MEISJE 3>C MEISJE EEN BOEK VOOR MOEDERS DOOR EEN DOKTERSVROUW UIT HET ZUIDEN (M. M. STIEMENS-HOPMAN) MET EEN VOORREDE VAN IDA HEYERMANS GEÏLLUSTREERD DOOR B. MDDERIGH-BOKHORStX VAN HOLKEMA & WARENDORF / AMSTERDAM VOORWOORD. Ge hebt veel te verkondigen, Meisje, en daarom zullen velen luisteren naar hetgeen ge vertellen gaat! Het is waar, dat ge opgegroeid zijt in een omgeving, waar sommigen heimwee naar zullen krijgen, zonder ze ooit te leeren kennen. Niet, omdat ge een eenige dochter zijt en de liefde uwer ouders slechts met een jongeren broer te deelen hadt Daardoor hebt ge de sfeer niet leeren kennen van het groote gezin, waarin allen allen opvoeden en zich naar elkaar schikken. Maar ge zijt groot geworden in een kring, waarin ge omringd kondt worden door dat alles, wat de oeconomiseh sterken kunnen geven aan de kinderen, die zij teeder liefhebben. En uw jeugd ging voorbij in een dorp in een mooie streek. Daardoor zijn uw kinderindrukken anders, zoo heel anders geweest dan in de groote stad, waar huizen en straten en steenen zijn - 5 - en de weelde van het vrije buiten ver, soms héél ver is. Doch het is niet de oeconomisch gunstige omgeving met haar wijden horizon en uitzicht op het hemelgewelf, haar bloemenschat, haar dierenwereld, haar natuurindrukken in alle jaargetijden alleen, die de bekoring geeft aan uw levensverhaal en heimwee doet knagen in ons stedelingen, die zien hoeveel stadskinderen ontberen. Over uw jeugd hebben echter opvoeders gewaakt, die wisten, dat kindergeluk niet enkel af hankelijk is van stoffelijke genietingen. Zij hebben u doen smaken de vreugde van het kleine, den eenvoudigen huiselijken feestdag, het genot van de wetenschap, dat het koninkrijk Gods in ons is, als wij met oogen door het leven gaan, open voor alle schoonheid en harten, ontvankelijk voor alle blijheid. Omdat ge in den opgang van uw leven beschenen werdt door de zon van het gelukkige gezin, zijn de demonen van zonden en verzoeking in uw nabijheid wel gekomen — hoe kan het anders! — maar ge hadt kracht in u zelve en steun van wie over u waakten, om die monsters te verslaan. Daarom hoefde kindervergrijp in u niet durende wroeging na te laten; later kondt ge evenmin bedrog plegen en zonder schaamte tegenover uzelve zijt ge de moeielijke jaren doorgegaan, ook, omdat in u belangstelling was - 6 - gewekt voor de wereld om u en ge den arbeid hebt leeren beschouwen als een kostelijken vriend. Op al de vragen, die een kind zich stelt, hebt ge als alle kinderen het antwoord gewild. De liefde en wijsheid van uw omgeving hebben echter het martelende eraan ontnomen, zonder ooit in uw gedachten het vroegrijpe of de zucht tot zelfontleding, die zich vermeit in het uiteenrafelen van gevoelens, aan te kweeken. Ook gij stondt tegenover het mysterie van de geboorte, de schepping, den dood en wie u Uef hadden, hebben u niet angstig het zwijgen opgelegd of u meer gezegd dan zij zelf als waarheid voelden, fijn en teeder antwoordden zij u, of bekenden, dat zij zeiven niet Wisten. Zij hebben echter ook in u het meisje, de vrouwelijke vrouw geëerbiedigd, haar, die later het moederschap als heilige taak zou te aanvaarden hebben. Uw opvoeders hebben niet alleen liefde voor het schoone van omgeving in u gewekt, van harmonie der kleuren, van kleeding, van het gansche uiterlijk. - Zij hebben al vroeg in u het verlangen opgeroepen om anderen te mogen dienen. Zij leerden u handig en practisch te zijn, gul te wezen met uw daden van hulp voor anderen; uw moeder bracht u in haar eigen sfeer, waarin zij de moeder was, de zorgende. En toch wisten de leiders van uw jeugd, dat ook - 7 - gij niet gelukkig zoudt kunnen zijn, indien ge niet tot oeconomische onafhankelijkheid werdt opgevoed. Zij zochten voor u de beste scholen, zij lieten u studeeren naar uw keuze en aanleg, maar zij vergaten geen oogenblik, dat elk meisje de moeder der toekomst is. Zoo werd uw opvoeding iets van schoone harmonie; ge kondt èn uw taak van dokter op u nemen, èn later gereed zijn voor die andere, welke die van de moeder-gezinshoofd is. : * Zij, die u waarnamen, begrepen, dat er iets in het zieleleven van het meisje is, wat geëerbiedigd moet worden. Zij volgden u in den bouw van uw droomhuisje, waarin uw vrouwelijke ziel zich uitte. Het was de reflex van uw denken en al uw idealen. Het groeide met u. Het was de droom van het kind, het meisje, de studente, die altijd een omgeving om zich schiep, waarvan zij de bezielende kracht was: gedachten- en gevoelsspiegeling van elk meisje in het reinst en diepst van haar innerlijk. Om de liefde, in de wijdste beteekenis, Meisje, cirkelde uw bestaan. Uw omgeving was er van doordrenkt; ze gaf uw moeder de kracht om u, toen de dood na ernstige ziekte maande, u, als het zoo had moeten zijn, af te staan in vrome berusting. Die liefde deed u later blijven in de groote stad, toen toch in uw eigen schoone dorp en vredige ouderlijk huis de kerstboom straalde, om van uw - ö — eigen innerlijken rijkdom te geven aan hen, die ontbeerden. Die liefde kwam tot u, toen ge, vrij en onafhankelijk, rein in denken en ervaring, uw hand legde in die van den man uwer keuze. Meisje, met uw schat van lieflijke herinneringen, met uw ziel, van wijze teederheid doorwarmd, gij, die ernstige studie hebt verricht en gevormd zijt tot het hoogste moederschap, vertel aan talloos velen wat gij te boodschappen hebt. Gij zijt de moeder der toekomst, gij kunt begrijpend liefhebben, de hoedster van uw eigen huis zijn, en die van het groote gezin, dat de maatschappij zal en moet worden. In uw handen ligt de toekomst! Meisje, uw lieflijk levensverhaal is van groote beteekenis. * IDA HEIJERMANS - 9 - EEN PAAR REGELS VOORAF In November 1922 kreeg ik van de uitgevers het verzoek, Pampille's „Comment élever nos Filles" voor Nederland te bewerken. Het boekje trok mij in vele opzichten bijzonder aan. Toch zag ik, met mijn Hollandschen geest, geen kans een gelukkige uitkomst te bereiken met dit voor alles Fransche werk. Ik besloot toen tot het schrijven van „Meisje". Het is misschien niet overbodig er hier even op te wijzen, dat mijn boek niet meer presteeren wil, dan hier en daar heel even richting geven aan den weg der opvoeding. In de samengestelde maatschappij van heden kan het zijn nut hebben, op bescheiden wijze aan te toonen, wat Eenvoud, Zon en Liefde in het kinderleven vermogjn uit te werken. Ofschoon op enkele plaatsen het resultaat der opvoeding van mijn eigen kind gegeven is, moet ik, - 11 - het gevaar vreezend, voor betweter gehouden te worden, tot slot hier neerschrijven, dat mijn pogen het Ideaal, niet de Werkelijkheid betreft. Limburg, 1923. M. M. ST.-H. - 12 - WIEGEKIND „Het eene jaar een misje, geeft het volgend jaar een wisje," zei de dorpsvroedvrouw, toen ze mij na mijn groote teleurstelling bezocht Het klonk niet fijn. niet beschaafd, en leek niets op wat alle anderen tegen me gezegd hadden, maar er zat troost en hoop in haar uitspraak. Een jaar later wordt Meisje geboren; alle lichten in huis zijn ontstoken. „Vreugdevuren", zegt de Zuster. In de kamer hangt een zoete geur van kinderzeep en er is een zacht geplens van sponzen in veel water. Het kleine wezentje wordt in mijn armen gelegd, ik zie het wijze gezichtje, de ernstige oogen, de handen als sterretjes. Nu, na zooveel jaren, weet ik nog juist de gewaarwording van dat oogenblik, de heilige ontroering, in mij gewekt Dit is dus ons Kind, Leven van ons Leven. - 13 - God, ik dank U, wat is het alles onzegbaar goed. Ik val in slaap en als ik wakker word, schijnt flauw herfstlicht naar binnen door de half gesloten gordijnen. Ik ben alleen met de wieg, waarin kindje slaapt, dicht bij mijn bed geschoven. Voorzichtig richt ik mij op en bekijk het fijne kopje. Wat gelukkig, dat het een meisje is, denk ik, wat zal ze een heerlijke „oudste" wezen, en wat zal ik haar goed kunnen begrijpen, haar heele ontwikkeling door. Ik geloof niet, dat Vader teleurgesteld is, omdat het geen stamhouder werd, en hij wat langer op een rechterhand bij zijn zwaar werk wachten moet Een verstandig meisje is immers even goed. En Meisje ziet er zoo menschelijk uit alsof ze al dagen op de wereld heeft rondgekeken. Nee, 't is heusch in orde zoo! Tegen den avond legt Zuster kindje aan mijn borst. Zij begint dadelijk te drinken onder kleine, driftige beweginkjes van haar hoofd. Een vastberaden, klein ding! De sterrehandjes gaan op en neer. Meisje werkt door, tot zij verzadigd is. Vader ziet het aan en streelt het glanzend kopje: „Hieraus seht: zu jeder Frist, Madchen ein Charakter ist", - 14 - zegt hij en reikt met een gelukkig gezicht zijn kleine, nieuw verworven schat aan de Zuster over. Meisje wordt verstandig opgevoed. Zuster leert me, haar op een matras helpen, haar kleertjes zijn volgens de meest hygiënische en praktische modellen gemaakt, de kamer is goed geventileerd, juist voldoende verwarmd, het licht gedempt Ik neem haar niet te veel in handen, het is niet de bedoeling, dat zij maar dadelijk de hoofdrol spelen zal en met onbeperkte macht regeeren, zij zal heel, heel veel liefde ontvangen, maar ze is nog maar een klein wezentje en moet zich voegen naar de gewoonten van het leven in ons over-drukke doktershuis. 's Nachts, als iedereen en alles rust en kindje vraagt om mijn borst is het een heerlijkheid, alleen met haar wakker te wezen en het warme lijfje tegen mij aan te voelen. De maanverlichte takken van de jonge eschdoorn zwiepen voorbij het raam, alsof ze naar binnen willen kijken, maar verder ben ik alleen met mijn geluk, dat te groot is, om uit te spreken. Kindje heeft het goed, de dingen, die zij noodig heeft, krijgt ze alle, dus is zij tevreden en gezond. Ze huilt niet ieder oogenblik van den dag, omdat zij verwend is. Zij mag schreien, als het haar tijd is honger te hebben, of als haar broekje om verandering vraagt, maar dan wordt zij - 15 - goed geholpen en is de zaak weer in orde. Het is soms verleidelijk, als ze wakker ligt, haar uit de wieg te nemen, maar ik weet de gevolgen en overwin me zelf. Nadat zij gedronken heeft, houd ik haar wel eens even rustig op mijn schoot. (Zuster zou haar hoofd schudden, maar zij deelt immers al lang weer haar wijze lessen bij een andere Moeder uit!) Ik moet kindje overdag toch ook eens dicht bij me hebben, om alles van dat kleine wonder in mij op te nemen. Meisje's ontwikkeling is voorspoedig. Zij werd geboren uit een paar gezonde ouders en staat aan geen schadelijke invloeden bloot Met zes en een halve week, als ik haar 's morgens gepoedeld heb, moet ik er al voor zorgen, dat zij niet van de tafel duikelt Haar bad is haar lust en haar leven. Zoodra de spons op hoofd en borst en buikje neerdaalt uit ze behaaglijke geluidjes en rekt zich tevreden. Ze bibbert soms wel een beetje, en doet of het lauwwarme water minstens vriespunt heeft bereikt, maar prettig vindt ze het toch. Zij krijgt een onberispelijk toilet mondje, neus, ooren, de kleine nagels van handen en voetjes worden in de puntjes verzorgd en ik eindig met een zachten borstel de spaarzame gouden haartjes „tegen den draad in" te bewerken, op hoop van zegen, dat er krullen van groeien zullen. Een beetje ijdel is iedere Moeder ten slotte toch. - 16 - Na een overvloedigen, natuurlijken maaltijd, gaat kindje droomen in haar ruime wieg. Ze is aan Moeder's borst al haast in slaap gevallen. Heel voorzichtig draag ik mijn Godsgeschenk naar het veilige hoekje, waar geen hard geluid, noch schel zonlicht storen zal. In Meisje's dagen wisselen slapen, drinken, wakker liggen, elkaar af. Een schat van liefde en belangstelling omringt haar. - Langzaam begint het licht te schemeren, lachjes worden uitgedeeld, handjes beginnen te grijpen, oogen volgen, 't kopje richt zich op - het bewustzijn ontwaakt. Nu is het oogenblik daar, dat Vader toestemming geeft, het nieuwe Leven in de huiskamer te begroeten. Mijn trouwe hulp-in-huis straalt! Zij heeft het nooit kunnen verkroppen, dat kindje alleen boven blijven moest en heeft er heel wat over in zich zelf gemopperd. Als de tafel is afgenomen, en de kamer van etensluchtjes bevrijd, haal ik Meisje in een wollen deken naar beneden, spreid haar matras uit en leg er haar op. Nu heeft ze volop ruimte haar levendige armen en beenen de gymnastische oefeningen te laten verrichten, die de Natuur haar ingeeft. Nu mag zij eens een uur hoofdpersoon zijn. Vader is klaar met zijn werk voor vandaag, ik heb hem geholpen, wat ik maar kon, de tijd is aan Kindje! Zij kent ons, lacht 2 - 17 - tegen ons met grappige mondjestrekkerij en groote, groote oogen. Meisje is in den laten herfst geboren en moet den heelen, langen winter wachten op onverdeelde buitenlucht. Wel ligt ze in verwarmde kamers met open ramen, maar de overgang naar den tuin zou toch te groot zijn. In Februari komt de eerste lentedag. De witte wagen, waarin Meisje rijden zal, is gekocht en staat al lang te wachten. Maar de eerste maal gaat ze in mijn armen het zonlicht tegemoet. Klein, stevig meisje, wat zal je nou groeien en hoe innig zullen we samen in de vrije uren het voorjaar genieten. Ik wikkel je in je witte cape en draag je de serre door naar de bloeiende crocussen beneden aan het grastalud. Knipper je tegen het licht, mijn wijfje? Ik zal je mantel wat in de hoogte plooien, zoo! Wat, ga je slapen, is hij je te machtig, die blauwe hemel, die wijde lucht? Stil op mijn teenen breng ik je zoo naar je wiegje terug. Slaap maar, mijn kindeke, morgen komt er weer een dag met zon misschien. De Mei is voorbij, Meisje en ik hebben „hem gehouden" tusschen bloeiende brem en genistastruiken dicht naast elkaar, zij op een zacht kussen voor de prikkels in haar halsje! In den tuin zit Kindje bij de margrieten in een Bra- - 18 - bantschen kinderstoel of rijdt kaars-rechtop in een genoeglijken colli-wagen, met boerebont bekleed. In het voorbijtrekken plukt zij grassprietjes en bekijkt ze nauwkeurig. Overal waar we gaan, is een groot, ruigharig beest bij ons. Van Meisje's eersten levensdag heeft hij de controle op zich genomen. Met scheeven kop is Spits voor het bloote geschiedenisje op Zuster's schoot komen staan en heeft vandaar naar mij gekeken met een schat van uitdrukking in zijn mooie hondenoogen. Ja, Spits, dat is het kleine vrouwtje, waar jij over waken moet, begrepen? En Spits heeft goed verstaan. Zoo lang hij leeft, is Meisje veilig. De zomer groeit en iederen dag leert ons kind nieuwe dingen. Zij draagt nu echte meisjeskleeren, leuke Klokhuis-schortjes, met kruissteek bewerkt, zij is bruin gebrand van de zon en heeft bloote pootjes en een bloote bol. Zij is hetzelfde vastberaden menschenkind van den eersten levensavond. Wat ze doet, doet zij grondig. Als ze negen maanden is, brengt Vader een torenkubus uit de stad mee. Meisje beziet de vierkanten van alle zijden en begint ze naast elkaar te zetten op het groote blad van haar stoel. Zij speelt of werkt anderhalf urnrustig door, past en mee£ en is aan 't eind zoo ver, dat zij de beplakte houten dingen op twee manieren in - 19 - en uit elkander schuift Ga maar zoo door, klein liefke! Meisje is voor 't eerst jarig, koningin voor één dag in huis. Om haar linkerarm is een rose lint gebonden. En Moeder bakte een colombijnen taart, waarop één brandend kaarsje. Spits draaft door huis met een feestelijken strik. Er komt bezoek, de post brengt een paar pakjes en vroolijke kinderkaarten. Een oud-oom, die verleden jaar op een achterneefje rekende, stuurt een grijs-lakensche ezel met rood dek en leeren leidsels. Zoo iets moois heeft Meisje nog nooit onder haar bruine oogen gehad. Dat stuk speelgoed wordt de glorie van haar jeugd. Later gaat het over in de handen van onzen kleinen jongen, maar nu Meisje volwassen is, heelemaal groot met vlechten om haar hoofd gewonden, staat „Ia" weer op de bovenste plank van haar kast in de eigen kamer als herinnering aan een gouden kindertijd. - 20 - 1 OP TWEE STEVIGE BEENTJES IN EIGEN DOMEIN De kinderkamer, zou ze niet de heerlijkste plek in huis wezen op den erker in Vader's study na? Aan de wanden warm-grijs behang, waar boven een Walter Cranerand, voor de breede ramen vroolijke cretonne gordijnen, in de lage vensterbanken gezellige kussens en een rijtje uitloopende bollen in den winter, bloeiende geraniums in den zomer. De gebeitste meubels zijn op Meisje's grootte berekend, zoodat ze er zonder moeite mee kan omgaan, en de dingen als kom, kan en emmertje hanteeren kan,- de deurknop is op haar hoogte aangebracht Aan den muur hanf en de Konijnen en Apen-litho's van Hoytema uit Moeder's meisjeskamer, en Roodkapje van Willebeek le Mair. Moeder's kousenmand en stoel staan dicht bij Meisje's %uel, - 21 - waarachter een laag boekenkastje met fleurige pulletjes erop. Er is niets kostbaars in de kamer op Meisje na, maar alle kleuren zijn met zorg gekozen, de lijnen rustig en goed. Meisje heeft een Bep Ameszpop in een door Vader getimmerd ledikantje en de boekenkast bevat een kleine bibliotheek van uitgelezen prenteboeken. Het eerste, onverscheurbare Liberty-boekje is al weggelegd, voor wie volgen mochten, bij de babykleertjes, waar Meisje uitgroeide. Nu leeft ze bij Beatrix Potter's dierengeschiedenissen; Peter, Benjamin Bunny, Kwakkel-waggeleend en het ondeugende eekhoorntje zijn haar intieme vrienden. Nelly Bodenheim in Handje-plak geeft steeds nieuwe vreugde. En dan zijn er Rie Cramer's Lente, Zomer, Herfst en Winter, die in 't bijzonder Meisje's voortdurende belangstelling gaande houden. 