OUügARCHIEF VAN DEVENTER." De Timmermeesters, Wejdegraven, Hoofd-, Brug-, Straat^Wegenen Artilferiemeesters, poo» Archivaris der Gemeente. (Niet in den handel). N.V STÓOM0RUKKSm4nTRIO'>. - ■ VSENVyöS-65 ^ DEV€NT€R. ■ 1924 -^wm^e'-W - OUD-ARCHIEF VAN I DEVENTER. De Timmermessters, Weidegraven, Hoofd-, Brug-, Straat-Wegenen Artilleriemeesters, DOOR Mr. j. acquoy, Archivaris der Gemeente. (Niet in den handel). N,V. Stoomdrukkerij „Trio" - Veenweg 65 - Deventer. 1924. De stadsrendanten, van wier bewaard gebleven rekeningen hier een lijst volgt, maakten evenals de cameraar deel uit van het stedelijk bestuur. Van deze rekeningen zijn bovenal die van den timmermeester van het grootste belang voor de kennis van de oude topographie der stad. Aan de vermelde lijst gaat vooraf een korte uiteenzetting van de verschillende functie's zelf, aangaande de geschiedenis waarvan slechts weinig bekend is. Dumbar in zijn „Kerkelijk en wereltlijk Deventer" en de „Tegenwoordige staat van Overijssel" maken van enkele der bedoelde functionarissen in het geheel geen gewag of geven slechts eenige korte mededeelingen omtrent hen, die van weinig of geen belang zijn. DE TIMMERMEESTERS. De schepenen en raden, die telken jare op St. Peter ad cathedram, den 22sten Februari, door de Gezworen Gemeente gekozen werden, verdeelden van oudsher 8 dagen later, op St. Petersoctaaf, onderling de verschillende door hen gedurende dat jaar uit te oefenen functiën. Oorspronkelijk — althans reeds in de 1ste helft der 15de eeuw — werden jaarlijks op dien dag 2 schepenen door de raden tot timmermeester aangewezen, aan wie het toezicht op de publieke werken was toevertrouwd en die na afloop van hun dienstjaar te zamen rekening en verantwoording aflegden (n. 1—6). In de 2de helft dier eeuw — de eerst bewaard gebleven rekening waaruit dit blijkt is die over 1480 — voert ieder hunner een afzonderlijk beheer : de oudste heeft dan het toezicht op de werken binnen de stad, terwijl aan den jongste voornamelijk is opgedragen de» zorg voor de hoofdén en kribben in den IJssel ter beveiliging van de stadsweiden en landen. En in verband.biermede leggen beide timmermeesters sinds dien ieder eene afzonderlijke rekening af, welke 2 rekeningen enkele malen in 1 deel zijn ingeschreven (n. 7—9, 12, 13, 22). Wanneer een nieuw omvangrijk werk zou worden ondernomen kozen Schepenen en Raad naast de beide 6 gewone functionarissen een extraordinaris timmermeester, die met het toezicht daarop belast werd en een afzonderlijke rekening en verantwoording aflegde. Toen, om een enkel voorbeeld te noemen, in 1487 besloten was tot den bouw van den grooten Noordenbergtoren werd de schepen Johan Oosterhuis en later de schepenen Gercelis van Aller en Johan Strubbe aangewezen om het beheer over dit werk te voeren (n. 44, 15, 18, 19, 21 en 25). Soms werd de ordinaris timmermeester tevens belast met het toezicht op nieuwe werken en legde hij dan van zijn beheer als zoodanig een afzonderlijke rekening over. Zoo was Gerrit van Irthfc, die voor 1550 tot timmermeester was verkozen, tevens in dat jaar belast met den bouw van den vol-, water- en korenmolen voor de Bergpoort en van de kade aan de haven en werden afzonderlijke rekeningen van deze werken door hem opgemaakt (n. 75 a, b en c). Ook de schepen Dirk de Quade bekleedt naast zijne functie van ordinaris in het zelfde jaar enkele malen die van extraordinaris timmermeester (n. 76, h, i, 77 a, b, c en d). In afwijking van den steeds gevolgden regel om voor buitengewone bouwwerken uitsluitend een afzonderlijken timmermeester aan te wijzen, werd in 1538 en 1558 — de eenige voorbeelden van dién aard die mij bekend zijn — voor den herbouw van de groote brug over den IJssel en het maken van nieuwe verdedigingswerken naast den daarmede belasten timmermeester een commissie benoemd bestaande uit 2 schepenen en 8 gemeensmannen, uit iedere straat 1x). l) Concordaten d.d. 20 September 1538 en 4 Maart 1658, 7 Van 1517 af verdwijut de benaming van jongsten timmermeester en wordt de schepen die met zijne werkzaamheden belast was voortaan hoofdmeester genoemd. Sedert is er dus slechts één timmermeester aan wien het toezicht op de gewone publieke werken is opgédragen en die tot het einde der Republiek daarmede belast is gebleven. Naast hem blijft bestaan de extraordiharis timmermeester, die telkenmale als buitengewone werken moeten worden uitgevoerd uit de schepenen wordt aangewezen. Oorspronkelijk werden dus jaarlijks op St. Petersoctaaf 2, na 1517 1 schepen door de raden tot timmermeester gekozen. Waar deze keur volgens vaste regelen geschiedde was het allerminst uitgesloten dat de schepen, aan de beurt om tot timmermeester te worden aangewezen, de eigenschappen miste die voor de vervulling van dat ambt zoo niet noodzakelijk dan toch wenschelijk waren. In 1553 heeft de Gezworen Gemeente in bedekte termen op dit euvel gewezen en in de vergadering van 25 Februari van dat jaar voorgesteld, dat het geheele college van Schepenen en Raad iemand uit zijn midden „des verstandt hebbende" met het timmermeesterschap zou belasten en daarnaast uit de gemeenslieden een 2den timmermeester zou aanwijzen. Slechts gedeeltelijk zijn Schepenen en Raad met dit voorstel meegegaan: alleen voor het toezicht op groote nieuwe werken — de extraordinaris timmeringen — werden zij genegen bevonden een 2den timmermeester uit de Gemeente te kiezen, doch „in ordinaris getymmer" wenschten zij „by der older gewoenten" te blijven „want een man dat waill doen kan''. 8 Nog enkele malen hebben de gemeenslieden getracht verandering in de wijze van verkiezing van den timmermeester te verkrijgen: in de vergaderingen van 14 Februari 4558, van 13 en 28 Februari v 1562 en van 4 Maart 4564 hebben zij de wenschelijkheid bepleit van een algemeenen timmermeester uit den Raad of uit hun eigen midden en tevens om bij dezen keur uitsluitend te letten op bekwaamheid.en niet alleen op anciënniteit zooals tot nog toe steeds geschied was. Echter te vergeefs; Schepenen en Raad waren niet voor wijziging te vinden en wenschten bij de steeds gevolgde gewoonte te blijven. Eerst in hunne gezamenlijke vergadering van 10 Maart 4579 heeft het stedelijk bestuur op een herhaald aandringen der Gemeente er in toegestemd „dat voir dit jair oick uther Geswaren Gemeynthe ein timmermeyster verordent und den timmermeister des Raedes geadiungiert werde". En reeds bij deze zelfde gelegenheid werd als zoodanig aangewezen Adriaan Kippinck, gemeensman uit de Polstraat. Enkele jaren later — in de vergadering van 27 Maart 4583 — werd wederom een adjunct-timmermeester uit de Gemeente voor het ingetreden dienstjaar aangesteld. En toen na de inneming der stad door prins Maurits in Mei 4594 hét aantal schepenen en raden van 24 tot 46 gereduceerd was, hunne werkzaamheden dien ten gevolge aanmerkelijk waren toegenomen en er daarenboven veel te herstellen en te vernieuwen viel vonden Schepenen en Raad het wenschelijk om aan den timmermeester uit hun midden een gemeensman als zoodanig toe te voegen l)L i). Concordaat d.d. 18 April 1599. 9 Merkwaardig is dat enkele maanden later op eene klacht van de Gemeente besloten moest worden den arbeiders der stad aan te zeggen de beide timmermeesters „ider indt syne toe respectieren" *). Blijkbaar werden de opdrachten van den gemeensmantimmermeester minder goed nagekomen dan die van zijn collega uit den Raad. Met het oog op de voorgenomen uitbreiding der fortificatiewerken werd in Februari 1596 op voorstel der Gemeente nogmaals een timmermeester uit haar midden aangewezen2). Echter voor het laatst. Wel doet zij in de vergadering van 4 Januari 1605 wederom een voorstel in dien geest, doch het antwoord van Schepenen en Raad luidt dan eenvoudig dat zij „op ditt pundt ten besten verdacht" zullen zijn. En toen, noch later is ooit meer sprake geweest van een tweeden timmermeester uit de Gezworen Gemeente. Zooals reeds is medegedeeld wezen van ouds de 12 raden een der schepenen tot timmermeester aan. Van 1592 af is het aantal raden tot 4 teruggebracht en berustte dus de keuze van den timmermeester bij slechts 4 personen. Hierin werd verandering gebracht op St. Petersoctaaf van het jaar 1607, toen de keur van timmermeester voor het eerst is uitgeoefend door de 4 raden en de 4 jongste schepenen uit de 8 oudste schepenen, eene regeling welke in het, stadrecht van 1642 is vastgelegd en tot het einde der Republiek is blijven bestaan. In de 2de helft der 17de eeuw is de keur van timmermeester in zooverre x) Concordaat d.d. 17 Juli 1592. 2) Concordaat d.d. 9 Februari 1696. 10 een bloote formaliteit geworden dat hij, die het eene jaar cameraar was geweest, onverandelijk het volgend jaar tot timmermeester verkozen werd. Waar nu de mogelijkheid niet was uitgesloten dat de cameraar bij zijn aftreden niet meer tot schepen maai'tot raad werd gekozen, zou men dus in conflict kunnen komen met een voorschrift van het stadrecht. Met het oog op dergelijke gevallen hebben Schepenen en Raad den 18den Maart 1682 desniettegenstaande besloten „dat sodane afgaande camener met de timmermeesterschap henvorders gebeneficeert sal mogen worden". De rekeningen, die de timmermeesters telken jare over legden, werden in den beginne afgehoord ten overstaan van het geheele college van Schepenen en Raad. Eerst in de vergadering van 30 Augustus 1597 werden plannen beraamd tot de instelling eener rekenkamer, die de rekeningen der stadsrendanten vooraf meer nauwkeurig zoude kunnen nagaan. Immers het lezen in pleno senatu leverde feitelijk geen genoegzame contróle op. Het heeft echter nog enkele jaren geduurd alvorens de instelling eener rekenkamer definitief haar beslag kreeg en voor het eerst werd de rekening van den timmermeester Everhardt Traesse over 1598 in December 1602 door die kamer opgenomen. Nog gedurende de eerste jaren bleef ook de oude vorm gehandhaafd en volgde na het onderzoek door de Rekenkamer eene officieele approbatie door de vergadering van Schepenen en Raad. Voor het laatst had dit plaats in 1606 met de rekening van den timmermeester Marten Stegeman over 1601; daarna geschiedde de opneming uitsluitend door de gecommitteerden tot de Rekenkamer. 41 Ten slotte zij nog medegedeeld dat de ontvangsten van den timmermeester in den aanvang hoofdzakelijk bestonden uit bijdragen van den cameraar, vaak vermeerderd met de opbrengst van opgelegde boeten en andere stedelijke inkomsten, en na hare oprichting in 4548 ook uit bijdragen van de Achterkamer1). Van 1594 af ontving de timmermeester uit de pacht van den accijns op bier een vaste som van 20g.gld. per week, welk bedrag van 1740 af wegens de lagere opbrengst _ van den bieraccijns verminderd is. Deïe vaste bijdrage uit de bierkamer hield op toen ingevolge het besluit van Schepenen en Raad d.d. 25 November 1757 en het concordaat van 14 December van dat jaar eene cameraarskas werd ingesteld, waarin de pachtsom van den bieraccijns in haar geheel werd gestort. Daarna blijft als vaste inkomst van den timmermeester slechts over een bedrag van 600 gld., dat hij sedert het laatst der 17de eeuw telken jare uit de Achtenkamer ontving en in 1785 voor het laatst in de rekening voorkomt. Sindsdien bestaan de inkomsten van den timmermeester wederom als oudtijds uit ongeregelde bijdragen van den cameraar krachtens de op deze door Schepenen en Raad geslagen mandaten. *) Zie over dit college mijn „De Achten-, Ostage- en Nieuwe kamer". DE WEIDEGRAVEN. Oorspronkelijk waren de beide timmermeesters tevens belast met het toezicht op de stadsweiden. Toen echter hun taak door de steeds toenemende uitbreiding der stad zwaarder werd heeft men de zorg voor de weide aan 2 andere — volgens Dumbar waren het doorgaans de 2 jongste — schepenen opgedragen. De weidegraven, zooals deze beide met het toezicht op de weiden belaste schepenen genoemd werden, komen in 1362 het eerst in de cameraarsrekeningen voor, zoodat men mag aannemen dat met St. Peter ad cathedram van dat jaar de instelling van het weidegraafschap heeft plaats gehad J). Bij concordaat van 22 Februari 1464, opgenomen in het stadrecht van 1486, is door Raad en Gezworen Gemeente een reglement op het weidegraafschap vastgesteld, waarbij een belangrijke wijziging in het beheer der weiden gebracht werd. Aan de beide weidegraven uit het college van schepenen werden toen namelijk 2 weidegraven uit de Gemeente toegevoegd, die bij beurten uit de 8 straten, waarin de stad verdeeld was, werden gekozen. Het dagelijksch toezicht op de stadsweiden berustte x) Rekening van den cameraar Theodoricus Boier over 1362 : „Item Werner des Calen ende Roelf ter Brugghen weydegreven 38 8 15 st." 13 dus tot 1362 bij de 2 timmermeesters, daarna bij de 2 weidegraven, die eveneens leden van het stedelijk bestuur waren, en van 1464 af bij 4 weidegraven, waarvan 2 schepenen en 2 gemeenslieden waren. Evenals in den beginne de 2 timmermeesters door de raden werden gekozen, wezen deze oorspronkelijk telken jare ook de beide weidegraven uit de schepenen aan. In 1593 — blijkbaar een gevolg van de vermindering van het aantal raden *) — kozen de schepen een weidegraaf uit hun midden en wezen de raden een schepen als zoodanig aan; van 1595 af deden de schepenen dit alleen totdat in 1635 schepenen en raden te .zamen de beide weidegraven verkozen. Een tiental jaren later — van 1613 af — berustte de keur van weidegraaf weder bn de schepenen en zulks niettegenstaande het stadrecht, dat in het jaar te voren was vastgesteld, uitdrukkelijk bepaalde dat Schepenen en Raad de beide weidegraven zonden kiezen. Eerst in 1693 werd de keur in overeenstemming gebracht met het nog steeds vigeerend stadrecht van 1642 en werden beide weidegraven van toen afgeregeld door schepenen en raden te zamen aangewezen. Bij het zooeven aangehaald concordaat van 22 Februari 1464 is de wijze waarop de 2 weidegraven uit de Gezworen Gemeente moesten worden gekozen nauwkeurig geregeld. Telken jare wezen de gemeenslieden van 2 der 8 straten 2 meenslieden uit 2 andere straten aan en zulks volgens een bij dat concordaat bepaalde volgorde. Ook de beide weidegraven uit de Gemeente traden dus elk jaar te zamen af tot *) Zie blz. 9. 14 dat bij concordaat van 16 December 1624 bepaald werd dat voortaan slechts 1 hunner zou aftreden en de andere „soe nu kennisse van de gelegentheytt der stadt weijde becomen", nog gedurende een jaar zijne functie zou blijven vervullen. En in aansluiting hiermede regelde het concordaat van 9 Februari d.a.v. welke weidegraaf dat jaar wel, welke niet zou aanblijven. Van St. Petersoctaaf, den dag waarop de verschillende functionarissen gekozen werden, 1625 af werd dus slechts 1 nieuwe weidegraaf door de Gezworen Gemeente uit haar midden gekozen. Toen bij concordaat van 11 December 1545 het zoogenaamde groot- en kleinburgerschap in het leven was geroepen en er dus sedert dien burgers waren met het recht van gebruik der stadsweiden — de grootburgers — en burgers die dit recht misten -— de kleinburgers —, lag het voor de hand dat de weidegraven voortaan tot de eerste categorie moesten behooren. Waren in den beginne de schepenen, raden en gemeensmannen steeds grootburgers, reeds in den loop der 17de eeuw is het meermalen voorgekomen dat ook kleinburgers zitting in de stedelijke regeering en de Gezworen Gemeente kregen. En blijkbaar is dien ten gevolge meer dan eens een kleinburger tot weidegraaf verkozen geworden. Zoo is het verklaarbaar dat bij concordaat van 12 Februari 1667 op voorstel van de Gezworen Gemeente met zoovele woorden besloten is „dat niemandt weydegrave gemaeckt sal worden ten sij hij met de volle burgerschap versien sij". Dit uitdrukkelijk voorschrift raakte echter allengs in onbruik toen gedurende de 18de eeuw een steeds grooter aantal kleinburgers in 15 den Raad zitting hadden gekregen en daarenboven de verschillende functiën volgens vaste regelen vergeven werden. En nogmaals — den 14den Januari 1782 — werd tot handhaving van het in 't concordaat van 1667 neergelegd beginsel besloten, met dien verstande „dat opgemelte concordaat ten aanzien van de Heeren, thans in de Magistraat cessie hebbende, zal blijven opgeheven en dat 't zelve alleen van kragt zal zijn met opzigte tot den raadspersoonen zoo na deezen dag voor de eerste maal zullen worden gekoren". De weidegraven hadden de zorg voor het onderhoud der weiden, de opbranding, de bewaking der opgedreven beesten en het schutten van niet gerechtigd vee. Gedurende de 18de eeuw was hun daarenboven nog de zorg voor de stadsplantsoenen opgedragen: zij verkochten boomen op de Worp en in de stad en plantten nieuw hout zoo binnen als buiten de muren inl). Hunne uitgaven werden bestreden uit de voor de opbranding verschuldigde gelden; endaar deze ontvangsten steeds meer bedroegen dan de gemaakte kosten sloten de rekeningen telken jare met een batig saldo, dat aan den cameraar werd afgedragen. Slechts 2 malen, in 1616 en 1632, vertoonden de rekeningen een nadeelig slot, het gevolg van te groote verteeringen bij de opbrandingen gemaakt. De oudste weidegraaf uit den Raad legde jaarlijks rekening en verantwoording af, in den beginne aan het geheele !) In 1730 had een groote aanplant plaats op de Worp en de Houtmarkt, waarvan een afzonderlijke rekening door den weidegraaf over dat jaar werd opgemaakt. De uitgaven hiervoor werden bestreden uit van den cameraar ontvangen bedragen. Zie n. 181. 