op 22 Mei vrij van Rusland verklaard. Doch hun vrijheid was van Rassen en Volken 28 433 434 ZEVENDE HOOFDSTUK korten duur. Op 23 Juni moest het voorloopig bewind vluchten. De vrede van Dorpat (14 October 1920) was een betrekkelijk gelukkige uitkomst voor Finland, dat tegen de bolsjevistische overmacht niet bestand was, aangezien Duitschland daar niet meer was om te helpen. Bewonderingswaard is de vrijheidszucht der Kareliërs, die in November 1921 weer een poging deden om zich te bevrijden, omdat de bolsjevisten de bepalingen van het verdrag niet naleefden. In den beginne ontwikkelden zich de krijgsverrichtingen gunstig, doch een klein volk kan het niet winnen zonder machtige bondgenooten. Op 10 Februari 1922 was de veldtocht geëindigd en het zelfbeschikkingsrecht geschonden door een regeering, welke op 3 November 1917 had verklaard, dat alle allogenen zich van Rusland mochten afscheiden, wanneer zij het verlangden. De Centrale Karehsche regeering zond in Januari 1922 een memorandum aan den Statenbond om zijn tusschenkomst te vragen en ze werd door de Finlandsche, Letlandsche, Poolsche en Litausche delegaties gesteund. Finland drong op 10 November nogmaals aan bij den Statenbondsraad om het Karelisch geschil voor het Internationaal Gerechtshof te brengen en de Raad stemde erin toe (April 1923). Elk onpartijdige buitenstaander moet erkennen, dat de Sovjetregeering aan het Karelisch volk zijn beschikkingsrecht heeft ontnomen, geen werkelijk zelfbestuur verleend, zooals bepaald was in ruil voor het ontruimen van Repola en Porajarvi door Finland, de taalrechten der bevolking niet geëerbiedigd, geen gelijk algemeen kiesrecht ingevoerd en last not least de Karehsche arbeidersgemeenschap niet volgens de taalgrens afgebakend heeft. De in het Russisch antwoord opgesomde gemeenten en de bijgevoegde kaart komen niet overeen; de stad Aunus wordt niet genoemd, eenige Finsche of Vepsische gemeenten benoorden de Syravijoki evenmin; in de lijst worden alle gemeenten van het DE FINNEN 435 district Povcntsa vermeld en deze zijn bijna alle Russisch, gelijk de vijf gemeenten van het district Pudosh, beoosten het Onegameer, die eerst op 18 Sept. 1922 bijgevoegd werden om, dank zrj het ongelijk kiesrecht, in de raden der Arbeidersgemeenschap een Russischgezinde meerderheid te doen kiezen. Rusland weigerde deel te nemen aan de behandeling der zaak vóór het Hof. Het beweerde dat de artikels 1 o en 11 van het vredesverdrag alsmede de bijgevoegde verklaringen betreffende de autonomie van Oost-Karelië geen verbintenissen van internationalen aard vormen, welke Rusland tegenover Finland verplichten tot uitvoering van de daarin vervatte bepalingen (11 Juni 1923). De uitspraak van het Haagsche Gerechtshof was een Pilatusuitspraak, die de Izvestia met instemming begroette. De centrale uitvoerende panrussische raad had intusschen besloten de Arbeidersgemeenschap in een Karehsche Sovjet-republiek om te zetten. Als dag voor de plechtige uitroeping van deze naamverwisseling, want meer is het niet, werd de 25 Juli gekozen. De Karehsche Sovjet-republiek blijft deel maken van de Russische Socialistische Federatieve Sovjet-republiek en is geen staat op zichzelf zooals Oekrajina en Wit-Rusland. Het Alandsche vraagstuk. — De beslissing van den Volkenbondsraad omtrent het soevereiniteitsrecht over de Aland-eilanden is een nieuw bewijs, dat de volkenbond een statenbond is, die de onschendbaarheid der staten, welke in den oorlog niet zijn overwonnen, boven het zelfbeschikkingsrecht stelt. Van een staatsrechtelijk standpunt hebben Carl Björkman, haradhövding (baljuw, burgemeester) van Mariehamn en de andere afgevaardigden van AJands landsting, een misdaad bedreven, toen zij op 3 Februari 1918 den koning van Zweden het verzoekschrift van 7097 volwassene Alanders overhandigden, die zich van Finland wilden losscheuren om met het oud moederland vereenigd te 435 436 ZEVENDE HOOFDSTUK worden. Het spreekt van zelf, dat de Finsche regeering weigerde het Zweedsch voorstel van een volksstemming aan te nemen (19 Nov. 1918). Dat deze ten nadeele van Finland zou uitvallen, was een uitgemaakte zaak. Afgevaardigden van Alands landsting boden op 31 Januari 1919 de vredesconferentie een memorandum aan, dat den wensch der bevolking duidelijk uiteenzette. De Zweedsche regeering steunde de afscheidingsbeweging en bracht op 22 April het vraagstuk vóór de conferentie. Zij liet haar gezant te Helsingfors inlichtingen vragen omtrent de aanhouding van Carl Björkman en Julius Sunblom (5 Juni 1919) en het voornemen van het Finsch ministerie hen wegens hoogverraad te Abo te doen terechtstaan. Aardrijkskundige, strategische, ja staatshuishoudige en zelfs historische redenen spreken tegen de afscheiding. Er zijn ook historische, die er voor spreken, alsmede alle archeologische vondsten, anthropologische waarnemingen en ethnographische beschouwingen. Beide partijen hebben hun standpunt uitvoerig uiteengezet in een aantal betoogen, die het belang van die dun bevolkte eilandjes onderlijnen. Afstamming en volkswil steunen de Zweedsche aanspraken. Naar het beginsel der nationaliteiten is Aland Zweedsch. In 1910 woonden daar 20.458 Zweden en 895 Finnen; de meeste Finnen in éen enkele gemeente. De Alandsche scherentuin, Alands Skargird zeggen de Zweden, is van den Aboschen door een diep vaarwater (Skiftet) gescheiden. Alhoewel zij door hun ligging en in den winter bovendien door het ijs met Finland vaster verbonden zijn dan met Zweden, vormen de eilanden een afgerond geheel. De vredesverdragen hebben gewesten, die geographisch meer tot elkaar behoorden dan Aland en Finland, vaneengescheiden. De lezer weet reeds dat de Alanders rasechtere Zweden zijn, dan de overige Zweedschsprekende bevolking van Finland en dat DE FINNEN 437 Aland altijd door Zweden werd bewoond. Het argument der Zweedsche Finlanders, dat de Alanders als deel der Zweedschsprekende bevolking geen afzonderlijke volksstemming mogen vragen, houdt geen steek. Aland is door de zee omspoeld, terwijl er in het slecht afgelijnd woongebied der Zweden in Österbotten en Nyland geen scherpe taalgrenzen zijn. Het verzet der Zweedsche Finlanders tegen het losscheuringsstreven der Alanders wordt verklaard door de vrees voor verzwakking van hun getalsterkte, de ontstemming der Finnen en de vijandelijkheid, die deswege tegen al wat Zweedsch is, zou ontstaan. Dat de eisch tot afscheiding eerst in 1917 werd geuit, onder de thans voorbije bedreiging van het bolsjevisme, is geen bewijs dat hij ongegrond is. In het machtig Tsarenrijk kon het slechts een woord in den wind wezen. In het verlangen der Alanders, in hun taal en hun ethnische kenmerken ligt de kracht van het Zweedsch standpunt. Ofschoon het graafschap Aland en Finland afzonderlijk genoemd worden in het vredesverdrag van Fredrikshamn, valt er meer te zeggen voor het historisch recht van Finland dan van Zweden. De heftige toon der Finsche pers tegen de Zweedsche inmenging heeft behalve de Zweden niemand verbaasd. De Zweedsche voerde geen zachter tegen de Noren, toen dezen zich afscheidden. De vastbeslotenheid der Finsche regeering om haar recht te handhaven was evenzeer natuurlijk. Aangezien Sundblom en Björkman verraad tegen den staat hadden gepleegd, is het vonnis (3 Sept. 1920) tot anderhalf jaar tuchthuisstraf en drie jaar verlies van burgerschapsrechten zeer licht in vergelijking met de zware — Troelstra zeide destijds middeleeuwsche — straffen, die het Belgisch gerecht zoo vrijgevig uitdeelt aan menschen, die tijdens den oorlog de regeering hebben bekampt, maar den staat niet verraden. Een jaar na de uitspraak werden de leiders der losscheuringsbeweging door voorzitter Stahlberg begenadigd. 438 ZEVENDE HOOFDSTUK Een groote teleurstelling voor de Alanders was het verslag der commissie, door den Statenbond aangesteld. Zij kon geen volksstemming aanbevelen, omdat op dat oogenblik (Mei 1921) slechts een minderheid op Aland bepaald aansluiting met Zweden wenschte. Een zonderlinge bewering na de volksstemming in Juni 1919, waarbij 95 pct. van de Alandbevolking zich voor de vereeniging had verklaard. De commissie stelde voor het soevereiniteitsrecht van Finland op de eilandengroep te handhaven, met aanvulling van de reeds door de wet van 7 Mei 1920 toegestane autonomie met nieuwe waarborgen, w.o. verplicht gebruik van de Zweedsche taal op de lagere school, verbod van in de Finsche taal te onderwijzen enz. De Aland ers legden zich niet dan noode neer bij de beslissing van den Raad, die oordeelde, dat hoewel de rechten, de eigen aard en de overleveringen der minderheden zooveel mogelijk behooren te worden gewaarborgd, de afscheiding eener minderheid van het staatslichaam met inlijving bij een anderen staat slechts bij uitzondering mag geschieden en wel als de betrokken staat of onmachtig of ongenegen is voldoende waarborgen voor de rechten der minderheden te stellen en na te komen. Dat Finland die waarborgen kan geven en ze zal nakomen, is onbetwist. De beslissing omtrent Aland is de eerste en tot nog toe de eenige van den Statenbondsraad, die op dezen grond kan verdedigd worden. Door een verdrag tusschen Engeland, Frankrijk, Italië en de Oostzeestaten met uitsluiting van Rusland is de neutraliteit van den Alandschen scherentuin geregeld en aan Finland is het recht ontzegd hem voor oorlogsdoeleinden te gebruiken en er versterkingen