GESCHIEDENIS VAN NAALDWIJK. GESCHIEDENIS VAN NAALDWIJK VAN DE VROEGSTE TIJDEN TOT BEGIN 20c EEUW DOOR EDWARD VAN BERGEN. Naaldwijk. — J. SNIJDOODT. - 1924. De Commissie, die zich belast heeft met de uitgave van dit werk, heeft gemeend dat in deze uitgave het portret van den Heer Ed. van Bergen niet mag ontbre* ken als bewijs van waardeering voor het vele, dat deze schrijver tot meerdere bekendheid der geschiedenis in den loop der jaren van het Westland, heeft bijgedragen. NAALDWIJK, 16 Juli 1924. VOORBERICHT VAN DEN SCHRIJVER. Den eersten avond van ons verblijf te Naaldwijk, nu ruim 30 jaren geleden, werd ons ter lezing gegeven het werkje van H. van den Berg: Korte beschrijving van Naald* w$jk, waarvan de eerste uitgave verscheen in 1842 en de tweede, vermeerderd en verbeterd, in 1875. Dit prettig geschreven werkje wekte in hooge mate onze belangstelling, maar toch kregen we onder het lezen de overtuiging dat door den schrijver niet alles was opge* spoord wat over deze belangrijke gemeente te vermelden was. Onze opzoekingen stelden ons spoedig in het gelijk. In tal van reeds gedrukte werken, evenals in de archic* ven van Gemeente, Kerkbesturen en Rijk vonden we een rijke bron van wetenswaardige bijzonderheden door van den Berg niet vermeld, terwijl we uit den mond van oude ver* trouwbare Naaldwijkers opteekenden wat tot de heden* daagsche geschiedenis behoort. Dit alles vormde een vrij lijvig dossier, waaruit we bij voorkomende gelegenheid een en ander mededeelden in couranten, tijdschriften en brochures. Vaak zijn we begonnen onze gegevens te rangschikken en tot een geheel te verwerken; door verschillende omstan* digheden, waarvan de voornaamste was gebrek aan tijd, bleef de begonnen arbeid telkens onafgewerkt liggen. Mis* schien ware dit immer het geval gebleven zonder het wel* willend aandringen van Burgemeester H. J. H. Modderman, die, vanaf zijn eerste optreden als hoofd der gemeente en getrouw aan de belofte bij zijne installatie gedaan, al zijne krachten heeft ingespannen om den groei en bloei van ✓ Naaldwijk te bevorderen, het aanzien d§r gemeente te verhoogen. Hij stelde zich aan het hoofd eener Commissie waarvan verder deel uitmaakten Ds. J. P. de Graaff, Kapelaan J. Duyves, K. H. J. Flint en A. P. Petri die dank zij de inschrij* ving van vele ingezetenen en den geldelijken steun der Gemeente, er in geslaagd is de uitgave van het werk te verzekeren. Met liefde hebben we aan de Geschiedenis van Naaldwijk gearbeid en ofschoon ten volle overtuigd dat het werk niet zonder gebreken is, gedeeltelijk ook onvolledig, het gevolg van de groote leemten die zich in de Archieven voordoen, hopen we toch dat ons ernstig streven om een trouw beeld te scheppen van het verleden dezer belangrijke gemeente, waardeering zal vinden. Met een woord van hartelijken dank aan allen die ons in onzen arbeid hebben gesteund door het aanwijzen van bronnen, of het geven van inlichtingen, vooral aan hooger gemelde Commissie, het Gemeentebestuur en inteekenaars, den lezer heil! 'S«GR AVENHA GE, Februari 1924. HOOFDSTUK I. Ligging der gemeente. — N aamsoorsprong. — Oudheid der plaats. — Romeinsche Kolom. — Gracht van Corbulo. — Het grondgebied in leen aan de Heeren van Naaldwijk. — Eerste Kerkgebouw. De burgerlijke gemeente Naaldwijk, gelegen in dat gedeelte van Delfland meer bekend onder den naam van AVestland, de vruchten* en groentenstreek bij uitnemend* heid, die in de laatste jaren vooral een Europeesche ver* maardheid heeft verkregen, twee en een half uur Zuidwest* waarts van 's*Gravenhage, twee uur Westwaarts van Delft en ongeveer even ver Noordwaarts van Maassluis, grenst ten Noorden aan Monster, ten Oosten aan Wateringen, de Lier en Maasland, ten Zuiden aan de Nieuwe Maas en ten Westen aan 's*Gravenzande, en omvat de voormalige Hooge* of Halsheerlijkheden Naaldwijk, Honselersdijk, het Honderdland en de Oranjepolder, met eene gezamenlijke oppervlakte van 3063,67 H.A. Bij de eerste vraag reeds die te stellen is: Welke is de naamsoorsprong? blijft men voor Naaldwijk, evenals trou* wens voor meer andere plaatsen, het antwoord schuldig en staat de deur dan ook voor allerlei veronderstellingen open. „Naaldwijk zoude te kennen geven, volgens L. van Ollefen, hoe deze Heerlijkheid als wegwijkt voor het spits (de naald) van den vermaarden toren van 's*Graven* zande" *) Eene andere veronderstelling is dat Naaldwijk beduidt „wijk der Naald", zoodat het in vroegere eeuwen eene wijk was der aanzienlijke en machtige stad 's*Gravenzande, de zetel der graven van Holland. Ware een dezer veronderstellingen juist, dan zou daar 1) L. van Ollefen, Ned. Stads- en Dorpsbeschrijver. 2 natuurlijk uit volgen dat het geslacht Naaldwijk zijn naam ontleend heeft aan de plaats waar het zich vestigde, wat toch bezwaarlijk is aan te nemen, daar er Heeren van Naaldwijk bekend waren vóór dat er van de gemeente Naaldwijk sprake wasv Tot het bewijs van het tegendeel geleverd wordt ge* looven we dan ook dat de Heeren van Naaldwijk hun naam hebben gegeven aan dat gedeelte der plaats waarvan zij al vroeg bezitters waren. Ook over den oorsprong van den naam Honselersdijk is men het niet eens. Volgens de eenen stond hier in lang vervlogen tijden een slot van de Heeren van Huntsel of Hontsel, maar van het bestaan van dit geslacht is in de geschiedenis geen spoor te ontdekken. D. Buddingh^ l) verzekert dat het oude slot of hof Hunsl, Hunsel of Hunstla, door een uitgestrekt bosch, woud of holt, het oude Holfesole was omgeven. Nog anderen zijn van gevoelen dat langs het dorp Naaldwijk een water heeft gestroomd, de Huntsel, dat zijn naam gegeven heeft aan ,het slot aan dit water gelegen, evenals de bewoners der streek aan dit water den naam van Huntselaars ontleenen en toen het later noodzakelijk was geworden langs het water een dijk op te werpen, de gansche streek den naam ontving van Huntselaarsdijk, be* naming, die, eenigszins gewijzigd no& voortleeft. Mr. J. H. Hoeuff *) veronderstelt dat het Kasteel of hof slechts een jachtslot was, waar de eigenaars gedurende den jachttijd hun verblijf hadden en dat het zijn naam ont* leende aan hund (hond) en sel (verblijf) en dus eigenlijk verblijf der honden zou beteekenen. Al die veronderstellingen gaan echter niet op en het waarschijnlijkst is dat Honsel eene verbastering is van Holtsole, onder welken naam deze plaats reeds in de IXe eeuw was gekend, zooals blijkt uit de lijst van goederen en vrijdommen die de St. Martinuskerk te Utrecht in 895 bezat waarin vermeld wordt: „Ecclesiae que Sicitur Holtsole, cum 1) Verhandeling over het Westland, ter opheldering der Loo- en Woerden en Hoven, benevens de natuurdienst der Friezen en Batavieren. Leiden A. Arnz en Comp. 1844. 2) Taalkundige bijdragen tot de naamsuitgangen van eenige, meest Nederlandsche plaatsen. Breda, W. van Bergen & Co„ 1816. 1 omnibus Sti Martini" *) en alle schrijvers zijn het hierover eens; dat er geen sprake kan zijn dan van eene Kerk in het tegenwoordige Honselersdijk. Waar de Kerk gestaan heeft is niet met zekerheid te zeggen; men veronderstelt op Endeldijk, daar deze gronden eertijds toebehoorden aan de Heeren van Naaldwijk en later aan het Kapitel van Naaldwijk; wanneer de Kerk verdween weet men evenmin, wel dat ze later vervangen werd door eene Kapel toegewijd aan den H. Cornelius, waar men genezing kwam zoeken van het St. Cornelius*euvel, eene ziekte met het eigenaardige verschijnsel dat wie er door aangetast was dag noch nacht rust kon vinden. De plaats dezer Kapel en wanneer ze verdween, is insgelijks onbekend; dat ze in 1408 nog bestond weet men zeker daar ze in den koopbrief der goederen der abdij van Mariënweerd opgegeven is voor duizent vierhondert ende achtte. De Heeren van Naaldwijk hadden het grorvgebied, waar* aan ze den naam van hun geslacht zouden geven in leen van de Heeren van Voorne, zooals ten duidelijkste blijkt uit den volgenden giftbrief: Het zij kennelijk aan alle tijdgenooten, en nakomelingen, deze tegenwoordige zullende zien en hooren: Dat ik Henrie, Heer van Voorn, en burggraaw van Zeeland, het leen, 't geen Heer Hugo van Naaldwijk, mijn nabestaande, van mij houd, na het afsterven van den voornoemden Hr. Hugo van Naaldwijk, vergunt heb te leen te bezitten, aan den nagelaten zijner kinderen, van hoedanige kunne dezelve zouden mogen zijn. En opdat den voorn. Heer, en zijne nakomelingen des* aangaande geen moeite of verschil verwekt worde, heb ik aan den voorn. Heer Hugo, en zijne kinderen dit tegenwoor* dig schrift verleend, en tot verzekering met het aanhangen mijnes zegels bevestigd. Geschreven in Oostvoorn in 't jaar des Heeren MCCXLVIII op de Vigilie Apostelen Filippus en Jakobus *) Wanneer dit in leen geven geschiedde ligt in het duister en daarmede natuurlijk ook het jaar der stichting der ge» meente. 1) Oudheden en Gestichten van Delft en Delfland. Leiden Christiana, Verwey, 1720. 2) Alkemade, Beschrijving van den Briel, privil. bl. 2. 4 De naam „Naltwic" komt voor de eerste maal voor in een brief van Graaf Dirk VI! van het jaar 1198, waarbij hij eenig land te Poeldijk schenkt aan eene hem toebehoorende Kapel van de St. Mariakerk te Utrecht. 1) Het algemeen gevoelen is echter, dat deze plaats veel ouder is, ja, sommige schrijvers beweren zelfs dat ze door de Romeinen werd bewoond. Zij steunen hunne overtuiging op een kolom, jaren geleden tusschen deze gemeente en Monster, nabij de Baakwoning, gevonden. Deze kolom van grijzen steen, 18 rijnl. duimen over het kruis dik, en met het dekstuk omtrent 54 duim hoog, op een achtkant voetstuk van 2OV2 duim, draagt voor opschrift: Imp. Caes M. Aurel. Antonio Aug. Pont. Max. Tr. Pot. XVI. Co. XIII. et Imn, Caes. L. Aurel. Vero Ag. Tr. Pot. II. Cos. II. A. M. A.-f:C. M. P. XII. Dit opschrift schijnt in het Nederlandsch te beduiden: Aan den imperator Caesar Marius Aurelius Antonius Augustus, opperpriester met de macht van gemeensman voor de zestiende en consul voor de dertiende maal. En aan den imperator Caesar Lucius Aurelius Verus Augustus, met de macht van gemeensman voor de tweede en consul voor de tweede maal 9500 (of 12000) schreden van de Maas (of van de zee of van Mutilo) tot bij de uiterste Caninefaten. 2) Daar de zeven laatste woorden slechts met voorletters geschreven zijn, worden deze echter op verschillende wijzen uitgelegd. Deze kolom bevindt zich thans in het Museum van Oudheden te Leiden tusschen de onechte voorwerpen. In den gedrukten Catalogus der grieksche, romeinsche en etrurische monumenten door den heer Jansen bewerkt, werd aan de vermelding van dit gedenkteeken niet eens eene plaats ingeruimd. In een verslag aan de Regeering, geschreven door den heer C. Leemans, lezen we over deze kolom de volgende wetenswaardige bijzonderheden: „In het begin der XVIe eeuw was, naar het verhaal van onderscheidene schrijvers, nabij Naaldwijk te Monster een Romeinsche mijlpaal ge* vonden, en kort daarop naar het Klooster Syon, nabij Delft 1) Oorkondenboek van Holland en Zeeland No. 177. Bewerkt door Mr. I. Ph. C. van den Bergh. 2) ]. van Reyn, In „de Navorscher", 19e Jaargang, bl. 83. 5 overgebragt; alwaar dit gedenkteeken bewaard bleef, tot dat op het einde der XVIe eeuw de heer Persijn uit Utrecht het tegen eenen nieuwen daarnaar vervaardigden mijlpaal inruilde, en het op zijn landgoed nabij 's*Gravenhage over* plaatste. De heer Schiefbaan, aan wien het landgoed later in eigendom toebehoorde, stond het monument op het einde der vorige eeuw af aan den baron van der Heyden te Baak, op wiens landgoed het sedert dien tijd bewaard werd. Heda is de eerste die van den mijlpaal (in zijne H i s t. Epix. Ultraject, Ultraj. 1642, f°. pag 13) gewag maakt en het opschrift medegedeeld heeft. Na hem werd het ge* denkstuk door Junius (Batavia Luyd. Bat. 1588 4°. p. 308, Scriverius (Inf. Germ. Provinc. mit antiq. Luyd Bat. 1611 4°. p. 213), Alting (Not. Germ. Inf. 1.66 Cannegieter (De Brittenburgo p. 52), van Loon (Aloude Ho 11. Hist. f°. 17) en anderen beschreven of aangehaald, en werd het opschrift door Gruter in zijn Corp. Inscript (CLVI N°. 7 opgenomen. Niemand van deze schrijvers, die evenwel het oor* spronkelijke niet allen schijnen gezien te hebben, heeft, voor zooverre ons bekend is, deszelfs echtheid betwijfeld, en wij erkennen met ongeveinsde dankbaarheid de weldaad, die de baron van der Heijden aan het Museum bewezen heeft door het monument in het laatst verloopen jaar aan den land voor de archaeologische verzameling ten geschenke te geven, met bijvoeging van efcne in denzelfden vorm uit zand* steen vervaardigde kolom, met opschrift: ter eere van Karei V en diens zoon; Filips. Bij eene nauwkeurige vergelijking van den gedenksteen is de twijfel dien de hoogleeraar Reuvens reeds over de echtheid opgevat had, genoegzaam tot zekerheid gerezen. De vorm van het voetstuk, geheel in den stijl der middel* eeuwen, de gedaante der letters en de wijze waarop die zijn ingegroefd, verscheidene misslagen in spelling, de stof zelve waaruit althans de oppervlakte bestaat, en vele andere bijkomende omstandigheden, 'doen ons tot het besluit komen, dat, zoo er al in de 16e eeuw een dergelijk echt Ro* meinsch monument gevonden zij, het onderhavige thans in het Museum geplaatste een namaaksel is, of althans in de gedaante waarin wij het kennen, niet uit de handen der Romeinen is kunnen voortkomen. 6 Met zijne echtheid vallen dus alle de gevolgtrekkingen, die men daaruit voor de vroegere aardrijkskundige gesteld* heid van ons land heeft afgeleid, of nog zal trachten af te leiden. l) Ontvalt alzoo één overtuigend bewijs van de grijze oud* heid der gemeente Naaldwijk, gelukkig blijven er anderen over, die daar onloochenbaar voor getuigen. In 1906 werden op een terrein aan den Geest opgravin* gen gedaan, waarbij vele scherven werden gevonden. Bij onderzoek door de deskundigen Dr. J. H. Holwerda Jr. en N. J. Krom, bleek, dat jammer genoeg dit terrein reeds vroeger was omgezet, waarbij alles van zijn plaats werd gebracht en het meeste vernield. Wat overgebleven was werd verzameld en hieronder waren enkele scherven van later Germaansch aardewerk uit de 2° of volgende eeuwen na Christus. Dé groote massa werd gevormd door Merovin* gisch vaatwerk, uit ongeveer de 3° eeuw van het bekende spisbuiktype, waaronder vooral merkwaardig was een frag* ment van denzelfden vorm met de latere golflijn*ornamen* ten versierd. Deze streken, zoo gunstig gelegen aan de kust der zee, moeten zeer vroeg bewoond zijn geweest, en dit gevoelen wordt gedeeld o.a. door D. Buddingh, die in zijne reeds vermelde geleerde verhandeling over het Westland zegt, dat de Rijnstroom in Nederland tredende, zich in twee takken verdeelende, een eiland vormt waarin het Westland begrepen was, dat bewoond was door de Kelten of Kimbren, die opgevolgd werden door de Kaninefaten en zich later vermengden met de Romeinen. Op zijne wandelingen in het Westland in 1839, trof hij talrijke sporen aan van hun vroe* ger bestaan, van hunne zeden, hun natuur* of godendienst. De opsporingen der geleerden in de laatste jaren gedaan hebben ook met bijna wiskundige zekerheid vastgesteld dat de sporen van de gracht van Corbulo op Naaldwijk's grond* gebied moesten worden gezocht. Wie zijne Vaderlandsche geschiedenis nog niet geheel vergat, zal zich zeker herinneren dat, ongeveer eene halve eeuw vóór onze jaartelling, de Romeinen, die het grootste gedeelte van het toen bestaande Europa hadden veroverd, ook ons land aan hunne macht wisten te onderwerpen. 1) Staatscourant van 1839, No. 96, 1 Hun dapperen, en kundigen» veldheer, Julius Caesar, had ingezien hoe geschikt ons land was door zijne vele water* wegen, in verband met de groote buitenlandsche wateren, om hier voor zijn talrijk leger winterkwartieren op te slaan om na soms zwaren strijd weer wat op verhaal te komen en het noodige oorlogsmateriaal te verzamelen en in orde te brengen, om, bij gunstiger weersgesteldheid, strijdvaar* dig te zijn en dan van hier uit nieuwe veroveringstochten te ondernemen. In die ver verwijderde tijden, evenals ten huldigen dage nog, zal een vreemde bezetting in het land moeilijkheden en onaangenaamheden hebben medegebracht, maar de Bata* \ieren, die al spoedig begrepen, hadden, dat er tegen de kunst van oorlogvoeren der Romeinen weinig te doen was, besloten met hen een verbond van vrede en vriendschap te sluiten en konden het dan ook met hen goed vinden, ten* minste aanvankelijk. Op de ontwikkeling des lands hebben de Romeinen een grooten en gunstigen invloed gehad. Gewoon aan een zachter milder klimaat, waren ze genoodzaakt de eenvoudige houten luchtig in elkaar getimmerde met riet bedekte hutten, waar* in de meer verharde Germanen verbleven, te vervangen door stevige houten of steenen gebouwen, die hun beter beschutten tegen regen, koude en wind; om beveiligd te zijn tegen de aanhoudende overstroomingen, veroorzaakt door de slechte afvoering der wateren, omringden ze hunne ver* blijfplaatsen met wallen en langs de oevers der rivieren en het strand der zee legden ze hooge sterke dijken aan, waar* achter ze van het water weinig of niets meer hadden te vreezen. Door goede verkeerswegen werden de verschillen* de plaatsen onderling verbonden en door het graven van kanalen, het uitdiepen van bestaande vaarten, met de noo* dige houten bruggen en heulen, het alles, het is waar, uit* sluitend met het oog op militaire doeleinden, het gemakke* lijk vervoeren van volk en materiaal, brachten ze toch terzelfder tijd heele streken tot hooge ontwikkeling en vruchtbaarheid. Beschaafd en ontwikkeld droegen de Romeinen ook veel bij tot het verzachten der zeden en gewoonten onzer nog vrij ruwe en barbaarsche voorouders die, jammer genoeg, tevens de minder goede eigenschappen, de ondeug* 8 den en gebreken der Romeinen overnamen, voornamentlijk hunne losbandigheid, zedeloosheid en onmatigheid onder alle vormen. Maar ons land was niet enkel bewoond door de Bata* vieren; ook andere volksstammen hadden zich hier geves* tigd, o.a. de Friezen. Dit fiere ras was minder goed te spreken over den vreemden overweldiger en toonde zich niet zoo onderdanig als de Batavieren. Het kan dus ook niet verwonderen als ze aan minder goede behandeling bloot stonden. Toen vait hun geëischt werden huiden, grooter dan ze bij eenige mogelijkheid konden leveren, en ze hunne vrouwen en kinderen zagen wegvoeren om ze als slaven te verkoopen, kwamen ze in .verzet tegen hunne verdrukkers; als één man stonden ze op en versloegen de Romeinen totaal. Om die nederlaag te wreken zond Keizer Claudius als Stadhouder naar Neder Germanië den jongen veldheer Corbulo, gekend als een bekwaam en gelukkig legeraan* voerder. Eene gemakkelijke taak vond hij hier niet, want behalve de Friezen had hij ook den tegenstand te breken van de intusschen door dezen tot verzet opgewekte Fran* ken die de Gallische kust onveilig maakten, onder aanvoe* ring van Garmaskus, Kaninefaat van geboorte, die lang onder de Romeinen had gediend, tot de Chauken overge* loopen was en zich door! zijn zeeschuimerij berucht maakte. Corbulo gelukte er ten volle in beide volksstammen te verslagen, maar het geweld waarmede hij optrad, de zware bepalingen die hij oplegde, wekten het ongenoegen van Keizer Claudius die vreesde dat een algemeen Germaansche opstand er het gevolg van zou wezen. Hij gaf dan ook bevel alle geweld te eindigen en noodzaakte Corbulo zijn volk aan deze zijde van den Rijn terug te trekken, waaraan den jongen veldoverste met tegenzin voldeed. Wat Corbulo vooral vreesde was dat zijne manschap* pen, voor het grootste gedeelte eene uit alle deelen des lands bijeengeraapte bende, tot werkeloosheid gedoemd, zich zou* den overgeven aan buitensporigheden, in drank en spel den tijd zouden zoek maken tot overlast der bevolking, ten nadeele der strenge krijgstucht die moest worden gehand* haafd, want daarin lag tegenover den vijand hun. grootste kracht. 9 Corbulo herinnerde zich dat een zijner voorgangers, Claudius Drusus, stiefzoon van Keizer Augustus, insgelijks gezonden om de opstandige Friezen te onderwerpen, waarin hij dank zij de overmacht van zijn leger wonderwel gelukte, om zijne soldaten aan den arbeid te houden, een kanaal liet graven dat Rijn en IJsel verbond; dit kanaal droeg lang den naam van Drususgracht en volgens vermoeden, maar met zekerheid is het niet te zeggen, bestaat het thans nog als Nieuwe IJsel, tusschen Doesburg en Westervoort. Dit voorbeeld zou hij volgen en liet zijne soldaten een kanaal of gracht graven die Rijn en Maas zou verbinden en daarenboven het voordeel opleveren dat voortaan dê& on* veiligeh^ Oceaan niet meer diende te worden genomen om troepen en materiaal te vervoeren. Het feit van het graven van het kanaal kan niet in twijfel worden getrokken, want het wordt vermeld door den grootsten der Romeinsche geschiedschrijvers, Publius Cornelius Tacitus, tijdgenoot van Corbulo, die in zijne Annalen zegt: „Opdat het krijgs* volk tot geen ledigheid zou worden gebracht, heeft Domitius Corbulo eene gracht laten schieten tusschen den Rijn en de Maas, ter lengte van omtrent drie en twintig duizend schreden, om de onzekerheid van de Noordzee derwaarts buiten om te vermijden." Ook Dio Cassius, die ongeveer 100 jaren later leefde en die, ofschoon Griek van geboorte, op last van den Ro* meinschen Keizer, Lucius Septimius Severus, eene geschie* denis van Rome schreef, waaraan hij ongeveer 25 jaren werkzaam was, heeft het vermeld: „Hij heeft door haar uit den Rijn tot de Maas een gracht laten schieten, honderd en zeventig stadiën lang, omdat die rivier door den opkomen* den vloed van de Noordzee niet zoude behoeven tijd te stoppen." Jammer genoeg hebben beide schrijvers verzuimd cns den juisten loop, het begin en het einde der gracht aan te geven, zoodat er onder de geleerden verschil van meening bestaat. De eenen zijn van gevoelen dat de Lek de bewuste gracht is, maar daar wordt tegen ingebracht dat die rivier Rijn en Maas niet verbond, wel met een heel andere rivier, later de Merwede genoemd; ook dat de Lek van Wijk bij Duurstede tot Krimpen ruim driemaal grooter is dan 170 stadiën (d.i. 21250 schreden) de overeenstemmende lengte 10 door Tacitus en Cassius opgegeven. Anderen weer zoeken de gracht in de Vliet van Leiden naar Delft en door de Schie naar Schiedam, of door verschillende wateren naar Vlaar* dingen of Maassluis. Voor deze veronderstelling pleitte de veilige verbinding tusschen Rijn en Maas, de lengte die ongeveer gelijk is aan de opgegeven en ook de Romeinsche vesting, waarschijnlijk het praetorium Agrippina, aldus genaamd naar Agrippina, de gemalin van Keizer Claudius, met vlootstation of haven voor oorlogsvaartuigen, opgegraven ter plaatse van de latere buitenplaats Arentsburg te Voorburg, die in verbinding was met den Vliet. Uit de laatste opzoekingen is gebleken dat den loop der gracht, zooals daar zooeven aangegeven, slechts gedeeltelijk waar is en in een merkwaardig artikel „de fossa Corbulonis" heeft Dr. A. A. Beekman, we zouden bijna zeggen afdoende bewezen, dat de sporen van de gracht van Corbulo nog duidelijk in het Westland, vooral te Naaldwijk, te vinden zijn. De geleerde schrijver gaat volkomen accoord dat de Vliet van Leiden tot Hoornbrug de oude gracht van Corbulo is, doch in plaats van haar te laten doorloopen naar Delft, veronderstelt hij dat ze doorgetrokken is langs den Vliet, weg, vervolgens door de Wateringsche Vaart, die, evenals de geheele gracht na het vertrek der Romeinen gedempt is, maar later weer uitgediept, daar de gemeente anders van alle verkeer was afgesloten, verder langs den Broekweg, onder Naaldwijk, waar men nu nog langs weerszijden van den weg smalle slooten vindt, terwijl op oude kaarten wordt aangegeven een breede sloot of watering van het Zwaansheultje tot Kortebroeksheul, en bij laatstgenoemde plaats komt dan weer ineens een vliet, met duidelijke om» buiging naar Wateringen, te voorschijn die hier haar oor* sprong heeft, die men veronderstelt de voortzetting te zijn van de Vliet bij Hoornbrug, vervolgens uitloopt in den mond van de oude Lier bij Westerlee en dan zoo verder naar de Maas. Opmetingen gedaan bewijzen dat de lengte van'het kanaal van den ouden Rijn bij Rozenburg tot in den mond van de Lier juist 21250 schreden is. Hierbij zij nog opgemerkt dat tusschen de Vliet bij Kortebroekschheul en een sloot een strook land ligt, naar schatting een meter 11 lager dan het ter weerszijden gelegen terrein, waarvan de vorm duidelijk het overblijfsel van een breed water vertoont. Nog een andere reden pleit voor de veronderstelling dat in het Westland de gracht van Corbulo moet worden ge* zocht. De Romeinsche Keizers hadden de verovering van Germanie totaal opgegeven, daar het te voorzien was dat het slechts zou gelukken ten koste van offers veel te hoog voor de voordeden die men er van halen kon. Keizer Claudius besloot dan ook tot de verovering van Brittanië, dat het beste te bereiken was vanuit de Schelde, maar daar* voor was noodig eene oorlogshaven in het Westen, dicht bij de zee en dat was Arentsburg bij Voorburg, van waar men langs de gracht van Corbulo een heel eind binnen door varen kon, om dan aan de Schelde zee te kiezen. Arentsburg bood nog een ander voordeel: het verzeker* de ook de binnenvaart naar het Noorden, als zeeroovers of andere omstandigheden een tocht langs die zijde noodzake* lijk maakten. De gracht van Corbulo, van betrekkelijk geringe afme* tingen, de oudé oorlogsbodem'en transportvaartuigen waren dat ook en hadden weinig diepgang, voor een bijzonder doeleinde gegraven, had na het vertrek der Romeinen hare reden van bestaan verloren. Buiten gebruik, ze vormde geen natuurlijke afwatering, werd ze ook niet meer onderhouden, zoodat ze langzamer* hand voor een groot deel toegroeide, misschien ook wel door aangelanden werd dichtgeworpen en gaandeweg, bij de opkomst en ontwikkeling der in de buurt liggende dorpen, Omgezet in een landweg, waartoe het opkomende Delft wel zal hebben medegewerkt, zooals Dr. A. A. Beekman op* merkt „overeenkomstig de economische begrippen van die tijden, die leerden, dat men het eigen belang niet beter kon bevorderen dan door dat van anderen zooveel mogelijk te benadeelen." Alleen daar waar aan een landelijke verkeers* weg eene niet zoo dringende behoefte bestond bleef de oude Watering behouden, zooals men duidelijk zien kan in den Vlietpolder onder Naaldwijk, van Kortebroeksheul tot Westerlee, waar men vrijwel in zijne oude afmetingen het werk der soldaten van Corbulo kan terugvinden. Onwaarschijnlijk is het niet dat de H. Willebrordus, die in 690 met 11 medehelpers Ierland verliet, om onze Heiden* 12 sche voorouders het Christendom te verkondigen en tot de kleinste en verst afgelegene plaatsen doordrong, ook hier zijn Apostolisch werk uitoefende, en deze veronderstelling schijnt ons des te aannemelijker daar we weten dat de H. Willebrordus in 736 de kerk te Vlaardingen inwijdde. Wat er van zij, zeker is het, dat het Christendom met zijne heilzame gevolgen, vroeg in deze streken was inge* voerd, want zooals we reeds zagen had Honselersdijk in 895 eene kerk. Van een kerkgebouw op Naaldwijk's grondge* bied vinden we geen bescheiden vóór het jaar 1213, wanneer Otto, bisschop van Utrecht, onder datum van 15 October, aan de Abdij Mariënweerd toelating verleent op haar goed Heimond, gelegen aan den weg van Naaldwijk naar de Lier, eene kapel te stichten en tiendvrijheid schenkt. x) In de nabijheid dezer kapel was een gebouw dat huis* vesting verstrekte aan Mariënweerdsche geestelijken die, te oordeelen naar de bewoordingen van den stichtingsbrief, zich met veldarbeid onledig hielden. De goederenlijst 2) der Abdij, hoogstwaarschijnlijk voor 1384 opgemaakt, bewijst, dat deze stichting in bloeienden toestand verkeerde. Later, door een onbekende oorzaak, moet dit veranderd zijn, want op 23 Maart 1326 gaf Graaf Willem III aan de Abdij vergun* ning de Kapel, welke zij van hem te Heimond hield en liet bezingen, voortaan, dewijl hij Heimond verpacht had, te doen verdienen in de parochiekerk te 's*Gravenzande, of in eene Kapel, welke hij in die parochie mocht doen bouwen. *) Van de hier verleende vergunning werd destijds geen gebruik gemaakt. Men ging voort de Kapel te bezingen te Heimond, en toen men in den aanvang van het jaar 1449 gereed was van deze vergunning gebruik te maken, achtte men het raadzaam den landvorst andermaal verlof te vragen om de Kapel elders te mogen verdienen, hetwelk door hertog Philips van Bourgondië bij brief van 10 Januari werd ge* schenken. 4) De nieuwe Kapel, in 's hertogen brief vermeld als onlangs gesticht, moet gestaan hebben in de gemeente 1) Oorkondenboek van Holland en Zeeland, No. 9, Boek 1. Nalezing. 2) Cartularium der Abdij Mariënweerd, uitgegeven door James de Fremery. bl. 346. 3) Idem, bl. 179. 4) Idem bl. 179. 13 's*Gravenzande, op de duinen, Staalduinen genoemd, niet ver van Heimond, aan het oosteinde van den sedert inge* dijkten polder „het Nieuwland" gelegen. Destijds bestond eene korte wegverbinding tusschen Heimond, waar de Mariënweerdsche geestelijken misschien hun huis bleven bewonen, en Staalduinen, langs den ouden Maasdijk, sedert door het Oranjewater doorsneden ter plaatse waar men thans aan de westzijde de Heen* en Geestvaart, en aan de oostzijde een overblijfsel van bedoelden dijk, onder den naam van „de begroeide groene weg" x) aantreft. De vis* scherij op de Maas en de zee verzekerde aan vele daar wonende visschers een bestaan, en gaf, naar men bij over* levering zegt, wegens het stalen 2) d.i. uithangen hunner netten aan deze duinen, gezegden, ook op oude kaarten voorkomenden, naam: Staalduinen. Bij af zanding in de XVIII° eeuw zijn fundamenten der voormalige visschers* woningen gevonden. Het door hen gevormde, doch geheel verdwenen gehucht, wordt nog aangeduid, (maar niet de Kapel) op eene kaart van Delfland, door de Been van Wena in 1606 vervaardigd en op het Gemeenlandshuis te Delft aanwezig. 3) Van de Kapel op Heimond zijn geene overblijfselen aanwezig, doch men heeft in het jaar 1838 op Heimond drie dicht bij elkander gelegen geraamten opgedolven, welke verondersteld werden te zijn van in de Kapel begraven geestelijken. De naam van den weg welke van de Heimonds* woning (sedert den aanvang der XVIII° eeuw, en misschien reeds vroeger, meer bekend onder den naam van Hoender* woning) Oostwaarts tot aan den Vlietmolen strekt, de Monnikenlaan, getuigt nog van de vroegere bestemming van Heimond. Een daarnaast gelegen stuk land wordt op de \) "Zoo genoemd in tegenstelling van een Zuid-Oostwaarts volgend gedeelte van denzelfden voormaligen dijk, 't welk nog als rijweg gebruikt wordt en de „groene weg" heet. 2) Misschien verwant met „te staele staen". Oudemans, „Middel-Nederl. Woordenboek" i. v.; Kiliaan, „Etym. Teut. Linguae", vermeldt „staelen", verklaard met „merces exponere". Wellicht ook staat deze plaatsnaam in verband met het visschen met stalen, waarvan bijv. melding wordt gemaakt in het placaat der Staten van Holland en West Friesland op de visscherijen, van 13 Maart 1648 art. V, VI, VII en XXIII. S. van Leeuwen, „Costumen van Rijnland", bladz. 505 en 510. 3) Cartularium bl. 130. 14 kaart van Delfland van 1611, aangeduid als het „Munnike lant." *) Vóór de oprichting der Kapel op Heimond in 1213 bezat Naaldwijk reeds een parochiekerk, zooals duidelijk blijkt uit den hierboven vermelden brief van Otto, bisschop van Utrecht, waarbij hij toestemming geeft „behoudens het recht der Moederkerk, eene bedeplaats te bouwen in haar (abdij Mariënweerd) land, dat zij bezit in de parochie van Naaldwijk". De tegenwoordige Ned. Hervormde Kerk is zeker niet het eerste kerkgebouw dat Naaldwijk bezeten heeft, daar* voor is het te aanzienlijk en hier als elders zal het eerste kerkgebouw wel van hout zijn opgetrokken geweest. Wanneer die parochiekerk eigenlijk werd opgericht is onbekend, evenals de naam des stichters, ofschoon het niet onwaarschijnlijk is dat het de Heeren van Naaldwijk waren, daar zij de begeving der Kerk hadden en ten allen tijde ge* kcnd stonden voor hunne groote godsvrucht en milddadig' heid wanneer het de belangen des geloofs betrof. 1) Cartularium bl. 20. HOOFDSTUK II. Honselersdijk en Naaldwijk vereenigd. — Oorsprong geslacht Naaldwijk. — Schenkingen aan de Kerk. »- Slot te Honselersdijk. — Stich» ting Kapittel. — Uitbreiding Kapittel. — Ver* hooging aanzien Heeren van Naaldwijk. — Brand der Kerk. De Heeren van Naaldwijk zorgden niet alleen voor het zielenheil hunner onderhoorigen, maar behartigden op alle mogelijke wijzen de belangen der gemeente. In en om Naaldwijk zochten ze stéeds hunne bezittingen uit te brei* den en tot verhooging van hun gezag en invloed, waardoor tevens de plaats in aanzien won, wisten zij in 1257 voor den prijs van 800 Hollandsche ponden Honselersdijk in leen te ontvangen, zooals uit den giftbrief blijkt: Wij Hendrik, Heer van Voorn, allen die deze tegen* woordige zullen zien of lezen, Heil, en kennis der waarheid. Wij willen, dat allen bekend zij: dat wij aan Hr. Hugo van Naaldwijk, Ridder, onzen naastbestaanden en zeer geliefden, houder der tegenwoordigen (brief) gegeven hebben Hunt* sele, en de goederen ons toebehoorende, beneden Monster en de Lier, en beneden de Maas en de Kapelle van Waterin* gen gelegen, ten regten Leene van ons te houden, en op zijn zoon, en zoons zoonen te versterven, en deze ontbre* kende, op zijn dogter en hare zonen met het zelve regt te devolveren, Want wij, deze gift van dat genoemde Leen van waarde, en bondig willende houden hebben dezen tegenwoordige met de zegelen onzer broederen Hr. Diderik, Hr. Aalbert en dat van den voornoemden Hr. Hugo ten getuigenisse doen zegelen. Gegeven in 't jaar des Heeren , MCCLVII de zeste Ferie of vierdag van het Paasfeest. *) Na den dood van Heer Hendrik van Voorn werd in 1261 door zijne zonen afstand van alle rechten op deze heerlijkheid gedaan: 1) Alkemade. 16 Ik Aalbert, Heer van Voorn en Burggraaf van geheel Zeeland, begeer, dat kennelijk zij aan allen en een ygelijk, dien bet gebeuren zal deze tegenwoordige te zien of te hooren: dat ik alle de goederen, zoo Leen als erfelijke, van Honfsele, alwaar dezelve zouden mogen gelegen zijn met toestemming van onzen broeder Floris, van allen regt, dat ik daar aan gehad heb, ontslagen heb; en dezelve vrij en vrank overgegeven en overgelaten, ten behoeven van Hr. Hugo van Naaldwijk onzen bloedverwant, als begrepen is in den briev van onzen Vader, goeder gedachtenisse, eertijds Heer van Voorn, daar over gemaakt. Te oirkonde van 't welke ik dezen tegenwoordigen met mijn zegel goed geagt heb te sterken. Gegeven en geschreven in 't jaar des Heeren MCCLXI op Filips en Jakobs, Apostelen, dag. l) Nasildwijk en Honselersdijk onder een Heer vereenigd, maakte dit huis tot een der aanzienlijkste en machtigste van Holland. Oorsprong en afkomst van het geslacht zijn nog niet opgespoord. Volgens Simon van Leeuwen „heeft het in zijn wapen gevoert een rooden Leeuw, evenals het Konink* rijk van Bohemen" en hij houdt het er voor „dat het uyt Koninklijken huize gesproten is". 2) Waar dit gezegde op steunt werd niet verklaard. Dit staat in elk geval vast, dat het een oud en aanzienlijk geslacht is, waarschijnlijk afstammende van de Heeren van Voorne die, zooals uit de leenbrieven betreffende Naaldwijk en Honselersdijk blijkt Hr. Hugo van Naaldwijk bloedverwant noemen; het was verwantschapt aan de machtigste huizen van Holland en Zeeland, had recht van zitting in de Hollandsche Ridder* schap en bezat de waardigheid van Erfmaarschalk van Holland. Hoe en wanneer de Heeren van Naaldwijk aan dien laatsten titel kwamen is nog steeds niet afdoende bewezen kunnen worden. Voor zooverre men echter kan nagaan door het huwelijk eener Jonkvrouwe van Velzen met Hugo van Naaldwijk, vóór het midden der XIII° eeuw. *) De oudste gekende Heer van Naaldwijk is hij die in 1) Alkemade. 2) Oudheden^ea^gestichten van Delfland. 3) Onderzoek hoe en wanneer de Heeren van Naaldwijk, erf-maarschalken van Holland zijn geworden, door Mr. Henrick van Wijn. Huiszittend leeven, le deel, le stuk. 17 1156 als getuige optreedt bij de verwisseling van het jus patronatus der vijf moederkerken door den H. Willebrordus gesticht, wat in dit jaar tusschen den Abt van Etternack en graaf Dirk VI en zijne gemalin Sophie geschiedde. De milddadigheid jegens Kerk en armen van hooger hand betoond, vond navolging bij anderen. Zoo schenkt op 22 Juli 1295 Herman van Poelduinen, tot heil zijner ziel, de helft \an een stuk weiland, ongeveer zeven hond, gelegen aan den Middelweg in het Nieuwland onder 's*Gravenzande, als bijdrage voor den eerstvolgenden Kruistocht naar het Heilige Land. Voorloopig moet de opbrengst van dit land jaarlijks worden besteed ten behoeve der armen, en wel tot den Kruistocht wordt besloten, als wanneer het land ver* kocht en de opbrengst gegeven moet worden aan een wakker Kruisvader die voor Herman van Poelduinen het Kruis waardiglijk wil dragen. Johan Hoen en Robert Cleymansz. werden, met macht van substitutie, tot uitvoerders aangesteld van zijne beschik* kingen, welke zij met zorg en ijver voor moesten staan, terwijl de pastoor van Naaldwijk wordt aangewezen om, bij voorkomende nalatigheid, de noodige maatregelen tot instandhouding en uitvoering dezer gift te nemen. De tijden der Kruisvaarten naar het Heilige Land waren echter voorbij; de laatste die in 1270 plaats vond, had met zooveel tegenspoeden te kampen gehad en de resultaten waren zoo onbeduidend dat, ondanks alle pauselijke oproe* pingen en het ijveren der geestelijken, er niemand meer te bewegen was eene nieuwe Kruisvaart te beginnen. Velen echter, zooals Herman van Poelduinen schonken land of geld voor het geval nog eene poging zou worden gewaagd ter bevrijding van het graf des Zaligmakers en intusschen moest met de opbrengst der schenkingen worden gehandeld zooals hooger werd opgegeven. In 1422 werden de Christenen door Paus Martinus V opgeroepen om het Kruis tegen de Hussieten in Bohemen op te nemen en daar er geen uitzicht meer bestond op een tocht naar het Heilige Land, besloten de uitvoerders van de stich* ting van Poelduinen het fonds voor dit nieuwe doel te gebruiken. Op 10 Augustus werden drie vierden van de zeven hond weiland verkocht en de opbrengst gegeven aan Bertelmees 18 Dirksz., Dirk Spierinck Dirksz. en Hendrik Hoen, die voor Herman van Poelduinen het Kruis aannamen. De kooper was Dirk Heymansz., priester te 's==Gravenzande, die bij testament het land schonk aan het Kapittel en den Heiligen Geest te Naaldwijk. Een vierde Kruisridder schijnt zich niet meer te hebben aangeboden en na verloop van eenige jaren werd dan ook, op 10 Februari 1471, het overgeblevene vierde deel, door Hendrik, Heer van Naaldwijk, verkocht aan het Kapittel en den Heiligen Geest, aan wien voortaan de geheele zeven hond in gelijke deelen toebehoorden, onder bepaling dat het Kapittel 7 s. en den Heiligen Geest 5 s. jaarlijks zouden uitdeelen en wel bij voorkeur aan arme bloedverwanten van Jacob Robbrchtsz. en Jan Hoen, afstammelingen der eerste bewaarders der stichting. Mocht evenwel een Kruistocht plaats vinden, dan hielden de uitkeeringen op, en moest het Kapittel 7 pond en de Heilige Geest 5 pond uitkeeren voor dengeen, die tot zaligheid van Herman van Poelduinen den Kruistocht mede maakte. *) Intusschen was het aanzien der Heeren van Naaldwijk zoo gestegen, dat de hofstede door hen te Naaldwijk be* woond waarschijnlijk niet meer in overeenstemming was met den rang en den stand welke zij onder de edelen inna* men, wat hun besluiten deed, hun verblijf naar Honselers* dijk over te brengen naar het grootsche en sterke Kasteel dat daar eeuwen heeft gestaan, hetzij dan het Kasteel Hunsel, waarover veel geschreven is, maar waarvan het bestaan niet afdoende is bewezen, hetzij dan naar het nieuwe Kasteel, dat de Heeren van Naaldwijk zeiven daar hadden doen bouwen. Men veronderstelt dat de verandering van verblijf* plaats geschiedde onder Heer Willem van Naaldwijk, zoon van Heer Boudewijn, die in 1296 Kastelein of Gouverneur was van het slot Wijdenesse in West*Friesland, dat hij na een belegering door de Friezen verplicht was aan deze over te geven. Dat de bevolking van Naaldwijk met deze verplaatsing niet zeer ingenomen was is licht te begrijpen en misschien wel om aan de ontevredenheid een einde te maken en hun schadeloos te stellen voor het verlies dat ze mochten lijden, 1) James de Fremery, Schenking van land in 1295, ten behoeve van een eventueelen Kruistocht. 19 stichtte hij in 1307, op St. Luciadag een Kapittel van 6 Kannuniken en een Deken, welke stichting goedgekeurd werd door Guido, bisschop van Utrecht. De stichtingsbrief, die gelukkig bewaard bleef en die tal van wetenswaardige bijzonderheden bevat, laten we hier volgen: Wij Willem van Naaltwyk, de waarachtige vergeever van de Kerk aldaar, wenschen allen den geenen, die den tegenwoordigen brief zullen zien of hooren leezen, de zalig* heit met de kennisse der waarheit. Nademaal de Kerk der voornoemde plaatze van ge* noegzaame inkomsten verzorgt is: zoo is 't dat wy steunen* de op den raad van Vroome en bescheidene mannen, ter eere van Godt, van de hoog verheve Maagd Maria Gods moeder, van den H. Adriaan Patroon der gemelde plaatze, en van alle de andere Heiligen, voor de zaligheit van de zielen mijner voorouderen, en van alle de weldoenders der voornoemde openstaande Kerke, aan ses Priesters naar den Regel der Kanonniken levende, dewelke den Kerkdienst in eigen persoon zullen moeten verrichten, zuiverlyk en om Gods wille gegeeven hebben ses , om in gelyke deelen aan hen uytgedeeld te worden, en dat op de volgende wyse: Ieder der gemelde Priesteren zal in zyne week de Hoog* mis, en de andere Getyden, behoorlyk en met aandagtigheyt leezen. En op de andere dagen zullen alle de anderen, volgens de schikking van den Deken, in staat en gereed zyn om den goddelyken dienst te verrichten. De Pastoor zal boven syn eigen gedeelte, voor het Pastoors*ampt dat hem aanbevolen is, jaarlyks ontvangen zes ponden Hol* landsch geld. En ieder van de andere (Kanonnikken) zal zich getrouwelyk gereed houden om hem, indien het noodig waar, te helpen. Daarenboven zal ieder Priester, die de Metten, de Mis, de Vesperen, de Zielsgetyden, niet bijgewoont zal hebben, betaalen twee Hollandsche denieren. Doch, indien hy op de andere Getyden niet zal verscheenen zyn, zal hy voor ieder deel, dat hy verzuimt zal hebben, betaalen eene denier. En al 't gene hem onttrokken zal worden, zal 't eene gedeelte besteedt worden voor de Kerk*cieraaden; en 't ander ge* deelte onder de genen, die den Kerkdienst waarneemen, uytgedeeldt worden. 20 Daarenboven zal ieder der voornoemde Priesteren zyn vast verblyf onder de gemelde Parochie houden; ten waar dat hy met verlof van den Deken, tot verrichtinge van zyne zaaken, voor eenige weinige dagen van huis wilde gaan. En al wie van hen een openbaare misdaad begaan zal hebben, die zal naar de voorzigtigheit van den Deken behoorlyk gestraft worden. Daarenboven verleenen wy aan ieder der voornoemde Priesteren, dat hy na zyn dood, tot betaling van zyne schulden, zal mogen trekken het eerste genade* jaar. En indien er dan iets mogt overschieten, zal het eene gedeelte besteedt worden tot vermeerdering en verbetering van de gemeene inkomsten: het andere gedeelte zal dienen om het geen aan de Kerck«cieraaden en Kerkboeken ont* breekt te bezorgen. Ook verstaan wy geenszins dat wy, of iemand van onze nazaaten, eene der voornoemde prebenden zullen mogen begeeven als aan. een bequaam en geleerd Priester. En nie* mand, 't zy de Deken met de Kanonnikken, 't zij iemand anders, zal zich met de begeevinge van deeze prebenden mogen bemoejen, als wy en onze nazaaten. Ter getuigenisse deezer zaake hebben wy goedgevonden ons zegel aan het tegenwoordig geschrift te hangen. Dierhalve bidden wy oot* moediglyk en godtvruchtiglyk den eerwaardigen Vader en Heer in Christus, Guido Bisschop van Utrecht, dat hy zich gewaardig al het bovenstaande, voor Gods eere, door zyne toestemming en zyn zegel te bevestigen. Aan dit verzoek werd voldaan in de volgende bewoor* dingen: Zoo is het dan dat wy Guido, door Gods genade Bisschop van Utrecht, al het bovenstaandë, ter eere van Godt, van Gods Moeder de allerhéilgste Maagd Maria, van den H. Adriaan, en van alle de andere Heiligen, door onze toestemming en ons zegel bevestigen. Tot oirkonde dezes hebben wy goedgevonden dit geschrift door ons zegel, beneffens het zegel van Heer Willem van Naaldwyk, te bekrachtigen. Gegeven.in 't jaar des Heeren 1307, op het feest van de H. Maagd Lucia. a) Een kleinzoon van dezen eerstgenoemden weldoener der Kerk, insgelijks genaamd Willem, heeft in 1369 het 1) Oudheden en Gestichten van Delfland. 21 Kapittel merkelijk vergroot door bijvoeging van nog 6 Kanunnikken, welke vergrooting goedgekeurd en bevestigd is door den toenmaligen Bisschop van Utrecht, Johan van Verneburg. *) De bezorgdheid voor den vooruitgang der gemeente en den voorspoed der ingezetenen is waar te nemen bij al de afstammelingen uit den huize van Naaldwijk. Elke gelegen* heid nemen ze te baat om hunne bezittingen te vergrootent wat wel zal geschied zijn met de bijbedoeling aan het volk de noodige gronden ter bewerking te bezorgen en aan anderen immer werk te verzekeren. Toen dan ook in 1408 het klooster de Lee opgeheven en de goederen verkocht werden, was het Heer Hendrik van Naaldwijk die, op 4 morgen na, eigenaar werd van het geheel, zijnde 121 morgen en 16 hond. Ook door huwelijk met de aanzienlijkste erfdochters verhoogden zij hun macht en aanzien en kwa* men belangrijke bezittingen in hun geslacht, ten bewijze Heer Willem van Naaldwijk die Wateringen en Capelle op den IJssel aan de bezittingen toevoegde. Een minder aangename gebeurtenis trof de gemeente in 1472. Op St. Barbara's avond, omtrent 8 uren, brak een ver* schrikkelijk onweder los; de kerk werd door den bliksem getroffen en brandde nagenoeg geheel af. Spoedig echter verrees zij weder. Heer Hendrik van Naaldwijk en Frank de Bruyn, deken, vonden goed dat vele renten die de kerk bezat werden verkocht en het gebouw daarenboven belast werd met vele lijf* en losrenten, zooals eene nota meldt, welke wij aantroffen in een oud boek, berustende in het Archief der Ned. Hervormde gemeente, getiteld: Het Kercken Register van Naeldwijk en overgeno* men, dato 9 October 1661, in het tweede deel van: 't Kercke Boeck tot Naeldwijck. Van de twee klokken, welke zich bevinden in den toren der kerk, thans in gebruik der Ned. Hervormde gemeente, dagteekent de grootste van na dien brand, zooals blijkt uit het opschrift dat zegt dat ze door Wilhelmus Hoerken ge' maakt is en in 1472 aan den H. Adrianus werd gewijd. 2) Marcus Zuerius 'Boschornius, vert. door Geraerdt Buerdeloos, Tooneel ofte beschryvinge der Steden van Hollandt. HOOFDSTUK DX Toestand in 1494 en 1514. — Hooge en Lage Woert. — De Duiventoren. — Over den Koren* molen. — Patynenburg. — De Doortoge. — Endeldijk. In een tweetal werken: Enqueste ende infor* matie upt stuck van der reductie ende reformatie van den schiltaelen, voirtyts getaxeert ende gestelt geweest over de lan* den van Hollant ende Vrieslant, gedaen in den jaere MCCCCXCIIH en Informacie op den staetfaculteytendegelegenheytvandeste* den ende dorpen van Hollant ende Vrieslant om daernae te reguleeren de nyewe schiltae* le gedaen in den j aere MDXIV, treffen we eenige bijzonderheden aan over den toestand der gemeente in 1494 en 1514. In het eerstgenoemde werk vinden we de volgende niet onbelangrijke bijzondèheden: NAILTWYCK. Upten voorsz. dach (25 Juni) hebben wy Commissaris* sen voor ons geroupen ende gedachvaert Dirrick Willemsz., oudt 43 jaer, Jan Florisz., oudt 57 jaer off daer* omtrent, gemachticht van den voorsz. dorpe; gheinterro* geert upten inhouden van de voorsz. Instructie, Eerst angaende die haertsteden zeggen, by heuren eede hemluyden hoochlycken gestaeft, dat zy alsnu tertyt tsamen hebben, onder arm ende ryck, goet en quat, 160 haertsteden, onder diewelcke dat zyn 70 haertsteden, daer* van dat die inwoonenden van dien, overmidts heure armoede wille, leven moeten van den heyligen geest; ende ten overlijden van Hertoge Karei hadden evenveel of daeromternt. Item angaende die neringhe zeggen, dat zy hem behel* 23 pen met lantelinge ende lantneringe, oock mede metter koe, oock mede met fruyt te coopen ende weder te vercoopen; seggen dat dese neringe nutertyt genouch gelyck goet is als die was ten overlyden van Hertoge Karei, want die valt goet ofte quaet nae dat die jaerschaeren vallen. Item angaende den staet van heuren faculteyt int gene* rael zeggen, dat heur ryckdom nutertyt genouch gelyck is als die was ten overlyden van Hertoge Karei; want jegens diegeene die verarmt zyn, zyn ander die geryckt zyn. Zeg* gen, dat heure ambacht groot es, met henluyden geldende, onder goet ende quaet, 900 mergen landts, van welcke 900 mergen die 40 mergen off daeromtrent toebehooren den in* woonenden van den voorsz. dorpe; ende tsurplus behoort zekeren gheestelycken huysen ende particulieren personen in de steden. THONDERLANDT. Upten voorsz. dach zoe hebben wy Commissarissen voor ons gheroupen ende ghedachvaert Vryes Gerritsz.j oudt 70 jaer, Cornelis Philipsz., oudt 27 jaer off daeromtrent, gemachtigt vant voorsz. dorp; gheinterrogeert upten in houden van de voorsz. Instructie, Eerst angaende die haertsteden zeggen, by heuren eede, henluyden hoochlycken gestaeft, dat zy alsnu hebben, on* der goet ende quaet, 12 haertsteden, daer dat 2 haertsteden onder zyn, daervan die inwoonenden van dien met henluy* den, overmidts heure armoede, niet en mogen gelden; ende ten overlyden van Hertoge Karei hadden zy 2 haertsteden meer. Item angaende die neringe seggen, dat zy hem behelpen ende generen met een weinich koeyen, ende meest met den arbeyt, omrae coorn ende ander zaet te saeyen; seggen, dat deze weinighe gehenouch gelyck was ten overlyden van Hertoge Karei, want dat goet off quaet valt naar die jaer* scharen. Item angaende den staet van heuren faculteyt int gene* rael seggen, dat heure ryckdom nergensnae zoe goet en is alsnu, als die was ten overlyden van Hertoge Karei; want zy nu hebben mer 60 koeyen, ende by tyde van Hertoge Karei hadden zy daer veel meer, zonder tgetal daervan te weten te specificeeren. Seggen oock, dat heur geheel ambacht groot is 24 100 mergen Ifndts, daer zy gheen eygen' in en hebben, ende by tyden van Hertoge Karei hadden zy daerinne wel 25 Kher* gen landts. Ghevraecht hoe dese armoede gecommen is, seggen, midts dat veel van heuren rycxsten van heuren dor* pe van danen in steden getogen zyn metterwoone, bevryden* de mitsdien heur landt, aldaer ghelegen, van allen contri» buciën ende ongelden; oock overmidts veel ende diversche oorlogen, schattinghen, dieren tyt, muysen, ende voort als boven. En in het tweede werk lezen we: NAELTWYCK. Cornelis Suys, schout ende balliu, oudt 34 jaeren, Ysbrant Gerritszoon, oudt 53 jaeren, Pieter Touwen, oudt 66 jaer, ende Ysbrandt Adriaenszoon, oudt 53 jaer, alle bedesetters, geexamineert bij eede, seggen dat hiernae volcht: Up 1° arle seggen, dat zy hebben omtrent 200 haert* steden, daerof deen helft zoe arm zyn dat zy van den heylü gen geest veel leven, ende dander en moghen niet geven; ende zyn wel 7 haertsteden gemindert dese naeste 10 jaeren. Up 11° arle seggen, datter zyn by de 700 communican* ten, ende zyn bynae in eenen staet gebleven de naeste 10 jaeren. Up III0 arle seggen, dat zy geen exchys en hebben, maer datter dorp belast es van jaerlicxe losrenten mit 6 £ Hollts. tsjaers, ter losse den penninck 15, ende zyn vercoft int jaer 1512, ende de penninghen daerof gecommen zyn gegaen in betalinge van ruytergelde. Up IV° arle seggen, dat zy heur bede ende ommeslagen innen by den ponden van 15 st. tpondt, ende hebben 200 ponden in als; ende geeft de meeste 12 £, ende die zy stellen op 12 £, die estimeren zy ryck boven sculden 600 £ HollantS eens, behalven zyn bruyckwaer, die zy mede estimeren ende zetten. Up V° ark seggen, dat zy hem generen mit de plouch, sayen ende coyen, spitten, delven ende lantneringen, ende es dambocht groot 900 mergen, daerof den inwoenders behoert in eygendomme omtrent 60 of 70 mergen, ende tsurplus behoert cloesteren, poorteren van steden ende andere luyden, ende wort dit lant all gebruyct by den inne< 25 woenders, op 14 mergen naer die gebruyct worden by den poorters van Delft. Seggen oock, dat deur de banck, deen deur tander, tvoors lant gelden zoude 1 nobel tsjaers, 50 stuvers voor den nobel, ende in coope den penninck 25. Nota. Dat die van Naeltwyck noch en hebben, die zy verzwegen hebben, eerst 550 mergen, gelegen onder tschouten«ambacht van Monster, ende 720 mergen gelegen in Wateringen, die mit henluyden gelden ende contribueren, gelyck die voirs leste 3 deposanten verclaert ende bekent hebben, daertoe ontboden wesende upten Hen in Februario 1515 secm cursum curie. Up VI° seggen, dat zy jaerlicx hebben te gelden an sluysgelt, mergengelt ende anders, 7 groten, 8 groten oft 9 groten upten mergen dien jaer deur tandere. THONTERLANT. Cornelis Suys, schout, oudt 34 jaeren, Pieter Willems» zoon, scepen, oudt 56 jaeren, Gerrit Janszoon, ambochtsbewaerder, oudt 35 jaeren, Adriaen Wouterszoon, oudt 40 jaeren, Cornelis Claeszoon, oudt 28 jaer, ende Dirrick Claeszoon, oudt 28 jaer, buyrluyden van tHonterlant, ge* vraecht by eede, eerst, Up 1° arte seggen, dat zy zijn 12 haertsteden, onder arm ende ryck, ende en er niet dan een buyrte, ende hoeren ter Kercken te 's*Gravenzande, ende te Naeltwyck te rechte; ende hadden over 10 jaeren 13 haertsteden, ende plagen yoortyts te hebben 19 haertsteden, maar dat es lanck geleden. Up 11° arle seggen, dat heurluyder pastoer heurluyden geseyt heeft, datter syn omtrent 40 communicanten; ende zyn meer gemindert dan gemeerdert dese naeste 10 jaeren, want daar zy voortyts plagen boden te houden, moeten zy, overmits armoeden, den arbeyt selver doen. Up 111° arte seggen, dat zy geen exchysen en hebben, noch en zyn niet gelooft renten te vercoopen, zoe en hebben zy geen jaerlicxe renten vercoft. Up IV0 ar1* seggen, dat zy heurluyden beden ende ommeslagen gaderen by stuvers, ende hebben 313 st., ende 26 de rycxste heeft 60 st., ende die mach ryck zyn ende estineren zyn goet, mit bruyckwaer ende als, up 300 £ Hollants eens, ende zoe voert naer advenant. Up V° ark seggen, dat zy hem generen mit lanttelinge van coorn te sayen, coyen te houden, spitten ende delven. Ende es haerluyder ambocht groot omtrent 100 mergen lants, daer nyemant van den inwoners eygen lant en heeft, dan Gerrit Janszoon heeft 1 mergen, daer staet een leeuw tsjaers op; dat andere behoert cloosteren ende andere luyden. En heeft dat clooster van der Lee daerinne in eygen* domme omtrent 70 mergen, dat capittel van Naeltwyck %Vi mergen, ende de susteren van St. Annen te Delft 1 mergen ende tsurplus behoert poorteren ende andere luyden. Ende wort dit lant voors all gebruyct by den inwoenders van tHonterlant uytgesondert 1 mergen. Ende es dit lant waert in huyere, teen jaer deur tandere, 50 st. tsjaers de mergen, ende te coope den penn. 20. Up VI ° arle seggen, dat zy jaerlicx hebben te houden in den zeedyck 50 roeden dycx, die zij onderhouden; ende voor dat repareren van dien, ende van hare wateringhen te onderhouden hebben zy jaerlicx te gelden 5 groten, 6 groten of 7 groten upten mergen. De zetting of omslag die tengevolge der ingewonnen inlichtingen werd vastgesteld is voor 1494 niet bekend, maar uit de zetting van 1514 blijkt, dat Naaldwijk met inbegrip het Honderdland aangeslagen is voor 234 £, terwijf de Lier aangeslagen is voor 78 £ 10 s. Monster voor 210 £, Waterin* gen voor 110 £ en 's*Gravenzande met Zandambacht voor 132 £, en in de smaldeeling van 1521 der 6000 mannen van oorlog moest Naaldwijk met Honselersdijk er 23 leveren, tegen de Lier 8, Monster 21, Wateringen 11, 's*Gravenzande met Zandambacht 14, wel een bewijs dat toen reeds Naald* wijk de aanzienlijkste plaats der streek was, wat ze immer is gebleven; Een ander bewijs daarvan vinden we in het feit, dat Naaldwijk al zeer vroeg door aanzienlijke geslachten tot verblijf werd uitgekozen, die er ridderlijke sloten als de Hooge en Lage Woert lieten bouwen, uitgestrekte lustplaat* sen als Patijnenburg aanleggen, of riddermatige hofsteden, als het huis de Doortoge, of een beroemd buitengoed als Endeld$c, zonder nóg te spreken van het huis Honselers- 27 dijk, zoo nauw verbonden met de geschiedenis der plaats en waarvan we later een en ander mededeelen. Helaas ! van al die vroegere grootheid en voornaamheid is niets meer overgebleven en de herinnering er aan zoo goed als geheel verdwenen. ' Het oud adellijk stamhuis van de Woert stond even buiten Naaldwijk. De schrijver van den Tegewoördi* gen Staat der Nederlanden, een werk dat in 1746 verscheen, verklaart: „Tegenwoordig is dat aloude landgoed in twee deelen gescheiden. Het eene wordt Hooge Woert genoemd, en legt noordelijkst. Dit is thans een kleine boeren landhoeve. Uit de gedaante derzelve mag men gissen, dat er voor dezen een slot gestaani heeft. Het andere Laage Woert geheeten, legt wat nader aan Naaldwijk. Het bestaat uit een begroeid Plein, rondsom met een sloot of gracht om* vangen. Op deszelfs midden staat een oude vierkante tooren met een spitse kop, thans onbewoonbaar, doch egter een overschot van een oud slot, 't welk voorheen hier gestaan heeft". S. van Leeuwen in Oudheden en Gestichten van Delft en Delfland voegt er aan toe: „Deze twee hofsteden zyn van outs geweest, uytwysende de overblijf* selen die nog te zien zyn, twee stercke slooten en ridderlijke Huysen, hebbende gehad zeer stercke en hooge Toornen, met wyde graften en singels gecircumvaleert; de Laanen, die van en naar de voorsz. Hofsteden gaan .werden nog ge* noemd de ridderlaanen van de Woert, daar van die van de Hooge Woert uitkomt op den weg tusschen Hondsholredyk enNaaldwyck, en die van de Lage Woert gelopen hebbende van outs tot aan de Maze, en zich uitstrekkende tot aan den Maasdyck en Sant*Ambacht, wat tegenwoordig de rid* derlaan van de lage Woert genoemd wordt". Heer Floris van de Woert had de geheele bezitting om* streeks 1230 van de heeren van Voorne in leen ontvangen, doch behalve het landgoed bezaten de heeren van de Woert nog andere goederen in en om de heerlijkheid Naaldwijk* en wel 31 morgen land, de tienden op de Geest te Naaldwijk, de tienden van Honselersdijk, het windrecht en de wind* molen te Naaldwijk, enz. Het geslacht van de Woert, verwant aan de aanzienlijk* 28 ste geslachten, is vroeg uitgestorven en de adellijke goede* ren gingen over aan de heeren van Naaldwijk. Al wat er heden ten dage nog overblijft van het oude slot is een deel van de Lage Woert, genaamd de Duivente* ren, naar men wel eens beweert vroeger eene vrijplaats, waar misdadigers zich ongehinderd tweemaal vier en twin* tig uren konden ophouden. Omtrent het windrecht en den windmolen hiervoren vermeld, toebehoorende aan het geslacht van de Woert, vinden we eenige belangrijke bijzonderheden in het werkje van H. van den Berg, Korte beschrijving van de gemeente Naaldwijk, waarover we in geen enkel ander werk iets aantroffen Volledigheidshalve nemen we zijne mededeelingen hierover, zonder voor de juistheid in te staan, daar nergens de bron vermeld werd, iets waar de Sehrijver zich immer van onthield. Na den dood van Willem van de Woert, de laatste van zijn geslacht die vermeld1 wordt, kwam de molen aan Graaf Willem IV en werd door dezen weder verleid. „Later, gaat dan H. van den Berg voort, is deze molen door de verwar* ringen en plunderingen, ten tijde der Hoeksche en Kabel* jauwsche twisten, verbrand en vervallen. De tegenwoordig nog bestaande is opgericht door Wilhelm van Hooff, Rent* meester van het Huis van Aremberg en Kastelein van het slot te Hondsholredijk, met consent van Vrouwe Margaretha van der Marck, Gravinne van Aremberg, als Vrouwe van Naaldwijk. ( Als^voorwaarde werd o.a. door de Leenvrouw bepaald, dat er voor het recht van den wind, d.i. om onbe* lemmerd te kunnen malen, haar, als Leenvrouw, jaarlijks 26 Gulden moest uitbetaald worden. In 1613 is de molen als leengoed overgegaan aan zijn schoonzoon Cornelis van Reynegom, mede Rentmeester van genoemd huis. De aanvaarding van dit erf leen geschied* de onder dezelfde voorwaarden, ten overstaan van Ridder Johan van Oldenbarneveld, Heer van Berkel, Rodenrijs enz., als Stadhouder der leenen van de Grafelijkheid en Hooge Overheid van Holland en Westfriesland, op plechtige wijs in den Haag, den 25 Februari 1631. De heer van Reynegom deed hiervoor, in handen van genoemden Stadhouder, be* boorlijk hulde, eed en manschap. 29 Dat dit leengoed als zoodanig, nog lang heeft stand gehouden, blijkt uit een authentiek stuk van den 5 Mei 1783, wanneer voor den Raadpensionaris C. van Bleiswijk, Stad* houder der Leenen van de Staten van Holland en West* friesland, verscheen Pa van Wouw, huisvrouw van J. Coops te Rotterdam, die haar leenbezit van genoemden Koren* molen afstond aan Joha van Wouw, huisvrouw van Jacs. Overgaauw, toenmalig bewoner daarvan. Bij deze plecht* statige overdracht, werd door den laatstgenoemde, ten overstaan van den Heer van Bleiswijk en eenige andere aanzienlijke leenmannen, behoorlijk hulde en manschap gedaan, en aanvaardde hij dit leengoed onder dezelfde voorwaarden als de Heer van Reynegom bijna twee eeuwen vroeger. Niet lang daarna, bij de komst der Franschen, en de daaruit ontstane staatkundige veranderingen en verwarrin* gen, is het leenbezit van den korenmolen, en de daaraan verbondene rechten, zooals o.a. de verplichting der ingeze* tenen om op geen anderen korenmolen te laten malen, ver* loren gegaan." Ofschoon niet kunnende roemen op een zoo hoogen ouderdom als de Woert, deed de lustplaats Patijnenburg noch in uitgestrektheid, noch in pracht en aanzien onder. Ze was gelegen tegenover de Hervormde Kerk naar de zijde van 's*Gravenzande. Voor het eerst werd er gewag van gemaakt in een verleibrief van 1638. Ze behoorde toen tot het leengoed der vorsten van Nassau en werd in 1630 door prins Frederik Hendrik verleid aan Maurice d'Allart, Schildknaap, Luitenant*Kolonel van een vrij regiment. Er werd een ander leengoed aan toegevoegd, bestaande uit eene laan en eenig land, waarvan als oudste bezitter en leenheer gekend is Gerrit van Assendelft, die het bekomen had van zijne moeder Aleld van Kyfhoek. Door uitbreiding en verfraaiing was Patijnenburg aan het einde der 17° eeuw eene aanzienlijke en prachtige lust* plaats geworden, die algemeen bewondering wekte en waar* mede verscheidene personen van naam verleid werden. Johan Pauw, Heer van Rijsenburg, is bezitter dezer plaats geweest en Willem III vóór zijn terugkeer naar Enge* land, in 1691, heeft er toen het middagmaal gebruikt en verbleef er een nacht. 30 Simon van Slingelandt, secretaris van den Raad van State der Vereenigde Nederlanden, daarna Raadspensiona* ris van Holland, werd er in 1709 eigenaar van en tijdens dit bezit werd er door den Koning van Pruisen, heer van Naald» wijk, nog een leengoed van drie morgen aan toegevoegd. Het bleef onafgebroken in het bezit dezer familie, want na den dood van Simon van Slingelandt, kwam het aan zijn zoon Govert, heer van de Lindt en Ontvanger; Generaal van Holland en Westfriesland, vervolgens aan Govert's schoonzoon, Philip Jacob van der Goes, Raad in de Vroedschap en later regeerend burgemeester van Rotter» dam, die het weer het aan zijn schoonzoon Lodewijk Baron Rengers, Gedeputeerde ter vergadering van Heeren Hoog Mogenden wegens Friesland. Baron Rengers heeft veel gedaan om de plaats in belangrijkheid te doen toenemen; in 1790 voegde hij er nog ruim morgen land aan toe; ook het uiterlijke werd door hem zeer verzorgd. Om vijvers en grachten van versch water te voorzien werd een watermolen gebouwd; het onzuiver geworden water liet men bij middel van een sluisje, onder den weg door in. het buitenwater loopen. Deze buitenplaats die eene oppervlakte had van 30 bund, 58 v.r. en 40 v. ellen werd in 1799 onder den hamer gebracht en in perceelen verkocht. De boomen werden uit» gerooid en de grond tot bouw* en tuinland geschikt ge* maakt. Over de riddermatige hofstede het huis de Doortoge zijn weinig bijzonderheden gekend; men weet dat het ge* legen was tusschen het watertje de Gantel en den Hoek van de Honselerdijksche vaart, dat het in 1431 werd ver* meld en behoorde tot een geslacht dat hoog in aanzien stond, verwant aan het geslacht van de Woert en dat zich de meerdere waande van het geslacht van Naaldwijk. Dit laatste blijkt uit den heftigen twist die in de eerste helft der veertiende eeuw uitbrak tusschen „Willem van Naeldewic ende Henric syn soen op de eene side ende Gheret Bartoud op die andere side, van hoir selves ende van hoir niven weghen, omme stalle (zitplaats) ende voir*offeren ende voir*Paes te "nemen in die Kerk te Naeldewic." Gerard Berthout Hendriksz. van Heemskerk was ge* huwd met Jonkvrouwe Aleid van der Woert, de laatste 31 afstammelinge van dit geslacht* «n eigenaar van het slot de Doortoge. Zonder in bijzonderheden te treden over den strijd die ontstaan was, zij vermeld, dat graaf Willem III van Hene* gouwen, aan wien de Ambachtsheerlijkheid van Naaldwijk was vervallen, op 14 Maart 1339 uitspraak deed ten gunste der Naaldwijkers en bepaalde: „dat die vrouwen van Hons* holen sullen staen op die nortside van den coere ende Gheret Bartoudswijf — want van der Wourt niement ghe* bleven en es dan si — sal staen op die suitside; ende diè outste Vrouwe van Honshole sal vorenofferen ende Paes* nemen, ende Gheret Bartoudswijf, want si die outste es van der Wourt, dairna". Ook de Heeren van Naaldwijk had* den den voorrang boven Gerrit Bartoud. De twist moet ten laatste zulke afmetingen hebben aangenomen dat de aan* hangers van beide partijen tot handtastelijkheden overgin* gen, waarom de Graaf nog bepaalde dat zij een zoen zouden treffen voor „al Sulke smerte als si van beiden siden ghe* nomen hebben." De herinnering aan dit slot wordt bewaard, door den Dort* of Doortochtweg en op oude kaarten van Delfland vindt men twee woningen aangeteekend, genaamd Hooge en Lage Doortocht. Tot voor enkele jaren kon men aan den Mariëndijk te Honselersdijk} op rtwee poortzuilen lezen: Endeldijk, het eenige overblijfsel van de aloude buitenplaats van dien naam, een waardige tegenhanger van Patijnenburg te Naald* wijk. Deze plaats hoorde vroeger toe aan de heeren van Naaldwijk en later aan het Kapittel derzelfde plaats toege* wijd aan de Maagd Maria, van waar de naam Mariadijk of Mariëndijk. Hier stond ook de Kapel aan den H. Cornelius toegewijd, waarover we reeds een en ander mededeelden. De gansche bezitting ging over aan de abdij van Loosduinen en werd eigendom van de stad Rotterdam, die haar in 1582 overdroeg aan Johan van Oldenbarneveld. De beroemde man verbleef er herhaaldeHjk en kwam hier uitrusten van zijne veel omvattende bezigheden. In 1624 liet zijne weduwe Endeldijk verkoopen ten einde een gedeelte van den uitkoop der verbeurd verklaarde goederen van den advocaat te be* strijden. 32 Na in verschillende handen té zijn geweest verkocht Mr. Mathias Cobmoyer op 4 December 1741 Endeldijk aan Willem van der Pot van Rotterdam. Niet alleen maakte van der Pot zich verdienstelijk door inEndeldijk's Hofdicht zijne buitenplaats te bezin» gen en als nalezing wetenswaardige historische bijzonder» heden aan toe te voegen, maar veel meer nog door het gra* ven der vaart, die door de nieuwe tuinen loopt, en het door» graven van den Mariëndijk, zoodat het water, dat vroeger langs Honselersdijk staan bleef, thans in den Gantel uitloopt en door het versche Maaswater, hetwelk door de Oranje* sluis in het Westland komt, voortdurend zuiver wordt ge* houden. De uitgetrektheid van Endeldijk bedroeg 44 a 45 morgen, verdeeld in 16 tuinen, drie bosschen, groot 8 mor* gen, voorts in grachten, vijvers, een landhuis, lanen en ver» dere plantage, en weiland. Zijn zoon Cornelis van der Pot, aanvoerder der Patri* otten te Honselersdijk, stelde Endeldijk, waarvan hij na den dood zijns vaders eigenaar was geworden, ter beschikking van het Revolutionnair Comité dat er den Baljuw A. Dou* glas gevangen zette. Toen in September 1787, door de tus* schenkomst van Pruisen, Willem V in zijne waardigheid ge* heel was hersteld, gaven de zegevierende Oranjegezinden zich op hunne beurt aan ergerlijke buitensporigheden over, plunderden de plaats, braken haar nagenoeg af, zoodat aan herstellen niet meer te denken viel. HOOFDSTUK IV. Belangrijke schenkingen aan kerk en armen. — Inkomsten Kapittel. — De Heerlijkheid gaat over aan het geslacht van Aremberg. — Strijd van Margaretha van Aremberg met de Staten over de bezittingen van het Kapittel. — Bezittin* gen in beslag genomen. — Uitkeering aan leden Kapittel. Drie eeuwen ongeveer bleef Naaldwijk in het bezit der rechtstreeksche afstammelingen van het geslacht van dien naam; de laatste bezitster der Heerlijkheid was Wilhelmina van Naaldwijk, die in 1496, na den dood haars vaders, Hen* drik van Naaldwijk, met de goederen werd beleend. Gehuwd met Jan, burggraaf van Montfoort, bepaalde zij dat na haar overlijden die goederen aan haar echtvriend zouden verval* len, op voorwaarde „dat indien de voirschreve heeren Jan, heer van Montfoerde, na den doot van vrouwe Willem van Naeltwyck syne huysvrouwe hem houdende ende blyvende is buyten bande ende state van huwelicke, ende sonder hem oick te stellen ofte geven in 't openbaer van anderen on* deuchdelicken leven van oneerlicke ofte lichte vrouwen, waermede hy gediffameert ofte syne goeden quisten oft dila* pideeren mochte, in dien gevalle deze douwarge ende lyf* tochten van gewone waerden ende als niet gedaen te wesen." *) Van het gedrag van Heer Jan van Montfoort is ons niets bekend, maar uit het feit, dat zijne oudste dochter, Machteld van Montfoort, in 1506, het jaar van overlijden harer moeder, met de heerlijkheden werd beleend, mag wor* den afgeleid, dat hij zich niet gedragen heeft volgens het verlangen zijner echtgenoote. Van meer belang is dat Vrouw Willem van Naaldwijk, zooals zij in officieele stukken ge* noemd wordt, kerk en armen rijk bedacht, zooals blijkt uit haar testament, waarin we benevens het bewijs harer mild* 1) Th. Morren. Het Huis Honselaarsdijk. 