'■Wuft SI ONTWERP EN GEWIJZIGD ONTWERP BESMETTELIJKE ZIEKTENWET 1924 EN DE DAARBIJ BEHOORENDESTUKKEN; VERGELEKEN MET DE BESTAANDE WETTEN VAN 1872 EN 1884 TOT REGELING VAN DE BESTRIJDING DEZER ZIEKTEN EN VAN AANTEEKENINGEN VOORZIEN DOOR Arts W. SCHUURMANS stekhoven PRACTISEEREND GENEESHEER TE UTRECHT Éf MET EEN VOORWOORD VAN Mr. l lietaert peerbolte DIRECTEUR-GEN ER AAL VAN DE VOLKSGEZONDHEID TE 'S-GRAVENHAGE ALPHEN AAN DEN RIJN N. SAMSOM 1924 m ONTWERP EN GEWIJZIGD ONTWERP BESMETTELIJKE ZIEKTEN WET 1924 ONTWERP EN GEWIJZIGD ONTWERP BESMETTELIJKE ZIEKTENWET EN DE DAARBIJ BEHOORENDE STUKKEN, VERGELEKEN MET DE BESTAANDE WETTEN VAN 1872 EN 1884 TOT REGELING VAN DE BESTRIJDING DEZER ZIEKTEN EN VAN AANTEEKENINGEN VOORZIEN DOOR Arts W. SCHUÜRMANS STEKHOVEN practiseerend geneesheer te utrecht Mr. L. LIETAERT PEERBOLTE DIRECTEUR-GENERAAL VAN DE VOLKSGEZONDHEID tb 'S-GRAVENHAGE 1924 met een voorwoord van alphen aan den run N. SAMSOM 1924 EEN WOORD VOORAF. Het voorstel van de Regeering om de wettelijke strijdmiddelen tegen de besmettelijke ziekten te modemiseeren en in overeenstemming met den tegenwoordigen stand der wetenschap te brengen, is niet dan bij uitzondering objectief onderzocht. Hooren en zien verging dra door het groot spektakel, dat in een paar kleine maar rumoerige bijeenkomsten werd gemaakt over één punt: de tegemoetkoming aan het gewetensbezwaar tegen de vaccinatie. Het rumoer was te hevig voor opbouwende critiek. Nu is het weer stil. Oogenschijnhjk een gunstige atmospheer, om nog tot een rustigen kijk te komen. Wie dat wil doen, zal daarbg gaarne weten, wat er zakehjks gezegd of geschreven is. De arts W. Schtjurmans Stekhoven zal hem een veilige gids zijn, wiens gezelschap hem onmisbaar, maar ook aangenaam zal blijken door de wijze, waarop hg in dit werkje objectief en overzichtelijk gegroepeerd heeft, wat de Regeering en de critici hebben aangevoerd. Ik hoop, dat velen van dit boekje kennis zullen nemen. Gezondheid, rechten, plichten en belastinggeld van het Nederlandsche volk zijn wel niet rechtstreeks in het geding, maar toch nauw betrokken bij een wetgeving als deze. L. LlETAERT PEERBOLTE. VOORBERICHT VAN DEN SCHRIJVER. Doel van deze uitgave is aUerminst stelling te nemen voor of tegen eenige bepaling van de bestaande wetten, regelende de bestrijding der besmettelijke ziekten of van het aanhangige wetsontwerp. Zij wil slechts voorzien in de door velen gevoelde behoefte om dit wetsontwerp te kunnen bestudeeren in een zóó overzichtelijken vorm, dat daarin ook door minder deskundige belanghebbenden en door belangstellende leeken gemakkelijk de weg gevonden worden kan. De kring nu van belanghebbenden en belangstellenden is ditmaal bijzonder groot en ongelijksoortig: zij omvat eenerzijds de gemeentelijke overheid, die zich bij dit, als bij elk wetsontwerp, rekenschap moet geven van de daarin voorgestelde wijzigingen van haar rechten en plichten en vooral van de eischen, die deze aan de gemeentefinanciën stellen. Z\j omvat bovendien de geneeskundigen, zoowel de practiseerende als de ambtehjke, die het ontwerp moeten toetsen aan den stand der wetenschap en aan de eischen der geneeskundige practijk. Zij omvat ten slotte de groote schare van belangstellende — speciaal ontwikkelde — leeken, die zich bij de beoordeeling van dezen wetgevenden arbeid afvraagt of en in hoeverre daarin een evenwichtige verhouding gevonden wordt tusschen algemeene en persoonlijke belangen en vooral of de mate van beperking der persoonlijke vrijheid, die het ontwerp met zich brengt, gewettigd wordt door de eischen, die het algemeen belang (in casu de volksgezondheid) stelt. In deze uitgave is er naar gestreefd zooveel mogelijk te voorzien in de behoefte aan gegevens, noodig ter beoordeeling van de verdiensten van het aanhangige wetsontwerp. In deze uitgave is er tevens naar gestreefd een overzicht te geven van de belangrijkste op- en aanmerkingen, die naar aanleiding van het wetsontwerp van verschillende zqde mondeling of schriftelijk op verschillende plaatsen gemaakt zijn, voorzoover deze voldoen aan zekere eischen, wat vorm en objectiviteit betreft, en voorzoover zij niet door de letter van het Ontwerp of van de Memorie van Toelichting voldoende weerlegd worden. Want het spreekt van zelf dat hg, die elk artikel van een wetsontwerp, gewijd aan een zoo moeihjke en VIII gespecialiseerde materie, ontleedt en als het ware onder den microscoop van alle zgden bestudeert, een antwoord vindt op vele vragen, die bij oppervlakkige en eenzijdige beschouwing open büjven. In verband met den ongeüjksoortigen lezerskring en het samengestelde doel, zal de inhoud van dit boekje niet een ieder kunnen bevredigen: sommigen zullen er een te veel aan feiten in vinden, dat hen in gevaar brengt door de boomen het bosch uit het oog te verhezen; anderen zullen leemten ontdekken juist in die onderdeelen, welke hen in nog fijner details interesseeren, maar dat kan nu eenmaal niet anders. Indien alle belanghebbende en belangstellende lezers in dit werkje slechts een bruikbaren gids vinden, die hen zoover wegwijs maakt, dat zij zonder moeite het doel, dat zij voor oogen hebben, doet bereiken, zal ieder tevreden mogen en moeten zijn. Om deze uitgave spoedig na het verschijnen van de Memorie van Antwoord het licht te kunnen laten zien, moest met de bewerking van de wetten van 1872 en 1884 en het ontwerp 1924 en zijn Memorie van Toelichting een aanvang worden gemaakt, vóór eerstgenoemde Memorie verschenen was. De bewerking van het Voorloopig Verslag, de Memorie van Antwoord en de vele wijzigingen, die het gewijzigd ontwerp ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp vertoonen, bracht dientengevolge niet geringe moeilijkheden met zich mede. Voorzoover het daardoor hier en daar onmogelijk bleek een harmonisch en afgerond geheel te maken van de bewerkte stof, moet dat geweten worden aan de bovengenoemde omstandigheden. Aan de bruikbaarheid van deze uitgave zal een en ander vermoedelijk weinig afdoen; integendeel. Om den omvang van deze uitgave te beperken werd, hoewel noode, afgezien van het aanvankelijke voornemen om er ook de voorgeschiedenis van de wetten van 1872 en 1884 en de lotgevallen van de wetsontwerpen van 1903 in te verwerken. INHOUDSOPGAVE. Blz. Een woord vooraf van Mr. L. Lietaert Peerbolte v Voorbericht van den schrijver vn Verwijzingen xm Inleiding _ xv Ziekten, die onder de wet vallen (W. 72, art. 1; 0. en G. 0. 24, art. 1) 1 Aangifteplicht der geneeskundigen (W. 65, art. 6; W. 72, art. 16; O. en G. O. 24, art. 2) 5 Aangifteplicht van schippers en het verbod van gemeenschap met den vasten wal (W. 72, art. 10) 10 Aangifteplicht der gezinshoofden enz. (W. 72, art. 19) 12 Het kenmerk of kenteeken (briefje op de deur) (W. 72, art. 20) 14 Opruimen van mest en vuil; epidemisch verklaren (W. 72, artt. 6, 21, 24) 16 Verhouding van burgemeester en inspecteur inzake de leiding der bestrijding (W. 72* art. 26) 18 Afzondering en verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten van groep A (W. 72, art. 2; O. en G. O. 24, art. 3) .... 26 Afzondering en verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten van groep B (0. en G. O. 24, art. 4) 33 Maatregelen ten opzichte van verdachten, contacten en ziektekiemdragers groep A en B (0. en G. 0. 24, art. 5) 38 Verwijdering van ziektekiemdragers uit bepaalde beroepen en bedrijven (0. en G. 0. 24, art. 6) 43 Verbieden van jaarmarkten, kermissen en openbare vergaderingen of vermakelijkheden (W. 72, artt. 22, 23; 0. en G. 0. 24, art. 7) 46 Bezoek van school en kinderbewaarplaats door bewoners van besmette woningen enz. (W. 72, art. 14; O. en G. O. 24, art. 8, eerste deel) 49 Plicht der ouders en verzorgers om het schoolbezoek van kinderen uit besmette woningen enz. te beletten (0. en G. O. 24, art. 8, tweede deel) 50 Onderzoek naar zieken en ziektekiemdragers onder personeel en leerlingen (O. 24, art. 8, derde deel, G. O. 24, art. 9) 55 Plicht van schoolhoofden om het schoolbezoek van personen uit besmette woningen enz. te beletten (W. 72, art. 15) 57 Geheele of gedeeltelijke sluiting van scholen en kinderbewaarplaatsen (O. 24, art. 9, G. O. 24, art. 10) 58 Algemeene regeling van de inenting tegen de pokken (W. 72, artt. 17, 17a; O. 24, artt. 10, 11 en G. 0. 24, artt. 11, 12) ... 59 X Blz. Algemeene regeling van de vrijstelling van de inenting (W. 72, art. 17c; O. 24, artt. 12, 13 en G. O. 24, artt. 13, 14) ... . 63 Vrijstelling van de inenting op grond van gezondheidsbezwaar (W. 72, art. 176; O. 24, art. 14 en G. O. 24, art. 15) ... . 74 Vrijstelling van de inenting op grond van godsdienstige gewetensbezwaren (O. 24, art. 15, G. O. 24, art. 16) 78 Beperking van het aantal bewijzen van bezwaar tegen de inenting (O. 24, art. 16, G. O. vervallen) . 83 Vorm enz. van bewijzen van inenting en van bezwaar tegen de inenting; de gelegenheid tot kostelooze inenting en herinenting (W. 72, artt. lid, 18; O. en G. O. 24, artt. 17, 18) 87 Vervoeren of doen vervoeren van lijders aan besmettelijke ziekten (W. 72, artt. 8, 9; O. en G. O. 24, art. 19) 89 Vervoer van lijken van aan besmettelijke ziekte overleden personen (W. 72, artt. 11, 12, 13; O. en G. O. 24, artt. 20, 21) . . . . 92 Reiniging en ontsmetting; vervoer van verdachte of besmette goederen, eet- en drinkwaren (W. 72, artt. 3, 4; O. en G. O. 24, art. 22) 95 Reiniging en ontsmetting; waardeering en vernietiging van zaken, die niet voor reiniging of ontsmetting in aanmerking komen (W. 72, artt. 5, 25; O. en G. O. 24, artt. 23, 24) 98 Regeling (land)quarantaine van besmette of verdachte personen en goederen (W. 84, art. 1; O. en G. O. 24, art. 25) 101 Tegemoetkoming in geleden schade aan gezonde personen, die afgezonderd enz. zijn (O. en G. O. 24, art. 26) 103 Gelegenheid tot vervoer, afzondering, verpleging enz. van personen en tot vervoer enz. van goederen (W. 72, art. 7; O. en G. O. 24, art. 27) 106 Algemeene regeling der bijdragen uit 's Rijks kas aan de gemeenten (O. en G. O. 24, art. 28) 108 Rijksbijdrage voor oprichting, exploitatie, leiding enz. van gemeentelijke ontsmettingsdiensten (W. 72, art. 56; O. en G. O. 24, art. 29) 110 Bijdrage door de belanghebbenden in de kosten van vervoer, afzondering, verpleging enz. (W. 72, art. 5a; O. en G. O. 24, art. 30) 112 Rijksbijdrage aan vereenigingen voor oprichting, exploitatie, leiding enz. van ontsmettingsdiensten (W. 72, art. 5c; O. en G. O. 24, art. 31) 113 Bevoegdheid van aangewezen geneeskundigen enz. tot binnentreden van scholen, woningen enz. (W. 72, artt. 27, 28; O. en G. O. 24, artt. 32, 33) 114 Bevoegdheid der gemeentebesturen tot vaststellen van reglementen en verordeningen (W. 72, art. 29; O. en G. O. 24, art. 34) 117 Strafbepalingen gericht tegen personen (W. 72, artt. 30, 31 en W. 84, artt. 2, 3; O. en G. O. 24, artt. 35-39) 119 x XI Blz. Inbeslagneming, verbeurdverklaring enz. van goederen, voer- en vaartuigen en het ontslag tegen zekerheid (W. 84, artt. 4, 5; O. en G. O. 24, artt. 40, 41) 123 Ambtenaren belast met het opsporen van overtredingen en hunne bevoegdheden (W. 84, art. 6; O. en G. O. 24, artt. 42, 43) . 126 Vervallen artikelen en wetten; slotartikelen (W. 72, artt. 32—34; W. 84, art. 7; O. en G. O. 24, artt. 44—47) 128 Wijziging van de bepalingen ten opzichte van gemeenten enz., welke een gezondheidsdienst hebben (O. en G. O. 24, art. 46) 130 lijst van geldende algemeene maatregelen van bestuur, laatstelijk uitgevaardigd krachtens de wetten van 4 December 1872 en 26 April 1884 133 Lijst van uit te vaardigen algemeene maatregelen van bestuur, waarvan sprake is in het gewijzigd ontwerp Besmettelijke Ziektenwet 1924 135 A. Overzicht van de voornaamste wijzigingen, die in het ontwerp Besmettelijke Ziektenwet 1924 zijn aangebracht ten opzichte van de wetten van 1872 en 1884, met uitzondering van die, welke in het gewijzigd ontwerp weer zijn veranderd (zie overzicht B) 137 B. Overzicht van de voornaamste wijzigingen, die in het gewijzigd ontwerp Besmettelijke Ziektenwet 1924 zijn aangebracht ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp (zie ook overzicht A) 140 Systematisch register der artikelen 142 Alphabetisch zaakregister 143 XI VERWIJZINGEN. Bn* de samenstelling van deze uitgave is als uitgangspunt gekozen voor wat betreft: De wet van 4 Dec, 1872 (verder aangeduid als W. 72) het besluit van den 2den Juni 1903 (St.bl. no. 160), houdende bekendmaking van den tekst der wet van 4 December 1872 (St.bl. no. 134), tot voorziening tegen besmettelijke ziekten, zooals die is gewijzigd bg de wetten van 3 December 1874 (St.bl. no. 188), 28 Maart 1877 (St.bl. no. 36), 15 April 1886 (St.bl. no. 64), 8 April 1893 (St.bl. no. 64), 21 Juli 1899 (St.bl. no. 166) en 21 Juni 1901 (St.bl. no. 157). In dien tekst zijn aangebracht de wijzigingen en aanvullingen nader vastgesteld bij de wet van 14 Juli 1910 (St.bl. no. 204): invoeging artt. 5a, 56, 5c; wet van 17 Juli 1911 (St.bl. no. 208): vervanging van art. 17 door artt. 17, 17a, 176, 17c en Yld, wijziging van al. 1 en 2 in art. 18 en toevoeging van artikel 30, tweede lid. Armenwet van 17 April 1912 (St.bl. no. 165): redactiewijziging art. 19. Wet op woonwagens en woonschepen van 26 Juli 1918 (St.bl. no. 492): redactiewijziging artt. 21, 31, 4, 14, 20. Gezondheidswet van 27 November 1919 (St.bl. no. 784): redactiewnziirine , artt. 27, 3, 16, 26. De wet van 26 April 1884 (verder aangeduid als W. 84) de wet zelve, zooals deze is opgenomen in het StM. no. 80. Daarin zgn aangebracht de wijzigingen en aanvullingen nader vastgesteld bh' de wet van 20 Juli 1884 (8t.bl. no. 164): toevoeging 2e alinea art. 4; wet van 15 April 1886 (St.bl. no. 64): redactiewijziging art. 3; wet van 9 Juli 1915 (St.bl. no. 314): aanvulling art. 1 met vlektyphus; wet van 31 December 1920 (St.bl. no. 954): toevoeging 2e alinea art. 1. Het Ontwerp Besmettelijke Ziektenwet 1924 (verder aangeduid als 0.24) dit ontwerp, zooals het aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal ia aangeboden bn' Koninklijke Boodschap van 1 Maart 1924 (Stukken Zitting 1923-1924, no. 297). Het gewijzigd ontwerp is aangeduid als Q-. 0. 24. (Zie overzicht van de voornaamste wijzigingen achterin.) Daaraan is, ter verklaring en verduidelijking, een groot gedeelte toegevoegd der Memorie van Toelichting (aangeduid als M. v. T.); van het Voorloopig Verslag (aangeduid als V.V.) en van de Memorie van Antwoord (aangeduid als M.v. A.). De aanteekeningen van den schrijver zijn met kleine letter gedrukt. INLEIDING. „Drieërlei wetten — aldus de Memorie van Toelichting bij het Ontwerp 1924 — dienen om het Nederlandsche volk te beschermen tegen besmettelijke ziekten. De wet van 4 December 1872 (Staatsblad 134), houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten; de wet van 26 April 1884 (Staatsblad 80), houdende buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen; en de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad 35) tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen (de z.g. zeequarantainewet). Laatstgenoemde wet is bij de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad 346) gemoderniseerd en kan hier verder buiten bespreking blijven, zoowel omdat zij een verjongingskuur heeft ondergaan als omdat zij materieel en formeel steeds scherp gescheiden was van de beide eerstgenoemde wetten. „Het gaat thans alleen om de eerste twee wetten, die, wat grondslag en structuur betreft, zeer verouderd zgn. Dit bezwaar geldt het meest de wet van 1872. De wet van 1884 is uitermate rekbaar en laat groote vrijheid van beweging, maar desniettemin is zij zelve verouderd en vormt zij met de wet van 1872 een wonderlijk rammelend samenstel van wetgeving, waarmede de praktijk zich zoo goed mogelijk heeft weten te redden, dank zij de vaagheid van de wet van 1884. „Bij herhaling bereikten de Regeering verzoeken om de totaal verouderde wet op de besmettelijke ziekten te herzien. De voormalige Centrale Gezondheidsraad adviseerde erover; de medische inspectie ontstak haar licht; de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst drong op herziening aan. Bovendien geldt nog het bezwaar, dat de bepalingen van de wet niet geven wat zij geven moeten voor een doeltreffende bestrijding." Eenige korte opmerkingen van algemeenen en historischen aard ter toelichting. Wanneer men in enkele woorden samen vatten wil, wat de beide bestaande wetten bevatten en ook de quintessense vormt van het nieuwe Ontwerp, dan zou men kunnen zeggen: a. bepalingen met betrekking tot de algemeene organisatie der bestrijding van besmettelijke ziekten, voorzoover deze de volksgezondheid bedreigen (kunnen); b. bepalingen omtrent maatregelen, die ter bestrijding dierziekten genomen worden kunnen en onder bepaalde omstandigheden genomen worden moeten; c. bepalingen met betrekking tot de vaccinatie tegen de pokken en wat daarmede samenhangt. De logische gedachtengang van deze overigens eenigszins schematische verdeeling is deze: eerst moet men de ziekten aanwijzen, die bestreden worden moeten (hier dus de besmettelijke ziekten, waarbij het vraagstuk XVI der besmettelijkheid in het middelpunt der belangstelling staat); vervolgens moet worden vastgesteld aan wie de taak, deze besmettelijke ziekten te bestrijden, is toebedeeld (Staat, provincie, gemeente, geneeskundigen en leekenpubliek hebben hun eigen rol); daarna moet een overzicht volgen van de hulpmiddelen en bijzondere maatregelen, die voor toepassing in aanmerking komen (afzondering der lijders, ontsmetting van besmette voorwerpen, waarschuwing, enz.). Ten slotte neemt de vaccinatie tegen de pokken, de eenige algemeen toegepaste onvatbaarmaking tegen een bepaalde besmettelijke ziekte - in dit geval de pokken - onder de maatregelen ter bestrijding een zóó bijzondere plaats in, (omdat hierbij tal van geneeskundige, sociale, moreele en godsdienstige overwegingen een rol spelen), dat daaraan ongetwijfeld een afzonderlijke behandeling toekomt. Daarbij moet men zich er rekenschap van geven, dat onder al onze (ruim 1000) wetten feitelijk de besmettelijke ziektenwet een der weinige is, die gebaseerd is op de directe praktische toepassing van de geneeskundige wetenschap. De - niet deskundige - wetgever staat hier dus voor de zeer moeilijke taak de vorderingen der wetenschap te benutten bq de regeling van de bestrijding der besmettelijke ziekten. Hij wordt daarbij in niet geringe mate bemoeilijkt door de veranderlijkheid van de meening der deskundigen. De algemeene organisatie der bestrijding toch moet gebaseerd zijn op de kennis omtrent het wezen der besmettelijke ziekten. Daaronder verstaan we ziekten, die door „ziektekiemen" (dus levende organismen, die zich vermenigvuldigen) worden overgebracht. Deze overbrenging kan plaats hebben: 1°. door levenlooze voorwerpen (gebruiksbenoodigdheden, eetgerei, meubelen); 2° door eetwaren (melk, drinkwater); 3°. door insecten (muggen, vliegen, vlooien enz.) en kleine dieren (ratten, muizen); 4° door de lucht (rioolgas, moerasgas e. d.); 5«. door directe aanraking van, althans nauw contact tusschen zieken en gezonden; . 6° door middel van gezonde tusschenpersonen (baculendragers). In den tijd, toen de oude wetten gemaakt werden en nog langen tijd daarna, ja tot voor enkele jaren werden de levenlooze voorwerpen als hoofdschuldigen bij het overbrengen der meeste besmettelijke ziekten beschouwd. De ontsmetting stond dan ook in het middelpunt der. belangstelling. Ook aan overbrengen door de lucht hechtte men toen waarde. Van het bestaan van gezonde tusschenpersonen, die ziektekiemen herbercen, wist men aanvankelijk niets. Thans hecht men aan het overbrengen door levenlooze voorwerpen hoe langer hoe minder waarde en verliest de ontsmetting meer en meer beteekenis. Thans staat de overbrenging door directe aanraking en door gezonde tusschenpersonen in het middelpunt der belangstelling en daardoor was een grondige wiizieine van de bestrijdingswijze noodzakelijk geworden. Eender eerste eischen daarbij is te zorgen voor de noodige uniformiteit; deze ontbrak de laatste jaren, te meer, waar de kentering XVII van de denkbeelden der deskundigen niet overal met het zelfde tempo plaats had. De resulteerende verhoudingen konden ook in het belang van een zuinige gemeente- en rijkshuishouding op den duur niet bestendigd worden. In verband met een en ander is in het nieuwe wetsontwerp het zwaartepunt verplaatst, zoowel wat de organisatie en deskundige leiding betreft; daarbij is een grootere adviseerende en leidende rol dan tot dusverre toegekend aan het geneeskundig Staatstoezicht — als wat de bestrijdingsmiddelen betreft — daarbij heeft de vrees plaats moeten maken voor kennis, en de bacillenjacht in de omgeving van den patiënt voor maatregelen, die een tijdige onderkenning en afzondering en voorkoming van besmetting der omgeving zullen bevorderen. W. 72, art. 1 10. en G. 0. 24, art. 1 ZIEKTEN, DIE ONDER DE WET VALLEN. Wet 1872 artikel 1K De besmettelijke ziekten, waarop deze wet van toepassing is, zijn: a. Aziatische cholera; b. typhus en febris typhoïdea; c. pokken (variolae en variololdes); d. roodvonk; e. diphtheritis; ƒ. dysenterie1»; g. pest. Een algemeene maatregel van inwendig bestuur3 kan deze wet geheel of gedeeltelijk ook op andere ziekten voor een bepaalden tijd in aan te wijzen gemeenten, in deelen van het Rijk 2» of het geheele Rijk, van toepassing verklaren. Die maatregel is niet langer verbindbaar dan gedurende een jaar na zijne afkondiging, tenzij bij binnen dat tijdperk door de wet bekrachtigd zij 8*. Ontwerp 1924 artikel 1 h 7< »• 1. Voor de toepassing van deze wet gelden als besmettelijke ziekten, de ziekten, die als zoodanig bij algemeenen maatregelvan bestuur8 zijn genoemd. Tuberculose en geslachtsziekten * blijven hiervan uitgezonderd. 2. Bij den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in het vorige lid, wordt bepaald, op welke van de daarin genoemde ziekten artikel 3 dezer wet en op welke artikel 4 dezer wet van toepassing is. Die ziekten worden onderscheidenlijk aangeduid met groep A en groep B 5. 3. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder „Onze Minister" de Minister, belast met de uitvoering van deze wet; onderscheidenlijk onder „hoofdinspecteur" en „inspecteur" de hoofdinspecteur en de inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, die Wij daarvoör hebben aangewezen 6. 1 M. v. T.: W. 72, art. 1 noemt een zevental ziekten als besmettelijke ziekten en geeft voor deze gelijke voorschriften. De voortgang der wetenschap heeft evenwel geleerd, dat deze 7 ziekten onderling zeer verscheiden zijn in mate van gevaarlijkheid en in wijze van verspreiding. Ook is van belang de omstandigheid, of een ziekte steeds binnen de landsgrenzen voorkomt (endemisch is) of wel slechts uit den vreemde kan worden binnen gebracht. Bovendien is de lijst te beperkt. Wel kan zij bg algemeenen maatregel van bestuur telkens voor een jaar worden uitgebreid (W. 72, art. 1, lid 2), maar jaarlijksche vernieuwing van een Koninklijk besluit is noodeloos omslachtig. 1» In deze lijst Ie dysenterie in 1874 opgenomen en daarvan Is ln 1899 mazelen geschrapt. Later heeft geen wijziging plaats gehad (zie ook noot 2b). 8 Van deze bevoegdheid is herhaaldelijk gebruik gemaakt. Op nekkramp (meningitis cerebrospinalis epidemica) en voorts op inheemsohe slaapziekte (encephalitis letharglca) en kinderverlamming (poliomyelitis anterior acuta) is W. 72 thans (Koninklijk besluit 8 Sept. 1924, StM. no. 441) van toepassing, met ■uitzondering van W. 72, ar*. 20 (zie aldaar). S. S. - Besmettelijke Ziektenwet 1 1 W. 72, art. 1 2 0. en G. 0. 24, art. 1 2a Een zoodanige gedeeltelijk van toepassing verklaring heeft nooit plaats gehad. In O 24 art 1 is de mogelijkheid eener gedeeltelijk van toepassing verklaring niet overgenomen. De bestrijding van ziekten, die daarvoor In aanmerking zouden komen, is aan het initiatief der gemeentelijke overheid overgelaten We noot 3, 4e en 5e alinea en O. 24, art. 34). 2b Een zoodanige wettelijke bekrachtiging heeft nooit plaats gehad. 8 M v. T. Een opsomming (van de ziekten die besmettelijk zijn en onder deze wet vallen) is niet raadzaam, omdat bij de snelle ontwikkeling van de wetenschap, die morgen mogelijk maakt wat heden onbereikbaar is, het inzicht in gevaar van ziekten voor de samenleving snel kan veranderen en bovendien nieuwe ziekten zich kunnen voordoen, tot welker afwering de wettelijke middelen noodig kunnen zijn. Wetswijziging telkens ware buitengewoon omslachtig. De besmettelijke ziekten zijn te onderscheiden in drie groepen. De eerste groep, die der z.g. exotische, omvat o. m. cholera, pest, vlektvphus, welke ziekten in ons land gewoonlijk met voorkomen, maar uit het buitenland overgebracht worden. Gele koorts behoeft hier niet genoemd te worden, omdat de overbrenger, de speciale mug, in ons klimaat niet kan leven. Tot deze groep moeten ook de pokken gerekend worden. Ten aanzien van deze ziekten is snel en krachtig handelen noodzakelijk om het eerste optreden te kunnen stuiten. De afzondering, het eerst noodige, is voorgeschreven m art. 3. De tweede groep omvat o.m. buiktyphus, diphthene, roodvonk, dysenterie. Deze ziekten zijn grootendeels in ons land endemisch. Het zal voorshands niet mogelijk zijn, die geheel uit te roeien. Het zou met geraden en doorgaans ook niet noodig zijn, tegen deze ziekten met dezelfde maatregelen op te treden als tegen de ziekten van de eerste groep, vooral niet, wanneer in de omgeving van den lijder de noodige maatregelen worden genomen om besmetting van anderen te voorkomen. Heeft de ziekte een gevaarlijk karakter, dan moet er krachtiger worden opgetreden: art. 4 opent daarvoor de mogelijkheid. De derde groep omvat de overige besmettelijke ziekten. Hiertoe behooren de ziekten, welke veel geringer gevaar voor overbrenging opleveren of waartegen slechts met grondige kennis van pkatsellke toestanden kan worden opgetreden (malaria). Ook moeten tot deze groep gerekend worden ziekten, als mazelen, die wel is waar groot gevaar voor besmetting opleveren, doch waartegen de wetenschap niet afdoende bestrijdingsmiddelen aan de hand heeft kunnen doen. Bii de bestrijding van de ziekten van de derde groep zullen de plaatselijke besturen de voorlichting hebben van de inspectie of van den gezondheidsdienst. . . 4 M v T. Tuberculose en geslachtsziekte kunnen met met de andere'besmettelijke ziekten gelijk worden gesteld. Zij verschJlen er in aard van doordat zij ten nauwste samenhangen ^■«aaJf.t aan die ziekte maatregelen van afzondering» in de woning M voorschrijven 18. 2. Indien de inspecteur aan den burgemeester bericht, dat die maatregelen niet voldoende worden toegepast5, kan de burgemeester, op advies van den inspecteur den lijder doen overbrengen naar een openbare of andere inrichting, bestemd voor de verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten. 3. Indien de burgemeester niet binnen 24 uren aan het advies van den inspecteur i? gevolg heeft gegeven, kan deze de beslissing van den hoofdinspecteur vragen*». 4. De lijder, wiens overbrenging is gelast, of, indien de lijder een minderjarige is, een meerderjarig verzorger, kan, zoodra hij van den last tot overbrenging kennis krijgt, bij den burgemeester tegen de overbrenging bezwaar maken*. De burgemeester stelt den hoofdinspecteur onverwijld met het bezwaar in kennis. De overbrenging wordt opgeschort totdat de hoofdinspecteur beslist? heeft. 5. De hoofdinspecteur beslist binnen tweemaal 24 uren en geeft van zijn beslissing onverwijld kennis aan den inspecteur, aan den burgemeester en aan den belanghebbende, zoo deze bezwaar heeft gemaakt. De burgemeester voert de beslissing van den hoofdinspecteur onverwijld uit*. Besmettelijke Ziektenwet Nieuw 34 O. en G. O. 24, art. 4 lijder niet vervoerbaar is en die geneeskundige of de inspecteur de afzondering van den lijder niet voldoende acht, kan de burgemeester een van de maatregelen, vermeld in het vierde lid van artikel 3 toepassen, s w Het bepaalde in het vijfde lid van dat artikel is van toepassing. 6. Indien de behandelende geneeskundige verklaart, dat de lijder niet vervoerbaar* is en de inspecteur de afzondering van den lijder niet voldoende acht, stelt de burgemeester de woning onder bewaking i M. v. T. De in dit artikel bedoelde ziekten (zie ook O. 24, art. 1, noot 3 en 5) zijn de z.g. endemische, als bijv. buiktyphus, roodvonk, diphtherie. In ieder geval van die ziekte is afzondering wel is waar noodig, maar de Overheid behoeft nog niet terstond zich daarmede in te laten. 8 M. v. T. Alleen indien in bijzondere mate2* gevaar voor verspreiding van een dier ziekten bestaat — en dit is in den regel niet het geval — is ingrijpen door de Overheid noodzakelijk ter bescherming van de gezonden, maar het is zeer wel mogelijk, die in de woning van den lijder te bereiken. 8» Sommige geneeskundigen bevredigt deze beperking niet ol vreezen moeilijkheden in de practijk. Zij meenen, dat ook ten opzichte van de ziekten van groep B bijzondere mate van gevaar voor besmetting voorkomen worden moet". Andere geneeskundigen z«n overtuigd, dat de practisohe resultaten niet evenredig zouden zijn aan de mate van beperking der persoonlijke vrijheid, die van draconische maatregelen bij groep B het direct gevolg zou zijn. Anderen merken op, dat er tegen O. 24, art. 4, eerste lid, theoretische bezwaren zijn: de „bijzondere mate van gevaar" vloeit juist ln vele overvulde woningen voort uit de onmogelijkheid van maatregelen van afzondering ln de woning te treffen. » M. v. T. De inspecteur zal moeten beoordeelen, of de toestand zóó ernstig is en zoo ja, of de noodige afzondering bereikt wordt. Meent hij dat het laatste niet het geval is, dan zal overbrenging naar een inrichting moeten geschieden. 4 M. v. T. Maar aangezien hier niet zóó acuut gevaar dreigt als bij de ziekten van art. 3, kan de gelegenheid worden gelaten, dat de burgemeester of de lijder of zijn verzorger bezwaar maakt. Da dat geval moet de hoofdinspecteur beslissen. 5 M. v. T. Om zich een oordeel over de afzondering te vormen behoeft de inspecteur niet in ieder geval in de woning te komen. Hij zal in de meeste gevallen door overleg met den behandelenden geneesheer zich de noodige zekerheid kunnen en moeten verschaffen. (Zie ook W. 72, art. 20, noot 4.) 6 M. v. T. Verklaart de behandelende geneeskundige6» den lijder niet vervoerbaar, dan moet het huis onder bewaking worden gesteld. (Zie noot 8.) 6a zie ook O. 24, art. 3, noot 8. Hier weegt het algemeen belang naar verhouding minder zwaar en kan de behandelende medicus, die verondersteld wordt de behandeling dezer ziekte volkomen te beheerschen, wat ten opziohte van de onder normale omstandigheden nooit voorkomende ziekten van groep A niet het geval Is, den doorslag geven. Nieuw 35 O. en G. O. 24, art. 4 ' Zie voor de verhouding tusschen (hoofd)inspecteur en burgemeester W. 72, art. 26. In gemeenten waar een gezondheidsdienst is, treedt de directeur van dezen dienst, overeenkomstig O. 24, art. 46, in de plaats van den inspecteur. Voor het beroep bedoeld in O. 24, art. 4, vierde lid, treedt de inspecteur dan in de plaats van den hoofdinspecteur. • M. v. T. Die bewaking kan volstaan met een helpend en waarschuwend handelen, en behoeft niet zoo gestreng te zijn als de bewaking, die 0. 24, art. 3 beoogt. Zij kan worden toevertrouwd aan verplegendof ontsmettingspersoneel. Zie voor het in dat geval wenschelijk zijn van het kenmerk als aanvullende maatregel W 72, art. 20, noot 3 (in het G. O. opgenomen). 9 Maatregelen van afzondering houden hier verschillende maatregelen van reiniging en ontsmetting in. 10 Hiar is alleen sprake van lijders; voor maatregelen ten opzichte van verdachten, contacten en ziektekiemdragers zie O. 24, art. 5, noot 7. 11 Dwang tot ziekenhuisopname is dus (zie het tweede lid) slechts mogelijk, indien de voorgeschreven maatregelen niet voldoende worden toegepast. Sommige geneeskundigen achten deze beperking van de bevoegdheid van den inspecteur niet gewensoht; deze beperking is echter slechts schijnbaar, omdat de inspecteur zoo noodig O. 24, art. 5, eerste lid kan doen toepassen. Vele geneeskundigen zouden rechtstreeksche bemoeienis van den inspecteur met maatregelen van afzondering in de woning betreuren, omdat deze zich dan als het ware indringt tusschen behandelend geneesheer en patiënt. Zij zouden gaarne zien, dat deze maatregelen geheel aan het inzicht van den behandelenden geneesheer werden overgelaten, te meer waar het peil der geneeskundige opleiding naar hun meening een voldoende deskundigheid op dat gebied bij den praetiseerenden arts waarborgt. In de practijk zal bovendien een harmonische samenwerking tusschen inspecteur en praetiseerenden geneeskundige onmisbaar zijn. (Zie ook voor de verhouding tusschen inspecteur en behandelend geneesheer W. 72e art. 20, noot 4.) Het is uitgesloten, dat de inspecteur persoonlijk al deze zaken behartigt. Br zou dan ook veel te veel kostbare tijd verloren gaan (zie G. O.), 18 Hierbij is niet, zooals bijv. btj art. 3, vermeld, wanneer deze maatregelen een einde nemen, met name wie beoordeelen moet of het gevaar voor besmetting, het bijzonder gevaar voor verspreiding geweken Is. De beslissing over het ontslag uit ev. ziekenhuisverpleging is ter zake geheel aan den geneesheer-directeur, resp. chef der besmettelijke afdeeling, zulks in tegenstelling tot de verhoudingen bij zieken van groep A (zie O. 24, art. 3, noot 3). Ook hier zal de medewerking der practiseerende geneeskundigen onmisbaar zijn (zie ook noot 11 en wat de verhouding tot den inspecteur betreft W. 72, art. 20, noot 4). De vraag of deze medewerking der practiseerende geneeskundigen gehonoreerd zal moeten worden, wordt door enkele geneeskundigen bevestigend, door velen ontkennend beantwoord. 1* Zie voor de bedreiging met straf van hen, die zich aan deze maatregelen onttrekken, O. 24, art. 35. " V. V. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid wenschten enkele leden doorgaande aan den burgemeester te zien gegeven. Er moet — aldus deze leden — niet gewacht worden tot er in bijzondere mate gevaar voor verspreiding is; zoo ver mag het nooit komen. Van het in het vierde en vijfde lid opengestelde beroep op den hoofdinspecteur werd vertraging van de te nemen maatregelen gevreesd; men meende, dat in elk geval zou behooren te worden bepaald, dat dé hoofdinspecteur binnen 24 uur zijn beslissing moet geven. Sommige leden achtten het gewenscht, dat in dit artikel worde voorgeschreven, dat bij verschil van meening tusschen den inspecteur en den burgemeester in beroep kan worden gekomen niet bij den hoofdinspecteur, doch bij den Minister, met de uitvoering van de wet belast. Nieuw 36 O. en G. O. 24, art. 4 Practiseh zal ddt waarschijnlijk wel op hetzelfde neerkomen, daar toch de Minister wel door den hoofdinspecteur zal worden geadviseerd, doch het schijnt juister den Minister dan den hoofdinspecteur in het openbaar over de ambtsdaden van den burgemeester te doen oordeelen. Ook tegen de in het zesde lid van dit artikel bedoelde bewaking had men bezwaar. Men meende, dat hier voor bewaking door de politie geen reden is. Liefst zou men ook hier een kenmerk zien aangebracht, maar dan een ander dan voor de besmettelijke ziekten van artikel 3 van het ontwerp. i« M. v. A. i« Overweging van de ook elders dan in het V. V. over dit artikel gemaakte opmerkingen heeft geleid tot wijziging met name van het eerste en het tweede lid. Het nieuwe eerste lid houdt in, dat een lijder in zijn woning verpleegd kan worden (in tegenstelling met art. 3) en behelst de opdracht aan den behandelenden geneeskundige, maatregelen voor te schrijven om uitbreiding der ziekte te weren. In overeenstemming met het nieuwe tweede lid van art. 2 wordt ook hier op de medewerking der medici een beroep gedaan. De wettelijke vorm is die van een opdracht, maar in wezen kan het niet anders zjjn dan een beroep op medewerking. Sanctie op onthouding zou tactisch ongewenscht en practiseh hoogst moeilijk uitvoerbaar zijn. i« M. v. A. Het tweede lid is in dien zin gewijzigd, dat de burgemeester afzondering kan gelasten, indien de behandelende geneeskundige of de inspecteur hem berichten, dat de noodige maatregelen tegen verspreiding der ziekte niet voldoende worden of kunnen worden toegepast. De burgemeester kan de afzondering gelasten op advies van den behandelenden geneeskundige of van den inspecteur. Voor het geval de inspecteur adviseert, is de procedure van het artikel behouden. Volgens deze regeling zal de inspecteur eerst in de tweede plaats optreden, indien n.1. het óf bq den medicus ter plaatse óf bg den burgemeester aan de noodige activiteit ontbreekt. De bescherming van de openbare gezondheid vordert dan, dat worde ingegrepen, waartoe het Rijksgezag geroepen is. De inspecteur weet spoedig, op wie hij rekenen kan, op wie niet; hij zal dus in veel gevallen niet tot inmenging overgaan. lï M. v. A. Ln het derde lid is alleen aan het advies van den inspecteur niet ook aan dat van den geneeskundige, een dwingende kracht gegeven. Plaatselijke verhoudingen kunnen het zeer ongeraden maken, dat de burgemeester door het advies van een plaatselijken geneeskundige eenigermate gedwongen zou kunnen worden. Bovendien is de inspecteur vóór allen geroepen, te waken voor het algemeen belang. In geval van beroep zal de hoofdinspecteur steeds zoo spoedig mogelijk beslissen. Het is evenwel denkbaar, dat een tenmja van 24 uur te kort zou zijn. Beroep op den Minister zou niet zoo vlug kunnen verloopen als dat op den hoofdinspecteur; de Minister zou den hoofdinspecteur moeten hooren. Aangezien het bovendien niet gaat om handelingen van veel gewicht en het oordeel voornamelijk op medische gronden gebaseerd moet zijn, komt het den ondergeteekenden juister voor, dat niet op den Minister beroep wordt opengesteld. Nieuw 37 O. en G. O. 24, art. 4 In het zesde lid is, in navolging in zoover van de wijziging van art. 3, den burgemeester de bevoegdheid gegeven de woning onder bewaking te stellen en een kenmerk aan te brengen. Naar hetgeen hiervoor over het vierde lid van art. 3 werd opgemerkt, moge te dezer plaatse worden verwezen. 18 De burgemeester heeft in dat geval dus het recht — als ultlmum remedium (zie d» M. t. A. — het huis onder politiebewaking te stellen of het kenmerk aan te brengen. Nieuw 38 O. en G. O. 24, art. 5 MAATREGELEN TEN OPZICHTE VAN VERDACHTEN, CONTACTEN EN ZIEKTEKIEMDRAGERS GROEP A EN B. Gewijzigd ontwerp artikel 5. 1. Hij die van afzondering l*, waarneming, toezicht en onderzoek, u passing, indien naar het oordeel van den inspecteur B de verspreiding van die ziekte in bijzondere mate i dreigt voort te gaan. 2. Ongewijzigd. 3. Vervallen (overbodig). 3. Blijkt den inspecteur» dat Ontwerp 1924 artikel 5. » 1. Hij die naar het oordeel van den inspecteur6 gevaar oplevert voor overbrenging van * of verdacht moét worden te lijden aan1 een besmettelijke ziekte van groep A 2 7 kan door den burgemeester op advies van dien inspecteur" onderworpen worden aan maatregelen van afzondering en waarneming8». De inspecteur deelt in zijn advies de feiten mede, waarop het steunt. Het bepaalde in de beide vórige zinsneden vindt tot wering van een besmettelijke ziekte van groep B i overeenkomstige toepassing, indien het geval gesteld in artikel 4, eerste lid, zieh voordoet. 2. Didien de burgemeester niet binnen 24 uren aan het advies van den inspecteur gevolg heeft gegeven, kan deze de beslissing van den hoofdinspecteur vragen8. 3. Blijkt dat gevaar bestaat voor overbrenging van een besmettelijke ziekte van groep A, dan vindt het bepaalde in artikel 3 toepassing op den persoon, van wien het gevaar dreigt, totdat de inspecteur verklaart dat het gevaar is geweken. Blijkt dat gevaar bestaat voor overbrenging van een besmettelijke ziekte van groep B, dan kunnen met toestemming van den inspecteur en voor een door hem tè bepalen tijd maatregelen van afzondering, reiniging en ontsmetting worden toegepast. 4. Blijkt een geval van een besmettelijke ziekte van groep A of van groep B aanwezig te zijn, dan vindt artikel 3 of artikel 4 toepassing. Nieuw 39 O. en G. O. 24, art. 5 4. Blijkt den inspecteur, dat 5. Ongewijzigd. 5. Blijkt, dat gevaar voor besmetting of een geval van besmettelijke ziekte van een der beide groepen niet aanwezig is, dan worden de maatregelen onverwijld opgeheven. 6. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur nadere voorschriften » te geven met betrekking tot de in dit artikel bedoelde maatregelen. * M. v. T. Dit artikel is gericht tegen verdachten, contacten en ziektekiemdragers. De verdachten en de contacten bieden hier geen moeilijkheid voor zoover het betreft na te gaan of de ziekte binnen het wetenschappelijk vastgestelde incubatietijdperk al of niet uitbreekt. 2 Zie O. 24, art. 1, noot 3 en 5; zie ook noot 7 bij dit artikel. ' Zie noot 4 bij O. 24, art. 3, inzake de wenschen der geneeskundigen over het steUen van eischen, waaraan de desbetreffende inrichtingen moeten voldoen. In de groote steden zijn die eischen niet gering, omdat tijdens een epidemie personen uit alle lagen der bevolking geïsoleerd zullen moeten kunnen worden en scheiding naar geslachten en naar graad van welstand en ontwikkeling mogelijk zal moeten zijn, terwijl oók geheele gezinnen behoorlijk gezamenlijk geïsoleerd moeten kunnen worden. Waarneming (observatie) sluit hier onderzoek in. Dusdanige „waarneming" kan in een ziekenhuis geschieden, doch ook thuis, zooals ook thans reedo geschieden kan met schepelingen, die van verdachte schepen tot het vrije verkeer worden toegelaten, op voorwaarde, dat ze onder geneeskundige controle zullen blijven. Van geneeskundige zijde wordt er op aangedrongen hier ln het bijzonder nog eens „ontsmetting en reiniging" te vermelden. Deze zijn ondertusschen reeds thans mogelijk door ze op te nemen onder de nadere voorschriften, waarvan ln het zesde Ud sprake is. Daarbij zal ook kunnen worden vastgesteld hoever men zonder toestemming van den onderzochte bij het onderzoek ma? gaan (met name of het verrichten van diagnostische reacties, het aftappen van bloed e.d. geoorloofd is zonder toestemming van den onderzochte). 4 M. v. T. Afzondering en waarneming zijn de noodzakelijke maatregelen; afzondering ter beveüiging tegen overbrenging van besmetting; waarneming voor het komen tot een conclusie. Die maatregelen moeten evenwel nader worden omschreven — wat lid 6 (G. O. 5) voorbehoudt aan een algemeenen maatregel van bestuur en dat wel, omdat men hier rechtstreeks afhankelijk is van de resultaten van een wetenschap, die zich snel ontwikkelt. Wat heden door moeizaam onderzoek moet worden vastgesteld kan wellicht morgen door een eenvoudige reactie4» worden beslist. Blijkt dat men te doen heeft met gevaar voor een der ziekten van 0. 24, art. 3, dan past weder absolute beveihging. Heeft men te denken aan een der ziekten van 0. 24, art. 4, dan staat men voor een ruimer veld van mogelijkheden, bekendheden en onbekendheden. Men zie bij dit artikel 0. 24, art. 26. Het kan echter voorkomen, dat personen, bij wie ziektesymptomen niet optreden, toch besmet zijn. ln een deel der gevallen is dit niet van verdere beteekenis, doch voor een ander deel wel, wanneer n.1. de personen tot zoogenaamde ziektekiemdragers zijn geworden. Deze ziektekiemdragers40 vindt men ook onder de herstelde zieken. Het Nieuw 40 O. en G. O. 24, art. 5 is nu juist in de laatste decenniën gebleken, hoe bij verschillende ziekten deze ziektekiemdragers oorzaak zgn van het optreden van gevallen in een omgeving, die langer dan den duur van het incubatietijdperk vrij was gebleven van de ziekte. Het is niet te verwonderen dat men vroeger deze gevallen toeschreef aan besmette goederen, waaraan men thans reeds minder denkt, omdat het leven van de ziektekiemen buiten den mensch gewoonlijk zeer kort is*8. Van wetenschappelijke zijde bezien leent dit verschijnsel zich nog voor veel studie en beschouwing. Het komt ons voor, dat alles hier ter zijde te moeten laten en alleen met het verschijnsel rekening te moeten houden. Dragers van ziektekiemen40, die zelf geen ziekteverschijnselen vertoonen, kunnen voor hun omgeving een grooter gevaar zijn dan lijders, die door ieder als bron van besmetting worden beschouwd, vooral wanneer zij wërkzaam zijn onder omstandigheden, waardoor contact met anderen zeer voor de hand ligt. Zoo bijv. wanneer een drager van typhuskiemen werkzaam is in het melkbedrijf, wanneer een onderwijzer of onderwijzeres diphtheriekiemen 4d heeft. Hoewel het verschijnsel nog niet in alle deelen is opgehelderd en er nog vragen open zn'n, staat het wel zoo stevig als feit, dat een wet tegen de besmettelijke ziekten er rekening mede moet houden. 4a Hierbij is gedacht aan de „reactie van Schick" bij diphtherie, die daarin bestaat» dat men een weinig diphtheriegif in de huid spuit van den arm (soms ter contröle nog een weinig verwarmd diphtheriegif in den anderen arm). Het na zeker tijdsverloop optreden van een omschreven roodheid en zwelling — een positieve reactie —bewijst met aan zekerheid grenzende mate van waarschijnlijkheid, dat Iemand vatbaar is voor diphtherie, een negatieve reactie dat iemand niet vatbaar ie. Bil roodvonk is een overeenkomstige „reactie van Dick" ontdekt, maar nog in het stadium der proefnemingen. (Zie ook O. 24, art. 10, noot 3.) 4b Onder ziektekiemdragers moet men dragers van virulente ziektekiemen verstaanl (Zie O. 24, art. 6, noot 7a.) 4c Dat is ook de reden waarom de ontsmetting in zeer vele gevallen overbodig is en hoe langer hoe meer op den achtergrond komt. 4d Zie voor het nemen van maatregelen ten opzichte van onderwijzenden, die verdacht worden aan een besmettelijke ziekte te lijden of gevaar op te leveren voor overbrenging der besmetting O. 24, art. 8, derde en vierde lid. • Zie voor de verhouding tusschen (hoofd)inspecteur en burgemeester W. 72, art. 26. Waar een gezondheidsdienst is treedt de inspecteur, overeenkomstig O. 24, art. 46, in de plaats van den hoofdinspecteur. 6 Zie voor de verhouding tusschen inspecteur en behandelend geneesheer W. 72, art. 20, noot 4. Waar een (gemeentelijke) gezondheidsdienst is treedt de directeur van dezen dienst, overeenkomstig O. 24, art. 46, ln de plaats van den Inspecteur. 7 Maatregelen ten opzichte van verdachten, contacten en ziektekiemdragers van ziekten van Groep B zijn dus slechts mogelijk indien in bijzondere mate gevaar bestaat voor verspreiding. (Zie ook O. 24, art. 4, noot 2 en 2a.) 8 Zie voor de bedreiging met straf van hen, die zich aan deze maatregelen onttrekken, O. 24, art. 35. 9 V. V. io Met de regeling, in het wetsontwerp ten aanzien van bacillendragers getroffen, konden sommige leden zich niet vereenigen. Zij achtten haar zeer bezwarend voor de betrokkenen. Zij vreesden, dat dezen ten gevolge van de maatregelen, welke te hunnen opzichte zullen worden getroffen, zoo niet voor hun geheele leven, dan toch voor geruhnen tijd, als gevaarlijk zullen worden beschouwd. Bovendien Nieuw 41 O. en G. O. 24, art. 5 meenden zij, dat het oogenblik nog niet gekomen is om de thans op dit punt bovendrijvende medische opvattingen in wettelijke verplichtingen om te zetten. Enkele leden achtten het voorschrift, gegeven in het eerste lid van dit artikel, onvolledig. Behalve afzondering en waarneming moesten ook onderzoekingsmaatregelen verplicht worden gesteld, bijv. bloedonderzoek. Echter zouden deze leden de te nemen maatregelen aanvankelijk voorzichtig willen zien toegepast. Op deze wijze zou, naar zij meenden, zonder dat verzet wordt gewekt, in de toekomst groot nut worden bereikt. Ook hier werd aangedrongen op het treffen van de noodige maatregelen, opdat alom de vereischte inrichtingen in het leven kunnen worden geroepen. *• M. v. A. In de M. v. T. hebben de ondergeteekenden er op gewezen, dat ten aanzien van de ziektekiemdragers volledig inzicht nog metis verkregen. Dit maant tot groote voorzichtigheid. Voor het feit, dat ziektekiemdragers bronnen van besmetting zijn gebleken, kan men evenwel bn' de bestrijding van de besmettelijke ziekten niet meer de oogen sluiten. Evenmin mag het besef, dat het voor den persoon, dien dit lot treft, hoogst onaangenaam is, dat hij ziektekiemen verspreidt en daarom aan maatregelen van beveiliging onderworpen wordt, afhouden van het nemen van die maatregelen. De bekende-bronnen van verepreiding eener besmettelijke ziekte moeten worden aangetast; men heeft geen keus, tenzij men bewust half werk zou willen doen. Deed men dat, dan zou men kunnen schuldig staan aan opofferen van gezondheid of leven van burgers. De vrees, dat de betrokkenen voor hun geheele leven of voor geruimen tijd als gevaarlijk zullen worden beschouwd, komt den ondergeteekenden niet gegrond voor. Het toepassen van maatregelen dient juist om aan den gevaarlijken toestand een einde te maken. Opdat evenwel in de ruimste mate de voorzichtigheid worde betracht, wordt in het laatste lid de algemeene maatregel van bestuur imperatief gesteld. Aan het toepassen van dit artikel zal dus een deugdelijk voorbereide regeling voorafgaan. 11 M. v. A. Ln het eerste lid is ook „onderzoek" opgenomen. Bij den algemeenen maatregel van bestuur zal worden beslist, welke maatregelen van onderzoek toegelaten zullen zijn. Mede is „toezicht" opgenomen, en wel, opdat schade en kosten bespaard kunnen worden. Het zal daardoor toch mogelijk zijn, dat een verdachte niet in waarneming en afzondering wordt gehouden, maar zich vrij kan bewegen, onder zeker medisch toezicht gedurende den tijd van onderzoek. Deze afzondering enz. kunnen plaats vinden in een ziekenhuis. Het is niet noodig, dat daarvoor nieuwe inrichtingen in het leven worden geroepen. 18 V. V. i« Met betrekking tot het voorschrijven van afzondering werd de vraag gesteld, of de regeling van het ontwerp wel geheel afdoende zal zijn. In Amsterdam heeft men ten tijde van de interneering en de verzorging van vluchtelingen hier te lande, ter voorkoming van het ontstaan van epidemieën, veel moeten doen ter bestrijding van de Nieuw 42 O. en G. O. 24, art. 5 kleederluizenplaag. Ook daarvoor was afzondering het aangewezen middel. De bestaande wettelijke bepalingen laten echter niet toe, in zulk een geval dwingend op te treden. Zullen de nieuwe voorschriften daartoe toereikend zijn? Gaarne zou men hieromtrent worden ingelicht. i* M. v. A. Artikel 5 van het ontwerp zal toereikend zijn om, indien gevaar voor vlektyphus dreigt, de kleederluizenplaag te bestrijden. u v. V. Sommige leden achtten het gewenscht, dat in de wet rekening zal worden gehouden met de mogelijkheid, dat te eeniger tijd de behoefte zal komen te ontstaan om bepaalde personen, of in bepaalde tijden een ieder, ter voorbehoeding of genezing, aan kunstbewerkingen te onderwerpen. Gedacht werd daarbij aan soortgelijke maatregelen als de koepokinenting, doch dan ter bestrijding van andere besmettelijke ziekten. Naar de meening der hier aan het woord zijnde leden behoort de wet de mogelijkheid te scheppen, dat dienaangaande dwingende voorschriften worden uitgevaardigd. De leden, die reeds eerder voor de persoonhjke vrijheid der burgers waren opgekomen, verklaarden het noodig te achten, dat, indien zoodanige voorschriften mochten worden mogelijk gemaakt, van te voren zal komen vast te staan, dat daarbij dan evenzeer als bij de koepokinenting met het bestaan van eventueele gewetensbezwaren rekening zal worden gehouden. Bovendien wenschten deze leden te waarschuwen tegen het verleenen van ver gaande bevoegdheid in dit opzicht aan de medische autoriteiten. Bloote verdenking zal reeds voldoende zijn om allerlei afzonderingsmaatregelen voor te schrijven. Men achtte willekeur in dezen niet uitgesloten. 16 M. v. A. Het komt den ondergeteekenden niet noodig voor, ten aanzien van andere ziekten de mogelijkheid van dwang tot het ondergaan van kunstbewerkingen op te nemen. De stand van geen enkele dier ziekten is zóó, dat dwang met een beroep daarop te rechtvaardigen zou zijn. En ook zij, die per slot tegen dwang geen bezwaar hebben, zullen daartoe toch alleen dan willen overgaan, wanneer de omstandigheden die onvermijdehjk|maken. Nieuw 43 O. en 6. O. 24, art. 6 VERWIJDERING VAN ZIEKTEKIEMDRAGERS UIT BEPAALDE BEROEPEN EN BEDRIJVEN. Gewijzigd ontwerp'artikel 6. 1. De burgemeester kennis aan den burgemeester van die gemeente, in geval van vertrek zonder voorafgaande mededeeling aan het bevolkingsregister maakt de burgemeester het verbod in één of meer dagbladen bekend. 18 2. Ongewijzigd. 3. Ongewijzigd. Ontwerp 1924 artikel 6 i s. 1. De burgemeester kan op advies van den inspecteur6 verbieden, dat een persoon «, van wien door onderzoek is komen vast te staan», dat hij gevaar oplevert voor verspreiding van een bij algemeenen maatregel van bestuur voor de toepassing van dit artikel genoemde besmettelijke ziekte, werkzaam is of blijft* in een beroep of bedrijf, dat bevorderlijk is aan de verspreiding van die ziekte 4. De burgemeester geeft in geval van vertrek naar een andere gemeente van het verbod kennis aan den burgemeester van die gemeente. io Het wordt opgeheven » op advies van den inspecteur binnen wiens ambtsgebied de persoon woont. 2. De belanghebbende kan bij Onzen Minister in beroep8 komen tegen het verbod. De inspecteur, aan wien de burgemeester binnen 24 uren afschrift van zijn beschikking zendt, kan binnen acht dagen tegen de beschikking in beroep komen bij Onzen voormelden Minister86. Gelijk beroep staat open, indien de burgemeester kennelijk een beschikking op het advies van den inspecteur achterwege laat. 3. De beslissing van Onzen Minister treedt voor de toepassing van deze wet in de plaats van die van den burgemeester. 1 M. v. T. Dit artikel (gewijd aan de verwijdering van ziektekiemdragers - zie O. 24, art. 5 - uit bepaalde bedrijven) zal voorzien in een leemte, die in de laatste jaren sterk gevoeld is. Een melkslijter, typhusbacillendrager, met eenige leden van zijn gezin, bleek oorzaak te zijn geweest van ettelijke «yphusgevallen in Amsterdam. Diphtherie bleek eenige malen in een school uitgebroken, doordat een onderwijzer Nieuw 44 O. en G. O. 24, art. 6 of onderwijzeres drager was van diphtheriebacillen. In dergelijke gevallen moet op wettelijken grondslag kunnen worden ingegrepen. 8 M. v. T. Aangezien hier een terrein betreden moet worden, dat nog niet in allen deele bekend is, wordt in het tweede lid beroep op den Minister open gelaten. Niet omdat deze meer van de zaak zal weten dan de inspecteur, maar omdat deze de gelegenheid heeft andere erkende deskundigen te hooren en zoo tot een beslissing te komen die hij, staande boven het geval, beter dan een ander kan nemen. 8 Van geneeskundige zijde wordt er op aangedrongen mogelijk te maken, dat niet alleen „werkzaam zijn en blijven" verboden wordt, maar ook „het zich ophouden" in de bedrijven in kwestie. Sommigen wilden zelfs nog verder gaan en wenschen dat het mogelijk zij een bedrijf van overheidswege onmiddellijk te doen stopzetten, zoodra ls komen vast te staan dat van het bedrijf in kwestie besmetting is uitgegaan, zonder dat het nog gelukt is de eigenlijke bron op te sporen. In dit verband wordt ook behoud bepleit van W. 72, art. 8, laatste alinea: „Het ls verboden door onvoorzichtigheid of achteloosheid gevaar voor besmetting, dat voorzien kan worden, voor anderen te doen ontstaan". (Zie ook noot 11 en 12 en G. O. 24, art. 10, tweede lid.) 6 Zie ook voor de verhouding van burgemeester en inspecteur W. 72, art. 26Waar een gezondheidsdienst ls treedt de directeur van dezen dienst, overeenkomstig O. 24, art. 48, in de plaats van den inspecteur. « Zie voor de mogelijkheid om aan minvermogende personen, die krachtens dit artikel uit hun beroep of'bedrijf verwijderd zijn een tegemoetkoming te geven ln geleden schade, O. 24, art. 26. 'MvT Het verbod, dat dit artikel mogelijk zal maken, zal niet blijvend behoeven te zijn. Zoodra de persoon vrij ls van virulente ziektekiemen, moet het worden opgeheven. Niet op het woord ziektekiemen ligt hier den nadruk, maar op het woord virulent. Hier ligt een der voetangels en klemmen van de onderhavige moeilijke materie Vooral bij diphtherie komt dat steeds naar voren. Volgens meerdere deskundigen heeft het morphologisch onderzoek' van de praeparaten en kuituren, die men na „afstrijken van de neus-keelholte krijgt, weinig waarde, omdat een niet onbelangrijk deel der aldus ontdekte diphtherlekiemen niet vinOent Is. Het onderzoek op virulentie gaat echter gepaard met een niet onaanzienlijke opoffering van tijd, proefdieren en geld. « Zie voor de strafbepalingen O. 24, art. 37 (strafmaat hechtenis van ten hoogste 6 maanden of geldboete van ten hoogste / 1000). 9 Wie zich aan dat onderzoek onttrekt ls strafbaar krachtens O. 24, art. 35. 10 Zie wat do kosten betreft M. v. A. bij W. 72, art. 26, noot 5. u V. V. Het voorschrift van dit artikel werd door enkelen onvoldoende geacht. Men ontdekt eerst, in welk bedrijf - een melkbedrijf bijvoorbeeld - de besmetting voorkomt; eerst daarna, welke persoon de ziektekiemen overbrengt. De bevoegdheid moet dus bestaan het bedrijf in zijn geheel te sluiten, totdat de bewuste persoon is ontdekt en verwijderd en de gevolgen van zijn aanwezigheid zijn onschadelijk gemaakt. Andere leden hadden tegen dit artikel bezwaar. Zij wezen er op, dat het zeer moeilijk is een bacillendrager als zoodanig te herkennen en gaven dp grond daarvan als hun meening te kennen, dat de Staat er zich voor heeft te wachten, op dit gebied zoo stringente en zoo diep ingrijpende voorschriften te geven, als in dit artikelen vervat. De door enkele leden gewensohte bevoegdheid om een bedrijf in zijn geheel te sluiten, werd door hen ontoelaatbaar en practiseh niet uitvoerbaar ^Het tweede lid van het artikel geeft beroep op den Minister. Zal deze — vroeg men — zich voldoende weten te verzetten tegen overdreven eischen der hygiënisten? Nieuw 45 O. en G. O. 24, art. 6 12 M. v. A. Sluiting van een bedrijf zou een bestaan kunnen vernietigen. Dit zou veel verder gaan dan noodig is. Heeft men eenmaal ontdekt, uit welk bedrijf de besmetting voortkomt, dan kan krachtens artikel 22 het vervoer van verdachte voorwerpen of van verdachte eetof drinkwaren worden belet; daarnaast is de drager van ziektekiemen ook vrij spoedig op te sporen, omdat — naar de ervaring tot dusver leerde — alleen in kleine bedrijven, waar men dus met enkele personen te maken heeft, dit gevaar zich voordoet. De ziektekiemdrager kan uit het bedrijf verwijderd worden, tijdelijk of blijvend. In theorie kan onverwijlde sluiting van het bedrijf het snelst en meest afdoende zijn, het middel is voor de praktijk te drastisch. Aan hen, die tegen dit artikel bezwaar hadden, wordt gereedelijk toegegeven, dat hier met veel omzichtigheid te werk moet worden gegaan; maar ook hier geldt, wat bij art. 5 werd opgemerkt: de bekende bronnen van verspreiding van een ziekte moeten aangetast worden. Het zijn gelukkig zeldzame gevallen geweest, maar in de gevallen, die zich voordeden, zijn velen het slachtoffer geworden van den toestand van één of tweè personen in een bedrijf. Het baat niet, of de wetgever voor dergelijk feit de oogen zou sluiten of het ongeroerd zou laten, omdat er moeilijkheden te overwinnen zijn. Voor de noodige voorzichtigheid bij de toepassing zjja in dit artikel voldoende waarborgen gegeven. De maatregel kan alleen op advies van den inspecteur, die werkt onder de bevelen van den verantwoordelijken Minister, getroffen worden. Zou bij onvoorzichtige adviezen geven, dan zou hij zich moeten verantwoorden. De belanghebbende heeft bovendien beroep op den Minister, die eventueel zich in het Parlement zal hebben te verantwoorden. Deze kan adviezen inwinnen, ook bij niet-hygiënisten, en zal beslissen nadat hij het vóór en het tegen rijpelijk heeft overwogen. De ondergeteekenden meenen, dat er onder deze omstandigheden voor vrees voor toegeven aan overdreven eisehen der hygiënisten, zoo deze al mochten voorkomen, geen grond is; te minder omdat een Minister zijn aandacht aan allerlei belangen moet geven en de hygiëne-knobbel niet den meesten kans van onevenwichtigen groei heeft. IS G. O.: deze toevoeging spreekt voor zich zelf. W. 72, artt. 22, 23 46 O. en G. 0. 24, art. 7 VERBIEDEN VAN JAARMARKTEN, KERMISSEN EN OPENBARE VERGADERINGEN OF VERMAKELIJKHEDEN. Wet 1872 artikel 22 K Wanneer Aziatische cholera, pokken, roodvonk of pest in eene gemeente epidemisch8 zijn waargenomen, worden aldaar geene kermissen noch jaarmarkten gehouden. Zij worden in dat geval van gemeentewege geschorst. Wet 1872 artikel 23. Bij epidemische8 verspreiding van besmettelijke ziekten kan het houden van kermissen en jaarmarkten, waar ze niet van gemeentewege geschorst zijn, door Ons verboden worden in aan te wijzen gemeenten, in deelen van het Rijk of het geheele Rijk. Ontwerp 1924, artikel 7 s. (Zie G.O.!) Onze Minister * kan het houden van kermissen, markten en openbare vergaderingen of vermakelijkheden in een of meer gemeenten verbieden op grond van den omvang, dien de uitbreiding van een der bij algemeenen maatregel van bestuur voor de toepassing van dit artikel8 genoemde besmettelijke ziekten heeft verkregen of dreigt te verkrijgen. De burgemeester van iedere gemeente, voor welke dit verbod geldt, doet het houden van kermissen, jaarmarkten en openbare vergaderingen of vermakelijkheden, zoo noodig, metterdaad beletten. Gewijzigd ontwerp artikel 7«. 1. De burgemeester kan het houden van kermissen, markten en openbare vergaderingen of vermakelijkheden in de gemeente verbieden op grond van den omvang, dien de uitbreiding van een besmettelijke ziekte heeft verkregen of dreigt te verkrijgen. 2. Onze Minister * kan het houden van kermissen, markten en openbare vergaderingen of vermakelijkheden, voor zoover de burgemeester dat niet heeft verboden, in een of meer gemeenten verbieden op grond van den omvang, dien de uitbreiding van een der bij algemeenen maatregel van bestuur 8 voor de toepassing van deze bepaling aangewezen besmettelijke ziekten heeft verkregen of dreigt te verkrijgen. De burgemeester van iedere gemeente, voor welke dit verbod geldt, doet het houden van kermissen, jaarmarkten en open- W. 72, artt. 22, 23 47 O. en G. O. 24, art. 7 bare vergaderingen of vermakelijkheden, zoo noodig, metterdaad beletten. i M. v. T. W. 72, artt. 22 en 23 hebben als grondslag voor het verbod de „epidemische verspreiding" « eener ziekte. Dit is niet juist. Het staat aUerminst vast wat onder dien term moet worden verstaan. Voor zoover er een bepaalde zin aan kan worden gehecht, is zij iets, dat voorkomen moet worden. Zóó ruime verapreiding eener ziekte als men epidemisch kan noemen, kan bevorderd worden door kermissen en jaarmarkten en moet worden voorkomen door een verbod, zoodra een besmettelijke ziekte dreigt zich ruimer te verspreiden. * M. v. T. Niet alle besmettelijke-ziekten komen hiervoor in aanmerking; bijv. niet malaria, mazelen. Daarom moet bij algemeenen maatregel van bestuur worden aangewezen, bij welke ziekten dit artikel kan worden toegepast. * Zie ook W. 72, artt. 21 en 24, speciaal noot 2. * Niet de burgemeester noch de inspectie, maar de Minister heelt hier de leiding. De groote belangen, ook van economischen en anderen aard, die hier op het spel staan wettigen dit. 6 V. V.« De in dit artikel vervatte regeling werd een kras staaltje van centralisatie geacht. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid zal in een gemeente op allerlei gebied verbodsbepalingen kunnen instellen. De burgemeester wordt slechts uitvoerder. De bevoegdheid tot het verbieden van vergaderingen werd te mgrijpend geacht. Is het - werd gevraagd - de bedoeling, dat onder vergaderingen ook godsdienstoefeningen zullen zijn begrepen? Een zoodanige beperking van grondwettelijke rechten achtte men niet geoorloofd. Andere leden gaven als hun meemng te kennen, dat onder vergaderingen godsdienstoefeningen niet begrepen kunnen zijn. Zij beriepen zich daarbij op de artikelen 9 en 171 der Grondwet, zoowel in onderling verband als in verband met de wet van 1855, ter uitvoering van het eerstgenoemde artikel. « M. v. A. Zij, die dit artikel een kras staaltje van centralisatie achtten, hebben vermoedelijk over het hoofd gezien, dat art. 23 van de geldende wet dezelfde bevoegdheid geeft aan de Koningin. Het ontwerp noemt mede openbare vergaderingen en vermakelijkheden, maar dat heeft met centralisatie niets uit te staan. Deze bevoegdheid kan niet gemist worden. Om alle gedachte aan zucht naar terzijdestelling van de gemeentelijke autoriteiten uit te schakelen, is het artikel, zij het ten overvloede, in dien zin gewijzigd, dat het eerste lid betrekking heeft op de bevoegdheid van den burgemeester ten aanzien van zijn gemeente. Ten aanzien van welke ziekten die bevoegdheid zal gelden, kan de gemeenteraad vaststellen. Het tweede lid behelst de bevoegdheid van den Minister. W. 72, art. 22, 23 48 O. en G. O. 24, art. 7 Ook vergaderingen kunnen, wanneer een ziekte zekere uitbreiding heeft gekregen, gevaarlijk zijn. Dank zij de moderne bestrij plicht ls dit beroep te kiezen; de indirecte Inentingsdwang, die op leerlingen uitgeoefend wordt, vormt voor een dergelijke vrijstelling naar hun meening wel een grond. 11 V. V.14 Algemeene beschouwingen. Door verscheidene leden werd toegejuicht, dat door twee Ministers uit dit Kabinet door de indiening van dit wetsontwerp een poging is gedaan om de bij een deel der bevolking nog steeds bestaande bezwaren tegen den vaccinatiedwang uit den weg te ruimen. Op de wijze, waarop getracht is dit doel te bereiken, wenschten deze leden bij de behandeling van de artikelen terug te komen. Nu reeds wenschten zij echter blijk te geven van hun instemming met deze houding, waarin zij zagen de erkenning van de zijde der Regeering van het beginsel, dat een iegeHjk de vrije beschikking behoort te hebben over zijn eigen lichaam en zijn eigen consciëntie. Na de mtrekking in 1905 van de in 1903 ingediende voorloopige voorziening op dit punt, is het thans voor het eerst, dat van de zijde der Overheid een poging wordt gedaan om de gewetensvrijheid te hersteUen. Wat ook overigens het lot van het nu ingediende wetsontwerp moge zijn, voor het doen van het hierbedoelde voorstel verdienen deze Ministers en het Kabinet, waarvan zij deel uitmaken, waardeering. Verscheidene andere leden konden zich met deze beschouwing niet vereenigen. Zij waren gaarne bereid eerbied te toonen voor de overtuigingen van anderen, doch meenden daarin niet zóó ver te mogen gaan, dat zij met die overtuigingen rekening zouden willen houden ook als daardoor de veiligheid van medeburgers in gevaar zou worden gebracht. Deze leden gaven als hun oordeel te kennen, dat onvoldoende is toegelicht, waarom thans zulk een ingrijpend voorstel wordt ingediend. De vroeger bestaande bezwaren tegen de vaccinatie waren, naar zij meenden, bn het meerendeel van hen, die ze vroeger koesterden, verdwenen of althans aanmerkelijk verzwakt. Dit had voor de Regeering een reden te meer moeten zijn om niet met zulk een buitengewoon gevaarlijk experiment te komen. In Engeland, Zwitserland en Amerika is gebleken, tot welke betreurenswaardige gevolgen de openstelling van de mogelijkheid tot het ontvangen van vrijstelhng van de vaccinatieverphchting leidt. Het wetsontwerp van 1903 was, gelijk ook duidelijk in het licht is gesteld in het Verslag der Commissie van Voorbereiding, voornamelijk gegrond op twijfel aan de deugdelijkheid van de inenting als voorbehoedmiddel en op de gevaren, aan de inenting verbonden. Zoowel die twijfel als die vrees bestaan echter thans bij de medici niet ') Gedrukte Stukken Tweede Kamer, 1902—1903. — 186; 1904—1905. — 88. 66 W. 72, art. 17c 67 O. 24, artt. 12, 13 G. O. 24, artt. 13, 14 meer. Aan de deugdelijkheid van het middel wordt niet meer getwijfeld en voor gevaar behoeft — behalve in enkele gevallen van uitwendig zichtbare kwalen, waarin de medici vanzelf geen vaccinatie toepassen — niet meer te worden gevreesd. Dit wordt volmondig erkend door ter zake bevoegden, die overigens geestverwant zijn van de volksgroepen, waaronder vroeger de bezwaren tegen de vaccinatie leefden. Blijkbaar heeft men dus thans te doen met het drijven van een kleine groep, die de bezwaren tegen de vaccinatie heeft opgewarmd. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid had voor dit drijven niet mogen zwichten. Het gevolg van het gedane voorstel zal zijn, dat in bepaalde landsgedeelten haarden van infectie zullen ontstaan, welke voor het geheele volk gevaarlijk kunnen worden. In elk geval echter had de genoemde Minister, naar men meende, een regeling als deze niet in het onderhavige wetsontwerp moeten opnemen, doch in den vorm van een afzonderlijk ontwerp moeten aanhangig maken. Door de eerst aan het woord zijnde leden werd tegenover deze beschouwingen ontkend, dat het bezwaar tegen den vaccinatiedwang slechts nog in een kleine volksgroep zou leven. Deze leden, die persoonlijk noch godsdienstige noch medische bezwaren tegen toepassing van de inenting koesterden, kwamen met kracht op voor de vrijheid van de wel bezwaarden om de inspraak van hun geweten te volgen. Of al wat in de jaren 1903—1905 over het nut en de mogelijke gevaren van de inenting is aangevoerd, wel zoo geheel verouderd is als door de tegenstanders van de hierbedoelde regeling wordt beweerd, werd door hen trouwens zeer betwijfeld. Het verslag der Commissie van Voorbereiding van 1905 bevat uiterst belangrijke gegevens en is vooral op statistisch gebied met groote zorg bewerkt. Ook in die dagen kon men van de zijde der omcieele wetenschap dezelfde uitspraken ten gunste van de vaccinatie vernemen, welke thans tot uiting komen, maar daarmede was niet weggeredeneerd al hetgeen, blijkens het genoemde verslag, tot een afwijkende conclusie zou moeten leiden. Intusschen was en is thans nog het hoofdbezwaar van hen, die tegen den vaccinatiedwang ijveren, een principieel bezwaar. Naar hun meening valt dwang tot toepassing van een bepaalde geneeskundige behandeling — en dat nog wel vóórdat van ziekte eenige sprake is — buiten de bevoegdheid van de Overheid, te eer als die dwang zich niet slechts richt tegen wetenschappelijke of andere bedenkingen, maar ook tegen gewetensbezwaren, te weten bezwaren, voortkomende uit de godsdienstige overtuiging van de betrokkenen. De bewering, dat deze materie in een afzonderlijk wetsontwerp zou behooren te worden geregeld, verklaarden de hier aan het woord zijnde leden op zich zelf niet juist te achten. Waar de verplichte vaccinatie in dit ontwerp wordt geregeld, behoort ook de vrijstelling hier een plaats te vinden. Een andere vraag is echter naar de meening van sommigen hunner, of het, ter verkrijging van een zuiver oordeel over de verschillende voorgestelde bepalingen, niet gewenscht zou zijn, de vrgsteUing van gewetensbezwaarden uit dit wetsontwerp te lichten om deze hetzij nu, hetzij later, afzonderlijk te behandelen. Had een zoodanige behandeling later plaats, dan zou daaraan nog een weten- 67 W. 72, art. 17c 68 O. 24, artt. 12, 13 G. O. 24, artt. 13, 14 schappelijk onderzoek omtrent de waarde der inenting en de al of niet noodzakelijkheid van herinenting kunnen voorafgaan. ia V. V. Een der leden, die zich meer in het bijzonder geroepen achtte op te komen voor de belangen van hen, die op godsdienstige overwegingen tegen vaccinedwang bezwaar hebben, verklaarde gaarne met de in den aanhef van dit verslag aan het woord zijnde leden in te stemmen, waar zij de Regeering hulde brachten voor haar initiatief tot het treffen van een regeling, waardoor aan te dezen aanzien gevoelde gewetensbezwaren te gemoet kan worden gekomen. Intusschen betreurde dit lid het zeer, dat de Regeering niet verder is gegaan en niet den vaccinatiedwang geheel heeft afgeschaft. Met een beroep op de Heilige Schrift gaf dit lid als zijn oordeel te kennen, dat de vaccinatie ongeoorloofd is. Het behoorde daarom naar zijn meening verre van de Overheid te zijn, de burgers tot het doen verrichten van deze kunstbewerking aan hun kinderen te verplichten. Doch ook al aanvaardt men den vaccinatiephcht in het algemeen als onafwijsbaar, dan nog kan, naar het hier aan het woord zijnde Ud meende, met een regeling ten aanzien van gewetensbezwaren, gelijk deze in het ontwerp voorkomt, niet worden volstaan. Deze regeling toch is veel te omslachtig, maakt het den gewetensbezwaarden te moeiüjk hunne bezwaren te doen eerbiedigen. Ook dit Ud wenschte bij de behandeling van de artikelen op verschillende onderdeelen dezer regeling terug te komen. Hij stelde er echter prijs op de algemeene beschouwing, welke hij aan deze zaak wijdde, te besluiten met de zeer positieve uitspraak, dat, al stelde hij de goede bedoeling van de Regeering op prijs, de aan de Kamer voorgelegde regeling hem geenszins kon bevredigen. Andere leden zagen in de Heilige Schrift geen enkel bewijs, dat de vaccinatie als een voorbehoedmiddel tegen ziekte ongeoorloofd zou zijn. Integendeel is de mensch geroepen de gevolgen der zonde te bestrijden ook door het nemen van maatregelen ter voorkoming van krankheid. Men wees in dit verband op de wetten tegen de melaatschheid, door God zelf ingesteld. Of deze bestrijding geschiedt door inenting of door het toedienen van een of ander medicijn, doet niets ter zake. De zaak, waar het hier om gaat, is de bevoegdheid van den Staat om in dezen door dwangmiddelen in te grijpen. Ook waren er leden, die de voorgestelde regeling der vaccinatie wel bij wijze van proefneming zouden willen aanvaarden, mits de zekerheid verkregen wordt, dat bij het dreigen van een epidemie onmiddellijk doortastende maatregelen kunnen en zullen worden getroffen. Eenige leden verklaarden ook daarom de voorgestelde regeling van de vaccinatie zeer toe te juichen, omdat daardoor een einde zal worden gemaakt aan den zoo zonderlingen toestand, welken jhr. mr. A. F. de Savoniin Lohman op bladz. 