's Morgens, in het innig kwartier, als Meisje uit haar witte bedje in Moeder's ledikant overstapt, moeten we alles zachtjes repeteeren. Vader mag niet gestoord, hij moet zoo dikwijls de koude nachtlucht in en heeft den slaap gerust wel noodig. Kindje vergist zich nooit, Moeder nog wel eens een keer. „Is niet zoo, Mammie, Meisje zal opzeggen!" Ik voel mij beschaamd over mijn onoplettendheid. - 22 - „Orge-man, orge-man, Hier is een cent van mij, Die kreeg ik van mijn Vadertje En is U nou niet bij? Wat speewt U prachtig, orge-man Toe speew nog eens dat wijsje Dan za'w U zien, hoe ik dansen kan Met keine Poppe-ijsje!" Nog klinken ze in mijn hoofd, die gedichtjes en de roerende intonatie van ons warm voelend kindeke. Meisje heeft het heel druk. Qver haar schortje hangt aan een gekleurde band een kleine schaar met stompe punten. En op haar tafel ligt een boek van heel bijzonder maaksel. Op de eerste bladzij heeft Vader niet zonder trots met groote letters geschreven: „Toen Meisje nog geen drie was, begon zij te knippen." Dan volgt als eerste plaat een kindje in bed, reclame van een ledikantenfabriek in „Buiten", product van Meisje's knipkunst Het is gebrekkig nog, met hier een knip te veel, en daar een te weinig. Maar de volgende bladzij toont al vooruitgang en zoo verder. Vogels, bloemen, speelgoed, werktuigen, huishoudelijke artikelen, alles heeft zijn afdeeling en ieder blad haar geschiedenis. Die rozen knipte Meisje buiten op 't gras- - 23 - veld, toen tante Wil met haar jongens bij ons logeerde en de cadeautjes uit den Liberty-catalogus op den vooravond van Vader's verjaardag. Verder zijn we sterk in 't kralenrijgen op ijzerdraad. Meisje maakt er ladders, vlaggen en stoeltjes van. Als we op reis gaan, (dat gebeurt niet dikwijls, want kleine meisjes gedijen het best in eigen sfeer) hebben we in den trein volop werk. Als oudere menschen angstig naar binnen kijken: „Een klein kind in de coupé", dan lach ik en zeg: „Komt U maar gerust, U zult geen last van ons hebben." Er is buiten zooveel te zien en te vertellen, van die huizen met rookende schoorsteenen, van de koeien in de wei en de appels aan de boomen. Hebben we geen hoekplaatsje bemachtigd, dan komt Tom Duim en Hunca Munca uit het groene boekje kijken of neemt Meisje de kralendoos uit haar zak en begint een ketting „voor Oma" te rijgen in twee contrasteerende kleuren. Thuis hebben we verder Meisje's naaigerij. Kleine, bonte lapjes worden met groote steken bewerkt, maar het wordt toch altijd iets bruikbaars, althans, het heeft de intentie, het te worden. En Moeder komt de fantasie van haar kind graag een beetje te hulp. Meisje's hoofdeigenschap is zelfstandigheid. „Itte zal wel doen", klinkt het den heelen dag in haar gebroken taaltje, - 24 - dat we toch, terwille van de toekomst, zorgvuldig trachten aan te zuiveren. De moeilijke baantjes neemt Itte zelf op zich. Gelukkig hebben we een heel verstandige Grootmoeder, die evenmin als wij, ongerust wordt als Meisje met een paar boeken onder haar reuze-armen alleen de hooge trap komt afgewandeld. Aan tafel gedraagt Meisje zich heel netjes. Even voor het eten, als Vader met blij ongeduld van „zieke menschen beter maken" verwacht wordt, gaat de vroolijke speeljurk met broekje van dezelfde stof uit en wordt vervangen door een lichtblauwe overall met wit blousje, waarop bloemetjes door Moeder „gezaaid1' zijn met zijden draadjes en een dunne naald. Op Meisje's servet zwemmen eenden en kakelen kippen. Zij eet correct met lepel en schuivertje en ze vindt 't wat erg als dat jongetje van den overkant op visite komt en met zijn soep morst „Sordig, Mammie." Na het eten zit Meisje op Vader's knie en luistert tot beddegaans-tijd naar Moeder's liedjes op de piano. Zachtjes neuriet ze mee van Anneliesje, die gejokt heeft, van de kinderen, die zonder hoed en zonder jasje in het groene grasje loopen, en van nog een heeleboel meer. Meisje is hulpvaardig. Zij sleept pantoffels aan voor - 25 - armen „Pappie-Dokter," die zoo moe en koud is, brengt leege kopjes naar Anneke in de keuken en gaat met een boodschappenmand naar meneer-kruidenier op den hoek, haar groote vriend, die haar op de toonbank tilt en met de koperen gewichten laat spelen tot belooning. En innig dat het lieve ding is! Ze legt haar hand zoo vertroostend op je hoofd, als 't pijn doet, zij draagt bankjes aan voor moede voeten en ze wil altijd alle moeilijke knoopen van Moeder's japon los en vast maken. Ze voelt dadelijk, als je stil bent of zorgen hebt, legt haar pootje in je groote menschenhand en brengt je naar den tuin bij de bloemen en de zon. Een gezegende schat is Meisje! Een enkele maal is Meisje stout Er zijn tulpen gezet op het groote perk naast het huis en zij weet heel goed, dat de kippen nu niet meer los mogen loopen, maar tevreden moeten zijn met hun ruimen loop. Ze vindt 't altijd heerlijk, het hok open te zetten en de dieren op hun hooge pooten in onnoemelijke haast naar de keukendeur te zien rennen op zoek naar kippebeetjes. Meisje stoort zich niet aan tulpen en vaderlijke vermaning, ontsluit in een onbewaakt oogenblik de gevangenpoort. Gevolg: bloembed omgewoeld, Vader boos, Moeder bedroefd. - 26 - Het pluimvee wordt met een handje mais naar hun privaat grondbezit gelokt, en Meisje krijgt een ernstige berisping. Ze kijkt treurig, loopt langzaam naar de ren achter in den tuin met haar handjes op den rug, legt haar hoofd schuldbewust tegen 't gaas en zegt tweemaal hetzelfde woord „kippen!! kippen!!" Er ligt een wereld van ongeluk en verwijt in. O, kleine Schat, hoe verleidelijk je in mijn armen te nemen en dadelijk weg te kussen je verdriet, maar je moet immers weten, dat je niet altijd doen kunt, wat je prettig vindt! Je moet immers een verstandig meisje worden, dat denkt, voor zij doet. - 27 - VAN DEN KLEINEN JONGEN EN SPROOKJES Broertje zal geboren worden uit Moeder, dat staat vast. Meisje vindt het een heerlijke gedachte en zij is haar genoeg. Met bijzonderheden houdt zij zich niet bezig, dus vraagt zij niet verder nog. Grijs, de poés, heeft laatst kleintjes gekregen, waar Meisje bij was. Grijs bracht later de ukjes bij Moeder op schoot en Meisje heeft van zachte, oude lappen een bed voor hen mogen maken. Zoo ongeveer zal 't met Broertje ook wel gaan. De wieg, waarin Meisje vroeger sliep, is door Moeder nieuw bekleed met Larensche gordijnen, de luiermand is voorzien van alles, wat zoo'n klein kindje noodig heeft. Met ieder ding heeft Meisje mogen helpen als een Moedertje in den dop. Zij is er handiger en zorgzamer door geworden. Alle dingen, die Moeder haar er bij geleerd heeft, komen - 28 - Meisje's poppehuishouding op de kinderkamer ten goede. Weer zijn de vreugdevuren ontstoken! Het is een vroege wintermorgen, buiten bestralen de lichten een dunne laag sneeuw. Voor het eerst van haar leven heeft Meisje op de groote logeerkamer geslapen bij Anneke in een reuze-bed met zulke mooie dekens! Anneke heeft haar al geroepen, toen 't nog nacht leek, ze is vlug gewasschen en heeft de crème wollen Zondagsche jurk aangekregen, Oma's feestjurk nog wel. En nu komt Vader binnen met een stralend gezicht Hij en Meisje stappen samen naar de slaapkamer, waar op het groote ledikant een klein, naakt kereltje ligt,.Moet dat jongetje geen jasje aan hebben?" informeert Meisje dadelijk bij Moeder, die ligt te kijken, hoe haar kind het Wonder in zich verwerken zaL Er komt zoo'n zachte glans over Meisje's kopje; zij heeft een nieuwe phase in haar leven betreden, haar zorg voor iets heel kostbaars is ontwaakt Meisje loopt naar de luiermand en mag Zuster alles aangeven, wat voor het nieuwe menschenkind „Broertje" bestemd is. Dan krijgt Moeder een heel zachte zoen vol beteekenis en op haar teenen met een ernstig gezichtje loopt ze de kamer uit Beneden wacht Anneke haar met een schotel beschui- - 29 - ten, vol stekelige jongensmuisjes en Spits is „in 't licht' blauw" vandaag. Dat lieve, lieve Broertje! Als Moeder weer is uitgerust van het dikke jongetje, dat zoo'n lawaai kan maken en weer door huis loopt en werkt, breekt een heerlijke tijd voor Meisje aan. Moeder en zij hebben zooveel te doen en zijn meer dan ooit samen. Moeder heeft haar geleerd, erg netjes te zijn op kleeren en speelgoed en ze kent nu al zooveel! Het is een lust, haar Broertje's garderobe te zien opvouwen en zijn wagen of bedje op te maken. Maar ze blijft toch ook het kleine meisje, dat zalig spelen kan en door den tuin ravotten met Spits als een echte wildebras.... Wanneer de kleine jongen zijn avondbeurt heeft gehad en Meisje aan haar nachtpon toe is, zet ze haar stoel tegenover die van Moeder, die nog even bezig is, hier een knoop aan te naaien en daar een bandje door te rijgen, om morgenochtend vroeg klaar te wezen en dan komt 't gelukkigst oogenblik van den heelen dag. „Vanavond, Vliermoedertje, als 't U blieft" Ik weet dat Meisje aan Broertje denkt, die pas verkouden is geweest, wel niet door natte voeten, maar dat komt later toch, als hij ouder wordt en een echte schooljongen! We houden allebei evenveel van sprookjes. Moeder deelt - 30 - niet de meening van menschen, die alleen ware geschiedenissen aan kinderen verteld willen hebben; zij denkt er heel anders over. Wat is waar, wat niet waar en is de heele wereld dan niet dikwijls een sprookje gelijk? De kunstenaar, die de kleine, bloeiende grashalm tegen 't zonlicht houdt en er klinkklaar goud in ziet, is even dicht bij de waarheid als de boer, die de halm met de anderen afsnijdt als voer voor zijn dieren. En wat zal het kind den levensweg meer vergemakkelijken dan de verbeelding, die duister in licht, koude in warmte omtooveren kan. Als dezen zomer onze vlierstruik bij de witte bank bloeien gaat, zal Meisje het vriendelijk, oud vrouwtje zien zitten met het kleed aan, waarop de groote, witte bloemen geweven zijn en iedere vlierboom zal in haar verder leven bijzondere waarde krijgen. Er zullen later misschien moeilijke dagen komen, als Meisje in het volle werkleven staat Dan zal zij soms door dompige, grauwe straten gaan, wat moedeloos en niet opgewassen tegen het contrast met thuis. Op eenmaal zou het kunnen, dat dan een fragment aan een der huizen het omtooverde in „het Oude Huis," dat driehonderd jaren telde, en waarin de tinnen soldaat zijn plicht vervullen moest bij een eenzamen man. Dan zal Meisje de weg korter schijnen, het leven lichter. - 31 - Vertellen, 't is een moeilijke, maar heerlijke kunst. Het begint met korte babbeltjes, als de kinderen nauwelijks een jaar oud zijn en klimt op tot lange, ingewikkelde vervolgverhalen in H. B. S.- en Gymnasium-tijd. 's Avonds, voor Moeder slapen gaat, vertelt ze zich zelf altijd de geschiedenis voor den volgenden dag, opdat zij goed en af wezen zal, begrijpelijk in alle opzichten, steeds iets meer gevend dan de werkelijkheid. Er moet zoo verteld worden, dat 't kind telkens weer de oude geschiedenis hooren wil, tot het er een mee geworden is en 't verhaal tot zijn grootste schatten behoort. Door alles moet zon stralen! Zon, grootste factor in het kinderleven, be&chermheilige van alle deugden, vijandin van het booze. In een zonnig leven worden de dorste plichten, de saaiste bezigheden tot iets goeds, krijgen de kleinste dingen waarde. „Moeder maakt van alles een sprookje", is dat niet het beste, wat een kind tegen je zeggen kan? Maar 't moeten sprookjes wezen van goeden inhoud, geen „domme bedenksels". „Broertje is geboren uit Moeder". Als Meisje straks verder vragen gaat, zal zij het mooiste sprookje van haar leven hooren en 't zal toch waarheid wezen! Toen Vader en Moeder elkaar gevonden hadden, besloten zij samen het leven door te gaan, hard te werken - 32 - en elkaar zoo lief te hebben, dat ze alle moeilijkheden en zorgen overwinnen konden. Zij bouwden een huis, maakten 't zoo warm, dat geen vogel 't hun verbeteren kon en zoo gezellig, dat alles er hun veel mooier leek dan ergens anders. Toch was alles er heel, heel eenvoudig. Zij hadden altijd over een kindje gedacht en gesproken, een kindje, dat komen zou, als het huis klaar was en alles voor de ontvangst van zoo'n grooten schat gereed. Nu is 't in de wereld zoo ingericht, dat, als menschen zooveel van elkaar houden en altijd bij elkaar zijn, man en vrouw, er werkelijk een kindje uit hen geboren kan worden. In Vader en mij is de wil geweest, jou 't leven te geven, Meisje. Voor 't oogenblik weet je nu genoeg. Als je te vragen hebt, kan Vader en Moeder het je allemaal vertellen. Maar, 't is zoo mooi en zoo heerlijk, dat je er alleen met Vader en Moeder over spreken kunt, dat moet je nooit vergeten. Nu heb je een geheim te bewaren, niet zoo'n geheimpje van de eerste aardbei of Pappie's verjaardag, maar een echt geheim van jouw en ons. Sommige Moeders zeggen, dat hun kinderen door Langbeen Ooievaar gebracht worden, of groeien uit kooien op *t veld. Dat zijn wel grappige vertelsels, maar 't echte verhaal is veel mooier. Jij bent in Moeder gegroeid uit . liefde en toen je heelemaal klaar was, zooals de kleine 3 - 33 - poesjes van Grauw, mocht je uit ,je donker hoekje' komen; maar jij hadt dadelijk twee open oogen, om in de wereld rond te kijken, hoor! Dat heb je bij broertje kunnen zien, toen hij daar zoo rosé en rond op 't bed te spartelen lag. Meisje zal voor de eerste tijden meer dan bevredigd zijn; later zijn er de bloemen en vogels en dieren, om mij te helpen bij de uitlegging van de procreatie, zoover wij haar zelve kennen. Maar nu zullen andere vragen komen en ik bereid me voor, ze zoo klaar mogelijk onder de oogen te zien. Als Meisje slaapt met haar rustig, blank gezichtje naar mij toegekeerd, blijf ik nog even bij haar bedje staan. Nietzsche heeft het 't schoonst van allen gezegd, later zal Meisje zich met zijn uitspraak het best kunnen vereenigen. „Ehe, so heisse ich den Willen zu Zweien, das Eine zu schaffen, was mehr ist als die es schufen. Ehrfurcht vor einander, nenne ich Ehe als vor den Wollenden eines solchen Willens!" - 34 - NIEUW WETEN Het is Juni Vader is na het spreekuur dadelijk weggeroepen; Broertje slaapt in den wagen bij de perzikboomen. Ik heb de vele morgenbezigheden in huis vlug afgemaakt, de zon riep, en nu knip ik de uitgebloeide rozen af. Meisje volgt me met een ronde mand, om stelen en blaadjes op te vangen. Zij ziet er nadenkend uit vanmorgen, er broeit iets achter de mooie, groote kinderoogen. „Wie maakt de rozen, Moeder?" „Dat doet God, Meisje." Sinds maanden heb ik op een analoge vraag gewacht. Vader en ik overlegden samen, en zijn tot overeenstemming gekomen, dat Meisje een concreet antwoord hebben moet; zweven zou voor kinderhersens een te zware opgave zijn. „Wie is God, Moeder?" - 35 - „De groote Schepper, Meisje. Hij is het, Die alles maakte, wat om ons heen en ons zelf is, de hoornen, de vogels, de bloemen, jou en Spits en Broertje." „Wat lief, Moeder, kan ik God bedanken. Waar woont God?" „Overal, Meisje, maar de hemel is vandaag zoo heerlijk diep en de wolken gaan zoo zachtjes voorbij. Zullen we zeggen, dat God daarboven achter die blauwe lucht woont?" Den heelen verderen dag is Meisje's hoofd van God vervuld. „Ik zal je zooveel mooie verhalen over God vertellen, er zijn er zooveel, dat, als ik vanavond begin, ik nog niet klaar zijn zal, als je heelemaal groot bent. En er zijn heel veel mooie boeken, die me daarbij helpen zullen." 's Avonds neem ik den kinderbijbel van Pontoppidan uit mijn kast en geef hem een vaste plaats op Meisje's tafel. Zij vraagt mij weer, of zij God nu bedanken mag; ik kan de verzoeking niet weerstaan, en leer haar mijn kindergebed uit mijn eigen kleine-meisjestijd: „Lieve Vader, Die daarboven In den hoogen hemel woont, O, ik moet U dankbaar loven Voor al het Goede, aan mij betoond. - 36 - God, ik bid U, zie ook weder, Dezen nacht mij vriendlijk aan, Dan leg ik gerust mij neder, Om gezond weer op te staan." Amen. Er zijn mooiere kindergebeden gedicht, betere ook, maar dit is met mij mede gegroeid, vele jaren. Vader zegt, dat God voor mij eigenlijk nog altijd de Groote, Wijze, Oude Man met witten baard is en ik mijn kindergeloof wel altijd bewaren zal. In ieder geval, dat oude kindergebedje heeft mij in moeilijke uren altijd dichter tot het Goede gebracht. Meisje bevredigt het vanavond ook. In innige houding ligf zij aan mijn schoot geknield, haar handjes heb ik gevouwen, maar de oogen zijn wijd geopend en kijken den avondhemel in, als om te zien, of God niet even zich vertoonen zal aan het kleine meisje daar beneden. Langzaam, bij kleine beetjes zullen wij Meisje op eenvoudige wijze het beste uit alle godsdiensten geven. In geen geval zal zij zonder meer een reproductie worden, zij zal leeren doordenken, tot ze voor zich zelf tot klaarheid gekomen is. Haar helder hoofdje zal alles grondig verwerken in den loop der jaren. De tijden groeien en wij met hen. Het Goddelijke is - 37 - eeuwig, maar de godsdienst-inhoud en -vormen van voor duizenden jaren passen niet meer aan het heden, vragen uitteraard om herziening. Het gaat om de bewustwording der menschen, niet langer zullen zij blindelings volgen, wat vorige geslachten hun leerden, uit zich zelf zullen zij komen tot God en Zijn Liefde en Oneindigheid leeren verstaan. Het beste, wat gedacht en geschreven werd, moeten we onze kinderen geven, zoo klaar en duidelijk mogelijk, door ons ouderen ingeleid, maar het oordeel, de conclusies zijn aan hen zeil Van Meisje's eerste bewustwording is zij omringd door onze Liefde, die niet alleen haar zelf betreft, maar al wat leeft; zij heeft een warm, gevoelig hartje en haar eigen Liefde wordt, nu zij God kent, steeds grooter. „Iedereen, en alles behoort God, Meisje!"— Zij houdt gesprekken met de kleinste wezentjes. Over den serre-vloer beweegt zich een Lieveheershaantje, het verkeer is er druk en 't kleine, bruinroode schild loopt gevaar vertrapt te worden. „Kindje van God, ik zal je op de bloemen in Vader's kamer zetten, daar heb je 't goed." De groote dieren worden met toewijding verzorgd. De tuinman krijgt een paar kleine handen tot hulp bij het schoonmaken van kippenhok en duivenslag, de konijnen hebben altijd frisch hooi en versche paardebloemen en iederen morgen wordt - 38 - Spits netjes geborsteld en gekamd. Meisje leert vroeg, dat arbeid een zegen is. Plichtsgevoel wordt haar niet in wijze, droge lessen, maar door eigen voorbeeld aangebracht. Iedereen in huis moet flink aanpakken, de vrije uren worden met moeite verkregen, een doktersmilieu buiten brengt zooveel arbeid mee, en altijd weer opnieuw, als men juist denkt klaar te zijn. Hoe jong Meisje is, ze voelt heel goed, dat Vader's en Moeder's leven niet makkelijk is en zij nu al helpen moet, waar zij kan. Haar loon is Liefde en Zon. Wij leeren haar zoo werken, dat later zelfs de meest intense inspanning haar niet het gevoel geven zal — „Hoe kom ik er door!" maar „Wat heerlijk, dat ik bij een goede verdeeling nog juist klaar kom vandaag." Dan wordt alle arbeid tot geluk en is God nabij. - 39 - VAN TWEE DAGEN Een druilige winterdag, 't Is van dat hopeloos grijs motregenweer, dat medelijden kent met mensch noch dier. De hemel ziet er uit, alsof hij alle wonderen van 't Heelal voor ons verborgen houden wil en er is maar één troost, dat is het licht van binnen. Meisje heeft aan het ontbijt uitgemaakt, dat er van buiten-zijn geen sprake wezen kan, ze zal met haar cape om alleen even de cocosnoten van de meezen gaan vullen met lekkere kaas-korstjes en broodrestjes van Broertje, die met zijn enkele kleine tanden nog niet zoo heel goed bijten kan. „Mogen de vogels vandaag wat extra's hebben, Mams, met dit huil weer?" - 40 - Dat treft goed, Moeder haalt uit de groote kast, waarin altijd nieuwe geheimen zijn, een vetbol, speciaal voor meesjes gemaakt en ons door een vogelvriend toegezonden. Meisje vindt 't een bijzonder interessant ding en mag het leuk, glad halfrond met de fijne zaadjes, zelf tusschen de lijsterbes hangen, vlak voor het huiskamerraam. De pimpels en blauwmeesjes komen al gauw poolshoogte nemen en profiteeren van hun nieuw tafeltje-dekje. Na een kort bezoek aan de kippen komt Meisje weer binnen. Ze gaat de tafel afnemen met Anneke, het gebeurt alles heel precies en met den noodigen ernst, ten slotte worden de kniimeltjes van 't vroolijk gerand ontbijtservet geschuierd en op het keukenstoepje onder de musschen gedistribueerd. Moeder helpt deze uren Vader altijd onder *t spreekuur en is erg druk maar Meisje niet minder. Nu komen de bloemen in serre en kinderkamer aan de beurt, en Anneke's geraniums in de keuken, die ze ieder jaar overhoudt en nu in Januari, alweer vol knoppen zitten. De poppenkinderen krijgen hun morgentoilet en om kwart voor elf wordt Meisje geroepen om Vader koffie te brengen. Vandaag moet ze twee keer loopen, om de zeven-mijls regenlaarzen te halen. Even laat ze zich knuffelen door haar lieven reus, wuift dan met Moeder het rijtuig na, waarin Vader iederen morgen verdwijnt - 41 - en gaat met Moeder mee naar boven, waar Broer ligt te wachten op zijn bad. Als hij klaar is, zoet in de box speelt en in zijn onverstaanbaar taaltje babbelt, neemt Meisje haar plastidnedoos en maakt allemaal leuke dingen, die ze hem laat zien, eenden, kippen, kommetjes en paddestoelen. Broer kraait maar, vindt alles even mooi. Het laatste stuk van den morgen wordt besteed aan een „aquarel" in het Kate-Greenaway-kleurboek. „Juffrouw Lien" is aan de beurt en krijgt een hemelsblauw japonnetje aan. Ten slotte wordt alles netjes opgeruimd en tot Moeder komt roepen voor de boterham, stoeit Meisje nu verder met Broer, leert hem nieuwe woorden zeggen en samen hebben ze de dolste pret „Meisje", zegt Moeder aan de koffie, „Anneke is vandaag erg druk met Broertje's wasch. Naar buiten kun je niet hoe zou je *t vinden, als we vanmiddag samen eens koken gingen?" Meisje's oogen stralen al. Koken is haar lust en leven, ze heeft zoo n heerlijk fornuis, van toen Moeder klein was, alles even degelijk en echt. Moeder leert Meisje, hoe alles gedaan moet worden. Ze vindt het een principiëele fout, kinderen maar te laten knoeien. Het wordt dan be- - 42 - slist een rommeltje van alles door elkaar. Een kind vindt *t toch maar 't prettigst, als het resultaat echte dingen zijn, als het werkt op de manier van een groot mensch. 