8*i erj VEREENIGING YAN NEDERLANDSCHE WERKGEVERS SECRETARIAAT: KORTE VOORHOUT 12B, DEN HAAG HET ONTWERP ZIEKTE- EN ONGEVALLENWET 1925 VERKLAARD EN TOEGELICHT VOORZOOVER DIT ONTWERP AFWIJKT VAN DE THANS GELDENDE ONGEVALLENWETTEN DOOR MR. P. W. J. H. CORT VAN DER LINDEN SECRETARIS VAN DE VEREENIGING VAN NEDERLANDSCHE WERKGEVERS 4 Voor het gemak van het raadplegen is aan het einde van dit werkje het Ontwerp nogmaals afgedrukt. Ik hoop dat mijn arbeid van dienst zal zijn aan allen dié zich met het sociaal recht in Nederland hetzij uit belangstelling — hetzij uit noodzaak bezig houden. P. W. J. H. CORT VAN DER LINDEN. Den Haag, 18 Februari 1925. HOOFDMOMENTEN UIT DE LAATSTE GESCHIEDENIS DER ZIEKTEVERZEKERING. DE DRIE ONGEVALLENVERZEKERINGSWETTEN. Wij beginnen onze kroniek der hoofdmomenten uit de laatste geschiedenis der ziekteverzekering met het Ministerie Heemskerk, toen op 18 Juli 1910 de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, A. S. Talma, bij de Kamer aanhangig maakte een Ontwerp tot regeling der Arbeiders-Ziektever' zekering, omvattende een Ontwerp-Radenwet en een Ontwerp-Ziektewet. De Minister stelde voor in te voeren een verplichte Arbeiders-Ziekte-verzekering, waarvan de premie zou worden gedragen door den werkgever voor de helft en door den arbeider voor de andere helft. Het ziekengeld zou bedragen 70/100 van het gemiddelde der loonklasse, waartoe de verzekerde bij den aanvang der ongeschiktheid tot werken zou behooren. Losse arbeiders zouden niet verzekerd zijn. De uitvoering der verzekering zou worden opgedragen aan de Raden van Arbeid. (Later werd een afdeeling ingevoegd, waardoor het risico ook zou kunnen worden overgedragen aan erkende bijzondere kassen). Het Ontwerp-Talma regelde voorts de voorwaarden waaraan ziekenfondsen (dit zijn dus fondsen welke zich met de geneeskundige behandeling van zieken inlaten) moeten voldoen om toegelaten (erkend) te kunnen worden. Het ontwerp deed de ziekteverzekering zich echter alleen uitstrekken tot een geldelijke indemniteit. De verzekering van geneeskundige behandeling stond buiten het ontwerp. De Kamer benoemde ter behandeling van het Ontwerp- 6 regeling der Arbeiders-Ziekteverzekering een Commissie van Voorbereiding. Deze Commissie stelde aan de Kamer bij schrijven van den 30sten Mei 1911 een drietal vragen, welke luiden als volgt: 1. Is het wenschelijk, de Wettelijke Ziekteverzekering te beperken tot uitkeering van ziekengeld met uitsluiting van de zorg voor geneeskundige hulp? 2. Is het wenschelijk, de Ziekteverzekering uitsluitend te doen plaats hebben bij van Overheidswege in te stellen organen ? 3. Is het wenschelijk, Raden van Arbeid in te stellen, belast met de taak, om mede te werken tot de uitvoering van Wetten betreffende den arbeid? De vraagpunten werden behandeld in de vergaderingen der Kamer van 20, 21, 22, 23, 27, 28 en 29 Juni 1911. De eerste vraag werd in bevestigenden, de tweede in ontkennenden zin beantwoord. Het derde vraagpunt werd door de Commissie ingetrokken, omdat de Minister de bepaling van artikel 49 van het Ontwerp-Radenwet, dat de Raden van Arbeid zouden hebben mede te werken tot de uitvoering van Wetten of Algemeene Maatregelen van Bestuur den arbeid betreffende, deed vervallen. 1 Mei 1912 verscheen het zeer uitvoerig verslag van de Commissie van Voorbereiding over de inmiddels gewijzigde Ontwerpen. De algemeene beraadslaging over de Ontwerpen nam een aanvang op 21 Mei 1912, 5 Juli 1912 aanvaardde de Kamer met 54 tegen 41 stemmen het Ontwerp-Radenwet. De Kamer stelde de behandeling van het Ontwerp-Ziektewet uit tot na de behandeling van het eveneens aanhangige Ontwerp-Invaliditeits- en Ouderdomsverzekering. 2 April 1913 hervatte zij pas de behandeling van het Ontwerp-Ziektewet. Op 25 April 1913 aanvaardde de Kamer ook het OntwerpZiektewet met 58 tegen 22 stemmen. 3 Juni d.a.v. nam de Eerste Kamer het Ontwerp-Raden- en het Ontwerp-Ziektewet met 24 tegen 12 stemmen aan. Ook het OntwerpInvaliditeits- en Ouderdomsverzekering werd op dien dag aanvaard. Den 5den Juni 1913 verschenen de Radenwet en de Ziektewet in de Staatsbladen 203 en 204. 7 De behandeling dezer Wetten was ternauwernood afgeloopen, of de periodieke verkiezingen brachten een verandering. De eerste Troonrede van het Ministerie-Cort van der Linden kondigde o.m. aan een Wetsontwerp tot het kosteloos verleenen van ouderdomsrente aan behoeftige 70jarigen en Wetsontwerpen tot vereenvoudiging van de Invaliditeits- en de Radenwet, alsmede tot het toestaan van een recht op geneeskundige hulp aan de verzekerden krachtens de Ziektewet. Tengevolge van de oorlogsomstandigheden werden de ontwerpen-Organisatiewet, tot wijziging der Invaliditeitswet en tot wijziging der Ziektewet onder contraseign van den Minister Treub, pas op 1 November 1915 bij de Kamer ingediend. Hun aanneming zoude hebben geleid tot vervanging van de Radenwet en tot ingrijpende wijziging van de Ziektewet. De ontwerpen zouden echter het Staatsblad niet bereiken en zoo kwam het dat de Ziektewet en de Radenwet door het Ministerie-Cort van der Linden niet uitgevoerd werden. Pas het Ministerie-Ruys de Beerenbrouck zou met de uitvoering der Talmawetten beginnen. In verband met de invoering van de Invaliditeitswet voerde Minister Aalberse de Radenwet in en wel bij besluit van 28 Februari 1919, Staatsblad No. 55 tegen 10 Maart 1919. In 1920 maakte Minister Aalberse toen een Voorontwerp tot wijziging der Ziektewet bij den Hoogen Raad van Arbeid ter fine van prae-advies aanhangig. Dit Voorontwerp had in hoofdzaak betrekking op de regeling, welke de Ziektewet betreffende de positie der erkende bijzondere ziekenkassen bevat Hoofdzakelijk werd voorgesteld, aan de bijzondere ziekenkassen een ruimere bewegingsvrijheid te verleenen. Tijdens de behandeling van dit Voorontwerp in den Hoogen Raad van Arbeid ontstond de beweging voor hetgeen later zou worden het plan Posthuma-Kupers. Op 9Octoberl920 bracht de Hooge Raad van Arbeid voorloopig advies uit, waarbij bij het wenschelijk achtte, dat voordat tot overhaaste invoering der Ziektewet wordt overgegaan met spoed onderzocht worde, hoeveel arbeiders thans krachtens collectieve overeenkomsten of andere regelingen recht op ziekengeld- 9 Ziekengarantiefonds. Wie bij hetZiekengarantiefonds was aangesloten zou volgens een tarief premie moeten betalen. Op 22 April 1921 deelde de Minister deze resultaten aan den Hoogen Raad van Arbeid mede en verzocht het advies van den Raad over de Proeve van een Ziektewet. In zijn op 27 Juni 1921 vastgesteld advies over deze Proeve verklaarde de groote meerderheid van den Raad aan die Proeve de voorkeur te geven boven de Ziektewet (27 tegen 10 stemmen). Op 17 en 18 October 1922 vernam het publiek opnieuw van de Ziektewet. Toen immers publiceerde de Chef van de Afdeeling „Arbeidersverzekering" van het Departement van Arbeid, Handel en Nijverheid: de heer Mr. H. W. Groeneveld een tweetal artikelen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, waarin hij uiteenzette, hoe hij zich de herziening der Sociale Verzekering en dus ook van de Ziektewet dacht. 29 November 1922 stelde de Minister een aantal vragen aan den Hoogen Raad van Arbeid. Deze vragen luidden als volgt: 1. Is het gewenscht, de verplichte Ongevallenverzekering, de verplichte Ziekteverzekering en de verplichte Invaliditeitsen Ouderdomsverzekering uit te strekken tot alle personen, die in dienstbetrekking tegen loon werkzaam zijn? 2. Is het gewenscht, de ongevallen, althans voor zooveel de gevolgen daarvan zich niet uitstrekken tot langer dan een bepaalden tijdsduur, als ziektegevallen te doen vallen onder de Ziektewet? Zoo ja, zal dit dan moeten gelden uitsluitend voor zooveel betreft de toekenning van geldelijke schadeloosstelling of ook voor zooveel betreft de geneeskundige verzorging? 3. Is het gewenscht, in de Invaliditeitswet te breken met het stelsel der individueele rentebepaling en daarvoor in de plaats te stellen een stelsel van eenheidsrenten? 4. Is het gewenscht, de collectieve Ziekteverzekering van de arbeiders in dienst van den werkgever in de plaats te stellen van de individueele verzekering van den arbeider? 10 5- Is het gewenscht, de uitvoering der Sociale Verzekering op te dragen: a. uitsluitend aan een of meer overheidsorganen (Rijksverzekeringsbank, Raden van Arbeid); b. uitsluitend aan organen, daartoe in het leven geroepen, hetzij in samenwerking door werkgevers- en werknemersorganisaties, hetzij door individueele werkgevers (de Bedrijfsvereeniging in den zin der Land- en Tuinbouw-Ongevallenwet 1922), hetzij door individueele arbeiders (de erkende ziekenkas in den zin der Ziektewet); c. aan als gelijkberechtigden naast elkander staande organen, bedoeld onder letters a en b; d. aan organen, als bedoeld onder letter a, met als aanvulling organen, als bedoeld onder letter b; e. aan organen, als bedoeld onder letter b, met als aanvulling organen, als bedoeld onder letter al 9 Juni 1923 bracht Commissie XI uit den Hoogen Raad van Arbeid, zijnde de Commissie voor de Arbeidersverzekering, prae-advies uit in een vrij omvangrijke brochure en 26 Juli 1923 verscheen het advies van den Hoogen Raad zelf. Pas den 8sten April 1924 kwam de Ziektewet wederom voor de publieke tribune door een uitvoerige behandeling in de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Daarbij zeide de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid toe, dat hij hoopte na de groote vacantie een Ontwerp van de Ziektewet bij de Kamer aanhangig te kunnen maken. 