16 college van schepenen en raden, later aan de in het laatst der 16de eeuw opgerichte Rekenkamer i). Voor het eerst werden de rekeningen van den weidegraaf Everhardt Rouze over 1610, 1611 en 1612 den 30sten November 1613 door deze commissie opgenomen. In het laatst der 16de en begin der 17de eeuw is er van de zijde der gemeenslieden meer dan eens — het laatst in 1629 — op aangedrongen om het opbrandingsgeld niet door de weidegraven uit den Raad, maar door die uit de Gemeente te laten innen: Echter vergeefs, Schepenen en Raad wenschten het „bij den olden gebruyk" te laten en waren niet genegen deze bevoegdheid aan de gemeenslieden af te staan 2). 1) Zie blz. 10. 2) Concordaten d.d. 17 Februari en 15 Mei 1599, 9 Januari, 13 Eebruari en 29 Maart 1602, 9 Februari 1611, 2 Mei, ^September en 15 Decembor 1620, 30 Januari 1621 en 10 Februari 1629. DE HOOFDMEESTER. Van 1517 af—er is boven reeds op gewezen1) — wordt van den jongsten timmermeester in de stedelijke administratie niet meer gesproken en wordt de schepen die met diens functies, de zorg voor de hoofden en kribben in den IJssel, belast was voortaan hoofdmeester genoemd. Ook deze werd oorspronkelijk op St. Petersoctaaf door de raden uit de schepenen en, evenals de cameraar en timmermeester, sedert 1607 door de 4 raden en 4 jongste schepenen uit de 8 oudste schepenen aangewezen, een wijze van verkiezing die tot 1795 is blijven bestaan en een gevolg was van de inkrimping van het aantal raden 2). In de 2de helft der 17de eeuw is de keur van hoofdmeester een bloote formaliteit geworden: hij die het eene jaar timmermeester was geweest werd steeds het volgend jaar tot hoofdmeester verkozen. En zelfs toen Gisbert Timan Jordens, die in 1753 het timmermeesterschap had waargenomen bij de keur voor het volgend jaar verzocht om hem „soo om sijn indispositie als menigvuldige occupacien** niet als hoofdmeester te verkiezen en ook Schepenen en Raad dit verzoek bij de heeren die de keur uitoefendèn in ernstige overweging aanbevalen, zijn deze desniettegenstaande daarop niet ingegaan. 1) Zie blz. 6. 2) Zie blz. 9. 18 Van geschillen tnsschen Raad en Gezworen Gemeente over de bezetting van het hoofdmeesterschap wordt nimmer gewag gemaakt: blijkbaar werd aan dit ambt minder gewicht gehecht dan aan dat van timmermeester. Ook de rekeningen der hoofdmeesters werden in den beginne opgenomen door Schepenen en Raad en daarna door de in het laatst der 16de eeuw opgerichte Rekenkamer'). Voor het eerst werd de rekening van Herman Scharff over 1597 in Juni 1602 door deze kamer afgehoord. Evenals die van den timmermeester bestonden de ontvangsten van den hoofdmeester in den aanvang uit bijdragen van den cameraar, waarnaast vaak als extraordinaris ontvangsten de opbrengst van verkochte twijg en bijdragen van de Achtenkamer geboekt werden. Van 1596 af waren de gewone ontvangsten bepaald op 14 g.gld. per week, die voldaan werden uit den accijns op bier, doch van 1741 af wegens de lagere opbrengst dier belasting verminderd zijn Gelijk voor den timmermeester hield ook voor den hoofdmeester deze vaste bijdrage uit de bierkamer op ingevolge het besluit van Schepenen en Raad d d 25 November 1757 en het concordaat van U December d.a.v. 2). Sindsdien bestaan zijne ontvangsten uitsluitend uit de opbrengst der jaarlijksche twijgverkoopingen, in gevallen van grootere uitgaven vermeerderd met bijdragen uit het cameraarschap. 1) Zie blz. 10. 2) Zie blz. 11. DE BRUGMEESTERS. In Februari 1450 stond de bisschop van Utrecht, Rudolf van Diepholt, voor 2000 Overlandsche Rijnsche' guldens zijn veerstal alhier in pand aan de stad af i); en een 30 tal jaren later hebben Schepenen en Raad' pogingen in het werk gesteld om van diens opvolger, David van Bourgondië, de vergunning te verkrijgen' over dat veer een brug te mogen slaan. In Augustus 1482 werd het gevraagd verlof door den Bisschop verleend nadat 2 schepenen persoonlijk de belangen der stad in Utrecht hadden bepleit 2). Volgens Moonens ,",Korte chronyke der stadt Deventer" werd de eerste paal den '22sten Februari 1483 in den grond geslagen en zou de brug nog geen maand later, den 16den Maart d.a.v., voor menschen en vee in gebruik zijn genomen. Heeft Moonen zich kenlijkinhetjaar vergist - hij schrijft ten onrechte 1482— ook de juistheid der mededeeling zelve mag m twijfel worden getrokken. Immers, het is moeilijk aan te nemen dat het werk binnen een 30 tal dagen „1 °^ï0fl dd- 15 Pebraari 1450- Afgedrukt in Dumbar, Het kerkelyk en wereltlyk Deventer, dl. II blz 145 2) Oorkonde d.d. 26 Augustus 1482. Post in de rekening van den cameraar Willen van Sweten over 1482: „Als Johan Borre ende Willem van Sweten bij mijnen Heren van üytreeht hebben geweest omme sijn consent te verwarven die brugge te maken, dair men heymelike vrunden to behoefde" 20 reeds zoover zou zijn gevorderd; en dit te minder indien men bedenkt dat blijkens de bewaard gebleven rekening van den schepen Johan Oesterhuys, die met den bouw van de brug belast was, het geheele werk eerst in 4487 was afgeloopen. De brug was gelegen ongeveer tegenover de tegenwoordige Graaf van Burenstraat en is in het begin der 17de eeuw gebracht ter plaatse waar zij thans ligtMet haar onderhoud werden telken jare op St. Petersoctaaf 2 leden van het stedelijk bestuur belast, aan wie tevens de zorg werd opgedragen voor den aan de overzijde gebouwden toren en kapel en voor den van daar loopenden dijk „to Melckleden" 2). De oudste dier brugmeesters, zooals zij heetten, legde jaarlijks rekening en verantwoording aan Schepenen en Raad af en ontving uit het cameraarschap de gelden, die voor het onderhoud van brug ca. benoodigd waren. Of beide functionarissen door de schepenen, door de raden of door beide colleges samen werden verkozen is niet na te gaan. De oudst bewaard gebleven roosters toch van de jaarlijks door schepenen en raden vervulde ambten vangen eerst aan in 1582 en 1) Bij resolutie van Schepenen en Raad van 10 Januari lo99 is tot de verplaatsing besloten en blijkens hun besluit van 15 October 1605 was de brug daar toen reeds gelegen. 2) De hier bedoelde toren was de Spijtenborch of Spittenhorst, aldus genoemd omdat hg „ten spijt" van Gelre's hertog ter bescherming van de brug op Veluwschen bodem gebouwd was. De kapel komt voor op den platten grond van Deventer door Jacob van Deventer (c 1560). De dijk „to Melckleden is de weg naar de tegenwoordige Vollehand. 21 in dit jaar bestonden de brugmeesters reeds lang niét meer: hunne laatste rekening is die over 1521. Begrijpelijk wordt dit indien men bedenkt dat Geldersche troepen in September 1522 de brug geheel hadden vernield en het vredesverdrag van Gorinchem van den 5den October 1528, waarbij ten slotte een einde aan de Geldersche oorlogen gemaakt werd, uitdrukkelijk bepaalde, dat de stad Deventer geen brug over den IJssel zou mogen slaan zoolang Hertog Karei van Gelre leefde. Deze overleed den 30sten Juni 1538, zoodat eerst toen aan herbouw kon worden gedacht. Reeds het volgend jaar werd de brug met toestemming van Keizer Karei V hersteld en werd de schepen Harman van der Beke als extraordinaris timmermeester met dit werk belast. Wel wordt hij brugmeester genoemd, doch van de eigenlijke brugmeesters, als van vóór 1522, is dan geen sprake meer en de zorg voor het onderhoud van de brug wordt voortaan aan de timmermeesters opgedragen. DE STRAAT MEESTERS. Er waren 2 straatmeesters, waarvan oorspronkelijk telken jare op St. Petersoctaaf 4 door de schepenen uit hun midden en 1 door de raden uit hun midden gekozen werd. Sedert 1592, toen het aantal raden inmiddels van 12 tot 4 was teruggebracht, wezen de schepenen jaarlijks een der 8 oudste hunner als straatmeester aan en verkozen de raden als zoodanig óf een raad óf een der 4 jongste schepenen. Deze regel, volgens welke dus 1 straatmeester uit de 8 oudste en 1 uit de 8 jongste leden der stedelijke regeering gekozen werd, is later vastgelegd in het stadrecht van 1642 en tot het einde der Republiek blijven bestaan!). Van St. Petersoctaaf 1668 af is de geheele keur in overeenstemming met dit voorschrift gebracht zoodat sedert dien de 8 oudste schepenen eenerzijds en de 4 jongste schepenen met de 4 raden anderzijds een der beide straatmeesters uit hun midden aanwezen. De straatmeesters — de naam duidt het genoegzaam aan — hadden de zorg voor het onderhoud der binnen de muren gelegen straten. Zij kochten daartoe de benoodigde steenen, „keselingen" en zand, lieten de straten maken, de gaten daarin herstellen i) Stadrecht 1642, dl. I, tit V, art 2. 23 en betaalden de arbeidsloonen uit. De uitgaven voor een en ander werden gedurende de '15de en 16de eeuw bestreden uit de gelden die zij jaarlijks ontvingen van den cameraar, een enkele maal, vermeerderd uit opgelegde boeten of door den verkoop van overgebleven steenen. Sedert 1595 bestonden hunne vaste inkomsten uit 2 g-gld. per week die hun werden afgedragen door den pachter van den bieraccijns en van 1696 af gebracht werden op 291 gld. en 4 stuivers. Na 1744 is deze vaste inkomst van den straatmeester wegens de geringere opbrengst der accijnsen allengs verminderd geworden totdat hem van 1759 af wederom jaarlijks het zooeven genoemde bedrag, doch nu niet meer uit den bieraccijns doch uit het cameraarschap, als ordinaris ontvangst werd toegelegd. Daarnaast komen in de rekeningen der 18de eeuw meermalen bedragen voor van eigenaren van huisperceelen, gelegen aan de in dat jaar herstelde straten. Schepenen en Raad hadden namelijk in September 1729 eene commissie „tot het embelleren van dese stad" ingesteld en op haar voorstel in hunne vergadering van 1 October 1732 besloten om telken jare 1 of 2 straten „op een egalen voet" te laten bestraten, te beginnen met^de Polstraat en de Assenstraat. En in aansluiting hiermede hebben zij den 25sten Juni van het volgend jaar vastgesteld, dat de benoodigde materialen door de stad doch het arbeidsloon, berekend naar het roedental, door de eigenaren der aanliggende huisperceelen zou moeten worden betaald. De rekeningen werden oorspronkelijk afgelegd door beide straatmeesters, doch reeds in de 15de eeuw en 24 later met een enkele uitzondering — die over 1499 en 1505 — alleen door den oudste hunner. Werden zij in den beginne afgehoord door Schepenen en Raad, in pleno senatu, sinds den aanvang der 17de eeuw nam de inmiddels opgerichte Rekenkamer de straatmeestersrekeningen op >). Voor het eerst geschiedde dit in 1602 met de rekening van Everhardt Traessen over 1597. Onder de straatmeesters stond de door Schepenen en Raad aangestelde straatmaker, een soort voorwerker, die slechts op hun bevel öf alleen öf met arbeiders aan de straten mocht werken2) en zelf voor het gereedschap en het onderhoud daarvan moest zorg dragen 3). !) Zie blz. 10. 2) Resolatie van Schepenen en Raad d d. 26 April 1643. 8) Resolutie van Schepenen en Raad d.d. 6 September 1676. DE WEGENMEESTERS. Naast de 2 straatmeesters werden telken jare 2 leden der stedelijke regeering als wegenmeesters aangewezen. Aan hen was de zorg opgedragen voor het onderhoud der buiten de vestingmuren gelegen wegen en dijken met hunne sluizen en voor het schoonhouden der weteringen. Met name hadden zij oudtijds de zorg voor de zoogenaamde landweren met de daarin gelegen afsluitboomen. En bij resolutie van Schepenen en Raad van 9 Mei 1646 werd hun nog in zonderheid opgedragen te letten op alle zonder toestemming gemaakte getimmerten en op de heggen in de straten der hoven over den IJssel, „die buyten aen ende te veer sijn uytgesett". Tot hunne uitgaven werden de wegenmeesters gedurende de 15de en 16de eeuw in staat gesteld door bijdragen van den cameraar en van de Achtenkamer, enkele malen vermeerderd met de opbrengst van verkocht hout, dat op de landweren gekapt was. Na 1598 genoten zij uit de opbrengst van den bieraccijns eene vaste wekelijksche inkomst van 4 g.gld., van 1642 af omgerekend in 291 gld. en 4 st. Reeds in het laatst der 17de eeuw is deze som teruggebracht tot 145 gld. en 12 st. En evenals de straatmeesters verkregen de wegenmeesters na 1744 wegens de geringere opbrengst der accijnsen allengs minder 26 totdat ook zij van 1759 af wederom het vroegere bedrag ad 145 gld. 12 st. jaarlijks van het cameraar schap ontvingen. Werden hunne rekeningen in den aanvang afgelegd door beide wegenmeesters, reeds in de 15de eeuw en later geschiedde dit alleen door den oudste hunner1). Oorspronkelijk werden zij opgenomen door het geheele college van Schepenen en Raad, sedert den aanvang der 17de eeuw door de toen opgerichte Rekenkamer2). Voor het eerst hoorde deze commissie in 1606 de rekening van den wegen meester Adolph Donckell over 1595 af. Aanvankelijk werd telken jare op St. Petersoctaaf 1 wegen meester door de schepenen uit hun midden, de tweede door de raden uit hun midden gekozen. En evenals dit bij de straatmeesters het geval was, wezen sinds de inkrimping van het aantal raden in 1592 de schepenen uit de 8 oudsten hunner en de raden uit de 4 jongste schepenen of uit hun eigen midden 1 wegenmeester aan. Met dezen regel, die in het stadrecht van 1642 is opgenomen, is de keur zelf van St. Petersoctaaf 1668 af voor goed in overeenstemming gebracht: sedert kozen de 8 oudste schepenen en de 4 jongste met de 4 raden een wegenmeester uit hun midden aan. 1) Slechts de rekening over 1601 is afgelegd door de 2 wegenmeesters. 2) Zie blz. 10. DE ARTILLERIEMEESTERS. (BEWAARDERS VAN HET BUSSENHUIS). Reeds in de 45de eeuw waren 2 leden van het stedelijk bestuur aangewezen, aan wie de zorg voor het veidedigingstuig en het aanmaken van het benoodigde kruit was opgedragen. De betreffende werkzaamheden hadden plaatsin het bussenhuis of arsenaal en beide raadsleden stonden dan ook aanvankelijk in de administratie bekend als „de bewaarders van het bussenhuis". Eerst in de 4ste helft der 46de eeuw worden zij artilleriemeesters genoemd. Werd oorspronkelijk jaarlijks op St. Petersoctaaf 4 schepen door de schepenen en 4 raad door de raden als artilleriemeester (bewaarder van het bussenhuis) aangewezen, sedert de vermindering van het aantal raden in 4592 kwam in de wijze van verkiezing van dezen functionaris dezelfde verandering als in die van de straat- en wegenmeesters na dat jaar: sinds kozen namelijk de schepenen telken jare een artilleriemeester uit de 8 oudsten hunner en wezen de raden als zoodanig öf een raad öf een der 4 jongste schepenen aan. Met dezen in het stadrecht van 4642 vastgelegden regel is de keur zelf van 1668 af in overeenstemming gebracht en sedert werd dus evenals dit met de straat- en wegenmeesters' het geval was, door de 8 oudste schepenen eenerzijds en de 4 jongste schepenen met de 4 raden anderzijds een der beide artilleriemeesters gekozen. 28 Ontving de oudste hunner, die de jaarlijksche rekening en verantwoording- aflegde, een salaris van 2 st. per dag, van 1701 af omgezet in een vast .bedrag van 30 gld. 's jaars, beiden hadden van ouds het genot van de opbrengst van het gras op de stadswallen. Bij resoluitie van Schepenen* en Raad van 29 Mei 1676 werd hun in plaats hiervan een jaarlijksche toelage van 60 gld. verleend „ter tijdt toe sij hetselve gras wederom aen haer koomen te trecken". En blijkens de rekeningen hebben zij dit in 1702 weder gedaan. De artilleriemeesters bestreden hunne uitgaven uit de gelden, die zij van den cameraar ontvingen, zoo noodig vermeerderd met bijdragen uit de Achtenkamer of van andere stadsrendanten. Gedurende de 18de eeuw werden geen ontvangsten door hen geboekt, uitgenomen een enkele maal de opbrengst van verkochte boomen op de stadswallen, en kregen zij de door hen voorgeschoten gelden uit het cameraarschap terugbetaald. De rekeningen van den artilleriemeester, welke evenals die der andere stadsrendanten oorspronkelijk aanvingen met den lsten Maart, liepen van 1700 af van 1 Mei tot ultimo April1). Zij werden in den beginne afgehoord door het college van Schepenen en Raad en sedert den aanvang der 17de eeuw — voor het eerst geschiedde dit in 1606 met de rekening van Adolph Donckel over 1.596 — door de inmiddels opgerichte Rekenkamer2). *) Ingevolge resolutie van Schepenen en Raad d.d. 25 Maart 1700. 2) Zie blz. 10. DE REKENINGEN VAN DEN timmermeester, weidegraaf, hoofd-, brug-, straat-, wegen en artilleriemeester. 1-122. REKENINGEN VAN DEN ORDINARIS EN EXTRAORDINARIS TIMMERMEESTER. 4414,4417,1423, 4437, 1448, 4480, 4482, 4484, 1486-1504, 4506—1510, 1512—1516, 1518, 1520, 1521, 1533, 1534, 1542—1581, 1583—1586, 1589, 1593—1697, 1700-1719, 1721-1794. 1 deel, 9 banden en 5 portefeuilles. N.B. De rekeningen van den timmermeester over de jaren 1758—1794 zijn gebonden bij die van de cameraar. Zie mijn De Cameraar, blz. 49 vlg. n. 147—184. De rekening van den oudsten timmermeester, Geert ter Bruggen, over 1491 is gevoegd bij diens rekening als bewaarder -van het bussenhnis over dat jaar (n. 792). De rekening van den jongsten timmermeester, Ghert Kuerkamp, over 1494, is gevoegd bij diens rekening als straatmeester over dat jaar (n. 425). Zie n. 390—392, 396, 397—399, 428 en 430. 1. Rekening van de timmermeesters, Lubbert Johansz. en Werner Kortenhorst, over 1414. (Fragment). 2. Rekening van de timmermeesters, Lubbert Johansz. en Evert Lewencamp „na Werner Kortenhorsts dode", over 1414. 32 3. Rekening van de timmermeesters, over (1447). (Fragment). 