3 34 dadigheid, zeer veel bijzonderheden aantreffen over de in* wendige inrichting van het Kerkgebouw, zoowel te Naald* wijk! als op het Hof te Honselersdijk, alsook over oude ge» bruiken. „In den eersten heeft die Vrou Willem, Vrou tot Mont* foerde, Vrou tot Naaltwyck, ende tot Capelle etc. by toe* doen Heeren Johan, Heer tot Montfoert, Heer tot Naait* , wyck, Heer tot Purmereynde, ter Capelle etc, haren gerech* ten man, ende voocht voor haar beyder testament, haar ziele bevolen ende beveelt die Gode ende syne lieven moeder, ende alle Heyligen, ende haar lichaam der aarden, en kiest haar sepultuer in der Kercken van Montfoert, in de sepul* tuer van de Heeren van Montfoert, in myns Heeren Choer benevens Sint Anthonis autaar. Item voort so bespreect die selve Vrou van Montfoert den Capittel van Naeltwyck twintich pont 's jaars Hollants ewige renten, des sullen die Heeren van den Capittel gehouden wesen te doen enige jaar* getyden, memorie, ende maant stonden voor myn Heer ende Vrouw voorsz., ende voor haer broeder, ouders, ende voert daar sy 't voer begeert hebben in allen manieren, als daar voer myn Heer van Naeltwyck, saliger gedachten, binnen die Kerck van Naeldwyck jaarlicks gedaan wort. Item be* spreect ende maact die voorsz. Vrou van Montfoort voir een Misse ter weke op ten Dinxdach van Sinte Anna, op Sinte Annen outaar in die Kercke van Naeltwyck, ende voir dat festum van Sinte Anna op haren dach mit een singende Misse op dat selve autaar, twalef pont Hollants 's jaars. Item bespreect noch den Capittel van Naeltwyck vijf pont Hollants 's jaars ewige renten voor dat festum van St. Hu» bert; des so sellen die Heeren van den Capittel gehouden wesen eens 's jaars op die Kermisdach van Sinte Hubert, ende op sinte Christoffels autaar op ten huyse van Honsel, een Misse te singen, te weten de tweepont tot dat festum compositum, ende de oncosten van wagens ende anders, ende die andere drie pont tot de maeltyt, diemen tot des De* kens huys doen sal in absentie van den Patroen. Ende isset sake dattes den poerten inv der tyt belieft, soe sal hy die voorsz. maeltyt op ten huyse laten doen, ende die Heeren sullen gehouden wesen, na dattet voersz. maall gedaan is, te gaan in die Capelle van sinte Gregorius, ende daer lesen Miserere, ende de profundis cum precibus voer 35 myns Heeren ende Vrouwen zielen, ende de geène daar zy 't voir begeert hebben. Item noch bespreect die voorsz. Vrouwe van Montfoert voer die derthienste Keers, die niet gefundeert en was, ende voer die derthien Keersen te bernen op vyf hoechtyden van onser liever Vrouwen, te weten Purificationis Annunciationis, Visitationis, Nativitatis, Conceptionis, thien pont Hollants ewige renten. Item be* spreect ende maact noch de voorsz. Vrou van Montfoert den heyligen Geest tot Naeltwyck, sestien pont Hollants 's jaars ewige renten, wairvoir die heylige Geestmeysters in der tyt gehouden sullen wesen te deylen aan seven broet viertich schelling Hollants op hair jaergetyde, ende op el* cker vrydagh te Quatertemper, den rechten armen aan scoen, cousen, ende ander cleder vierdalf pont Hollants. Item bespreect ende geeft die voorsz. Vrou in rechter aal* missen den Capittel van Naeltwyck een huys mitten Hof* stede ende boemgaart, gelegen te Naeltwyck achter de Ker* eken, dair die Deken altehans in woont tot behoeff van den Deken van Naeltwyck in der tyt, ende voirt alle navol* gende Dekens, des sullen die Dekens dit huys onderhouden, maken ende repareeren na goetduncken des Patroens in der tyt, ende des Capittels, also verre als die Deken ende dat Capittel van goeden regiment zyn. Ende wairt sake dat die Deken ende dat Capittel tot eniger tyden Van quaat regiment waren, so sal dat huys ende erf voersz. vervallen wesen ende comen an den Patroen in der tyt, zynen wille daer mede te doen. Ende voirt so en sal die Deken of die Capittel dat voersz. huys in geenre wys mogen belasten mit renten off anders op die pene ende verboernis voersz. *) Door die testamentaire en andere schenkingen, moet het Kapittel een ruim inkomen hebben verkregen, waarvan het bedrag echter niet te bepalen is. Op 1 Juni 1551 had een vergadering plaats „opte pleydt* camer van den Hove van Hollant", ten einde drie bisschop* pen en drie doctoren in de Godgeleerdheid te benoemen die, namens de Hollandsche en Zeeuwsche geestelijkheid, Keizer Karei en Philips II, als graven van Holland en Zeeland, naar het Concilie van Trente zouden worden af* gevaardigd. Hunne reis* en verblijfkosten, bepaald op hon* \) Oudheden en Gestichten van Delft en Delfland. 36 derd Karolüs gulden tot XX stuivers het stuk per maand, moesten betaald worden door de Kerkelijke instellingen. Mr. Rutgaert Boschaert, deken en Heer Dirk van Poelgeest kannunik te Naaldwijk, op die vergadering verschenen, verklaarden dat het inkomen van het Kapittel geschat werd op 472 p. 19 st., en dien overeenkomstig werd de aanslag in de kosten vastgesteld op 29 s. 1 d. vl. *) Eene vraag die zich hier natuurlijk voordoet is: Waar zijn de inkomsten van het Kapittel gebleven, toen na de in* voering der Hervorming het Kapittel was afgeschaft? De Staten van Holland eischten de bezittingen en in* komsten van het Kapittel van Naaldwijk op, om die te bren* gen onder beheer van den. ontvanger der geestelijke goede* ren, zooals blijkt uit het besluit van 13 April 1577, waarin we lezen: „op het aangeven van die der Kamere van Reke* ninge, en den rentmeester van Noort Holland, omme de goederen van het Kapittel van Naaltwijck, overmits het overlijden van Willem Moons, onder den ontfanger van de Domeinen van Noortholland te willen brengen en doen ap* pliceeren; is geresolveert en besloten, dat den ontfangen goederen van het Capittel van Naaltwijck als vooren, zullen blijven geygent, verbonden en geapproprieert tot betalinge en onderhoud van de Predikanten, mids dat de lasten van alimentatie en de renten daaruit voortaan betaelt sullen worden, ende dat oversulks dezelve goederen gebragt sullen worden onder den ontfang van den geene, die als Ontfanger Generael over alle de geestelijke goederen tot onderhoud van de Predikanten en Convéntualen gestelt en geordon* neert sullen worden." *) > ato Machteld van Montfoort die, zooals we zagen in het begin van dit hoofdstuk, in 1506 met de heerlijkheid Naald* wijk beleend werd, trad in het huwelijk met Robert van der Marck, heer van Aremberg, en overleed in 1550. Hun zoon Robert stierf kinderloos, en erfgename der Heerlijkheid Naaldwijk werd hunne dochter Margaretha, die huwde met den bekenden Jan van Ligne, heer van Barbaneon, meer bekend als graaf van Aremberg. Hij was Stadhouder van Friesland, hield de Spaansche zijde en sneuvelde in den slag van Heiligerlee tegen Graaf Lodewijk van Nassau. 1) Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem, 3e deel. 2) de Riemer, Beschrijving van 's-Gravenhage. deel h 37 Zijne weduwe „Margriete van Gotsgenaden gefurste graefin* ne van Aremberghe" stond dus zonder mannelijken steun naast zich in de meest moeielijke dagen die de gemeente doormaakte, maar wist de haar op de schouders gelegde belangen moedig te verdedigen. Ze weigerde aan de beslui* ten der Staten te gehoorzamen wat dezen ook beproefden. Met geweld hun doel niet kunnende bereiken, waren de Staten genoodzaakt hun besluit van 1577 te herroepen en te vervangen door dat van 27 Juni 1582, waarin zij verklaarden „dat de goederen van den Capittele op het Hof alhier in den Hage, en tot Naaltwyck gekomen zijnde, mede voortaen onder Domynen van Hollant gestelt en gehouden sullen werden, en de inkomsten van dien weder gebracht onder den ontfang van den rentmeester van Noorthollant begin* nende van den tegenwoordigen jare 1582 incluis." *) Ondanks deze inschikkelijkheid was Margaretha van Aremberg niet te bewegen afstand te doen van wat zij als haar recht beschouwde en ten einde raad werden in 1583 al hare goederen door de Staten van Holland aangeslagen. Dit besluit trof evenmin doel als de voorgaanden, de Vrouwe van Aremberg bleef bij hare weigering, zoodat op 1 Juli 1586 een scherp besluit werd genomen, dat luidt: „De Staa* ten van Holland aanmerkende dat de middelen gedestineert tot onderhoud van de Kerkedienaaren van Holland daartoe niet zijn suffisant hebben geresolveert, dat den ontfanger van. de goederen tot onderhoudt van de Kerkedienaaren gedestineert, Cornelis van Coolwijk sal worden gelast, en geordonneert, de Staaten eertsdaags te onderrigten wat devoir hij gedaan heeft om de voorschreeve Beneficiën on* der syn administratie te brengen, en dat alle het geene daar aan soude mooge gebreeken, eerstdaags sal worden gevor» dert; dat oversulks aan de Rentmeesters van den Heere van Wassenaar, de Vrouwe van Aremberg, en alle andere, des noods zijnde, geschreeven, en ook tegens deselve bij executie geprocedeert sal worden, om te hebben pertinente verklaa* ringe, wat Beneficiën van deselve Huisen gehouden worden, wie daarvan Possesseurs zijn, en wat goederen daar zijn toe gehoorende, ten einde alle deselve onder den voorschreeven ontfanger gebragt, en tot onderhoud van de Kerkelijke saa* 1) de Riemer. 38 ken verstrekt moogen werden, conform de meininge en In* tentie van de Staaten." Tegen dit besluit was feitelijk geen verzet mogelijk, maar toch gaf Margaretha van Aremberg niet toe; het volle bezit konden de Staten nooit verkrijgen en ze moesten zich tevreden stellen met wat de vaste eigendommen, waarop ze beslag hadden gelegd, opbrachten. Aan nog in leven zijnde Kanunnikken werden uit die inkomsten uitbetalingen ge* daan, zooals blijkt uit eene Ordonnantie van de „Camer van Rekeninge" te 's*Gravenhage, van 17 Mei 1597, waarbij de Rentmeester van het Kapittel van Naaldwijk gelast is ge* worden om aan Anthonius Lapidano, Decanus, 's jaarlijks te betalen de som van vier honderd ponden, mits overleve* rende pertinente Inventaris en titulen, papieren enz., en tevens ontvangende mede een sleutel van de kist, waarin die zouden berustende blijven. Uit deze bewoordingen blijkt ten duidelijkste dat in 1597 de gravin van Aremberg nog niet toegegeven had aan de bevelen der Staten en dat er voor dezen heel wat aan gelegen was hun zin te verkrijgen. Of Lapidano hun daar toe de behulpzame hand bood kun* nen we niet zeggen, wel dat blijkens nieuwe beschikking der „Camer" van 27 Mei 1599, op zijn verzoek de alimentatie verhoogd werd op 600 ponden 's jaars, op overweging dat het getal der vroegere Kanunnikken van 11 tot 3 ingesmol* ten was, en om rede de pachten meer opbrachten. Lapidano had ook betoogd dat bij vroeger als deken dubbel aandeel had uit de inkomsten van het Kapittel. Onwaarschijnlijk is het niet dat deze alimentaties enkel werden gegeven aan die der Kanunnikken die vrede vonden bij de nieuwe orde van zaken en wat deze veronderstelling wettigt, is dat we als bewijs kunnen aanvoeren dat aan een andere kanunnik, die zich beroept op zijn 57*jarigen leeftijd, zijne vrouw en 4 kinderen, op 17 December 1586 ook onder* stand verleend en hij daarenboven aangesteld werd tot Rentmeester der Kapittelgoederen. 1) „Zedert de Kanunnikken glad uytgestorven zyn, hebben de prinsen van Nassouw de inkomsten der Kanunniksdyen allenskens aan hunne keuken geëigent." *) 1) Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem, 9e deel. 2) Oudheden en Gestichten van Delft en Delfland. HOOFDSTUK V. De Hervorming. — Eerste Sporen in het West* land. — Dieuwer Reijer. — De Wederdoopers. Het fiere woord: Hier sta ik, ik kan niet anders! door Maarten Luther in 1517 gesproken, verbrak den laatsten schakel die den Hervormer met de Moederkerk verbond. Eene nieuwe godsdienstbeschouwing brak zich baan, waar* Ivan in ons land de eerste sporen spoedig waren te ont* dekken. Inderdaad, reeds in 1519 waren er te Delft predikers der nieuwe leer opgestaan, en kort daarop ook te 's*Graven* hage, van welke plaatsen, die toen, evenals nu nog, in zeef nauwe betrekking stonden met het Westland, de leer spoe* dig in deze streek bekend werd, vooral door het met kwis* tige hand rondstrooien van tractaten, geschriften en bijbels. De gevolgen bleven niet uit. Uit het Klooster te 's*Gravenzande ontvluchtten in 1523 een monnik, die voor goed de pij had afgelegd en, waar* schijnlijk op het gerucht der gunstige ontvangst die Hendrik van Zutfen te Bremen gevonden had, derwaarts de vlucht wilde nemen, maar te Enkhuizen door den schout werd gevat, te gelijk met drie nonnen of begijnen, die alsmede de wereldlijke kleeding hadden aangenomen. Een ander, een meer afdoend bewijs van den invloed der Evangelisten te Delft op de geheele nabuurschap geeft Dieuwer Reyers te ter Heide. Het vonnis waarbij zij binnen Delft tot den tongpriem, tot een kwartier te pronkstelling en tot ballingschap werd veroordeeld, tenzelfden dage als het vonnis tegen David Jorisz. uitgesproken, (30 Juli 1528) legt haar ten laste: „dat se hair vervoirden heeft gehadt, in presencie van veel luyden, dair gesproken was van den heyligen sacrament des outaers, te seggen: meent ghy dat onder die ostie in de misse of in de sitorie in der Kercke tlichaem Godts is? neen, ten is dair niet! ende dat zy zoe wel mochte mis doen als die priesters; sprekende qualick ende blaesfemerende van theylige waardige sacra* 40 ment ende andere sacramenten der heyliger Kercke, ende oic van Maria de moeder Godts ende van de Heyligen, in groite verachtinge vanj dien, twelk zij tot diversche stonden gepleecht hadde, niet houdende van den heyligen dagen of geboden vastendagen, spottende mit die luyden die ter Kercke gingen, mittet gewyde water ende anders; onthou* dende ende tot haren huyse ontfangende verlopen *) moni* ken ende dissolute personen, die haer religie laeten, 2) al tot groote scandelisacie van veel menschen." Had zij den monnik geherbergd die in 1523 het klooster te 's*Gravenzande ontvlucht was? Het kan zijn, maar zij vond in dezen tijd meer dan eens gelegenheid tot zulk een dienstbetoon. Zij mocht al drie jaar gebannen en de ketterij voor het schrikwekkend voorbeeld aan haar gesteld een weinig bedwongen worden — toch zou het eerlang blijken, hoe weinig al deze strengheid baatte, toen vooral ter Heide zoo menigen dweper leverde, die ijverig deelnam aan de uit» spattingen van het Anabaptisme te Poeldijk. *) Met geweld uit alle steden verdreven, zochten de We* derdoopers een laatste toevlucht op het platteland en kozen ook het Westland tot tooneel hunner uitspattingen, overtuigd steun te vinden in eene streek waar de nieuwe leer, al was het dan nog in het geheim, reeds vele aanhangers telde. In het begin van 1535 kwam inderdaad te Poeldijk, ten huize Jutte Eeuwouts, een genaamde Adriaen Adriaensz. van Hazerswoude „zeggende een man Godts te zijn, beven* de en schuddende, ende haer te kennen gevende dat hij nergens hem onthouden mochte." In die dagen van godsdienstigen twijfel moet het vol* strekt niet moeilijk geweest zijn voor iemand die wat be* spraakt was de eenvoudige menschen de grootste dwaas* heden voor waarheid te doen aannemen. Jutte Eeuwouts althans was spoedig voor den prediker van een in deze streek nieuw geloof gewonnen en stelde haar huis geheel ter beschikking van hem die zich noemde „Coninck van Yserahel, zeggende dat hij meerder was dan Moyses of dan eenich propheet, ende dat hij die geheele werelt straffen zoude." 1) Weggeloopen. 2) die het kloosterleven verlaten 3) Dr. J. G. de Hoop Schema-. 41 Door Adriaen Adriaensz. en zijne aanhangers werd overal het gerucht verspreid dat als straf voor het vele kwade dat bedreven werd, de wereld weldra zou vergaan, indien ten minste geene boetvaardigheid gedaan werd. De gelegenheid daartoe was gunstig; in deze streek was verschenen „een man Godts, die uyten hemel ontfangen zoude een paert, een swaert ende een crone omme die ongerechtige te straffen." „Doet boete! wee u Babyion!" klonk het langs velden en wegen en vol angst en schrik begaf men zich van de ver* schillende Westlandsche gemeenten naar de bijeenkomsten die eene enkele maal te Naaldwijk ten huize van Adriaan de Sant, doch meestal te Poeldijk werden gehouden. Of de zedelooze tooneelen, die elders plaats hadden, zich hier herhaalden, weten we niet, wel dat in die bijeenkomsten door opruiende predikatiën de verbeelding behoorlijk werd ge* prikkeld, zoodanig dat allen gehoorzaamden aan de bevelen van „den man Godts", al wat ze bezaten, goederen en geld* in de kas der gemeenschap stortten, beloofden in alles trouw de geboden na te leven en in het oogenblik des gevaars den Koning te zullen volgen. Ten dien prijze was er nog redding mogelijk. Het uit den hemel beloofde zwaard was op eene volgen* de bijeenkomst waarlijk aanwezig en werd toevertrouwd aan de zorgen van Claes Jansz. van Hazerswoude „omme daer mede doot te slaen allen den geenen die van Godt niet uytvercoren en waren, ende mits dien heeft hij de naem van den Coninck ontvangen: slaet doot, ende verwachtte den tyd als 't zelve gebeuren soude". Die tijd kwam gelukkig niet. De procureur*generaal van den Hove van Holland, spoedig op de hoogte gesteld, zond in het geheim de noodige mannen die op het oogenblik dat er wederom vergadering was den man Godts, den slaet dood en vele volgelingen gevangen namen. Gemakkelijk was dit niet gegaan. Eerst begaven de die* naars van den procureur, zich naar Naaldwijk, waar ze nie* mand aantroffen, maar vernamen dat er vergaderd werd te Poeldijk, waar men heen trok en slechts na drie aanvallen er in gelukte het goed versterkte huis van Jutte Eeuwouts binnen te dringen. De anabaptisten weigerden zich gevan* gen te geven en verdedigden zich met uiterste krachtsin* 42 spanning. Een zekere Joost Jacobszoon verklaart dat hij „handgemeen geworden is mitten Coninck ende mit hem onder de voet gevallen mit zyn een been doerde solder in welcke worstelinge hy zynen cleynen vinger mit een stuck van zyn slincker handt off gehouden is mits twelck hy syn kost nyet winnen mochte. Voor welcke smarte ende interest hem by den voorsz. hove toegevought ende getauxeert zyn twaelff ponden van XI grooten tpondt." Naar 's*Gravenhage overgebracht, verschenen ze voor het Hof van Holland dat hun ongenadig strafte. Uit de Crimineele Sentien van het Hof van Holland, loopende van 27 September 1529 tot 6 Septem* ber 1538, berustende in het Rijksarchief; waaruit we voren* staande inlichtingen hebben geput, schrijven we de volgen» de vonnissen over betreffende Westlanders in de zaak be* trokken. 6 Maart 1535, Jan Buys, van ter Heide, gedurende het overbrengen naar den Haag ontvlucht, ten eeuwigen dage gebannen uit Holland, Zeeland en Friesland, op verbeurte van zijn lijf en zijne goederen. 14 Maart 1535, Heynrick Willemsz., Saelmacker, Lenaert Aerntsz., van Naaldwijk, Jeronimus Cleermaker, van Eg» mond op 't Zee, Adriaen Jorysz., alias de man Godts, Arent Gerrytsz., van Poeldijk, „geleyt te worden op 't schavot, staende in den Hage aan de plaetse, ende aldaer gerecht te wórden mitten swaerde, zyn hooft gestelt op een staeck ende lichaem op een radt, verclarende alle zyne goeden ge» confisqueert." 13 Maart 1535, Claes Jansz., van Hazerswoude „geleyt te worden op 't schavot staende an de plaetse in den Hage en aldaer zijn herdt allevendich uitgenommen, zyn hooft af* gehouden en gestelt te worden op een .staeck ende Syn lichaem gequarteleert ,verclarende alle zyn goeden gecon* fisqueert." 18 Maart 1535, Jutte Eeuwouts, te Poeldyk, „gehangen ende metten baste geworgd, verclarende alle haere goeden geconfisqueert." 18 Maart 1535, Tryn Pietersz. dochter van Castricum, Anneken Jans, van Haarlem, Haze Claes, van Poeldyk en Geertge Heyndericxs, „gedrenct te worden, verclarende alle haere goeden geconfisqueert." 43 18 Maart 1535, Claes Jansz. Deke, van Poeldyk, „geleyt te worden op 't scavot staende in den Hage aen de plaetse, ende aldaer gerecht te worden metten swaerde, verclarende allen zyne goede geconfisqueert." 23 Maart 1535 Geertgen Heynricsd., huisvrouw van Jan Govertsz., Joosken Heynrics en Lysbet Simonsd., huis* vrouw van Jan Thomasz. van Poeldijk, „te comen voor den Hove in huere linnen clederen elk met twee roeden in haer armen, ende alsoe den Hove ende Justicie te bidden om ver* giffenisse verclarende dat hem leet is dat zy hem in zulcke vergaderinge gevonden hebben ende hem daer voortaen of wachten zullen, ende dat gedaen voorts geleyt te worden mit die voorsz. roeden in de arme tot op 't scavot aen de plaetse in den Hage ende daer te staen een merckelicken tyt ende daer nae gegeeselt te worden, ende op ons lieve vrou* wedach als saterdach naestcomende in gelycke lynde clede* ren mit een barnende wassenkaerse van een half pondt in de handt te hoeren die geheele hoichmisse in den parochie kercke van Monster, sittende voer dat koer, ende die misse gedaen zynde die voersz. kaerse te offeren voer dat heylige sacrament aldaer, ende dat gedaen zynde, bandt hem luyden ende elck van hem binnen den ambacht van Monster den tyt van een jaer, ende binnen denzelven tyt daer uyt niet te vertrecken op peyne van aen heur lyven gecorrigeert te worden tot arbitrage van dezelven Hove." 23 Maart 1535, Maritgen Adriaensd., Mantgen Maer* tensd., huisvrouw van Jan Claesz. en Adriana Maertensd., van Poeldijk, „te comen voer den Hove in haere lynne cle* deren mit een barnende wassenkaersse van een half pondt in de handt, ende alsoe den Hove te bidden om vergiffenisse verclarende dat hem leet is dat zy hem onbedachtelicken in zulk gezelschap gevonden hebben ende voortaen daer van wachten zullen, ende dat gedaen die voersz. kaersse te bren* gen en te offeren voer dat heyligewaerdige sacrament in de cappelle van den Hove, ende in gelycke habyte ende kaersse op ons lieven vrouwendach als saturdag naestcomende te hoeren die geheele hoichmisse in de prochie kercke van Monster over dat koer, ende die misse gedaen zynde die* zelve kaersse te offeren voor dat heylige sacrament aldaer." 23 Maart 1535, Tryntgen Cornelisd. en 24 Maart 1535 44 Marte Coucke, beiden van ter Heide, „te comen voer den Hove in haer lynde clederen mit een barnende wasse kaersse van een half pondt in de handt ende alsoe denzelven Hove ende Justicie te bidden om vergiffenisse, ende diezelve kaersse daer nae te dragen ende te offeren voer dat heylige waerdige sacrament in de capelle van den voorsz. Hove." 23 Maart 1535, Bette Jansd., alias Bette Chielen en Cor* nelis Pietersz., alias Sceepbroeck en 22 Mei 1536, Claes Jansz. Vierboet, allen van ter Heide, werden dezelfde straf opge* legd als voorgaanden, maar daarenboven „van gelycke te doen voer Schout en Schepenen van Monster ten eersten dat zy vergaderen zullen ende alsdan die kaersse tc dragen en te offeren voer dat heylige sacrament aldaer." 19 Juli 1536, Clasgen Schouten werd „gebannen uyten landen van Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt ende Uytrecht den tyt van vier jaeren, te ruymen den Hage ende Haeg* ambacht binnen 's daags sonneschyn ende die andere lan* den binnen drie dagen eerstcomende, ende daer inne niet weder te comen binnen de voirsz. tyt opte verbeurte van haer lyf ende condempneert haer voorts te betalen die somme van veertich Karolus guldens." 20 Juli 1536, Vincente Adriaensd., „te comen voer den Hove in haer linden clederen met een wassen barnende kaersse van een half pondt in de handt ende bidden alsoe die K. M. ende Justitie om vergiffenisse ende diezelve kaersse zoe te dragen ende te offeren voer dat heylige waerdige sacrament in de cappelle van den Hove, ende daer nae ge» bracht worden op 't scavot staende op te plaetse in den Hage ende gestelt mit twee roeden in hoire armen ende al« soe een wyl tyts gestaen hebbende bant haer tot eeuwigen dagen uyten lande van Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt ende Uytrecht, te ruymen Haeg ende Haegambacht binnen 's daegs sonneschyn ende die andere landen binnen drie da» gen naestcomende, ende daer inne niet wederomme te comen opte verbuerte van haer lyf, verclarende alle haere goederen verbuert ende geconfisqueert." HOOFDSTUK VI. Streng optreden der regeering. — Gevolgen der maatregelen. — Oprichting geheime gemeen* ten, ook te Naaldwijk. — De eerste predikan* ten. — Komst van Alva. — Raad van beroerte. — Westlandsche geloofsmartelaren. Het krachtdadige en besliste optreden der overheid had den gewenschten uitslag; de laatste sporen der Wederdoopers alhier waren weldra geheel uitgeroeid. Hunne kortstondige optreding had toch gevolgen. Met verdubbelde belangstel* ling was de aandacht algemeen op de nieuwe leer gevestigd en aller geesten hielden er zich mede bezig. Zoo werd in September 1539 de kapelaan van Monster, Claes Claesz., omdat hij verdachte boeken in huis had, voor den Stadhou* der van Holland ontboden, en „by advyze van den Hoeve door den provisoir van Delfland correctioneel gestraft". Op gunstige getuigenis van zijn pastoor en tusschenkomst van den Bisschop van Utrecht, werd hij op vrije voeten gesteld. Het vonnis schijnt indruk op hem te hebben gemaakt en bracht hem tot inkeer, want sedert heeft hij „hem eerlicken gedragen ende nu es van goeder conversatie die in den dorpe veel goedts doet." Men dorst nu ook meer openlijk over de nieuwe leer spreken en redetwisten en behendige dienaars maakten daar gebruik van om met onverdroten ijver te werken en bij velen werd ongemerkt den weg voorbereid tot opentlijke overgang tot het protestantisme. Het grootste kwaad onder dit opzicht werd veroor* zaakt door de onhandigheid der regeering zelve. Het Nederlandsche volk dat de vrijheid boven alles lief had, vernam niet zonder tegenzin dat Filips II vóór zijn vertrek naar Spanje de Landvoogdes bevolen had de plak* katen tegen de ketters door Keizer Karei uitgevaardigd, in alle gestrengheid toe te passen en de tijding dat veertien nieuwe bisdommen zouden worden opgericht, verwekte misnoegen zelfs bij de Katholieken. 1 46 Klachten werden ingediend bij Margaretha van Parma, maar ze werden, helaas! niet verhoord, waardoor het gemor, de ontevredenheid aangroeide, waaruit de aanhangers der nieuwe leer behendig voordeel wisten te trekken om hunne partij te versterken. Weldra dachten zij de overhand te hebben en aarzelden dan ook niet meer opentlijk op te treden en den Katholieken godsdienst uit alle krachten te bestrijden. Eenige heet* hoofden waagden het zelfs de hand te slaan aan de gehei* ligde voorwerpen, de beelden te verbrijzelen en de laatste uiterlijke teekenen van het roomsch geloof te doen ver* dwijnen. Niet alleen in de groote steden brak de beelden* storm uit, menig dorp was er evenmin van verschoond. 23 Augustus 1566. verscheen het bericht dat de inquisitie tijdelijk zou worden geschorst tot de Koning over den beel* denstorm een besluit had genomen, terwijl de edelen op hunne beurt „naer haer vermogen alle goet devoir doen sullen om te beletten, dat de predicatien niet en geschieden in plaetsen, daer sy noch niet gedaen en syn en dat sy in de plaetsen, daer die airede metterdaet gedaen syn, sullen be* letten, dat men daer nyet en gebruycke wapenen, schandaele en publique desordre." Op die wijze werd de rust schijnbaar hersteld, maar in het geheim echter werd er thans dubbel hard gewérkt. Vast* beraden personen wisten in de meeste steden en ook in vele dorpen, waar. tot nog toe geene godsdienstoefeningen vol* gens de voorschriften der nieuwe leer waren gehouden, „ge* heime gemeenten" te vormen, die onderwezen en geleid werden door predikanten, bestierd door Konsistoriën. „Deze Konsistoriën waren samen gesteld uit predikan* ten, ouderlingen en diakenen, die zich personen als tijde* hjke bijzitters konden toevoegen, naar het hun goed dacht. Deze Konsistoriën stonden het heele land door in de nauw» ste verbintenis en hielden voortdurende briefwisseling met elkander. Die briefwisseling geschiedde in het geheim, door vertrouwde personen, met geheim schrift, onder zinnebeek dige namen en voorstellingen. Antwerpen b.v. heette de Wijngaard, Doornik de Palm, Gent het zwaard, ?s»Hertogenbosch de Boom uit het bosch. In 1.569 heette Enkhuizen Triton, Delft Apollo, den Haag Jupiter, de hertog van Alva Pauwels van Alblas, 47 Oranje Mar ten Willemsz., Soaoy Daniël van Santen." *) In 1566 werd te Naaldwijk insgelijks eene geheime ge* meente opgericht, waarvoor zich vooral beijverde Cors. Stevensz., landbouwer, op wiens erf Wouter Symons eene godsdienstige bijeenkomst leidde, wat in strijd was met het verdrag van 23 Augustus, omdat te voren daar nooit ge* preekt was. In October trad hij er nogmaals op, ongeacht de bedreigingen van Van Hooff, Kastelein te Honselersdijk, wiens uitdrukkelijk verbod werd beantwoord met uitnoodi* ging tot bijwonen van den dienst. Na afloop ging Cors. Ste* vensz. met Jan Symons en enkele andere Naaldwijkers naar het Kasteel om den pastoor uit te noodigen tot een open* baar twistgesprek met genoemden predikant. Er werden op het erf van Stevensz. meer hagepreeken gehouden en zelfs zijne schuur stelde hij daartoe beschikbaar bij slecht weer. Cors. Stevensz. schijnt de werkelijke leider der hervor* mingsbeweging in het Westland te zijn geweest en ging daarbij onbevreesd, zelfs uitdagend, tartend, te werk. Zoo stelde hij een hem toebehoorend terrein onder Zandambacht beschikbaar waar op Bamisdag (1 October) de reeds ge* noemde Wouter Simonsz. eene openbare godsdienstoefe* ning leidde, die een rustig verloop had. Maar bij eene herha* ling was de overheid gewaarschuwd" en Dominicus van Cralingen, baljuw van 's*Gravenzande, trok er met twee schepenen heen om de bijeenkomst te ontbinden, als zijnde in strijd met de overeenkomst van 23 Augustus. Cors. Ste* vensz. was het hiermede eens en zeide: „Ghy en behoeft geen moyte te doen; wy en sullen die predicatie hier nyet doen, maer wy sullen diezelfde op myn werff doen, wesende buyten die jurisdictie van 's*Gravenzande, tegen danck cn* de wille van den grave van Aremberghe: laet sien, wat hy daertoe can?" Buiten Wouter Simonsz., zwervend predikant of hage* prediker, nadat hij te Thienen bij Leuven, het Carmelieten kleed had weggeworpen, uit Poortugaal bij Dordrecht als pastoor was gevlucht, sinds te Leiden zich „onledig hou* dende met droogscheren ofte mekanykenhandel" verleen* 1) Dr. W. ]. F. Nuyens. Geschiedenis van den oorsprong en het begin der Nederlandsche beroerten. 48 den ook nog hulp Jacob Wouterse, voormalig regulier Ka* nunnik op de Woert bij Haarlem, die te ter Heide was ge* boren en de voormaligen pastoor van de Lier, Arent Dirksz. de Vos, die zijn huis en erve te Naaldwijk aan zijne woelige medeapostelen had afgestaan. Van daar uit togen de mannen naar de omliggende dorpen, groote gisting, voor*, al afkeer van de roomsche kerk en hare trouw gebleven priesters achterlatende. In een verhoor verklaarde Wouter Simonsz. dat hij op „instancie ende bidden" van eenige Naaldwijksche ingeze* tenen „syn eerste sermoen op 't Kerckhoff van de capelle tot Poeldyck, onder die parochie van Monster, gedaen heeft; ende heeft dair noch diversche sermoenere op d'eerste plait* se gedaen, als: in de Poeldyck voersz. op 't Kerkchoff tot Monster, in seekere schuyre ende oick dair buyten, ende voorts tot Naeltwyck op de werff van Corn. Steffensz., doende aldaer onder syn sermoen met schoetels ommegaen voir die gemeene armen; ende dat hy voorts, geduyrende zyn predicatie, drie kinderen in 't openbaar gedoopt heeft, eens op 't velt achter 't huis van den voirs. Corn. Steffensz,' wesende 't kint van eenen Claes Thoniss Smit, wonende tot Vlaerdinghen; 't ander kint is gedoopt in 't voirs. ydel huys tot Naeltwyck, wiens vader geseyt was te wesen een backer woonachtich op Honselerdyck, ende 't derde kint is gedoopt geweest ten huyse van den voirs. Corn. Stef* fcns, daer vader aff was een cuyper woonachtich binnen 's*Gravesande, sonder dat hy den naem van dien weet." Omtrent het in gebruik nemen van zijn huls verklaarde Arent Dirksz. de Vos, dat hy wel gehoort heeft dat een nieu predikant in syn huis, dat hy tot Naeltwyck staende hadde preeckte, ende dat alleer, nochtans niet lang, hij daarvan bij Willem van Hoof, rentm. ende baillu van Naeltwyck, gead* viseert is geweest, sonder dat tselfde gesien heeft ofte daer openbaer ende uitdrukkelijck consent toegedragen heeft, sonder dat hy ooc 'tselve verboden heeft; en seide voorts, dattet voors. huys was een huys daerin drie of vier jaeren van te voren geen volc in gewoont en heeft ofte ooc noch in en woont, en dat de buren daer dagelicken tot heuren appetyt uit en in mochten. Seide voorts dat, als hy die spreect bij den voors. balliu van Naeltwyck hy een missyff ofte grief geadverteert worde, dat in zyn voors. huys ge* 49 predict was, hy die spreect aen den selven bailliu inden selven brief voor antwoort screef, dat indien in dat huys yet geschiede of yemant in woonde, dat hem niet en ge* nouchde, dat hy daertegens met recht voorsien mochte". Ongelukkiglijk vond Filips II de hooger gemelde maat* regelen door de Landvoogdes genomen niet voldoende; hij zwoer den hoon dc Kerk aangedaan duur te zullen wreken en zond als zijn uitvoerder den hertog van Alva met onbe* grensde macht. Rampzalig besluit, dat èn voor den Koning èn voor de kerk de noodlottigste gevolgen had. Het met uiterste gestrengheid optreden van den Raad van Beroerte door Alva ingesteld, had als' eerste gevolg, dat de geheime gemeenten die opgericht waren allen verdwe* nen, daar de meest vooraanstaande mannen het verstandig vonden in Engeland en Duitschland eene veilige schuilplaats te zoeken in afwachting dat betere dagen zouden aanbre* ken; een tweede gevolg was, dat duizenden voor het ge* recht werden gedaagd, en als martelaren voor hunne over* tuiging stierven. Ook Naaldwijk betaalde zijn aandeel. Bij sententie van 1 September 1568 werd Pieter Mathysz., timmerman met nog 4 personen van de Lier, Monster en 's Gravenzande, gedaagd „om haer te komen verantwoorden, wegens haer vlugt, affweezentheyt off ver* schuylinge, ter oorsaeke van de gepaseerde beroertens" en veroordeeld tot verbanning „ende confiscatie van goeden". l) De herhaaldelijk genoemde Cors. Stevensz., werd 21 December 1568 te 's*Gravenhage onthoofd. In de H i s t o* rie der Mar te laren, van Adrianus Haemstedius, treffen we de volgende bijzonderheden over dezen martelaar voor zijne overtuiging aan, die alles in het werk stelde en ook alles waagde om de nieuwe leer in zijn geboortedorp te vestigen en verder te verspreiden . „Cors Stevensz was een landman, wonende te Naald* wijk, leidde een goeden levenswandel, en was zeer ijverig in den waren godsdienst, zoodat hij eindelijk door de ge* meente onder het kruis aldaar gekozen werd tot een diaken 1) Sententien en Indagingen van den Hertog van Alba, uitgesproken en geslagen In zijnen Bloedtraedt, uitgegeven door Jacob Marcus, bl. 122. 50 of armverzorger, in welke betrekking hij zich getrouw van zijn plicht kweet. En, aangezien de gemeente wegens de ver* volgingen geene veilige plaats had om tezamen te komen, en het Woord Gods te hooren, hielden zij dikwerf hunne samen* komst in het huis van genoemden Cors. Stevensz. De vijan* den der waarheid konden dit in geenen deele dulden. Hij werd dan ook door den rentmeester gewaarschuwd en ge* zegd, dat dit niet meer moest geschieden, of dat het hem anders niet goed zou bekomen. Hij antwoordde daarop, dat hij hun, die kwamen om Gods Woord te hooren, en zich in de Heilige Schrift te oefenen, zijn huis of erf niet kon verbie* den, en noodigde hem uit om zelfs eens te komen hooren, wat zij leerden, en waarin z# zich oefenden. Korten tijd daar* na werd hij gevangen genomen, en in den vasten van het jaar 1568 naar den Haag gebracht, waarover de gemeente niet weinig bedroefd was. Gedurende zijne gevangenschap schreef hij vele troostrijke brieven zoo aan de gemeente te Naald* wijk, aan zijne vrouw en kinderen, als aan andere goede vrienden en bekenden, van welke brieven echter velen door zijne vrouw, die naar Embden reisde, uit vrees voor de vijan* den, die haar vervolgden, over boord werden geworpen. Doch aangezien er nog eenige Zijn bewaard gebleven, hebben wij die hierbij gevoegd. Een brief aan zijne vrouw en kinderen. Genade en vrede zij Anneke Adriansd., Maaiken Cors* sen, Lijsbeth Corssend., Adriaan en, Cornelis Corssen, van God den Vader, om Jezus Christus onzen Zaligmaker. Amen. Mijn groet aan u, mijne lieve vrouw en kinderen. Troost elkander in het Woord des Heeren, en kinderen, bewijst uwe moeder gehoorzaamheid, wat mijn hartelijk verlangen is. Slaat op elkander acht en op de geboden des Heeren, en weest naarstig in de onderhouding daarvan, en als gij dit doet, zult gij uw ouders een verblijd hart en gemoed doen hebben. Weest naarstig in uw werk, dan zal men u lief* hebben. Weest niet twistgierig, lasterzuchtig of lichtvaardig, noch stout of onbeleefd in uw spreken, maar vriendelijk, eer* zaam en stil, zooals jongen zonen en jeugdigen dochters be* taamt. Bidt den Heere om wijsheid en Hij zal u die geven. Leert zoo ijverig mogelijk lezen en schrijven; hebt lust daarin. Houdt u bezig met lofzangen en geestelijke liederen. Staat 51 naar de eeuwige Vreugde. Oefent u om den Heere te beha* gen van uwe jeugd af, als godvrezende zonen en dochters, versierd met ootmoed, eerzaamheid en vriendelijkheid. Als gij dit doet, zult gij God en uwen ouders welbehagelijk zijn, en hun leven veraangenamen. Daarom allerliefsten, benaar* stigt u in de deugd uzelven te laten onderwijzen, dan zult gij de stem des Heeren volgen, zooals van Abels tijd af zij heb* ben gedaan, die hebben geleden. Deze werden gesmaad, ver* acht, vervolgd, ja gedood, omdat zij de booze wereld met hun valsche profeten niet volgen wilden. Ik bid u, mijne lieve vrouw en kinderen, te zamen God, den hemelschen Vader, voor mij te bidden, opdat ik stand* vastig blijve ten einde toe. Van mijn kant zal ik voor u allen bidden, dat God u helpe en bijsta in al uwe handelingen. Weest hiermede Gode en het Woord zijner genade bevolen, Die u bekrachtige met den Heiligen Geest. Amen. Den 20sten Mei 1568. Door mij, CORS STEVENSZ. Nog een andere brief aan zijne vrouw en kinderen. Gij moet weten, al mijne beminde kinderen, dat ik, uw gevangen vader, u bid uwe moeder gehoorzaam en onderda* nig te zijn, want zij is zeer bedroefd. Hebt toch medelijden met uw vader en moeder. Bidt te zamen den Heere voor mij, dat ik bij de zuivere leer van Jezus Christus blijve ten einde toe, opdat ik dan een vrijer toegang hebbe tot den Vader, en u te zamen daar mag verwachten. O, mijne kinderen, schikt u toch tot de deugd, en hebt altijd de vreeze Gods voor oogen, en gedraagt u toch geschikt in alle goede dingen, dan zal uw hemelsche Vader u tezamen voeden en bewaren. En, zoo gebeuren mocht, dat ik zal worden geofferd, wat, zooals het zich laat aanzien, spoedig kan geschieden, weest dan ook niet verslagen, want aldus hebben alle Profeten, Apostelen en martelaren ondervonden, en wij zijn niet beter dan zij; en laten wij ons dan verblijden, dat wij waardig wor* den bevonden te lijden om Zijn naam. En voorts, mijne be* minde vrouw, al worden wij ook door Gods bestuur naar het lichaam van elkaar gescheiden, zoo zullen wij elkander bij God, den hemelschen Vader verwachten; want zoolang 52 wij hier op aarde zijn, verkeeren wij in het onvolmaakte; maar hierna zullen wij elkander volmaakt zien. Heb derhalve, mijn lieve en beminde vrouw, goeden moed en bid de Heere hartelijk voor mij; ik zal den Heere dag en nacht voor u en onze lieve kinderen bidden. Wanneer ik u niet meer scfrrij* ven kan, blijf dan den Heere en het Woord Zijner genade aanbevolen. Amen. Een brief aan de gemeente te Naaldwijk. Genade en vrede zij u, lieve broeders en zusters in den Heere, van God den hemelschen Vader, door Jezus Christus. Amen. if#i-*sj Houdt u overtuigd Matthijs Jakobsz., Jan Jansz., en Pieter Matthijsz. en alle andere broeders en zusters in den Heere, dat ik u tezamen toewensch liefde en eendracht. Mijne begeerte is voorts, dat gij uwe verzameling en samenkomsten niet nalaat uit eènige vrees of wegens bedreigingen. Slaat toch acht op mijne beminde vrouw en op alle zwakke broes ders en zusters, opdat zij door uwe verflauwing niet van den weg der waarheid dwalen, maar steeds mogen toenemen in het Woord des Heeren, en wij hiernamaals te zamen met Christus Jezus, onzen eehigen Zaligmaker mogen Worden verheerlijkt in Zijn eeuwig rijk, dat Hij bereid heeft voor allen die Zijn Woord hooren en dat getrouw bewaren; want zij zullen niet alleen ingaan, die roepen Heere, Heere, maar alleen zij, die den wil des hemelschen Vader doen. Ik bid ulieden, om toch met ijver en aandacht uwe gebeden tot God op te zenden voor mij en voor u, en voor allen, die onze ge* beden noodig hebben, opdat wij volharden in alles, wat wij hebben begonnen, want het gebed des rechtvaardigen ver* mag veel, zooals Jakobus zegt. Broeders en zusters, ik schrijf u nu niets meer dan dat het Woord Gods rijkelijk in u allen wone. Amen./ Wel had ik gehoopt in deze gevangenis te blijven, maar ik geloof dat dit niet zoo wezen zal, aangezien de christen, niet dan verdrukking te wachten heeft. Ik zal wel in eene andere plaats gebracht worden, omdat zij, naar ik denk, niet verdragen kunnen, dat ik en de pastoor van de Liere bij elkander blijven, aangezien wij te veel over de Schrift spre* ken. Voorts schrijf ik u niet meer, lieve broeders en zusters. Vrouw Willem van Naaldwijk. 53 Ik hoop intusschen, dat gij tezamen gezond moogt zijn, zooals ik mij bevind. En hiermede beveel ik u Gode, den hemel* schen Vader. Amen. Gedurende zijne gevangenschap werd hij zeer aangeval* len door priesters en monniken, die hem van de waarheid zagen af te trekken, wat hij echter op vrome wijze doorstond. Na langdurige gevangenschap werd het doodvonnis over hem uitgesproken, omdat hij gehandeld had tegen de bevel* schriften des Konings, door namelijk in zijn huis gehouden vergaderingen, predicatiën, en kinderen had laten doopen, enz., en den predikant had gehuisvest, waarom hij werd ver* oordeeld om met het zwaard gedood, zijn lichaam op een rad en zijn hoofd op een paal gesteld te worden. Na het ontvangen van dit vonnis ging hij alleen heen en zeide tot zijne medegevangenen: „Allen die den Heere lief* hebben, helpen mij bidden". Hij zelf bad hartelijk tot God, en beval alzoo zijne ziel in de handen des Heeren. Aldus werd hij, nadat hij een jaar gevangen gezeten had, met het zwaard aan den Heere opgeofferd, en wel te 's^Gravenhage, op 21en December 1568." Bij vonnis van 11 Juni 1569 werden Mathijs Jacobsz., timmerman, George Thonisz., Pieter Stevensz., met nog twee personen van ter Heide en Monster, die allen voortvluchtig waren, veroordeeld tot verbanning „ende confiscatie van goederen", om „gedurende de geseyde beroertens, geduurig* lyk de Nieuwe en verwerpelyke Predikatiën van eenen Wou* ter Simonse, afvallige, Bedienaar en Predikant der Sectaris* sen, te hebben bygewoont; en behalven, ieder van haer in 't bysonder beschuldigt; te weeten, eerstelyk de geseyde Mathys Jacobse te hebben selfs gepredikt in geheyme byeen* komsten, naer het Verbod van de Nieuwe Predikatiën, en seer gemeensaem met de geseyde Predikant geweest, cn hem dikwils in syn Huys ter Maeltydt leydende met andere Sectarissen; en op dat geene, dat van wegens de Baillu van Naeltwyck door een geswoore Sergeant verboden was, aen de geseyde Wouter Simonse Predikant, van seeker Kindt niet te doopen, tot dat eynde daer gebragt, soude tot verantwoor* ding van het geseyde geantwoordt hebben, benevens de ge* melde Pieter Stevens en andere Sectarissen, dat als het de Oppermagt van de geseyde Heer van Naeltwyck betrof sou* 54 den sy in alles gehoorsaemen, maer niét in 't geen dat het behoud hunner zielen betroff, 't geen sy boven alles sogten. George Thonisse des avonds heymelyk naer de Predikatie, in syn eygen Huys, op syn Calvinistisch door de bovenge» seyde Predikant een syner Kinderen laeten Doopen. Pieter Stevense in de Predikatie, door de geheele Gemeente der geseyde Sectarissen, voorgestelt aen de geseyde Predikant, om voor Diaken verkoren te worden, ten eynde hy onder de Predikatiën de Aelmoessen versaemelde voor haere armen, gelyk hy ook gedaan heeft; mede deselve Predikant nae het Huys van de Pastoor van Berkel geleydt en verseldt om met hem te redetwisten, raekende haer Godsdienst, en is om het bovengeseyde geval gevangen geweest, en door uytbraeck uyt het selve gevangenhuys gevlugt." *) Op 16 Juli 1569 werd door de Mannen van Rijnlandt de volgende Sententie gewezen tegen Huybrecht Huybrechtsz., timmerman, die „buyten pyne ende banden van Ysere gecon* fesseert ende bekendt heeft; als dat hy voor daete van 't Placcaet van de Interdictie wel conversatie gehad heeft met eenen Wouter Simonsz., Minister ofte Predicant, zoe deselve Wouter te dyen tyde sompwylen 't zynen Huyse conver* seerde, mitsgaders oick eenen Mathys Jacobsz. tot Monster (Naaldwijk *) die hem om de Religie geabsenteert heeft, ende mitten welcken hy oick wel openbaerlycken in de Pre* dicatie van den voornoemde Wouter Simonsz. geweest es; welcke Wouter Symonszoons Predicatien hy gevangen oick bekendt tot Naeltwyck, Monster ende oick in de Poeldyck gehoirt te hebben in 't openbaer, ende dat hy oick, passee* rende voorby den ziecken van den Haige mede, een stuck van een Sermoen van den Predicant, doen aldair Predikende, gehoirt heeft; mede bekendt hebbende dat hy syn laetste Kindt heeft doen doopen nae de nyeuwe Religie, by den voorsz. Wouter Symoensz., omtrent twee Jaeren geleeden, in 't Velt tusschen 't Dorp ende de woenplaetse van den Pastoor van Monster, in presentie van Henrick Diericxz. met zyn Huysvrouwe, mede Burgerluyden aldaer, alwaer die voorsz. Wouter Symoensz. geloegeert was, ende die Kennisse van 't selve doopsel droegen; insgelycx dat hy Huybrecht voirsz. belast es, behalven de voorsz. verscheyden Sermoenen van \) Sententien enz. bladz. 198. 2) Zie vorige Sententie, 55 de nyeuwe Religie tot diverste plaetsen als vooren gefrequen* teert ende gehoirt te hebben; oick veel listicheyt te hebben helpen doen, omme 't volck van de oude Catholycke Religie te trecken, ende daer toe eenige zoe schandaleuse als sediti* euse propoesten tegens de Catholycke Religie ende tempo* rele Overheydt gehouden te hebben; ende dat hy gevangen oick zulcx tegens den Pastoir van den Dorpe van Monster, ten tyde van den Troublen, commen gaen voorby den Huyse van eenen Jan Meeusz. burgerman aldaer, nae der Kercken, (ten welcken tyde hy Bailliu als Officier oick aldaer gecom* men was omme dezelve troublen te beletten) geseyt heeft deese gelycke woerden in substantie, Heer Pastoir ghy hebt ons hier een goet spel berockent, ofte wat een cure hebt ghy nu gewrocht, dat ghy den Balliu van Rynlandt hier hebt doen commen, om ons die Predicatie te verbieden, 't welck wy nochtans daeromme nyet laeten en zullen, ende by den Pas* toir daer op geseyt werde, de Bailliu is hier gecommen om die Predicatie te verbieden, dus siet toe indien ghy jegens die Overheydt doet ofte jegens opstaet, zoe ziet watter t'avont off morgen aff commen zal; daer eenen Hendek Die* riexz. Timmerman, die daer mede by den voirsz. Huybrecht present was, op antwoirde, seggende, wy en staen onder geen Overheyt anders dan onder Godt, ende passen daer mede deur te gaen, met meer andere seditieuse woorden; ende dat hy Huybrecht voorsz. noit belast es, van den gheenen geweest te zyn die de nyeuwe Predicatie tot Monster inne doen bren* gen hebben, ende dat hy oick noch andere Sectaryssen, wee* sende van de nyeuwe Religie, gehanteert heeft." Om al deze feiten werd Huybrecht.veroordeeld om „ge* executeert te worden metten Zweerde ter dood toe, zoe verre hy hem bereyt te sterven Catholycken, met confiscatie van alle zyne goederen, tot proufytte van de Co. Mat, maeri inge* valle deselve Huybrecht blyft obstinaet ende persisteert in zyne dwaelinge ende heresie, in zulcken gevalle geexecuteert te worden levendich metten Viere, al volgende de Placcaeten van zyne Majesteit." Huybrecht verklaarde zich bereid „Catholyckelicken" te sterven en werd dan ook „geexecuteert metten Zweerde." *) De predikant Arend Dierixsz. Vos en zijn ambtgenoot Wouter Symonsz. hadden een langen lijdensweg af te leggen* l) Sententien enz., U. 365, 56 Uit een brief van Vos na zijne veroordeeling aan zijne neven geschreven, vernemen we dat hij met drie collega's van bed werd gehaald en bij paren aan elkander gebonden, hij aan den pastoor van Uselmonde en de pastoor van Schagen aan Wouter Symonsz., naar 's*Gravenhage werden gebracht naar het klooster van Bethlehem, of Arme*Zusterhuis ge* naamd, op den Westhoek van de Assendelftstraat, en onder Keizer Karei tot gerechtshof voor den inquisiteur*generaal der Nederlanden ingericht. Meer dan twee jaren verbleven ze in de gevangenis en vonden ruimschoots gelegenheid om de velen die tot htm kwamen te onderwijzen, te vermanen, te vertroosten en te sterken. Ook hunne medegevangenen spraken zij woorden van moed in en onderwezen hen in de waarheden des ge* loofs. De geestelijke overheid kon de afbreuk van haar gezag niet langer dulden. Ze verschenen dus, op 10 Mei 1570, voor de commissarissen van den Koning en den bisschop, waarbij nog tegenwoordig was de beambte van den bisschop en zijn zaakgelastigde, een geestelijke advokaat, zooals zij hem noemden, een geloofspriester en procureur, om te worden ondervraagd aangaande verscheidene zaken, zooals over het verlaten van den priesterstand, en het aannemen van een anderen godsdienst, naar hun gevoelen over den paus, en hoevele sacramenten zij erkenden in de kerk gebruikelijk; voorts naar hun gevoelen betreffende het huwelijk en naar vele andere zaken. De antwoorden door elk hunner afzonder* lijk gegeven waren van dien aard dat ze als hardnekkige ket* ters en afvalligen werden veroordeeld, waardig met den dood te worden gestraft. En twee dagen later werden zij dan ook „als verdoemde leden voor God en straiwaardig voor de menschen bevonden", zonder dat ze bij het onderzoek tegen* woordig waren, noch gelegenheid bekwamen een woord ter hunner verdediging te zeggen. Aan den wereldlijken rechter overgeleverd, weigerde deze de zaak verder in behandeling te nemen, alvorens de vier gevangenen die tot den geestelij* ken stand hadden behoord, volgens de voorschriften der kerk waren ontwijd. Op 27 Mei zou dit plaats hebben; uit de gevangenis wer* den ze in eene kamer gebracht waar ze werden aangekleed zooals de priester gereed het Misoffer op te dragen. Vervol*- 57 gens bracht men hun in tegenwoordigheid van den bisschop van 's*Hertogenbosch, Franciscus Sonnius, staande tusschen de abten van Egmond en Mariënweerd, allen in ambtsgewaad, een staf in de hand, de hoed op het hoofd. De bisschop sneed eerst een weinig haar van hunne hoofden en schrapte de top* pen van hunne vingers met een zilveren mes, doch zonder pijn te veroorzaken, omdat ze de mis met onreine handen hadden bediend. Daarna werden ze van de miskleederen ontdaan met de woorden: Ik trek u het kleed der gerechtig* heid uit, dat gij met uwen wil hebt verworpen, waarop Vos antwoordde: Ja, het kleed der ongerechtigheid. Spreken om zich te verdedigen móchten de gevangenen niet, wat Vos verklaarde te zijn tegen de voorschriften. Son* nhis riep toen God met een eed tot getuige dat hij volgens Zijn wil handelde en overtuigd was dat de roomsche gods* dienst de naaste was tot zaligheid. Vos beweerde dat de bisschop wel eens anders had gesproken, maar zijn overtui* ging op goddelooze wijze had onderdrukt, waarvoor hij een* maal rekenschap zou geven. Door die woorden ontroerd vol* eindigde de bisschop de ontwijding en leverde hen aan het gerecht over met de bede hen genadig te zijn, waarop Vos den uitroep niet kon onderdrukken: Quam pharisaice, Hoe geveinsd! In de gevangenis teruggekeerd deden zij te zamen een vurig gebed, namen schriftelijk afscheid van naastbestaanden en vrienden en stelden eene schriftelijke belijdenis op, die zij allen aanmaanden tot hun laatsten ademtocht in hun hart te bewaren. Maandag 29 Mei werd hun aangezegd, dat ze den vol* gendcn dag moesten sterven. Met groote blijdschap en luide hieven ze den XVI0 psalm aan: Bewaar mij Heere, en in weerwil van den ongeschikten tijd en de ongelegenheid der plaats, hielden zij het Avondmaal. Den 30 Mei werden ze voor het Hof gebracht. De beschuldiging tegen Vos was, volgens zijne eigene woorden: dat ik in den zeer bewogen tijd geene mis wilde doen; dat ik het beeld van St. Joris onbetamelijk had behan* deld, verbranden durfden zij niet zeggen (*; dat ik kinderen 1) Een wonderdadig beeld waarheen de geloovigen van heinde en ver samenstroomden en waarmede men alle jaren op 23 April in processie naar Delft trok. In 1566 verbrijzelde Vos dit beeld. 58 had gedoopt in het nederduitsch, op eene andere wijze dan men gewoon was in de roomsche Kerk. Wouter Symensz., die reeds bij vonnis van 31 Augustus 1568 verbannen was en zijne goederen verbeurd verklaard, werd beschuldigd, „dat hy, gevangen, wesende geprofessyt inder Carmelyten Oorden ende Priester, zyne Professie ende Priesterlycken Staet veriaeten heeft, hem begevende tot Mechanycquen handel ende neringe, ende daernae oick tot een openbaer Leeraer ende Predicant, der gereprobeerde nyeuwe Leeringe, deselve continueerende, oick boven eenige interdictien, hem van zyne voorsz. Mats weghen gedaen, ende nae den Sermoenen oick Kinderen doopen de, soe b innen s Huys als in 't openbaer daer buyten; vougende oick eenige persoenen als in Echten t'saemen, ende boven al oick eenen Diaken ofte Dienaer der Armen ontfangen heeft, als nae de voorsz. gereprobeerde ende gedamneerde Religie, uyt wel* eken oirsaecke hy gevangen, oick by voorgaende Sententie van zyne voorsz. Excellentie gebannen es geweest, ende zy* ncn Ban violerende, weder inne gecommen es, zonder dat hy, nae verscheyde goede vermaningen, van zyne quade opinie Cnde voornemen heeft willen affwyeken ofte daer van be* hoorlick leedtweesen thonen, zulcks dat hy ter voorsz. oir* zaecken van zynen Geestelicken ende Priesterlicken Staet behoorlicken gedegradeert es". l) De vier gevangenen werden „gecondempneert geexecu* teert te worden mitten Vure, zulc datter die doot nae volcht en alle goeden geconfisqueert." Zij dankten God en omhelsden elkander met een kus des vredes, waarna zij gevoerd werden naar het Westeinde van den Vijverberg, waar eertijds stond een groot kruis, het H. Kruis geheeten, waarvoor het schavot opgetimmerd was, op het groene zoodje, de gewone rechtplaats. Eerst Vos, dan Sybrand Jansz., pastoor van Schagen, daar* na Adriaan Jansz., pastoor van Uselmonde en eindelijk Wou* ter Symonsz., ondergingen de marteling, den naam des Hee* ren tot den laatsten ademtocht aanroepende. 2) 1) Sententien, enz., bl. 388. 2) G. Brandt, Historie der Reformatie. Adrianus Haemstedius, Historie der Martelaren. HOOFDSTUK VIL De inneming van den Briel. — De Watergeuzen zen in het Westland. — Invoering Hervormde dienst. — Strijd over bezit Kerk* en Kapittel* goederen. — Kerkbestuur naar Delft gevlucht. Opnieuw onder Spaansch geweld. — Het ontzet van Leiden. — Terugkeer Kerkbestuur. Spoedig zou blijken dat geweld niet meer baten kon om de zegevierende vaart der Hervorming te stuiten, integendeel. Bevreesd voor hun leven en ook dat door de invoering der nieuwe belasting, gekend onder den naam van den hon* derdsten en den tienden pennig, zij met volslagen ondergang bedreigd werden, verlieten velen het land. Talrijke dezer uitgewekenen begaven zich op zee en zwierven in hunne vaartuigen rond, roovende en plunderen* de op de Spanjaarden, waar zij daartoe de gelegenheid hadden. De bedreiging van de zeezijde wekte de bezorgdheid der regeering, zooals blijkt uit de Ordonnantie van het Hof, van 7 September 1569, waarin we lezen, „dat eenighe zeeroevers ende andere rebellen zoe Waelen als andere vyanden dezer lande," de Noordzee onveilig maken „ende dat te beduchten es, dat zyluyden, hoe langer hoe meer stercker wordende, met boeten ofte andere cleyne schepen volck aan landt zou* den moeghen setten, om by nachte ende ontyden de ingeze* tenen van den dorpen op de custe gelegen te overvallen". Een waarschuwingsdienst langs de kust werd ingesteld, n.1. twee vuren op Terschelling en dit sein zou op dezelfde wijze worden overgebracht naar Noordwijk, Katwijk, Schevenin* gen, Terheijde en 's Gravenzande, waar de twee vuren zou* den geplaatst worden op de hoogste duin, op den hoek, ge* naamd Baartshoek. Voor den dag werd bepaald „dat elck van de voorszeyde plecken by daghe in de plaetse van de voorszeyde vuren ende in tyde van noede, als vooren zullen opstellen ofte oprichten een ofte twee zeilen ende daer be* 60 neffens roock maecken", elk dorp moest daarenboven 4 of 6 man, onder toezicht van „een van den gezworenen van den dorpe, die hoofdman wesen sal" dag en nacht wacht laten houden. Hoogstwaarschijnlijk waren al deze maatregelen onvol* doende, want de Ordonnantie werd op 6 April 1571 nogmaals afgekondigd, en ditmaal vooral bevolen te waken tegen een terugkeer in het land van hen die daaruit verbannen waren uit hoofde van deelneming aan de godsdienstige troebelen. Een ware klopjacht werd tegen hen ingericht. Goed ver* momd in een schipperspak, trokken op 24 October een paar dienaars van den procureursgeneraal naar Naaldwijk, 's*Gravenzande, Monster, Loosduinen en Wateringen, „om te gaen verspyen eenen Adriaen Janszoon, eertijts bij sen* tentie van desen Hove ghebannen uyt deze lande van Hollant, die gheseyt was aldaer somtyts te comen". In niet minder dan drie dorpen werden de zorgvuldigste nasporingen ge? daan, maar te vergeefs, de man was gevlucht of werd zorg* vuldig verborgen, want de pseudo*schippers keerden zonder buit terug. Alle voorzorgen door de regeering genomen, bleken ten slotte nutteloos. Door de koningin van Engeland uit hare havens verjaagd, staken de Watergeuzen in zee en kwamen, door tegenwind gedreven, voor het stadje den Briel, dat 1 April 1572 werd ingenomen. Steeds bevreesd voor eene landing in het Westland, om van daar uit den Haag te bereiken, liet de graaf van Bossu de kustwacht waarschuwen en deze trok onder hopman Ger? rit van Sichem naar Maaslandsluis. Ook Willem van Hooff, de kastelein van Honselersdijk, werd ter hulp geroepen, maar se* dert November 1571 had de hertog van Alva nagenoeg alle troepen uit deze omgeving teruggetrokken, om er andere punten in het land mede te versterken, zoodat het gemakke* lijk viel de Spaansche bezetting te verjagen uit de meeste steden van Holland en Zeeland. Op vele plaatsen werd nu de Hervormde godsdienst in gevoerd; aan de Katholieken zegde men vrijheid van gods* dienst toe, doch de belofte werd vaak slecht nagekomen, en begrijpelijk is, maar niettemin te betreuren, evenzeer als de Roomschen de Ketters hadden vervolgd, woedden nu de Her* 61 vormden tegen de Katholieke priesters, die menigmaal erger* lijk werden mishandeld. Getuigen onder meer de martelaren van Gorkum. Onder dezen bevonden zich Adriaan Janssen van Hilva» renbeek, in het voorjaar van 1572 tot pastoor van Monster benoemd, en Jacobus Lacopius, kapelaan derzelfde gemeen* te, die beiden op 5 of 6 Juli, met den grijzen vader van den kapelaan, door eenige trawanten van Lumey's bende naar den Briel werden meegesleurd, en op 9 Juli met nog 17 ande* re geestelijken om hunne trouw aan het oude geloof wreed* aardig ter dood gebracht. De terugtocht der Geuzen van Monster naar den Briel, liep gedeeltelijk langs de kust, zoodat de twee priesters ge* voerd werden door het naburige zeedorpje Ter Heide. Daar werden ze aan eenige visschers der streek te vrijkoop aan* geboden voor den prijs van ééne ton bier. Doch niet één in het bijzonder noch allen gezamenlijk konden er toe besluiten om voor hunne vroegere zieleherders deze geringe som te betalen — eene som van ongeveer dertig stuivers, waarop destijds een ton bier mag geschat zijn. Nog een oogenblik dienen we bij de martelaren van Gorkum stil te blijven, niet om hun smartvol lijden, hun held* haftig sterven te verhalen, maar om te spreken over een Naaldwijker, die in deze zaak een treurige rol heeft gespeeld. In een verslag van een getuigenverhoor, gehouden te Delft, den 17 Februari 1634, leest men de volgende bijzon* derheden betrekkelijk het verraad op den herder van Mon* ster gepleegd: Cornelius van Reynegom, deken der collegi* ale kerk van Naaldwijk, oud 52 jaren, gevraagd zijnde of hij iets had mede te deelen omtrent de dienaren Gods die te Brielle den dood hadden ondergaan, zegt in het Latijn hoofd* zakelijk het volgende: „De heb een Jan Vrouwelingh gekend, een mensch uit de volksklasse, die den dienaar Gods Adrianus van Hilva* renbeek, van de Praemonstretenser orde en pastoor te Mon* ster bij 's*Gravenhage, op volgende wijze heeft verraden. Nadat de Watergeuzen de geestelijkheid van Gorkum in den Briel hadden opgebracht, kwamen zij ook te Monster des nachts den pstoor opsporen. Zij wisten hem niet te bemach* tigen, doch ziet, Jan Vrouwelingh biedt zich als verrader aan. Hij begaf zich naar de pastorie en klopte aan de deur, 62 voorgevende, dat hij den Herder kwam roepen ter begelei* ding naar een zieke. Door de dienstmaagd ondervraagd, of er geen gevaar was, antwoordde hij: neen, er is geen gevaar, waarop de pastoor zich kleedde om met den trouwelooze uit te gaan. Onmiddellijk hierna is de pastoor door de Brielsche geu* zen aangegrepen, naar de zee gesleurd, in een visschersbuis geworpen én naar den Briel weggevoerd. Onder weg moest Gods dienaar, zoo hij klagen of zuchten mocht van den on# verlaat hooren: Schep moed, heer Pastoor 1 morgen vóór achten zult gij aan de galg hangen. Toen later de booswicht te Naaldwijk was teruggekeerd, heb ik hem dikwijls gezien, en zich zeiven openlijk hooren beroemen: Mannen 1 toen was er te verdienen; kwam de tijd weêr, ik zou wel beter het verblijf der papisten weten te vin* den. Hij wees alsdan inzonderheid naar de woning mijner ouders. Cornelius van Reynegom nog ondervraagd, of hij wel wist waar de deugniet zijn leven had geëindigd, antwoordde: Te Naaldwijk. Gebeten door een dolle hond is hij razend ge* worden en ellendig gestorven." De Watergeuzen, die hun hoofdzetel te 's*Gravenzande hadden gevestigd, hielden in het Westland verschrikkelijk huis; Naaldwijk kon zeker hun bezoek verwachten. Willem van Hooff, Kastelein van Honselersdijk, zond uit voorzorg de kostbaarste meubelen van het slot naar Delft en vroeg versterking in den Haag. Een vendel van 24 man werd hem gezonden, maar hij zag zich genoodzaakt deze terug te zen* den, daar de bevolking van Naaldwijk en Honselersdijk hun ne aanwezigheid beschouwden als eene uitdaging, waarop de Watergeuzen zeker zouden afkomen, wat een nuttelooze strijd zou tengevolge hebben. Van 's*Gravenzande uit trokken de Watergeuzen eerst naar Monster, waar ze, zooals we zagen, pastoor en kapelaan wegvoerden en in de kerk alles vernielden; de tocht werd voortgezet naar Naaldwijk, onderweg werden verscheidene huizen in brand gestoken en tot aan den Maasdijk velen van hun bed gehaald, die dan later tegen hooge sommen weer werden losgelaten. Bij het bericht hunner komst, had* den deken en Kanunnikken, bevreesd hetzelfde lot hunner collega's van Monster te ondergaan, de vlucht 63 naar Delft genomen. De woeste bende voerde zijne driften bot op de kerk waar alle ornamenten, koper* en zilverwerk werd geroofd. Ook het kasteel te Honselersdijk ontving hun bezoek, waar wapens en voorraad werden geplunderd en nog aanwezige meubels werden verbrijzeld. Zij belemmerden ook niet alleen de uitoefening van den Roomschen godsdienst, maar steunden de eischen der Hervormingsgezinden, de ker* ken zonder meer af te staan aan de belijders der nieuwe leer. Met dit doel ging Mathijs Jacopsz., timmerman, naar het Kasteel te Honselersdijk om van Willem van Hoooff „te moe* ghen hebben oepeninge van de collegiaele Kercke omme aldaer Gots woert ende zijne religie te moegen exerceren, en* de doen gebruycken, zoe die mispaepen dezelve kercke gchabandonneert ende verlaten hadden, ende de gemeente gedient beboerde te werden " Van Hooff antwoordde zeer juist, dat hij in dezen geen beslissing kon nemen, maar dat hij het verzoek zou overma* ken aan de gravin van Aremberg, Vrouwe van Naaldwijk en patrones en collateres van de kerk. Hij waarschuwde Mat* thijs echter dat zijne meesteres nooit in zijn verzoek zou toe* stemmen. De laatste katholieke dienst werd in de kerk verricht op 19 Juli 1572. In het Kercke*boec van Naeldwyk, nader omschreven als: RegistervandeAct en, geschiede* nissen, oirspronck, voirtganck ende obbou* Winghe van de gemeente Naeldwycknaer den woirde Godts gereformeert, wordt vermeld: „Opten 9en Augusti anno 1572 es die ierste openbaire predi catie geschiet in de Kercke tot Naeldwyck naer den woirde Godts," Er is niet eene reden om te twijfelen aan de juistheid der mededeelmg, wat betreft het houden der „ierste openbaire predicatie opten 9en Augusti anno 1572" wel is het de vraag of onder het woord „Kercke" verstaan moet worden de vroegere collegiale kerk van den H. Adrianus. Voor ons ligt: Recueil ende Corte Verclarin* ge van alle tgunt dat my, Willem van Hooff, als castelleyn van den huyse end slote tot Honsholredyck, ende als rentmeester van de Graefinne van Aremberg e, als Vrouwe van 64 Naeldwyck, Honsholredyck etc, overgeco* men, wedervaeren ende gemoeyt is geweest, op den zeiven huyse, inde troubles van Hol» lant, van den jaeren XVcLXXIJ en LXXIIJ. Dit voor de geschiedenis van Naaldwijk hoogst belang* rijke stuk, zeer kalm gesteld en op al de punten, die konden worden nagegaan, juist bevonden, zegt dat Mathijs Jacobsz. op 18 October 1572 een tweede bezoek bracht op het kasteel te Honselersdijk. doch ditmaal niet als particulier, maar in opdracht van den predikant Petrus Dathenus, „des godde» licken rechts doctoor" aan wien de prins van Oranje op 30 Augustus de verzorging had toevertrouwd der belangen van den protestantschen eredienst en hem verleend „authoriteyt, zonderlinge ende speciaal bevel, hem stellende en commit* teerende bij dezen om onsentwegen en in onsen naame te gaen ende te reysen naer het voorszegde graefschap en lant van Hollant ende aldaer met advys van de Staeten deszelfs lants goede ordre ende regel te stellen op den voorszeyde» zaecken, soo wel der religie als andere politique aengaende, sulcx als hij tot meesten rust, vrede en goede eenigheyt ende welvaeren deszelfs lants ende van allen den inwoonderen van dien sal bevinden te behooren" Mathys Jacobsz, en Pieter Mathysz., die hem vergezelde, .Jxebben tsaemen gepersisteert ende gebleven by dvoers. versoeck van de Kercke ende daer en boven my, inder voors. qualiteyt mede voeren gehouden ende begeert, dat ick henluyden soude laeten volgen alle al zulcke Kerklicxe innecomste, als den capittele van Naeldwyck competerende ende toecomende was; mits oeck de Kercke ende andere geestelicke goederen tot Naeldwyck, omme daermede te moegen onderhouden hairen predicant, school* meester, graefmaecker ende coster; item, dat ik oeck hen soude laeten volgen die huysinge met zijnen toebehoerten, daer inne dat eertyts te woenen plach den deecken van Naeldwyck, ende dit tot behoeve van haeren predicant, mits daer van betaelende myn g. Vrouwe oft haeren Rentmeester inder tyt, als naer ouder gewoonte; item, dat zy zouden mede moegen stellen ende setten eenen godtsaligen schoei* meester binnen den dorpe van Naeldwyck ende oeck tot Honsholredyck, omme die jonckheyt aldaer inne alle godt* salicheyt op te trecken ende te leeren; item dat ick, inder voers. qualiteyt, henlieden oeck in dese articulen voorn, ende 65 inne alle Religious saecken soude doen alle behulpelicheyt ende voerstant, volgens de meeninge van den Prince van Oraengen voorn." *) Willem van Hooff kon slechts herhalen wat hij bij het eerste bezoek van Mathijs Jacobsz. had gezegd; hij zou het verzoek aan zijne meesteres overmaken, daar zij alleen in deze de beslissing had. Hij stelde hun voor hunne eischen op schrift te stellen en te onderteekenen, waaraan nog denzelf* den dag werd voldaan en deze schriftelijke memorie werd op 2 November, aan den hertog van Alva gezonden met een begeleidende brief van Margaretha van der Marck waaruit we vernemen, dat ze bij herhaling aan den Kastelein van Honselersdijk had geschreven dat ze in geen enkel der ge* stelde eischen toestemde en hem herinnerde aan zijn plicht jegens den Koning en den eed haar gezworen. Genoemde Kastelein had zoo stellig verzekerd, dat de ambachtsvrouw op hem rekenen mocht en ze was ook zoo overtuigd van zijne trouw en eerlijkheid, dat ze hoopte dat wanneer betere dagen aanbraken, zij niet alleen schadeloos zou worden ge* steld voor geleden verlies, maar dat ook de Kastelein zijne verdiende belooning zou ontvangen. 2) Wat gebeurde er intusschen om de leiders der beweging hunne tot dan toe correcte handelwijze van onderhandelen met de bevoegde overheid te laten varen en eigendunkelijk op te treden? Waarschijnlijk het weinig bevredigend antwoord hun in het vooruitzicht gesteld en de vaste overtuiging dat bij be* slist optreden gerekend kon worden op den steun der bezet* ting die, tot groote kosten der gemeente, te Naaldwijk was gelegerd. „Die voers. twee timmerlieden hebben totten coster der voers. Kercke van Naeldwyck die sloetelen der voors. Kercke (sonder zijne consent) vuyt zynen huyse gehaelt en* de daermede oepenende dezelve Kercke, hebben met heuren complicen die beelden ende altaeren der voers. Kercke ge* broecken ende inne stucken gehact ende gehouwen, verbran* dende die boecken van de librarye der zeiver Kercken, ende 1) Recueil enz. 2) Prof. ). van Vloten. Eerste aanstalten tot vestiging der Hervormde Kerk te Naaldwijk in 1572. Kerkhistorisch Archief, deel II. 5 66 dat wel indefferentelyck, want nyet alleenlicken verbrant ende gedestrueert en zyn geweest de boecken concerneeren* de de voers. catholicxe Religie, maer oick den geerien die tracteerende waeren van de bescreven Keyserlyeke rechten, van medicynen, philosophien ende andere historiën, des Re* ligious saecken nyet raeckende; breeckende mede eenige contrefeytselen ende schilderyen van de heeren ende vrou* wen van Naeldwyck, dier geweest zyn in der tyt van de naeste twee hondert ende LXV jaeren, mits oick van de deeckenen in der zeiver tyt, weesende zeer schoene antiqui* teyten; occupeer ende metter daet oeck haere g huysinge van den deecken ende daer inne stellende haeren predicant ende doende in de zelve collegiaele Kercke die predicatie nae heu* ren manieren van doene".*) Uit vorenstaande blijkt duidelijk dat Kerk en pastorie eerst in het bezit der Hervormden kwamen na 18 October en vóór 2 November; van af 9 Augustus zal de openbare dienst geregeld hebben plaats gehad, onder leiding van den eersten predikant der gemeente, Thomas Gerardus Morus, waar* schijnlijk in het huis dat Arent Dircksz. de Vos vroeger be* schikbaar stelde. In het reeds gemelde „Kerckeboec van Naeld* w yck" vinden we nog een paar aanteekeningen welke wij hier willen vermelden: 16 October 1572 heeft Adam van Malsen, Kanunnik te Naaldwijk, onder de openbare predikatie het pausdom met al zijne afgoderij en superstitie verzaakt en_ gërenocieerd en gevolgentlijk zijne huisvrouw trouwende in tegenwoor* digheid van heel de gemeente. 28 October heeft Hartman Adriaansz. van Capenborch, Kapelaan te Honselersdijk, gedurende 13 jaren, welke hij aanving met groote bezwaarnis zijns gemoeds en consciëntie in October 1559 en in den Godsdienst heeft volhard met groote verschrikkingen en kwellingen zijner consciëntie, zich den 28 October alle vrome christenen tot exempel, vrijmoe* dig laten vinden onder de gemeente, het pausdom met zijne afgoderij en valsche superstitiën verlaten, den waren gods* dienst aangenomen en gevolgentlijk de huisvrouw trouwende die gedurende de 13 jaren voornoemd bij hem inwoonde. (1 Recueil enz. 67 27 November werden benoemd tot Ouderlingen Mathijs Jacopsz. en Pieter Mathijsz. en tot Diakenen Adam van Mal* sem, Philips Thomasz., Lambrecht Jansz. en Claes Huy* gensz. 24 Mei 1573 werd voor de eerste maal het Avondmaal be* diend, waaraan deelnamen een 40*tal personen, inbegrepen eenigen van's*Gravenzande en Monster. Al was het Kerkbestuur volledig geregeld en al had men ook een predikant aangesteld, voorspoedig gingen de zaken niet en gebrek aan middelen deden zich steeds gevoelen. Om daarin verbetering te verkrijgen zonden Mathijs Jacobsz. en Pieter Mathijsz. op 18 NovemberJ572 een dringend request tot den Prins van Oranje, die het doorzond aan Willem van Hooff met opdracht er aan te voldoen. Deze weigerde echter; hij gaf een uitvoerig relaas van de stichting der kerk, de op* richting van het Kapittel, den oorsprong der Kerkelijke goe* deren, alles uitsluitend het werk der voorouders der gravin van Aremberg, die het dus als een persoonlijk onschendbaar eigendom kon beschouwen en eischte dan ook opnieuw in het bezit te worden gesteld van kerk en pastorie. , Bij eene nieuwe aangewende poging werd van Hooff naar Delft ontboden, waar de Prins van Oranje hem op 24 Febru* ari 1573 mededeelde, dat hij had te voldoen aan het verzoek. Toch gehoorzaamde van Hooff niet, gesteund als hij zich ge* voelde door Baljuw en Wethouders en de voornaamste inge* zetenen der gemeente. Geheel onverwacht verscheen 8 April 1573 een prinse* lijk bevel, waarbij de in functie zijnde Baljuw, Jan Antho* nisz. uit zijn ambt werd ontzet en vervangen door Mathijs Jacopsz. De Wethouders weigerden met hem zitting te ne* men, waardoor in de gemeente groote vijandschap en on* eenigheid ontstond. Van Hooff vooral beleefde moeilijke en onaangename dagen, niets bleef hem bespaard. Het moet daarenboven gezegd worden, volkomen eerlijk in hunne handelwijze waren de hoofdmannen der nieuwe leer niet. Allerlei lasterpraatjes tegen van Hooff werden verspreid, waardoor hem onaangenaamheden werden be* zorgd en bezoeken van soldatenvolk; klachten werden bij de autoriteiten ingeleverd, waarin men hem verdacht maak* te, hem afschilderde als „een groot papist ende vervolger van die vande voers. Religie," hem de oorzaak gaven van 68 den marteldood door Naaldwijkers ondergaan. Van een an* deren kant, zochten zij hem voor hunne zaak te winnen, en te verkrijgen dat hij zijn grooten invloed op de bevolking ten hunnen voordeele zou aanwenden. Met dit doel brach* ten de predikant, Mathijs Jacopsz. en Pieter Mathijsz. hem op 31 Januari 1573 een bezoek op het huis Honselersdijk „ende heeft my den zeiven predicant voergehouden, inne effecte, hoe dat ick behoerde te gedencken op de salicheyt van myne zielen, ende oeck over die van de ondersaeten van Naeldes, daer voer ick genouch inne overicheyt gecommit* teert ende gestelt was, ende hoe dat, mits myn absentie ende uytblyven van der Kercken ende van tgehoere des woerdes Godes, de principaele ryekdommen, wethouders ende ge* meente van Naeldwyck mede nyet ter Kercken ende pre* dicatien en compareerden, waer bij toequaem, dat hy sulcke Vruchten ende opbouwinghe des woerdes Godes nyet en coste gedoen als hy dus anders wel verhoepten te doene, indien ick met myne familie ter Kercken ende predicatien quaeme ende te wereke wilde stellen het pont dat den almoegenden Heere my verleent hadde, als hij seyde, ende gelyck als hy den geenen was die voer de zalicheyt myne zielen ende der onderdaenen voorn, sorch behoerde te drae* gen, zoe begeerde hy in effecte dat ick ter Kercken ende predicatie zoude willen comen." 