'tls Moeder nooit te veel, als Meisje vraagt of als zij dikwijls helpen moet Het gaat alles volgens de regels der kunst Aan de middagtafel glundert Meisje, als Vader haar griesmeelpudding prijst en den mooien schotel, die Meisje ervan gemaakt heeft met een krans van kleine klimopblaadjes en middenin een overgespaard takje hulstbessen van Kerstmis. De dag is omgevlogen, bij is Meisje nog te kort Vader vraagt een half uur verlenging aan en haalt uit zijn kamer het „Mooie-Huizen-boek", een verzameling foto's van landhuisjes met tuinen en priëelen en banken. Binnen vijf minuten wandelen hij en Meisje in al die heerlijkheid rond. Vader vertelt welke bloemen er bloeien, hoe de kleuren zijn en nog veel meer, tot Moeder de piano opendoet, een vroolijk liedje speelt en Meisje in een rondedans om de tafel den druüigen winterdag besluit. Een zonnige zomerdag. Moeder, Anneke en Meisje zijn heel vroeg opgestaan, vanmorgen moeten de kersen ingemaakt worden. Van plezier, dat ze meehelpen mag, heeft Meisje haast niet geslapen, maar ze ziet er toch frisch en - 43 - vroolijk uit. Met aankleeden stuurt Meisje 't al een heel eind alleen. Bij de douche moet Moeder nog even helpen met rug afdrogen, en de knoopsgaten van de onderjurk zijn wel een beetje aan den kleinen kant. Maar verder zijn de reformkleeren zoo makkelijk en als Meisje 's nachts twee staartjes in het haar heeft gehad, kan ze het zelf best borstelen en kammen. Het bruine Liberty-bandje met de goudgeaderde, platte steenen, doet Moeder er wel in. Nog even bed afhalen, hansop op 't balcon hangen, Beppie Amesz aankleeden, en ook haar bedje verzorgen. En dan stapt Meisje naar beneden, waar Spits met kwispelenden staart en opgeheven kop haar wacht. Meisje draagt een blauwe smockjurk van stevig katoen, haar kleine voeten steken in sandalen. In de tuinkamer drinken de drie „huisvrouwen" thee, Moeder heeft de kopjes al klaar staan en Meisje vindt 't heel gewichtig, vandaag bij de groote menschen gerekend te worden, vanmorgen dus eens geen melk in den ruitjesbeker. Uit de kast neemt Moeder een Van Veen blad, rood gelakt, waarop een kleedje, door Meisje met groote kruissteken bewerkt, daarop komt Vader's kop te staan, de genoeglijke grijsgroene Wedgwood-kop met poppetjes erop en dan mag Meisje het stelletje zoo naar boven brengen en bij Vader's bed zetten. - 44 - „Hier is ook een biscuit voor Broertje, leg 't maar bij zijn knuistjes," zegt Moeder, „maar zachtjes loopen, Muis, dat hij niet wakker wordt." Vader en Broertje hebben allebei veel slaap noodig, de een om uit te rusten, de ander om ervan te groeien. Als Meisje weer beneden komt, heeft Moeder op het grasveld drie stoelen neergezet, en de ijzeren tuintafel, dan verder de manden met kersen, schalen, kommen, en een emmertje voor stelen en afvaL Meisje krijgt deftig een groote schort van Anneke op haar schoot en om haar knieën en leert, hoe ze vlug en handig met een stukje pijpesteel de pitten uit de kersen halen kan. Het is een heerlijk werk daar buiten onder den vrijen hemel en de tijd gaat weer te gauw. Voor het ontbijt is er een portie voor tien Weck-flesschen klaar, die Moeder straks stereliseeren zal; het laatste half uur werkt Meisje alleen, want Anneke moet het dagmeisje helpen met de kamers en Moeder heeft Broertje, die nu wakker is, nog te poedelen. Moeder roept Meisje van *t balcon toe, of zij vast wat meezorgt voor de ontbijttafel. Zoover ze er bij kan, haalt Meisje eierdoppen en bekers uit de kast, het radijzenschaaltje en de jampot, legt witte kleedjes in de broodschalen, vult het zoutvaatje bij en doet nog een heele boel kleine dingen, waartoe een handige kleuter in staat - 45 - is. Als ze jong leert zorgen, goed zorgen en aan kleinigheden denken, dan is 't later haar tweede natuur geworden en maakt zij het leven voor anderen en zich zelf makkelijk en glad. Vader komt beneden en gaat nog even met Meisje den tuin in. Zij neemt de kruimels van de broodplank mee voor de kuikens, over wie ze Vader veel te vertellen heeft. Het is verrukkelijk weer. Meisje moet maar den heelen dag buiten blijven, vindt Vader. Haar tuintje heeft een groote beurt hard noodig en als er tijd en lust overblijft, kan ze den ouden Jacobs helpen met erwten plukken. „Meisje, daar is nog een groote aardbei voor Moeder en daar nog een voor jou, 't zullen wel haast de laatste zijn, maar de frambozen kleuren al. Vanavond, als er geen bijzondere boodschappen komen, gaan jij en ik samen een groote wandeling maken. Maar nou eerst ontbijten, Moeder en Broertje roepen en de patiënten ook!" Als Vader tegen den avond klaar is, laat Meisje haar werk zien. Het lapje grond is er heel wat op verbeterd. De oude tuinman leert Meisje, hoe ze wieden moet en het wortelbedje ziet er keurig uit De bloemen zijn gegoten; de kleine tuinspiegel blinkt. Meisje vertelt, hoe ze net als Jacobs haar schort heeft omgeslagen en de erwten er in gedaan. Moeder en zij hebben een bezoek gebracht aan - 46 - het zieke jongetje van den zadelmaker, en Meisje heeft nog een bordje vol aardbeien voor hem gevonden; Vader had vanmorgen zeker met zijn neus gekeken. „En gaan we nou wandelen, Vader, heel ver, naar de eenden-boer?" Moeder heeft *t erg druk gehad vandaag; ze blijft rustig bij Broer voor het huis zitten naaien. Een groote man en een klein meisje stappen hand in hand het hek uit en lachen Moeder toe. Spits is ook van de partij. „We brengen wat voor je mee," wuift Meisje met haar mandje. Hun weg gaat langs de kleine rivier, over heuvelige paadjes, waar blauwe klokjes en margrieten staan. Vader vertelt Meisje, hoe de heuvels ontstaan zijn, hij laat haar in de zandgroeve verderop de verschillende lagen zien, vertelt van de bloeiwijze der bloemen, en Meisje luistert met allebei haar ooren. Bij den eendenboer wordt halt gemaakt. Meisje krijgt een glas geitemelk, mag de biggetjes en het kalf zien, de poesekleintjes en het veulen. Ten slotte haalt Meisje haar groote portemonnaie te voorschijn, en zegt: „Mag ik twee eendeneieren voor Moeder?" De boer wil ze present geven, maar op een wenk van Vader gaat hij op den koop in, en legt Meisje in ruil voor twee dubbeltjes de mooie, groote eieren in haar mand bij heggerozen en kamillen. Het is wel een beetje laat geworden. Vader en Meisje - 47 - hebben er pret over, als ze er aan denken, hoe Moeder met den vinger dreigen zal tegen die twee uitblijvers. Dan zal Meisje het mandje laten zien en Moeder zal niet boos kunnen blijven. Maar 't loopt anders. - Spits is 't eerst thuis. Het laatste stuk van den weg heeft hij Meisje's mand in zijn bek gedragen, heel voorzichtig, maar nu hij de vrouw ziet zitten, loopt hij vlugger en vlugger, en legt de mand op haar schoot. Vader en Meisje staan bij 't hek te schateren en Moeder lacht. Spits springt dol in 't rond over zijn heldenfeit. En Moeder is heelemaal niet boos, heeft voor allemaal een bord hangop klaar staan. Als dat op is, moet Meisje naar de koets-coupé, naar boven gedragen op Moeder's rug, die nog sterk en jong is. - 48 - VAN ZONDE EN DOOD Naast ons huis, omgeven door een tuin, gelijk den onzen, staat een ander huis. We zijn gescheiden door een hooge beukenhaag, die hier en daar een opening heeft, waardoor we elkaar's bloemen waardeeren kunnen. Sedert een paar weken speelt in buurman's tuin een jongetje, iets grooter dan Meisje. Hij is een keer op 't spreekuur geweest; bij die gelegenheid hebben we gehoord, dat hij al op school gaat, maar nu op advies van zijn dokter in de stad een poos in de wei moet loopen, om rooie wangen te krijgen en meer eetlust Meisje vindt 't geval zeer interessant Door een van de heggegaatjes heeft ze op een goeden morgen kennis gemaakt. Het jongetje spreekt lichtelijk Amsterdamsen en ik moet Meisje voortdurend een dikke L afkeren, die ze 4 - 49 - "al heeft overgenomen. Zij verzinnen leuke spelletjes samen, maken prachtige winkels van zand en steenen, loopen om 't hardst het lange pad af en als er een boodschap te doen is, gaan ze samen. Moeder of Anneke schrijven de boekjes van kruidenier en bakker in en dan gaan de kleine twee op pad. Het jongetje zegt, dat hij thuis boodschappen doet met de huishoudportemonnaie bij zich. Meisje ziet om dat feit hevig tegen hem op. Meisje is wel baas over haar eigen spaarpot, waarin iedere week een stuiver komt, maar Moeder sprak met Vader af, dat verdere geldzaken pas beheerd zullen worden, als Meisje op school gaat en rekenen boven de tien leert. Op een goeden morgen heeft Anneke zout noodig voor den inmaak. Zij roept de kinderen. „Vlug loopen, ik heb 't allemaal in 't boekje gezet, vier deelen: zout, soda, stijfsel en een pakje daagsche thee." Tegen hun gewoonte blijven jongetje en Meisje lang uit, Anneke kan niet zoo lang wachten en is ondertusschen naar boven gegaan, om haar kamer bij te stoffen. Als ze beneden komt, staat de mand met de verlangde artikelen op tafel, maar 't boekje is er niet bij. Van de kinderen geen spoor. Anneke gaat aan haar werk. Ondertusschen is Moeder klaar met de spreekuur-bezigheden en komt naar de keuken. - 50 - 0 „Jansen heeft vergeten het boekje mee te sturen," zegt Anneke. „Zal ik 't maar niet even ophalen? 't Is zoo lastig, als we het missen straks. Eigenlijk had Meisje er wel aan kunnen denken, zoo klein is ze nou niet meer." Maar - daar is de kruidenier zelf al „Mevrouw neemt me niet kwalijk? Ik ben maar even gekomen. Zoometeen was Ellen bij me met het boekje, haar vrindje bleef buiten staan. Onder de bestelling stond met andere hand geschreven een half pond zwartjes. Mijn vrouw gaf Ellen wel alles mee, maar ik wou het toch zeggen, 't leek me niet in den haak." „Dank je wel. hoor Jansen, je bent maar een goed vriend van ons klein Meisje. Ik zal de kwestie dadelijk onderzoeken." Moeder gaat den tuin in. Verborgen onder een groote spar vindt zij de boosdoeners. Zij hooren haar niet komen. Het jongetje heeft den zonde-zak in zijn handen, zijn wang puilt uit en hij presenteert Meisje, die er schuldig uitziet met roode vlekjes op haar wangen. „Zoo, Kareltje, je bent zeker jarig," zegt Moeder opeens achter de kinderen, „wat een lekkers! Nee, Meisje, niet meer, je zou er ziek van worden. Zooveel!" - Het jongetje is opgesprongen, ziet verschrikt. Meisje kijkt Moeder, o zoo bedroefd aan. - 51 - „Ik geloof, dat jullie op dezen mooien dag iets heel leelijks hebt gedaan. Komt maar eens allebei mee." In de huiskamer zet Moeder de kinderen voor zich en laat ze alles vertellen. En dan zegt ze zelf, hoe erge dingen leugen en bedrog wel zijn en wat er allemaal van komen kan. Meisje is diep onder den indruk, begrijpt zoo heel goed, wat ze misdeed. „En nu moet jullie allebei naar meneer Jansen gaan en vergeving vragen," besluit Moeder. „Je hebt hem en mij erg veel verdriet gedaan. Kareltje, het is heel mooi, dat je al schrijven kunt, maar je moet je letters voor betere dingen gebruiken. Ik hoop maar, dat 't een afdoende les voor jullie geweest is." Als Meisje dien avond in haar bedje ligt, komen de tranen in overvloed. Ze heeft zoo'n spijt, zoo'n spijt, en Vader heeft zoo verschrikkeUjk ernstig gekeken. Moeder begrijpt wel, dat Kareltje 't haar heeft voorgepraat, en een luilekkerland voorgespiegeld. „Dat de heler even slecht is als de steler," is geen makkelijke uitdrukking om te verklaren aan zoo'n kleine meid, maar toch, ajs Meisje eindelijk inslaapt, terwijl haar lijfje nog naschokt van het snikken, heeft zij de beteekenis wonderwel verstaan. Den volgenden dag gaat Meisje met 't boekje op morgenbezoek bij meneer kruidenier. Moeder geeft Kindeke - 52 - haar volle vertrouwen weer; zij zal hét niet misbruiken daarvan is Moeder zeker. En Kareltje wordt in huis te spelen gevraagd, zoodat moeder wat meer met hen praten kan onder haar werken door. Een ongeluk komt nooit alleen. Nauw is Meisje bekomen van de emoties harer eerste, echte zonde, of nieuw verdriet komt over haar. Grauw, de poes, wordt ziek, zij heeft zeker weer te veel afgebrande lucifers gegeten, dat is een délicatesse, waarvan ze niet afblijven kan. Ze zoekt ze overal in de aschbakjes, op de bloempotten en hoe Meisje haar ook voorpraat, dat het heel gevaarlijk is, Grauw luistert niet en stelt zich eiken dag opnieuw weer bloot aan het aniline-gevaar. Alle vorige keeren is ze nog beter geworden, maar nu ziet ze er zoo zielig uit. Vader's hapje olie werkt niets uit en ze ligt maar stilletjes op een zacht kussen. En op een nacht, als Meisje heerlijk slaapt en droomt, sterft haar lieve Poes. Meisje heeft in ons medisch huis vaak over „Dood" hooren spreken, maar nog nooit is ze van aangezicht tot aangezicht er mede in aanraking gekomen. Was er iets met de andere dieren, een kip of een duif, dan heeft de oude Jacobs altijd zorgvuldig vermeden, Meisje het doode - 53 - dier te laten zien. Nu ligt het ertoe, en zie ik geen reden, te zwijgen. „Grauwtje is dood, Meisje," zeg ik. Ze kijkt me aan met groote oogen. Ik heb haar lieveling zachtjes in de mand gelegd, het ziet er uit of zij slaapt Ik neem Meisje mee naar haar toe. „Voel je wel, Meisje, nu stroomt het warme bloed niet meer, nu kan ze haar bekje niet meer open doen, om eens lekker te gapen, ze kan niet meer spinnen en kopjes geven. Nu is ze dood, Meisje." Meisje knikt Ze aait zachtjes over Grauws rug, trekt even haar vingers terug, om het ijskoude gevoel. 's Avonds in't vertrouwensuur vleit Meisje zich tegen mij aan. Grauwtje is begraven in den tuin, Meisje heeft witte steenen aangedragen en klaprozen gestrooid. Ze moet nog aldoor aan Grauw denken, die nu koud en stijf onder den grond ligt. „Wat is Dood, Moeder?" „Ik weet het niet Meisje. Dat weet niemand. Dat weet God alléén." Voor de eerste maal ben ik haar een antwoord schuldig gebleven. - 54 - NAAR SCHOOL Als Mosje zeven jaar is, gaat ze naar school. Zij heeft al heel veel geleerd, voor het zoover is. Vader en Moeder hebben vele dingen met haar besproken, de beste van de beste kinderboeken zijn haar voorgelezen, en eiken avond hebben we platen bekeken en verhalen verteld. Op lange wandelingen „door hei en dennen, langs sloot en plas en door het bosch" hadden wij gelegenheid te over, samen over dieren en planten en steenen te praten en Meisje liefde voor al wat leeft in te prenten. Meisje's school is een dorpsschool 't Heeft zijn voor en zijn tegen. Een dorpsschool kweekt eenheid en broederschap, allen zijn er gelijk, maar een dorpsschool is niet berekend op kinderen, die later zoo goed als zeker studeeren gaan. Dus geven we Meisje een enkele privaatles, r 55 - zoodat zij gelijken tred houden kan met de stadskinderen van haar leeftijd. Ik vind het eerst bijzonder moeilijk mijn kind nu niet meer alleen met Vader op te voeden en te moeten wennen aan invloeden van buiten af, maar ik begrijp, dat Meisje er flinker door worden zal en alweer meer zelfstandig. Thuis wordt elk oneffenheidje voor haar gladgestreken, thuis deelt ze alleen met Broertje; nu is ze een onder velen en zal haar plaats veroveren moeten! - Zij gaat regelrecht op haar doel af, ze wil wat presteeren, een goed leerling zijn. Zij houdt van werken en heeft veel belangstelling. Zij is een kind onder kinderen, niet bijzonder braaf en niet bijzonder stout; ze heeft zin voor humor en pret, ze plaagt graag, maar nooit zoo, dat het anderen hindert. Het blijft bij een gekheidje en zij kan er zelf ook best tegen, als ze bij het kaatsen den bal terug verwachten moet. Meisje gaat alleen naar school, d.w.z. met de meisjes uit de buurt, maar zonder geleide. Toen Moeder een klein meisje was, liep er een paar stappen achter haar een knecht met haar boekentasch; en Moeder schaamt er zich nog over, als ze er aan denkt, begrijpt nog steeds niet, hoe zoo iets mogelijk was. Om die herinnering alleen al, zou Moeder Anneke of Chris nooit meesturen! Den eersten - 56 - dag heeft Moeder Meisje zelf weggebracht, om den dag tot een heel bijzonderen te maken, maar nu moet zij 't zelf maar verder vinden. 'sMiddags om 4 uur is wat anders! Dan is 't juist een heerlijke rit voor Broer in de sportkar en een loopje voor Moeder er achter, om Meisje tegemoet te gaan, die al in de verte met haar boeken zwaait en haar staartjes laat dansen over de schouders. Wat is er altijd veel te vertellen en te vragen, hoe heerlijk wordt Moeders geheugen opgefrischt en wat is er altijd weer stof om 's avonds met Vader te overleggen en uit te pluizen, zoodat we steeds weer meer weten dan Meisje, om haar voort te helpen en haar belangstelling nog intenser te maken. Als Meisje thuis komt, is zij vrij; ze mag doen, waar ze zin in heeft. Gewoonlijk speelt ze met Broertje of brengt meisjes mee, die achter op het bleekveld met haar aan ringen en rekstok werken. Op school krijgen ze alleen vrije- en orde-oefeningen. Meisje heeft altijd bijzondere behoefte aan lichaamsbeweging. Vader wakkert 't verlangen nog in haar aan, en als hij even tijd heeft, gymnastiseert Meisje onder zijn toezicht, „Recht van lijf en recht van leden," is Vader's leus. Moeder droomt van rhytmische gymnastiek, als dochtertje later in de stad school zal gaan - 57 - Met piano of riool, moeten we nog wachten, want op het dorp zijn geen goede krachten. Moeder acht zich zelf niet competent en vindt, dat muziek alleen door superieur onderwijs mag bijgebracht worden. Zingen doen we veel, dat is nu eenmaal niet anders mogelijk, de liedjes zouden toch komen, al wilde je ze ook liever bewaren, om door betere stemmen gezongen te worden. Nee, we kunnen er ook gerust niet buiten, onze lievelingswijsjes geven Vader, Broertje en de Keuken iederen dag nieuwe vreugd. En we zijn speciaal Catharina van Rennes roerend dankbaar voor de zonnige blijheid, die zij over ons huis en hof uitstralen laat We eten om zes uur. Nu heeft Meisje gelukkig nog geen huiswerk, maar later gebruikt ze er den tijd van half zes tot zes voor, en heeft ze daaraan niet genoeg, door de privaatlessen, dan kan ze om zeven uur nog een poosje krijgen. Het werk wordt nooit gemaakt in een kamer met menschen; er is altijd nog wel een veilig plekje in huis, waar ze rustig zitten kan. Daar kan zij zich concentreeren, wordt nergens door afgeleid en is zooveel te gauwer weer bij ons. Om acht uur gaat Meisje slapen ; gewoonlijk hebben we tijd over voor een verhaal en de Dierenboeken van Brehm, die zeer geliefd bij ons zijn. Ook bekijken we de Verkadeplaatjes en plakken ze in de albums. Dan krijgt Meisje - 58 - haar beker melk en is haar dag ten einde. Moeder brengt haar naar bed, samen gaan we nog even langs onzen Ueven, slapenden jongen. Meisje wordt flink gewasschen, poetst haar tanden, verzorgt haar nagels en ziet er in haar wit ponnetje frisch en zonnig uit, als moest de dag nog beginnen. Daar is het innigste oogenblikje weer. Moeder en Meisje spreken samen over God, Moeder vertelt Meisje, en Meisje vertelt Moeder. In het kleine hartje is een groot vertrouwen ontwaakt. Is Vader thuis, dan komt zijn veerkrachtige stap nog even naar boven, dochterken mag nog heel even op zijn knie zitten en in het warme holletje van zijn sterke armen voor klein, klein kindje spelen. Dan gaat 't licht uit; ons kind legt zich rustig neer! Voor de ouders van klein Meisje begint een lange, heerlijke werkavond. - 59 - ZIEK ZIJN Nu Meisje naar school gaat, moeten we de kinderziekten in huis als een noodzakelijk kwaad mee aanvaarden. In de groote dorpsklassen is de kans op infectie groot. Mazelen, waterpokken en kinkhoest doen beurtelings hun intrede, om van de thuisblijf-verkoudheden maar nauwelijks te spreken. Achteraf zijn 't altijd heerlijke dagen. Moeder vindt 't een van haar eerste en liefste plichten, ziektetijd zoo in te richten, dat voor de kinderen de herinnering aan iets heel goeds en innigs bewaart blijft. Mazelen komen, als 't juist kermis in het dorp is. Meisje heeft van Grootmoeder een vrijkaart in den draaimolen gekregen en toert den heelen, vrijen middag op paarden en olifanten rond. Ze komt thuis met een te warm hoofdje - 60 - en schitteroogen. Vader zegt, dat klein vrouwtje koorts heeft. Volgenden morgen liggen Meisje en Broertje allebei onder de wol, mazeltjes. Moeder en Anneke rijden hun witte bedjes naar de kinderkamer met het hoofdeneind naar den raamkant, zoodat de kinderen zooveel mogelijk van den herfsttuin zien kunnen. Vader brengt roode drankjes en Moeder belooft, alle zitwerk boven te halen, zoodat ze, behalve onder de maaltijden, als Vader recht op haar heeft, altijd bij de kleine twee wezen kan. 