37 krijgen in de beoordeeling van de geldigheid van een huwelijk. Een voorbeeld diene om dit toe te lichten. De status van een Deen wordt volgens zijn nationale wet beheerscht door de wet van zijn domicilie, die van een Nederlander door zijn nationale wet. Had Denemarken het verdrag geratificeerd, dan zou overal de status van een Deen beheerscht worden door de lex domicilii, omdat het verdrag verwijzing aanneemt. Nu daarentegen zal, indien men de verwijzing niet aanneemt, het recht van twee Denen, om hier te lande te trouwen door ons beoordeeld worden naar de nationale Deensche wet; doen zich later in Denemarken kwesties voor betreffende de nietigheid, dan zal de Deensche rechter de wet van het domicilie d. i. de Nederlandsche toepassen. En omgekeerd wordt de geldigheid van een huwelijk van twee in Denemarken gedomicilieerde Nederlanders, door den Deenschen rechter volgens zijn recht, door onzen rechter volgens het Nederlandsche recht beoordeeld. Ongetwijfeld heeft 'verwijzing dus practische voordeden, maar men bedenke, dat ook landen, die het domiciliebeginsel huldigen, verwijzing kunnen aannemen. Tot nu toe hadden wij deze mogelijkheid buiten beschouwing gelaten. In Engeland bv. neemt een richting in de jurisprudentie verwijzing aan Stel twee Engelschen, die hun domicilie hebben in Nederland, trouwen hier te lande. Indien de geldigheid van hun huwelnk voor een Engelschen rechter wordt betwist, zal deze de Engelsche wet toepasselijk achten. Komt nu deze zelfde kwestie voor een Nederlandschen rechter, dan zal hij, als hij verwijzing aanneemt, de Nederlandsche wet,, als hij. *) "Westlake, A treatise on private international law, blz. 37 e. v. eu A. V. Uicbt and A. Berriedale Kbith, A digest of the law of Bngland with referenoe to the conflict of lawn (3rd Ed. 1922), blz. 79—81, 771 e. t. 38 haar verwerpt, de Engelsche wet toepassen. Men ziet, dat in dit voorbeeld er alleen eenheid is in de beoordeeling als onze rechter niet, de Engelsche rechter wel verwijzing aanneemt; in het eerste voorbeeld daarentegen was er eenheid als de Deensche rechter geen, de Hollandsche wel verwijzing kent. Resumeerende kan men dus aannemen, dat er alleen eenheid in de beoordeeling van de geldigheid van een huwelijk zal zijn, en dus rechtszekerheid, indien, óf de landen met domiciliebeginsel óf die met nationaliteitsprincipe verwijzing huldigen 1). Voor het verdrag lijkt de verwijzing mij voorloopig overbodig. De verwijzing geeft geen oplossing van de tegenstelling nationaliteit-domicilie, omdat, zooals yrij reeds hebben uiteengezet, zij slechts een zijde der moeilijkheid behandelt. Pas als men een oplossing heeft gevonden kan men nagaan in hoeverre verwijzing wenschelijk is voor de eenheid in de beoordeeling van een huwelijk. § 3. De sanctie. A. Inleiding. Geschiedenis.2) Indien in het verdrag de uitdrukking nietigheid (nullité) wordt gebruikt, is daaronder te verstaan nietigheid in den ruimen zin van het woord, omvattende zoowel nietigverklaring als nietigheid (inexistence); ook wij zullen kortheidshalve het woord in die beteekenis gebruiken. In het ontwerp van het Institut de droit international kwamen de volgende bepalingen voor *): Art. 8. Pourra être annulé le mariage contracté en dehors des conditions exigées par la loi nationale de 1'un des époux *) Vgl. ook A. V. DlCEY and A. Beriueuale Keith, t. a.p. blz. 777 e. v. 2) Actes 1894, blz. 8, 81, 79; Actes 1900, blz. 279. *) Annuaire, deel X, 1888—1889, bic. 56 e. v. 39 en ce qui concerne: 1°. 1'age, 2°. les degrés prohibés de parenté ou d'alliance, 3°. la publication des bans. Art. 9. Pourra également être annulé le mariage contracté en dehors des conditions prescrites par la loi nationale du futur en ce qui concerne le consentement des parents ou tuteurs. Art. 16. Lorsqu'un mariage valable d'après la loi du pays de 1'un des contractants aura été déclaré nul dans le pays de 1'autre, le mariage devra être considéré comme nul partout sauf les effets civils d'un mariage putatif. De Haagsche conferenties namen dezë artikelen niet over. Het rapport van de commissie op de tweede conferentie van 1894 vermeldt dienaangaande1): „La loi compétente pour fixer les conditions de validité du mariage, les formalités a observer pour la célébration 1'est aussi pour tirer lés conséquences de 1'inobservation de ses prescriptions. C'ést elle qui édicte la nullité s'il y a lieu et qui en indique les caractères. Quelles personnes pourront se prévaloir de la nullité et pendant combien de temps ? La nullité pourra -1 -elle se couvrir par suite de certains évènements? Voila assurément des questions fort importantes, mais dont la conférence ne nous parait pas avoir a s'occuper de nouveau. Elle les a résolues en avance en vertu de cette règle bien simple, que la sanction de la loi ne doit pas être séparée de la loi elle-même." Een voorstel om het art. 16 van het ontwerp van het Institut in het verdrag op te nemen werd met deze argumenten bestreden en ingetrokken, omdat het -niet „opportun" was. Op de derde conferentie stelde de Nederlandsche afgevaardigde in de commissie*) een artikel over de nietigheid en haar 1) Actes 1894, blz. 81. 2) Actes 1900, blz. 179. 40 gevolgen voor *). Bet voorstel werd verworpen met deze overweging: „Laissons a la jurisprudence et a la doctrine le soin. de déblayer le terrain, n'empiétons pas trop sur le domaine des législations particulières et ne donnons pas de nouveaux motifs pour rejeter notre projet". Al erkende men dus den hoofdregel „la sanction ne doit pas être separée de la loi elle-meme", men durfde haar niet tot in bijzonderheden uit te werken uit vrees het geheele resultaat der conferentie in gevaar te brengen en omdat dit gedeelte van het internationaal privaatrecht wetenschappelijk nog niet rijp was om gecodificeerd te worden. Het verdrag verbindt de verdragstaten dan ook niet uitdrukkelijk dezen hoofdregel aar te nemen. Hij ligt echter opgesloten, volgens de bedoeling der conferenties, in de ruime redactie van art. 1x). Door een groote verscheidenheid van bepalingen wordt in de verschillende staten naleving der huwélijksbeletselen afgedwongen. Zij laten zich als volgt indeelen: 1°, nietigheid zonder rechterlijke tusschenkomst (Frankrijk „mariage inexistant," Duitschland B. G. B. § 1328, Nederland B. W. 134). Hoewel erkenning van deze nietigheid in het algemeen strijdt met beginselen van openbare orde in onze wetgeving, zouden wjj toch willen aannemen, dat het. verdrag verplicht deze nietigheid te erkennen, zelfs ten aanzien van huwelijken van vreemdelingen in Nederland gesloten en van Nederlanders met vreemdelingen *). 2°. nietigheid of vernietigbaarheid op uitspraak van den rechter; l) Koster, blz. 406, neemt geen verplichting aan; Travers, I, blz. 7, daarentegen erkent den regel in al zijne gevolgen. Vgl. deZweedsche wet van 8 Juli 1904, Hoofdstuk II, § 1 en het decreet van dienzelfden datum, Kosters en Bellemahs, t.a.p.. blz. 49 en 62. Zie Actes 1894, blz. 81. *) Travers, I, blz. 186. 41 3°. stuiting of weigering van den ambtenaar van deri burgerleken stand om het huwelijk te voltrekken; 4°. strafbedreiging tegen den ambtenaar van den burgerlijken stand of tegen den priester, die een huwelijk voltrekt in strijd met de wet; 5°. strafbedreiging tegen partijen (bv. Frankrijk Code civil 192, 193; bigamie in de meeste landen); Deze laatste sanctie valt evenals de sub 4 vermelde buiten het verdrag; haar exterritoriale werking wordt beheerscht door de regels van het strafrecht. 6°. burgerrechterlijke gevolgen verbonden aan het sluiten van een huwelijk in strijd met de wet (bv. Duitschland B. G. B. § 1621, 1661, 1688). Deze hebben exterritoriale werking. B. Nietigheid en stuiting. De wet, wier voorschriften zijn overtreden, wijst aan in welke gevallen nietigheid en stuiting mogelijk zijn, door wie de actie kan worden ingesteld en welke oorzaken niet-ontvankelijkheid meebrengen. Zij bepaalt ook het karakter der nietigheid. Formaliteiten en procesrecht worden echter beheerscht door de wet geldende ter plaatse, waar het geding wordt gevoerd, de lex fori. Indien beide echtgenooten vóór het huwelijk niet dezelfde nationaliteit hadden, kan de eene echtgenoot ook gebruik maken van het recht om nietigverklaring aan te vragen, dat de nationale wet van den ander hem toekent; hetzelfde geldt ten aanzien van derden en voor stuiting. In Nederland zal het Openbaar Ministerie een huwelijk kunnen stuiten, indien in de gevallen van art. 2 onze openbare orde zich verzet tegen het huwelijk; nietigheid of stuiting op grond van een vreemde wet kan het echter niet 4 45 Ook kan de openbare orde van de lex fori zich er tegen verzetten, dat een actie $ot nietigverklaring, gegrond op bv. de nationale wet der echtgenooten in behandeling wordt genomen of eventueel de nietigheid uitgesproken wordt. Men zou bv. kunnen aannemen, dat onze openbare orde zich er tegen verzet, dat hier te lande wordt nietigverklaard op grond van impotentie een huwelijk van twee Italianen in Italië gesloten, Of het huwelijk van een Nederlandschen jood met een Oostenrijksoh R.K. meisje in Oostenrijk gesloten, hoewel deze huwelijken volgens de Italiaansche, respectievelijk Oostenrijksche wet nietig verklaard kunnen worden. Wij zijn geneigd ook hier de openbare orde allen invloed te ontzeggen, daar het juist een der oogmerken van de conferenties was het vage begrip openbare orde nader te omschrijven en vast te leggen en waar het verdrag in de artt. 2 en 3 nauwkeurig de gevallen regelt, waarin de openbare orde van de wet geldende ter plaatse van voltrekking kan optreden, mag men daaruit de conclusie trekken, dat uit het zwijgen van het verdrag in dezen volgt, dat hier de openbare orde elke invloed ontzegd is 1). Het verdrag geeft geen voorschriften betreffende de competentie voor de nietigheidsprocedure en de wederzijdsche erkenning van vreemde vonnissen, welke de nietigheid of geldigheid van het huwelijk uitspreken, zooals in het verdrag betreffende de echtscheiding. De algemeene regels van het internationaal privaatrecht zullen derhalve van toepassing z\jn. Onze wet geeft ons echter geen licht in deze moeilijke kwestie, en ook in de litteratuur en de jurisprudentie bestaat geen eenstemmigheid. Daar rechtszekerheid voor het huwelijk l) Travers, I, blz. 264; Kahn, in Zeitsohrift 1902, blz. 221. Anders de Zweedsche wet van 8 Juli 1904, Hoofdstak II, § 2, Kosters en Bellemans, t. a. p., blz. 50. 46 een absoluut vereischte is, zou ik.er de voorkeur aan geven Qm: zooveel mogelijk vreemde vonnissen te. erkennen. Dientengevolge lijkt het volgende. stelsel mij te verkiezen. De. competentie zal in ieder, land beoordeeld worden volgens de daar geldende regels, zoodat de Nederlandsche rechter bevoegd zal zijn de nietigheid uit te spreken van een huwelijk van vreemdelingen gesloten.in het buitenland 1). Vonnissen, in het buitenland gewezen tusschen vreemdelingen, zuilen hier erkend , worden, voorzoover zij volgens .de nationale wet van beide ■ echtgenooten rechtsgeldig zijn, behoudens de uitzonderingen, door de artt. 2, 3, 5 en 7, mogelijk gemaakt.. Vreemde vonnissen in zake geldigheid of nietigheid van een. huwelijk van een Nederlander hebben hier te lande rechtskracht, indien de buitenlandsche rechter bevoegd was en hij het: verdrag en de Nederlandsche wet juist heeft toegepast. Wenschelijk zou het zijn, indien, het verdrag hier soortgelijke bepalingen als de artt. 5 en 7 van het Echtscheidingsverdrag had opgenomen, want thans zal het mogelijk zijn, dat een door een buitenlandschen rechter gewezen vonnis hier te lande en door de overige verdragstaten niet wordt erkend i Een moeilijkheid doet zioh nog voor, doordat het verdrag in de artt. 2, 3, 5 en 7 geldigheid en nietigheid tot enkele landen beperkt. In de gevallen der artt. 2 en 5 is er slechts nietigheid in een land; het huwelijk zal in alle andere geldig zijn, zoodat, indien in dat eene land het huwelijk nietigverklaard wordt, dit vonnis in de andere landen.rechtskracht zal missen; omgekeerd, zal een vonnis in een der andere landen gewezen, moeten worden erkend door de overige, behalve x) Zie in zake de relatieve competentie Kosters, t. a. p., blz. 274 e. v. 4? döor het land; dat bevoegd .is bet'huwelijk nietig te verklaren. In de artt. 3 en 7 kan bet huwelijk in één land nietig verklaard worden, de andere staten zijn vrij het al of niet te erkennen. Een-vreemd vonnis nu, dat een uitspraak, doet over de nietig- of geldigheid van een dergelijk. huwelijk; zal hier te lande slechts erkend kunnen worden i voorzoover de Nederlandschen rechter in verband met onze openbare orde een zelfde uitspraak gegeven zou hebben. § 4. Bewijs der materieele huwelijksvereischten. Art. 4. Les étrangers doivent, pour se marier, établir qu'ils remplissent les conditions nécessaires d'après la loi indiquée par 1'article Ier. Cette justification se fera, soit par un certificat des agents diplomatiques ou consulaires autorisés- par VEtat dont les contractants sont les ressortissants, soit par,- tout autre mode de preuve, pourvu que les conventions- internationales ou les, autorités du pays de la célébration reconnaissent la justification comme suffisante. Art. 4. Vreemdelingen moeten, om een huwelijk aan te gaan, bewijzen dat zij voldoen aan de vereischten- der in artikel 1 aangewezen wet. Dit bewijs wordt geleverd, hetzij door eene verklaring van de diplomatieke of consulaire ambtenaren, daartoe bevoegd verklaard door den Staat, 'waartoe partijen behooren, hetzij op, elke andere wijze, mits de internationale verdragen of de autoriteiten van, het land der huwelijksvoltrekking het bewijs als voldoende beschouwen. Wet van den 7den Juli 1906 (StbL No. 162): Art. 1. Het bewijs bedoeld in artikel 4 van het op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten verdrag,'tot regeling.der wetsconflicten 48 met betrekking tot het huwelijk, goedgekeurd bij de wet van 24 Juli 1903 (Stbl. No. 231), wordt geleverd door eene verklaring, af te geven:. 1°. aan Nederlanders, die binnen het Rijk in Europa eene bekende woonplaats hebben, door den ambtenaar van den burgerlijken stand hunner woonplaats ; • 2°. aan Nederlanders, die niet binnen het Rijk in Europa eene bekende woonplaats hebben, doch wel gehad hebben, door den ambtenaar van den burgerlijken stand hunner laatste bekende woonplaats aldaar; 3°. aan Nederlanders, niet vallende onder de bepalingen sub 1 en 2, door het hoofd van het Nederlandsche gezantschap in het land, waar het huwelijk wordt voltrokken, en, bij gebreke van. een gezantschap, door den hoogst geplaatsten consulairen ambtenaar aldaar. De verklaring wordt door de bevoegde autoriteit niet afgegeven, alvorens zij zich, door kennisneming van de bescheiden vermeld in art. 126 en zoo noodig, van die, vermeld in de artikelen 127 en 128 van het Burgerlijk Wetboek, heeft vergewist, dat naar Nederlandsch recht geene beletselen tegen het huwelijk bestaan. A. Inleiding. Behalve door sancties zooals nietigverklaring tracht iedere wet ook naleving harer bepalingen preventief te verzekeren door stuiting en doordat de ambtenaar van den burgerlijken stand weigeren moet het huwelijk te. voltrekken indien partijen niet voldoende kunnen bewijzen, dat zij voldoen aan de vereischten der wet. Slechts in ernstige gevallen gaat de wet er toe over nietigverklaring van het huwelijk mogelijk te maken daar hierdoor groote belangen kunnen geschaad worden. Bestond er geen verdrag, dan zou nietigverklaring de. eenige manier zijn om naleving der wettelijke vereischten 74 dat men hier te lande een vormloos huwelijk van Nederlanders, gesloten in een staat, waar dit mogelijk is, niet zou erkennen. Beide kwesties houden verband met elkaar; de oplossing, wordt moeilijk, doordat de openbare orde van het land waar het huwelijk plaats vindt, invloed uitoefent. Deze zal er zich aan den eenen kant tegen verzetten, dat een huwelijk geldig is, dat niet gesloten is in den vorm voorgeschreven door de plaatselijke wet en bovendien zal zn' weigeren een huwelijk als nietig te beschouwen, dat is gesloten volgens de plaatselijke wet, maar zonder dat aan essentieele vormvereischten der nationale wet (bv. kerkelijke voltrekking) is voldaan. Op de vergaderingen van het Institut de droit international en op de conferenties was men zich van deze moeilijkheden terdege bewust. Wij zullen de geschiedenis van deze artikelen eenigszins uitvoeriger bespreken, omdat deze kwesties nog steeds van belang zijn. De regeling, welke het verdrag geelt, kon n.1. de staten met kerkelijk huwelijksrecht niet bevredigen. Het Institut de droit international stelde, zooals wij reeds in de Inleiding hebben opgemerkt, op zijn zitting te Heidelberg een voorloopig ontwerp huwelijksverdrag op, dat later te Lausanne in definitieven vorm werd gegoten. Brtjsa en von Bak brachten een praeadvies uit, waarin een huwelijk erkend werd, dat niet gesloten was in deD vorm voorgeschreven door de plaatselijke wet, maar in dien voorgeschreven door de nationale wet, indien beide partijen dezelfde nationaliteit hadden *). Von Bak verdedigde dit met het betoog, dat de regel „locus regit actum" enkel een concessie is van het land, waartoe partijen krachtens nationaliteit behooren, omdat in >) Annuaire de l'institut de droit international, deel VIII, 1885— 1886. blz. 70 e. t.: deel IX, 1887—1888, blz. 61 e. v. 78 een concessie van de persoonlijke wet,' die in het belang van het individu afstand doet van een gedeelte van haar oppermacht. Indien' dus de nationale wet geen afstand doet en van haar onderdanen een kerkelijk huwelijk eischt, moet de regel „locus regit actum" wijken 1). Facultatief is de regel daarom ook, omdat zijn strekking is de geldigheid te bevorderen, zoodat het huwelijk, dat volgens de nationale wet, wat den vorm betreft, geldig is, erkend kan worden, al is het volgens de plaatselijke wet nietig. Hiertegenover staat de invloed, welke de beginselen van openbare orde, voorkomend in de plaatselijke wet, uitoefenen; het algemeen belang van den staat, waar het huwelijk plaats vindt, eischt, dat zijn recht bij uitsluiting van toepassing is. Daar een oplossing van de moeilijkheden, die uit deze tegenstelling voortvloeien, onmogelijk is, heeft het verdrag : zich er' toe beperkt de grenzen aan te geven, binnen welke een conflict mogelijk blijft. Rusland had tegen deze regeling ernstige bezwaren, zoodat het zich gedwongen voelde het verdrag niet te onderteekenen. Het ■ kende alleen het kerkelijk huwelijk, zoowel voor zijn eigen onderdanen, als voor vreemdelingen op zijn grondgebied, maar het was bereid voor vreemdelingen het burgerlijk huwelijk in te voeren, mits voor zijn onderdanen in den vreemde het kerkelijk huwelnk verplicht was. De andere deelnemende staten waren echter niet bereid verder te gaan dan het tweede lid van art. 5, en zelfs dit ontmoette reeds grooten tegenstand van Frankrijk, België en Zweden, die niet wenschten te erkennen, dat een huwelijk, regelmatig op *) Vgl. Weiss, Traité, III, blz. 117, 555. Dezelfde kwestie doet zich voor bij B. W. 992; zie ontwerp verdrag erfrecht, art. 3, lid 2, actes 1904, blz. 128, 129; Jitta internationaal privaatrecht, blz. 149, 150; Kosters, blz. 648. 79 hun grondgebied voltrokken, elders nietig zou kunnen zijn 1). De kloof, welke staten met godsdienstig huwelijksrecht *) scheidt van die, welke het huwelijk enkel als een burgerrechtelijke instelling beschouwen, is inderdaad niet te overbruggen. Het kerkelijk recht in zyn meest zuiveren vorm strekt zijn heerschappij uit over allen, die tot het kerkgenootschap behooren, onafhankelijk van hun nationaliteit. Dertig jaar geleden werden in Hongarije bv. ook de . materieele huwelijksvereischten geregeld door de kerkelijke wet, en deze werd ook toegepast op vreemdelingen, die in Hongarije in het huwelijk traden 3) *). 1) Actes 1900, blz. 175. 2) Kerkelijk huwelijksrecht hebben: Servië, Bulgarije, Griekenland en vroeger vóór de revolutie Rusland voor de orthodoxen en Israëlieten, Spanje en Oostenrijk voor Roomsen-Katholieken. Oostenrijk en Roemenië voor Israëlieten. 3) Actes 1893, blz. 39. 4) Opmerkelijk is de Fransohe jurisprudentie: het tribunal de la Seine verklaarde tweemaal een huwelijk nietig, dat alleen voor den ambtenaar van den burgerlijken stand in Frankrijk was gesloten omdat de persoonlijke wet der betrokkenen eene kerkelijke voltrekking eisohte (28 April 1906, Journal (Clunet) 1906, blz. 1146; 25 November 1907, Journal (Clunet), 1908, blz. 1148). Later echter verklaarde dezelfde rechtbank een Russischen Jood niet ontvankelijk in zijnen eisch tot nietigverklaring van het huwelijk, omdat het alleen burgerlijk was gesloten, par cette considération qu'elle repose sur des motifs d'un ordre tel qu'une juridiction frangaise doit s'en interdire 1'examen, trib. civ. de la Seine 20 Kov. 1912, Cour de Paris 22 Deo. 1921, Journal (Clunet), 1922, blz. 135. De laatste vonnissen zijn nog duidelijker: „Le principe de la sécularisation du mariage, qui se rattache aux lois de polioe, obligeant tous ceux qui habitent le territoire, implique la validitó , en France de la célébration purement civile du mariage de deux étrangers dont le statut personnel n'admet que. la célébration religieuse", tribunal civil de la Seine 7 Januari 1922. Gazette du Palais, 16 Februari 1922; vgl. ook cour d'appel, Paris, 17 Nov. 1922, Gazette des tribunaux, XCVII, (1922), blz. 958; tribunal civil de la Seine, 5 Mei 1919, Bevue (de Lapradelle), XV 1919, blz. 89 zijn nageleefd, d. w. z. dat aan alle vormvereischten, die de nationale wet op straffe van nietigheid stelt, voldaan moet zijn; indien bv. de nationale wet inzake de afkondigingen niet is nageleefd en nietigheid daarvan niet het gevolg kan zijn, kan het huwelijk toch erkend worden1); niet noodig is het ook, dat beide echtgenooten dezelfde nationaliteit hebben; 2°. het huwelijk moet nietig zijn wat den vorm betreft in het land van voltrekking. Dit zal zich voordoen in de volgende gevallen: een huwelijk alleen kerkelijk gesloten in een land, waar een burgerlijk huwelijk vereischt is; het diplomatiek of consulair huwelijk, gesloten zonder dat aan de vereischten van art. 6 voldaan is; of wel het huwelijk voltrokken volgens de plaatselijke wet terwijl formaliteiten, op straffe van nietigheid door die wet voorgeschreven, niet zijn nageleefd 2). Niet alleen het land, waartoe partijen krachtens nationaliteit behooren, maar ook andere verdragstaten hebben de bevoegdheid het huwelijk te erkennen. Het is echter aan te bevelen hiertoe alleen over te gaan, indien in het vaderland der partijen het huwelijk als geldig beschouwd wordt, maar dit is geen voorwaarde, de andere verdragstaten hebben het recht het huwelijk ook zonder dat te erkennen3). Aan de uitdrukking „loi nationale" moet m. i. de beteekenis gegeven worden van interne wet en niet valt daaronder de geheele x) Actes 1900, blz. 164. 2) Actes 1900, blz. 178. Denksohrift van den Duitsohen Rijkskanselier in Zeitschrift fQr internationales Privats- und Oeffentliehes Recht, 1904, blz. 532. *) Vgl. Travers, II, blz. 188; Zweden, wet van 8 Juli 1904, art. 9, Kosters en Bellemaks, blz. 45; Denksohrift van den Duitschen Rijkskanselier in Zeitschrift 1904, blz. 531; Rb. Antwerpen, 9 Maart 1911, en cour d'appel Bruxelles, 15 December 1913, Kosters en Bellemans, blz. 113 en 124. 