875 Prijs f 1.25 Historische Opstellen i. WILLEM VAN ORANJE DOOR W. ANTHEUNISSEN. tft '4, ZUTPHEN — W. J. THIEME & CIE — MCMXXVH Uit het programma v/h examen ter verkrijging eener akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer(onderwijzeres). Geschiedenis. a. Eenige bekendheid met de geschiedenis der oudheid. b. Bekendheid met de hoofdzaken uit de geschiedenis der middeleeuwen en uit de nieuwe geschiedenis, Inzonderheid die der 19e en 20ste eeuw. c. Nadere kennis van een door den aspirant te kiezen tijdvak uit de geschiedenis des vaderlands en in verband daarmede van de algemeene geschiedenis. VOORBERICHT. HierbQ een viertal historische opstellen, welke ik speciaal ter lezing aanbied aan de candidaten voor het hoofdakteexamen. Het programma voor dat examen geeft voor Geschiedenis onder c aan: nadere kennis van een door den aspirant te kiezen tijdvak uit de geschiedenis des vaderlands en in verband daarmede van de algemeene geschiedenis. Ofschoon niet met dat vooropgezette doel geschreven kunnen deze opstellen gebruikt worden bij de voorbereidende studie voor bovengenoemd examen. Besproken worden: 1«. de eerste jaren van den Tachtigjarigen Oorlog (1572—1584); 2* de Staatsinrichting der Republiek met hare eigenaardige gebreken ; 3». de 2« helft der 17» eeuw (1660—1697); 4«. de verhouding der Republiek tot het buitenland. In verband met het examenprogramma kunnen de candidaten zelf eene keuze doen. De bedoeling is, dat zij uit een handboek de feiten van het gekozen tijdvak memoreeren en dan, voor het verkrijgen van meer inzicht, het tijdvak verder bestudeeren uit het daarop betrekking hebbend opstel, bij de samenstelling waarvan ik speciaal den nadruk heb willen leggen op den samenhang en de beteekenis der feiten. Ieder opstel is eene samenvatting van wat men in de werken van binnen- c. q. buitenlandsche historici over het tijdvak behandeld vindt Achter ieder opstel heb ik een opgave geplaatst van de geraadpleegde literatuur. Doch ook buiten den kring van studeerenden, bij het intellectueel, lezend publiek in het algemeen — het is mij meermalen gebleken — bestaat voldoende belangstelling voor belangrijke tijdvakken en personen uit ons verleden. Daar gevoelt men behoefte aan populaire, beknopt gehouden IV* artikelen over historische onderwerpen. Maar men heeft niet altijd lust en gelegenheid kennis te nemen van de eigenlijke vakliteratuur. Zulke boeken vindt men gewoonlijk te dik en te duur ... en niet zelden ook nog te dor. Vandaar dat ik het waag mijne opstellen in de belangstelling van een nieuwen kring van lezers aan te bevelen. Nu ik eenmaal tot het schrijven van een voorbericht ben overgegaan, zie ik mij genoodzaakt te eindigen met het gebruikelijke zinnetje, dat ik mij gaarne voor opmerkingen aanbevolen houd. 's-Gravenhage, Juli 1927. W. ANTHEUNISSEN. PRINS WILLEM I VAN ORANJE EN ZIJN TIJD. ORANJE ALS LEIDER DER OPPOSITIE TEGENOVER DE ALGEMEENE LANDSREGEERING. In October 1924 hebben wij het 350-jarig jubileum gevierd van het ontzet van Leiden en in Januari 1925 de daarmede in nauw verband staande oprichting der Leidsche Universiteit — een tweetal gebeurtenissen, die onze gedachten hebben teruggeleid naar den eersten tijd van den opstand tegen Spanje, speciaal naar het tijdvak, waarin Holland en Zeeland, en nog niet de overige gewesten zich hebben gesteld onder de leiding van Prins Willem van Oranje. Das Gröszte was dem Menschen begegnen kann ist es wohl in der eigenen Sache die allgemeine zu vertheidigen. Dann erweitert sich das persönlicheDaseinzueinem welthistorischen Moment Deze gedachte van Ranke, neergeschreven als hij de latere jaren van Koningin Elizabeth van Engeland behandelt, is door Fruin als motto geplaatst bij zijn opstel over Prins Willem Hl in zijn verhotiding tot Engeland; naar mijne meening is zij ook volkomen van toepassing op Prins Willem L Immers de geschiedenis der Nederlanden tot 1584 is identiek met die van Prins Willem. Ik stel mij voor het optreden van Willem van Oranje na te gaan, nadat hij zich voor goed bij den opstand heeft aangesloten, dat is in 1572. In de jaren 1572—76 zien wij hem als leider der gewesten Holland en Zeeland. In 1576 bewerkt hij toenadering tusschen deze gewesten en de zuidelijke provinciën. Na het tot stand komen ANTHEUNISSEN, Geschiedenis. 1 I. 2 der Generale Unie treedt hij op ais leider van het algemeen verzet tegen het Spaansche bestuur. Dat algemeen verzet loopt door verschillende oorzaken op niets uit; Noord en Zuid gaan voor goed uiteen (Unies van Atrecht en Utrecht). Het laatste tijdvak in zijn leven (1579—84) wordt beheerscht door de opzegging der gehoorzaamheid aan den Spaanschen koning, het aanbieden van de souvereiniteit aan Anjou; als ook dat mislukt, dragen Holland en Zeeland hem de grafelijke waardigheid op, terwijl een nieuwe centrale regeering nog niet is gevestigd. Als Oranje in 1584 vermoord wordt, is de toestand feitelijk dezelfde als in 1572. Hij staat dan alleen aan het hoofd der zeeprovinciën. Van meet af aan zien wij Oranje aan het hoofd van het verzet tegen de Spaansche overheersching, sedert 1572 speciaal aan het hoofd van de opstandelingen in de gewesten Holland en Zeeland, welke als het ware eene strijdende rebellenrepubliek vormen in hun worsteling tegen de „Albanische tirannie". Om de beteekenis van het conflict met den Spaanschen Koning te begrijpen, moet men twee feiten in het oog vatten: het verdrag van Augsburg van 1548 en de Pragmatieke Sanctie van 1549. BIJ het verdrag van Augsburg erkende de Duitsche rijksdag de 17 Nederlandsche gewesten tot den lOen of Bourgondischen kreits vereenigd, los van het leenverband met Duitschland. Het volgende jaar bepaalde de keizer bij de Pragmatieke Sanctie, dat de Nederlanden niet anders dan gezamenlijk op zijne opvolgers konden overgaan. Door dit tweetal maatregelen had Karei V van de vroegere van Duitschland en Frankrijk afhankelijke leenstaatjes een soort staatkundige eenheid gevormd, die, nog wel niet geheel los van het Duitsche rijk, dat verband toch in veel mindere mate gevoelde dan in het feodale tijdperk. De innerlijke staatkundige gemeenschap tusschen de deelen ontbrak nog 3 vrijwel, ondanks de loffelijke pogingen van den vorst om ook in dit opzicht tot eenheid te geraken. Maar in ieder geval, het doel, hetwelk Philips van Bourgondië zich destijds gesteld had, was bereikt: de Nederlanden vormden thans een geheel met eene sterke, goed georganiseerde algemeene regeering. Wanneer in 1555 Philips II zijn vader opvolgt als Koning van de groote Spaansche Monarchieien als heer der Nederlanden, komt de groote verandering. Met de groote opportunistische politiek van Karei V, die bij zijne centralisatie-maatregelen toch ook nog wel rekening wist te houden met bijzondere voorrechten — al bleven botsingen niet geheel uit — vormt de gedragslijn van zijn zoon eene schrille tegenstelling. Philips II ziet in de Nederlanden niet den zelfstandigen Bourgondischen staat, zooals die zich sedert Philips den Goede had ontwikkeld, doch slechts eene provincie van het Spaansche wereldrijk „een vooruitgeschoven bolwerk" om in het statensysteem in Noord-West Europa de Spaansche belangen te helpen verdedigen. Het doorvoeren van die politiek beteekende derhalve de oplossing van den nieuwen staat in de Spaansche wereldmonarchie. Niet tegen de eenheid der om hun rijkdom zoo begeerlijke gewesten, maar tegen de zelfstandigheid van het geheel, dat zij vormen, richt zich de staatkunde van Philips. Zouden de Nederlanden vervormd worden tot een wezenlijk onderdeel van Spanje — en dat wilde Philips, vooral nadat de vrede van Cateau-Cambrésis (1559) Spanje's positie in Europa nog weer had versterkt — dan kon hij hun autonoom karakter niet dulden, dan kon hij geen rekening houden met hun bijzondere belangen. Zoodanige politiek had groote kans van slagen, omdat de staatsinstellingen, die Philips hier in 1555 aantrof, sedert de organisatie van October 1531 bijzonder geschikt waren om de absolute vorstenmacht te versterken; krachtige doorvoering van het Spaansche absolutisme en de Spaansche centralisatie, dat was de manier om zijn doel te bereiken. Maar dan moest o.a. het stelsel der beden, waardoor de vorst gebonden was aan de toestemming der Algemeene Staten, vervangen worden door het Spaansche systeem van vaste belastingen. (In 1558 waren de staten nog een stapje verder gegaan dan hun toestemming te geven, door alleen de bekende novennale bede toe te staan op voorwaarde, dat aan hen zelf de heffing en het beheer zou worden overgelaten, een concessie, waarin de Koning slechts noodgedwongen bewilligde). Wij weten, dat van begin af aan deze politiek, die de belangen der Nederlandsche gewesten volkomen negeerde, afstuit op een hevig verzet van den hoogen adel met Willem van Oranje aan de spits. Een enkel voorbeeld ter illustratie. Na Cateau-Cambrésis ziet Philips II met weerzin den voortgang van het Protestantisme in Frankrijk. Met het oog op de steeds dreigender houding der Hugenoten wenscht hij niets liever dan in samenwerking met den Franschen Koning Hendrik II de ketterij uit te roeien, eerst in Frankrijk en vervolgens in de Nederlanden. Dat zou in Frankrijk lang niet zonder moeilijkheden gepaard gaan, vooreerst door de sterke stelling der Hugenoten en verder door de geneigdheid van Catharina de Medicis, de Koningin-Moeder, tot nauwere aansluiting bij de Calvinisten ten einde den invloed der Guises, op wier steun Philips H rekende, tegen te gaan. Het gevaar, dat den Roomschen godsdienst in Frankrijk bedreigde, achtte Philips ook bedenkelijk voor de Nederlanden. Vandaar dat hij zich als kampioen der kerk genoodzaakt voelt zich in de Fransche zaken te mengen in denzelfden tijd, dat hij Maria Stuart op den Engelschen troon wil plaatsen. Was eenmaal de heerschappij van het katholicisme in Frankrijk en Engeland verzekerd, dan kon hij met meer succes de ketterij in de Nederlanden vernietigen. Dit groote plan nu wil Philips uitvoeren met medewerking der Nederlandsche gewesten, zonder zich er om te bekommeren, 4 5 dat hij daardoor lijnrecht in botsing komt met hun eigen belang. Tevergeefs tracht hij van den Raad van State onder voorwendsel van een gefingeerd gevaar steun te verkrijgen voor het zenden van een leger naar Frankrijk. De Prins van Oranje, het meest invloedrijke lid van dat staatscollege, verklaarde, dat de benden van ordonnantie alleen mochten worden gebezigd voor de verdediging van het land en voor geen andere doeleinden en dat bovendien voor die kwestie vooraf de Staten moesten worden gehoord. De Koning kon slechts met groote moeite toestemming verkrijgen voor het steunen der Fransche regeering met subsidies. Het verzet tegen het Spaansche regeerstelsel manifesteert zich vooral in de houding der grooten tegenover Granvelle. Maar door diens terugroeping wordt de toestand niet beter: Philips gaf den persoon op, doch handhaafde het systeem. Draagt deze oppositie tot nu toe een zuiver staatkundig karakter, (al is de bewering minder juist, als zou men reeds in dezen tijd aan politieke omwenteling hebben gedacht), weldra neemt het verzet ernstiger afmetingen aan, als de godsdienstkwestie meer op den voorgrond treedt. Philips blaakte van geloofsijver, lezen wij bij Fruin. Telkens weer verklaart de koning openlijk, dat de handhaving van het Roomsch-Katholieke geloof en uitroeiing van alle ketterij hoofddoel van zijne regeering is, en ook op dit terrein vindt Philips (FJias spreekt van een bigotten koning) een krachtig tegenstander in Prins Willem, die na Granvelle's vertrek het feitelijk hoofd der Brusselsche regeering, vervuld van medelijden met de slachtoffers der inquisitie, onvermoeid blijft pleiten voor gematigdheid in plaats van strenge handhaving van wat onze voorouders bloedplakkaten noemden. In December 1564 drongen, in weerwil van den tegenstand van Viglius, de grooten bij de landvoogdes Margaretha krachtig aan op de zending van Egmond naar Spanje, voornamelijk naar aanleiding van 's Konings opdracht om de 6 bepalingen van het concilie van Trente af te kondigen. Oudejaar 1564 was de dag, waarop in den Raad van State over Egmonds instructie (door Viglius zelf opgesteld) zou worden beraadslaagd. Bij die gelegenheid heeft Oranje zijne beroemde rede gehouden, waarin hij met overtuigende welsprekendheid pleitte voor het beginsel der gewetensvrijheid. De Koning moest inzien, dat de Trentsche besluiten hier in de Nederlanden niet konden worden afgekondigd, terwijl in Duitschland de vorsten, Roomsche zoowel als Protestantsche, zulks nalieten. Ook hier moest hij de landvoogdes toestaan ervan af te wijken, als zij het noodig achtte en verzachting der plakkaten toestaan. Hij, Oranje, was Roomsen-Katholiek en wilde volstrekt niet van den godsdienst afwijken, maar hij kon onmogelijk de gewoonte der Koningen goedkeuren, om te trachten over het geweten hunner onderdanen te heerschen door naar eigen, toch ook slechts menschelijk inzicht den godsdienst binnen bepaalde willekeurige grenzen te beperken. Zoo ongeveer moet Oranje hebben gesproken, en hij kon zich aldus uitlaten, omdat hij het voorbeeld had gegeven in zijn prinsdom Oranje. Daar had hij als Katholiek vorst het vorige jaar door het uitvaardigen van een tolerantie-edict een einde gemaakt aan de onderdrukking van het protestantisme. Geweldig was de indruk, dien zijne woorden in den Raad verwekten, speciaal op Viglius, die na een slapeloozen nacht, den volgenden morgen door een beroerte werd getroffen. Oranje's rede is volgens Blok slechts in uittreksel en literairen vorm bekend; zijn relaas in de biographie van den Prins gaat parallel met het