882 Koloniale Politiek Rede, bij de aanvaarding van het ambt van Buitengewoon Hoogleeraar aan de Nederlandsche Handelshoogeschool uitgesproken den 19den November 1924 DOOR DR. e, M0RESC0 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1924 KOLONIALE POLITIEK KOLONIALE POLITIEK Rede, bij de aanvaarding van het ambt van Buitengewoon Hoogleeraar aan de Nederlandsche Handelshoogeschool uitgesproken den 19den November 1924 DOOR DR. e. MORESCO 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF , 1924 Mijne heeren Curatoren en Leden van den Raad van Beheer, Hoogleeraren, Lectoren en verdere Docenten, Dames en Heeren Studenten, Gij allen voorts, die deze plechtigheid met Uwe tegenwoordigheid vereert, Zeer gewaardeerde Toehoorders, De vraag of er zooiets als een wetenschap der koloniale politiek bestaat, hoef ik in deze omgeving niet te beantwoorden. Pollock antwoordt aan hen, die het bestaan van een wetenschap der politiek ontkennen: als gij daarmede meent dat er geen verzameling bestaat van regels, die een eerste-rninister met zekerheid leeren hoe hij steeds een meerderheid zal kunnen behouden, dan hebt ge gelijk, maar dan verraadt ge tevens gebrek aan begrip van wat wetenschap is. Wie iets dergelijks verlangt van de koloniale tak van de wetenschap der politiek, een soort van handleiding hoe men koloniën verkrijgt, behoudt en tot bloei brengt of verliest, — of misschien hoe een kolonie er het snelst in zal slagen zich vrij te maken, — zou hetzelfde antwoord krijgen. De rede is bij het uitspreken hier en daar verkort. 6 KOLONIALE POLITIEK Wanneer men zich een denkbeeld wil vormen van wat onder het begrip van wetenschap der koloniale politiek valt, — met welke vraagstukken die wetenschap te maken heeft, — welke methode zij heeft te volgen en welke doeleinden daarmede vallen te bereiken, — dan is het goed zich allereerst duidelijk te maken wat koloniale politiek eigenlijk is. Politiek is leiding van maatschappelijke groepen in den strijd om het bestaan. Die strijd gaat deels tegen natuurkrachten: er is hygiënische politiek, waterkeerings- en bevloeiingsppöiiek, mijn- en boschbouwpolitiek; — maar vooral tegen andere menschelijke groepen. Wanneer wij spreken van politiek, zonder nadere aanduiding, dan denken wij in den regel aan den strijd, dien de eene groep menschen tegen de andere voert. „Strijd" op te vatten niet enkel als rechtstreeksch geweld, maar ook als mededinging, als samenwerking, — in hoogeren zin als het gemeenschappelijk streven naar een evenwichtstoestand van vreedzaam samenleven. Wat is nu koloniale politiek? Men zou kunnen zeggen; alle politiek waarbij koloniën betrokken zijn. Maar daaronder zou dan bijvoorbeeld ook vallen de vraag hoe de lagere scholen in Canada ingericht zullen worden. Of hoe de waterkrachten op KOLONIALE POLITIEK 7 Java moeten worden benut. Zoo opgevat beantwoordt het begrip niet aan de werkelijkheid van een belangrijke groep verschijnselen van eigen aard. Dat is wel het geval als men het begrip wat enger neemt en er enkel onder brengt de vraagstukken die, tengevolge van het eigenaardig karakter der koloniën als zoodanig, door andere gegevens be~ heerscht worden dan de gewone. Dat is noch niet de scholen in Canada, noch met het water op Java het geval. Maar wel met de scholen op Java en, wat Canada betreft, wel met de landsverdediging. Wat is dan dit eigenaardige karakter dat de koloniën van andere landen onderscheidt ? Om het te bepalen moeten wij in het oog houden dat, voor zoover onze blikken in de geschiedenis reiken, de bewoonbare aardoppervlakte geleidelijk in gebruik is genomen en volken en stammen elkaar telkens uit het gebruik hebben verdrongen. Al die bewegingen zou men onder den term kolonisatie kunnen begrijpen, maar meer in het bijzonder verstaan wij onder kolonisatie in den modernen zin — den zin der zgn. nieuwe geschiedenis: de verplaatsing van een zeker aantal burgers van een staat naar elders met behoud van een Politieken gezagsband met hun land van oorsprong. De nieuwe eenheid, het nieuwe maatschappelijke wezen, dat aldus ontstaat, is een kolonie in den zin waarin wij dat woord bier dienen te gebruiken. 8 KOLONIALE POLITIEK En het blijft een kolonie als het moederland, gedwongen of vrijwillig, zijn gezag op een anderen staat overdraagt. Enkele voorbeelden om het beloop der grenslijn te toonen. De Maleiers op Borneo, de Hindoes op Java vormden geen koloniën, evenmin als de Hunnen, de Afghanen en de Mongolen, die in vroeger eeuwen groote deelen van Voor-Indië veroverden. Zij kwamen uit streken die niet in staten georganiseerd waren, of althans niet krachtig genoeg om het behoud van een politieken band met het land van afkomst mogelijk te maken. Volksverplaatsingen van dezen aard leiden gewoonlijk tot vorming van nieuwe staten, waarin de veroveraars, meestal te zamen met de hoogste lagen der inheemsche bevolking, een heerschenden stand of kaste uitmaken. De talrijke Duitschers in Brazilië, Italianen in Argentinië, Chineezen op Sumatra, Javanen in de Straits Settlements vormen evenmin koloniën; individueel mogen zij gedurende korter of langer tijd als onderdanen van hun land van herkomst beschouwd worden, — die band is juridisch, niet politiek. Een eenigszins politieke kleur kan men daarentegen onderkennen in den band, die sommige nederzettingen van vreemdelingen in landen van den Islam, in Achter-Indië, in China en Japan ver- KOLONIALE POLITIEK 9 bond, en in enkele daarvan nog verbindt, met de Europeesche of Amerikaansche staten waaruit zij afkomstig zijn. Het exterritorialiteitsrecht, dat daar geldt of gold, onttrekt deze vreemdelingen in de meeste opzichten aan het gezag der landsoverheid, en de consuls die rechtspraak en politie uitoefenen, vormen in zekeren zin een politieke vertegenwoordiging van de landen van herkomst. Wellicht kan men zulke verhoudingen opvatten als een tusschenvorm. Ook in historischen zin kan men er een overgangsvorm in zien: al naar mate het landsgezag sterker of zwakker wordt herneemt dit zijn volle bevoegdheid of maakt het plaats voor een koloniaal gezag. Het laatste zagen wij in de laatste jaren in Tunesië, in Marokko, in Libië; het eerste geschiedde in Japan en in het Turkijë van na den oorlog. De exterritoriale vestigingen staan nog buiten de groep der koloniën. Deze term wordt eerst van toepassing als de band, die de immigranten en hun afstammelingen met het moederland verbindt, inderdaad van politieken aard is en een grootere of kleinere mate van politiek gezag medebrengt. Maar dan geldt hij ook, onverschiüig of de staatsrechtelijke terminologie daarmede in overeenstemming is. Engelsch-Indië en Algerië zijn koloniën, al begrijpen de Engelsche en Fransche wetgevers het nooit onder dien term. De Duitsche 10 KOLONIALE POLITIEK „Schutzgebiete" waren koloniën, evenzeer als de „protectoraten" Tunesië en Broenei het zijn. De Portugeesche grondwetgever spreekt van „overzeesche provinciën" en de Nederlandsche van 1922, die de woorden „koloniën" en „bezittingen" schrapte, kon in 't geheel geen anderen term vinden ; het handvest van den Volkenbond voerde begrip en naam van „mandaatgebied" in en paste dat toe op een aantal streken, die ook onder de werking van het nieuwe stelsel ten volle koloniën bleven. Kan men ook de Britsche „dominions" met hun volledig zelfbestuur en hun afkeer van den term koloniën, in wetenschap pelij ken zin toch zoo blijven noemen? Ik geloof van wel. Niet omdat ze wettelijk nog steeds zoo heeten; ik zei reeds dat dit voor ons geen maatstaf kan zijn. Maar omdat de politieke band met het moederland nog steeds bestaat, zonder dat werkelijke gelijkheid bereikt is. Het Vereenigd Koninkrijk kan niet in oorlog of in vrede met eenig land zijn zonder dat alle dominions in dezelfde verhouding tot dat land komen. Hoe vaak de staatslieden dier gebieden gezocht hebben naar een regeling die hun een zekere vrijheid van handelen zou geven en bij voorbeeld de mogelijkheid van neutraliteit bij een oorlog van het rijk zou openlaten, steeds zag men in, dat de verkla- KOLONIALE POLITIEK 11 ring van zulk een neutraliteit door de tegenpartij alleen erkend zou kunnen worden indien ze als een verklaring van onafhankelijkheid mocht worden opgevat, — als een neerhalen van de Britsche vlag derhalve. Vermoedelijk zou het Engelsche volk zich tegen zulk een daad niet te weer stellen, doch dit doet niet af tot de verhouding, die op dit oogenblik bestaat en waarin de dominions niet als ten volle gelijken met het moederland over het lot van het rijk beslissen. Ik behoef niet uiteen te zetten, dat er aan die gelijkheid niet zoo heel veel meer ontbreekt: de dominions regelen niet alleen hun binnenlandsche aangelegenheden geheel zelfstandig, maar ook hun buitenlandsche aangelegenheden staan feitelijk reeds geheel te hunner eigen beoordeeling wanneer geen andere rijksdeelen daarbij betrokken zijn, en is dit wel het geval, dan hebben alle betrokken gebieden stem in de beslissingen, — zooals ook de zaken, die het gansche rijk betreffen, niet zonder