be mmmmm EEN KRITISCHE STUDIE OVER DE WORDINGS GESCHIEDENIS DER CANDIDATUUR VAN LEOPOLD VAN HOHENZOLLERN-SIGMARINGEN VOOR DEN SPAANSCHEN TROON IN 1870. J. M. METZLAR. DE CANDIDATUUR-HOHENZOLLÈRN. DE CANDIDATUUR-HOHENZOLLÈRN EEN KRITISCHE STUDIE OVER DE WORDINGSGESCHIEDENIS DER CANDIDATUUR VAN LEOPOLD VAN HOHENZOLLERN-SIGMARINGEN VOOR DEN SPAANSCHEN TROON IN 1870. m PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR. H. F. NIERSTRASZ, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 19 DECEMBER 1924, DES NAMIDDAGS TE 3 UUR, DOOR JAN MARKUS METZLAR GEBOREN TE GULPEN. DRUKKERIJ-UITGEVERIJ W. BERGMANS, TILBURG. 1924 AAN MIJN MOEDER. AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJN VADER. AAN MIJN VROUW. ƒ Aan het einde mijner academische studie gekomen, wil ik een woord van dank uitspreken in de eerste plaats tot U, hooggeachte Promotor, Professor Kernkamp, niet alleen voor Uw boeiende colleges, maar vooral voor de paedagogische wijze, waarop Gij mij aan het werk hield, toen maatschappelijke plichten mij weinig tijd vergunden tot het verrichten van wetenschappelijken arbeid, en voor Uw welwillenden steun bij het schrijven van mijn proefschrift. Een woord van dank ook aan'U, hoogleeraren der faculteit van Letteren en Wijsbegeerte, voor het onderwijs van U genoten. Dankbaar ben ik voor het vele, dat ik van Uw colleges, hooggeleerde Vogelsang, Kohlbrugge, Oppermann en Muller, mocht leeren. Ook U, Professor de Vooys, dank ik voor wat ik bij de afsluiting van mijn studie bij U mocht leeren. De colleges van wijlen Professor Frantzen en Professor Niermeyer blijf ik mij dankbaar herinneren. Mogen verder allen, die mij bij het schrijven van dit proefschrift behulpzaam zijn geweest — ik denk vooral aan hen, die verbonden zijn aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, en de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek — zich van mijn erkentelijkheid verzekerd houden. ft. INLEIDING. Langen tijd bleef een eenigszins juiste voorstelling van de beteekenis der candidatuur-HoHENZOlXERN uit, omdat men zoowel van Fransche als van Duitsche zijde verwaarloosd had de meest voor de hand liggende logische manier van onderzoek te volgen. Men had, wilde men een juist beeld geven van de beteekenis der candidatuur-HoHENzollern, in de eerste plaats de voorgeschiedenis ervan moeten onderzoeken en vervolgens het licht moeten laten vallen op het psychologische moment, waarop de candidatuur aanleiding kon geven tot het conflict, als gevolg van de binnen- en buitenlandsche politiek van Frankrijk en Pruisen in de daaraan voorafgaande jaren. Een verklaring voor bovengenoemde verwaarloozing kan men vinden: ten eerste in de psychologische reactie van de Fransche en Duitsche geschiedschrijvers op de gevolgen van de candidatuur-HoHENZOlXERN — niet de candidatuur boeide hen, maar wel de gevolgen ervan — en ten tweede in het gemis aan de noodige bronnen. De Fransche psyche reageerde anders op de gebeurtenissen van 1870 dan de Duitsche, want aan Frankrijk bereidde 1870 een groote nationale vernedering, terwijl het Duitsche nationale bewustzijn gestreeld werd door de verwezenlijking van een schoonen droom: de Duitsche eenheid. Zoodra voor een volk aanbreekt een tijdperk van nationale zelfbevrediging, leeft sterk bewust het verlangen om te eeren en vereeren den Brenger van het Geluk, den Vol- 10 einder der gedroomde idealen. Zoo vindt men dan ook in de Duitsche historiografie in de eerste tientallen jaren na 1870 een sterk levend vertrouwen in en vereering van Bismarck's houding tegenover Frankrijk, dat, afgunstig op Pruisen's opkomst, den oorlog zou verklaard hebben om de Duitsche eenheid te doen mislukken. Bismarck werd de nationale held, die, ondanks Frankrijk, de eenheid tot stand had gebracht. Alleen voor de Duitsche eenheid, het gevolg van den oorlog van 1870, had men oog, niet voor de aanleiding tot den oorlog. In de Fransche historiografie vindt men natuurlijk geen gejubel, geen vereering en verheerlijking, maar ook geen geroep om domme wraak, wèl een streven om zich te bevrijden, een zoeken naar de oorzaken van die nationale vernedering; dat pleit voor de Fransche vitaliteit, want in het willen ontdekken van fouten ligt een veerkracht, die voeren kan tot verlossing uit de vernedering. 1870 bracht voor den Duitschen historiograaf gejubel over het verworven succes, voor den Franschen verdieping in de oorzaken van de geleden rampen. Beiden, levend uit rijke bronnen van nationaal bewustzijn, verwaarloosden echter zich te verdiepen in de aanleiding, die tot succes en vernedering had gevoerd. In 1894 werd de Duitsche historiografie ontgoocheld door het verschijnen van de z.g. „Rumanische Denkwürdigkeiten" x) van Karel van Rumenie, den tweeden zoon van prins Karel Anton van Hohenzollern-Sigmaringen. Had men tot 1894 bij het verklaren van het conflict den nadruk gelegd op de gebeurtenissen na den vierden Juli 1870, toen de candidatuur-HoHENZOLLERN bekend werd J) De officieele titel is: ,,Aus detn Leben König Karls vort Rumanien", 2 deelen. Stuttgart 1894. als een voldongen feit, en had men zich met vol vertrouwen kunnen bepalen tot de verklaring van Bismarck, dat de candidatuur-HoHENZOLLERN een zuiver dynastieke aangelegenheid was van het Huis Hohenzoixern, thans moest men inzien, dat zij óók een vraagstuk van Duitsche politiek was. Thans werd duidelijk, dat Bismarck een veel grootere rol gespeeld had in de diplomatieke ontwikkeling van de candidatuur-Hohenzoixern, dan men tot dusver had aangenomen. Nu kwam aan de orde het BlSMARCK-probleem. Men wilde nu precies weten, welke rol Bismarck had gespeeld, welke bedoelingen hij gehad had met de candidatuur - HOHENZOLLERN. Men was ijverig; tal van werken verschenen; men trachtte objectief door te dringen tot de waarheid, maar met weinig succes, omdat verschillende historiografen niet ontkwamen aan den invloed ^ener heldenvereering, die funest inwerkt op het streven naar objectiviteit, terwijl anderen een even nadeeligen invloed ondergingen n.1. dien van sentimenteel nationaal-idealisme, dat de Duitsche eenheid slechts door ideëele oorzaken tot stand zag komen. Het gevolg van deze heldenvereering en dat sentimenteel nationaal-idealisme is geweest, dat allerlei verkeerde oplossingen van het vraagstuk werden gevonden. Slechts aan enkele Duitsche historici is het gelukt, zich te onttrekken aan bovengenoemde invloeden. Dezen zijn er dan ook in geslaagd, een eenigszins betrouwbaar beeld te geven van de geschiedenis en beteekenis van de candidatuur-Hohenzoixern. Ook in de Fransche kringen van geschiedvorschers kwam langzamerhand belangstelling en vooral verdieping in de ld 12 candidatuur -Hohenzoixern . Ook daar kon men zich niet blijven bepalen tot het intuïtief aanvoelen van Bismarck als den schepper der candidatuur-HoHENZOlXERN; ook daar zocht men langzamerhand naar een wetenschappelijke motiveering van het uitgangspunt. Ziedaar den algemeenen indruk, dien ik kreeg bij het bestudeeren van de Duitsche en Fransche geschiedschrijvers, die zich met de candidatuur -Hohenzoixern hebben bezig gehouden. In de hier volgende kritische studie zullen hun meeningen nader worden onderzocht en getoetst. Bij deze studie heb ik de wordingsgeschiedenis van de candidatuur nagegaan tot op het oogenblik, dat zij de aanleiding werd tot een conflict tusschen Frankrijk en Duitschland; dit conflict zelf ligt buiten mijn onderwerp. Het zijn de drie volgende vragen, waarop ik een antwoord heb willen zoeken, omdat deze mij besTïssend > voorkomen voor het verkrijgen van een juist inzicht in de geschiedenis der candidatuur-HoHENZOlXERN: 1. Van wien ging de gedachte uit, Leopold van Hohenzoixern-Sigmaringen candidaat te stellen voor den Spaanschen troon? 2. School er in de wijze, waarop over de candidatuur onderhandeld werd, een anti-Fransche tendens? 3. Welke bedoelingen had Bismarck met de candidatuur- hohenzoixern ? Aan het beantwoorden van deze vragen heb ik een oriënteerend overzicht van de voorgeschiedenis der candidatuur Hohenzoixern doen voorafgaan, om den lezer in te leiden in verschillende kwesties, die in de volgende hoofdstukken ter sprake moeten komen. Overzicht van de Voorgeschiedenis der CandidatuurHohenzollern. *) In September 1868 had in Spanje een pronunciamento plaats, waardoor Koningin Isabella den troon verloor. 2) De revolutie begon den 17en September in de haven van Cadix onder de bemanning van de vloot. Al gauw breidde zij zich uit over de stad en het duurde niet lang of in heel Spanje hadden revolutionaire woelingen plaats. Den 27en September werden de regeeringstroepen verslagen bij Alcolea en Isabella vond het nu maar veiliger naar Frankrijk uit te wijken, dan een poging te wagen om met wapengeweld het verloren gezag terug te winnen. Den 30sten September 1868 overschreed zij de Fransche grenzen. Napoleon bood haar een veilige wijkplaats aan op een kasteel te Pau. De revolutie had gezegevierd door een gemeenschappelijke actie van drie partijen, n.1. de Unionisten (gematigde liberalen), de Progressisten (meer radicaal liberaal) en de Democraten (aanhangers van een federalistische republiek) ; alleen deze laatsten stonden den republikeinschen regeeringsvorm voor. Als leiders van de revolutie hadden drie personen grooten naam verworven, n.1. Maarschalk Voor dit overzicht heb ik in hoofdzaak gebruik gemaakt van Fester's: Briefe, Aktenstücke und Regesten zur Geschichte der Hohenzollernschen Thronkandidatur in Spanten. Leipzig 1913, waarin al het materiaal, dat in 1913 voor de geschiedenis der candidatuurHohenzollern bekend was, in extenso of in regest is uitgegeven. 2) P. de la Gorce: Histoire du second Empire VI, p. 189-190. Paris 1903. 14 Serrano (Unionist), Admiraal Topete (Unionist) en Generaal Prim (Progressist). Na het gemeenschappelijk behaalde succes werd een provisioneel bestuur samengesteld, waarin bovengenoemde personen een leidende positie verwierven. Serrano werd voorzitter, Prim Minister van Oorlog. Hun voornaamste taak bestond voorloopig hierin, de gemoederen zoo gauw mogelijk te kalmeeren en de verkiezingen voor de Cortès uit te schrijven, omdat zij anders groot gevaar liepen, dat hun succes te niet werd gedaan door intriges van hun tegenstanders. Het eerste deel van deze taak was aan Prim wel toevertrouwd, die gedurende zijn leven vier opstanden had meegemaakt. Terstond begon hij met zijn werk en slaagde daarin. In Januari 1869 werden de verkiezingen gehouden voor de Cortès, die een groot succes opleverden voor de provisioneele regeering, want de groote meerderheid der afgevaardigden bestond uit Unionisten en Progressisten. Het werk van Serrano en Prim werd door dezen uitslag dus bekroond. Spanje zou geen republikeinschen regeeringsvorm krijgen, maar den monarchistischen handhaven; het zou alleen van dynastie veranderen. Den Hen Februari 1869 kwamen de Cortès voor het eerst bijeen; de „Provisioneele regeering" werd gewettigd; haar taak bestond nu hierin, dat zij zoo gauw mogelijk de crisis zou beëindigen door het kiezen van een koning. Dit was evenwel gemakkelijker gezegd dan gedaan, wan de eensgezindheid onder de regeeringspartijen werd weldra verbroken; de wenschen van de Unionisten kwamen niet overeen met die der Progressisten. De eersten wenschten als candidaat dên Hertog van Montpensier, zoon van Louis Philippe, en zwager van Koningin Isabella. De laatsten gaven de voorkeur aan Ferdinand van Coburg, weduwnaar van koningin dona Maria, vader van den regeerenden Koning van Portugal, Don Luis. Om de verwarring nog grooter te maken, werden weldra in verschillende politieke kringen tal van andere candidaten naar voren gebracht, o.a. de Hertog Amadeo van Aosta (tweede zoon van Victor Emanuel), de Aartshertog Karel van Oostenrijk, Prins Alfred van Engeland, Prins Philips van Coburg, en weldra ook Leopold van Hohenzollern-Sigmaringen, de oudste zoon van Prins Karel Anton van Hohenzollern-Sigmaringen. De naam van Leopold van Hohenzollern-Sigmaringen als eventueel candidaat voor den vacanten koningszetel in Spanje werd het eerst genoemd in een correspondentie uit Londen, in de Süddeutsche Presse van 5 October 1868: „Darüber tauscht sich in England niemand, dasz die „erste mittelbare Folge der spanischen Revolution „darin bestehen wird, dasz Frankreich Italien wichtige „Konzessionen in der römischen Frage machen werde. ,,Was man hier (Londen) am meisten wünscht, ware, ,,dasz die spanische Nation einen Prinzen Hohenzol,,lern-Sigmaringen zu ihrem König wahlt. Dadurch „würde das Ansehen Preuszens, dasz man hier so mach,,tig als möglich wünscht, bedeutend erhöht." x) Den 9en October wist de Augsburger Allgemeine Zeitung al mee te deelen, door particuliere correspondentie uit Madrid, dat Leopold van Hohenzollern candidaat gesteld was. 2) Weldra liepen de wildste geruchten over hem. Zoo verspreidde hetzelfde blad den 20en October het bericht, dat Prins Leopold al op weg was naar Spanje.3) !) Fester: Briefe No. 6. 2) Fester: Brief e No. 8. 8) Fester: Brief e No. 9. 16 De pers scheen bijzonder goed ingelicht te zijn. De Hohenzollerns zelf daarentegen bleken nog niets- te weten van een candidatuur; bovendien voelden zij er voorloopig nog niets voor, zooals blijkt uit een brief van Prins Karel Anton aan zijn zoon Karel, koning van Rümenië, van den 9en December 1868: „Die spanische Thronkandidatur spukt bis jetzt nur ,,in den Zeitungen, wir wissen kein Sterbenswörtchen „davon, auch würde ich, wenn dieser Gedanken naher „an uns herantreten sollte, niemals zur Annahme „dieser zweifèlhaften, in reinem Flittergold schim,,memden Stellung raten können. Auszerdem würde „Frankreich wegen unsrer Beziehungen zu Preuszen „niemals die Festsetzung der Hohenzollern jenseite „der Pyrenaen gestatten können. Ist es ja schon von „Eifersucht angeschwollen, dasz ein Mitglied der „Hohenzollern die untere Donau beherrscht." *) In hoofdzaak waren het dus overwegingen, die voortvloeiden uit de woelige toestanden in Spanje, en een opzien tegen internationale moeilijkheden, die den prins allen lust benamen op een eventueel aanbod van de Spaansche kroon in te gaan. Vier maanden later namen de geruchten over een candidatuur-Hohenzollern een vasteren vorm aan, door de brochure van Februari 1869 van Eusebio de Salazar y Mazarredo, een politieke figuur van beteekenis in de partij der Progressisten, die naar een herstel streefden van de Iberische monarchie: Spanje en Portugal moesten onder één kroon vereenigd worden. Deze brochure is van belang in de eerste plaats om Salazar's opvattingen te leeren kennen over het doel van derevolutie van 1868, en ') Fester: Brief e No. 26. 17 in de tweede plaats om de candidaten, waarvoor hij propaganda maakte. Hij schrijft daarin: „Das Ergebnis der Septemberrevolution darf nicht nur „auf einen Wechsel der Person des Staatsoberhauptes „hinauslaufen. Alle Völker streben heute nach poli„tischer Einigung. Die Vereinigten Staaten veran„schaulichen die Macht des Föderalismus. Deutsch„land hat seine Grenze „par medios bien censurables „pro ciérto" bis gegen Jutland vorgeschoben. In „Skandinavien erinnert man sich infolge dessen der „Calmarischen Union und arbeitet an der Union „Danemarks und Schwedens. Italien hat unter den „schwierigsten Ver haltnissen seine politische Einigung „errungen. Nur in Spanien behauptet sich ein Rest „der Fremdherrschaft und der Entzweiung früherer „Jahrhunderte. Das einzige Ziel seiner Politik musz „daher Gibraltar und Portugal sein." J) Als candidaten, geschikt om dergelijke politieke doeleinden te bereiken, noemt hij voorop Ferdinand van Coburg en vervolgens Leopold van Hohenzollern-Sigmaringen. Voor beiden maakt hij warm propaganda. Het spreekt van zelf dat de Fransche regeering, die niet onverschillig kon toekijken bij het kiezen van een nieuwen monarch voor Spanje, aandachtig de daden der Spaansche regeering ging volgen, nu door een bekend Spaansch politicus propaganda gemaakt werd voor een candidatuur-HoHENZOLlern. Een onderhoud tusschen Rances y Villanova, *) Fester : Brief e No. 30; daar ik de door mij geciteerde passage uit Salazar's brochures ontleen aan de vertaling bij Fester, geef ik ze hier, en later, in Duitschen tekst. 18 den Spaanschen gezant te Weenen, en Bismarck, dat eenige weken na het verschijnen van de brochure van Salazar te Berlijn plaats vond, wekte natuurlijk de achterdocht op van Benedetti, den Franschen gezant te Berlijn. Deze stelde onmiddellijk de Fransche regeering op de hoogte van dit feit en kreeg dientengevolge opdracht nadere inlichtingen in te winnen bij de Pruisische regeering. Daardoor werd de candidatuur-HoHENZOlXERN, die tot dusverre rondgespookt had in de Duitsche en Fransche pers„ een aangelegenheid van de diplomatie. Den 31en Maart 1869 deed Benedetti de eerste poging om te weten te komen,welk standpunt de Pruisische regeering innam ten opzichte van een eventueele candidatuur-Hohenzollern. Zijn poging faalde. Bismarck was afwezig en de onder-minister Thile, die hem ontving, kon hem geen nadere inlichtingen verstrekken. Op Benedetti's vraag of Rances y Villanova een toespeling had gemaakt op een candidatuur-Hohenzollern, gaf Thile hem ,,1'assurance la plus formelle, qu'il n'a a aucun moment eu connaissance d'une indication quelleconque, pouvant autoriser une semblable conjecture." Benedetti werd enkele dagen later naar Parijs ontboden, waar hij een lang onderhoud had met Napoleon. Hij kreeg nu een dubbele opdracht: hij moest de Pruisische Regeering duidelijk maken, dat een candidatuur-Hohenzollekn een ernstig gevaar opleverde voor den vrede, en bovendien moest hij al zijn krachten inspannen om de candidatuur te voorkomen. ,,La candidature du prince de Hohenzollern est essentiellement anti-nationale; le pays ne la supportera pas, il l) Benedetti: Ma Mission en Prusse, p. 304. 19 f aut la prévenir" *): zoo vatte Napoleon zijn gedachten samen over een candidatuur-HoHENZOLLERN. Den Hen Mei kreeg Benedetti gelegenheid om Bismarck te spreken. Deze behandelde zijn interpellatie zeer hoffelijk, maar ontweek telkens 't geven van een positief antwoord, zoodra Benedetti een bindende belofte wilde afpersen voor de toekomst. Teleurgesteld schreef Benedetti in zijn rapport voor den Franschen minister van Buitenlandsche Zaken, den Hen Mei: ,,M. de Bismarck a tenu a me persuader que les bruits, dont nous nous entretenions n'avaient aucun fondement; mais il s'est abstenu soigneusement de me donner 1'assurance formelle, que le Roi ne permettra, dans aucun cas, au prince Leopold d'accepter la couronne, si elle lui était offerte. J' incline a croire que M. de Bismarck ne m 'a pas exprimé sa pensée toute enk ére." 2) Tendeele was de zending van Benedetti gelukt, tendeele mislukt. Gelukt in zooverre, dat hij mocht aannemen dat de Pruisische regeering in de toekomst een candidatuur Hohenzollern niet zou tegenwerken; mislukt, omdat hij er niet in geslaagd was de candidatuur te voorkomen. Met gespannen aandacht zou de Fransche diplomatie alles, wat op die candidatuur betrekking had, blijven volgen. De ontwijkende houding van Bismarck voorspelde haar niet veel goeds. Salazar's propaganda scheen inderdaad grooten invloed Benedetti : Ma Mission, p. 306-307. *) Benedetti: Ma Mission, p. 306-307. 20 gehad te hebben op de besluiten van de ,,Provisioneele Regeering". Eerst werd de kroon aangeboden aan Ferdinand van Saksen-Coburg, den 6den April 1869, maar deze weigerde; toen begonnen, na allerlei geheime besprekingen, die geruimen tijd in beslag namen, de onderhandelingen met het huis Hohenzollern -Sigmaringen , Den 16en September 1869 bracht Salazar, als gevolmachtigde van Prim, zijn eerste bezoek bij de Hohenzollerns, op den Weinburg, bij Reineck. Hij werd er geïntroduceerd door Freiherr von Werthern, den Pruisischen gezant te München. Denzelfden dag nog had hij een onderhoud met Karel Anton, dat twee uur duurde; daarna werd hij voorgesteld aan den erfprins Leopold; intusschen onderhield prinses Antonia, de gemalin van den erfprins, zich met von Werthern. Drie dagen later werd Salazar voorgesteld aan Karel van Rumenië, die toevallig op den Weinburg logeerde. Op zeer hoffelijke wijze gaf Salazar hem te verstaan: „dasz die Augen seines Volkes (het Spaansche volk) auf den Fürsten Karl gerichtet seien, da derselbe bereits den Mut gehabt habe, unter schwierigen Verhaltnissen eine derartige Mission auf sich zu nehmen." Karel gaf hem echter met groote beslistheid te kennen: „dasz sein Pflichtsgefühl es ihm nicht gestatten werde, den bescheidenen Fürstenhut, den er trage, zu vertauschen, sei es auch mit der stolzen spanischen Krone." x) In den namiddag had Salazar een gesprek met Leopold en diens gemalin Antonia. 't Succes was niet veel grooter. De erfprins wees het aanbod wel is waar niet beslist van de hand, maar toch waren zijn voorwaarden zoo bezwarend, dat er weinig kans bestond, dat ze ingewilligd konden l) Fester: Briefe No. 81. 21 worden. Hij moest éénstemmig gekozen worden, moest geen tegencandidaten te bestrijden hebben, mocht in geen politieke combinatie betrokken worden, die nadeelig kon zijn voor Portugal, waar zijn Portugeesche bloedverwanten regeerden; zoowel Napoleon als Wilhelm van Pruisen moesten hun toestemming verleenen. Salazar vertrok dan ook den volgenden dag in niet zeer hoopvolle stemming, hoewel hij toch den moed niet opgaf, zooals blijkt uit een brief, dien hij den 20en September aan Von W»rthern schreef: ,,Je pars demain matin pour Paris assez satisfait de mon voyage. Pour öter tout apparence de menace a la Prusse nous tacherons de faire agréer la candidature a Tempereur. Mais reste a savoir, si le roi Guillaume 1'acceptera de son cöté. Je sais que le prince de Hohenzollern craint beaucoup son parent, il ne veut pas passer la place d'ambitieux, et il désire qu 'on lui force la main au lieu de montrer son désir lui-même. Comment tout ca s'arrangera-t-il ? Je n'en sais rien, et si vous alliez a Bade, vous pourriez tater le pouls au docteur. La princesse est charmante et le prince Leopold me plait aussi pour le poste, malgré sa bonhommie. Aura-t-il assez d 'énergie pour pouvoir résister aux influences des divers partis ? Son père ne me 1 'a pas laisser entrevoir. "*) Het antwoord van Werthern, den 29en September, bleek niet te voldoen in Madrid en zoo durfde Prim klaarblijkelijk de moeilijkheden van een candidatuur-Hohenzollern niet verder aan. Hij liet nu aan den hertog van Genua, een neef van den koning van Italië, den troon aanbieden, maar deze candidatuur vond in Spanje niet veel bijval en ook de familie van den jongen hertog had er niet veel mee op. *) Fester: Brief e No. 82. 22 „La réponse", zoo schreef Salazar aan von Werthern den 7en October 1869, „du 29 Septembre, que vous savez, n'avait pas paru ici (Madrid) trés satisfaisante et cathégorique et on laissa aller son train ordinaire la candidature du duc de Gènes; mais comme on s'y attendait, tout le monde s'oppose a voir monter sur le tröne un enfant sans expérience." x) Den 2den Januari 1870 deelde Victor Emanuel aan de Spaansche regeering mee, dat de hertogin van Genua haar zoon geen toestemming verleende om de* Spaanschen troon te aanvaarden. De candidatuur van den hertog van Genua schijnt men in Spanje niet al te ernstig opgenomen te hebben, zoodat de teleurstelling niet groot was, toen het weigerend aanbod bekend werd: „La candidature du duc de Gènes ne fut jamais prise bien au sérieux et comme je ne pus rien apporter de décisif, elle alla son train jusqu' au dénouement qui était prévu d'avance, mais il fallait jeter pendant 1'hiver de la pature aux journaux, quoique 1'ardeur de la lutte fit qu'on poussa quelquefois les choses d'une facon un peu brusqué" 2) zoo schreef Salazar den 6den Februari 1870 aan von Werthern. Na de eerste, niet met succes bekroonde, poging op den Weinburg, had Salazar de candidatuur-HoHENZOLLERN niet opgegeven; integendeel, zijn propaganda herleefde in een tweede brochure van 23 October 1869 3). Daarin stelt hij op den voorgrond de gedachte, dat de eventueele candidaat eigenschappen moet bezitten, om een eventueele l) Fester: Brief e No. 88. 