18 Juni 1924 diende de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid een voor-ontwerp van een nieuwe Ziekte- en Ongevallenwet bij den Hoogen Raad ter fine van advies in. Aan de Commissie XI uit dien Raad werd verzocht praeadvies uit te brengen. Dit praeadvies verscheen medio September en op den 22sten September 1924 stelde de Raad zijn definitief advies vast. Onder dagteekening van den 5den Februari 1925 maakte vervolgens de Regeering het niet ingrijpend van het voorontwerp afwijkend ontwerp eener Ziekte- en Ongevallenwet 1925 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanhangig. Alleen de regelen betreffende te erkennen Ziekenfondsen 11 waren uit het Ontwerp gelicht en ondergebracht in een afzonderlijk ontwerp betreffende de Ziekteverzorging. * * Ten opzichte van de Ongevallenwet behoeft niet veel te worden vermeld. Deze Wet, die den 2den Januari 1901, Staatsblad no. 1, verscheen, werd zeer ingrijpend gewijzigd bij de Wet van 2 Mei 1921, Staatsblad no. 700. Toen immers werd de werkingsfeer van die Wet zeer aanzienlijk uitgebreid, doordat een veel grooter aantal personen verplicht tegen ongevallen werd verzekerd. De uitvoering der Ongevallenwet 1901 — 1921 berust bij de Rijksverzekeringsbank, terwijl slechts een beperkte risico-overdracht is toegelaten. Naast de Ongevallenwet verscheen de Land- en Tuinbouwongevallenwet van den 20sten Mei 1922, Staatsblad no. 365. Deze Wet droeg de uitvoering der verzekering op aan z. g. Bedrijfsvereenigingen. Dat zijn rechtspersoonlij kheidbezittende vereenigingen van werkgevers, waarvan het Bestuur voor de helft is samengesteld uit arbeiders. Wie zich niet aansluit bij een Bedrijfsvereeniging wordt van rechtswege verzekerd bij de Rijksverzekeringsbank. Wanneer wij nog vermelden, dat op 17 Mei 1915 de Oorlogszeeongevallenwet in het Staatsblad no. 214 verscheen (welke wet den 27sten Juni 1919 Staatsblad no. 415 werd omgezet in Zeeongevallenwet) meenen wij een overzicht te hebben gegeven van de voornaamste momenten uit de geschiedenis van de Sociale Verzekering, voor zoover die betrekking heeft op de Ongevallen- en de Ziekteverzekering. HOOFDGEDACHTEN VAN HET WETSONTWERP. a. De Ziekte' en Ongevallen-verzekering is verplicht; b. Onder de verplichte Ziekte- en Ongevallenverzekering vallen allen, die in loondienst arbeid verrichten. De verzekering der arbeiders wordt dus geheel los gemaakt van den aard van hun arbeid, zoodat ook bijv. dienstboden, landen tuinbouw-arbeiders, directeuren van naaml. vennootschappen, koetsiers etc. etc, verzekerd zullen zijn. De eenige algemeene uitzondering op deze bepaling wordt gevormd door de bemanning van zeeschepen, die blijft vallen onder bepalingen van de Zee-ongevallenwet 1919 en het Wetboek van Koophandel. c. Een loongrens, waarboven de verzekering is uitgesloten, wordt niet gesteld, evenmin als in de nu werkende Ongevallenwet 1921. Het dagloon echter waarnaar geldelijke schadeloosstelling wordt toegekend wordt, zoowel bij ziekte als bij ongevallen, gebonden aan een maximum van fS . d. Om verzekerd te zijn behoeven de arbeiders zich niet aan te melden; zonder individueele aanduiding derhalve collectief zijn alle arbeiders, die op een gegeven oogenblik in loondienst van een bepaalden werkgever werkzaam zijn, verzekerd. e. Door den wetgever wordt als normaal geval gedacht een verzekering uitgevoerd door Bedrijfsvereenigingen. Onder Bedrijfsvereenigingen worden verstaan instellingen in het leven geroepen door samenwerking van werkgevers of werkgeversorganisaties met arbeidersorganisaties. Mede erkend zullen echter worden, doch dan telkens voor den tijdsduur van ten hoogste 5 jaren, vereenigingen, die in den geest van de Bedrijfsvereenigingen, bedoeld in de tegenwoordige Land- INLEIDING. Zooals de considerans van het ontwerp Ziekte- en Ongevallenwet aangeeft beoogt de Regeering met deze wetsvoordracht aan arbeiders een geldelijke uitkeering bij ziekte en bij ongeval in verband met hunne dienstbetrekking te verzekeren. Het ontwerp omvat aldus: 1°. een consolidatie der reeds thans in werking zijnde ongevallenwetten nl. de Ongevallenwet 1901 (uitgebreid in 1921) en de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922. Deze consolidatie omvat niet de Zeeongevallenwet 1919 en de bepalingen uit het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel ten aanzien van de ongevallen van zeelieden; 2°. een uitbreiding van de werkingsspheer van deze ongevallenwetten. Terwijl tot nu toe de ongevallenverzekering zich behoudens een enkele uitzondering beperkte tot arbeiders werkzaam in eene onderneming (d. i, in een zaak welke met het oogmerk van winst gedreven wordt) zal volgens dit ontwerp de ongevallenverzekering zich uitstrekken tot alle arbeiders dus ook tot arbeiders in huishoudelijken dienst: dienstboden enz. en tot arbeiders op kantoren van stichtingen, vereenigingen enz.; 3°. een afschaffing van de Ziektewet-Talma benevens een nieuwe regeling van de Ziekteverzekering. Aangezien de Ziektewet-Talma nog niet is uitgevoerd beteekent dit dus de invoering van een nieuwen tak van sociale verzekering. ... Gelijk de considerans mede aangeeft gaat het ontwerp uitsluitend over de verzekering eener geldelijke uitkeering bij ziekte en ongeval. De geneeskundige behandeling en verzorging, de daartoe aan te wijzen organen enz. vallen in 2 18 beginsel buiten dit ontwerp. In tegenstelling tot de ZiektewetTalma en het voorontwerp laat dus dit ontwerp de wettelijke regeling der zieken verzorging, het zieken fonds wezen geheel over aan een bijzondere wet, (ontwerp van wet tot regeling der ziekenverzorging). Nochtans bepaalt het ontwerp dat de genees- en heelkundige behandeling van ongevallen daaronder begrepen het verstrekken van kunstmiddelen enz. in ieder geval niet door den verzekerde zal worden bekostigd (102 eerste zin). Op deze regeling benevens op de regeling ten aanzien van gehuwde kraamvrouwen komen wij hieronder terug. Het ontwerp gaat uit van het beginsel eener collectieve en verplichte verzekering. Ieder, die arbeider is in den geest van het ontwerp, is door het bloote feit van het zijn van arbeider verzekerd. Inschrijving van den arbeider of den werkgever, bepaling van gevarencijfer of klasse, aansluiting bij Bedrijfsverzekering of bij Bank of Raad van Arbeid is hier van geen belang. Van het oogenblik af dat aangetoond wordt dat men arbeider is (of is geweest) in den zin van dit ontwerp zal men tegen de geldelijke gevolgen van ziekte of ongeval verzekerd zijn. (artt. 68 en 99). Ten aanzien van de Ongevallenverzekering vormt de collectieve verplichte verzekering niets nieuws. Ook de ZiektewetTalma bepaalde dat ieder arbeider in den zin dier wet verzekerd was, maar deze wet kende naast dit algemeene recht de verplichte inschrijving van eiken verzekerde in de registers der Raden van Arbeid. Met dit stelsel van individueele registratie wordt bij dit ontwerp gebroken. Daarbij verstaat het ontwerp in beginsel onder arbeider ieder, die in dienst van een ander tegen loon werkzaam is. (Art. 1). Het begrip loon moet daarbij zeer ruim worden opgevat, want men moet niet alleen denken aan geldloon, maar ook aan onderricht, huisvesting, ja zelfs fooien, terwijl ook de grootte van het loon van geen invloed is. Bij de beoordeeling van de vraag welke personen onder de verplichte Ziekte- en Ongevallenverzekering zullen vallen moet men dus in de eerste plaats nagaan of er een dienstbetrekking is. Is de dienstbetrekking aanwezig dan valt 19 de persoon in quaestie in beginsel onder de verzekering. Op dien algemeenen regel zijn uitzonderingen zoowel in dezen zin dat de verplichte verzekering aanwezig is ook al ontbreekt de dienstbetrekking als in die beteekenis dat geen verplichte verzekering bestaat of geen uitkeering wordt verstrekt ook al is van dienstbetrekking sprake. Deze uitzonderingen kunnen echter beter afzonderlijk behandeld worden bij onze bespreking van het ziekterisico en bij onze bespreking van het ongevallenrisico. Naast de verplichte verzekering van arbeiders opent het ontwerp de mogelijkheid eener vrijwillige verzekering, (art. 17, eerste lid sub b). Officieel wordt deze vrijwillige verzekering echter alleen geregeld ten opzichte van het ongevallenrisico. (135). ORGANEN, MET DE UITVOERING DER VERZEKERINGEN BELAST; OPBRENGST DER KOSTEN. In de vergadering van de Tweede Kamer der StatenGeneraal van 8 April 1924 had de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid als volgt de door hem gedachte uitvoering der Ziekte- en Ongevallenverzekering geschetst: „De uitvoering der verzekering geschiedt bij voorkeur door uit de maatschappij opgekomen organen. De overheid beperke zich zooveel mogelijk tot het stellen van dwingende regelen, het houden Van toezicht, het geven van noodzakelijke leiding, terwijl aanvullende organen door haar worden ingesteld, welke de uitvoering der (arbeider) verzekering op zich zullen nemen voor zoover daaraan, naast de uit de maatschappij opgekomen organen, behoefte mocht blijken". Overeenkomstig dezen opzet legt het ontwerp de uitvoering der verplichte Ziekte- en Ongevallenverzekering allereerst in handen van z.g. Bedrijfsvereenigingen, terwijl als aanvullende staatsorganen optreden voor de Ongevallenverzekering de Rijksverzekeringsbank en voor de Ziekteverzekering de Raden van Arbeid, (art. 8) Daarmede volgt het ontwerp — afgezien van de nadere uitwerking ~ in het algemeen ten aanzien van de Ongevallenverzekering de ontwikkeling dier verzekering in ons land. Terwijl in het eerste ontwerp Ongevallenverzekering Lely nog een staatsmonopolie werd voorgesteld, het het tweede ontwerp — later de Ongevallenwet 1901 — een beperkte risico-overdracht toe. Het Staatsorgaan: de Rijksverzekeringsbank bleef belast met de beslissing omtrent het recht op schadeloosstelling alsmede met de toekenning der schadeloosstelling; aan de werkgevers werd alleen de be- 21 voegdheid verleend de kosten der verzekering op andere wijze op te brengen dan volgens het premiestelsel van de Rijksverzekeringsbank. Bij de Oorlogzeeongevallenwet 1916, later omgezet in de Zeeongevallenwet 1919 werd met dit stelsel radicaal gebroken en de Land- en Tuinbouw-ongevallenwet 1922 kende naast het Staatsorgaan aan de particuliere instelling een autonoom recht tot uitvoering der verzekering toe zoowel wat betreft het opbrengen der kosten als wat betreft de beslissing over het recht en de toekenning van schadeloosstelling. Ten aanzien van de Ziekteverzekering breekt het ontwerp met het stelsel van de Ziektewet Talma. Daar geschiedde de verzekering in de eerste plaats door de Raden van Arbeid. De verzekerden konden zich echter aan de verzekering door de Raden van Arbeid onttrekken door zich te laten inschrijven bij een erkende bijzondere kas. Zulk een bijzondere kas moest door de Raden van Arbeid, in wier ressort zij werkte worden erkend indien zij aan bepaalde wettelijke vereischten voldeed. De werkgever als zoodanig kon geen invloed uitoefenen op den overgang van den verzekerde naar de bijzondere kas, terwijl ook eventueele besparingen van de bijzondere kas den werkgever niet ten goede kwamen omdat deze steeds het voor den Raad van Arbeid geldende premiebedrag moest betalen aan dien Raad. Volgens het ontwerp Ziekte- en Ongevallenwet 1925 kan dus de uitvoering der verzekering geschieden door particuliere organen: met den verzamelnaam Bedrijfsvereenigingen aangeduid of voor het geval deze niet met de uitvoering belast zijn door de Staatsorganen: Rijksverzekeringsbank en Raden van Arbeid. Daarbij wordt steeds het risico in zijn geheel hetzij door een particulier orgaan hetzij door de twee Staatsorganen gedragen. Men kan zich dus aansluiten bij een Bedrijfsvereeniging voor het ziekteen het ongevallenrisico maar nooit b.v. voor het ziekterisico alleen of voor het ongevallenrisico alleen. Als men is aangesloten bij een Bedrijfsvereeniging heeft men dus nooit te maken of met de Rijksverzekeringsbank voor het ongevallenrisico of met de Raden van Arbeid voor het ziekterisico; 22 neen, dan staat men buiten het Staatsorgaan. Een combinatie als de Raad van Arbeid voor de ziekteverzekering en een Bedrijfsvereeniging voor de ongevallenverzekering en vice versa is wettelijk uitgesloten. Het spreekt van zelf dat de Staat zekere waarborgen eischt voor hij particuliere organen als Bedrijfsvereeniging tot de autonome uitvoering der wettelijke Ziekte- en Ongevallenverzekering toelaat; voor hij zelfs aan die organen voorrang verleent boven de Staatsorganen. Deze waarborg wordt gezocht in eene erkenning van het particulier orgaan door de Kroon, welke erkenning, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, moer worden verleend. Het eerste criterium hetwelk de Kroon volgens het Ontwerp moet aanleggen om een Bedrijfsvereeniging als zoodanig te kunnen erkennen betreft hare oprichters. x) Het particulier orgaan moet als regel in het leven geroepen zijn door een samenwerking van patroons en arbeiders, welke samenwerking verschillend is al naar mate men te doen heeft met een instelüng of met een vereeniging. (Art. 10, I). Een instelling nl. moet — wil zij voor een erkenning door de Kroon in aanmerking komen — in het leven zijn geroepen door een of meer werkgevers en ten minste een vereeniging van arbeiders. Een vereeniging daarentegen moet .