gezette raadpleging althans van de kabinetten der dominions worden afgedaan. De ontwikkeling schijnt dus te leiden naar een zuiver bondgenootschappelijke verhouding, maar dat eindpunt is nog niet bereikt; zelfs wanneer, zooals verleden jaar geschiedde, een Canadeesch minister een traktaat met de Vereenigde Staten ondèrteekent, doet bij dit krachtens een volmacht, hem door den 12 KOLONIALE POLITIEK Britschen koning verleend op advies en onder verantwoordelijkheid, niet van het Canadeesche maar van het Britsche kabinet. Zonder al te veel waarde te hechten aan vragen van systematiek en terminologie, geloof ik toch dat men goed doet, de Britsche dominions niet buiten het begrip koloniën te sluiten, al ware het slechts omdat dit de neiging zou bevorderen om aan een andere onderscheiding, die tusschen volkplantingen en koloniën met heterogene bevolking, te veel het karakter van volslagen tegenstelling te geven. Over dit punt straks nog nader. Koloniën zijn de nieuwe maatschappelijke een^heden, ontstaan door bepaalde verplaatsingen van staatsburgers. Dat men hier te doen heeft met maatschappelijke eenheden van een eigen aard, met een der grondvormen dus waarin de menschelijke samenleving zich openbaart, vindt men in de gangbare omschrijvingen, voor zoover ik weet, niet duidelijk uitgesproken. Die omschrijvingen houden zich, — ook als ze zich niet tot het enkeljuridische of enkel-economische bepalen, — met de koloniën meestal slechts bezig als onderdeden van een staat, als aanhangsels van het moederland derhalve. Dat de kolonie, eenmaal een zekere mate van ontwikkeling bereikt hebbende, een eigen leven gaat leiden en in de wereldsamenleving gaat medetellen, komt daarbij niet geheel tot zijn recht. KOLONIALE POLITIEK 13 Wil men zich niet aan eenzijdigheid schuldig maken en wil men wetenschap en praktijk elkanders vollen steun verzekeren, dan mag men zich niet tot het enkel-moederlandsche en natuurlijk evenmin tot het enkel-koloniale gezichtspunt bepalen, dan moet men de koloniale politiek beschouwen in hare beteekenis voor de kolonie zelve, voor het moederland en voor de wereld als geheel. Alleen zulk een beschouwing strookt zoowel met de belangrijkheid van oppervlakte en bevolking der koloniën, als met hun aanleg om, waar de omstandigheden dit toelaten, tot zelfstandige staten uit te groeien. En zij doet het dwaalbegrip te niet, dat kolonisatie iets ongewoons, iets abnormaals zou zijn, in plaats van de meest gewone vorm waaronder de ontginning der aarde in historische tijden geschiedt. Als het bijzonder karakter der koloniën bepaald wordt door den gezagsband met het moederland, dan is het duidelijk dat naarmate die band losser is, minder vraagstukken een koloniale kleur zullen vertoonen. Dit komt uit in het onderscheid tusschen de zelfbesturende en de niet-zelfbesturende koloniën, waarop ik reeds wees. Zoo gering als hët aantal koloniale vraagstukken in de eerste is, zoo gering is het aantal niet-koloniale in de tweede. Deze groepeering houdt verband met een ande- 14 KOLONIALE POLITIEK re, welke voortvloeit uit de samenstelling der bevolking en den bouw der maatschappij. Eenerzijds een min of meer homogene bevolking, in ras en beschaving van hetzelfde type als de moederlandsche, — anderzijds een heterogene bevolking, de meerderheid uit geheel andere ras-elementen opgebouwd dan de moederlandsche en met een verschillende beschaving, — met daarnaast een minderheid van vertegenwoordigers van het moederlandsche volk en afstammelingen daarvan, — in de oudere koloniën van deze soort meestal ook een groep van gemengd bloed, die een belangrijke plaats in het sociale samenstel kan innemen. Voor de eerste soort heeft onze taal — en de onze alleen — een helder beeldend woord: volkplanting : het Engelsche „plantation" had vroeger dezelfde beteekenis, maar is later voor een geheel ander begrip gebezigd. De andere soort omschrijven wij het beste met den term „koloniën met heterogene bevolking"; daar de meeste geheel of grootendeels binnen de keerkringen liggen, is ook de kortere term „tropische koloniën" bruikbaar. In deze laatste soort worden tal van vraagstukken beheerscht en worden bijna allen ingewikkelder gemaakt door het rasverschil en zijn maatschappelijke gevolgen, zoozeer dat het rassenvraagstuk daar het politieke vraagstuk bij uitnemendheid wordt. KOLONIALE POLITIEK 15 Ook onafhankelijke staten kennen diepgaand rasverschil en daaruit voortvloeiende vraagstukken: heel Zuid- en Midden-Amerika en de Zuidelijke staten der Unie zijn er vol van, — maar er is geen gezag uitoefenend moederland, dat botsingen tracht te vermijden of tot oplossing brengt, of wel een der rasgroepen met zijn gezag steunt. Het blijven vraagstukken van gewone binnenlandsche politiek. Dat geldt ook voor Zuid-Afrika, waar de blanke bevolking in de minderheid is, doch staatkundig overwicht heeft: het is een kolonie met heterogene bevolking en de daaruit voortvloeiende rasmoeilijkheden, — maar de groep der blanken heeft de in het Britsche rijk aan volkplantingen toekomende zelfstandigheid verkregen en het moederland heeft — en het was een concessie van het hoogste gewicht — afstand gedaan van het recht om invloed uit te oefenen op de oplossing der rassenvraagstukken, die daardoor, jurist als in Amerika, tot binnenlandsche, niet-koloniale vraagstukken zijn gestempeld. Dit neemt intusschen niet weg, dat dergeujke landen met gemengde bevolking gewichtig vergelijkingsmateriaal opleveren voor de studie van koloniale vraagstukken. Het is zelfs wonderlijk dat van dat materiaal zoo weinig gebruik wordt gemaakt. In de koloniale wetgevingen ziet men 2 16 KOLONIALE POLITIEK maar al te veel den invloed van de wetten van het moederland, — wetten in den regel, geschreven voor een praktisch homogene bevolking en niettemin zonder veel omslag van toepassing verklaard voor een kolonie met de scherpste rastegenstellingen. Hoe veel meer nut zou men kunnen hebben van de ervaringen, in landen als de republieken van Zuid- en Midden-Amerika en zelfs in de Vereenigde Staten opgedaan met wetgeving en bestuur over heterogene volken! Heeft men zich rekenschap gegeven van den aard der koloniën en den daardoor bepaalden aard der koloniale politiek, dan valt het terrein van de wetenschap die deze politiek tot voorwerp van studie heeft, gemakkelijk vast te stellen. Zij heeft, naar ik meen, zich bezig te houden met de staatkundige geschiedenis der koloniën en de koloniale geschiedenis der staten, — de feiten dier geschiedenis te ordenen en te overdenken, te trachten er oorzakehjkheidsverband en regelmatigheid in te vinden, en zoo mogelijk uit de aldus verwerkte lessen der ervaring aanwijzingen voor de toekomst te putten. Beschrijvend allereerst, — vervolgens, om tot verband te komen, ontledend, — eindelijk toetsend om te oordeelen, — ziedaar taak en methode onzer wetenschap. KOLONIALE POLITIEK 17 Ik weet niet of het mogelijk is, objectief te beschrijven; of het bij voorbeeld voor een Nederlander mogelijk is, volken, instellingen en gebeurtenissen anders dan met Nederlandsche oogen te bezien. Zeker is het voor een Nederlander niet mogelijk, anders dan naar Nederlands chen maatstaf van goed en kwaad te oordeelen, al beteekent dat niet het gebruiken van Nederland's voor- of nadeel als maatstaf. Maar het is nu eenmaal noodzakelijk, tot een oordeel te komen; wie poogde alleen den toets van rechtstreeksche en zakelijke doelmatigheid aan te leggen en niet tevens dien van zedelij kheid, zou in abstracties blij ven en geen vruchtbaar werk verrichten, —zijn wetenschap zou niet meehelpen tot het vinden van gedragsregels. Stellen de volken, stellen de praktische staatslieden prijs op de voorlichting der weloverdachte ervaring? Ongetwijfeld zeer weinig. De wetenschap kan ook op het gebied der sociale verschijnselen wel regels formuleeren, maar ze moet daarbij zooveel voorbehoud maken, zooveel ruimte laten aan de altijd wisselende omstandigheden, dat de staatsman, wien juist uitsluitend gevraagd wordt een bruikbare oplossing te geven aan een concreet vraagstuk van dadelijk belang, dat zich onder gegeven speciale omstandigheden voordoet, zich gewoonhjk teleurgesteld afwendt van wat hem een 18 KOLONIALE POLITIEK reeks van vage algemeenheden lijkt zonder verband met de levende werkelijkheid. En de volken? Ik hoef niet te spreken over het verband tusschen de in een volk levende neigingen en gevoelens met de wijze waarop het zijn binnenlandsche vraagstukken oplost; wij hebben hier enkel te maken met de koloniale politiek en te dien aanzien is dat verband uiterst los. Het zou niet juist zijn te zeggen dat het geheel ontbreekt: het Nederlandsche volk wil ongetwijfeld dat de koloniën behoorlijk, „fatsoenhjk", bestuurd worden, maar die wil wordt alleen sterk, levendig en bewust genoeg om tot daadwerkelijke belangstelling te prikkelen, wanneer eenig opzienbarend geval van wanbestuur aan den dag komt. De gewone, zelfs de belangrijkste vraagstukken van koloniaal beleid gaan de openbare aandacht voorbij. En