4. Rekening van de timmermeesters, Hessel O vereng en Coenraet ten Dune, over 1423. 5. Rekening van de timmermeesters, Willem van Sweten en Rolof Vos, over 1437. 6. Rekening van de timmermeesters, Roloff Michiels en Bruyn Negennap, over 1448. 7. Rekeningen van de timmermeesters, Harman Holfsteden „van bynnen ende op die Welle"r en van Henrick Wulling „op die hoefde", over 1480. 8. Rekeningen van de timmermeesters, Willem van der Zeden „die dat ampt bynnen verwairt heeft", en van Johan Oesterhuyss „die dat ampt buyten ende op die hoevede verwairt heeft", over 1482 9. Rekeningen van de timmermeesters, Jacob de Wrede en van wijlen Engbert Borre, over 1484. 10. Rekening van den oudsten timmermeester, Jacob de Wrede, over 1486. 11. Rekening van den jongsten timmermeester, Hademan van Laer, over 1486. 12. Rekeningen van de timmermeesters, Geert ter Bruggen „die dat ampt bynnen verwairt heeft", en van Willem Kryt „die dat ampt buyten ende op die hoefde verwairt heeft", over 1487. 13. Rekeningen van de timmermeesters, Jacob de Wrede, „die dat ampt bynnen der stad verwairt heeft", en van Hademan van Laer „die dat ampt buyten die stad verwairt heeft aver die hoefden", over 1488. 14. Rekening van Johan Oesterhuys als torenmeester, over 1488. 33 15. Rekening van Gercelys van Aller als torenmeester, over 1489. 16. Rekening van den oudsten timmermeester, Hademan van Lair, over 1490. 17. Rekening van den oudsten timmermeester, Geert Kuerkamp, over 1490. 18. Rekening van Johan Oesterhuys als torenmeester van „van den groethen toern voir der Norenbergerpoirte", over 1490. 19. Rekening van Johan Oesterhuys als torenmeester „van den nyen torn voir die Norenberger poert ende van der bruggen", over (c. 1490). 20. Rekening van den jongsten timmermeester, Otte van Doetinghem, over 1491. 21. Rekeningen van Gercelys van Aller als torenmeester „van den nyen toern voir de Norenbergher poirte" en „van der bruggen ende van den dijck bij den Noertmarsch", over 1491. 22. Rekeningen van den oudsten timmermeester, Hademan van Lair, en van den jongsten timmermeester, Gerrit Keurkamp, over 1492. 23. Rekening van den oudsten timmermeester, Willem ten Colcke, over 1493. 24. Rekening van den jongsten timmermeester, Otte van Üoettinchem, over 1493. 25. Rekening van Garcellys van Aller als torenmeester en „van der bruggen", over 1493. 26. Rekening van den oudsten timmermeester, Hademan van Laer, over 1494*). x) De rekening van den jongsten timmermeester over 1494 Ghert Keurkamp, is gevoegd bij diens rekening als straatmeester over dat jaar (n. 425). 34 27. Rekening van Ffrederick Wijnkens, „die dit jaer ghetymmert heft an den dijck by den Oertmarsch", over 1494. 28. Rekening van den oudsten timmermeester, Willem ten Colcke, over 1495. 29. Rekening van den jongsten timmermeester, Otte van Doettinchem, over 1495. 30. Rekening van den jongsten timmermeester, Ffrederick Wijnkens, over 1496. 31. Rekening van Gheert Kuerkamp en Johan Boick, „die dat huys to Batmen hebben ommelanges doen tuynen ende lemen", over 1496. 32. Rekening van den oudsten timmermeester, Willem ten Colcke, over 1497. 33. Rekening van den jongsten timmermeester, Wycher van Randen, over 1497. 34. Rekening van Johan Strubbe, „die dit jaer die watermoellen ende den dijck daer bij heft doen tymmeren", over 1498. 35. Rekening van den, jongsten timmermeester, Wycher van Randen, over 1499. — 35 deeltjes in 1 portefeuille. 36. Rekening van Hermen Ludolphs en Peter van Mouwick, „die dit jaer der stat muren achter der Walstraten hebben doen verhoigen ende die rossmoellen hebben doen maken", over 1500. 37. Rekening van Hademan van Laer en Otte van Dottinchem, „die dit jaar die nye muren bilanges der IJsselen hebben doen tymmeren" over 1500. 38. Rekening van Johan van Leyden, „die dit jaer dat tychelhuys ende dat hagenhuys opten Toege 35 ende voert die hoefden bilanges der IJsselen heft doen maken", over 4500. 39. Rekening van den oudsten timmermeester, Willem ten Colcke, over 1501. 40. Rekening van den jongsten timmermeester, Wycher van Randen, over 4501. 44. Rekening van Peter van Mouwick en Hermen Ludolphs, „die dit jaer die thoernen tusschen die Brynck ende Norenberchpoerten hebben doen verhoigen ende die doen bebalken, beribben ende myt pannen bedecken", over 4501. 42. Rekening van den jongsten timmermeester, Ffrederick Wynkens, over 4502. 43. Rekening van Hademan van Laer en Otte van Dottinchem, „die dit jaer hebben doen maken die nye muren belanges der IJsselen" over 1502. 44. Rekening van den oudsten timmermeester, Gheryt Swaefken, over 4503. N.B. Met diens rekening als bewaarder van het bussenhuis over 4503. 45. Rekening van den jongsten timmermeester, Wyche r van Randen, over 4503. 46. Rekening van den oudsten timmermeester, Johan van Leyden, over 1504. N.B. Met de rekening van Johan van Leyden en Johan Buessel als wegenmeesters over 4504. 47. Rekening van den jongsten timmermeester, Johan Strubbe, over 4504. 48. Rekening van den jongsten timmermeester, Andries Bondien, over 4506. N.B. Met diens rekening als wegenmeester over 4506. 36 49. Rekening van den oudsten timmermeester, Johan Boesel,/over 1507. 50. Rekening van den jongsten timmermeester, Johan van Wynssem, over 1507. 51. Rekening van den oudsten timmermeester, Andries Bondien, over 1508. 52. Rekening van den jongsten timmermeester, Johan van den Have, over 1508. 53. Rekening van den oudsten timmermeester, Johan Boesel, over 1509. 54. Rekening.van den jongsten timmermeester, Johan van Wynssem, over 1509. 55. Rekening van den oudsten timmermeester, Johan Boesel, over 1509. 56 Rekening van den oudsten timmermeester, Andries Bondien, over 1510. 57. Rekening van den jongsten timmermeester, Johan van den Have, over 1510. 58. Rekening van den jongsten timmermeester, Gheryt Swaefken, over 1511. 59. Rekening van den oudsten timmermeester, Henriek van Remen, over 1512. 60. Rekening van den jongsten timmermeester, Gheryt Krijt, over 1512. 61. Rekening van den jongsten timmermeester, Hessel van Averengk, over 1513. 62. Rekening van den oudsten timmermeester, Rolef van Twickel, over 1514. 63. Rekening van den jongsten timmermeester, Evert Stuerman, over 1514. 64. Rekening van den oudsten timmermeester, , over 1515. 37 6\ Rekening van den jongsten timmermeester, Hessel van Averenck, over 1515. 66. Rekening van den oudsten timmermeester,Gheert Krijt, over 1516. 67. Rekening van den jongsten timmermeester, Evert Stuerman, over 1516., N.B. Met kladrekening van Evert Stuerman. 68. Rekening van den timmermeester, Derick Gelmars, over 1518. 69. Rekening van Rolef van Twickelo als timmermeester van de herstellingswerken aan de Brinkpoort over 1518. 70. Rekening van den timmermeester, Roelofï van van Twyckell, over 1520. 71. Rekening van den timmermeester, Derick Gelmars, over 1521. N.B. Met 2 kladrekeningen van Derick Gelmars. 72. Rekening van den timmermeester. Derick van Averenck, over 1533. 73. Rekening van den timmermeester, Harman van der Beke, over 1534. — 41 deeltjes in 1 portefeuille. 74. a. Rekening van den timmermeester, Johan van Dottinchem, over 1540. b. Rekening van Gert van Irthe als timmermeester „vant rondeel voir die Brinckpoirte' over 1542^_ c. Rekening van den timmermeester, Johan van Dotinchem, over 1542. N.B. De rekening loopt tot het overlijden van den-cameraar Jacob van Wynssem, 38 in wiens plaats van Dotinchem tot cameraar gekozen is. d. Rekening van den timmermeester, Lambert van Bulderen „in stadt van Johan Dotinchem", over 1542. N.B. Zie noot onder c. e. Rekening van den timmermeester, Hermen van der Becke, over 1543. f. Rekening van Hessel van Averenck „voer de tymmerasye des rondels vur de Brynckporte", over 1544. g. Rekening van den timmermeester, Derick Weyse, over 1544. h. Rekening van Ffrans Wynkens als timmermeester „van der nyer wellen" over 1545. i. Rekening van Hermen Hessels als timmermeester „van den rondeell voir die Brinckporte" over 1545. ƒ. Rekening van den timmermeester, Ffrans Wynkens, over 1545. k. Rekening van Johan Dornebus als timmermeester „van den vleishuys" over 1545. I. Rekening van Arendtvan Aldenyell als timmermeester „van der welle" over 1546. tn. Rekening van den timmermeester, Arndt van Aldenyell, over 154Ö. n. Rekening van Johan Dracken als timmermeester „van dat rondell" over 1546. o. Rekening van Garth van Irthe als timmermeester „van 't vleishuys" over 1546. p. Rekening van den timmermeester, Marten Büecker, over 1547. 39 q. Rekening van Marten Buecker als timmermeester „van der nier wellen", ever 4547. r. Rekening van Lubbert van Kuenderen als timmermeester „van der havebrughen" over 1547. s. Rekening van den timmermeester, Gerith van Irthe, over 4548. U Rekening van Wynolt van Twyckell „beveelhebber van der havene om die te doen repariren" over 4548. u. Rekening van Gert van Irthe als timmermeester „van der wellen bylanges der IJsselen" over 1548. v. Rekening van den timmermeester, Johan van Dotinchem, over 1549. w. Rekening van Jan van Dotinchem als timmermeester „van der nier wellen bylanges der IJsselen" over 1549. — 1 band. a. Rekening van den timmermeester, Gerit van Irthe over 1550. b. Rekening van Gert van Irthe als timmermeester „van die nye vollemolen, watermoele ende kornemoelen voir die Berchpoirte" over 1550. c. Rekening van Gerit van Irthe als timmermeester „van der welle in de haevinge" over 1550. d. Rekening van den timmermeester, Gert Zwaeffken, over 1551. N.B. Met diens rekening als timmermeester „van der welle ende van der vullemoelen voir die Berchporte" over 1551. 40 e. Rekening van Hermen Hessels als artilleriemeester over 1552. N.B. Zie n. 805. f. Rekening van den timmermeester, Wynolt van Twickell, over 1552. g. Rekening van Wynolt van Twickell als timmermeester ,,van der welle" over 1552. h. Rekening van Gert Zwaeffken als timmermeester „van der welle bilanges den IJsselen, van dat rondeell voir die Brinckporte, van die nye watermoelle voir die Berchporte, van die nye toch bruggeJ) van den tween landjucken nu nyes an der bruggen gemaickt" over 1553. i. Rekening van den timmermeester, Gerdt Zwaeffken, over 1553. j. Rekening van den. timmermeester, Hessel van Averenck, over 1554. k. Rekening van Arndt van Aldenyel als timmermeester „van der brugge" over 1555. I. Rekening van den timmermeester, Arndt van Aldenyell, over 1555. m. Rekening van Arndt van Aldenyell als timmermeester „van die watermoelen voir die Berchpoerte ende volmaickinge van der havene" over 1555. n. Bekening van Gerth van Irthen als timmermeester „van der Raem brugge" over 1556. o. Rekening van den timmermeester, Gerith van Yrthen, over 1556. J) Ophaalbrug. 41 p. Rekening van den timmermeester, Johan Hamaicker, over 1558. N.B. Zie let. r. q. Rékening van Harmen Hessels als timmermeester „van die watermollen voir die Barchpoirthe'' over 1558. r. Rekening van den timmermeester, Johann Hamaecker, over 1558. N.B. Duplicaat van de rekening, beschreven onder let. p. s. Rekening van Johann Hamaicker als timmermeester „des nyen bouwes bij dye brugge", over 1558. t. Rekening van den timmermeester, Derick die Quaede, over 1559. — 1 band. 76. a. Rekening van Herman Hessels als timmermeester „van denn nyenn rondeell", over 1560. b. Rekening van den timmermeester, Lubbert vann Wynsem, over 1560. c. Rekening van Peter Doys als timmermeester „vant nye rondeell" over 1561. d. Rekening van den timmermeester, Peter Doys, over 1561. e. Rekening van den timmermeester, Derrick die Quade, over 1562. f. Rekening van den timmermeester, Joesth thenn Groetenhuyss, over 1563. g. Rekening van den extraordinaris timmermeester, Joest thenn Grotenhuis, over 1563. h. Rekening van den timmermeester, Derrick die Quade, over 1564. t. Rekening van den extraordinaris timmermeester, Derrick die Quade, over 156i. 42 j. Rekening van den extraordinaris timmermeester, Derrick die Quade, over 1565. k. Rekening van den timmermeester, Joesttenn Groetenhuys, over 1565. — 1 band. 77. a. Rekening van den timmermeester, Derrick die Quade, over 1566. b. Rekening van den extraordinaris timmermeester, Derrick die Quade, over 1566. c. Rekening van den extraordinaris timmermeester Derrick die Quade, over 1567. d. Rekening van den timmermeester, Derrick die Quade, over 1567. e. Rekening van den timmermeester, Peter Westerhuys, over 1568 f. Rekening van den extraordinaris timmermeester, Derrick die Quade, over 1568. g. Rekening van den extraordinaris timmermeester, Derick de Quade, over 1569. h. Rekening van den timmermeester, Derick de Quade, over 1569. — 1 band. 78. a. Rekening van den timmermeester, Herman van Mouwick, over 1570. b. Rekening van den extraordinaris timmermeester, Henrick Hoenraetb, over 1571. c. Rekening van den timmermeester, Henrick Honraeth, over 1571. d. Rekening van Frantz van den Hulsen in plaats van Hendrick Hoenraeth, over 1571. N.B. Deze rekening loopt van 1 October 1571 af, toen Hendrick Hoenraeth wegens ziekte verhinderd was zijn ambt verder waar te-nemen. 43 e. Rekening van Harmen Hessels als timmermeester „van dye grafte umme den Mollenbarch", over 4572. f. Rekening van den extraordinaris timmermeester, Joban van der Beke, over 1572. g. Rekening van Johan van der Beke in plaats van Johan Snell over 1572. N.B. Deze rekening loopt van 22 Juni 1572 af, toen Johan Snell wegens ziekte verhinderd was zijn ambt verder waar te nemen. h. Rekening van den timmermeester, Johan Snell, over 1572. i. Rekening van den extraordinaris timmermeester Henrick Honraet, over 1573. j. Rekening van den timmermeester, Henrick Honraet, over 1573. N.B. Zie n. 79. k. Rekening van den timmermeester, Swier Koster, over 1574. I. Rekening van den timmermeester, Derrick die Quade, over 1575. m. Rekening van Johan Kreyinck „van ettlick graven, gedaen an der Nornberchpoerte in der grefften und in der havene" over 1575. «. Rekening van den timmermeester, Wilhelm Huerninck, over 1576. o. Rekening van den extraordinaris timmermeester, Derrick de Quade, over 1576. p. Rekening van den timmermeester, Reinhert Zwaveken, over 1577. q. Rekening van den timmermeester, Assweer Koster, over 1578. 44 r. Rekening van Henricti van Lymbergenn als timmermeester van „die reparatie op den Norenberger torne geschiet" over 1579. s. Rekening van den timmermeester, Asswyrus Koster, over 1579i — 1 band. 79. Rekening van den timmermeester, Henrick Honraet, over 1573. — 1 deel. N.B. Duplicaat van de rekening, beschreven ónder n. 78 j. 80. Rekening van den timmermeester, Wynolt van van Mouwick, over 1580. 81. Rekening van den timmermeester, Johan van der Becke, over 1581. 82. Staat van ontvangsten van Bernhardt van Wyntsem als timmermeester over 1583 en als cameraar over 1584. 83. Rekeningen van Wilhelm Hurninck als ordinaris timmermeester, als timmermeester „van dat rondeell an der Brinckpoertten", als extraordinaris timmermeester en als timmermeester van de door het hooge water beschadigde dijken en straten over 1584. 84. Rekening van den extraordinaris timmermeester, Niclais van Essen, over 1585. 85. Rekening van den timmermeester, Gerrit van Brunsfelt, over 1585. 86. Rekening van den timmermeester, Herman Scharff, over 1586. 87. Rekening van den timmermeester, Everhardt Hemminck, over 1589. — 8 deeltjes in 1 portefeuille. 88. Rekening van den timmermeester, Peter Scholier, over 1593. 45 89. Rekening van den timmermeester, Diederich Sticke, over 4594. 90. Rekening van den timmermeester, Diederich Sticke, over 4595. 91. Rekening van den timmermeester, Diederich Sticke, over 4596. 92. Rekening van den timmermeester, Derrick Sticke, over 4597. 93. Staat van uitgaven van Marten Stegeman ais timmermeester tijdens de afwezigheid van Derrick Sticke over 4597. 94. Rekening van den timmermeester, Everhardt Traesse, over 1598. 95. Rekening van den timmermeester, Everhardt Traesse, over 4599. 96 Rekening van den timmermeester, Marten Stegeman, over 4600. 97. Rekening van den timmermeester, Marten Stegeman, over 1601. — 40 deelen in 4 portefeuille. 98. et. Rekening van den timmermeester, Everhardt Traest, over 1602. b. Rekening van den timmermeester, Martinus Stegeman, over 1603. e. Rekening van den timmermeester, Martitius Stegeman, over 1601. d. Rekening van den timmermeester, Bernardt van Wesicke, over 4605. e. Rekening van den timmermeester, Martinus Stegeman, over 1606. f. Rekening van den timmermeester, Peter Scholier, over 1607. g. Rekening van den timmermeester, Bernart van Wesicke, over 1608. 46 h. Rekening van den timmermeester, Peter Scholier, over 1609. i. Rekening van den timmermeester. PeterScholier, over 1610. j. Rekening van den timmermeester, Peter Scholier, over 1611. k. Rekening van den timmermeester, Marten Stegeman, over 1612. I. Rekening van den timmermeester, Peter Scholier, over 1613. m. Rekening van den timmermeester, Peter Scholier, over 1614. n. Rekening van den timmermeester, Peter Scholier, over 1615. o. Rekening van den timmermeester, Peter Scholier, over 1616. p. Rekening van den timmermeester, Johan van Hemert, over 1617. q. Rekening van den timmermeester, Peter Scholier, over 1618. r. Rekening van den timmermeester, Gerlich Doys, over 1619. s. Rekening van den timmermeester, Engelbert van Doetinchem, over 1620. t. Rekening van den timmermeester, Engelbert van Doetinchem, over 1621. u. Rekening van den timmermeester, Johan van Hemert, over 1622. v. Rekening van den timmermeester, Johan van Hemert, over 1623. vu. Rekening van den timmermeester, Diederich Scherft, over 1624. 