— wil zij voor een erkenning door de Kroon in aanmerking komen ~- in het leven zijn geroepen door ten minste één vereeniging van werkgevers en ten minste een vereeniging van arbeiders. Is het particulier orgaan niet op de hierboven gespecificeerde wijze in het leven geroepen, dan kan de Kroon dit orgaan niet als bedrijfsvereeniging erkennen behoudens in twee uitzonderingsgevallen. Heeft men immers te doen met eene instelling welke in het leven is geroepen door een of meer werkgevers of heeft ') De steller van het ontwerp schijnt te meenen dat de oprichter ook per se lid is (verg. betreffende passage in de M. v. T. op blz. 11). Dat dit niet het geval behoeft te zijn spreekt echter van zelf en springt in het oog bv. bij een instelling of stichting. 23 men te doen met een vereeniging van werkgevers *), dan moet de Kroon ook dat particulier orgaan als Bedrijfsvereeniging erkennen, maar dan slechts voor den tijd van vijf jaar (Art. 12). Met deze regeling 'wijkt het ontwerp af van de regeling uit de Land- en Tuinbouwongevallenwet, waar het den wetgever blijkbaar onverschillig liet op welke wijze de Bedrijfsvereeniging werd opgericht mits zij overigens maar aan enkele voor de hand liggende eischen voldeed. Art. 13 van die Wet bepaalt eenvoudig dat: een rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging van werkgevers door Ons op haar verzoek als bedrijfsvereeniging wordt erkend. In de Memorie van Toelichting wordt niet duidelijk verklaard waarom van deze bepaling bij dit Ontwerp wordt afgeweken. Is eenmaal zijne oprichting in orde bevonden dan moet het particulier orgaan nog voldoen aan de volgende vereischten. (10 II). De instelling of de vereeniging moet zich ten doel stellen de uitvoering der arbeiders ziekte- en ongevallenverzekering, zij mag niet het maken van winst beoogen, hare statuten moeten voldoen aan bij de wet gestelde vereischten en ten tijde der erkenning moet door de werkgevers, wier arbeiders voor risico der Bedrijfsvereeniging zijn verzekerd een nader bij bestuursmaatregel te bepalen loonbedrag worden uitbetaald. Alvorens een nadere toelichting kan worden gegeven op den inhoud en de beteekenis dezer nadere vereischten is het gewenscht zich een juist denkbeeld te vormen van den gedachtengang van den wetgever bij zijne creatie van Bedrijfsvereenigingen. De wetgever gaat daarbij uit van het beginsel dat aan alle arbeiders in alle omstandigheden een recht op eendoor de wet te bepalen schadeloosstelling bij ziekte en ongeval moet zijn verzekerd. De wetgever legt nu den werkgever de verplichting op om ervoor te zorgen dat de arbeider bij ziekte of ongeval de vastgestelde uitkeering erlangt. De Staat eischt van den werkgever een behoorlijken waarborg dat hij in alle gevajlen aan die verplichting zal kunnen voldoen. Dien waarborg vindt de Staat wanneer de werkgever zijn risico overdraagt aan daartoe ingestelde Staatsorganen. ') Waarbij het er niet toe doet door wie die vereeniging is opgericht. 24 Doch ook een andere waarborg is mogelijk. De werkgever kan de richtige vervulling der hem opgelegde verplichting doen waarborgen door een particulier orgaan: een Bedrijfsvereeniging. Van het oogenblik af, dat de werkgever van zulk een Bedrijfsvereeniging lid is kan de Staat tevreden zijn, mits de samenstelling dier Bedrijfsvereeniging waarborgt dat de arbeiders in dienst van den werkgever bij ziekte en ongeval de hun competeerende uitkeering ontvangen. De Staat eischt daartoe in de eerste plaats dat die Bedrijfsvereeniging van voldoende grootte zij. Ten tijde der erkenning moet ten minste het bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen loonbedrag worden uitbetaald door de werkgevers wier arbeiders voor risico der Bedrijfsvereeniging zullen zijn verzekerd. Volgens de Memorie van Toelichting zal dit loonbedrag worden gesteld op + 25 millioen gulden 'sjaars. Waar volgens diezelfde Memorie in totaal rond 1 x/2 müiiard gulden verzekerd zal zijn, zullen dus hoogstens een 60-tal Bedrijfsvereenigingen door de Kroon kunnen worden toegelaten. De Kroon zal op die Bedrijfsvereenigingen grooten invloed uitoefenen, aangezien voor hunne erkenning vereischt is dat de Statuten aan de in de wet gestelde vereischten voldoen. Deze eischen zijn voor het grootste gedeelte van formeelen aard, d.w.z. er staat voorgeschreven dat de Statuten moeten inhouden bepalingen omtrent het lidmaatschap, de algemeene ledenvergadering enz. doch niet wat die bepalingen moeten inhouden (art. 13). Slechts op enkele punten worden voorschriften van meer materieelen aard gegeven, b. v. omtrent het Bestuur dat gelijkwaardig moet zijn samengesteld uit werkgevers en arbeiders, (artt. U en 12 tweede zin). Voorts moet de Bedrijfsvereeniging (welke niet is eene instelling *) alle werkgevers die aan de Statutaire vereischten voldoen tot het lidmaatschap toelaten, terwijl zulk een werkgever niet met eene van het normale afwijkende bijdrage mag worden belast: een bepaling, die öf nietszeggend of buitengewoon slecht is. (art. 18). Deze vaagheid in het stellen van materieele voorschriften ') Waarom eigenlijk niet? 25 maakt dat de Bedrijfsvereeniging zeer vele vormen zal kunnen aannemen, zoodat het moeilijk is zich daarvan reeds van te voren een beeld te voren. Want bindende voorschriften worden vrijwel niet gegeven noch omtrent de organisatie zelve van de bedrijfsvereeniging, noch omtrent de uitbetalingsinstantie en uitbetalingsplaats van ziekte en ongevallenschadeloosstelling, noch omtrent het opbrengen der kosten. In het zeer algemeene gesproken zal de Bedrijfsvereeniging kunnen zijn een landelijke organisatie van werkgevers van een centraal punt uit te besturen door een bestuur uit werkgevers en arbeiders samen te stellen. Deze landelijke organisatie zal verdeeld zijn in gewestelijke en plaatselijke of fabrieksafdeelingen. Ondertusschen is een geheel andere organisatie volstrekt niet uitgesloten. Zoo kunnen b. v. zeer goed naast de werkgevers ook arbeiders of arbeidersvereenigingen lid der Bedrijfsvereeniging zijn. (Verg. M. v. T. pag. 11). De uitbetalingsinstantie en de uitbetalingsplaats zal bij ziekte en ongeval verschillend kunnen zijn. Zoo zou bij ziekte kunnen worden bepaald dat de patroon in eerste instantie het ziekengeld uitkeert en dat bij ongemotiveerde weigering van den patroon de plaatselijke afdeeling optreedt. Of aan de fabrieksafdeeling kan de eerste beslissing over en de uitbetaling der eerste schadeloosstellingen worden toegekend. Deze quaesties moeten worden geregeld bij afzonderlijk ziekte en bij afzonderlijk ongevallenreglement beide door de Kroon goed te keuren (art. 22). Ook de opbrengst der kosten is niet geregeld: de bedrijfsvereeniging zal omslag- of premiestelsel kunnen kiezen; zij zal ook de kosten plaatselijk of bedrijfsgewijs al naar den aard van het onderwerp kunnen doen opbrengen terwijl ook zonder twijfel het eigen risico dragen onder verantwoordelijkheid der bedrijfsvereeniging zal zijn toegelaten, (art. 45). Als regel zullen daarbij de werkgevers de volle kosten moeten opbrengen, maar een bijdrage der arbeiders is niet uitgesloten. Wettelijk is alleen verboden dat de werkgever de voor hem uit deze wet voortvloeiende kosten geheel of ten deele afhoudt van het loon der arbeiders (art. 58), maar die kosten zijn alleen wettelijk vastgesteld ten opzichte van 26 de premies te betalen aan Rijksverzekeringsbank en Raden van Arbeid. Zoodra de werkgever is aangesloten bij een Bedrijfsvereeniging worden de middelen tot dekking der voor rekening dier vereeniging komende ziekengelden, schadeloosstellingen, administratiekosten enz. opgebracht volgens regelen vast te stellen in hare statuten, (art. 45). Men mag echter niet vergeten dat een Bedrijfsvereeniging als regel moet zijn opgericht met medewerking der arbeidersvereenigingen en dat hare statuten door de Kroon moeten worden goedgekeurd. Ondertusschen is de bijdrage der arbeiders volgens het ontwerp theoretisch niet absoluut uitgesloten. Theoretisch laat het ontwerp de mogelijkheid open dat de arbeiders zullen medebetalen, b.v. aan de kosten der ziekengeldverzekering. Deze theoretische mogelijkheid zou, naar het mij wil schijnen, zelfs wel eens tot practische resultaten kunnen leiden, waar de werkgevers reeds in de kosten der ziekenverzorging bijdragen of in gevallen waarin de arbeiders een aanvullende regeling (art. 17) wenschen. Bij de groote vaagheid aan wettelijke voorschriften behoort de Staat, die zonder voorbehoud zelve aansprakelijk is voor alle aan de verzekerden en hunne betrekkingen toekomende schadeloosstellingen, (art. 144) nog meerdere waarborg voor de financieele gestie der Bedrijfsvereenigingen dan alleen de goedkeuring der statuten enz. Het ontwerp bepaalt dus dat de Bedrijfsvereenigingen pand moeten verleenen. Slechts indien de leden onderling aansprakelijk zijn voor de schulden der vereeniging kan de Kroon ontheffing van verplichting tot pandsteüen geheel of gedeeltelijk verleenen (art. 16). Een bijzonder pand vereischt het ontwerp bovendien nog wanneer de Bedrijfsvereeniging een andere dan voorloopige rente ter zake van een ongeval toekent (art. 126). Voortdurend toezicht op de gestie der bedrijfsvereeniging wordt voorts gehouden door een nieuw te scheppen orgaan: een Raad van Toezicht (art. 31). Deze Raad van Toezicht bestaat uit een voorzitter en 9, 12 of 15 leden door de Kroon te benoemen. Een derde dier leden wordt door de Kroon benoemd uit een voordracht daartoe opgemaakt door de door den Minister 27 van Arbeid, Landbouw en Nijverheid aan te wijzen werkgeversverenigingen en één derde uit een voordracht daartoe opgemaakt door dien Minister aan te wijzen arbeidersvereenigingen (art. 32). De Raad heeft de meest uitgebreide bevoegdheden: de kosten welke hij medebrengt, zijn de eenige kosten welke dit ontwerp rechtstreeks ten laste van den Staat brengt (art. 33). Is eenmaal een Bedrijfsvereeniging als zoodanig erkend .