1) Het antwoord op dezen eisch laat zich raden; met ver* ontwaardiging werd hij afgewezen. Het gevolg was, dat de verstandhouding tusschen de leiders der nieuwe leer en den Kastelein van Honselersdijk meer en meer gespannen ge* raakte. Het zou te uitvoerig zijn al de onaangenaamheden, de moeilijkheden, de ellende aan te halen die men Van Hooff veroorzaakte, zoodat hij ten slotte aan den Prins van Oranje schreef, verkoos uit zijn ambt te worden ontslagen, liever dan toe te geven aan het geweld dat hem noodzaken zou in strijd met zijn eed de gelden onder zijn beheer voor doel» einden te gebruiken niet overeenstemmende met de bevelen van zijne meesteres ontvangen. Zonder een oogenblik te aar* gelen nam de Prins van Oranje hem op zijn woord en be* noemde 23 Mei 1573 tot zijn opvolger Jonkheer Lodewijk van Binckhorst, in wiens aanstelling enkel vermeld stond,< 1) Recueil enz. 69 dat Van Hooff ontslag had gevraagd, zonder de redehen op te geven die hem daartoe noopten en die we vinden in het belangrijke stuk dat de gewezen Kastelein voor notaris en getuigen liet opmaken. „Op den zeven ende twintichsten may a° XVc drie ende tseventich compareerde voer my, Aernt Adriaensz. Storm, norius publicus, by den raedtschoeffs van Hollant daer toe geadmitteert ende voerden naergescreven getuygen, d'eer* saemige Wilhelm van Hooff, castelleyn ende rentmeester van de Graefinne van Aremberge als vrouwe van Naeldwyck, Honsholredyck, Waeteringe, Vlaerdinghe ende ter Capelle, erffmaerschalckinne van Hollant, ende verclaerde dat al ist zoe dat hy comparant nyet en weet daerinne hy hem zeiven eenichsins ontgaen mach hebben tegens mynen heeren die Prince van Oraengien, den Staten van Hollant oft yemant an» ders, maer geduerende de alteratie ende troublen van deesen lande hem stille gehouden heeft opden huyse ende sloete van Honsholredyck, sonder hem ergens mede te moyen dan al* leenelicken mette administratie ende regiering van de goe* deren der heerlickheeden voorn., die hem by de Graefinne van Aremberge zyne meisteresse onder haere commissie bevolen ende overgelevert zyn ende die hy comparant tot haer contentement (zoe hy meynde) over de jaeren zes en twintich wel geregeert heeft, soe schynt nochtans dat zedert de alteratie voersz. eenige quaetwillige van Naeldwyck ende Honsholredyck (die over mits d'eerste troubles vuytlandich zyn geweest met haeren aenhangeren) gepoecht ende gestu* deert hebben omme die regieringe nyet alleene van de Kercke ende geestelicke goederen tot Naeldwyck (staende onder de despositie ende collatie van de vrouwe Graefinne voorn.) maer oeck om de waerlicke jurisdictie toecoemende dezelve Graefinne thenwaerts te trecken ende hebben zoeveele ge* daen dat eene van hem beyden, genoemt Mathys Jacobsz., weesende een slecht timmerman, van myne heere de prince voorn, geimpreteert ende vercreegen heeft d'officien vant baelliuschappe ende Schoutampten van Naeldes en Hons* holredyck, staende tot dispositie nochtans van de Graefinne voern. (als over dezelve heerlickheeden hebbende hoege, middele ende laege Jurisdictie) depossesserende genoech metter daet Jan Anthoniusz. Brasser die van wegen dezelve Graefinne dezelve Staeten ende officien bedienende was, 70 sonder dat hy comparant, als weesende rentmeester ende gecommitteerde vande voers. Graefinne over alle haere ge* rechtichheeden vanden quartiere van Noorthollandt, daer op gehoirt ofte geadvyseert is geweest ende oeck genoech tegens tgoetduncken van de rycksten ende notabelsten on* dersaeten des voern. heerlickheyts. Ende was dezelve Ma* thys Jacopsz. de justitie aldaer voerts administreerende ende de vierschaeren bannende van wegen des Princen voern., sonder de voers. Graefinne inde voers. heerlickheeden ende haere patrimoniaele goederen te bekennen, ende omme dat hy comparant nyet en wilde aviseren tgunt zy voer handen namen nochte oeck condexendeeren in heure Religie ende in predicatie comen, zoe hebben zy noch veel meer gedaen (als hy comparant verclaerde) dat zy luyden hem comparant by den predicanten ouderlingen en consistoriaelisten van Delft met valsheyt ende onwaerachtigheyt gedelateert ende be* schuldicht hebben, als dat hy comparant eenich verstant en* de conspiratie soude gehadt hebben mette voers. Graefinne zyne meisteresse, omme die vande spaenschen legere tover* leveren den huyse ende sloete tot Honsholredyck voorn, die aldaer vuyt te beschaedigen souden hebben de platte landen daer omtrent ende aen de Maescant gelegen, hebbende tot dien fine secretelicken ende by nachten opden voers. huyse gedaen groote menichte van buspoeder ja tot tachtich oft hondert tonnen toe; item groete meenichte van coren, nyeut geschutte ende vreemt volck. Welcke predicanten ende consistoriaelisten, zoe hy comparant verclaerde verstaen te hebben, tselve voerts aenegedient hebben myn heere den Prince ende Staeten, die daeromme tvoors. huyse doen be* setten hebben met garnisoene van dertich oft veertich sol* daeten, stellende daer over als castelleyn ende capiteyn Jon* cker Franchois van Viry, de welcke, hoe wel zyluyden de saecke geheel anders gevonden hebben als tegens de waer* heyt gerapporteert was, zyn nochtans op tselve huys geble* ven, houdende den zeiven comparant genoech dat hy tot zy* ne appetyte metten eersten nyet gaene nochte zyne affairens doen en mochte. Ende gelycken als hem zeeckere besloeten missive byde commissarissen vanden reeckeninge van Hol* lant mede gepresenteert zyn geweest van date den XVIen Meye 1573, by welcke dat hem geordonneert was omme tot Delft te comen ende aldaer tontfangen ende in handen van Prins Frederik Hendrik. 71 den geenen die daer toe geordonneert soude werden te leve* ren de penningen die aldaer verscheenen waeren vande thienden ende landen vander maede staende inder syne re* cepte, gelycken als dat ons notaris ende getuygen gebleecken is by de missive die hierinne geinsereert is: Eersaeme discre* te goede vrunt. Alzoe omtrent deser steden tontfangen staene seeckere penningen onder uwen rentmeesterschappe sortee* rende diemen noetelicken heeft te employeeren tot vorde* ringe vande gemeene saecke, soe ist dat wy u by desen ten beveele van zyne Extie ordonneeren in alder diligentien te comen alhier binnen der steede van Delft omme de voers. penningen tontfangen ende wederomme over te leVeren in handen als u tselve geordonneert zal worden, hier van en met niet weesen in gebreecke, Eersaeme, discrete goede vrunt. Onse heere Godt zy met u. Gescreven tot Delft opden XVIen may' 1573. Ten beveele van zyne Extie den Commis* sarissen vande reeckeninge ende was onderteyckent Vander Laen. Ende dat te voeren myn heere de Prince voorn, hem by expresse missive geordonneert ende belast hadde omme den predicant van Naeldwyck te betalen, vuyte penningen van zyne recepte, zyn onderholt, dat hem by de zelve Grae* finne, zyne meisteresse, verboden was. Item dat hem compa* rant oeck affgeheyscht zyn de registeren vande leenen van Naeldwyck met zyn toebehoerten, soe verclaerde hy com* parant dat hy daer vuyt nyet anders en konde nemen dan dat de zelve Prince verstont d'innecomsten, heerlickheeden ende goederen van de Graefinne voorn, te confisqueeren, zoe dat zyne suppliants commissie, die hy vande Graefinne voorn, tot noch toe gehadt heeft, omme haere goederen te regieren ende de penningen daervan comende temployeeren tot haerder ordonnantie, daermede cesseerde. Ende al waer hy nyet veriaeten soude al evenwel daervan afstant moeten doen, als hy de penningen van zyn recepte elders dan hem by zyne voers. meisteresse geordonneert es, soude moeten employeeren, gemerckt hy comparant merckelycke somme van penn. aen haere g. zelffs ten achteren is, daervan hy ge* frustreert soude zyn, indien hy tegens zyne commissie ende haere ordonnantie anders dede, behalven dat hy den huyse van Aremberge over de jaren vyff ende dertich getrouwe* licken gedient heeft, ende daervan dat hem veel eeren ge* daen ende weldaeden gebeurt zyn, ende daeromme veel te 72 meer anders nyet en mach deen dan zyne commissie en ver* melt, verclaerende daeromme dat hy de saecke in deliberatie gestelt ende bevonden hadde, dat omme hem te quyten van den eedt van getrouwicheyt die hy haere g. gedaen heeft, behoerde liever te quyten de staeten die hy van haere g. ont* fangen heeft, als te doene tegens zyne debvoir ende verpUch* tinge. Alle twelck geconsidereert ende mede dat hy soude moeten veranderen van eede, indien hy op den huyse in re* cepte bleve, twelck hy comparant verclaerde toch nyet gemeint te zyne om doene, soe heeft hy comparant voer my notaris ende getuygen verclaert ende geprotesteert, ver* claerde ende protesteerde mits desen dat hy dadministratie ende regieringe van den huyse ende goederen voers. nyet en verstaet te habandonneeren noch te veriaeten dan omme oersaecke ende redenen voers., ende omme darmen den huyse ende penningen van de voers. goederen wilde em* ployeeren elders dan naervolgents dordonnantie ende com* missie vande Graefinne voers. zyne meisteresse, ende ver* socht hy comparant aen my notaris hem hiervan gelevert te worden acte van protestatie. Aldus gedaen tot Honshollere* dyck ten huyse ende sloete aldaer, ter presentie van Dirick Petersz.,rentmeester van myn vrou van der Lee ende Cornelis Henricksz. Corvynck, Secretaris tot Naeldwyck als geloef* waerdige getuygen» hier toe met my versocht ende gebeden. Quod signo et nomine meis proprüs solitis et consuetis asses* sor. Actum anno et die ut supra ende was ondertevkent A. S. 9 Volledigheidshalve zij nog vermeld, dat Willem van Hooff aan den Prins van Oranje een vrijbrief had verzocht om met zijne familie en roerende goederen het Kasteel te verlaten en dat hem den 28 Mei 1573 een paspoort in den meest uitgestrekten zin werd verleend, waarbij hem toege* staan werd te Honselersdijk terug te keeren zoo vaak zijne belangen dit vorderden. Dit is wel te beschouwen als een be* wijs dat aan den trouwen dienaar van de gravin van Arem* berg eigentlijk niets ten laste kon worden gelegd. En op het oogenblik van vertrek heeft zijn opvolger Lodewijk van der Binckhorst „ende zyne huysvrouwe my ende myne huys* vrouwe zeer ernstelicken gebeeden ende gerequireert omme 1) Recueil enz. 73 vanden huyse nyet te willen afgaene, maer alsnoch blyven, daer op ick geantwoort hebbe, als van myns persoens halven dat ick vertrecken moste omme redenen, maer was wel te vreeden dat myn huysvrouwe ende familie noch daer op souden blyven, omme middeler tyden ordre te stellen inde saecke van myn lantneeringe die ick opde staende voet zoe nyet en mochte my quytmaecken ende was gemeynt te ver* trecken tot Montfort, maer naderhant lettende op de groete desordere die overmits myn afweesen soude moegen geval* len hebben, ende dat myn presentie ende blyven haere g. en* de haere g. huyse ende goederen proufitelicken souden wer* den, ende noch om te beletten meer andere inconvenienten van plonderinge ende brantstichtinge dier geschaepen wae* ren in mynder absentien opden voers. huyse te comen, soe hebbe ick myne voergaende resolutie ende meeninge gealte* riert ende verandert, ben met myne huysvrouwe ende fami* lie opden zeiven huyse gebleven zoe lange alst den almoe* genden Heere soude believen." 1) De strijd over het geldelijke gedeelte der zaak eindigde hiermede in het v oordeel der Hervormden; de Kerkeraad kon nu zijne taak voortzetten en nam dan ook eene reeks be*. sluiten tot regeling van kerkelijke aangelegenheden. Ongestoorde rust zou men echter niet genieten. De Spaansche troepen schenen weer de overhand te zullen ver* krijgen in het Noorden, gaandeweg ook in het Zuiden en sloegen in 1574 het beleg van Leiden, welke stad ze tot eiken prijs in hunne macht wilden. De omliggende plaatsen, ook Naaldwijk kregen inkwartiering van vreemde huurlingen, die vooral op het platteland zich ergerlijk gedroegen, zware brandschattingen oplegden en de uitoefening van den Her* vormden godsdienst belemmerden. Vele ingezetenen en ook het Kerkbestuur van Naaldwijk namen de vlucht naar Delft, waar ze de belangen der ge* meente bleven behartigen. Den ernst der tijden begrijpende vonden zij het noodzakelijk vertegenwoordigd te zijn op de provinciale Synode, die op 14 Juni te Dordrecht bijeen kwam. Als afgevaardigde werd benoemd Mathijs Jacobsz., maar daar hij „van wege zyn balieuschap en wegens syn andere sware affaire niet wel lang uyt mach wesen" en „dewyl door \) Recueil enz. 74 den inval des gemeenen vyandts in Hollant onse lieve broe* der Franciscus Vrancken nu verhindert wordt Zyne ampt tot Naeldwyck inder gemeente te doen ende dairom nu den tyt wel heeft ende oick bequam es om by den Synodum te weesen, Ende dair toe onse Broeder Mathys Jacopsz. van wegen zyns Bailiuscaps ende andere zynre zware affaire niet wel lange mach vuyt weesen, soe hebben wy onsen dienair Franciscum mede gesonden opdat (zoe het anders den broe* deren des voirs. Synodi goet dochte) hy in Mathys des Bai* limos stede by den Synodum soude blyven ende van wegen onser gemeente aldaer mitten anderen broederen inden Sy* nodo soude handelen, Dair toe den selven onzen broeder ghevende credentie ende commissie omme metten anderen broederen aldair te handelen statueeren ende ordonneeren nae den Prophetischen, ende Apostolischen Schriften van allen poincten ende articulen nodich ende oirbairlick tot groetmakinge des godlicken names, tot verbreydinge des heyligen Evangeliums ende opbouwinge der gemeente Jesu Christi in alder godsalicheyt." De acte dezer Synode werd dan ook onderteekend door: Franciscus Franckenns Verbi minister in Eccla Naltuicensi, de andere afgevaardigde voor „zyne zware affaire" zeker teruggeroepen zijnde.1) Intusschen hadden de Spanjaarden heel het Westland bezet tot den Hoek van Holland toe en hun hoofdkwartier gevestigd in het slot te Honselersdijk. Het liet zich aanzien dat de bezetting van langen duur zou zijn, want van Spaansche zijde werden er geweldige maatregelen getroffen om het voor de tweede maal voorge* nomen beleg van Leiden ditmaal met een gunstig resultaat te bekronen. In de eerste plaats was de bevelhebber Fran* cesco de Valdez, er op bedacht zijne manschappen steeds van voedsel te kunnen voorzien en verzekerde zich daarvan door eene vaartverbinding tot stand te brengen tusschen den Haag en de verschillende Westlandsche dorpen. Ter verwe* zenlijking van dit plan had de Ambachtsbewaarder van Rijs* wijck en eenige polderbesturen, door Valdez bijeengeroepen, op 9 November 1573 „geconsenteert, dat men de cade op 't Westeynde van de Houffwateringe, streckende langes de 1) Acte van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw, verzameld en uitgegeven door P. L. Rutgers. 75 Houffkade, aen de Noortsyde zal deursteecken, omme diesel» ve wateringe, des winters ende des somers mitte schuyten te mogen varen uytte Haechsse vaert tot in de beeck an de Moerwech ende maecken 't Haechsse vaertwater gemeen mittet beeckwater voorszeyt, sulcx datte zelfde wateringe een ghemeen water ende vaert zal wesen te mogen gebruy» eken mitte schuyten van Oosten ende uytter Haege mit torf-, hout ende anders deur deselve wateringe naer Waterin* ghe, 't Wout, Vlaerdinghe, Maeslandt en de Lier, tot Naelt* wyck, 's*Gravensande, te Hontsholredijk etc, als van daer te mogen commen met alreley coorn ende ander saet, suvel ende allerhande materialen". Natuurlijk was Valdez aandacht niet het eerst getrok* ken door de economische beteekenis van een dergelijke ver» binding. De bedoeling was wel degelijk, zooals we hooger zegden, „omme commodieuselycker de victuaelje ende anders te brengen in 't Westland ende wederomme van daer in Den Haege". Het plan, oorspronkelijk breed opgezet, liet zich nader omschrijven als eene vaart „van den Siecken ofte Leproesen buyten Den Hage respondeerende uyte Spoywatere van Den Hage langs de Houf f kade na de Moerwechs ende voorts in 't voorszeyde Westland in alle de steden ende dorpen aan deze syde der Maesdyck geleghen", waartoe men de oude, reeds bestaande „wateringhe" behoorde „ te wyden ende te dyepen" en „de steenen brugge bij de Leprozen" — in deft weg naar Delft gelegen— met „het sluysken daarby" van eene groote doorvaartwijdte moest maken. Maar tegenover dit werk staat dan weer aanklagend de overlast die de bevolking had te verdragen van de Spaan* sehe en Duitsche huurlieden, voor wien in den volsten zin des woords niets heilig was. En te midden van al de ellende die men te doorstaan had, brak in 1574, tengevolge van de steeds toenemende vervuiling van personen, huizen en strafc ten, door al dat vreemde krijgsvolk veroorzaakt, de pest in het land uit en vielen vooral in den Haag heel wat slacht* offers. Reinheid was uiterst aanbevolen en op 2 Augustus 1574 beval Valdez aan de gemeenten Wassenaar, Voorscho* ten, Rijswijk, Wateringen, Naaldwijk, Monster, Loosduinen, Eikenduinen en Haagambacht op 15 Augustus uit elke ge* meente, drie wagens inet paarden en twee laders te zenden, 76 om het vuil uit de straten van den Haag op te ruimen, naar buiten te voeren en er de schansen mede te verhoogen. Een rustig leventje had de bezetting in het Westland eigenlijk ook niet. De bevolking maakte het verblijf niet aangenaam en daarbij kwam nog een voortdurend trekken van de eene plaats naar de andere. Akelig werd de toestand toen de dijk bij Rotterdam was doorgebroken en, in strijd met de verwachting, de vloed tot vóór Naaldwijk en Wate* ringen was gebracht, waar de Geuzen voordeel zouden weten uit te trekken. De beide vijandelijke partijen wilden Zich het bezit van den molen van Wateringen verzekeren. Valdez zond bevel aan kapitein Carrera, te Naaldwijk gele* gerd, er met een 40=tal manschappen heen te trekken en elke poging der Geuzen, om het dorp te bemachtigen, tegen te gaan. Daar er van een andere kant gevaar bestond, gezien de stemming onder de bevolking, Naaldwijk al te zeer te ver* zwakken, werd kapitein Palomino er met zijn volk gelegerd. Van uit Delft trokken de Geuzen inderdaad met booten voorzien van zwaar geschut naar Wateringen, dat men ver* overen wilde om de troepen uit het Westland af te snijden en tevens alle betrekkingen met het hoofdkwartier te ver* breken. In de kerk, het eenige gebouw, dat niet onder water stond, lag slechts een kleine bezetting, die spoedig door de Geuzen vermeesterd was, maar de intusschen toegesnelde manschappen uit Naaldwijk, Monster, 's*©ravenzande, Maasland, Maaslandsluis en Vlaardingen, onder aanvoering van Valdez zeiven, wisten, na een bloedig gevecht, de ver* overde stelling weer in bezit te krijgen. Kort daarop werd Leiden ontzet en waren de Spaan* sche troepen genoodzaakt het land te verlaten, zonder hoop ooit weer te keeren. Overal lieten ze ernstige sporen van hun verblijf achter, ook in het Westland, waar de kerken eene tweede plundering ondergingen. Vooral de orgels, eigenlijk het eenige dat nog aanwezig was, werden vernield, zoo dat er maanden verliepen vooraleer alles was hersteld en de dienst behoorlijk kon worden hernomen. In Februari 1575 keerde het kerkbestuur uit de balling* schap van Delft naar Naaldwijk terug, zooals blijkt uit de volgende aanteekening in het Kerc ke«boec: ,J/ebruarius anno 1575; naer de verstroyinge der ghe* meente geschiet int jaer 74, in welcke verstroyinge veel broe* 77 ders ghestorven zyn; ende nae het ontzet van Leyden, dat de vijant uit den lande van hier omtrent gheweecken is met het ingaen van Febrauario; ende naer het afsterven des an* deren voorgaenden dienaars, is de ordinaire predicatie des woorts Gods wederomme begonnen te Naeldwyck." Sedert is de dienst onafgebroken voortgezet, genoot de gemeente jaren lang eene betrekkelijke rust en gingen de zaken der Hervormde Kerk een geregelden en voorspoed!» gen gang. HOOFDSTUK VUL Maatregelen tegen de uitoefening van den Ka* tholieken Godsdienst. — Getalsterkte der ver» schillende godsdienstige gezindten. — Vervol* ging der Katholieken. — Geheime bijeenkom* sten. — Klopjes. — Franciscus Verburch. — Hulpkerk aan den Zwartendijk. Door de Staten van Holland werd in 1573 te Leiden be* sloten den roomschen godsdienst te schorsen en te verbieden. Bij den aanvang der onderhandelingen, die besloten wer* den met de onderteekening der Pacificatie van Gent (8 No* vember 1576, eischten de afgevaardigden der Staten van Hol* land, dat in dit beroemde verbond zou worden opgenomen dat de uitoefening van den Katholieken godsdienst zou ver* boden blijven tot de Staten*Generaal dit punt hadden ge* regeld. j Van die regeling kwam echter niets en in de Unie van Utrecht (23 Januari 1579) werd aan Holland andermaal vrij* heid gegeven het punt betreffende den godsdienst naar goed* vinden te regelen. Op 20 December 1581 werd door den Prins van Oranje, als hooge overheid in Holland, eene plakkaat uitgevaardigd, die alle vorige besluiten over deze zaak in gestrengheid verre overtrof en waarbij op zware straffe verboden werd eenig werkje uit te geven dat niet alvorens door de „Staten ofte haren Gedeputeerden" is goedgekeurd. Onder meer lezen we in deze plakkaat: „Ende alsoo niet tegenstaende verscheyden voorgaende Verboden ende Interdictien, soo wel binnen den Steden als ten Platten Landen, in eenige Kercken ofte andere particu* liere Huysen, eenige toeloop ofte 't samenkomste van Mans ende Vrouwen wort bevonden, omme te ghebruycken eenige Pauselicke Exercitie, als Missen, Prediken, Doopen ende an* dersints, waer door lichtelick eenige onrust ende oproer soude mogen rysen, ende eenige heymelycke verstant metten Vyandt gehouden, ende listige aenslaegen soude moge te 79 wege gebracht worden, ende alwaer 't de selve Excercitien niet met groote t'samenkomsten en gheschieden, nochtans strecken souden, niet alleen tot schandale ende ergernisse vande Gemeente, maer oock tot nadeel van de gemeene saecke. Soo ist, dat Wy omme alle swaricheden, die daer uyt insgelyks souden mogen rysen te voorkomen, alle alsulcke Vergaderingen ende t'samenkomsten wederomme wel ern* stelyck verboden hebben, ende verbieden by desen, 't zy heimelyck ofte openbaer, op de pene van hondert gulden t'elcken reyse te verbeuren, bij den genen in wiens Huysen bevonden sal worden sulcks ghedaen te wesen. Ende inge* valle 't selfde in Kercken ofte Conventen sal zyn ghepleecht, op de verbeurte van de alimentatie van de Conventualen die sulcks sullen hebben toegelaten, ofte aldaer tegenwoordich sullen zyn gheweest, ende oick van den genen door den wel* eken alsulcke Excercitien ende Ceremoniën sullen zyn mis* handelt ende gedaen. Ende in gevalle de selve egeene Alimen* tatie is genietende, op pene dat alsulcke oproerige uyt dier Plaetse geleyt zal worden, ende daer niet wederom sal mo* gen komen op arbitrale correctie. Sonder nochtans yemandt in syn consciëntie ofte ghemoet te sullen beswaeren ofte re* chercheren. Ende alsoo mede groote argernissen gepleeght worden, niet sonder vreese van oproer binnen eenige Plaetsen, door dien dat eenige met hare kleedinge als Monnicken, Nonnen ende Bagynen, openbaerlycken gaen op der Straten, verbie* den ende interdiceeren Wy mede by desen, dat niemant voortaen hem in andere dan waerlycke Habyten, by dage op der Straten ofte ghemeen plaetsen sal laten vinden, op ver* beurte van alsulcke Kleedinge voor des Heeren Dienaers, ofte den Soldaten in Guarnisoen zynde, ter plaatse daer sulex gebeurt. Item, alsoo tot verscheyden Plaetsen, niet te* genstaende voorgaende Resolutien ende Ordonnantiën, da* gelycks groote fautten inder Scholen bevonden worden, doordien de Schoolmeesters op haren handel, leeringe ende leven, niet behoorlyck en zyn ondervraeght, gheexamineert nochte ondersocht, hebben wy insgelycks verboden ende geinterdiceren, verbieden ende interdiceren by desen, alle Mans ende Vrouwenpersonen binnen ende buyten den Ste* den, hen t'onderwinden eenige Schole te houden ofte Kinde* ren te leeren. Ten zy de selve by de Magistraten van de Ste* 80 den, ofte ter naester Steden haerluyder Residentie, eerst be* hoorlyck sullen zyn ondersocht ende gheadmitteert, ende Acte daer af sullen hebben verkregen, daer op syluyden als dan vorder sullen worden alomme toegelaten. Ende dat mede alle op pene van hondert gulden te verbeuren als vooren." In 1584 en 1589 werd dit plakkaat vernieuwd en voor wat de scholen betreft vermeerderd met: „ende soo veel de plat* te landen aengaet, dat sy (de schoolmeesters) van gelycken sullen worden ondersocht ende geadmitteert bij de Hoofd* officieren van de Dorpen enz. ende in de Heerlyckheden door de particuliere Heeren of Ambachtsheeren van densel* ven ofte hare officieren enz." Wel worden door dit plakkaat onbevoegde meesters ge* weerd, doch ook, zegt P. K. Görlitz, in zijn door het Nut van 't Algemeen bekroond: Geschiedkundig overzigt vanhet Lager Onderwijs in Nederland, en daar was het om te doen „de zoodanige die niet tot de gevestigde Kerk behoorden." „De scholen, zegt dezelfde schrijver, stonden in nauwe betrekking tot de Kerk van den Staat, en waren eigenlijk Hervormde scholen, in welke de Catechismus en leer* stellige Vragenboeken als leer*, soms als leesboeken gebruikt werden, waarbij de kieschheid jegens andere gezindten niet altijd werd in het oog gehouden, wat veelal aanleiding tot krenking en ontevredenheid van velen gaf. En toch was er voor deze geene andere gelegenheid, om hunne kinderen te laten onderwijzen, tenzij door private lessen, waartoe niet ieder de noodige middelen bezit. Want het was hun niet ge* oorloofd Bijzondere scholen op te richten, hetgeen slechts noode in groote steden werd toegestaan, zoo als Weeshuis* of Armenscholen van bepaalde godsdienstige gezindten, waarin men alleen bij speciale vergunning ook kinderen uit de meer gegoede klassen dier gezindten mocht toelaten. Dit had dan ook ten gevolge, dat velen hunne kinderen van on* derwijs verstoken lieten; terwijl de meer gegoeden de hunne buiten 's lands ter schole zonden." Was de bevolking dan zoo ineens in massa tot het pro* testantisme overgegaan om zulke uiterste maatregelen te wettigen? Op verre na niet.. Onverdachte getuigen verklaren dat het grootste gedeel* te der bevolking aan het oude geloof getrouw was gebleven. 81 „Allen, die hier in den lande wonen, Mijnheer mijn broe* der! schreef Oranje in Maart 1584 aan zijn broeder Jan, zijn zijn niet van de gereformeerde religie: dit weet gij wel en gij hun getal: en het grootste deel van die religie is zwak." l) In 1582 zegde Mornay namens Oranje tot de geloofsge* nooten van Gent: „Het is maar al te zeker dat er weinige steden in het land, en bij name in Vlaanderen zijn, waar de vijanden van onzen godsdienst nog niet de meerderheid uit* maken, en dat zij door niets anders in bedwang gehouden worden dan door de magistraten en den krachtigen arm der garnizoenen; het staat te vreezen, dat, wanneer men deze ongelijkheden wegneemt, zeer velen, die zich thans voordoen 'als tot de onzen te behooren, zullen laten zien wat zij zijn en dat de bestgezinden verkoelen." 2) , In een Avis au Comte de Leicester lezen wei „pour ne mescontenter tous les Papistes (qui font la moitié de eet Estat)", ") maar den 14 Mei 1587 verklaarden de ge* machtigden van Prins Maurits en van eenige provinciën, ook van Holland, aan eene officieele commissie van predikanten, dat „het tiende deel van de ingesetene van den Lande niet is van de Gereformeerde Religie." 4) In een Vertoog van 't Hof van Holland aan Leicester, van 18 September 1587, vindt men: „want also een yege* lycken die eenige wetenschap van dese landen heeft, kenlyk en notoir is, het meerendeel van een yegelyke stad en plaetse te zijn de Roomse religie noch van herten toegedaen." 5) Bilderdijk zegt, dat in den aanvang der XVII ° eeuw de Roomschen toen nog doorgaans 2/s in de aanzienlijkste ge* slachten uitmaakten, bij de burgerij 2/B, ten plattelande 7/« en nog meer. En welke was de toestand te Naaldwijk? In het vorige hoofdstuk zagen we dat toen op 24 Mei 1573 voor de eerste maal het Avondmaal werd bediend, slechts een 40*tal personen er deel aan namen, met inbegrip van geestverwanten uit 's*Gravenzande en Monster. In het begin van 1619 telde de naamlijst der ledematen 1) Groen van Prinsterer. Archives de la Maison d'Orange, T VIII. 2) Idem T VII. 3) Archives, T I deuxiéme série, 4) Bor, Historie der Nederlandsche oorlogen, boek XXII. 5) Idem, boek XXIII. 6 82 102 personen, waarvan 64 te Naaldwijk, 23 te Honselersdijk en 15 op het land. x) Toen op 27 Augustus 1645 Ds. Jeptha Vlitarpius beves* tigd werd beliep het ledental 179. 2) Hoe is het dan mogelijk en aan te nemen dat verre weg de groote meerderheid des volks zich door eene minderheid zoo kan laten onderdrukken in alles wat haar het dierbaarst en heiligst is? Op die vraag geeft Dr. W. J. F. Nuyens, in zijne G e* schiedenis der Nederlandsche beroerten in d e XVI° eeuw, het volgende antwoord: „De geschiedenis aller revolutien leert ons, dat eene minderheid, die zich een* maal in het bezit heeft gesteld van het roer des staats, die meester is van hooge regeering, van gewestelijke gemeente* besturen, die de rechtbanken, de politie, de militaire macht ten haren dienste heeft, die belastingen kan lichten desnoods door geweld, die door verbeurdverklaringen zich eene, wel is waar reeds uitgeputte, doch dikwijls weder gevulde, goud* mijn maakt, bij machte is, de massa des volks te knevelen en te onderdrukken." Wat men echter ook beproefde, welke vervolgingen men ook inspande, de aan het roomsch katholiek geloof trouw geblevenen werden nooit geheel verlaten. Op meer dan eenö plaats werden nog parochie*priesters aangetroffen en leden der ontbonden en vernietigde Kapittels en Kloosters die de geloovigen in afgelegen plaatsen af en toe verzamelden, godsdienstoefeningen hielden, moed en sterkte in de bange dagen inspraken. Ook de pastoors van Delft, Joannes Smetius en Paulus Cornelii, en hunne kapelaans Gerardus Jacobus Andreas Cornelii en Joannes Andreae bereisden het West* land en brachten, door duizenden gevaren heen, hunne ge* loofsgenooten hulp en troost. Daar het echter te vreezen was dat wegens het gering getal geestelijken velen tot de Hervorming zouden overgaan, gelastte Paus Clemens VIII in 1592 aan den generaal der Jezuiten eenige leden zijner orde naar Nederland te zenden en in hunne jaarlijksche verslagen, aan hunne algemeene en gewestelijke oversten ingediend, is aangeteekend, dat zij uit Delft en sedert 1608 ook uit 's*Gravenhage het platte land 1) Notulenboek le deel bl. 214. 2) Idem 2e deel. 83 rondom die steden dikwerf doorkruisten. Zoo wordt van Cornelius Duyst, van 1592 tot 1614 zendeling te Delft, ge* zegd: Hij legt zich ook toe de Delflanders te helpen. Meer* malen wordt dit herhaald van hem en van zijne opvolgers; somwijlen worden met name aangeduid: Monster, Poeldijk, 's*Gravenzande, De Lier, Naaldwijk, Rijswijk, Voorburg, Wateringen enz. Dergelijke excursiën deden niet minder Theodorus Tackius, Balduinis Rommelius, Guilielmus Goet* gebuer, en hunne opvolgers uit 's*Gravenhage. Van 1614 liep naar het Westland uit Henricus Schenkel, en iets later met dezen Jacobus Ever ding; beiden waren woonachtig te 's*Gravenhage. Insgelijks deed Jac. van de Velde, die doorgaands in 't Wout zich ophield. Jacobus La Torre geeft in zijn verhaal A° 1656 opgemaakt, aan den eer* sten den naam van Pastoor; Rovenius echter in de oorspron* kelijke Descriptio Foederati Belgii, in 1622 den Nuntius te Brussel overhandigd, betitelt hem als pastores, evenals van Engelbertus Kenniphoven, die gelijk bekend is A° 1605 de stichter was der tegenwoordige parochie van St. Jacobus in de Molstraat te 's*Gravenhage. Gemakkelijk was de taak dezer zendelingen niet; slechts vermomd konden zij zich ergens wagen; op afgelegen plaat* sen moesten de godsdienstoefeningen op ongeregelde tijden en met groote tusschenpoozen, worden gehouden; immer moesten zij met de grootste omzichtigheid te werk gaan, want voortdurend werden de gangen en handelingen der Katholieken bespied en, bij de minste overtreding werden zij gevat en veroordeeld. Vermelden moeten we, dat, indien de zendelingen eeni* ge vrucht van hunnen arbeid hadden, dit grootelijks moet worden toegeschreven aan den krachtigen steun van vrome en moedige vrouwen in de geschiedenis gekend onder den naam van .JClopjes". Het waren deze klopjes die de trouwen gingen waarschuwen, waar en wanneer een geestelijke ergens wezen zou; ze zorgden er verder voor de plaats van een be* hoorlijk altaar te voorzien en hielden gedurende den dienst bij de deur de wacht om door kloppen tegen naderend ge* vaar te waarschuwen. Zij hadden ook tot taak de jeugd zoo* veel mogelijk te onderrichten in de geheimen van den gods* dienst en waren belast met de ziekenverpleging. Ofschoon menig predikant „in vrome talen van den 84 kansel, in den ring, classis of synode, bij de Staten of Zijne Hoogheid, doldriftig losvoer tegen de paapsehe stoutmoedig* heid" werden de vervolgingen tegen de Roomschen gaande* weg minder gestreng, ofschoon hun feitelijk nog geene enke* le vrijheid geschonken werd, want de namen der genoemde geestelijken zijn ons voor een deel enkel bekend door hunne verschijning voor het Hof van Holland, als ze in de uitoefe* ning van hun ambt overvallen waren geweest, of uit de smeek* schriften waarin ze uit de ballingschap van zich lieten hooren. Van de gunstigere stemming maakte de geestelijke over* heid gebruik om een ernstige poging te wagen, die met goed succes bekroond werd. Zij benoemde namelijk op 28 December 1647 tot pastoor van het Westland een jeugdig priester, Franciscus Verburch, die juist 30 jaren vroeger te Berkel werd geboren. Van zijne afkomst en eerste levensjaren is niets bekend; alleen weet men, dat ondanks de weinig bemoedigende vooruitzichten, hij zich, nog jong zijnde, tot het priesterambt voelde aange* trokken. Bij gebrek aan eene behoorlijke inrichting om zijne studiën te beginnen, had hij tot leermeester den zendeling Guilielmus Huyonis; later ging hij naar Keulen en voleinde zijne studiën aan het Hollandsch Collegie, in 1604 door den geleerden Adelbertus Eggius, vicaris*generaal van Haarlem, opgericht. Verburch ontving in last zich te Poeldijk te vestigen, en benevens dit gehucht ook Monster, ter Heide, 's*Graven* zande, Naaldwijk, Honselersdijk en een gedeelte van Loos* duinen te bedienen. Zwaar en moeilijk was de taak, vooral in den aanvang, die hem op de schouders was gelegd. In Poeldijk, waar bij zijne komst slechts een tiental huizen stonden, kon Verburch geene geschikte woning vinden, en hij moest zijn intrek ne* men in een bouwvallige schuur, die tevens dienst moest doen tot verzamelplaats der geloovigen. Vertoonde hij zich op straat, dan werd hij gehoond en bespot door de ouderen, en de jongeren wierpen hem met steenen en kluiten. Dit alles kon den jongen priester niet weerhouden te gaan waar plicht hem riep. En, zegt een dichter: De Gods vriend echter wierp dan duiten, Gaf Christenliefde weêr voor haat. Daarenboven verwekten zijne werkzaamheden alras arg* 85 waan bij de Predikanten van Delfland, die zich tot de Staten wendden met een bitter smeekschrift tegen zijn verblijf. Hef bleef echter zonder gevolg en van verdere moeilijkheden hem berokkend van dien kant, of van den Baljuw of Schout, zijn geen sporen te vinden. Sommigen schrijven dit toe aan de ƒ 300, die de pastoor jaarlijks als recognitiegeld opbracht. Zeker zal dit geld niet zonder invloed zijn gebleven, maar waarschijnlijker is het, dat Verburch de rust te danken had aan den invloed en de bescherming van de vorstelijke be* woners van het Huis Honselersdijk, in wier gunst hij zich voortdurend heeft mogen verheugen. Enkele jaren na Verburch's optreden, op 6 November 1650, overleed Willem II, en te Honselersdijk was het, dat zijne weduwe, prinses Maria, oudste dochter van Karei I van Engeland, hare dagen in droefheid doorbracht, zich onledig houdende met de opvoeding van haren zoon, den lateren Willem III, eenige dagen na den dood zijns vaders geboren. Gedurende al dien tijd was er op het Kasteel weinig drukte en leven, geene ontvangsten, geene jachtpartijen, gee* ne feesten meer. Pastoor Verburch zal toen een van de zeld* zame gasten geweest zijn, wiens opbeurende gesprekken de diepbedroefde weduwe troost en verlichting brachten. Wil* lem III, die den pastoor al vroeg leerde kennen, vatte voor hem eene groote genegenheid, een warme vriendschap op, die met de jaren niet verminderde, want menigmaal vereer* de hij later den herder met een bezoek, en ging zelfs, mogen wij den straks aangehaalden dichter gelooven, bij Verburch 's Avonds spelen met de kaart. Er is nog eene reden, die kan bijgedragen hebben om pastoor Verburch hier ongehinderd zijne zending te laten vervullen. Te Berkel geboren, waren tuin* en landbouw hem niet onbekend; de vruchtbaarheid van den grond was hem niet ontsnapt en bij zijne huisbezoeken trof hij verschillende vruchten aan, afkomstig uit de tuinen der kloosters in de dagen der Hervorming verwoest en gesloten, die men echter niet wist te behandelen en die dan ook niet opleverden wat men er had kunnen van verwachten. Verburch zette zich met woord en daad aan den arbeid, om naast het geestelijk welzijn zijner gemeentenaren, ook hun stoffelijk welzijn te verzekeren. Vooral in het kweeken van den wijngaard oor* 86 deelde hij, dat voor deze streek eene veelbelovende toekomst was weggelegd, en hij moedigde hen dan ook met zooveel kracht aan, dat hij algemeen gehouden wordt voor den in* voerder dezer nu nog zoo mild vloeiende bron van welvaart, waardoor de naam van het Westland ook in den vreemde bekend en beroemd is geworden. Als een bewijs hoe vruchtbaar de arbeid van Verburch in het Westland was, diene wat we lezen in een stuk van 1652: In Wateringhe wert dagelycks gepredickt ende mis gedaen ten huyse: 1°. van Roeland Pietersen, welgeboren man, binnen het dorpe van Wateringhe; 2°. van Willem Janssen den Baes, wonende aen Sanderen*wegh; 3°. van Louw Corssen, op 't water. Papen syn: Hr Jan van der Aa, tot Ryswyck en de paep uytten Poeldyck, by denwelcken dat woonen twee cloppen ende nog een paep. Syn twee nieuwe huysen gebouwd tot woningh ende dienst van de papen: Staende in het dorp van Poeldyck. Op Sondagh lestleden syn by de 4000 papisten by den anderen geweest. l) Dit laatste mag misschien overdreven zijn, het getuigt in elk geval, dat het aantal „papisten" reeds zeer groot was. Ondervond Verburch geene onaangenaamheden of moei* lijkheden van den kant der burgerlijke overheid of anders* denkenden, dan moest hij die ondervinden van eene zijde, kwalijk te voorzien of te verwachten. Dat Verburch in het Westland een ruim arbeidsveld vond, zal wel geen betoog behoeven, wanneer men bedenkt de halve verwildering waarin de Katholieken bij zijne komst verkeerden, en vooral wanneer men de uitgestrektheid kent van het gebied dat hij bedienen moest. Al spoedig werd hem dan ook als Kapelaan toegevoegd, zijn neef, Cornelius Verburch, die hem krachtig steunde tot in 1670, wanneer Cornelius benoemd werd tot eersten pastoor van het naburige Wateringen. Onbekend is het of Cornelius door een ander Kapelaan vervangen werd, dan wel of de plaats tijdelijk onvervuld bleef, maar zeker is het dat Franciscus Verburch in 1687 een nieuwen medewerker verlangde, die hem eenmaal als pastoor zou kunnen opvolgen. Voor den 70*jarigen herder was de 1) Bijdragen tot de geschiedenis van het Bisdom ™n Haarlem, deel 9. 87 taak te zwaar geworden, en, na een harden arbeid van veertig jaren, verlangde hij naar rust. Geen twijfel of de geestelijke overheid gunde hem die, maar aan zijn verzoek kon niet dadelijk worden voldaan, bij gebrek aan voldoend personeel. Intusschen werd in 1688 tot Vicaris der Hollandsche zending benoemd Petrus Codde. Deze was een der meest overtuigde volgelingen der door den H. Stoel veroordeelde leer van Jansenius, maar dit kwam eerst aan het licht na zijne benoe* ming. Codde trachtte, zooveel mogelijk, alle te vervullen plaat* sen te laten innemen door zijne aanhangers; ook te Poeldijk wilde hij dit doen, maar pastoor Verburch, zoowel als de ge* meente, kwamen er tegen op; ze wilden de dwaalleer niet bevorderen en den twist en de vijandschap voorkomen, waar* van andere gemeenten het tooneel waren geweest. Petrus Codde, die steun vond bij de Regeering, zette de zaak met geweld door, en zoo waren hier achtereenvolgens werkzaam Everardus Stalpert van der Wielen en later Theo* dorus de Croon. De eerste overleed in 1706 als pastoor der Oud*Katholieke Clerezij te Rijswijk en de tweede overleed in 1739, zijnde vijf jaren te voren tot derden Aartsbisschop dierzelfde clerezij gewijd. Naar Rome ter verantwoording geroepen, werd Codde in zijne bediening geschorst en vervangen door Theodorus de Cock, die den titel ontving van provi'caris. De Jansenisten, bevreesd uit hunne bediening te worden ontzet, besloten den nieuwen Vicaris niet te erkennen, en brachten het zoo ver, dat de Staten van Holland, bij plak* kaat van 17 Augustus 1702, iedere handeling van rechts* macht aan de Cock ontzegden, waardoor al zijne benoemin* gen voor ongeldig werden gehouden. Men ging nog verder; op 29 Juni 1703 werd een bevel uit* gevaardigd de Cock gevangen te nemen en een aanzienlijke som uitgeloofd voor wie hem in handen van het gerecht leverde. Gerechtsdienaars werden naar Leiden gezonden, waar de Cock pastoor was. Bijtijds van hun komst onder* richt, wil hij vluchten, maar het was te laat, daar alle uit* gangen bewaakt zijn; hij snelt naar boven, gaat van het eene dak op het andere en verbergt zich tusschen twee schoorsteenen. Intusschen wordt zijn huis doorzocht, de soldaten klimmen zelfs op het dak, de Cock kon hen zien 88 en hooren, maar hem ontdekten ze gelukkig niet. Uren bleef hij in zijne ongemakkelijke schuilplaats, tot hij eindelijk door een toeval uit zijn hachehjken toestand werd gered en als werkman vermomd, ontvluchten kon naar Emmerik, van» waar hij zijn ambt waarnam en op 5 November 1703 tot pastoor van het Westland benoemde Johannes Bijlevelt, kapelaan te Arnhem. De 86*jarige Verburch legde dien dag zijne bediening neder en hoopte eindelijk een welverdiende rust te genieten. Maar het mocht niet zijn, de benoeming van Bijlevelt werd op hooger gemelde gronden als onwettig gehouden en op 20 Juli 1704 werd hem door Hendrik van Gogh, Baljuw, op last de Staten van Holland „geinterdiceert binnen de voorschre* ven plaetsen eenige exercitie van de Roomsch*Catholycke Religie in toekomende meer te mogen exerceeren". Verburch was dus verplicht zijne bediening opnieuw waar te nemen, maar uitgeput van krachten en bijna blind, was het hem onmogelijk langer zijn ambt naar behooren te vervullen. In een smeekschrift, onderteekend door hem en 383 parochianen, werd aan de Staten van Holland verzocht hun besluit in te trekken, en Bijlevelt, die zich tijdelijk had verwijderd, terug te laten komen om zijn ambt te bedienen. Een bepaald antwoord op dit smeekschrift is niet be* kend, maar Bijlevelt keerde weldra naar Poeldijk terug, stond den ouden herder in alles krachtig terzijde, zonder nog verder te worden verontrust. Langzamerhand liet Verburch al den last en de zorg aan zijn kapelaan over, die bestemd was om hem op te vol* gen. Omringd door de algemeene achting, zich verheugende in den bloei zijner parochie, die voortdurend in zielental toenam, genoot hij eindelijk de rust, waarnaar hij zoo lang had verlangd en waarop hij dan ook ten volle recht had. Helaas, het zou van korten duur wezen; zijne krachten verminderden steeds en op 1 Januari 1708 overleed hij zacht en kalm, diep betreurd door velen, in den ouderdom van 90 jaren, Waarvan hij er 60 in het Westland had doorgebracht. Volgens eene overlevering moet Verburch's graf gezocht worden op het R. K. Kerkhof, juist op de plaats waar het Kruis zich verheft, en waar voorheen de schuur zich bevond, die Verburch bij zijn eerste optreden tot woning verstrekte en tevens dienst deed als vergaderplaats der geloovigen. 89 Reeds tijdens zijn leven werd aan Verburch door zijne geestelijke overheid lof en hulde gebracht voor den reuzen* arbeid door hem verricht. De enkele getrouwen, die hij in 1647, bij zijn eerste op* treden hier aantrof, waren bij zijn overlijden reeds tot hon* derden aangegroeid en eiken dag nog nam het aantal toe. Allen werden van Poeldijk uit bediend en moesten ook daar ter kerke komen, wat, gezien de groote afstanden een ernstig bezwaar opleverde. De behoefte aan een tweede be* dehuis door velen gemakkelijker te bereiken, deed zich dan ook dringend gevoelen. In de tweede helft der XVIII4 eeuw werd daarin voorzien door inrichting aan den Zwartendijk, nagenoeg op gelijken afstand van Naaldwijk, 's*Gravenzan* de en Monster, van eene boerenwoning tot bijkerk, waartoe de Katholieken van genoemde plaatsen de gelden bijeen brachten. _ Om de kerkdiensten waar te nemen op Zon*, feest* en kerkdagen, voerden de landslieden den pastoor of kapelaan uit Poeldijk daarheen, ,,'s zomers met een jagtje, 's winters met een wagen en paarden". Wanneer die bijkerk geopend werd is niet bekend; de oudste bescheiden die men daaromtrent bezit, dagteekenen van 11 December 1776, zijnde een contract aangegaan door de eigenaars der woning, Klaas Thoen en zijne huisvrouw Ariaantje van Dijk, met den pastoor van Poeldijk, Jacobus de Jager, en de Kerkmeesters van den Zwartendijk, Pankras van Sijl, Pieter Sprinkhuyzen en Leendert Persoon, waarbij de eigenaars ten eeuwigen dagen afstaan aan de R. K. ge* meente het gebruik van de groote kamer achter het altaar, tegen betaling van een duit voor elk persoon die ter kerk komt, zooals reeds bij contract van den 3 Augustus van het* zelfde jaar was bepaald. De eigenaars verbonden zich daar* enboven alle kosten van reparatie en wat verder noodig is te dragen, en wel zoodanig dat niemand der gemeente ge* noodzaakt kan worden iets meer te betalen. HOOFDSTUK DL Het Twaalfjarig bestand. — Heerlijkheid en ambacht aan Oranje. — Het huis Honselersdijk herbouwd. — Plechtige ontvangsten en groote jachtpartijen. — Glanstijdperk onder Willem HL — De Heerlijkheid aan den Koning van Pruis sen. — Overdracht aan Willem V. — Verblijf van Karei Christiaan van NassausWeilburg. Margaretha van der Marck, gravin van Aremberg, over* leed in 1597 te Zevenbergen; haar zoon Karei erfde de heer* lijkheid Naaldwijk, maar dat was meer in naam dan in de daad, want de goederen waren nog steeds aangeslagen door de Staten van Holland, die bij besluit van 13 Juli 1589 het huis Honselersdijk, met de daarbij behoorende boomgaarden, aan prins Maurits hadden aangeboden als „uythof in 't West* land", waar hij dan ook tijdens den jachttijd herhaaldelijk verbleef. Toen op 9 April 1609 het Twaalfjarig bestand werd ge* sloten, waarbij o.m. bepaald werd dat de goederen gedurende den strijd aangeslagen of verbeurd verklaard aan de eigena* ren zouden worden teruggegeven, kwam Honselersdijk weer in het bezit van den Graaf van Aremberg, die best begreep dat dit tijdelijke bezit zich later niet bestendigen zou en dan ook besloot al zijne goederen in Holland te gelde te maken. Voor Honselersdijk bood zich als kooper aan Prins Frede* rik Hendrik. De onderhandelingen, op zijn voorstel begonnen, had* den spoedig het gewenschte resultaat, want op 16 April 1612 werd de verkoopakte geteekend waarbij hij voor ƒ 360.000 eigenaar werd van de Heerlijkheden Naaldwijk, Honselers* dijk en Wateringen. In de verkoopakte vinden we nog de volgende bepaling: „Desgelijks den Heere Koper zal tot zijnen laste nemen ende behouden alle de processen ende differenten, die tegenwoor* dig tussen Zijn Exc. den prince Maurits als Ambagtsheer Met Lusthof Honselaarsdijk (Naar een prent van C. Allcird) 91 van Naaldwijk ter eenre, en de Heere prince van Aremberg, als hebbende de Hooge Heerlijkheid van Naaldwijk ter an* dere zijde, ongedecideert hangende zijn, zoo voor den Hooge Raade, Hove provinciaal, als elders, geene uitgezondert...." Ter verduidelijking van deze bepaling diene dat het ge* slacht Naaldwijk de hooge heerlijkheid en het geslacht van der Woert het ambacht in leen hadden. Over dit bezit nu werden processen gevoerd zonder dat eene gerechtelijke uit* spraak volgde. Na het overlijden van Willem van der Woert kwam de ambachtsheerlijkheid aan graaf Willem III van Henegouwen, wiens opvolger haar verkocht aan Diderik van Brederode, die haar weer overdroeg aan zijn schoonzoon Jan van Polanen. Door het huwelijk zijner kleindochter Janne van Polanen met graaf Engelbrecht van Nassau, kwam het leen in bezit der prinsen van Oranje, ten slotte aan prins Maurits die, bij akte van 6 Juli 1612 al zijne rechten aan Fre* derik Hendrik afstond die dus na den koop van de heerlijk* heid ambacht en heerlijkheid in zijn bezit vereenigd had. De bevolking toonde zich zoo verheugd over de verwis* seling van heer dat besloten werd Frederik Hendrik ter ge* legenheid zijner huldiging eene vereering te bewijzen, be* staande uit eene som van vier duizend gulden te betalen uit de schiltaelen. Ieder zou dus bijdragen volgens zijn vermogen, maar toen het op betalen aankwam kwamen velen in verzet en was de tusschenkomst der Staten van Holland noodig om het besluit ten uitvoer te krijgen. Naaldwijk zou nu zijn glorietijdperk beleven; aanhou* dend heerschte er groote levendigheid en vertier, die wel* vaart bracht en het aanzien der gemeente deed stijgen. In de laatste jaren enkel bewoond door rentmeesters, meermalen bezocht door krijgsvolk, en ten gevolge der be* roerde tijden weinig hersteld, was het huis Honselersdijk waarschijnlijk grootelijks vervallen, zoodanig dat Frederik Hendrik die, na den dood van prins Maurits, op 23 April 1625 te 's*Gravenhage overleden, zijn broeder opgevolgd was, in 1629 het tot den grond liet afbreken en vervangen door een prachtig gebouw dat zijne weerga niet had, algemeen werd geroemd, door dichters bezongen, door het penseel of graveernaald vereeuwigd. Zijn aandeel uit de zilveren» vloot stelde den prins rijkelijk in staat de aanzienlijke uitgaven te voldoen. 92 De bouwmeester van het huis Honselersdijk is onbe* kend; men noemt Jacob van Campen, ook Pieter Post. Wie het ook zij, het werd te recht een kunstjuweel genoemd, dat aldus beschreven wordt: „Het Huis zelve op de grondslagen van 't oude Kasteel gestigt, ligt rondom in eenen Vijver en heeft van vooren een vierkant bemuurd Voorhof. Op ieder der vier Hoeken van 't Gebouw is een vierkant uitstekende Paviljoen, die zo veele toorens verbeelden. In het midden van den Voorgevel is de Ingang, naar welke men met eenige trappen opklimt, onder een Balkon, dat op zes Pilaren rust. Ter wederzijden van dezen opgang staan twee Beelden, le* vensgrootte, en drie dergelijken op het Frontespies boven 't Balkon. In de Voorzijden der twee Paviljoenen staande mede twee Beelden in Nissen onder eene Frontespies. Binnen in 't Hofgebouw is eene vierkante opene Plaats, rondsom met Galerijen versierd. De Vertrekken zijn deftig en van eene goede schikking. De Lustwaranden rondsom dit Hof zijn zeer fraai. Behalve eene ruime Wildbaan, Vogelgaarde en Oranjehuis, zijn hier schoone Dreeven en Lustbosschen, die allen overeenkomstig met de vereischte grootheid van den aanleg deezer Hoeve, de oogen, door allerlei verschietgezig* ten, met vermaak aandoen." *) Aan de grootste kunstenaars in alle vakken werd opge* dragen het huis inwendig te versieren en schatten werden besteed aan kunstwerken, terwijl de meest bekwame man* nen werden aan het werk gezet tot aanleg der tuinen. Te Honselersdijk verbleef Frederik Hendrik dikwerf; hij ontving er gezanten en gaf er luisterrijke feesten. Bij de jachtpartijen, die des winters in het Westland plaats hadden, was het de algemeene vergaderplaats der aanzienlijkste per* soonlijkheden die met den prins ter jacht trokken. Was de prins ten strijde, dan was Honselersdijk het ge* liefkoosde verblijf van Amalia van Solms, die er dikwerf het bezoek ontving van Elizabeth Stuart, dochter van Jacobus I, weduwe van den Keurvorst Frederik V, Koning van Bohe* men, en hare dochters. Ook wanneer vorstelijke of voorname personen het land bezochten, liet de prins nooit na hun het vorstelijk lusthof te laten bezoeken. Herinneren we slechts aan het bezoek in 1638 van Maria de Medicis; schitterende feesten, groote jachtpartijen, talrijke bezoeken wisselden l) Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden. 93 zich gedurig af en niet alleen het hof was geheel bezet, maar alle beschikbare ruimte in de gemeente was in beslag geno* men om menschen, paarden en wagens onder dak te brengen. Hetzelfde was het geval in 1642 bij de komst van de Koningin van Engeland, Henriette Maria, met hare dochter prinses Maria, gehuwd met prins Willem II. Te Honselersdijk werden de hooge gasten door Frederik Hendrik ontvangen, daar wer* den ze begroet door de afgevaardigden der Staten Generaal, door de Koningin van Bohemen, terwijl de Fransche gezant in den Haag, de la Tuillerie haar zijn hulde kwam aanbieden. Het huis Honselersdijk wekte voortdurend de bezorgd* heid van prins Frederik Hendrik die er steeds veranderin* gen, verfraaiingen Het aanbrengen. Willem II die eene bijzondere voorliefde had voor het slot te Dieren, kwam slechts zelden te Honselersdijk, enkel nu en dan om te jagen. Zijn zoon, Willem III daarentegen, die als knaap er vaak had vertoefd, maakte er weer zijn ge* liefkoosd verblijf van, waar de meest gewichtige gebeurte* nissen zijner regeering werden afgespeeld. Voor Naaldwijk was dan ook weer een buitengewone tijd aangebroken; ont* vangsten, bezoeken, feesten, jachtpartijen volgden elkaar onafgebroken op; aanhoudend rolden langs de wegen de ka* rossen der vorsten en edellieden die zich naar het hof bega* ven, paardengetrappel en wapengekletter der vendels ruiters en voetvolk die met vliegende vaandels en slaande trom te* opluistering der ontvangsten werden gezonden, vulden de lucht en alle vreemdelingen die den Haag bezochten, maak* ten een uitstap naar het Westland om het hof te bezichtigen» dat bij afwezigheid der vorstelijke bewoners voor elk open* stond. Alvorens hare intrede in den Haag te maken, ontving Willem III zijne jonge gemalin, prinses Maria, dochter van Jacobus II van Engeland, te Honselersdijk. Van daar ook vertrokken beiden in Februari 1689 naar Engeland waar ze op 23 derzelfde maand werden gekroond. Helaas! met dit vertrek werd het glorietijdperk van Honselersdijk gesloten. Nog eenmaal slechts zou het in zijn ouden luister prijken. Het was toen Willem III naar het vaderland terugkeerde tot het sluiten van een verbond tusschen Savoye, Oostenrijk, Spanje, Brandenburg en eenige kleine Duitsche vorsten en Engeland en de Vereenigde Provinciën om Lodewijk XIV het hoofd te bieden. 94 31 Januari 1691 stapte hij in den Oranjepolder aan wal, verbleef eenige oogenhlikken in eene boerenwoning en reed met gevolg naar Honselersdijk waar hij een Koninklijke in* tocht hield. De afgevaardigden die voor het sluiten van het verbond naar den Haag waren gekomen, werden te Honse* lersdijk vergast op jachtpartijen, feestmalen en ontvangsten en vóór zijn terugtocht naar.Engeland op 21 April 1691, ver* bleef hij de laatste dagen op Honselersdijk, gebruikte het middagmaal op Patijnenburg, waar hij ook de laatste nacht doorbracht en nog enkele staatszaken afhandelde. Tengevolge van een val van het paard overleed Willem III op 19 Maart 1702. Zijn overlijden bracht groote moeilijk* heden mede, waardoor de schoone bezittingen der Oranje* vorsten niet onverdeeld en onbetwist hun erfdeel bleven. Er bleek namentlijk bij de opening van zijn testament op 17 Mei dat hij den 14 October 1695 tot eenigen en algemeen erfgenaam had benoemd „Onsen Neve Prü>> Friso van Nas» sau, oudste Sone van den Heere Prins Casimir van Nassau, tegenwoordigh Stadhouder van Vrieslant, in alle 300 leenen als allodiale goederen die wij met er doot sullen comen te ontruymen ende naer te laten", tot executeurs aanstellende de Staten*Generaal der Vereenigde Nederlanden. Of de Prins—Koning zich door voorvaderlijke beschikkingen niet gebonden achtte, of die niet kende, er kwam verzet tegen deze erflating van de zijde van den Koning van Pruisen, die zijne aanspraken grondde „op het perpetueel Fideicommis in het Huis van Nassau*Oranje op 't recht van eerstgeboorte, en in faveur van de Vrouwen bij gebrek aan Mans*oir vast* gesteld." ,J£en verdediger der belangen van den Pruisischen Ko* ning, zegt J. Kuiper *), plaatste zich op het standpunt om den overleden Vorst te vrijwaren voor de verdenking van eigen* dunkelijkheid en overtreding van het recht, en beweerde dat niemand, allerminst de Prins—Koning zijn neef Frederik Wilhelm I zou hebben willen benadeelen, hij was toch voort* durend met hem bevriend en ,Jiet hem zelfs in de Kerke* lijke gebeden herdenken." Misschien niet ten onrechte voerde deze verdediger aan dat een ieder die zijn testament maakt wordt geacht te hebben willen disponeeren over het z ij n e, 1) De Domeinen van het Huis van Oranje — Haagsch Jaarboekje voor 1899. 95 maar niet over dat eens anders; bij het interpreteeren van een uitersten wil moest men trachten dien staande te houden en niet om te werpen, en dit behoefde hier volstrekt niet te geschieden wanneer men slechts aannam dat onze Willem III de rechten van den voornoemden Koning volkomen erkende en slechts disponeerde over hetgeen zijn eigen stamhuis on* bestreden toekwam. Doch juist dit erkende men niet en een proces was er het gevolg van." Koning Frederik had meer dan eens op eene minnelijke schikking aangedrongen en verlangde ten dien einde een persoonlijk onderhoud met prins Johan Willem Friso, waar* tegen de prins zich langen tijd had verzet. Eindelijk besloot hij er in toe te stemmen, reisde naar den Haag, maar vond 11 Juli 1711 bij de overvaart van den Moerdijk den dood in de golven. Er werd eene voorloopige regeling getroffen, waarbij aan Koning Frederik boven hetgeen reeds in zijn bezit was, nog ƒ 50.000 zou worden uitgekeerd, waarvoor hem o.m. wer* den overgegeven de goederen van Naaldwijk, Honselersdijk, Wateringen, het Opstal, het Honderdland, de Oranjepolder en 's Gravenzande. Het proces dat gevoerd werd ih bijzonderheden volgen, zou geen nut hebben, vermeld zij enkel dat het resultaat was dat eerst in 1732 de definitieve scheiding tot stand kwam, waarbij de goederen in het Westland aan den Koning van Pruisen werden toebedeeld. Wel dient medegedeeld te worden waardoor het geschil werd geboren. „Die oorzaak, zegt Jan Kuiper 1), vindt men in het testament van „René Prins van Orangen", gemaakt den 20 Juni 1544 dat zeer lijvig is maar als kern bevat de voï* gcnde schikking: tot universeel erfgenaam bij overlijden zon* der kinderen (hetgeen plaats greep) wordt gesteld de oudste zoon van zijn oom van vaderszijde, den Heere Willem van Nassau of zoo deze komt te overlijden Graaf Willem, of bij gebrek van dien een ander naaste M a n s*o i r, en bij gebreke van Mans*oir de naaste Vrouws*oire gesproten van voornoemden Graaf Willem (onze prins Willem I), enz. Deze woorden beslissen de kwestie, en zonder ons bezig te houden 1) De Domeinen van het Huis van Oranje. 96 met de testamenten van diens zonen, PhÜippus, Wilhelmus en Maurits, waarop ook reeds iets viel aan te merken, ver* melden wij dat prins Frederik Hendrik geheel in den geest van prins René op 16 Januari 1644 bij testamentaire beschik* king bepaalde, dat zijn zoon Willem II en diens wettige des» cendenten eenig erfgenaam van al zijne goederen, renten, enz., zullen zijn, doch bij gebreke daarvan, als hij (Willem) komt te overlijden en geen wettige kinderen nalaat, zijne dochter Louise en hare wettige descendenten. Frederik Hendrik zorgde bovendien mede op andere wijze voor zijne vier dochters, want zoo lang een afzonder* lijke hofhouding voor den zoon geen vereischte was, moest het gezin bijeen blijven en de Douairière bleef het hoofd, al* thans tot de Prins 20 jaren telde; zij was Voogdes in den ruimsten zin des woords en „zou ongetwijfeld wel zorgen voor het maintiennement van de grootheijt, eere, Iuyster, digniteyt ende hoogheyt van den Huize." De broeder moest telken jare aan ieder zijner zusters uitkeeren ƒ 6000 voor hare toiletten en ƒ 2000 voor hare mi* nutez (menus plaisirs?) en bij huwelijk aan de oudste (Louise) ƒ 250.000 en aan elk der drie overigen ƒ 150.000 als gift schenken. Prinses Louise huwde met den Keurvorst van Branden* burg en had tot wettig afstammeling haar zoon, den Koning van Pruisen, die thans aanspraak maakte op zijn aandeel, hetgeen het bekende gevolg had, dat aan dezen Frederik Willem I werd toegewezen, o.a. het Huis Honselersdijk." Frederik I bezocht herhaaldelijk het slot, dat hij in be* hoorlijken staat onderhield, ook liet verfraaien en hel reeds rijke Kabinet vermeerderde met talrijke portretten. Na zijn overlijden, 25 Februari 1713, werd hij opgevolgd door zijn zoon Frederik Wilhelm, die het huis te Honselers* dijk door verschillende ambtenaren liet bewonen en het in 1728 bezocht. Zeer zuinig van aar .1 gaf hij niets uit om het te onderhouden en trok uit de landerijen het meest mogelijke voordeel, ja ontzag zich niet een groot gedeelte der bosschen te laten uitroeien. Ook vele schilderijen van waarde en de kostbaarste meubelen liet hij inpakken en naar Berlijn zen* den. Die toestand duurde voort tot in 1754 toen Frederik de Groote afstand deed van al zijne bezittingen in Nederland 97 ten behoeve van prins Willem V en diens erfgenamen, zoowel in de mannelijke als vrouwelijke Unie, voor de som van ƒ 700.000 en ƒ 5000 voor de meubelen van het Oude Hof te 'sjGravenhage en op Honselersdijk. Met groote plechtigheid had de overdracht op 20 Febru» ari 1754 plaats in tegenwoordigheid van vele aanzienlijke personen en vertegenwoordigers der burgerlijke en Kerke* lijke overheid der gemeente." Die heeren, allen op zijn fraaist uitgedost, die in groepjes bij elkander stonden, behoefden niet lang te wachten, schrijft Th. Morren. *) Weldra gingen de deuren (van een der benedenvertrekken van het Kasteel) open en traden de beide commissarissen van den Koning van Pruisen: Lodewijk Philips van Hagen, Krijgs* en domein» raad, en Bruno van Hellen, chargé d'affaires, gevolgd door Pieter Benjamin de Beaufort en Francois Boemer, raden en rekenmeesters van den prins van Oranje, het vertrek binnen. Van Hagen nam het woord en deed mededeeling van den koop, welke tusschen den Koning van Pruisen en de prinsessgouvernante, als moeder en voogdes van den erfstad* houder op 11 Januari 1754 was gesloten. Hij las vervolgens een Hollandsche vertaling voor van de acte waarbij alle ma» gistraten, bedienden en beambten van hun eed aan den Ko* ning werden ontslagen. Nadat de gemachtigden van den prins van Oranje verklaard hadden „den verkoop en cessie" van den Koning van Pruisen te aanvaarden, verwijderden zich de magistraten en andere personen voor een oogenblik uit het vertrek. Weder binnengeroepen zijnde, deelde de raadsheer Beaufort mede dat zij allen voorloopig in hunne functies werden gecontinueerd, behalve de leengriffier Olffen e±l Hoefnagel, die als portier aanbleef, maar als baljuw en schout wederom vervangen werd door Abraham Douglas, die nu ook door commissarissen werd ontboden. De overdracht was geschied „om bekende redenen, son» der concurrentie van den gerechte". Een groote maaltijd was ter eere van deze gebeurtenis aangericht, waaraan de weder» zijdsche comparanten en andere „heeren van rang" aanzaten, terwijl ook de ambtenaren van de heerlijkheden, ten getale van over de twee honderd aan een afzonderlijken disch wer» den onthaald. De vlaggen wapperden uit alle gebouwen en het gebulder van het kanon, dat voor de gelegenheid naar 1) Het huis Honselersdijk. 7 98 Honselersdijk was gesleept, het trompetgeschal en het gerof* fel der trommen verkondigden de toegestroomde menigte de heuglijke gebeurtenis, dat het oude huis van heer was ver* wisseld". Was oorspronkelijk het plan het huis, dat zeer vervallen was, af te breken, weldra werd besloten het weer in orde te laten brengen, waarvoor geen kosten werden gespaard. Prin* ses Carolina, zuster van prins Willem V, gehuwd met vorst Karei Christiaan van Nassau*W41burg namen er hunne vaste woonplaats en verbleven er van 1762 tot 1764. De nieuwe bewoners lieten voor eigen rekening eenige verbeteringen* aanbrengen-en stoffeerden het huis geheel met eigen meubelen. Reeds in de eerste maanden van hun verblijf te Honse* lersdijk hadden de vorstelijke bewoners den dood te betreu* ren van hun oudste zoon George Willem Belgicus, die op 2 Juni op plechtige wijze werd ter aarde besteld. De beschrij* ving van het daarbij gevolgde ceremonieel verdient hier te worden aangehaald. „Tegen het vallen van den avond om* trent acht uren verliet de phantastisch verlichte stoet het voorplein van het Kasteel. Voorop reed de hoffourier Nieu* wirth, vergezeld van twee stalknechts met flambouwen, daar achter volgden drie koetsen elk met zes paarden be* spannen en geëscorteerd door twee stalknechts met fakkels. In de eerste koets waren vier edellieden van prins Willem V gezeten, de baronnen Van der Borg en Van Brandenburg en de Graven Schwerin en St. George, die bij het dragen van het lijk in de kerk het kleed zouden ophouden. Achter op de koets stonden twee lakeien van prins Willem en aan elke zijde reden twee stalknechts met flambouwen. In de volgen* de koets stond het kistje, overtrokken met zwart fluweel, waarop het wapen in zilver was geborduurd, en waarover een zwart fluweelen kleed hing, dat met zilver was gegarneerd. Vóór en achter deze koets reden twee kamerdienaars en vier stalknechts, ieder eveneens met een flambouw in de hand, terwijl in het derde rijtuig waren gezeten de heeren De Larrey en De la Potterie, „die den rouw bekleedden". De stoet nam den weg over Wateringen en kwam omtrent half elf te Delft, waar het lijkje in den vorstelijken grafkelder werd bijgezet". 2) 1) Nederlandsche Jaarboeken, Juni 1762. 99 Best konden de vorstelijke echtelingen het te zamen niet vinden, zooals al zeer spoedig bleek. Gemakkelijk moet prinses Carolina niet geweest zijn; reeds in 1758 had WiUem V, van haar sprekende, gezegd: „C'est une béte" en Gijsbert Jan van Hardenbroek, een tijdgenoot, verzekert in zijne Gedenkschriften „dat de jonge prins (Willem V) nog veel beter en sagter van humeur soude wesen als princes Carolina, want dat dese laetste seer haestig en ook dikwils quaedaerdig was; dat veele dat wisten en seyden; blyken ook daervan waeren, dat op Honslerdyk zynde, men dikwils hoorde sy haer kameniers beknorde, een soufflet gaf, en ze selden lang koste houden". Een ander tijdgenoot zeide dat de prinses „den armen prins bet leven in den Haag zoo ongemakkelijk maakte, dat hij het geraden vond haar naar zijn Duitsche Staten te bren* gen, waar hij hoopte haar beter onder den duim te kunnen houden, dan in haar eigen vaderland en te midden harer familie". Aan den prins zal ook wel eenige schuld hebben gelegen, want volgens Van Hardenbroek, had hij met zijne „domestiquen" dikwerf „rusie" en beschuldigde hij hun van diefstal. Wat er van zij, hun verblijf te Honselersdijk gaf groot voordeel aan de gemeente en hun heengaan werd sterk be* treurd. Alleen Dirk Oykaas dacht reden te hebben zich te beklagen over benadeeling in zijne zaken. In 1706 had de koning van Pruisen voor ƒ 5600 de oude dorpsherberg ,,'s Lands Welvaren" gekocht, die sedert tot uithangbord had het „Wapen van Oranje". Oykaas had dit huis gepacht voor ƒ 325 per jaar met de bijzondere voorwaarde, dat „niemand met rij* of vaartuigen komende om het hof aldaer te bezien en te dien einde uitspannende of aanleggende, zulks zal ver* mogen te doen als aan de gemelde herberge" Toegang tot het huis zou worden geweigerd aan allen die deze bepaling niet nakwamen. Daaraan werd de hand niet meer gehouden; allen gingen het „Wapen van Oranje" voorbij om te pleisteren in „de Moriaan" bij Jan Vellekoop, om welke reden Oykaas dan ook vermindering van pacht verzocht. HOOFDSTUK X. De strijd tusschen Patriotten en Oranjegezin* den. — Het Vliegend legertje in het Westland. — De Baljuw Douglas gevangen genomen. — De Pruisen komen ter hulp. — Oranje hersteld. — Vervolging der Patriotten. Onder moeielijke omstandigheden aanvaardde Willem V het Stadhouderschap. De denkbeelden door de Fransche filosofen of Encyclo* pedisten verspreid over de leer van het volks* of natuurrecht, volgens hetwelk de heerschappij uitsluitend aan het volk toe* kwam, dat haar slechts voorwaardelijk aan zijne regeerders had afgestaan, maar haar dan ook weer kon ontnemen, wan* neer het in zijne verwachtingen werd teleurgesteld, vond in ons land veel bijval en droeg in hooge mate bij om het reeds lang smeulende vuur der partijschappen tusschen patriotten en oranjegezinden ter lichterlaaie te ontsteken. Met zijn zwak, immer weifelend karakter, was Willem V niet de man om aan de komende gebeurtenissen het hoofd te bieden, vooral niet toen de Republiek ook bedreigd werd met het buitenland in onaangenaamheden te komen. Voor alles stelde men hem aansprakelijk, ook voor den treurigen toestand waarin de verdediging des lands verkeer* de en toen in 1783 een oorlog met Oostenrijk niet tot de on* waarschijnlijkheden behoorde, wisten de patriotten daar han* dig gebruik van te maken om de menigte nog meer tegen den prins op te jagen en de vroedschappen der steden te doen besluiten dat genootschappen werden opgericht om zich te oefenen in den wapenhandel ten einde op alle gebeurtenissen voorbereid te zijn. De patriotten eischten nog meer en op hun aandringen besloten het volgende jaar de Staten der verschillende pro* vincien ook de bewoners van het platteland te wapenen. 