7 94 3°. wat den vorm betreft, moet de wet van het land, waarvan de ambtenaar het orgaan is, gevolgd worden- 4°. wat de materieele vereischten betreft moeten de regels van art. 1 in acht genomen worden. Ten aanzien van deze voorwaarden valt het volgende op te merken: f ad lum. Geen der partijen behoort krachtens nationaliteit tot het land waar het huwelijk gesloten wordt. In 1893 werd nog als eisch gesteld, dat beide partijen moeten behooren tot het land, waarvan de ambtenaar het orgaan is; deze voorwaarde heeft men in 1900 laten vervallen. De voorwaarde, dat geen der partijen een onderdaan mag zijn van het land, waar het huwelijk gesloten wordt, lijkt overbodig naast de tweede voorwaarde, dat het land, waar het huwelijk gesloten wordt, zich er niet tegen verzet. Steeds immers verzetten de verdragstaten zich er tegen, dat een dergelijk huwelijk op hun grondgebied wordt gesloten, en voor het geval, dat het betrokken land er zich niet tegen verzetten zou, is er nog geen reden voor het verdrag om strengere eischen te stellen dan het land zelf waar het huwelijk gesloten wordt. In den laatsten zin der eerste alinea van art. 6 wordt echter bepaald, dat in sommige gevallen een land zich niet kan verzetten tegen een diplomatiek of consulair huwelijk; in zoo'n geval heeft deze voorwaarde belang l). ^ ad 2um. de .staat, waar het huwelijk gesloten wordt, verzet er zich niet tegen. . Opzettelijk werd hier het woord Etat gebezigd om 2 mogelijkheden te omvatten nl. 1°. dat in z^jn wetgeving een bepaling voorkomt, die dergelijke huwelijken verbiedt; 2°. dat hij enkel verklaart dergelijke huwelijken niet te gedoogen. !) Anders M. Travers, II, blz. 142. 95 Zoo'n verklaring behoeft niet uitdrukkelijk te geschieden 1). De staat op wiens grondgebied het huwelnk voltrokken wórdt heeft volle vrijheid ten opzichte der redenen, waarom hij dergelgke huwelijken verbiedt; hij kan er ook bepaalde voorwaarde aan verbinden b.v. alleen huwelijken toestaan, voltrokken door ambtenaren van den staat van den man. Niet kan hij zich verzetten „wanneer het betreft een huwelijk, dat op grond van een vroeger huwelijk of een huwelijksbeletsel van godsdienstigen aard strijdig zou zijn met zijne wetten". M. i. moet men aan deze uitdrukking dezelfde beteekenis hechten als in het laatste lid van art. 2; niet alleen de woordenkeus maar ook het verhandelde ter conferentie pleit hiervoor2). Kosters begrijpt hier echter onder alle vereischten van godsdienstigen aard, zoowel materieele als formeele s); zijne meening wordt m. i. weerlegd door de geschiedenis van het artikel; immers, zooals wij reeds hebben uiteengezet, waren volgens het avant-projet van 1893 de verdragstaten verplicht diplomatieke of consulaire huwelijken toe te staan, indien hun vorm van huwelijkssluiting zuiver godsdienstig was; op aandrang van Rusland werd deze bepaling echter geschrapt *). Later wordt over dit geval niet meer gesproken, hetgeen men hieraan toe moet schrijven, dat geen der verdragstaten voor alle huwelijken op zijn grondgebied een kerkelijke voltrekking meer eischte 5). Wel kan de plaatselijke wet zich verzetten in de gevallen ') Aotes 1900, blz. 177; op de vergadering der tweede conferentie werd een voorstel om hieraan het woord expresse ment toe te voegen Terworpen, Actes 1894, blz. 44. 2) Actes 1900, blz. 171 en 177. 8) t. a. p. blz. 423. *) Actes 1893, blz. 43, 52, 68—69. 5) Vgl. het Russische standpunt, Termeid op blz. 78. 97 matière de mariage, devraient s'adresser aux Gouvernements, sur le territoire desquels ces agents resident, pour leur demander s'ils ne s'opposent pas a 1'exercice de pareilles attributions" 1). Zij zijn echter niet verplicht om dit eerst te vragen, hoewel men kan aannemen dat in de praktijk steeds op deze wijze zal gehandeld worden. Men neemt meestal aan, dat in Duitschland en Zwitserland diplomatieke en consulaire huwelijken verboden zijn 2) en dat ze in Italië, Portugal, Roemenië, Frankrijk en België toegelaten zijn, indien beide partijen behooren tot het land waarvan de ambtenaar het orgaan is; twijfelachtig is het indien slechts een der partgen tot het land behoort, dat den ambtenaar heeft uitgezonden s). Wórdt het huwelijk toch voltrokken, hoewel de plaatselijke wet het verbiedt in een der gevallen vermeld in artikel 2 eerste lid, dan geldt het tweede lid van art. 2 en is het dus in het geheele gebied van het verdrag geldig 4). Strijdt het met een beletsel, gegrond op een vroeger huwelijk of van godsdienstigen aard, voorkomend in de plaatselijke wet, dan kan deze het niet nietig verklaren krachtens het laatste lid van artikel 2. Nietigverklaring toch is ernstiger dan beletten, zoodat een staat, die een huwelijk niet mag beletten, het zeker niet kan nietigverklaren; het laatste lid van art. 2 was een wederzijdsche concessie en men kan niet met de eene hand geven en het met de andere hand weer terugnemen 5). *) Actes 1900, blz. 177. *) Duitschland, Einführungsgesetz, art. 13; Zwitserland Feuille fédérale 1908, deel I, blz. 472, n°. 15. 3) Zie Travers, H", blz. 152; vgl. voor Frankrijk vooral blz. 156. *) Actes 1900, blz. 177. *) Buzzatii, t. a. p., blz. 225, anders Kosters, blz. 423. 98 Indien het huwelijk wordt voltrokken in strijd met een van de sub 1 en 2 vermeldde voorwaarden door art: 6 gesteld, dan kan art. 7 van toepassing zijn, indien de vorm voorgeschreven door de nationale wet van beide partijen is nageleefd *.). Is dit niet het geval, dan is het huwelijk overal nietig. Moet echter deze nietigheid nog door den rechter worden uitgesproken of wordt het huwelijk beschouwd als niet te hebben bestaan (inexistant) ? M. i. kan men den diplomatieken of consulairen ambtenaar, die een huwelijk voltrekt in strijd met deze twee voorwaarden, gelijk stellen met een ambtenaar van den burgerlijken stand, die niet .bevoegd is het huwelijk te sluiten; voor Nederland zal dus naar analogie van B. W. 147 nog een rechterlijke uitspraak noodig zijn 2). , ad 3u m. Wat den vorm betreft, moet de wet van het land, waarvan de ambtenaar het orgaan ie, gevolgd worden. Bij artikel 5 bespraken wij wat tot den vorm van het huwelijk behoort; hier zal men er dezelfde beteekenis aan moeten hechten, zoodat de wet van het land, waarvan de ambtenaar het orgaan is, zijn bevoegdheid bepaalt en ook haar eischen nopens de afkondigingen moeten worden nageleefd. Art. 1 der consulaire wet regelt de bevoegdheid van ónze consulaire ambtenaren; de bevoegdheid tot het opmaken van akten van den burgerlijken stand wordt toegekend aan bij algemeene maatregel van bestuur aan te wijzen ambtenaren binnen het daarbij te bepalen ressort, ten behoeve van de aldaar aanwezige Nederlanders (cons. wet artt. 1 en 12). Bij Kon. Besi. van den 22sten Januari 1915 (Stbl No. 22) ») Actes 1900, blz. 178. *) Travers, II, blz. 164. Anders Kosters, blz. 426. 99 werd aan onzen Consul in Portugal de bevoegdheid Verleend om akten van den burgerlijken stand op te maken x). Men merke op, dat het verdrag spreekt van: „le mariage célébré devant un agent diplomatique ou consulaire",; een enkel kerkelijk huwelijk in het gebouw van het gezantschap voltrokken is dus niet voldoende *■)., Landen, welker wetgeving eene kerkelijke huwelijksvoltrekking vereischt, kunnen ook diplomatieke en consulaire huwelijken door hunne onderdanen in den vreemde aangegaan, zonder dat dit voorschrift is nageleefd, als ongeldig beschouwen (art. 6 tweede lid). De bepalingen echter der nationale wet nopens de afkondigingen behoeven niet opgevolgd te worden, omdat art. 6 niet verwijst naar het derde lid van art. 5; de sanctie die het stelt geldt dus niet, maar evenals bij een gewoon huwelijk is het ook hier wenschelijk, dat de ambtenaar overlegging vraagt van het bewijs, dat deze afkondigingen geschied zijn. Ook hier geldt art. 7, zoodat, indien, niet voldaan is aan vormvereischten, voorgeschreven op straffe van nietigheid door de wet van het land, dat den ambtenaar heeft uitgezonden, toch het huwelijk als geldig kan beschouwd worden, indien de vorm voorgeschreven door de nationale wet van elke der partijen is nageleefd. Practisch zal echter dit artikel niet toegepast kunnen worden, omdat geen staat zijn diplomatieke of consulaire ambtenaren de bevoegdheid geeft een huwelijk te voltrekken als niet tenminste een van beide partijen zijn onderdaan is. *) Vgl. art. 15 Tan het verdrag Nederland—Portugal van 1 December 1880, (Stbl. 1882 Nos 63, 133). 2) Vgl. Cour d'appel Paris, 1 Maart 1922, Journal de droit international privé (Clunet) 1922, blz. 407. Anders Trib. civil de la Seine, 20 November 1920. Revue (de Lapradelle) XVII 1921, blz. 227. 110 verdrag alleen geldt voor de internationale rechtssfeer maar daar staat tegenover, dat een huwelijk, dat tn'dens het sluiten behoort tot de nationale rechtssfeer, door latere omstandigheden in de internationale kan getrokken worden. De geldigheid van een huwelnk van, twee. Nederlanders, hier te lande gesloten, kan bv, later voor eenen vreemden rechter worden betwist, of zij kunnen zich later laten, naturaliseeren in eenen anderen verdragstaat, of, indien men met ons aanneemt, dat het verdrag een beroep op onzedelijke wets^ ontduiking uitsluit, twee Nederlanders, diè hier te lande niet in het huwelgk kunnen treden, laten zich in een verdragstaat naturaliseeren^ sluiten daar een rechtsgeldig huwelijk en keeren dan weer hier terug. Op al deze gevallen zal m. i. het verdrag van toepassing zijn, zoodat dus in het algemeen het verdrag geldt voor huwelijken van twee onderdanen van hetzelfde land in hun vaderland gesloten en indien men dit aanneemt, zal men a fortiori ook het huwelijk van bv; een Nederlander hier te lande met eene Engelsche gesloten door het verdrag moeten laten beheerschen 2). Hier staat tegenover dat het verdrag een overeenkomst is tusschen de verdragstaten, waaraan met-verdragstaten geen rechten kunnen ontleenen en verdragstaten zelve alleen voor zoover zij belang hebben. Het verdrag legt dus Nederland geen verplichtingen op ten aanzien van een huwelijk hier te lande gesloten tusschen 2 Nederlanders of tusschen een Nederlander en een Engelsche, maar indien later de geldigheid van zoo'n huwelgk in een verdragstaat wordt betwist, is deze verplicht de regels van het verdrag toe te passen 3). Deze opvatting vindt steun in *) Vah Eysinga, Ontwikkeling en inhoud der Nederlandsohe traotaten, blz. 29. *) Anders Buzzati, t. a. p., blz. 410, 138 en 167. ') Kosteks, blz, 397. STELLINGEN. I. Last tot ten uitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeeling kan gegeven worden, indien de veroordeelde vóór het begin van den proeftijd ter zake van een voor het ingaan daarvan begaan strafbaar feit onherroepelijk veroordeeld wordt. II. Beperking der aansprakelijkheid van de leden eener Coöperatieve Vereeniging tot het inleggeld is niet rechtsgeldig. m. Het woord „dienstbetrekking" heeft in de artt. 1637—1639 B. W. niet steeds dezelfde beteekenis. IV. Bij een beding ten behoeve van een derde ontstaat het recht van den derde op het bedongene eerst door de aanvaarding. 118 V. Ten onrechte werd bg Kon. Besluit van 1 Mei 1924 (Stbl. No. 221) bevestigd het besluit van Gedeputeerde Staten van Friesland tot vernietiging wegens strijd met het provinciaal belang van het besluit van het Waterschap Oosterzee om een windmolen te vervangen door een windmotor VI. Het fascisme heeft alleen dan kans van slagen als het zieh plaatst op democratischen grondslag. 882 HET HAAGSCHE HUWELIJKSVERDRAG. ■ C ■ié - 54 P. G. M. VAN MEEUWEN, HET HAAGSCHE HUWELIJKSVERDRAG. HET HAAGSCHE HUWELIJKSVERDRAG. PROEFSCHRIFT TBR VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE LEIDEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Mn. A. J. BLOK, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID, VOOR DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 31 OCTOBBE 1924, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR PIETER GODFRIED MARIA VAN MEEUWEN, GEBOREN TE 'S-HERTOGENBOSCH. LEIDEN — A. VILDERS — 1924. AAN BE NAGEDACHTENIS ..... VAN MIJNEN VADER. INHOUD. Bladz. INLEIDING 1 A. Voorgeschiedenis 1 B. Dc Conferenties 6 C. Bronnen 11 HOOFDSTUK I. — Materieele huwelijksver- EISCHTEN 15 § 1. De hoofdregel 15 A. Strekking van het artikel 15 B. Geschiedenis 16 C. „Le droit de contracter mariage".... 17 D. „La loi de chacun des futurs époux" . . 24 E. „La loi nationale" 27 § 2. De verwijzing 29 A. Inleiding 29 B. Geschiedenis 30 C. In welke gevallen vindt verwijzing plaats? 31 D. Beteekenis van het woord „loi" 32 E. Is verwijzing wenschelijk voor een verdrag? 35 § 3. De sanctie 38 A. Inleiding. Geschiedenis 38 B. Nietigheid en stuiting 41 § 4. Bewijs der materieele huwelijksvereischten . . 47 A. Inleiding 48 B. Geschiedenis 49 C. Het bewijs der materieele huwelijksvereischten 50 vm HOOFDSTUK II. — De openbare orde van de plaatselijke wet 54 A. Inleiding 56 B. Geschiedenis 59 C. Gemeenschappelijke opmerkingen betreffende de artt. 2 en 3 • 60 D. De verbiedende plaatselijke wet .... 63 E. De veroorlovende plaatselijke wet . . 68 HOOFDSTUK III. — Formeele huwelijksveb- eischten 71 A. Inleiding. Facultatief karakter van den regel locus regit actum 73 B. Geschiedenis der artt. 5 en 7 80 C. De vorm voorgeschreven door de plaatselijke wet 81 D. De invloed der nationale wet 85 HOOFDSTUK IV. — Diplomatieke en consulaire huwelijken 91 A. Inleiding 92 B. Geschiedenis 92 C. Aan welke voorwaarden een diplomatiek of consulair huwelijk moet voldoen ... 93 HOOFDSTUK V. — Duur en werkingssfeer van het verdrag 101 STELLINGEN 115 INLEIDING. A. Voorgeschiedenis. Reeds in de oudheid en in de middeleeuwen kende men verdragen, welke onderwerpen van internationaal privaatrecht behandelden1), maar eerst in de 19e eeuw ontstond het denkbeeld om door middel van verdragen tusschen verschillende Staten een algemeen geldend systeem van internationaal privaatrecht te verkrijgen. Weliswaar kwamen ook reeds vóór dien tijd dikwijls conflicten tusschen verschillende wetten voor, maar meestal waren dat wetten van deelen van eenzelfde staatsverband. De codificatie moest van het nationale recht een eenheid maken voordat men er aan kon denken het internationale recht te regelen. Bovendien werd pas in de 19e eeuw door het steeds toenemend verkeer met spoorwegen, stoomschepen, telegraaf en telephoon het internationaal privaatrecht dringend aan de orde gesteld. Toen men in Italië, na het tot stand komen der nationale eenheid, een burgerlijk wetboek wilde samenstellen zag men in, dat een regeling van het internationaal privaatrecht, die algemeen en overal moest gelden, alleen' door verdragen kon verkregen wórden. Immers indien een wetgever eenzijdig regels stelt hetzij voor eigen onderdanen in den vreemde, l) Girard, Manuel élémentaire de droit romain, 5e ed. 1911, blz. 100, 104, 114; Kosters, Internationaal burgerlijk recht, blz. 77. 2 hetzij voor vreemdelingen op zijn grondgebied, blijft het steeds mogelijk, dat de wetten van een ander land hetzelfde geval geheel anders regelen. Reeds in 1861 hield Mancini in het Italiaansche parlement een pleidooi voor dit denkbeeld, maar de pogingen, welke in die richting ondernomen werden, bleven zonder resultaat, daar het terrein door de wetenschap nog niet voldoende voorbereid was. Een langzame, moeizame ontwikkeling was nog noodig voordat tusschen een groep staten, bij elkaar gelegen, zoodat een druk verkeer tusschen hen ontstond, en wier zeden en gewoonten, maatschappelijke verhoudingen en rechtsbegrippen groote overeenkomst vertoonden, een verdrag mogelijk was, dat een regeling gaf voor verschillende gedeelten van het internationaal privaatrecht. Eenige jaren later, in 1867 werd Mancini op een officieuse missie gezonden naar Frankrijk, Duitschland en België ten einde besprekingen te openen, met het doel een verdrag tot stand te brengen. Door de kort daarop volgende annexatie van den kerkeljjken staat en den Fransch-Duitschen oorlog, werdén deze pogingen niet verder voortgezet. In 1874 richtte de Nederlandsche regeering tot de Europeesche mogendheden het voorstel om een conferentie te beleggen over de executie van vreemde vonnissen. Frankrijk weigerde hieraan deel te nemen, omdat het 't onderwerp niet geschikt oordeelde voor een algemeene conferentie. Een voorwaarde voor het wederkeerig erkennen van vreemde vonnissen is, dat men voldoende vertrouwen stelt in de rechtspraak van het vreemde land, en op een conferentie kan men niet te kennen geven wel bereid te zijn met eenige der deelnemende staten een verdrag te sluiten, met andere niet. Ook andere landen wezen de uitnoodiging der Nederlandsche regeering af, zoodat deze eerste poging om het internationaal 3 privaatrecht te behandelen op een algemeene conferentie mislukte. Nadat de politieke toestand in Europa na den vrede van Berlijn weer tot rust was gekomen, nam Italië het initiatief tot' het- bijeenroepen van een conferentie met een zeer uitgebreid programma. Bijna alle Europeesche staten (waaronder ook Engeland) en vele Zuid-Amerikaansche namen deze uitnoodiging aan. Alleen de Vereenigde Staten en Duitschland wezen haar af, de eersten met een beroep op de constitutie, daar de gefedereerde staten inzake privaatrecht hun wetgevende bevoegdheid hadden behouden, Duitschland omdat de veelheid van recht in het rjjk een beletsel vormde om zich door een verdrag te binden aan een gemeenschappelijk stelsel van internationaal privaatrecht. Niettegenstaande dit gunstig resultaat kwam de conferentie niet bijeen; de opening werd eerst uitgesteld tot 1884, maar later geheel vergeten voor een medisch congres, dat in dat jaar te Rome gehouden werd. Wat echter in Europa niet gelukte, slaagde wel in ZuidAmerika. Het terrein was daar gunstiger, omdat de ZuidAmerikaansche Staten onderling weinig verschilden in taal, zeden en gewoonten, maatschappelijke toestanden en wetgeving. In 1878 had een congres te Lima plaats, dat echter geen practische resultaten opleverde, maar in 1889 kwam te Montevideo een verdrag tot stand, dat, behalve verschillende andere juridische onderwerpen, ook het burgerlijk recht behandelde. Het werd echter door slechts enkele staten geratificeerd. Dit tractaat gaat van geheel andere denkbeelden uit dan de Haagsche verdragen over familierecht. Aan de lex domicilii 4 wordt de voornaamste plaats ingeruimd, daarnaast heeft vooral voor het huwelijk de lex loei celebrationis invloed *) *). Hoewel al deze pogingen om het internationaal privaatrecht te codificeeren geen tastbaar resultaat opleverden, hadden zij toch dit voordeel, dat zij voortdurend de aandacht der wetenschappelijke wereld' tot zich trokken, zoodat de Nederlandsche regeering, toen zij in 1892 haar uitnoodigingen rondzond voor de Haagsche conferenties, de beschikking had over een rgk materiaal van voorbereidende studies. *) De voornaamste artikelen waren: Art. 1. La capaeité des persones est régie par la loi de leur domicile. Art. 2. Le changement de domicile n'altère pas la capaeité acquisc par 1'émancipation ou par la majorité. Art. 5. La loi du lieu dans lequel réside la personne détermine les conditions nécessaires pour que la résidenee constitue un domicile. Art. 14 La oapaoité des personnes pour contracter mariage, la forme de 1'aote, son existence, et sa talidité sent régies par la loi du lieu de la célébration. Toutefois les Btats signataires du présent traité ne sont pas obligés de reoonnaitre le mariage qui aurait été oélébré dans 1'un d'eux lorsque ce mariage se trouve affecté de 1'un des vices suivants: a) Défaut d'Age de 1'un des oontraotants, 1'age minimum necessaire étant 14 ans pour 1'homme, et de 12 ans pour la femme. b) Parenté en ligne directe par oonsanguinité ou par alliance. soit légitime soit illégitime. c) Parenté entre frères et soeurs, légitimes ou illégitimes. d) Fait d'avoir donnó la mort a 1'un des époux, soit comme auteur, soit oomme complice, pour épouser le conjoint survivant. e) Existence d'un mariage antérieur non dissous légalement. (Journal de droit internationaal privé (Clunet) 1896, blz. 440, 699; 1897, blz. 895.) *) In 1900 werd te Madrid een congres gehouden waaraan 15 ZuidAmerikaansche- staten deelnamen. De afgevaardigden hadden geen opdracht van hun regeeringen, de besluiten ontleenden hun waarde aan het persoonlgke gezag der deelnemers. De juridische seotie adviseerde het verdrag van Montevidio algemeen aan te nemen. Tot nu toe hebben eohter slechts enkele Zuid-Amerikaansche staten het geratificeerd. 5 Een groot aandeel in de wetenschappelijke voorbereiding der Haagsche verdragen heeft het Institut de droit international gehad. Dit werd opgericht in 1873. Z\jn besluiten hebben groot gezag daar de leden gekozen worden uit hen, die in het internationale recht een vooraanstaande plaats innemen. In 1874 op zijn vergadering te Genève nam het Institut na een rapport van Mahcini de volgende besluiten: „L'institut reconnait 1'évidente utilité et même pour „certaines matières la nécessité de traités par lesquels les „Etats civilisés adoptent d'un commun accord des régies ,,obligatoires et uniformes de droit international privé d'après „lesquelles les autorités publiques et specialement les tribu„naux des Etats contractants devraient décider les questions „concernant les personnes, les biens, les actes, les successions, „les procédures et les jugements étrangers." „L'institut est d'avis que le meilleur moyen d'atteindre „ce but serait que l'institut lui-même préparat des projets „textuels de ces traités, soit généraux, soit concernant des „matières special es et particulièrement les conflits par „rapport, aux mariage . . . ." Nadat op de zitting te Oxford in 1880 als grondslag voor latere regelingen werd aangenomen, dat de staat en bekwaamheid der personen zou worden beheerscht door hun nationale wet behoudens uitzonderingen geboden door het publiekrecht en de openbare orde *), werd in 1883 op de zitting te München een projet de conclusions betreffende het huwelijk ingediend door Westlake en Aentz s), maar de behandeling werd *) Annuaire de l'institut de droit international, deel I, blz. 123,126. *) Annuaire de l'institut de droit international, deel III, blz. 190 e. v. ») Ibidem, deel VII, blz. 4 e. v. 10 en Oostenrijk hebben om dezelfde reden het verdrag later niet geratificeerd. Ook Denemarken en Noorwegen onderteekenden wel het ontwerp, doch ratificeerden het niet, omdat hun wetgeving, anders dan het verdrag, de lex domicilii neemt als grondslag van het personeel statuut en zij geen lust gevoelden terwille van de internationale eenheid, een regeling te laten varen, die in de praktijk deugdelijk was gebleken i). Frankrijk, België, Luxemburg, Duitschland, Roemenië. Zweden en Nederland ractificeerden het verdrag 1 Juni 1904, Zwitserland en Italië 17 Juli 1905, Portugal 2 Maart 1907, Hongarije 22 September 1911. Het verdrag werd aangegaan voor 5 jaren en wordt telkens stilzwijgend voor 5 jaren vernieuwd, behoudens opzegging. Frankrijk en België hebben het verdrag opgezegd 2), zoodat het voor Frankrijk 1 Juni 1914, voor België 1 Juni 1919 buiten werking is getreden. In de praktijk bleek n.1. dat in sommige gevallen het Fransche rechtsgevoel door het verdrag werd gekrenkt. Volgens de Duitsche wet s) is het een vereischte voor het aangaan van een huwelijk, dat men aan zijn dienstplicht heeft voldaan. Daar art. 1 van het verdrag aan deze bepaling een exterritoriale werking geeft, konden Elzas-Lotharingers, die zich door naar Frankrijk uit te wijken aan hun Duitsche dienstplicht hadden onttrokken, niet trouwen 4). ') Actes 1894, blz. 34; Actes 1900, blz. 233; Doeuments, 1900, blz. 137. *) Memorandum van de Fransche regeering, Denkschrift van de Duitsche regeering, Schrijven van de Fransche gezant aan do Nederlandsche regeering, zie Kosters en Bellemaks, blz. 22 e. v. s) B. G. B. § 13-15. 4) Zie hierna blz. 23. 