Geschenk van* DE ONTWIKKELING DER VERBRUIKSCOÖPERATIE IN NEDERLAND. DE ONTWIKKELING DER VERBRUIKSCOÖPERATIE IN NEDERLAND PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE HANDELSWETENSCHAP AAN DE NEDERLANDSCHE HANDELSHOOGESCHOOL TE ROTTERDAM, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Professor Dr N. J. POLAK, HOOGLEERAAR IN DE BEDRIJFSLEER EN DE REKENINGWETENSCHAP, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN IN HEX GEBOUW DERHOOGESCHOOL, OP DONDERDAG n DECEMBER 1924, DES NAMIDDAGS TE HALF VIJF "DOOR GIJSBERT JAN OTTEN GEBOREN TE 's-GRAVENHAGE. H. J. PARIS AMSTERDAM — MCMXXIV AAN MIJNE OUDERS Bij het beëindigen mijner studie aan de Nederlandsche Handelshoogeschool is het mij een aangename taak aan Hoógleeraren en Docenten mijn oprechten dank te betuigen voor de opleiding, welke ik van hen mocht genieten. In het bijzonder tot U Hooggeleerde De Vries, Hooggeachte Promotor, gaat mijne erkentelijkheid uit, mede voor den steun, welke ik bij de samenstelling van dit proefschrift van U heb mogen ondervinden. Verder «ij hier aan allen, die mij door het verschaffen van gegevens behulpzaam zijn geweest, een woord van welgemeenden dank gebracht. AFKORTINGEN. A. V. = algemeene vergadering. c. v. = coöperatieve vereeniging. c. v.v. = „ verbruiksvereeniging. c. w.v. = „ winkehrereeniging. E. H. = Eigen Hulp. G. I. = Gezamenlijke Inkoop. H. K. m Handelskamer. N. C. B. m Nederlandsche Coöperatieve Bond. INHOUD. Bladz. INLEIDING | ï HOOFDSTUK L Het Tijdvak voor 1876 13 HOOFDSTUK II. De oprichting van Eigen Hulp en de verdere ontwikkeling der Neutrale Verbruikscoöperatie 50 1. De oprichting van Eigen Hulp 50 2. De Gezamenlijke Inkoop 54 3. Het ontstaan van den N. C. B. 56 4. De scheiding tusschen den N. C. B. en de H.K. . 66 5. De fusie yX 6. De coöperatieve congressen 74 7. De Centrale Bond 81 8. De coöperatie-bank 85 9. De drukkerij 88 10. De Coöperatieve Vrouwenbond 89 HOOFDSTUK III. De Coöperatieve Groothandelsvereeniging 93 HOOFDSTUK IV. De Verbruikscoöperatie op Politieken en Godsdienstigen grondslag HOOFDSTUK V. Algemeen Overzicht i7i 1. Tegenwoordige stand der ontwikkeling i7ï 2. De organisatie dercv.v.n I7q a. De locale c.v.v j-o rra inhoud. Bladz. b. De Centrale Bond. . . •* 185 c. De Handelskamer 188 HOOFDSTUK VI. De Staat en de Handeldrijvende Middenstand tegenover de verbruikscoöperatie 193 1. De wettelijke regeling 192 2. De verhouding tusschen de verbruikscoöperatie en den Staat 205 3. De verhouding tusschen de verbruikscoöperatie en den handeldr ij venden middenstand 211 4. De grenzen der verbruikscoöperatie . 216 BESLUIT 228 LITERATUUROPGAVE 229 INLEIDING. Waar het volgende beoogt een overzicht te geven van de ontwikkeling der verbruikscoöperatie hier te lande, dient vooropgesteld te worden, welke associaties onder dat begrip zullen worden betrokken. Daarbij mag niet afgegaan worden op den uiterlijken rechtsvorm, men moet letten op het innerlijk karakter. Vele definities van „Coöperatieve Vereeniging" hebben reeds het licht gezien. De meesten, waaronder die van onzen wetgever in de wet op de c. vn. van 1876, zijn onvolledig. Enkele anderen letten teveel op de juridische structuur, zooals o. a. die van Wygodzinsky x), terwijl weer anderen te weinig aandacht schenken aan het karakter van „selfhelp" en aan de gelijkgerechtigdheid der leden van de c. v., zooals b.v. die vanLiefmann(„Genossenschaften sind Wirtschaften, die mittels gemeinsamen Geschaftsbetriebes die Förderung oder Erganzung der Haus- oder Erwerbswirtschaft ihrer Mitglieder bezwecken") *). In de Engelsche coöperatie-litteratuur, die langzamerhand een zoo groote uitgebreidheid heeft gekregen, dat zij thans quantitatief, zoowel als qualitatief, op de eerste plaats staat, treft men zelden of nooit een definitie aan van wat nu eigenlijk een c. v. is. Dé beginselen en de organisatie van de arbeiders vereeniging in 1844 opgericht te Rochdale worden uiteengezet en gelden als criterium voor het begrip „coöperatieve vereeniging" *). Dit is voornamelijk te verklaren door het streven van de Engelsche schrijvers over dit *) W. Wygodzinsky. Das Genossenschaftswesen in Deutschland 1911. *) R. Liefmann. Die Unternehmungsformen. 1912, bl. 135. ■) Als voornaamste kenmerken mogen hier vermeld worden de verdeeling van het bedrijfsoverschot naar rato van ieders bijdrage tot de vorming daarvan door zijn verbruik (Howarth- of Rochdale-principle genoemd, omdat Howarth het voor het eerst te Rochdale practisch toepaste. Campbell beweerde het systeem reeds in 1822 te hebben aanbevolen. Zie G. J. Holyoake. History of Co-operation I. 1906, bl. 278), het persoonlijk stemrecht onafhankelijk van de grootte van het aandeel in het kapitaal, de vrije toe- en uittreding voor de leden en contante betaling. Otten. z onderwerp om hun boek ook practische waarde te geven, het, behalve een theoretische studie van de economische beteekenis der coöperatie in het algemeen, tevens een leiddraad te doen zijn bij de oprichting van nieuwe en de uitbreiding van bestaande c. vn.1). De meest volledige omschrijving geeft Jacob. Volgens hem is onder een c. v. te verstaan: „eine auf dem Prinrip der Gleichberechtigung der Mitglieder beruhende Personalgesellschaft von nichtgeschlossener Mitgliederzahl, welche die Förderung des Erwerbs oder der Wirtschaft ihrer Mitglieder, mittels gemeinschaftlichen Geschaftsbetriebs auf dem Wege der reinen bzw. der durch Staatshilfe versterkten Selbsthilfe, bezweckt" 2). Daar ik mij geheel met deze definitie kan vereenigen, acht ik het overbodig het groot aantal bestaande nog met een te vermeerderen. Het zijn dan ook de aan de omschrijving van Jacob beantwoordende corporaties, die in dit overzicht behandeld zijn voor zoover het „verbruiks"-coöperatieszijn 8). Daaronder wordt begrepen die coöperatie, welke den mensen in zijn functie van consument omvat*), waarbij de verbruiksvereeniging voor de aanschaffing van verbruiksartikelen (in eenigszins ruimeren zin dan van dagelijksche benoodigdheden voor levensonderhoud) door haar overwegenden invloed steeds op den voorgrond is getreden. Daarnaast kan een gedeelte der coöperatieve bouwvereenigingen tot *) Het laatste boek der Webbs. The Consumers' Cb-operative Movement. 1921 is hiervan wederom een voorbeeld. Zie ook Marshall, Industry en Trade. 1919 bl. 289 vg. 2) E. Jacob. Volkswirtschaftliche Theorie der Genossenschaften. Tübinger Staatswissensch. Abhandl. Neue Folge, Heft I. 1913, bl. 169. *) Voor een overzicht van de landbouw-, financiëele- en productie-coöperatie hier te lande moge verwezen worden naar het uittreksel in L'Atelier 15 Sept. 1933 vg. en The Co-operative Educator van mijne lezingen voor de Internat. Co-op. Summerschool 1933 te Parijs gehouden. *) In overeenstemming met Jacob, Kaufmann en Wygodzinsky en in tegenstelling met Oppenheimer, die het criterium zoekt in de organisatie van de individuen als „Koopers" of als „Verkoopers". (Dat de indeeling van Oppenheimer geen plaats zou bieden voor de credietvereeniging ben ik met Dr. J. Hoogland niet eens (Landbouwcoöperatie. Diss. Wageningen. 1933, bl. 63) J. J. van der Velde geeft in zijn artikel in De Socialistische Gids Jrg. V (1930) *Dt Verbruikerscoöperatie" een opsomming van verschillende indeelingen en kiest zelf terecht die van „ondernemerscoöperatie" (beter ware het m. i. van „producentencoöperatie" te spreken) tegenover „verbruikerscoöperatie" (bl. 76). — 3 — de verbruikscoöperatie worden gerekend, welke bouwvereenigingen na de negentiger jaren een eigen ontwikkelingsgang hebben gevolgd, terwijl de coöperatieve wasscherijen, keukens enz. steeds op het tweede plan zijn gebleven' en hier te lande nooit eenige beteekenis hebben verkregen. Deze beide laatste categorieën zijn dan ook in het volgende buiten beschouwing gelaten evenals de bouwvereenigingen. De eerste stappen op het gebied der verbruikscoöperatie werden hier te lande pas gedaan, nadat in het buitenland, voornamelijk in Engeland, Duitschland en Frankrijk, de coöperatieve gedachte reeds lang wortel geschoten had. Ik herinner hier slechts aan het jaar 1844 voor Engeland toen daar de coöperatie een nieuwe phase bereikte door de oprichting van de Rochdale Equitable Pioneer Society, de eerste levensvatbaar gebleken v.v., zij het ook dat deze door de oprichters aanvankelijk slechts als doorgangsstadium naar een Owenistische „community" werd beschouwd, welk doel echter spoedig voor meer reèele opvattingen plaats maakte. In 1857 zag reeds een boek van Holyoake het licht, dat als handleiding voor de jonge beweging kon dienen.' Van Frankrijk is algemeen bekend de productie-coöperatieve beweging onder Buchez in 1830 en onder Louis Blanc aan het einde der veertiger jaren, terwijl in Duitschland Schulze op den voorgrond trad, die in 1849 voor de schrijnwerkers in Delitzsch een coöperatieven aankoop van grondstoffen organiseerde. Doordat aan de leden crediet werd gegeven en geen winstmarge genomen werd tot dekking der onkosten, ging deze Rohstoffverein te gronde, evenals zoovele aankoopvereenigingen en „corn-müls" in Engeland, voordat de Rochdale-principles dezen bestaansmogelijkheid gaven. Beter slaagde de crediet-coöperatie van Schulze : de deelgenooten verbonden zich in een gemeenschappelijke kas een zeker bedrag te storten, hetzij in eens of in termijnen, evenals een entreegeld. Uit dit saamgebrachte fonds werden den leden tegen matige rente credieten verleend, terwijl het bestuur onder hoofdelijke aansprakelijkheid der leden geldenvan derden tegenintrest opnam om aan de gevraagde voorschotten in ruimer mate te kunnen voldoen. — Een ander karakter hadden de „spaarvereenigingen," waarvan Liedke in 1848 de eerste te Berlijn oprichtte en die veeleer liefdadig- — 4 — hddsinstellingen waren door de giften a fonds perdu, die zij van buitenstaanders in ontvangst namen. Liedke stelde voor de armste klasse, die vanwege den minimum eisch niet bij de gewone spaarbanken terecht kon, de gelegenheid open des zomers gelden te sparen voor den winter. In hetzelfde jaar, dat Liedke te Berlijn zulks deed, werd een dergelijke spaarkas te Amsterdam opgericht met een bestuur van 15 personen, voornamelijk werkbazen en opzichters over werkliedenx). Hier kwam toch reeds het coöperatie-idee van „self-help" naar voren en bovendien werden van de in den zomer gestorte wekelijksche bijdragen van 10 cents tot ƒ3.— in het groot, dus voordeeliger, inkoopen gedaan van levensmiddelen en brandstoffen, terwijl wie zulks wenschte, zijn inleg steeds in geld kon terugkrijgen tot betaling van huishuur, aankoop van kleeding en dergelijke. Het was dus een soort spaar- en verbruiksvereeniging, de eene zijde Duitsch zonder het liefdadigheidskarakter evenwel, de distributieve zijde Engelsen zonder het Rochdale-principe. Van den bloei der vereeniging te Amsterdam geven enkele cijfers een goed beeld van den bloei. Het aantal deelnemers bedroeg in 1848 en vier volgende jaren respectievelijk 89,74,335, 355 en 645. Begonnen in 1848 in één lokaal, telde zij in 1853 reeds 50 medewerkers en 5 bureaux in onderscheidene gedeelten der stad2). Onder de leden werd verdeeld: 1850/51 1852 gort 1.834 koppen .... 3.711 koppen. erwten en boonen. 3.566 „ .... 11.384 „ meel ...... 2.043 halve Ned. pd.) , „ . . _. , / \ 16.642 halve Ned. pd. rusten gort . . . 764 „ „ „ \ ^ * turven 14.750 stuks ..... 31.850 stuks. steenkolen ... 50 mud ..... 141 mud. aardappelen . . . 336 „ 731 „ geld /ig8.i6£. ..... ƒ1.52240 Nog wordt vermeld de s-Gravenhaagsche Voorzorgsmaatschappij, eveneens dateerend van 1848, doch van kleineren omvang dan de Amsterdamsche 8). Aanvankelijk had zij ongeveer 30 deelnemers, 1) Staatkundig en Staathuishoudk. Jaarboekje 1851, bl. 353. ') Staatk. en Staathuish. Jaarb. 1853, bl. 386. 3) Staatk. en Staathuish. Jaarb. 1859, bl. 335 vg. — 5 — het aantal steeg langzamerhand, totdat het in 1859 95 bedroeg met ƒ 1600 tot ƒ 1700 stortingen. In den winter werden veel aardappelen en rijst aangekocht; later werden de inkoopen beter geregeld, doordat ten eerste een commissie van drie bestuurders met twee of drie der hoogste inleggers werd belast met de inkoopen; in de tweede plaats zou een stedelijke keurmeester bij de aflevering aanwezig zijn en tenslotte werd een gedeelte van den prijs door de vereeniging later betaald als waarborg voor de kwaliteit van het geleverde. Uit giften werden de onkosten bestreden en zelfs werd nog korting gegeven op de toch reeds lage prijzen als prikkel tot toetreding. Hier treft men dus weer wel een zekere mate van weldadigheid aan. Deze Haagsche Voorzorgsmaatschappij vindt men in 1866 nog eens genoemd als in grooten bloei zijnde. Jaarlijks werd een verslag gepubliceerd, terwijl de regeering officieel kennis nam van de handelingen der vereeniging. De stortingen bedroegen 5 a 6 mille per jaar en tevens was een reservefonds gevormd. Van andere soorten van coöperatie — de genoemde instellingen vormen grensgevallen — valt in dezen tijd nog weinig te bespeuren. Maar tegen de zestiger jaren werden ook hier de geesten wakker geschud en begon na een klein voorspel een periode van krachtig vereenigingsleven op alle gebied, vergezeld van talrijke geschriften tot steun en opwekking der coöperatieve beweging dienend, waarvan echter zeer weinige bewaard zijn gebleven. Het sohdariteitsgevoel, reactie op het tevoren heerschend individualisme, werd levend, vooral onder de arbeidersklasse en uit deze dagen na 1860 dateert de ontluiking van de arbeidersbeweging in Nederland, waarmede tevens de eerste coöperatieve verbruiksassociaties werden geboren, om naast den strijd tot betere arbeidsvoorwaarden ook de bevrediging der behoeften op een hooger peil te brengen. Tot dien krachtigen opbloei had niet het wegruimen van een wettelijken hinderpaal den stoot gegeven, immers het recht van vereeniging en vergadering bestond sedert 1848. „Eindelijk kunnen de werklieden in ons vaderland er gelukkig mede zijn, dat bij de grondwetsherziening van 1848 het recht tot vereeniging en vergadering is erkend en bij de herziening van het Strafwetboek in 1881 de beperkende bepalingen zijn opgeheven, die tot nog toe voor de oprichting van vakvereenigingen hadden gegolden", schrijft Dr. de Vis* — 6 — ser1). Het was veeleer een reactie op het individualisme van de voorafgaande periode. De arbeiders zochten aaneensluiting onder den drang van sociale factoren als : ie het wegvallen van den band tusschen patroon en arbeider in de kapitalistische of ondernemingsgewijze productie; werkgever en werknemer ontmoeten elkaar voortaan op de markt2); 2e het ontstaan van het groot-bedrijf; 3e de betere verkeers- en gemeenschapsmiddelen en 4e de groote ontevredenheid van allen, die een vast inkomen hadden bij de stijgende prijzen. Want let men op de verslagen van de Gedeputeerde Staten uit dien tijd, dan blijkt, dat de toestand van het armwezen verre van rooskleurig was. Noord-Brabant b.v. schreef: „De hooge prijzen der eerste levensbehoeften en de strenge en langdurige winter hebben niet anders dan ongunstigen invloed op den toestand der geringere klassen kunnen uitoefenen." *) En Zuid-Holland: „De duurte der levensmiddelen heeft natuurlijk op den staat van het armwezen eenen ongunstigen invloed uitgeoefend, daar de nijvere arbeider nauwelijks in staat was met zijn dagloon in de behoeften van zijn gezin te voorzien". Neemt men als illustratie van de duurte in de vijftiger jaren de broodprijzen te Amsterdam «) in verschillende jaren, dan blijkt uit navolgend staatje, dat in twee jaren tijds de prijs van tarwebrood met ia, die van roggebrood met 7 cent per half Ned. pond verhoogd is. Gebuild tarwebrood (150 lood) Roggebrood. 1853 1854 1853 1854 Januari 45 ct. 55$ ct. 17J ct. 24 ct. Juli. ...... 46^ „ 54 „ 17^ „ 22 „ December. ... 54£ „ 57 „ 32£ , 24* „ *) Een Halve Eeuw 1848—1898. Historisch gedenkboek I. Dr. J. Th. de Visser. De arbeidersbeweging, bl. 404. Zie ook het referaat van Prof. Treub voor het ie Nat. Coöp. Congres 1898 vermeld op bl. 77. *) Werner Sombart omschrijft de kapitalistische productiewijze zoo typeerend als „eine verkehrswirtschaftliche Organisation bei der regelmasrig zwei verschiedene Bevölkerungsgruppen: die Inhaber der Produktionsmittel, die gleichzeitig die Leitung haben, Wirtschaftssubjekte sind und besitzlose Nurarbeiter (als Wirtschaftsobjekte), durch den Markt verblinden, zusammenwirken, und die von dem Erwerbsprinzip und dem ökonomischen Rationalismus beherrscht wird". (Der moderne Kapitalismus L 1921, bl. 319). *) Staatk. en Staathuish. Jaarb. 1856, bl. 51. *) Staatk. en Staathuish. Jaarb. 1856, bl. 83; Zie ook hetgeen D. Hudig Jr. in „De Vakbeweging in Nederland 1866—1878" (1904) van het prijsverloop aangeeft op bl. 4 noot en bl. 244. In Maart 1854 werd de oorlog verklaard tusschen Rusland en Engeland en Frankrijk, in Mei werden de Oostzeehavens, in Augustus de Wittezeehavens in staat van blokkade verklaard, terwijl het Zwartezee-verkeer steeds voor handelsschepen belemmerd werd, zoodat onze graaninvoer veel te wenschen overliet en de prijzen opliepen. Vergelijkt men de prijzen van 1845 (toen de aardappeloogst mislukte en dat evenals 1847 met zeer hooge prijzen, vooral voor granen, in de geschiedboeken wordt vermeldx) met die van 1855, dan is het verschil aanzienlijk 2) : 1845 l846 l855 1 mud rogge ........ ƒ 8.50 — ƒ 10.75 1 „ boekweit „ 8.38 — „ 8.75 1 „ aardappelen „ 2.25 — „ 3.50 1 slachtbeest ........ „ 110.— — „ ï6o.— 1 vet varken ........ „ 35.— — „ 70.— deel in een bosch „ 50.— — „ 86.— koffie (100 pd.)....... — ƒ 44.— „ 70.— boter. . — „ 80.— „ 130.— kaas — „ 35 — » 55-— tarwe (last) — „ 300.— „ 500.— rogge „ . — „ 200.— „ 240.— Dagloonen worden als in dat tijdvak onveranderd opgegeven, geen wonder dus, dat er armoede heerschte onder de arbeidende klasse en zij zich aaneensloot tot betere behartiging harer belangen en teneinde het reëel inkomen te vergrooten, nu het nominaal inkomen op hetzelfde peil bleef. Een omstandigheid, waarop ook gewezen moet worden, is de toestand van den binnenlandschen kleinhandel. Want bij de opkomst der verbruikscoöperatie zijn twee categorieën personen betrokken: de consument, die zich met andere vereenigt en de kleinhandelaar, welke wordt uitgeschakeld. Omstreeks 1854 *) H. Roland Holst—van der Schalk. Kapitaal en Arbeid in Nederland. 1902, bl. 79 vg. en 91 vg.; J. A. de Bruijne. De Geschiedenis van Nederland in onzen tijd. Deel 1.1891, bl. 256. *) Staatk. en Staathuish. Jaarb. 1856, bl. 346. — 8 — begint de uitschakeling zich te voltrekken. Allerwege wordt dan de aandacht gevestigd op de zich baanbrekende uitsluiting van den tusschenhandel en den kwijnenden toestand, waarin deze geraakte met als gevolg meerdere vervalschingen van waren om op deze wijze de karige winst te vergrooten en te trachten het hoofd boven water te houden1). In Engeland had het streven naar een Owenistische gemeenschap de prikkel gevormd tot het stichten van v. vn. om zoodoende het overschot te reserveeren tot een fonds, benoodigd voor de totstandkoming van een dergelijke „community". Ook de c. v. te Rochdale had deze strekking. „The Rochdale Pioneers founded a new form of Co-operation; their inspiration was communistic. They were all of that persuasion. Their intention was to raise funds for community purposes" *). Dr. Crüger vermeldt het programma der Pioneers, dat eindigt met de volgende bewoordingen: „Sobald es ausführbar ist, soll die Genossenschaft damit beginnen, die Productions-, Handels,- Erziehungs- und Regierungsverhaltnisse zu ordnen; oder in anderen Worten, die Errichtung einer skh selbst verwaltenden und erhaltenden Kolonie in Angriff nehmen, oder andere Genossenschaften bei der Errichtung solcher Koloniën unterstützen" *). Dat zij voor de vorming van een fonds grepen naar de verbruikscoöperatie is eensdeels te verklaren uit de kapitaalvormende functie van deze, juist door het Howarth-systeem, doch daarnaast hadden de leden ook een betere bevrediging hunner behoefte, vooral aan levensmiddelen, op het oog. Men denke daarbij slechts aan de toenmaals in Engeland zoo verspreide gedwongen winkelnering en de knoeierijen in den detailhandel vooral met het bestaande crediet-systeem. Deze laatste stimulans werkte ook in Nederland en versterkte den invloed van de duurte. De coöperatie werd hier te lande een middel tot vergrooting van het inkomen, zonder eenigerlei hoogere aspiratie, zelfs ook zonder een deel van het bedrijfsoverschot te besteden aan „education" *) Staatk. en Staathuish. Jaarb. 1854, bl. 99 vg. *) Holyoake t. a. p. II, bl. 616. a) Dr. H. Crüger. Die Erwerbs- und Wirtschafts-Genossenschaften in den einzelnen LSndern. 1892, bl. 44. — 9 — of aan het stichten van „a news-room and little library where members may spend their evenings" 1). In den aanvang waren vele pogingen in ons land om te komen tot een verbruikscoöperatie tot mislukking gedoemd, omdat de coöperatieve beginselen aan de deelnemers nog niet duidelijk voor den geest stonden en alles afhing van den persoon, die de leiding had. „Le mouvement coopératii a été voulu par quelques hommes ; il a été véritablement créé de toutes pièces a force d'intelligence, d'énergie et de dévouement" 2) zegt Hayem van de Nederlandsche coöperatieve beweging. Hij verliest hierbij wel teveel uit het oog, dat dit alleen geldt voor de uitwendige zijde, de uitvoering, de organisatie, want het ontstaan van de beweging als zoodanig berust op economische factoren, die de bestaansvoorwaarden schiepen en hiervoren werden aangeduid. Ook van de c. vn. zou men kunnen zeggen, dat zij „Kinder der Not" waren, zooals Kleinwachter indertijd de kartels aanduidde. Van Pierson, Kerdijk en andere coöperatie-voormannen geldt ten opzichte van de coöperatie onder de Nederlandsche arbeiders, wat Holyoake van Robert Owen zeide: „Co-operation, Mr. Owen no more constructed than George Stephenson did the railway system, which a thousand unforeseen exigencies have suggested and a thousand brains matured. But, as Stephenson made railway locomotion possible, so Owen set men 's minds oU the track of Co-operation, and time and need, faith and thought, have made it what it is" *). Dat in den aanvang het persoonlijk element bij het in het leven roepen van c. vn. zoo'n voorname rol speelde, werd veroorzaakt door de volkomen afwezigheid van eenige andere band tusschen de deelnemers, door het ontbreken van „aucun groupement solidariste naturel" *). Zoodra dan ook „werkliedenvereenigingen", een primitief soort vakvereenigingen, ontstonden en het klassegevoelbij de arbeiders zich meer ontwikkelde, verdween het persoonlijk element uit de leiding en werd vervangen door vertegenwoordiging uit de deelnemers. De voogdij van een groep vooraanstaande personen *) Holyoake t. a. p. I, bl. 269. ") Revue d'économie politique 1903 : H. Hayem. Les coopératives hollandaises. bl. 338. Dit artikel bevat vele feitelijke onjuistheden. *) Holyoake t.a.p. I, bl. 42. 4) Hayem t.a.p. bl. 338. — 10 — beperkte zich allengs tot propaganda en voorlichting, totdat de beweging geheel op eigen beenen kon staan. In de ontwikkeling van de Nederlandsche verbruikscoöperatie kunnen drie richtingen worden onderscheiden: 1. de neutrale verbruikscoöperatie, welke in den N. C. B. haar centrum vond; 2. de socialistische verbruikscoöperatie, waarvan de Bond van Ned. Arbeiderscoöperaties het leidend lichaam werd j 3. de verbruikscoöperatie met een bepaald religieus karakter, die feitelijk buiten de beweging als zoodanig staat en van geringen omvang is. Wat de neutrale c. v.vn. betreft, daarvan laat zich de geschiedenis in vijf perioden indeden: 1. De periode vóór 1876, de tijd van zoeken en tasten, waarin ook nog leiding door overigens daarbuiten staande personen aan de beweging werd gegeven, die vooral haar aanhangers onder de arbeidende klasse vond1). 2. De periode van 1876 tot 1907, de constitueerende periode, waarin aanvankelijk de vereeniging Eigen Hulp de teugels meld. Doordat zij haar poorten slechts opende voor de middenklasse, die in dezen tijd aandacht aan de coöperatie ging schenken, gaf zij aanleiding tot een verdeeldheid in de beweging, die nog versterkt werd, doordat een deel der arbeiderscoöperaties op socialistische basis stond. 3. De periode van 1907 tot 1914, die begon met de verbreking van den band tusschen Eigen Hulp en den Nederlandschen Coöperatieven Bond (N. C. B.), waardoor voor de neutrale beweging de mogelijkheid tot vorming van één krachtig centraal lichaam werd geopend. Daarnaast kwam de Bond van Nederlandsche Arbeiderscoöperaties tot stand. *) Voor deze periode geldt voor de coöperatie geheel, wat Hudig (t.a.p. bl.2)van de vakbeweging in dien tijd zegt: „Langzaam is de ontwikkeling geweest ; tijdenlang kan er zelfs van ontwikkeling ternauwernood sprake zijn. Nagenoeg geen enkele organisatie heeft niet haar periode gehad, waarin ze, lamgeslagen, haar einde meende te voelen naderen.... Voor gezonder ontwikkeling waren de tijden nog niet rijp. De geschiedenis dezer eerste periode is dan ook een lijdensgeschiedenis te noemen." — XX — 4. De periode van 1914 tot 1920, waarin de Handelskamer (H.K.) zelfstandigheid verkreeg en daardoor ook toegankelijk werd voor c vn., die niet tot den N. C. B. wenschten toe te treden. Gedurende deze periode beleefde de Nederlandsche verbruikscoöperatie door de oorlogsmaatregelen van overheidswege een buitengewoon moeilijken tijd, doch daartegenover staat, dat deze moeilijkheden leidden tot samenwerking en het belang deden inzien en ondervinden van eenheid, waardoor in de volgende 5. periode, na 1920, de N. C. B. en de Bond van Arbeiderscoöperaties gefusioneerd optraden als Centrale Bond van Nederlandsche Verbruikscoöperaties. Ook de socialistische verbruikscoöperatie maakte hier te lande vijf phasen van ontwikkeling door t. w. 1. De periode van 1878—1888, waarin de belangstelling der sociaal-democraten voor de verbruikscoöperatie begon te ontwaken. 2. De periode van 1888—1897, waarin de Sociaal-Democratische Vereeniging alle banden met de coöperatieve beweging had verbroken. 3. De periode van 1897—1906, waarin weder een nauwe relatie ontstond tusschen de partij en de arbeiderscoöperatie. 4. De periode van 1906—1918, die aanving met de oprichting van den Bond van Ned. Arbeiderscoöperaties, welke bond tot 1918 de socialistische verbruikscoöperatie in betrekking hield met de politieke partij en de vakbeweging, hoewel de coöperatie, vooral na 1912, geleidelijk een meer zelfstandig bestaan ging voeren. 5. In de periode van 1918—1920, welke eindigde met de fusie van den Bond van Arbeiderscoöperaties en den N. C. B., werden de betrekkingen tusschen de coöperatieve beweging, de S. D. A. P. en de vakbeweging formeel verbroken, doordat men tot het inzicht was gekomen, dat de verbruikscoöperatie als zoodanig rechtstreeks voordeelen aan de arbeidersklasse kan verschaffen. In het eerste hoofdstuk wordt het tijdvak vóór 1876 beschouwd. Vervolgens wordt de geschiedenis van de neutrale verbruikscoöperatie vanaf de oprichting van Eigen Hulp in het tweede hoofdstuk behandeld. Men vindt dus daar de oprichting en werking van den N. C. B. en van den Centralen Bond van Verbruikscoöperaties. Het derde hoofdstuk geeft een gedetailleerd overzicht van de ont- — 13 — wikkeling der Handelskamer, terwijl in het daaraan volgend hoofdstuk de verbnukscoöperaties met politieken of godsdienstigen ondergrond bespreking vinden. Daarbij sluit zich aan een algemeen overzicht van den stand der verbruikscoöperatie bier te lande mede in vergelijking met de ontwikkeling van andere soorten coöperatie in Nederland en met die der verbruikscoöperatie in den vreemde. Eenige mededeelingen over de organisatie van de locale c. v.vn., den Bond en de H.K. zijn aan dit vijfde hoofdstuk toegevoegd. Tenslotte wordt besproken de wettelijke regeling der c. v. hier te lande en de houding van de overheid en van den handeldrijvenden middenstand tegenover de verbruikscoöperatie. Met het aangeven van de grenzen der verbruikscoöperatie in het algemeen wordt besloten. HOOFDSTUK I. Het Tijdvak vóór 1876. Aan het einde der vijftiger jaren bleken de economische omstandigheden naar coöperatie te drijven. Thans moeten de opkomst en ontwikkeling daarvan nader worden bezien. De eerste winkelvereeniging hier te lande werd in 1860 te Rotterdam opgericht door de Werldiedenvereeniging „Neerlandsch Werkman" *). In weerwil van de aan alle zijden ondervonden tegenkanting, volhardden de arbeiders in hun streven, doch het resultaat was gering, de poging mislukte en in 1866 werd de liquidatie een feit2). Het mislukken van dezen eersten stap schrijft Mr. de Witt Hamer8) toe aan drie oorzaken: 1. de vereeniging was te spoedig begonnen met zaken drijven, zonder dat de leden voldoende kapitaal bijeengespaard hadden. 2. de arbeidende klasse te Rotterdam woonde niet in één bepaalde wijk; zij was overal verspreid en werd steeds meer uit het centrum der stad naar de oostelijke en westelijke uiteinden gedrongen. Waar voor het oprichten van meer dan één winkel de vereenigingen meest met genoeg kapitaalkrachtig waren, deden zich vaak stemmen hooren om de voordeden van rabatcontracten met bestaande particuliere winkeliers te bepldten boven het stichten van een dgen winkel4). Later hebben deze „buying dubs" als doorgangsstadium naar een dgen winkel goede diensten bewezen. Had l) Mr. M. J. de Witt Hamer. De arbeidersvereenigingen. Diss. 1866, bl. 156; Jaarboek N. C. B. 1893, bl. axa. ») Jaarb. N. C. B. 1893, bl. 213. ») T.a.p. bl. 157. *) O. a. Jhr. Mr. D. O. Engelen. Over consumtieve coöperatie door middel van contracten met winkeliers en andere personen. Leeuwarden 1874. Pierson beveelt de winkelierscontracten ook aan in zijn aanteekeningen (bl. 333) op de vertaling van het werk van Paul Leroy-BeauHeu, die in 1874 verscheen als „Het arbeidersvraagstuk der negentiende eeuw". — 14 — Rotterdam dezen weg ook bewandeld, wellicht was dan het resultaat mmder slecht geweest, bij een mislukking zou althans niet het verlies van een met veel moeite bijeengespaard kapitaal te betreuren ziin geweest. 3. een sterke band tusschen de werklieden ontbrak in deze stad. Om allen te bereiken en te doen meewerken waren noodig geweest fhnke winkels, sympathiek aan de arbeidersvrouwen, op vele punten der stad, inplaats van het zich tevreden stellen met één klein winkeltje, zich in niets onderscheidend van de andere, terwijl men door gebrek aan fondsen niet genoegzaam in het groot kon inkoopen, waardoor winstmaken ter versterking van het kapitaal onmogelijk werd. Te Amsterdam kwam in 1863 een verbruiksvereem'ging tot stand, bij welker oprichting een andere fout gemaakt werd als te Rotterdam. De band tusschen de arbeiders, welke in de Maasstad ontbrak, was te Amsterdam wel aanwezig. Door Evert Hendrik Hartman was opgericht een „Maatschappij tot verbetering van den werkenden stand", een vereeniging van patroons, waarvan hijzelf vooratter was Doch toen hij er een knechtenvereeniging aan wilde verbinden, werkten de leden der bestaande maatschappij hem tegen en nam hij zijn ontslag. Hartman wilde de arbeiders nu vrij en zelfstandig organiseeren om hun toestand te verbeteren. Daarbij werd hij gesteund door Prof. des Amorfe van der Hoeven, die in een rede op het 2e Congres over het Armwezen te Amsterdam deed uitkomen, dat „in vereenigingen uit den boezem der werkende stand zelve voortgekomen, de kiem tot een betere toekomst (lag), tot hervorming der maatschappij" met andere woorden „selfhelp" en niet een voogdij van patroons over ondergeschikten, zooals de bestrijders van Hartman wilden. De vereem'gingszin bij de arbeiders was ontwaakt en zij begonnen in 1860 met de oprichting van een loterijvereeniging. Doel van deze vereeniging was het verloten van met de opbrengst der loten gekochte artikelen. De bijeenkomsten werden echter hoofdzakelijk besteed aan het bespreken van onderwerpen van belang voor de arbeidersklasse. Het gevolg was, dat de „directeur" dier vereeni- ») B. Bymholt. Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland 1804. bl. 17 vg. — 15 — ging den 7kt ct.perK.G. ct.PerK.G.|tt.pe7K.G. ff ^ ^ pg% 1870 67J— 87£ 52i—67J 85 — 95 58|—71J 4of-43J 1871 72|— 92 \ 60 —75 85 —100 64 —76 38 —41 l873 77Ï— 97è 65 —80 85 — 95 65 —79 38J—41J 1873 82f-no 70 —85 92J—100 6g|—85 41 —44 1874 75 — 95 65 —80 90 —100 68J—83 41 —44 !) De Coöperatie 1874 No. 39. Het verkrijgen van goedkoop vleesch door een combinatie, die geen eigen slagerij in bedrijf stelde, werd systeem-Monthaan genoemd. *) De Coöperatie 1874 No. 51; Jaarb. N.C.B. 1891, bl. 103 en 139; Rapporten 1875 en 1876 der Ned. Mij, voor Nijverheid en Handel. — 44 — gevestigd had, werd besloten met het 2e Coöperatieve Congres, dat met Kerstmis te Amsterdam bijeen kwam na afloop der jaarvergadering van het A. N. W. V., onder voorzitterschap van Rommerts, directeur van de Coöperatieve Handelsdrukkerij te Leeuwarden en voorzitter van de Prov. Friesche Werkliedenvereeniging1), Allereerst bracht de Commissie voor de Coöperatie, benoemd op het eerste congres in 1873, verslag uit van haar werkzaamheid *)» Door het toetreden van Pekelharing, Heldt en Rommerts had de Commissie eenige goede krachten gewonnen; Wagner trad uit. De „slotsom, waartoe de Commissie geraakte (was), dat het aantal c. vn. in ons land nog zeer gering (was)-'. Door gebrek aan gegevens werd weinig vermeld over de toen bestaande vereenigingen *). Wel werd medegedeeld, dat het streven naar een eigen blad geleid had, door bemiddeling van Mr. de Witt Hamer, tot de verbinding met de Vereeniging voor Volksbelangen te Goes (zie bl. 36) en dat de Coöperatie 1650 abonnés telde. Tevens werd gewezen op het verschijnen der reeds genoemde brochures (zie bl. 35 en 37) van de commissie, op de gehouden lezingen en op de campagne in de pers» Gereleveerd werd nog het allerwege ontwaakte streven naar wettelijke regeling. Daarna ging het congres over tot oprichting van een „Vereeniging tot bevordering der Coöperatie in Nederland" om een band tusschen de c. vn. te scheppen, alsook om gelden ter beschikking te krijgen voor de beweging. Het lidmaatschap stond open voor c. vn. en andere arbeidersvereenigingen, maar ook voor individueele personen. De voorloopige uitvoering van dit besluit werd opgedragen aan een commissie van 9 leden (waarin gekozen werden: Goeman Borgesius, Ter Haar, de Witt Hamer, Heldt, Kerdijk, Pekelharing, Rommerts, Roos en A. van der Velde), die tevens het voorloopig bestuur van de vereeniging zou vormen. Zij moest ook het volgend congres beleggen en daar een plan indienen tot verdere organisatie der vereeniging. *) De Economist 1875, bl. 15 vg.; Bymholt, t.a.p. bl. 176 ; De Coöperatie 1875 No. a Bijvoegsel; Jaarb. N. C. B. 1893, bl. 216. *) De Coöperatie 1875 No. 1 Bijvoegsel. *) De oogst van den secretaris Kerdijk op zijn oproep aan de c. vn. in De Coöperatie 1874 No. 45 om gegevens in te zenden ter bestudeering van het groot-inkoopvraagstuk, op de agenda van het congres vermeld, was ook zeer gering. — 45 — Als volgend punt kwam aan de orde: „een centraal magazijn van inkoop voor winkelvereenigingen". In een inleiding tot dit onderwerp zette Kerdijk uiteen, dat de winkelvereenigingen bij centralisatie van den inkoop, goedkooper zouden kunnen inslaan, meer waarborg verkrijgen voor goede waar en tevens zou er een natuurlijke onderlinge band zijn verkregen. Doch de tijd ervoor achtte Kerdijk nog niet gekomen, doordat een centraal magazijn kapitaal eischte, groote kosten met zich bracht en moest kunnen rekenen op een voldoenden afzet. De conunissie gaf aan de vergadering in overweging te besluiten : „voor de oprichting van een Centraal Magazijn van Inkoop voor Winkelvereenigingen, hoe wenschelijk ook, is de tijd nog niet gekomen. In afwachting daarvan zou reeds iets gewonnen zijn, indien de Rotterdamsche Verbruiksvereeniging aan haar zustervereenigingen dezelfde waren, die zij gebruikt leveren wilde tegen haar inkoopsprijs, verhoogd met een vast aantal percenten als provisie. Het congres machtigt de commissie daarover met genoemde Vereeniging in overleg te treden en de verdere onderhandelingen tusschen deze en de overige winkelvereenigingen (voor zoover noodig) te vergemakkelijken." De tweede alinea van deze opdracht werd op voorstel van Van Marken vervangen door een meer soepele: „Het congres spreekt den wensen uk, dat de commissie maatregelen berame om de bestaande winkelvereenigingen zoodanig met elkander in verband te brengen, dat de gezamelijke inkoopen op de voordeeligste wijzen geschieden". Wat toch tenslotte in de bedoeling lag. Vervolgens sprak de Witt Hamer over „Bouwvereenigingen". Het resultaat was de volgende motie: „Het congres spreekt de wenschelijkheid uit tot oprichting van coöperatieve bouwvereenigingen. Die vereenigingen moeten na door stortingen gedurende voldoenden tijd een eigen kapitaal gevormd te hebben, de hulp van het kapitaal van anderen inroepen onder hypothecair verband der woningen en hoofdelijke aansprakelijkheid der leden en met jaarlijksche aflossingen". Tenslotte werd de vraag: „moet bij de wettelijke regeling van den rechtstoestand der c. vn het beginsel van hoofdelijke aansprakelijkheid worden aangenomen ?" door Goeman Borgesius beantwoord in een rede, waarin hij aantoonde hoe onvoldoende de beperkte aan- -46- sprakelijkheid is om de c v. aan haar doel te doen beantwoorden, zoowel ten aanzien van den zedelijken invloed der vereeniging op de leden als tot verzekering van haar crediet tegenover derden. Hij wees ook op de gevaren van de onbeperkte aansprakelijkheid en wilde de keuze tenslotte aan de vereenigingen zelve laten. Voorts werd nog aangenomen een motie-Pekelharing : „Het congres betuigt zijn ingenomenheid met de belofte door den Minister van Justitie aan de Staten-Generaal gedaan, dat weldra een wettelijke regeling der c. vn. aan hun oordeel zal worden onderworpen. Het verklaart hooge waarde te hechten aan het spoedig tot stand komen dezer wet, welke naar zijn gevoelen de hoofdelijke aansprakelijkheid overeenkomstig het stelsel der Duitsche wet behoort te huldigen. Het noodigt de commissie uit, zich in dien geest te wenden tot den Minister van Justitie". De Kerstdagen van 1875 waren wederom gewijd aan een vergadering van het A. N. W. V. te Amsterdam onder voorzitterschap van Heldtx). In zijn openingswoord merkte de voorzitter op, dat de arbeiders moedeloos werden onder het vragen van loonsverhooging zonder succes en van het stichten van c. vn., waarmede toch slechts weinig voordeel behaald kon worden, van welken toestand de tegenstanders een dankbaar gebruik maakten. De coöperatie stond ook ditmaal op de agenda met als onderwerp de kwestie der arbeiderswoningen a), welke als een der voornaamste punten van het maatschappelijk vraagstuk werd beschouwd. Gevraagd werd, wat kon worden gedaan ter bevordering van de beginselen, neergelegd in een motie, aangenomen op de openbare vergadering van het Comité ter bespreking der Sociale Kwestie, van hetzelfde jaar, luidende, dat de vergadering overtuigd was, dat doortastende maatregelen moesten worden genomen om alle gezinnen behoorlijk te huisvesten. Dit Comité ter bespreking der Sociale Kwestie was den aostenOctober 1870 in het leven geroepen op een vergadering (waarbij ook arbeiders waren uitgenoodigd) te Utrecht gehouden, door een aantal belangstellenden in de arbeidersbeweging, op initiatief van Mr. de Jong van Beek en Donk te Zwolle, Dr. Hubrecht en P. H. Testas i) Bymholt t.a.p. bl. 181. *) Gedenkb. A. N. W. V., bijlage A, bl. 7. — 47 — te Amsterdam. Het doel van het comité was vooral: „om wat meer sympathie op te wekken voor de beweging door verschillende vraagstukken met vertegenwoordigers der werklieden, die daartoe als leden werden aangenomen, in kleinen kring en in openbare vergaderingen te bespreken"1). Het comité bestond in 1874 uit de volgende personen 2). Jhr. Mr. de Jong van Beek en Donk (Voorzitter), Mr. Ter Haar, leeraar H. B. S. te Deventer (2e Voorzitter), Prof. Mr. Pekelharing, hoogleeraar Polytechnische School te Delft (Secretaris), Scheepers, arbeider te Amsterdam (Penningmeester), Mr. Bloembergen, advocaat te Leeuwarden, Mr. Goeman Borgesius, journalist te 's Gravenhage, Daniels, industrieel te Amsterdam, Dr. Teringa, letterkundige te Groningen, Gerhard, arbeider te Amsterdam, Mr. de Witt Hamer, advocaat te Goes, Heldt, arbeider te Amsterdam, Dr. Hubrecht, leeraar Handelsschool te Amsterdam, Roessingh van Iterson, ingenieur der S. S. te Luik, Mr. Kerdijk, schoolopziener te 's Gravenhage, A. Post, arbeider te Amsterdam, Rommerts, arbeider te Leeuwarden, Mr. Rooyaards, referendaris bij den Raad van State te 's-Gravenhage, de Rot, arbeider te Rotterdam, Armand Sassen, leeraar H. B. S. te Breda, Telders, ingenieur te Breda, Testas, mgWIaar te Amsterdam, Jhr. Mr. van Tets, rechter-plaatsvervanger te Zutphen, Mr. Veegens, procureur te Brielle, Mr. Wiersma, advocaat en lid van den gemeenteraad te Leeuwarden. Zooals blijkt was het comité samengesteld uit mannen van de meest verschillende richtingen en standen en uit bijna alle streken des lands. Op den bovengenoemden bondsdag van het A. N. W. V. werd verder, op voorstel van De Rot, besloten aan te dringen op staatshulp bij den bouw van arbeiderswoningen. Tevens verklaarde de vergadering op voorstel van Rommerts, naast dien wensch van steun door de overheid, zich nog overtuigd van de nuttigheid en noodzakelijkheid, dat coöperatieve bouwvereenigingen zooveel mogelijk in het leven geroepen werden en door particulieren gesteund '). Het jaar 1876 was inmiddels bereikt, het jaar waarin de coöperatieve beweging een andere phase zou intreden. x) Bymholt t.a.p. bl. 70. *) Bymholt t. a.p. bl. 165. ») Gedenkb. A. N. W. V., bijlage A, bl. 4. -48- Het resultaat van deze eerste periode was niet schitterend. Een klein aantal c. vn. over het geheele land verspreid x); sinds 1874 een coöperatie-blad, dat na enkele jaren om tïnanciëele redenen gestaakt moest worden; geen voldoende voorlichting voor bestaande of nieuw op te richten c. vn. Het behoeft niet te verwonderen, dat onder zulke omstandigheden de Nederlandsche arbeiders niet spoedig met de coöperatieve ideeën vertrouwd geraakten2). Voegt men daaraan nog toe de bestaande rechtsonzekerheid ten opzichte van dezen vereenigingsvorm, dan is de achterlijkheid vóór 1876 van de coöperatieve beweging hier te lande zeker te begrijpen. Volgens het praeadvies „Wat is de reden, dat de Nederlandsche werklieden nog zoo weinig coöpereeren en welke verbetering is daarin aan te brengen ?" (1896) van J. K. Jung bestonden er einde 1873 nog slechts twee winkels van „Des Werkmans Vriend" te Haarlem *) (1868), een c. w.v. te Zaandam (1867) en een te Helder (1872), welke beide laatste met een broodbakkerij waren gecombineerd. Tenietgegaan waren 2 vereenigingen te Alkmaar (1864 en 1870), 2 te Amsterdam (1862 en 1872), 1 te Arnhem (1872), 2 te 'sGravenhage (1867 en 1871), 1 te Leiden (1867), 1 te Rotterdam (1860), 1 te Sneek (1867) en 1 te Utrecht (1865). Hoewel de opgave onvolledig is, wordt de treurige toestand er toch voldoende door weergegeven. Als reden voor het weinige coöpereeren van de Nederlandsche l) Enkele daarvan zijn in het voorgaande niet genoemd, omdat zij niet nader geïdentificeerd konden worden; alleen het bestaan is bekend. Zoovermelden De Coöperatie 1876 No. 53 en het Rapport 1876 der Ned. Mij. voor Nijverheid en Handel de c w. v. „Ons Voordeel" te Amsterdam. Het laatste geeft bovendien nog een ondergaande c. w. v^ „Nederlandsch Werkman" te A'dam aan en een c. w. v. te Arnhem, die in het derde jaar van haar bestaan plotseling tenietging. Voor Utrecht noemt het 2 c. w. v11., een coöp. slachterij en een coöp. bakkerij, alle ontbonden, benevens nog één bestaande c. w. v. *) Zie bovendien bl. 26 der openingsrede van Van Marken op het Internat. Coöp. Congres te Delft 1897. Naast de Mij. tot Nut van den Arbeidenden Stand, de Vereen, tot bevordering der coöperatie in Ned., het A. N. W. V., de Vereen, voor Volksbelangen te Goes en de Vereen, voor de Statistiek in Ned. kunnen als instellingen, die de jonge coöperatieve beweging steunden, nog genoemd worden de Mij. tot Nut van het Algemeen en Handwerkers Vriendenkring, een vereeniging in 1870 te Amsterdam opgericht (De Coöperatie 1874 No. 21,1875 No. 24 en 1876 No. 39). 3) Het jaar van oprichting is tusschen haakjes vermeld. . — 49 — arbeiders gaf Jung als zijn meening, dat dit „in hoofdzaak (moest) worden gezocht in het geringe succes, dat voor en na werd verkregen met de consumptieve coöperatie, die door de werklieden bijna overal en zonder uitzondering steeds het eerst en het meest (was) beproefd geworden" x). Ik wees er reeds op, dat de periode vóór 1876 voor de coöperatie niet veel directe resultaten heeft opgeleverd. In het praeadvies van Jung wordt uitdrukkelijk verklaard, dat „als men een blik in het overzicht slaat, dan ziet men dat tusschen 1860 en 1873, d. i. van het jaar, waarin voor zoover bekend, de eerste c. w.v. voor werklieden bier te lande tot stand kwam (de Vereeniging Neerlands Werkman te Rotterdam), tot het eerste coöperatief congres te Amsterdam, werden opgericht 15 winkelvereenigingen en dat van deze niet minder dan 12 bezweken, het meerendeel reeds na een kortstondig bestaan"1), (zie ook bl. 142). Als oorzaak van deze mislukkingen werd door Jung aangegeven gemis aan leiders, gebrek aan bekwaamheid en ervaring bij de oprichters en onstandvastigheid bij de leden, vooral ook omdat het de arbeiders-leden bijna uitsluitend te doen was om hetgeen de vereeniging hun dadelijk gaf, niet om wat zij hun beloofde na het doorworstelen van haar kinderjaren. Daar, waar de winsten, die zij Zich voorgespiegeld hadden, uitbleven, wendden de leden zich van de v.v. af, die daardoor geen gelegenheid kreeg vasten voet te verkrijgen. Ook nadat de coöperatie door de bemoeiingen van het A. N. W. V. wederom binnen de sfeer van de belangstelling der arbeidersklasse werd gebracht, bleven de resultaten vrij poover. De feiten, welke het jaar 1876 in dezen een bizonder karakter gaven, zijn tweeërlei: 1. de totstandkoming van de reeds zoo lang verbeide wettelijke regeling der cv., waardoor deze een voor haar passende rechtsvorm verkreeg j 2. de oprichting van de Vereeniging „Eigen Hulp". Deze vereeniging heeft zeer veel gedaan ter bevordering van de coöperatie in Nederland, hoewel daarbij ernstige fouten niet zijn achterwege gebleven. De districten, welke binnen korten rijd als een net over geheel ons land waren verspreid, propageerden overal de coöperatie, terwijl vele bovendien zelve coöperatieve instellingen in het leven riepen. *) T.a.p. bl. 24. Otten. 4 HOOFDSTUK Iï. De oprichting van Eigen Hulp en de verdere ontwikkeling der Neutrale Verbruikscoöperatie. § i. De oprichting van E. H. Tot omstreeks 1876 had, zooals uit het vorig hoofdstuk moge blijken, de Nederlandsche coöperatie nog steeds in de kinderschoenen gestaan. Menige c. v. was door het ontbreken van een vaste lijn in de leiding ten onder gegaan, wat door het gering aantal bestaande vereenigingen aan de coöperatieve beweging, waarin een onderlinge band ontbrak, des te heviger schokken gaf. Was het tot 1876 uitsluitend de arbeidersklasse geweest, die de voordeden der coöperatie had pogen te genieten, in dat jaar begon zich ook een andere klasse op de verbruikscoöperatie toe te leggen1), aanvankelijk met zeer veel succes, nadat reeds sinds 1874 in de pers de Engelsche ambtenaarscoöperaties een onderwerp van bespreking hadden uitgemaakt en de voordeelen daarvan waren aangeprezen *). De Rijksontvanger J. Kuijper te 's Gravenhage vond in de zeventiger jaren zijn aandacht getrokken door de in Oostenrijk bestaande Beamtenverein, die ten doel had om zoowel op moreel als materieel gebied diensten te bewijzen aan die uitgebreide klasse der maatschappij, die van een beperkt, vast salaris moest rondkomen *). Kuijper maakte een reis naar Weenen teneinde de organisatie aldaar van nabij te bestudeeren. De toestand in Nederland schetste hij aldus 4): *) Nederland in den aanvang der twintigste eeuw. 1910, G. J. D. C. Goedhart: Coöperatie, bl. 948. Mr. J. H. Boudewijnse. Gedenkboek ter gelegenheid van het 25 jarig bestaan der c. w. v. van het district 's-Gravenhage van E. H. 1903. *) De Economist 1874, bl. 859. s) Dr. H. Crüger. Die Erwerbs- und Wirtschaftsgenossenschaften in den einzelnen Landern. 1892, bl. 260. <) Jaarb. N. C. B. 1891, bl. XII. — 5i — „AUerwege in den lande welvaart, de boerenstand werd benijd, de landeigenaars jubelden, de handel werd door aanleg van havens en sporen buitengewoon gebaat, de nijverheid bloeide met den handel, de ambachten vonden druk werk in de zich uitbreidende en verjongende steden j allen hadden reden tot groote tevredenheid, behalve de man, die van magere inkomsten moest leven, en de meeste, verreweg de meeste ambtenaren behoorden daartoe/' Waar de prijzen, vooral van levensmiddelen zich in stijgende lijn bleven bewegen, werd 13 Juli 1876 de vereeniging Eigen Hulp opgericht op initiatief van Kuijper. Het doel was volgens de statuten: „de bezwaren, aan eigen onderhoud en verzorging van het gezin verbonden, door verstandelijke en stoffelijke hulpmiddelen te verlichten." In Mei 1877 werden 8000 circulaires verzonden en weldra telde men in 227 gemeenten 2388 deelnemers en was men verzekerd van de vorming van districten (waarvoor minstens 25 deelnemers noodig waren) in 15 gemeenten1). Intusschen waren de ontworpen statuten goedgekeurd bij K. B. van 10 Juni 1877 No. 24. St.Ct. 149. De duizenden, die toetraden, leverden daarmede het bewijs, dat de vereeniging in een sterk gevoelde behoefte voorzag. De districten, welke werden opgericht, moesten een zelfstandig bestaan voeren, zóó, dat niet de moedervereeniging, doch uitsluitend de leden van het district, die wel tevens lid van de vereeniging E. H. moesten zijn, aansprakelijk waren. De districten gingen geleidelijk over tot oprichting van coöperatieve winkelvereenigingen (waarvoor het hoofdbestuur hen verwees naar het model van de Delftsche w.v.), waar wederom dezelfde verhouding was aan te treffen als van E. H. tot de districten. Bij de oprichting van E. H. was evenwel een ernstige fout gemaakt, die later tot groote verdeeldheid in de gelederen der Nederlandsche coöperatoren zou aanleiding geven. Als leden konden namelijk alleen worden aangenomen „zij, die geheel of gedeeltelijk hun bestaan (vonden) of gevonden (hadden) in loon van arbeid van den geest" (art. 3 dér statuten), dus de eigenlijke arbeidersklasse was uitgesloten. Dit had tengevolge, dat toen de arbeiders de goede resultaten van de coöperatie bij E. H. voor oogen kregen, zij het zelf *) Ons Belang. Jrg. 1906, bl. 335 vg. — 53 — weder gingen beproeven. En ook daar kreeg men weer geen eenheid, want in navolging van hetgeen te Gent geschied was, werd een deel der arbeiderscoöperaties met het socialisme verbonden. Van de materieele voordeelen van die c. vn. kwam een aanzienlijk deel in de partijkas der S. D. A. P. Omstreeks 1880 vindt men in de Nederlandsche coöperatieve beweging zoodoende drie stroomingen *): 1. de Eigen-Hulp-coöperatie, 2. de socialistische arbeiderscoöperatie, 3. de neutrale arbeiderscoöperatie. Er was dus een wig gedreven in de coöperatie hier te lande. Eerst in 1885 gelukte het aan Mr. Elias na zeer veel strijd dit exclusivisme uit de statuten van Eigen Hulp te doen verdwijnen, doch het was reeds te laat, hetgeen ondervonden werd toen de coöperatieve bond tot stand kwam. In het hiernaast volgend overzicht *) zijn de werkzaamheden van de Vereeniging E. H., waarop niet nader kan worden ingegaan, vastgelegd tot 1889, het oprichtingsjaar van den N. C. B. Na de totstandkoming van den N. C. B. gingen door diens activiteit de c. vn. dezen langzamerhand als centrum beschouwen en verslapte de belangstelling voor de vereeniging E. H., waarvan tenslotte het orgaan nog het eenige levensteeken was. In 1895 ging het voorstel van het hoofdbestuur uit om E. H. te maken een vereeniging van rechtspersoonlijkheid bezittende corporaties, die coöperatie in al haar vormen toepasten. De algemeene vergadering van 1896 behield evenwel het individueele lidmaatschap, doch een commissie van 4 leden van het hoofdbestuur kreeg de taak de coöperatie te bevorderen, waarbij het orgaan zou meewerken. De naam hiervan werd „Ons Belang, orgaan voor de coöperatie in Nederland", maar reeds in 1900 werd deze weer gewijzigd in : „Ons Belang, orgaan van E. H. voor de coöperatie in Nederland." In latere jaren werden eenige geringe subsidies aan de coöperatieve beweging toegekend. Enkele districten moesten worden ontbonden, terwijl van eenige der grootere zich de verbruiksvereenigin- x) Lavergne spreekt in zijn Le Régime Coopératif, 1908, eveneens van (bl. 427): Les coopératives Eigen Hulpiennes, les coopératives dites neutres, les coopératives socialistes, wanneer hij de Ned. coöperatie behandelt. 2) Jaarb. N. C. B. 1893 ; J. F. Schill & L. Tissot v. Patot. Wat de geschiedenis van E. H. leert, 1895. i877 1878 1879 1880 1881 1882 1883 1884 1885 1886 1887 1888 1889 | Districten C'W'Vn. _ „ door doorE. H. .. districten Opgericht Ontbonden Opgericht Ontbonden 74 2 659 16 1 1 4 3 3ii 3 4 1 1 I 1 3 1 1 3 ril 1 1 Andere afdn. door districten Door E. H. opger. zelfst. afdn. Opgericht Ontbonden t e. « „ ... (Orgaan „Ons Belang."). ï A?d^lTetscahk levensverzekering. 1 Afd. Geneesk. Hulp 1 Leesgezelschap Zekerhriostelling v. Ambtenaren en Beambten. 1 Goed en Goedk. vleesch 1 Geneesk. Hulp 1 Voorschot Bank 1 Kunsten en Wetensch. \ vlStSi Ned.Coöp.Afd.derVer.E.H.tenbehoevevan 1 vieescnnouwerij 2ee. en Landmacht'). Verg. Gez. Ink. v. E.H. Spaar- en Voorschotkas. 1 Onderst.fonds v. Beambten ï oX^etioenfondsv. ^ndT).DieMtbe*^ ««* beambten 1 Aankoop v. Aardappelen 1 Bouwvereeniging I ui VM I *) Naar het voorbeeld der Engelsche Army & Navy Stores. — 54 ~ gen zelfstandig maakten1). De moedervereemging overwoog vele dingen, maar bracht weinig meer tot stand. Nadat de N. C. B. de banden met E. H. verbroken had, geraakte deze laatste, welke thans nog bestaat, op den achtergrond. § 2. De Gezamenlijke Inkoop. Een belangrijke daad van E. H., vooral voor de latere ontwikkeling, is geweest de oprichting van de Vereeniging „Gezamenlijke Inkoop van E. H." Reeds vroeger, zooals hiervoor werd aangegeven, waren pogingen aangewend om hier te lande te komen tot gemeenschappelijken inkoop door de c. vn. De eerste van dien aard was de inkoopsconcentratie van de verbruiksvereenigingen te Delft, Haarlem en Voorschoten (zie bl. 30) in 1876, hoewel de gedachte van gezamenlijken inkoop reeds ouder is *). Zij kwam in 1873 ter sprake op het eerste (zie bl. 35) en in 1874, beter voorbereid, op het tweede coöperatief congres (zie bl. 45), doch men achtte den tijd nog niet rijp om tot daden over te gaan. Wel werd op het 2e coöperatief congres de Rotterdamsche c. v.v. aangewezen als inkoopcentrale, die tegen kostprijs plus provisie zou leveren, doch dit was slechts een zeer losse band. Bij E. H. kwam de gedachte op de inkoop door het hoofdbestuur te doen geschieden, vooral omdat een cw.v. in kleinere plaatsen dan ook mogelijk zou zijn 8). Er werd aangedrongen op samenwerking met het Alg. Ned. Werkl. Verbond in dezen, doch dit werd geweigerd. Toen werd in 1878 aan het district Amsterdam de opdracht gegeven een centralen inkoop te organiseeren ten behoeve van de districten. Een rapport werd uitgebracht, dat adviseerde een dergelijke instelling niet tot stand te brengen, terwijl het district Amsterdam zich geheel terugtrok. Van het aanbod der N. V. Amsterdamsche v. v. (zie bl. 39) om als centraal magazijn op te treden, maakten slechts 5 districten gebruik. Inmiddels was een door de algemeene vergadering van E. H. benoemde commissie in contact gekomen met l) Ons Belang Jrg. 1906, 1907, en 1908. *) Kerdijk is de man geweest, die steeds de aandacht gevestigd heeft op en de besprekingen geleid heeft over een gezamenlijke inkoopsorganisatie. Zie ook De Coöperatie 1874 No. 9. *) Ons Belang Jrg. 1906, bl. 454 vg. — 55 — twee te Rotterdam wonende leden der vereeniging, die deel uitmaakten van een grossiersfirma. Deze beiden wilden met E. H. een overeenkomst aangaan voor den tijd van 5 jaar om in te koopen voor de districten en c. w.vn. of individueele leden in plaatsen zonder district. De vereeniging E. H. zou voor betaling of verlies nooit kunnen worden aangesproken; geschillen «ouden worden beslecht door een commissie van 3 leden. Daar de prijzen van deze firma Morett en Hulshoff hooger waren dan andere aanbiedingen en men toch liever geen inkoop buiten E. H. om wenschte, opperde het hoofdbestuur het plan de leveranciers direct aan de betrokken districten te doen leveren, doch collectief te bestellen, een eigen magazijn zou zoodoende niet noodig zijn. Het bleef evenwel bij plannen. Daarom nam in 1882 de voorzitter van de c. w.v. district Leeuwarden het initiatief om met die van de districten 's-Gravenhage en Amsterdam een circulaire te richten aan de besturen van de overige c. w.vn. van E. H. om deze uit te noodigen tot een vergadering te Amsterdam. Op deze bijeenkomst (21 Mei) sloten 9 c. w.vn. zich aaneen, waarbij bovendien 3 districten toetraden, tot de vereeniging: „Gezamenlijke Inkoop van E. H." De uitvoering van het contract bleef opgedragen aan het bestuur van de c. w.v. district Amsterdam (die in 1881 die taak van de Ontbonden N. V. Amsterdamsche v. v. had overgenomen) *), tegen een commissieloon van 1 % «). Daar de omzetten te gering bleven (Md—Nov. in totad nog geen ƒ20.000.