aan te leggen. De uitschakeling van Aland als voorpost voor een gebeurlijken aanval op Stockholm en het toegekend zelfbestuur, dat het Zweedsch karakter van de eilanders behouden zal, hebben in Zweden de opgezweepte gemoederen tot bedaren gebracht. Nu .PIONNEN 43p de twist bijgelegd is, althans zijn scherpte verloren heeft, kan de verstandhouding inniger worden tusschen de reeds aangesloten Skandinaafsche rijken en Finland, die zooveel kultureele en politieke belangen gemeen hebben. De nieuwe taalwetten. — Sedert de invoering van het algemeen kiesrecht, dat aan de twee volkeren van den Finlandschen staat een evenredige vertegenwoordiging heeft gegeven, voelen zich de Zweden bedreigd door den normalen aanwas van het Finsch element en vragen waarborgen voor het behoud der Zweedsche taal. Zij verlangen eenerzijds van de ambtenaars in de zuivere Finsche gewesten de kennis van het Zweedsch en anderzijds een bevoorrechte plaats voor deze taal in de streken, waar zij de meerderheid zijn. Bovendien vragen zij een nieuwe afbakening der lanen en kreitsen volgens de taalgrens en een afzonderlijk beheer voor de Zweedsche scholen. Voorts wenschen zij waarborgen tegen het aankoopen van Zweedsche landgoederen door Finschsprekende burgers. Vooral de laatste eisch ergert de Finnen, die hun recht om land te verwerven onbeperkt willen behouden. In 1918 waren de Finsche partijen het eens om goed te vinden, dat aan de Zweedsche dienstplichtigen het onderricht in hun taal gegeven wordt en om de inrichting van Zweedsche en Finsche eenheden wettelijk te bepalen. Van Aland met zijn Zweedsche bevolking werd een afzonderlijk gewest gemaakt om de dreigende afscheidingsbeweging te verzwakken. De Finsche partijen wilden daarentegen van een verdere toepassing van het beginsel taalgrens, lan- of kreitsgrens niet hooren, aangezien het door elkaar wonen van Zweden en Finnen te algemeen is. Niettegenstaande de vergaande inschikkelijkheid der Finnen verkregen de artikels nopens de grenzen der kreitsen en het gebruik der talen in het leger niet de voor de grondwet vereischte vijf zesden der stemmen (Februari Ï919). 439 44° ZEVENDE HOOFDSTUK Na de verkiezingen van Maart ioio nam de Zweedsche agitatie toe. De vergadering der Zweedsche bevolking van Finland (Zweedsch folketing) kwam in Mei bijeen. Voor zelfbestuur was er geen meerderheid, omdat het Zweedsch taalgebied geen geographische eenheid vormt en evenmin voor de onteigening van Finsche landgoederen in de Zweedschsprekende streken. Zulk een krasse maatregel zou trouwens in den landdag afgeketst worden. Naast de oude eischen werden nieuwe gesteld, zooals plaatselijk zelfbestuur en Zweedsche afdeelingen met Zweedsche legertaal. Niet zonder heftige besprekingen werd in Juli 1919 de grondwet gestemd, welke het Finsch en het Zweedsch als nationale talen erkent. Beide talen hebben dezelfde rechten vóór de rechtbanken en in het bestuur. Voor de geestelijke belangen van beide volken moet de staatszorg gelijk zijn (§ 14). Alle wetten en wetsontwerpen zullen door de regeering in het Finsch en in het Zweedsch aan den rijksdag worden voorgelegd. Nieuwe indeelingen van kreitsen zullen zooveel mogelijk volgens de taalgrens afgelijnd worden (§ 50). Finsche en Zweedsche eenheden worden gevormd. Het Finsch is de legertaal (§ 75). Nog rumoeriger was de bestrijding der taalwet van 19 Nov. 1920 door de Zweedsche volkspartij. Deze wet regelt het taalgebruik voor de rechtbanken, in het bestuur en in het leger naar twee criteria: de taal van den kreits of van de gemeente en de taal der belanghebbenden. Een standpunt, dat zeer liberaal is en slechts te aanvaarden in landen met zeer gemengde bevolking. Bijzondere bepalingen zijn gemaakt voor de tweetalige gemeenten, d.z. gemeenten waar meer dan 10 pct. der bevolking de andere taal spreekt of waar de minderheid meer dan 2000 personen telt. Tweetalige kreitsen zijn kreitsen, die Finsche en Zweedsche eentalige of tweetalige gemeenten omvatten. In deze kreitsen zijn dezelfde bepalingen als in de tweetalige gemeenten van kracht. In de eentalige gemeenten en kreitsen is een taal DE FINNEN 441 officieel voor de betrekkingen met het publiek en voor de inwendige dienstzaken. De belanghebbenden behouden het recht hun eigen taal te gebruiken. In de tweetalige gemeenten en kreitsen wordt naar gelang de omstandigheden voor het gerecht de eene of de andere taal gebruikt en wanneer de partijen van taal verschillen, de taal der meerderheid van de gemeente of van den kreits. Voor den inwendigen dienst wordt de taal der meerderheid gebruikt, voor de berichten aan het publiek en andere officieele stukken beide talen, of de taal der meerderheid of de taal der belanghebbenden. Een andere wet bepaalt, dat de ambtenaars en bedienden de taal van den kreits of de gemeente zeer goed en de andere voldoende moeten kunnen spreken. Hetzelfde wordt van rechters en leeraars gevergd, alsook van de officieren. De taal van het leger is het Finsch, doch in de Zweedsche eenheden moeten de officieren het Zweedsch volkomen kennen en ook wat Finsch. Staatscommissies worden gelast met het afnemen van de taaiexamens. De candidaten worden vrijgesteld van het examen in de taal, waarin zij hunne studies hebben gedaan. In uitzonderlijke gevallen mag van deze bepalingen met goedkeuring van den voorzitter der republiek afgeweken worden. Dit is een deurtje waardoor willekeur af en toe zal binnensluipen. Nadat het Finsch als officieele taal met 145 stemmen tegen 28 (Zweden en enkele sociaaldemokraten) was erkend, sprak Schauman, een Zweedsch afgevaardigde, de vrees uit, dat Zweedsch-Finland een tweede Ulster zou worden. De Zweden keuren in de taalwet af, dat de keus van de taal niet langer aan de ambtenaars — onder welke zeer veel Zweden — overgelaten is. Zij wenschen den tijd vóór 1883 terug, toen de ambtenaars eigenmachtig de taal bepaalden, waarin de ambtelijke stukken opgesteld werden. De taal van wie het rechtsgeding begint en niet de taal der eentalige gemeente zou de voorkeur moeten hebben. 442 ZEVENDE HOOFDSTUK Ongehoord is hun aanmatiging als men bedenkt, dat ofschoon in het hooge Noorden en in het Oosten nagenoeg geen Zweden wonen, de staatsambtenaars overal Zweedsch zouden moeten kunnen spreken en desgevraagd Zweedsche stukken aan de belanghebbenden zouden moeten verstrekt worden. In alle bestuursvergaderingen moeten de Zweden het recht hebben hun taal te spreken. In de Zweedsche districten echter moet het Zweedsch de eenige ambtelijke taal zijn. Zij willen dus bevoorrecht zijn zooals de Walen in België. Behalve in Zwitserland wordt nergens de taal van een kleine minderheid ontzien, zooals in den Finlandschen staat. Nochtans heeft de taalwet tal van betoogingen van wege de Zweedsche burgerlijken en socialistische partijen uitgelokt. Nog in April 1921 werden te Helsingfors en in andere steden vergaderingen belegd, om den voorzitter te verzoeken, de wet, waardoor de Zweden zich verongelijkt achten, niet goed te keuren. Dat zij in de nieuwe bepalingen een verkrachting hunner rechten vinden, is alleen begrijpelijk, wanneer men zich indenkt in den gemoedstoestand van heerschers, die gewoon zijn de meerderheid hun wil op te leggen. Eerst in 1922 werden de taalwetten door den voorzitter bekrachtigd. De verwerping van het regeeringsyoorstel tot oprichting van een Zweedsch bisdom was in Maart 1921 een nieuwe teleurstelling voor de verbitterde Zweden. Zij maakte de samenwerking der behoudsgezinden onmogelijk. Naderhand werd de wensch der Zweden ingewilligd en werd besloten het bisdom in Borga, de stad van Runeberg, op te richten. De overeenkomst vanWarschau en de zwenking naar rechts. — De verhouding tot Rusland en zijn randstaten beheerscht de internationale politiek van Finland sinds de beslechting van het Aland-geschil met Zweden. Polen, dat tengevolge van zijn oostelijken toewas DE FINNEN 443 ten nadeele van Wit-Rusland en Oekrajina de meest bedreigde erfstaat van het Tsarenrijk is, zocht na den vrede van Riga naar bondgenooten in het Noordoosten tegen een gebeurlijken aanval van een op zijn verhaal gekomen Rusland. Voor de Oostzeestaten was hun zwakte een reden om het Poolsch aanbod te aanvaarden. De conferentie van Warschau (Maart 1922), waaraan benevens Letland en Estland ook Finland deelnam, werd besloten met een verdrag, dat in Finland opgevat werd als zijnde tegen de Duitschland en de Sovjet-republiek gericht. De Zweedsche volkspartij en de sociaaldemokraten eischten een onverwijlde verandering van de buitenlandsche politiek. Holsti, de verantwoordelijke minister, en na hem heel het ministerie Vennola moesten in Mei aftreden. De vooruitstrevende partij, waarvan Vennola en Holsti de leiders zijn, verloor 12 van haar 27 zetels bij de daaropvolgende verkiezingen (Juli). De Zweedsche volkspartij kreeg 25 mandaten in plaats van 22, de Finsche verzamel partij 35, waarvan 7 nieuwe, de partij der kleine boeren (maalaisliitto) 45, d.i. 3 meer dan vroeger en de sociaaldemokraten moesten 27 van haar 80 zetels aan de communisten afstaan. Ditmaal mochten 60.000 bolsjevisten, die van hun kiesrecht waren beroofd, weer meestemmen. De leiders der kleine boeren slaagden er niet in met de Finsche behoudsgezinden (verzamelpartij) een ministerie te vormen, aangezien dezen enkel wilden meedoen, als de Zweden zich bij de burgerlijke coalitie aansloten. Deze laatsten stellen