19 gedeelte rekenen. Practisch belang heeft dit laatste niet, omdat het verdrag in art. 4 de geheele stof regelt. Bfl de materieele huwelijksvereischten kunnen zich vragen van formeel recht voordoen, die door de plaatselijke wet worden beheerscht, b.v. de kwesties van vorm en procesrecht, indien de tusschenkomst van den kantonrechter wordt ingeroepen om de toestemming die meerderjarige kinderen behoeven, te vervangen. In het algemeen kan men tot den vorm rekenen: -1°; alles wat betrekking heeft op de eigenlijke huwelijkssluiting, zooals de plaats waar deze dient te geschieden, de competentie van den ambtenaar, de te gebruiken formules, het opmaken en bewaren der acte; - 2°. alles wat betrekking heeft op hetgeen die sluiting van te voren bekend maakt, zooals de wijze, waarop de afkondigingen dienen te geschieden, de termijnen welke in acht te nemen zijn. Tot het materieele gedeelte behooren: -V. de bekwaamheid; _ 2°. de gebreken welke aan de wilsverklaring kunnen kleven (dwang, dwaling, bedrog). Buzzati x) meent dat deze laatste niet vallen onder de uitdrukking „le droit de contracter mariage". M. i. ten onrechte, want een amendement om in plaats van „droit" te lezen „capaeité" werd verworpen; het rapport der commissie vermeldt: „L'expression droit de contracter mariage a paru meilleure paree qu'elle est plus comprèhensive; ce qui concerne les vices du consentement (erreur, dol, violence) rentre dans le droit de contracter mariage et non dans Ia capaeité" a). l) Le droit international privé d'après les «onventions de La Haye, I, le mariage, trad. P. Bev, blz. 94. *) Actes.,1900, blz. 169, 20 Tot steun van zijn meening voert Buzzati aan, dat dit artikel op het oog heeft een huwelijk, dat nog gesloten moet worden, hetgeen ook zou blijken uit dé woorden ,,futurs époux", en dat de gebreken van de toestemming slechts gevolgen kunnen hebben na het sluiten van het huwelijk. De uitdrukking „futurs époux" werd echter opgenomen om aan te duiden, dat de wet der vrouw, - gelijke rechten heeft als die van den man wat betreft de materieele vereischten. Hoewel dit tegenwoordig algemeen wordt aangenomen1), stond het ten tijde der conferenties nog niet vast; verschillende amendementen werden b.v. ingediend om de wet van den man grooter invloed te geven, daar toch de vrouw door haar huwelijk de nationaliteit van den man verkrijgt. Ook is het niet juist, dat gebreken in de wilsverklaring alleen na het sluiten gevolgen kunnen hebben, dwang kan zeer goed reeds daarvoor blijken, en indien de ambtenaar, die het huwelijk voltrekt, ziet dat een der partgen daartoe gedwongen wordt, zal hg het huwelijk niet mogen voltrekken 2). Van geen belang is het of de nationale wet overtreding al of niet straft met nietigheid, m. a. w. of het huwehjksbeletsel prohibitief of diriment is, in beide gevallen zal de ambtenaar van den burgerlijken stand moeten weigeren het huwelijk te voltrekken 3). Een amendement om in plaats van 1) Vgl. PlLLIT: Traité pratique de dr. int. pr., blz. 558. 2) Ook voert Buzzati nog aan, dat men toch niet kan zeggen, dat Meviüs niet het recht heeft Claudia te hu-wen, indien deze laatste hem daartoe door bedrog gebraoht heeft. Het doet echter niet ter zake of Meviüs dit recht heeft, want Claudia heeft het niet. Vgl. Meili und Mamelok t. a p., blz. 90. 8) Vgl. de circulaire van den Belgisohen Minister van Justitie, afgedrukt bij Kosteks en Bellemans, t. a. p., blz. 74; de nota van het Duitsche gezantschap te Bern aan de Zwitsersche regeering, Meili und Mamelok t. a. p., blz. 91; Feuille Federale Suisso 1911, 21 „droit de contraeter mariage" te lezen „la validité du mariage est reglée" werd afgewezen, omdat de geldigheid slechts van belang is bij een eenmaal gesloten huwelijk en het hier gaat om voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om het huwelijk te kunnen sluiten x). Dispensatie, waardoor sommige huwelijksbeletselen opgeheven kunnen worden, behoort tot het domein van de persoonlijke wet, zij wijst aan in welke gevallen en door welk orgaan dispensatie verleend kan worden. Voor Nederlanders is dus de Koningin uitsluitend bevoegd tot het geven der dispensatie bedoeld in B. W. 86 en 88, ook al wonen zij in het buitenland 2). Het ontwerp van het Institut de droit international gaf een andere regeling a) welke echter opzettelijk door de conferentie niet werd overgenomen *). Indien voor het huwelijk toestemming vereischt is van ouders of anderen, bepaalt de nationale wet van den toekomstigen echtgenoot of en op welke wijze deze gegeven dient te worden en niet de wet geldende ter plaatse, waar het huwelijk voltrokken wordt, noch de wet van hem wiens toestemming vereischt is6). In wezen maakt het toch geen deel I, blz. 504, afgedrukt bjj Kosters en Bellemans, blz. 41; Bb. Brussel, 21 Juni 1918, Cour d'appel Bruxelles, 26 November 1918, Cour de Cassation, 11 Juni 1914, Kosters en Bellemaks, blz. 117, 123, 126. Andera Rb. Dordrecht, 4 October 1917, Kosters en Bellemans, blz. 145. N. J. 1918 blz. 107. *) Actes 1900, blz. 169. *) Circulaire du Oarde des Sceaux du 80 juin 1910, Kosters en Bellemans, blz. 75; Kosters t. a. p., blz. 265. ') Zie boven, blz. 16, art. 6. 4) Actes 1893, blz. 47. 5) M. Travers, La convention de La Haye relative au mariage, I, blz. 98; Journal de dr. int. pr. (Clünet) 1907, blz. 660; 1914, blz. 688; Kosters t. a. p. blz. 866; Bb. Brussel, 8 Januari 1918, Kosters en Bellemans t. a. p. 116. 22 verschil of de onbekwaamheid om een huwelijk aan te gaan, omdat de door de wet vereischte leeftijd nog niet is bereikt, al of niet door toestemming van ouders verholpen kan worden. Het is fout in dezen uit te gaan van een subjectief recht van hem, die de toestemming moet geven, welk subjectief recht dan beheerscht zou worden door zijn persoonlijke wet. Indien de vereischte toestemming niet gegeven wordt, bepaalt de nationale wet of deze vervangen kan-worden en zoo ja door welk orgaan en op welke wijze dit dient te geschieden. Voor kwesties van vorm en procesrecht zal echter noodzakelijkerwijs de plaatselijke wet moeten gelden 1). Ook hier gaf het ontwerp van het Institut de droit international een andere regeling 2). Een moeilijkheid doet zich hierbij voor, indien de nationale wet als orgaan, welks tusschenkomst noodig is om de toestemming te vervangen b.v. den kantonrechter der woonplaats aanwijst en de aanstaande echtgenooten in het buitenland woonachtig zn'n. Daar het verdrag in dezen geheel zwijgt, zal men de algemeene regels van het internationaal privaatrecht moeten toepassen, zoodat, indien mogelijk, bij relatieve onbevoegdheid der nationale organen, soortgelijke buitenlandsche organen competent zullen zijn. Wenschelijk ware, indien ooit het verdrag wordt herzien, dit punt nader onder oogen te zien en een regeling te geven 3). Immers indien de nationale wet een buitenlandsch orgaan aanwijst, is het nog niet zeker, dat dit orgaan zich competent zal verklaren, afgezien van de moeilijkheid, dat de rechterlijke J) Travers, t. a. p., I blz. 89, e. v., vooral blz. 107, e. v.; ïtb. Brussel, 3 Januari 1913, Kosters en Bellemans t.a.p, blz. 116. •) Zie boven blz. 16, art; 6. t *) Vgl. art 3 van het verdrag op de Voogdij en hèt bovengeciteerde art. 6 van het ontwerp van het Institut de droit international. 23 indèeling niet overal hetzelfde is, zoodat twijfel mogelijk is, welk orgaan de nationale wet aanwijst; omgekeerd, indien, bg' stilzwijgen of onduidelijkheid van de nationale wet, een buitenlandsch orgaan in dezen een beslissing geeft, is het niet uitgesloten, dat deze beslissing niet erkend wordt in het land, waartoe partijen behooren, zoodat nietigheid het gevolg kan zijn 1). Administratieve voorschriften vallen echter buiten het verdrag. Indien de ambtenaar van den burgerlijken stand in België, alvorens tot de voltrekking van het huwelijk over te gaan, overlegging moet vorderen van een verklaring, waaruit blijkt dat aan den dienstplicht is voldaan, dan heeft dat voorschrift geen exterritoriale werking, zoodat de Nederlandsche ambtenaar er niet aan gebonden is 2). Daarentegen wordt geen onderscheid gemaakt tusschen publiekrechterlijke en privaatrechterlijke huwelgksbeletseleri. Deze kwestie ontleent haar gewicht aan het feit dat de Fransche regeering haar opwierp om het huwelijk van ElzasLotharingers, die zich aan hun Duitsche dienstplicht hadden onttrokken, in Frankrijk mogelijk te maken, want volgens de Duitsche wet is het een materieelrechtelijk vereischte voor het aangaan van een huwelijk, dat men aan zijn dienstplicht voldaan heeft s). De onderscheiding wordt voor het verdrag algemeen door •) Bij Kon. Besluit Tan den 22»ten Januari 1915 (Stbl. n°. 22) werd aan onze Consuls in België, Duitschland en Portugal de bevoegdheid toegekend om de tusschenkomst te verleen en bij de artt. 99 — 104 B.W. aan den kantonrechter opgedragen. *) Bb. Den Bosch, 4 Januari 1917, Kosters en BellemAns blz 141, W. 10100, N. J. 1917, blz. 130; in denzelfden zin maar anders gemotiveerd Rb. Dordrecht, 4 October 1917, Kosters en Bellemans blz. 145, N. J. 1918, blz. 107. ") B.G.B. § 1315. 24 de schr\jvers en de jurisprudentie verworpen *)? Niet alleen regelt het verdrag de godsdienstige beletselen, die toch tot het publiekrecht behooren, maar ook werden verschillende publiekrechtelijke beletselen vermeld in de overzichten, die iedere Staat op de conferentie gaf van haar wetgeving. Van deze overzichten maakte men gebruik om in de artt. 2 en 3 van het verdrag de werking van de openbare orde der plaatselijke wet te beperken tot eenige limitatief opgenoemde geVallen. Het zou dan ook beter zijn geweest indien de Fransche regeering had gevraagd de militaire huwelijksbeletselen naast de godsdienstige beletselen in art. 3 op te nemen. Wij komen hier later nog op terug 2). D. „La loi de chacun des futurs époux"3). De woordenkeus van het artikel is niet geheel juist. In sommige gevallen is het onmogelijk, dat de nationale wet *) Memorandum van de Fransche regeering, Denkschrift van de Duitsche regeering, Schrijven van den Franschen gezant aan de Nederlandsche regeering, zie Kosters en Bbi.leha.ks, blz. 22 e. v. Schrijvers: Kosters, Internationaal Burgerlijk Becht, blz. 394; F. Kahk, M. Travers en Buzzati, aangehaald in het memorandum der Fransche regeering, Kosters en Bellemans, blz. 28. Jurisprudentie: Tribunal Bruxelles, 21 Juni 1918, Pasicrisie beige 1914, Se deel blz. 123, Kosters en Bellemans, blz. 117; Cour d'appel Bruxelles, 26 November 1913, Pasicrisie beige 1914, 2e deel blz. 141, Kosters en Bellemaks blz. 123; Cour de Cassation 11 Juni 1914, Pasicrisie beige 1914, le deel, blz. 317, Kosters en Bellemaks, blz. 126; Bb. Amsterdam, 13 Juni 1918, N. J. 1918, blz. 820, vgl. H.B. 26 September 1918, N. J. 1918, blz. 1015; contra Bb. Haarlem, 1 September 1918, W. 10329, Simons in W. P. N. R. Koe, 2494 e.v. *) Zie blz. 51, vgl. Pillet, Traité pratique de droit international privé, blz. 568 e. v. 3) Door de uitdrukking „toekomstige echtgcnooten" heeft men willen aanduiden, dat de wet der vrouw in dezen dezelfde rechten heeft als de wet van den man. Zie blz. 20. 25 van ieder der aanstaande echtgenooten volkomen het recht om te huwen beheerscht, nh indien de eene wet het huwelijk toestaat en de andere het verbiedt. Natuurlijk is bedoeld dat het recht volgens beide wetten aanwezig moet zijn, maar dan kan men zich twee mogelijkheden denken: a. ieder moet volgens zijn eigen recht bevoegd zijn met den ander te trouwen, b. ieder moet zoowel volgens zijn eigen recht als volgens het recht van de andere partij het recht hebben om te huwen. Algemeen wordt deze tweede mogelijkheid verworpen. Men wijst op den tekst van het artikel, in het tweede geval had er moeten staan „les lois nationales des futurs époux"; bovendien blijkt het uit de redactie van art. 1 op de twee eerste conferenties, dat eischte, dat de echtgenooten „se trouvent dans les conditions prévues par leur loi nationale respective" *). Zoo zal er geen bezwaar tegen zijn, dat een Nederlander met een Spaansche van 12 jaar trouwt, omdat zij volgens de Spaansche wet op dien leeftijd in het huwelijk kan treden, hoewel de Nederlandsche wet de leeftijdgrens veel hooger stelt. In het algemeen doen zich geen moeilijkheden voor bij die huwelijksbeletselen, die iemand in het algemeen onbevoegd maken tot het aangaan van elk huwelijk, zij het dan ook slechts tijdelijk. Sommige beletselen daarentegen verbieden alleen een bepaald huwelijk; men dient zich dan af te vragen of zij gericht zijn tegen beide of tegen een van beide echtgenooten. De wetgever heeft gewoonlijk geen rekening gehouden met de mogelijkheid, dat de aanstaande echtgenooten een verschillende nationaliteit hebben; meestal geeft de tekst van de wet ih dezen geen licht en dient mén na te gaan wat de ratio legis is. J) Zie blz. 17 noot 2; Actes 1900, blz. 189; Bettelhbim,Zeitsohrift fOr internationales Privat- und öffentliches Beoht 1907, blz. 608. 26 In Oostenrijk is b.v. een R.K. priester wettelijk het huwelijk ontzegd; een afvallige Oostenrijksche R.K. priester zal dus niet met een Nederlandsch meisje in het huwelijk mogen treden, wel zou daarentegen een Nederlandsche gewezen R.K. priester een Oostenrijksch meisje mogen trouwen, daar onze wet dit huwelijksbeletsel niet kent, en de Oostenrijksche wet de bevoegdheid van een Nederlander niet te beoordeelen heeft en niet verbiedt aan vrouwen om met een R.K. priester te trouwen, maar enkel R.K. priesters het huwelijk ontzegt1). Het verbod van -B. W. 89 daarentegen geldt volgens Kosters voor beide aanstaande echtgenooten, zoodat het zich zoowel tot den overspeligen echtgenoot als tegen den medeplichtige aan dat overspel richt; indien een van hen Nederlander is kunnen zij ook in het buitenland niet in het huwelijk treden2).' In het voorbeeld uit de Oostenrijksche wet was het beletsel, in casu het R.K. Priesterschap, aanwezig bij dengeen, die door de wet, welke het beletsel stelde, werd beheerscht; bij dwaling daarentegen en sommige huwehjksbeletselen is dit echter juist omgekeerd. In sommige landen is impotentie b.v. een reden om het huwelijk nietig te verklaren, o. a. in ') Voor andere voorbeelden, zie trib. Seine, 5 Mei 1919, Revue de droit international privé et de droit pénal international (de Lapradelle), XV 1919, blz. 548; Rb. Brussel, 17 Juli 1918, Journal de dr. int. pr. (Clünet) 1914, blz. 1342, Kosters en Bellemans, blz. 121. Jean Perroüd: Le mariage et le divoree dans les legislations a caractère religieux, in Journal de dr. int. pr. (Clünet) 1922, blz. 14, bespreekt verschillende tegenstrijdige Fransche vonnissen. *) Vgl. Kosters, Internationaal Burgerlijk Recht, 1917, blz. 364. Aldus Hof, Amsterdem 25 Mei 1915 W. 9894, N. J. 1915 blz. 1077. Andera Rb. Amsterdam, 26 Juni 1914, W. 9767; eoncl. O. M. H. B. 11 Juli 1910 W. 9041; H. B. 28 Juli 1900, W. 7481; Kosters in Grotius 1915, blz. 78 e. v. 27 Duitschland1). Stel een impotente Duitscher trouwt een Nederlandsche en een impotente Nederlander een Duitsche. Wie kan nu nietigverklaring vragen? M. i. alleen de Duitsche vrouw, daar toch de Duitsche wet beoogt bescherming van degenen, die met den impotente getrouwd is; de ratio legis moet hier domineeren. De Nederlandsche vrouw kan dus hier geen gebruik maken van rechten, welke de Duitsche wet haar eventueel zou toekennen ?). Toch is dit geval eigenaardig, omdat hier de Nederlander onbekwaam wordt gemaakt door de Duitsche wet. E. „La loi nationale". Het verdrag bepaalt niet wat men moet verstaan onder de nationale wet. In geval van dubbele nationaliteit of indien een der partijen geen natibnaliteit heeft, zullen de algemeene regels van het internationaal privaatrecht toepasselijk zijn. Indien ter ontduiking van een huwelijksbeletsel, voorkomend in de nationale wet, een of beide partijen zich laten naturaliseeren in een ander land, hetwelk dat beletsel niet kent, zal de nieuwe nationale wet toepasselijk zijn, indien de oude nationaliteit verloren is. In art. 4 van het Echtscheidingsverdrag wordt een geval van fraus legis geregeld. Uit het stilzwijgen van het verdrag in deze aangelegenheid volgt m. i. dat hier deze wetsontduiking erkend dient te worden. Indien na het huwelijk partijen zich weer laten 1) In Duitschland moet de impotentie bij het aangaan Tan het huwelijk opzettelijk Terborgen zijn gehouden, Tgl. SaüER, Deutsches Eheschliessungs und Eheschoidungsrecht § 12, blz. 19. In Italië daarentegen moet zij blijvend, duidelijk aanwezig zijn en Tan vóór het huweljjk dateeren (art. 107). *) Vgl. Eb. Tunis, Journal de dr. int. pr. (Clünet) 1908, blz. 811 en Rb. Seine, 7 Juli 1914. Journal voornoemd, 1915, blz. 175. 28 hernaturaliseeren in hun oud vaderland, is het huwelijk daar geldig !). Behalve dit laatste geval kan het zoogenaamde in fraudem legis agere zich nog op verschillende wijzen voordoen, ook in gedeelten van het huwelijksrecht, welke het verdrag tot in bijzonderheden regelt. Naar onze meening zal men er nooit een beroep op kunnen doen om een huwelijk nietig te doen verklaren, dat overigens volgens het verdrag geldig is. Het loont de moeite in het kort na te gaan hoe men zich aan bepalingen van de nationale wet kan onttrekken. Door het huwelijk buitenslands te voltrekken bereikt men hetzelfde als met verandering van nationaliteit, indien de nationale wet, zooals b.v. vroeger de Zwitsersche, voor huwelijken in het buitenland verwijst naar de plaatselijke wet. Daar op deze wgze misbruik werd gemaakt, heeft men deze wet moeten veranderen en als. voorwaarde voor de verwijzing stellen, dat het huwelijk niet in den vreemde werd voltrokken ter ontduiking van de nationale wet. Godsdienstige bepalingen van de nationale wet zijn gemakkelijk te ontkomen door het huwelijk in het buitenland te doen plaats vinden (art. 3 en S lid 2); waarschjjnljjk zal het huwelijk echter als nietig beschouwd worden in het vaderland van partijen. Ook kan men trachten door buitenslands te trouwen een huwelijksbeletsel van de nationale wet te ontloopen, dat niet blijkt uit de krachtens art. 4 over te leggen bewijzen; echter zal dit maar zeer zelden mogelijk zijn; het huwelijk is geldig tenzij het krachtens de nationale wet nietig verklaard wordt. Indien verschillend recht geldt in één staat, beslist de 1) Meili ucd Mamelok, t. a. p. blz. Si—85; Travers, I, blz. 47;. Karl RrrTBB voh czyhlabz, Die Haager Ehekonventionen und das Oesterreichische Recht. Contra Kosters, blz. 392. 29 wetgeving van dien staat zelve welk recht toepasselijk is en dus te beschouwen is als de nationale wet. Ook heeft deze staat m. i. het recht te bepalen of voorschriften, die niet afkomstig zijn van het wetgevend lichaam voor toepassing van het verdrag gerekend kunnen worden te behooren tot dë nationale wet1), zoodat de nationale wet het cannoniek recht van toepassing kan verklaren, en wetten van staatsonderdeelen, zooals kantons, bondstaten, provinciën, buiten de grenzen zullen gelden indien zij volgens het interne recht kracht van wet hebben 2). Het verdrag verplicht niet tot toepassing van koloniaal recht, indien daardoor inbreuk wordt gemaakt op de openbare orde g). § 2. De verwijzing. A. Inleiding. In sommige landen wordt het zoogenaamde personeel statuut beheerscht door de nationale wet (bv. Nederland, Frankrijk), in andere daarentegen door de wet van de woonplaats van den betrokkene (bv. Engeland, Denemarken, Noorwegen). Op tweeërlei wqze kan zich hierdoor een conflict voordoen. Het eerste, dat wij hier niet verder zullen bespreken, betreft Nederlanders, die bv. in Engeland gedomicilieerd zijn; onze rechter zal hun staat van bevoegdheid beoordeelen naar de Nederlandsche wet, de Engelsche rechter daarentegen naar de wet van het domicilie, in casu de Engelsche. De andere moeilijkheid betreft Engelschen bv. met domicilie in Nederland. Stel nu de Nederlandsche rechter moet hun staat en bevoegdheid beoordeelen. Volgens de hier algemeen *) Anders M. Travers, I, bis. 84, 185. 2) Anders Koster, Mi. 392; Travers, I, blz. 37. *) Zie hierna blz. 112; aangaande administratieve voorschriften, zift blz. 23. 34 Buzzati 1), die onder loi.nationale begrijpt zoowel de interne rechtsbepalingen als die van internationaal privaatrecht. Wel dient te worden toegegeven, dat de formuleering hoogst ongelukkig is; indien vaststaat, dat met „une disposition de cette loi" de collisieregelen bedoeld zijn, zou „cette loi" en dus ook „loi nationale" de geheele wetgeving moeten omvatten, zoowel de zoogenaamde Sachnormen als Kollisionsnormen. Betere formuleering gaf Lainé in zijn artikel over het verdrag in het Journal de droit international privé (Clünet) *): „Le droit de contracter mariage est reglé par. la loi nationale de chacun des futurs époux. Toutefois s'il existe dans la législation nationale de chacun des futurs époux une cüst position concernant le conflit des lois, qui permette 1'application soit de la loi du domicile soit" enz. Ook waar in de andere artikelen van het verdrag wordt aangewezen welke wet de kwestie beheerscht, zullen wij onder wet verstaan het interne recht, d. w. z. de bepalingen, die de materie zelfstandig regelen en niet de collisieregels, die naar een andere wet verwijzen. Buzzati is van een andere meening, wjj komen daar bij de bespreking van art. 5 en art. 7 nog nader op terug. Wel kan natuurlijk de wet, die de materieele huwelijksvereischten beheerscht, een andere regeling scheppen voor onderdanen, die in het buitenland wonen; zij zou bv. kunnen bepalen, dat meerderjarige kinderen onder de 30 jaar geen toestemming van hun ouders noodig hebben, als zn' in het buitenland wonen, m. a. w., dat zij de tusschen- que la loi applioabie dont il vient d'être parlé est la loi sar les qualités et conditions pour contracter mariage et non la loi qui règle les conflits des lois." ») t. a. p., bis. 113 en 130 e. v. 2) 1894, blz. 5 en 286. 35 komst van den kantonrechter niet behoeven. En de wet, die den vorm van- het huwelijk bepaalt, kan andere eischen stellen aan vreemdelingen dan aan eigen onderdanen; bv. art. 103 van het Italiaansche Burgerlijk wetboek stelt vreemdelingen? die geen woonplaats hebben in het Koninkrijk, vrij van de afkondigingen volgens de Italiaansche wet. Dit alles heeft met verwijzing niets uit te staan. In sommige gevallen laat het verdrag bij den vorm van het huwelijk de nationale wet nog eenigen invloed (art. 5 lid 2 en 3, art. 7). Indien nu de nationale wet in zake de materieele huwelijksvereischten naar een andere wet verwijst, krijgt dan deze laatste ook de bevoegdheden, die bij den vorm aan de nationale wet zijn toegekend? Voor het derde lid van art. 5 zouden wij deze vraag bevestigend willen beantwoorden en m. a. w. lezen voor „la loi nationale" „la loi indiquée par 1'article Ier". Uit de Actes blijkt heel duidelijk dat dit de bedoeling was 1), bovendien is het ook logisch, want de wet, die de materieele huwelijksvereischten beheerscht, dient pok de afkondigingen te regelen, die toch voornamelijk dienen om ontduiking onmogelijk te maken. Voor het tweede lid van art. 5 en art. 7 ljjkt ons deze kwestie twijfelachtig2). Opmerkelijk is het dat in de artt. 2, 3 en 4 steeds nauwkeurig wordt gesproken van „la loi indiquée par 1'article Ier". E. Is verwijzing wenschelijk voor een verdrag ? Geen gedeelte van het verdrag is zoozeer aan critiek onder- ») Actes 1900, blz. 176; F. Kahn, Zeitschrift, 1902, blz. 406. Anders Travers, II, blz. 99. 2) Travers, II, blz. 99; F. Kahh, Zeitschrift, 1902, blz. 405. 36 "worpen 1). Ook op de conferenties gaf mën toe, dat uit een wetenschappelijk oogpunt „renvoi" te verwerpen is, men nam de verwijzing alleen öp, omdat men méénde, dat zij een noodzakelijke concessie was-2). Zij bleek echter als concessie niet voldoende om staten, die domicilie nemen als grondslag Van het personeel statuut over te halen tot deelname aan het verdrag. Door verwijzing wordt immers maar voor ééne zijde van de moeilijkheid een oplossing gegeven nl. voor dé status van Engelschen bv. onderdanen van een staat, die het domiciliebegirisel huldigt, in landen, als Nederland, die de nationaliteit aannemen als grondslag voor het personeel statuut 3). Domicilielanden, zooals Engeland en Denemarken, laat "dit echter betrekkelijk onverschillig; zij hechten er meer waarde aan, dat op vreemdelingen, op hun grondgebied gevestigd, de wet van hét domicilie kan toegepast worden én dit nu staat het verdrag niet toe. Indien men een concessie doet om sommige landen tot deelname aan het verdrag over te halen en zij blijkt onvoldoende, zoodat die landen toch niet meedoen, kan men beter de concessie weer ongedaan maken. Alleen Zwitserland zou waarschijnlijk niet zijn toegetreden tot het verdrag als verwijzing er niet in was opgenomen. Nog wordt door voorstanders van de verwijzing aangevoerd *), dat het het eenige middel is om eenheid te ver- 1) - A. Lainé, La theorie da renvoi en dr. int. privé, Revue de droit international privé (de Lapradelle) 1909; F. Kahn, Zeitschrift, 1902, blz. 210; Asser, La question da renvoi devant la Se conférence de dr. int. pr., Revue de droit international et de législation cornparée, 1900, blz. 317. 