DE VEREENIGDE STATEN VAN EUROPA EN DE TAAK DER JURIDISCHE EN ECONOMISCHE WETENSCHAPPEN DOOR TACO MULDER ACCOUNTANT EN ADVISEEREND BEDRIJFSECONOOM N.V. UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ „ATLAS" - HAARLEM. DE VEREENIGDE STATEN VAN EUROPA EN DE TAAK DER JURIDISCHE EN ECONOMISCHE WETENSCHAPPEN DE VEREENIGDE STATEN VAN EUROPA EN DE TAAK DER JURIDISCHE EN ECONOMISCHE WETENSCHAPPEN DOOR TACO MULDER ACCOUNTANT EN ADVISEEREND BEDRIJFSECONOOM JN.V. UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ „ATLAS" — HAARLEM. TYP. FIRMA RUIJGROK tc Co. — HAARLEM VOORBERICHT. In het volgend geschrift is opgenomen de inhoud van een lezing over den aard van het economisch onderzoek, door mij gehouden voor de Vereeniging „Studiebelangen" der studenten aan de Landbouw-Hoogeschool te Wageningen. Enkele vragen, die naderhand tot mij werden gericht, waren mij aanleiding de lezing, die hier bijna geheel woordelijk in voorkomt, aan te vullen met eenige verdere opmerkingen. TACO MULDER. DE VEREENIGDE STATEN VAN EUROPA EN DE TAAK DER JURIDISCHE EN ECONOMISCHE WETENSCHAPPEN. Op bladz. 9 van „De Economische Branding," uitgave H. D. Tjeenk Willink en Zoon, Haarlem, schreef Professor ,/ Treub: „Het Duitsche volk is voor de aspiraties zijner macht- / „hebbers van vóór de revolutie wel zwaar gestraft, „doch ook hier is „die Weltgeschichte das Weltgericht" ft „geweest. Niet alleen de in 1914 heerschende jonkerpartij, „ook het Duitsche volk zelf heeft schuld. Toen de krijg < „begon, gingen allen zonder onderscheid voor hetzelfde „Vaderlandsche ideaal in het vuur. De Sociaal-Demo- ( „cratische partij spande er zich met evenveel enthousiasme voor als de conservatieve landjonkers en kolen„en ijzerkoningen. „Deutschland, Deutschland über alles!"-was de alge- j „meene leus, het algemeene doel, het cdgemeene ideaal. / „Wie niet verzuimt, zich dit beeld van den aanvang / „en den inzet der worsteling klaar voor oogen te houden, / „kan er geen oogenblik over in twijfel zijn, dat gevoelsargumenten tegenover den overwonnen strever niet „van pas zijn Was het in de moderne wereldorde met „hare dichtbevolkte landen zóó gesteld, dat een groot 1 „land kon te gronde gaan zonder dat ook de andere \ „leden dier samenleving in hunne levensvoorwaarden \ „werden getroffen, dan kon men met het Duitsche, \ „Oostenrijksche en Hongaarsche volk nog zoo diep „medelijden hebben, maar dan zou toch de slotsom J „moeten zijn: „Wat zij hebben gekregen, hebben zij „zichzelven toegebracht." 8 Ik zou de laatste zijn, die aan den schrijver geen intellect toekent en als ik hem straks laat figureeren als een geweldig barbaar, dan gelieve U te bedenken, dat het ook geenszins de bedoeüng is, een smet te werpen op den mensch Treub, die zeker naar zijn meening van wat goed is, zal streven, maar dat ik hem als type van een econoom onzer dagen, slecht analist, en daardoor barbaarsch rechter, aan U wil voorstellen. Volgens Prof. Treub heeft dan het Duitsche volk zelf schuld. Wie maken het Duitsche volk uit? Daar zijn: Duitsche mannen, Duitsche vrouwen, Duitsche kinderen. Onder deze: een groote menigte, die zich onder zekere omstandigheden gemakkelijk laten vervoeren, een groote menigte, die nog niet zoover is, dat ze iets begrijpen kan van wat er gebeuren zal. Ook: een groote menigte, die tot moordlust kan worden gebracht. Dat er schuldigen zijn.... wie zou het durven ontkennen? Dat er belangrijke categorieën zijn, die volstrekt niet berekend waren voor hun taak.... ik zal er straks op terugkomen. De heer Treub beschuldigt het Duitsche volk. Laat ik enkele logische bizonderheden memoreeren. Wanneer wij ons oriënteeren in de verschijnselen in en om ons, dan hebben wij de behoefte de factoren, waaruit die verschijnselen bestaan, toe te schrijven aan dingen. Ook dan, wanneer wij op het standpunt staan, dat er geen drager achter de eigenschappen schuilt, kunnen wij niet zonder het dingbegrip. Misschien dat dat in de verre, verre toekomst nog eens anders wordt en dat wij dan ook een geheel andere taal krijgen, maar vooralsnog moeten wij spreken en voor een groot gedeelte denken met onderwerp en gezegde. Dat doen wij in vele gevallen onbeholpen, dikwijls ook naïef, soms met de bekoring, waarmede de poëet zijn beelden weet te sieren. m,n\m iiniM—iMiHiipi mimi■ nn i 9 Een ding denken wij ons in de eerste plaats als de drager van eigenschappen of strevingen, die in zeker physisch opzicht bij elkaar behooren, de gewone lichamelijke dingen. Verwant hiermede zijn ook de begrippen van dingen, waaraan wij geen ruimte functies kunnen toeschrijven, bijv. het begrip ziel, geest, enz. In ons spreken maken wij ook een ding van eigenschappen of strevingen zelf, bijv. liefde, haat, honger, beweging, enz. In de derde plaats vormen wij vermogensbegrippen, als kracht, energie, waarde, enz., waarvan wij ook al dingen maken. In hoofdzaak moeten wij voor hetgeen ik van het aangekondigde onderwerp wil zeggen, onze gedachten bepalen tot de begrippen ding, die wij ons voorstellen als dragers van eigenschappen of, zooals ik deze ook aanduid, van strevingen of factoren. De omvang van zoo'n dingbegrip wordt bepaald door den physischen samenhang der eigenschappen, bijv. steen, aarde, dier, enz. Doch niet alleen. Ten slotte is het van elkaar gescheiden denken van verschillende dingen een gevolg van de wijze, waarop wij ons in de verschijnselen oriënteeren. Komt de scheiding, die wij in een bepaald geval maken tusschen vetschijnselen, in strijd met de combinatie van strevingen, die wij ons gewoonlijk als eigenschappen van één ding denken, dan veranderen wij den omvang van het dingbegrip eenvoudig. Wij zeggen huis in verband met het verschijnsel wonen. Maar denken wij nu aan het verschijnsel afsluiten van een ruimte, dan maken wij van een deel van het huis, n.1. de deur, een ding. In dit opzicht zijn wij in ons spreken niet altijd nauwkeurig. Wij vertrouwen er dikwijls op, dat de hoorder zóó goed in de verschijnselen georiënteerd zal zijn, dat hij ons toch wel begrijpt, al spreken wij slordig. Wanneer wij zeggen, dat het huis van buiten heelemaal opnieuw geschilderd is, dan veronderstellen wij, dat hij, die de mededeeling ontvangt, uit zichzelf wel zal denken aan de deelen, n.1. deuren, kozijnen, vensterbanken en daklijsten, die geschilderd zijn. Op misverstanden moeten wij echter altijd blijven rekenen. 10 Omgekeerd geven wij aan het dingbegrip ook dikwijls een uitbreiding, d.w.z. dat wij dingen, die wij anders op grond van den samenhang der strevingen als afzonderlijke dingen beschouwen, thans met één begrip omvatten. Wij spreken dan van een collectief begrip. Aanleiding hiertoe is ons eveneens, dat wij een bepaald complex van factoren in de verschijnselen hebben geëlimineerd. Ik ben gewoon het zoo uit te drukken: Wij vormen een collectief begrip van een aantal onder het opzicht van een streven van dè enkele dingen, ook wel onder het opzicht van een streven ten opzichte van die enkele dingen. Het opzicht kan ook bestaan in een streven van de dingen zelf en een streven ten opzichte van de dingen gezamenlijk. Ook kan het opzicht geheel of gedeeltelijk bestaan in een vermogen. Wij vormen bijv. een collectief begrip volk, onder het opzicht van het onderworpen zijn aan hetzelfde staatsgezag, de zorg der regeering, enz. Er moet uit den aard der zaak altijd aan gedacht worden, dat wij van twee of meer dingen gezamelijk niets mogen zeggen, dat buiten het opzicht valt, waaronder wij er een geheel van hebben gemaakt. Het is een van de belangrijkste opgaven in den tegenwoordigen tijd voor den wetenschappelijken jurist en econoom om ernstige studie te maken van de factoren, die het opzicht vormen, waaronder zij van volk spreken, opdat van een volk niet minder, maar ook vooral niet meer worde gezegd, dan juist is. Na deze korte herinnering zullen wij teruggaan naar hetgeen Prof. Treub schreef. Hij gaf de schuld aan het Duitsche volk en velen zijn met hem die meening toegedaan. De redeneering moet de volgende zijn. Er was een verschijnsel, dat tot de oorzaken van den oorlog behoorde. In dat verschijnsel waren laakbare, misdadige strevingen, die van Duitschers uitgingen. Dat niet van iederen Duitscher een misdadig streven uitging, zullen wij zeker wel kunnen aannemen. Er moet dus 11 iets zijn, dat den eenen Duitscher schuldig maakte, doordat de andere iets misdadigs deed in het verschijnsel, dat tot de oorzaken van den oorlog behoorde. Dat zou een bepaalde solidariteit kunnen zijn, die in het staatsrecht begrepen is. Onder het opzicht van deze solidariteit, zou het Duitsche volk dan een zoodanig geheel moeten vormen, dat het Duitsche volk schuldig werd door daden van een deel. Deze bepaalde solidariteit bestaat echter in het feitelijk staatsrecht, dat practisch nog niet veel meer dan embryonaal is, allerminst, en daarom vervalt de conclusie. Het blijkt echter duidelijk, dat Prof. Treub het vraagstuk zoo niet eens heeft bekeken, ofschoon hij aanvankelijk het Duitsche volk gestraft ziet voor de aspiraties van zijn machthebbers. Hij doet immers moeite zijn aantijging van alle Duitschers te motiveeren. Hij zegt: „Toen de krijg begon, gingen allen zonder onderscheid voor hetzelfde vaderlandsche ideaal in het vuur." En verder: „Deutschland, Deutschland über alles!" was de algemeene leus, het algemeene doel, het algemeene ideaal." Het woord algemeen is cursief gedrukt, zoo vaak het wordt gebruikt. Was het juist, dat alle Duitschers, die Prof. Treub voor ons laat optreden, schuldig waren, dan waren er nog millioenen, die tot het Duitsche volk behoorden en niet meededen. Daarom zou ook dan Prof. Treub's oordeel hoogst onredelijk zijn. Maar nog verder. Wat is in oorzaak en wezen het verschijnsel, dat velen een zekere leus hebben, een oorlogsdoel, een oorlogsideaal? Zijn er niet ontelbaren, die de psycholoog aanwijst als slachtoffers van pseudo-idealenkweekerij? Stead verhaalt — ik meen in zijn geschrift „The United States of Europe" — dat het Engelsche volk door de pers destijds in eenige maanden rijp gemaakt werd voor den boerenoorlog. Wie gedurende den laatsten oorlog de oogen open gehad heeft, heeft het onwezenlijke van oorlogsleuzen, van oorlogsdoeleinden en oorlogsidealen bij de enkelingen heel gemakkelijk kunnen constateeren. Prof. Treub eischt, dat wij met het beeld, van den aanvang en den inzet van den oorlog voor oogen ge- 12 Vodteargumenten tegenover den overwonnen strever ter zijde stellen. Het beeld van door een roes bevangen menigte, SociaalDemocraten, die even te voren nog de internationale zongen, knapen, die voor korte jaren nog op de schoolbanken zaten, slachtoffers van eenzijdige onderwijs, dat domme nationale ambities aanwakkerde.... het was geen zingen meer, het was joelen: „Deutschland, Deutschland über alles." Dit beeld van vóór den oorlog, moet reeds medelijden doen opwekken. Onder die joelende menigte waren velen, die zelfs Prof. Treub voor geheel of gedeeltelijk ontoerekenbaar zou gehouden hebben, als hij even nagedacht had. Maar neen, die massa en de jonkerpartij groeien uit tot het Duitsche volk, dat schuldig is. Met een zeker meewarig gebaar wordt de overwonnen strever aan de gerechtigheid prijsgegeven. Wie is eigenlijk de overwonnen strever? De strijd omvat de streving der legers en van een groote menigte, die als non-combattanten achterbleef. Het leger en deze non-combattanten werden overwonnen. Er was een groote massa, die aanmoedigde, maar ook voor een deel passief was, die hoopte en geloofde aan den nederlaag van den tegenpartij. Laten wij ook deze overwonnen achten, toen het voorwerp van haar hoop en haar geloof met de nederlaag haar ontschoot. De overwonnen strever is nog niet het Duitsche volk. Een groot deel van het Duitsche