—, zoodat de onkosten door 1 % niet werden gedekt), weigerde Amsterdam in Nov. 1882 langer het beheer van G. L te voeren, waarop de c. w.v. van het district Rotterdam, op verzoek van den voorzitter der c. w.v. Leeuwarden, bertid was de taak over te nemen, hetgeen met ingang van 1883 geschiedde. De bestuursleden van Peski, Zantvoort en de Haan werden spedad daarmede belast. De Vereeniging G. L, waarvan aanvankelijk weer uitduitend c. vn. van E. H. lid konden zijn, eerst later ook andere, bezat geen rechtspersoonhjkhdd. Dit was geen bezwaar, daar het systeem van con- *) Jaarb. N. C. B. 1891, bl. 74. *) Gedenkb. C. W. V. district 's-Gravenhage E. H. bl. 19; Dr. A. Rutgers. Rede ter gelegenheid van het iaHarig bestaan van den N. C. B. 1902, W. 3; Jaarb. N. C. B. 1891. bl. 149; Hayem t.a.p. bl. 346; Mededeelingen N. C. B. No. 1. -56- tante betaling aansprakelijkheid voor schulden uitsloot. Onderstaande cijfers mogen een beeld geven van de toenemende beteekenis, die G. I. in zijn 9-jarig bestaan wist te verwerven, totdat opneming in de Handelskamer van den N. C. B. een einde daaraan maakte. Uitkomsten van de Vereeniging Gezamenlijke Inkoop van E. H.1) Vereeni- Debiet in Gld. Aantal Boekjaar. . Ledental ± facturen gingen. laciuren. Totaal. Per Lid. (7m) 1883 14 2.620 19.262 7 — 1883 14 2.924 99450 34 1400 1884 17 4.035 165.300 41 1720 1885 18 4.243 262.500 62 3875 1886 16 4493 331.700 74 4920 1887 14 4.893 404.600 83 5520 1888 16 6.206 456.300 74 6360 1889 17 6499 511.000 79 7165 (4m) 1890 16 7.118 151.082 21 2592 2401.194 *) 33.552 § 3. Het ontstaan van den N. C. B.3) Door de vereeniging G. I. werd gewezen op de voortdurende bestrijding van de coöperatie in het algemeen en van E. H. in het bijzonder, wat het leggen van een band tusschen alle c. vn. zeer J) N. C. B. Uitgaven op statistisch gebied No. 1 (1915) Statistische gegevens omtrent de Ned. Verbruikscoöperatie. Staat D; Jaarb. N. C. B. 1891, bl. 150 en 151; Mededeelingen N. C. B. No. XVII. *) Hiervan werd / 721.973 of 30.3% aan een enkele deelgenoote (c. w.v.district 's Gravenhage E. H.) afgeleverd. *) Voor zoover de bronnen niet nader zijn aangegeven werd de wordingsgeschiedenis van den N. C. B. door mij samengesteld aan de hand van Ons Belang, het orgaan van E. H. Jrg. 1885 en 1906; Dr. A. Rutgers : 12$ jaar N. C. B.; J. F. Schill en L. Tissot van Patot t.a.p.; Mededeelingen N. C. B. I en II, benevens uit de circulaires van dien tijd (voor zoover nog aanwezig) en volgens mededeelingen van enkele hierbij betrokken geweest zijnde personen. — 57 — gewenscht, «co niet noodzakelijk maakte. Het Hoofdbestuur van E. H. had er evenwel bezwaar tegen voor dit doel een vergadering te beleggen. Reeds had G. I. in Mei 1885 een circulaire rondgezonden aan zijn leden om een commissie te benoemen teneinde grooter Zelfctandigheid van districten, afdeelingen en c. w.vn. te verkrijgen. Door E. H. was inmiddels reeds een commissie benoemd om na te gaan of de statuten gewijzigd moesten worden. Toen die commissie aan de deelgenooten van E. H. een rondschrijven richtte om de noodzakelijkheid van statutenwijziging schriftelijk te bevestigen, adviseerde G. h hun aan te dringen op volkomen zelfstandigheid van de afdeelingen (die eigen rechtspersoonlijkheid moesten verkrijgen) behoudens een fïnantieele bijdrage aan E. H. Het rapport van de commissie van E. H. met de conclusie, dat statutenwijziging niet noodig was, werd m de A. V. van Juli 1886 goedgekeurd. Gezien dit conservatisme begrepen de afdeelingen, dat zij zich Zelve moesten helpen, waarbij G. I. de leiding nam. | Op de jaarvergadering van G. L in Sept. 1887 te Rotterdam werd dan ook een commissie benoemd bestaande uit leden van de besturen der c. w.v. te Amsterdam, 's-Gravenhage en Utrecht en van G. I. Deze commissie zou nagaan de mogelijkheid van het stichten van een bond en van het verkrijgen van rechtspersoonhjkheid voor G. L Nadat de hoofdpunten waren vastgesteld en de concept-statuten ontworpen, werden in een vergadering (Oct. 1888) onder presidium van Van Peski, waaraan 34 afgevaardigden van 15 bij G. I. aangesloten vereenigingen deelnamen, de volgende drie punten aangenomen: ie. De oprichting van een coöperatieven bond was wenschelijk, die alle c. v». zou omvatten, ook die welke met tot E. H. behoorden. ae. Die bond zou gesplitst worden in een Raadgevende en een Handelskamer. 3e. Die bond zou een algemeene afdeeling van E. H. zijn en in den rechtsvorm van c. v. gegoten worden. Het denkbeeld van Beyen, afgevaardigde van Utrecht, om de bond als een zelfstandig lichaam te stichten, los van E. H., kon geen ingang vinden. Dit was te betreuren, omdat voor de arbeiderscoöperaties, die tegenover E. H. stonden, nu ook den weg tot den N. -58- C. B. practisch was afgesneden *). Een gelegenheid om de verbroken eenheid in de Nederlandsche coöperatieve beweging te herstellen, liet men hier voorbijgaan. Dit was van te meer beteekenis, omdat de arbeiderscoöperaties nu ook niet toetraden tot de H. K., waarvan het lidmaatschap alleen te verkrijgen was voor c. vn., die lid waren van de Raadgevende Kamer. De aangenomen statuten van den N. C. B. werden aan E. H. gezonden, teneinde hen door de A. V. en bloc te laten goedkeuren. Het voornaamste bezwaar van het hoofdbestuur was wel, dat de Raadgevende Kamer van den bond op zijn terrein trad en dat ook niet-leden van E. H. tot den N. C. B. konden toetreden. Om te voor-, komen dat deze laatsten de macht in handen zouden krijgen, stelde Mr. Elias voor in de bondsstatuten op te nemen, dat wijziging daarvan niet geldig zou zijn dan na goedkeuring door de A. V. van E. H.*). Nadat ook andere bezwaren ontzenuwd waren, werd in beginsel besloten den bond op te richten. Dit geschiedde in de buitengewone A. V. van E. H. op 24 Nov. 1889 met algemeene stemmen, nadat G. I. een voorbereidende circulaire had rondgezonden. De eerste vergaderingen van den bond waren gewijd aan de regeling van interne aangelegenheden als : verkiezing van den Bondsraad van 9 leden, van de Commissie voor de Raadgevende Kamer, (beide te 's Gravenhage gevestigd) en van de Commissie voor de H. K. (te Rotterdam). De Raadgevende Kamer zou haar fondsen van de deelgenooten krijgen, aanvankelijk i°/00 van hun netto-omzet. In de A. V. van 189a werd dit i%o> hi het volgend jaar had nogmaals een verlaging plaats tot i %„ op initiatief van Mr. Elias *). Het renteloos voorschot van / 1000.—, dat E. H. had beschikbaar gesteld voor de oprichting van den bond was vrij spoedig afgelost. *) Omtrent den toestand dier arbeiderscoöperaties omstreeks 1890 zie hoofdstuk IV. *) Hij was tevens degene, die dit berucht geworden art. 44 later het felst ZOU bestrijden toen de omstandigheden veranderd waren, maar het conservatieve E. H. er zich hardnekkig aan bleef vastklampen. 3) Dr. Rutgers t.a.p. bl. 15. De beteekenis van den bond bij de oprichting blijkt uit de op bl. 61 vermelde cijfers, die den omzet der deelgenooten geven en tevens de ontwikkeling aantoonen van de c. w. vn. van E. H. i — 59 — Van de werkzaamheden van den bond kan nog vermeld worden, dat onder S chili als eerste voorzitter, die het initiatief nam tot de uitgave van het Jaarboekje, het aantal deelgenooten steeg van 15 tot 20. Onder zijn opvolger Elias klom het tot 34. Onder het presidium van Goedhart zijn tal van zuivelfabrieken en 2 zuivelbonden, die toen zelf nog geen eigen centrale organisatie hadden, tot den bond toegetreden. Tevens nam bij het initiatief tot het houden van de nationale coöperatieve congressen (zie bl. 77) en tot vorming van het propagandafonds, waardoor de kosten voor de propaganda niet meer ten laste kwamen van de middelen, die de bond uit de bijdragen der deelgenooten verkreeg. Als orgaan van den bond diende „Ons Belang" van E. H. Toen het niet meer voldeed, werden onderhandelingen gevoerd met het Sociaal Weekblad. De kosten daarvan gingen evenwel de finantieele kracht van den bond te boven; er moest volstaan worden met een reorganisatie van „Ons Belang". Langzamerhand begon er een kentering te komen in de opvattingen omtrent de verhouding van E. H. tot den N. C. B. Het hoofdbestuur van E. H., bang voor het verliezen van de opperheerschappij, stelde zich boven de Raadgevende Kamer van den bond. De verhouding werd nog eigenaardiger, toen de bond finantieel onafhankelijk van E. H. was geworden en daarbij 71 c.vn. waren aangesloten, waaronder 29 consumptieve met ± 31.000 leden, terwijl E. H. 19 districten telde, waaronder 14 met coöperatieve afdeelingen met ± 12.000 leden. Er gingen reeds stemmen op om den bond een zelfstandig bestaan te geven, doch steeds werden die voorstellen door E. H. (aan de hand van art. 44 statuten) verworpen uit vrees voor verzwakking zoowel van E. H. als van den N. C. B.*). Het is het Derde Internationale Coöperatief Congres geweest, dat in 1897 te Delft werd gehouden, hetwelk duidelijk maakte, dat voor een goede coöperatieve ontwikkeling één krachtig centraal instituut vereischt was en dat het verkeerd was de krachten te versnipperen, zooals dat hier te lande geschiedde tusschen E. H. en den N. C. B. Lavergne zegt dan ook: „Le congrès a Delft en 1897 a accéléré le mouvement de scission entre 1'Eigen Hulp et le bond, Topposition de vues entre ces deux organismes devint absolue ; la l) Schill en Tissot van Patot ta.p. bl. 7; Dr. A. Rutgers; ta.p. bl. 31. — 6o — rupture s'imposa"Wat betreft dit verschil van opvatting tusschen E. H. en de N. C. B. zij gewezen op de steeds toenemende belangstelling in landbouwkringen voor de coöperatie in de negentiger jaren, welke coöperaties veelal tot den bond toetraden. Daartegenover stond het streven van E. H., dat door zijn exclusivistisch optreden langzamerhand erop gericht was de economische zijde van de coöperatie te vereenzelvigen met het steunen van ambtenaren bij de voorziening in het dagelijksch onderhoud, hetgeen de groei van de coöperatie in het algemeen belemmerde. Het met toetreden in dezen tijd van eenige landbouwcoöperaties tot den bond mag evenwel niet geweten worden, zooals werd aangevoerd, aan het bestaan van den band met E. H., doch dit had plaats, omdat het Ned. Landbouwcomité de aansluiting om andere redenen afried2). Het was evenwel duidelijk, dat de bond onder E. H. was uitgegroeid en zoo spoedig mogelijk de knellende banden moest verbreken. Trouwens in de geheele vereeniging E. H. gistte het, ook districten en c. w.v». drongen naar zelfstandigheid, reden waarom in 1904 een reorganisatie-commissie werd benoemd. Doch nog voordat het rapport daarvan was verschenen, diende de c. w.v. van het district 's Gravenhage, gesteund door de meerderheid van den bondsraad van den N. C. B., op de A. V. van den N. C. B. in September 1904 een motie in om3): 1. te besluiten dat de bond zou ophouden een afdeeling van E. H. te zijn, 2. art. 44 der statuten ongeldig te verklaren. Amsterdam vond dit optreden evenwel te revolutionnair en men besloot onderhandelingen met E. H. te openen, waartoe ook aan deze zijde een commissie werd benoemd. E. H. weigerde evenwel op de voorstellen in te gaan, waarop de motieven voor zelfstandigheid nog eens aan het hoofdbestuur werden uiteengezet *) t.w.: 1. De N. C. B. wenschte te zijn het middelpunt, waaromheen zich de Nederlandsche coöperatieve beweging kon scharen. Dit kon de *) T.a.p. bl. 435. *) Ons Belang Jrg. 1907, bl. 578. *) Ons Belang Jrg. 1908. *) Jaarverslag N. C. B. 1904/05. Staat *) van den omzet ») der op i Januari 1891 tot den N. C. b. behoorende winkelvereenigingen over de jaren 1878-1891 Deelgenooten j 1878 j l879 j 1880 1881 | 1883 | 1883 1884 1885 1886 l887 1888 1889 1890 Arnhem3™ Z Z Z Z 2*??? f^li 77175 9Ï*8J 104,914 9*47* Bergen op Zoom - _ _ Z l8~ m li'"* ^ °88 63,185 7°'873 76.964 84.381 91.373 87.904 BredarK d ^ 36,464 30.597 38.068 358} 333 Ö es SS S glS SSo s-SJ1' Enschedé 33.557 31<48l Jloo «Ito J'fi£ SriS 44 s I3'°3 "I!65 13,317 ",665 I0>I7I 10-°°9 sar- SS i-SE-êS, I! I:l *a «s «X— ,a^8 *} ,ss%SS SS SS SB Sft £3 Hof van Delft3) — _ _ _ Z I0^710) 34-317 33.907 37.117 30.950 31-857 33.o55 33-625») Leeuwarden i — 20.187») «60 *a oao. «t-, ~ aI,D57 a5-59ï 35-76s 37-173 39-oog 46.508 Leeuwarden „ 39,68 > ' 3« 35 ^ SS SS S55 S» SjS £gf £8 as z z z ^ 46674 45.530 4T328 nz'' ss Utrecht _ _ _ Io66- £111 32-891 31.846 31.674 30.105 29.568 27.764 33-539 37-8o3 Vlissingen _ _ l6,86 ï0,665 f^fS 63,634 75,340 °5,°37. Io8-656 130.73* I5«.336 157.389 Tnf,.! b et 786 15,534 -i±£Z?_ 1&fa 30^75 3Q435 34.ar6 33445 40.130 47.897 45.355 Totaal I57.9i7 297-626 377-917 535-717 700.758 871.043 975-1371.065455 n^T^^è^T^^T T^^T^oTT \ l) Taarb. N.C.B. 1802. hl. en *mr ai ïur.» 1. éLj_.j .... ■> O»,«ra gedtd» »i' int fcZ •) Ov„ 't Sito. •) Van ia Mei^qi Dec KJ.7SIS"™ t , P *"n *S '>NIM«.«. H. leden. 3 ' 4 FeDr«—31 Dec- ") De verrmndenng was een gevolg van de afschaffing van den verkoop aan niet- — 6a — bond zoo niet worden, omdat vele c.vn. speciaal die van de arbeiders, niet wilden toetreden tot eenigerlei verband met E. H. 2. De geldende organisatie der coöperatie in Nederland was onlogisch (2 zwakke centra), onjuridisch (omdat ze een curateele over c. vn invoerde, die ons recht niet kende), verward (omdat ze talrijke organen naast elkander schiep met weinig verschillende taak). 3. De bond kon zich niet organiseeren zooals buitenlandsche zustervereenigingen, omdat tengevolge van de bestaande verwarring noch de finantieele, noch de persoonlijke krachten hem konden toevloeien, die noodig waren zoowel voor propagandistischen als voor organisatorischen arbeid. 4. Reeds vele niet-Eigen Hulp-c. vn. behoorden tot den bond. Wilden zij blijven en andere kunnen toetreden dan moesten de besluiten van haar A. V. bindend zijn, zonder dat eerst een ander lichaam hierover moest oordeelen. E. H. antwoordde hierop, dat van afscheiding geen sprake kon zijn en de voorstanders van afscheiding besloten de beide bovengenoemde punten van 1904 op de A. V. van den N. C. B. in 1905 weer in bespreking te brengen en daar Prof. Treub ook tot scheiding adviseerde, werden zij aangenomen. Een en ander werd aan E. H. medegedeeld en aan de correspondentie over de goedkeuring door E. H. van deze daad werd een einde gemaakt door het verschijnen van de notarieele acte in de St. Ct. van 10 Maart 1906 No. 58, waarin de statutenwijziging officieel werd geconstateerd met terzijdestelling van art. 44. Het hoofdbestuur van E. H. verklaarde evenwel deze handeling met alle gevolgen van dien nietig, maar aangezien vele der deelgenooten van den N. C. B., die aan de afscheiding hadden medegewerkt, tevens tot E. H. behoorden, werd het wenschelijk geacht de A. V. hierover te hooren. Deze werd 14 Juli 1906 gehouden en sanctionneerde niet hetgeen had plaats gevonden, maar verklaarde, dat de N. C.B. met langer beschouwd zou worden als een algemeene afdeeling van E. H., dus als zoodanig werd geacht te zijn opgeheven. En het is deze „opheffing" geweest, die aan den bond eerst de gelegenheid gaf zijn vleugelen uit te slaan. Omtrent de ontwikkeling van den bond tot 1907 geven de volgende cijfers een beeld *): *) Jaarverslagen N. C. B. -63- Beide Kamers |Alleen v.Raadg.Kamer.| Totaal. i Januari „ , |_ " " r —— Deeltfna0°- Leden [^00- ^ De^noo- ^ J 1891 16 7.110 — — ï6 7.I10 1892 18 7.725 _ _ l8 1725 1893 18 8.218 — _ ï8 8.218 1894 20 10.152 4 2.581 24 12.733 1895 22 n.091 6 2.936 28 14.027 1896 24 11.981 7 3417 3I I5t398 1897 28 13.107 12 3495 40 !6.6o2 1898 38 15.286 15 4.031 53 I9<307 1899 47 16.837 18 4.240 65 31.077 1900 46 16.831 31 4.792 67 21.623 1901 41 17.7" 21 5.229 62 22.940 1902 44 18.653 27 5.627 71 34.280 1903 43 20.330 35 5813 68 26.133 1904 44 21.749 27 6.256 71 28.005 1905 46 23.910 27 6.282 73 30.192 1906 47 36.167 34 4.584 ?I 3o.75I De groei van de deelgenooten zelve wordt duidelijk weergegeven door onderstaande cijfers *): Jaren. Betrokken Aantal leden aantal c. v". s~ ~ ~ " " <- 100 100—500 500—1000 > 1000 1895/1896 31 5 j8 5 ~ 1900/1901 63 34 25 6 7 1905/1906 71 23 33 8 7 Jaren Betrokken Netto omzet X ƒ 1.000— ' aantal c.v° ~< I0 IO_so 50_I0Q -^TT^--- j 1895/1896 29 2 16 5 6~~ Ï900/i90i 33 3 ly ? ? 1905/1906 36 4 15 10 7 , i!LY00^6 t0egetreden ««»velbonden is alleen het aantal daarbij aangesloten labneken hieronder begrepen en niet het aantal leden van die fabrieken. ) Door berekening ontleend aan de jaarverslagen van den N. C. B. — 64 — De eerste taak van den bond in zijn nieuwe gedaante was pogingen aan te wenden om de verdeeldheid> die was ontstaan door het vroegere verband van den bond met E. H. zooveel mogelijk te verminderen. Vele neutrale arbeiderscoöperaties traden toe, maar doordat de N. C. B. zich van den aanvang af op een strikt neutraal standpunt ten opzichte van politiek en religie stelde, viel er niet aan te denken de socialistische of katholieke coöperaties tot toetreden te bewegen. Velen van de eersten traden terwille van het betrekken van goederen van de H.K. toe, waarvoor een compromis was gevonden door de Commissie voor de Coöperatie uit de S. D. A. P. (zie bl. 150). Na de scheiding van N. C. B. en H. K.bedankten zij voor het lidmaatschap van den N. C. B. (zie bl. 69). Bovendien bestond in 1906 onder de socialistische arbeiderscoöperaties een streven om een eigen bond te vormen naast den N. C. B. De laatste trachtte dit te voorkomen en opende onderhandelingen om tot samenwerking, zoo mogelijk samensmelting te komen. De voornaamste bijeenkomst daartoe werd in Februari 1906 te Utrecht gehouden, alwaar zoowel de N. C. B. als de deelgenooten van de op te richten Arbeidersbond (zie bl. 151) een commissie benoemden, welke beide commissies zouden samenwerken voor een statutenherziening. De leden van de commissie van den Bond van Arbeiderscoöperaties (in September 1906 te Utrecht inmiddels opgericht met r"5 v.v.n met een ledental van ruim 6500 en een gezamenUjken omzet van meer dan een miUioen gulden) bedankten successievelijk als commissielid zonder dat deze vacatures werden vervuld. De onderhandelingen sprongen daardoor af en de Arbeidersbond ontwikkelde zich naast den N. C. B. (zie hoofdstuk IV); een fusie zou eerst veel later plaats vinden. Teneinde te komen tot een collectieve arbeidsovereenkomst trad de N. C. B. in onderhandelingen met de vakbonden van het personeel bij de c.v.n in dienst. In het voorjaar van 1913 waren de onderhandelingen afgeloopen, waardoor het ontwerp, waarin een Zg. tarief commissie was geprojecteerd aan de deelgenooten kon worden aangeboden. Door de splitsing van bond en H. K. (zie bl. 66) werd het arbeidsvoorwaardenreglement in 1914 niet ingevoerd. In de A. V. van 1918 werd het reglement daarop pas aangenomen, nadat eerst vergaderd was met vertegenwoordigers der ■ -65- vakbonden, die aan de tariefcommissie wilden medewetken. 14 Dec. 1918 werd deze geinstalleerd bestaande uit vertegenwoordigers van de coöperatieve bonden, de H. K., Alg. Ned. Werkl. Verb., Nat. Verb. v. Neutr. Vakver., R. K. Vakorg., Chr. Nat. Vakverb., Ned. Werkl. Verb. Patrimonium, en het N. A. S. Het model-arbeidsreglement werd definitief vastgesteld, benevens de m«Vraiim loonschaal1). Behalve dat de N. C. B. met de vakvereenigingen in overleg trad om te komen tot een algemeen geldende regeling van de arbeidsvoorwaarden van het personeel bij de c. v.n in dienst, stelde zij in 1913 ook de mogelijkheid open voor deze categorie personen om examen af te leggen in kennis van coöperatie, wetskennis, warenkennis en bekwaamheid in cijferen en administratie, waarvoor bij slagen een diploma werd uitgereikt, daar het duidelijk was geworden, dat er behoefte bestond aan een opleiding in die richting. De N. C. B. vond het gewenscht deze in eigen hand te houden en organiseerde in verschillende plaatsen cursussen, omdat centralisatie hier noodzakelijk was en het te bezwaarlijk bleek te zijn voor de c. v.n om deze materie elk voor zich te regelen. Behalve de reeds genoemde vakken, wordt thans ook onderwijs gegeven en examen afgenomen in de geschiedenis der coöperatie, coöperatievormen en vakkennis voor bakkers. Er kan niet gezegd worden, dat deze cursussen een succes zijn gebleken in de laatste jaren. Toch zou het gewenscht zijn voor het verkrijgen van blijvende resultaten deze opleiding een meer permanent karakter te geven, zooals dat geschiedt bij den Engelschen coöperatieven bond door het Educational Department. Voor leden van het personeel eener verbruikscoöperatie ware het volgen der cursussen verplicht te stellen. De eerste periode van het zelfstandig bestaan van den bond wordt afgesloten door het jaar 1914, waarin de scheiding viel tusschen bond en H. K., waardoor ook de laatste met ingang van 1915 een onafhankelijk bestaan ging voeren. De groei van den bond in dit tijdvak komt tot uiting in de volgende cijfers x): *) Jaarverslagen N. C. B. Otten. 5 — 66 — Beide Kamers jAlleen v.Raadg. Kamer Totaal i Januari d^. Deelge- Deelge- d nooten nooten nooten 1907 ? ? ? ? 101 51.028 1908 70 43413 31 9.211 101 52.624 Ï909 75 45.178 29 7.387 I04 52.565 I9ÏO 78 49>I49 27 7.033 105 56.182 1911 73 53.033 47 7»24i 120 62.274 1912 119 76.102 28 5*964 147 82.066 1913 128 85480 29 5.791 157 91.271 1914 134 90.189 25 5493 159 95.682 Hieruit blijkt, dat het aantal deelgenooten van beide kamers voortdurend stijgende was. terwijl het aantal c. v.n, dat alleen tot de Raadgevende Kamer behoorde, afnam, zoodat de voordeelen van het lidmaatschap van de H. K. steeds meer doordrongen. § 4. De scheiding tusschen den N, C. B, en de H. K. Als de volgende periode in het leven van den bond. dus de vierde van de neutrale coöperatieve beweging1), kan beschouwd worden het tijdvak tusschen 1914 en de fusie in 1920. In dit tijdvak kon de bond zich uitsluitend wijden aan propaganda en voorlichting, doordat de materieele belangen door de zelfstandige H. K. werden behartigd. De oorlog met zijn voor de coöperatie hier te lande buitengewoon ongunstigen invloed valt in deze periode. Hierboven werd er reeds op gewezen (zie bl. 57), dat de bond oorspronkelijk verdeeld was in een Raadgevende en een HandelsKamer. De c.v.n konden als deelgenoot toetreden tot beide kamers, hetzij tot de Raadgevende Kamer alleen. Voor het lidmaatschap van de H. K. was dat van de Raadgevende Kamer een voorwaarde. Deze regeling voor de H. K. is volkomen te billijken, wanneer men de bond als één en ondeelbaar uit beide kamers bestaande beschouwt. Doch aangezien c.v.n werden toegelaten, die uitdruk- x) Periode vóór 1876,1876—1907,1907—1914,1914—1920,1920 tot heden. — &7 — kelijk alleen lid wenschten te zijn en waren van de Raadgevende Kamer (b.v. landbouwcoöperaties), had men aan de andere zijde ook de toetreding mogelijk moeten maken voor c.v.n, die uitsluitend van de H. K. gebruik wenschten te maken. Het als voorwaarde stellen van het lidmaatschap van de Raadgevende Kamer voor dat van de H. K. is een fout en een inconsequentie geweest. Eenerzijds omdat men daarmede uitsloot c. v.n, dien de band tusschen den bond en E. H. tegenstond, doch die terwille van de materieele voordeden wel lid van de H. K. hadden willen worden zonder zich aan de Raadgevende Kamer te binden. Later, toen de bond zich van E.H. had losgemaakt, werd de neutrale propaganda een bezwaar. De bond bevorderde de coöperatie om de coöperatie, beschouwde deze niet als middel doch als doel zelf en zag daarin alleen een sociaal-economische beweging, die allen kon omvatten. De c. v.n, die een deel van haar bedrijfsoverschot bestemden voor een politiek of godsdienstig doel, moesten hun bezwaar tegen het neutrale standpunt overwinnen om tot den bond te worden toegelaten en zoodoende tot de H. K. Door de instelling van het propagandafonds (zie bl. 59) werd voorkomen, dat de gewone inkomsten van den bond, waarbij de contributies van de c.v.n, die daartegen bezwaar hadden, voor neutrale propaganda werden gebruikt. Desondanks handhaafden deze c.v.n haar oppositie, zij waren slechts lid terwille van de H. K. Anderzijds benadeelde men met het verplichte lidmaatschap van de Raadgevende Kamer ook de H. K. zelve en indirect ook de tot deze toegetreden c. v.n, doordat de H. K. door de gedwongen kleiner omzet minder voordeelen afwierp. De commissie voor de H. K. zag dit in, hetgeen tot eenige wrijving met het bondsbestuur aanleiding gaf. Reeds in 1893 werd door de A. V. een commissie benoemd om na te gaan of en in hoeverre reorganisatie van de H. K. noodig en wenschelijk was *). Toen deze kwestie oneenigheid bleef verwekken onder de bestuurders, werd besloten de vergadering zich principieel te laten uitspreken of afscheiding van de H. K. gewenscht werd, teneinde deze als coöperatief lichaam rechtstreeks onder het toezicht der deelgenooten te plaatsen. Niet alleen kwam dit voorstel in 1894 niet in stemming, omdat de meerderheid tegen scheiding *) Dr. Rutgers t.a.p. bl. 16. — 68 — der beide kamers was. doch zelfs werd het voorstel, dat de goede oplossing gaf (omdat de H. K. voor een absoluut zelfstandig bestaan nog te jong was) met groote meerderheid verworpen. Dit laatste voorstel beoogde de deelgenooten, die belang hadden bij de H. K. vrij te laten daarvan lid te worden zonder tevens lid te moeten zijn van de Raadgevende Kamer. Wel gingen zoo nu en dan stemmen op om verandering in den bestaanden toestand te brengen, doch het duurde tot 1910 alvorens er een definitief voorstel tot scheiding kwam. De bondsraad zeide een praeadvies toe, dat in het volgende jaar verscheen. Daarin gaf hij te kennen wel te willen medewerken zoo de scheiding juridisch mogelijk zou zijn zonder statutenwijziging1). Toen de A. V. dan ook haar meerderheid gaf aan een motie van een der deelgenooten, waardoor de scheiding tot een zuiver juridische kwestie werd gemaakt, -werkte de bondsraad in die richting het plan verder uit en werden ontwerp-statuten voor een zelfstandige H. K. tegen de volgende jaarvergadering aan de deelgenooten rondgezonden. Zij werden in 1913 te Arnhem in beginsel aanvaard. Er deden zich nu reeds dadelijk moeilijkheden voor met de kwestie welke rechtsvorm aan het nieuwe instituut gegeven diende te worden. Om statutenwijziging te voorkomen werd overwogen de H. K. een „stichting" te maken van den N. C. B. Het idee van verplicht lidmaatschap van een bond voor de deelgenooten der H. K. wilde men bovendien ongaarne verlaten. De bondsraad won het advies ■van Prof. Treub in en tenslotte werd aan de A. V. voorgelegd en door deze aangenomen (26 Sept. 1914)2), dat de H. K. eene zelfstandige cv. zou worden met eigen rechtspersoonlijkheid, welker statuten o.a. bevatten de bepalingen: a) elke deelgenoot moest lid Zijn van een nationalen bond van c. v.n; b) 10 % van het batig bedrijfsoverschot werd bestemd voor propaganda der coöperatie en verdeeld onder de verschillende nationale bonden, waarvan de leden tevens deelgenooten waren der H. K. en wel in verhouding van den geheelen omzet dier leden als deelgenooten der H. K.3) Hiermede was eindelijk de juiste oplossing gevonden. Immers *) Jaarverslag N. C. B. 1912/13. ') Jaarverslag N. C. B. 1 Mei—31 Dec. 1914. *) Deze fïnantieele band tusschen de bonden en de H. K. verviel door de Statutenwijziging der H. K. in 1916. -69- het propaganda-bezwaar was zoodoende geheel vervallen en de deelgenooten waren vrij in het kiezen van den bond, waarbij zij zich wilden aansluiten. Dat zij aangesloten moesten zijn bij een der bonden kon nu een gerechtvaardigde eisch genoemd worden, daar de eenheid, voor zoover daarvan bij het bestaan van verschillende bonden gesproken kon worden, erdoor bevorderd werd. De N. C. B. nam de noodige maatregelen ter verdeeling van de baten en lasten, zoodat met ingang van 1915 voor beide lichamen de nieuwe organisatie zou kunnen ingaan. Van de nu toch noodig gebleken statutenwijziging werd gebruik gemaakt om het lidmaatschap van den N. C. B. ook open te stellen voor natuurlijke personen. Tevens werden door den bond, hoewel deze steeds bijzondere aandacht speciaal aan de verbruikscoöperatie schonk, doch niettemin te beschouwen was als het coöperatie centrum, nauwere relaties aangeknoopt met landbouw-, crediet- en bouwcoöperaties. Ook hier kon meerdere eenheid slechts aan de kracht der coöperatieve beweging ten goede komen. Een direct gevolg van de splitsing tusschen den bond en de H. K* was de uittreding van vele deelgenooten uit den N. C. B. die alleen terwille van het lidmaatschap van de H. K. hun bezwaren tegen dat van de Raadgevende Kamer terzijde hadden gesteld. Het betrof voornamelijk arbeiderscoöperaties, die nu gelegenheid kregen, voor Zoover zij daarvan reeds geen deel uitmaakten, toe te treden tot den Bond van Arbeiderscoöperaties. Tezamen traden 19 c. v.n uit met 14.928 leden, daarentegen traden 3 nieuwe deelgenooten toe1). In de eerste maanden van den wereldoorlog stelde de regeering den steun van de coöperatie zeer op prijs.2) In de Commissie ten *) Jaarverslag N. C. B. 1 Mei—31 Dec. 19x4, bl. 27. *) Volgens het jaarverslag stelde de bondsraad van den N. C. B. in 1914 een onderzoek in naar de maatregelen door de c. v.n bij het uitbreken van den oorlog genomen. D.d. Februari 1915 werd door den Bondsraad een lijst bevattende 15 vragen omtrent den invloed der coöperatie in de crisis aan de deelgenooten ter beantwoording gezonden. Met de afd. Documentatie van de Kon. Bibl. werd een schikking getroffen, dat zij de gegevens zou verwerken. Deze schijnen evenwel niet overvloedig geweest te zijn, daar alleen vermeld wordt, dat de Amsterdamsche c. v. „De Dageraad" haar spaarzegels als noodgeld gebruikte volgens bestuursbesluit van 7 Aug. 1914. (Documenten voor de economische crisis van Nederland in oorlogsgevaar. Eerste serie Aug.-Dec. 1914. 2e druk. bl. 227, § 181. — 70 — bate van de voeding van mensen en dier uit het Kon. Nat. Steuncomité had de Voorzitter van den N. C. B. zitting en ook de provinciale^ sub-commissies hadden alle een vertegenwoordiger der coöperatie in haar midden. Doch weldra maakten de tijdsomstandigheden het noodig de Commissie uit het Steuncomité te vervangen door distributielichamen voor elk artikel afzonderlijk. Wel was de H. K. vertegenwoordigd in de Conunissie van Toezicht, die tot taak had controle op het centraal orgaan voor de administratie van de distributie van levensmiddelen uit te oefenen, en wel droegen enkele gemeenten aan de cv.* de distributie van gemeente-artikelen op, doch verder was aan de coöperatie geen speciale taak gegeven. Integendeel, zij werd zwaar getroffen door het „bevriezingssysteem", waardoor het ledental van elke cv. op een bepaald oogenblik gedurende den verderen crisistijd bleef gelden. Naar dit constante ledental ontving zij haar rantsoen van de verschillende distributie-artikelen. Overtrof het aantal dergenen, die als lid toetraden dat van hen, die uittraden, dan had dit dus noodzakelijk vermindering van het rantsoen per lid tengevolge. Hier schakelde de regeering de door hun organisatie voor de distributie geschikte lichamen met een centrale (de H. K.) dus zoo goed als geheel uit, hetgeen te veroordeelen was, omdat het de vrije ontwikkeling van een beweging in den weg stond, die zich juist de distributie van waren tot taak stelde De N. C. B. verzocht de regeering herhaalde malen het bevriezingssysteem te vervangen door de maandelijksche klantenlijsten ter bepaling van het rantsoen, naar Duitsch voorbeeld, evenwel zonder succes. Door de invoering van het rayonstelsel *) werd tenslotte ook de meelfabriek van de H. K. van loondienst voor de regeering ontslagen. Teneinde de belangen der coöperatie te verdedigen vormden de cv.n in plaatsen waar er meer dan een bestond, bestuurdersbonden, daar fusie, zooals in Italië en Oostenrijk plaats vond, onmogelijk bleek. Deze bonden werden georganiseerd naar Haagsch l) Aanvankelijk werd van coöperatieve aijde gevaar geducht van de z.g. consumentenvereenigingen, vooral door ambtenaren opgericht, om goederen tegen kostprijs te verkrijgen. Doch deze hadden door haar slechte organisatie geen effect. J) Gegevens betreffende Handel enz. in Ned. tijdens den oorlog. Afd Handel van het Dep. van Landbouw enz. 1921 No. 4, bl. 260. — 7i — voorbeeld, waar na langdurige besprekingen reeds in 1911 een dergelijke bestuurdersbond was opgericht1). Blijkens de statuten was het doel: bevordering van de samenwerking tusschen de plaatselijke c. v.n, regeling van de propaganda en coöperatieve opvoeding 2). In Twente, Nijmegen en de Zaanstreek kwamen dergelijke bonden tot stand. Amsterdam nam een eenigszins afwijkend standpunt in door vorming van een „Coöperatieven Raad"; dit lichaam wilde op verschillende punten het terrein van werkzaamheid van den N. C. B. betreden, hetgeen verhoed is. (zie verder bl. 81). § 5. De Fusie. In den loop van 1916 had de bondsraad besprekingen gevoerd met den R. K. Bond van c. v.n in Nederland en met de v. v.n, die streefden naar een organisatie op protestantsch-christelijken grondslag 3). Teneinde tot concentratie te komen werd voorgesteld, dat de R. K. c. v.n een speciale afdeeling van den N. C. B. zouden vormen. Doch de R. K. bond (zie bl. 169) eischte, dat de N. C. B. Zou erkennen, dat de R. K. v. v.n bij den R. K. Bond behoorden, dat hij geen nieuw opgerichte R. K. c. v.n zou bewegen tot toetreden, ja zelfs geen rechtstreeksche propaganda daaronder zou maken. De N. C. B. als neutraal lichaam wees die eischen van de hand, doch door dit standpunt van den R. K. bond was tevens de kans op een federatie verkeken. Wel gaf de N. C. B. aan vertegenwoordigers van dezen bond toegang tot zijn A. V. en congressen, doch omgekeerd was dit niet het geval. Vooral niet toen de A. V. te Maastricht aan de R. K. v. v.n verbood lid te zijn van den N. C. B. De Bond van Arbeiderscoöperaties had het lidmaatschap van den N. C. B. voor zijn deelgenooten nooit gewenscht gevonden, doch was nimmer zoo ver gegaan het te verbieden door een besluit van de A. V. en daarmede de verdeeldheid officieel te maken. Ondanks dit alles wendde echter meer dan één R. K. cv. bij oprichting zich om advies tot den N. C. B., die in tegenstelling met den R. K. bond, zijn sporen op dit gebied verdiend had. *) In 1921 werd deze ontbonden. De latere „Kringen" maakten de bestuurdersbonden vrijwel overbodig. (Zie bl. 83). l) De H. B. C. V. Uitg. N. C. B. 1916; De Coöperator 15 Nov. 1915. *) Jaarverslag N. C. B. 1916, bl. 49. — 7* — Met de protestantsch-christelijke c. v.n hadden de onderhandelingen geen gunstiger verloop, hoewel in het orgaan Patrimonium geconstateerd werd, dat tegen aansluiting bij den N. C. B. en de H. K. geenerlei bezwaar bestond. Een band tusschen de verschillende bonden werd in 1917 gelegd door het „Centraal Coöperatie Comité" x). Aanleiding tot de oprichting daarvan was het besluit van den Bond van Drukkerspatroons om als lid niet toe te laten coöperatieve drukkerijen, die eenige winstuitkeering aan de leden gaven. De Bond van Arbeiderscoöperaties was bevreesd, dat misschien ook andere organisaties een dergelijk besluit zouden nemen, waardoor de coöperatie geïsoleerd zou worden. Waar in het drukkersbedrijf de organisatie zeer krachtig was, de belangen der werknemers vastgekoppeld werden aan die der werkgevers, terwijl leveringscontracten waren gesloten met de organisaties van fabrikanten van voor de drukkerij benoodigde machines, papier enz., zou uitsluiting door den Drukkersbond de uitoefening van het bedrijf zoo goed als onmogelijk maken. Op initiatief van den Bond van Arbeiderscoöperaties werd het C.CC. gesticht door de H. K., den N. C. B. en den Arbeidersbond; later trad ook de R. K. bond toe. Met medewerking der leden van den Typografenbond, die tegen den wil van hun bestuur zich met groote meerderheid van stemmen tegen het besluit uitspraken, gelukte het tenslotte na langdurige onderhandelingen aan het Comité, het besluit door den Drukkerspatroonsbond te doen intrekken. Het C. C. C. bracht nu zijn taak op ander terrein over, doordat de bonden het opdroegen voor de levensmiddelen-voorziening te doen, wat gewenscht geacht kon worden, vooral omdat de Minister van Landbouw de bonden nog steeds niet wilde erkennen, gezien de verschillende stroomingen in de coöperatieve beweging. Het C. C. C. wendde zich vele malen tot de regeering tegen maatregelen, die aan de coöperaties extra-moeilijkheden in den weg wilden leggen, in het bijzonder tegen het bevriezingssysteem, waarover het zich ook met de verschillende Kamerfracties in verbinding stelde. Als openlijk protest tegen dit systeem werd 27 Maart 1918 te Utrecht het „Coöperatief Noodcongres" belegd, vertegen- l) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1917, bl. 31 en bijlage II; Idem 1918, bl. 43vg.; JaarverslagN.C. B. 1918. bl. 9 en bijlage I, benevens eenige door het C. C. C. uitgegeven brochures en pamfletten. — 73 — woordigende ruim 200.000 georganiseerde verbruikers en hunne gezinnen. Een resolutie werd aangenomen om te. protesteeren tegen het bevriezingssysteeim in plaats daarvan zouden algemeen klantenlijsten moeten worden ingevoerd, terwijl de regeering in meerdere mate de medewerking van de cv." zou dienen te aanvaarden. Het gevolg was de circulaire *), die de Minister van Landbouw vlak voor zijn aftreden aan de gemeentebesturen zond, waarin hij hun medewerking vroeg om te zorgen, dat aan georganiseerde verbruikers de gelegenheid niet zou worden onthouden om hun waren te betrekken door hun organisatie. Het betrof een technische wijziging van het distributiesysteem en in deze circulaire werd voor het eerst officieel onderscheid gemaakt tusschen georganiseerde en niet-georganiseerde verbruikers. De N. CB. en de Bond van Arbeiderscoöperaties hadden de voordeelen van samenwerking duidelijk ingezien en ondervonden. Bovendien had de laatstgenoemde zijn statuten gewijzigd in dien zin, dat voor aansluiting bij den bond niet langer geëischt werd, dat een deel der netto-overschotten van de deelgenooten aan de arbeidersbeweging werd uitgekeerd. Daardoor was het groote beletsel voor samenwerking met den N. C. B. vervallen. De N. C. B. stelde aan den Bond van Arbeiderscoöperaties voor samen te werken inzake de coöperatieve cursussen, hetgeen aanvaard werd. De gedachte aan een fusie won meer en meer veld, totdat het bestuur van den Arbeidersbond in Nov. 1919 voorstellen dienaangaande bij den bondsraad van den N.C.B. indiende2). Aangedrongen werd op politieke en godsdienstige neutraliteit, terwijl tevens alleen verbruikscoöperaties deelgenoot zouden kunnen zijn. Den 3isten Maart 1920 werden de concept-statuten behandeld in de ledenvergaderingen der beide bonden en den volgenden dag had de constitueerende vergadering plaats van den Centralen Bond van Nederlandsche Verbruikscoöperaties *). De verdeeldheid, die gedurende veertig jaar zooveel stof had opgeworpen, behoorde tot het verleden. De voornaamste krachten waren niet langer versnipperd, bijna algemeen werd de fusie toegejuicht. Een uitzondering vormden de rechtsche partijen, die nog de socialistische antecedenten *) D.d. 39 Juli 1918. *) Jaarverslag Centr. Bond v. Ned. Verbr. Coöp. 1 April—31 Dec. 1920, bl. 5. •) Statuten goedgek. bij K. B. van 5 Juli 1920. No. 101 St. Ct. No. 170. — 74 — van den Arbeidersbond niet konden vergeten. De R. K. bond wilde dan ook van geen toenadering weten, zelfs grepen vele R. K. c. v.n deze gelegenheid aan om uit den N. C. B. te treden. De sterkte van den nieuwen bond was geringer dan die van de beide oude lichamen tezamen, doordat thans alleen verbruikscoöperaties als lid konden worden ingeschreven (art. 5 nieuwe statuten). Dientengevolge moesten 32 c. v.n tellende 5.188 leden, omdat zij niet het karakter van verbruikscoöperaties droegen, voor den N. C. B. bedanken1). Deze trad toe met 150 c.v.n met tezamen 140454 leden *). Tevens wilden eenige deelgenooten toetreding tot het nieuwe instituut nog nader overwegen. Van de bij den Bond van Arbeiderscoöperaties aangesloten 51 vereenigingen (Zie bl. 162) traden er 50 toe met 51.1x9 leden, één verzocht bedenktijd. Op 1 April 1920 waren dus 155 v. v.n met 191.573 leden bij den Centralen Bond aangesloten s). § 6. De Coöperatieve Congressen. Alvorens de lotgevallen van den nieuwen bond nader te belichten, moet thans eerst nog een feit naar voren gebracht worden, dat een eenigszins zelfstandig karakter had, namelijk het houden van Coöperatieve Congressen. Na de coöperatieve congressen, waarvan in het eerste hoofdstuk sprake was, moest het tot 1897 duren, alvorens hier te lande wederom een dergelijke bijeenkomst werd gehouden. In dat jaar *) Ook de Algemeene Ned. Zuivelbond (F. N. Z.), die met ingang van 1 Jan. 1916 als Ud was toegetreden en 7 provinciale zuivelbonden omvatte met totaal 465 aangesloten fabrieken toenmaals, moest nu uittreden. s) Tenvervolge van de op bl. 63 en 66 gegeven cijfers van den N. C. B. volgen hieronder de gegevens, per 1 Jan. van elk jaar, voor de periode van 1914 tot de fusie, als beeld van de ontwikkeling in dien tijd ondanks de crisismaatregelen. 1915 140 deelgenooten: 82.053 leden. 1916 154 ,, 104.092 „ 1917 162 | 133.144 •• 1918 168 » 141.062 „ 1919 168 „ 154.116 ., 1930 161 ,, 153.248 „ ») Jaarverslag Centr. Bond. van Ned. Verbr. Coöp. 1 April—31 Dec. 1930, bl. 13. — 75 — kwam te Delft het Derde Internationaal Congres bijeen, mtgeschreiren door den Internationalen Coöperatieven Bond. Dit feit had voor de Nederlandsche coöperatieve beweging groote beteetêhis. In de eerste plaats gaf het den N. C. B. aanleiding tot het organiseeren van zijn Eerste Nationaal Coöperatief Congres in 1898, dat door andere gevolgd zou worden, maar bovendien kwamen op dat Internationale Congres de Nederlandsche coöperatorën in contact met vertegenwoordigers van landen, waar de coöperatie reeds een veel hooger peil van ontwikkeling had bereikt, hetgeen vanzelf een sterken invloed ten goede op de Nederlandsche beweging moest uitoefenen. Hayem zegt dan ook van dit congres: „Le congrès de 1'Alliance Coopérative Internationale 1897 a Delft, marqué une date importante dans lTustoire du mouvement coopératif en Hollande, Au lendemain de ce congrès, des réunions du même genre eurent beu de toüs cötés dans les Pays Bas et une active propagande commen?a.x)" Het Internationale Congres werd te Delft gehouden van 14 tot 17 September onder presidium van J. C. van Marken *) en gedeeltelijk van Prof. Treub. In een openingsrede getiteld: „Van de Coöperatie en de Arbeidersklasse" zette van Marken uiteen hoe de Nederlandsche arbeiders in den aanvang onverechillig waren gebleven voor de coöperatie, daar zij nog steeds niet inzagen welk een economische en sociaal-opvoedende kracht de cv. kon uitoefenen. De arbeiders hadden zelden het initiatief genomen, meestal waren het meer ontwikkelde en beter gesitueerde mannen geweest, die hen hadden vereenigd om een c. w. v. op te richten. LangT.a.p. bl. 345. ") Directeur van de Ned. Gist- en Spiritusfabriek te Delft, waar een bijzonder winstdeelingssysteem was ingevoerd. (Dr. J. C. Eringaardt. Hollandische Musterstatten. 1896). Van Marken was tevens de oprichter van de N. V. Gemeenschappelijk Eigendom, die ten doel had het bouwen en verhuren van woningen enz. en het vervaardigen van en den kleinhandel in artikelen van dagelijksche levensbehoefte, speciaal ten behoeve der leden van het personeel der Ned. Gist- en Spiritusfabriek. Het geheel was op coöperatieve leest geschoeid. Van Marken verschafte voor den bouw van het Agnetapark de noodige fondsen; door aflossing ging het geheel over aan de N. V. en zoodoende werd het gemeenschappelijk eigendom van het daarwonend personeel. De netto-winst kwam geheel ten goede aan de huurders der woningen en de koopers in den winkel (J. C. van Marken Jr. Het Agnetapark en de N. V. Gemeenschappelijk Eigendom. 1884). -76- zamerhand had het arbeiderselement zich dan evenwel wederom teruggetrokken, terwijl de gedunde gelederen zich meer en meer uit de burgerklasse, vooral uit de ambtenaarswereld, aanvulden. De vereenigingen, die uitsluitend door arbeiders, zonder-%teun van buiten werden opgericht, waren meestentijds door inwendige twisten en onderlingen naijver of door gebrekkige administratie en contróle teniet gegaan. En tenslotte had de zoo onontbeerlijke medewerking der vrouwen ontbroken. De spreker wees er op, dat Eigen Hulp geslaagd was, doch de arbeidersklasse was daaraan vreemd gebleven. Hij was ervan overtuigd, dat „na het zoeken en tasten van de 19e eeuw de 20e eeuw zou kunnen getuigen van de uitbreiding der coöperatie in al de grootheid har er beginselen en al de weldaden harer toepassing." Voor het uitgebreide programma van werkzaamheden, dat het congres zich gesteld had en dat vier vraagpunten, drie algemeene en één speciaal onderwerp, benevens mededeelingen over de coöperatieve beweging in de verschillende landen omvatte, hadden vooraanstaande coöperatoren van verschillende nationaliteiten op zich genomen een inleiding te geven. Van Nederlandsche zijde leverden Mansholt, Bielemans, Michiels van Kessenich, Boudewijnse, Goedhart, Tjeenk Willink, Elias en Slotemaker een verhandeling over een of meer der te behandelen kwesties1). De invloed van het congres te Delft liet zich weldra bemerken door een opleving onder de arbeiderscoöperaties. De N. C.B. moedigde de beweging aan met brochures en pamfletten, terwijl Prof. Treub en Mr. Slotemaker voor de propaganda met het woord zorgden2). Het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen te Amsterdam, opgericht op initiatief van Mr. Eringaardt in 1898 en waarvan Prof. Treub een der leiders was, stelde 4 commissies van deskundigen in: voor arbeidersvereenigingen, voor bedrijf en statuten van verschillende ondernemingen, voor coöperatie en voor steunfondsen. In 1900 werd daaraan een vijfde toegevoegd voor arbeiderswoningen. De arbeiders, die geen adviezen van den N.C.B. wenschten, wendden zich tot dit bureau. In 1923 werd het wegens gebrek aan middelen opgeheven, daar het Rijk geen subsidie meer -) 3e Congrès de 1'Alliance Intern. Delft 1897, Rapports, benevens: Idem. Compte rendu avec suppléments des rapports. a) Jaarverslagen N. C. B. 1895/96,1897/98 en 1898/99. — 77 — wenschtc te verkenen. Dit bureau, dat groote beteekenis voor de coöperatieve beweging heeft gehad, werd o.a. gesubsidieerd door het Nut, den Boerenbond en Handwerkers Vriendenkring1). Op initiatief van zijnen voorzitter Goedhart ging de N.C.B. plannen maken tot de bijeenroeping van een nationaal coöperatief congres. Waar volgens de statuten alleen afgevaardigden van deelgenooten toegang tot de A.V. hadden en men het congres daarmede wilde verbinden, werd besloten, dat de bondsraad, die tevens het bestuur vormde van de Nederlandsche afdeeling van den Internationalen Coöperatieven Bond, als zoodanig op den tweeden dag der A. V. een congres zou beleggen. Prof. Treub, adviseur van den N. C. B., nam op zich een praeadvies uit te brengen. Het Eerste Nationale Coöperatief Congres kwam 25 September 1898 te 's-Gravenhage bijeen onder presidium van Goedhart. In zijn openingsrede wees deze erop, dat „het Internationale Coöperatief Congres ten vorige jare te Delft gehouden, dermate gunstig gewerkt (had) op de denkbeelden hier te lande ten aanzien der coöperatie bestaande, dat de bondsraad van den N. C. B. meende, Zij het op zeer bescheiden wijze, op den daar ingeslagen weg te moeten voortgaan en door gepaste propaganda-middelen het volk voor te lichten omtrent doel en strekking der coöperatie. En als inleiding tot die propaganda (ware) het gewenscht eerst de basis te onderzoeken, waarop de coöperatie staat" *). Dit laatste geschiedde in het praeadvies van Prof. Treub. Daarin werd de ontwikkeling nagegaan van de organisatie-vormen in de maatschappij, waarbij de schrijver tot de conclusie kwam, dat de coöperatie een product is van de maatschappelijke ontwikkeling en wel een der vormen, waaronder de reactie tegen het individualisme zich uitte *). Hij wees erop hoe naast een ethische beteekenis, aan de coöperatie moest worden toegekend de taak van het vormen van kapitaal voor hen, die dat ontberen. Hieraan zou nog toe te voegen zijn, dat het de l) Hayem t^.p. bLasi en 254 en de Jaarverslagen van het Bureau. Volledigheidshalve zij bier nog vermeld de Société d'études sociales et politiques (opgericht 1890) onder directie van Mr. T. M. C. Asser, die op het programma voor haar 5de sectie de coöperatie opnam. (Jaarb. N. C. B. 1893). •) Verslag Eerste Nat. Coöp. Congres 1898, bl. 3. *) Prof. Mr. M. W. F. Treub. Over den economischen invloed van de toepassing der coöperatie. 2e druk 1904, bl. 10. -78- eenige levensvatbare vorm is gebleken, waarin de consumenten als zoodanig zich kunnen organiseeren. Het Tweede Coöperatief Congres werd door den N. C. B. gehouden op 24 September 1899 eveneens te 's-Gravenhage en ónder denzelfden voorzitter. In aansluiting aan het behandelde op het eerste congres had Mr. Boudewijnse een praeadvies geschreven over: „Welke zijn de beginselen, die aan de toepassing der coöperatieve denkbeelden ten grondslag behooren gelegd te worden?" Het was een beschrijving van de Rochdale-beginselen; bovendien werd erin de nadruk gelegd op politieke en godsdienstige neutraliteit van de coöperatie, terwijl geen staatshulp moest worden verleend. Hij noemde naast de verbruikscoöperatie de productieve coöperatie van arbeiders als een middel tot kapitaalvorming1), hoewel de laatste m. i. een geringe rol speelt en slechts somtijds mogelijk is als een v. v* een geregeld afzetgebied waarborgt en ook dan nog vaak mislukt. De eisch van politieke neutraliteit gaf aanleiding tot een debat, waarbij Prof. Treub scherp partij koos tegen de coöperaties, waarvan een deel der winst voor politieke doeleinden werd besteed. Door gebrek aan sprekers en gelden kon in de beide volgende jaren de reeks congressen niet vervolgd worden8), doch in 1902 kwam men weer bijeen te 's-Gravenhage onder Dr. Rutgers, voorzitter van den N. C. B. In een rede „Wat ons ontbreekt" zette G. J. D. C. Goedhart uiteen, dat wilde de coöperatieve beweging krachtig zijn, aansluiting van de verschillende c. v.n bij één centraal lichaam een eerste vereischte was. Hij wees daarbij als voorbeeld op Engeland en Denemarken en spoorde krachtig tot navolging aan *). Daarna duurde het tot 1915 alvorens de A. V. van den N. C. B. het besluit nam om de coöperatieve congressen, die vroeger zoo groote belangstelling hadden ontmoet, regelmatig te hervatten en voor zoover dit mogelijk zou zijn, jaarlijks aan de A. V. te ver- *) Wibaut o. a. kwam hiertegen in oppositie. Hij beschouwde productiecoöperatie als „zuiver kapitalistisch". Verslag 2e Nat. Coöp. Congres 1899, bl. 7. a) Jaarverslag N. C. B. 1900/01. *) Verslag 3e Nat. Coöp. Congres. Voor dit congres had N. R. Kuperus een praeadvies geleverd over zuivel-coöperatie. De bespreking daarvan ligt buiten mijn bestek. — 79 — binden1). Wat de keuze van onderwerpen en prae-adviseurs aangaat, is de bondsraad voor dat congres niet gelukkig geweest. Over „De neutraliteit in de coöperatieve beweging" schreef J. J. Muijlwijk, een sociaal-democraat, een pro, Dr. A. Sloos, van dezelfde politieke richting, een contra, terwijl de laatste onder neutrale coöperaties alleen niet-socialistische begreep, zoodat hij feitelijk niet tegen de neutraliteit, doch speciaal vóór de sociaaldemocratische c.v.n argumenteerde. Het gevolg was dan ook een debat zonder breede basis, sterk politiek getint, waarbij de coöperatie op den achtergrond bleef 2). Misschien is dit ook de reden geweest, waarom voor het volgend congres in 1917 geen geschreven referaat tevoren van de beide inleiders werd verlangd. Als onderwerp was gekozen : „Wat heeft de oorlogscrisis ons, coöperatoren, geleerd?" met als sprekers G. P. Riemens en F. M. Wibaut, wethouder van Amsterdam tevens oud-lid van den bondsraad. Op het in 1918 te Rotterdam gehouden coöperatief congres, het derde in de nieuwe reeks dus, drong de voorzitter Goedhart in een inleiding „De toekomst der coöperatieve beweging in Nederland" aan op meerdere samenwerking tusschen verbruiks- en landbouwcoöperatie welke hier te lande steeds veel te wenschen had overgelaten. Het volgend congres had plaats te Nijmegen in Juni 1919 dus juist voor de instelling van de Staatscommissie tot herziening van de wet op de c. v.n. (Zie bl. 203). Het onderwerp, waarvoor Prof. I. B. Cohen een praeadvies had samengesteld, luidde: „Welke wijzigingen in de Coöperatiewet van 1876 zijn gewenscht, welke noodzakelijk ?", terwijl Th. Briedé een mondelinge uiteenzetting gaf, voornamelijk over de practische bezwaren tegen de wet. Een verslag van het congres werd aan de Staatscommissie gezonden toen deze was geïnstalleerd. Op het congres werden reeds vele opmerkingen gemaakt4), die later in het ontwerp-wet der commissie zijn terug te vinden, zooals de wensche- *) Jaarverslag N. C. B. 1916, bl. 68. *) Verslag Nat. Coöp. Congres 1916. Zie ook K. P. W. Besuijen. De Partij en de Verbruikskoöperatie 1916, bl. 15 vg. ') Verslag Nat. Coöp. Congres 1918, bl. 21. 4) Verslag Nat. Coöp. Congres 1919. — 8o — lijkheid van het hdmaatschap van de gehuwde vrouw en het instellen van een soepeler lichaam dan de A. V. Dit congres, waar door mannen uit de practijk der coöperatie het woord werd gevoerd, is gebleken een voor de commissie bij haren arbeid later niet versmaad richtsnoer te zijn geweest. Het is moeilijk tastbare resultaten aan te geven van den invloed, dien deze congressen hebben gehad op den omvang der coöperatieve beweging in Nederland. Een weerspiegeling zou men kunnen vinden in drie categorieën cijfers, namelijk van ie. het aantal deelgenooten van den coöperatieven bond. ae. het aantal deelgenooten en den omzet van de H. K. 3e. den omzet per lid van een aantal v. v.n en het gemiddeld aantal leden per vereeniging. Voor de onder sub 1 genoemde cijfers mag verwezen worden naar bl. 63, 66 en 74, voor sub 2 naar bl. 95, 96 en 99 (de omzet in 1899 bedroeg bijna het dubbele van die in 1897 en overschreed het millioen), terwijl de andere cijfers op bl. 81 volgen *). Uit deze cijfers blijkt, dat de congressen aan het einde van de vorige eeuw gehouden in vergelijking met de latere den meesten invloed ten goede op de beweging hebben gehad. Dit moet voor een groot deel toegeschreven worden aan de onbewuste kracht van het nieuwe (de congressen van de zeventiger jaren waren reeds in het vergeetboek geraakt), vooral waar de reeks geopend werd door het internationale congres te Delft, dat de aandacht en de belangstelling had van alle kringen in den lande. Het jaar 1903 toont weder hoogere cijfers dan de voorgaande; de invloed van het congres 190a is evenwel al niet meer boven den normalen groei der beweging te bemerken, zooals dat in de laatste der negentiger jaren het geval was. Hetzelfde kan gezegd worden van de congressen na 1916. De beteekenis van die laatste congressen moet dan ook voornamelijk gezocht worden in de versterking van de coöperatieve gevoelens in de beweging zelve, in tegenstelling met de eerste congressen, die allereerst ten doel hadden, de coöperatieve beginselen te brengen onder degenen, aan wie zij nog vreemd waren. l) Statistische gegevens N. C. B. ta.p. Staat A. _ 81 — Bekende Gemidd. ^ Jaren Bekende O-Jdd. ^a^tad' 1891 23 211 503 1904 39 ? 666 1892 25 215 499 !9°5 59 ? 7» 1893 23 206 5" 1906 76 ? °10 1894 24 204 532 1907 75 181 634 1895 24 203 547 1908 78 171 631 1896 29 143 9io 1909 83 175 064 1897 30 183 629 1910 97 17° 67° 1898 29 186 635 19" 122 169 714 1899 24 192 686 1912 130 175 724 1900 32 146 1.051 1913 r35 168 I 8°4 1901 39 19° 634 1902 25 172 734 Latere gegevens ontbreken. 1903 25 195 821 § 7. De Centrale Bond. Na het tot stand komen van den Centralen Bond van Nederlandsche Verbruikscoöperaties, ging deze er toe over pogingen te doen om ook plaatselijke fusies te bewerkstelligen tusschen c.v.n. De te Amsterdam ingestelde Coöperatieve Raad, (zie bl. 71) had reeds eerder een commissie benoemd, teneinde te komen tot één algemeene verbruikscoöperatie, waaraan de bestaande vereenigingen haar bedrijf zouden overdoen voorzoover de commercieele organisatie betreft, verder zou elk naar eigen beginselen kunnen blijven bestaan. De bedoeling was eerst de plaatselijke cv.