2) Actes 1900, blz. 169. *) Zie boven blz. 29. 4) Travers, I, blz. 67; T. M. C. Asser, Quelques observations sur le système du renvoi, Documents 1900, blz, 183; 50 konden leveren, omdat hun nationale wet daarin niet voorzag. Op de eerste conferentie in 1893 werd door de commissie voorgesteld; „Les étrangers pour se marier, doivent produire un certificafc délivré par les autorités compétentes ou. bien. par les agents diplomatiques ou consulaires de leurs pays et constatant' soit qu'a leur connaissance il, n'existe aucun empêchement au mariage projecté soit que les conditions exigées paria loi nationale des futurs époux pour la validité. du mariage ont été remplies" l). Op de vergadering bleek uit de discussie, dat de plaatselijke autoriteiten niet verplicht: waren overlegging, van een dergelijk certificaat te vragen en het ook niét als afdoende behoefden te beschouwen *)■ Uit eerbied: voor de ' souvereiniteit van den. staat, op wiens grondgebied het huwelhk voltrokken zou worden, wilde men hem geen verplichtingen opleggen; ook overwoog men, dat' het dikwijls lastig, zoo niet onmogelijk, zijn zou een certificaat over te leggen. Het artikel werd daardoor echter zoo onbelangrijk, dat Mum zelfs voorstelde het te schrappen. Naar aanleiding van de discussie ter vergadering veranderde dè commissie van redactie het artikel 8); op de tweede conferentie werdén geen, op de derde slechts enkele onbeteekende wijzigingen, aangebracht. C. Het bewijs, der- materieele huwelijksvereischten. Het artikel 4 heeft nu nog slechts deze beteekenis: 1. Op hen die voornemens zijn een huwelhk aan te gaan rust de verplichting om te bewijzen, dat zij voldoen aan de voorwaarden van de in art. 1 aangewezen wet; •) Actes 1893, blz. 49, 47. *) Actes 189% blz. 42. 3) Actes 1893, blz. Ml , 2. Enkel de • autoriteiten van het land der huwelijksvoltrekking hebben te beoordeelen of het geleverde bewijs voldoende is. .Zij zijn vrij hetzij om slechts genoegen te nemen met certificaten van beroepsconsuls of van de plaatselijke organen, hetzij om heelemaal geen certificaten te vragen 1). Op iederen verdragsstaat rust echter in 't algemeen de Verplichting zorg te dragen, dat geen huwelijk.op zijn. grondgebied wordt voltrokken in strijd met. het verdrag. Op de verdragstaten rust geen verplichting om hunne, diplomatieke of consulaire ambtenaren te machtigen certificaten af te geven 2). Indien aan vreemdelingen nog andere bewijzen worden opgelegd, zijn onderdanen van verdragstaten daarvan vrijgesteld. In Duitschland kunnen bv. de bondstaten, krachtens B. G. B. § 1315, al. 2, van vreemdelingen, die wenschen te trouwen, vorderen o. a., dat zij bewijzen, dat krachtens hun nationale wet hun vrouw en kinderen de nationaliteit verkrijgen van den echtgenoot; dergelijke bepalingen zijn door het verdrag buiten werking gesteld voor onderdanen van. verdragstaten s). De wet van 7 Juli 1906 (Stbl. N°. 162) regelt voor Nederr landers, die in een verdragstaat in het huwelijk wenschen te treden het bewijs. Zij wijst aan welke autoriteiten bevoegd zijn de verklaring af te geven, dat er, voorzoover hun bekend, !) Actes 1900, blz. 17.4. Bettelheim, in Zeitschrift 1907, blz. 604, beweert; dat certificaten van diplomatieke of consulaire ambtenaren steeds voldoende zijn, m. a. w. dat de woorden „pourvu que" enz. enkel betrekking hebben op „tout autre mode de preuve" en niet op het geheele tweede lid. Uit Actes 1893, blz. 52, en Actes 1900, blz. 174, blijkt echier het tegendeel. Vgl. Kosters, t. a. p, blz. 409. ■) Actes 1900, blz. 222. *) Sauer, t.a.p., § 50, blz. 296, § 15, blz. 79 e. v. Denkschrift van de Duitsche Rijkskanselier in Zeitschrift 1904, blz. 529. 52 geen beletselen naar Nederlandsch reoht tegen het huwelijk bestaan. De verklaring wordt door de bevoegde autoriteit niet afgegeven, alvorens zij zich door kennisneming van de bescheiden, vermeld in art. 126, en zoo noodig van die vermeld in de artt. 127 en 128 B. W. heeft vergewist, dat naar Nederlandsch reoht geen beletselen tegen het huwelijk bestaan; zg is echter vrij om te onderzoeken of overigens voldaan is aan de voor het aangaan van een huwelijk gestelde materieelrechterlijke vereischten x). Art. 129 B. W. is niet naar analogie toepasselijk; indien de ambtenaar weigert de verklaring af te geven, kan men niet in hooger beroep gaan2). Indien echter de ambtenaar, die in het buitenland het huwelnk moet voltrekken, weigert daartoe over te gaan, omdat het bewijs bedoeld in art. 4 niet is overgelegd, kan men, indien de vreemde wet dit mogelijk maakt, van die weigering wel in hooger beroep gaan. Betreffende het bewijs, dat vreemdelingen, die hier te lande in het huwelijk wenschen te treden, moeten leveren, bestaat geen wettelijke regeling; de artt. 126 e. vlg. B. W. gelden daarvoor niet. Volle vrijheid is gelaten aan den ambtenaar van den Burgerlijken Stand de overgelegde bewijsstukken al of niet voldoende te oordeelen. Naar analogie van B. W. 129 staat beroep open op de rechtbank 3). Verschillende verdrag- *) Circulaire van de Ministers van Justitie en Binnenlandscue Zaken dd. 26 September 1906; Kosters en Bbllemans, t. a. p., blz. 76. Gemeentestem Nos. 2867, 2868. *) G. L. vak den Helm, Handboek voor den ambtenaar van den Burgerlijken Stand, III, blz. 325. s) Bb. Brussel, 21 Juni 1913, Kosters en Bellemans, t.a. p., blz. 117; Circulaire van de Ministers van Justitie en Binnenlandsche Zaken dd. 12/14 Sept. 1917, Kosters en Bellemans, t.a.p., blz. 83; Bb. Amsterdam, 17 Juli 1816, K.J., blz. 1187. 53 staten hebben aangewezen, welke autoriteiten bevoegd zijn de verklaring af te geven, dat er voorzoover bekend, volgens hunne wet geen beletselen tegen het huwelijk bestaan. Hieruit vloeit echter niet voort eene verplichting voor de andere verdragstaten om deze verklaring van partijen te vragen. HOOFDSTUK II. DE OPENBARE ORDE VAN DE PLAATSELIJKE WET. Art. 2. La loi du lieu de la célébration peut interdire le mariage des étrangers qui serait contraire a ses dispositions concernant: 1°. les degrés de parenté ou d'aüiance pour lesquels ü y a une prohibition absolue; 2". la prohibition absolue de se marier, édictée contre les coupables de 1'aduUère d raison duquel le mariage de 1'un d'eux a été dissous; 3°. la prohibition absolue de se marier, édictée contre des personnes condamnées pour avoir de concert attente d la vie du conjoint de l'une d'ettes. Le mariage célébré contrairement a une des prohibitions mentionnées ci-dessus ne sera pas frappé de nullité, pourvu qu'il soit valable d'après la loi indiquée par 1'article Ier. Sous la réserve de Vapplication du premier alinea de 1'article 6 de la présente convention, aucun état contractant ne s'oblige a faire célébrer un mariage qui, d raison d'un mariage antérieur ou d'un obstacle d'ordre religieux, serait contraire a ses lois. La violaiion d'un empêchement de cette nature ne pourrait pas entrainer la nullité du mariage dans les pays autres que celui du le mariage a été célébré. Art. 3. La loi du lieu de la célébration peut permettre le 55 mariage des étrangers monobstant les prohibitions de la loi indiquée par 1'article Ier, lorsque ces prohibitions sont exclusivement fondées sur des mötifs d'ordre religieua-. »p,.A Les autres Etats ont le dtmt de ne pas reconnaüre comme valable le mariage célébré dans ces circonstances. Art. 2. De wet, geldende ter plaatse der huwelijksvoltrekking, kan het huwelijk van vreemdelingen verbieden, dat strijdig zou zijn met bepalingen dier wet nopens: 1°. de graden van bloed- of aanverwantschap, waarvoor een volstrekt huwelijksverbod bestaat; 2°. het volstrekte verbod om te huwen, bestaande ten aanzien der schuldigen aan het overspel op grond waarvan het huwelijk van een hunner is ontbonden; 3°. het volstrekte verbod om le huwen, bestaande ten aanzien van personen, die veroordeeld zijn ter zake van eenen aanslag met onderling overleg, gepleegd op het leven van den echtgenoot van een hunner. Het huwelijk, voltrokken in strijd met eene der bovengenoemde 'verbodsbepalingen, is niet nietig, mits het geldig zij volgens de in artikel 1 aangewezen wet. Behoudens de toepassing van het eerste Md van artikel 6 van dit verdrag, verbindt zich geen der contrabteerende Staten*een huwelijk te doen voltrekken, dat op grond van een vroeger huwelijk of een huwelijksbeletsel van .godsdienstigen aard, strijdig zou zijn met zijne wetten. Het niet in acht'nemen van een zoodanig beletsel kan intusSchén . geene 'nietigheid van hét huwelijkten gevolge hebben in andere landen dan dat waar het huwelijk voltrokken is. Art. 3. De wet, geldende tér plaatse der huwelijksvoltrekking, kan het huwelijk van vreemdelingen toestaan niettegenstaande de. verbodsbepalingen'der in artikel 1 aangewezen wet, indien 56 die verbodsbepalingen uitsluitend gegrond zijn op beweegredenen van godsdienstigen aard. De andere Staten zijn bevoegd, het onder deze omstandigheden voltrokken huwelijk, als ongeldig te beschouwen. A. Inleiding. De nieuwere Italiaansche school stelde als algemeene regel, dat de nationale wet den mensch blijft beheerschen, waar hij zich ook bevindt. Zij maakte hierop echter de uitzondering, dat de beginselen van openbare orde, voorkomend in de wetten van den staat, waar de handeling plaats vindt, geëerbiedigd moesten worden. Het is onmogelijk nader aan te geven, welke wetsbepalingen of beginselen van openbare orde zullen zn'n. Huwelijksbeletselen, welke in het eene land als van openbare orde beschouwd worden, en dus een territoriale werking hebben, missen in het andere land die kracht. Somstijds ook zullen bepalingen, welke eerst algemeen beschouwd werden van openbare orde te zijn, later die werking missen, of zelfs afgeschaft worden 1). Het behoeft geen betoog, dat x) Vgl. "Weiss, Traité de droit international privé III blz. 106: „Peut-être critiquera-t-on ce ponvoir d'appréciation si large que nous attribuona aux tribunaux et regrettera-t-on que les différentes législations n'aient pas era dèvoir le limiter en donnant 1'énumeration compléte des dispositions qu'elles considèrent comme étant d'ordre public international? Cependant leur silence nous paratt s'expliquer et se justifler k merveille par la diffioulté presque insurmontable que recontre en cette matière toute déflnition. L'intérêt général, qui est la base de 1'ordre public international, est ohose essentiellement actuelle et mouvante; il n'était pas hier ce qu'il est aujourd'hui, ce qui'il sera demain, et il est utile de laisser aux juges la faoulté de modeier leurs décisions sur les circonstances, sur la marche des idéés, sur le progrès ou 1'altération des moeurs. Qui par exemple, aurait hésité, avant la loi du 27 juillet 1884, n considérer le divorce comme contraire en France, a 1'ordre public internationalP Et'cependant, aujourd'hui, que le divorce a repris dans nos lois sa place ancienne, il a nécessairement perdu ce caractère." 57 in het internationale rechtsverkeer ^mzekerheid ontstaat, doordat men dikwijls niet weet of bepaalde voorschriften al of niet beschouwd worden van openbare orde te zijn. Vooral in het huwelijksrecht is de verleiding groot om vele bepalingen een territoriale werking te geven. De conferenties stelden zich dan ook tot doel nauwkeurig aan te geven in welke gevallen de openbare orde van de plaats, waar het huwelijk voltrokken wordt haar invloed kan doen gelden Dit was mogelijk doordat men op de hoogte was van de huwelijkswetgeving van alle deelnemende staten. Voor het geval krachtens het verdrag wetten van een niet-verdragstaat toegepast zouden moeten worden, waakt, het tweede lid van art. 8 er tegen, dat men van deze beperking der openbare orde binder ondervindt. Het is m. i. te betwijfelen of het verstandig was de werking der openbare orde te beperken tot enkele gevallen. Verrassingen zullen niet zijn uitgesloten, omdat het begrip openbare orde steeds verandert. Een duidelijk voorbeeld hiervan geeft de kwestie der Elzas-Lotharingers, die zich,aan hun Duitschen dienstplicht hadden onttrokken en krachtens het verdrag niet in Frankrijk in het huwelijk konden treden 2), Het is te begrijpen, dat het Fransche rechtsgevoel hierdoor werd gekrenkt en, indien er geen verdrag had bestaan, zou de openbare orde in Frankrijk ongetwijfeld hebben geëischt» dat op het beletsel van de nationale Duitsche wet geen acht gegeven werd. Art. 8 van het verdrag beperkt echter de veroorlovende werking der openbare orde tot een enkej geval, waaronder dit niet viel» zoodat Frankrijk zich genoodzaakt zag het verdrag op te zeggen. Toch kenden de Fransche 1) Actes 1888, blz. 41, 4R, 47; Actes 1800, blz. 170. 2) Zie blz. 10 en 28. 5 58 afgevaardigden ter conferentie de desbetreffende Duitsche wetsbepalingen 1), maar zij konden niét vermoeden, dat later een beginsel van openbare orde der FranSche wetgeving zich zóu verzetten tegen de toepassing van deze Duitsche wetsbepaling. Het zou m. i. dan ook wenschelijk zijn, om, indien men ooit overgaat tot een herziening der Haagsche verdragen, het begrip openbare orde voor zoover mogelijk in al zijn vaagheid té herstellen. Indien de beperking der gevallen, waarin de openbare orde van de plaatselijke wet haar verbiedenden invloed kan doen gelden, sommige staten van het verdrag afschrikt, verdient het m. i. de voorkeur deze beperking te laten vervallen. Het hoofddoel van het verdrag moet zijn rechtseenheid en rechtszekerheid te brengen in het internationale verkeer. Zooveel mogelijk dient het onmogelijk te worden gemaakt, dat een huwelijk in het eene land geldig, in het andere nietig zal zijn. En het is van zeer weinig beteekenis of de plaatselijke wet in eenige gevallen meer of minder een huwelijk mag verbieden, dat de nationale wet toestaat, zoolang de sanctie maar prohibitief is (art. 2 lid 2); bovendien is ontduiking gemakkelijk. Moeilijker is het, indien de wet geldende ter plaatse van voltrekking een huwelijk toestaat, dat door de nationale wet wordt verboden (art. 3). De staat, waartoe partijen krachtens nationaliteit behooren zal er bezwaar tegen hebben hier aan de plaatselijke wet een onbeperkte bevoegdheid te geven; bovendien zal meestal het gevolg hiervan z\jn, dat het huwe* lijk in het eene land nietig, in hét andere geldig is. Het zou dan ook in het algemeen gewenscht zijn, indien men de open- *) B.G.B. § 1319. 61 besoin de déclarer ces dispositions de plein droit applicables aux étranges qu'il suffisait de permettre au pays de la célébration de les appliquer; si ce pays est moins. susceptible pour les étrangers que pour ses nationaux, s'il veut laisser les premiers se marier dans des conditions ou les seconds ne pourraient le faire, il n'y a aucun motif de 1'en empêcher"1). Is het noodig, dat in de gevallen, door art. 2 toegestaan, een uitdrukkelijke wetsbepaling het huwelijk van vreemdelingen verbiedt of kan volstaan worden met een bepaling voorkomend in de landswet, welke, doordat zjj van openbare orde is, ook toepasselijk is op een huwelijk van vreemdelingen? Noch de tekst van het artikel, noch de actes geven eenig licht, maar uit een vergelijking met art. 1, waar het woord expressément gebruikt werd om aan te duiden, dat een uitdrukkelijke wetsbepaling vereischt is, blijkt m. i. dat een afzonderlijke wetsbepaling niet noodig is. In denzelfden zin besliste de Hooge Raad in zijn arrest van 16 April 1908 Men kan de bepalingen over nietigheid voorkomend in het tweede en derde lid van art. 2 en het laatste lid van art. 3 vergelijken met die van het tweede en derde lid van art. 5 en art. 7. Het systeem, waarvan men is uitgegaan, is, dat voor de materieele vereischten de nationale wet de belangrijkste is, de plaatselijke wet heeft slechts secondaire beteekenis; bij de vormvereischten is de toestand juist omgekeerd, de plaatselijke wet is de hoofdwet, de nationale komt pas in de tweede plaats. Verder heeft men ernaar J) Actes 1900, blz. 170—171. *) Kosters en Bellemans, blz. 135, W. 8718. Zoo ook Kosters, blz. 397; Travers, I, blz. 310; Bb. Amsterdam 4 Mei 1906, Kosters en Bellehans, blz. 128, W. 8588. Anders Asser—Scholten, Handleiding Nederlandsch Burgerlijk Reoht, I, blz 165 e. v. en Josephus Jitta, Internationaal privaatrecht, blz. 221. 62 gestreefd de geldigheid zooveel mogelijk te bevorderen. Het overwicht van de nationale wet komt tot uiting in art. "2; in het tweede lid wordt bepaald, dat een huwelijk, geldig volgens de nationale wet, als geldig moet worden erkend en in het laatste lid is het nietig, omdat die gevallen dè openbare orde nauwer raken, doch die nietigheid blijft beperkt tot dat land zelf. -' Hetzelfde zien wij in art. 5 ten opzichte der plaatselijke wet; de nietigheid blijft in het tweede en derde lid beperkt tot het land, waartoe partijen krachtens nationaliteit behöoren. In de artt. 3 en 7 komt het streven tot uiting de geldigheid van een huwelijk zooveel mogelijk te bevorderen; Gegeven het overwicht van de nationale wet over de plaatselijke bjj de materieele vereischten, had men kunnen verwachten, dat de geldigheid van een huwehjk gesloten krachtens art. 3 beperkt bleef tot het land, waar het gesloten werd. Niettemin is het te betreuren, dat de conferentie niet nog een stap verder ïs gegaan en de nietigheid in art. 3 heeft beperkt tot het vaderland van partijen. De andere staten die ook een kerkelijk huwelijksrecht hebben zouden dan weliswaar gedwongen zijn een huwelijk te erkennen, dat strijdt met het kerkelijk recht, maar dat geschiedt ook in art. 2 11. Het behoeft geen betoog, dat de toestand, dat een huwelijk geldig kan zijn in het eene land, nietig in het andere, zeer ongewenscht is en tot de grootste verwikkelingen aanleiding kan geven. Men stelle zich b.v. voor, dat een der echtgenooten in het land, dat het huwelijk niet erkent, een nieuw huwelijk aangaat; men denke zich de positie van de beide vrouwen en der kinderen in. Gelukkig doet deze toestand zich, voor wat betreft het verdrag, bijna nooit voor, want geen der staten met kerkelijk huwelijksrecht heeft het verdrag ge- 63 ratifieerd en behalve art. 5, lid 3, ontstaat zij steeds door godsdienstige huwelijksvereischten. De kloof, die staten met burgerlijk huwelijksrecht scheidt van de staten met kerkelijk huwelijk, is niet te overbruggen; het verdrag beperkt zich tot een vaststellen der grenzen, waarbinnen een conflict onopgelost blijft. Maar het is gewenscht deze gevallen zooveel mogelijk te beperken. Daarom zouden wij een andere regeling gewenscht achten voor de afkondigingen, die de nationale wet eischt (art. 5 lid 3) en beschouwen wjj het als een verdienste van het verdrag, dat het in art. 2, 2e lid, nietigheid krachtens de plaatselijke wet uitsluit2). Ook zonder dat heeft de plaatselijke wet voldoende middelen ter beschikking om naleving van haar voorschriften te verzekeren. D. De verbiedende plaatselijke wet (art. 2). Artikel 2 somt in het eerste lid 3 gevallen, in het laatste lid 2 gevallen op, waarin de plaatselijke wet haar invloed kan doen gelden. Overtreding van de eerste 3 gevallen kan geen nietigheid meebrengen indien het huwelnk geldig is volgens de nationale wet, overtreding van de laatste 2 gevallen wel, doch de nietigheid blijft beperkt tot het land, waar het huwelijk gesloten is. De verbodsbepalingen van het eerste lid daarentegen gelden ook voor diplomatieke en consulaire huwelijken, die van het laatste lid niet (zie art. 6). Dit is een inconsequentie, waarvan men zich ter conferentie bewust was, maar die niet was te vermijden, daar anders verschillende staten niet tot het verdrag zouden toetreden *). !) Zie hierna blz. 87. 2) Anders Pillet, Traité pratique de droit international privé, blz. 568 e. v. 3) Actes 1900, b)z. 172. 64 Opmerkelijk. iS; dat voor de gevallen. van het eerste lid de eisch gesteld wordt, dat de beletselen absoluut moeten zijn d. w. z., dat het verbod niet door dispensatie moet kunnen worden opgeheven. Ten aanzien der verbodsbepalingen van het laatste lid zou een dergelijke voorwaarde onmogelijk zjjn, omdat zij berusten op het canoniek recht en de Paus er steeds dispensatie van kan verleenen l). Kahn oefende, er critiek op uit, dat deze eisch gesteld werd; in Oostenrijk b.v. kan van elk huwelijksbeletsel in principe dispensatie verleend worden, hoewel ze in de praktijk Yoor sommige beletselen nooit verleend wordt. Het is dan ook niet juist, dat alleen de beletselen, die niet door dispensatie kunnen worden opgeheven,, van openbare, orde kunnen zijn; maar voor enkele bekende staten kan men deze voorwaarde wel stellen, aannemende, dat daar aan naleving der absolute huwelijksbeletselen grooter waarde wordt gehecht, v. Czyhlarz neemt dan ook terecht aan, dat, indien Oostenrijk het verdrag had geratificeerd, art. 2 daar te lande kon worden toegepast in die gevallen, waarin in de praktijk nooit dispensatie verleend werd a). In de volgende gevallen kan de wet, geldende ter plaatse van voltrekking, het huwelijk verbieden 3): y 1°. de graden van bloed- en aanverwantschap, waarvoor een volstrekt huwelijksverbod bestaat. . 1) Buzzati, t. a. p, blz. 206. 2) F. Kahn, Zeitschrift 1902, blz. 227. L. Renault, Les conventions de La Haye sur le droit international privé blz. 40. A. Weiss, Traité théorétique et pratique de droit international privé III blz. 489. E. Bitter von Czyhlarz, Die Haager Ehekonventionen und das Oesterreichische Recht blz. 16. 3) Travbbs, I, blz. 270 e. v. geeft een systematisch overzicht (van alle huwelijksbeletselen voorkomend in de wetgeving der verdragstaten die tot deze 5 gevallen behooren. i c 65 In Nederland kan dus .B. W. 87, niet B. W. 88 toegepast worden op vreemdelingen; die hier te lande in het huwelijk wenschen te treden. Bloed- en aanverwantschap dient- ruim te Worden geïnterpreteerd; de plaatselijke wet heeft het récht deze begrippen zoo ver uit te breiden als zij zelf maar wenscht*) zoodat hieronder kunnen vallen de banden, die ontstaan zijn door een huwelijk of door een onwettige verhouding, door adoptie of door voogdij en m.i. ook de zoogenaamde cognatio spiritualis *). ■ ^ 2°. het volstrekte verbod om te huwen, bestaande ten aanzien der schuldigen aan het overspel, op grond waarvan het huwelijk van een hunner is ontbonden. Men merke op, dat deze redactie anders is dan die van art. 89 B. W.; het verdrag stelt als eisch, dat het huwelijk op grond van het overspel ontbonden zij, B. W. 89, dat het overspel blijkt uit een rechterlijk vonnis. Indien men dus art. 89 B. W. op vreemdelingen wil toepassen dan moet zoowel de voorwaarde van het verdrag als die van onze wet vervuld zijn. De Hooge Raad heeftin zijn arrest van 16 April 19083) beslist, dat dit artikel van openbare orde is. Niet noodig is een strafvonnis, men vergelijke de woorden ,,coupables" in 2°. en „condamnés" in 3°. 4). 3°. het volstrekte verbod om te huwen bestaande ten aanzien van personen, die veroordeeld zijn ter zake van eenen aanslag met onderling overleg gepleegd op het leven van den echtgenoot van een hunner. Onze wet heeft niet een dergelijk huwelijksbeletsel. Van *) Actes 1894, blz. 48. -) Roemenië Code civil art. 145. Anders Travers I, blz. 363, die dit beschouwt als een beletsel van godsdienstigen aard. *) W. 8718. Anders Assee—Scholten, I, blz. 163. flik *) Rb. Amsterdam, 20 Maart 1914, N. J. 1914, blz. 643. 