188 van „Gezag en Vrijheid" zoo juist typeert, wanneer hij, van den Staat sprekende, zegt: „De oudera, zoo spreekt ons aller Voogd, mogen de kinderen niet „mishandelen" door hun onderwijs en inenting te onthouden! Maar mishandelen zij hen door hen aan de pokken bloot te stellen, dan zal ik een stap verder gaan en hen — in hun belang altijd — ook van onderwijs versteken." 68 W. 72, art. 17c 69 O. 24, artt. 12, 13 G. O. 24, artt. 13, 14 18 V. V. Ten slotte merkten eenige leden in dit verband nog op> dat, indien het ontwerp tot wet mocht worden verheven, vrijstelling van het verplichte schoolbezoek zal moeten worden toegestaan ten behoeve van kinderen, wier ouders er bezwaar tegen hebben, dat zij voortdurend in nauwe aanraking komen met niet-ingeënten. Deze leden verwezen naar het voor een deel aan het vraagstuk der vaccinatie gewijde artikel van de hand van dr. E. J. Abrahams, voorkomende op bladz. 872 e. v. van den zesden jaargang van het tijdschrift De Opbouw. Afgezien van het punt van den vaccinatiedwang, waaromtrent, gelijk uit de hierboven weergegeven beschouwingen blijkt, verdeeldheid van gevoelens bestond, werd het wetsontwerp vrij algemeen ongunstig ontvangen. 14 M. v. A. ii Algemeene beschouwingen. Bij de beantwoording van het V. V. wordt de volgorde van dat Verslag in acht genomen. Aan een verdediging van het wetsontwerp in het algemeen ga daarom een beschouwing over de vaccmatie-bepalingen vooraf. Al zijn ondergeteekenden ten gerieve der lezers van V. V. en M. v. A. bereid aldus te handelen, zoo kunnen zij dit toch niet doen dan met de zeer nadrukkelijke opmerking, dat zij daarmee aUerminst wenschen te kennen te geven, dat de bepalingen omtrent de vaccinatie het belangrijkste deel van het onderhavige wetsontwerp zouden uitmaken. Die bepalingen zijn, hoe belangrijk dan ook op zich zelf, slechts een gering onderdeel van het groote geheel. Zij betreuren het, dat de zeer bijzondere aandacht, welke deze enkele bepalingen bij voor - en tegenstanders ge trokken hebben, tot gevolg heeft gehad, dat de groote practische beteekenis van de voorgestelde nieuwe wettelijke regeling van de voorzieningen tegen besmettelijke ziekten maar al te zeer uit het oog werd verloren. Het verheugt de ondergeteekenden, dat hun poging om een oplossing te vinden voor een reeds jaren bestaande moeilijkheid, door verscheidene leden werd toegejuicht. Onder die moeüijkheid verstaan de ondergeteekenden het feit, dat de wetgever tot vaccinatie dwingt ook hen, naar wier godsdienstige overtuiging zij niet geoorloofd is. Het constateeren van dit niet te weerspreken feit achten de ondergeteekenden voldoende toelichting voor de indiening van dit voorstel, in afwijking van het oordeel der leden, die blijkens het V. V. onvoldoende toegeUcht achtten, waarom thans het voorstel is ingediend. De kracht van dat feit wordt niet verminderd door de omstandigheid, dat het jarenlang bestaat en dat sinds 1903 geen poging is gedaan om er aan tegemoet te komen. Nu een voorstel werd gedaan om de wet tot bestrijding van de besmettelijke ziekten op de hoogte te brengen van de tegenwoordige kennis dier ziekten, mochten de ondergeteekenden aan de boven omschreven moeilijkheid met voorbij gaan, zouden zij niet te kort schieten in het betrachten van den eisch, dat de Regeering de gewetens van de onderdanen ontzie. Wie in dit verband spreekt van opwarmen van bezwaren tegen de vaccinatie, zooals in het V. V. (zie noot 11) geschiedt, miskent de feiten. Wordt daarbij het voorstel geweten aan een zwichten van den eerst- 69 W. 72, art. 17c 70 O. 24, artt. 12, 13 G. O. 24, artt. 13, 14 ondergeteekende voor dit drijven, dan wordt daaraan toegevoegd nnskenning van de mededeeling der motieven in de M. v. T., een mededeeling, op welker aanvaarding als eerlijk, aanspraak moet en mag worden gemaakt. Aan de hier bedoelde onjuiste voorstelling, die het V. V. ontsiert, worde verder geen woord verspild. Zij was te minder op haar plaats, waar toch de eerst-ondergeteekende ook bij andere materie van wetgeving er naar gestreefd heeft, gewetensbezwaren zoo ver mogelijk te ontzien. ■ 16 M. v. A.ia Tegenover de verachillende meeningen, die in het V. V. aan het woord zijn, plaatsen de ondergeteekenden zoowel de beperkte strekking als de beperkte motiveering van het voorstel. Het nut van de vaccinatie is in de M. v. T. nadrukkelijk buiten het geding gesteld. Dat de vaccinatie in beginsel ongeoorloofd zou zijn, kunnen de ondergeteekenden aan het eene lid, dat deze stelling poneerde, niet toegeven; dit gevoelen wordt ook door de overgroote meerderheid van het Nederlandsche volk, waaronder groote groepen, die de Heilige Schrift als hoogste gezag erkennen, niet gedeeld. Evenmin kunnen de ondergeteekenden instemmen met hen, die vaccinatiedwang principieel veroordeelen. Het zou practiseh geen nut hebben, deze afwijkende meening te motiveeren; de motieven, die van beide zijden in den loop der jaren werden aangevoerd, zijn trouwens voldoende bekend. Op het verschil in inzicht tusschen de ondergeteekenden en de leden, die in het V. V. aan het woord waren, wordt hier alleen gewezen om de strekking van het voorstel, zooals die in de M. v. T. is aangegeven, duidelijk te houden. Het zou niet juist zijn, de tegemoetkoming aan gewetensbezwaren in een afzonderhjk wetsontwerp op te nemen. Er wordt in het V. V. te recht op gewezen: in de wet, waarin de dwang is opgenomen, moet ook de tegemoetkoming aan bezwaren tegen dien dwang worden ondergebracht. Voor een onderzoek naar de waarde van de inenting is van het standpunt van de ondergeteekenden geen aanleiding; noch in het algemeen noch in verband met hun voorstel zou van hun standpunt zoodanig onderzoek te motiveeren zijn. De doeltreffendheid er van meenen zij dan ook in dit verband buiten beschouwing te mogen laten. i« M. v. A. Zij, (zie noot 13) die in ernst vrijstelling van verplicht schoolbezoek bepleiten ten behoeve van kinderen, wier ouders er bezwaar tegen hebben, dat zij voortdurend in nauwe aanraking komen met niet-ingeëriten, maken zich in meer dan één opzicht schuldig aan overdrijving. In de eerste plaats worden de kinderen niet meer in de school toegelaten, zoodra in hun woonplaats pokken voorkomen. Bovendien leidt schoolbezoek op zich zelf lang niet altijd tot „voortdurend in nauwe aanraking" komen met andere scholieren. In de tweede plaats zijn de kinderen van deze nieuwe bezwaarden gevaccineerd. Is het vertrouwen in de beschuttende kracht van de vaccinatie nu op eens geweken? In de derde plaats vergeten zij, die dit bezwaar poneeren, dat de vaccinatie-toestand van ons volk zóó is, dat ieder dagelijks in aanraking komt met personen, die niet, niet meer of weinig immuun zijn tegen de pokken. (Men leze hiervoor het artikel van den hoofdinspecteur dr. J. Terburgh over den vaccinatietoestand van ons volk in de Mededeelingen betreffende de Volksgezondheid van Januari 70 W. 72, art. 17c 71 O. 24, artt. 12, 13 G. O. 24, artt. 13, 14 1923.) Gevaccineerd zijn geldt niet als keur voor den omgang, voor een nauwe aanraking met anderen. Waarom dan alleen in verband met het voorstel der Regeering een bezwaar geopperd, dat op die keur berust? In de vierde plaats gaat het'bij het voorstel der Regeering om een bezwaar, dat voortspruit uit een bewuste onderworpenheid aan Gods gebod. Bij het nieuwe bezwaar is daarvan de rede niet. Van de ondergeteekenden is dan ook geen voorstel te verwachten om aan de in het V. V. overgenomen opmerking van dr. E. J. Abrahams te voldoen. 17 M. v. A. Overweging van de tegen het voorstel ingebrachte bezwaren en van de gemaakte opmerkingen (zie noot 11, 12 en 13) heeft de ondergeteekenden geleid tot een wijziging van de regeling, waarvan de hoofdzaak hier vermelding vinde. Bijzonderheden kunnen, zoo noodig, bij de artikelen worden besproken. 1. In art. 10 (nieuw 11) is de plicht tot revaccinatie opgenomen, voor zooveel betreft onderwijzers en onderwijzeressen, alsmede leerlingen boven 11 jaar. Het behoeft geen betoog, dat hierdoor de immuniteitstoestand van het Nederlandsche volk een groote verbetering zal ondergaan. Voor zoover de onderzoekingen reiken, mag worden aangenomen, dat de immuniteit, verkregen door revaccinatie, veel langer duurt dan die, verkregen door vaccinatie. 2. Zij, die vaccinatie in strijd achten met Gods gebod, zullen ook alle soorten van verzekering ongeoorloofd achten. Zoo wordt een objectief criterium verkregen, waardoor volstaan kan worden met een schriftelijke verklaring, waarvoor het model ingevolge art. 17 moet worden vastgesteld bij Koninklijk besluit, opdat geen twijfel mogelijk zij aangaande omvang en aard van de levenspraktijk, die als bewijs van echtheid van het gewetensbezwaar zal gelden. De burgemeester zal volgens het nieuwe art. 16 een onderzoek kunnen instellen. Li de verklaring in strijd met de waarheid, dan zal hij, die haar deed, strafbaar zijn ingevolge het tweede lid van art. 38. Bij deze nieuwe regeling kon het oorspronkehjk voorgestelde art. 16, dat tot misverstand aanleiding gaf, vervallen. Ten slotte wordt er tegenover het beroep, dat op den toestand in Engeland wordt gedaan, op gewezen, dat men daar sinds 1907 kan volstaan met de inzending, binnen 4 maanden na de geboorte van een kind, van een verklaring, dat men (d. w. z. de vader of moeder, met-geneeskundige) overtuigd is, dat de vaccinatie schadelijk zal zijn voor de gezondheid van het kind. Men leze hierover het artikel van den arts J. A. Putto in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde van 1924, tweede helft no. 1. Zwitserland kenmerkt zich door ontstentenis van vaecinatieplicht in eenige cantons. Waar in beide landen de wettelijke regeling zóó gansch anders is dan de ondergeteekenden voorstellen, moet iedere vergehjking met die landen ter toetsing van het aanhangige voorstel worden afgewezen. Bedoelt men met het beroep op die landen een waarschuwing, dan is die voor de ondergeteekenden 71 W. 72, art. 17c 72 O. 24, artt. 12, 13 G. O. 24, artt. 13, 14 onnoodig, vermits zij den vaccinatiedwang handhaven en een afwijking van zeer beperkte strekking voorstellen. 18 V. V. i» Artikel 12. Eenige leden wenschten de gelegenheid om vrijstelüng te verkrijgen, niet opengesteld te zien voor onderwijzers. Voor hen bestaat geen wettelijke verpHchting om de school te bezoeken. Wie gemoedsbezwaren heeft tegen de inenting, moet maar geen onderwijzer worden. (Zie ook noot 10.) Enkele leden hadden bezwaar tegen gehjkstelHng van die verklaring van een wethouder met die van den burgemeester. In groote steden, waar een bepaalde werkverdeeling hééft plaats gehad, is deze vervanging wel toelaatbaar, maar niet in alle gemeenten. (Zie noot 7 en 19.) Nog hadden enkele leden er bezwaar tegen, dat de ongevaccineerden zullen worden toegelaten op alle scholen, dus ook op de openbare. Het wetsontwerp van 1903 beperkt deze toelating tot de bijzondere scholen. Deze zijn vrij, ongewenschte leerlingen te weigeren. Weigeren zij ongevaccineerden op te nemen, dan zullen dezen toelating tot de openbare school eischen, welke hun moet worden verleend. (Zie noot 19.) Tegen deze beschouwing werd van andere zijde ter wille van de gewetensvrijheid opgekomen. Er zijn niet overal bijzondere scholen voor elke gezindheid. Een der leden wenschte in de wet de mogelijkheid te zien geopend om in tijden van epidemie de ongevaccineerden door een zichtbaar te dragen teeken als zoodanig kenbaar te maken. (Zie noot 19.) Andere leden meenden zich hiertegen ten sterkste te moeten verzetten. Zij zouden het zeer onjuist achten, dat op deze wijze de ongevaccineerden als het ware zouden worden gebrandmerkt. i» M. v. A. Artikel 12 (nieuw 13). Het zou onrechtvaardig zijn, iemand die gewetensbezwaar tegen de vaccinatie heeft, uit te sluiten van het geven van onderwijs. De ondergeteekenden kunnen daarom aan den wensch van eenige leden geen gevolg geven. De gehjkstelling van den burgemeester met een wethouder is ter tegemoetkoming aan het geopperde bezwaar geschrapt. (Zie noot 7 en 18.) In een nieuw, vierde lid, is de mogelijkheid geopend, dat met toestemming van den Commissaris der Koningin de burgemeester de behandeling van deze zaken overlaat aan een wethouder. De Commissaris zal toezien, dat het overlaten alleen bij noodzaak en aan een geschikt persoon plaats vindt. Beperking van de toelating van ongevaccineerden tot de bijzondere scholen zou alleen dan geoorloofd zijn, indien met volkomen zekerheid vaststond dat zij, die gewetensbezwaar hebben tegen de vaccinatie, de openbare school mijden en kunnen mijden. Aangezien die zekerheid niet bestaat, zou de beperking nieuwe moeilijkheden in het leven roepen. (Zie noot 18.) Ongevaccineerden in tijden van epidemie een zichtbaar teeken te doen dragen, zou een ongemeen stuitende maatregel zijn, die het kenmerk van inconsequentie wel zeer sterk zou vertoonen. Immers, het nalaten van de vaccinatie kan alleen als motief voor dergelijk signaleeren gelden indien het een ernstig feit is, en dat kan het alleen geacht worden, als aan de vaccinatie groote kracht van beschutting wordt toegekend. 72 W. 72, art. 17c 73 O. 24, art. 12 13, G. O, 24. artt 13, 14. Welke reden kan er dan nog zijn verdere beveiliging te zoeken en dan nog wel in een maatregel van zóó stuitenden aard? (Zie noot 18.) 20 M. v. A. Het eerste lid van het artikel is gesplitst in twee leden. Aan het slot van het eerste lid is bepaald, dat het bewijs geldig is voor drie daarin vermelde schooljaren. Het komt thans voor, dat de geldigheid van een bewijs afloopt vóór het einde van een schooljaar. Vragen in dat geval de ouders niet tijdig te voren een nieuw bewijs aan, dan moet het kind het schooljaar onderbreken of afbreken. Over den duur van de geldigheid van het bewijs wordt gehandeld bij art. 15 (nieuw 16). ai M. v. A. In verband met de verandering in artikel 15 (nieuw: 16), is de eerste zin van Ud 6 van dat artikel overgebracht naar art. 13 (nieuw: 14), waarvan hij het tweede lid vormt. 73 W. 72, art. 176 74 O. 24, art. 14, G. O. 24, art. 15 VRIJSTELLING VAN INENTING OP GROND VAN GEZONDHEIDSBEZWAAR. Wet 1872 artikel 176. Met afwijking van het bepaalde in artikel 17, wordt een onderwijzer, eene onderwijzeres of een leerling in eene school mede toegelaten, indien wordt overgelegd eene onderteekende, gedagteekende en met redenen omkleede^ verklaring van twee geneeskundigen4, dat van de inenting tegen de pokken voor de gezondheid van den persoon, te wiens behoeve de verklaring wordt overgelegd, bijzonder gevaar te duchten is. Zoodanige verklaring blijft gedurende drie jarens na de afgifte van kracht. Zie gewijzigd ontwerp artikel 15». i M. v. T. Zie de algemeene beschouwingen bij O. 24, artt. 12 en 13. 2 VervaUen „met redenen omkleed". Sommige artsen bepleiten het behond van deze woorden en het invoeren op grond daarvan van een soort keuringsformulier. Dit zou de beoordeeling van den inspecteur vergemakkelijken. 3 De toevoegingen „niet langer dan 3 maanden te voren afgegeven" en „blijkens door hem persoonlijk verrioht onderzoek" hebben ten doel aan enkele misbruiken, die zioh op zeer bescheiden schaal hebben voorgedaan, een einde te maken. 4 De verandering van „twee geneeskundigen" in „één geneeskundige" moet be" zien worden ln verband met de toevoeging van het ln O. 24, art. 14, eerste Ud, 2e alinea verelsohte „visum," van den inspecteur. Dit visum heeft o. a. ten doel preventief en repressief op te treden togen het misbruik, op zeer bescheiden schaal door enkele geneeskundigen gemaakt, dle*van elk kind (waarvoor een verklaring ex W. 72, art. 176 gevraagd werd) verklaarden, dat van inenting „bijzonder gevaar te duchten" was. De beslissing is thans bij een geneeskundig rijksambtenaar gebraoht. (In de groote steden, waar een gezondheidsdienst bestaat, treedt voor dit artikel de directeur van den gezondheidsdienst niet in de plaats van den Inspecteur. Zie O. 21, art. 16, noot 3.) Om meeningsversohulen te beslechten wordt het opnemen bepleit van een bepaling, die beroep op don hoofdinspecteur of op de geneeskundige rechtspraak (zie ook W. 72, art. 20, noot 4) mogelijk maakt. 5 Door verkorting van den geldigheidsduur van 3 Jaar tot 1 jaar is de uitgesproken bedoeling van het geheele wetsartikel nog eenigszins verscherpt. 6 De gangbare meening in geneeskundige kringen is dat het aantal gevallen, waarin gevaar (resp. „bijzonder gevaar") van de inenting te duchten valt, zeer klein ls. Practiseh komen als tegenaanwijzing alleen huiduitslag (eczeem, dauwwurm) in aan- Ontwerp 1924 artikel 141. 1. Indien het verzoek, bedoeld in het vorige artikel, is gegrond op gezondheidsbezwaar «, moet daarbij zijn overgelegd een onderteekende en gedagteekende, niet langer dan drie maanden te voren afgegeven «verklaring van één geneeskundige4, dat blijkens door hem persoonlijk verricht onderzoek«, de inenting voor de gezondheid van den persoon, te wiens behoeve de verklaring is ingezonden, bijzonder gevaar 6 oplevert. De burgemeester geeft onverwijld een gedagteekend bewijs van bezwaar af, dat niet geldig is vóór dat de inspecteur het voor ,,gezien" heeft geteekend *. 2. Dit bewijs blijft gedurende één jaar s na de dagteekening van kracht. 74 W. 72, art. 176 75 O. 24, art. 14, G. O. 24, art. 15 merking. Sommige geneeskundigen trekken de grens, waarbinnen zij veiligheidshalve inenting uitstellen, iets wijderen beschouwen als betrekkelijke tegenaanwtjzing algemeene zwakte, zeer jeugdigen leeftijd (beneden 3 maanden), koorts, Engelsche ziekte in hevigen graad en voorbeschiktheid voor het ontstaan van bloedingen (haemorrhagische diathese). Voor de veronderstelling van enkele zeer fanatieke vaccinatiebestrijders in binnen- en buitenland, die aan de vaccinatie zoo goed als alle plagen der menschheid, speciaal tuberculose en syphiüls, toeschrijven, bestaat, zooals in ons land wel algemeen bekend is, geen enkele grond. Van het vroeger zoo rijke zondenregister der vaccinatie hoort men tegenwoordig dan ook weinig of niets meer. 7 V. V. De waarborgen, in dit artikel gevraagd ten aanzien van hen, die op vrijstelling van den vaccinatieplicht aanspraak maken op grond van gezondheidsbezwaren, achtte men zóó zwak, dat men in de toekomst voor sterke uitbreiding van het aantal vrijstellingen meende te moeten vreezen. Men had den indruk, dat het aantal der hierbedoelden tot dusver zoo gering was, dat er geen vrees behoeft te bestaan voor door hen veroorzaakte gevaren. Wordt het aantal vrijstellingen aanzienlijk uitgebreid, dan is daarvan echter wel degelijk het ontstaan van zeer ernstige gevaren te vreezen. Gaarne verklaarde men in dit verband cijfers omtrent het aantal vrijgestelden op grond van gezondheidsredenen in de laatste jaren te zullen zien overgelegd. Reeds nu wordt, naar de hier aan het woord zijnde leden opmerkten, in couranten vermeld, bij welke doctoren men de voor vrijstelling noodige verklaring kan krijgen. De adressen der anti-vaccinedoctoren worden in het openbaar vermeld. Gevraagd werd, of de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid of de inspectie zich tot heden niet geroepen hebben geacht, daartegen maatregelen te nemen. Mocht niets in deze richting zijn geschied, dan zou men alsnog op het treffen van zoodanige maatregelen willen aandringen. Bij de nieuwe regeling worden de waarborgen, dat er inderdaad gezondheidsbezwaren bestaan, nog verzwakt, omdat er voortaan in plaats van twee slechts één medische verklaring noodig zal zijn. De leden, die deze opmerkingen maakten, drongen er op aan, dat de waarborgen voor het niet lichtvaardig afgeven van de hierbedoelde verklaringen zoo streng mogelijk gehandhaafd en toegepast zullen worden. Zij zouden boven de voorgestelde regeling de voorkeur geven aan een voorschrift, dat de verklaring zou eischen van een door den Minister aangewezen medicus. Van andere zijde werd er op gewezen, dat in het bekendmaken van de namen en adressen van doctoren, die bereid zijn verklaringen van gezondheidsbezwaar af te geven, niets verdachts is gelegen. Deze handelwijze ligt voor de hand, wijl de meerderheid der medici door dik en dun vóór het doen verrichten der vaccinatie adviseeren. (Zie noot 6.) Eén lid wenschte te worden ingelicht omtrent de beteekenis van het voor „gezien" teekenen door den inspecteur. Zal de inspecteur dit kunnen weigeren, als overigens aan de wettelijke voorschriften is Voldaan? (Zie noot 4 en 8.) 8 M. v. A. Artikel 14 (nieuw 15). De waarborgen, die in dit artikel gegeven worden, zijn niet zwakker dan die, welke W. 72, art. 176 geeft. De wet vordert een met redenen omkleede verklaring van twee geneeskundigen. Het ontwerp vordert persoonlijk onderzoek van het kind of den onderwijzer door één geneeskundige, gedekt door een visum van den inspecteur. Nu algemeen bekend is, welke geneeskundigen 75 W. 72, art. 176 76 O. 24, art. 14, G. O. 24, art. 15 bereid zijn, zoodanige verklaring af te geven, geeft de eisch, dat twee geneeskundigen haar moeten teekenen, evenveel of even weinig waarborg als die dat één haar moet afgeven. Daarentegen geeft het vereischte van visum aan den inspecteur een veel krachtiger waarborg, omdat deze het visum zal weigeren, indien blijkt, dat hjj te doen heeft met medici, die hohtvaardig of op grond van algemeene opvattingen aangaande de vaccinatie verklaringen afgeven. De redactie is in dien zin gewijzigd, dat de inspecteur het „visum" moet weigeren, indien hij oordeelt, dat de verklaringen niet aan de gestelde vereischten voldoen of ten onreohte zijn afgegeven. Aanzienlijke uitbreiding van de vrijstellingen is van dit artikel allerminst te verwachten; eer een beduidende inkrimping. Bovendien valt te bedenken — er werd in de Memorie van Toehchting op gewezen — dat van deze vrijstelling ook gebruik wordt gemaakt door hen, die gewetensbezwaar hebben. Wordt het ontwerp wet, dan zal dat ophouden en zullen de gewetensbezwaren afzonderlijk behandeld worden. Het aantal vrijstellingen, op grond van art. 176 der wet verleend, op 31 Deo. 1913 94 ) 1914 138 j 407 1915 175 I 1916 145 458 1917 146 466 1918 171 462 1919 225 542 1920 187 583 1921 60 472 1922 341 588 1923 355 756 Deze virijsteUingen zijn voor drie jaren geldig. Na de eerste drie jaren valt er, voor het totaal dus één jaar af. Zoo was op 31 December 1915 het totaal van de eerste drie jaren 407. Ln 1916 kwamen er 145 bewijzen bij; die van 1913 vervielen. Totaal dus op 31 December 1916: 407 + 145 — 94 = 458. Tot dusver heeft de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid zoo min als de inspectie zich geroepen geacht, tegen de praktijk van de anti-vaccinedoktoren maatregelen te nemen, omdat het kwaad van zeer beperkten omvang was en middelen daartegen niet dan zeer moeilijk zouden znn te vinden. Op wetswijziging, die het bewandelen van den rechten weg zal toelaten, is de eerst-ondergeteekende reeds lang bedacht geweest. Aan het eerste Ud is toegevoegd de mogelijkheid van beroep op den Minister, indien de inspecteur weigert visum te geven. De ondergeteekenden achten de waarborgen van het ontwerp ruimschoots voldoende en vinden geen aanleiding gevolg te geven aan den wensen, in het V. V. geuit, dat de verklaring zou moeten worden afgegeven door een door den Minister aangewezen medicus. Zij betwijfelen ook of het scheppen van een klasse van ministerieele vaccinatiedoktoren wel een gelukkige maatregel zou znn. De redactie van het eerste lid is in dien zin gewijzigd, dat ontwijfel- 76 W. 72, art. 176 77 O. 24, art. 14, G. O. 24, art. 15 baar vaststaat, dat de medicus den persoon, voor wien de verklaring wordt gevraagd, moet hebben onderzocht. Het tweede Ud is geschrapt in verband met de aanvulling van het eerste Ud van art. 12 (nieuw 13). • Nieuwe redactie: Gewijzigd ontwerp artikel 15 (oud 14). Indien het verzoek, bedoeld in het vorige artikel, is gegrond op gezondheidsbezwaar *, moet daarbij zijn overgelegd een onderteekende en gedagteekende, niet langer dan drie maanden te voren afgegeven8 verklaring van één geneeskundige 4, dat blijkens door hem persoonlijk verricht onderzoek 6 van den persoon, te wiens behoeve de verklaring is ingezonden, de inenting of de herinenting voor diens gezondheid bijzonder gevaar oplevert. De burgemeester geeft onverwijld een gedagteekend bewijs van bezwaar af, dat niet geldig is vóór dat de inspecteur de verklaring van den geneeskundige en dat bewijs 4 voor „gezien" heeft geteekend. Indien de inspecteur oordeelt, dat de verklaring niet aan de in dit artikel gestelde vereischten voldoet of ten onrechte is afgegeven, weigert hij beide stukken voor „gezien" te teekenen 9, de verzoeker kan alsdan de beslissing van Onzen Minister vragen, die door den inspecteur wordt uitgevoerd, indien Onze Minister van oordeel is, dat de weigering van den inspecteur niet gegrond is s. 77 Nieuw 78 O. 24, art. 15, G. O. 24, art. 16 VRIJSTELLING VAN DE INENTING OP GROND VAN GODSDIENSTIGE GEWETENSBEZWAREN. Gewijzigd ontwerp artikel 16 (oud 15)8. 1. Indien het verzoek gegrond is op gewetensbezwaar, moet het inhouden, dat de verzoeker op grond van zijn godsdienstige overtuiging de inenting of de herinenting tegen de pokken niet geoorloofd acht. 2. Bij het verzoek moet worden overgelegd een gedagteekende en onderteekende verklaring ' van den verzoeker, dat op grond van zijn godsdienstige overtuiging * hij noch zijn minderjarige kinderen op eenigerlei wijze tegen de geldelijke gevolgen van eenige persoonlijke of zakelijke ramp of ongeval door hem of door zijn echtgenoote of met zijn medewerking door derden zijn verzekerd. 3. De burgemeester beschikt binnen veertien dagen na ontvangst van het verzoek. Hij kan een onderzoek instellen en den verzoeker inlichtingen vragen. Zijn den burgemeester geen feiten bekend of blijkt hem niet van feiten, die strijden met den inhoud der verklaring, dan geeft hij het bewijs af. Zijn den burgemeester zoodanige feiten wel bekend of blijkt hem daarvan of verstrekt de verzoeker niet de gevraagde inlichtingen, dan weigert hij het bewijs schriftehjk onder mededeeling van de redenen. Op gelijke gronden en op dezelfde wijze kan een bewijs worden ingetrokken. 4. Ingeval van weigering of intrekking van het bewijs heeft de verzoeker beroep op Onzen Minister. De burgemeester voert de beslissing van Onzen Minister uit. Ontwerp 1924 artikel 15 81. 1. Indien het verzoek gegrond is op gewetensbezwaar is moet het inhouden, dat de verzoeker op grond van zijn godsdienstige overtuiging de inenting tegen de pokken niet geoorloofd4 acht. Li het verzoek moeten zijn vermeld de namen Van twee getuigen 8. Dezen moeten zijn meerderjarige, den verzoeker persoonlijk en te goeder naam bekende ingezetenen der gemeente. Oordeelt de burgemeester, dat een getuige niet aan deze eischen voldoet, dan geeft hij daarvan binnen acht dagen na ontvangst van de mededeeling kennis aan den verzoeker. Deze kan alsnog binnen acht dagen daarna den naam van een anderen getuige opgeven. Oordeelt de burgemeester, dat ook deze getuige niet aan de gestelde eischen voldoet, dan blijft het verzoek buiten behandeling. De burgemeester geeft daarvan kennis aan den verzoeker en aan den inspecteur. 2. De burgemeester roept, indien het verzoek niet buiten behandeling moet worden gelaten, den bezwaarde op om op een bepaalden dag, niet later dan dertig dagen nadat hem de namen van twee toelaatbare getuigen zijn opgegeven, voor hem te verschijnen, vergezeld van zijn beide getuigen. 3. De burgemeester stelt op den bepaalden dag den bezwaarde in de gelegenheid te verklaren, dat en waarom hij de inenting tegen de pokken niet geoorloofd acht. Stemt die verklaring overeen met de mededeeling in het verzoekschrift, dan stelt de burgemeester de beide 78 Nieuw 79 O. 24, art. 15, G. O. 24, art. 16 5. De burgemeester geeft van getuigen in diezelfde bijeenkomst ieder bewijs kennis aan den inspec- in de gelegenheid te verklaren, dat, teur». Deze kan tegen de afgifte naar hun oordeel, de bezwaarde, bij Onzen Minister in beroep komen, wat betreft zijn mededeeling, geloofwaardig is en hij haar op grond van zijn godsdienstige overtuiging en niét uit traagheid of onverschilligheid heeft ingezonden. 4. De bezwaarde kan binnen veertien dagen daarna zijn verzoek schriftelijk herhalen. Het bepaalde in het eerste, het tweede enfhet derde lid vindt andermaal toepassing, met dien verstande dat andere getuigen moeten worden genoemd. 5. Is bij het tweede verhoor voldaan aan het bepaalde in het derde Ud, dan geeft de burgemeester onverwijld een bewijs van bezwaar af, dat gedurende een jaar na de dagteekening van kracht blijft. 6. Indien de persoon, te wiens behoeve het verzoek werd ingezonden, meerderjarig wordt, vóórdat het bewijs van bezwaar is afgegeven, wordt aan het verzoek verder geen gevolg gegeven. Een verzoek, ingezonden door een persoon binnen een jaar nadat hij vergeefs is opgeroepen om voor den burgemeester te verschijnen, blijft buiten behandeling. 7. De burgemeester kan de in dit artikel bedoelde werkzaamheden overlaten aan een wethouder*. 1 M. v. T. Zie de algemeene beschouwingen bij O. 24, artt. 12 en 13, noot 3 e. v. 2 zie ook M. v. T. bij O. 24, artt. 12 en 13, noot 8. * Zie ook O. 24, artt. 12 en 13, noot 7. 4 De groep van personen, die „op grond van zijn godsdienstige overtuiging de inenting tegen de pokken niet geoorloofd" d. i. in strijd met Gods gebod acht, behoort niet, zooals velen verondersteUen, tot de Gereformeerde kerken (en tot de anti-revolutionnaire partij, die slechts tegen den inentings-dwane gekant is en strijdt voor „concientievrijheid"), maar tot de Chrlsteltjk-Gereformeerde kerk, wier voorman op poUtlek gebied Ds. Kersten uit Zierikzee is. Deze groep heeft vooral grooten aanhang op de Zeeuwsche en Zuld-Hollandsche eUanden, waar in sommige gemeenten 50 pCt. der bevolking tot deze kerk behoort (dit percentage is belangrijk: zie O. 24, art. 16, noot 1). Deze groep is van oordeel, dat het geloof in de voorzienigheids Gods niet vereenigbaar ls met maatregelen, die men onder het begrip „verzekering" kan samenvatten. Zij heeft zich mitsdien krachtig verzet tegen verplichte Invallditeits- en onderdomsverzekering en tegen verplichte landbouwongevallenverzekerlng, wat tengevolge 79 ( Nieuw 80 O. 24, art. 15, G. O. 24, art. 16 gehad heeft, dat van deze verplichting op zekere voorwaarden vrijstelling verleend is aan de bezwaarden. Met dit precedent voor oogen wordt door velen, ook door vele geneeskundigen, boven het in O. 24, art. 15 ontwikkelde stelsel de voorkeur gegeven aan één, waarbij van de bezwaarden een schriftelijke verklaring, event. bevestigd door twee getuigen, gevraagd wordt, waaruit blijkt dat zij „op grond van hun godsdienstige overtuiging bezwaar hebben tegen verzekeringen en prophylactische kunstbewerkingen in eiken vorm en noch direct noch indirect eigen leven, have en goed, noch dat hunner kinderen of verwanten verzekerd hebben tegen eenige risico". Ben valsche verklaring zou als zoodanig strafbaar kunnen worden gesteld. Opgemerkt wordt hierbij dat zij, die in dezen tijd zich onthouden van verzekeren van have en goed, toonen veel voor hun beginsel over te hebben. Volgens anderen worden op deze wijze wel de formaliteiten ln O. 24, art. 15 genoemd, vermeden, maar zou de kans op ontduiking niet verminderen. (Zie ook O. 24, art. 12 en 13, noot 8 en 8a.) 6 V. V. Zie de algemeene beschouwingen bij O. 24, artt. 12, 13. • V. V. Artikel 15. Enkele leden vroegen, waarom het juist godsdienstige bezwaren moeten zijn, die als gewetensbezwaren worden erkend. Anderen betuigden instemming met de gemaakte onderscheicüng, onder verwnzing overigens naar het debat, ter gelegenheid van het dienstweigeringsontwerp in de Kamer gevoerd. Verschillende leden achtten het onjuist, het bestaan van gewetensbezwaren door getuigen te doen staven. Over het bestaan van zoodanige bezwaren kan door anderen niet geoordeeld worden. Om dezelfde reden achtten zij het onjuist, dat aan den burgemeester de bevoegdheid wordt gegeven naar goedvinden de vrijstelling te verleenen of te weigeren. Ook hij kan over gewetensbezwaren niet oordeelen. Veel juister zouden zij het achten indien de regeling werd nagevolgd, thans ten opzichte van de lnvanditeiteveraekering geldende. Vrijstelling van betaling van de premie kan daarbij verkregen worden, mits de betrokkene het bewijs overlegt, dat hij in geen enkel opzicht verzekerd is, noch tegen brand, noch tegen inbraak, noch tegen ongelukken, enz. Aangezien de gewetensbezwaren tegen vaccinatie en tegen verzekering van gelijkscortigen aard zijn, ware hier deze regeling over te nemen. De echtheid der bezwaren wordt aldus inderdaad getoetst; de betrokkene toont er financieele offers voor over te hebben. Bovenbedoelde bezwaren tegen de voorgestelde regeling werden door andere leden niet gedeeld. Ook leden, die niet met de vrijstelling ingenomen waren, achtten het gekozen middel ter toetsing en schifting niet ondoeltreffend. Als rem tegen wat zij onjuist achtten, was dit middel hun trouwens zeer welkom. Opgemerkt werd, dat zich, evenals thans met anti-vaccinedoctoren het geval is, mocht deze wet in werking treden, in elke gemeente wel een paar anti-vaccinegetuigen op den voorgrond zullen stellen, die altijd bereid zullen zijn, van de aanwezigheid van gewetensbezwaren te getuigen. Andere leden meenden, dat hiertegen gewaakt zal moeten en kunnen worden. Door den eisch, dat het „toelaatbare" getuigen zijn, moeten huns inziens beroepsgetuigen, zooals thans in vele gevallen optreden, en de bovenbedoelde gewoontegetuigen uitgesloten worden geacht. Zoo noodig zal het artikel in dit opzicht zijn te verduidehjken. 