verhaal van Motley. Pirenne spreekt er in zijn Histoire de Belgique in het geheel niet over (zie deel DX blz. 447). Fruin zegt: die rede was eene oorlogsverklaring aan den kampioen der Roomsen-Katholieke kerk. Doch Philips antwoordde eveneens met eene oorlogsverklaring, n.1. de bekende October-brieven van 1565 uit Segovia, die stellige bevelen inhielden: geen wijziging van den regeeringsvonn, strenge handhaving der godsdienstplakkaten. Oranje trok zich onmiddellijk terug uit den Raad van State, omdat hij weigerde mede te werken aan regeeringsmaatregelen die hij afkeurde, en in Januari 1566 vroeg hij ontslag uit zijne posten. Ik wees er reeds op, dat de inrichting der regeering zich uitmuntend leende voor de vestiging van eene absolute vorstenmacht Welnu, juist met het oog daarop hadden de grooten behoefte gevoeld aan een tegenwicht in den vorm van eene nationale regeering, die in overleg met de Statengeneraal de belangen der Nederlanden behartigen zou. Streed aanvankelijk de Nederlandsche adel voor zijn eigen belang en niet voor de zaak van den godsdienst, weldra wordt dit anders, als de grooten zien, hoe voor de natie iederen dag het godsdienstvraagstuk in beteekenis toeneemt. En aangezien ook zij voorstanders zijn van matiging, schenken zij hunne aandacht aan het belang van de lagere volksklasse >welke gebukt gaat onder de geloofsvervolging. Aldus was de adel tot dit drieledige programma gekomen: 1. zelfstandigheid ten opzichte van Spanje met erkenning van de souvereiniteit van Philips II door het instellen van een Nederlandschen staatsraad als centraal regeeringslichaam, samengesteld uit den hoogen adel, die met de geregeld bijeen te roepen Staten-generaal deze landen zou besturen naar eigen inzichten en belangen; 2. handhaving van het oude voorrecht der Staten om toestemming te verleenen voor het heffen van beden; 3. afschaffing der inquisitie en verzachting der plakkaten. De weigering van den Koning om aan deze eischen tegemoet te komen opent den strijd, want nu staan twee partijen onverzoenlijk tegenover elkander; twee beginselen, die Blok aldus omschrijft: het beginsel van het strenge Katholicisme met vorstelijke alleenheerschappij tegenover het beginsel 7 8 van godsdienstige verdraagzaamheid met eene landsregeering, gebaseerd op de aloude privilegiën, in handen voornamelijk van den inlandschen adel; het eene beginsel vertegenwoordigd door Philips n, het tweede gepersonifieerd in Willem van Oranje. Pirenne duidt deze contrasten aan door te spreken van „1'état espagnol" tegenover „1'état bourguignon". Evenmin als Philips bereid is aan de bovenomschreven eischen toe te geven, is Oranje van zins iets van dat programma terug te nemen. Zoo zien wij deze twee groote figuren, wier tegenstelling in karakter en idealen door Blok in zijne biographie helder wordt geteekend, tegenover elkaar in een strijd op leven en dood. En die strijd zal eerst recht beginnen met de zending van Alva. Wat zich na October 1565 ontwikkelt is eene religieuspolitieke beweging, die trouwens de 16e eeuw ook in andere landen te aanschouwen geeft Men leefde nu eenmaal in een tijd van algemeene staatshervorming, doch tevens in een tijd van een door de kerkhervorming verwekten strijd om vrijheid van godsdienst. Men keert zich tegen den absoluten vorst zooals wij dien geplaatst zien aan het hoofd van den modernen eenheidsstaat, gevormd uit de afgeleefde feodale staten - chaotische staatkundige formaties der Middeleeuwen (Colenbrander) - speciaal als hij voor zich het recht opeischt om eigenmachtig belastingen te heffen. Zoodanig is de oppositie in de Nederlanden, waaraan echter nog eene tweede grief ten grondslag ligt, een grief n.1., die voortspruit uit de vereeniging der gewesten met de Spaansche monarchie. Volgens Fruin was, die vereeniging monsterachtig met het oog op de landen, die volstrekt niet bij elkander behoorden en daarom zoowel voor Spanje als voor den Bourgondischen staat noodlottig. De vraag rijst echter of die monsterachtige vereeniging van zoo heterogene deelen noodwendig moest leiden tot eene staatkundige omwenteling. Over het algemeen zijn tegenwoordig onze historici van 9 meening, dat de hardnekkige geloofsvervolging hier den doorslag heeft gegeven en dat wij vooral daarin de aanleiding hebben te zoeken voor den opstand. De verdienste voor het eerst daarop den nadruk te hebben gelegd in de Nederlandsche geschiedschrijving komt toe aan Bakhuizen van den Brink. Ook Fruin zet uiteen hoe zonder geloofsvervolging wellicht van eene omwenteling in den staat geen sprake zou zijn geweest, door erop te wijzen, dat meer dan de nationale zaak, waarvoor in de eerste plaats de adel in de bres sprong, de godsdienstkwestie de burgerij ter harte ging en in het bijzonder de lagere bevolking, le menu peuple, zooals Oranje die groep aanduidt Door de godsdienstkwestie gaat de adel zich ook het lot der burgerij aantrekken, omdatde geloofsvervolging beteekent: aantasting der privilegiën. Immers zijn bevel tot handhaving der godsdienstplakkaten laat Philips II uitvoeren door inquisiteurs, die door hunne buitensporigheden de persoonlijke vrijheid bedreigen der burgers, die in de godsdienstprocessen werden onttrokken aan hunne natuurlijke rechters en overgeleverd aan de genade, of liever aan de ongenade dier inquisiteurs. Zoodoende ontwikkelt zich het politieke verzet van den adel tot eene krachtige nationale actie onder invloed van het zich steeds meer uitbreidende Calvinisme. Echter is het Calvinisme niet het leidende element in den opstand, men zij voorzichtig met eene dergelijke conclusie. Juist bij Pirenne kan men lezen, hoe meer dan eens het Calvinisme het struikelblok wordt waarover Oranje komt te vallen bij zijne pogingen om den opstand tot eene nationale zaak te maken. Voor Oranje, die vóór alles politicus was, kwam de godsdienstbeweging niet in de eerste plaats. Voorstander van godsdienstige verdraagzaamheid in erasmiaanschen geest (Pirenne en Blok noemen hem een laten humanist) tracht Oranje niet alleen Roomsen- en Onroomsch te verzoenen, doch ook de diepe kloof tusschen Lutheranen en 10 Calvinisten weg te nemen. Deze verdeeldheid staat den Prins vaak bij zijne plannen in den weg. Zijn voornemen o.a. om na den beeldenstorm de grooten aan het hoofd der beweging te stellen is op die verdeeldheid afgestuit: ils (dat zijn de Calvinisten) aimeraient mieux mourir que de se faire Luthériens, aldus Pirenne, (HL blz. 453). Zonder dat het noodzakelijk is in hem een geloofsheld fe zien, wordt Oranje in onze historiographie gewaardeerd als een verdraagzaam Christen, wiens ijveren voor godsdienstige verdraagzaamheid zoowel overeenstemt met zijne persoonlijke neiging als met zijne staatkunde. Droomde Oranje voor 1567 van een godsdienstvrede, hagepreeken en beeldenstorm hebben hem wakker geschud. De razernij van den beeldenstorm keurt hij af, de bandeloosheid van het volk, de dreigende anarchie acht hij even gevaarlijk als de heerschzucht der regeering. Even goed als de andere stadhouders spant Oranje zich in om in zijne gewesten de rust te herstellen. Zonder vreemde hulp is het den gouverneurs gelukt aan de oproerige bewegingen het hoofd te bieden. Daarom was de zending van Alva — 's Konings antwoord op den beeldenstorm — als strafexpeditie overbodig geworden. Maar wij weten, dat ondanks het afraden door zijne raadslieden uit zijne onmiddellijke omgeving, zelfs tegen het advies van den Paus, Philips doorzet Hij wilde de Nederlanders gevoelig straffen door het intrekken van alle privileges, door opheffing der in zijn oog veel te zelfstandige gewestelijke regeeringen en door het vervangen dier lichamen door aan hem ondergeschikte ambtenaren. Philips heeft Alva gezonden om eindelijk zijn hartewensch vervuld te zien: vestiging van het Spaansche regeerstelsel en handhaving van het Katholicisme. (Ziehier hoe Pirenne Alva's zending beschouwt: Pour rétablir du même coup dans les Pays-Bas la due obéissance et 1'unité confessionnelle, il suffit d'y implanter le régime espagnol. Et c'est a cette tache que va 11 se consacrer le duc d'Albe. D. ne vient pas seulement pour chatier des rebelles et pour traquer des hérétiques. D. a recu mission cTespagnoliser le gouvernement du pays, de le soumettre en tout a la cour de Madrid, d'en faire un presidio d'oü la puissance espagnolle puisse travalller a imposer son prestige et sa foi a la France, a 1'Angleterre et a 1'Emplre ét, reprenant 1'oeuvre de Charles Quint, tendre vers la domination universelle en même temps qu'elle écrasera le protestantisme). En als Alva in die opdracht slaagt, is het met de onafhankelijkheid der Bourgondische gewesten voor goed gedaan, zij zullen worden behandeld als veroverd gebied. Zoo ziet Oranje den toestand, en in 1568, na de terechtstelling van Egmond en Hoorne, is vpor hem de teerling geworpen. Dan verklaart hij den oorlog aan de Spaansche dwingelandij in den persoon van Alva Tegen de „Albanische tirannije" gaat het, niet tegen den Koning. Philips behoefde slechts dezen dienaar te ontslaan en door een beteren te vervangen. „Ik strijd niet tegen den Koning, door slechte raadgevers ingelicht, maar tegen die raadgevers en tegen den tirannieken en wreeden landvoogd" had Oranje reeds in Augustus 1567 geschreven aan den keizer als hoofd van het Duitsche rijk, waartoe immers ook de Bourgondische kreits behoorde. Het tijdvak 1568—72 is voor Oranje een droevige periode; zijn optreden als kampioen voor de vrijheid van het vaderland, gelijk hij zich eenige dagen vóór den bekenden overtocht over de Maas noemt, loopt uit op eene mislukking: als veldheer maakt hij tegenover den overwinnaar van Mühlberg een droevig figuur. Met zijne troepen verlaat hij het land, neemt in Frankrijk in het leger van Condé deel aan den strijd tegen de Katholieken, is genoodzaakt na afloop van den burgeroorlog zijne troepen af te danken en zich terug te trekken op het oude stamslot Dillenburg. 12 IL ORANJE ALS LEIDER DER OPSTANDIGE GEWESTEN HOLLAND EN ZEELAND. Ofschoon zeer onder den indruk van het mislukken van zijne plannen, daarbij teleurgesteld door de weinige medewerking van de Nederlanders zelf, geeft hij toch den moed nog niet op. Hij blijft in relatie met de Fransche Calvinisten, die in 1570 bij den vrede van St Germain gewetensvrijheid weten te verwerven. In dien vrede wordt ook Oranje betrokken, doordat de Fransche Koning hem als souverein vorst toestemming gaf voor het uitgeven van kaperbrieven. Vergeleken bij het Calvinisme in de Nederlanden verkeerden de Hugenoten in Frankrijk door genoemden vrede voortaan in een bevoorrechte positie en daarvan wil Oranje profiteeren. Voorvechter van het Calvinisme in Frankrijk is de admiraal De Coligny, die, bezield door een onverzoenlijken haat tegen de Spaansche macht, in de onmiddellijke omgeving des Konings vertoefde en daar grooten invloed uitoefende. Van de omstandigheid, dat de Heilige Ligue (een verbond van Philips met den paus en Venetië tegen de Turken) den naijver van Karei IX opwekte, maakte zijne omgeving met Coligny als voornaamste woordvoerder gebruik om den Koning aan te zetten tot een oorlog met Spanje. In dezen tijd vertoeft ook Lodewijk van Nassau, broeder van Prins Willem, aan het Fransche Hof. Lodewijk onderhoudt een geregelde correspondentie met zijn broeder, die te Dillenburg ternauwernood veilig is voor de vervolging zijner schuldeischers. Bedrogen in zijn verwachting van steun te vinden bij de Duitsche Protestanten, vormt Oranje zijn plannen in verband met den bestaanden Franschen naijver tegenover het huis Habsburg; door samenwerking van Hugenoten en Geuzen, Fransche en Nederlandsche Calvinisten, gesteund door de 13 Fransche regeering, wil hij den Spaanschen invloed in de Nederlanden bestrijden. 