66 de verdragstaten kennen alleen Italië en Portugal het1). De Italiaansche wet is ruimer dan het verdrag, zij stelt niet als voorwaarde, dat de aanslag met onderling . overleg gepleegd is, zoodat zij enkel op vreemdelingen, die daar trouwen kan toegepast worden als bovendien aan de voorwaarde, door het verdrag gesteld, voldaan is. _,4°. Indien het huwelijk op grond van een vroeger huwelijk strijdig zou zijn met haar wetten. Tot goed begrip van deze bepaling is het noodig in het kort de geschiedenis van deze alinea na te gaan. Gelijk wij reeds boven hebben vermeld, liet het ontwerp der le conferentie toe, dat de plaatselijke wet een huwelijk verbood, dat strijdig zou zijn met haar bepalingen „concernant la nécessité de la dissolution d'un mariage antérieur". Dit sloeg op bigamie, maar omdat die toch in alle verdragstaten verboden is, werd dit geval 'door de oommissie op de conferentie van 1900 geschrapt „comme visant une hypothèse chimérique". Oostenrijk vroeg echter opname van twee andere gevallen: „L'un concernait 1'interdiction absolue de se marier imposée a un ecclésiastique engagé dans les ordres supérieurs, 1'autre était relatif a la prohibition absulue du mariage entre chrétiens et non chrétiens"a). Aangezien Oostenrijk verklaarde, dat het niet tot het verdrag zou toetreden indien zijn voorstel niet werd aangenomen en de andere staten het onaannemelijk verklaarden, ontstond een ernstige moeilijkheid, die door Asser op geniale wijze werd opgelost; van hem is n.1. afkomstig de redactie van het laatste lid van art. 2; de 2 Oostenrijksche gevallen werden samengevat, onder de benaming „obstacle d'ordre religieux". l) Italië, art. 62 Co., Portugal art. 1058, 4°. C o. '.f4i ») Aotes 1900, blz. 171. 67 Het verslag vermeldt dan: „L'amendement de M. Asser a été compléte pour tenir compte d'un ordre d'idées analogues, qui intéresse 1'Autriche et les pays, qui n'ayant que le mariage religieux, n'admettent pas le divorce pour certaines catégories de personnes" 1). Het beletsel gelegen in een vroeger huwelijk werd dus weder in het verdrag opgenomen; het slaat echter nu niet meer op bigamie, maar op het beletsel, dat in sommige R.K. landen aan gescheiden echtgenooten hertrouwen met een ander verbiedt. Travers 2) begrijpt hier echter onder alle huwelijksbeletselen; die als eenigen grondslag hebben het bestaan of het blijven bestaan van een vroegere verbintenis, niet alleen het bovenvermelde, maar ook bigamie, den wachttijd (van bij ons 300 dagen) na den dood van den anderen echtgenoot (bij ons alleen voor de weduwe, in sommige andere landen ook voor den weduwnaar) en het huwelijk van den echtgenoot van den afwezige; niet laat hij bieronder vallen het verbod van hertrouwen met elkaar na scheiding, omdat dit z. i. te beschouwen is als een gevolg van de echtscheiding 3). Wij kunnen met deze opvatting niet meegaan4); zoowel de geschiedenis als de plaatsing bij de beletselen van godsdienstigen aard pleiten er tegen; wel dient toegegeven te *) Actes 1900, blz. 171. *) T. a. p. I, blz. 323. Zoo ook Asser—Scholten, I, blz. 162 en Bb. Albe, 16 Februari 1922, Journal du droit international privé (Clunet) 1922, blz. 1045, maar alleen ten aanzien van bigamie; Pillet, Traité pratique de droit international privé blz. 568, maar voor alle gevallen, behalve bigamie; Zwitserland, circulaire du 7 Septembre 1905 du conseil fédéral, Kosters en Bellemans, t. a. p., blz. 89. 3) Anders Sauër, t.a.p. blz. 288. *) Vgl. Denkschrift van de Duitsche Rijkskanselier in Zeitschrift 1904, blz. 527; Kosters, blz. 401. 08 worden, dat de tekst zich er, niet tegen verzet,- maar deze is wel eens meer ongelukkig. Het verschil in sanctie met de eerste alinea verklaart Travees, doordat deze beletselen de openbare orde nauwer, raken, dit is echter alleen juist als men de beperkte uitlegging aanvaardt, want dit kan men toch zeker niet, zeggen voor den Wachttijd van 300 dagen, waartoe de weduwe verplicht is na den dood van haar echtgenoot. y 5°. huwelijksbeletselen van godsdienstigen aard. Twijfel is mogelijk of deze uitdrukking opgenomen is omdat ze een eenvoudiger redactie gaf van het bovenvermelde *) dubbele Oostenrijksche voorstel *) of dat bewust een ruimere terminologie aanvaard is3). Hoewel deze kwestie hier geen practisch belang heeft daar geen der staten, in wier wetgeving huwelflksbeletselen van godsdienstigen aard voorkomen, het verdrag geratificeerd heeft 4), lijkt ons toch de laatste meening te verkiezen. E. De veroorlovende plaatselijke wet (art. 3). De wet geldende ter plaatse der huwelijksvoltrekking kan het huwelijk van vreemdelingen toestaan hoewel de persoon» lijke wet het verbiedt, indien dat verbod uitsluitend gegrond is op beweegredenen van godsdienstigen aard6). *) Zie boven blz. 66. 2) Kahn, t. a. p., blz. 235; Meili und Mamelok, t. a. p., blz. 106; Buzzati, t. a. p., blz. 198. . 8) Travers, I, blz. 862. Kosteus, blz. 404. 4) In Roemenië bestaat een huweljjksbeletsel van godsdienstigen aard n.1. de z.g. cognatio spiritualis d. i. de verwantschap van peter en meter met hun petekind, C. .0. art. 145; m. i. kan dit echter ook reeds krachtens art. 2, lid 1, 1°. op vreemdelingen worden toegepast. 5) Bb. Hamburg, 6 October 1908, Kosters en Bellemans, blz. 93. 69' Dit artikel werd eerst op de derde conferentie ingelascht op voorstel van Frankrijk en België 1), dè uitdrukking „d'ordre religieux" is een amendement Van Zwitserland omdat Duitseh-' land bezwaren had tegen den term „d'ordre Jrablic" Van het oorspronkelijke voorstel. In het vorig artikel spreekt het verdrag van „un obstacle d'ordre religieux", hier van „prohibitions exclusivement fondées sur des motifs d'ordre religieux", maar dit verëchil in redactie is onbelangrijk, men zal aan beide uitdrukkingen dezelfde uitlegging moeten geven. Het beletsel gegrond op een vroeger huwelijk, dat gelijk wij hierboven hebben gezien ook van godsdienstigen aard is, valt hier niet onder, dit blijkt duidelijk uit een vergelijking van den tekst van de artt. 2 èn 3 2). Andere staten zijn echter bevoegd een dergelijk huwelijk als ongeldig te beschouwen. Hierdoor wordt een groote mate van onzekerheid geschapen, daar moeilijk te zeggen valt welke houding zij aan zullen nemen. Zelfs is het mogelijk dat de persoonlijke wet het huwelijk als geldig beschouwt, indien er geen bedoeling was om de wet te ontduiken door in het buitenland te trouwen s). Geen der staten met kerkelijk huwelijksrecht heeft het verdrag geratificeerd4), toch kan 1) Actes 1900, blz. 173, vgl. Documents 1900, blz. 4. 2) Rb. Brussel, 17 Juli 1913, Kosters en Bellemans blz. 121; Rb. Beieren, 18 Januari 1918, Kosters en Bellemans blz. 101. 3) Vgl. Pillet, Traité pratique de droit international privé blz. 668 e. t. Opmerkelijk is de Zwitsersche circulaire van 7 September 1905, Kosters en Bellemans blz. 88, zjj raadt grooter voorzichtigheid aan wanneer de nationale wet van den man dan wanneer die van de vrouw het huwelijk verbiedt; want daar de kinderen de nationaliteit van den vader krijgen, heeft niet erkenning van het huwelijk door het vaderland van den man ernstiger gevolgen, omdat dan mogelijk is dat de kinderen geen nationaliteit zullen hebben. 4) In Roemenië komt een huwelijksbeletsel van godsdienstigen aard voor n.1 de zg. cognatio spiritualis d. i. de verwantschap die bestaat 70 het mogelijk zijn dat in een enkel geval art. 3 toegepast wordt, nl. indien een Duitsoher hier te lande met een Oostenrijksche in het huwelijk wenscht te treden doch een beletsel van godsdienstigen aard der Oostenrijksche wet er zich tegen verzet. Maar ook dan zou men zich in plaats van op art. 3 op art. 8 lid 2 kunnen beroepen; m. i. dient echter het tweede lid van art. 8 enkel gebruikt te worden, indien de artt. 2 en 3 niet voldoende blijken, want het is te beschouwen als een aanvulling van deze beide artikelen. Indien men den invloed der openbare orde tot enkele gevallen wil beperken, moet men op de hoogte zijn van den inhoud der vreemde wetten tot welker toepassing men verplicht kan zijn. De conferenties nu hadden alleen de wetten der deelnemende staten ter beschikking en daarom werd in 1900 het tweede lid van art. 8 toegevoegd 1). Waarschijnlijk zal men in Nederland geen acht slaan op huwelijksbeletselen van godsdienstigen aard voorkomend in vreemde wetten en zal men dus vreemdelingen toestaan hier te lande te trouwen en een in het buitenland gesloten huwelijk hier erkennen, hoewel de nationale wet het verbiedt óm beweegredenen van godsdienstigen aard. Jurisprudentie over deze vraag is er niet. Groote voorzichtigheid is echter gewenscht, want meestal zal het vaderland van partijen het huwelijk nietig achten en het is noodzakelijk een dergelijke toestand zooveel mogelijk te vermijden. . tusschen peter en meter en hun petekind, Ce. art. 145. Over de vraag of het Roemeensche recht ook het huwelijk van priesters en kloosterlingen verbiedt, sie Travers, I, bis. 864, noot 2. *) Zie hierna blz. 107. HOOFDSTUK III. FOltHEELE HUWELIJKSVEREISCHTEN. Art. 5. Sera recónnu partout comme valable, quant a la forme, le mariage célébré suivant la loi du pays ou il a eu lieu. II est toutefois èntendu que les pays dont la législation exige une célébration religieuse, pourront ne pas reconnaitre comme valables les mariages contractés par leurs nationaux a 1'étranger sans que cette prescription ait été observée. Les dispositions de la loi nationale, en matière de publications, devront être respectées ; mais le défaut de ces publications ne pourra pas entrainer la nullité du mariage dans les pays autres que celui dont la loi aurait été viólée. Une copie authentique de l'acte de mariage sera transmise aux autorités du pays de chacun des époux. Art. 7. Le mariage, nul quant A la forme dans le pays ou il a été célébré, pourra néanmoins Ure reconnU comme valable dans les autres pays, si la forme prescrite par la loi nationale de chacune des parties a été observée. Art. 5. Overal wordt, wat den vórm betreft, als geldig erkend het huwelijk, voltrokken volgens de wet van het land, waar het heeft plaats gehad. Intusschen wordt hierbij verstaan, dat de landen, welker wetgeving eene kerkelijke huwelijksvoltrekking eischt, als ongeldig kunnen beschouwen de huwelijken door hunne onderdanen 72 in den vreemde aangegaan, zonder dat dit voorschrift is nageleefd. De bepalingen der nationale wet nopens de afkondigingen moeten worden in acht genomen; maar het ontbreken dier afkondigingen zal geene nietigheid van het huwelijk ten gevolge hebben in andere dan dat, waarvan de wet overtreden is. Een authentiek afschrift der huwelijksakte wordt toegezonden aan de autoriteiten van het land waartoe ieder der echtgenooten behoort. Art. 7. Het huwelijk, nietig wat den vorm betreft in het land waar het voltrokken is, kan niettemin in de andere landen als geldig worden erkend, indien de vorm, voorgeschreven door de nationale wet van elke der partijen, is nageleefd. Wet van den 7den Juli 1906 (Stbl. No. 162): Art. 2. Als autoriteit, aan welke, ingevolge artikel 5, vierde lid van het verdrag, in artikel 1 dezer wet genoemd, de toezending geschiedt van een authentiek afschrift der huwelijksakte wordt aangewezen Onze Minister van Buitenlandsche Zaken, door wiens tusschenkomst het afschrift ter griffie van de arrondissementsrechtbank te 's-Oravenhage wordt overgebracht. Het in artikel 16 der wet van 25 Juli 1871 (Stbl. No. 91), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 Juni 1905 (Stbl. No. 203), ten aanzien van de registers van den burgerlijken stand voorgeschrevene, is, met betrekking tot de afschriften, in het voorgaande lid bedoeld, van toepassing. De authentieke afschriften van akten betreffende huwelijken, in Nederland voltrokken, waarop artikel 5, vierde lid van het verdrag, in artikel 1 dezer wet genoemd, van toepassing is, zijn vrij van zegel en worden kosteloos opgemaakt. De toezending daarvan ingevolge voornoemd artikel 5 geschiedt door tusschenkomst van Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken. 73 ^.Inleiding. Facultatief karakter van den regel locus regit actum. Hoewel algemeen wordt aangenomen, dat de vorm der handelingen beoordeeld wordt naar de wet van het land, waar zij hebben plaats gevonden, bestaat er twijfel ten aanzien der vraag of deze regel een imperatief of een facultatief karakter heeft. In het eerste geval znn partijen verplicht de vormvereischten, gesteld door de wet van het land, waar de handeling wordt verricht, in acht te nemen, in het andere geval zijn zij daartoe enkel bevoegd, niet verplicht; ten aanzien van het huwelnk, bijvoorbeeld, kunnen zij de keus hebben tusschen den vorm, voorgeschrevèn door de plaatselijke wet, den vorm voorgeschreven door de nationale wet of wel een huwelijk voor eenen diplomatieken of consulairen ambtenaar. Eén huwelijk, buitenslands gesloten in den vorm voorgeschreven door de nationale wet, moge op het eerste gezicht onmogelp lijken, men bedenke echter, dat sommige landen niet zooals Nederland, den ambtenaar van den burgerlijken stand de voltrekking van het huwelijk opdragen, maar dat zij dit overlaten aan de kerkelijke autoriteiten ; er zijn zelfs landen waar de enkele toestemming, al dan niet gevolgd door vleeschelijke gemeenschap, voldoende is. Behalve de vraag in hoeverre een huwelnk, gesloten in het buitenland volgens den vorm der nationale wet, als geldig dient te worden erkend, moest men nog eene andere moeilijkheid oplossen. De staat, waartoe partijen krachtens nationaliteit behooren, kan er bezwaar tegen hebben, dat zijn onderdanen in het buitenland een huwelijk sluiten in den daar geldenden vorm. Bv. landen met godsdienstig huwelijksrecht (Rusland vóór de revolutie, Oostenrijk, Spanje) eischen van hun onderdanen een kerkelijk huwelijk, ook als zij in. het buitenland trouwen en ook laat zich de mogelijkheid denken, 81 C. De vorm voorgeschreven door de plaatselijke wet. Overal wordt dus, wat den vorm betreft, als geldig erkend het huwelijk voltrokken volgens de wet van het land, waar het heeft plaats gehad (art. 5). Onderdanen van verdragstaten krijgen hierdoor een recht op erkenning van hun huwelijk tegenover iederen verdragstaat, ook tegenover den staat, waartoe zij krachtens nationaliteit behooren; deze kan geen andere eischen stellen ten aanzien van den vorm 1) dan waartoe het verdrag hem het recht geeft in het tweede en derde lid van art. 5. Toen het verdrag geteekend werd, kenden Portugal en Zweden nog een kerkelijke huwelijksvoltrekking. Ln Portugal werd die 25 December 1910 afgeschaft, in Zweden hebben thans in sommige gevallen partgen de keus tusschen een kerkelijke en een burgerlijke huwelijksvoltrekking. Het kerkelijk huwelijk van Nederlanders, voltrokken in Zweden hl de gevallen, waarin de Zweedsche wet het toestaat, zal dus in Nederland geldig zijn. Het derde lid van art. 5 regelt de huwelijksafkondigingen, geëischt door de nationale wet. Uit deze plaatsing blijkt, dat in het algemeen de afkondigingen gerekend dienen te worden tot de vormvereischten. Vóór het verdrag bestond hierover nog twijfel; het ontwerp van het Institut de droit international behandelde haar bjj de materieele huwelijksvereischten. In het algemeen kan men, zooals wij reeds vroeger opmerkten, zeggen, dat alle formaliteiten, die aan het huwelijk voorafgaan, en *) Bv. overschrijving van de acte (B. W. 139, Frankrijk, code civil, art. 171); ook indien een der verdragstaten het zg. vormloos huwelijk zou invoeren, zouden de andere verdragstaten dit moeten erkennen, vgl. Josephus Jitta, t. a. p., blz. 222; het laatste lid van art. 5 zal echter waarschijnlijk een belemmering wezen voor Tormlooze huwelijken. 82 alles wat betrekking heeft op de eigenlijke huwelijkssluiting behooren tot den vorm 1). De plaatselijke wet, die den vorm beheerscht, Wflst aan ten overstaan van welk orgaan het huwelijk geslóten wordt en regelt de competentie van dat orgaan (B. W. 131) en de plaats, waar de plechtigheid plaats vindt. Zij bepaalt of partijen in persoon tegenwoordig moeten zijn, hoe zij hun wilsverklaring moeten afleggen, hoe de toestemming gegeven moet worden van ouders, voogden óf anderen, het aantal en de bekwaamheid der getuigen, of de plechtigheid in het openbaar moet geschieden en of de ambtenaar van den burgerlijken stand nog gedeelten der wet moet voorlezen of verklaren moet dat partijen door den echt aan elkander verbonden zijn. Hetzelfde geldt voor de afkondigingen;'ook hier bepaalt de plaatselijke wet hoe de aangifte dient te geschieden, hoeveel afkondigingen vereischt zijn, hoelang en waar zij dienen plaats te vinden, hun inhoud, en hoelang zij geldig blijven (B. W. 112). In geval van woonplaats in het buitenland behoeft daar krachtens de Nederlandsche wet geen afkondiging te geschieden door personen, die hier te lande wenschen te trouwen 2). Art. 4 regelt het bewijs der materieele huwelijksvereischten, maar de bepaling van het tijdstip, waarop de benoodigde bewijsstukken moeten worden ingediend, behoort tot den vorm. In sommige landen moeten zij voor de huwelijksafkondigingen, in andere landen voor de huwelijksplechtigheid worden ingeleverd. Stuiting behoort tot het materieelrechtelijk gedeelte, maar i) Zie boven blz. 19, anders Kb. den Haag, 24 Juni 1919, W. 10566. a) H.B. 3-Juni 1853, "W". 1556. 83 geigk wij reeds vroeger opmerkten, worden de kwesties van vorm en procesrecht, die zich hierbij kunnen voordoen, beheerscht door de plaatselijke wet1). Deze wet bepaalt b.v. in welken vorm de stuiting moet geschieden (Rv. 801), of aanteekening van de stuiting moet geschieden op den kant van de akte van afkondiging (B. W. 43), wie kennis neemt van den eisch tot opheffing van het verzet (B. W. 121, Rv. 802), en hoe de stuiting wordt opgeheven (B. W. 125). Een zelfde kwestie doet zich bij dit artikel voor als bij art. 1, nl. welke beteekenis moet men hechten aan de uitdrukking „la loi du pays". Is dat alleen het interne recht, geldend voor de nationale private rechtssfeer of is het de geheele wetgeving, omvattend ook de bepalingen van internationaal privaatrecht? M. i. dient aan de eerste verklaring de voorkeur gegeven te worden *). Het verdrag geeft collisierégels en wijst aan welke wet toegepast dient te worden en deze wet mag niet, zonder een uitdrukkelijke bepaling zooals m art. 1, de competentie afwijzen 3). Bovendien is dit artikel een uitwerking van den regel locus regit actum en daarbij past men gelukkig nooit verwijzing toe. Van practisch belang is dit vraagstuk niet; we vermelden het alleen omdat Buzzati het tegendeel beweerd heeft4). Niettemin, indien de plaatselijke wet voor vreemdelingen andere eischen stelt dan voor de eigen onderdanen, hetzij zwaardere hetzij minder zware, bv. dat vreemdelingen zijn vrijgesteld van de verplichting om afkondigingen te doen s), moeten deze nagekomen worden, want de verdragstaten hebben hun wetgevende macht ten *) Zie blz. 41. 2) Zie boren blz. 34. ») Travers, II, blz. 10. 4) T. a.p., blz. 317. *) Italië, code oivil, art. 103. 84 Volle behouden 1). Maar de plaatselijke Wet kan vreemdelingen niet dwingen tot naleving van andere bepalingen • van hun nationale wet dan die vermeld in het tweede en derde'lid van art. 5, want dat behoort tot het internationaal privaatrecht en wordt beheerscht door het verdrag. De sanctie, welke, de plaatselijke wet stelt op het niet opvolgen van haar vormvoorschriften, dient overal erkénd te worden,, béhoudens art. 7. Zij kan bepalen, dat het huwelijk zelfs .zonder rechterlijke uitspraak nietig is. Mutatis mutandis geldt hier hetzelfde als bij de materieele huwelijksvereischten 2). De 'laatste alinea van artikel 5 schrijft voor, dat een authentiek .afschrift der •huwelijksacte toegezonden moet worden aan de autoriteiten van het land, waartoe ieder der echtgenooten behoort. Art. 2 der wet van 7 Juli 1906 (Stbl. No. 162) bepaalt ten aanzien van huwelijken van Nederlanders in een verdragstaat, dat het. afschrift moet worden toegezonden aan den Minister van Buitenlandsche Zaken, door wiens ■ tusschenkomst • het ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage wordt overgebraoht. Uittreksels uit deze afschriften hebben dezelfde bewijskracht als de uittreksels uit de registers van den burgerlijken stand (art. 2, wet van 7 Juli 1906 (Stbl. No. 162), j° art. 16 der Consulaire wet). De toezending der authentieke afschriften van de akten betreffende huwelijken in Nederland, waarop het verdrag van toepassing is, geschiedt door tusschenkomst van den Minister van Buitenlandsche Zaken. Volgens Kosters geldt deze bepaling ook voor diplomatieke en consulaire huwelijken3). !) Travers, II, blz. 16. f) Zie blz. 40 e. v. ») Blz. 420. : 85 D. De 'invloed der nationale wet. Op twee wijzen kan de nationale wet invloed'uitoefenen; ten eerste kan zij een huwelijk als nietig beschouwen, dat geldig is volgens de plaatselijke wet (art. 5 lid 2 en 3) en ten tweede kan zij een huwelijk als geldig beschouwen, dat nietig is wat den vorm betreft, in het land van voltrekking (art. 7). ^ 1°. Het huwelijk is nietig volgens de nationale wet. Landen, wier wetgeving een kerkelijke huwelijksvoltrekking eischt, kunnen als ongeldig beschouwen huwelijken, door hun onderdanen in het buitenland gesloten zonder dat dit voorschrift is nageleefd ;-zg zijn vrij al of niet van deze bevoegdheid gebruik te maken en" geen uitdrukkelijke wetsbepaling is daartoe vereischt (vlg. art. 2 lid 1). De sanctie wordt bepaald door de wet, die overtreden is, maar blijft beperkt tot dat land. Geen der verdragstaten heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt; de landen, voor wie zij van belang kon zijn, hebben het verdrag niet onderteekend of geratificeerd. De bepalingen der nationale wet nopens de afkondigingen moeten worden in acht genomen. Hieronder zijn te verstaan de bepalingen, die die wet voorschrijft Voor'onderdanen, die in het buitenland trouwen. Uit het rapport der commissie1) blijkt, dat men' met nationale wet bedoeld heeft de wet in art. 1 aangewezen; het is ook logisch om als niet de nationale maar een andere wet het récht om te huwen beheerscht, deze wet ook de afkondigingen te laten regelen, want deze dienen toch om overtreding van de huwejijksbeletsejen onmogelijk te maken. Waar ephter in de artikelen 2 en 3 die wet steeds- nauwkeurig wordt aangeduid, is het inconsequent bier niet dezelfde uitdrukking te gebruiken. *) Aotes 1900, blz. 176. Zie boven blz. 35. 86 Naast de plaatselijke moet dus ook de persoonlijke wet worden nageleefd ten aanzien der -huwelijksafkondigingen, zoodat op Nederlanders, die in het buitenland wenschen te trouwen, indien zij bier, te lande woonplaats hebben of binnen de laatste 6 maanden gehad hebben, het tweede lid van art. 138 B. W. toepasselijk is en onderdanen van verdragstaten, die in Nederland trouwen, éen bewijs zullen moeten overleggen, dat de huwelijksafkondigingen, die de persoonlijke wet eischt, hebben plaatsgevonden. Blijkens het verslag der commissie bevat deze alinea van art. 5 geen verplichting voor de verdragstaten 1), zij is gericht tot de partijen, die een huwelnk wenschen aan te gaan, m. a. w. de ambtenaar van den burgerlijken stand is niet verplicht overlegging te vragen van het bewijs, dat de afkondigingen, die de nationale wet eischt, geschied zijn; ook zonder dat bewijs kan hij overgaan tot de huwelijksvoltrekking2). Maar toch is het wenschelijk, dat hij zich zulk een bewijs laat overleggen, want het verdrag brengt in het algemeen de verplichting mee om geen huwelijken te vol-, trekken van vreemdelingen, die niet voldoen aan de materieele vereischten van hun nationale wet. De verklaring, krachtens art. 4, door de autoriteiten van het vaderland afgegeven, dat er voorzoover hun bekend geen beletselen bestaan tegen het huwelijk, geeft geen afdoende zekerheid, dat er geen beletselen aanwezig zijn; daarnaast zn'n afkondigingen ongetwijfeld nog *) Actes 1900, blz. 176. Vgl: „Denkschrift" Tan den Duitschen Rijkskanselier in Zeitschrift für internationales Privat- und öffentliches Recht 1904, blz. 529. *) Vgl. Kosters, blz. 414. Anders Travers, II, blz. 23 Buzzati, blz. 849. Zie ook Zweden, wet van 8 Juli 1904, art. 4, bjj Kosters en Bellemans, blz. 45 en de wet van 12 November 1916, art. 4, eodem loco, blz. 64. 