8) Fester: Brief e No. 98. *) Fester: Brief e No. 90. 23 vereeniging van Spanje en Portugal te kunnen verwezenlijken: ,,eine Hoffnung, die niemals in den Herzen all derer sterben kann, die der Grösze des Vaterlandes ihre Verehrung darbringen. Vervolgens onderwerpt hij de verschillende candidaten, die in de pers genoemd werden, aan kritiek. ,,Spanische hervorragende Politiker sind ausgeschlossen, weil in Spanien noch weniger als anderswo ein Eingeborener sich durchsetzen kann. Don Carlos x) hat keine Aussichten, weil in den Cortes mit Ausnahme der Vertreter Navarras und der baskischen Provinzen, keine Carlisten sind, und der Juli-Aufstand gezeigt hat, dasz jene Provinzen für seine Sache keine Blutoffer bringen wollen. Um Alphonso 2) gruppieren sich einige bedeutende Persönlichkeiten. Sie vergessen aber die Gefahren einer langen abermaligen Minoritatsregierung, obwohl die Erinnerung an die Jahre 1840-43, an die Regentschaft Esparteros und die Anfange Isabellas noch nicht so weit zurück liegt. Wenn ein Mann gewahlt wird, der sich auf den Boden der Septemberrevolution stellt, sind diese Gefahren nicht zu befürchten. Wie der Herzog von Montpensier König hatte sein können, ware er als Sieger von Alcolea eingezogen, so hatte auch die Sache des Prinzen Alphonsos triumphieren können, wenn Graf Cheste und seine Anhanger den Kampf in die Lange gezogen hatten und die Abdankung der K. Isabella der Bundesvertrag zwischen den beiden streitenden Parteien gewesen ware. Einige der angegebenen Gründe lassen sich auch auf den 1854 geborenen Herzog von Genua anwenden. Seine Wahl ware ein nicht verachtliches Argument für die, !) Kleinzoon van Don Carlos, den broeder van Ferdinand VII. 2) Zoon van Koningin Isabella. 24 welche behaupten, dasz bei der Wahl eines minderjahrigen Königs ein geborener Spanier, der Tradition und Herkommen für sich hat, vorzuziehen sei. Niemand hat in Sparden mehr Ansprüche darauf, der einzige Regent des neuen Souverains zu sein als Serrano. Aber kann es nicht höchstwahrscheinlich geschehen, dasz der Bund der drei Parteien bei Schaffung definitiver Zustande auseinander fallt, sei es wegen der Frage des Klerus oder wegen der Finanzien ? Die Lage des Generals Serrano wird schwierig werden, wenn die Majoritat der Parteien, deren einstimmig anerkannter Führer er gewesen ist, sich dann auf die Seite der Opposition stellt. Und was würde geschehen, wenn durch allgemeine Verwirrung die Lage so verfahren ware wie 1843? Dann würde auch der Herzog von Genua fallen; denn er befande sich, da er keine Wurzeln im Lande hat, nicht in der vorteilhaften Stellung, die Isabella II vor 26 Jahren inne hatte. Hat man eine Revolution gemacht, um den Monarchen zu wechseln, wie man ein Ministerium wechselt ? Andererseits, welche politische Regel lehrt uns, einen unmündigen König zu wahlen mit allen Unzutraglichkeiten einer Minoritat, wahrend es uns völlig freisteht, uns auf einen Mann zu einigen? Keine angesehene Nation hat eine Dynastie begründet mit einem unmündigen auslandischen König. England mit Wilhelm und George I, Schweden mit Bernadotte, Belgien mit Leopold von Koburg, Portugal mit dem Herzog von Braganza, Brazilien mit Don Pedro,Holland mit Oranien und Frankreich bei verschiedenen Gelegenheiten haben die Dynastie gewechselt oder einen neuen Monarchen gewahlt, indem sie von dem Grundsatz ausgingen, dasz der Thronkandidat nicht nur ein Mann, sondern ein durch hervor- 25 ragende Eigenschaften bekannter Mann sei. Ein Deputierter sagte mir jüngst: ,,Ich werde vivat Genua rufen, weil wir das Interim nicht fortsetzen können", und ich brachte ihn zum Schweigen durch die Antwort, das sei wie eine Parodie auf ein geflügeltes Wort:, ,1 'intérim est mort ,vive 1 'intérim''. Und das beweist.dasz die Wahrheit im Form einer Paradoxie ebenso in Fesseln schlagt, wie die Paradoxie im Form der Wahrheit. Wenn der Herzog von Genua 20 Jahre alt ware oder alter, ware er ein höchst annehmbarer Kandidat, so wie es zurzeit sein Vetter Amadeo ist, aber König Victor Emanuel gibt seine Einwilligung nicht, dasz dieser König von Spanien wird. Die Kandidatur des Prinzen Napoleon oder eines anderen Bonaparte ist auf der Halbinsel unmöglich, so lange die Erinnerungfortlebt an den ungerechten und blutigen Kampf, zu dem uns zu seinem Schaden der stolze Sieger von Austerlitz, nachmals Martyrer von St. Helena, herausforderte. Es ist bekannt, dasz Wenige in diesen letzten Jahren mehr dahin gearbeitet haben als ich, dasz Gibraltar dem vaterlandischen Gebiete zurückerstattet werde, und keinem konnte mehr die Hoffnung schmeicheln, dasz ein englischer Prinz unter vielen anderen Vorteilen die Lösung einer Frage erleichtern würde, welche die Ehre und Würde unseres Vaterlandes schadigt; aber es braucht keiner Versicherung dasz kein Sprosse der Englischen Familie seinen Glauben abschwören würde, um auf den Thron Spaniens zu gelangen . Ein protestantischer König f ande auch bei den gebildeten Klassen keine gute Aufnahme und ein zum Katholizismus übertretender Kandidat würde nur Verachtung einernten. Prinz Friedrich Karl von Preuszen ist in derselben Lage, wie die Söhne der Königin Viktoria und seine Thron- 26 besteigung würde eine diplomatische Eifersucht hervorrufen die ernste Verwicklungen zur Folge haben könnte. Montpensiers Anwesenheit bei Alcolea hatte die Frage zu seinen Gunsten entschieden. Nach Zusammentritt der Cortes war es leicht vorauszusehen, dasz seine Kandidatur schwerlich die Mehrheit der Stimmen der Progressistischen Partei auf sich vereinigen würde. Die Wahl des Königs Don Luis von Portugal muszte, wenn er beide Kronen behierte, die Iberische Union mehr' erschweren als fördern. Mit Don Ferdinand ware der Grundsatz der^ direkten Erbfolge gewahrt geblieben, und da der Sohn von Don Luis beide Kronen geerbt haben würde, hatte sich die Einheit in derselben Weise vollzogen, wie sie zu Anfang des fünfzehnten Jahrhunderts erzielt worden ware, wenn das Geschick, welches uns verfolgt, nicht das Leben des Prinzen Miguel, des Erben der Katholischen Könige und des Königs Don Manuel von Portugal, in der Blüte geknickt hatte". Ten slotte gaat hij de voordeden na van een candidatuur van den erfprins Leopold van Hohenzollern-Sigmaringen, dien hij aanprijst als den meest geschikten candidaat. „Vor acht Monaten schlug ich an zweiter Stelle die Kandidatur des Prinzen Leopold von Hohenzollern vor, des Bruders der vorigen Königin Stephanie von Portugal; denn die Portugiesen, die in dem letzten Pretendenten schon das Recht von Gottes Gnaden verworfen hatten, könnten bei gelegener Zeit ihre Blicke auf einen Herrscher richten, der ihre Bestrebungen besser befriedigte. Nach den vorausgegangenen Umstanden tate uns in diesem erhabenen Gedanken auch als König von Spanien ein Fürst von hervorstechenden Geistesgaben not, der unsern Nachbarn sympathisch ware. Don Leopoldo ist dies in hohem Grade, und 27 seine Gemahlin, die Infantin Dona Antonia, Schwester des regierenden Königs, würde ihrer Nachkommenschaft das Blut der Braganza überliefern. Wahrend dieser Herrschaft würden wir die Bande einer vollstandigen Aussöhnung herstellen, und die iberische Idee, welche in Portugal aus den angeführten Gründen gelitten hat, würde sich mit gröszerer Gewalt wieder erheben, als zur Zeit Pedros V und seiner Gemahlin Stephanie, welche allzufrüh im Jahre 1861 jenen entrissen wurden, die es damals für möglich erachteten, in Spanien das ruhmreiche Beispiel Marias und Wilhelms nachzualimen, jenes ausgezeichneten Herrscherpaares, dem England die Befestigung seines parlamentarischen Systems verdankt, wahrend die Regierung Jakobs ii die öffentliche Freiheit in die höchste Gefahr gebracht hatte. Von den beiden Töchtern D. Ferdinandos ist die Infantin Antonia die einzige, die eine Ehe eingegangen ist, an welcher das Portugiesische Volk und die Königliche Familie volles Gefallen gefunden haben. In der Tat ist die Vereinigung Leopolds und Antoniens eine Musterehe unter allen Gesichtspunkten, und das glückliche Schauspiel, welches dieses junge Paar bietet, würde wohltatig auf unsere Sitten einwirken. Das Alter Leopolds könnte nicht angemessener sein. Mit 34 Jahren hat der Mensch die Fülle seiner Fahigkeiten erlangt, und besitzt schon notwendige Erfahrung in den schwierigsten Obliegenheiten. Der Prinz Leopold ist katholisch, wie seine ganze Familie, sehr gebildet, von klarem Verstande, und hat wie viele Deutsche eine besondere Vorliebe für die spanische Literatur. Er ist der alteste Bruder des Herrschers von Rumanien, der Schwager der Könige Pedro und Luis, ein Verwandter 28 des Königs der Belgier, insofern seine Schwester, Prinzessin Marie, mit dem Grafen vön Flandern, dem Bruder Leopolds II, vermahlt ist; verwant ebenfalls mit dem Kaiser Napoleon, weil seine Mutter der Familie Beauharnais angehört, und er steht in entfernter Verbindung mit der Königlichen Familie von Preuszen, obwohl er nicht von dem erstgeborenen Zweige, dem protestantischen, abstammt. Es knüpfen ihn an sein Vaterland Bande genug, dasz wir nicht das Spielzeug nationaler Nebenbuhlerei werden; aber nicht so viele, dasz sie, von einem engen Kreise eingeschlossen, die Freiheit der Bewegung für die spanische Pohük ln Frage steilten. Sein Vermógen gehort zu den betrachtlichsten in Europa, und wenn ich mich nicht irre, so hat er durch den Tod seines Vetters, des Fürsten Von Hechingen, Anwartschaft auf die Besitztümer, welche derselbe in Spanien hinterlassen hat, sowie auf einen anderen hochberühmten Titel von Castilien (die Grafschaft VlLlalba). Was ich aber gelesen habe, ist, dasz er alle Würden und Güter in Deutschland erbt. Don Leopoldos Erbfolge ist durch drei Söhne gesichert, von denen der alteste schon ungefahr sechs Jahre zahlt und beide Ehegatten sind von höchst anmutvoller Gestalt, was nicht gering zu schatzen ist für die Lander des Südens, welche von Natur den Spott lieben und in ihrem ganzen Gedankengange die Schönheit des Geistes besser verstehen, wenn sie von der Schönheit der Gestalt begleitet ist. Zeugnis dessen ist in der politischen Sphare die Mühe, die man sich gab, Joseph Bonaparte eines Auges zu berauben, um vor dem Volke die Lacherlichkeit seiner Sache zu erhöhen. Einen leichten Einwurf habe ich gegen jene Kandidatur vernommen: dasz es namlich schwer sei den Familiennamen des P. Leopold auszusprechen. In England gibt es millionen 29 Einwohner, die nicht wissen, wie ihre geliebte K. Viktoria mitihremFamiliennamenheiszt. Ist denn nicht sein Name Leopoldo? Er wird also Leopoldo I König der Spanier heiszen -'. Salazar's propaganda had succes. In het begin van Februari 1870 kreeg hij voor de tweede maal opdracht, een poging te doen om den erfprins over te halen. In tegenstelling met zijn eersten tocht wendde hij zich nu niet alleen rechtstreeks tot Sigmaringen, maar ook tot den Koning van Pruisen en Bismarck, aan wien hij brieven van Prim overhandigde. Als handig diplomaat had hij eerst het terrein verkend. Den 6en Februari 1870 schreef hij aan v. Werthern o.a.: „Les chances d'un Hohenzollern sont trés grandes et elles augmentent a vue d'oeil. Tout le monde me demande la brochure que j 'ai publiée en Octobre pour préparer le terrain, et ils seraient trés populaires, soit le prince Leopold d'abord, soit son frère le prince Frédéric. J 'ai mis devant vos yeux 1 'exposé de la situation et je vous prie de me dire ce que vous en pensez. Notre pays veut une race régénérée et porte ses regardsversl'Allemagne. Pouvezvous me dire dans quelle situtation se trouve aujourd'hui la familie royale de Prusse au sujet de cette éventualité? Comme il ne reste de candidats sérieux que les Hohenzollern ou les princes de Bavière, dans le cas oü les premiers seraient impossibles, que pensez-vous de ces derniers? Pourriez-vous me dire les chances de réussite qu'offriraient les princes Louis-Leopold.Leopold Maximilien et Charles Theodore, frères de 1 'impératrice d'Autriche? Ont-ils du talent, de 1'énergie? Je vous saurai gré de la photographie de celui qui vous paraitra le mieux. Queldommage que le p. Charles de Hohenzollern soit en Roumanie. II est trés populaire ici. Si le p. Leopold ne se décidait 30 pas, que pensez-vous de son autre frère? On pourrait le marier a une fille du duc de Montpensier; elles sont charmantes sous tous les rapports." 1) Den 25sten Februari bracht Salazar, nadat hij blijkbaar antwoord van von Werthern ontvangen had, een bezoek bij prins Karel Anton, te Dusseldorp. Karel Anton, klaarblijkelijk zeer onder den indruk van deze nieuwe poging van Spaansche zijde, wendde zich nog denzelfden dag tot koning Wilhelm om raad. „Wenn ich meinem Familiengefühl und den Eingebungen meines Gewissens allein zu folgen hatte, so würde E. M. ich in meines Sohnes und in meinem eigenen Namen auf das positivste ehrfurchtsvollst erklaren können, dasz wir unbedingt ablehnen. Da aber der vorliegende Fall und die daran sich knüpfende Entscheidung von hoher Tragweite sind, da ferner es sich darum .handelt, für das Königliche und Fürstliche Haus Hohenzollern eine weltgeschichtliche Tatsache zu konstatieren, so habe ich es für meine Pflicht erachtet, an den Allerhöchsten Königlichen Ausspruch zu appellieren. E. M. möge in Allerhöchst dero Weisheit es gefallen, die Entscheidung zu geben. Meines Erachtens ist der Moment des Temporisierens vorüber und kann es sich nur darum handeln, entweder auzunehmen oder abzulehnen." 2) In ongeveer gelijken geest schreef hij ook aan Bismarck. Hij gaf hem bovendien een overzicht van de eerste onderhandelingen met Salazar en wees hem op de belangrijke politieke beteekenis van de candidatuur: ,,In der Annahme *) Fester: Briefe No. 98. *) Fester: Briefe No. 103. 31 dieser Krone liegt aber einerseits ein welthistorischer Moment, andererseits das Zeugnis eines ungemein stark politischen Kraftbewusztseins der preuszischen Macht. Eine Dynastie, welche das Schwergewicht Zentraleuropas reprasentiert und deren Zweige am Schwarzen Meere und jenseits der Pyrenaen blühen können, der eine über ein werdendes Kulturvolk, der andere über ein gewesenes regierend — eine solche Dynastie hat seit Karel V die Geschichte nicht wieder gesehen, — es ruht demnach auf einer solchen Dynastie eine von der Vorsehung gewollte hohe Mission und der Beruf der Regierungsfahigkeit über die heterogensten Elemente." *) Hij riep Bismarck's raad in voor zich zelf en voor zijn zoon, die eveneens een brief van Prim ontvangen had. Verder deelde hij hem mee, dat Salazar op weg was naar Berlijn, met brieven voor hem, Bismarck, en den Koning. Den 26en Februari overhandigde Salazar te Berlijn den brief aan Bismarck en vermoedelijk ook dien aan den Koning. 2) De Koning werd wel eenigszins verrast door het verzoek van prins Anton, zooals blijkt uit een briefje van hem aan Bismarck (26 Februari): ,,Die Einlage fallt mir wie ein Blitz aus heiterer Luft auf den Leib, wieder ein Hohenzollernscher Thron-Candidat und zwar für Spanien. Ich ahndete kein Wort und spasste neulich mit den Erbprinzen über die frühere Nennung seines Namens und Beide verworfen die Idee unter gleichem Spasz. Da Sie vom Fürsten Details erhalten haben, so müssen wir conferiren, obgleich ich von Haus gegen die Sache bin. "3) 1) Fester: Briefe No. 104. 2) Fester: Briefe No. 105. s) Fester: Briefe No. 106. 32 Als leidraad voor deze conferentie dicteerde Bismarck nu een uitvoerige memorie ('t z.g. Immediat-Bericht aan von Keudell % waarin hij tal van argumenten aanvoerde om den koning over te halen, de candidatuur goed te keuren.2) Onder invloed van deze memorie durfde de koning geen beslissing nemen. Hij verzocht in een circulaire aan Moltke, Schleinitz, Roon, Delbrück en Thile 3) aanwezig te zijn op een klein ,, Herren-Diner " bij den prins Hohenzollern ; er zou een bespreking gehouden worden over een eventueel aannemen van de candidatuur-HoHENZOLLERN; hij zou er prijs op stellen hun meening te hooren, voordat hij een beslissing nam. Het ,.heerendiner ", dat 't karakter droeg van een familievergadering van de Hohenzollerns en waaraan, behalve bovengenoemde staatslieden en generaals, ook Bismarck deel nam, had den 15en Maart 1870 plaats „im Berliner Schlosse". Deze conferentie leverde niet het succes op, dat de voorstanders der candidatuur er zich van voorgesteld hadden. De kroonprins van Pruisen, Friedrich Wilhelm, voorzag veel moeilijkheden en achtte de toestanden in Spanje zeer onzeker. De koning zelf toonde weinig enthousiasme, verklaarde wel geen bezwaren te hebben, indien de erfprins roeping voelde voor de candidatuur, maar hij drong er niet *) Geheim legatieraad van Bismarck. — Wegens de belangrijkheid van dit „Immediat-Bericht" heb ik het als bijlage hierachter opgenomen. a) Fester: Briefe No. 107. 8) Moltke, chef van den generalen staf; Schleinitz, minister van het Koninklijke Huis; Roon, minister van oorlog; Delbrück, president van de kanselarij van den Noord-Duitschen Bond; Thile, onder-minister van Pruisen. 33 op aan ze te aanvaarden. Alleen Bismarck, hierin gesteund door zijn ministers, hield een warm pleidooi voor de candidatuur. Tevergeefs, want de erfprins hechtte meer waarde aan het oordeel van den koning en den kroonprins en weigerde nu voor de tweede maal den troon te aanvaarden. Den volgenden dag bracht Karel Anton een bezoek bij koning Wilhelm en deelde hem het standpunt van den erfprins mee, „dasz er die Krone ablehnen müsse, wenn der König nicht die Annahme befehle." *) 't Meest karakteristieke van deze conferentie is dus, dat juist van de zijde der Pruisische ministers en speciaal door Bismarck groote waarde werd gehecht aan een aanvaarden van de candidatuur, terwijl de erfprins en de koning van Pruisen niet veel animo toonden. Ondanks het zoo goed als weigerende antwoord van den erfprins, was deze conferentie toch geen volledig échec geworden voor hen.die een Hohenzollern op den Spaanschen troon wilden brengen, want Prins Karel Anton werd van dit oogenblik af een warm voorstander van een eventueele candidatuur. Vooral de rede van Bismarck schijnt grooten indruk op hem gemaakt te hebben. Zeker van den steun der Pruisische regeering, omdat Bismarck zoo sterk had aangedrongen, stelde hij nu ook zijn jongsten zoon prins Friedrich in de gelegenheid eventueel koning van Spanje te worden. Deze werd telegrafisch naar Berlijn ontboden, maar tot groote wanhoop van Karel Anton weigerde ook hij de candidatuur te aanvaarden. In een somberen brief aan Karel van Rumenië klaagt hij zijn nood over den treurigen afloop van de conferentie: „Ein groszer-historischer Moment für das Haus Hohenzollern ist verloren gegangen, ein Moment, wie er i) Fester: Bnefe No. 113. 34 noch niemals dagewesen, wohl niemals mehr wiederkehren wird." *) Op dit kritieke moment begon Bismarck een groote activiteit te ontwikkelen ten gunste van de candidatuur. Hij zond begin April twee agenten naar Spanje om gegevens te verzamelen over den militairen en politieken toestand, nl. Lothar Bucher a) en Majoor von Versen. Over de zending van bovengenoemde heeren zijn we slecht ingelicht. Het dagboek van Busch en de monographie van von Werthern over Versen van 1898 geven niet veel bijzonderheden.») Bucher reisde over Düsseldorf en Parijs naar Madrid. Vermoedelijk heeft hij aan Prim een brief van Bismarck overhandigd, dien wij dan kunnen beschouwen als antwoord op Prim's schrijven van den 17den Februari 1870, dat den 26en Februari door Salazar aan Bismarck was overhandigd; in dezen brief ried hij Prim aan, de candidatuur niet op te geven en schreef hij o.a.: „que la candidature du prince de Hohenzollern était en elle-même une excellente chose, qu' il ne fallait pas abandonner et qui a un moment donné pouvait être opportune." 4) *) Fester: Briefe No. 143. a) Geheim legatieraad. *) Zie Fester: ,,Bismarck und die Hohemollernsche Thronkandidatur in Spanien" in de Deutsche Rundschau deel CXXXX SeDt 1909, p. 41. F ' *) Gramont: La France et la Prusse, bl. 21: „après environ trois mois on rccut a Madrid la réponse de M. de Bismarck, dans laquelle il disait que la candidature du prince de Hohenzoixern était en elle-même. une excellente chose, qu 'il ne fallait pas abandonner et qui a un moment donné pouvait être opportune. Cette lettre de M. de Bismarck existe encore, je crois pouvoir 1'affirmer bien que je ne 1'ai pas vue moi-même, mais elle a été vue et lue par des hommes éminents, dont les noms sont trés bien connus et 1'un d'eux qui m'a confirmé ces détails donne a ces affirmations une autorité qui ne comporte aucun doute". 35 Over de zending van majoor Versen deelt Pirala, een Spaansch geschiedschrijver over dezen tijd, ons meer bijzonderheden mee. Volgens hem zou Majoor Versen met Prim geconfereerd hebben over deelneming van Spanje aan Duitsche zijde in een eventueelen oorlog tegen Frankrijk. ,,Bismarck habe sagen lassen, es genüge, wenn Spanien je 30000 Mann über Bayonne und Perpignan vorrücken lasse. Moltke glaube, dasz dadurch der Ausgang des Krieges gesichert werde, da die spanische Artillerie mit ihren Kruppschen Kanonen der preuszischen gleichwertig sei. Versen habe den formellen Vorschlag der Beteiligung an einem deutsch-französischen Kriege gestellt. Im Ministerrat sei eine Minoritat für die Allianz gewesen. Die Majoritat habe sich leider mehr durch sentimentale als durch politische Erwagung leiten lassen."1) Von Versen bracht van zijn reis een schriftelijk verslag uit, dat hij den 12den Mei 1870 aan koning Wilhelm voorlas. Deze bleek echter niet overtuigd te zijn van de gunstige toestanden in Spanje. ,,Es ist", zoo schrijft hij den 12den Mei aan Karel Anton, „interessant, aber etwas sehr „couleur de rose" für einen einstigen König von Spanien, wenn gleich er die groszen Schattenseiten auch gehorig auf gezahlt.' * Maar hij bleef bij het standpunt, dat hij ingenomen had op de familievergadering: „dasz Dein jüngster Sohn abgesagthat", zoo eindigt hij den brief, „wird nun in Madrid bekannt Sein. Ich denke, niemand von uns wird je diese Absage bereuen." 2) De kroonprins Friedrich Wilhelm zond von Versen i) Fester: Bismarck enz., Deutsche Rundschau, Sept. 1909, pag. 41. ») Fester: Briefe No. 162. 