's Prinsen politiek in deze eerste phase mislukt door een tweetal gebeurtenissen, welke beide vallen in het jaar 1572, n.1. de inneming van den Briel en de Bartholomeusnacht. Voor ons land is de eerste daarom van belang, omdat die inneming met de reeds bestaande ontevredenheid over de heffing van de lOen penning den stoot gaf tot den opstand van Holland en Zeeland. Die opstand was niet wat Oranje verlangde; zijn bedoeling was, dat alle Nederlanden zich zouden verzetten. Vandaar dat het optreden der Watergeuzen voor Oranje even goed als voor Alva eene verrassing was; voor Oranje door het eigenmachtig optreden van Lumey, voor Alva door het uitbreken van den daadwerkelijken opstand. De zomer 1572 geeft ons weer eene militaire actie te zien met Bergen in Henegouwen als middelpunt Deze stad wordt door Lodewijk van Nassau bezet Alva trekt nu daarheen zooveel mogelijk troepen samen, zelfs uit Holland, waar de opstand zich nu steeds meer uitbreidt De Hugenoten en Oranje zullen Lodewijk te hulp komen. De opgestane steden, te Dordrecht vergaderd, besluiten geiden bijeen te brengen tot steun van Oranje, wiens geldgebrek hem tot nn toe krachtiger ingrijpen belet had. Behalve deze hulp uit Holland heeft Oranje den vurig begeerden steun uit Frankrijk gehad, doch het leger der Hugenoten werd bij St Ghislain verslagen; dat was niet de eenige tegenspoed, dien Oranje ondervond. Het ergste was, dat na St Ghislain de stemming aan het Fransche hof omsloeg. De vrees van Catharina de Medicis voor Spanje werd weer grooter, terwijl zij tevens in den grooten invloed van Coligny en de Hugenoten een gevaar begon te zien. Door toedoen van de Konigin-Moeder wordt Coligny's voorstel, oorlog tegen Spanje, in den conseil du roi verworpen. Karei LX moest van zijn voornemen afzien. Doch daarbij 14 bleef het niet: Coligny moest uit den weg geruimd en de macht der Hugenoten gefnuikt Wij kennen den massa-moord in den nacht van 23 op 24 Augustus 1572, die voor Oranje onthouding van verderen steun beteekende: het pleit tusschen Oranje en Alva, lezen wij bij Fruin, werd in de straten van Parijs beslist 's Prinsen onderneming loopt door de trouweloosheid der Fransche regeering af met de capitulatie van Bergen. Met het jaar 1572 begint de eigenlijke opstand; de Noordelijke gewesten Holland en Zeeland onttrekken zich aan Alva's gezag en vestigen een eigen regeering. Dit is speciaal de beteekenis der Statenvergadering te Dordrecht Deze gewesten bekommerden zich verder niet om het aan den Koning voorloopig trouw blijvende Zuiden. Hoewel Oranje die afscheiding van Noord en Zuid liever had vermeden, kon hij in de gegeven omstandigheden, nu hij reeds zoovele van zijne met zoo groote zorg beraamde plannen in duigen had zien vallen, niet anders dan zijne toevlucht zoeken bij de opgestane provinciën, die openlijk zijne partij hadden gekozen en aandrongen op zijne overkomst. Steunende op het vertrouwen van Hollanders en Zeeuwen zet hij de worsteling voort, nog altijd tegen Alva's schrikbewind. Als leider der „rebellen" verdedigt hij nog steeds dezelfde denkbeelden, als waarvoor hij destijds in den Raad van State pleitte, toen hij opkwam voor de Bourgondische eenheid: de Nederlanden zijn geen wingewest van Spanje, hebben recht op een eigen regeering, op handhaving van hun oude vrijheden. Op de Statenvergadering te Dordrecht (Juli 1572) liet de Prins zich vertegenwoordigen door Marnix, wien hij eene instructie had medegegeven. Door het opstel van Bakhuizen v.d. Brink over de Eerste Vergadering der Staten van Holland kennen wij die instructie, die van grooten invloed is geweest op de besluiten der Staten. De Dordtsche besluiten, zegt 15 Bakhuizen, waren „allerminst eene restauratie, niet eens eene reformatie, maar eene revolutie". De Staten erkennen den Prins als „generalen gouverneur ende lieutenant des Coninx" over Holland, Zeeland, WestFriesland en Utrecht, dus in zijne vroegere waardigheden, terwijl zij tevens verklaarden, dat hij nooit overeenkomstig 's'lands privilegiën was afgezet. Maar aangezien Oranje zijn ambten had neergelegd en de Koning een ander in zijne plaats had benoemd, was van de zijde der Staten die erkenning onwettig. Bovendien wijst die erkenning op eene emancipatie der gewestelijke Staten. Tijdens het Bourgondische regime benoemde het centrale gezag in een gewest een gouverneur en de gewestelijke staten hadden niets te erkennen. Met hunne erkenning van den Prins demonstreerden de Staten, dat zij wezenlijk aandeel namen in het bestuur. Zij deelden de regeering met den stadhouder, die als ruwaard in 's Konings plaats trad en zonder hen geen belangrijke zaken zou afdoen. Het is eene eigenaardige verhouding tusschen Oranje en de Staten. Hij staat niet tegenover hen, alsof zij zijne meesters waren. Blok spreekt vah een vrijwillig constitutioneele regeering, die Oranje steeds in praktijk brengt door aan de Staten advies te vragen. Zijne verhouding tot de Staten is niet die der latere stadhouders tijdens de Republiek. Immers deze laatsten waren de door de Staten aangestelde voornaamste staatsdienaren, al had hunne functie nog wel iets van het vroegere karakter van vorstelijke vertegenwoordiging behouden. Oranje eischte voor zich niet de eerste plaats, al was hij er volstrekt niet tegen zich door hen met groote macht te doen bekleeden. Maar als gewezen Koninklijk gouverneur kon hij de Staten uiteraard alleen beschouwen als eene vertegenwoordiging van de geregeerden, wier medewerking hij volgens oude gewoonte, hoofdzakelijk in financieele zaken behoefde, maar wie hij nog geen rechtstreeksch 16 aandeel in de regeering toedacht Als hij h.v. in December 1573 naar Zeeland vertrekt, wordt in Holland de regeering waargenomen door de ingestelde drie Raden nevens Zijne Excellentie, niet door de Staten. Dat die eigenaardige verhouding bezwaren met zich bracht dat uit onvoldoende aanwijzing der wederzijdsche bevoegdheden wrijvingen ontstonden, is te begrijpen, vooral als de Staten zich bemoeiden met jurisdictie, met militaire zaken e.d. Trouwens reeds tijdens de landvoogdij van Margaretha waren botsingen tusschen Staten en Oranje als Stadhouder niét achterwege gebleven o.a. over de vraag of de Staten op eigen gezag mochten bijeenkomen. Tegenover de Staten, die meenden daartoe bevoegd te zijn, ontkende Oranje in 1566 en verbood het als gouverneur positief. Op een gegeven oogenblik stelt Oranje in 1574 aan de Staten voor, dat zij zelf zullen regeeren, maar zij hebben hem verzocht het bestuur te continueeren. Onder voorwaarde van voldoenden geldelijken steun heeft de Prins die opdracht aanvaard. Het bestek van deze schets laat niet toe in bijzonderheden aan te toonen, hoe de Prins bij zijne aankomst in Holland eene schromelijke wanorde aantrof, vooral inzake geldmiddelen en krijgswezen, hoe hij in korten tijd de soldaten aan het hoog noodige hielp en hen daarentegen aan een strenge tucht onderwierp, hoe hij van stad tot stad trok om orde op de zaken te stellen. Na 1572, toen hij vooral als Staatsman optrad, kon hij eigenschappen van verstand en karakter ontplooien, waartegen Alva en Requesens het moesten afleggen. Zijn scherp verstand, zijn vaste wil, zijne taaie volharding naast een toch ook groote soepelheid waren wapenen, die meer uitwerkten dan het zwaard van zijne vijanden. Als Geuzenprins heeft hij in dit tijdvak den weg gevonden tot het hart der beproefde burgerij: „het bloed en de tranen van het volk hebben zijne staatkunde gewijd". 17 En die staatkunde was erop gericht de opgestane gewesten onderling te vereenigen. Wat heeft dat Oranje vele moeiten en zorgen gekost! Voortdurend ondervond hij verzet van de steden, die telkens weer hunne particuliere belangen op den voorgrond schoven. „Bedenkt, zegt Oranje in 1574, dat het algemeen belang van het Vaderland moet gesteld worden boven bijzondere neigingen". Gedeeltelijk zag Oranje zijne politiek bekroond door de bekende Unie van April 1576 tusschen Holland en Zeeland, een staatsstuk, dat Holland en Zeeland aaneensloot tot een soort staatkundig geheel en den Prins voor den tijd van den oorlog de souvereiniteit opdroeg, zij het dan in naam des Konings en onder bepaalde voorwaarden van constitutioneele strekking. Doch een werkelijke gemeenschappelijke regeering werd niet gevestigd en juist dat had Oranje zoo gaarne gezien. Het tijdvak 1572—76 is eveneens van belang door 's Prinsen overgang tot de Hervormde kerk. Dat wil niet zeggen, dat Oranje een vurig aanhanger wordt van dat militante Calvinisme, waarvan Pirenne gewaagt in tegenstelling met het meer gedweeë Lutheranisme. Oranje is en blijft de groote voorstander van godsdienstige verdraagzaamheid. En het is niet op staatkundig terrein alleen, dat hij voor groote moeilijkheden kwam te staan, ook de godsdienstzaken baarden hem tal van zorgen. Reeds tijdens de komst van Alva was het protestantisme in zich zelf verdeeld. Behalve het reeds aangeduide contrast tusschen Calvinisten en Lutheranen bestond er verdeeldheid tusschen de Calvinisten van het Noorden en die van het Zuiden. De laatsten, de preciesen, stonden onverzoenlijk tegenover de Lutheranen; de eerstgenoemden, de rekkelijken, waren geneigd tot verzoening. Met beide partijen wil Oranje samenwerken. Een van zijne pogingen tot toenadering jegens de Calvinisten was het in dienst nemen van Marnix, aanvankelijk een dienaar van den vromen, rechtzinnigen keurvorst ANTHEUNISSEN, Geschiedenis. 2 18 van de Palts. Als Marnix het denkbeeld oppert om de uitgeweken Protestanten door eene generale synode te vereenigen, steunt Oranje dat voorstel, omdat hij meent van deze samenwerking bij zijne politieke ondernemingen voordeel te kunnen trekken. Wij kennen het verloop van de synode te Emden uit Fruin's opstel over de voorbereiding in de ballingschap van de Gereformeerde Kerk. Oranje zag al spoedig in, dat die synode voor zijne plannen geen nut zou afwerpen. Slechts met één van de Emdener besluiten kon hij ingenomen zijn n.L de verbroedering met de Hugenoten, een besluit geheel in de richting der preciesen. Men heeft wel beweerd dat Oranje uit baatzucht van godsdienst is veranderd. Motley ontkent dit door erop te wijzen, dat de Prins overging, juist toen het er voor den godsdienst donker uitzag. Bovendien kan men eene weerlegging van die bewering vinden in den trouwen dienst van Marnix. Als deze ervaren had, dat Oranje handelde tot eigen grootheid en niet ten bate van land en volk, zou hij zich zeer zeker hebben teruggetrokken. Het oordeel van Dathenus over den Prins „dat hij de religie achtede en zoo licht veranderde als een omhangsel van een kleed; dat hij nog om Godt, nog om religie gaf' accepteert men tegenwoordig in dien zin, dat Oranje van kerkgenootschap verwisselde, toen zijne staatkunde het eischte. Ook Pirenne meent, dat veel meer redenen van opportuniteit den gewetensmotieven Oranje in October 1578 er toe hebben gebracht zich aan te sluiten bij de Hervormde kerk. Hij heeft toen deelgenomen aan het Avondmaal en zich onderworpen aan de kerkelijke discipline, maar een overtuigd aanhanger van de leer van Calvijn is hij nimmer geworden. De streng Calvinistische predikanten hebben hem nimmer als zoodanig beschouwd. Steeds blijft hij afkeerig van iederen geloofsdwang (in tegenstelling b.v. met Marnix, die, onverdraagzaam jegens andersdenkenden, desnoods wilde vervolgen). Waar noodig 19 verleent hij ook de beschermende hand aan de RoomsenKatholieken tegenover de verbitterde Calvinisten, den „papenhater" Lumey en diens woeste Watergeuzen met hun onheilspellend devies: liever Turksch dan Paapsch. Wij kennen bijv. 's Prinsen verontwaardiging na den moord op pater Musius en wij weten, dat de overigens partijdige schrijver van het verhaal der Gorcumsche martelaren Prins Willem teekent als een edelaardige figuur. Geheel in overeenstemming met den versregel uit het Wilhelmus „Mijn schildt ende betrouwen, enz, blijkt ons zijne gemoedsgesteldheid uit een antwoord op een moedeloozen brief van Sonoy tijdens het beleg van Alkmaar: Gij schrijft ons dat men U soude laten weten of wij ook met eenigen groten machtigen Potentaet in vasten verbonden staen .... waerop wij niet laten en willen Ulieden voor antwoorde te geven dat, aleer wij oit deze sake ende de beschermenisse der Christenen ende andere verdrukten in deze landen aangevangen hebben, wij metten alderoppersten Potentaet der Potentaten alsulken vasten verbond hebben gemaekt, dat wij geheel versekert zijn dat wij, ende alle degene, die vastelijk daerop betrouwen door sijne geweldige en machtige hand ten lesten noch ontset sullen worden, spijt alle syne en onse vyanden". En hoe hij inderdaad medeleefde, bleek o.a tijdens het beleg van Leiden. Het onder water zetten van Zuid-Holland was het idee van den Prins geweest „'t Is beter wat lands bedorven dan het geheel te verliezen", had hij beweerd. In Augustus 1574 werd hij gedurende zijn verblijf te Rotterdam ernstig ziek. De berichten omtrent het wassende water beurden hem op „en van dier ure begonde hij terstond te beteren". Het is zijn lijfarts, dr. Pieter van Foreest, die het ons vertelt Het beleg van Leiden — het is wellicht beter te spreken 20 van de insluiting en uithongering dier stad — sluit het eerste tijdperk van den opstand af. Door het ontzet der Geuzen werd geheel Holland van de Maas tot Haarlem voor goed door de Spaansche troepen verlaten; de moe gestreden vijand bleef voorloopig op eerbiedigen afstand van Hollands grenzen en waagde vooreerst geen inval in het gewest, welks bevolking zooveel moed en volharding had getoond in den strijd voor de vrijheid. De verschillende krijgsbedrijven met Leidens beleg als slot deden Requesens inzien, dat hij Holland en Zeeland niet met geweld kon onderwerpen. Hij zou het derhalve trachten door te onderhandelen. Te Breda bleek echter tusschen Philips H en de Protestanten eene verzoening voorloopig onmogelijk. Maar er bleek ook nog iets anders, n.1. dat, wanneer men de kwestie van den godsdienst uitschakelde, een samengaan van Noord en Zuid volstrekt niet denkbeeldig was, omdat ook in de zuidelijke gewesten de ontevredenheid aanhoudend steeg, en ook daar de haat tegen den Spanjaard hooger oplaaide. Als Blok in zijne biograpbie tot 1576 is genaderd, maakt hij eene vergelijking tusschen Oranje van 1576 en van tien jaren vroeger. „Toen de rijke, schitterende edelman, hoofd van den Nederlandschen adel, leidend staatsman van het welvarende Bourgondische gebied, jong en veerkrachtig, prachtlievend, zorgeloos, lichtzinnig, zelfs genietend van zijn weelderig leven. Thans calvus et calvistra (kaal en Calvijnsch, zooals hij zich te Geertruidenberg schertsend tegenover Aerschot uitliet), opstandeling tegen zijn vorst aan het hoofd van een volkje van stoere burgers en boeren, ruwe matrozen en visschers; door aanhoudende geldzorgen gekweld, geen oogenblik zeker van zijn lot, van zijn telkens door gehuurde moordenaars bedreigd leven". Denken wij daarbij dan nog aan de vaak ernstige tegenwerking, die hij ondervond van de zijde der Staten, derhalve van hen, voor wie hij zooveel leed, dan is er alle reden het 21 leven van Oranje te zien als eene tragedie (Kernkamp, Enno v. Gelder). Niet alleen op politiek terrein, ook inzake den godsdienst ondervond de Prins niet altijd de gewenschte medewerking der Staten. Zoo bracht de Unie van Delft wel gewetens- doch geen godsdienstvrijheid, welke laatste aanvankelijk door de Dordtsche vergadering in beginsel was aangenomen. Het mocht den Prins niet gelukken tegenover de