88 in geval van een huwelijk van Italianen in het buitenland, de sanctie blijft beperkt tot een boete van 200 tot 1000 Lires l); deze bepaling zal, daar zn' van strafrechterlijken aard is, slechts territoriale werking hebben. Stuiting lijkt ons niet mogelijk 2); het doel van een stuiting moet steeds zijn het huwelijk te beletten en volgens onze meening heeft de ambtenaar van den burgerlijken stand het recht om het huwelijk te vdltrekken ook al zijn de afkondigingen niet geschied *). Gelijk wij reeds eerder opmerkten, behandelde het ontwerp van het Institut de droit international de huwelijksafkondigingen niet bij den vorm, maar bij de huwelijksbeletselen. Het eischte, dat zoowel de nationale als de plaatselijke wet» werden nageleefd. Nietigverklaring was alleen mogelijk bij overtreding der eerstgenoemde wet 4). De sanctie was dus juist omgekeerd als in het verdrag. Op dé conferentie van 1893 werden de afkondigingen, na discussie, bij den vorm ingedeeld8) en zijn daar sindsdien gebleven. ^ 2°. Het huwelijk is geldig volgens de nationale wet. Art. 7 bepaalt dat een huwelijk, nietig wat den vorm betreft in het land waar het voltrokken is, niettemin in andere landen als geldig kan worden erkend, indien de vorm, voorgeschreven door de nationale wet van ieder der aanstaande echtgenooten, is nageleefd. Dit artikel werd op de conferentie van 1900 voor het eerst ingelascht. Twee voorwaarden' wórden gesteld: 1°. de vorm voorgeschreven door de nationale wet van elke der partijen moet *) Art. 100 en 123 Code cml. , 2) Anders Kosters, blz. 414. ») Zie blz. 86. *) Annuaire X, 1888—1889, blz. 66 e. v. 5) Actes 1893, blz. 40, 42. 96 vermeld in het eerste lid van artikel 2. Met opzet heeft men daar een ruimere redactie gekozen dan in het laatste lid; men. kan echter hieruit niet de conclusie trekken, dat de openbare orde van het land, waar het huwelijk voltrokken wordt, dit alleen in die gevallen kan verbieden, want dit argumentum a contrario wordt opgeheven door een ander, dat men kan halen uit de omstandigheid, dat art. 6 2 gevallen opnoemt, waarin het. recht van oppositie niet mogelijk is1). Alleen Nederland en Zweden hebben uitdrukkelijk geregeld of diplomatieke en consulaire huwelijken op hun grondgebied zijn toegestaan. In Nederland zijn door art. 3 der wet van 7 Juli 1906 diplomatieke en consulaire huwelijken veroorloofd, in Zweden zijn zij verboden, tenzij de Koning ontheffing van dit verbod verleent; deze ontheffing wordt langs diplomatieken weg medegedeeld aan de vreemde regeering 2). Ten einde voor de andere verdragstaten te weten te komen of en in welke mate zij diplomatieke huwelijken op hun grondgebied toestaan, past men gewoonlijk het beginsel der wederkeerigheid toe, zoodat men aanneemt, dat zij huwelijken op hun grondgebied toelaten, indien zij zelve hun diplomatieke en consulaire ambtenaren de bevoegdheid tot huwelijkssluiting geven. De conferentie meende een bestaanden toestand te sanctioneeren, maar men was zich niet duidelijk ervan bewust, hoe de toestand in werkelijkheid was 3). De actes vermelden ook nog „Les Gouvernements qui veulent donner a leurs agents diplomatiques ou consulaires des attributions en *) TbavBBS, II, blz. 144. 2) Wet van 8 Juli 1904, Kosters en Bellemans, blz. 49. Zie Travers, II, blz. 148. ') Vgl. Actes 1894, blz. 36, met Document» 1900, blz. 144 en Actes 1900, blz. 177. 104 Duitschland, Zwitserland, Oostenrijk-Hongarije en Zweden. Daar de acten van bekrachtiging op 1 Juni 1904 te 's-Gravenhage zijn neergelegd door Nederland, België, Duitschland, Frankrijk, Luxemburg, Zweden en Roemenië x), trad het den zestigsten dag daarna in werking. Nederlegging der acten van bekrachtiging van Italië en Zwitserland vond plaats den 17 Juli 1905, van Portugal 2 Maart 1907, en van' Hongarije 22 September 19222). Spanje en Oostenrijk hebben het verdrag niet geratificeerd, het is dus op hen niet van toepassing 3). Het verdrag werd aangegaan voor 5 jaren en wordt telkens stilzwijgend voor 5 jaren vernieuwd, behoudens opzegging. De eerste termijn ging in 1 Juni 1904, zoodat het verdrag 1 Juni 1924 weer voor 5 jaren is verlengd. Opzegging moet minstens 6 maanden voor het einde der termijn ter kennis van de Nederlandsche regeering worden gebracht, die daarvan mededeeling doet aan de andere verdragstaten. Frankrijk en België hebben het verdrag opgezegd; voor Frankrijk is het 1 Juni 1914, voor België 1 Juni 1919 buiten werking getreden. De staten, die het verdrag niet onderteekend hadden, doch wel vertegenwoordigd waren op de derde conferentie van Internationaal Privaatrecht, kunnen zich krachtens art. 10 bij het verdrag aansluiten *). Na den oorlog hebben ver- ») Blijkens K. B. 15 Juni 1904, (Stbl. No. 121). 2) Blijkens K. B. 7 Augustus 1905, (Stbl. No. 251), K. B. 9 Maart 1907, (Stbl. No. 70), E.B. 28 September 1911, (Stbl. No. 306). 3) H. B. 14 Februari 1919, W. 10396, N. J. 1919, blz. 824, Kosters en Bellemans, blz. 157. *) Vgl. „Eenige opmerkingen over tractatenrecht", ingezonden stuk van J. B. B. in W. 10881 over de verwarring der uitdrukkingen „adhésion" en „accession". 105 schillende nieuwe staten aan de Nederlandsche regeering den wensch kenbaar gemaakt om tot de Haagsche Verdragen toe te treden. Aangezien dit niet mogelijk was, heeft de Nederlandsche regeering zich met de overige verdragstaten in verbinding gesteld, teneinde de mogelijkheid te openen, dat ook staten, die niet vertegenwoordigd waren op de derde conferentie voor Internationaal Privaatrecht, zich bij het verdrag kunnen aansluiten 1). Art. 282 van de tweede afdeeling van het tiende deel van het Verdrag van Versailles bepaalt: Dès la mise en vigueur du présent Traité et sous réserve des dispositions qui y sont contenues, les traités, conventions, et accords plurilatéraux de caractère économique ou technique énumerés ci-après et aux articles suivants seront seuls appliqués entre 1'Allemagne et celle des Puissances alliées et associées qui y sont parties. Ook het huwelijksverdrag is „de caractère technique ou économiq ue " want onder de gehandhaafde verdragen komen meerdere voor waarvan het privaatrechtelijk karakter niet te ontkennen is o. a. twee Haagsche Verdragen 2). Een soortgelijke bepaling komt ook voor in het verdrag met Oostenrijk-Hongarije. Het huwelijksverdrag geldt dus niet meer tusschen Italië, Roemenië en Portugal eenerzijds en Duitschland en Hongarne anderzijds, maar aangezien het van kracht blijft tusschen Nederland en al deze landen zal b.v. een huwelnk van een Duitscher met een Italiaansche hier te lande toch beheerscht worden door het verdrag. Daar het verdrag hierover niets bepaalt, kan men aannemen, dat het slechts toepasselijk is op huwelijken gesloten terwijl - *) Bulletin de l'institut Intermédiaire International, X, blz. 225. !) Mr. W. vak Hasselt,: Invloed van den wereldoorlog op de Haagsche Verdragen van internationaal privaatrecht, Rechtsgeleerd Magazijn 1923, blz. 47, vooral blz. 83 e.v. 8 106 het van kracht is. Een huwelijk gesloten voordat het verdrag in werking was getreden, wordt dus niet meer door het verdrag beheerscht, van geen belang is het wanneer het proces wordt gevoerd over de geldigheid; aan den anderen kant moet een huwelijk, dat gesloten is in een land, dat het verdrag heeft opgezegd, maar voordat het verdrag buiten werking getreden is, beoordeeld worden volgens de regels door het verdrag gesteld 1). De artikelen 8 en 9 behandelen de werkingssfeer van het verdrag; zij werden op de conferentie van 1900 toegevoegd. Het verdrag is toepasselijk op huwelijken, welke aan de volgende voorwaarden voldoen: 1°. het huwelijk moet voltrokken zijn op het grondgebied in Europa van een der contracteerende staten; 2°. tenminste een van beide partijen moet behooren tot een verdragstaat. Ten opziohte van deze laatste voorwaarde vermeldt het rapport der commissie 2): „Mais devait la convention s'appliquer a tous les mariages célébrés sur le territoire des Etats contractants abstraction faite de la nationalité des parties? On a songé un instant a le dire en invoquant 1'intérêt supérieur de chaqué Etat qui est pour la régularité et la validité des actes accomplis sur son territoire même par les étrangers. Mais on n'a pas tardé a reconnaïtre que les Etats traitent pour leurs ressortissants et non pour les étrangers. Si un Américain épouse une Anglaise a Berlin, la situation est naturellement reglée par les dis- !) M. Travers, Effets de la dénonciation par la Franoe des conventions de La Haye en matière de mariage, de divorce et de séparation de oorps et de tutelle. Journal de droit international privé (Clunet), 1914, blz. 778 e v. *) Actes 1900, bis. 178. 111 de geschiedenis van het Echtscheidingsverdrag, waaruit blijkt, dat een echtscheiding door den Zweedschen Koning tusschen zijn eigen onderdanen in Zweden uitgesproken, óveral erkend diende te worden 1). Daar het verdrag alleen collisieregels bevat, kan onze opvatting tot geen moeilijkheden aanleiding geven; enkel art. 4 is geen collisieregel, doch dit artikel geldt blijkens zijnen aanhef alleen voor vreemdelingen. Jurisprudentie bestaat er wel over deze kwestie, doch zij beschouwt steeds het verdrag al of niet toepasselijk zonder motiveering, als iets, dat vanzelf spreekt *). Artikel 9 bepaalt, dat het verdrag slechts toepasselijk is óp het grondgebied in Europa der contracteerende staten. Dé koloniën vallen er dus buiten, maar eenige moeilijkheden doen zich toch voor: geldt het verdrag ook voor den Nederlandschen onderdaan niet-Nederlander, die in eenen verdragstaat in het huwelijk treedt, en brengt het verdrag de verplichting mee om de huwelijksbevoegdheid van eenen Nederlander of Nederlandschen onderdaan, die gedomicilieerd is in Nederlandsch Indië en die dus door het daar geldende recht wordt beheerscht, te beoordeelen volgens zijn persoonlijke d. i. de Nederlandsch-Indische wet, indien hij in eenen verdragstaat trouwt? De eerste vraag wordt opgelost door de beteekenis, die men in art. 8 aan het woord ressortissant toekent; m. i. omvat het ook de Nederlandsche onderdanen, die geen Nederlanders zijn, zoodat het verdrag geldt voor alle Nederlandsche onderdanen. Ook de tweede vraag moet bevstigend worden beantwoord. Het verdrag geldt voor Nederlanders en Nederlandsche onderdanen, zonder dat het }) Actes 1900, bis. 813. 2) Bv. Bb. Beieren, 18 Januari 1918, Kosters1 en Bellemans, blz. 101, trib. Seine 5 Mei 1919, Bevue (de Lapradelle) XV, 1919, blz. 543. 112 domicilie hierop invloed kan uitoefenen; indien echter in één staat verschillend recht heerscht, beslist de wetgeving van dien staat zelve welk recht toepasselijk zal zijn *); volgens ons recht wordt de status van eenen Nederlander of Nederlandschen onderdaan, die gedomicilieerd is in Nederlandsch-Indië, beheerscht door het daar geldende recht en dit volgt hem dus, indien hij tijdelijk vertoeft in eenen anderen, staat. Hier staat tegenover, dat de uitdrukking „loi d'un Etat contractant" in het tweede lid van art. 8 m. i. niet de koloniale wetten omvat, zoodat het verdrag niet de verplichting meebrengt om koloniale wetten toe te passen indien daardoor inbreuk zou worden gemaakt op de openbare orde van het land, waar het huwelijk wordt voltrokken. Onder „loi d'un Etat contractant" is enkel te verstaan het recht van het moederland, want de koloniale wetten werden niet vermeld in het overzicht, dat alle deelnemende staten bij het begin der conferentie gaven van hunne wetgeving. Zonder dit overzicht zou geen staat aan een verdrag kunnen deelnemen, dat de verplichting meebrengt tot toepassing van vreemd recht, en daarom werden ook in art. 10 alleen de staten, die vertegenwoordigd waren geweest op de conferentie en van wier wetgeving men dus op de hoogte was, tot het verdrag toegelaten. Nog een kwestie dient besproken te worden, welke zich voordoet bij diplomatieke of consulaire huwelijken. Stel de consul van een niet-verdragstaat sluit in eenen verdragstaat een huwelgk tusschen een zijner onderdanen en een onderdaan van een verdragstaat. Volgens den letterlijken tekst vanart. 8 zou het verdrag hierop van toepassing zijn; toch_geldt het verdrag niet voor dit huweln'k, zoodat de verdragstaten 1) Zie boven blz. 28. 113 niet verplicht zijn het te erkennen. De consul van een nietverdragstaat is niet gebonden aan de bepalingen van het verdrag; vooral voor de gevallen van het eerste lid van art. 2 is dit van gewicht, omdat de sanctie daar enkel prohibitief is, en men zou te ver gaan indien men aannam, dat het verdrag ook toepasselijk kon zijn op huwelijken gesloten door ambtenaren van niet-verdragstaten 1). l) Denkschrift van den Duitschen Rijkskanselier in Zeitschrift für internationales Privat- and effentliches Recht 1904, bis. 533. Ygl. Kaufmanit, Staatsliohes deutsohes international Privatrecht and Völkerreohtliohes international Privatrecht der Haager Ver trage; Büzzati, t. a. p., blz. 399, Travers, I, blz. 27. STELLINGEN. 6 uitgesteld omdat bekend werd, dat Brttsa en von Bar een ander voorstel zouden opstellen. In 1887 op de zitting in Heidel berg kwamen niet alleen deze beide voorstellen maar ook nog een voorstel van König ter tafel; geen dezer voorstellen werd in zijn geheel goedgekeurd, maar verschillende afzonderlijke regels werden na stemming aangenomen; een commissie van redactie werd benoemd, welke het volgend jaar te Lausanne een definitief voorstel indiende, hetwelk na eenige veranderingen werd aangenomen 2). Bjj de bespreking van de afzonderlijke artikelen van het huwelijksverdrag komen wij nog nader terug op dit ontwerp. B. De Conferenties. In 1892 zond de Nederlandsche regeering uitnoodigingen aan de Europeesche mogendheden tot deelname aan een conferentie te houden in Den Haag. Deze uitnoodiging werd vergezeld van een mémoire, waarin zjj haar bedoelingen uiteenzette en een projet de programme in den vorm van een vragenlijst s). 12 September kwam de conferentie bijeen, 27 September daaropvolgend werd het slotprotocol geteekend. T. M. C. Asser werd Voorzitter der Conferentie. De Nederlandsche afgevaardigden hadden een avantprojet opgesteld, dat, zonder in bijzonderheden te treden, het heele internationale privaatrecht omvatte; op aandringen van Rekatji/t, afgevaardigde van Frankrijk, werd echter besloten eenige speciale onderwerpen te behandelen, daar de !) Ibidem, deel VIII, blz. 70 e. v.; deel IX, blz. 61 e. t. a) Ibidem, deel X, blz. 56 e. t. *) Aetes 1893, blz. 5 e. v. 7 wetenschap van het internationaal privaatrecht nog niet ver genoeg gevorderd was om het probleem der codificatie reeds in zijn geheel te kunnen behandelen 1). 4 Commissies werden benoemd teneinde deze onderwerpen nader , te onderzoeken. De eerste commissie waarin o.a. zitting hadden Meili en Renault werd belast met het huwelijk. De besluiten van de conferentie waren niet bindend voor de deelnemende staten; het waren slechts aanwijzingen, welke voor latere wetten of verdragen tot richtsnoer konden dienen. Men besefte, dat een tweede conferentie noodig was, daar aan den eenen kant de besluiten van de eerste conferentie nog vele veranderingen noodig hadden en zij aan den anderen kant geenszins een geheel vormden; het ontwerp over het huwelijk diende bv. aangevuld te worden met ontwerpen over de gevolgen van het huwelijk en over echtscheiding en scheiding van tafel en bed. De tweede conferentie kwam in Den Haag bijeen van 25 Juni tot 13 Juli 1894. Ook hier hadden de besluiten hetzelfde niet-bindende karakter als die der eerste conferentie 2). Hiermede nog niet tevreden, stelde de Nederlandsche regeering na afloop der conferentie aan de deelnemende staten voor om een verdrag te sluiten over een der door de conferenties behandelde onderwerpen. Zij koos het procesrecht, omdat zich minder bezwaren zouden voordoen tegen een verdrag over het procesrecht dan over de andere onderwerpen: In 1896—97 werd dit verdrag geteekend. Men had op de beide conferenties ondervonden, dat een *) Aotes 1893, blz. 31, 32. *) Acte» 1894, blz. 135 e.T. 8 betere voorbereiding van de te behandelen onderwerpen slechts aan het resultaat ten goede kon komen. In 1893 had de Nederlandsche regeering aan de afgevaardigden een overzicht aangeboden van de Nederlandsche wetsartikelen betreffende het internationaal privaatrecht, en hen uitgenoodigd haar eenzelfde overzicht te doen toekomen van hunne wétten. Deze overzichten zijn opgenomen in een aanhangsel in de Actes van de eerste conferentie. Het verdiende echter de voorkeur dezen arbeid te verrichten vóór het bijeenkomen der conferentie, daar men dan de resultaten bij de beraadslagingen ter beschikking zou hebben. Tevens was gebleken, dat het wenschelijk was een leidraad te hebben voor de besprekingen. Weliswaar, hadden de Nederlandsche afgevaardigden in 1893 een avant-projet opgesteld, maar dit werd verworpen door de vergadering. De Nederlandsche regeering stelde daarom in 1897 een permanente commissie in, belast met de voorbereiding der conferenties van internationaal privaatrecht. Haar voorzitter werd T. M. C. Assbk. Dit voorbeeld werd door Frankrijk, België en Rusland gevolgd. Voor de derde conferentie, stelde deze commissie een program op, dat toegezonden werd aan de staten, die hadden deelgenomen aan de vorige conferenties; het werd met de opmerkingen en amendementen, die de verschillende regeeringen erop maakten, eenige maanden voor de opening der conferentie gepubliceerd1). Tevens werd op de openingszitting den afgevaardigden een overzicht ter hand gesteld van de wettelijke bepalingen in de deelnemende landen betreffende internationaal privaatrecht 2). !) Doouments relatifs a la troisième conférence de la Haye pour le droit international privé. ») Actes 1900, Vit. 5 e.v. 9 De derde conferentie kwam bijeen van 29 Mei tot 18 Juni 1900. Haar president werd weer evenals op de beide vorige T. M. C. Asser; ook de werkwijze verschilde niet van de vorige conferenties. Haar besluiten vormden echter een ontwerp-verdrag; in verband daarmee zijn ook de discussies levendiger en treden de ^ègenstèllingen scherper naar voren. Het ontwerp voor een huwelijksverdrag toont aanmerkelijke verschillen met dat van- de beide vorige conferenties. Behalve Engeland waren alle beschaafde staten van Europa vertegenwoordigd, slechts enkele Balkanstaten ontbraken. Engeland had zich afzijdig gehouden met een beroep op het eigenaardig karakter van zgn recht. Niettemin is deze houding zeer te betreuren, zooveel te meer daar Engeland nu ook geen invloed kon uitoefenen op de besluiten der vergaderingen; dat dit ook beseft werd door vele vooraanstaande Engelsche juristen blijkt uit de motie welke met algemeene stemmen op de conferentie der International Law Association te Antwerpen in 1903 werd aangenomen en uit de rede van Sir W alter Phillimore en het debat daarover, dat aan deze motie voorafging 1). Van de staten, die op de conferentie vertegenwoordigd waren, maakte Rusland bij de onderteekening van het slotprotocol voorbehoud betreffende het ontwerp-huweljjksverdrag, omdat niet voldoende rekening was gehouden met het godsdienstig karakter van zjjn huwelijksrecht 2). Spanje x) SlR Walter Phillimorb. The desirability of the British Gouvernment taking part in the legal conferences at the Hague on private international law and in a conference for securing unity of maritime law. 21st Report of the International Law Association. 2) Actes 1900, blz. 247, 160. 2 11 C. Bronnen. Ieder onderwerp, dat de conferenties behandelden, werd eerst voorbereid in een commissie. Deze stelde een ontwerp op, dat begeleid werd door een rapport, waarin het werd toegelicht en verklaard. Het ontwerp werd op een zitting van de conferentie besproken, amendementen konden worden ingediend, zoo noodig werd nog een tweede lezing gehouden. De beraadslagingen en de rapporten der commissie zijn gepubliceerd in de „Actes" van de conferenties. Vooral het rapport der commissie is belangrijk voor de interpretatie van het verdrag, daar men zich bij de samenstelling daarvan niet beperkte tot een verklaring van het ontwerp, maar dikwijls een overzicht opnam van de gedachtenwissehng, die in de commissie had plaats gehad en men begreep dat ook later na het tot stand komen van het verdrag deze rapporten zouden geraadpleegd worden. Op sommige plaatsen blijkt zelfs uit het rapport, dat men aan uitdrukkingen die in het verdrag voorkomen een geheel andere beteekenis moet geven dan men zou vermoeden *). Daar het verdrag in wezen een overeenkomst is tusschen de deelnemende staten, moet mèn hier grootere waarde hechten aan de bedoeling van de contracteerende partijen dan bij de interpretatie van een wet. Bovendien is geen orgaan ingesteld om te waken voor eenheid in de interpretatie; indien men het verdrag zou interprëteeren zonder te letten op de bedoeling der verdragsluitende partijen, zouden groote verschillen hiervan het gevolg kunnen zijn. Veel minder belangrijk dan de rapporten van de commissie ') Vgl. de uitdrukking in art. 2 1.1.: „een huwelijk, dat op grond van een vroeger huwelijk strijdig «ou zijn met zijn wetten". Zie hierna blz. 66 en Actes 1900, blz. 171. 12 zijn de discussies ter vergadering. Niet alleen stonden zij wetenschappelijk niet op hetzelfde hooge peil, maar ook geven de actes hetgeen op de vergadering gezegd werd, dikwijls slechts onvoldoende weer x). Ook regeeringsverklaringen kunnen dienen ter verklaring van het verdrag, al zijn zij afkomstig van vreemde regeeringen. Van gewicht is het „Denkschrift" van den Duitschén Rijkskanselier aan den Rijksdag 2), daar men mag veronderstellen dat de Duitsche regeering goed was ingelicht door haar afgevaardigden, zoodat men het kan gebruiken om voor punten, waarover de actes zwijgen, de bedoeling der contracteerende staten op te speuren. Andere regeeringsverklaringen zijn niet in die mate belangrijk, meestal verschenen zij in latere jaren in den vorm van instructies aan ambtenaren van den burgerlijken stand. Zij *) Actes 1894, blz. 88: „Hos procès-verbaux sont analytiques. Ili donnent le texte des propositions faites et des résolutions prises. II» cherobent en outre a donner la substance des observations presentées. C'est- la qu'ils sont forcément incomplets et inoorrects. II est trés diffloile si non impossible, dans une réuuion comme celle-ci de saisir au vol la portte exacte de toutes les paroles prononcées et les résumer a 1'instant dans une formule conoiae. II ne faut pas oublier non plus, que la plupart d'entre nous parle une langue qui ne leur,est pas usuelle et qu'ainsi leurs improvisations sont en général trés brèves et bien souvent d'une forme qui n'est pas adéquate a la pensee. Les sécrétaires ne saisissent donc pas tout ce que veut dire un orateur ou le saisissent inexaotement. Cela arrivé surtout quand la discussion tourne au collogue. Le résultat c'est un prooès-verbal intermittant, qui ne reproduit que quelques traits épare de la physionomie du débat, qui y laisse des trous. L'importance respeotive des observations et leur liens éehappent. Le développement de la discussion devient diffioile k apprécier." •) Zeitsohrift fQr internationale» Privat- und öffentliclies Recbt, 190* blz. 524. 