101 Hoe ras gevoelde men daar berouw over, want op vele plaatsen kwamen de gewapende burgers in minder vriend* schappelijke aanraking met de soldaten. Intusschen groeide de invloed der revolutionaire partij met den dag aan en weldra verkreeg ze de meerderheid in de Staten van Holland, waar ze gebruik van maakten om den Prins te ontheffen van zijn Kapitein*generaalschap en hem te schorsen als Stadhouder. De toestand werd gevaarlijk, want de Oranjegezinden bleven bij dit alles natuurlijk niet werkeloos en richtten op hunne beurt vereenigingen op ter verdediging van de belan* gen van den Prins. De gevolgen zijn gemakkelijk te begrijpen; groote on* eenigheid, zelfs tusschen de naaste bloedverwanten en door de vele uithuizigheid, verwaarloozing der beroepsplichten en wat daarmede verband houdt. En buiten de vereenigingen werd de strijd aangevuurd in eene reeks van kleine brochures of pamfletten, de blauw* boekjes en vooral in de couranten, die in die dagen eene groote uitbreiding namen en in de heftigste taal werden op* gesteld. De Staten voorzagen dat dit alles op een burgerkrijg moest uitloopen en ten einde voorbereid te zijn op de dingen die komen konden, stelden zij een Comité van defensie aan, dat in zijn dienst had een Vliegend legertje, dat nu hier dan daar vertoefde en het Comité nauwkeurig op de hoogte hield van den toestand. Over het algemeen waren de plattelands* bewoners Oranjegezind; te Naaldwijk trof men echter ook een groot aantal patriotten aan die, tegenover de „Opregte vaderlandsche sociëteit" in 1787 hadden opgericht een col* lege genaamd „de heertjes van de directie en defensie van Honselersdijk", waarvan Karei Spegt, broodbakker, de leider was, Willem van Dam, tuinder, secretaris, Jan Olierhoek en Cornelis Theunisz. Veldhoven, leden; ook bestond er zoowel te Naaldwijk als te Honselersdijk, een exercitiesgenootschap, het laatste had Cornelis van der Pot tot Kolonel, en onder* scheidde zich op treurige wijze, aangezet door Isaacq Boudefe wijnse, geneesheer, die met woord en pen de plaatselijke over* heid aanviel, haar beschuldigde van hoogverraad en het on* mogelijke deed om het gezag te ondermijnen van den baljuw 102 Abraham Douglas, Prinselijken rentmeester, die verbleef in een der vleugels van het oude huis Honselersdijk. Zonder te twijfelen aan den ernst der politieke overtui* ging van Boudewijnse, meenen we niet ver bezijden de waar* heid te zijn, wanneer we veronderstellen dat de reden zijner ongenadige aanvallen tegen Douglas moet gezocht worden in eene persoonlijke aangelegenheid. Ziehier waarom. Boudewijnse, die zich in 1776 te Honselersdijk vestigde, leefde in slechte verstandhouding met zijne vrouw, Magda* lena Caarten, die hij mishandelde, uitschold en wier vermo* gen hij verbraste. Meer dan eens dreigde zij het echtelijke dak te ontvluchten, maar ouders en bloedverwanten wisten telkens de oneenigheid weer bij te leggen. Ten slotte was het samenwonen niét meer mogelijk en Magdalena zocht een on* derkomen bij hare familie te Rotterdam. Na een afwezigheid van een tweetal jaren keerde zij naar Honselersdijk terug, waar zij een vriend en verdediger vond in Douglas. Dat gaf tusschen de echtelingen weer een gespannen ver* houding, die er niet op verbeterde toen Douglas in 1781 Bou* dewijnse beschuldigde de haver uit zijn stal te stelen, wat een proces tengevolge had. En toen Mevrouw Boudewijnse bij Douglas ging inwonen, werd er met grond gesproken van ongeoorloofde verstandhouding. Door tusschenkomst der fa* milie betrok ze weer een eigen huis, maar zat den ganschen dag bij Douglas en moest dan 's avonds laat door den Klep* perman naar hare eigene woning worden geleid, wat natuur* lijk de tongen in beweging bracht. Niet beter werd het toen Jan Daniël Douglas, de eenige zoon van den baljuw, op 31 December 1784 een open brief uitgaf getiteld: Aan mijn vader; of Missive aan den heer Abraham Douglas, Intendant en Bailliuw van Zijn Doorl. Hoogheids Domei* nen in het Westland: Geschreeven door des* zelfs zoon Jan Daniël Douglas, Waar in de Schrijver doet zien, dat hy alle zyne ongeluk* ken aan zyn Heer Vader te danken heeft. De zoon verhaalt dan hoe hij alles beproefd heeft om van zijn vader een onderhoud te verkrijgen, hoe de toegang tot het huis hem werd verboden en bedreigd werd doodge* schoten te worden zoo hij den drempel overschreed. De Sche* 103 penen ontzegden hem den toegang tot de gemeente en de schippers kregen bevel geen brieven van hem mede te ne* men, zoodat hij wel verplicht was tot het in druk geven zij* ner klachten. Dan volgt een lang verhaal van al de vervolgin» gen waaraan hij en de zijnen blootstonden. „Ik ben de eenig* ste niet van uw naastbestaanden, gaat hij voort, die door u geruïneerd, en op een schreeuwende wijze is mishandeld ge* worden. Mijne moeder: Vrouwe Susanna Theodora Douglas, geboren van Lennep, zaliger gedachtenis, heeft immers van Uw Ed. de bitterste behandelingen moeten ondergaan, waar* om zij ook genoodzaakt is geworden zig van Uw Ed. te ver* wijderen en van hartzeer is koomen te overlijden: gy gaaft Haar Ed. naa, zywasgekenaandendrankendoor enbovenfijn, onwaarheden „die nimmer by eenig braav mensch ingang hebben gevonden en die Uw Ed. de verach* ting van veelen op den hals hebben gehaald." Eenvoudig verhaalt hij al wat zijn vader tegen hem uit* haalde en noemt telkens de namen van personen die van de waarheid kunnen getuigen. De hoofdoorzaak van alles is de „zo zeer f ameuse Juffrouw M. Kaarten huisvrouw van Heer Doctor Boudewynsen." — „Het is waar, zegt hij verder, dat ik getragt heb haar met medewerking van den predikant van Naaldwijk, den heer Ontyd, tegen te gaan, maar Zyn Wel Eerwaarde verklaarde my zulks niet te durven doen, uit vreeze van uw vriendschap te zullen verliezen, en misschien teffens uw tafel." Ten slotte een lijstje van verschillende personen door Douglas bedrogen of schandelijk misleid en de beschuldiging als executeur nooit de erfenis te hebben afgerekend die den zoon toekwam. Op slinksche wijze een blanco kwitantie wist te bekomen en daarmede ƒ 20.000 opstreek. Dit alles uitvoe* rig met namen en datums vermeld. Jan Daniël Douglas diende tegen zijn vader een klacht in bij den procureursgeneraal; een onderzoek werd ingesteld en in Juli 1786 werd aan Douglas bevolen zich van de ergerlijke conversatie met Mevr. Boudewijnse te onthouden. Douglas liet zijne vriendin verhuizen naar den korenmolen te Loos* duinen, toehoorende aan de Nassausche domeinen, waar hij haar geregeld bezocht. Boudewijnse op zijne beurt diende eene klacht in bB het Hof, die Douglas eene berisping bezorgde, maar waar hij zich 104 in het geheel niet aan stoorde en zijne vriendin herhaaldelijk op het Hof liet logeeren, tot groote ergernis van haar echtge* noot en de ingezetenen. Boudewijnse luchtte zijn hart in de „D e 1 f t s e Z a t u r* dag se Courant", waarin onder het pseudoniem Jan Westlander, menig scherpe aanval verscheen. Men wist ech* tet niet wie zich achter dien schuilnaam verborg en toen in het nummer van gemelde courant van 8 Februari 1785 een artikel was opgenomen, dat de voorgaanden in heftigheid overtrof, besloten Bailliuw en Welgeboren Mannen op 9 Maart eene premie van 50 Ducaten uit te keeren aan hem die den waren schrijver zou aanwijzen ten einde hem te kunnen vervolgen. Dit besluit werd overal aangeplakt en adverten» tien werden geplaatst in Haagsche, Delftsche en Leidsche couranten. Maar intusschen zocht Douglas op eene andere wijze Boudewijnse te treffen en wel in zijn bestaan, door op 29 Augustus aan Abraham Leo, med. Dr. toelating te verleenen zich te Honselersdijk te vestigen. Toen het niet mogelijk was den schrijver Jan Westlander te ontdekken, hebben Welgeboren Mannen op 16 December goedgevonden den Bailliuw Abraham Douglas „te authoriseere n en qualificeeren soo als denselven authoriseeren en qualificeren bij deesen den meer* genaamde courantier Trijntje in Regten op te roepen en tegen denzelve ter opgeving en benoeming van den waere schrijver, die meer gemelde Brief geteekent J. Westlander heeft geschreven, te procedeer en, zoo en in dier voege zyn WelEd. zal oordeelen te behooren." Vlug ging het niet in zijn werk want eerst op 14 Juni 1787 deelde Douglas mede, „dat het proces voor Schepenen der stad Delft gevoert was gedecideert en aan hem den Eysch was ontzegt, met condemnatie in de coste; dat hij van oor* deel was niet raedsaem te syn, die saek verder te vervolgen en verzogte hierover de gedagte van Haer Ed. Agtb, te mo* gen weeten. Waer op gedelibereert synde hebben Welgebore Mannen goedgevonden de saek niet verder te vervolgen en dat de gevallen costen ten spoedigste sullen werden gevordert en op genomen". De toestand in de gemeente was er intusschen niet beter 105 op geworden; de partijen stonden vijandiger tegen elkaar en de patriotten vooral gaven zich aan daden van geweld over. 's Nachts liepen ze door de tuinen en wierpen de planken over de slooten en hoofdeneinden in het water, of plaatsten ze langs den kant, zoo dat zij die er over moesten, gevaar liepen in het water te vallen. Een andermaal werden eigen» dommen beschadigd, personen beleedigd of lastig gevallen en dat werd zoo erg, dat de overheid een premie uitloofde voor hem, die de baldadigen deed ontdekken. De patriotten stoorden er zich weinig aan, want in Mei 1787 werd op de achterpoort der woning van den predikant eene galg met drie nederhangende koorden geteekend. Be* kend werd gemaakt, dat indien de schuldigen werden ont* dekt „andere ten Exempel, aen den Lyve, ja selfs na bevind van zaeken met de Dood zullen worden gestraft." Men liet zich door die bedreiging niet afschrikken, want op 2 Juli d.a.v. werd op het Dorp „agter een van de kraemen gevonden een toegevouwen brief geadresseert aen menHeer Ontyd, predicant en welker Inhoud is bevattende verre* gaende Infaeme en rustverstorende uitdrukkingen en onder andere dat syn WelEerw., zijn Vrouw en Kinderen de Dood gedreigd worde." Tien gouden ducaten werden uitgeloofd voor de ontdek* king van den steller, den schrijver of strooier van den brief en nogmaals herinnerd aan de straf die den schuldige tref* f en zou. Het eenige resultaat dat Werd bereikt was, dat in den nacht van Zaterdag op Zondag, 14 en 15 Juli, de publicaties te Honselersdijk van het aanplakbord en van den muur van het huis van Dirk van der Knaap, „op den hoek van 't Laantje liggende na de Poeldijk", werden afgescheurd en ondanks de uitloving eener premie van 20 gouden ducaten kwam men ook ditmaal de namen der schuldigen niet te kennen. Onder al die gebeurtenissen bleef Douglas bloot staan aan de aanvallen der patriotten; geen onaangenaamheid noch vernedering bleef hem gespaard. Toen hij met Welgeboren Mannen bij gecommitteerde raden eene klacht indiende over de buitensporigheden der patriotten, verzochten dezen eenvoudig den baljuw te ont* zetten wegens onbehoorlijke excessen in de uitoefening van zijn ambt. Geheel ongegrond schijnt deze aanklacht niet te 106 zijn geweest; reeds vroeger, in 1775, waren ernstige beschul* digingen uitgebracht tegen Douglas, die afgeschilderd wordt als een hebzuchtig en gierig man, en aangeklaagd wegens het opstrijken van boeten die de armen toekwamen. Maar Dou* glas kon in de oogen van den Prins geen kwaad doen en van de aanklacht was niets gekomen. Men veronderstelde dat dit nu wederom het geval zou zijn en was daarenboven be* vreesd, dat Douglas die reeds op hoogen leeftijd was, den strijd moede, ontslag zou aanvragen. De patriotten werden opgeroepen ten huize van Carel van der Spegt, Mr. brood* bakker te Honselersdijk, om hunne klachten tegen Douglas in te dienen, waarvan een acte van beschuldiging werd opge* maakt, die ter onderteekening in de gemeente werd aan* geboden om het grootst aantal handteekeningen te verkrij* gen, om zoodoende de ontslagaanvrage te doen weigeren en eene vervolging en veroordeeling uit te lokken. Onder die bedrijven was het Vligend legertje te Delft verschenen en dat was voor de Naaldwijksche patriotten eene geschikte gelegenheid om hunne plannen tegen Douglas uit te werken. Afgevaardigden werden naar de Prinsenstad gezonden en keerden terug met de voor hun volgelingen ver* heugende tijding dat het Vliegend legertje het Westland zou bezoeken. Op Donderdag 30 Augustus 1787 werd het kamp te Delft' opgebroken en onder aanvoering van Adam Gerard Mappa trok de gansche legertrein, sterk 40 man Cavalerie, benevens de officierspaarden, 500 man infanterie en eenige voerlieden, voorzien van 4 stukken kanon, 22 leger* of veldwagens en een chais, zijnde voor gemelden legertrein 59 voorspanpaar* den, het Westland in. Te Rijswijk, waar men het eerst aan* kwam, dan te Wateringen, werden de Oranje Sociëteiten ontbonden, boeken en papieren in beslag genomen, evenals geweren en patronen en de bevolking genoodzaakt voor man* nen en paarden met de noodige versterkingen aan te rukken. Zoo was het avond geworden toen men te Honselersdijk aankwam, waar het plaatselijk genootschap in het geweer stond, onder bevel van Kolonel Cornelis van der Pot. Aan den Commandant Mappa werd een schrijven aan* geboden „vanwege de weldenkende burgerij van Hondshol* redijk, dat dezelve voorneemens was, eenige zeer noodzake* lijke schikkingen te maken tot haare beveiligingen, verzogt 107 geadsisteerd te worden in gevallen haar eenige geweldige tegenstand mogt ontmoeten". *) Met bereidwilligheid werd natuurlijk aan dit verzoek voldaan en ten dien einde besloten een kamp op te slaan op een stuk weiland van den reeds genoemden Cornelis van der Pot, eigenaar van de buitenplaats Endeldijk. Tijd zou men niet verliezen en door krachtdadig optre* den de Oranjegezinde bevolking met schrik vervullen. Een sterke macht, bestaande uit manschappen van de genoot* schappen van Honselersdijk en Naaldwijk, aangevuld door een sterk detachement van het Vliegend legertje, in het ge* heel beweert men wel 700 man, allen onder het commando van Jan van Aalsburg, Kapitein van het genootschap te Hon* selersdijk, trok naar de woning van Douglas, dwong hem on* der veel geraas en geschreeuw zijn bed te verlaten en hen te volgen. In het duistere van den nacht liet men hem vooruit mar* cheeren, hem voortdurend hoonende en beleedigende, hem noodzakende „tot aan de kuyten toe door de modder te gaan". Eindelijk kwam hij in het kamp aan, waar hem door de achtergebleven patriotten nieuwe vernederingen werden aangedaan. De krijgsraad, die hier vergaderde, besloot dat Douglas zou gevangen blijven en door het gewapende volk streng worden bewaakt. Tot verblijf werd hem aangewezen het societeitskamertje van de patriotten in de kroeg van Carel van der Speyk. Doch niet wenschende andermaal den lijdensweg te moeten afleggen, vroeg en verkreeg hij op En* deldijk te worden opgesloten en bewaakt niet door zijn dorpsgenooten, maar door manschappen van het legertje. Aan de Staten zond men een uitvoerig request van klachten tegen den Baljuw en eene acte van qualificatie werd ontworpen, waarbij van der Pot gemachtigd werd elke aan* gewende poging om Douglas te bevrijden, met geweld af te slaan en daarbij zoo noodig over den steun van het legertje te beschikken. Cornelis Theunisz. Veldhoven, tuinier, en directielid van het genootschap te Honselersdijk, was daar niet mede te vre* den en „wilde het officie in een geduurende gevangenisse doen verblijven, dan wel zelfs hem te sulle massacreeren, op 1) Berigt van de Commissarissen en den Krijgsraad van het Burgerlegertje, opgenomen la Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, bl. 4632, 108 de geringste hoop van ontslag, die van het officie zig mogte koomen op te doen." Na enkele dagen werd het kamp overgebracht naar Naaldwijk en van daar uit hadden verschillende benden, aangevoerd door Maggiel Wynand, zandschipper, Pieter Hof* steede, Joris Tersmetten, Gerrit Oostendorp, Frederik Schef* fer, Mr. Timmerman te Poeldijk en de knecht van den chirur* gijn, Mr. van Dijk, aldaar, des nachts naar den Maasdijk, den Oranjepolder, rechts en links, om overal op de afgelegene woningen, bewijzen van hunnen moed en dapperheid te ge* ven; mannen, vrouwen en kinderen werden van hun bed ge* haald, ontvangen op scheldwoorden en godslasteringen, be* dreigd met het zwaard, waarmede de dapperen op deuren, tafels en allerlei meubelen kapten, en genoodzaakt eten en drinken voor te zetten. Natuurlijk werden geweren en patronen opgevorderd en de wagens voorzien van voldoende levensbehoeften. Ge* noemd worden als met een dergelijk nachtelijk bezoek ver* eerd Dirk Kopperd, Ary van der Lee, Cornelis Vreugdenhil, Gerrit van Dijk, Jochem Cornelisz. Vreugdenhil, Jacob Cop* penol, Maarten Mostert, Cornelis Jansz. Sonneveld, Cornelis Noordam, Pieter Maartensz. Sonneveld, Cornelis Pas, Arend van der Lely, Dirk Koppenol, Everd van Lendrik, Adrianus van Vliet, Cornelis van Vliet, Arend Doorduyn, Jacobus van der Sar. Wanneer er te Naaldwijk niet voldoende meer gevonden werd voor het onderhoud van eene zoo sterke legermacht, trok een gedeelte van het legertje naar 's Gravenzande, waar insgelijks strooptochten werden gehouden, die men zelfs uit* strekte tot Monster en Loosduinen. In de Courier van den Neder*Waal (No. 21) treffen we daarover een ongeteekend Ingezonden stuk aan, waaruit we het volgende aanhalen: „Des nachts tusschen Vrijdag en Saturdag, 31 Augustus, zijn uit het Rooversleger aan het huis van zekeren Huisman aan de Maasdijk onder den Ambachte van 's=Gravenzande gekomen zes Vrijcorpo* risten, en dat wel in den nacht tusschen 12 en 1 uure; men sloeg op de deuren en vensters met de kolven van de snap* haanen, en deed schoten in de lucht, de Huisman en zijn vrouw wakker geworden zijnde en vragende, wie er klopte, kregen tot antwoord, dat hij een Oranje D,.. .r was, dat hij 109 anders de deur wel open zouden maken. De ontstelde man opende zijn deur, met gevaar van door de Bajonetten, waar* mede dit gespuis door de deur stak gekwetst te worden, bin* nen komende vraagden zij of hij voor den Prins getekend hadde, en de Boer dit avouëerende, drongen zij hem zijn be* wijs dat hij tot de Sociëteit behoorde af: vervolgens na het plegen van oneindig veel baldadigheden en na alles gerooft» en gestolen te hebben, trokken zij af, vruchteloos na gewee* ren gezogt hebbendé, die zij niet vonden. De geplunderde Landman betuigt dat hij nooit iets armoediger gezien heeft dan de bende van deze struikroovers, die zelfs door eene der Egyptische plagen zoo voltallig waren aangedaan, dat zij bij gebrek van beter tijdkorting op hun gemak hunne duizenden en tienduizenden verslaan konden. De horreurs die deeze monsters tegens Zijne Doorl. Hoogheid en Zijn Vorstelijke Gemalinne hebben uitgebracht, de hoon, de te 's*Graven wen, waarmede men in Juli 1899 klaar was en in gebruik nam. Intusschen werd de Jongensschool ook te klein en be* antwoorde niet meer aan de eischen tegenwoordig aan schoollokalen gesteld. Beschikkende over voldoende middelen besloot het Kerkbestuur de oude school tot den grond af te breken en liet in de plaats verrijzen een grootsch en prach» tig gebouw, dat niet alleen als model kan worden gesteld, maar dat ook een sieraad voor de gemeente is en in 1916 met de noodige plechtigheid werd ingehuldigd. HOOFDSTUK XIV. Een predikantsberoep. — Beroepskosten. — Bloeiende toestand der Hervormde Gemeente in de XVIII eeuw. — Staatsregeling van 1798. — Kerkelijke regeling van 1816. — Christelijk Gereformeerde Gemeente. — Evangelisatie. — De Doleantie. — Nederlandsche Gereformeerde Kerk. — Gereformeerde Kerken. De eerste moeilijkheden, die zich natuurlijk moesten voordoen bij de in* en doorvoering der hervorming, overwon* nen, ontwikkelde zich de Ned. Herv. gemeente te Naaldwijk geleidelijk, steeds toenemende in aanzien, macht en invloed, trouw nalevende in alle omstandigheden de voorschriften en gevoelens der kerk. In 1721 dreigde een oogenblik de rust en eensgezindheid te worden verstoord. Ds. Jacobus Simonides was op 21 Aprü van dit jaar overleden. Magistraat en Kerkeraad gaven van dit overlij» den kennis aan Daniël' van Meynertzhagen, te 's*Gravenhage, als vertegenwoordiger van den Koning van Pruisen, Am* bachtsheer van Naaldwijk, en verzochten op 7 Juli „dat zij wederom naar eenige personen van een goet getuijgenisse Leer en Leeven mogen omsien, om die aan Zijne Majesteijt voor te houden, ten eijnde daar uijt alsdan een bequaam Per» soon mogt verkooren werden, waar door de Kerke tot Naald» wijk wederom mag werden Bediendt en waargenoomen." Omgaande werd de gevraagde toestemming verleend en kon men dus veronderstellen dat de zaak spoedig in orde zou zijn. Maar toen het Magistraat de te volgen gedragslijn wilde vaststellen kwam er verzet, daar de Kerkeraad beweerde dat bij de benoeming van Simonides hij als hoofd belangheb* bende was opgetreden, zooals bleek uit de notulen van het Kerckeboek. De gevraagde inzage er van werd gewei* gerd en het Magistraat móest zich tevreden stellen met een broksgewijze voorlezing en een uittreksel en daar het dossier 149 der vorige beroeping niet bestond, werd de eerste bijeen* komst onverrichter zaken gesloten. Maar terwijl de substituut Baljuw Philippus de Vroom, in de herberg „Thoorenburgh" op zijn rijtuig wachte dat hem naar Monster, zijne woonplaats, zou brengen, pratende met den substituut secretaris Gerrit van Donk, kwamen de consulenten Ds. Maximus Dadelbeek, van de Lier, en Ds. Theodorus Lullius, van 't Wout, met zes Welgeboren Man» nen, die vergaderd hadden in de herberg „de Vergulde Valk" waar ook „de Kerkenraat haare consistorie hielden", vragen waarom nog niet een tweetal was opgemaakt, waarop de Baljuw ten antwoord gaf voor dit doel nog niet te hebben vergaderd en dat hun dat verder niet aanging. „Waar op Da» delbeek jegens hem Bailliuw protesteerden voegende onder anderen daar bij dat de magistraat bij hem hadde comen cla* gen, dat den bailliuw haar daar in niet te willen hadde willen syn, gebruijkende den selven Dadelbeek ook nogh verder door een persuasie daar bij, in deze off diergelijke woorden in substantie maakt maar een getal, vraagt maar eens om, sij (te weeten de Magistraat) sal 't aanstondts wel een getal op* geeven, en wij (te weeten de Kerkenraat) hebben het vandaag ook gemaakt, daar is het (toonende een brieffie dat toege* vouwen was) voegt maar het uwe daar neevens, werpende 't selve op de tafel, en staat het den heer van Meijnertshagen niet aan, laat hij er maar de piek door haaien, en meer infame uijtdruckinge, waar over den bailliuw als ontsette, soo nam den. secretaris het woort, en vroegh aan de Welgeboore Man* nen waarom sij over den Bailliuw aan de consulenten, als maar Bedienden van den Kerkenraadt gingen clagen, en vroeg wat voor Relatie die twee Collegien op een hadde en off sij niet toonde haar gedaanen Eedt niet te presteren, als sij 't verhandelde in haar Collegie niet secreteerden, soo stonden sij seer verseth, en naar nogmaal se affdraaginge, so seijden sij over den Bailliuw niette hebben geclaaght, waar op den secretaris toonden dat Dadelbeek een leugenaar was, en vroegh doen aan de beijde consulenten wie haar authoriseer* den sigh met de magistratuur te bemoeijen en sig voor een hooft van deselve op te werpen, dat sij buijten haar Bestek gingen, te veel praats hadden, en haar onse handelinge niet en raakten en haar maar bij haaf Kerkvergaderingh soude houden, en als wij weer vergaderingh hielden, en de Kerken* 150 raadt weer van noden hadden, dat wijse dan in ons Raathuijs soude roepen, waar op sij nog weer wat praats wilden voeren, seijden den Bailliuw en secrets. haar goeden dagh, lieten haar te saamen staan, en ging soo wegh." Geheel buiten den Baljuw om, stelde Dadelbeek eene bijeenroeping op, welke hij door een Welgeboren Man liet onderteekenen, voor eene vergadering op 28 Augustus van Welgeboren mannen, om een tweetal op te maken. De Bal» juw, die deze oproeping insgelijks ontving, diende dadelijk eene klacht in bij den gevolmachtigde van Meijnertzhagen, die de zaak van zooveel gewicht vond dat hij op 27 Augustus persoonlijk haar Honselersdijk kwam, waar Welgeboren Mannen, benevens Baljuw en Secretaris, voor hem moesten verschijnen. Na onderzoek zegde van Meijnertzhagen „sul» ken inpertinende handelingen ad notam te nemen en toon» de dat sij haar eedt en fatsoen niet mainteneerde, met soo een persoon als Dadelbeek was tot haare hoofft op te wer» pen en tot haar secretaris te gebruijken, eh dat hij daar in op sijn tijt soude voorsien, waar op den Bailliuw ordre creegh naar soodanige een informeele convocatie niet om te zien, maar die te beleggen als hij daar toe lust en bequaamst tijt hadden en meest met den dienst van 't gemeen conde vinden te convenieeren, en ordonneerden welgeboore mannen doen te vertrekken, waar op sijn Exeüentie ordrë geefft, aan den Bailliuw en Secretaris dat sij souden omsien naar bequame, nugtere en eerlijke menschen om bij occasij van een aan» staande veranderingh van regeeringh aan sijn Exellentie voorgedragen te worden." Toen nu op 5 September een tweetal zou worden vast» gesteld, kwamen de Welgeboren Mannen met vooruit ge* schreven briefjes en brachten uit 4 stemmen op van Houten en 3 op Lullius, wat den Baljuw voorkomt „als een cabaal en soo wat cuijperijen", zoodat hij voorloopig geen stem uit* brengt en weigert Kerkeraad en Consulenten, die in „de Vergulde Valk" wachten, ter vergadering toe te laten. De partijen stonden scherp tégenover elkander en om een oplossing te vinden besloot men den raad door van Meijnertzhagen gegeven op te volgen en enkele Welgeboren Mannen, Otto Mostert, Cornelis Arentse Touw, Joris van Vliet en Philip Nieuwland niet tot herbenoeming voor te stellen. Dat hielp, want toen op 21 October vergaderd werd Koning-Stadhouder Willem III. 151 besloot het Magistraat als tweetal voor te dragen Ds. Jaco* bus de Groot, proponent te 's*Gravenhage en Ds. Benedictus de Graaff, te Rijswijk. De Kerkeraad werd nu tegen 24 der* zelfde maand ter vergadering uitgenoodigd om een tweetal er bij te voegen en dan gezamentlijk het noodige rekwest in te zenden. Ter vergadering verschenen verklaarde Dadelbeek dadelijk dat de Kerkeraad nooit zou teekenen indien van I zouten en Lullius, door het oude magistraat gesteund, niét Werden voorgedragen. Waarop hij ten antwoord kreeg dat het Magistraat zich niet bemoeide met den Kerkeraad en dus de Kerkeraad zich ook niet te bemoeien had met hel Magistraat. Wederom kwam men niet tot een besluit, „waar* op dan de Kerkenraat met haare respektive consulenten wederom sijn gegaan in de Valk (daar se ordinairis consisto* rie hielden), alwaar den advocaat van Ouwijk haar sat te wagten, en alwaar men de affgegane leeden des ouden magi* straat geconvoceert hadden, haare besoignes tot Iaat in de nagt, (onder een braaf glas wijn soodat sommige niet weijnig daar gevoel van hadden) hebben gecontinueerdt." Kort daarop werd de Baljuw ziek en was, «ooals hij schreef „bed legerig door een geswei dat dagelijks grooter wert, waar door ik ondraagelijke pijne lij, en nagte nogh dagh kan rusten." Hij machtigde dan ook den secretaris van Donk m zijne plaats de zaak verder af te handelen. Op 2fii October werd dan ook besloten de leden van den Kerkeraad elk af * zonderlijk door den gerechtsbode,' J. van Wijen, uit te noodi* gen op 5 November de vergadering bij te wonen, met de ver* dere mededeelingen dat indien ze blijven weigere/i het ver* eischte tweetal op te geven, het Magistraat dan zijn tweetal zal inzenden. Vóór de vergadering, en wel op 29 October, gingen de consulenten met eenige leden van den Kerkeraad naar van Meijnertzhagen, maar werden niet ontvangen, ze konden den volgenden Maandag terugkomen en intusschen, indien ze hunne belangen op papier hadden gezet, dit afgeven. Dadel* beek gaf twee door hem geschreven antwoorden, wat oud magistraat en Kerkeraad te zeggen had. De eersten kwa* men op tegen de afzetting en de Kerkeraad beweerde dat een proponent ongeschikt was en dat in een wettige voor* dracht geen verandering meer kon worden gebracht. Toen ze op 3 November werden toegelaten lichtten zij 152 hun standpunt nader toe, maar moésten toen hooren dat de zaken van het Magisrtaat hun niet aangingen en dat na on* derzoek bij oude en nieuwe magistraten de zaken een wettig* lijk verloop hadden gehad. Allen verschenen op 5 November ter vergadering en verklaarden thans nog niet te kunnen besluiten, waarom ze een uitstel van 14 dagen verzochten, wat werd toegestaan. Maar op 19 November was het weer wat anders; Lullius ver* klaarde „dat sij het antwoort op haar schouderen niet wilde neemen, maar het advis van de classis eerst moesten vra* gen", waarop door het Magistraat werd verklaard dat ze doen konden wat ze wilden, maar dat indien de tijd der va* eature op die wijze verstreken werd alle onkosten voor re* kening van den Kerkeraad kwamen. Na heftig debat ver* zochten Kerkeraad en Consulenten een oogenblik afzon* derlijk te mogen beraadslagen en gingen naar de Vergulde Valk, waar de advokaat van Ouwijk, nog iemand uit den Haag en oud magistraat wachtten. Teruggekeerd was hun besluit de Classis te raadplegen, maar op kosten van het Magistraat wat, om de zaak te beëindigen, voor ditmaal werd toegestaan. Het advies der Classis is onbekend, maar toen op 17 December opnieuw werd vergaderd gaf de Kerkeraad als tweetal op Ds. Petrus Nahuys, te Woerden en Ds. Gerardus Supet, te Leidschendam, die met het tweetal van het Ma* gistraat aan den Koning van Pruisen werden voorgesteld, die 25 December toelating gaf Ds. Jacobus de Groot te beroepen. De Kerkeraad zag waarschijnlijk het verkeerde in van den gevoerden strijd, want in de mededeeling aan de classis te Delft van het uitgebrachte beroep, beloofde hij „sijn Ed. te ontfangen als een dienaar Gods, veel te agten en der liefde van sijn's werckx wille, ten eijnde hij sijn dienst sonder sug* ten magh waarneemen" en zooals we verder zien zullen was dit gemeend; de tegenstand was in hoofdzaak gekomen van de consulenten, die nu nog hun strijd niet opgaven, want Dadelbeek, om zich op het Magistraat te wreken wilde het in de vergadering der classis allerlei verrichtingen doen uitvoe* ren die zijne bevoegdheid te buiten gingen en het zeker in onaangenaamheden zouden hebben gebracht. Het Magistraat liep niet in den val en woonde de vergadering der classis niet bij die 5 Januari 1722 werd gehouden. Met een extra Schuit gingen de gedeputeerden naar den Haag, waar Ds. de Groot 153 werd afgehaald en-naar Delft gevoerd. Door de Classis wer* den „eenige beuselagtige critiques" gemaakt, die de Kerke* raad weerlegde en eischte vervolgens de offieieele acte van 1689 van Willem III, Koning van Engeland, waaruit bleek dat Ds. Simonides beroepen was door Magistraat en Kerke» raad; zoodra daaraan was voldaan zou men de examinatoren aanwijzen, een tekst opgeven, de dag van onderzoek vast» stellen en dan aan den Kerkeraad berichten dat alles in orde was. Aan den classicalen maaltijd, die op de vergadering volgde, werd Ds. de Groot niet genoodigd, waarover de Ker* keraad zoo slecht te spreken was dat eenparig geweigerd werd er deel aan te nemen, naar den Haag terugtrokken en het Magistraat gingen opzoeken in „de Seven Kerken van Roomen" waar ze te zamen het middagmaal gebruikten, ver* volgens Ds. de Groot naar huis brachten en dan met hun extra Schuit naar Naaldwijk terugkeerden. Ds. de Groot predikte op 10 Februari voor de classis en toen men na afloop aan den maaltijd zou gaan, kreeg Ds. Lullius van den ouden Ds.' Gribius, in tegenwoordigheid van al zijne collegas, eene strafpredikatie over zijne verkeerde opvatting van de taak van consulent, waarover hij zich zoo beschaamd gevoelde dat hij verzekerde „dat het soo seer sijn schuit niet was; als wel die van Dadelbeek", die dan ook voorzichtigheidshalve van de classis was weggebleven. Door Ds. de Coning, te Schipluiden, werd Ds. de Groot op 1 Maart 1722 in den H. Dienst bevestigd en hield des na* middags zijne intree predikatie. Deze vrij onverkwikkelijke geschiedenis, die een tijd lang de gemoederen had bezig gehouden en de eensgezind* heid in de gemeente verstoord, had nog een staartje, n.1. de rekening der gemaakte onkosten die beliep tot de aanzien* lijke som van ƒ 624.15.8, waarvan de Kerkeraad had uitge* geven ƒ 359,— „Seer exorbitant, noodeloos, schandaleus en infaam, hebbende meer dan ƒ 112,— in de herberg de Valk (daar sij consistorij hielden) met haar consulenten en ande* re gasten verteert, en die twee Resp. consulenten Dadelbeek en Lullius, meer dan ƒ 40 in Reken, bragten daar tijden het beroep van Ds. Simonides de consulenten maar ƒ 1.5,— in rekening brachten." Er viel nog menig woordje over deze rekening, maar het 154 geld was uit de Diaconiekas geleend en moest terug worden gestort. De Kerkeraad betreurde wat geschied was en be* kende „door haaren Eerwaardigen consulent Ds. Martinus Dadelbeek uijt de Lier, te sijn geabuseert en misleijt." Waar* op ten slotte, 14 December 1722, besloten werd dat het Ma* gistraat */» en de Kerkeraad V» voor rekening neemt, met uitdrukkelijke bepaling dat het slechts voor eens is en dat bij eene volgende gelegenheid de Kerkeraad geene uitgaven meer'doen mag. Toen Ds. de Groot in 1728 naar Purmerend vertrok ging het beroep van zijn opvolger, zooals trouwens, voor zoover we konden nagaan, alle verdere beroepen, zonder eenige moeilijkheid. De harmonie tusschen magistraat en Kerke* raad mag volkomen worden genoemd. Toch had de Classis van Delft tegen den opvolger van Ds. de Groot een bezwaar. Ds. Arnoldus Henricus Weru* meus, kwam namentlijk uit Zuidlaren in Drenthe en de Sy* nodale vergadering in 1728 te Woerden gehouden had be* sloten geen predikant uit eene andere provincie toe te laten of hij moest „detesteere de gevoelens van Roëll en Bekker, waarom de consulent van den Houte hem zou schrijven." Het antwoord liet zich niet lang wachten; Werumeus schreef „van de schadelijke en kerkverdervende wangevoelens van de Academie* en Kerkleeraar H. A. Roëll en B. Bekker, mijn ziele een walge en afkeer heeft van die onschriftmatige bas* sessenes die door gem. mannen teegen de leere der waarheid geleerd, aangedrongen en verdedigt sijn" en zet dan verder in een uitvoerig schrijven zijne zienswijze nader uiteen. Nog een oogenblik willen we bij Ds. Weremeus stil blij* ven, die op 10 April 1729 bevestigd, door Ds. Simon Mooie* naar, te Vlaardingen, naar Maliachi 11 : 7, hield 's middags zijn intrede Cor. IV : 1, reeds op 3 Nov. d.a.v. zijn af scheids* preek hield en naar Zierikzee vertrok, na zijn ambt te Naald* wijk dus geen volle zeven maanden te hebben bediend. Nu be* stond er een Resolutie va 25 November 1680 luidende: „Pre* dikanten binnen het jaar van hare bevestiging door nieuw beroep vertrekkende de kosten van voorgaande beroep (moesten) betaalen" De volgende Memorie van onkosten werd dus den scheidenden herder voorgelegd: 155 Aan de Canselarij voor de acte des Konings waarop Ds. Weremeus is beroepen, betaalt .... ƒ 37.16.— Aanz. Classis tot Delff betaalt „ 25.0.— Verschot der Hr Consulenten betaalt . . . . „ 11.14.— Extr. ord. verteringen der onderg. op 't classis . „ 3.0.— Waagevragt en teringe der 4 ouderlingen . . „ 4.19. 8 By Jan van Weije in verscheyde reysen steeds met Consulenten en Kerkeraad .... „ 104.18.— Aan den Secretaris voor verschotten en vertie» ringe met Consulenten en Kerkeraad t'saamen , . . . ,. 61.14.— Aan den Hr Weremeus betaalt voor reys en kosten van Groningen naar Naaldwijk „ 40.0.— Voor de classicale maaltijd te Vries .... „ 60.0 .— Voor den K.kenraads maaltijd te Zuijlaaren . . „ 20.0 .— Voor vragt der goederen van Zuijdlaaren op Delff ,100.0.— De heeren Hof f steede en Weremeus briefporten „ 3.6.— Waagevragt 3 daagen van de heer Hoffsteede na Vries „ 9.0.— Voor 't 3 maal citeeren van 't classis te Vries . „ 15.0.— .Voor de meubilen te rijden van Zuijdlaaren na 't schip . . . , 11.0.— Aan Samuel Hannix voor 't goed van Delff te halen 27.15. 8 Aan de Stads Tol tot Delff bet. voor de meubilen „ 4.0. Aan de Kerkendienaaren voor gedaane diensten in de vacature , ,.15.8.— Aan de Geregtboode van Wije „ 6.0.— ƒ 560.11.— Welk bedrag volgens kwitantie van 11 November 1729 werd gestort in handen van den Thesaurier van 't ambacht en Rentm. van de Kerke van Naalwijk. Jaren ging het de gemeente voorspoedig onder alle op* zichten, zelf zoo dat toen de Groot Armmeesters zooveel personen ten hunnen laste kregen dat de jaarlijksche reke* ning telkens met een grooter wordend tekort sloot en voor* stelden het beursje dat onder de predicatie rondging tot on* derstand der Kerk voortaan te laten dienen ten voordeele der armen, dö Kerkeraad daar zonder lange besprekingen in 156 toestemde. De regeling dagteekent van 5 December 1755 en zou met 1 Januari ingaan. De Armmeesters kregen vrije zit* plaatsen, maar moesten het in orde brengen zelve bekosti* gen; ze mochten ook gebruik maken van de kerkmeesterska* mer om het geld te tellen en besprekingen te houden zoo dat noodig mocht zijn. Op 2° Paaschdag moest op het Koor der Kerk, in tegenwoordigheid van het Magistraat, rekening en verantwoording worden gedaan, waarna twee Armmees* ters aftraden. Om zijne tevredenheid met deze schikking te betuigen zou het Magistraat vier nieuwe Bijbels schenken ten gebruike der Armmeesters. In de eerste helft der 19° eeuw braken voor de Ned. Herv. Kerk in Nederland dagen van groote beroering uit. Gerust mag men zeggen dat Willem I de beste bedoelin* gen had met de kerkelijke regeling van 1816 en overtuigd was daarmede een einde te maken aan den treurigen toestand waarin de Ned. Hervormde kerk sedert 1795 verkeerde. En de schijnbare rust en eendracht die er aanvankelijk heerschte moge hem in die overtuiging gesterkt hebben, gaandeweg kwam er verzet, eerst van enkelen, weldra door meerderen gevolgd en lieten luide stemmen zich ten laatste hooren die den terugkeer wenschten tot de kerkordening van twee eeuwen vroeger, n.1. van 1618. Ds. Hendrik de Cock, predikant te Ulrum, een kleine gemeente in Groningen, was de eerste die in 1834 een acté van afscheiding in de kerk voorlas, daardoor heel wat op* schudding teweeg bracht, onrust en oneenigheid verwekte en hem in aanraking bracht met den strafrechter. Toch zette hij zijn werk voort en vond weldra zooveel 'navolging dat reeds in 1836 eene Algemeene Synode te Amsterdam kon worden gehouden. De vrijheid om zich als kerk te constituee* ren hadden ze niet en bijeenkomsten van meer dan 10 per* sonen werden niet geduld, ja soms met geweld van soldaten uiteengedreven en niet alleen de voorganger, maar ook de bewoners van het huis, ouderlingen en diakenen met geld* boeten gestraft. Eerst onder de regeering van Willem II wer* den de vervolgingen gestaakt, maar eerst op 24 Maart 1870 werd de Gemeente als kerk erkend. Ook tot Naaldwijk drong de beweging door. Ook hier voelden zich enkelen bezwaard langer te leven onder de kerkbepaling van 1816 en verlangend de zuivere Gerefor* 157 meerde waarheid te hooren, begaven zij zich des Zondags naar 's»Gravenhage, Schiedam of Maassluis om in de nieuw opgerichte gemeenten de godsdienstoefeningen bij te wonen. Hun aantal groeide met den dag aan en onder hen waren ve* le ouden van dagen voor wien het afleggen van den verren weg eene onmogelijkheid was; het minder gunstige jaarges tijde dat intrad en de onbegaanbare wegen maakten het voor de jongeren ook bezwaarlijk geregeld naar andere plaatsen ter kerke te gaan. De familie Stokdijk bood toen eerst haar huis als verzamelplaats aan en toen dit al spoedig te klein was om allen te bevatten haar pakhuis dat tot bede* plaats werd ingericht. Lang duurde het niet of er kwam een meer behoorlijk kerkgebouw en wel bij de Vaartbrug aan den Zuidweg, alwaar op 28 October 1857 de Christelijke Ge* reformeerde Gemeente door Ds. Geuztes van Rotterdam werd bevestigd, een Kerkeraad aangesteld en tot leerend ouderling benoemd J. van Oei, die zijne taak waarnam tot 1868 en wiens arbeid niet ongezegend was geweest, want onder zijne leiding was het ledental zoo toegenomen, dat men genoodzaakt was een ruimer kerkgebouw aan den Kruisweg op te richten en tevens voor eene pastorie te zorgen ten einde een eigen en vasten predikant te kunnen beroepen. Buiten hen die opentlijk met de scheiding medegingen, waren er nog velen die de Gereformeerde waarheid wel lief hadden, maar ondanks de gebreken welke zij de Ned. Herv. Kerk toekenden met haar bleven samenwerken, zij het dan enkel in naam, want in naburige gemeenten zochten ze de zuivere prediking des woords. Intusschen ontstonden ernstige kerkelijke beroeringen als „gevolg, zegt Dr. H. C. Rogge, van de verschillende rich» tingen, die in de protestantsche kerk op den voorgrond tra* den. Het tijdperk dat achter ons ligt vertoont ons niet het beeld van een effen waterspiegel, nauwelijks hier en daar door een zachte koelte gerimpeld, maar van een woelige zee met te» gen elkander inbruisende stroomingen en hooggaande golven bij hevigen stormwind. In 1848 verkeerde men nog midden in het Reveil; het rationalistisch*supranaturalisme en het huma* nisme der Groninger school hadden door reactie geestdrift gewekt voor de oude belijdenis. Maar een schrik voer door, de kerkelijke gelederen, toen eene nieuwere wereldbeschou* wing de godsdienstige overtuiging gelijken tred wilde doen 158 houden met de natuurwetenschap, toen de geschiedenis en de oorkonden van het Christendom werden onderworpen aan eene onverbiddelijke critiek en de strijd werd aangebon* den tegen verouderde voorstellingen en Kerkvormen." *) Ook te Naaldwijk won de moderne richting meer en meer veld en kwam het in 1869 zoo ver dat niet alleen op de catechisatie, maar ook op den kansel, het goddelijk gezag der Heilige Schrift werd geloochend en daarmede in verband de godheid van Christus en de noodzakelijkheid der bekeering. Vele ouders weigerden hunne kinderen langer naar de catechisatie te laten gaan en sommigen, die zich gekrenkt ge* voelden in hunne heiligste overtuiging door de woorden van den kansel gesproken, verlieten onder den dienst'het Kerk* gebouw. Onder leiding van de in 1862 opgerichte Confessioneele Vereeniging, welke zich ten doel stelde het belijdend karak* ter der Hervormde kerk te handhaven en hulp te verleenen aan gemeenten en personen, werden er bijeenkomsten ge* houden in een klein somber vertrek, waar men verschillende sprekers liet optreden en evangeliseerde door middel van Zondagschool en Jongelingsvereeniging. Voor deze groep van belijders kwam spoedig uitkomst. In 1870 trad P. A. Pijnacker Hordijk af als president* Kerkvoogd; hij stond bekend als vijandig aan de moderne richting en voorstander van de Confessioneele Vereeniging, redenen te over voor de modernisten om hem niet te herkie* zen. Aan de op 31 Maart 1870 opgerichte Vereeniging tot In* wendige zending of verbreiding der Waarheid, schonk hij een lokaal aan den Dijkweg, het Evangelisatiegebouw, waarin geregeld door Ned. Herv. predikanten dienst werd en wordt gehouden en waar men jaren getracht heeft het kiescollege der Ned. Herv. kerk, waaraan de keuze van ouderlingen en diakenen en het beroepen van een dienaar des woords was opgedragen, om te zetten in rechtzinnige richting, zonder daar echter in te gelukken, niettegenstaande het ledental steeds vermeerderde en het lokaal weldra ontoereikend zou zijn geworden om allen te bevatten. Maar toen kwam 1886, het jaar der doleantie. „Zij was, om nog eens met Dr. H. C. Rogge te spreken, (1 De Kerkgenootschappen, in Eene Halve Eeuw 1848—1898. 159 een gevolg eenerzijds van het veld winnen der moderne rich* ting in de kerk, wat niet zonder invloed' bleef op de besluiten der Synode, anderzijds van de Wet op het Hooger Onder» wijs, die aan de faculteit der godgeleerdheid een ander ka* rakter gaf. In 1879 ontstond de Vereeniging voor hooger on» derwijs op gereformeerden grondslag en een jaar later werd in het koor der Nieuwe Kerk te Amsterdam de Vrije Univer* siteit ingewijd, waaraan Dr. Abr. Kuyper, de ziel dezer ge* heele beweging, als hoogleeraar optrad. Aan de leerlingen dezer Universiteit werd echter de toegang tot het predik» ambt in de Hervormde Kerk geweigerd, terwijl duizenden In den lande hen als voorgangers begeerden. Eene scheuring kon niet uitblijven. De Amsterdamsche Kerkenraad verzette zich met Dr. Kuyper in zake het beheer der kerkelijke goe* deren tegen de beslissing van het hooger Kerkbestuur, het* geen in 1886 aanleiding gaf tot een conflict, dat eindigde met de afzetting van dit college en schorsing van alle predikanten, ouderlingen en diakenen, die zich tegen de kerkelijke veror* deningen bleven verzetten. De Staat bleef buiten het geschil. Nadat de klagende kerken en predikanten hunne eischen door de hoogere kerkelijke en wereldlijke rechtbanken za» gen afgewezen, constitueerden zij zich tot eene zelfstandige Nederl. Gereformeerde Kerk, rustende op den grondslag der oude confessie." 1) Een groot deel nu van hen die in het Evangelisatiegebouw kerkten, verlangden een einde te maken aan den halfslachti* gen toestand waarin zij verkeerden en opentlijk mede te gaan met de doleantie, doch het bestuur der Evangelisatie was daar niet voor te vinden en weigerde aan het verlangen te voldoen. Het aarzelde ook geen oogenblik om den cate* chiseermeester Jacob Lock, van Maasland, die aan de zijde der doleantie stond en op de catechisatiën propaganda maakte, eerst te schorsen en, toen hij weigerde zijne houding te wijzigen, af te zetten. Eene nieuwe scheiding was onvermijdelijk, doch alvo* rens daartoe te besluiten werd in Mei 1888 door hen, die de beginselen der doleantie goedkeurden, een adres gericht aan den Kerkeraad der Ned. Herv. kerk om alsnog te verzoeken de kerkelijke regeling van 1816 te verwerpen en terug te keeren tot de kerkordening van 1618. (1 De Kerkgenootschappen, in Eene Halve Eeuw 1848—1898. 160 Dit adres bleef onbeantwoord, met het gevolg dat reeds op 20 September, onder leiding van Ds. J. H. Woudstra, van Maassluis, de ambten ingesteld werden en op 18 October d.a.v. in eene localiteit te Honselersdijk bevestigd, waarme* de de toenmalige Nederduitsch Gereformeerde Kerk was geboren. De leden, ofschoon niet behoorende tot de meest financieel sterken, getroostten zich groote geldelijke offers voor hunne overtuiging; reeds op 26 Juni 1889 kon eene kerk en pastorie aan den Dijkweg worden aanbesteed, die op 20 October in gebruik werd genomen en Ds. J. Brouwer tot eerste predikant der nieuwe gemeente aangesteld. Op 17 Juni 1892 besloot de Generale Synode der Chris» relijke en der Nederl. Gereformeerden te Amsterdam zich te vereenigen onder den naam van Gereformeerde kerken en de twee kerkgroepen te Naaldwijk gingen met dit besluit mede. Tijdelijk bleven de twee predikanten in betrekking en vervulden om beurte de kerkdiensten in het gebouw aan den Dijkweg, terwijl het gebouw der Christelijke Gereformeerde Gemeente werd gesloten en daarna aan zijné oorspronkelijke bestemming onttrokken. Ds. J. Brouwer vertrok in December 1895 naar Oude We* tering en Ds. J. J. Koopmans in Mei 1896 naar Heinkens* zand; in Juli werd beroepen Ds. K. K. Troost, predikant te Ambt Vollenhoven, die 1 November door Ds. A. F. van der Heijden, van Oudewater, werd bevestigd, en thans nog in bediening is. De Gereformeerde kerk heeft zich sterk ontwikkeld en verkeert in zeer bloeienden toestand; telde ze in 1896 slechts 600 zielen, in 1907 was dit getal tot ruim 1200 geklommen. Het Kerkgebouw was dan ook te klein geworden en in 1906 was vergrooting een dringenden eisch; van de gelegen* heid heeft men gebruik gemaakt om het aanmerkelijk te ver* fraaien en te voorzien van electrische verlichting en centrale verwarming. Als een nieuw bewijs van den steeds toenemenden bloei dezer gemeente zij vermeld dat op 10 October 1923 te Hon* selersdijk eene Gereformeerde kerk is ingewijd, wat voor de aldaar en in de omgeving wonende ledematen zeker een groot voordeel is. HOOFDSTUK XV. Komst der Joden in Holland. — Strenge maatregelen tegen hen genomen. — Kramers in het Westland. — Hunne vestiging. — De Syna* goge. — Het oude Mannenhuis. — Bloei der Joodsche gemeente. — Jodenkerkhof. — Lang* zaam verval. De zegevierende Hervorming beloofde aan alle ingeze* tenen volle vrijheid van denken en als' natuurlijk gevolg vrij* heid tot het belijden van zijn godsdienst volgens ieders over* tuiging. Aangetrokken door dit heerlijke beginsel kwamen in 1590 enkele Joden uit Portugal, weldra gevolgd door een klein getal geloofsgenooten uit Spanje, in welke landen de toestand voor hen ondragelijk was geworden, zich in Am» sterdam vestigen. Het goede onthaal hen te beurt gevallen, was voor zeer velen een aansporing om insgelijks den weg te nemen naar het vrijheidlievende en gastvrije Holland. De duizenden weldra alhier gevestigden waren finantieel krach* tigen, aanzienlijke kooplieden met goede betrekkingen in verre landen, bedreven diplomaten of kundige geneesheeren, aan wien het land, evenals het Üjdende menschdom, groote verplichtingen kregen. Ze werden in 1615 gevolgd door een groot aantal hoog* duitsche Joden, die de vervolgingen in eigen land ontvluchten. „In Duitschland, gelijk meest overal elders, zegt Mr. H. J. Koenen, in zijne „Geschiedenis der Joden in Nederland", werd van ouds algemeen bespeurd, dat terwijl de Vorsten en de adel het Joodsche volk niet zelden beschermden of begunstigden, de steden, waar een bestuur van vrije burgers het gezag voerde, hun doorgaans kwalijk gezind waren. De eersten toch hadden dikwijls behoefte aan hunne onderhandelingsbekwaamheid, of gerief van hunnen geldhandel; de laatsten vonden bij hen eene wakkere mede* dinging in hun bedrijf, tot schadelijke verachtering in hun eigen nijverheid en handel en stonden daarenboven meer 11 162 onder den invloed eener uitsluitende Geestelijkheid. Hier had ook geen tegen de Christenheid vijandige heerschappij van Saracenen, om de vereerders van het Kruis te verlagen, den Jood bevoorrecht, als in Spanje; geen machtige zeehan» del, als in Italië, zijn vermogen van jaar tot jaar vermeer» derd; geen gemeenschap met de Afrikaansche Staten zijnen invloed telkens doen rijzen. In de vrije Rijkssteden vooral, vonden de Joden zich dikwijls bij de minste aanleiding bloot* gesteld aan den moedwil van het opgeruide graauw, door den blinden ijver der monniken ingenomen. Daar meer dan el» ders wonnen de meestal verdichte geruchten veld, van het verderven der bronnen en waterputten, van het vergiftigen der zieken, of het vermoorden van onschuldige kinderen; en men vindt dus menigvuldige verhalen van Jodenvervolgingen, uitbanningen en moordtooneelen, aan hen gepleegd, in zulke steden als Frankfort, Worms, Spiers, en andere, al* waar zich, onder het onmiddellijke gezag van den Keizer, doorgaans vele Israëlieten bevonden." De geschiedenis verhaalt dat in 1615 en 1616 de Joden in Frankfort en Worms opnieuw aan de gruwelijkste vervol» gingen bloot stonden. Het was of het besluit gevallen was hen totaal uit te roeien, wat dan ook duizenden dwong het land te ontvluchten en rust en vrijheid te zoeken in Holland, waar ze hoopten, evenals de duizenden die hun vijf en twin* tig jaren vroeger voorgingen, een even gunstig en welwillend onthaal te vinden. Heelemaal het geval was dit niet. „Er was, verzekert Mr. H. J. Koenen, tusschen gene vluchtelingen en deze landver* huizers een aanmerkelijk verschil. Terwijl de eersten reeds sedert verscheidene jaren hunnen handel en hunne schatten herwaarts overgevoerd hadden, brachten deze niet anders mede dan hun ongeluk en hunne armoede. Ook waren zij minder beschaafd en min kundig; en men hield het er voor, dat terwijl de anderen om hunne gehechtheid aan de voor» vaderlijke godsdienst hun geboortegrond verlaten hadden, deze zich wel eens door woeker en schraapzucht gehaat had» den gemaakt." De meesten waren zonder middelen van bestaan en ver» dienden den kost door het koopen en verkoopen van huis* raad, gemaakt zilverwerk en oude en nieuwe kleederen, aller* lei vee, het opzoeken en inwisselen van muntstukken en spe* 163 ciën. Daar de steden niet genoeg opleverden, trokken velen als zwervende Kramers naar het platteland, waar ze de be* volking vaak last en onaangenaamheden veroorzaakten en dit werd ten laatste zoo erg dat bij Missive van 14 Maart 1731 President en Raden over Holland, Zeeland en Vries* land „aan haar Edele Groot Mog. opnieuws voordraagen de noodzaakelijkheid van het oprigten van een provinciaal Tugthuis, en van het beraamen van eenige ordres tegen het inkomen van soo veel Hoogduitsche Jooden en Smoussen in deese Landen." Na rijp beraad werd in de bijeenkomst van 1 Mei 1732 besloten het eerste punt in onderzoek te houden en wat het tweede aangaat het volgende zeer strenge Placaat af te kon* digen: De Staaten van Holland en Westvriesland doen te wee* ten: Alsoo de er vaar entheid daagelijks leert, en tot Onse Kennisse is gekomen, dat meenigvuldige dieveryen, huis* braaken en geweldenaryen, soo in de Steeden dieser Provin* cie, als insonderheid ten platten Lande, in het bysonder meede worden gepleegt door de soo genaamde Smoussen, dewelke uit de nabuurige Landen en van verscheide Gewes* ten naar Onsen Lande van Holland en Westvriesland in groote menigte komen af te sakken, sonder sig ergens needer te setten. En dewyl in een Land van Vryheid, en te gelyk van Justitie, niets meer moet werden geconserveert, en be* sorgt, als de public que rust en veiligheid, soo voor de goede Ingeseetenen in de Steeden, als voor de Opgeseetenen ten platten Lande. Soo ist, dat Wy daar omtrent, met betrekking tot de voorschreeve soo genaamt Smoussen, met nadruk wil* lende voorzien, sulks dat in toekomende tyden Onze onder* danen van soodanige overlast mogten zyn bevryd, eerst en alvorens daar op gehad hebbende het Advis van Onse lieve en getrouwe de president en Raaden van Onsen Hove, heb* ben goedgevonden te ordonneeren en te statueeren, gelijk Wy ordonneeren en statueeren bij deesen: L Eerstelijk, dat alle vreemde, passeerende. gaande, trek* kende of omloopende soo genaamde Smoussen, het sy Pak* draagende, Hairkoopers, oude Kleerkoopers, Kraamers of andere, die binnen deese Provinsie met der woon niet syn 164 geseeten, en geen Inboorlingen zyn deeser Landen, ten plat* ten Lande niet sullen mogen omloopen tot koopen of ver* koopen van oude kleederen, Paruiken, Hoeden, Hair of dier* gelyke Lompen, en dat ook de voornoemde soo genaamde Smoussen ten voorschreeven einde mede niet sullen mogen omloopen in de Steeden deser Provincie, ten zy deselve by de respective Magistraaten, na exacte informatie over haar goed gedrag, daar toe sullen weesen geadmitteert. 2. Ordonneeren en statueeren verders, dat de voorschreeve soo genaamde Smoussen, het zy alleen of meerder in getale, in het reisen en passeeren door deese Provincie, alleen de groote en gemeene Weegen en Vaarten sullen mogen gebrui* ken, en op geene Werven of Laanen, veel min omtrent de Huisen van de Landlieden en Wooningen ten platten Lande, gevonden werden; dat ook deselve meede niet in de Dorpen, of elders op het platte Land, sullen mogen vernagten, dan met speciale kennisse en consent van den Schout of Presi* dent Scheepen van het Dorp of District waar onder sy om seer suffisante reedenen, by hen daar aan te geeven, souden versoeken te mogen verblyven: alles op poene, soo ten regu* arde van de Overtreeders van het eerste als van dit tweede Artikel van dit Ons Placaat, dat deselve voor de eerste reis sullen werden gestraft met een publique geesselinge en ban* nissement buiten deeze Provincie, of anders, na bevind van saaken, geformeert; en voor de tweede reis met een geesse* linge en brandmerk, en bannissement by continuatie; en voor de derde reis in deeze Provincie bevonden werdende, met de galg, zonder eenige conniventie. 3. En wanneer door soodanige omloopende soo genaamde Smoussen eenig overlast of geweld soude mogen bedreeven worden, sullen die geene, die daar aan schuldig zyn, schoon voor de eerstemaal geapprehendeert, met de dood worden gestraft; gelyk ook met de dood sullen worden gestraft die geene, die bevonden werden Schietgeweer of andere Moord* Breek=instrumenten by haar te draagen; als ook die geene, die haar in Troupen komen saam te voegen, wanneer ses of meerder Manspersoonen boven de sestien jaaren oud in een Troup saamen worden gevonden. 165 4. Verbiedende meede wel ernstelyk alle Herbergiers en Huisluiden ten platten Lande geene soo genaamde Smoussen te herbergen, of in haare Huisen, Stallen, Schuuren en Hooi* bergen te laaten vernagteii dan met speciale Kennisse en eon* sent van den Schout, of President Scheepen van het Dorp of District waar onder de gemelde Herbergiers en Huisluiden gehooren, op poene, dat sy hier tegens doende voor hunne Fauteurs. Complicen en Medgesellen sullen gehouden wor* den, en ten dien opsigte arbitralyk, en selfs na gelegentheid cn omstandigheid der saaken aan den lyve sullen werden gestraft!. 5. Verders gelasten en ordonneeren Wy de Magistraaten van de respective Steeden deeser Provincie te beraamen ieder in den haaren een vaste reegel omtrent de spaarsaame admissie en inwooninge van de gemelde vreemde soo ge* naamde Smoussen, en wel scherpelyk te letten of deselve eenige geoorloofde Broodwinninge aan de hand hebben, of van eenige valabile Bewysen wegens hun maniere van eerlijk bestaan, voorzien zyn; als meede dat by de voorschreeve Magistraaten neerstiglijk sal worden gelet op soodanige soo genaamde Smoussen, welke geen vaste plaatsen van Verblyf houdene maar alomme (soo sy seggen) op hunne koopman* schappen reisen, en op dezelve scherpelyk geïnquireert soo dikwils sy in eenige Steeden of Plaatsen deser Provincie be* vonden worden voor eenigen tyd te verblyven, of te willen verblyven. Doch niet alleen van de zwervende Joden had Stad en Land veel last en onaangenaams, maar ook van vagebonden, bedelaars en landloopers en het Placaat eindigde dan ook met in herinnering te brengen de maatregelen vroeger tegen deze lieden genomen en krachtig aan te bevelen ze met de uiterste gestrengheid te vervolgen en uit te rooien. Vonden we erge feiten vermeld waaraan de Joden zich in verschillende plaatsen schuldig maakten, voor zoover we konden nagaan is wat het Westland betreft hun schuldenre* gister blanco gebleven. Waarschijnlijk is het dus dat enkele dezer zwervende Kramers het met de bevolking goed kun» 166 nendc vinden zich hier, alsook in de omliggende plaatsen, met hunne huisgezinnen kwamen vestigen en dat meerderen, op het bericht van den welstand waartoe hunne geloofsge* nooten al spoedig kwamen en van de rust en vrede die ze hier genoten, hun voorbeeld volgden en zich vestigden tot zelfs in die dagen uitsluitend Katholieke plaatsen als Poel* dijk en Wateringen. Het aantal Joden over het Westland ver* spreid was dan ook vrij aanzienlijk; bij het begin dezer eeuw waren er te Naaldwijk alleen ruim 40. De verstandhouding met de bevolking was en bleef steeds uitstekend; veel heeft daar toe bijgedragen de voor* beeldige levenswandel, de groote werkkracht, gepaard aan verstandige zuinigheid en matigheid, de eerlijke deelneming in al wat de belangen van land en gemeente betrof door de Joden steeds betracht. Van af het begin hunner vestiging hebben de Joden op de best mogelijke wijze hun godsdienst onderhouden en bij gebrek aan eene synagoge in een bijzonder huis synagogale bijeenkomsten belegd. Gekomen tot een zekeren welstand was hun eerste zorg, in het begin der XlXe eeuw, grond aan' te koopen tot het aanleggen van een kerkhof, dat ze in de laatste jaren van een muur hebben omgeven en voorzien van een behoorlijk baar* of doodenhuis. In 1807 kwamen ze ook in het bezit van de Kapel van het Oude Mannenhuis. Dit oude Mannenhuis, dat eigenlijk moest genoemd wor* den het oude Mannen* en Vrouwenhuis, aangezien het voor de helft door vrouwen wordt bewoond, werd gesticht door Hendrik, Heer van Naaldwijk, die in 1426 bij testament de noodige gelden beschikbaar stelde om vijf huisjes te bouwen, waarin oude mannen kosteloos mochten wonen en onder* houden zouden worden. Die beschikking was zeer waarschijnlijk de voortzetting van een vroeger uitgevoerd plan. In 1421, toen de St. Elisabethsvloed zulke verschrikke* lijke verwoestingen aanrichtte, werd ook het slot Craaien* stein overstroomd, waar de moeder van Heer Hendrik ver* bleef: „Doe dede, lezen we in een handschrift van 1534, die goede ridder here Hendrik alle die armen van Krayenstein halen toe Naeldewic, ende gaf hun daer enen alten langen wyden camp, ende liet hun daer helpen huyskens opslaen, den enen mynre ende den anderen mere, nadien dat sie kin* 167 der ofte beesten ofte ander bezettinge hadden. Ende elck een boefken by syn huysken, dat sie havenen mochten ende hun daaruit generen. Ende hy gaf hun voert haar nooddrufte, 4- hkïfKrayenstein weder te lande waert." Prins Frederik Hendrik beval bij brief van 1627 nog 5 huis» jes te bouwen voor mannen en 10 voor vrouwen, benevens eene ziekenzaal en de 20 oudjes ontvingen daarenboven eerst een maandgeld van 6 gulden, dat in 1631 op 7 gulden werd gebracht. Allen moesten behooren tot den Hervormden gods» dienst en geboren of woonachtig zijn in 's prinsen heerlijk* heden Naaldwijk, Honselersdijk, Monster, Poeldijk, Wate* ringen, Ter Heyde of half Loosduinen. De prins behield zich de vrije keuze der personen voor, die in geval van overlijden hunne goederen aan het gesticht moesten laten. Het toezicht was opgedragen aan twee gehuwde mannen van Naaldwijk tn Honselersdijk, die jaarlijks werden benoemd en met hun* ne vrouwen en den rentmeester van den prins de verdere zorg hadden voor de oudjes. Bij de komst der Franschen in 1795 werd de inrichting van het gesticht geheel gewijzigd en verviel de bepaling datf enkel zij die tot den Hervormden godsdienst behoorden, kon* den worden toegelaten. Het bestuur der domeinen, waaron* der dit gesticht sedert behoort, heeft vele verbeteringen in» gevoerd. Bij Koninklijk besluit van 14 Juni 1846 werd be» paald, dat om inwoner van het gesticht te worden, men min* stens drie jaar moet gewoond hebben te Naaldwijk, Honse* lersdijk, Monster, Poeldijk, Wateringen of half Loosduinen, of daar geboren zijn, dat aan de bewoners ƒ 50.— per jaar zal worden betaald, dat de ziekenzaal is vervallen en dit huisje insgelijks zal worden bewoond, doch zonder geldelij* ken steun, maar bij vacature van een der 20 huisjes heeft de bewoner der ziekenzaal de voorkeur om voor de geldelijke toelage in aanmerking te komen. Daar de woningen niet voldeden aan de voorschriften der Woningwet heeft een oogenblik het gevaar gedreigd dat het Hofje zou verdwijnen, doch gelukkig is eene schikking getroffen om de 21 huisjes tot 14 te verbouwen met behoud van den uiterlijken vorm. Tusschen de twee rijen huisjes staat eene Kapel, in 1641 1 door Prins Frederik Hendrik gebouwd. De jaarwedden, zoo 1 van den predikant als van den voorlezer der Ned. Hervorm* 168 de Kerk, werden respectievelijk verhoogd met ƒ 200.— en ƒ 8.— onder voorwaarde dat eens per week in de Kapel zou worden gepredikt en catechisatie gehouden. Tot omstreeks 1760 had er dan ook geregeld elke week eene godsdienst* oefening plaats; het catechiseeren duurde voort totdat, bij het einde der eeuw, de Kapel met een daaraan verbonden loods, tot barak werd ingericht voor het in de gemeente in* gekwartierde krijgsvolk. De Kapel, in bouwvalligen toestand verkeerende, wérd in 1807, op last van den Minister van Financiën, ten voor* deele van het gesticht publiek tot afbraak verkocht en kwam in handen der Israëlieten. Bij speciale concessie van Koning Lodewijk en onder verplichting eener jaarlijksche som te be* talen voor het gebruik van den domeingrond waarop de Kapel stond, mocht ze weder worden hersteld en tot Syna* goge ingericht, waartoe ze tot heden nog wordt gebruikt. De Joodsche gemeente nam zeer in bloei toe en jaren* lang was er een eigen godsdienstleeraar, die de kinderen het noodige onderricht gaf en ook de godsdienstoefeningen leidde. Later ging de Joodsche bevolking sterk achteruit; de meesten trokken naar de stad, waar ze beter hunne gods* dienstige verplichtingen konden waarnemen. De felle strijd om het bestaan, die elke dag zwaarder wordt, was een belet* sel tot het houden van hun Sabbath en het hoofd te bieden aan de concurrentie van de niet*Joden. De enkelen die overbleven waren niet bij machte de kosten te dragen van geregeld godsdienstonderwijs en het houden van godsdienstoefeningen en, hadden ze toch over het geldelijk bezwaar heengestapt, dan was het voorgeschre? ven aantal mannelijke personen, noodig voor eene synanodale bijeenkomst, niet meer aanwezig. Bij groote feestdagen werden de deuren der synagoge nu nog wel geopend, maar dan wordt de Westlandsche bevolking vermeerdert^ door oude inwoners, bloedverwanten en vrienden om het noodige aantal te bereiken. Ook het kerkelijk bad, dat hier jaren bestond, werd in 1906 verkocht, daar het geheel buiten gebruik was en alles wijst er op, dat binnen een niet al te lang tijdsverloop, de Jo* den in het Westland geheel verdwijnen, maar er zeker een goed klinkende naam zullen achterlaten. HOOFDSTUK XVI. Jan van Naaldwijk. Niet de meest beroemde, wel de best bekende van Naaldwijk's verdienstelijke zonen is Jan van Naaldwijk, Heer van Dirksland, Bergambacht, Craijenstein enz. Hij werd in het begin der tweede helft der XV° eeuw geboren en was een zoon van Adriaan, Heer van Naaldwijk, van Bergambacht enz. en van Agnes van den Woude. Reeds vroeg ontwikkelde zich in hem het wild en avontuurlijk ka* rakter, hetwelk hem later in den krijg vermaardheid schonk, zooals men moet afleiden uit het feit dat hij niet vertrouwd werd met het beheer van het aanzienlijk vermogen dat hij als oudste zoon en leenvolger zijns vaders erfde. Door Philips van Bourgondië werd Jan van Naaldwijk tot ridder benoemd en 11 Juli 1468 was hij tegenwoordig bij de huldiging van Karei van Bourgondië als Graaf van Hol* land en Heer van Friesland en legde met 56 edellieden den eed van getrouwheid af. Schoon reeds meerderjarig werd Jan van Naaldwijk op zijn eigen verzoek, maar zonder twijfel op aandrang der fa* milie, op 30 April 1474, door hertog Karei van Bourgondië, tot zijn vier en twintigste jaar onder voogdij gesteld van zijne ooms Jacob van Naaldwijk en Jacob van den Woude, Heer van Warmond en van zijne neven Hendrik, Heer van Naaldwijk, ridder, en Adriaan, Heer van Cruijningen en Geervliet, ridder. Omstreeks dien tijd huwde Jan van Naaldwijk Gilia van der Lecke, weduwe van Floris van Kijfhoek, schildknaap, Heer van Goudriaan eh Hendrik*Ido*Ambacht. De Hoeksche en Kabeljauwsche twisten, waarvan de oorsprong moet gezocht worden in 1350, toen Willem van Beieren, Willem den Krankzinnige genaamd, na den moord iH^359 op zijn vriend Gerard van Wateringen gepleegd, aan zijne moeder Margaretha van Henegouwen, het jaargeld ont* hield dat hij beloofd had te betalen toen hij door haar tot 170 Ruwaard van Holland, Zeeland en Friesland was aangesteld, en die het land in groote beroering brachten, waren door het krachtig optreden van Karei van Bourgondië jaren onder* drukt. Toen deze vorst in 1477 te Nancy sneuvelde en onder, de regeering zijner dochter Maria, de Kabeljauwschen op in het oog springende wijze werden begunstigd, en dezen zich tegenover hunne tegenstanders alles veroorloofd dachten, brak de strijd opnieuw uit, met meer geweld dan ooit te voren. Jan van Naaldwijk verklaarde zich opentlijk tegen Maria van Bourgondië, wierp zich op tot een der hoofden van de partij der Hoekschen en besteedde grooteUjks zijn vermogen tot dekking der onkosten door deze partij gemaakt. Dit had. tengevolge dat Gilia van de Lecke in 1485 met haren „man en voogd" de meesten der goederen bij den dood van haar broeder, Adriaan van de Lecke, verkregen, opdroeg aan de hertogen Maximiliaan en Filips van Oostenrijk. Het laat zich nauwelijks denken dat deze opdracht vrijwillig is geweest. Ook Jan van Naaldwijk's vader, Heer Adriaan, was een zeer onrustig onderdaan en niet onwaarschijnlijk wilden de hertogen zoo veel land en goed niet gaarne in handen zien van eene hun zeer vijandige familie. Maar dan heeft zeker de gedwongen afstand van de erfenis der van de Lecke's niet gestrekt, om den Heer van Naaldwijk gunstiger voor het huis van Oostenrijk te stemmen. Intusschen was de toestand ondragelijker geworden en de zaak der Hoekschen stond hopeloos, vooral nu in tal van plaatsen de Hoeksgezinden regeerders werden afgezet en door Kabel jauwschen vervangen. Wat er ook beproefd werd die verandering gelukte te Leiden niet; in de sleutelstad hadden beide partijen een ver* bond gesloten gezamentlijk de regeering waar te nemen en op die wijze rust en vrede te bewaren. Maar van buiten af werd zulk een druk uitgeoefend dat de Kabeljauwschen ten laatste bezweken en besloten al de Hoekschen uit de stad te verjagen. Onder het mindere volk werd het gerucht ver* spreid dat de Hoekschen besloten hadden al hunne tegen* standers de keel af te steken en de noodige maatregelen reeds getroffen waren om dit plan spoedig ten uitvoer te brengen. Dit gerucht werd geloofd, met het gevolg dat toen op Zaterdag 3 Juli 1479 de beide burgemeesters voor dienst* 171 zaken afwezig waren, de Kabeljauwschen uit den Haag als vrienden werden ontvangen; men wees hun de huizen der voornaamste Hoekschen, die ten getale van meer dan hon* derd uit de stad werden verdreven en onder hen was ook Jan van Naaldwijk. Uit Leiden gebannen, hunne goederen verbeurd en streng verboden aan de echtgenooten hare mannen te volgen, zwier* ven de Hoeksche edelen in de omliggende dorpen en steden rond. Wat bleef hun te doen? Een deel wendde zich tot het Hof van Holland om opheffing van het banvonnis te verkrij* gen, een ander deel was van gevoelen dat het gepleegde ver* raad met de wapens moest worden gestraft. Eensgezindheid kwam er toen het Hof van Holland ten hunnen voordeele uitspraak had gedaan en Leiden weigerde hen in hun recht te herstellen. Te Utrecht vergaderd besloten de Hoeksche edelen ge* weid tegen geweld te keeren en benoemden tot krijgsoverste Reijer van Broekhuizen, die, ofschoon slechts over 135 man beschikkende in Januari naar Leiden trok en begunstigd door de felle koude die de wachters verplichte in hunne wachthui» zen eene schuilplaats te zoeken, de stad innam. Jan van Naaldwijk behoorde onder de hoofden die tot bewaring der stad werden aangesteld; maar hunne taak was van korten duur, want de Kabeljauwschen verzamelden spoedig een machtig leger om de stad weer in handen te krijgen. Reijer van Broekhuizen begreep dat hij met zijne kleine legermacht de stad voor zijne partij niet behouden kon en besloot dan ook liever zijn leven en dat der zijnen te sparen, dan door een hopelooze strijd de stad in een bloedbad te herschapen. Met zijn volk vertrok hij des nachts naar Utrecht, de eenige stad waar ze veilig waren en de Hoekschen nog het bestuur in handen hadden. De Kabeljauwschen keerden thans hunne wapens tegen Utrecht, welke stad ze tot eiken prijs wilden veroveren. Hachelijk werd de toestand voor de Hoekschen die best begrepen dat ze met hun handvol men* schen geen lange belegering zouden kunnen volhouden tegen een zoo talrijk vijandelijk leger. Tot een uiterste poging werd besloten; 13 October 1481 deden ze des morgens al vroeg een uitval en joegen de vijam 172 delijke voorposten op de vlucht. Aangemoedigd door dien onverwachten bijval zetten de Hoekschen hunne vijanden achterna en maakten zich meester van de tenten, het geschut, het oorlogsmateriaal, ja zelfs der banieren der Hoeksche ste* den die in zegepraal binnen Utrecht werden gebracht. Vol moed vormden ze het plan Dordrecht opnieuw te bemachtigen in welke stad nog velen hunne partij waren toe* gedaan. Op 26 April 1482 dreven ze met 800 welgewapende man* nen de Lek af. Jan van Naaldwijk was een der aanvoerders. Door tegenwind konden ze niet te Dordrecht komen en zeil* den ze door tot Vlaardingen, waar een krijgsraad besloot naar Utrecht terug te keeren, de poging mislukt zijnde. In datzelfde jaar, 27 Maart 1482, overleed Maria van Bourgondië; tijdens de minderjarigheid van haar zoon, Filips de Schoone, als graaf van Holland FiHps II genaamd, werd de voogdij en het regentschap uitgeoefend door zijn vader, Maximiliaan van Oostenrijk. Het waren treurige tijden, zooals dit meermalen het' ge* val was gedurende een regentschap, tijden van hevige bur* gertwisten en groote verwarring. De eene opstand volgde de andere en vaak had Maximiliaan daar schuld aan, daar hij, onder meer zich weinig aan de privilegiën gelegen liet, de munt verzwakte en vreemdelingen aan het bewind riep. De Hoekschen verhieven opnieuw het hoofd en verzet* ten zich tegen de miskenning van 's lands rechten en vrijhe* heden. Ze beproefden een aanval op Iselstein, echter zonder Succes, want voor de groote legermacht tegen hen afgezon* den, blaasden ze tijdig den aftocht. Van eenige schijnbare rust maakten de Kabeljauwschen gebruik om een sterk leger op de been te brengen om Utrecht te bemachtigen. Alle steden en dorpen moesten een zeker aantal gewapende mannen, bij loting aan te duiden, in het veld brengen; waren er onwilligen dan moesten ze wor* den gedwongen aan dat bevel te voldoen. Daarenboven moes* ten tot de armste gehuchten, toch al zoo vaak uitgeschud en geplunderd, oorlogsschatting opbrengen. De strijd om de stad Utrecht, die veel geld en bloed ge* kost heeft, eindigde met een verdrag, op het einde van 1483 gesloten, gansch ten nadeele der Hoekschen, die van dit oogenblik zonder rust en hopeloos ronddwaalden en het lij* Maria Stuart, "gemalin van Willem III. 173 delijk moesten aanzien hoe ze steeds meer vernederd en ver* drukt werden. Jaren duurde den onverdragelijken toestand tot dat ten laatste de aanzienlijksten onder hen, en onder dezen stond Jan van Naaldwijk boven aan, besloten op 12 Februari 1488 te vergaderen om te zien wat hun te doen bleef. Het besluit was den strijd opnieuw aan te binden, te trachten in enkele steden meester te worden, met hulp en steun van eenige in* vloedrijke edelen en ook van minderen. Een afvaardiging met dit doel gezonden naar Sluis, naar den stadvoogd Filip van Kleef, werd met den besten uitslag bekroond. Als algemeen aanvoerder viel de keus op Jonker Frans van Brederode, 21 Maart 1466 geboren, verwantschap aan de eerste families des lands en die reeds bewijzen had gegeven van gezond verstand en rijp oordeel. Jan van Naaldwijk, Zweder van Montfoort en Walrave van Brederode, werden afgevaardigd om Jonker Frans die waardigheid aan te bieden en hem van de Hoogeschool van Leuven, waar hij zijne studiën voleinde, te voeren naar Sluis tot de school des oorlogs. Tal van edellieden sloten zich bij de afgevaardigden aan om de afvaardiging hooger aanzien te geven. Op 3 April te Leuven aangekomen begonnen de onderhandelingen dade* lijk, maar vorderden niet zoo spoedig als gehoopt was. Jon* ker Frans was zijne onervarenheid in het oorlogvoeren be* wust en zijne jeugd en geringe ondervinding waren groote bezwaren, die Jan van Naaldwijk wist te weerleggen en te overwinnen, zoodat Jonker Frans zich ten slotte bereid ver* klaarde als Opperbevelhebber op te treden en de zaak der Hoekschen met het zwaard te verdedigen.. Naar Sluis geleid werd hij er met buitengewone vreugde ontvangen; zijne tegenwoordigheid deed hoop en moed her* leven en van alle kanten kwamen bannelingen toegestroomd om zich onder zijn vaandel te scharen, ja er kwam weldra zooveel volk dat de stad overvol was. De meesten waren echter zonder middelen van bestaan en men vond niet beter dan hun vrijheid van handelen op zee te geven. Vele koop* vaardijschepen werden door hun dan ook gewonnen en op die wijze in alle behoeften voorzien. Intusschen beraamden de hoofdmannen andere plannen; de beste schepen werden klaar gemaakt om Rotterdam te be* 174 machtigen, gelegen in het hart des lands aan een goede wa* terstroom, die hun altijd een weg naar zee en naar Sluis moest verzekeren. Op 20 November 1488 staken 48 schepen van land en deze vloot kwam tot voor Delfshaven, de Maas verder door sterke vorst gestremd zijnde en vast liggende. 