Calvinistische meerderheid in de Statenvergadering zijn eigen inzichten/volledig door te zetten. Toch, lezen wij verder bij Blok, houdt Oranje, steunend op het hem vereerend volkje van vroeger door hem verachte Calvinisten en Doopsgezinden, gestaald door de beproevingen, gesterkt door een wel niet vurig en verterend, maar thans toch innig geloof, door een onwrikbaar Godsvertrouwen, het hoofd omhoog en gaat hij moedig voorwaarts. Begin 1576 neemt Oranje zonder twijfel eene sterke stelling in en zijn persoonlijk gezag is van groote beteekenis voor het eerstvolgend tijdvak, als ook het Zuiden in verzet komt en zich aansluit bij de opstandelingen van het Noorden. Heeft Oranje vóór 1576 gestreefd naar de vereeniging der beide in opstand zijnde provinciën, na 1576 zal hij trachten alle Nederlanders in het geweer te roepen voor den strijd tegen de overheersching. Hij zal weer arbeiden aan zijn oude ideaal van den nationalen staat, het gemeenschappelijke vaderland (la commune patrie). In Oranje herleeft de kampioen voor den état bourguignon, zooals wij dien reeds in de zestiger jaren leerden kennen. Op die nationale eenheidspolitiek van den Prins legt Pirenne sterk den nadruk. Die politiek beheerscht het tijdvak 1576—1579 en wij weten dat zij mislukt 22 m. ORANJE LEIDER DER GENERALE UNIE Gelijk reeds gezegd bleek bij de vredesonderhandelingen te Breda, dat de stemming in het Zuiden veranderd was, dat men te Brussel met Holland en Zeeland dezelfde wenschen koesterde ten aanzien van de gehate vreemdelingen en dat er alleen verschil van inzicht bestond op het stuk van den godsdienst. Dat die onderhandelingen mislukt waren, verweet het zuiden aan de regeering, die dan ook bij den dood van den landvoogd alle gezag verloor. Meer en meer rijpte de overtuiging, dat niet de Spanjaarden, doch de opgestane gewesten als natuurlijke bondgenooten moesten worden beschouwd. Dit was voor Oranje eene gereede aanleiding om te trachten Noord en Zuid tot elkander te brengen. In Maart 1576 sterft Requesens plotseling; zijn onverwachte dood, waarmede, zooals Motley het destijds uitdrukte, hij zijn Koning al een heel slechten dienst bewees, heeft een belangrijke ommekeer teweeg gebracht, niet alleen voor Holland en Zeeland, maar voor alle Nederlanden. Zoolang er nog geen opvolger was benoemd, nam de Raad van Staat met autorisatie van Philips het Koninklijk gezag waar, maar bleek niet in staat de orde te handhaven. Dat treedt weldra aan het licht bij de toenemende muiterij onder de Spaansche soldaten als onmiddellijk gevolg van het chronisch gebrek aan geld der Spaansche schatkist Al geruimen tijd had het leger geen soldij ontvangen, zoodat het oproerig werd. Eigenmachtig verlieten o.a. Spaansche soldaten het eiland Schouwen om zich onder aanvoering hunner eletto's (eigen gekozen aanvoerders) naar de zuidelijke gewesten te begeven, waar men tot nu toe het minst van den oorlog had geleden en welke nu ten prooi werden aan de ergste plundering en brandschatting. Tegenover die tuchte- 23 looze benden stond de Raad van State onmachtig, temeer waar ook bevelvoerende officieren gehoorzaamheid weigerden. Vandaar, dat ook thans die gewesten hun stem gaan verheffen om verlost te worden van de Spaansche troepen. Speciaal de Staten van Brabant zijn zeer actief; zij opperen het denkbeeld om dé Staten-generaal bijeen te roepen, hetgeen echter de Raad van State standvastig weigert Behalve de Brabantsche Staten is intusschen de Prins niet minder werkzaam. Het is zeker niet zonder zijne voorkennis, dat in September 1576 de Spaanschgezinde leden van den Raad van State te Brussel worden gevangen genomen. Kort daarop worden eenigen van hen weer in vrijheid gesteld, die dan in den Raad terugkeeren. Die onvolledig saamgestelde Raad loopt geheel aan den leiband der Brabantsche Staten en geeft zijne toestemming voor eene bijeenkomst der Statengeneraal, waar alleen Brabant, Vlaanderen en Henegouwen verschijnen. Intusschen is er nog geen nieuwe landvoogd. Het eenige Spaanschgezinde lid van den Raad van State Roda, die zich door de vlucht aan de staatsgreep van Heeze had weten te onttrekken, had zich in eene proclamatie als wettige vertegenwoordiger des konings verklaard en werd door de Spaansche bevelhebbers ook als zoodanig erkend. Men ziet dus: er was tweeërlei regeering, die beide in naam des konings optraden, n.1. de Spaanschgezinde regeering van Roda gesteund door de officieren, en ook door Philips als de eenig wettige beschouwd en daarnaast het als rebellisch aangemerkte bewind van den Raad van State onder invloed der Staten-Generaal. Hoe staan de Staten van Holland en Zeeland tegenover de Staten-generaal, die van revolutionnaire zijde de leiding in handen nemen? Nu het Zuiden wilde samenwerken met de noordelijke provinciën en deze eindelijk, dank zij de krachtige aansporing van den Prins, tot onderhandelen bereid 24 waren, bleek de godsdienst de steen des aanstoots te zijn, meer nog dan de erkenning van den toekomstigen landvoogd don Jan, van wiens komst men inmiddels verwittigd was. Holland en Zeeland wilden niets wéten van vrijheid van den katholieken godsdienst, terwijl daartegenover de zuidelijke gewesten daarop geen enkelen inbreuk wilden dulden. Wat de handhaving der privilegiën en de verwijdering der Spanjaarden betreft, was men bereid tot samenwerking, voor het eerst sedert den beeldenstorm! Dit resultaat is uitsluitend te danken aan het beleid van den Prins. Bij zijne plannen tot onderhandeling met het Zuiden toont hij eene bijna bovenmenschelijke volharding om het hoofd te bieden aan het groote euvel, dat hem steeds bij zijne grootsche denkbeelden in den weg staat, het particularisme der gewesten. Wilde hij zijn oorspronkelijk doel, vorming der Nederlanden tot een autonomen staat bereiken, dan moest dat kwaad de kop ingedrukt om het besef te wekken van de patria communis. In weerwil van het aanvankelijk ernstig verzet van Holland en Zeeland hield hij niet op, zelfs met gevaar zijne populariteit in beide gewesten te verliezen, voor zoo'n eenheidsstaat te pleiten. In Maart 1576 had hij verklaard: „Van noode is alle landen in één lichaam en de ziele te reduceeren afleggende alle quade suspicie, achterdencken ende wantrouwen, dewelke teene landt, stadt ofte plaetse tegens tandere soude hebben". En omgekeerd behoeven de zuidelijke gewesten voor hun plan, het verjagen der vreemdelingen, krachtigen bijstand en die is alleen te vinden bij de belligerente gewesten en bij den Prins. Te Gent komen in October 1576 afgevaardigden bijeen van de Staten-Generaal eenerzijds en van den Prins, Holland en Zeeland anderzijds. Groote moeilijkheid gaven de godsdienstkwestie en de gehoorzaamheid aan den nieuwen landvoogd, immers de Staten-Generaal waren katholiek en wenschten 25 ook het gezag van den Koning te handhaven. Doel van de samenwerking moest zijn herstel van orde en rust in de Nederlanden en het daartoe te bezigen middel verwijdering der Spaansche soldaten (la vermine espagnolle, zooals Oranje hen in zijne Apologie noemt). Teneinde de onderhandelingen niet op het stuk van deii godsdienst te laten afstuiten, kwam men overeen de kwestie van het geloofsonderzoek ter zijde te stellen. Voorloopig zou in Holland en Zeeland de hervormde godsdienst blijven toegelaten, terwijl later «eene bijzondere vergadering der Staten-generaal de godsdienstkwestie zou regelen. Tevens zou in de noordelijke gewesten gewetensvrijheid bestaan voor de Roomschen. Dat was een belangrijke stap tot toenadering, die mogelijk maakte, dat men een vriendschapsverbond sloot, de Pacificatie, waarvan de onderteekening door de Staten-generaal nog werd verhaast door de tijding, dat de nieuwe landvoogd in Luxemburg was aangekomen, doch meer nog door den schrik, welke de Spaansche furie verwekte. Er is in het najaar 1576 belangrijk werk verricht: bijeenkomst der Staten-Generaal, de Pacificatie, een tweetal feiten, waarvan ik in het kort de beteekenis wil schetsen. Bij het aanknoopen der onderhandelingen hebben de zuidelijke gewesten te kennen gegeven, dat zij handhaving van het verdrag van Augsburg beoogden. Dit idee kon Oranje niet anders dan sympathiek zijn, immers hij heeft juist altijd aan het verband met het Duitsche rijk willen vasthouden, terwijl daarentegen Philips dat verband geheel wilde verbreken. Die gedachte der zuidelijke provincies wijst er tevens op, dat hunne beweging een zuiver staatkundig, geen godsdienstig, allerminst een Calvinistisch karakter droeg, en daardoor afwijkt van den opstand van Holland en Zeeland, waarvan het verschil in godsdienst de voornaamste drijfveer was. 26 Herstel der door Alva en Requesens herhaaldelijk geschonden privilegiën is de leus, waarmede het Zuiden den strijd aanbindt Vandaar, dat ook vele Roomschen, waaronder hooge geestelijken er zich bij aansluiten. Het was eene uiting van patriotisme, die voor een oogenblik het onderscheid tusschen Katholieken en ketters deed vervallen, den godsdiensthaat deed verstommen. Het was ten slotte eene beweging geheel in den geest van Oranje's nationale politiek. Bovendien zullen de Staten-Generaal zelf handelen, niet alleen adviseeren, zooals tijdens de Bourgondische organisatie, neen, zij zullen zelf orde op de zaken stellen. Sedert November 1576 is er in de regeering der Nederlanden een nieuw element gekomen en dat zijn de Staten-Generaal. Wat zij in 1576 deden, was even onwettig als het optreden der Staten van Holland in 1572. De Dordtsche besluiten van 1572 en de bepalingen der Pacificatie hebben dezelfde beteekenis, de eerste voor de gewestelijke, de laatste voor de algemeene Staten; zij wijzen op eene emanicipatie dier instellingen: van adviseerende worden het besturende lichamen. De Pacificatie, volgens Motley een meesterstuk van staatkunde van den kant van Oranje, komt tot stand, zij het dan niet op de basis van verdraagzaamheid volgens 's Prinsen ideaal. Ofschoon leider der Calvinistische provinciën heeft hij tijdens de onderhandelingen uitdrukkelijk verklaard niets te willen veranderen aan den Roomschen godsdienst Noord en Zuid zullen samengaan voor zooveel het de nationale zaak betreft doch het zal zijn eene samenwerking op Roomsen-Katholieken grondslag. Oranje berust hierin, faute de mieux. De vereeniging van alle Nederlanden tegen het Spaansche regime was mogelijk gebleken. Dank zij de onvermoeide werkzaamheid van den Prins, die niet alleen tegen het provincialisme, maar evenzeer tegen Calvinistische onbuigzaamheid had te kampen en die nog kort voor de onderteekening de Staten-Generaal aanspoorde tot eendracht, 27 volharding en waakzaamheid, stonden thans de gewesten schouder aan schoudef voor de verdediging der oude vrijheid. Van het algemeen verzet tegen het Spaansche bestuur is de Pacificatie de eerste uiting, dat is hare voornaamste beteekenis. Toch is evenzeer van belang, dat zij Oranje erkent als stadhouder van Holland en Zeeland, zoomede de bepaling, dat de schulden van den Prins zullen worden overgedragen aan de Staten-Generaal. Door welke omstandigheden heeft dat verbond zoo weinig resultaat gehad? Het antwoord op deze vraag is drieledig: le. door de houding van don Jan; 2e. door de verdeeldheid der leidende personen van het verzet, (en bij dit tweede punt voegen wij dan onmiddellijk: waarvan de aanwezigheid van Matthias als landvoogd het bewijs is. Is don Jan landvoogd vanwege den Koning, Matthias ontleent zijn gezag aan de Staten-Generaal) en 3e. door het toenemende Calvinisme. Dit alles leeren ons de gebeurtenissen van het tijdvak 1576—1579, tevens de periode, waarin de Prins zijne grootste werkzaamheid ontwikkelt, maar tegelijk ook het tijdperk, hetwelk als geen ander op zijn leven het stempel drukt van eene tragedie. Om de houding van don Jan te begrijpen, dient in het oog te worden gehouden met welke plannen hij hier verscheen en welke politiek hij dacht te volgen. Als kampvechter voor het katholicisme had hij in 1571 bij Lepanto tegen de Turken zijne sporen verdiend. Thans dacht hij zich in de Nederlanden tegenover de Calvinisten te onderscheiden. Hij behoefde er niet aan te denken op dezelfde manier op te treden als weleer de hertog van Alva, daarvoor had reeds de Koning hem gewaarschuwd; in plaats van la mort sans phrase bevatte het mandaat van don Jan een gansch ander thema: het gebruik van zachte middelen, waar mogelijk toegeven—derhalve eene volmacht voor uitgebreide concessiën. En, hoewel een vurig krijgsman, was don Jan bereid om hier den vrede te bewerken, omdat hij een plan koesterde, hetwelk steunde op de rust 28 in deze gewesten. Hij droomde Maria Stuart op den Schotschen troon te herstellen. Welke is de houding van den Prins en van de StatenGeneraal tegenover den nieuwen landvoogd? Begin 1577 was het eerste werk van den Prins de Pacificatie te beveiligen. Daartoe moest de Unie van Brussel dienen, die Januari 1577 op aandrang van Oranje tot stand kwam. Deze Unie, de bekende Generale Unie, was een besluit, onderteekend door de Staten-Generaal (waarin nu ook afgevaardigden uit Holland en Zeeland, Utrecht, Gelderland, zelfs Friesland en Groningen) en den Raad van State tot handhaving van de gesloten Pacificatie. Het gelukte Oranje de onderteekenaars aaneen te sluiten tegenover don Jan door hun belofte tot samenwerking om de Spanjaarden te verdrijven, maar tegelijkertijd tot instandhouding van het katholicisme in het zuiden; dit laatste was eene concessie van Oranje, waarmede hij beoogde de zuidelijke katholieken te toonen, dat van zijn kant hun godsdienst geen gevaar had te duchten. Onderwijl waren de Staten-Generaal reeds met don Jan in onderhandeling getreden, omdat zij