* te vereenigen om de corporatie daarna ook buiten Amsterdam uit te breiden ). Vijf groote c.v.n van'verschillende richting hadden zich oorspronkelijk vóór dit denkbeeld verklaard, doch op de vergadering van 30 October 1920 bleek, dat de verbruikscoöperatie der R. K. vakvereenigingen zich terugtrok, de andere namen een gereserveerde ij Dezecv.». stuurden de vragenlijsten voor de statistiek aan den N. C. B. ingevuld terug. _ _ _ . *) Nieuwe Courant 30 Nov. 1919. Zie ook Maandschr. Centr. Bur. v. a. Statistiek 30 Augustus 1924, bl. 899. 6 Otten. — 82 — houding aan, zoodat de Dageraad zich toen ook tegen de fusie, practisch uitsluitend met Patrimonium, verklaarde *). Op dezelfde wijze trachtte de Hilversumsche c. v. „Ons Belang" de c. v.n in het Gooi tot één lichaam te vereenigen 2), terwijl in het derde kwartaal van 1920 een fusie tot stand kwam tusschen 6 Zaansche coöperaties tot een „Coöperatieve verbruiks- en productievereeniging voor de Zaanstreek", met een ledental van pijn. 5000 en een jaarlijkschen omzet van ruim een millioen gulden 8). Door den Centralen Bond werden pogingen tot fusie aangewend te Arnhem, Culemborg, Haarlem, Leerdam, Middelburg, Rotterdam, 's-Gravenhage en Vlissingen. In vele plaatsen hadden de voorloopige besprekingen een gunstig verloop, totdat dan op het beslissend oogenblik een of meer vereenigingen zich terugtrokken, waardoor de uitvoering onmogelijk werd. Alleen te Almelo en te Leerdam sloten de plaatselijke vereenigingen zich aaneen4). De precaire toestand, waarin de Amsterdamsche arbeiderscoöperatie „De Dageraad" verkeerde, gaf den Centralen Bond en de H. K. aanleiding op fusie aan te dringen met de c. v. „Vooruit", die anders eveneens zou moeten liquideeren. De samensmelting werd voltrokken door de vorming van een neutrale c. v. „Samenwerking". Te Rotterdam werd de Rotterdamsche C. V. V. (opgericht in 1874, zie bl. 41) met 1819 leden opgenomen in „De Vooruitgang". Eveneens trachtte men te 's-Gravenhage „De Hoop" en „De Vomarding" te doen samengaan. Een fusiecommissie formuleerde de grondslagen voor de nieuwe cv., doch de onderhandelingen moesten tenslotte afspringen, omdat „De Hoop" zich met kon vereenigen met de leiding, die voor de gefusionneerde coöperatie was geprojecteerd 8). Het mislukken van de meeste dezer fusieplannen is zeker te betreuren, daar de verschillende c.v.n thans voortgaan met elkaar te concurreeren tot schade van zich zelve en van de coöperatieve *) Alg. Hbd. 3 Nov. 1930. In den laatsten tijd evenwel is de gedachte aan een federatie te Amsterdam weer levendig geworden en naar het zich laat aanzien zal men thans beter resultaat bereiken. *) Maandschrift Centr. Bur. v. d. Statistiek 30 Apr. 1930, bl. 501. ") Maandschr. Centr. Bur. v. d. Stat. 30 Oct. 1930, bl. 1369. *) Jaarverslag Centrale Bond 1920, bl. 23. «) Jaarverslag Centr. Bond 1931, bl. 8 en 23. — »3 — beweging in het algemeen. Het is toe te schrijven aan een misplaatste drang naar zelfstandigheid van de leiders dier c. v.n, welke ook een beletsel vormt voor een nauwe relatie met de H. K.*) De Centrale Bond wenschte de band met de deelgenooten, die over het geheele land verspreid zijn, te versterken en koos daarvoor den vorm van decentralisatie, die evenwel geen groot succes heeft opgeleverd. De oplossing werd gezocht in de vorming van Coöperatieve Kringen. Deze zouden een subsidie van den bond genieten en een eigen bestuur krijgen, dat niet alleen tot taak had de propaganda in zijn district te voeren, doch ook de c.v.n met raad en daad zou moeten bijstaan. De kringen zouden den schakel vormen tusschen de deelgenooten en den Centralen Bond2). Het eerst (10 Dec 1920) werd een kring in de provincie Groningen opgericht3), daarna volgden Heerenveen (in Jan. 1923 met Groningen vereenigd), Arnhem, Utrecht (in Jan. 1923 door gebrek aan belangstelling opgeheven), Rotterdam (incl. den Haag), Amsterdam en Zutfen (beide laatsten in 1922 opgeheven). In Twente, dat een krachtige coöperatieve bestuurdersbond had, kon, omdat nog niet alle c.v.n deel van den Centralen Bonduitmaakten, gedurende 1922 nog geen kring worden opgericht. Dit was bier ook niet van zooveel belang, omdat deze bestuurdersbond in nauwe relatie met den Centralen Bond stond4). Een andere band tusschen den Centralen Bond en de deelgenooten wordt gevormd door het orgaan. Behalve een Jaarboekje*) gaf de N. C. B. sinds 1902 uit het „Maandblad voor de Coöperatie", *) Het is dezelfde geest, welke volgens Prof. Meyers (Landbouwcoöperatie in Nederland 1907, bl. 37) de boeren in het Z. des lands huiverig maakt van concentratie in het coöperatief zuivelbedrijf. Als tegenstelling van deze opvatting der Ned. v.v.n., mag gewezen worden op Frankrijk en speciaal op Parijs. *) Er zij op gewezen, dat de taak der kringen vrijwel dezelfde is als die der op bl. 70 genoemde bestuurdersbonden met dit verschil, dat de bestuurdersbonden een onafhankelijk, absoluut locaal karakter droegen zonder hooger verband. De kringen daarentegen waren organen van den Centralen Bond en alleen toegankelijk voor deelgenooten. *) Het Coöp. Nieuws 1930 No. 16. *) Volgens de jaarverslagen van de drie nog bestaande Kringen, als bijlage toegevoegd aan het jaarverslag over 1923 van den Centralen Bond, omvatte de Kring te Arnhem 11, die te Groningen 21 en die te Rotterdam 29 c. vn. *) Daar de behoefte hieraan niet meer bleek, zal dat over 1922 voorloopig het laatste zijn. -84- dat aan het einde van den tienden jaargang werd omgezet in een veertiendaagsch blad „De Coöperator", welke naam in 1920 bij de fusie gewijzigd werd in „Het Coöperatieve Nieuws", waarin tevens het orgaan van den Bond van Arbeiderscoöperaties „De Coöperatiegids" werd opgelost. Door den Centralen Bond werd er bij de deelgenooten op aangedrongen collectieve abonnementen tegen verminderden prijs voor hun leden te nemen, waartoe speciaal werd aangewezen het nummer, dat op den eersten der maand verscheen, hetwelk daartoe een meer populairen inhoud kreeg. Dit had een gunstig resultaat1) en met ingang van 1 Jan. 1923 werd in plaats van de ledenuitgave van het Nieuws een nieuw maandblad „De Verbruiker" uitgegeven, hetwelk begon met een oplage van 70.000 exemplaren en 77 collectieve abonnementen. Het veertiendaagsche „Coöperatieve Nieuws" (oplaag ± 1700 ex.) werd weer geheel meer speciaal voor de besturen van c. v.n bestemd. Ook aan het Adviesbureau, hetgeen de N. C.B. in 1916 had ingesteld en dat aan de deelgenooten tegen een laag vast tarief adviezen geeft in juridische en technische aangelegenheden, kon door de centralisatie meer aandacht worden besteed. Nauwere samenwerking werd gezocht met de afdeeling „Adviezen" van de H. K.s). In 1921 werd overeengekomen, dat de balanscontróle en daarmede direct verband houdende werkzaamheden door de H. K., wier afdeeling omgedoopt werd in „Accountancy", verricht zouden worden evenals het bijhouden der adniinistratie van kleine cvn., die daartoe zelf niet in staat waren, voorzoover deze tenminste niet reeds door den bond werden gevoerd. De samenwerking in dezen tusschen bond en H. K. is evenwel op niets uitgeloopen. Waar nagenoeg alle kleinere c. v.n bij den bond zijn aangesloten, ware het nusschien meest gewenscht deze taak geheel aan den bond te geven, welke centralisatie aanzienlijke besparingen zou kunnen medebrengen. *) Op 1 Jan. 1931 telde het Nieuws 1569 betalende abonné's. Het nummer van 1 Aug. 1931 had reeds een oplaag bereikt van 30.862 ex. dat van 1 Jan. 1922 van 60.497. a) Het Coöp. Nieuws 1920 No. 13 ; Jaarverslag Centr. Bond 1931, bl. 26. - 85 - § 8. De Coöperatie-bank. De gedachte aan een eigen bankinstelling, die uitsluitend door en voor de c. v.n zou bestaan en die het in de beweging aanwezige kapitaal daaraan zou binden en nieuw kapitaal moest pogen toe te voegen; deze gedachte dateert reeds van 1901. In dat jaar toch ging de Commissie voor de Raadgevende Kamer van den N. C. B. onderzoeken de wijze, waarop aan den wensch van de A. V. om een bank op te richten ten behoeve der c. v.n kon worden voldaan. Men wendde zich tot Mr. Pierson en in overleg met dezen werd een circulaire aan de deelgenooten gezonden, waarin enkele vragen werden gesteld betreffende de behoefte aan een bank en het gebruik, dat er eventueel van gemaakt zou worden. De ontvangen bescheiden werden aan Mr. Pierson ter hand gesteld, die d.d. 8 Mei 1902 aan den bond schreef, dat Z4. de interesse te gering was en er geen dringende behoefte aan een bank bestond, reden waarom hij adviseerde deze niet op te richten1). In 1910 stelde de bond een Commissie voor een Coöperatiebank in, die het volgend jaar rapport uitbracht en van meening was, dat een zuivere coöperatie-bank geen kans van slagen had. Voorgesteld werd de oprichting van een bank met coöperatieve strekking, de „Algemeene Coöperatie-bank voor Moederland en Koloniën" *), zijnde een gewone bankinstelling, waarover alle c. v.n hare finantieele transacties^ zouden kunnen doen loopen, doch die daarnaast ook zaken zou doen met met-coöperatieve lichamen. De groote Rotterdamsche coöperatieve bouwvereeniging „Gemeenschappelijk Eigendom" verlangde evenwel vast te houden aan een zuivere coöperatie-bank. Toen dit werd overgenomen door de andere deelgenooten, restte den bondsraad niets anders dan opnieuw een commissie te benoemen om de mogelijkheid van een dergelijk instituut te onderzoeken3). Aan de deelgenooten werden ditmaal weer een aantal vragen voorgelegd*), doch daar de ant- -) Jaarverslag N. C. B. 1901/03. *) Maandblad voor de Coöp. 1 Mei 1913; Rapport der Bankcommissie Maart 1913; Circul. van den N. C. B. aan de deelgenooten (Mei 1912) teneinde adhaesie te verkrijgen voor het rapport. s) Jaarverslag N. C. B. 1912/13. *) De Coöperator 15 en 30 April 1913. — 86 — woorden niet of zeer onvolledig inkwamen, vond de commissie daarin geen enkel steunpunt, zoodat zij tenslotte het plan niet uitvoerbaar verklaarde. In afwachting van gunstiger verhoudingen zou als overgangstoestand een bankafdeeling aan de H. K. kunnen worden toegevoegd, zooals dat ook in Engeland aanvankelijk had plaats gevonden. Gelukkig voor de verbruikscoöperatieve beweging hier te lande is men daartoe nooit overgegaan, anders ware men zeker niet ontkomen aan de als daaraan verbonden gevaren, welke Ernest Poisson vermeldt De H. K. heeft zich bij de pogingen tot oprichting eener bank echter steeds onzijdig moeten houden terwille van haar bestaande bankrelaties. Ook bij het hernieuwd streven naar een coöperatiebank in 1921 en 1922 beperkte de H. K. zich op grond van commercieele overwegingen tot het benoemen van een commissie van vier personen, die echter van geen beteekenis is geweest. De Internationale Coöperatieve Bond had aangedrongen in de landen, waar dit tot heden nog niet geschiedde, een coöperatie-bank op te richten, die dan te zijner tijd zou kunnen toetreden tot een Internationale Coöperatieve Bank, die in studie genomen was2). Bovendien ondervonden de v. v.n hier te lande gedurende 1922 den nadeeligen invloed van het feit, dat de banken de credieten beperkten, want ook aan menige c. v. werden de credieten opgezegd. Al was de H. K. van meening „dat gezien de finantieele positie van de Verbruikscoöperaties en de H. K. op dit oogenblik van de oprichting thans practisch geen sprake kon zijn", *) toch was het moment gekomen, dat noodgedwongen maatregelen moesten genomen worden. Zoo ooit dan bleek nu het gemis aan een eigen bankinstelling scherp gevoeld te worden. Het bondsbestuur benoemde 27 Mei 1922 een commissie van twee leden uit zijn midden, teneinde de plannen voor een eigen bankbedrijf te formuleeren, waarbij D. Keesing op verzoek als *) La République Coopérative. 1920, bl. 231 vg. *) Internat. Co-op. Bulletin 1922 Nos. 5 en 6: Intern. Co-op. Banking- The Conference at Milan, bl. 117. Zie ook Intern. Meetings at Brussels t. a.p. No. a, bl. 29 vg. en het artikel van Prof. Totomianz in het Aprilnummer en Alg. Hbd. 27 Maart 1924. ') Jaarverslag Centr. Bond 1922, bl. 28. — 67 — adviseur optrad. Uit het rapport van deze commissie *) blijkt, dat zij voor wat de organisatie betreft vooral het oog gewend heeft naar de Banque des Coopératives de France en de Boerenleenbanken, welke beide als voorbeelden dienden2). De bank zal de spaargelden van de verbruikers tot zich trekken, waardoor tevens de „spaarfondsen" van vele c.v.n zullen worden uitgeschakeld. De gelden van deze spaarfondsen worden meestal door de c. v.n zonder eenige garantie voor de spaarders in het bedrijf gebruikt. Aan dezen ongewenschten toestand zal de coöperatie-bank een einde maken, daar soliede belegging8) en liquiditeit de volle aandacht hebben. De c. v. v.n kunnen dan haar door het vervallen van het spaarfonds verminderd bedrijfskapitaal aanvullen door credieten van een Coöperatie-Deposito- en Credietbank* Deze zal zich als hebbende een geheel andere functie dan de Spaarbank m. i. onafhankelijk van deze laatste moeten bewegen. Deze scheiding echter zoekt men in het rapport tevergeefs, waardoor ook de vraag, waaruit de Deposito- en Credietbank hare creditsaldi zal putten, bij een gescheiden bestaan der beide organisaties, open blijft. Het zal dan mogelijk zijn, dat een spaarbank het door de verbruikers nieuw gevormde kapitaal vergaart en voor zoover en op de wijze, die de liquiditeit toelaat, in de verbruikscoöperatie brengt, terwijl onafhankelijk daarvan een deposito- en credietbank de bankzaken der c. v.n zal behartigen. Als rechtsvorm werd door de commissie de N. V. gekozen, vooral met het oog op de samenwerking met andere banken, waarbij het hebben van een vast aandeelenkapitaal te prefereeren zou zijn boven een variabel, dat de cv.-vorm zou meebrengen. Echter is dit mi. voor die samenwerking een factor van een zeer ondergeschikt belang; misschien ware de c. v. met niet te beperkte aansprakelijkheid in den aanvang te verkiezen boven denN.V.-vorm, die dan ingevoerd kon worden als voldoende reserves zijn gevormd *) Als bijl. VI, VII en VIII toegevoegd aan het jaarverslag Centr. Bond 1933. ') Er wordt evenwel met geen enkel woord gewezen op het essentieele verschil tusschen de boerenleenbank en de credietbank, die hier beoogd wordt. *) Uit het „eiserne Bestand" der spaargelden zullen b.v. hypotheken van de c. v.n genomen kunnen worden teneinde dezen liquide middelen toe te voeren. — 88 — en de bank in wijden kring vertrouwen geniet Voor de spaarbank heeft het aandeelenkapitaal bovendien geringe beteekenis. Dit rapport werd door het bondsbestuur aanvaard en kwam in behandeling op de A. V. te Amsterdam gehouden op 20 en 21 Juli 1923. Na langdurige beraadslagingen werd besloten tot de oprichting van een nationaal spaarbankbedrijf en van een daarvan los staande deposito- en credietbank2), zooals ik hiervoren reeds bepleitte. Toch zullen deze banken aan het bestaande kapitaalgebrek geen einde kunnen maken, daar de oorzaak hiervan dieper ligt, zooals ik hierna nog hoop te kunnen aantoonen. (Zie bl. 133). De aangesloten vereenigingen voelden echter zoo weinig voor de nieuwe instelling, dat niet meer dan ƒ 20.000 aan aandeelen geplaatst kon worden. Het bondsbestuur zag af van het oorspronkelijk voornemen om naast het Spaarbankbedrijf een Deposito- en Credietbank op te richten, waartoe de bondsvergadering had besloten. Het verslag van den Centralen Bond over 1923, dat deze feiten vermeldt, vestigt den indruk, dat weer teruggekeerd wordt naar de voorstellen in het bankrapport vastgelegd. Het spaarbankbedrijf zal nu credieten gaan verstrekken „als een onderdeel van de geldbelegging, die voor elke spaarbank een noodzakelijkheid is"3). Op het gevaar, dat in een dergelijke opvatting schuilt, werd hierboven reeds gewezen. «ftfïÊ § 9. De Drukkerij'. Door besluit van de laatstgenoemde jaarvergadering, die de overeenkomst goedkeurde, is de bond in het bezit gekomen van een drukkerij *). Was bij de voorbereiding der bankplannen samenwerking met de vakbeweging, met name het N. V. V., tevergeefs gezocht, bij de voorstellen van het bondsbestuur aan den beheersraad van de reeds bestaande drukkerij van den Alg. Ned. Diamantbewerkers bond om dit bedrijf voor gezamenlijke rekening te exploiteeren, kwam men tot overeenstemming. Deze drukkerij had de laatste jaren een *) De Banque des Coopératives de France is een Société anonyme a capital et personnel variable. *) Het Coöp. Nieuws 1923 Nos. 15 en 16. *) T.a.p. bl. 43. 4) Het Coöp. Nieuws 1923 No. 17. -89- nadeelig saldo opgeleverd door te geringen omzet, slechte bedrijfs[eiding en te hooge loonen (hoewel de vakbond genoegen nam met ta^isverlaging over de geheele linie, handhaafde deze drukkerij de oude loonen). Na taxatie werd besloten, dat de Centrale Bond de helft der aandeelen, zijnde ƒ 5000.— tegen nominale waarde zou overnemen en ƒ 21.000.— verschaffen voor uitbreiding (aankoop van een rotatiepers). Aangezien men van oordeel is dat de omzet door toevoeging van het drukwerk der coöperatie voldoende zal stijgen, de bedrijfsleiding in bekwamer hand werd gelegd en het loon verlaagd, bestaat er thans voor het bedrijf weder een redelijke kans op gunstig resultaat. De verdeeling van de winst geschiedt volgens den in te brengen omzet. Deze is voor den A. N. D. B. de omzet van de afnemers, die hij had op den dag, dat de belangengemeenschap inging. Voor den coöperatieven bond geldt de omzet, die bij bij de N. V. Vereenigde Drukkerij, zoo werd het nieuwe instituut gedoopt, kan onderbrengen, welke bond dan zijn winstaandeel na aftrek van administratie- en andere onkosten weer verdeelt onder zijn afnemersleden naar rato van hun opdrachten. Winst uit anderen hoofde verkregen zal gelijkelijk tusschen de beide participanten worden verdeeld. De belangstelling van de deelgenooten van den Centralen Bond was gering, slechts 27 vereenigingen traden toe, zoodat de Bond en een c. v. een aanzienlijk bedrag aan de drukkerij moesten leenen, opdat deze laatste aan hare finantieele verphehtingen kon voldoenx). § 10. De Coöperatieve Vrouwenbond. In navolging van de Engelsche „Women Guilds" werd in 1900 op initiatief van Mevrouw Treub—Cornaz tot oprichting van een C. V. B. hier te lande besloten *). Over de lotgevallen van dezen bond valt weinig mede te deelen; in tegenstelling met de buitenlands che zustervereenigingen, moest zij zich bier met een paar honderd leden steeds op den achtergrond houden. Van den aanvang af heeft de coöperatie zich weinig in de belangstelling der Nederlandsche vrouwen kunnen verheugen, hetgeen vooral voor de verbruikscoöperatie een draw-back is. De ijverige pogingen van den Vrouwen- 1) Jaarverslag Centr. Bond 1923, bl. 4a. 2) Hayem t.a.p. bl. 253. — go — bond de beteekenis, vooral de ethische kracht en den hervormenden invloed der coöperatie te doen gevoelen, hadden tot nu toe weinig succes. In den laatsten tijd is echter een aanzienlijke vooruitgang te bespeuren. Om zijn taak uit te voeren organiseert de Vrouwenbond voordrachten, cursussen en bijeenkomsten voor vrouwen en meisjes, waartoe locale clubs werden opgericht, waarvan er thans zes in leven zijn, benevens een federatie van plaatselijke afdeelingen in de Zaanstreek, die vijf gemeenten omvat. Sommige c vn., die de beteekenis van dezen bond inzagen, gingen ertoe over de afdeeling van den C. V. B. in haar gemeente een subsidie toe te kennen. De Centrale Bond vond het minder gewenscht, dat de Vrouwenbond onafhankelijk de coöperatieve propaganda voerde; ook hier zou men door eenheid allicht meer kunnen bereiken1). De oplossing werd gevonden in 1921 door den Vrouwenbond tot een afdeeling van den Centralen Bond te maken en hem jaarlijks een subsidie te geven. * * Gaat men den door het centraal coöperatief lichaam afgelegden weg na, zoo komt men tot de volgende resultaten. De oorspronkelijk heerschende verdeeldheid werd grootendeels weggenomen en de beletselen tot toetreden tot de centrale werden uit den weg geruimd. Ontstaan uit de vereeniging „Eigen Hulp", die door hare organisatie niet als centraal lichaam kon optreden, is de bond langzamerhand geworden tot wat hij behoort te zijn, het toonaangevend instituut, het centrum van de verbruikscoöperatie in den lande. Doch door de ongunstige economische verhoudingen der laatste jaren heeft de verbruikscoöperatie en daarmede de Centrale Bond zware slagen ontvangen. Het aantal deelgenooten vertoont, evenals het ledental der aangesloten vereenigingen,een aanmerkelijken teruggang. Volgens de jaarverslagen telde de Centrale Bond op : 1 April 1930 155 aangesloten c. vn. met 191.573 leden. 1 Januari 1921 150 „ „ „ 161.286 „ 1 Januari 1922 145 „ „ „ 148.726 „ 1 Januari 1923 141 „ „ „ 137.264 „ 1 Januari 1924 135 „ „ „ 126.725 „ f Het Coöp. Nieuws 1920 No. 13. — 9i — De achteruitgang heeft dus nu reeds 4 ja**11 geduurd. Het aantal vereenigingen is teruggeloopen met 20, het ledental met 64.848 of 34 %• , , . , , , "Het laatste verslag merkt op, dat waar na de fusie der bonden 26 c. vn. zijn toegetreden en 12 c. vn. als gevolg van onderlinge fusie werden afgevoerd, de Centrale Bond dus sedert zijn bestaan 34 deelgenooten heeft verloren. En wel: voor het Hdmaatschap bedankten 17 c.vn. met 46.467 leden, geliquideerd en gefailleerd zijn 17 „ » 2-967 » 49.434 leden. Opgemerkt wordt, dat de uitgetreden vereeniging „De Vooruitgang" te Rotterdam alleen reeds 30.000 leden telde. De nieuw toegetreden c.vn. vermeerderden het ledental met 10.580, zoodat de aangesloten coöperaties 25«994 leden hebben verloren. Het is dus wel een somber beeld, dat zich hier vertoont. En zoekt men naar de oorzaak daarvan, dan is deze naar mijne meening te vinden in den weinig krachtigen toestand, waarin zich de beweging bevond toen de ongunstige economische verhoudingen optraden. Steeds was als richtsnoer voor de verbruikscoöperatie genomen het toucheeren van een zoo groot mogelijk momenteel voordeel. Dat de verbruikscoöperatie incidenteel materieel voordeel kan geven is steeds hier te lande de voornaamste prikkel tot toetreden geweest. Doch waar de bedrijfspolitiek er bij de meeste v. vB. een was met te geringe zorg om het bedrijf sterk te maken voor eventueele schokken in de toekomst, daar dit ten koste van de chvidenduitkeering zou gaan, kon vastloopen bij een malaise als de tegenwoordige conjunctuur meebrengt, niet uitblijven. En waar nu de voordeden uitbleven, of erger soms, ontstond een verloop onder de leden, hetgeen weer gepaard ging met de uittreding van deelgenooten uit den Centralen Bond. En juist deze „coöperatie-ontrouw" zal het moeilijk maken de achteruitgang te stuiten en te zijner tijd deze weder in te halen. Waar het laatste jaarverslag van den Centralen Bond zich uit: „de coöperatieve beweging heeft thans lang genoeg op het doode punt gestaan. Laten wij trachten haar er over heen te helpen!", ben ik echter van meening, dat „het doode punt" nog niet bereikt is en aan herstel nog niet gewerkt kan worden. In de naaste toekomst, welke ik voor de beweging, zooals de verhoudingen thans zijn, donker intóe, — 92 — Zal de Centrale Bond al zijn krachten moeten inspannen om den achteruitgang te remmen en zoo mogelijk tot staan te brengen, voor wederopbouw zullen in dien tijd wel geen krachten overblijven. Heeft de Centrale Bond door krachtig optreden het vertrouwen in de beweging, dat zoo sterk geschokt blijkt, doen terugkeeren, dan pas zal hij gelegenheid vinden wederom aan ontwikkeling te arbeiden. De eerste maatregel, die dan genomen zal dienen te worden, is het verhoogen van de bijdrage der deelgenooten aan den Bond om deze in staat te stellen naar behooren zijn functie te vervullen. De Bond zal ernaar moeten streven het coöperatief besef van de deelgenooten en hare leden te vergrooten, waardoor de band met de H.K. nauwer zal worden aangehaald en het dividend-jagen beperkt, met als gevolg vergrooting van het kapitaal, dat aan de verbruikscoöperatie ter beschikking staat. Zoo alleen zal dan de grondslag kunnen worden verkregen voor verdere uitbreiding, waarbij bier te lande het voetspoor van de Britsche beweging dient gevolgd te worden onder leiding van den Centralen Bond, wiens voornaamste taak daarbij steeds zal moeten zijn „co-operative education" in den ruimsten zin des woords. Deze moet dan omvatten „primarily, the formation of co-operative character and opinions by teaching the history, theory, and principles of the movement, with Economics, and Industrial and Constitutional History in so far as they have bearing on Co-operation j and, secondarily, though not necessarily of less import, the training of men and women to take part in industrial and social reforms and civic life generally"waarbij ik voorop zou willen stellen strenge controle op de bedrijfsleiding der deelgenooten. *) The Co-operative Educator. Oct.—Dec. 1933. HOOFDSTUK III. De Coöperatieve Groothandelsvekeeniging. In het voorgaand hoofdstuk werd uiteengezet hoe het streven naar een centrale inkoopsorganisatie geleid had tot de vorming van de vereeniging Gezamenlijke Inkoop door de c. w.vn. van E. H. (zie bl. 54 vg). De N. C. B., welke in 1889 tot stand kwam, was, zooals vermeld, verdeeld in een Raadgevende en een Handelskamer met dien verstande, dat ook niet-E. H. c vn. als deelgenoote konden toetreden, mits zij lid der Raadgevende Kamer waren. Elke c. v., die als deelgenoote tot de H.K. toetrad, verbond zich tot het kapitaal van die instelling / 2.50 per lid bij te dragen, binnen vier jaren te storten. Over deze stortingen werd een rente van 3 % betaald, terwijl eerst zoodra het kapitaal volgens oordeel der A. V," voldoende zou zijn, tot opening van een magazijn zou worden overgegaan. Tot zoolang zouden de op de aandeelen gestorte gelden terstond belegd en afzonderlijk beheerd worden en moest de vereeniging G. L nog in functie blijven, wier taak echter reeds in 1890 door de H.K. kon worden overgenomen1). Wat het doel der H.K. betreft, luidden de eerste statuten: „Aan de Commissie voor de H.K. is in de eerste plaats opgedragen de inkoop, de levering en de verzending van alle goederen, welke de deelgenooten bij haar bestellen en verder al hetgeen haar voor de behoorlijke uitvoering van deze taak door den Bondsraad wordt opgedragen. Bij het inkoopen wordt, zooveel eenigszins mogelijk, het beginsel gevolgd van contante betaling en van aanschaffing uit de eerste hand. Zij zorgt voor de levering van waren van goede hoedanigheid. Inkoopen op speculatie zijn in geen geval toegelaten. De levering aan de deelgenooten geschiedt niet anders dan tegen contante betaling. In bizondere gevallen kan, met goedkeuring van den Bondsraad, vooruitbetaling worden geeischt. Zoodra daartoe de behoefte blijkt, kan krachtens besluit van de *) Dr. Rutgers t.a.p. bl. 7. — 94 — A. V. de Bondsraad aan de H.K. de behartiging opdrageji van andere materieele belangen der deelgenooten voor zoover er handelszaken bij betrokken zijn. De H.K. werkt uitsluitend voor de deelgenooten van den Bond, Zoodat in geen geval aan niet tot den Bond toegetreden vereenigingen eenige levering mag geschieden. Elke deelgenoote (v.v. zijnde) is verplicht om gedurende elk dienstjaar van de H.K. af te nemen tenminste tot een bedrag van 15 maal de som (van / 2,50) op verbeurte van een boete van 2 % van het te weinig afgenomene." Dit laatste lid is weldra vervallen; algeheele verplichte afname voor de deelgenooten heeft de groothandelsvereeniging hier te lande nimmer gekend. In dezen eersten tijd trad de H.K. op als commissionnair voor de deelgenooten, die dus haar waren tegen inkoopsprijs van de H.K. overnamen en alleen een lage provisie betaalden, waarvoor in 1898 een minimum van J % werd gesteld. De omzet*) en het aantal deelgenooten tot 1907 zijn vermeld in de tabel biernaast. Er blijkt een langzame, doch gestadige groei uit en wel merkwaardig is de sprong in 1898 als gevolg van de coöperatieve congressen, in het bizonder van dat te Delft in 1897. In 1907 werd het systeem van den verkoop aan de deelgenooten2) gewijzigd, hetgeen dus samenvalt met de scheiding tusschen den N. C. B. en E. H. De commissiehandel was aanvankelijk de beste oplossing geweest om met geringe exploitatiekosten den gezamenlijken inkoop te bewerkstelligen; de eigen handel, welke nu daarnaast kwam, maakte het hebben van een eigen magazijn noodzakelijk. De oude organisatie was coöperatief onjuist, ook in den groot- ') Jaarverslagen N. C. B. 2) Volgens art. 6 van de huidige statuten, hetwelk bijna ongewijzigd van 1907 dateert, kan tot deelgenoote van de H. K. door het bestuur worden toegelaten elke als rechtspersoon erkende vereeniging in Nederland of zijne koloniën, die de verbruikscoöperatie in praktijk brengt en voldoet aan de volgende voorwaarden : a. de vereeniging moet op goede financieele grondslagen berusten; b. het ledental moet minstens 75 (vroeger 40) bedragen; c. het beginsel van contante betaling bij in- en verkoop moet in de statuten zijn opgenomen ; d. de verdeeling van het zuivere bedrijfsoverschot onder de leden moet in zooverre zij plaats heeft, geschieden in evenredigheid van het verbruik der leden. — 95 — Deelgenooten Gemidd. omzet Boekjaar. Omzet. | Aantal. | Leden^T per lid. 1890/1891 ƒ 526.500 16 7-110 /74 1891/1892 „ 538.376 18 7.725 »7° 1892/1893 „ 571.088 18 8.218 „69 1893/1894 „ 591.592 20 10.152 ..58 1894/1895 „ 606.989 22 11.091 „55 1895/1896 „ 647414 24 n.981 „54 1896/1897 „ 665.777 28 13.107 „51 1897/1898 „ 845.512 38 15.286 „55 1898/1899 „1.125490 47 l6-837 "67 1899/1900 „ i.006.712 46 16.831 „ 59 1900/1901 „ 928453 41 l7*7" »52 1901/1902 „ 1.010.724 44 18.653 „ 54 1902/1903 „ 1.172.326 43 20.320 „ 57 1903/1904 „ 1.246.815 44 21.749 ,»57 1904/1905 „ 1445.101 46 23.910 „ 60 1905/1906 „ 1.500.956 47 26.167 „ 57 1906/1907 „ 1.7494681) ? ? — I handel diende het Rochdale-beginsel te worden toegepast, zooals in Engeland van den aanvang af met de groothandelsvereeniging het geval is geweest *). Hier werd het eerst in 1907 ingevoerd ; de H.K., die de goederen uit de eerste hand kocht, zou deze voortaan tegen grossiersprijs aan haar deelgenooten leveren. Het batig saldo, dat men, nu de moeilijke beginjaren achter den rug waren, hoopte te behalen, zou verdeeld worden naar rato van den omzet der deelgenooten bij de H.K., terwijl een aanzienlijk deel aan het reservefonds zou toevloeien. Het was evenwel noodzakelijk naast den eigen handel den commissiehandel te handhaven, die den eersten steeds wat omzetcijfer aangaat, verre heeft overtroffen, doch waarbij aan de deelgenooten ook de verkoopprijs in rekening werd gebracht; de H.K. geniet dan provisie van haar leverancier. De overgang naar het Rochdale-stelsel, zij het dan nog niet absoluut, is van groote beteekenis geweest, zooals uit de steeds toenemende *) Sociaal Jaarboek 1918 II bl. 163. ') P. Redfern. The story of the Co-op. Wholesale Society 1863—1913 Z*h - 96 - omzetcijfers *) blijkt. De cijfers voor den eigenhandel worden vóó 1914 niet afzonderlijk vermeld en moesten dus achterwege blijven. Deelgenooten GemidcT Boekjaar. Totaal omzet. — omzet Aantal. Ledental. per ^ 1907/1908 ƒ1.921.673 70 43413 ƒ44 1908/1909 „2.088.233 75 45.178 „47 | 1909/1910 „ 2.656.860 78 49.149 „ 54 j 1910/1911 „3.217.112 73 53.033 „61 1911/1912 „ 3.759.920 119 76.102 „49 1913/1913 „ 4.382.788 128 85480 „ 51 1913/1914 „ 4.561440 134 90.189 „ 55 1914(8 mnd). „ 3.308.858 — — — Gedurende den oorlog zijn de resultaten van de HJC. niet zoo on gunstig geweest als in verband met de maatregelen, waarvan d< verbruikscoöperatie de nadeelen ondervond, verwacht kon worden Stelt men evenwel naast de klimmende cijfers van den omzet, waar bi ook de prijsstijging natuurlijk een rol speelde, die van den omzet pei lid van elke v.v. dan blijkt de invloed van het bevriezingssysteem er de distributie. De in verhouding tot den totalen omzet toenemende eigen-handel in deze periode is te verklaren uit het feit, dat verschillende afdeelingen der H.K. voor de regeering in loondienst werkten, evenals vele met-coöperatieve ondernemingen deden. In dit tijdvak trad de H.K. voor het eerst als zelfstandig lichaam op; zooals reeds hiervoor vermeld, werd met ingang van 1915 de scheiding tusschen N. C. B. en H.K. doorgevoerd. De cijfers in volgend staatje weerspiegelen den toestand gedurende deze jaren2). * , I W. v. eieen Aantal Aantal Gemidd. Jaren Totaalomzet V,\^ea deelge- omzet p. lid I nooten der oeelgen. 1915 ƒ 6.236.O95 ƒ I.065.794 159 III.214 ƒ 56 1916 „ 8.977.305 „ I.932.274 225 143.766 „ 62 I9J7 „10.000.298 „2.511.747 276 169.520 „57 1918 „ 7.348.000 „ 2.062.000 302 178.105 „ 38 *) Jaarverslagen N. C. B. *) Jaarverslagen H. K. — 97 — De ontspanning in het economisch leven bij den wapenstilstand deed zich ook in den omzet der v. vn. bemerken, vooral ook waar gedurende 1917 en 1918 de H.K. meer dan gewoonlijk aan nietdeelgenooten had geleverd van welke er verscheidene achteraf toetraden. In de cijfers over de volgende jaren vindt men den invloed der economische omstandigheden wederom scherp afgeteekend, waarbij nog valt op te merken, dat gedurende de beide laatste depressie-jaren door het ongunstige bedrijfsresultaat der H.K. verscheidene deelgenooten den wensch te kennen gaven uit te treden. In October 1922 werden door de directie der H.K. aan de deelgenooten mededeelingen gedaan omtrent op til zijnde tekorten over dat jaar; daarna werd door 35 deelgenooten het lidmaatschap opgezegd. Vele waren in de veronderstelling, dat zij onmiddellijk zouden worden afgevoerd en het door haar gestorte ledengeld zouden terugontvangen. Zij zagen daarbij art. 9 der statuten over het hoofd, dat aan de uittreding paal en perk stelt door het beding, dat per jaar aan niet meer opzeggingen dan van vier deelgenooten gevolg wordt gegeven. Zij moesten dus op een „ranglijst" worden ingedeeld, terwijl zij ingevolge art. 19 der wet op de c. v. na afteekening van het register nog een jaar aansprakelijk blijven. De uittredende c. vn. begrijpen niet genoeg, dat zij door haar handelwijze het herstel belemmeren en de blijvende v. vn. bemoeilijken. Het saamhoorigheidsgevoel is hier ver te zoeken, waarschijnlijk beseffen zij ook niet ten volle, dat zij, al verlaten zij bijtijds het h. i. „zinkende schip", toch mede in de diepte gezogen zouden worden, indien de H.K. ten onder ging. Instede van haar coöperatieven plicht te verzaken, dienden zij, nu het nog ruimschoots tijd is, mede te werken om zoo spoedig mogelijk door de branding te komen. Het is te voorzien, dat waar de exploitatie over 1923 blijkens resultatenrekening (zie bl. 98) reeds weer een gunstig resultaat oplevert, de opzeggingen met alle gehandhaafd zullen worden, temeer waar de uittredende v. vn. geen winstobligaties zullen ontvangen, doch haar aandeel in het tekort ineens moeten voldoen, (zie bl. 116). „ r rg . 03 gj iTer berekening van den gemiddelden omzet per lid ) 91 / o I werden deze bedragen van den totaal-omzet afgetrokken 9 7» 4*5«7°9 ?cn het verschil gedeeld door het aantal leden der deel1918 „ 699.401 I _ . * " l genooten. Algemeene Resultatenrekening. 1923. 192a. 1033. igaa. Kosten algemeen beheer Overschot: en toezicht 35«5°3'67i 51.719.35i Levensmiddelenbedrijf 17a.535.01 113.326.99i Reserve Dubieuse Debi- Zeepfabriek 25.627.01i 17.662.09J teuren 50.063.44! 150.000.— Afd. Kaas 18.147.29i 6.147.09! Reserve Risico Regeerings „ Manufacturen 7406.59! 2.004.82 crediet 25.000.— — „ Accountancy 737«78i -8.76344! Extra Afschrijvingen 10.700.— 97.035.43i „ Assurantie 1468.77 3.039.64! Liquidatie Afd. Kleeding 50.06344! -1.095.546.14 121.267.12 298.754.79 275.985.91i -962.128.93i Saldo Overschot 154.718.79i — Saldo te kort — 1.260.883.72! 275.985.91i 298.754.79 275.985.91i 298.754.79 I 00 I — 99 — Voor deJaatste jaren gelden de volgende cijfers *): W. v. eigen Aantal Aantai Omzet p. Jaren Totaalomzet') * T deelge- ^*n™ lid der handel | n0oten leaen deelgen. 1919 ƒ 11.126478 ƒ 5.075.500 302 178.265 f 51 1920 „ i4.6i2.665 „ 8.6IO448 385 I924OI „ 70 1921 „14.223.743 „7.815.894 379 181405 „70 1922 „ 12.101.872 „ 6.908.156 383 173.635 „ 67 1923 „ 11.038.636 „ 5.634.056 372 156.543 „ 67 Het voorgaande moge voldoende zijn om een beeld te geven van de ontwikkeling der H.K.. De eigen-productie zal hierna afzonderlijk beschouwd worden. De geschiedenis van dit centrale lichaam biedt, behoudens hetgeen reeds in hoofdstuk II was neergelegd, weinig afwisseling. Een permanente groei is te bemerken met een inzinking in 1918, gevolg van de oorlogsmaatregelen, en in de beide laatste jaren, gevolg van de prijsdaling eenerzijds, doch daarnaast van het verbreken der commercieele banden met de H.K. door verschillende deelgenooten, die later den wensch tot uittreding te kennen gaven. Over de tegenwoordige organisatie *), welker bespreking tevens *) Jaarverslagen H. K. ') Hieronder is begrepen een omzet aan c. vVniet-deelgenooten der H. K. van: 1919 ƒ 790-515 ïgao „ 667481 1931 „ 641.326 1932 .463473 1933 „ 504.882 3) Na de laatste statutenwijzing, goedgekeurd door de A. V. van 31 én 33 Dec. 1933, wordt het doel der H. K. als volgt omschreven: Art. 1. „den inkoop in het groot en de voortbrenging van levensmiddelen en andere verbruiksartikelen ten behoeve van hare deelgenooten en verder de bevordering en behartiging van hare stoffelijke belangen in de ruimste beteekenis". Art. 2. „Zij tracht dit doel te bereiken: a. door het inkoopen, opslaan, verpakken en zuiveren en verder verzorgen van alle artikelen, welke ter uitvoering van de orders of bestellingen der deelgenooten noodig zijn; b. door de voortbrenging van die goederen, tot welker productie de algemeene vergadering besluit; c. door het aanknoopen en onderhouden van de noodige handelsbetrekkin- — IOO — gelegenheid biedt eenige grepen in het verleden te doen, thans nog het volgende. De inkoop der goederen heeft plaats ter beurze of wel van importeurs, van agenten van overzeesche huizen of voor zoover zij hier te lande vervaardigd worden rechtstreeks van de fabriek. Somtijds neemt de H. K. voordeelige partijen in voorkoop en tracht deze dan onder hare deelgenooten te plaatsen. De relaties met Ned. Indië worden onderhouden door bemiddeling van haar deelgenoote te Medan, welke echter in 1917 moest liquideeren, doch later weer is opgericht. Bij de totstandkoming der groothandelsvereeniging „De Coöperator" te Batavia, welke thans in voorbereiding is, zullen hiermede handelsbetrekkingen worden aangeknoopt. De H. K. betrekt geregeld waren van de Co-operative Wholesale Society te Manchester, terwijl sedert 1921 ook inkoopen plaats vinden bij de Tsjechische Groszeinkauf te Praag, aan welke ook verkocht wordt. Het verkeer met de Duitsche Groszeinkaufgesellschaft te Hamburg ligt door de valuta-omstandigheden bijna geheel stil1). De verkoop van de artikelen geschiedt aan de deelgenooten en met toestemming van de gedelegeerde commissie uit den raad van commissarissen mede aan niet-deelgenooten mits c. v.n Voor verschillende artikelen, die de H. K. niet in eigen handel voert, zijn commissiecontracten gesloten met de eerste hand; voor den afzet aan haar deelgenooten krijgt de H. K. dan provisie of eenjaarlijksche omzetpremie van den leverancier. De deelgenooten bestellen bij de H. K.,die de order doorgeeft, of rechtstreeks aan den leverancier. In het laatste geval vraagt de verkooper machtiging tot aflevering aan de H. K., die in beide gevallen het risico draagt en over welke de afrekening plaats vindt. Zoo is bijvoorbeeld voor steenkolen gen met andere groothandelsvereenigingen, die gelijk doel hebben, ook buitenlandsche ; d. door het geven van voorlichting aan hare deelgenooten en e. door het uitgeven van een officieel orgaan". *) Volgens opgave aan het Bureau voor de oprichting eener Internationale Groothandelsvereeniging (ingesteld door den Internat. Coöp. Bond) betrok de H. K. in 192a uit het buitenland voor een waarde van £ 84.403, waarvan van buitenlandsche coöp. groothandelsvereenigingen £ 1.358 (Internat. Co-op. Bulletin 1924 No. 1). — IOI — met de Staatsmijnen een minimumafname-contract gesloten telkens voor een 'jaar verlengbaar voor levering van brandstof aan de deelgenooten. Deze ontvangen de waggons rechtstreeks uit Heerlen, waardoor de H. K. geen opslagplaats behoeft in te richten, doch alleen voor de afrekening zorg draagt. De H. K. tracht den band met haar deelgenooten te versterken door het beleggen van propaganda-vergaderingen voor besturen en leden van v. v.n, welke laatste categorie ze nog poogt te bereiken, tegelijk met outsiders, door bij verschillende c. w. v.n te etaleeren. In 1919 werden inkoopdagen ingesteld. De besturen der deelgenooten werden op voor hen gereserveerde dagen ontvangen, waartoe de H. K. een uitmuntende toonkamer heeft, terwijl de onkosten door de H. K. werden gedragen. In de praktijk bleken deze inkoopdagen onmogelijk te handhaven, daar het resultaat geenszins opwoog tegen de vrij hooge kosten eraan verbonden. Het verkeer van de H. K. met de deelgenooten door middel van bezoeken door H. K.-vertegenwoordigers bleek de voorkeur te verdienen. Aan het hoofdkantoor en de beide bijkantoren bestaan thans commissies van advies samengesteld uit de bedrijfsleiders der c.v.n in het rayon, welke geregeld bijeen komen ter bespreking van commercieele aangelegenheden1). De deelgenooten ontvangen, behalve periodieke prijsnoteeringen en buitengewone prijsberichten om de aandacht op een momenteel speciaal voordeeh'g artikel te vestigen 2), van de H. K. in concurrentie met den met-coöperatieven handel offertes voor bepaalde leveringen. Hierbij doet zich vaak het eigenaardige geval voor, dat de cv. de noteering van de H. K. aan de concurrenten toont, waardoor deze in staat zijn daarbeneden te blijven. Ook al wordt op die order dan geen winst gecalculeerd van de andere zijde, toch Zal van de c. v. de klacht uitgaan, dat de H. K. boven den niet- l) Deze commissies van advies zijn niet te vergelijken met de Duitsche „Bezirks-Einkaufstage" (zie Grundrisz der Sozial-ökonomik, Abteilung V, Teil I, Handel 1—2, bl. 101), daar zij slechts dienen ter onderlinge voorlichting van de bedrijfsleiders, welke niet als zoodanig gezamenlijk optreden bij den inkoop. *) De houding, die de verbruikscoöperatie t. o. v. de reclame m. i. heeft in te nemen, gaf ik reeds aan in het Coöperatieve Nieuws 1932 No. 2a, waarnaar hier verwezen kan worden. — 102 — coöperatieven groothandel noteert. Het behoeft geen betoog, dat dergelijk onoordeelkundig optreden der deelgenooten de taak van de H. K. aanmerkelijk verzwaart. Verder heeft de H.K. zoogenaamde „warencontracten" ingesteld. De deelgenoote, welke een dergelijke overeenkomst met de groothandelsvereeniging aangaat, verbindt zich alles wat zij inkoopt via de H. K. te betrekken. Men kan daarbij onderscheiden vrijwillige en gedwongen warencontracten. De laatste categorie geldt voor de c. v.n, die in eenigszins ruime mate van het regeeringscrediet (zie bl. 111 vg.) gebruik maken, waarbij de H. K. nauwlettend zorg draagt, dat zij niet in het debet komen, door vooruitbetaling of althans contante betaling te eischen. Ook aan c. v.n, die zich aan den rand van den afgrond bevonden en aan de H. K. de reorganisatie van haar bedrijf opdroegen, werd het gedwongen warencontract opgelegd. Een tusschenvorm is de overeenkomst met enkele c. v.n, dat zij alles van de H. K. zullen afnemen voor zoover zij geen lagere offerte, dit dan onder controle van de H. K., kunnen overleggen. Het gevolg is dan, dat de H. K. tenslotte toch de meeste orders krijgt. Het feit alleen reeds, dat de c.v.n een speciale overeenkomst behoeven om alles van haar groothandelsvereeniging te betrekken, bewijst, dat haar coöperatief besef nog verre van volkomen is. Teneinde de transportkosten voor het Noorden en Zuiden des lands te verlagen en de deelgenooten sneller te kunnen bedienen, werden in Hengelo (Nov. 1919) en in Roermond (Jan. 1920) bijkantoren met magazijnen gevestigd. Aan het filiaal te Hengelo, gelegen in het centrum der textielindustrie, werd een speciale afdeeling voor manufacturen toegevoegd. De organisatie is streng gecentraliseerd, alle transacties betreffende de filialen loopen over Rotterdam, zooals trouwens ook het geval is met die van de zeepfabriek te Moerdijk en van het kaaspakhuis te Gouda1). De H. K. koopt in, zelfstandig inkoopen door de filialen komt hoogst zelden voor. De administratie en boekhouding der bijkantoren wordt ook te Rotterdam gevoerd, zoodat permanent een scherpe contróle kan worden uitgeoefend. l) In 1919 werd te Rotterdam een pand gehuurd voor den opslag van kaas; sinds 1920 bezit de H. K. een eigen kaaspakhuis te Gouda. — io3 — Op twee bizondere afdeelingen van de groothandelsvereeniging moet nog de aandacht gevestigd worden, t. w. Accountancy en Assurantie. De naam der afdeeling „Accountancy" (oorspronkelijk „Controle en Adviezen") duidt reeds haar taak volledig aan, die gesplitst kan worden in x): 1916. 1917.1918. 1919. 1930. 1931. Inrichting der administraties van nieuwe Coöperaties...... 17 25 44 48 47 — Reorganisatie der administratie van best. Coöperaties 34 13 14 3 13 17 Algeheele controle....... 215 28 34 58 62 Driemaandelijksche controle . . 14 42 126 142 195 180 Balanscontröle of -opmaking . . 30 30 18 21 19 45 Speciale opdrachten ...... 5 2 14 12 — 5 Liquidaties ......... — — 2 2 5 6 Bijwonen Ledenvergadering . . — — 2 — — 2 Werkzaamheden in opdracht van de Directie ......... 5 5 2 — — 1 Bouwadvïezen 6 1 — — 1 — Onderzoek van de administratie (zonder dat verdere opdrachten werden gegeven) ....... 12 3 1 — — — Opdrachten in verband met fusie tusschen coöp. vereen. .... — — — 2 6 — Assistentie aan Deelgenooten bij achterstand in de administratie. — — — — 3 7 Onderzoek in loco in verband met credieten — — — — 100 78 Bijhouden administraties voor Deelgenooten ........ — — — — 1 2 *) Jaarverslag H. K. 1921. — io4 — Voor 1922 kan alleen vermeld worden, dat bij den aanvang van dat jaar 281 deelgenooten onder controle stonden. Van deze liquideerden in 1922 18 c. v.n, terwijl 6 vereenigingen voor de • diensten der afdeeling bedankten. 15 vereenigingen stelden hare boekhouding onder controle, zoodat op 31 Dec. 1922 in totaal 272 deelgenooten van de afdeeling „Accountancy" gebruik maakten. De c. vn., welke gebruik maken van het regeeringscrediet (zie bl. in vg.) zijn verplicht zich aan de regelmatige controle der H. K. te onderwerpen. Het ware gewenscht, dat deze verplichting voor alle v. v.n bestond. Duitschland is hiermede voorgegaan door in de wet van 1889 te bepalen, dat minstens eens in twee jaren een accountantsonderzoek bij elke cv. moet plaats vinden1). Het gevolg hiervan was, dat de districtsbonden een accountant in dienst namen, welk geval de wet als normaal aanneemt. Voor c. v.n, die niet aangesloten zijn bij een dergelijk „Revisionsverband", wijst de rechtbank een accountant aan *). Zonder de wettelijke vereischte als norm te willen stellen, zou het m. i. toch aanbeveling verdienen, dat het aanvaarden van het deelgenootschap der H. K. met zich bracht de verplichting tot periodiek onderzoek door de afdeeling Accountancy. Van de deelgenooten hebben thans slechts 161 dit vrijwillig op zich genomen, waarnaast 52 c. v.n, die deelnemen aan het regeeringscrediet. De afdeeling „Assurantie", die snel in omvang is toegenomen, neemt, wanneer de deelgenooten slechts den wensch tot verzekering tegen een of ander risico aan haar te kennen geven, daarvoor alle zorg op zich. De H.K. heeft het geheele bedrag herverzekerd, omdat bleek, dat de provisie voor herverzekering, op zoo groote schaal ontvangen, de premiewinst bij het dragen van eigen-risico overtrof. Een vergelijking van de afdeeling Assurantie van de H. K. hier te lande met de verzekering op zuiver coöperatieven grondslag van de Engelsche zusterinstelling, is dus nog niet mogelijk. *) De Engelsche Industrial and Provident Societies (Amendment) Act 1913 bepaalt in Section 2. — Audit of Accounts : „1. Every registered society shall once in every ycar submit its accounts for audit to one or more of the public auditors appointed under the provisions of the principal Act. 2. An auditor shall not hold any other office in connexion with the society." ') Wygodzinsky t.a.p. bl. 93. - 105 — De c. v.n, welke met de H. K. een „warencontract" hebben gesloten zijn verplicht al haar activa op Haka-polis *) te verzekeren, laar de H. K. nauw betrokken is bij eventueele schaden. Ook vele coöperatieve bouwvereenigingen maken van de assurantie-af deeling der H. K. gebruik, speciaal voor haar glasverzekering, waarvan tot 1922 20 % van het verzekerde bedrag voor eigen risico der H. K. liep. Bij eventueele schaden geven de c. v.n daarvan kennis aan de H. K., die voor herstelling zorgt. Voor dit doel heeft sij contracten met enkele groote glasleveranciers gesloten, waarbij liet groote quantum haar een zeer voordeelige positie gaf. Een zwak punt in de organisatie der groothandelsvereeniging is steeds geweest het verkrijgen van voldoend bedrijfskapitaal. De deelgenooten, die zelf grootendeels met ditzelfde euvel te kampen hebben, hoofdzakelijk als gevolg van een verkeerde dividendpolitiek, konden daarin maar een gering aandeel bijdragen. Oorspronkelijk bedroeg het verplichte inleggeld der deelgenooten ƒ2.50 per lid, later verhoogd tot ƒ 3.—, hetgeen in gedeelten binnen 8 jaar voldaan kon worden en waarover een rente van 4 % werd vergoed. Deze rente werd uitgekeerd in natura door de leveringsrekening-courant te crediteeren of gebruikt om een debetsaldo te dekken (b.v. van nog niet-gestorte inleggelden of inleggeldverhooging door toeneming van het ledental noodzakelijk). Door de statutenwijziging van Dec. 1922 werd, gedrongen door de nijpende behoefte aan meer eigen middelen, het verplichte inleggeld gebracht op f 6.— per lid. Zoolang het uitbreidingsfonds nog geen vijf ton zou bedragen, zou over de gelden, door de deelgenooten als verplichte bijdrage gestort, geen rente verschuldigd zijn, doch telken jare zou een bedrag gelijkstaande met 4% van die inleggelden ten laste van de exploitatierekening worden gebracht en dit bedrag geboekt ten gunste van het reservefonds. Door de statutenwijziging van Dec. 1923 is deze tegoedschrijving vervallen, terwijl zoodra het uitbreidingsfonds ƒ 500.000 is geworden een rente van 4 % jaarlijks over de inleggelden zal worden uitgekeerd. Met toetredende deelgenooten of met deelgenooten, die aannemelijk kunnen maken, dat zij niet in staat zijn om dadelijk haar x) Haka is de afkorting van HAndelsKAmer. — lob — •geheele bijdrage in het verplichte inleggeld te storten, kan een regeling getroffen worden voor storting in gedeelten1). De baten, die na aftrek van alle lasten, schadeloosstellingen en afschrijvingen overblijven, worden volgens de huidige statuten bestemd voor het uitbreidingsfonds der H. K., totdat dit een bedrag van ƒ 500.000.— zal hebben bereikt. Is het uitbreidingsfonds tot dat bedrag aangegroeid, dan wordt van het overschot bestemd *): 50 % voor het uitbreidingsfonds, 20 % voor het reservefonds ") en 30 % voor tegoedschrijvmg ten name der deelgenooten naar verhouding van hetgeen elk harer in het verloopen dienstjaar van de H. K. heeft afgenomen 4). Dat het Uitbreidingsfonds moet zijn aangegroeid tot ƒ 500.000 werd in de oude statuten niet vermeld als voorwaarde tot winstverdeeling. Daar werd alleen bepaald, dat de baten zouden worden verdeeld : 50 % voor het uitbreidingsfonds, 10 % voor de nationale bonden en 40 % voor de deelgenooten. Tot 1917 werd de gemaakte winst aan de deelgenooten uitgekeerd aan het einde des jaars door crediteeren van haar rekeningcourant, waarvoor zij dan goederen konden betrekken, tenzij de voorkeur werd gegeven aan uitkeering in contanten. Een beter *) Voor het geval aan de verplichting tot storting van inleggeld op het daarvoor bepaalde tijdstip niet is voldaan, wordt volgens de statuten de betrokken deelgenoote voor het op genoemd tijdstip verschuldigde bedrag in rekeningcourant belast, waartegenover de inleggeldrekening dezer deelgenoote wordt gecrediteerd. 2) Voor zoover daarover ingevolge contractueele verplichting of in verband met de hierna te bespreken winstobligaties niet anders moet worden beschikt. ') Hetgeen dienen moet tot dekking van verliezen. Het werd na 1915 gecombineerd met het Uitbreidingsfonds op de balans gebracht, dat tengevolge der omstandigheden een zelfde functie kreeg. 4) In overeenstemming met het Rochdale-beginsel, dat zich hier ook in de eigenaardige regeling van het stemrecht uit. Vroeger had bij een omzet van nul tot ƒ 100.000 een deelgenoote een stem voor elke ƒ 25.000; van 100.000— 500.000 gld. voor elke ƒ 50.000 meer een stem meer en boven ƒ 500.000 voor elke ƒ 100.000 meer een stem meer. Tegenwoordig heeft elke deelgenoote één stem en voor elke ƒ 10.000, die zij van de H. K. in het laatste boekjaar heeft afgenomen een stem meer. (zie bl. 190). Dit is het Schotsche stelsel. De Engelsche Wholesale Society kende voorheen stemrecht toe aan de deelgenooten naar rato van haar ledental, doch huldigt thans ook het Schotsche systeem. (Webbs. The Cons. Co-op. Movement t.a.p. bl. 117). — io7 — systeem werd geacht de behaalde winst in het bedrijf der H. K. te laten, doch dan moest een middel gevonden worden om de belanghebbenden geleidelijk over het haar toekomende te doen disponeeren. De oplossing werd gevonden in een systeem, waarbij in plaats van crediteer en van de rekening-courant of beschikbaarstelling in contanten het tegoed werd bijgeschreven op een spaarboekje, dat aan elke deelgenoote werd uitgereikt. Volgens het reglement van dit „spaarfonds" zal jaarlijks op i Juli een rente van 4 % worden bijgeschreven, welke echter onmiddellijk opvraagbaar is evenals 5 % per jaar van het saldo van het spaarboekje, waarvan uitbetaling in contanten geëischt kan worden. Door deze regeling werd de administratie van het spaarfonds gesplitst in twee deelen: „spaarfonds winstaandeel" en „spaarfonds opvraagbaar" (omvattend de rente van 4 % en het deel van 5 %, dat opvraagbaar is). Bijschrijving kan uitsluitend uit de winst geschieden, daar hierbij niet vrijwillig ingelegd kan worden, wat alleen mogelijk is bij de hierna te behandelen deposito's. De stand van het spaarfonds was op de balans over: 1918 spaarfonds winstaandeel ƒ 38.179. „ opvraagbaar „ nihil. 1919 „ winstaandeel „ 51.941. „ opvraagbaar „ 3.359. 1930 „ winstaandeel „ 49.091. „ opvraagbaar „ 8.076. 1921 „ winstaandeel „ 69.794 *). „ opvraagbaar „ 13.735. 1922 „ winstaandeel „ 41.224. „ opvraagbaar „ 38.766. 1923 „ winstaandeel „ 38.583. „ opvraagbaar „ 29.697. De huidige bedrijfspolitiek der H. K. is er speciaal op bedacht zoo min mogelijk uit te keeren om zooveel mogelijk middelen in het bedrijf te houden. Doch ook hier wordt de kapitaalvormende functie *) De sterke stijging is te verklaren door de bijschrijving, welke het volgend jaar naar het opvraagbare deel werd overgebracht, van een korting op een zeker artikel tijdens de distributie, welke korting eerst later werd uitgekeerd. — IOÖ — der verbruikscoöperatie, waardoor tot eigen-productie kan worden overgegaan, door de v. v.n en hare leden niet voldoende ingezien en wordt eraan tekort gedaan ten behoeve van het „divi-hunting", zooals de Engelsche coöperatoren het jagen naar dividend betitelen, hetwelk de zwarte draad vormt, welke door de geschiedenis der Nederlandsche verbruikscoöperatie sinds 1876 heen loopt, waarop hierna nog zal worden teruggekomen. Hiernaast volgen thans eenige cijfers *), welke met de reeds genoemde een beeld geven van de kapitalisatie der H. K., waaraan nog toegevoegd kan worden het deposito der deelgenooten, dat afzonderlijk vermeld wordt. In 1910 opende de H. K. voor haar deelgenooten de gelegenheid overtollige gelden of dividenden bij haar a deposito te plaatsen tegen een rentevergoeding van 4%. Het doel hiervan was ook--weer vergrooting van de hoeveelheid beschikbare middelen. In 1915 wéïd de deposito-rekening dienstig gemaakt aan het goederenverkeer met de deelhebbers door de regeling, dat op den vervaldag van het verschuldigde voor goederenleveranties dit bedrag automatisch van de deposito- naar de goederenrekening van den debiteur zou worden overgeschreven. Daarmede in verband moesten toetredende deelgenooten een deposito storten gelijk aan haren vermoedelijken omzet gedurende een maand. Van deze deposito-regeling werd door de deelgenooten in zoo ruime mate gebruik gemaakt, dat de toeneming van het bedrag in 1917 een renteverlaging op 3 % mogelijk maakte. De reactie, welke volgde, was niet daaraan te wijten, doch aan het feit, dat de v. v.n 'de middelen zelve in haar bedrijf noodig kregen door de veranderende economische verhoudingen. Sinds Januari 1920 geschieden de leveringen volgens een afzonderlijk rekening-courantstelsel. De credit-rente was gelijk aan de deposito-rente, dus 3 %, terwijl de debet-rente op 6 % werd gesteld, inmiddels verhoogd tot 4 % en 7 %. De deposito-rekening zelve is geheel losgemaakt van het goederenverkeer en is nu meer te beschouwen als een door de deelgenooten bij de H. K. op korten termijn ondergebrachte reserve. Dat het deposito der deelgenooten *) Jaarverslagen H. K. 191$ 1916 I9X7 1916 I9I9 I93° J921 1933 J933 Inleggelden *) verschuldigd ƒ ? ƒ ? ƒ ? ƒ ? / 5S7-729 / 577-202 ƒ 553-674 / 1.028.154 «) gestort „ 171.855 » 331.260 „ 289.865 „ 339.71a „ 409-897 » 448.655 „ 454-o85 „ 562.214 nog te storten ? ? ? ? 