in andere landen is het evenzoo, ook in Engeland, waar evenals bij ons toch het gansche volk in al zijn lagen bij dat beleid betrokken is, niet enkel door zijn verantwoordelijkheid maar ook door zijn dadelijke belangen. Het bekende woord van een Zweedsch kanselier tot zijn naar een diplomatieke conferentie vertrekkenden zoon: „Nu zult ge zien met hoe weinig verstand de wereld geregeerd wordt", heeft door de democratiseering van alle regeering zeker niets van zijn kracht verloren. KOLONIALE POLITIEK 19 Wat de studie van de koloniale politiek dan wèl kan doen is, naar mijn overtuiging, dit: ze kan er toe meewerken een atmosfeer te kweeken, waarin de koloniale vraagstukken bij voorkomende ge-i legenheid ernstig en met vol besef van verantwoordelijkheid worden overwogen. Die atmosfeer, die stemming, kan slechts heerschen onder de leiders, niet onder de groote massa, maar zij dient dan ook te heerschen onder de leiders, — niet enkel de politieke leiders in engeren zin, maar onder alle voorgangers van een volk als het onze, een volk met geringe hulpmiddelen en een gevaarlijke ligging aan alle oceanen, met een groot koloniaal verleden en, wanneer de tegenwoordige nationale inzinking overwonnen wordt en de volkskracht weer opleeft, met een groote koloniale toekomst. De jonge koloniale mogendheden der laatste tientallen jaren hebben zich alle beijverd, zorgvuldig kennis te nemen van de ervaringen hunner voorgangers; in Amerika, België, Duitschland, Italië, is een rijke koloniale literatuur ontstaan, — bewijs dat ook daar waar de koloniale aangelegenheden van zooveel minder beteekenis voor het moederlandsche volk zijn dan bij ons, het besef van de noodzakehjkheid van de studie der koloniale politiek leeft, al zullen ook daar de schrijvers dier boeken zich vermoedelijk evenals hier een te hoog denkbeeld hebben gevormd 20 KOLONIALE POLITIEK van den rechtstreekschen invloed hunner werken. Het meest algemeene verschijnsel waarmede de koloniale politiek, blijkens den gang der geschiedenis, rekening heeft te houden, is de verandering en verwording van alle verhoudingen. Dit is niet anders dan de les van alle geschiedenis, alleen zou men misschien mogen zeggen, dat de evolutie wat sneller gaat waar de verhoudingen het koloniale kenmerk vertoonen. Eenige opmerkingen over het ontstaan en het te niet gaan van de koloniale verhouding, waarbij ik meer in het bijzonder aan Azië denk, mogen dienen om den gang der ontwikkeling in het licht te stellen en tevens om te toonen, hoe wij ons naar mijn opvatting daar tegenover hebben te stellen. Ontstaan en te niet gaan, — tusschen die beiden ligt de geheele evolutie die ook den kolonialen regeeringsvorm beheerscht. Niet meer of anders dan andere regeeringsvormen; ook republieken en monarchieën gaan te niet als de voorwaarden voor hun voortbestaan komen te ontbreken. Het koloniale tijdperk is niet te beschouwen als een korte overgangsvorm, zooals b.v. de perioden van anarchie en barbaarschheid, die een revolutie plegen te vergezellen of te volgen, maar als een der gewone vormen van staatsgezag, die als alle andere elkaar afwisselen en vervangen. KOLONIALE POLITIEK 21 Alle tegenwoordige koloniale mogendheden zijn in historische tijden koloniën geweest; soms hebben beheerscht en heerschend land na een of meer eeuwen van plaats verwisseld. Spanje en Italië maakten die omwisseling door; ook, naar de oudheidkundigen vermoeden, Java, of liever het oude Javaansche rijk Madjapait, en het Sumatraansche Palembang, die in een periode, die van de 8e tot de 14e eeuw loopt, beurtelings in de positie van heerschend en beheerscht land tegenover elkaar schijnen te hebben gestaan, met daartusschen in een periode van onafhankelijke nabuurschap, — om ten slotte beide onder het gezag van een anderen staat te geraken. De koloniale periode der tegenwoordige Europeesche en van afkomst Europeesche koloniale mogendheden valt nog geheel binnen onzen historischen gezichtskring. Een paar jaar geleden in internationaal koloniaal gezelschap te Parijs zijnde, hoorde ik een Engelschman, vertegenwoordiger van het grootste moderne koloniale rijk, aan de Fransche gastheeren de groeten overbrengen van „de oudste Fransche kolonie, Engeland". De Vereenigde Staten waren nauwelijks zelfstandig toen hun uitzetting over aangrenzend gebied begon en de overzeesche zou reeds in het midden der 19e eeuw begonnen zijn als niet de burgeroorlog en de daarna noodige periode van rust 22 KOLONIALE POLITIEK en herstel ze tot het eind der eeuw hadden verschoven. Zuid-Afrika, Australië en Nieuw Zeeland, welker losmaking uit den toestand van kolonie nog niet formeel bezegeld is, oefenen zelf reeds koloniaal gezag uit over minder ontwikkelde streken, zijn dus, zou men kunnen zeggen, kolonie en koloniale mogendheid tegelijk. De beide groote Europeesche mogendheden ten slotte, wier geboorte of hergeboorte in de 19e eeuw valt, Duitschland en Italië, — dit laatste vertoont zelfs in de onmiddellijk aan de wedergeboorte voorafgaande periode nog onmiskenbare trekken van gelijkenis met een kolonie — hebben nauwelijks hun zelfstandige persoonlijkheid heroverd, of zij trachten koloniale mogendheid te worden. Als koloniën onder de algemeene wet der evolutie staan, kan het ideëele eindpunt dier evolutie niet anders zijn dan de verdwijning van de koloniale verhouding. Of dit eindpunt door een bepaalde kolonie in afzienbaren tijd in werkelijkheid bereikt zal worden is natuurlijk niet te zeggen, — het ideëele eindpunt bepaalt alleen de richting, maar het is voldoende deze te zien om een algemeen richtsnoer te hebben voor de leiding die aan de heerschende volken bij de ontwikkeling toekomt. KOLONIALE POLITIEK 23 Zulk een leiding toch mag, naar algemeen besef, een ak historisch-noodzakelijk erkende ontwikkeling niet pogen te vertragen; zal ze integendeel moeten bevorderen om zelf deel te blijven hebben aan den vooruitgang der wereld. En de tegenstelling tusschen het belang van het moederland en dat der kolonie? Die tegenstelling bestaat meestal niet voor hem die ver en hoog ziet; het is de taak van den kolonialen staatsman, het hooger belang te vinden, waarin de beide worden opgeheven en één worden. Maar als de tegenstelling aldus niet kan worden opgeheven en het levensbelangen geldt, dan verdwijnt de band gewoonlijk spoedig tot heil van beide partijen. Ongebondenheid — dwang — vrijheid, zoo kan men den gang der ontwikkeling van alle menschelijke verhoudingen samenvatten en in dit algemeene schema past ook de koloniale ontwikkeling. De eerste aanrakingen tusschen de volken staan buiten recht en onrecht: het is de periode der wederzijdsche ongebondenheid, waarin ten slotte het eene volk het andere gaat beheerschen en de koloniale verhouding ontstaat. Het heeft daarom ook geen zin te vragen of de vestiging dier verhouding gerechtvaardigd is, en wie de politiek inderdaad opvat als leiding in den strijd om het bestaan zal die vraag niet stellen, al zal hij toetsing van de af- 24 KOLONIALE POLITIEK zonderlij ke daden aan algemeene normen van menschelijkheid niet afwijzen. Men kan de noodzakelijkheid der kolonisatie betoogen uit het oogpunt van het algemeen belang der menschheid: de Indianen in Amerika, de Negers in Afrika brachten hun uitgestrekte landen niet tot een redelijke mate van ontwikkeling en onthielden aldus aan de menschheid een groot deel van de voortbrengselen, die zij haar konden verschaffen; de Aziatische volken, van welke hetzelfde niet gezegd kon worden in den tijd van de eerste aanrakingen met het Westen, bleken niet in staat zich zoodanig te organiseeren, dat een geregeld handelsverkeer werd gewaarborgd en ook dat werd als een beletsel gevoeld voor de vervulling van een behoefte. Wie in de wereldgeschiedenis bevrediging zoekt voor zijn rechtvaardigheidsgevoel kan dit alles overdenken, maar voor de volken zelf die in de koloniale geschiedenis een actieve rol spelen, gold en geldt het niet als motief of rechtvaardigingsgrond. In het eerste stadium geldt over en weer uitsluitend het recht van den sterkste. Weliswaar ligt de meerdere kracht der blanke volken niet in aantal of lichaamsbouw en heeft zij een geestelijken ondergrond, maar de dadelijke grondslag hunner macht is toch niet eenige geestelijke meerderwaardigheid doch de fysieke kracht door wetenschap, techniek en organisatie geschapen. Aan de geldigheid van KOLONIALE POLITIEK 25 het recht van den sterkste buiten zekere verwantschapskringen — Grieken onder elkaar — de Christenheid, — het gebied van den Islam — twijfelde niemand, heerscher noch beheerschte, in den tijd dat Europa autocratisch of oligarchisch werd geregeerd en er nog geen algemeen wereldverkeer was, dat redeüjk en rechtelijk geregelde verhoudingen tusschen alle volken eischte. En wat het tegenwoordige betreft behoeft men slechts te letten op de traktaten, die op den wereldoorlog zijn gevolgd, om zich rekenschap te geven van de beteekenis, die het recht van den sterkste nog steeds heeft voor het vestigen, niet enkel van koloniaal