's Middags gaan Anneke en 't dagmeisje de kermis op. Vader moet ver weg naar alle zieken, gelijk iederen dag en fluistert Meisje een blij geheimpje in 't oor. Kermis op een dorp geeft zoo'n feestelijk gevoel, dat je er zelfs als groot mensch altijd weer van onder den indruk komt. In de praktijk is 't overdag heel stil, wie niet erg ziek is, wacht tot het morgenspreekuur j dus heb ik het rijk met de kinderen alleen. Spits zal wel aanslaan, als ik beneden noodig ben. Op tafel staat een groote bos van de kleine paarse herfstasters van bij de tuinbeek, die altijd bloeien, als 't kermis is. Meisje is vandaag nog te ziek, om veel met Moeder te praten en te overleggen, zooals we gewoon zijn; ze vraagt alleen, of ik „Marietje in Sneeuwland" uit de kast wil krijgen en dichtbij haar leggen, met de plaat van het ijspaleis opengeslagen. Broertje druilt met zijn koortsig - 61 - hoofdje tegen den Teddybeer aan. Als hij wakker wordt, moet Mammie haar koele hand op zijn heet bolletje leggen. Uit een antiek knipdoosje, dat alleen op ziektedagen verschijnt, haalt Moeder peerdrups voor droge kelen en zij zet slappe thee, die ze schenkt in 't vroolijke kinderkamerservies. De O. I. kers met late, vurige bloemen slingert rondom de vensters, de middagzon schijnt nog lekker warm en Moeder sluit de balkondeuren open. Zoo is 't een ideaalziekenkamer. Meisje is een lieve, kleine patiënt, ze klaagt niet als haar hoofdje gloeit of pijn doet, ze vindt alles goed, zooals het is. Vader komt vroeg thuis en brengt het geheimpje, een heel lange staaf chocola met amandelen in groen zijde-papier mee. Die staaf lijkt een geschenk uit een sprookjeswereld, zoo mooi en zoo groot. Als Meisje al lang op 't gym gaat, heeft ze 't nog wel over die reuzestaaf uit de mazelen-dagen. Vader brengt ook zoo zelden wat mee, want nooit laten de menschen hem tijd rustig aan de kleine dingen thuis te denken. En daarom juist hebben zijn presenten zoo'n onschatbare waarde. November brengt kachels, en kachels verkoudheid. „Als je door een donkere bril kijkt, Meisje, zou je kunnen gaan brommen over al die zakdoeken en dat gehoest en genies, maar daar schiet je niets mee op. Een zonnig menschen- - 62 - kind vindt 't nog zoo kwaad niet, een beetje Jekker ziek" te zijn, zooals Broertje 't noemt We slaan je de Schotsche doek met roode en groene ruiten om, waarin je net op Geertje Langrokje lijlrt, en ik maak een holletje van kussens voor je op de canapé! Als je daarin wegdoezelt en je bekijkt de kamer in liggende houding, komen de sprookjes vanzelf Ik kook anijsmelk, en drop uit de blikken trommel volmaakt de verkoudheidstemming. Ook hoort er nog een verhaal van een oude raaf bij, die Doedoe heette, een verhaal van heel lang geleden, dat ik een beetje vergeten ben, en dat daardoor steeds fantastischer wordt Er komen gouden ballen en een prinsesje bij te pas, zoo mooi is het! Zijn er heel groote gaten in de kousen te mazen, dan kan 't wel lijden, dat Moeder begint aan de beschrijving van haar eigen kinderkamer in de groote stad tusschen alle hooge huizen, de kinderkamer met de breede vensterbanken, waarin roodharige tochtlatten lagen vol geheimen. Bonte kralen, punaises, verdroogde sinaasappelpitjes, bij de een of andere gelegenheid erin gestopt, leverden ruim materiaal voor ontdekkingsreizen van Duimelot en Ringeling. Ik vertel van de groote, donkere speelgoedkast met de poppenkamers en t heusche schip, van het oude ameublement mahoniehout met rood trijp, waarover gestreepte hoezen, die er Zondags afgingen, van den grooten, inge- - 63 - bouwden haard, met aan weerszijden een hoekje, waarin een stoof stond. Daar konden we onze pekelzonden overdenken, de restjes van een niet-lekkere boterham opeten, en uitpruilen als we boos waren op ons zelf, elkaar, of op de doode dingen, die niet wilden zooals wij. Ja, Meisje, Moeder is ook wel eens stout geweest en daarom weet ze nou juist zoo goed, wat haar kinderen noodig hebben^ in 't leven. Van waterpokken kun je je erg ziek voelen! Zelfs het roode drankje „subdeia", sirupus rubi idei, smaakt niet lekker, als je waterpokken hebt. Je zou eigenlijk het liefst tegen Moeder aanliggen, maar dat kun je zoo overdag toch niet vragen. Daar is nou toch ook heusch geen tijd voor. Lastig wil Meisje niet zijn, Vader heeft haar nog pas verteld, dat het juist als je ziek bent het best uitkomt, of je wilskracht en goede manieren hebt Je moet nooit zeuren en klagen; rustig dragen, wat je opgelegd wordt. Als Broertje huilt om de kriebelbultjes overal, houdt Meisje net zulke verhalen tegen hem, als Vader tegen haar en zoo worden de dagen van ziekte ook uit opvoedkundig oogpunt van belang. - 64 - DE BLIJDE DINGEN VAN HET JAAR Het begint met *t prettig geluid van de pruttelende ketel chocolade op Anneke's fornuis, als je op Nieuwjaarsmorgen naar beneden komt en een heel blank jaar voor je ligt, om zoo goed mogelijk te gebruiken. Voor Meisje zijn de Nieuwjaarswenschen geen holle phrasen; wij hebben er nog kort geleden saampjes over gesproken, hoe heerlijk zoo'n eerste Januari is, als je een heel nieuwe kans krijgt en allen, die rondom je leven, ook. Dat is toch zeker wel een gelukwensch waard! En wat zijn er veel goede gebeurtenissen: al dadelijk de mooie vertelling van Moeder aan 't ontbijt, de Zondagstemming in huis, de schotels appelbeignets, biscuits en sinaasappelen voor alle kinderen, die komen zullen, het verdubbeld aantal stoelen in de huiskamer, die nog in Kerstkleed prijkt, om straks alle 5 - 65 - heilwenschers tot zetel te dienen, het groot aantal brieven van alle lieve vrienden en familie in 't land, die allen aan je denken, de extraatjes, die je aan de post gaat brengen, omdat hij zooveel voor iedereen doen wil vandaag, en dan de koffietafel met het heel bijzonder Nieuwjaarsservies, dat nog van Grootmoeders „thuis" afkomstig is! Voor Meisje blijft 1 Januari een rijk bezit, heel haar leven door. Dat weet ik nu al zeker. Zooveel feesten, die we vieren moeten, die eerste maand, er komt geen einde aan. Haast iedereen is jarig, de bloembollen loopen uit, de catalogus van groente- en bloemzaad verschijnt, opent je een heel aspect van zomersche zaligheid. In den tuin steken fijne sneeuwklokpuntjes uit de aarde omhoog, de haan kraait zoo blij in den morgen en dan opeens ligt de sneeuw weer flink dik, en kun je met de slee naar school toe gaan om in 't vrij kwartier met alle buurtjes van den heuvel te glijden. Daar zouden we haast het Driekoningenbrood met de witte boon nog vergeten, die altijd weer net middendoor gesneden wordt, zoodat twee samen tracteeren moeten en overleggen kunnen, wat het wezen zal, anijsmelk met beschuitbollen of morgenmiddag poffertjes toe. Buiten zie je de lenteteekenen zoo gauw. Heel vroeg, even na Broers verjaardag zijn de woeste wolken er al. - 66 - De kippen leggen goed, de crocussen, de hazelaar en de eerste druifjes op een beschutte plek bloeien, in den moestuin komen onder een fijn sneeuwlaagje de vroeg gezaaide spinazieplanten boven den grond, in den kleinen broeibak gedijen de radijsjes. In de serre is het een kleurig wereldje van hyacinthen en tulpen en in veel hooge vazen zijn de getrokken pruime- en kersetakken op hun hoogtepunt. Je kunt nou soms al in den tuin zonder jas buiten spelen of in de kweek werken. Vastenavond brengt vroolijkheid in 't dorp en een vrijen dag van school. Moeder slaat geen seizoenfeest over en alles, wat metN Holland's folklore in verband staat, heeft haar grootste belangstelling. Ieder jaar, tegen dat het Palmpaschen gaat worden, kun je Moeder en Anneke in de keuken vinden, samen aan 't beplakken van een groot aantal stokken met dwarshouten, die Zondag getooid zullen wezen met haantjes, suikeren eieren, mandarijnen en veel palm. Twee zijn er bij, die Moeder's bijzondere aandacht vragen, niet, omdat ze mooier zullen wezen dan de andere, maar omdat ze gewaardeerd zullen worden om elke kleinigheid en verandering. Zoo iets prettigs als die Palmpaaschjes ook zijn in 't leven van Meisje en Broer. In deze dagen krijgt 't heele huis een frisch pakje aan. - 67 - Hoe kan iemand ooit ter wereld brommen op den grooten schoonmaak? De opruiming van den zolder alleen al brengt vijftig en meer verrassingen. Als de kinderkamer met bezemen moet worden gekeerd, kun je er zeker van zijn, dat er iets nieuws Lijkomt, een geknoopte sprei op Beppie's ledikantje, een ruite-tafelkleed of een nieuwe hangplant, die melk drinkt in plaats van water. Dat laatste is wel iets heel bijzonders. Moeder heeft jaren naar dat plantje gezocht en 't eindelijk teruggevonden. Vroeger stond er een in de kassen van Grootvader's tuin, dat had voor een kind veel bekoring. Als de huiskamer gedaan wordt, eten we boven. Meisje mag dan voor alles zorgen en vindt het meer dan fijn. Ze maakt er iets bijzonders van, plukt alle madeheven, die zij vinden kan en zorgt, dat Vader niets te kort komt aan de kleine gemakken, die zijn eigen hoekje beneden met zich brengt Zelfs 't makhjk eten, ^pot door elkaar en niets toe, om Anneke te gerieven, is ook al prettig, omdat het anders is. Bij groote slaapkamerbeurt is 't een onbeschrijflijk genoegen over de matrassen te rollen en buiten op 't balcon tusschen alle kussens te zitten als in een nestje. En er is zooveel bij te doen voor een huisvrouw in den dop, kistjes - 68 - opruimen, linten uitzoeken, van alles nette stapels maken, beenen knoopen in de sloopen doen en een nieuw stuk zeep in de bakjes leggen. Maar als de keuken gedaan wordt, is Anneke alleen baas. Heel soms mag Meisje een stuk koper poetsen of de schoenendoos opwrijven met was, maar verder durft ze niet vragen. De keuken is iets zoo gewichtigs, je mag alleen maar bewonderen, als alles gewit en geverfd is, de schoone gordijnen hangen en de koperen ketel je van den tuin uit al tegenstraalt En dan, als 't heele huis schoon is, komen de gasten, om mee te genieten van onze blijheid om het nieuwe leven overal, van gezinsgeluk en de innigheid der dingen. Dan wordt het Paschen en luiden de klokken, liggen de eieren overal verstopt in grasholletjes, boomstronken en leege bloempotten, tusschen de vlierstruiken, boven in het rozepoortje en achter de muurbloemen, dan trompetten vele narcissen de lente jn, vangen roode en gele tulpen de zonnestralen gretig in hun hartjes op, dan zijn we onuitsprekelijk gelukkig, omdat God een nieuw voorjaar zond na een moeilijken werkwinter en 't leven nu weer zoo licht te dragen valt met Aprilzon, bloemen en zilveren wolken. Het speenkruid bloeit, de arabisrand trekt bijen in over- - 69 - vloed. Het geurt en kleurt overal en Meisje springt touwtje in een vroolijke jurk met rozeroode roosjes. Luilak, morgen voor Pinkster. Meisje zet haar wekker op half zes, om er toch vooral niet „bij" te zijn! Zoo'n schande, als je Luilak bent. Vader denkt er anders over. Hij is geregeld elk jaar de laatste en moet de warme bollen, de stroop en de bruine suiker betalen! Dol, datje dan meteen zoo vroeg beneden bent, en nog in den tuin kunt gaan op je gemak, voor 't ontbijt. En als ze allemaal (Spits ook netjes bijgeschoven) rond de groote tafel zitten, waarop een melkkan vol Meidoorn en wilde appelbloesem staat, dan moet Moeder altijd weer vertellen, hoe 't bij haar thuis was in de eetkamer op Luilakmorgen, als het heele personeel mee aanzat en de knecht alleen wel tien bollen op kon. Denk eens, Broertje, tien! En hoe donker de suiker toen wel was, en hoe in de vensterbanken allemaal potjes van de bloemmarkt stonden. — De werkelijkheid is heerlijk, maar zoo'n vertelsel uit de herinnering, nou, dat is eigenlijk nog mooier, want daar kun je met je fantasie net zooveel bij denken, als je zelf maar wilt. Pinkster brengt een stillen, innigen morgen van muziek en voorlezen, 's Middags, al gauw na het vroege-eten, gaan we een grooten wandeltocht maken, boterhammen en thermosflesch mee. Soms, als 't heel warm is, en dat kan - 70 - 't zijn met Pinksteren, kiezen we roeien. Meisje zit naast Vader, die haar een mooien slag geleerd heeft. Van tijd tot tijd liggen we stil tusschen 't riet aan den oever bij de moeras-vergeet-mij-niet, genieten van den jongen zomer, den diep blauwen hemel, en van de rust, na zes inspannende werkdagen. Met den inmaak staan kleine handen na schooltijd klaar, om te helpen. Meisje wordt bepaald al een kracht En wat is er nou prettiger dan onder de linden te zitten met Moeder en een paar schoolvriendinnen bij de groote mand erwten, en de schalen steeds voller, de mand steeds leeger te zien worden. Broer zoekt de aangestoken erwten bij elkaar, brengt de schillen naar de schuur als provisie voor de konijnen. Tweemaal op een zomer brengen we een bezoek aan onzen schoenmaker in 't naaste dorp, die meteen onze honigleverancier is. Hij heeft een leuk zomerhuisje achter in zijn hof geknutseld, waar hij zijn schoenzolen en zijn bijen tegelijk controleeren kan. Die tochten worden in 't jeugdboek met gouden letters1 gegrift. De wandeling er- heen gaat door een eikelaan langs stoppelvelden en lupinen. Nu en dan duikt een huisje achter de boomen op, daar graast een geit en pronkt een bonte haan. - 71 - Op de plaats, waar we wezen moeten, staat de schoenmakersvrouw al op den uitkijk en wuift ons toe. We bakten een groote vlaai en voor de kinderen naaiden Moeder en Meisje bonte schorten met grappige randjes. Meisje draagt in een grooten zak alle stukke schoenen van de heele familie. Zoo prettig als 't bij den schoenmaker is. Eerst mogen we rond de tafel in de mooie kamer zitten, waar fel-blauwe vazen op den schoorsteen staan met bevertjes erin. De vrouw van Piet schenkt koffie in gebloemde koppen met gouden rand en uit 't geheimzinnig wandkastje komen de twee zwarte presenteertrommels met gouden sterretjes. Er zitten moppen in 't eene, kaneelbeschuitjes in 't andere. Dat is altijd zoo geweest en zal ook wel nooit veranderen. Ik geloof, dat 't een heele teleurstelling voor Meisje wezen zou, als de moppen opeens krakelingen, de beschuitjes bitterkoeken geworden waren. Zoo dadelijk na de koffie zal Piet's vrouw langzaam van haar stoel opstaan en zeggen: „Zullen we nu eens naar den hof gaan kijken?" De weg naar den hof voert langs de deel, waar Lien, de geit, de twee varkens en 't gele waakhondje aanwezig zijn, benevens een zestal boerekippen. Meisje en Broer hollen van den eenen vrind naar den anderen en vinden 't heel gewichtig, als ze helpen mogen, - 72 - de varkens te voeren. Voor Lien moet je een beetje respect hebben, ze heeft wel eens kuren, maar als Meisje haar alle lieve naampjes, die ze bedenken kan, heeft ingefluisterd, is ze heusch wel vriendelijk en beleefd in haar optreden. Een mooi, oud poortje geeft toegang tot de bleek, waar de wasch van kleinen Piet, Anneke, Mina en Door in schilderachtige kleurenpracht ligt uitgespreid. De roode zakdoeken van grooten Piet wapperen aan de lijn. Dan loop je door den groentetuin en 't aardappelland, langs bessestruiken en frambozenhegjes. En dan komt 't griezeligheerlijke. Je moet achter de bijenkorven om, wil je grooten Piet bereiken en natuurlijk is dat je vurige wensch, ten eerste, omdat hij zoo'n goed vriend is, ten tweede, omdat je zelf met hem over alle zieke schoenen en de honig spreken wilt. Het is een gezoem van belang, dat bijengoed vliegt maar ongegeneerd om je hoofd, soms bonst er een tegen je wang of voorhoofd, dat is wel een grappig gevoel. Piet laat Broer zijn gereedschappen zien; hij heeft een paar sterke kousenbanden voor hem gemaakt met een kartelrandje en een groote gesp. Meisje mag een bos riddersporen, duizendschoonen en monnikskappen mee naar huis nemen. Dat zijn met de vuurlelies wel haast de wondervolste bloemen, die ze kent. O, alles is heerlijk bij den - 73 - schoenmaker. Eigenlijk zou je wel eens logeeren willen blijven in dat hooibedje op de deel bij de kippen en dan 's morgens heel vroeg stil naar beneden glijden om te kijken of de bijen dan ook al wakker waren en zoemden achter in den hof. Vader's oudste patiënt heet de Rijk, hij woont in 't zelfde dorp als Piet. Hij is stokoud, je kunt niet begrijpen, wat hij al niet beleefd heeft. Broer zegt: „Hij is wel honderd jaar, Moeder!" We bezoeken hem begin September, als de appels beginnen te kleuren en we onze bestelling voor nade-kermis doen. Hij heeft zooveel soorten: sterappels, reinetten, bellefleurs, straatappels, om in de koek te bakken en zijden hemdjes. Hij gaat altijd zelf mee naar den boomgaard. Met zijn eene arm leunt hij op een dikken stok, met zijn andere op het hoofd van Broertje, die zijn uitverkoren heveling is. Meisje vindt 't heerlijk in de schuur op de groote weeg te gaan staan. Aan den anderen kant komen de ijzeren gewichten en je hebt 't gevoel, of je zelf opeens ook wel in een zak appels of peren veranderen kon. Ook is 't prettig, als Moeder goedkeurend knikt, omdat Meisje den heelen zomer zoo flink gegeten heeft en vier heele ponden aankwam. Voor de appels ontvangen kunnen worden, moet er een - 74 - groote voorbereiding plaats vinden. De zolder krijgt zijn najaarsbeurt, de appelrekken worden duchtig geboend, naast elkander gezet en op een goeien, vrijen Woensdagmiddag houdt het wagentje van Tunnissen, de Rijks-compagnon, stil. Dan worden de zware zakken afgeladen en op den sterken rug van Tunnissen als peulschilletjes naar boven gedragen. Daarna wordt Tunnissen in de huiskamer ontvangen, Meisje mag hem koffie brengen en hij vertelt van alles, wat boeren belang inboezemt en Meisje niet minder. De aardappels zijn zoo meegevallen, vooral de Eigenheimers, er is in 't dorp een besmettelijke varkensziekte uitgebroken, alle biggen moeten ingeënt worden.... Meisje kijkt ernstig en medelijdend. Als *t wagentje weer wegratelt over de steenen, komt 't fijnste werk van de maand. Moeder, Anneke, Chris, Broer en Meisje gaan allemaal naar boven. De appels worden voorzichtig uit de zakken genomen, zorgvuldig soort bij soort op de rekken gelegd. Zoo mooi als dat staat, die roode