127-832 „ 128.547 „ 99.588 „ 465.940 Winst „ 58.700 „ 76.833 „ 116.852 „ 43.778 „-234.148 „ 14.771 „— 16.360 „-1.260.883 ƒ I54-7I9 Reserve- en Uitbreidingsfonds „ 135.768 „ 164.543 .. 193.361 „ 245 025 » 366411 „ 32.263 „ 47-°34 .. 30.674 ") Pensioenfonds „ 10.993 „ 15.156 „ 21435 » 28.609 „ 40.652 „ 61.317 „ 86.268 „ 110.697 „ 120.759 Weduwen-en Weezenfonds — — — 2.005 „ 9.217 H 22409 „ 37.653 „ 52-355 57-38i w.v. in bedrijf der H.K. — „ 4-223 17415 .. 5 857 .. 10.954 .. 6.880 Leening t/b van panden „ 138.000 „ 136.000 „ 134.000 „ 133.000 — — — — — 6 % Hyp. Obl. Leening — — — — » 600.000 „ 600.000 „ 541.600 „ 489.900 „ 329 800 4i% Obl.1. ad ƒ50.000 „ 45.000 „ 42.500 „ 40.000 „ 37.500 „ 35.000 „ 32.500 „ 30.000 „ 27 500 „ 25 000 Reserve Dub. Debiteuren „ 4.615 „ 4.361 „ 14.393 .. 43-2i6 „ 43.120 „ 43.120 „ 52405 « 202.405 „222.798 *) Als versterking van het eigen vermogen geldt bovendien een statutaire aansprakelijkheid der deelgenooten van ten hoogste 5 % van het verplicht inleggeld boven dit bedrag. *) Op ultimo Dec. 1923 was gestort ƒ 746.712. Ingevolge de nieuwe regeling door de statutenwijziging van Dec. 1923 kunnen de metgestorte inleggelden opgevorderd worden door de rekening-courant der betrokken deelgenooten te debiteeren (art. 24). Dit is geschied voor een nog te storten bedrag van ƒ 238.600, waardoor de inleggeldrekening een bedrag vertoont van ƒ 985.312 verminderd met ƒ 615.000 omslag verlies per 31 Dec (zie bl. 116). Blijft ƒ370.312 resteerend bedrijfskapitaal, hetwelk renteloos blijft tot de reserve ƒ 500.000 bedraagt. 3) Aangewend tot dekking van het tekort. N. B. Op de balans over 1923 wordt opgevoerd een Reserve Risico Regeeringscrediet groot ƒ 60.985.03. I M Q I — 110 — een belangrijke rol speelt in de fopitaalvoorziening, toonen de volgende cijfers: *) 1915 ƒ 141.393 1919 / 563466 1916 „ 474.077 1930 „ 96.619 2) 1917 „ 432.734 1921 „ 165.240 1918 „ 275402 1922 „ 36.275 Met de inleggelden der deelgenooten en het uitbreidingsfónds als eigen middelen, waarnaast de deposito's (en later het spaarfonds) der deelgenooten als vreemde middelen *), was echter in de kapitaalbehoefte der H.K. nog niet voorzien. In 1913 ging men daarom over tot de uitgifte van een 4! % obligatieleening groot ƒ 50.000, waarvan jaarlijks / 2500.— zou worden afgelost. Doordat de H.K. de emissie Zelf wilde bewerkstelligen en het rentetype te laag gekozen was, moest zij in 1917 de in portefeuille gebleven / n.900 met een disagio van 5 % plaatsen. In 1911 had de H.K. haar nieuwe pand aan den Ruigeplaatweg te Rotterdam betrokken en toen in 1914 de behoefte aan uitbreiding zich deed gevoelen, overwoog men de uitgifte van een hypothecaire obhgatieleening, groot ƒ 140.000 tegen een rente van 5i %. Door het uitbreken van den oorlog kon dit plan niet tot uitvoering komen. Van bevriende zijde werd, toen de directie de verklaring had afgelegd, dat zij de panden niet met hypotheek zou bezwaren, een bedrag van ƒ 53.000.— verstrekt, later verhoogd tot / 110.000, zoodat de bouw kon worden voortgezet en in 1916 het tweede pand voltooid werd, nadat inmiddels de leening ten behoeve van dit pand aangegaan, door verdere stortingen van dezelfde zijde was gebracht op ƒ 140.000.—. In Februari 1919 verscheen het prospectus voor een 6 % hypothecaire obligatieleening groot ƒ600.000.—. De coöperator, die in vorige jaren ƒ 140.000 had verstrekt, waarop intusschen ƒ 8000.— was afgelost, ontving in de plaats daarvan 132 obligaties van ƒ 1000.— uit de nieuwe leening onder beding, dat met meer dan twee stukken per jaar aan hem afgelost zouden behoeven te worden. De andere stukken ') Jaarverslagen H. K. *) Nieuwe regeling in werking. *) Bovendien wordt het pensioenfonds van het personeel, gevormd door de K.H., geheel en het weduwen- en weezenfonds, waarin het personeel tot de vorming bijdraagt, voor ^ '/»in het bedrijf aangewend. — III — djn opvraagbaar met 6 maanden opzegging. Geregelde uitloting van obligaties heeft niet plaats, de H.K. behield zich het recht voor de eening geheel of gedeeltelijk door uitloting aflosbaar te stellen, wanaeer de finantieele toestand der H.K. zulks wenschelijk zou maken. Van deze leening was begin 1924 ongeveer ƒ 280.000.— afgelost. Behalve deze leeningen verkreeg deH.K. in 1919 nog een belangrijke finantieele steun van regeeringswege. De regeering deed voor de sestrijding der duurte een beroep op de medewerking der H.K.1), welke evenwel niet over voldoende middelen daartoe beschikte. Daar een leening van de overheid aan de H.K. een wettelijke vooraening zou behoeven en de tijd drong, stelde de regeering een ere-* liet ter beschikking van / 3 müKoen aanvankelijk, zoodanig, dat de regeering zich garant stelde voor alle verhezen, die de Nederlandsche Bank eventueel zou lijden tengevolge van het disconteeren der pro-* messen van de H.K. De regeling zou volgens de regeering als voor-* bopig beschouwd moeten worden, zoodat dat deel der opgenomen credieten, dat niet voor aflossing op korten termijn vatbaar zou zijn, in een leening rechtstreeks uit de Staatskas zou kunnen worden omgezet, indien de Ned. Bank te eeniger tijd hare verdere medewerking sou weigeren. Alsdan zouden het rentetype en de wijze van aflossing der leening nader worden geregeld. De directie der H.K. deelde omtrent den aard en het karakter der door haar te nemen maatregelen in November 1919 aan den Minister van Financiën mede, dat het in haar bedoeling lag, voor zoover het beschikbare kapitaal niet noodig was voor aanvulling van het bestaande tekort aan eigen bedrijfskapitaal en den aankoop van nieuwe artikelen ter bestrijding van de duurte, aan c. v.v.n. voorschotten te verstrekken. Alleen aan die c. v.n., die geacht konden worden aan de verplicht tingen van rentebetaling en aflossing der voorschotten te kunnen voldoen, zouden deze verleend worden. Als voorwaarden zouden worden gesteld: ie. Zoo noodig zouden inleggelden en reserves verhoogd moeten worden. Rekening houdend met plaatselijke omstandigheden, zou het inleggeld gebracht worden op ƒ 25.— per lid en de reserveering op 25 % van het netto-overschot. 2e. De c. v. zou zich onder controle moeten stellen van de afdee-J) Het initiatief daartoe werd in de Tweede Kamer genomen. — 112 — ling Controle en Adviezen der H.K. en maandelijks gegevens inzenden ter beoordeeling van haar positie. 3e. De c. v. zou zich wat het beheer betreft geheel moeten richten naar de aanwijzingen der H.K. 4e. De voorschotten zouden mogen worden gebezigd: a. voor aanvulling van een bestaand tekort aan bedrijfskapitaal; b. voor tijdelijke transacties ten aanzien van den aankoop van bepaalde artikelen, die op directe of spoedige liquidatie waren aangewezen ; c. voor het inrichten van filialen en afdeelingen en het bevoorraden ervan. Voor het bouwen of koopen van panden zouden de voorschotten niet kunnen dienen, de middelen daartoe moest de c. v. zelve vinden. 5e. De noodzakehjkheid en wenschelijkheid van kapitaalsuitbreiding moest door de H.K. worden erkend. 6e. De rente zou i % boven het promesse-disconto zijn. 7e. De aflossing der voorschotten zou moeten geschieden al naar gelang deze voor tijdelijke transacties werden gebezigd of als bedrijfskapitaal. De Minister van Financiën verklaarde in begin December met deze regeling in de stemmen en geen bezwaar te hebben tegen een garantieverlening van maximaal / 5 miUioen, waarop de directie der HJC. had aangedrongen, indien later eventueel mocht blijken, dat drie mülioen onvoldoende was. Over deze bereidverklaring om eventueel tot ƒ 5 mülioen te gaan is later verschil van meening ontstaan, hetwelk tot ernstige finantiëele moeilijkheden had kunnen leiden. De garantieverlening is van regeeringswege nooit boven de drie mfflioen opgevoerd. Wat de aflossing betreft, werd overeengekomen dat het percentage na elke driejaarUjksche periode met één verhoogd zou worden, zoodat met 3 % aanvangende na 20 jaar het geheele crediet zou zijn afgelost. De percentages zouden genomen worden van de bij den aanvang van het betrokken jaar in totaal opgenomen bedragen, zonder dat rekening werd gehouden met de reeds afgeloste sommen. Nadat het geheele bedrag was opgenomen, zou worden nagegaan welk deel van het verschuldigde als tijdelijk voorschot en welk deel als bedrijfskapitaal zou moeten worden beschouwd. Voor het eerste zou dan een vluggere wijze van aflossing in onderling overleg worden vastgesteld. Tevens werd medegedeeld, — H3 — dat tegen mede-onderteekening der promessen door de regeering na onderhandsch overleg met de Ned. Bank geen bezwaar bestond en dat dit onderteekenen voor de regeering door den thesaurier-generaal zou geschieden. De Minister verklaarde mtdrukkelijk, dat de garantie te allen tijde tegen een bepaalden datum zou kunnen worden opgezegd met dien verstande, dat de Staat dan alleen aansprakelijk zou zijn voor de op dien datum loopende vorderingen. Nadat de definitieve beschikking van den Minister van Financiën d.d. 23 Dec. 1919 ter kennis van de directie der H.K. was gekomen, wendde zij zich met een circulaire tot de deelgenooten, waarbij de bovengenoemde voorwaarden van het continuatie-promessecrediet werden uiteengezet en de gelegenheid werd geopend van het crediet gebruik te maken. Dit werd in ruime mate gedaan, zooals de volgende opgave aangeeft *) : Per ultimo 1920 was aan deelgenooten totaal ƒ 864.500 verstrekt. „ 1921 „ „ „ » „1.566.999 1922 „ „ „ » „1.299.319 1923 „ „ „ „ „1.180.343 In totaal was op die data van het regeeringscrediet gebruikt: 1920 f 3.022.367, zoodat de H.K. zelf beschikte over ƒ 2.157.867 1921 „3.177.556, „ „ „ » » » „1.610.557 1922 „ 3.342.936, „ „ » » » » " 2-043-617 1923 „ 2.908.713, „ „ „ „ „ » »1.728.370 Van verschillende anti-coöperatieve zijden werd op intrekking van het crediet aangedrongen. De Nederlandsche Grossiersbond, daarin gevolgd door tal van middenstands-organisaties, richtte een verzoekschrift aan de Tweede Kamer met om al de garanties op de begrooting van het Departement van Financiën voor 1922 genoemd (art. 121e een garantie aan de Algemeene Nederlandsche Centrale Middenstandscredietbank, art. 121/ de garantie aan de H.K., art. I2ig een garantie voor credieten aan boomkweekers en tuinders en art. 121; een garantie aan de haringvisschers) in te trekken, doch alleen die voor de H.K., want het zou den Staat wel eens geld kunnen kosten als die garantie werd gehandhaafd 2). Het lid van de Tweede Kamer, Abr. Staalman vond daarin aanleiding een motie voor te stellen, dat de steun uit de Staatskas aan de H.K. zoo spoedig mogelijk diende 1) Jaarverslagen HJC. 1920, 1921 en 1932; mededeeling H.K. 2) Het Coöp. Nieuws 1922 No. 8. Otten. 8 — ii4 — te eindigen. In zijn betoogx) meende hij te moeten medegaan met de conclusie van den Middenstandsraad, dat „de Regeeringssteun aan de Handelskamer hoe langer hoe meer een bij uitstek hatelijk karakter tegenover den Middenstand krijgt". In verband met de handhaving van art. 121e bleek de spreker hier met twee maten te meten. De Minister van Financien verklaarde, dat de garantie verleend was door goedkeuring van de bij Nota van Wijziging op de begrooting voor 1920 onder art. 103/ ingediende post. Wijzigingen zouden nog kunnen worden aangebracht, maar aan het hoofdbeginsel zou moeten worden vastgehouden. Tenslotte werd onderartikel 121/ zonder hoofdelijke stemming aangenomen en de motie verworpen met 43 tegen 29 stemmen. Het is de aanwending van het crediet door de H.K. geweest, welke uit commercieel oogpunt op sommige punten misschien niet geheel te verdedigen is; de verstrekking van het crediet is zeer wel te rechtvaardigen. Immers de regeering wenschte de duurte te bestrijden en gaf daarbij aan de verbruikscoöperatie, die krachtens hare beginselen verplicht was hare medewerking toe te zeggen, een taak. Daar dit instituut voor dit doel zelf niet over voldoende middelen beschikte, stelde de regeering deze tijdelijk ter dispositie. De regeering vestigde bij de uitvoering van haar plannen haar hoop op de prijsregelende werking, die de v. v.n. door de concurrentie, in verband ook met de bestaande mogelijkheid tot verkoop aan niet-leden, zou uitoefenen. De H.K. heeft steeds, zij het ook meestal zeer moeilijk, de middelen kunnen vinden, die zij voor haar normaal bedrijf behoefde. Het beginsel van „self-help" is door haar nimmer verloochend, terwijl door staatsonthouding tot nu toe een kunstmatige groei was voorkomen. Dat door overheidssteun de omvang licht boven de innerlijke kracht uitgroeit en zoodoende gevaren oplevert voor het voortbestaan, bleek ook hier weder ten duidelijkste. Niet omdat daaraan behoefte werd gevoeld door den loop der ontwikkeling, doch alleen om daardoor bij de duurtebestrijding actief te kunnen optreden, werd door de H.K. het bedrijf op eenige punten uitgebreid, zulks mogelijk gemaakt door het verkregen regeeringscrediet. De intredende malaise maakte een jaar later deze werkzaamheden overbodig en de organen, welke die uitvoerden, moesten worden ingekrom- *) Handelingen Tweede Kamer 1931/22, bl. 3071—2073. — H5 — pen en ten deele absoluut verdwijnen. De door steun van buiten verkregen kunstmatige uitbreiding bleek op den duur niet te handhaven. Als typisch voorbeeld hiervan kan genoemd worden de afdeeling Kleedingbedrijf, welke in 1920 werd opgericht en speciaal bedoeld was als een middel om de hooge prijzen van den met-coöperatieven handel in die branche omlaag te brengen. Zonder de verruiming van middelen, die het regeeringscrediet gaf, zou deze afdeeling toenmaals zeker niet tot stand gekomen zijn. Daar de oprichting voor de coöperatie als kunstmatig was te beschouwen, niet als het voldoen aan een door de v. v.n. en hare leden gevoelde behoefte, verloor deze afdeeling haar afzet toen de algemeene prijsdaling intrad. In 1922 werd tot liquidatie besloten om grootere verhezen te voorkomen en ook omdat de liquidatie door de directie als onafwendbaar werd beschouwd, daar door het wegvloeien van opvraagbaar kapitaal (deposito's der deelgenooten, aflossing en rente van de obhgatieleening) gebrek aan kasmiddelen ontstond. Het reeds geleden verhes was echter zoo aanzienlijk, dat de normale ontwikkkeUng der H.K. daarvan zelfs ernstige nadeelen zou ondervinden. De directie vond het daarom gewenscht tot dekking van het nadeelig bedrijfsresultaat over 1922 een speciale regeling te treffen, waarbij zij zich in opdracht van de A. V. ook met de regeering verstond, omdat het verlies grootendeels een uitvloeisel was van de medewerking der H.K. aan de duurtebestrijding. Nadat de H.K. een regeeringsvoorstel had afgewezen, deed zij zelve een voorstel, dat neerkwam op het renteloos verstrekken van het regeeringscrediet, dat de H.K. voor zich zelve in gebruik had, ten bedrage van ƒ 1.700.000.—. Op deze wijze zou gedurende den looptijd van het crediet een rentebesparing verkregen worden ongeveer gelijk aan de helft van het geleden verhes. De portefeuille van Financiën was intusschen in andere handen overgegaan en de nieuwe Minister wees elke medeverantwoordelijkheid van de regeering aan de verhezen van de H.K. af en wenschte geenerlei rentelooze leening toe te staan. Hij verklaarde zich evenwel bereid zijn medewerking te verleenen om tot een voor den Staat en voor de H.K. bevredigende oplossing te komen en noodigde de directie uit nieuwe voorstellen te doen. Deze voorstellen, die na het aftreden van het ministerie door den Minister van Financiën onder voorbehoud van goedkeuring door den Ministerraad en de Staten-Generaal werden aanvaard, omvatten: — n6 — ie. De regeering betaalt de helft van het verhes per 31 December 1922, zoodat een gelijk bedrag aan schuld uit de boeken der H.K. verdwijnen kan, terwijl de andere helft van het verhes wordt afgeschreven op de inleggelden der deelgenooten. 2e. De regeering krijgt voor het bedrag, dat zij uit dezen hoofde betaalt, aanspraak op de helft van het netto-overschot van de H.K., nadat dit verminderd is met een rente, gelijk aan het promesse-disconto der Ned. Bank over het tenlaste der regeering gekomen deel van het verhes, terwijl de resteerende helft van het overschot bestemd wordt voor het herstellen der afgeschreven inleggelden der deelgenooten. Rentebetaling en aflossing vangen echter eerst aan, wanneer een reserve van ƒ 500.000 zal zijn gevormd. 3e. De aflossing van het restant regeeringscrediet blijft, zooals die in 1919 is overeengekomen. In afwachting van de officieele goedkeuring van deze voorstellen door de Staten-Generaal ontwierp de directie een schema ter delging van het verhes (na aftrek van het bestaande uitbreidingsfonds) voor Zoover dat ten laste der deelgenooten zou komen, daar zij het ongewenscht vond dit als ongedekte post op de balans te handhaven. De statutenwijziging, waarbij een zoodanige regeling werd mogelijk gemaakt, werd goedgekeurd in de meergenoemde A. V. van 21 en 22 December 1923 te Utrecht en komt neer op het volgende. Sluit de balans met een verlies dan wordt dit gedekt uit het reservefonds. Is dit niet toereikend, zooals in het onderhavige geval, dan Zal de A. V. beslissen welken weg zal worden ingeslagen om het tekort te behandelen: het als ongedekte post op de balans brengen óf dekking door middel van hoofdehjken omslag over de deelgenooten. In het eerste geval zal bij uittreding van deelgenooten voordat het tekort is gedelgd elke der uittredende deelgenooten aansprakelijk zijn voor zoodanig deel van dit tekort als overeenkomt met de verhouding van het verplichte inleggeld dier deelgenoote tot het gezamenlijk bedrag van de verplichte inleggelden der deelgenooten. Het bedrag, waarvoor de uittredende deelgenoote of deelgenooten aansprakelijk blijkt(en) te zijn, wordt van het gestorte verplichte inleggeld afgetrokken. Indien dit ontoereikend blijkt te zijn, moet het ontbrekende worden bijbetaald voor zoover de statutaire aansprakelijkheid der deelgenooten boven haar aandeel, die beperkt is tot 5 % van het verplichte inleggeld, daarbij niet wordt overtroffen. — H7 — Beslist de A. V., zooals thans is geschied, tot dekking door middel van hoofdehjken omslag over de deelgenooten, dan heeft deze omslag plaats naar verhouding van den verplichten inleg der deelgenooten over alle deelgenooten, die op den laatsten dag van het boekjaar lid waren of in het jaar daaraan voorafgaande zijn uitgetreden. Voor het bedrag van genoemden omslag wordt den deelgenooten een winstobligatie op naam afgegeven. Deze obligatie is niet overdraagbaar en schept geen andere dan de speciaal genoemde rechten. Zij wordt waardeloos, zoodra de betrokken vereeniging ophoudt, deelgenoote van de H.K. te zijn *). Zoodra het uitbreidingsfonds der H.K. een bedrag van vijf ton heeft bereikt, wordt jaarlijks het beschikbare overschot besteed tot aflossing van de uitstaande winstobligaties. Indien bij liquidatie een overschot aanwezig blijkt, wordt dit, alvorens tot verdeeling onder de c. vn., die bij de ontbinding deelgenooten zijn, wordt overgegaan, bestemd om voor zoover mogelijk de dan nog uitstaande winstobligaties af te lossen. Voor zoover de hoofdelijke omslag onder de deelgenooten heeft plaats gehad door afschrijving op haar inleggeld, zijn zij niet verplicht dit opnieuw tot het bedrag van zes gulden per lid aan te zuiveren. Zulks natuurlijk onverminderd hare verplichtingen ten opzichte van nog met gestort, doch in verband met het ledenaantal reeds verschuldigd inleggeld, dus die gevallen, waarvoor de regeling genoemd in de noot op bl. 106 is getroffen. Is het ledental van een deelgenoote gedaald beneden het cijfer voor haar geldende ten tijde, dat de omslag is toegepast, dan kan zij slechts terugbetaling vorderen van de tengevolge van den omslag evenredig verminderde bedragen. De middelen, die eventueel beschikbaar komen voor de aflossingen op de uitstaande winstobligaties, worden niet in geld uitgekeerd, doch tegoed geschreven op de inleggelden der betrokken deelgenooten (zie bl. 106 noot) voor zoover door die bijschrijving het bedrag van ƒ 6.—-per lid niet zal worden overschreden. Is dit laatste bet geval dan zal uitkeering in geld kunnen worden gevorderd. Door het instituut der winstobhgaties, dat de H.K. thans heeft x) Een c. v., die het deelgenootschap der H.K. verliest, heeft behoudens liaar recht op terugbetaling der gestorte inleggelden, geenerlei aanspraak op senige uitkeering uit of eenig aandeel van de bezittingen der H.K. De vereeniringen, die op de ranglijst voor de uittreding voorkomen, waarvan op bl. 97 sprake was, zullen door haar uittreding dus zich zelf benadeelen. — n8 - keren kennen, wordt voorkomen, dat de deelgenooten rechtstreeks benadeeld worden door de ongunstige resultaten van de groothandelsvereeniging over 192a. Nu de Staat het voorstel van de directie heeft aanvaard, zal de in 1923 gemaakte winst (zie bl. 98) bereids aan het uitbreidingsfonds toevloeien, waardoor dan reeds ongeveer 30 % van de vereischte reserve van ƒ 500.000 aanwezig zal zijn. In Mei 1924 diende de regeering een wetsontwerp in tot verhooging van het Vilde hoofdstuk B der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1924 (Crediet Handelskamer) x). Daarbij werd voorgesteld art. 122/ van de begrooting voor 1924 te verhoogen met f 627.500 zijnde het renteloos voorschot van den Staat aan de H.K.2) Dit wetsontwerp, voorzien van een uitermate zwakke Memorie van Toelichting, deed in den lande een storm van protesten ontstaan. Het is mi. deze M. v. T., welke daartoe niet in de laatste plaats aanleiding heeft gegeven. Inplaats van een overzicht te geven van hetgeen geschied was en eenige krachtige argumenten naar voren te brengen, waarmede de verleening van het crediet gesteund zou worden, vindt men in deze Memorie een deel der correspondentie tusschen den Minister van Financiën en de H. K. terug, geheel uit het verband gerukt en daardoor als verdediging zwak. Wanneer men leest „het behoeft geen betoog, dat aan de coöperatieve beweging in Nederland een slag van beteekenis zou worden toegebracht, indien deze instelling werd genoopt tot hquidatie over te gaan, vooral ook, omdat dit de verdwijning zou beteèkenen van een groot aantal der bij de Handelskamer aangesloten Verbruiksvereenigingen, die voor het meerendeel financieel onverbreekbaar met de inkoopcentrale verbonden zijn", dan is dit voor een insider volkomen duidelijk. Gezien echter de geringe publieke belangstelling, waarin (vóór het wetsontwerp) de verbruikscoöperatie 8) vooral in de laatste l) Zitting 1933—1924 No. 338. g) Bij wet van 20 November 1924 gebracht op ƒ649.000, zijnde dit ten naastebij het bedrag, hetwelk zou zijn te voldoen ingeval de betaling van het af te lossen bedrag per ultimo Dec. 1924 zou kunnen worden gedaan. 8) De M. v. T. spreekt van „de coöperatieve beweging". Wenschelijk ware geweest aan te geven, dat dit slechts de „verbruikscoöperatie" betreft. De „producenten-coöperatie" zou door den ondergang der H.K. niet geschaad worden natuurlijk. Thans zou dit als argument tegen de aangehaalde passage uit de M. v. T. aangevoerd worden, doordat deze de juiste bedoeling niet weergaf. - IIQ — jaren zich mocht verheugen, lijkt het mij toch, dat hier een „betoog" wel degelijk op de plaats geweest zou zijn en dat niet alleen, maar dat cijfers hier aangevoerd hadden moeten worden ten bewijze van de gevolgen van een eventueele liquidatie, van den omvang der c.v.v.n en van de finantieele banden van die cv.v.n met de H. K. Op de protesten tegen aanneming van dit ontwerp, op de perscampagne en op de daaraan gewijde vergaderingen zal hier niet ingegaan worden. Wel wil ik wijzen op het verkeerde denkbeeld, dat de H. K. een crisisinstelling zou zijn, dat men op meer dan één plaats aantrof en op de houding van den handeldrijvenden middenstand, die zonder te vragen naar eventueel bestaande verplichtingen van de regeering tegenover de H.K. nu de gelegenheid schoon zag een gehaten tegenstander uit den weg te ruimen. Nadat 9 October 1934 de besprekingen in de Tweede Kamer inzake dit wetsontwerp waren aangevangen, werd zonder veel discussie den volgenden dag reeds met 69 tegen 9 stemmen besloten het crediet te verleenen. Ook de Eerste Kamer vereenigde zich er mede. Ten opzichte van dit regeeringscrediet aan de H.K. zou ik in verband met het voorgaande dit willen aanvoeren. Het is te betreuren, dat de H. K. van haar principes is afgeweken en indertijd het eerste crediet aanvaard heeft: evenzeer is het jammer, dat de regeering in 1919 de gelden heeft ter beschikking gesteld. De duurtebestrijding met het kleedingbedrijf heeft blijkens de persberichten uit dien tijd eenig effect gesorteerd, doch de H. K. trad naar buiten op te kleine schaal op en verspeelde haar energie door het kweeken van te groote voorraden. Commercieele fouten zijn gemaakt, doch nu zou de regeering zich niet voetstoots aan de gevolgen mogen onttrekken. Contractueel had de regeering tegenover de H. K. geen verplichting tot verleening van het onderhavige crediet, getuige ook de uitlating van den Minister van Financiën vermeld op bl. 115, waarbij alle medeverantwoordelijkheid van de regeering voor de verhezen der H. K. werd van de hand gewezen. Doch moreel was de regeering zeer zeker verplicht de reddende hand aan de H. K. toe te steken, waar de medewerking aan de duurtebestrijding de primaire oorzaak is van het feit, dat zij in het moeras is terecht gekomen. Had deze moreele verphchting met bestaan dan zou ik het steunen met gelden uit de Staatskas van dit lichaam (of — 120 — van een handelsinstelling in het algemeen zonder dat daarbij een algemeen nationaal belang rechtstreeks betrokken is) ongeoorloofd achten. Thans was m. i. de regeering moreel verplicht het crediet te verleenen, doch het zal ten zeerste aanbeveling verdienen, dat maatregelen beraamd worden teneinde de H. K. zoo spoedig mogelijk naar haar normaal bedrijf van voor 1919 terug te leiden en de afwikkeling der financieele relaties tusschen den Staat en de H. K. Zoo spoedig mogelijk te doen plaats vinden. Ook in het Voorloopig Verslag werd daarop, zij het uit anderen hoofde, aangedrongen, „Het is mogelijk, dat dit het verdwijnen van de H. K. zou beteekenen". werd gezegd. Dit zou zeker het geval zijn geweest, indien nu reeds de relaties waren afgebroken, zooals deze leden wenschten. Afgezien van andere overwegingen zou dit echter voor de schatkist in verband met het eerste verleende crediet een aanzienlijk verhes beteekend hebben. Dit is vermeden geworden, doordat der H. K., die nu een zeer voorzichtige politiek voert, door het crediet van 6 ton nieuwe levenskansen werden geboden. Thans moet onmiddellijk op oordeelkundige wijze worden gestreefd naar verbreking der financieele banden tusschen Staat en H. K, Aangezien het het streven der verbruikscoöperatie is het reëel inkomen van den consument te vergrooten en daartoe zooveel mogelijk tusschenpersonen bij de behoeftebevrediging uit te schakelen, zal zij tenslotte tot de bron zelf moeten geraken, de vervaardiging der producten in eigen beheer nemen en in een verder stadium ook de beschikkingsmacht over de grondstoffen verkrijgen. De groothandelsvereenigingen worden tot eigen productie „inévitablement poussés par le désir d'éliminer a cöté du benefice commercial les profits industriels" x). Daarnaast werken andere tendensen, voortkomend uit de huidige maatschappelijke organisatie, welke de groothandelsvereeniging tot eigen-productie dwingen, zooals de noodzakelijkheid onafhankelijk te worden van met-coöperatieve ondernemingen, die aan de cv. weigeren te leveren, de veelvuldig voorkomende boycot van de coöperatie, benevens het streven van de verbruikscoöperatie aan de slechte voorwaarden, waaronder vooral gemonopoliseerde goederen aan de cv. geleverd worden, te ontkomen. l) Poisson t.a.p. bl. 218. — 121 — Een andere reden tot eigen-productie wordt nog genoemd door Poisson. „II apparait indispensable que le magasin de gros puisse avoir des produits de même qualité, et qu'il habitué les sociétés a se fournir réguhèrement j il faut, en un mot, qu'il équihbre les besoins auxquels il est obhgé de faire face d'une facon réguhère et dont il ne peut être vraiment assuré que s'il les produit chez lui, s'il les fabrique dans ses propres usines ou ses manufactures suivant les indications des coopératives qui lui sont adhérentes." Hier leidt dus de kwahteitsgarantie tot eigen-productie, waarbij nog niet gedacht behoeft te worden, al leidt de eerste indruk daar misschien toe, aan het normaliseeren en standaar diseeren van alle producten, hetgeen meermalen, en terecht, aan de eigen-productie is verweten. Van coöperatieve „eenheidsschoenen" en „eenheidssigaren" is ook Poisson een tegenstander. Uitdrukkelijk zegt hij „n'oubhons toujours pas du reste que les magasins de gros, quand ils entreprennent la production, doivent avoir pour but la satisfaction des besoins; si par exemple, sous prétexte de la marqué coopérative, de la marqué du magasin de gros, ils n'arrivaient qu'a produire qu'une seule espèce de marchandise comme chaussures, s'ils n'arrivaient a fabriquer qu'une seule qualité de chocolat ou qu'une espèce de patés ilimentaires, ils obtiendraient peut-être des résultats efficaces, tnais ils restreindraient par la même extension. Le point de vue du rendement supplanterait le point de vue du besoin satisfait". *) . De hier beschouwde „eigen-productie" moet wel worden onderscheiden van de „arbeidersproductie-coöperatie", waarvan de Krinst geheel aan de leden-arbeiders komt. De opvatting van Dr. Crüger, die het spraakgebruik volgend tusschen deze beide soorten »een verschil maakt is dan ook onjuist. Ook het standpunt van Mr. Rubenkoning, dat „in dit voortbren- " ungssysteem het coöperatief beginsel geheel ontbreekt" 4) en dat ,een zoodanig stelsel, waarin alle voordeel den consument toevloeit m een onmiddellijk verband tusschen de arbeidersverdienste en het inanciëel resultaat van het bedrijf ontbreekt, de vereischte economi- *) T.a.p. bl. 319. Zie ook Holyoake t.a.p. II, bl. 671. *) T.a.p. bl. 338. *) Dr. H. Crüger ta.p. bl. 35. 4) Mr. J. A. Rubenkoning. De roeping van den Staat, inzonderheid ten opichte van de coöperatieve productie. Diss. Leiden. 1896, bl. 134. — 122 — sche basis m st'L), kan ik niet deelen. Hoewel de laatstgenoemde schrijver erkent, dat de arbeidsvoorwaarden, de arbeidszekerheid, de hygiëne, het loon en de arbeidsduur in de productie-afdeelingen der groothandelsvereeniging beter zijn dan in de private onderneming, merkt hij daarnaast op, dat de eigen-productie der verbruikscoöperatie de gedaante vertoont van een „streng gecentraliseerd systeem van industrieel despotisme"1). De arbeider werkzaam in de bedrijven van de Wholesale Society zou in dienst zijn van een reusachtige N. V., waarvan de c. v11. de aandeelhouders zijn, terwijl de invloed van den arbeider op den gang van het bedrijf zich zou beperken tot „een uiterst klein gedeelte van een stem, uitgebracht voor de keuze van een directeur en bestuurscomité van de industriëele N.V., in wier dienst hij is"2). Afgezien van het feit, dat de arbeider als consument en lid eener v. v. de voordeden geniet van een hooger reëel loon en Mr. Rubenkoning het stemrecht van het individu neemt, waar gelet moet worden op dat van de groep, hetwelk zeer zeker van beteekenis is, kan tegenover zijn bewering, welke hij in zoo krasse bewoordingen als o.a. „industrieel despotisme" weergeeft, het verloop der feiten in Engeland worden gesteld. Juist in den tijd, dat Mr. Rubenkoning zijn geschrift opstelde, was in Engeland, welk land hij hier speciaal op het oog heeft en waar de coöperatoren voor een belangrijk deel gevonden worden onder de industriëele arbeiders, de ommekeer tot stand gekomen. Behalve de kwestie van het aandeel in de winst, waarover hieronder nog iets vermeld zal worden, was de positie van den arbeider in de productie-afdeelingen van de Wholesale Society tot de negentiger jaren vrijwel gelijk geweest aan die in alle andere bedrijven. Toen de inmiddels sterker geworden vakvereenigingen daarop den aandacht vestigden, wilden de coöperaties aanvankelijk van geen inmenging weten. Om een einde te maken aan de meeningsverschillen tusschen de arbeiders georganiseerd als consumenten en de arbeiders georganiseerd als producenten, werd reeds in 1882 een commissie ingesteld uit het Trade Union Congress en de Co-operative Union *) Mr. J. A. Rubenkoning. De roeping van den Staat, inzonderheid ten opzichje van de coöperatieve productie. Diss. Leiden. 1896, bl. 124. 2) T.a.p. bl. 125. Daartegenover staat de uitspraak van J. P. Warbasse (Cooperative Democracy. 1923, bl. 280) „With a majority of wage earners in each Society, the balance of power is in the hands of Labour". — 123 — „to promote mutual understanding and to further co-operative production" *). Daar het vertrouwen in de beteekenis van de productiecoöperatie onder beide categorieën langzamerhand verdween, werd de commissie een arbitragelichaam voor alle geschillen tusschen een c. v. en een vakvereeniging. „This solution of the relation between working-men organised as consumers and working-men organised as producers promised to be final" 2). Door de ontwikkeling van dit, wat men zou kunnen betitelen met „georganiseerd overleg", is ook de productie-zijde der groothandelsvereeniging op streng democratische leest geschoeid, welk democratisch karakter Mr, Rubenkoning alleen aan de distributie-zijde zag. „It is in this endeavour to introducé representative self-government into the commercial and manufacturing enterprise of the country that the democratie form of Co-operation (da. de verbruikscoöperatie O.) has formed „a state within a State" 3). Twee problemen, welke zich bij de eigen-productie der verbruikscoöperatie in Engeland hebben voorgedaan, moeten hier nog naar voren worden gebracht, namelijk waarom de groothandelsvereeniging het stelsel van winstdeeling niet huldigt en waarom zij eigenproductie prefereert boven afname van arbeidersproductiecoöperaties, zoo deze bestaan. Hierop dient iets nader te worden ingegaan, omdat in de eerste plaats het ontbreken van profit-sharing en van de samenwerking met arbeidersproductiecoöperaties herhaaldelijk als critische argumenten tegen de eigen-productie gebruikt worden. En in de tweede plaats, omdat de Nederlandsche groothandelsvereeniging het winstdeelingssysteem nooit gekend heeft en bij haar verdere ontwikkeling naar ik hoop ook nooit zal invoeren. De invloed van het personeel zal zij uitsluitend door overleg met de vakvereenigingen moeten regelen, zooals dat heden ten dage in Engeland geschiedt. De kwestie van samenwerking met arbeidersproductiecoöperaties is tot nu toe hier te lande uiteraard van zeer *) Sidney cn Beatrice Webb. The consumers' co-operative movement. 1921, bl. 190. ') S. en B. Webb t.a.p. bl. 191. Tegenwoordig zijn de employé's der c. vn. en van de Co-op. Wholesale Soc. vereenigd in de Amalgamated Union of Co-op. Employees, welke buiten het Trade Union Congress staat. 3) Beatrice Potter. The co-operative movement in Great-Britain. 1892, bl. 169. — 124 — weinig belang geweest en ik geloof niet, dat deze associatievorm hier ooit op eenigszins ruimen schaal zal worden ingevoerd. Vóór 1873, het jaar waarin de Engelsche Wholesale Society tot eigen-productie overging, hadden zich bij dit lichaam geen arbeiderskwesties voorgedaan. Doch toen de „productive departments" in het leven werden geroepen, ontstond daartegen heftig verzet van de zijde van hen, die de arbeidersproductiecoöperatie als ideaal beschouwden en in de verbruikscoöperatie uitsluitend zagen een middel om kapitaal te verzamelen voor de oprichting van een „selfgoverning workshop" en een instituut tot coöperatieve scholing1). Door Hughes, Vansittart Neale en Greening werd de eigen-productie ten strengste veroordeeld, daar hiermede de arbeiders weder in loondienst kwamen in stede van als zelfstandig lid eener productiecoöperatie aandeel in de winst te hebben. De verbruikscoöperatie had volgens hen alleen een distributieve functie en kon aan de vrijmaking der arbeiders van de slechte toestanden der kapitalistische productiewijze alleen medewerken door haar beteekenis als afzetgebied en kapitaalbron voor de productiecoöperatiè. Doch de ervaringen, die de groothandelsvereeniging tijdens hare samenwerking met de productieve associaties opdeed, waren van dien aard, dat deze al spoedig zooveel mogelijk vermeden werd. In Frankrijk, waar de arbeidersproductie-coöperatie het meest voorkomt in verhouding tot andere landen, heeft men op verschillende wijzen het contact tusschen deze en de groothandelsvereeniging pogen tot stand te brengen, evenwel zonder succes *). Steeds bleek dat de autonome arbeiders-productiecoöperatie zonder de groothandelsvereeniging slechts beperkte vooruitzichten had. Alleen dan kregen zij levensvatbaarheid als de groothandelsvereeniging afnemer werd van de productie-coöperatie, hetzij zij tevens deelnam in het kapitaal of medezeggingschap kreeg, of wel dat zij zelf autonome productiecoöperaties in het leven riep, die het eigendom werden van de arbeiders, die erin werkten. Dikwijls veroorzaakte de samenwerking alleen langdurige conflicten zonder dat aan de consumenten voordeelen van deze relatie toevloeiden. Door slechte *) B. Jones. Co-operative production. 1894; P. Redfern t.a.p. bl. 80 vg. en 183 vg.; S. en B. Webb t.a.p. bl. 183 vg.; B. Potter t.a.p. bl. 109 vg. 2) Poisson t.a.p. bl. 219 vg. — 125 — techniek en onvoldoend kapitaal kon de productie-coöperatie op de markt niet concurreeren en door het winststreven werd zij ertoe verleid de groothandelsvereeniging slechter te behandelen dan deze van niet-coöperatieve zijde gewoon was. Deze niet te overbruggen belangentegenstelling, dit verschil in principe (winst aan den producent tegenover voordeel aan den consument) was oorzaak, dat men de relaties verbrak en het belang van een massa consumenten met langer opofferde aan dat van de enkelen, vereenigd in een productiecoöperatie. ,*3&tóïi Ook in Engeland vinden we in de ige eeuw de combinatie van consumenten- met producentenassociaties. Soms was de band alleen commercieel, doch daarnaast bestonden productiecoöperaties opgericht door de consumentenvereenigingen en meer of minder afhankelijk daarvan. De Co-operative Wholesale Society heeft in den aanvang der 20e eeuw de bedrijven, die voor haar van belang waren, geabsorbeerd*). Mrs. Webb—Potter noemde de arbeidersproductiecoöperatie dan ook antidemocratisch en individualistisch2) in tegenstelling met het democratisch en federalistisch karakter der verbruikscoöperatie, waar ieder nieuw lid welkom is en het voordeel voor allen vergroot, wat bij de productiecoöperatie niet het geval is, zoodat deze zich na korter of langer tijd zal „sluiten", d.w.z. geen nieuwe leden, deelgerechtigd in de winst, meer zal aannemen. „The members refuse to elect other workers as shareholders as it would to some extent reduce their bonus."8) De voorstanders wezen steeds op de ethische basis van het systeem der coöperatieve productie*), doch „if we read the history of the early associations of producers, or if we watch the struggles of the present associations, I fear we shall be brought by our study of past and present f acts to one and the same conclusion: that an mdustrial organization which sub- J) S. en B. Webb t.a.p. bl. 93 ; Redfern t.a.p. bl> 182. 2) B. Potter t.a.p. bl. 148 vg. en 156. *) Jones t.a.p. II, bl. 481. Zie ook de beweringen van Wibaut op bl. 8 van het verslag van het 2e Nat. Coöp. Congres 1899, benevens Warbasse t.a.p. bl. 302 vg. 4) Lassalle sprak van de bevrijding der arbeidersklasse door „Bataillone der Assoziationen der Produktionszweige". — I2Ö — stitutes for one profit-maker many profit-makers, is not a step forward in the moralization of trade". x) De tegenstanders van de eigen-productie der groothandelsvereeniging in Engeland, de voorstanders van de autonome arbeidersproductiecoöperatie dus, sloegen tenslotte een andere richting in. Zij verloren eenigszins het vertrouwen in de wereldhervormende kracht van de productieve associatie, waarop hierboven reeds werd gewezen, en beperkten zich ertoe de invoering van profit-sharing voor de arbeiders in de productie-afdeelingen van de Wholesale Society te propageeren. Inderdaad ging de Engelsche Wholesale in 1874 ertoe over het personeel een bonus te geven van een gelijk percentage van het loon als het dividend over het verbruik2). In Schotland was sinds 1870 bij de Wholesale Society tantième aan de werkende leden regel, hoewel de wijze van uitkeering telkens veranderde (uitkeering in geld of in natura, storting in een fonds enz.) *). De trade-union-leiders verzetten zich tegen de bonus, daar deze volgens hen de loonen drukte. De slechte ervaringen van de Wholesales met dit systeem kunnen niet gelden als de absolute mislukking van het ideaal van individualistische coöperatieve productie. De leiders der individualistisch-coöperatieve school hebben bij de propaganda voor profit-sharing er steeds op aangedrongen, dat de arbeiders ook hier evengoed in de verhezen als in de overschotten moesten deelen zooals bij de autonome productiecoöperatie. Doch de Wholesales hebben dit standpunt niet gedeeld en hun employés nooit laten bijdragen in de niet zeldzame verhezen van sommige afdeelingen. Bovendien was het stelsel als zoodanig in de productieafdeelingen van de groothandelsvereeniging met op haar plaats, omdat „this claim was inconsistent with the very basis of the Co-operative Society as an association of consumers substituting „production for use" for „production forexchange"^.Zoolang de Wholesale Society zich uitsluitend bemoeide met de distri- *) B. Potter t.a.p. bl. 155. Wibaut. Over Coöperatie 1899 „de productiecoöperatie bestendigt de kapitalistische productiewijze, wijl zij haar nieuwe steunpilaren geeft in de nieuwe mede-kapitalisten, 'mede-winstmakers". Zie ook De Verbruikscoöperatie en de S. D. A. P. 1900, bl. 21 vg. *) Redfern t.a.p. bl. 79 vg.; Potter t.a.p. bl. 113. *) Potter t.a.p. bl. 114; James A. Flanagan. Wholesale Co-operation in Scotland. 1920, bl. 261 v.g. S. en B. Webb t.a.p. bl. 185. — 127 — butie waren er nooit stemmen opgegaan een bonus aan het personeel toe te kennen, hoewel zijn positie in niets verschilde van die der arbeiders in de latere productie afdeelingen 1). Het personeel zelf nam aan den strijd weinig of geen deel, het was voornamelijk de kamp tusschen de twee meeningen over de meest gewenschte industriëele organisatie: de individuahstisch-coöperatieve school tegenover de federalistische. Zooals de Webbs het uitdrukken een strijd „between the idea of manufacture organised bij groups of producers, for exchange to the rest of the world (production, therefore, for „profit", in which the manual workers could plausibly claim some share as against the capitalist proprietors), and the idea of manufacture organised by the whole democracy of consumers, for their consumption or service (production, therefore, for we, ia which there could be no „profit" to share)"2). Warbasse veroordeelt het, omdat het „fails to recognize the fundamental f act that a Co-operative society does not make profits from its members"8), hetgeen economisch juister is. Het werd al spoedig evident, dat de „profit" voor elk bedrijf, dat de groothandelsvereeniging exploiteerde, in het groote verband niet te berekenen was, daar het product niet ter markt werd gebracht, doch slechts naar andere afdeelingen werd doorgegeven „at an arbitrary valuation". Zou men de arbeiders een aandeel geven in het bedrijfsresultaat van de Wholesale Society als een geheel, dan was het verband tusschen de efficiency van de arbeiders in een bepaald bedrijf en het resultaat van dat bedrijf in het bizonder, toch verloren en de bonus ontaard in een toeslag op het loon. Als zoodanig werd het profit-sharing-systeem dan ook in Schotland gehandhaafd tot 1918, terwijl de Engelsche Wholesale Society in overeenstemming met den wensen der vakvereenigingen het reeds in 1876 weder had afgeschaft. Na deze alg emeene opmerkingen over het karakter der eigen-productie van de groothandelsvereeniging, waarmede ik naast het democratisch en zuiver-coöperatief karakter der productie-afdeelingen tevens de onmogelijkheid van profit-sharing en van samenkoppeling met de arbeidersproductiecoöperatie hoop te hebben aangetoond, dient *) Potter (t.a.p. bl. 109 vg.) toont de afwezigheid van dit verschil uitvoerig aan met een beroep op Marshall. *) S. en B. Webb t.a.p. bl. 186. Zie ook Redfern t.a.p. bl. 71 en 81. ») T.a.p. bl. 387. — 128 — thans te worden nagegaan hoe de eigen-productie der Nederlandsche coöperatieve groothandelsvereeniging, welke tot nu toe van weinig omvangrijken aard is geweest, zich heeft ontwikkeld. In 1899 werden de eerste plannen tot eigen-productie hier te lande door den N, C. B. overwogen x), hetgeen men ongetwijfeld voor een belangrijk deel mag toeschrijven aan den invloed der coöperatieve congressen en wel speciaal van het internationaal congres te Delft, waar de eigen-productie van de Engelsche Wholesale Society, die daarmede reeds in 1873 was aangevangen, een punt van bespreking had uitgemaakt. Als eerste artikel, waarvan de productie ter hand genomen zou worden, werd zeep gekozen, vooral toen verschillende deelgenooten een voldoenden afzet waarborgden. Dat juist dit artikel genomen werd, vindt zijn oorzaak naast den betrekkehjken eenvoud der installatie m. i. hoofdzakelijk in den toestand, waarin de zeepfabrieken hier te lande in dien tijd vérkeerden. Vóór 1893 was het aantal zeepfabrieken in ons land gering geweest door den hoogen accijns. Doch na het genoemde jaar was een sterke toeneming van dat aantal te bespeuren, doordat afschaffing van den accijns een sterkevermeerdering van het verbruik met zich bracht. De productie werd evenwel te sterk uitgezet, wat den ondergang van vele der nieuwe fabrieken veroorzaakte en bovendien kwam door de scherpe concurrentie veel minderwaardig fabrikaat aan de markt2). Waar de afzet verzekerd was, besloot de A. V. van den N. C. B., waaronder de H.K. toenmaals nog ressorteerde, op 7 Juli 1900 tot oprichting van een eigen zeepzieder», waartoe in Augustus het gebouw van een geliquideerde zeepfabriek in de nabijheid van Delft werd gekocht, zoodat aan het einde des jaars de productie reeds in gang was. Toen in 1906 de zeepfabrikanten een syndicaat vormden (44 van de 54 bestaande fabrieken traden toe) met het doel goede zuivere zeep te kunnen leveren door beperking der productie, zoodat de fabricage loonend bleef, hield de H.K. zich daarbuiten en maakte zich gereed eventueel den strijd met dit kartel aan te binden. Zoover kwam het *) Jaarverslagen N. C. B. 1899/1900 en 1900/01. *) Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland, samengesteld onder leiding van Mr. J. C. A. Everwijn. 1912, bl. 494. — I2Q — evenwel niet, want de combinatie spatte reeds vrij spoedig daarna „als een zeepbel" uiteen. In 1915 werd de zeepfabriek der H.K. verplaatst naar Moerdijk, waarmede een vergrooting der capaciteit gepaard ging. In de eerste jaren kon deze toeneming van het productievermogen evenwel niet benut worden door gebrek aan grondstoffen en door de distributiemaatregelen. Dit was ook de oorzaak, dat het jaar 1918 een verlies gaf. De ligging voor spoor- en beurtbootverkeer werd gunstiger, doch wat het betrekken van arbeidskrachten betreft, was deze verandering geen verbetering, omdat vooral gedurende de bietencampagne weinig arbeiders in die streek voor de fabriek beschikbaar zijn. Door den aard van het bedrijf, welke niet arbeidsintensief is, weegt de betere ligging hiertegen wel op. De grondstoffen worden door de H.K. ingekocht, welke ook de administratie voert, terwijl de bestellingen en de verrekening der leveringen eveneens over Rotterdam loopen; de organisatie is dus geheel gelijk aan die der filialen. De afzet aan de deelgenooten geschiedt rechtstreeks vanaf de fabriek, die zachte (glycerine-, gele en groene) zeep levert en sinds 1917 ook harde zeep benevens zeeppoeder. Hoewel de zeepprijzen in 1932 daalden, doordat de „Zeepclub" verdere productie door buitenstaanders onmogelijk wilde maken, en niettegenstaande de prijzen der grondstoffen stegen, bewees de zeepfabriek der H.K. haar levensvatbaarheid ook in de na-oorlogsjaren door over 1922 een netto-overschot te geven van ƒ 17.662.— bij een productie van 10.019 ton (a 120 K.G.) zachte zeep (tegen 6.8ri ton in 1921). Ook 1923 is voor deze fabriek een gunstig jaar geweest. In 1911 werd in een localiteit van het Openbaar Slachthuis te Haarlem de fabricage van vleeschwaren door de H.K. begonnen *). Dit bedrijf, waarvoor f 5000.— was beschikbaar gesteld, heeft voortdurend verhezen opgeleverd. Gedurende de zomermaanden werd het stilgelegd, de deelgenooten namen slechts geringe hoeveelheden af en de afvalproducten vonden geen débouché. De leiding was bovendien niet in goede handen en toen de directie van het abattoir wijziging onderging en medewerking van die zijde niet meer werd ondervonden, was het lot beslist. In 1914 werd tot liquidatie overgegaan 2). l) Jaarverslag N. C. B. 1910/n. *) Jaarverslag H.K. 1 Mei—31 Dec. 1914. Otten. 9 — 130 — Een even roemloos einde vond de klompenmakerij, die van 1917 tot 1920 te Echt in Limburg voor rekening der H.K. werd gedreven. Door den oorlog was de Belgische concurrentie van de markt verdwenen, terwijl in 1916 ook de aanvoer van machinaal vervaardigde klompen uit Duitschland werd stopgezet. De binnenlandsche vraag nam steeds toe, vooral ook omdat het oploopen der lederprijzen het gebruik van houten schoeisel bevorderde, terwijl bovendien de afzet naar het buitenland grooter werd1). Vele nieuwe klompenbedrijven werden opgericht en de Limburgsche Coöperatieve Bond 2) vatte het plan op voor haar leden tot eigen-productie van klompen over te gaan. In overleg met dien bond nam tenslotte de H.K. de uitvoering daarvan op zich. De c. v.v. te Echt, deelgenoote der H.K., telde onder hare leden vele, die het klompenmakersvak uitoefenden en een hunner werd als leider aangewezen en zijn bedrijf verder voor rekening der H.K. voortgezet. De zaak ging aanvankelijk goed, totdat na den wapenstilstand wederom concurrentie van Belgische zijde opdook, terwijl zich ook verschijnselen van overproductie begonnen te vertoonen. De bekende klompenmalaise vernietigde naast vele andere ook de klompenmakerij der H.K. Reeds in 1902 was een rapport uitgebracht door den bondsraad van den N. C. B. betreffende een „onderzoek naar de mogelijkheid van het door de H.K. met voordeel inkoopen van meel ten behoeve van de aangesloten bakkerijen en van het eventueel stichten van een meermolen" 8), waarvan inde A.V. van 1900 reeds de wenschelijkheid was betoogd. In Engeland, waar de cornmills een der oudste vormen van verbruikerscoöperatie zijn geweest en reeds in 1795 voorkwamen4) hebben deze een aanzienlijken omvang kunnen verkrijgen. Daarop had men hier het oog gericht. De voordeelen ontspruiten echter juist uit de enorme kwantiteiten, welke deze coöperatieve meelfabrieken produceeren en daarvan zou in Nederland geen sprake kunnen zijn. Bovendien voert het rapport als bezwaren aan, dat hier te lande door de bakkerijen een groote verscheidenheid van meelsoorten wordt 1) Gegevens betreffende Handel enz. in Nederland tijdens den oorlog. Afd. Handel van het Dep. van Landbouw enz. ioax No. 4, bl. 186. ') Jaarverslag H.K. 1917. De Limburgsche Coöp. Bond. was een bond van R. K. v. vn., zie bl. 169. ') Jaarverslag N. C. B. 1901/02. *) Jones t.a.p. I, bl. 170. — i3i — verbruikt, terwijl de prijsfluctuaties snel inkoopen noodzakelijk maken. Door deze beide opmerkingen geeft de bondsraad blijk niet veel vertrouwen te hebben in de commercieele capaciteiten van de verbruikscoöperatie. In 1911 was men van gedachte veranderd en werden in het nieuwe gebouw der H.K. eenige graanmaalmachines aangebracht. Daarnaast worden thans aangetroffen, zij het alles op kleine schaal, een koffiebranderij, een theebreek- en menginrichting, een schooningsinrichting voor peulvruchten, die gedurende den oorlog evenals de graanmaalderij in loondienst van de regeering werkte, en een limonadefabriekje. De artikelen, wélke de groothandelsvereeniging uit eigen magazijn of eigen-productie-afdeelingen levert, worden verpakt onder het handelsmerk „HAKA", hetwelk gedeponeerd is. Dit verpakken onder eigen etiket heeft tengevolge, dat de artikelen van de H.K. een eigen karakter krijgen, hetgeen van groot belang is voor de leden der v. v.n., die daarin tevens een waarborg voor goede hoedanigheid kunnen zien. Het warenonderzoek geschiedt in een laboratorium, dat de H.K. van af 1916 gezamenlijk met de c. v. „De Vooruitgang" exploiteert, terwijl de deelgenooten op kosten van de H.K. onderzoekingen kunnen laten verrichten bij het Station voor Maalderij en Bakkerij te Wageningen. Het aantal verschillende producten, dat de Nederlandsche groothandelsvereeniging met haar eigen-productie wint, is, zooals hierboven bleek, nog zeer beperkt en gezien de algemeene positie is het niet te verwachten, dat in de eerstvolgende jaren uitbreiding zal plaats vinden. Zij staat hierin verre achter bij de Engelsche zustervereeniging, die een groot aantal fabrieken in eigen beheer heeft. De laatste begon reeds in 1873 met eigen-productie door aankoop van een biscuitfabriek, dan volgde de fabricage van schoenen, zeep, wollen stoffen, kleeding, cacao, meel enz.Evenals in Schotland is daar het bewijs geleverd, dat de verbruikscoöperatie zich met vrucht op de productie van verschillende artikelen kan toeleggen (op bl. 223 vg. wordt nader aangegeven tot welke artikelen zij zich moet beperken). In onderstaand overzicht vindt men het aantal fabrieken 1) Jones t.a.p. I, bl. 319. — 132 — gegeven van de Engelsche coöperatieve groothandelsvereeniging, waaraan nog kan worden toegevoegd, dat zij tezamen met de Schotsche 34.316 acres thee-plantages exploiteert, waarvan 5.699 op Ceylon en 28.617 in Britsch-Indië en bovendien in Groot-Britannië 33.552 acres landerijen bezit1). 8 Meelfabrieken. 4 Meubelfabrieken. 2 Veevoeder- en veekoekenfa- 1 Fabriek van waschmachines, brieken. ledikanten enz. 2 Biscuit- en suikerwerkfabrie- 1 Blikfabriek. ken. 1 Fabriek van emmers en kachel- 3 Boter- en Kaasfabrieken. platen. 1 Margarinefabriek. 1 Messenfabriek. 2 Vetsmelterijen. 1 Fietsen- en motorfietsenfa2 Spekrookerijen. 1 -'$» briek. 4 Conservenfabrieken. 2 Fabrieken van weegschalen en 2 Inmakerijen. 'weegmachines. 2 Azijn- en gistfabrieken. 1 Borstel- en mattenfabriek. 2 Theemengerijen en koffie- 3 Zeepfabrieken. branderijen. 1 Verf- en kleurstoffenfabriek. 1 Cacao- en chocoladefabriek. 5 Zadel- en tuigfabrieken. 2 Fabrieken van drogerijen en 1 Koffer- en tasschenfabriek. chemicaliën. 1 Lijstenfabriek. 1 Tabaks- en sigarenfabriek. 1 Aardewerk- en porceleinfa- 3 Katoenweverijen. briek. 7 Wolweverijen. 5 Boekdrukkerijenen-binderijen. 1 Fabriekvangebreidegoederen. 1 Olieslagerij. 1 Touw- en garenfabriek. 3 Zagerijen. 16 Kleeding- en onderkleeding- 2 Pottenbakkerijen, fabrieken. 1 Flesschenfabriek. 2 Corsetfabrieken. 1 Fabriek van motorvoertuigen. 10 Schoenfabrieken. 1 Kolengroeve. 