gezag, maar in het algemeen van overheidsgezag. Wanneer De Savornin Lohman in „Onze Constitutie" naar een zedelijken grondslag voor overheidsgezag zoekt, gaat hij er van uit, dat een „scheppingsdaad" geen rechtvaardiging behoeft en onder zulke „scheppingsdaden" noemt hij het feit, dat sommige menschen behoefte hebben aan leiding, anderen de gave en begeerte om te leiden; de overheid treedt „tengevolge der omstandigheden en door eigen kracht" te voorschijn, „jure suo". Ook uit het opleggen van ons gezag aan Indië, voegt hij eraan toe, blijkt weer „dat de hoogste macht niet ontstaat uit den volkswil, noch uit den staatswil, maar dat zij zich zelve als zoodanig 26 KOLONIALE POLITIEK openbaart, en zich aan anderen, zelfs tegen hun wil en neiging, opdringt". Leest men voor „scheppingsdaad" „maatschappelijk verschijnsel" of in ruimeren zin „natuurverschijnsel", dan wordt de redeneering, zonder iets aan juistheid te verhezen, aanvaardbaar voor hen die Lohman's levensbeschouwing niet deelen. Voor hem en de zijnen is het koloniaal gezag, evenals het staatsgezag, moreel gerechtvaardigd, immers door God gewild, voor anderen gaat de vestiging van dat gezag buiten recht en onrecht om. Maar gezag moge op geweld gegrond zijn, het kan niet door enkel geweld blijven bestaan, — ook dit is een les der ervaring. De eenzijdig opgelegde dwang, die op het tijdperk der wederzijdsche ongebondenheid volgt, sluit zich weldra in ordelijke vormen en schept beveiligde kringen, waarbinnen recht tot vorming en ontwikkeling kan komen; onvolledig, onvolgroeid recht. Volgroeid, gaat het de geheele verhouding beheerschen: het tijdperk der vrijheid. De kolonie is dan öf zelfstandige staat geworden, öf een met de overige gelijkgerechtigd deel van den moederstaat. De koloniale periode is dan afgesloten maar de evolutie natuurlijk niet en deze kan het land opnieuw onder vreemd gezag brengen; blijvend politiek evenwicht toont de geschiedenis nergens. KOLONIALE POLITIEK 27 Ook sluit het erkennen van ontwikkeling in de richting der vrijheid niet in de verwachting, dat elk tijdstip ten opzichte van elk vorig een vooruitgang in die richting zal vertoonen; teruggang is evenzeer mogelijk, maar vooruitgang erkennen wij als normaal en in overeenstemming met den algemeenen aanleg der menschen, hoe groot op een gegeven oogenblik de verschillen in bereikte ontwikkeling ook mogen zijn. Dat de koloniale mogendheden zich over het algemeen bewust zijn geworden van hun roeping om de door de geschiedenis aangewezen ontwikkeling der verhoudingen te bevorderen, is zeker niet te danken aan eenige theoretische overweging omtrent de beste koloniale politiek, maar veeleer aan de werking van verschillende factoren, waaronder ik als de meest in het oog vallende zou willen noemen: allereerst het inzicht dat een welvarende kolonie voor het moederland voordeeliger is dan een door allerlei dwang in haar ontwikkeling belemmerde, verder het met heerschersmacht altijd in meerdere of mindere mate samengaande, of althans spoedig na de vei%stelling van de macht ontwakende besef van heerscherspUcht, — en eindelijk de, door het koloniaal bestuur, gewild of ongewild, versnelde ontwikkeling van de koloniale bevolking, waardoor deze althans in 28 KOLONIALE POLITIEK hare hoogere lagen het besef van minderheid verliest en aan de beslissing over haar belangen deel wenscht te hebben, spoedig die geheel in eigen handen verlangt te nemen. Als de ervaring met vier eeuwen koloniale politiek opgedaan één punt buiten allen twijfel stelt, dan is het dit, dat het eischen van rechtstreeksche voordeelen uit een kolonie door bijdragen aan de moederlandsche schatkist, of door een handels-en tariefpolitiek die de kolonie dwingt voor afzet van producten of aankoop van fabrikaten uitsluitend in het moederland ter markt te gaan, niet enkel fnuikend is voor de welvaart der kolonie, maar op den duur ook minder voordeelig voor het moederland, en dat het in beider belang de voorkeur verdient, de kolonie te besturen als een op zich zelf staand land, m. a. w. aan de kolonie economische persoonlijkheid toe te kennen ook al is er nog geen sprake van het toekennen van politieke persoonlijkheid. Engeland heeft dit geleerd uit den afval van Amerika en de daarop gevolgde snelle uitbreiding der handelsbetrekkingen met de Vereenigde Staten. Wij hebben uit veertig jaar cultuurstelsel en differentieele rechten dezelfde slotsom getrokken. Portugal, de oudste koloniale mogendheid, staat nog altijd op het oude, verouderde standpunt; Spanje heeft er aan vastgehouden tot aan het KOLONIALE POLITIEK 29 — mede daardoor bevorderde—verlies van al zijn belangrijke koloniën. Het als koloniale mogendheid eerst in het laatste deel der 19e eeuw herboren Frankrijk en de jongstgeborenen, België en Italië, zijn nog nauwelijks aan de ervaring dezer waarheid toegekomen. De tweede factor, die ik noemde, het besef van heerschersplicht, houdt eveneens nauw verband met den ouderdom der koloniën en natuurlijk evenzeer met de meerdere of mindere rijpheid der moederlandsche staatsinstellingen. De eeuwenlange omgang tusschen zoovele duizenden uit de meest ontwikkelde en invloedrijke kringen van het moederland eenerzijds en de inheemsche bevolking in al haar lagen anderzijds, — de voortgaande ontwikkeling der denkbeelden over de verhouding van overheid en bestuurden in de democratisch geregeerde landen, — de doorwerking eindelijk van de moederlandsche gedachtensfeer in de koloniale samenleving, verkleinen den afstand, leiden tot meer wederzijdsch begrijpen en scheppen ten slotte een zeker gevoel van saamhoorigheid over alle rasbewustzijn heen, dat het duurzaam en opzettelijk achterstellen van koloniale bij moederlandsche belangen onmogelijk maakt. Het ligt voor de hand, dat deze evolutie vooral daar uitkomt, waar de moederlandsche bevolking zelve onder vrije mstellingen leeft. 30 KOLONIALE POLITIEK Eindelijk gaat de koloniale bevolking zelf, onder leiding van hen, die het nauwst met de Europeesche begrippen van recht en vrijheid in aanraking zijn gekomen, naar medezeggenschap over 's lands zaken streven, en ten slotte, zoo de omstandigheden er toe leiden, naar verkrijging van volledig zelfbestuur. Onze tijd staat midden in deze ontwikkeling en heeft de moeilijke taak voor zich om vreedzame oplossingen te vinden voor een vraagstuk, dat tot dusver enkel door geweld tot oplossing werd gebracht. Geweld bracht de onafhankelijkheid der Vereenigde Staten, en die van heel Spaansch Amerika. De bewoners der Unie, meerendeels afkomstig uit landen met hoog ontwikkelde, niet door overmatige centralisatie verlamde staatsinstellingen, bleken in staat, hun land zoodanig te organiseeren, dat deelneming aan het wereldverkeer op voet van gelijkheid onmiddellijk mogelijk was. Uit de geschiedenis van Midden- en Zuid-Amerika na de vrijwording daarentegen kan men veeleer afleiden, dat deze vroeger is gekomen dan in het belang der ontwikkeling van die streken zelf wenschelijk ware geweest; een voortgezet koloniaal bestuur, mits méér dan het oude Spaansche op vooruitgang en ontwikkeling der eigen krachten van de koloniën gericht, zou aan de vreedzame oplossing van KOLONIALE POLITIEK 31 ras- en andere groepsconflicten ten goede zijn gekomen en heel wat revolutie, bloedstorting en vernietiging hebben voorkomen. Brazilië, het Portugeesche gedeelte van Amerika, heeft zich van het moederland gescheiden langs vreedzamen, men zou haast kunnen zeggen wetteüjken weg. Niettemin was het een scheiding, die wellicht in het belang van beide partijen nog geruimen tijd uitgesteld of geheel voorkomen had kunnen worden als het moederland meer kracht en vooral meer staatsmanschap had getoond. Van de beide mogelijke wijzen waarop de koloniale verhouding beëindigd kan worden, scheiding of samengroei, — vrijheid in onafhankelijkheid of vrijheid in hoogere eenheid, — is dus aanvankelijk alleen de eerste verwezenlijkt. De 19e eeuw ziet de eerste pogingen om tot de tweede oplossing te komen en het is Engeland, dat de politieke begaafdheid toont om uit de ervaring met de afscheiding der Vereenigde Staten opgedaan de noodige leering te trekken. Niet zoo dadelijk. De aanvankelijk getrokken slotsom was dat de koloniën in het algemeen bestemd waren om zoo spoedig mogelijk te worden losgelaten. Men zag in, dat ook elders dezelfde botsingen dreigden tusschen de raden, die de kolonisten vertegenwoordigden, en de gouverneurs, die hun bevelen uit het ministerie in Downing- 3 32 KOLONIALE POLITIEK street ontvingen. En men zag geen andere keuze dan tusschen deze methode en die om aan de kolonisten te vertellen dat zij „hun eigen weg konden kiezen om naar den duivel te loopen", zooals de tusschen 1840 en '50 in Engeland gangbare uitingen, zelfs van leidende staatslieden, werden samengevat door een der eersten die ertegen opkwamen. Dit was lord Elgin, die in 1848 werd uitgezonden als gouverneur-generaal van Canada en die het eerst de praktische toepassing gaf aan den uitweg uit het dilemma, door zijn