36 met een brief naar Karel Anton : „Versen ist von Spanien hier her zurückgekommen, doch war niemand auf den Gedanken gefallen, dasz vielleicht sein Vortrag bei Dir Interesse erwecken könnte, bis ich es vorschlug. Vérsen kommt zwar post festum, doch ist es nicht ohne Bedeutung, seine Ansichten und Eindrücke zu vernehmen, wie wohl ein Sprudel und Hitzkopf wie er eher eines Dampfers, als der Aufmunterung bedarf." l) Den 21en en 22en Mei hield von Versen te Düsseldorf voor den erfprins en de prinses een korte voordracht over zijn reis, ruimde bij de prinses enkele bezwaren tegen de candidatuur uit den weg, reisde daarna door naar Neuheim, waar prins Karel Anton vertoefde en kwam met dezen tot overeenstemming. Karel Anton schreef onmiddellijk een brief aan den kroonprins, waarin hij hem dankte voor het bericht van Majoor von Versen, hem mededeelde, dat zijn zoon van meening veranderd was en verzocht, den koning voor te bereiden op de beslissing van den erfprins: „Ich würde die ganze Angelegenheit der spanischen Thronkandidatur für eine begrabene halten, wenn mir nicht seit einiger Zeit auf gef allen ware, dasz Leopold die kategorisch erfolgte Ablehnung aus zwei Gründen zu bereuen scheint. Einmal wegen des versaumten historischen Moments für dasHaus Hohenzollern und dann wegen des Gefühls der Unritterlichkeit gegenüber einer so auszergewöhnlichen Vertrauensbezeugung seitens einer der gröszten Nationen. Ich bin auf dem abweisenden Standpunkt, den ich eingenommen, und nach den Aussprüchen des Königs auf die Sache nicht mehr zurück gekommen. i) Fester: Briefe No. 176. 37 Allein es lage veilleicht die Wiederanknüpfung derselben an dem Umstande, dasz Leopold, wenn die Frage nochmals an ihn herantritt, jetzt derselben sich nicht mehr so abgeneigt, wie früher, erzeigen dürfte. Es sind das keine Wandlungen in den Uberzeugungen und Ansichten, die einen Rückschlusz auf charakterloses Hin- und Herschwanken zulassen, es ist eher die durch die Zeit und Nachdenken gereifte Vertrautheit mit einer so groszen Idee und die Würdigung der immensen Verlegenheit, in welcher Land und Volk in Spanien sich befinden müssen, gesteigert durch unser langeres Hinhalten irgendeiner Antwort und Entscheidung. Ich glaube nicht zu irren, dasz heute die Abneigung Leopolds eine geringere sein wird, als sie vor sechs Wochen noch war. Es ist das nur eine Vermutung der Eltern, von Josephine und mir, mit den Augen der sorglichen Eltern wahrgenommen." *) Twee dagen later schreef de erfprins zelf aan den kroonprins. Deze bracht den volgenden dag Bismarck hiervan op de hoogte (26 Mei) en weer 3 dagen later las hij beide brieven — die van Karel Anton en den erfprins — voor aan den koning en stelde dezen voor, den erfprins naar Berlijn te ontbieden om tot een beslissing te komen. In een brief van 30 Mei aan Bismarck bericht hij het volgende over zijn onderhoud met den koning: ,,Ich habe gestern S. M. die beiden Briefe vorgelesen, welche der Fürst und der Erbprins von Hohenzollern unterm 23 resp. 25 Mai in der spanischen Angelegenheit an mich richteten, und deren ich Ihnen gegenüber am Himmelfahrtstage Erwahnung tat. S. M. war betroffen, eine als abgethan betrachtete Sache so unmittelbar wieder angeregt zu sehen, wiewohl der Um- l) Fester: Briefe No. 180. 38 stand, dasz der Erbprinz gewissermaszen seinerseits und aus freien Stücken vorgeht, nachdem zuvor seitens des Vaters aus fideicommissarischen Rücksichten nein gesagt worden war, ein Novum ist. Ganz von der Hand wollte der König besagte Angelegenheit nicht weisen, aber auf meinen Vorschlag: den Erbprinzen nach dem neuen Palais ganz in der Stille kommen zu lassen, nicht eher eingehen, als bis er mit Ihnen Rücksprache genommen hatte. Ich meine nun, man sollte den Erbprinzen sobald als möglich zu uns kommen und unterm Vorwand einer mündlichen Message aus Brussel, wo er eben zum Besuche weilte, so verborgen wie möglich weilen lassen, um sich definitif zu auszern. Mir scheint es, alsob der Vater und Sohn jetzt die Annahme wünschen und die erbprinzliche Initiative sich meiner Vermittelung bedienen soll, um die Majorats-Angelegenheit erledigungsfahig zu machen." *) De koning ging klaarblijkelijk niet op het voorstel in, want de erfprins kwam niet naar Berlijn. In de eerste dagen van Juni had echter wel een conferentie plaats te Ems tusschen den koning, Bismarck en Karel Anton. Hier deelde de laatste mee, dat de erfprins den Spaanschen troon tegen den herfst wilde aanvaarden, wanneer de toestanden in Spanje dan even gunstig waren als op het oogenblik. Gebruik makende van deze wending in de opvatting van den erfprins, zond Bismarck nu Bucher voor de tweede maal naar Spanje. Deze bracht Prim en de zijnen op de hoogte van de nieuwe situatie. Waarschijnlijk bang, dat *) Fester: Briefe No. 189. 39 van uitstel afstel zou komen, verlangde Prim nu, dat de erfprins terstond een beslissing zou nemen. Bucher kon aan dit verzoek natuurlijk niet voldoen en nu werd besloten, dat Salazar en Bucher terstond naar Duitschland zoudeir vertrekken om met den erfprins te gaan confereeren. Den 14en Juni vertrokken zij uit Madrid, ieder in een afzonderlijken coupé om geen argwaan op te wekken in Parijs. Intusschen werd de erfprins reeds bewerkt door Majoor v. Versen, die hem den 14en Juni een bezoek bracht te Reichenhall. Nog in een weifelende stemming verkeerend, wilde deze eerst zijn vader raadplegen te Sigmaringen. Samen vertrokken zij nu daarheen. Den 18en Juni kwamen Bucher en Salazar te Reichenhall aan en vernamen daar van prinses Antonia, dat haar man in Sigmaringen vertoefde. Onmiddellijk reisden toen beiden ook daarheen, waar nu de definitieve onderhandelingen plaats vonden — en met succes. Nog denzelfden dag bracht prins Karel Anton koning Wilhelm hiervan op de hoogte. Deze brief werd begeleid door een schrijven van prins Leopold, waarin deze om de koninklijke goedkeuring vroeg. ,,E. K. M. nahere ich mich in tiefster Untertanigkeit mit schwer bewegtem Herzen. Es ist die Frage wegen Annahme der spanischen Krone in jüngster Zeit abermahls dringend an mich herangetreten, so dasz eine Entschlieszung zu f assen nunmehr eine Pflichterfüllung gegen E. M. und me in Haus geworden ist. Nach einem schweren inneren Kampf bin ich zu der Überzeugung gelangt, dasz die dem Hause Hohenzollern zufallende grosze historische Mission, welche die Thronannahme in sich schlieszt, unwiederlegbar ist, und mein Vater sowohl als auch ich eine Zurückweisung des 40 von der Geschichte Dargebotenen nicht mehr zu verantworten vermochten. Aus diesen Rücksichten bitte E. M. ich alleruntertanigst mich autorisieren zu wollen, dem Andringen der spanischen Regierung keinen ferneren Widerstand mehr entgegen zu setzen und meine Geneigtheit aussprechen zu dürfen, unter Bedingungen und Voraussetzungen dem Rufe Folge zu leisten, die von E. M. noch ganz besonders genehmigt werden, und sich nahmentlich auf die Veranderung des Familienstatuts und die Erbfolge in dem Hohenzollernschen Stammvermögen beziehen müszen. Mein Vater würde deshalb das betreffende der Allerhöchsten Sanktion sofort unterstellen, wie E. M. Allerhöchst ihre Entscheidung mich wissen zu lassen geruhen werden. Mit ungewöhnlicher Gemütserschütterung tue ich diesen verhangnisvollen Schritt zu E. M., mir wohl bewuszt, dasz ich ein in allen Beziehungen reich gesegnetes Dasein einer völlig unbekannten Zukunft zum Opfer bringe, dasz ich Bande und Beziehungen zu lösen haben werde, die mir in das innerste Herz gewachsen sind, und dasz ich dadurch gleichsam meine ganze Natur verleugnen musz — aber dennoch fest entschlossen, den groszen Schritt zu wagen zur Verherrlichung des deutschen Namens und mit hingebender Dienstbarkeit für die vaterlandischen Interessen." *) Den 21en Juni, 's morgens om 10 uur, werd Bucher, die beide brieven aan den koning overhandigde, in audiëntie ontvangen te Ems. „Nach schweren Kampfen" gaf Wilhelm zijn toestemming. 's Avonds nog schreef hij twee brieven, een aan prins Leopold, en een aan prins Karel Anton. Die aan prins Leopold luidde aldus: *) Fester: Briefe No. 224. 41 „Nicht ohne tiefe Bewegung habe ich Deinen Brief vom 19. d.M. gelesen. Du hast einen Entschlusz gefaszt, den du früher, nach meiner Überzeugung, vollbewuszt mit Recht zurückgewiesen hattest. Bei meinem damaligen Ausspruch, dasz ich niemand meines Hohenzollerischen Hauses zu einem so groszen Wagnis zureden oder befehligen könnte, wenn mir nicht eine innere Überzeugung, eine Vokation zugetragen würde, verharre ich auch heute noch; Dein Brief zeigt mir nunmehr, dasz Du nach reiflicher Überlegung diese Vokation erkannt hast und dem Andrangen, jene Krone anzunehmen, nicht langer Widerstand entgegensetzen zu können vermeinst. Demnach musz ich jenem meinem Ausspruch gemasz mein Einversta"ndnis, wenn gleich mit schwerem, sehr schwerem Herzen geben. Die Zukunft allein kann uns belehren, ob wir Gottes Willen getan haben. Möge das der Fall sein, dann werden wir dereinst, vielleicht lange, nachdem ich nicht mehr bin, die dann an meiner jetzigen Stelle stehen werden, die Stunde segnen, die den gewagten Entschlusz reifen liesz. Wenn das Ergebnis in Madrid ein günstiges wird, dann ziehe mit Gott, wohin Dein Schicksal Dich zu ziehen scheint. Meine Gebete werden Dich und die Deinigen begleiten." 1) En aan den vader van Leopold schreef hij: „Ich habe die Einwilligung Deinem Sohne mit schwerem Herzen gegeben, denn meine Ansicht ist seit Anfang bis heute dieselbe, dasz ich nur mit Widerstreben ein Mitglied des Hohenzollernhauses eine Chance laufen sehe, die nach menschlicher Berechnung nicht zum Segen derselben ausschlagen kann. Main Ausspruch, nur einwilligen zu können, wenn einer deiner Söhne den inneren Beruf in sich fühlte, i) Fester: Briefe No. 231. 42 also dem Rufe des Schicksals folgen zu sollen, steht unwider ruflich auch heute noch fest bei mir. Da nunmehr Eure Briefe mir den Beweis liefern, dasz dieser Schicksalsruf von Euch vernommen ist, so konnte ich jenem meinem Ausspruch zufolge nunmehr auch nur meine Einwilligung geben". *) Bucher was intusschen naar Berlijn vertrokken, waar hij den kroonprins sprak en van daar ging hij naar Varzin, waar hij rapport uitbracht aan Bismarck. Abeken, Geheim Legatieraad, had inmiddels Bismarck op de hoogte gebracht van den stand van zaken. Na het succes van de onderhandelingen te Sigmaringen, kon Salazar nog niet onmiddellijk naar Madrid vertrekken. Hij moest eerst het antwoord van den Koning afwachten. Voorloopig kon hij echter Prim op de hoogte brengen van zijn succes. Door bemiddeling van von Versen zond hij den 19en Juni twee telegrammen naar Madrid. Het eerste was gericht aan Prim en hield in, dat de erfprins, onder voorbehoud van de goedkeuring van Koning Wilhelm, de candidatuur had aangenomen, het tweede was geadresseerd aan Zorilla, den voorzitter van de Cortes, en kondigde aan, dat hij op den 26en Juni terug zou zijn te Madrid. Den 23en Juni vertrok hij naar Madrid. Ruim één jaar hadden de onderhandelingen van de Spaansche regeerinj met het huis Hohenzollern geduurd, voordat de erfprins zich bereid verklaarde den troon te aanvaarden. Ruim anderhalf jaar was verloopen, voordat de provisioneele regeering van Prim, Serrano en Topete% erin geslaagd was, een candidaat te vinden, die een einde zou maken aan de Fester: Briefe No. 232. 43 opvolgingsmoeilijkheden. Maar nog was de crisis niet geëindigd; de grootste moeilijkheden stonden nog voor de deur. 't Eerste deel van het programma — het winnen van den erfprins — was gelukt; met de uitvoering van het tweede deel moest nog begonnen worden. Prim moest nog de toestemming van Napoleon verkrijgen, wilde hij er zeker van zijn, dat de candidatuur geen aanleiding zou geven tot moeilijkheden met Frankrijk. Prim schijnt deze moeilijkheden voorzien te hebben. Zoodra hij het telegram van Salazar ontving, liet hij door middel van een motie-,,Martios" de Cortes op reces gaan tot den 31sten October, klaarblijkelijk om tijd te winnen voor onderhandelingen met Napoleon. De opzet van Prim mislukte evenwel. Toen hij in den avond van den lsten Juli van de jacht terugkeerde naar Madrid, werd hij door eenige vrienden aan het station afgehaald en overladen met gelukwenschen, omdat zij vernomen hadden, dat er nu een candidaat gevonden was, die aangenomen had. Prim toonde zich verbaasd en vroeg hen naar bijzonderheden. Hem werd toen geantwoord dat in Madrid algemeen bekend was, dat Leopold van Hohenzollern had aangenomen. Toen Prim dit vernam, trok hij de wenkbrauwen samen en riep,terwijl hij zijn eenen handschoen, dien hij in zijn hand hield, verknoeide: „Trabajo perdido, candidatura perdido, y Dios quiera que sea esto solo." x) Prim begreep nu dat de zaak niet geheim was gebleven, terwijl hij juist dat geheim blijven noodig had om bij zijne onderhandelingen met Frankrijk kans op welslagen te hebben. Fester: Briefe No. 248. (Vergeefsche moeite, de candidatuur is mislukt. God geve, dat het daarbij blijft). 44 Het aannemen van de candidatuur door den erfprins was inderdaad bekend geworden te Madrid. Merciek, de Fransche gezant, stuurde hiervan onmiddellijk bericht naar Parijs. Gramont interpelleerde de Pruisische regeering te Berlijn. Het conflict tusschen Frankrijk en Pruisen was geboren. Het ligt buiten mijn bestek verder op dit conflict in te gaan, want dan betreed ik het terrein der gevolgen van de candidatuur-Hohenzollern. Hier zij alleen even eraan herinnerd, dat Frankrijk onmiddellijk een scherpen toon aansloeg, toen de candidatuur officieel bekend werd; dat de erfprins ervan afzag, toen een Fransch-Pruisische oorlog dreigde, en dat tenslotte die oorlog toch uitbrak, toen de Koning van Pruisen weigerde den eisch der Fransche regeering in te willigen om zich te verplichten, nooit meer zijn toestemming tot de candidatuur te geven, wanneer de Hohenzollerns daarop terug mochten willen komen, en Bismarck hiervan kennis gaf door de publicatie van het vermaarde „telegram uit Ems". Van wien ging de gedachte uit, Leopold van Hohenzollern-Sigmaringen candidaat te stellen voor den Spaanschen troon? De in den titel van dit hoofdstuk gestelde vraag kwam in het middelpunt van de historische belangstelling na de publicatie van de z.g. „Rumanische Denkwürdigkeiten", toen de algemeen in Duitschland gekoesterde meening, dat de candidatuur-Hohenzollern buiten de Pruisische diplomatie was omgegaan, onhoudbaar was geworden. De vraag naar den vader van de candidatuur van prins Leopold werd van groot gewicht, daar men aan den eenen kant een oude opvatting had moeten prijsgeven en aan den anderen kant de felle aanvallen onderging der Fransche historiografie, die Bismarck beschouwde als den geestelijken vader van de candidatuur. Gemis aan voldoende gegevens stelde de Duitsche historici aanvankelijk in staat een oplossing te vinden, die bevredigend was voor het Duitsche nationalisme, maar toen de bronnen meer materiaal verschaften, kon dit positieve standpunt niet meer worden gehandhaafd. Men ging weifelen, durfde geen conclusie trekken en het had er allen schijn van, dat het onderzoek zou eindigen met een ,,non liquet". In 1909 schreef Richard Fester in de Deutsche Rundschau: ,,Die Frage nach dem Vater der Kandidatur ist eine müszige. Der Gedanke der Iberischen Union legt sie einer Gruppe spanischer Politiker nahe und weckt den Ehrgeiz der Portugiesin Antonia und ihres Gemahls Leopold von Hohenzollern. Bismarcks Gedanken, die ehrgeizigen Hoffnungen der 46 Hohenzollern und die Bestrebungen der durch Salazar reprasentierten Gruppe sind offenbar lange neben einander marschiert, bis sie sich vereinigten. Die Frage nach der Vaterschaft ist zu ersetzen durch die Frage, wann und von wem die Fühlung hergestellt worden ist." *) Zoo is het standpunt gebleven tot heden. De vraag naar het vaderschap heeft men opgegeven. Men stelt zich nu tevreden met de conclusie dat de candidatuur-HoHENzollern „ihren Ursprung hat genommen in Spanien", dat ze „von Bismarck erst gefördert worden ist, als mit Chanzen des Gelingens zu rechnen war und ein preussischdeutsches Interesse für ihre Durchführung sprach." 2) We zullen thans de verschillende standpunten aan critiek onderwerpen en zien in hoeverre het resultaat van het Duitsche onderzoek juist is. Het meest nationalistisch getint is het standpunt van von Sybel. 3) Voor hem stond vast, dat Salazar de geestelijke vader was van de candidatuur-Hohenzollern. Salazar's brochures van Februari en October 1869, Salazar's activiteit in de onderhandelingen met de Hohenzollerns waren hem voldoende bewijzen voor de juistheid van zijn standpunt. Verontwaardigd wees hij de Fransche aantijgingen van de hand, dat Salazar een agent van Bismarck zou geweest zijn. *) R. Fester: Bismarck und die Hohenzollernsche Thronkandidatur in Spanien. Deutsche Rundschau, Bd. CXXXX, Sept. 1909, p. 50. a) Prof. Dr. Friedrich Oetker: Die Emser Depesche, ihre Vorgeschichte und ihre rechtlich-politische Bedeutung. Würzburg, 1920, p. 27. *) von Sybel: Die Begründung des Deutschen Reiches. Bd. VII, München, 1894. 47 Even positief en overtuigd als von Sybel, was Lorenz. Zonder aarzelen koos hij het standpunt van von Sybel. Het leek hem logisch, dat men van Spaansche zijde zich gewend had tot de Hohenzollern 's, toen Ferdinand van Saksen-Coburg het aanbod van de hand had gewezen. Het Huis Hohenzollern was immers door nauwe familiebanden met het Huis Braganza verbonden. Pedro V, oudste zoon van Ferdinand, was getrouwd met een dochter van prins Karel Anton, terwijl de jongste dochter van Pedro V gehuwd was met den erfprins Leopold ; het was bovendien de eerste keer niet, dat in Spanje de gedachte aan een Iberische Unie opdook; dit was o.a. ook gebeurd in 1846, toen er sprake was van een huwelijk tusschen den broeder van Ferdinand met koningin Isabella. Karakteristiek voor zijn mentaliteit is het motief, dat hij aanvoerde om de stelling te verdedigen, dat de candidatuur-Hohenzollern een gevolg was van de weigering van Ferdinand van Coburg en dus niets te maken had met Pruisische politiek. Hij zegt n.1. naar aanleiding van Leopold's weigering op het slot Weinburg: de erfprins wees het aanbod niet heelemaal van de hand; hij wilde zich niet laten betrekken in een politieke combinatie, die nadeelig kon zijn voor Portugal; hij was bang, dat de Iberische Unionisten hem op wegen zouden voeren, die hij wegens zijn verwantschap met het huis Braganza niet billijkte; hier heeft men dus een vingerwijzing, dat de candidatuur-Hohenzollern een gevolg was van de weigering van Ferdinand en dus niets te maken had met Pruisische politiek. x) x) O. Lorenz: Kuiser Wilhelm und die Begründung des Reiches Jena, 1902, p. 240. 48 Nog te veel gebonden aan de nationalistische opvatting, trok hij m.i.hier een absoluut verkeerde conclusie; want uit de motieven van prins Leopold kan men slechts een gevolgtrekking maken over diens persoonlijke opvatting, maar in geen geval over den oorsprong of het karakter van de candidatuur-Hohenzollern. Immers, het antwoord van Leopold geeft geen verklaring van de bedoelingen die Salazar gehad kan hebben, toen hij Leopold het aanbod deed. Salazar kan bovendien onder invloeden van anderen gestaan hebben, toen hij het aanbod deed, terwijl hij zelf hun bedoelingen niet begreep. Klein-Hattingen bracht een nieuw geluid; hij brak radicaal met de oude voorstelling. Voor hem stond het vast, dat Bismarck de geestelijke vader was van de candidatuur. ,,Es ist", zoo zegt hij, „eine unabweisliche Annahme, dasz Bismarck zu den Urhebern der Kandidatur-Hohenzollern gehort. Es ist möglich, dasz Salazar, der politisch regsame Mann, sich etwas davon traumen liesz, ja er mag den ersten Gedanken gehabt haben. 'Ausgeschlossen ist: dasz er im Februar 1869 die Kandidatur litterarisch aus Eignem und auf eigne Faust lancierte! Ohne mittelbare Fühlungnahme mit der entscheidenden Stelle der preuszischen Diplomatie konnte Salazar, hinfort der Vertrauensmann der spanischen Regierung, nicht vorgehen. Schon im Beginn der Sache führt also der Hauptfaden notwendiger Weise auf Bismarck, ohne den nichts zu machen war! Für Salazar aber war der gegebene Mittelsmann der preuszische Gesandte in München, Freiherr von Werthern, der vordem in Madrid Gesandter gewesen war und dem Staatsrat (Salazar) als ein alter Bekannter galt... Die Allianz Werthern-Salazar besagt dasz Bismarck, 49 welcher der Meinung war, seine Botschafter müszten einschwenken wie die Unteroffiziere, von der Kandidatur Hohenzollern nicht nur nicht überrascht worden sein kann, sondern zu ihren intellectuellen Urhebern gehorte, dasz er bei ihr den politischen Géburtshelfer abgegeben haben musz." x) Klein-Hattingen kwam tot deze consequentie, omdat hem duidelijk was geworden, dat Bismarck een overheerschende rol gespeeld had bij de onderhandelingen tusschen de Spaansche provisioneele regeering en het Huis Hohenzollern. Zijn oordeel was het resultaat van een psychologische analyse der onderhandelingen. Het was gedurfd, omdat hij het kostbare bezit van zijn voorgangers aan flarden scheurde. Zijn oordeel, hoe juist ook gezien, was echter niet overtuigend voor zijn tijdgenooten, en terecht, want hij bewees niet met de feiten, dat een zelfstandige actie van Salazar en Werthern was uitgesloten. Zijn oordeel is m.i. alleen juist, wanneer men, vragend naar den vader der candidatuur, niet bedoelt: „bij wien kwam het eerst de gedachte aan een Hohenzollern op ?" maar vooral den nadruk legt op de vraag: ,,wiens werk was het, dat de candidatuur slaagde?" Klein-Hattingen had toch succes met zijn arbeid; want de oude dogmatische opvatting was nu voorgoed van de baan. De Duitsche historiografie kwam nu voor nieuwe problemen te staan: ,,in welke verhouding stonden Salazar en Werthern tot elkaar en tot Bismarck?" Rathlef 2) maakte het probleem nog ingewikkelder, 1) O. Klein-Hattingen: Bismarck und seine Welt. Berlin, 1902, i. p. 576. 2) G. Rathlef: Zur Frage nach Bismarcks Verhalten in der Vorgeschichte des deutsch-französischen Krieges. Dorpat, 1903. 50 door de vraag van Leonardon,1) een Fransch historiograaf, naar voren te brengen: ,,in hoeverre was Bismarck betrokken bij de intriges, die gevoerd werden in de kringen van Ferdinand van Saksen-Coburg, om Leopold candidaat te stellen ?'' Uit een viertal brieven van markies de Niza 2, een invloedrijk diplomaat aan het hof van Ferdinand, die in nauwe relatie stond met Spaansche politici en vooral met Prim, gericht tot Ferdinand de los Rios, gezant van Prim te Lissabon, gepubliceerd door Pirala, een Spaansch historicus, in de Historia Contemporiana deel III, meende Leonardon te mogen concludeeren, dat Bismarck door middel van De Seissal, den Portugeeschen gezant te Brussel, en Oldoini, den Italiaanschen gezant te Lissabon, geintrigeerd had, om de candidatuur-Hohenzollern voor te bereiden. Rathlef, die deze conclusie onderzocht, kon alleen constateeren, dat ook in de kringen van Ferdinand van Saksen-Coburg gewerkt was voor een candidatuur-Hohenzollern, maar hoe dat precies was toegegaan en welke rol Bismarck er bij gespeeld had, bleef voor hem een open vraag. In afwijking van het stellige oordeel van KleinHattingen nam hij het zeer voorzichtige standpunt in, dat de mogelijkheid niet uitgesloten was, in Bismarck den geestelijken vader der candidatuur-Hohenzollern te zien. Deze mogelijkheid leidde hij af: op grond van een langen brief van een Berlijnsch bankier aan Serrano, gedateerd 14 Juli 1869, waarin gewezen werd op de voordeden van een candidatuur-Hohenzollern, en ten tweede !) Leonardon: Prim et la candidature Hohenzollern. Revue historique. Tome LXXIV. s) Fester: Briefe No 35. 