— en deze erkenning kan alleen geweigerd worden bij een met redenen omkleed Koninklijk Besluit wegens niet voldoen aan de gestelde eischen (art. 19) •— dan kan die Bedrijfsvereeniging met de uitvoering der verzekering beginnen op het tijdstip bij het Koninklijk Besluit der erkenning bepaald (art. 20). Op dien dag gaat automatisch het risico van de verzekering der arbeiders in dienst van een werkgever die lid is van de Bedrijfsvereeniging op die Bedrijfsvereeniging over (art. 28). De erkenning der Bedrijfsvereeniging kan worden ingetrokken in gevallen bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen (art. 24). Het risico wordt dan weer automatisch gedragen door de Staatsorganen (art. 25). Het ontwerp regelt uitvoerig de wijze waarop de Staatsorganen zich voor eventueele verliezen uit het pand kunnen schadeloos stellen (art. 26). Terwijl de geheele uitvoering der verplichte ongevallen- en ziekteverzekering door de Bedrijfsvereenigingen zich kenmerkt door een groote soepelheid; terwijl daar .— behoudens een zeer ver strekkende inmenging van den Minister — veel wordt overgelaten aan het inzicht der betrokkenen, regelt het ontwerp nauwkeurig die uitvoering ten opzichte van de Raden van Arbeid en de Rijksverzekeringsbank. Reeds om te beginnen is hier omtrent het opbrengen der kosten geenerlei onzekerheid. De middelen tot dekking van de ingevolge deze wet door de Raden van Arbeid en de Bank uit te keeren ziekengelden, renten en overige schadeloosstellingen én administratiekosten worden opgebracht door de werkgevers, die geen lid zijn eener Bedrijfsvereeniging (art. 46). In principe staat dus vast, dat de werkgevers, lid eener Bedrijfsvereeniging niet behoeven 28 te betalen aan de kosten door het bestaan van Rijksverzekeringsbank en Raden van Arbeid veroorzaakt. Inmiddels stelt het Ontwerp daarmede een beginsel op den voorgrond, waarop het vele en belangrijke uitzonderingen toelaat. Voor de goede orde behandelen wij die uitzonderingen tegelijkertijd met de gevallen, waarin het ontwerp aan de Bedrijfsvereeniging bijzondere geldelijke verplichtingen oplegt. In de eerste plaats dan moeten wij hier melding maken van het zg. prophylaxe fonds. Dat is een fonds welks gelden bestemd zijn tot het nemen of bevorderen van maatregelen welke strekken om ziekte te voorkomen of welke de geneeskundige behandeling ten goede komen. Het bouwen van ziekenhuizen, propaganda voor gezond leven enz. zullen o. m. uit dit fonds kunnen worden bekostigd, (art. 94). Het fonds wordt gevormd uit bijdragen van de Bedrijfsvereenigingen en de Raden van Arbeid. De hoogte dezer bijdragen wordt door den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid bepaald. Die Minister stelt vast het door ieder dier instellingen verschuldigd percentage van het bij hen naar raming verzekerd loonbedrag. Dit percentage mag 1 pro mille niet overschrijden, (art. 95). Aangezien de Minister in de Memorie van Toelichting het verzekerd loonbedrag op lVg miUiard stelt kan dus per jaar 1 Va millioen gulden in het fonds worden gestort. In de tweede plaats zullen de kosten der ziekteverzekering van zg. losse arbeiders vermeerderdmet een opslag voor administratiekosten wórden verdeeld over de Bedrijfsvereenigingen en de Raden van Arbeid volgens regelen bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen (art. 88 II). Dan zullen de oninbare en oninvorderbare premiën naar bij bestuursmaatregel te stellen regels worden omgeslagen over Bedrijfsvereenigingen, Raden van Arbeid en Bank (art. 145). Voorts zullen de Bedrijfsvereenigingen moeten bijdragen aan de administratiekosten van de RijksverzekeringsBank, althans voor zoover deze kosten verbonden zijn aan de uitvoering door de Bedrijfsvereenigingen van de Ongevallenverzekering (art. 146). 29 En ten slotte veronderstelt het Ontwerp nog het geval dat te weinig werkgevers zullen zijn aangesloten bij Rijksverzekeringsbank en Raden van Arbeid om met de premiën tot een behoorlijke dekking van het risico te komen. Wanneer de Kroon van oordeel is, dat zulk een toestand is ingetreden, wanneer de Kroon meent dat de premiën redelijkerwijs niet meer kunnen worden verhoogd, krijgt Zij de bevoegdheid om over de Bedrijfsvereenigingen het tekort op de premiën om te slaan. (art. 147). Blijkt daarentegen uit een wetenschappelijke balans der Rijksverzekeringsbank dat haar middelen haar verplichtingen overtreffen dan komt dit overschot niet aan de Bedrijfsvereenigingen ten goede, maar dan kan het tarief gedurende een bepaald aantal jaren zoodanig verlaagd worden dat het overschot op die manier wordt weggewerkt, (art. 46 VIII). Uit het voorgaande blijkt alreeds, dat de kosten welke door Raden van Arbeid en Rijksverzekeringsbank worden gemaakt ter uitvoering van de bij dit ontwerp te regelen verzekeringen zullen worden opgebracht naar een premiestelsel. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden de bedrijven ingedeeld in gevarenklassen en wel naar evenredigheid van het gevaar afzonderlijk voor de ongevallenverzekering en afzonderlijk voor de ziekteverzekering (art. 34). De Raad van Arbeid, onder wiens ressort hij valt, deelt den werkgever mede in welke gevarenklasse, het bedrijf dat hij doet uitoefenen (of de werkzaamheden, welke hij doet verrichten) valt en welk gevarencijfer daaraan wordt toegekend, (art. 40). Het spreekt van zelf dat deze gevarenklasse of dit gevarencijfer verschillend voor de ongevallenverzekering en voor de ziekteverzekering kan zijn en in de meeste gevallen ook zal zijn. Door de Kroon worden voorts de tarieven vastgesteld welke aanwijzen voor elke gevarenklasse en voor elk gevarencijfer de verschuldigde premie per één gulden loon (art. 46 I en VI). De werkgever, die niet is aangesloten bij een Bedrijfsvereeniging is verplicht om loonlijsten aan te houden; geregeld bij te houden en op de daartoe bepaalde tijdstippen in te leveren bij het postkantoor of den Raad van Arbeid, binnen wiens ressort hij woont (art. 47). Binnen een 30 zekeren tijd na eiken vervaldag (beide door den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid te bepalen) is de werkgever verplicht ten kantore der posterijen of van den Raad van Arbeid binnen wiens ressort hij woont, voor elk der beide verzekeringen de premie te betalen. De werkgever moet die premie berekenen over het totaal van het loon, dat in het tijdvak, waarover de betaling loopt, door zijn arbeiders is verdiend (art. 50). Bij die berekening behoeft hij echter geen rekening te houden met een som van meer dan gemiddeld acht gulden per dag (art. 46 V). De Raad van Arbeid oefent op deze stortingen controle uit, door te berekenen of de premiebetaling van den werkgever in orde is (art. 52). Daarbij geeft het ontwerp uitvoerige voorschriften over hetgeen er gebeuren moet, wanneer de werkgever geen, te weinig of te veel premie heeft betaald (artt. 52, 53, 54 en 55). Aangezien ten opzichte van sommige groepen van werkgevers, de hier bedoelde wijze van opbrengst der benoodigde gelden op groote moeilijkheden zou kunnen stuiten, bepaalt het Ontwerp dat bij algemeenen maatregel van bestuur ten aanzien van bepaalde groepen van werkgevers afwijkende regelen kunnen worden gegeven, zoowel ten aanzien van de berekening van het loon, en de loonlijsten, als ten aanzien van de wijze van betaling. Men denke bijvoorbeeld aan den arbeid van dienstboden enz. (art. 34 tweede zin, art. 47 vierde lid, art. 51 en 56). Eindelijk zij nog opgemerkt dat alle werkgevers — zonder onderscheid of zij zijn aangesloten bij een Bedrijfsvereeniging dan wél hun risico doen dragen door de Staatsorganen — verplicht zijn aangifte te doen van het door hun uitgeoefende bedrijf cq. van de werkzaamheden welke zij laten verrichten, teneinde den Raad van Arbeid te doen beslissen of zij onder de termen van de wet vallen. Ook is de werkgever die zijn bedrijf staakt of met het doen verrichten van werkzaamheden ophoudt, tot aangifte verplicht. Een en ander wordt uitvoerig in het ontwerp geregeld bij de artt. 35 tot 44, alwaar men ook het voorschrift aantreft 31 dat ten aanzien van bepaalde groepen van werkgevers bij algemeenen maatregel van bestuur afwijkende regels kunnen worden gesteld. In het voorgaande hebben wij een globaal overzicht gegeven van de organisatie der ongevallen-en ziekteverzekering door Bedrijfsvereenigingen, Raden van Arbeid en Rijksverzekeringsbank. Voorts hebben wij een overzicht gegeven van het systeem dat de wetgever denkt te volgen ten opzichte van het opbrengen der kosten. Dit systeem wijkt af zoowel van de thans geldende Ongevallenwetten als van de Ziektewet. Want bij de thans geldende Ongevallenwetten dragen de werkgevers alle kosten en is de mogelijkheid uitgesloten dat ook de arbeiders daaraan medebetalen. Bij de Ziektewet-Talma moesten de kosten worden opgebracht door werkgevers en arbeiders samen. Volgens artikel 60 van die wet is de helft van de premie door den werkgever en de helft door den verzekerde verschuldigd: de premie wordt echter in zijn geheel door den werkgever betaald, hij heeft de bevoegdheid om van het loon van den verzekerde af te houden het door dezen verschuldigde deel der premie. HET RISICO DER ZIEKTEVERZEKERING. De arbeiders in den zin van het ontwerp zijn tegen ziekte verzekerd. Daarbij verstaat het ontwerp onder arbeider ieder, die in dienst van een ander tegen loon werkzaam is (verg. Inleiding). Op dezen stelregel zijn twee soorten uitzonderingen, n.1. in de eerste plaats dat niet verzekerd zijn een aantal personen welke wel arbeider zijn volgens bovenstaande definitie en voorts dat een aantal personen wel verzekerd zijn, al zijn zij geen arbeider. Niet verzekerd al zijn zij wel arbeiders zijn: a. Inwonende bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van den werkgever (art. 1III). b. Leerlingen (art. 69a). c. Zeelieden (art. 69 b). 