volk, dat straks verschrikkelijk geslagen zou worden, vroeg nog om de moederborst, om knikkers, was er zelfs nog niet eens. Afgezien dan of gevoelsargumenten tegenover de strevers van pas zijn of niet, wat dan tegenover de overige mülioenen, die met geen mogelijkheid overwonnen strevers kunnen zijn? Luister wat de econoom zegt: Als het geheele Duitsche, Oostenrijksche en Hongaarsche volk te gronde waren gegaan, dan hadden zij gekregen, wat zij zichzelven hadden toegebracht. Aldus is de redeneering van een geleerde, die de maatschappelijke verschijnselen tot object van zijn onderzoek 38 Dit goede neemt een plaats in in onze waardeering als al het andere. Wij willen geen zwakke naasten. Wij willen ontplooiing van karakters, waarvan wij de potentie in onszelf gevoelen. Wij wenschen voor hen een standpunt als het onze. Ook zij zullen mogen en moeten streven met eerbiediging van den strevingssfeer van ieder ander, stellende tot hun doeleinde het geluk van deze, indien dat noodig is. Daarom konden wij de huisvrouw laten spreken, zooals wij deden. Daarom wordt de samenvatting van het doel, dat wij aan de samenleving stellen, het scheppen van voorwaarden voor het welzijn der individuen, dat zorgvuldig ontzien van de rechten der enkelingen in zich sluit. Intusschen stuiten wij meermalen op een benauwend enge grens van psychisch vermogen, op een psychische luiheid en een gebrekkig onderscheidingsvermogen, die een neiging doen opkomen in bindende voorschriften het concreet goede te bepalen. In beginsel nemen wij als ouders een recht, dat gemotiveerd wordt door het onvermogen van het kind om voor zichzelf het goede te bepalen. Het ouderlijk gezag is plicht tegenover het recht van het kind op goede voorwaarden voor zijn ontwikkeling. Met de ontwikkeling van het kind wordt de omvang van het ouderlijk gezag geringer. De opvoeding moet er op gericht zijn het kind tot goed-oordeel te brengen, opdat het als onafhankelijk strever zijn weg kan vervolgen. Daar zijn groote moeilijkheden op te lossen, zoodra ieder individu, die de kinderschoenen is ontwassen, het recht en de plicht heeft om voor zich het goede te bepalen. Daar zijn onwilligen, daar is onjuist inzicht, daar is gebrek aan eerbied voor de rechten van anderen. Er kan zelfs verschil in meening zijn over den omvang van rechten en plichten tusschen ontwikkelde personen, die objectief het goede willen. Waar het onze kinderen betreft, zullen wij het recht om het goede te bepalen, voor zoover dat niet aan het kind zelf 39 kan worden overgelaten, in beginsel voor ons opeischen, daar wij dit niet anders kunnen waardeeren dan tot ons bizonder gebied te behooren. Waar het volwassen individuen betreft, wenschen wij een arbitraire macht, die zoo noodig handelingen tegen de maatschappelijke orde met straf bedreigt. Wij eischen straf om de bedreiging haar preventieve kracht niet te doen verliezen. Die macht is toevertrouwd aan de staatkundige instellingen. Het recht van het bestuur van deze instellingen is, zooals blijkt, niet primair. Het is in de maatschappelijke orde gegeven na het recht der individuen. Alle wettelijke bepalingen moeten formuleeringen zijn van rechten en verplichtingen, welke de individuen onder de noodzakelijke verhoudingen, die het algemeene doel der samenleving eischt, hebben. Aldus wordt het vraagstuk der rechtsbedeeling een nauwkeurig wikken en wegen van ieders recht, opdat voor ieder de grootst mogelijke oordeelsbevoegdheid en onafhankelijke strevingssfeer overblijft. Ter bescherming van het recht der individuen dient de bedreiging met straf. Er is geen enkele staatkundige macht, die de minste inbreuk mag maken op het recht van een individu, welk recht in de verhoudingen, die ter bereiking van het doel der samenleving noodzakelijk zijn, gegeven is. Wat ik hier in het kort weergeef, is het resumé, waartoe het onderzoek mij leidde. In de Sociologische Aanteekeningen gaf ik daarvan vele details, die ik nauwkeurig verifieerde. De vraag, of er een andere factor aan te wijzen is buiten het goed-oordeel, als oorsprong van de begrippen recht en plicht, en of het goede, dat wij ons stellen, in zich sluit het welzijn van anderen, die wij psychisch aan ons verwant moeten achten, is de psychologische zijde van het vraagstuk. De psychologische analyse kunnen wij ook niet ontberen bij het onderzoek naar recht en plicht in de bizondere gevallen. Het rechtsvraagstuk eischt dan verder een nauwkeurige kennis van de maatschappelijke verhoudingen, waarin geen aprioristische synthesen geduld kunnen worden. Wij hebben ons te begeven in een ernstig onderzoek naar de minst samengestelde factoren. Maar tevens is noodig het geheele beeld 40 der samenleving tot klaarheid te brengen en haar resultaat voor de individuen te beoordeelen. Onder vigueur van den eisch aan de samenleving gesteld, moet datgene, wat voor haar doel noodzakelijk is, object van plicht worden. Aangezien nu het streven naar zooveel mogelijk winst voor het doel der samenleving noodzakelijk is, is het de gebiedend voorgeschreven plicht, evengoed als het direct streven naar nut. Ieder, voor zoover hij niet in beslag genomen wordt voor direct streven naar zooveel mogelijk nut, is geroepen om, indien hij kan, zijn bijdrage te leveren in het economisch streven. Nochthans mag bij het streven naar zooveel mogelijk winst geen enkel recht van anderen worden verwaarloosd, of daarop inbreuk worden gemaakt. Juist doordat dit streven wordt gezien in het ücht der sociale noodzakelijkheid, is tevens het vraagstuk van een principieele handelsmoraal urgent gesteld. Het streven naar winst kan niet ten koste gaan van de redelijke aanspraken van loontrekkenden, aangezien het daardoor in strijd zou komen met den eisch aan de samenleving gesteld, welke eisch juist het opzicht is, waaronder dat streven object van plicht wordt. Dit is een van de groote vraagstukken, die niet tot oplossing kunnen worden gebracht, zoolang men blijft staan op het standpunt der officiëele onderzoekers naar de maatschappelijke verschijnselen. Het klinkt zoo sociaal: geen streven naar winst, slechts streven naar direct nut. De werkelijk denkende sociologen hebben de stelling niet verder bedoeld dan als een hypothese. Het onderzoek naar de factoren der samenleving maakt haar onhoudbaar. In 1918 schreef ik als resultaat van dat onderzoek: „Het socialisme heeft geen geschiedenis en zal geen „geschiedenis opbouwen, omdat het meest algemeene „doel, dat de socialisten beoogen, slechts bereikbaar is „bij de kapitalistische maatschappelijke ordening." De samenleving heeft dringend behoefte aan een zuivering der verhoudingen in het economisch leven. Wij moeten met man en macht die taak ter hand nemen. Daarvoor is noodig, dat wij de mogelijkheden in het economisch leven trachten 41 op te sporen. Met hypothesen, die niet door streng onderzoek worden geverifieerd en proefnemingen op grooter of kleiner schaal, waarbij tal van factoren worden verwaarloosd, schieten wij niets op. De wereld is aan de sociaal-democraten meer dank verschuldigd wellicht, dan aan eenige andere politieke partij, omdat ze met zooveel ijver is opgekomen voor de rechten der loontrekkenden en gedwongen heeft de verhoudingen geheel anders te waardeeren dan voorheen. Maar wij loopen het groote gevaar, dat wanneer straks de practijk zal dwingen de verhoudingen geheel anders te zien als de socialisten ze voorstellen, en de prijzen in het algemeen tot het vóóroorlogs-niveau moeten terugkeeren, een reactie ontstaat, welke weder veel teniet doet. De democratische gedachte zal den ernstigen steun behoeven van een goed gefundeerde wetenschap, die zich ten doel stelt de factoren ter bepaling van redelijke normen in het economisch leven op te sporen. In 1918 schreef ik: „De wetenschap van sociologen als Prof. Treub heeft „geen redelijke gronden. Zij meenen het kapitalisme te „kunnen verdedigen tegen aanvallen van het socialisme „en de verhoudingen in het ruilverkeer op hooger peil „te brengen, doch ze brengen het niet verder dan tot „eenige opportunistische waardeeringen, die noch worden „gecontróleerd, noch voldoende begrepen bij gebrek aan „degelijke algemeene beginselen." Ook hierin heeft de geschiedenis mij gelijk gegeven. Hypothesen tegenover hypothesen zijn gesteld, maar niettegenstaande over en weer in voldoende mate van eikaars geschriften is kennis genomen, is geen enkel punt principiëel object van discours geworden. Er stak weinig wetenschappelijks in deze polemieken. Geen der partijen wist de andere een behoorlijk exposé der factoren te geven. Aan den eenen kant een blinde verguizing van het kapitalistisch systeem, aan den anderen kant een slappe verdediging bij gebrek aan een inzicht, dat gebaseerd was op een behoorlijke analyse. In dit verband moet ik opmerken, dat het een hoogst treurig feit is, dat onze eerste rechtsgeleerden het vraagstuk 48 „digend kunnen worden gediend, hoezeer ze dan ook „tevens landsbelangen zijn, zelf te behartigen. Het „dienen van geheel bizondere plaatselijke belangen moet „den staatsbestuurder als een zoodanig recht der kleinere „instellingen verschijnen, dat hij de waardeering er van „geheel aan haar overlaat en het aandeel, dat het van „de capaciteit vraagt, buiten zijn beoordeeling blijft, „zoolang ook overigens het gemeente- of provinciestreven „voldoende is. Het mogen zorgen voor belangen, die de „staat voor zijn derden onafwijsbaar moet eischen, ziet „hij als een. verplichting der instellingen met kleinere „groepen van derden, omdat hij zich er van terugtrekken „moet alleen op grond hiervan, dat een bevredigende „behartiging in onderdeelen, den omvang van zijn taak „zoodanig zou maken, dat aan een redelijke oplossing „niet meer te denken ware. Hoe de waardeering in de „practijk zal uitvallen met betrekking tot de voor de „hand liggende prestaties, hangt natuurüjk ook weer „van tal van bijomstandigheden af. Een van de belang„rijkste onder deze is zeker wel de buitengewone econo„mische beteekenis, welke sommige plaatsen en streken „hebben voor het geheele land of een deel daarvan." In aansluiting hiermede zette ik mijn constructie voort, trouw aan het beginsel der maatschappelijke orde en aan de organisatorische beginselen, die het onderzoek leerde kennen. Zoo was het beeld: „De solidariteit der individuen eindigt niet met de „rechten en verphchtingèn der staatsburgers onderling „ten opzichte van elkaar. De inwoners van naast elkaar „liggende landen zijn op dezelfde wijze door een band „verbonden en ten slotte omvat een band van solidariteit, „als gewenscht menschelijk streven, ter voorziening „zoowel in de materieele als in de psychische behoeften, „het geheele menschdom. Wij vinden dan ook in de „werkelijkheid inderdaad een staatkundig streven buiten „het staatsstreven in meer engen zin, dat, voor zoover „het juist is, in principe op de erkenning van dezesoli„dariteit der individuen berust. De eerbied voor de ""^èchten^an den vreemdeling en de nauwkeurige afba- 49 „kening van het staatsgebied vloeien er, de eerste direct, „de tweede indirect uit voort. Maar naast het goede „staat een internationaal staatkundig streven, dat goed „gepraat wordt met redeneeringen, die op talrijke „apriorismen steunen, en intusschen tot een politiek „voeren, waarbij de rechten der individuen met voeten „worden getreden. „In de lijn van onze voorstellingen Kgt, dat overal ter „wereld staatkundige instellingen in 't leven worden „geroepen, zooals dat hier en daar reeds is geschied, „welke zoo ongeveer tot de staten staan als deze staan „tot de gemeenten. Wanneer deze op juiste internationale „rechtsbeginselen worden gegrondvest, zullen de be„grippen op dit gebied wellicht zoo duidelijk worden op „den duur en zal ontrouw er aan zoo schandelijk worden „geoordeeld, dat het niet noodig zal blijken, de ordening „verder in de afzondering van nog grooter groepen van „derden tellende instellingen te zoeken. „De boven de staten staande instellingen zullen erken„nen de solidariteit der staatsburgers, aan de staten dus „overlaten die prestaties tegenover hun derden te leve„ren, en die verhoudingen onder hen te handhaven, „welke op hun weg liggen. Daaronder valt zeer veel „van dat, 't welk ook thans hun strevingsgebied uit,,maakt. Vooral wanneer wij het zooeven aangegeven „standpunt ten aanzien van, het gebj,ed_ wërkzaamv.heid^érgemeenten ook ten aanzien van de onder gezag „gestelde staten zuiver houden en hïètT alleen' dat, wat "trneer in 't bizonder volksbelangen zijn, maar ook dat, „wat steunend op het inzicht in het historisch gewordene „en in locale eigenaardigheden, door de bestuurders der „instellingen van kleinere locale groepen, beter kan „worden volbracht, aan dezen overlaten, zullen de „staten niet tot den'cTang—van provincies afdalen. In „hoofdzaak zou de zorg voor het civiele, administratieve „en strafrecht aan hen kunnen verblijven. De zorg voor „aanpassing aan het vrij" internationaal verkeer zou „echter in laatste instantie bij de grootere instellingen „berusten, terwijl deze ook die noodzakelijke prestaties 50 I.