3 Leerlooierijen. Van de Scottish Wholesale Society wordt het aantal fabrieken niet afzonderlijk vermeld, slechts de soort. Onder de productieve afdeelingen komen voor: een schoenfabriek, kleedingfabrieken, borstelfabrieken, drukkerijen, een tabaksfabriek, fabrieken van 1) The People's Yearbook 1934, bl. 64, 65 en 72; S. en B. Webb t.a.p. bh 107 en 373. — 133 — conserven en drogerijen, fabrieken van tweed, wollen dekens en jute, meelfabrieken, zeepfabrieken en zuivelfabrieken. In aanmerking genomen het feit, dat de Engelsche coöperatieve beweging aanzienlijk ouder is dan de Nederlandsche en dat Engeland beschikt over een dichte arbeidersbevolking, dan zal toch een vergelijking met inachtneming van deze restricties ten nadeele van de Nederlandsche H.K. uitvallen (zie ook bl. 172 vg.). De reden daarvan moet uitsluitend gezocht worden in de enge opvatting van de coöperatieve gedachte door de v. v.n. hier te lande. Een oogenblikkelijk klein voordeel werd steeds verkozen boven kapitaalvorming, waardoor op den duur grootere voordeden zouden zijn te verkrijgen geweest. Nimmer kon de Engelsche taktiek om een deel van het stoffelijk voordeel te bestemmen voor uitbreiding der beweging hier in eenigszins wijden kring aanhangers vinden. Het kweeken van reserves met het doel tot uitbreiding te kunnen overgaan, welke in Engeland algemeen voorkomen naast die tot „co-operative education" *), werd in Nederland steeds opgeofferd aan den wensch een Zoo hoog mogelijk dividend aan het einde des jaars uit te keer en 2). Deze voortdurende aderlatingen, in het voorafgaande werd er reeds herhaaldelijk op gewezen, vormden steeds een beletsel voor een groei naar Engelsch voorbeeld. Vandaar ook, dat Hayem opmerkt: „on peut dire, sans exagérer que dans nombre de coopératives hollandaises sévit une maladie : la manie des „gros dividends". Et cette maladie est d'autant plus grave qu'elle revêt généralement une forme épidémique" *). Reeds op het eerste nationale coöperatieve congres in 1898 wees Mr. Treub, sprekende over den economischen invloed van de toepassing der coöperatie (zie bl. 77) er nadrukkelijk op, dat x) Deze laatste soort mist men h. 1.1. vrijwel bij alle v. vn. met uitzondering van eenige arbeiderscoöperaties. Volgens Marshall (Industry en Trade. 1919, bl. 291) wordt jaarlijks door de Engelsche verbruikscoöperatie ongeveer £ 100.000 aan „education" besteed. De Webbs wijzen erop, dat echter daar te lande aan de „education" ook nog verschillende gebreken kleven. 2) In een circulaire van 1903 merkte het bestuur van de arbeiderscoöperatie „De Dageraad" te Amsterdam op: „De Dageraad werkt dus, ook al maakt zij zeer groote winsten, niet mede met den dividendwedstrijd, die in de laatste jaren hier ter stede is gevoerd, en die onvermijdelijk op den ondergang van de minst kapitaalkrachtige zaken moet uitloopen". *) T.a.p. bl. 239. — 134 — het streven der c. v. moet zijn vorming van collectief kapitaal1). Deze kapitaaivormende functie, waardoor uitsluitend een blijvende versterking van de materieele positie der aanhangers te verwachten is, is telkens weer naar voren gebracht, doch in de praktijk nimmer nageleefd. „Het is het noodlot van de Nederlandsche coöperatieve beweging geweest, dat men teveel naar het dividend heeft gezien"a), merkte de vroegere secretaris van den N. C. B. terecht op. Gedurende de laatste jaren was het den meesten c. v.n. onmogelijk een hoog dividend uit te keeren, slechts enkele zagen nog kans een matig percentage te declareeren. Instede van dit percentage nu voortaan als maximum aan te nemen om zoodoende de meerdere baten aan het uitbreidingsfonds te brengen, is alreeds weer het streven merkbaar het dividend zoo snel mogelijk op te zetten, indien de omstandigheden zich wijzigen. Daardoor blijft de kapitaalvorming in het gedrang en zal het hierboven geschetste kapitaalgebrek voor de verbruikscoöperatie een chronische kwaal worden, een rem voor de ontwikkeling, waarvan de groothandelsvereeniging en haar eigenproductie den terugslag ondervinden. De H.K. heeft haar dividend gelimiteerd door het spaarfondssysteem, de tijd zal leeren of de deelgenooten, die zelf het „divi-hunting" onder hare leden kennen, op den duur daarmede genoegen zullen nemen. Navolging van het voorbeeld van de H.K. door de deelgenooten zou voor de Nederlandsche verbruikscoöperatie beteekenen het inluiden van een nieuwe ontwikkelingsphase door het wegvallen van een element, dat de natuurlijke groei, waartoe alle factoren verder aanwezig waren, steeds heeft tegengehouden. Deze nieuwe bedrijfspolitiek zou meer en beter resultaat geven dan van de oprichting van een coöperatie-bank is te verwachten, waartoe men thans wil overgaan om in het kapitaalgebrek der beweging te voorzien. Kapitaalgebrek, dat niet een gevolg is van een zeer snelle ontwikkeling, waarbij een bank uitkomst Zou kunnen geven, doch van het verderfelijke „divi-hunting" in deze en voorgaande jaren. Een loffelijke uitzondering hierop vormden de meeste zoogenaamde „arbeiderscoöperaties", die vanwege haar eigen karakter hier tot nu toe buiten beschouwing zijn gela- l) T.a.p. bl. 14 vg. Zie ook Mr. M. W. F. Treub. Over Coöperatie. 1898, bl. 29. Bovendien Warbasse t.a.p. bl. 35. ' *) H. Ch. G. J. van der Mandere. De c. v. v. en hare ontwikkeling in de naaste toekomst. 1919, bl. 34. - 135 — ten en in het volgend hoofdstuk onderwerp van bespreking zullen uitmaken. Zij hebben bij de verdeeling van het batig saldo in het algemeen $ bestemd voor de reserve of het uitbreidingsfonds, $ voor de uitkeering aan de leden en $ (later gedaald tot 10 %, thans geheel afgeschaft bij de meesten) voor politieke doeleinden. Hadden alle verbruikscoöperaties, natuurlijk afgezien van de dotatie aan de partijkas, die evenzeer te veroordeelen is, dit voorbeeld gevolgd in plaats van het oude E. H.-principe, dan zou de verbruikscoöperatieve beweging bier te lande er geheel anders en vrij wat beter hebben voorgestaan dan thans het geval is. De eigen-productie der H.K. Zou meeromvattend zijn geweest, een regeeringscrediet ware overbodig geweest, een bank zou reeds vroeger tot stand zijn gekomen om het in de verbruikscoöperatie aanwezige kapitaal in de goede banen te leiden, terwijl het toevoeren van nieuw kapitaal van buiten af dan een ondergeschikte rol zou spelen, omdat de v. v.n. haar kapitaalvormende functie naar behooren vervulden. HOOFDSTUK IV. De Verbruikscoöperatie op politieeen en godsdienstigen grondslag. In het eerste hoofdstuk werd de ontwikkeling nagegaan van de verbruikscoöperatie in de periode voor 1876 door en voor de arbeidende klasse in het leven geroepen. Vervolgens werd gewezen op de splitsing, die Eigen Hulp teweeg bracht en op het ontstaan van den neutralen coöperatieven bond uit deze vereeniging, waarbij evenwel een deel der arbeiderscoöperaties om politieke redenen zich niet wenschte aan te sluiten. Die v. v.n, welke zich afzijdig hielden, zijn tot hier toe buiten beschouwing gelaten, daar zij een eigen ontwikkelingsgang hebben gevolgd en door baar relaties met de socialistische beweging een afzonderlijk karakter vertoonden (zie sub. a bl. 52). In het eerste hoofdstuk is het A.N.W.V. genoemd, dat zeer veel deed voor de bevordering der coöperatie onder de arbeidende klasse. Het bestuur van dit Verbond onder leiding van Heldt had Zich zeer sterk gekant tegen de oprichting van afdeelingen in den vorm van zg. „gemengde vereenigingen", die ten doel hadden werklieden uit verschillende vakken tezamen te brengen, indien in een plaats geen afzonderlijke vakvereeniging voor elke branche bestond, hetgeen in kleinere gemeenten meestal het geval zou zijn. Toch richtten de smeden met den sccialist Ansing als leider een gemengde vereeniging te Amsterdam op, die in 1878 kleur bekende door haar naam te verwisselen voor die van „Sociaal-democratische Vereeniging" en het Gothaprogram aan te nemen1). Het A.N.W.V. bleef zich op neutraal terrein bewegen, zooals ook *) Bymholt. t.a.p. bl. 235. Op de ontwikkeling der socialistische gedachte in Nederland, oorspronkelijk onder Duitschen invloed, voorbereid door de Internationale en ingeleid door de reeks Sociale Brieven in de Werkmansbode (voor coöperatie o. a. 1878 No. 43) kan hier niet nader worden ingegaan. — 137 — bleek uit de beginselverklaring, welke werd afgelegd in de A. V. op Kerstmis 1878. Als doel van het Verbond werd toen o.a. aangemerkt : „te streven naar betere verdeeling van de vruchten, die de arbeid afwerpt, inzonderheid door het bevorderen van vereenigingen en verbonden van werklieden in hetzelfde vak en door bevordering van coöperatie en associatie onder alle vormen, zoowel ter ondersteuning in ziekte en ongeval als tot besparing en verkrijging van bezit en de gemeenschappelijke uitoefening van het bedrijf'1). Vanaf dit tijdstip ongeveer kan men in de Nederlandsche arbeidersbeweging drieërlei richting onderscheiden *): ie. de gematigde richting (A.N.W.V.). 2e. de socialistische richting (nog zeer klein, Soc. Dem. Ver. te Amsterdam). 3e de religieuse richting (Patrimonium en de R. K. Volksbond). Wat betreft de verhouding van deze stroomingen tot de verbruikscoöperatie kan opgemerkt worden, dat de eerste, de liberale dus, de coöperatie in alle vormen bevorderde om de coöperatie zelf, uitsluitend omdat zij daarin voor den arbeider een middel zag om zijn reëel inkomen te vergrooten. De c. v.n, die in deze sfeer zijn ontstaan behoorden tot de op bl. 52 genoemde groep van neutrale arbeiders-v. v.n. Zij waren slechts gekant tegen het exclusivisme van Eigen Hulp, doch niet tegen de klasse, waaruit deze vereeniging hare leden trok en zij traden later dan ook toe tot den N.C.B., wiens lotgevallen reeds hiervoren werden geschetst. Het is het standpunt der tweede en derde richting tegenover de verbruikscoöperatie, dat thans nog onderwerp van bespreking moet zijn. De socialisten waren aanvankelijk uitsluitend voorstanders van de productieve associatie. Op het congres der Internationale te Genève, gehouden in 1866, werd in dien geest een resolutie aangenomen, waarvan het principieele deel van Marx afkomstig was en waarin o.a. gezegd werd : „Wij raden den arbeiders aan zich liever met productieve dan met consumptieve coöperaties in te laten. De laatste raken slechts de oppervlakte van het huidige economische x) Art. 1 sub 3 statuten 1879; D. Stigter. Vragenboek van het A. N. W. V. 1887, bl. VII. Programma vastgest. in de A. V. van 25 en 26 Dec 1878. ') Bymholt t.a.p. bl. 345. - 138 - systeem, de eerste grijpen het in zijn grondvesten aan"1). In het volgend jaar werd er op het congres te Lausanne op aangedrongen, dat de vakbeweging een deel van haar fondsen zou gebruiken tot vorming of financiering van productievereenigingen 2), Doordat de productie-coöperatie in de praktijk voortdurend schipbreuk leed en de verbruikscoöperatie daarentegen steeds meer om zich heen greep, verloren de socialisten hun sympathie voor de productieve associatie en brachten zij hun belangstelling, vooral in België, op de tweede soort over. Ook in Nederland werd naar het voorbeeld der Zuidelijke naburen de verbruikscoöperatie in de sociaal-democratische sfeer getrokken. Van belang was daarbij de motie-Anseele inzake de coöperatie door de Belgische sociaal-democratische partij aangenomen: „c. v.n kunnen alleen de sociale kwestie niet oplossen en als ze door enkele groepen zonder eenig ander doel worden opgericht kunnen ze het proletariaat nadeelig zijn. Worden ze door een socialistische partij georganiseerd en met weerstandskassen verbonden, dan kunnen zij inderdaad den arbeider ten nutte zijn, daar zij hem het voordeel verschaffen, dat tegenwoordig den werk* gever of tusschenpersoon ten deel vak, hun producten van goede kwaliteit bezorgen en een machtig opwekkingsmiddel tot organisatie en uitmuntend propagandamiddel vormen"8). Deze motie kan worden opgevat als de beginselverklaring der socialistische partij ten opzichte van de coöperatie. De beteekenis der neutrale coöperatie wordt gelijk nul aangeslagen, alleen in nauw verband met de partij zou deze associatievorm den arbeiders voordeel kunnen brengen. Echter wordt niet uitdrukkelijk gezegd, dat de coöperatie financiëelen steun moet verleenen aan de politieke en de vakactie, waardoor eenige jaren later de verbruikscoöperatie geheel als middel werd beschouwd om de partijkas te stijven. Dit standpunt werd verlaten toen werd ingezien, dat de voordeelen der v.v. als zoodanig voor het arbeidersgezin van beteekenis waren. Het is hier te lande vooral Wibaut geweest, die daarop zijn partijgenooten herhaaldelijk gewezen heeft. Tenslotte werd de band tusschen de partij en de verbruikscoöperatie een formeele, zoodat *) K. P. W. Besuijen. De Partij en de Verbruikscoöperatie. 1916, bl. 8. 2) Besuijen t.a.p. bl. 9. s) Bymholt t.a.p. bl. 288. — 139 — ten laatste niets meer aan een fusie met de neutrale verbruikscoöperatie in den weg stond. Een gedetailleerde beschrijving van de ontwikkeling der sociaaldemocratische arbeidersverbruikscoöperatie hier te lande kan als uitgangspunt het jaar 1878 nemen. In dat jaar vatten namelijk eenige socialisten, wier streven het was „iets tot stand te brengen ten voordeele van den arbeider" het plan op in den Haag een coöperatieve bakkerij te beginnen naar het voorbeeld der c. v. „Vooruit" te Gent, waarvan het reglement op een der wekelijksche bijeenkomsten ten huize van Domela Nieuwenhuis, die een cursus in staathuishoudkunde gaf voor arbeiders, aan een bespreking was onderworpen1). Na veel moeite slaagden zij erin in een gehuurd pand in de Paulus Potterstraat op 6 Juni 1879 met het bakken vooi de 156 leden een aanvang te maken. Vele waren de moeilijkheden, die overwonnen moesten worden. Met voorschotten van het bestuui en een onder de leden geplaatste leening van ƒ 200.— werden de noodige grondstoffen en gereedschappen aangekocht, terwijl de bouwvakarbeiders onder de leden gratis hun diensten in vrijen tijd aanboden bij de inrichting der bakkerij. Het streven werd beloond; aan het einde van 1879 werden de voordeden reeds merkbaar. De rentelooze leening van ƒ 200.— kon al worden afgelost, terwijl het ledental steeds aangroeide. In hel begin van 1880 was het gestegen tot 200, het jaar eindigde met 30c leden, bovendien kon een dividend van 3$ % worden uitgekeerd, hetgeen evenals te Gent niet in geld doch in broodbons geschiedde, De toevloed van hen, die zich als lid opgaven, werd zoo groot, dal het bestuur aan de toetreding paal en perk moest stellen, daar de capaciteit der bakkerij niet bij machte was in aller behoefte te voorzien. Waar de zaak zoo goed vlotte, ontstond al spoedig de wensch een eigen gebouw te stichten. Het benoodigde kapitaal werc verkregen door obligaties van vijf gulden, binnen een jaar vol te storten en rentende 5 %, onder de leden te plaatsen. Het geld vooi den aankoop van het terrein werd bijeengebracht, doch geen enkele I) Bymholt t.a.p. bl. 533; B. H. Heldt. Over Coöperatie. Instellingen er uitkomsten van de samenwerkende Mij. „Vooruit" te Gent en de Coöp Broodbakkerij „De Volharding" te 's-Gravenhage. 1888; Feestnummer vat het maandblad „De Volharding" 1883—1907. — 140 — buitenstaander wenschte bouwcrediet te geven. Domela Nieuwenhuis verstrekte tenslotte een som van ƒ 8500.— (tegen 5 %), waarna 26 November 1882 den eersten steen werd gelegd voor het gebouw van de c. v., die den naam kreeg van „De Volharding", in de Koninginnestraat. Toen het gebouw gereed was, werd door een hypotheekbank een eerste hypotheek genomen van ƒ 6500.—, de ƒ 8500.— van Domela Nieuwenhuis werden tweede en de onder de leden geplaatste leening werd derde hypotheek. Blijkt uit het voorgaande met hoe groote moeilijkheden de oprichters in den aanvang te kampen hadden gehad, na 1884 ging het met snelle schreden voorwaarts. Eenige cijfers mogen een beeld geven van den groei van deze eersteling onder de socialistische arbeiderscoöperaties. Jaren. Aantal leden. Omzet. Netto-overschot 1884 500 ? ? 1885 I200 ƒ 87.OIO ƒ IO.IOO 1886 1400 „ 122.658 „ 16.600 x) Weldra werd overgegaan tot den verkoop van ook andere levensmiddelen dan brood en werd een spaar- benevens een ziekenfonds in het leven geroepen, terwijl de vereeniging ook een eigen orgaan ging uitgeven. In de tachtiger jaren was er in het bestuur, dat langzamerhand niet meer geheel bestond uit aanhangers der socialistische partij, verdeeldheid ontstaan. De niet-socialisten stuurden aan op het maken van winst, terwijl de overige bestuursleden als doel der cv. nastreefden „het medewerken aan de vrijmaking der arbeiders". De oneenigheid, verscherpt door het in dienst nemen van elders om hun beginselen ontslagen socialisten, het uitsteken van de roode vlag bij verschillende gelegenheden en andere uitingen der politieke beginselen, kwam tot uitbarsting in 1888. Ongeveer 300 niet-socialistische leden traden uit De Volharding en stichtten een nieuwe coöperatieve bakkerij „De Hoop", welke later werd uitgebouwd tot een volledige verbruiksvereeniging. In de statuten van deze nieuwe c. v. werd uitdrukkelijk neergelegd, dat als leden *) Reserve ultimo ƒ 12.828. — 141 — zouden kunnen toetreden „alleen zij, die .... niet behoor(d)en tot de socialistische partijen" (art. 10). Deze uittocht der ontevredenen deed echter De Volharding weinig kwaad, daar het verlorene spoedig was ingehaaldx), doch het demonstreerde weer de verdeeldheid, die in de Nederlandsche verbruikscoöperatie steeds hoogtij vierde. In 1888 werd voor het eerst een stem vernomen uit de socialistische gelederen, die waarschuwde tegen de verbruikscoöperatie 2), welke in een geschrift „het paard van Troje "werd genoemd. Het doel van de publicatie was invloed uit te oefenen op het Kerstcongres van den Sociaal-Democratischen Bond, dat spoedig daarna zou worden gehouden. De schrijver beweerde, dat het streven van de socialistische verbruikscoöperatie was: winst maken teneinde de partijkas te stijven. Hij wees erop, dat de socialisten „met coöperatie, corporatie, of welken anderen vorm van „zaken-doen" ook, den kapitalistischen duivel (hadden) gehaald binnen (hunne) eigen gelederen", omdat de arbeiders voor de partij wel veel konden over hebben, doch dit moest geschieden uit eigen vrije aandrift. Zij moesten kunnen werken in de richting, die hun neiging hun ingaf „terwijl de offers die van hen als arbeiders in onze ondernemingen worden gevorderd nooit geheel vrijwillig worden gebracht maar worden opgelegd door een ijzeren noodzakelijkheid" *). Welke die offers waren, die in de bedrijven der arbeiderscoöperaties, die met hun arbeidsvoorwaarden gunstig bij de niet-coöperatieve bedrijven afstaken en waarvan de voordeelen geheel aan de arbeidersklasse kwamen, door de daarin werkzame krachten werden gebracht, werd helaas niet nader aangegeven. Na als bewijs voor het nuttelooze der v.v.n de theorie der ijzeren loonwet te hebben aangevoerd, bepleitte Croll de verbruikscoöperatie geheel aan haar lot over te laten, dit „paard van Troje" niet in de socialistische partij binnen te halen. Ondanks de ondeugdelijkheid van deze redeneering en hoewel de Belgische socialist van Beveren in verschillende steden van ons land het tegendeel trachtte te bewerken en wees op de *) De omzet was in 1890 reeds gestegen tot ongeveer ƒ 200.000. 2) C. Croll. De Coöperatie. Het paard van Troje. 1888. De schrijver was redacteur van Recht voor Allen en secretaris van den Centralen Raad der Soc. Dem. partij. ») T.a.p. bl. s. — 143 — goede resultaten van de c. v. „Vooruit" te Gent*), nam het congres der sociaal-democraten in 1888 toch het besluit „den centralen raad der partij te ontheffen van de opdracht om de coöperatie te bevorderen", al zou niet „het vroeger tot stand gebrachte worden opgeheven"*). Daarmede was de beslissing tot bevordering der coöperatie, in het voorgaande jaar genomen, weder herroepen. Deze scherpe afkeuring had tengevolge, dat in de volgende jaren de verbruikscoöperatie zoo goed als geheel uit de gedachte der sociaaldemocraten verbannen was. Het duurde tot 1897 alvorens deze door hen weer werd erkend. Omtrent den toestand der arbeiderscoöperatie in het algemeen in den aanvang der negentiger jaren wordt nog eenig licht verschaft door de prae-adviezen, uitgebracht door C. H. Kouw en J. K. Jung op uitnoodiging van den N.C.B., nadat Mr. Elias in 1895 bij den bondsraad de kwestie der arbeiderscoöperatie had aanhangig gemaakt wegens den kwijnenden toestand, waarin die coöperatie verkeerde *). De eerste prae-adviseur 4) gaf als oorzaak van deze malaise aan de tegenwerking van Christelijke en R. K. zijde, terwijl ook de sociaaldemocraten de coöperatie veroordeelden, daar zij die als „lapwerk" beschouwden. Daarnaast wees hij op de lage loonen, die den arbeider crediet deden nemen bij den kleinhandelaar, omdat de voordeden der verbruikscoöperatie nog steeds te weinig onder de arbeidersklasse bekend waren. Verbetering zou kunnen worden aangebracht door ontwikkeling van den arbeider. Meerdere samenwerking tusschen de verschillende standen was dringend gewenscht evenals verspreiding van kennis omtrent doel en beteekenis van de coöperatie door middel van eenvoudige voor arbeiders bevattelijke geschriften. Jung toonde eerst aan, dat de Nederlandsche arbeider omstreeks *) Bymholt t.a.p. bl. 533. ') Sociaal Weekblad 1889 No. 3. ») Jaarverslag N. C. B. 1895/96. In 1892 was van de hand van B. H. Heldt, die met Postma en Kouw, allen bestuurders van het A. N. W. V., in 1890 een reis door België gemaakt had, een boekje verschenen „Instellingen op sociaal en coöperatief gebied in België", waarin de in België bestaande organisaties in extenso beschreven werden en welk geschrift onder de Ned. arbeiderscoöperatoren sterk de aandacht trok. *) C. H. Kouw. Waarom coöpereert de Ned. werkman zoo weinig ? 1896. — M3 — 1895 °P coöperatief gebied nog niet veel had tot stand gebracht 1)„ Uit een door hem samengestelde statistiek blijkt, dat er sedert 1860 speciaal of hoofdzakelijk ten behoeve van de arbeiders werden opgericht (voor zoover bekend) : 39 gewone v.vn waarvan teniet gingen 21 16 broodbakkerijen gecomb. met v.v.n . „ „ „ -— 6 „ zonder v.v. .... „ „ „ 3 32 bouwvereenigingen „ „ „ 1 4 spaar- en voorschotkassen ..... „ „ „ —> 2 productiecoöperaties *) „ „ „ 1 Bovendien volgt uit de bizondere opmerkingen, welke achter de meeste in de statistiek opgenomen c. v.n, zijn gemaakt, dat de resultaten waren: ie. slecht bij de gewone verbruikscoöperatie (c. w. v.n) en bij de productiecoöperatie; 2e. vrij goed bij de broodbakkerijen, vooral bij die, welke gecombineerd waren met een v.v.; 3e. goed bij de bouwvereenigingen en bij de enkele spaar- en voorschotkassen; deze categorie kon tenminste op eenigen bestaansduur bogen. Naast de oorzaken, welke meer speciaal den achterstand vóór 1876 betroffen (zie bl.48), noemde Jung voor de volgende jaren nog de actie van den bond Maatschappelijk Belang en de gestie van Eigen Hulp, terwijl „een vierde reden van meer belang is te zoeken in de stichting van een paar godsdienstig gezinde werkliedenbonden (Patrimonium en de R.K.-Volksbond), die vooral tegen de consumptieve coöperatie vrij sterk gekant (waren), 't zij dan alleen omdat de liberaal gezinde werklieden — d.z. voornamelijk die van het Nederlandsch Werkliedenverbond — over het algemeen neiging tot dien vorm van coöperatie hadden, en dus uit een oogpunt van opportuniteit, 't zij dat zij coöperatie in strijd acht(t)en met de wereldorde op grond van de kerkleer" *). x) J. K. Jung. Wat is de reden, dat de Ned. werklieden nog zoo weinig coöpereeren en welke verbetering is daarin aan te brengen ? 1896. *) Dit aantal is onjuist, zie bl. 193. s) T.a.p. bl. 36. Er wordt ook gewezen op de zonderlinge afwijking in dat: geval van het inzicht van partij- en geloofsgenooten in andere landen. Zift eveneens de uitspraak van von Ketteler op bl. 18 hiervoren. - 144 — Als middelen tot verbetering van den toestand gaf de schrijver aan : aansluiting bij den N. C. B., fusie of althans nauwe plaatselijke samenwerking van bestaande c.v.n en een intensieve propaganda. Doch dit kon alleen gelden voor de liberale arbeiders onder wie het A.N.W.V. de coöperatieve beginselen reeds sedert lang trachtte ingang te doen vinden. De christelijke, roomsch-kathoheke en sociaal-democratische groepen vielen daarbuiten, waren zelfs door geloofs- of politieke overwegingen tegen de verbruikscoöperatie gekant. Van groot belang was daarom in dit verband het feit, dat de sociaal-democraten omstreeks 1895 hun houding tegenover de verbruikscoöperatie wijzigden. Op het Berlijnsche congres van de Duitsche sociaal-democratische partij, welke grooten invloed had op de Nederlandsche, was in 1893 nog een resolutie aangenomen, waarin de verbruikscoöperatie alleen werd aangewezen als middel tot werkverschaffing aan door den politieken of vakbewegingsstrijd in hun bestaan getroffen partij genooten of als middel tot vergemakkelijken der propaganda. „Anders (moesten) de partij genooten de stichting van coöperaties bestrijden en voornamelijk optreden tegen het geloof, dat coöperaties in staat (waren) de kapitalistische productieverhoudingen te beïnvloeden, de toestanden der arbeidende klasse te verbeteren, de politieke en vakbewegingsstrijd op te heffen of te verzachten"1), Doordat echter in de meeste landen in de negentiger jaren de belangstelling voor en daarmede de invloed van de verbruikscoöperatie aanzienlijk toenam, hetgeen voor ons land reeds werd geconstateerd in een vorig hoofdstuk, veranderden de sociaal-democraten van houding. Ook de Nederlandsche S. D. A. P. nam in hare statuten van 1897 weder de coöperatie, en ditmaal speciaal de verbruikscoöperatie, onder de strijdmiddelen der arbeidersklasse op *). In 1895 tijdens de voorbereiding van deze plannen was te Utrecht reeds een arbeiderscoöperatie tot stand gekomen, in 1898 gevolgd door 5 nieuwe v. v.n in verschillende plaatsen. Op het congres te Leeuwarden (1899) werd de houding van de S. D. A. P. tegenover de coöperatie bepaald door de aanneming van *) Besuijen t.a.p. bl. 10. *) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1907, bl. 5. — 145 — een resolutie *), ingeleid door F. M. Wibaut, waarin de wenschelijkheid werd uitgedrukt: „de verbruikscoöperatie aan te wenden als strijdmiddel, door een deel der te maken winsten te bestemmen tot geldelijken steun der arbeidersbeweging. Het (congres) beveelt daartoe aan, dat c.v.v.B zullen worden opgericht hetzij in groote steden door afzonderlijke groote vakvereenigingen, hetzij in kleine steden of groepen van dorpen, door een federatie van vakvereenigingen; en dat een (derde) deel der winsten zal worden bestemd voor weerstands- en ondersteuningskassen" 2). Enkele vakbonden vatten de zinsnede betreffende de taak der vakvereenigingen zoo op, dat hun werd aangeraden „vakvereenigingscoöperaties" te stichten. De afdeeling Amsterdam van de Ned. Verg. van Spoor- en Tramwegpersoneel richtte een zoodanige C.V.. op, welk later met de c. v. „De Dageraad" werd vereenigd. Ook de Brillantverstellersvereeniging nam het initiatief tot oprichting van een coöperatieve bakkerij voor hare leden met dien verstande, dat voor zoover noodig de winst aangewend zou worden om aan werklooze leden gedurende hun werkloosheid gratis brood te verschaffen *). Naar de heer Henri Polak mij welwillend mededeelde werd dit voorstel in handen gegeven van een commissie om over de mogelijkheid van verwezenhjking rapport uit te brengen. De conclusie x) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1907, bl. 6. De laatste alinea der resolutie, dat namelijk een (derde) deel der winsten zou worden bestemd ten bate der arbeidersbeweging, werd wel door het congres aanvaard, doch door het referendum verworpen. *) Ook de Duitsche sociaal-democratische partij had haar verzet tegen de verbruikscoöperatie opgegeven. Een neutrale houding werd aangenomen, zooals blijkt uit de motie-Bebel goedgekeurd op het congres te Hannover (1899): „De partij staat neutraal tegenover de oprichting van verbruikscoöperaties. Zij vindt de oprichting van zulke coöperaties aangewezen om in de economische toestand van de leden verbetering te brengen, echter alleen wanneer de noodige voorwaarden tot de oprichting aanwezig zijn. Zij ziet in de oprichting van zulke coöperaties, zooals in iedere organisatie van de arbeiders tot behoud en bevordering van hun belangen, een goed middel tot opvoeding van de arbeidende klasse tot zelfstandige behartiging harer zaken, maar zij hecht aan deze v. v.n geen groote waarde voor de bevrijding der arbeidende klasse uit de ketenen der loonslavernij". (Besuijen t*a.p. bl. 10.). *) Geen gebrek aan brood meer. Een coöperatie-plan van de Amst. Diamantbewerkers. Uitg. door de Brillantverstellersver. Afd. A. N. D. B. 1899. Otten. i° — 146 — was, dat het ongeraden zou zijn eene coöperatie, van welke uitsluitend diamantbewerkers deel zouden kunnen uitmaken, in het leven te roepen. De voornaamste grond voor dit advies was, dat bij het optreden van een crisis, zooals het diamantvak er vele en langdurige gekend heeft en zooals er regelmatig terugkeeren, de inkomsten der coöperatie zoo gering zouden zijn en daartegenover de gratis broodleveranties zulke afmetingen zouden aannemen, dat de eerste de beste crisis onherroepelijk tot den ondergang der onderneming zou moeten leiden. Op grond van dat rapport werd het voorstel verworpen. Ook andere vakvereenigingscoöperaties in zuiveren vorm zijn hier te lande nimmer geslaagd. Het zoo even genoemde sociaal-democratische congres van 1899 ging bovendien over tot de instelling van een „Commissie voor de Coöperatie", waarin door het partijbestuur werden benoemd D. de Clercq, J. A. Fortuyn, R. Kollen, W. H. Vliegen en F. M. Wibaut De laatste stelde een brochure samen, welke na bespreking in de commissie ter publicatie werd overgedragen aan het partijbestuur *). In dit geschrift werd uiteengezet wat de verbruikscoöperatie zou kunnen beteekenen voor de arbeidersbeweging in Nederland, in het bizonder voor de arbeiders georganiseerd in de S. D. A. P. Het kan dus beschouwd worden als een beginselverklaring betreffende de houding, die de sociaal-democratische partij, nu zij eenmaal besloten had de verbruikscoöperatie te bevorderen, tegenover die beweging zou aannemen en als een aangeven van de wijze, waarop deze de partij zou kunnen dienen 3). Naast den politieken strijd en de vakbeweging werd de coöperatie vanaf dat tijdstip beschouwd als de derde uiting van den arbeidersstrijd ; de brochure gaf aan hoe de onderlinge verhouding moest zijn. De vakvereeniging was de organisatie van arbeiders als voortbrengers en moest waken voor hun belangen in het bedrijf en voorkomen, dat een vergrooting van het reëel inkomen, verkregen door de organisatie als verbruikers, de coöperatie, zou worden aangewend als een voorwendsel tot verlaging van het nominaal loon. De arbeiders, x) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1907, bl. 7. *) De Verbruikscoöperatie en de S. D. A. P. 1900. Uitg.door het partijbestuur der S. D. A. P. *) Zie ook F. M. Wibaut. Over Coöperatie 1899, hl» ra vg. — 147 — die als slachtoffers van den loonstrijd vielen, zouden in dienst der arbeiderscoöperatie moeten worden opgenomen, terwijl de v. v. wat loon en arbeidsvoorwaarden betreft toonaangevend moest zijn. Daarnaast zou de vakvereeniging zich dan moeten inspannen dezelfde voorwaarden in het niet-coöperatief bedrijf ingevoerd te krijgen. Beteekenis had de verbruikscoöperatie verder nog als leerschool voor de arbeiders, vooral indien zij over zou gaan tot eigen-productie, in afwachting van de verwezenhjking van het socialistisch ideaal, dat de productiemiddelen in handen der arbeidersklasse wil zien1). De productiecoöperatie werd door Wibaut verworpen, omdat zij geen verandering in het maatschappelijk stelsel zou kunnen brengen en bovendien de verhouding tot de vakbeweging veranderde, doordat de leden-arbeiders van een productiecoöperatie zelf ondernemers worden. De vakvereeniging, waarvan patroons en arbeiders tezamen lid zouden zijn, zou ophouden een strijdvereeniging te zijn. De financieele band tusschen de verbruikscoöperatie en de vakbeweging werd aangewezen in het aandringen op matige uitkeeringen aan de leden „het andere deel bestemmen (de v. v.n) dan tot een strijdkas, waaruit zal worden gesteund den strijd hunner klasse, de arbeidersbeweging" *). De politieke functie van de arbeiderscoöperatie moest voorloopig beperkt worden tot het steunen der vakbeweging, omdat de v. v.n nog niet krachtig en talrijk genoeg waren om zich bij de S. D. A. P. te kunnen aansluiten. Zou dat wel het geval geworden zijn, dan zou „de organisatie, die de coöperatieve winsten besteedt, de S. D. A. P. wezen, zooals het in België is de „parti ouvrier" *). Den sociaaldemocratischen arbeiders werd door Wibaut aangeraden door in grooten getale als hd toe te treden te trachten bestaande v. v.n om te zetten in socialistische, daar dit eenvoudiger was dan het oprichten van nieuwe c. v.n. Zoodoende zouden de arbeidersverbruikscoöperaties worden „de machtige organisaties van de arbeidersbeweging, ») Ook Besuyen t.a.p. bl. 7. Vgl. motie-Bebel bl. 145 noot. Eveneens Wibaut. Over Coöperatie, bl. 13 j „zij kan voor de arbeiders de opleiding wezen in solidariteit voor hunne klasse, de opvoeding tot en de betrachting van deze arbeidersdeugd". 2) t.a.p. W. 37. ») t.a.p. bl. 34. — 148 — verschaffende en versterkende de strijdkassen, voor het voeren van den klassenstrijd op elk gebied" *). De uitvoerige uiteenzetting hiervoren moge hebben doen uitkomen, dat Wibaut meer waarde toekende aan de verbruikscoöperatie dan de vermelde resoluties. Reeds worden hier de klanken vernomen van het internationaal sociaal-democratisch congres, dat in 1910 te Kopenhagen plaats zou vinden. Tevens blijkt welk een algeheele frontverandering de sociaal-democraten tegenover de verbruikscoöperatie volvoerden. Na ongeveer tien jaren van besliste afkeuring ging men over tot het voeren van een heftige coöperatieve propaganda onder de arbeiders. Misschien dat daarop, naast de houding der buitenlandsche partij genooten, Van invloed is geweest de sterke opleving in de neutrale verbruikscoöperatie, die als gevolg van de congressen aan het einde der negentiger jaren werd geconstateerd. Hoe het zij, nu de politieke partij der arbeiders en daarmede de vakbeweging haren aanhang ers de coöperatieve beginselen nog eens voorhielden en dat juist in een tijd, dat deze beginselen in het centrum der algemeene belangstelling waren getreden, had deze propaganda succes. De Commissie voor de Coöperatie gaf, waar mogelijk en gewenscht, voorhchting. Doch toen bleek, dat eenige opgerichte arbeiders-c. v.n weder spoedig teniet waren gegaan, werd op het congres 1902 der S.D. A.P. als gevolg van een bespreking tusschen bestuursleden van verschillende coöperaties ingesteld een „Commissie van inlichtingen en propaganda", waarvan Wibaut, Vliegen en S. Greenberg als leden optraden a). Het plan bestond een maandblaadje uit te geven en stappen te doen om te komen tot een gezamenlijke inkoopvereeniging. Reeds in het volgend jaar werd deze commissie vervangen door een andere, welke in overleg met het partijbestuur werd gevormd en zou bestaan uit drie leden. In werkelijkheid heeft deze nieuwe „Commissie voor de Verbruikscoöperatie" alleen Wibaut en A. J. Doornbos als leden gekend. Onder rekening en verantwoording aan het partijbestuur der S. D. A. P. zou de commissie voorschotten onder vast te stellen voorwaarden aan de v. v.n kunnen verleenen en *) T.a.p. bl. 35. Hetgeen heftig bestreden werd door Prof. Treub op het ae Nat. Coöp. Congres 1899. (Verslag congres, bl. 20 vg.). Ook de praeadviseur Mr. Boudewijnse schreef: „De vereeniging moet wijders noch een politiek noch een godsdienstig bijoogmerk hebben" (Prae-adv., bl. 3). *) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1907, bl. 8. — 149 — bovendien moest zij deze van voorlichting dienen. Waar het bleek, dat vooral het inrichten en bijhouden der administratie een struikelblok voor de c. v.n vormde, besteedde de conimissie hieraan bizondere aandacht met het resultaat, dat de administraties alle op denzelfden leest werden geschoeid1). De hiervoor benoodigdeboeken werden volgens bepaald model aan alle coöperaties verschaft, terwijl de conimissie een boekhouder in haar dienst nam, die te Delft, waarheen de hulpboeken moesten worden opgezonden, de hoofdadnunistratie bijhtekt voor die plaatsen, waar men niet over een administratieve kracht beschikte. Uit de door de commissie gevoerde correspondentie blijkt, dat het streven was de coöperatie in de grootere plaatsen allereerst goed te organiseeren alvorens deze elders te bevorderen, het platteland werd ongeschikt geacht. Voorschotten voor dit laatste aangevraagd werden geweigerd; voor de grootere plaatsen eveneens, indien slechts getwijfeld werd aan de goede vooruitzichten van de op te richten v.v. *). De commissie werd bij deze politiek geleid door de gedachte, dat „als een arbeiderscoöperatie mislukt(e), dit in de geheele arbeidersbeweging ter plaatse een gevoel van onmacht (gaf), dat ook drukt(e) op den politieken strijd en op de vakbeweging" *). Dat de sociaal-democratische verbruikscoöperatie intusschen goede vorderingen gemaakt had, blijkt uit het aantal nieuw opgerichte v.v.n, dat levensvatbaarheid bleek te bezitten. Opgericht werden in: *) 1895 1 v.v. 1902 4 1898 5 1903 7 1899 2 1904 4 1900 2 1905 1 1901 3 1906 2 Daarnaast kwamen nog eenige vereenigingen voor, welke na oprichting spoedig weder van het tooneel verdwenen. Dank zij de *) Jaarverslag Commissie voor de Verbruikscoöperatie 1004. ») Volgens de twee nog ter beschikking zijnde jaarverslagen der commissie (1904 en 1906) was einde 1904 aan voorschotten verstrekt ƒ6.345.—, welk bedrag ultimo 1906 was gedaald tot ƒ 4.769.—. *) Jaarverslag Commissie voor de Verbruikscoöperatie 1906. *) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1907. Drie van deze v. vn. gingen voor 1906 over tot de neutrale coöperatieve beweging. — 150 — centrale voorlichting en de kracht, welke van de commissie (en later van den Bond van Arbeiderscoöperaties) uitging, zijn dit er evenwel nooit vele geweest, in tegenstelling met hetgeen bij de neutrale verbruikscoöperatie geschiedde, waar de N. C. B. zich nooit zoo krachtig als leidend lichaam aan de spits heeft gesteld en waarschijnlijk juist daardoor ook minder, invloed op de c. v.n had. Reeds werd vermeld, hoe in 1902 aan een commissie werd opgedragen plannen te ontwerpen voor het centraliseeren van den inkoop der v. v.n, welke taak sinds 1903 aan de Commissie voor de Verbruikscoöperatie kwam, daartoe versterkt met een speciale commissie van onderzoek voor deze aangelegenheid. Op initiatief van de arbeidersverbruikscoöperatie „De Dageraad" te Amsterdam werd in Mei 1905 een vergadering belegd tot oprichting van zulk een inkoopvereeniging. Doch het gelukte niet een meerderheid te vinden noch voor de oprichting van een inkoopvereeniging, waarvan alleen sociaaldemocratische v. v.n deelgenoote zouden kunnen worden, noch van eene, die alle arbeiderscoöperaties zou omvatten1). De Commissie voor de Verbruikscoöperatie, bewust van de voordeden van concentratie, drong aan op aansluiting bij den N. C. B. en ontraadde daarom ook aan de arbeiderscoöperaties, die onder de vlag der S. D. A. P. voeren, zich aan te sluiten bij den Nederlandschen Coöperatieven Arbeidersbond, welke in 1905 enkele Overijselsche neutrale arbeiderscoöperaties het plan hadden op te richten, een plan dat intusschen niet verwezenlijkt zou worden. Dit laatste en het streven naar toetreding tot den N. C. B. in dezen tijd is te verklaren uit de omstandigheden, dat dit lichaam doende was zich van Eigen Hulp los te maken en bovendien onder de arbeiderscoöperaties de begeerte tot nauwere aaneensluiting wel bestond, doch de tijd nog niet rijp bleek om zelf een inkoopvereeniging te kunnen vormen. Teneinde een en ander in bespreking te kunnen brengen werd in Februari 1906 te Utrecht een bijeenkomst gehouden door 18 arbeiders-v. v.n en daarin een commissie aangewezen, die tot taak kreeg: ie. onderhandelingen te voeren met den N. C. B. aangaande de toetreding der arbeiderscoöperaties, waarbij de commissie gemachtigd werd de toetreding tot de H.K. te bewerkstelligen; l) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp., 1907 bl. 11. — I5i — ae. maatregelen te nemen om in het najaar van 1906 een congres van arbeiderscoöperaties te houden. Op dit congres, 2 Sept. 1906 te Utrecht gehouden, waar afgevaardigden van 21 c.v.n aanwezig waren, werd met groote meerderheid besloten tot aansluiting bij den N. C. B. teneinde goederen van de H.K. te kunnen betrekken. Doch daarnaast werden discussies geopend over de voorwaarden van toetreding tot een op te richten bond van arbtiderscoöperaties. Na de Februari-vergadering te Utrecht was reeds door een combinatie van 15 arbeiders-c. v.n een circulaire gericht aan de overige arbeiderscoöperaties om deze te bewegen toe te treden tot een op te richten eigen bond. Tot deze oprichting werd op het congres definitief besloten, waarbij tenslotte overeengekomen werd, dat de winstmtkeering der deelgenooten aan den politieken en (of) economischen strijd der arbeiders 10 % zou bedragen. Een conimissie tot samenstelling van statuten en huishoudelijk reglement werd benoemd, waarna de eerste vergadering van den „Bond van Nederlandsche Arbeiderscoöperaties" op 17 Maart 1907 "plaats vond te Amsterdam j 15 v. v.n tellende tezamen 6588 leden waren toegetreden. De Commissie voor de Verbruikscoöperatie had den oproep aan de arbeiderscoöperaties tot vorming van een eigen bond mede-onderteekend. Doch Wibaut vond het gewenscht in deze vergadering uitdrukkelijk te verklaren, dat hij was tegen de op het congres aangenomen quote van 10 %, die van de winst der c. v.n aan de vakbeweging zou ten goede komen *). Hij achtte dit besluit verkeerd, zoowel om het percentage zelf als om de gevolgen ervan op de bestaande v. V.n, die reeds meer bestemden voor de vakbeweging. Op deze constitueerendé vergadering werd tevens de reden van de aansluiting bij den N. C. B. naar voren gebracht. Een der afgevaardigden maakte er namelijk bezwaar tegen, dat uit den opzet der statuten bleek, dat volgens hem de commissie teveel beïnvloed was geweest door het feit, dat vele arbeiderscoöperaties reeds bij den N. C. B. waren aangesloten. Dit lidmaatschap hadden zij zich evenwel „als noodzakelijk voor aansluiting bij de H.K. tegen wil en dank laten opdringen", hetgeen evenwel niet in zich sloot, dat alle coöperaties nu bij den N. C. B. zouden moeten komen of daarbij blijven. *) Notulen der vergadering 17 Maart 1907» — 153 — Deze uiting bracht Wibaut ertoe eens te wijzen op het valsche begrip, dat sommigen hadden omtrent hun coöperatieve plichten. Nu de N. C. B. niet dadelijk alle gewenschte voordeden opleverde, verminderde onnuötfellijk de sympathie en dacht men aan uittreden. Hij raadde aan eerst de reorganisatieplannen van den N. C. B. af te wachten en gaf verder in overweging tegenover den N. C. B. dezelfde plichten in praktijk te brengen, als van de leden der eigen c. v. voortdurend geeischt werden. Het gezamenlijk inkoopen was een werk uitsluitend behoOrende bij den N. C. B. Waren er meerderen geweest onder de sociaal-democratische eoöperatoren, die dergelijke niime coöperatieve opvattingen huldigden, de fusie met den N. C. B. had zeker niet tot 1920 op zich laten wachten. Wat hier werd opgemerkt kunnen bovendien de deelgenooten van de H.K., die in 1922 wenschten uit te treden toen de bedrijfsresultaten van dat lichaam te wenschen overlieten (zie bl. 97) zich ook aantrekken. De Commissie voor de Verbruikscoöperatie kwam op deze vergadering aan het einde van haar bestaan door het besluit tot overneming van hare te taxeeren bezittingen en schulden door den nieuwen bond. Teneinde het streven van dien bond duidelijk te doen uitkomen volgen hieronder de bepalingen betreffende het dod en de middelen tot het bereiken daarvan uit de met algemeene stemmen aangenomen statuten 1). Volgens art. 2 was het dod van den bond „de bestaande en op te richten arbeiderscoöperaties van steun en voorlichting te dienen, de propaganda voor de arbeiderscoöperatie te voeren, eenheid te brengen in de arbeidsvoorwaarden door de plaatselijk doorgevoerde rakrischen te aanvaarden als minimum en in plaatsen, waar geen doorgevoerde vakeischen bestaan, het hoofdbestuur van de betrokken vakvereeniging te raadplegen, en verder in het algemeen de belangen ier aangesloten vereenigingen te bevorderen". Voor het bereiken van dit dod langs wettigen weg gaf het volgende artikel als middelen aan: „a. het aanstellen van deskundigen, die mondeling of schriftelijk le propaganda voeren en adviezen geven; *) Goedgekeurd bij K. B. van 17 Sept. 1907. Stbl. No. 337. — 153 — 6. het uitgeven van een orgaan, waarvoor alle regelingen bij huishoudelijk reglement zullen worden vastgesteld, en het uitgeven van andere geschriften op coöperatief gebied: c. het beleggen van vergaderingen, het organiseeren van cursussen, lezingen en voordrachten; d. het stichten en onderhouden eener boekerij ; e. het indienen van adressen en verzoekschriften; ƒ. het leenen van geld van anderen en het ter leen geven aan arbeiderscoöperaties, onder voorwaarden bij reglement vast te stellen;*). g. het stichten van fondsen". Tot het lidmaatschap van den bond kon worden toegelaten elke als rechtspersoon erkende v. v. of productie- en v.v., welke blijkens hare statuten en jaarverslagen tenminste 10 % der netto-winst bestemde voor den economischen en (of) politieken strijd der arbeiders. Deze c. v.n zouden worden beschouwd als „arbeiderscoöperaties", terwijl verder voorwaarden zouden worden vastgesteld onder welke vereenigingen, mits rechtspersoon zijnde, die nog niet ten volle aan dezen eisch konden voldoen, tijdelijk tot het lidmaatschap zouden kunnen worden toegelaten. Evenals de N. C. B. indertijd gedaan had, ten opzichte der neutrale c. v.n, ging de Bond van Arbeiderscoöperaties er na zijn oprichting direct toe over contact te zoeken met de bestaande arbeiderscoöperaties om deze alle tot aansluiting te bewegen, bovendien werden de noodige stappen gedaan om waar noodig nieuwe v.v.n te stichten. Doch voor dit laatste werd terecht het standpunt gehuldigd, dat geen al te kleine c.v.n op touw gezet moesten worden; pogingen om een vereeniging te stichten, wier eerste leus was „niet dood te gaan" en „indien er maar zonder verhes gewerkt wordt" werden niet ondersteund, daar de geschiedenis der Nederlandsche coöperatieve beweging de hooge sterftegraad van dergelijke associaties genoegzaam had geleerd. De bond was van oordeel, dat een krachtige beweging alleen te verkrijgen was met krachtige v.v.n en nam als maatstaf aan, dat een c. v. met aanvankelijk 100 a 150 leden-verbruikers eerst goede kans van slagen kon bieden. Een dergehjk actief optreden als hierboven l) Doordat weinig middelen van buiten verkregen werden, heeft deze schending van het self-help-beginsel nooit nadeeligen invloed gehad. geschetst, dat alleen de waarborgen kon geven, dat de beweging zich in de gewenschte goede banen ging ontwikkelen, was van den N. C. B., welke steeds een meer representatief karakter heeft aangenomen, nimmer uitgegaan. De uit beide bonden ontsproten Centrale Bond tracht terecht de eerste taktiek, bij welke alleen „leiding" mogelijk is, tot de zijne te maken. De groei van de coöperatieve beweging op sociaal-democratischen grondslag in de eerste jaren van den bond wordt gedemonstreerd door de volgende cijfers :l) 31 December " Voor de * Uïtkee- Aantal Tntaül nnn». Netto- i . arb. bew., Jaren* arbei- Aantal lotaalomzet , ring a/d , ^ * *T overschot fondsen ders- lieden. leden v.v. I enz. 1906 23 11.044 ƒ 1.090.176 ƒ 61.664 ƒ 26.964 ƒ 14.877 1907 24 13.050 „ 1.290.856 „ 72.785 „ 34.062 „ 17403 Stijging a.p. 18% 17% 18% 27% 17% 1908 25 14.979 » I473.256 » 80471 „ 40.378 „ 15.139 Stijging a.p. 16% 22% 9% 24% -9% Reeds in het tweede jaar van zijn bestaan voltrok zich een ingrijpende verandering in de politiek der bij den bond aangesloten v.v.n Het bondsbestuur voelde de hooge uitkeeringen door de deelgenooten aan de arbeidersbeweging gedaan als een beletsel voor een goede ontwikkeling der coöperaties. Daarom adviseerde het deze te matigen, waaraan de meeste vereenigingen onmiddellijk gevolg gaven. De gedachte, welke hierbij voorzat (hetgeen ook geheel geldt voor de uitkeering aan de leden, wat de neutrale verbruikscoöperatie nimmer heeft willen inzien) was, dat de v.v.n daardoor snéller zouden groeien en het bedrag, dat men aan de arbeidersbeweging later dan weer zou gaan uitkeeren, grooter zou zijn dan bij het hoogere percentage van vroeger mogelijk ware. De uitkeering aan de leden werd binnen redelijke grenzen gehouden, waardoor voorloopig voorkomen werd, dat de aangesloten l) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1908. Bijlage E. - 154 — — 155 — v. v.n in hetzelfde euvel vervielen als de meeste zusterverenigingen bij den N. C. B. aangeslotenx). Door zijne relaties met de vakbeweging en zijn pohtiek karakter was het voor den Arbeidersbond gemakkehjker dan voor den N.C.B. (zie bl. 64) om over te gaan tot het afsluiten van overeenkomsten met de vakbonden van het personeel betreffende de regeling der arbeidsvoorwaarden in het coöperatief bedrijf» Reeds op de vergadering van Sept. 1907, gehouden in tegenwoordigheid van den Bond van Arbeiders in het Bakkersbedrijf, den Alg. Ned. Bond van Handels- en Kantoorbedienden en van het N.V.V., werd het bondsbestuur opgedragen in overleg met de genoemde werknemersorganisaties een regeling te ontwerpen inzake de arbeidsvoorwaarden bij de deelgenooten en hierover rapport aan de ledenvergadering uit te brengen *). Doordat te Amsterdam een cv.v. in geschil gewikkeld was met den Bakkersbond, het het bestuur van den Bond van Arbeiderscoöperaties de gemoederen eerst tot kalmte komen alvorens tot onderhandelingen inzake de arbeidsovereenkomst over te gaan. Hierdoor kon een en ander eerst in de vergaderingen in het najaar van 1908 in bespreking komen. Karakteristiek is, dat daarbij de gedachte aan het verplichte lidmaatschap van een vakbond voor het personeel sterk op den voorgrond trad, zulks ook omdat daardoor voorkomen zou worden, dat door de v.v. of door den vakbond zoogenaamde „personeelsvereenigingen" erkend zouden dienen te worden. Tenslotte werd de overeenkomst met den Bakkersbond 24 Oct. 1908 geteekend, terwijl die met den Bond van Handels- en Kantoorbedienden met 1 Jan. 1909 van kracht werd3). Bovendien werd be- *) De uitkeering over het verbruik aan de leden bedroeg (Jaarverslagen Bondv. Arb. Coöp.): in 1006 bij 1 v.v. 10 % 1907 bij 1 v.v. 10 % 1908 bij 1 v.v. 10 /0 .. 1 9% » " - 9% • 3 » 8% „ 1 „ 6 % „ 1 ,. 7 % » 1 " 7 /o „ 6 .. 5% -3 b 6% 3 » 6% overige minder „ overige minder „ overige minder *) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1907, bl. 3a. ») In 1918 kwam een nieuw collectief contract tot stand met den Bond van Handels- en Kantoorbedienden, waarin een permanent scheidsgerecht werd opgenomen in verband met de vele strubbelingen in voorafgaande jaren ondervonden. De Bakkersbond keurde in 1918 eveneens een nieuwe overeen- - 156 - sloten tot de oprichting van een onderling fonds voor uitkeerin] ingeval van ziekte van personeelleden, terwijl het bondsbestuu een onderzoek zou instellen naar de mogelijkheid van een onderling» pensioenverzekering. Omstreeks 1910 viel ook hier te lande een kentering waar t< nemen in de opvattingen der socialistische arbeiders-coöperatoren Hadden de sociaal-democraten voorheen, getuige de resolutü van 1899, uitsluitend het oog gericht op de materieele voordeden welke de y.v.n konden opleveren voor de vakbeweging en den polirieken strijd, in 1910 gingen zij letten op het economisch bdang dat de verbruikscoöperatie rechtstreeks voor de arbeidersklasse kon hebben. De doorslag daartoe werd gegeven door de resolutie, welke door het Internationaal Sociaal-Democratisch Congres in 191c te Kopenhagen werd aangenomen en die van zooveel belang was, ook voor ons land, dat zij hier in extenso volgt:x) „Overwegende dat de verbruikscoöperaties niet alleen onmiddellijke materiede voordeden aan haar leden verschaffen, maar bestemd zijn: ie. om de macht van het proletariaat te vermeerderen door de uitschakeling van de tusschenpersonen en door de c^chting van productie-inrichtingen, die afhankelijk Zijn van het georganiseerd proletariaat; 2e. om de levenscondities van de arbeiders te verbeteren: 3e. om de arbeiders erin op te voeden, hun eigen zaken in volle onafhankehjkhdd te regelen en hen aldus te helpen aan de voorbereiding van het democratiseeren en socialiseer en der handelsen productiekrachten. Overwegende, dat de coöperatie op zich zelf onmachtig is het dod te verwezenhjken, nagestreefd door het sodahsme, dat is de verovering der publieke machten voor de collectieve onteigening der arbeidsmiddelen. Verklaart het congres, de arbeiders waarschuwende tegen hen, komst goed, doch weigerde deze hierna te teekenen, tenzij de arbeidstijd werd verminderd, hoewel een scheidsrechterlijke uitspraak en het N. V. V. zich hiertegen verklaarden. Na veel moeite werd overeenstemming verkregen zonder die voorwaarde. *) Besuijen t.a.p. bl. n. — 157 — die de coöperatie op zich zelf voldoende blijven achten, dat de arbeidersklasse er het meest mogelijke belang bij heeft in haar klassestrijd het coöperatief wapen te gebruiken. Het spoort dus alle socialisten en alle leden van vakvereenigingen aan, krachtig deel te nemen aan de coöperatieve beweging, er de socialistische geest in te ontwikkelen en te verhinderen, dat de coöperaties afwijken van de rol, die ze voor de opvoeding en de solidariteit der arbeiders kunnen vervullen. De socialistische coöperatoren hebben tot plicht in hun verbruiksvereenigingen ervoor te strijden: ie. dat het batig saldo niet uitsluitend wordt teruggegeven aan de leden, maar dat een deel ervan wordt besteed, hetzij door de coöperaties zelf, hetzij door de coöperatieve Bonden, ter ondersteuning van hun leden, ter ontwikkeling van de productieve coöperatie en (of) voor doeleinden van opvoeding en onderwijs; 2e. dat de loon- en arbeidsvoorwaarden der coöperaties worden geregeld in overeenstemming met de vakvereenigingen; 3e. dat de regeling van den arbeid er voorbeeldig is en dat bij het inkoopen der waren rekening wordt gehouden met de arbeidsvoorwaarden van hen, die ze hebben geproduceerd. Het behoort aan de coöperaties in elk land overgelaten te worden, óf en in welke mate zij direct uit haar inkomsten de vak- en politieke beweging willen steunen. Gegeven het feit, dat de diensten, die de coöperatie aan de arbeidersklasse kan bewijzen, grooter zal zijn, naarmate de coöperatieve beweging zelf sterker en hechter zal zijn, verklaart het congres, dat de coöperaties van elk land, die gebouwd zijn op de basis van deze resolutie, een Bond moeten vormen. Het verklaart bovendien, dat de arbeidersklasse in haar strijd tegen het kapitalisme er het grootste belang bij heeft, dat de vakvereenigingen, de coöperaties en de socialistische partij, haar autonomie op eigen terrein geheel behoudende, vereenigd zijn door steeds nauwer wordende banden". In aansluiting aan dit internationaal besluit ontwierp het partijbestuur der S.D A.P. in Nederland een resolutie voor het Utrechtsch congres in 1911*). Daarin werd tot uitdrukking gebracht, dat de *) Besuijen t.a.p. bl. 13. Deze resolutie kwam niet meer in behandeling en werd dus op de agenda van het Leidsch congres in 1912 geplaatst. - i58 - Zeer belangrijke beteekenis van de verbruikscoöperatie voor den strijd der arbeidersklasse bij den stand van ontwikkeling, waarin deze zich toenmaals hier te lande bevond, lag in de bestemming van een deel der gemaakte winsten tot versterking van den politieken strijd en de vakbeweging. Doch het partijbestuur, en hier wordt het nieuwe gezichtspunt naar voren gebracht, zag deze beteekenis niet uitsluitend in het geldbedrag, waarmede de verbruikscoöperatie dien strijd rechtstreeks zou kunnen steunen, maar ook in het feit, dat het vooropstellen van dezen steun aan de organisatie der verbruikers uit de arbeidende klasse het uitgesproken karakter gaf van stelling te nemen in den klassenstrijd. Waar men van sociaaldemocratische zijde voorheen de verbruikscoöperatie uitsluitend beschouwd had als een middel om de kassen voor politieke en vakactie te stijven, dus zuiver als „geldleverancier" zooals het wel eens typeerend is uitgedrukt, werd nu de doelstelling veranderd door de bijdrage aan die kassen voortaan slechts te beschouwen als een indice van de politieke gevoelens der leden van de arbeiderscoöperaties, terwijl de grootte dezer bijdrage in tegenstelling met vroeger geen rol meer speelde. Het bestuur van den Bond van Arbeiderscoöperaties, dat juist ingrijpende veranderingen had ondergaan, wees er in een publicatie *) op, dat verbruikscoöperatie gericht was op „doelmatige verheffing" van levensbehoeften en „veelzijdige eigenproductie" en in de uiterste consequentie op „daadwerkelijke wijziging van de maatschappelijke structuur". Daarom zou de verbruikscoöperatie voor de sociaal-democraten aannemelijk zijn, doch ook „reeds om de economische beteekenis alleen". Hetgeen daarna volgt over de besparingen met een v.v. te bereiken, over de paedagogische beteekenis en over de instelling van fondsen van sociale voorzorg zou evengoed in een publicatie van den neutralen N.C.B. op zijn plaats geweest zijn, omdat hier alleen sprake was van de coöperatie om de coöperatie, zonder eenig nevendoel. De Arbeidersbond wenschte tenslotte den band met de S.D.A.P. en de vakbeweging in zooverre te handhaven, dat de arbeiderscoöperatie gehanteerd zou kunnen worden als wapen in den klassenstrijd, doch op andere wijze dan vroeger. „Zij kan het voorbeeld zijn, waarnaar de om betere arbeids- *) De S. D. A. P. en de Verbruikscoöperatie. 