80 Nieuw 81 O. 24, art. 15, G. O. 24, art. 16 Een der leden achtte de in dit artikel voorgeschreven procedure veel te omslachtig. Waar twee „toelaatbare" getuigen de juistheid van de verklaringen van den belanghebbende zullen moeten staven, schijnt een tweede verhoor aUerminst noodig. Hetzelfde Ud zag in de hierbedoelde regeling gevaar voor wülekeurige beslissingen van burgemeesters. Ware het niet gewenscht — vroeg hij —, van de beslissing van den burgemeester beroep op een hoogere autoriteit open te steUen? Krachtens het bepaalde in het vijfde Ud van het artikel bhjven de afgegeven bewijzen van bezwaar gedurende een jaar van kracht. Men achtte het juister, deze bewijzen geldig te doen zijn gedurende den geheelen tijd, waarin het kind de school bezoekt. In verband met dit artikel werd nog het verwijt tot de onderteekenaars van de M. v. T. gericht, dat zij het blijkbaar niet noodig hebben geacht de gevolgen van hun wijken voor gewetensbezwaren van medisch standpunt te verdedigen. ' M. v. A. Artikel 15 (nieuw 16). Dit artikel is gewijzigd in overeenstemming met hetgeen in de algemeene beschouwingen is medegedeeld. (Zie O. 24, artt. 12, 13.) Voor de verklaring, bedoeld in het tweede Ud, zal krachtens art. 17 een model worden vastgesteld, opdat nauwkeurig vast sta, over welke feiten zij moet gaan en wat daarover verklaard moet worden. In het tweede Ud is van de echtgenoote geen melding gemaakt omdat de mogelijkheid bestaat, dat man en vrouw op dit punt verschiUend denken. Het nieuwe tweede Ud van artikel 38 bedreigt straf tegen hem, die, wat de objectieve feiten betreft, een onware verklaring aflegt. De godsdienstige overtuiging blijft bij een eventueele strafvervolging om voor de hand liggende redenen buiten het geding. De verklaring moet luiden, dat op grond van znn godsdienstige overtuiging de verzoeker en zijn minderjarige kinderen niet door hem of door zijn echtgenoote of met znn medewerking door derden verzekerd zijn. Verzekering door tusschenkomst van een derde wordt hierdoor mede uitgesloten. Het derde Ud behoudt voor den burgemeester de bevoegdheid voor, een onderzoek in te stellen; in kleine gemeenten zal de burgemeester doorgaans wel weten, of de verklaring waar is of niet. Weigert de burgemeester de verklaring af te geven, dan staat beroep open op den Minister (4de Ud); geeft hij haar, dan kan de inspecteur in beroep komen (5de Ud), voor het geval, dat hij reden heeft om aan te nemen, dat de verklaring niet is in overeenstemrning met de waarheid. 8 M. v. A. De verandering van dit artikel, die vrijwel overeenstemt met een in het V. V. gemaakte opmerking, maakt beantwoording van hetgeen over het oorspronkelijk artikel werd aangevoerd, overbodig. Op twee opmerkingen worde hier nog ingegaan. De ondergeteekenden zouden het — voor het doel dat met deze wet beoogd wordt — niet juist achten, indien de verklaring geldig was voor den geheelen tijd, waarin het kind de school bezoekt. De omstandigheden en de opvatting der ouders kunnen veranderen in dien tijd en waar een zoo nauw mogeüjk begrensde afwijking van den wetteüjken S. S. - Besmettelijke Ziektenwet 81 Nieuw 82 O. 24, art. 15, G. O. 24, art. 16 regel wordt toegelaten, moet de tijdsduur daarvan niet ruim worden genomen. Aangezien de wet evenwel reeds een geldigheidsduur van drie jaren kent, is deze termijn in G. O. (art. 13) overgenomen. (Zie O. 24, artt. 12 en 13, noot 20.) Het verwijt, dat de onderteekenaars der M. v. T. het niet noodig hebben geacht, de gevolgen van hun wijken voor gewetensbezwaar van medisch standpunt te verdedigen, kan alleen aanvaard worden door hen, die in deze materie het medisch standpunt van meer of hooger belang achten dan het geweten. Voor de ondergeteekenden, die dat niet doen en alleen aan het laatste van deze twee absolute beteekenis toekennen, kan hier van een verwüt geen sprake zijn. 9 Zie ook O. 24, art. 16, noot 4. 82 Nieuw 83 O. 24, art. 16, G. O. Vervallen BEPERKING VAN HET AANTAL BEWIJZEN VAN BEZWAAR TEGEN DE INENTING. Bij gewijzigd ontwerp is dit artikel vervallen. Ontwerp 1924 artikel 16 i * 5. 1. Het aantal der in een kalenderjaar krachtens artikel 12 voor de eerste maal af te geven bewijzen mag niet grooter zijn dan een ten honderd 2 van het aantal kinderen, dat in dat jaar voor het eerst tot alle scholen 8 in de gemeente wordt toegelaten. 2. Wanneer het in het vorige lid bedoelde aantal is bereikt, geeft de burgemeester hiervan onverwijld kennis aan Onzen Minister, zonder wiens toestemming hij nieuwe bewijzen niet afgeeft'. 3. Onze Minister verleent die toestemming niet dan nadat hem gebleken is2, dat niet ten onrechte bewijzen zijn uitgereikt. Bewijzen, die ten onrechte zijn uitgereikt, trekt Onze Minister in. 1 M. v. T. In welken omvang de godsdienstige bezwaren bestaan is a priori niet te zeggen. De ervaring doet veronderstellen, dat het aantal gering zalla zijn. Om nü zooveel mogelijk een waarborg te scheppen tegen lichtvaardig handelen, ook van de zijde van een burgemeester, is in O. 24, art. 16 het aantal bewijzen, dat de burgemeester in een kalenderjaar voor de eerste maal op eigen verantwoordelijkheid mag afgeven, bepaald op 1 pCt. van het aantal in dat jaar voor het eerst tot alle scholen8 in zijn gemeente toegelaten kinderen, ln 1903 werd het aantal der kinderen, die tengevolge van de vaccinatievoorschriften niet ter schole gingen, op 1000 geschat. Ln verband met de 6 a 7 schooljaren, waarop dit cijfer betrekking heeft, kan worden aangenomen, dat er per jaar ongeveer 150 ongevaccineerde kinderen bijkomen. Stelt men het aantal nieuw toegelaten leerlingen in een jaar op 150.000, dan kan men de burgemeesters jaarlijks 1500 bewijzen laten afgeven. Wordt dit aantal niet overschreden, dan kan er ook van het standpunt van de voorstanders der vaccinatie geen bezwaar rijzen. Zou in een gemeente het aantal grooter worden, dan, aldus O. 24, art. 16, moet de verantwoordelijke Minister eerst onderzoeken of ook lichtvaardig bewnzen zijn afgegeven, d. w. z. op verzoeken, die niet aan de wettelijke bepahngen voldeden of waarbij 83 ( Nieuw 84 O. 24, art. 16, G. O. Vervallen kennelijk misleiding plaats vond. Deze oplossing is goeddeels ontleend aan het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 1872, dat is ingediend bij Koninküjke boodschap van 11 Maart 1903 (Zitting 1902/1903 no. 136), zooals dat ontwerp na het overleg met de commissie van voorbereiding is gewijzigd. (Zitting 1904/1905, no. 28). Op drie punten is verschil. Het ontwerp beoogde alleen de bezoekers van bijzondere scholen. De ondergeteekenden meenen, dat bijzondere en openbare scholen gelijkelijk behandeld moeten worden. Het bewijs zal volgens het tegenwoordig ontwerp voor één jaar geldig znn. 1» Vele geneeskundigen deelen deze veronderstelling der Regeering niet, omdat zij, de mentaliteit van sommige kringen van ons volk kennende, vreezen, dat toch velen om verschillende redenen misbruik van deze bepalingen zullen maken (zie ook O. 24, artt. 12 en 13, noot 8a). Door sommigen, die ervaring hebben over herinenting op groote schaal van dienstplichtigen, wordt op de besmettelijkheid van gemoedsbezwaren gewezen en op het feit hoe slecht deze bezwaren meestal gefundeerd zijn. 2 De beperking tot 1 pOt. is een (tijdelijke) rem, die op velen een minder aangenamen Indruk gemaakt heeft. Zij vragen zich daarbij af, op welke wijze zloh de Minister van de gegrondheid van veler bezwaren zal overtuigen. Op dit terrein bestaat geen enkele objectieve maatstaf, tenzij de Minister een verklaring mocht willen eischen als waarvan in O. 24, art. 15, noot 4a sprake ls. Mocht de Minister aan een dergelijke verklaring waarde hechten, dan zouden velen er de voorkeur aan geven, wanneer een zoodanige verklaring in de plaats kwam van de in O. 24, art. 15 ontworpen formaliteiten. Door sommigen wordt aangedrongen op het absoluut stellen van de grens van 1 pCt., door anderen wordt er op gewezen, dat een zoodanige absolute grens onvereenigbaar is met het karakter der vrijstelling op grond van godsdienstige bezwaren. De vraag of een beperking van het aantal bewijzen van bezwaar tot 1 pCt, „noemenswaardig gevaar voor het overgroote deel der bevolking" van ons land met zloh brengt, wordt door vele geneeskundigen ontkennend beantwoord. Hun groote bezwaar is, dat h. 1. een beperking tot 1 pCt. niet mogelijk zal blijken en de aandrang om dit percentage te verhoogen dan steeds grooter zal worden. Daarbij komt dan nog een ander bezwaar, dat voor sommigen zwaar weegt: n.1. dat zloh op sommige plaatsen (b.v. op Zuid-Beveland; zie O. 24, art. 15, noot 4), waar 50 pCt. der bevolking gewetensbezwaren tegen de inenting heeft, „kernen van ongevaccineerden" zullen vormen, die voorbeschikt ztjn een uitgangspunt voor epidemie te worden. Trouwens, meer nog dan de weinige oningeënt gebleven kinderen, vormen de uit hen gegroeide volwassen personen een gevaar voor de samenleving. (Zie O. 24, artt. 12,13, noot 18). Daar komt nog btj, dat de „vaccinatietoestand" van ons land slechts aan zeer bescheiden eischen voldoet. Onder vaccinatietoestand wordt dan verstaan de verhouding tusschen het aantal onvatbaren, half-vatbaren en vatbaren met dien verstande, dat de beschuttende werking der vaccinatie niet langer dan een jaar of 6 duurt (hoogstens). Slechts door alle pasgeboren kinderen vóór het beëindigen van het eerste levensjaar te enten en herinenting op 6-jarigen, 12-jarigen, 18-jarigen, 24-jarigen leeftijd te doen plaats vinden, krijgt men een idealen „vaccinatietoestand". In ons land ontbreekt daaraan nog zeer veel. Daarom zien de geneeskundigen in de geprojecteerde „verslapping van den inentingsdwang" een ernstig gevaar, te meer waar elke maatregel, die den vaceinatietoestand minder gunstig maakt, niet alleen voor de niet-gevaccineerden maar ook voor de niet-tijdig-gevaccineerden nadeelige gevolgen kan hebben. Daarbij moet nog opgemerkt worden, dat de verbetering van den vaccinatietoestand in Nederland des tp noodzakelijker geacht moet worden, nu die vaceinatietoestand in de ons omringende landen er op achteruitgegaan is. (Zie Q. O.) Dat is ook de reden waarom vele geneeskundigen betreuren, dat er geen verpliohte herinenting, althans op 12-jarigen en 18-jarigen leeftijd, bestaat. Als tegenwicht tegen een „verslapping van den inentingsdwang" zou daaraan nu dubbel behoefte zijn* naar het oordeel van vele geneeskundigen. Zij zouden gaarne indirecte herinentingsdwang zien door slechts gerevaccineerden tot het onderwijs toe te laten, en ook voor toelating tot de scholen van leerlingen boven 12 jaar een bewijs van herinenting te vragen (zie ook O. 24, artt. 10, 11, noot 7). Ten slotte zou de overheid, naar hun meening, het recht hebben aan haar ambtenaren den eisch te stellen dat zij (geregeld) gerevaccineerd worden. Aan de bezwaren, die tegen herinenting kunnen worden ingebracht, kan op dezelfde wijze tegemoet gekomen worden als aan die tegen de inenting. (Zie G. O.) 84 Nieuw 85 O. 24, art. 16, G. O. Vervallen In verband met het feit, dat vele, ook prineipieele tegenstanders der Inenting, in epidemlettjd wel tot deze kunstbewerking overgaan, wordt wel eens de waag gesteld, waarom men niet met vaccinatie op groote schaal kan wachten tot de eerste gevallen zloh voordoen en tevens of de moderne hygiënische maatregelen — afzondeling in de eerste plaats — niet voldoende zijn om zoodanige epidemie in de klem te smoren. De ervaring leert het tegenovergestelde. De verklaring daarvan ligt voor de hand: de eerste gevallen worden vrijwel nooit direct als zoodanig herkend óf omdat de personen (die meenden dat waterpokken in het spel waren) zloh niet of niet tijdig onder behandeling stelden, óf omdat de behandelende geneesheer, die mogelijk nooit te voren echte pokken zag, de diagnose waterpokken stelde. Bovendien maakt het hedendaagsche intensieve maatschappelijke verkeer het enorme aantal contacten verklaarbaar, te meer waar de lijder reeds in het incubatietijdperk, voordat de verschijnselen optreden, die onderkenning mogelijk maken, besmettelijk ls. Om deze redenen hebben de geneeskundigen overwegende bezwaren tegen verslapping van den vaccinatiedwang, zonder verplichte herinenting als tegenwicht en zonder voldoende waarborgen voor misbruik. De geprikkelde stemming, waarvan sommige geneeskundigen blijk gegeven hebben bij de bespreking van het aanhangige ontwerp, vindt bovendien een gereede verklaring in het feit, dat zij een politieken achtergrond meenden te zien en dat zij zeer onaangenaam getroffen waren door de wijze, waarop kort geleden de Minister van Oorlog uit de voorschriften van den Militairen Geneeskundigen Dienst, met betrekking tót het optreden van officieren van gezondheid tegenover militairen, die bezwaren opperden tegen (her)inenting, de zinsnede geschrapt had: „Br is geen bezwaar om te trachten, de bedoelde personen door een bedaard betoog op welwillende wijze te overreden zich alsnog aan de inenting te onderwerpen". Alhoewel nu het schrappen van deze zinsnede geen verbod inhoudt, hebben de geneeskundigen daarin toch een wenk gezien, een wenk, waaraan zij niet konden en mochten voldoen, omdat zij, toen zij arts werden, beloofd of gezworen hadden de practijk te zullen uitoefenen naar hun beste weten en niet naar het (betere of slechtere) weten hunner superieuren en omdat van hen, die geneeskundigen waren, toen ze officier werden en officier zijn geworden en hebben kunnen worden, enkel omdat zij geneeskundigen waren, in redelijkheid en ook rechtens niet mocht worden gevorderd, dat zij aan den eed als geneeskundige tekort zouden doen. * Indien onder „alle scholen", evenals in O. 24, art. 8, eerste lid (zie M. v. T. bij dit artikel, noot 2) alle inrichtingen voor klassikaal onderwijs moeten worden verstaan, dan is het aantal zonder meer af te geven bewijzen van vrijstelling dubbel zoo groot dan wanneer daarónder alleen „alle inrichtingen voor lager onderwijs" bedoeld zijn. Op verduidelijking der wet wordt dan ook door sommigen aangedrongen. 4 Toevoeging wordt bepleit van een vierde lid, dat voorschrijft, dat van alle door een burgemeester of wethouder afgegeven bewijzen een afschrift gezonden wordt aan den betrokken inspecteur. Deze krijgt reeds de bewijzen van vrijstelling, gegrond op gezondheidsbezwaar, ter viseeiing (O. 24, art. 14); het ls echter wenscheltjk, dat hij ook op de hoogte is van het aantal bewijzen van vrijstelling, dat op gewetensbezwaar gegrond is. Een en ander is trouwens ook zonder wettelijk voorschrift mogelijk (zie het van 1867 dateerende ministerieele voorschrift, dat de gemeentebesturen jaarlijks een staat moeten zenden, waarin opgegeven is het „getal verrigte vaccinatiën" gespecificeerd volgens de leeftijden (1 Jr., 1—3, 3—6, 6—12 en 12 + jaar)); deze zaak is ook geregeld btj het uitvoeringsbesluit, behoorende bij W. 72, artt. 17a en lid (Kon. besluit 4 December 1872, St.bl. no. 134). 8 V. V. • De toelichting, bij dit artikel gegeven, wérd onvolledig geacht en de schatting van de vermoedehjk te verleenen vrijstellingen oppervlakkig. De moeilijkheden zullen zich, naar men opmerkte, eerst recht voordoen, nadat in een gemeente het wettelijke 1 pot. der toegelaten kinderen bereikt is. Ook sommige voorstanders van de eerbiediging van gewetensbezwarén achtten deze limiet van 1 % zonderling. Zjj verdraagt zich met die eerbiediging niet. De vrees werd geuit, dat de gestelde grens vaak zal worden overschreden, zij het dan wellicht langs den wettelijken weg, als de Minister 85 Nieuw 86 O. 24, art. 16 G. O. Vervallen op ruime wijze gebruik maakt van zijn bevoegdheid om vrijstellingen te verleenen boven het in de wet genoemde aantal. Welken maatstaf — vroeg men — zal de Minister aanleggen bij de beoordeeling van de vraag, of vrijstellingen boven het wettebjke aantal behooren te worden verleend? Zal hij in gevallen van volkomen gestaafde gewetensbezwaren vrijstelling kunnen weigeren? Men vergete hierbij niet, dat de bezwaren vooral ontstaan bij opeenhooping van veel ongevaccineerden in een bepaalde streek, bijv. in Zeeland, waar de aankomst van de Engelsche booten toch al besmettingsgevaar oplevert. Door anderen werd het gekozen stelsel wel rationeel geoordeeld. Is eenmaal een zeker aantal vrijstellingen gegeven, dan wordt het verleenen van verdere ontheffingen een ernstige zaak. Te recht zal dit niet kunnen geschieden buiten bemoeiing van een hoogere autoriteit. Sommige leden stelden er prijs op uitdrukkehjk te constateeren, dat uit de hierbedoelde beperking duidelijk blijkt, dat de Regeering inziet, op welk een gevaarlijken weg de wetgever zich hier is gaan begeven. Gevraagd werd, wat verstaan moet worden onder „alle scholen" in het eerste lid van het artikel. Men onderstelde, dat hiermede alleen scholen voor lager onderwijs bedoeld zijn. Ook zou men gaarne vernemen, hoe het voorgestelde percentage van één ten honderd zal werken ten aanzien van gemeenten, welke minder dan 100 schoolkinderen tellen. 6 M. v. A. Van een weerlegging van de over dit artikel gemaakte opmerkingen wordt afgezien, nu het vervallen is tengevolge van de wijziging van O. 24, art. 15. 86 W. 72, artt. lid, 18 87 O. en G. 0. 24, artt. 17, 18 VORM ENZ. VAN BEWIJZEN VAN INENTING EN VAN BEZWAAR TEGEN DE INENTING; DE GELEGENHEID TOT KOSTELOOZE INENTING EN HERINENTING. Wet 1872 artikel 17d!. De vorm, de plaats en de wijze van inlevering, van bewaring en van teruggave der verklaringen, bedoeld in de artikelen 17 en 176, worden bij algemeenen maatregel van bestuur6 geregeld. Deze verklaringen zijn vrij van zegelrecht en van de formaliteit van registratie. Wet 1872 artikel 18. Di elke gemeente wordt door de zorg van het gemeentebestuur minstens eenmaal in elke drie maanden gelegenheid gegeven tot kostelooze inenting en herinenting, „met inachtneming van de voorschriften, omtrent de inenting tegen de pokken door Ons ingevolge artikel 17a gegeven". Die gelegenheid wordt minstens eenmaal 's maands gegeven, wanneer Onze Minister van Binnenlandsche Zaken ter algemeene kennis heeft gebragt, dat de pokken in eenig deel van het Rijk epidemisch verbreid zijn en minstens eenmaal 's weeks, wanneer in de gemeente pokken voorkomen. Tijd en plaats voor de inenting wordt bij openbare aankondiging ter algemeene kennis gebragt. Tot het verleenen van subsidien* ter tegemoetkoming in de kosten van inrigtingen, welke bevordering dier kunstbewerking „met inachtneming van de voorschriften, omtrent de inenting tegen de pokken door Ons ingevolge artikel 17a gegeven", ten doel hebben, wordt jaarlijks eene som op de Staatsbegrooting uitgetrokken. Ontwerp 1924 artikel 17. De vorm, de plaats en de wijze van inlevering, van bewaring en van teruggave der stukken, bedoeld in de artikelen 10, 12, 13,14 en 15 (G. O.: 11,13,14,16 en 16) worden Mj algemeenen maatregel van bestuur6 geregeld. Ontwerp 1924 artikel 18. Di iedere gemeente geeft het gemeentebestuur naar het oordeel van den inspecteur* voldoende gelegenheid i tot kostelooze inenting en hermenting met inachtneming van de voorschriften, die Wij ter zake van inenting ingevolge artikel 11 (G. 0.: 12) hebben gegeven. Die gelegenheid wordt tenminste eenmaal per maand gegeven, indien de inspecteur* dat noodig verklaart*, hetzij voor een of meer gemeenten, hetzij voor een deel des Rijks en tenminste eenmaal per week, wanneer in de gemeente pokken voorkomen. Tijd en plaats voor de inenting worden bij openbare aankondiging ter algemeene kennis gebracht. 87 W. 72, artt. lid, 18 88 O. en G. 0. 24, artt. 17, 18 l M. v. T. Volgens W. 72, art. 18 moet tenminste eenmaal in de drie maanden gelegenheid tot kostelooze inenting worden gegeven. Dit is voor de meerderheid van de gemeenten te veel. De wet kan de noodige onderscheiding niet maken. Daarom is het verstandiger, de leiding te geven aan den inspecteur. (Zie ook V. V. onder noot 6 en 7.) a M. v. T. W. 72, art. 18 bepaalt voorts, dat de gelegenheid voor maandelijksche inenting opengesteld moet worden, indien de Minister in eenig deel van het Rijk de ziekte epidemisch verklaart. Met epidemisch verklaring is (zie W. 72, artt. 21, 24, noot 2) gebroken. De met-deskundige Minister zou bn dergelijke verklaring wel nooit anders gedaan hebben — indien dé bepaling ware toegepast — dan herhalen, openlijk, wat zijn inspecteur hem schriftelijk voorlegde. Het is beter hier formeel de verantwoordelijkheid te leggen, waar zij feitelijk is: bij den inspecteur (zie ook noot 3). Gaat deze te ver, of is hij traag, dan kan de Minister, onder wiens bevelen hjj werkt, hem tot de orde roepen en zoo noodig straffen. 3 Waar een gezondheidsdienst is treedt, overeenkomstig O. 24, art. 46, de directeur van dezen dienst in de plaats van den inspecteur, (Bü O. O. vervaUenll) * M. v. T. Het tweede lid van W. 72, art. 18 is achterwege gelaten omdat het uit den tijd is, bij de wet voor te schrijven, dat er een post op een begrooting zal staan. Er worden allerlei subsidies aan noodzakelijke instellingen gegeven zonder dat er een dwingend wetsvoorschrift is. De bepaling is in het kader van den tijd, waarin zij tot stand kwam, jbe verklaren, maar mist voor den tegenwoordigen tijd zin. 6 Zie ook het uitvoeringsbesluit (Kon. besluit 29 Februari 1912, St.bl. no. 97). • V. V. 7 Sommige leden merkten op, dat met „voldoende" gelegenheid niet kan worden volstaan. Tot vaccinatie zoowel als tot revaccinatie behoort op'ruimer schaal dan thans gelegenheid te worden gegeven. (Zie ook noot 1.) 7 M. v. A. Dat op ruimer schaal dan thans gelegenheid tot vaccinatie en revaccinatie zou moeten worden gegeven, kunnen de ondergeteekenden geenszins toestemmen. De gelegenheid bestaat alom; nog nooit zijn klachten gerezen over of is gebleken van onvoldoendheid. Werden de gemeentebesturen verplicht om meer dan voldoende gelegenheid te geven, dan zou de wetgever van overdrgving beschuldigd kunnen worden. 88 W. 72, artt. 8, 9 89 O. en G. 0. 24, art. 19 VERVOEREN OF DOEN VERVOEREN VAN LIJDERS AAN BESMETTELIJKE ZIEKTE. Wet 1872 artikel 8. Het is verboden, lijders i aan eene besmettelijke ziekte te vervoeren of te doen vervoeren, behalve in de gevallen in deze wet aangewezen; zich, daaraan lijdende, naar eene andere plaats te begeven; voorwerpen i, die in aanraking waren met lijders of overledenen aan eene besmettelijke ziekte of daarvan afkomstig, te vervoeren, te doen vervoeren, ten geschenke of in gebruik te geven of te doen geven, te nemen of te doen nemen, tenzij na ontsmetting volgens art. 25; door onvoorzigtigheid of achteloosheid gevaar van besmetting, dat voorzien kon worden, voor anderen te doen ontstaan 2. Wet 1872 artikel 9. 1. Vervoer van lijders aan eene besmettelijke ziekte naar een ziekenhuis of naar hunne woning is geoorloofd volgens de daarvoor bij plaatselijke verordening te stellen voorschriften. 2. In bijzondere gevallen i kan vervoer van lijders aan eene besmettelijke ziekte door den burgemeester wórden toegestaan onder door hem te geven voorschriften. 3. Dit vervoer met gebruik van openbare vervoermiddelen is verboden B. 4. Voer- of vaartuigen, waarmede het vervoer heeft plaats gehad, moeten onmiddellijk 6 daarna door de zorg en ten koste van den eigenaar ontsmet worden. 5. Indien het vervoer naar eene andere gemeente geschiedt geeft de Ontwerp 1924 artikel 19 B. (Zie 0.0.) JL Het is verboden* een lijder i aan een besmettelijke ziekte van groep A of van groep B te vervoeren of te doen vervoeren", tenzij met inachtneming van de voorschriften, die de burgemeester op advies van den inspecteur * heeft gegeven. Gewijzigd ontwerp artikel 19 7. 1. Het is verboden een lijder aan een besmettelijke ziekte van groep A of van groep B of een persoon, die door den behandelenden geneeskundige verdacht wordt aan zoodanige ziekte te lijden7, te vervoeren of te doen vervoeren tenzij met inachtneming van de voorschriften, die de burgemeester na advies van den inspecteur heeft vastgesteld. Vervoer met gebruik van openbare vervoermiddelen is verboden 7. 2. Het is verboden, door onvoorzichtigheid of achteloosheid, gevaar van besmetting, dat voorzien kon worden, voor anderen te doen ontstaan. W. 72, artt. 8, 9 90 O. en G. O. 24, art. 19 burgemeester der gemeente van vertrek onmiddellijk aan den burgemeester der gemeente van bestemming kennis van de verleende vergunning en van de daartoe gegeven voorschriften. 6. Vervoer van voorwerpen naar de plaats voor ontsmetting bestemd, is met inachtneming van de door den burgemeester te geven voorschriften geoorloofd. * W. 72, art. 8 regelde, behalve het vervoer van lijders, ook het vervoer van besmette goederen. In O. 24, art. 19 ls, ln verband met de zeer verschillende eischen, die aan het vervoer van lijders en goederen gesteld moeten worden, de regeling van beide aangelegenheden in verschillende artikelen ondergebraoht. (Zie voor het vervoer van besmette goederen O. 24, art. 22, tweede lid; zie voor het vervoer van lijken O. 24, art. 20.) Het vervoer van verdachten, contacten en ziektekiemdragers is dus niet aan beperkende bepalingen gebonden. (Zie voor het „zich verplaatsen" van lijders noot 7.) W. 72, art. 9 maakt vervoer van lijders slechts in bijzondere gevallen mogelijk; dit vervoer — dat met daarvoor bestemde of ingerichte vervoermiddelen zonder gevaar voor de volksgezondheid geschieden kan — zal in den vervolge steeds mogelijk zijn, mits de gegeven voorschriften in acht genomen worden. 2 Zie het pleidooi voor behoud van deze zinsnede noot 7 en verder O. 24, art. 6, noot 3, slot. Deze zinsnede is .ondertusschen tot dusverre een doode letter geweest. 5 Zie voor de verhouding van burgemeester en inspecteur W. 72, art. 26; waar een gezondheidsdienst is treedt, krachtens O. 24, art. 46, de directeur van dezen dienst in de plaats van den inspecteur. * Zie voor de strafbepalingen O. 24, art. 37 (hechtenis van ten hoogste 6 maanden of geldboete van ten hoogste f 1000). 8 Zie voor de strafbepalingen O. 24, art. 37 (strafmaat: hechtenis van ten hoogste 6 maanden of geldboete van hoogstens ƒ 1000), terwijl overtreding van W. 72, artt. 8 en 9, vierde Ud, indien de overtreder met den aard van de ziekte bekend was, gestraft wordt met boete van f 0,50 tot / 25 en met hechtenis van één tot drie dagen (W. 72, art. 30, derde lid) en overtreding van W. 72, art. 9, derde Ud, indien de overtreder met den aard der ziekte bekend was, met een boete van ƒ 0,50 tot / 100, of met hechtenis van één dag tot eene maand. 6 De beperkende bepalingen ten opzichte van het zieh verplaatsen zijn dus vervaUen. De lijder, die aan de afzondering ontsnapt, is ook niet strafbaar, als hij gebruik maakt van openbare middelen van vervoer, wel de vervoerder, maar deze zal meestal onkundig ztjn van de aanwezigheid van een dergelijk lijder. Ook in dit verband wordt door sommige geneeskundigen gepleit voor behoud van de ln noot 2 bedoelde zinsnede. De lijder, die aan de afzondering ontsnapt, is ondertusschen wel strafbaar voor „het zloh onttrekken aan maatregelen" enz. (zie O. 24, art. 35). 7 M. v. A. In verband met elders gemaakte opmerkingen is dit artikel gewijzigd: a. Het verbod van vervoer is uitgestrekt tot hem, die door den behandelenden geneeskundige verdacht wordt aan een besmettelijke ziekte van groep A of groep B te lijden. 6. Voor: „op advies van den inspecteur heeft gegeven", wordt gelezen: „na advies van den inspecteur heeft vastgesteld". Het initiatief kan nu uitgaan van den burgemeester, die den inspecteur moet hooren. De voorschriften moeten algemeene zijn en niet voor ieder speciaal geval gegeven worden. W. 72, art. 8, 9 91 O. en G. O, 24, art. 19 - c. Uit de wet is alsnog overgenomen het verbod, openbare middelen van vervoer te gebruiken. d. In een nieuw, tweede lid, is overgenomen het verbod, voorkomend aan het slot van art. 8 der wet, door onvoorzichtigheid of achteloosheid gevaar voor besmetting voor anderen te doen ontstaan. In dit verbod wordt de overige inhoud van art. 8 der wet op gelukkige wijze samengevat. W. 72, artt. 11, 12, 13 92 O. en 6. 0. 24, artt. 20, 21 VERVOER VAN LIJKEN VAN AAN BESMETTELIJKE ZIEKTE OVERLEDEN PERSONEN. Wet 1872 artikel 111. Ontwerp 1924 artikel 20 ». Overledenen aan Aziatische cho- Het lijk van een persoon, die aan lera, typhus of febris typhoïdea, een der bij algemeenen maatregel pokken, roodvonk, diphtheritis, van bestuur genoemde besmettedysenterie of pest mogen niet wor- lijke ziekten is overleden, mag den vervoerd naar andere dan de slechts worden vervoerd met invoor de ingezetenen der gemeente achtneming van de voorschriften, gebruikelijke, algemeene of bijzon- die Wij ^ bij dien maatregel geven, dere begraafplaatsen. Het vervoer mag niet plaats hebben in voer- of vaartuigen voor levenden bestemd en moet langs den kortsten weg geschieden. Art. 11 der wet van 10 April 1869 (Staatsblad no. 65) blijft van toepassing. Wet 1872 artikel 12 «. Bij elke begraafplaats wordt uiterlijk binnen een jaar na het in werking treden dezer wet, een lokaal ingerigt voor tijdelijke bewaring van overledenen aan eene besmettelijke ziekte. Bij verzuim wordt, zoo het eene algemeene begraafplaats is, door de zorg van Onzen Commissaris in de provincie, ten koste van de gemeente, en zoo het eene bijzondere begraafplaats is, door de zorg van burgemeester en wethouders, ten koste van hen aan wie die behoort, ten spoedigste zoodanig lokaal ingerigt. Wet 1872 artikel 13. Onverminderd art. 6 der wet van 10 April 1869 (Staatsblad no. 65), kan de burgemeester, indien de zorg voor de gezondheid van de bewoners van het sterfhuis of van de bevolking dit vereischt, des noodig ten koste van de gemeente, onmiddellijk vervoer naar het lijkenhuis gelasten van overledenen aan eene besmettelijke ziekte. Ontwerp 1924 artikel 211. Onverminderd artikel 6 van de wet van 10 April 1869» (Staatsblad no. 65) gelast de burgemeester, indien de inspecteur4 (G. O.: of de behandelende geneeskundige) dat noodig acht, onmiddellijk vervoer naar het lijkenhuis of een andere bewaarplaats, desnoods ten koste van de gemeente, van lijken van personen, die aan een bij algemeenen maatregel van bestuur voor de toepassing van dit artikel genoemde besmettelijke ziekte overleden zijn *. 92 W. 72, artt. 11, 12, 13 93 O. en G. 0. 24, artt. 20, 21 Voer- of vaartuigen, waarmede het vervoer heeft plaats gehad, moeten onmiddellijk daarna door de zorg en ten koste van den eigenaar worden ontsmet. Indien het vervoer naar eene andere gemeente geschiedt, geeft de burgemeester der gemeente van vertrek onmiddellijk aan den burgemeester der gemeente van bestemming kennis van de verleende vergunning en van de daartoe gegeven voorschriften. Vervoer van voorwerpen, naar de plaats voor ontsmetting bestemd, is, met inachtneming van de door den burgemeester te geven voor-? schriften, geoorloofd. 1 Deze voorschriften hebben een belangrijke vereenvoudiging ondergaan, doordat de oude, zeer vérgaande, weinig soepele bepalingen vervaUen zijn en regeling bij algemeenen maatregel van bestuur mogelijk gemaakt is. Zie ook de strafbepalingen O. 24, art. 37 (hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste f 1000). 8 Niet de inspecteur, maar de Kroon zal bij algemeenen maatregel van bestuur de noodige voorschriften geven, omdat hier nog andere dan geneeskundige overwegingen een rol spelen. Dit artikel vertoont mitsdien overeenKomst met art. 11 van de wet van 10 AprU 1869, tot vaststelling van bepalingen betrekkelijk het begraven van lijken enz. (Begrafeniswet), luidende: „Tijdens het heerschen eener besmettelijke ziekte kan het vervoer van lijken uit eene gemeente, op wier grondgebied eene of meer begraafplaatsen zijn, door Ons worden verboden of slechts worden toegestaan onder door Ons te steUen voorwaarden". 3 Art. 6 der Begrafeniswet luidt: „Geen begraving geschiedt vroeger dan 36 uren of later dan op den vijfden dag na het overlijden. Ontheffing van deze bepaling kan door den burgemeester, na verhoor van een geneeskundige, schriftelijk worden verleend. Wanneer een geneeskundige verklaart, dat bespoediging of uitstel der begraving noodig is, kan het begraven op een vroeger of later tijdstip, dan in het eerste Ud van dit artikel is bepaald, door den burgemeester schriftelijk worden gelast. Door burgemeester en wethouders kan in het belang der volksgezondheid worden bevolen, dat overledenen aan een bepaald aangewezen ziekte, op eenen zelfs binnen de 36 uren na het overlijden te bepalen tijd, worden overgebragt naar een lijkenhuis, indien dit aanwezig is." 4 zie voor de verhouding tusschen inspecteur en behandelend geneesheer W. 72, art. 2, noot 4. Waar een gezondheidsdienst is treedt de directeur van dezen dienst in de plaats van den inspecteur (O. 24, art. 46). 6 Van geneeskundige zijde gaan stemmen op om van deze gelegenheid gebruik te maken door in een in sommige gevallen gevoelde leemte te voorzien, door n.1. in de nieuwe wet bepalingen op te nemen, onder de noodige beperkingen, die het onderzoek (o. q. de opening) van een lijk, indien dat in het belang van den strijd tegen de besmettelijke ziekten wenschelijk resp. noodzakelijk is, mogelijk maken, althans ten opzichte van gevallen en vermoedelijke gevallen eener ziekte behoorende tot groep A. (Zie V. V. bij noot 8.) 6 Het schrappen van W. 72, art. 12 wordt door sommige geneeskundigen betreurd, tenzij de eisch, dat elke begraafplaats beschikt over een behoorlijk lijkenhuis, wordt W. 72, artt. 11, 12, 13 94 O. en G. 0. 24, artt. 20, 21 vastgelegd in den algemeenen maatregel van bestuur, waarvan in O. 24, artt. 20 en 21 sprake is. (Zie ook V. V. onder noot 9.) ' Zie voor de strafbepalingen O. 24, art. 37 (strafmaat: hechtenis van ten lioogste 6 maanden of geldboete van ten hoogste / 1000), terwijl overtreding van W. 72, art. 11, eerste en tweede lid, gestraft wordt met boete van ƒ 0,50 tot / 25 of met hechtenis van één tot drie dagen, en van overtreding van W. 72, art. 11, tweede lid, gestraft wordt met boete van / 0,50 tot ƒ 100 of met hechtenis van één dag tot eene maand, indien de overtreder met den aard van de ziekte bekend was. 8 V. V. Artikel 20. Opgemerkt werd, dat dit artikel ook voorschriften omtrent het onderzoek van lijken zou behooren te bevatten. (Zie ook noot 5.) M. v. A. Het opnemen van voorschriften aangaande het onderzoek van lijken achten de ondergeteekenden niet geraden. De noodzaak om over het lijk van een lijder of een vermoedelijken lijder te beschikken is niet zód groot, dat met een beroep daarop aannemelijk kan worden een maatregel, die zou strijden met de volkszeden. Is in een enkel geval lijkonderzoek gewenscht, dan worde daartoe niet overgegaan zonder toestemming van de nabestaanden. 9 V. V. Artikel 21. Men wees er op, dat in het ontwerp het thans bestaande voorschrift omtrent de aanwezigheid van een lijkenhuisje ontbreekt. (Zie ook noot 6.) M. v. A. Het voorschrift van de wet betreffende de aanwezigheid van een afzonderlijk lijkenhuisje is niet overgenomen, omdat bij vrijwel iedere begraafplaats een lijkenhuis is, dat zonder gevaar gebruikt kan worden. Een afzonderlijk huisje voor overleden lijders aan een besmettelijke ziekte is niet noodig. Het artikel laat bovendien de keus tusschen een lijkenhuis en een andere bewaarplaats. 94 W. 72, artt. 3, 4 95 O. en G. 0. 