^voor dat verkeer, welke grootere groepen dan volkeren „betreffen, voor hare rekening zouden nemen. Mocht de „voortgaande ontwikkeling van ons organisatorisch „rechtsstreven toch de staten eens werkelijk min of „meer tot provincies terugbrengen, welaan, dan zal zeker „ook het nationaliteitsgevoel, dat men thans zoo hoog „wil houden, worden gewaardeerd als heden ten dage „het zoo sterk afgekeurd provincialisme, dat voorheen „minstens als een even groote deugd gold als thans „het nationalisme." Het waren geduchte stellingen, welke ik de rechtsgeleerde faculteit van Nederland voorlegde. Ik heb haar uiteengezet, hoe het historische gewordene aansluit met de opvattingen van den wetenschappelijken socioloog. Ik heb haar trachten duidelijk te maken, hoe men met maatschappeüjke factoren werkt, hoe men wetten construeert als voorstellingen van in vele verschijnselen voorkomende en in andere te verwachten factoren. Ik heb er haar op gewezen, dat daar in gloeiend schrift geschreven staat de beschuldiging van beoefenaren van andere wetenschappen: „Vergeleken met onzen verbazenden vooruitgang in de physische wetenschappen en haar practische toepassing, blijft ons systeem van regeeren, van administratieve rechtspleging, van nationale opvoeding en onze geheele sociale en moreele organisatie in een staat van barbaarschheid." Dat verwijt geldt U, rechtsgeleerden en economen. Prof. Treub representeert een fair doorsnee-monster. Gij hadt mij moeten helpen het groote internationale heksenproces van onzen tijd te bestrijden. Gij hadt u moeten bevlijtigen mijn analyse te volgen en mijn constructie met de gevonden factoren te controleer en. Er zijn belangrijke vraagstukken, waaraan gij U hebt te wijden. Gij hebt een nauwkeurig psychisch onderzoek in te stellen. Het moet U duidelijk worden, hoe de mensch met zoo'n strevingsdrang naar het goede, dat hem in den grond der zaak de beginselen der maatschappelijke orde dierbaar zijn, tegelijk de grootste wreedheden kan leeraren en bedrijven. Het zal U de oogen openen voor de daarnaast liggende 51 vraag: Wat kunnen wij bereiken met de psychische potenties bij goede leeringen, bij helder inzicht in de maatschappelijke verhoudingen, bij een uit controleerbare factoren opgebouwde levensbeschouwing, die ontwikkeling van karakter eischt in alle verhoudingen, die vraagstukken werkelijk als vraagstukken blootlegt, met de aanwijzing, waar de gegevens zijn te zoeken? Wordt economische-juridische technici, die hun materiaal kennen. Wij hebben den Volkerenbond gekregen. -"Toen hij komen zou, dacht ik aan de Unie van . Utrecht, waaruit de Nederlandsche Staat ontstond. Ik heb gedacht, dat het proces thans een tamelijk kort proces zou worden onder leiding van de wetenschap. Ik schreef als volgt: „Duidelijk is geworden de behoefte aan een arbitraal „gezag in optima forma. En juist omdat de noodzakelijkheid daarvan berust op de overtuiging, dat de individuen „niet veilig zijn bij het streven der groepen, die de botsingen te voorschijn roepen, zal dat arbitraal gezag, „hoe ook opgevat aanvankelijk, eindigen met het bizon„dere internationale recht dier commercieele groepen „volkomen te ontkennen. Dit beteekent dan, dat het „zich nauwkeurig zal afvragen, van welken aard de „solidariteit is van dé locale groepen, zooals die in de „staatsstreving uiting moet vinden, om zelf het hoogste „orgaan te worden van de solidariteit der grootere locale „groep. Voor die groep zal het eischen eenerzijds, dat „de staten voldoende aan hunne bedoelingen, zoowel „ten behoeve van ingezetene als van vreemdeling, beantwoorden. Anderzijds zal het te velde trekken tegen „exclusief nationalisme en te ver strekkende ambities, „in werkelijkheid of voor de leus voor rekening van de „afzonderlijke locale groepen gecultiveerd, daar het dit „als een inbreuk op zijn eigen strevingsgebied zal beschouwen. „Daarom maken wij ons niet het minst ongerust over „den geliefkoosden term volkerenbond, die wijst op de 52 „meening, dat volkeren als eenheden de partijen in een „overeenkomst zullen worden. De historische ontwikkeling, die altijd aanvankelijk een grove critiek is op „het heillooze, doch telkens meer de overwinning wordt „van den logisch denkenden objectieven mensch, zal' „het te scheppen gezag voor de beoordeeling van de „rechten der individuen en voor de keuze der verdere „meest nuttige prestaties plaatsen. „Niet de opportunistische arbitrage, noch de leiding „van door betrokken partijen ontworpen plannen wordt „zijn taak. Het zal het initiatief moeten nemen tot de „oplossing van een bestuurdersvraagstuk, in aard volkomen gelijk aan dat van iedere staatkundige irtstel„ling. Het geheele instituut zal op den duur onder het „begrip instelling van een zeer groote locale groep vallen, „zooals wij dat gaven. „Onverscliillig is het niet, hoe en in hoever de competente derden aanvankelijk hun primair recht zullen „uitoefenen, maar zeker is het, dat dat recht in de toekomst is gegeven, volkomen in Qvereenstemming met „den aard en omvang van het juist solidair streven." Wij kregen den volkerenbond. Maar de nieuwe macht wordt niet geleid door het inzicht, dat ze alleen recht op bestaan heelt, wanneer ze de rechten der enkelingen beschermt, dat er geen andere grond voor haar macht is, dan die gevonden wordt in het streven naar het goede van de individuen. —=Ze had zich moeten constitueeren als een staatkundige instelling boven de thans bestaande met als eersten rechtsregel: Vrede in mijn rijk, overeenkomstig de rechten der Europeanen en van hun naasten. DECEMBER 1924 13 koos, die meer dan een derde eeuw onder controle van andere geleerden heeft gestaan. Er schuilen verschrikkelijke fouten in dat wetenschappelijk werk. Het geheim van dit raadsel is dit. Als econoom heeft Prof. Treub een volk zeer ten onrechte als een geheel leeren beschouwen, ook als jurist, voor zoover Prof. Treub aanspraak maakt op kennis van rechtsverhoudingen, en als politicus. Grondig kan hij deze kwesties niet hebben bekeken. De studie zou hem moeten hebben leeren inzien, dat voor ieder vraagstuk het opzicht, waaronder het volk een eenheid wordt, opnieuw moeten worden onderzocht, om te controleeren, of hetgeen van een volk gezegd wordt, juist is. Toen eenmaal de voorstelling van een volk als een geheel in zekere mate was bevestigd, maakte hij verder dat geheel roekeloos tot onderwerp van strevingen van een deel, van een klein deel zelfs. Wie kan ontkennen, dat juristen en economen zich dikwijls hieraan schuldig maken? Er is zeer weinig wetenschappelijke kennis voor noodig om te weten, wat het beteekent de verschijnselen niet voldoende te analyseeren, zich niet onophoudelijk duidelijk de vraag te stellen: Hoe is het verschijnsel, dat ik waarneem, opgebouwd? Analist zijn wij allemaal, zonder uitzondering, hoe slecht wij ook mogen denken. De wetenschappelijke onderzoeker moet stelselmatig analiseeren, zoeken naar te analyseeren objecten. Goede analyse resultaten hebben een ontzaggelijke waarde. Wij maken van onze kennis van den opbouw der verschijnselen gebruik om zelf combinaties te veroorzaken, die tot noodzakelijke voorwaarden voor ons bestaan en onze ontwikkeling worden. Wanneer wij niet goed analyseeren, maken wij toch van de resultaten gebruik, maar dan loopen wij ook gevaar, dat in de factoren, waarmede wij construeeren, elementen schuilen, die hun bijdrage leveren in ongewenschte nevenverschijnselen, die misschien meer kwaad doen, dan het doel, dat wij beoogen, waard is. Dikwijls is het een verspilling van energie. 14 die misschien had kunnen worden voorkomen, door het werkzame deel van den samengestelden factor te eUmineeren. In andere gevallen kan de factor ook slechts een deel van de elementen, die wij voor een goede constructie zouden noodig hebben, bevatten. Wanneer de analyse dient om onszelf of anderen ten opzichte van bepaalde factoren te doen streven, dan zal het streven bij te ruime factoren eveneens veel kwaad kunnen doen of gedeeltelijk overbodig kunnen zijn. Zijn de factoren onvolledig in de analyse weergegeven, dan wordt het gewenschte streven veelal eveneens onvolledig, soms geheel ondoeltreffend. Ofschoon Prof. Treub door zijn aprioristische beschouwing van volk een uiterst belangrijk deel van het onderzoek geheel verwaarloosde en overigens ook in die mate onvolledig was, dat een onderzoeker naar maatschappelijke verschijnselen zich daarvoor moest schamen, kwam hij toch evenals ieder, die denkt, tot een voorstelling van een zekeren opbouw van verschijnselen. Er is oorlog. De oorzaken van dien oorlog bestaan in gedragingen van menschen. Onder die menschen zijn er, die doeleinden najoegen, die ook onder de actueel gesanctioneerde verhoudingen niet toelaatbaar geacht kunnen worden. Die menschen waren schuldig. Er waren ook velen, die gehoorzaamden aan bevelen van hen, die gerechtigd tot bevelen moeten worden geacht. Wij zullen nader moeten overwegen of deze schuldig waren. Er waren ook velen, die zich zoodanig uitten, dat zij de mogelijkheid voor het ontwerpen der misdadige plannen vergrootten en aan de uitvoering indirect steun verleenden. Onder dezen zijn zeker schuldigen. Prof. Treub vormt een schuld-oordeel ten opzichte van de strevingen van het geheele Duitsche volk en een dergelijk oordeel is oorzaak geweest van ontzaggelijk veel kwaad, dat niet in het minst gemotiveerd was. Onder de oorzaken van den oorlog waren effect brengende factoren van allerlei aard, directe en indirecte. Daar was een 15 oorlogsmogelijkheid, die voor een belangrijk deel bestond in de denkbeelden in Duitschland en elders. Deze waren gevoed door leeringen van denzelfden aard als die, welke Prof. Treub meende te mogen verspreiden. Nader onderzoek had hem laakbare factoren leeren kennen ook buiten de strevingen van Duitschers, waarover hij een afkeurend oordeel had moeten vellen. Hij had de hand in eigen boezem moeten steken. Was hij zoo zeker, dat hij met de uiting van zijn vulgair oordeel, dat gehouden wordt voor dat van een wetenschappelijk man, niet zelf een factor schiep, die mede kan tellen onder de oorzaken van verder onrecht en ellende? In 1918 reeds schreef ik een ernstige waarschuwing voor hetgeen Europa te wachten stond.1) „Zoodra het internationaal verkeer zich weder eeniger„mate zal hebben hersteld, zal een geduchte verlaging „van de prijzen volgen. Verlevendiging van handel en „industrie zal een groote vraag naar indirecte