32 Arbeiders in dienst van een publiekrechtelijk lichaam (staat, provincie, waterschap, gemeente) zijn als regel tegen ziekte verzekerd. Alleen kan de Overheid te hunnen aanzien een afwijkende regeling vaststellen. De Kroon behoudt zich voorts de bevoegdheid voor om sommige categorieën overheidsarbeiders van de ziekteregeling uit te zonderen (69 c). Wel verzekerd, al zijn zij geen arbeiders, zijn de werkloozen en een groot gedeelte der losse arbeiders. Ind ien de verzekerde onvrijwillig werkloos wordt, duurt de verzekering nog een maand na het tijdstip waarop de verzekerde onvrijwillig werkloos werd (art. 72 j° art. 82). Deze zeer ver strekkende bepaling slaat op alle gewezen arbeiders, waarvan kan worden aangetoond dat zij de laatste twee maanden voor het einde hunner dienstbetrekking regelmatig in loondienst waren. Het ontwerp geeft daarbij geen definitie van wat onder onvrijwillige werkloosheid moet worden verstaan. Aangezien in onze geheele wetgeving geen enkele wettelijke bepaling voorkomt die dit begrip nader definieert kan men slechts gissen, welk risico de wetgever hierbij den werkgever op de schouders legt. Slechts op één punt heerscht geen onzekerheid: indien de verzekerde werkloos wordt door staking (al is die nog zoo onrechtmatig) of door uitsluiting, dan is dit persé onvrijwillige werkloosheid (art. 72II). Ook wat onder „regelmatig in loondienst" moet worden verstaan is niet nader gedefinieerd. Het ontwerp geeft ten dezen aanzien zelfs geen enkele aanwijzing. Ook niet doordat het een bijzondere regeling voorschrijft ten aanzien van de z.g. losse arbeiders (artt. 87 en 88). Het ontwerp omschrijft deze soort arbeiders, als arbeiders, die in den regel in dezelfde kalenderweek niet langer dan twee dagen in dienst van denzelfden werkgever werkzaam zijn en het geeft aan die losse arbeiders een aanspraak op ziekengeld indien zij ziek worden binnen een week na het eindigen der laatste dienstbetrekking. Zij moeten dan echter aannemelijk maken dat zij geregeld loonarbeid plegen te verrichten. Zoowel de losse arbeider als de onvrijwillig werklooze moet dus geregeld in loondienst zijn. Zonder dat het Ont- 33 werp zulks aangeeft, zal men nochtans wel moeten aannemen, dat een onvrijwillig werklooze, die tevens valt onder de definitie van losse arbeider, slechts ziekengeld ontvangt indien hij binnen een week na het einde der laatste dienstbetrekking ziek wordt. Terwijl anderszins de losse arbeider, die vrijwillig (opzettelijk) werkloos wordt zijn aanspraak op ziekengeld niet verliest. Dit is echter alles slechts gissing, want het Ontwerp bepaalt hieromtrent niets definitiefs, Deze geheele regeling wijkt af van de Ziektewet Talma. Daar zijn alleen verzekerd de arbeiders in dienst van eene onderneming. Dienstboden enz. vallen dus buiten de Ziektewet Talma. Die vftt zondert van de verplichte verzekering voorts uit: de personen die aangeslagen zijn in nader aangegeven belastingen en die meer verdienen dan een nader bij bestuursmaatregel te bepalen bedrag. Terwijl dus volgens de Ziektewet Talma hooger bezoldigden en weigegoeden in den regel geen aanspraak op ziekengeld kunnen doen gelden zullen zij volgens het ontwerp dit wel kunnen doen. Onder losse arbeiders verstaat de Ziektewet Talma degenen wier dienstbetrekking voor minder dan 4 dagen is aangegaan en korter dan 4 dagen duurt. Zij zouden als regel buiten de verzekering blijven maar voor bepaalde groepen onder hen kon de Kroon verzekeringsplicht voorschrijven. Ten aanzien van de onvrijwillige werkloozen kent de Ziektewet Talma weliswaar een regeling maar die regeling is geheel anders dan die van het ontwerp. De Ziektewet Talma stelt nl. als criterium voor het recht op uitkeering bij onvrijwillige werkloosheid dat men gedurende de laatste twee maanden voor het einde der verzekering onafgebroken verzekerd is geweest en dat men niet in staat was om bij een vrijwillige verzekering de premie te betalen. De Ziektewet Talma spreekt daarbij ook niet over staking of uitsluiting. Eindelijk moet nog worden vermeld dat de Ziektewet Talma handelsreizigers in dienst van buitenslands gevestigde ondernemingen niet als arbeiders beschouwt, omdat de Regeering geen kans zag om de premiën dezer lieden 3 34 op behoorlijke wijze binnen te krijgen. De tegenwoordige regeering schijnt deze moeilijkheid minder zwaar te wegen. De verzekerde mag aanspraak op ziekengeld maken indien hij ongeschikt tot werken is wegens ziekte (art. 74II). Daarbij verstaat het ontwerp onder ziekte, behoudens hetgeen door het spraakgebruik als zoodanig wordt aangemerkt, ook nog: a. Ongeschiktheid tot werken wegens zwangerschap en bevalling van een gehuwde vrouw, (art 63). Men lette hier speciaal op het woordje gehuwd. In afwijking van de Ziektewet Talma beschouwt dit ontwerp zwangerschap en bevalling van een ongehuwde vrouw niet als ziekte. Ongehuwde vrouwen, die bevallen moeten, krijgen wettelijk niets. b. Ongeschiktheid tot werken wegens ongeval (art. 64 I), althans gedurende de eerste zes weken (art. 103 I j° 76). c. Ongeschiktheid tot werken wegens overheidsmaatregelen tot wering van besmettelijke ziekten (art. 64 II). De hoogte van het ziekengeld is verschillend, al naar mate men te doen heeft met ongeschiktheid tot werken wegens zwangerschap en bevalling van een gehuwde vrouw of wegens een der andere zoo even genoemde oorzaken. De regeling van het ziekengeld bij zwangerschap en bevalling eener gehuwde vrouw zullen wij dan ook afzonderlijk bespreken. Bij ongeschiktheid tot werken wegens ziekte daaronder dus alleen te verstaan wegens eigenlijke ziekte, wegens ongeval in verband met de dienstbetrekking gedurende de eerste zes weken en wegens overheidsmaatregelen tot wering van besmettelijke ziekten, heeft de verzekerde recht op een ziekengeld tot een bedrag van 70 % van het dagloon van den verzekerde, (art, 74 I). Daaronder is te verstaan het loon dat in de kalenderweek, voorafgaande aan den aanvang der ongeschiktheid tot werken gemiddeld per dag is verdiend, door gelijksoortige arbeiders in dezelfde of naburige gemeenten (art 65). Het dagloon hetwelk meer dan 8 gulden bedraagt komt voor dat meerdere niet in aanmerking (art. 74 VÏI). Het ziekengeld wordt uitgekeerd voor iederen dag, de Zondagen niet medegerekend, dat de ongeschiktheid tot werken duurt, te beginnen met den derden dag na dien, waarop zij aanving en gedurende ten hoogste zes en twintig weken (art. 74 II). Indien de ongeschiktheid tot werken langer dan twee weken heeft geduurd wordt ook ziekengeld over de eerste drie dagen uitgekeerd (art. 74 III). Ook deze regeling wijkt af van de Ziektewet Talma. Daar werd het ziekengeld uitgekeerd over ten hoogste 6 maanden en als regel nooit over de eerste drie dagen. De hoogte van het ziekengeld bedroeg 70 °/0 van het gemiddelde der loonklasse waartóe de verzekerde behoorde. Daarbij was het hoogste gemiddelde f 4.—. De bepaling der loonklasse coupeerde enkele moeilijkheden, welke volgens het ontwerp onopgelost blijven. Men vraagt zich b. v. te vergeefs af hoe het dagloon volgens het ontwerp berekend wordt wanneer in de week voorafgaande aan de ziekte veel overwerk is verricht of een winstaandeel is uitgekeerd. De wetgever geeft hieromtrent geen bepaald voorschrift. Wel deed hij dit ten opzichte van het loon dat geheel of gedeeltelijk bestaat in huisvestiging, verstrekking in natura of wel in beide. Dit moet worden geschat volgens de geldwaarde ter plaatse van verstrekking, (art. 3). Merkwaardig kan de bepaling dat onder dagloon wordt verstaan het loon dat in de kalenderweek voorafgaande aan de ongeschiktheid tot werken gemiddeld per dag is verdiend door gelijksoortige arbeiders in dezelfde of naburige gemeenten werken ten opzichte van de onvrijwillig werkloozen aangezien daar een maand kan liggen tusschen het laatst verdiende loon en het begin der uitkeering. Bij sterke stijging van het loonpeil kan zoo de onvrijwillig werklooze meer ziekengeld uitgekeerd krijgen dan hij ooit verdiende. Ook ten aanzien van losse arbeiders zijn dergelijke excessen te bedenken. Wellicht bepaalt daarom het ontwerp in artikel 85 dat bij algemeenen maatregel van bestuur voor bepaalde groepen van personen kan worden afgeweken van het bepaalde ten aanzien van de ziekengelduitkeering: een bepaling, waarmede de wetgever de meest volstrekte volmacht aan de uitvoerende macht verstrekt. Dank zij deze bepaling kan men dan ook ten aanzien van geen enkele groep personen feitelijk met zekerheid zeggen hoe hoog het ziekengeld zal zijn. Zoo is het zeer goed mogelijk 35 36 dat een later Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid op grond van deze bepaling voor kostwinners een ziekengeld van b. v. 150 °/0 voorschrijft. Ook de Ziektewet Talma kent een delegatie van macht, doch in veel beperkter mate. Volgens artikel 35 dier wet kon de Kroon voor het gebied van een bepaalden Raad van Arbeid vaststellen dat het bedrag van het ziekengeld zou worden verlaagd tot uiterlijk 50°/o of zou worden verhoogd tot uiterlijk 90°/o van het gemiddelde der loonklasse en dat de uitkeering zou plaats hebben van den eersten, tweeden, vierden of vijfden dag der ongeschiktheid tot werken af, gedurende ten hoogste 12 maanden en op Zondagen. Zooals wij boven reeds zagen kent het Ontwerp een afwijkende regeling van het ziekengeld bij ongeschiktheid tot werken wegens zwangerschap en bevalling eener gehuwde vrouw. Bij zwangerschap eener gehuwde vrouw wordt ziekengeld uitgekeerd ter hoogte van het dagloon van den eersten dag af van overlegging door de verzekerde van een verklaring van een geneeskundige, inhoudende dat haar bevalling waarschijnlijk binnen een tijdsverloop van zes weken plaats zal hebben, (art. 74 IV). Vervolgens krijgt die verzekerde bij hare bevalling dan nog eens ziekengeld, ter hoogte van het dagloon over minstens zes weken na den dag der bevalling en gedurende ten hoogste 26 weken. (art. 74 V). Ook hier bedraagt het dagloon op zijn hoogst acht gulden, (art. 74 VU). Zoo zal dus op z'n minst voor bevalling en zwangerschap eener gehuwde vrouw 12 weken vol loon worden uitbetaald, maar het kan ook meer zijn. Indien dan nog bovendien de verzekerde zich niet heeft laten inschrijven bij een toegelaten ziekenfonds krijgt zij ook nog gratis medische behandeling door een geneeskundige of vroedvrouw x). (art. 74 VI). *) L Als de vrouw zich heeft laten inschrijven bij een toegelaten ziekenfonds kan zij er veel minder aan toe zijn. Immers een toegelaten ziekenfonds behoeft de verzekerde geen behandeling door geneeskundige of vroedvrouw te verleenen ingeval de bevalling plaats vindt binnen de eerste zes maanden na de inschrijving en in dat geval krijgt zij die behandeling ook 38 In overeenstemming met de Ziektewet Talma verstaat het ontwerp onder behoorlijke geneeskundige hulp in de allereerste plaats de geneeskundige hulp welke wordt verleend door een volgens het ontwerp Ziekenfondswet toe te laten Ziekenfonds. Maar ook andere geneeskundige hulp kan voldoende zijn. (art. 80 III). Nooit voldoende is echter de geneeskundige hulp welke een niet toegelaten fonds verleent, (art. 80 II). Naast deze gevallen, waarin den verzekerde geen ziekengeld toekomt, kent het ontwerp een negental gevallen waarin het Bestuur der Bedrijfsvereeniging of van den Raad van Arbeid de uitkeering van ziekengeld geheel of gedeeltelijk kan weigeren. Een opsomming welke geen commentaar behoeft vindt men in art. 81 van het ontwerp. Slechts zij hier de aandacht gevestigd op enkele niet nader gemotiveerde afwijkingen van het soortgelijk artikel uit de Ziektewet Talma. Bij art. 44 van die wet kon het Bestuur van den Raad van Arbeid ziekengeld weigeren, indien de ongeschiktheid tot werken bestond op het tijdstip dat de verzekering een aanvang nam. In het ontwerp heet deze bepaling: „Het Bestuur van de Bedrijfsverzekering onderscheidenlijk van den Raad van Arbeid is bevoegd de uitkeering van ziekengeld geheel of ten deele te weigeren indien de ongeschiktheid tot werken bestond bij den aanvang der dienstbetrekking en de verzekerde niet ten minste gedurende de laatste veertien dagen voor dien aanvang geregeld'loonarbeid heeft verricht", (art. 81b). Deze verandering in redactie zal tengevolge kunnen hebben dat invaliden, waarvan de invaliditeit niet onmiddellijk uitkomt, zich uit de Invaliditeitsverzekering met zijn lagere uitkeeringen zullen kunnen onttrekken om zich op koste van het bedrijf, eene hoogere ziekengeld-uitkeering te verzekeren. Een soortgelijke verandering vond plaats ten opzichte van de ongeschiktheid tot werken wegens zwangerschap en bevalling der gehuwde vrouw. Wij meenen de bepaling van het ontwerp te mogen interpreteeren dat het Bestuur de uitkeering kan weigeren bij zwangerschap ontstaan voor of bevalling binnen zes maanden na het in werking treden dezer wet op de Ziekteverzekering, (art. 81 c). 