47 x. Rekening van den timmermeester, Henrick van Marckel, over 1625. — 1 band. a. Rekening van den timmermeester, Johan Lueloff, over 1626. b. Rekening van den timmermeester, Thomas Varver, over 1627. c. Rekening van den timmermeester, Everhardt Rouse, over 1628. d. Rekening van den timmermeester, Johan Lueloff, over 1629. e. Rekening van den timmermeester, Everhardt Rouse, over 1630. ƒ. Rekening van den timmermeester, Everhardt Rouse, over 1631. g. Rekening van den timmermeester, Johan Lueloff, over 1632. h. Rekening van den timmermeester, Everhardt Rouse, over 1633. t. Rekening van den timmermeester, Adiiaen van Boecholt, over 1634. j. Rekening van den timmermeester, Johan Lueloff, over 1635. k. Rekening van den timmermeester, Everhardt Rouse, over 1636. I. Rekening van den timmermeester, Jellis Ny- landt, over 1637. m. Rekening van den timmermeester, Everhardt Rouse, over 1638. n. Rekening van den timmermeester, Jellis Ny- landt, over 1639. o. Rekening van den timmermeester, Adriaen van Boecholt, over 1640. 48 p. 'Rekening van den timmermeester, Jellis Ny- landt, over 1641. q Rekening van den timmermeester, Wilhelm Marienburch, over 1642. r. Rekening van den timmermeester, Everhardt Rouse, over 1643. s. Rekening van den timmermeester, Jellis Ny- landt, over 1644. t. Rekening van den timmermeester, Wilhelm Marienburgh, over 1645. u. Rekening van den timmermeester, Wilhelm Marienburgh, over 1646. v. Rekening van den timmermeester, Jellys Ny- landt, over 1647. w. Rekening van den timmermeester, Jellys Ny- landt, over 1648. x. Rekening van den timmermeester, [Gysbert] van Hemert, over 1649. ij. Rekening van den timmermeester, [Jellys] Nylandt, over 1650. z. Rekening van den timmermeester, Gerhardt Donckel, over 1651. aa. Rekening van den timmermeester, Adriaen van Boecholt, over 1652. N.B. In duplo. bb. Rekening van den timmermeester, Jellys Ny- lantt, over 1653. cc. Rekening van den timmermeester, Sibert van Boecholt, over 1654. N.B. In duplo. dd. Rekening van den timmermeester, Jellis Nilandt, over 1655. 49 ee. Rekening van den timmermeester, [Gysbert] van Hemert, over 1656. ff. Rekening van den timmermeester, Jellys Ny- lantt, over 1657. gg. Rekening van den timmermeester, [Joan] Sticke, over 1658. hh. Rekening van den timmermeester, Sibert van Boeckholt, over 1659. ü. Rekening van den timmermeester, Jellis Ni- lant, over 1660. Rekening van den timmermeester, Joan Sticke, over 1661. kk. Rekening van den timmermeester, Sibert van Boeckholt, over 1662. N.B. In duplo. II. Rekening van den timmermeester, Joan van Duren, over 1663. mm. Rekening van den timmermeester, Henrick Nilandt, over 1664. nn. Rekening van den timmermeester, Joan Sticke, over 1665. oo. Rekening van den timmermeester, Sibert van Bockholt, over 1666. N.B. In duplo. pp. Rekening van den timmermeester, Joan van Duren, over 1667. qq. Rekening van den timmermeester, Rudolph Steenbergen, over 1668. rr. Rekening van den timmermeester, Joan Sticke, over 1669. - band 100. a. Rekening van den timmermeester, Joan van Duren, over 1670. b. Rekening van den timmermeester, Rudolph Steenbergen over 1671. c Rekening van den timmermeester, Henrick Nilant, over 1672. d. Rekening van den timmermeester, Arnoldt Rouse, over 1673. e. Rekening van den timmermeester, Gerhardt Marienburgh, over 1674. f. Rekening van den timmermeester, Wilhelm Marienburgh, over 1675. o. Rekening van den timmermeester, Joan van Suchtelen, over 1676. h. Rekening van den timmermeester, Arnold van Boeckholt, over 1677. t. Rekening van den timmermeester, Joan van Suchtelen, over 1678. j. Rekening van den timmermeester, Cornelis Vos, over 1679. k. Rekening van den timmermeester, Arnold van Boeckholt, over 1680. I. Rekening van den timmermeester, Cornelis Vos, over 1681. m. Rekening van den timmermeester, Joan van Lennep, over 1682. n. Rekening van den timmermeester, Joan van Lennep, over 1683. o. Rekening van den timmermeester, Arnold van Boeckholt, over 1684. ». Rekening van den timmermeester, Herman Borgerinck, over 1685. N.B. In duplo. q. Rekening van den timmermeester, Joan van Lennep, over 1686. 50 54 r. Rekening va» den timmermeester, Arnoldt van Boeckholt, over 1687. s. Rekening van den timmermeester, Wilhelm Marienburgh, over 1688. t. Rekening van den timmermeester, Joan van Lennep, over 1690. u. Rekening van den timmermeester, Wilhelm Marienburgh, over 1691. v. Rekening van den timmermeester, Frans Cuper van Holthuysen, over 1692. w. Rekening van den timmermeester, [Joan] van Lennep, over 1693. x. Rekening van den timmermeester, Willem Marienburgh, over 1694. &. Rekening van den timmermeester, Frans Cuper van Holthuysen, over 1695. z. Rekening van den timmermeester, Joan van Lennep, over 1696. aa. Rekening van den timmermeester, Wilhelm Marienburch, over 1697. bb. Rekening van den timmermeester, [Egbert] ter Welberg, over 1700. cc. Rekening van den timmermeester, [Wilhelm] Marienburg, over 1701. dd. Rekening van [Wilhelm] Marienburch als timmermeester van „de nieuwe paerde stallen" over 1701. ee. Rekening van den timmermeester, Frans Cuper van Holthuysen, over 1702. — 1 band. 101. Rekening van den timmermeester [Egbert] ter Welberg, over 1703. 52 402. Rekening van den timmermeester, [Frans] Cuper van Holthuysen, over 1704. 103. Rekening van den timmermeester, Georgh Jordens, over 1705. 104. Rekening van den timmermeester, Gisbert Cuper, over 1706. 105. Rekening van den timmermeester, Wilhelm Marienburgh, over 1707. 106. Rekening van den timmermeester, Frans Cuper van Holthuysen, over 1708. 107. Rekening van den timmermeester Gysbert Cuper, over 1709. 108. Rekening van den timmermeester, Wilhelm Marienburgh, over 1710. 109. Rekening van den timmermeester, Georgh Jordens, over 1711. 110. Rekening van den timmermeester, Adriaen van Duren, over 1712. N.B. In duplo. 111. Rekening van den timmermeester, Gisbert Cuper, over 1713. 112. Rekening van den timmermeester, Georgh Jordens, over 1714. 113. Rekening van den timmermeester, Adriaen van Duren, over 1715. 114. Rekening van den timmermeester, Rudolf Jordens, over 1716. - 115. Rekening van den timmermeester, Damiaan van Duren, over 1717. 116. Rekening van den timmermeester, Georgh Jordens, over 1718. 117. Rekening van den timmermeester, Adriaen van 53 Du ren, over 4719. — 49 deelen in 4 portefeuille. N.B. Die over 4749 in duplo. 418. a. Rekening van den timmermeester, Damian van Duren, over 4721. b. Rekening van den timmermeester, Georg Jordens, over 4722. c. Rekening van den timmermeester, Adriaen van Duren, over 1723. N.B. In duplo. d. Rekening van den timmermeester, Rudolf Jordens, over 4724. e. Rekening van den timmermeester, Damiaen van Duren, over 4725. /'. Rekening van den timmermeester, Georg Jordens, over 4726. g. Rekening van den timmermeester, Adriaen van Duren, over 4727. N.B. In duplo h. Rekening van den timmermeester, Rudolf Jordens, over 4728. i. Rekening van den timmermeester, Lambert Nilant, over 4729. j. Rekening van den timmermeester, Georg Jordens, over 4730. k. Rekening van den timmermeester, Rudolf Jordens, over 1731. I. Rekening van den timmermeester, Lambert Nilant, over 1732. m. Rekening van den timmermeester, Joan van Suchtelen, over 1733. n. Rekening van den timmermeester, Georg Jordens, over 1734. 54 o. Rebening van den timmermeester, Rudolf Jordens, over 1735. p. Rekening van den timmermeester, Lambert Nilant, over 1736. q. Rekening van den timmermeester, Joan van Suchtelen, over 1737. r. Rekening van den timmermeester, Hendrik Podt, over 1738. s. Rekening van den timmermeester, Rudolf Jordens, over 1739. t. Rekening van den timmermeester, Lambert Nilant, over 1740. u. Rekening van den timmermeester, Joan van Suchtelen, over 1741. v. Rekening van den timmermeester, Henrik Podt, over 1742. w. Rekening van den timmermeester, Rudolf Jordens, over 1743. x. Rekening van den timmermeester, Lambert Nilant, over 1744. ij. Rekening van den timmermeester, [Jacob] ten Brink, over 1745. z. Rekening van den timmermeester, Henrik Podt, over 1746. aa. Rekening van den timmermeester, Jacob ten Brink, over 1747. bb. Rekening van den timmermeester, Rudolf Jordens, over 1748, cc. Rekening van den timmermeester, Gisbert Timan Jordens, over 1749. dd. Rekening van den timmermeester, Hendrik Podt, over 1750. 55 ee. Rekening van den timmermeester, Jacob ten Brink, over 1751. ff. Rekening van den timmermeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1752. gg. Rekening van den timmermeester, Gisbert Timan Jordens, over 1753. hh. Rekening van den timmermeester, Gerhard Dapper, over 1754. tt. Rekening van den timmermeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1755. jj. Rekening van den timmermeester, Gisbert Timan Jordens, over 1756. kk. Rekening van den timmermeester, Gerhard Dapper, over 1757. — 1 band. 119-212. REKENINGEN VAN DEN WEIDEGRAAF. 14d3, 1414, 1423, 1518, 1520, 1534, 1610—1612,1616,1632,1673, 1676—1679, 1681—1687, 1689—1699, 1701—1782, 1784—1793. 1 deel, 1 band en 4 portefeuilles. N.B. Hierbij zijn gevoegd de eenige nog aanwezige manualen van den weidegraaf, over 1518 (n. 122) en 1520 (n. 123). 119. Rekening van den weidegraaf, Johan [van Graes], over 1413. 120. Rekening van de weidegraven, Johan van Graes en Wynolt Raboden, over 1414. 121. Rekening van de weidegraven, Werner Hoier en Godscalc Johanssoen, over 1423. 122. Manuaal van den weidegraaf, . . . ., over 1518. 123. Manuaal van den weidegraaf, . . . ., over 1520. 124. Rekening van den weidegraaf, Johan van Dottenkem, over 1534. 125. Rekeningen van den weidegraaf, Everhart Rouze, over 1610, 1611 en 1612. 126. Rekening van den weidegraaf, Henrick Kyver, over 1616. 127. Rekening van den weidegraaf, David Scholier, over 1632. — 7 deeltjes in 1 portefeuille. 128. Rekening van den weidegraaf, [Bernhard ten Grotenhuis], over 1673. 57 129. Rekening van den weidegraaf, Diederich Scherf, over 1676. 130. Rekening van den weidegraaf, Frans Cuper van Holthuysen, over 1677. 131. Rekening van den weidegraaf, Diderich Scharff, over 1678. 132. Rekening van den weidegraaf, Dideric Sticke, over 1679. N.B. Sedert afwezigheid van Sticke is de rekening voortgezet door den weidegraaf Frans Cuper van Holthusen. 133. Rekening van den weidegraaf, Herman Joan Sloot, over 1681. 134. Rekening van den weidegraaf, Egbert ter Welberg over 1682. 135. Rekening van den weidegraaf, Jaspar van Marckel, over 1683. 136. Rekening van den weidegraaf, Egbert ter Welberg, over 1684. 137. Rekening van den weidegraaf, Peter van Sittert, over 1685. 138. Rekening van den weidegraaf, Egbert ter Welberg, over 1686. 139. Rekening van den weidegraaf, Peter van Sittert, over 1687. 140. Rekening van den weidegraaf, Arnold van Suchtelen, over 1689. 141. Rekening van den weidegraaf, Peter van Sittert, over 1690. 142. Rekening van den weidegraaf, Henrick van Markel, over 1691. 143. Rekening van den weidegraaf, Georgh Jordens, over 1692. 58 144. Rekening van den weidegraaf, Henrick van Marckel, over 1693. 145. Rekening van den weidegraaf, Georgh Jordens, over 1694. 146. Rekening van den weidegraaf, Roedolph Jordens, over 1695. 147. Rekening van den weidegraaf, Georg Jordens, over 1696. 148. Rekening van den weidegraaf, Rudolph Jordens, over 1697. 149. Rekening van den weidegraaf, Georch Jordens, over 1698. 150. Rekening van den weidegraaf. , over 16991). 151. Rekening van den weidegraaf, Rudolph Jordens, over 1701. 152. Rekening van den weidegraaf, Adriaen van Duren, over 1702. 153. Rekening van den weidegraaf, Rodolff Jordens, over 1703. 154. Rekening van den weidegraaf, Lambert Nilant, over 1704. 155. Rekening van den weidegraaf, Damiaen van Duren, over 1705. 156. Rekening van den weidegraaf, Joan Nylöe, over 1706. 157. Rekening van den weidegr aaf, Damiaen van Duren, over 1707. *) De rekening vermeldt den naam van den rendant niet. Bij booge uitzondering bevat het Petrikeurboek de voor het jaar 1699 verkozen weidegraven evenmin. 59 158. Rekening van den weidegraaf, Joan van Suchtelen, over 1708. 159. Rekening van den weidegraaf, Lambert Nyland, over 1709. 160. Rekening van den weidegraaf, Sebastiaan Tichler, over 1710. 161. Rekening van den weidegraaf, Everhardt Rouse, over 1711. 162. Rekening van den weidegraaf, Abtaham van Suchtelen, over 1712. 163. Rekening van den weidegraaf, Everhardt Rouse, over 1713. 164. Rekening van den weidegraaf, Abraham van Suchtelen, over 1714. 165. Rekening van den weidegraaf, Everhardt Rouse, over 1715. — 37 deeltjes in 1 portefeuille. 166. Rekening van den weidegraaf, Henrick Podt, over 1716. N.B. Bevat een lijst van de namen der eigenaren van de opgebrande beesten. 167. Rekening van den weidegraaf, Everhard Rouse, over 1717. 168. Rekening van den weidegraaf, Jacob ten Brink, over 1718. 169. Rekening van den weidegraaf, Everhard Rouse, over 1719. 170. Rekening van den weidegraaf, Jacob ten Brink, over 1720. 171. Rekening van den weidegraaf, Joost Fockinck, over 1721. 172. Rekening van den weidegraaf, Jacob ten Brink, over 1722. 60 173. Rekening van den weidegraaf, Gisbert Timan Jordens, over 1723. 174. Rekening van den weidegraaf, Jacob ten Brink, over 1724. 175. Rekening van den weidegraaf, Wolter Joan Sloet, over 1725. 176. Rekening van den weidegraaf, Jacob ten Brink, over 1726. 177. Rekening van den weidegraaf, Wolter Jan Sloet, over 1727. 178. Rekening van den weidegraaf, Dionysius Andreas Röell, over 1728. 179. Rekening van den weidegraaf, Gerhard Dapper, over 1729. 180. Rekening van den weidegraaf, Antoni Joan Persoon, over 1730. 181. Rekening van den weidegraaf, Antoni Joan Persoon van „het geweynde en gepoote op de Worp en Holtmart" over 1730 182. Rekening van den weidegraaf, Gerhard Dapper» over 1731. 183. Rekening van den weidegraaf, Joan Dapper, over 1732. 184. Rekening van den weidegraaf, Joan Dapper, over 1733. 185. Rekening van den weidegraaf, Wilhelm Marienburgh, over 1734. 186. Rekening van den weidegraaf, Joan Dapper, over 1735. 1) Zie blz. 15 n. 1. 61 187. Rekening van den weidegraaf, Wilhelm Marienburgh, over 1736. 188. Rekening van den weidegraaf, Henrik Gerhard Jordens, over 1737. 189. Rekening van den weidegraaf, Joan Cuper van Holthuisen, over 1738. 190. Rekening van den weidegraaf, Henrik Gerhard Jordens, over 1739. 191. Rekening van den weidegraaf, Joan Cuper van Holthuysen, over 1740. 192. Rekening van den weidegraaf, Joan Rouse, over 1741. 193. Rekening van den weidegraaf, Joan Cuper van Holthuysen, over 1742. 194. Rekening van den weidegraaf, Joan Arnold Rouse, over 1743. 195. Rekening van den weidegraaf, Arnold van Suchtelen, óver 1744. 196. Rekening van den weidegraaf Jacob Joan Fockinck, over 1745. 197. Rekening van den weidegraaf, Arnold van Suchtelen, over 1746. — 32 deeltjes in 1 portefeuille. 198. a. Rekening van den weidegraaf, Jacob Joan Fockinck, over 1747. o. Rekening van den weidegraaf, Arnold van Suchtelen, over 1748. c. Rekening van den weidegraaf, Henrik Hagedoorn, over 1749. d. Rekening van den weidegraaf, Gerhard Gijsbert Joan van Suchtelen, over 1750. e. Rekening van den weidegraaf, Henrik Hagedoorn, over 1751. f. Rekening van den weidegraaf, Gerhard Gisbert Joan van Suchtelen, over 1752. g. Rekening van den weidegraaf, Johan Weerts, over 1753. h. Rekening van den weidegraaf, Hendrik Fredrik Bouwer, over 1754. t. Rekening van den weidegraaf, Johan Weerts, over 1755. j. Rekening van den weidegraaf, Hendrik Fredrik Bouwer, over 1756. k. Rekening van den weidegraaf, Hendrik Fredrik Bouwer, over 1757. I. Rekening van den weidegraaf, Damian van Duren, over 1758. m. Rekening van den weidegraaf, Herman Joan Jordens, over 1759. n. Rekening van den weidegraaf, Damian van" Duren, over 1760. i\,M N.B In duplo. Zie n. 199. o. Rekening van den weidegraaf, Herman Joan Jordens, over 1761. p. Rekening van den weidegraaf, Damian van Duren, over 1762. q. Rekening van den weidegraaf, Herman Joan Jordens, over 1763. r. Rekening van den weidegraaf, Wyer An- thony Eekhout, over 1764. 8. Rekening van den weidegraaf, Herman Joan Jordens, over 1765. t. Rekening van den weidegraaf, Wyer An- thony Eekhout, over 1766. u. Rekening van den weidegraaf, Jan Louis Bdsc de Lacalmette, over 1767. 62 63 v. Rekening van den weidegraaf, Wyer An- thony Kekhout, over 1768. w. Rekening van den weidegraaf, Henrik ter Borch Jordens, over 1769. x. Rekening van den weidegraaf, Wyer An- thony Eekhout, over 177Ü. ff. Rekening van den weidegraaf, Hendrik Willem Dumbar, over 1771. z. Rekening van den weidegraaf, Coenraad Willem Sloet, over 1772. aa. Rekening van den weidegraaf, Hendrik Willem Dumbar, over 1773. bb. Rekening van den weidegraaf, Coenraad Willem Sloet, over 1774. cc. Rekening van den weidegraaf, Gerrit David Jordens, over 1775. dd. Rekening van den weidegraaf, Arnold Jacob Weerts, over 1776. ee. Rekening van den weidegraaf, Gerrit David Jordens, over 1775. ff. Rekening van den weidegraaf, Everhard Herman Putman, over 1778. gg. Rekening van den weidegraaf, Damiaen Joan van Doorninck, over 1779. hh. Rekening van den weidegraaf, Joan Damian van Duren, over 1780. — 1 aanlegger. 199. Rekening van den weidegraaf, Joan Damian van Duren, over 1760. 1 deel. N.B. Duplicaat van de rekening beschreven onder n. 198 n. Geschenk van Dr. M. E. Houck alhier. 