waarde „doen ontstaan. Zij zullen een indirecte waarde eischen, „die steunt op alle factoren, welke de normale constante „goudwaarde bepalen. Dit is geen zaak van Europa, „noch van Europa en Amerika gezamenlijk, doch van de jn4p? \ „geheele wereld, die zich op straffe van allerellendigste \ „co^n^cieè1e"verhoudingen niet kan onthouden van „weder overal betaalmiddelen in overeenstemming met „de behoefte te voorschijn te roepen of te doen verdwij„nen. Het goud zal weder in staat worden gesteld als „basis van^deonderscheiden stelsels van betaalmiddelen „zijn rol te vervullen met de historische geüjkmatigheid „van capaciteit. „Het zal niet zijn: overal zijn de loonen hoog, dus de „kostprijzen groot, dus de prijzen hoog, maar: ergens „zijn de prijzen lager. Om te kunnen concurreeren, „moeten de prijzen elders minstens zoo laag zijn. Zelfs „al ware het geval zoo, dat overal ter wereld de prijzen „in gelijke mate waren gestegen, dan zouden ze nog niet „te handhaven zijn. De concurrentie bepaalt zich niet 1) Zie Sociologische Aanteekeningen, blz. 219 e. v. 16 ,tot den wedijver tusschen de ondernemers in dezelfde .branche, maar is wellicht nog veel scherper tusschen ,de branches onderling. Iedere branche tracht een zoo .groot mogelijk aandeel van het inkomen op de particuliere markt als tegenprestatie te ontvangen. Zij kan .door goedkoopere prijzen, hetzij dat zij die vindt door .goedkoopere grondstoffen, door verbeterde productiemethoden, door lagere loonen of geringere winsten, .invloed op de besteding der inkomens uitoefenen. Het .resultaat van de eene kan op den duur geen enkele .andere branche, zonder dezelfde poging aan te wenden, .aanzien. Wie in de branche niet mede doet, of de .branche, welke niet het noodzakelijke volgt, blijft .achter. „Men zal trachten aan de noodzakelijkheid te ontko,men door combinaties van allerlei aard. Ondernemers ,in dezelfde branche zullen zich vereehigen. Locale .ondernemers zullen trachten het locale afzetgebied in ,het bizonder voor zich te behouden en aldus hun poli.tieken invloed aanwenden om buitenlandsche concui.renten te doen weren. Sommige werkliedenorganisaties .zullen zich met locale ondernemers solidair gevoelen ,ten opzichte van de handelspolitiek. Niet alleen, dat ,na de opgedane ervaring dit staatkundig streven zeer .beperkt zal zijn, het zal bovendien, voor zoover hetnog .mogelijk zal blijken, hetzij onder de nieuw te scheppen .internationale ordening, hetzij zonder deze, weinig baat .brengen. De ondernemers zullen dit het eerst inzien ,en dus op loonsverlaging aandringen als een redmiddel ,om te blijven staan. De deceptie ten aanzien van de .resultaten van het solidair willen in breederen kring, ,zal binnen dien kring „den strijd tusschen kapitaal en „arbeid" doen ontbranden. Geenszins mogen wij verdachten, dat de werklieden de bedoeling van de ondernemers zullen waardeeren als een door de nieuwe verhoudingen gebiedend voorgeschreven standpunt, nadat „ze reeds een belangrijk deel hunner winsten hebben „laten vallen. Toch nemen wij aan, dat dit laatste het „geval zal worden, rekenende op de hardnekkigheid, 17 .waarmede de hooge loonen zullen worden verdedigd. „Te verwachten is, dat ook wanneer de ondernemers ,het meest sociale standpunt mochten innemen, de .werklieden hun taktiek niettemin als kapitalistische .uitbuiterij zullen qualificeeren. Wij kunnen niet aan,nemen, dat de idee, dat het a tort et a travers willen .handhaven van hooge loonen, zeer onsociaal zal zijn „onder de aanstaande omstandigheden, veel aanhangers „zal vinden onder de betrokkenen. De erkenning, dat „het grootste gedeelte van den strijd feitelijk zal zijn „een strijd tusschen groepen van werklieden zelf, die „immers zeer veel belangen gemeen hebben met de „ondernemers hunner branche, zal moeilijk ingang vin„den. De verspreide theorieën omtrent den aard der „samenleving en de gewenschte ordening zullen geheel „andere leuzen te voorschijn brengen. De straf voor de „ongerechtigheid der bezitters! pp lmmpnHp „strijd..tusschen kapitaal en arbeid" zal „worden vergezeld door troebelen, welke uit werkeloos¬ heid voortvloeien, üurupa. vuuicu ztu uc gcvuigcu uuuaT,vinden van zijn ontzettende armoede, waarvan het „herstel niet weinig zal worden belemmerd door het „richten der productiecapaciteit op een vraag, welke „zeer abnormaal is. Dit brengt in commerciëele en „industriëele kringen groote teleurstellingen. De verschijnselen, welke worden aangeduid met het woord „handelscrisis, zullen nog in hevigheid toenemen, naar„mate zal blijken, in hoever in den oorlog kapitalen zijn „gekomen in handen van een klasse van individuen, die „in vredestijd geheel onberekend zijn voor hun taak als „ondernemer, zelfs al trékken zij zich ook z.g. uit zaken „terug en beperken zich in hun commerciëel streven tot „het beheer van hun vermogen. De rampzalige gevolgen „van de verschrikkelijke daling der handelsmoraal in een „tijd, die uiterlijk in het teeken stond van vaderlands„liefde, gemeenschapszin en verhoogd staatkundig stre„ven, doch zich werkelijk meer kenmerkte door subjectieve solidariteitsvoorstellingen, plat materialisme, „gebrek aan werkelijk socialen zin, ambtenaarstirannie 18 „en politieke eenzijdigheid, zullen wij hebben te dragen „in den beginne. „De naaste toekomst laat zich somber aanzien. Wij „zullen de gevolgen ondervinden van alle fouten en „misdaden, die de wereld maakte tot wat ze op het „oogenblik is." Aan het slot van het werk schreef ik: „Of de toekomst beter zal worden, dan de sombere „prospecten van het oogenblik doen vermoeden, is „louter de kwestie, hoe het rechtsleyen der individuen „zich in de naaste toekomst zal ontwikkelen onder „leiding van het intellect...." Veel heb ik niet kunnen voorzien, vooral niet de staatkundige mogelijkheden, die droeviger bleken te zijn, dan ik mij voorstelde. Doch de historie heeft bewezen, dat ik in het algemeen juist heb gezien op een oogenblik, dat andere economen, met wie ik principieel in wetenschappelijk denken verschil, nog rondtastten in een Egyptische duisternis. Het beroep, dat ik op het intellect heb gedaan, is vergeefsch geweest. Ik heb Prof. Treub in het bizonder gewaarschuwd zijn oppervlakkige oordeelen te herzien, omdat hif naast econoom tevens politicus is en zijn woorden, in ons land althans, verder doordringen dan die van de meeste onderzoekers op het gebied der maatschappelijke verschijnselen. Wat is het resultaat geweest van mijn aansporing aan de Nederlandsche rechtsgeleerde faculteit om te breken met theorieën, die een paar duizend jaar oud zijn en ondanks een nieuw kleedje nu en dan, den toets der critiek, waartoe het moderne wetenschappelijk denken in staat stelt, niet kunnen doorstaan? Onze rechtsgeleerden en economen hebben mij niet willen of kunnen volgen in mijn eenvoudig empirisch onderzoek. f Wanneer eenmaal de historicus de vraag zal stellen, wat j de onderzoekers naar maatschappelijke verschijnselen in deze tijden hebben gedaan om steeds betere inzichten te verkrijgen in de verhoudingen en betere inzichten te verspreiden, dan zal hij huiveren voor het beeld van psychische inactiI viteit, die ook deze kringen kenmerkt. 19 Denken en onderzoeken tot de uiterste factoren. Vele economen houden er van ons een volk voor te stellen als een economische eenheid. Wat beteekent het, dat een volk een economische eenheid is? In de terminologie, die ik er voor heb aangegeven, moet het antwoord luiden, dat wij van een volk onder economisch opzicht een geheel maken. Wat kan dat opzicht zijn? Dat zou een economisch streven kunnen zijn van de leden van het volk. Het zou een economisch streven kunnen zijn van buitenlanders ten opzichte van het volk. Het kan ook een economisch streven zijn van het volk en van de buitenlanders gezamehjk. Dit is dus te onderzoeken. Ik moet beginnen met er op te wijzen, dat niet alle leden van een volk direct deelnemen aan het economisch leven. Niettemin houdt ieders streven ten nauwste verband met economisch streven, dat van den zuigeling zoowel als dat van den afgeleefden grijsaard. Het behoeft daarom geen ongerijmdheid te zijn, de vraag te stellen, of een volk onder een of ander economisch opzicht een geheel is. Toch zal men inzien, dat het onderzoek moet worden begonnen met dat naar de directe economische verschijnselen. Men neemt het volgende waar. Een land voert goederen in, grondstoffen, halffabrikaten, machines, verbruiksgoederen, enz. Deze goederen tezamen met de reeds in het binnenland voorhandene vormen de middelen, waarmede daar in het economisch leven wordt gewerkt. De ondernemers en bloc voldoen na een proces, dat hier en daar zeer ingewikkeld is, aan de behoeften van het volk, maar zenden op hun beurt ook goederen naar buiten. Voor de goederen, welke de ondernemers in het binnenland van het buitenland ontvangen, zenden ze in het algemeen geen geld over de grens. Maar omgekeerd ontvangen ze voor de goederen, die naar buiten worden gezonden, ook geen geld. De vorderingen en schulden, die over en weer ontstaan, worden aan weerszijden van de grens afgerekend. Wat het binnenland te vorderen heeft, komt in mindering van wat het verschuldigd is. In deze schuldvergelijking worden ook opgenomen de vorderingen en schulden, die ontstaan uit 20 anderen hoofde dan het leveren van goederen, als het bewijzen van diensten en credietverleening. Wanneer er een surplus van vorderingen boven schulden op het buitenland is, dan kan het zijn, dat het binnenland dat surplus als crediet in het buitenland laat. Het kan ook zijn, dat het binnenland zijn invoeren verhoogt en/of meer gaat profiteeren van de diensten van het buitenland, of wel dat het binnenland zich door het buitenland goud laat toezenden. Veranderen de verhoudingen dan heeft het omgekeerde plaats. Aan de grens schijnen zich aldus de economische verschijnselen in groote lijnen op te lossen. De beschouwing er van werpt een zeker licht op in het algemeen gestelde vragen van economisch voor- of nadeel voor een land. Maar het spreekt vanzelf, dat het licht, dat door de beschouwing der verschijndelen aan de grens van een land op bepaalde kwesties geworpen wordt, niet de minste waarde heeft, wanneer niet dieper op de verschijnselen wordt ingegaan. Hiervoor moeten wij een onderzoek instellen naar bizonderheden, die binnen de grenzen zijn waar te nemen. Niettemin heeft het den schijn, alsof de economische streving in het binnenland door de samengevatte factoren op de grens verbonden is met het economisch streven over de grens. Hierbij komt, dat het economisch onderzoek niet vrij gehouden kan worden van waardeeringen met betrekking tot de vruchten, welke het economisch leven voor de verschillende economische en andere groepen oplevert. Een nationaal standpunt hierbij wordt bijna onvermijdelijk, doordat de gedachte zich opdringt aan de regeering, op wier weg het ligt binnen haar gebied algemeene gunstige voorwaarden voor het economisch streven te bevorderen en waar noodig de behulpzame hand te bieden. Een en ander was aanleiding van economische eenheid te spreken. Laat ik eerst trachten U duidelijk te maken, dat het elimineeren van het economisch streven van een volk geheel willekeurig is. Wanneer wij om Wageningen een grens trekken en wij laten alle Wageningensche zakenmenschen en voor zooveel 21 noodig ook particulieren een ïekening openen bij den postcheque en girodienst of bij een giro-bank en wij laten hen hunne vorderingen ook per giro innen, dan zullen wij precies hetzelfde verkrijgen, als wat wij aan de grenzen van een land waarnemen. Kooplieden en anderen te Wageningen leveren goederen naar buiten en bewijzen diensten aan omwonenden en ontvangen goederen en profiteeren van diensten van hen die elders wonen. Door