24, art. 22 REINIGING EN ONTSMETTING; VERVOER VAN VERDACHTE OF BESMETTE GOEDEREN, EET- EN DRINKWAREN. Wet 1872 artikel 3. De burgemeester is bevoegd in de in bét vorige artikel genoemde slaapsteden, logementen, woonwagens of woonschepen* maatregelen tot ontsmetting en, na ingewonnen advies van den inspecteur *, krachtens de gezondheidswet belast met het toezigt op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekte, ook andere maatregelen ter voorkoming van verspreiding der ziekte voor te schrijven en, zoo noodig, te doen uitvoeren. Bij verzet tegen de volgens dit en het voorgaande artikel te nemen maatregelen, wordt de slaapstede of het logement door den burgemeester, na ingewonnen advies van den inspecteur, gedurende een door hem te bepalen tijd gesloten verklaard. Wet 1872 artikel 4. De burgemeester is bevoegd, na ingewonnen advies van den ambtenaar, in het vorig artikel vermeld, of van een in de gemeente praktiserend geneeskundige, huizen, woonwagens of woonschepen, keeten en vaartuigen, die brandpunten van besmetting zijn of dreigen te worden, geheel of gedeeltelijk ten koste van de gemeente te doen reinigen en ontsmetten. Zie ook wet 1872 artikel 5. Ontwerp 1924 artikel 22 s. 1. De burgemeester gelast op advies van den inspecteur*0 reiniging en ontsmettingi door een goedgekeurden ontsmettingsdiensts van huizen, keeteniu, yoer- en vaartuigen* en van voorwerpen, goederen of waren*, die gevaar voor verspreiding van een besmettelijke ziekte opleveren. Bij verzet6 tegen eenigen maatregel kan hij het huisio sluiten en onder politiebewaking6 stellen en het voerof vaartuig in beslag nemen'. 2. De burgemeester doet op advies van den inspecteur * » beletten het vervoer van verdachte of voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen* uit een huis, keetio, erf, voerof vaartuig, waar een geval van besmettelijke ziekte voorkwam of voorkomt; hij doet op advies van den inspecteur 2 9 mede beletten het gebruik van eet- of drinkwaren o, die gevaar voor verspreiding van een besmettelijke ziekte opleveren en doet die voorwerpen en waren zoo noodig in beslag nemen' en verzegelen. 3. Indien de burgemeester bezwaar heeft tegen een advies van den inspecteur kan hij binnen 12 uur, nadat hem dat advies bereikte, de beslissing van den hoofdinspecteur* vragen onder opschorting van de uitvoering van dat advies. Hij voert de beslissing van den hoofdinspecteur onverwijld uit. (Zie G. O., derde Ud nieuw.) 95 W. 72, artt. 3, 4 96 O. en G. 0. 24, art. 22 l M. v. T. Ontsmetting van huizen gaat dikwijls veel verder dan noodig is. Ook met ontsmetting van goederen kan — mits men handelt naar hetgeen de wetenschap leert — veel meer matiging betracht worden, dan de praktijk thans te zien geeft, nu de burgemeester handelt op eigen hand of op advies van een medicus, die lang niet altijd epidemioloog is. Onteigening en vernietiging is al mede een onmisbaar middel, maar ook dat middel wordt vaak zóó onoordeelkundig toegepast, dat er veel te veel geld voor besteed wordt. Doordat de kosten van onteigening geheel voor Rijksrekening komen, geeft de wet bovendien nog een prikkel daartoe en is menig minder bevoorrecht burger op Rijkskosten goed in kleeren of huisraad gekomen door volmaakt overbodige onteigening. (Zie ook O. 24, art. 23, noot 1 en 2.) 2 Zie voor de verhouding van inspecteur (resp. hoofdinspecteur) en burgemeester W. 72, art. 26 en voor de verhouding van inspecteur en behandelend geneesheer W. 72, art. 20, noot 4. Waar een gezondheidsdienst is treedt, krachtens O. 24, art. 46, de directeur van dezen dienst in de plaats van den inspecteur en voor het beroep, bedoeld in het derde lid, de inspecteur in de plaats van den hoofdinspecteur. 3 De eischen, waaraan een ontsmettingsdienst moet voldoen, om door den Minister te worden goedgekeurd, kunnen door dezen vastgesteld worden overeenkomstig O. 24, art. 27 (zie daar noot 2). Ontsmetting, welke door een niet goedgekeurden dienst of op een wijze, die in strijd is met de gegeven voorschriften, zal zijn verricht, zal ongeldig zijn. Zie voor de Rijksbijdragen aan de gemeenten O. 24, art. 28. * M. v. T. W. 72, art. 3 noemt slaapsteden en logementen en geeft den burgemeester een onbepaalde bevoegdheid ten aanzien van deze inrichtingen; zij noemt in art. 4 huizen, keeten en vaartuigen, die brandpunten van besmetting znn of dreigen te worden. Deze onderscheiding is niet juist. Lang vóórdat een huis enz. „brandpunt van besmetting" is of zelfs dreigt te worden, kan er besmetting van uitgaan. Aan den anderen kant is het niet noodig, logementen en slaapsteden afzonderlijk te vermelden. De deskundigen weten tegenwoordig al te goed, hoe gevaarlijk deze inrichtingen kunnen zijn, maar zij kunnen begrepen worden onder den algemeenen term ,,huizen". Andere maatregelen dan reiniging, ontsmetting en zoo noodig sluiting behoeven naast de voorzieningen van O. 24, artt. 3 en 4 niet getroffen te worden; de onbeperkte bevoegdheid, die den burgemeester in O. 24, art. 3 is toegekend, is niet noodig. Voor alle huizen, keeten, voer- en vaartuigen moet als criterium voor de noodzakelijkheid van ingrijpen gelden, dat z\j gevaar voor besmetting opleveren. 5 Zie voor politiebewaking O. 24, art. 3, noot 6. Van geneeskundige zijde wordt gewenscht geacht hierbij een bepaling op te nemen, die den burgemeester, op advies van den inspecteur, het recht geeft bewoners van huizen, voer- en vaartuigen, wier verblijven gereinigd en ontsmet worden, tijdelijk over te brengen naar een daartoe geschikte verblijfplaats. (Zie ook noot 8 en G. O. 24, art. 3, vierde lid.) • M. v. T. O. 24, art. 22, tweede lid, heeft betrekking op goederen en eet- of drinkwaren. W. 72, art. 5 handelt over de ontsmetting van goederen 6a. De onteigening en vernietiging, die dat artikel ook kent, zijn ondergebracht in O. 24, art. 23. Deze splitsing is zakelijk juister dan de vereeniging. Het tweede lid omvat meer dan W. 72, art. 5. In de eerste plaats opent het de mogelijkheid, vervoer van voorwerpen of goederen, die gevaarlijk znn voor besmetting, te beletten. W. 72, art. 8 heeft een W. 72, artt. 3, 4 97 O. en G. 0. 24, art. 22 min of meer overeenkomstige bepaling, maar is te beperkt, doordat het alleen slaat op „voorwerpen, die in aanraking waren met lijders of overledenen aan een besmettelijke ziekte". Het ontwerp noemt: verdacht of voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen uit een huis enz., waar een geval van besmettelijke ziekte voorkomt of voorkwam. De leiding is ook hier bij den inspecteur, die door het recht van beroep van den burgemeester op den hoofdinspecteur, voorzien in het derde Ud, niet oppermachtig is. Nieuw, in het tweede Ud, is de mogelijkheid van maatregelen ten aanzien van eet- of drinkwaren. Melk, water, om twee voor de hand liggende voorbeelden te noemen, kunnen besmet of van besmetting verdacht zijn. Dan moet kunnen worden ingegrepen, desnoods door beslag en door verzegeUng van bijv. een pomp, die besmet water levert6». 6» Het onttrekken van voorwerpen aan krachtens dit artikel voorgeschreven maatregelen, ls strafbaar (O. 24, arti 'óöy, strafmaat: hechtenis van ten hoogste 6 maanden of geldboete van ten hoogste / 1000. 7 Zie over verbeurdverklaring en ontslag tegen zekerheid O. 24, artt. 40, 41. 8 In dit artikel ls geen rekening gehouden met de nieuwere methoden van ontsmetting met oyaangassen. Indien een huis ontsmet moet worden met cyaan- en andere gevaarlijke gassen, moet het mogelijk zijn, dat men het huis zelf en desnoods ook de aangrenzende huizen laat ontruimen, Indien de ontsmetting gevaar voor de omwonenden oplevert. De burgemeester zal een zoodanige ontruiming op advies van den Inspecteur moeten kunnen gelasten. (Geregeld in G. O. 24, art. 3, vierde Ud.) (Zie ook de wet van 6 Mei 1922, St.bl. no. 272 „tot toepassing van middelen voor ontsmettings- of zuiveringsdoeleinden"—in de wandeling bekend als het „blauwzunrwetje" — krachtens welke de Minister de ontsmettings- en zuiveringsmiddelen aanwijst, welke slechts met inachtneming van de door dezen Minister te geven voorschriften mogen worden toegepast; deze wet ls 1 October 1924 In werking getreden —zie Kon. besluit van 26 Mei 1924, St.bl. no. 264 — waarbij tevens de noodig geoordeelde voorschriften betreflende de toepassing van bedoelde middelen ztjn gegeven.) » In het G. O. Is „de burgemeester" gelast resp. doet beletten, — om „ook ruimte te maken voor het advies van een geneeskundige", veranderd ln de burgemeester kan op advies van een geneeskundige gelasten, resp. doen beletten. 10 In het G. O. wordt voor „huizen en keeten" gelezen gebouwen. 11 In het G. O. is om de mogelijkheid open te laten dat de Inspecteur ingrijpt, het derde Ud gewijzigd in: 3. De inspecteur kan den burgemeester schriftelijk verzoeken, een of meer van de maatregelen, bedoeld in dit artikel, toe te passen. De burgemeester geeft daaraan gevolg. Indien hij evenwel daartegen bezwaar heeft, kan hij binnen 12 uur, nadat hem dat verzoek bereikte, de besUssing van den hoofdinspecteur vragen onder opschorting van den maatregel. Hij voert de besUssing van den hoofdinspecteur onverwnld uit. S. S. - Besmettelijke Ziektenwet 7 W. 72, artt. 5, 25 98 O. en G. 0. 24, artt. 23, 24 REINIGING EN ONTSMETTING; WAARDEERLNG EN VERNIETIGING TAN ZAKEN, DIE NIET VOOR REINIGING ÖF ONTSMETTING LN AANMERKING KOMEN. Wet 1872 artikel 5 % De burgemeester is bevoegd 2 besmette of van besmetting verdachte voorwerpen ten hoste van 7 de gemeente te doen ontsmetten, of na voorafgaande onteigening te doen vernietigen. Dj zijn daartoe te nemen besluit worden de goederen, die onteigend moeten worden, met opnoeming van de namen der eigenaars, aangewezen, en wordt daarin wijders melding gemaakt van de schriftelijke verklaring van een geneeskundige 2, waaruit van de noodzakelijkheid der onteigening blijkt. Het besluit wordt op de gebruikelijke wijze ter openbare kennis gebragt. De in het besluit ter onteigening aangewezen goederen worden door den burgemeester onmiddellijk in beslag genomen. Artt. 70, 71 en 72 van de wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad no. 125) zijn op deze onteigening toepasselijk. Wet 1872 artikel 25. De regelen omtrent het verbranden of op andere wijze vernietigen van voorwerpen, volgens deze wet onteigend, het ontsmetten van besmette en van de bij art. 8 genoemde voorwerpen, de ontsmetting van gebouwen, voer- of vaartuigen en de onschadelijkmaking van mestvaalten en andere verzamelingen van vuil, de inrigting en plaatsing van het in art. 20 vermelde kenmerk, worden door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur vastgesteld. Ontwerp 1924 artikel 23. 1. De burgemeester doet op advies van den inspecteur 2 voorwerpen, goederen of waren, die gevaar voor verspreiding van een besmettelijke ziekte opleveren en niet voor reiniging of ontsmetting in aanmerking komen, na voorafgaande onteigening vernietigen 5. Ln zijn daartoe strekkend besluit worden de goederen, die onteigend moeten worden, onder vermelding van de namen der eigenaren, genoemd en wordt melding gemaakt van het advies van den inspecteur. Het besluit wordt op de gebruikelijke wijze ter openbare kennis gebracht. De burgemeester doet de ter onteigening aangewezen goederen onmiddellijk in beslag nemen *>. 2. De artikelen 70, 71 en 72, lid 1 en 2, van de wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad no. 125)3 zooals die wet bij latere wetten is gewijzigd, zijn op deze onteigening van toepassing. 3. Het bepaalde in het derde Ud van artikel 22 is van toepassing2. Zie gewijzigd ontwerp artikel 23 ». Ontwerp 1924 artikel 24*. Wij behouden Ons vöor, voorschriften te geven omtrent het verbranden of op andere wijze vernietigen van voorwerpen, volgens deze wet onteigend, en omtrent de reiniging en de ontsmetting. 98 W. 72, artt. 5, 25 99 O. en G. 0. 24, artt. 23, 24 1 Zie M. v. T. bij O. 24, art. 22, noot 6. Zie voor het misbruik, dat van W. 72, art. S en vooral van art. 69 der Onteigeningswet ls gemaakt, de ministerieele missives van 8 April 1874, 12 Augustus 1886 3 Juli 1902, enz. 2 Het bij noot 1 genoemde misbruik is ook een van de redenen geweest, waarom men oorspronkelijk de beoordeeling van de noodzakelijkheid ter zake aan „een geneeskundige" en de bevoegdheid om zelfstandig te beslissen zelfs aan den burgemeester wilde ontnemen en het deskundig advies van den inspecteur ln deze ook economisch belangrijke aangelegenheid den doorslag geven zon. (Zie ook O. 24, art. 22, noot 1.) Zie voor de verhouding van inspecteur (resp. hoofdinspecteur) en burgemeester W. 72, art. 26. Waar een gezondheidsdienst ls treedt, krachtens O. 24, art. 46, de directeur van dezen dienst in de plaats van den inspecteur. (Zie G. O. art. 46.) 8 Deze wet regelt de onteigening ten algemeenen nutte. De desbetreffende artikelen hebben betrekking op de wijze, waarop bij gebreke van minnelijke schikking de kantonrechter de onteigening uitspreekt en de schadeloosstelling bepaalt, gehoord het oordeel der deskundigen omtrent de hoegrootheid der schadeloosstelling. O. 24, art. 23 treedt in de plaats van art. 69 van de Onteigeningswet (deze maakt „ter afwering eener gevreesde of tot het stuiten van den voortgang eener aanwezige besmetting" onteigening door den Minister, door Gedeputeerde Staten en in „zeer dringende gevallen" ook door gemeentebesturen, mogelijk). (Zie G. O. en noot 9.) 4 Door het schrappen van de W. 72, art. 20 (over het kenmerk: zie aldaar) en W. 72, art. 6 (over opruimen van mest en vuil en het reinigen van goten en slooten: zie aldaar) konden de daarop betrekking hebbende zinsneden uit W. 72, art. 25 vervallen. Het overblijvende vindt men dan in vereenvoudigden vorm in O. 24, art. 24 in zijn geheel terug. Een en ander was tot dusverre geregeld btj Kon. besluit van 29 Juni 1907 (S<.&:. no. 155). 6 Het onttrekken van voorwerpen aan deze maatregelen is strafbaar (O. 24, art. 35>, terwijl overtreding van W. 72, art. 5 niet strafbaar was. * Zie over verbeurdverklaring en ontslag tegen zekerheid O. 24, artt. 40 en 41. 7 Zie over de regeling van de kosten O. 24, art. 29. 8 Nieuwe redactie: Gewijzigd ontwerp artikel 23». 1. De burgemeester kan op advies van een geneeskundige voorwerpen, goederen of waren, die gevaar voor verspreiding van een besmettelijke ziekte opleveren en niet voor reiniging of ontsmetting in aanmerking komen, doen vernietigen. Die voorwerpen, goederen of waren worden vóór de vernietiging door of vanwege den burgemeester gewaardeerd na advies van een door den burgemeester aan te wijzen deskundige. Het bedrag, waarop de voorwerpen, goederen en waren gewaardeerd zijn, wordt den eigenaar als schadeloosstelling uitgekeerd. 2. Wij behouden ons voor nadere voorschriften» te geven voor de wijze waarop voorwerpen, goederen of waren vóór de vernietiging wor- 99 W. 72, artt. 6, 25 100 O. en G. O. 24, artt. 23, 24 den gewaardeerd en daarbij ten aanzien van bepaalde voorwerpen, goederen of waren af te wijken van hetgeen daaromtrent in het eerste lid is bepaald. 3. Het bepaalde in het derde lid van artikel 22 is van toepassing. ». M. v. A. In verhand met artikel 153 van de Grondwet is dit artikel in dien zin gewijzigd, dat er alleen van vernietiging en schadeloosstelling sprake is. De vernietiging geldt in vrij wel alle gevallen eenvoudige gebruiksvoorwerpen als beddegoed enz. Daarom en ook omdat zij meer en meer tot de uitzonderingen gaat behooren, kan de waardeering worden overgelaten aan den burgemeester, die een deskundige zal moeten hooren. Het tweede lid opent de mogelijkheid van regeling bij Koninklijk besluit, indien zou bhjken, dat de eenvoudige regeling van het artikel in eenig geval niet zou voldoen. 10 In Q. O. toegevoegd „goederen of waren" en weg gelaten „volgens deze viel onteigend" (in verband met de wijziging die O. 24, art. 23 ondergaan beeft). 100 W. 84, art. 1 101 O. en G. O. 24, art. 25 REGELING (LAND)QUARANTAINE VAN BESMETTE OF VERDACHTE PERSONEN EN GOEDEREN. Wet 1884 artikel 1 *. Bij het bestaan, binnen of buiten 'stands, van Aziatische cholera, pest, gele koorts, pokken of vlektyphus (typhus), kan door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur in-, door- en vervoer van lompen, gebruikte kleedingstukken, ongewasschen lijf- en beddegoed, onbewerkte wol en haar, huiden, bontwerk en andere voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen voor den tijd van ten hoogste een jaar verboden worden. Op gelijke wijze kunnen door Ons bepalingen vastgesteld worden omtrent het onderzoek, de afzondering en de ontsmetting van personen en goederen, het vervoer van personen en goederen en de middelen, zoo openbare als bijzondere, waarmede dat vervoer geschiedt, een en ander onverminderd de bepalingen der wet van 4 December 1872 (Staatsblad no. 134), aangevuld bij die van 3 December 1874 (Staatsblad no. 188) en de wetten van 28 Maart 1877 (Staatsblad nos. 35 en 36). Door Ons kan worden verboden of beperkt: a. het binnenkomen in het land van personen, komende uit landen of streken, waar een der genoemde ziekten voorkomt; b. het doortrekken door en het verkeer in het land van personen, komende uit landen, streken of plaatsen, buitenslands of binnenslands, waar een der genoemde ziekten voorkomt. Ontwerp 1924 artikel 26»<«. 1. Wij behouden Ons voor te verbieden i, te beperken of toe te staan onder voorwaarden nopens vervoer, onderzoek, afzondering, reiniging en ontsmetting, die Onze Minister noodig acht: a. het binnen komen in het land? van personen, komende uits landen, streken of plaatsen, waar een der bij algemeenen maatregel van bestuur genoemde besmettelijke ziekten in zoodanigen omvang voorkomt, dat ernstig gevaar voor overbrenging bestaat; alsmede het binnenkomen in het land?, van landloopers en zigeuners en van personen, die bij troepen reizen of de grens overtrekken; b. het doortrekken door en het verkeer in het land van personen komende nits landen, streken of plaatsen buitenslands, waar een der bedoelde ziekten in zoodanigen omvang voorkomt dat ernstig gevaar voor overbrenging bestaat; c. het binnen komen van schepen langs binnenwateren. 2. Wij behouden Ons voor, ter wering van bij algemeenen maatregel van bestuur voor de toepassing van dit artikel genoemde besmettelijke ziekten in-, door- of vervoer van voor overbrenging van besmetting vatbare goederen8 telkens voor ten hoogste een jaar te verbieden of voorwaardelijk toe te staan. 3. Een besluit, dat Wij krachtens dit artikel nemen, bevat de gronden, waarop het berust, en wordt openbaar gemaakt in de Nederlandsche Staatscourant. 101 W. 84, art. 1 102 O. en G. O. 24, art. 25 i M. v. T. Het artikel van het wetsontwerp beoogt bescherming van de volksgezondheid hier te lande tegen gevaren, die dreigen van personen uit het buitenland en van invoer van goederen. Komt in eenig vreemd land of eenig deel van een vreemd land een, nader te noemen besmettelijke ziekte voor in zoodanigen omvang, dat ernstig gevaar voor overbrenging bestaat, dan moeten tegen personen, afkomstig uit dat land of die streek, maatregelen getroffen kunnen worden. Die maatregelen zullen moeten zijn verbod van binnenkomst, doortrekken of verkeer, beperking daarvan, indien de toevloed groot is in verband met de kosten van de te treffen maatregelen, of toelaten onder voorwaarden nopens onderzoek, afzondering, ontsmetting en reiniging. Hetzelfde geldt ten aanzien van landloopers, zigeuners en personen, die bij groepen over de grens komen. Deze personen leveren doorgaans het grootste gevaar op voor overbrenging van besmetting. Het bepaalde onder a en b van het eerste Ud voorziet hierin. Letter c van het eerste Ud betreft de binnenschipperij. De (zee)quarantainewet waakt tegen besmetting door het verkeer over zee. 8 M. v. T. Het tweede Ud beoogt in de eerste plaats het vervoer van lompen en Ujfgoed; maar het moet ook dienen om andere besmette goederen, als b.v. met mütvuur besmette scheerkwasten, besmette wol en dergelijke, te weren of slechts voorwaardehjk toe te laten. * M. v. T. De kosten van maatregelen aan de grens (art. 25) om overbrenging van besmetting uit het buitenland te weren, moeten natuurlijk door het Rijk worden betaald (art. 28, Ud 3). 4 Overtreding van vooreohriften krachtens O. 24, art. 25, eerste lid, ls strafbaar (zie O. 24, art. 37), evenals overtreding voorschriften krachtens W. 84, art. 1 strafbaar was (zie W. 84, artt. 2—5). 6 Zie voor inbeslagneming en verbeurdverklaring O. 24, art. 40. 6 Zie de pest-, pokken- en cholerabeslulten (Kon. besluit 1924) 7 in het o. o. is toegevoegd: over de landsgrenzen omdat, aldus de M. v. A. de z.g. Zeequarantainewet voorziet ln het binnenkomen aan de zeezijde. 8 In het G. O. is „komende uit" veranderd in die in een telkens door ons te bepalen tijdvak vertoefd hebben in een en ander om moeilijkheden van Interpretatie af te snijden (M. v. A.) Nieuw 103 O. en G. O. 24, art. 26 TEGEMOETKOMING IN GELEDEN SCHADE AAN GEZONDE PERSONEN, DIE AFGEZONDERD ENZ. ZIJN. Ontwerp 1924 artikel 261 7. 1. Aan hen, die niet lijden aan een besmettelijke ziekte, maar» tengevolge van krachtens deze wet te hunnen aanzien toegepaste maatregelen van afzondering, waarneming, reiniging en ontsmetting inkomsten6 derven, kan 2 door den burgemeester een tegemoetkoming in geleden schade 6 worden toegekend, voor zoover zij on- of minvermogende zijn. 2. Aan hen, die tengevolge van de toepassing van artikel 6 een beroep of bedrijf moeten opgeven, kan 2 door den burgemeester een tegemoetkoming in schade worden toegekend, voor zoover zij onof minvermogend" zijn. 3. Wïj geven bij algemeenen maatregel van bestuur 4 nadere voorschriften voor de toepassing van het eerste en het tweede lid van dit artikel. 1 M. v. T. O. 24, art. 26 heeft natuurlijk alleen op gezonden betrekking. Zij, die aan een ziekte lijden, hebben de schade te wijten 3 aan de ziekte, niet aan de maatregelen, die te hunnen opzichte moeten worden getroffen. 2 M. v. T. O. 24, art. 26 is facultatief. Of in het geval, voorzien in het tweede lid, schadeloosstelling zal worden toegekend, zal in de eerste plaats moeten afhangen van de mogelijkheid, een ander bestaan te vinden. Onder de voorschriften, die bij algemeenen maatregel van bestuur zullen worden gegeven, zullen er ook moeten voorkomen, die recht van terugvordering waarborgen voor het geval het verboden beroep toch weder mocht worden opgevat. (Men zie ook O. 24, art. 37). Dat met de toekenning van schadevergoeding spaarzaam moet worden omgegaan, behoeft geen betoog. Bij den algemeenen maatregel van bestuur zullen voorschriften hiervoor gegeven worden. 8 Van geneeskundige zijde wordt betoogd, dat de lijder de ondervonden schade in sommige gevallen niet te wijten (zie noot 1) heeft aan zijn ziekte, maar aan de maatregelen, niet ln ztjn direct belang, maar ln het algemeen belang genomen. Daarom 103 Nieuw 104 O. en G. O. 24, art. 26 zonden sommige geneeskundigen zelfs uit den aanhef van O. 24, art. 26 de zinsnede „die niet lijden aan een besmettelijke ziekte, maar" geschrapt willen zien (zie ook O. 24, art. 28. noot 2), anderen daartegenover betoogen, dat schadeloosstelling van lijders een zaas/ls, die voor regeling in een Ziektewet ln aanmerking komt. 4 Zie ook O. 24, art. 88, tweede lid. 6 Van handelszijde wordt betoogd dat „inkomsten derven" en „schade lijden" niet synoniem ls, het eerste heeft een wijder strekking dan het laatste. In de pest, pokken- en oholerabesluiten is ook sprake van „inkomsten derven". 6 De beperking tot on- en minvermogenden vindt btj enkelen prlncipleele bezwaren. Deze beperking zou ook voor de zoo noodige algemeene medewerking van het publiek niet bevorderlijk zijn. (Zie ook noot 8 en 10.) 7 De kosten, uit de toepassing van dit artikel voor de gemeenten voortvloeiende' worden voor de helft door het Kijk gedragen indien de toepassing plaats had na voorafgaande goedkeuring van den Minister. O. 24, art. 28, tweede lid. Reeds thans ls in de pest, pokken- en oholerabesluiten een bepaling opgenomen, die behelst dat „Indien het gemeentebestuur aan personen, die Inkomsten derven tengevolge van ten opzichte van verdachten, contacten en ziektekiemdragers (dus gezonden) genomen maatregelen van afzondering deswege schadeloosstelling verleent", de Staat 60 pCt. bijdraagt in de kosten daarvan. 8 V. V. In dit artikel wordt de schadevergoeding beperkt tot onen nunvermogenden. Men oordeelde dit niet juist. Het geldt hier maatregelen in het belang van de gemeenschap. Lijdt iemand, wie dan ook, door zoodanige maatregelen schade, dan behoort deze hem uit de openbare kas te worden vergoed. (Zie ook noot 6 en M. v. A. noot 8.) » V. V. Eenige leden wezen er op, dat het zal voorkomen, dat een bacillendrager, wonende in een kleine gemeente, slechts gevaar oplevert voor een naburige groote gemeente. In Amsterdam bijv. kunnen typhusgevallen voorkomen als gevolg van het feit, dat een veehouder in een naburige kleine gemeente ziektekiemdrager is. Het zou nu toch niet billijk zijn laatstgenoemde gemeente de in dit artikel bedoelde vergoeding te doen betalen. Bovendien kunnen uit de regeling, zooals deze in het artikel vervat is, verschillende moeilijkheden tusschen gemeenten als de bovenbedoelde voortspruiten. Men achtte het de beste oplossing, dat het Rijk de kosten, uit de krachtens dit artikel uit te keeren schadevergoeding voortvloeiende, op zich neemt. 10 M. v. A. 8 De ondergeteekenden kunnen niet beamen, dat iemand» die in staat is, de hier bedoelde schade zelf te dragen, die uit de publieke kas vergoed zou moeten krijgen. De schade wordt veroorzaakt door zijn eigen toestand, die gevaarlijk is voor zijn omgeving en noopt tot maatregelen van verweer. Wie zijn socialen plicht goed begrijpt, zal, zoo hij eenigszins kan, uit eigen beweging maatregelen nemen waardoor uit. hem dreigend gevaar voor zijn omgeving bezworen wordt. Waar die sociale zin gemist wordt, is er geen reden, daarop een kroon te zetten door een vergoeding uit de publieke kas indien men die voor zijn bestaan niet volstrekt noodig heeft. 11 M. v. A. • Voor de vraag, welke gemeente de vergoeding zal betalen, is niet van overwegend belang de quaestie, of ook in een andere gemeente het gevaar zich kan doen gelden. De woonplaats profiteert van haar inwoner, die er zijn bedrijf heeft en in de belastingen betaalt. Het is billijk, dat zij ook de kosten draagt, indien dien inwoner dat bedrijf ontzegd moet worden. Voor het Rijk is er in het geheel geen 104 Nieuw 105 O. en 6. O. 24, art. 26 reden, de lasten op zich te nemen, in afwijking van het beginsel der wét. Zou dat hier geschieden, dan zou het weinig kunst van redeneeren vorderen te betoogen, dat het Rijk de kosten van de wet moet dragen. Het gansche land kan immers profiteeren van de activiteit van ééne gemeente! Daartegenover moge gesteld worden, dat de gemeente met haar ingezetenen de eerste en naaste belanghebbende is. Welke moeilijkheden tusschen gemeenten zich kunnen voordoen, zien de ondergeteekenden niet in; nog minder welke zouden worden ondervangen, indien deze last op den Rijksrug werd geladen. W. 72, art. 7 106 O. en G. O. 24, art. 27 GELEGENHEID TOT VEEVOER, AFZONDERING, VERPLEGING ENZ. VAN PERSONEN EN TOT VERVOER ENZ. VAN GOEDEREN. Wet 1872 artikel 7. In iedere gemeente, waar dit door Gedeputeerde Staten der provincie wordt bepaald, is het gemeentebestuur verpügt eene gelegenheid tot afzondering en verpleging4 van lijders aan besmettelijke ziekten in te rigten. Zij bevelen tevens of die inrigting van tijdelijken dan wel duurzamen aard zal zijn. Besturen van nabij elkander gelegen gemeenten kunnen zich omtrent die inrigting, volgens artt. 121 en 122 der gemeentewet, met elkander verstaan. Ontwerp 1924 artikel 27 e s. Een of meer gemeenten, die W ij 7 daarvoor aanwijzen, hebben ten genoegen' van Onzen Minister de beschikking over één of meer gelegenheden 3 0 voor vervoer, afzondering, waarneming, reiniging, ontsmetting en verpleging4 van personen en voor vervoer, reiniging en ontsmetting van goederen6. l M. v. T. W. 72, art. 7 opent de mogelijkheid, dat een gemeente door Gedeputeerde Staten verplicht wordt een gelegenheid ter afzondering en verpleging van lijdens in te richten. Juist waar de behoefte aan die inrichtingen het grootst is — buiten de steden — is deze bepaling een doode letter gebleven. Nu en danlB wordt op hoogst pijnlijke wijze het gevolg daarvan gevoeld. De voorziening behoeft niet in de eerste plaats te bestaan in een eigen inrichting. Ln de eerste plaats moet worden gestreefd naar overeenkomsten met ziekenhuizen, die in de gemeente zelve of in de omgeving, zijn. Kan op die wijze een uitweg niet worden gevonden, dan kan worden overwogen een eenvoudige voorziening voor eenige gemeenten gezamenlijk. 1» Slechts zelden, omdat epidemlën ten plattelande zeldzaam zijn. Bovendien kunnen dergelijke Inrichtingen ten plattenlande vanwege de kosten niet aan bescheiden eischen voldoen en geven de meeste geneeskundigen aan vervoer naar een Inrichting ln bevolkingscentra op niet al te groeten afstand de voorkeur. 2 Hier is de mogelijkheid geopend, dat de Minister voorschriften geeft met betrekking tot de eischen, waaraan deze inriohtlngen moeten voldoen. Hierdoor wordt tot op zekere hoogte tegemoet gekomen aan den wensch van vele geneeskundigen (zie noot 4 bij O. 24, art. 3). Tot op zekere hoogte verhindert dit art. niet, dat daarnaast nog inriohtlngen voor de verpleging van besmettelijke zieken bestaan, die niet aan redelijke eischen voldoen. Zie ook O. 24, art. 22, noot 3. 3 Als tijdelijke en gemakkelijk verplaatsbare voorziening beschikt de Staat over verplaatsbare barakken, waarvan btj het ontbreken van epidemlën als anderszins de laatste jaren — na de epidemie gedurende de mobilisatiejaren — weinig gebruik meer gemaakt is. Van geneeskundige zijde is voorts het plan geopperd drijvende barakken voor dit doel te vervaardigen en een klein corps van verplegenden beschikbaar te hebben om deze inriohtlngen te bedienen. De practlsche en flnancieele bezwaren, die aan dit plan verbonden waren, zijn eohter onoverkomelijk gebleken. Het inrichten als noodzlekenbarak van huizen, scholen of andere gebouwen ter plaatse 106 72, art. 7 107 O. en G. 0. 24, art. 27 blijft natuurlijk steeds mogelijk (zie ook noot la). Zie voor de Rijksbijdrage in de kosten van oprichting, exploitatie enz. dezer diensten O. 24, artt. 29 en 31. 4 W. 72, art. 7 heeft alleen betrekking op afzondering en verpleging; O. 24, art. 27 heeft veel wijder strekking, waar het ook betrekking heeft op vervoer, reiniging en ontsmetting. Onder waarneming moet hier ook onderzoek gerekend worden (zie O. 24, art. 5, noot 3, tweede gedeelte). 6 Bovendien heeft O. 24, art. 27 nog betrekking op vervoer, reiniging en ontsmetting van goederen als bedoeld ln O. 24, art. 22. 6 Zie voor de regeling der Rijksbijdragen O. 24, artt. 28, 29. ' Niet Gedeputeerden maar de Kroon zal dus ln den vervolge de gemeenten aanwijzen waar barakken, ontsmettingsdiensten e. d. gevestigd moeten zijn. 8 Zie wat de kosten betreft M. v. A. bij W. 72, art. 26, noot 5. Daarbij wordt er nadrukkelijk op gewezen, dat O. 24, art. 27 niet vordert dat de gemeenten zeiven de bedoelde inrichtingen zullen hebben. 9 Zie de wensch van sommigen, dat de staat de gemeentebesturen zal kunnen gelasten dergelijke inrichtingen op te richten en zelf ambulant personeel zal geroed houden om de gemeenten te hulp te komen. Noot 3 en V. V. en M. v. A. bij O. 24, art. 3 (noot 11 en 13). 107 Nieuw 108 O. en 6. O. 24, art. 28 ALGEMEENE REGELING DER BIJDRAGEN UIT 'S RIJKS KAS AAN DE GEMEENTEN. Gewijzigd ontwerp artikel 28. 1. De gemeente draagt de kosten van maatregelen, die krachtens deze wet worden genomen, behoudens het bepaalde in het vierde Ud van dit artikel ?. 2. Onder de voorwaarden.... (gelijkluidend aan O. 24, art. 28, eerste Ud). 3. O. O. 4. G. O. Ontwerp 1924 artikel 281 *. 1. Onder de voorwaarden, bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen, wórdt aan een gemeente een bijdrage uit 's Rijks kas verleend ter tegemoetkoming in of ter vergoeding van de kosten van maatregelen die krachtens deze wet worden genomen, voor zoover die niet door belanghebbenden 2 kunnen worden vergoed en de gemeente moet worden geaeht niet in staat te zijn die te dragen. 2. De tegemoetkoming, die op grond van het tweede lid van artikel 26« wordt toegekend, wordt voor de helft door het Rijk aan de gemeente vergoed, indien de toekenning heeft plaats gehad na voorafgaande goedkeuring van Onzen Minister. Wij behouden Ons voorbij algemeenen maatregel van bestuur4 nadere voorschriften te geven. 3. Het Rijk draagt de kosten, veroorzaakt door maatregelen, die krachtens artikel 25 5 worden genomen voor zoover zij niet door belanghebbenden s worden vergoed. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur nadere voorschriften te geven voor de vaststelling van die vergoeding en de invordering daarvan. l M. v. T. De wetgever van 1872 ging uit van het beginsel, dat de kosten der bestrijding van besmettehjke ziekten znn voor rekening der gemeenten. De kosten van onteigening werden voor rekening van het Rijk gebracht. Van het beginsel dat de gemeente de kosten draagt, is evenwel in de latere jaren eenigermate afgeweken. De wet van 14 JuU 1910, Staatsblad no. 204, die de artt. 5a, 6 en c in de wet van 1872 invoegde, schreef vergoeding van de helft der kosten van reiniging en ontsmetting door het Rijk voor. En art. 4 van het z.g. pokken- Nieuw 109 O. en G. O. 24, art. 28 besluit bepaalt, dat kosten van schadeloosstelling wegens afzondering voor de helft door het Ruk worden gedragen. Daarnaast ontstond in toenemende mate de gewoonte dat zwakke gemeenten, die maatregelen tot beteugeling van een besmettelijke ziekte hadden genomen, een deel, tenminste de helft, van het Rijk vergoed kregen. Dit bevorderde snel handelen, dat bij bestrijding van besmettelijke ziekten in veel gevallen noodig is. ln het ontwerp is van deze regeling principieel niet afgeweken, behoudens ten aanzien van de onteigeningen. Er is geen reden om de kosten daarvan langer geheel voor Rijksrekening te latenla. la Volgens sommigen wordt volgens deze regeling een grooter deel van de lasten der wet dan billijk is, op de schouders der gemeenten afgewenteld en met name wordt het door hen onbillijk geacht, dat de algemeene kosten van een gezondheidsdienst, waarvan de directeur de taak van den inspecteur overneemt, geheel ten laste der gemeente blijven. Dat zal de activiteit der groote gemeenten, die nog geen gezondheidsdienst bezitten, niet prikkelen om er een in te stellen (zie ook O. 24, art. 29 noot 5). 2 M. v. T. O. 24, art. 28 legt de bestaande praktijk, behalve met betrekking tot onteigening en ontsmetting, vast. Ten aanzien van de nieuwe vergoeding, die art. 26 van dit ontwerp mogelijk zal maken, is als voorwaarde gesteld, dat de goedkeuring van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid voor ieder geval vooraf moet zijn gevraagd en verkregen. 8 Van geneeskundige zijde wordt betoogd, dat de gemeenschap bij een goede toepassing meer belang heeft dan de lijders, contacten, verdachten en ziektekiemdragers (zie ook O. 24, art. 26, noot 3) en men slechts dan op (algeheele) medewerking van het publiek zal kunnen rekenen, als de openbare kas de kosten betaalt. 4 Zie ook O. 24, art. 26, derde lid. 6 M. v. T. De kosten, die de toepassing van art. 25 veroorzaakt, worden gemaakt ter bescherming tegen gevaar uit het buitenland. Het is daarom billijk, dat die kosten door het Rijk worden gedragen. 