als voorwaarde om toe te treden de opheffing der op 14 October 1922 gestemde lex Kallio, een wet voor aanschaffing van grond voor kolonisatiedoeleinden. De Zweden vreezen dat deze wet de verfinsching van Zweedsche streken zal bevorderen door de gedwongen gedeeltelijke onteigening van groote landgoederen en hun verdeeling onder Finsche boeren en arbeiders, wier landhonger moet bevredigd worden om het communisme te bestrijden. De 444 ZEVENDE HOOFDSTUK wet, die op 25 November werd bekrachtigd, is echter zoo gematigd, dat de Zweedsche bezwaren geen steek schijnen te houden. Bij de toekenning van landerijen wordt steeds de voorkeur gegeven aan wie in de gemeente gevestigd is. Op 21 Aug. 1922 overhandigde Enckell als minister van buitenlandsche zaken aan de gezanten van Estland, Letland en Polen een nota waarin melding was gemaakt van het verzet van den rijksdag tegen de in Maart te Warschau getroffen overeenkomst. Tevens wees de nota op de gemeenschappelijke belangen der van Rusland afgescheide staten en op de wenschelijkheid van een toenadering. Was deze nota niet tegelijkertijd een wenk aan de Sovjet-regeering om haar Oost-Karelische politiek in een minder vijandige richting te leiden? Want de naweeën van den opstand maken de betrekkingen tusschen beide staten onvriendschappelijk en Rusland verwijt nog immer den Finnen hunnen onbevrijden stamgenooten behulpzaam te zijn geweest, eischt de ontbinding der OostKarelische organisaties en de afzetting der in den opstand betrokkene Finsche ambtenaars. Uit een verklaring van minister Vennola (28 Maart 1923) blijkt, dat Finland nog niet berust in den toestand in Oost-Karelië. Een defensief verbond met Polen vindt thans weinige voorstanders. De conferenties der Baltische staten, met Polen en zonder Litauen, die af en toe plaats grijpen, behandelen slechts ekonomische vraagstukken. Finland verlangt onzijdig te olijven bij geschillen tusschen groote mogendheden. Zijn sympathieën gaan naar de Skandinaafsche landen en de kleine Baltische staten. In den strijd om het bezit van Vilna was de openbare meening tegen Polen. Op de vijfde Baltische conferentie (Febr. 1924) werden de Polen zeer teleurgesteld door de houding van den minister van buitenlandsche zaken Enckell, die er geen geheim van maakte, dat Finland een DE FINNEN 445 innige verstandhouding met de Skandinaafsche rijken meer op prijs stelt dan een samenwerking met de randstaten. Niet uit Duitschgezindheid doch uit sterk rechtsgevoel hebben meer dan 240 Finlandsche rechtsgeleerden tegen de Fransche vonnissen in bezet gebied een scherp protest gericht, omdat Frankrijk in het Roergebied handelt evenals destijds het tsarisme. De Finlandsche rechters, ambte naars en burgers werden gestraft omdat zij de wetten van hun land trouw bleven, gelijk de Duitschers door de Fransche krijgsraden. Om de verhouding tusschen Finsch en Zweedsch aan de staatsuniversiteit meer in overeenstemming te brengen met het bestaan van een overgroote Finsche meerderheid in het land heeft de Finsche rijksdag op 1 April 1923 de begrooting voor hooger onderwijs goedgekeurd, welke gericht is op een krachtige verfinsching der hoogeschool. Inlichtingen door het ministerie verstrekt doen betwijfelen, dat de wet omtrent de herinrichting der universiteit bekrachtigd zal worden. Voorzitter Stihlberg wil het taaigeschil niet verscherpen om de Zweedsche groepen, die het hypernationalistisch standpunt verlaten hebben, te gemoet te komen. De inhechtenisneming der van hoogverraad beschuldigde communistische leden van den rijksdag ontstemde de sociaaldemokraten, die het uitschrijven van nieuwe verkiezingen eischten. Dit was ook de meening van voorzitter Stihlberg, die door de burgerlijke partijen, vooral door de Finsche ver zamelpartij hevig bekampt werd. Het ministerie Kallio werd vervangen door een zakenministerie, door Cajander gevormd. De verkiezingen van April 1924 brachten geen groote verandering in de sterkte der drie groepen. De rechtsche partijen Zweden (23) en verzamélpartij (38) hebben thans 61 leden. De Zweden hebben 2 zetels verloren door hun oneenigheid. De verzoeningsgezinde richting heeft vorderingen gemaakt. Het centrum telt ook 61 leden: 17 vooruit- 446 ZEVENDE HOOFDSTUK strevenden en 44 kleine boeren. Er zijn na in den rijksdag 18 communisten in plaats van 27 en 60 sociaaldemokraten een plaats van 53. In Maart 1925 volgde Relander, een gematigde agrariër, Stahlberg als voorzitter op en vormde Prof. Tulheimo, van de verzamelpartij, een nieuw ministerie. Finland door eigen kuituur gerechtigd om onafhankelijk te wezen. — Dank zij het zevenjarig bestaan van het Sovjet-stelsel in Rusland misgunnen de groote mogendheden Finland niet meer zijn recht om een onafhankelijken staat te vormen. Lang vóór den oorlog was de openbare meening in Europa voor de Finlandsche nationale gedachte volkomen gewonnen en hadden de ontwikkelden een min of meer duidelijk begrip van de hooge kuituurwaarden van Finland s volken. De besten onder de Europeërs beseften, dat de politieke ontwikkeling den band, die het grootvorstendom met het Tsarenrijk vereenigde immer losser moest maken. De ongunstige ommekeer, die tijdens den oorlog plaatsvond, was het gevolg van de onderwerping van het zedelijk geweten aan de noodzaak der overwinning. Héden is het bijna overbodig te wijzen op den hoogen peilstand der beschaving in den jongen staat en op zijn onafhankelijkheid van de Russische wereld om het bestaansrecht der natie te doen aanvaarden. Letteren en kunst, wetenschap en sociale toestanden maken van Finland een gerechtigd lid der Europeesche volkengemeenschap. Door vertalingen in de voornaamste Europeesche talen is het Kalevala iets meer geworden'dan een mooie klank. Geleerden als Max Müller én Georg Brandes hebben het een plaats aangewezen onder de groote heldendichten der wereldlitteratuur. Van de verzameling volksliederen, door Lönnrot onder den naam Kantelar uitgegeven, heeft H. Paul een Duitsche overzetting bezorgd en de Finsche toondichter J. Sibelius heeft eenige dezer liederen wereldkundig gemaakt. Een groot dichter uit de Lars Sonck, De kerk van Berghall 448 ZEVENDE HOOFDSTUK romantische periode is Aleksis Kivi (1834—1872), die door vertalingen geliefd is geworden bij de Zweden, gelijk Runeberg door Finsche overzettingen een nationale dichter van de Finnen is geworden. Buiten de landsgrenzen is de faam van sommige Finsche schrijvers als Pietari Paivarinta (1827— 1913), Arvid Jarnefelt (1861), Juhani Aho (1861—1922) en J. Linnankoski (1869—1913) gedrongen. Werken van beide laatsten, door Mevr. Logeman-v. d. Willigen 13) in Onze Eeuw aangekondigd, zijn in het Nederlandsch vertaald, Linnankoski's Lied van de vuurroode Bloem (Laulu tulipunaisesta kukasta) in de uitnemende overzetting van Albert Verwey. Minder romantisch en getuigend van een scherp ontledingsvermogen is zijn later werk, o.a. de Vluchtelingen (Jeftantytar). Merkwaardig is het natuurgevoel bij deze Finnen, niet het minst bij Aho, die het geheimzinnige der eindlooze wouden, het hard labeur van het boomvellen en landontginnen, van het roeien door de stroomversnellingen in zijn verhalen aanschouwelijk maakt. Van de Zweedsch schrijvende dichters en novellisten zijn alleen de namen van J. L. Runeberg en van K. A. Tavaststjerna (1860—98) niet onbekend bij het publiek, dat geen Zweedsch leest. In de handboeken over Finland vindt men vele namen van schrijvers en taalkundigen, kunstenaars en geleerden, op welke grooter volken trotsch zouden zijn. Behalve de reeds vermelden hebben o.a. de natuurkundigen G. G. Hallström (f 1844) en J. J. Nervander (f 1848), de scheikundige J. Gadolin (f 1852), de folklorist J. Krohn (t 1888), de Noordpoolreiziger en natuuronderzoeker N. A. E. Nordenskiöld (f 1901), de zoöloog J. A. Palmen (f 1919), de oudheid- 13) De voortreffelijke Nederlandsche uitgave van Aho's meesterstuk Marja is van heur hand. De roman stelt de hooge verwachtingen van den lezer geenszins te leur en wijdt hem in een tot dusver vreemde wereld in. Nog een viertal andere verhalen van Aho zün in het Nederlandsch overgezet. 