van meet af aan niet genegen waren zich onvoorwaardelijk te onderwerpen aan hem, die voortaan in naam des Konings het land zou regeeren. Hunne eischen waren niet gering: volledige erkenning van de Pacificatie en regeering volgens de daarin gelegde gronslagen, d.w.z. met erkenning van den Prins van Oranje als drager der hooge overheid namens den Koning in Holland en Zeeland, met handhaving van den kerkdijken toestand in laatstgenoemde gewesten, met schorsing van alle plakkaten tegen de ketterij en Alva's crimineele ordonnantiën. Zou don Jan zich naar deze eischen schikken? Want, ai was de koninklijke lastbrief in verzoenende taal gesteld, toch stond daarin ook de opdracht om den Roomschen godsdienst te handhaven. Alzoo moest men trachten tot een vergelijk te komen en dus werd er onderhandeld tusschen de 29 Staten-Generaal en den landvoogd. Heel vlot verliepen die besprekingen in den beginne niet, vooreerst door de onderhandelingen met den Franschen hertog van Anjou als gevolg van Oranje's Fransche politiek en verder door 's Prinsen houding, die don Jan niet vertrouwde. Ten slotte heeft de Generale Unie don Jan nog tot een spoedig toegeven genoopt Zelfs Aerschot, die met afgunst zag, hoe Oranje's invloed met den dag toenam, drong er bij don Jan op aan de Pacificatie te erkennen, hetgeen don Jan ten leste deed bij het Eeuwig Edict (ook bekend als de Vrede van Aerschot). De daarin voorkomende bepaling, dat de Roomsche godsdienst overal, dus ook in Holland en Zeeland, zou worden gehandhaafd, was voor Oranje en de Noordelijke gewesten eene teleurstelling. Oranje en ook Holland en Zeeland weigerden uit dien hoofde het Eeuwig Edict te erkennen. Ongeacht het feit, dat don Jan in het voorjaar 1577 Spaansche troepen wegzond, houdt Oranje het wantrouwen tegen hem levendig, ook als de Staten-Generaal don Jan erkennen als landvoogd en deze nu met Holland, Zeeland en den Prins te Geertruidenberg onderhandelingen aanknoopt, welke niet tot een resultaat leiden. Met alle listen en kunstgrepen van eene macchiavellistische politiek (Blok) ageert Oranje krachtig tegen den landvoogd. Het Eeuwig Edicjt moet vernietigd, don Jan en de Staten-Generaal moeten van elkander verwijderd. En don Jan? Op den duur niet tevreden met een schijn van macht, van alle kanten gewantrouwd, schreef hij aan Philips, dat de betoonde zachtmoedigheid nutteloos was gebleken en dat wapengeweld meer succes zou hebben. Weldra wierp hij dan ook het masker af door de verrassing van Namen, een hoogst onverstandige zet, waardoor hij zijn eigen positie ten zeerste benadeelde. De landvoogd verloor het vertrouwen der Staten-Generaal. Nu bleek, dat de Prins hen niet vergeefs had gewaarschuwd. 30 De Staten-Generaal traden na het verraad van don Jan dadelijk met den Prins in onderhandeling. De vijandige stemming in de verschillende gewesten was tegelijk een stemming ten gunste van Prins Willem. In het bijzonder kreeg deze de Brusselsche bevolking, de kleine burgerij, de gilden op zijne hand, die hoewel hoofdzakelijk Katholiek, van Oranje herstel der orde verwachtten. Onder invloed van de beweging te Brussel besloten de Staten-Generaal den Prins te verzoeken zich aan het hoofd van het verzet te stellen. Doch er was één moeilijkheid. Toen n.L de Staten hem vroegen in Holland en Zeeland de uitoefening van den Katholieken godsdienst toe te laten, antwoordde hij, dat hierover eerst met de Staten dier gewesten overlegd moest worden. Dit antwoord wekte achterdocht bij de Oranje niet gunstig gezinde leden. (Aerschot ca), die nu wisten door te drijven, dat nogmaals met don Jan zou worden onderhandeld; vertrek der nog aanwezige troepen, overdracht van zijn gezag aan den Raad van State waren de eischen. Het feit, dat de Koning den landvoogd zonder eenige instructie Het (met opzet, want Philips was ontevreden over don Jan's verraad), daarbij het gemis aan een voldoende legermacht, maakten don Jan moedeloos en ten gevolge daarvan stemde hij toe in de vernederende voorslagen der Staten. Doch dit strookte niet met de ideeën van Oranje; daarvoor had hij niet tegen don Jan geageerd. In zekeren zin waren nu de bordjes verhangen, don Jan wilde vrede, Oranje den oorlog. De Staten-Generaal noodigen den Prins uit naar Brussel te komen; om aan zijn overkomst een schijn van wettigheid te geven, roepen zij hem op als lid van den Raad van State. In September 1577 houdt hij zijn intocht als de nationale held, en wordt er volgens het bericht van een tijdgenoot, door de burgerij met zulk een gejubel ontvangen „que ceux qui n'y ont pas assisté ne pourront le croire; on n'eüt pu recevoir autrement un ange venu du ciel". 31 Eenmaal in Brussel was Oranje oppermachtig, ook in de Staten-Generaal. Kort na zijn komst benoemden de Staten van Brabant hem tot ruwaard (tevoren werd het stadhouderschap over dit gewest door den landvoogd zelf waargenomen). Ook in het Noorden neemt zijn gezag toe. Als consequentie van de Pacificatie gaan daar vele steden, tot nu toe aan Spaansche zijde, over naar den Prins op voorwaarde van behoud van het Katholicisme (neergelegd in de z.g. satisfacties); o.a Utrecht, waar de burgerij weet door te zetten, dat Oranje in zijne vroegere stadhouderlijke waardigheid wordt hersteld. Welk een plaats Oranje in dezen tijd innam in het hart der burgerij bleek o.a bij eene reis in 1577 door het tegenwoordige Noord-Holland. De van vreugde opgetogen menigte noemde hem volgens Bor niet anders dan Willem Vader „ende dat met sulcken affectie, dat men de blijdschap in 't harte wesende, üyt d'aengesichten mocht scheppen". Wij kennen ook de verklaring van Marnix aan de Staten-Generaal in den tijd, dat er sprake was van de overkomst van den Prins naar het Zuiden, nJL dat Holland en Zeeland niet licht den Prins naar Brussel zouden laten gaan, omdat zij hém houden als Vader van den Lande. Geen naam, lezen wij bij Fruin, die beter de betrekking tusschen vorst en volk uitdrukt Als een vader door zijne kinderen zien wij Prins Willem door het volk bemind. Aldus gesteund door Noord en Zuid voelt de Prins zich sterk om thans het werk der Pacificatie voort te zetten: alle Nederlanders onder zijne leiding vereenigen tot het voor goed verdrijven der Spanjaarden, tot handhaving en uitbreiding der privileges om de vestiging van eene absolute vorstenmacht te verhinderen, tot het vestigen van gewetenszoo mogelijk godsdienstvrijheid. Nadat eind 1577 don Jan tot een vijand des lands is verklaard, komt de nadere Unie van Brussel tot stand, wederom 32 door toedoen van Oranje. Roomschen en Hervormden zullen elkander wederkeerig beschermen, elkanders rechten erkennen. Deze bepalingen getuigen van het groot persoonlijk gezag van den Prins, wiens bedoeling was beide partijen te bevredigen. In dit offlciëele stuk vindt men zijn beginsel van algemeene verdraagzaamheid neergelegd. Vergeleken met de eerste Unie wijst de nadere Unie op eene veranderde houding ten gunste der Calvinisten Ook de benoeming van Marnix tot lid van den Raad van State heeft in dit opzicht beteekenis. Van eene verzoening met don Jan kon voortaan geen sprake meer zijn. De Staten-Generaal kwamen terug op het voorstel Aerschot c. s. om met don Jan te onderhandelen, berichtten hem, dat zij hem niet langer als landvoogd erkenden, terwijl zij hem verzochten uit te wijken naar Luxemburg, tot de Koning een opvolger zou hebben aangewezen. Diep beleedigd besloot de landvoogd zijn toevlucht te nemen tot geweld; hij wist, dat uit Italië Spaansche troepen onder Parma onderweg waren. De Staten schonken nu wat meer aandacht aan de weermacht. Een groot leger konden zij niet bijeenbrengen, daartoe ontbraken de noodige gelden, waarvoor ieder gewest een bepaald quotum zou bijdragen. Hulp van buiten was dringend noodig; met heel veel moeite zegde Koningin Elizabeth van Engeland eenige ondersteuning toe, maar voorloopig moest men zich tevreden stellen met een klein leger Schotten, Duitschers en Hugenoten. De bevelvoering liet alles te wenschen over; dat heeft de nederlaag bij Gemblours bewezen. Don Jan behaalde de zege, maar het was eene Pyrrhusoverwinning. In geen enkel opzicht trok hij er voordeel uit; de Koning liet hem nog steeds zonder bevelen. Bovendien ontbrak hem het geld voor meer troepen, terwijl eindelijk de Staten hun legers zagen aangevuld met de krijgsmacht van Joan Casimir van de Palts. Daarbij kwam nog, dat don Jan machteloos moest aanzien, hoe Anjou intrigeerde. 33 Dit alles heeft zijne stemming verbitterd, zijne gezondheid geknakt, zijn dood verhaast Begin 1578 zien wij de tenuitvoerlegging van de Pacificatie nog niet zeer gevorderd, ondanks de onverflauwde toewijding van den Prins. En het zal er in 1578 niet beter op worden. De oorzaken stipten wij reeds aan: verdeeldheid onder de leiders, uitbreiding van het Calvinisme. Reeds tijdens de aanwezigheid van don Jan bestond er speciaal in hetZuiden en tengevolge daarvan ook in de StatenGeneraal groote verdeeldheid, voortspruitende uit jalouzie van enkele grooten op de positie van den Prins en uit vrees van Katholieke zijde in den steeds toenemenden calvinistischen aanhang van Oranje. In het geheim onderhandelt men met Matthias van Oostenrijk, broeder van den Duitschen keizer. Deze verklaarde zich bereid als landvoogd op te treden. Met deze keus (een vorst uit het Habsburgsche huis) meende men den Spaanschen Koning welgevallig te zijn. De bedoeling was zich een tegenwicht te verschaffen tegen den invloed van den Prins. Aerschot en anderen hadden getracht om door middel van de Staten-Generaal zelf het heft in handen te krijgen, doch niet om de leiding in handen te zien van Oranje, tegen wiens invloed niets bestand bleek. Als na het verraad van don Jan de adel bij de StatenGeneraal aandringt op de erkenning van Matthias als landvoogd, verzet Oranje zich aanvankelijk daartegen door er op te wijzen, dat wellicht daardoor de Staten buitenlandschen steun zullen moeten derven. Doch eene meerderheid in de Staten-Generaal is wel geneigd op het plan in te gaan, als men ziet, hoe na Oranje's glorierijken intocht te Brussel zijne benoeming tot ruwaard van Brabant de volksbeweging in Brussel en Gent de oppositie tegen den Prins sterker wordt; hoe niet alleen adel en geestelijkheid maar ook de patricische stedelijke regenten zich daarbij aansluiten uit vrees voor een toenemend democratisch regeerstelsel en hoe ANTHEUNISSEN, Geschiedenis. 34 bovendien de intriges van Anjou de anti-Oranje gezinde stemming versterken. Bij dezen gang van zaken houdt Oranje zijn verzet niet vol, doch verleent zijne medewerking aan de verheffing van Matthias tot landvoogd, zoodat per slot van rekening de instelling van de nieuwe regeering feitelijk weer zijn werk ia Door zoodanig beleid neemt hij den grooten het wapen uit de hand, verijdelt hij hun zelfzuchtige bedoelingen. Januari 1578 komt de Aartshertog in het land en accepteert de voorwaarden der Staten-Generaal: een eed van trouw aan den Koning en aan de Staten-Generaal; hij zal regeeren met een door de Staten ingestelden Raad van State naast zich; herstel der oude privilegiën, bijeenkomsten van Algemeene en Provinciale Staten naar eigen goedvinden. Voorts zal hij bij Philips de terugroeping van don Jan bewerken en de landvoogdij waarnemen op den grondslag der nadere Unie. Van groote beteekenis was, dat Oranje op verzoek der Staten-Generaal werd benoemd tot luitenant-generaal van den landvoogd, een belangrijk succes met het oog op de oppositie. Bij de installatie van deze nieuwe regeering, bestaande uit landvoogd, Raad van State, Staten-Generaal en den Prins van Oranje, springt de emancipatie der Staten in het oog. Van hen gaan de instructies uit voor den Raad van State en voor den landvoogd. Van deze instructies, beide opgesteld door Oranje, verdient die aan Matthias voorgelegd nog de bijzondere aandacht, omdat zij, evenals de latere instructie voor Anjou, gebaseerd is op dezelfde denkbeelden, die de Prins reeds in 1564 ontwikkelde, toen hij op bestuurshervorming aandrong in den zin van eene constitutioneele monarchie. Oranje heeft nu bij de Generaliteit dezelfde positie als sedert 1572 in Holland en Zeeland. Na Gemblours, zegt Blok, wordt aan Oranje feitelijk de dictatuur opgedragen. Men schonk hem een nagenoeg onbeperkte volmacht om de defensie 35 te verbeteren. Het aandeel van Matthias in de bestuurszaken beduidde niet veeL Het eenige wat hij deed, was aanspraak maken op een traktement Kenschetsend is de uitdrukking: „'s Prinsen griffier", evenals Motiey's gezegde: Matthias was de schaduw, Oranje het wezen. De landvoogdij van Matthias is voor den Prins een periode geworden van vele zorgen. Ik denk nu speciaal aan de geloofsverdeeldheid. In 1577 viel eene duidelijke opleving van het Calvinisme waar te nemen, voornamelijk door den terugkeer van vroeger uitgeweken Hervormden. Te Gent willen Hembyze en Ryhove, beiden vurige Calvinisten, herstel der in 1540 verloren privileges en herstel der oude gildenmacht De instelling van een democratisch stadsbestuur is eene revolutionnaire daad, welke groote ontsteltenis verwekt, o.a. door het gevangen nemen van Aerschot, stadhouder van Vlaanderen, sedert dien tijd de onverzoenlijke vijand van Oranje. Deze omwenteling bewees, dat de Hervormden wederom eene macht in Vlaanderen waren geworden. Dat die Calvinistische beweging Oranje zeer ongelegen kwam, is begrijpelijk, als men weet, hoe hij zich sedert zijne komst te Brussel, derhalve sedert zijn verblijf in een Roomsch milieu, onthield van het bijwonen der Protestantsche godsdienstoefeningen om bij de Katholieken geen aanstoot te verwekken. Maar de Hervormden willen niets weten van