6 Zie O. 24, art. 26, noot 7. ' M. v. A. Het overoude beginsel, dat de gemeente de kosten draagt, ligt in de redactie opgesloten. Duidelijkheidshalve is het neergelegd in een nieuw eerst lid van dit artikel. (Zie verder M. v. A. Algemeene beschouwingen bij W. 72, art. 26, noot S.) 109 W. 72, art. 56 110 O. en G. O. O. 24, art. 29 RIJKSBIJDRAGE VOOR OPRICHTING, EXPL0FTATD3, LEIDING ENZ. VAN GEMEENTELIJKE ONTSMETTLNGSDIENSTEN. Wet 1872 artikel 56. Door den Staat wordt, in de gevallen en onder de voorwaarden bij algemeenen maatregel van bestuur6 te bepalen, aan de gemeenten eene bijdrage verleend van vijftig ten honderd van: 1°. de kosten van oprichting en van uitbreiding van een gemeentelijken ontsmettingsdienst; 2°. de uitgaven over elk dienstjaar voor de reiniging en de ontsmetting, in de artt. 4 en 5 bedoeld, voor zooverre die niet ingevolge het bepaalde in art. 5a door belanghebbenden worden gedragen; 3°. de uitgaven over elk dienstjaar voor de opleiding tot ontsmetter van daartoe door het bestuur der gemeente aangewezen personen; en 4°. de uitgaven over elk dienstjaar voor deskundige leiding van den ontsmettingsdienst. Ontwerp 1924 artikel 29. 1. Het Rijk verleent in de gevallen en onder de voorwaarden, bij algemeenen maatregel van bestuur6 te bepalen, aan de gemeenten een bijdrage van vijftig ten honderd van: 1°. de kosten van oprichting, vernieuwing1 en uitbreiding van een gemeentelijken ontsmettingsdienst8; 2°. de uitgaven over elk dienstjaar voor de reiniging, de ontsmetting, de onteigening en de vernietiging i bij ziekten, bij algemeenen maatregel van bestuur te noemen, voor zooverre die niet door belanghebbenden kunnen i worden gedragen; (Zie G. O.) 3°. de uitgaven over elk dienstjaar voor de opleiding tot ontsmetter van daartoe door het bestuur der gemeente aangewezen personen; 4°. de uitgaven over elk dienstjaar voor deskundige leiding2 van een gemeentelijken ontsmettingsdienst8. 2. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur8 nader te bepalen, welke uitgaven geacht worden te behooren tot die, bedoeld onder 2°. 1 Art. 5b (W. 72) en art. 29 (O. 24), eerste Ud, zijn gelijkluidend, behoudens opneming in het ontwerp van de kosten voor vernieuwing (zie ook O. 24, art. 31, uoot 1) van den ontsmettingsdienst en van de kosten van onteigening en vernietiging, alsmede van het woordje „kunnen". 2 Zie met betrekking tot de „deskundige leiding" O. 24, art. 31, noot 2. 3 Aan O. 24, art. 29 is een tweede lid toegevoegd, in verband met de groote versohlUen en opvattingen (met de daaraan verbonden flnancieele gevolgen), die bij sommige gemeentebesturen bleken te bestaan met betrekking tot den gewensehten omvang van reiniging, ontsmetting enz. 4 Zie voor „belanghebbende" O. 24, art. 28, noot 2 en O. 24, art. 26, noot 3. 6 Van de zijde der gemeentelijke gezondheidsdiensten wordt betoogd, dat deze diensten, voor zoover het Rijk voor de toepassing van de bepalingen dezer wet van W. 72, art. 56 111 O. en G. 0. 24, art. 29 hun diensten gebruik maken wil, ook aanspraak mogen maken voor een rijksbijdrage in de kosten. (Zie ook O. 24, art. 28, noot la.) 6 Zie ook het uitvoeringsbesluit (Kon. besluit 20 December 1911, 8t.bl. no. 364) en de missive van den Minister van Arbeid van 25 October 1922 aan de gemeentebesturen, betreffende Indiening van aanvragen om bijdragen ln kosten van reiniging en ontsmetting. 7 V. V. 8 9 Tegen het leggen van nieuwe lasten op de gemeenten, hetwelk ook in andere artikelen, doch voornamelijk in .dit artikel geschiedt, verklaarden zeer vele leden ernstig bezwaar te hebben. Zoolang niet de financieele verhouding tusschen Rijk en gemeenten in een voor de gemeenten gunstigen zin is gewijzigd, behoort, naar deze leden meenden, het Rijk zich te onthouden van elk voorschrift en eiken maatregel, welke de gemeentelijke kassen op eenigerlei wijze bezwaren.- Te minder achtten sommige leden het geoorloofd, de uitgaven, welke het gevolg van de voorgestelde regeling zullen zijn, voor een deel door de gemeenten te doen dragen, wijl deze wet toch bedoelt in een algemeen landsbelang te voorzien en niet in een belang van de gemeenten als zoodanig. Andere leden verklaarden het niet onbillijk te achten, dat door de gemeenten wordt bijgedragen in de kosten van uitvoering van de wet. Op deze wijze toch worden de kosten over de verschillende deelen van het land verdeeld naar evenredigheid van het nut dat zij daarvan trekken. 8 M. v. A. Algemeene beschouwingen: zie M. v. A. bij W. 72, art. 26, noot 5. 9 M. v. A. Ter beantwoording van de bij dit artikel gemaakte opmerkingen moge worden verwezen naar hetgeen daarover in de. algemeene beschouwingen is aangevoerd. Ook hier moge er aan worden herinnerd, dat dit artikel uit de geldende wet is overgenomen en dat het nog nooit tot bezwaren heeft geleid, veeleer tot erkentelijkheid van de gemeenten, die er een tegemoetkoming uit 's Rijks kas door verkregen. Dat en waarom de onteigening (vernietiging) in deze met de ontsmetting gelijk wordt gesteld, is reeds in de M. v. T. medegedeeld. 8 In het G. O. is de aanhef veranderd in 1. Onder de voorwaarden, bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen, wordt uit 's Rijks kas aan de gemeenten een bijdrage verleend van vijftig ten honderd van: en in sub 2* achter de „reiniging, de ontsmetting", de onteigening geschrapt (in verband met de wijziging van O. 24, art. 23), verder achter „de vernietiging" toegevoegd: waaronder mede begrepen wordt de schadeloosstelling, bij ziekten, bij algemeenen maatregel van bestuur te noemen. 111 W. 72, art. 5a 112 O. en G. O. 24, art. 30 BIJDRAGE DOOR DE BELANGHEBBENDEN IN DE KOSTEN YAN VERVOER, AFZONDERING, VERPLEGING ENZ. Wet 1872 artikel 5a. Ter vergoeding van of ter tegemoetkoming in de kosten van de reiniging en de ontsmetting2, in de twee voorgaande artikelen bedoeld, kan* van de belanghebbenden, met uitzondering van onen minvermogenden, eene bijdrage gevorderd worden, volgens een tarief vast te stellen met inachtneming van de artt. 232-236 en 254 der Gemeentewet. De invordering daarvan wordt geregeld door eene plaatselijke verordening overeenkomstig de bepalingen van de artt. 258—262 dier wet. Ontwerp 1924 artikel 30. 1. Met in achtneming van de artikelen 232—236 der Gemeentewet wordt i van de belanghebbenden3, met uitzondering van on- en minvermogenden, in de kosten van vervoer, afzondering, onderzoek, verpleging, reiniging en ontsmetting2eene bijdrage * gevorderd. 2. De invordering daarvan wordt geregeld door een plaatselijke verordening overeenkomstig de bepalingen van de artt 258—262 dier wet. l M. v. T. Terwijl W. 72, art. 5a de vergoeding van belanghebbenden facultatief stelt, wordt zij in O. 24, art. 30 imperatief gemaakt. Er is geen enkele reden om niet voor te schrijven, dat wie in deze kosten kan bijdragen, dat ook moet doen. (Zie ook noot 3.) 2 Art. 5a (W. 72) heelt alleen betrekking op reiniging en ontsmetting, art. 30 (O. 24) bovendien op verroer, afzondering, onderzoek en verpleging. 3 Zie voor „belanghebbende" O. 24, art. 29, noot 2. 4 In het O. O. is dit artikel omgezet en „eene bijdrage" veranderd in eene bijdrage in of vergoeding van .de kosten van vervoer enz. M. v. A. Deze wijziging is in overeenstemming met de bestaande praktijk. Personen met voldoend inkomen kunnen de volle kosten betalen. 112 W. 72, art. 5c 113 O. en G. 0. 24, art. 31 RIJKSBIJDRAGE AAN VEREENIGINGEN VOOR OPRICHTING, EXPLOITATIE, LEIDING ENZ. VAN ONTSMETTINGSDIENSTEN. Wet 1S72 artikel 5c. ' Door den Staat wordt, in de gevallen en onder de voorwaarden bij algemeenen maatregel van bestuur* te bepalen, aan de vereenigingen, die zich de uitvoering van de reiniging en van de ontsmetting, bedoeld in de artt. 4 en 5, ten doel stellen, eene bijdrage verleend van vijftig ten honderd van de kosten van oprichting en van uitbreiding van een ontsmettingsdienst, alsmede van de uitgaven over elk dienstjaar voor de opleiding tot ontsmetter van daartoe door de vereeniging aangewezen personen en voor deskundige leiding van den ontsmettingsdienst. Ontwerp 1924 artikel 31 K Het Rijk verleent in de gevallen en onder de voorwaarden,bij algemeenen maatregel van bestuur4 te bepalen, aan de vereenigingen 8, die zich de uitvoering van de reiniging en van de ontsmetting, bedoeld in art. 22 ten doel stellen, een bijdrage van vijftig ten honderd van de kosten van oprichting, vernieuwing 1 en uitbreiding van een ontsmettingsdienst, alsmede van de uitgaven over elk dienstjaar voor de opleiding tot ontsmetter van daartoe door de vereeniging aangewezen personen en voor deskundige leiding2 van den ontsmettingsdienst. 1 O. 24, art. 31 ls gelijkluidend met W. 72, art. Sc, behoudens toevoeging van het woord „vernieuwing'' (zie ook O. 24, art. 29, noot 1). 8 Over het begrip deskundige leiding bestaat ernstig verschil van meening tusschen de geneeskundige epidemiologen en de ontsmettings-teohnioi. De eerste betoogen, dat de leider van den ontsmettingsdienst sleohts dan op deskundigheid aanspraak mag maken, wanneer hij geneeskundig-epidemiologisch geschoold is. Zij dringen er op aan het woord „deskundige" te vervangen door „geneeskundig-epidemiologische". De tweede categorie betoogt, dat de technische verhoudingen op dit gebied zoo moeilijk en ingewikkeld zijn, dat zonder „ontsmettings-teclnische" scholing van deskundigheid geen sprake zal kunnen zijn. Zij wenschen aan het woord „deskundige", toegevoegd te zien „ontsmettings-technische". De geneeskundigen stellen daartegenover als hun meening, dat de ervaring der laatste jaren geleerd heeft, dat de ontsmetting hoe langer hoe meer op den achtergrond komt en hoe langer hoe eenvoudiger wordt, zóó zelfs, dat zij meer en meer aan verplegenden en huisgenooten overgelaten wordt en hier en daar zelfs ontsmettingsinriohtingen gesloten ztjn. Minister Heemskerk stond aanvankelijk (1910) geheel op het standpunt der geneeskundige epidemiologen, terwijl hij later (1911) ook de leiding der ontsmettingstechnici toelaatbaar achtte. Zoowel de geneeskundige-epidemiologen als de ontsmettingstechnici dringen er op aan, dat de wetgever thans partij zal kiezen. 8 Sommigen achten het gewenscht hierbij vast te leggen, dat geen bijdragen zullen worden verleend aan dergelijke vereenigingen in gemeenten, waar reeds een gemeentelijke ontsmettingsdienst werkzaam ls. * Zie ook het uitvoeringsbesluit (Kon. besluit 20 December 1911, St.bl. no. 364). 6 In het Q. O. is de aanhef veranderd in: Onder de voorwaarden, bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen, wordt uit 's Rijks kas aan de vereenigingen enz. S. S. - Besmettelijke Ziektenwet 113 W. 72, artt. 27, 28 114 O. en G. 0. 24, artt. 32, 33 BEVOEGDHEID VAN AANGEWEZEN GENEESKUNDIGEN ENZ. TOT BLNNENTBEDEN VAN SCHOLEN, WONINGEN ENZ. Wet 1872 artikel 27. Bij het verschijnen van besmettelijke ziekten2 zijn de voorzitter, de secretaris en de leden van den Gezondheidsraad in het geheele Rijk, de inspecteurs en de leden van de gezondheidscommissiën binnen hun ambtsgebied bevoegd, de woningen der ingezetenen binnen te treden. Wanneer in het in het eerste Ud van dit artikel omschreven geval eene woning moet worden binnen getreden tegen den wU van den bewoner, kan de aldaar bedoelde bevoegdheid slechts worden uitgeoefend op vertoon van een schriftelijken bijzonderen last van den kantonregter of van den burgemeester en in bijzijn van den kantonregter, den burgemeester, een wethouder der gemeente of een commissaris van politie. Van dit binnentreden en van de redenen die daartoe geleid hebben, wordt door dengene, die deze handeling heeft verricht, proces-verbaal opgemaakt en binnen tweemaal 24 uren aan den ingezetene wiens woning is binnengetreden, in afschrift medegedeeld. De in het tweede Ud van dit artikel bedoelde last hondt in voor hoe langen tijd hij geldig is en mag niet tusschen zonsondergang en zonsopgang worden uitgevoerd, tenzij hij inhoudt, dat de uitvoering daarvan te allen tijde mag plaats hebben. Ontwerp 1924 artikel 32 *. 1. Indien een besmettelijke ziekte voorkomt of indien gegrond vermoeden bestaat, dat zij voorkomt2, zijn de hoofdinspecteur en iedere inspecteur, benevens de door den burgemeester op advies van den inspecteur aangewezen geneeskundigen, binnen hun ambtsgebied bevoegd de woningen * der ingezetenen binnen te treden. De door den burgemeester op advies van den inspecteur aangewezen geneeskundigen 1 zijn in de gestelde gevallen medebevoegd alle scholen en andere tot het geven van onderwijs bestemde lokalen, kinderbewaarplaatsen, gestichten van Uefdadigheid, weeshuizen, herbergen, logementen, slaapsteden, voer- en vaartuigen, fabrieken, werkplaatsen, magazijnen, winkels, gevangenissen, ziekeninrichtingen, badhuizen en eethuizen binnen te treden 4. 2. Wanneer in het in het eerste Ud van dit artikel omschreven geval een woning of een bewoond vaartuig moet worden binnengetreden tegen den wil van den bewoner, kan de aldaar bedoelde bevoegdheid slechts worden toegepast op vertoon van een schriftelijken bijzonderen last van den kantonrechter of van den burgemeester. (Zie G. O.) 3. Van dit binnentreden en van de redenen, die daartoe geleid hebben, wordt door dengene, die deze handeling heeft verricht, procesverbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vier en twintig uren aan den ingezetene wiens woning is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld. 114 W. 72, artt. 27, 28 115 O. en G. 0. 24, artt. 32, 33 Wet 1872 artikel 28. De burgemeester, alleen of vergezeld van de door hem daartoe noodig gekeurde en aangewezen personen, is bevoegd de woningen der ingezetenen huns ondanks tusschen zonsop- en ondergang binnen te treden, ter uitvoering van de bepalingen dezer wet of van de krachtens deze wet uitgevaardigde besluiten. 1 M. v. T. O. 24, art. 32 is in hoofdzaak ontleend aan W. 72, art. 27. De door den burgemeester op advies van den inspecteur aangewezen geneeskundige kan een medisch Ud van de gezondheidscommissie zijn of, indien een gezondheidsdienst bestaat (O. 24, art. 46) een geneeskundige, verbonden aan dien dienst. De zeer ruime omschrijving, die W. 72, art. 27 van de wet geeft, gaat veel verder dan noodig is. De bevoegdheid kan en moet tot geneeskundigen beperkt bhjven. (Zie ook O en G. O. 24 art. 43 tweede Ud). De tweede zin van het eerste Ud omschrijft een bevoegdheid, die de leden van het staatstoezicht op de volksgezondheid reeds hebben krachtens art. 16 van de Gezondheidswet. 2 M. v. T. W. 72, art. 27 van de wet kent als aanleiding voor het binnentreden „het verschijnen van besmettelijke ziekten". Deze omschrijving is te beperkt. Ook indien gegrond vermoeden bestaat, dat een ziektegeval verzwegen of niet onderkend wordt, moet het aangewezen personeel het recht hebben zelf een onderzoek in te steUen. 8 Deze beperking wordt door sommigen niet geacht ln overeenstemming met de geweldige belangen, die bijv. bij het bestrijden van een tot groep A behoorende besmettelijke ziekte op het spel staan. 4 Erven en terreinen zijn hierbij niet genoemd, omdat de poUtie en andere opsporingsambtenaren voor het betreden daarvan geene bijzondere machtiging noodig hebben. 8 In G. O. art. 32, is aan den eersten zin van het eerste lid toegevoegd: „en de erven van woningen te betreden". en aan den tweeden zin van het eerste lid: „en de erven daarvan te betreden". 4. De in het tweede Ud van dit artikel bedoelde last houdt in voor hoe langen tijd hij geldig is en mag niet tusschen zonsondergang en zonsopgang worden uitgevoerd, tenzij hij inhoudt, dat de uitvoering daarvan te aUen tijde mag plaats hebben. Ontwerp 1924 artikel 33. De burgemeesters, aUeen of vergezeld van de door hem aangewezen personen, is bevoegd de woningen der ingezetenen huns ondanks tusschen zonsop- en zonsondergang s binnen te treden ter uitvoering van de bepalingen dezer wet of van de krachtens deze wet uitgevaardigde besluiten. 115 W. 72, artt. 27, 28 116 O. en G. 0. 24, artt. 32, 33 Het tweede lid is als volgt geredigeerd: 2. Wanneer in een der in het eerste Ud van dit artikel omschreven gevallen in een woning of een bewoond vaartuig moet worden binnengetreden tegen den wil van den bewoner, kan van de in dat lid omschreven bevoegdheid slechts worden gebruik gemaakt op vertoon van een schriftelijken hjjzonderen last van den kantonrechter of van den burgemeester. Het derde en vierde lid bleven ongewijzigd, zoo ook art. 33. 6 V. V. 7 Artikel 33. Enkele leden achtten de in dit artikel aan den burgemeester gegeven bevoegdheid te ruim. Zij meenden, dat hier het inwinnen van het advies van den officier van justitie dient te worden voorgeschreven. 7 M. v. A. Artikel 33. Art. 28 van de geldende wet geeft den burgemeester de bevoegdheid tot binnentreden in woningen. Dit is noodzakelijk, omdat hij in het systeem van de wet de handelende en verantwoordelijke autoriteit is. Tegen deze bevoegdheid is nooit bezwaar gerezen; misbruik is er nooit, gebruik zoo ooit dan toch hoogst zelden van gemaakt. Welke reden er nu zou kunnen zijn, de gelijksoortige bevoegdheid die het ontwerp aan dezen verantwoordelijken persoon wil toekennen afhankelijk te stellen van de medewerking van den officier van justitie, kunnen de ondergeteekenden niet inzien. Zij zouden het bedenkelijk achten, omdat het zou kunnen voorkomen, dat de burgemeester in een geval, waar snel gehandeld zou moeten worden ter wering van gevaar, de verantwoordelijkheid niet zou kunnen dragen. Dit klemt te meer, nu de burgemeester door de, in den geest van het V. V., in het ontwerp gemaakte veranderingen meer zelfstandigheid van oordeel zal krijgen. In het eerste lid zijn ook de erven van woningen opgenomen. Het kan noodig zijn, bijv. voor onderzoek van drinkwater als bron van besmetting, een erf te betreden. 116 W. 72, art. 29 117 O. en G. 0. 24, art. 34 BEVOEGDHEID DER GEMEENTEBESTUREN TOT VASTSTELLEN VAN REGLEMENTEN EN VERORDENINGEN. Wet 1872 artikel 29. Ontwerp 1924 artikel 34. Provinciale en gemeentebesturen 1. De gemeentebesturen behoubehouden de bevoegdheid i tot den de bevoegdheid i tot het het vaststellen van reglementen of vaststellen van reglementen of ververordeningen tot voorkoming, we- ordeningen tot voorkoming, wering ring of beteugeling van besmette- of beteugeling van besmettelijke lijke ziekten, voor zoover zij niet ziekten, voor zoover zij niet in in strijd zijn met de bepalingen strijd zijn met de bepalingen, bij dezer wet. of krachtens deze wet vastgesteld. Bij zoodanige verordening kunnen voorschriften van deze wet of krachtens deze wet vastgesteld, van toepassing worden verklaard op besmettelijke ziekten, op welke zij ingevolge deze wet niet van toepassing zijn2 s. De kosten van de toepassing van zoodanige verordening zijn voor rekening van de gemeente. 2. Deze verordeningen worden binnen veertien dagen, nadat zij zijn vastgesteld, medegedeeld aan Gedeputeerde Staten en aan den inspecteur. De inspecteur kan bij Gedeputeerde Staten bezwaren inbrengen binnen dertig dagen na ontvangst van de verordening. 3. Gedeputeerde Staten beslissen binnen drie maanden na ontvangst van het bezwaarschrift bij een met redenen omkleed besluit. 4. Van de besUssing van Gedeputeerde Staten kunnen binnen dertig dagen na de ontvangst daarvan de gemeenteraad, Burgemeester en Wethouders en de inspecteur bij Ons in beroep komen. l M. v. T. W. 72, art. 29 bepaalt, dat provinciale en gemeentebesturen de bevoegdheid behouden om bepalingen vast te steUen ter voorkoming of wering van besmettelijke ziekten. De provinoiale besturen hebben zich daarmede niet onledig gehoudenla. De gemeentebesturen deden 't hier en daar wel. Het Ugt in den opzet van dit ontwerp en van het ontwerp betreffende 117 W. 72, art. 29 118 O. en G. O. 24, art. 34 de gezondheidsdiensten, dat zij dat meer zullen gaan doen, zoowel om door plaatselijke toestanden gevorderde aanvullingen bij de wettelijke voorschriften te geven met betrekking tot de ziekten, waartegen het wettelijk apparaat is gericht, als met betrekking tot ziekten als malaria, mazelen, die een centraal ingrijpen niet noodig maken, maar die wel plaatselijk een zoodanig karakter kunnen verkrijgen, dat maatregelen noodig zijn. Nu te verwachten is, dat de plaatselijke besturen tot meer activiteit geprikkeld zullen worden, is toezicht van Gedeputeerde Staten wenschehjk. la De bevoegdheid der provinciale besturen om dat te doen, is dus thans vervallen. 2 zie ook O. 21, art. 1, noot 2a en 3. Als voorbeelden kunnen hier genoemd worden malaria, favus en andere niet tot groep A of B behoorende besmettelijke ziekten. Of het mogelijk is ook plaatselijke bepalingen te maken, waarbij ten opzichte van tnberonlense onderwijzenden en geslachtszieke kinderen (vnlvovagnits gonorrhoioa), maatregelen worden voorgeschreven, wordt door sommige geneeskundigen betwijfelt en mitsdien wordt door hen op een duidelijker redactie van O. 21, art. 31, eerste lid aangedrongen. (Zie noot 3enl). In het G. O. is deze zinsnede gewijzigd in: besmettelijke ziekten, op welke deze wet niet van toepassing is. * V. V. * De uitsluiting van geslachtsziekte en tuberculose in 0. 24, art. 1, doet de vraag rijzen, of nu ook de bevoegdheid van de gemeentebesturen, genoemd in artikel 34, om bij verordening nadere bepalingen ter bestrijding van besmettehjke ziekten vast te stellen, niet geacht moet worden hun te zijn onthouden ten opzichte van tuberculose en geslachtsziekten. Dit zou een hoogst ongewenscht gevolg van de uitsluiting van deze ziekten zijn. Andere leden betwijfelden, of de in dezen gemaakte gevolgtrekking wel juist is. Toegegeven, dat de gemeentebesturen niet krachtens art. 34 verordeningen zullen kunnen vaststellen ter bestrijding van besmettehjke ziekten, waarop deze wet niet van toepassing is, dan behouden zij toch hun algemeene bevoegdheid om in het belang der gemeente te dezer zake verordenend op te treden, juist omdat zij dan ten opzichte van die ziekten niet door eenige wetsbepaling zijn beperkt. Gaarne zouden deze leden intusschen van het gevoelen der Regeering in dezen op de hoogte worden gesteld. 4 M. v. A. De bevoegdheid van de gemeentebesturen ten opzichte van deze twee ziekten wordt door 0. 24, art. 34 in geenen deele ingekort. De gemeentebesturen ontleenen hun bevoegdheid, zich met de openbare gezondheid te bemoeien, aan art. 135 van de Gemeentewet. Met betrekking tot de ziekten, waartegen de Rijkswet maatregelen aan de hand doet, zou die bevoegdheid in twijfel getrokken kunnen worden, indien niet O. 24, art. 34, haar handhaafde. Met betrekking tot tuberculose en geslachtsziekte blijft die bevoegdheid voor en na onveranderd. 118 W. 72, artt. 30, 31; W. 84, artt. 2,3 119 O. en G. O. 24, artt. 35-39 STRAFBEPALINGEN GERICHT TEGEN PERSONEN. Wet 1872 artikel 30. Met eene boete van / 0,50 tot / 25 of met hechtenis van één tot drie dagen worden gestraft: 1°. (Vervallen.) 2°. overtreding van de artikelen 11 io, 1ste en 2de lid, 14*, 15 2, 16i, 17 7, behoudens het bepaalde in artikel 176, 1ste Ud, en van artikel 17c?. Wegens het in de school zenden van kinderen in strijd met het bepaalde in de artikelen 145, 17 7 — behoudens het bepaalde in artikel 176, lste Ud —, en in artikel 17c7, zijn de ouders of voogden dier kinderen strafbaar. Wegens overtreding van artikel 177, behoudens het bepaalde in artikel 176, lste Ud, en van artikel 17c 7, zijn verder strafbaar de hoofden of de bestuurders der scholen, die de onderwijzers of onderwijzeressen hebben toegelaten, en de onderwijzers en onderwijzeressen zeiven, die onderwijs op de school hebben gegeven; 3°. overtreding van artt. 8» en 9 0, 4de Ud, indien de overtreder met den aard van de ziekte bekend was. Wet 1872 artikel 31. Met eene boete van / 0,50 tot / 100 of met hechtenis van één dag tot eene maand wordt gestraft: 1°. (Vervallen.) 2°. overtreding van artt. 9 0, 3de lid, 10 3, 1110, 2de Ud, indien de overtreder met den aard van de ziekte bekend was, en van art. 198; 3°. (Vervallen.) Wet 1884 artikel 2 is. Onverminderd de toepassing van bij andere wetten bedreigde straffen, Ontwerp 1924 artikel 35. Onverminderd de toepassing van bij andere wetten bedreigde straffen 14, zoo daartoe termen zijn, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden hij die zich onttrekt3 aan bij of krachtens deze wet te zijnen aanzien voorgeschreven maatregelen, of goederen of voorwerpen onttrekt 12 aan krachtens deze wet voorgeschreven maatregelen. Ontwerp 1924 artikel 36 1*. Be geneeskundige, die het bepaalde in artikel 21, overtreedt, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste duizend gulden. (Zie G. O.) Ontwerp 1924 artikel 37 is. Overtreding van een der bepalingen van artikel 3, vierde Ud, artikel 8*, voor zoover zij geschiedt door minderjarigen, behoorende tot het personeel van een kinderbewaarplaats of van een school, artikel 19», eerste Ud», of artikel 20io of van een verbod, gegeven krachtens artikel 6 of van een voorschrift, gegeven krachtens artikel 25 is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden. Ontwerp 1924 artikel 38 Het hoofd van een kinderbewaarplaats of van een school, dat een schriftelijke kennisgeving, als bedoeld in het tweede of het vierde Ud van artikel 8, heeft ontvangen en de minderjarige, daarin vermeld, gedurende de geldigheid van het 119 W.72, artt. 30, 31; W, 84, artt. 2,3 120 O. en G. O. 24, artt. 36-39 zoo daartoe termen zijn, worden gestraft met gevangenis van een dag tot twee jaren of geldboete van / 0,60 tot / 2000: 1°. hij, die een der voorschriften, door Ons krachtens het voorgaande artikel gegeven, overtreedt; 2°. hij, die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of eene vordering, krachtens Onze voormelde voorschriften gegeven of gedaan door een daartoe bij art. 5 dezer wet of Onze voormelde voorschriften bevoegd verklaarden persoon; 3°. hij, die opzettelijk eenige handeling door een daartoe bij art. 5 dezer wet of Onze voormelde voorschriften bevoegd verklaarden persoon, ter uitvoering van die voorschriften ondernomen, belet, belemmert of verijdelt. Wet 1884 artikel 3. Indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijk feit onherroepelijk is geworden, kunnen de in art. 2 bepaalde straffen met een derde worden verhoogd. verbod, omschreven in artikel 8, eerste lid, tot de inrichting toelaat6, of gedurende de sluiting, voorgeschreven krachtens artikel 9, minderjarigen tot het bezoeken van of personeel tot het verrichten van arbeid in de inrichting toelaat 6, en het hoofd van een school, dat in strijd met het bepaalde in artikel 10 of 12, onderwijzers, onderwijzeressen of leerlingen tot de school toelaat?, worden gestraft met geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Ontwerp 1924 artikel 39. De in de artikelen 35—38 strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen. 1 Zie O. 24, art. 2, noot 6. 2 Deze artikelen ztjn vervallen (zie aldaar). 3 Zie O. 24, artt. 3, 4, 5, 8, derde Ud; O. 24, art, 19, noot 7. 4 Zie O. 24, art. 8, eerste Ud, noot 9. 6 Zie O. 24, art. 8, tweede Ud, noot 7. 6 Zie O. 24, art. 9. 7 Zie O. 24, art. 10, noot 8. 5 Deze twee woorden zijn in G. O. vervallen. 9 Zie O. 24, art. 19, noot 7. 10 Zie O. 24, art. 20, noot 7. 11 Zie O. 24, artt. 22, 23. 12 Zie O. 24, art. 25, noot 4. In G. O. toegevoegd „waren". 18 Art. 184, Wetb. van Strafrecht is hier niet meer toepasselijk, omdat O. 24, art. 39 aUe ln O. 24, artt. 35 tot 38 strafbaar gestelde feiten als overtredingen beschouwt, wat onder W. 72 en 84 niet het geval was. 1* V. V. Ernstig bezwaar had men er tegen, dat hier de geneesheer, wiens tusschenkomst en medewerking eerst geheel is uitgeschakeld, L20 W.72, artt. 30, 31; W. 84, artt. 2,3 121 O. en G. O. 24, artt. 35-39 met een boete tot een maximum van niet minder dan duizend gulden bedreigd wordt. M. v. A. Door de wijzigingen van het ontwerp is het in het V. V. geopperde bezwaar ondervangen. Al ware dit niet geschied, dan zou naar de meening van de ondergeteekenden een strafbedreiging tegen den geneeskundige, die verzuimde van een geval van besmettelijke ziekte kennis te geven, toch nog ten volle als redelijk te verantwoorden zijn. G. O. Nieuwe redactie: Gewijzigd ontwerp artikel 36. De geneeskundige, die een geval van een besmettelijke ziekte heeft vastgesteld, en de kennisgeving, voorgeschreven in artikel 2, niet binnen den in dat artikel vastgestelden termijn doet, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste duizend gulden. 18 V. V. Artikelen 37 en 38. De strafbepalingen oordeelde men niet duidelijk en evenmin volledig. Waar — vroeg men — is strafbaar gesteld de overtreding van artikel 8 door een meerderjarig onderwijzer aan een school of kinderbewaarplaats? Waar de overtreding van het tweede Ud van artikel 8 door de ouders? M. v. A. De redactie van deze artikelen is gewijzigd16 in verband met de veranderingen, die de daarin genoemde artikelen ondergingen. De in het V. V. gestelde vragen zijn daardoor mede opgelost. Het nieuwe tweede Ud van art. 38 is reeds besproken bij art. 16. 18 Nieuwe redactie: Gewijzigd ontwerp artikel 37. Overtreding van een der bepalingen van de artikelen 3, derde lid, 8, 19 of 20 of van een verbod, gegeven krachtens artikel 6 of van een voorschrift, gegeven krachtens artikel 25, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden. Gewijzigd ontwerp artikel 38. 1. Het hoofd van een kinderbewaarplaats of van een school, dat gedurende de sluiting, voorgeschreven krachtens artikel 10, minderjarigen tot het bezoeken van de inrichting toelaat, en het hoofd van een school, dat in strijd met het bepaalde in artikel 11 of 121 W.72,artt.30,31;W.84,artt.2,3 122 O. en G. O. 24, artt. 35-39 13, onderwijzers, onderwijzeressen of leerlingen tot de school toelaat, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. 2. Hij, die bij een verzoek, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, in strijd met de waarheid verklaart dat hij noch zijn minderjarige kinderen op eenigerlei wijze tegen de geldelijke gevolgen van eenige persoonlijke of zakelijke ramp of ongeval door hem of door zijn echtgenoote of met zijn medewerking door derden zijn verzekerd, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden 16. 122 W. 84, artt. 4, 5 123 O. en G. O. 24, artt. 40, 41 INBESLAGNEMING, VERBEURDVERKLARING ENZ. VAN GOEDEREN, VOER- EN VAARTUIGEN EN HET ONTSLAG TEGEN ZEKERHEID. Wet 1884 artikel 4. 1. Hetgeen in strijd met Onze in art. 1 bedoelde voorschriften ingevoerd, doorgevoerd of vervoerd is en alle voer- of vaartuigen en andere voorwerpen, die gebruikt zijn tot het invoeren, doorvoeren of vervoeren of tot het plegen van eenige handeling, die bij art. 2 strafbaar is gesteld, worden in beslag genomen en kunnen door den rechter in geval van veroordeeling verbeurd verklaard worden. 2. Echter heeft verbeurdverklaring der voer- of vaartuigen, die gebruikt zijn tot het invoeren, doorvoeren of vervoeren, alleen dan plaats, zoo het strafbare feit door den vervoerder is gepleegd. 3. Voor zooveel in het belang der gezondheid of ter wering van besmetting noodig is, worden de in beslag genomen voorwerpen, op last van den burgemeester, vernietigd of onschadelijk gemaakt. 4. Vernietiging geschiedt niet dan na waardeering door een deskundige, te benoemen door den kantonrechter van het kanton, waarin de inbeslagneming heeft plaats gehad; de deskundige legt in handen van den kantonrechter een eed (verklaring) af, dat hij de hem vertoonde voorwerpen naar znn beste weten naar waarheid heeft gewaardeerd *. 5. De geldsom vertegenwoordigende de waarde van hetgeen vernietigd is, wordt, in geval van vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, of indien de verbeurdverring niet is uitgesproken, aan den eigenaar van de vernietigde voor- Ontwerp 1924 artikel 40 i 2. 1. Hetgeen in strijd met bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften ingevoerd, doorgevoerd of vervoerd is en alle voer- of vaartuigen en andere voorwerpen, die gebruikt zijn tot het invoeren, doorvoeren of vervoeren, of tot het plegen van eenige handeling, die bij een der artikelen 35—38 strafbaar is gesteld, worden in beslag genomen en kunnen door den rechter in geval van veroordeeling verbeurd verklaard worden. 2. Echter heeft verbeurdverklaring der voer- of vaartuigen, die gebruikt zijn tot het invoeren, doorvoeren of vervoeren, alleen dan plaats, zoo het strafbare feit door den vervoerder is gepleegd. 3. Voor zooveel in het belang der gezondheid of ter wering van besmetting noodig is, doet de burgemeester de in beslag genomen voorwerpen op advies van den inspecteur (G. O. van een geneeskundige) 6 vernietigen of onschadelijk maken. 4. Vernietiging geschiedt niet dan na waardeering door een deskundige, te benoemen door den kantonrechter van het kanton, waarin de inbeslagneming heeft plaats gehad; de deskundige legt in handen van den kantonrechter een eed (verklaring) af, dat hij de hem vertoonde voorwerpen naar zijn beste weten naar waarheid zal waardeerenö. (Zie G. O.) 5. De geldsom, vertegenwoordigende de waarde van hetgeen vernietigd is, wordt, in geval van vrijspraak of ontslag van rechtsver- 123 W. 84, artt. 4, 5 124 O. en G. 0. 24, artt. 40, 41 werpen ten laste van 's Rijks schatkist uitgekeerd. 6. Wanneer de in beslag genomen voorwerpen niet zijn vernietigd, worden zij, in geval van vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, of wanneer de rechter geene termen tot verbeurdverklaring heeft gevonden, aan den eigenaar teruggegeven in den toestand waarin zij zich bevinden. De bewaarde onschadelijke of onschadelijk gemaakte voorwerpen, die verbeurd verklaard zijn, worden ten bate van 's Rijks schatkist in het openbaar verkocht. Wet 1884 artikel 5. Het in beslag genomen voer- of vaartuig met zijnen inventaris wordt tegen zekerheid ontslagen volgens regelen, die bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur4 door Ons worden gesteld. volging, of indien de verbeurdverklaring niet is uitgesproken, aan den eigenaar van de vernietigde voorwerpen ten laste van 's Rijks schatkist uitgekeerd. 6. Wanneer de in beslag genomen voorwerpen niet zijn vernietigd, worden zij, in geval van vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, of wanneer de rechter termen tot verbeurdverklaring niet heeft gevonden, aan den eigenaar teruggegeven in den toestand waarin zij zich bevinden. Zijn die goederen besmet, dan worden zij, zoo mogelijk, ontsmet en& teruggegeven na vergoeding van de kosten van ontsmetting». 7. De bewaarde onschadelijke of onschadelijk gemaakte voorwerpen, die verbeurd verklaard zijn, worden ten bate van 's Rijks schatkist in het openbaar verkocht. Ontwerp 1924 artikel 41 a. Het in beslag genomen voer- of vaartuig met zijn inventaris wordt tegen zekerheid ontslagen volgens regelen, die bij algemeenen maatregel van bestuur4 worden gesteld. 1 Behoudens enkele redactiewijzigingen en een aanvulling 3) van het zesde lid, die voor zichzelf spreekt, ztjn de bestaande bepalingen onveranderd overgenomen. Vooral ten aanzien van ingevoerde goederen, is inbeslagneming en zoo noodig vernietiging het aangewezen middel. 2 Zie O. 24, artt. 22, 23 en 25, tweede Ud. 3 Kleine redactiewijzigingen en aanvullingen die voor zichzelf spreken. 4 Zie het uitvoeringsbesluit (Kon. besluit 15 Januari 1885, St.bl. no. -5). 5 In het G. O. ls in het derde Ud „op advies van den inspecteur" vervangen door „op advies van een geneeskundige". Wat het vierde Ud betreft merkt de M. v. A. op: Aangezien vernietiging ook voor de toepassing van dit artikel zeer zelden zal voorkomen en zn vrij wel uitsluitend eenvoudige artikelen van dagelijksch gebruik zal treffen, is in het vierde lid de meer eenvoudige regeling van artikel 23 van toepassing verklaard. In het G. O. is het vierde Ud aldus geredigeerd: 4. Vernietiging geschiedt niet dan na waardeering overeenkom- 124 W. 84, artt. 4, 5 125 O. en G. 0. 24, artt. 40, 41 stig het bepaalde in artikel 23, eerste lid of de voorschriften, die Wij gegeven hebben krachtens artikel 23, tweede lid. In het G. O. is in het zesde lid in den 2den zin achter „zoo mogelijk ontsmet" en ingevoegd: „tenzij de rechthebbende on- of minvermogend is". 