850 man gingen aan land en aangevoerd door verschil* lende bekwame hoofdmannen, waaronder Jan van Naald* wijk, maakten zij zich weldra van Rotterdam meester. Op het gerucht dier overwinning kwamen velen naar de Maasstad gesneld om het leger te versterken en om al dat volk niet werkeloos te houden, werden kleine uitvallen ge* daan op de omliggende plaatsen. Eene onderneming van meer gewicht was de aanval op Schoonhoven, op verzoek van Heer Frederik van Zevender, die baljuw der plaats was geweest, doch afgezet wegens zijne Hoeksche gezindheid. Eene vloot bestaande uit 10 Rijnschepen, 19 kromstevens, 17 roeij achten en 6 buizen met 1000 soldaten, onder opper* bevel van Jan van Naaldwijk verliet op 7 December 1488 Rotterdam en kwam tegen den avond te Schoonhoven aan. De stad werd zoowel te water als te land aangevallen, maar de aanval werd door de bewoners afgeweerd. Na een vruch* telooze strijd van 4 uren, waren de belegeraars vermoeid en afgemat en verplicht terug te trekken, veel materiaal en 7 sloepen achterlatende, benevens wel 200 dooden en 20 zwaar gekwetsten. We kunnen de gebeurtenissen niet op den voet volgen, daar het ons enkel te doen is de handelingen van Jan van Naaldwijk in het licht te stellen. Ofschoon we met allen grond veronderstellen dat hij ijverig deel nam aan al de ge* beurtenissen uit den Jonker Fransen oorlog, zullen we enkel stilstaan bij de feiten waar hij als hoofdpersoon op den voor* grond treed. We vinden hem weer terug tusschen de aanvoerders die op 13 Februari 1489 een aanval op Schiedam zouden doen. In de stad hadden de Hoekschen verstandhouding die door een afgesproken teeken het sein tot den aanval zouden ge* ven. Door een misverstand kwam het teeken te vroeg, zoo* dat de aanval mislukte. In andere ondernemingen waren ze gelukkiger en het grootste deel van Delfland en ver daarbuiten werd door hun 175 afgestroopt, uitgeput en geld afgeperst, onder bedreiging anders de huizen in brand te steken. Ofschoon het niet af» zonderhjk vermeld wordt is het bijna zeker dat ook Naald* wijk meer dan eens hun bezoek ontving. De stadhouder van Holland ziende welke koers de zaken uitgingen liet aan de Hoekschen eene uitnoodiging toekomen om over vrede te handelen, met welk doel op 24 Maart 1489. te Capelle eene bijeenkomst werd gehouden. Jan van Naald* wijk was er bij om het goede recht der zijnen te verdedigen en eischte als prijs zijner onderwerping het baljuwschap van Zuid Holland, vrij van rechten en zijn leven lang, voorts vol* ledige absolutie en teruggave van al zijne goederen, de her* stelling van zijn slot Craijenstein, dat door de Dordtenaars was neergeworpen, en 5000 gulden, tot elf grooten het stuk, voor zijne geleden schade. Deze eischen deden de onderhandelingen afspringen en de strijd werd dadelijk hervat, want de Hoekschen besloten Geertruidenberg te bemachtigen. Onder aanvoering van Jan van Naaldwijk vertrokken 800 mannen in 3 buisen, 8 krom* stevens en 6 kloeke sloepen. Op 31 Maart kwamen ze voor de Waterpoort, gingen aan land met bijlen gewapend, en met de masten hunner schepen ramden ze op de poort, die wel* dra bezweek. De stad ingesneld namen ze de kerk in en be* zetten het stadhuis. De burgers werd geen overlast aange* daan, een brandschatting werd niet opgelegd, alleen moesten allen helpen wallen en poorten te versterken. Van deze stad uit liepen benden de omliggende plaatsen af, wat de bevolking van Breda deed besluiten om alle ver* dere onheilen te voorkomen, eene bijeenkomst te verzoeken te Houten. Aan dit verzoek werd voldaan op Paaschmaan* dag, doch men werd het niet eens; op 25 April knoopte Breda de afgebroken onderhandelingen weder aan en ditmaal werd een verdrag geteekend, waarbij de Hoekschen Geertruiden* berg zouden ontruimen tegen betaling eener som van 2000 schilden. Toen aan de voorwaarde was voldaan verlieten de Hoekschen op 28 April dadelijk de stad en kwamen den volgenden dag terug te Rotterdam. Het is te begrijpen dat Maximiliaan van Oostenrijk, daartoe aangevuurd door de Kabeljauwsche edelen, de noo* dige maatregelen nam om Rotterdam terug in handen te krij* gen. Eene groote legermacht werd ter been gebracht en Rot* 176 terdam van alle zijden belegerd. De toestand werd hopeloos; alle uitvallen die men waagde werden teruggedreven door de overmacht der Kabeljauwschen, een aanslag op Schiedam mislukte totaal en dan het ergste van al, er kwam gebrek aan levensbehoeften. Eene uiterste poging zou worden ge* daan. Op 4 Juni 1489 stak eene vloot van wal bestaande uit 18 groote kromstevens en rijnschepen, 12 roeijachten en bui* zen, gewapend met 1400 man, onder bevel van Jan van Naaldwijk. Toen de belegeraars deze vloot in het oog kregen, rustten zij dadelijk eene vloot uit die veel belangrijker was. By zonsopgang waren de vijandelijke vloten tegenover el* kander en werd op de Lek een verschrikkelijke scheepstrijd geleverd. Ondanks den moed en de dapperheid der Hoek* schen moesten zij voor de overmacht zwichten; onmogelijk konden zij het uithouden tegen het vijandelijk grof geschut waaraan zij totaal gebrek hadden. Toch hielden zij den strijd tot 12 uren vol en al vechtende had de vloed hun tot onder Schoonhoven gedreven. De bezetting dezer stad herinnerde zich hoe de Hoekschen het vorige jaar een aanval op de plaats hadden gedaan, zagen de kans schoon zich daarover te wreken en vielen ook de Hoekschen aan. En alsof dit nog niet voldoende was, door het vallende water geraakte de buis van Jan van Naaldwijk aan den grond. Ziende dat de strijd hopeloos was eh liever dan zich gevangen te geven sprong hij met zijn volk in het water en zwom naar het land, vanwaar ze de slachting hunner spitsbroeders konden aan* schouwen. Al de vluchtelingen voegden zich bij hem; weldra waren ze 350 man sterk en vormden het plan de vastzittende schepen in brand te steken, maar eene grootere vijandelijke macht maakte hun dit onmogelijk en badende door het slijk, kwamen ze terug aan land en trokken langs ongebaande we* gen, om niet te worden gevangen genomen, naar Montfoort. Van hier uit vertrok Jan van Naaldwijk op 13 Juni 1489 met meer dan 1000 man om een aanslag op Leiden te doen, waar* van de uitslag even treurig was. In Rotterdam vermeerderde intusschen het gemor des volks, want de levensmiddelen werden hoe langer hoe schaarscher. Er moest hulp komen en enkelen die uitgezon* den werden, verzamelden een' groote voorraad wijn en koren. De groote moeilijkheid bestond om die levensmiddelen bin*nen de stad te brengen en daarvoor werd, onder bevel van 177 Jan van Naaldwijk, in den nacht van 17 op 18 Juni een vloot uitgerust die omtrent 100 groote en kleine schuiten telde en ruim 1200 wakkere mannen. Ondanks alles werd het doel der reis bereikt en de levensmiddelen in ontvangst genomen. Maar op de terugreis werden ze bij Moordrecht door een zoo groot vijandelijk leger overvallen, dat ze ondanks de doods* verachting waarvan ze blijk gaven, na een strijd van 5 uren totaal waren verslagen. Jan van Naaldwijk, die al zwemmen* de wilde ontvluchten, werd gevangen genomen en naar Dor* drecht gevoerd. Kwam Jan van Naaldwijk spoedig uit de handen van den vijand, dan moet dit worden toegeschreven aan een weinig verschoonbare list. fierst bood hij aan een aanzienlijk losgeld te betalen, maar toen men daar niet van wilde, beloofde hij „in vergeldinge van zijne ontslaginge de zaken des twistgenoodschaps te brengen tot een verdrag, en de stad (Rotterdam) in handen van den Koning." Dit voor* stel vond dadelijk gehoor en hij werd ontslagen op zijn rid* derlijk woord en tegen betaling van 900 schilden. Eens in vrijheid begaf Jan van Naaldwijk zich niet da* delijk naar Sluis, ook niet naar Rotterdam om ingevolge zijn woord Jonker Frans van Brederode tot overgave der stad aan te zetten, maar wel naar Woerden, waar hij zich juiste rekenschap zocht te geven van den toestand. Intusschen werd op 24 Juni het verdrag tot overgave van Rotterdam gesloten en op 30 Juni werd de stad ontruimd en begaven bevelhebber en volk zich naar Sluis, waar ze door den Stadvoogd, Philips van Kleef, met open armen werden ontvangen en waar enkele dagen later Jan van Naaldwijk zich bij hen voegde. Uit geheel Holland waren de Hoekschen weldra verdre* ven; Sluis, in Vlaanderen, was nog hun eenige toevlucht, maar toch gaven ze den strijd niet op. Zeerooverij werd op vrij groote schaal uitgeoefend, zoodat koophandel en scheep* vaart in Holland veel nadeel ondervond, maar aan de Hoek* schen zoovele schepen bezorgden dat Frans van Brederode in staat kwam, op 2 Juli 1490 eene vloot van 38 kloeke sche* pen met 1200 man in zee te brengen, waarvan Jan van Naald* wijk een der aanvoerders was. Eerst behaalde ze eenige ge* makkelijke overwinningen, maar dadelijk werd een over* groote vloot, bestaande uit 86 schepen en 3000 man, tegen hen uitgezonden; op 23 Juli werden de twee vloten in het Brou* 12 178 wershavensche gat handgemeen; van 12 uur 's middags tot 6 uren 's avonds werd er slag geleverd, met heldenmoed ge* streden, zonder dat de uitslag te bepalen was. Met het vallen van het water kwamen 16 Hoeksche schepen vast, het volk vluchtte aan land en daar werd de strijd voortgezet; Brede* rode, zwaar gewond, werd voor dood weggedragen en velen namen daarop de vlucht. Naaldwijk streed nog immer voort op zee, maar moest ook voor de overmacht zwichten, na dat 3 zijner booten in den grond waren geboord. Hij deed alle zeilen bijzetten en kwam op 28 Juli te Sluis aan, na 5 dagen allerlei moeilijkheden en ellende te hebben doorstaan. „Nie* mand was er, zelfs onder de vyanden, die niet deze Vlugt van Naaldwyk voor een allergrootste voorzigtigheid en krygs* kunde, en niet voor lafhartigheid schatte, en dieze niet op 't breedste tot zyn lof en roem uitmeette", zegt Kornelis van Alkemade in zijne Rotter damsche Heldendadenonder destadvoogdy van den jongen Heer Frans van Brederode. Jonker Frans van Brederode stierf op 10 Augustus te Dordrecht aan zijne wonden en velen der aanvoerders vielen onder het zwaard van den scherprechter. Jan van Naaldwijk werd van dit oogenblik het algemeen erkende hoofd der Hoeksche Staatspartij. In Juni 1491 trok hij met eenige schepen uit, bleef den ganschen zomer in het Marsdiep, tot groote belemmering en schade van handel en scheepvaart. Te Sneek ontving hij on* derstand, bestaande uit 300 gehuurde krijgsknechten, waar* mee hij eenige steden zou overvallen; het plan werd echter ontdekt en er kwam niets van. Eene groote macht tegen hem gezonden, dwong hem tot tijdelijke rust. „De schrik voor Naaldwyks Zeemagt was zoo groot, zegt Kornelis van Alkemade, dat er niemand ter zee dorst het hoofd uitsteken, nog handelen, nog uitzeylen; Hier uit ontstont een groote neringloosheid, dierte, ja gebrek van al* lefley onderhoud: Men bakte gerst en haver tót brood, en men dronk water. In de Steden wierd de arme Gemeente op* geteekent, en weekelyks wierd aan hun Brood omgedeelt. Alleen binnen Leyden wierden tien duizent menschen opge* schreven, die dusdanig deelbrood kregen: binnen Amster* dam nog meer, en binnen Hoorn twee duizend. Het land was alom in een bedroefden staat, de duerte was groot, de ge* 179 meerite door de lasten uitgeput, en niettemin werden de las* ten even strengelyk ingevordert, voornamelyk het ruiter* of maandgeld, zoo genaamt, omdat 'et alle maanden most ge» geven worden. Hier door geraakte de gemeente aan 't mor* ren, aan 't openbaarlyk betuigen van onmagt, dat van onwil* ligheid gevolgt wierd. Heer Jan van Egmond 't lands Stad* houder zijn gezag willende staande houden, zond eenig Krygsvolk naar Westvriesland, en heeft eenige onwillige met de Dood gestraft, eenige gevangen genomen; Dog deze wa* ren de regte middelen om de Kennemers die nu al eenige tyd gewaggeld hadden, geheel aan 't hollen te doen slaan, en aan die landstreek zoodanige opstand te maken, welke uit de be* manninge zelfs de behoefte en armoede te kennen gaven, en met de naam van 'tKaas* en broodspel in onze jaar* boeken zal vereeuwigt blyven." Uit dezen opstand hoopt Jan van Naaldwijk voordeel te trekken, maar toen hij oversloeg in bandeloosheid die noch te beteugelen noch te leiden was, zond hij zijn leger terug naar Sluis en wetende dat er scherpe wacht werd gehouden om hem te vatten, trok hij het kleed aan van een lijfknecht van een heer der Duitsche orde, doorliep in die vermomming het land, bezocht de aanhangers zijner partij, knoopte ver* bintenissen aan voor de toekomst en stelde zich volkomen op de hoogte van het leger door den algemeenen landvoogd, Albert van Saxen, ter been gebracht om het roofnest, zooals hij Sluis noemde, te belegeren. Niet zonder gevaar wist Naald wijk toch nog door de belegeraars heen in de stad te komen. In Juni 1492 begon de belegering van Sluis; met onver* gelijkelijke kloekmoedigheid verdedigden zich de belegerden en deden verscheidene uitvallen met overgroote dapperheid, waarbij Jan van Naaldwijk altijd in de voorste gelederen stond. Het mocht niet baten; totaal uitgeput en aan alles ge» brek hebbende, was de strijd niet langer vol te houden en werd de stad op 18 October overgegeven. Volgens de bepalingen van het verdrag hadden de bele* gerden vrijen uittocht uit de stad. Velen der hoofden werd het verblijf in Holland en Zeeland ontzegd en Jan van Naaldwijk, tegen wien de woede des vijands het meest was gekant, gevoelde zich niet veilig in de nabijheid der grenzen en vertrok naar Parijs, waar hij, volgens het algemeen ge* voelen, in 1497 kinderloos overleed. Later is in geen geval 180 mogelijk, daar zijne weduwe in 1498 huwde met heer Filips van Spangen. Van zijn eenmaal aanzienlijk vermogen was weinig over* gebleven, althans bij zijn overlijden waren zijne goederen zeer met schulden bezwaard. In 1478 verscheen te Gouda bij Gherard de Leew, zonder naam van schrijver, eene Chronijk getiteld: Hier begint die Chronike ofte die Historie van Hollant, van Zeelant, van Vrieslant ende van het stich te van Utrecht. Zij werd in 1483 te Leiden in 4° herdrukt en in 1663 gaf Petrus Scriverius haar te Amster* dam opnieuw uit in 4° onder den titel: Het oude Gout* sche Kronycxken of Historie van Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt en Uytregt met een bij* voegsel tot de laatste graaf van Hollandt. Beneffens een Toetsteen, ter proevingh van veel plaatsen dezer Historie. Verschillende schrijvers houden Jan van Naaldwijk voor den samensteller dezer Chronijk, enkelen van het geheele werk, anderen slechts van het laatste gedeelte. Doch allen vergissen zich en hadden dit kunnen voorko* men door zich af te vragen, wanneer Jan van Naaldwijk in zijn veel bewogen, rusteloos leven van strijd, de noodige tijd zou hebben kunnen vinden voor een werk dat zooveel na* sporingen vereischt. De vergissing wordt echter begrijpelijk wanneer we we* ten dat tegelijk met ridder Jan van Naaldwijk, er nog twee van Naaldwijk waren, geen ridders, maar die denzelfden voornaam droegen en wel Jan van Naaldwijk, ontvanger van Leiden, en Jan van Naaldwijk, die de schrijver van ge* noemde Chronijk was. HOOFDSTUK XVJ.J, Martinus Dorpius. De schitterendste steen in Naaldwijk's kroon is en blijft Martinus Dorpius, wiens eigentlijke naam was Maarten Bar* tholomeusz. van Dorp en in 1485 werd geboren. Vrij algemeen wordt beweerd dat hij van adellijke afkomst was; te beves* tigen of te bewijzen is het niet, waarschijnlijk is het echter wel daar het bekend is, dat een Kornelis van Dorp, voornaam burger van Delft, in 1486, bij de kroning van Maximiliaan van Oostenrijk, tot de edellieden behoorde die tot ridder werden geslagen. Van Dorpius eerste levensjaren is niets bekend; alleen weet men dat hij zich op zeer jeugdigen leeftijd naar Leuven begaf om aan de Hoogeschool zijne studiën voort te zetten. Veronderstellen mogen we dat hij het voorbereidend onderwijs om toegelaten te worden ontving op de Latljnsche» of Kapittelschool zijner geboorteplaats, die eene zekere ver* maardheid bezat, waarvan zijn oom van moederszijde, Ja» cobus van der Hoec, ook Magister Jacobus de Angelo, of An* gularius genaamd, die van 1483 tot 1509 deken was van het Kapittel, rector was. Wat er van zij Dorpius maakte groote vorderingen en was een buitengewoon begaafd student; op 19»jarigen leeftijd behaalde hij eene eerste plaats in den wedstrijd van wijsbe* geerte en kort daarop werd hij, ondanks zijn jeugdigen leeftijd, benoemd tot Hoogleeraar van rethorica en wijsbe* geerte aan de hoogeschool van Rijssel, waar spoedig een goeden roep van hem uitging. De wijze waarop Dorpius zijne leeraarstaak vervulde schonk hem niet alleen de volle genegenheid zijner leerlin» gen, maar ook de belangstelling van mannen van naam die voorziende dat hij voor hoogere roeping bestemd was, alles deden om hem naar Leuven terug te doen keeren, wat hij dan ook deed, om zijn studiën voort te zetten. 182 Op aanraden van den uitstekenden en beroemden leer» aar Jean Briard, van Ath, liep Dorpius een volledige cursus van godgeleerdheid af, en de abt van Egmond, Meijnardus, groot kunstliefhebber en beschermer van kunstenaars en ge* leerden, die hem wist te bewegen tot den geestelijken staat, schonk hem de noodige middelen om zijne studiën te vol* tooien. Priester gewijd, werd hij benoemd tot pastoor van Over* schie en Schiedam, echter zonder deze plaatsen te bedienen; hij ontving enkel de voordeden aan het ambt verbonden, een gebruik dat in de kerk was doorgedrongen en waardoor mannen van verdiensten zich verder konden bekwamen zon* der tot de ondersteuning van particulieren hun toevlucht te moeten nemen. Dorpius was een der eersten die op gelukkige wijze schoone letteren en godgeleerdheid hand aan hand deed gaan en, door de bekoorlijkheid van zijn stijl, zich aan het hoofd plaatste der geleerden van zijn tijd. Zeer bedreven in verschillende wetenschappen, vooral geroemd om zijne ken* nis van het Latijn, was hij ook zeer welsprekend, zoodat hij zijne overtuiging aan allen wist te doen deelen. Toen Erasmus in 1502 voor de eerste maal de Hooge* school van Leuven bezocht, was hij getroffen door de groote gaven van Dorpius, met wien hij vriendschapsbetrekkingen aanknoopte die van grooten invloed waren op den jongen geleerde. Dorpius de voetstappen van Erasmus volgende, streefde hem weldra voorbij en dorst het aan met zijne leer* lingen de werken van Plautus en Terentius te bespreken, die soms eene wel wat te gewaagde stof behandelen, maar onder opzicht van taal tot de beste modellen behooren. Zelfs door de meest gevorderden zijner leerlingen liet hij de werken van genoemde blijspeldichters opvoeren, waarvoor hij dan pro* logen in verzen schreef die zeer de'aandacht trokken en ver overtroffen het meeste dichtwerk dat in die dagen werd ge* leverd. De bijval door deze voorstellingen behaald kwam mede zeer ten goede aan de bevordering der liefde voor de oude talen. Benoemd tot dokter in de godgeleerdheid in 1515, werd Dorpius, zonder hem vooraf te vragen of te waarschuwen, door het Magistraat der stad aangesteld tot leeraar in de gewijde geschiedenis en kort daarop benoemd tot voorzitter 183 van het Groot Collegie van den H. Geest, welk ambt hij waarnam tot einde 1519. Het gaat onze bevoegdheid te boven de taak van Dor* pius als leeraar, of de waarde zijner werken, zoowel zijne gedichten als godgeleerde geschriften, naar waarde te beoor* deelen en moeten ons bepalen op het gezag van deskundigen te verklaren, dat zijn naam in het land en ver daarbuiten al* gemeen hoog werd geroemd. Adriaan Barland, leeraar van latijn aan het „Collegie van de drij tonghen" dat 1 September 1518 werd geopend, dank zij de milde gift van Jerome Busleiden en waar Eras* mus, daarbij terzijde gestaan door Dorpius, zijn machtigen steun aan had verleend, getuigde van hem: „Men kan niet aarzelen Dorpius te rangschikken onder diegenen die den meesten invloed hadden op de letterkundige bedrijvigheid van dezen zonderlingen tijd, als men hem, met grondige ken* nissen in alle wetenschappen, zich ziet toeëigenen de beval* ligheid en de kracht van eene werkelijke romeinsche taal." En in onze dagen schreef Felix Nève: „De naam van Dorpius verdient te worden bewaard in de annalen van de oude faculteit van Leuven als die van een meester in de god* geleerdheid, maar tevens heeft hij het recht op een zekere beroemdheid in de letterkundige geschiedenis van België, omdat hij door zijne pen, evenals door zijne lessen, met wijs* heid de beweging der renaissance begunstigd heeft'. *) Een belangrijk feit dat niet onopgemerkt voorbij mag worden gegaan, waar we zelfs eenigszins breedvoerig bij *til houden, is de pennentwist tusschen Dorpius aan dd eene, Erasmus en Thomas Morus aan de andere zijde, en die voor alle drie eindigde op bevredigende, eervolle wijze. In 1509 verscheen het beroemde en meest bekende werk van Erasmus: de Lof der z otheid, dat in 1512 in de Belgische provinciën te Antwerpen opnieuw werd uitgegeven, in 1515 te Leuven verscheen en van toen af algemeen was verspreid. „De lof der Zotheid, Moriae Kncomium, is van al de werken van Erasmus het meest bekend, zegt A. H. Kan. Het aantal der uitgaven, dat reeds bij het leven van den schrijver het licht zag, bedraagt ruim veertig en na zijn dood is het werkje telkens en telkens weer herdrukt en vertaald. 1) Biographle nationale publiée par 1'Académie Royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. 184 Het lijdt geen twijfel, dat vooral de felle aanval op kerkelijke toestanden, heiligenvereering, monnikswezen, aflaathandel, enz., de reden is, dat het zulk een geweldigen opgang heeft gemaakt. Het „is de proloog van de groote theologische tra* gedie der 16° eeuw". Wanneer men ziet, dat Erasmus niets spaart van wat de Roomsche Kerk voor heilig en eerwaardig geldt, zaken noch personen, vraagt men zich vol verbazing af, hoe hij niet op den brandstapel is geëindigd en waarom hij, die toch in zoo veel opzichten hetzelfde leert als Luther, niet bij diens op* treden geestdriftig zijn partij heeft gekozen en een voorvech* ter der Hervorming is geworden. Daarop valt het volgende te antwoorden. Het is nooit bij Erasmus opgekomen iets te* gen de Roomsche Kerk als zoodanig te ondernemen. Hij er* gerde zich — en velen der beste en meest ontwikkelde gees* telijken met hem — aan de schromelijke ontaarding op ker* kelijk gebied, die hij waarlijk niet met te schrille kleuren heeft geschilderd. Maar hij was in de eerste plaats eéri fijn* litteraire geest, een kamergeleerde, en meende, of hoopte al* thans, dat wanneer zijn welversneden pen en die zijner geest* verwanten, de humanisten, maar den strijd tegen ruwheid, domheid en bijgeloof op het papier bleef volhouden, geleide* lijk beschaving, verstand en ware vroomheid daarvoor in de plaats zouden komen. Luther, de ruwe volksman, was hem antipathiek. In een zijner brieven laat hij zich aldus uit: „Ik zou gaarne een martelaar voor Christus willen zijn, maar ik ben niet van zins een martelaar voor Luther te zijn." Voor geloofsheld was Erasmus niet geschapen. Hij was trouwens meer een man van smaak dan van gemoed." *) De Lof der Zotheid, oorspronkelijk in het latijn verschenen, vond onder de geleerden veel bijval, zelfs de paus, volgens verzekering van Erasmus, beleefde er eenige genoegelijke uren aan, maar toen door goede en vooral door min goede vertalingen het werk in handen van het volk kwam, werd het gevaar van dergelijke lectuur ingezien en ontstond onder de geestelijken eene algemeene verontwaardiging, welke niemand verwonderen zd, na bovenstaand oordeel van Kan te hebben gelezen. 1) De lof der Zotheid, toelichting. 185 De godgeleerde heeren der Hoogeschool van Leuven, waarvan de meesten wars van alle nieuwigheden, gekend om hun uiterste strengheid in de leer, gingen hevig te keer en achtten zelfs den godsdienst bedreigd. Enkelen gingen nog verder en waren zelfs gebeten op Dorpius, vriend van Erasmus, en evenals hij warm verdediger der oude schrijvers en aarzelden niet te verklaren dat als Dorpius zooveel liefde betuigde voor de klassieken en de kerkvaders het enkel en alleen was uit een geest van verzet tegen de kerk. Is dat niet het geval dan kan Dorpius daar het bewijs van leveren door tegen Erasmus in het strijdperk te treden. En Dorpius, die volgens de verklaring van Erasmus, goed maar zwak was, gaf gehoor aan den wenk zijner collega's en was de eerste die een werk tegen de Lof derzotheid uitgaf. „Het was, zegt E. Rottier, een zeer wijze en zeer gematigde critiek, vooral gericht tegen de onvoorzichtige woorden door Eras» mus de zotheid in den mond gelegd. Zonder zich in het minst bloot te geven, en enkel om meer glans aan zijn werk bij te zetten, had hij stoute voorstellingen voorop gezet die hij be» reid was te ontkennen, maar die, voorgesteld op den toon der overtuiging, zooveel gevaar opleverden als eene verklaarde ketterij. Dorpius, wiens letterkundige beginselen verdienen langer te leven dan de voorbijgaande oorzaak die ze ingaf, veroordeelde wijselijk een slecht passende mengeling van ernstige en lichtzinnige, gewijde en wereldsche dingen. Vol* gens hem was het kiezen van een tekstschrift om over dé geheimen van den godsdienst te spreken en de misbruiken der kerk aan te vallen, eene afschuwelijke, gevaarlijke en goddelooze poging; een vrije, eerlijke, open strijd kon hij be» grijpen, maar niet eene sluiksche verraderlijke vervolging, al lachend uitgevoerd. De toespelingen, de voorbedachtelijke achterhoudingen, de spotternijen waren onwaardige kunst* grepen om den geest te misleiden, hem stilaan mede te sleu* ren en hem te doen vervallen in twijfel en godslastering. Aldus spreken, was niet veroordeelen die kostelijke geestes* wenken waarin de scherts, de fijnheid en al de gaven van vin» dingrijke en beschroomde naturen zich gaarne in vertoonen, want indien hij met eene gerechtigde strengheid de werken afkeurde waarin, onder een lichte vorm, men straffeloos de meest achtingswaardige dingen neerhaalt, zooals de leerstel» lingen van den godsdienst of de grondslagen der maatschap» 186 pij, hij strekte zijn besluit niet uit tot de bevallige aardighe» den die spotten met zichtbare zaken of die bevallig in het ruime spot; maar hij veroordeelde, en met recht, die gevaar» lijke geschriften die slechts geestig schijnen en waarin de hei» ligste beginselen zoowel als de noodzakelijksten slechts ter» loops aangeroerd, verbasterd, verlaagd zijn. Deze gedachten toepassende op het beroemde werk van Erasmus, dacht hij dat de zotheid een niet voldoende ernstig wezen was om over godgeleerdheid te praten, en, zonder ernstig op te nemen al de laffe scherts en de zijsprongen welke zij zich veroorloof» de, zag hij er toch menig gevaar in haar zooveel dingen te la» ten zeggen die de achting voor de kerk verminderden. In de hoop zooveel mogelijk de noodlottige gevolgen dezer buiten» sporigheden te verzwakken, vroeg hij dat Erasmus een Lof der Wijsheid zou schrijven, om er zeiven de argumenten der zotheid, dat is te zeggen zijn eigen argumenten, in te weer» leggen." *) Erasmus bleef het antwoord niet schuldig aan hem dien hij een uitstekend godgeleerde noemde; het was kalm, be» leefd, welwillend, in sierlijken stijl en kan tot model dienen aan alle pennentwisten, maar sterk aan argumenten was het niet. Niets van het door Dorpius aangevoerde werd weer» legd en de goed omlijnde beschuldigingen werden door wei» felende verzekeringen beantwoord. Hij erkende de juistheid van enkele bezwaren, maar hield vol dat eene in het alge* meen uitgesproken critiek niemand beleedigen kon. Wel gaf hij toe dat de hoofdpersoon slecht gekozen was om eene zoo ernstige stof te behandelen en verzekerde dat zijn eenige doel was geweest de zeden te verbeteren en wierp ver van zich af elke vijandelijke gedachte tegen den christelijken godsdienst. Dorpius, getroffen door dit uiterste welwillend schrijven van den man tegen wien hij opzag en aan wien hij groote ver» plichtingen had, zag van verder antwoord af. De twee ge* leerden verzoenden zich geheel en betreurden dat hunne vriendschap en genegenheid een oogenblik in gevaar was ge* weest. Later verlangde Erasmus dat de twist met Dorpius in zijn „Leven" moest worden doorgehaald, omdat tusschen hen was overeengekomen dat hij niet had bestaan. 1) La vie et les travaux d Erasme, considérés dans leurs rapports avec la Belgique. 187 Felix Nève, oud leeraar aan diezelfde Hoogeschool van Leuven, waar Dorpius een sieraad van was, heeft zeer juist opgemerkt: „dat de bijtende spotternij met zooveel kracht en geestigheid in de Lof der Zotheid vleesch geworden niet zonder overeenstemming was met de aardigheden die toen ter tijd vaak den mond ontvielen van geleerde mannen, verkleefd aan het Christelijk geloof en het behoud der maat» schappelijke orde, maar verlangend naar nuttige hervorming gen, verontwaardigd over de ongerijmdheid der geesten en de verzwakking der karakters, in opstand tegen de hardnek» kigheid waarmede grove misbruiken verdedigd worden." *) Had Dorpius zeiven daar niet aan mede gedaan? Thomas Morus, de groote humanist en Staatsman die', als -tegenstander van de oppermacht op kerkelijk gebied van Hendrik VIII, op het schavot stierf, voelde de behoefte, daar hij de opdracht van de Lof der Zotheid had aanvaard, zijn vriend te verdedigen tegen de beschuldigingen die Dor* pius had uitgebracht. Hij deed dit in een ApologiaMo* r i o e, in vorm van brief, gedagteekend Brugge 21 Oct. 1515. Hij herinnerde dat toen in 1515 te Leuven verscheen Quaestiones quodlibeticae van Adriaan Florisz. van Utrecht, later paus Adrianus, Dorpius in eene opdracht aan zijn beschermer Meijnardus, abt van Egmond, diens voortreffelijke hoedanigheden warm deed uitkomen en be* sloot met den wensch: „Dat er maar meer geestelijke heeren waren die eveneens, in plaats van honden en reigers te hou* den, de verkondiger des Heiligen Evangeliums ondersteun* den! Maar wee over die ongelukkigen, die, in plaats van zich als geestelijken te gedragen, te paard gezeten, keizerlijke op* tochten vertoonen, wien het beter zou staan langs de aarde te kruipen, dan paarden te zadelen, om naar de hel te rijden, tenzij zij vreezen er te voet of te laat in te komen. " Ook Morus bestreed Dorpius op de meest hoffelijke wijze en noemde hem een geleerde op wiens vriendschap hij trots was, maar waarschuwde hem tegen het vooroordeel waarmede velen het werk van Erasmus hadden ontvangen. Eischen dat om in genade te worden ontvangen de schrijver de Lof der Wijsheid zou uitgeven, was van hem eene onwaardige daad eischen, in strijd met zijne eer. Veel meer 1) La renaissance des lettres et 1'essor de 1'érudition ancienne en Belgique 188 had hij verkregen door steekhoudende argumenten aan te voeren, in plaats van hem uit de hoogte te1 behandelen als een ketter en hem aan te wijzen aan de woede der geleerden.« Maar Morus is om dit alles niet verstoord op Dorpius; zijne vriendschap voor hem zette hem aan hem te wijzen op het ongelijk dat hij had, evenals het verlangen om zijn goeden naam onaangetast te houden en zijne rechtschapenheid bo* ven alle verdenking te plaatsen.. Al vorens Brugge te verlaten verzocht Morus nog aan Erasmus zijne groeten aan Dorpius over te brengen en voeg* de er bij, „Hij is een man die me bevalt, niet alleen uit hoofde zijner groote bekwaamheid, maar nog om verschillende andere redenen, en wel, om de door hem geleverde critiek van de M o r i a, die mij de gelegenheid gaf een verweerschrift in uw voordeel te schrijven." De betrekkingen tusschen de drie geleerden lieten na den pennentwist niets te wenschen. Erasmus die in 1516 het Nieuwe Testament uitgaf met de eerste latijnsche overzet» ting, had veel tegenstand ontmoet van de doctoren van Leu» ven, die het ongeschikt vonden dat dit boek in aller handen kwam en ook omdat ze geen vrede namen met de uitleggingen en verklaringen door den vertaler gegeven. Toen in 1518 een tweede uitgave noodzakelijk was geworden, zond Erasmus de drukproeven aan Dorpius om er de noodige wijzigingen in aan te brengen. Dit wekte weer argwaan en ofschoon noch in zijne woorden noch in zijne werken een enkel onvoorzich* tig woord zou kunnen doen twijfelen aan de volkomen zuiver* heid in de leer van Dorpius, stond hij bij de uiterst strenge godgeleerden der hoogeschool toch altijd onder verdenking wegens zijne betrekkingen met Erasmus en zijne voorliefde voor de oude klassieken. Om zijn standpunt te rechtvaardi* gen gaf hij in 1518 zijn L o f v a n St. P a u 1 u s uit en om te bewijzen dat hij niet instemde met al de nieuwigheden die men wilde invoeren onderteekende hij de C e n s u r a door de faculteit der godgeleerdheid op 7 November 1519 tegen Luther gericht. Maar Dorpius die den Hervormer niet geheel ongenegen was zou hem vooraf kennis hebben gegeven van het besluit tegen hem en zijn arbeid genomen. Hoe enkelen zijner collega's hem ook ongunstig gezind waren verhinderen konden ze toch niet dat hij voor het eer* 189 ste halfjaar 1523 tot de hooge waardigheid van Rector der Hoogeschool werd benoemd. Door eene ernstige ziekte aangetast overleed Dorpius op 3J Mei 1525, volgens A. J. van der Aa, in zijn B i o g r a* phisch Woordenboek der Nederlanden, vergif* tigd. Door niet een schrijver werd deze veronderstelling be* vestigd. Erasmus, in een brief van 2 Juli 1525, aan Maximi* liaan Transylvanus, geeft te verstaan dat de ernstige tegen* stand die Dorpius van enkele zijner collega's voortdurend ondervond, omdat hij zich te zwak betoonde tegenover de dwalingen van Luther, en waardoor de invloed dien hij had kunnen en moeten uitoefenen zeer belemmerd werd, tot moe* deloosheid verviel die den dood tengevolge had. Op zijn verlangen werd Dorpius begraven in het Kar* thuizerklooster, waaraan hij buiten eene som van 200 gouden kronen, zijne volledige verzameling van kerkvaders, uit een zestigtal boekdeelen bestaande, naliet. Ter zijner nagedachtenis werd een prachtig gedenktee* ken van marmer opgericht voorstellende, aan de eene zijde de bekeering van den H. Paulus en aan de andere zijde Martinus Dorpius geknield voor den H. Martinus in pause* lijk gewaad. Erasmus pijnlijk getroffen bij het vernemen der tijding van den dood van Dorpius, dichtte een latijnsch grafschrift, dat op het gedenkteeken werd gebeiteld en waarvan we hier eene letterlijke vertaling geven: „Waar Martinus Dorpius deze wereld verliet, beweent hem Holland als eene moeder die haar kind verloren heeft; de theologische wereld betreurt hem als haar sieraad, (welks glans werd) uitgedoofd; de droeve Camoenae met de blanke Gratiën schreien tranen over het verlies van zulk een verte* genwoordiger. De geheele school van Leuven (hem) bewee* nende zoekt te vergeefs zijn licht; zeggende: O dood, zoo wreed en afschuwelijk, zoo ruw, zoo boos en afgunstig, ont* neemt gij allen de rijkste en hoopvolste verwachtingen door dezen te vroeg ontbloeiden boom neer te vellen? Onderdrukt uw ongepast rouwmisbaar, hij is niet dood, hij leeft en zijne gaven bezit hij nu in veiligheid, onttrokken aan de booze wereld; Ons lot is te betreuren, Dorpius ver* dient gelukwenschen. Deze aarde bewaart het omhulsel van zijn vromen geest, zijn lichaam, hetwelk ze, bij de stem van 190 het bazuingeschal schuddend en schokkend, weergeeft in hoopvol vertrouwen." Het Karthuizerklooster werd in 1783 afgeschaft en in de in puin liggende gedeelten werden in 1894 door den archivaris van Leuven, de heer Ed. van Even, op ons verzoek, te ver* geefs opzoekingen gedaan naar het graf van Martinus Dor* pius en bij de verwoesting der Bibliotheek in Augustus 1914 door de Duitschers zijn zeker de laatste herinneringen aan, de kostbare verzameling boeken van den beroemden Naald* wijker, totaal vernietigd. HOOFDSTUK XVIII. Oorsprong der Rederijkerskamers. — Oude Kamers te Naaldwijk en te Honselersdijk. — Inrichting. — Feestelijke bijeenkomsten. — Moei* lijkheden met Kerkeraad. — Ontaarding. — In* grijping der Regeering. — Verval en ontbinding. Ondanks al de nasporingen van tal van geleerden is men er nog niet in geslaagd met zekerheid den oorsprong der Re* dei ijkers op te geven en moet men zich tevreden stellen met: Die van Rhetorica syn van al de tyden af bekent geweest, Zoo als men in oude boecken en 's lants historyen leest. Hoe ze aan hun naam kwamen en wat hij eigenlijk te beduiden heeft, daarover is veel geredetwist zonder dat men tot overeenstemming kwam. Het meest waarschijnlijk is wel dat de bijval van rond* reizende gezellen, kruisvaarders en bedevaartgangers, die uit gewijde plaatsen terugkeerden en op de pleinen der groote steden aan het toegestroomde volk hun wedervaren, door* vlochten met episoden uit het leven der heiligen, verhaalden, de geestelijken aangespoord heeft tot het vormen van broe* derschappen, die op de bijzondere feestdagen in de kerken de mysteriën van den godsdienst aanschouwelijk voorstelden. Spraken de grafelijke en stedelijke rekeningen toen van „ghesellekyns, ghesellen van de esbattemente, die van het esbattement spel", sedert het midden der XIV° eeuw, toen de leeken het werk der geestelijken overnamen en hunne spelen buiten de kerken opvoerden en de onderwerpen dan ook niet meer uitsluitend aan den Bijbel of de gewijde ge* schiedenis waren ontleend, worden ze genoemd „retrosyns, rethorykers, die van rethorica". Met den dag groeide de invloed aan door de Rederijkers uitgeoefend en de Bourgondische regeering dit ziende, en vreezende dat daaruit moeilijkheden konden voortkomen, 192 stelden hen onder het opzicht van burgerlijke en geestelijke overheid en gaf hun eene wettelijke instelling. De oudste Rederijkerskamers treft men in Vlaanderen aan, alwaar ze vroegtijdig eene belangrijke rol vervulden en een groote beteekenis verkregen. In de noordelijke gewesten kwamen ze eerst later tot stand en waren ook minder alge» meen. Eene bijzondere vermelding verdient het dan ook wel dat tusschen de allereerste Rederijkerskamers genoemd wordt de Hoffbloemkens, onder zinspreuk: V o b brengtliefde, te de Lier, waarschijnlijk omstreeks 1480 opgericht. In den loop der XV, XVI en den aanvang der XVII0 eeuw nam het getal der Kamers, vooral in Holland, aanmerkelijk toe; men trof er toen aan niet alleen in alle steden, maar ook in de meeste dorpen'. Tc 's*Gravenzande bestond: de Geele Violetten, onder zinspreuk: Sonder bedroefde herten, die bij* zonder werkzaam was en in menigen wedstrijd lauweren behaalde, te Monster: de blauwe Wyngaartranck, onder zinspreuk: Smaeckt druyfs soetheid, die reeds in 1589 eene prijsvraag uitschreef, te Poeldijk: d e T e r* w e b 1 o e m, onder zinspreuk: Door liefde bloeyen* de, te Loosduinen: de Orangespruit, onder zinspreuk: Door duin bevrijd, te Wateringen: de geele Mei* bloem, onder zinspreuk: Door 't water leeven. Naaldwijk kon niet achterblijven; daar bestonden niet minder dan vier Kamers, te weten: De Jerichoroos, onder zinspreuk: 't Schiet uit liefden, dat de hoofd* kamer schijnt te zijn geweest, dan de Cederbloem, on* der zinspreuk: Uit liefde gheleen en de Andievie* bloem, waarvan de zinspreuk onbekend is en die we maar een enkele maal vermeld vonden, zoodat we veronderstellen dat ze een kortstondig en weinig roemrijk bestaan had en. eindelijk te Honselersdijk, de Laurierspruit, onder zinspreuk: Bedyckt in Vrede. De jaren van oprichting liggen in het duister; wel weten we dat ze naar het algemeen gebruik waren ingericht met keizer, prins en deken, die de algemeene leiding hadden, een factor, facteur of dichter, ook vinder en retrosijnmeester ge* noemd, die de noodige gedichten en tooneelstukken voor bij* zondere feesten moest schrijven, evenals de prijskaarten wan* 193 neer andere Kamers werden beroepen, hij moest ook de vragen oplossen wanneer de Kamer aan een wedstrijd deelnam, was belast met het uitdeelen der rollen en het onderwijzen der jon* geren in de const van rethorike; een vaandeldrager of vaan* drig, die bij optochten met het vaandel vooropging en er mede moest „slingeren of konstigh swieren", waarmede in de wedstrijden ook prijzen waren te behalen; een nar, die in zijn bonte kleeding, de narrenkap op het hoofd, het volk moest vermaken door vroolijke scherts en kluchtige gebaren. Hij genoot eene zeer uitgestrekte vrijheid van handelen, en aangeraden was het niet zich boos te maken om zijne aar» digheden, want de lachers stonden immer aan zijne zijde.' Ook onder de narren werden prijsvragen uitgeschreven. In de XVII° eeuw was de geestige kwinkslag, den aardigen zet, die vaak den strengsten puritein een glimlach had afgedwon* gen, verdwenen en vervangen door vuile, zoutelooze klap en walgelijke gemeene stukken. Het aantal leden der Kamers was beperkt en men kon slechts lid worden na een proeftijd te hebben ondergaan; werd men waardig gekeurd onder de broeders te worden opgenomen, dan moest men aan de Kamer een geschenk, aan de broeders eenige potten wijn geven. De vergaderingen werden in den regel gehouden des Zondagsnamiddags en dan verschenen de leden met het noo* dige schrijfgerei om onder leiding van den factor zich te oefenen in de edele dichtkunst, of om de werken aan te lee* ren voor uitvoeringen bestemd. Tegen dat Zondagvergaderen, juist als er Kerkdienst werd gehouden kwam de Kerkeraad in 1601 op en verzocht aan de plaatselijke overheid het te verbieden. Er zal nog wel eene andere reden geweest zijn waarom de Kerkeraad van Naaldwijk tegen de Rederijkers gekant was, en wel, zooals het Consistorie van Dordrecht oordeel* de, dat ze „meer Kerckelycke als wel poëtische bijeenkom* sten" hielden, waar het Hof van Holland mede instemde en de uitvoeringen der Rederijkers verbood „lettende dat ze meestal strekkende waren ter verkortinge en schimp van Gods woord, de religie en de regeering van den lande." Dit verbod bleef niet lang van kracht en werd weer in* getrokken toen de steden de medewerking der Rederijkers noodig hadden tot het verkrijgen der middelen om kerken 13 194 te bouwen, liefdadigheidsgestichten op te richten of nood te lenigen. Beter werd het er niet op, ten minste niet op het platteland. De Rederijkers gewoon toeschouwers te trekken door alles wat in kerk* en staatsbestuur berispelijk scheen, vrijelijk te gispen, vonden daartoe minder stof nu de Hervor* ming gezegevierd had en moesten naar andere middelen zoe* ken om het volk te vermaken. De geschiksten waren: het hart te roeren door medelijden, schrik en afgrijzen, den geest te verkwikken door gepaste boert of jokkernij. Maar daar* voor waren ze te weinig ontwikkeld en vervielen in het voor* dragen van onstichtelijke redenen, het afmalen van licht* vaardige en onkuische handelingen. Bittere klachten werden dan ook aangeheven over de „schandaleuse en brooddronken spelen" van sommige Ka* mers. Zelf werden eenigen door Consistorie en Magistraat ernstig gewaarschuwd zich niet naar Kermissen of Jaar* markten té begeven en deel te nemen aan die „vilaine en ontuchtige kluchten of boerten." „Het waren geen byeenkomsten, schreef Smids, van def* tjge uitoefenaers en beminnaers der edele const van rethori* ca, gelyk zy voormaels plagten te wesen, maer van onbezon* nen en dartele jonckheid, die 't volk op vuile kluchten ont* haelde, de Kamers dorpwaerts lokte en de menigte aenhitste tot dronkenschap en Jaegh bedryf." En een rederijker van den ouden stempel klaagde: Om yets vuyls te sien, en yets schempigs te hooren, Kijkt men met opene mond en zet op groote ooren, Maer komen er deugdelyke eerbare stukken te voren, Dan loopt men) weg, ze kunnen niet meer bekooren, Zoo als 't onnelangs plagh, toen de const was in eere En de camers tot voochden hadden groote en edele heeren. Men gaet om opgerist te worden tot ontucht en onnut scandael En te hooren dronckelingspraat en vuyle bordeel*tael, Om yet slechts te hooren heeft men maer te spanseeren, Naer steden en dorpen daer de rittorycken guyten stuk* ken leeren. Zulk eene bijeenkomst werd er op de kennis te de Lier op 3 Juli 1661 gehouden. Welke stukken de Hofbloenv kens vertoonden, is niet gebleken. Alleen wordt er ver* 195 meld „dat er zeer ergerlijke en goddelooze vertooningen voorgesteld en vuile spelen gespeeld werden, vol van onkui* sche en ligtvaardige redenen, die aanleiding gaven tot onge* bondenheid, wulpschheid en dartelheid, waaruit dronken* schap, vechterijen, onteering van Gods H. naam en vele andere onhebbelijkheden voortkwamen, en vrome en eerlijke gemoederen ontsticht en bedroefd werden". Het Hof van Holland, hiervan onderricht, liet afkondigen: „dat bij de min* ste klagt de Kamerbroeders in alle dorpen van Holland zou* den geweerd worden." De bedreiging was ernstig; Vlaardingen en Schipluiden kregen al heel spoedig verbod met kermis uitvoeringen te geven en op 15 Juni 160ó werd de Baljuw van Naaldwijk ge* last, zorg te dragen „dat geene speelen, vertooningen nog an* dere huichelaryen by de geenen die men noemt van de Ka* mere van Rethorycke, of andere ligtveerdige Persoonen zou worden gedaan, nog den volke voorgesteld, op peine, dat men het selve haare persoonen sal imputeeren en de saakcn daar aan vernaaien". Wat de reden tot dit besluit was, werd niet vermeld maar met allen grond ma* men veronderstel* len, de woorden „of de andere ligtveerdige persoonen" ge* ven het trouwens duidelijk genoeg aan, dat er meer ernstige aanleiding tot klachten was gegeven. Langzamerhand kwam dit besluit weer in verval en werd aan de Rederijkers oogluikend toegestaan hunne Ka* mers te openen en daarna ook openbare uitvoeringen te ge* ven mits de stukken vooraf te laten onderzoeken, want ze mochten niets bevatten tegen Godsdienst of Staatsbestuur en ze hadden „sig te wagten van smadige vuyle en oneerlyke woorden." Van die gunstige stemming maakte de Laurier* spruit, van Honselersdijk, gebruik om in 1671 eene prijs* vraag uit te schrijven; niet minder dan 13 Kamers leverden een antwoord op de vraag: Seght voor wat deugd men best een mensch behoort te pryzen, En waardoor dat hij kan de grootste liefd' bewijzen. Naaldwijk behaalde den hoogsten prijs, eene zilveren schaal, en de behaalde lauweren, evenals vroeger de velen op de bijeenkomsten in den omtrek, meer nog het volkomen 196 welslagen van het feest der zusterkamer te Honselersdijk, zal waarschijnlijk de Jerichoos Roos een spoorslag zijn geweest op hare beurt tot het geven van een Haagspel te doen besluiten. Volgens gebruik werd de Kaart door een der Rederij* kers in kostuum, voorafgegaan door een trompetter en ge» volgd door eenige Kameristen, op het Plein en de hoeken der straten van het dorp, voorgelezen, waarbij bekend werd ge» maakt dat deJerichoosRoos de Kamers van omliggen* de steden en dorpen uitnoodigde „met trom en vaandel" te Naaldwijk te komen „op Maendagh den 29 Juny 1676", om te beantwoorden de vraag: Wat Volck'ren hier en daer op hunne Vryheydt roemen? Naeldwyck vraeght wat men sal een ware Vryheydt noemen? en het vervaardigen van een lied op den regel: Dit Volck door sulcken doen naer ware Vryheydt trachten. Er werden prijzen uitgeloofd, waarschijnlijk tinnen voor* werpen, voor het beantwoorden der vraag, het lied, het „pronuncieeren", het Zingen, het verste komen en den Zot. Na de afkondiging in het dorp werden boden gezonden naar de verschillende Kamers die men uitnoodigde en deze boden vonden overal een gunstig onthaal en werden met wijn beschonken. Op den gestelden dag was het gansche dorp versierd en wapperde de vlag van alle gebouwen en vele woningen; de bevolking was enkele malen verdubbeld, want van heinde en ver, was men te voet, te water en met wagens naar de hoofdplaats der streek gestroomd. De feestvierende Kamer trok naar de grens der ge* meente om de dubbele geele Hofbloem, van Bleis» wijk, de geele Violetten, van 's Gravenzande, de Laurierspruit, van Honselersdijk, de Orange Lelie, van Leiden, de Hofbloemkens, van de Lier, de b 1 a u» we Wyngaertranck, van Monster, de Oranje» spruit, van Loosduinen, de Akerboom van Vlaardin» gen en de geele Meibloem, van Wateringen, plechtig te ontvangen en met een gedicht te begroeten. Met een ge* dicht werd de begroeting beantwoordt en trok men vervol* gens onder „pauk* en trompetgeschal, gepijp en getrommel" 197 het dorp door, elke Kamer voorafgegaan door vaandrig, die om beurte onder luid gejuich zijne kunsten vertoonde en blazoendrager; dan volgden de waardigheidsbekleeders en Kameristen, gezeten in wagens en karren, allen in kostuum, terwijl de narren de talrijke toeschouwers, die straten en we» gen vulden, met hunne kwinkslagen vermaakten. Voor het lokaal van de Jerichoos Roos werd stil gehouden en menigen stoop wijn geledigd, allen hadden immers vrij gelag. Hier volgde de loting voor de volgorde der optreding en ging dan naar de plaats waar; het tooneel was opgeslagen, om de blazoenen op te hangen en de antwoorden op de Vraag voor te dragen. De uitslag was als volgt: Bleyswyck de hoogste Prijs van 't, Werck. Honsholredyck de tweede van 't Werck. Leyden d'Oranje Lely, de derde Prijs van 't Werck Lier de Prijs van den Regel van 't Liedt. Wateringh de Prijs van 't pronuncieeren. Lier de Prijs van 't singen. Bleyswyck de Prijs van 't veerst komen. Leyden d'Oranje Lely, de Bel voor de Sot. Monster de beste Pluym. Wateringh de tweede. Lier de derde. Het feest werd besloten met een toegift, Uyt liefde Ge» pronuncieert ende Gesongen by de Broeders van 't L a u w e* riere Spruyt, onder 't woord Bedyckt in Vrede, tot Honsholredyck, dat we hier laten volgen, om eenig denk* beeld te geven van wat men in die dagen verstond onder den naam van de edele „const van rethoryeken": Wanneer dat God den Mensch hadde gestelt verheven, In 't Lust*hofs Paradijs, om dat hy daer soud' leven In veelderley vermaeck; maer God de Heer zeer schoon, Heeft een Gebodt gedaen aen Adam daer beneven: Den Boom des wetenschaps heeft hy haer beyd' verboon: Doe quam 't listigh Serpent, en sprack met soeten toon: Nu eet daer af, soo sult ghy weten goet en quade, 't Welck Eva deed', daer na oock Adam dien Persoon: Soo quam den armen mensch geheel in ongenaden; Maer onsen Opper*Vorst, die was hier in beladen, 198 Dat 's Menscbelyck Geslacht soo raecken sou tot niet: Hy nam weer d'Mensheydt aen, al sonder langh beraden, Heeft vertreden 't Serpent voor ons uyt liefden siet: Soo heeft hy vry gestelt den Mensch sonder verdriet, En nam het Jock op hem kloeckmoedigh sonder schromen: Dit's dan mijn antwoordts sin, 't geen de Lauw'rier«Spruyt bediedt: Christus magh men met recht dewaereVry* heydt noemen. Dit sal ick u alhier te recht eens gaen verkonden: De waere vryheyt is alleen in God bevonden. Hy is de vryheydt selfs, die ons verlost heeft al: Wilt hem aenbidden 't saem met open hert en monden, Hy soeckt te brengen ons tot deur des Schaeps*staï: Want God (gelyck als de Sonne klaer blincken sal In 's Hemelsch Firmament, by d'Engelen Uytverkooren, Die loven soo den Heer al 't saem met bly geschal) Besit dat Ryck 't welck u bereydt is van te vooren: Soo laet Christus aen die geene dees' stemme hooren Voor die syn wille doet, en beminnen certeyn: Die 't Gebod overtreen van God die gaen verlooren; 't En waer dat hy weer quam tot Gods bekeeringh reyn: Dus sal men God de Heer hier noemen algemeyn De waere vryheydt: want hy gingh soo tot ons komen. En verloste den Mensch al t'samen groot en kleyn: Christus magh men met recht de waere Vry* heydt noemen. Door een oprecht Geloof, soo komt men te betrachten De ware vryheydt door sulcken doen (soo Tc achte): Want 't waerachtigh Geloof Godd'lycke spyse is, 't Versterckt den mensch, en 't geeft bysonder veele krachten, En 't brenght de Ziele klaer tot in den Hemel wis; Die in God niet gelooft, raeckt d'waere vryheydt mis, Die men daer vinden sal hier boven in den Throone: Die Gods Woordt hooren aen, met aendachtigheydt fris, Die trachten wel te recht na dwase vryheydt schoone: Die 't waer Geloof bemindt, raeckt in des Hemels Kroone, Daer d'ware vryheydt is, dat is by Christum goet: 199 Siet hoe Hy aen den mensch genade komt betoonen, Dat Hy ons heeft verlost met Syn dierbare Bloedt, En heeft ons vry gestelt van des Satans gebroedt, En 't licht gegeven voor de duysternis seer vrome. Laten wy dan het Lam gaen volgen na met spoet: Christus magh men met recht de waere Vry* heydt noemen. Om dan nu eyndelyck soo tot besluyt te raecken, Laet ons met "c waer' Geloof den Vyandt gaen versaecken, Wilt loven God den Heer, en bidden dagh en nacht, Die aen d'armen wel doet, en bidden en waecken: Ick zegh door sulcken doen dit Volck hier recht toe tracht Nae de waere vryheydt —, dat 'sChristo soo ick acht: Die heeft ons vryelyck verlost van Duyvels banden, En uyt genaden dan het loon hier door verwacht Die men verkrygen sal in 's Hemelsche Warande: Die hier niet vast op bouwt, komt dickwils in de handen Van den boosen vyandt, die soo scherp omme*gaet Als een brieschende Leeuw, wie hy kryght in syn handen, Vernieldse al terstondt, eer dat hy haer verlaet, Wilt God met waer' Geloof aenkleven met er daedt, En met deugd' wapên u tegen des Vyandts stroomen, Soo meught ghy dan hier na wesen met God versaet: Christus magh men met recht de waere Vry* heydt noemen. Onder den titel: Naeldwycksche Vrage, ofte Kermis*Vreugd', vertoont in de Reden*Rijcke Antwoorden, liet de Kamer al de antwoorden verschij* nen, waaruit we nog wel een en ander zouden aanhalen, in* dien het gedicht van de Zusterkamer van Honselersdijk ons niet voldoende toescheen om den ellendigen toestand duide* lijk te maken waartoe de dichtkunst gedaald was. En van kwaad ging het tot erger; het was deKameristen ten slotte niet meer te doen zelfs te trachten de kunst te be* vorderen, maar wel om aan minder edele hartstochten te vol* doen, zoodat de Kerkeraad van Naaldwijk zich in 1677 op* nieuw tot den Prins van Oranje richtte, als Heer der plaats, met het verzoek, om met hét oog op het dreigend oorlogsge* vaar en opdat de gebeden der geloovigen beter zouden wor* 200 den verhoord, alle bijeenkomsten der Rederijkers en het utt* schrijven van vragen te verbieden, waarop bij schrijven van 15 Maart 1677 gunstig werd beschikt. Maar hetzij de Rederijkers zich aan de besluiten van hooger hand niet stoorden, hetzij dat hooger hand hare be* sluiten liet overtreden, op 16 Mei 1679 herhaalde de Kerke* raad zijn verzoek aan den Prins, zich beroepende op het gunstige besluit van 1677, doch ontving ditmaal geen ant* woord. De Rederijkers gingen dan ook gewoon hun gang en zoo vinden we de Jerichoos Roos op 2 October 1682 te Ke* thel, ter beantwoording der vraag: Wiens Heyr en machtigh Volck, die voor Basuyne vloode, En die in 't vluchten noch malkander selver doode. en den regel: Soo voert den Heer het swaert tegen den ander aan. en de knievraag: Wat is ons toe*gesegt, dat men 't betrachten heeft, Dat ons voorspoedigh maeckt, en een langst leven geeft. De Lauwrierspruit van Honselersdijk* trok op 4 October 1701 naar Hazerswoude ter beantwoording der vraag: Wat is voor ciersel dat een Christen plagh te dragen, Dat waerst, en noodigst is, en best na Godts behagen? en den regel: Die zo een ciersel draagt, sal eeuwig zegen*praalen. Er waren te Hazerswoude ook prijzen te verdienen voor het slingeren met de vaan en voor den Nar. Om nu met eenige goede kans uit te komen, hebben de Kameristen ze* ker in het dorp eene proef gehouden en waarschijnlijk wel op Zondag, wat sedert 1694 streng was verboden. Predikant en Kerkeraad lieten de gelegenheid dan ook niet voorbijgaan om zich einde 1701 tot Willem UI te richten om hem mede te deelen „dat de soo genaamde Rhetorykers eenigen tyd herwaards, sig niet en hebben ontsien des HeC* ren Hyligen dag te schenden door het roeren der trommelen, het slingeren met de vaandels, het lopen in sotte klederen,' 201 etc. en dat in 't openbaer op dé straaten van H. Ed. Majestyts Heerlyckheyd, 't welk nergens anders toe strekken kan dan tot bederf der jeugd, bedroevinge der Godzalige, en verwek* kinge van Gods toorne over land en kerke, voornaamlyk in dese bekommerlyke tyden, nu God de staat van ons lieve Vaderland (om deszelfs meer en meer aanwassende sonden) met een land en luyden verderfelyken oorlog schijnd te dry* gen". Zij verzochten den Prins „opnieuw te ordonneren, het Roeren der trommelen in sots gewaad en alle andere Rheto* rische Exercitiën op des Heeren Hyligen dag te weeren, en met er daad te doen, ophouden!" Na onderzoek door „den Raade en Rekeningen van syne Kon. Majt van Groot Brittange", werd op 8 Maart 1702, aan dit verzoek het gewenschte gevolg gegeven. Van verdere moeilijkheden tusschen den Kerkeraad en de Rederijkers hebben we niets meer gevonden, ofschoon we niet gelooven dat het verbod lang werd opgevolgd en over* tuigd zijn dat de Rederijkers ten slotte weer in hunne oude zonden vervielen, want bekend is dat zoowel de Jeri* choos Roos als de Lauwrierspruit op 5 Juni 1708 deel namen aan het refreinfeest te de Lier en dat de J er i* choos Roos eene vraag had uitgeschreven die op 2 Juli d.a.v. werd beantwoord door de Lauwrierspruit, van Honselersdijk, de Oranjespruit van Loosduinen, de geele Meibloem van Wateringen, de Segbloem van Zegwaard de Berkelbloem var Berkel, de Zon* ncbloem van Kethel, cn d Ae 0 y v i eb 1 oejn, eene nieuwe Naaldwijksche Kamer, die we bij deze gelegenheid voor de eerste en eenigste maal vermeld vinden. Op de hooger beschreven wijze deden deze Kamers hare intrede in de gemeente en brachten er heel wat nering en vertier. Toch was de vreugde niet meer zoo algemeen als bij eene vorige gelegenheid en de Gedeputeerden van de Zuid* en Noordhollandsche Synoden richtten zich in een bitter beklag tot de Staten van Holland en Westvriesland over de erger* lijke handelingen van de Rederijkers, waarop op 30 Novem* ber 1708 het volgende besluit werd genomen: Alsoo Wy in ervaaringe koomen, dat in verscheide Quartieren deeser provincie, op den dag des Heeren, en ook op de Beedestonden, veele iedelheeden en dertelheeden werden gepleegt door het speelen van de soogenaamde Rhe* 202 thorykers, het ommeryden door de Straaten en langs de Weegen, met Trommelen, Vaendelen, Sotskappen en dierge* lyke, waar door veelen uit den Godsdienst werden gehou* den, en de waare Christelyke Gemeente op het hoogste werd ontstigt en geërgert. Soo is 't: Dat Wy daar inne willende voorsien, geinter>. diceert en verbooden hebben, gelyk Wy interdiceeren en verbieden by deesen, het speelen van de soogenaamde Rhe* thorykers, het ommeryden door de Straten en langs de We* gen, met Trommelen, Vaendelen, Sotskappen en diergelyke, op Sondagen, Beededagen en Beedestonden, op verbeurten van de Trommelen, Vaendelen, Waagen en Paarden, en alle andere Instrumenten en Kleederen, tot het speelen van de soogenaamde Rhetorykers gehoorende, en daarenbove een boete van vyf en twintig guldens voor de eerste reise, en voor de tweede reise boven het selve op arbitrale correctie, alles te appliceeren de eene helft voor den Officier, die de calange sal komen te doen, en de weederhelft voor den Armen. Het gevolg was dat velen van de meest gegoeden zich uit de Kamers terugtrokken, inziende dat deze hare betee* kenis hadden verloren en dat wat ze te hooren en te zien gaven ver beneden peil was. Een plattelander laat er zich aldus over uit: Wat heit het weer geseurt en gesanikt, 't is niet te leyen, Men valt^r by in slaep, Tc Zeg dicwels tot Neelemoe by tyen, 'Ksit liever te sullebollen in de kerck als de domine cate* chiseert, En de kynderen van Adam en Eva en Josef en syn broederen leert. T is om te geeuwen en te gaepen, 't syn lysige stucken 'T gingt aers in d'ouwen tyt. En een tander: 'K raekte van 't wavelen over stuursch, 't verloopt van al dat kwylen Over historyen uit de catechisuma; 'k ga onder seylen Als ick 't hoor, en wat een rymelary! Tis begut maar sammelen en geen poetery, 203 Als Vondel, Vos en al de snaecken van beste moers tyd. Men raekt er syn oortje verstand by quyt. Had Neele mug geen wallen gebacken met sproot en veel vet, 'K was tuis ebleven en lagh liever in myn bet. De kleine burgers en landslieden, die lid waren gebleven of werden, vergaderden in de tavernen, en terwijl de gasten in den beijjaart joelden en schreeuwden, dobbelden en ver* keerden, zaten de „retrosyns" in een belendend vertrek, on* der een soopje bier en een pijp smook tabak te „rederijken, poëtiseren of te t ar men"; *) ze oefenden zich na volbrachten arbeid, onder leiding van den factor of den schoolmeester, evenals in het schoenlappen en' scheeren. De leerlingen wer* den genoemd naar aanleiding der eigenaardigheid, waaraan ze zich onder de dichterlijke inspiratie(?) overleverden: na* gelbijters, harsplokkers, kopkrouwers, en de onderwijzers: Apollussen, Mineronsten. Nu er slechts zeer zelden Refereinfeesten werden ge* houden, bepaalden de Rederijkers zich tot Kamerdagen of Kamerfeesten, dat waren gewone uitvoeringen van de meest platte en ergerlijke kluchten, die meestal op de Kermisdagen werden vertoond en waarvan werd getuigd: Niets blijft van 't oude gloor, 't raakt alles in de put en waar het ten slotte zoo walgelijk toeging dat Jan Dircxs, van Voorschoten, voorspelde: Ik zegge uw aller lot; zoo gy in deze dalen Aen uwe suipery en stelt geen vaste palen, Zoo gy de wynpapin meer als Apollo viert, En sat als Bacchus volck door Griekens straten swiert, Dan sal in 't eind uw lot syn als dat der Sodomyten, Men sal u uit het lant en uit den tempel smyten, Of 't ryk van Vorst Apol sal u uytwerpen snel, En uw zielen gaan in d'allerdiepsten hel. De kasteleins die een groot en belangrijk deel hunner inkomsten zich zagen ontvallen, deden eene laatste poging om de Kamers, waarvan het aantal steeds verminderde, in 1) In de vergadering moest elk van de rij af een rijmwoord opzeggen; wie het tegen rijmwoord niet dadelijk vond, of een gebruikte dat door een ander reeds gebezigd werd, betaalde boete. Het opgegeven woord heette „tarnt" en het op die wijze rijmen „tarmen". 204 gang te houden door zeiven vragen uit te schrijven en prijzen uit te loven, Herhaaldelijk, zeker weet men in November 1709 en op 30 Juni 1711, zag men op kerkelijke en burgerlijke feesten te Naaldwijk wagens met zingende rederijkers binnen rijden, die vóór de herberg van den kastelein, die prijzen had be* schikbaar gesteld, stil hielden en hunne kunsten vertoonden, die vaak gevolgd werden door zulke brooddronken toonee* len, dat ze de algemeene verontwaardiging wekten der be* volking. Ook van sommige Kamers kwamen er klachten tegen zulke „liberteyten gansch alleen van de instellinghe der re* toryck Kamers en meer bevordelyck goeden sier en wijn* suiperye als de const"; men bespotte en beschimpte die bij* eenkomsten in rijm, en scholdt de Kamers, die op diergelijke kaarten verschenen, voor "een hoop straethonden", „wijn uiers", .Jeckerbuycken", „vyanden van const en edel spel". Hoe streng ook, die woorden geven den juisten toestand weer en om dit te bewijzen is het voldoende uit de Keure van 1723 aan te halen welke spelen de Naaldwijksche Rede* rijkers invoerden en die door het Magistraat op Zon* en bededag werden verboden: In de eerste plaats danspartijen en „insgelyckx rlngstee* ken, kaatsen, keegelen, kloodtschieten en kolven, mitsgaders ganze, swanen, hoenderen offte voogelen, als ook aal, en pa* ling, snoeken, konynen, katten tot pryzen op te hangen, die* selve te trecken, te werpen, ryden, slaan offte snyden met swaarden, off kneppelen, offte in eenige andere maniere te paart offte te voete sulcx te hantteeren, offte gebruyken". De Gedeputeerden der Zuid* en Noordhollandsche sy* noden rekenden het zich tot plicht op den meer dan ergelij* ken toestand opnieuw de aandacht te vestigen der Staten van Holland en Westvriesland die, zich vereenigendc met de klachten, op 18 Maart 1711 hun besluit van 1708 bekrach* tigden, opnieuw afkondigden en de strengste bevelen gaven onverbiddelijk toe te passen. De Naaldwijksche Kamers schijnen er zich weinig aan gelegen te hebben laten liggen, want in de hierboven reeds aangehaalde Keure van 1723 werd ook nog een artikel opge* nomen waarbij op Zon* en bededag „wert mede geinterdi* ceert ende verboden de Cameriste der Rhetorykerskameren, 205 geene der voorsz. speele offte andere versierde bedagte offte onbedagte insolentie ende quaat gelaat, 't sy met maniere off onder dekzel van eenige haare speelen, offte trommels, vaandele, offte sotskappen te gebruycken op de Kamere, offte daar buyten, op een boeten van tien ponden.** Dit zou helpen ditmaal. In het vervolg konden er nog enkel in de week Kamerfeesten plaats hebben, die aan de kasteleins te weinig opleverden in verhouding tot de vele beslommeringen er aan verbonden, zoodat velen er voor be* dankten en de Kameristen zeiven, beroofd van hunne Zon* dagsche uitspanning en van het genot verbonden aan de uit* stapjes naar andere plaatsen, voelden hun ijver en lust ver* flauwen, zoodat het aantal Kamers ras afnam, om in de eerste helft der XVIII° eeuw totaal te verdwijnen. Toen Baljuw en Welgeboren mannen in 1767 de Keure van 1723 aanvulden en opnieuw afkondigden werd er van de Rederijkers en van de door heri uitgevoerde spelen niet meer gesproken, waaruit we mogen afleiden dat ze opgehouden hadden te bestaan. HOOFDSTUK XLX. Latijnscb.es of Kapittelschool. ~ Oprichting volksscholen. — Toestand tijdens de Hervor» ming. — Totaal in verval. — Langzame verbete» ring. — Bijzonder onderwijs. Martinus Dorpius ontving het voorbereidend onderwijs, dat hem den toegang tot de Hoogeschool van Leuven moest verleenen, in zijne geboorteplaats en wel in de Latijnsche* of Kapittelschool. Deze school moet een zekere vermaardheid hebben gehad, daar Van Heussen verzekert dat Sasbout Vosmeer, van Delft, een man van uitgebreide kennis, onver* moeide werkzaamheid en warme belangstelling in den bloei zijner Kerk en die in 1589 benoemd werd tot pauselijk vica* ris in de Vereenigde Nederlanden, aan dezelfde school zijne eerste opleiding ontving. Jammer is het dat de geschiedenis der school nog geheel in het duister ligt en dat bij gebrek aan bewijzen tot veron* derstellingen toevlucht moet worden genomen. Al te ge* waagd zal het zeker niet zijn haar oorsprong in verband te brengen met de oprichting van het Kapittel in 1307 en de uit* breiding daarvan in 1369, waardoor aan de vele Kanunniken, die hier een beperkt arbeidsveld voor zoovele zieleherders zullen gevonden hebben, gelegenheid te bieden hunne be* kwaamheden nuttig aan' te wenden. Het oudste bescheid dagteekent van 1412 en vermeldt dat aan het hoofd der school stond Gerardus Nicolaaszoon. Van de inrichting der school, welke vakken er onderwezen werden, wie de leeraars waren, wordt niets gemeld; wat aan de hierboven gewaagde veronderstelling meer grond geeft is dat alles geregeld en bekostigd werd door het Kapittel, zon* der verdere inmenging van eenige overheid. De Kanunniken hadden in 1572 Naaldwijk verlaten en zish begeven naar Delft, waar hun bestaan meer verzekerd was. De school verviel daardoor niet, want de Staten van Holland en Westvriesland verleenden op 16 Augustus 1584 Frederik I, Koning van Pruisen. 