schoonvader lord Durham aangegeven in een beroemd gebleven rapport, in 1838 opgesteld. Die uitweg was de invoering van „verantwoordelijk", d. w. z. parlementair bestuur, waarbij de gouverneur-generaal als vertegenwoordiger van het moederland de functiën vervult van den constitutioneelen vorst in den parlementair geregeerden staat. Het is bekend dat de doorvoering van dit stelsel niet enkel voor Canada, maar ook voor de andere uitsluitend of in hoofdzaak door blanken bewoonde koloniën een eind heeft gemaakt^aan de moeilijkheden en het wantrouwen tusschen moederland en koloniën en dat de bedenkelijk verslapte banden sedert zoozeer zijn versterkt, dat van losmaking zelden of nooit meer wordt gesproken. De vuurproef dezer nieuwe eenheid was de ZuidAfrikaansche oorlog, waarin de zelfbesturende ko- KOLONIALE POLITIEK 33 loniën het moederland met al hun kracht steunden. De uitslag van dien oorlog stelde de Britsche regeering al spoedig voor de vraag of ook aan de pas met geweld onderworpen Boerenstaten hetzelfde recht van zelfbestuur moest worden toegekend, dat nu als de normale vorm van bestuur voor de blanke koloniën gold. De vrede van Vereeniging had beloofd, dat zoo spoedig als de omstandigheden zouden toelaten, vertegenwoordigend bestuur,leidendtotzelfbestuur,zouwordeningevoerd. De omstandigheden bleven dus ter beoordeeling van de Engelsche regeering en aanvankelijk scheen deze het oogenblik te willen afwachten dat de pogingen om een geregelde instrooming van Britsche immigranten te scheppen vrucht zouden hebben gedragen, zoodat het toe te kennen zelfbestuur in de nieuwe koloniën niet in de handen van een overweldigend sterke meerderheid van Hollandsen-Afrikaanders zou komen. Maar toen de in December 1905 opgetreden regeering van Campbell Bannerman de volgende maand een sterke parlementaire meerderheid kreeg, besloot zij tot den moedigen stap om aan Transvaal en de Oranjerivier-kolonie volledig zelfbestuur te verleenen, vier en vijf jaar na den vrede. Op 31 Mei 1910, juist acht jaar na den vrede, werden de Zuid-Afrikaansche koloniën vereenigd in de Unie. 34 KOLONIALE POLITIEK Zooals ik reeds opmerkte vormen de blanken in Zuid-Afrika een minderheid, maar de geldende kieswetten, die door de Unie-grondwet gehandhaafd zijn, verzekeren hun alle zeggenschap in het parlement, zoodat men hier geen uitzondering vond op den regel, dat verantwoordelijk bestuur in het Britsche rijk enkel aan blanken werd verleend. De aldus gevormde organisatie van het Britsche wereldrijk sluit het gevaar van gewelddadige botsingen tusschen moederland en zelfbesturende koloniën uit, maar geeft geen eindoplossing voor het beleid der gemeenschappelijke aangelegenheden, de buitenlandsche zaken, oorlog en vrede. Daarvoor dient een regeling te worden gevonden, die aan de koloniale wenschen naar medezeggenschap ten volle voldoet zonder de kracht van 's rijks optreden naar buiten te verminderen en zonder voor de koloniën te zware lasten mede te brengen in den vorm van uitgaven voor leger en vloot. Het is een bewijs voor het politiek instinct der Engelschen, dat zij geen pogingen doen om tot een gedwongen oplossing te komen maar zich bepalen tot veelvuldige besprekingen en voortdurende raadpleging, in het vertrouwen dat zich daaruit op den duur vanzelf een meer vormelijke regeling der wederzijdsche betrekkingen zal ontwikkelen, die het denkbeeld van een Britschen statenbond ten volle verwezenlijkt. Dan eerst zal de evolutie KOLONIALE POLITIEK 35 voltooid en de koloniale verhouding verdwenen zijn. Met de koloniën met heterogene bevolking staat het anders. Voor de toekenning van zelfbestuur aan blanken-koloniën behoeft geen andere eisch gesteld te worden dan een zoodanige economische ontwikkeling, dat de kosten van een behoorlijk bestuur, met inbegrip van een beperkte krijgsmacht voor binnenlandsche handhaving der orde, konden worden gedragen, — immers de politieke begaafdheid om Europeesche instellingen regelmatig te doen werken droegen de bewoners van Europeesch bloed met zich mede. In de tropische koloniën daarentegen ontbrak het den inheemschen inwoners, dat wil zeggen de groote meerderheid der bevolking, juist aan deze begaafdheid. Zelfbestuur zou dus, wilde men het in handen leggen van de Europeanen, beteekenen bestuur door een zeer kleine minderheid, niet eens, zoo als in Zuid-Afrika, bestaande uit blijvend in het land gevestigde geslachten, maar althans voor het grootste deel uit personen, die slechts een deel van hun leven in de kolonie doorbrengen. En wilde men de inheemschen op gelijken voet met de Europeanen en naar Europeesch-democratische beginselen aan de regeering laten deelnemen, dan zou het bestuur niet gehandhaafd kunnen worden op de hoogte, noodig om het verkeer met de bui- 36 KOLONIALE POLITIEK tenwereld en den levensstandaard der tevollring voor mzinking te behoeden. De koloniale geschiedenis levert voorbeelden van beide gevallen. De meer logische dan politieke opvattingen waarvan de Fransche republikeinsche regeeringen in de eerste tijden van hun bestaan gewoonhjk blijk gaven, leidden op de Fransche Antillen tot het invoeren van algemeen kiesrecht onder een bevolking, die voor een klein deel van Europeesch bloed, voor een grooter deel van gemengd en voor de meerderheid van zuiver Negerbloed is, met het gevolg dat de eersten, in het besef van hun onmacht om op den gang van zaken eenigen invloed uit te oefenen, zich in den regel van stemmen onthouden. De algemeene raad, die vrij ver strekkende bevoegdheden op financieel en dus op bestuursgebied heeft, werd aldus geheel door de kiezers van gemengd bloed beheerscht zoolang de Negers geen belangstelling in den gang van zaken toonden. Sedert echter ook dezen zich bewust beginnen te worden van de macht van het ste mbiljet, gaat de ontwikkeling in de richting van een zuiver Negerbewind. Wat dit beteekent, of althans kan beteekenen, bewijst Haïti. Het tegenovergestelde geval deed zich voor in Cochin China, waar mede een algemeene raad (hier Conseil colonial genoemd) naar Fransen model is ingesteld, maar de inheemsche bewoners het KOLONIALE POLITIEK 37 Fransche burgerrecht niet hebben en dus ook niet kiezen. In 1897, aldus beschreef de gouverneurgeneraal Doumer den toestand, waren er op een bevolking van drie milHoen geen tweeduizend kiezers, waarvan drie kwart ambtenaren. Het financieele resultaat was verkwisting, het administratieve een janboel. Engeland is niet in deze fouten vervallen; trouwens ook het latere, op koloniaal gebied meer geschoolde Frankrijk heeft ze niet herhaald. Voor de Britsche tropische koloniën is typeerend de z.g.n. kroonkolonie, waar de vertegenwoordigende lichamen, voor zoover aanwezig, steeds een adviseerend karakter dragen. Wel niet altijd volgens de letter der wet, want meestal heet zoo'n lichaam wetgevende raad en kunnen de „ordinances" door den gouverneur slechts worden uitgevaardigd met instemming van dien raad, maar inden regel is de samenstelling zoodanig dat die instemming, geldt het een zijns inziens dringend noodigen maatregel, door den gouverneur kan worden afgedwongen door middel van de ambtelijke leden, die verplicht zijn desgevraagd voor de officieele voorstellen te stemmen. Daar die ambtelijke leden, met inbegrip van den gouverneur zelf, die bij staking van stemmen een beslissende stem heeft, een meerderheid vormen, zijn de nietambtehjke leden niet in staat, een door den gou- 38 KOLONIALE POLITIEK verneur onontbeerlijk geachten maatregel tegen te houden, maar de regeling waarborgt volledige openbare behandeling van eiken wetgevenden maatregel en geeft gewoorüijk ook gelegenheid tot bespreking en kritiek van het bestuursbeleid, b.v. bij de behandeling van de begrooting. Er waren een aantal koloniën in West-Indië — en in enkele bestaat die toestand nog — waar de gouverneur niet over een meerderheid in het wetgevend üchaam beschikte, terwijl mettemin de leiders van het uitvoerend gezag ambtenaren waren, geen uit de sterkste partij voortgekomen politieke leiders. Er bestond dus geen „verantwoordelijk" bestuur, maar een tusschenvorm, die als „vertegenwoordigend" bestuur wordt aangeduid; het was dezelfde vorm van bestuur die in de volkplantingen tot de botsingen had geleid, geëindigd in één geval met de afscheiding, in alle andere met de toekening van volledig zelfbestuur. Onder de kunstmatige verhoudingen, door de slavernij geschapen, kon dezelfde tegenstelling tusschen bestuur en kolonisten (dat waren hier enkel de blanken) niet opkomen, maar al spoedig na de afschaffing der slavernij ontstonden ook hier moeilijkheden doordat wetgevend en uitvoerend gezag van verschillenden oorsprong waren; de gouverneur miste de macht om een wetgevenden maatregel, dien hij onmisbaar achtte, af te KOLONIALE POLITIEK 39 dwingen, en anderzijds kon het vertegenwoordigend lichaam het bestuur zelfs door een duidelijk votum van wantrouwen niet noodzaken af te treden of in de door de meerderheid gewilde richting te regeeren. De conflicten zijn dan ook niet uitgebleven, doch