en gele vruchten tegen 't donker gebeitste hout En dan te denken, hoe 'n voorraad er nou is den heelen winter door, om anderen en je zelf mee plezier te kunnen doen. In een klein mandje gaan die met beursche plekjes. Daar kookt Anneke straks de eerste, versche appelmoes van. - 75 - October brengt nog iets heerlijks, dat is de kleerenuitzoekerij. Moeder beschouwt Meisje al als heel groote dochter en neemt haar mee naar de kamferkoffers. Wat daar niet uitkomt! Allemaal dingen, die je zoo door en door kent en nu toch in den langen zonnezomer bijna uit je herinnering waren gegaan. Daar is je lieve, warme muts, Meisje, die je zoo diep over je ooren kunt trekken, tot er bijna niets meer van je te zien is. Daar zijn de lange slobkousen met die vervelende knoopenrij, waar geen eind aan komt, daar hebben we Broer's witte berejas van vroeger. O, en daar is Vader's motorvest en de zwarte trui voor winternachten. Zou 't nou heusch weer koud worden, met alle blaadren van de boomen, de gordijnen vroeg dicht, en de kachels an? Wat is dat nou toch weer prettig opeens en wat is 't toch allemaal heerlijk ingericht, dat net, nou je verlangt naar groote verhalen, de lange avonden binnen weer komen en Moeder veel lezen zal. En dan, op een middag, als Meisje uit school komt, thuis gebracht door Bets en Eefje, brandt in Vader's kamer het eerste blokkenvuur en heeft Broer een mandje kastanjes, die ze poffen gaan, op voetebankjes zittend bij den haard. Er beeft iets van geluk door Meisje, dat die zalige wintertijd nou heusch weer begonnen is. - 76 - Nu komen ook weer de kinderclubs in de vroolijke huiskamer, jongens en meisjes dooreen. Meisje mag altijd mee aanzitten en Broer bouwt huizen en kasteelen van zijn Anker doos. Meestal vertelt Moeder eerst een verhaal, met een „strekking", niet vervelend of saai, maar zoo, dat je er altijd weer van bewaren wil in je hersenkastje. Het gaat veel over dieren, maar ook over groote menschen en bloemen en planten. Eindigen doen we met een muziekspelletje of zang bij de piano. De kinderen uit 't dorp vinden die uren even heerlijk als Meisje en nu beginnen er ook al geheimen te komen, 't Loopt tegen Sint In de kast liggen heele stapels carton, raffia, stramien en lappen, 't Is ontzaglijk, hoe vindingrijk we worden tegen den verjaardag van den Heiligen Man. Met 5 December hebben alle kinderen hun verrassing voor thuis klaar, eigen werk, betaald uit eigen spaarpot en zelf ingepakt tot een origineele surprise. Maar eerst komt nog de grootste feestdag van 't jaar, Meisje's verjaardag. Zoolang de kinderen klein zijn, vindt Moeder, dat hun verjaardag niet zonnig genoeg gevierd kan worden. Wij allen zijn immers zoo blij om de geboorte van het nieuwe leven, wij wenschen het zooveel geluk toe. Dus willen we ook vieren de herinnering aan het heerlijk feit, dat een nieuw menschenkind het leven kreeg en de - 77 - kans er iets moois en volkomens van te maken tot zegen van velen. Later, als we groot zijn, komt vaak de weemoed, om wat voorbijging, maar als je nog zoo'n lichtje bent, dat straalt naar alle kanten, laat ons dan toch vroolijk zijn ter eere van die lieve, kleine zon op haar verjaardag. Moeder versiert in alle vroegte Meisje's stoel met klimop en chrysanthen uit den tuin. De laatste maandrozenknoppen zijn met een lint om Meisje's theekop gebonden. Over de ontbijttafel verspreid liggen donkerroode wingerdbladeren. En voor 't raam, zóó, dat 't volle licht er straks op vallen zal, prijkt de verjaartafel. In 't midden de taart uit Anneke s keuken. „Meisje" staat er op te lezen en zooveel jaren als ze telt, zooveel kaarsjes dansen om dat woord, rose, groene, gele, blauwe. Van alle menschen en dieren is er een pakje, geen groote, dure presenten, maar lieve dingen, die overeenstemmen met de gedachte van de gevers. Om alles zit een lint, waartusschen een takje groen gestoken is. Meisje mag pas binnenkomen, als we er allemaal zijn. Aan Spits' hals hangt een medaillon-portret van hem en de nieuwe poes „Wittebloem" in roerende eendracht. Moeder speelt een vroolijke wijs. Broer zegt zijn gedicht op en Vader heeft een mooie zin, om 't heele jaar, dat nu - 78 - komt, te onthouden. Dan gaan we allen met volle belangstelling kijken naar alles, wat Meisje kreeg. Zij eet vandaag haar boterham met wel wat groote happen, dat is voor een keer zoo erg niet en dan moet ze holderdebolder naar schooL Gelukkig, dat 't Zaterdag is, vanmiddag komt er tijd. Tegen vier uur zijn de vrienden en vriendinnen uit 't dorp genoodigd. Moeder en Anneke gaan 't materiëele deel verzorgen. We hebben een heelen voorraad puntbroodjes laten bakken, die belegd moeten worden; uit den kelder komt de limonade uit den frambozentijd en wordt overgeschonken en aangemaakt in de feestkannen. Oma's roomhorens komen op den Japanschen verjaardag-schotel 't Is een goede boel vandaag! En om 2 uur krijgen we een middagmaal, dat Meisje zelf heeft uitgekozen. Gisteravond heeft Moeder het feestprogramma in elkaar gezet. Zij weet uit velerlei ervaring, dat een „partij" veel beter loopt als groote menschen ongemerkt de leiding nemen, dan dat kinderen zoo maar spelen gaan en op zich zelf zijn aangewezen. En nu, terwijl Moeder de touwtjes in handen heeft, leeren de kinderen het goede feest-vieren meteen. De prijzen zijn bepaald, kleine dingen in verloren oogen- - 79 - blikken gemaakt, maar toch heel prettig om te bezitten en fleurig. Een gekocht blauw hyacinthenglas met bol is de hoofdprijs. Wie daarvan wel de gelukkige winner worden zal? „Zullen we nu spreekwoorden doen", zegt Moeder dan zoo ongemerkt Het is maar even een opperen, maar dadelijk gaat aller belangstelling de gevraagde richting uit. En straks weer, als verflauwing zou kunnen intreden: „Wat dunkt jullie van Nachtwacht?" De spelletjes worden zoo gekozen, dat de drukste het laatst komen, vlak voor 't afscheid. Dan is Vader er bij en wordt 't een pret van belang. En altijd eindigen we met Meisje in den kring, de taart met de nu brandende kaarsjes voor zich uit houdend en wij allen er omheen dansend en zingend: „Lang zal Meisje leven." Ieder jaar is 't weer dè prettigste verjaardag geweest. Als 5 December daar is, kan Meisje niet meer eten van plezier. Ze heeft het zoo druk, zoo druk, iedereen in huis moet bedacht worden, tot de duiven en krielkippetjes toe. En veel geld kan 't niet kosten, want zwaar is Meisje's spaarpot niet. Ook is een eigen geknutseld ding veel leuker dan iets uit den winkel. Maar Anneke krijgt een stuk rozenzeep, omdat ze daar zooveel van houdt. Voor Broer heeft Meisje op school een paar dikke wanten gebreid - 80 - met groen en blauwe blokjes, net een dambord, vindt ze, maar 't was moeilijk. Meisje krijgt de pakjes nooit 's avonds, zij stuurt ze zelf dan wel rond. Telkens wordt er aan de voordeur gebeld. Zwarte Piet komt strooien, ouderwetsche krieken en pepernoten, die Moeder laat komen van 't allerechtste winkeltje in 't land, ergens op een Burgwal in Amsterdam. Meisje weet nu weL dat de goede Sint heel lang geleden leefde en de viering van heden een zinnebeeldige is, maar wat doet dat er toe? 't Is immers toch alles even zalig: het slapen gaan met het vaste weten, dat Hij toch komen zal s nachts en de kinderkamer omtoovert in iets heel bijzonders. Den avond van 5 December heeft Moeder het verschrikkelijk druk, want hoeveel menschen en kinderen in 't dorp moeten wel bedacht worden. Vader helpt zelfs mee, anders komt het nooit klaar. Maar eindelijk zijn de laatste pakken de deur uit en kan Moeder voor haar eigen kindertjes beginnen. Anneke is met Chris mee naar huis feestvieren, Vader heeft nog te werken en Moeder is alleen in de kamer, waar Meisje en Broer morgenvroeg in nachtpon en hansop zullen binnenstappen. — Zij spreidt een groot wit laken over de tafel uit, aan den eenen kant legt zij Meisjes, aan den anderen kant Broers voorletters van chocola met muisjes erop. Daaromheen worden de 6 - 81 - presenten gegroepeerd, een wollen uitzet voor Beppie Amesz, in late avonduren gehaakt en gebreid, een bakje crocussen, waarvan de dikke punten al uit de aarde steken, een cartonnen album, door Vader gesneden en beteekend, bestemd voor de briefkaarten van alle vrienden in binnenen buitenland. Van Grootmoeder zijn er twee nachtzakken met „Naar bed, naar bed, zei Duimelot", in rood en blauw D. M C. katoen op wit linnen. Het „Wandelboekje" ligt op een eereplaats. Broer krijgt een nummer van zijn Ankerbouwdoos en stevig gebreide leidsels. Ook liggen er nog wat kleine dingen, zooals Moeder anders nooit geeft, maar die zoo echt bij Sint hooren, niet mooi, niet sterk, gauw versleten, 't Zijn „tien presentjes, van een cent ieder", zooals onze Engelsche leerares ze noemde, maar ze volmaken het feest en hebben evengoed hun momenteele bekoring als de gekleurde ballen van den Kerstboom. Bij de bedjes der kinderen komt nog iets, dat onafscheidelijk bij Strooi-avond hoort. Het is een rond presenteerblaadje, waarop Sinterklaasjes. Daarop staan uitgestald een suikeren klomp, een pople in chocoladewieg met een rose dekentje, een varken van marsepein, een paar dominosklonten en flikjes. - 82 - Alles wordt heel lang bewaard, wie kan 't lekkers van Sint-nacht nu zoo maar opeten! En bijna altijd gaan de mooiste stukjes later pas verdwijnen, als een jongen een gat in zijn hoofd valt of een kleine patiënt een voet verstuikt. Eens in later jaren, toen Meisje al moeilijk Fransch leerde en 't Geitje van meneer Séguin las, kocht Moeder voor het „blaadje" een suikeren geit Nooit heeft Meisje 't over haar hart kunnen verkrijgen, er iets van op te eten, en 't beestje heeft in haar kast gestaan, tot 't uiteen vieL Kersttijd nadert en de eerste vacantiedag. Vader weet altijd ter eere daarvan een langen tocht te bewaren. Meisje krijgt haar blauwen jekker aan, haar dikke muts op, met oorkleppen en rijdt mee uit in de tilbury. Dat is me een feest! Soms ligt de sneeuw al en loopt de kuifleeuwerik voor Jan's pooten uit bij tijden zijn de wegen modderig, zoodat de bruine klodders hoog opspatten, tot het dekkleed, dat Moeder om Meisje's beenen sloeg. Maar wat voor weer 't ook is, mist, zonneschijn, sneeuw of regen, 't is altijd heerlijk, om met Vader uit te rijden, de leidsels vast te houden, als hij bij een patiënt binnen is of even een huis te mogen binnentreden, waar de groote pot met groente en aardappels op 't fornuis te dampen staat Als je thuis komt is 't middageten ook al klaar, omdat er dan - 83 - een lange middag volgen kan, om met Moeder te naaien, met de vriendinnen uit de buurt te spelen en Anneke's keuken op te vroolijken met blij gelach en gepraat Kerstfeest-Liefdefeest. Rood omfloerst zijn de kappen der lampen in alle kamers, rood zijn de kerstklokken aan de oude kasten en schoorsteenmantels, rood de linten uit de hoeken der kamer naar 't middelpunt gespannen, rood de kussens in de stoelen. Maar zilver staat de kerstboom bij het tuinraam, engelhaar valt van den top naar alle zijden en veel witte kaarsjes richten zich op uit de takken, 't Liefst zou Moeder een groenen boom hebben met alleen de lichtjes, „brandend in den nacht" zooals kinderen wezen moeten. Heel onze viering staat in het te eken der Liefde: het lezen, de muziek, de vertelling. Het is voor ons een terugtrekken uit de alledagswereld, de verinniging van het leven door de gedachte aan den Christus, die zoo groot zoo goed was. Nu komt de laatste dag van 't jaar, dat we nog nauwelijks kunnen loslaten. Er is nog veel te doen, de dagen zijn kort, de zieken vele. Meisje mag dezen keer helpen bakken, met haar mouwschort voor. Grootmoeder komt over en zal haar werk keuren. Ze zal heel erg haar best doen. - 84 - Als ik haar zie staan met 't ernstig gezichtje, waarin de oogen zoo openhartig mij tegenstralen, dan voel ik een stille bede bij mij opkomen: O, God, laat haar nog lang, heel lang zoo echt kind blijven, laat de Liefde in haar hart steeds grooter worden, zoodat ze in de donkerste hoeken nog licht hrengen kan. Als de klok twaalf uur slaat, staan Grootmoeder, Vader en ik bij de bedjes der kinderen. Zacht kussen we hun gezichtjes; zij slapen al lang en gerust. Beneden blaft Spits tegen de schoten buiten. Hij komt op jaren en is prikkelbaar. En nu ik al die blijde dingen opschrijf, die zoo'n jaar je brengen, nu merk ik pas, hoeveel ik er nog bij moest zetten. Want daar zijn eiken dag momenten, die het geluk brengen. Ik denk aan den sterrenhemel 's winters, als je toevallig nog even naar buiten moet, aan de blijdschap om het eerste bloemetje in den tuin, de geur van vochtige heesters na onweersnacht, ik denk aan een innig hef woordje van Meisje of Broer, gefluisterd, dicht aan mijn oor, ik zie de vele vrienden komen en gaan, ik hoor de klokken den Zondag inluiden, Vader voorlezen uit wijze boeken, ik luister naar de merel, die zijn bruidslied zingt hoog boven in den pereboom. Er is zooveel, zooveel. En als ik Meisje dit alles mee laat voelen, haar ongemerkt - 85 - *t geluk voor het grijpen geef, dan is het niet, opdat zij het leven savoureeren zal, maar opdat zij, met zon in haar hart en dankbaarheid tot God, droefheid en duisternis, die in geen enkel mensenbestaan uitblijven kunnen, kan aanvaarden en onder alle omstandigheden zeggen, ik ben bereid. - 86 - OVERGAVE Meisje gaat nu in de groote stad op school. Met den herfst zal ze op 't gymnasium komen. lederen morgen brengen Moeder en Spits, die oud en stijf wordt, haar en haar boeken en 't twaalfuurtje naar de vroegtram. Meisje wordt in November twaalf, en Moeder is er niet altijd even rustig over, dat ze al iederen dag zoo ver en vermoeiend reizen moet. Maar buiten moet je nu eenmaal veel meer overlaten en als Moeder denkt aan den komenden Zondag met Vader, Meisje en den kleinen jongen in 't bosch of op de hei, dan komt er zoo'n veilig gevoel over haar en is de berusting er meteen. Als de tram 's middags weer komt aantjengelen. staan Moeder en Broertje op post, om den grooten schat Meisje van 't stoomend gevaarte over te nemen. Dan is alle - 87 - scheidingsleed weer vergeten. Nooit laat Moeder Meisje haar onrust blijken. De klaarheid van Meisje's oogen zou er door vertroebeld kunnen worden. Vrees mag kindeke's hart niet kennen; zij zal immers Moeder s betere uitgave zijn! Eind Mei vinden vrienden in de verte het noodig, dat Moeder overkomt om de belangen van veel kinderen in 't land gezamelijk te bespreken. In anderhalven dag kan ze weer thuis wezen, juist voor den trouwdag, die altijd met veel bloemen herdacht wordt Moeder besluit te gaan. Bij terugkeer aan den avondtrein wacht geen blond Meiske, alleen Vader is er, en hij kijkt bedrukt. „Het is zoo'n vervelende dag geweest Meisje had zich met den wekker vergist en was al om hall vijf beneden, vertelde Anneke mij. Ze was eigenlijk al moe, toen ze wegging en had vanmiddag in stad tegenspoed: de schooltram reed net voor haar neus weg. Toen ik om zes uur thuis kwam, stapte ze pas uit de volgende. Ze was zoo echt op; 't is toch wel een beetje zwaar voor zoo'n klein ding, om zich alleen te moeten redden! Ik ben Vader's lange beenen nog wel drie passen voor. Aan de voordeur slaat Broertje twee stevige armen om mijn hals. In Vader's rieten maklijken stoel vind ik Meisje. Haar gezicht is smal met twee hoogroode kleurtjes. Er komen - 88 - groote gelukstranen als ze mij ziet, en een minuut later zit ze op mijn schoot en geef ik haar zachte namen uit haar eerste levensjaren. Dan draag ik haar als een klein kindje naar boven. Volgenden morgen is Meisje echt ziek, Vader neemt temperatuur op en vindt niet veel goeds. Over den feestdag ligt bedruktheid, maar Meisje denkt er wel aan. „In mijn schooltasch zit wat voor je allebei, uit mijn spaarpot, laat Broer 't even halen." Meisje pakt zelf uit, een stevig potlood voor Vader, een opschrijfboekje voor mij, omdat Moeder zooveel te onthouden heeft. „Nu zullen we de volgende week buiten op 't grasveld moeten koffiedrinken, Meisje, met een versierde tafel, als je weer heelemaal beter bent!" Waarom wordt het mij opeens zoo bang? Vader heeft toch niets verontrustends over Meisje gezegd en kinderen hebben immers zoo dikwijls een paar dagen verhooging! Tegen den avond slaapt Meisje in; even ga ik met Broer den tuin in, dieren en bloemen goeden nacht zeggen als iederen avond. Hij vindt een mooi wit duiveveertje, voor Zusje! Dan roept Anneke: „Ik geloof, dat ik Meisje op zolder hoor." — Ik loop vlug naar boven en vind Meisje in haar ponnetje bij het vlieringraam. „Ik zoek Broertje, Moeder!' - 89 - Ik neem het gloeiende kind in mijn armen, leg het in mijn eigen bed en begrijp opeens, dat 't nu geen onschuldige mazelen of waterpokken zijn, maar dat voor de eerste maal een ernstige ziekte ons huis is binnengeslopen. En ik bepeins, hoe heerlijk 't toch altijd geweest is, hoe nu op eenmaal de zorg gekomen is en alles anders lijkt. Meisje is zoo ziek, Vader komt telkens tusschen zijn vele werk door. Broertje moet zich met Anneke en Chris vergenoegen, lieve, oude Spits is den heelen dag bij hem. Bij Meisje mag mijn jongen nu niet komen. Zijn wit veertje ligt bij haar bed, maar Meisje weet 't niet. Al mijn werk laat ik over en ben steeds bij haar, 's nachts waak ik, overdag waak ik, honger en dorst bestaan niet meer, Meisje is er alleen. Nu komt de groote strijd. Nu zal God mij beproeven. Als rijke velden vol bloemen lig-' gen de jaren achter mij. O, mijn Meisje, zal ik je nu moeten afstaan aan God, jij het beste en 't liefste, wat het leven gaf? Ik kan niet, ik ben opstandig. „God, neem mij, laat Meisje leven, en haar licht spreiden over de kleine wereld, die ons huis heet en daarbuiten." Al mijn tekortkomingen worden duidelijk omlijnd, ik hg op mijn knieën en bid om vergeving. „Geef mij nog een kans, God!" - 90 - Meisje is onbewust van alles, zij ijlt maar, ik kan haar niet bereiken. In Vader's woorden ligt geen geruststel' ling meer. De schel der voordeur is vastgezet; van heel het druk gebeuren der zakelijke dingen beneden dringt geen geluid tot de ziekekamer door. Alleen komt nu en dan Anneke's vrindelijk gezicht om de deur kijken. Zij brengt kleine dingen, die je even troosten, een boeketje veldbloemen van schoolkinderen, Meikersen van een buurman. Donderdagochtend heel in de vroegte komt Vader binnen; ik zit in een grooten stoel bij Meisje's bed; heerlijke rozengeur stroomt door de open ramen naar binnen. Doodsbleek ligt Meisje in de kussens, maar ze ziet er iets rustiger uit dan de vorige dagen. „Temperatuur is wat lager," zegt Vader, en over zijn hef gezicht straalt op eenmaal een glans, die al die bange dagen is weg geweest, zóó weg, dat het leek, of hij nooit meer kijken zou, als vroeger iederen dag. Hij gaat de kamer uit, om vijf minuten later terug te komen met heel den rozenschat, dien de tuin biedt. „Meisje, dat is allemaal voor jou, Meisje, kijk dan toch \" Het is of hij het intense bloeien der rozen als sterk leven op Meisje overbrengen wil. Meisje streelt zachtjes met haar dunne vingers over de bloemenkinderen heen. - 91 - Voor 't eerst sinds dagen durft Vader wat verder van huis zelf weer patiënten bezoeken, die om hem vroegen hij heeft weer moed. Ik vertel aan Broertje's deur, dat Meisje een heel klein beetje beter is en dat Moeder nu misschien wel weer gauw ook voor hem zorgen mag. Broertje is zoo hef; hij houdt zooveel van Meisje en wacht maar geduldig, tot alles weer als vroeger worden zal. Tegen elf uur neem ik weer temperatuur op. Veertig! „Arme Vader," is 't eerste, wat ik denk. O, als hij straks thuiskomt, die groote teleurstelling na de blijde hoop van morgen. 