207 hunne goedkeuring aan de benoeming „op alsulcken gagie ende profyt, als den voorgaanden Rector heeft genooten", van Joachimus Kerstens, een man die, na onderzoek, bleek te zijn te prijzen om zijne „getrouwigheid, Godvreesentheyd en geleertheid." Schitterend waren de „Gagie ende profyt" zeker niet, wat den rector, die zijn naam intusschen had veranderd in Joachim de Castro, in 1586 aanzette zich te wenden tot de Staten van Holland met het verzoek „dat syn gewoonlyke alimentatie van vyftien ponden groten 's jaars, een weinig soude moogen werden geaugmenteert uit de Canoniesie gde* deren aldaar, na andere gelyke groote Schooien is bejeegent". De Staten vonden dit verzoek billijk, te meer daar Jacob de Gruyter, ontvanger der Kapittelgoederen er mede instem* de, en zoo werd „soo wel in aansieninge van de Huishuur als de onderhoudinge van een Schoolmeester, staande tot laste van den Suppliant, derselve booven de twaalf ponden groo* ten Vlaams die hy trekkende is uit de Inkomsten van Naald* wyk, ende drie ponden Vlaams uit de Inkomsten van den H. Geest aldaar, gegunt en geconsenteert, gunnen en consen* teeren by deesen, jaarlyks de somme van nog tien ponden grooten Vlaams, in vier termynen, t'eiken een vierdepart van dien, uit de Goederen ende Inkomsten van de Capitu* larien van Naaldwyk." De verpüchting een onderwijzer -te houden, bewijst dat het aantal leerlingen nog al aanzienlijk moet zijn geweest en daar het schoolgeld, hoe hoog het was vonden we niet ver* meld, den rector ten goede kwam, zal zijn totaal inkomen wel van dien aard zijn geweest dat hij kon rondkomen. Hoe lang de Castro zijne betrekking vervulde is niet met zekerheid te zeggen, maar heel waarschijnlijk tot omstreeks 1595, daar op 27 Mei van dit jaar, de Staten van Holland „op het versoek van Bailliuw, Mannen en Regeerders der Heer* lykheid Naeltwyk", de benoeming tot Rector goedkeuren van Mr. Gysbrecht van Amerongen „laatst Rector van de Schoole tot Buuren" op „Verklaaringe en Attestatie van Jo* hannes Uyttenbogaert, Dienaar des Goddelyken Woords al* hier in den Hage, dat den voornoemde Amerongen is van gesonden geloove, stigtelyk leven en conversatie." Van het voornaamste punt, zijne bekwaamheid, rept Uyttenbogaert geen woord; dat van Amerongen echter niet geheel onbe* 208 voegd was in de kennis van het latijn, daarvan hebben we een bewijs in het bewaard gebleven latijnsche grafschrift op Petrus Hasaert, die in 1583 tot Predikant te Naaldwijk be* roepen, dit ambt korten, tijd bekleedde, daarna een zeer be* wogen leven leidde, afwisselend in Vlaanderen, Engeland en Duitschland verbleef, en na eene kortstondige ongesteld* heid, by een bezoek aan zijne oude gemeente, op 31 Mei 1598 plotseling overleed en op zijn verlangen begraven werd in de Ned. Herv. Kerk vóór den preekstoel. Evenals bij eene vroegere benoeming vermelde de akte van aanstelling „onder alsulcken ordinairen Gagie en Inkom* sten als daar toe zyn staande en behoorende de voorsz. Schoole als Rector te bedienen en regeeren, en voorts op al* sulke verdere profyte en verdiensten als daar toe vervallen en specteeren sullen." Aan het stuk zijn verder toegevoegd de volgende niet onbelangrijke conditiën: Dat den Rector gehouden sal weesen een goede Onder* meester te houden, met advis en opsigt van de Wethouderen aldaar. Dewelke in de Duitsche Schoole (de Latijnsche aldaar annex zynde) de Kinderen sal konnen leeren leesen geprint en alderhande geschreeven Letteren, Boeken en Brieven, voorts wel schryven het getal van Cyfferletteren, die meede bequaam zyn de Kinderen te instrueer en en onderwysen in goede manieren en zeedigheiden, die deselve Kinderen ter Kerke sal helpen leiden, en weder leiden naar behooren. En dat niet te min den Rector, selfs gehouden blyft even* wel de opsigt der selver Duitscher Schoole en syn Onder* meester te houden en corrigeeren alles wat hy bevinden sal correctie te behooren, soo wel in het leesen, schryven, als anders, wat voorsz. is; en sonderlinge ook de manieren en zeeden der Jongeren agt te sullen hebben, en deselve maar wel gaade te slaan; dat meede den Rector en Ondermeester gehouden sullen weesen ter gewoonlyke uurs en tyd opentlyk in de Schoole te leeren en doceeren, en deselve waar te neemen. Voortdurende ongesteldheid verhinderde .van Ameron* gen geregeld zijne betrekking waar te nemen en werd dan waarschijnlijk vervangen door zijn neef Frans van Ameron* gen, doch ten laatste ging dat niet naar den zin der plaatse* 209 lijke overheid en nam Mr. Gysbrecht van Amerongen zijn ontslag, vermoedelijk in den loop van 1602, want Mr. Her* cules Justinianus verzocht toen „om te weesen geadmitteert tot de bedieninge van het Rectorschap van Naaldwijk" Maar „Schout en Geregte van den Dorpe van Naaldwyk" hadden toen andere plannen en de Staten van Holland heb* ben op 2 December 1602 „deesen geauthoriseert, om op haare E. goed behaagen met den suppliant van de bedieninge van het Rectorschap te mogen handelen". Het gevolg was dat Justinianus niet werd benoemd en de school zonder Rector bleef tot in 1605, toen de Staten van Holland, op 8 December, „gesien hebbende het adres ende onderrigtinge van den Bailliuw en Mannen van Naaldwijk, hebben den Suppliant, Jasper Millinck, secretaris tot Naait* wyk, tot het Rectorschap van Naaltwyk voorsz., geadmit* teert op alsulke Weddens, Profyten en Emolumenten, als daar tot staan en behooren, mits dat hy gehouden is te hou* den een rector, om de Jonkheid deselve spraake te moogen leeren en onderwysen." Hoogstwaarschijnlijk betrof deze benoeming minder het belang der latijnsche school dan het persoonlijk voordeel van den titularis. Van eenige bevoegdheid tot het geven van on* derwijs is heelemaal geen sprake meer en we vragen ons af hoe Millinck zijn ambt als Secretaris kon vervullen en tevens voldoen aan de Conditiën hierboven medegedeeld. De Sta* ten van Holland namen op 12 April 1608 nog het voor hem gunstige besluit dat „de twintig guldens tot het Rectorschap uyt de Goederen van Naaldwyk, ook seedert den jaere 1602 voor synen tyd vervallen" hem zouden worden uitbetaald. Na dien tijd vonden we in de Resolutiën van de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland in hun Eedele Groot Mog. Vergaderigen, waaraan we vorenstaande bïjzonderhe* den ontleenden, niets meer vermeld van de Latijnsche school, die zeer waarschijnlijk spoedig daarop geheel ver* dween. Maar, we vernamen het reeds, buiten de Latijnsche had Naaldwijk ook een „Duitsche" school, ingevolge het besluit van Keizer Karei die de oprichting van goede scholen beval en de ouders de verphchting oplegde er hunne kinderen heen te zenden en waar lezen, schrijven en zingen werd onder* wezen. 14 210 Het doel der scholen was de opkomende Hervorming tegen te gaan en met de grootste zorg moest dus het onder* wijzend personeel worden gekozen. Niemand werd tot les geven gemachtigd dan na behoorlijk onderzocht te zijn door het hoofd der plaats en den pastoor der parochie, of door het Kapittel. Bij gebrek aan een bevoegd onderwijzer, moest de koster het ambt waarnemen, of de pastoor zelve. Iedereen werd tot de school toegelaten; zelfs de armen, want wie niet betalen kon ontving het onderwijs kosteloos en voor hen gaf de H. Geest eene jaarlijksche toelage aan de onderwijzers. Mag men Guicciardini gelooven dan was de uitslag be* vredigend, want hij verzekert: „De gemeyne lieden hebben meestal wat beginsels in Grammatica, ende kunnen schier al t' samen, ja oic de boeren ende landtlieden, ten allerminsten lesen ende schryven." Bij de oprichting der Hervormde gemeente werd aan den Kastelein van Honselersdijk gevraagd de noodige inkomsten te verzekeren om te kunnen aanstellen „een godsaligen Schoelmr. binnen den dorpe van Naeltwyck ende oock op Hontsholredyck, omme die Jonckheyt aldaar in alle Godsa* licheyt op te trecken." De veranderde omstandigheden brachten ook een totale omwenteling in het schoolwezen tot stand. Het in betrekking zijnde personeel werd ontslagen en vervangen door aanhan* gers der nieuwe leer en het toezicht opgedragen aan de pre* dikanten. Het openen van scholen werd aan de Katholieken verboden en wilden ze hunne kinderen niet van alle onder* wijs verstoken houden, dan waren ze genoodzaakt hen te zenden naar scholen waar hun geloof in het gedrang kwam, zoodat vele ouders verkozen hun kinderen zonder onderwijs te laten opgroeien, of hen zonden naar geheime scholen die later werden opgericht en waar men de jeugd leerde spellen, lezen en schrijven. De overheid achtte dit in strijd met kerke* lijke en politieke wetten; enkel de openbare school was tot die taak geroepen. Op 9 April 1724 werd het dan ook ten strengste verboden en wie het toch doet zal betalen de eerste* maal eene boete van ƒ 25,— en daarenboven voor elk kind dat ter schole gaat ƒ 6,—, de tweedemaal het dubbele en de derdemaal „werden gecorrigeert". Hoe dan ook, scholen bleven er bestaan en evenals voorheen werd ook voor de armen gezorgd, daar de H. 211 Geest voortging aan de Schoolmeesters van Naaldwyk en Honselersdijk eene jaarlijksche vergoeding toe te kennen voor onderwijs aan de kinderen van de armen. Jaren ging het uitstekend, maar langzamerhand kwam er verwaarloozing en er volgde eene periode waarin het met het volksonderwijs treurig was gesteld. We zullen niet uit* wijden over al de verhalen, helaas historisch, van het onbe* voegde onderwijspersoneel, waaronder er zelfs waren die niet konden lezen, evenmin over de bespottelijke methoden die gevolgd, de onbeduidende boeken die gebruikt werden, al zijn we overtuigd dat Naaldwijk op den vrij algemeenen regel wel geen uitzondering zal hebben gemaakt. Men oor* deele. Door den Agent van de Nationale opvoeding van de Bataafsche Republiek werden in 1799 aan de Municipaliteit inlichtingen gevraagd over het onderwijs en uit het ant* woord dat 11 Februari werd gegeven blijkt, dat er in heej de gemeente een Nederduitsche school was onder toezicht der Municipaliteit. Barend Camfferman was de „meester"; iijn wedde bedroeg ƒ 117.—, waarvan ƒ 72.— uit het Domein van Oranje en ƒ 45.— uit de Ambachtskas. De school werd in zijn huis gehouden en hij ontving daarvoor eene vergoe* ding van ƒ 56.— per jaar. Voor de arme kinderen betaalden de H. Geestmeesters ƒ 37.10. Voor de betalenden was het schoolgeld 3 st. per week voor hen die leerden „cyferen", voor de overigen was het 2 st., iy& st. of 1 st. 's Winters telde de school 90 a 100 kinderen en 's zomers 60 a 70. Te Naaldwijk waren ook nog .onaitressen" of bewaar* schoolhouderessen, Josepha Bots, huisvrouw van Pieter van Netten en Wendelia Duzar, die toezicht hielden op kinde* ren beneden 6 jaren. Omtrent haar inkomen wordt niets vermeld; ze stonden dan ook geheel buiten de Municipali* teit. Te Honselersdijk was aangesteld meester Jb. Patyn, die bij zijne benoeming 70 jaar oud was en geen wedde ontving. Zijn inkomen bestond dus uitsluitend uit het schoolgeld, zijnde 3 st. voor hen die cijferen, 2 st. voor hen die schrijven zonder cijferen en 1 st. voor hen die in de gemeene banken zaten. Het aantal kinderen bedroeg 50 a 60. Gereformeerde en Roomsche Armmeesters betaalden hem wekelijks elk 3 st, Eerst op 12 September 1806 vroeg Jacob Patyn ontslag 212 „om zijne hooge jaaren en toeneemende ligchaams zwak* heid" en werd toen vervangen door Gerrit Lalleman, een Naaldwijksche jongen die juist examen had afgelegd en die de benoeming aanvaardde zonder wedde en die tevens werd aangesteld tot bidder of aanspreker. Uit voorgaande blijkt duidelijk dat de toestand treurig was en de „meester" allerlei „bijbaantjes" moest waarne» men om met zijn gezin rond te komen. Philips Dusaar, de voorganger van Camfferman, die ook het ambt van koster en voorzanger vervulde, werd daarenboven op 14 October 1722 op zijn verzoek benoemd tot doodgraver in de plaats van den overledene Cornelis van Oosten, die ook klapwaker was. En Aalbert Berents Camfferman, insgelijks koster en voorzanger, werd op 6 April 1759 aangesteld tot „ordinaris Bidder en Bedienaer der Begraaffenisse over Naaldwijk en het onderhoorige district", terwijl een zoon van Dusar, ins» gelijks Philip genaamd, die „meester" was te Honselersdijk, werd benoemd tot „adjunct Bidder en Bedienaar der Be» graaffenisse over Honselersdijk en deszelfs onderhoorig district." Maar die ongelukkige Camfferman had nog meer tot zijn last. Uit de rekening van 1795 vernemen we dat hem werd uitgetaald ƒ 10.12 voor het vuur in 11 testen van de regeeringsbank, ƒ 3.— voor het schoonhouden der regee» ringsbijbels, ƒ 10.17 voor het luiden der klokken op bevel van den Baljuw, 9% uur aan 10 stuivers per uur en voor het schrijven van 25 bonnetjes en een nieuwen lijst der brand* spuit en ƒ 6.4 voor het leveren van papier, pennen en inkt voor het Ambacht. Ondanks dit alles zouden de „meesters" er misschien toch niet in zijn geslaagd, de hunnen van het noodige te ver» zekeren, indien, volgens de verhalen die nu nog vaak wor*' den gedaan, door kinderen van tuinders en boeren, slagers, bakkers en kruideniers, niet van alles werd bijgebracht. Dat onder het waarnemen van al die ambten en de moeielijkheden van den strijd voor het bestaan het onder» wijs sterk in de verdrukking kwam kan niemand verwon» deren. Een schrijven van 7 Januari 1809 van B. Spoelstra, Schoolopziener van het eerste district in het Zuidelijk ge» deelte van Holland, zal ons desaangaande inlichten: „Het 213 onderwijs der jeugd te Naaldwijk is op eenen slechten voet; sedert 1801, toen ik het opzigt over de schole van B. Camf* ferman bekwam, heb ik de middelen ter verbetering, met allen aandrang, den voornoemden onderwijzer voorgehou* den; ik heb er echter geen wenschbaar gevolg voor het ver* stand en de beschaving der jeugd van gezien; de geringe kennis aan het verbeterd onderwijs, de huiselijke zorgen, tijdelijke zwakheid en het gebrek van eigen beschaving, acht ik de hinderpalen te zijn: ik wanhoop om door den gem. onderwijzer alléén, de noodige verbetering te bekomen. In mijne rapporten aan het Gouvernement moet ik tel* kens van deze schole een ongunstig verslag doen. Ik heb wel het voornemen om aan de U. L. één of meer personen voor te slaan, tot een plaatselijk toevoorzicht over deze schole, dan, de bedenking, dat ook deze lieden, met het meeste doorzigt, en het beste hart, in de tegenwoordige gesteldheid der schole, niet dan te leurstellingen zouden ondervinden, doet mij dezen voorslag verschuiven, en aan U. L. vooraf, als het voorname, waar van ik veel goeds ver* wacht, voorstellen: het bezorgen van eenen ondermees» ter ten koste van het Ambacht". Het aantal kinderen voor een „meester" is te groot en in" strijd met de wet en de Schoolopziener dringt dan nog* maals aan dat Naaldwijk den ondermeester betale, „latende de huiselijke omstandigheden van den schoolmeester Camf* ferman niet toe hier omtrent uitgaven te doen". Jaren zouden er echter nog verloopen alvorens aan dit voorstel het gewenschte gevolg werd gegeven, want eerst in de raadszitting van 21 Februari 1821, werd op voorstel van den wethouder A. Pijnacker Hordijk, besloten dat om het schoolwezen te Naaldwijk op een meer ordelijke voet te brengen en zoo doende de belangen van de jeugd met meer ijver en oplettendheid te kunnen behartigen, „aan den schoolonderwijzer Barend Camfferman zou worden aange* zegt en last gegeven om voortaan een bekwaam onderwij* zer, welke behoorlijk examen had afgelegd en tevens de ver* eischten bezat tot het geven van onderwijs in de Fransche taal, te houden, waarvoor aan hem te beginnen den jare 1822 eene jaarlijksche toelaag van vijftig gulden zouden worden gemaakt, ten einde hem in deze kosten eenigszints te gemoet te komen". 214 Dat was een eerste bescheiden stap in de goede richting die nog door heel veel anderen zou moeten worden gevolgd wilde de onderwijzer zich kunnen verheugen in een „mensch* waardig bestaan", want in 1823 bedroeg zijne jaarwedde slechts ƒ 200.— en ontving hij ƒ 85.— voor huur van het schoollokaal dat, zooals we reeds zegden, sedert 1754 ge* vestigd was in het huis van den toenmaligen onderwijzer Philip Dusaar. Door den aangroei der bevolking was de bestaande school in 1825 te klein geworden; de gemeente kocht toen grond van de Ned. Herv. gemeente, naast de Kerk, waar een nieuw gebouw werd opgericht en gedurende den bouw werd het Koor der Kerk, dat toch niet gebruikt werd, tot school ingericht. Ofschoon een paar malen vergroot, werd het nieuwe schoolgebouw op den duur toch wederom te klein en be* antwoordde daarenboven niet meer aan de eischen die later aan scholen werden gesteld. Een nieuw en ruim gebouw verrees in de Molenstraat, dat in 1872 plechtig werd ingewijd en dat als een model gold van inrichting en uiterlijkheid, zoo dat op de tentoon* stelling in 1875 te Philadelphia de plannen der school, met photografiën van het inwendige, op verzoek der Neder* landsche Hoofdcommissie werden ten toongesteld. Dat alles nam niet weg dat in 1907 het schoollokaal eene grondige verbouwing onderging, meer in overeenstemming met de nieuwe eischen der schoolhygiëne, waaraan in de laatste jaren, niet ten onrechte, zulk eene groote aandacht werd gewijd. Sedert 1829 werd te Honselersdijk school gehouden in een overblijfsel van het oude Huis Honselersdijk en sedert 1875 in een nieuw gebouw, dat in de laatste jaren ook aanmer* kelijk werd verbeterd. De kinderen van den Maasdijk bleven jaren aangewe* zen op de school te Naaldwijk, wat vooral bij winterdag groote bezwaren opleverde. In 1859 lieten de eerste stem* men zich hooren om in dit afgelegen deel der gemeente ook een eigen school te hebben. Er was heel veel voor te zeggen en het Gemeentebestuur, ondanks de groote uitgaven die het verzoek zou veroorzaken, nam dadelijk de zaak in stu* 215 die, met het gevolg dat reeds in 1861 de school kon worden geopend, die later moest worden vergroot en verbeterd. Het Gemeentebestuur zorgde echter niet alleen voor gebouwen die aan de strengste eischen voldoen, ook schonk het zijne bezorgdheid aan goed, degelijk onderwijs en door het herhaaldelijk wijzigen der Schoolverordening werd de plaatselijke wetgeving steeds in overeenstemming gebracht met de veranderde praktijk. Met rechtmatigen trots kan Naaldwijk ook wijzen op verschillende bijzondere scholen, die onder bouwkundig op» zicht de gemeentegebouwen verre overtreffen, waar Gere* formeerden en Katholieken een degelijk onderwijs ontvan* gen in overeenstemming met hun eigen beginselen. HOOFDSTUK XX. De geneeskunst in oude tijden. — Het platte land zonder geneesheeren. — Overgeleverd aan Meesters of Chirurgijns. — In 1759 komt verbetering. — Kwakzalvers. — Tegenwoordi* gen toestand. Ofschoon men verzekeren mag, dat de geneeskunst zoo oud is als de wereld, — de eerste mensch, die zich ongesteld gevoelde, is er zeker op bedacht geweest genezing zijner ziekte te zoeken, — was aan de laatste eeuwen voorbehou> den op geneeskundig gebied eene zegenrijke omwenteling te bewerken. Wat was het inderdaad m de XVIIe en XVIIIe eeuw nog treurig gesteld 1 Zeker waren er toen reeds geneesheeren van groote be* kwaamheid, die te Leiden hunne opvoeding hadden geno* ten, van mannen met eene Europeesche vermaardheid als, om maar een naam te noemen, Herman Boerhave, maar hoevelen stonden daar niet tegenover, aan wien al te ge* makkelijk, onverdiend een brevet van bekwaamheid was uitgereikt, of die, zonder dat er eenig toezicht op hun doen en kunnen werd uitgeoefend, enkel door hun geld in het buitenland de doctorale waardigheid hadden verkregen. De meesten dier onbevoegden zochten zich eene prak* tijk te vormen door toe te geven aan al de grillen en luimen hunner patiënten en door het invoeren van allerlei nieuwig* heden. Zij waren het die de piskijkerij in de mode brachten, waarvan wonderen werden verteld, evenals van de geheime middelen, waarover in de couranten werd geschreven en „die met aanwijzing van gebruik, in commissie waren te be* komen bij dezen of genen doctor, wiens vrouw de dames zou helpen, en die voor het gemak van veraf wonenden, ook per brief kon worden geraadpleegd. *) 1) Dr. J. Hartog, De Spectatoriale geschriften van 17-11 —1800. 217 Op het platteland was de toestand nog treuriger. In het Westland was niet één geneesheer, gevestigd; wie de middelen had kon, in geval van ziekte, voor veel geld er een uit de stad laten komen, maar de minder bedeelde was genoodzaakt zich toe te vertrouwen aan den Meester of Chirurgijn, wat niet zonder gevaar was. Hoog in aan» zien hebben deze praktizijns nooit gestaan. In vroegere eeuwen werden verschillende ambachten, die een zeker ver» wantschap met elkander hadden, in één gilde vereenigd. We moeten toegeven dat die verwantschap soms wel wat al te ver was gezocht, bijvoorbeeld: allen die met het mes sneden behoorden bijeen en zoo kwam het dat te Amster» dam de klompenmakers, de lijstenmakers, de schaatsenma» kers en de chirurgijns, één gilde en broederschap vormden. Eerst in 1551 zijn de eersten van laatstgenoemden „bij be» lieven ende consente van Mijne Heeren van den Gerechte met vriendschappe gescheyden". 1) De Chirurgijns hadden hun wetenschappelijke opleiding genoten in een scheerwinkel; enkelen maakten daarna een paar reizen naar Groenland of Indië om op hunne mederei» zigers eenige praktische ervaring op te doen en kochten met het verdiende geld bij hunne terugkomst in het vader» land een chirurgijnwinkel met annex scheerwinkel. Sommi» gen moesten dan nog een examen afleggen, voor personen die er nog minder van wisten dan zij zeiven en dat in den grond niet anders was dan een middeltje om de beurs te vullen van den ambachtsheer of schout, waarna ze een groot bord konden uitsteken waarop op blauwen grond in dikke gouden letters prijkte: Chirurgijn en breukmeester. Naaldwijk telde in 1737 niet minder dan 3 chirurgijns, waarvan er twee, Dirk Welters en Hendrik Engelbrecht, op 10 April een requeste aan het Magistraat zonden, waarin ze mededeelden dat ze „haare chirurgijnswinkel ider voor eene goede somme gelds gekogt hebbende", hopende daar een behoorlijk bestaan mede te verdienen, wat ook zeker het geval zou wezen indien ze alleen het vak uitoefenden, maar er zijn onderkruipers gekomen en daarom verzoeken ze de hooge overheid „omme met seclusie van alle anderen niet alleen de chirurgiekunst maar ook het houden van een 1) De Navorscher. 218 raseerwinkel, buiten welke de chirurgie weinig voordeel aanbrengt, te mogen exerseeren." Er werd gunstig op beschikt met dit voorbehoud, dat Jan Vink hetzelfde recht heeft, doch dit vervalt bij afster* ven of vertrek, terwijl Welters en Engelbrecht hun verkre* gen recht konden overdoen „mits betaalende ieder een re» cognitie van vijf guldens jaarlijks, ten prof ij te van Sijn Ma» jesteijts domainen in handen van deszelfs Rentmeester, in* gaande met den 18 Februarij 1737. Dat ook sij supplianten nopens het meestertoon en scheerloon haar zullen hebben te gedragen in alle redelykheijt en sig diesaangaande onder» werpen aan de correctie en judicatuure van den voorsz. ge» rechte." Eerst in 1759 kwam er verbetering. Johannes Millies, van 's*Gravenhage, „9 September 1756 door Senaat en Medicynoe Faculteyt van de Academie der stad Leijden, gepromoveert sijnde tot Doctor medici* one", had een jaar praktijk geoefend in zijne geboortestad, maar toen hij vernomen had, dat in het Westland „geen Medicinoe Doctor sig bevond, soo dat de in» en opgesetenen met siekten en qualen geincommodeert, haar moesten be» helpen met de seer gebrekkelijke kundigheijt van ongestu» deerde, en onervarene meesters off chirurgijns, off anders genootsaekt waaren, met groote kosten en ongemak een Doctor uit 's»Hage, Delft off Maassluis te laten komen", had hij tijdelijk zijn intrek genomen bij een burger te Honse» lersdijk. „Sedert dien tijd ondervonden hebbende dat sijn Practijcq en dienst als Medicinoe Doctor, aen enige van de in* en opgesetenen niet onaangenaam was, over door geani* meert is geworden, om sig te Honsholredijk met er woon te stellen en aldaar een huys te koopen, om het selve verder tot eene bequame woninge en apothecarswinkel met den aanbehoren van dien te approprieren." Met het oog echter op de groote uitgaven verzocht hij in Maart 1759, „om met seclusie van alle anderen als medicinoe Doctor en Apothe» car", in de resp. „Heerlijkheeden in 't Westland, te mogen fungereen en practieseren." Na ingewonnen advies van Abraham Douglas, inten* dant der Domeinen in het Westland, besloot Raad en Re* kenmeesters van den Prins van Oranje op 19 Maart hem de gevraagde vergunning te verleenen en „met seclusie van an* 219 deren, uitgesondert die der geoctroijeerde chirurgijns, al* daar, op Honsholredijk te mogen oprigten, mits en met dien verstande nogtans, dat het aen een iegelijken der in* en opgesetenen van gemelde Heerlijkheden in het Westland vrijstaat en overgelaten word om sig van sodanige andere Doctoren buyten hem te mogen bedienen, en te doen haa* len; als mede hunne medicijnen te mogen haaien daer de* selve sulks sullen komen goed te vinden." Dat was een vooruitgang van beteekenis, maar de stroom van patiënten bleef toch voor de chirurgijns, die er een lager tarief op nahielden dan de Medicinoe Doctor en die door den scheerwinkel in nauwere en rechtstreekscher aanraking waren met de bloedverwanten der geneeskundige hulp behoevenden. Daarenboven, door hunne wijze van op* treden, het radbraken van eenige latijnsche woorden, met de noodige dosis onbeschaamdheid opgedischt, verbluften zij de eenvoudigen door hunne schijngeleerdheid. Van hoe weinig gewicht die geleerdheid inderdaad was kan uit het volgende worden opgemaakt. Een lid van den Raad en Rekeningen van Zijne Hoog* heid den Prins van Oranje en Nassau stelde in 1784 een onderzoek in naar het in dienst zijnde geneeskundig perso* neel in het Westland en bracht aan zijne medeleden verslag uit, dat jammer genoeg niet ter onzer kennis kwam, maar waarop in de vergadering van 15 Augustus 1785 werd be* sloten aan Baljuw en Regenten van 's*Gravenzande en Zandambacht, Naaldwijk en Honsholredijk, Monster, Loos* duinen en Wateringen te gelasten „geadmitteerde en ge* octroyeerde chirurgijns onder derzelve Juridictiën voor hen te ontbieden en deselve op het serieuste te recommanderen, dat sy sig voorsien, voor soo verre die reets niet hebben, van de werken (1) van W. B u c h a, medicinoe Doctor 8° geintituleert Huishoudelyke Geneeskunde of Verhandelinge over de verhoedinge en genesinge van siekten, met de aanteekeningen van J. E. Lyklama a Nyhold Jur. nl. et med. docter te Usselsteyn 2 Deelen in Octavo gedrukt te Utrecht G. van den Brouck 1750 en (2) van Tissot med. Dr. & geintituleert Raadgeevingenvoor de gesond* heyd van den gemeene man met de aanteekeningen & van L. Bekker med. Dr. mede in octavo gedrukt te Rot* terdam by R. Arrenberg 1764 dat sy deselven wel bestude* 220 ren en hun. in het behandelen van kwalen en siekten van derselver voorschriften soo veel doenlijk reguleeren." Zooals men ziet waren de eischen van bekwaamheid niet overdreven en uit de aanschrijving blijkt dat ze nog niet eens altijd aanwezig waren. Maar er ontbrak nog meer, want de overheid kreeg ook last goed na te zien of de Chi* rurgijns alle noodige instrumenten bezaten en voldoende voorzien waren van versche kruiden en medicamenten „soo simplicia als composita." Ten slotte werd bepaald dat voortaan niemand tot Chirurgijn mocht worden benoemd dan na voor een bekend geneesheer een examen te hebben afgelegd over inwendige ziekten en kwalen en het bewijs te hebben geleverd van voldoende kennis van hooger ge* noemde werken. Zonder invloed zijn deze besluiten zeker niet gebleven, maar eerst in 1802, toen in elk departement eene genees» kundige commissie gevormd werd, konden er radicale her» vormingen worden tot stand gebracht. Deze commissie be» gon dadelijk een onderzoek in te stellen naar de afgelegde examens van geneesheeren, chirurgijns en vroedvrouwen, om zoodoende den graad hunner bevoegdheid te kunnen bepalen, wist wetten en voorschriften te verkrijgen die veel bijdroegen om het lijdende menschdom te verlossen van de kwaal der onbevoegde chirurgijns en deze gaandeweg te vervangen door bekwame geneesheeren, na grondige stu» diën, aan de verschillende hoogescholen gepromoveerd. Ook tegen de welig tierende kwakzalverij werd een on* genadige strijd aangebonden, wat meer dan noodzakelijk was. Te Naaldwijk was, in 1810, de zoon van den molenaar Overgauw ernstig ziek en de ouders besloten ten laatste den geneesheer C. G. Ontijd, van 's*Gravenhage, te ontbieden, aan wien men op zijne vraag mededeelde, dat over den pa» tiënt „zedert eenige weeken gepractizeerd had eene zekere gewezen koetzier, in den Haag woonachtig, met naame By* ning, welke echter den lyder zelve nooit gezien had, maar uit deszelfs urine de ziekte verklaard had te zyn verstoppin* gen in den onderbuik en ter genezing daarvoor telken reize een pakje kruiden had mede gegeven van het afkookzel van Welke de lyder driemaal daags een theekop gebruikt had, doch dat in plaats van de beloofde genezing de patiënt zigt» 221 baar dagelyks verergerde" en dan ook bij het tweede bezoek van Ontijd overleden was. Overgauw bekende aldus te hebben gehandeld op aan* raden van Goswinus Hofland, wiens zoon door den genees* heer opgegeven, door Byning radikaal zou genezen zijn. De Commissie van geneeskundig onderzoek en toe* voorzigt in het departement Maasland gaf op 20 Maart 1810 last Overgauw en Hofland eene beëedigde verklaring af te nemen, ten einde Byning gerechtelijk te kunnen vervolgen wegens het onbevoegd uitoefenen der geneeskunst. Al mag men er niet in gelukt zijn in het Westland, zoo min als elders, de kwakzalverij totaal te onderdrukken, daar het van algemeene bekendheid is dat zelfs heden ten dage velen in wijlen „professor de Haas" een onbegrensd vertrouwen hadden-, dat overging op zijne talrijke opvolgers, de „pleisterbaas" in hoog aanzien staat en zelfs de bedrie* gelijke geheimzinnige kunst der kaartlegster vaak wordt ge* raadpleegd, zeker is het dat het heele Westland zich beroe* men en verheugen kan op tal van bekwame geneesheeren, die ten dienste van armen en rijken, hunne beste zorgen schenken aan het lijdende menschdom. HOOFDSTUK XXI. Het oude brandwezen. — Primitieve toestan* den. — Eerste spuit. — Groote bezorgdheid der overheid. — Steeds verbeteringen. Met uitzondering van kerken en gasthuizen, gestichten waar ouden van dagen, zieken en gebrekkigen werden op* genomen, verpleegd en verzorgd, waren, tot op het einde der XIV° eeuw, alle huizen uitsluitend van hout vervaar* digd en gedekt met riet. Voegen we daar aan toe, dat in den beginne schoorsteenen onbekend waren en de stook* plaatsen in het midden van het vertrek werden aangelegd, xoo maar gewoonweg op den vloer, dan wordt het Kcht be* grijpelijk dat, ondanks alle waarschuwingen tegen brand* gevaar en de maatregelen die in het belang der openbare veiligheid werden genomen, niet te voorkomen was, dat vaak nagenoeg heele steden in asch werden gelegd, vooral toen met het toenemen der bevolking de steden haar oor* spronkelijk landelijk karakter verloren en de huizen niet meer op afstanden van elkander werden gebouwd, maar aan elkander. Oude kronieken vermelden inderdaad, dat in 1364 van Arnhem V», in 1375 Gouda geheel door brand werd vernield, dat laatstgenoemde stad weder opgebouwd, in 1438 opnieuw in asch werd gelegd en slechts 5 huizen bleven gespaard. In Bergen op Zoom waren in 1397 slechts 2 huizen overgeble* ven. Amsterdam werd getroffen in 1421 en 1452 en bij den laatsten brand bleef slechts V< der stad ongedeerd. In 1451 en 1512 brandde Enkhuizen geheel uit; een zelfde lot trof Dordrecht in 1388 en 1457, Delft in 1536, Rotterdam in 1563. In den loop der tijden kwam er wel verbetering en wer* den huizen van steen eene minder groote zeldzaamheid, maar de eerste afdoende maatregel was de Ordonnantie van 15 October 1521, waarbij Keizer Karei verbood huizen van andere grondstof dan steen op te trekken en beval dat alle 223 jaren een aantal der bestaande houten huizen zouden wor* den afgebroken en door steenen vervangen. Jammer ge* noeg, dat deze Ordonnantie voor een groot deel een doode letter bleef, zoodat o.a. te Naaldwijk tot den huidigen dag in de kom van het dorp eene boerderij bestaat met rieten dak. Op het platteland stonden de huizen meer afgezonderd van elkander dan in de steden en ontsnapte men dus ge* deeltelijk aan het gevaar, dat heele wijken een prooi der vlammen werden, maar de toestand was er niet minder be* denkelijk en het brandbluschmateriaal zoo mogelijk nog primitiever. Men kende niet anders dan brandhaken, bijlen en lad* ders, die op verschillende punten der gemeente geplaatst waren, tobben, later emmers, en brandzeilen, die enkele burgers in bewaring hadden. Kwam iemand tot de ontdekking, dat in zijn huis brand was uitgebroken, dan was hij op boete verplicht de straat op te snellen en luidkeels te roepen: Brand, brand 1, een ge* bruik dat eeuwen lang bleef bestaan, zooals we verder zien zullen. Dadelijk werd dan de klok geluid, om alle mannelijke ingezetenen te melden, dat in de gemeente brand was ont» staan en zij zich moesten klaar maken om hulp te verleenen en de klapperman liep met de klap het dorp af om de plaats des onheils te melden, waarheen men zich onverwijld moest begeven. Zij, die het eerst oprukten, namen haken, bijlen en ladders mede, alsook de tobben, emmers en zeilen, die in* tusschen door de bewaarders op den openbaren weg waren gelegd. Om het gebrek aan straatverlichting te verhelpen, moest in elk huis een lantaarn met kaars klaar staan, die, wanneei' de brand 's avonds of 's nachts uitbrak, voor elk huis moest worden ontstoken, wat gewoonlijk de taak der vrouw was, daar de mannen niet spoedig genoeg naar de plaats der ramp konden snellen. Van het punt, waar water werd verkregen, tot aan het brandend perceel stonden, de gezichten naar elkander ge» keerd, twee rijen mannen; de eene gaf van hand tot hand de gevulde emmers aan hen die op de ladders stonden en ze over „den brand" uitstortten, de andere deed de emmers 224 naar den waterschepper terugkeeren. De goede orde bij dit werk werd wel eens verstoord, ofwel begonnen de helpers, tot verlichting van den arbeid, te zingen en de emmers die huppelend op de maat der muziek van hand tot hand over» gingen, kwamen dan vaak ledig bij den voet der ladder, wat natuurlijk niet bevorderlijk was aan het onderdrukken van het vuur. Om belendende perceelen te beveiligen of het ver» woestende element in zijne vaart te stuiten, werd gebruik gemaakt van de brandzeilen, die over de naastliggende pan* den werden gespannen en voortdurend nat gehouden; was dat onvoldoende om het vuur meester te worden, dan werd met de haken alles omgehaald, met de bijlen alles wegge* kapt, wat aan de vlammen nieuw voedsel kon geven. Andere bluschmaterialen werden niet gebezigd, andere methoden werden niet gevolgd tot in de tweede helft der XVII* eeuw, toen Daniël Stalpert, van Amsterdam, in 1654, de eerste brandspuit uitvond, een zwaar en primitief werk* tuig, dat met emmers van het noodige water moest worden voorzien. Kerst in 1672, toen Jan en Nicolaas van der Hei* den de slangenbrandspuit uitvonden, ontstond eene om* wenteling in het Brandweerwezen. Het spreekt van zelf dat het platteland vooral niet da* delijk algemeen met de nieuwigheid medeging; de groote uitgave zal voor vele gemeenten wel een bezwaar zijn ge* weest, maar Naaldwijk's ingezetenen zagen zoo goed in welk het nut der brandspuit was en waren zoo overtuigd van de diensten en voordeden, die zij in oogenblikken van gevaar zou bewijzen, dat eene commissie gevormd werd, bestaande uit Ysbrand van den Bos en Jan van Benen, uit het Collegie van Welgeboren Mannen, Claas van der Valk en Samuel Hannik, uit het Collegie van Schepenen, geassis* teerd door den gerechtsbode Maximus van der Wal, om de noodige gelden te verzamelen ten einde de gemeente een spuit met toebehooren aan te bieden. De deelneming was zoo algemeen, dat ingezameld werd ƒ 1284.10.—, waarvan op 18 December 1736 aan S. van der Heiden en Pieter Al» menen betaald werd ƒ 1162.17 voor de eerste spuit. Dit was natuurlijk eene gebeurtenis van groote beteekenis, waar het Magistraat zoo zeer mede ingenomen was, dat bij de vele beproevingen, die met de spuit gehouden werden, telkens aan de burgers van dienst 2 halve tonnen bier werden ge* 225 schonken, met het gevolg dat er ten slotte een te kort was van ƒ 7.15.12. Het bestuur der gemeente deed nuttiger werk, toen het op 27 October 1747 in de Keuren en Ordonnantiën de drie volgende artikelen, om brand te voorkomen, voegde: dat tot voorkominge van ongelukken, niemand die vlas hanteert, 't zij in 't voeren van 't veld na de Iey*plaats en t' daar van daan brengen, versonnen, braaken, swin* gelen, beuken off heekelen, tabak zal moogen rooken, off laaten rooken, met of sonder mofje op de pyp, op de ver* beurte van ses guldens, voor yder persoon contrarie doende. dat niemand tabak sal moogen rooken off toelaaten te rooken als vooren op de huysluyden haar dorsvloeren, dorssende off niet dorssende, ook niet in 't pleegen en misten der koeyen off paarden en ander vee, mennen van hooy, stroo en koorn in de bergen en schueren off op schelven, indraagen op de dorsevloeren, als anders, mede op de verbeurte als booven. dat voorts niemand tabak sal moogen rooken sonder mofje off dopje op de pyp, bij dag, avond, off nagt, gaan* de off rydende over de straaten en door de plaatsen van Naaldwyk en Honsholredyk; ook niet op 's Heeren wee* gen in den geheelen BailUuwschappe van Naaldwyk gaan* de, rydende off vaarende voorby eenige huysmans woo* ningen, schuuren off Bargen, tenzy deselve ten minsten tien Rynlandse roeden van de weg, off 't pad, off 't waa* ter aff staan, op de verbeurte van drie guldens. Aan het brandwezen werd nu gaandeweg meer en meer aandacht geschonken. Toen het Magistraat bemerkte hoe onordelijk het toeging bij de jaarlijksche brandspuitbeproe* ving, wat meer beschouwd werd als een ongezochte gelegen* heid tot ontspanning, dan om zich te oefenen in het bestrij* den van het gevaar, dat zich elk oogenblik kon voordoen, stelde het op 14 Juni 1757 eene Keure vast, waaruit we ver* nemen, dat er naast de brandspuit, de gemeente aangebo* den, een tweede was aangeschaft. Verder dat zes brand* meesters werden benoemd, die als onderscheidingsteeken zou* den voorzien zijn van een stok, rood, wit en blauw geverfd; de vier oudsten hadden de regeling en het bevel in geval van brand en de twee jongsten werden geplaatst een bij de groo* 15 226 te en een bij de pers* en zuigpomp, om toezicht bij de goede werking te houden. Ze hadden daarenboven de zorg voor het materiaal en tweemaal per jaar moest alles worden na* gezien, de spuiten uit elkander gehaald, schoongemaakt, ge* smeerd en volkomen in orde gebracht. Vaste spuitgasten werden benoemd die, als ze in dienst waren, op het hoofd* deksel een bordpapieren plaatje zichtbaar moesten dragen, waarop vermeld stond de post, dien ze te vervullen hadden. Op het eerste brandalarm moest een gedeelte zich naar het spuithuis begeven om de spuit te halen, en een ander deel naar de plaats des onhcils om het blusch* dl reddingswerk te beginnen, stipt gehoorzamende aan de bevelen der brand* meesters. Eens in het jaar, en wel op Woensdag van Naaldwijk's kermis, was er spuitbeproeving, waarbij allen tegenwoordig moesten zijn. Onafgebroken schonken Baljuw en Welgeboren Man* nen in den vervolge hunne ernstige aandacht aan het brand» weer»vraagstuk, zooals bewijzen de Keure en Ordonnantiën van 3 December 1773. In den aanhef daarvan lezen we: „in ervaaringge gekocmcn zynde, dat het gevaar van Brand veeltyds veroorzaakt werd, door persoonen in of naby brand* baaie stoffen verkeerendc; als meede uit onagtzaamheid omtrent de Vuurplaatsen, Schoorsteenen ende Ovens; welk gevaar bij ongeluk van Brand merkelyk vermeerdert wordt doer de Riete Daaken, dewyl de droevige ondervinding heeft doen zien, dat door dezelve geheele Buurten voor een totale Ruïne bloot leggen: soo is 't, dat Bailluw en Welge* boore Mannen der voorschreeve Heerlykheden, willende trachten, zoo veel mogelyk is, het voorschreeve gevaar voor te koomen, en het welzyn van derzelver Ingezeetenen te be* vorderen, by Renovatie en Amplicatie van het 8e, 9e en 10e Articul van haar gerenoveerde en geampliceerde Keuren en Ordonnantiën van den 27 October 1747 hebben gekeurt ende geordonneert, keuren ende ordonneeren bij dezen!" En dan volgen eerst het drietal artikelen hiervoren aange* haald, maar aangevuld met de woorden „of eenig andere Kruiden of Spetien die gerookt kunnen worden," wat doet veronderstellen, dat er iets op gevonden was om de Keure te ontduiken. Verder kwamen er bepalingen in voor tegen het schieten „met Roerbussen of eenige andere Schietgetuy* 227 gen, het werpen met Schermers, Klakkebossen, Voetzoekers of eenige andere brandende Machines; tegen het stellen, maaken, doen maaken of hermaaken van Ovens, Schoor* steenen of Vuurplaatzen hoe genaamt, in zyn Huys, Schuur of Loots, zonder voorafgaande toestemming; tegen het Vuu* ren of Vuurstooken op houte Tonnetjes, Tafels of eenig an* der Houtwerk hoe genaamt; maar alleen tegen een steene Haard of Schoorsteen, ten minsten breed vier voeten en op een IJzere Plaat op Beugels, Driepooten, Vuurwagens of ander Ijzerwerk; niemand van de geenen die zig ophouden met het stooken of branden van Vlas*ruigt of scheeven, zal vermogen in zyn Huys of Schuur, meerder Vlas*ruigt of scheeven op te doen, in te neemen, of te laaten brengen, dan een Bos teffens; ook op zyn ordinaris Vuurhaard geen Vlas* ruigt of scheeven zal mogen stooken of branden, ten zy een Persoon van competente Jaaren daar by present blyft en voorzigtig zorg draagt dat geen ongeluk daar uit kan voorts komen; dat niemand op zyn Haardsteede in kleyne Agter* of Zomerhuizen of zoogenaamde Snuivers, groote Vuuren zal mogen stooken of branden, waar over groote Kcetels, 't zij tot het Kooken van Gaaren, slagten van Varkens of tot eenig ander gebruyk werden geplaatst of gehangen, maar zal een ieder gehouden zyn alle groote Keetels, welcke ten voorschreeve eynden gebruykt werden, te stooken op een groote en ruime Vuurplaats; dat een ieder gehouden zal zyn» van tyt tot tyd, zyn Schoorsteenen geheel schoon uyt te veegen en schoon te maken en ten minste om de twee maan* den eens te reinigen; ook dat niemand Turf, Hout, Takken, Vlas of eenige andere brandende Stoffen hoe genaamt, zal mogen leggen op Zolders daar schoorsteenen gevonden wer* den waar onder Vuur gestookt word, ten zy ten minsten drie voeten van de Pyp van zoodanige SchoorsteeDen af, open werd gelaaten en zorge gedraagen dat zulks gemakke* lijk kan worden nagezien; dat voortaan niemand zyn Huy* zén, Boetsen, Schuuren, Lootsen of andere Getimmertens hoe genaamt (except alleen Hooybergen) met Riet, Stroo of andere Brandstoffen zal vermoogen te laaten dekken, of op nieuw zal moogen laaten overdekken, instoppen of reparee* ren met Riet, Stroo of andere Brandstoffen, directelyk of indirectelyk, maar dat men de gaaten, die in dezelve Daa* ken door Stormwind als andersints mogte koomen, met pan* 228 nen zal vermoogen digt te maaken; dat alle de Riete Daaken binnen den tijd van sestien Jaaren na de Publicatie deeses, in 't geheel zullen moeten zyn geamoveert en weggedaan en voorts alle de Gebouwen hoe genaamt, met Pannen moeten zyn gedekt; dat geen Hooybergen zullen mogen worden ge» maakt of gestelt dan met expres consent." De Keure bevat verder eenige bepalingen over vreem* delingen, waarmede we ons hier niet bezig hebben te houden. Het volgende jaar, 14 October 1774, werden de Keuren en Ordonnantiën op de Brand*Spuyte te Naaldwijk en Honsholredijk opnieuw herzien. Daarbij werd bepaald, dat wanneer brand ontstaat een van de bewoners van het per* ceel dadelijk op straat moet loopen en ,3rand" roepen, „op dat zoo haast doenlijk door de naaste gebuuren moge wor* den geholpen"; is het nacht dan moeten de Klapwakers „aanstonds derzelver Klap op een Extraordinaire wyze roe* ren, en roepen Brandl ook ordre stellen dat de waak Klok werde geklept, als mede sonder eenig verzuym op te klop* pen de Leeden van de Regeeringe, de Brandmeesteren en den Coster." Deze laatste moet „zoo wel by Dag als by Nagt, aanstonds de Kerk openen en de groote Klok kleppen en sorge hebben te draagen dat de Sleutels van de Kerk en den Tooren op zodanige plaats werde bewaart, dat die niet te zoeken, maar aanstonds, ook in zyn absentie, by die van zyn familie, te vinden zyn." Deze laatste bepaling heeft niets bevreemdends meer als we verder lezen „dat de Am* bagts«Ladders in de Kerk geplaatst syn" en er personen aangesteld waren „by het ontdekken van Brand, zig aan* Stonds na de Kerk te begeeven en met alle spoed deselve Ladders na den Brand te dragen." „Zoo de Eygenaars als Huurders die Huysen bewonen, behoorende onder de Brandschouw van Naaldwyk of Hons* holredyk, sullen verpligt syn haare Brand*Ladders en Brand* Haaken op een geschikte plaats sodanig voor de hand te houden, dat deselve spoedig en seeker te vinden syn; als mede haar Brand»Emmers en Lantaarns met een Kaars daar in, altoos in derzelver Voorhuysen gereet te hangen, ten eynde by het ontstaan van Brand, geen brand*wapenen te soeken, maar aanstonds by een ieder van het huysgezin te vinden syn, om voor het Huys gebragt te kunnen werden." De Keure bevat verder al de bepalingen van die van 229 1757 meer uitvoeriger beschreven en enkele nieuwe over het redden van goederen, daar de ondervinding heeft geleerd dat „bij ongeluk van Brand, zeer veel Confusie en disordres plaats hebben." Hoe zorgvuldig men alles had beschreven, later bleek dat er zich toch nog gevallen voordeden, waaraan men niet had gedacht. Op 5 October 1792 was buiten het dorp brand uitgebroken; de spuiten kwamen eerst ter plaatse toen aan blusschen niet meer te denken viel, want overal hadden de brandmeesters te vergeefs gevraagd om de noodige paarden tot het vervoeren der spuiten. Op de dienaangaande inge* diende klacht nam het Magistraat het besluit onder de spuit te Naaldwijk en de Hofspuit te Honselersdijk een wagen te laten maken om vlugger te kunnen vervoeren en dat op het eerste alarm van brand de We van Pieter van Zanten, Bruin Opstal, We Jacob Noordervliet, Jakob Dijkshoorn, IJsbrand de Bruin en Hendrik Engelbrecht, te Naaldwijk, We Huy* bregt Berkhout, Wé Jan Corsz. van Leeuwen, Willem Laar* man en We Gerrit Middelburg, te Honselersdijk, met twee geschikte paarden naar het Spuithuis moesten komen om met de eerst aanwezigen de spuit te vervoeren. Dé Verordening op de Brandweer werd sedert dien nog verscheidene malen herzien en aangevuld. Het zou geen nut hebben de verschillende wijzigingen na te gaan telkens in de Verordeing aangebracht en zullen wij ons bepalen tot de thans geldende van 1915, waarbij o.m. is vastgesteld dat be* houdens het opperbevel bij Art. 189 der Gemeentewet aan den Burgemeester opgedragen, de zorg voor alles, wat tot de brandweer betrekking heeft, wordt uitgeoefend door een Commandant bijgestaan door drie opperbrandmeesters, een voor de wijken A en B (Naaldwijk), een voor de wijken C en D (Honselersdijk) en een voor wijk E (Maasdijk eh Oranje Polder). Voor iedere afdeeling zijn twee wekkers en een korps weermannen en voor de le en 2e afdeeling een brandmeester, commandant der weermannen, plaatsvervan* ger van den opperbrandmeester. Alle mannelijke ingezete* nen van 23 tot 58 jaar zijn dienstplichtig; het noodige aantal wordt bij loting uit de geschikst bevonden aangewezen. Aan het personeel is opgedragen, zoowel bij brand als beproeving: het aanvoeren, bedienen, schoonmaken, in orde brengen; herstellen en opbergen der brandspuiten met toebehooren. 230 Het korps weermannen draagt zorg voor het aanvoeren en behandelen der brandladders en overige brandbluschmid* delen, het redden van personen, het handhaven der goede orde, het waken over eigendommen en alle andere werk* zaamheden, die worden opgedragen. Bij beproeving der brandbluschmiddelen en bij brand ontvangen de brandweermannen! ƒ 030 en de overigen ƒ 0.20 per uur en het vaste personeel draagt, in dienst zijnde, een onderscheidingsteeken. Verder wordt bepaald, dat bij de aankondiging van brand de dienstplichtigen zich zoo spoe* dig mogelijk naar het Spuithuls begeven en verder ter plaat* se der ramp om al de werkzaamheden te verrichten, die de omstandigheden eischen. Nalatigen kunnen worden ge* straft met eene geldboete van hoogstens 10 gulden. De eer* 8te_ afdeeling der verordening geeft tal van bepalingen aan ter voorkoming van brand. De brandweer, brandbluschmiddelen en reddingstoe* stellen bestaan thans: te Naaldwijk uit: 1 brandspuit, zuig* en perspomp (diameter van den cy* linder 16 c.M.) 1 brandspuit, zuig* en perspomp (diameter van den cy* linder 16 c.M.) 1 brandspuit, zuig* en perspomp (diameter van den cy* linder 14 c.M.) 1 brandspuit, zuig* en perspomp (diameter van den cy* linder 14 c.M.) 3 minimax*brandbluschapparaten, waarvan 1 op de electrische centrale en 2 op het Gemeentehuis. te Honselersdijk uit: 1 brandspuit, zuig* en perspomp (diameter van den cy* linder 16 c.M.) 1 brandspuit, zuig* en perspomp (diameter van den cy* linder 11 c.M.) aan den Maasdijk uit: f iitft 1 brandspuit, zuig* en perspomp (diameter van den cy* linder 16 c.M.) 1 kleine spuit met aanvoertrechter. Voorts brandladders, haken, flambouwen voor petro* leum, {wasfakkels, slangen, gereedschappen voor de spui* ten enz. Hondsholredyk in vreugd by 't wisselen van Heer. HOOFDSTUK XXII. De eerste straatverlichting. — Invoering petro* leumlampen. — Electriciteit. 's*Gravenhage, tot diep in de XVI° eeuw, nog „dorp" of „vlek" genoemd, ontwikkelde zich zoo snel dat het de volgende eeuw reeds aanspraak maken kon eene stad te zijn van groote beteekenis, waar alle nieuwigheid, die het aanzien en de veiligheid eener stad verhoogde, landgenoot en vreemdeling aanmoedigde er zich te vestigen, dadelijl! werd ingevoerd. Zoo bezat b.v. Parijs slechts enkele jaren straatverlich* ting of reeds in 1678 volgde 's*Gravenhage dit voorbeeld, meer dan een halve eeuw vóór dat Londen er toe overging. Van deze eerste straatverlichting moeten we ons een niet al te grootsch denkbeeld maken. Op enkele punten slechts werd van de eene zijde der straat naar de andere een koord gespannen en daaraan bengelde een lantaarn, waarin bij donkere maan een olielampje brandde dat een zeer twijfelachtig licht uitspreidde. De eerste straatverlichting te Naaldwijk was in den* zelfden geest, natuurlijk op nog meer bescheiden voet en was geheel toevertrouwd aan de zorg van den Klapwaker die ook de lampen moest vullen, wat, te oordeelen naar de klachten over slechte of in het geheel geen verlichting, waar* schijnlijk wel eens zal vergeten zijn, behalve op de afreke* ningsnota natuurlijk. Verlichting was er enkel in den Win* ter en als we dan in de rekening van 1795 lezen dat voor olie en katoen betaald werd te Honselersdijk ƒ 39.8.12 en te Naaldwijk ƒ 19.6 — en ƒ 19.14.— dan kan men-zich eenigs* zins een denkbeeld vormen van de uitgestrektheid der verlichting. Wanneer ze ingevoerd werd kunnen we niet met zekerheid zeggen; waarschijnlijk dagteekent ze van 1753, want op 26 October van dat jaar kondigde het Magistraat een „Waarschuwing" af, „dat niemand sig sal vervorderen om met steenen, kooten, ballen, off met houten 232 stokken, aard off vuyligheyt off met iets anders wat het ook zoude moogen weesen, te slaan off werpen na of tegen de lantaarn*paalen, off na* tegen* op of in de lantaarnen selfs, die in den dorpe van Naaldwijk, en op Honsholredijk zijn gesteld off nog gestelt zouden mogen werden. Alsmede in de voorschreeve lantaarn*paalen te slaan, te hakken, snij* den off kerven, daar tegen aan te rijden, off daar aan verw, drek of andere onreine dingen te smeeren, off op eenigerlïj andere wijsen, aan de voorsz. paaien of lantaarnen, eenige ontcieringc off nadeel toe te brengen; alles op de verbeurte van drie guldens, en arbitrale correctie na gelegentheid van zaaken, zoo menigmaal zulks bevonden zal werden, behal* ven de vergoedinge van schaade daar door veroorzaakt; zullende de ouders off voogden, voor haare kinderen off weesen moeten verantwoorden." De oorspronkelijke en zeer primitieve toestand bleef bestaan tot 1863, in welk jaar de verlichting bij middel van petroleumlampen begon ,wat zeker als eene werkelijke ver* betering mag worden beschouwd. Jammer is het dat niet algemeen de pogingen werden gesteund van hen die reeds in 1859 eene gasfabriek wilden oprichten. Waarop dit eigent* lijk schipbreuk heeft geleden is onbekend; aan den raad zé* ker niet de schuld, want die besloot met algemeene stem* men voor de straatverlichting van het gas gebruik te zullen maken. Later heeft men die tegenwerking tegen de gasverlich* ring wel betreurd, want hoe verheugd men in den beginne ook was met de petroleumlampen, langzamerhand voldeden ze niet meer en gaven aanleiding tot velerlei klachten. Naaldwijk dat goede jaren beleefde, steeds in bloei toe* nam, waar al het oude vernieuwd werd en dat als het ware eene geheele verjongingskuur onderging, had ook gaarne op het gebied der verlichting met de meest vooruitstrevende gemeenten mede gedaan. Spoediger dan men dacht zou dien wensch worden verhoord; in het begin van 1897 werd eerst gefluisterd van electrische verlichting en toen dit bericht in goede aarde viel, deden luide stemmen zich bij herhaling hooren en klonk ten slotte de tijding dat onder dagteekening van 1 Mei door The General Ozone and Electrical Supply Company Limited, Arthur Stokes, Dir. de officieele oonces* sie*aanvraag was ingediend „voor het hebben en leggen van 233 electrische geleidingen in en over den openbaren gemeente* grond en bet openbaar gemeentewater, dienende voor de levering van electrische stroomen voor verlichting, voor het overbrengen van beweegkracht en voor andere doeleinden." Reeds den 12e derzelfde maand verleende de raad de gevraagde concessie, die door Gedeputeerde Staten werd goedgekeurd en het volgende jaar verheugde zich de ge* meente in electrische verlichting. Van teleurstellingen in zake verlichting is de gemeente niet verschoond gebleven. Het herhaaldelijk overgaan van de concessie, van de „Algemeene Maatschappij voor Ozone en Electrische apparaten te Amsterdam", aan de Maatschap* pij tot Exploitatie van de Laval Stoomturbine en van deze aan de Eerste Nederlandsche Electriciteits*Maatschappij, was een niet gerustellend voorteeken dat de zaken, om re* denen, hier niet te onderzoeken, niet vlotten wilden. En toen ten laatste het bericht opduikte, dat laatstgenoemde Maatschappij aan de gezamentlijke Westlandsche gemeen* ten het voorstel had gedaan het bedrijf over te nemen en in geval dit niet gebeurde, het bedrijf zou worden stop ge* zet, verwekte dit minder verwondering dan groote ontstel* tenis onder de bevolking. Men had nu eenige jaren de voor* deelen en de gemakken van electrisch licht genoten, de oude middelen van verlichting waren meest allen van de hand gedaan, dure installaties waren er voor in de plaats geko* men, die nu ook weer dreigden waardeloos te worden, ter* wijl daarenboven nieuwe verlichtingsmiddelen weer moes* ten worden aangeschaft. En wat zou de toekomst brengen? Bij den raad kwam een concessie*aanvraag voor het op* richten eener gasfabriek en een deel der raadsleden was niet ongenegen die te verleenen, waaruit voor de ingezetenen, die vertrouwd hadden op de concessie van electrisch licht, aanzienlijke onkosten hadden gemaakt, een groot verlies aan kapitaal zou voortspruiten. Toen vormde zich een comiteit uit de burgerij om te ijve* ren voor het behoud van het electrische licht, dat met zooveel kracht optrad, dat de raad op 11 Juni 1906 met algemeene stemmen zich eens verklaarde met de zienswijze van het Comiteit en besloot samenwerking te zoeken met de andere Westlandsche gemeenten ter oprichting eener Electrische 234 Centrale en „wanneer die samenwerking niet mogelijk blijkt het behoud der electrische verlichting van genoeg gewicht is om een centrale door en voor de gemeente Naaldwijk al* leen aan een nauwkeurig deskundig onderzoek te laten on* derwerpen". De Eerste Nederlandsche Electriciteits*Maatschappij, ziende, dat de groote steun van Naaldwijk haar ontviel en ten einde invloed te oefenen op de andere gemeenten, waar nog geen besluit was genomen, bracht haar bedreiging ten uitvoer en zette vier dagen later haar bedrijf stop. Gedurende enkele dagen was het een verwarde toe* stand; in de winkelramen en ook in de huishoudens zag men de vreemdst mogelijke verlichtingsmiddelen aanwenden, terwijl er van straatverlichting toen geen sprake was. Ge* lukkig waren de oude palen en de oude petroleumlantaarns voor een deel bewaard gebleven; ze werden voor den dag gehaald, de palen weer geplaatst, de lantaarns zoo goed mogelijk opgeknapt en toen de winter kwam vierde de pe* troleumverUchting weer triumf. Het Gemeentebestuur, dat bijzonder ijverde om alle moeielijkheden het hoofd te bieden, had van het Rijk 51 lantaarns overgenomen en gaf die kosteloos in bruikleen aan de winkeliers om deze in de toekomst als stroomver» bruikers te behouden. Intusschen werd de nieuwe Centrale aanbesteed en den bouw met zooveel spoed doorgezet, dat de plechtige ope* ning, door den Commissaris der Koningin in deze provincie, reeds op 28 Mei 1907 kon plaats hebben, onder groote be* langstelling en groote voldoening der bevolking. Het aantal aansluitingen nam voortdurend toe en de straatverlichting werd gaandewg uitgebreid tot de afgele* genste hoeken der gemeente. Het gevolg van een en ander was dat de bestaande Cen* trale eene noodwendige uitbreiding moest ondergaan om behoorlijk stroom te kunnen leveren. Maar intusschen was de wereldoorlog uitgebroken; nieuwe machines waren niet te verkrijgen, in elk geval waren de prijzen daarvan schrik* barend gestegen, evenals van de grondstoffen en der ar* beidsloonen. In de moeilijke en onzekere dagen die men doormaakte dorst de gemeente de uitgaven niet aan, want om het be* 235 drijf winstgevend te maken had men de prijzen voor licht» en krachtstroom zoo hoog moeten stellen, dat het aantal verbruikers zeker zou zijn gedaald, wat dan toch weer op een tekort was uitgeloopen. Men vond het raadzamer het eigen bedrijf op te heffen en een contract te sluiten met het Gemeentelijk Electrisch Bedrijf te Delft, wat in 1922 plaats had, onder zeer gunstige voorwaarden. Het resultaat is van dien aard dat, bijzondere gebeurtenissen voorbehouden, verwacht mag worden, dat al door de gemeente geleden verliezen gedekt en de prijs van stroomlevering belangrijk zal kunnen worden verlaagd. HOOFDSTUK XXIII. Middelen van vervoer. — Goederen per water. — Vrachtrijders. — De trekschuit. — Verschil* lende plannen. — Westlandsche Stoomtram. Tot in 1883, toen de lijn 's»Gravenhage—Loosduinen, van de Westlandsche Stoomtramweg*Maatschappij, naar Naaldwijk werd doorgetrokken, verkeerde de gemeente in een vrij afgezonderde toestand. Goederen konden worden verzonden per schuit en verders door de vrachtrijders, die elke dag naar1 's»Gravenhage en Delft reden en dan medena» men wat hun werd toevertrouwd, terugbrachten wat hun werd opgegeven en de mogelijke en onmogelijke boodschap* pen uitvoerden waarmede ze werden belast. Voor personen was het vervoer beperkter. Wie naar de stad moest en niet beschikte over eigen paard en wagen, of de middelen niet bezat er een te huren, was tot wandelen genoodzaakt, of moest gebruik maken van de voorvaderlijke trekschuit, die sedert onheugelijke tijden bestond en die, zegt L. van Ollefen, in zijn in 1793 versche» nen De Nederlandsche Stad» en Dor p*b e* beschrijver, elke Zondag om de 14 dagen naar Rotter» dam, elke Maandag en Vrijdag naar 's*Gravenhage en elke Donderdag en Zaterdag naar Delft vertrok. Uit de oudste door ons ontdekte „Instructie en Ordon» nantie waar na de Marktschippers vaarende op den Haag, Delft en Rotterdam zich in de waarneming hunner voor» schrevene bediening zullen hebben te reguleeren", dagteeke» nend van 16 Juni 1801, vernemen we dat de schuiten van Maandag en Vrijdag uit den Haag terug vertrokken om half een van de Markt en om half twee van buiten de Loosduin* sche brug. De schuiten van Delft op Donderdag en Zater* dag vaarden om een uur van binnen de stad naar Naaldwijk terug. Verders moest „er des Maandags Ochtends ten zes Uuren, een Volkschuit van Naaldwyk naar den Haag vaa» ren; waaromtrent de Marktschippers aldaar, zich by Toer* 237 beurten zullen moeten verstaan, en de nodige schikkingen maaken, en Zullen in deeze Schuit geen Marktgoederen mo* gen worden ingenoomen, dan alleen, voor zoo verre het ge* tal der Passagiers zulks zal toelaaten; aangezien deeze Schuit eeniglyk tot het Transport van Passagiers is ingericht, en welke zy gehouden zyn, ten getale1 van vier*en*Twintig Per» soonen scheep te neemen." Deze Schuit vertrok eerst ten drie uren van de Loosduinsche brug terug naar Naaldwijk. „Des Winters, by gesloten Water, zal er des Maandags, en ook des Vrydags, wanneer er Vragt is, of Boodschappen zyn, zoo van Naaldwyk, als Honsholredyk, een Wagen naar den Haag, en des Donderdags naar Delft ryden, zoo tydig, dat de goederen, of passagiers, in tyd aan de Markt kunnen zyn. Geduurende de Asperges tyd, zullen er daaglyks, des avonds ten negen a tien uuren, het nodig getal schuiten van Naaldwyk, en Honsholredyk naar Rotterdam vaaren, en voorts geduurende het verder zomer*saisoen, des Maandags, Woensdags en Vrydags middags ten twee uuren van Naald* wyk, en des Sondags, Dinsdags, en Donderdags ochtends ten agt uuren van Honsholredyk, of beiden zoo veel vroeger, als de Marktgoederen zullen zyn scheep gedaan. En voorts geduurende het overige saisoen des jaars, wanneer er wei* nig, of geene Marktgoederen naar Rotterdam gezonden worden, om de veertien dagen een schuit van Naaldwyk en Hondsholredyk naar Rotterdam, des Sondags wanneer er Vlas te scheepen is, en wanneer er geen Vlas is, des Maan* dags ochtends ten agt uuren, welke Schuiten des daags daar aan, des namiddags, ten drie uuren, geduurende het Zomer* saisoen, en ten twaalf uuren, in het overige saisoen des jaars, van Rotterdam terug zullen vaaren." Te oordeelen naar de verhalen die opgehangen worden, moet de reis niet ongezellig zijn geweest; alleen ging er veel tijd mede heen, die men, vooral door het leggen van een kaartje, zocht te bekorten; ook moest men vroeg present zijn, want de afvaart, althans volgens de nieuwe regeling van 25 Mei 1812, was gesteld om 6 uren 's morgens van Naaldwijk en 7 uren van Honselersdijk om dan ten 9 uren ongeveer te 's*Gravenhage aan te komen. Voor Delft was het vertrek gesteld van Naaldwijk om 1 uur 's nachts en 2 uren van Honselersdijk, aankomst te Delft ongeveer 6 uren. 238 Voor een reis naar 's*Gravenhage betaalde men voor al dit twijfelachtige genot 30 cent per persoon, heen en terug 50 cent, in de roef, 20 cent per persoon, heen en terug 30 cent in het ruim. De schippers, die onderling alles te regelen hadden, werden door de plaatselijke overheid aangesteld en hadden het uitsluitend recht tot het vervoeren van goederen. Art. IX van de Instructie van 16 Juni 1801 bepaalde inderdaad „Om voor te komen, dat de voorn. Marktschippers in de waarneeming hunner voorschr. bediening niet worden be* lemmerd, of in derzelver Recht verkort, zoo zal het inge* volge dé keuren van deezen Bailliuwschappen aan niemand, wie het zy, vrystaan om eenige Marktgoederen met gehuur* de Schuiten of Vaartuigen van binnen deezen Bailliuw* schappen naar eenige der voorsz. Plaatsen te vervoeren, zo* danig nogthans dat het aan Ingezetenen, eigen schuit of vaartuig hebbende, des niet te min werd vrygelaaten, om daar inne zyn eigen goed te laaden, en te vervoeren: doch zal zulks niet vermogen te geschieden, in gemeenschap met anderen, of voor vragt; en worden de Marktschippers aan* gemaand, en voor zoo veel des noods gelast, om zodraa ter hunner kennisse zal zyn gekoomen, dat dit Articul mogt werden overtreeden, daar van de nodige kennisse te geven, aan den Bailliuw en Schout alhier, ten einde daar in verder na behooren te worden voorzien." Van dit voorvaderlijk vervoermiddel kreeg men ten slotte genoeg en de behoefte aan geregelde en snelle verbin* ding met andere plaatsen deed zich dringend gevoelen toen de handel een grootere vlucht begon te nemen. Het wekte dan ook algemeene vreugde toen in 1872 aan den raad con* cessie werd gevraagd voor het aanleggen van een Buurt* spoorweg van Monster, langs 's*Gravenzande, Naaldwijk en de Lier, aansluitende aan den Hollandschen Spoorweg te Delft en voorts door Vrijenban, Pijnacker, Nootdorp, aan* sluitende aan den Rijnspoorweg te Zoetermeer—Zegwaart. De raad aarzelde geen oogenblik, verleende de gevraag» de concessie en zegde steun toe, maar de bankiers die de noodige gelden moesten verstrekken, werden tegen de lijn opgemaakt en weigerden hun steun. Van dit plan kwam dan ook niets, maar anderen zou* den het later weder opvatten. 239 In de raadszitting van 1 October 1879 bracht de Voor* zitter inderdaad eene missive ter tafel van den heer C. G. van der Meulen, te Amsterdam, van den 24 September 1.1. concessionnaris van een stoomtramweg in het Westland, waarbij vergunning werd gevraagd tot het leggen van spo* ren op den gemeenteweg in de kom der gemeente en het be* rijden van dezen en van andere wegen in deze gemeente met straatlocomotieven en wagens. De raad, het groote belang voor de streek van deze concessie inziende, besloot haar te verleenen en daarenbo* ven alle hulp en bijstand toe te zeggen om toch zooveel mo* gelijk de verwezentlijking te bespoedigen. Maar, toen het volgende jaar de Algemeene Tramweg* Maatschappij eene vergadering van afgevaardigden van de belanghebbende gemeenten te Loosduinen belegde en vroeg welke toezeggingen Naaldwijk voornemens was te doen, waren slechts drie leden bereid de vergadering bij te wonen en verklaarde de groote meerderheid allen geldelijken steun te weigeren. Gelukkig dachten de gemeentenaren er anders over en steunden ze in een paar adressen, door talrijke handteeke* ningen bekleed, het verzoek der Tramweg*Maatschappij. De zaak kwam opnieuw voor den raad en de voorzitter noemde de tram eene levenskwestie voor het Westland. „De kiemen van kwijning en teruggang, zegde hij, zijn reeds sedert eenigen tijd te bespeuren, ondernemingsgeest ont* breekt en de rijke bodem waarop wij leven, geeft niet wat hij geven kan en niet in verhouding tot hare waarde. Dit, hij is er van overtuigd, zal verbeteren door het geprojecteer* de middel van vervoer. Ook de Amsterdamsche beurs heeft dit begrepen en vertrouwen hebbende in deze onderneming, gaf antwoord op de vraag: heeft deze onderneming levensvatbaarheid? door terstond ƒ 200.000,— aan de onderneming te lcenen; aan het benoodigde kapitaal ontbreekt nu nog ± ƒ 120.000. De kleine gemeente Loosduinen waarborgt reeds 4 % rente van een kapitaal ad ƒ 30.000,—, en zouden wij dan achterblijven? Met het oog op dit alles vermeent hij dat ge* hoor moet worden verleend ook aan de stem in de gemeen* te opgegaan van circa 200 ingezetenen, en hij als voorzitter 240 aarzelt dan ook niet om het voorstel te doen van een kapi* taal van ƒ 30.000 — 4 % rente te garandeeren." Met meerderheid van stemmen werd dit voorstel aan* genomen en er was geen twijfel of de zaak zou nu voortgang hebben. Het volgende jaar kwam bij den raad het verzoek om de concessie over te schrijven op de Westlandsche Stoom* tramweg*Maatschappij, wat besprekingen tengevolge had om eenige wijzigingen te brengen in de voorwaarden, waar* na de akte van overeenkomst eindelijk op 12 Mei 1882 door partijen werd geteekend. De marktschippers begrepen heel goed dat de oude schuit ten doode was opgeschreven als de Tramplannen in uitvoer kwamen. Zooveel en zoolang mogelijk hebben zij er dan ook tegen geageerd, maar toen het hun duidelijk werd dat al hunne pogingen te vergeefs waren, bedachten ze toch nog een middel om zich te wreken en wel door op 30 No* vember 1882 de trekschuit uit de vaart te nemen. Enkele maanden bleef men nu zonder vervoermiddel naar 's*Gravenhage, maar men troostte zich met het voor* uitzicht dat de stoomtramverbinding, nu de werken met verdubbelde krachten werden voortgezet, spoedig tot stand zou komen, wat dan ook inderdaad op 1 Mei 1883 plaats had. Zeer juist zegt het Gemeenteverslag: „Welk aandeel zij (de stoomtram*verbinding) in den lateren opbloei van de gemeente heeft gehad, is niet onder getallen te brengen, maar dat haar invloed allerbelangrijkst is geweest, en op velerlei gebied, staat vast. Over het algemeen is het publiek geneigd de voordeelen, welke een streek van het bestaan eener verbinding als deze heeft, te onderschatten, en te misprijzen, wat veelal van de omstandigheden waaronder gewerkt moet worden het noodzakelijk gevolg is. Maar zelfs al waren alle klachten die men dagelijks hooren kon gegrond, dan woog daartegen nog op het groote voordeel, dat de gemeente uit haar isolement volledig is bevrijd." De Westlandsche Stoomtramweg=Maatschappij deelde in 1894 aan den raad mede dat ze hare lijn wilde verlengen langs de gemeenten de Lier, Maasland tot het stations*em* placement te Maassluis en zulks in verbinding met eene lijn uitgaande van de Lier langs Schipluiden en den Hoorn naar Delft, en verzocht medewerking voor de uitvoering. Bijna 241 zonder bespreking, zoo in het oog loopend was het voordeel voor de gemeente dat deze uitbreiding van het net zou op* leveren, dat in de raadszitting van 24 October 1894 eene subsidie werd verleend van ƒ 4000,—, in de raadszitting van 26 Juni 1907 verhoogd tot ƒ 8000.—. De nieuwe lijn werd 15 Juli 1912 voor het verkeer open* gesteld en daardoor is het net der Westlandsche Stoomtram* weg*Maatschappij, en bijgevolg ook de gemeente Naaldwijk, onmiddellijk aan dat der groote Spoorwegmaatschappijen aangesloten. Er zij aan herinnerd dat de exploitatie den Westlandsche Stoomtram in den beginne niet van een leien dakje liep. We hebben den lijdensweg medegemaakt, toen er met alle reden over den gang van zaken kon worden gemopperd. Eerst dat gescharrel met de plaatskaarten, die men aanvan* kelijk niet ineens krijgen kon, b.v. van Naaldwijk naar 's*Gravenhage, wel van station tot station; dan die vuile wa* gens, waarin men zich ternauwernood dorst neerzetten; de onzekerheid van aankomst en vertrek, — we hebben het bij* gewoond dat de machinist stopte voor een herberg, waar een consumptie voor hem was betaald, of hem er een werd aan* geboden — een vertraging van een uur was vaak een kleinig* heid. Dan het aanhoudend ontsporen, het stop zetten van alle verkeer bij den minsten sneeuwstorm en veel meer nog, dat tengevolge had, dat de Westlandsche Stoomtram bij publiek en pers een dankbaar onderwerp van spotternij was geworden, Gaandeweg is dat alles verbeterd, dank zij de kundige en energieke leiding van den directeur, wijlen Jhr. H. G. Verspijck, die jarenlang heeft geijverd om dat bespottelijke trammetje tot een goede exploitatie te maken, die voldoet aan allé mogelijk te stellen eischen. Als een hulde aan zijne nagedachtenis verklaren we dat het volkomen is gelukt en met voldoening voegen wij er aan toe, dat zijn voetstappen gedrukt worden door zijn niet minder bekwamen opvolger, Jhr. J. A. Röell. Deze beide mannen hebben de Westlandsche Stoomtram gemaakt tot een model*exploitatie, met een net dat het vruchtbare Westland in rechtstreeksche verbinding stelt met Hoek van Holland, Maassluis, Delft, en van' die plaatsen uit met de geheele wereld. 16 HOOFDSTUK XXIV. Oude begrafenisplechtigheden en onkosten. — Verzet tegen het begraven in de Kerk. — Op» richting eerste begraafplaats aan den Dijkweg. — Nieuwe begraafplaats Geestweg. Sedert de Hervorming werden Roomschen en Protestan* ten die het betalen konden begraven in de Ned. Herv. kerk en de onvermogenden op het Kerkhof om de Kerk gelegen. L. van Ollefen in zijn in 1793 uitgegeven werk schreef: „het Kerkhof is rondsom met een muur omgeven, het is zeer droog en welgeregeld, en met boomen beplant", *) wat alles niet weg neemt, dat het Magistraat vaak moest verbieden dat de jeugd het tot speelplaats, met de daaraan verbonden vernielzucht verkoos, honden en kippen er in zoo groote getale rond» zwierven dat het aan zindelijkheid veel te wenschen liet en de grond aanhoudend werd omgekrabd. Goedkoop was eene begrafenis niet, zooals blijkt uit de Ordonnantie van 14 October 1735, volgens welke men be* taalde; Hoog koor Laag Koor Kerk Voor een graf ƒ 16.0.— 8.0.— 4.0.— Voor het sarkije en tegelen . . „ 1.10.— 1.10.— 1.10.— Groote zerk naar discretie . . „ Openen graf of kelder van een volwassen persoon . . . „ 16.0.— 8.0.— 4.0.— ld. van een kind onder den arm gedragen „ 8.0.— 4.0.— 2.0. — Voor het overboeken bij een verandering van eigenaar moest aan den koster worden betaald 12 st. en evenveel voor 1) De Nederlandsche Stad- en Dorpsbeschrijver. 243 het toeleggen van een graf; was het een groote zerk, het heele graf of kelder beslaande, dan betaalde men ƒ 2.10.—, was de zerk kleiner dan het graf dan werd het aan de discretie over* gelaten. Voor het luiden waren extra rechten te voldoen, maar dit tarief is ons niet bekend. De grafmaker ontving voor het maken van een graf voor een volwassen persoon, op het hooge koor ƒ 6.O.—, op het lage koor en in de kerk, drie diep ƒ 3.3.—, twee diep ƒ 2.10.—, een diep ƒ 1.16.— en op het kerkhof ƒ 1.4.—, maar in den winter als er hal in den grond was ƒ 1.16.