1912. Uitg. door den Bond v. Arb. Coöp. — 159 — voorwaarden- strijdende vakvereeniging, de patroons verwijstj zij kan haar personeelleden gelegenheid bieden op de gevaarlijkste plaatsen van den strijd vrij en frank zich te vertoonen, zonder gevaat voor rancune-maatregelen van het patronaat". Hoewel pathetisch gezegd, blijkt hieruit voldoende, dat deze verbruikscoöperatie passie! voortaan zou zijn. Alleen in geval van werkelijken strijd zou zij actief optreden door bijvoorbeeld in dagen van staking de betrokken vakvereenigingen financieel of de leden in natura te steunen. Het duurde evenwel nog tot 1917 alvorens de bond voorstelde de verplichte uitkeering van 10 % van het door de v.v. behaalde nettooverschot aan de arbeidersbeweging, als voorwaarde tot verkrijging van het deelgenootschap, te doen vervallen1). Dit ging echter niel zonder verzet van sociaal-democratische zijde, hoewel het standpunt door die partij ingenomen de afschaffing reeds eerder gewettigd zou hebben. Vooral Het Volk was sterk gekant tegen de vervanging van de uitkeering door een omschrijving in de statuten, dat de bond zich principieel op het standpunt van den klassenstrijd plaatste De A. V. van den bond aanvaardde de wijziging in 1918, doch gai daarbij als hare meening te kennen „dat de bij den Bond aangesloten coöperaties, die in hare statuten de winstuitkeering aan d< arbeidersbeweging niet langer (hadden) vastgelegd, dat deel do winst (zouden) besteden uitsluitend voor het vormen van fondsen die dermate werk(t)en, dat zij de kapitaalkracht der coöperatie daad werkelijk versterk(t)en"1), zulks om uitkeering-van dat vrijgekomer deel van het overschot aan de leden te voorkomen. Men wüde d< kapitaalvormende functie der v.v. tot haar recht laten komen ei waarschuwde daarom nog eens tegen te hooge dividenduitkeeringen Ook de N.C.B. zal dit wel gedaan hebben, doch door de bij dezei aangesloten coöperaties werd hieraan nooit veel gevolg gegeven De arbeiderscoöperaties daarentegen, waarvan de leden bovendiei nog op andere wijze verbonden waren dan alleen door hun v.v, hetgeen ook de taak van den Arbeidersbond niet weinig verlichtte hebben er steeds naar gestreefd in de kapitaalbehoefte te voorziet door het dividend binnen de perken te houden. Reeds in den aan vang van zijn bestaan had de Arbeidersbond in deze richting wenkei gegeven (zie bl. 154) en daarnaast erop gewezen, dat het wenschehjl *) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1917, bl. 38. — i6o — was de leden financieel aan de v.v. te binden door de grootte van het aandeel niet te gering te doen zijn en dit door inhouden van een deel van het aan het lid toekomend dividend geleidelijk te doen volstorten x). Op de A. V. in 1918 werd naast de bovengenoemde motie nog een „resolutie inzake kapitaalvorming" aangenomen om aan te dringen op volstorting der inleggelden, extra-reserves en hooge afschrijvingen. Zulks in verband met de verwachting, dat in de periode, die, naar men meende, na het einde van den oorlog den overgang tot meer normale tijden zou vormen, de economische positie der coöperatie meer kapitaal zou vorderen. De A. V. sprak als hare meening uit „dat met consequente doorvoering van het beginsel van contante betaling aan de leveranciers, het benoodigde bedrijfskapitaal gevormd (moest) worden door de inleggelden, de reserve en de zich daarvoor leenende fondsen. (En) dat niet eerder tot oprichting van nieuwe afdeelingen of tot uitbreiding van bestaande afdeelingen (zou) worden overgegaan voor het daarvoor benoodigd kapitaal uit eigen middelen der coöperatie (kon) worden gedekt" *). Dit was een gezonde opvatting van de verbruikscoöperatie en het doet duidelijk zien welk een veranderd standpunt men in sociaal-democratische kringen tegenover dat instituut had ingenomen. Hoewel in de verslagen van den Arbeidersbond steeds uitdrukkelijk geconstateerd wordt, dat van toenadering tot den N.CB. „geen sprake kon zijn", werden de verschillen tusschen beide bonden steeds minder. Twee jaren eerder, in 1916, was door de arbeiderscoöperaties nog aangedrongen op steun van de regeering teneinde de noodlijdende v.v.n een betere functionneering, vooral in die tijden, weer mogelijk te maken. Was dit verzoek in strijd met het coöperatie-beginsel van self-help, ook tegen een ander principe werd gezondigd door het verzoek om steun te motiveeren met „waar de regeering met haar eisch van contante betaling der z.g. regeerings- *) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1908. Bijlage A. Dat door reserveering en storting op de aandeelen door inhouden van de winst in de kapitaalbehoefte zou moeten worden voorzien, blijkt uit de cijfers van het gestorte aandeelenkapitaal per lid. Van de 23 v.v.n hadden a aand. boven 5 gld. 5 aand. van 3—4 gld. 2 aand. van 1—2 gld. 4 „ van 4—5 „ 8 „ „ 2—3 „ a „ beneden 1 „ *) Overdruk resolutie. . — 161 — artikelen zelf een groot deel de oorzaak is(l) van het gebrek aan voldoende bedrijfskapitaal bij onze coöperaties, meenden wij, dat rij ook verphcht(l) is deze door haar gesch(apen) moeilijkheid te ondervangen".Hoe geheel andere klanken werden in 1918 vernomen. Geleidelijk, zij het onbewust, werden de beletselen voor een samengaan met den N.CB. door het steeds meer veld winnen der zuivere coöperatieve gedachte, uit den weg geruimd, waarbij de samenwerking inzake de levensmiddelenvoorziening het voorspel was. De voornaamste gebeurtenissen, welke gedurende de oorlogsjaren de belangen der verbruikscoöperatie raakten, werden grootendeels reeds in het tweede hoofdstuk vermeld. Hier zij dan ook nog slechts op enkele gebeurtenissen gewezen, waarbij speciaal de Bond van Arbeiderscoöperaties met de daarbij aangesloten v.vn. een rol speelde. Op bl. 70 werd vermeld, hoe de neutrale c. v.n bestuurdersbonden vormden in verschillende plaatsen, waar meer dan één c. v. bestond. De Arbeidersbond bleef ernaar streven in elke grootere gemeente slechts één arbeiderscoöperatie op te richten en drong erop aan de omliggende kleine plaatsen met filialen van die centrale v.v. in de stad te bereiken, omdat de levensvatbaarheid van c. v.n op het platteland hier te lande meest gering is en bovendien om onnoodige versnippering te voorkomen "). (zie bl. 153). Ook door de Commissie voor de Verbruikscoöperatie was deze taktiek indertijd gevolgd (zie bl. 149) en het is voor de verbruikscoöperatie een gelukkig verschijnsel, dat ook de tegenwoordige Centrale Bond de zoo hoog noodige eenheid in de beweging tracht te brengen, door voortdurend op fusie van c. v.n te blijven aansturen (zie bl. 81). Een voornaam punt op het programma van den Bond van Arbeiderscoöperaties in den crisistijd was de medewerking aan de duurtebestrijding. Zoo verleende de bond zijn steun aan het houden van de duurtemeeting te Rotterdam in 1915 door de S. D. A. P. en het N. *) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1916, bl. 13. *) In 1916 werd aan alle afdeelingen van de S. D. A. P. en van het N. V. V. door den coöp. bond een circulaire gezonden, mede-onderteekend door Vliegen en Oudegeest. Daarin werd de noodzakelijkheid van coöperatie voor de georganiseerde arbeiders uiteengezet en de medewerking ingeroepen voor de oprichting van filialen (Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1916, bl. 7). Otten. 11 — 16a — V. V. en van het duurtecongres van het N. V. V. op 8 en 9 Nov. 1915. Door deze samenwerking bij de duurte-actie werd de band met de S. D. A. P. en het N. V. V., die aanmerkelijk verslapt was, weer tijdelijk aangehaald, doch het voornaamste gevolg voor den bond was wel, dat alle arbeiderscoöperaties in 1916 tot dezen waren toegetreden 1). Waar gedurende 1916 de bond in niet minder dan 19 duurtemeetings een werkzaam aandeel nam, culmineerde deze actie in de bekende demonstratie te Amsterdam gehouden op 16 Juli in het Concertgebouw, uitgeschreven door de S. D. A. P. en het N. V. V., waar het bondsbestuur en afgevaardigden van 36 c. v.n (met 45.888 leden) aanwezig waren, waaronder ook van eenige niet bij den bond aangesloten v. v.n. Doordat de moeilijkheden voor de coöperaties steeds grooter werden, werd uit den Bond, de S. D. A. P. en het N. V. V. na dit congres een permanente commissie voor de levensmiddelenvoorziening benoemd. (Centrale Commissie uit de Arbeidersbeweging voor de Levensmiddelenvoorziening). Van veel beteekenis is deze commissie evenwel niet geweest. Hare werkzaamheden beperkten zich voornamelijk tot het critiseeren van de distributie-politiek der regeering in de sociaal-democratische pers, tot het houden van verschillende besprekingen met de regeering, alsmede tot het indienen van eenige adressen bij de Tweede Kamer en den Ministerraad 2). In Nov. *) De ontwikkeling van den Bond van Arbeiderscoöperaties komt tot uiting in de volgende cijfers (Sociaal Jaarboek 1918. II, bl. 160; Jaarverslag Centr. Bond v. Ned. Verbr. Coöp. 1 Apr. —31 Dec. 1920. 1907 17 cv." met 8.300 leden. 1914 32 c.v.D met 24.960 leden. 1908 19 „ „ 10.385 „ 1915 36 „ „ 37.875 1909 19 „ 9.899 1916 41 „ „ 37.754 „ 1910 34 „ 'té I3.89I m 1917 43 ,. | 42449 „ 1911 33 „ „ 15.226 „ 1918 43 1 „ 38.754 1912 25 „ 19.818 ,. 1919 43 „ 48.768 1913 30 _ 21.384 „ 1920 51 „ 52.210 „ (3tMrt.) In 1918 exploiteerden 40 dezer c.vn. een bakkerij; 30 kruidenierswinkels; 2 een melkfabriek; 3 een brandstoffenhandel; 2 groentezaken; 1 een drukkerij. Sedert 1 Maart 1916 kwam naast „De Koöperatiegids" het „Koöperatief Volksblad" uit, dat om de twee maanden in 40.000 exemplaren verscheen en aan alle leden der aangesloten cv", (welkercontributie werd gebracht van 8 op 16 ct. per lid) gratis zou worden verstrekt. In 1918 moest de uitgave door gebrek aan middelen gestaakt worden. *) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1917. Bijlage I. Idem 1918, bl. 37 vg. — i63 — iqi8 trad de coöperatieve Arbeidersbond uit deze commissie; de motieven van deze uittreding zullen hierna nog vermeld worden. Meer activiteit ging uit van het op initiatief van den Bond van Arbeiderscoöperaties opgerichte Centraal Coöperatie Comité, dat reeds besproken werd op bl. 72 vg. Ook voor de verdere invloeden van de oorlogsjaren op de arbeiderscoöperaties kan verwezen worden naar hetgeen daaromtrent werd gezegd bij de behandeling der neutrale coöperatieve beweging in hoofdstuk II, daar de economische omstandigheden uiteraard de geheele verbruikscoöperatie als zoodanig troffen, terwijl daarnaast de coöperatieve centrales op het belangrijkste terrein, dat der levensmiddelenvoorziening, samenwerkten. Op twee kwesties den Bond van Arbeiderscoöperaties betreffende moet nog even worden ingegaan, omdat deze verband houden met de toen op handen zijnde fusie in 1920. Op bl. 162 werd aangestipt hoe door de gemeenschappelijke duurtebestrijding vanaf 1915 de band tusschen de arbeidersverbruikscoöperatie, de politieke partij en de vakbeweging, welke aanmerkelijk verslapt was, weer tijdelijk werd aangehaald. Die verslapping dateerde, als vermeld, van 19x1/12, na de motie der S. D. A. P. betreffende de erkenning der verbruikscoöperatie als een zelfstandige beweging tot verbetering van den toestand der arbeidende klasse. Reeds werd opgemerkt, dat in verschillende kringen der S. D. A. P. verzet werd aangeteekend toen in 1918 de coöperatieve Arbeidersbond de zilveren koorde met de arbeidersbeweging doorsneed. Een geheel nieuw geluid werd in dien tijd gehoord onder de sociaal-democratische arbeiders-coöperatoren. Gezien de geschiedenis van deze verbruikscoöperaties, mag hier wel van „omslag" gesproken worden evenals dit het geval was geweest omstreeks 1896. Toen betrof het de houding van de partij en de vakbeweging tegenover de verbruikscoöperatie der arbeiders, thans betrof het de houding van die inmiddels ontwikkelde verbruikscoöperatie tegenover de politieke en de vakbeweging. De onafhankelijkheidszin komt afdoende tot uiting in de volgende passage uit het jaarverslag van den coöperatieven Arbeidersbond over 1918: „Wij dienen krachtig stelling te nemen tegen elke poging die gedaan wordt om beslag te leggen op de eigendommen onzer coöperaties en mogen niet dulden, dat deze — 104 — dienstbaar gemaakt worden aan partijinstellingen"1). Als uiterst consequentie van zijn stelling nemen tegen het verzet der S. D. A. I tegen de afschaffing van de 10 % uitkeering aan de arbeidersbewc ging, verbrak de bond ook de relatie bestaande in zijn deelnemin aan de Centrale Commissie voor de Levensmiddelenvoorzieninj Het terrein voor een fusie met den N. C. B. werd zoodoende du langzamerhand geëffend. Er zij hier nog op gewezen, dat in den laatsten tijd de S. D. A. I de beteekenis der verbruikscoöperatie minder hoog aanslaat en mee direct streeft naar overheidsbedrijf voor de voorziening met dage lijksche levensbenoodigdheden, zooals dat te Amsterdam op klein schaal geschiedt. De verbruikscoöperatie wordt nog slechts al tusschenvorm dienstig geacht ■). Wat betreft de verhouding van den Arbeidersbond tot de vakbe weging, ook daar trad hij meer onafhankelijk en zelfbewust op * Bij het tot stand komen van de nieuwe collectieve arbeidsovereen komst (zie bl. 155 noot) in 1918 was de coöperatieve bond minde toeschietelijk geweest en in conflict gekomen met den Bakkersbonc Verkorting van den arbeidsduur voor het personeel der arbeiders coöperaties vormde eveneens een punt van wrijving tusschen dei Bond van Arbeiderscoöperaties en de commissie uit het N. V. V. © de S. D. A. P., op het congres te Rotterdam ingesteld ter door voering van den eisch van een 8-uren dag. De bond beriep er zich op dat hij niet als de vakbond alleen rekening had te houden met d stoffelijke belangen van de werknemers in dienst zijner deelgenoo ten, doch vooral daar was om de belangen der economisch-zwakk verbruikers te beschermen ! Uit dien hoofde kon de bond den acht urigen werkdag niet aanvaarden, daar dit verhoogde exploitatie kosten zou meebrengen ten nadeele van den arbeider-consumenl Hier stelde dus de bond het verbruikersbelang weer boven politiek en vakbewegingsbelangen. Met de oude opvatting van 1900 dat „d coöperatie wat loon en arbeidsvoorwaarden betreft toonaangeveni moet zijn, (waarnaast) de vakvereeniging zich zal moeten inspannei dezelfde voorwaarden in het niet-coöperatief bedrijf ingevoerd t» *) T.a.p. bl. 49. *) Zie: Het Socialisatievraagstuk. Rapport uitgebracht door de Commissi aangewezen uit de S. D. A. P. igao, bl. 36 en 37. 3) Jaarverslag Bond van Arb. Coöp. 1918, bl. 50 vg. - i65 - krijgen (zie bl. 147) was dus absoluut gebroken, het was thans uitsluitend geworden coöperatie om de voordeelen daarvan voor den arbeider als consument. Aan de fusie tusschen de centrales van de beschouwde richtingen in de verbruikscoöperatie stond tenslotte niets meer in den weg. Deze kwam in 1920 tot stand, waaromtrent hiervoren reeds nadere bijzonderheden zijn medegedeeld (zie hoofdstuk II § 5). Met een verwijzing daarnaar kan worden volstaan ten besluite van de beschrijving der lotgevallen van de sociaal-democratische arbeidersverbruikscoöperatie. Thans kan worden overgegaan tot de bespreking van de verbruikscoöperatie met een bepaald godsdienstig karakter. Er werd hiervoren reeds op gewezen (o. a. op bl. 143), dat de verbruikscoöperatie zich oorspronkelijk niet mocht verheugen in de sympathie van antirevolutionnaire en roomsch-katholieke zijde. „Les calvinistes, les catholiques, les petits commercants et les socialistes, tels furent les adversaires qui se dressèrent devant elle" schreef Hayem van de Nederlandsche verbruikscoöperatie in de 19e eeuw. De houding der sociaal-democraten veranderde in den loop der negentiger jaren, terwijl de rechtsche partijen na 1900 noodgedwongen ook hare opvattingen inzake de verbruikscoöperatie wijzigden. Als reden van de antipathie der anti-revolutionnairen en katholieken kan vrijwel worden aangenomen hun opvatting, dat coöperatie en socialisme twee namen voor ongeveer dezelfde zaak zouden zijn, dus de vrees, dat de verbruikscoöperatie door haar maatschappijhervormend karakter de economische organisatie zou aantasten, dat zij den handeldrijvenden en industrieëlen middenstand zou vernietigen *). Hetgeen duidelijk tot uiting kwam op de jaarvergadering van Patrimonium in 1901, zoo zelfs dat Talma het vermoeden uitsprak, dat de sterke vertegenwoordiging van den kleinhandel in Patrimonium wellicht de reden was, dat de coöperatie daar steeds op *) T.a.p. bl. 339. ') Polemiek van Mr. Aalberse in het Kath. Soc. Wbl. van 26 Maart en a April 1904, De Tijd van 14 April 1904 met van der Marck en van der Eisen en De Tijd van 18,19,30 en 31 Maart en 2 en 8 April 1904; Mr. H. Bijleveld Jr. Coöperatie en Socialisme. Diss. A'dam V. U. 1908, bl. 13—15 ; Coöperatie Pro & Contra, Keesing Pro, bl. 15; De Standaard 29 Aug. 1901. — 166 — sterken tegenstand stuitte. Hij keurde ten sterkste af, dat door dergelijke beweegredenen de belangen der arbeidersklasse niet behartigd werden. Hij verdedigde zelfs de arbeiderscoöperatie en noemde het verzet van den middenstand ongemotiveerd, daar deze toch altijd zou blijven gehandhaafd ter voorziening in meer persoonlijke behoeften. Niet geheel consequent veroordeelde Talma echter de Eigen-Hulp-coöperatie. Hij verwierp ten stelligste en terecht de in het debat naar voren gebrachte verwantschap van coöperatie met socialisme. In de coöperatie, die een uitvloeisel is van de maatschappelijke ontwikkeling, lag volgens hem een christelijk beginsel, dat der naastenliefde, zoodat er geen enkele reden zou zijn deze beweging, die zoo groote voordeelen voor den arbeider kon opleveren, niet te steunen uit geloofsoverwegingen. Men kon evenwel den tegenzin tegen de verbruikscoöperatie toch nog niet overwinnen. Dit blijkt ook uit een uitlating als de volgende op een vergadering van de Ned. Coöp. Winkelvereeniging, speciaal tot christen-coöperatoren gericht, wel van partijdige zijde, doch zeker niet zonder invloed. „Coöperatie"—werd gezegd—„werkt den klassenstrijd in de hand. De sociaal-democraat doet aan coöperatie uit beginsel, bevordert aldus revolutie.... Door coöperatie steunt men het kapitaal en de actie der sociaal-democraten" x). Het eigenaardig karakter van de v. v.n op sociaal-democratischen grondslag werd hierbij ten onrechte aan de geheele coöperatieve beweging toegekend. Dat men tenslotte in rechtsche kringen eenigszins anders kwam te staan tegenover de verbruikscoöperatie is i. voornamelijk te beschouwen als een reactie op den grooteren omvang, dien de neutrale en socialistische verbruikscoöperatieve beweging kregen, waarbij de vrees voorzat, dat de arbeiders bij gebreke van een verbruikscoöperatie strookend met hun eigen levensopvattingen zich zouden aansluiten bij de bestaande beweging. En ook kwam men langzamerhand tot de overtuiging, dat bij nadere beschouwing de vroegere argumenten tegen de v.v. geen steek hielden en de coöperatieve beginselen niet mdruischten tegen die der christelijke levensbeschouwing. Mr. Bijleveld toonde in 1908 in zijn dissertatie en in 1912 ineen brochure 2) uitvoerig aan, dat coöperatie en socialisme niets met elkaar *) Bijleveld. Diss. t.a.p. bl. 14. ') Mr. H. Bijleveld Jr. Coöperatie. 191a, bl. 40 vg. — iö7 — gemeen hebben, ja zelfs in hun einddoel tegenstrijdig zijn. Teveel hield men het oog gericht op den christen-socialistischen oorsprong van de Engelsche verbruikscoöperatie, daarbij vergetend, dat Owen de richting, die de beweging nam, veroordeelde en dat bovendien het oude christensocialisme en het moderne sociaaldemocratisch streven hemelsbreed verschillen. De oorsprong der verbruikscoöperatie pleit dus, volgens Bijleveld, niet zonder meer voor haar socialistisch karakter. En ook het feit, dat er een richting is onder de coöperatoren, ik hoop er hieronder nog nader op terug te komen, die de beweging een maatschappijhervormende kracht toekent, doet aan het karakter der verbruikscoöperatie niets af. De vraag, de groote vraag in dezen voor de betrokkenen, „maar de coöperatie dreigt toch, krachtens haar eigen reden van opkomst, de door God gestelde maatschappehjke orde te verstoren, door den middenstand te vernietigen ?" beantwoordt Bijleveld ontkennend, daarmede het laatste bezwaar van zijn geestverwanten tegen de verbruikscoöperatie vernietigend. De economische argumenten, die hij daarbij aanvoert zijn gedeeltelijk gelijk aan die, welke door mij zullen worden vermeld bij de bespreking van het coöperatisme en de grenzen der verbruikscoöperatie, waarnaar te dezer plaatse kan worden verwezen (zie bl. 216 vg.). De verbruikscoöperaties op christelijken grondslag, die in den loop der jaren werden opgericht, de z.g. „Patrimomum-coöperaties", vormden in 1921 een bond *). Deze Bond van Christelijke c. v.n in Nederland, welke nooit meer dan een half dozijn c. v.n schijnt te hebben omvat, wacht echter nog slechts op officieele ontbinding naar men mij van bevoegde zijde mededeelde. Reeds werd gewezen op het verschil in opvatting omtrent de verbruikscoöperaties onder de roomsen-katholieken hier en elders (zie bl. 143). Dit bleek ook weer in 1905 toen Mr. Aalberse een Hollandsche uitgave bewerkte van het boekje van A. Pottier, hoogleeraar in de Sociologie aan het Leonijnsch Instituut te Rome, daarvoor hoogleeraar aan het Grootseminarie te Luik. Doel van deze vertaling was ook in Nederlandsche R. K. kringen meerdere sympathie voor de ») Alg. Hbd. 28 Oct. 1921. Van deze zijde bleven mijne verzoeken om inlichtingen onbeantwoord, zoodat nadere bijzonderheden achterwege moeten blijven. beweging te wekken. In het geschrift wordt de verbnuTtsccöperatie warm aanbevolen om zijn materieele voordeden, doch daarnaast speciaal om zijn ethische verdiensten. De verbruikscoöperatie, zegt Pottier, vertoont de karaktertrekken van die sociale bewegingen, die door de maatschappelijke ontwikkeling haar eigen weg volgen en niet Zijn tegen te houden. Volgens Pottier moeten de R. K. leiders dat ook niet pogen te doen, want „zij zal zich verder en verder ontwikkelen, tegen (hen), althans buiten (hen)" *). Waar het de taak zou zijn van het R. K. apostolaat te zorgen voor de zedelijke opheffing van het proletariaat naast de bevordering van de stoffelijke lotsverbetering, ziet Pottier in de verbruikscoöperatie een bij uitstek geschikt middel daartoe. De tegenwerping, dat coöperatie de middenstand zou vernietigen, welke zoodanigen indruk had gemaakt, dat uitsluitend daardoor de katholieken zich verre van haar gehouden hadden, ontzenuwt ook hij op ongeveer dezelfde wijze als Bijleveld. Het verdwijnen van den seer kleinen handeldrijvenden middenstand, die volgens Mr. Engel meerendeels een parasitair bestaan voert (zie bl. 217), acht eveneens Pottier in het belang der gemeenschap. Na aldus de voordeelen der verbruikscoöperatie in het licht gestdd ïn de bezwaren ertegen terzijde geschoven te hebben, brengt Pottier iutdrukkehjk naar voren datgene, waarmede het ontstaan der R. K. verbruikscoöperatie bier te lande m. i. verklaard moet worden. Hij tegt namelijk : „Op straffe van in de openbare meening voor achterijk te worden gehouden, op straffe van vreemd te blijven aan de beveging, die zich om ons heen voltrekt, op straffe van te laat te komen, :n de groote massa der arbeiders aan de christelijke actie en leiding e zien ontsnappen, om tenslotte tot ernstige catastrofen te geraken, ninnen wij ons.... er niet van onthouden, om belangstelling te oonen en te gevoelen voor de verbruikscoöperatie, noch nalaten haar n onze eigen vereenigingen te organiseeren" *). En hij citeert de roorden van Harmei, een vriend van den paus Leo XIII: „Ik ben ran meening, dat de coöperatie is een noodzakelijk middd, een on'ntkoombare strooming, waarin wij worden meegevoerd, en dat, maen de Katholieken zich niet meester van dezen nieuwen vorm van het oede te doen, de socialisten zich ervan meester zullen maken. Ik *) A. Pottier. Coöperatie. 1905, bl. ai. *) T.a.p. bl. 33. — 168 — — log — VOor mij beschouw het als een duren plicht van de Katholieken, om coöperaties op te richten"*). Hier te lande vereenigden de inmiddels opgerichte R. K. c. v.n ïich in 191a op initiatief van het Bureau der R. K. Vakorganisatie tot den R. K. Bond van c. v.n in Nederland. In het bestuur van dien bond hebben genoemd bureau en de leden van de Federatie van R. K. Werkhedenvereenigingen en Volksbonden zitting8). De bond omvatte in 1915 17, in 1916 49, in 1917 81 en in 191819a c. v.n. Van het laatstgenoemde aantal waren 178 bakkerijen-verbruikscoöperaties, 12 brandstoffencoöperaties, 2 bouwcoöperaties en 1 sigarenfabriek. Het gezamenlijk ledental der deelgenooten bedroeg 25.705. In de bisdommen Haarlem en 's Hertogenbosch werden „diocesane kringen" ingesteld. Een afzonderlijke coöperatieve bond in Limburg, feitelijk meer een diocesane kring in het bisdom Roermond, werd in 1917 bij den R. K. bond ingelijfd. In 1920 had een reorganisatie in de R. K. coöperatieve beweging plaats, waarscbijnhjk naar aanleiding van de hangende fusie tusschen den N. C. B. en den Bond van Arbeiderscoöperaties. Vijf diocesane bonden werden opgericht, federatief verbonden tot een R. K. Coöperatieven Bond. De R. K. c. v.n, die indertijd lid van den N. C. B. waren geworden, grepen de fusie aan als een gelegenheid om uit te treden en zich bij een diocesanen bond te voegen *). Volgens opgave van het Secretariaat omvatte de R. K. Bond op 1 Jan. 1924 99 c. v.n met tezamen 24412 leden. Als oorzaken van de vermindering van het aantal c. vn. aangesloten bij de Federatie kunnen vier redenen worden genoemd t. w.: ie. de 12 brandstoffencoöperaties en de 2 woningbouwvereenigingen alsmede de sigarenfabriek zijn uitgevallen} 2e. een tiental kleine vereenigingen hebben hare zelfstandigheid verloren door opneming in een groote of door samensmelting op andere wijze; 3e. in den loop der laatste vijf jaren zijn enkele vereenigingen uitgetreden ; 4e. verschillende, vooral kleine vereenigingen, zijn in de laatste *) T.a.p. bl. 33. *) Sociaal Jaarboek 1918. II, bl. 161. ») Jaarverslag Centr. Bond v. Ned. Verbr. Coöp* 1 Apr*—31 Dec. 1930, bl. 11. — i7o — jaren—speciaal in 1931,1932 en 1923 — opgeheven, deels door liquidatie wegens te weinig interesse der leden, deels door gedwongen liquidatie wegens financieele moeilijkheden voortspruitende uit geleden verhezen en onvoldoende reserves. In de R. K. verbruikscoöperatie bestaat de tendens, dat de kleine c. v.n langzamerhand verdwijnen en de grootere zich in meerder bloei gaan verheugen. Vandaar ook, dat het totaal ledental zoo weinig is gedaald in verhouding tot de vermindering van het aantal vereenigingen. Onder het doel, dat de R. K. bond zou nastreven was genoemd de oprichting van een inkoopcentrale. In Februari 1921 werd dit gedeeltelijk verwezenlijkt, doordat de Twentsche R. K. c.v.n een centrale inkoopvereeniging stichtten1). Deze centrale zou niet alleen voor verbruikscoöperaties, doch ook voor particuliere bedrijven kunnen inkoopen, uitsluitend van geloofsgenooten-groothandelaren, zoodat de H.K. te Rotterdam niet in aanmerking kwam. Op het R. K. coöperatief congres op 24 Juli 1921 te Utrecht gehouden, werd er evenwel op gewezen, dat zoolang de H.K. strikt neutraal blijft, het gewenscht is bij deze den inkoop der c. vn. te centraliseeren *). Hetgeen overigens in werkelijkheid weinig geschiedt. l) Het Coöp. Nieuws 1931 No. 5. *) Het Coöp. Nieuws 1931 No. 18; De Verbruikscoöperatie. Rede gehot den door Henri Hermans op dit congres, bh 37. HOOFDSTUK V. Algemeen Overzicht. § i. De tegenwoordige stand der ontwikkeling. Nadat in het voorgaande de richtingen, waarin zich de verbruikscoöperatieve beweging hier te lande in den loop der tijden gesplitst heeft, waarvan de belangrijkste tenslotte weder gefusionneerd zijn, uitvoerig rijn nagegaan, moge deze beschrijving besloten worden met nog eenige algemeene opmerkingen en cijfers betreffende de Nederlandsche v. v.n en met een internationale vergelijking. De moeilijkheid, die zich daarbij direct voordoet, is wel het ontbreken van betrouwbare gegevens. De N. C. 8. heeft wel vele pogingen aangewend om tot een statistiek te komen, doch door gebrek aan medewerking van de rijde der c. v.n, die de vragenlijsten niet of onvoldoende ingevuld terugzonden, hebben deze pogingen nimmer succes gehad 1). Ook van overheidswege, hoewel de bondsraad in 1912 daar nog eens op aandrong bij de Centrale Commissie voor de Statistiek, heeft men nooit een onderzoek ingesteld naar de coöperatie in haar geheelen omvang. Wel verschenen van tijd tot tijd cijfers, die het aantal bestaande v. v.n moesten weergeven, doch deze zijn niet dan onder groote reserve te aanvaarden. Immers dikwijls werd door schatting aangevuld, wat niet door telling was te verkrijgen en in de tweede plaats loopen bij de verschillende opgaven de opvattingen welke vereenigingen onder v. v.n begrepen moeten worden nogal uiteen, wat vooral vergelijking gevaarlijk maakt. Bovendien zullen het ledental en de omzet een juister beeld geven van den *) Zelfs de „Statistische gegevens omtrent de Ned. Verbruikscoöperatie" in 1915 gepubliceerd door den N. C. B. hebben geringe waarde voor het bepalen van den totalen omvang der verbruikscoöperatie, daar het aantal „bekende" c.v.D, waarvoor de gegevens (nog met vele hiaten) gelden, ver blijft beneden het aantal „bestaande". — 17a — omvang der beweging dan het aantal bestaande c. v.n, dat door concentratie kan afnemen, terwijl daarentegen de beweging hierdoor versterkt wordt. Zoo vermeldt het Armuaire du Mouvement Coopératif International 1913 voor Nederland: Coop. d'économie. 1901. 1903. 1903. 1904. 1905. 1906. 1907. 1908. 1909. Soc. de consom- mation 78 89 103 114 132 145 157 171 183 Boulangeries coop. 48 55 63 70 76 83 84 88 93 Div. ass. d'achats en commun 44 45 57 60 60 65 70 73 76 Total 170 189 332 244 258 292 311 331 352 Deze opgave is vermoedelijk te hoog, zooals ook blijkt uit het cijfer van 386 „sociétés de consommateurs", dat een andere tabel in dezelfde uitgave geeft voor einde 1910. Meer betrouwbaar lijken mij de opgaven van het Annuaire International de Statistique 1), hetwelk aangeeft, dat hier te lande bestonden in : 1910 223 v.vn. 1913 285 1911 240 1914 240 1912 270 1915 327 voigens opgaven van net Handelsregister telde ons land in 1923 413 c.v.n *). Aangaande het aantal leden en den omzet zijn geen goede cijfers bekend, waardoor een vergelijking van den omzet per lid met die in andere landen ook achterwege moet blijven *). Wel kunnen de omzetten der coöperatieve groothandelsvereenigingen voor enkele landen per hoofd der bevolking berekend wor- *) Publié par 1'Office permanent de I'Institut Intern, de Stat. VTJ. 1020. bl. 208. ') Maandschr. Centr. Bur. v. d. Stat. 30 Nov. 1933, bl. 1340. •) Aangezien de jaarverslagen van zeer vele C.V.V". niet ter beschikking waren, konden uit die bron deze gegevens ook niet geput worden. Aantal Waarde eigen- Omzet ' aanee- Omzet Bevolking D hoofd omge- Coöp. Groothandelsvereen. in:1) Jaren. , f productie *\I . rekend sloten (x 1000) (xiooo) der be- CV». (X loco) volking. paritót Nederland 1913 133 ƒ 4*561 ƒ 125 6.213 / 0.73 / 0.73 1919 36I „ II.126 „ 386 6.83I „ I.63 „ I.63 1920 385 I I4.6l3 ? 6.865 » 2.13 M 2.13 Duitschland 1913 807 M. 154.047 M. 11.077 67.390 M. 2.29 — 1919 979 „ 352.698 „ 28.681 59.856 „ 5.89 — Zwitserland1) 19x3 387 Fr. 44.400 Fr. 141 3*863 Fr. 1149 „ 5.52 1919 476 „ 14x442 „ 1429 3.869 „ 36.55 „ 17.54 Engeland en Wales 1913 xi68 £ 31.372 £ 7.634 36.606 0/17/2 „1040 1919 1209 | 89.349 » 26.152 36.800 2/ 8/7 „ 2940 1920 1222 „ 105440 „ 33.693 37*524 2/16/2 „33.98 Schotland 1913 268 „ 8.964 „ 2.672 4.728 1/18/— „ 22.99 1919 266 I 24.773 » 7*824 4.820 5/ 2/10 „ 62.21 1920 272 „ 29.550 „ 9437 4.864 6/ 1/7 „73.56 I M •*a I *) Annuaire Internat, de Statisn'que t.a.p.; Apercu annuel de la démographie des divers pays du monde. Publié par 1'Office permanent de 1'Institut Intern, de Stat. 1923; The People's Yearbook. Voor Frankrijk ontbreken de opgaven, evenzoo die over 1930 voor Duitschland en Zwitserland. *) Cijfers zijn slechts gegeven van de V. S. K. te Bazel, die van Zürich (omvattend in 1915 34 v.v.n) ontbreken. — 174 — den. Bij vergelijking blijkt de verbruikscoöperatie hier te lande een niet zeer gunstige plaats in te nemen, zelfs met den totalen omzet staat zij achter bij die in landen met geringere bevolking als Zwitserland (dat toch geen „fabriekssteden" heeft) en Schotland. Aan het International Co-operative Bulletinx) en The People's Yearbook zijn de volgende gegevens ontleend, die eenigermate een indruk kunnen geven van den stand der verbruikscoöperatie in andere Europeesche landen. De omzet der Deensche coöperatieve-groothandelsvereeniging bedroeg in: 192a Kr. 174.600.000 aan 1805 v.vn-deelgen. met 337*538 leden. 2933 „ 123400.000 „ 1799 „ „ „ ± 300.000 m De omzet der v.vn. zelve in 1923 beliep 180—200 milhoen kronen. De ± 1200 v.v". in Zweden bestaande hadden een gezamenlijken omzet van Kr. 245.300.000 in 1921 en ruim Kr. 200.000.000 in 1922. De groothandelsvereeniging zette in die jaren om Kr. 1.383400 respectievelijk Kr. 1452*224. De coöperatieve bond, tevens groothandelsvereeniging in Noorwegen had een omzet van: 1921 Kr* 20.745.181 aan 404 v.vn-deelgen. met 93*737 leden. 1922 „ 20.966.222 „ 411 „ „ „ 93.189 „ Terwijl de omzet van de gemeenschappelijke coöperatieve groothandelsvereeniging van Scandinavië en Denemarken in 1921 bedroeg Kr. 11.385.000 1922 „ „ 13.100.000 Bij het Zentralverband Deutscher Konsumvereine waren in 1922 1303 c. vn. aangesloten met een ledental van 3.164.000. Van de 666 op 31 Dec. 1922 in Zwitserland bestaande v.vn. waren in 1923 516 toegetreden tot den Verein Schweizerischer Konsumvereine. Haar individueel-ledental bedroeg 364.500 en de gezamenlijke omzet frs. 277 mülioen. De omzet van de V. S. K. zelve was in: 1921 frs. 144419.696 1922 „ 118421.506 88 c. vn. met 7.876 leden maken deel uit van de Konkordiagroep te *) Maandelijksche publicatie van de Intern. Co-op. Alliance, waartoe de N. C. B. en de Bond van Ned. Arb. Coöp. indertijd waren en de Centrale Bond y. Ned. Verbr. Coöp. thans is toegetreden. — 175 — Zürich haar centrum hebbend in een groothandelsvereeniging met een omzetcijfer van Juli 1921/1932 frs. 7.128.330 „ 1922/1923 „ 6.88x498 In België is een sterke concentratiebeweging in de verbruikscoöperatie te bemerken. Het aantal deelgenooten van den coöperatieven bond (wiens groothandelsvereeniging in 1922 voor frs. 77405.000 omzette tegen frs. 73.400.000 in het voorgaande jaar) bedroeg: 1919 64. waarvan 51 v.v". met 183.303 indiv. leden. 1920 69, „ 54 „ „ 151.629 1921 92, I 70 „ „ 162.958 „ „ X922 97, „ 71 „ „ X69.O86 „ „ Uaarnaast kwamen in 1922 öo socialistische coöperaties voor met tezamen 225.000 leden, terwijl 53 c. vn. van personen in overheidsdienst (totaal 78.580 leden en frs. 78.524.000 omzet) een afzonderlijk bestaan voerden. Der Italiaansche coöperatieve beweging zijn door het fascisme ernstige slagen toegebracht. Telde de coöperatieve bond daar in Jan. 1922 nog 8.300 c. vn., aan het einde des jaars was dit aantal gereduceerd tot 5.300, waarvan 1822 v. vn. De Russische verbruikscoöperatie, georganiseerd in den Centrosojus moet door haar eigenaardig karakter hier buiten beschouwing blijven. Wel mag de aandacht gevestigd worden op de gunstige resultaten der Finsche verbruikscoöperatie, die in 1922, door de Zweedsche luciferstrust bekampt, zelf een lucifersfabriek oprichtte en daarmede niet alleen aan de Zweedsche eischen paal en perk stelde in Finland, maar zelfs tot de Engelsche markt wist door te dringen. De toestand der beide centrales (Suomen Osuuskaupoyen Keskuskunta en Kulutusosuuskuntjen Keshusliitto) aan het einde van 1922 was als volgt: | S. O. K. K. K. [ Totaal. I Indiv. leden 175.000 161.000 336.000 Omzet in F. Mk. Distributie 1.040 mülioen 736 milhoen 1.776 mülioen Productie 36.3 „ 153 „ 189.3 » — 176 — Wat Groot-Britannië betreft gelden de volgende cijfers voor The Co-operative Union Lim. Aantal Aantal ^r.v. Aantal ind. Netto-over- Jaar deel- indiv. Omzet v.v». gen. leden. v.v". leden v.v». schot v.v». 1913 1.508 3.011.3901.387 2.878.648 £ 83.590.374 £ 12.851.303 1914 I.511 3.188.140 1.390 3.054.297 „ 87.964^229,, 13.501.825 1915 1497 3.310.5241.375 3.264.811 „ 102.557.779 „ 14.960.086 1916 1481 3.566.2411.362 3.529.227 „ 121.688.550 „ 16.335.079 1917 1478 3.835.3761.366 3.788.490 „ 142.003.612 „ 15.916.591 1918 1474 3.894*9991*364 3*846.531 „ 155-157.963»16495.645 1919 I467 4.182.OI9 I.357 4.I31477 u I98.930437 „ 2O.39O.833 1920 1.5014.559.3111.3794.504.852 „ 254.158.144 „ 25458.555 1921 1472 4.598.7371.352 4.548.557 „ 218.780.384 „ 17.831464 1922 1445 4.569.089 I.32I 4.519.162 „ l69.582.357 n 13.921.065 In aansluiting aan hetgeen op bl. 132 dienaangaande reeds werd medegedeeld, volgen hiernaast nog eenige cijfers voor den omvang van de Engelsche en de Schotsche coöperatieve groothandelsvereenigingen. Het aantal individueele leden der deelgenooten van de Engelsche Co-operative Wholesale Society was in 1920 3.341411 1921 3457*55^ 1922 3494*335 De waarde der eigen-productie bedroeg: Engeland Schotland 1919 £26.151.947 £7*833.535 ' 1930 „ 33.693.101 „ 9436.737 1921 „ 26.569.333 „ 7.023453 1933 M 20.683.069 „ 5.391.502 Van de plaats, welke de verbruikscoöperatie in Nederland onder de verschillende andere soorten coöperatie inneemt, geven de volgende n B ENGELAND. SCHOTLAND. Aantal I Netto-over- inlemrelden en Aantal Netto-over- Inleggelden en Jaren, deelge- Omzet C. W. S. schot1) T f™ ™1 deelge- OmzetC.W.S. schot») . nooten | 1 C. W. S. Leemngen n0Qten C.W.S. [ Leemngen. £ £ £ £ £ £ 1913 1.168 31.371.976 734*583 6.320.763 268 8.964x133 340.730 3.696415 1914 1.193 34.910.813 944*936 6.301.017 266 9425.383 393*"5 4.130.170 1915 1.195 43.101.747 1.197.105 6.641.598 264 11.363x75 456.516 4464.633 1916 1.189 52.230.074 1.794.694 7.109.291 262 14.502410 501.531 4.564.637 1917 1.192 57.710.133 1.315.155 6.937.325 263 17x179.842 500.915 4.257.818 1918 1.200 65.167.960 160.538 11.896.941 261 19.519485 547.993 4.546.296 1919 1.209 89.349.318 248.168 15.772.555 266 24.789.040 536.662 5.518.210 1920 1.222 105439.628 502.962 18.530.596 272 29.549.314 271.514 5.795*895 1921 1.205 81.941.682 -4.569.590 23.287.747 273 22x41.158 -293497 5*694*379 1922 1.195 65.904.812 420.063 25.507x90 270 17.009.251 316.805 6.151.587 I *J I *) Inclusief rente op inleggelden. p -178- cijfers een beeld1). Het is hier zeker te betreuren, dat alle opgaven van het ledental en den financieelen toestand of omzet ontbreken. Aantal bekende c v". Soorten c vn. 1910. 1911. 191a. 1913. 1914. 1915.1933. Credietcoöperaties 536 593 641 687 715 749 834 Aankoopvereenigingen 302 317 336 348 362 376 Productie- en Verkoopver. 861 887 928 9571000104111 Verbruiksvereenigingen 223 240 270 285 240 327 413 Bouwcoöperaties 201 217 236 252 269 282 178 Verzekeringcoöperaties 42 44 46 47 47 54 84 Andere coöperaties 155 177 206 235 261 290 276 Totaal der c. v.n 2320 2475 2663 2811 2894 3119 2938 Hier blijken de v. vn. geen slechte plaats te bekleeden al worden zij door de c.vn. op landbouwgebied verre in de schaduw gesteld. Een combinatie van beide soorten, zooals men die in Denemarken aantreft, bestaat hier te lande niet. In het algemeen kan men zeggen, dat de verbruikscoöperatie in Nederland op het platteland weinig of geen aanhangers telt. De oorzaak daarvan zal wel gezocht moeten worden in de bizondere toestanden ten platten lande *). Bovendien deelt Prof. Meyers in zijn praeadvies nog mede: „Een eigenaardige verplichting wordt den leden van de Boerenbonden in N.-Brabant opgelegd. Op straffe van royement wordt het den leden verboden lid te zijn van een verbruikscoöperatie. Gemotiveerd wordt dit met een beroep op de Christelijke naastenliefde, welke eischt leven en laten leven, terwijl de verbruikscoöperatie de vernietiging van den middenstand beoogt" *). Hetgeen geheel strookt met de *) Annuaire Internat, de Stat. t.a.p. Ook hier is wederom de opmerking toegevoegd „En indiquant ces chiffres on n'a pu envisager les coopératives liquidées. Par conséquent les chiffres sont trop élevés". Voor 1923 Maandschrift Centr. Bur. v. d. Stat. t.a.p. *) Zie ook Dr. Hoogland t.a.p. bl. 63. ') Landbouwcoöperatie in Nederland. 1907, bl. 19. Volgens dezen schrijver bestond er te Willemsoord (O.) een bloeiende vereeniging, die landbouw- en verbruikscoöperatie combineerde. Dr. Hoogland vermeldt een dergelijke corporatie te Stad Hardenberg. — 179 — opvattingen inzake de verbruikscoöperatie door de rechtsche partijen vroeger gehuldigd. Waar van der Mandere wijst op de wenschelijkheid van contact tusschen de „bedrijfslandbouwcoöperatie" en de verbruikscoöperatie 1) vraagt hij zich af „hoe het mogelijk is, dat in dezen tijd in zoodanige richting niet, ook van regeeringswege, maatregelen zijn genomen, in elk geval het initiatief is bevorderd." Hier verliest de oud-secretaris van den N. C. B. wel uit het oog, dat alleen door „self-help" een gezonde coöperatieve ontwikkeling is te verkrijgen. Regeeringssteun in dezen zou weinig resultaten opleveren. In den aanvang van zijn bestaan heeft de N. C. B. en met dezen ook de H.K. vele landbouwcoöperaties onder de deelgenooten gekend. Doch door de tegenstelling van de belangen als producenten en die als consumenten, welke dit centrale lichaam beide moest behartigen, was een splitsing onvermijdelijk, die dan ook doorgevoerd werd toen de landbouwcoöperatie tot meerdere ontwikkeling kwam. Zij vormde een geheel eigen organisatie en sindsdien hebben de c. v. v.n en de c. v.n op landbouwgebied een van elkaar geheel onafhankelijk bestaan gevoerd. § a. De organisatie der c. v.v11. a. De locale c. v. v. De eerste c. v.vn. telden bij haar ontstaan slechts een zeer beperkt aantal leden hoofdzakelijk voortkomend uit een klasse der bevolking, welke in vrij behoeftige omstandigheden verkeerde. Van het najagen van coöperatieve idealen was in het geheel geen sprake, de verbruikscoöperatie werd slechts aangegrepen als een middel om het reëel inkomen een weinig te vergrooten, teneinde bij een gelijkblijvend geldinkomen de dagelijksche zorgen eenigszins te verlichten. Door gedurende aanzienlijken tijd periodiek een kleine bijdrage te storten—in het eerste hoofdstuk vindt men verschillende malen gewag gemaakt van een contributie van een dubbeltje per week—trachtten de leden de benoodigde middelen te verkrijgen om een bescheiden winkeltje te beginnen. Soms in een vertrekje eener arbeiders- *) Sociale Voorzorg ae Jrg. (1920) No. 1. De coöperatie in Nederland en wat zij ten bate van de verbruikers kan doen. — i8o — woning, soms in een pakhuisje werden de voorraden van de coöperatie opgeslagen. Op gezette tijden, b.v. enkele avonden per week werd aan de leden verkocht, waarbij de leden zelf om de beurt als verkooper voor de vereeniging optraden. Was eenige winst behaald dan werd een deel uitgekeerd, gereserveerd werd alleen om te trachten een winkeltje te huren. De inrichting van den winkel geschiedde meest door de leden zelve en de bestuursleden traden op als verkoopers. In dit stadium werd tevens aangevangen met den verkoop aan niet-leden. Deze primitieve coöperatie had een absoluut locaal karakter, de leden werden gevonden onder de bewoners van een bepaalde buurt, onder de arbeiders van eenzelfde onderneming enz. In den aanvang werd weinig gelet op de kwahteit van hetgeen de coöperatie leverde, slechts behalen van een finantieel voordeel was doel en uitsluitend Zeer gemakkelijk te verhandelen artikelen van dagelijksch gebruik werden verkocht. Een sterke wisselwerking was waar te nemen : ging de zaak voorspoedig dan nam het ledental toe, waardoor de omzet en daarmede de winst grooter werd. Dit voordeel werd onder de leden verdeeld naarmate van hun verbruik, het laatste werd berekend door aan de leden, die waren van de v.v. betrokken, blikjes af te geven, waarop het bedrag van den aankoop was vermeld. In den aanvang hadden de leden der coöperatie het dividend veel te hard noodig om in hunne behoeften te voorzien, zoodat zij weinig van het overschot in de c. v. konden laten. Het hebben van een winkel was meestal een bevrediging van een zekere eerzucht, doch was men eenmaal zoover dan getroostte men zich voor de uitbreiding der c. v. liefst zoo weinig mogelijk opoffering en men ging op het momenteel voordeel letten. Deze politiek werd voortgezet toen de leden door de maatschappelijke vooruitgang in een betere economische positie kwamen en dit is een fout geweest, die de ontwikkeling der beweging en dus het behalen van grooter voordeel door de aangeslotenen, in den weg heeft gestaan. Toen de verbruikscoöperatie eenigen meerderen omvang had verkregen en het ledental zulks toeliet, gingen de locale vereenigingen meer artikelen verhandelen en werd ook meer aandacht aan kwahteit en wijze van verkoopen besteed. De grootere v. v.n gingen over tot aanstelling van een „winkelhouder", een gesalarieerde kracht met de noodige warenkennis kwam in dienst van de c. v. Bij toenemenden — 181 — bloei groeide het personeel in aantal en kwam men tot de functie van „bedrijfsleider" en het splitsen van den handel, dien de c. v. dreef, over afdeelingen. Het bestuur, dat vroeger «elf voor de c. v. kocht en verkocht, ging zich beperken tot het geven van algemeene leiding, hoewel er heden ten dage nog dwergvereenigingen worden aangetroffen, waar het bestuur de oude functie vervult. Het bestuur eener moderne c. v.v. van eenigen omvang bemoeit «ich, indien de organisatie goed is, weinig met de zuiver commercieele, doch uitsluitend met de administratieve aangelegenheden der vereeniging. Het bestuur blijft evenwel het aansprakelijk lichaam tegenover de ledenvergadering voor wat betreft de bedrijfsleiding. Hier nu treft men een scheeven toestand aan. In zeer vele c. v.v.n wenscht het bestuur zich te bemoeien met kwesties, waarvoor de bedrijfsleider verantwoordelijk, maar waarin deze vooral ook deskundig is. Herhaaldelijk leidt dit in de praktijk tot wrijving tusschen bestuur en bedrijfsleider, ten koste van de cv. Waarom met de bedrijfsleider rechtstreeks onder de A. V. geplaatst ? De bedrijfsleider moet het beheer van het bedrijf naar zijn deskundig inzicht kunnen voeren onder directe verantwoordelijkheid aan de A. V. Het bestuur dient zich niet met commercieele aangelegenheden te bemoeien, vooral waar meestal zijn leden daartoe niet in alle opzichten bevoegd zijn. Door den grooteren omvang, die de v.v. geleidelijk kreeg, werd ook de oppervlakte, waarover hare leden verspreid wonen, grooter en ging zich het verschijnsel voordoen, dat van een bepaald district, waarin de c. v. hare leden vond, niet meer gesproken kon worden. Kwam er in één plaats meer dan een c. v.v., waarvan de leden dan door elkaar verspreid woonden, dan gingen, indien zij zich tot dezelfde klasse der bevolking richtten, de locale c. v.vn., hoewel deel uitmakend van één beweging met één centraal lichaam, met elkaar concurreeren. Niet alleen betrof die concurrentie de prijzen, doch ook, en dat was gevaarlijker, de dividend-uitkeering. Doordat gegevens daaromtrent ontbreken kon geen overzicht van de dividenden der v.vn. worden gegeven (voor de arbeiderscoöperaties is op bl. 155 een staatje samengesteld), doch de uitkeeringen gingen de krachten van de meeste vereenigingen te boven, omdat zij streefden naar stabi- — l82 — lisatie van het uit te keeren percentage in de richting van het dividend in zeer goede jaren gedeclareerd. Een rationeele indeeling in afzetdistricten als in Engeland bekend is, is in Nederland nooit geslaagd. Wel heeft de arbeidersbond indertijd er naar gestreefd niet meer dan één cv. per plaats te doen oprichten (zie bl. 161) en deze is daar tijdens zijn bestaan ook vrij goed in geslaagd. De Centrale Bond tracht voortdurend fusies tot stand te brengen tusschen concurreerende locale v. v.n en heeft daar reeds hier en daar eenig succes mede gehad (zie bl. 82). Ook treft men in de statuten van den Centralen Bond een bepaling aan, die van zijn opvattingen in dezen blijk geeft. Uit'één plaats zal namelijk als regel slechts één verbruikscoöperatie als lid tot den bond worden toegelaten. Strekt het gebied, waar een v. v. werkzaam is, zich over verschillende plaatsen uit, dan geldt hetzelfde ten opzichte van dit gebied. Echter wordt de kracht van dit beginsel aanmerkelijk verzwakt door de ruime uitzonderingen, welke worden toegelaten. De bepaling geldt namelijk niet voor verbruikscoöperaties, wier bemoeiingen zich uitsluitend bepalen tot bedrijven, die niet door de bestaande aangesloten vereenigingen worden geëxploiteerd. Het zou ma. op den weg van den bond liggen de bestaande aangesloten cv. dan op de mogelijkheid van exploitatie van een dergelijk bedrijf, als dat levensvatbaar geacht kan worden, te wijzen1). Verder zijn van de bepaling uitgezonderd verbruikscoöperaties, die blijken grootere levensvatbaarheid te hebben dan de reeds aangeslotene en bovendien kan in bizondere gevallen het bondsbestuur vrijstelling ervan verkenen. De v.v.n, die vóór de oprichting van den bond deel uitmaakten van den N. C. B. of den Arbeidersbond worden zonder uitzondering als hd tot den bond toegelaten: deze zullen dus door fusie vereenigd moeten worden. Voor het verbod, dat aangesloten c. v.n geen filialen mogen oprichten in plaatsen waar reeds een aangesloten vereeniging werkzaam is, gelden dezelfde dispensaties als voor toelating tot het deelgenootschap van den bond van meer dan een locale c. v. Bij deze regeling is misschien eenigszins uit het oog verloren, dat behalve op de plaats van vestiging ook gelet dient te worden op de klasse der *) Hier kan worden opgemerkt, dat enkele v.v.n, die overigens andere artikelen verhandelen, een broodfabriek exploiteeren. Van andere „productie-afdeelingen" van locale c.v.n is mij niets bekend. - x83 - bevolking, waaruit de c. v. hare leden recruteert, daar zonder bezwaar meerdere v. v.n kunnen voorkomen, die zich elk tot een bepaalde groep der inwoners richten; van concurrentie is dan toch meestal geen sprake. De organisatie eener moderne locale c v. v, is in het algemeen, op enkele typische verschilpunten na, identiek aan die eener N.V. met dit verschil, dat de meeste v. v.n zich kenmerken door veelvuldige wisselingen in het bestuur. De hoogste macht berust bij de A.V., waartoe alle leden der c. v. toegang hebben en waarin elk lid volgens de coöperatie-beginselen persoonlijk één stem behoort uit te brengen voor het nemen van besluiten. Stroomannen zijn dus uitgesloten. In het algemeen wordt de A.V. van de grootere cv." door de leden slecht bezocht, het is meestentijds een kern van belangstellende leden, die op elke vergadering present is. De nieuwe wet zal de „ledenraad" invoeren, waardoor het mogelijk zal zijn, dat deze vertegenwoordiging uit de leden in de plaats treedt van de slecht bezochte en vaak voor de cv. kostbare A. V. Het bestuur wordt door en uit de leden der c. v. gekozen en is verantwoordelijk aan de A.V. Een raad van commissarissen of raad van toezicht, eveneens benoemd door de A. V., treft men uitsluitend bij de meer omvangrijke vereenigingen aan. Deze vormt als het ware een commissie uit de leden, welke permanent op de gestie van het bestuur toeziet. Niet zelden komt het voor, dat ook deze commissarissen of hunne gedelegeerde(n) zich rechtstreeks met de bedrijfsleiding bemoeien! Meestal genieten de bestuurders en commissarissen geen vergoeding voor het bekleeden hunner functies en worden deze eenigszins als eereposten beschouwd; slechts de secretaris ontvangt doorgaans een vergoeding. Eenige c. v.n kennen vacatiegelden toe voor de bijwoning van vergaderingen door de functionarissen als zoodanig. Voor den dagelijkschen gang van het bedrijf zorgt de bedrijfsleider, winkelchef of door welke andere benaming deze persoon moge worden aangeduid. Hij wordt gesalarieerd en is in dienstbetrekking bij de c. v. en verantwoordelijk aan het bestuur. Hij moet de man zijn met de commercieele kennis, die ook den inkoop regelt. Doordat de bedrijfsleiders juist bij den inkoop vaak gaarne zelfstandig willen optreden, trachten zij nog teveel buiten de H. K. om in te koopen. Het bestuur behoort daartegen te waken, doch mij zijn — iod — verscheidene c. v.n bekend, waar de bestuurders een dergelijk optreden van den bedrijfsleider in de hand werken. Sommige bestuursleden voelen van tijd tot tijd een zoodanige koopmansgeest over zich vaardig worden, dat zij zelf buiten de H. K. en den bedrijfsleider om, voor de c. v. inkoopen, waardoor de voorraadcontröle van zoo'n v. v. wel eens eigenaardige cijfers oplevert. Zoowel de Centrale Bond als de H. K. doen al het mogelijke dergelijke praktijken, waar rij mogen voorkomen, zoo spoedig mogelijk den kop in te drukken. Het gevaar is bovendien niet denkbeeldig, dat de leveranciers van de c. v. v., die in de H. K. een gevaarlijken concurrent rien, pressie op den bedrijfsleider of het bestuur zullen trachten uit te oefenen. De Duitsche literatuur gewaagt tenminste herhaaldelijk van gevallen, dat „Stichgelder" werden toegekend om de bedrijfsleiding te bewegen den order niet bij de coöperatieve groothandelsvereeniging te plaatsen. Voor het berekenen van het aandeel van elk lid in het bedrijfsoverschot der c. v. aan het einde des jaars, gelden vele systemen, waarop hier niet nader kan worden ingegaan. Dat te weinig van het overschot ten dienste van de uitbreiding der cv. blijft en teveel wordt uitgekeerd, is in het voorgaande herhaaldelijk betoogd. Ook de inleggelden geven door hun gering verplicht bedrag per lid doorgaans niet de beschikking over veel bedrijfskapitaal. Veel biervan wordt dan vaak verkregen door de instelling van een spaarfonds bijvoorbeeld, welke methode nogal verbreid is. De leden brengen hun spaargelden tegen zekere rentevergoeding bij de v. v., die deze gelden niet hquide voor hen belegt, zooals behoorde te geschieden, doch deze geheel of grootendeels in het bedrijf gebruikt. Dat dit bij eventueele opvraging op eenigszins ruimen schaal tot onaangename ervaringen kan aanleiding geven, is duidelijk. Vaak wordt daartegen als verdediging aangevoerd, dat in Augustus 19x4 bij het uitbreken van den oorlog de c. v. v.n, toen de leden algemeen in sterke mate hun spaargelden opvroegen, toch ongeveer nimmer in gebreke zijn gebleven wat betreft de terugbetaling. Vergeten wordt daarbij, dat door de bizondere omstandigheden de kasontvangsten Ier v. v. toen van dien aard waren, dat de beschikking werd verkregen >ver zeer veel liquide middelen. De leden, aan anderen werd op dat noment niet meer verkocht, voorzagen zich van den bij de v.v. aanwea'gen voorraad en bij vele v. v.n voltrok zich een kringloop: de gelden over de toonbank ontvangen werden gebezigd tot terugbetaling van de inleggingen in het spaarfonds, welke terugontvangen penningen de leden weer aanwenden om in den winkel voorraden in te slaan. Heeft echter een dergelijke samenloop van omstandigheden niet plaats en worden de gelden op groote schaal teruggevraagd zonder een dusdanige gelijktijdige liquidatie der voorraden als in 1914, doordat bijvoorbeeld het vertrouwen der leden in hunne vereeniging door sterke verhezen is geschokt, dan zal terugbetaling niet zoo vlot kunnen plaats vinden, daar de gelden niet zoo spoedig uit het bedrijf zullen kunnen worden losgemaakt. En bovendien zal het dan de vraag zijn of de verliezen het spaarfonds intact zullen hebben gelaten of dat ook reeds daarvan een deel is verspeeld. Reeds werd gewezen op het gevaar, dat de coöperatie-spaarbank eenzelfde functie zal gaan vervullen als de thans bestaande spaarfondsen der locale c. v. v.n, indien niet scherp gescheiden worden spaarbank en credietbank (zie bl. 87). b. De Centrale Bond. Elke verbruikscoöperatie in Nederland, met uitsluiting van fabrieks- en personeelcoöperaties, kan toetreden tot den Centralen Bond, die tot doel heeft, het zij hier nog even uit de statuten naar voren gebracht: „a. het organiseeren van de Nederlandsche verbruikscoöperaties tot het behartigen van hunne gemeenschappelijke belangen met alle wettige middelen; b. het bevorderen en het beschermen van de verbruikersbelangen ; c. het uitbreiden van de verbruikscoöperatie, mede door het bevorderen van den gemeenschappelijken inkoop, en de productie, opdat hare maatschappelijke beteekenis, die naast uitschakeling van den tusschenhandel, streeft naar een productiewijze, die gericht zal zijn op het georganiseerde verbruik, en waarbij het maken van winst als doel is uitgesloten, sterker tot uiting komt: d. het bevorderen van kennis omtrent de verbruiks-coöperatie." Dit doel tracht de bond te bereiken door: „a. het behartigen van de gemeenschappelijke belangen der aangesloten verbruikscoöperaties, alsmede het- verkenen van steun en voorlichting aan deze; b. het bevorderen van een zoo sterk mogelijke concentratie der verbruikscoöperaties; c. propaganda te voeren en behulpzaam te zijn bij de oprichting en uitbreiding van verbruikscoöperaties ; d. het aanstellen van deskundigen,che mondeling of (en) schriftelijk de propaganda voeren, steun en voorlichting verkenen aan bestaande of op te richten coöperaties en desgevraagd bedrijfsvoering en boekhouding inrichten, controleeren enz..; e. het uitgeven van een of meer organen en het uitgeven van andere geschriften op coöperatief gebied; ƒ. het beleggen van vergaderingen en het organiseeren van cursussen, lezingen en voordrachten; g. het stichten en het onderhouden van een bibliotheek,; h. het indienen van adressen en verzoekschriften; t. het beheeren van propaganda- en andere fondsen; /*. het bevorderen van eenheid in de boekhouding van aangesloten coöperaties en het publiceeren van statistische gegevens; k. het aanknoopen en onderhouden van de betrekkingen met de organisaties van buitenlandsche verbruikscoöperaties; /. het bevorderen van de aansluiting der v. v.n bij de H. K.; m, het systematisch bevorderen van inkoopen bij de H. K.; n. het samenwerken met andere organisaties ter bereiking van gemeenschappelijke doeleinden1)." Uitdrukkelijk wordt verklaard in de statuten, dat de bond neutraal staat tegenover elke partijpolitiek en godsdienst. Bij economischpolitieke vraagstukken stelt hij zich uitsluitend op het standpunt de belangen der verbruikers te moeten behartigen. De bond wordt bestuurd door een college van elf personen, gekozen door de A. V., minstens een van hen is gesalarieerd. Behalve deze laatste functionaris, die voor onbepaalden tijd wordt gekozen, treedt van de bestuurders jaarlijks de helft volgens rooster af, welk rooster voor het eerst zal in werking komen op de zesde jaarvergadering van den bond. Het bondsbestuur kiest uit zijn midden een dagelijksch bestuur van vijf leden, waarvan de gesalarieerde bestuurders statutair deel *) Hier moet speciaal gedacht worden aan samenwerking met de vakbeweweging. • -187- uitmaken. Eveneens kiest het bondsbestuur uit zijn midden een voorzitter, onder-voorzitter, secretaris en penningmeester (of secretaris-penningmeester). Het vergadert zoo dikwijls drie of meer bestuurders dit noodig achten, doch minstens eenmaal in de twee maanden. Het dagelijksch bestuur daarentegen moet minstens elke veertien dagen bijeenkomen en verstrekt van het in zijn vergadering verhandelde een kort verslag aan het bondsbestuur. De bestuurders genieten voor hunne werkzaamheden voor den bond verricht eene vergoeding voor reis- en verblijfkosten en voor tijdsverzuim. De jaarlijksche A. V. heeft plaats in de maand Juni. De agenda moet o.a. bevatten het jaarverslag, de rekening en verantwoording, de begrooting voor het volgende jaar, de verkiezingen en benoemingen van het bondsbestuur, benevens de voorstellen van dat bestuur en van de leden. Drie v. v.n worden aangewezen, die ieder een harer bestuurders benoemen in een commissie, die tot taak heeft de boeken van den penningmeester te controleeren. Het bondsbestuur kan een A.V. uitschrijven zoo vaak het dit noodig oordeelt. Op verzoek van tenminste tien deelgenooten, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, moet het eveneens, binnen een maand na het verzoek, een A.V. beleggen. Wordt deze vergadering niet binnen den vastgestelden tijd uitgeschreven, dan kunnen zij, die het verzoek deden, zelf tot de bijeenroeping overgaan. In de A. V. is het stemrecht der deelgenooten als volgt geregeld: indien zij bestaan uit een ledental van 200 of minder dan brengen zij één stem uit, van 201 tot 500 leden 2 stemmen, van 501 tot 1000 3 stemmen en voorts voor elke 1000 leden meer één stem meer. Een vereeniging, welke over het afgeloopen jaar hare geldelijke verplichtingen jegens den bond niet nakwam, is met bevoegd aan de stemmingen deel te nemen. Elke vereeniging mag zich door ten hoogste drie harer leden op de A. V. doen vertegenwoordigen, een van hen brengt zijn stem uit. De Vrouwenbond mag zich door ten hoogste vijf zijner leden doen vertegenwoordigen, terwijl elke kring door hoogstens één zijner bestuurders de A. V. mag doen bezoeken. De Vrouwenbond en de kringen kunnen wel aan de beraadslagingen deelnemen, doch zij hebben geen stemrecht. — 188 — De bond verschaft ach de noodige geldmiddelen uit contributies, vrijwillige bijdragen en schenkingen. De contributie, welke wordt geheven over het aantal leden van elke deelgenoote, wordt in de jaarvergadering vastgesteld. De minimum bijdrage is bepaald op 10 cents per lid en per jaar van elke aangesloten c. v., hetgeen vrij laag genoemd kan worden. Om de bond de noodige bewegingsvrijheid te verschaffen, ware het gewenscht dit tninimum te verhoogen. Op de jaarvergadering 1924 werd een voorstel daartoe echter verworpen uit vrees, dat bij contributie-verhooging de bond deelgenooten zou verliezen. Ter bevordering van de propaganda voor de coöperatieve beginselen beschikt de bond over een propagandafonds (zie bl. 59), dat gevormd wordt uit de vrijwillige bijdragen van personen en vereenigingen, die de verbruikscoöperatie willen steunen. Op de begrooting van den bond wordt» nu de bezwaren daartegen niet meer bestaan, jaarlijks een bedrag ten bate van dit fonds uitgetrokken. c. De Handelskamer. In het derde hoofdstuk werd de coöperatieve groothandelsvereeniging De Handelskamer aan een uitvoerige bespreking onderworpen. Het is bier de plaats om nog enkele details over de organisatie toe te voegen aan de beschouwingen in het voorgaande gegeven. Reeds werd medegedeeld (rie bl. 94), welke c. v.n in aanmerking kunnen komen voor het lidmaatschap der H. K. De deelgenooten blijven vrij al of niet bij de H. K. in te koopen en geheel zelfstandig in alles wat de inrichting van hare statuten, haar bedrijf en hare administratie betreft, behoudens de vermelde beperkingen opgelegd aan de v.v.n, die in ruime mate van het regeeringscrediet gemeten. Ook zijn de c. v.n door haar deelgenootschap van de H. K. in geenerlei opzicht voor elkander verantwoordelijk. Het bestuur der H. K. bestaat uit een of meer directeuren. De verkiezing van de directie heeft plaats door de A. V. uit een voordracht opgemaakt door den raad van commissarissen; de benoeming geschiedt voor onbepaalden tijd. De directie vertegenwoordigt de groothandelsvereeniging in en buiten recht», is belast met het dagelijksch beheer en staat onder — i8q — toezicht van een raad van minstens negen commissarissen. De voorzitter, de onder-voorzitter en de overige leden van dien raad worden door de A. V. gekozen uit de leden der deelgenooten. De raad benoemt uit zijn midden een secretaris en kiest uit zijn leden twee gedelegeerden, die met den voorzitter van den raad de „gedelegeerde commissie" voor het dagelijksch toezicht vormen. De commissarissen hebben alle zitting voor drie jaren, maar zijn terstond herkiesbaar. De aftreding van een derde deel heeft jaarlijks plaats volgens door loting vast te stellen rooster een maand na de A. V. Uitdrukkelijk wordt bepaald, dat beambten der H. K. niet tot commissarissen verkiesbaar zijn. Zij zouden deze verkiesbaarheid anders eventueel kunnen ontkenen aan hun lidmaatschap eener c. v.