45Q ZEVENDE HOOFDSTUK kundige J. R. Aspelin (f 1895), de physioloog R. Tigerstedt, (f 1923), de schilder A. Edelfelt (f 1905), de beeldhouwer Ville Vallgren en de bouwmeester Eliel Saarinen een Europeesche vermaardheid. Overwegend is de invloed der Fransche kunst en van haar modernste richtingen op schilders en beeldhouwers, o.w. velen in Parijs gestudeerd en gewerkt hebben. Weinige Brusselaars, die vóór een dertigtal jaren de tentoonstellingen der XX bezochten, wisten dat de pointillist Willy Finch een Finlander is en hebben onder zijn werken een schilderij van zulk een bijzonder decoratieve werking gezien, als die welke in Helsingfors aan den spoorweg de mooie spijszaal versiert. Aan Finland eigen is zijn hedendaagsche bouwkunst. Een geestverwant van den genialen Berlage is Eliel Saarinen, die even bezonnen en zakelijk als zijn Nederlandsche vakgenoot, de vernuftige ontwerper der monumentale spoorhallen te Helsingfors en Viborg is, welke door hun harmonische, eenvoudige verhoudingen van massa en ruimte de bewondering van den reiziger afdwingen. Imponeerend door haar machtigen toren en onvolprezen om de doelmatigheid van haar evenwichtige verdeelingen, is de Berghall-kerk van Lars Sonck, die het vraagstuk der moderne kerkelijke bouwkunst voor het Lutherdom opgelost heeft. In alle voorname steden rijzen bankgebouwen en woningen, welke den vreemdeling weemoedig stemmen, wanneer hij uit een land komt waar ondoordachtheid, verwarring en levenlooze naaperij van het oude de hoofdkenmerken der huidige architectuur zijn. Het Finsche en het Zweedsche deel der natie hebben op elk gebied het Europeesch kultureel erfdeel vermeerderd. Geen enkel der randvolken van het oude Rusland heeft aan zijn staatswezen vormen gegeven, die zoo dicht de moderne norm benaderen. Het uitzicht der steden door hun voorbeeldige zindelijkheid en de eerlijkheid en fatsoen- DE FINNEN 451 lykheid der bevolking, ook der zoogezegde mindere standen, wijzen den reiziger aan, dat hij zich niet in het Oostslavische Europa bevindt. Een land, waar elkeen lezen kan en waar elke boerenwoning goed onderhouden en liefelijk geschilderd is, waar ieder landman zijn badhuis heeft, heeft niets gemeens met het land van den vadsigen, onwetenden en vervuilden moezjik zooals Gorkij hem beschrijft 14). De terugkeer der Finlandsche natie tot het Russisch staatsverband met of zonder herstel van het kapitalistisch stelsel zou in ieder opzicht een deerlijke achteruitgang wezen voor de natie, wier beide stammen van westersche kuituur doordrongen zijn en de levenswet van den regelmatigen arbeid nakomen. ") Hier wordt verwezen mar de vier ophefmakende artikels van Maxim Gorkij m de N. R. Crt.. 2, 4. 6 en 9 April 1922. LIJST DER AFBEELDINGEN BLZ. i—2 Schedelmiddellijnen Ig 3—4 Schedelvormen ao 5- Alpine of Keltisch ras (Homo alpinus) .... 29 6. Noordsch of Teutoonsch ras (Homo europaeus) 3 j 7 Middellandsch of Iberisch ras (Homo mediterranaeus) ,, 8. Litausch boerengezin I4n 9. Litausch kruis op het kerkhof van Panoviskis 153 10. Litausche kerk uit Vytautas' tijd te Zapiskis . . 184 11. P. Rimsa, Litausche school t o 1 12- Oude Let uit Koerland 245 13. Letsche vrouwen in de volksdracht 247 14- Slot der Duitsche Orde te Gross-Roop (Straupa) 2g7 15- Letsche hoeve in Koerland ' 273 16. Estische boer in de Torwestische dracht .... 319 17. Estische boerin in de Torwestische dracht . . 321 18. Estische schouwburg Vanemuine te Tartu . . 349 19. Pauluskerk (1923) te Tartu 373 20. A. Gallen, Tavastisch binnenhuis 381 21. Karehsche typen 385 22. Porvoo (Borga) met den dom 401 23 Lars Sonck, De kerk van Berghall (Kallion Kirkko (1912) te Helsinki 447 24. Eliel Saarinen, Stationsgebouw te Helsinki . . 449 GEBRUIKTE LITTERATUUR *) Oostzeelanden (het Duitsch standpunt) : ï. W. Neumann. Riga und Reval, Leipzig, 1908. * 6 2. H. Rosen, Die ethnographischen Verhalnisse in den baltischen Provinzen und in Litauen Feterrnanns geogr. Mitteilungen, Sept. Heft 1015' * t -3' • Tor,nms' Die baltischen Provinzen, Leipzig u. Berlin, 1915. 4-.Germanicus, Die Tragoedie der baltischen Frovmzen. Leipzig, 1915. 5. O. Kessler, Die Baltenlander und Litauen. Berlin, 1916. 6. Paul Rohrbach, Das Baltenbuch. Dachau, (1916?). 7- Carl Meissner, Das schöne Kurland. München, 1917. «r8i' D- Sdiaefer, Kurland und das Baltikum in Weltgeschichte und Weltwissenschaft. Berlin, 1918. 9- Kennen Sie die Balten? — Kennen Sie die c-StCS T~ ^nnen Sie die Letten? — in Kennen S>ie Kussland? von Zwölf russischen Untertanen Jberlin, 1916. Litauers: 1. A. Schleicher, Litauische Marchen, Sprichworte, Ratsel und Lieder. Weimar, 1857. 2. F. u. H. Tetzner, Dainos, litauische Volksgesange. Leipzig (1897). rv3Y^A.' Bezzenberger, Die litauische Literatur. Die Kultur der Gegenwart, T. I, Abt. IX. Leipzig u. Berlin, 1908. s n WOOtA dC hoofdstukken ov" Litauen, Letten. Esten en Finnen. - . .voetnoten «rmelde scnriften zijn over het algemeen in aeze lijst niet opgenomen. 456 GEBRUIKTE LITTERATUUR 4. Kennen Sie die Litauer Russlands in Kennen Sie Russland von Zwölf russischen Untertanen. Berlin, 1916. 5. Lithuaniens in Compte rendu de la 3e Conférence des Nationalités 27—29 Juin 1916. Lausanne, 1917- 6. K. Werbelis, Russisch-Litauen. Statistischethnographische Betrachtungen. Stuttgart. 1916. (Fransche vertaling, Genève, 1918). 7. W. St. Vidünas, Litauen in Vergangenheit und Gegenwart. Tilsit, 1916 (Fransche vertaling, Genève, 1918). 8. W. Gaigalat, La Lituanie (uit het Duitsch door A. Vilimovicz). Genève (1917). 9. A. Viscont, La Lituanie et la guerre. Genève, 1917- 10. A. Viscont, La Lituanie religieuse. Genève, 1918. 11. T. Norus u. J. Zilius, Lithuania's Case for Independence. Washington, 1918. 12. J. Ehret, La Lituanie, son passé, son présent, son avenir. Genève, (1919 ? ). 13. S. Salkauskis, Sur les confins de deux mondes. Genève, (1919?). 14. C. de Danilowicz, La Lituanie artistique. Lausanne, 1919. 15. J. Pelissier et***, Les principaux artisans de la renaissance nationale lituanienne. 2e édition. Lausanne, 1919. 16. E. J. Harrison, Lituania, past and present. London, 1922. 17. P. L. K. Les souffrances du peuplë lituanien. Lausanne, 1917. 18. La haute trahison de 44 Polonais. Pro Lituania. Lausanne, 1917. 19. V. Bartuska, Observations sur la Lituanie occupée. Lausanne, 1918. 20. V. Bartuska, Recueil de documents concernant la Journée lituanienne. Lausanne, 1918. 21. C. Rivas, La Lituanie sous le jong allemand 1915—18. 3e éd. Lausanne, 1919. GEBRUIKTE LITTERATUUR 457 22. La Lithuanie et la guerre européenne. Lausanne, 1917—1919- 23. J. Purickis. L'état économique de la Lituanie. Pro Lituania, Lausanne, 1919. 24. Exposé sommaire du développement de la conscience nationale lituanienne. (Paris, 1918?). 25. La formation du gouvernement provisoire lituanien (1918 ?). 26. S. Rosenbaum, La question polonolituanienne. Paris, 1919. 27. O. W. de Lubicz Milosz, Les relations actuelles entre la Lituanie et la Pologne. Paris, I0IQ- 28. O. W. de Lubicz Milosz, L'alliance des Etats baltiques. Paris, 1919. 29. P. Klimas, Le gouvernement de Kovno (Kaunas). Paris (1918?). 30. P. Klimas, Le gouvernement de Vilna (Vilnius). Paris (1918?). 31. J. Purickis et S. Rosenbaum, Le gouvernement de Grodno (Gardinas). Paris, (1918?). 32. V. Bartuska, L'Etat lithuanien et le gouvernement de Suvalkai. Lausanne, 1918. 33. H. Praesent, Die Nationalitatenverteilung im Guvernement Suwalki. Petecmanns geogt. Mitteil., 1919. 34. S. R. Steinmetz, De Lithauers in hun strijd tegen Russen en Polen in De Nationaliteiten in Europa. Zuid- en Oost-Europa. Amsterdam, 1020. 35. A. Voldemar, Lituanie et Pologne (Paris, 1920). 36. Exposé du conflit lithuano-polonais a la 2de Assemblée de la Société des Nations par la Délégation de Lithuanie. Genève, 1921. 37. Lithuanian Delegation, The lithuanianpolish dispute. 2d Ass. of the League of Nations. London, 1921. 38. Les droits de la Lithuanie sur Vilna et son territoire. Mémoire présenté par la Délégation lithuanienne a la Conférence de Bruxelles. Mémoire présenté par la Délégation polonaise. Réponse de 458 GEBRUIKTE LITTERATUUR la Délégation lithuanienne au mémoire polonais. Paris, 1921. 39. Résumé de 1'histoire du conflit lithuanopolonais au sujet de Vilna. Paris, 1922. 40. The lithuanian-polish dispute since the 2d Ass. of the L. of N. London, 1922. 41. The Vilna-problem. London, 1922. 42. P. Langhaus, Deutschen und Litauer im Memelgebiet. Peterm. geogr. Mitt., Jan.—Febr. 1921. 43. W. Wendenburg u. H. F. Lang, Die Memelfrage. Berlin. 1921. 44. La Lithuanie et Memel. L'Europe nouvelle, 18 Nov. 1922. 45- The Memel problem. — Memorandum on the Memel-question. London, 1922. 46. Economie and financial condition of the Lithuanian Republic at the beginning of 1922. London, 1922. 47. Lietuvos Uhiversitetas. — The university of Lithuania. Kaunas, 1923. 48. The Lithuanian-polish dispute. Vol. 3, August 1922—July 1923. London, 1923. 49. The question of Memel, Diplomatic and other Documents (1919—1923). London, 1924. 50. Litauische Reichsverfassüng. — Vlugbladen enz. 51. G. Bienaimé, La volonté de Wilno. La Pologne, 1922, no. 3. 52. Gl. du Moriez, Le destinée de Wüno, La Pologne, 1922, nos. 8, 9, 10. 53 G. Bienaimé, Le port de Memel ot le commerce de la Pologne. La Pologne, 1923, no. 5. 54. H. G. La vie politique in La Pologne. Paris 1920—24. 55. UEst Europeen. Warszawa, 1922—23. Letten: 1 V. von Andrejanoff, Lettische Volkslieder und Mythen ins Deutsche übersetzt. Halle a. d. S. GEBRUIKTE LITTERATUUR 459 2. Eduard Wolter, Die lettische Literatur. Die Kultur der Gegenwart. T. L Abt. IX. Leipzig en J3erlin, 1908. 3. Austra Osolin, Volksbefreiung oder Volksvergewaltigung. Olten (1917). 4. E. Doumergue, Une petite nationalité en souffrance: Les Lettons. Paris, 1917. 5. J. Tschakste, Die Letten und ihre Latwija. Stockholm, 1917. 6. Arved Berg, Die internationale Lage Lettlands. Petrograd, 1918. 7. Arved Berg, Lettische Zukunftgedanken, Petrograd, 1918. 8. Arved Berg, La Latvia et la Russie. Paris, 1919. 9. E. Doumergue, La Lettonie et la Baltique. Paris, 1919. 10. Mémoire sur la Latvia présenté par la Délégation lettone a la Conférence de la Paix. (1918 of 1919). Ook in het Engelsch. 11. T. Seifert, Rapide apergu sur 1'histoire lettone. Riga (1920?). 12. Les droits de la Lettonie a faire part ie de la Société des Nations. Genève, 1920. 13. Latvie. Mémoire présenté par la Délégation latvienne a 1'Assemblée de la Société des Nations. (Riga, 1920?). 14. S. R. Steinmetz, Het drievoudig nationaliteitsprobleem in de Baltische landen in De Nationaliteiten in Europa. Zuid- en Oost-Europa. Amsterdam, 1920. 