—. Kinderen onder den arm gedragen betaalden half tarief. Voor het uithalen en weder plaatsen van oude kisten moest aan den grafmaker betaald worden 15 st., voor kinderen 8 st. en het opruimen van kisten kostte ook 8 st. Verders werd nog bepaald: „Ook en sal niemant ver* moogen eenige dooden 't zy oudt of jongh van hier uyt deze heerlijkheyt en Bailliuwschappe te vervoeren naa andere plaatsen om begraaven te werden, voor en aleer het regt van deeze kerk, van 't oopenen en toeleggen van 't graff en van 't luyen, mitsgaders het salaris van den graavenmaaker in handen van den coster van Naaldwijk sal weesen betaalt en voldaan, op een boete van drie honderd carolij guldens." Maar daarmede was men nog niet klaar, want het regie* ment van 6 April 1759 bepaalde het salaris der bidders, vast* gesteld als volgt: Classis Classis Classis van van van Classls vijftien res drie 5*° gulden, gulden, gulden. eo* Voor vacatie op den dag van de begraeffenis en bedienen van het sterfhuijs, van een lijk jong off oud, onder de Heerlijkheijt Naaldwijk wonende, en aangegeven in 't Middel van den Impost op 't begraaven onder de Classis van Dertig guldens ƒ 4.0 .— 3.0—. 2.10.— 2.0. — 1.0.— 244 Classis Classis Classis Qassjs van van van vijftien zes drie gulden, gulden, gulden. Voor het bidden offnoodigen van de vrienden en buuren, in 't geheel off ten deele binnen en ten deele buijten 't dorp van Naaldwijck off Honsholredijk woonende, voor beijde ƒ 4. 0.— 3. 0 . - 2.10.— 2.0.— 1.4 .— Voor de buuren alleen . „ 3. 0 .— 2.0 .— 1.10.— 1.4 . .18.— Dog indien de geheele Buurt buijten 't dorp woond, dan voor beijde „ 6.0.— 4.0.—3.0.— 2.10.—1.10.— En voor de buuren alleen 4.0.—2.10.- 2.0.- 1.10.—1.4.- Lijken van den Armen begraaven werden gratis te be* dienen. Lijken van kinderen onder den arm gedragen wordende gen sijn hier onder niet begrepen maer daar van geeximeert. Tot het district van den gestelde Bidder tot Naaldwijk sal behooren het dorp en geheele Schoutschap van Naaldwijk, het Opstal, het gedeelte van 't Schoutschap van Monster strekkende ten Westen van de Nieuwe Wegh, het gedeelte van 't Schoutschap van de Lier, en de drie wooningen aen de Hartelaan bij het Swaanheultje onder Wateringen geleegen. En dus tot het district van den Bidder te Honsholredijk, het geheele dorp van Honsholredijk, het verdere gedeelte van 't Schoutdorp van Monster strekkende ten oosten van de Nieuwe Wegh, en het gedeelte van 't Schoutschap van Wateringen, uijtgesondert de drie gemelde wooningen, alles behorende tot 't voorsz. Bailliuwschap. Niemand wie hij ook soude mogen weesen sal vermó* gen enig ander persoon aan 't sterfhuijs en bij de begraaffenis van een lijk, woonende off gehoorende onder de Heerlijkheijt en BaiHiuwschappe van Naaldwijk, als Bidder te gebruijken, 245 dan dien Bidder bij Bailliuw. en Welgeboore mannen aange» stelt en onder wiens district volgens de voorgemelde verdee* linge 't lijk is behoorende, op een boete van twintig guldens ten behoeve van den Grooten Armen van Naaldwijk. Voor Honselersdijk kwam daar nog bij de Ordonnantie, insgelijks van 6 April 1759 op het verhuren van Doodklee* den, luidende: Classis Classis Classis van van van vijftien zes drie jeQ gulden, gulden, gulden. Voor huur off gebruijk van het doodkleet aan 't sterfhuijs en op de begraaffenis van een lijk aangegeven in het middel van den Impost op 't begraaven onder de Classis van Dertig guldens sal aen handen van den Bidder te Honsholredijk ten behoeve van den Grooten Armen van Naaldwijk worden betaelt. voor het beste kleet . ƒ 6.0.- 5.0.— 4.0.— 3.0. - 2.0.— en voor het gemeene . „ 4.0.— 3.0.— 2.10.— 2.0.— 1.0.— Lijken die van den Armen begraaven werden sullen gra* tis van het gemeene kleet werden gedient. Lijken van kinderen die onder den arm werden gedraaf gen sijn hier onder niet begreepen maer daar van geeximeert Niemand zal vermogen aen 't sterfhuys off bij 't begraaf ven van een lijk, wonende off gehoorende onder 't Schout* schap van Honsholredijk, off onder het gedeelte van 't Schout* schap van Monster gelegen ten Oosten van de Nieuwe weg, off onder het gedeelte van 't Schoutschap van Wateringen, alle behoorende onder 't Bailliuwschap van Naaldwijk, enige andere Doodkleeden te gebruijken dan de bovengemelde 246 Kleeden van den Grooten Armen berustende ten huijse van den gestelde Bidder te Honsholredijk op een boete van twee silvere Ducatons ten behoeve van den voorn. Armen. Eene dergelijke Ordonnantie voor Naaldwijk hebben we niet gevonden, zoodat mogelijk het gebruik van Dood* kleeden daar vrij was, ofschoon het slecht aan te nemen is daar van de minste gelegenheid om te doen betalen gebruik werd gemaakt. Eerst in 1811, onder het Fransche regiem, werd het voor* recht dat enkel de Ned. Herv. Gemeente doodskleeden mocht verhuren afgeschaft, wat de Onder-prefect van Rot* terdam, bij schrijven van 26 December ter kennis der Muni* cipaliteit bracht. „Het begraven in de kerken, verzekert Dr. J. Hartog, stond echter weldra aan hevige aanvallen bloot. Het werd' gebrandmerkt als bijgeloof, en als uiterst nadeelig voor de gezondheid, en de Vaderlander (een tijdschrift dat van 1775 tot 1779 te Amsterdam verscheen) betoogde (11 : 123), dat velen zoo aan die gewoonte hechtten, omdat het begraven worden in de kerk gold als een bewijs van gegoed* heid. Bij het gemeen begon het vooroordeel af te slijten op den dwang der armoede", en de bloote hemel verschrikte hen niet, om dat zij toch niet anders konden krijgen. Maar overigens durft hij nog in 1776 zeggen: „Men noeme ons drie verstandige mannen en zo veele vrouwen van deeze eeuw, welke in hun testament begeerd hebben, elders in de aarde gelegd te worden, om na hunnen dood, geen goed in de waereld kunnende doen, ook geen kwaad te doen aan de overgeblevenen door1 hunne rottende lijken: Wij zullen daar* tegen duizend verstandige mannen en zo veele vrouwen op* stellen, die hoewel overreed van deze schandelijke gewoonte, egter in hunne gedagten niet hebben durven neemen, om hunne kinders en vrienden te verzoeken, hunne lijken in de open lucht ter aarde te bestellen. De kinders zouden dit met een kouden schrik en afgrijzen, de vrienden met verbaasd* heid aangehoord hebben, niemand zou het gewillig op zten hebben willen neemen." En toch werd het 1792 vooraleer Wijk bij Duurstede, als eerste stad in Nederland, maatregelen nam om het misbruik 1) De Spcctatorialé geschriften van 1741 — 1800. 247 tegen te gaan en jaren zouden er nog verloopen vooraleer eene commissie van genees* en scheikundigen verklaarde: „Ingevolge den wil van onzen, vaderlijk voor het heil des volks zorgenden Koning, op eene zeer vereerende wijze za* mengesteld zijnde, om over eene zaak van het hoogste aan* belang voor, en den uitgestreksten invloed op het leven en het geluk der ingezetenen dezer landen te beraadslagen, had, „voorgelicht door de ondervinding der eeuwen en omstraald door de fakkel der wetenschappen," op „Nederlandsche bo* dem en met Nederlandsche nauwgezetheid" den invloed van het begraven in de kerken overwogen hebbende, den Koning geadviseerd „dat het begraven in de kerken, zooals hetzelve bevorens had plaats gehad, en bij besluit van den Souverei* nen Vorst van den 22sten December 1813 No. 5, voorloopig wederom was vergund, voor de gezondheid der levenden zoo schadelijk was of kon worden, dat hetzelve ook in de steden en gemeenten, waar zulks nog plaats had, behoorde te worden verboden." Het gevolg van dit Advies was het Koninklijk besluit van 7 Augustus 1827, dat bij beschikking der Gedeputeerde Staten van Zuid*Holland van 28 derzelfde maand ter kennis werd gebracht der Gemeentebesturen. Verboden werd voortaan het begraven, zoowel in ker* ken, kapellen en bedehuizen als op kerkhoven in de bebouw* de kom der gemeente gelegen en de plaatselijke besturen ontvingen den last tot het aanleggen van een of meer be* graafplaatsen naarmate van bevolking en andere plaatselijke omstandigheden, ten minste 35 a 40 ellen afgelegen van de bebouwde kom der gemeente. Als geschikt terrein werd aangekocht van Wouter van der Hoeven en Cornelis van Breemen een stuk tuingrond aan den Dijkweg, dat behoorlijk in orde werd gebracht en waar 17 Januari 1829 het eerste lijk begraven werd. We zagen hierboven dat de overledenen naar gelang van hun rang en stand en ook van hun beurs, begraven wer* den op het hooge koor, op het lage koor, in de kerk of op het kerkhof en de indeeling der nieuwe begraafplaats was daarmede in overeenstemming insgelijks in 4 klassen. Eigenaars van graven in de kerk werden in de gelegen* heid gesteld op het kerkhof het uitsluitend recht tot het be* graven in een of meer grafruimten te krijgen en aan de Ned. 248 Herv. Gemeente werd een jaarlijksche uitkeering van ƒ 90— toegekend voor het verlies door het doen ophouden' van het begraven in de kerk. Bij het herzien in 1851 van het tarief der begrafenisrechten maakte de Minister van Binnenland» sche Zaken bezwaar tegen deze uitkeering. Na veel geschrijf werd 16 December 1853 besloten de uitkeering in te trekken, waartegen de Nederl. Herv. Gemeente in verzet kwam, zelfs de tusschenkomst des Konings inriep, die den Minister van Binnenlandsche Zaken machtigde te verklaren dat het eene aangelegenheid was, die uitsluitend den raad aanging, waar» op deze in 1856 het besluit nam voortaan de uitkeering tot wederopzegging weer te doen. En in 1891 schrapte de raad voor de tweede maal de uitkeering en ditmaal waren de po* gingen der Nederl. Herv. gemeente, om andermaal op het besluit terug te komen, vruchteloos. In 1865 moest het kerkhof noodzakelijk worden uitge* breid, maar daar de gemeente het met den eigenaar van den aangrenzenden grond niet eens kon worden, werd van Wed. W. Koenekoop aan den Geestweg een ruim terrein, dat se* dert, niet uit noodzakelijkheid, enkel ter verbetering, eerst in 1867 en dan in 1897 werd vergroot. HOOFDSTUK XXV. Het postwezen door de eeuwen heen. — De Postiljons. — Brievengaarders. — Postbussen. Vrouwelijke postboden. — Verzending per hon» denkar. — Primitieve toestanden. — Ingevoerde verbeteringen. — Telegraaf. — Telefoon. Het uitstekend geregelde postwezen, ook in Nederland, waarover wij ons thans terecht verheugen, heeft een langen weg afgelegd alvorens die hooge trap van volmaaktheid te bereiken. De oorsprong ervan moet inderdaad worden gezocht in de voetboden of koeriers, die in' den tijd der Romeinen reeds belast waren met het overbrengen van mededeelingen en berichten uitsluitend betreffende den staat of den openbaren dienst en het eenige middel waren waardoor een regeering met hare verschillende bestuurders en met andere regeerin* gen in verbinding stonden. Bedevaartgangers, monnikken, reizende kooplieden en omdolend volk brachten in die dagen de berichten van volk tot volk. Doch, met de uitbreiding der gemeenschap, het tot stand komen der steden, deed zich ook de noodzakelijkheid gevoelen van nauwere aansluiting tusschen de verschillende gemeenten en werden er stadsbodediensten ingesteld, waar» van tegen betaling, particulieren ook gebruik konden maken. Maar deze stadsboden waren, toen de handel eene hoogere vlucht nam, al spoedig onvoldoende om in de bestaande be* hoefte te voorzien. Vooral het vlug en vertrouwd vervoer, twee voorname factoren in handelszaken, liet veel te wen» schen, zoodat de kooplieden vaak eigen boden uitzonden en dit gebruik werd weldra zoo algemeen dat van lieverlede een geregelde dienst met postiljons en wagens tusschen de verschillende steden, ja zelfs met het buitenland, onstond, ook ten dienste van particulieren. Vrij van gebreken was deze inrichting zeker niet; vele en gegronde klachten werden gehoord, waaraan voor een 250 deel tegemoet werd gekomen door de aanstelling in de voor» naamste plaatsen van postbewaarders of postmeesters, die de stukken van de postiljons in ontvangst namen en ter geschikter tijd voor verdere doorzending zr.rgden Jammer is het dat bij de toekenning van deze goed geld opleverende plaatsen, meer gelet werd op de familieverhouding dan op bekwaamheid, de rechte man op de rechte plaats niet altijd werd i am.f steld, zooals bewijst de benoeming van kinderen van 2 of 3 jaar, die in afwachting dat ze tot den gesc.nkrcn leeftijd w»?ren gekomen, vervangeo werden door bedienden en dat voor een post van zooveel vertrouwen en gewicht. Eene merkelijke verbetering trad in toen de Staten van Holland en Westvriesland, vertegenwoordigende het voor» naamste handelsgebied des lands, zich in 1752 meester maakten van het postwezen, meer eenheid brachten in de tarieven, de ritten en bestellingen wettelijk regelden en de bestaande misbruiken voor een groot deel afschaften. Vóór den overgang aan de Staten hadden de postmees* ters zich weinig bekommerd over het platte land. Het ver* keer was daar zoo onbeduidend, en bijgevolg zoo weinig loonend, dat ze er niet aan dachten speciale diensten in te richten. Dorpen aan een rit gelegen, mochten de brieven mede* geven aan de doortrekkende postiljons, die dan op een en* treposte de ontvangen brieven moesten verrekenen, maar dat vaak niet deden en er mede wachtten tot ze in de "Stad waren, zoodoende een gedeelte van het port ten "eigen bate hielden. Naaldwijk verkeerde nu niet in het gunstige geval aan een rit te zijn gelegen, want Maassluis, de eenige stad in den omtrek, stond in rechtstreeksche verbinding met Delft, van waar «de correspondentie naar 's Gravenhage ging om dan verder hare bestemming te bereiken. De gemeente was dus genoodzaakt een eigen bode aan te stellen, die de brieven naar 's*Gravenhage bracht, daar de correspondentie haalde en in het dorp bezorgde tegen een matig extra port boven het door het kantoor gevorderde. Deze handelwijze was feitelijk in strijd met de besluiten, maar men liet het oogluikend toe, evenals dat schippers en vrachtrijders brie* ven medenamen. Na den overgang aan de Staten was men genoodzaakt ook eenige aandacht te schenken aan de eischen van het Gezicht op Honselersdiik in vogelperspectief (Prent van Balthasar Florisz. van Berckenrode) 251 verkeer ten platte lande. Zoo werd het aantal entrepostes wer* kelijk uitgebreid, gaarders aangesteld die de brieven ter ver» zending inzamelden, de ontvangen brieven bezorgden tegen eene afzonderlijke toelage, die gevonden werd in 't verhoog* de port, die de correspondentie gaven aan en ontvingen van den doortrekkenden postiljon, of was dat niet het geval haar bezorgde en haalde op de naastbijgelegen entreposte. Ook werden op verschillende punten der-gemeente bussen ge* plaatst, zoodat de afzenders niet meer verplicht waren den vaak langen weg naar het dorp af te leggen. Een regeling van 1754 bepaalde dat de entrepostecommies Vi st. ontving van de in het dorp te bestellen brieven en 1 st. wanneer de ge* adresseerde buiten de kom des dorps woonde; ander salaris ontving hij niet. We noemden de nieuwe regeling eene verbetering en dat was ze inderdaad, maar zich enkel tot Hol* land bepalende, ontdekte men alras zooveel moeilijkheden met brieven die van buiten de provincie kwamen, gevolgd door geknoei, vooral met het innen van port, dat klachten niet uitbleven. Men erkende er de gegrondheid van, maar toch werd de toestand behouden tot 1802, in welk jaar het bestuur der posterij onder den Staat kwam, wat wel weer verbetering medebracht, maar ideaal was de toestand nog niet. De groote moeilijkheid was en bleef het platteland, dat meer dan stiefmoederlijk werd bedeeld. Hoor de klacht van den burgemeester van Naaldwijk, van 20 Februari 1814, aan den postmeester: „Zedert lang hebben wij met het grootste geduld alle inschikkelijkheid gebruikt met de vrouwen welke de post als postbode te voet in 't Westland gedurende eeni* ge tijd provisionneel hebben waargenomen, daar er somtijds brieven drie a vier dagen langer over hun tijd wierden be* zorgd, waar bij er brieven zijn agtergebleven die ik aan de Presidenten van 't Canton had gezonden, betrekkelijk de conscriptie, waar door wij in de grootste ongelegenheid had* den kunnen komen. En het is dan ook om bovenstaande re* den, dat de presidenten van het Canton my hebben gequa* lificeerd om eene andere postbode te voet aan te stellen." Om een beeld te geven van den toestand, zooals die in 1848 nog, te Naaldwijk was, nemen we een gedeelte over van een brief van Burgemeester en assessoren aan den Gouver* neur van Zuid*Holland, naar aanleiding van een verzoek van 252 enkele ingezetenen om de verzending van brieven van en naar den Haag ook op Zondag mogelijk te maken: „In antwoord op U. H. Ed. Gestr. missive van 23 Februari 1.1. A no. 1757 (3° afd.) hebben wij de eer het vol* gende te berigten: l9. Dat het geene gemakkelijke zaak is, om bij ons ten platten lande personen te vinden, die in allen deele de noo* dige geschiktheid voor de betrekking van postbode hebben; dat waarschijnlijk uit oveiweging hiervan de plaatselijke besturen van Locsduinen, Mortier. 's*Gravenzande en Naald* wijk in der tijd onderling overeengekomen zijn, om voor hunne respectieve Gemeenten als postbode aan te stellen den persoon van Vinccntius van Duyn, wonende te Naald* wijk, bij akte van aanstelling van den 23 Juli 1836. Welke be* trekking alstoen voor gezegden van Duyn een genoegzaam middel van bestaan opleverde. Dat echter daarna eerst tusschen het plaatselijk bestuur van Loosduinen, en nu laatst tusschen het plaatselijk bestuur van Monster en gezegden van Duyn ongenoegen ontstaan zijnde terzake van de wijze waarop de betrekking van post* bode gezegd werd door gemelden van Duyn te worden waar* genomen, het eerste bestuur op den 31 December 1841 en het laatste op den 31 December 1847 gemelden van Duyn uit de betrekking van postbode hunner respectieve gemeenten hebben ontslagen, en geheel op zich zelve zijn te werk ge* gaan zonder daarover met de overblijvende Gemeenten in overleg te treden. Dat daarna gemelde van Duyn, zeggende geen genoegzaam middel van bestaan meer te vinden in zijn betrekking als postbode voor de Gemeenten 's*Gravenzande en Naaldwijk, de plaatselijke besturen derzelver Gemeenten voor de betrekking heeft bedankt tegen den 10 Januarij 1848. Dat gezegde besturen toen geoordeeld hebben in het be* lang hunner respective Gemeenten te handelen, door voor beiden éénen gemeenschappelijken postbode aan te stellen, waartoe met onderling goedvinden benoemd is de persoon van Cornelis de Bloois, wonende te 's*Gravenzande, die tot dat eind,? dve maal 's weeks met een hondenkar en de ove* rige drie dagen te voet zich van 's*Gravenzande over Naald* wijk naar 's*Gravenhage begeeft en van daar langs denzelf* den weg terugkeert, dat er bij die gelegenheid wel sprake geweest is, om de postbodenloop ook des Zondags te doen 253 plaats hebben, maar dat dit geen verder punt van overwè» ging heeft uitgemaakt, uit aanmerking, dat de Gemeente 's«Gravenzande hierbij geen het minste, en de Gemeente Naaldwijk slechts een zeer gering belang heeft, vermits er buiten van der Trappen zich geen enkel persoon in die Ge» meente openlijk voor die uitbreiding had verklaard. 2°. Dat het bedrag jaarlijks te dezer zake ten laste der Gemeente vallende, eene som uitmaakt van ƒ 50.—". Misschien zou die primitieve toestand nog lang hebben voortgeduurd, indien Rowland Hill in 1840 zijne groote post» hervorming in Engeland niet had ingevoerd; toen werd men hier wakker, naar verandering, verbetering gewenscht, met ten slotte het gevolg dat de Wet van 1 September 1850 werd afgekondigd, waarbij de Staat het monopolie van het post» .wezen behield, uitsluitend bevoegd brieven of pakketten met brieven te vervoeren, meer postkantoren werden geopend, meer brievengaarders op kleinere plaatsen aangesteld, post* zegels ingevoerd en het port vastgesteld volgens afstand en gewicht. Zoo betaalde men voor een afstand van 30 Neder* landsche mijlen 5 cent, van 3d tot 100 mijlen 10 cent, boven 100 mijlen 15 cent. En voor een gewicht van 15 wigtjes 1 X port, voor 15 tot 30 wigtjes 2 X port, van 30 tot 50 wigtjes 3 X port, van 59 tot 100 wigtjes 4 X port, van 100 tot 250 wigtjes 5 X port, van 250 tot 400 wigtjes 6 X port, van 400 tot 550 wigtjes 7 X port, van 550 tot 700 wigtjes 8 X port, van 700 tot 850 wigtjes 9 X port, van 850 tot 1000 wigtjes 10 X port en elke 15 wigtjes daarboven 1 port meer. Een reuzenstap was men vooruit gegaan, ondanks de bezwaren die tegen de nieuwe wet konden worden inge* bracht. De keuze der brievengaarders was niet immer ge* vallen op de meest geschikten, persoonlijke invloeden gaven daarbij vaak den doorslag. Velen namen hunne taak dan ook al te gemakkelijk op, zonder eenig besef van de verantwoor* delijkheid die op hun rustte. Zoo b.v. gebeurde het dat als de bode de post binnenbracht, de zak op een tafel werd uit* geschud en al wie wilde kon dan komen uitzoeken of er voor hem iets bij was; het overige werd dan bezorgd als het gelegen kwam en de gelukkige ontvanger van een brief kon dan een toeslag betalen voor afstand en gewicht, die vaak afweek van het officieel* tarief, zonder het altijd te kunnen 254 controleeren, zoodat, naar beweerd werd, postbode toen een niet onvoordeelig baantje was. De bepaling van afstand en gewicht verviel gelukkig toen in 1870 het uniform tarief van 5 cent per 15 gram werd ingevoerd. Van dat jaar dagteekent ook de invoering van de briefkaart, waar wel misbruik van wordt gemaakt, maar een toch toe te juichen maatregel van praktisch belang is. De Wet van 1 December 1852 schonk ons de Telegraaf. Monster en 's*Gravenzande waren de eerste plaatsen in het Westland die, in 1868, aansluiting aan het telegraafnet verzochten en de Commissaris der Koningin vroeg of Naald* wijk er insgelijks prijs op stelde te worden aangesloten en zoo ja, of voor den dienst een lokaal beschikbaar werd ge* steld. De Raad was er dadelijk voor te vinden en kocht het hoekhuis van Molen* en Heerenstraten, waar 11 October 1869 het Telegraafkantoor werd geopend, dat van af 23 Juni tijdelijk op het Gemeentehuis was gevestigd geweest. De uitslag schijnt niet aan de verwachtingen te hebben beantwoord, de financieele uitkomsten waren ongunstig en het kantoor liep gevaar te worden opgeheven, maar de Raad, om het te behouden, besloot 14 Juni 1871 eene opbrengst van ƒ 600.— te waarborgen, post* en telegraaf in een lokaal te vereenigen en een woning voor den Directeur in orde te brengen, waarvan het Rijk de huur zou betalen. Naar Honselersdijk moesten de telegrammen per bode worden gebracht, wat voor de ingezetenen in het algemeen, maar nog meer voor de handelaren een bezwaar en een na* deel was, redenen waarom zij verzochten aldaar een hulp* telegraafkantoor te openen, waaraan op 21 Juni 1882 werd voldaan. En de Maasdijk, waar intusschen de bevolking sterk toegenomen is, de teelt zich boven verwachting uitbreidde en een levendige handel wordt gedreven, heeft sedert 3 Augustus 1910 insgelijks een hulptelegraaf* en postkantoor. De belangrijkheid van het postverkeer was intusschen van dien aard geworden dat Naaldwijk met ingang van 1884 tot postkantoor werd verheven, waarvan de opening op 15 Januari plaats had. Eindelijk zij nog vermeld de Wet van 1 Maart 1904 waarbij de Telefoon in werking werd gesteld. Op 10 Juni d.a.v. was Naaldwijk en Honselersdijk en op 3 Augustus 255 1910 ook den Maasdijk communaal en intercommunaal aan» gesloten. Tot slot eenige cijfers die bewijzen dat Post», Telegraaf* ïji Telefoondienst voortdurend in bloei toenamen. Ondanks de herhaalde verbouwing van het oude post* iantoor was het niet alleen te klein, maar daarenboven totaal ongeschikt voor den dienst, zoodat een nieuw, ruim en aan de strengste eischen voldoende nieuw kantoor werd apgericht, en 11 November 1915 in gebruik genomen. Het personeel, met inbegrip van het personeel te Hon* selersdijk, aan den Maasdijk en de Lier, dat onder Naald* wijk ressorteert, bestaat uit: 1 Directeur, 1 adjunct*commies, 3 kantoorbedienden, 2 Rijkstelefonisten, 3 kantoorhouders, 9 brieven- en tele* grambestellers. Op werkdagen hebben er 3 bestellingen en verzendingen plaats. In 1884, het jaar van opening van het Kantoor, werden verkocht voor ƒ 2657,— postzegels en was het bedrag van den geldelijken ontvang ƒ 34641,—. Die bedragen waren in 1923 respectievelijk ƒ 20.005,89 en ƒ 2.848.613,38%. Het eerste jaar dat het Telegraafkantoor geopend was, in 1869, werden ontvangen en verzonden 1132 telegrammen, en in 1923 te Naaldwijk, te Honselersdijk en aan den Maas* dijk en te de Lier, tezamen 11727. In 1904 waren er 2459 ingekomen en uitgaande telefoon* gesprekken en in 1923 was dit getal 37818. HOOFDSTUK XXVI. Eerste sporen van tuinbouw in het Westland. — Invloed der Kloosters. — De Kruistochten. — De Hervorming. — Franciscus Verburch. — Uitbreiding van den tuinbouw. — De vette en de magere jaren. — De consignatiehandel. — Eerste poging tot opbeuring bedrijf. — De Ver* eeniging Westland. — Schitterende resultaten. — Oprichting Rijkstuinbouwwinterschool. — Proeftuin Westland. — De plaatselijke afdeelin* gen van Westland. Uit deEnqueste van 1494 endelnformacie van 1514 is het ons bekend dat de ingezetenen van Naaldwijk „zich behelpen met lantelinge en lantneringe, oock mede metter koe, oock mede met freuyt te coopen ende weder te vercoopen." Hier vinden we dus een eerste en stellig bewijs dat land* en tuinbouw toen reeds het hoofdbestaan der bevolking uit* maakten, maar eeuwen moeten we nog terug om er den oor* sprong van op te sporen. In zijne geleerde Verhandeling over het West* land ter opheldering der Loo* en Woerden en Hoven, benevens de natuurdiensten der Friezen en Batavieren, zegt D. Buddingh, dat de Rijnstroom in Nederland tredende, zich in twee takken ver* deelde, een eiland vormde, waarin het Westland begrepen was dat bewoond werd door de Kelten of Kimbren, die op* gevolgd werden door de Kaninefaten en zich later vermeng* den met de Romeinen. Weet men te verhalen, dat in die lang vervlogen dagen deze streek een heel ander gedaante en aanzien had dan te* genwoordig, dat men er donkere bosschen en uitgestrekte moerassen aantrof, maar geen gebaande wegen of bevaar* bare wateren, dat de bosschen rijk bevolkt waren met wol* ven, herten, wilde zwijnen enz., en de wateren goed voorzien 257 van visch, over de zeden en gewoonten dezer oude volks* stammen is weinig bekend. Caesar, in zijn de Bello Gallico, noemt de bewo* ners voor een groot gedeelte woest en barbaarsch. „Zij be* kommeren zich niet om den landbouw, zegt hij, en leven bij* na geheel van melk, kaas, visch, vleesch en eieren. Niemand heeft een bepaald veld in bezit, of dat hem in het bijzonder toebehoort; maar elk jaar wijst de overheid er een, welk en waar haar behaagt, aan eene gemeente of huisgezin aan, la* tende bij het einde des1 jaars het weder naar elders vertrek* ken, om te beletten dat men zich aan een plaats gewenne, waardoor de wapenen om den landbouw zouden worden verwaarloosd." Geheel juist is dit niet, want opgravingen die gedaan werden bewezen dat er vóór de komst der Romeinen in ons vaderland iets, hetzij dan van luttel beteekenls, aan land* bouw werd gedaan, maar niet tegen te spreken is het dat de Romeinen, die in hun land vele en beroemde tuinen hadden, onderscheiden in villa urbana, villa rustica en villa fructuaria, wat overeenkomt met onze heden* daagsche stadstuinen, buitenplaatsen en b.v. Westlandsche tuinen, veel bijbrachten om de bevolking zich meer te doen toeleggen op den landbouw, vooral in de streken, waar zoo* als hier, grond en luchtgesteldheid medewerkten. In die dagen, zegt Dr. H. Blink in zijn artikel: Het Westland en de ontwikkeling van zijn tuin* bouw, „toen de dijken nog niet aangelegd waren of slechts half voldoende tegen het water beschutten, lagen de klei* en veenstreken in Nederland grootendeels drassig en waren slechts half bewoonbaar. De eerste en oudste woonplaatsen werden toen gezocht op de hoogere, droge gronden. Hier* door werd de binnen*düinzoom, de zanderige geestgrond in Holland het vroegst bewoond. Daar gaf de drogere, vastere bodem een zekerder grondslag, om de woningen op te bou* wen, en op dien bodem was het dan ook, dat Loosduinen, Monster, Poeldijk, Naaldwijk en 's*Gravenzande in zeer ouden tijd ontstonden. Met de toeneming der bevolking, met de ontwikkeling van handwerken en bedrijven tot technische kennis, en door de verdere aaneensluiting der bewoners tot behartiging van gemeenschappelijke doeleinden, werd na de lle eeuw meer 17 258 en meer gedacht aan de bedijking der lage landen en het stellen van inrichtingen om de drassige doch vruchtbare stre* ken droog te leggen. In dien tijd werd ook in Delfland een waterschap opgericht, om over een grooter oppervlakte dan de duingronden het water te kunnen bestrijden, een instel* ling, welke tegenwoordig als Hoogheemraadschap Delfland bekend is. In welk jaar die oprichting geschiedde, valt niet met zekerheid te zeggen, doch reeds vóór 1273 moet dit wa* terschap bestaan hebben. Hierdoor werd het land beter be* woonbaar en meer met dorpen en afzonderlijke boerenwo* ningen overdekt." Grooteren invloed echter oefende de invoering van het Christendom en vooral de oprichting in deze streek van ver* schillende kloosters kwam aan de bevordering van den land* bouw zeer ten goede, want, zooals Ds. Th. F. Uilkens, in zijne Geschiedenis van den tuinbouw in Neder* land, zeer juist schrijft: „Zeker mag men aannemen, dat de monniken de eersten geweest zijn, die zich met een meer regelmatigen tuinbouw hebben onledig gehouden en rondom de kloosters wel aangelegde parken hebben ontworpen." Voor het Westland kunnen we deze uitspraak ten volle bevestigen. Reeds in 1213 verkreeg de abdij Mariënweerd de noodige toelating op haar goed Heimond, gelegen aan den [ weg van Naaldwijk naar de Lier, eene Kapel op te richten en uit den Stichtingsbrief blijkt, dat de geestelijken zich met veldarbeid onledig hielden. En den nog immer voortlevenden I naam „Achter boomgaard", officieel gewijzigd in dien van Havenstraat, herinnert te Naaldwijk aan de bezitting van het 1 Kapittel. Dat de kloosterlingen in die lang vervlogen dagen de groote bevorderaars waren van land* en tuinbouw is best te begrijpen. Door gebrek aan vervoermiddelen was er wei* nig verkeer tusschen de verschillende landen; men kende zijne naaste omgeving en verder niet; de behoeften waren gering, de strijd om het bestaan was onbekend, zoodat nie* mand in de gelegenheid was of en aan dacht iets in te voeren dat de gemeenschap ten goede zou komen. Anders was het met de kloosterlingen over een groot gedeelte van den aard* bol verspreid; tusschen hen bestonden er aanhoudend be* trekkingen; de hier geyestigden werden verplaatst, die van elders werden naar hier gezonden, door die wisseling van personen, ontstond wisseling van gedachten, nieuwe ken* 259 nissen, ervaringen, behoeften werden opgedaan en zoo kwa* men tot ons uit vreemde landen de verschillende vruchten, als: appelen uit Frankrijk (Calville en Reinettc), Engeland en Duitschland, peren uit Alexandrië, Numidie, Syrië en Grie* kenland, aalbessen en kruisbessen, oorspronkelijk op het eiland Zante te huis behoorende, kwamen hier uit Engeland, meloenen, afkomstig van Armenië, werden eerst overgeplaatst naar Italië, dan in Frankrijk ingevoerd en van daar naar hier overgebracht. Ook de kruisvaarders die uit het H. Land terugkeerden, brachten alhier nog ongekende vruchten mede, als pruimen, afkomstig van Azië, en verschillende uitheemsche en nieuwe soorten druiven. En al die vruchten werden met groote zorg voortgekweekt in de kloostertuinen, waar moeite noch kos* ten werden gespaard om de soorten te verbeteren en te ver* edelen. Elders waren die vruchten niet te vinden, zoodat de appelen en peren b.v. onder de burgerij slechts bekend waren met den naam van het klooster waar ze werden geteeld: Bési de St. Vaast, Bési des Capucins, Beurré blanc des Capucins, Beurré des Béguines, Fondante des Chartreuses enz. Aan begunstigers der kloosters werden af en toe enkele soorten ten geschenke gegeven, zoodat men ze dan later ook in de lusttuinen en op de buitenplaatsen der rijken aantrof. Men zou zich vergissen indien men veronderstelde dat de kloosterlingen de planten en zaden uit vreemde landen betrokken, zorgvuldig aan aller oogen verborgen, enkel om ze ten eigen bate voort te kweeken. Slechts onbeduidende hoeveelheden ontvingen ze van hier tot dan toe onbekende vruchten en groenten; de kunst van voortplanten en teelen was zelfs aan hen nagenoeg onbekend, althans praktische er* varing hadden zij er niet van, ze moesten voortbouwen op enkele mlichtingen hun verstrekt en wanneer ze zaden en planten dadelijk onder hef volk hadden verdeeld was er waarschijnlijk niets van te recht gekomen. De kloosterlingen gingen verstandiger te werk en elke kloostertuin werd, wat we thans noemen, een proeftuin. We mogen gerust aannemen dat de monniken naast den landbouw ook den tuinbouw zouden hebben ingevoerd; zoo* dra ze zeiven op de hoogte waren geweest van de cultures en een voldoenden voorraad hadden bezeten om van hunnen 260 arbeid» hunne onderzoekingen, hunne ervaringen anderen mede te deelen. De Hervorming, die vroeg in deze streek doordrong, verhinderde hun de voorgenomen taak te volvoeren; ze wer* den verjaagd, hunne kloosters vernietigd en geplunderd, de tuinen in perceelen verkocht, zoodoende de kostbare beplan» tingen verdeeld en voor jaren den tuinbouw teruggezet. Zij die nu de gelukkige bezitters waren geworden van zaden en planten waren met de bewerking en de behandeling er van totaal onbekend; weer opnieuw moesten ze de zorg» vuldige waarnemingen, gedurende eene lange reeks van jaren door de monniken gedaan, beginnen eni vaak zal hun daartoe ontbroken hebben de bevoegdheid, de tijd, de middelen.. Jaren vlogen dan ook voorbij, zonder dat men iets ver* meldt vindt dat kan doen veronderstellen dat hier iets aan tuinbouw, aan vruchtenteelt werd gedaan' en misschien ware die rijke bron van inkomsten voor immer verloren geweest, indien Franciscus Verburch niet tot eerste pastoor van het Westland na de Hervorming ware aangesteld. Wat het Westland aan Verburch te danken heeft hebben we hiervoren uitvoerig uiteengezet en kunnen thans volstaan met de verklaring dat hij den weg baande waarop met reu» zenschreden zou worden vooruitgegaan. De schrijver van Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden in 1746 uitgegeven, kon dan ook getuigen van Naaldwijk dat het was „eene der ver* maaklijkste en groeizaamste oorden van 't geheele Westland. Al wat het oog kan verlustigen in 't vermaaklijk Buitenleven door het beschouwen van Weiden, weelige Akkers, vrucht» bare Teellanden, heerlijk Geboomte langs de Wegen, aange* name en pragtige Landhoeven, Boomgaarden, Moeshoven en welgeschikte Tuinen is hier te vinden." Eenmaal de gang er in ging men steeds vooruit, en toen enkele jaren later, in 1793, De Nederlandsche Stad» en Dorpsbeschrijver van L. van Ollefen, verscheen, getuigde de schrijver dat men hier vindt „de allervrucht» baarste gronden, grazige weiden, welige akkers, vruchtbaare teellanden, groote landhoeven, boomgaarden en moestuinen, de wegen zijn er meerendeel met schoon geboomte beplant, wordende dit Dorp een Ambacht, om alle die aangenaamhe» den altoos met bewondering beschouwd; waarom de volgen* 26) de dichtregels, van den beroemden Claas Bruyn, voor een ander gewest gezongen, op deeze Heerelijkheid toegepast kunnen worden: dus zingt hij: O Schoone landstreek! o gezonde en vette grond! Hier groeit het welig ooft van zelf ons in den mond; v Het Oosten roem' vrij op zijn geurige ananassen, Het Westen op citroen en andre boomgewassen, Wij roemen op de peer* en pruimvrucht met vermaak, Op aalbes, rood en wit, en zwart, wier zuivre smaak, De vreemdelingen zelfs, tot eetlust kan bekooren, En verder: O schoone en vette streek! wie kan uw weerga vinden, 't Zij bouwland d'eigenaar met vruchtbaare akkers kroont 't Zij weiland ons zijn gras en klaaverbeemden toont." De bezigheden zegt hij verder „bestaan voornaamlijk Sa; den landbouw, graaneteelt en tuinderijen enz., alle welken hier met het grootste voordeel wórden geoefend; voords doet men daar alle handwerken, die in de zamenleeving onont* heerlijk zijn." Ook roemt hij de „goede en wel onderhoudene wegen", alsmede de vaart, „die van een aanzienlijke ruimte is: zo dat de gelegenheid van dit Dorp en Ambacht niet alleen aange* naam, maar te gelijk gemaklijk genoemd mag worden." Met grooten lof getuigden de geschiedschrijvers van den tuinbouw te Naaldwijk, ja van heel het Westland, aan het einde der XVIIIe eeuw; de verschillende producten, zoo hoog geroemd, werden per geregelden schuitendienst naar de bin* nenlandsche markten verzonden, waar ze gemakkelijk af* nemers vonden. Aangemoedigd door den bijval en het voordeel dat hun arbeid opleverde, gingen de Westlanders kalmpjes op de ingeslagen baan voort, af en toe een nieuw product invoe* rende en ten einde aan de immer toenemende vraag te vol* doen, waren ze verplicht meer en meer grond aan den land* bouw te onttrekken en in tuinbouw om te zetten. Sterk door de practijk en de ondervinding die ze opde* den, wisten de Westlanders niet alleen de opbrengst hunner producten te verdubbelen, maar de producten zeiven te ver* beteren, te veredelen, zoodat ze steeds meer gezocht, ook 262 buiten het eigen vaderland werden verzonden en op de wereldmarkt eene plaats veroverden, zoowel door de idt* stekende kwaliteit, als door de reëele wijze van aflevering. Een zeer levendige handel ontstond; handen kwamen er te kort, hooge prijzen werden betaald en aan alle aanvragen om producten kon met moeite worden voldaan. Het West* land bereikte een nooit te voren gekende welvaart en de jaren na 1870 worden nog de gouden tijd genoemd. Elke medaille heeft echter hare keerzijde en dat zou men ook hier ondervinden. Engeland „trok" ontzettend, meer dan men leveren kon en grof geld werd er geboden. O, zoo noode zag men de verdienste ontsnappen; men moet immers het ijzer smeden terwijl het heet is? Dit tijdperk van welvaart, van overvloed is misschien ras voorbij en dan zou men zich beklagen er niet alles te hebben uitgetrokken wat er< in zat. Aldus werd gere* deneerd, totaal verkeerd, zooals men spoedig genoeg bemer* ken zou. g Tot minder eerbare practijken nam men zijn toevlucht; de gunstig bekend staande Westlandsche aardappelen, zoo gezocht in Engeland, werden vervangen door minder goede kwaliteiten; vooral slechte Amerikaansche soorten werden ingevoerd, die een ruim beschot gaven, groot van stuk waren, maar in den pot waardeloos! Vertrouwende op den ouden goeden naam van het Westland werden de aardappelen door Engeland aanvaard en dat spoorde aan om verder te gaan op den ingeslagen weg van oneerlijken handel. De mandjes werden kleiner, men gaf dus onvoldoende gewicht en ontzag zich niet ten laatste met de aardappelen ook loof in de mand» jes te stoppen. Doch het kwaad straft zijn eigen; klachten bleven niet uit en in plaats van oogenblikkelijk de verkeerde practijken te keer te gaan, zette men door, immers ondanks de klachten bleef Engeland „trekken" en hoogen prijs betalen voor minderwaardig goed. Hoe dit kwam? Engeland had behoefte en andere stre* ken konden niet voldoende vroege aardappelen leveren, zoo* dat Engeland van het Westland afhankelijk bleef en, tijdelijk ten minste, zich moest bepalen tot klagen, tot zich ontevre* den te betoonen. Maar stil zat Engeland niet, want intusschen werden er pogingen aangewend om de Westlandsche pro* ducten door betere kwaliteiten te vervangen en de Norman» 263 dische eilanden, Jersey, Guernsey leverden weldra vroege aardappelen van dezelfde hoedanigheid als voorheen de Westlandsche en onder voordeeliger voorwaarden. Het ge* volg laat zich begrijpen: de Westlandsche handel werd totaal van de Engelsche markt verdreven. Men zag thans in hoe verkeerd men had gehandeld; men voelde het vooral in de beurs, want op de vette jaren, volg* den thans eene reeks magere jaren en de welvaart die hier langen tijd had geheerscht, maakte plaats voot eene algemee* ne gedruktheid. Toen het goed ging waren de pachten in de hoogte ge* dreven, het arbeidsloon had daar gelijken tred mede gehou* den, de levensstandaard was totaal gewijzigd, weelderiger behoeften waren ontstaan en dat alles kon bij de groote winst die het tuindersbedrijf opleverde, maar nu ineens de bron van inkomsten was opgedroogd, was het moeilijk cok ineens in dit alles verandering te brengen en zoo kwam het bloeien* de Westland in een reeks van finantieele bezwaren. Wel beproefden enkele tuinders vóór het heelemaal te laat was, door het teelen van de oude beproefde en verlangde aardappelsoorten het verloren terrein te herwinnen, maar het was te vergeefs; de welklinkende Hollandsche naam had een te geduchten knak gekregen, de Westlanders hadden den weg gebaand voor hunne concurrenten, dezen hun optreden gemakkelijk gemaakt en de fouten verwijderd door de West* landers begaan, zouden zij trachten van het veroverde ter* rein meester te blijven. De zwarte bladzijde uit de geschiedenis van teelt en handel in het Westland hadden we gaarne onop* gemerkt voorbij gegaan, daar er reeds zoo dikwerf toch op gewezen werd. Volledigheidshalve ging dat niet en dan, waarom niet eerlijk schuld bekend? We kunnen het trou* wens des te gemakkelijker doen daar ook hier bewaarheid werd dat uit het kwade vaak het goede wordt geboren. Eenmaal de aardappelhandel op Engeland verloopen, begonnen enkele Westlanders meer hunne aandacht op an* dere producten te vestigen en eene vergoeding te zoeken in de teelt van fijn ooft. Ze kwamen daarbij tot de ontdekking dat andere landen, die vroeger bij de Westlanders ter school waren geweest, hun thans vooruit warett gestreefd. In het Westland was alles practijk, om de wetenschap, 264 of wat men hier theorie noemde, bekommerde men zich niet; alles was en bleef bij bet oude stelsel, afgezien van groot* vader en vader, terwijl men zich elders plaatste op meer wetenschappelijken grond en de uitkomsten van het weten* schappelijk onderzoek aan de practijk werden getoetst, wat schitterende resultaten opleverde. Toch ging men et hier niet met mede. Het conservatisme had te diep wortel geschoten om ineens te worden uitgeroeid. Sedert 1830 b.v. teelde men op vrij groote schaal druiven tegen muren, enkelen plaatsten daar later ramen voor om den oogst te vervroegen, ook een enkel muurkasje verrees en ofschoon de uitkomsten daar merkbaar van waren, aar* zelde men algemeen dit voorbeeld te volgen. Hoe het zij, er kwam toch wat leven, maar met verbeteren en veredelen der producten, het invoeren van nieuwe teelten hadden de Westlanders slechts een gedeelte en het minst moeielijke van hun doel bereikt; ze moesten nu ook nog zorgen behoorlijken afzet voor hunne producten te vinden. Voor het binnenland was men spoedig klaar; in de voor* naamste plaatsen waren commissionnairs gevestigd, die zich gaarne belastten met den verkoop der producten. Trouwens, ze konden dat gerust' doen, daar er voor hen niet de minste risico aan verbonden was en er enkel winsten van waren te plukken. De tuinders zonden de producten in consignatie, alle onkosten kwamen dus voor hunne rekening en daar de commissionnairs voor hunne moeite eene vergoeding toe* kwam, moesten er daarenboven nog procenten van den ver* koop worden betaald. Totale afrekening volgde gewoonlijk op het einde der campagne, maar was men verlegen om con* tanten dan was de commissionnair niet ongenegen al vast maar wat op rekening te geven. In de maanden van kleine verdiensten heeft men juist de grootste uitgaven, want dan is er geld noodig om den grond te bewerken, te bemesten, zaden en planten aan te koopen, wie geen liggend geld had schreef eenvoudig aan den commissionnair om een voorschoot op het volgende seizoen en begrijpende dat hij geld op hooge rente uitzette, voldeed hij bijna immer aan het verzoek. De tuinder die voorschot ontving had groote verplichting aan zijn commissionair, moest hem al zijne producten zenden en al viel de afrekening bij het scheiden der markt nog zoo tegen, zwijgen moest hij en dankbaar aanvaarden wat men 265 hem gaf. Door deze wijze van handeldrijven, waren de West» landers wel gedeeltelijk geholpen, maar dat het op gezonde en voordeelige wijze was zal thans niemand meer bekennen. Alles wat geteeld werd naar de binnenmarkten zenden dat ging niet, want dan werden de markten overvoerd, waar* door de prijzen zouden dalen; een gedeelte moest noodza* kelijk naar het buitenland, dat nog immer voor onze produc* ten gesloten bleef. In 1880 reeds beproefden de voornaamste Rotterdam* sche kooplieden eene vereeniging op te richten waarvan het doel was den Westlandschen handel in aardappelen die „door onvoldoende controle op maat en sorteering bijna geheel ver* loopen is, en dreigt ten gronde te gaan" te verbeteren. Alles zou voortaan streng worden gekeurd, zoowel het fust als het product en slechts wat volkomen puik werd be» vonden naar het buitenland verzonden. Zware boeten, loo* pende tot ƒ 500,—, zouden worden toegepast tegen de over* treders der statuten. Dat de Rotterdamsche kooplieden in hun streven uit* sluitend gedreven werden door hunne belangstelling voor de Westlanders zal wel niemand aannemen, ze waren hoofd* zakelijk bedacht op zelfbehoud, want aan het al of niet ge* lukken hunner pogingen om het buitenland voor onze pro* ducten te openen, was hun eigen bestaan ten nauwste ver* bonden, wat in geen geval wegneemt dat ze tegelijkertijd de belangen der streek voorstonden en bevreemding mag het wekken dat men dit hier niet beter inzag. De vereeniging nam niet op, bestond slechts een jaar en kostte nan de ont* werpers ruim ƒ 3000,—. De treurige ondervinding had velen nog niet wijzer ge* maakt en dezen bleven een tijdelijk voordeeltje stellen boven een gevestigd algemeen vertrouwen. En zoo verliepen er weder jaren dat de toestanden in het Westland van kwaad tot erger gingen, tot dat ten laatste verandering, verbetering een dringende eisch werd, vooral toen de natuur scheen mede te zullen werken om den onder* gang der streek te bevorderen. Muurdruiven b.v. die vroeger bij uitzondering niet rijp werden, werden hu zelden goed en in 1887 mislukten zelfs de raamdruiven, zoodat ook die han* del dreigde te verloopen, daar het aantal kassen op dat oogen» blik nog onbeduidend was. 266 Wat nu? Was de vraag die men zich algemeen stelde; die het onderwerp van alle gesprekken uitmaakte, zonder dat de zaak iets vooruit kwam. De afdeeling Westland van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw nam toen het initiatief de zaak eens flink onder de oogen te zien en op de agenda harer vergadering op 14 Augustus 1888 te Poeldijk te houden, lezen we dan ook als punt 5: Bespreking van de middelen die kunnen leiden tot wijziging en verbetering van den aardappel* en fruit* handel. De heer G. Kamphuis, van Maassluis, zou het punt inlei* den; enkel toegankelijk voor de leden der afdeeling, was de vergadering niet druk bezocht en besloot men, met het oog op de belangrijkheid van het onderwerp de bespreking te verdagen en eene nieuwe openbare vergadering te houden té Naaldwijk op 21 Augustus. Niet alleen tuinders uit alle gemeenten van het West* land waren op die vergadering tegenwoordig, ook kooplieden uit Rotterdam, wier belangen samengingen met die der teel* ders. Lang en breedvoerig werd er gesproken, de toestand uiterst bedenkelijk geacht en de heer Samson, van de groote Rotterdamsche firma Spiers, beweerde zelfs dat de handel op Engeland zoo geheel verloopen was, dat van eene her* leving nooit sprake kon zijn, Erg bemoedigend waren die woorden, gesproken door een man die het weten kon, zeker niet, en enkelen wilden dan ook envoudig berusten in de omstandigheden en afwach* ten dat betere tijden nog eens zouden aanbreken. Anderen, en dat waren voor het meerendeel geen rechtstreeksche belang* hebbenden, maar wel „de heeren", of, zooals men ze ook wel noemde „de mannen der theorie", waren integendeel van ge* voelen, dat men niet stil mocht zitten, maar een middel moest zoeken om den handel op het buitenland te doen herleven. Bepaalde besluiten konden op deze vergadering niet worden genomen, grondig onderzoek, rijpe overweging was noodig en tot slot der langdurige discussie bepaalde men zich tot het aannemen der volgende motie: „De vergadering van belanghebbenden, gehouden te Naaldwijk, is van meening, dat allereerst voor verbetering van den handel in aardappelen en fruit allen moeten mede* werken om gewenschte producten te leveren en noodigt het 267 bestuur der afdeeling uit eene commissie uit de verschillende gemeenten, behoorende tot de afdeeling, te benoemen, die overweegt wat ten deze kan worden gedaan, om daaromtrent in eene volgende vergadering verslag uit te brengen." Tot leden der Commissie werden benoemd: Jhr. Mr. W. Th. C. van Doorn, burgemeester van Naaldwijk, C. P. Hoek, burgemeester van Wateringen, P. R. Dingemans van de Kasteele, burgemeester van 's*Gravenzande, G. van Luik, burgemeester van Monster, Mr. H. A. van de Velde, burge* meester van Loosduinen, A. F. Marlet, Delft, P. F. L. Wal* deck, Loosduinen, benevens de tuinders J. C. de Bruin, Hon* selersdijk, IJ. van Duijn, Naaldwijk, C. Duijvesteijn, Loos* duinen, H. J. Hoek en H. van de Laar, Wateringen,' Joch. van der Hout Jz. en M. Krouwel, 's*Gravenzande, W. van der Knaap, C. Kouwenhoven en M. P. van Ruijven, Poeldijk en G. Middelburg, de Lier. Deze commissie vatte hare taak met grooten ernst op en zond op 2 Februari 1889 een verslag in de wereld dat de hoek* steen is waarop de bloei en welvaart van het Westland werd opgebouwd. De commissie had den moed den toestand flink onder de oogen te zien en aarzelde niet in haar rapport met gepaste strengheid den vinger op de wondeplek te leggen. Doch, hare taak ware onvolledig geweest, indien Ze slechts had afgebroken; van haar werd integendeel verwacht, dat ze zou opbouwen en dat deed ze dan ook inderdaad. Eenvoudig maar duidelijk wordt in het rapport het ge* neesmiddel aldus aangegeven: „Er worde in en voor het ge* heele Westland eene Vereeniging opgericht, die zich ten doel stelt om de verzending van goede, deugdelijke aardappelen te bevorderen. Deze vereeniging neme een éigen merk aan, dat zij ook in Engeland laat registreeren. Ieder, die aardappelen verzenden wil, wende zich tot het bestuur der vereeniging, met het verzoek dat merk op Zijne te vervoeren waren te mogen plaatsen, en het bestuur geeft die vergunning of reikt zelf het merk uit, na gehouden onderzoek omtrent de hoe* danigheid der ter verzending gereed liggende aardappelen. Natuurlijk zou het bestuur in alle gemeenten moeten worden vertegenwoordigd zijn en zouden eveneens op alle plaatsen een voldoend aantal keurmeesters moeten aanwezig zijn, opdat door de keuring geen vertraging ontetond." De commissie voorzag de bezwaren, de moeilijkheden, 268 den strijd tegen den consignatiehandel vooral, doch daarte* gen ook wist men een afdoend middel, en wel door in al de gemeenten een afslag van aardappelen te houden, waar de tuinders de hoeveelheden zouden aanbieden, die ze kunnen leveren. Dit rapport werd in de vergadering van de afdeeling Westland van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, gehouden te Honselersdijk op 1 Maart 1889, gelezen en be* sproken. Algemeen vond het een gunstig onthaal en de heer A. F. Marlet, van Delft, nam op zich in openbare vergaderingen, die in de verschillende gemeenten zouden worden belegd, de zaak nader toe te lichten. Schitterend was het resultaat niet; ternauwernood vond men in elke gemeente enkelen die aan het ontworpen plan hunne medewerking toezegden, maar het waren dan ook vastberaden mannen, die op 25 April te Honselersdijk an* dermaal vergaderden, het ontwerp*reglement met onbedui* dende kleine wijzigingen aannamen en de vereeniging op* richtten. Eenmaal dit besluit bekend, kwamen de bezwaren los; teelders, onverbeterlijke knoeiers, voorzagen het einde van hun rijk; kooplieden en commissionnairs, die tot dan de wet hadden kunnen voorschrijven, dachten zich bedreigd in hun bestaan. Allen bewogen hemel en aarde om de vestiging en ontwikkeling der vereeniging tegen te gaan, maar de oprich* ters zetten ondanks alles de zaak door en in verschillende gemeenten werd met de veilingen begonnen. Wat werd aangevoerd mag onbeduidend worden ge* noemd, doch het geldelijk resultaat was zoo bevredigend, dat meerderen zich aansloten bij de jonge vereeniging en de voorzitter, de heer H. J. Hoek, kon in de vergadering der afdeeling Westland van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, op 13 Augustus te Wateringen gehouden, met voldoening mededeelen, dat de vereeniging reeds 250 leden telde. Het eerst wankelende kindje voelde zich weldra op vaste voeten staan en toen op 22 April 1890 de eerste algemeene vergadering te Poeldijk werd gehouden, was men reeds zoo ver dat uitgesproken werd dat het zenden van goederen in consignatie een verderfelijk stelsel was dat uitgeroeid moest 269 worden en dat doel hoopte men te bereiken door het inrich* ten, naast de veilingen voor het buitenland, waaraan men den naam gaf van groote veilingen, van kleine veilingen voor de binnenmarkten. Het ligt niet in ons plan de vereeniging stap voor stap te volgen op hare vaak moeilijke, maar ten slotte toch zegevie* rende baan; die taak is natuurlijk weggelegd voor hem die eens hare geschiedenis schrijven zal. In verband met teelt en handel moeten we toch nog een en ander mededeelen. Aanvankelijk waren de veilingen van weinig beteekenis; wat op de kleine veilingen ten verkoop werd aangeboden kon vaak op een biljard worden uitgestald. Vele tuindershadden nog maar steeds geen vertrouwen in de zaak en dan de kooplieden bleven stoken, of hadden de tuinders in hun macht door voorschotten, hun in vroegere jaren verstrekt.: Maar hoopvol was dat de vereeniging steeds vooruit ging; het ledental groeide voortdurend aan en ten slotte heb» ben al de tuinders zich bij de vereeniging aangesloten. Ondanks de treurige ervaringen welke men opdeed en de hoogere prijzen op de veilingen verkregen bleef de con* signatiehandel bloeien. Herhaaldelijk kwam deze belangrijke zaak ter sprake in de vergaderingen; om allen te overtuigen van het verkeerde en nadeelige in den consignatiehandel ge* legen waren er jaren en jaren noodig. In 1890 werd er in het geheel geveild voor ƒ 151.500,—. Het bedrag voor groote en kleine veilingen is niet afzonder* lijk op te geven, daar gedurende de eerste jaren in eenige af deelingen de rekeningen van groote en kleine veilingen niet afzonderlijk werden gehouden. En in 1923 was de totaal ontvangst der Westlandsche veilingen ƒ 10.322.867.— waaruit blijkt welke vooruitgang er gemaakt werd. Deze cijfers zijn welsprekend, doch de oprichting der vereeniging had meerdere gunstige gevolgen. De Westlanders, die tot dan toe afgezonderd van elkan* der hadden geleefd, elk in zijne gemeente, kwamen door dé vergaderingen tot elkander, leerden elkander kennen en waardeeren, deelden wederkeerig hunne bevindingen mede en terzijde stellende wat gewoonlijk verdeeldheid brengt, streden te zamen ter bevordering hunner gemeenschap* pelijke belangen. 270 De producten op de veilingen aangevoerd, werden door de teelders onderling gekeurd om te zien of ze beter en mooier waren dan de producten die ze zeiven te koop aan* boden, en als men maar iets van betere kwaliteit ontdekte, dan deed men zijn best eene volgende gelegenheid boven zijn buurman uit te blinken. Een edele wedijver ontstond met ge» lukkige gevolgen. En eenmaal dien weg op, ging men verder; men nam proefnemingen met nieuwe teelten in te voeren; een paar jaren na de oprichting van „Westland" gingen Poeldijksche kweekers de Belgische kasculturen in oogen* schouw nemen en weldra trof men in Poeldijk tweezijdige kassen aan volgens het Belgische systeem gebouwd. In an» dere gemeenten werd.dit voorbeeld gevolgd en naar mate men meer vertrouwd werd met de kascultuur, de eischen leer» de kennen waaraan eene goede kas moet voldoen, werd van het oorspronkelijke type afgeweken en verrezen allerlei modellen van kassen naar eigen inzicht gebouwd. Men ging nog verder, omstreeks 1897 begon men te Naaldwijk eenige kassen door middel van warmwatergeleidingen kunstmatig te verwarmen, wat ook weer spoedig in andere gemeenten werd gevolgd. En weer later was nauwlijks het eerste Waren» huis gebouwd, met het verplaatsbare glas, waardoor aan den grond zijne natuurlijke gesteldheid wordt teruggegeven, of overal zag men er verrijzen. Toen bekend werd dat een Rijkstuinbouwwinterschool in het Westland zou worden gevestigd, werd door den raad in zitting van 22 Januari 1896 met algemeene stemmen be* sloten aan den Minister van Binnenlandsche Zaken te ver* zoeken dat die school te Naaldwijk zou worden gevestigd, waarop reeds 13 Mei d.a.v. een gunstig antwoord was ontvan* gen. Als lokaal werd aangewezen en daartoe in orde gebracht de oude ziekenzaal aan de Haven. Met veel moeilijkheden had dé school in den beginne te kampen, wantrouwend werd ze door de tuinders aanvaard, druk bezocht werd ze niet, maar ze leefde en men hoopte dat de Westlanders, die zoo afdoen* de hadden bewezen mannen van de daad te zijn, ten laatste zouden begrijpen, dat, wilde men de plaats behouden ten koste van veel inspanning en groote offers veroverd, weten* schappelijke kennis van het vak noodzakelijk is, daar zonder die kennis de strijd tegen de concurrenten niet is vol te houden. 271 Toen besloten werd ieder jaar in plaats van om het an* dere jaar leerlingen aan te nemen, werd het lokaal ontoerei* kend en besloot de raad op 19 December 1900, weer met algemeene stemmen „dat de Gemeente Naaldwijk, wanneer blijkt, dat de tegenwoordige localiteiten voor het doel te klein zijn, zoo noodig, een bedrag beschikbaar zou stellen, minstens gelijk aan het gezamenlijk bedrag der omliggende belanghebbende gemeenten, voor de stichting van een Tuin* bouwschool te Naaldwijk." Enkel 's*Gravenzande besloot gedurende 10 jaren ƒ 30 per jaar bij te dragen, zoodat de stichtingsplannen moesten worden opgegeven, maar een goede oplossing was, dat de raad besloot op 26 Juli 1904 de buiten gebruik gestelde school van Chr. Nationaal Schoolonderwijs voor den tijd van 5 jaren te huren voor ƒ 425,— per jaar, van welk bedrag de provin* ciale Staten ƒ 150,— zouden betalen. Maar toen in 1909 de huur moest verniewd worden gin* gen er in den raad stemmen op om de school te doen ver* dwijnen als zijnde zonder nut. Krachtige protesten van oud* leerlingen en ingezetenen lieten zich hooren en het gevolg was, dat de school behouden bleef, die zich sedert in groote belangstelling verheugde en elk jaar in belangrijkheid toe* nam, zoodat de lokalen ten laatste ontoereikend werden, de Gemeente het lokaal kocht en geheel naar de eischen des tijds liet inrichten, zoodat Naaldwijk in het bezit is van een eigen Tuinbouwschool, waar druk gebruik van wordt gemaakt en die zeker een zegen voor de streek! kan worden genoemd. Om het glas rentegevend te maken, zocht men weer nieuwe producten in te voeren en verscheidene tuinders namen met dit doel proeven die tijd en geld kostten en waar* van de resultaten1 niet altijd bevredigend waren, vaak bil gebrek aan de noodige kennis. Om daar in te voorzien werd door de Vereeniging „Westland" bij de regeering aangedron** gen een rijkstuinbouw'.eeraar aan te stellen uitsluitend voor deze streek, waaraan in 1899 werd voldaan. Tengevolge van de pogingen~"van de Vereeniging, krach* tig gesteund door den rijkstuinbouwleeraar, werd in 1900 op* gericht de Vereeniging ,J?rosftuin Westland", waarvan het doel is: 1°. het bevorderen van de practische opleiding der leer* lingen van de Rijkstumbouwwinterschool, door de leer* 272 lingen te laten deelnemen aan de werkzaamheden in den proeftuin; 2C. de vruchten* en groententeelt in het Westland voor* uit te brengen door de oprichting en instandhouding van een proeftuin. Een Westlandsche tuin ter grootte van 2 H.A. 25 A. werd aangekocht te Naaldwijk en ingericht voor proeftuin, waar groenten* en fruitcultuur wordt beoefend en waar ge* regeld verschillende bemestings*, soort*, bestrijdJngs* en diverse cultuurproeven worden genomen, waarvan de resultaten in een jaarverslag aan de leden worden medege* decld. Ten slotte nog dit. De uitbreiding der werkzaamheden had allergunstigste gevolgen voor de arbeidersklasse; door het vele glas kon er nagenoeg winter en zomer worden doorgewerkt en in den druksten tijd komen er dikwerf handen te kort, zoodat er reeds volk uit andere streken werd ontboden. De loonen zijn dan ook merkelijk gestegen; de arbeidersklasse deelt in de algemeene welvaart, en armoede, zooals die in groote steden heerscht, mag hier onbekend worden genoemd. Onder alle opzichten dus heeft de Vereeniging „West* land" een heilzame invloed uitgeoefend, teelt en handel op buitengewone wijze bevorderd. Haar laatste woord heeft ze nog niet gesproken en blijft eensgezindheid als tot nog toe onder de leden heerschen, dan is nog veel van haar te wach* ten tot handhaving en bevestiging van den welklinkenden naam van het Westland, tot heil en welzijn der nijvere be* volking. Over de werking der Vereeniging „Westland" te Naald* wjjk nog deze bijzonderheden. De afdeelingen „Naaldwijk" en „Honselersdijk" werden opgericht 30 Maart 1889 en telden te zamen 34 leden. „Honselersdijk" kon dadelijk in werking treden, maar „Naaldwijk" vlotte niet, zoodat daar op 1 Juni 1890 nogmaals werd vergaderd, met het gevolg dat thans 44 leden toetraden en een nieuw bestuur werd benoemd dat reeds op 7 Juni eene eerste veiling hield. We zeiden het reeds dat de veilingen aanvankelijk in herbergen werden gehouden, maar al spoedig werden deze om verschillende redenen, waarvan we als voornaamste noe* 273 men gebrek aan plaats, minder geschikt geacht. Te Honse* lersdijk werd op 13 Juli 1896 het eerste veilinglokaal geopend en op 3 November 1900 volgde Naaldwijk dit voorbeeld. In 1905 was de toevoer te Honselersdijk zoo groot dat de producten niet te bergen waren en een nieuw gebouw moest worden ingericht dat, onder alle opzichten, een modebinrich* ting kon worden genoemd, dat men genoodzaakt is geweest later nog uit te breiden. Ook te Naaldwijk werd het lokaal te klein en verrees in 1909 een grootsch en practisch ingericht gebouw dat, na enkele jaren alweer onvoldoende bleek en moest worden uitgebreid en verbeterd. En dat de uitbreiding der lokalen dringend noodzakelijk was spreekt duidelijk uit de volgende cijfers: In 1890 werd te Naaldwijk geveild voor ± ƒ 26.000,— en te Honselersdijk voor ± ƒ 24.000,—. In 1923 werd te Naald* wijk geveild op de kleine* en exportveiling voor ƒ 1.347.650,67, op de groote veiling voor ƒ 46.774.58, te zamen voor ƒ 1.394.425.25. Te Honselersdijk was het bedrag der kleine* en exportveiling ƒ 1.146.795.58, der groote veiling ƒ 20.968.60, te zamen ƒ 1.167.764.18, of voor de geheele gemeente ƒ 2.494.446.25 en ƒ 67.743.18, of te zamen ƒ 2.562.149.43, waar* bij dan nog komt het bedrag der producten van Naaldwijk* sche tuinders die aan de Lee of te Kwintsheul veilen. 18 HOOFDSTUK XXVII. Over den Ambachtsheer en zijne rechten. — Wijze verkiezing Magistraat. — Uitoefening Justitie. — Verschillende Keuren. — Moeilijke geldelijke omstandigheden. — Octrooien. Zooals vroeger werd gezegd was Naaldwijk eene Am* bachtsheerlijkheid door de heeren van Voorne aan hunne bloedverwanten de heeren van Naaldwijk in leen gegeven en later overgegaan aan het huis van Oranje. De Ambachtsheer bezat een hooge macht en had het recht Schout, Secretaris en bode aan te stellen die hem daar* voor een overeen te komen som betaalden en daarenboven jaarlijks een deel van hunne wedde als recognitie moesten af* staan. Zoo vonden we vermeld dat Koning Frederik Wilhelm, heer van Naaldwijk, op 10 September 1720 benoemde tot Baljuw en Schout, in plaats van Hendrik van Goch overleden, Johann Meynertzhagen tegen betaling jaarlijks van 260 ca* rolus gulden XL grooten het stuk en op 25 September 1720 tot Secretaris en rentmeester der kerk van St. Andriesgilde en van den H. Geest, Daniël Jacob Meinertzhagen, tegen be* taling jaarlijks van 25 carolus gulden. Chirurgijns, geneesheeren, vroedvrouwen, marktschip* pers, molenaars, in het algemeen alle beambten en ook zij die eenig bedrijf of nering wilden uitoefenen betaalden eene zekere som aan den Ambachtsheer, buiten het verschuldigde aan gemeente, armen of Schout. Eerst de Grondwet van 1848 heeft de laatste heerlijke rechten afgeschaft. De Ambachtsheer bezat ook het collatierecht, dat is te zeggen het recht vóór de Hervorming tot het aanstellen van den pastoor der gemeente en na de Hervorming tot het be* roepen van een predikant. Bij elke gelegenheid werd de ambachtsheer gehuldigd en in dagen van ramp en tegenspoed werd in zijn lijden gedeeld. Zoo lezen we dat bij het overlijden in 1759 van hare Kon. 275 Hoogheid Anna, Kroonprinses van Groot Britanje, weduwe van Prins Willem IV, voorgeschreven werd dat te Naaldwijk gedurende 14 dagen, driemaal per dag een half uur de klok moest worden geluid, maar 3 dagen voor en op den dag der begrafenis driemaal anderhalf uur, „met soodanige solemni» teiten, als in gelycke gevallen voor deesen is geschied." Over het dragen van rouw werd ieder vrijgelaten, maar Naaldwijk besloot „dat de Regenten op de vergaderingen, Sondags ter kerke en op hunne Reyse na d'een off andere plaats, hunne Ord ns rouw kleederen sullen aandoen met lampert op de hoed en swarte gespes op de schoene, als mede dat derselver vrouwe des sondags in hunne Ordns rouwkleederen sullen verschynen." Ook Kerk» en Groot Armmeesters ontvingen een zelfde bevel. De Schout was den plaatsvervanger van den Ambachts» heer en het hoofd der verschillende colleges; hij werd eerst bijgestaan door „ghesworenen", die later den naam van „scepen" droegen en tot taak hadden te waken over de be» langen der gemeente. Sedert de uitvaardiging in 1479 van het „groot privilegie" door Maria van Bourgondië, vormden zij de vroedschap, gekozen uit de „rycsten ende notabelsten", se» dert Karei V ook uit de verstandigsten en na de invoering der Hervorming uit hen die behoorden tot de „Christelijke gereformeerde gemeente". Ze legden den eed van getrouw» heid af aan de wettige overheid en ook dat ze „souden ge» trouwelyck ter camer comen ende camerdigt wesen." Hunne taak was veelomvattend; het aanstellen der amb* tenaren, het uitoefenen der Justitie, het regelen der financiën, het nazien der rekeningen van kerk» en armbestuur, de ver* pachting der tienden, het maken van keuren, het verleenen van het recht tot uitoefening van een bedrijf of nering enz. De Staatsregeling van 1802 bracht ons het gemeentebe» stuur dat zich gaandeweg wijzigde en ontwikkelde tot het goed samengestelde lichaam waaronder we thans leven. Op 19 December 1618 stelden Baljuw en Welgeboren mannen van Naaldwijk vast het volgende Vertooch in wat vougen de Magistraat ende regierders van de Heerlickheyt Naeltwyck ende andere personen aldaer in dienst synde wer» den verkosen. Mitsgaeders de ordre van de Administracie der Armegoeden aldaer. 