200. Rekening van den weidegraaf, Everhard Putman, over 1781. 64 201. Rekening van den weidegraaf, Barthold Jan IJssel de Schepper, over 4782. 202. Rekening van den weidegraaf, Jan Willem Tichler, over 1784. 203 Rekening van den weidegraaf, Joachim Willem Hagedoorn, over 1785. 204. Rekening van den weidegraaf, Jan Willem Tichler, over 1786. 205. Rekening van den weidegraaf, Coenraad Alexander Jordens, over 1787. N.B. De rekening loopt tot 28 September 1787. 206. Rekening van dèn weidegraaf, Albertus Theodorus Hartkamp, over 1787. N.B. De rekening loopt van 20 September 1787 af. 207. Rekening van den weidegraaf, Albertus Theodorus Hartcamp, over 1788. 208. Rekening van den weidegraaf, Barthold de de Schepper, over 1789. 209. Rekening van den weidegraaf, Philip Winold Noordink, over 1790. 216. Rekening van den weidegraaf, Barthold de Schepper, over 1791. 211. Rekening van den weidegraaf, Gijsbert Middelburg, over 1792. 212. Rekening van den weidegraaf. Barthold de Schepper, over 1793. — 13 deeltjes in 1 portefeuille. 213-389. REKENINGEN VAN DEN HOOFDMEESTER. 1517, 1518, 1521, 1545, 1547, 1518, 1550, 1553—1559, 1506—1568, 1575, 1576, 1578-1588, 1590, 1592—1615, 1617— 1634, 1636—1640, 1642—1670, 1672, 1675-1683, 1685—1690, 1692, 1694, 1695, 1698—1708, 1710-1751, 17531794. 6 portefeuilles. N.B. De rekeningen van den hoofdmeester over de jaren 1759 tot 1794 .zijn gebonden bij die van den cameraar. Zie mijn De Cameraar, blz. 49 vlg., n. 147—183. 213. Rekening van den hoofdmeester, Hessel van Averengk, over 1517. 214. Rekening van den hoofdmeester, Derick van Averengk, over 1518. N.B. Met een kladrekening van Averengk. 215. Rekening van den hoofdmeester, Hessel van Averengk, over 1521. 216. Rekening van den hoofdmeester, Johan van Laer, over 1545. 217. Rekening van den hoofdmeester, Peter Doys, over 1547. 66 218. Rekening van den hoofdmeester, Otto Rasters, over 1548. N.B. Otto Basters overleed in 1548; zijn functie werd voortgezet door Herman Hessels. 219. Rekening van den hoofdmeester, Herman Hessels, over 1548. V.^«: 220. . Rekening van den hoofdmeester, Lubbert van Kuenre^ over 1550. 221. Rekening van den hoofdmeester, Arendt van Aldenyell, over 1553. 222. Rekening van den hoofdmeester, Lubbert van Wynssem, over 1554. 223. Rekening van den hoofdmeester, Gert Zwaeffken, over 1555. 224. Rekening van den hoofdmeester, Lubbert van Wynssem, over 1556. 225. Rekening van den hoofdmeester, Lubbert van Kuender, over 1557. N.B. Met een kladrekening van Kuender. 226. Rekening van den hoofdmeester, Lubbert van Winssem, over 1558. 2*27. Rekening van den hoofdmeester, Henrick van Marckel, over 1559. 228. Rekening van den-hoofdmeester, Herman van Mouwick, over 1566. 229. Rekening van den hoofdmeester, Derick Scharff, over 1567. 230. Rekening van den hoofdmeester, Herman van Mouwick, over 1568. 231. Rekening van den hoofdmeester, Johan ther Spille, over 1575. 67" 232. Rekening van den hoofdmeester, Joest ter Bruggen, over 1576. 233. Rekening van den hoofdmeester, Wilhelm Huerninck, over 1578. 234. Rekening van den hoofdmeester, Gerrith van Brunsfelt, over 1579. 235. Rekening van den hoofdmeester, Joest ter Bruggenn, over 1580. 236. Rekening van den hoofdmeester, Macharis van Oldeniell, over 1581. 237. Rekening van den hoofdmeester, Johan van der Becke, over 1582. 238. Rekening van den hoofdmeester, Gerhardt van Brunsfelt, over 1583. 239. Rekening van den hoofdmeester, Macharis van Oldeniell, over 1584. 240. Rekening van den hoofdmeester, Macharis van Oldeniell, over 1585. 241. Rekening van den hoofdmeester, Macharis van Oldeniell, over 1586. 242. Rekening van den hoofdmeester, Macharis van Oldeniell, over 1587. 243. Rekening van den hoofdmeester, Gerrit van Brunsfelt, over 1588. 244. Rekening van den hoofdmeester, Gerhardt van Brunsfelt, over 1590. — 34 deeltjes in 1 portefeuille. 245. Rekening van den hoofdmeester, Johan Heynck, over 1592. 246. Rekening van den hoofdmeester, Everhardt Traessen, over 1593. 247. Rekening van den hoofdmeester, Johan Heynck, over 1594. 68 248. Rekening van den hoofdmeester, Johan Heynck, over 1595. N.B. In duplo. 249. Rekening van den hoofdmeester, Johan Heynck, over 1596. N.B. In duplo. 250. Rekening van den hoofdmeester, Herman Scharff, over 1597. 251. Rekening van d en hoofdmeester, H erman Scherff, over 1598. 252. Rekening van den hoofdmeester, Johan Heynck, over 1599. 253. Rekening van den hoofdmeester, Johan Heynck, over 1600. 254. Rekening van den hoofdmeester, Johan Heynck, over 1601. 255. Rekening van den hoofdmeester, Johan Heynck, over 1602. 256. Rekening van den hoofdmeester, Johan Heynck, over 1603. — 14 deeltjes in 1 portefeuille. 257. Rekening van den hoofdmeester, Johan Heynck, over 1604. 258. Rekening van den hoofdmeester, Johan Heynck, over 1605. 259. Rekening van den hoofdmeester, Johan Heynck, over 1606. 260. Rekening van den hoofdmeester, Bernardt van Weseke, over 1607. 261. Rekeningen van den hoofdmeester, Jacob van Boeckholt, over 1608, 1609 en 1610. N.B. Deze rekeningen zijn te zamen door de Rekenkamer opgenomen. 69 262. Rekening van den hoofdmeester, Bernhardt van Weseke, over 1611. 263. Rekening van den hoofdmeester, Johan van Hemert, over 1612. 261'. Rekening van den hoofdmeester, Marten Stegeman, over 1613. 265. Rekening van den hoofdmeester, Engelbert van Doetinchem, over 1614. 266. Rekeningen van den hoofdmeester, Diederich Scherff, ovejr 1615, 1617. 1618, 1620,1621,1622 en 1623. N.B. Deze rekeningen zijn te zamen door de Rekenkamer opgenomen. 267. Rekening van den hoofdmeester, Herman van Bloys, over 1619. — 11 deeltjes in 1 portefeuille. 268. Rekening van den hoofdmeester, Henrick van Marckel, over 1624. 269. Rekening van den hoofdmeester, Henrick van Marckel, over 1625. 270. Rekeningen van den hoofdmeester, Herman van der Beeck, over 1626 en 1627. N.B. Deze rekeningen zijn te zamen door de Rekenkamer opgenomen. 271. Rekening van den hoofdmeester, Johan van Hemert, over 1628. 272. Rekening van den hoofdmeester, Johan van Hemert, over 1629. 273. Rekening van den hoofdmeester, Johan van Hemert, over 1630. 274. Rekening van den hoofdmeester, Herman van der Beeck, over 1631. N.B. In duplo. 70 275. Rekening van den hoofdmeester, Henrick van Marckel, over 1632, N.B. In duplo. 276. Rekening van den hoofdmeester, Johan Lueloff, over 1633. 277. Rekening van den hoofdmeester, Everhardt Rouse, over 1634. N.B. In duplo. 278. Rekening van den hoofdmeester, Gerhardt Hissinck, over 1636. 279. Rekening van den hoofdmeester, Gerhardt Hissinck, over 1637. 280. Rekening van den hoofdmeester, Gerhardt Hissinck, over 1638. 281. Rekening van den hoofdmeester, David Scholier, over 1639. 282. Rekening van den hoofdmeester, David Scholier, over 1640. 283. Rekening van den hoofdmeester, Jellys Nylandt, over 1642. N.B. In duplo. 284. Rekening van den hoofdmeester, Wilhelm Marienburgh, over 1693. — N.B^ 21 deeltjes in 1 portefeuille. 285. Rekening van den hoofdmeester, Everhardt Rouse, over 1644. 286. Rekening van den hoofdmeester, [Jellis] Nylandt, over 1615. 287. Rekening van den hoofdmeester, Gerhard Donckel, over 1646. 288. Rekening van den hoofdmeester, Joan Sticke, over 1647. 71 289. Rekening van den hoofdmeester, Joan Sticke, over 1648. 290. Rekening van den hoofdmeester, Gerhard Donckel, over 1649. 291. Rekening van den hoofdmeester, [Gijsbert] van Hemert, over 1650. 292. Rekening van den hoofdmeester, [Jellis] Nylandt, over 1651. 293. Rekening van den hoofdmeester, Gijsbert van Hemert, over 1652. N.B. In duplo. 294. Rekening van den hoofdmeester, [Gijsbert] van Hemert, over 1653. 295. Rekening van den hoofdmeester, [Gijsbert] van Hemert, over 1654. 296 Rekening van den hoofdmeester, Sibert van Boecholt, over 1655. 297. Rekening van den hoofdmeester, Sibert van Boecholt, over 1656. 298. Rekening van den hoofdmeester, Sibert van Boecholt, over 1657. 299. Rekening van den hoofdmeester, [Jellis] Nijlant, over 1658. 300. Rekening van den hoofdmeester, [Joan Sticke], over 1659. 301. Rekening van den hoofdmeester, [Joan] van Duren, over 1660. 302. Rekening van den hoofdmeester, [Joan] van Duren, over 1661. 303. Rekening van den hoofdmeester, Hendrick Jordens, over 1662. 304. Rekening van den hoofdmeester, Hendrick Jordens, over 1663. 72 305. ' Rekening van den hoofdmeester, Joan van Duren, over 1664_ 306. Rekening van den hoofdmeester, Henrick Nilant, over 1665. 307. Rekening van den hoofdmeester, Henrick Nilant, over 1666. 308. Rekening van den hoofdmeester, Joan Sticke, over 1667. 309. Rekening van den hoofdmeester, Joan van Duren, over 1668. 310. Rekening van den hoofdmeester, Rodolph Steenbergen, over 1669. 311. Rekening van den hoofdmeester, [Joan] Sticke, over 1670. 312. Rekening van den hoofdmeester, Joan van Duren, over 1672. — 29 deeltjes in 1 portefeuile. 313. Rekening van den hoofdmeester, [Rudolph] van Steenbergen, over 1675. 314. Rekening van den hoofdmeester, Herman Borgerinck, over 1676. 315. Rekening van den hoofdmeester, Joan Jordens, over 1677." 316. Rekening van den hoofdmeester, Arnold van Boeckholdt, over 1678. 317. Rekening van den hoofdmeester, Joan van Suchtelen, over 1679. 318. Rekening van den hoofdmeester, Cornelis Vos, over 1680. 319. Rekening van den hoofdmeester, Arnold van Boeckholt, over 1681. 320. Rekening van den hoofdmeester, Cornelis Vos, over 1682. 73 321. Rekening van den hoofdmeester, Joan van Twickeloe, over 1683. 322. Rekening van den hoofdmeester, Arnolt van Boeckholt, over 1685. 323. Rekening van den hoofdmeester, Herman Borgerinck, over 1686. 324. Rekening van den hoofdmeester, [Joan] van Lennep, over 1687. 325. Rekening van den hoofdmeester, [Joan] van Lennep, over 1688. 326. Rekening van den hoofdmeester, Wilhelm Marienburgh, over 1689. 327. Rekening van den hoofdmeester, Arnold van van Boeckholt, over 1690. 328. Rekening van den hoofdmeester, Wilhelm Marienburgh, over 1692. 329. Rekening van den hoofdmeester, Joan van Lennep, over 1694. 330. Rekening van den hoofdmeester, Wilhelm Marienburgh, over 1695. 331. Rekening van den hoofdmeester, [Wilhelm] Marienburch, over 1698. 332. Rekening van den hoofdmeester, [Frans] Cuper van Holthuysen, over 1699. 333. Rekening van den hoofdmeester, Gerhard Van Suchtelen, over 1700. 334. Rekening van den hoofdmeester, Egbert ter Welberg, over 1701.- 335. Rekening van den hoofdmeester, Wilhelm Marienburgh, over 1702. 336. Rekening van den hoofdmeester, Herman Jan Sloot, over 1703. 74 337. Rekening van den hoofdmeester, Harmen Johan Sloot, over 1704. 338. Rekening van den hoofdmeester, Harmen Johan Sloot, over 1705. . 339. Rekening van den hoofdmeester, Harmen Jan Sloot, over 1706. 340. Rekening van den hoofdmeester, Harmen Jan Sloot, over 1707. 341. Rekening van den hoofdmeester, Wilhelm Marienburgh, over 1708. 342. Rekening van den hoofdmeester, Gisbert Cuper, over 1710. 343. Rekening van den hoofdmeester, Wilhelm Marienburgh, over 1711. 344. Rekening van den hoofdmeester, Georgh Jordens, over 1712. 345. Rekening van den hoofdmeester, Adriaen van Duren, over 1713. 346. Rekening van den hoofdmeester, Gisbert Cuper, over 1714. 347. Rekening van den hoofdmeester, Georgh Jordens, over 1715. 348. Rekening van den hoofdmeester, Adriaen van Duren, over 1716. 349. Rekening van den hoofdmeester, Rudolph Jordens, over 1717. 350. Rekening van den hoofdmeester, Herman Joan Sloot, over 1718. 351. Rekening van den hoofdmeester, Georgh Jordens over 1719. 352. Rekening van den hoofdmeester, Adriaen van Duren, over 1720. 75 353. Rekening van den hoofdmeester, Rudolph Jordens, over 1721. 354. Rekening van den hoofdmeester, Damian van Duren, over 1722. 355. Rekening van den hoofdmeester, Georgh Jordens, over 1723. 356. Rekening van den hoofdmeester, Adriaen van Duren, over 1724.' N.B. In duplo. 357. Rekening van den hoofdmeester, Rudolph Jordens, over 1725. 358. Rekening van den hoofdmeester, Damian van Duren, overal 726. 359. Rekening van den hoofdmeester, Georgh Jordens, over i727. 360. Rekening van den hoofdmeester, Georgh Jordens, over 1728. 361. Rekening van den hoofdmeester, Rudolph Jordens, over 1729. 362. Rekening van den hoofdmeester, Lambert Nilant, over 1730. 363. Rekening van den hoofdmeester, Georgh Jordens, over 1731. 364. Rekening van den hoofdmeester, Rudolph Jordens, over 1732. 365. Rekening van den hoofdmeester, Lambert Nilant, over 1733. 366. Rekening van den hoofdmeester, Joan van Suchtelen, over 1734. 367. Rekening van den hoofdmeester, Georgh Jordens, over 1735. 368. Rekening van den hoofdmeester, Rudolph Jordens, over 1736. 76 369. Rekening van den hoofdmeester, Lambert Nilant, over 1737. 370. Rekening van den hoofdmeester, Joan van Suchtelen, over 1738. 371. Rekening van den hoofdmeester, Hendrik Podt, over 1739. 372. Rekening van den hoofdmeester, Rudolph Jordens, over 1740. 373. Rekening van den hoofdmeester, Lambert Nilant, over 1741. 374. Rekening van den hoofdmeester, Joan van Suchtelen, over 1742. 375. Rekening van den hoofdmeester, Hendrik Podt, over 1743. 376. Rekening van den hoofdmeester, Rudolph Jordens, over 1744. 377. Rekening van den hoofdmeester, Lambert Nilant, over 1745. 378. Rekening van den hoofdmeester, Hendrik Podt, over 1746. 379. Rekening van den hoofdmeester, Jacob ten Brink, over 1747. 380. Rekening van den hoofdmeester, Rudolf Jordens, over 1748. 381. Rekening van deh hoofdmeester, Gerhard Dapper, over 1749. 382. Rekening van den hoofdmeester, Gerhard Dapper, over 1750. 383. Rekening van den hoofdmeester, Gerhard Dapper, over 1751. 384. Rekening van den hoofdmeester, Gerhard Dapper, over 1753. 77 385. Rekening van den hoofdmeester, Gisbert Timan Jordens, over 1754. 386. Rekening van den hoofdmeester, Gerhard Dapper, over 1755. 387. Rekening van den hoofdmeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1756. 388. Rekening van den hoofdmeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1757. 389. Rekening van den hoofdmeester, Gerhard Dapper, over 1758. — 78 deeltjes in 1 porteuille. 390-414. REKENINGEN VAN DEN BRUGMEESTER. 1491-1498, 1500—1505, 1507, 1509-1517, 1519— 15'21. 2 portefeuilles. N.B. Verg. n. 19, 21 en 25. 390. Rekening van Johan Strubbe als timmermeester „totter bruggen ende totten thoern, ende der capellen daer by", over 1494. 391. Rekening van Garcellijs van Aller als timmermeester „totter bruggen, totten thoern ende der capellen daer by", over 1495. 392. Rekening van Johan Strubbe, „die dit jaer die brugge verwaert heft ende dat tolhuys daer by", over 1496. N.B. Met diens rekening van „den nyen dijck to Melckleden ende dat hoeft bij der bruggen", over 1496. 393. Rekening van den brugmeester, Otte van Doytynchem, over 1497. N.B. Met diens rekening van den „nyen dyck to Melckleden ende die hoefde van der bruggen", over 1497. 394. Rekening van den brugmeester, Johan Strubbe, over 1498. 395. Rekening van den brugmeester, Johan Strubbe, over 1500. 79 396. Rekening van Otte van Dottinchen en Hademan van Laer, „die dit jaer die nye muren bilanges der IJsselen, der nyen dijck to Mellickleden, die hoefde an beyde zijde der bruggen ende an den Oertmarsch ende oick die brugge hebben doen maken", over 4501. 397. Rekening van Otte van Dottinchem „totter bruggen, tot dat hoeft te maken an den Oertmarsch ende van den dijck to Mellickleden", over 4504. 398. Rekening van den brugmeester, Johan Strubbe, over 4502. 399. Rekening van Otte van Dottinchem en Hademan van Laer, „die dit jaer die nye muren bilanges der Ysselen, die vlogele van der bruggen, den nyen dyck to Mellickleden, die brugge ende anders hebben doen maken", over 4503. 400. Rekening van den brugmeester, Andries Bondien, over 4504. 401. Rekening van de brugmeesters, Gheryt Zwaefken en Andries Bondien, over 4505. 402. Rekening van den brugmeester, Gheert Zwaefken, over 1507. N.B. Hierbij diens rekening als wegenmeester over 4507. 403. Rekening van den brugmeester, Gert Zwaefken, over 4509. 404. Rekening van den brugmeester, Jacob Henrick ss., over 4540. N.B. Hierbij diens rekening als wegenmeester over 1510. 80 405. Rekening van den brugmeester, Gheryt Swaefken, over 1511. 406. Rekening van den brugmeester, Jacob Henrickss., over 1512. 407. Rekening van den brugmeester, Gheert Reyners, over 1513. 408. Rekening van den brugmeester, Jacob Henrickss., over 1514. 409. Rekening van den brugmeester, Gheryt Reyners, over 1515. 410. Rekening van den brugmeester, Jacob Henrickss., over 1516. 411. Rekening van den brugmeester, Gheryt Reyners, over 1517. 412.. Rekening van den brugmeester, Gheryt Reyners, over 1519. 413. Rekening van den brugmeester, , over 1520. 414. Rekening van den brugmeester, Gheert Reyners, over 1521. 415-609. REKENINGEN VAN DEN STRAATMEESTER. 1444, 4480, 4482, 4484—4486, 4488, 4490—4492, 4494,1495,4497,4499-4505,4507-4509, 1541,4542,4547,4543-4554,4556-4572, (4573), 4574—4580, 1582, 4583, 4585, 4588, 4590, 4594-4622, 4624—4632, 4635, 4636, 4638 -4645, 4647, 4648, 1650 -4659, 1661—1666, 1668—1676, 1678—1685, 1687—1689, 1691—1697, 1699, 1701—1709, 1711—1718, 1720— 1735, 1737—1740, 1742—1782, 1784, 1786, 1788-1794. — 5 portefeuilles en 1 aanlegger. N.B. De rekening van den straatmeester, Gerrit van Brunsfellt, over 1573 is gevoegd bij diens rekening als artilleriemeester over dat jaar (n. 812). 415. Rekening van de straatmeesters, Goenraet ten Dune en Johan van Graes, over 1414. 