ze zijn hier niet opgelost door den stap vooruit naar zelfbestuur, maar door een stap terug naar autocratisch bestuur: op verzoek der vertegenwoordigende lichamen zelf werd aan de oude regelingen een eind gemaakt, waarna het gewone kroonkoloniebestuur werd ingevoerd. „Het schijnt duidelijk" aldus het bekende boek van sir William Anson over de Britsche constitutie, „dat de ervaring slechts twee bestuurstypen als deugdelijk erkent, de kroonkolonie en de zelfbesturende kolonie en geen andere." Zoo staat het nog in de laatste uitgave van het standaardwerk, verschenen wat dit deel betreft, in 1908. Maar op die uitspraak is van toepassing wat Anson zelf zegt van het Engelsche volk, dat het namelijk een praktisch volk is en daarom niet probeert ver vooruit te zien. Want voor de allerbelangrijkste der Britsche koloniën, voor Indië, waarvan het bestutu*, behoudens zekere door omvang en zielental geëischte afwijkingen, naar de beginselen der kroonkoloniën geregeld was, werd toen reeds een wijziging voorbereid, die op die beginselen een gewichtige inbreuk maakte. Te voren 40 KOLONIALE POLITIEK bestond in alle wetgevende raden, zoowel diè voor heel Indië als die voor de groote provinciën, de meerderheid der leden uit ambtenaren,—voortaan zouden de provinciale wetgevende raden een met-ambtelijke meerderheid hebben. Daar kreeg men dus sedert 1909 zoo iets als het vroeger in de volkplantingen en in West-Indië mislukte „vertegenwoordigend' ' bestuur. Groot gevaar voor onoplosbare botsingen bestond hier intusschen niet, omdat de centrale wetgevende raad, die een ambtelijke meerderheid hield, ook bevoegd was onderwerpen te regelen, die provinciale belangen betreffen en binnen de bevoegdheid der provinciale besturen vallen. Minister en gouverneur-generaal verklaarden om strijd, dat het niet hun bedoeling was, met de wet van 1909 een stap te doen in de richting van parlementair of verantwoordelijk bestuur. Maar acht jaar later kondigde de minister voor Indië in het Lagerhuis voorstellen aan, welker strekking hij zelf omschreef in de woorden: „verdere ontwikkeling van zelfbestuursinstellingen, met de bedoeling om geleidelijk te komen tot verwezenlijking van verantwoordelijk bestuur voor Indië als een onafscheidelijk deel van het Britsche rijk." De wet van 1919, die den eersten belangrijken stap in deze richting deed, schiep het onder den naam „diarchie" bekend geworden stelsel van ge- KOLONIALE POLITIEK 41 splitst bestuur, gesplitst in dien zin, dat een aantal onderwerpen op parlementaire wijze worden behandeld door den provincialen gouverneur met „rninisters", dat zijn personen, die het vertrouwen van de meerderheid van den raad genieten en dan ook moeten aftreden zoo zij dat vertrouwen verhezen, — terwijl de overige op de oude manier onder de leiding bleven van den gouverneur met zijn ambtelijke raadslieden, die niet door een votum van den raad tot aftreden kunnen worden gedwongen. Wat de raden betreft, zij werden niet alleen veel sterker in ledental (Bengalen b.v. heeft er 125 en ook de andere groote provinciën hebben er over de honderd), maar het percentage der gekozen leden werd sterk verhoogd en in het algemeen op 70 gebracht, zoodat verantwoordelijkheid aan den raad inderdaad beteekent verantwoordelijkheid aan de gekozen leden. Dat een gekozen meerderheid in Britsch-Indië ook beteekent een inlandsche meerderheid behoef ik niet te zeggen, evenmin dat de toekenning van parlementair zelfbestuur ten aanzien van een groot deel der landszaken niet de verwachte bevrediging heeft geschonken en den wensch om nu in eens alles te beheerschen bij de Indische nationalisten slechts heeft geprikkeld. Britsch-Indië zou voldoende zijn om te toonen, 42 KOLONIALE POLITIEK dat de onderscheiding tusschen volkplantingen en tropische koloniën, hoe fundamenteel ook, niet absoluut is, noch in de voorstelling van de leiders der inheemsche bevolking, noch in die van de Europeesche bestuurders van de grootste kolonie ter wereld. Maar ook elders in Azië ziet men neigingen van denzelfden aard; Afrika, waar de ontwikkeling over het algemeen veel later is begonnen, laat ik nu terzijde. Ceylon, een kolonie die wat den bouw der maatschappij betreft, eenige overeenkomst met Java vertoont — met Britsch-Indië heeft ons Indië heel weinig gemeen — kreeg in 1920 een gekozen meerderheid in zijn wetgevenden raad, wat daar echter niet beteekent een inlandsche meerderheid. De Philippijnen hebben een geheel eigen geschiedenis, afwijkend van alle Oostersche landen door den vroegtijdigen overgang van de geheele bevolking der belangrijkste eilanden tot het Christendom. Wat dit in pohtiek opzicht beteekent, spreekt uit dezen zin van het in 1921 uitgebracht verslag der commissie Wood-Forbes: „De taak om een werkelijk vertegenwoordigenden bestuursvorm op te bouwen wordt zeer vergemakkelijkt door het feit, dat de groote massa van het volk Christen is, dat het vrij is van kaste-onderscheidingen, dat het ofschoon oostersch van bloed en geboorte, in den grond westersch is in godsdienst, KOLONIALE POLITIEK 43 bestuursvorm, idealen en verlangens, en dat zijn sympathieën en neigingen uitgaan naar de groote Christelijke volken". De Phihppijnen hebben sinds 1916 bijna volledig zelfbestuur; de beide Kamers tellen uitsluitend inlandsche leden, het ambtenaarscorps meer dan 96 % Füipinos. Al is het peil der openbare diensten sedert de,,fiüpinisatie"gedaald, al is er geen sprake van een werkelijke democratie, — de verwachting dat democratische gevoelens en begrippen in enkele tientallen jaren konden rijpen kon alleen bij onhistorisch denkenden opkomen — ondanks dat alles is de bijdrage, die Amerika in de Phihppijnen tot de oplossing van het vraagstuk der vreedzame koloniale evolutie heeft geleverd, van de hoogste waarde voor alle koloniale volken. Voor navolging zonder meer niet vatbaar, al ware het slechts omdat daarvoor de unieke omstandigheden van de Philippijnen elders zouden moeten worden teruggevonden, kan de ervaring daar opgedaan, toch door geen enkele Aziatische koloniale mogendheid zonder schade worden genegeerd. De les, uit alle streven der koloniale mogendheden in Azië te trekken en bevestigd door al wat daar in inheemsche zelfbesturende Staten onder Europeesch oppergezag en ook in onafhankelijke staten geschiedt, — is deze: waar Oostersche of 44 KOLONIALE POLITIEK Westersche autocratie niet meer aan de behoeften en neigingen voldoet, neemt ieder zijn toevlucht tot de Europeesche bestuursvormen: ver-, tegenwoordigend eerst, parlementair daarna. Geen dier vormen werkt geheel op dezelfde wijze als in West-Europa, maar iets beters hebben noch de Aziatische volken, noch hun Europeesche voorlichters kunnen vinden. En het Nederlandsche deel van Azië? Ook daar een geheel eigen ontwikkelingsgang. Totdat, in 1918, de eerste zitting van den Volksraad geopend werd, was Nederlandsch-Indië een van de zeldzaam geworden koloniën, waar de openbare zaak nergens op regelmatige wijze in het openbaar behandeld kon worden; daarentegen was er geen ander moederlandsch parlement, waar zooveel tijd en aandacht aan de koloniale zaken werd besteed als het Nederlandsche. De wet van 1916, die dan eindelijk in de kolonie zelf een in het openbaar vergaderend lichaam schiep, waar het beleid der regeering besproken, gecritiseerd en—niet te vergeten — verdedigd en toegelicht kon worden, berustte dan ook op een gezonde gedachte en voorzag in een dringende behoefte. Ik laat nu daar, dat die gedachte in de wet slecht uitgewerkt, dat de wet bij algemeene maatregelen van bestuur slecht uitgevoerd en de heele regeling in de praktijk slecht toegepast werd. De hoofdzaak, onafhankelijke kritiek KOLONIALE POLITIEK 45 eenerzij ds, volledige toelichting van het regeerbeleid anderzijds, werd volledig verwezenhjkt, en zooals te voorzien was, is daardoor de wensch tot overbrenging van een grooter deel van het bestuur naar Indië zelf verlevendigd. Zoolang wettelijk gezag hebbende kritiek op de afzonderlijke beslissingen, waarin het regeeringsbeleid wordt neergelegd, enkel en alleen in Den Haag werd uitgesproken, was het onmogelijk, die beslissingen geheel of voor de hoofdpunten in Indië te laten nemen. Nu de critiek in Indië zelf werd uitgesproken en beantwoord, lag het voor de hand, ook voor de beslissingen het zwaartepunt meer naar Indië te verleggen; zonder zulk een hervorming zou men in de in 1916 ingeslagen richting niet verder kunnen gaan. De onrust van eind 1918 heeft het verband eenigszins verduisterd, met het gevolg, dat in tegenstelling met de eensgezindheid bij de instelling van den Volksraad, zich sedert sterk uiteenloopende stroorningen openbaarden. Sommigen vroegen, in de opwinding van het oogenblik, dadelijke volledige zelf regeering voor Indië; en zelfs in 1920, nadat er ruim tijd was geweest om tot bedaren te komen, deed de zgn. „Herzieningscommissie" voorstellen, die aan het Nederlandsche Parlement en de Nederlandsche Regeering vrijwel allen invloed op het beleid der zaken in Indië 46 KOLONIALE