40 het ontwerp alleen dat deze bepaling in haar werking is beperkt: zij vermeldt niet waarom. Simulatie van ziekte wordt alleen tegengegaan door medische controle. Het ontwerp bepaalt te dien aanzien dat de verzekerde verplicht is zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek van wege de risicodrager, zich op last van dien geneeskundige moet laten onderzoeken in de hem aangewezen inrichting en in het algemeen de voorschriften van dien geneeskundige moet opvolgen welke strekken om een geneeskundig onderzoek mogelijk te maken. (art. 67). De risico-drager kan voorts den verzekerde zelf hooren (art. 78) en controle door een eigen geneesheer uitoefenen (art. 67, II) terwijl hij tenslotte de uitkeering van ziekengeld kan weigeren als de verzekerde geen geneeskundige hulp inroept; de voorschriften van den behandelenden geneeskundige niet opvolgt (art. 81 Ia) of zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd, (art. 81 Ie.) HET RISICO DER ONGEVALLENVERZEKERING. Aangezien het Ontwerp ten opzichte van het risico der Ongevallen-verzekering vrijwel ongewijzigd de thans geldende Ongevallenwetten volgt, zullen wij bij onze beschouwingen te dezer zake de uiterste kortheid betrachten en zooveel mogelijk de aandacht concentreeren op die punten waar een belangrijke afwijking van de bestaande regeling valt waar te nemen. Alle arbeiders in den zin van het ontwerp zijn tegen ongeval verzekerd. Daarbij verstaat het ontwerp onder arbeider ieder die in dienst van een ander tegen loon werkzaam is. (verg. Inleiding). Op dezen stelregel kent het Ontwerp slechts drie uitzonderingen. Niet volgens de regels van het Ontwerp zullen verzekerd zijn: 41 a. De inwonende bloed- en aanverwanten in de rechte lijn (art. I, III). b. De zeelieden, (art. 99). c. De arbeiders als bedoeld in art. 100 tweede lid sub 2°. Op te merken valt dat de werkloozen niet zooals bij de ziekteverzekering ook onder de ongevallenverzekering zijn getrokken. Daar schijnt het gevoel dat het recht op uitkeering inderdaad moet samen hangen met de dienstbetrekking den wetgever te sterk te zijn geweest. Alle arbeiders in den zin van het Ontwerp zijn verzekerd tegen de geldelijke gevolgen van de ongevallen, hun in verband met hunne dienstbetrekking overkomen. De arbeiders zijn dus verzekerd tegen geldelijke gevolgen. Nochtans bepaalt het Ontwerp onder § 3 van het op de ongevallenverzekering betrekking hebbende Hoofdstuk, welke § het opschrift „van de schadeloosstellingen" draagt dat aan den verzekerde, wien een ongeval is overkomen in verband met zijne dienstbetrekking „als schadeloosstelling" genees- en heelkundige behandeling wordt verleend, of althans een vergoeding daarvoor, volgens regelen bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen (art. 102, eerste zinsnede) 1). Daarbij is onder geneeskundige behandeling begrepen het verstrekken van kunstmiddelen benevens het onderricht in het gebruik dier kunstmiddelen (art. 102 II). De kosten dezer genees- en heelkundige behandeling zijn ten laste van den risicodrager, (artt. 45, 461, 99, 101). Naast de bovenbedoelde genees- en heelkundige behandeling heeft de verzekerde of zijn nagelaten betrekkingen bij een ongeval hem in verband met zijne dienstbetrekking overkomen natuurlijk ook recht op een rente. Men moet daarbij wel in het oog houden, dat het ongeval de eerste zes weken als ziekte wordt beschouwd, zoodat de verzekerde dan ziekengeld ontvangt. Nu kan het evenwel voorkomen dat de verzekerde tegen ongeval geen recht op ziekengeld heeft of dat hem een uitkeering van ziekengeld is geweigerd. Want in de eerste plaats vallen niet alle ') Op de beteekenis van art. 102, tweede zinsnede komen wij later terug. 42 categoriën personen die onder de verplichte ongevallenverzekering vallen ook onder de verplichte ziekteverzekering (leerlingen). Maar in de tweede plaats kan het voorkomen dat de verzekerde zich aan handelingen schuldig heeft gemaakt welke hem verlies van ziekengeld opleverden zonder dat zij verhes van ongevallenrente beteekenen. In het algemeen immers kan men zeggen dat de wetgever het recht op ongevallenrente veel ruimer opneemt dan het recht op ziekengelduitkeering. Met het oog op deze gevallen bepaalt het tweede lid van art. 103 dat als aan den verzekerde geen ziekengeld is toegekend hij ongevallenrente ontvangt te rekenen van den dag na het ongeval. Het is niet duidelijk of deze bepaling alleen van toepassing is op ongevallen welke een geheeleof gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken van langer dan zes weken met zich sleepen. Men kan dit uit het tweede lid van art. 103 leezen, maar betwijfeld mag worden of de ontwerper van de wetsvoordracht zulk een verslechtering voor de leerlingen bedoeld heeft. De rente, waarop de verzekerde na de eerste zes weken aanspraak kan maken is bepaald op 70 percent van het dagloon bij geheele ongeschiktheid tot werken of bij gedeeltelijke ongeschiktheid evenredig minder. Over de eerste zes weken heeft de rente steeds de hoogte van het ziekengeld, (art. 103IV). Bij doodelijk ongeval wordt aan de nagelaten betrekkingen begrafeniskosten (maximum 30 X het dagloon) en een weduweof weezenrente gewaarborgd (art. 106 en 108). Waar voor het overige geen afwijking van de bestaande ongevallenwetten te constateeren valt meenen wij naar het ontwerp te mogen verwijzen. Hier ter plaatse zij er slechts aan herinnerd dat aan de Bedrijfsvereenigingen volledige risico-overdracht wordt toegekend. „De schadeloosstellingen toekomende aan een arbeider, die toen het ongeval hem trof, in dienst was van den werkgever die niet üd is eener Bedrijfsvereeniging, worden vastgesteld en toegekend door het bestuur der Bank." „Indien het risico der verzekering van een getroffene echter ten laste van een Bedrijfsvereeniging komt, wordt de schadeloosstelling vastgesteld en toegekend door het Bestuur der be- 43 trokken Bedrijfsvereeniging op de wijze door het reglement der Bedrijfsvereeniging te bepalen." Aldus de belangrijke artt. 123 en 124 van dit Ontwerp. Overeenkomstig dit beginsel zijn dan ook aan het Bestuur der Bedrijfsvereenigingen gelijke bevoegdhedend toegekend als aan het Bestuur der Rijksverzekeringsbank b.v. ten aanzien van den afkoop van rente aan vreemdelingen of hunne nagelaten betrekkingen (artt. 113 en 134), de verhooging der geschiktheid tot werken door opleiding (art. 115) het oproepen van een door een ongeval getroffene (art. 117). Ten aanzien van het onderzoek van een ongeval schijnt echter de Bedrijfsvereeniging achter te staan bij de Rijksorganen. Men verg. de artt. 120 en 122, waar de daar gegeven bevoegdheden uitsluitend toekomen aan Raad van Arbeid en Rijksverzekeringsbank. Wellicht kan hier echter de oplossing gevonden worden door de bij art. 171 voorgeschreven nauwe samenwerking tusschen Rijksorganen en bedrijfsvereenigingen.. De Bedrijfsvereeniging heeft de verplichting van de toekenning van de voor haar rekening komende blijvende renten binnen een week na die toekenning mededeeling te doen aan het Bestuur van de Bank (art. 126). De Bedrijfsvereeniging is dan bovendien verplicht vóór of op den door het Bestuur der Rijksverzekeringsbank te bepalen vervaldag tot zekerheid voor de geregelde betaling der rente een pand in handen van het Bestuur der Bank te stellen. De grootte van dit pand wordt door het Bestuur der Bank vastgesteld, volgens regels bij bestuursmaatregel te stellen. Het moet voldoende zijn tot dekking van de contante waarde der rente en van de aan die rente verbonden administratiekosten en de kosten van medische en technische controle (art. 126II). Voorts moeten wij er hier nog aan herinneren dat bij art. 135 de vrijwillige verzekering tegen ongevallen bij de Rijksverzekeringsbank vrij uitvoerig wordt geregeld, iets wat merkwaardig aandoet als men in aanmerking neemt dat de vrijwillige verzekering tegen ziekte bij de Raden van Arbeid niet in het Ontwerp geregeld wordt. Ten slotte nog een enkel woord over de medische con- 47 „ I Stelsels van verplichte Gesalarieerden ziekteverzekering. werkzaam in: . Portugal 10 Mei 1919 | Economisch zwakken. Tsjecho-Slowakije ... 30 Maart 1888 ... . \ Nijverheid. < Handel. 15 Mei 1919 .... Landbouw. i Nijverheid. Polen 19 Mei 1920 ) Handel. r Landbouw. Griekenland 16 Juli 1992 L Nijverheid. 8 December 1923. . . \ Handel. Japan. 22 April 1922 .... Nijverheid. STELSELS VAN VRIJWILLIGE ZIEKTEVERZEKERING. (Erkenning door den Staat van Bijzondere kassen al dan niet gepaard gaande met subsidie). Italië 15 April 1886. België 23 Juni 1894. Frankrijk 1 April 1898. Zweden 4 Juli 1910. Zwitserland 13 Juni 1911. Denemarken 10 Mei 1915. Deze gegevens zijn geput uit verschillende publicaties van het Internationaal Bureau van Arbeid. ONTWERP VAN WET. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is aan pag. 17. arbeiders een geldelijke uitkeering bij ziekte en bij ongeval in verband met hunne dienstbetrekking te verzekeren; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ÉÉRSTE HOOFDSTUK. ALGEMEENE BEPALINGEN AAN DE ZIEKTEVERZEKERING EN DE ONGEVALLENVERZEKERING GEMEEN. § 1. Inleidende bepalingen. Artikel i. ( i ) Onder arbeider wordt verstaan ieder, die in dienst van een ander Bepaling van arbeider, tegen loon werkzaam is. pag_ jg. gj. ^ (2) In afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid worden, hoewel zij geen loon ontvangen, als arbeiders beschouwd personen, die wegens werkzaamheden in dienst van den werkgever verricht, van derden uitkeeringen in geld ontvangen. Voor de toepassing van Hoofdstuk III worden 4 als arbeiders beschouwd, hoewel zij geen loon ontvangen, personen beneden den leeftijd van 21 jaren en volontairs, leerlingen en dergelijke personen, die in verband met hun opleiding nog geen loon ontvangen. (3) Inwonende bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van den werkgever worden niet als arbeiders beschouwd. Artikel 2. Onder werkgever wordt verstaan ieder natuurlijk of rechtspersoon, die Bepaling van werkgever, een of meer arbeiders in dienst heeft. Artikel 3. Onder loon wordt verstaan elke uitkeering, welke de arbeider als ver- Bepaling van loon. goeding voor zijn arbeid of gedurende staking van den arbeid van zijn pag. 18; 35. werkgever ontvangt. Indien het loon gedeeltelijk of geheel bestaat in huisvesting, verstrekking in natura, of wel in beide, wordt de geldswaarde 4 55 lid waren van de Bedrijfsvereeniging, van rechtswege gedragen, voor zooveel betreft de ziekteverzekering door den Raad van Arbeid en voor zooveel betreft de ongevallenverzekering door de Bank. (2) De op den dag van de intrekking der erkenning voor rekening dér Bedrijfsvereeniging loopende verplichtingen ter zake van ongeschiktheid tot werken van arbeiders wegens ziekte of ter zake van aan arbeiders in verband met hunne dienstbetrekking overkomen ongevallen gaan, behoudens