416. Rekening van den straatmeester, Henrick Wulling, over 1480. 417. Rekening van den straatmeester, Henrick Wulling, over 1482. 418. Rekening van den straatmeester, Johan Oesterhuys, over 1484. 419. Rekening van den straatmeester, Willem ten Colcke, over 1485. 82 420. Rekening, van den straatmeester, Johan Oesterhuys, over 1486. 421. Rekening van den straatmeester, Johan Oesterhuys, over 1488. 422. Rekening van den straatmeester, Geert Keurkamp, over 1490. 423. Rekening van den straatmeester, Willem ten Coleke, over 1491. 424. Rekening van den straatmeester, Gherit Keurkamp, over 1492. 425. Rekening van den straatmeester, Ghert Keurkamp, over 1494. N.B. Hierbij diens rekening als jongste timmermeester over 1494. 426. Rekening van den straatmeester, Willem ten Colcke, over 1495. 427. Rekening van den straatmeester, Henrick van Bulderen, over 1497. 428. Rekening van de straatmeesters, Henrick van Bulderen en Gerijt Kuerkamp, over 1499. N.B. Hierbij een rekening van Henrick van Bulderen „totten tolhuse opten Holtmerckt" over 1499. 429. Rekening van den straatmeester, Frederick [Wynkens], over 1500. 430. Rekening van den straatmeester, Henrick van Bulderen, over 1501. N.B. Hierbij een rekening van Henrick van Bulderen, die „die watermoelle, die nye sluse daer bij ende dat tolhuys opten Holtmerckt heeft doen maken", over 1501. 83 431. Rekening van den straatmeester, Frederick Wynkens, over 1502. 432. Rekening van den straatmeester, Henrick van Bulderen, over 1503. 433. Rekening van den straatmeester, Johan Boick, over 1504. 434. Rekening van den straatmeester, Johan van Wynssem en Johan Boick, over 1505. 435. Rekening van den straatmeester, Henrick van Remen, over 1507. 436. Rekening van den straatmeester, Johan Boick, over 1508. 437. Rekening van den straatmeester, Henrick van Remen, over 1509. 438. Rekening van den straat- en wegenmeester, Derick Gelmars, over 1511. 439. Rekening van den straatmeester, Henrick van Doerninck, over 1512. 440. Rekening van den straat- en wegenmeester, Godert van den Berghe, over 1517. — 26 deeltjes in 1 portefeuille. 441. Rekening van den straatmeester, Gert Zwaeffken Gertssoen, over 1543. 442. Rekening van den straatmeester, Claes Girinck, over 1544. 443. Rekening van den straatmeester, Marten Buecker, over 1545. 444. Rekening van den straatmeester, Claes Girinck, over 1546. 445. Rekening van den straatmeester, Herman Hessels, over 1547. 446. Rekening van den straatmeester, Claes Gyrinck, over 1548. 84 447. Rekening van den straatmeester, Derick die Quade, over 1549. 448. Rekening van den straatmeester, Claes Girinck, over 1550. 449. Rekening van den straatmeester, Derick die Quade, over 1551. 450. Rekening van den straatmeester, Claes Girinck, over 1552. 451. Rekening van den straatmeester, Derick die Quade, over 1553. 452. Rekening van den straatmeester; Claes Girinck, over 1554. 453. Rekening van den straatmeester, Claes Girinck, over 1556. 454. Rekening van den straatmeester, Derick die Quade, 1557. 455. Rekening van den straatmeester, Claes Girinck, over 1558. 456. Rekening van den straatmeester, Jan Snel, over 1559. 457. Rekening van den straatmeester, Jelys van Lith, over 1560. 458. Rekening van den straatmeester, Jan Snel, over 1561. 459. Rekening van den straatmeester, Jelys van Lyth, over 1562. 460. Rekening van den straatmeester, Henrich Honraet, over 1563. 461. Rekening van den straatmeester, Jellis van Lytt, over 1564. 462. Rekening van den straatmeester, Henrich Honraet, over 1565. 85 463. Rekening van den straatmeester, Jellys van Lyth, over 4566. 464. Rekening van den straatmeester, Johan Heynck, over 4567. 465. Rekening van den straatmeester, Sweeder Coster, over 1568. 466. Rekening van den straatmeester, Johan Heynck, over 4569. 467. Rekening van den straatmeester, Sweer Koster, over 4570. 468. Rekening van den straatmeester, Johan van der Becke, over 4571. 469. Rekening van den straatmeester, Johan van der Beecke, over 4572. 470. Rekening van den straatmeester, Johan van der Beecke, over 1574. 474. Rekening van den straatmeester, Johan van der Beek, over 4575. 472. Rekening van den straatmeester, Johan Bruyns, over 4576. 473. Rekening van den straatmeester, Johan Bruens, over 4577. N.B. Bevat ook uitgaven ten behoeve van het onderhoud van den Venendijk. 474. Rekening van den straatmeester, Johan van der Beeck, over 4578. 475. Rekening van den straatmeester, Johan van der Becke, over 1579. 476. Rekening van den straatmeester, Macharius van Oldeniell, over 1580. 477. Rekening van den straatmeester, Henrick van Limbergen, over 1582. 86 478. Rekening van den straatmeester, Herman Scharff, over 1583. 479. Rekening van den straatmeester, Henrick van Limbergen, over 1585. 480. Rekening van den straatmeester, Arnold Kistenius, over 1588. N.B. Kistenius was ook straatmeester over 1589 doch heeft over dit jaar geen rekening overgelegd „diewill gheen ontfanck noch uitgave geschitt es omme enighe reparatie t'doen". 481. Rekening van den straatmeester, Arnoldus Kistenius, over 1590. — 41 deeltjes in 1 portefeuille. 482. Rekening van den straatmeester, Herman van Winssem, over 1594. 483. Rekening van den straatmeester, Adolph Don. ckell, over 1595 en 1596. N B. In duplo. 484. Rekening van den straatmeester, Everhardt Traessen, over 1597. 485. Rekening van den straatmeester, Marten Stegeman, over 1598. 486. Rekeningen van den straatmeester, Bernhardt van Weseke, over 1599, 1600 en 1602. 487. Rekening van den straatmeester, Everhardt Trasen, over 1601. 488. Rekening van den straatmeester, Herman Scherff, over 1603. 489. Rekeningen van den straatmeester, Evert Traessen, over 1604 en 1605. 87 N.B. Traessen overleed in October 1605, waarna als straatmeester optrad Engelbert van Dottechem. Hierbij de rekening van EvertTrasen als wegenmeester over 1605, na zijn overlijden vervolgd door Gerrit van Suchtelen. Zie n. 657. 490. Rekening van den straatmeester, Harrnen Scharff, over 1606. 491. Rekening van den straatmeester, Gerrydt van Suchtelen, over 1607. 492. Rekening van den straatmeester, Johan Heynck, over 1608. 493. Rekening van den straatmeester, Nicolaas Holtinck, over 1609. . N.B. Hierbij diens rekening als wegenmeester over 1609. 494. Rekening van den straatmeester, Bernardt van Weseke, over 1610. 495. Rekeningen van den straatmeester, Gerlich Doys, over 1611 en 1612. 496. Rekening van den straatmeester, Johan van Hemert, over 1613. 497. Rekeningen van den straatmeester, Gerlich Doys, over 1614 en 1615. 498. Rekening van den straatmeester, Gerlich Doys, over 1616. 499. Rekening van den straatmeester, Gerlich Doys, over 1617. 500. Rekeningen van den straatmeester, Herman van Bloys, over 1618, 1620 en 1621. 88 501. Rekening van den straatmeester, Nicolaes van Boecholt, over 1619. 502. Rekening van den straatmeester, Engelbert van Doetinchem, over 1622. 503. Rekening van Wilhelm Marienborgb, na het overlijden van den straatmeester Herman van Bloys, over 1624. 504. Rekening van den straatmeester, Wilhelm Marienborgh, over 1625. 505. Rekening van den straatmeester, Wilbelm Marienborgh, over 1626. 506. Rekening van den straatmeester, Wilhelm " Marienborgh, over 1627. 507. Rekening van den straatmeester, Wilhelm Marienborgh, over 1628. 508. Rekening van den straatmeester, Wilhelm Marienborgh, over 1629. 509. Rekening van den straatmeester, Adriaen van Boeckholdt, over 1630 en 1631. 510. Rekening van den straatmeester, Adriaen van Boekkholt, over 1632. 511. Rekening van den straatmeester, Gerhardt Hissinck, over 1635. 512. Rekening van den straatmeester, Gerhardt Hissinck, over 1636. 513. Rekening van den straatmeester, Berent Jaspers, over 1638 en 1639. — 33 deeltjes in 1 portefeuille. 514. Rekening van den straatmeester, Gerhardt Hissinkj over 1640. 515. Rekening van den straatmeester, Gerhardt Hissinck, over 1641. 89 516. Rekening van den straatmeester, Adriaen van Boecholt, over 1642. 517. Rekening v«n den straatmeester, Johan Sticke, over 1643. 518. Rekening van den straatmeester, Joan Sticke, over 1644. 519. Rekening van den straatmeester, Joan Sticke, over 1645. 520. Rekening van den straatmeester, Johan Sticke, over 1647. 521. Rekening van den straatmeester, Johan Sticke, over 1648. 522. Rekening van den straatmeester, Joan van der Beeck, over 1650. 523. Rekening van den straatmeester, Sibert van Boecholt, over 1651. 524. Rekening van den straatmeester, Joan Sticke, over 1652. 525. Rekening van den straatmeester, Gerhard Hissinck, over 1653. 526. Rekening van den straatmeester, Lambert Quadacker, over 1654. 527. Rekening van den straatmeester, Lambert Quadacker, over 1655. 528. Rekening van den straatmeester, Joan Sticke, over 1656. 529. Rekening van den straatmeester, Lambert Quadacker, over 1657. 530. Rekening van den straatmeester, Henrick Nylant, over 1658. N.B. In duplo. 531. Rekening van den straatmeester, [Joan van Marckel], over 1659. 532. Rekening van den straatmeester, Henrick Nilant, over 1661. 533. Rekening van den straatmeester, Henrick Ni lant, over 1662. 534. Rekening van den straatmeester, Gerhardt Hissinck, over 1663. 535. Rekening van den straatmeester, Hendrick Iordens, over 1664. 536. Rekening van den straatmeester, Joan van Duren, over 1565. 537. Rekening van den straatmeester, Joan Sticke, over 1666. 538. Rekening van den straatmeester, Joan van Duren, over 1668. 539. Rekening van den straatmeester, Henrick Nilant, over 1669. 540. Rekening van den straatmeester, Joan van Duren, over 1670. 541. Rekening van den straatmeester, Rudolph Steenbergen, over 1671. — 29 deeltjes en 1 portefeuille. 542. Rekening van den straatmeester, Andries Nilant, over 1672. N.B. In duplo. 543. Rekening van den straatmeester, Henrick Nilant, over 1673. 544. Rekening van den straatmeester, [Joan Marienburgh], over 1674. 545. Rekening van den straatmeester, Joan Iordens, over 1675. 546. Rekening van den straatmeester, Wilhelm Marienburgh, over 1676. 90 91 547. Rekening van den straatmeester, Joan lordens, over 1678. 548. Rekening van den straatmeester, Wilhelm Marienburgh, over 1679. 549. Rekening van den straatmeester, Roedolph Steenbergen, over 1680. 550. Rekening van den straatmeester, Herman Borgerink, over 1681. 551. Rekening van den straatmeester, Dideric Sticke, over 1682. 552. Rekening van den straatmeester. Wilhelm Marienburgh, over 1683. 553. Rekening van den straatmeester, Joan lordens, over 1684. 554. Rekening van den straatmeester, Dideric Sticke, over 1685. 555. Rekening van den straatmeester, Herman Borgerink, over 1687. 556. Rekening van den straatmeester, Joan lordens, over 1688. 557. Rekening van den straatmeester, Herman Borgerink, over 1689. 558. Rekening van den straatmeester, Herman Joan Sloot, over 1691. 559. Rekening van den straatmeester, Gisbert Cuper, over 1692. 560. Rekening van den straatmeester, Joan van Lennep, over 1693. 561. Rekening van den stiaatmeester, Peter van Sittert, over 1694. 562. Rekening van den straatmeester, Egbert ter Welberg, over 1695. 92 563. Rekening van den straatmeester, Peter van Sittert, over 1696. 564. Rekening van den straatmeester, Herman Borgerink, over 1697. 565. Rekening van den straatmeester, Frans Cuper van Holthuysen, over 1699. 566. Rekening van den straatmeester, Gisbert Cuper, over 1701. 567. Rekening van den straatmeester, Egbert ter Welberg, over 1702. 568. Rekening van den straatmeester, Gerard Nilant, over 1703. 569. Rekening van den straatmeester, Georgh lordens, over 1704. 570. Rekening van den straatmeester, Georgh lordens, over 1705. 571. Rekening van den straatmeester, Adriaen van Duren, over 1706. 572. Rekening van den straatmeester, Rudolf lordens, over 1707. • 573. Rekening van den straatmeester, Herman Borgerink, over 1708. 574. Rekening van den straatmeester, Wilhelm Marienburgh, over 1709. 575. Rekening van den straatmeester, Gisbert Cuper, over 1711. 576. Rekening van den straatmeester, Georgh lordens, over 1712. 577. Rekening van den straatmeester, Adriaen van Duren, over 1713. 578. Rekening van den straatmeester, Rudolf lordens, over 1714. 93 579. Rekening van den straatmeester, Damiaen van Duren, over 1715. 580. Rekening van den straatmeester, Lambert Nilant, over 1716. 581. Rekening van den straatmeester, Ewoud van Diemen, over 1717. 582. Rekening van den straatmeester, Joan van Suchtelen, over 1718. 583. Rekening van den straatmeester, Georgh lordens, over 1720. 584. Rekening van den straatmeester, Adriaen van Durer^ over 1721. 585. Rekening van den straatmeester, Rudolph lordens, over 1722. 586. Rekening van den straatmeester, Damiaen van Duren, over 1723. 587. Rekening van den straatmeester, Lambert Nilant, over 1724. 588. Rekening van den straatmeester, Joan van Suchtelen, over 1725. 589. Rekening van den straatmeester, Gerhard Marienburgh, over 1726. 590. Rekening van den straatmeester, Gisbert Timan lordens, over 1727. N.B. Gisbert lordens, hoewel jongste straatmeester, heeft de rekening afgelegd daar de oudste, Abraham van Suchtelen, inmiddels overleden was. 591. Rekening van den straatmeester, Henrik Podt, over 1728. 592. Rekening van den straatmeester, Henrik Podt, over 1729. 94 593. Rekening van den straatmeester, Joost Fockinck, over 1730. 594. Rekening van den straatmeester, Jacob ten Brink, over 1731. 595. Rekening van den straatmeester, Georgh lordens, over 1732. 596. Rekening van den straatmeester, Rudolph lordens, over 1733. 597. Rekening van den straatmeester, Lambert Nilant, over 1734. 598. Rekening van den straatmeester, Joan van Suchtelen, over 1735. 599. Rekening van den straatmeester, Joost Fockinck, over 1737. 600. Rekening van den straatmeester, Jacob ten Brink, over 1738. 001. Rekening van den straatmeester, Gerhard Johan Jacobson, over 1739. 602. Rekening van den straatmeester, Gisbert Timan lordens, over 1740. 603. Rekening van den straatmeester, Rudolph lordens, over 1742. 604. Rekening van den straatmeester, Lambert Nilant, over 1743. 605. Rekening van den straatmeester, Johan van Suchtelen, over 1744. 606. Rekening van den straatmeester, Henrik Podt, over 1745. 607. Rekening van den straatmeester, Jacob ten Brink, over 1746. 608. Rekening van den straatmeester, Gerhard Johan Jacobson, over 1747. —68 deeltjes in 1 portefeuille. 95 609. a. Rekening van den straatmeester, Gisbert Timan lordens, over 1748. b. Rekening van den straatmeester, Gerhard Dapper, over 4749. c. Rekening van den straatmeester, Anthony Joan Persoon, over 1750. d. Rekening van den straatmeester, Joan Dapper, over 1751. e. Rekening van den straatmeester, Henrik Gerhard lordens, over 1752. f. Rekening van den straatmeester, Joan Arnold Rouse, over 1753. g. Rekening van den straatmeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1754. h. Rekening van den straatmeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1755. i. Rekening van den straatmeester, Gisbert Timan lordens, over 1756. /. Rekening van den straatmeester, Gerhard Dapper, over 1757. k. Rekening van den straatmeester, Anthony Joan Persoon, over 1758. I. Rekening van den straatmeester, Joan Dapper, over 1759. m. Rekening van den straatmeester, Hendrik Gerhard lordens, over 1760. n. Rekening van den straatmeester, Joan Arnold Rouse, over 1761. o. Rekening van den straatmeester, Jacob Joan Fockinck, over 1762. p. Rekening van den straatmeester, Henrik Duikink, over 1763. 96 q. Rekening van den straatmeester, Henrik Hagedoorn, over 4764. r. Rekening van den straatmeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1765. s. Rekening van den straatmeester, Gerhard Dapper, over 1766. t. Rekening van den stiaatmeester, Joan Dapper, over 1767. u. Rekening van den straatmeester, Hendrik Gerhard lordens, over 1768. v. Rekening van den straatmeester, Joan Arnold Róuse, over 1769. w. Rekening van den straatmeester, Jacob Joan Fbckinck, over 1770. x. Rekening van den straatmeester, Henrik Duikink, over 1771. ij. Rekening van den straatmeester, Henrik Hagedoorn, over 1172. z. Rekening van den straatmeester, Johan Weerts, over 1773. aa. Rekening van den straatmeester, Gerhard Gisbert Joan van Suchtelen, over 1774. bb. Rekening van den straatmeester, Hendrik Frederik Bouwer, over 1775. cc. Rekening van den straatmeester, Sibrand de Schepper, over 1776. dd. Rekening van den straatmeester, Wyer An- tony Eekhout, over 1777. ee. Rekening van den straatmeester, Coenraad Willem Sloet, over 1778. ff. Rekening van den straatmeester, Hendrik Gerhard lordens, over 1779. 97 gg. Rekening van den straatmeester, Jacob Joan Fockinck, over 1780. hh. Rekening van den straatmeester, Henrik Duikink, over 1781. ii. Rekening van den straatmeester, Gerhard Gisbert Joan van Suchtelen, over 1782. jj. Rekening van den straatmeester, WyerAn- tony Eekhout, over 1784. kk. Rekening van den straatmeester, Jan Louis -Bosc de Lacalmette, over 1786. U. Rekening van den straatmeester, Joan van Suchtelen, over 1788. mm. Rekening van den straatmeester, Everhard Herman Putman, over 1789. nn. Rekening van den straatmeester, Gerhard Antony Mennink, over 1790. oo Rekening van den straatmeester, Joan Eilard Borgerink, over 1791. pp. Rekening van den straatmeester, Abraham Henrik van Suchtelen, over 1792. qq. Rekening van den straatmeester, Henrik Hagedoorn, over 1793. rr. Rekening van den straatmeester, Wyer Antony Eekhout, over 1794. — 1 aanlegger. 