POLITIEK zouden hebben ontnomen. In haar gedachtengang terecht, deed die commissie dan ook het voorstel, den naam „Nederlandsch-Indië" af te schaffen. De Nederlanders, die in de commissie de meerderheid vormden (Nederlanders ten minste in juridischen zin), waren blijkbaar van oordeel,dat onze vlag lang genoeg in Indië had gewaaid. Anderen, verschrikt door de gevolgen, die zij niet hadden zien aankomen, maar die toch in kiem in de regeling van 1916 verscholen lagen, zouden liefst op dien stap weer terug komen en den heelen Volksraad maar weer opbergen tot gelegener tijd. Ik zal hier niet diep ingaan op dezen strijd der meeningen, die zich thans toespitst rondom het aanhangige wetsontwerp, dat uitvoering bedoelt te geven aan de heraening der koloniale grondwetsartikelen van 1922. Maar ik mag er niet geheel van zwijgen, omdat het hier de Nederlandsche oplossing geldt van het groote vraagstuk, waarvoor de Aziatische koloniale mogendheden thans alle staan, het vinden van een overgangsvorm, die verderen vooruitgang mogelijk zal maken. De grondwetsherziening wilde een waarborg scheppen voor hetgeen in de memorie van toelichting van 1921 als richting en grens der hervorming werd omschreven in deze woorden: „Wat de richting betreft, is de Regeering van oordeel, dat zoowel wetgeving als bestuur ten KOLONIALE POLITIEK 47 aanzien van de inwendige aangelegenheden zooveel mogelijk moeten worden gelegd in handen Van in Indië zelf zetelende lichamen en overheden en dat aan de aldaar gevestigde bevolking een zoo groot mogelijke invloed op en aandeel in de samenstelling dier lichamen moet worden toegekend. Bij eiken stap in deze richting zal de grens wordèn bepaald door de mogelijkheid om, hetzij in de ontwikkeling der in Indië aanwezige krachten, hetzij in het toezicht van uit Nederland, waarborgen te vinden voor een bestendig, aan moderne eischen voldoend regeeringsbeleid." Het aanhangige wetsontwerp maakt de aldus omschreven en in de grondwetsartikelen in enkele hoofdpunten vastgelegde hervorming tot werkelijkheid door de gewone wetgeving voor Indië op te dragen aan den Gouverneur Generaal in overeenstemming met den Volksraad; ook de begrooting, die sommige hoofdlijnen van het bestuur beheerscht, wordt op dezelfde wijze vastgesteld, doch daarop wordt goedkeuring bij de wet vereischt. In normale omstandigheden, dat wil zeggen wanneer de door de wet gewenschte samenwerking tusschen Gouverneur Generaal en Volksraad bestaat, zullen alle inwendige aangelegenheden in Indië zelf geregeld worden, waarbij intusschen aanvankelijk nog de voor een aantal dier aangelegenheden thans in het oude Regeerings- 48 KOLONIALE POLITIEK reglement neergelegde algemeene richtlijnen geëerbiedigd zullen moeten worden. Naar gelang daarin wijziging noodig blijkt zal de wetgever ze op aandrang uit Indië moeten veranderen, of wel ze geheel op zijde moeten zetten om den Indischen wetgever volledige vrijheid te laten. De jaarlijksche behandeling van de goedkeuring der begrooting zal aan de Staten Generaal de gelegenheid blijven geven tot het uitoefenen van het „daadwerkelijk toezicht", dat in de memorie van toelichting over de grondwetsherziening als een der eischen voor de hervorming werd gesteld. Natuurlijk zijn ook voorzieningen getroffen voor uitzonderingsgevallen: als nopens een voorstel van wetgevenden aard ook na herhaalde pogingen geen overeenstemming tusschen Gouverneur Generaal en Volksraad is te verkrijgen, zal de Kroon de zaak bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen regelen. Is er dringende haast bij, dan kan de Gouverneur Generaal het op eigen gezag doen, en dan kan regeling door de Kroon nader geschieden als de Volksraad daartoe het verzoek doet.Tn zake de begrooting is de beslissing bij conflict aan den moederlandschen wetgever, die mede het recht heeft om Indische regelingen van wetgevenden aard te vernietigen. Ik laat bijzonderheden ter zijde; er zijn sommige belangrijke onderdeden der voorgestelde re- KOLONIALE POLITIEK 49 geling (één ervan zal ik zoo dadelijk noemen), die ik meen, dat gewijzigd moeten worden, maar wat de algemeene lijnen betreft biedt het wetsontwerp mijns inziens een redelijke oplossing van het vraagstuk. Niet een oplossing in dien zin, dat wij er daarmee voorgoed van af zijn; maar wel een regeling, die aan de behoeften van het oogenblik tegemoet komt en waarmee een behoorhjke proef mogelijk is, — een proef of een groot deel van de regeertaak voortaan in Indië en onder medezeggenschap van een vertegenwoordigend üchaam kan worden verricht, zonder dat het bestendige, aan moderne eischen voldoende regeeringsbeleid, waarvan bij de grondwetsherziening werd gesproken, in gevaar komt. Het spreekt van zelf, dat het ontwerp van tweeërlei kant wordt bestreden, door hen wien het niet ver genoeg gaat in de richting van Indië's zelfbestuur, en door hen wien het te ver gaat. Zoowel de voorstanders als de tegenstanders schenken m. i. wat te veel aandacht aan bijzonderheden en te weinig aan de naar mijn opvatting zeer gewichtige hoofdzaak. Zoo is veel gesproken over de regeling voor het geval van ontbreken van overeenstemming tusschen Gouverneur Generaal en Volksraad; de Minister van Koloniën zou — aldus zeiden zij wien de wet niet ver genoeg gaat — door brieven aan den 50 KOLONIALE POLITIEK Gouverneur Generaal die overeenstemming kunnen verhinderen1 en zoo langs een omweg de regelingsmacht toch weer aan de Kroon kunnen terugbrengen. Zij wien de wet eigenlijk te ver gaat troosten zich daarentegen juist met de gedachte, dat als de Volksraad het in hem gestelde vertrouwen niet waardig blijkt, de Gouverneur-Generaal altijd nog zijn veto heeft en desnoods de kroon regelend kan optreden. De critiek der eerstgenoemden moet m. i. worden afgewezen omdat zij uitgaat van de onderstelling, dat de uitvoerder van de wet alles zal doen om haar bedoelingen niet te verwezenlij ken en dat de Staten-Generaal geen middel bezitten of zullen gebruiken om dit te beletten. Zulk een critiek zou elke wettelijke regeling als doelloos moeten verwerpen. Maar ook de gerustheid van de andere zijde rust niet op goeden grond. Immers, hoe men het geval van gebrek aan overeenstemming ook regelt, nimmer zal uit het oog mogen worden verloren, dat de overejenstemming het gewone, normale geval moet zijn en de uitzonderingsregeling slechts voor zeer enkele gevallen is geschreven. Gaat het anders, dan mislukt de hervorming. Immers als herhaaldelijk van den nooduitweg gebruik moet worden gemaakt, KOLONIALE POLITIEK 51 dan zal de Volksraad spoedig het vertrouwen in de vruchtbaarheid van zijn werk verhezen en dit niet meer behoorlijk, misschien zelfs in het geheel niet meer verrichten. Juist met het oog op de noodzakelijkheid van een vlotte samenwerking, zonder dat tusschenkomst van de Kroon noodig is, moet echter mijns inziens bezwaar worden gemaakt tegen een onderdeel van het wetsvoorstel, de regeling van de samenstelling van den Volksraad. Volgens het ontwerp moeten de Nederlanders in den Volksraad in de minderheid zijn, de niet-Nederlanders in de meerderheid. Waartoe dit voorschrift? Natuurlijk niet om de sterkteverhouding der bevolkingsgroepen weer te geven; dan zou er in een raad van 60 leden voor' niet een enkelen Nederlander plaats zijn. Maar zonder naar een evenredige samenstelling te streven, kan men aan de talrijkste bevolkingsgroep ook het grootste aantal leden willen geven. Men verliest dan echter uit het oog, dat in de allereerste plaats een lichaam gevormd dient te worden, waarvan redehjkerwijze te verwachten is dat het zijn taak naar behooren zal volbrengen. Wanneer die taak nu bestaat in het medewerken aan wetgeving van een zoo veelomvattenden en ingewikkelden aard als die voor Nederlandsch-Indië, een werk, dat tot dusver geheel berustte in handen 52 KOLONIALE POLITIEK van technisch geschoolde Nederlanders, dan is het mijns inziens onvoorzichtig, voortaan niet enkel de beslissing van het technische element te vervangen door die van het pohtieke, maar tevens al dadelijk de beslissende macht uit de handen van Nederlanders over te brengen in die van leden der inheemsche volken van Indië. Ook zonder dat is het een proef, waarvan het welslagen niet zeker is en die een groote mate van toewijding en tegemoetkoming van alle betrokken partijen zal eischen. Men stelt het welslagen in de waagschaal als men de verantwoordelijkheid voor de besluiten van den Volksraad reeds dadelijk uitsluitend legt op de schouders van het politiek minst ervaren deel der leden. Maar het vraagstuk gaat nog dieper, zooals alle vraagstukken die verband houden met de rasonderscheiding. Er zijn er, die deze onderscheiding willen wegdenken of wegveinzen, een handelwijze die in vele landen, koloniale en andere, gevolgd is, steeds met noodlottige uitkomsten, altijd voor het land als geheel, meestal ook voor de groep die men aldus dacht te beschermen of te bevoordeelen. Het wetsontwerp doet dit niet en blijf t trouw aan : den bij ons tot dusver gevolgden regel om de dingen bij