15. Amelio Palmieri, Le origini storiche della Latvia. La Vita italiana, Roma, 15 Gennaio 1921. 16. K. Balodis, L'Université de Latvie et 1'histoire de sa fondation. Acta Universitatis Latviensis. Riga, 1922. ij. C. Ballod, La Latvie, Acta Universitatis Latviensis. Riga, 1922. 18. Latvijas stat ist ik a gada gramata 1921. — Annuaire statistique de la Lettonie pour 1'année 1921. Riga, 1922. — Idem 1922. Riga 1923. 460 GEBRUIKTE LITTERATUUR 19. La République de Lettonie. Documents, traités et lois. Paris, 1922. 20. A. Bilmans, La Lettonie en 1921. Paris, 1922. 21. M. Walters, Protection des minorités en Lettonie. — Protection of minorities in Latvia. Lausanne, 1922. 22. H. F. Crohn-Wolfgang, Lettlands Bedeutung für die östliche Frage. Berlin u. Leipzig, 1923. 23. M. Walters, Lettland, seine Entwicklung zum Staat und die baltische Frage. Roma, 1923. 24. Traités, accords et conventions entre la Lettonie et 1'Ësthonie. Riga, 1923. 25. Roman Suta, 60 Jahre lettische Kunst. Leipzig, 1923. 26. A. Bilmans, La Lettonie en 1923. Riga, 1924. 27. J. Dombrovskis, Rapide apergu de 1'art letton. Riga, 1924. 27. J. Vigrabs, Das lettischer Schriftum (Riga, 1924). 28. J. Sprogis, La musique lettone dans le passé et le présent (Riga, 1924). 29. Special Latvian number of the Central European Review. Wien, July 1924. 30. Percy Meyer, Lettland auf dem Welt-Holzmarkt. Riga, 1924. 3 1. Percy Meyer, Der lettlandische Flachshandel Riga, 1924. Esten: li Kalewipoeg, eine Estnische Sage, verdeutscht von Carl Reinthal, herausgegeben von F. R. Kreutzwald. Dorpat, 1857—1861. 2. G. Suits, Die estnische Literatur. Die Kultur der Gegenwart. T. I. Abt. IX. Leipzig u. Berlin, 1908. 3. Keskula, Esthoniens in Compte rendu de la 3e Conférence des Nationalités. Lausanne, 1919. GEBRUIKTE LITTERATUUR 4. Mémoire sur 1'indépendance de l'Esthonie présenté a la Conférence de la Paix, Paris, 1919 (En andere officieele mededeelingen). 5. Traité de paix entre la Russie et l'Esthonie. Paris, 1920. 6. M. Martna, L'Esthonie, les Esthoniens et la question esthonienne, Paris (1920?). 7. The Esthonian Review. London, 1919—20. 8. Bulletin de l'Esthonie. Paris,- 1919—22. 9. Grundgesetz der Estnischen Repubhk. Reval, 1920. 10. S. R. Steinmetz, reeds vermeld bij Letten 14. 11. G. E. Luiga, Die Agrarreform in Eesti. Helsingfors, 1920. 12. The importance of the port of Reval from the point of view of the worlds transit trade with Russia. Reval, 1921. 13. E. Vesterinen. Agricultural conditions in Esthonia. Helsinki, 1922. — Secound enlarged edition, 1923. 14. V. J. O'Hara. Esthonia, past and present. Review of Reviews. Sept. 1922. 15. Eesti statistika kuukiri (Recueil mensuel du Bureau central de statistique). Tallinn, 1922— 1924. 16. Esimese üldrahvalugemise. Eelkokkuvötted. (Résultats préliminaires du recensement de 1922). Tallinn, 1923. 17. G. Ê. Luiga, Die neue Agrarverfassung in Eesti. — A. Wared, Die neue Landordnung, Dorpat, 1924. 18. H. Pantenius, Die öffentlichen deutschen Schulen Dorpats. Dorpat, 1924. Finnen: 1. Le Kalevala, traduit par L. Léouzon Le Duc. Paris, 1879. 2. J. R. Danielsoh, Finnlands Vereinigung mit dem Russischen Reiche. Helsingfors, 1891. 461 ±62 J GEBRUIKTE LITTERATUUR T 3 . L; Mechclin c.s., La Finlande au XlXe siècle Helsingfors, 1894. 4. Le coup d'état en Finlande. Leipzig, 1899 5. W van der Vlugt, Voor Finland. Amsterdam (1899). c 6-,pro FinIandia, Les adresses internationales a ö. M. I Empereur-Grand-duc Nicolas II. Berlin 1899. r, Ir N ^ af Ursin' L'état actuel de la Finlande. L Humanite nouvelle. Juni 1899. 8. L. Denis, Finlande et Russie. L'Humanité nouvelle, Sept. 1899. 9. M... Les privilèges de la Finlande sont-ils contraires aux intéréts du peuple russe. L'Humanité nouvelle, Dec. 1900. 10. Diète de Finlande en 1899. Réponses des Etats aux propositions impériales concernant le service militaire personnel. (trad. du suédois). Paris, 1900. n. Een Fin, De toestand in Finland. De Gids 1903, II, blz. 523 vgg. 12. E. Setala, Die finnische Literatur. Die Kultur der Gegenwart. T. I, Abt, IX. Leipzig u Berlin, 1908. li- Finlande et Russie, Délibération internationale de Londres, 26 févr. — 1 mars 1920. Paris, 191 o. i4: Max Alfthan c.s., Atlas de Finlande (uit het Finsch en het Zweedsch). Helsingfors, 1910 11. (3 deelen). 15. Werner Söderhjelm c.s., Finlande et Finlandais. Paris, 1913. 16. Kennen Sie die Fiimlander? in Kennen Sie Russland? Berlin, 1916. 17. Finlandais in Compte rendu de la 3e Conférence des Nationalités. Lausanne, 1917. 18. J. Ohquist, Finnland. Leipzig u. Berlin, 1919. j ï^J'a?r1i Hendell c.s., Finnland im Anfang des XX. Jahthunderts. Helsingfors, 1919. 462 GEBRUIKTE LITTERATUUR 463 20. H. Stenberg, The greater Finland, Helsingfors, 1919. 21. Adolf Törngren, L'indépendance finlandaise. La Paix des Peuples. Juni 191 o. 22. Henning Söderhjelm, La révolution rouge de Finlande en 1918 (trad. du suédois). Lausanne, 1920. 23. La constitution de Finlande. Helsingfors, 1920. 24. Traité de paix entre la République de Finlande et la République socialiste fédérative de Russie. 1920. 25. E. N. Setala, La lutte des langues en Finlande. Paris, 1920. 26. E. N. Setala, La nouvelle législation finlandaise concernant 1'emploi officiel des langues finnoise et suédoise. Helsinki,, 1920. 27. S. R. Steinmetz, Finland vrij van Rusland in De Nationaliteiten in Europa. Zuid- en OostEuropa. Amsterdam, 1920. 28. E. Kaila, Législation concerning liberty of faith in Finland. Helsingfors 1923. 29. Réforme agraire en Finlande. Helsinki, 1923. 30. J. Uggla, La question des iles d'Aland. La Paix des Peuples. Juni 1919. 31. J. Uggla, La question d'Aland. Helsingfors, 1919- . - ' . TT . 32. La question d Aland, Juin 1920. Helsingfors, 1920. 33. Ministère des Aff. étrangères, La question des iles d'Aland. Oct. 1920, Helsingfors. 34. La question des iles d'Aland au point de vue stratégique. Helsinki, 1920. 35. Trois artides sur la question d'Aland écrits par des membres du parti suédois en Finlande. Helsinki, 1920. 36. J. J. Sederholm, La question d'Aland. Helsingfors, 1920. 37. Harold Hjarne, Quelques points essentiels de la question d'Aland. Helsinki, 1920. 464 GEBRUIKTE LITTERATUUR 38. Jean Denier, La question des iles Aland. Nancy, 1920. 39. W. van der Vlugt, La question des iles Aland. Leiden, 1921. 40. Alandsfragan inför nationernes förbund. Les Iles d'Aland. Documents dipl. publ. par le Min. des Aff. étrangères. Stockholm, 1920. 41. La question des iles d'Aland a la Conférence de la Paix. Paris. 42. La question des iles d'Aland. Echange de notes entre les gouvernements suédois et finlandais. Nov. 1918—-Juin 1919. Paris. 43. L'attribution des iles d'Aland. Réponse a M. J. Denier. Paris, 1919. 44. Erik Sjoestedt, La question des iles d'Aland Paris, 1919. 45. Erik Sjoestedt, Le problème des iles d'Aland. Paris, 1919. 46. Sven Turnberg, Les iles d'Aland dans 1'histoire. Paris 1919. Het Finsch standpunt wordt verdedigd in 30—39 en het Zweedsch in 40—46. 47. Gouvernement central de la Carélie. Le droit de la Carélie. Helsinki, 1922. 48. Min. des Aff. étrangères, Le question de la Carélie Oriëntale. Helsinki, févr. 1922. 49. Délégation carélienne, Rapports des jurisconsultes sur la question carélienne. Helsinki, 1922. 50. Délégation carélienne. Livre vert. Actes et documents concernant la question carélienne. Helsinki, 1922. 51. Mémorandum de la Délégation finlandaise a 1'Assemblée générale de la Société des Nations. 6 Sept. 1922. 52. Arne Sohlman, De opkomst der Finsche Republiek. Vlaamsche Arbeid, Januari 1925. K. Kaarten: 1. Dietrich Schafer, Karte der Lander und Völker. 2. A. Berlin, 1916. GEBRUIKTE LITTERATUUR 465 2. J. Gabrys, Carte ethnographique de 1'Europe. Lausanne, 1918. 3. Bureau d'inform. lituanien. Carte de la Lituanie. 3e édition, Lausanne. 4. Latvija karte. Riga, 1920. 5. Eesti kaart. Carte d'Esthonie. Paris, 1920. 6. Suomen, Kaukokarjalan ja Kuollankiemaan kartta. Helsinki, 1918. Rassen en Volken 30 .4.6„5 NAAMREGISTER A. Adolf Frederik van Mecklenburg 299, 371 Aghte (Adolf) 272, 371 Agricola (Mikael) 398, 399 Aho (Juhani) 448 Akurater (J.) 200 ^Albrecht van Brandenburg 186 Alexander de Groote 74 Alexander Jagieflo 178 Alexander I (tsaar") 272, 341, 402, 408, 416 Alexander II (tsaar) 274. 343. 347. 403. 412 Alexander III (tsaar) 252, 274, 275, 281, 287, 337. 