de werking van de giro heeft er een schuldvergelijking plaats precies op dezelfde wijze als aan weerszijden van de landsgrenzen. Wanneer er bijv. een surplus van vorderingen boven schulden van Wageningen in zijn geheel genomen zou ontstaan, dan zou Wageningen meer goederen kunnen invoeren of meer profiteeren van wat buiten Wageningen is te genieten, of rente van zijn crediet trekken. In het omgekeerde geval zou het meer goederen moeten zenden, meer diensten bewijzen, om niet in schuld te komen. Het eenige, dat wij niet zouden waarnemen, zouden goudzendingen zijn. Daartegenover zouden naar en uit Wageningen zendingen van Nederlandsche betaalmiddelen plaats hebben. Dit verschil vindt zijn oorzaak in het instituut van nationale betaalmiddelen. Hierdoor krijgt de internationale schuldvergelijking een anderen vorm, dan de interlocale. In principe is er toch, — ook bij de actueele verhoudingen, — veel minder verschil, dan oppervlakkig lijkt. Ik heb Wageningen als voorbeeld genomen. Had ik gewezen op de Veluwe of op Groningen en Drente, of op Nederland en België samen, ik had U precies hetzelfde moeten zeggen. Zoo rijst een groote twijfel aan de juistheid der voorstelling, dat juist een volk een geheel onder economisch opzicht zou zijn. Ik zal de zaak van een anderen kant beschouwen. Daar is een groot complex van ondernemingen over de geheele wereld. Al die ondernemingen te zamen voorzien in de behoeften van de privaat personen, van hunne huishoudingen, van staatkundige en andere instellingen, die in het algemeen niet produceeren. Ik zet dus tegenover elkaar eenerzijds de particuliere per- 22 sonen, de huishoudingen, de verschillende staatsdiensten, vereenigingen, kerken, enz., enz., over de geheele wereld te zamen, die niet produceeren en wat ze behoeven van ondernemingen ontvangen, en anderzijds de ondernemingen van de geheele wereld, die allemaal met elkaar ten slotte geen andere bestemming hebben dan te voorzien in de behoefte van de eerste groep. De verhoudingen zijn verder zoo. De particuliere personen, huishoudingen, staatsdiensten hier en elders, kerken, enz. krijgen hun inkomen uit de ondernemingen, direct als loon of winst, indirect als belasting en contributies. Dat inkomen betalen ze weer aan de ondernemingen terug voor hetgeen ze er van genieten. Staatkundige instellingen bijv. zullen hun inkomen, dat ze uit belastingen hebben gekregen, eerst voor een deel als salaris aan hare ambtenaren betalen, maar deze geven het dan weer uit aan winkeliers, enz. De ondernemingen verzamelen natuurproducten. De goederen moeten voor een zeer groot deel worden bewerkt en verwerkt. Tal van goederen komen nooit buiten het complex van ondernemingen, doordat ze daar verbruikt worden, zonder in producten, die aan particuliere personen, huishoudingen, staatkundige instellingen, enz. worden verkocht, over te gaan. De taak van het complex van ondernemingen is zeer ingewikkeld. Sommige goederen worden over groote uitgestrektheden verworven, andere komen uit bepaalde streken. De eerste zijn wellicht in enkele streken noodig, de laatste moeten misschien over de geheele wereld worden verspreid. Vele goederen kunnen slechts verwerkt worden op weinige gereede goederen, andere worden verbruikt of gebruikt in allerlei vorm en samenstelling. In het geheele complex van ondernemingen is een ongezochte samenwerking, daar iedere onderneming koopt, waar zij het beste terecht kan en verkoopt waar zij de beste prij zen krijgt. Te midden van de bevolking zijn ondernemers gevestigd, die aan haar vraag trachten te voldoen. Ze koopen van tusschenhandelaars en producenten hier en elders, die op hun beurt ook weer van alle oorden der wereld de goederen, die zij noodig hadden, betrekken. 23 Het geheel werkt convergeerend in ieder stadium. Grondstoffen van ver uiteen gelegen streken worden verzameld in ééne fabriek. Producten van verschillende fabrikanten stapelen zich op in de magazijnen van denzelfden tusschenhandelaar. Meerdere tusschenhandelaars leveren aan denzelfden winkelier. Het werkt ook divergeerend. Grondstoffen van één streek, verspreiden zich over vele fabrieken. Producten van één fabriek bereiken tusschenhandelaars in alle richtingen. Een tusschenhandelaar bedient vele winkeliers. En al deze ondernemers hebben goederen noodig, die in het proces hunner onderneming verdwijnen en verslijten. Ze worden bewerkt door andere handelaars en fabrikanten, die bij producenten in grondstoffen terecht komen. Het is een geweldig ingewikkeld raderwerk, dat allerlei bizonderheden vertoont. Het vervoerwezen gaat met den handel in goederen hand aan hand. Men denke aan de groote internationale wegen over land en zee, die uitmonden en eindigen te midden van locale netten en in hun loop lasten ontvangen van en afgeven aan zijlijnen. Dit complex van ondernemingen werkt in onderling verband geheel internationaal. Wat hier noodig is voor de gezinshuishoudingen, de staatkundige instellingen, enz., wordt voor een groot gedeelte van elders betrokken, wat elders noodig is, komt gedeeltelijk van hier. Nederlandsche staatkundige instellingen, gezinshuishoudingen, vereenigingen, privaatpersonen, enz. zijn voor de bereiking van hun doeleinde afhankelijk van wat elders wordt gepresteerd. Hoe gedraagt zich de enkele ondernemer in dit complex? Hij treedt als ruiler op tegenover elders wonenden, zoodra hem dat past en hiertoe is hij zeer vaak genoodzaakt. Hij stoort zich niet aan de grenzen van zijn land, alleen aan prijzen, kosten en opbrengsten. In de internationale schuldvergelijking hebben wij wel de betalingen over de grens in den samengevatten factor als uitwisseling van goederen gestempeld, maar inderdaad betaalt de individueele Nederlandsche ondernemei aan zijn buitenlandschen crediteur en wel met precies hetzelfde, als waar- 24 mede de winkelier in Wageningen den grossier in Arnhem betaalt. Wij hebben wel goederen van en naar Nederland over de grens zien gaan en het Nederlandsche volk er zoo'n beetje als strever achter geplaatst, maar het waren verschillende handelaren en fabrikanten, die ieder hun eigen plan uitvoerden. Zij handelden dikwijls in groote concurrentie met elkaar en hadden veel meer gemeenschappelijke belangen met partijen over de grens dan met partijen in hun eigen land. En met hun belangen waren de belangen van hun personeel ten nauwste verbonden. Wij krijgen nu volstrekt niet den indruk, dat het econo( misch leven in een land zich voordoet als een complex van \ te elimineeren factoren, dat ons van nut kan zijn bij het ons I oriënteeren in het groote geheel. ""Het economische leven in een land bevat in bonte mengeling begin- en eindpunten van elkaar op allerlei wijzen rakende en in elkaar opgaande branches, benevens stukken uit het groote proces, dat van grondstoffen gaat tot het consumptie-artikel. Van enkele goederen vinden wij er de winning der grondstoffen en tevens den verkoop aan den consument. Doch zoowel bij de winning als bij de bewerking en de distributie van deze goederen wordt gebruik gemaakt van andere goederen, wier wiuuhig en productie buiten de landsgrens in het complex van ondernemingen valt. In de schildering van het beeld heb ik het credietwezen en andere branches, zonder meer over het hoofd gezien. Ook deze dragen echter geheel een internationaal karakter. De voorstelling, die wij thans hebben gekregen van het economisch streven in een land is logisch volkomen ongeschikt om te dienen als opzicht, waaronder wij strevers tot een geheel maken. Wij kunnen er willekeurig stukken bijvoegen of afkappen door de grenzen van het land uit te zetten of te vernauwen, zonder de minste verandering der waarde, of liever onwaarde voor het ons oriënteeren in de verschijnselen. Alzoo is een volk geen eenheid onder economisch opzicht. Wat het vraagstuk der regeeringen betreft, het volgende. De staatsbestuurder, de regeeringen van de provincies en van de gemeenten zijn gehouden gewenschte verhoudingen onder de inwoners te handhaven en de algemeene voorwaar- 25 den, waaronder ieders redelijk streven mogelijk is, op peil te houden en te verhoogen. Hiervoor moeten de middelen door de inwoners, ieder voor zijn deel, worden bijeengebracht. De taak dezer bestuurders berust op de rechten en plichten der inwoners. De oplossing der betreffende vraagstukken eischt o. a. een nauwgezet onderzoek naar de verhoudingen tusschen de economische strevers, tusschen concurrenten onderling, tusschen werkgevers en werknemers en tusschen ondernemers en privaat personen. Dit onderzoek kan echter nimmer tot een goed eind worden gebracht, wanneer het economisch. leven binnen de landsgrenzen niet wordt begrepen als een -roglsc^onafscheidbaar deel van het internationaal i uil-verkeer^ ■7 ~" ~ ' '7 "T T—5? Ontegenzeggelijk voelt de econoom dit. Men leest het uit economische geschriften. Maar toch, velen hebben het begrip volk als eenheid onder economisch opzicht leeren aannemen en telkens — meestal in de belangrijkste kwesties — doen zich de gevolgen daarvan gevoelen. Zooals ik al even aan stipte, acht ik op de vorming van dit begrip ook van invloed te zijn geweest de beschouwing van het volk onder het opzicht van het rechtstreven. Hierbij is het opzicht echter ook veel te veel omvattend, wanneer het verhoudingen tot buitenlanders betreft. Dit mag oorzaak zijn geweest, dat het begrip volk bij de economen ook dikwijls nog een extra starre beteekenis kreeg. Wanneer eenmaal zoo'n begrip is gevormd en het wordt niet helder ingezien, dat altijd weer het opzicht, waaronder collectieve begrippen worden gevormd, moet worden gecontroleerd, dan wordt het menigmaal een uiterst gevaarlijke synthese. Ik gaf U een voorbeeld in het onbekookte oordeel van Prof. Treub. Andere voorbeelden zijn er vele. Ik houd het er voor, dat gij er zelf vele zult hebben ontmoet. Het zal U duidelijk zijn, dat waar in wetenschappelijke kringen een ongeverifieerde synthese als de voorstelling van een volk als economische eenheid nog al veelvuldig voorkomt een heldere voorstelling van den aard van het wetenschappelijk onderzoek ook meestal afwezig is. Dit spreekt zich dikwijls uit in hetgeen men als het object der economie aanduidt. 