610-790. REKENINGEN VAN DEN WEGENMEESTER. 1487, 1489, 1495, 1496, 1497, 1499, 1501, (1504), 1505, (1506), (1507), 1508, 1509, (1510), (1511), 1512, (1517), 1519, 1547, 1554, 1555, 1557-1572, (1573), 1574, 1575, 1577—1580, 1582—1584, 1595, 1598, 1599, 1601—1608, (1609), 1610—1640, 1642—1649, 1651—1664, 1667—1671, 1673, 1674, 1676-1679, 1681—1685, 1687, 1689—1695, 1698—1701, 1708— 1705, 1707—1711, 1713-1717, 17191721, 1724—1783, 1786—1794. — 6 portefeuilles en 1 aanlegger. N.B. De rekening van de wegenmeesters, Peter van Mouwick en Johan van Leyden over 1497 is gevoegd bij de rekening van de bewaarders van het bussenhuis over dat jaar (n. 797), de rekeningen van de wegenmeesters Johan van Leyden over 1504 en Andries Bondien over 1506 zijn gevoegd bij hunne rekeningen als timmermeester over die jaren (n. 46 en 48). De rekeningen van de wegenmeesters Gheert Zwaefken over 1507 en Jacob Henrickss. over 1510 zijn gevoegd bij hunne rekeningen als brugmeester over die jaren (n. 402 en 404). 99 De rekeningen van den wegenmeester Derick Gel mars over 1511, Godert van den Berghe over 1517 en Nicolaas Holtinck over 1609 zijn gevoegd bij hunne rekeningen als straatmeester over die jaren (n. 438, 440 en 493). De rekening van den wegenmeester Gerrit van Brunsfeltt over 1573 is gevoegd bij diens rekening als artilleriemeester over dat jaar (n. 813). 610. Rekening van den wegenmeester, Aernt van Bevervoerde, over 1487. 611. Rekening van den wegenmeester, Henric van Essen, over 1489. 612. Rekening van den wegenmeester, Peter van Mbuwyck, over 1495. 613. Rekening van den wegenmeester, Johan van Leyden, over 1496. 614. Rekening van den wegenmeester, Peter van Mouwick, over 1499. 615. Rekening van de wegenmeesters, Henrick van Remen en Johan van Leyden, over 1501. 616. Rekening van den wegenmeester, Johan Boesel, over 1505. 617. Rekening van den wegenmeester, Andries Bondien, over 1508. 618. Rekening van den wegenmeester, Dirck Gelmers, over 1509. 619. Rekening van den wegenmeester, Roelef van Twickel, over 1512. 620. Rekening van den wegenmeester, Marten Blawen, over 1519. — 11 deeltjes in 1 portefeuille. 100 621. Rekening van den wegenmeester, Hermen Hessels, over 1547. N.B. Hierbij diens rekening als artilleriemeester over 1547. \ 622. Rekening van den wegenmeester, Hermen Hessels, over 1554. N.B. Hierbij diens rekening als artilleriemeester over 1554. 623. Rekening van den wegenmeester, Joist ten Groetenhuys, over 1555. 624. Rekening van den wegenmeester, Joist ten Grotenhuys, over 1557. 625. Rekening van den wegenmeester, Herman Hessels, over 1558. 626. Rekening van den wegenmeester, Joest ten Groetenhuys, over 1559. 627. Rekening van den wegenmeester, Wynolt van Twickell, over 156Ö. 628. Rekening van den wegenmeester, Joist ten Grotenhuys, over 1561. 629. Rekening van den wegenmeester, Joist ter Bruggen, over 1562. 630. Rekening van den wegenmeester, Joest then Groetenhuys, over 1563. 631. Rekening van den wegenmeester, Joist ter Bruggen, over 1564. 632. Rekening van den wegenmeester, Joest tenn Groetenhuys, over 1565. t>33. Rekening vau den wegenmeester, Joist ther Bruggen, over 1566. N.B. Hierbij diens rekening als artilleriemeester óver 1566. 101 634. Rekening van den wegenmeester, Steven van Rbemén, over 1567. 635. Rekening van den wegenmeester, Joist tber Bruggen, over 1568. 636.. Rekening van den wegenmeester, Wilhelm Huernynck, over 1569. 637. Rekening van den wegenmeester, Wilhelm Huerninck „van datt ghene hie ontfangen und uthgegeven hefft in ditt verledenn hoeghe waether tott preservatie van die dycken", over 1569. 638. Rekening van den wegenmeester, Joost ter Bruggen, over 1570. N.B. In duplo. Hierbij diens rekening als artilleriemeester over 1570. 639. Rekening van den wegenmeester, Gerrith van Brunsfeldt, over 1571. 640. Rekening van den wegenmeester Joest ter Bruggen, over 1572. N.B. Hierbij diens rekening als artilleriemeester over 1572. 641. Rekening van den wegenmeester, Joest ter Bruggen, over 1574. 642. Rekening van den wegenmeester, Gerrith van Brunsfeldt, over 1575. N.B. Hierbij diens rekening als artilleriemeester over 1575. 643. Rekening van den wegenmeester, Gerridt van Brunsfeldt, over 1577. 644. Rekening van den wegenmeester, Machoris van Oldeniel, over 1578. 645. Rekening van den wegenmeester, Gerrit van Brunsfelt, over 1579. 102 646. Rekening van den wegenmeester, Macharius van Oldeniell, over 1580. 647. Rekening van den wegenmeester, Gerhardt van Brunsfelt, over 1582. 648. Rekening van den wegenmeester, Gerrit van Brunsfelt, over 1583. 649. Rekening van den wegenmeester, Macharius van Oldeniell, over 1584. — 30 deeltjes in 1 portefeuille. 650. Rekening van den wegenmeester, Adolph Donckell, over 1595. N.B. In Duplo. — Hierbij de rekening van Adolph Donckell als artilleriemeester over 1596. 651. Rekening van den wegenmeester, Johan Heynck, over 1598. 652. Rekening van den wegenmeester, Everhardt Traessen, over 1599. 653. Rekening van den wegenmeester, Peter Scholier, over 1601. 654. Rekening van den wegenmeester, Jacob van Bockholt, over 1602. 655. Rekening van den wegenmeester, Johan Heynck, over 1603. 656. Rekening van den wegenmeester, Martinus Stegeman, over 1604. 657. Rekening van den wegenmeester, Gerrydt van Suchtelen, over 1605. N.B. De rekening loopt van 29 September 1605 af na het overlijden van den voor dit jaar aangewezen wegenmeester Evert TTasen. Zie n. 489. 103 658. Rekening van den wegenmeester, Herman Scherff, over 1606. 659. Rekening van den wegenmeester, Johan van Hemert, over 1607. 660. Rekening van den wegenmeester, Adolph Donckell, over 1608. 661. Rekening van den wegenmeester, Bernart van Wesecke, over 1610. 662. Rekeningen van den wegenmeester, Gerlich Doys, over 1611 en 1612. 663. Rekeningen van den wegenmeester, Johan van Hemert, over 1613 en 1616. 664. Rekeningen van den wegenmeester, Gerlich Doys, over 1614 en 1615. 665. Rekeningen van den wegenmeester, Diederich Scherff, over 1617 en 1618. 666. Rekening van den wegenmeester, Gerlich Doys, over 1619. 667. Rekening van den wegenmeester, Johan van Hemert, over 1620. 668. Rekening van den wegenmeester, Gerlich Doys, over 1621. 669. Rekening van den wegenmeester, Gerlich Doys, over 1622. 670. Rekening van den wegenmeester, Henrich Willemsen [van Salck], over 1623. 671. Rekening van den wegenmeester, Henrich Willemsen [van Salck], over 1624. 672. Rekening van den wegenmeester, Diederich Scherff, over 1625. 673. Rekening van den wegenmeester, Henrick Willemsen [van Salck], over 1625. 104 N.B. De rekening loopt van 4 September 1625 af na het overlijden van den voor dit jaar aangewezen wegenmeester Scherff. 674. Rekening van den wegenmeester, Herman van der Beeck, over 1626. 675. Rekening van den wegenmeester, Henrick Willemsen van Salck, over 1627. 676. Rekening van den wegenmeester, Henrick Willemsz. van Salck, over 1628. 677. Rekening van den wegenmeester, Henrick Willemsz. van Salck, over 1629., 678. Rekening van den wegenmeester, Henrick Willemsz. van Salck, over 1630. 679. Rekening van den wegenmeester, Henrick Willemsz. van Salck, over 1631. 680. Rekening van den wegenmeester, Henrick Willemssen van Salck, over 1632. 681. Rekening van den wegenmeester, Gerhardt Donckel, over 1633. 682. Rekening van den wegenmeester, Gerhardt Donckel, over 1634. 683. Rekening van den wegenmeester, [Gerhard Donckel, over 1635. 684. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Donckel, over 1636. 685. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Donckel, over 1637. 686. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Donckel, over 1638. 687. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Donckel, over 1639. 688. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Donckel, over 1640.—40deeltjes in 1 portefeuille. 405 689. Rekening van den wegenmeester, Gijsbert van Hemert, over 1642. 690. Rekening van den wegen meeester, Gijsbert van Hemert, over 1643. 691. Rekening van den wegenmeester, Joan Sticke, over 1644. 692. Rekening van den wegenmeester, Joan Sticke, over 1645. 693. Rekening van den wegenmeester, Sibert van Bocholt, over 1646. 694. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Hissinck, over 1647. 695. Rekening van den wegenmeester, Joan van Schrieck, over 1648. 696. Rekening van den wegenmeester, Peter ter Smitten, over 1649. 697. Rekening van den wegenmeester, [Gijsbert] van Hemert, over 1651. 698. Rekening van den wegenmeester, Joan Sticke, over 1652. 699. Rekening van den wegenmeester, Joan van Schrieck, over 1653. 700. Rekening van den wegenmeester, Jellys Nylandt, over 1654. 701. Rekening van den wegenmeester, [Gerhard] Hissinck, over 1655. 702. Rekening van den wegenmeester, [Joan van Schrieck], over 1656. 703. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Hissinck, over 1657. N.B. In duplo. 704. Rekening van den wegenmeester, Henrick Nylandt, over 1658. 106 705. Rekening van den wegenmeester, [Gerhard] Hissinck, over 4659. 706. Rekening van den wegenmeester, Joan van Schrieck, over 1660. 707. Rekening van den wegenmeester, Johan Sticke, over 4661. 708. Rekening van den wegenmeester, Johan Sticke, over 1662. — 24 deeltjes in 4 portefeuille. 709. Rekening van den wegenmeester, Sibert van Boeckholt, over 1663. 710. Rekening van den wegenmeester, Henrick Nilant, over 1664. 711. Rekening van den wegenmeester, [Rudolph] van Steenbergen, over 1667 712. Rekening van den wegenmeester, Henrick Marienburgh, over 4668. 713. Rekening van den wegenmeester, Bernhard de Lespierre, over 4669. 714. Rekening van den wegenmeester, Henrick Marienburgh, over 4670. 715. Rekening van den wegenmeester, Bernhard de Lespierre, over 4674. 716. Rekening van den wegenmeester, Joan van Schrieck, over 1673. 717. Rekening van den wegenmeester, Peter van Sittert, over 1674. 718. Rekening van den wegenmeester, [Rudolph] van Steenbergen, over 1676. 719. Rekening van den wegenmeester, [Rudolph] van Steenbergen, over 1677. 720. Rekening van den wegenmeester, [Rudolph] van Steenbergen, over 1678. 407 721. Rekening van den wegenmeester, [Rudolph] van Steenbergen, over 1679. 722. Rekening van den wegenmeester, Cornelis Vos, over 4681. 723. Rekening van den wegenmeester, Dideric Sticke, over 1682. 724. Rekening van den wegenmeester, Joan lordens, over 1683. 723. Rekening van den wegenmeester, Dideric Sticke, over 4684. 726. Rekening van den wegenmeester, [Joan] van Twickeloe, over 4685. 727. Rekening van den wegenmeester, Joan lordens, over 4687. 728. Rekening van den wegenmeester, Wilhelm Marienburgh, over 1689. 729. Rekening van den wegenmeester, [Frans] Cuper van Holthuysen, over 4690. 730. Rekening van den wegenmeester, Joan lordens over 4691. 731. Rekening van den wegenmeester, Egbert ter Welberg, over 1692. 732. Rekening van den wegenmeester, Joan lordens, over 4693. 733. Rekening van den wegenmeester, Egbert ter Welberg, over 1694. 734. Rekening van den wegenmeester, Peter van Sittert, over 1695. N.B. In duplo. 735. Rekening van den wegenmeester, Joan van Lennep, over 1698. 736. Rekening van den wegenmeester, Gisbert Cuper, over 1699. 108 737. Rekening van den wegenmeester, Egbert ter Welberg, over 1700. 738. Rekening van den wegenmeester, Peter van Sittert, over 1701. 739. Rekening van den wegenmeester, Herman Borgerink, over 1703. 740. Rekening van den wegenmeester, Wilhelm Marienburgh, over 1704. 741. Rekening van den wegenmeester, Frans Cuper van Holthuysen, over 1705. 742. Rekening van den wegenmeester, Gisbert Cuper, over 1707. 743. Rekening van den wegenmeester, Georgh lordens, over 1708. 744. Rekening van den wegenmeester, Adriaen van van Duren, over 1709. 745. Rekening van den wegenmeester, Rudolph lordens, over 1710. 746. Rekening van den wegenmeester, Damiaen van Duren, over 1711. 747. Rekening van den wegenmeester, Gisbert Cuper, over 1713. 748. Rekening van den wegenmeester, Georgh lordens, over 1714. 749. Rekening van den wegenmeester, Adriaen vatt Duren, over 1715. 750. Rekening van den wegenmeester, Rudolph lordens, over 1716. 751. Rekening van den wegenmeester, Damiaen van Duren, over 1717. 752. Rekening van den wegenmeester, Evvoud van Diemen, over 1719. 109 753. Rekening van den wegenmeester, Joan van Suehtelen, over 1720. 754. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Marienburgh, over 1721. 755. Rekening van den wegenmeester, Adriaen van Duren, over 1724. 756. Rekening van den wegenmeester, Rudolf lordens, over 1725. 757. Rekening van den wegenmeester, Damian van Duren, over 1726. 758. Rekening van den wegenmeester, Lambert Nilant, over 1727. 759. Rekening van den wegenmeester, Joan van Suchtelen, over 1728. 760. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Marienburgh, over 1729. 761. Rekening van den wegenmeester, Henrick Podt, over 1730. 762. Rekening van den wegenmeester, Jacob ten Brink, over 1731. 763. Rekening van den wegenmeester, Georgh lordens, over 1732. 764. Rekening van den wegenmeester, Rudolf lordens, over 1733. 765. Rekening van den wegenmeester, Lambert Nilant, over 1734. 766. Rekening van den wegenmeester, Joan van Suchtelen, over 1735. 767. Rekening van den wegenmeester, Henrick Podt, over 1736. 768. Rekening van den wegenmeester, Joost Fockinck, over 1737. 769. Rekening van den wegenmeester, Jacob ten Brink, over 1738. 770. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1739. 771. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Dapper, over 1740 772. Rekening van den wegenmeester, Rudolf lordens, over 1741. 773. Rekening van den wegenmeester, Lambert Nilant, over 1742. 374. Rekening van den wegenmeester, Joan van Suchtelen, over 1743. 775. Rekening van den wegenmeester, Henrick Podt, o vér 1744. 776. Rekening van den wegenmeester, [Jacob] ten Brink, over 1745. 777. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1746. — 70 deeltjes in 1 portefeuille. 778. a. Rekening van den wegenmeester, Gisbert Timan lordens, over 1747. b. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Dapper, over 1748. c. Rekening van den wegenmeester, Anthony Joan Persoon, over 1749. d. Rekening van den wegenmeester, Joan Dapper, over 1750. e. Rekening van den wegenmeester, Henrik Gerhard lordens, over 1751. ƒ*. Rekening van den wegenmeester, Hendrik Podt, over 1752. g. Rekening van den wegenmeester, Jacob ten Brink, over 1753. 110 h. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1754. i. Rekening van den wegenmeester, Gysbert Timan lordens, over 1755. j. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Dapper, over 1756. k. Rekening van den wegenmeester, Anthony Joan Persoon, over 1757. I. Rekening van den wegenmeester, Joan Dapper, over 1758. m. Rekening van den wegenmeester, Hendrik Gerhard lordens, over 1759. n. Rekening van den wegenmeester, Joan Arnold Rouse, over 1760. o. Rekening van den wegenmeester, Jacob Joan Fockinck, over 1761. p. Rekening van den wegenmeester, Henrik Duikink, over 1762. q. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1763. r. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Dapper, over 1764. s. Rekening van den wegenmeester, Joan Dapper, over 1765. f. Rekening van den . wegenmeester, Hendrik Gerhard lordens, over 4766. u. Rekening van den wegenmeester, Joan Arnold Rouse, over 1767. v. Rekening van den wegenmeester, Jacob Joan Fockinck, over 1768. w. Rekening van den wegenmeester, Henrik Duikink, over 1769. 111 x. Rekening van den wegenmeester, Henrik Hagedoorn, over 1730. 5». Rekening van den wegenmeester, Johan Weerts, over 1771. z. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Gisbert Joan van Suchtelen, over 1772. aa. Rekening van den wegenmeester, Hendrik Frederik Bouwer, over 1773. bb. Rekening van den wegenmeester, Si brand de Schepper, over 1774. cc. Rekening van den wegenmeester, Damian van Duren, over 1775. dd. Re.kening van den wegenmeester, Wyer Anthony Eekhout, over 1776. ee. Rekening van den wegenmeester, Hendrik Gerhard lordens, over 1777. ff. Rekening van den wegenmeester, Jacob Joan Fockink, over 1778. gg. Rekening van den wegenmeester, Henrik Duikink, over 1779. hh. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Gisbert Joan van Suchtelen, over 1780. — 1 aanlegger. 779. Rekening van den wegenmeester, Sibrand de Schepper, over 1781. 780. Rekening van den wegenmeester, Wyer Anthony Eekhout, over 4782. 781. Rekening van den wegenmeester, Coenraad Willem Sloet, over 1783. N.B. In duplo. 782. Rekening van den wegenmeester, Joan van Suchtelen, over 1786. 412 113 783. Rekening van den wegenmeester, Damiaen Joan van Doorninck, over 4787. 784. Rekening van den wegenmeester, Everhard Herman Putman, over 4788. 785. Rekening van den wegenmeester, Gerhard Anthony Menninck, over 4789. 786. Rekening van den wegenmeester, Joan Eilard Borgerink, over 4790. 787. Rekening van den wegenmeester, Abraham Henrik van Suchtelen, over 4791 788. Rekening van den wegenmeester, Henrik Hagedoorn, over 1792. 789. Rekening van den wegenmeester, Wyer Antony Eekhout, over 1793. 790. Rekening van den wegenmeester, Jan Louis Bosc de Lacalmette, over 1794. — 13 deeltjes in 1 portefeuille. 791-957. REKENINGEN VAN DEN ARTILLERIEMEESTER (BEWAARDER VAN HET BUSSENHUIS). 1490-1492,1494-1499, (1503), 1507, 1542-1544, (1547), 1552, (1554), 1563, (1566), 1567—1569, (1570), 1571, (1572), 1573, 1574, (1575), 1576 —1581, 1583—1585, 1595—1597, 1602, 1603, 1605, 1606, 1612, 1614—1633, 1636-1638, 1640-1656, 1658-1670, 1672, 1675-1696, 1701-1703, 17051710, 1712-1715, 1717-1726, 17281784, 1788, 1790, 1792-1794. 