13 ontleenen hun waarde enkel aan het gezag van de samenstellers. In Zweden moest men na het sluiten van het verdrag de geheele wetgeving betreffende het internationaal huwelijksrecht herzien. De nieuwe Zweedsche wet*) regelt zeer nauwkeurig de geheele stof. Naast het Duitsche „Denkschrift" heeft ook zij belang voor de interpretatie. De Nederlandsche regeering is in 1907 begonnen met de uitgave van een blad, getiteld: „La codification du droit international privé, bulletin des conférences de La Haye", waarin alle officieele bescheiden betreffende de codificatie van het internationaal privaatrecht zouden worden opgenomen, benevens de jurisprudentie over de verdragen. Het hield echter in 1909 op te verschijnen. Het werk, dat de uitgevers van het blad op zich namen, werd hervat door Kosters en Bellemans „Les conventions de La Haye sur le droit international privé. Recueil de législation et de jurisprudence" en wordt thans voortgezet door het Institut Intermédiaire International, dat in zijn tijdschrift een aparte rubriek heeft gewijd aan de jurisprudentie over de verdragen. Er bestaat over de Haagsche Verdragen, zoowel hier te lande als in het buitenland, een uitgebreide litteratuur. De voornaamste werken, die het Huwelijksverdrag afzonderlijk behandelen, zijn: J. Kosters: Het internationaal Burgerlijk Recht in Nederland (1917). Josephus Jitta: Internationaal privaatrecht. G. L. van den Helm: Handboek voor den ambtenaar van den burgerlijken stand, deel III (1912). Afgedrukt bij Kosters en Bellemans, Les conventions de La Haye blz. 45, 14 M. T:ravers : La convention de la Haye relative au Mariage (Paris, 1912). F. Meili und A. Mamelok : Das internationale Privat- und Zivilprozessrecht auf grund Haager Konventionen. Eine systematische Darstellung (Zürich, 1911). G. C. BtrzzATi: Le droit international privé d'après les conventions de la Haye, I Le Mariage, trad. F. Rey (Paris, 1911). F. Kahn : Die dritte Haager Staatenkonferenz für internationales Privatrecht. Zeitschrift für intemationales Privatund Strafrecht, deel XII (1902). HOOFDSTUK I. MATERIEELE HUWELIJKSYEREISCHTEN. § 1. De hoofdregel. Art. L Le droit de contracter mariage est réglé par la loi nationale de chacun des futurs époux, d tnoins qu'une disposition de cette loi ne se réfère expresse ment a une autre loi. Art. 1. De bevoegdheid om een huwelijk aan te gaan wordt beheerscht door de nationale wet van ieder der aanstaande echtgenooten, tenzij eene bepaling dier wet uitdrukkelijk naar eene andere wet verwijst. A. Strekking van het artikel. Het verdrag stelt als hoofdregel, dat het recht om een huwelijk aan te gaan beheerscht wordt door de nationale wet der aanstaande echtgenooten. Reeds vóór het tot stand komen van het verdrag werd deze regel in de meeste Europeesche staten aangenomen, maar thans zijn verdragstaten ook verplicht dezen regel toe te passen en b.v. een huwelijk van vreemdelingen te beletten, indien deze krachtens art. 1 niet bevoegd zijn samen een huwelijk aan te gaan en omgekeerd moeten zij den vreemdeling in de gelegenheid stellen een huwelijk te sluiten als hij volgens zijn persoonlijke wet daartoe bevoegd is x). Dit vloeit voort uit het algemeene :*) Actes 1900, blz. 170; Denkschrift van den Duitschen Rijkskanselier, Zeitschrift für internationale» Privat- nnd öffentliohes Recht, 1904 blz. 526. 16 karakter van een verdrag, bovendien blijkt het ook hieruit, dat de artt. 2 en 3 uitzonderingsgevallen geven, waarin de wet, geldende ter plaatse der huwelijksvoltrekking, een huwelijk kan verbieden of toestaan, hoewel de persoonlijke wet der aanstaande echtgenooten een andere regeling geeft. Niet alleen tijdens het sluiten van het huwelijk, maar ook daarna, bij de beoordeeling van de geldigheid van een bestaand huwelijk, is deze regel van toepassing, zoodat huwelijken gesloten tusschen personen, welke krachtens art. 1 daartoe bevoegd waren, wat de materieele huwelijksvereischten betreft, in het geheele gebied van het verdrag dienen te worden erkend 1). B. Geschiedenis2). Hét ontwerp, dat in 1888 werd opgesteld door het Institut de droit international op zijn zitting te Lausanne, maakte onderscheid tusschen de vereischten, waaraan men moet voldoen om een huwelijk te kunnen sluiten en de beletselen, welke nietigheid tengevolge kunnen hebben *). Ten aanzien der eersten bepaalde art. 5: „Pour que le mariage puisse être célébré dans un pays autre que celui des époux ou de 1'un d'eux, il faut que le futur ou la future se trouvent dans les conditions prévues par leur loi nationale respective en ce qui concerne 1° 1'age, 2° les degrés de parenté, 3°. .le consentement des parents ou tuteurs, 4°. la publication des bans. Art. 6. Les autorités du pays oü le mariage est célébré pourront accorder dispenses des empêchements résultant de x) Denkschrift t. a. p. blz. 526. ') Actes 1893, blz. 49, 45, 40, 51, 52; Actes 1894, blz. 49, 47, 43; Actes 1900, blz. 180, 168—170, 161, 287. *) Zie t. a. v. de laatsten hierna blz. 87, 17 la parenté ou de 1'alliance entre les futurs époux ou du défaut de consentement de leurs parents ou tuteurs dans les cas et dans la mesure ou cette faculté appartiendrait en vertu de la loi nationale des futurs époux, aux autorités de leurs patries respectives 1). Op de conferentie van 1893 liet men echter dit systeem varen, slechts één artikel gold zoowel voor het sluiten van het huwelgk als voor latere beoordeeling der geldigheid, en inplaats van opsomming van enkele huwelijksvereischten gebruikte men de algemeene uitdrukking „recht om een huwelijk aan te gaan". De formuleering was vrijwel hetzelfde als thans in het verdrag, alleen was tér verduidelijking nog een zin toegevoegd, welke echter op de derde conferentie in 1900 als overbodig werd geschrapt 2). C. „Le droit de contracter mariage". Het verdrag bepaalt in dit artikel door welke wet het recht om een huwelijk aan te gaan wordt beheerscht, (minder juist spreekt de officieele Nederlandsche vertaling van de bevoegdheid) s); hiermede is bedoeld, dat voldaan moet zijn aan de materieele huwelijksvereischten, dat zijn de voorwaarden, waaraan de wet het recht om een bepaald huwelijk ') Annuaire de l'institut de droit international deel X, 1888 -89, blz. 56 e. t. !) „En conséquenoe et gauf cette réserve pour que le mariage puisse être célébré dans un pays autre que celui des deux époux ou de 1'un d'eux, il faut que log futurs époux se trouvent dans les conditions prévues par leur loi nationale respective notamment en ce quiooncerne 1'age, les degrés prohibés de parenté ou d'alliance, Ie consentement des parents, tuteurg ou du conseil de familie. De -woorden notamment en volgende werden reeds in 1893 geschrapt, daar men vreesde, dat daaraan een limitatieve beteekenis zou worden gehecht, Actes 1893, bis. 40, 52. *) Zie hierna blz. 19. 18 te sluiten verbindt, (conditions dè fond, of intrinsèques), in tegenstelling met art. 5 dat de formeele huwelijksvereischten regelt (conditions de forme of extrinsèques). Hoewel de onderscheiding formeel-materieel zich in alle onderdeelen van het recht voordoet, heeft zij hier voora practisch belang, omdat ieder gedeelte door een andere wet wordt beheerscht. Daar in het internationaal rechtsverkeer geen orgaan aanwezig is om te waken voor eenheid in de rechtspraak blijft het steeds mogelijk, dat men een bepaald verèischte in het eene land tot hét formeele, in het andere land tot het materieele gedeelte brengt1). Op sommige punten geeft het verdrag een aanwijzing, voor het overige diént men naar den aard van elke bepaling te beslissen of z\j materieel of formeel is. Wij zullen ons beperken tot enkele opmerkingen. Travers geeft een systematische behandeling van alle huwelijksvereischten voorkomend in het recht der verdragstaten 2). Huwelijksafkondigingen beschouwt het verdrag terecht blijkens de plaatsing in art. 5 als formeel; om dezelfde reden moet men het bewijs, dat voldaan is aan de materieele vereischten der persoonlijke wet (art. 4) tot het materieele ') Et. Bartin, De 1'impossibilité d'arriver a la suppression définiüve de» conflits des loi», Journal dè droit international privé (C mik et) 1897, blz. 225, 446, 720. 2) La convention de la Haye relative au mariage, I blz. 78 e. v., II blz. 28 e. v. Ygl. ook P. Bkonaült, Le mariage (quant a ge» oondition» intrinsèques), la separation de corps et le divorce en droit international (these, Pari», 1903), M. Weisgerber, De» conditions de fond du mariage en droit international privé (these, Pari», 1908), A. C. Orescu, Le mariage quant aux conditions intrinsèques et aux formalités .extérieure» en droit international privé (thèse, Paris, 1908), L. Boujql, Etude des régies de forme concernant les mariage» contractés par des nationaux en dehors de leur pays (thèse, Toulouse, 1904). 30 aangenomen opvatting Wordt deze bepaald door hun nationale wet; is dit echter het interne Engelsche recht, of het geheele recht -Van dien staat, zoowel het' interne recht, als het internationaal privaatrecht? In het eene geval wordt de bevoegdheid beheerscht door het Engelsche recht, in het andere geval door het Nederlandsche, daar het Engelsche recht verwijst naar de wet van de woonplaats. Deze moeilijkheid heeft geruimen tijd de wetenschap bezig gehouden. Het verdrag heeft de verwijzing aangenomen door de slotwoorden van art. 1: „a moins qu'une disposition de cette 'loi ne se réfère expressément a une autre loi". Wij zullen in deze strijdvraag geen partg trekken en ons er toe beperken later in het kort de wenschelijkheid van verwijzing voor een Verdrag te bespreken 1). B. Geschiedenis. Een verwijzingsbepaling kwam niet voor in het ontwerp opgesteld door het Institut de droit international2). Zij werd in 1893 voor het eerst opgenomen en vervolgens op de beide volgende conferenties gewijzigd. In 1893 luidde deze bepaling: ,,a moins que cette loi ne s'en rapporte soit a la loi du domicile, soit a la loi du lieu de la céiébration." Naar aanleiding van een artikel van Lainé in het Journal de droit international privé (Clunbt) s), werd zij op de volgende conferentie veranderd. De redactie van 1893 ging n.1. verder dan bv. de bedoeling was van de Zwitser- *) Een opgave Tan litteratuur en jurisprudentie vindt men o. a. bij Weiss t. a. p., III, bk. 84 noot 2, blz. 91 noot 1, 2, 3, 4, 5 en 6, blz. 83 noot 8. *) Het instituut verklaarde zich op zijn vergadering te Neuchatel, 1900, tegen de Terwijzing. 3) 1894, blz. 5 en 286 ; vgl. Actes 1894, blz. 47. 31 sche wet, want, indien een huwelijk in het buitenland gesloten, volgens de vreemde wet, waarnaar verwezen werd, ongeldig, volgens de nationale daarentegen geldig zou zijn, zou men zelfs in het land, waartoe partgen krachtens nationaliteit behooren, verplicht zijn het huwelijk nietig te verklaren. De redactie aangenomen op de 2e conferentie: „Sauf a tenir compte, soit de la loi du domicile, soit de la loi du lieu de la célébration, si la loi nationale le permet", werd op de derde conferentie weer veranderd, daar men haar niet duidelijk genoeg vdnd. C. In welke gevallen vindt verwijzing plaats? Men maakt onderscheid tusschen obligatoire en facultatieve verwijzing, beiden, worden door het verdrag toegestaan x) In het eerste geval is de wet, waarnaar verwezen wordt toepasselijk, welke ook de gevolgen zijn voor de geldigheid van het huwelijk; zoodat indien de lex domicilii het huwelijk verbiedt, terwijl de nationale wet het toelaat, toch de lex domicilii toegepast moet worden, en zelfs in het vaderland van partijen eventueel nietigheid uitgesproken dient te worden. Facultatieve verwijzing verbindt de toepasselijkheid van de wet, waarnaar verwezen wordt, aan voorwaarden. Een Voorbeeld daarvan geeft de Zwitsersche wetgeving2): Art. 7 c der wet van 25 Juni 1891. La validité d'un mariage célébré entre deux personnes dont 1'une ou toutes les deux x) Actes 1900, blz. 168. 2) Vgl. ook Oostenrijk, art. 4, algemeen burgerlijk wetboek; Sb. Beieren, 18 Januari 1918, Kosters en Bellemans t.a.p., blz. 101. 32 sont étrangères, est régie pour chacune d'elles, par sa loi nationale. Art. 7 /. La validité d'un mariage célébré a 1'étranger, conformément aux lois qui y sont en vigueur, est reconnue en Suisse a moins que les parties ne 1'aient conclu a 1'étranger dans 1'intention manifeste d'éluder les causes de nullité prévues par la loi suisse. Le mariage qui n'est pas valable a teneur de la loi étrangère, sous 1'empire de laquelle il a été contracté, ne peut être annulé en Suisse que s'il est annulable a teneur de la loi suisse. In de slotwoorden van art. 1 is het woord „expressément" opzettelijk gebruikt om aan te duiden dat een uitdrukkelijke wetsbepaling vereischt is en dat een constante jurisprudentie, hetzij naar analogie van andere wetsartikelen, hetzij anderszins, niet voldoende is. Kahn *) critiseert dezen eisch, m. i. terecht; terwille van de rechtszekerheid is hij niet noodig; men kan zich even goed van de jurisprudentie als van den tekst der wet op de hoogte stellen, en bij toepassing van een buitenlandsche wet moet men toch gewoonlijk de schrijvers en de jurisprudentie bestudeeren. Moeilijkheden kunnen zich voordoen ten aanzien van de vraag wanneer een bepaling uitdrukkelijk is. Verder is het een geheel willekeurig criterium; men nam het op als pleister op de wonde voor hen, die principieele bezwaren hadden tegen verwijzing, om zoodoende de gevallen van verwijzing te beperken. Van de verdragstaten heeft alleen Zwitserland verwijzing. D. Beteekenis van het woord „loi". In artikel 1 komt driemaal het woord „loi" voor; daar dit l) Zeitsehrift für internationales Privat- and öffentliches Recht, 1903, blz. 210. Zoo ook Josephus Jitta, Internationaal privaatrecht, blz. 221. 33 niet steeds dezelfde beteekenis heeft en het ook voor de uitlegging van. de andere verdragsartikelen belangrijk is, moeten wij nagaan, teneinde misverstand te voorkomen, welke verschillende beteekenissen. dit woord kan hebben. De vraag, die het geheele vraagstuk der verwijzing beheerscht, dient ook hier onder de oogen te worden gezien, nl. is met de uitdrukking ,,la loi nationale" bedoeld het interne recht van het vaderland van partijen, geldend voor de nationale private rechtssfeer, of is daaronder begrepen de gansche regeling Van de internationale private rechtssfeer, met andere woorden niet alleen het interne recht maar ook de bepalingen van internationaal privaatrecht, in die wetgeving voorkomend? Wat bedoeld werd met „une disposition de cette loi" blijkt duidelijk uit het rapport der eerste commissie *): „On a évité 1'emploi du mot loi nationale dans le doublé sens de loi réglant les conditions de mariage et de loi réglant les conflits entre les législations, quand il est parlé d'une disposition de cette loi c'est la disposition sur les conflits, (ce que les Allemands appellent Kollisionsnorm) qui est visée". Met loi nationale is dan bedoeld la loi réglant les conditions du mariage, dit blijkt ook duidelijk uit het verband, want indien de zoogenaamde Kollisionsnormen hier ook onder begrepen waren, zou de heele zinsnede „a moins qu'une disposition de cette loi ne se réfere expressément a une autre loi" overbodig zijn 2). Wij kunnen dan ook niet meegaan met *) Actes 1900, blz. 168. *) Vgl. ook Actes 1893, blz. 46: „Quand on dit que la loi nationale est compétente pour régler le droit de contracter mariage, on se réfère aux dispositions de cette loi sur les direrses conditions exigées", en Actes 1900, blz. 179, waar naar aanleiding .van het woord „loi" in art. 8 lid 2 wordt opgemerkt: „II est a peine besoin de faire remarquer, 42 aanvragen, daar zijn taak beperkt is 1 tot handha ving vvan onze wetten. * Onopgelost laat het verdrag de vraag, welke wet de gevolgen 'der nietigheid beheerscht. Juist deze kwestie werd, in verband met goede of kwade trouw der echtgenooten, in'tiei bovenvermelde -worstellen van'f894 en 1960 aangeroerd, doch in verschillenden->zin opgelost;;zij werd niet in behandeling genomen op de conferenties, omdat men er den moed toe ;miste. Iedere verdragstaat 'is derhalve in deze'geheel vrij. tfiet -is ite betreuren, dat'het verdrag de gevolgen der nietigheid ten aanzien van het vermogen der echtgenooten dezelfde als bij ontbinding van het huwelijk door den dood, indien tenminste een der echtgenooten te goeder trouw was, in Zwitserland gelden soms dezelfde regels als voor echtscheiding 2). Nu kan onze reehter wel de voorkeur geven aan de Nederlandsche wet, indien het een huwelijk betreft van een Nederlander met een vreemdeling, of aan de buitenlandsche wet, die het meeste overeenkomst vertoont met onze wet, indien het een huwelijk. betreft van twee vreemdelingen, maar in het buitenland zal zoo'n vonnis .niet algemeen erkend worden. Wij zouden er dan ook meer voor gevoelen, om de gevolgen van de nietigheid te onttrekken aan de wet, die de nietigheid uitspreekt, en de wet, die de persoonlijke en vermogensrechten en -plichten der: echtgenooten beheerschte, d. i. de wet van den man, te laten bepalen wat er van die rechten en pkchten na de nietigverklaring nog van kracht blijft, en, daarnaast de persoonlijke wet van iederen echtgenoot den staat en bevoegdheid, na de nietigverklaring. De wet van den man zal dan aanwijzenihoe de verdeeling van de gemeenschap dient te gesehieden, of x) Zwitserland burgerlijk wetboek, art. 183; - ' li on uï^ *) Art. 184. , „ » 44 er een plicht tot onderhoud tusschen de echtgenooten blijft bestaan en welken staat de kinderen nullen hebben, de persoonlijke wet daarentegen den staat en bevoegdheid van de vrouw, of de vrouw nog 300 dagen moet wachten alvorens een nieuw huwelijk aan te kunnen gaan en of aanverwantschap, die door het huwelijk in het leven geroepen was, blijft bestaan. Dit heeft het voordeel, dat niet een wet regels geeft voor toestanden en verhoudingen, die Z\j zelf niet kent en die een andere wet deed ontstaan en beheerschte: Men bedenke, dat deze regels ook van toepassing zijn bij nietigverklaring wegens vormgebreken. Geen beroep mag o. i. gedaan worden in een nietigheidsprocedure op bepalingen van openbare orde, voorkomend in de wet, geldende ter plaatse, waar het geding wordt gevoerd, de z.g. lex fori1). In twee opzichten zou dit mogelijk kunnen zijn. In de eerste plaats kan de lex fori gronden van nietigheid toevoegen aan die, welke de nationale wet stelt, bv. nietigverklaring eischen van een huwelijk, dat geldig is volgens de in art. 1 aangewezen wet en volgens de wet geldende ter plaatse van voltrekking. Dit wordt echter door het verdrag verboden, daar verdragstaten Verplicht zijn een huwelijk te erkennen, dat volgens de regels door het verdrag gesteld geldig is *). Een staat, welke bv. alleen huwelijken, die in de kerk zijn gesloten, erkent, zal toch verplicht' zijn, een huwelijk van twee vreemdelingen in hun eigen vaderland gesloten voor den ambtenaar van den burgerlijken stand te erkennen, zelfs al vestigen zij zich later in dien staat en zelfs al zouden zij zich daar laten natüraliseeren. *) Zij dient niet te worden verward met de openbare orde van de wet, geldende ter plaatse van voltrekking, de zg. lex loei celebrationis, welke in de artt. 2 en 3 wordt geregeld. *) Zie blz. 16. 49 voor het huwelijk te verzekeren; het verdrag brengt echter voor de verdragstaten de verplichting mee om geen huwelijken te laten voltrekken door vreemdelingen, die krachtens de in art. 1 aangewezen wet daartoe niet bevoegd zijn, behoudens de uitzondering van art. 3. Het voordeel hiervan is, dat ook die beletselen, op wier overtreding geen sanctie is gesteld, nageleefd moeten worden in het buitenland en dat, indien de mogelijkheid van nietigverklaring niet voldoende afschrikkend zou werken, het huwelijk toch verhinderd wordt. Het verdrag bepaalt daarom in art. 5, dat de bepalingen der nationale wet betreffende de afkondigingen moeten worden vervuld, zoodat men niet door in het buitenland te trouwen kan ontkomen aan stuiting en in art. 4 worden bepalingen gegeven ten aanzien van het bewijs, dat men voldaan heeft aan de vereischten der in art. 1 aangewezen wet. B. Geschiedenis1). Men kan niet zeggen, dat door art. 4 duidelijke verplichtingen op de verdragstaten worden gelegd; ook de geschiedenis van het artikel is eenigszins verwarrend. Het ontwerp van het Institut de droit international bepaalde in art. 7: „Les autorités diplomatiques ou consulaires seront admises a délivrer des certificats constatant que leurs nationaux qui se proposent de contracter mariage se trouvent dans les conditions voulues par leur loi nationale". De bedoeling was tegemoet te komen aan de moeilijkheden, welke staten ondervonden, die eischten, dat vreemdelingen bewijzen moesten te voldoen aan de vereischten van hun nationale wet, daar de vreemdelingen dikwijls een dergelijk bewijs niet *) Actes 1893, bil. 49, 47—48, 41—42, 51, 62; Actes 1894, blz. 49, 48, 44; Actes 1900, blr. 180, 174, 162, 238, 222—223. 59 bare orde der plaatselijke wet deze bevoegdheid kou ontzeggen, maar zoo lang men de nationale wet aanneemt als grondslag van het personeel statuut, is dit onmogelijk. Daarom is het niet te vermijden, gegeven den bestaanden toestand, in art. 3 een ingrijpen der plaatselijke wet in een enkel geval toe te staan. Wij zouden er zelfs een voorstander van zijn, om, indien Frankrijk en België daarmee waren over te halen weer tot het verdrag toe te treden, ook de huwelijksbeletselen van militairen aard toe te voegen aan art. 3; want deze beletselen hebben met het weren van het huwelijk niets te maken en het huwelijksverdrag mag niet verlaagd worden tot een middel om een sanctie te geven aan voorschriften, die men strafrechtelijk of op andere wijze niet voldoende kan afdwingen. Dit klemt te meer, indien men bedenkt, dat krachtens het verdrag een Nederlandsch meisje hier te lande niet mag trouwen met iemand, die niet aan zijn Duitschen dienstplicht heeft voldaan. Na den oorlog heeft deze kwestie echter haar belang verloren, doordat in Duitschland de dienstplicht niet meer bestaat, en de andere staten geen huwelijksbeletselen van militairen aard hebben. B. Geschiedenis1). Het ontwerp van het Institut de droit international schreef in zijn art. 5 voor: II faut en outre que le futur ou la future se trouvent dans les conditions prévues par la loi du lieu de la célébration en ce qui concerne: 1°. les degrés prohibés de parenté; 2°. les publications des bans 2). De conferentie van 1893 meende dat afkondigingen tot den vorm van het huwelijk behoorden. Art. 2 van het ontwerp der eerste *) Artikel 2: Actes 1893, blz. 49, 46—47, 41; Actes 1894, blz. 49, 48, 43—14; Actes 1900, blz. 180, 170—173, 161—162, 237. Artikel 3: Actes 1900, blz. 180, 172—174, 162, 288; Documents 1900, blz. 4. 2) Annuaire, deel X 1888—1889, blz. 66 e. v. • 60 Conferentie luidde als volgt: „La loi du lieu de la célébration peut interdire le mariage des étrangers qui serait contraire a ses dispositions concernant les degrés de parenté Ou d'alliance, pöur lesquels il y a une prohibition absolue et la nécessité de la dissolution d'un mariage antérieur" l): Op de 2e conferentie werd het huwelijksverbod tusschen overspeligen en op de 3e conferentie het huwelijksverbod vermeld in artikel 2, eerste Hd, 3°. ingelascht. Bovendien voegde deze laatste conferentie hieraan toe het tweede en derde lid van art. '2 en art. 3. C. G e m e e n s c h a p p e 1 ij k e opmerkingen betreffende de artt. 2 en 3. Het verdrag behandelt in art. 2 de gevallen, waarin de wet, geldende ter plaatse der huwelnksvoltrekking, het hbwèlijk van vreemdelingen kan verbieden, in art. 3 het geval, waarin z\j het kan toestaan ongeacht de voorschriften der nationale wet. Het spreekt van zelf, dat deze opsomming limitatief is; dit volgt uit het uitzonderingskarakter van deze bepalingen en uit de bedoeling der conferenties om het vage begrip openbare orde te beperken. Aan dé wet, geldende ter plaatse van voltrekking, wórdt een bevoegdheid gegeven, niet de plicht opgelegd, om steeds, Wanneer een dergelijk beletsel in de wet voorkomt, het ook op vreemdelingen toe te passen. Dit blijkt uit den tekst van het artikel „De wét kan" en hieruit, dat een Belgisch voorstél óm den aanvang van het artikel te lezen „Seront également applicables aux mariages des étrangers les dispositions de la loi du lieu de la célébration concernant" enz. door de commissie werd verworpen. „La 'cpmirussion a pensé qu'il h'y avait pas ») Actes 1893, blz. 49. 75 het buitenland het volgen van de vormen der nationale wet dikwijls lastig, zoo niet onmogelijk zal zijn l). Een voordeel van dit stelsel is, dat zich minder gevallen van nietigheid van eenmaal gesloten huwelijken zullen voordoen. Westlake maakte echter ter vergadering de ongetwijfeld juiste opmerking, dat het feit, dat zoovele huwelijken wegens vormgebreken nietig werden verklaard, meer hieraan te wijten, is, dat geen duidelijke en eenvoudige regels algemeen aangenomen werden; de voorschriften toch der plaatselijke wet ten aanzien der huwelijkssluiting kan iedereen kennen, Theoretisch kan men ook tegen het facultatieve karakter van den regel „locus regit actum" aanvoeren, dat het huwelijk niet enkel een aangelgenheid van civiel recht is, maar dat verschillende formaliteiten bij de voltrekking van het huwelijk zijn voorgeschreven in het algemeen belang en in het belang van den staat zelf en niet ten bate van het individu; bovendien.is de ambtenaar die het huwelijk sluit noodzakelijkerwijs onderworpen aan de plaatselijke wet. Het ontwerp van von Bar en Brt/sa werd door de vergadering verworpen, voornamelijk omdat men vreesde voor moeilijkheden ten opzichte van het bewijs van het bestaan, van het huwelijk en omdat men oordeelde, dat het huwelijk; in. authentieken vorm dient gesloten, te worden; de volgende twee stellingen werden te Heidel berg aangenomen: „II suffit pour qu'un mariage. soit valable partout que les formes. prescrites par la loi du lieu de la célébration aient été observées". „II est nécessaire pour qu'un mariage soit valable partout 1) Vgl. ook A. Laiké, Esquisse d'une théorie de la forme dea actes instrumentaires en droit international privé. Journal de droit international privé (Clunet), 1908, blz. 821 e.v., 657 e. v.; A. Wsiss, Traité théorétique et pratique de droit international privé, III, blz. 118. 