340, 343, 350, 351, 403 Alexej (tsaar) 333, 400 Algirdas 177, 183 Allunans (Juris) 287 Amorie v. d. Hoeven (des) 95 Ammianus Marcellus 50 Angell (Norman) 77 Appeldern (Albert van) 263 Arbusow (Leonid) 254 Arckel 376 Ardvila 176 Arldt (Theodor) 74 Arndt (E. M.) 88 Arwidsson (A. I.) 412, 413, 414 Ascheraden (K. F. Schoultz von 272, 370 Aspelin (J. R.) 450 Asquith (lady) 62 Asquith (sir H. H.) 131 Aubanel (Theodore) 58 Auerbach (Bertrand) 107, 116 August de Sterke 270 Auseklis 2.89 B. Baden (Prins Max van) 220 Baer (K. E. von) 16, 17, 342 Balbi (A.) 88 Balfour 289 Baliriski (M.) 167 Ballod of Balodis (K.) 255 Barère de Vieuzac (B.) 83 Baronas (A.) 194, 211 Barons (Krisjanis) 278,, 287 Barrès (Maurice) 101 Bartuska (V.) 214 Basanavicius (Jonas) 170, 199, 200, 201, 202, 204, 208, 210, 211, 218, 226 Bathory (Steven) 188, 369 Bauer (Otto) 94, 139, 140 Becanus 411 Beckerath (Hpt. von) 164 Beddoe 3 2 Benes (Ed.) 137 Berg (Arved) 256, 258, 302, 307 Bergbom (Kaarlo) 412 Bergen (Antonius van) 78 Bergmann (A.) 279 Bergmann (Ernst von) 342 Berlage (H. P.) 450 Bermondt-Avalov (generaal) 251, 298, 300, 301, 308, 312, 360 Bernatzik (E.) g6 468 NAAMREGISTER Bernmann (Oskar) 368 Berthelot (Philippe) 362 Bertillon CL. A.) 22 Berthold (cisterciënser) 263 Bertrand (Louis) 90 Bezzenberger (Ad.) 173' I99> 219, 236 Bielenstein (August) 278, 279 Birger Jarl 397 Birkner (J.) 18, 44 Biron (Peter von Büh- ren, of) 270 Bismarck (prins O. v.) 124, 201 Birutê 167, 177 Björkman (Carl) 435- 436, 437 Blankenstein (M. van) 223 Blaumann (R.) 289, 290 Blocker (Eduard) 122, 123, 124 Blois (graaf Jan. van) 183 Blommaert (Th.) 80 Blummenbach (J. F.) 27 Bluntschli (J. G.) 97 Bobrikov (generaal) 404, 405, 407 Bodenstein (H. D. J.) 130, 133 Bogdanoff (Georg) 368 Bolk (Louis) 23, 53, 54 Bolland (G. J. P. J.) 9, 78 Bopp (Franz) 70 Boxter 41 Brahe (graaf Pehr) 400, 420 Brandes (Georg) 446 Brennsohn 148 Brentano (H.) 249 Bretkünas (Janas) 187 Brigader (Anna) 290 Brigham 40 Brinken (von) 279 Broca (Paul) 16, 17, 30,32, 318 Brödrich (Silvio) 294, 306 Brückner (Alex.) 195, 209, 211 Bunge 343 Bülow (prins von) 125 Buonaparte, zie Napoleon I Burba (A.) 201, 204, 211 Byron (lord) 103 C. Ca jander 445 Camper (Petrus) 21 Canisius 249 Carnoy (A.) 72 Carpenter (Edward) 5 Carter (W. Harding) 62, 63 Castrén (M. A.) 412, 414, 415 Catharina II (tsarin) 189, 252 Cbamisso (graaf A. von) 199 Chardigny (kolonel) 225, 226 Chateaubriand (Fr. de) 102, 103 Chatterton-Hill (G.) 65 Chélard (Raoul) 101, 102, 108, 109, 110, 114, 127, 128, 139 Christina van Zweden 323. 334 Clemens VIII (paus) 150, 188 Collignon (L. M.) 32, 36 Combes (Emile) 110 Conradi 278 Conscience (Hendrik) 287, 413 Cosgrave 66 Coster (Charles de) 414 NAAMREGISTER 469 Cousin (Victor) 105 Crohn-Wolfgang (H. F.) 300 Cumuleus (A.) 159, 188 Cuvier (Georges) 2 7 Cygnaeus (Uno) 418, 420 Cakste (J.) 256, 295 ,296, 299, 302 Cicerin 360, 363 Curlionis (Mykolas) 239, 240, 241 D. -Dambrauskas (Alex.) 203, 211, 239, 241 Danielson (J. R.) 403 Danilowicz (C.) 181, 182, 240 Dante Aligbieri 78 Dar zins 290 Dauksa (M.) 187, 198 Daukantas (Simon) 193. 211 Dauzat (A.) 55, 56, 68, 69 Davis (Norman) 229 Déchelette (J.) 44 Declaroeuil 78 Dehio (Georg) 342 Deljanov 281 Deniker (Jean) 17, 21, 26, 27, 30, 32, 36, 44, 48, 50, 148, 244, 245 Denikin (generaal) 307 Descartes 77 Deschamps (Gaston) 75 Dickinson (sir W. H.) 137 Diodorus Siculus 50 Dohrman (H. A.) 275 Dottin 14 Doumergue (E.) 294 Drews 124 Duckmeyer (F.) 252 Ducrocq 122 Dumortier 413 Dünsbergis (E.) 287 Duonalaitis (Chr. Donalitius) 192, 198, 199, 202 E. Eckart (Julius von) 280 Edelfelt (A.) 450 Ehret (J.) 240 Ehrström (E. G.) 412, 413 Elisabeth (tsarin) 274 Enckell 444 Engelhardt 342 Enzelins (J.) 249 Erasmus 77, 78 Erdmann (Ernst von) 342 Erik IX 397 Erik XI 397 Erkert 162 Es (W. J. L. van) 96 Etchegoyen (Ct. d') 223 Ewers (L.) 341 F. Fahlmann (Fr. R.) 346, 413 Feist (S.) 74 Ferdinand van Bulgarije 201 Fichte (J. G.) 78, 88 Finch (Willy) 450 Foch (maarschalk) 221 Fölkersam (baron von) 356 Förrer 44 Forsström (K. F.) 416 Fortelius (Bengt G.) 371 Frederik II van Hohen- staufen 369 Frederik Karei van Hessen 431, 432 Frederik Willem I van Pruisen 172, 198 Freymann (K. von) 331 Fritsch (G.) 25 Fröse (baron) 208 470 NAAMREGISTER G. Gabrys (J.) 207, 208, 213, 214 215, 216, 217, Gadolin (J.) 448 Gaigalat (W.) 174, 212, 219, 240 Gailius 228 Gallen (A.) 381 Galvanauskas 227, 228, 232 Garibaldi (Giuseppe) 106, 143 Gebhardt (Ed. von) 342 Gediminas 177, 182, 207 Geers (G. J.) 61 Gennep (Arnold van) 88, 116, 130, 146, 147 Geoffroy St. Hilaire 27 Gerard (N.) 407, 408 Geulincx (Arnold) 78 Gezelle (Guido) 56 Ghistele (Joos van) 80 Giedratis (Melchior) 187 Gilliéron (Jules) 56 Ginneken (Jacob van) 55 Gizelius (bisschop) 418 Glasenapp (C. F.) 342 Glück (Ernst) 270 Gobineau (graaf de) 16, 37, 39, 40 Goethe (W. von) 195, 199, 288, 342 Gogol (N.) 356 Goldman (J.) 296, 297 Goltz (graaf R. v. d.) 300, 301, 305, 308 360, 431 Gorjanovic-Kramberger 44 Gorkij (Maxim) 246, 451 Gough (Sir Hubert) 363 Gould (Charles W.) 63 Grégoire (abbé Henri) 83 Gregorius IX (paus) 332, 369 Groot (Hugo de) 77, 78 Grosvald (J.) 290 Grube (O.) 318 Gustaaf III 402 Gustaaf II Adolf 269, 333, 334, 341, 339, 420 Gustaaf IV Adolf 402 Gustaaf Vasa 398 H. Haawa (Anna) 350 Haase (Hugo) 219, 307 Hackel (Ernst) 27 Hackman (A.) 379 Hainaut 413 Hallstén (K.) 382 Hallström (G. G.) 448 Harnack (Adolf von) 342 Harrison (E. J.) 342 Harry (Gerard) 84 Hauser (O.) 44, 45 Hauser(A.) 114, 115, 128 Havelaar (Just) 67 Hedwig van Polen 158, 177, 178, 185 Hehm (V.) 343 Heilborn (A.) 44 Heine (Henrich) 121 Helbig 50 Hendrik de Let 242, 264, 322 Hendrik de Heilige 397 Herder (J. G.) 76, 95, 100, 123, 199 248, 276, 283, 312 320, 335 Hertling (graaf) 219, 298 Hervé (Gustave) 122 Herzen (Alex.) 195 Hindenburg (maarschalk) 298 Hoene-Wronski (von) 241 Hoernell 229 Hoernes-Ihlen (R. von) 297, 302 NAAMREGISTER 471 Hoffmann (P.) 84 Holsti (R.) 310, 443 Holwerda (J. H.) 53 Homeros 3 7 Honorius II (paus) 369 Horri (Karl Heinrichson von) 253 Hornung (Johann) 324 Hoste (Julius) 2go Houzé (E.) 35, 42 Huet (C. Busken) 182, 183 Huizinga (J.) 77 Humboldt (W. von) 132 Hupel 335 Hurt (Jakob) 348 Huxley (Th.) 27 Huyghens (Christiaan) 77 Huysmans (Kamiel) 77. 131 Hyde (Douglas) 64 Hymans (Paul) 224 I. Ibrahim Pasja 103 Ibsen (Henrik)' 295 Ilmarine(n) 330 Innocentius IV (paus) 176 Indrikis (de Blinde) 278 Ingman 432 Isenburg-Bernstein (prins) 213, 214 Ivan III (tsaar) 266, 398 Ivan IV de Verschrikkelijke 266, 270, 333 Ivanoy (V.) 150 J. Jaakson (J.) 355, 376 Jakob van Koerland (hertog) 270 Jakobson (C. R.) 348 Jakubowski (Jan) 157 Jannsen (J. W.) 347 Jansons (J.) 289 Januskevicius 213, 214 Jarnefelt (A.) 448 Jaunsudrabin (J.) 290 Jaunzens (J.) 289 Joffe 363 Jogaila (W. Jagietto) 158, 177, 178, 183 184, 185 Johannes (bisschop) 186 Johannet (R.) 114, 128 Jozef II (keizer) 102 Judenic (generaal) 301, 307, 360, 361 374 Jullian (C.) 14 Julius Caesar 51 Juslenius (Daniël) 410 Juskevic (A.) 192 K. Kalevi 330 Kallio 443, 445 Kalnins 290 Kant (Immanuel) V , , ^ 99, 151, 154 Karei de Groote 80 Karei V (keizer) 113 Karei XI van Zweden 270, 334, 335, 34I Karei XII van Zweden 270, 334, 400 Karevicius 193, 203 Kasimir (Jagieöo) 178 Kasu (Hans) 324 Kathen (generaal) 364 Kaudzite (R. en M.) 289 Keistutis 167, 177, 178 Kenin (Mevr.) 294 Kerenskij 129, 144, 307, 355 429, 430 Kern (H.) 13, 96 Keskula 353 Kettler (hertog Gott- hard) 249, 268, 270, 333 Keynas (E.) 390, 392 472 NAAMREGISTER Keynes (J. Maynard) 141 Keyserling (graaf Alexander) 342 Keyserling (graaf Eduard) 342 Keyserling (graaf Herman) 342, 368 Kimball (Young) 64, 87 Kindere (L. van der) 54 Kirchhoff (A.) 27 Kivi (A.) 448 Klaatsch 45 Kniprode (Winrich von) 183 Köhne (Max) 306 Koidula (Lydia) 347 Kolcak (admiraal)307, 360 Kondratowicz (L.) 194, iq6 Konstantijn de Groote 75 Kooiman (K.) 78 Kronvaldis (A.) 286 Koreva 162 Kosakowski (bisschoo) 193 Kosciüsko (Tadeusz) 195 Kotowicz (bisschop) 188 Kraszewska (Valeria) 202 Kraszewski (J.) -194, 196 Kraucunas 202 Krause-Osolin (Austra) 295 Kreutzwald (Fr. R.) 346, 347. 413 Krohn (J.) 448 Kröller (A. G.) 229 Kropotkin (Peter) 423 Kudirka (Vincas) 170, 201, 202, 211, 215 Kukk (J.) 368 Külpe (Oswald) 342 Kursiatis (Fr. en Alex.) 173 L. Lafontaine (Henri) 138 Laidoner (generaal) 376 Laima 262 Lamartine (A. de) 343 Langry 200, 202 Lamprecht (Karl) 112 Lapouge (Vacher de) 30, 40, 41, 52 Laurent (Francois) 115, 116, 146 Lautenbach (J-) 289 Laveleye (Em. de) 106, 108, 109, 112 116 Lebedkin 162, 163, 171 Ledebour 88 Le Fur (L.) 78, 114, ng, 128, 372 Léger (Louis) 104, 105 Leitans (A.) 287 Lenin (V.) 308 Lenz (J. M. R.) 342 Lessing (G. E.) 199 Lihgo 262, 265 Linda 330 Linnaeus (C.) 27 Linnankoski (J.) 448 Linsén 412 Liphart (E. von) 342 Lipsius (Jtrstus) 77 Livi 3 9 Lloyd George 65, 66, 117 Lodewijk XIV 91, 121 Logeman-v. d. Willigen (Mevr. D.) 448 Löhning (E.) 271 Lönnrot (Elias) 412, 413, 446 Löwe (Fr.) 346 Lubic Milos (O. W.) 375 Luschan (F. von) 39 Luther 249, 344 Lvov (prins) 296, 353. 354 M. Mac Donald (Ramsay) 125, 139 NAAMREGISTER 473 Mack 67 Macpherson (James) 346 Maironis (J.) 211 Mancini (P. S.) 107 Manner (Kulleroo) 439. 43i Mannerheim (Baron G.) 431, 432 Manteuffel (Graaf Peter) 345 Manzelius (G.) 278 Martin (Henri) 105 Martna (M.) 354 Masaryk (Th. G.) 95, 96, 98, 99, 114, 143 Masing (O. W.) 345 Maters (G.) 288 Maft heus (bisschop) 186 Mauthner (Fritz) 58 Mazzini (Ginseppe) 112 Mechelin (Leo) 407, 408 Medins 290 Meierovicz (Z.) 296, 309, 310 Meillet (A.) 57, 58, 69, 154, 236, 249, 250 Meinhard 263, 331 Mejsztowicz (A.) 225 Mendel (Georg) 30 Merkel (Garlieb) 272, 276 Merlin de Douai 114 Mesnil (Jac.) 80 Michalkiewicz 203, 206, 207, 218 Michelet (Jules) 150 Mickiewicz (Adam) 151, 157, 194. 195, 196, 197, 198 Mielcke 15 4 Millerand (Alex.) 87, 138 Milucki 192 Miljukov (P.) 307, 310, 423 Mindaugas 176, 195, 264 Minnaert (Marcel) 132 Mirski (prins Swiatopolk) 207 Mistral (Frédéric) 58 Mitchell (P. Chalmers) 36, 126 Mommsen (Theodor) 63 Montaigne (M. de) 77 Montesquieu (Charles de) 146 Moore (George) 64 Morel (E. D.) 77 Morgan (J. de) 44, 48 Morus (Thomas) 91 Mörzer (A. G.) 40 Mühlenbach (K.) 249 Münchhausen (J. von) 333 Muller (Eduard) 82 Muller (Fr.) 27 Müller (Georg) 323 Muller (Max) 446 Muravjev (Graaf M.) 162, 190 Murray (Gilbert) 137 N. Napoleon I 101, 102, 113, 121, 169, 180, 402 Napoleon III 105, 106 Narbutt (T.) 194 Neikens (Juris) 289 Nekrasov 429 Nervander (J. J.) 448 Niederle (Lubor) 104, 105 Niedra (A.) 289, 300 Niezabitowski 193 Nicolai (G. F.) 77 Nicolaas I 104, 343, 389, 403 Nikolaas II 307, 404, 405, 407 Nordenskiöld (N. A. E.) 448. 