eene politiek van verdraagzaamheid. Dathenus verkondigt van den kansel, dat alleen atheïsten den Roomschen godsdienst naast zich kunnen dulden. Voor de nationale zaak voelen hij en de zijnen (Moded en andere predikanten) nieta Liever zich afscheiden van de rest en Gent tot een nieuw Genève gemaakt dan daar de mis toe te laten. Met de hem eigen taaiheid tracht Oranje in Gent den ijver der Hervormden in te toornen en de op hunne beurt zwaar vervolgde Katholieken te beschermen. Ofschoon het hem 36 gelukt in Gent de orde te herstellen, blijft het Calvinistisch regime voortbestaan. Van Gent uit richten de reeds genoemde Hembyze en Ryhove in verschillende andere Vlaamsche steden een soort volksbewind in met een sterk calvinistisch karakter. Vlaanderen geeft wederom een beeldenstorm te zien onder leiding van Dathenus en zijne vrienden, die zelfs tegen Oranje ageerden. Dat optreden der Calvinisten en de door hen veroorzaakte moeilijkheden in Vlaanderen en bovendien de sterke uitbreivan het Calvinisme in de Noordelijke provinciën leidden Oranje tot zijn' plan voor een godsdienstvrede om aan de kerkelijke tweespalt een einde te maken. Hij achtte het noodzakelijk het godsdienstartikel uit de Pacificatie te vervangen door nieuwe bepalingen, vandaar indiening bij de StatenGeneraal van een voorstel voor een religie-vrede, dat o.a. voorschreef het toestaan van openbare godsdienstoefening voor de Katholieken in Holland en Zeeland en van den hervormden godsdienst in de overige gewesten als honderd gezinnen erom vroegen. Zijn ontwerp ondervond heftigen tegenstand bij de Calvinisten, maar ook bij de Roomschen, die hunne verdrukking door de Calvinisten aan den Prins weten. Muller teekent bij Oranje's poging tot verzoening het volgende aan: „In het midden eener revolutie delft eene verzoenende staatkunde bijna altijd het onderspit 's Prinsen ideaal om de zeventien gewesten vereenigd aan te voeren in den strijd tegen Spanje, was onmogelijk te bereiken. Want al kon ook voor een oogenblik de haat tegen den vreemden onderdrukker Katholieken en Protestanten vereenigen, op den duur was de religieuse beweging machtiger dan de nationale". Zoowel tegenover de Calvinistische beweging als tegenover de Roomsch Katholieke reactie is Oranje tevergeefs werkzaam met een ongeloofelijke volharding en een waarlijk onuitputtelijk geduld. In het najaar 1578 ligt zijn godsdienstvrede 37 aan flarden Als hij ziet hoe het fanatisme der Hervormden den godsdienstijver der Roomschen prikkelt en alleen de Calvinisten op den duur den strijd willen volhouden, sluit hij zich weer openlijk bij de Hervormden aan. Maar dan zijn Noord en Zuid uit elkaar en kan men veilig verklaren, dat zijn nationale politiek is mislukt. „Tegenover de Roomsche en Koningsgezinde Walen, de anarchie en de onderdrukking der Calvinisten moede, aangevoerd door jonge, eerzuchtige Malcontenten, gesteund door den ijverzuchtigen hoogen adel uit het Zuiden, die den Nassauer zijn feitelijk dictatorschap niet gunden, faalden ten slotte zijne pogingen tot verzoening, tot herstel der eenheid tegenover de Spaansche heerschappij, die twee jaar tevoren door zijne Pacificatie bereikt scheen" (Blok). Evenals in 1566 is in 1578 het diepgaand godsdienstverschil tusschen Roomschen en Protestanten het struikelbok, waarover Oranje valt bij zijne poging om den opstand te verheffen tot een nationale zaak. Het mocht Oranje niet gelukken op den duur Roomschen en Protestanten te doen samengaan bij de uitvoering van zijn eenheidspolitiek. Bovendien krijgt Oranje voor het eerst een geducht tegenstander tegenover zich, den nieuwen landvoogd Parma. Deze maakt handig gebruik van den toestand in het Zuiden: den naijver der grooten, het optreden der Malcontenten (ontevreden kolonels van Waalsche regimenten in het Staatsche leger), de geneigdheid der Waalsche gewesten om, onder den indruk van het toenemend geweld der Calvinisten, in het belang van de orde en het Roomsche geloof, zich weer te onderwerpen aan het Koninklijk gezag. Met die gewesten en de grooten treedt Parma in onderhandeling en niet zonder resultaat. Begin Januari 1579 sluiten Artois, Henegouwen en Douai de Unie van Atrecht, een verdrag met de Pacificatie als basis en met de duidelijke strekking om tot verzoening met den Koning te geraken. 38 Buiten ktjï handelden de gewestelijke Staten uit gehechtheid aan het Katholicisme en afkeer van het Calvinisme met zijn democratischen tendenz. En aangezien in het Noorden de gewesten ook werkten aan een verbond, dat zou leiden tot een suprematie van het Protestantisme, achtten zij hun godsdienst nog meer bedreigd Weliswaar waren zij in 1576 met het Noorden in bondgenootschap getreden, maar alleen tot het opheffen van oude, reeds voor den opstand bestaande grieven inzake de anti-nationale regeering. Thans bood Parma aan hunne wenschen te bevredigen. Hij was bereid de privileges te handhaven en de vreemdelingen, die bestuursposten bekleedden, te vervangen door Nederlanders. Onder die omstandigheden wilden de zuidelijke gewesten terugkeeren tot de gehoorzaamheid aan den Koning. Dat is de beteekenis van de Unie van Atrecht De grooten, zegt Muller, verkochten zich aan Parma, hunne partijgenooten, de Malcontenten, gingen met hunne troepen uit den dienst der Staten-Generaal over in dien van den Koning. Daarop volgt de vrede van Atrecht, het z.g. verdrag van reconciliatie, waardoor de afval der Waalsche gewesten van de Generale Unie een voldongen feit wordt Ongetwijfeld heeft op dit verdrag het tot stand komen der Unie van Utrecht in het Noorden grooten invloed gehad. Aan de voorbereiding en het tot stand komen der Noordelijke Unie is onafscheidelijk de naam verbonden van Jan van Nassau, broeder van Prins Wülem. In Mei 1578 werd door toedoen van Oranje zijn broeder Jan in Gelderland aangesteld tot stadhouder, hetgeen beteekende versterking van s' Prinsen positie in het Noorden. Jan van Nassau begon begon weldra een plan uit te werken, dat eigenlijk van Oranje zelf afkomstig was, om eene nauwere aaneensluiting te verkrijgen van de noordelijke provinciën (ook'Friesland en Groningen) met zijne stadhouderschappen. Een dergelijk plan scheen kans van slagen te hebben, toen de gebeurtenissen in de jaren 39 1577 en '78 uitwezen, dat op den duur de Pacificatie door het geloofsverschil een te zwak verbond was om alle Nederlandsche gewesten bijeen te houden. De Prins beoogde een nieuw verbond met Holland en Zeeland als kern, een verbond op den grondslag van verdraagzaamheid, doch met een voor het Protestantisme gunstiger karakter dan de Pacificatie. Maar in verband met zijne positie in de Generaliteit kon zoo'n plan bezwaarlijk van den Prins zelf uitgaan, wel van Jan van Nassau, als „zaakwaarnemer" yan zijn broeder. Heel wat bezwaren van calvinistischen en particularistischen aard heeft Jan van Nassau te overwinnen gehad, voordat men op 23 Januari 1579 de bekende Unie van Utrecht onderteekende. De Zuidelijke en Noordelijke Unie nemen beide de Pacificatie tot grondslag. Droeg de Zuidelijke Unie een specifiek Roomsch karakter, van de Noordelijke mag men niet zeggen, dat zij specifiek Calvinistisch was. Dank zij Oranje's invloed opende de Unie de mogelijkheid tot vrijheid van geloof en verbood zij alle inquisitie. Dat blijkt het slot van artikel 13, luidende: „mits dat een yder particulier in syn Religie vrij sal moegen blijven, ende dat men nyemant ter cause van de Religie sal moegen achterhaelen ofte ondersoucken". Toch heeft Oranje die Unie afgekeurd, omdat zij in meer dan een opzicht niet strookte met zijn oorspronkelijk idee. Hij had zich een krachtig centraal bewind gedacht Als hij zich ten slotte bij de Unie aansluit bij eene akte van adhaesie (3 Mei 1579) is dat alleen toe te schrijven aan de onmogelijkheid om eene nieuwe Generale Unie tot stand te brengen. Volgens de opvatting van Pirenne heeft na het uiteengaan der gewesten de politiek van Oranje hare groote beteekenis verloren. Dat Oranje's poging faalde om eene blijvende eenheid (dat wil in den gedachtengang van Pirenne zeggen: een Belgischen staat) te vestigen, beteekende voor België op den duur vreemde heerschappij en economische ondergang. 40 In het verhaal van Pirenne is de dood van den Prins dan ook geen gebeurtenis van gewicht: En realité, lezen wij in het IVe deel, Balthazar Gérard avait coramis un crime inutile. La perte de Gand était pour les rebelles du Sud, un événement beaucoup plus important que la mort du prince d'Orange qu'elle suivit de quelques semaines. De Nederlandsche historici letten meer op de gevolgen voor het Noorden. Muller b.v. zegt: „al ging de Bourgondische staat verloren, daarom is het werk van Oranje geenszins tevergeefsch geweest Door dat werk was het ontstaan mogelijk van den staat der Zeven Vereenigde Nederlanden". Echter verschilt men over de vraag in hoever Oranje moet worden beschouwd als de stichter van dien Staat. Ook hierover wil ik gaarne eene opmerking maken, doch dat is, dunkt mij, beter op zijne plaats na de bespreking van het tijdvak, hetwelk met 's Prinsen dood eindigt IV. ORANJE'S STREVEN NAAR EEN CENTRAAL BESTUUR TEGENOVER HET PARTICULARISME DER GEWESTEN. Op het oogenblik dat de Waalsche gewesten zich met den Koning verzoenen (Mei 1579) wordt te Keulen op initiatief van den Duitschen Keizer over den vrede onderhandeld. Ook de Staten-Generaal verlangden ernstig om met behoud van staatkundige en godsdienstige vrijheid tot vrede te geraken, doch dit verlangen bleek een utopie. Het was de laatste poging om Philips II te verzoenen met het Calvinisme. Deze vredehandel was volgens Muller de crisis in den Nederlandschen opstand. Vele Roomschen sluiten, zich weer bij den Koning aan, terwijl daartegenover de Calvinisten vastbesloten den strijd voortzetten onder leiding van den Prins. Dit beteekende versterking der Noordelijke Unie. 41 Dezen gang van zaken heeft de Prins aanvaard, nadat hij er niet in was kunnen slagen de zuidelijke gewesten terug te winnen en een nieuwe Generale Unie te stichten; de overgang der Malcontenten en het verdrag van reconciliatie bewezen, dat de zucht tot scheiding te sterk was. De zuidelijke gewesten hadden zich nu uit de Generaliteit teruggetrokken. En de Noordelijke ? Men geve er zich goed rekenschap van, dat door de Unie van Utrecht de betrekking tot de Generaliteit niet verbroken werd. Juist door den afval der Waalsche gewesten nam de beteekenis der noordelijke gewesten in de Staten-Generaal toe. Men ziet kort na de Unie van Utrecht Gent o.a steun zoeken bij de Noordelijke gewesten, wat mogelijk was omdat de Unie gelegenheid gaf om bondgenooten op te nemen (art 11). De andere tegenover Parma staande zuidelijke provincies en steden Brabant, Vlaanderen, Mechelen, Doornik, Valenciennes, verloren gaandeweg in de Staten-Generaal hun invloed tegenover de Unie, welke zich meer en meer tot een onverdeeld lichaam ging organiseeren. Aan eene organisatie bestond in het Noorden dringend behoefte met het oog op de militaire aangelegenheden. Immers de defensie kon bezwaarlijk worden geleid door de Statenvergaderingen der verschillende gewesten. Ook was een centraal gezag noodig met het oog op de richtige uitvoering der Unie. Vandaar dat men moeite doet voor de instelling van een algemeen regeeringscollege. Gelukte dit, dan zou in de Generaliteit nog een tweede worden gesticht, van welker bestaan Oranje eigenlijk weinig resultaat verwachtte. Dit was juist een van de redenen geweest, die hem aanvankelijk deed vasthouden aan zijn plan van eene nieuwe Generale Unie, waarin de Utrechtsche zich zou kunnen oplossen Doch toen hij dit plan niet kon verwezenlijken, heeft hij zich ingespannen voor eene zoo krachtig mogelijke organisatie van het Noorden. Men heeft Jan van Nassau willen benoemen 42 tot Directeur van de Nadere Unie, maar daarvan is niets terecht gekomen. In Augustus 1579 is een regeeringsraad ingesteld, het College der Nadere Unie, bestaande uit afgevaardigden der aangesloten gewesten en de stadhouders, met opdracht de zaken te besturen, die voor de gewesten van gemeenschappelijk belang waren: defensie, justitie en binnenlandsche administratie. Dit College heeft het bewind in handen gehad tot de instelling van eene nieuwe centrale regeering, welke met de komst van Anjou optrad en een afzonderlijk bestuur over het Noorden overbodig maakte. Het is alzoo een eigenaardige toestand, Welke het jaar 1579 te aanschouwen geeft Naast de nog steeds bestaande centrale regeering van 1578 met de Staten-Generaal, den landvoogd en den Raad van State bestaat eene Unie van afzonderlijke gewesten, die voor hun eigen aangelegenheden, in hoofdzaak de verdediging van het Noorden, eveneens een centraal orgaan bezitten. In afwijking van de oorspronkelijke bedoeling, dat de Unie één deputatie naar de Staten-Generaal zou zenden, hebben de gewesten der Nadere Unie dubbele deputaties, n.L te Utrecht en te Antwerpen, waar de Staten-Generaal zich na Gemblours hadden teruggetrokken. Ten aanzien van de cardinale kwestie, den godsdienst, staat de centrale regeering, dank zij het persoonlijke gezag van Oranje, heel dicht bij de Noordelijke Unie. De autoriteit van Oranje, een meer moreele dan rechtelijk vastgestelde, steekt scherp af naast de schijn-landvoogdij van Matthias. Als luitenant-generaal van den aartshertog de ziel van de algemeene regeering, als ruwaard van Brabant, Stadhouder in Holland, Zeeland, Utrecht en sedert het verraad van Rennenberg ook in Friesland leider in die gewesten, oefende hij ook buiten zijne stadhouderschappen zoodanigen invloed uit, dat men daar eveneens gaarne zijn wil eerbiedigde. Wel regeert hij zoo