51 op grond van een mededeeling van Keudell, 1) waaruit bleek, dat Werthern in opdracht van Bismarck deel genomen had aan de onderhandelingen over de candidatuur. Strikt genomen was dat voorzichtige oordeel een gewaagd oordeel, omdat de inhoud van den bedoelden brief alleen steunt op een mededeeling van Pirala, zoodat dus niet overtuigend bewezen is, dat de brief werkelijk is geschreven; en evenmin staat vast, dat de mogelijkheid is uitgesloten, dat Werthern, voor hij aan de onderhandelingen deelnam, op eigen initiatief Salazar gewezen heeft op de wenschelijkheid van een eventueele candidatuur-Hohenzollern. Rathlef bleef weifelen, durfde geen positief standpunt innemen, omdat hij geen raad wist met Lorenz' mededeeling, dat Werthern voor Bismarck verzwegen had, dat hij Salazar's aandacht had gevestigd op een candidatuur van een lid van de familie Hohenzollern.2) M.i. bleef Rathlef ten onrechte weifelen, omdat het mogelijk is te bewijzen, dat Bismarck zooal niet de geestelijke vader van, dan toch zeer nauw betrokken was bij de eerste maatregelen, die genomen werden om de candidatuur-Hohenzollern voor te bereiden; m.a.w. dat de candidatuur-Hohenzollern van het begin af aan een onderneming was van de Pruisische politiek. Om dit aannemelijk te maken, is het noodig bovengenoemde brieven van markies de Niza te onderzoeken en vervolgens de verhouding van Salazar tot Werthern na te gaan. *) Geheim legatieraad. *) ,,Von einer dem Gesandten (Werthern) sehr nahestehenden Seite" had Lorenz vernomen, „dasz Werthern angstlich vor seinem Chef (Bismarck) habe verbergen müszen, dasz er bei eincm Besuch der Pyrenaeïschen Bader Gelegenheit gehabt fcatte, die Aufmerksamheit Don Salazars auf das Haus Hohenzollern zu lenken". O. Lorenz: Kaiser Wilhelm enz. p. 233. 52 Den 7den Maart 1869 schreef markies de Niza aan Del Rios, gezant van Prim te Lissabon: x) ,,Lieber Freund. Ich musz Innen das Neueste mitteilen. Vor einigen Tagen kam hier (Lissabon) unser Gesandter in Belgien, Vicomte de Seissal an, mit dem ich ziemlich befreundet bin. Er ist ein vollkommener Gentleman, sehr loyal und aufrichtig. Mit don Fernando, dem Prinzen von Hohenzollern und der Infantin Donna Antonia steht er auf sehr vertrautem Fusze. Wir sprachen von dem und jenem,als er mir plötzlich f olgendeFrage stelte: „Warum bedienen Sie sich nicht Ihrer Beziehungen zu den einfluszreichen Mannern in Spanien, besonders zu Marschall Prim, um innen die Kandidatur des Prinzen von Hohenzollern zu empfelen ? Ich kenne ihn gut, und er ist ein vorzüglicher Mensch, 34 Jahre alt, ein vortrefflicher junger Mann, sehr unterrichtet, und sehr liberal. Preuszen würde es gern sehen, ebenso, glaube ich, Don Fernando und nur der Kaiser würde dieser Kombination keinen Geschmack abgewinnen, aber er würde sie der Montpensiers sehr vorziehen und er würde nicht wagen, sich ihr offen entgegen zu setzen. Auch würde sie einen iberischen Charakter haben. Ich antwortete ihm, dasz ich mich auf all dies nicht einliesze, aber ganz gern an Prim schriebe, jedoch mehr in der Form einer Hypothese als in Form eines Rates. Er bestand darauf, dasz ich schriebe, und er sagte mir, es stehe für ihn nichts im Wege, selbst mit Prim zu reden.und wenn dieser einverstanden ware, wie er voraussetzte, könnte er sogar mit dem Prinzen reden, den er in Düsseldorf sehen werde, um ihm einige Auf trage zu übermitteln, die er für *) Ook de volgende brieven worden in Duitschen tekst medegedeeld, omdat ik ze ontleen aan Fester. 53 ihn habe. Schlieszlich bot er mir an mir diese Auf trage zu geben, um mir, wenn ich wollte, den Vorwand eines Besuches zu verschaffen. Ich glaube, dasz dieses Gesprach nicht ganz unverfanglich ist, und vielleicht ist es von Don Fernando teilweise ver anlaszt. Auf alle Falie ware es, wie der namliche Seissal empfahl, notwendig, dasz d 'Alte (Portugeesch gezant te Madrid) nichts erführe. Ich habe mich der gröszten Zurückhaltung befleiszigt und werde sie nicht auf geben, es sei denn auf ihre Weisung und innerhalb der Grenzen Ihrer Instruktion." x) Den 16en April schreef de Niza aan Del Rios: ,,Nach vielen anderen nichtssagenden Phrasen sagte Oldoini (Italiaansch gezant te Lissabon) zu mir, genau wie Seissal: ,,Warum benützen Sie nicht Ihre Beziehungen zu General Prim, um ihm den Prinzen Hohenzollern vor zu schlagen ? Ich antwortete ihm, dasz ich micht nicht mit so schwerwiegenden Dingen befassen könne, und er fing an zu lachen. Ich entnehme aus alledem, dasz Don Fernando ihm etwas gesagt hat. Ich'habe ihn gefragt, ob er glaube, dasz Don Fernando diese Kombination unterstützen werde, und er sagte mir dasselbe, was ich ihm geantwortet hatte, gestand aber schlieszlich, dasz sie ihm (Fernando) wahrscheinlich nicht unahgenehm sein würde. Italien würde sie gern sehen und nötigenfalls in Preuszen unterstützen. Zum Schlusz bemerkte er jedoch, das alles sei seine persönliche Meinung und in keiner Weise die des italienischen Gesandten. Ich kenne die Italiener und vor allen diesen. Ich glaube, dasz er seine eingelernte Lektion hersagt wie Seissal." 2) *) Fester: Briefe No. 35. 3) Fester: Brief e No. 40. 54 Den 22sten April schreef hij weder aan denzelfde: „Ich hatte noch einige Unterredungen mit dem italienischen Gesandten, aber ich bin nicht von der Stelle gekommen, weil mir Meinung und Wunsch unserer Freunde unbekannt war. Wollt Ihr, dasz ich nach Brüssel immer wie auf eigene Faust schreibe? Der Prinz ist Katholisch, sehr reich, spricht nicht spanisch, spricht portugiesisch, ist sehr unterrichtet, leutselig, groszmütig und liberal; die Prinzessin sehr anmutig, sanften und liebenswürdigen Charakters. Da sich nichts anderes machen laszt, ware es keine schlechte Wahl." x) De laatste brief van de Niza aan Del Rios, d.d. 30 April 1869, luidt: „Gestern hatte ich eine langeUnterredungmit dem'italienischen Gesandten. Er fing damit an, mich dringend zu bitten, dasz sein Name nicht irgendwie in die Sache hinein gezogen werde und dasz er nicht genannt werde. Ich schliesze mich, lieber Freund, dieser Bitte an. Ich sagte ihm, das ich nach Lage der Dinge es .nicht für opportun gehalten habe, an Prim oder irgend einen der spanischen Politiker über den Prinzen von Hohenzollern zu schreiben.sondern ich hatte darüber mit einem auszerhalb der aktiven Politik stehenden Freund gesprochen, ihm auseinandersetzend, dasz es angezeigt erscheine, diesen Namen bei Gelegenheit auf die Bahn zu bringen. Dieser Freund habe mir geantwortet, wir dürften nicht daran denken, einen neuen Namen zu lanzieren, ohne zu wissen ob der Kandidat annehmen würde, und wir durften unsere' Freunde nicht einer neuen Ablehnung aussetzen. Ferner habe mir dieser Freund gesagt, da ich durch meine StellungBeziehung zu den Hauptern der auswartigen Nati- i) Fester: Briefe No. 43. 55 onen hatte und mich Don Fernando nahern könnte, ware ich in der Lage, das Terrain sondieren zu können, und wenn ich ihn geneigt fande, einige Worte an die Freunde in Madrid zu schreiben. Ich fügte hinzu, dasz mir die Ansicht vernürftig erschienen sei und dasz ich ihn (Oldoini) befrage, da er sich als ein so feuriger Anhanger des Gedankens gezeigt hatte. Er antwortete mir, er wolle offen mit mir reden: er schatzte mich sehr (ich glaube kein Wort); augenblicklich dürfe ich nicht mit Don Fernando reden, der sehr ver drieszlich und entschlossen sei, über keine spanische Angelegenheit seine Meinung abzugeben; er glaube, dasz er (Fernando) in diesem Sinne sogar einen Kompromis geschlossen habe, aber es sei nicht einmahl erlaubt, zu vermuten mit wem; etwa mit Don Luis ? Nach seiner Meinung sollte dieses Geschaft zuerst in Berlin mit Bismarck verhandelt werden mit aller Reserve und ohne dasz Frankreich etwas erführe, dann in Düsseldorf mit dem Interessenten. Seine persönliche Meinung ware, dasz sogar Frankreich die vollendete Tatsache annehmen würde, und dasz Italien ihn (den Interessenten d.i. Leopold) gern sahe. Er habe keine andere Instruktion als die, dasz seine Regierung die Kandidatur des Don Fernando sehr gern sehen würde und sich bezüglich der übrigen Kombinationen vorbehalte, sie bei ihrem Auftreten zu prüfen, da sie sich für den Augenblick nicht zu binden wünsche und sich darauf beschranke ihrerseits lebhaftere Unterstützung der Kombination zu versprechen, die gröszere Garantien bietet für die Eintracht Spaniens und Portugals und für das gute Einverstandnis mit Italien, das mit Preuszen ebenso wie mit Frankreich in guter Freundschaft bleiben möchte." x) i) Fester: Briefe No. 51. 56 Uit den inhoud van deze brieven blijkt: 1. dat Vicomte de Seissal, de Portugeesche gezant te Brussel, in relatie stond met den erfprins Leopold, dien hij in Dusseldorp zou ontmoeten, omdat hij hem „einige Auftrage (welke?) zu übermitteln" had. 2. dat hij door middel van markies de Niza propaganda wilde maken in de Spaansche regeeringskringen voor Leopold von Hohenzollern, dien hij warm aanbeval. 3. dat hij op de hoogte was van het standpunt, dat Pruisen, keizer Napoleon en Ferdinand van SaksenCoburg tegenover een candidatuur-Hohenzollern zouden innemen. 4. dat hij haast wilde maken met een eventueele candidatuur, doordat hij aanbood als tusschenpersoon op te treden tusschen Prim en prins Leopold en, zoo Prim daar niet op in wilde gaan, markies de Niza zelf de mogelijkheid daartoe te verschaffen. 5. dat hij zijn actie geheim wilde houden voor de Portugeesche Regeering, want graaf d'Alte, de Portugeesche gezant te Madrid, moest buiten het geheim gehouden worden. Vervolgens schijnt Oldoini, de Italiaansche gezant, de actie van de Seissal overgenomen te hebben; hij versterkte de propaganda door de verzekering dat Italië de candidatuur van prins Leopold in Pruisen zou steunen, zoo dit noodig mocht zijn. Markies de Niza, die zich aanvankelijk zeer gereserveerd toonde, ging hoe langer hoe meer voor de candidatuur voelen en bood zich in den derden brief aan, de verbinding met de Hohenzollern's tot stand te brengen door een brief te schrijven naar Brussel (aan de Seissal). Tenslotte drong Oldoini aan, eerst de zaak te bespreken met Bismarck, wilde men zeker zijn ven het succes. 57 M.a.w. de combinatie de Seissal-Oldoini-de nizadel Rios heeft besprekingen gehouden, die tot doel hadden Leopold van Hohenzollern candidaat te stellen voorden Spaanschen troon, en getracht de Spaansche regeering daartoe over te halen. De vraag, die men nu stellen moet, is : in hoeverre hebben De Seissal en Oldoini zelfstandig gehandeld? Of hebben zij gehandeld in opdracht van Ferdinand van SaksenCoburg, of van prins Leopold, of van Bismarck, want uit de brieven blijkt, dat deze drie mogelijkheden bestaan. Het geven van een positief antwoord op deze vragen is op dit oogenblik echter niet mogelijk, omdat geen bronnen ons een verder doordringen in deze kwestie mogelijk maken. Men kan dus voorloopig uit deze brieven slechts concludeeren, dat de candidatuur-Hohenzollern een punt van actie uitmaakte: 1. voor Ferdinand van Saksen-Coburg, buiten de Portugeesche regeering om; 2. voor de combinatie De Seissal-Hohenzollern- SlGMARINGEN. 3. voor de Italiaansche politiek door middel van Oldoini, terwijl de mogelijkheid niet uitgesloten is, dat de combinatie De Seissal-Oldoini in relatie stond met Bismarck, omdat Oldoini niet alleen op de hoogte scheen te zijn van Bismarck's standpunt tegenover de candidatuur Hohenzollern, maar bovendien contact trachtte te brengen tusschen Bismarck en de Spaansche koningsmakelaars, want hij wees Markies de Niza den weg, dien hij daarvoor moest inslaan. Dit waarschijnlijkheidsoordeel kan men versterken, omdat men kan bewijzen, dat Bismarck door middel van Werthern grooten invloed heeft laten uitoefenen op de Spaansche 58 regeer ing ten behoeve van de candidatuur-Hohenzollern. Uit een viertal brieven van Salazar aan von Werthern ziet men dat Werthern inderdaad een belangrijke rol gespeeld heeft als agent van Bismarck; in de eerste phase van de candidatuur-Hohenzollern blijkt, dat reeds vroeg Werthern de tusschenpersoon was tusschen Salazar en Bismarck en dat, om een variant op de woorden van KleinHattingen te gebruiken ,,es ausgeschlossen ist, das Salazar im September 1869 die Kandidatur aus Eignem und auf eigene Faust lancierte." In den eersten brief, gedateerd München, 15 September 1869, vroeg Salazar — die toen op weg was naar de Hohenzollerns op den Weinburg 1) — Werthern om een onderhoud over een eventueele candidatuur-Hohenzollern, waarover deze hem drie jaren geleden het eerst gesproken had bij Mevrouw Oshea te Biarritz, er gaf hem te kennen, dat hij rekende op zijn hulp om de candidatuur tot een goed resultaat te voeren. Hij schreef hem: ,,J'ai eu 1'honneur de vous envoyer ce matin un petit mot dans une de mes cartes de visite pour vous demander quelques instants d'entrevue au sujet d'une affaire, dont vous m'avez parlé le premier 2) il y a trois ans en dinant chez Madame Oshea a Biarritz. Je viens exprès a Münick pour tacher de la mener a bonne fin. Je comptais pour cela avec votre bonté qui me mettrait a même de me présenter au chateau de Weinburg portant une lettre d'introduction pour me faire connaitre personnellement de S.A.R. le prince Leopold d'HohenzollernSigmaringen. i) Zie hiervóór, bl. 20. a) Cursiveering van mij. 59 J'apprends k 1'instant que son frère le prince régnant de Roumanie se trouve en ville et je vous serais bienobligési vous vouliez bien avoir la complaisance de m'écouter un moment avant son départ, car 1'affaire qui me fait faire ce voyage est de la plus grande importance." x) Werthern heeft aan dat verzoek voldaan; samen zijn ze naar-den Weinburg, bij Reineck, gegaan. Den 20en September 1869 schreef Salazar aan Werthern een tweeden brief,uit Reineck,2) waaruit blijkt dat ze samen verder zijn blijven werken. „Pour óter toute apparence de menace a la Prusse, nous taéherons de faire agréer la candidature a 1'empereur". Verder vroeg hij inlichtingen over de houding van konmg Wilhelm tegenover een eventueele candidatuur: „si vous alliez a Bade, vous pourriez tater le pouls au docteur" en tenslotte vroeg hij bijzonderheden over familiebetrekkingen der Hohenzollerns, die hij noodig had voor zijn latere brochure van October 1869. „Quel est le titre espagnol de Hechingen? Tachez de 1'apprendre et de me le dire paree que ca fera de 1'effet. Quelle est la valeur des propriétés? Apeu prés, et s'il y en a plusieurs. Je désirerais avoir les données sur les Hechingen avant la publication de ma brochure,») paree que c'est toute une familie et que cela donnerait un cert.ain cachet de nationalité. Vous pourriez faire demander en Silésie." In een derden brief, van 7 October, uit Madrid, dankte Salazar von Werthern voor zijn moeite, gaf hem kennis van de houding der Spaansche regeering tegenover Leopold 's i) Fester: Briefe No. 78. a) Fester: Briefe No. 82. ») Van 23 October 1869. Zie Fester: Briefe No. 90. 60 antwoord en verzocht hem Bismarck op de hoogte te brengen van den toestand, m.a.w. inlichtingen in te winnen, hoe het nu verder moest. ,Je suppose que vous aurez profité de votre séjour a Bade pour parler de 1'affaire. II se peut trés bien que 1'insurrection une fois vaincue et les garanties constitutionnelles établies, emmène a pas de charge la question, paree que tout le monde est pressé d'en finir et comme dans ce cas des dépêches télégraphiques seront échangées pour faire vite et présenter une solution, il convient de sonder les intentions de tout le monde d'avance, de manière a ce que les réponses soient promptes et décisives. C'est pourquoi je vous prierai de faire un petit voyage a Varzin après votre séjour a Bade, ou en tout cas de communiquer par écrit tout ce que vous savez si vous ne 1 'avez pas encore fait. Notre ministre a Berlin M. Racson vous aidera aussi, paree qu'il est convaincu que le duc de Montpensier n'a pas de chances parmi les libéraux et qu'outre cela le véto de Paris contre lui et la république est définitif. P.S. On est ici trés reconnaissant a votre pays pour 1'aide que nous donne votre ministre a Washington."1) Den 6 Februari 1870 deelde hij uit Madrid aan Werthern mee: „La candidature du duc de Gênes ne fut jamais pris bien au sérieux. La situation est celle-ci: dans deux ou trois semaines toute la majorité monarchique des Cortes se réunira en caucus (Amerikaansch-Engelsch, beteekent: voorvergadering) pour discuter, non un candidat, mais une question de confiance au gouvernement, se compromettant tous a voter celui qui sera choisi par le ministère, s'il réunit les trois conditions indiquées ci-dessus. *) Fester: Briefe No. 88. 61 Alors tout sera simplifié, et comme vous verrez par le journal ci-joint, le nombre de candidats est trés restreint. II ne reste plus que les deux princes de Hohenzollern et trois princes de la maison de Bavière. Je vous serais bien reconnaissant si vous vouliez bien me communiquer vos impressions sur cette question." Verder vroeg hij hem: ,,Pouvez-vous me dire dans quelle situation se trouve aujourd'hui la familie royale de Prusse au sujet de cette éventualité ? " x) Uit deze brieven blijkt: 1. dat de combinatie Salazar-Werthern een zeer belangrijke rol gespeeld heeft bij de voorbereidingen van de candidatuur-Hohenzollern. 2. dat Werthern zeer veel invloed gehad heeft, omdat Salazar bij elke phase van den ontwikkelingsgang van de candidatuur hem raad vroeg: hoe zit dit ? hoe zit dat ? 3. dat Werthern zijn raadgevingen slechts aan de hand kon doen.nadat hij advies had ingewonnen bij Bismarck, die daardoor de leiding van de geheele onderneming in handen had, want uit den derden brief blijkt duidelijk, dat Werthern in relatie stond met Bismarck. Wanneer men nu de vraag stelt, of de combinatie SalazarWerthern zelfstandig heeft geageerd, dan wel onder invloed van Bismarck, kan men vaststellen, dat ze bij de voorbereidingen in het algemeen niet zonder medewerking van Bismarck gehandeld hebben; naar aanleiding van het gesprek tusschen Salazar en Werthern te Biarritz in 1866 kan men opmerken, dat er ook na Biarritz meermalen gesproken zal zijn over deze kwestie tusschen Salazar en L) Fester: Briefe No. 98, 62 Werthern, immers Salazar schrijft: ,,dont vous m'avez parlé le premier il y a trois ans..." Naar mijn meening kan er geen sprake van zijn, dat Werthern in dezen zelfstandig heeft gehandeld, want Bismarck duldde geen persoonlijke politiek van zijn diplomaten, maar verlangde van hen, dat zij zwenkten als onderofficieren. Daar reeds vóór 1869 Werthern eenige malen met Salazar over de mogelijkheid van een candidatuur-Hohenzollern voor den Spaanschen troon gesproken heeft, kan men met groote zekerheid aannemen, dat Bismarck reeds vroeg een domineerende rol daarin heeft gespeeld. Rathlef weifelde in zijn eindconclusie. Hesselbarth, *) die bovengenoemde brieven niet critisch had gelezen, bleef vasthouden aan het standpunt, dat Werthern zelfstandig had gehandeld, en Prof. Dr. Friedrich Oetker, die voorloopig de rij sluit van de Duitsche geschiedschrijvers over dit onderwerp, sloot zich hierbij aan. Hij zegt: „Von den Beweisen, die man für eine frühere Beteiligung Bismarck's oder seine Urheberschaft an der Kandidatur angeführt hat, halt einer unbefangenen Prüfung schlechterdings nichts Stich. Wenn Ollivier Bd. 11 S. 67 f.f. gar eine Mitwirkung Bismarck's bereits am Sturze Isabellas für möglich erachtet, so ist das eine nicht ernsthaft zu nehmende Eingebung haszerfüllter Phantasie. Insbesondere ist die Mission Salazars im Herbst 1869 dem um die Vermittlung ersuchten Freiherrn von Werthern selbst völlig überraschend gekommen und die Annahme ganz ausge- x) Hesselbarth : Dr.ei psychologische Fragen zur spanischen Thronkandidatur Leopolds von Hohenzollern-Sigmaringen. Leipzig, 1913. 63 schlossen, dasz er den Unterhandler im Auftrage Bismarcks bei den Hohenzollern eingeführt habe, wie Ollivier Bd. 12 S. 66 ohne jeden Beweis annimmt. Aber Werthern hat sicher nachher von dem Vorgang seinem Chef pflichtmaszig Meldung gemacht. Auch der erste Hinweis Wertherns auf Leopold im Herbst 1866, bei dem Tischgesprache mit Salazar, war nur eigene Eingebung, nicht durch Bismarck inspiriert. Erst von der Wiederanknüpfung mit den Hohenzollern an im Frühjare 1870 tritt die gewichtige Anteilnahme Bismarcks hervor. Die Kandidatur hat ihren Ursprung in Spanien genommen und ist von Bismarck erst gefördert worden, als mit Chancen des Gelingens zu rechnen war und ein preuszisch-deutsches Interesse für ihre Durchführung sprach." x) Slechts een enkeling nam het oordeel van Klein-Hattingen over, dat Werthern niet zelfstandig had gehandeld n.1. Richard Fester. Hij zegt o.a.: „dasz Werthern eigenmachtig gehandelt habe, wird jeder nicht voreingenommene Kenner der diplomatischen Disziplin unter Bismarck für absolut ausgeschlossen halten." 2) Maar niemand nam aan, dat ook Salazar een werktuig geweest was van Bismarck. Alleen Richard Fester heeft de vraag gesteld: heeft Salazar zelfstandig gehandeld, gebruik makend van de gunstige gezindheid, die hij aantrof bij de combinatie Werthern-Bismarck ? Een vraag, die hij bevestigend schijnt te hebben beantwoord in een latere studie, getiteld: „Ueber die Beziehungen !) Oetker: Die Emser Depesche, p. 26-27. *) Fester: Bismarck und die Hohenz. Thronkand. in Spanien. Deutsche Rundschau, Sept. 1909, p. 35. 64 Salazars zu Werthern", in de ,,Neue Beitrage zur Geschichte der Hohenzollern-Thronkandidatur in Spanien", die ik niet onder oogen heb kunnen krijgen. Oetker beroept zich in elk geval op dat bevestigend antwoord van Fester. De nadruk schijnt daarbij gelegd te zijn op het feit, dat ,,die Mission Salazars im Herbst 1869 dem um die Vermittlung ersuchten Freiherrn von Werthern selbst völlig überraschend gekommen ist." *) Uit de correspondentie Werthern-Salazar kan men bewijzen, dat er een groote mate van zelfstandige actie is waar te nemen bij Salazar, want het initiatief van verschillende vragen en maatregelen ging veelal van hem zelf uit; bovendien is ook waar, dat hij het contact met Werthern gezocht heeft te München, maar dit bewijst nog geenszins, dat de idee van de candidatuur van hem persoonlijk uitging; hiervoor kan men evenmin aanvoeren dat Werthern verrast was door Salazar 's komst te München, want niet één keer, maar meermalen schijnen ze vóór den herfst van 1869 met elkaar gesproken te hebben over de candidatuur. Zoekend naar een oplossing van de vraag: ,, Van wien ging de gedachte uit om Leopold van Hohenzollern candidaat te stellen ?'' kan men met eenige zekerheid vaststellen: a. Dat van verschillende zijden aangestuurd werd op een candidatuur-HoHENZOLLERN: 1. door middel van Ferdinand van Saksen-Coburg. 2. door de combinatie De Seissal-Hohenzollern- SlGMARINGEN. 1) Oetker: Emser Depesche, p. 26-27. 65 3. door Oldoini. 4. door Bismarck-Werthern-Salazar. b. Dat men voorloopig nog niet kan uitmaken, in welk verband deze koningsmakelaars van diverse pluimage tot elkaar gestaan hebben, maar wel dat Salazar-Werthern Bismarck al vóór de revolutie van 1868 met elkaar in contact hebben gestaan. c. Dat al vóór 1868 van Pruisische zijde de gedachte aan den Hohenzollern naar voren is gebracht, een gedachte die in sommige Spaansche kringen zeer vruchtbaar schijnt gewerkt te hebben; dat vóór 1869 meermalen gesproken is over deze candidatuur tusschen Salazar en Werthern. d. Dat het initiatief tot het tot standkomen van de candidatuur van Spaansche zijde is uitgegaan, want Salazar zocht daartoe contact te München. Wil men nu de vraag ,,van wien was de candidatuur een conceptie?" nog in hare twee bestanddeelen ontleden, dan kan men zeggen: de gedachte was Pruisisch, maar het initiatief tot de daad Spaansch. School er in de wijze, waarop over de Candidatuur onderhandeld werd, een anti-Fransche tendens? In afwijking van het gebruik, dat een troonvacature vervuld werd, na overleg met de belanghebbende mogendheden, heeft men dezen vorm van onderhandelen niet gevolgd bij het streven, de Spaansche trooncrisis op te lossen door middel van een candidatuur-Hohenzollern. Frankrijk, dat in de eerste plaats in aanmerking moest komen om er overleg mede te plegen, omdat het groot belang had bij de vraag, welke dynastie invloed zou krijgen aan zijn zuidwestelijke grenzen, werd niet in de onderhandelingen betrokken. Alleen Pruisen kreeg grooten invloed op het tot stand komen van de candidatuur van den erfprins. Deze bijzondere wijze van handelen praedestineerde die candidatuur tot een aanleiding van« conflict tusschen Frankrijk en Pruisen. De verhouding tusschen beide landen was in dien tijd van dien aard, dat er maar weinig noodig was, een uitbarsting te weeg te brengen. Deze uitbarsting kwam, toen Frankrijk achter de candidatuur anti-Fransche politiek van Bismarck meende te constateeren. Een onderzoek van de volgende vragen zal ons duidelijk maken of deze opvatting juist is. 1. Lag'het in de bedoeling van Prim de candidatuur buiten Frankrijk om tot stand te brengen? 