474 NAAMREGISTER O. Obermaier (H.) 44, 45 Odin 388 Oettingen (A. von) 342 Olsevski 203 Orbigny (Aldde d') 88 Ordin (K.) 403 Ortt (Felix) 95 Osborn (H. Fairfield) 64 Ossian 346 Ostwald (Wilhelm) 342 Otlet (Paul) 217 Oxenstierna (Axel) 334 P. Paivarinta (Pietari) 448 Palmen (J. A.) 448 Panna (hertog van) 113 Pats (K.) 355, 356, 361, 368 Patkul (J. R.) 334, 370 Patrimpas 181, 262 Paul (H.) 446 Pauls (Hans) 253 Peter de Groote 270, 271, 323, 334 Pantenius (Th. H.) 34,2 Pearse (P. H.) 65 Peet (A.) 361 Pehrkon 262 Pelissier (Jean) 216 Perkünas 181, 182, 185, 262 Petrarcha 78 Peschel (Oskar) 27 Peterson (Kr. J.) 345 Petisné 227 Petraeus (Eskil) 399 Pfeil (graaf) 213 Philips II van Spanje 113 Pikkuls 262 Pilchau (baron Pilar von) 356 Pillet (A.) 114, 116, 117 Pitsudski (Jan) 218, 223, 424 Pirenne (Henri) 78, m, 112, 113, 114, 116, 117 Pittard (E.) 14, 38, 42, 43. 48, 50, 71, 98 Ph» XI (paus) 22-5 Plater (graaf G.) 194 Plewhe (W.. von) 407 Plettenberg (Wolter von) 266 Pobedonoscev 343, 404 Poklus 181, 262 Poppe 172 Poruck (J.) 290 Porthan (H. G.) 410, 411, 412 Poska (Jaan) 352, 356 Potrimps 262 Praurimë 181 Prutz (Hans) 280 Ptolemaios 317, 380 Pumpurs (Andrejs) 289 Q. Quack (H. P. C.) 88 Quatrefages (A. de) 39, 45 R. Radvila (Boguslav) 179 Radvila (Janus) 179, 187 Radvila de Zwarte(N.) 179, 186 Radziwiö (Margerita) 203 Rainis (Janis) 288, 290 Ranke (J.) ^ 38. 39 Reclus (Elisée) 102, 104, 118, 119, 150, 151, 154 Reed 64 Rehehusen 278 Reiner (L.) 38, 40 Relander 446 Renan (Ernest) 78, 99, 114, 196 NAAMREGISTER 475 Rhesa (Ludwig) igg Renner (Karl) 94, 97, 139. 140 Retzius (Anders) 16 Retzius (M. G.) 382, 383, 384 Ridgeway 4g Rimgaudas 176, 178 Rimski j-Korsakov 300 Ripley (W. Z.) 17, 23, 25, 28, 30, 32, 36, 37, 38, 41, 43, 44, 47. 54. 87, 318 ■Rittich (A. F.) 162, 163 Rivas (C.) i8g Rodenbach (Albrecht) 413 Rodet (P.) 46 Rohrbach (Paul) 306 Roland Holst (Mevr. H.) 374 Rolland (Romain) 77, go, 95, 118, 119, 2g4 Ropp (baron F. v. d.) 217 Ropp (bisschop v. d.) 206 Rosen (H.) 25g Rosenberg (Elsa) 289 Rosenplanter (J. H.) 345 Rosshinius (Joachim) 323 Rubbens 138 Rudomina (Andreas) 187 Ruhig (Ph.) igg Runeberg (J. L.) 414, 448 Russell 61 Rüssow (B.) 254 Rutot (A.) 44, 45, 46, 50 Ruyssen (Th.) 82, 98, gg S. Saarinen (Eliel) 440, 450 Sadeleer (C. F. de) 78 Saint Mare Girardin 105 Sandfeld-Jenssen (Kr.) 71 Sapiega (M.) 179 Sapieha (prins) 179, 223 Sauerwein (G. J. J.) 173 Saura (P.) 227 Schallmayer (W.) 39 Scharfenberg (Henning von) 265, 322 Schauman 441 Schauman (Eug.) 407 Schiemann (Th.) 183, 266, 342, 364 Schleicher (August) 70, 173, igg, 243 Schmidt (Carl) 342 Schneevoigt (G.) 425 Schrader (O.) 74 iSchroeder (Leopold von) 342 Schrijnen (Jos.) 57 Schuiling (R.) 54 Schultze-Gavernitz (von) 358 Schweinfürth (G.) 342 Seidlitz (W. von) 342 Seifert of Zeiferts (Th.) 264. 289 Seipel (I.) 93, Q4 Seraphim (E.) 266, 269 Setala (Em.) 409 Seyn (generaal F.) 424 Sibelius (J.) 446 Sibinga (G. L. Smit) 236 Sievers (von) 272 Sigismond (keizer) 178 Sigismond (Jagiello) 178 Sigismond August I7g, 268 Simonaitis (E.) 227, 228 Sinclair (Upton) 204 Skalbe (K.) 2go Slezevicius 221 Smetona (A.) 164, 207, 218, 2ig, 221, 233 Snellman (J. V.) 412, 414, 415, 416, 4ig Söderhjelm (Werner) 425 Solovjev (S.) 241 Sonck (Lars) 447, 450 Sööt (K. E.) 350 Spinoza (B. de) 77 476 NAAMREGISTER Sprengtporten (G. M.) 402, 411 Stahl (Henricus) 323, 324 Stihlberg (K. J.) 404, „ , .433. 437. 445. 446 Stakovic 429 Stambulov (St.) 201 Staugaitis (H. J.) 219 Stavenhagen (Karl) 306 Steineck 278 Steinmetz (S. R.) 96, 332 Stender (A. J.) 278 Stender (G. F.) 278 Stephanos (K.) 49 Steputaitis 174 Sterste (A.) 240 Stevin (Simon) 78 Stoddard (Lothrop) 14, 38, 40 Stratz (C. H.) 28 Strümpell (A. von) 342 Stryk (H. von) 298 Stulzinski 233 Stutska (P.) 288 Suarès (A.) 89 Suchtelen (N. van) 36 Suits (G.) 345, 347, 350 Sunblom (J.) 436, 437 Suta (R.) 290 Svinhufvud (P. E.) 425. 43i. 432 Svitrigaila 178 Synge (J. M.) 64 Sakho vsko j 340 Salkauskis (S.) 150, 182, 238, 329, 340 Saulis (J.) 219 Seremetjev 334 Sirvydas (C.) 187 Sliüpas (Jonas) 201, 204, 205, 211 T. Taaffe (graaf) 12 Tacitus 51, 148, 150, 242, 317, 380 Talivaldis Tavaststjerna (K. A.) Teichmüller Tetzner (Fr.) 171, 181, 183, 199, Tetzner (H.) Thilmann Tigerstedt (R.) Timasev Tokoi (O.) 427, 428, Tolstoj (graaf D.) Tolstoj (graaf Leo) Tönisson (Jaan) 350, 362, Topelius (Z.) Topinard (Paul) 9, 10, 16, 25, 27, 32, 42, 47; 51 Torgils Knutson Tornius (V.) 248, 253, Torquemada Towiariski Trainaitis Treitschke (H. von) 158, 182, Troelstra (J. P.) Trotskij (Leo) 144, 145, Tulenheimo Tumas (J.) Tyszkiewicz (graaf C.) 167, U. Ukko of Uku 330, 388 Ulmanis 299, 302, 308, 309 Urach (hertog van) 220 Usener (H.) 181 V. Vaitkünas (M. Mazvy- dis) 187 Vainamöinen 388 264 448 342 205 199 20 v 450 192 43 1 364 77 365 388 14, 45, 397 292 93 197 176 264 437 308446203 194 NAAMREGISTER 477 Valancius (M.) 103, 194, 211 Valdemar II 332 Valera (Eamon de) 65, 66 Vallgrén (Ville) 4.50 Vasilto (Andreas) 185 Vendryes (J.) 57, 62 Vennola 443. 444 Verbelis (K.) 163 Verhaeren (Emile) 194 Verwey (Albert) 448 Vesalius (Andreas) 21 Vichniac (Mare) 136 Vidünas (W. St.) 195, 219, 239, 240, 241 Vilde (E.) 337 Vileisis (J.) 219 VileiSis (Petras) 207 Villemain 102 Viscont (A.) 163 Visser (J. Th. de) 88 Vlugt (W. v. d.) 404 Vlugt (W. de) 420 Voldemaras (A.) 221 Vytautas 157, 158, 171, 177, 178, 184, 185, 186 w. Walaeus (Antonius) 399 Wanemuine 330 Walters (M.) 302 Walters (Fr.) 281 Ward (kolonel) 223 Watson 278, 279 Webers (A.) 288, 289 Weber 320 Westerlund (N. W.) 382, 383 Wiedemann 199 Wilhelm II 297 Willems (Ed.) 42 Willems (Jan Frans) igg Wilser 45 Wilson (Woodrow) 5, 6, 61, 115, 117, 128, 141, 142, 227, 294, 303, 304, 361, 372, 426 Winnig (August) 300, 358 Witte (Franz) 323 Witte (graaf) 406 Witten (Chr.) 270 Wladyslaw VI Jagietlo 178 Woldemar of Voldemars (K.) 286, 287, 288 Wolter (Eduard) 198, 278, 280, 291 Wolter (J. Chr.) 279 Wrangel (generaal) 307 Y. Ycas (M.) 213, 214, 215 Yrjö-Koskinen 405, 419 z. Zalïts (P<) 277, 296 Zampa 49 Zamuels (V.) 296 Zeligowski (generaal) 161, 222, 223, 224, 225, 226, 234, 235, 241, 269 Zilliacus (Konni) 425 Zimmer (Heinrich) 54 Zinzendorf (graaf N. L. von) 274 Zwaan (J. P. Kleiweg _ d.e) 54 Zwierowicz 205 2emaitis (Z.) 236 Zmuidzinavicius (A.) 210 478 NAAMREGISTER Tsjechen, R. K. Slaven, Litauers en Letten gebruiken om het Latijnsch alphabet aan te vullen diakritische teekens, alsook voor de transcriptie van de kyrillische letterteekens der orthodoxe Slavische volken. De voornaamste diakritische letterteekens zijn c = tzj, c = tsj, n en fi = nj, r= rj, 1 = bijna loe, s = bijna sj, s = sj, z = zj, C wordt ts uitgesproken en u = oe- In ie worden i en e afzonderlijk uitgesproken en in de Russische, namen is ij geen Nederlandsche ij, maar i. In de Litausche woorden moet het scherp toonteeken op de e (é) vervangen worden door een puntje. INHOUD BLZ. EEN WOORD VOORAF 5—8 INLEIDING. — NATIONALITEIT EN RAS, VOLK EN NATIE 9—14 I. Raskenmerken: Schedelvormen. — Aangezicht. — Lichaamslengte. — Huids-, oog- en haarkleur. — Haarvormen. — Rasvermengingen 15—26 II. Oude en nieuwe indeelingen der rassen. — Ripley en Deniker 27—36 III. Het rassenvraagstuk. — Rassenbiologie. Ras en volk. — Invloed op de taal. 36—44 IV. Vóórhistorische rassen. — Oude en nieuwe steentijd; brons- en ijzertijd. — Oude volksstammen en hun verspreiding 44—54 TWEEDE HOOFDSTUK: DE TAAL ALS KENMERK DER VOLKEN: Verband tusschen ras, volk en taal. — Amerikaansche toestanden. — Streven naar geringere rasvermenging en naar taaleenheid in de Vereenigde Staten. — De Ieren en hun taal. — De Joden en het Hebreeuwsch. — De taal als zinnebeeld der nationaliteit. — Invloed van het ras op de taal. — Het Indo-Germaansche vraagstuk. — Verband tusschen de verspreiding der taal en de politieke macht bij Grieken en Romeinen. — Het Latijn in de Middeleeuwen en tijdens de Renaissance. — Een volk sterft met zjjn taal. — De taal als herkenningsteeken. — Taaien stambewustzijn, — Door de taaleenheid naar de staatseenheid. — De staatsmacht tegen de taal der minderheden. — De ethnographische kaarten zijn taalkaarten. — De taal naar het algemeen gevoelen het voornaamste kenmerk der volken . . 