26 Ik heb het oog op de volkshuishouding. De voorstelling volkshuishouding is weder een even aprioristische voorstelling als die van volk als economische eenheid. Men ziet er een analogie in met onze gewone huishouding. Wanneer men echter goed nadenkt, blijkt spoedig, dat dit geheel onjuist is. In een gewone huishouding wordt beschikt over bepaalde middelen, die gebruikt worden voor het welzijn in zooveel mogelijk opzichten van alle leden van het gezin. Gaat men op de kwestie in, dan ontwaart men de uitvoering van een plan om met die bepaalde middelen voor de leden het meest gewenschte te bereiken. De middelen, waarover wordt beschikt, dienen tot gebruik en verbruik voor de leden van het gezin. Een plan om met bepaalde middelen een doel te bereiken vinden wij ook in een onderneming. Het doel is hier echter een ander. Waar in een huishouding de middelen worden aangewend voor het welzijn der leden, worden in een onderneming de middelen aangewend om tegenover buitenstaanders te presteeren, ten einde van hen een tegenprestatie te krijgen, die grooter is dan de kosten der prestatie. Het plan wordt uitgevoerd door een bestuurder (of een college van bestuurders), bijgestaan door verder personeel, dat ondergeschikt is aan den bestuurder en op diens aanwijzing werkt. De bestuurder heeft dus gezag over het personeel en is in beginsel degeen, die over de middelen beschikt. Hij heeft geen gezag over degenen, tegenover wie wordt gepresteerd, doch richt zich naar de vraag van dezen. Waar wij het streven der leden van een gezin aanvankelijk huishouding noemden, is het analogisch gebruik van dezen term voor de samenwerking in een onderneming niet vrij van willekeur. Alleen dan is het toelaatbaar, wanneer huishouding in het bizonder ziet op de uitvoering van het plan met bepaalde middelen. Van huishouding kunnen wij in dat geval ook spreken met betrekking tot de staatkundige instellingen, als de staat, de provincie en de gemeente. Verdere huishoudingen laat ik buiten beschouwing. Het personeel der huishoudingen van den staat, der pro- 27 vincie en der gemeente, bestaat uit de bestuurders en het daaraan direct en indirect ondergeschikte personeel. Het personeel bekleedt uiteenloopende functies in verband met de groote verscheidenheid van prestaties, welke aan de inwoners worden geleverd. Wij denken aan de rechtsbedeeling aan onderwijs, aan de zorg voor wegen en bruggen, aan het instandhouden en maken van allerlei andere zaken, waarvan de inwoners profiteeren, enz. Ook in het proces van de huishouding van de staatkundige instellingen wordt beschikt over bepaalde middelen, die aangewend worden om het meest nuttige voor de inwoners te bereiken. De bestuurders der staatkundige instellingen hebben het benoodigde gezag over degenen, tegenover wie gepresteerd wordt, maar dat gezag omvat in de verste verte niet het individueele leven in die mate, als dat van de ouders tegenover de kinderen. De middelen, waarover bij de uitvoering van het plan wordt beschikt, dienen in beginsel niet als gebruiksen verbruiksgoederen voor hen, tegenover wie gepresteerd wordt. Analogie met de verhouding tusschen de leden van een gezin is in hooge mate onlogisch. De inwoners van een land zorgen, voor zoover ze daarvoor in aanmerking komen voor hun eigen bestaan en dat van de hunnen, nemen deel in het economisch leven, dat geen nationaal karakter draagt. Alleen, wanneer met huishouding bedoeld wordt de aaneensluitende arbeid van het personeel van den staat en bij huishouding van een gezin eveneens slechts gedacht wordt aan de uitvoering van het plan met bepaalde middelen, is er analogie. De voorstelling volkshuishouding is niet bloot een onjuiste analogie, maar is een aprioristische synthese geworden, die onderwerp van getheoretiseer, maar nooit object van wetenschappelijk onderzoek kan zijn. Wanneer bij wetenschappelijke onderzoekers onjuiste synthesen in die mate algemeen zijn als bij economen, dan wordt dat veroorzaakt, doordat geen voldoende kennis bestaat van de elementaire factoren. 28 Dat hebben de economen met de juristen gemeen. Wanneer de onderzoekers op juridisch gebied, die immers dezelfde materie moeten onderzoeken als de economen, maar dan meer in het bizonder in verband met het rechtsvraagstuk, voldoende helder inzicht hadden in de maatschappelijke verhoudingen, dan zouden de economen onder hun invloed ook beteren arbeid hebben geleverd. In uiterst belangrijke gevallen moeten juristen nog werken met gefingeerde rechtssubjecten, zonder in staat te zijn nauwkeurig de eigenlijke rechtssubjecten, de individuen, die rechten en plichten hebben, aan te wijzen. In de hiërarchie der wetenschappen kunnen wij recht en economie als zusters beschouwen, die beide de maatschappelijke verhoudingen onderzoeken. Het onderzoek is voor een groot deel volkomen hetzelfde. De jurist specialiseert zich op de rechtsvraag, terwijl hij zich voor de practijk gereed maakt, door de studie van het positieve recht. De econoom kan zich evenmin van het onderzoek van de iechtsvraag onthouden, doch de algemeene verschijnselen in het economisch leven vragen zijn bizondere aandacht. De onderzoekers van de beide wetenschappen hebben tot nu toe het onderzoek der details in de bedrijfshuishouding vrijwel verwaarloosd en overgelaten aan den bedrijfseconoom, die als practicus zijn aandacht verder schenkt aan enkele, in hoofdzaak administratieve vraagstukken voor staatkundige instellingen, vereenigingen en dergelijke. De bedrijfseconoom zoekt ten slotte naar een antwoord op de vraag, hoe in algemeenen zin het proces der bedrijfsr huishouding het best verloopt, terwijl hij zich op het gebied der staatkundige instelüngen, enz. in hoofdzaak beperkt tot de administratieve verantwoording van de middelen. Als wetenschap is de bedrijfseconomie niet streng te scheiden van het economisch-juridisch onderzoek. Als de teekenen mij niet bedriegen, zal de econoom in de toekomst de bedrijfseconomie als uitrusting voor de praktijk beoefenen, in ongeveer denzelfden zin als de jurist zich op het positieve recht toelegt. Nu is het in verband met hetgeen ik tot nu toe zei, een frappant feit, dat de bedrijfseconomen in het algemeen niet 29 eens weten, wat de inhoud is der aanteekeningen, die in de administratie van ondernemingen, enz. worden gemaakt. Onze boekhoudingen worden gelezen aan de hand van theorieën, waaraan alle analystisch onderzoek vreemd is. Men stelt zich een geheel fictief proces voor, en aan dat gefingeerd proces, wordt de inhoud der aanteekeningen ontleend. Hoezeer de bedrijfseconomen bij voortgaanden arbeid de volstrekte onbruikbaarheid gevoelen van de begrippen, die in de boekhoudleer, — een uiterst belangrijk onderdeel van hun vak, — gangbaar zijn, ze zijn niet bij machte het raadsel van den inhoud der aanteekeningen op te lossen. Wanneer de eerste onderzoekers naar de maatschappelijke verschijnselen hun taak goed hadden begrepen en de wijze, waarop ze tot steeds grooter kennis kunnen komen, helder hadden ingezien, dan zouden ze al lang pogingen in het werk hebben gesteld om duidelijkheid te brengen in de oordeelen, die een ondernemer neerschrijft. Deze aanteekeningen dienen immers om een beeld te krijgen van zijn positie en de resultaten van zijn bedrijf. Zoolang onduidelijkheden daarin schuilen, wordt het proces der onderneming niet goed begrepen en is het begrip der onderneming zelf onduidelijk. Welk laatste dan ook in wetenschappelijke kringen inderdaad het geval is. Toen ik zocht naar het wezen eener onderneming en mij uitsloofde in economische en juridische lectuur, was mijn moeite te vergeefsch. Economen noch iuristen hebben pevoeld. wat het betee- kende duidelijke oordeelen omtrent het proces eener onderneming te kunnen vormen. _—i Toen ik den inhoud der administratieve aanteekeningen ' aan een zelfstandig wetenschappelijk onderzoek had onderworpen en de resultaten van mijn onderzoek aan mijn medebedrijfseconomen aanbood, wierp men mij bijna unaniem tegen, dat een wetenschappelijk onderzoek naar den inhoud der administratieve aanteekeningen niet alleen overbodig, / maar zelfs onmogelijk was. Een hoogleeraar schreef, dat ik I had gestaard op iets, dat geen kenobject was. Die onzin werd/7 door andere hoogleeraren gesanctioneerd. Economen, die onophoudelijk bedrijfseconomische litteratuur onder oogen kregen, zich mengden in bedrijfs-economi- 30 sche vraagstukken, schreven over de taak en den aard van het bedrijfseconomisch onderzoek, keurden de stellingen goed, dat een onderzoek naar den inhoud van administratieve aanteekeningen onmogelijk was. Ook zij achtten het blijkbaar overbodig de administratieve aanteekeningen anders te leeren lezen, dan binnen het raam van een gekunstelde fictie. Het wezen der onderneming was een zaak, die hun niet betrof. Ik ben begonnen met een voorbeeld te geven van een afschuwlijke veroordeeling van millioenen en millioenen onschuldigen, dat uitgesproken was zonder dat er eigenlijk eenige wetenschappelijke contróle merkbaar was in de vulgaire motiveering. Dat was geschreven door een bekend econoom, die nota neemt van de meeste veel besproken geschriften op economisch en economisch-juridisch gebied, die door geleerde economen wordt bestreden en geleerde economen bestrijdt, die in zijn openbaar leven dag in dag uit met maatschappelijke vraagstukken in aanraking komt en hiervan practische oplossingen geeft. Er is een innig verband tusschen dit verschijnsel en de zotternijen, die mij, zonder protest in wetenschappelijke kringen uit te lokken, zijn tegengeworpen, toen ik aandrong op een wetenschappelijke beoefening der administratieleer en der organisatieleer, de twee hoofdbestanddeelen van de bedrijfseconomie. Laten wij in naam van alles wat goed is, eens beginnen met wat deugdelijk wetenschappelijk werk te leveren. Niet aprioristisch praten over staten, provincies, gemeenten als dingen, waaraan praedicaten mogen worden toegeschreven, ter verklaring van rechtsverhoudingen, niet praten over volkeren, die partijen zouden zijn in internationale conflicten en internationale regelingen, die worden be- en veroordeeld, als waren ze physische personen, niet economische eenheden zien, waar veroveringszucht, vorstelijke nalatenschappen en dergelijke niet zelden de grenzen hebben bepaald, niet vooropstellen, dat de economische verhoudingen van een volk analoog zijn met die van de leden van een gezin, 31 maar de enkeling onder den microscoop. Bij hem vinden wij de elementaire factoren, die alles opbouwen. Laten wij nauwkeurig gadeslaan, hoe hij zich gedraagt onder verschillende verhoudingen en zijn weg zoekt om zijn doel te bereiken. Hij is de drager van het rechtsleven. Bij hem zijn de elementen der geheele maatschappelijke ordening te vinden. Zoo heb ik den aard van het wetenschappelijken onderzoek, waartoe ik mij aangetrokken gevoelde, opgevat. Ik vroeg mij af, hoe het komt, dat de menschen in ondef^-] nemingen overal in analoge verhoudingen samenwerken, i welke voorstellingen er aan ten grondslag liggen, dat het ' personeel van een onderneming over bepaalde goederen beschikt, met uitsluiting van anderen. Het is immers een merk-^*"" waardig verschijnsel, dat overal ter wereld, bij alle rassen, die een zekere trap van ontwikkeling hebben bereikt, bedrijven voorkomen, zooals wij ze kennen, met verhoudingen, die in principe niet verschillen van die van hier. Leest men de berichten der ouden, dan ontwaart men in de geschiedenis hetzelfde. Daar moet een algemeene voorstelling zijn, die voor de verhoudingen bepalend is. Ze bleek zoo heel eenvoudig te zijn. Maar niettemin beheerschend alle vraagstukken, alle oordeelen. Ze eischt karakter om er trouw aan te zijn en zorgvuldig overwegen, wat goed is en wat niet. Ik wil U, lezer, niet lastig vallen met voor velen nog moeilijke vermogensbegrippen. Laat ik het zóó zeggen: het proces van iedere onderneming wordt beheerscht door deze gedachte, dat daar afgezonderde middelen en arbeidsvermogen zijn om zooveel mogelijk winst te maken. Ik heb deze grondgedachte, die de uitvoering van een innig samenhangend plan postuleert, waarin alle factoren logisch aaneensluiten, nader geverifeerd door allerlei details te beschouwen. De noodzakelijkheid van het ongedeelde plan, werd ook in onderdeelen de noodzakelijkheid van de organisatorische verhoudingen en die van het gebruik, dat van de middelen werd gemaakt. Ik strekte mijn onderzoek uit over gemeente- en staatsbedrijven, om te zien, of ik eenige afwijking in beginsel van de grondgedachte van 32 het particulier bedrijf kon vinden. Ik heb den bestuurder van een gemeentebedrijf gevolgd, in het oplossen van de vraagstukken, die zich aan hem voordoen. Niet vergat ik, waar ik maar even kon, hem waar te nemen in verhoudingen, die opzettelijk in strijd met die van het particuliere bedrijf waren verordineerd. Ik was in de gelegenheid hem voor vraagstukken gesteld te zien, die in strijd waren met het algemeen economisch streven en onderzocht de resultaten. Al deze onderzoekingen dienden slechts om de leidende gedachte, die aan de onderneming ten grondslag lag, te verhelderen, daar iedere waarneming aan haar werd getoetst. Ik nam bedrijven uit verschillende branches, bestudeerde de vraagstukken, waarvoor bestuurders en verder personeel zijn geplaatst