goed als onbeperkt in de Staten-Generaal, 43 maar toch heeft hij steeds te kampen tegen het provincialisme. In verband hiermede is van belang zijne vermaning in de Apologie, waarin hij opwekt tot samenwerking, tot eendracht „Bewaart Uwe Unie wel. Doch siet naerstich toe, mijne Heeren, dat ghij niet alleene met woorden of bij geschrifte maar ook met der daet ter executie ende in 't werck stelt 't gene dat het bundelken pijlen 't samengecnoopt ende gebonden houdt". Niet alleen de algemeene regeering, ook de Unie erkende hem als haar wezenlijk hoofd. Dat men op aandringen speciaal van Calvinistische zijde gaat zoeken naar een nieuwen landsheer is de voornaamste consequentie van den mislukten vredehandel te Keulen. Hoe langer hoe meer vestigde zich de gedachte om het verband te verbreken met den vorst, met wien toch geen vergelijk meer mogelijk was gebleken. Dit plan neemt meer vasten vorm aan na het bekend worden van het banvonnis over Oranje van Philips, door den Prins beantwoord met zijne Apologie, een gloeiend manifest (Blok), gericht aan de Staten-Generaal, waarin de Prins zich verdedigt en dat eindigt met de woorden: ce qui sera par vous résolu pour le bien et conservation de vous, vos femmes et enfants, toutes choses sanctes et sacrées, je le maintiendrai". Ondanks het aanvankelijk verzet der Calvinisten, die bezwaar hadden tegen een Roomsch souverein, en van de gewesten Brabant en Vlaanderen, welke zijne Fransche politiek niet begrepen, doch wier verzet verflauwde door het krachtig optreden van Parma, weet Oranje de aanbieding der souvereiniteit aan Anjou door te drijven op voorwaarden, die eene absolute regeering onmogelijk maakten. Die aanbieding was een uitvloeisel van 's Prinsen steeds volgehouden Fransche staatkunde. Hoe die buitenlandsche politiek te verklaren? In meer dan één opzicht bestaat er verband tusschen de gebeurtenissen der 16e eeuw in Frankrijk en in de Nederlanden. In beide 44 landen heeft de Hervorming zich aanzienlijk uitgebreid, niet in de door Luther aangegeven richting, doch vooral volgens de beginselen van Calvijn. Dit is voor de geschiedenis van beide landen van groote beteekenis, omdat het Calvinisme leert, dat men ter wille van het ware geloof desnoods in verzet mag komen tegen het wettig gezag. Meer dan het Lutheranisme was de leer van Calvijn een staatkundig gevaar. In ons land even goed als in Frankrijk werden de Hervormden bestreden met het oog op het politieke gevaar aan hun beweging verbonden. Als gevolg van de houding der regeeringen in beide landen tegenover de Hervorming is het begrijpelijk, dat het gemeenschappelijk lijden Hugenoten en Hollandsche Calvinisten tot elkander bracht Maar dat was niet de eenige omstandigheid, die Oranje reeds vóór 1572 het oog naar Frankrijk had doen richten. Ook de verhouding tusschen Spanje en Frankrijk leidde daartoe. Sedert Frans I bestond er groote rivaliteit tusschen het Fransche Koningshuis en het huis Habsburg, ondanks de toenadering na den vrede van Cateau-Cambrésis door het huwelijk van Philips met Elizabeth van Valois, eene zuster van den Franschen Koning. Deze toenadering was den Spaanschen koning een kolfje naar zijne hand. Als fanatiek verdediger van het Katholicisme kon hij Frankrijk zoo noodig steunen tegen de Protestanten, maar de Koningin-Moeder bleef wantrouwend tegenover Philips. Wij weten reeds hoe het Coligny bijna gelukte Karei LX te bewegen tot een oorlog met Spanje na het tot stand komen der Heilige Ligue, maar hoe Catharina de Medicis daarvoor terugdeinsde. Mocht zij den Spaanschen Koning niet tot vijand wenschen, zijn vriendschap begeerde zij evenmin; dat bewijst het antwoord op Philips' aanbod tot steun bij het vernietigen der ketterij, zooals Ranke het vermeldt: een Koning van Frankrijk mag alleen met zijn eigen volk verbonden zijn. 45 Na den Bartholomeusnacht zet Gatharina de Medicis hare oude politiek voort, d.w,z. zij blijft eene bemiddelende houding aannemen tegenover beide partijen. Zij is niet ongenegen opnieuw in onderhandeling te treden met Oranje, die als voorwaarde stelt vrijheid van godsdienst in Frankrijk. Gatharine wilde een groot verbond tegen Spanje en Oostenrijk, waarin .ook de Duitsche vorsten zouden worden opgenomen, doch van Duitsche zijde weigerde men eenige toenadering, zoolang niet de eischen der Hugenoten waren ingewilligd. Dit is van beteekenis bij den vrede van La Roebelle in 1573, die werkelijk voor de Hugenoten zeer gunstig was. Rechtstreeksch voordeel voor de Nederlanden bestond voornamelijk in het ontvangen van Fransche subsidies, waardoor weer een leger op de been kon worden gebracht, hetwelk reeds in 1574 op de Mookerheide werd verslagen. Als in 1577 de Generale Unie tot stand is gekomen, is men het eens over de noodzakelijkheid van buitenlandsche hulp. Oranje ijvert dan voor een Fransch protectoraat Een oogenblik is er eene meerderheid, die de voorkeur geeft aan Engelschen steun, doch als de onderhandelingen met Elizabeth mislukken, wendt men zich tot den broeder van Hendrik Dl, Alencon, meer bekend onder zijn lateren titel als hertog van Anjou. Door bemiddeling van Alencon was kort tevoren de godsdienstvrede van Beaulieu gesloten (la paix de Monsieur). Deze vrede beteekende voor de Hugenoten herstel van den gunstigen toestand van vóör de Bloedbruiloft Voor den Prins van Oranje is dit eene aanleiding zich te wenden tot Alencon, na den vrede van Beaulieu hertog van Anjou; sedert 1575 had Requesens met kracht den aanval op Holland en Zeeland hervat (krijgsbedrijven van Hierges en Mondragon), waardoor men behoefte gevoelde aan steun van buiten. De persoon van den Franschen hertog boezemde wel niet veel vertrouwen in, maar Oranje handelde noodgedrongen, 46 immers tevergeefs had men zich nog eens tot Elizabeth gericht In ieder geval dankten de Hugenoten aan Anjou behoud van godsdienstvrijheid en staatkundige voorrechten. Nog hetzelfde jaar (1576) boden de Staten van Holland en Zeeland Anjou de Souvereiniteit aan, maar de Pacificatie stak een spaak in het wieL Bovendien verliest Anjou zijne sterke stelling door de Statenvergadering te Blois, welke zich uitspreekt ten gunste van den Roomschen godsdienst, eene reden temeer voor hem om te trachten in het buitenland een rol te spelen. Vandaar zijne aansluiting bij eenige zuidnederlandsche edelen en zijn poging om met de landvoogdij te worden bekleed. In den beginne is men tegenover Anjou weinig toeschietelijk, doch als hij na de nederlaag der Staatschen bij Gemblours nogmaals zijne diensten aanbiedt, aanvaardt men zijn hulp (verdrag van Augustus 1578). Behalve den schoonen titel van Defensor libertatïs belgicae (daarom zoo weinig van beteekenis, omdat er geen staatkundig gezag aan was verbonden) verkreeg Anjou het recht om in een paar kleine grenssteden bezetting te leggen, een beperkt opperbevel bij gemeenschappelijke krijgsbedrijven en ten slotte de belofte van voorkeur bij het aannemen van een nieuwen landsheer. Het was een verdrag van militairen aard, dat door de derde bepaling in de toekomst ook politieke beteekenis kreeg. Anjou's aanwezigheid was voor de Nederlanden van weinig nut; begin 1579 ontbond hij zijn troepen en keerde teleurgesteld naar Frankrijk terug. Onder den indruk van den tegenspoed van het jaar 1579, terwijl de Prins ten overvloede nog getroffen wordt door het banvonnis, stelt men zich, gelijk reeds werd besproken, weer in verbinding met Anjou, thans over de aanbieding van de souvereiniteit Doch eer men zoover was, werd evenals bij vroegere belangrijke kwesties nog heel wat gedelibereerd. Wij zien Oranje weer met groote activiteit aan het werk. Juist nu men 47 binnen afzienbaren tijd een nieuwen souverein zou kiezen, wilde hij een krachtige centrale regeering vestigen. Voortzetting der slepende onderhandelingen met Anjou, teneinde tevens hulp uit Frankrijk te verkrijgen om Parma te weerstaan, is het eerste punt voor een reorganisatieplan, dat sedert 1579 aan de orde was en dat voorts de volgende onderwerpen bevatte: instelling van een landraad (een anderen naam voor den Raad van State), versterking der geldmiddelen, versterking van de macht der Staten-Generaal als zoodanig door eene absolute volmacht der gedeputeerden (in tegenstelling met ruggespraak en imperatief mandaat). Het pleit voor Oranje, dat hij ruggespraak en imperatief mandaat afkeurda Immers daardoor bleken de StatenGeneraal ongeschikt voor het voeren der regeering. Sedert 1577 kwamen in de vergadering de gedeputeerden oudergewoonte met eene bepaalde opdracht Juist door de gebondenheid aan de lastgeving der committenten kon in de Staten-Generaal het particularistisch belang van stad en gewest zoo sterk tot uiting komen. De onderhandelingen met Anjou leidden tot het verdrag van Plessis-les-Tours, bekrachtigd door de Staten-Generaal, die kort daarop tevens de Instructie van den Landraad goedkeurden. Aan Anjou werd de souvereiniteit opgedragen met erfelijkheid in de mannelijke linie. Anjou accepteerde bij de Verklaring van Bordeaux. Hij moest de hooge overheid van Oranje in Holland en Zeeland erkennen. Die souvereine waardigheid, niet door Oranje begeerd, was echter door hem aanvaard om die beide gewesten te winnen, welke bovengenoemd verdrag alleen teekenden voor zoover het de buitenlandsche politiek betrot Ook de instelling van den nieuwen landraad naast den souverein had heel wat voeten in de aarde. Oranje kon de gewesten alleen winnen door er in toe te stemmen, dat elk gewest een bepaald aantal leden daarin zou aanwijzen, zoodat ook het gewestelijk belang 48 voldoende tot zijn recht zou komen. Evenzeer was de instelling van den landraad beoosten (= benoorden) Maze op aandringen van het College der Nadere Unie eene concessie van Oranje, ditmaal aan de landprovinciën. Bedoeld als eene subcommissie van den centralen landraad trad de raad beoosten Maze in de plaats van het College der Nadere Unie en gedroeg zich onafhankelijk. Toen Matthias te kennen gaf de landvoogdij te willen neerleggen en de Raad van State nevens hem dat voorbeeld volgde, namen de Staten-Generaal begin Juni 1581 zelf de regeering over, totdat de landraad zijne functie zou hebben aanvaard. Na dit interregnum heeft begin Augustus de landraad in afwachting van de komst van Anjou de regeering in handen genomen, hoewel feitelijk de leiding bij Oranje bleet Eerst toen men Anjou als landsheer had aangenomen, heeft men formeel Philips de gehoorzaamheid opgezegd. De voorstelling, dat op 26 Juli 1581 de Staten-Generaal in eene plechtige vergadering den Spaanschen Koning vervallen hebben verklaard van de souvereiniteit over de Nederlanden, is niet juist Reeds tevoren had men besloten den naam van den Koning niet meer in officieele stukken te vermelden. Jacoh Cats vergist zich, als hij in de Groote Vergadering van 1651 in zijne openingsrede zegt: Godt Almachtigh zij eeuwighlijck gelooft ende gedanckt dat deze solemnele vergadering mach werden gehouden in een plaetse, daer eertijds den Koning van Spaengien is afgezworen". De Staten-Generaal hebben Philips II niet afgezworen; dat konden zij niet om de eenvoudige reden, dat zij tegenover hem geen eed hadden afgelegd. Zij hebben hem „verlaten" en den ambtenaren gelast hem af te zweren. Men gebruikt dan ook tegenwoordig vaak in plaats van afzwering den term Verlating van den tot nu toe erkenden landsheer. Die Verlating was ook daarom noodzakelijk, opdat niemand zich tegenover den nieuwen souverein zou kunnen 49 beroepen op den eenmaal aan Philips afgelegden eed. De Verlating, het door de Staten-Generaal op 26 Juli 1581 gearresteerde plakkaat, is een merkwaardig staatsstuk. „De onderzaten zijn niet van God geschapen ten behoeve van den vorst om hem te dienen als slaven, maar de vorst om den wil der onderdanen, zonder welke hij geen vorst is". Deze stelling is een uitvloeisel van de leer van Calvijn, die een zeker recht van verzet toekent ten opzichte van den vorst In bepaalde gevallen mag de vorst door zijn onderdanen worden afgezet „besondere bij deleberatie van de Staten van den Lande". Het plakkaat is eene uiting van de nieuwe, door het Calvinisme bevorderde staatstheorie, speciaal na den Bartholomeusnacht door Hugenootsche schrijvers (o.a. Du Plessis-Mornay) verdedigd. De Staten, geleid door voortdurend sterker geworden vrijheidsneigingen beëindigen hun conflict met den landsheer door hem de gehoorzaamheid op te zeggen op grond van motieven, ontleend aan het Calvinisme. Het kenmerk van den opstand onzer voorouders, de samenwerking van Calvinisme en een krachtig streven naar vrijheid, komt nergens zoo sterk naar voren als in het afzweringsplakkaat En de toepassing van die theorie in 1581 staat niet op zich zelf. Na dien zien wij het in de geschiedenis nog tweemaal gebeuren, dat men een absoluut vorst op grond van diezelfde Calvinistische staatstheorie vervallen verklaart van zijne souvereiniteit n.1. in 1588, ais men in Engeland Jacobus H verdrijft, en in 1774 in Amerika, als de Koloniën zich bij de Declaration of Independence afscheiden van het Moederland. (Hierin een soortgelijke verklaring, dat een tyranniek vorst ongeschikt is om over een vrij volk te regeeren). De Verlating was bovendien van groote beteekenis voor Oranje. Alle gewesten, onverschillig of zij Hervormd of Roomsen-Katholiek waren, scharen zich nu naast den Prins tegenover den Spaanschen Koning. In zekeren zin is dan ook de Verlating even goed als de Apologie een antwoord op den ban over Willem L Het is hier de juiste plaats om het ANTHEUNISSEN, Geschiedenis. i 50 aan Ranke ontleende motto van Fruin nog eens in herinnering te brengen: „Het grootste dat een mensen