-deelgenoote en zoodoende bij verkiezing tot commissaris toezicht uitoefenen op hun eigen directie. Welke ongewenschte toestand bij enkele locale v. v.n wel bestaat. De raad van commissarissen moet het toezicht op de boekhouding en de controle op de balans opdragen aan een accountant. Van de door deze uitgebrachte rapporten moet bij het verschijnen een afschrift worden toegezonden aan ieder lid der „verificatie-commissie". Deze laatste bestaat uit drie deelgenooten, daartoe in de A. V. aangewezen voor de verificatie van de eerstvolgende balans. Elk lid der verificatie-commissie, dat dus een v.v. is, kiest uit zijn leden een „revisor" en diens plaatsvervanger, dit mogen weer geen commissarissen of beambten der H. K. zijn. Deze commissie van drie revisoren, is verplicht elk jaar voor de jaarvergadering ten kantore der H. K. de balans en de resultatenrekeningen te onderzoeken. Zij kan zich daarbij doen bijstaan door den accountant, waarvan hiervoren sprake was, en is verplicht een schriftelijk verslag van hare bevindingen aan de A. V. uit te brengen. Volgens rooster, door loting samen te stellen, treedt elk jaar een der deelgenooten uit de verificatie-commissie zonder direct herkiesbaar te zijn. De instructies voor de directie, den raad van commissarissen, de gedelegeerde commissie en de verificatie-commissie, benevens de wijze van belooning, de presentie- en vacatiegelden en de vergoedingen voor reis- en verblijfkosten van de kden dezer colleges, worden door de A. V. op voorstel van den raad van commissarissen vastgesteld. De A. V., welke zich buiten politiek en godsdienst moet houden, — ion — heeft de eindbeslissing over alle aangelegenheden van de H. K. f Zij houdt in hoogste ressort toezicht op alle handelingen van het bestuur en van den raad van commissarissen. Vervreemding en bezwaring van onroerende goederen, aankoop daarvan en uitvoering van bouwplannen, waarvan de koop- of bouwsom meer dan ƒ 25.000 bedraagt, kan alleen plaats hebben met inachtneming van de besluiten der A. V. De besluiten der A. V. worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen, voor enkele bepaalde gevallen is een grooter meerderheid vereischt. Elke deelgenoote heeft één stem en bovendien voor elke volle ƒ 10x00, die zij in het laatste boekjaar van de H. K. heeft afgenomen, een stem meer. De jaarlijksche A. V. wordt uiterlijk in de maand Juni gehouden. Buitengewone A. V.n kunnen worden belegd zoo dikwijls het bestuur of de raad van commissarissen dit noodig acht, of het verzoek daartoe, met vermelding der te behandelen onderwerpen vergezeld van een memorie, van toelichting, schriftelijk wordt gedaan door tenminste vijf deelgenooten, of zoo het aantal der deelgenooten is gedaald tot beneden vijf en twintig, door tenminste een vijfde van haar aantal. Heeft de belegging dier vergadering binnen veertien dagen na de indiening van het verzoek niet plaats gehad, dan kunnen (ij, door wie het verzoek is gedaan, zelf tot de bijeenroeping overgaan. Het systeem van de „quarterly meetings", zooals de Engelsche groothandelsvereeniging die organiseert en waar de gestie van het bedrijf en problemen van bedrijfsleiding benevens de verhouding van de deelgenooten tot de groothandelsvereeniging aan een beschouwing worden onderworpen, kent men in de Nederlandsche verbruikscoöperatie niet. Ook de locale c. v. v.n van eenigen omvang beleggen in Engeland halfjaarlijksche bijeenkomsten, de grootste zelfs ook kwartaalsvergaderingen, waar onderwerpen de vereeniging betreffende worden behandeld en waar tevens gelegenheid wordt gevonden, evenals op de „quarterly meetings" der groothandelsvereeniging, dén leden de beginselen der coöperatie uiteen te zetten, waarbij meestentijds de coöperatieve bond zijn medewerking verleent. Het contact van de leden met de c. v. wordt daardoor levendig gehouden en hunne belangstelling voor de verbruikscoöperatieve beweging versterkt. — IQI — Een zoo nauwe samenwerking tusschen coöperatieven bond. groothandelsvereeniging en locale v. v.n kan slechts aan de kracht der beweging ten goede komen. Wü de Nederlandsche verbruikscoöperatie iets voor hare aanhangers bereiken, dan doet zij goed, vooral gezien den toestand, waarin zij hier te lande thans verkeert, de Engelsche organisatie tot voorbeeld te kiezen en deze na te streven. HOOFDSTUK VI. DE STAAT EN DE HANDELDRIJVENDE MIDDENSTAND TEGENOVER DE VERBRUIKSCOÖPERATIE. § i. De wettelijke regeling. In het eerste hoofdstuk werd er op gewezen hoe reeds in 1866 op een speciale wettelijke regeling van de c. v. werd aangedrongen om aan de rechtsonzekerheid een einde te maken. (Zie bl. 21, 28 en 46). De meeste vereenigingen verkregen rechtspersoonlijkheid volgens de wet van 1855, aan sommige werd deze echter geweigerd. Het gevolg was. dat er coöperaties werden aangetroffen in drieërlei rechtsvorm gehuld1). Een deel, het grootste, was erkend volgens de wet van 1855. De N.V.-vorm werd aangenomen door de Amsterdamsche productie-coöperatie van kleermakers (1872 door Gerhard e.a. opgericht*),) de Leeuwarder Coöperatieve Handelsdrukkerij (waarvan Rommerts directeur was, opgericht 18743)), de Vereeniging voor Volksgaarkeukens te Utrecht en te 's-Gravenhage en de N. V. Amsterdamsche verbruiksvereeniging (zie bi, 39). Daarnaast stonden tenslotte nog vijf vereenigingen, die geen erkenning konden verkrijgen volgens de wet van 1855 noch als N.V. Het waren: 1. een arbeidersvereeniging te 's-Gravenhage met het doel een gebouw te stichten voor het houden van bijeenkomsten van gezelligen en van educatieven aard. 2. „De Eendragt" te Amsterdam, een productieve associatie van meubelma- *) M. A. J. W. Farncombe Sanders. Note sur les dispositïons législatives qui régissent les sociétés de secours mutuels dans les Pays-Bas. 1878, bl. 96—101, 122—134. ') Bymholt t.a.p. bl. 139. *) Jaarb. N. C. B. 1891, bh 136. Nadere bizonderheden in De Coöperatie 1874 No. 26,1875 No. 20 en Sociaal Weekblad 1887, bl. 104. — 193 — kers1); 3. de coöperatieve verbruiksvereeniging te Delft, opgericht 1873 (zie bl. 30); 4. de verbruiksvereeniging te Rotterdam, opgericht 1874 (rie bl. 41) en 5. „Spaarzaamheid en Vertrouwen", opgericht 1873, een zeer eenvoudige vereeniging te Amsterdam voor den gezamenlijken aankoop van aardappelen. In een artikel in Het Vaderland van ia April 187a werd de stand van zaken duidelijk uiteengezet. Bij beoordeeling van de vraag of een speciale wet voor de c. v. noodzakelijk was, moest men niet nagaan hoe vaak de goedkeuring volgens de wet van 1855 geweigerd was, zooals algemeen werd gedaan, doch of volgens die wet erkenning wel mogelijk was. Zou de c. v. in strijd daarmee rijn, dan was een onhoudbare toestand geboren, zooals volgens den schrijver wel degelijk het geval was, omdat een c. v. een „handelsvennootschap" was, vallende onder het Wetboek van Koophandel. Onder de zuivere N.V. kon de cv. niet gerekend worden, doch daarom mocht men niet de oogen sluiten voor het feit, dat ze een „handelsvereeniging" was, om aan art. 14 van de wet van 1855 te ontkomen. Het blad drong sterk aan op een speciale regeling om aan den willekeur van de Ministers van Justitie een einde te maken. „Hoe zal ooit &ecoöperatie tot bloei kunnen geraken, waar de wet haar zoozeer tegenwerkt?" werd gevraagd. Veelal was de regeering tegemoet gekomen met het verkenen van goedkeuring op de statuten volgens de wet van 1855, als het bestuur maar kon aantoonen, dat de betrokken vereeniging slechts voordeel voor de leden wilde behalen ») De Ned. Meubelmakersbond overwoog op zijn eerste jaarvergadering de voordeelen van de productieve associatie, daar de loonen te laag bleven. Een commissie van onderzoek werd benoemd, welke een brochure moest opstellen. Deze verscheen als No. 2 van de mededeelingen van den bond (Mei 1873) en daarin zette Heldt de productiecoöperatie uiteen en beval haar sterk aan. De mislukte pogingen tot loonsverhooging (t.a.p. bl. 5) leidden tot een staking en te Amsterdam werd onder leiding van Kief er een productie-coöperatie gesticht, waarschijnlijk omdat de staking verloren was. Lang heeft de onderneming met bestaan, want na eenigen tijd zijn de deelnemers opnieuw bij andere werkgevers in dienst getreden (Ontleend aan mededeelingen mij welwillend door den Ned. Meubelmakersbond verstrekt, verder aan Bymholt t.a.p. bl. 117 en 159) Volledigheidshalve, hoewel eenigszins buiten het kader vallend, zij bier tevens nog het bestaan vermeld van de overige productieve associaties, nl. een van meubelmakers te Groningen in 1874 opgericht (De Coöperatie 1874 No. 46) en een van sigarenmakers (1873 tot '74) te 's Gravenhage (Bymholt t.a.p.bl. 176; De Coöperatie 1874 No. 6; Jaarb. N. C. B. 1893, bl. 316). Otten. *3 — 194 — en geen eigenlijke winst zou maken. Dit en bovendien de veranderlijkheid van het kapitaal en van het aantal leden, deed de c. v. niet als handelsvennootschap onder de uitzonderingen vallen in art. 14 dier wet genoemd. Doch de Minister van Justitie De Vries brak met deze opvatting en 21 Februari 1874 werd aan baron Mackay c. s. te Amerongen medegedeeld, dat de door hen op te richten coöperatieve credietvereeniging niet koninklijk goedgekeurd kon worden volgens de wet van 1855. daar het een vennootschap was, die niet hieronder viel, vooral op grond van: winstverdeeling, hoofdelijke aansprakelijkheid der leden, uitsluiting van credietverleening aan derden en uitkeering van ingebrachte gelden bij uittreding1). Nu kwamen de pennen in beweging. Mr. de Witt Hamer betoogde*), dat de c. v. een „persoonlijke" vereeniging was, die zich ten doel stelde den leden voordeelen te verschaffen. Al bespaarde de vereeniging die overschotten om deze in één uitkeering aan de leden terug te geven, mede om daarvan eerst de onkosten te kunnen aftrekken, dan werden zij daardoor nog geen winst. Ook had de c. v., in tegenstelling met de bewering van den Minister, wel een eigen vermogen. Dit werd gevormd door de entréegelden, die bij uittreding meestal niet teruggegeven werden, en de in den loop van het vereenigingsbestaan gevormde reserve. Het bezwaar, dat de Minister had tegen de solidaire verantwoordelijkheid der leden „omdat de Vereeniging als rechtspersoon erkend, een juridieke eenheid met eigen vermogen, eigen rechten en eigen verplichtingen, afgescheiden van die der individueele leden, bez(a)t", weerlegde de schrijver met de opmerking, dat de leden zich eenvoudig verbonden als hoofdelijke mede-schuldenaren van de corporatie. De vraag „Is de cv. een vennootschap?" werd door Mr. J. Rombach ontkennend beantwoord3). Intusschen was aan de Rotterdamsche v. v. medegedeeld, dat zij viel onder art. 14 der wet van 1855, hetgeen volgens Rombach onjuist was. De c. v. was geen gewone maatschap volgens het B. W. door haar veranderlijk *) Mr. M. Polak. De Wet van 17 Nov. 1876 tot regeling der cv". 1904, bl. ia. Mr. A. J. Rooijaards. Iets over de wettelijke regeling der zoogenaamde coöperatieve vereenigingen. Diss. Utrecht 1875, bl. 206. *) Wbd. van het Recht 1874 No. 3710. >) N. R. Ct. 27 Mei 1874. — 195 — ledental en het ontbreken van een overeenkomst tusschen hare leden en geen N.V., omdat ze geen vast kapitaal had. Volgens Rombach was zij een vereeniging, doch geen handelsvennootschap en dus te erkennen volgens de wet van 1855. Goeman Borgesius vond ook, dat de c. v. zich niet kon gedragen naar de regels voor de N.V. gegeven, doch zij had er belang bij als „handels"-hchaam erkend te worden voor de daaraan verbonden voordeden (boeken- en getuigenbewijs o.a.). Mr. M. Th. Goudsmit was in tegenstelling met Rombach terecht van meening *), dat al zou de Minister volgens de wet van 1855 rechtspersoonlijkheid verleenen, de rechtspraak bij een eventueel proces toch hieraan zou kunnen tornen. Dit zou de rechtsonzekerheid doen voortduren en daarom stelde hij als oplossing voor aan art. 14 der wet van 1855 toe te voegen „de c. v. is onder deze uitzondering niet begrepen." Geen c. v. kon nu echter meer rechtspersoonhjkheid verkrijgen; de aanvragers kregen de statuten weer alle teruggezonden, zoo o.a, de Coöperatieve Voorschotvereeniging en Spaarbank te Amsterdam, die in krachtige adressen aan Munster en Tweede Kamei op wettelijke regeling aandrong*). Het Provinciaal Utrechtser Genootschap van Kunsten en Wetenschappen schreef een prijsvraag uit voor de afdeeling Rechtsgeleerdheid en Staatswetenschap „Welke is, naar de bestaande wetgeving, de rechtstoestand dei zoogenaamde c. v.n? Behooren zij tot de burgerlijke maatschappen tot de vennootschappen van koophandel of tot de vereenigingen vai persony, bedoeld bij art. 5 der wet van 1855? Moet het in elk geva niet wehschehjk worden geacht, dat haar rechterlijk bestaan voo: de toekomst wettelijk worde geregeld en zoo ja, welke regeling i dan het meest aanbevelenswaardig?"8) En ook het Landhuishoudkundig congres, van 23—26 Jun 1874 te Zierikzee gehouden, sprak den wensch uit „dat een we tot stand kome tot regeling van den rechtstoestand der c. v.n" *) l) N. R. Ct. 29 Mei 1874. De polemiek Rombach—Goudsmit werd no voortgezet in de nos. van 3 en 4 Juni. Zie ook Diss. Rooijaards t.a.p. bl. 4 vg. waar deze kwestie uitvoerig behandeld wordt; volgens den schrijver valt d c. v. onder de wet van 1855 (bl. 111). *) De Coöperatie 1874 Nos. 23, 27, 40 en 1875 No. 18. ') De Coöperatie 1874 No. 32. *) De Coöperatie 1874 No. arj. — 196 — Den aosten April 1875 werd het „ontwerp van wet tot regeling der vennootschappen met veranderlijk kapitsóT ingediend door Minister van Lynden van Sandenburg *). In Mei had het onderzoek m de afdeelingen plaats en eerst in November volgde het verslag van de Ccnimissie van Rapporteurs bestaande uit de H.H. Wintgens, van Houten, de Bruijn Kops, Mackay en 's Jacob (later vervangen door Messchert van Vollenhoven) *). De bezwaren van de Rapporteurs tegen het ontwerp golden vooral het niet meer rekenen van de cv. onder de wet van 1855, waar deze volgens hen wel onder viel en bovendien was er niet genoeg rekening gehouden met het persoonlijk karakter der cv. Men was er voor dec.v.afzonderlijk te regelen en wilde niet, zooals de Minister voorstelde, naar Fransch voorbeeld alle vennootschappen met veranderlijk kapitaal in één wet opnemen»). De Minister had dit voorgesteld op grond van practische overwegingen : op de Amsterdamsche voorschotvereeniging zou de wet dan ook van toepassing zijn, waar deze een N.V. was met als kapitaal het tegoed der leden, dus een onstandvastige grootheid. Ook nadat de Minister enkele wijzigingen had aangebracht,* werd het ontwerp afgekeurd. De aandrang op de regeering om de wet spoedig tot stand te brengen werd steeds sterker. De Witt Hamer gaf aan alle c. v.n den raad aan de Tweede Kamer een adres te richten om op aanneming der wet aan te dringen en vele gaven hieraan gehoor *). De bovengenoemde Amsterdamsche Voorschotvereeniging zond een deputatie van drie leden naar den Voorzitter der Tweede Kamer5), terwijl Goeman Borgesius en Pekelharing als voorzitter, respectievelijk secretaris der Commissie voor de Coöperatie, een adres aan de Tweede Kamer zonden om hun leedwezen te betuigen, dat de wet *) De Economist 1876, W. 899 vg.; Diss. Rooijaards t.a.p. bl. 202 vg. Het ontwerp werd afgedrukt in De Coöperatie 1875 No. 17. In het volgend nummer wijdde de Witt Hamer er een bespreking aan, waarin hij de notaneele acte als overbodig wilde vervangen door een onderhandsche, de openbaarheid zeer toejuichte en op overgangsbepalingen aandrong voor bestaande erkende c.v.n. *) Polak t.a.p. bl. 16 vg. •) Bijlagen der Handelingen Tweede Kamer 1875/76 No. a8. *) De Coöperatie 1875 No. 19. *) De Coöperatie 1875 No. 37. — 197 — op de c. v. weer van de agenda was afgevoerd en om op spoedige behandeling aan te dringen *). Eindelijk, 12 October 1876, maakte de Kamer met de besprekingen een aanvang. De wet, die uit het debat tevoorschijn trad *), was verre van volmaakt, doch voorzag voorloopig toch in de behoefte. Den 24sten November 1876 trad zij in werking (Stbl. no. 227). Zij werd aangevuld bij de wet van 7 Mei 1878 (Stbl. no. 41) en gewijzigd bij de invoering van het Wetboek van Strafrecht (1886), van de Faillissementswet (1896) en van de Handelsregisterwet (1918). Beschouwt men de wet tot regeling der coöperatieve vereenigingen nader *), dan blijkt dat bier het Duitsch-Zwitsersche systeem is gevolgd. In Engeland, waar reeds in 1852 een wet op de cv. verscheen *), geldt thans de Industrial and Provident Societies Act van 1893, op enkele punten gewijzigd door de Industrial and Provident Societies (Amendment) Act 1913. Deze wet beschouwt de c. v. als een bizondere soort vennootschap op aandeelen, waarvan ieder lid er echter niet meer dan £ 200 mag bezitten, terwijl het aansprakelijk is voor volstorting. In Frankrijk 5) regelt de wet van 1867 (Loi sur les Sociétés) deze l) De Coöperatie 1876 No. 25. ') Op de behandeling in de beide Kamers, waarbij zich voor het eerst in de parlementaire geschiedenis het eigenaardige geval voordeed, dat bij amendement het voorwerp der regeling van het wetsontwerp werd veranderd, kan hier niet nader worden ingegaan. Verwezen moet worden naar de commentaren op de wet en de Handelingen 1876/77. •) Mr. W. L. P. A. Molengraaff. Leidraad Nederlandsch Handelsrecht I. 1919, bl. 247 vg.} Idem. Beschouwingen over de herziening van het vereenigingsrecht. 1903. Mr. M. Polak. Handboek voor het Nederlandsch Handels- en Faillissementsrecht. I; 1922, bl. 435 vg; Mr. J. G. Kist-Visser. Beginselen van het Nederlandsch Handelsrecht III, 2de deel. 1914, bl. 567; Dr. H. Crüger. Die Erwerbs- und Wirtschaftsgenossenschaften in den einzelnen Landern. 1892; Dr. A. E. Elias et A. Slotemaker. La législation coopérattve des Pays-Bas (Compte rendu du 3me Congres Coop. Int.); De rechtskundige vormen van spaarbanken, productieve en crediet-associaties in Nederland. 190a. Rapport uitgebracht aan de Mij. tot Nut van het Algemeen door een commissie bestaande uit de HH. Treub, de Clercq, de Jong, Rethaan Macaré, van Stockum en Tjeenk Willink (rapporteur). *) G. J. Holyoake t.a.p. bl. 251. *) Polak. Handboek t.a.p. bl. 435. — iqö — materie in titel III: „dispositions particulières sur les sociétés a capital variable". De cv. is een variatie, waarvoor iedere vennootschap, ook de burgerlijke maatschap, vatbaar is en welke bestaat in de veranderlijkheid van het kapitaal in verband met de vrije toeen uittreding van leden. Op hetzelfde principe rusten de Belgische en de Itahaansche wetgevingen. Daar moet het doel der corporatie zijn handelsdaden te verrichten♦ in België volgens de wet van 1873 (titel: Des sociétés. § 6 C. d. C). Hiertegenover staat een groep landen, die de cv. als een geheel afzonderlijk soort associatie beschouwt. Zoo had Duitschlandx) de wet van 1868, inmddels vervangen door het „Reichsgesetz betreffende die Erwerbs- und Wirtschaftsgenossenschaften vom 1 Mai 1889" (gewijzigd 1896). In Zwitserland geldt het deel van het Obhgationenrecht handelend over Genossenschaften. Daaronder vallen alle „Personenverbande", die met zijn vennootschap onder firmacommanditaire of naamlooze vennootschap en die „die gemein, samen Zwecken des wirtschaftlichen Verkehrs verfolgen." In het oorspronkelijk Nederlandsch wetsontwerp werd het Fransche principe gevolgd, doch de wet huldigt het laatstgenoemde systeem. In art. 2 is neergelegd, wat de wet onder een cv. ver-, staat. Beschouwde de regeering haar voor 1876 ten onrechte meest als een zedelijk lichaam of een maatschap, en in 1876 als een bizonder soort associatie, hetgeen juist was, in het Ontwerp 1890 der Staatscommissie (ingesteld bij K. B. van 22 Nov. 1879 No. 26) wordt weer zeer sterk naar de zijde van de N.V. overgeheld a). In art. 1 wordt niets nieuws vermeld; het wordt dan ook terecht door de meeste schrijvers3) overbodig genoemd4). In verband met de in dit artikel genoemde toepassing van „de bizondere wetten ') Wygodzinsky t.a.p. bl. 31 vg. *) Mr. J. H. Boudewijnse. De c. v. naar Nederlandsch recht. Diss. Leiden 1892, bl. 101 vg. *) Polak. Commentaar, bl. 44; Mr. H. Goeman Borgesius. De Coöperatiewet en hare toepassing. 1877, bl. 27. *) Evenals art. 20, dat feitelijk een voorbeeld geeft van een eventueele statutaire regeling. Zoo ook Polak, Kist en Boudewijnse; Goeman Borgesius (t .a .p. bl. 68) daarentegen ziet er een bewijs in, dat beperken der aansprakelijkheid tot een maximum-bedrag geoorloofd is; m. i. ligt dit niet in art. ao, hoewel het op ach zelf geoorloofd is. — 199 — van den koophandel" is een merkwaardige beslissing genomen door de rechtbank te Zierikzee *) (23 Januari 1906 W. 8356), waarbij een stoomzuivelfabriek, welke zich volgens hare statuten ten doel stelt gemeenschappelijke bereiding van de melk der koeien van hare leden, géén handelsonderneming uitoefent. Groote waarde hecht de wet aan de wijze, waarop de acte van oprichting tot stand komt. Op straffe van nietigheid moet deze notarieel worden verleden2), terwijl eerst na de voorgeschreven publicatie dezer acte de vereeniging rechtspersoonlijkheid verkrijgt3). Vóór dien of in geval de acte nietig blijkt te rijn, nadat reeds publicatie heeft plaats gehad, rijn de bestuurders persoonlijk aansprakelijk voor de verbintenissen der vereeniging 4). Molengraaf6) beschouwt bij gebrekkige oprichting de overeenkomst evenals de vennootschap nietig en ook de band tusschen de oprichting niet bestaand; de bestuurders kunnen dus tegenover derden ook niet solidair doch alleen persoonlijk verbonden rijn. Want zonder cv. rijn geen bestuurders als zoodanig mogelijk. KistVisser *) beweert bovendien: die nietigheid geldt tegenover ieder en kan door iederen belanghebbende worden ingeroepen, zoowel door de leden als door derden." ') Rechtelijke uitspraken op de artikelen der wet tot regeling der c.v.n Uitgave N. C. B. 1915, bl. 7. IJ De wetgever hechtte aan het notarieel-zijn der acte groote beteekenis, zopals uit de beraadslagingen bleek (Diss. Boudewijnse, bl. 41 en 43). Vandaar ook de strenge sanctie van nietigheid. *) Ar?. 5 zegt: „de leden zijn verplicht de acte in haar geheel te doen inschrijven ter griffie....". Beter ware het geweest hier te spreken van „de bestuurders" of „de oprichters". Evenzoo Goeman Borgesius t.a.p. bl. 38. *) Art. 6 der wet luidt: „Alvorens de inschrijving heeft plaats gehad en de acte van oprichting en de veranderingen in de voorwaarden of verlenging der vereeniging, op de wijze voorgeschreven in het vorig artikel, zijn openbaar gemaakt, geldt een en ander tegen derden niet. Zoolang de vereeniging niet is ingeschreven en de acte van oprichting niet is openbaar gemaakt, zijn de bestuurders persoonlijk en ieder voor het geheel verantwoordelijk voor de handelingen ten name der vereeniging, door hen of op hun last verricht. Eerst na inschrijving der vereeniging en openbaarmaking der acte van oprigting treedt de vereeniging als regtspersoon op." ') Leidraad t.a.p. bl. 351. *) T.a.p. bl. 595 vg. Evenzoo Hof te A'dam 10 April 1916 W. 10089 : »bij gebreke van een notarieele acte, bestaat de oprichtingsovereenkomst en derhalve de c. v. niet". — 200 — Dit wijkt af van hetgeen voor dien wel werd aangenomen, dat a] was de oprichting gebrekkig, de bestuurders toch voor een combinatie van personen handelden, die dat wilden. De overeenkomst werd wel als geldig beschouwd en de gevormde vereeniging was er een zonder rechtspersoonlijkheid1). De bepaling van art. 6 heeft reeds velen onder de vaak weinig ontwikkelde bestuurders van een cv. gedupeerd. Speciaal bij de liquidatie van den Coöperatieven Nederlandschen Klompenmakersbond zijn vele slachtoffers gevallen onder klompenmakers, die tezamen als cv., evenwel (onder een acte of met een gebrekkige acte, waren toegetreden *). Een even belangrijke rol als de oprichtingsacte vervult, is toebedeeld aan het ledenregister. Toe- en uittreding als lid kan bij de c. v. alleen de daaraan verbbnden rechtsgevolgen hebben, indien een en ander is aangeteekend in het ledenregister, dat gedurende de kantooruren kosteloos voor een ieder ter inzage ligt*). Tenslotte nog eenige woorden over de regeling van de aansprakelijkheid der leden, zooals die is nedergelegd in art. 7 sub 4, art. 19 en art. 20 der wet. Het eerstgenoemde verhindert op straffe van nietigheid, dat de aansprakelijkheid in de oprichtingsacte wordt uitgesloten. Art. 19 geeft de regeling4), welke zal gelden als de statuten zwij- *) Polak. Handboek t.a.p. bl. 440. Eveneens rb. te Haarlem 19 Febr. 1895, P. v. J. 1895 No. 71: „eene c v. is ook zonder acte van oprichting bestaanbaar. Derden kunnen de bestuurders aanspreken voor handelingen der c. v." *) R.b. 's Hertogenbosch 26 April 1907 W. 8669 en Hof te 's Gravenhage 23 Dec. 1907 W. 878a. *) Eenige vonnissen toonen aan, dat de rechtspraak aan het register groote macht toekent. Ktg. te Groningen 2 Nov. 1903 W. 7993 : „toetreding als lid kan niet anders bewezen worden dan door onderteekening van het register". Ktg. te Groenlo 9 JuB 1907 W. 8670: „uit het door den eischer geleverde bewijs, dat de gedaagde in het laatste jaar is uitgetreden als lid.... volgt, dat (hij) het tekort moet betalen" (bewijs was het register). Ktg. te Terborg 16 Mei 1907 W. 8670 : „een eed tot bewijs van de uittreding mag aan den gedaagde niet opgedragen worden. Dit bewijs kan alleen geleverd worden door de gedagteekende onderteekening van het register." Rb. te Utrecht 6 Nov. 1912 W. 9405: „zelfs al erkent de vereeniging, het bestuur of de vereffenaar de uittreding en is het register niet geteekend dan is het lid toch aansprakelijk". 4) Art. 19Zegt: „Indien bij de geregtelijke of buitengeregtelijkevereffening van den boedel der vereeniging blijkt, dat hare goederen ontoereikend zijn, om aan hare verbintenissen te voldoen, zijn zij, die bij de ontbinding leden — 201 — gen. Tevens houdt dit in, dat de leden slechts door de vereeniging kunnen worden aangesproken ten bate van de crediteuren der c. v. (Nachschuszpflicht) en niet rechtstreeks door de crediteuren (zooals in Duitschland wel het geval is bij de Haftpfhcht). Overigens mag de c. v. de aansprakelijkheid zelf regelen, zooals dat haar goeddunkt. Beperking van de aansprakelijkheid tot het bedrag van het inleggeld wordt in strijd met art. 7, 40 geacht1), want het inleggeld of de verplichting tot betaling daarvan, maakt reeds deel uit van het vermogen der c. v. en niet meer van dat der ledenIs er bij liquidatie nu een tekort, waaraan bijgedragen moet worden, dan is er van de leden niets meer te vorderen, de omslag heeft geen directen invloed op hun privé-vermogen, zij zijn niet aansprakelijk (vooral wanneer het inleggeld bij uittreding niet wordt terugbetaald en niet afzonderlijk rente draagt). De rechter, die dergelijke gevallen te beslissen kreeg, bepaalde, dat een dusdanig beding niet rechtsgeldig was, hoewel aan de letter van art. 7 sub 4 voldaan was. De statuten weken op met-rechtsgeldige wijze van de wet af, dus gold deze afwijking niet en werkte de wet, in casu art. 19, door. Hoewel zeer onaangenaam voor de leden, waren zij toch elk voor een gelijk deel voor het geheele tekort aansprakelijk. De rechtspraak grondde deze zienswijze vooral op de gedachte, welke had voorgezeten bij het ontstaan der wet. De toenmalige Minister van Justitie had art. 7 sub 4 juist overgenomen (voorstel De Vries) om uitsluiting der aansprakelijkheid te voorkomen. Ook huldigde de waren, of in het jaar daaraan voorafgaande zijn uitgetreden, tot dekking van het tekort, en wel, indien bij de statuten niet anders is bepaald, voor gelijke deelen verpligt, met dien verstande, dat zij ook gezamenlijk voor de betaling van ieders aandeel in den omslag borg blijven " ») Polak. Handboek t.a.p. bl. 449; Kist-Visser t.a.p. bl. 618; Ktg. A'dam 12/13 Dec. 1916 W. 10.054, 26 Jan. 1917 W. 10.077 en 24 Mei 1917 W. 10.139. Polak deed in verband hiermede nog een waarschuwing hooren in W. 10.037 en 10.057. Een recente uitspraak van de H. R. (28 Dec. 1923 W. 11.160) verklaarde de acte van oprichting van een gefailleerde cv. te Arnhem nietig en de cv. rechtens niet bestaand, omdat de aansprakelijkheid was beperkt tot het inleggeld. Een der leden, door den curator aangesproken, beriep zich op de nietigheid. De H.R. verklaarde tenslotte, dat ook de leden en niet alleen derden die nietigheid kunnen inroepen (Vgl. hetgeen hierboven werd vermeld op bl. 300). ') Evenzoo Mrs. Rooijaards en Boudewijnse, benevens Mr. Dr. R. E. Kramer. Wettelijke regeling der c. v. Diss. Utrecht 1913, bl. 67. — 203 — rechtspraak wel de opvatting, dat de beperking van de aansprakelijkheid tot-het inleggeld in strijd was met den positieven eisch van art. 7 sub 4. De oprichtingsacte was dan nietig en het bestuur solidair aansprakelijk (zooals ook de H. R. in het vermeld arrest van 38 Dec. 1933 aannam). Wel is geoorloofd een aansprakelijkheid aan te nemen van een bepaald aantal malen het inleggeld, of van een vaste som. De H. R. keurde in 1908 (W. 8699) goed, dat bij een c. v. de aansprakelijkheid tot ƒ5.— per lid beperkt was. - Waar het dus gebleken is, dat de aansprakelijkheid moeilijk tot een lager bedrag is te beperken, doet men beter, zoolang de wet uitsluiting der aansprakelijkheid niet gedoogt, bij de oprichting van een corporatie, die de aansprakelijkheid der leden als credietbasis kan ontberen, den vorm te kiezen van het zedelijk lichaam 1). De leden zullen dan gevrijwaard zijn voor het risico, dat de rechter tenslotte de statutaire aansprakelijkheidsregeling, die in verband met het crediet dan toch geen rol speelt, nietig verklaart. Bij het aanvragen der koninklijke goedkeuring op de statuten, heeft men alleen te zorgen,dat hetgeen als hoofddoel der vereeniging wordt opgegeven, niet strijdig is met de wet van 1855, de eigenlijke werkzaamheid kan bij een dergelijke vereeniging wel in overeenstemming daarmee zijn *).. In het verkeer met derden zullen deze ook geen schade ondervinden' van het feit, dat de leden van het zedelijk lichaam niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor de verbintenissen der vereeniging (art. 1698 B. W.), daar zij de credietwaardigheid van dat lichaam gemakkelijk kunnen nagaan. Hier heeft dus de c. v. als juridische vorm geen *) Beter ware het in verband met het karakter van de associatie de N. V. vorm te gebruiken voor dit doel. Het kan geschieden door in de statuten het stemrecht los te maken van het aandeel en aan eiken aandeelhouder één stem toe te kennen, benevens een winstverdeeling volgens coöperatieve beginselen op te nemen. Bezwaar blijft evenwel steeds bestaan, door het veranderlijk zijn van het kapitaal der c. v. Het Fransche systeem heeft dit bezwaar niet, let daarentegen te weinig op het „persoonlijk" element in de c. v. *) Zooals ook Dr. Bos aangeeft (Prae-advies Ver. v. d. Staathuish. en de Stat. 1907, bl. 10): „en erlangen de erkenning als rechtspersoon volgens de wet van 1855", benevens op bl. 43: „Statuten, waarin bepaaldelijk de stoffelijke belangen van de leden mede op den voorgrond staan en dus inderdaad wordt afgeweken van hetgeen vroeger wel uitsluitend als het domein van de vereeniging volgens de wet van 1855 werd aangewezen, zijn in de laatste jaren geregeld aanvaard bij de erkenning van de vereenigingen." - 203 — reden van bestaan, hetgeen aan het inwendig karakter van de corporatie niets toe- of afdoet. Een bijkomstige omstandigheid is bovendien nog, dat de kosten van oprichting van een cv. aanmerkelijk hooger zijn dan die eener gewone vereeniging. De nieuwe wet zal hier uitkomst geven. Bij K. B. van 8 Juli 1919 werd ingesteld een Staatscommissie voor de herziening (wijziging) van de wet op de c. v.n *). Zoodra de commissie haar taak aanvaard had, ging zij na of zij hare krachten uitsluitend zou wijden aan de regeling der c. v. of wel het geheele vereenigingsrecht in hare werkzaamheden moest betrekken. Gezien het feit, dat de leden overwegend coöperatoren waren, meende de meerderheid te mogen opmaken, dat het eerstgenoemde in de bedoeling lag. De leden der commissie verschilden weinig van opinie aangaande de noodzakelijke wijzigingen en aanvullingen van de wet van 1876. Behalve over den bovengenoemden omvang van de taak der commissie bestond verschil van gevoelen ten aanzien van de definitie van de c. v. in de wet en van de verplichting, dat de oprichtingsacte notarieel moet zijn. Wat betreft de wettelijke omschrijving, een aantal leden wilde de bestaande handhaven, omdat deze het maatschappelijk verkeer veel vrijheid laat, daar zij zoo ruim mogelijk is en in de veertig jaren van haar bestaan geen bezwaren heeft opgeleverd. Daartegenover besliste de meerderheid, dat in een wet voor een bepaalden vereenigingsvorm een juiste omschrijving gewenscht is om nauwkeurig te bepalen welke corporaties er door geregeld worden. Ten opzichte van de oprichtingsacte meenden vele leden, dat vrijheid behoorde te bestaan betreffende het al of niet notarieel zijn, vooral waar men tegenwoordig niet meer aan den notaris gebonden is ter voorlichting; deze voorlichting kan ook gemakkelijk elders verkregen worden. Den 27sten Mei 1920 werd het verslag vergezeld van een voorontwerp-wet van de hand van den voorzitter der commissie aan den Minister van Justitie toegezonden, zonder dat aangaande de drie vermelde kwesties overeenstemming had kunnen worden bereikt. In zijn antwoord van 16 November 1921 was de Minister van gevoelen, dat de bestaande definitie benevens de notarieele oprich- x) Verslag, Ontwerp van wet en Memorie van Toelichting aan den Minister van Justitie aangeboden door de Staatscommissie voor de herziening enz. 1993. — 204 — tingsacte gehandhaafd moesten worden en geen bepalingen aangaande samensmelting van vereenigingen moesten worden opgenomen in het ontwerp-wet *), dat de Minister gaarne tegemoet zag. De Commissie stelde daarop aan de hand van het bovenvermelde voor-ontwerp een ontwerp van wet op, dat vergezeld van een memorie van toelichting den 23sten Mei 1922 aan den Minister werd aangeboden. Gepoogd is de bij de huidige wet bestaande rechtsonzekerheid te doen verdwijnen, zonder dat de belangen, die de bestaande wet met die verwarring wekkende bepalingen wenscht te beschermen, worden geschaad. De sanctie van nietigheid, zoo veelvuldig in de bestaande wet voorkomend, werd gesupprimeerd, terwijl verder verschillende bepalingen meer in overeenstemming met de eischen van de praktijk werden gebracht. Zoo wordt een betere regeling voorgesteld voor het bewijs van het lidmaatschap. Het lastige register, dat reeds tot zooveel fraude en processen aanleiding gaf, zal vervallen; de c. v. dient alleen een eenvoudige leden-boekhouding aan te leggen (b.v. een kaartsysteem-ledenlijst), terwijl elk jaar een ledenlijst bij het handelsregister moet gedeponeerd worden. De aansprakelijkheidsregeling zal geheel vrij zijn, alleen moet in de statuten vermeld worden of de wettelijke regeling wordt aanvaard of een andere en in dit geval welke, of wel, dat alle aansprakelijkheid is uitgesloten. De commissie was ervan overtuigd, dat het laatste weinig zal voorkomen, omdat de credietbehoefte te groot is. Door wijziging der Handelsregisterwet wordt tevens voorgesteld verplichte inschrijving van de regeling in het handelsregister. Het bezwaar van de hooge kosten eener notarieele acte is ondervangen door de bepaling, dat de notaris verplicht zal zijn kosteloos zijn diensten te verkenen op een bevel van den president der rechtbank en dat dan ook geen zegelrechten of kosten voor publicatie in de Staatscourant verschuldigd zijn. Zoodra de oprichtingsacte notarieel verleden is, heeft de c. v. rechtspersoonlijkheid, hoewel de acte vóór de publicatie tegen derden niet geldt. Waar het houden van een algemeene ledenvergadering voor vele c. v.n bijna onmogelijk is door de hooge kosten daaraan verbonden *) Samensmelting van twee of meer c. vn. door statutenwijziging is dus uitgesloten, waardoor het noodzakelijk is bij fusie de vereenigingen, die een gemeenschap aangaan, te ontbinden en een nieuwe c. v. op te richten. Deze me:hode is niet alleen omslachtig, doch bovenal kostbaar. — 205 — of wel door het verspreid wonen der leden, schept het ontwerp de mogelijkheid voor vereenigingen met meer dan 200 leden om in de statuten te bepalen, dat de A. V. zal bestaan uit een door de leden gekozen raad van tenminste twintig leden. De statuten der c. v. regelen op welke wijze de ledenraad wordt gekozen en welke bevoegdheden eraan worden toegekend. Zooals blijkt houdt het wetsontwerp scherp de praktijk in het oog en poogt het de nieuwe regeling geheel daaraan aan te passen *). Wordt dit ontwerp wet, dan zal aan de op vele punten bij de c. v. bestaande rechtsonzekerheid, veroorzaakt door een te ingewikkelde regeling, een einde komen. Tenminste als de parlementaire behandeling niet gelijk wordt aan die, welke de wet van 1876 aan den lande heeft geschonken. Het feit, dat toen een iegelijk een steentje wilde bijdragen tot een regeling, waarvan de urgentie en het nut aan elk duidelijk was, riep een zoo verwarrend stel bepalingen in het leven, dat botsingen met de praktijk met konden uitblijven. De Staatscommissie 1919 heeft zich ervoor gewacht in het aangeboden wetsontwerp teveel te regelen. Veel is aan de vereenigingen zelf overgelaten en in deze groote soepelheid, technisch zoo volkomen juist aangebracht, ligt de groote verdienste van dit ontwerp. De regeering diende in Aprü 1924 een ontwerp-wet in tot regeling der c. v.n, dat op enkele punten slechts afwijkt van de regeling door de Commissie-Bosch ontworpen. Op dit ontwerp-wet, waarop het Voorloopig Verslag in Juni verscheen en de Memorie van Antwoord in October, zal bier niel nader worden ingegaan. § 2. De verhouding tusschen de verbruikscoöperatie en den Staat. Waar het parool der coöperatie is „self help", ligt daarin reeds opgesloten, dat de houding van de overheid tegenover de coöperatie er een moet zijn van toezien zonder rechtstreeks ingrijpen o: *) Van zeer groot practisch belang is wel de mogelijkheid, die het ontwer] opent voor de gehuwde vrouw om lid te worden van „een c. v., die geen an dere stoffelijke belangen beoogt dan het verkrijgbaar stellen van gewone ei dagelijksche behoeften der huishouding." Volgens dit art. 10 wordt zij ge acht de bewilliging van haren man te hebben bekomen (art. 164 B. W. is bie in toepassing gebracht). — 206 — steunen. „De Staat heeft te zorgen voor een goede wetgeving en de belanghebbenden hebben allereerst, alvorens van steun van staatswege ook maar eenigermate sprake kan zijn, te toonen, dat zij de voordeden der coöperatie beseffen. Coöperatie is in de eerste plaats eigen hulp berustend op gemeenschapsgevod en gemeenschapsgeest. Dwang tot coöpereeren is principieel uit den booze"l), zegt Mr. H. J. Tasman. Daargelaten, dat dwang tot coöpereeren in den gewonen zin niet te rijmen is met een der essentieele kenmerken der c. v.: vrije toe- en uittreding der leden, gaat deze schrijver toch nog te ver. Van den aanvang af hebben de c. v.n zich in alle landen voor staatsonthouding verklaard en de overheid erop gewezen, dat haar eenige bemoeiing lag in de verschaffing van een goeden rechtstoestand aan deze associaties *). Naast de wetgeving, ligt een tweede punt van aanraking tusschen de overheid en de coöperaties op het gebied der belastingen. Ook hier te lande trad bij de vde adressen, die de verbruikscoöperatie tot de regeering of de Staten-Generaal richtte om voorstellen of besluiten te ondersteunen of af te keuren, de belastingkwestie vaak naar voren. Reeds in 1892 had de N. C. B. zich met een adres tot de Tweede Kamer gewend inzake het wetsontwerp betreffende de bedrijfs- en beroepsbelasting *). De fiscus is namelijk steeds van meening geweest, dat de v. v.n „winst" maken in den gewonen zin. Bij de N.V. wordt deze winst, uitgekeerd aan de aandeelhouders naar rato van hun aandeden- ' bezit. Bij de cv. evenwd verkrijgen de aandeelhouders uit hét bedrijfsoverschot soms slechts een zeker vast percentage rente over ' het door hen verschafte kapitaal. De rest van het saldo wordt na aftrek van andere kosten en eventueele bijdrage aan de reserve verdeeld onder hen, die tot de vorming ervan bijdroegen in de verhouding, waarin dat plaats vond. Alleen voor zoover in dat batig slot *) Praeadvies Vereen, voor de Staathuish. en de Stat. 1907, bl. 170. •) Zie hfdst. I en II betreffende de meening der coöperatieve congressen in dezen. De Vereinstag der deutschen Genossenschaften in Stettin besliste reeds in 1865 met algemeene stemmen, dat „alle Versuche der Staatsregierung die auf Selbsthilfe beruhenden Genossenschaften durch positive Einmischung fördern zu wollen" als „schadlich zurückgewiesen werden mussen". Handw. Buch der Staatsw. i. v. Erw. u. Wirtsch. genoss. III 3e Aufl. bl. 1116. *) Dr. Rutgers t.a.p. bl. 17. — 207 — vervat is winst door handel met niet-leden verkregen, is de belastingplicht gerechtvaardigd; het overige is evenwel te beschouwen als een restitutie ineens van het teveel betaalde, telkenmale als het lid bij de v.v. waren kocht, en behoort niet belast te worden1). In latere jaren werd op grond van deze overwegingen geprotesteerd tegen den aanslag in de Dividend- en Tantième-belasting en in de Oorlogswinstbelasting, bovendien tegen het belasten van de rente op de inleggelden uitgekeerd, welke de N.C.B. als een schuld beschouwde. De Raad van Beroep en daarna de Hooge Raad, waarbij de Minister van Financiën in cassatie ging, stelden voor dit laatste den N. C. B. in het gelijk *) (arrest H. R. 22 Febr. 1917). De omschrijving in beide eerstgenoemde wetten is evenwel zoodanig, dat de c. v. er niet buiten valt. Ook de Bond van Ned. Arbeiderscoöperaties nam in een A.V. in 1915 een motie aan teneinde op te komen tegen de door Minister Treub ingediende Dividend- en Tantième-belasting en tegen de daarbij voorgestelde wijziging van de Wet op de Inkomstenbelasting 1914. In deze motie werd er bij de regeering en het parlement op aangedrongen „zoodanige wijzigingen in de ontwerp-belastingwetten aan te brengen, dat daardoor de c. v. v.» (werden) vnjge^*eld van de dividend- en tantièmebelasting en het dividend van i) Tot deze conclusie komt ook Dr. H. K. Maier bij zijn behandeling van dpze kwestie in het Coöp. Nieuws 1933 No. 19. Zoo ook F. M. Wibaut (De Verbruikscoöperatie en de S. D. A. P. 1900, bl. - «6) • De winsten der verbruiksvereeniging zijn door de leden vrijwillig gekweekte overschotten, gekweekt wijl zij willens en wetens voor de verschafte artikelen het geheele jaar door, een hoogeren prijs dan de kostprijs betalen, meestal den prijs geldende in het particuliere bedrijf voor overeenkomstige waren." Dezelfde schrijver zegt in Over Coöperatie 1899» «• 5 ' »De verbruikscoöperatie behoeft geen winst te maken, eigenlijk doet zij het ook met. Wat bij haar winst wordt genoemd is in economischen zin niet anders dan besparing. En iets verder: „Doch dit alles geeft aan dit meerdere het duidelijke karakter van besparing. Het karakter van winst is er niet in. Winst maakt men uit anderen, uit de behoeften van anderen, doch niet uit zichzelf." Van andere zijde werd opgemerkt (A. Pottier. Coöperatie 1905, bl. 6a): Als de coöperatie ook aan niet-leden verkoopt, waartoe zij recht heeft, dan is net niet meer dan billijk, dat zij voor dat gedeelte, wat aan niet-leden geleverd wordt, de gewone belasting betaalt, welke andere winkeliers te betalen hebben. De leveringen aan leden geven dus geen winst, die belastbaar is. ') Jaarverslag N. C. B. 1916. — 308 — c. v.v.n niet gerekend (zou) worden bij het belastbaar inkomen, waarover inkomstenbelasting verschuldigd is."1) In aansluiting daarmede richtte de bond een adres tot de StatenGeneraal, hetwelk gesteund werd door adhaesie-betuigingen van na c.v.n met 77.347 leden. De N.C.B. meende in zijn adres het belang van de schatkist boven dat van de verbruikscoöperatie te moeten stellen, waardoor van wederkeerigen steun aan beider adressen geen sprake kon zijn»). Toen in de Kamer door eenige afgevaardigden een lans werd gebroken om de c.v.v. van deze belasting vrij te stellen voor zoover het betrof de overschotten verkregen door leveringen aan leden, beriep de Minister zich op de totstandkoming der bedrijfsbelasting, waarbij principieel was beslist, dat de uitkeeringen aan de leden wel degelijk als aandeden in de winst zijn te beschouwen, waarna de wet in dit opzicht ongewijzigd werd aangenomen. Vanaf 1 Mei 1918 vallen de c. v. v.n dus niet meer onder de Inkomstenbelasting (art. 9 sub 6), doch onder de Dividend- en Tantièmebelasting (art. 5)s). Van de kwesties, die de verbruikscoöperatie met de regeering behandelde zijn twee van zooveel bdang, dat zij hier afzonderlijk gereleveerd moeten worden. Een liep over de toekenning van een crediet aan de H. K.; de behandeling daarvan vond reeds een plaats in het derde hoofdstuk. De andere betreft het standpunt der v.v.n tegenover de Handelsregisterwet en de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken. De verbruikscoöperatieaikonden Zich niet vereenigen met den aanslag voor de inscluijvmg in het* handelsregister. Deze wordt berekend volgens art. 19 Handelsre-V gisterwet naar het in de handelszaak gestoken kapitaal4). Daar nu het kapitaal geen maatstaf is voor de beteekenis eener v.v., maakten de Ks. v. K. gebruik van het vijfde lid van genoemd artikd, waarbij zij de bevoegdhdd krijgen de zaak in een hoogere klasse te rangschikken, indien de beteekenis der zaak, afgezien van het kapitaal, zulks wettigt. Zoekende naar een maatstaf voor de beteekenis der *) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1915, bl. It. *) Jaarverslag Bond v. Arb. Coöp. 1916, bl. 17; Schrijven Bond v. Arb. Coöp. aan N. C. B. d.d. 7 April 1916. ») De Ned. Mercuur 34 Juli 1934 vg. De c. v. in ons belastingstelsel. *) Handelsregisterwet 26 Juli 1918 Stbl. No. 493, gewijzigd bij wet van 36 Maart 1930 Stbl. No. 151. — aog — v.v.n als handelszaak, kozen de Ks. v. Js.. niervoor tereent aen omzet, waarmede, zooals de Minister in zijn antwoord op een bezwaarschrift van den coöperatieven bond dienaangaande ook deed uitkomen, een uniforme beoordeeling der verbruikscoöperaties mogelijk is. Echter is de opgave van den omzet volgens de wet niet verplicht. Hierbij sluit zich aan de bewering van den Centralen Bond, dat de v. v.n in de K. v. K. niet tehuis behooren en daaraan dus feitelijk in het geheel niet zouden behoeven bij te dragen. Op de A. V., 6 Juli 192a te Utrecht gehouden, werd door de c. v. v.n een resolutie aangenomen om aan te dringen op de instelling van „Kamers van Verbruikers", teneinde de belangen der verbruikers te behartigen, zooals de Ks. v. K. die van handel en nijverheid behartigen1). Geenszins werd het belang van een handelsregister ontkend, doch de verschuldigde kosten van inschrijving komen bij de huidige organisatie aan de K. v. K. ten goede en zouden dus volgens de v. v.n gebruikt kunnen worden voor een doel, dat niet zou strooken met de belangen der verbruikscoöperatie. Door de retributies der v. v.n aan „Kamers van Verbruikers" te doen komen, zou dit bezwaar zijn weggenomen. Deze nieuwe lichamen zouden door de organisaties der verbruikers worden gekozen op dezelfde wijze als de Ks. v. K. door het groot- en kleinbedrijf worden samengesteld. Van der Mandere neemt bij zijn uiteenzetting van de werkwijze van dit' instituut3) het Duitsche systeem der Konsumentenausschüsse tot voorbeeld emwenscht voor Nederland de gedwongen medewerking, hoewel de Duitsche schrijver (Schlösser) aan wien hij zijn gedachten ontleende, een voorstander was van vrije medewerking, zooals dus voor toetreding tot den coöperatieven bond geldt. De Kamers van Verbruikers moeten volgens van der Mandere aandacht besteden aan de ontwilckehng van de coöperatieve beweging en verder toezicht houden op alle instellingen voor de verbruikers van belang 1 Wel hebben volgens hem tot nog toe de c. v.n zich zelf kunnen redden, hetgeen mi volkomen in overeenstemming is met het eigen-hulp-beginsel der coöperatie, en hebben zij een eigen centrale „maar het is niet hetzelfde, of een geheel officieuse vertegenwoordiging deze belangen ter harte neemt, *) Alg. Hbd. 7 Juli 1922. *) H. Ch. O. J. van der Mandere. Kamers van Verbruikers. De Tijdspiegel. 1918, bl. 1060 vg. en 1113 vg. Otten. 