2. Hoe^komt het dat alleen Pruisen in de onderhande¬ lt. lingen werd betrokken? 3. Heeft Bismarck er invloed op uitgeoefend, dat Frank- 67 rijk buiten de onderhandelingen over de candidatuur werd gelaten ? Het resultaat van mijn onderzoek is: 1. dat het- niet in de bedoeling van Prim lag de candidatuur-Hohenzollern buiten Frankrijk om te behandelen, want hij beschouwde de candidatuur niet als een aangelegenheid, die uitsluitend Spanje en het Huis Hohenzollern betrof, maar als een kwestie van internationale politiek, waarin Pruisen en Frankrijk als belanghebbende mogendheden moesten betrokken worden: Pruisen, omdat hij den steun van Bismarck noodig achtte voor een eventueel slagen met de familie Hohenzollern ; Frankrijk, omdat het belang had' bij de vraag, welke dynastie invloed zou krijgen aan zijn zuid-westelijke grenzen. 2. dat het slechts een gevolg van toevallige omstandigheden is geweest, dat Frankrijk niet door Spanje bij de onderhandelingen betrokken werd. 3. dat Bismarck erop aangedrongen heeft, de onderhandelingen buiten Frankrijk om te voeren en te beëindigen. Door de volgende beschouwingen zullen wij deze conclusies trachten te bewijzen. Wanneer Prim de candidatuur-Hohenzollern had willen behandelen als een aangelegenheid, die uitsluitend Spanje en het Huis Hohenzollern betrof, waarmee Frankrijk dus niets, te maken had, hadden de onderhandelingen op de volgende wijze moeten plaats vinden. Als belanghebbende mogendheid had Spanje rechtstreeks onderhandelingen moeten aanknoopen met den erfprins of diens vader. De koning van Pruisen zou bij een eventueele beslissing in de kwestie betrokken zijn geworden, niet in zijn 68 kwaliteit van Pruisisch koning, maar als hoofd van het geslacht. Medewerking van Pruisische en Fransche staatslieden zou als onlogisch achterwege zijn gebleven, want de candidatuur zou geen politiek vraagstuk zijn geweest van de groote mogendheden, maar een kwestie, die alleen Spanje en het Huis Hohenzollern raakte. Aldus handelend zou Prim een onaantastbaar standpunt hebben ingenomen, dat practisch echter geen resultaten zou hebben opgeleverd, want de oplossing van een dergelijk vraagstuk heeft tot heden toe alleen dan practische waarde, wanneer de belangen van groote mogendheden niet worden benadeeld m.a.w. wanneer de oplossing in politieken zin wordt gesanctioneerd. Voor het noodige succes moest Prim de candidatuur kwestie dus op politiek terrein brengen. Prim knoopte daarom geen rechtstreeksche onderhandelingen aan met Sigmaringen, maar bracht de candidatuur-kwestie onmiddellijk op het terrein van de internationale politiek door de bemiddeling in te roepen van von Werthern, den Pruisischen .gezant te München. Door deze daad werd niet alleen de koning van Pruisen qua koning in de onderhandelingen betrokken, maar ook Bismarck als minister van buitenlandsche zaken. Het inroepen van von Werthern's bemiddeling om Salazar op den Weinburg te introduceeren, beteekent immers, dat de Spaansche regeeiing gebruik maakte van Pruisische staatsorganen om de candidatuur te doen slagen. Prim ging daartoe des te gereeder over, omdat hij door middel van Salazar-Werthern wist, dat Bismarck een meer dan welwillende houding aannam tegenover de candidatuur. Hij had succes met deze tactiek, want de erfprins, die aanvankelijk weifelend stond tegenover het Spaansche 69 aanbod, zwichtte ten slotte voor Pruisische argumenten en aanvaardde de candidatuur. Na dit behaalde succes trachtte Prim ook de goedkeuring van Frankrijk te verwerven. Dit kan men aantoonen uit den brief, dien hij den 3den Juli 1870 schreef aan Gxozaga, den Spaanschen gezant te Parijs. Hij schrijft daarin o.a. het volgende: „Enfin nous allons sortir de 1'intérim, mais cela n'aura pas lieu sans nous causer des désagréments avec le gouvernement francais, puisqu'il s'agit de faire roi le prince Léopold de Hohenzollern, marié a une Infante de Portugal. II y a quelque temps que je m'occupe de cette négociation et a la fin j 'ai 1 'acceptation du prince dans une lettre que j'ai recue de lui toute écrite de sa main. J 'ai dit qu'une pareille solution ne manquerait pas de nous causer quelques désagréments avec le gouvernement francais par rapport a ce que le prince peut avoir de prussien, quoiqu'il en ait peu. Connaissant le désagrément, qu'un pareil choix pourrait causer a 1 'Empereur, il aurait été de bonne politique et de bonne correspondance aux bontés de sa Majesté envers notre pays, envers moi, il aurait été, dis-je, de bonne politique de ne pas nous arrêter a un pareil prince dans le cas oü nous en aurions d'autres a choisir. N'ayant réussi, ni en Portugal, ni en Italië, et nous trouvant exposés k être débordés par le duc de la Victoire, Montpensier, ou la République, je demande, moi, trés respectueusement a sa Majesté 1'Empereur, ainsi qu'a tous les hommes d'Etat de France, quel moyen nous avions si ce n'est d'accepter le prince, qui possède toutes les qualités que nous pouvons désirer, y compris celle d'être de la familie régnante de Bragance. Si en 1'état oü nous sommes, nous ne pouvons pas nous empêcher de chercher une solution royale, sans nous exposer 70 a marcher vers la République, paree que la Chambre fractionnée comme elle est, aussitöt qu'elle se réunirait, le gouvernement serait exposé a un échec, étant impossible d'en former un autre, il ne resterait d'autre autorité que la Chambre souveraine, c'est-a-dire la Convention. Vous ferez valoir ces raisons et d 'autres encore qui vous viendront a 1'esprit, et surtout ne manquez pas de dire que le prince Leopold, roi d'Espagne, aura besoin de faire par raison et par convenance* la politique, qui pourra le mieux convenir a 1'Espagne, laissant de 1'autre cöté du Rhin ses affections politiques allemandes, si elles étaient en contradiction avec les intéréts de notre politique, qui sont, ce me semble, en parfait accord avec la France constitutionnelle... Je regretterais de toute mon ame de déplaire a 1'Empereur mais c'est un homme d'une si grande élévatron de vues et d'une raison pratique, que j 'ai la confiance qu'il acceptera avec bienveillance la solution dont il s'agit." *) Uit dezen brief blijkt duidelijk, dat Prim zich trachtte te verzekeren van een welwillende houding van Napoleon tegenover de candidatuur. Hij zag echter heel goed in, dat de keizer in principe niet bijster veel zou voelen voor een candidatuur-Hohenzollern, ze zelfs zou kunnen opvatten als een uiting van onwelwillende Spaansche politiek tegenover Frankrijk. Daarom drukte hij Olozaga goed op het hart, Napoleon te overtuigen, dat de candidatuur van den erfprins eigenlijk een wanhoopsdaad was om te ontkomen aan twee gevaren, die Spanje bedreigden n.l.MoNTPENSiER en de Republiek. Speculeerend op Napoleon's vrees, dat Spanje inderdaad in handen zou vallen van Montpensier of de Républiek, x) Fester: Briefe No. 255. 71 verbergend de groote belangstelling, die Bismarck in de candidatuur stelde, hoopte hij Napoleon voor zijn plannen te winnen, door de candidatuur zoo onschuldig mogelijk voor te stellen; als koning van Spanje zou de erfprins moeten afleggen ,,ses affections politiques allemandes" en had hij te voeren een Spaansche, d.w.z. pro-Fransche politiek. Dat aan dit plan geen uitvoering werd gegeven, was het gevolg van de diplomatieke verwikkelingen tusschen Frankrijk en Pruisen, die ontstonden, zoodra het geheim yan de candidatuur was uitgelekt.1) Voor Prim bestond toen geen gelegenheid meer verder met Napoleon te onderhandelen. Resumeerende kan men Prim niet verantwoordelijk stellen voor het feit, dat de onderhandelingen buiten Frankrijk werden gevoerd. Prim had de candidatuur niet opgevat als een aangelegenheid, die uitsluitend Spanje en het Huis Hohenzollern betrof, maar als een politieke kwestie, waarin Pruisen en Frankrijk moesten betrokken worden. Door omstandigheden buiten zijn wil kon hij deze opvatting niet in practijk brengen. Dezelfde opvatting kunnen wij vinden bij prins Karel Anton en den erfprins zelf. Beiden stelden aan Salazar den eisch, dat eerst de toestemming van Napoleon en koning Wilhelm verworven moest worden, alvorens zij in wilden gaan op een eventueele candidatuur, m.a.w. ook zij wilden Frankrijk en Pruisen betrekken in deze politieke kwestie. Bismarck daarentegen was een andere meening toegedaan. Van hem kunnen wij vaststellen, dat hij Frankrijk buiten de onderhandelingen wilde houden. . Op d*j*$.g.n. familievergadering in 't voorjaar van 187Q J) Zie hiervóór, blz. 43. 72 slaagde hij er in, de Sigmaringers te overtuigen, dat onderhandelingen met Napoleon niet noodzakelijk waren. Toen prins Karel Anton de vraag stelde, of men zich niet moest verzekeren van de toestemming van Napoleon, voordat men een definitief besluit nam, antwoordde hij, dat iedere natie het recht had haar koning te kiezen, zonder anderen daarover te moeten raadplegen. Bismarck stelde zich op het standpunt, dat de candidatuur-Hohenzollern geen kwestie was van internationale politiek, maar een kwestie tusschen Spanje en de Sigmaringers, waarin Frankrijk niet hoefde geraadpleegd te worden. Met succes heeft hij deze opvatting opgedrongen aan de familie Hohenzollern; minder slaagde zijn poging öm ook Prim daartoe over te halen. Uit een instructiebrief van 5 Juni 1870 aan Lothar Bucher blijkt, dat hij ook Prim daartoe wilde bekeeren. ,,Möglicherweise", zoo lezen wij daar, „werden wir in Frankreich eine vorübergehende Beunruhigung erleben, und wir werden zweifellos alles vermeiden müssen, was sie herbeiführen und vermehren könnte. Ware es unter diesen Umstanden ratlich meinen Namen in diese Verhandlungen mit hineinzuziehen? Ich glaube nicht. Im Gegenteil empfiehlt es sich, meine Person ganz aus dem Spiel zu lassen. In Wahrheit bin ich offiziell nicht engagiert. Es handelt sich um einen Willensakt einerseits der spanischen Nation, andrerseits des Erbprinzen, der Herr seiner Entschlüsse und ein Privatmann ist. Ob er Gründe gehabt hat oder nicht, die Einwilligung seines Vaters und des Hauptes der Familie einzuholen, ist eine Frage privater Natur, keine Staatsangelegenheit. Dem König solche Projekte vor zu legen, ist die Pflicht des Ministers des Königlichen Hauses. Ich habe ihm dagegen mit meinem 73 Rate beigestanden, nicht in meiner Eigenschaft als Ministerprasident oder in der Eigenschaft des Leiters der auswartigen Angelegenheiten, sondern als Mann seines Vertrauens, genau so wie die anderen in das Geheimnis eingeweihten Staatsdiener. Ich glaube, das die spanische Regierung gut tun wird, nicht mehr zu veröffentlichen als den Brief des General Prim an den Erbprinzen vom 17 Februar und dessen Antwort. So würden wir vor Europa eine unangreifr bare Position gewinnen. Schlagt man in Frankreich Larm, so werden wir ganz einfach fragen: Was wollt Ihr ? Wollt Ihr der spanischen Nation und einem deutschen Privatmann ihre Entschlüsse vorschreiben ? Dann wird sich die Gelegenheit ergeben, Ihre Vorschlage, Herr Doktor (Bucher), zu benützen. Nichtsdestoweniger wird man über Intriguen schreien und wütend über mich werden, ohne doch einen Angriffspunkt zu finden. Meine Antwort ist nur eine Frage der Höflichkeit gegen den General. Ich habe (namlich) auf seinen Brief geantwortet. Hoffentlich zweifeit er weder an meiner Wertschatzung seiner Person noch an meinem Eifer für das Projekt, dessen Verwirklichung nur von ihm und den Cortès abhangt. Ich habe die Sache dahin, wo sie jetzt angelangt ist, nicht ohne erhebliche Schwierigkeiten gebracht, die sich Herr Gama j) mit seiner Kenntnis des Terrains vorstellen und dem General auseinandersetzen kann." a) * Uit dezen brief blijkt vooral dit, dat Bismarck het voldoende vond, dat de Spaansche regeering den brief van Prim aan den Erfprins van 17 Februari 1870 en diens antwoord publiceerde, zonder over de kwestie met Frankrijk onder- i) Waarschijnlijk wordt hiermede Salazar bedoeld. ») Fester: Briefe No. 197. 74 handelingen aan te knoopen. De candidatuur, waarvoor hij groote moeilijkheden uit den weg had geruimd, was z.i. nu in zulk een stadium gekomen, dat een eventueel slagen alleen afhankelijk was van Prim zelf en de Cortès. Eventueele moeilijkheden met Frankrijk zouden bezworen worden, wanneer Prim zich stelde op het standpunt, dat de candidatuur-Hohenzollern geen aangelegenheid was van internationale politiek, maar een kwestie tusschen het Spaansche volk en den erfprins. Uit den hiervóór (blz. 69) medegedeelden brief van Prim aan Olozaga, van 3 Juli 1870, is gebleken, dat Prim het toch noodig heeft gevonden, de goedkeuring van Napoleon voor de candidatuur te verwerven. Wanneer we nu, resumeerende, een antwoord moeten geven op de vraag: was de wijze, waarop door Spanje over de candidatuur onderhandeld werd, het gevolg van antiFransche politiek?, dan kunnen we deze vraag slechts ontkennend beantwoorden. Prim's behandeling van het geval vloeide voort uit een juiste opvatting van de politieke beteekenis der candidatuur. Twee groote mogendheden zouden in zijn onderhandelingen moeten betrokken worden: Pruisen en Frankrijk. Pruisen, om van den grooten invloed van Bismarck gebruik te kunnen maken tot het bewerken van den erfprins en den koning; Frankrijk, om politieke moeilijkheden te voorkomen, wanneer de erfprins werkelijk tot koning van Spanje zou gekozen worden. Slechts het eerste deel van zijn program heeft hij kunnen voltooien, n.1. het verwerven van de toestemming van den erfprins door middel van Bismarck; het tweede deel kon hij niet volbrengen, omdat het geheim der candidatuur werd geschonden door Salazar en diens vrienden. 75 Prim's wijze van behandeling der candidatuur was niet een uitvloeisel van anti-Fransche gevoelens, maar van groot optimisme ten opzichte van Napoleon's staatkunde. Van Spaansche zijde kunnen we geen anti-Fransche politiek vaststellen. Ten opzichte van Bismarck kunnen wij dit echter wèl doen. Wanneer Bismarck zich uitsluitend er toe bepaald had den erfprins de candidatuur te doen aanvaarden, zou hij een onaantastbaar standpunt ingenomen hebben. Frankrijk zou dan geen enkel motief hebben kunnen aanvoeren, om Bismarck met recht te beschuldigen van een antiFransche politiek. Tot zulk een gedragslijn heeft Bismarck zich echter niet bepaald. Om redenen, die wij in een volgend hoofdstuk zullen bespreken, drong hij bij Prim er op aan, zulk een wijze van onderhandelen te volgen, dat de internationaalpolitieke kant van de candidatuur werd voorbijgezien Wanneer het zich hierbij had neergelegd, zou Frankrijk niet in de gelegenheid geweest zijn, invloed uit te oefenen op het al of niet slagen van de candidatuur. M.a.w.: in de wijze van behandeling der candidatuur, die Bismarck wenschte, school een anti-Fransche tendens. In de Duitsche historiografie werd de boven aangeroerde kwestie slechts ten deele besproken. De vraag, of de candidatuur werd behandeld als een internationaal vraagstuk, waarin Frankrijk en Pruisen moesten geraadpleegd worden, dan wel als een kwestie, waarbij alleen Spanje en de familie Hohenzollern belang hadden, kwam niet ter sprake. Men bepaalde zich tot een eenigszins andere formuleering, 76 n.1. deze: werd de candidatuur van den erfprins uitsluitend behandeld als een kwestie, die Spanje en het Huis Hohenzollern raakte, of heeft Pruisen invloed op de onderhandelingen uitgeoefend? Aanvankelijk was men geneigd de kwestie zoo te zien, dat de onderhandelingen buiten Pruisischen invloed stonden; later zagen enkelen in, dat deze opvatting onjuist was. De strijdvragen liepen over de volgende punten: 1. Nam Wilhelm aan de onderhandelingen deel als koning van Pruisen, of als hoofd van het geslacht der Hohenzollern's? 2. Werd Bismarck in de onderhandelingen betrokken als minister van Pruisen of als particulier raadsman van de kroon? 3. Van wien ging de gedachte uit, Frankrijk buiten de onderhandelingen te houden ? Tot en met von Sybel huldigde de Duitsche historiografie de opvatting, dat de Koning in de onderhandelingen betrokken werd als hoofd van het geslacht der Hohenzollerns, en Bismarck als particulier raadsman van de kroon. Als bewijs voerde men aan, dat het aandeel in de onderhandelingen van den koning en Bismarck zich beperkte tot de z.g.n. familievergadering in het voorjaar van 1870, waar de Koning als hoofd van het geslacht gevraagd werd naar diens meening, en Bismarck slechts toegelaten werd als vertrouwd raadsman van de kroon. Deze opvatting werd onhoudbaar, toen bleek dat niet alleen Bismarck aan de vergadering had deelgenomen, maar ook verschillende Pruisische ministers en generaals n.1. von Roon, Moltke, Thile en Delbrück. Men kon natuurlijk niet aannemen, dat, waar de Koning een vertrouwd raadsman meenam, om advies uit te brengen in 77 een zuiver dynastieke aangelegenheid, Bismarck op zijn beurt zich eveneens bediende van vertrouwde generaals en ministers. Men moest wel erkennen, dat Pruisische belangen betrokken waren bij de behandeling van deze candidatuur. De familievergadering droeg dan ook het karakter van een kroonvergadering, uitgelokt door een aanvraag van den vader van den erfprins. Merkwaardiger wijze keerde Oetker in 1920 terug tot de opvatting van von Sybel. Hij trachtte het zoo voor te stellen, alsof de kwestie in al haar phasen niet ambtelijk met de Pruisische regeering behandeld werd; alsof Pruisen niet verantwoordelijk gesteld kon worden voor het feit, dat Bismarck zich voor de candidatuur interesseerde als „eine Privathandlung aus dem Beweggrunde staatlichen Interesses, wie es den französischen Politikern freistand auf eigene Faust für andere Lösungen z.B. für die Wahl des Herzogs von Montpensier zu ar bei ten." x) Zijn opvatting lijkt mij echter niet aannemelijk, want de Pruisische regeering bleek inderdaad ambtelijk betrokken te zijn in de onderhandelingen; Salazar had daartoe het initiatief genomen door von Werthern te verzoeken hem bij de Hohenzollern's te introduceeren. De leden van de Pruisische regeering mogen als geheel niet betrokken geweest zijn in de onderhandelingen, ambtelijk was contact gekomen door Salazar-von Werthern. Het hoofd van de Pruisische regeering, Bismarck, heeft dat contact niet prijs gegeven, maar door middel van personen, die hij als diplomatieke agenten gebruikte, o.a. Bucher en von Versen, de zaak warm gehouden, totdat de candidatuur zoover ge- *) Oetker: Die Emser Depesche, bl. 23. 78 vorderd was, dat het tot stand komen ervan slechts afhing van de Cortès. Ten onrechte verwierp Oetker de zienswijze van Lenz, x) die in het standpunt, dat de Koning niet als souverein, maar als hoofd van het geslacht zijn toestemming verleende, een fictie zag, want het is inderdaad een fictie, om de realiteit onder een schoon mom te verbergen. Waartoe had de koning immers het advies noodig van Bismarck, Moltke, von Roon, Delbrück en Thile, wanneer hij slechts toestemming te geven had als hoofd van het geslacht ? Daartoe was toch geen dergelijke uitgebreide vergadering noodig geweest. Het komt mij voor, dat de koning deze raadslieden tot de bijeenkomst uitnoodigde, om er zich van te vergewissen, hoe het oordeel van verschillende vooraanstaande figuren op militair en staatkundig gebied over deze aangelegenheid luidde, en met hen te overleggen, welke voordeden of gevaren voor Pruisen konden voortvloeien uit een eventueele aanvaarding van de candidatuur; vragen, die dan ook inderdaad ter sprake kwamen op de zoogenaamde familie-vergadering. Henry Salomon, een Fransch historiograaf van den laatsten tijd, beziet m.i. de zaak geheel van het juiste standpunt ; ik veroorloof mij daarom, hier een uitvoerig citaat uit zijn boek te laten volgen. Hij zegt o.a.: „Officiellement le gouvernement prussien est en dehors de la question. Ni le Parlement prussien, ni celui de la Contédération du Nord n'ont rien su", maar, zoo vervolgt hij: ,,aussi bien, ni la Prusse, ni la Confédération ne connaissent le régime représentatif tel qu'on le l) Lenz: Geschichte Bismarck's, bl. 390. 79 pratique en Angleterre; ils sont la pour donner au peuple allemand cette illusion de libéralisme a laquelle ne peuvent pas se refuser, dans cette seconde partie du XlXe siècle, les états civilisés de 1'Europe. Quand le Landtag prussien a été gênant, Bismarck a résolument engagé la lutte contre lui, et maintenant qu'il bénéficie du prestige des victoires de 1864 et de 1866, il sait trés bien qu'avec un peu d'adresse il restera toujours a 1'abri de toute attaque un peu vive." „Quelques ministres sont dans la confidence, mais le ministère prussien n'a pas eu a connaitre de la question. Bismarck est tout a fait sür de ses collègues, mais il ne les a pas mis tous au courant d'une négociation oü les intéréts de 1 'Etat prussien ne sont pas engagés. II n'a pas eu a faire jouer le fameux règlement du 8 septembre 1852, qui fixe les attributions, les obligations et les droits du président du Conseil, chargé de maintenir 1'unité des vues dans le Conseil et d'assurer la liaison entre le Conseil et le souverain. II n'y a pas toujours lieu de prendre a la lettre les démentis et les rectifications de Bismarck, mais il a parfaitement le droit de dire que ,,le Conseil des Ministres, tenu au Chateau", dont parient les mémoires du Roi de Roumanie, n'a jamais eu lieu. Le prince Antoine était logé comme höte du Roi dans le Chateau, et il y avait invité a diner le souverain avec quelques-uns des ministres. II abuse de notre crédulité""quand il ajoute: ,,C'est a peine si je crois qu'on ait fait allusion a table a la question espagnole." On n'a parlé que de cela, mais en conseil de familie, en conseil de la couronne, entre princes et serviteurs qui avaient intérêt a ne rien divulguer de ce qui s'était dit, puisque le succès des ambitions dynastiques des uns, et des perspectives politiques entrevues par les autres, 80 dépendaient précisément de 1'exactitude avec laquelle on garderait le secret. C'étaient des hommes absolument stirs qui avaient été conviés au diner du prince Antoine, de rigides observateurs de la discipline comme Roon et de Moltke, des collaborateurs attachés a la fortune de Bismarck comme Thile et Delbrück, et 1'on n'a vraiment rien a craindre d'eux. Ils sont tous d'accord et tous obligés de se soumettre a la volonté du Roi qui est seul hostile a 1'acceptation de la couronne d'Espagne par le prince Léopold. Ils sont trop habitués a obéir pour s'inscrire en faux contre la volonté formelle du souverain. Ils savent que seul le hasard ou la force des choses pourra le convertir, et pour faire naitre ce hasard, Bismarck compte avant tout sur les Espagnols qui, a tort ou a raison, se sont maintenant engagés sur la piste des Hohenzollern, sur les adhésions que Salazar et Prim sauront réunir, sur leur adresse et 1'opportunité de leurs manoeuvres. II compte sur 1 'ambition et la ténacité du prince Antoine et de son f ils, savamment tenus en haleine par les uns et par les autres et attirés par cette couronne lointaine comme le papillon par la lumière. S'il n'a pas joué lui-même aux cartes, Bismarck est du temps oü les diplomates s'asseyaient volontiers a une table de whist, et il n'est pas de ceux a qui le partenaire pourrait reprocher d'avoir gaché son jeu. II a des atouts, il lui en manque un, qui est le Roi —"Té Roi qu'il ne faut pas mécontenter, qu'il surveille et fait surveiller par Abeken,1) et avec succès, puisqu' Abeken le rassure tout a fait le 24 juin: ,,Le Roi n'en veut ni a Votre Excellence, ni a Bucher." Mais si 1'on ne veut absolument rien risquer, il ne faut *) Geheim Legatie-Raad. 81 pas jouer, il faut renoncer a la politique, et Bismarck n'y renonce pas. II joue en se gardant contre 1 'accident toujours possible et inévitable dans une partie qui dure longtemps. II se garde en évitant d'engager le gouvernement prussien dans 1 'affaire dont la réussite pourrait avoir tant d 'avantages pour la Prusse. Dés lors un contre-temps reste facheux, mais il n'est facheux qu'en soi, il n'entralne aucun contrecoup. Le gouvernement prussien n'a pas été compromis, et c'est 1'essentiel; Bismarck ne s'est pas découvert, il n'a pas découvert les ministres dont il est chef, il n'a découvert ni son pays, ni son Roi. II n'a que trés peu pensé aux intéréts de 1'Espagne, il ne s'est nullement préoccupé des intéréts et de 1 'amour-propre de la France. Conseiller prussien et conseiller allemand, il a supérieurement manoeuvré; il n'a qu'a voir venir. Si la candidature du prince Leopold était ratifiée par les Cortès, Bismarck avait remporté un succes. Si la candidature échouerait, ni le gouvernement prussien, ni 1'Allemagne n'étaient ébranlés." x) Ambtelijk betrokken in deze candidatuur-kwestie, voerde Bismarck een persoonlijke politiek, niet alleen om den koning te winnen voor de candidatuur, maar ook om het land een échec te besparen, wanneer mogelijkerwijze de candidatuur, waarvoor hij zich zoo interesseerde, door Fransche bemoeiingen zou mislukken. Wat de laatste strijdvraag betreft: „van wien ging de gedachte uit, Frankrijk buiten de onderhandelingen te houden", moest Rathlef, die deze kwestie onderzocht, J) Salomon: l'Incident Hohenzollern. Paris, 1922, bl. 121-126. 