gebeuren kan, is wel in zijn eigen zaak het algemeen welzijn te verdedigen. Dan breidt zich zijn eigen bestaan uit tot een wereldhistorisch moment". De ban raakte ook de Staten, die thans op hunne beurt antwoordden. Apologie en Verlating zijn als elkanders pendanten te beschouwen; beide stukken stellen de Spaansche tirannie aan de kaak (Japikse). Bij den voortgezetten strijd gaat het nu voortaan niet langer om de handhaving der voorrechten, maar om het winnen der onafhankelijkheid. Voor Oranje persoonlijk had de Verlating nog dit gevolg, dat tevens zijne macht als hooge overheid in Holland en Zeeland eindigde, zoodra men den Koning, als wiens vertegenwoordiger hij heette op te treden, geen gehoorzaamheid meer verschuldigd was. Vandaar dat de Staten dier gewesten hem in 1581 de hooge overheid opdroegen op dezelfde voorwaarden als in 1576. Ten aanzien van de Generaliteit bleef zijn positie „als voornempste gelidtmaet der Generale Staten des lands" dezelfde. Inderdaad hield hij de leiding, al wilde hij ook na de Verlating niet officieel aan het hoofd der regeering staan. Anjou droeg zijne feitelijke af hankelijkheidvan Oranje minder gelaten dan Matthias. Niet tevreden met het hem toebedeelde gezag heeft hij evenals don Jan getracht met geweld zijne macht te versterken (Fransche furie). Er is nog weer met hem onderhandeld, doch zijn overlijden belette de verdere uitvoering van het verzoeningsverdrag van Chateau-Thierry. Het verblijf van Anjou in de Nederlanden heeft beteekenis met het oog op de nationale politiek van den Prins en ook in verband met de buitenlandsche politiek. Het in het land roepen van Anjou was eene laatste poging van den Prins om de zaak der generaliteit te redden, maar het liep uit op eene absolute nederlaag. Bij niemand leeft meer de gedachte van de patria communis. Heel sterk blijkt dit uit de houding der noordelijke gewesten kort na de 51 Fransche furie. De Noordelijke Unie, die kleinere generaliteit, treedt thans weer meer op den voorgrond. Eigenaardig is, dat de Staten-Generaal te Middelburg gedeputeerden zenden naar de noordelijke Unie, m.a.w de algemeene staten-vergadering zendt eene deputatie naar de afzonderlijke vergadering van de meerderheid der gewesten. De Landraad neemt de regeering ter hand onder leiding van Oranje, maar had weinig gezag, vandaar dat de Prins tracht eene nieuwe centrale regeering in te stellen. Eerst na zijn dood is men hiertoe overgegaan: er kwam toen een nieuwen Raad van State onder Maurits. De positie van den Prins en diens populariteit werden door het gebeurde met Anjou ernstig geschokt Zijn voorliefde voor Frankrijk en de Franschen, daarbij zijn huwelijk met Louise de Coligny gaven aanleiding tot allerlei verdachtmakingen, zelfs van de zijde der Calvinisten, wier invloed o.a in Vlaanderen na het verraad van Anjou begon toe te nemen. Ook in Holland moest Oranje ernstige vermaningen aanhooren over het vasthouden aan Anjou. De gebeurtenissen der jaren 1583 en 1584 wijzen op een teruggang naar den toestand, zooals die in 1572 bestond. Holland en Zeeland, de toonaangevende gewesten in de Noordelijke Unie, hebben op het laatst Oranje voor hunne zaak terugveroverd. Eens luitenant-generaal van alle gewesten, staat de Prins aan het eind van zijn leven slechts aan het hoofd der zeeprovinciën. Het verblijf van Anjou betrok ons weer in de groote politiek. Immers de Nederlanden, die zich aan het gezag van Spanje onttrokken hadden, halen Anjou binnen met een leger dat tegen Parma zal ageeren, dit alles met medewerking van de Koningin-Moeder en den Franschen Koning. Anjou's verblijf was derhalve voor Philips eene beleediging van de zijde der Fransche regeering. Het gevolg was dan ook een verscherpte actie van Parma in het Zuiden, met als slot het bekende beleg van Antwerpen, waarmede 52 feitelijk de verovering der zuidelijke Nederlanden voltooid is. Het overlijden van Anjou had grooten invloed op de Fransche zaken. Zijn dood was belangrijker dan zijn leven meent Ranke. Aangezien Hendrik m geen kinderen had, zou na zijn overlijden de troon vervallen aan Hendrik van Navaïre, een Hugenoot Dat konden de Ultra-Katholieken in Frankrijk niet dulden, vandaar de vorming van een Ligue, waarvan de drie Gnises de ziel zijn, met het doel: het weren van den ketterschen pretendent en uitroeiing der ketterij. Met deze ligue stelt Philips H zich heimelijk in verbinding; niet Hendrik van Navarre, doch de reeds bejaarde Karei van Bourbon zal troonopvolger zijn (geheim verdrag van Joinvfile). Niet Hendrik El, maar Philips II en de Guises regeeren Frankrijk. Deze gang van zaken is ook voor ons land van beteekenis. Als n.L op 10 Juli 1584 Oranje te Delft wordt vermoord, is men hier bereid de souvereiniteit aan te bieden aan Hendrik Hl m. a. w. om de Fransche politiek van den Prins voort te zetten, welke is gebaseerd op het antagonisme tusschen Frankrijk en Spanje. Bij het oordeel over den moord op den Prins en het aan Balthazar Gerards voltrokken vonnis heeft men rekening te houden met den geest des tijds. Men was in de 16e eeuw, den tijd van godsdienstig fanatisme nog niet zoover, dat men van uiterst Calvinistische evenmin als van Katholieke zijde het streven van Oranje naar algemeene gewetens- en godsdienstvrijheid volkomen kon begrijpen. Ijverige Katholieken spraken van le prince d'Orange et tous ses pareils, ennemis de toute religion et tranquüité, en huldigen de opvatting, dat den held bij het ombrengen van den vijand der kerk en des Konings geen ander doel voor oogen had gestaan dan de Christenheid „te verlossen van de pest, die haar besmette". Dit neemt intusschen niet weg, dat men in vele steden van het Roomsch-Katholieke zuiden geweigerd heeft den moord als een feest te vieren. De rechtzinnige predikant Hackius uit Leiden zag in den moord een straffe 53 Gods vanwege 's Prinsen Fransche huwelijk (n.1. met Louise de Coligny). Bekend is o.a de doodeltjke haat van Dusseldorp tegenover Oranje, aan wien hij het gelukken van den opstand tegen Koning en kerk toeschrijft. Over den sluipmoord spreekt hij als van een heroicum facinus, een heldenfeit En tot loon voor die heldendaad heeft de moordenaar geleden, wat de gruwelijkste wreedheid kon uitdenken met eene standvastigheid, die den roemrijksten martelaars naar de kroon stak. Het vonnis schonk den moordenaar de gelegenheid om de laaghartigheid van den sluipmoord te bedekken met de grootschheid der doodsverachting. Aan den blinden wraaklust der Staten-Generaal en Staten van Holland, meent Fruin, is het in de eerste plaats te wijten, dat de Roomsch-Katholieke wereld zich in den mensch en in de waarde van zijn bedrijf vergistte. De Staten hebben naar zijne meening den edelen en zachtmoedigen vorst die ook jegens zijne Roomsche landgenooten verdraagzaam en liefderijk was opgetreden, gewroken op eene manier, waarvan hij meer dan iemand anders zou hebben gegruwd. Voor zijn nobel en gevoelig gemoed vinden wij een treffend getuigenis in een brief aan Marnix geschreven na den aanslag van Jean Jauregui, waarin de Pruis de rechters verzocht, als de medeplichtige gestraft moest worden „se contenter 8*1181'ont mérité, d'une courte mort".' Alvorens dit opstel te eindigen nog deze opmerking. Prins Willem van Oranje beschouwt men over het algemeen als grondlegger van den Nederlandschen staat. Speciaal komt dit tot uiting in de biographie van professor Blok. Hiertegenover staat de meening van dr. Japikse, die veel meer dan in den Prins in de Staten der 16e eeuw de grondleggers ziet van den staat, die aan het eind van de 16e eeuw zelfstandig optreedt Bij den dood van Oranje is de staat der zeventien Nederlanden uiteengevallen en is eene stafenregeering opgegroeid. Heeft Oranje dat gewild? Japikse gelooft dat niet Als de Prins in Augustus 1572 verklaart „niet te zullen doen ofte ordonneren dan by advise van de Staten" heeft hem voor 54 oogen gestaan den bestaanden regeeringsvorm te continueeren. De Prins stelt zich voor in zijne stadhouderschappen namens den landsheer de regeering te voeren met een of meer raden naast zich en daarnaast de staten, wien een ruime sfeer van invloed wordt toegekend. En als hij later de regeering der Generaliteit zal organiseeren, wü hij datzelfde schema volgen. Maar zoowel in Holland en Zeeland als later in de Generaliteit hebben de Staten zelf de ontwikkeling van zoodanige organisatie tegengehouden. In de gewesten dulden zij geen raden, in de Generaliteit op den duur geen vorstelijk gezag naast zich. Wij hadden in dit opstel meer dan eens gelegenheid erop te wijzen, hoe het provincialisme den Prins bij zijn beleid in den weg stond. Hij zag er dan ook zeer zeker het gevaar van in, speciaal toen het er op aankwam eene krachtige centrale regeering te vestigen. In zijn systeem beteekende volledige ontwikkeling van eene Statenmacht het verderf. Vandaar zijn voortdurend pleiten voor eene onbeperkte volmacht aan de gedeputeerden'ter Generaliteit, doch waarmede hij steeds aan doovemans ooren klopte. De Prins heeft in dit opzicht nimmer tegen den stroom kunnen oproeien. Nooit trachtte hij de Staten geweld aan te doen, zich als usurpator boven hen te stellen. Steeds heeft hij de Statenmacht naast zich verdragen. En om die reden hebben de Staten het met hem alleen goed kunnen vinden. „Monseigneur le Prince d'Orenges" schrijven de Staten-Generaal in 1587 aan Koningin Elizabeth, „de trés haulte mémoire et son gouvernement servent d'un tel têsmoignage qu'il nous semble pouvoir suffire que la seule eorrespondence qu'il a estroictement tenu avecq les Estats du pays-consistants des nobles et magistrats des villes suivant leurs privileges, luy a faict maintenir si longuement ce petit corps d'Estats avecq admiration aussy des plus grandz monarcques du monde contre toutes les forces de rennemy". In tegenstelling met prof. Blok ziet dr. Japikse in de ontwikkeling van die Statenmacht eene der drijvende krachten 55 van den opstand, die niet van den Prins, maar van de groote meerderheid der landzaten uitgaat Bij die opvatting treedt dan vooral het groote, persoonlijke gezag van Oranje op den voorgrond. Immers wat al moeilijkheden bezorgt hem het drijven der Staten, hetwelk niets anders is dan eene reactie tegen het centralisatiesysteem der Bourgondiërs, in wezen volkomen gelijk aan de houding der Staten bij het afdwingen van het Groot-Privilege. En om dan zulke zelfstandige en zelfzuchtige bondgenooten te doen samenwerken had men een bemiddelaar en leider noodig, zoo onuitputtelijk geduldig, zoo zelfopofferend voor de gemeene zaak, zooals alleen Oranje was en geen ander. Hij alleen heeft van een centrale regeering weten te redden, wat er te redden viel. Een van zijn grieven tegen de Noordelijke Unie was juist een onvoldoende regeling van een centraal bestuur. Zijn streven naar verbetering daarvan kenmerkt het tijdvak, dat aanvangt met de Unie van Utrecht en eindigt met zijn dood De politiek van Willem I, eerst als leider der gewesten Holland en Zeeland, daarna als leider der Generale Unie, ten slotte bij het weer zelfstandig optreden der Noordelijke Unie, draagt hetzelfde karakter; het is steeds de politiek van een verdraagzaam staatsman. Zoowel ten aanzien van zijne binnen- ais van zijne buitenlandsche politiek heeft de historie den Prins in het gelijk gesteld Immers, blijkt in de Nederlandsche geschiedenis niet herhaaldelijk, dat de sterke decentralisatie de voornaamste fout was in de staatsorganisatie der Republiek? En wat zijne Fransche politiek betreft, zoolang Spanje en Frankrijk elkander in Europa den voorrang betwisten, zien wij de Statenregeering, zelf nog in oorlog met Spanje, eerst tijdens Oldenbarnevelt later onder Frederik Hendrik samengaan met Frankrijk. En zelfs na den vrede der Pyreneeën zien wij Jan de Witt, het hoofd der Staatsgezinde partij, op grond van de toenmalige Europeesche verhoudingen de Fransche politiek der Oranje's voortzetten. 56 Bij wijze van slotwoord zfj mi} de opmerking vergund, dat de groote verdienste van Oranje verder reikt dan alleen op staatkundig terrein. Ik denk dan speciaal aan de godsdienstige verdraagzaamheid van den Prins, die in een tijd van geloofshaat uit eigen overtuiging in den^loomschen godsdienst even goed als in den Protestantschen eene uiting van religieus gevoel eerbiedigde. Zijn staatkundige plannen mogen grootendeels mislukt zijn, een ideaal heeft, hij verwezenlijkt gezien n.1. het beginsel van gewetensvrijheid, een beginsel waarvoor hij met even grooten ijver gestreden heeft als voor de politieke vrijheid, die hem voor oogen stond. Dit vooral acht ik van groote beteekenis bij de waardeering van deze persoonlijkheid, die ver boven zijn tijd en zijne tijdgenooten uitblinkt door groote gaven van geest en gemoed, in bange dagen volledig in dienst gesteld van het arme volk, waaraan hij in zijn stervensuur nog zijne laatste gedachte heeft gewijd GERAADPLEEGDE LITERATUUR. J. L. Motley, De opkomst der Republiek der Vereenigde Nederlanden. R. C. Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen van Vaderlandsche Geschiedenis en Letterkunde (de adel, Willem van Oranje in 1566 en 1567, de eerste vergadering der Staten van Holland). Dr. P. J. Muller, De Staat der Vereenigde Nederlanden in de jaren zijner woraing. Dr. R. Fruin, Prins Willem I in het jaar 1570. Prins Willem I in onderhandeling met den vijand over vrede 1572—1576. Het voorspel van den Tachtig-jarigen Oorlog. Nederland in 1571 betrokken in de politiek der groote mogendheden. De voorbereiding in de ballingschap van de Gereformeerde Kerk in Holland. Al deze artikelen in de Verspreide Geschriften. Dr. P. J. Blok, Prins Willem L