125 W. 84, art. 6 126 O. en G. 0. 24, artt. 42, 43 AMBTENAREN BELAST MET HET OPSPOREN VAN OVERTREDINGEN EN HUNNE BEVOEGDHEDEN. Wet 1884 artikel 6. 1. Met het opsporen van de overtredingen van deze wet en de door Ons ingevolge art. 1 uitgevaardigde algemeene maatregelen van inwendig bestuur zijn, behalve de bij art. 11 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, alle ambtenaren en beambten van de Rijks- en gemeentepolitie en zoodanige andere personen, als bij de bedoelde besluiten daartoe zullen worden aangewezen. 2. De in het eerste Ud van dit artikel bedoelde personen hebben te allen tijde vrijen toegang tot voerof vaartuigen, waarmede zij vermoeden, dat voorwerpen, waarvan de in-, door- en vervoer tijdelijk verboden zijn, worden vervoerd, alsmede tot de winkels en bergplaatsen, waar zij vermoeden, dat die voorwerpen worden verkocht of bewaard. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien, desnoods met inroeping van den sterken arm. 3. Woningen en bewoonde vaartuigen treden zij tegen den wil van den bewoner niet binnen, dan op schriftelijken last van den burgemeester. 4. Van dit binnentreden wordt door hen binnen tweemaal vier en Ontwerp 1924 artikel 42 ». Op feiten, strafbaar gesteld bij deze wet, zijn niet van toepassing de strafbepalingen, voorkomende in de wetten betreffende de invoerrechten en accijnzen. Ontwerp 1924 artikel 43 «. 1. Met het opsporen van de overtredingen van deze wet en de krachtens deze wet gegeven voorschriften zijn, behalve de bij artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen en de in artikel 17 der Gezondheidswet3 (Staatsblad 1919, no. 784) genoemde ambtenaren, belast de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, alle ambtenaren en beambten van de Rijks- en gemeentepolitie, en zoodanige andere personen, als bij de bedoelde voorschriften daartoe mochten worden aangewezen. 2. De in het eerste Ud van dit artikel bedoelde personen hebben te aUen tijde vrijen toegang tot voer- of vaartuigen, waarmede zij vermoeden, dat. voorwerpen, waarvan in-, door- en vervoer tijdelijk verboden zijn, worden vervoerd, alsmede tot de winkels en bergplaatsen, waar zij vermoeden, dat die voorwerpen worden verkocht of bewaard. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien, desnoods met inroeping van den sterken arm. 3. Het bepaalde in het tweede, derde en vierde Ud van artikel 32 is van toepassing. 126 W. 84, art. 6 127 O. en G. O. 24, artt. 42, 43 twintig uren proces-verbaal opgemaakt en aan den bewoner in afschrift medegedeeld. i M. v. T. Art. 42 is ontleend aan de Veewet la (art. 95). la Dit artikel houdt verband met de omstandigheid dat de feiten, welke volgens deze wet strafbaar zijn, plaats kunnen vinden onder zoodanige omstandigheden dat daardoor tevens de belastingwetgeving wordt overtreden; frauduleuze invoer, vervoer zonder het vereischte accijnsbiljet enz. Het is wenscheltjk, dat deze z.g. „ééndaagsche samenloop" wordt vermeden, vooral omdat hij door de eigenaardigheid van het fiscale strafrecht tot allerlei lastige kwesties kan leiden. Gelijke voorschriften als hierboven aangegeven komen ook voor in de Absinthwet 1909 (art. 6) en de Opiumwet 1919 (art. 6). 2 Behoudens enkele kleine wijzigingen, die voor zichzelf spreken, is O. 24, art. 43 gelijkluidend met W. 84, art. 8. 3 Dit ztjn de hoofdinspecteurs en de inspecteurs van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en de aan deze toegevoegde ambtenaren, alsmede de leden en de secretarissen van de Gezondheidscommissies. Zie wat ae bevoegdheid tot binnentreden van woningen, scholen enz. betreft ook O. en G. O. 24 art. 32. 127 W.72, artt. 32, 33, 34; W. 84, art. 7 128 O. 24, artt. 44, 46, 46, 47 VERVALLEN ARTIKELEN EN WETTEN; SLOTARTIKELEN. Wet 1872 artikel 32. (Vervallen.) Wet 1872 artikel 33. (Vervallen.) Wet 1872 artikel 34. Deze wet treedt in werking vóór of op den lsten Mei 1873. Wet 1884 artikel 7. Deze wet treedt in werking op den dag harer afkondiging. Ontwerp 1924 artikel 44. De wet van 4 December 1872 (Staatsblad no. 134), houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten; de wet van 26 April 1884 (Staatsblad no. 80), houdende buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekte en tot wering harer uitbreiding en gevolgen, en artikel 6 van de wet van 1 Juni 1865 (Staatsblad no. 60), houdende bepalingen op de uitoefening van de geneeskunst, zooals die wetten zijn gewijzigd bij latere wetten, vervallen. Ontwerp 1924 artikel 45. Deze wet treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag. Toevoeging 6. O.:1 Wij behouden Ons voor te bepalen, dat het tweede lid van artikel 11 met ingang van een lateren dag in werking treedt dan de overige voorschriften van deze wet. Ten aanzien van de inwerkingtreding van te harer uitvoering vastgestelde algemeene maatregelen van bestuur kan worden afgeweken van de voorschriften van de wet van 26 April 1852 (Staatsblad no. 92), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 Juli 1918 (Staatsblad no. 499). Ontwerp 1924 artikel 46. (Zie volgende blz.) Ontwerp 1924 artikel 47. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel „Besmettelijke Ziektenwet" onder vermelding van jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. 128 W.72, artt. 32, 33, 34; W. 84, art. 7 129 O. 24, art. 44, 45, 46, 47 i De tweede zin van dit artikel opent de mogelijkheid, dat gelegenheid voor herinenting wordt geopend vóórdat het verbod van schoolbezoek in werking treedt. Het is denkbaar, dat een algemeene maatregel van bestuur zon moeten in werking treden op een vroeger tijdstip dan de wet van 26 April 1852 (Staatsblad no. 92) toelaat. Daarom is in een nieuwen zin van dit artikel afwijking van die wet nadrukkelijk toegelaten. S. S. - Besmettelijke Ziektenwet 129 Nieuw 130 O. en G. O. 24, art. 46 WIJZIGING VAN DE BEPALINGEN TEN OPZICHTE VAN GEMEENTEN ENZ., WELKE EEN GEZONDHEIDSDIENST HEBBEN. Gewijzigd ontwerp art. 46. Ten aanzien van.... A 1°. De kennisgeving, bedoeld in artikel 2, wordt gedaan aan den directeur van den gezondheidsdienst binnen welks gebied de lijder of de vermoede lijder zich bevindt. De directeur enz. G. O.: besmettelijke ziekte van groep A. G. O.: 3, 4, 5, 6, 8, 10, 13, 19, 21 en 22. G. O.: 3 Vijfde lid, 4, derde en vierde Ud; 5, tweede lid; 10, tweede lid; 13, derde lid. Ontwerp 1924 artikel 46. Ten aanzien van een gemeente of een groep van gemeenten, welke een gezondheidsdienst heeft, hetzij ingevolge wettelijk voorschrift, * hetzij alleen ingevolge plaatselijke verordening onder goedkeuring van Onzen Minister, gelden de bepalingen van deze wet met de hierna volgende wijzigingen: A. Artikel 22 wordt gelezen als volgt: „1. Iedere geneeskundige, die een geval van besmettelijke ziekte vermoedt of vaststelt geeft onverwijld, in ieder geval binnen 24 uren, daarvan kennis aan den directeur van den gezondheidsdienst binnen welks gebied de lijder of de vermoede lijder zieh bevindt. De directeur doet van het vaststellen van een geval van besmettelijke ziekte binnen 24 uren, nadat het tot zijn kennis gebracht of hij er zelf toe heeft medegewerkt, mededeeling aan den burgemeester van de gemeente, binnen welke de lijder zieh bevindt en aan den inspecteur. 2. Indien de geneeskundige een geval van besmettelijke ziekte vermoedt, kan de directeur van den gezondheidsdienst het oordeel van den inspecteur vragen. Diens uitspraak is beslissend voor de toepassing van deze wet op het geval." B. Voor de toepassing van de artikelen 3, 4, 5, 6, 8, 9, 12, 18, 19, 21, 22, 23 en 40 treedt de directeur van den gezondheidsdienst in de plaats van den inspecteur 8 *. C. Voor het beroep, bedoeld in de artikelen 4, derde lid, 5, tweede lid, 9, tweede Ud, 12, tweede Ud, 130 Nieuw 131 O. en G. O. 24, art. 46 G. O.: 9, eerste lid en 32, eerste Ud. en 22, derde Ud, treedt de inspecteur in de plaats van den hoofdinspecteur *. D. In de plaats van den door den burgemeester op advies van den inspecteur aangewezen geneeskundige, bedoeld in de artikelen 8, derde Ud, en 32, eerste Ud, treedt de aangewezen geneeskundige van den gezondheidsdienst. l M. v. T. Kon bij de samenstelling van dit ontwerp niet worden gerekend met wettehjke invoering van gezondheidsdiensten, er kon wel voorziening worden getroffen voor die gemeenten, die een gezondheidsdienst hebben, en voor het geval dat die diensten, die op den duur onmisbaar zijn, algemeen zullen zijn ingevoerd. Heeft een gemeente een gezondheidsdienst, die door de Regeering is goedgekeurd, dan kan deze dienst de leidende taak van den inspecteur overnemen; de inspecteur krijgt dan de taak van toezicht. la Door vele, inzonderheid ambtelijke, geneeskundigen wordt het voorloopig oningevoerd blijven der geprojecteerde districts-gezondheidsdiensten betreurd. Deze diensten toch worden onmisbaar geacht voor een behoorlijke intercommunale bestrijding van vele besmettelijke ziekten (als sprekend voorbeeld wordt de typhus genoemd, waarbij de besmetting niet zelden door melk, uit andere plaatsen aangevoerd, wordt overgebracht en waarbij intercommunale opsporing en onschadeltjkmaking van ziektekiemdragers tot een der meest noodige maatregelen om aan deze ziekten paal en perk te stellen, behoort). De invoering van de desbetreffende wet zou weinig geld behoeven te kosten, naar sommiger meening. Terwijl bij invoering dier diensten de bestrijding in handen der directeuren, welke voldoende voor den strijd waren toegerust, had kunnen worden gelegd, is nn die taak hoofdzakelijk opgedragen aan de inspecteurs. De vraag rijst in dit verband of de inspecteurs, die gering in aantal zijn, de nauwkeurige uitvoering zullen kunnen waarborgen van de in het ontwerp neergelegde voorschriften. Sommigen zijn van meening, dat dat alleen dan mogelijk zal zijn, wanneer men hun de noodige hulpmiddelen verschaft om hun taak behoorlijk uit te voeren. In het laatste geval krijgt men echter een organisatie, die niet beter is dan de districtsgezondheidsdiensten en dezelfde kosten zal medebrengen. (Zie ook W 72, Art. 26 noot 4 en 5). Enkelen verwachten dat de provinciale besturen de hand thans aan den ploeg zullen slaan en provinciale gezondheidsdiensten in het leven zullen roepen. Aan de regeling, zooals die in het ontwerp van wet op de districtsgezondheidsdiensten is neergelegd, zouden zij echter verre de voorkeur geven. Zie ook wat de medewerking der practiseerende geneeskundigen betreft W. 72, art. 20, noot 4. 2 zie alle aanteekeningen bij O. 24, art. 2. 3 Zie bij al deze artikelen. Bij deze opsomming ontbreekt art. 14. Zie O. 24, art. 14, noot 4. Bij G. O. is art. 18 van deze lijst geschrapt, verder die artikelen waarin „de inspecteur" vervangen was door „een geneeskundige". 4 Van geneeskundige zijde maakt men bezwaar tegen deze plaatselijke promotie van den inspecteur tot „super-arbiter". Dit zou tengevolge hebben, dat wanneer te eeniger tfld de samenwerking tusschen inspecteurs en hoofdinspecteur te wenschen overlaat, de inspecteurs de leiding der bestrijding van de besmettelijke ziekten in de groote steden hebben, terwijl de hoofdinspecteur de leiding ten plattenlande heeft. Bovendien wordt opgemerkt, dat wat deskundigheid betreft, de directeur van een gezondheidsdienst meestal de gelijke zal zijn en zelfs de meerdere kan zijn van den inspecteur en dat op dit gebied de bekendheid van den directeur met de plaatse- Nieuw 132 O. en G. O. 24, art. 46 lijke verhoudingen van persoonlijken en zakelijken aard, ln vele gevallen zwaarder behoort te wegen dan de algemeene kijk van den inspecteur en zijn onbevooroordeeldheid. ln dit verband wordt ook gewezen op de moeUijkheden, die kunnen voortvloeien uit O. 24, art. 3, eerste lid, wanneer de directeur van den gezondheidsdienst gemeenteambtenaar chef van één diensttak is en de directeur van het gemeenteziekenhuis ook gemeenteambtenaar chef van een anderen diensttak is, en de laatste ln epidemiologische kennis zoo niet de mindere dan toch de gelijke van den eerste is. Overeenkomstige moeilijkheden kunnen ook ontstaan waar de directeur van den gezondheidsdienst en de directeur van den ontsmettingsdienst hoofden van verschillende diensttakken zijn. Mitsdien wordt van geneeskundige zijde aangedrongen op regeling van deze verhouding op een wijze, die zoo mogelijk het algemeen belang dient en voor beide partijen bevredigend is. (Zie ook O. 24, art. 3, noot 3). • M. v. A. In dit artikel znn wijzigingen gebracht, die noodig waren door de veranderingen van de voorafgaande artikelen. (Zie de open kolom naast het artikel.) ft. Deze bewoordingen houden rekening met een mogelijke invoering van het wetsontwerp houdende instelling van gezondheidsdiensten. (Gedrukte stukken 1920—1921 no. 319, 1921—1922 no. 83). 133 LIJST VAN GELDENDE ALGEMEENE MAATREGELEN VAN BESTUUR laatstelijk uitgevaardigd krachtens: De wet van 4 December 1878, enz. 1. Besluit van 29 Juni 1907 (St.bl. no. 156) houdende regelen, op te volgen bij verbranding of vernietiging van onteigende voorwerpen, ontsmetting van besmette voorwerpen, gebouwen, voer- of vaartuigen en onschadelijkmaking van mestvaalten en andere verzamelingen van vuil, benevens bjj de inrichting en plaatsing van het kenmerk, vermeld in art. 20 der wet van 4 December 1872 enz. Nadere voorschriften als bedoeld in art. 1 van dit Kon. besluit znn bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 16 Juli 1907 gegeven. Zij houden: a. aanwijzing der middelen; 6. voorschriften omtrent het ontsmetten van besmette en verdachte voorwerpen, gebouwen, vertrekken en vaar- of voertuigen; c. voorschriften omtrent lijken; d. voorschriften omtrent het onschadelijk maken van door zieken langs verschillende wegen ontlaste stoffen; e. voorschriften omtrent het onschadelijk maken of ontsmetten van water en van verzamelingen van vuil en omtrent het ontsmetten van privaten en urinoirs; /. voorschriften omtrent het onschadelijk maken van besmet of van besmetting verdacht ongedierte; g. voorschriften omtrent het onschadelijk maken van water, in het bijzonder aan boord van schepen. 2'. Besluit van 20 December 1911 (St.bl. no. 364) tot uitvoering van artt. 36 en 5c der wet van 4 December 1872, regelende de aanvrage en toekenning van rijksbijdragen voor oprichting, uitbreiding, exploitatie enz. van gemeentelijke en particuliere ontsmettingsdiensten. 3. Besluit van 29 Februari 1912 (St.bl. no. 97) tot uitvoering van artt. 17a en 17a* der wet van 4 December 1872, regelende de inenting tegen de pokken en den vorm, de plaats en de wijze van inlevering, bewaring en teruggave der bewijzen van vaccinatie, vrijstelling van vaccinatie enz. Vaststelling der voorwaarde waaraan de entstofinrichtingen hebben te voldoen en vaststelling van het model van de verklaring en van het verslag door den veearts, verbonden aan deze inrichtingen, uit te brengen, heeft plaats gehad bjj beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 19 April 1912. 4. Besluit van 8 September 1924 (St.bl. no. 441) waarbij de wet van 4 December 1872, met uitzondering van art. 20, van toepassing verklaard wordt op nekkramp (meningitis cerebrospinalis epidemica), inheemsche slaapziekte (encephalitis lethargica) en besmettelijke kinderverlamming (poliomyelitis anterior acuta). 134 De wet van 26 April 1884 enz. 1. Besluit van 15 Januari 1885 (St.bl. no. 5) tot vaststelling der regelen volgens welke krachtens de wet van 26 April 1884 enz. in beslag genomen voer- of vaartuigen met hun inventaris tegen zekerheid worden ontslagen. 2. Besluit van 14 Januari 1924 (St.bl. no. 11) tot nadere vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van de pokken en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. 3. Besluit van 18 Maart 1924 (St.bl. no. 123) tot vaststelling van eenige buitengewone maatregelen tot afwending van de pest en de aziatische cholera en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. 4. Besluit van 19 Maart 1924 (St.bl. no. 128) tot vaststelling van bintengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten (pest en aziatische cholera) en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. 5. Besluit van 9 Mei 1924 (St.bl. no. 237) tot nadere vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van de aziatische cholera en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. 6. Besluit van 9 Mei 1924 (St.bl. no. 238) tot nadere vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending der vlektyphus en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. 7. Besluit van 9 Mei 1924 (St.bl. no. 239) tot vaststelhng van buitengewone maatregelen tot afwending van pest en tot wering zijner .uitbreiding en gevolgen. 135 LIJST VAN UIT TE VAARDIGEN, ALGEMEENE MAATREGELEN VAN BESTUUR waarvan sprake is in het Gewijzigd Ontwerp Besmettehjke Ziektenwet 1924; ter nadere uitvoering van: Art. 1: tot aanwijzing van de ziekte, die voor de toepassing van deze wet als besmettelijk zullen gelden, en op welke daarvan art. 3 (groep A) en op welke art. 4 (groep B) van toepassing is. Art. 2: tot vaststelling van den vorm der kennisgevingen behelzende de aangifte van gevallen en vermoedelijke gevallen van besmette hjke ziekten aan burgemeester en inspecteur, resp. directeur gezondheidsdienst. Art. 3: tot vaststelling van het model van het kenmerk (briefje op de deur). Art 6: tot vaststelling van nadere voorschriften met betrekking tot de maatregelen van afzondering en waarneming (resp. reiniging en ontsmetting), te nemen ten opzichte van personen, die geacht worden gevaar op te leveren voor overbrenging of verdacht worden te lijden aan een besmettehjke ziekte van groep A en van groep B, voorzoover daarbij in bijzondere mate gevaar voor verspreiding bestaat. Art. 7: tot aanwijzing van de besmettehjke ziekten, die voor toepassing van het verbod van het houden van kermissen, jaarmarkten en openbare vergaderingen of vermakelijkheden door den Minister in aanmerking komen. Art. 8, 2e en 5e lid: tot vaststelling van het tijdperk voor de verschillende ziekten, gedurende welke het verbod van schoolbezoek zal gelden voor hen, die verbleven hebben in woningen enz., waar een geval van een besmettelijke ziekte werd vastgesteld. Art. 9, 2e Ud: tot vaststelling van de voorschriften, waaraan de verklaring voldoen moet van een geneeskundige omtrent de toelaatbaarheid tot de school van zieke, ziektekiemdragende en daarvan verdachte leerlingen en onderwijzenden. Art. 12: tot vaststeUing van de voorschriften, in acht te nemen bij de inenting en herinenting. Art. 17: tot regeling van den vorm, de plaats en de wijze van inlevering van bewaring en van teruggave der stukken, die op de inenting en herinenting resp. de vrijstelling van inenting en herinenting betrekking hebben. Art. 20: tot vaststelling van voorschriften, in acht te nemen bn het vervoer van het Ujk van een persoon, die aan een besmettelijke ziekte in den zin der wet overleden is. Art. 23: tot vaststeUing van nadere voorschriften voor de wijze, waarop voorwerpen, goederen of waren voor de vernietiging worden gewaardeerd. 136 Art. 24: tot nadere vaststelling van voorschriften omtrent het verbranden of op andere wijze vernietigen van voorwerpen, volgens de wet onteigend, en omtrent de reiniging en ontsmetting. Art. 25, le lid: tot vaststelling van voorschriften omtrent het verbieden, beperken of toestaan (onder voorwaarden nopens vervoer, onderzoek, afzondering, reiniging en ontsmetting), het binnenkomen van verschillende categorieën van personen uit besmette of verdachte streken, het doortrekken door, resp. het verkeer in het land van deze personen, resp. het binnenkomen van schepen langs binnenwateren. Art. 25, 2e lid: tot vaststelling van voorwaarden omtrent het verbieden en voorwaardelijk toestaan gedurende ten hoogste één jaar van in-, door- of vervoer van voor overbrenging van besmetting vatbare goederen. Art. 26: tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent het verleenen van tegemoetkoming in geleden schade aan on- of minvermogenden, voorzoover zjj niet lijden aan een besmettehjke ziekte maar tengevolge krachtens deze wet te hunnen aanzien toegepaste maatregelen inkomsten derven of een beroep of bedrijf moeten opgeven. Art. 28, le lid: tot regeling der voorwaarden, waaronder aan gemeenten rnksbijdragen verléend worden ter tegemoetkoming in of ter vergoeding van de kosten van maatregelen, die krachtens deze wet worden genomen, voorzoover zg niet door de belanghebbenden en door de gemeenten zelve kunnen worden gedragen. Art. 28, 3e lid: tot vaststelling van nadere voorschriften voor de vaststelling van de vergoeding (en van de invordering daarvan) door belanghebbenden van de kosten van de maatregelen, krachtens art. 25 genomen. Art. 29: ter nadere bepaling van de uitgaven, die geacht worden te behooren tot die voor reiniging) ontsmetting en onteigening en vernietiging. Art. 31: tot vaststelling van voorwaarden, onder welke een rijksbijdrage kan worden verleend aan particuliere ontsmettingsdiensten in de kosten van oprichting, vernieuwing en uitbreiding, alsmede in de kosten van opleiding tot ontsmetter en die voor deskundige leiding. Art. 41: tot vaststelling van regelen, volgens welke in beslag genomen voer- of vaartuigen met hun inventaris tegen zekerheid kunnen worden ontslagen. Art. 46: tot vaststelling van den dag waarop deze wet in werking treedt, eventueel met voorloopige uitzondering van art. 11, tweede lid (om gelegenheid voor herinenting te kunnen openen, vóórdat het verbod van schoolbezoek in werking treedt). 137 A. OVERZICHT VAN DE VOORNAAMSTE WIJZIGINGEN, die in het ontwerp Besmettelijke Ziektenwet 1924 zijn aangebracht ten opzichte van de wetten van 1872 en 1884, met uitzondering van die, welke in het gewijzigd ontwerp weer zijn veranderd (zie overzicht B). 1. Verdeeling van de ziekten, die onder de wet vallen, in groep A en groep B (nader bij algemeenen maatregel van bestuur te noemen) uitzondering van tuberculose en geslachtsziekten (O. en G. O. 24, art. 1). 2. Verphehting tot aangifte binnen 24 uur door den geneeskundige van alle gevallen van besmettehjke ziekten en van vermoedelijke gevallen van ziekten van groep A (0. en G. 0. 24, art. 2). 3. Vervallen is de aangiftephoht van schippers en gezinshoofden, zoo ook het verbod van gemeenschap met den vasten wal (W. 72, art. 10 en 19). 4. Vervallen is het kenmerk (briefje op de deur) bij alle gevallen van besmettelijke ziekten (behoudens de in het G. O. gemaakte uitzonderingen) (W. 72, art. 20). 5. Vervallen is het artikel, dat handelt over het opruimen van mest en vuil en het reinigen van goten en slooten, zoo ook de epidemisch verklaring (W. 72, art. 6, 21, 24). 6. Gewijzigd is de verhouding tusschen burgemeester en inspecteur inzake de leiding der bestrijding, in dien zin, dat de burgemeester, behoudens hooger beroep op den hoofdinspecteur, gehouden is zijn medewerking te verleenen tot de maatregelen, die de inspecteur hem adviseert. 7. Verplichte ziekenhuisverpleging van lijders aan een besmettelijke ziekte van groep A, tenzij onvervoerbaar. De burgemeester kan (G. 0.) in overleg met behandelend arts en/of inspecteur de woning sluiten, de bewoners overbrengen naar een andere verbbjfplaats, politiebewaking en het aanbrengen van een kenmerk gelasten. 8. De ten opzichte van gevallen van besmettelijke ziekten van groep A genoemde vergaande bevoegdheid tot het nemen van regoureuse maatregelen bestaat ook ten opzichte van gevallen van besmettelijke ziekten van groep B, wanneer de voorgeschreven maatregelen niet voldoende worden of kunnen worden uitgevoerd (O. 24, art. 4). 9. Verdachten, contacten en ziektekiemdragers kunnen op advies van den inspecteur aan maatregelen van afzondering en waarneming worden onderworpen (0. 24, art. 5). 10. Ziektekiemdragers, die gevaar voor verspreiding van een besmettelijke ziekte opleveren zullen uit een beroep of be(irijf dat bevorderlijk is voor die bestrijding verwijderd kunnen worden (0. 24, art. 6). 138 11. Bewoners van woningen enz., waar een geval van besmettelijke ziekte is vastgesteld, zullen behalve scholen ook kinderbewaarplaatsen niet mogen bezoeken (0. 24, art. 8). 12. Indien blijkt, dat op scholen of kinderbewaarplaatsen verspreiding van besmettelijke ziekten plaats heeft, zal een onderzoek naar zieken en ziektekiemdragers onder personeel en leerlingen kunnen worden ingesteld (0. 24, art. 8). 13. Vervallen is de plicht van hoofden en bestuurders van scholen om het schoolverbod te handhaven (W. 72, art. 15). 14. De burgemeester heeft het recht (op advies van den inspecteur) geheele of gedeeltelijke sluiting van scholen en kinderbewaarplaatsen te gelasten, wanneer het gevaar voor verspreiding van een besmettehjke ziekte dat noodzakelijk maakt (0. 24, art. 9). 16. Bij voorkomen van pokken zullen kinderen en onderwijzers, die vrijgesteld zijn van inenting, de scholen niet mogen bezoeken (O. 24, art. 12). 16. Nieuwe vereenvoudigde voorschriften zullen worden gegeven omtrent het vervoeren en doen vervoeren van lijders aan besmettelijke ziekte en omtrent het vervoer van lijders van aan besmettehjke ziekte overleden personen (O. 24, art. 19 en 20). 17. Nieuwe vereenvoudigde voorschriften zullen worden gegeven omtrent de reiniging en ontsmetting. De burgemeester heeft volledige bevoegdheid na advies van den inspecteur, woningen enz., voorwerpen enz. te doen reinigen en ontsmetten en het gebruik van eet- en drinkwaren, die gevaarlijk geacht worden, te verhinderen (O. 24, art. 22). 18. Nieuwe voorschriften zullen kunnen worden gegeven omtrent de regeling van de landquarantaine van besmette of verdachte personen of goederen (0. 24, art. 25). 19. Aan gezonde personen, die schade lijden door maatregelen bij of krachtens de wet gelast, zal een tegemoetkoming in geleden schade kunnen worden toegekend, voor zoover zij on- of minvermogend zijn (O. 24, art. 26). 20. Het Rijk draagt de kosten der landquarantaine en de halve kosten der tegemoetkoming in de schadeloosstelling van gezonde personen (ex. art. 26); het Rijk zal kunnen bijdragen in de kosten die de gemeente niet kan betalen (0. 24, art. 28). 21. Het Rijk zal onder nader vast te stellen voorwaarden de helft betalen van de door de gemeente te maken kosten voor oprichting, exploitatie vemieuuring, uitbreiding en opleiding tot ontsmetten en deskundige leiding van gemeentelijke ontsmettingsdiensten (0. 24, 29). 22. De bevoegdheid tot binnentreden van scholen, woningen enz. in verband met de bestrijding van besmettelijke ziekten is tot aangewezen geneeskundigen beperkt, zij is uitgebreid tot de gevallen, waarin gegrond vermoeden bestaat van het voorkomen van besmettelijke ziekten (0. 24, art. 32). 139 23. De bevoegdheid tot het vaststellen van plaatselijke reglementen en verordeningen op de bestrijding der besmettehjke ziekten is aan de provinciale besturen ontnomen en beperkt tot de gemeentebesturen, die zich daarbij het toezicht van Gedeputeerde Staten zullen moeten laten welgevallen (0. 24, art. 34). 24. Nieuwe strafbepalingen (art. 35 tot 39). 25. Overgangs- en slotbepalingen (O. 24, art. 44, 45 en 47). 26. Di gemeenten met een goedgekeurden gezondheidsdienst treedt de directeur van dezen dienst in de plaats van den inspecteur en bjj beroepszaken de inspecteur in de plaats van den hoofdinspecteur, behoudens enkele uitzonderingen (0. 24, art. 46). 140 B. OVERZICHT VAN DE VOORNAAMSTE WIJZIGINGEN, die in het gewijzigd ontwerp Besmettelijke Ziektenwet 1924 zijn aangebracht ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp (zie ook overzicht A). 1. De verplichte aangifte van vermoedelijke gevallen van besmettehjke ziekten door een geneeskundige is beperkt tot gevallen van ziekten behoorende tot groep A (G. O. art. 2). 2. Aan de behandelende geneeskundigen is een plaats en een taak toegewezen als adviseurs bij de bestrijding der besmettelijke ziekten (div. artikelen). 3. Het kenmerk is in de handen der burgemeesters als ultimum remedium behoudens voor die gevallen, waarin door het achterwege laten — althans blijven — van maatregelen inderdaad gevaar voor besmetting bestaat naar het oordeel van behandelend geneesheer of inspecteur (G. O. art. 3). 4. Verdachten, contacten en ziektekiemdragers zullen verplicht zijn zich behalve aan afzondering en waarneming, ook aan toezicht en onderzoek te onderwerpen in gevallen, die daarvoor in aanmerking komen (G. O., art. 5). 6. Zonder voorafgaande mededeeling aan het bevolkingsregister vertrokken ziektekiemdragers, die uit bepaalde beroepen en bedrijven waren geweerd, zullen in een of meer dagbladen gesignaleerd worden (G. O., art. 6). 6. De burgemeesters behouden het recht kermissen enz. te verbieden, de Minister zal in bepaalde gevallen bovendien een verbod kunnen uitvaardigen (G. O., art. 7). 7. Het tijdperk gedurende welke het verbod van schoolbezoek zal gelden voor hen die verbleven hebben in woningen enz. waar een geval van besmettelijke ziekte wordt vastgesteld zal voor iedere ziekte afzonderlijk door den Minister worden bepaald (G. O., art. 8). 9. De behandelende geneeskundigen zullen de noodige verklaringen omtrent de besmettelijkheid blijven afgeven (div. artikelen). Geregeld is het overleg tusschen inspecteur en burgemeester eenerzij ds en de inschakeling van de bemoeiing van den niet-ambtelijke geneeskundige anderzijds. 10. l^rlingen boven 11 jaar en onderwijzend personeel zullen slechts in de scholen worden toegelaten indien zij een bewijs van herinenting overleggen (G. O., art. 11). 11. Bewijzen van bezwaar tegen inenting, resp. herinenting zullen gedurende de drie daarin vermelde achtereenvolgende schooljaren geldig zijn (G. O., art. 13). 141 12. Het afgeven van bewijzen van bezwaar tegen inenting resp. herinenting zal slechts met toestemming van den Commissaris der Koningin aan een wethouder mogen worden opgedragen (G. O., art. 13). 13. De verklaring van één geneeskundige, dat de inenting of herinenting bijzonder gevaar voor de gezondheid van den desbetrefïenden persoon oplevert zal het visum van den inspecteur behoeven. Deze is verplicht het viseeren van deze verklaring te weigeren, indien hij oordeelt, dat de verklaring niet aan de eischen voldoet of ten onrechte is afgegeven, behoudens beroep op den Minister (G. 0., art. 14). 14. Ten bewijze van het bestaan van gewetensbezwaar op grond van godsdienstige overtuiging tegen de inenting wordt een verklaring vereischt van den betrokkene, dat hij, noch zijn minderjarige kinderen op eenigerlei wijze tegen de geldelijke gevolgen van eenige persoonhjke of zakelijke ramp of ongeval door hem zelf, door zijn echtgenoote of met zijn medewerking door derden zijn verzekerd (G. 0., art. 16). 16. De burgemeester kan bewijs van bezwaar weigeren, behoudens beroep op den Minister. Het aantal af te geven bewijzen van bezwaar is verder aan geenerlei beperking onderhevig (O. art. 16 vervallen). 16. Vervoeren van lijders aan besmettelijke ziekte en personen, die door den behandelenden geneesheer verdacht worden aan zoodanige ziekte te lijden, met gebruik van openbare vervoermiddelen is verboden (G. O., art. 19, eerste lid). 17. Behouden blijft het verbod door onvoorzichtigheid of achteloosheid gevaar voor besmetting, dat voorzien kon worden, voor anderen te doen ontstaan (G. O., art. 19, tweede lid). 18. Aan de vernietiging van zaken, die voor reiniging en ontsmetting niet in aanmerking komen, zal geen onteigening voorafgaan maar uitsluitend waardeering door of vanwege den burgemeester na advies van een door den burgemeester aan te wijzen deskundige (G. O., art. 23). 19. Van personen met voldoend inkomen zullen de volle kosten van vervoer, afzondering, verpleging enz. gevorderd worden (G. 0., art. 30). 20. Het in strijd met de waarheid verklaren, dat men zich noch znn kinderen tegen eenig risico verzekerd heeft of laten verzekeren zal worden gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden (G. 0., art. 38). 21. De kosten van ontsmetting van in beslag genomen goederen, die niet verbeurd verklaard worden zullen van on- en minvermogenden niet worden gevorderd (G. 0., art. 40). 22. De mogelijkheid is geopend, dat gelegenheid voor herinenting zal worden geopend, voordat het verbod van schoolbezoek in werking treedt (G. 0., art. 45). 142 SYSTEMATISCH REGISTER DER ARTIKELEN. Wet Gewijzigd Gewijzigd Wet 1 Wet I ™ 1872. ontwerp 1924. Blz- "fgE* 1872. 1884. Blz- Art. 1 1 111 1 2 3 26 2 16*) 6—9 3 ) 99 Q~ 10,19,20 10—15 ± \ 9 6,21,24 16 5 23 98 26 18 5a,b,c 29—31 110—113 3 2 26—32 6 Vervallen 16 4 33 7 27 106 5 38 8 \ ia 80 6 43 9 J 10 7 22 23 46-48 10 Vervallen 10 8 14 49 52 11 I 8 53—56 12 20, 21 92 9 55 13 I 15 57 14 8 49—52 10 58 15 Vervallen 57 11 17 59 16 2 5—9 12 17a 59 17 11 59—62 13, 14 17c 63 17a 12 59—62 15 176 74—77 17c 13, 14 63 16 78 176 15 74—77 17 17d 87 17d 17 87 18 18 87 18 18 87 19 8, 9 89 19 Vervallen 12 20, 21 11,12,13 92 20 „ 14 22 3, 4 95 21 „ 16 23 5 98 22 ) 24 25 1 98 23 ] 7 4b 25 101 24 Vervallen 16 26 103 25 24 98 27 7 106 26 Vervallen 18 28 108 27 32 114 29 56 110 28 33 114 30 5a 112 29 34 117 31 5c 113 & I »-» 119 8 S 111 g | Reeds vervallen 128 ^ J; J JJJ 34 45 128 40, 41 123 Wet 42 1 1884. 43 J 1 25 101 44 7 128 i> l ü 46 34 128 o | 35—39 119 46 130 f } 47 128 5 | 40, 41 123 6 43 126 7 46 128 •) en art. 6 Wet 1 Juk 1865. ALPHABETISCH ZAAKREGISTER. (De cijfers verwijzen naar de bladzijden.) Aangifte (verplichte) gevallen besmettelijke ziekten (zie ook Kennisgeving). — geneeskundigen . . 5, 7, 8 — schippers 10 — gezinshoofden, slaapstedeen logementhouders, bestuurders gestichten en inrichtingen enz 12 — bij directeur (gemeentelijke) gezondheidsdienst . . 7, 130 Aankondiging gelegenheid tot inenting en herinenting .... 87 Aantal aangetasten besmettelijke ziekten bij epidemische verschijning; publicatie —. ... 16 — overledenen cholera of pest; publicatie — 16 — geneeskundigen, dat de bewijzen van bezwaar tegen de inenting onderteekent ... 74 — vrijstellingen van inenting op grond van gezondheidsbezwaar 1913 tot 1923 ... 76 — bewijzen van bezwaar tegen inenting; beperking van — 83 Abrahams. Dr. E. J., en de inenting 71 Accijns. Wet op de — niet toepasselijk op overtredingen van de Besmettelijke Ziektenwet . 126 — Ambtenaren wel belast met de opsporing 126 Achteloosheid. Gevaar voor besmetting door — strafbaar 44, 89 Advies bij de bestrijding der besmettelijke ziekten . . . 19 e. v. — inspecteur aan burgemeester inzake maatregelen ten opzichte van verdachten, contacten en Memdragers .... 38 — idem inzake afzondering en verpleging lijders aan ziekten van groep B 33 — behandelend geneesheer aan burgemeester idem ... 33 101 22 Afstrijken neuskeelholte bij diphtherie 44 Afzondering lijders ziekten groep A 26, 33 — lijders ziekten groep B in hun woning 33 — verdachten, contacten en ziektekiemdragers 38 — door-, in- en vervoerde besmette en verdachte goederen en waren ■—■ lijders en verdachten. Kosten van — — gelegenheid voor — van besmette en verdachte personen 106 — gezonde personen en schadeloosstelling 103 — bijdrage door belanghebbenden in de kosten van — . 112 Ambtelijk karakter van het wetsontwerp 19, 22 Ambtenaren belast met het op sporen van overtredingen . Ambulant personeel voor de be handeling van gevallen van be smettelijke ziekten . . , Anti-vaccinedoktoren . . , 126 29 75 Aziatische cholera. Zie Cholera. Bacillendrager. Zie Ziektekiemdrager. Badhuizen. Bevoegdheid tot het binnentreden van — .... 114 Barakken. Verplaatsbare en drijvende — voor de afzondering en verpleging van lijders 30, 106 Beambten van Rijks- en gemeentepolitie belast met het opsporen van overtredingen ..... 