82 wel erkennen dat Bismarck daarvoor verantwoordelijk gesteld moest worden. Tegen zijn zin moest hij deze conclusie trekken, want een anderen uitweg zag hij niet. Wel deed hij nog een beroep op Lorenz om toch nadere bewijzen aan te voeren voor diens uitspraak, dat Bismarck aan Karel Anton den raad zou gegeven hebben onderhandelingen aan te knoopen met Napoleon, maar zonder succes. Marcks, 3) Kaemmel 2) en Lenz 3) aanvaardden meer gelaten de conclusie, dat Bismarck verantwoordelijk is voor het niet plegen van overleg met Frankrijk. Richard Fester 4) bleef aarzelend in zijn oordeel. - Voor hem bleef de vraag voorloopig onopgelost, zoolang ,,Buchers' Vorschlage" 5) niet bekend waren. J) E. Marcks: Kaiser Wilhelm, bl. 288. 2) Kaemmel: Kritische Studiën, bl. 63. *) Lenz: Bismarck, bl. 72. *) R. Fester: Deutsche Rundschau, Sept. 1909. bl. 48. *) Namelijk de „Vorschlage", waarvan Bismarck gewag maakt in zijn brief aan Lothar Bucher van 5 Juni 1870, hiervóór blz. 72—73. Welke bedoelingen had Bismarck met de candidatuurHohenzollern ? In het voorgaande hoofdstuk constateerden wij, dat Bismarck in zekeren zin een agressieve politiek voerde tegenover Frankrijk, omdat hij aan Prim de opvatting wilde opdringen de candidatuur niet te behandelen als een internationale kwestie, maar als een vraagstuk, dat uitsluitend Spanje en het Huis Hohenzollern betrof. De bedoeling daarvan wordt ons duidelijk, wanneer wij letten op de politieke verhouding tusschen Frankrijk en Pruisen in de jaren 1866 tot 1870. Bij verschillende Fransche geschiedschrijvers, o.a. Sorel, vinden wij de voorstelling, dat Bismarck na 1866 aanstuurde op een oorlog met Frankrijk, en omgekeerd wordt bij Duitsche historici, o.a. Oetker, die gezindheid tot den oorlog toegeschreven aan de leidende politieke figuren in Frankrijk. De waarheid ligt echter in het midden: de politieke verhouding tusschen Frankrijk en Pruisen in de jaren 1866-1870 werd van dien aard, dat beide staten niet alleen rekening gingen houden'met de mogelijkheid van een conflict, maar ook met de groote waarschijnlijkheid daarvan. In tegenstelling met Napoleon had Bismarck een reeks van politieke successen behaald. De oude bondgenootschappelijke verhoudingen in Duitschland werden in 1866 vernietigd, de militaire kracht van Oostenrijk werd verzwakt, zijn politieke invloed uit de Duitsche landen, gebannen ; een nieuw staatsverband, de Noordduitsche Bond, 84 kwam tot stand, hetgeen groote perspectieven opende voor Pruisen 's toekomst. Niet alleen ten opzichte van de Duitsche Eenheid had Bismarck succes,maar ook tegenover Napoleon. Hij was er in geslaagd, Napoleon buiten het PruisischOostenrijksch conflict te houden, door hem in den waan te laten, dat er bij de verdeeling van den buit gelegenheid zou zijn tot ,,rectification des frontières." Maar toen Napoleon na den voorloopigen vrede van Nikolsburg te kennen gaf, dat hij aanspraak wilde maken op den Beierschen Rijnpaltz, Mainz en Hessen, kon Bismarck deze aanspraken van de hand wijzen, omdat Napoleon, onvoorbereid, geen oorlog met Pruisen aandurfde. Uitgaande van de gedachte, dat Frankrijk in geen geval krachtiger mocht gemaakt worden door gebiedsuitbreiding, verwierp hij Napoleon's voorstel, dat hij de aaneensluiting van den Noordduitschen Bond met de Zuidduitsche staten tot stand mocht brengen, mits Napoleon zich in het bezit mocht stellen van Luxemburg en België; en toen Napoleon tenslotte Luxemburg wilde koopen van Willem III van Nederland, slaagde Bismarck er wederom in, deze plannen te doen mislukken.1) Het ligt voor de hand, dat Napoleon, die zooveel échec had geleden tegenover Bismarck, van zijn kant nu trachtte te verhinderen, dat Pruisen's invloed zoo groot werd, dat Frankrijk gevaar liep overvleugeld te worden. ,,De Fransche kanonnen zullen van zelf losbranden zoodra Pruisen de Main-linie overschrijdt,'' 2) zoo kenschetste Napoleon de situatie in October 1868 in een gesprek met Lord Clarendon, den Engelschen gezant te Parijs. Van nu i) Vgl. daarover de mededeelingen van Mr. W. H. de Beaufort in Nieuwe Geschiedk. Opstellen, Tweede deel, blz, 25—32. *) von Sybel: Begriindung des deutschen Reiches. VI, bl. 372. 85 af aan trachtte hij het tot stand komen van de Duitsche Eenheid te verhinderen door bondgenootschappen te zoeken met Oostenrijk en Italië. Zoo ontstond er een groote spanning tusschen Frankrijk en Pruisen, die den oorlog zou doen losbarsten, zoodra een geschikte aanleiding gevonden werd. Victor Emanuel stond, wat zijn sympathieën betrof, volkomen aan Napoleon's zijde, en graaf von Beust, de leidende persoonlijkheid van de Oostenrijksche diplomatie, had zich tot taak gesteld, de vereeniging van de Zuidduitsche staten met den Noordduitschen Bond te voorkomen. Het was nu een kwestie van handige diplomatie, om den Driebond tot een reëel feit te maken. Ondanks de welwillende houding van Victor Emanuel en van von Beust, moesten immers tal van bezwaren uit den weg worden geruimd. Het Oostenrijksche volk voelde weinig voor een nieuwen oorlog met Pruisen; het leger en de financiën moesten worden gereorganiseerd; de verhouding tot Hongarije leverde groote moeilijkheden op en ten slotte wist men niet, welke houding Rusland zou aannemen bij een nieuw conflict. Ook het „Romeinsche vraagstuk" leverde bezwaren op. Rome was door Fransche troepen bezet; een Fransche brigade had in November 1867 een eind gemaakt aan Garibaldi's tocht naar Rome. Het prijs geven van Rome, waarmee Napoleon * het Italiaansche bondgenootschap hoopte te winnen, zou echter zijn eigen positie in Frankrijk verzwakken, omdat hij dan den steun der clericale partij zou verliezen. Ondanks deze bezwaren scheen er toch kans te bestaan, dat de Driebond tot stand kwam, vooral in het voorjaar van 1870, toen Aartshertog Albrecht een bezoek aan Parijs bracht. Het is nog niet bekend, of Bismarck volkomen op de 86 hoogte was van het stadium, waarin deze bondgenootschappelijke plannen verkeerden; vast staat echter, dat hij wist, dat van Fransche zijde gewerkt werd in de richting van een Driebond. Van zijn kant wachtte hij dus niet op de dingen, die komen zouden, maar wierp zich met volle energie in den strijd. In de eerste plaats zorgde hij, dat de militaire kracht van Pruisen onaangetast bleef; vervolgens sloot hij geheime bondgenootschappen met de Zuidduitsche staten en wist Rusland er toe te brengen, dat het niet zou dulden, dat Oostenrijk aan Fransche zijde zou staan. Zoo gezien, was een botsing tusschen Pruisen en Frankrijk onvermijdelijk geworden. Het Duitsche nationale streven naar machtsconcentratie riep Frankrijk op tot den krijg voor zelfbehoud. De ontplooiing van Duitschland's kracht beteekende immers voor Frankrijk degradatie tot mogendheid van den tweeden rang. De vraag, aan wiens zijde het succes zou zijn, hing slechts af van het feit of het aan Bismarck zou gelukken, Frankrijk 's omsingelingspolitiek te doen mislukken, hetzij door bondgenootschappen te sluiten, die machtiger waren dan de Driebond, hetzij door Frankrijk in een krijg te lokken, nog voordat de besprekingen met Oostenrijk en Italië haar volle beslag gekregen hadden. In beide opzichten is hij geslaagd, want ten gevolge der candidatuur-Hohenzollern werd Frankrijk, door de onbezonnen politiek van Gramont, in een conflict met Pruisen gewikkeld, nog voordat de besprekingen over den Driebond waren geëindigd, en omdat hij op de hulp van Rusland kon rekenen, belette Bismarck, dat von Beust op het Fransche ontwerp van 15 Juli 1870 inging om aan Pruisen den oorlog te verklaren. 87 In tegenstelling met het aarzelende standpunt, dat de Duitsche historiografie aannam tegenover de wordingsgeschiedenis der candidatuur-HoHENZOLLERN, was haar positieve houding met betrekking tot de vraag: welke bedoelingen Bismarck had met zijn streven de candidatuur te doen slagen ? De figuur van Bismarck was in de wordings^geschiedenis zoo sterk op den voorgrond getreden, dat men wel verplicht was tot het geven van een positief antwoord. Er werden dan ook antwoorden gegeven, talrijk in aantal, verschillend van opvatting, omdat ze niet alle het resultaat waren uitsluitend van wetenschappelijk denken, maar veelal ook van de nationale vereering voor Bismarck. Bij de Fransche historiografie daarentegen zien we in groote mate eenheid van opvatting. De meeste Fransche geschiedschrijvers zagen in Bismarck's politiek met de candidatuur slechts een middel tot het uitlokken van een oorlog met Frankrijk. Zoo lezen we o.a. bij Gramont: „Qui doncajeté au milieu de la paix de 1'Europe, le brandon de la discorde ? laFrance ou la Prusse ? Qui donc a préparé dans 1 'ombre une intrigue dynastique, en sachant d'avance tout le mal qu'elle devait enfanter? la France ou la Prusse ? Qui a fermé la voie des négociations officielles par un déni de discussion perfide et provocateur ? la Prusse ou la France? Qui a été blessé dans ses intéréts, blessé dans sa juste susceptibilité, blessé si ouvertement aux yeux de toute 1'Europe, qu'il ne s'est élevé qu'une voix dans le monde sur la légitimité de nos griefs ? La Prusse ou la France ? Et quand, sous le coup de cette blessure encore saignante, après avoir envain cherché a s'expliquer dans le silence des cabinets, le gouvernement de la France, rejeté avec 88 décision en dehors des voies diplomatiques, se borne a déclarer qu'il ne se croit pas obligé de souffrir qu'une puissance étrangère compromette par ses entreprises machiavéliques la securité de son territoire et la paix du monde, ce gouvernement serait 1'aggresseur et la Prusse provoquée serait en droit de se plaindre et d'exiger une réparation? En vérité, on se demande comment M.de Bismarck a osé soutenir une pareille prétention. C'est plus que de 1'audace, c'est de 1'imprudence." — ,,En France personne n'avait besoin de la guerre. En Prusse elle était nécèssaire, indispensable. C'était pour l'oeuvre de 1866 une question de vie ou de mort. Is fecit cui prodest." *) Sorel oordeelde gematigder. „II ne faut pas", zoo zegt hij, „chercher ici la tracé d'un machiavélisme trop profond, il n'est pas vraisemblable que, des le mois de mai 1869, M. de Bismarck ait préparé le coup de théatre de juillet 1870. II y a beaucoup plus de hasard qu'on ne croit dans les affaires diplomatiques. L 'habilité des hommes d 'état consiste surtout a se servir des circonstances, leur prévoyance a préparer ce qu'on pourrait appeler la matière politique. M. de Bismarck n'avait pas arrêté son plan de campagne au printemps de 1869, mais il apercut sans doute dans cette candidature espagnole un moyen d'action pour 1 'avenir et sans se compromettre prématurément il négligea point 1 'occasion qui s 'offrait a lui." 2) Z.i. was de candidatuur, die den 3en Juli 1870 in Frankrijk bekend werd, het middel, dat Bismarck noodig had óm J) Gramont: La France et la Prusse avant la guerre. Paris, 1872, bl. 46-47. s) Albert Sorel: Histoire diplomaiique de la guerre FrancoAllemande. Paris 1875, tome I, bl. 53. 89 een oorlog te ontketenen met Frankrijk, een oorlog dien hij noodig achtte: 1. voor de Duitsche Eenheid, 2. om binnenlandsche moeilijkheden te overwinnen. Dezelfde opvatting kan men vinden bij Pierre Le Haut- court, Jaurès, 2) Matter, 3) Lavisse, *) S. Denis, 8) P. de la Gorce 6), Welschinger 7) en Henri Salomon.8) Bepalen de meeste Fransche historici zich bij de motiveering van hun standpunt tot motieven, ontleend aan de strategische of politieke beteekenis van de canditatuur, Matter9) ontleent zijn motieven in hoofdzaak aan uitspraken van Bismarck; zoo oordeelde Bernhardi, na een gesprek met Bismarck in diens kabinet in de Wilhelmstrasze in Mei 1867: wie weet of de oorlog met Frankrijk niet het beste middel is om aan Duitschland zijn eenheid te geven? Toen Bismarck na den slag bij Sadowa vernam, dat Napoleon wilde intervenieeren, moet hij uitgeroepen hebben: „Hij zal er duur voor moeten boeten!" ,,De oorlog met Frankrijk is noodzakelijk", sprak Bismarck tot Seebach, minister van Coburg, enz. Matter is van oordeel, dat de Pruisische ijverzucht dezen oorlog noodzakelijk achtte : Pruisen was binnen den tijd van vijf jaren 'van tweederangs mogendheid gestegen tot de x) Pierre Le Hautcourt: Histoire de la guerre de 1870-71. Paris, 1901. 2) Jaurès: Histmre Sociahste, 1789-1900. s) Matter: Bismarck et son lemps. Paris, 1908, tome iii. *) Lavisse: Histoire de la France contemporaine, tome vii. s) S. Denis: Histoire contemporaine. Paris, 1897. ') P. de la Gorce: Histoire du Secend Empire, tome vi. Paris, 1903. ') Welschinger: La guerre de 1870. Paris, 1910. *) Salomon: L'Incident Hohenzollern. Paris 1922. *) Matter: Bismarck et son temps, tome iii bl. 1-5. 90 tweede groote mogendheid op het vasteland van Europa. Rusland werd beziggehouden door binnenlandsche moeilijkheden, Oostenrijk was buiten gevecht gesteld, Italië rekende nog niet mee, Engeland stelde zich tevreden met de heerschappij over de zee. Op het vasteland bleven slechts twee mogendheden actief, Frankrijk en Pruisen. ,,Ce tête-a-tête", zoo oordeelde matter, ,,ne suffisait pas aux généraux de Berlin. En 1867 moltke et ses élèves avaient réclamé 1'immédiat combat". In de Duitsche historiografie was men niet zoo overtuigd van de oorlogzuchtige bedoelingen van Bismarck. De groote meerderheid der Duitsche geschiedschrijvers stelde bismarck's bedoelingen als vredelievend voor, slechts enkelen teekenden bismarck als een agressief politicus. Wanneer men let op de motieven, die zij aanvoerden om hun standpunt te verdedigen, kan men in de Duitsche historiographie de volgende tijdperken onderscheiden, n.1. die, waarin men: I. Kritiekloos de vredelievende opvatting overnam van de Duitsche diplomaten. Dit tijdperk wordt getypeerd door von Sybel. II. Het inzicht in de diplomatieke beteekenis van de candidatuur-Hohenzollern mftte; dit tijdperk wordt getypeerd door Delbrück en Petersdorff. III. Beter kon oordeelen, doordat men inzicht had in de diplomatieke beteekenis van de candidatuur en de gespannen verhouding tusschen Frankrijk en Pruisen in de jaren 1866-70; getypeerd door Klein-Hattingen. IV. Heftig protest aanteekende tegen de daemonische voorstelling van Klein - Hattingen ; getypeerd door Rathlef. V. Rusteloos zocht naar motieven om Bismarck's bedoelingen te verklaren als die van een vredelievend poli- 91 ticus; getypeerd door Hesselbarth, Fester en anderen. VI. Een eenigszins plausibele verklaring vond voor Bismarck's politiek; getypeerd door Oetker. Dit schema zullen we nu nader uitwerken. I. Gedurende geruimen tijd heeft men in Duitschland de voorstelling, dat Bismarck de Duitsche eenheid tot stand wilde brengen door een vreedzame natuurlijke ontwikkeling van den Noord-Duitschen Bond, als een nationaal dogma aanvaard. Door het incident-HoHENZOLLERN en den oorlog'van 1870 werd hij in zijn vreedzaam werk verrast. Deze vredelievende opvatting van Bismarck 's aandeel in en bedoelingen met de candidatuur begon men langzamerhand in twijfel te trekken. Vol spanning zag men de publicatie van Sybel's 7de deel der Begründung tegemoet, omdat van hem verwacht werd, dat hij hiervan een duidelijke voorstelling zou geven. Hij immers had jaren lang mogen werken in de geheime Pruisische staatsarchieven en al waren die voor de jaren 1866-70 ook voor hem gesloten gebleven, toch achtte men hem in staat, een juist oordeel te vellen wegens zijn kennis van dien tijd en de uitgebreide connecties, die hem inlichtingen konden verschaffen. De teleurstelling was echter algemeen. Ondanks de publicatie van de Rum. Denkwürdigkeiten bleef hij het vredelievende standpunt handhaven. Van verschillende zijden werd von Sybel aangevallen o.a. door C. Röszler1) en E. Brandenburg.2) Tegen al die aanvallen heeft hij zich niet meer kunnen verdedigen; den lsten Augustus 1895 overleed hij. J) C. Röszler in de Preuszische Jahrbücher Bd. 79. Jan. 1895. 2) E. Brandenburg in de Beilagen zur Allgemeinen Münchener Zeitung van 11 en 12 Februari 1895. 92 In tegenstelling met Sybel, die Bismarck's bedoelingen zoo onschuldig mogelijk trachtte voor te stellen, zagen Röszler en Brandenburg in Bismarck een Spaanschen koningsmakelaar, die sedert 1868 een oorlog met Frankrijk niet alleen onder de oogen had gezien, maar ook had voorbereid. Deze opvatting, die volkomen overeenkwam met de Fransche, werd echter niet aanvaard. Hun argumenten werden niet overtuigend gevonden (wij komen daar later op terug); bovendien kon men nog niet gelooven in een dergelijke BiSMARCK-figuur. H. v. Petersdorff1) en H. Delbrück 2) voerden weldra nieuwe argumenten aan om het agressieve in Bismarck's houding te verwerpen. II. Wanneer Bismarck den oorlog met Frankrijk had willen uitlokken, zoo zeggen Delbrück en Petersdorff, dan had hij geen gebruik kunnen maken van de candidatuurHohenzollern als aanleiding daartoe, want voor de candidatuur van den erfprins zou hij het Duitsche volk niet kunnen warm maken, deze gold voor het Duitsche volk „als eine gleichgültige ferne Sache". Geen verstandig mensch kon naar aanleiding van de candidatuur een oorlog met Frankrijk verwachten. Bovendien bleek uit den loop der dingen, dat de candidatuur werd teruggetrokken, zoodra de Franschen protesteerden. De candidatuur-politiek van Bismarck zou dus eindigen met een echec voor de Duitsche diplomatie. Naief is hun eerste argument, dat bismarck in de candidatuur geen oorlogsmotief heeft kunnen zien, omdat ze geen J) Hermann v. Petersdorff: Forschungen zur Brandenburgischen und Preuszischen Geschichte Bd. 9. 1897. *) Delbrück: Das Geheimnis der Napoleontischen Politik. 93 nationaal Duitsch karakter droeg. Er blijkt uit dat ze niet het juiste begrip hadden van de diplomatieke beteekenis der candidatuur. Haar waardebepaling kan niet gezocht worden in de vraag of de candidatuur al dan niet een nationaal karakter droeg, toen ze gesteld werd, maar wel in haar diplomatieke ontwikkeling en gevolgen. Hun tweede argument, dat geen verstandig mensch naar aanleiding van de candidatuur een oorlog met Frankrijk kon verwachten, toont aan, dat ze niet voldoende op de hoogte waren, want uit het onderhoud tusschen Benedetti en Bismarck in Mei 1869 blijkt duidelijk, dat Bismarck moest weten, dat de candidatuur aanleiding zou geven tot een ernstig conflict met Frankrijk. Tenslotte was het geen natuurlijke loop der dingen, dat de candidatuur zou ingetrokken worden, zoodra Frankrijk protesteerde, want niet Bismarck heeft gecapituleerd voor de Fransche protesten, maar wel Sigmaringen en Koning Wilhelm. Bismarck's politiek moest niet noodzakelijk aan zijn tegenstander een succes bereiden, alleen het falen der Hohenzollerns op het kritieke moment haalde een streep door zijn berekening. Een zelfde opvatting als die van Delbrück en Petersdorff kan men vinden in de ,,Aufzeichnungen eines Parlementariërs (von Unruh) ". x) ,,Ich halte die Erzahlung, dasz der Zweck der Kandidatur gewesen sei, den Krieg mit Frankreich indirekt zu provocieren, für unrichtig. Er ist nicht wahrscheinlich, dasz Bismarck die Zurückziehung der Zustimmung des Prinzen von Hohenzollern zu seiner Wahl in Spanien nicht vorher gesehen habe, wie ich und viele anderen es thaten". J) Zie Rathlef: Zur Frage nach Bismarcks Verhalten in der Vorgeschichte des deutsch-französischen Krieges. Dorpat, 1903,bl. 45. Aant. 3. 94 De argumenten, waarmee deze schrijvers trachtten aan te toonen, dat Bismarck geen agressieve bedoelingen kon gehad hebben tegenover Frankrijk door middel van de candidatuur Hohenzollern, zijn onhoudbaar; zij hadden geen begrip van de candidatuur als , ,diplomatisches Wertobjekt", geen inzicht in de diplomatieke ontwikkeling der candidatuur en te veel vertrouwen in de figuur van Bismarck. III. Weldra kwam Klein-Hattingen *) met een fijne psychologische analyse der gebeurtenissen het standpunt van Röszler en Brandenburg versterken. Voor Klein-Hattingen stond vast, dat Bismarck agressieve doeleinden najoeg, toen hij met de Spaansche regeering samenwerkte om Leopold tot Koning van Spanje te doen kiezen. Aanvankelijk trachtte Bismarck Napoleon, z.i. den gevaarlijksten tegenstander der Duitsche politiek van Pruisen, door middel van de candidatuur een groote nederlaag toe te brengen. ,,Die Kandidatur, unmittelbar dazu angetan, Frankreich und Spanien auf einander zu hetzen oder von einander zu entfremden, war ihm wesentlich ein Mittel zur Entwürzelung der napoleontischen Dynastie zu Gunsten der deutschen Politik Preuszens". Toen hij inzag dat Frankrijk zich verzette tegen de vorming van de Duitsche Eenheid, ,,reizte er diesen letzten Gegner der deutschen Einheit durch die Kandidatur auf Leben und Tod ", en liet hij Napoleon in een valstrik loopen. l) Klein-Hattingen: Bismarck und seine Welt. Berlin, 1902. Het citaat is ontleend aan Rathlef: Zur Frage enz. bl. 115, waar hij in verkorten vorm de opvatting van Klein-Hattingen samenvatte. Zie Klein-Hattingen: Bismarck ur.d seine Welt I, bl. 575, 610, 497. 