276 Den bailliu sit om recht te doen in crimineele saecken, ordinaris met negen welgebooren van de gequalificeerste uyt den Bailliuschape, dan om van lyff ter doot te wysen met derthicn Mannen, welke vyer werden genoempt Nootmannen ende werden des van doen synde by den bailliu daer toe ge* cosen. De negen welgebooren Mannen werden gecosen by den Heer op de nominatie van den oficier aldaer, ende doen eet datse sullen recht doen volgens de kuere en ordonnantiën al hoe wel dat door verloop van tyt de oude kueren meest onnut syn, en over sulx wel nieuwe vereyste. Den Heeren van Naeltwyck hebben van ouden tyden absolute kueren gemaeckt ende gegeven als by de selve oude kueren is te sien. De seve Schepenen werden vercosen als vooren* die sit* ten met den Schout om op tyen recht te doen in civiel saecken, welcke op tyen hun vynden beswaert appeleere voor de hogte banck van mannen. De weescamer bestaet in twee weesmeesters met den Bailliu die in swaere saecken alles dan met advys van welge* boren mannen, ende haere kueren daer van synde soo veel den tyt can lyden. De weesmeesters werden gecosen by den Heer ende diennen so langh zy bequaem zyn, en syn wees* meesters Glaes Ariensz. en Jores Cornelesz. van Vliet. Tot uytdelinge van de Heyligen geest goederen syn twee heyligen geestmeesters die alle jaeren rekeninge doen aen bailliu ende mannen met clock geslagh ende open dueren, voer een yegelick die 't belieft te hooren, op welcke gedaen reekeninge wert by 't college van mannen een meester ver* cosen, van de gequalificeerste daertoe bequaem en syn tegen» woordighjneesters Cornelis Willemsz. Ouden Dyck ende Jan Jansz. Dom. Het rentmeesterschap wert bedient by Jacob van Zwie* ten op comissie van Syn Excfc als Heere van Naeltwyck. Het incomen van den Heyligen Geest bedraeght jaerlix omtrent sestien hondert gulden minder en meerder nae dat er goet willigh wert gegeven ende wert uytgedeelt by den rentmees* ter door last van de meesters die niet exterordinaris en doen sonder voor gaende advys van Mannen. Het oude Mannen Huys heeft vyff camers welcke den 277 Heer vergeeft die 't hem gelieft. Het Huys wert in reparacie uyt de Heyligen Geest goederen' waer van de Heyligen geest meesters d'opsicht hebben. De administracie van de voorsz. oude Mannen goederen wert gedaen bij die den Heer daertoe gelieft te comiteeren alsmede het hooren ende sluiten van de reekeninge. De incomen van de diaconien ofte Kercke armen wort apart by den Kercken Raet van gedisponeert, waer van de Reekeninge geschiet eens jaers openbaerelick in de Kercke. Soo daer eenige lasten vallen op 't Ambacht het sy van reparasie van 't Ambachts Huys ofte eenige andere oncoste het Ambacht aengaende wert gedaen uit de Schiltaele. om welcke ommeslach te doen werden gecosen vier Setters by 't Colege van Mannen ten overstaen van den Heer ofte synen ofisier welcke Setters met het Colege van Mannen yder setten nae syn vermogen en wert de voorssettinge alle drie jaeren verandert, ende wert alsdan met clock geslagh vercondicht wie vermindert ofte vermeerdert is van middelen ende hem over sulix in de Settinge beswaert vint, met ken* nesse te herstellen. Deze setters blyven zoo lange sy be* quaem zyn. Tot het onderhout ende reparasie van de Kerck zyn vyer Kerckmeesters, daer alle jaer twee worden vernieuwt op de Reekeninge die alle jaere wert gedaen openbaerlick voor alle die werelt ten overstaen van bailliu ende mannen, welcke Kerckmeesters niet exterordinaris en doen sonder voorgaende advys van Mannen en werden gecosen als voo* ren waer van den ontvanck van de leste Reekeninge bedraecht fyf hondert vyer en twintich gulde. Ende syn Kerckmeesters Willem Claesz. Aelleman, Wyllem Hartensz., Adriaen Claesz ende Jan Artss. Den Ambachts bewaerder wert gecosen alle jaeren by de gemene buyeren den Heer heeft twee stemmen, welckers ampt is omme te vergaederen de penningen bij de hoghe Hemeraeden op yder margen gestelt, ende de oncoste van de binnen Lantsche wereken, ende compareeren met de Hoghe Hemeraeden op de Slusen ende dyeken als 't noot is, ende doet alle jaere reekeninge opebaerlick voor alle de bueren van syn ontfanck en uyt geeft. Den Schout met vyff kroos Heemraede schout alle jaere 278 Mey ende Herefst. Schouwen alle wateren ende wegen, sant* paeden, kaeden, heulen ende sylen, volgens de Kueren bij de Hoghe Hemeraeden van Dellefts Landt daer op gestelt, ende werden daertoe gecomiteert by den Heer of synen ofi* sier aldaer. Over de uitoefening der justitie treffen we in een schrij* ven van 1 April 1808 aan den Kwartier Drost te Rotterdam de volgende wetenswaardige bijzonderhden aan: De Hooge of Crimineele jurisdictie van Naaldwyk word geëxerceerd door Balliu en Zeven Welgeboren Mannen en strekt derzelver jurisdictie van ouds zich uit over ses onder* scheidene Schouts ambachten, als over het Schoutschap van Naaldwyk, het Schoutschap van Honsholredyk, het Schout* schap van 't Hoenderland en Oranje polder, 't welk een Schoutschap is, over een gedeelte van het Schoutschap van Monster, over een gedeelte van het Schoutschap van Wate* ringen en over een gedeelte van het Schoutschap van de Lier. De Middelbaare jurisdictie of politieque Regeering, welke waargenomen word door vyf leden, aan welks hoofd den Schout een adviseerende stem heeft, uitmakende het Ge* meentebestuur van Naaldwyk C A strekt zich even weid uit en gaat over hetzelfde territoir, als de Hooge of Crimineele jurisdictie zich, zoo als even gezegd is, van ouds uitstrekt — Zoodat by het Gemeente Bestuur van Naaldwyk over de in* gezetenen van opgemelde Schoutschappen of gedeeltens van dien volgens de jongste telling gerekend op 2125 zielen ge* heven worden alle plaatselyke reëele en personeele lasten niet alleen, maar ook 's Lands middelen door den gaarder te Naaldwyk over het bovengen, district beschreeven, geinnet werden. Zoo ook behooren alle vastigheeden daar binnen ge» legen van ouds onder den aanslag en collecte der verpondin* gen aldaar, gelyk de voorsz. ingezetenen alsmede tot de Parochie van Naaldwyk, tot de Weeskamer en laatstelyk ook tot de Groote of Heiligen Geest Armen van Naaldwyk behooren. waaruit! dan volgt: . dat de laage of civiele jurisdictie bestaande binnen de Gemeente van Naaldwyk en 't Schout en Schepenen van Naaldwyk, Schout en Schepenen van Hondsholredyk, Schout en Schepenen van 't Hoenderland en de Oranje Polder, een 279 ieder binnen desselvs afzonderlyke jurisdictie, met uitzonde* ring van het gedeelte tot de Schoutschappen van Monster, Wateringen en De Lier behoorende, zich alleen bepaald tot het decideeren van alle civiele quastien tusschen derzelver ingezetenen, tot het staan over Transporten, verbanden van vaste goederen en andere burgerlyke actens zonder meer. Ad II zoo is uit het hier boven geïnformeerde gebleken, dat er binnen de Gemeente van Naaldwyk bestaan een af* zonderlyke hooge Crimineele Rechtbank, een afzonderlyke Gemeente Bestuur en drie civiele Rechtbanken en zynde de leden van het Gemeente Bestuur ook tevens leden van de Crimineele Rechtbank. Ad III, de posten van Schout en Secretaris der voorsc. drie civiele Rechtbanken worden door twee onderscheide personen waargenomen. Op verschillende tijdstippen en gelegenheden werden door de vroedschap „Landvesten, ceuren, ordonnantiën ende statuyten, dienende tot proffijt, Oirbaar, eendragtigheijt, en gemeene wel vaart der goede op* en ingeseetenen", en „Waar* schouwingen" afgekondigd tegen misbruiken die zich voor* deden. Maar, zooals het meermalen het geval is, na verloop van tijd verslapte de toepassing der strafbepalingen en leefde men er op los alsof er geen verbodsbepalingen waren afge* kondigd. Baljuw en Welgeboren Mannen besloten daarom op 22 September 1723 te „renooveeren seeckere poincten en articulen in gem. keure vervath, ende deselve amplieeren soo en In dier voegen als sij bevinden te behooren." De nieuwe keure leert ons dat toen, evenals nu nog, ver* schillende baldadigheden werden gepleegd, dat vechtpartijen in de herbergen voorkwamen, dat maten en gewichten niet immer in orde waren, dat de bakkers de zetting van Delft niet altijd naleefden en de kwaliteit van het brood ook veel te wenschen liet, waarom bij nader besluit van 19 Januari 1741 de bakkers genoodzaakt werden een merk te laten in* schrijven dat voortaan in het brood moest worden gebakken om de overtreders gemakkelijk te kunnen ontdekken. Het Uitvoerigste waren de bepalingen omtrent het heili* gen van den Zon* of feestdag, zooals blijkt uit de volgende aanhaling: En alsoo den sabbath des heeren offte den sondage mitsgs. bede dagen inde de h. schrifftuure seer hoogelijk van 280 Godt werden gebooden te onderhouden ende deselve over te brengen in heijlige en devoote oeffeninge, 't geen men dage* lijkx hoe langs hoe meer ter contrarij bevint en in tegendeel allerhande ongeregeltheden hoort en siet bedrijven 't geen is strekkende tot quetsinge van Gods eer, naam en dage, tot ergernisse van den volcke en tot bederff van de jonge jeugt, dingen waar door Godt niet alleen oordeelen over een lant, en volk dreigt maar ook waarlijk en metter daat brengt, ende dat ten laasten ijder sig exc'useerende op de ignorantie van wetten off ordonnantiën die 't selve gebieden, soo is 't dat Bailliuw en Welgeboore mannen voornt een ijgelijk hebben willen verwittigen en de waarschouwen te verstaan. Dat niemandt hem vervorderen sal op den voorsz. rust* dag offte den Zondag onder de predicatien, soo voor als na de middag eenige hande goederen te laden, lossen, voeren offte sleepen. Nog ook op denselven sondag int geheel eenige winkelen open te stellen omme te koopen, vercoopen, offte met eenige goederen off waaren voor te staan, off om te loopen, bedekt off onbedekt, omme te vercoopen 't sy hoe* danig deselve ook soude mogen weesen op een boeten van ses ponden soo meenigmaal als contrarij bevonden sal werden, en verbeurtenisse van 't selve goedt sullende ook op de soo* genaemde kermissen geen kraamen op die dag mogen open staan, offte ietwes vercoopen, op een boeten van ses gulden. Behoudens nogtans dat men tot gerief f van arme menschen, arbeijders en passagiers op die dag alleen met besloote win* kels, buyten de predicatien sal mogen vercoopen allerhande etelijke waaren, noodsakelijkheijt en nooddruftigheijt con* cerneerende en tot lijffs behoefften dienende en anders niet. Insgelijkx sullen geen herbergen, croegen, bier off bran* dewijn huijzen als vooren onder de predicatien moge lappen, offte eenige dranken vercoopen, als aan passagiers en men* schen van buijten coomende, en geensints op die gantschen dage eenige dans spelen of diergelijke ligtveerdigheeden en insolentiën met de fiool, off andere instrumenten om te dan* zen, op te stellen, te houden, offte te doen houden, 't sij Ja de genoemde huijzen, offte daar buijten op de straaten, als aldus op een boeten van twaalf ponden te verbeuren by die geene die soodanige speelen sullen opsetten ofte ophouden, en bij ijder persoon die soodapige ligtveerdigheijt gebruijkt ses ponden. 281 De keure bevatte ook over de Rederijkers en het lage peil waarop de eenmaal zoo gevierde kunst van Rhetorijke was gedaald, een paar artikelen die we mededeelden in het hoofdstuk waarin we meer bepaaldelijk handelden over de Rederijkerskamers. Doch al bleven de strafbepalingen waarschijnlijk niet zonder gunstig gevolg, na enkele jaren was het noodzakelijk „tot des te beter en precieser waarneeming van den inge* stelden openbaaren godsdienst, ende tot voorkooming en weeringe van alle onbehoorlijkheeden ende ergernissen, waar door Gods regtvaardigen toorn nog meerder soude moogen. ontstooken werden" de bepalingen omtrent het heiligen van, den Zondag nogmaals af te kondigen, maar verscherpt en vermeerderd. In deze keure van 27 October 1747 werden ook ter voorkoming van brand een drietal artikelen opgenomen, welke wij mededeelden bij de behandeling der Brandweer. Missen we in deze nieuwe Keure een artikel over de Rederijkers, waaruit we opmaken dat ze ophielden te be» staan, we vinden er daarentegen een drietal artikelen in over huizen van ontucht en deszelfs bewoonsters en bezoekers, over „Mot en Ravothuijsen", dat is te zeggen gelegenheden waar veel getwist en grof gespeeld werd, zoodat we geen hoogen dunk krijgen van de zedelijkheid der bevolking in die dagen. En in verband hiermede is ook sprekend Artikel 7 luidende: Dat voorts niemand van wat staat off ouderdom deselve soude moogen zijn, niet ligtveerdig vloeken, sweeren off andersints den Allerheijligste Naame Gods, Gods werken en de Heijlige Dingen, sal vermoogen te misbruijken, schen» den, lasteren off ontheijligen, ofte sig selven, off sijn even» naasten te vervloeken, op peene van voor de eerste reijse te verbeuren drie guldens, voor de tweede maal ses guldens en voor de derde reijse twaalf guldens, onverminderd nogtans soodaanige arbitrale correctie en swaarder straffe, als na ge» legentheijd en bevindinge der saaken en omstandigheeden sal geoordeelt werden te behooren; ende sullen de ouders off voogden gehouden sijn, voor haar kinderen off weesen in te staan en de voorsz, boeten promptelijk te betaalen. De meeste zorgen eischten echter de geldmiddelen der gemeente; vaak was het niet mogelijk' inkomsten en uitgaven in evenwicht te houden dan door het invoeren van nieuwe belastingen ondanks de velen waaronder de bevolking reeds 282 gebukt ging. Zoo was er in de eerste plaats de verponding, of de belasting op de gebouwde en ongebouwde eigendommen, dan de hoofdelijke omslag die alle jaren door Schout en zet* ters werd vastgesteld naar ieders vermogen en inkomsten, een belasting op de dienstboden, op het vee, op nering en bedrijf, zonder nog te spreken van de buitengewone verpon* dingen die moesten worden opgebracht in tijden van oorlog, die in vorige eeuwen vaak voorkwamen. Moesten er hoog* dringende werken worden uitgevoerd dan werd er uitgezien naar nieuwe bronnen van inkomsten. Ook'toen de straten, bij gebrek aan middelen, jarenlang verzuimd waren en ten laat* ste in een toestand verkeerden dat ze niet meer te bereiden, bijna niet meer te begaan waren, Werd de steun van de Staten van Holland en West*Vriesland ingeroepen om aan de ge* meente toch de geldelijke hulp te verleenen om de noodige verbeteringen te kunnen bewerkstellingen. Een gunstig ant* woord volgde en op 27 Maart 1634 werd een Octrooi verleend voor den tijd van negen jaren om' te mogen heffen van eiken stoop wijn bij de tappers te slijten twee stuivers en van elke ton dik bier twintig stuivers, onder voorwaarde dat de op* brengst uitsluitend zou worden gebruikt om de straten in behoorlijken staat te brengen, waaraan dan ook werd vol* daan. Dat Octrooi moest nog herhaaldelijk Worden hernieuwd en o.a. op 1 Augustus 1676 toen de straten weer in een deer* niswekkenden toestand verkeerden en de middelen ontbra* ken om de noodige verbeteringen aan te brengen. De buiten* gewone uitgaven voor leger*wagens, ijsbijten, dijken en het uitzenden van gewapend volk had de gewone middelen niet alleen uitgeput, maar van 1614 tot 1673 hadden de onkosten van oorlog de gemeente een schuldenlast opgelegd van onge* veer ƒ 8000.—. De gemeente liep letterlijk vast; van aflossen van kapitaal was geen sprake, zelfs de middelen ontbraken om de renten te voldoen en zij die het geld hadden voorge* schoten drongen niet alleen aan op betaling, maar dreigden met executie. Het Magistraat wetende „dat het sijnne Hoog* heijt als Heer van Naaldwijck niet onaangenaam soude sijn dat de voors. Heerlijckheijt eens wierde ontlast" had onder* zocht hoe het mogelijk zou zijn om de schulden te dekken en niets beters gevonden dan de heffing van den 80en penning van alle onroerende goederen die binnen de Heerlijkheid en Baljuwschap van Naaldwijk werden verkocht en gehypothe* 283 keerd, waarvan de helft zou worden betaald door den koo* per of geldnemer, de andere helft door den verkooper of geldschieter. De Staten van Holland en West*Vriesland kon* den zich met dit voorstel vereenigen en verleenden op 26 Maart 1687 het verlangde Octrooi voor 12 jaren. Langzaam ging de aflossing, maar de bijdrage in de oor* logskosten verslond steeds het grootste gedeelte der inkom* sten en toen men bijna aangezuiverd was trof de gemeente een grooten slag. De secretaris Dirk Helt liet een insolvente boedel achter van ƒ 4000.—, zoodat op 23 September 1735 het Octrooi nogmaals voor 12 jaren, uitsluitend tot aanzuivering van die som, moest worden hernieuwd. Wat er ook beproefd werd, beter werd de toestand niet, integendeel, want toen de tijd van het Octrooi verstreken was, vernemen we „dat de voorsz. heerlijkheid tegenwoordig nog was belast met een capitaale somma van negen duijsend vijf honderd guldens, waarvan jaarlijks de interessen, mits* gaders de honderste en twee honderste penningen bij dezelve Heerlijkheid moest werden gedragen en betaald, behalven dat de voorsz. Heerlijkheid, bij het slot van de Reckening over den jaare 1746 nog zoude schuldig blijven de somma van vijf duijsend guldens, weesende het tot soo verre ten agteren raaken dezer Heerlijkheid ten voornaamste door de insol* ventie van den boedel van Dirk Helt in leven secretaris al* daar, veroorsaeckt". De Staten van Holland en West*Vriesland konden niet anders doen dan op 11 Februari 1749 het Octrooi voor 12 jaren verlengen. Ook op 17 Januari 1759 moest dit geschieden, maar toen was de kapitale som waarmede Naaldwijk was belast, ge* daald tot ƒ 6200.— en was het nadeelig slot der rekening van 1758 slechts ƒ 3500.—. Dat was een mooie stap vooruit en toen op 17 April 1771 het Octrooi voor de 7e maal werd ver* lengd voor 12 jaren, bedroeg de gansche schuld der gemeente nog slechts ƒ 3133.—, die geheel was aangezuiverd voor dat de verleende vergunning afliep. Dit gunstige resultaat was slechts bereikt door tijdelijk af te zien van het herstellen der gemeentegebouwen, het uit* voeren van noodzakelijke werken, het onderhouden der straten, waarmede echter nu niet langer meer kon worden gewacht en daarenboven stond men voor de uitgave der 284 kosten van inkwartiering van 's lands militie, zoodat aan de Staten verzocht werd het Octrooi opnieuw voor 12 jaren te verlengen, waartoe deze op 7 Maart 1783 bereid waren. Die zorgvolle geldelijke moeilijkheden waarin Naaldwijk voortdurend verkeerde en die door het aanwenden van lap* middeltjes weer tijdelijk uit den weg werden geruimd, kon> den niet anders dan een ongunstigen invloed hebben op de ontwikkeling en den vooruitgang der gemeente. Om daar ineens en voor altijd een einde aan te maken had het plaat* selfjk bestuur een radicaal voorstel ingediend aan het Depar* tementaal bestuur van Zuid=Holland dat, na rijp beraad, bij besluit van 18 November 1806 een Octrooi verleende tot het heffen van verschillende belastingen. Dit zeer belangrijke stuk, dat een overzicht inhoudt van den geldelijken toestand der gemeente Naaldwijk in die dagen, luidt als volgt: Het Departementaal Bestuur van Holland doet te wee* ten: Alzo ons te kennen is gegeven bij het Gemeente Bestuur van Naaldwijk, Hondsholredijk, 't Hoenderland en de Oranje Polder, Dat de plaatselijke Finantien van Naaldwijk van ouds bestaan hadden: 1°. in een jaarlijkse personeele schatting, omslag of re* partitie over de Burgers en Ingezetenen van Naaldwijk en Hondsholredijk bekend onder den naam van schildtaal — hebbende hetzelve de laatste tien jaaren door elkander öm* geslagen, 's jaarlijks bedragen de somma van ƒ 1790.—. 2°. in een 80e penning, geheven wordende over alle capi* talen, die binnen Naaldwijk, Hondsholredijk, 't Hoenderland ende Oranje polder wierden getransporteerd of gehypothe* queerd, en zulks ingevolge successivelijk daarvan verleende octrooijen, het laatste van dato 6 Maart 1805; en welk middel mede de laatste tien jaren door een omgeslagen 's jaarlijks had bedragen de somma van ƒ 516.17.HVw. Dat opgemelde middelen gevoegd bij het favorabel slot der verponding Rekening, 't welk jaarlijks wel ƒ 300 was komen te bedragen, het Rendement van de verpagting van des Ambachts Tienden ƒ 55.—.— als mede van de Waag te Naaldwijk ƒ 39.—.— genoegzaam waren geweest ter bestrij» ding der ordinaire behoeften van het opgem. Ambacht, welke hoofdzakelijk daar in waren bestaan, als: In de jaarlijkse reparatien aan straat, Ambachtshuis,. 265 Publieke werken, olij en onderhoud voor de Lamptaarnen, Brandspuit, jaarlijkse Riemtalen etca 10 jaren door elkander omgeslagen bedragen hebbende de somma van ƒ 1487.6.—. Tractëmenten van Schoolmeester, Vroedvrouw, Ge* rechtsbodens, dienaars der Justitie etca alsvoren bedragen hadden ƒ 627.—.—. Legessen, ordinaris en extraordinaris diensten, Munici* paliteits of Gemeente Bestuur, Commissarissen, Schout en Secretaris genoten hebbende mede als voren omgeslagen ƒ 565.—.—. Dan waarbij als nu daar enboven zoude moeten gevoegd worden een somma van ƒ 200.— met overleg en concurrentie van Gecommitteerden uit de Gemeente bij het Reglement voor het Gemeente Bestuur, ter approbatie aan het Dep arte* menteel Bestuur ingezonden jaarlijks vastgesteld voor de ge* zamentlijke leden van het gemelde Gemeente Bestuur bene* vens den Schout voor het houden van derzelver vergaderingen Alsmede nog een som van ƒ 70.— welke gecommitteer* den uit de Burgerij als eene bezoldiging wegens hunne vacan* tiën genoten. En voorts tot aflossing der schuld, waar mede het voorsz. ambacht nog was belast, en welke bestond in een obligatie ten behoeve van de Weeskamer van Naaldwijk per reste groot ƒ 600 rentende 5 per cent in 't jaar, zijnde nog aanwe* zig een questieuse pretentie groot ƒ 2469 met de interessen van dien, ten behoeven van de erfgenamen van Abraham Douglas als gewezen Bailliuw van Naaldwijk; dan waarvan bij afzonderlijk request aan ons bizondere mentie gemaakt wordende, dan ook verder daar toe werd gerefereerd. Dat de Finantien van 't Hoenderland en Oranjepolder van ouds afzonderlijk waren geadministreerd geweest, door Schout en Schepenen aldaar en dat dezelven al mede hadden bestaan: 1°. in het heffen van een personeele omslag en repartitie over de Ingezetenen aldaar, 2. in drie 's Lands obligatien te zamen groot ƒ 1200.— capitaal alsmede in een obligatie ten lasten van de Kerk van Wateringen per reste groot ƒ 1000.—. En welke middelen al meede toereikend waren geweest om in de jaarlijkse behoeften van die van 't Hoenderland en Oranjepolder te voorzien, bestaande opgem. behoeften 286 hoofdzakelijk in hunlieder jaarlijksche quote aan 't Ambacht van Naaldwijk voor het gebruik van 't Ambachtshuis, het genot van de Vroedvrouw en Dienaar der Justitie van Naaldwijk; als mede in Onderhoud van Heulen en Kwakels en Ords legessen van Derzelver Gerechte. Dat ingevolge den inhoud van het Reglement voor het Gemeente Bestuur van Naaldwijk, bij ons gearresteerd, de plaatselijke finantien van Naaldwijk en het Hoenderland en Oranjepolder werdende in een gesmolten, zulks eerst wel eenige difficulteit had ontmoet, dog welke door intercessie van Ons op hier na te melden voet was uit den weg geruimt, men als nu uit kragte van het 13e art. van het Reglement voor de Gemeente Bestuuren bij hun Hoog. Mog. gearresteerd, in dato 20 December 1805, waarbij voornoemde middelen van Plaatselijke belastingen waren komen te vervallen, was be» dagt geweest op de middelen ter! vervanging van deselve, en de supplianten alzo met overleg van Gecommiteerden uit de Burgerij van Naaldwijk, Hondsholredijk, 't Hoenderland en de Oranjepolder ter bereiking van dat oogmerk, de naarvol* gende als de meest geschikte middelen' hadden uitgedagt, als: 1°. het heffen van een jaarlijksche personeele Omslag of repartitie over de In* en opgezetenen van Naaldwijk, Honds* holredijk, 't Hoenderland en de Oranje Polder, en zulks met in agtneming der relatieve vermogens derzelven in 't bijwezen en met concurrentie van Commissarissen uit de Gemeente zodanig, dat deze Omslag zal kunnen bedragen de somma van ƒ 2400 onder deze speciale mits en conditie nogtans, dat Vermits die van 't Hoenderland aan de Thesaurie Kas van Naaldwijk ter administratie zouden afstaan derzelver effecten te zamen ten bedrage van ƒ 2200.— capitaal waarvan de in* komsten of renten nu laatstelijk hadden gerendeerd 's jaars ƒ 72.10.— edog waaromtrend als nu met! die van 't Hoender* land en Oranje Polder een vaste begroting was gemaakt van een somma van ƒ 80.—.— 's jaars, deze somma voor altoos jaarlijks zoude worden afgetrokken van het gansche bedra» gen der Omslag waar mede die van het Hoenderdland en Oranje Polder zouden worden gequotiseerd en zulks ten aan* zien van ieder gequotiseerde percents gewijze. 2°. het heffen van jaarlijks Straat*, weg* en Lantaarn* geld, te berekenen naar de strekkende voet ter breedte van de binnen Naaldwijk en Hondsholredijk, zig bevindende 287 Huizen en woningen a 2 stuivers per voet, te betalen door de Eigenaars der Huizen binnen Naaldwijk en */* stuiver op Hondsholredijk, 't welk nagenoeg zoude kunnen opbrengen ƒ 500.—.—. 3°. het heffen van het Kaaygeld agtervolgens de hier bij* gevoegde keure, welk middel bij calculatie zoude kunnen op* brengen ƒ 150.—.— 's jaars. Dat deze drie middelen te samen in voege voorsz. bere* kend op eene jaarlijksche opbrengst van ƒ 3050.—.—, gevoegd bij het geene de bovengen. Effecten, Tiendens en waag kwa* men te importeeren, na het inzien der Supplianten genoeg* zaam zoude zijn om opgem. schuld jaarlijks te kunnen aflos* sen, en tevens in de lopende Schulden en plaaselijk behoef* ten te voorzien. Weshalven de supplianten, in gevolge het art. 15 van het Reglement vervat in de Publicatie van Hun Hoog mogende van den 20 December 1805 zig keerden tot ons, ter goedkeu* ring inzendende de navolgende Punten van belasting, door hun met overleg van commissarissen ontworpen, als: het stuk herhaalt dan letterlijk de middelen aangegeven onder 1°, 20en 3• en tot besluit „authoriseerd en qualificeerd" de Gemeente tot het heffen der voorgestelde belastingen. Het Kaaigeld te betalen „door alle vreemde Schippers of Personen welke geene Ingezetenen zijnde van Naaldwijk met schepen of schuiten zig bevindende in de vaart of aan de kade binnen gemelde Dorp ten einde daar gemelde scheepen of schuiten te lossen ofte bevragten" is als volgt gesteld: van een turfschip, eene gulden van een praam met turf, twaalf stuivers van een potte schuit, eene gulden van een schip of schuit met steen, kalk of pannen, eene gulden van een schip of schuit met bostel, eene gulden van een schip of schuit met zand, zes stuivers van een schip of schuit met hout of rijzen, 't zij droog of groen, twaalf stuivers van een schuit met aardappelen, peen of knollen, eene gulden van een fruit schuit, twaalf stuivers van een schip of schuit met mist, eene gulden En van alle andere Scheepen of Schuiten, zes stuivers. HOOFDSTUK XXVffl. Toestand na den Franschen tijd. — Talrijke diefstallen. — Burgerpatrouilles en nachtronden. — Verval vlasteelt. — Aardappelziekte. — He* vige storm. — Cholera. — Afschaffing kermis. — Aprilbeweging. — Schoolstrijd. — Ontwikke* ling en opbloei. Op de lange reeks jaren van strijd, binnenlandsche twis* ten en verdrukking onder vreemde heerschappij, volgden, onder het herstelde huis van Oranje, eene tot nu toe onafge* broken periode van vrede en rust, waarin zich wel moeilijke dagen voordeden, die door oprechte vaderlandsliefde werden overwonnen en langzamerhand niet alleen de doorgestane ellende deed vergeten, maar ook ten slotte leidde tot wel* stand, tot welvaart. Gemakkelijk ging het niet. Sedert jaren, maar vooral sedert den Franschen tijd, door het stil liggen van handel, nijverheid en landbouw, de beste krachten des lands werden ver van den geboortegrond voor de heerschzuchtige plannen van Napoleon opgeofferd, en door de oorlogsschattingen die aanhoudend op de bevolking werden gelegd, was er ontzet* tende armoede geleden. Het volk had gebrek aan het meest noodige, zoo dat om in het leven te blijven men zich niet ont< zag, ondanks de strenge strafbepalingen die herhaaldelijk werden afgekondigd, zich de vruchten des velds toe te eige* nen en dat tal van diefstallen onder de meest gewaagde om* standigheden werden gepleegd. En niet te Naaldwijk alleen was dit verschijnsel waar te nemen, maar ook in de verschillende gemeenten in den om* trek, ja, we mogen gerust zeggen in het geheele land. Om het kwaad tegen te gaan werd aangeraden de oprich* ting van burgerpatrouilles en nachtronden gedurende de win* termaanden. Bij schrijven van 6 November 1810 spoorde de Landdrost van het Departement Maasland het bestuur van Naaldwijk aan deze patrouilles in te stellen. Met goed succes Raadhuis. 289 was een zelfde maatregel vroeger ja.en insgelijks genomen; bijzonderheden over deze eerste vrijwillige burgerwacht von* den we niet, dan alleen dat het Departementaal Bestuur op 30 November 1799 de ontbinding der Wacht bevool en last gaf de wapens in te leveren. Naaldwijk was dadelijk te vinden voor den wenk door den Landdrost gegeven, want op 30 derzelfde maand was reeds een Reglement vastgesteld, dat door de bevoegde over* heid onverwijld werd goedgekeurd, en bepaalde dat de wacht te Naaldwijk uit 156, die te Honselersdijk uit 78 personen zou bestaan, waarvan iedere nacht in elk deel der gemeente 6 de wacht zouden betrekken. De route liep voor Naaldwijk tot den Kruisweg, de Hoogwerf, Cornelis Krijger op den 's*Gravenzandschen weg, de zoogenaamde Platluis, en Govert van den Broek op den Honselersdijkschenweg en voor Hon* selersdijk, tot Ary van Geest, de Molenlaansbrug, Simon van der Hoeven, Gabriel van Dam en voorts langs de Nieuwe Tuinen. Op al de genoemde punten, de uiteinden van de be* bouwde kom, moest de wacht stil houden en onderzoeken of er iets verdacht te bespeuren viel. Zij die buiten af woonden waren vrij van dienst, omdat ze voor eigen veiligheid hadden te zorgen. Zij die niet verkozen zeiven de wacht op te trek* ken konden door Loonwachters vervangen worden, die daare voor ontvingen elf stuivers per nacht. De patrouilles en nachtronden begonnen om 10 uur en eindigden om 5 uren. De bijeenkomst te Naaldwijk was in de kazerne en te Hon* selersdijk in een daarvoor gehuurd lokaal; voor vuur en licht werd gezorgd en elke man ontving per nacht een pint jenever. In het Honderdland en Oranjepolder werden patrouilles en nachtronden onnoodig geacht daar Fransche soldaten om de twee uren' van Maassluis langs den Maasdijk patrouilleerden. Dit reglement werd 11 Januari 1811 eenigszins aangevuld en zoo vernemen we nog dat de wacht gewapend was met sabels en stokken, de laatsten ter lengte van zes voeten, van bekwame dikte en met een ijzeren punt of oorband voorzien. Allen die men ontmoette en een twijfelachtige verklaring van hun op straat zijn gaven, zoo ook vreemdelingen zonder be* hoorlijke veiligheidskaart en ingezetenen op wien eenige ver* denking rustte, werden eenvoudig aangehouden, naar de wacht gebracht en daar in verzekerde bewaring gehouden tot ze op het Raadhuis konden worden ondervraagd. De wacht 19 290 moest' ook toezicht houden op kroegen en herbergen, mot* en ravothuizen, die allen om 10 uren moesten zijn ontruimd. Wie later aanwezig was werd bekeurd, evenals de tapper of herbergier en de onwilligen om het lokaal te verlaten werden, desnoods met den sterken arm, naar de wacht gebracht. Later kwam het verval der vlasteelt, die in den bloeitijd aan zooveel handen, des winters vooral, goed loonend werk gaf en de slechte uitkomsten der aardappelteelt den treuri* gen toestand nog verergeren. En niet de arbeiders alleen verkeerden' in bezwaarlijke omstandigheden, ook de burgerij beleefde moeilijke dagen. Als een bewijs daarvan kunnen we aanvoeren dat toen op 19 April 1830 door een hevigen storm aan beplantingen, muren en schuttingen schade werd veroorzaakt, 23 tuinders zich per adres tot den Koning richtten om steun wegens de geleden schade. Ze verklaarden dat zij „de hier van ouds bestaan heb* bende teelten van fijne vruchten, als druiven, perziken etc. in de laatste jaren meer en meer hebben uitgebreid, uit hoof* den zij die vruchten bijzonder de blaauwe druiven, door eene goede kunstmatige behandeling tot die goede .kwaliteit heb* ben gebragt, dat de zelve niet alleen in het Rijk van uw Ma* jesteit algemeen gewilt, maar zelfs in belangrijke verzendin* gen, naar Engeland werden overgebragt, zoodat de Rekwes* tranten hoe zeer er dan ook groote uitgaven zoo door het plaatsen van kostbaren muren, die daarvoor worden ver* eischt als mede door de kostbare behandeling, zich evenwel, voor hunne kosten en moeiten tamelijk beloond hebben ge* zien, en blijde vooruitzichten bleven bestaan. Doch dat die vooruitzichten door de alles vernielend drijgende storm op den 19 April j.1. welke in deze oorden meer dan elders scheen gewoed te hebben, geheel zijn weggenomen, door dien vele hunner mu* ren zijn omgeslagen en de daarvoor staande druive en Per* siken boomen zijn vernietigd, en de meeste hunner zich bui* ten staat bevinden, die weder te doen opbouwen. In deze donkere vooruitzichten zijn de Rekwestranten, te raden geworden, kennende de goedheden van hunnen hoogst beminden Koning over alle zijner onderdanen, en de lust om te helpen, wanneer er geholpen kan worden, zich tot uwe Koninklijke Majesteit te wenden, hoogst dezelve oöt* 291 moedig verzoekende kan het zijn hun in hunne Rampvolle omstandigheden eenige te gemoed koming te doen genieten." Wanhopender noodkreet kan bijna niet worden aange* heven; dit lezende zou men' waarlijk veronderstellen dat eene onoverkomelijke ramp de gemeente heeft getroffen. En raad* plegen we de door deskundigen opgemaakte proces*verbalen dan vinden we een schade van ƒ 556.— aan de beplantingen en van ƒ 2514.— aan de muren en schuttingen, in het geheel dus. van ƒ 3070.—, te verdeelen oven 21 tuinders, want 2 der rekwestranten hadden heelemaal geen schade, waarvan 1 beneden ƒ 50,—, 7 beneden ƒ 100,—, 7 beneden ƒ 150—, 2 beneden ƒ 200.—, 1 beneden ƒ 250.—, 1 beneden ƒ 300.—, 1 beneden ƒ 350.— en 1 beneden ƒ 400.—. Een betrekkelijk gunstig antwoord werd op het rekwest gegeven, zooals blijkt uit het schrijven van 26 October. 1830 van den Administrateur voor de Gevangenissen en het Arm* wezen: „Geeft uit kracht der qualificatie, door den Koning, ten deze verstrekt, aan de supplianten te kennen, dat op hun* ne verliezen, voor zooverre die ƒ 100.— of daarboven bedra* gen by de algemeene ondershandsverdeeling van het gedeelte van het Fonds voor kwade posten over 1830, ter beschikking staande van dit Departement, het vereischte regard zal wor* den geslagen en de supplianten voor zooverre zy zullen wor* den bevonden overeenkomstig de aangenomene beginselen daartoe in aanmerking te komen, in die verdeeling zullen worden begrepen, voor het beloop van zoodanigen onder* stand als de stand van gemeld Fonds zal gedogen." Hiertegenover stellen we dat op 30 September 1911 door den storm eene schade werd veroorzaakt, volgens de door aanvraag bij belanghebbenden verkregen gegevens, van ƒ 48394,—, ruim 15 maal zooveel als in 1830 en dat die schade geheel uit eigen middelen werd gedragen. Het aantal bedeelde personen in het grootste gedeelte der 19e eeuw was dan ook buitengewoon groot en de Ge* meentekas moest aan de verschillende Armbesturen belang* rijke toelagen verleenen. Maar langzamerhand kwam er verbetering; door de ont* wikkeling van den tuinbouw, kwam er vermeerdering van arbeid, dus ook van inkomsten en gaandeweg vermindering van armlastigen, zoo dat de Armbesturen ten laatste uit eigen middelen de enkelen kunnen onderhouden die door ouder* 292 dom of lichaamsgebreken onmachtig zijn geheel in eigen onderhoud te voorzien. Voor eene uitvoerige geschiedenis der laatste eeuw ach» ten wij den tijd nog niet gekomen; in minder aangename voorvallen zouden daarbij namen moeten worden genoemd van algemeen geachte familiën en feiten aangehaald die tot prikkelbaarheid aanleiding zouden kunnen geven. Het voor* naamste overigens hebben we in verschillende hoofdstukken reeds vermeld, thans willen we ons nog enkel bepalen tot de vermelding van enkele wolkjes die zich dreigend aan den hemel vertoonden en dan denken we in de aller* eerste plaats aan de epidemie van Cholera asiatica die in 1849 op vreeselijke wijze woedde en ook hier, dank zij vooral aan de minder gunstige hygiënsche toestanden, een rijk veld vond. Toen liepen nog door heel de gemeente, voor of achter de huizen, wat men later in officieele stukken gewoon weg „stinkslooten" noemde, open .vuilnisbakken, waarin vrij uit alles werd geloosd, met de bedoeling dat het ten slotte in de vaart terecht zou komen, maar door ophooping of verstop* ping geen uitweg had, waardoor, zooals licht te begrijpen is, vooral in de-zomermaanden de atmosfeer werd verpest. Een eerste poging, door de omstandigheden dringend vereischt, hierin verbetering te brengen, bestond in het plaat* sen van een vijzelmolen aan het einde van het toen genaamde Achterboomgaardje, een historische naam sedert dien ver* anderd in Havenstraat, ten einde daardoor geregelde door* strooming van water te verkrijgen. Die poging mislukte en de overtuiging won veld dat er slechts een afdoende middel was: demping. Er verliepen echter nog verscheidene jaren, en wel tot 1871, vooraleer de raad er toe besloot en alle' eigenaren van slooten of wateren, tot uitlozing van riolen, goten, of secreten verplicht werden, indien zij voor de open» bare gezondheid gevaarlijk of schadelijk werden geacht, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders na advies van een lid van den Geneeskundigen Raad of van twee ge* neeskundigen uit de Gemeente, de slooten of wateren, ha ontvangen schriftelijk bevel van Burgemeester en Wethou*" ders, te dempen, te overkluizen, of door riolen te vervangen, binnen zoodanigen termijn of op zoodanige wijze, als bij dat bevel bepaald wordt. Schouw in den raadzaal. Raadzaal. 293 De Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht, die een onderzoek instelde, verklaarde dat de bedoelde slooten, welke dien naam bezwaarlijk dragen konden en niets anders waren dan open riolen, voor de gezondheid der omwonenden nadeelig moesten zijn. Na eenige moeilijkheden met de eigenaars werd met de demping begonnen en tot een gunstig einde gebracht. Later is het werk aanzienlijk uitgebreid en verbeterd en thans mag men dan ook verklaren dat de rioleering, zoowel te Naaldwijk als te Honselersdijk, in goeden toestand ver» keert. Terugkeerende tot het jaar 1849 zij1 nog vermeld dat het aantal sterfgevallen bedroeg 138 mannen en 121 vrouwen, te zamen 259 personen of 7%l % van de totale bevolking. Indien het aantal slachtoffers nog niet aanzienlijker was is dit toe te schrijven, buiten de krachtige maatregelen door het Gemeentebestuur genomen, aan den buitengewonen ijver der geneesheeren en van het personeel der gemeente, die moeite noch gevaren ontzagen om hen die door de onge* nadige ziekte aangetast waren te helpen en te verzorgen. Opentlijk werd hun Jaarvoor dank gebracht in eene verga» dering van den raad en aan allen namens de gemeente een extra toelage verleend. Slechts tijdelijk was de ziekte geweken, want de volgende jaren heerschte ze weer op verschillende plaatsen, maar Naaldwijk had er toen gelukkig niet noemenswaardig van te lijden. Toch veroorzaakte ze angst en ongerustheid in de gemeente en velen waren er die er een waarschuwing in zagen van Gods toorn voor het al te vaak vergeten Zijner geboden en de losbandigheid waaraan het volk zich overgaf vooral tijdens de kermis die toen, naar oud gebruik, jaarlijks werd gevierd zoowel te Naaldwijk als te Honselersdijk. Een feit is dat deze feesten, waarvan de oorsprong in de middeleeuwen moet worden gezocht en die werden ingesteld bij gelegenheid der wijding der overal toen opgerichte ker* ken, geheel het godsdienstig karakter hadden verloren. Oor* spronkeliik sprak men dan ook van kerkmis, omdat de mis het middelpunt der plechtigheden vormde, maar de drie vol* gende medeklinkers gaven aan het woord iets hards en de spraakmakende gemeente maakte er het zachter klinkende kermis van. 294 Was de kermis gekomen dan richtten de boeren groote feestmalen aan waartoe familieléden, vrienden en bekenden van buiten de gemeente werden verzocht. Die verzameling van talrijke vreemdelingen gaf drukte en verkeer en zoo kwam men op de gedachte aan den leenheer de toestemming te vragen aan de kermis eene jaarmarkt te mogen verbinden. Algemeen werd dit toegestaan en daar was ook wel eenigen grond voor. Winkels, zooals er tegenwoordig zelfs in de kleinste gemeenten bestaan, waren onbekend, verkeerswegen waren slechts in aanleg en veilig waren die altijd niet, mid= delen van vervoer bestonden er nog niet en door de jaar* markten gaf men aan de kooplieden gelegenheid hunne waren uit te stallen in kramen en tenten; na de tot standkoming der vele Rederijkerskamers werd aan de Rederijkers vergund gedurende de kermisdagen hunne kunsten den volke te ver* toonen. Elke gemeente bezat eene kerk of kapel, waarvan de wij* ding jaarlijks moest worden herdacht, zoodat ook met recht kon worden gezegd ,,'t is geen cappel so cleyn, si en hevet eens kennisse 's jaers." Wie eens gast was geweest, moest op zijn beurt natuurlijk ook gastheer wezen en zoo trokken de boeren gedurende een groot gedeelte van het jaar van het eene dorp naar het andere, om te „drinken, gasten en bras* sen" tot groot nadeel van nering en bedrijfüi?: Keizer Karei stuitte het gevaar door te bepalen dat al de kermisfeesten in deze provincie op denzelfden dag moesten plaats hebben, maar zijn zoon, Philips II, die nog andere goede bepalingen zijns vaders vernietigde, verbrak ook dit wijze besluit. Nu kwam de Hervorming en natuurlijk was er van het hoofddoel der feesten, de kerkmis en het verdienen van „gracien, pardoenen ende aflaten" heelemaal geen sprake meer, maar trokken duizenden er heen uitsluitend om zich te vermaken, vaak op de ergerlijkste wijze. De leeraars der nieuwe leer lieten zich niet onbetuigd en trokken er heftig tegen te keer, maar vonden geen gehoor en het kwaad verergerde elk jaar. Een lange lijst zou te geven zijn van al de spullen die op een kermis, buiten de eigentlijke kooplieden en kramers aan* wezig waren. Noemen we slechts Waarzeggers, Kaartlegsters, Tandentrekkers, Kwakzalvers, Wondermenschen, Koord* 295 dansers, Kunstenmakers, Goochelaars, die allen in de gekste bontkleurige kleedij gestoken, luid schreeuwend en de dwaas* ste verhalen opdisschende de „boeren, burgers en buitenlui" naar binnen trachtten te lokken. Vergeten we de rijfelaars niet, die een verloting van zilverwerken hielden, waarvan nooit een prijs gewonnen werd dan door hunne handlangers, de zakkenrollers die in die talrijke, drukke, uitgelaten me» nigte een rijk arbeidsveld vonden. Eene bijzondere vermelding verdienen nog de wafelkra* men en zoetelaarstenten, waar ook bier en jenever werd ver* kocht en, wanneer de hoofden verhit waren, het soms raar toeging. Geen wonder dan ook dat steeds de scherpste aan* vallen der geestelijken van alle gezindten gericht waren op deze inrichtingen, evenals op de kroegen, waar. bij gebrek aan straatverlichting al vroeg een onderkomen werd gezocht en den avond en een gedeelte van den nacht bij drank, en dans en spel werd doorgebracht. Zooals we zeiden de vrees voor de besmettelijke ziekte had het godsdienstig gevoelen wakker geschud bij enkelen in de gemeente, die het niet langer konden aanzien de erger* lijke losbandigheid waaraan het volk zich met kermis over* gaf. Misschien was hun pogen even vruchteloos gebleven als die herhaaldelijk aangewend door verschillende predikanten, maar een gelukkige omstandigheid kwam hun steunen. Op Zondag 25 Septetmberi 1853 was het kermis te Hon* selersdijk, „het scheen dat de Voorzienigheid het deelnemen aan de kermis wilde beletten, of althans bemoeylyken door een buitengemeen hevigen storm en slagregen te doen woe* den. Niettegenstaande echter deze geduchte teekenen des tyds, niettegenstaande de ernstigste waarschuwingen van God en menschen, hebben velen, ja zeer velen, zich als door slyk en modder laten slepen om aan hunne onmatigheid en losbandigheid den teugel te vieren en door hun woest getier en gebrul (want gezang kan het niet heeten) ware het moge» lyk de stem' van God tot zwygen te brengen. Zoo heeft men den ganschen nacht op eene den redelyken mensch ten eenen* male onteerende wyze, zoogenaamd feest gevierd." Aldus lezen we in een flink gesteld adres dat ondertee* kend door 71 ingezetenen van allen stand en gezindten aan den raad werd gezonden „met de eerbiedige bede dat het den Raad moge behagen om in het belang van ieder ingezeten in 296 het byzonder, in het belang der gemeente in het algemeen en bovenal in het belang van Godsdienst en zedelykheid te be* sluiten: dat voortaan de Kermissen binnen deze gemeente worden afgeschaft. Naar het inzien der ingezetenen zoude dit eene weldaad zyn voor alle inge* zetenen, een goed voorbeeld voor andere gemeenten, dat zeer zeker navolging zoude vinden en eene zelfvoldoening voor een Bestuur dat zulk een besluit zoude uitvaardigen." Dezelfde dag dat dit adres ter onderteekening aan de in* gezetenen werd aangeboden, 29 September 1853, zond de Bur* gemeester aan zijne collega's van 's*Gravenzande, Monster, Loosduinen en Wateringen een schrijven om hen te wijzen op het ontaarden der kermissen en te berichten, dat hij voor* nemens was bij den Raad een voorstel in te dienen om deze af te schaffen. Sterker zou hij staan, meer heil was te ver* wachten indien de omliggende gemeenten zijn voorstel door een eensluidende daad steunden. En 3 October d.a.v. schreef hij aan den Commissaris der Koningin om hem te verzoeken bij de leden van den Raad der verschillende gemeenten aan te dringen mede te gaan met een voorstel tot afschaffing der kermis, aan welk verzoek door den Commissaris werd vol* daan. In de raadszitting van 15 October 1853 werd het adres der ingezetenen voorgelezen, waarop volgens het verslag, eene lange discussie volgde waarvan, jammer genoeg, geen woord wordt gemeld en in de daarop volgende zitting van 26 October werd, zonder verdere discussie, met 10 stemmen tegen 1, besloten de kermis af te schaffen. Monster, 's*Gravenzande, de Lier en Wateringen namen achtereenvolgens een zelfde besluit; Loosduinen was de eeni* ge gemeente in 't Westland waar de kermis gehandhaafd bleef. Dat er tegen het besluit protest opging is te begrijpen en dat men niet gerust was voor wat gebeuren zou, bewijst ons dat op verzoek van den Burgemeester op 1 December een wachtmeester en 4 dragonders van het 2° regiment dra* gonders alhier werden gestationeerd, die tevens dienst moes* ten doen in de vier gemeenten die het met Naaldwijk eens waren. Het is ons niet gebleken, of de hulp en tusschenkomst dezer dragonders noodig is geweest, maar zeker werd mef 297 spanning en onrust tegemoet gezien de dag van 2 Juli 1854, de gewone kermisdag van Naaldwijk. Als voorzorgsmaatregel had de Burgemeester de politie versterkt met een 3*tal Rijksveldwachters, maar al te spoedig bleek, dat dit onvoldoende zou zijn om de orde te handhaven. Van werken was dien dag geen sprake, wel van druk her* bergbezoek, waar luid geschreeuwd, krachtig geprotesteerd werd en bedreigingen geuit, vooral tegen het hoofd der ge* mcente die men algemeen beschouwde als de man die de groote beweging tegen de kermis had op touw gezet. Met het oogenblik werd de toestand ernstiger en de burgemeester zond naar den Haag om een detachement cavalerie van min stens 14 man te vragen om de oproerige beweging te onder* drukken. De kort daarop gevolgde intrede der Militairen maakte grooten indruk en toonde den ernst van den toe* stand. Het rumoer en de opgewondenheid was intusschen nog toegenomen en vermeerderden' steeds naarmate de hoof* den door den drank waren verhit. Zoo was het ruim 10 uren 's avonds geworden; straten, tapperijen en herbergen waren gevuld met honderden nieuws* gierigen, maar ook met vele oproeriggezinden. De Burge* meester gaf bevel tot sluiten en om te beginnen moest de tapperij van J. van der Waal, waar de oproerlingen voorna* mentlijk hun zetel hadden opgeslagen, worden afgezet, zoo dat niemand meer naar binnen kon. Met de grootste moeite kwam de politie door de dichte menschenschaar, maar zonder gevolg bleef het verzoek tot ontruiming van het lokaal. Het optreden van den Burgemeester leverde een gunstiger resultaat op; hij trad alleen naar binnen, de revolver in de hand, en dreigde neer te schieten de eerste die weigerde te gehoorzamen aan het bevel tot ontruiming. Dat hielp, want kort daarop bevonden zich nog enkel in de tapperij de bel* hamels, aan wien verboden was het lokaal te verlaten, die gevangen genomen en in verzekerde bewaring wer* den gebracht om den volgenden morgen naar den Haag te worden vervoerd, waarbij zich niet eenig oproerig incident voordeed. De rust keerde volkomen terug, zoodat op 11 Juli het detachement reeds kon afmarcheeren. Bovenstaande verhaal der gebeurtenissen werd ons in hoofdzaak gedaan door een ooggetuige; controle ontbreekt 298 ons en daarom laten we hier nog volgen de verklaring af ge* legd door den Burgemeester in de raadsvergadering van 15 Juli. Volgens het verslag deelde hij mede: „dat op 2 Juli 1854 ongeregeldheden, oproerige bewegingen en opgevolgde straf' schuldige feiten hebben plaats gehad. Dat hij de hulp der Militaire magt heeft moeten inroe* pen, en dat een detachement sterk 14 manschappen bij de Burgers naar volgorde is ingekwartierd geworden. Dat voorts door hem als hoofd der plaatselyke politie krachtens art. 187 der Gemeentewet, eene verordening is afgekondigd. Dat hy tien oer belhamels van de feitelyke wederspan* nigheid in hechtenis heeft doen nemen en aan den bevoegden rechter overgeleverd. Dat hy van het Hooge Bestuur op zyne handelingen ten deze de goedkeuring heeft mogen verwerven. Dat hy hoopte dat door zyne handelwyze paal en perk zal gesteld zyn aan de plaats gehad hebbende wanordelyk* heden zoowel binnen deze, als in andere Gemeenten en dat het hem zeer leed doet dat het gebeurde heeft plaats gehad en hy genoodzaakt is geweest, de strengste maatregelen te moeten nemen." Waarop dan verder volgt: „de Raad met algemeene stemmen goedgekeurd heb* bende al wat door den Voorzitter is medegedeeld omtrent het door hem verrigtte heeft tevens te kennen gegeven: By het genomen besluit betrekkelyk het afschaffen der kermis te blyvenj persisteren." Daarmede was de kermiskwestie van de baan, helaas niet voor de 10 belhamels die voor hun optreden tot vrij zware gevangenisstraf werden veroordeeld. Ook de beweging in de Hervormde Kerk, waarover we in een vorig hoofdstuk een en ander mededeelden, en die eerst de doleantie en later de afscheiding tengevolge had, veroorzaakte, ditmaal onder de beleiders van hetzelfde ge* loof, groote oneenigheid, diepgaande twisten die een tijd lang een drukkende invloed hadden op den bloei en ontwik* keling der gemeente. En nog vóór deze zaak haar volle beslag had gekregen kwam de Aprilbeweging van 1872. De Vrijzinnigen hadden zich voorgenomen de 300e 299 verjaring van Neêrlands bevrijding van het Spaansche juk luisterrijk te herdenken. Eene collecte gehouden op 13 Januari voor het oprichten van een Nationaal Monument in den Briel en eene tweede op 15 Maart voor het inrichten van feestelijkheden brachten belangrijke sommen op, niettegenstaande de Katholieke be* volking nagenoeg eenparig weigerde bij te dragen. Hierdoor ontstond wrijving, een gespannen verhouding, onaangenaam getwist dat met den dag erger werd, vooral daar de Vrijzinnigen zich op in het oog loopende wijze met Oranje versierden en enkelen zelfs van toen af aan hunne woningen de feestvlag uitstaken. De komst' op 22 Maart van een 60*tal studenten uit Delft, gezeten in 8 rijtuigen en 4 man te paard, allen gecostumeerd, die geruimen tijd in de ge» meente verbleven, gaf door het houden van toespraken en het zingen van liederen, nieuw voedsel aan de reeds bestaan» de opgewondenheid en was een voorteeken dat 1 April niét zoo rustig zou voorbijgaan als wenschelijk was. En inderdaad; klokslag 12 uren verzamelden zich op het plein een 500»tal personen; vreugdeschoten werden gelost, vaderlandsche liederen gezongen, onderwijl rappe handen eene eerepoort oprichtten ter gedachtenis aan de inneming van den Briel. Onder tromgeroffel en geweervuur en het zin* gen van vaderlandsche liederen trok de gansche menigte ver* volgens het dorp langs; bij de R. K. ingezetenen die de vlag niet hadden uitgestoken werd halt gehouden en getracht hun ovèr te halen alsnog aan de feestvreugde deel te nemen. Een enkele die toegaf werd met een luid hoerah! begroet, de velen die bleven weigeren werden onthaald op gefluit en ge* schreeuw; op den Zuidweg stond men meer dan een half uur te manifesteeren voor de woning van L. van den Berg. die beschouwd werd als een der hoofden van den tegenstand. Hoe later op den dag, hoe rumoeriger het werd en toen des namiddags de Honselersdijkers kwamen werden bij de R. K: opnieuw pogingen gedaan om hen over te halen de vlag uit te steken. Door de weigering verbitterd ging men tot geweld over; zij die naar de avondkerk gingen werden gedwongen Oranje te dragen en men ontzag zich niet te mishandelen zij die daaraan niet voldeden. Nog later hadden er ernstiger ongeregeldheden plaats, werd er op verschillende plaatsen gevochten, bij .verscheidene 300 ingezetenen de ruiten ingeslagen en op afgelegen plaatsen werd er meer dan een te water geworpen die ontmoet werd zonder de borst met Oranje te hebben getooid. Dezelfde ongeregeldheden deden zich in de omliggende gemeenten voor; te Monster was het zelfs zoo erg dat in al* lerijl paardenvolk moest worden ontboden. Zonder gevolgen bleef dit alles niet; tusschen protestan* ten en Katholieken, die tot dan in vrij goede harmonie te za» men hadden geleefd, ontbrandde een strijd van vèr gaande strekking; aan armen werd de onderstand geweigerd, arbei* ders werden uit hun dienst ontslagen, winkeliers werden opgezegd. Ja, zoo ver ging de haat en de verbittering dat een R. K. barbier uit Delft werd gehaald om zich in de gemeente te vestigen. Op 30 April was op de gemeentepomp een biljet geplakt waarop te lezen stond: „Als je niet door de Geuzen geschoren wil zijn gaat dan na Servaas Nederpelt die scheerd goed", waaraan door iemand die aanleg voor humor had werd toegevoegd: „die snyt je zoo ineens den nek af." Heeft die mededeeling velen afgeschrikt? We weten het niet, wel dat de zaak van den R. K. barbier niet schitterend liep, want 21 Augustus vertrok hij terug naar Delft. Het treurigste van heel de geschiedenis is dat. evenals tijdens de kermisbeweging in 1854, anders rustige burgers duur betaalden, zwaar geboet hebben, voor wat ze in oogen» blikken van opgewondenheid en geestbedwelming hebben verricht. Eindelijk willen we nog herinneren aan den onzaligen schoolstrijd, waardoor de bevolking van elkaar vervreemdde en de gemeente in verschillende sekten werd verdeeld, die schijnbaar voor immer onverzoenlijk tegenover elkander zouden staan. Maar, zooals alle onweerswolkjes, dreven de op verschil» lende tijdstippen boven Naaldwijk samengepakten af, de hemel klaarde op, de storm, die alles dreigde te verwoesten, luwde, de oude geest van verdraagzaamheid, zij het dan niet in zijn vollen omvang van voorheen,, kreeg weer de boven* hand en gemeenschappelijke belangen deed allen eendrachtig streven om Naaldwijk te maken tot een der eerste, fraaiste en welvarendste gemeenten van Zuid*Holland De bevolking die, zooals we zagen, in 1808 slechts 2125 zielen telde, was op 31 December 1923 geklommen tot 9031 301 Men vindt er flink aangelegde en goed onderhouden wegen en straten, aanzienlijke gebouwen, sierlijke, vroolijke woningen, rijk voorziene winkels, electrische verlichting. De tuinbouw neemt eene steeds grootere uitbreiding, waarmede gepaard gaat een levendiger handelsverkeer. Voor onderwijs, ook vakonderwijs, zoowel voor meisjes als jongens, wordt behoorlijk gezorgd; vereenigingen van allerlei aard, zoowel van nut en vermaak, als op handel» en sociaal gebied, treft men er in overvloed aan en dragen het hare bij om aan de gemeente eene voldoende levendigheid te geven, de ingeze» tenen weer nauwer tot elkaar te brengen en de eensgezind» heid te bevorderen, waardoor Naaldwijk niet alleen de plaats moet behouden die het wist te veroveren, maar nog hooger moet en zal stijgen, in groei en bloei toenemen. 303 BIJLAGEN. I. Naamlijst van Burgemeesters en Wethouders, en Ontvangers sedert 1813. Burgemeesters. J. G. Hermans Mr. C. G. van der Kest Wittens A. Pijnacker Hordijk Schout 1822-1825 Mr. J. J. Nederburgh J. A. van der Goes Jhr. Mr. W. Th. C. van Doorn C. J. M. Noorduijn A. R. van Beekum Maurisse H. J. H. Modderman Wethouders. Secretarissen Maire Schout Substituut Burgemeester 1811-1817 1817-1822 1821-1822 1825-1840 1840-1851 1851-1881 1881-1889 1889-1900 1901-1906 1906- A. Pijnacker Hordijk Ie Assessor 1817—1821 C. van Breemen 2e „ 1817—1820 P. van Veen 2e „ 1820-1821 le ,. 1821-1838 H. Engelbregt 2e ,. 1821-1823 P. J. van Rijn 2e „ 1823-1835 E. van Duijn » 2e „ 1835-1838 le „ 1838-1851 C. van der Beek 2e „ 1838-1845 L. van der Boom 2e „ 1845—1848 J. de Bruin 2e „ 1848-1851 J A. Groenewegen Wethouder 1851-1854 F. M. L. van der Trappen 1851 — 1880 J. de Bruin J 1854-1865 W. Kester Wz. m 1865-1873 C. van der Eijk Jz. (i 1873—1877 P. Leerdam Fz. J 1877-1885 H. J. de Groot n 1880-1885 K. Kuijvenhoven Wz. ti ] Q85 | gg£ P. Vijverberg j 1885-1890 V. Valstar | 1886-1887 K. Stokdijk H 1887-1919 C. Vijverberg ,, 1890—1913 N. Barendse 1913 L. M. Valstar 1919—1923 V. Ph. Valstar 1923— 304 Secretarissen. W. G. Hermans 1817 Jhr. W. F. de Mauregnault 1817-1851 J. A. van der Goes 1851-1881 A. van der Hoeven 1881-1892 R. A. van Deursen 1892-1919 J. Verhoeff 1919- Ontoangers. Mr. Ph. J. van der Goes 1813-1821 Jhr. W. F. de Mauregnault 1821-1851 Mr. J. H. van Galen 1851-1855 A. van der Hoeven 1855—1892 N. Droog 1892-1892 J. A. de Bruin 1892-1924 J. C. Breeman 1924- 305 II. Naamlijst der leden van den Raad sedert 1851. Aanvang Einde NAAM EN VOORLETTERS. van het Lidmaatschap Beekenkamp, G. 1851 1861 Vroeg, A. 1851 1853 1855 1873 Stokdijk. H. 1851 1855 Bruin, de J. 1851 1869 Keijzer, P. 1851 1871 Vreugdenhil Jz., J. 1851 1853 1851 1869 Liroenewegen, J. A. 1851 1874 Klugt, van der L. 1851 1855 Wennekers J. 1851 1880 Trappen, van der F. M. L. 1851 1880 Kester Wz., W. 1851 1872 Goes, van der J. A. 1853 1881 Duijn, van J. ' 1853 1877 Lialen, van Mr. J. H. 1855 1857 Verheul A. 1856 1879 Leerdam Fz., P. 1869 1891 Knaap, van der A. 1870 1880 Jong, de H. 1871 1887 Eijk Jz., van der C. 1872 1877 Staalduinen, van IJ. 1873 1885 Vijverberg, P. 1874 1891 Schie, van Th. 1877 1881 Vijverberg, C. 1877 1913 Groot, de H. J. 1879 1885 Kuijvenhoven, K. 1880 1885 Valstar, V. 1880 1887 Knaap, van der P. 1880- 1883 Doorn, van Jhr. Mr. W. Th. C. 1882 1890 Vellekoop, P. 1881 1906 Schie, van J. 1881 1901 Buijs, N. 1885 1894 Kester Nz., W. 1885 1904 Stokdijk, K. 1886 1919 Hofland, G. H. 1887 1907 20 306 Aanvang Einde NAAM EN VOORLETTERS. van het Lidmaatschap Valstar, L. M. 1887 1923 Jong, de C. 1890 1897 Kester, W. C. 1891 1919 Sonneveld, Pz. J. 1891 1896 Schie, van C. 1894 1919 Verhagen, A. L. 18% 1911 Hoven, S. 1898 1905 Vreugdenhil, A. 1901 1918 Snellen van Vollenhoven, J. S. 1905 1909 Wennekers, J. 1904 1919 Verweij de Winter, L. 1906 en 1909 1907 en 1912 Kuijvenhoven, M. 1907 1923 Knaap, van der J. 1907 1912 Vliet, van D. 1911 Roels, J. J. 1911 Nowee, W. K. 1912 1923 Verhagen, A. L. Jr. 1912 Barendse, N. 1913 Dijsselbloem, N. J. 1913 Prins, M. 1919 Bos, van den A. J. 1919 Bergenhenegouwen, van F. M. 1919 Hoogenboom, C. P. 1919 1923 Metzelaar, J. B. . 1919 Droog, Ph. M. A. 1923 Hofman, J. P. 1923 Looije, F. J. 1923 Valstar, V. Ph. 1923 307 III. Naamlijst der Predikanten welke zedert de Reformatie in de Kerke van Naalwijk en Hontsholredijk gedient hebbe. D. Thomas Gerhardus Morus 1572. D. Franciscus Frances 1574. D. Nicolaus Jansz. Verstoet 1575, vertrokke na Duurstede, D. Henricus Geesteranus 1581. D. Pieter Hasart, vertrokke 1583. D. Pieter Louwijk 1583. Beroepe van Dixmuyde in Vlaanderen. Overlede D 4 December 1624. D. Johannes Cornelius Meeuwius, proponent in s Hage, als tweede predikant beroepe 1621. Overlede D 8 Junius 1644. D. Jeptha Vlitarpius, beroepe van Noordschardwou, bevestigd D 27 Augustus 1645. Overlede 1688. D. Jacobus Simonides, proponent in 's Hage, bevestigt 16 October 1689, overlede D 17 April 1721. D. Jacobus de Groot, proponent in 's Hage, bevestigt D I Maart 1722. Beroepe na Purmerend 1728. D. Arnoldus Henricus Werumeus, beroepe van Zuydlaare, bevestigt D 10 April 1729, vertrokken na Zierikzee D 13 November 1729. D. Petrus Doesburg, beroepe van Nieuwendam, bevestigt D 19 Maart 1730, vertrokken na Varik D 11 September 1740. D. Bernhardus Roering, beroepe van Groede in Zeeland, bevestigt D 21 Meij 1741. Emeritus geworden D 14 Agus 1760. D. Antonius Breur, proponent te Delft, bevestigt D 21 Augus 1760, vertrokken na Alblasserdam den 13 September 1772. D. Rudolphus Ontijt, beroepe van Schellinkhout, bevestigt den 13 September 1772. Overlede den 22 April 1814. D. Jan Jacob Denier van der Gon, beroepen van Zoelen, bevestigt den 13 November 1814, overleden den 4 Februari 1838. D. Bernard Samuel van Deinse, beroepen van de Groote Lind en Heer Oudelands-Ambacht, bevestigd den 8 September 1839. Emeritus geworden 30 Juli 1876. D. Antonius Elise van Deinse, beroepen van Assendelft, bevestigd 10 December 1876. Eervol ontslagen 27 Mei 1888. D. Bernard Willem Colenbrander, beroepen van Herwen ca. bevestigd 7 October 1888, vertrokken naar Brielle 9 November 1890. 308 Ds. Jan Hendrik Lamping, beroepen van Uitwierda, bevestigd 4 October 1891. Emeritus geworden 1 Juli 1920. Ds. Jan Pieter de Graaff, beroepen van Schagen, bevestigd 10 October 1920. Christelijke Gereformeerde Kerk. Ds. J. J. Dekkers 1868-1870 Ds. G. de Waal 1870-1878 Ds. L Tobi 1882-1888 Ds. P. de Grooz 1888-1889 Ds. J. J. Koopmans 1890-18% Nederlandsche Gereformeerde Kerk. Ds. J. Brouwer 1889-1895 Gereformeerde Kerken. Ds. K. K. Troost 1896- IV. R. K. Pastoors der Parochie Naaldwijk. Henricus Witbols 1787-1798 Jacobus Nicolaas Mazza 1798—1830 Wilhelmus Joannes Hermanus van Dinter 1830—1847 Franciscus Moisius Bramink 1847—1854 Antonius Jacobus Josephus Keil 1854—1862 Nicolaas Husing 1862-1870 Joannes Arnoldus Lazaar 1870—1874 Wilhelmus van Saagsveldt 1874—1892 Leonardus Matheus van Lijnschooten 1892—1915 Franciscus Jacobus Aloysius Maria Wierdels 1915 — K. K. Pastoors der Parochie Honselersdijk Gerardus Laurentius Buren 1907—1917 Petrus Jacobus Hubertus Sprengers 1917 — 309 V. VERKLARING VOOR DE GRAFISCHE VOORSTELLING VAN DE BEVOLKING 1820-1920. De blok-abcis [^^j^ggg*^ stelt voor de jaren van 1820-1920, en dient voor alle curven. De blok-ordinaat stelt voor de getallen van 2500 tot 8500. j ||j Wat de curven voorstellen staat op de grafiek rechts m aangegeven. Curve B. Let op de gevolgen van cholera in 1848/1849, en vergelijk daarmede de sterftelijn. De regelmatige geringe daling om de tien jaren, 1830, 1840 enz. tot 1890 vindt haar oorzaak in de afschrijvingen in de bevolkingsregisters na elke volkstelling; de grootere daling in 1890 schijnt er op te wijzen, dat bij die volkstelling, de bevolking belangrijk geringer bleek dan de registers vermeldden. Door nauwkeuriger bijhouden der registers blijven die dalingen na 1890 achterwege. De lijn stijgt na 1900 sterk en constant. Curve S. geeft aan de sterfte in percenten, dus het aantal overledenen op 100 inwoners. Tot in de tachtiger jaren bedraagt de sterfte doorloopend meer dan 21/2 ten honderd; daarna daalt de lijn geregeld en na 1900 bereikt de sterfte in geen jaar P/a °/o> terwijl zij nu constant ongeveer 1 ten honderd bedraagt. Ter vergelijking diene, dat b.v. over het jaar 1923 het sterftepercentage voor het geheele rijk (alleen Nederland) bedroeg 0.99. Curven Pr., R.-K., Isr., stellen voor den loop der Protestantsche, Roomsch-Katholieke en Israëlitische bevolking. De ordinaat hiervoor loopt binnen de blokordinaat, links aangegeven tot 1500, rechts tot 5000. De stippellijnen geven aan, dat over dien tijd geen gegevens meer te vinden zijn in de archieven. NAAMLIJST DER INTEEKENAREN. * HARE MAJESTEIT DE KONINGIN. Advokaat G, Naaldwijk. Alten j. van, Honselersdijk. Andeweg K., Naaldwijk. Andrea D. W., Naaldwijk. Arkel Dr. D. van, 's-Gravenzande. Baarzel J. J. van, Deventer. Bakkenes T., Naaldwijk. Barendse N., Naaldwijk. Beek H. van, Naaldwijk. Beek H. J. van, Maasdijk. Berg A. van den, Naaldwijk. Berg A. C. van den, Naaldwijk. Berg A. N. van den. Naaldwijk. Berg J. van den, Honselersdijk. Berg J. J. van den, Naaldwijk. Berg J. J. van den, Naaldwijk. Berg W. J. van den, Naaldwijk. Bergenhenegouwen F. M. van, Honselersdijk. Bestuur Christelijke School te Naaldwijk Bevier de Fouw J. T., Naaldwijk. Biezeno G. F. J., Naaldwijk. Boksman J., Naaldwijk. Boon J., Naaldwijk. Bos Mej. A., Naaldwijk. Bos H. J. van den, Honselersdijk. Bos J. van den, Naaldwijk. Bosch D. van den, Naaldwijk. Bosman G. J., Dordrecht. Bottema K., Naaldwijk. Breeman B., Naaldwijk. Breeman J. C, Naaldwijk. Bruin A. J. de, Naaldwijk. * Bruin J. A. de, Honselersdijk. Burger G., Vlaardingen. Burger J., Zaandam. 312 Burger P., Naaldwijk. Crezée J. H., De Lier. Dalmijn J., Blitar (Java) * Dessing A. G. W., Naaldwijk Deursen A. H. van, Haarlem. Deursen Mej H. C. van, Utrecht. Deursen R. A. W. A. van, Arnhem. Domisse C. P. L, Maassluis, 2 exemplaren. Doorduijn G., Naaldwijk. Doorn Jhr. Mr. E. C. U. van. 's-Gravenhao* Droog Ph., Naaldwijk. Duijn J. van, Naaldwijk. * Duijvis J., Schipluiden. Dijk P. van, Naaldwijk. Dijkshoorn S. A., Naaldwijk. Dijsselbloem N. J., Naaldwijk. Eelkema J., Honselersdijk. Eendenburg A. van, Naaldwijk. Emmens J., Naaldwijk. Ende A. van der, Naaldwijk. Ende B. van der, Naaldwijk. Ende G. van der, Naaldwijk. Ende R. M. van der, Naaldwijk. Ent W., Naaldwijk. Felis Mej. Wüly, Naaldwijk. * Flint K. H. J., Naaldwijk. Fremouw C. A., Naaldwijk. Geest D. van, Naaldwijk. Gemeente Archief, Den Haag. Gelder E. H. de, Den Haag. Gemeente bibliotheek, Vlaardingen. Goldenberg A.f Hillegom. * Graaff Ds. J. P. de, Naaldwijk. Griethuysen Mej. E. J. van, Oegstgeest. Hartogh Mr. H. A., Amsterdam. Hazenbroek A. H. E., Naaldwijk. 't Hoen A. F., Naaldwijk, 't Hoen B. N., Honselersdijk. Hoeven H. J. van, Naaldwijk. * Hoeven P. A. van, Naaldwijk. Hofland J., Naaldwijk. HoHand P., Naaldwijk. 313 Hofman A. A., Rotterdam. Hofman J., Naaldwijk. Hofman J., Naaldwijk. Hofman P. J., Maasdijk. Holstein J. A. van, Naaldwijk. Hoogenboom C. P., Honselersdijk. Hoogkamer D., Naaldwijk, 3 exemplaren. Hoogstraten J., Naaldwijk. Hout M. van der, Naaldwijk. Huisman Mej. D,, Naaldwijk. * Jannink-de Ridder Mevr. N,, Goor. Jong K. de, Honselersdijk. Kemmers M., Naaldwijk. Kerkeraad Ned. Hervormde Gemeente, Naaldwijk. Kester J. A. H., Naaldwijk. Kester Pater W., Leuven. Klaauw A. J. van der, Naaldwijk Kleer K„ Naaldwijk. Kocks D. W., Naaldwijk. Koeleveld F. J., Naaldwijk. Koning Dr. E., Naaldwijk. Krol J. A., Naaldwijk. Kuijvenhoven A , Naaldwijk. Kuijvenhoven J., Naaldwijk. Kuijvenhoven J. J., Naaldwijk, 2 exemplaren. Kuijvenhoven K. j. Naaldwijk. Kuijvenhoven L. J., Naaldwijk. Kuijvenhoven M., Maasdijk. Kuijvenhoven Sr. P., Naaldwijk. Kuijvenhoven V., Naaldwijk. Kuijvenhoven V., 's-Gravenhage. Kuijvenhoven Ds. V. K., Hengelo. Kuijvenhoven W., Amsterdam. Lagerwey W„ Naaldwijk. Lagraauw A., Naaldwijk. Lalleman Th., Naaldwijk. Lamers L,, Naaldwijk. Leeuwen G. van, Maasdijk. Lenteren E. van, Naaldwijk. Lenteren J. van, Naaldwijk. Looije F. J., Honselersdijk. Luijk W. van, Naaldwijk. 314 MaanJ. W., Naaldwijk. Man in 't Veld L., Naaldwijk. Mark W. C. J. van der, De Lier. Meer A. van der, Honselersdijk. Meinema W. D., Delft. Middelburg J„ Naaldwijk. Modderman Mr. C. L„ 's-Gravenhage. * Modderman H. J. H., Naaldwijk. Monna C. L., Naaldwijk. Mulder W„ 's-Gravenhage. * Neurdenburg Dr. D., Rotterdam. Neurdenburg W., Oregon (U.S.A.). Noorduijn C. J. M., Arnhem. Nowee W. K„ Naaldwijk. Olsthoorn G. H„ Naaldwijk. Oosten H. G. van, Naaldwijk. Oijen Dr. J. H. van, Honselersdijk. Perdijk Mej. S., Naaldwijk. Petri A. R, Naaldwijk. Poel A. A. van der, Naaldwijk, 4 exemplaren. * Poelje A. G. van, Den Haag. * Poelje Mr. G. A. van, Den Haag. Post B. J., Maasland. Post M. J. van der, Naaldwijk. Praagh M. van, Den Haag. Prins M., Honselersdijk. Racké C. F., Naaldwijk. Racké H. K., Brielle. Rest C. J. van, Naaldwijk. Rodenburg C„ Honselersdijk. Roël Jhr. J., Loosduinen. Roels J. J., Honselersdijk. Roodenrijs J„ Naaldwijk. Rijckevorsel Jhr. Mr. F. J. J. M. van, Berlicum. Rijke J. P. de, Naaldwijk. Rijpkema Ph., Nijmegen. Rijsdorp W. K., Honselersdijk. Scheffers R. R, Naaldwijk. Scheller J., Naaldwijk. Schie P. L. van, Naaldwijk. Schie Dr. W. A. van, Naaldwijk. Schmalhausen A. I. J., Heerenveen. 315 Schouten F. A., Naaldwijk. Schut J. W., Naaldwijk. Sigal Jr. M. C, Vlaardingen. Smallegange P. C, Honselersdijk. Steenks )., Naaldwijk. Steenks J., Naaldwijk. Stokdijk Mej. H. P., Naaldwijk. Stremler Mej. B., Honselersdijk. Sweeris S., Naaldwijk. Sybrandy S„ Naaldwijk. Timmers Jr. Dr. P., Leiden. Timmers-van Dijk Mevr. de Wed. Dr. P., Leiden. Valette G. P., Maasland. Valstar F. V., Naaldwijk, 5 exemplaren. Valstar J. P., Naaldwijk. Valstar L., Naaldwijk. Valstar V. Ph., Naaldwijk. Veen A. van 't, Naaldwijk. Velde J„ Naaldwijk, Velden Mej. T. van, Nijmegen, 2 exemplaren. Velden J. van, Naaldwijk. Verhagen A. L„ Naaldwijk. Verhagen-Noordam Mevr. de Wed M., Den Haag. Verhagen P. J., Naaldwijk. Verhagen W., Naaldwijk. Verweij de Winter J„ Leiden. Verhoeff J., Naaldwijk. Verhoog D., Naaldwijk. Vianen C. van, Den Haag. Vingerling C„ Naaldwijk. Vlasveld D., Naaldwijk. -Vliet D. van, Naaldwijk. Vogels Th., Naaldwijk. Voorst van Beest H. A. van, Naaldwijk. Vreugdenhil A., Honselersdijk. Vreugdenhil A., Naaldwijk. Vreugdenhil A. N., Honselersdijk. Vreugdenhil J., Jr„ Naaldwijk. Vreugdenhil J„ Naaldwijk. Vroeg M. J., Naaldwijk. Vijverberg A., De Lier. Vijverberg A. J., 's-Gravenzande. 316 Vijverberg P. C., Naaldwijk. Westbroek J. W., Naaldwijk. Westlandsche Stoomtramweg Mij. Loosduinen. Westmaas C, Naaldwijk. * Wieseman-van Bergen Mevr. M., Nijmegen 2 ex. Wijden D. van der, Naaldwijk. IJssel de Schepper Mevr. E. A., Den Haag. IJssel de Schepper I., Gouda. IJssel de Schepper-de Ridder Mevr. Chr. F. R., Den Haag. Zwarts A., Naaldwijk. \%rs Zwet C. J. H. van, Honselersdijk. Zwieten de Blom Jr. J. van, Naaldwijk. Zwieten de Blom M. C. van, Naaldwijk. Inteekenaar op een luxe exemplaar. 317 INHOUD. AAN DEN LEZER. HOOFDSTUK. BLADZIJDE. I Ligging der gemeente. — Naamsoorsprong. — Oudheid der plaats. — Romeinsche Kolom. — Gracht van Corbulo. — Het grondgebied in leen aan de Heeren van Naaldwijk. — Eerste Kerkgebouw. 1 II Honselersdijk en Naaldwijk vereenigd. — Oorsprong geslacht Naaldwijk. — Schenkingen aan de Kerk. — Slot te Honselersdijk. — Stichting Kapittel. — Uitbreiding Kapittel. — Verhooging aanzien Heeren van Naaldwijk. — Brand der Kerk... 15 III Toestand in 1494 en 1514. — Hooge en Lage Woert. — De Duiven toren. — Over den Korenmolen. — Patijnenburg. — De Doortoge. Endeldijk 22 IV Belangrijke schenkingen aan kerk en armen. — Inkomsten Kapittel. — De Heerlijkheid gaat over aan het geslacht van Aremberg. — Strijd van Margaretha van Aremberg met de Staten over de bezittingen van het Kapittel. — Bezittingen in beslaggenomen. — Uitkeering aan leden Kapittel 33 V De Hervorming. — Eerste Sporen in het Westland. — Dieuwer Reijer. — De Wederdoopers. 39 VI. Streng optreden der regeering. — Gevolgen der maatregelen. — Oprichting geheime gemeenten, ook te Naaldwijk. — De eerste predikanten. — Komst van Alva. — Raad van beroerte. — Westlandsche geloofsmartelaren 45 VII De inneming van den Briel. — De Watergeuzen in het Westland. — Invoering Hervormde dienst — Strijd over bezit Kerk en Kapittelgoederen. — Kerkbestuur naar Delft gevlucht. — Opnieuw onder Spaansch geweld. — Het ontzet van Leiden. — Terugkeer Kerkbestuur 59 VIII Maatregelen tegen de uitoefening van den Katholieken Godsdienst. — Getalsterkte' der verschillende godsdienstige gezindten. — Vervolging der 318 HOOFDSTUK. BLADZIJDE. Katholieken. — Geheime bijeenkomsten. — Klopjes. — Franciscus Verburch. — Hulpkerk aan den Zwartendijk 78 IX Het Twaalfjarig bestand. — Heerlijkheid en ambacht aan Oranje. — Het huis Honselersdijk herbouwd. — Plechtige ontvangsten en groote jachtpartijen. — Glanstijdperk onder Willem III. — De Heerlijkheid aan den Koning van Pruisen. — Overdracht aan Willem V. — Verblijf van Karei Christiaan van Nassau-Weilburg 90 X De strijd tusschen Patriotten en Oranjegezinden. — Het Vliegend legertje in het Westland. — De Baljuw Douglas gevangen genomen. — De Pruisen komen ter hulp. — Oranje hersteld. — Vervolging der Patriotten 100 XI Revolutionair Comité voert bewind. — Vrijheidsboom geplant. — De Sans-culotten. — Gedwongen leveringen van goederen en manschappen. — Oorlogsbelasting. — Inkwartiering — Inlijving bij Frankrijk. — Conscriptie. — Liefdadig Naaldwijk. — Over het Huis Honselersdijk 115 XII Aftocht der Franschen. — De Oranjevlag wappert. — Het Huis Honselersdijk in naam van Oranje in bezit genomen. — Naaldwijk wapent twee Kavaleristen. — Willem I tot Souverein verklaard. — Moeielijkheden bij de loting. — Landstorm. — Napoleon duikt weer op. — Hulp ter verdediging en aan gekwetsten. — Verkoop Huis te Honselersdijk 124 XIII Bloei der R. K. Parochie, begunstigd door de Patriotten. — Goedkeuring oprichting R. K. Kerk. — Zolder als hulpkerk. — Regeling eigendommen door Hervormden in beslag genomen. — R. K. Kerkhof. — Verfraaiing Kerk. — Nieuwe R. K. Kerk. — Parochiale School. — Afscheiding Hoek van Holland en Honselersdijk. — R. K. Meisjesschool. — ' Noodzakelijke verbouwing. — Nieuwe R. K. Jongensschool 138 319 HOOFDSTUK. BLADZIJDE. XIV Een predikantsberoep. — Beroepskosten. — Bloeiende toestand der Hervormde Gemeente in de XVIII eeuw. — Staatsregeling, van 1798. — Kerkelijke regeling van 1816. — Christelijk Gereformeerde Gemeente. — Evangelisatie. — De Doleantie. — Nederlandsche Gereformeerde Kerk. — Gereformeerde Kerken 148 XV Komst der Joden in Holland. — Strenge maatregelen tegen hen genomen. — Kramers in het Westland. — Hunne vestiging. — De Synagoge. — Het oude Mannenhuis. — Bloei der Joodsche gemeente. — Jodenkerkhof. — Langzaam verval 161 XVI Jan van Naaldwijk .169 XVII Martinus Dorpius 181 XVIII Oorsprong der Rederijkerskamers. — Oude Kamers te Naaldwijk en te Honselersdijk. — Inrichting. — Feestelijke bijeenkomsten. — Moeilijkheden met Kerkeraad. — Ontaarding. — Ingrijping der Regeering. — Verval en ontbinding 191 XIX Latijnsche- of Kapittelschool. — Oprichting volksscholen. — Toestand tijdens de Hervorming. — Totaal in verval. — Langzame verbetering. — Bijzonder onderwijs 206 XX De geneeskunst in oude tijden. — Het platte land zonder geneesheeren. — Overgeleverd aan Meesters of Chirurgijns. — In 1759 komt verbetering. Kwakzalvers. — Tegenwoordigen toestand . . .216 ■ XXI Het oude brandwezen. — Primitieve toestanden. — Eerste spuit. — Groote bezorgdheid der overheid. — Steeds verbeteringen 222 n XXII De eerste straatverlichting. — Invoering petroleumlampen. — Electriciteit 231 '~'' XXIII Middelen van vervoer. — Goederen per water. — Vrachtrijders. — De trekschuit. — Verschillende plannen, — Westlandsche Stoomtram 236 320 HOOFDSTUK. BLADZIJDE. XXIV Oude begrafenisplechtigheden en onkosten. — Verzet tegen het begraven in de Kerk. — Oprichting eerste begraafplaats aan den Dijkweg. — Nieuwe begraafplaats Geestweg 242 XXV Het postwezen door de eeuwen heen. — De Postiljons. — Brievengaarders. — Postbussen. — Vrouwelijke postboden. — Verzending per hondenkar. — Primitieve toestanden. — Ingevoerde verbeteringen. — Telegraaf. — Telefoon 249 XXVI Eerste sporen van tuinbouw in het Westland. — Invloed der Kloosters. — De Kruistochten. — De Hervorming. — Franciscus Verburch. — Uitbreiding van den tuinbouw. — De vette en de magere jaren. — De consignatiehandel. — Eerste poging tot opbeuring bedrijf. — De Vereeniging Westland. — Schitterende resultaten. — Oprichting Rijkstuinbouwwinterschool. — Proeftuin Westland — De plaatselijke afdeeling van Westland . 256 XXVII Over den Ambachtsheer en zijne rechten. — Wijze verkieziug Magistraat. — Uitoefening Justitie. — Verschillende Keuren. — Moeilijke geldelijke omstandigheden. — Octrooien 274 XXVIII Toestand na den Franschen tijd. '— Talrijke diefstallen. — Burgerpatrouilles en nachtronden. — — Verval vlasteelt. — Aardappelziekte. — Hevige storm. — Cholera. — Afschaffing kermis. — Aprilbeweging. — Schoolstrijd. — Ontwikkeling en opbloei .288 BIILAGEN. I Naamlijst van Burgemeesters en Wethouders, Secretarissen, en Ontvangers sedert 1813. . 303 II Naamlijst der leden van den Raad sedert 1851 . 305 III Naamlijst Predikanten ^Sl VI Naamlijst Pastoors 309 V Verklaring voor de Grafische voorstelling van de bevolking 1820-1020. M: 308 Naamlijst inteekenaren 311 INHOUD 317