verhaal op de Bedrijfsvereeniging, van rechtswege over op den Raad van Arbeid, onderscheidenlijk op de Bank. (3) Een eventueel tekort, voortvloeiende uit het overgaan van de verplichtingen, in het vorige lid bedoeld, wordt door het Rijk aan den Raad van Arbeid, onderscheidenlijk aan de Bank vergoed. Artikel 26. (1) Indien de erkenning der Bedrij f svereeniging door Ons ingetrokken Verhaal nit panden, is, berekent het bestuur der Bank, zoodra het van oordeel is, dat alle renten pag. 27. door de Bedrijfsvereeniging verschuldigd wegens aan de Bank bekende ongevallen, overkomen aan arbeiders, die in dienst waren van werkgevers, leden der Bedrijfsvereeniging, zijn vastgesteld, de gezamenlijke contante waarde der bovenbedoelde renten en de aan die renten verbonden administratiekosten en kosten van medische en technische controle. (2) Vervolgens verkoopt het bestuur, voor zoover het dit noodig oordeelt, de aan de Bank door de Bedrijfsvereeniging ingevolge het in artikel 126, tweede lid, bepaalde gegeven panden op één der wijzen bedoeld in artikel i20i van het Burgerlijk Wetboek. Voor zoover de geldsom, die de Bank als opbrengst van verkocht pand van de vereeniging onder zich heeft, niet grooter is dan het volgens het eerste lid berekende bedrag, wordt die geldsom eigendom der Bank. Voor zoover zij meer bedraagt, wordt dit meerdere teruggegeven. (3) Wanneer alle in het eerste lid bedoelde renten zijn vastgesteld en drie jaren zijn verloopen sinds de intrekking der erkenning en naar het oordeel van het bestuur der Bank geen andere dan definitief vastgestelde renten wegens ongevallen, overkomen aan arbeiders, die voor risico der Bedrijfsvereeniging waren verzekerd, meer loopende zijn, berekent het bestuur der Bank, wat deze nog van de vereeniging te vorderen heeft. (4) Vervolgens verkoopt het bestuur, voor zoover het dit noodig oordeelt, het aan de Bank door de vereeniging ingevolge het in artikel 16 bepaalde gegeven pand op één der wijzen, bedoeld in het tweede lid, en voldoet uit de opbrengst aan de Bank, hetgeen deze nog van de Bedrijfsvereeniging te vorderen heeft. Uit de opbrengst van het in dit lid bedoelde pand worden vervolgens, voor zoover dit mogelijk blijkt, aan den Raad van Arbeid terugbetaald de kosten van de ziekengelduitkeeringen, welke ingevolge het bepaalde bij artikel 25, tweede lid, ten laste van dien Raad zijn gekomen. Het aan de Bedrijfsvereeniging toekomende bedrag wordt aan haar teruggegeven. Artikel 27. (1) Ingeval van faillissement der Bedrijfsvereeniging blijven de waar-Faillissement Bedrijfsverden, waarop de Bank pandrecht heeft, buiten het faillissement. eemgmg. (2) Vorderingen der Bank en van den Raad van Arbeid blijven daarbuiten, zoolang de verrekening, bedoeld in het vorige artikel, niet heeft plaats gehad. 56 Artikel 28. Aanvang dragen risico. Het risico van de verzekering der arbeiders in dienst van een werkgever, die lid is van een Bedrijfsvereeniging, wordt door de Bedrijfsvereeniging gedragen: P«f. 27- a. indien de werkgever lid was op het tijdstip, bedoeld in artikel 20, te rekenen vanaf dat tijdstip; b. indien de werkgever op een later tijdstip dan dat onder letter a bedoeld lid is geworden, te rekenen van den eersten dag der kalendermaand, volgende op die, waarin de werkgever lid der Bedrijfsvereeniging is geworden. Artikel 29. Overgang lidmaatschap. (i) Voor zoover door den werkgever een bedrijf wordt uitgeoefend, gaat het lidmaatschap van een Bedrijfsvereeniging van rechtswege van hem over op al degenen, natuurlijke of rechtspersonen, die later met hem of in zijn plaats als werkgever het bedrijf uitoefenen. (2) Bij algemeenen maatregel van bestuur worden de noodige voorschriften gegeven omtrent den overgang van een werkgever, lid eener Bedrijfsvereeniging, naar den Raad van Arbeid of de Bank of naar een andere Bedrijfsvereeniging en omtrent den overgang van een werkgever van den Raad van Arbeid of de Bank naar een Bedrijfsvereeniging. Artikel 30. Verslag Bedrijfsvereeni- (i) De Bedrijfsvereeniging is verplicht binnen een jaar na het verstrijr ging' ken van een boekjaar een verslag omtrent den toestand der vereeniging en hare werkzaamheden in het afgeloopen boekjaar en, binnen drie jaren een ziekte- en een ongevallenstatistiek betreffende elk boekjaar samen te stellen en een exemplaar van deze stukken tegelijk met een exemplaar van de door de algemeene vergadering goedgekeurde rekening aan Onzen Minister;' jen aan den Raad van Toezicht, bedoeld in artikel 31, toe te zenden. (2) Om de vijf jaren doet de Bedrijfsvereeniging een wetenschappelijke balans opmaken. Is in eenig jaar een wetenschappelijke balans opgemaakt, • dan wordt deze mede ingezonden met mededeeling van de grondslagen, waarop zij rust. (3) Door Onzen Minister kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent de inrichting der in de vorige leden genoemde stukken, alsmede omtrent de grondslagen, welke bij de samenstelling daarvan moeten worden gebruikt. § 3. Tan het toezicht op de Bedrijfsvereenigingen. Artikel 31. Raad van Toezicht. Het toezicht op de uitvoering der verzekering door en den toestand en het pag. 26. beheer van de erkende Bedrijfsvereenigingen is opgedragen aan een Raad van Toezicht. Artikel 32. Samenstelling. (i) De Raad van Toezicht bestaat uit een Voorzitter en negen, twaalf pag. 27. °f vijftien leden, door Ons te benoemen. (2) Eén derde der leden wordt door Ons benoemd uit een voordracht, daartoe opgemaakt door de door Onzen Minister aan te wijzen werkgevers- 57 vereenigingen en één derde uit een voordracht, daartoe opgemaakt door de door Onzen Minister aan te wijzen arbeidersvereenigingen. (3) Aan den Raad kan door Onzen Minister een secretaris worden toegevoegd, zoo noodig op een door Onzen Minister te bepalen bezoldiging. Hem wordt door Onzen Minister een jaarlijksche vergoeding voor bureelkosten toegelegd. Artikel 33. (1) Behoudens hetgeen bij algemeenen maatregel van bestuur omtrent Bevoegdheden, de bevoegdheden van den Raad van Toezicht zal worden bepaald, wordt de pag. 27. Raad door Ons gehoord in alle zaken betreffende erkenning, weigering tot erkenning of intrekking der erkenning van de Bedrijfsvereenigingen, de goedkeuring harer statuten en reglementen en der wijzigingen daarvan. (2) Hij brengt jaarlijks aan Onzen Minister een verslag uit omtrent den toestand der Bedrijfsvereenigingen. (3) Hij kan Ons met redenen omkleede voorstellen doen tot intrekking der erkenning van een Bedrijfsvereeniging. (4) Hij heeft het recht door een uit zijn midden aangewezen Commissie te allen tijde inzage te doen nemen van de boeken en bescheiden der Bedrijfsvereenigingen. (5) Ook is hij bevoegd die boeken en bescheiden door een of meer deskundigen te doen onderzoeken. (6) Aan den voorzitter en de overige leden van den Raad worden presentiegelden toegekend. (7) De kosten, voortvloeiende uit het toezicht op de Bedrijfsvereenigingen, komen ten laste van den Staat. § 4. Tan de indeeling in gevarenklassen en de aangiften, door den werkgever te doen. Artikel 34. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden de bedrijven, afzonderlijk indeeling in geva voor de verzekering geregeld in Hoofdstuk II en voor de verzekering ge- klassen, regeld in Hoofdstuk III, ingedeeld in gevarenklassen naar evenredigheid van pag. 29; 30. het gevaar, dat zij voor de beide in de voornoemde Hoofdstukken geregelde verzekeringen opleveren. De bedrijven kunnen in verschillende gevarenklassen worden ingedeeld naar gelang van de plaats, waar zij uitgeoefend worden. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevarenklasse geacht zullen worden te zijn ingedeeld werkzaamheden, welke een w*erkgever door in zijn dienst zijnde personen niet in de uitoefening van een bedrijf laat verrichten. Elke gevarenklasse bevat ten minste één gevarencijfer^ Artikel 35. (1) De werkgever is verplicht binnen den door Onzen Minister te stellen Aangifte bedrijf en termijn tegen bewijs van ontvangst van het door hem uitgeoefende bedrijf, zaamheden. onderscheidenlijk van de werkzaamheden, welke hij door in zijn dienst zijnde pag. 31. personen laat verrichten, in duplo ten kantore der posterijen of van den Raad van Arbeid, binnen welks kring, onderscheidenlijk welks gebied, hij zijn woonplaats heeft of ingevolge artikel 6 geacht wordt zijn woonplaats te hebben, aangifte te doen. (2) Indien de werkgever als lid van een Bedrijfsvereeniging is toege- 58 laten, is hij verplicht daarvan op het formulier van aangifte te doen blijken en het door Onzen Minister nader aan te duiden bewijsstuk daaromtrent over te leggen. Artikel 36. Aangifte publiekrechte* De in artikel 35 bedoelde aangifte geschiedt: lijke lichamen, a ingeval de Staat de werkgever is, door het hoofd van het betrokken Departement van Algemeen Bestuur, ten kantore der posterijen of van den Raad van Arbeid te 's-Gravenhage; b. ingeval een provincie de werkgever is, door Onzen Commissaris in die provincie ten kantore der posterijen of van den Raad van Arbeid zijner woonplaats; c. ingeval een gemeente de werkgever is, door den burgemeester ten kantore der posterijen in die gemeente of van den Raad van Arbeid, binnen wiens gebied de gemeente gelegen is; d. ingeval een waterschap, veenschap of veenpolder de werkgever is, door den voorzitter van het bestuur ten kantore der posterijen van of van den Raad van Arbeid, binnen welks kring, onderscheidenlijk gebied, de voorzitter zijn woonplaats heeft. Artikel 37. Aangifte door inlevering (1) De in de beide voorgaande artikelen bedoelde aangifte geschiedt formulieren. door de inlevering van formulieren, door den werkgever ingevuld. (2) Deze formulieren worden door Onzen Minister vastgesteld en worden kosteloos verkrijgbaar gesteld. (3) Het kantoor der posterijen, alwaar een aangifte wordt ontvangen, zendt ten spoedigste de aangifte in duplo aan den Raad van Arbeid, binnen wiens gebied het kantoor gelegen is. Artikel 38. Verplichting tot het geven De werkgever en degene, die werkgever is geweest, alsmede de in zijnen van inlichtingen. dienst zijnde of geweest zijnde personen zijn verplicht aan den Raad van Arbeid betreffende de gedane aangifte de verlangde inlichtingen, ook schriftelijk, binnen den door dien Raad gestelden termijn te geven. Artikel 39. Beslissing naar aanleiding Indien de Raad van Arbeid van oordeel is, dat een aangifte ten onrechte van de aangifte. js gescnied, geeft hij daarvan schriftelijk kennis aan den aangever; heeft deze bij zijn aangifte medegedeeld, dat hij lid is van een Bedrijfsvereeniging, dan geeft de Raad van Arbeid van zijn beslissing tegelijkertijd kennis aan de betrokken Bedrijfsvereeniging. Artikel 40. Ambtshalve beslissing (j) Indien de Raad van Arbeid van oordeel is, dat de aangifte te recht Arbeid =n 's 8eQaan> dan geeft hij daarvan schriftelijk kennis aan den werkgever, met mededeeling, ingeval de werkgever niet lid is eener Bedrijfsvereeniging met pag ga betrekking tot elk der beide in de Hoofdstukken II en III dezer wet ge¬ regelde verzekeringen, van de gevarenklasse, waarin