1 deel, 1 aanlegger en 5 portefeuilles, N.B. De rekening van den bewaarder van het bussenhuis Gheryt Swaefken over 1503 is gevoegd bij diens rekening als timmermeester over dat jaar (n: 44). De rekeningen der artilleriemeesters Hermen Hessels over 1547 en1554, Joist ther Bruggen over 1566, 1570 en 1572 en Gerrith van Brunsfeldt over 1575 zijn gevoegd bij hunne rekeningen als wegenmeester over die jaren (n. 621,622,633,638,640 en 642). 145 791. Rekening van den bewaarder van het bussenhuis, Geert ter Bruggen, over 1490. 792. Rekening van den bewaarder van het bussenhuis, Geert ter Bruggen, over 4491. N.B. Hierbij de rekening van Geert ter Bruggen als oudste timmermeester over 1491. 793. Rekening van den bewaarder van het bussenhuis, Herman Ludolph, over 1492. 794. Rekening van den bewaarder van het bussenhuis, Hermen Ludolphs, over 1494. 795. Rekening van den bewaarder van het bussenhuis, Peter van Mouwick, over 1495. 796. Rekening van den bewaarder van het bussenhuis, Hermen Ludolphs, over 1496. 797. Rekening van de bewaarders van het bussenhuis, Peter van Mouwick en Hermen Ludolphs. over 1497. N.B. Hierbij de rekening van Peter van Mouwick en Johan van Leyden als wegenmeesters over 4497. 798. Rekening van den bewaarder van het bussenhuis, Peter van Mouwick, over 4498. 799. Rekening van de bewaarders van het bussenhuis, Peter van Mouwick en Hermen Ludolphs, over' 1499. 800. Rekening van de bewaarders van het bussenhuis, Peter van Mouwick en Hermen Ludolphs, over 1503. ' 801. Rekening vanden bewaarder van het bussenhuis, Peter van Mouwick, over 1507. — 11 deeltjes in 1 portefeuille. 116 802. Rekening van den artilleriemeester, Arendt van Aldenyell, over 1542. 803. Rekening van den artilleriemeester, Gerrith van Irthe, over 1543. 804. Rekening van de artilleriemeesters, Genth van Irthe en Marlen Buecker, over 1544. 803. Rekening van den artilleriemeester, Hermen Hessels, over 1552. N.B. In duplo. Zie n. 75 e. 806. Rekening van den artilleriemeester, Gerittvan Irthe, over 1562. 807. Rekening van den artilleriemeester, Steven van Rhemen, over 1563. 808. Rekening van den artilleriemeester, Steven Van Remen, over 1565. 809. Rekening van den artilleriemeester, Steven van Rhemen, over 1567. 810. Rekening van den artilleriemeester, Steven van Rhemen, over 1568. 811. Rekening van den artilleriemeester, Wilhelm Huernynck, over 1569. 812. Rekening van den artilleriemeester, Gerrith van Brunsfeldt, over 1571. 813. Rekening van den artilleriemeester, Gerrit van Brunsfeltt, over 1573. N.B. Hierbij de rekeningen van Gerrit van Brunsfeltt als wegenmeester en als straatmeester. 814. Rekening van den artilleriemeester, Joest ten Bruggen, over 1574. 815. Rekening van den artiHeriemeester, Joest ter Bruggen, over 1576. 117 816. Rekening van den artilleriemeester, Wynolt van Mouwick, over 1577. 817. Rekening van den artilleriemeester, Herman Scharff, over 1578. 8J8. Rekening van den artilleriemeester, Herman Scharff, over 1579. 819. Rekening van den artilleriemeester, Joist ter Brugge, over 1580. N.B. In duplo. 820. Rekening van den artilleriemeester, Herman Scharff, over 1581. N.B. Deze rekening bevat ook de uitgaven van Herman Scharff ten behoeve van het gewest Overijssel in zake de inneming van de stad Goor en het beleg van het huis Bronckhorst. Verg. n. 821. 821. „Reekentschap und anwijsinge van Herman Scharff, dere rechten doctor, alse artelerijmeijster van seckere duysent gulden current, soe Johan Hanneman alse licentmeijster wegen der Generaüteijtt volgende die acte und ordinantie van die heren Ridderschap und Stede, gesanthen des Velouwschen Quartirs und gedeputirden des Stifftes van Utrecht und Averyssell undert segell der stadt Arnhem in data 21 Julij anno 1581 tot kopinge van ammunitie umme die schantze van Goer to ontsetten desser Landtschap gegeven, schuldich gewesen und betailt". 1581. N.B. Verg. n. 820. 822. Rekening van den artilleriemeester, Herman Scharff, over 1583. 418 823. Rekening van den artilleriemeester, Henrich van Limbergen, over 1584. > 824. Rekening van den artilleriemeester, Henrich van Limbergen, over 1585. — 25 deeltjes "in 1 portefeuille. 825. Rekening van den artilleriemeester, Marten Stegeman, over 1595. 826. Rekening van den artilleriemeester, Adolph Donckel, over 1586 N.B. In duplo, zie n. 650. 827. Rekening van den artilleriemeester, Marten Stegeman, over 1597. 828. Rekening van den artilleriemeester, Gerath van Suchtelen, over 1602. 829. Rekening van den artilleriemeester, Adolff Donckel, over 1603. N.B. In duplo. 830. Rekening van den artilleriemeester, Gerradth van Suchtelen, over 1605. 831. Rekening van den artilleriemeester, Gerrydt van Suchtelen, over 1606. 832. Rekening van den artilleriemeester, Bernhardt van Weseke, over 1612. 833. Rekening van den artilleriemeester, Engelbert van Doetinchem, over 1614. 834. Rekeningen van den artilleriemeester, Peter Scholier, over 1615 en 1616. 835. Rekening van den artilleriemeester, Johan van Hemert, over 1617. 836. Rekening van den artilleriemeester, Herman van der Beeck, over 1618 en 1619. 837. Rekening van den artilleriemeester, Gerart van Suchtelen, over 1620. 149 838. Rekening van den artilleriemeester, Gerhardt van Suchtelen, over 4621. 839. Rekening van den artilleriemeester, Gerhardt Suchtelen, over 4622. 840. Rekening van den artilleriemeester, Herman van der Beeck, over 4623. 841. Rekening van den artilleriemeester, Henrick van Marckel, over 4624. 842 Rekening van den artilleriemeester, Henrick van Marckel, over 4625. 843. Rekening van den artilleriemeester, Henrick van Marckel, over 4626. 844. Rekening van den artilleriemeester, Wilhelm Marienborgh over 1627. 845. Rekening van den artilleriemeester, [Wilhelm Marienborgh], over 1628. 846. Rekening van den artilleriemeester, Wilhelm Marienburgh, over 1629. 847. Rekening van den artilleriemeester, Wilhelm Marienburgh, over 1630. 848. Rekening van den artilleriemeester, Wilhelm Marienborg, over 1631. N.B. Met kladrekening. 819. Rekening van den artilleriemeester, Wilhelm Marienborgh, over 1632. 850. Rekening van den artilleriemeester, Wilhelm Marienborgh, over 1633. N.B. Met kladrekening. 851. Rekening van den artilleriemeester, David Scholier, over 1636 en 1637. 852. Rekening van den artilleriemeester, David Scholier, over 1638. 120 853. Rekening van den artilleriemeester, Berent Jaspars, over 1640, 1641 en 1642. 854. Rekening van den artilleriemeester, Johan Sticke, over 1643. 855. Rekening van den artilleriemeester, Joan Sticke, over 1644. 856. Rekening van den artilleriemeester, Gijsbert van Hemert, over 1645. 857. Rekening van den artilleriemeester, Gijsbert van Hemert, over 1646. 858. Rekening van den artilleriemeester, Gijsbert van Hemert, over 1647. 859. Rekening van den artilleriemeester, Johan van der Beeck, over 1648. 860. Rekening van den artilleriemeester, Gijsbert yan Hemert, over 1649. 861. Rekening van den artilleriemeester, Gerhard Hissinck, over 1650. 862. Rekening van den artilleriemeester, Joan Sticke, over 1651. 863. Rekening van den artilleriemeester, Peter ter Smitten, over 1652. 864. Rekening van den artilleriemeester, Joan Sticke, over 1653. 865. Rekening van den artilleriemeester, [Joan van] Schreecke, over 1654. 866. Rekening van den artilleriemeester, [Joan van Schreecke], over 1655. 867. Rekening van den artilleriemeester, [Lambert] Quadacker, over 1656. 868. Rekening van den artilleriemeester, Lambert Quadacker, over 1658. N.B. In duplo. 121 869. Rekening van den artilleriemeester, [LambertJ Quadacker, over 1659. 870. Rekening van den artilleriemeester, Lambertus Quadacker, over 1660. 871. Rekening van den artilleriemeester, Henrik Nilant, over 1661. 872. Rekening van den artilleriemeester, Henrik Nilant, over 1662. 873. Rekening van den artilleriemeester, Joan van Duren, over 1663. 874. Rekening -van den artilleriemeester, Joan van Duren, over 1664. 875. Rekening van den artilleriemeester, Hendrick lordens, over 1665. — 53 deeltjes in 1 portefeuille. 876. Extraordinaris rekening van den artilleriemeester, Hendrick lordens, over 1665. — 1 deel. N.B. Het nadeelig slot dezer rekening is overgebracht in zijn gewone rekening (n. 875). 877. Rekening van den artilleriemeester, Hendrick lordens, over 1666. 878. Rekening van den artilleriemeester, [Arnold] van Boeckholt, over 1667. N.B. In duplo. 879. Rekening van den artilleriemeester, Henrick Marienburgh, over 1668. 880. Rekening van den artilleriemeester, Henrick Marienburgh, over 1669. 881. Rekening van den artilleriemeester, Wilhelm Nilant, over 1670. 122 882. Rekening van den artilleriemeester, Joan van Suchtelen, over 1672. 883. Rekening van deu artilleriemeester, Herman Borgerinck, over 1675. 884. Rekening van den artilleriemeester, Joan lordens, over 1676. 885. Rekening van den artilleriemeester, Wilhelm Marienburgh, over 1677. 886. Rekening van den artilleriemeester, [Joan] van Suchtelen, over 1678. 887. Rekening van den artilleriemeester, Joan lordens, over 1679. 888. Rekening van den artilleriemeester, [Wilhelm] Marienburgh, over 1680. 889. Rekening van den artilleriemeester, Joan van Twickeloe, over 1681. N.B. In duplo. 890. Rekening van den artilleriemeester, Arnold van Boeckholt, over 1682. 891. Rekening van den artilleriemeester, [Arnold] van Boeckholt, over 1683. 892. Rekening van den artilleriemeester, Dideric Sticke, over 1684. 893. Rekening van den artilleriemeester, Joan lordens, over 1685. 894. Rekening van den artilleriemeester, Dideric Sticke, over 1686. 895. Rekening van den artilleriemeester, [Joan] van Lennep, over 1687. 896. Rekening van den artilleriemeester, Frans Cuper van Holthuysen, over 1688. 897. Rekening van den artilleriemeester, Herman Johan Sloot, over 1689. 12a 898. Rekening van den artilleriemeester, Gisbert Cuper, over 1690. 899. Rekening van den artilleriemeester, Egbert ter Welberg, over 1691. 900. Rekening van den artilleriemeester, Joan lordens, over 1692. 901. Rekening van den artilleriemeester, Herman Borgerink, over 1693. 902. Rekening van den artilleriemeester, [Wilhelm] Marienburgh, over 1694. 903. Rekening van den artilleriemeester, Joan van Lennep, over 1695. 904. Rekening van den artilleriemeester, [Fians] Cuper van Holthuysen, over 1696. 905. Rekening van den artilleriemeester, Herman Borgerink, over 1701. 906. Rekening van den artilleriemeester, Wilhelm Marienburgh, over 1702. 907. Rekening van den artilleriemeester, Frans Cuper van Holthuysen, over 1703. 908. Rekening van den artilleriemeester, Gisbert Cuper, over 1705. 909. Rekening van den artilleriemeester, Georgh lordens, over 1706. 910. Rekening van den artilleriemeester, Adriaen van Duren, over 1707. 911. Rekening van den artilleriemeester, Rudolf lordens, over 1708. 912. Rekening van den artilleriemeester, Herman Borgerink, over 1709. 913. Rekening van den artilleriemeester, Wilhelm Marienburgh, over 1710. 124 914. Rekening van den artilleriemeester, Gisbert Cuper, over 1712. 915. Rekening van den artilleriemeester, Georgh lordens, over 1713. 916. Rekening van den artilleriemeester, Adriaen van Duren, over 1714. 917. Rekening van den artilleriemeester, Rudolf lordens, over 1715. 918. Rekening van den artilleriemeester,. Georgh lordens, over 1717. 919. Rekening van den artilleriemeester, Adriaen van Duren, over 1718. 920. Rekening van den artilleriemeester, Rudolf' lordens, over 1719. 921. Rekening van den artilleriemeester, Damiaen van Duren, over 1720. 922. Rekening van den artilleriemeester, Lambert Nyland, over 1721. 923. Rekening van den artilleriemeester, Joan van Suchtelen, over 1722. 924. Rekening van den artilleriemeester, Georgh lordens, over 1723. 925. Rekening van den artilleriemeester, Adriaen van Duren, over 1724. 926. Rekening van den artilleriemeester, Rudolf lordens, over 1725. 927. Rekening van den artilleriemeester, Damiaen van Duren, over 1726. 928. Rekening van den artilleriemeester, Joan van Suchtelen, over 1728. 929. Rekening van den artilleriemeester, Gerhard Marienburgh, over 1729. 125 930. Rekening van den artilleriemeester, Georgh lordens, over 1730. 931. Rekening van den artilleriemeester, Rudolf lordens, over 1731. 932. Rekening van den artilleriemeester, Lambert Nilant, over 1732. 933. Rekening van den artilleriemeester, Joan van Suchtelen, over 1733. 934. Rekening van den artilleriemeester, [Hendrik] Podt, over 1734. 935. Rekening van den artilleriemeester, [Jodocus] Fockinck, over 1735. 936. Rekening van den artilleriemeester, Jacob ten Brink, over 1736. 937. Rekening van den artilleriemeester, Rudolf lordens, over 1737. 938. Rekening van den artilleriemeester, Lambert Nilant, over 1738. 939. Rekening van den artilleriemeester, Joan van Suchtelen, over 1739. 940. Rekening van den artilleriemeester, Henrik Podt, over 1740. 941. Rekening van den artilleriemeester, Jacob ten Brink, over 1741. 942. Rekening van den artilleriemeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1742. 943. Rekening van den artilleriemeester, Gisbert Timan lordens, over 1743. 944. Rekening van den artilleriemeester, Rudolf lordens, over 1744» 945. Rekening van den artilleriemeester, Lambert Nilant, over 1745. 126 946. Rekening van den artilleriemeester, Henrik Podt, over 1746. 947. Rekening van den artilleriemeester, Jacob ten Brink, over 1747. - 72 deeltjes in 1 portefeuille. 948. a. Rekening van den artilleriemeesier, Gerhard Joan Jacobson, over 1748. b. Rekening van den artilleriemeester, Gisbert Timan lordens, over 1749. c. Rekening van den artilleriemeester, Gerhard Dapper, over 1750. d. Rekening van den artilleriemeester, Hendrik Podt, over 1751. e. Rekening van den artilleriemeester, Jacob ten Brink, over 1752. f. Rekening van den artilleriemeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1753. g. Rekening van den artilleriemeester, Gisbert Timan lordens, over 1754. h. Rekening van den artilleriemeester, Gerhard Dapper, over 1755. i. Rekening van den artilleriemeester, Anthony Joan Persoon, over 1756. ;'. Rekening van den artilleriemeester, Joan Dapper, over 1757. k. Rekening van den artilleriemeester, Hendrik Gerhard lordens, over 1758. I. Rekening van den artilleriemeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1759. m. Rekening van den artilleriemeester, Gerhard Dapper, over 1760. n. Rekening van den artilleriemeester, Anthony Joan Persoon, over 1761. 127 o. Rekening van den artilleriemeester, Joan Dapper, over 1762. p. Rekening van den artilleriemeester, Hendrik Gerhard Iordeps, over 1763. q. Rekening van den artilleriemeester, Joan Arnold Rouse, over 1764. r. Rekening van den artilleriemeester, Jacob Joan Fockinck, over 1765. s. Rekening van den artilleriemeester, Hendrik Duikink, over 1766. t. Rekening van den artilleriemeester, Gerhard Joan Jacobson, over 1767. u. Rekening van den artilleriemeester, Hendrik Gerhard Jordens,. over 1768. v. Rekening van den artilleriemeester, Joan Arnold Rouse, over 1769. w. Rekening van den artilleriemeester, Jacob Joan Fockinck, over 1770. x. Rekening van den artilleriemeester, Hendrik Duikink, over 1771. ij. Rekening van den artilleriemeester, Hendrik Hagedoorn, over 1772. z. Rekening van den artilleriemeester, Johan Weerts, over 1773. aa. Rekening van den artilleriemeester, Hendrik Gerhard lordens, over 1774. bb. Rekening van den artilleriemeester, Joan Arnold Rouse, over 1775. cc. Rekening van den artilleriemeester, Jacob Joan Fockinck, over 1776. dd. Rekening van den artilleriemeester, Hendrik Duikink, over 1777. ee. Kekemng van den artilleriemeester, Gerhard Gisbert Joan van Suchtelen, over 1778. ff. Rekening van den artilleriemeester, Hendrik Frederik Bouwer, over 1779. gg. Rekening van den artilleriemeester, Sibrand de Schepper, over 1780. — 1 aanlegger. 949. Rekening van den artilleriemeester, Hendrik Gerhard Jordens, over 1781. 950. Rekening van den artilleriemeester, Jacob Joan Fockinck, over 1782. 951. Rekening van den artilleriemeester, Gerhard Gisbert Joan van Suchtelen, over 1783. 952. Rekening van den artilleriemeester, Sibrand de Schepper, over 1784. 953. Rekening van den artilleriemeester, Jan Louis Bosc de Lacalmette, over 1788. 954. Rekening van den artilleriemeester, Jan Louis Bosc de Lacalmette, over 1790. 955. Rekening van den artilleriemeester, Everhard Herman Putman, over 1792. 956. Rekening van den artilleriemeester, Gerhard Anthony Mennink, over 1793. 957. Rekening van den artilleriemeester, Joan Eilard Borgerink, over 1794. — 9 deeltjes in 1 portefeuille. 128 BLADWIJZER. Bladz. Voorwoord g De Timmermeesters 5—H De Weidegraven 12-46 De Hoofdmeester 17—18 De Brüomeesters 19—21 De Straatmeesters 22—24* De Wegenmeesters 25—26 De Artilleriemeesters (Bewaarders van het bussenhuis) 27—28 De Rekeningen van den Timmermeester, Weidegraaf, Hoofd-, Brug-, Straat-, Wegen- en Artilleriemeester ... 29. Rekeningen van den ordinaris en extraordinaris timmermeester 34 55 Rekeningen van den weidegraaf . . . 56-64 Rekeningen van den hoofdmeester . . 65-77 Rekeningen van den brugmeester . . 78-80. Rekeningen van den straatmeester . . 81-97. Rekeningen van den wegenmeester . . 98—113 Rekeningen van den artilleriemeester (Bewaarder van het bussenhuis) . . 144-128 WBÊÈÊ