14 - 2IO — dan wel ol dit geschiedt door een lichaam, wettelijk ingesteld en met wettelijke bevoegdheden bekleed" 1). Hierbij is mi. het gevaar van staatsvoogdij zeer groot, waarin vooral bij de verbruikscoöperatie zoo licht het „behartigen der belangen" ontaardt. Indien de verbruikers als zoodanig grooter invloed wenschen, moeten zij in grooter getale tot de v. v.n toetreden en deze tot haren bond, die dan vanzelf aan kracht zal winnen en daarmede aan invloed. Bovendien is de beschreven taak der Kamers van Verbruikers hoofdzakelijk gelijk aan dien van den coöperatieven bond, zoodat indien deze zich daarvan naar behooren kwijt, er geen enkele reden is een officieel lichaam van denzelfden aard daarnaast in het leven te roepen. De parallel, die van der Mandere met Duitschland wenscht te trekken, is onjuist, zelfs vergelijking levert hier groote gevaren op,omdat het daar door den oorlog geboren systeem absoluut niet past voor Nederlandsche toestanden. Doch afgezien daarvan kan ik het bezwaar der v. v.n tegen de toetreding tot de K. v. K. niet erkennen. Dat de verbruikscoöperatie in deze instellingen weinig zeggenschap heeft, mag men zeker niet wijten aan de bestaande regeling, doch aan de geringe ontwikkeling der verbruikscoöperatie, die haar een zoo sterke minderheid bezorgt in de K. v. K. Teveel wordt uit het oog verloren, dat de c. v. een ondernemingsvorm is even goed als de firma en N.V. (hetgeen de „coöperatisten" ontkennen zie bl. 219) en gelijk deze heeft zij ook haar eigen karakter. Dat dit laatste er zich tegen zou verzetten, dat de v. v. in hare functie van tusschenpersoon bij de distributie als zoodanig in het handelsregister en bij de K. v. K. komt, kan ik niet inzien. En zulks alleen door het motief, dat de K. v. K. de ook door bijdrage der c. v. v.n verkregen middelen zou kunnen besteden voor een doel, dat vaak tegen de beginselen der verbruikscoöperatie ingaat. In de eerste plaats zal die bijdrage niet van zoo grooten omvang zijn, dat de K. v. K. er bij de besteding harer gelden rekening mede zal behoeven te houden en in de tweede plaats is het aan de v. v." om dan meer invloed in die Kamers te pogen te verkrijgen, waarbij dan nog het bewijs geleverd moet worden door de verbruikscoöperatie, dat zij in hare belangen door de K. v. K. wordt geschaad. Wel wordt, ook door de coöperatie zelve, steeds geklaagd, dat een >) Ta.p. bl. 1115. — au — goede coöperatie-statistiek ontbreekt1). Doch nu met het handelsregister de gelegenheid daartoe wordt geboden, zal het aan de c. v.n zelve te wijten zijn, indien de opgaven daarvan onjuist zijn. In het jaarverslag 1923 van den Centralen Bond van Verbruikscoöperaties wordt gezegd, dat de afwijking tusschen de coöperatie-statistiek van de Ks. v. K. en het Centraal Bureau voor de Statistiek voor een deel gevonden moet worden „in de niet altijd betrouwbare gegevens door sommige Kamers van Koophandel verstrekt" *). Doch primair is dit niet verschaffen van betrouwbare gegevens te zoeken bij de c. v. v.n zelve, die dus daarmede hare wettelijke verplichtingen tegenover het Handelsregister niet nakwamen. Willen de coöperaties een betrouwbare statistiek, dan hebben zij het middel daartoe thans zelve in de hand. § 3. De verhouding tusschen de verbruikscoöperatie en den handeldrijvenden middenstand. Door den handeldrijvenden middenstand is steeds een druk op de regeering uitgeoefend, opdat deze maatregelen zou nemen ter bestrijding van de verbruikscoöperatie, evenwel zonder veel succes. Het was niet zoozeer de verbruikscoöperatie onder de arbeidende 'klasse, die zich in de voortdurende belangstelling van den tusschenhandel mocht verheugen, maar vooral de Eigen-Hulp-coöperatie, die haar aanhangers voornamelijk onder ambtenaren en officieren telde, zooals hiervoren bleek. Deze categorieën personen waren grootendeels, de tweede zelfs geheel, in dienst van de overheid, die hier dus gemakkelijk zou kunnen ingrijpen. Aan den arbeider, die van een karig loon moest trachten rond-te komen, werd billijkerwijs toegestaan alle middelen, „zelfs coöperatie", aan te wenden om zijn strijd om het bestaan eenigszins te verlichten. Doch de „heerencoöperatie" was uit den booze en diende nergens anders toe als om den handeldrijvenden middenstand het brood uit den mond te stooten. Het streven van de coöperatiebestrijders was er allereerst op gericht de gevaren van de verbruikscoöperatie, die met het socialisme *) Op de jongste jaarvergadering van den bond bleek, dat een derde der v. v.n de opgaven, haar verzocht voor de internationale coöperatie-statistiek, niet wilden inzenden (Het Coöp. Nieuws 1924 No. 14). •) T.a.p. bl. 12. — 212 — werd gelijk gesteld in ruimen kring aan de niet-arbeiders onder het oog te brengen. Daarnaast trachtten zij de regeering ertoe te bewegen aan hen, die in dienst van publiekrechterlijke instellingen waren, te verbieden deel van een v. v. uit te maken, terwijl de verkoop van de v. v.n in elk geval tot de leden beperkt diende te worden 2). De bestrijding in bladen en tijdschriften leidde tot niets. De Locomobiel, een blad, dat tegen de v. v. krijg voerde, verklaarde in zijn stervensnummer, dat het te geringe bijval had gevonden en in De Bakkerij, orgaan van brood-, koek- en banketbakkers, werd de strijd vruchteloos genoemd, daar de vijand te sterk was en te machtige verdedigers had *). ') O. a. door Mr. van Marle in zijn beide lezingen „Coöperatie en Socialisme" in 1894 voor den bond Maatschappelijk Belang gehouden, waarin hij aan de hand van Leroy-Beaulieu's „Le collectivisme" een parallel trekt tusschen „coöperatisme" en „collectivisme", doch vele blijken geeft van beide weinig begrip te hebben en alle soorten coöperatie over een kam scheert. Wel veroordeelt Leroy-Beaulieu het absolute coöperatisme, doch voegt daaraan toe, dat dit toch nooit bereikt zal worden. Dat Leroy-Beaulieu tegen de verbruikscoöperatie is, zooals van Marle doet voorkomen, is slecht te rijmen met een uitspraak als deze: „Le röle de la société de consommation ne doit donc pas être considéré comme épuisé. II est possible et utile que son domaine s'étende et se diversifie dans un temps prochain" (P. Leroy-Beaulieu. La Coopération. Revue des deux mondes. Dec. 1893 bl. 110). In het buitenland woedde de strijd tusschen middenstand en v.v. belangrijk feller. Zie daarvoor Mr. J. N. Japikse. Een strijd tegen de verbruikscoöperatie. Diss. Leiden 1905, bi. 35 vg., 63 en 68; Mr. H. Engel. Coöperatie en Middenstand. Diss. A'dam V. U. 1921, bl. 69 vg. en de daar aangehaalde literatuur. ') Aan actief dienende officieren en onderofficieren verbood de Min. van Oorlog in Maart 1890 bestuurslid te zijn eener c. w.v., die ook aan niet-leden leverde. (Sociaal Weekbl. 1890 No. 10). In 1912 richtte de N. C. B. eenige requesten tot den M. v. O., teneinde intrekking van deze bepaling te verkrijgen. Bij beschikking van 10 Sept. 1913 werd daarop bepaald, dat in elk geval afzonderlijk zou worden beoordeeld of het lidmaatschap niet streed tegen de belangen van den dienst! Dr. D. Bos wijst er in zijn praeadvies voor de Vereen, voor de Staatshuish. en Stat. 1907 op, hoe in 1897 de coöperatiebestrijders van de overheid eischten „om het houden van open winkels aan de v. vn. te verbieden, en een zeker maximum peil van welstand aan te nemen voor hen, die lid van en dergelijke vereeniging zouden mogen zijn", (t.a.p. bl. 4.). Mr. H. J. Tasman brengt, eveneens in een praeadvies van dat jaar, naar voren hoe in 1903 op het middenstandscongres Fiedeldy Dop erop aandrong, dat de overheid aan ambtenaren het lidmaatschap van c. vn. zou verbieden. (t.a.p. bl. 158). *) Sociaal Weekbl. 1888 No. 31. ■ - axa — De tegenstanders begrepen, dat alleen georganiseerd verzet eenigen invloed zou kunnen hebben. Daarom werd in 1887 te Delft een handelsvereeniging opgericht door winkeliers teneinde „hun belangen te behartigen". Openlijk tegen de coöperatie ageeren durfde men nog niet aan, vooral daar de pers deze vereeniging niet zeer vriendelijk ontving. Ook te Arnhem kwam een dergelijke winkeliersassociatie tot stand en beide vormden in 1888 den bond „Maatschappelijk Belang" met een orgaan „De Handelsvriend" x). In het eerste nummer verklaarde de bond te werken zonder programma, los van godsdienst of politiek. Doch in art. 1 van het reglement werd kleur bekend door de doelstelling „de belangen van handel en nijverheid in het algemeen en van den winkelstand in het bijzonder te bevorderen en de verkeerde toepassing van het coöperatieve stelsel te bestrijden door alle gepaste en doeltreffende middelen". Hetgeen bier werd aangeduid met „verkeerd toegepaste coöperatie" betrof E. H., de arbeiderscoöperaties werden getolereerd. Waren de arbeiderscoöperaties bier te lande even sterk geweest als in Engeland, merkt het Sociaal Weekblad op, dan zouden zij wel met E. H. op één lijn gesteld zijn *). Daar E. H. te Delft de coöperatie niet in toepassing had gebracht (men vond er alleen de Delftsche c.w.v. en de N.V. Gemeenschappelijk Eigendom), wendde de bond Maatschappelijk Belang Zich in 1891 tot de Vereeniging voor Handel en Nijverheid te 's-Gravenhage om tezamen een adres aan te bieden aan de Koningin-Regentes teneinde wijziging van de coöperatiewet in bovenaangeduïden zin te verkrijgen. De door deze lichamen in dat adres aangevoerde bezwaren tegen den bestaanden toestand werden door den N. C. B. op afdoende wijze weerlegd8). In 1890 schreef Maatschappelijk Belang een prijsvraag uit. Een bedrag van duizend gulden werd uitgeloofd voor het beste antwoord op de vraag: „Welke nadeden, bepaaldelijk met het oog >) Dr. Rutgers tA.p. bl. 17; Hayem. t.a.p. bl. 340; Jaarb. N. C.B. 1893, bl. 835; Ons Belang Jrg. 1907, bl. 103; M. F. B. De Handelspartij. In het laatste geschrift wordt aangedrongen op vorming van een politieke partij om de coöperatie langs parlementairen weg te kunnen bestrijden. Maatsch. Belang kon zelve den politieken weg niet bewandelen, omdat de bond bestond uit eenheden van verschillende politieke richting. •) T.a.p. 1890 No. 9. ') Ons Belang 7 Mei 1897. — 214 — op Nederlandsche toestanden, kunnen voor de maatschappij ontstaan uit overdreven en onoordeelkundige toepassing van het beginsel der coöperatie (winkel- en verbruiksvereenigingen) ?" *) Het bekroonde antwoord verscheen anoniem in 1892 onder den titel „Een belangrijk vraagstuk"a). Volgens den schrijver heeft elke schakel in het economisch verkeer door de historische ontwikkeling een bepaalde taak gekregen en is daardoor onmisbaar geworden. „Hoe grooter solidariteitsgevoel, hoe dichter bij een gezonde Christelijke maatschappij, hoe verder van die maatschappij af hoe grooter egoisme" 8). In deze maatschappij is „dan ook" voor de coöperatie geen plaats, hetgeen wel eigenaardig aandoet als men in het oog houdt, dat in het streven der coöperatie is opgenomen verhooging van het solidariteitsgevoel („een voor allen, allen voor een"), dat dit zelfs een der primaire voorwaarden voor het welslagen daarvan is. De door den schrijver verlangde maatschappij zou dus het spoedigst en het best door coöperatie te bereiken zijn 1 Twee passages uit deze brochure mogen hier nog vermeld worden. In de eerste plaats die, waar de schrijver aandringt op scherpere maatregelen van staatswege tegen het vervalschen van waren om zoodoende aan de c. v. een wapen tegen den tusschenhandel te ontnemen 1 *) En daarnaast de exclamatie, dat de strijd van den middenstand, welke is een strijd om het bestaan, geboren is uit de rechtmatige zucht tot zelfbehoud B). Alsof dit voor de tegenpartij anders ware; door vervanging van het woord „middenstand" door „coöperatoren" scheen deze zucht tot zelfbehoud een onrechtmatig karakter te krijgen 1 Als middel, waarmede Maatschappelijk Belang rijn doel trachtte te bereiken, werd voornamelijk gebezigd het boycotten van fabrikanten en grossiers, die aan v. v.n van E. H. leverden en van schippers, die daarvoor goederen vervoerden. Het wapen keerde zich evenwel vaak tegen hem, die het aanwendde, daar de geboycotten niet E. H., doch den winkelier in den steek lieten en na eenigen tijd N Jaarb. N. C. B. 1893, bl. 338. 2) Naast den weinig zakelijken inhoud is anonimiteit een der kenmerken van de geschriften, welke door Maatsch. Belang werden gepubliceerd. 8) T.a.p. bl. 13. *) T.a.p. bl. 31. *) T.a.p. bl. 43. - 215 - ian weer in genade werden aangenomen. Kleinere v. v.n in de provincie ondervonden echter wel moeilijkheden bij de aanvulling barer voorraden, doch de concurrentie tusschen de leveranciers onderling of tusschen de vervoerders onderling deed hier de beswaren Wcer spoedig verdwijnen *). Een ander middel van bestrijding was het voeren van een campagne tegen candidaten voor de verkiezingen van leden in Gemeenteraad of Staten-Generaal, indien deze candidaten lid eener cv waren a). Teneinde dit laatste te kunnen nagaan vroeg Maatschappelijk Belang van de verschillende c. w.v.n herhaaldelijk inzage van het ledenregister volgens art. n der wet op de c v. De c. w. v. van E. H. te 's-Gravenhage weigerde dit tenslotte in 1893, wetende welk gebruik van de gegevens gemaakt zou worden. Doch de regeling van art. 11 is gebiedend en E. H. zag zich door den rechter in het ongelijk gesteld8). De anti-coöperatie-campagne *) nam haar einde omstreeks 1Ö97. De afdeelingen van den bond Maatschappelijk Belang werden omgezet in zoogenaamde handelsvereenigingen op wier programma echter, hoewel hoofdzakelijk in naam, de bestrijding der „verkeerd toegepaste coöperatie" gehandhaafd bleef 5). Dat juist op dat tijdstip deze beweging in het zand liep, is toe te schrijven aan twee oorzaken. Ten eerste deed het Internationaal Coöperatief Congres te Delft in 1897 de kracht van de coöperatieve beweging in haar geheel blijken en gaf, zooals hiervoren reeds werd uiteengezet, den stoot tot een sterke vooruitgang hier te lande. De tegenstanders geraakten ervan overtuigd, dat de beweging niet te dooden was, dat er veeleer rekening mede gehouden diende te worden *) C. M. M. van den Berg. De winkelierscoöperaUe. Z. j., bl. 9; Ons Belang. Jrg. 1907, bl. 103. . qq a) Mr. E. L. Elias. Gemeenteraadsverkiezingen en ccoperaüe. 1007. ») Gedenkb. E. H. t.a.p. bl. 39. In 1887 had zich een dergelijk geval te Delft voorgedaan. De Delftsche c.w.v. werd veroordeeld tot afgifte van een afschrift van het leden-register aan de Delftsche Handelsvereniging (Jaarb. N. C. B. 1893, bl. 234)» «) Behalve Maatsch. Belang kan o. a. nog vermeld worden de patroonsvereeniging „Boaz", die in 1895 "» een resolutie de coöperatie van christelijk standpunt veroordeelde en haar tot een „ziekteverschijnsel der maatschappij verklaarde. (Rede van Van Marken op het Congres te Delft 1897 ta.p. bl. 5)- *) Dr. Rutgers t.a.p. bl. 17. — 2l6 — en dat de handeldrijvende middenstand meer zou kunnen bereiken door naar middelen om te zien om de eigen toestand te verbeteren dan zich in haar zwakke positie te handhaven en slechts door te gaan met de vruchtelooze pogingen om den tegenstander afbreuk te doen. In de tweede plaats verloor de anti-coöperatie-beweging na 1897 het politieke strijdmiddel geheel, doordat met de kieswet van Sept. 1896 het kiesrecht mede aan de arbeiders kwam, waardoor de kleinhandel een aanzienlijk deel van haar vroegeren invloed op de verkiezingsuitslagen verloor en bovendien de arbeiders, hoewel tegenover E. H. eenigszins vijandig gestemd, toch in ieder geval pro-coöperatie waren. Het middel, dat de handeldrijvende middenstand tenslotte koos om zijn positie te versterken, was coöperatie1). Op het Derde Internationale Congres van den Handeldrijvenden Middenstand te Amsterdam in 1902 gehouden, werd dan ook de motie aangenomen: „de handeldrijvende middenstand sluite zich aaneen in vakvereenigingen en vorme syndicaten tot het doen van gemeenschappelijken inkoop als middel van verdediging tegen de coöperatie". *) En op het buitengewoon congres van den Nederlandschen Bond van Vereenigingen van den Handeldrijvenden en Industrieelen Middenstand in 1920, was men het er over eens, dat men rijn heil moest zoeken in coöperatie; alleen over de wijze van aanwending bestond verschil van meening. Prof. Treub verdedigde eenige stellingen, waarvan de volgende moge worden geciteerd: „Blijft de handeldrijvende middenstand zich principieel tegen de coöperatie (d.i. middenstandscoöperatie O.) kanten, dan loopt hij gevaar uit de maatschappelijke organisatie van de naaste toekomst te worden weggedrongen, niet door de verbruikscoöperatie, doch door de gevolgen van de zich sterk ontwikkelde bedrijfsconcentratie" *). Doch hiermede ZOU ik het terrein van het middenstandsvraagstuk gaan betreden. § 4. De grenzen der verbruikscoöperatie. Thans dient nog te worden nagegaan in hoeverre de verbruikscoöperatie in staat zal rijn den niet-coöperatieven kleinhandel te ver- *) Dit is dos „producenten-coöperatie" of zooals J. J. van der Velden (zie bl. 3) het uitdrukt „ondernemers-coöperatie". Zie Dr. J. Nouwens. Middenstand en Coöperatie 1907, bl. 73 vg. ') Engel t.a.p. bl. 99. ') Alg. Hbd. aa Jan. 1930. — 317 — dringen, mede in aansluiting aan hetgeen in het vierde hoofdstuk werd vermeld over de vroeger bestaande vrees onder de aanhangers der rechtsche politiek partijen, dat de verbruikscoöperatie den handeldrijvenden en industrieelen middenstand zou kunnen vernietigen en de maatschappij in haar geheel hervormen. Gedeeltelijk kan ik mij daarbij vereenigen met het standpunt, dat Mr. Engel huldigt, waar hij het heeft over de selectie, die de v. v. onder de kleinhandelsondernemingen veroorzaken. De grensondernemingen, die „reeds sedert den dag der oprichting den kiem harer ondergang in zich (dragen)"1), slecht geoutilleerd zijn en zonder warenkennis gedreven worden, zullen door de v.v. al spoedig den geest geven. . , Deze grensondernemingen hebben inderdaad een min of meer parasitair bestaan en uitstooting derzulken kan nkt anders dan heilzamen invloed hebben op een gezonde en krachtige ontwikkeling van den middenstand"8). Deze zuiverende werking als taak der v v., die dat doet ten bate van den consument, tolereert Mr. Engel echter alleen, omdat het den middenstand als zoodanig verbetert. Dit is volgens hem noodzakelijk en hij toont het bestaansrecht van een goeden middenstand aan, waart* bü zich dan aansluit bu Dr. Nederbragt, die sprak van de „moreele noodzakelijkheid en materieele onmisbaarheid van den middenstand"8). De economische gerechtvaardigdheid van het bestaan van een handekkljvenden middenstand onder de huidige constellatie wordt door mij zeker met ontkend, trouwens het vrij economisch verkeer stoot op den duur vanzelf onherroepelijk uit wat overbodig is. Het is evenwel juist die vrijheid, welke de middenstanders aan banden wenschen te leggen om de verbruikscoöperatie het voortschrijden tegenover de middenstandsbedrijven, die boven het door Mr. Engel aangeduide en hierboven genoemde niveau liggen, te beletten, (rie oa. bl. 119). Doch *iertegen heb ik bezwaar; alleen bij vrije ontwikkelingsmogelijkheid voor beide categorieën, zal degene, die in het economisch verkeer de beste behoeftebevrediging geeft, den voorrang krijgen*). De strijd ») T.a.p.bl. 61. Ook Mr. Tasman. Praeadvies M* bL 153 en Dr. Nouwens. Middenstand en Coöperatie, bl. 47*) T.a.p. bl. 61. ') ^bedenking derhalve, dat de consumptieve coöperatie de tusschen- - 2l8 — zal aan beide ten goede komen en vooral aan de behoeftebevrediging, want èn de coöperatie èn de middenstand (die zich door specialisatie tracht te versterken) zullen geprikkeld worden het beste, waartoe zij in staat zijn, te geven. De verbruikscoöperatie zal ongetwijfeld nog wel vorderingen maken ten koste van den niet-coöperatieven detailhandel op het terrein, waarop zij zich zonder bezwaren bewegen kan, hetgeen hierna in het algemeen nog zal worden aangegeven. Mr. Tasman wees er bovendien nog op, dat de verbruikscoöperatie en het groot-en middenbedrijf (vooral de „multiple shop") alle in het voordeel zijn boven het klem-bedrijf in den kleinhandel, waardoor dit laatste zou dienen te verdwijnen. „Op dec voorgrond moet steeds staan, dat boven het eigen belang der individuen dat der geheele maatschappij staat" *). Nooit evenwel zal ma. de verbruikscoöperatie het middenstandsbedrijf absoluut kunnen verdringen, daar een deel der bevolking voor de coöperatie onbereikbaar zal blijven, terwijl de c. v. v. ooi eenige branches niet binnen haar sfeer zal kunnen trekken. Op hel middenstandscongres in 1920 was ook Prof. Treub van meening, dat bv. „coöperatieve antiquiteitenhandel" ondenkbaar is. Bij de bespreking van de kwestie in hoeverre de verbruikscoöperatie de maatschappelijke organisatie in het algemeen zou kunnen veranderen zij op den voorgrond gesteld, dat de inzichten betreffende de verbruikscoöperatie verschillen inzake het doel en wezen der beweging. Er zijn personen (alléén-coöperatoren of coöperatisten genaamd), die meenen, dat slechts de verbruikscoöperatie in staat zal zijn het probleem der productie en verdeeling op te lossen en de bestaande maatschappij op een vreedzame wijze te vervormen tot een samenleving, die dichter bij hét volmaakte zal zijn dan de bestaande. Daarnaast staat een richting, die aan de verbruikscoöperatie uitsluitend sociaal-economische voordeelen toekent en haar beschouwt hand overbodig maakt of althans tracht te maken, is op zich zelve juist, maai heeft als protest geen waarde. De tusschenhand of tusschenhandel bestaat zoolang zij diensten bewijst aan de samenleving. De tusschenhandel is ei echter niet om zijn zelfs wille". Jhr. Mr. W. H. de Savornin Lohman Azn, Samenwerking op maatschappelijk gebied. 1805, bl. 41. *) Praeadvies t.a.p. bl. 160. — 2ig — als een aanvulling van de tegenwoordige maatschappelijke organisatie. Zij ontkent de wenschelijkheid en mogelijkheid om tot een „coöperatisme" te komen. Bij deze opvatting wensen ik mij aan te sluiten. , Dan is er een derde categorie, voornamelijk bestaande uit de sociaal-democraten, die zonder der coöperatie de beteekenis te geven, die de coöperatisten eraan toekennen, toch in de goedgeleide verbruikscoöperatie een middel ziet, dat, wanneer het maar krachtig wordt gehanteerd, veel ertoe zal kunnen bijdragen om het kapita'listische productie- en distributiestelsel om te zetten in een ander stelsel, dat niet de belangen van het individu maar van de gemeenschap dient. Zij beschouwen de verbruikscoöperatie niet als een afdoend middel om te komen tot een betere samenleving, waarin de grond en de productiemiddelen gemeenschappelijk bezit zullen zijn. Zij zijn van meening, dat ook andere middelen, zooals de politieke actie en de vakbeweging aangewend moeten worden om het doel te bereiken1). Bij hen is de coöperatie slechts een onderdeel van den strijd, dien zij voeren ter bereiking van hun doel (zie hoofdstuk IV). Met de coöperatisten kunnen zij heel goed samenwerken. Beide groepen zijn het eens, dat hoe sterker de verbruikscoöperatie, hoe grooter haar eigen-productie en hoe machtiger haar bankwezen is, des te nader het doel bereikt is, dat beide zich voor oogen stellen. In de laatste jaren zijn de sociaal-democraten, zooals hiervoren reeds werd opgemerkt, meerendeels van meening geworden, dat de staat en de gemeente beter de taak kunnen verrichten, die de coöperatie vrijwillig op zich genomen heeft2). De derde richting zal hier dan ook buiten beschouwing kunnen blijven, doch de eerste en tweede zal eenigszins nader bezien worden. De coöperatisten, de aanhangers der Ecole de Nlmes, waarvan Charles Gide en Emile de Boyve de leidende figuren rijn, wijzen aan de verbruikers-coöperatie de taak toe de organisatie der maatschappij op een vreedzame wijze te veranderen in eene, waarin de *) Hier moet worden opgemerkt, dat de Webbs ook de vakbeweging en de politieke actie in het spel brengen, doch, in tegenstelling met de» derde categorie coöperatoren, als hulpmiddelen om te komen tot een zuiver coöperatieve „Commonwealtb". •) Zie Sodalisatierapport S. D. A. P. t.a.p. — 220 — verbruiker en niet de producent een overwegenden invloed heeft1). De bekende woorden van Siéyès herhalend, roept Gideuit: „Qu'estce que c'est que le consommateur ? Rien. Que doit-il être ? Tout" *). En van het nieuwe systeem spreekt hij als „le règne du consommateur". Om deze transformatie der economische orde te bewerkstelligen geeft Gide den volgenden weg aan. Allereerst moeten de consumenten c. v. v.n vormen en door het overschot zooveel mogelijk te reserveeren komen tot de verkrijging van collectief kapitaal. De besparingen zullen aanzienlijk grooter worden, indien wordt overgegaan tot gezamenlijk inkoopen. Is op deze wijze de „industrie* commerciale" veroverd, dan moet met het daarin gevormde kapitaal de productie worden aangevangen, welke geleidelijk van alle goederen ter hand genomen zal kunnen worden. Tevens dient grond te worden aangekocht om naast de „industrie manufacturière" ook de „industrie agricole" aan de verbruikers te brengen. In welke volgorde de coöperatie deze drie takken in handen moet krijgen, hangt af van de plaatselijke economische verhoudingen, doch tenslotte zullen alle productiemiddelen, ook de grond, gemeenschappelijk «gendom der verbruikers zijn. In deze coöperatieve maatschappij zal geen particuliere ondernemer of handelaar meer bestaan. Beter dan Gide, die met Franscheéloquence en élégance een coöperatieve toekomstmaatschappij schetst, baseeren de Webbs hun coöperatief systeem op de hedendaagsche organisatie en geven tevens uitvoerig aan hoe van den ouden geleidehjk tot den nieuwen toestand te geraken. Nagegaan moet worden in hoeverre deze theoretische constructies voor practische toepassing in aanmerking zouden kunnen komen, welke bezwaren aan een dergelijke organisatie zouden kleven. Ik kan mij daarbij grootendeels aansluiten bij de bezwaren, welke Jacob, Wygodzinsky, Crüger en Pohle tegen verwezenhjking dezer denkbeelden naar voren brengens). x) Ch. Gide. La Coopération. iqio; Mem. Les sociétés coopératives de consommation. 1917; Idem. Cours d'économie politique. IL iqio, bl. lor ▼g, 41a, 43a, 483 vg., 548. •) Gide. La Coopération, bl. 135. *) H. Crüger. Die Erwerbs- und Wirtschaftsgenossenschaften in den einselnen Landern. 189a; E. Jacob. Volkswirtsch. Theorie der Genossenschaften. 1913; W. Wygodzinsky. Das Genossenschaftwesen in Deutschland. iqii; L. Pohle. Kapitalismus und Sozialismus. 1921. — 321 — De voornaamste fout van de coöperatisten is wel, dat zij een ondernemingsvorm, die evenals alle ondernemingsvormen beperkt is, tot een algemeen geldend stelsel willen promoveeren. Door de geleidelijke uitbreiding der eigen-productie van de verbruikscoöperatie en door overneming van al het bestaand kapitaal uit het door de verbruikscoöperatie gevormde fonds, willen zij pogen het kapitalisme te vervangen door een betere organisatie. De staatsmacht wordt geheel buiten de vervorming gelaten (Gide, Warbasse, hoewel de Webbs deze niet kunnen missen), van expropriatie in den zin van het socialisme zijn zij af keer ig1). Ter bepaling van den tijd, welke met een dergelijke vervorming gemoeid is, vergelijkt Pohle het aantal arbeiders, dat thans in de coöperatieve en in de winstbeoogende bedrijven werkzaam is, waarbij het eerste slechts een zeer geringe fractie van het laatste blijkt te zijn. De tot nu toe heerschende vrijheid heeft aan de naar winst strevende organisatie een grooten voorsprong gegeven boven de coöperatieve, wat er wel op wijst, dat de eerste een betere behoeftebevrediging over de geheele linie heeft gegeven, anders zou door die vrijheid van ontwikkeling reeds eerder tot verandering zijn overgegaan. „Die Erfahrung lehrt vielmehr, dass die Konsumgenossenschaft, ja die Genossenschaft überhaupt, in sehr vielen Fallen versagt und von anderen Wirtschaftsformen in Zuverlassigkeit und Zweckmassigkeit übertroffen wird" *), zegt Jacob terecht. Deze voorsprong is voornamelijk verkregen niet door langer bestaan, doch doordat de naar winst strevende productiewijze beter dan de minder soepele consumentenorganisatie zich snel kan aanpassen aan een zich vrij vormende vraag, die soms vaak en onverwacht verandert. l) Op de verschillen van het coöperatisme (Genossenschaftssozialismus) en het socialisme zal hier niet nader worden ingegaan (zie daarvoor Warbasse. Co-op. Democracy, Bijleveld dissertatie en brochure en De Savornin Lohman Samenwerking op Maatsch. gebied). Alleen zij aangestipt, dat de bewering als zou het coöperatisme het privaat-eigendom versterken, zooals Warbasse (t.a.p. bl. 130) meent, onhoudbaar is, daar alle productiemiddelen collectief eigendom der verbruikers worden. En waar een zoo belangrijke categorie economische goederen buiten bereik van het privaat-eigendom wordt getrokken, is het m. i. bezwaarlijk van versterking daarvan te spreken. *) T.a.p. bl. 379. — 233 — De vraag is het richtsnoer voor de productie *), welke laatste daarbij snel in de gewenschte richting moet gestuurd kunnen worden. Daarbij past rich een naar winst strevende organisatie het best aan, want voeren de consumenten zelve de productie dan moet de afzet tevoren bepaald rijn, en de consument behoudt rich liever zijn keus voor tot op het moment, dat hij rijn behoefte gaat bevredigen. Voor productie door een consumenten-combinatie rijn dus alleen geschikt goederen met weinig wisseling naar aard en gedaante en waarvan het verbruik quantitatief in een korte période vrijwel vaststaat. „Der Konsumverein (kann) nur in bezug auf die Deckung des undifferenzierten Massenbedarfs der einkommensschwacheren Volksschichten zu ausschlaggebender Bedeutung gelangen" *). De nivelleerende werking, die de v. v. en in nog sterker mate de coöperatieve groothandelsvereeniging door de concentratie der behoeftebevrediging moet uitoefenen, waartegen' Poisson, een aanhanger der Ecole de Nlmes^eveneens waarschuwt (zie bl. 131), zal zich doen gelden. De variatie in de verbruiksgoederen zal beperkt moeten worden, met specifiek persoonlijke verlangens van een kleine groep der verbruikers zal in het coöperatief stelsel geen rekening gehouden kunnen worden 8). Doch op het gebied der goederen, die voortdurend en algemeen door de massa verbruikt worden, waarbij geen persoonlijke elementen een rol spelen, zal de verbruikscoöperatie rich kunnen uitbreiden. Hier kan zij in het belang eener 1) De coöperatisten zien m. i. teveel naar de productie-zijde bij hun critiek op de huidige organisatie. 2) Jacob. t.a.p. bl. 380. ') De Engelsche Wholesale Society stelde een onderzoek in naar het toenemen van „trade passing the C. W. S." In het uitvoerig rapport, dat daarvan in de kwartaalsvergadering van April 1924 werd uitgebracht, worden als voornaamste oorzaken van het niet betrekken van goederen van de C. W. S. door de deelgenooten genoemd: „1. Price, 3. Lack of variety and style, 3. Demand for proprietary goods, 4. Local sources of supply." Wat punt 2 betreft zegt de toelichting : „It is difficult to meet satisfactorüy this cause for trade passing. We have the widest possible range of variety and style that any house could reasonably carry; but even so, it cannot be denied that a Buyer.... will amongst the many manufacturers and merchants, find things we do not stock". Zie ook Grundrisz der Sozialökonomik V. 1.1,2, bl. 308; daarnaast Dr. Hoogland t.a.p. bl. 67 voor de nadeelen van te ver doorgevoerde concentratie bij de producenten-coöperatie. - 223 — economische behoeftebevrediging het geheele terrein trachten te veroveren, daarbij het voldoen aan speciale eischen aan de winstbeoogende onderneming overlatend. Bij uitbreiding der coöperatie op het haar passend gebied van productie en verdeeling heeft zij naast een economische beteekenis, kostenbesparing, een groote sociale beteekenis. Zij versterkt de materieele positie harer aanhangers, verbetert hunne levensomstandigheden door vergrooting van het reëel inkomen. De v. v. waarborgt goede kwaliteit der geleverde goederen en eischt contante betaling, bovendien bevordert zij den spaarzin der deelhebbers en geeft hun de gelegenheid tot het in het leven roepen van instellingen voor sociale voorzorg en voor intellectueele ontwikkeling. Daarbij is nauwe samenwerking op voet van gelijkheid met de vakvereenigingen noodzakelijk om aan de verbruikscoöperatie het grootst mogelijk effect te geven. Door hare werkzaamheid neemt zij de scherpe kanten van de kapitalistische productiewijze voor de economisch zwakkeren af. Zij is niet een middel tot terzijdestelling, doch tot volmaking der tegenwoordige economische orde. „Nicht, dass wir glauben, dass einst Handel und Production genossenschaftlich organisirt sein werden, aber die freie Genossenschaft wird in Handel und Production mehr und mehr ein wesentlicher Factor werden, der unter Erhaltung der Vorzüge unseres heutigen Wirthschafts-Systems, dessen Schaden nach Möglichkeit beseitigen wird"1) beweert Dr. Crüger zeer terecht. Wat betreft het omvatten van alle klassen der bevolking door de verbruikscoöperatie, daarbij roepen de Webbs de staatsmacht te hulp. Beatrice Potter *) wees er indertijd reeds op, dat alleen de wetgeving de arbeiders tot een zekere sociale trap kan verheffen, waar associatie mogelijk blijkt. Armoede (vooral het ontbreken van een geregelde bron van inkomsten in verband met den eisch van contante betaling) en ongeregelde gewoonten vormen volgens haar de onderste grens voor coöperatie, de groote weelde, die onverschillig maakt, de bovenste. De Webbs werken dit thans nader uit. De onderste lagen der bevolking zullen door de politiek van het „National Minimum", dat *) T.a.p. bl. 375. *) Tegenwoordig Mrs. Webb. — 224 — de overheid in overleg met vakbeweging en veAruikscoöperatie «al vaststellen, in staat zijn om toe te treden. „The organised Co-operacive Movement by taking the appropriate political action may in due course change the present state of things with the progressive levellmg-up and increasing regularity of the lowest incomes—already in course of being effected under the still only half-understood Policy af the National Minimum —and the steady scaling down of the higher incomes by taxation and the gradual ehmination of private profitnaking, which will characterise our progress towards the Co-oper»tive Commonwealth, the potential membership of the Co-operative ucieties will tend steadily to become more and more nearly co:xtensive with the whole adult population" J). De beter gesitueerlen, die bij de bevrediging hunner behoeften hoogereeischen stellen, os van den aard van het goed zélf en daarom zich niet met de ver>ruikscoöperatie kunnen vereenigen, zullen dus feitelijk langs een >mweg gedwongen worden, daar de groote inkomens verdwijnen. Dit moge socialistisch zijn, zuiver coöperatief' is het niet. Met den jroei van de coöperatie in de door de Webbs gewenschte richting ;al de botsing van individualiteit en collectivkeit zich gaan veroonen; evenals de coöperatisten voortdurend wijzen op de tyrannie Ier producenten-concentratie, zoo zullen dezelfde argumenten gelden egen die van consumenten-combinatie. Wygodzinsky brengt uitdrukkelijk naar voren, dat de concentratie van behoeften en overleersching van productie door consumptie op coöperatieven grondlag niet zal leiden tot coöperatief bestuur, doch tot beambtenegeering. De centrale der consumenten krijgt groote macht, die ij gebruikt tegenover de producenten, niet alleen inzake den eisch an prijs en kwaliteit» maar van alle voorwaarden. Tenslotte zouden loor kapitaalvorming en uitbreiding der eigen-productie alle prouctiemiddelen aan de gemeenschap der consumenten komen. )e beambtenheerschappij zou men door constitutioneele garantie enigszins binnen de perken kunnen houden. Regeeren echter werkejk de leden dan ontstaat het gevaar voor een heerschappij door de leerderheid en de economische democratie, die de verbruiksoöperatie wil vestigen, komt in het gedrang. Dat de geheele consequente doorvoering van het verbruikscoö- l) S. en B. Webb. The Consumers' Co-op. Movement, bl. 40a. — 22% — peratief systeem onmogelijk is, komt tot uiting in hetgeen de Webbs van den landbouw zeggen. Omdat de verbruikscoöperatie of de overheid daar te kort zullen schieten, wenschen zij de coöperatie der boeren als producenten te handhaven en deze te laten samenwerken met de consumentencoöperatie x). Zij zijn tegen de landnationalisatie, die Beatrice Potter oorspronkelijk nog voorstond, en willen den grond, dien de overheid of de verbruikscoöperatie geleidelijk, naarmate de behoefte eraan zich voordoet, zal overnemen, brengen onder "the department or local organization which was henceforthtobe responsible for its administratton" 2). Waar de onteigening zal plaats vinden "full compensation must be paidtothe owner, in order that he may not suffer more than other property owners, the compensation being necessanly derived from the taxation of the aggregate of property owners in proportion to their "ability to pay" 2). Het "unearned increment" zal object van belasting moeten zijn» „Here, too, the evil cannot be dealt with by voluntary associations of consumers, except in their character of citizens and parliamentary electors. It is, we suggest, the duty of the Co-operative party to organise such a campaign for those measures of nationalisation of monopolist services and the special taxation of accumulated wealth and large incomes as will bring gradually to an end what John Stuart Mill accurately designated as "the great social cvil" of "a nonlabouring class" *). De internationale handel zal in handen der overheid van de verschillende landen worden gebracht. "The export trade of the world, conducted by capitalist merchants for private profit, will.... have been transformed essentially into a reciprocal exchange of imports, conducted by the paid agents of the governments representing the consumers and citizens, to the exclusion of capitalist profit" *). Het inslaan van nieuwe banen bij de productie door het particulier initiatief, dien onmisbaren factor der vooruitgang, zal men in de coöperatieve maatschappij, waar alle winstprikkel ter vergoeding van risico ontbreekt, nauwelijks bespeuren. Het economisch leven *) T.a.p. bl. 419. ") T.a.p. bl* 423. *) T.a.p. bl. 331. 4) T.a.p. bl. 441. Otten. 15 — 236 — verstart, de consument is vooruit gebonden wat betreft zijn behoeftebevrediging, het risico van „neue Kombinationen" om met Schumpeter te spreken, kan hij niet aanvaarden. Gide ziet wel in, dat de ondernemer beloond moet worden voor zijn dienst (als ambtenaar van de verbruikscoöperatieve productie ontvangt hij daarvoor dan ook een salaris), want „supprimer cette rénumération ce serait supprimer toute enterprise et par la la production elle-même" *). Doch wanneer diezelfde ondernemer de behoeftebevrediging op een hooger peil brengt door een nieuwe combinatie der productiefactoren te bewerkstelligen, waarvoor hij dan beloond wordt door tijdelijk in gunstiger positie te verkeeren dan andere ondernemers, dan vraagt Gide: „mais en ce qui concerne le surprofit, celui résultant du monopole ou de la chance, pourquoi serait-il indispensable a la production?" *) Pionierswerk met het daaraan verbonden risico en resultaat verricht alleen de naar winst strevende productieorganisatie, de consumentenorganisatie volgt eerst als de vraag zich scherper gaat afteekenen. Zij kan dan optreden als regulator om te komen tot een normalen prijs, vooral als de winstbeoogende producent door kartelvorming een monopoliewinst wenscht te toucheeren op goederen, waarvan een lage prijs in het algemeen belang is. Zooals bijvoorbeeld in Zweden geschied is, waar de margarine-trust in 1933 het onderspit moest delven toen de verbruikscoöperatie tot eigenproductie van margarine overging, teneinde den prijs te verlagen. De vroegere voorzitter van den Internationalen Coöperatieven Bond, Henry Wolff, drukte indertijd het wezen der verbruikscoöperatie aldus uit: „Het ware doel der coöperatie is de verheffing, de verstandelijke ontwikkeling en zedelijke opvoeding, de stoffelijke vrijmaking van de werklieden, volgens de spreuk der Engelsche coöperaties, de vorming van betere menschen en de verbetering der wereld, als handels-, nijverheids- en bedrijfswereld, en van de samenleving. De gegoeden hebben hunne opvoeding, hun onafhankelijkheid en dat alles zonder coöperatie, de werkman kan dat alles slechts door coöperatie verkrijgen. Het is dus wel duidelijk, de coöperatie dient vooral voor de behoeftige klasse" *). Degenen, die aan *) Gide. Cours, t.a.p. bl. 433. *) Cours t.a.p. bl. 433. ") Jaarb. N. C. B. 1903. bl. 300» — 337 — de verbruikscoöperatie een de maatschappelijke organisatie hervormende kracht toekennen, streven haar doel voorbij. Met Wygodzinsky zij daarom besloten: „So erweist sich die Genossenschaft als ein ökonomischer Mikrokosmos, in dem wie in der groszen Welt draussen alle menschlichen Fahigkeiten, Leidenschaften, Schwachen ihr Spiel treiben. Dies ist der Reiz für den Forscher; dies auch ihre soziale Bedeutung, dass sie — richtig verstanden — eine Schule für jedes Zusammenarbeiten von Menschen zu sein vermag".*) ») T.a.p. bl. 281. BESLUIT. In het voorgaande had ik meermalen de gelegenheid de aandacht te vestigen op de stroomingen, welke zich in de Nederlandsche verbruikscoöperatieve beweging voordeden. Afgezien van de c. v. v.n op godsdienstige basis kan als eerste richting genoemd worden die van „dividend-uitkeering ten koste der kapitaalvorming", die onder de meerderheid der neutrale v. v.n van den N. C. B. viel waar te nemen. De andere ontwikkelde zich voornamelijk onder de deelgenooten van den Bond van Arbeiderscoöperaties, de richting van „kapitaalvorming ten koste der dividend -uitkeering". De Centrale Bond en de Handelskamer hebben de laatste opvatting, welke de juiste is, tot de hunne gemaakt. Doch alleen dan, wanneer de c. v. v.n zelve zonder uitzondering dit voorbeeld volgen, zal van een verdere ontwikkeling der verbruikscoöperatie hier te lande sprake kunnen zijn. De leden der v. v.n, welker besturen niet inzien, dat de taak der verbruikscoöperatie, zooals die in het zesde hoofdstuk hiervoren werd aangegegeven, niet vervuld kan worden, tenzij de v. v.n de beschikking krijgen over meerder kapitaal, allereerst door de uitkeering aan de leden te matigen, zullen, inzonderheid onder de huidige economische omstandigheden, niet voor onaangename verrassingen in de naaste toekomst bewaard blijven. LITERATUUROPGAVE Boeken en brochures. Alg. Ned. Diamantbewerkersbond. Geen gebrek aan brood meer. 1899. (Bibl. Gem. Univ. A'dam). M. F. B. De Handelspartij. Een nieuwe politieke partij tot bevordering der ■ belangen van den handel en tot bestrijding der coöperatie. 1892. (Bibl. Gem. Univ. A'dam). C. M. M. van den Berg. De winkelierscoöperatie, z. j. (Bibl. Gem. Univ. A'dam). Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland, samengesteld onder leiding van Mr. J. C. A. Everwijn. 1912. K. P. W. Besuyen. De Partij en de Verbruiks Koöperaatsie. 1916. Mr. H. Bijleveld Jr. Coöperatie. 1912. Coöperatie en Socialisme. 1908. Mr. H. Goeman Borgesius. De coöperatiewet en hare toepassing. 1877. Over coöperatieve voorschotvereenigingen. 1873. Rechtspersoonlijkheid der c. v. 1874. Dr. D. Bos. Welke beteekenis moet worden toegekend aan de coöperatie van kleine ondernemers op het gebied van landbouw, nijverheid en handel. Heeft deze coöperatie van Staatswege bevordering noodig? Zoo ja, waarin zou die dan kunnen bestaan ? Praeadvies Ver. Staathuish. en Stat. 1907. Mr. J. H. Boudewijnse. Welke zijn de beginselen, die aan de toepassing der coöperatieve denkbeelden ten grondslag behooren gelegd te worden ? 1899. De cv. naar Nederlandsch recht. 1892. Mr.J. L. de Bruijn Kops. Rapport sur les institutions de prévoyance en Hollan- de. Ned. Staatsct. 1883 No. 282. J. A. de Bruijne. De geschiedenis van Nederland in onzen tijd. 1.1891. B. Bymholt. Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland. 1894. Centraal Coöperatie Comité. Drukkerspatroons en Verbruikscoöperatie, z. j. (Bibl. Centr. Bond). Een ernstig gevaar, z. j. (Bibl. Centr. Bond). Circulaire benevens reglement betreffende een Leidsche c.w.v. 1866. (Gem. Archief R'dam). Coöperatie. Pro (S. G. Keesing) en Contra (/. J. Poortier). 1908. Derde Internationaal Coöperatief Congres te Delft. Rapports. 1897. Compte rendu avec suppléments des rapports. 1897. Bulletin. 1897. Nationale Coöperatieve Congressen. Verslagen. 330 C. Croll. De Coöperatie, het paard van Troje. 1888. (Bibl. Gem. Univ. A'dam). Dr. H. Crüger. Die Erwerbs- und Wirtschaftsgenossenschaften in den ein- zelnen Landera. 1892. Mr. P. A. Diepenhorst. Voorlezingen over Economie. II. Theorie I. 1914. Documenten voor de economische crisis van Nederland in oorlogsgevaar. Uitg. Afd. Documentatie Kon. Bibl. 2de druk. Een Halve Eeuw. 1848—1898. Historisch Gedenkboek. I. 1898. Mr. E. L. Elias. De coöperatie en hare maatschappelijke gevolgen. Gemeenteraadsverkiezingen en coöperatie. 1887. Mr. H. Engel. Coöperatie en Middenstand. 1921. Jhr. Mr. D. O. Engelen. Over consumtieve coöperatie, door middel van contracten met winkeliers en andere personen. 1874. Dr. J. C. Eringaardt. Hollandische Musterstatten. 1896. M. A. J.W. Farncombe Sanders. Note sur les dispositions législatives qui régissent les sociétés de secours mutuels dans les Pays Bas. 1878. James A. Flanagan. Wholesale co-operation in Scotland. The fruits of fifty years' effort. 1868—1918. 1920. Gegevens betreffende Handel, Nijverheid en Scheepvaart in Nederland tijdens den oorlog 1914-1918. Uitg. Afd. Handel Dep. v. Landbouw enz. 1921 No. 4. Ch. Gide. Cours d'économie politique. II. 1919. La Coopération. 1910. Les sociétés coopératives de consommation. 1917. Principes d'économie politique. 1913. G. J. D. C. Goedhart. Coöperatie. Overdruk uit Nederland in den aanvang der 20ste eeuw. 1910. De wet op de cv. Srundrisz der Sozialökonomik. Abt. V. Teil I. Handel 1,2.1918. Handwörterbuch der Staatswissenschaften. i.v. Erwerbs- und Wirtschaftsgenossenschaften. 3e Aufl. Konsumvereine. 4e Aufl. Smerson P. Harris. Co-operation. 1919. 9. H. Heldt. Instellingen op sociaal en coöperatief gebied in België, 189a. Over coöperatie. Instellingen en uitkomsten van de Samenwerkende Maatschappij „Vooruit'' te Gent en de Coöp. Broodbakkerij „De Volharding" te 's Gravenhage. 1888. ï. Herkner. Die Arbeiterfrage. 1931. ï. Hermans. De verbruikscoöperatie. 1921. 7. J. Holyoake. The history of co-operation. 1906. >. J. Hoogland. Landbouwcoöperatie, in het bijzonder coöperatieve aankoop van landbouwbenoodigdheden in Nederland. 1933. j. ten Houten. Tal een consumtievereemging uitsluitend de leden bedienen of ook aan niet-leden verkoopen ? 1874. Jubers ausgewahlte Schriften. ). Hudig Jr. De vakbeweging in Nederland 1866—1878. 1904. nternational Co-operative Bibliography. 1913. >r. E. Jacob. VoJJbwirtschaftliche Theorie der Genossenschaften. Tübinger Staatsw. Abhandlungen. Neue Folge. Heft I. 1913. 231 Mr. J. N. Japikse. Een strijd tegen de verbruikscoöperatie. 1905. B. Jones. Co-operative production. 1894. J. K. Jung. Wat is de reden, dat de Nederlandsche werklieden nog zoo weinig coöpereeren en welke verbetering is daarin aan te brengen? Praeadvies N. C. B. 1896. Mr. A. Kerdijk. Over winkelvereenigingen. 1873. Freiherr van Ketteler. Die Arbeiterfrage und das Christenthum. 1865. Mr. J. G. Kist. Beginselen van het Handelsrecht. IHa. 1914. C. H. Kauw. Waarom coöpereert de Nederlandsche werkman zoo weinig? Preadvies N. C. B. 1896. Mr. Dr. R. E. Kramer. Wettelijke regeling der cv. 1913. B. Lavergne. Le régime coopératif. 1908. C. Lavolée. Over arbeidersvereenigingen. Naar het Fransen. 1871. ade druk. P. Leroy—Beauüeu. Het arbeidersvraagstuk der 19de eeuw. 1874. Met een voorrede en aanteekeningen van Mr. N. G. Pierson. '■ Le collectivisme. 1903. 4de druk. R. Liefmann. Dit Unternehmungsformen. 191a. F. Luitjes. Socialisme en coöperatie, z. j. (Bibl. Gem. Univ. A'dam). Maatschappelijk Belang. Een belangrijk vraagstuk. 189a. (Bibl. Gem. Univ. A'dam). H. Ch. G. J. van der Mandere. De c.v.v. en hare ontwikkeling in de naaste toekomst. 1919. /. C. van Marken. Jr. Het Agneta-park en de N. V. Gemeenschappelijk Eigendom. 1884. Rede gehouden bij de opening van het Intern. Coöp. Congres te Delft, l897- Mr. P. H. van Marle. Coöperatie en socialisme. 1894. (Bibl. Gem. Umv. A'dam). A. Marshall. Industry and trade. 19x9. Mr. E. M. Meyers. Landbouwcoöperatie in Nederland. Praeadvies Ver. Staathuish. en Stat. 1907. Mr. W. L. P. A. Molengraaff. Beschouwingen over de herziening van het ver- eenigingsrecht. 1903. Leidraad Nederlandsch Handelsrecht. I. 1919. /. J. Muylwijk. De neutraliteit in de coöperatieve beweging. 1916. Ned. Coöp. Bond. De H. B. C. V. 1916. Rechtelijke uitspraken op de artikelen der wet tot regeling der cv0. 1915. Uitgaven op statistisch gebied. 1915 No. 1. Statistische gegevens omtrent de Nederlandsche verbruikscoöperatie. De N. C. B. Zijn samenstelling, organisatie en propaganda. 1916. Cijfers uit de coöperatieve beweging in binnen- en buitenland. 1916. Dr. J. Nouwens. Middenstand en coöperatie. 1907- Praeadvies Ver. Staathuish. en Stat. 1907. (zie Dr. Bos). Mr. P. De voetangels en klemmen der coöperatie, z. j. (verm. goer jaren). L. Pohle. Kapitalismus und Sozialismus. 1931. 232 E. Poisson. La république coopérative. 1920. Mr. M. Polak. De wet van 17 November 1876 tot regeling der c.vn. 1904. Handboek voor het Nederlandsch Handels- en Faillissementsrech*. ï. 1922» - B. Potter. The co-operative movement in Great-Britain. 1892. A. Pottier. Coöperatie. Met een inleiding van Mr. P. J. M. Aalberse. 1905. J. Ramsay Macdonatd. Socialism, critical and constructive. 1921. Rapport der Bankcommissie uit den N. C. B. 1912. Rapport uitgebracht aan de Mij. tot Nut van het Algemeen. De rechtskundige vormen van spaarbanken, productieve en credlet-associaties in Nederland. 1902. Rapporten 1875 en 1876 van de Departementen der Ned. Mij. voor Nijverheid en Handel (vroeger genaamd Ned. Mij. ter bevordering van Nijverheid) omtrent den toestand der in hun midden bestaande arbeiderswinkelvereenigingen. (Econ.-Hist. Archief). P. Red/ern. The story of the C. W. S. 1863—1913. z. j. D. Rijke. De Haagsche Bestuurdersbond van c.vn. 1916. Mr. H. J. Romeijn. De beteekenis der coöperatieve beweging voor de tegenwoordige maatschappij. 1916. Mr. A. J. Rooyaards. Iets over de wettelijke regeling der zg. c.vn. 1875. Mr. J. A. Rubenkoning. De roeping van den Staat, inzonderheid ten opzichte der coöperatieve productie. 1896. De S. D. A. P. en de Verbruikscoöperatie. Overdruk uit de Koöperaatsiegids van Mei 1912. Jkr» Mr. W. H. de Savornin Lobman Az, Samenwerking op maatschappelijk gebied. 1895. H. Roland Holst—van der Schalk. Kapitaal en arbddin Nederland. 1902. J. F. Schilt en L. Tissot van Patot. Wat de geschiedenis van Eigen Hulp leert. 1895. R. Schloesser. Die konsumgenossenschaftliche Gütervermittlung, ihre Technik und wirtschaftliche Bedeutung. 1914. Dr. A. Sloos. De neutraliteit in de coöperatieve beweging. 1916. Het Socialisatievraagstuk. Rapport uitgebracht door de commissie aangewezen uit de S. D. A. P. 1920. W. Sombart. Der moderne Kapitalismus. 1921. D. Stigter. Vragenboek van het A. N. W. V. 1887. Dr. E. Suchsland. Wat iedereen dient te weten omtrent v.vn. 1904. Mr. H. J. Tasman. Praeadvies Ver. Staathuish. en Stat. 1907. (zie Dr. Bos). Dr. V. Totomianz. Theorie, Geschichte und Praxis der Konsumentenorganisation. 1914. Mr. M. W. F. Treub. Over coöperatie. 1898. Over den economischen invloed van de toepassing der coöperatie. 1904. 2de druk. E. Vandervelde. La coopération neutre et la coopération socialist e. 1913. D« Verbruikscoöperatie en de S. D. A. P. Uitg. partijbestuur. 1900. Verslag der Staatscommissie tot herziening der wet op de c.vn. 1919. E. Vületard. Geschiedenis van de Internationale. Vert. S. M. N. Calisch. 1871. Dr. J. van Vloten. Over arbeidersvereenigingen en vennootschappen van hand- werkslui. 1863. P. J. Warbasse. Co-operative democracy. 1923. S. en B. Webb—Potter. The consumers' co-operative movement. 1921. F. M. Wibaut. Over coöperatie. 1899. A. van Wijnen. Is samenwerking van voortbrengings- en verbruikscoöperatie mogelijk ? Praeadvies 72ste Ned. Landhuish. congres. 1920. Mr. J. J. de Witt Hamer. De arbeidersvereenigingen. 1866. Over productievereenigingen. 1874. Dr. W. Wygodzinsky. Das Genossenschaftswesen in Deutschland. 1911. Jaarboeken. Annuaire du mouvement coopératif international. 1913. Annuaire International de Statistique. 1920. Apercu annuel de la démographie des divers pays du monde. 1923. Jaarboek van den Ned. Coop. Bond. The People's Yearbook. Staatkundig en Staathuishoudkundig Jaarboekje. Het Sociaal Jaarboek. 1918. II. Jaarverslagen. Bond van Ned. Arbeiderscoöperaties. 1907, 1908, 1915. 1916, 1917 en 1918. (overige niet beschikbaar). •? Centrale Bond van Ned. Verbruikscoöperaties. Centraal Bureau voor Sociale Adviezen. Commissie voor de Verbruikscoöperatie uit de S. D. A. P. 1904 en 1906. (overige niet beschikbaar). De Handelskamer. Ned. Coöp. Bond. JüBILEUMGESCHRIFTEN. Mr. J. H. Boudewijnse. Gedenkboek bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de c.w.v. van het district 's Gravenhage der Vereeniging Eigen Hulp. 1903. J. Dekker. Toespraak gehouden a, 3 en 4 Juli 1890 tot de leden van de vereeV, niging „Help U Zelven" te Zaandam ter herdenking van het 25-jarig bestaan der vereeniging. (Bibl. Gem. Univ. A'dam). B. H. Heldt. Gedenkboek van het A. N. W. V. 1871—1896. Dr. A. Rutgers. Het i2è-jarig bestaan van den N. C. B. Openingsrede voor de A. V. op 20 September 1902. De Volharding. Feestnummer van het maandblad. 1882--1907. Tijdschriften. Bijdragen van het Statistisch Instituut. 1885 No. 4. Prof. Beaujon. Coöperatie in Nederland. 334 De Coöperatie. Volksblad. (Koninkl. Bibl.). The Co-operative Educator. De Coöperator. De Economist. International Co-operative Bulletin. Het Katholiek Sociaal Weekblad. „ Maandblad voor de Coöperatie. Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Mededeelingen van den N. C. B. Mededeelingen van den Ned. Meubelmakersbond. 1873. No. a.'De productieve associatie. (Bibl. Gem. Univ. A'dam). Handelsberichten — De Nederlandsche Mercuur. 1934 No. 906 vg. De cv. in ons belastingstelsel. De Opbouw. 1933 No. 10. G. /. D. C. Goedhart. De coöperatieve beweging. Ons Belang. 1906,1907 en 1908. De geschiedenis van Eigen Hulp. Het Paleis van Justitie. - Revue d'économie politique. 1903. H. Hayem. Les coopératives hollandaises. Revue des deux mondes. Dec. 1893. P. Leroy Beaulieu. La coopération. Sociaal Weekblad. Sociale Voorzorg. 1930 No. 1. H. Ch. G. J. van der Mandere. De coöperatie in Nederland en wat zij ten bate van de verbruikers kan doen. De Socialistische Gids. 1930 No. 1 vg. J. J. van der Velde. De verbruikerscoöperatie. De Tijdspiegel. 1918. H. Ch. G.J. van der Mandere. Kamers van Verbruikers. Weekblad van het Recht. De Werkmansbode. Dagbladen. Algemeen Handelsblad. Het Vaderland. De Tijd. De Standaard. Het Volk. De Leidsche Courant. Het Leidsch Dagblad. Nieuwe Courant. Nieuwe Rotterdamsche Courant. Staatsblad. Staatscourant. Handelingen Tweede Kamer der Staten Generaal. Bovendien bizondere rapporten, verslagen, statuten, notulen en correspondentie, ter plaatse vermeld, welwillend ter inzage gegeven door verschillende lichamen. STELLINGEN, t Indien het inkomen van een groep individuen door bepaalde machtsverhoudingen tijdelijk is gebracht op een niveau, hetwelk afwijkt van het voor die groep economisch geldende, zullen economische factoren dat inkomen tot het laatstgenoemde peil terugbrengen. II. Het ware gewenscht uitdrukkelijk te bepalen, dat de vennootschap onder firma, mede in verband met het bepaalde in het Wetboek van Koophandel, steeds tot inschrijving in het Handelsregister verplicht is en dat het KB. van 29 September 1920 (Stbl. No. 764) sub 1 daarbij niet van toepassing is. III. Verlaging van de bijdragen door de ingeschrevenen in het Handelsregister aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken verschuldigd ingevolge art. 19 der Handelsregisterwet 1918, is voorloopig niet gewenscht. IV. Het Rij ksinkoopbureau kan alleen economisch werken, indien het ^rijn taak beperkt tot den aankoop van massa-artikelen voor overheidsorganen. V. Het is niet voldoende ter onderlinge vergelijking balansen in vreemde valuta van eenzelfde onderneming in guldenswaarden om te rekenen, doch deze laatste moeten bovendien tot goudwaarden worden herleid. VI. Dc haven van Harlingen, zijnde de economisch-geographisch aangewezen haven voor het Friesche achterland, eischt dringend verbetering. VIL . Het ontwerp-tariefwet 1924 wijkt sterk af van het aan de wijziging van het Nederlandsch tarief van invoerrechten ten grondslag gelegde beginsel en is niet in het belang eener gunstige economische ontwikkeling van ons land. vm Teneinde de Nederlandsche handelsstatistiek een juist beeld te doen geven van het handelsverkeer van Nederland, dient de waarde der goederen in het entrepötverkeer te worden vermeld. DC. Als ondernemingsvorm heeft de industriëele productiecoöperatie van arbeiders in de huidige maatschappelijke organisatie geen levensvatbaarheid. J