95 „Begierig, doch mit versteckter Hand hilft er denSteindes Anstoszes auf richten, er steht auf der Lauer ob der Gegner sich nicht verleiten lasze, die deutsche Ehre an zu tasten und den Fall zu schaffen, den er brauchte um ihn vor aller Welt derartig zu demütigen, dasz ihm nichts übrig blieb als zu wiederrufen oder sich zu schlagen". Zijn BiSMARCK-beschouwing maakte een diepen indruk. „Indem Klein-Hattingen", zoo oordeelde Rathlef1), ,,mit tiefer, durch eindringende Erkenntnis der Fehler und Einseitigkeiten Bismarcks, mit unbeirrter und darum um so wertvollerer Bewunderung die furchtlose Kühnheit Bismarcks und die tiefe Lebensweisheit seiner Diplomatie schildert, und uns Bismarck den Groszen, dernie mitfrevler Hand in den natürlichen Lauf der Dinge eingreift.vor Augen stellt und ihm freudig den Ruhmeskranz flicht, zieht er doch den Schleier herunter, der den listig Verschlagenen in ein Gewand harmloser Unschuld kleiden möchte, zeigt er mit rücksichtsloser und entschlossener, — freilich mit nirgends durch Pietat beschwerter, ehrf urchtloser und dadurch weniger schwerwiegender Wahrhaftigkeit — uns auch den Bismarck, der zur Durchführung seines guten Werkes sich keine Handlung tauschender Verschlagenheit, auch nicht ,,eine kleine Dosis glattzüngiger Heuchelei", dem Gegner gegenüber versagt, und von erschreckender Unbedenklichkeit ist in der Wahl seiner Mittel; den rücksichtlosen Gewaltmenschen, der mit schnöder Miszachtung des Rechtes der Gegner, — mit, ;beispielloser Gerissenheit", sagt er,—,, innen Mor al und Recht eskamotiert und für sich selbst den Schein des rechtlichen und ehrlichen Mannes zu gewinnen trachtet." *) Rathlef: Zur Frage enz. bl. 199. 96 IV. Rathlef kon een dergelijk beeld van Bismarck niet aanvaarden, kon niet gelooven in een Bismarck die met besmette wapenen de Duitsche Eenheid tot stand bracht. In een uitvoerig werk ging hij na of men inderdaad met bewijzen kon aantoonen, dat Bismarck's bedoelingen tegenover Frankrijk zoo agressief waren als Klein-Hattingen aangaf. Rathlef reageerde fel op het werk van Klein-Hattingen. Geloovend in het geweldige, heroïsche van Bismarck kon hij dat beeld niet loslaten, ook waar onvermogen om de argumenten te weerleggen hem daartoe moest dwingen. Bang dat hij niet overtuigend genoeg zou zijn voor zijn lezers, achtte hij het noodig een lange zedepreek te schrijven om het Duitsche nationale bewustzijn onbesmet te houden, wanneer het per slot van rekening toch waar mocht zijn, dat de consequenties van Klein-Hattingen juist waren. ,,Geloovend en toch geschokt'', ziedaar den zielstoestand van Rathlef, toen hij zijn studie had voltooid. Ter illustratie hiervan zal ik mij een uitvoerig citaat veroorloven uit zijn slotbeschouwing: ,,Indem ich im Rückblick auf die ganze Untersuchung zU der Frage zurückkehre: ,,Hat Bismarck den Krieg mit Frankreich herbei führen wollen ? ".wiederhole ich, dasz ich meinerseits — ohne es beweisen zu können — in Zutrauen zu seiner Gesamtpersönlichkeit, soviel ich davon weisz, durchaus dazu neige anzunehmen, dasz er es nicht gewollt hat, richtiger: dasz es wie eine Zuversicht in mir liegt: es werde nicht der Fall sein, gerade weil ich den tiefen sittlichen Widerspruch zwischen einer solchen Absicht und seiner Darstellung der Dinge wegzuleugnen nicht im Stande bin." „Was nun den deutsch-französischen Krieg anlangt, so kann man, glaube ich, es nicht leugnen: es wiedersteht der natürlichen Empfindung — der Deutschen aufs tiefste, diesen groszen nationalen Kampf als einen solcheif ansehen zu müssen, der — so tief seinem Wesen nach berechtigt, so unvermeidlich durch die politische Sachlage er auch war, — durch eine kühn und genial angelegte Intrigue oder, um mit Gramont zu reden, durch ,,ein System von angelegten Provokationen" herbei geführt worden ware, herbeigeführt von dem Leiter der deutschen Politik, fast hinter dem Rücken seines Königs, und unter dem Miszbrauch von dessen argloser Gewissenhaftigkeit. Es verletzt, sehen zu müssen, dasz man deutscherseits dem Gegner immer mit dem vollen, frohen Bewusztsein der Reinheit und Integritat entgegen getreten ist, und ihm mit höchster sittlicher Entrüstung seine Provokationen zum Vorwurf gemacht hat, dasz der Deutschlands Sache vertrehende Staatsmann mit der hoheitsvollen Miene eines Unschuldigen, der nichts bei der Sache zu thun hat, den Gegner behandelt hat, wenn wir uns dabei sagen müssen, dasz von deutscher Seite alles darauf angelegt worden, ihn in sein Thun hineinzutreiben; es krankt zu sehen, dasz die deutsche Politik hier nicht besser sich solle rechtfertigen lassen, vor Gegenwart und Zukunft, als durch 30 Jahre fortgesetztes ableugnen. Hatte Bismarck die Kandidatur betrieben mit der vollbewuszten Absicht, durch sie den Krieg her bei zu führen, dann ware seine Haltung beim Ausbruch des Krieges und spater eine grosze Heuchelei. Schon so können wir uns bei der Miene, die er damals annahm, eines Gefühles der Beschamung nicht erwehren. Tauschen wir uns darüber nicht: so empiinden wir, und wir wollen hoffen, dasz das deutsche Volk im Grunde nie anders empfinden werde. Hat Bismarck in der Not der Abwehr den Feind durch die Emser Depesche zurück und ihn dadurch 97 98 in die Kriegswut hineingeschleudert, so hat er das gethan mit gutem Grund und aus der tiefsten Empfindung seiner Nation heraus. Aber gewisz hatte er bei einem solchen Anlegen des Kriegsbrandes von langer Hand her das allgemeine Empfinden und das gute Gewisse* seiner Nation nicht auf seiner Seite gehabt. Es darf nicht zugegeben werden, dasz er auch damit gleichsam als die Verkörperung seiner Nation gehandelt hatte.... Gern mochten die Deutschen des groszen Staatsmanns Politik in dieser Aktion gerechtfertigt sehen, sie mochten den groszen Kampf ihres Volkes um freie Bahn zur Einheit von dem Schatten, dasz er so angelegt sei - noch mehr, dasz er so verteidigt sei - befreit sehen und sich ohne ein dadurch wachgerufenes peinliches Behagen desselben freuen dürfen; aber lieber, hoffen wir, werden sie doch Bismarcks Politik in dieser Hinsicht in ihrem sittlichen Empfinden verwerfen und den Schatten anerkennen, der hierin auf ihr ruhen würde, in dem Gefühl des tiefgegründeten dennoch vorhandenen Rechtes Deutschlands, in dem Bewusztsein, dasz der Krieg, selbst wenn er schlieszlich so herbei geführt ware, durch die ganze Lage der Dmge seinem Wesen nach dennoch ein gerechter und aufgezwungener Krieg war, als jene Empfindungen insichunterdrücken und verleugnen, die an einem solchen Handeln Anstosz nehmen, wie wir es an Bismarck - falls ]ene Behauptung richtig ware — sehen würden. Das deutsche Volk würde damit ein Stück vom innersten und edelsten Kern seiner nationalen Eigenart einbüszen, wenn es das verleugnen wollte. Hier gilt ihm doch: „Dies ist unser,so laszt uns sagen und behaupten". Hier muszjeder, er sei klein oder grosz, für seine Art zu empfinden stehen.' '*■) ~~ï) Kathlef : Zur Frage enz., blz. 198— 200. 99 Ik heb, alvorens nader in te gaan op 't critische deel van Rathlef's werk, dit voor zijn persoon zoo karakteristieke citaat medegedeeld, om te laten zien, welke crisis de algemeene vereering van Bismarck doormaakte in dezen tijd, en om er op te wijzen, dat men zeer voorzichtig moet zijn bij het bestudeeren van het wetenschappelijk gedeelte van zijn werk, waar hij het voor en tegen overweegt van de argumenten, die aangevoerd werden om Bismarck's politiek bij de candidatuur-HoHENZOLLERN als een agressieve te stempelen. Als argumenten, die daarvoor kunnen worden aangevoerd, noemt Rathlef: *) 1. Dat de candidatuur werkelijk aanleiding werd tot een oorlog met Frankrijk, die bijna onvermijdelijk scheen, en volkomen in de lijn van de nationale ontwikkeling lag, die Bismarck wenschen moest, omdat zij zijn levenswerk afsloot: „Cui prodest fecisse videtur." 2. Bismarck moest vooruit zien, dat de candidatuur in Frankrijk een storm zou verwekken. 3. Dat Bismarck in zijn eigen geschriften nooit open over de kwestie gesproken heeft. 4. De getuigenissen van Röszler, Lothar Bucher en Moritz Busch. Daartegen voert hij dan aan: 1. dat de getuigenissen van Röszler, Bucher en Busch niet overtuigend zijn; 2. dat de voorstelling, die Bismarck zelf geeft, ook te verklaren is, wanneer het niet in zijn bedoeling gelegen had agressief tegenover Frankrijk te zijn; l) Rathlef: Zur Frage enz. bl. 163. 100 3. dat hij den storm in Frankrijk geringer verwachtte, dan hij inderdaad werd; 4. dat hij niet hoefde te verwachten dat Frankrijk zich tegen Pruisen zou wenden. Dus, zoo vat hij zijn slotbeschouwing samen: niets dwingt ons aan te nemen, dat Bismarck agressieve bedoelingen had tegen Frankrijk; elk bewijs daarvoor ontbreekt. Z.i. kan men Bismarck's actieve rol in de voorgeschiedenis der candidatuur ook verklaren uit zijn streven naar het behartigen van Duitsche belangen, n.1. om „die Politik Frankreichs mit einem Hemmnis zu belasten, es dadurch zu lahmen und an einem Kriege zu hindern." Wat zijn eerste opmerking betreft, heeft Rathlef volkomen gelijk, waar hij zegt, dat men het „cui prodest fecisse videtur" niet kan aanvoeren als overtuigend bewijs voor Bismarck's agressieve politiek, want het verloop van een oorlog kan tot resultaten leiden, waaraan zelfs niet gedacht werd, toen men den oorlog begon. Wat zijn verdere opmerkingen betreft, daarop is nog wel het een en ander aan te merken. Wij zullen gemakshalve beginnen met zijn kritiek op het oordeel van een drietal tijdgenooten, met name Constantin Röszler, geheim-legatieraad. Moritz Busch, een bekend journalist, die voor de officieuse persberichten der Pruisische regeering zorgde, en ten slotte Lothar Bucher, die, zooals wij vroeger zagen, een actieve rol speelde in de voorgeschiedenis der candidatuur, en later Bismarck behulpzaam was bij het samenstellen der „Gedanken und Erinnerungen''. Röszler1) neemt aan, dat in Bismarck's houding i) Het oordeel van Röszler kan men vinden in zijn artikel over 101 tegenover Frankrijk na 1868 een verandering kwam, die hem niet alleen bewoog, den oorlog onder oogen te zien, maar ook uit te lokken. Hij gaat uit van de verkeerde opvatting,1) dat het Bismarck's bedoeling geweest was, Napoleon in staat te stellen, zich meester te maken van Luxemburg, als vergoeding voor Napoleon's welwillende houding in 1866. Toen Röszler moest vaststellen, dat Bismarck na 1868 niets deed om Napoleon compensatie te geven, kwam hij tot bovengenoemde conclusie. Busch meent deze zwenking van Bismarck's houding tegenover Frankrijk te kunnen stellen in het voorjaar van 1870, toen de Driebondspolitiek van Frankrijk voor Bismarck groote gevaren opleverde. Omtrent het oordeel van Röszler merkt Rathlef op, dat het zeer verklaarbaar is, dat een dergelijke hypothese opkwam bij iemand, die eenigszins op de hoogte was van de internationale verhoudingen van dien tijd en op de een of andere wijze iets vernomen had van de onderhandelingen over de candidatuur-Hohenzollern. Het ligt voor de hand dat men in deze jaren bij Bismarck een neiging tot oorlog ging veronderstellen, omdat hij in dezen tijd werkelijk bang was voor het sluiten van een bondgenootschap tusschen Frankrijk, Oostenrijk en Italië. „Ich hatte damals" (1868), zoo zegt Bismarck in zijn Gedanken und Erinnerungen, „wenig Zeit übrig, war praeoccupiert durch die Möglichkeit, ja Wahrscheinlichkeit, dasz Oesterreich auf französische Kriegsplane eingehen werde. Diese Sorgen und die Arbeit, welche sie nötig machten, erschöpften mich völlig." Sybel's werk „Die Begründung des deutschen Reiches durch Wilhelm I" in de Preuszische Jahrbücher 1895 bl. 114-131; dat van Busch in Bismarck und sein Werk bl. 79-80. *) Dat deze opvatting verkeerd is, blijkt uit Mr. W. H. de Beaufort, Nieuwe Geschiedk. Opstellen, 11, bJz. 25—32. 102 Maar toch kan men, volgens Rathlef, dit oordeel van Röszler niet klakkeloos overnemen, omdat het steunt op de onbewezen veronderstelling, dat Bismarck met de candidatuur-Hohenzollern den oorlog gewild heeit. Dezelfde vaagheid kenmerkt z.i. het rhetorische oordeel van Busch. Zonder eenig bewijs schrijft deze aan Bismarck agressieve politiek toe, alleen steunend op de onderstelling, dat een oorlog tegen Frankrijk noodzakelijk was, toen er gevaar ontstond van een Driebond* tegen Pruisen. Het belangrijkste is z.i. het oordeel van Lothar Bucher, omdat deze Bismarck 's doeleinden tegenover Frankrijk niet afleidt uit vage hypothesen, maar uit reëele feiten. Tweemaal heeft Bucher zich geuit over Bismarck's doeleinden. Den eersten keer tegenover Busch op den 25en April 1888. Hij karakteriseerde toen de candidatuur als een val voor Napoleon en voegde daaraan toe, dat noch keizer Wilhelm noch de kroonprins eenig idee hadden van de eigenlijke plannen van Bismarck met de candidatuur. De tweede mededeeling dateert van Januari 1892. Ziek en ontevreden over den toestand in Friedrichsruhe, waar hij Bismarck hielp bij het samenstellen der Gedanken und Erinnerungen, sprak hij tot Busch: ,,§eien Sie froh, dasz Sie nicht an meiner Stelle sind, da arbeitet man in jeder Beziehung ohne Erfolg und Freude. Es ist ein ganz hoffnungsloses Bemühen und gibt nichts für die Geschichte.'' Hij klaagde er over dat „Bismarcks Gedachtnis mangelhaft, sein Interesse gering sei, dasz er absichtlich zu entstellen anfange, und zwar bei klaren ausgemachten Thatsachen und Vorgangen. Bei nichts was miszlungen ist, will er beteiligt gewesen sein, und niemand laszt er neben sich gelten als etwa den alten Kaiser und General von Alvensleben. Am Kulturkampf will er keine Schuld haben, auch hat er nichts 103 gegen die Unfehlbarkeitsabsichten Pio Nonos gethan und ebensowenig gegen Arnims ehrgeizigen Unfug, obwohl jedermann das Gegenteil weisz. Alsob nicht Licht genug um ihn und sein Werk ware, um über solche Schatten hinweg sehen zu können. Selbst, da wo seine Politik glanzend geglückt.ist, will er nichts davon wissen, z.B. von der Falie, die er Badinguet (Napoleon) steilte in der Spanischen Sache. Er verleugnete den Brief an Prim, bis ich ihn daran erinnerte, dasz ich ihn selbst dem General in Madrid überreicht habe, und dasz die Welt jetzt hinreichend davon unterrichtet sei. Die ganze Kandidatur des Prinzen von Hohenzollern war ihm jetzt eine reine Privatangelegenheit des Hof es, blosze Familiensache gewesen, wahrend er doch zugestehen muszte, dasz sie in einer Sitzung des Gesammtministeriums beraten worden ist." Over deze mededeelingen van Lothar Bucher, die we slechts kennen door de Tagebuchblatter van Busch, l) maakte Rathlef de volgende opmerkingen: Het schijnt alsof de mededeelingen van Bucher zoo verstaan moeten worden, dat de Spaansche candidatuur een val was voor Napoleon ; dat Bismarck's politiek om hem daardoor in den oorlog te lokken, schitterend gelukt is. In werkelijkheid echter hoeft men deze opvatting niet te aanvaarden, wanneer men de citaten critisch leest. Z.i. is de ,,val" geen voorbeeld van een gelukte, maar van een mislukte politiek. En dan Bismarck's bedoeling dus niet geweest zijn Napoleon in een oorlog te lokken. Hij kwam tot deze conclusie door de volgende grammaticale ontleding van Bucher's mededeelingen. ,,Wovon", zoo vroeg hij, „will Bismarck nichts wissen? Auf irgend i) Busch: Tagebuchblatter III bl. 238, 330. 104 etwas, wovon vorher die Rede gewesen ist, musz es sich doch beziehen, und unter dem Vorstehenden kann es nichts anderes sein als etwas, dasz ihm miszglückt ist, auch ein Schatten ist bei dem Licht seiner Werke, etwas miszlungenes im glanzend Geglückten, an dem er beteiligt war; genauer vielleicht: davon, dasz er an etwas Miszlungenem beteiligt war, wollte er nichts wissen. Grammatisch ganz korrekt ist der Ausdruck auch so nicht, soll das ,,will er nichts davon wissen" aber nicht darauf gehen, so schwebt das ,,davon" in der Luft, hat überhaupt gar keinen Sinn und muszte dann auf das Nachfolgende, auf die „Falie," auf das Betreiben der Kandidatur bezogen werden. Bezieht man es, wie das doch natürlich ist, auf das Vorangehende, so gliedert sich der Satz ganz gut in die Reihe der Satze ein. Aber was ist denn nun das „Miszlungene" im glanzend Geglückten, wovon er nichts wissen, woran er nicht beteiligt gewesen sein wollte ? Er wollte nichts wissen von der Falie die er Napoleon steilte. Die Falie ist also nicht ein Beispiel für geglückte Politik, sondern für etwas was miszglückt ist. Sie kann also nicht darin bestanden haben, Napoleon in den Krieg zu treiben, denn das ware ja nicht miszglückt, sondern glanzend geglückt. Damit ist der Sinn der Stelle aber ein total anderer geworden. Bucher würde hier also gerade bezeugen, dasz Bismarck's Absicht eine andere war, als die, Napoleon in den Krieg mit Deutschland zu treiben. Das Hauptzeugnis für Bismarck's Kriëgstreiberei in dieser Aktion würde sich also in ein wichtiges, ja, geradezu entscheidendes Zeugnis dagegen verwandeln." 1) De tendens, Bismarck vrij te pleiten van oorlogszuchtige *) Rathlef: Zur Frage enz. bl. 67 vlg. 105 bedoelingen, heeft Rathlef parten gespeeld bij het schrijven van bovengenoemde kritiek op het oordeel van drie tijdgenooten. Vooral komt dit sterk uit bij zijn oordeel over de uiting van Bucher. Zijn beschouwing daarover is een typisch voorbeeld van zich blind staren op een vooropgestelde meening. Nemen wij bijvoorbeeld aan, dat zijn interpretatie juist is; dat de val een voorbeeld is van ,,etwas Miszlungenes im glanzend Geglückten", ook dan is zijn conclusie ,,die Falie kann also nicht darin bestanden haben, Napoleon in den Krieg zu treiben, denn das ware ja nicht miszglückt, sondern glanzend geglückt" onjuist, want zij houdt geen rekening met de feiten. Wanneer men de voorgeschiedenis der candidatuur kent, kan men daarin twee perioden onderscheiden. De eerste periode omvat den tijd, dat de candidatuur,door Bismarck's initiatief doorgezet, tot stand kwam, maar als gevolg van Frankrijk's wapengekletter weer werd ingetrokken. Deze periode kan men beschouwen als een voorbeeld van mislukte politiek, want de candidatuur faalde door Frankrijk's dreigenden toon. De tweede periode omvat den tijd, dat het initiatief niet meer uitging van Bismarck, maar van Fransche zijde. Na de abdicatie van den erfprins bracht de Fransche regeering de candidatuur weer ter sprake door te eischen, dat ook in de toekomst een candidatuur-Hohenzollern onmogelijk zou worden gemaakt. De verwikkelingen, die daaruit voortvloeiden, gaven aanleiding tot den oorlog. Wil men de candidatuur opvatten als „val", dan heeft deze opvatting betrekking op de eerste periode, toen het initiatief bij Bismarck was. Rathlef's interpretatie, dat de candidatuur een voorbeeld was van , ,etwas Miszlungenes im glanzend Geglückten zou men dan zoo kunnen verklaren, dat Bismarck's bedoe- 106 ling was, een oorlog met Frankrijk uit te lokken; dat de candidatuur daartoe dienst zou doen als middel, als „val". Deze politiek mislukte, omdat de „val" faalde. In het middel leed Bismarck échec, maar niet in het doel; want op een andere wijze dan hij zich had voorgesteld, werd hem een nieuw middel aan de hand gedaan, waarmee hij meer succes had en zijn doel bereikte. Zijn algemeene oorlogstendens tegenover Frankrijk was dan „glanzend geglückt", zijn „val" daarentegen was een voorbeeld van „etwas Miszlungenes". Het komt mij echter voor, dat ook deze interpretatie niet juist is; ik gaf ze alleen, om te laten zien dat de „val", opgevat als „etwas Miszlungenes im glanzend Geglückten", een agressieve politiek van Bismarck niet behoeft uit te sluiten, zooals Rathlef meende. Bucher maakte geen onderscheid tusschen „val" als middel en „oorlog" als doel. Bucher was in een booze stemming, toen hij bovengenoemd gesprek met Busch voerde over zijn werk te Friedrichsruhe, omdat hij als historicus wilde schrijven en niet als diplomaat; want Bismarck begon met opzet alleïiei kwesties onjuist voor te stellen, zelfs vaststaande feiten en gebeurtenissen. Volgens de meening van Bucher hoefden dergelijke kwesties niet verzwegen te worden omdat ze voorbeelden van mislukte politiek waren, daar in Bismarck's werk zoo veel licht was waar te nemen, dat men gemakkelijk over dergelijke schaduw heen kon zien. Zijn verontwaardiging bereikte ten slotte een hoogtepunt, toen hij vertelde, dat Bismarck ook daar de waarheid vermeed, waar hij schitterend werk had geleverd, nl. in het stellen van de val voor Napoleon. Ook grammaticaal kan men aantoonen, dat Bucher de 107 „val" beschouwde als een voorbeeld van geslaagde politiek. „Davon" heeft terecht betrekking op iets dat voorafgaat en wel op wat voor de hand ligt in het verband van den zin en dat is „dasz er beteiligt gewesen sei". Grammaticaal juist zou de zin hebben moeten luiden: „selbst da, wo seine Politik glanzend geglückt ist, will er nicht davon wissen, dasz er beteiligt war, z.B. in der Falie, die er Badinguet steilte". Zoo vormt deze zin een climax ten opzichte van den vooraf gaanden: „Bei nichts was miszlungen ist, will er beteiligt gewesen sein". Het climax aangevende „selbst da" komt aldus tot zijn recht. Tevens wordt het ons nu duidelijk, wat Bucher bedoelde met zijn klacht „dasz Bismarck absichtlich zu entstellen anfange, und zwar bei klaren ausgemachten Thatsachen". Ook in zijn bestrijding van het derde argument: „Bismarck muszte voraussehen dasz die Kandidatur in Frankreich einen Sturm erregen würde", is Rathlef niet geslaagd. Dit argument werd vooral door Klein-hattingen aangevoerd, om oorlogszuchtige bedoelingen bij Bismarck aan te toonen. Rathlef verwierp deze opvatting met de opmerking, dat het onderstellen van een storm nog niet uitsluit, dat Bismarck hoop gehad heeft dien storm tot bedaren te kunnen brengen. Het komt mij voor, dat Rathlef hier sophistisch redeneert. Men kan, uitgaande van het feit, dat hij een storm verwachtte, geen vredelievende bedoelingen aan Bismarck toeschrijven, zoolang niet bewezen, is dat hij pogingen gedaan heeft den storm te voorkomen. Wanneer men let op de gespannen verhouding tusschen Frankrijk en Pruisen in de jaren 1866 tot 1870, de talrijke uitspraken van Bismarck, waaruit blijkt dat hij een oorlog met Frankrijk spoedig 108 verwachtte, zijn agressieve politiek om Frankrijk voor een fait accompli te stellen met de candidatuur de cynische wijze, waarop hij door het verzenden van de „Emser Depesche" den oorlog werkelijk uitlokte, dan lijkt mij het tegendeel meer aannemelijk. Wanneer wij nu de vraag stellen: is Rathlef er in geslaagd aan te toonen, dat de daemonische figuur van Bismarck, ons geteekend door Klein -Hattingen ,onj uist is ? dan moeten wij die vraag ontkennend beantwoorden. Zijn kritiek op het oordeel van drie tijdgenooten heeft ons geenszins overtuigd, dat de algemeene oorlogstendens tegen Frankrijk, die toen in de Duitsche psyche bewust of onbewust leefde, niet in Bismarck huisde, toen hij deelnam aan de onderhandelingen over de candidatuur. Zijn kritiek op Bucher en Klein-Hattingen was een merkwaardig voorbeeld van de vooropgestelde bedoeling, Bismarck vrij te pleiten van dien oorlogstendens. De meening van Klein-Hattingen werd dus wel bestreden, maar niet "weerlegd. Slechts een enkeling sloot zich bij Klein-Hattingen aan, nl. Walther Schulze1) ; de meesten schreven aan Bismarck geen agressieve bedoelingen toe. V. Niet naar oorlogszuchtige doeleinden streefde Bismarck, zoo concludeerde Rathlef 2), maar naar positief Duitsche belangen nl. ,,Schaf fung einer günstigeren Situation für Deutschland im Krieg und Frieden, Sicherung des Friedens durch Lahmung Frankreichs und Napoleons". Dezelfde opvatting kan men vinden bij Hesselbarth, Du Moulin Eckart en R. Fester. Hun argumenten ont- ') W. Schulze : Die Thronkandidalur-Hohenzollern und Graf Bismarck. Halle, 1902. a) Rathlef: Zur Frage enz. bl. 120. 