126 Beddegoed. Zie Goederen .... 101 Bedelaarsgestichten. Aangifteplicht bestuurderen ten opzichte van lijders aan besmettelijke ziekten 12 144 Alphabetisch zaakregister (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) Bedrijven. Verwijderen van ziek- Beroep gemeenteraad en burge- tekiemdragers uit bepaalde — 44 meester op den Miriister inzake — Sluiting van bepaalde — de bevoegdheid tot het vast- 44, 46 stellen van plaatselijke veror- Begraafplaats. Lijkenhuis op — 92 deningen 117 Begraaf wet en besmettelijke ziekte 93 Beroepen. Verwijdering van ziek- Behandelend geneeskundige. Mede- tekiemdragers uit bepaalde - 44 werking aan de bestrijding der Beslag op (te vernietigen) be- besmettelijke ziekten .... 36 smette of verdachte goederen 95, 98 — «nverklaring betref- BesUssing hoofdinspecteur op belende net geweken ziin van be- . . f ■ ° ^ . „ roep tegen adviezen van de m- smettingsgevaar . . . 49, 51 specteurs . 33, S8 68 63> 95 — en de verklaring betref- fende de vervoerbaarheid van Besmette voorwerpen. Vervoer lijders aan besmettelijke ziek- van — 95 ten 26, 34 Besmettelijke ziekten. Omschrij- — adviseert den burgemees- ving — die onder de wet vallen ter inzake afzondering en ver- en verdeeling in groepen . . 1 pleging van Ujders aan groep _ VervaUen oude wetteUjke ^ • • • " bepaling en naam nieuwe wet . 128 — adviseert den burgemeester inzake vervoer van be- Besmettelijke-ziekte-bcstrijding. smette of verdachte lijken naar intercommunale — 131 lijkenhuis 92 Besmettelijke-ziekte-briefje. Zie Belanghebbenden. Vergoeding van Kenmerk. of bijdrage in de kosten van Besmettingsgevaar door ziektemaatregelen door — .... 108 Memdragers 38, 43 — Idem in de kosten van _ bewoners besmette woreiniging en ontsmetting — . 110 ningen 49 — Idem in de kosten van _ boeken en 'openbare' leesvervoer enz 112 . . 61f 57 Beletten schoolbezoek van kin- — leermiddelen 58 deren en minderjarige onder- — gebouwen, goederen, eet- wijzenden uit besmette of ver- en drinkwaren 95 dachte gezinnen door ouders —onvoorzichtigheid en ach- en verzorgers 53 teloosheid 89 — Idem door hoofden en be- — personen en goederen uit stuurders van scholen .... 57 het buitenland 101 — gebruik van besmette en Bestuurderen. School— beletten verdachte eet- en drinkwaren 95 schoolb8zoek kinderen uit be- Beperking aantal bewijzen van smette gezinnen 67 bezwaar tegen de inenting .83 •■ — gestichten en verplichte _ . . _ , aangifte van gevallen van be- . Bergplaatsen. Toegang tot-door smettelijke ziekten. Zie Aan- ambtenaren belast met de op- gifte sporing van overtredingen . 126 _ TT ,A Bestuursmaatregelen. Zie Over- Beroep op Hoofdinspecteur . 19, 68 zicht — op Minister inzake weigering bewijs van bezwaar op Bevoegdheid aangewezen geneesgrond van gewetensbezwaar kundigen tot binnentreden van tegen de inenting 78 scholen, gebouwen enz. ... 114 — idem door ziektekiem- —gemeentebesturen tot vastdragers enz. inzake tegen hen stellen van plaatselijke regiegenomen maatregelen .... 43 men ten en verordeningen . . 117 Alphabetisch zaakregister 145 (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) Bewaarplaats lijken van aan be- — onderzoek naar zieken en smettelijke ziekte overleden ziektekiemdragers op scholen personen 92 en schoolsluiting 51, 68 Bewaking lijders besmettelijke — verdachten, contacten en ziekten groep B 35 ziektekiemdragers 38 x, ,__ , _,. . —• verwijdering ziektelriem- Bewanng bewijzen van mentmg dragers uit bepaalde bedrijven 43 en herinenting en van bezwaar _ be8mette en verdaChte tegen mentmg en herin- goederen, eet-en drinkwaren 95, 97 ^ °' — vervoer besmettelijke zie- Bewoner. Omschrijving van het ken en aan zoodanige ziekte begrip — 51 overleden personen .... 89, 92 Bewijzen van bezwaar tegen in- ~ en ontsmetting enting en herinenting en de deren^18011611' * ^ g°6" q5 beperking van het aantal dezer ■ , ' ' * * bewijzen .... 63 83 ~~ ^f*»"»»» besmette u„ en verdachte goederen, voer- Bezoek aan lijders enz. Zie Toe- en vaartuigen en vernietiging gang en Toelating. daarvan 95, 98, 123 Bezwaar tegen inenting en her- ~~ binnentreden van wonin- inenting 63e.v. g6n' scholen enz 114 — Idem vorm van bewijzen Burgemeester en de afgifte van v*n — g7 bewijzen van bezwaar tegen de _— tegen overbrenging naar inenting 74, 78' ziekenhuis 33 — en de verhouding tot den Bibliotheken en besmettingsge- inspecteur inzake de leiding vaar .... 57 bestrijding 18 — en beroep op hoofdinspecBinnenschipperij en overbrenging teur en Minister. Zie Beroep. van besmetting 102 — ontvangt aangifte van Binnenwateren. Binnenkomen van gevallen van directeur geschepen langs — en landqua- zondheidsdienst 130 rantaine 101 _ zendt bericht aan den Blauwzuurwetje 97 inspecteur van de afgegeven _ . , bewijzen van bezwaar tegen de Boeken en besmettingsgevaar 51, 57 inenting en herinenting op Bontwerk. Zie Goederen .... 101 grond van godsdienstige ge- D . ,, . . „. • wetensbezwaren 79 Briefje op de deur. Zie Kenmerk 14, 27 Bijbel en Inenting 68 Burgemeester. Bevoegdheid tot „,,,.„„„ .. , , „. — pubüctte r«. „s^1"— do:r.be."°g-112 tasten en overledenen .... 16 — opruimen mest en vuil en Bijzonder gevaar voor verspreireinigen goten en slooten 16 ding van besmettelijke ziekten —■ ontruimen huizen en woon- 33, 34 schepen 26 Catechisatie geen klassikaal on- — aanbrengen kenmerk en derwijs 4& poUtiebewaking 32, 33 Cholera (aziatische) . . 1, 2, 6, 12 —afzondering lijders en over- — afzondering bij — ... 26 brengen naar ziekenhuizen . . 33 — bekendmaking 16 — verbieden jaarmarkten, — in-, door- en vervoer van kermissen, vergaderingen en besmette en verdachte goedevermakelijkheden 46 I ren .101 s. s. - Besmettelijke Ziektenwet jq 145 146 Alphabettsch zaakregister (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) Cholera (aziatische) en schade- Diagnostische reacties. Zie Reacties. loosstelling van gezonde per- Diek> Reactie van _ 40 sonen 104 . ... Dienstweigering en inenting (vnj- Christelijk gereformeerde kerk en stelling voor godsdienstige gede inenting 78 wetensbezwaarden bij —) . . 80 Commissaris der Koningin en de Diphtheritls f, 2, 92 kennisgeving van den inspec- aangifte vormgelijke ge- teur over de besmettehjke ziek- vallen 6 tenbestrijding . . . . . . . 18 ^^ektekiemdragers bij — 40 — en het inrichten van lijkenbewaarplaatsen 92 Directeur gezondheidsdienst en — en de toestemming tot het zijn rol bij de besmettelijke overdragen door den burge- ziektenbestrijding 130 meester aan een wethouder van Disqualificaties burgemeesters en zijn taak in verband met het huisartsen bij de besmettehjke afgeven van bewijzen van be- ziektenbesti^ding 22 zwaar tegen inenting en her- inenting 64, 72 Districtsgezondheidsdiensten. Zie Gezondheidsdiensten 131 Compas. Defect — bij de bestrijding der besmettelijke ziek- Dominee. Toelating tot afgezonden . . 19 22 derde personen 29, 31 Conducteurs internationale trei- Doortrekken door het land van nen en het toezicht op ver- verdachte en besmette perso- dachte en besmette personen. 12 nen Contacten. Maatregelen ten op- Doorroer van besmette en verzicht* van — 38. dachte goederen 101 Controleerende artsen. Aangifte- Drinkwaren. Maatregelen ten opplicht van . 7 zichte van besmette of ver- ' .' dachte— 96 Conventie. Internationale Sanitaire- en de besmettelijke ziek- Drlnkwateronderzoek en de be- tenbestrijding 23,27 voegdheid tot het betreden van erven en terreinen 11* Cyaangassen. Ontsmetting met behulp van — en het Blauw- Dysenterie 1, 2, 92 zuurwetje 97 Eendaadsche samenloop van Dagbladen. Publicatie van zonder strafbare feiten 127 kennisgeving vertrokken ziekte- Eet- en drinkwaren. Maatregelen kiemdragers 43 ten opzichte van besmette en — Publicatie van het aantal verdachte — 95 aangetasten en overledenen en — Beletten van het gebruik van epidemische verschijning 16 Van besmette en verdachte — 95 Deskundige leiding bij de bestrij- Eethuizen. Bevoegdheid tot het ding der besmettelijke ziekten 19 betreden van — 114 — van ontsmettingsdiensten Encephalitis lethargica. Zie Slaapvan gemeenten en particulieren ziekte (inheemsch). 110, 113 Engelsehe booten en het besmetDeskundigen. Waardeering door tingsgevaar van keuren onge— van te vernietigen goederen 123 vaccineerden in Zeeland ... 86 Diagnose van besmettelijke ziek- Epidemiologische kennis huisart- ten alleen door medicus moge- sen 19 lijk? 13 — inspectie 25 146 Alphabetisch zaakregister 147 (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) Epidemisch verklaren 16 Gele koorts en in-, door- en Epidemische verspreiding en het verv°er van ^smette en ver- v. j • i.ï i dachte goederen 101 verbod van jaarmarkten, ker- ° missen, vergaderingen en ver- Gemeenschap met den vasten wal makelijkheden 46 van besmette of verdachte Erven en woningen. schePe'110 — Besmette of verdachte Gemeenten waar gelegenheid voor voorwerpen op — 95 vervoer, afzondering enz. van — Bevoegdheid tot het be- verdachte en besmette persotreden van — 114 nen en goederen moet zijn . 106 „ i_ti_« i ï-i _ _, • — die de kosten der maat- Exploitatie gemeentelijke en parti- , , , . . ... * j. . regelen krachtens deze wet culiere ontsmettingsdiensten ° , , , _ „ met Rijksbijdragen . . 110, 113 genomen met kunnen dragen 108 Fabrieken. Bevoegdheid tot het Gemeentoontsmettingsdienst. .... — Deskundige leiding —. . 110 binnentreden van — .... 114 77., . . , — Kijks bijdrage m de kosten Fabrieksartsen. De aangifteplicht van ■—• 110 van 7 Gemeentepolitie belast met het Favus. Plaatselijke verordeningen opsporen van overtredingen . 126 op de bestrijding van — . . 118 , , . , Gemeenteraad kan zich op den Febris typhoidea. Zie Typhus. Minister beroepen terzake van Fiscale wetten niet toepasselijk op door Gedeputeerde Staten geovertredingen bij eendaadsche weigerde medewerking tot het samenloop van strafbare feiten 126 vaststellen van plaatselijke ver- ordeningen 117 Frauduleuze invoer van besmette of verdachte goederen .... 127 Gemeentescholen. Sluiting van— 58 Gemeentewet en de bemoeienis Gassen. Ontsmetting met vergif- der gemeenten met de openbare tige —' 97 gezondheid en de besmettelijke Gebouwen. Reiniging en ontsmet- ziektenbestrijding 118 ting van — .96, 97 Gemoedsbezwaren tegen de inen- Gedeputeerde Staten en de goed- tia864' 78 e,v> keuring van plaatselijke veror- Geneeskundige. „Iedere" . . . . 7, 8 deningen en reglementen. . . 117 — Aangifteplicht — . 5, 7, 8 — en de gelegenheid voor — Strafbaarheid — .... 119 vervoer, afzondering, enz. van — verklaring omtrent gebesmette en verdachte personen zondheidsbezwaar tegen de in- en goederen in de gemeenten 106 enting 74 Geestelijke. Toelating — tot af- — Zie ook Behandelend ge- gezonderde, zieke, besmette en neeshundtge. verdachte personen . . 27, 29, 31 Geneeskunst. Wet 1 Juli 1865, Geheimhouding aangifte vermoe- 6 vervalt 128 delijke gevallen van besmette- Geoorloofdheid inenting en inen- lijke ziekten van groep A . . 7 tingsdwang 78 Geldigheid bewijzen van bezwaar Gereformeerde kerken en de inentegen de inenting 73 ting 79 Gelegenheid tot inenting en herin- Geslachtsziekten vallen niet onder enting 87 de wet 1, 23, — tot vervoer, afzondering — en de bevoegdheid der enz. van besmette en verdachte gemeenten tot het vaststellen goederen en personen .... 106 van plaatselijke verordeningen 118 Bismgüsossf 147 148 Alphabetisch zaakregister (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) Gestichten vaa liefdadigheid en de I Godsdienstige bezwaren tegen de aangifteplicht vanbestuurderen 12 inenting 64, 78 — en de bevoegdheid tot binnentreden 114 Godsdienstoefeningen geen openbare vergaderingen 47 Getuigen met betrekking tot het bestaan van godsdienstige ge- Goederen (besmette en verdachte), wetensbezwaren tegen de inen- — ontsmetting en vervoer . 95 ting •. 78 — vernietiging 97 — inbeslagneming . 95, 98, 123 Gevangenissen. Aangifteplicht be- — in-, ver- en doorvoer . . 101 stuurders van — 12 — Bevoegdheid tot binnen- Goedkeuring van uitgaven voor treden van . .114 maatregelen krachtens deze wet gevaar voor het Rijk .... 108 Gevaren aan de inenting verbonden . . .64 Goten en slooten. Reiniging van—> 16 — aan vej^prjing van den Grenslandquarantaine 101 inentingsdwang verbonden . . 84 „ . , . Griep. Maatregelen ten opzichte Gewetensbezwaren tegen de men- y' ^ ting en de vrijstelling op grond daarvan 64, 78 Groep A en B. Verdeeling besmet- — tegen andere vormen van telijke ziekten in —. . . . 1, 3, 4 verzekering 79 — Afzondering en verpleging . van lijders aan ziekten van — 26,33 Gezinshoofden. Aangifteplicht — 12 Gezondheidsbezwaar tegen de in- Haar. Zie Goederen 101 enting en de vrijstelling op grond daarvan 64, 74 Handelsbelangen en het geheimhouden van vermoedelijke geGezondheidscommissiën en de be- vallen . 23 voegdheid harer leden en secretarissen tot binnentreden 114, 127 Herbergen. De bevoegdheid tot „ ,. , binnentreden van — .... 114 Gezondheidscongres. Wenschen— 21 Gezondheidsdiensten. Wetsontwerp e nen ' ' ' 'T . 59 e.v. 63 e.v. . , , . . „■ ioo —voordat verbod van schoolhoudende instelling van — .132 , , . ,. . TJ , , . bezoek in werking treedt . . 129 — Idem plan voorloopig op- ° gegeven 23 Hoofden van scholen. Plicht tot — Wijziging der bepalingen beletten va» schoolbezoek van van deze wet ten opzichte van kinderen uit besmette gezinnen gemeenten die — hebben . . 130 enx> .... .57 — en de leiding der bestrijding 19 Hoofdinspecteur. Beslissing — bij — Kosten — ten laste der beroep op adviezen door den gemeenten 109 inspecteur gegeven 33, 38, 68, 63, 96 — Aanwijzing — 1, 3 Gezondheidsraad adviseerde tot Bevoegdheid binnen - wijziging van de wet IX . . treden worlirigen enz. .... 114 — Bevoegdheid leden — tot binnentreden van woningen enz. 114 Huiden. Zie Goederen 101 Gezondheidstoestand thans gun- Huizen en het kenmerk ... 14, 27 stig 25 — Zie ook Woningen. Gezondheidswet. Art. 17 en de ambtenaren belast met de op- Incubatietijdperk en duur termijn sporing 126 schoolverbod 60 148 Alphabetisch zaakregister 149 (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) Inenting. Algemeene regeling—59 e.v. — ontsmetting enz. van — Vrijstelling van —, alge- besmette en verdachte goederen meene regeling 63 e. v. en personen, woningen, eet- — Wetsontwerp 1903 — 66 e. v., en drinkwaren enz 96, 98 84 — de gelegenheid tot inen- — Waarde als voorbehoed- ting en herinenting 87 middel 64 — toelating tot de school — Gevaren verbonden aan— 64 van niet-ingeènten 63 — Gevaren verbonden aan — ontvangst der kennisgeverslapping der — 84 vingen van de (behandelende) — Beperking bewijzen van geneeskundigen 5 bezwaar tegen de — .... 83 —ontvangt mededeeling van — Gelegenheid tot koste- de afgegeven bewijzen van belooze — 87 zwaar tegen inenting en her- ,s — Vorm, inlevering enz. be- inenting 79 wijzen van — 87 — viseert de bewijzen van Inentingstoestand (Dr. Terburgh) 70 gezondheidsbezwaar tegen de inenting 74 Inkomsten derven en schadeloos- _ wordt gekend in de vaststelling 103 stelling van plaatselijke veror- Inlevering bewijzen van inenting, deningen en reglementen . . 117 berinenting en bezwaar tegen — kan zich op den Minister een van beide 87 beroepen met betrekking tot w _i v.i „ , . .... plaatselijke verordeningen en Inrichting. Overbrenging lijders reglementen ....... 117 aan besmettelijke ziekten van groep A en B naar — ... 26, 33 Inspectie. Uitbreiding niet — Eischen aan zoodanige — noodig 21, 23 te stellen 28 , . ... ^_aM Intercommunale bestrijding van Inspecteur. Aanwijzing — . . . 1, 3 besmettelijke ziekten .... 131 — Verhouding tot de burge- _ meesters in zake de leiding der Inventaris van in beslaggenomen bestrijding 18 voer- en vaartuigen en ontslag — Verhouding 'tot 'de be- te8en 124 handelende geneeskundigen . Invoer besmette en verdachte — treedt in de plaats van den goederen 101 hoofdinspecteur 131 — Bevoegdheid tot het be- Invoerrechten. Bepalingen met treden van woningen enz. . 114 betrekking tot — niet toepas- — treedt op als adviseur van sehjk 126 den burgemeester inzake het Invordering van bijdragen in de nemen van maatregelen met kosben van maatregelen van betrekking tot: belanghebbenden 112 -— afzondering en verpleging lijders groep B 33 — geweken verklaren van Jaarmarkten. Verbodsmogehjk- het besmettingsgevaar voor heid 46 scholen en kinderbewaarplaatsen 49 Kazernen. Aangifteplicht kom- — verdachten, contacten en mandanten — 12 ziektekiemdragers 38 -n- . „ , ... ... _ • i_i Keeten. Ontsmetting en reiniging — verwijdering van ziekte- ° 6 kiemdragers uit bepaalde be- roepen en bedrijven 43 Kenmerk. (Briefje op de deur) 14, 27 — vervoer van lijders en — behouden als ultimum relijken 89, 92 medium 30 149 150 Alphabetisch zaakregister (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) Kennisgeving. (Zie ook Aangifte). Kommandanten legercorpsen, ka- — van gevallen en vermoede- zernes, oorlogsschepen en halijke gevallen aan burgemeester vens en aangifteplicht .... 12 en inspecteur door geneeskun- Kostelooze inenting. Gelegenheid ■ ■ ■ •. • 5 tot — 87 — van burgemeester aan inspecteur . 18 Kosten der wet door de gemeen - — van irwricteur 'aan bur- ten gedragen 108 gemeester omtrent epidemisch _ Schatting gevraagd — 21, 23, optreden van besmettelijke ziek- ten , 10 — Bijdragen uit 's Rijks kas. — aan hoofden van 'scholen Zie Rijksbijdragen 108 over het voorkomen van ge- Kostgangers en schoolbezoek . . 53 vallen van besmettehjke ziekte Krankzinnigengestichten. Aangif- 51' 57 toplicht bestuurders 12 — aan bestuurders van openbare leeszalen en bibliotheken 57 Kroon (de —). Zie Bestuursmaat- — aan belanghebbenden van regelen (Overzicht). het besluit tot vernietiging van Kunstbewerkingen. Voorbehoe- besmette of verdachte goederen dende of genezende — ... 42 enz 98 Kenteeken ingeênten in epidemie- Landloopers. Verdachte verschijn- tijd 72 selen bij — 12 — (briefje op de deur) . . 14, 27 — Landquarantaine — . . 101 — behouden als ultimurn re- Landquarantaine 101 medium 30 . Landsgrenzen en quarantaine . . 102 Kerkekamer geen school .... 49 Landverhulzers. Verdachte verKermissen. Verbodsmogelijkheid schijnselen bij — ...... 12 — *6 Leeraren en de inenting .... 59 Kersten. Ds. en de inenting . . 78 Leerlingen en de inenting 59 e. v. Keuren van ongevaccineerden in Zeeland . . .86 Leermiddelen en besmettingsgevaar 58 Kinderbewaarplaatsen. Bezoek _ , . , , , , , , Leeszalen (openbare) en besmetvan — door bewoners van be- .. v ' _„ .„ tmessevaar öl, 57 smette woningen 49 6 0 — Sluiting door den Burge- Leiding. Deskundige — ontsmetmeester 58 tingsdiensten 110, 113 — Verspreiding van besmet- Localen. Bevoegdheid binnen- telijke ziekten door— .... 55 treden 114 —■ Bevoegdheid tot binnen- w , , „ , , ,,. Logees en schoolbezoek . . . 50, 51 treden van — 114 ° . .. „„ „„ Logementen. Ontsmetting en slui- Kinderpokken 59, 63 ^ g6 Kinderverlamming (besmettelijke — Bevoegdheid binnentre- — poliomyelitis anterior acuta) 1 den — 114 — Geen kenmerk bij — . . 14 — Overbrenging lijders uit — naar ziekenhuis 26 Klassikaal onderwijs (omschrijving van „scholen") .... 49 Logementhouders. Aangifteplicht 12 Kleederlulzenplaag.Bestrijding— 40 Lompen. Zie Goederen. Kleedlngstukken. Gebruikte - Lnlzenplaagbestrrjdlng 42 Zie Goederen 101 Lijfgoed. Zie Goederen 101 Alphabetisch zaakregister 151 (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) Lijken. Vervoer van—van lijders — beslist inzake uitdeeling aan besmettelijke ziekten . . 92 bewijzen van vrijstelling op Lijkenhuis 92, 94 grond van godsdienstige gewe- tensbezwaren tegen de inenting 78 Lijkopening van personen over- _ ^ ^voegd jaarmarkten, leden aan besmettehjke ziekten 93 kermissen, openbare vergade- ringen en vermakelijkheden te Maatregelen van Bestuur. Zie verbieden 46 Overzicht. — beslist op beroep van Maatschappij tot bevordering der gemeenteraad, B. en W. of geneeskunst (Nederlandsche) inspecteur in zake de vaststeladviseerde tot moderniseering ^g van plaatselijke verordeder wet IX ningen : ... 117 Magazijnen. Bevoegdheid tot het Minister Tan Oorlog en de inenting 85 binnentreden van — .... 114 .... . „. ~ , Minvermogenden. Zie Onvermogenden. Malaria 2, 5 — Geen verbod jaarmarkten, Misbruik onteigeningswet ... 98 kermissen, vergaderingen enz. — vrijstelling van inenting 84 bij — 47 — Plaatselijke veroirieningen Nekkramp (meningitis cerebrospi- kunnen gemaakt worden ter nalis epidemica) 1 bestrijding van—■ 118 — Geen kenmerk bij — . . 14 Mazelen . 1,2 Uoodziekenbarak 106 — Geen verbod van jaarmarkten, kermissen, vergade- Notaris. Toelating — tot zieke en ringen enz. bij 47 besmette of verdachte afgezon- Medewerking behandelend" ge- derde personen 27, 31 neesheeren aan de besmettelijke ziektenbestrijding 36 Officieren van gezondheid. Aangif- Meerderjarige schoolbezoekers. . 52 teplicht — . . . ✓ . . . . 1 * — en de mentmg van müi- Melk. Besmettingsgevaar door — 97 tairen 85 Melkbedrijf en typhusbacülendra- Officieren van Justitie en de be- g©rs 40 voegdheid tot binnentreden van Melksltjter en tvphusbacillendra- woningen enz 116 gers 43 On- en minvermogenden zijn geen Meningitis cerebrospinalis epide- bijdragen verschuldigd in de mica. Zie Nekkramp. kosten van: vervoer, afzondering enz. . 112 Mest. Opruimen van — en mest- ontsmetting van inbeslag geno- vaalten 16 men goederen 125 Militair Geneeskundige Dienst en ~ ontvangen een tegemoet- de inenting 85 koming in geleden schade . . 103 — Aangifteplicht besmette- Onderwijzenden en de inenting 59 e.v. lijke ziekten 13 — Diphtheriebacillendragers Miltvuur en scheerkwasten ... 102 orlder — .• • ■ 40, 43 — Onderzoek naar zieken en Minderjarige schoolbezoekers . . 52 ziektekiemdragers onder — . 55 Minister belast met de uitvoering Onderzoek verdachten, contacten der wet 1 en ziektekiemdragers . . . 38, 41 — beslist op beroep van ziek- — personeel en leerlingen van tekiemdragers, die uit hun be- scholen op de aanwezigheid van roep of bedrijf verwijderd zijn .43 zieken en ziektekiemdragers . 55 151 152 Alphabetisch zaakregister (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) Onderzoek van in-, door- en ver- Ontsmettingsmiddelen en het voerde besmette of verdachte Blauwzuurwetje 97 goederen . 101 Ontsmettingspersoneel en de be- — Bijdrage door belangheb- waki van afgezoJlderde ^era benden te betalen in de kosten aan besmetteiijke ziekten van groep B 35 Ondeskundigheid van sommige ge- Onttrekken van voorwerpen aan neeskundigen. met betrekking maatregelen strafbaar . . . 119 tot besmettelijke ziektenbestm- rf- . . , ^jj^ * 19 — Zieh — aan onderzoek ° door onderwijzenden en leerlin- Ongevaceineerden. Kenteeken van gen 55 Onvoorzichtigheid. Gevaar voor Onrust onder de bevolking door besmetting door — .... 44, 89 epidemisch verklaring .... 17 0penbare Tergaderingen en verOnteigening van besmette en ver- makelijkheden (verbodsmoge- dachte voorwerpen en goederen, rijkheid) 46 • eet- en drinkwaren 97 „ . , , , , , . " ... Openbare verkooping van in beslag — kosten door het nik ge- I ioa dragen . 108. &*°™>* goederen. 124 . misbruik voorheen ge- Openbare vervoermiddelen en het maakt ... 98 vervoer van besmettelijke zie- Ontruimen van huizen bij ont- ^6n smetting . 97 Oprichting gemeentelijke en par- , , ........ t. ticuhere ontsmettingsdienst met Ontslag uit het ziekenhuis. Be- .... lln ., " , . . Rijksbijdrage ..... 110, 113 voegdheid tot het verleenen van 27 28 Opsporen van overtredingen en „ . . , , .. . , ambtenaren daarmede belast 126 Ontslag tegen zekerheid van mbe- slag genomen voer- en vaartui- Ouders. Plicht schoolbezoek te gen met hun inventaris . . . 124 beletten 53 Ontsmetter. Rijksbijdrage in de Overbrengen van bewoners van te opleiding tot — in gemeentelij- ontsmetten woningen naar anken of particulieren dienst 110, 113 dere verblijfplaats 32 „ . .„ . . — van lijders aan besmette- Untsmetting van huizen en goe- .... • _ » r> dere e s _ _ hjke ziekten van groep A en B .' " ',naar ziekeninrichtingen . . 26, 33 — van inge-, doorge- en vervoerde besmette of verdachte Overbrenging van besmettehjke goederen 101 ziekten. Zie Besmettingsgevaar. — voor teruggave van in Overledenen. Zie Lijken .... 92 beslag genomen goederen . . 124 „ , u j Overtredingen 119 — Gelegenheid voor — van ... t , ^ besmette en verdachte perso- „ ~ Ambtenaren belast met nen en goederen 106 het op8?016» 126 — Bijdragen door belanghebbenden in de kosten van — 112 Personeel. Onderzoek naar zieken — kosten 22 ©n ziektekiemdragers onderwij - — en schadeloosstelling van zend — 55 gezonde personen 103 Zie ook Verplegend personeel. Ontsmettingsdiensten 95 Pest 1, 2, 5, 92 — Bijdrage uit 's Rijks kas — Afzondering bij — ... 26 in de kosten van gemeentelijke — Bekendmaking van het en particuliere — . . . 110, 113 voorkomen van — 16 — De gemeenten waar — — en de schadeloosstelling moeten zijn 106 van gezonden 104 152 Alphabetisch zaakregister 153 (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) Pest en in-, door- en vervoer Reglementen, bevoegdheid -provan besmette en verdachte goe- vinciale en gemeentebesturen deren 101 tot vaststellen plaatselijke — 117 Plaatselijke Terordeningen op de Reiniging van huizen en goederen invordering van bijdragen in de enz> _ gg kosten van belanghebbenden .112 _ Van inge-, doorge-en ver- — op de besmettelijke ziek- voerde besmette of verdachte tenbestrijding 117 goederen 101 Platteland. Gelegenheid voor af- — Gelegenheid voor — van zondering, verpleging enz. van besmette en verdachte perso- besmette en verdachte personen nen en goederen 106 en goederen 106 — door gemeentelijke en par- Pokken 1 2 5 12 92 ticuliere reinigingsdiensten met Zie ook Inenting ' 59 e! v.' en rijksbijdragen 110, 113 63 e v — Bijdragen belanghebben- — en schadeloosstelling van den in de kosten — .... 112 gezonde personen .... 104, 108 ~ en schadeloosstelling ge- —en in-,door-en vervoer van 2011(16 P^sonen 103 besmette en verdachte goederen 101 Revaccinatie. Zie Herinenting Pokkenbriefjes. Vorm, inlevering, 59, 63 e. v. teruggave enz 87 Boodvonk x> 92 Poliomyelitis anterior acuta. Zie Kinderverlamming. Ruchtbaarheid aangifte vermoe- _ u , , , , , . deliike gevallen van besmette- Politle belast met net opsporen l"k ziekte 7 van overtredingen 126 „ ,,,, , ,. . , , , . Rijksbijdragen oprichting, exploi- Pohtiebewaking m plaats van het \ r . r , . - . » ,. tatie enz. gemeentelijke en par- kenmerk 14, 27 .. ,. ■ ■■ ' *~ , . ~„ „„ ticuliere reimgings- en ont- — woning, vaartuig enz. 26, 28, 8mettmgschensten- . . . no, 113 — bij verzet tegen reiniging' Rijksopvoedingsgestichten. Aangif- en ontsmetting 95 toplicht bestuurders 12 Pomp en besmet water .... 97 Rijkspolitie, belast met het op- „_ ., . „. . sporen van overtredingen . . 126 Practiseerende artsen. Zie Benam- r delende geneeskundigen. RtJkswerUnriehtingen. Aangifte- ti,. , , ... plicht bestuurderen — ... 12 Proces-verbaal binnentreden . . 114 r Prophylaetlsehe inentingen ... 42 ganitalre Conveiltie 23, 27 ProTtociale besturen en de be- gaT0Mto Loh ^ ^ A F neid tot het vaststellen van j„ j • _ co , . , , de •—- en de inenting 68 plaatselijke reglementen en verordeningen 117 Schadeloosstelling van gezonde Putto. Arts J. A. en de inenting personen . . . . . . • • • • 103 _ , , ° — Rijksbijdragen in de kos- in Engeland 71 *^ ' 8 ... & ten van — 111 ~ . , „. _ . Scheerkwasten besmet met miltUjuarantaine. Zie Lanaquaran- vuur 102 taine, Zeequarantaine en Internationale Sanitaire Conventie. Schick, reactie van —. . . . 40, 58 Schippers aangifteplicht . . .10, 12 Reacties diagnostische (van Dick — Verbod gemeenschap met bij roodvonk en van Schick bij den vasten wal 10 diphtherie) 39, 40, 58 gchool en besmettelijke ziekten- Registratiebewijzen van inenting : 87 I verspreiding 55, 58 153 154 Alphabetisch zaakregister (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) School en inenting en herinenting Toelaatbaarheid van getuigen ten 59 e. v., 63 e. v. opzichte van gewetensbezwaren — Diphtherieepidemie door tegen de inenting . 80 bacillendragers 43 —bestuur kan zich beroepen Toelating tot de school van niet op hoofdinspecteur inzake epënte of hergeënte kinderen . 63 schoolsluiting 58 — notaris, geestelijke tot — bezoek door bewoners be- 216116 611 besmette of verdachte smette woningen 49 afgezonderde personen ... 27 —bezoek beletten door ouders, Toestemming burgemeester be- verzorgers en schoolhoofden 63, 57 ^ 26 —sluiting geheel of gedeeltelijk 58 Toezicht op verdachten, contacten — Bevoegdheid tot binnen- en ziektekiemdragers . . . 38,41 treden 114 Troepen personen, die over de Schoolartsen en aangifteplicht . 7 grens trekken en besmettings- Siaapsteden. Aangifteplicht hou- gevaar 101 °-ers ~~~ ••■.'■*■■■' 12 Tuberculose valt niet onder de — Overbrenging van lijders wet j 23 uit — naar ziekeninrichting . 26 _'en 'pl^tee'lij'ke' verorde-' — Bevoegdheid binnentreden ningen .118 — 114 ™ — Ontsmetting en reiniging 95 Typhns. 1, 92 Slaapziekte. (Inheemsche -) En- — Aangifte vermoedelijke cephaJitis lethargica) 1, geen gevallen .......... 6 kenmerk 14 ~ Overbrenging door bacil- lendragers 40 Slooten. Reinigen — 16 — Intercommunale bestrij- Sluitcn scholen en kinderbewaar- ding •■'"1 plaatsen 68 — en in-, door- en vervoer — huizen enz. bij verzet tegen van besmette en verdachte reiniging en ontsmetting ... 95 goederen 101 a «. um -n. 1.1 • j.- in — en schadeloosstelling van Sterftecijfers. Publicaties — . . 17 * ... ° .. uit beroep of bedrijf verwij- Strafbepalingen 119 derde personen 104 Subsidie koepokinrichtingen • • 87 — Zie ook Rijksbijdragen. Uitbreiding gemeentelijke en par¬ ticuliere ontsmettingsdienst Terburgh, Dr. J. en de „vaccina- met Rijksbijdrage . . . . 110, 113 tietoestand" van Nederland . 70 Termijn aangifteplicht 7 Vaartuigen (en Voertuigen). Toe- — schoolverbod 49 gang tot — voor beambten be- Terrelnen, bevoegdheid tot het stemd met het opsporen van betreden van — H4 overtredingen 126 _ . . an — Bevoegdheid tot het be- Teruggave bewijzen van mentmg 87 treden van — 114 — van inbeslag genomen goe- ^ _ fcbeslagnerning - '. \ '. 123 — ontsmetting na lijkenToegang tot besmette woningen, vervoer 92 vaartuigen enz 26 _ ©n het kenmerk . . . 14, 27 Zie ook Toelating. _ yerDQ^ gemeenschap met — tot voer- en vaartuigen, den wal ... .■ 10 winkels en huizen enz. door _ politiebewaking .... 26 ambtenaren belast met opsporing van overtredingen 126 Vaccinatie. Zie Inenting. Alphabetisch zaakregister (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) 155 Vatbaarheid besmettelijke ziekten verhoogd door vreesaanjaging 17 Veewet (art. 95) 126 Verbeurdverklaring van goederen, voer- en vaartuigen 123 — Verkooping 124 Verbod vervoer besmettehjke zieken 89 — binnentreden woningen lijders groep A 26 Verdachte voorwerpen en goederen. Ontsmetting reiniging, en vervoer — 95 — personen. (Maatregelen ten opzichte van) 38 kosten afzondering en ontsmetting 22 Vereenigingen voor reiniging en ontsmetting met Rijksbijdrage 113 Vergaderingen (openbare). Verbodsmogelijkheid 46 Vergoeding. Zie ook Schadeloosstelling en van kosten van afzondering enz. door belanghebbenden 112 — van kosten van ontsmetting enz. van in beslag genomen goederen 124 Verhouding inspectie en behandelende geneeskundigen .... 22 — burgemeester en inspectie 18 Verkeer in het land van personen, die van besmette of verdachte plaatsen komen 101 Verkeersbelangen en ruchtbaarheid vermoedelijke gevallen .... 23 Verklaring niet verzekerd te zijn ten behoeve van vrijstelling van inenting op grond van godsdienstige gewetensbezwaren . 78 Verklaring (geneeskundigen) omtrent gezondheidsbezwaren tegen de inenting 74 — (valsche) strafbaarheid . 122 Verkooping in het openbaar van verbeurdverklaarde goederen . 124 Vermakelijkheden (openbare) verbodsmogelijkheid 46 Vermoedelijke gevallen. Aangifteplicht — geneeskundigen . . . 5, 6, 8 — leeken 12 Vernietiging. Kosten — .... 22 — inbeslag genomen goederen, voer- en vaartuigen . . . 123 — voorwerpen, goederen, waren 97 Vernieuwing gemeentelijke en particuliere ontsmettingsdienst met Rijksbijdrage 110, 113 Verordeningen. Bevoegdheid provinciale- en gemeentebesturen tot het vaststellen van plaatselijke — 117 Verplaatsen (zich —) van besmettelijke zieken 90 Verplegend personeel en de bewaking van lijders aan ziekten van groep B 35 Verpleging lijders besmettehjke ziekten groep A en groep B 27, 33 —Bijdragen van belanghebbenden in de kosten der — . 112 — Gelegenheid tot — van besmette en verdachte personen 106 Verslapping inentingsdwang. (Gevaren —) 84 Verspreiding van besmettehjke ziekten. Zie Besmettingsgevaar. Vervoer van: — lijders en lijken besmettelijke ziekten 89, 92 — besmette en verdachte goederen en voorwerpen • 95, 101 — Gelegenheid voor — personen en goederen 106 — Bijdrage door belanghebbenden in de kosten — . . .112 Vervoerbaarheid van lijders aan besmettelijke ziekten van groep A en B 28, 34 Verzegelen in beslag genomen besmette of verdachte voorwerpen, eet- of drinkwaren ... 95 Verzekering. Bezwaar tegen — en inenting 7° Verzet tegen reiniging en ontsmetting 05 Verzoekschrift vrijstelling van inenting 78 Verzorgers, plicht schoolbezoek te beletten 53 156 Alphabetisch zaakregister (De cijfers verwijzen naar de bladzijden) Virulentie ziektekiemen van bacillendragers 40, 44 Vlektyphus 2, 12, 26 — en kleederluizenplaag . . 42 — en in-, door- en vervoer van besmette en verdachte goederen 101 Voertuigen. Zie bij Vaartuigen. Volkenbondsartsen. Oordeel over de sanitaire organisatie in Nederland 22 Voorbehoedende kunstbewerkingen. Zie ook Inenting .... 42 Voorwerpen. Vernietiging. ... 97 — Vervoer besmette en verdachte — 95 Vrees voor besmettehjke ziekten en vatbaarheid . 17 Vrijstelling van inenting en herinenting. Zie aldaar 59 e.v. en 63 e.v. Vuil. Opruimen van — .... 16 Vulroraginitis gonorrhoica en plaatselijke verordeningen . . 118 Waardeering van te vernietigen goederen 97, 123 Waarneming (observatie) verdach. ten, contacten en ziektekiemdragers 38 — Gelegenheid tot — van besmette en verdachte personen 106 — en schadeloosstelling van gezonde personen 103 Wal. Zie Goederen 101 Wal. Verbod gemeenschap met den vasten — 10 Waren. Zie Eet- en drinkwaren. Water. Zie Drinkwater en Besmettingsgevaar 97 Waterpokken en pokken .... 85 Weeshulzen. Bevoegdheid tot het betreden van — 114 Weg. Vervoer lijken over den — 92 Werkplaatsen. Bevoegdheid tot binnentreden van — .... 114 Wetboek van Strafrecht (art. 184). Toepasselijkheid — 120 Wetboek ran Strafvordering (art. 8). Ambtenaren belast met opsporing van overtredingen krachtens — 126 Wethouders en afgeven van bewijzen van bezwaar tegen de inenting 63, 79 Wetsontwerp 1903 en de inenting 66, 84 Winkels. Toegang tot en de bevoegdheid tot het betreden van — . . 114, 126 Woning. Afzondering in de — . 33 — sluiting 31 — Politiebewaking — . 26, 33 — ontsmetting 96 —■ Toegang tot en betreden van— 114, 126 — Kenmerk aan de — 14, 27, 30 Woonwagens en woonschepen. Zie Woningen. Zeeland. Keuren van ongevaccineerden in —- ....... 86 Zeequarantainewet 102 Zegelrechtbewijzen van inenting 87 Ziekenhuis. Ontslag uit — . 27. 28 — Bevoegdheid binnentreden van — 114 — Eischen waaraan zij voldoen moeten 28 Ziektecijfers. Publicatie — ... 17 Ziektekiemdragers. Virulentie ziektekiemen 44 —■ Besmettingsgevaar door — 38, 43 — Onderzoek op de scholen naar — . . . . • 56 — Verwijdering uit bepaalde beroepen en bedrijven van — 43 — Schadeloosstelling van — en geleden schade 103 Ziekten die onder de wet vallen 1, 2, 3 — die niet onder de wet vallen, bevoegdheid gemeentebesturen tot vaststelling plaatselijke verordeningen ten opzichte van — 117 Zigeuners. Verdachte verschijnselen bij — 12 — Landquarantaine ten opzichte van — 101 Zuiveringsmiddelen en het Blauwzuurwetje 97 •