55—89 48o INHOUD BLZ. DERDE HOOFDSTUK: STAAT- EN NATIONALITEITSBEGINSEL : I. De staat, geen ideale vorm der samenleving. — De zoogezegde Latijnsche en Duitsche opvattingen van den staat. — De tegenstelling tusschen volk en staat. — De oorsprong van den staat: Het geweld (Masaryk). — Omschrijving van het begrip nationaliteit 90—99 II. Herder, de eerste verkondiger van de leer der nationaliteit. Zij werd niet door de Fransche omwenteling afgekondigd, noch door Napoleon. — Het philhellenisme en de Grieksche omwenteling. — De Fransche en de Belgische omwenteling, de Poolsche; opstanden, de Italiaansche eenheid. — Chélard en het Fransche standpunt: De nationaliteit bij vrije keuze. — Orivereenigbaarheid van het Fransche staatsbegrip en van de nationaliteitsleer (Laveleye). — Kultureele, imperialistische afwijkingen van de leer. — Pirenne en de Belgische natie. — De Franschen Hauser, Johannet, Lefur, Pillet als bestrijders van het beginsel. — De Gentsche hoogleeraar Laurent, voorstander der nationaliteiten, der taalgemeenschap als grondslag van den staat. — Verwarring vóór en na den wereldoorlog. — E. Reclus en R. Rolland. — De Fransche Republiek zet het imperialistisch nationalisme van Lodewijk XIV voort. — Noch de Duitschers, noch de Engelschen, noch de Italianen, noch de Polen passen het beginsel eerlijk toe. — De bolsjevisten en het recht tot afscheiding der allogenen. — Het zuiver, ethnisch nationalisme verhoogt niet de oorlogskansen (Bodenstein). — Het beginsel en de staatsgrenzen (socialistisch vredesmanifest, Asquith, Minnaert). — De gevolgen van het geestelijk nationalisme buiten de taalgrenzen. — De averechtsche toepassing der oorlogsleuzen als gevaar voor den vrede. — De onmacht van den Statenbond INHOUD en de bescherming der ethnische minderheden. — Het persoonlijkheidsbeginsel der Oostenrijkers Bauer en Renner. — De vredestractaten verkrachten de beginselen van Wilson. — Zijn zwakke houding. — Masaryk's standpunt. — Taal en nationaliteit. — Trotskij over de nationaliteitspolitiek van het communisme. — Besluit: Om de oorlogskansen te verminderen moeten de staatsgrenzen zooveel mogelijk taalgrenzen zijn VIERDE HOOFDSTUK: DE LITAUERS: I. Het volk en zijn taal. — Afkomst en anthropologische kenmerken. — De volksaard volgens Salkauskis, Ivanov, E. Reclus en Kant. — De Litausche taal en haar verwantschap-met het Sanskriet . . 148—155 II. Het Litausch taalgebied en de staatsgrenzen. — Het woongebied van den Litauschen volksstam. — Oorzaken der inkrimping van het taalgebied. — Taaistatistieken. — Vilnius of Vilna. — Kaunas of Kovno. —- Suvalkai of Suwalki. — Gardinas of Grodno. — Pruisisch-Litauen. — Het Memelgebied. — Het huidige staatsgebied en zijn bevolking 155—i76 III. Het verleden van Litauen, van den staat en van het volk. — Opkomst en ondergang. De eerste vorsten. — Vytautas en Jogaila. — De unies van Krevo en Horodlo. — De landdag van Lublin. — Opstanden tegen Polen. — De verdeelingen van Polen. —■ De Litausche godsdienst. — De kruistochten. — Bekeering der Litauers. — Taal en Kerk. De Hervorming. — Vrienden en vijanden der volkstaal onder de R.K. geestelijkheid. De Akademie van Vilnius. — De Russische overheersching. De opstanden van 1831 en 1863. De verrussing. Boeken en bladen in Latijnsch schrift verboden. Daukantas en Valancius. De adel. — BLZ. 00 147 Rassen en Volken 31 481 482 INHOUD BLZ. Adam Mickiewicz. Het Poolsch messianisme 176—108 IV. De herleving. — De ontwaking in OostPruisen (Donalitius). Belangstelling in Duitschland. — De dageraad. Jonas Basanavicius. — Vincas Kudirka. — Dambrauskas en Tumas. — Litauers in Amerika. Tegenstanders der herleving. Michalkiewicz. — De omwenteling van 1905. Litausche eischen. — De toestand voor den wereldoorlog. Het Litausch onderwijs. Ekonomische vooruitgang. Letterkunde. Invloed der R.K. geestelijkheid 198—212 V. De wereldoorlog, de Duitsche bezetting en de strijd om de staatsgrenzen. — De ' inval in Oost-Pruisen. — De bezetting van Vilnius. — Het bestuur van Oberost. — De Litauers in het buitenland. — J. Gabrys en de propaganda. — De Litausche Volksraad: Lietuvij Tautos Taryba. — De onafhankelijkheid van Litauen. Haar erkenning door Duitschland. — De Litausche Raad van State. De nederlaag der Middenrijken. A. Smetona, voorzitter der republiek. — De strijd tegen bolsjevisten en Polen. De verovering van Vilnius. Trouweloosheid der Poolsche regeering. Onmacht van den Statenbond. — De strijd om Memel of Klaipéda. Zijn toewijzing aan Litauen. Het geschil met Polen nog niet bijgelegd 212—230 VI. Litauen als onafhankelijke staat. — Wetgeving en grondwet. De agrarische wet. De Seimas. — Nationale minderheden. De Polen in Litauen. — De Litausche universiteit. De taairegeling. — Het recht van het Litausche volk op een onafhankelijk bestaan. — De roeping van het Litausche volk volgens Salkauskis, Vidünas, Curlionis en Dambrauskas. — De taak van den Litauschen staat 230—242 INHOUD 483 BLZ. VIJFDE HOOFDSTUK: DE LETTEN: I. Het volk en zijn taal. — Afkomst en anthropologische kenmerken. — De volksaard. ■— De taal. — De Duitsche Balten 243—253 II. Het Letsche staats- en taalgebied. • — Staatsgrenzen. Oppervlakte en bevolking. — Het taalgebied en de indeeling der nationaliteiten. Oude en nieuwe statistieken. — De taalgrenzen en de Letsche aanspraken 253—261 III. Het verleden van het Letsche volk. — Het heidendom. — De verovering door de Duitsche ridders. ■— De Duitsche, Zweedsche en Poolsche overheerschingen. De Russische verovering. — Het hertogdom Koerland. — De Russische heerschappij. Agrarische toestanden. — De verrussing. — De Letsche omwenteling van 1905 en haar gevolgen 262—277 IV. De herleving van het Letsche volk. — De letterkundige ontwaking. — De volksschool. — De vernietiging van het Letsch onderwijs. — Het middelbaar en het hooger onderwijs. — De Letsche beweging. — De letterkundige bloeitijd. — Stoffelijke vooruitgang 277—292 V. De wereldoorlog en de opkomst van den Letschen staat. — De Duitsche inval. De verwoesting. Het Letsch verzet. ■—■ De vrede van Brest-Litovsk en de Duitsche bezetting. — De strijd tegen de bolsjevisten en tegen Bermondt-Avalov. — De vestiging van den Letlandschen staat. — Panrussisme en Alduitschers. — Agrarische hervormingen en buitenlandsche politiek. — De Latvische universiteit van Riga. — De ethnische minderheden. — Naar de eentaligheid 292—316 ZESDE HOOFDSTUK: DE ESTEN: I. Het volk en zjjn taal. — Afkomst en anthropologische kenmerken. — Volksaard. — De Estische taal 316—324 484 INHOUD II. Het Estisch staats- en taalgebied. — Staatsgrenzen. Oppervlakte en bevolking. — Taalgrenzen. Oude en nieuwe statis- ■ rieken der nationaliteiten 325 329 III» Het verleden van het Estische volk. — De Estische godsdienst. — De verovering door de Denen en de Duitsche orde. — De Hervorming en de Zweedsche overheersching. — De Russische verovering. De toestand der boeren. — Het Russisch bewind. — Het onderwijs. — Het panrussisme. — De Dorpatsche universiteit. 329—344 IV. De herleving van het Estische volk. — Duitsche belangstelling in de volkstaal. — De ontwaking der Estische letterkunde. — De tweede helft der negentiende eeuw. — Storm en drang. — Streven naar politieke macht 344 353 V. De oorlog en de wording van iden Estlandschen staat. — Streven naar zelfstandigheid. — De Russische omwenteling van 1917 en haar gevolgen. — De Duitsche bezetting. — Na den wapenstilstand. De bolsjevisten en Judenic. — De vestiging van den Estlandschen staat. — Het onderwijs in het bevrijde land. — De grondwet en de ethnische minderheden. — De agrarische hervorming. Haar antiDuitsche strekking. — Het behoud der onafhankelijkheid 352- 376 ZEVENDE HOOFDSTUK: DE FINNEN: I. Volk en taal. — Herkomst der bevolking. — Anthropologische kenmerken. De Finsche taal. — De volksaard .... 377—389 II. Staats- en taalgrenzen. — Staatsgrenzen. — Het taalgebied over de staatsgrenzen. Oost-Karelië. Het Kola-schiereiland. Ingermanland. Skandinavië. — Taalgrenzen in Finland. Oude en nieuwe statistieken. Finnen en Zweden 389—396 III. Finland's verleden. — De verovering en en het katholiek tijdvak. — Van de Hervorming tot de afscheiding van Zweden. INHOUD 485 BLZ. — De Russische overheersching. — De Russische omwenteling van 1905. Haar gevolgen in Finland 396—409 IV. De taalstrijd en de ontwikkeling der der Finsche zelfstandigheidsgedachte. — Het Zweedsche tijdvak. — Het Russische tijdvak. De ontwaking. — De ontwikkeling der Finsche nationale gedachte. — Het onderwijs. — De Hoogeschool. — De taairegeling sedert 1912 409—422 V. Finland en de oorlog. — De verhouding tot Rusland en zijn vijanden. — Finland na den val van het tsarisme 422—429 VI. Finland als onafhankelijke staat. — De losscheuring. — Het bolsjevisme. — De vestiging der republiek en de strijd om Oost-Karelië. — Het Alandsche vraagstuk. — De nieuwe taalwetten. — De overeenkomst van Warschau en de zwenking naar rechts. — Finland door eigen kuituur gerechtigd om onafhankelijk te wezen 429—451 Lijst der afbeeldingen 453 Gebruikte litteratuur 455—465 Naamregister 467—478 Overzicht van den inhoud 479—485 Verbeteringen 487 KAARTEN: 1. De rassen van Europa naar J. Deniker 2. Litauen, het Memelgebied en Midden-Litauen (Vilna). 3. Estland (Eesti) en Letland (Latvija). 4. Finland (Suomi) en het woongebied der Baltische Finnen. VERBETERINGEN Blz. 6 r. 14 v. b. staar hoofdzaak, lees hoofdoorzaak. Blz. 10 r. 31 v. b. sfaaf der, lees de Blz. 17 r. 4 v. b. lees de hy podolichocephalie van 75 tot 77.7, de mesocephalie van 77.8 tot 79.9, de hypobrachycephalie van 80 Blz. 33 lees homo mediterranaeus Blz. 43 r. 27 v. b. staat races, lees race Blz. 78 r. 22 v. o. sfaaf die niet zulk, lees die zulk Blz. 87 r. 17 v. b. sfaaf Staatsburg, lees Straatsburg Blz. 97 r. 20 v. b. staaf of actieve, lees actieve Blz. 174 r. 4 v. b. sfaaf Lietavu, lees Lietuvn. r. 20 v. b. sfaaf Kurische, lees Kurisches Blz. 194 r. 2 v. b. sfaaf handswerklieden, lees handwerkslieden Blz. 290 r. 7 v. o. sfaaf Kalmins, lees Kalnins Blz. 322 r. 11 v. b. sfaaf Fransch, lees Finsch Blz. 349 sfaaf Vanemuisce te Tarter, lees Vanemuine te Tartu Blz. 359 r. 14 v. b. sfaaf kasuïtiek, lees kasuïstiek Blz. 373 sfaaf Tarter, lees Tartu Blz. 394 r. 23 v- b. sfaaf 378, lees 395 Blz. 395 sfaaf afzonderlijke, lees gezamenlijke Blz. 419 r. 6 v. b. sfaaf Snelleman, lees Snellman. Blz. 446 r. 6 v. b. sfaaf Tulheimo, lees Tulenheimo