hun naam te noemen; het erkent de onderscheiding als een fundamenteelen trek van de Indische samenleving, als een stuk werkelijkheid, KOLONIALE POLITIEK 53 waarmede men rekening heeft te houden, afgezien van wat men over de wenschetijkheid en waarschijnhj kheid van verandering moge denken. Is het nu echter juist gezien om bij den bouw van de nieuwe staatsregeling den Volksraad dadelijk een overwegend Inlandsen karakter te geven en hem daardoor bijna te dwingen, zich tegenover den Gouverneur Generaal en de Departementschefs, die vooreerst nog wel allen of in meerderheid Nederlanders zullen blijven, te stellen als in de eerste en voornaamste plaats vertegenwoordiging van de inheemsche volken? Want dit is de beteekenis van een Inlandsche meerderheid, terwijl een Nederlandsche meerderheid niet beteekent dat de Volksraad zich als de vertegenwoordiging speciaal van de Nederlanders zal gevoelen of gedragen. Het wil mij voorkomen, dat een harmonische samenwerking tusschen regeerende en controleerende elementen, — onmisbare voorwaarde voor het slagen der hervorming, — beter verzekerd zou zijn als ook in beider samenstelling een zekere harmonie werd gebracht, of althans de verschillen niet zoo tot het uiterste werden opgevoerd als in het voorstel geschiedt. In Britsen Indië heeft men deze fout niet begaan; de hervorming van 1909, die het aantal inheemsche leden in de provinciale wetgevende raden belangrijk vergrootte, bracht ook inheemsche 54 KOLONIALE POLITIEK leden in de uitvoerende raden (dat zijn colleges van drie leden, die met den gouverneur het bestuurder provincie vormden) en sedert de wet van 1919 staat een belangrijk deel der bestuurstaak onder uitsluitend Inlandsche leiding. Ook in den centralen uitvoerenden raad werd reeds in 1909 een zetel aan een inheemschen jurist gegeven. Kritiek zonder verantwoordelijkheid in parlementairen zin, d.w.z., zonder kans om genoopt te worden tot het overnemen van de regeertaak, is een kenmerk van vertegenwoordigende colleges zonder parlementair karakter, — een nadeel dat onafscheidelijk aan deze instelling verbonden is. Maar het wordt noodeloos verscherpt en tot een gevaar gemaakt, als men de tegenstelling tusschen bestuurder en criticus gaat compliceeren door een rastegenstelling. Daarom moet, eer aan een inheemsche meerderheid in den Volksraad gedacht wordt, het aantal Inlanders in de hoogere ambten, — dienst- en departementschefs, inspecteurs en andere hoofdambtenaren — eenige beteekenis hebben verkregen. Anders moet de hervorming mislukken. Ik zeide dat het voorstel tot uitvoering van de grondwetsherziening ook afgekeurd is door heden, wien het te ver gaat in de richting van Indische zelfbestuur. Het sterkst is, dit bezwaar geuit door Prof. Treub, die van oordeel is dat „zoolang de KOLONIALE POLITIEK 55 velschillende volken van Indië nog niet tot één volk zullen zijn gegroeid geen enkele aangelegenheid, die geheel Indië raakt, een inwendige aangelegenheid is of zijn kan", en dat derhalve de inwendige aangelegenheden, die de Grondwet aan in Indië gevestigde organen overgelaten wil zien, enkel maar locale aangelegenheden kunnen zijn. Elders heet het „De algemeene wetgever voor geheel Indië zetelt in Nederland en moet er voor afzienbaren tijd blijven zetelen." Het is misschien niet voldoende, ter bestrijding van dit betoog op te merken, dat de bewoners van Britsch Indië en ook van de groote provinciën van Britsch Indië elk op zich zelf al evenmin één volk vormen als die van Nederlandsen Indië, en dat men hetzelfde ook kan zeggen van de Phillippijnen en van Ceylon zelfs, zonder dat men in één dier koloniën toch ooit op de gedachte is gekomen, dat er nu ook in afzienbaren tijd geen sprake zou kunnen zijn van een wetgevend lichaam voor het geheele gebied. Maar wel lijkt het mij voldoende op te merken, dat Nederlandsch-Indië nu eenmaal, en al vrij lang, bestuurt als één geheel en dat er dagelijks voor heel Indië geldende regelingen worden gemaakt, waarvan verreweg de meeste niet afkomstig zijn van een wetgever in Nederland, maar van den Gouverneur-Generaal te Buitenzorg met den Raad van Nederlandsch-Indië te Batavia. 56 KOLONIALE POLITIEK Naast een algemeene Indische regeering behoort een algemeen orgaan van controle en openbare uiteenzetting, van critiek en verdediging, en zoodra de mogelijkheid ontstaat, aan dat orgaan een aandeel in de wetgeving toe te kennen, dient dit te geschieden, voorzichtig maar zonder bangheid, in het belang waarschijnlijk nu en dan van den inhoud dèr wetgeving, maar zonder twijfel in het belang van de staatkundige ontwikkeling van Indië en van de goede verstandhouding tusschen regeerders en geregeerden. Ik wil niet verder op het wetsontwerp ingaan, maar ik meen er genoeg van te hebben gezegd om den indruk te vestigen, dat het de aandacht van ieder denkend Nederlander eischt, omdat het bedoelt de Nederlandsche bijdrage te leveren voor de oplossing van het moeilijkste vraagstuk der koloniale politiek, het vraagstuk dat voor alle landen met Aziatische koloniën van onmiddelhjk belang is geworden. De Nederlandsche oplossing bestaat in wezen uit een nieuwe proef met het elders mislukte vertegenwoordigende stelsel, waarbij het uitvoerend gezag niet in organisch verband staat met het vertegenwoordigend lichaam, dat mede de wetgeving beheerscht. Het gelukken van de proef zou bewijzen dat Nederland op het gebied der koloniale politiek bij geen enkel ander land ten achter staat; KOLONIALE POLITIEK 57 mislukking zou leiden tot een stap terug naar den ouden toestand of tot een sprong naar den parlementairen regeeringsvorm, geen van beide in het belang van de verdere 'ontwikkeling van het land. Mislukking zou dan ook zijn een bewijs van onvermogen in de koloniale politiek, die leiding behoort te geven aan den strijd om het bestaan ook der koloniale volken, — een aanduiding dat die leiding bij ons niet meer in de beste handen zou berusten. Mijne Heeren Curatoren en Leden van den Raad van Beheer, Ik stel het op hoogen prijs, door de benoeming tot buitengewoon Hoogleeraar in de gelegenheid te zijn gesteld tot zoovelen, die bestemd zijn, in handel en bedrijf belangrijke plaatsen in te nemen, te spreken over de koloniale politiek als een der middelen, waardoor ons land zijn plaats in de wereld heeft te verdedigen en een der wijzen waarop het zijn deel heeft te vervullen van de taak, die door den loop der laatste eeuwen aan de blanke volken schijnt te zijn opgelegd, de taak om de volken van ander ras te leiden op den weg naar hooger welvaart en beter maatschappelijke verhoudingen. Een twintigjarige deelneming in verschillende 58 KOLONIALE POLITIEK ambten aan de behandeling der velerlei vraagstukken die het bestuur over onze overzeesche gewesten medebrengt, en een zesjarige beoefening der wetenschap als leeraar aan de Nederjandsch-Indische Bestuursacademie, hebben mij niet, als zooveel anderen, tot de meening gebracht, dat in de politiek wetenschap en praktijk het eigenlijk best zonder elkaar kunnen stellen. Integendeel.zij hebben elkaar noodig, meen ik. Maar ik zeide het reeds, rechtstreeks kan de wetenschap der koloniale politiek niet veel anders doen dan een atmosfeer scheppen, waarin de koloniale vraagstukken tot hun recht komen en ik acht het gelukkig, dat destichters der Nederlandsche Handelshoogeschool hebben ingezien, van hoeveel belang het is, zulk een atmosfeer juist ook aan deze instelling te laten ontstaan. Wilt de verzekering aanvaarden, dat ik er naar mijn beste krachten toe zal bijdragen deze bedoeling te verwezenlijken. Mijne Heeren Hoogleeraren en verdere Docenten, Niet, zooals de meesten Uwer, op betrekkehjk jeugdigen leeftijd geroepen tot het leeraarsambt aan deze Hoogeschool, vraag ik mij af of ik nog wel de lenigheid van geest zal hebben, vereischt om de onderwijstaak te vervullen op een wijiè, die KOLONIALE POLITIEK 59 niet al te zeer blijft beneden het peil, dat Gij hier hebt gesteld. Maar aan de andere zijde verheug ik mij te meer op deze taak, omdat ik weet te komen in een kring waar gewerkt wordt met den frisschen ijver, die den grondig wetenschappelijken zin eerst waarlijk tot zijn recht doet komen. Het is mij een eer in dien kring te worden opgenomen en ik hoop daar ook de plaats te mogen innemen, die mijn geachte voorganger ledig heeft gelaten. Dames en Heeren Studenten, De Nederlandsche koloniale politiek is wel eens, en dan met minder vriendelijke bedoelingen, een koopmanspolitiek genoemd, en het was nog mooi als men niet zei kruidenierspolitiek. Mijn ervaring heeft mij tot het geloof gebracht, dat goede koopmanschap ook voor den staatsman zijn nut kan hebben en dat het omgekeerd voor den koopman, zelfs uit het oogpunt van zijn belangen als zoodanig, ongewenscht is, vreemd tegenover de politiek te staan. Ik hoop velen Uwer als gids op dit terrein te mogen geleiden en ik hoop vooral, dat velen Uwer zich daardoor te meer zullen voelen aangetrokken tot een werkkring in een dier streken overzee, waar Holland's meest grootsche taak ligt. ■