76 que les formes prescrites par la loi du'lieU de la célébration aient été observées sauf les exceptions a admettr* pour les mariages consulaires ou diplomatiques" 1). Aan den regel „locus regit actum" werd hierdoor een imperatief karakter gegeven; elke invloed werd aan de nationale wet ontzegd. Maar op de zitting van het Institut te Lausanne hl 1888 werd dit strenge standpunt verlaten. Het definitieve ontwerp bevatte de volgende artikelen: Art. 1. „La loi qui régit la forme de la célébration du mariage est celle du pays oü le mariage est'célébré." Aer. 3. „Si dans un pays la forme de la célébration est purement religieuse, les étrangers doivènt être autorisés a oélébrer leur mariage selon les fórmes légales de leur pays d'origine ou devant les autorités diplomatiques ou consulaires du mari, même si dans le pays oü ils sont accrédités leur qualité d'officier d'état civil n'est pas reconnu 2). Dit laatste artikel werd door de conferenties niet overgenomen, waarschijnlijk omdat het overbodig zou zgn, daar alle verdragstaten het burgerhjk huwelijk voor vreemdelingen mogelijk zouden maken *). Op de conferenties kon men echter het syBteem van het ontwerp van hét Institut de droit international niet handhaven; dit was goed voor landen, wier wetgeving alleen het burgerlijk huweljjk heeft, voor staten met kerkelijk huwelijksrecht was het echter niet aannemelijk. Zij hechten aan den vorm der huwelijkssluiting zoo'n waarde, dat hun wetten in dat opzicht zoowel territoriale als extraterritoriale werking hebben. >) Annuaire, deel IX, 1887—1888, blz. 61 e. v. a) Atmuaiw, deal X, 1888—1889, blz. 56 e. t. *) Actes, 1900, blz. 175. 77 Het verdrag bepaalt in art. 5, dat een huwelijk, voltrokken volgens de wet van het land, waar het heeft plaats gehad, overal, wat den Vorm betreft, als geldig erkend wordt. In het tweede en derde lid worden daar echter belangrijke uitzonderingen op gemaakt, want de nationale wet kan afkondigingen en een kerkelijke huwelijksvoltrekking eischen. De sanctie van deze bepalingen der nationale wet is echter onvolkomen, want de staat, waar het huwelijk voltrokken wordt, is niet verplicht te zorgen, dat aan deze vereischten ook wordt voldaan en de nietigheid blijft beperkt tot het land, waarvan de wet overtreden is. De artikelen. 6 en 7 geven den regel „locus regit actum" een facultatief karakter. Naleving der vormvereischten van de plaatselijke wet is een recht, geen verplichting, voor hen, die een huwelijk wenschen te sluiten, maar de staat, waar het huwelijk gesloten wordt, is vrij om, behoudens één enkel geval, partijen te dwingen te trouwen in den plaatselijken vorm, en om alleen een hu wel ij k in dien vorm gesloten te erkennen. Artikel 6 regelt de diplomatieke en consulaire huwelijken, artikel 7 staat toe, dat een huwelijk, nietig wat den vorm betreft in het land, waar het is voltrokken, in andere landen erkend wordt, indien de vorm voorgeschreven door de nationale wet gevolgd is. Ook hier dacht men voornamelijk aan de tegenstelling kerkelijk-burgerlijk huwelijk. Men wilde staten, die een kerkelijke wijze van voltrekking eischen, niet verplichten een huwelijk niet te erkennen, dat alleen in de kerk gesloten is door hun onderdanen in een land waar het huwelijk geseculariseerd is. Het systeem van het verdrag is gemakkelijk te verklaren, indien men in het oog houdt, dat de rechtsgrond van den regel „locus regit actum".is: verlichting, vergemakkelijking van het internationaal verkeer. Men kan hem beschouwen als 80 B. Geschiedenis der artt. 5 en 71). t • Art. 4 van het ontwerp der eerste conferentie van 1893 luidde als volgt: Sera reconnu partout comme valable, quant d la forme, le mariage célébré suivant la loi du pays oü il a eu lieu. II est toutefois entenduque les pays dont la législation exige une célébration religieuse, pourront ne pas reconnaitre comme valables les mariages contractés par lerurs nationaux a 1'étranger sans observer 'cette prescription, II est également entendu que les dispositions de la loi nationale, en matière de publications, devront être respectées. Une copie authentique de 1'acte de mariage sera transmise aux autorités du pays, auquel appartiennent les époux 2). De derde alinea kwam niet voor in het avant-projet van de commissie, zij werd ter vergadering ingevoegd, na eene discussie over de vraag of de afkondigingen tot het materieele of tot het formeele gedeelte behooren 3). Op de tweede conferentie van 1894 werd aan dit artikel niets veranderd. De derde conferentie bracht slechts enkele onbelangrijke wijzigingen aan in dit artikel, maar zij voegde art. 7 aan het ontwerp toe 4). 548; Jean Perroud, Le mariage et le divorce dans les législations a caractère confessionel, Journal (Clunet), 1922, bic. 5, en Cluzel, Le mariage et le divorce confessionels des étrangers en France, Journal (Clunet) 1909, blz. 5. ») Art. 5: Actes 1893, blz. 50, 48, 42, 51, 52; Aotes 1894, blz. 49, 48, 44; Actes 1900, blz. 180, 174—176, 163-164, 288. Art. 7: Actes 1900, blz. 181, 177—178, 164, 288. *) Protocole final art. 4. ») Actes 1893, blz. 40, 42. ") Actes 1900, blz. 177—178. 87 gewenscht1). Men wilde- hiervan voor de verdragstaten geen verplichting maken omdat men hun souvereiniteit wilde ontzien 2). Overbodig wordt de alinea niet, want zonder deze bepaling zou de nationale wet geen sanctie kunnen stellen op overtreding. Het zou echter m. i. de voorkeur verdienen te bepalen, dat, ingeval van overtreding, het huwelijk toch overal geldig is, ook in het land, waarvan de wet niet is nageleefd, en daarnaast eenzelfde regeling te treffen als in art. 4, zoodat partijen zouden moeten bewijzen, dat zoowel aan de materieele vereischten als aan de afkondigingen der nationale wet voldaan is. Ten aanzien der sanctie bepaalt het verdrag, dat het ontbreken van de afkondigingen der nationale wet geen nietigheid van het huwelijk tengevolge kan hebben in andere landen dan in dat, waarvan de wet overtreden is. Alleen in Frankrijk, België en Luxemburg had dit mogelijk kunnen zijn, hoewel dit nog zeer betwist is 3). Andere wetgevingen straffen het nalaten der afkondigingen niet met nietigheid. Geen uitdrukkelijke wetsbepaling is noodig;' het is voldoende indien de nietigheid wordt aangenomen op grond van heimelijkheid des huwelijks of onzedelijke wetsontduiking, gebaseerd op het ontbreken der afkondigingen. Het verdrag zwijgt over de andere sancties, die toch ook mogelijk kunnen zijn. In Italië zijn afkondigingen vereischt l) Vgl. de nota van T. M. C. Asser in Annuaire de Hlnstituut de droit. international, deel IX, 1887—1888, blz. 92. *) Bovendien zon dit tot ongewenschte gevolgen kannen leiden, want bv. Jordan vermeldt in Eevue de dr. int. pr. (de Lapradelle) 1907, blz. 907,922, dat in België de ambtenaren van den burgerlijken stand geen afkondigingen mochten doen van huwelijken van deserteurs. Vgl. boven blz. 28. *) Baudrv-Lacantineide — Houqucs Fourcade, III, n4. 1863—1870, blz. 453—466. 90 wetgeving met inbegrip der regels van internationaal privaatrecht 1). Indien men aan deze uitdrukking de ruime interpretatie gaf, dan zouden derde verdragstaten het recht missen om het huwelijk te erkennen, indien de nationale wet, naar de plaatselijke wet verwijzende, het huwelijk wat den vorm betreft nietig verklaarta). Of hier te lande gebruik gemaakt zal worden van de bevoegdheid, welke art. 7 verleent, om een huwelijk, dat nietig is in het land van voltrekking, toch te erkennen, hangt af van de vraag of men den regel locus regit actum in het algemeen facultatief beschouwt s). *) Zie boven blz. 35. *) Kosters, blz. 418; Buzzati t. a. p., No. 82 blz. 328, vgl. ook F. Kahn, in Zeitschrift für internationales Privat- und Strafrecht 1902 blz. 394. 3) In dien zin Kosters, blz. 184; anders de jurisprudentie. Voor België, vgl. Bb. Antwerpen, 9 Haart 1911,. Kosters en Bellemaks blz. 113; Cour d'appel Bruxelles, 15 December 1913, eodem loco bis. 124. HOOFDSTÜK IV. DIPLOMATIEKE EN CONSULAIRE HUWELIJKEN. Art. 6. Sera reconnu partout comme valable, quant d la forme, le mariage célébré devant un agent diplomatique ou consulaire, comformément d sa législation, si aucune des parties contractantes n'est ressortissante de VEtat ou le mariage a été célébré et si eet Etat ne s'y oppose pas. II ne peut pas s'y opposer quand il s'agü d'un mariage, qui d raison d'un mariage antériteur ou d'un obstacle d'ordre religieux, serait contraire d ses lois. La réserve dn second alinéd dè 1'article 5 est applicable aux mariages diplomatiques ou consulaires. Art. 6. Overal wordt, wat den vorm betreft, als geldig erkend het huwelijk voltrokken ten overstaan van eenen diplomatieken of consvlairen ambtenaar overeenkomstig diens wetgeving, indien geen der partijen behoort tot den Staat, waar het huwelijk voltrokken is, en indien deze Staat zich er niet tegen verzet. Die Staat kan er zich niet tegen verzetten, wanneer het een huwelijk betreft, dat op grond van een vroeger huwelijk of een huwelijksbeletsel van godsdienstigen aard, strijdig zou zijn met zijne wetten. Het voorbehoud van het tweede lid van artikel 5 is toepasselijk op- huwelijken ten overstaan van diplomatieke pf consulaire ambténaren voltrokken. 92 Wet van den 7den Juli 1906 (Stbl. No. 162). Art; 3. De voltrekking van huwelijken binnen het Rijk in Europa door diplomatieke of consulaire ambtenaren, overeenkomstig artikel 6 van het verdrag, in artikel 1 dezer wet genoemd, Wordt toegelaten en als rechtsgeldig erkend. Voor de toepassing van artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht worden deze ambtenaren gelijkgesteld met de ambtenaren van den burgerlijken stand. A. Inleiding. Diplomatieke en consulaire huwelijken zijn belangrijk in staten met een geheel van de onze afwijkende beschaving, wier plaatselijk recht niet de waarborgen geeft, die wij stellen aan den vorm der huwelijkssluiting (Turkije, China, enz.). Bovendien hebben zij belang tegenover staten met kerkelijk huwelijksrecht; ook hier kan het dikwijls noodig zijn voor vreemdelingen een anderen vorm van huwelijkssluiting mogelijk te maken dan de plaatselijke. Ten slotte komen diplomatieke en consulaire huwelijken voor als een gewoonte zonder dat hiervoor een bepaalde noodzaak is aan te wijzen. Zij zijn niet gebaseerd op het recht van exterritorialiteit, maar op het beginsel van weder keer igheid. Staten, die hun vertegenwoordigers in het buitenland de bevoegdheid geven om huwelijken te sluiten, kunnen zich moeilijk verzetten tegen diplomatieke of consulaire huwelijken van vreemdelingen op hun grondgebied. B. Geschiedenis1). Reeds het ontwerp van het Institut de droit international !) Actes 1893, blz. 60, 48—49, 43, 51, 62, 68—69; Actes 1S94, blz. 49. 48-49. 44-45: Actes 1900. blz. 180, 176—177, 164, 288. 93 bevatte enkele bepalingen over diplomatieke en consulaire huwelijken, welke door de conferentie van 1893 met eenige wijzigingen werden overgenomen. Men onderscheidde 2 gevallen: overal zou een diplomatiek of consulair huwelijk erkend worden, 1°. indien beide partijen behoorden tot den staat, waarvan de ambtenaar het orgaan is en indien de wetgeving van het land, waar het huwelijk plaats vindt er zich niet tegen verzette 1), 2°. indien de man behoorde tot den staat, waarvan de ambtenaar het orgaan is, maar alleen in landen, waar de vorm der huwelijkssluiting zuiver godsdienstig is. Met het eerste geval bedoelde men een reeds bestaanden toestand te sanctioneeren; gewicht hechtte men er niet aan. Het laatste geval werd in 1893 op een der laatste zittingen van de conferentie geschrapt op aandrang van Rusland2). In 1900 werd het tegenwoordige artikel aangenomen. ^ C. Aan welke voorwaarden een diplomatiek of consulair huwelijk moet vol-, doen. Overal wordt thans als geldig erkend, in het gebied van het verdrag, een huwelijk, gesloten door eenen diplomatieken of consulairen ambtenaar, dat aan de volgende voorwaarden voldoet: 1°. geen der partijen behoort krachtens nationaliteit tot het land waar het huwelijk gesloten wordt. 2°. de staat, waar het huwelijk plaats vindt, verzet er zich niet tegen. l) Deze laatste voorwaarde stelde het ontwerp van het Instituut niet. *) Actes 1893, blz. 88—69, zie ook blz. 43 en 52. 100 ad 4um. Wat de materieele vereischten betreft gelden de regels van art. 1. Dit blijkt hieruit dat een voorstel om in art. 6 de woorden „quant a la forme" te schrappen werd verworpen, omdat de wetgeving van het land, waarvan de ambtenaar het orgaan is, wel bevoegd is ten aanzien van den vorm, maar dit nog niet behoeft te zijn voor de materieele vereischten 1). Artikel 2. bespraken wij reeds bij de tweede voorwaarde, dat de staat, waar het huwelijk plaats vindt, er zich niet tegen verzet. Artikel 3 geldt niet voor diplomatieke of consulaire huwelijken; noch de openbare orde van den staat, waarvan de ambtenaar het orgaan is, noch de openbare orde van den staat, waar het huwelijk gesloten wordt, kunnen eischen, dat een dergelijk huwelijk wordt toegestaan hoewel de nationale wet het verbiedt om redenen van godsdienstigen aard 2). l) Actes 1900, blz. 176. *) Kosters, blz. 427; Travers, II, blz. 161; Kahn in Zeitschrift für internationale» Privat- und Strafrecht 1902, blz. 427. HOOFDSTUK V. DU Uit EN WERKINGSSFEER VAN HET VERDRAG. Art. 8. La présente convention ne s'applique qu'aux mariages célébrés sur le territoire des Etats contractants entre personnes, dont une au moins est ressortissante d'un de ces Etats. Aucun Etat ne s'oblige, par la présente convention, a appliquer une loi qui ne serail pas celle d'un Etat contractant. Art. 9. La présente convention, qui ne s'applique qu'aux territoires européens des Etats contractants, sera ratifiée et les ratifications en seront deposées a La Haye, des que la majorité des Hautes Parties contractantes sera en mes ure de le faire. II sera dressé de ce dépot un procés-verbal, dont une copie, certifiée conforme, sera remise par la voie diplomatique a chacun des Etats contractants. Art. 10. Les Etats non signataires qui ont été représentés a la troisième conférence de Droit International Privé sont admis a adhérer purement et simplement a la présente convention L'Etat qui desire adhérer notifiera, au plus tard le 31 Décembre 1904, son intention par un acte qui sera déposé dans les archives du Gouvernement des Pays-Bas. Celui-ci en enverra une copie, certifiée conforme, par la voie diplomatique a chacun des Etats contractants. Art. 11. La présente convention entrera en vigueur le soixantième jour a partir du dépót des ratifications ou de la date de la notification des adhésions. 102 Art. 12. La présente convention aura une durée de cinq ans a partir de la date du dépot des ratifications. Ce ter me commencera a courir de cette date, méme pour les Etats qui auront fait le dépot après cette date ou qui auraient adhéré plus tard. La convention sera renouvelée tacitem.ent de cinq ans en cinq ans sans dénonciation. La dénonciation devra être notifiée, au moins six mois avant Vexpiration du terme visé aux alinéas prédédenls, au Gouvernement des Pays-Bas, qui en donnera connaissance d tous les autres Etats contractants. La dénonciation ne produira son effet qu'A l'égard de l'Etat qui l'aura notifiée. La convention restera executoir e pour les autres Etats. Art. 8. Dit verdrag is slechts toepasselijk op huwelijken, voltrokken op het grondgebied der contracteerende Staten, tusschen personen, van wélke ten minste één tot een dier Staten behoort. Door dit verdrag verbindt geen Staat zich tot toepassing van eene wet, welke niet is die van een contracteer enden Staat. Art. 9. Dit verdrag, dat slechts toepasselijk is op het grondgebied in Europa van de contracteerende Staten, zal bekrachtigd worden en de akten van bekrachtiging zullen te 's-Gravenhage nedergelegd worden, zoodra de meerderheid der Hooge contracteerende Partijen in staat zal zijn dit te doen. Van deze nederlegging zal een proces-verbaal worden opgemaakt, waarvan een voor eensluidend verklaarde afdruk langs diplomatieken weg aan ieder der contracteerende Staten zal worden toegezonden. Art. 10. De Staten, die niet onderteekend hebben, doch vertegenwoordigd zijn geweest op de derde Conferentie van Internationaal Privaatrecht, kunnen tot dit verdrag, doch zonder eenig voorbehoud, toetreden. 103 De Staat, die wenschttoe te treden, zal uiterlijk op 31 December 1904, van zijn voornemen kennis geven-door eene akte, die zal nedergelegd worden in de archieven der Nederlandsche Regeering. Deze zal van die akten een voor eensluidend verklaarde afdruk langs diplqmatieken weg aan ieder der contracteerende Staten doen toekomen. Art. 11. Dit verdrag zal in werking treden op den zestigsten dag te rekenen van de nederlegging der akten van bekrachtiging of van de dagteekening der kennisgeving van de toetredingen. Art. 12. Dit verdrag zal gedurende vijf jaren van kracht blijven te rekenen van de dagteekening der nederlegging der akten van bekrachtiging. Deze termijn zal van dien dag af beginnen te loopen, zelfs voor de Staten, die na dien dag hetzij hebben nedergelegd hetzij zijn toegetreden. Het verdrag zal stilzwijgend telkens voor vijf jaren vernieuwd worden, behoudens opzegging. De opzegging zal tenminste zes maanden vóór het einde van den termijn bedoeld in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel ter kennis moeten worden gebracht van de Nederlandsche Regeering, welke daarvan aan alle andere contracteerende Staten mededeeling zal doen. De opzegging zal slechts gevolg hebben ten opzichte van den Staat, die haar gedaan zal hebben. Het verdrag zal verbindend blijven voor de andere Staten. Al deze artikelen werden op de derde Conferentie van 1900 voor het .eerst opgenomen 1). Het verdrag werd gesloten tusschen Nederland, Frankrijk, België, Luxemburg, Spanje, Portugal, Italië, Roemenië, *) Art. 8: Documents 1900, blz. 109, Actes 1900,blz. 181,178-179 165, 289; Art. 9—12: Actes 1900, blz. 165, 289, 228. 107 positions sur le conflit des lois qui se trouvent dans la législation allemande. En quoi la France, la Belgique, 1'Italie sont-elles interessées a ce que PAllemagne applique dans l'espèce les régies de la convention? Faut-il exiger que les deux époux soient ressortissants des Etats contractants? L'affirmative semblait naturelle. Si, par exemple, un Francais veut épouser une Anglaise en Allemagne, art-on dit, les autorités allemandes devront appliquer au Francais les régies de la convention, mais pour 1'Anglaise, elles appliqueront les dispositions qui pourront concorder plus ou moins avec les régies de la convention. Outre que le dualisme entrainerait de grandes complications dans la pratique, il ne répond pas a une idee juste. Dans l'espèce, un Etat contractant a intérêt a ce que pour le mariage d'un ressortissant avec un non-ressortissant, on applique la convention, qui a posé des régies regardées comme bonnes dans la matière et dont 1'observation garantit la validité du mariage dans les Etats contractants. Donc il faut et il suffit que 1'un des futurs époux soit le ressortissant d'un Etat contractant," Door de verwijzing en indien een onderdaan van een nietverdragstaat trouwt met een onderdaan van een verdragstaat kan het mogelijk zijn, dat krachtens het verdrag de wet van een niet-verdragstaat toepasselijk is. Voor deze gevallen bepaalt de tweede alinea van artikel 8, dat door het verdrag geen staat zich verphcht tot toepassing van een wet van een niet-verdragstaat. Welke is nu de strekking van dezen laatsten regel? Beteekent hn', dat, indien het verdrag de heerschappij verleent aan de wet van een niet-verdragstaat, het verdrag niet verplicht tot toepassing van deze, zoodat het algemeene internationaal privaatrecht van den staat waar het huwelijk gesloten wordt, de materie gaat beheer- 108 sehén?rKosïEBS beantwoordt dezè vraag bevestigend1); hij geeft een voorbeeld: een Lijflander buwt in Nederland met een Duitsche vrouw. Het Lijf-, Est- en Koerlandsch privaatrecht neemt de wet der woonplaats als maatstaf ter beoordeeling van het recht om te huwen aan. Woont de Lijflander ih eenen verdragstaat — bv. België —, dan moet de Belgische wet worden toegepast, woont hij in Engeland dan verplicht het verdrag niet tot toepassing der Engelsche wet, maar kan eene andere wet, in Ons geval volgens Nederlandsch collisierecht, de Lijflandsche wet, worden gevolgd. Hiertegenover staat eene andere opvatting, die het tweede lid van art. 8 beschouwt in verband met de artt. 2 en 3. Het verdrag beperkt de werking der openbare orde tot enkele gevallen; dit was echter alleen mogelijk voor een bepaald aantal bekende wetten; zoodra het verdrag verplicht tot toepassing Van onbekende wetten van niet-verdragstaten zijn de artt. 2 en 3 niet meer voldoende, en treedt art. 8 lid 2 aanvullend op 2). Volgens deze opvatting zal men het verdrag moeten blijven toepassen, — ook al leidt dit tot toepassing van het recht van een niet-verdragstaat — zoolang daardoor geen inbreuk wordt gemaakt op de openbare orde. In het door Kosters gegeven voorbeeld zou dan het verdrag verplichten tot toepassing der Engelsche wet. M. i. verdient de laatste meening de voorkeur; zij vindt steun in het rapport der commissie1); bovendien zou de andere interpretatie er toe kunnen leiden, dat in iedere verdragstaat een andere *) Blz. 391. s) Eenzelfden gedachtengang vindt men in art. 10; van de staten, die het verdrag niet onderteekend hadden, konden alleen zij later tot het verdrag toetreden, die vertegenwoordigd waren geweest op de conferentie van 1900, omdat men hun huwelijksrecht kende. ») Zie blz. 107, en actes 1900, blz. 179. 100 maatstaf werd aangelegd ter beoordeeling der geldigheid van het huwelijk. Men heeft op dit tweede lid van artikel 8 critiek uitgeoefend, omdat het zich niet uitstrekt tot latere wetswijzigingen der. verdragstaten; m. i. is dit overdreven, want men hoeft zich niet beangst, te maken, dat verdragstaten, . die dezelfde beschaving hebben als wij, plotseling wetten zouden gaan maken, die hier te lande niet zouden kunnen worden toegepast. Wel blijkt, a contrario, hieruit, dat latere wetswijzigingen, onder het verdrag vallen, zoodat het verdrag de verplichting meebrengt om niet alleen het recht der verdragstaten toe te passen zooals dit was ten tijde der conferenties, maar om het recht toe te passen, dat gold ten tn'de van het sluiten van het huwelijk. Hierboven bespraken wij het huwelijk van een onderdaan van een niet-verdragstaat (Lijfland) met een onderdaan van een verdragstaat (Duitschland) in een anderen verdragstaat (Nederland) en kwamen tot de slotsom, dat het verdrag hierop van toepassing is, voorzoover de openbare orde daardoor niet wordt geschonden. Echter doet zich ook de vraag voor of het verdrag toepasselijk is op het huwelijk van een onderdaan van een niet-verdragstaat met een onderdaan van een verdragstaat in dien verdragstaat, bv. een Nederlander trouwt hier te lande met eene Engelsche. Volgens den tekst van het verdrag zou dit huwelijk door het verdrag worden beheerscht; zelfs is deze zoo ruim, dat ook het huwelijk van twee Nederlanders in Nederland er onder valt. In geen der Haagsche verdragen wordt bepaald of zij zich ook tot de nationale rechtssfeer uitstrekken; wel vindt men dergelijke bepalingen in de Brusselsche tractaten betreffende aanvaring (art. 12, 2e lid, 2°.) en Hulp en berging (art. 15, 2e lid, 2°.). Men zou als vanzelfsprekend kunnen aannemen, dat het