'sMiddags begint Meisje te spreken, ze heeft me wat te zeggen. „Mams, laatst op dien warmen middag heb ik een IJsco gegeten, je hadt gezegd dat 't niet mocht Zou ik daarom nou ziek zijn? Wil je niet boos wezen?" O, mijn Lieveke, heb je nog zorgen gehad ? Boos, kindje, je kunt niet weten, wat ik doormaak, wat is die kleine zonde, vergeleken bij fouten in eigen leven. Zachtjes kus ik 't fijne voorhoofd. „Moeder is heelemaal niet boos, Meisje, maar Meisje moet 't nooit weer doen." Avond. — Vader komt boven en vindt zijn kind heel ernstig. Hij zal consult aanvragen in de stad voor morgen. - 92 - Vader ziet er moe en opeens oud uit vanavond, en ik kan hem niet troosten, omdat ik zelf nog geen berusting gevonden heb. Dan komt de zwaarste nacht Vader moet rusten: hij heeft 't zoo moeilijk met alle zieken; ik ben sterk, ik houd 't nog heel lang uit Ik ga zitten bij Meisje's bed als de vorige nachten. Om 't half uur vul ik den ijszak opnieuw en leg hem op 't gloeiende hoofd en wrijf zachtjes schouders en borst met kamferspiritus. De nachtlucht stroomt binnen. Ik ben heel anders dan straks; het wordt vreemd stil in me en weer kniel ik bij Meisje's bed. „O God, vergeef me, dat ik in opstand kwam, het leek me zoo wreed, zoo fel, ik berustte niet ik kon niet Uw Wil geschiede; niet aan ons, aan' U behoort Meisje. Zij is ons Godsgeschenk, aan U de macht haar terug te nemen, als ze bij U beter is, ons kind!" Als 't eerste licht begint te schemeren, sta ik buiten op 't balcon, alle vlierstruiken bloeien, zoete sterke geuren komen overgewaaid, een vogel wordt wakker. Ik wasch me, kleed mij zorgvuldig en trek Meisje's lievelingsjapon aan, ik let op minutieuze kleinigheden, het is als ga ik naar een heel bijzonder feest. Het is alles zoo plechtig en innig in mij, ik kan mijn gevoelens niet analy- - 93 - seeren, maar ik voel me heel dicht bij God. Lang sta ik bij Meisje's bed en bezie het zachte gezichtje met de gesloten oogen, waaronder groote, diepe kringen, de kleine ingevallen neus — de Dood is wel heel dichtbij en om haar heen. — Vader komt binnen, hij ziet zijn Meisje, hij kan zich niet goed houden en gaat weer heen. Beneden hoor ik druk telefoneeren, fluisterstemmen, gesnik. Het is of alles uit een oneindige verte komt en buiten mij omgaat. Er komt een goed vriend binnen, die mijn handen neemt en woorden van troost zegt. Hij gaat weg en ik zie een Zuster, zij wil mijn plaats innemen, ik moet rusten, al is 't maar een half uur. Zachtjes, welwillend breng ik. haar weer weg naar Broertje. — Mijn plaats is bij Meisje, tot het einde. Ik ga bij haar zitten, neem haar kleine hand in de mijne. Zoo blijf ik onbeweeglijk en draag haar op aan God. Plots komt er verandering. Het doodenmasker vaagt weg, een zacht, oneindig teer rose komt over 't lieve gezichtje. De oogen openen zich en heel even trekt ze mij naar haar toe, en als ik met mijn hoofd heel dicht bij 't hare kom, voel ik een klein zoentje in mijn hals. „Vader".... Hij moet wel heel dichtbij geweest zijn, want dadelijk staat hij naast me en ziet ons Leven terugstroomen. Een collega komt binnen. Ik hoor iets van „Longontste- - 94 - king en de crisis juist voorbij!" Wonderlijk, van gewone dingen de namen te hooren, als je boven en buiten alles geleefd hebt Ik laat de dokters bij Meisje en hol naar Broertje. „Jongen, lieve jongen, we mogen Meisje houden, ze blijft bij ons, God heeft 't gezegd." - 95 - OEFENING Meisje heeft alweer op een prettigen ruststoel buiten gelegen en aan Vader's stevigen arm door den zomertuin gewandeld. Die twee hebben zooveel geheimen samen, sedert Meisje is ziek geweest. Op een avond, toen Vader na een bezoek aan een verren patiënt nog laat even aan haar bed kwam, heeft zij hem in zijn oor gefluisterd, dat ze, als ze groot is, ook zieke menschen beter wil maken en nu praten ze altijd over later en wat er dan wel allemaal gebeuren zal. Ik weet, hoe onwankelbaar trouw en standvastig Meisje is; nu haar beroepskeuze gedaan is, zal heel haar verder streven als een rechte lijn naar het einddoel gaan. Voor eenzijdigheid zal Moeder haar bewaren. De kleine huisvrouw zal evengoed in haar groeien, zoodat ze later op meer dan een markt thuis is. - 96 - Den heelen verderen zomer leeft Meisje om flink en sterk te worden. Ondanks het rusten zijn de dagen op verre na niet lang genoeg. We hebben een nieuwe bezigheid, we maken verhalen. Fantasia wordt actief. We doen het met z'n beidjes, dat is zoo innig en we weten altijd precies van elkaar, hoe 't verder gaat. En nu heeft Meisje een mooi schrift genomen, met een bruine kaft en Moeder dicteerde 't eerste hoofdstuk. Er komt nog gedroogd mos en hei tusschen de bladzijden te hggen en dan krijgt Vader 't op een goeden morgen als een verrassing bij zijn ontbijt. „Naar 't Warme Land" zal het heeten en zoo is het begin: „Ze praatten er maar niet met anderen over, die moch„ten eens twijfelen aan wat ze vertelden, maar sedert de „Kabouter van Blidebeek Broertje had aangesproken, toen „Vader bij den zieken vester was en Broer op de auto „paste, wisten ze allebei zeker, dat kabouters geen sprookjes, maar werkelijkheid waren, 't Was niet bij dat eene „gesprek gebleven; iederen Woensdag van September, toen „de dansles in de stad nog niet begonnen was, waren ze „vlug op hun fiets weggereden, met heel geheimzinnige gedichtjes, zoodat Moeder zich afvroeg, waar dat wel zoo „haastig naar toe ging. Op 't laatst hadden ze niet meer 7 - 97 - „kunnen zwijgen. Dat kwam zoo: Moeder moest, nadat „Meisje en Broer al een uur in bed lagen, nog even op de „kamer wezen, om schoone handdoeken voor Vader te „halen en in plaats van twee slapende engeltjes had ze „wakkere gezichtjes gevonden met hoogroode wangen en „schitteroogen. Meisje stopte gauw iets weg onder de de„kens, maar Moeder was haar te vlug af, een draadje grijze „wol aan de mouw van haar nachtpon verraadde het ge„heim en omdat 't voorloopig niemand's verjaardag werd, „en er dus geen groote geheimen te verwachten waren, be„sloot Moeder maar eens te polsen. Zij trok aan de draad. „Och Moeder, pas toch op, je haalt z*n heele manteltje uit „mekaar!" „Wat voor 'n manteltje, wie z'n manteltje?" Broer en „Meisje keken elkaar eens aan, waarom mocht Moeder 't „ook eigenlijk niet weten? Moeder vertelde hun immers „ook alles! Als er kuikentjes uitgekomen waren, als de „eerste honig gekocht was van den schoenmaker uit 't „Heiken, als er een heusche, rijpe meloen lag in den broeibak bij 't kippenhok! „Meisje besloot te vertellen en ze deed een heel verhaal „van de kennismaking met kabouter Wirrebroe, die den „heelen zomer in het Blidebeeksche dennenbosch gewoond „had, om zwarte-mieren-geschiedenis te studeeren en nu - 98 - „weer binnenkort naar het Warme Land zou vliegen, om „geen last te hebben van een natten, kouden winter in „Holland. Wirrebroe had nog als eens rheumathiek. En „nou breide Meisje een wollen jasje voor hem en een punt' „muts, zooals Moeder haar geleerd had, voor Beppie Amesz „te maken, met een bloedkoraal in 't topje, 't Moest alleen „maar een paar toeren kleiner zijn. Broer dichtte er een „vers bij vol mooie rijmwoorden, als „duur, uur", en nog „veel meer. „En ziet U, Moeder, nu heeft Wirrebroe gevraagd of we „mee wilden vliegen naar het Warme Land, hij wil ons „alles laten zien, hij weet precies, waar Vader geboren is „en waar die tamme maraboe woonde, die Vader in zijn „hoofd pikte. O, Moeder, zeg nou maar, dat het goed is!" „Ja, dat kon Moeder zoo maar opeens niet zeggen, daarover moest ze eerst een lang gesprek met Vader hebben, „morgen misschien, nu was Vader veel te moe. — Waren „ze dikwijls bij Wirrebroe geweest? Ja, iederen Woensdag, „als ze op hun fietsen die groote bossen hei en hazepootjes „hadden meegebracht, waren ze ook even hun kabouter„vriend wezen begroeten Hij woonde vlak bij de grootste „grove spar aan den kant van 't kasteel en had er een heerlijk „huis onder den grond, vol dennennaalden, 't rook er altijd „naar versch hars. Ze plukten thuis telkens blaadjes van - 99 - „den citroenboom. Wirrebroe hield er zooveel van en hij „dacht, dat hij minder last van rheumathiek had, als zijn „heele huis van de citroenblaadjes-geur doortrokken was. „O Moeder, Wirrebroe heeft een vliegauto, zoo'n heerlijk „ding, gewone menschen kunnen hem niet zien, maar als „Wirrebroe haar aanraakt met zijn rechterwijsvinger, dan „wordt de vliegauto dadelijk zichtbaar, een fijn machinetje „met bankjes van donkerrood leer, groot genoeg voor jou „en Vader en ons beidjes, om erin te zitten, want als „je met kabouters omgaat, wordt je van zelf een beetje „kleiner." „Het is erg mooi, Meisje en Broer, wat je me daar alle„maal vertelt, maar nou moet jullie heusch eerst gaan slagen en droomen van je Fransche woordjes, in plaats van „reizen door de lucht!" — En moeder dekte haar kindertjes „voor de tweede maal op één avond toe. — „Een paar dagen later, toen er eens niet zooveel zieke „menschen waren, en Vader niet zooveel drankjes en poe„ders te maken had, zocht Moeder hem op in z'n vroolijke „werkkamer, waar veel zonnebloemen stonden in hooge, „groene vazen, waar de clematis en rozen zich om de vensters slingerden. In zoo'n omgeving moest je wel in een „milde stemming wezen. Moeder gaf uitvoerig verslag over „het bestaan van Wirrebroe en zijn voorstel aan de kin- - 100 - „deren. Zij had den vorigen dag een briefje van Wirrebroe „gehad, geschreven op een mooi groot eikenblad, waarin „hij vroeg, of ze zijn voorspraak wezen wou. Hij had de „kinderen zoo hef gekregen en wilde hun veel leeren op de „lange reis naar 't Warme Land. „Maar Vader had bezwaren, Meisje was niet sterk genoeg „voor zoo'n vermoeienden tocht en Broer kon volstrekt „niet zoo lang van school verzuimen. Hij zou dan stellig „niet overgaan, maakte nu al zooveel fouten in de optel' „sommen, nee, er kon werkelijk niets van komen. Vader „zou zelf wel eens met dien kabouter gaan praten, hij moest „maar ophouden met mooie sprookjes aan de kinderen te „vertellen en zich bij zijn mieren houden. „Als Vader „nee" zei, dan bleef 't „nee", dat wist Moeder „wel. Dus vroeg ze niet verder en ging zitten naaien bij „het raam in de stralen van de ondergaande zon en ze keek „eens naar den hemel. Moeder had zelf ook zoo'n verlangen naar een groote reis in verre landen. En leefde maar „al te graag in een sprookjeswereld." Als Vader de verrassing gelezen heeft, wil hij dadelijk meedoen aan het verhalen schrijven. Hij werd geboren in de tropen en kan dus heel wat vertellen. Meisje maakt er mooie zinnen van en we weten zeker dat al deze probeer- - 101 - seis haar later van veel dienst zullen zijn bij haar opstellen. Ondertusschen groeit „Naar het Warme Land" tot een boekdeel aan en zijn we allemaal steeds even nieuwsgierig naar 't volgende hoofdstuk. - 102 - LEVENSLES Meisje is gymnasiaste. Er is heel wat over gepraat, voor 't zoover was. De H. B. S. had zijn voor, en 't gym ook. Moeder heeft in haar pleidooi voor't gymnasium geen oogenblik de H. B. S. achter willen stellen en zij zegt, dat, als ze meer kinderen had, 't best mogelijk was, dat, om het verstandelijke, ruime, algemeene de H. B. S. verkozen zou worden voor enkele hunner. Maar je kunt op dit punt niet generaliseeren. Meisjes heele wezen nijgt naar het fijne, klassieke. Welnu, laat 't haar dan uitleven, er is immers keuzei Zij is nu weer heelemaal gezond, maar om 't haar den eersten tijd niet te zwaar te maken, blijft ze voorloopig van Maandags tot Zaterdags in stad. Scheiding valt Moeder altijd zwaar en zij heeft over Meisje lichte bezorgdheid. - 103 - 't Is wel een flink, zelfstandig kind, maar nu zullen er zooveel nieuwe dingen op haar aanstormen, en ze heeft niet eiken avond Moeder's vleugels om zich onder te koesteren en Moeder's oor, om alles in te zeggen, wat zij beleefde. Meisje ziet er heel hef uit, na haar ziekte heeft 't gezichtje een nog diepere uitdrukking gekregen, klaar zien de oogen de wereld in, haar lichaam gelijkt een ranke stengel. Ze draagt heel eenvoudige dingen, maar zij passen volkomen bij haar. „Je ziet er uit, of je altijd naar een feest gaat Ellen, heeft eens een jongen op de lagere school tegen Meisje gezegd. En toch zijn Meisje's jurken heel wat minder kostbaar dan de confectiepakjes, die de meeste dragen. Moeder en Meisje maken samen een teekening, als er wat nieuws noodig is, Meisje's kleurengamma staat al van de eerste levensjaren vast. Dan wordt er geknipt en genaaid, Moeder borduurt, en maakt er iets heel eigens van. Zoo geschapen is dan ook iedere jurk een feestkleed, voortgekomen uit den drang van twee, iets goeds te maken, zuiver van lijn en harmonisch van kleur. Er was eens een kind, dat ook altijd door Moeder zelf ontworpen kleeren droeg en bovenaan op haar verlanglijstje voor verjaardag zette: „Een matrozenjurk als ze allemaal hebben." Maar dat verlangt Meisje niet, zij heeft ze noodig de schoonheid, ook in de alledagsdingen, en moet - 104 - zoo nu en dan zelfs getemperd worden, als zij den minsten inbreuk op haar gevoelens al te sterk ondergaat. „Een fijne, mooie plaat," zeggen de menschen soms en dan schrik ik even, omdat mijn kind juist zoo echt is, en de indruk, dien zij maakt, dus soms niet gelijk aan de werkelijkheid is. — Op een Zaterdag komt Meisje naar huis fietsen, 't is vroeg in 't voorjaar en ze heeft een groote bos speenkruid en hondsdraf bij zich. Haar oogen schitteren en ze is voor mij de verpersoonlijking van de Lente zelf. „Bas van Hoorn is tot 't witte hek met me meegereden, het ging zoo fijn, met den wind in den rug, we hebben samen deze bloemen voor je geplukt en die viooltjes heeft Bas in mijn vlechten gestoken; hij zei, dat 't eene viooltje het andere zocht." Mijn open Meiske, wat een geluk, dat Moeder altijd alles hooren mag, wat wordt er veel vertroebeling voorkomen, omdat je je hart op je tong draagt en geen geheimen voor ons kent „We zullen de bloemen gauw in 't water zetten, Meisje. Je zult wel dorstig wezen, na zoo'n langen rit; ik heb limonade gemaakt voor morgen, nu moet jij ze maar vast eens keuren. Heb je veel huiswerk van-avond? Broertje is in den tuin aan 't harken, Jacobs heeft 't vandaag zoo - 105 - druk, je zult nog wel een handje mogen helpen, denk ik." De Zaterdag wordt weer beleefd in al zijn heerlijkheid. Voor Meisje is 't wel haast de grootste feestdag van de week, de voorbereiding tot den Zondag. — Als het werk gedaan is, en Moeder in de serre thee schenkt, met voor ieder een versche beschuit van den bakker, „die 't alleen maar kan", mist ze Meisje. Dat gebeurt nooit. Meisje, voor wie dit moment het gloriepunt is, het lieve huis in afwachting van de Zondagsheiliging en rust, Vader klaar met zijn werk. Moeder zegt niets, maar staat zachtjes op en gaat Meisje zoeken. Zij ligt op haar knieën voor't raam van haar kamertje, de viooltjes uit haar vlechten staan in een groen steenen vaasje naast haar. Haar oogen kijken de verte in, over heide en bouwland, in de diepe avondlucht. „Meisje, kom je?" — Als in een droom wendt ze haar kopje om en kijkt me aan. „Ja, Moeder, ik ga met je mee." Haar arm door mijn arm en daar zitten we samen bij Vader en Broer in de rieten stoelen. Ik lees: „Waarvan de menschen leven." Het duurt lang, voor ik dien avond inslapen kan. Och, Meisje, nu al, ik had dit zoo graag nog jaren verschoven, je bent nog maar zoo'n klein meisje en 't Leven zal toch dikwijls zwaar genoeg voor je worden, voor jou, die zoo - 106 - harmonisch zijn wilt en bent. Maar ik zal over je waken, mijn Schattekind. In de weken, die volgen, wordt Bas van Hoorn's naam vele malen genoemd. Bas kan zulke prachtige punten aan potlooden slijpen, Bas heeft zijn Latijnsche thema 't best gemaakt, Bas heeft zulk grappig haar, allemaal kleine krulletjes, en hij lacht net als Vader „in 't jong". — Ik luister met belangstelling en een scherp oor. Nee, er is geen reden voor onrust en 't is beter, Vader niet opmerkzaam te maken, zooals ik eerst geloofde. Paschen nadert Meisje is telogeeren gevraagd bij vrien* den van ons in 't Noorden en stelt zich bergen voor van „alleen op reis". Zij heeft op haar laatsten verjaardag een aardige Perryhandkoffer gekregen en in den loop van den winter hebben Moeder en zij allemaal leuke dingen gemaakt om mee te nemen, schoenen- en schuierzakken van grof linnen met vroolijke randen, kleerhangers zelf overtrokken met overschotjes, die toch een echt genoeglijk effect maken, een naaiétui en een boekenomslag van gevlochten riet Morgen zal Meisje gaan, alles is klaar, bovenop ligt de bloemetjesjurk, expres voor deze gelegenheid gemaakt We loopen nog even arm in arm den weg op, de avondpost te gemoet. „Ook een brief voor juffrouw Ellen", zegt - 107 - Hermans, die Meisje al gekend heeft van haar baby-box op 't grasveld af. Vragend bekijkt Meisje de enveloppe, een langwerpige, grijze met groote letters. Moeder heeft 't opeens erg druk met kranten en tijdschriften en gaat 't huis binnen. Maai nog geen minuut later stormt Meisje achter haar de kamer in. „O, Moeke, Moetie, 't is zoo erg. En ik dacht nog wel, dat 't een gewone, aardige jongen was." Snikkend gaat Meisje's kopje tegen Moeder's schouder. „Mag Moeder even lezen, Meisje?" Het verkreukelde velletje ontvouwt zich voor mijn oogen: Liefste Ellen, Gisteren vertelde je aan Miek, dat je Zaterdagmorgen om 10 uur afreisde. Wil je op 't station goed naar me uitkijken, want ik ga met je mee. Je Vader en Moeder zouden 't niet goed vinden, als ze 't wisten, dus moet je maar zeggen, dat dit een brief van Miek is, onze handen lijken wel een beetje op elkaar, vin-je niet? O, Ellen, wat heerlijk, om alleen samen op reis te gaan. Als je weggebracht wordt, stel ik me zoolang verdekt op en stap aan de eerste halte over. Een van Bas. - 108 - O, mijn lief Meisje, dat ik je hiervoor niet behoeden kon! Hoe moeilijk is 't leven, opvoeden. Ik heb je niet willen waarschuwen, omdat ik bang was, iets te doen geboren worden, wat niet bestond; ik heb je er niet voor kunnen behoeden, omdat ik niet eiken dag bij je was. Ik neem een kleine, koude hand in de mijne en leg mijn wang tegen een wang, die gloeit van verontwaardiging en schaamte. „Denk 't maar eerst heelemaal uit voor je zelf, Meisje. Straks als Vader komt, zullen we hem alles vertellen en samen overleggen. Wees niet te bedroefd, Meisje, maar weinigen worden gespaard voor deze levensles. Wij worden er wijzer door, maar wij hebben ook verhes te boeken. Jij, Meisje, bent te argeloos geweest. Je moet zuinig zijn met de kostbare parel vriendschap. Voor jou, met je open hart, je liefde voor allen en alles, is het moeilijker dan voor de meesten, te onderscheiden, wie de parel waard is." Mijn kindeke) Moeder trekt Meisje op haar schoot; we zijn heel dicht bij elkaar. En dan komt Vader thuis. Als zijn oogen je aanzien, wordt elke onrust weggenomen, zijn oordeel is zoo breed en zuiver. Daareven scheen 't duister te worden rondom, nu straalt het licht weer helder. Volgenden morgen wuiven Moeder en Broertje een rijkbeladen motorfiets na. Achter Vader bij het nieuwe koffer - 109 - zit Meisje in haar stofjas, de wollen muts op één oor. Nu komt alles in orde, dat weet ik zeker. Om 12 uur is Vader terug. „Nu is Meisje al haast, waar ze wezen moet," zegt hij en Bas zal vandaag zichzelf nog wel eens peilen, denk ik. — Mag ik 't paüentenhjstje even inzien?" Den anderen dag komt er weer een grijze enveloppe, als de eerste, maar dezen keer is hij voor Vader. Over zijn schouder lees ik: „Dokter, ik ben zoo blij om wat U gisteren allemaal tegen me gezegd heeft. Ik voel nu zoo goed, dat ik verkeerd deed, en ik vraag U en Ellen om vergeving. Ik zal over me zelf waken en 't Ellen nooit, nooit meer moeilijk maken: Bas van Hoorn." Van Meisje komen vele lieve brieven, ze is in een heerlijk grooten familiekring met veel kleine peuters; alle dagen gaan ze de hei op en Meisje stuurt wilde bloemen, die ze hier niet vond. Als zij thuiskomt, staat in 't boek der wijze woorden, zooals we 't noemen, dit geschreven: „Het Groote, Machtige komt maar eenmaal, Meisje. Ons leven moet een waardige voorbereiding zijn, het te ontvangen, het komt als een openbaring, het Liefdewonder!"" - 110 - DROOMHUISJE Ik weet niet precies, wanneer er voor 't eerst over gesproken werd, maar Meisje was nog maar een kleine pop, toen „Droomhuisje" geboren werd. Het zal liggen op een stuk land bij „het oude huis met ijzeren hek", omdat daar een sloot langs loopt en wilgeboomen groeien. Meisje heeft namelijk een groote liefde voor slooten vol waterdiertjes, en wilgen, zooals Adama van Scheltema ze beschrijft. Ik geloof, dat het huis van haar verbeelding, waar ze wonen zal als zij groot is, oorspronkelijk niet veel grooter was dan een kamertje, waarin allemaal mandjes stonden, met in iedere mand een poes erin, een witje, een zwartje, een driekleur, een als Kater Peter en een als Naugthy Tom. Maar 't huis is ieder jaar gegroeid met Meisje mee; er is een keuken bijgekomen, waar je meteen eet in een leuken - 111 - uitbouw met breede, groene vensterbank, aan den muur hangt een koperen pofferpan, een rek met ronde, tinnen lepels en overal staan boere-schotels en kommen. Er zijn ook bloemen in de keuken; 't heel breede raam van den uitbouw is er vol van maandrozen, margrieten, en vooral veel fuchsia's, van die rood met paarse, waar je inkt van maken kunt! — Er is een mooie plaat boven de kast van een ondergaande zon op korenvelden en de deur is boogvormig, aan de zoldering zijn de balken warm-rood met veel spreuken er op geschilderd. Die spreuken veranderen ieder jaar, naarmate Meisje ouder wordt en talen leert; het spijt Moeder, dat ze er geen verzameling van heeft aangelegd. Er is geen gang in 't huis, maar in de kamer met de poesemandjes is een trap naar boven. Bij de keuken is de voordeur, dat is nuttig, met 't oog op vuile voeten in den winter. Onlangs is de bibliotheek bijgebouwd, waarin ook Meisje's bureau staan zal, dat al in de maak is. Er zijn knusse zitjes; Minerva tuurt er 't venster uit — De stoelen zijn laag en er is een luik naar de keuken, waardoor theekopjes met geroosterde boterhammen zoo maar verschijnen en verdwijnen. Meisje is producente en consumente tegelijk. Aan de poesekamer is een klein terras gebouwd met wit hek; - 112 - daar kunnen Meisje's lange beenen over bengelen, als ze 's avonds de werkelijke zon wil zien ondergaan. De trap naar boven komt op een portaal uit, waarin vier deuren zijn, een leidt naar Meisje's slaapkamer met 't schuine dak er boven, waaronder de zwaluwen hun nesten bouwen. Een gaat naar de bad-kleedkamer en de twee anderen hooren aan de logeerkamers, want natuurlijk komen Vader, Moeder, Broer of Mieke heel dikwijls te gast Bij 't huis is een tuin zoo vol zaaibloemen en vaste planten, dat geen plaats onbezet blijft, behalve de kiezelpaadjes, waar je heerlijk drentelen kunt, met een boek in je handen. Aan den linkerkant van 't huis blijft een plek grond open, omdat 't nooit zeker is, dat je er nog niet eens een wensch bij zou krijgen, die dan te bevredigen is. Tot in de kleinste bijzonderheden denkt Meisje haar droomhuis uit; ze kent de kleur van ieder ding, ze weet, hoe de boeken in de bibliotheek staan zullen en ieder jaar moeten er planken bij, voor de laatste aanwinst Alles is er paars, warm paars, met groote, diepe stoelen, waarin je voor uren veilig opgeborgen bent met je beste boeken. Maar de huiskamer straalt van kleur en licht, heeft vroolijke, luchtige gordijnen, waardoor de zon speelt De poesemanden zijn met verschillende ere tonnes bekleed en tegen de stoelruggen zijn kussens met felle lappen goed over- 8 - 113 - trokken. Ook hier staan altijd bloemen. In de bibliotheek alleen maar hier en daar een enkele tak in fijne vaas; achter de piano is een heel oude doek van thuis gespannen. In de keuken staan banken rondom, en 't fornuis is groot „voor Meisje alleen". Meisje stelt zich voor, dat er altijd risjes kinderen bij haar zullen komen, die honger hebben en natte voeten. Dan zal ze een groote pot boekweitegrutjes koken en de kinderen zullen op de banken rondom de kachel zitten, ieder met een gezellig steenen bakje pap met stroop en hun beenen vlak bij de warmte. Een heve hond zal door 't huis springen en achter in den tuin bij de sloot huizen Meisje's kwakkel-waggeleenden in natura. De luxe van 't huis zal de zonnewijzer zijn. Vader en Moeder hebben 't nooit zoover gebracht, maar Meisje is vast overtuigd, dat bij haar huis de tooverfee voor den ouden zonnewijzer zorgen zal. Droomhuis zal komen, als Meisje is afgestudeerd en Vader helpen kan. Wij allen zien het groeien met veel interesse; we weten, hoe 't er uit zal zien in den winter, als de sneeuw heel hoog ligt, en Meisje er, behalve de grut-kindertjes, een heele vogelkolonie voederen zal. Wij zagen het op dagen, als de brem bloeit en voor alle vensters de gouden bloemen prijken. We hebben uit 't zolderraam gekeken en de - 114 - torens in den omtrek geteld, we zijn in den kelder afgedaald en stonden verwonderd over het aantal gesteriliseerde tomaten. Maar we zaten ook op een stormachtigen winteravond in Meisje's bibliotheek en heten ons door haar zachte stem Guido Gezette voordragen. Ja, we hebben 't droomhuis bijna even hef als Meisje zelf en als er een patiënt in de buurt van „het oude huis met ijzeren hek" ziek wordt, roepen we om het hardst, dat we meegaan, om hem te bezoeken. - 115 - IN DEN GROEI Meisje heeft een hartsvriendin, Miek van der Laan. In ons dorp verzamelde zij veel getrouwen om zich heen in de L. O.-jaren, maar zoo'n echte vriendin als Miek had ze nog niet. Den eersten dag op 't gym hebben ze elkaar gevonden. Samen stonden ze te wachten voor de gesloten deuren, in spanning over al het nieuwe, dat komen zou dien morgen. Toen slenterde er een straatjongen aan, die een heel gek gezicht tegen hen trok. Ze moesten er allebei om lachen en in dien lach werd hun vriendschap geboren. Ze zitten altijd naast elkaar, werken veel samen, kiezen dezelfde onderwerpen voor hun opstellen uit, worden lid van dezelfde clubs. Ja, soms bedelen ze hun Moeders eenzelfde lap goed voor een jurk af, om toch maar op elkaar te lijken. - 116 - In de derde klas bewonderen ze samen Cicero, in de vierde wordt Homeros hun beider held. Echte bakvisschen zijn ze niet. Meisje heeft soms erge lachbuien, omdat ze zoo gauw den humor van een geval ziet, maar 't is niet van dat flauwe gegiechel zonder einde om niets. — Na de levensles in de eerste is Meisje's verhouding tot de jongens van haar klas en clubs «wat gereserveerd geworden; wel gaat ze kameraadschappelijk met hen om, maar dingen, die ze vroeger in haar kinderlijke openhartigheid zoo maar zou gezegd hebben, worden nu voor Moeder en Miek alleen bewaard of in haar dagboek geschreven. Door het gebeurde weet zij zich zelf ook te vrijwaren voor overdreven sympathieën, ten opzichte van leeraren en leeraressen. Zij heeft waardeering, maar schwarmt niet Op vrije dagen in zomertijd komt Miek dikwijls met Meisje mee naar huis. Ze maken dan samen hun huiswerk en als 't af is, vragen ze mij, m'n functie van huisvrouw neer te leggen en aan hun beidjes over te dragen. Dan zorgen ze voor alles. Anneke kan 't er eens goed van nemen en gaat op haar roodsteenen straatje bij de achterdeur wat voor zich zelf zitten naaien. En ik ga Paul eens flink helpen met het bijwerken van zijn herbarium, waarvoor hij veel belangstelling heeft Er wordt een smakelijk maal bereid, in alle onderdeden - 117 - uitstekend verzorgd. Soms is 't een beetje aan den zoeten kant, want Mieke houdt veel van pudding en compote, en wijdt daaraan haar beste krachten. De tafel is extra gedekt, de servetten zijn op kunstige wijze gevouwen, 's Avonds krijgt Moeder op een blaadje van de geperforeerde blocnote de afrekening van het middageten. Dan bepraten we samen, wat wel een beetje te duur was en hoe je dit of dat op eenvoudiger manier kunt klaarmaken met minder kosten. Dan worden meteen een paar nieuwe recepten bijgeleerd. 's Avonds zingen de vriendinnen oud-Fransche liedekes en Paul fluit zachtjes ter begeleiding mee. Vader en Moeder merken, dat ze groote kinderen beginnen te krijgen. Nadat we eens met z'n allen een heelen tijd gespaard hadden, was er juist genoeg, om zoo'n mooie bruin linnen tent, die al lang een lievelingswensch van ons was, te koopen. Ondertusschen gaven we elkaar met verjaardagen allemaal dingen, die bij het kampleven hooren. En nu trekken we Zondags met z'n allen, Miek en Paul's vriendjes ook er bij, de groote heide op. O, de vreugde van zoo'n heelen dag bij de vennen, waar de orchis bloeit en hoog in de lucht de leeuwerik jubelt. Het leven lijkt zoo eenvoudig daar. We koken ons potje in kranten en hooikist gaar, een kleine spiritusbrander verleent goede diensten en veel jonge, sterke handen maken 't werk licht. - 118 - Niet voor de avond valt en de vleermuis rond onze hoofden fladdert, komen we thuis, gesterkt voor een nieuwe werkweek in de praktijk, op school, in huis. En Maandags vertellen op den schoorsteen de wollegrasjes van den Zondagsdroom. Meisje en Miek hebben 't dikwijls over een fietstocht door het Zuiden, met zijn beiden, als 't eindexamen later achter den rug wezen zal. Ze trainen zich nu maar vast door heel den omtrek te verkennen. Dan nemen ze boeken uit Moeder's keurkastje mee en eindigen met in een weide aan de rivier, languit te gaan liggen en elkaar voor te lezen. Een beste jurk kun je missen, zegt Vader, maar goede boeken niet. Bij de geuren van walstroo en verschgemaaid hooi kregen ze den kleinen Johannes hel Zij kennen heele fragmenten uit hun hoofd en vertellen er thuis aan Paul van op kinderlijke wijze. — Samen maken ze toekomstplannen. Miek is een ingewijde in Droomhuisje. Zij gaat na het eindexamen voor muziek door en zal in haar vacanties later in Droomhuisje komen en viool spelen, voor Meisje's zieken. Met Kerstmis trekken ze 't heele huis een pakje aan van dennegroen, hulst en maretakken en Meisje zal zelf een Kerstverhaal schrijven voor haar kleine patiënten. In wintertijd zijn de rollen vaak omgekeerd en blijft - 119 - Meisje bij Miek in de stad op avonden, als de gymclub bijeenkomt. Moeder vindt zooveel goeds in het samenzijn van al die jonge menschen, aan den ingang van het volle leven staande; hoeveel vraagstukken komen op, zoeken vorm, worden uitgedacht! Het voorlezen van gedichten, de verdediging van een overmoedige stelling, de improvisatie, 't is alles zoo frisch, zoo jong, vol van een sterk verlangen. Meisje vertelt er thuis alles haarfijn van, dan is 't, als waren we er zelf bij geweest. Een enkele maal in den winter, als Vader ook mee kan, gaan we uit, naar een Shakespeareopvoering of een heel mooi concert. Dat is zoo over, overheerlijk! Daar zitten we dan in de groote zaal met z'n drietjes, Meisje tusschen ons in. Soms zoo heel even een kneepje in je arm, als 't „zoo heel fijn" is, de décors, de kleuren, de dictie. En dan weer zacht fluisteren: „Moeder, die passage kende ik heelemaal, maar ik wist niet, dat je 't zoo mooi zeggen kon als Verkade." — Onder 't naar huis rijden zitten we stil na te genieten, elk in ons eigen hoekje. Soms schiet een vlug konijntje over den weg voor de electrische lantaarns uit en bij de vijvers rijden we heel langzaam, om de elven te zien dansen, tusschen 't riet en de gagelstruiken door. — Maar natuurlijk hebben we ze juist weer gestoord door 't geluid van den motor. - 120 - Voor gewone partijen voelen we niets, altijd hetzelfde, dansen, hef doen, taartjes en limonade, feest zonder inhoud. Er zijn zooveel prettiger uitspanningen. Een kasteelentocht, bv. door de mooiste plekjes van ons land, de heele club bij elkaar en een enkele oudere voor aanwijzingen en organisatie. Of schaatsenrijden op onze groote plassen en vaarten, zoo'n heel troepje bij elkaar aan den stok. En dan het bekijken van fabrieken, waar je leert, hoe de dingen van het alledagsleven geboren worden en je eerbied krijgt voor het kleinste gebruiksvoorwerp, om de moeite en zorg, die er aan besteed werd. Je kunt ook met z'n allen uittrekken, om bloemen te zoeken, die het jaargetijde oplevert en dan groote bossen naar de ziekenhuizen brengen, waar je licht brengt op de zalen en bhjheid in de harten. En dan zingen, heel mooie liederen, die ontroeren, gezongen door al die jonge stemmen, die zooveel te geven hebben aan de wereld, waar 't nog zoo duister is door dat groot tekort aan liefde en broederschap. Meisje doet graag met alles mee, ze verzint zelf nieuwe bezigheden, die allen samen kunnen doen. Maar 't liefst is ze 's avonds in spaarzame, vrije oogenblikken in den gezamenlijken werktuin der dorpskinderen, waar ook zij en Paul hun lapje grond hebben. Ik herinner me het enthoü- - 121 - siasme van een oude vriendin, die door zorg en toewijding hare Japansche azalea een maand eerder in bloei had, dan gewoonlijk. Met een zelfde geestdrift werken al die jongens en meisjes onder bevoegde leiding van de vroege lente tot laten herfst en oogsten, wat hun eigen handen gezaaid hebben. In 't najaar krijgt ieder zijn stekje mee naar huis, om zijn beste zorgen aan te wijden. Den volgenden zomer maakt 'een jury uit, wie het meest zijn best heeft gedaan. Er zijn altijd wel kinderen, die 't nog beter kunnen, maar zeker is 't, dat Meisje en Paul elke Augustusmaand op pad gaan met een groote pot rijk bloeiende geraniums in hun armen. Eens zullen ze bekroond worden en dat zal een gelukkige dag in hun leven zijn. „Moeilijke leeftijd, vindt u niet," zeggen ouders dikwijls tegen elkander, als ze hun stelletje kinderen in den langbeenigen leeftijd bij elkander zien. Och, 't hangt maar van ons zelf af. Als we hun leven maar rijk en innig weten te maken, als we hun geen tijd laten voor beuzelarijen en verkeerde genietingen, als we maar nooit vergeten, dat wij het voorbeeld wezen moeten, dan valt 't met die „moeilijke" jaren heel erg mee. En 't contact tusschen ouders en kinderen mag niet onderbroken worden; het vertrouwen wederzijds moet er wezen van uur tot uw, van dag tot dag. - 122 - „Groote Schatten", kan Meisje zoo heerlijk spontaan zeggen, na een dag van geestelijk samenzijn, of soms maar zoo op een gewoon oogenblik, dat je zelf niet weet, waarom. Dan voel je weer zoo zuiver, dat je den rechten weg hebt ingeslagen en met God's hulp er komen zult. - 123 - TWEE KINDEREN BIJ ELKAAR De tijd is gekomen, dat ook Paul niet meer genoeg heeft aan de dorpsschool en hij 's morgens voor dag en dauw met Meisje in de tram vertrekt. Zij is zijn zorgzaam Moedertje gebleven, en ik vertrouw hem in alle opzichten aan haar toe. Als we heel vlug voortmaken met de pakjes boterhammen, melkkoken en tasschen inspecteeren, op abonnementskaart en zakdoeken, houden we een kwartier over voor Niels Holgersson. Met allemaal prettige dingen over den kabouterjongen en Maarten Ganzerik in ons hoofd gaan we den machinist goeden morgen zeggen en wordt de aftocht gefloten. Op dat oogenblik missen we heven, trouwen Spits het meest. Sinds Februari ligt hij bij de theestruikjes en jasmijn begraven; hij bereikte den gezegenden hondenouderdom van zeventien jaar. „Een betere vindt - 124 - je niet", heeft Meisje in een houten kruisje op zijn graf gebrand. En daarom konden we ook nog niet besluiten, een nieuwen viervoeter in ons midden op te nemen. Zoo gauw zou hij gewogen en te licht bevonden worden. In de tram overhoort Meisje Paul's lessen en eiken middag loopen ze elkaar tegemoet; dan wordt alles besproken wat de voorbije schooluren brachten. Met alle moeilijkheid komt Paul bij Meisje. Bij hem in de klas gaat niet altijd alles van een leien dakje. Niet iedereen is voor onderwijzer in de wieg gelegd, al maken capaciteiten, dat met goed gevolg examen werd gedaan. De tijd, dat ethiek als een hoofdvak voor de onderwijsacte zal vereischt worden, is nog verre en menig kind zucht nog dagelijks onder het onharmonisch karakter van zijn leeraar. Voor ons Ouders, die iedere plek in de ziel van ons kind peilen kunnen, is het dikwijls moeilijk tusschen docent en kind door te zeilen, zonder den onderwijzer te kwetsen en in het hart van ons kind twijfel te doen ontstaan. En toch is 't een eerste plicht. Meisje neemt over 't algemeen de zaken rustig op; een enkele maal is zij scherp, als op school aan Paul in haar oogen onrecht is geschied. Maar iedere kwestie is immers zoo veelzijdig, Meisje, je weet wel, dat tenslotte alles weten, ook alles vergeven is. - 125 - Voor zichzelf heeft ze weinig moeilijkheden; wordt ze verkeerd beoordeeld, nu dan, ze weet voor zich zelf, dat ze gelijk heeft. De leeraar zal avond of morgen wel weten, dat ze niet is, als hij dacht. Een hoofd toonen, boos worden, helpt niets, met een rustige houding wordt verreweg het meest bereikt. In de vrije tusschenuren gaan de kinderen wandelen of musea zien. Voor het raam van de kunstzaal, waar iedere week nieuwe schilderijen komen, blijft Meisje altijd zoo lang stilstaan, dat Paul haar mee moet trekken, want de tram wacht niet en stel je voor, dat je een uur later „thuis" wezen zou, als hoefde. Is er tijd over, dan gaan ze op een bank in 't park vast aan 't huiswerk beginnen. Een weelde zijn die parken in de groote steden, die algemeene tuinen, waar iedereen gelijkelijk den zomer genieten kan. Meisje en Paul onthouden elke bloem, die op ontluiken staat, en vertellen ons van de Carolina-eenden, de zwarte zwanen en van den parkwachter, die altijd met hun praat, de broedplaatsen laat zien en 't jonge, pasgeboren hertje. Dikwijls gaat Miek mee met ons tweetal en wordt er beraadslaagd over den volgenden Zondag. Meisje wil probeeren, een Voorjaarshymne te schrijven voor hetsGymblad en Miek zal ze op muziek zetten. Zooveel plan- - 126 - nen daar gesmeed worden op die „eigen" bank in 't park. Meisje helpt Paul bij de onbegrepen punten in zijn werk; zij gaat hem voor in plichtsgetrouwheid en ijver. Natuurlijk kunnen ze ook heel gezond kibbelen samen, en vechten 't eerlijk uit. Tusschenbeide komen we niet, want dan zijn ze 't dadehjk weer roerend eens en zou de ware reden van hun oneenigheid niet onder de oogen gezien worden. Het is soms heel best, eens even te weten, wat ze aan elkaar hebben en waar 't op staat. Meisje effent Paul's pad; zij gaat hem voor in 't goede. En telkens, als ik aan later denk, komt de blijheid terug van mij op Meisje's eersten levensdag, omdat zij de oudste werd. Met een zusje als Meisje naast zich, zal Paul over het moeilijke in 't leven heen komen. Heel de reinheid en innigheid van haar wezen zal om hem zijn, ook in die latere jaren en hem behoeden in handen te vallen van 't booze, dat om hem sluipt - 127 - NAAR HET DOEL Moeder en Meisje zijn samen kamers gaan zoeken in de groote stad, waar Meisje studeeren zal Wij hebben alleen maar aan den buitenkant willen kijken en eindelijk zijn we klaar gekomen in een rijtje huizen, waar aan de overzijde nog niet gebouwd wordt, met 't uitzicht op een bloemisterij en sappige graslandjes vol boterbloemen, 't Is wel ver van de collegezalen, maar