109 leenden zij of aan het „Immediat-Bericht", dat Bismarck in Februari 1870 aan von Keudel dicteerde, of aan dez.g. coalitiepolitiek van Frankrijk, of aan het „Romeinsche vraagstuk". Hesselbarth 1) neemt aan, dat Bismarck vóór Juni 1870 niet alleen niet op een oorlog aanstuurde, maar zelfs niet dacht aan de noodzakelijkheid of waarschijnlijkheid daarvan. Zijn motieven waren nieuw. Hij beriep zich op een zin, die voorkwam in den instructiebrief 2) aan Bucher van 5 Juni 1870: ,,es sei möglich dasz eine vorübergehende Aufregung in Frankreich entstehe, und es sei alles zu unterlassen, was diese vermehren könnte", en verder op het feit, dat Bismarck den 12den Juni 1870 uit Varzin telegrafeerde, alle berichten uit Madrid door te zenden aan prins Leopold. Het laatste argument wordt echter krachteloos gemaakt door het feit, dat Bismarck den 12den Juni ook aan Salazar een telegram zond, waaruit blijkt dat hij zeker rekende op het aannemen van de candidatuur door den erfprins zoodat hij zich voorloopig op den achtergrond kon houden. Aan deze critiek op de meening van Hesselbarth kan nog worden toegevoegd de opmerking, dat Hesselbarth even sophistisch redeneert als Rathlef, omdat hij angstvallig blijft vasthouden aan een zin, zonder in te gaan op het verband, waarin deze zin uit den instructiebrief moet geinterpreteerd worden. Typeerend voor dezen tijd, waarin men Bismarck trachtte te schilderen vrij van oorlogszuchtige bedoelingen tegen !) Hesselbarth : Drei psychologische Fragen zur spanischen Thron* kandidatur Leopolds von Hohenzollern. Leipzig, 1913. Vooral het hoofdstuk: Bismarcks Verhalten bet der ganzen Verhandlung. S Hiervóór, blz. 72—73. 110 Frankrijk, is Hesselbarth's oordeel in het algemeen over Bismarck's houding in de candidatuur-kwestie. Volgens Hesselbarth zou Bismarck sedert Februari 1869 in sterke mate beïnvloed zijn geweest door Salazar en in zekeren zin diens slachtoffer geweest zijn. De sluwe Spanjaard zou een gelukkigen greep gedaan hebben, toen hij bij de Hohenzollerns sprak over het Spaansche volk, dat, in kern monarchistisch, Leopold zou begroeten als hun verlosser. Ook bij Bismarck had hij daarmee een gevoelige snaar aangeraakt. Zonder het oordeel van Max Harden te willen overnemen, die Bismarck beschouwde als den slechtsten menschenkenner, gelooft Hesselbarth dat Bismarck onder bepaalde omstandigheden maar al te gewillig zijn oor leende aan het oordeel van anderen. Evenals de generatie die geestelijk gevoed was door Schiller, Uhland en Reuter, oordeelde hij optimistisch over zijn medemenschen, al had hij een scherpen blik voor hun zwakheden. Bismarck, het slachtoffer van Salazar, kan natuurlijk niet gedacht hebben aan oorlogsdoeleinden. Hij zag volgens Hesselbarth in de candidatuur slechts een middel om de vriendschap van Pruisen begeerlijker te maken voor de groote mogendheden, en aan Pruisen die positie te verschaffen in den raad der volkeren, die het toekwam. Men ziet hieruit, tot welke excessen men verviel door het streven om Bismarck vrij uit te doen gaan in de kwestie van de candidatuur-Hohenzollern. Graaf Du Moulin Eckart1) voerde voor zijn vredelievende opvatting van Bismarck's politiek geen nieuwe argumen- *) Richard Graf du Moulin Eckart: Bismarck. Der Mann und das Werk. Stuttgart, 1915. 111 ten aan. Hij zag in Bismarck's houding tegenover de candidatuur slechts een middel tot vrede, geen oorzaak tot oorlog; eerst door de provoceerende houding van Frankrijk wilde hij den oorlog, op grond van nationale motieven. Richard Fester x). bracht argumenten in het debat, ontleend aan het Romeinsche vraagstuk. Z.i. zou het in de bedoeling van Napoleon gelegen hebben, de bescherming van Rome op te dragen aan Spanje, waardoor hij de Fransche troepen uit Rome zou kunnen terugtrekken, en aldus een bezwaar uit den weg ruimen voor een Fransch-Italiaansch bondgenootschap. Bismarck's actie in de candidatuur zou nu zoo zijn op te vatten, dat hij deze politiek van Napoleon wilde beletten door een Hohenzollern op den Spaanschen troon te brengen. Dit argument is echter niet aannemelijk, want, zoo merkt Oetker 2) terecht op: Napoleon zou zeer zeker graag gezien hebben, dat de Fransche troepen in Rome vervangen werden door Spaansche, maar men kan niet bewijzen dat hij inderdaad na den val van Isabella in die richting gewerkt heeft. Het zou geen gemakkelijke taak geweest zijn een eenigszins bezonnen regeering tot een dergelijken maatregel over te halen, immers, in geval van ~een conflict met Italië, dat te verwachten was omdat de Italiaansche regeering zich in het bezit van Rome wilde stellen, zouden de troepen op een verloren post staan, want Spanje was niet in staat spoedig versterkingen te zenden, daar het geen oorlogsvloot had. VI. Aan Oetker gelukte het een middenweg te vinden, *) R. Fester: Bismarck und die Hohenzollernsche Thronhandidatur in Spanien. Deutsche Rundschau^ 1908-1909, Bd. 4. *) Fr. Oetker : Die Emser Depesche. Ihre Vorgeschichte und ihre rechtlich-politische Bedeutung. Würzburg, 1920, bl. 31-36. die een eenigszins plausibele verklaring gaf van Bismarck 's bedoelingen, omdat hij zich niet eenzijdig beperkte tot de consequenties, waartoe een objectieve beschouwing van de voorgeschiedenis der candidatuur voert, maar ook rekening hield met de argumenten van hen, die in Bismarck 's politiek een „Friedensbürgschaft" zagen. Z.i. is het uitgesloten, dat Bismarck uitsluitend Vredelievende bedoelingen nastreefde, want den toestand van groote spanning, waarin beide volkeren verkeerden na 1866, in aanmerking nemend, kon men met volle zekerheid vooruitzien, dat de candidatuur van den erfprins een dergelijken invloed op de Fransche volksstemming zou uitoefenen, dat het uitbreken van een oorlog niet tot de onmogelijkheden behoorde. Aan den anderen kant verwierp hij ook de voorstelling, dat Bismarck uitsluitend naar aanleiding van de candidatuur een oorlog met Frankrijk wilde provoceeren, omdat hij dien oorlog noodzakelijk achtte voor zijn werk. Maar hij was van meening, dat Bismarck, als reëel politicus, die wist dat een oorlog met Frankrijk aanstaande was, x) met zijn volle energie de candidatuur heeft doorgezet, omdat zij in drieërlei opzicht voor hem van belang was: 1. Ze verschafte hem de gelegenheid zijn macht te versterken door het winnen van de .Spaansche sympathieën. 2. Het zou de militaire macht van Frankrijk verzwakken, wanneer Frankrijk gedwongen werd een deel van zijn leger aan de Spaansche grenzen te gebruiken als observatiecorps. *) In een gesprek met Karl Schurz had hij met een zienersblik den oorlog voorspeld: „Dieser Krieg mit Frankreich, der kommen wird, wird uns vom Kaiser der Franzosen aufgedrangt werden. Nach meiner Berechnung wird diese Krisis in etwa 2 Jahren eintreten." Ü2 113 3. Frankrijk zou öf gedwongen worden af te zien van een oorlog, öf genoodzaakt worden tot een krijg, voordat Napoleon klaar was met zijn bondgenootschappelijke politiek. ,,Vom Standpunkte der prinzipalen Willensrichtung", zoo vat hij zijn oordeel samen, „gehorte die. Kandidatur zu den Schutzmaszregeln, die er der drohenden Allianz entgegenstellte. Insofern diente sie dem gleichen Zweck wie die Pflege der russischen Beziehungen zur Erwirkung freundlicher Neutralitat und zur Fernhaltung österreichs vom Kampfe, und seine Bereitwilligkeit gegebenenfalls mit der italienischen Aktionspartei (Mazzini-Garibaldi) in Verbindung zu treten. Vom Standpunkte der eventuellen Willensmeinung war er mit einer vom Standpunkte des franzözischen Interesses verfrühteh Kriegserklarung infolge der Kandidatur einverstanden. Nur im Sinne dieser eventuellen Willensmeinung enthalt die vielbesprochene Aeuszerung Lothar Buchers, die spanische Kandidatur sei eine Falie für Badinguet gewesen, eine gewisse Wahrheit; wenn Napoleon sich durch das Drangen der Kriegspartei zu dem unbesonnenen Schritte vorzeitiger Kriegserklarung fortreiszen liesz, wurde die Kandidatur für ihn zur Falie, aber der prinzipale Wille Bismarcks ging nicht darauf, sondern auf die Vorteile, die er sich von der Durchsetzung der Kandidaturversprach, wobei die Möglichkeit, auf diesem Wege den Krieg mit Frankreich zu ersparen, mit ins Gewicht fiel. Von vornherein, gleich nach Ausbruch der Revolution, hat er die spanischen Verhaltnisse im Sinne einer möglichen Friedensbürgschaft aufmerksam verfolgt., ,Die spanische Bewegung'', schrieb er am 27. September 1868 an von der Heydt, ,,wird,wenn sie einige Konsistenz entwickelt, ein wirksames Zugpflaster zu Gunsten des Friedens bilden"; er dachte 114 also daran, sie in einer Weise zu verwerken, dasz die geborene Rücksichtsnahme auf die in Spanien sich bildende Lage der französischen Politik ein Vorgehen gegen Preuszen, eine Einmischung in die deutschen Einheitsbestrebungen erschwerte (l)". Wij zijn aan het slot gekomen van ons onderzoek naar de opvattingen, die de Fransche en Duitsche geschiedschrijvers hebben van Bismarck's bedoelingen met de candidatuur - hohenzollern. Resumeerend kan men deze conclusie trekken, dat noch de Fransche, noch de Duitsche historiografie volkomen geslaagd is in het vellen van een juist oordeel. De Fransche historici legden te veel nadruk op de meening, dat Bismarck bewust den oorlog zocht met de candidatuur; de meeste Duitsche daarentegen op de vredelievende voorstelling van Bismarck's politiek. Zelfs Oetker, die de meest plausibele verklaring gaf, heeft zich daaraan niet kunnen onttrekken. Ook hij ziet in Bismarck's politiek in de eerste plaats een „Friedensbürgschaft". Het genlis aan positieve bewijzen veroorzaakte, dat het oordeel over Bismarck's politiek afhing van de mentaliteit van hen, die de kwestie trachtten op te lossen. Dit blijkt duidelijk uit de motieven, die de schrijvers aanvoeren voor hun meening. Bij de Fransche schrijvers vindt men in het algemeen een geestesgesteldheid, die hen deed oordeelen, dat Bismarck een oorlog met Frankrijk moest voeren, wilde 1) Oetker: Die Emser Depesche, blz. 31, 36. 115 hij slagen in zijn eenheidspolitiek. De motieven, die zij aanvoeren, komen dan ook hierop neer: Frankrijk had geen oorlog noodig, Bismarck wél, om de Duitsche Eenheid tot stand te brengen. Een ontwikkeling van de Duitsche Eenheid zonder oorlog met Frankrijk konden zij zich klaarblijkelijk niet voorstellen; en toch was die mogelijkheid niet uitgesloten, wanneer Bismarck door het versterken van Pruisen's invloed in het buitenland Frankrijk zou doen berusten in een Duitsche ontwikkeling, die het niet kon tegenhouden tenzij met gevaar van een groote nederlaag. De vredelievende voorstelling der Duitsche geschiedschrijvers kwam uit een andere mentaliteit voort. Levend in een sfeer van heldenvereering konden zij Bismarck's actie niet verklaren uit het streven om een oorlog met Frankrijk te ontketenen. Het intrigante, weinig verheffende, paste niet bij de voorstelling, die zij zich van Bismarck, als den grooten heros van het Duitsche volk,vormden. Vandaar dat Petersdorff en Delbrück motieven aanvoerden, ontleend aan het geloof in Bismarck's onfeilbaarheid : ,,geen verstandig mensch kon meenen, dat de candidatuur een oorlog ten gevolge kon hebben, want de natuurlijke gang van zaken was, dat de candidatuur werd ingetrokken, zoodra Frankrijk protesteerde"; dat Rathlef's critiek beinvloed werd door zijn geloof in Bismarck's zedelijke grootheid; dat Hesselbarth zijn toevlucht nam tot de voorstelling van bismarck als slachtoffer van zijn groot optimisme. Zij, die minder ethisch waren aangelegd en zin hadden voor de realiteit, konden wél gelooven in den grooten intrigant, die de Duitsche Eenheid tot stand bracht. Zij verheerlijkten hem, los van ethische beschouwingen, als den 116 volbrenger van Duitschland's Eenheid door het voeren van een oorlog, die geniaal was voorbereid. Menschen als Busch, Bucher en Klein-Hattingen zijn klaarblijkelijk door dat „geniale" beinvloed, want hun motieven gaven hun geen recht tot het felle oordeel, dat Bismarck den oorlog zocht. De motieven, ontleend aan de gespannen verhouding tusschen de jaren 1866 en 1870, en aan de meening, dat Bismarck vooruit moest zien dat de candidatuur in Frankrijk een heftigen storm zou verwekken, bewijzen alleen, dat Bismarck met de mogelijkheid, ja zelfs waarschijnlijkheid van een oorlog rekende, niet dat hij uitsluitend den oorlog beoogde. Wil men een plausibele verklaring vinden van Bismarck's politieke doeleinden met de candidatuur, dan mag men zich niet bepalen tot een eenzijdig oordeel,dat Bismarck voorstelt als den vredelievenden öf als den oorlogszuchtigen politicus, maar moet men Bismarck zien als een geniaal „Realpolitiker", die verschillende mogelijkheden in de candidatuur Hohenzollern zag, die leiden konden tot verwezenlijking van zijn politieke idealen. Bismarck's actieve rol zal in de voorgeschiedenis der candidatuur geeft ons recht om aan te nemen, dat hij haar wilde doen slagen, want met zulk een energie heeft hij aan de voorbereidingen deelgenomen, dat de candidatuur-Hohenzollern, die in beginsel een conceptie was van von Werthern, in werkelijkheid een conceptie van Bismarck werd. De voordeelen, die uit een eventueel slagen der candidatuur zouden voortvloeien, hingen af van de wijze, waarop Frankrijk haar zou opvatten. Wanneer Napoleon de candidatuur zou aanvaarden als een aangelegenheid, die uitsluitend Spanje en het Huis 117 Hohenzollern betrof, zou Bismarck's staatkunde groote politieke en economische voordeden voor Pruisen opleveren. Paral Een Hohenzollern op den Spaanschen troon beteekende voor de militaire macht van Pruisen, dat het Fransche leger met enkele divisies verminderd werd, omdat het observatietroepen aan de Spaansche grens moest leggen. 1) Vatte Napoleon daarentegen de candidatuur op als een internationaal-politiek vraagstuk, dan zou de candidatuur aanleiding kunnen geven tot het uitbreken van een oorlog, dien Bismarck 1. waarschijnlijk achtte, zooals blijkt o.a. uit zijn gesprek met Karl Schurz ;2) 2. mogelijk achtte, zooals blijkt uit zijn gesprek met Benedetti, die hem te verstaan gaf, dat een candidatuur Hohenzollern in Frankrijk als een anti-nationale daad zou worden opgevat; 3. bewust voorbereidde, zooals blijkt uit zijn streven om de onderhandelingen over de candidatuur zoo te leiden, dat de internationaal-politieke kant van het vraagstuk werd voorbijgezien. 4. aannemelijk moest achten, omdat de staatkundige verhoudingen van zijn tijd van dien aard waren, dat een oorlog tegen Frankrijk voor Pruisen wenschelijk was, omdat Napoleon's omsingelingspolitiek nog niet geslaagd was, en 5. tenslotte deed uitbreken, door zijn ontwijkende houding, toen Gramont de Pruisische regeering liet interpelleeren door Benedetti, en cynische handelwijze, toen hij de „Emser Depesche" opstelde. „ x) Zie de bijlage. !) Zie bl. 113, aant.'l, 118 Zoo gezien is Bismarck geen daemonische figuur, die Duitschlancl's eer besmette door zijn rol in de candidatuur, maar een geniaal politicus, die de staatkundige verhoudingen van zijn tijd uitstekend begreep, en de candidatuur-kwestie zoo aanvatte, dat zij in elk opzicht voordeel voor hem zou opleveren, hetzij in vrede, hetzij in oorlog. BIJLAGE. Diktat Bismarck's zu einem Immediatbericht an K. Wilhelm. 27 Februar 1870. I. Vorteile der Annahme der spanischen Königskrone durch den Erbprinzen von Hohenzollern für Preuszen und Deutschland. Die Sympathie zwischen zwei Nationen, deren Interessen an keinem Punkte in Widerstreit stehen, und deren freund schaftliche Beziehungen einer bedeutenden Entwicklung fahig sind, würde wesentlich gestarkt werden. In den Spaniern könnte sich ein Gefühl der Dankbarkeit gegen Deutschland regen, wenn man sie aus den anarchischen Zustanden reiszt, denen sie entgegenzugehen fürchten. Für die Beziehungen zu Frankreich würde es von Nutzen sein, jenseits Frankreichs ein Land zu haben, auf dessen Sympathien wir rechnen könnten, und mit dessen Empfindungen Frankreich zu rechnen genötigt ware. Wenn in einem Kriege zwischen Deutschland und Frankreich in Spanien Verhaltnisse bestehen wie unter Isabella der katholischen, und wenn auf der anderen Seite dort ein mit Deutschland sympathisierendes Regiment existiert, so wird der Unterschied zwischen diesen beiden Situationen sich für uns auf ein bis zwei Armeekorps beziffern. In dem einen Fall würden namlich französische Truppen durch spanische Ablösung verfügbar gemacht, im andren Fall ware Belassung eines Armeekorps an der Grenze nötig. Die Friedensiiebe Frankreichs gegen Deutschland wird immer 120 im Verhaltnis zu den Gefahren des Krieges wachsen oder abnehmen. Wir haben dort nicht dauernd auf Wohlwollen, sondern mehr auf Abwagung der für den Ausgang des Krieges wichtigen Thatsachen zu rechnen. handelspolitik: Da schon in Rumanien die deutsche Dynastie die Handelsbeziehungen zwischen diesem küstenlosen Lande und Deutschland gefördert hat, so würde die Herrschaft eines Fürsten deutscher Abstammung auf der iberischen Halbinsel den alten blühenden Handel zwischen Deutschland und Spanien wieder beleben, der bekanntlich durch die politische Haltung Preuszens gegenüber verschiedenen spanischen Vorgangen gelitten hat. weiterer nutzen: Das Ansehen der Dynastie der Hohenzollern, der gerechte Stolz, mit dem nicht nur Preuszen auf sein, Königshaus blickt, sondern auch Deutschland sich mehr und mehr gewöhnt, diesen Namen als ein nationales Eigentum zu nennen, dieses Element nationalen Selbstgefühls, das im bewuszten Ansehen der Dynastie liegt, dient wesentlich zur Heburlg des monarchischen Sinnes, wenn das Herrschershaus sich in einer europaischen Position befindet, die nur in den habsburgischen Antecedentien eine Analogie hat. Dieses Element des Stolzes auf die Dynastie ist ein in unsren deutschen Verhaltnissen keineswegs gering anzuschlagendes Gewicht für Zufriedenheit und Konsolidation. Es starkt die moralische Kraft, von der die materiellen Kr af te abhangen. 121 II. Eine Ablehnung anderseits würde mehrfach unerwünschte Folgen haben; Es würde die Spanier in hohem Grade verletzen, dasz man eine Krone, die in der Geschichte mit Recht einen hohen Rang einnimmt, und eine Nation, wie die spanische, die um Rettung aus der Anarchie bittet, in die sie sich versinken fühlt, zurückstöszt und ihr den König versagt, der ihr der geeignetste scheint (ganz auszerhalb der Parteikampfe stehend), und es würde als eine Harte erscheinen, einer Nation von 16 Millionen Einwohnern, die sich in dieser Not befindet, die Rettung durch Ablehnung aus persönlichen Gründen zu versagen. Die Chancen der Republik in Spanien würden dann erheblich steigen, was auch auf Frankreich zurückwirken könnte. Ob die für Frankreich vermehrten Gefahren der Republik zum Friedensbruch drangen würden.ist eine Frage.die nicht mit Bestimmtheit verneint werden kann. Für alle Verstimmungen in Spanien, für alle Gefahren von seiten Frankreichs würde die öffentliche Meinung in Deutschland diejenigen verantwortlich machen, von denen die Ablehnung ausgegangen ware. III. Ich hielte deshalb die Annahme im Interesse des Friedens und der Zufriedenheit bei uns im Lande für nützlich und für die ungefahrlichste Entwicklung der spanischen Frage. Dasz die orleanistische wie die republikanische abgeschnitten wird, ist für Frankreich von wesentlichem Wert. Nach den mitgeteilten Daten ist die Wahl durch memals 3/4 der berechtigten Wahlstimmen gesichert. Dasz eine so grosze Nation,wie die spanische, mit solcher an Einstimmigkeit grenzenden Majoritat ihren Willen kundgibt, musz schwer in die Wagschale fallen. Es erinnert an gleichartigeVorgange in England bei der Wahl des jetzt regierenden 122 Hauses an Stelle der vertriebenen Stuarts und in Ruszland bei Erhebung der Dynastie Romanoff. Die Legitimitat des Rechtes, kraft dessen die Dynastien in England und Ruszland regieren, is ohne Zweifel weniger anfechtbar als die Gewaltthat Ludwigs XIV, vermöge deren die Habsburger aus Spanien zu gunsten der Bourbons verdrangt wurden, oder die Revolution unter Ferdinand III, vermöge'deren die Succession auf Isabella überging. Ein Wiedererscheinen der Königin Isabella auf dem Thron schiene mir für die monarchischen Interessen in Europa sehr nachteilig. Eine Lebensweise wie die dieser Fürstin würde man in England nicht ein Jahr ertragen haben. Es spricht für den monarchischen Charakter der Spanier, dasz sie,nach allen Erschütterungen seit 1808 und nach allen Miszregierungen seit hundert Jahren,die Herrschaft der Königinnen Christine und Isabella 36 Jahre lang ertragen haben. Auf diesen monarchischen Sinn kann der künftige König zahlen." (Fester, Briefe, Aktenstücke und Regesten zur Geschichte der Hohenzollernschen Thronkandidatur in Spanien, No. 107.) INHOUD. Bl. Inleiding 9 Overzicht van de voorgeschiedenis der candidatuur- hohenzollern 13 Van wien ging de gedachte uit, Leopold van Hohenzollern-Sigmaringen candidaat te stellen voor den Spaanschen troon? 45 School er in de wijze, waarop over de candidatuurHohenzollern onderhandeld werd, een antiFransche tendens? 66 Welke bedoelingen had Bismarck met de candidatuurHohenzollern ? 83 Slotwoord . - 114 Bijlage 119 STELLINGEN. 1. De candidatuur van Leopold van HohenzollernSigmaringen voor den Spaanschen troon was een Pruisische conceptie. 2. De meeste Duitsche geschiedschrijvers (o.a. Petersdorff, Rathlef, Hesselbarth, Fester, Oetker) vellen» geen juist oordeel over de bedoelingen van Bismarck met de candidatuur-Hohenzollern. 3. In den brief van Bismarck aan Lothar Bucher, van 5 Juni 1870, medegedeeld bij Fester, Briefe, Aktenstücke und Regesten zur Geschichte der Hohenzollernschen Thronkandidatur in Spanien No. 197, wordt met „Herr Gama" Salazar bedoeld. 4. Ten onrechte twijfelt Groen van Prinsterer (Archives ou Correspondance inédite de la maison d' OrangeNassau, Première Série, Tome II p. 92) aan de echtheid van de „Promesse faite des Chevaliers de 1'Ordre aux Gentilshommes assemblez avec Brederode et Culenborch", bij te Water, Historie van het Verbond, en de Smeekschriften der Nederlandsche Edelen, IV blz. 13. 5. von Bethmann Hollweg (Betrachtungen zum Welt kriege, I blz. 138-139) en von Jagow (Ursachen und Ausbruch des Weltkrieges blz. 109-110) spreken onwaarheid, wanneer zij het doen voorkomen alsof zij bij de Oostenrijk-Hongaarsche regeering wel een poging zouden hebben aangewend om de scherpte van het ultimatum aan Servië te verzachten, indien de tijd dit slechts had toegelaten. 6. Ten onrechte beschouwt Prof. Dr. E. Cohen Boerhaave als den voorlooper van Kamerlingh Onnes (Zie Ernst Cohen, „Van Boerhaave tot Kamerlingh Onnes, Een blad tot herdenking van den Hen November 1882", in Chemisch Weekblad 19, 469-479). 7. De opvatting die Prof. Dr. G. Kalff van Keye's karakter heeft, is onvolledig. (Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde door G. Kalff. Deel I bl. 111). 8. Door het gebruiken van Germanismen en Gallicismen belemmert de Nederlandsche Wetgever het streven naar taalzuivering. 9. De s in uitdrukkingen als „tot vervelens toe", „tot schreiens toe" en dergelijke is een oude Genitief s. 10. Het woord „Verschluszlaut" heeft in enkele Duitsche werken over phonetica een dubbele beteekenis, die tot verwarring aanleiding geeft. 11. De Tristrant van Eilhart van Oberge moet ontstaan zijn vóór de Eneide van Hendrik van Veldeke; het karakter van de parallelplaatsen en de omgeving, waarin zij voorkomen, laten geen andere conclusie toe. 12. De beteekenis van Leonardo da Vinci op wetenschappelijk gebied wordt door Séailles overdreven voorgesteld. (Gabriel Séailles, Leonard da Vinci, 1'Artiste et le Savant 1452-1519. Essai de Biographie Psychologique, Paris, 1912.)