en overwoog de middelen, die hun ten dienste staan. Mijn onderzoek en zijn resultaten werden aan de geleerden voorgelegd. Ze leiden vanzelf tot den indruk van den innigen samenhang der verschillende ondernemingen, tot het beeld van het groote internationale complex, dat ten slotte in zijn geheel voorziet in de vraag van particuliere personen, van gezinshoofden, staatkundige en andere instellingen. Wie er zich bij de studie steeds voor gewaarschuwd houdt, in de verklaring der verschijnselen geen factoren te fingeeren en dan met de analyse op te houden, zal niet tevreden zijn met voorstellingen van een staat, gemeente of provincie, waarin iets meer voorkomt dan duidelijke begrippen van strevingen van bepaalde personen. Als bedrijfseconoom^ van huis uit moest ik mij voor hetzelfde vraagstuk steUen ten opzichte van het streven in staatkundige instellingen, gezinshuishoudingen, enz., als ik mij gesteld had met betrekking tot de ondernemingen. De rechtsvraag nam voorloopig niet de eerste plaats in. Daar wordt beschikt over middelen door bepaalde personen met uitsluiting van anderen, in verhoudingen, welke aan die bij ondernemingen doen denken. Een dergelijke grondgedachte als die bij een onderneming, welke alle organisatorische verhoudingen bepaalt, moest ook hier aanwezig zijn. IIIIIIIIIIIWIIIIillllllMHIP 33 Men vindt ze door de leden van het personeel afzonderlijk in hun streven te volgen en op hun verhouding tot andere leden van het personeel acht te slaan. De taak van ieder hunner sluit zich aan bij die van den ander, in dien zin, dat zich ook hier openbaart de uitvoering van een groot plan met bepaalde middelen en een a priori bepaalde hoeveelheid arbeidsvermogen. Het doel is thans niet zooveel mogelijk winst te maken, maar het meest gewenschte te presteeren tegenover de leden van het gezin of tegenover de inwoners van het land, de inwoners der provincie of de gemeentenaren. Daar is dus in ieder van deze instellingen een ongedeeld streven om met bepaalde middelen en arbeidsvermogen zooveel mogelijk nut te doen ten behoeve van een bepaalden kring van derden. De minste afwijking hiervan zou beteekenen, dat het minder nuttige gekozen werd boven het meer nuttige. De leidende gedachten eischt een logisch te construeeren oplossing van het bestuurdersvraagstuk, waarvoor de gegevens zijn te vinden in de middelen, waarover wordt beschikt en in de samenleving. Moeilijk is het, geweldig. Maar de aard van het vraagstuk is streng bepaald. Het eischt karakter en nauwkeurig onderzoek. De leidende gedachte beheerscht alle organisatorische verhoudingen. Laat ik er U aan herinneren, dat ik nog econoom ben en geen hoofdzaak heb gemaakt van het rechtsvraagstuk, ofschoon ik reeds zeer vele verhoudingen aan strenge beginselen heb gebonden. Zoo doet zich dan de groote lijn de1 maatschappelijke verhoudingen voor: Aan den eenen kant de huishoudingen, de staatkundige en andere instellingen, waarover ik echter eenvoudigheidshalve niet spreek. Voor de staatkundige instellingen veralgemeen ik gemakshalve het Nederlandsch type. In de huishoudingen wordt in de dagelijksfche behoeften der individuen voSrïien. Iedere locale groep heeft haar staatkundige instelling, n.1. de gemeente. Een combinatie 34 van locale groepen heeft haar provinciale instelling. De bevolking van een land heeft haar staatsinstelling. Het staatsbestuur met zijn personeel dienen de meest algemeene belangen. Het provinciaal bestuur met zijn personeel dienen de meer bizondere belangen der Provincie. Het gemeentebestuur met zijn personeel dienen de bizondere belangen der inwoners der Gemeente, voor zoover dat op hun weg ligt. Al dat streven is streven naar zooveel mogelijk nut voor de individuen met bepaalde middelen en een bepaald strevingsgebied. Naast dit streven naar zooveel mogelijk nut in de geheele wereld, staat het streven in het internationaal complex van ondernemingen. Daar is de leidende gedachte zooveel mogelijk winst te maken. De eindpreastatiës van dit complex worden geleverd aan hen, die streven naar zooveel mogelijk nut. Ik heb het zoo uitgedrukt, dat de strevers naar zooveel mogelijk nut staan aan den eenen kant van de particuliere markt en de strevers naar zooveel mogelijk winst aan den anderen. Het complex van ondernemingen verschaft als loon en winst het inkomen aan de strevers naar direct nut. Dat inkomen bestaat in geld. Het geld wordt weder aan de ondernemingen terugbetaald voor hetgeen de ondernemingen presteeren. In wezen is geld niets anders dan een zeker vermogen om rechten op goederen en arbeidsvermogen van anderen te krijgen. Ik heb het ruilcapiciteit genoemd. Zijn grootte wordt gemeten met de voorstelling van een eenheid van effect, die niet anders kan worden verkregen dan door stelselmatig met bepaalde koopbare middelen te streven naar zooveel mogelijk nut of zooveel mogelijk winst. Omgekeerd is het aldus gekend vermogen de noodzakelijke voorwaarde voor de oplossing van de vraagstukken, waarvoor de individuen bij hun streven naar nut en winst zijn geplaatst. Hoe stelselmatiger dit streven plaats heeft, hoe nauwkeuriger de grootte van de ruilcapiciteit wordt gekend. Hoe nauwkeuriger de grootte van geld wordt gekend, hoe beter 35 de oplossing wordt van het vraagstuk, hoe het meeste nut moet worden gesticht, de meeste winst worden behaald. In het streven der enkelingen ligt de verklaring van hetgeen ik hier van geld zeg, evenals dat streven verklaart, hoe door de bizondere waardeering van het goud door de individuen dit metaal (eventueel een dergelijk metaal) zijn rol kan vervullen en de onmisbare voorwaarde van geld is. Daar zijn er velen, die geen vertrouwen hebben in het historisch geworden en trouwens nog niet tot geheele ontwikkeling gekomen stelsel van streven naar zooveel mogelijk nut aan den eenen, en streven naar zooveel mogelijk winst aan den anderen kant van de particuliere markt. Het onderzoek toont echter aan, dat het organisatorisch een onmogelijkheid is, dat de productie met voldoende bevredigend resultaat geleid wordt, zonder dat de vraag van den consument maatgevend is. De vraag kan niet maatgevend zijn voor de productie, wanneer de voldoening aan het verlangen van den kooper geen opoffering kost, welke hij heeft te vergelijken met de opoffering, welke hem andere zaken, die hij ook wenscht, zouden kosten. Daarom is als algemeen indirect vermogen geld noodzakelijk en verder het streven naar zooveel mogelijk winst in het productieproces. Dit alles heb ik aangetoond. In de verre, verre toekomst, wanneer de techniek de mogelijkheid heeft geschapen om de oplossing van het vraagstuk van het bestaan der individuen tot een zeer eenvoudige kwestie te maken, kan het oordeel, wat het meest nuttige is, misschien veel meer direct maatgevend zijn bij de leiding van het productieproces, volstrekt leidend nimmer. Het streven naar zooveel mogelijk winst naast het streven naar zooveel mogelijk nut is noodzakelijk ter voorziening in de behoefte van den mensch, tenzij deze in ontzaggelijk verdunde rijen tot primitieve verhoudingen terugkeert. Als sociale noodzakelijkheid wordt het streven naar zooveel mogelijk winst de ernstige economische moraal. Een naarstige huisvrouw zit 's avonds laat nog de kousen van de kinderen te stoppen. 36 Wij probeeren haar te overreden, dat ze het nalaat en ze antwoordt: Het moet; morgen moeten de kinderen weer heele kousen aan hebben. Mevrouw, niet zoo dwaas. Laat de kinderen morgen met gaten in de kousen naar school gaan. Wat doet dat er toe? Neen dat gaat niet, dat is niet goed. Het is mijn plicht te doen, wat goed is, te zorgen, dat de kinderen morgen behoorlijk gekleed naar school kunnen gaan. Als wij doorgaan, komen wij tot de grondslagen van onze rechtsbeschouwingen. Wij zullen onze vlijtige huisvrouw beletten kousen te stoppen. Gij wilt mij beletten te doen, wat goed is? Het is mijn recht voor mijn kinderen te zorgen. Kousen stoppen was eerst plicht, nu recht? Volkomen juist. Doen wat goed is, wat een gewenschte resultaat oplevert, wordt object van plicht, van moeten doen, wanneer tegengestreefd wordt, met argumenten of gevoelens, eigen of van anderen, om het na te laten. Doen wat goed is, wat een gewenscht resultaat oplevert, wordt object van recht, van mogen doen, wanneer tegengestreefd wordt op een wijze, die als opzettelijke verhindering wordt gevoeld. Wij gaan nog iets verder. Wij stellen de huisvrouw voor, de taak van de verzorging der kinderen van haar af te nemen. Zij bedankt er voor. Zij wil zelf het goede doen op het terrein, dat zij als het hare beschouwt. Wij stellen haar voor haar de taak te verlichten, en voor haar uit te maken, wat eigenlijk het beste is, om van uur tot uur te doen. Nu begint ze ons uit te lachen. Met alle respect voor onze huishoudelijke bekwaamheden, wenscht ze haar werk niet uit handen te geven en verzoekt ons vriendelijk heen te gaan. Wij gaan met de overweging, dat zij gelijk heeft. Het is haar recht en plicht persoonlijk het goede te doen op haar eigen terrein. Wij hadden haar ten slotte toch ons respect moeten onthouden, wanneer ze het niet als een plicht had gevoeld, haar eigen doeleinden te bepalen, waar zij zich bevoegd acht. 37 Wij hadden haar nog even verder moeten uithooren. Dan zouden wij haar als haar overtuiging hebben hooren zeggen, dat het haar recht is, te beschikken over de middelen, die ze voor haar doel noodig heeft. Dat recht behoudt ze onder alle omstandigheden. Alleen de omvang harer eischen wordt door nadere verhoudingen bepaald. Het is haar plicht te streven naar dat beschikkingsrecht over haar passende middelen. Inmiddels zult gij U wel niet hebben laten misleiden. Wat ik U hier als een proef met een willekeurig object voorleg, is een proef, die ik met mijzelf nam en gij, lezer, met Uzelf naamt! Ik heb mij even verplaatst in de positie van de huisvrouw en U verzocht hetzelfde te doen. Het oordeel van recht en plicht was van mij, ook van U thans, hoop ik. Ik en — daar ik er van overtuigd ben, dat wat ik hoop, uitkomt — gij, dus wij willen allen het goede doen, dat op onzen weg ligt. Wij zullen het niet aan een ander overlaten. Wij vormen het begrip pücht, wanneer wijzelf of anderen ons trachten te overreden het goede niet te doen. Wij vormen het begrip recht, wanneer wij een onredelijke verhindering ontmoeten. Wij hebben behoefte naar het goede te streven en moeten goede doeleinden zoeken op straffe van verveling, een psychische reactie bij gebrek aan psychische activiteit. Een onaangename psychische reactie ondervinden wij ook, wanneer wij goede doeleinden verwaarloozen en slechte kiezen. Wij zijn niet bang goed te noemen, wat wij prettig en aangenaam vinden, wat onze zinnen streelt, ons rust en behagelijkheid geeft. Wij vinden hchamelijke en psychische activiteit op zichzelf goed. Wij willen streven naar prettige aangename gewaarwordingen, maar nooit vergeten de psychische satisfactie. Wij willen bevrediging, een bevredigenden strevingssfeer. En onder al het goede, dat wij willen, zijn ook begrepen het bevredigend streven van onze naasten en de voorwaarden voor dat streven, voor ontwikkeling tot dat streven. 