Meisje heeft haar nieuwe fiets van 't eindexamen en een loden regenpak; dus kan ze heel wat trotseeren. En Moeder vindt 't een prettig gevoel, dat haar buitenkind niet tusschen twee straatmuren ingesloten zit en zij haar hals niet behoeft uit te rekken, om de wolkgevaarten aan den hemel te zien. De kamers zijn eenvoudig en frisch, de ramen schuiven hoog op. Beneden woont een echtpaar op leeftijd, dat voor Meisje - 128 - zorgt, d.w.z. alle vriendlijkheid en 't middageten stijgt uit 't sous-terrain, voor de huiselijke bezigheden komt Meisje verder zelf op. Een paar geliefde meubels van thuis zijn naar de stad overgestuurd. Met deze, een paar mooi gekleurde lappen, drie lange rijen boeken, enkele platen, een groot aantal eigen genomen photo's, en veel bloempotjes is heel wat bereikt De slaapkamer is boven in 't huis, dicht bij den sterrenhemel, waarin Meisje 's avonds ligt te kijken van haar bed uit door de open ramen. Haar oogen volgen altijd een richting, de richting van „thuis", dat nu zoo oneindig ver weg lijkt, nu Meisje alleen is in de groote stad, die soms nog zoo vijandig doen kan tegen den eenling-mensch-in-wording. Het is maar goed, dat 't slaapkamertje- zoo ver weg is van de oude vrouw beneden, die zich anders wel eens te bezorgd kon maken over Meisje, dat met al haar flinkheid en vastberadenheid toch niet altijd nog zichzelve meester kan blijven in de stilte van den nacht Nu zijn de dagen gekomen, waarop de oude sprookjes heel noodig zijn, om wat weg te nemen van de kilte der werkelijkheid. Komt nu te voorschijn in grooten getale uit 't feeenrijk, Meisje kan niet ontberen de koesterende warmte, zij wist niet dat er nog een andere wereld bestond, dan de hare, waar de zon altijd scheen. Langzaam, maar zeker past Meisje zich aan haar nieuw 9 - 129 - leven aan- Zij werkt met ijver, wordt een opgeruimd, flink element in het meisjes-studentenleven; zij weet te geven en te nemen en kent geen kleinzieligheid. Iedere vacantie, waarin ze thuiskomt, merk ik met groote vreugde, dat haar oordeel over de dingen even breed en ruim als dat van Vader wordt. Ze heeft altijd verontschuldiging voor degeen, die misdeed, bij verschil van meening denkt zij zich in het standpunt van de tegenpartij grondig in en zoekt te overbruggen, zonder schade aan eigen kijk op de dingen. Meisje gebruikt haar oogenblikken goed. Te veel hooi op haar vork neemt ze niet, maar werkt correct de dingen af. Moeder is blij, dat ze graag ook voor het huishoudelijk deel van 't leven zorgt, en stuurt zoo nu en dan pakjes, die daarop betrekking hebben. „Ik heb voor ons fuifje van de A.V.S.V. gister jouw recept voor de chocolade-cake gebruikt, ze is prachtig uitgevallen .... Die nieuwe manier van kousen stoppen is erg praktisch, ik heb er nu maar den halven tijd voor noodig, als vroeger met die enkele draden." Als Moeder zulke passages in de brieven leest, lacht ze eens even stil voor zich heen. Voor Vader komen enthousiaste verhalen van college-uren en de eerste responsies. Paul krijgt steenen, verzameld op Zondagsche excursies der Natuurhistorische, waarvan Meisje lid is geworden. - 130 - De examens volgen elkander regelmatig op; er wordt zoo gewerkt, dat we steeds verwachten mogen, dat Meisje slagen zal. Met zich zelve krijgt zij de meeste moeite in den tijd van praktisch werken. De tijd van droomen is voorbij; het daadwerkelijke leven eischt haar op. Wel zijn er de Donderdagavond-concerten, waar Meisje in haar hoekje zalig luisteren kan, naar wat muziek te zeggen heeft; maar morgen staat ze weer van aangezicht tot aangezicht met ziekte en dood. — Heeft zij zelfs wel het recht, te hooren dat wondermooi orkest, daar te zitten in haar shantung jurk op een makkelijken klapstoel, terwijl heele categorieën van menschen verstoken zijn van de eerste levensbehoeften ? Telkens stormen nieuwe vragen op Meisje aan. Wat was daarbuiten alles eenvoudig, weinig gecompliceerd. Ja, er deed zich wel eens een gezin voor, dat tijdelijk hulp noodig had in den levensstrijd, maar 't leek nooit zoo onoverkomelijk. Vader wist steeds raad en de belangstelling voor de familie in moeilijkheid kwam dadehjk van alle kanten. Hier zijn de menschen nummers, hun leed wordt nauwelijks of niet gekend, zij komen en gaan, leven in grijsheid en verstarring. De zonde is er in velerlei vorm. Als Meisje haar werk niet had, den achtergrond, gedragen te worden door de liefde van thuis, als God niet altijd 9» - 131 - weer haar Leidende Kracht was, zou ze misschien ver weggaan, tot ze weer kwam bij vogels en bloemen, bij haar gehefde bosschen, waar rust en vrede was. Blijf op je post, mijn Meisje! Doe je plicht en tob niet te veeL Weet je nog, hoe je met Paul en mij op dien voorzomeravond bij het heipoeltje zat? De lucht was blauw, vol kleine schapewolken. Boven onze hoofden scheerden zwaluwen en in haar vlucht, hapten zij tientallen muggen en vliegjes naar binnen. Beneden in de poel verrichtten de veelvraten hun moorddadig werk. Nu eens werd een jong kikkertje slachtoffer, dan weer moesten een paar ruggezwemmers hun fragiel bestaan inboeten. We spraken toen over de tegenstellingen. Op dezen wonderstillen avond scheen het, of heel de omgeving neerlag in avondgebed. En toch was moord en strijd rondom. Het was een stukje van de groote wereld in het klein. Gelukkig de mensch, die te midden van alle beroering en veete, den weg weet te vinden, die een stap verder tot den wereldvrede voert Meisje, jij, die zoo de macht der liefde kent zult weten je steen op dien weg aan te dragen. - 132 - BRIEF IN KERSTTIJD Lievelingen. Grootstad, 28 December 19 Na mijn brief van den achttienden heb ik geen tijd meer gehad, wat van me te laten hooren. Nu is Kerstmis al voorbij en spoedt het Oude jaar naar zijn einde. Dat was dus het eerste Kerstfeest, dat ik niet thuis vierde op den Hulsthof. Ik had den tijd van mijn coschap voor obstetrie wel kunnen verschuiven, als ik 't gevraagd had, maar er was iets in me, dat zeide hier te blijven en deze wondervolle dagen te midden van mijn werk door te brengen. Jullie moet niet denken, dat het mij makkelijk gevallen is. Moeder, wat weet je ons huis toch innig te maken, wat straalt er een liefde uit ieder ding je tegen, 's Nachts zag ik telkens de vlammetjes boven de roode kandelaars in - 133 - den schouw en ik hoorde je warme stem, die ons „De Heilige Nacht" voorlas. Den 24sten kwam ik 's avonds laat thuis. Den heelen dag was ik door steegjes en sloppen van de duistere, groote stad gegaan. Ik voelde me moe en somber. Het was een heele toer geweest, blijmoedig mijn plicht te vervullen, wat een ellende, welke toestanden. Droef, om bij te schreien. - Ik was geroepen bij de geboorte van een teer, klein jongetje in de Rozenstraat. Nauwelijks had het kleintje er het leven afgebracht, nu lag hij in een donker hol, een bedstee, waarin alles vuil en smerig was. De kamer was duister als de nacht, een vierkant hok, waar 't rookte; de vensters tochtten, de deur was met een oud kussen dichtgedrukt Naast het kindje in bed lag de moeder, die dement is. De vader was voor een paar dagen in de gevangenis opgeborgen, en zou 's middags thuis komen. Toen ik 's avonds terug kwam met het noodzakelijkste uitzet voor den nieuwgeborene, zat hij bij 't potkacheltje met een verbrand been; hij rook naar jenever en toen hij tot me sprak, sloeg zijn tong dubbel. Twee kleine meisjes met brutale snoetjes hielden zich vast aan 't bedgordijn. De vader beklaagde zich over het tweetal, dat zoo verdorven was en slecht Arme kindertjes, hoe zouden jullie goed kunnen worden in zoo'n milieu: Vader steelt als de raven en moeder hoort - 134 - in een gesticht thuis. — Het kleine jongetje lag stil; soms blaatte hij als een heel teer, jong geitje. Wat zal er van je groeien, ventje! Ik dacht aan Paul, zooals ik me hem van vroeger herinner met zijn frisch gezichtje in zijn hagelwit truipak. De tegenstellingen zijn wel heel groot op de wereld. 's Middags werd een meisje van even twintig een dochtertje geboren. De vader wilde het niet als 't zijne erkennen en is alweer met een ander verloofd. Nu moet het kindje weg, de buren en familie mogen „de schande" niet te weten komen, het kindje moet van moeder weg, uitbesteed voor zoo weinig mogelijk, want moeder houdt er van, netjes gekleed te zijn. Het kindje is een last, het is over. Maar het vroeg zelf niet op de wereld te komen! Vindt je 't wonder, Moeder, dat de blijmoedigheid zinkt bij me na zoo'n dag? Ik voel me dan zoo machteloos. Met kleine dingen kun je eens even hulp geven, maar daar blijft 't dan ook bij. Mijn hef oudje beneden had bij mijn thuiskomst een kerstboom op mijn bureau gezet, zoo'n leuk boompje, als kinderen krijgen. Ik vond 't zoo vriendelijk bedacht. Miek was er nog even geweest, voor ze afreisde met vacantie, en had hulst in den spiegel gestoken. Op de tafel stond je mandje sparregroen, waartusschen al jullie brieven en kaarten lagen en Moeder's heerlijke plumpudding in minia- - 135 - tuur. Voor de eerste maal dien dag kwam Kerststemming over mij. Ik was besloten naar de nachtmis te gaan in de groote kerk. De oudjes waren wel wat bezorgd, maar ik zette mijn wil toch door, sliep een paar uur op de bank en ging toen de stad in door den helderen nacht God, wat klonk dat mooi, al die zuivere stemmen in die wondermooie omgeving. Ik het de hemelsche koren over mij heen jubelen als engelenzang. Hoe groot is de kracht, die van zulke uren uitgaat voor de zielen, die Jezus' veilige borst behoeven, om steun en troost te vinden, In den vroegen morgen kwam ik op mijn kamer terug, waar een lekker houtvuur brandde en de kerstzon jullie portretten bescheen. Mijn trouwe zorg had de koffie al klaar en vroeg me, of ik nu 's avonds ook meeging naar haar kerk. Zoo dringend vroeg ze, dat een weigering teleurstelling brengen zou. Ja, ik zou meegaan, knikte ik dadehjk. Nu wilde het toeval, dat ik voor Kerstmorgen had afgesproken, met een paar andere semi-artsen een religieus-socialistische bijeenkomst bij te wonen, waar een heel bekend violist spelen zou. Zoodat ik binnen 24 uren driemaal aandachtig toehoorster was in de Katholieke kerk, bij een ultra modern prediker en een streng Calvinist. En deze was mijn conclusie: Allen willen hetzelfde, allen gaan uit om God te zoeken. Aller Einddoel is hetzelfde. - 136 - Alleen leiden hun wegen door verschillende landen. Waarom dan gaan de menschen, die elkaar zoo na moeten staan als kinderen van denzelfden God, strijden, om dat verschil in weg ? Het zou immers veel te vol worden, als allen denzelfden kant uitgingen. Ik zie het juist als een groot geluk, dat zooveel wegen tot God voeren. Laat de eene mensch den anderen toch vredig gelooven laten en niet meenen, dat zijn eigen weg per se de ware wezen moet, dien hij den ander opdringen moet Hoe waardeer ik het Vader en Moeder, dat jullie ons zoo groote geestelijke vrijheid hebt gelaten. Inderdaad is het waarheid, dat in de grootste vrijheid, de grootste gebondenheid ligt. Ik voel mij dag aan dag gebonden aan God, Hem te dienen naar mijn beste weten en ik tracht een rechtvaardig menschenkind te zijn. Eiken dag probeer ik dat opnieuw, om telkens weer te struikelen en dan zuiverder weer te beginnen. Ik heb over deze dingen zooveel nagedacht in mijn eenzame uren. Als ik bij jullie was geweest dezen tijd, zou ik al het geluk van thuis als van zelf sprekend geaccepteerd hebben. Zelden heb ik het Kerstfeest beleefd als hier alleen. Als van een verre verte zag ik, dat het Liefde, en louter Liefde is, die het licht brengen kan overal, tot in de duisterste hoeken der wereld. En om die Liefde in praktijk te brengen, heb ik voor de kinder- - 137 - tjes van mijn slop in de Rozenstraat (schoone naam voor een treurig stukje werkelijkheid!) tweeden Kerstdag een echt Kerstfeest geïmproviseerd. O, je had die stralende snoetjes eens moeten zien! Sommigen zongen zoo schattig. Ik heb hun 't verhaal van den ouden Poppe verteld en hoe de boom buiten in de sneeuw brandde met al zijn hchtjes. Moeder ik heb geprobeerd met deze kinderen te zijn, zooals jij altijd met ons geweest bent en ik hoop, dat 't me een beetje gelukt is. Met Vader's verjaardag kom ik thuis, maar eerder mag jullie niet om me vragen. Ik heb heusch geen geld over, om zoo dikwijls die dure reis te betalen. Er worden reeksen kindertjes geboren, die geen kleeren hebben en juffrouw Niedijk's kleintje moet naar buiten. Ik moet werkelijk zuinig zijn, schatten. Voor Anneke breng ik iets praktisch mee, een wollen jasje of shawl met mouwen (zooals je wilt) om 's morgens aan te trekken als ze de kippen gaat opendoen en hout halen in 't koude schuurtje. Ik ben er al aan begonnen onderwijl ik voor mijn semi de maximaal doses repeteerde, maar nu is 't werkelijk klaar. Zijn er veel meezen dezen winter, Moeder en zorgt Paul voorde drinkbakken achter op 't grasveld? Van den bloemist aan den overkant heb ik een potje roode Duc van - 138 - Thols gekregen, zoodat mijn kamer Kersttijd ook naar de buitenzij beleeft. Met Oud en Nieuw schrijf ik nog even weer. Voor allen een innigen groet, Meisje. (Vader, ik heb lang nagedacht over ons gesprek, toen ik de laatste keer thuis was. Je zeide, dat het Leven een droom was. Maar Vader, dan moet achter dien Droom iets werkelijks zijn; ik kan het me niet anders voorstellen. Tot die Werkelijkheid zullen we na onzen dood teruggaan. En die Werkelijkheid, Vader, is God!). - 139 - HET GELUKKIG EINDE Vandaag sluit zich een belangrijke periode in Meisje's leven af. Het is de dag van den uitslag der artsexamens. Om vijf uur zal het diploma uitgereikt worden. Vader en Moeder komen over, Paul heeft al vacantie en Mieke neemt vanmiddag vrij van 't Conservatorium. Allen willen er bij zijn op het plechtig oogenblik, dat de zware deur zich opent en Meisje met het gewichtig papieren bezit er achter te voorschijn komt Op 't oogenblik zit ze nog in de vensterbank van haar studentenkamer; zij is volgroeid tot een lieve, jonge vrouw van vier en twintig jaar, met een verstandig gezicht waarin zachte, ernstige oogen, vol diepte en uitdrukking. Zij heeft de laatste jaren het leven ook van de donkere zijde gezien en niet door niets is de diepe, kleine rimpel, tusschen de - 140 - fijne vraag-wenkbrauwen neergelegd. O, wat was het alles vroeger veilig en licht en zonnig thuis. Meisje kende de felheid van het lijden nog niet, zij wist van geen partijhaat of kuiperij. Wanhopig heeft ze gestaan bij al het onstilbare leed in de wereld, psychisch, lichamelijk leed in alle vormen en gedaanten. Er waren dagen, dat 't Meisje scheen of het alleen niet te dragen was, die last van duizenden en duizenden om haar heen. Soms heeft ze hen benijd, die in groepen aaneengesloten, een eenheid vormden of in een afgeronde religie hun kracht vonden. Oneindig moeilijker is het, er buiten en er boven te staan. Maar als Meisje dan zag, het politiek geknoei, den geloofshaat, het „Streben", als ze steeds weer voelde, het zich-stellen tegenover anderen, dan werd zij opeens sterk en wist heel zuiver, dat juist in haar alleen-staan haar hoogste goed lag. En zij heeft God, Dien ze hef heeft boven alles, Wien zij alles zeggen kan, bij Wien ze altijd en altijd weer rust en kracht, oneindige Liefde vindt. Meisje draagt een wijde, zacht-groen linnen japon, waarop de oude gouden familiebroche, die ze van Grootmoeder kreeg. Haar vlechten zijn om haar hoofd gewonden, haar bewegingen zijn rustig en fijn. Ze kijkt haar kamer rond, waar ze al die jaren gewoond heeft, gedacht en gewerkt. - 141 - Ieder ding is haar dierbaar geworden en ze voelt, dat, hoe „thuis" ook lonkt en lacht, de scheiding van dit plekje zwaar vallen zal. Voor de oudjes beneden, die haar verzorgd hebben, als een eigen kind, heeft ze warme vriendschap opgevat. Zij heeft hun haar kleine, zelf besneden kast als aandenken gegeven, het oude vrouwtje kreeg tranen in de oogen en kuste haar. Meisje denkt er aan, dat ze noodig inpakken moet. Als Moeder komt, is er geen tijd meer, en ze wil toch maar 't liefst vanavond met den laatsten trein naar haar geliefde hei terug, waar 't nu heelemaal zomer is, waar de jasione al bloeit en de kleine zandoog fladdert van struik tot struik, Meisjes oogen keeren zich naar buiten, als ze aan de heide denkt, en zij ziet voor de zooveelste maal de bloemisterij aan den overkant, waar veldje naast veldje bloeit en kleurt Hoe dikwijls is Meisje er 's avonds nog even heen gestapt als 't haar, buitenkind, te eng werd daar boven, te benepen I Iedere week heeft ze er nieuwe bloemen voor haar kamer gehaald, die ze zelf mocht plukken, zij heeft het dochtertje van den bloemist boeken geleend, toen ze ziek lag, ze zag er de Lente komen met een gevoel van dankbaarheid, den winter met een vleug van angst, omdat dan alles weer zooveel moeilijker leek en zwaar, voor Meisje, die altijd maar in de zon getuimeld had. - 142 - Maar waarom staren Meisje's oogen nu op eenmaal zoo naar 't land naast de bloemisterij ? Wat voltrekt zich daarbinnen in haar? Droomhuisje verschijnt, het landje, de sloot, de wilgen zijn er als thuis en heel de warmte en innigheid van het bekende beeld rijst voor haar oogen. Het is alles als vroeger. Ook hier de eenden, een hond die blaft, in de verte.... de omlijning wordt scherper. En op de eene plek, de onbebouwde, waar nog een wensch bevredigd kon worden, is een groot, licht vertrek gekomen, waarin breede werktafels staan, een microscoop, een broedstoof en vele preparaten. Meisje ziet zichzelve in haar witte jas, zij staat bij het rechterraam en is niet alleen. Zij heeft een coupe gemaakt, over haar heen buigt zich een mannengestalte, in 't wit, als zij. „Goed werk, Ellen", zegt een bekende stem, „heel goed werk, dat belooft voor de toekomst!" Meisje voelt haar wangen rood worden. Die zelfde woorden heeft ze den laatsten tijd dikwijls in zich hooren zingen. De stem behoort aan Dr. Verheul, den assistent voor serologie, bij wien ze gewerkt heeft in de vrije uren. Ze weet dat zij, Meisje, hem lang niet onverschillig is en dat hij al het mogelijke gedaan heeft, haar bij 't werk behulpzaam te zijn. - 143 - Enkele malen heeft hij haar naar huis gebracht en in hun gesprekken hebben zij wondere overeenstemming in denkwijze gevoeld. — En zij, Ellen Reerink, is dus al zoo ver, dat zij het huis van haar droomen gedeeld ziet met hem, de mogelijkheid opent zich, dat zij zich in elkander zullen oplossen, dat zij samen het tehuis zullen scheppen, waarvan Moeder zoo heerlijk vertellen kon vroeger, maar waaraan Meisje nooit heeft durven denken, omdat Vader immers op haar wacht sinds jaren! „Och, lieve Vader," zegt ze opeens half luid, „ik heb dit niet gewild, ik heb werkelijk alleen aan jou gedacht onder mijn werken. Het is gekomen, zooals jullie me zelf eens gezegd hebt, dat het komen zou Het is sterker dan alles. O, Vader en Moeder, jullie hebt elkander nog zoo innig en sterk. Je bent nog jong, over een paar jaar studeert Paul af. Lievelingen, je zult het mij kunnen vergeven, dat het gekomen is, zooals je zelf eens voorspelde, het groote, heerhjke Liefdewonder." 1923. - 144 - INHOUD Blz. Voorwoord 5 Een paar regels vooraf \\ Wiegekind -13 Op twee stevige beentjes in eigen domein 21 Van den kleinen jongen en sprookjes 28 Nieuw weten 35 Van twee dagen 40 Van zonde en dood 49 Naar school 55 Ziek zijn 50 T)e blijde dingen van het jaar 65 Overgave 87 Oefening 95 Bh. Levensles "103 Droomhuisje Hl In den groei 116 Twee kinderen bij elkaar 124 Naar het doel 128 Brief in Kersttijd 133 Het gelukkig einde 140