42 van de sociale beteekenis van het strevenoiaar winst, niet met kracht ter hand genomen hebben. Zij toch hadden moeten inzien, dat onze rechtsnormen voor een belangrijk deel mede afhankelijk zijn van die beteekenis. De rechtsgeleerde wereld gaat veel te veel op in bronnenstudie ter verklaring van het positieve recht. Daardoor blijft ze conservatief in haar begripsvorming en methode en verwaarloost een groot gedeelte van haar taak, n.1. te trachten steeds helderder inzichten te krijgen om de doelmatigheid van de geldende rechtsnormen te kunnen beoordeelen. Als volgt is het verkort sociologisch beeld der samenleving, dat het onderzoek mij deed kennen. Wij, die het goede willen, willen eerbiediging van de rechten en plichten van alle individuen, overeenkomstig onze psychische behoeften. Daarom zijn de individueele rechten primair. Daar echter de kinderen tot een zekeren staat van ontwikkeling incompetent moeten worden beschouwd, hebben de ouders het recht voor hen het maatgevend goede te bepalen, voor zoover deze incompetentie gaat. Het zijn in het bizonder de ouders, die met de verzorging en opvoeding der kinderen zijn belast, omdat deze zorg als een zoodanig recht wordt gevoeld, dat het ouderrecht overeenkomstig den eisch aan de samenleving te stellen, een primair recht is. Tot de primaire individueele rechten behoort ook het eigendomsrecht, niet alleen omdat het beschikkingsrecht over de benoodigde middelen de noodzakelijke voorwaarde is voor bevredigend streven, maar verder omdat het eigendomsrecht de voorwaarde is voor een goed georganiseerd ruilveikeer, dat weder de voorwaarde is voor een behoorlijke voorziening der individuen van middelen voor het streven naar direct nut. Dat streven naar direct nut heeft in hoofdzaak plaats in de huishoudingen. Naast de huishoudingen staat het groote complex van ondernemingen. In de huishoudingen moet met bepaalde middelen een bepaald plan ter voorziening in de behoeften van de leden van het gezin worden uitgevoerd, waarbij zich zekere ge- 43 zagsverhoudingen aansluiten. Deze zal ik hier niet releveeren. Het doel van iedere onderneming is zooveel mogelijk winst te maken. Hiervoor zijn in iedere onderneming bepaalde middelen voorhanden. Het onderzoek leert, dat hierdoor het proces der ondernemingen een logisch aaneensluitend gebeuren wordt, 't welk een verantwoordelijk leider postuleert. Deze heeft derhalve gezag over zijn ondergeschikten en is in beginsel diegene, die over de middelen beschikt. De analyse leert de beginselen der gezagsverhoudingen zoodanig kennen, dat hiervan in de bizondere gevallen een behoorlijk omlijnde voorstelling is te krijgen. De aldus in de gezagsverhoudingen redelijk beperkte oordeelsbevoegdheid, die noodzakelijk is om het goede doel der onderneming te bereiken, is in overeenstemming met den algemeenen eisch, die aan de samenleving wordt gesteld. Het sociologisch eigendomsrecht wijst den eigenaar aan als den leider. De voorstelling van zijn functie, die langs analytischen weg is te verkrijgen, geeft ook het geval aan, waarin de eigenaar feitelijk opgehouden heeft leider der onderneming te zijn en de leidersfunctie overgegaan is op een door hem aangestelden persoon of een door hem aangesteld college. Dit lost de fictie van den juridischen rechtspersoon volkomen op. Het restant van het recht van den eigenaai of van de eigenaren wordt dan het recht van contróle en instructie van den leider en het recht op de winsc en op de middelen na liquidatie. De werknemer maakt van zijn primair recht om zijn doeleinden zelf te kiezen, gebruik, om tegen loon zijn arbeidsvermogen ten dienste van het doel van den leider te stellen. Voor mijn huidig doel ga ik niet verder in op de factoren, welke bepalend zijn voor juiste loonen, concurrentie verhoudingen, enz. Het streven in de huishoudingen en in de ondernemingen is niet voldoende om alle voorwaarden te scheppen naar een zoo groot mogelijk resultaat van het geheel, terwijl het niet uitgesloten is, dat het economisch streven aan bepaalde personen geen gelegenheid biedt een inkomen te verdienen, dat aan minimum eischen voldoet. Voor een en ander moet worden gezorgd. 44 Te dien einde brengen de locale groepen middelen bijeen of verschaffen middelen om bestaande in stand te houden. Met deze middelen moet het meeste nut worden bereikt. Hoezeer de mogelijkheid bestaat om voor bepaalde doeleinden bepaalde middelen te verkrijgen, het nauwgezet onderzoek leert toch, dat de grondgedachte, dat met bepaalde middelen een bepaald plan wordt uitgevoerd, büjft bestaan. Dit postuleert ook weder streng bepaalde organisatorische verhoudingen tusschen degenen, die met de uitvoering zijn belast. De leiding moet berusten bij een college, dat voldoende aandeel in het proces kan nemen om werkelijk de verantwoordelijkheid der leiding te mogen aanvaarden. Het onderzoek naar de organisatie wijst de wegen aan, welke het mogelijk maken zelfs in zeer groote instellingen de eenheid feitelijk te bewaren en de verantwoordelijkheid voor de leiding bij een college te behouden. Voor een aantal locale groepen worden overal instellingen in het leven geroepen, welke de belangen, waarvoor dat aantal locale groepen in het bizonder geroepen is de middelen bijeen te brengen, behartigen. Dit wordt dan de bekende serie staatkundige instellingen. Het primaire recht van ieder individu op een door de omstandigheden nader bepaalde strevingsmogelijkheid moet worden beschermd. Dit eischt formuleering en handhaving van de juist bevonden regels. De oplossing van het vraagstuk wordt opgedragen aan den bestuurder der staatkundige instellingen. Hoevele bizonderheden het vraagstuk ook heeft, strenge beginselen voor de oplossing blijven niet verborgen, wanneer de samenleving ernstig wordt bestudeerd. De meest algemeene rechtsregels worden voor de grootste groep geformuleerd en door de staatkundige instelling van die groep gehandhaafd, meer bizondere door de instellingen van de kleinere groepen. In beginsel kan aan de primair gerechtigde individuen het recht op de leiding der staatkundige instellingen niet worden ontzegd. In de eerste plaats is echter de leiding door hen gezamenlijk organisatorisch onmogelijk, in de tweede plaats heeft ieder individu op zichzelf, op grond van het buitenge- 45 woon belang, recht op maatgevende oordeelen, welke door uitgezochte kennis en goeden wil zijn voorbereid. Organisatorisch is het zelfs niet mogelijk, dat de primair gerechtigden den bestuurder controleeren en in het algemeen instrueeren. De aanwijzing van den bestuurder door de velen, levert zelfs in menig opzicht overwegende bezwaren op. Laat ik met weglating van bizonderheden eenvoudig zeggen, dat de primair gerechtigden vertegenwoordigers kiezen, die hun taak overnemen. Waar nu de primair gerechtigden in hun eigen belang en onder noodzakelijke organisatorische verhoudingen bepaalde verhoudingen tusschen hen geformuleerd zien, zijn ze zonder de minste inbreuk op hun rechten onderworpen aan het gezag van de bestuurders der staatkundige instellingen en van hen, die in plaats van dezen optreden. Zelfs moet aan de bestuurders der staatkundige instellingen de bevoegdheid worden toegekend de bijdrage in de middelen voor ieder te bepalen. De verhouding tusschen de verschillende staatkundige instellingen wordt bepaald door de rechten en plichten, welke de individuen tegenover elkaar hebben. Hierover schreef ik in de Sociologische Aanteekeningen o. a. het volgende: ,,De staatsburgers in het algemeen mogen verwachten, ,,dat de provincies en de gemeenten haar taak naar be„hooren vervullen. Daarbij zijn immers direct volksbelangen verbonden. Daarom oefent de staat contróle „daarover uit, en zijn de bestuurders der instellingen aan „zijn gezag onderworpen. M.a.w. de staat mag van de „gemeenten en provincies eischen, dat zij haar taak „naar behooren volbrengen en niet handelen in strijd „met de belangen van de groote groep, ten aanzien van „wie de gemeentenaren verlichtingen hebben. Dit valt „onder de staatsstreving om gewenschte verhoudingen „te handhaven. Daar tegenover kan de staat geroepen „zijn de gemeentenaren en derden der provincies in hun „bizonder staatkundig streven bij te staan, de instellingen „dus te steunen. 46 „De omvang van het gezag van den staatsbestuurder „over den bestuurder eener provincie of gemeente, gaat „niet verder dan de bizondere oordeelsbevoegdheid, welke „deze aan de noodzakelijke verhoudingen ontleenen, „toelaat. „Analoog met de verhouding tusschen den staat „eenerzijds en de provincie en gemeente anderzijds is die „tusschen de provincie en de gemeente. Het gemeente„streven reikt echter op de meeste punten direct tot het „staatsstreven, zoodat wij ons niet mogen voorstellen, „dat de staat slechts over de provincie met de gemeente „in gezagsverhouding staat. Het gebied van werkzaamheid eener provincie is als gevolg van de belangen, „welke de individuen als staatsburgers meer dan als „derden der provincie hebben bij juist gemeentestreven „en van de omstandigheid, dat de gemeente direct zoo„veel presteert in aansluiting met het staatsstreven, „betrekkelijk zeer beperkt. „De solidariteit van den gemeentenaar en den derde „eener provincie met den staatsburger legt aan de gebeenten en provincies de plicht op om te waken voor „de rechten en belangen van hen, die ofschoon niet tot „de kleinere locale groep behoorende, in haar midden „verkeert, of daar ter plaatse, ofschoon hij afwezig is, „belangen heeft. De staat zal zich geroepen achten er „voor te zorgen, dat aan de behoeften van zijn derden, „waar zij zich ook bevinden, of hun belangen hebben, „aan gemeente- en provinciestreven wordt voldaan. „Daarom kan hij niet toestaan, dat op eenig deel van „den grond, waarop zijn derden wonen, dat streven ontbreekt. Hij eischt dus, dat het territoriaal gebied der „soortgelijke instellingen aan elkaar grenst. Aangezien „over de grens tusschen gelijksoortige instelüngen verschil van meening kan ontstaan, de bizondere belangen „van een zekere groep bij een bepaalde grens öf in strijd „kunnen zijn met die van een andere groep, öf door die „andere groep anders kunnen worden gewaardeerd, en „verder omdat bij een bepaalde grens belangen in rui„meren kring kunnen worden gediend, behoudt hij zich 47 „het recht voor in zake wijziging van grenzen tusschen „gemeenten en tusschen provincies in laatste instantie „te beslissen. „Tegenover het recht van den staatsburger op prestaties van een gemeente en provincie, voorzoover dan het „streven dier instellingen te zijnen opzichte moet gaan, „waar hij zich ook bevindt, of belangen heeft, staat de „verphchtingèn om zich te gedragen naar de voorschriften der instellingen op welker grondgebied hij is, of „zijn belangen liggen. De verplichtingen om de orde te „handhaven op een bepaald territoriaal gebied, brengt „immers mede het gezag der instelling over ieder, die „zich opdat gebied bevindt. ,,De vraag, welke belangen in het algemeen als volksbelangen, welke als gemeentebelangen en welke als „provinciebelangen moeten gelden, kan slechts zeer in ,'t algemeen worden beantwoord. Kenmerk der staats„belangen, dat wil dan zeggen, van die belangen, welke „direct door den staat moeten worden behartigd, is niet „het feit op zichzelf, dat die belangen in alle deelen van „zijn gebied moeten worden gediend. Een belang kan .daartegenover wel degelijk een staatsbelang zijn, ofschoon het slechts het streven van een kleine locale „groep betreft. De algemeene voorstelling, die wij ons „er van vormen, is als volgt. De solidariteit van de „kleinere groepen houdt in rechten en verphchtingèn „der leden dier groep ten opzichte van elkaar. Dit is „dan in zekere tegenstelling met het mogen en moeten „streven in direct verband met de leden van grootere „groepen. Nu hecht zich de idee van dat moeten streven „van die individuen in de kleinere groep het eerst aan die „doeleinden, welke de grootere groep zou verwaarloozen, „omdat ze oordeelt, dat het bizonder belang van de „kleine groep daarmede alleen is gebaat en zij het niet op „haar weg liggende oordeelt, dat bizonder belang te „dienen, waar de kleinere groep zeer goed in staat is ,voor zichzelf te zorgen. Het mogen streven duidt het ,eerst op de vrijheid der kleine groep om die belangen, ,welke speciaal volgens het plaatselijk inzicht bevre-