het door den werkgever uitgeoefende bedrijf of de werkzaamheden, welke hij laat verrichten, is of zijn ingedeeld en het gevarencijfer, dat daaraan is toegewezen, alsmede de 61 (3) Heeft de ■werkgever gedurende een tijdvak, waarover de betaling der premie loopt of gedurende een gedeelte van dat tijdvak in dienst gehad een arbeider als bedoeld in artikel 98, die op de dagen, waarop hij in dat tijdvak of in dat gedeelte van het tijdvak bij den werkgever heeft gewerkt, gemiddeld minder dan één gulden vijftig cent heeft verdiend, dan wordt die arbeider voor de toepassing der in Hoofdstuk III geregelde verzekering geacht op eiken dag, waarop hij in dat tijdvak of in dat gedeelte van het tijdvak bij den werkgever heeft gewerkt, te hebben verdiend één gulden vijftig cent of zooveel minder als voor de groep arbeiders, waartoe hij behoort, door Ons mocht worden bepaald. (4) Indien de werkgever gedurende, het tijdvak waarover de betaling der premie loopt, of gedurende een gedeelte van dat tijdvak heeft in dienst gehad een arbeider, ten aanzien van wien krachtens artikel 96 III, onder 2, is bepaald, dat het bedrag, hetwelk ingevolge de onder 1 van dat onderdeel van artikel 96 bedoelde regeling als zijn dagloon zal worden beschouwd, bij de premieberekening als werkelijk verdiend loon zal worden aangemerkt, wordt die arbeider, voor zoover het vorige lid niet van toepassing is, voor de toepassing der in Hoofdstuk III geregelde verzekering geacht op eiken dag, waarop hij in dit tijdvak of in dat gedeelte van het tijdvak bij den werkgever heeft gewerkt, te hebben verdiend het hiervorenbedoeld bedrag. (5) Bij de berekening van het loon, in het eerste lid bedoeld, komt het pag. 30. loon, dat bij denzelfden werkgever voor denzelfden arbeider meer heeft bedragen dan het bedrag, hetwelk verkregen wordt door vermenigvuldiging van acht gulden met het aantal dagen, waarop de arbeider in de betalingsperiode bij den werkgever heeft gewerkt, voor dat meerdere niet in aanmerking. (6) De tarieven, bedoeld in het eerste lid, wijzen voor elke gevaren- pag. 29. klasse, en ingeval de gevarenklasse gevarencijfers bevat, voor elk gevarencijfer de verschuldigde premie aan per één gulden loon. Zij kunnen door Ons worden herzien. (7) Door de Bank wordt voor de verzekering, geregeld in Hoofdstuk III, overeenkomstig door Ons te stellen regelen een reserve gevormd. (8) Indien uit een wetenschappelijke balans der Bank blijkt, dat haar pag. 29. middelen haar verplichtingen, daaronder begrepen het in het voorgaande lid bedoelde reservefonds, overtreffen, kan ten aanzien van de werkgevers, welke reeds op het tijdstip, waarop die balans betrekking heeft en van hen, die later met of in plaats van die werkgevers voor hetzelfde bedrij f of dezelfde werkzaamheden als werkgevers mochten optreden, het tarief, bedoeld in het eerste lid, geldende voor de verzekering, geregeld in hoofdstuk III, gedurende een door Ons vast te stellen aantal jaren met een door Ons vast te stellen percentage worden verlaagd. Een verlaging van het' tarief als in de voorgaande zinsnede bedoeld, kan te allen tijde door Ons worden ingetrokken. Artikel 47. (1) De werkgever, die niet lid is van een Bedrijfsvereeniging, is ver- Loonlasten, plicht loonlijsten aan te houden en geregeld bij te houden. pag. 29. (2) Door Onzen Minister worden regelen omtrent het bijhouden der loonlijsten gesteld. (3) De loonlijst moet steeds aanwezig zijn ter plaatse, door den Raad van Arbeid in overleg met den werkgever aangewezen. (4) Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen, hetzij in het alge- pag. 30, meen, hetzij ten opzichte van bepaalde gemeenten of bepaalde gedeelten van een gemeente, voor bepaalde groepen van werkgevers, voor bepaalde 62 bedrijven of groepen van bedrijven, voor bepaalde groepen van arbeiders in die bedrijven, alsmede voor de ondernemingen ten aanzien waarvan het tweede lid van artikel 40 is toegepast, omtrent de vaststelling van de loonen van de verzekerden andere of nadere voorschriften worden gegeven. Door Onzen Minister kan aan een werkgever ontheffing worden verleend van het nakomen hetzij van de andere voorschriften, hetzij van een of meer dier voorschriften; in het eerste geval is de werkgever verplicht de betalingen der vorige leden na te komen. Gelijke ontheffing kan door hem worden verleend van het nakomen van de nadere voorschriften of van een of meer dier voorschriften. De Minister kan te allen tijde de ontheffing intrekken. (s) De werkgever is verplicht de loonlijst of het stuk, hetwelk hij ingevolge de bepalingen van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in het vorige lid, verplicht is te houden in plaats van de loonlijst, binnen den termijn, door Onzen Minister te bepalen, tegen bewijs van ontvangst in te leveren ten kantore der posterijen of van den Raad van Arbeid, binnen welks kring hij zijn woonplaats heeft, ter verzending naar de door Onzen Minister te bepalen plaats. De werkgever is mede verplicht op de daartoe gedane vordering de loonlijst tegen bewijs van ontvangst af te geven aan een der ambtenaren, krachtens artikel 152 aangewezen. Ingeval van samenloop van de verplichtingen, in dat lid bedoeld, heeft de laatst bedoelde den voorrang. Artikel 48. Formulieren loonlijsten. (i) Onze Minister stelt vast: a. de vervaldagen der premie; b. het formulier betreffende de inlevering door de werkgevers van de opgaven, benoodigd tot vaststelling der premie; c. het formulier of de formulieren der loonlijsten, bedoeld in het vorige artikel en het formulier of het model der stukken, welke de werkgever ingevolge de bepalingen van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in het vorige artikel, verplicht is te houden in plaats van de loonlijsten; d. het formulier of het model der stukken, welke de werkgever ingevolge de bepalingen van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in het vorige artikel, verplicht is te houden behalve de loonlijsten. (2) De formulieren en modellen in het voorgaande lid bedoeld worden kosteloos verkrijgbaar gesteld. Artikel 49. Datum, te rekenen waar- (1) Wordt, in afwijking van een vroegere beslissing, waartegen niet digd ts.em,e vcrschul"meer opgekomen kan worden, door den Raad van Arbeid beslist, dat een persoon werkgever is in den zin dezer wet, dan is premie verschuldigd van af den dag, waarop laatstbedoelde beslissing werd genomen. (2) Wordt, in afwijking van een vroegere beslissing, waartegen niet meer opgekomen kan worden, door den Raad van Arbeid beslist, dat een persoon niet werkgever in den zin dezer wet is, dan is premie verschuldigd tot den dag van ontvangst van den brief, waarbij de betrokkene heeft verzocht te zijnen aanzien een beslissing in dien geest te nemen, of, is zoodanig verzoek niet gedaan, tot den dag, waarop die beslissing is genomen. (3) Wordt het gevarencijfer, aan een bedrijf of aan werkzaamheden toegewezen, verhoogd of verlaagd op grond van een verandering in het bedrijf, of in die werkzaamheden, welke van invloed was op het gevaar, dat het bedrijf of de werkzaamheden voor de verzekering oplevert, onderscheidenlijk opleveren, of op grond van een verandering in de indeeling van het bedrijf, krachtens een wijziging in den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld 63 bij het eerste lid van artikel 34 of bij Koninklijk besluit als bedoeld bij artikel 40, derde lid, dan is de hoogere of de lagere premie verschuldigd over den tijd, aanvangende met den dag, waarop de verandering plaats had, onderscheidenlijk aanvangende met den dag, waarop het vorenbedoeld Koninklijk besluit is ingegaan. Echter heeft geen bijvordering of terugbetaling van premie plaats over een tijdvak, dat meer dan twee jaren voorafgaat aan den dag der nieuwe indeeling. Heeft de verhooging of de verlaging van het gevarencijfer op een anderen grond plaats gehad, dan is de hoogere of de lagere premie verschuldigd over den tijd, aanvangende met den dag, waarop het gevarencijfer verhoogd of verlaagd is, of, heeft de werkgever verzocht het gevarencijfer te verlagen, over den tijd, aanvangende met den dag, waarop het verzoek is gedaan. Artikel 50. (1) Binnen den door Onzen Minister te bepalen termijn na eiken ver- Betaling, valdag is de werkgever verplicht ten kantore der posterijen of van den pag. 30. Raad van Arbeid, binnen welks kring hij zijn woonplaats heeft, voor elk der beide verzekeringen, geregeld in de Hoofdstukken II en III, de premie te betalen, berekend over het totaal van het loon, dat in het tijdvak, waarover de betaling loopt, door zijn arbeiders is verdiend. (2) Voor de betaling wordt een kwijting verstrekt; deze wordt, ingeval de betaling ten kantore der posterijen plaats heeft, in duplo gegeven. (3) Uiterlijk op den laatsten dag van den ingevolge het eerste lid door Onzen Minister bepaalden termijn zendt de werkgever, die de premie ten kantore der posterijen heeft betaald, een exemplaar der kwijting aan den Raad van Arbeid. (4) Door Onzen Minister kan ten aanzien van bepaalde groepen van werkgevers worden bepaald, dat de betaling der premie op andere dan de in het eerste lid aangegeven wijze kan geschieden en op andere dan de in het tweede en derde lid genoemde wijze van de betaling der premie blijk kan worden gegeven. (5) Ingeval de werkgever een publiekrechtelijk lichaam is, wordt als woonplaats van dit lichaam aangemerkt de gemeente, waarin het in artikel 36 bedoelde kantoor der posterijen is gelegen. Artikel 51. Ten aanzien van bedrijven, groepen van bedrijven of groepen van arbei- Afwijkende regeling loon ders, waarvoor in het algemeen of ten opzichte van bepaalde gemeenten of berekening, bepaalde gedeelten van een gemeente andere of nadere voorschriften wor- pag. 30. den of zijn gegeven omtrent de vaststelling van de loonen van de verzekerden, kan, in afwijking van het bepaalde bij het vijfde lid van artikel 46, bij algemeenen maatregel van bestuur worden bepaald, dat de daar bedoelde vermenigvuldiging van acht gulden geschiedt met het aantal dagen der betalingsperiode, de Zondagen niet medegerekend. Artikel 52. (1) De Raad van Arbeid stelt, nadat overeenkomstig het bepaalde bij Vaststelling bedrag artikel 50 van de betaling is gebleken, het bedrag vast van de door den P1*111-'. werkgever verschuldigde premie. Indien het aldus vastgestelde bedrag niet pag. 30. overeenstemt met des werkgevers berekening, wordt het hem schriftelijk medegedeeld, vergezeld van de berekening, waarop het steunt. (2) Bedraagt het vastgestelde bedrag meer dan de werkgever bereids betaalde, dan heeft hij dit meerdere binnen een en twintig dagen na de dag- 64 teekening van de in het eerste lid bedoelde mededeeling te voldoen ten kantore der posterijen of ten kantore van den Raad van Arbeid, binnen welks kring, onderscheidenlijk welks gebied, hij zijn woonplaats heeft. (3) Bedraagt het vastgestelde bedrag minder dan de werkgever bereids betaalde, dan wordt hem te gelijk met de mededeeling daarvan dit mindere kosteloos overgemaakt. Artikel 53, Betaling premie versere- (i) Indien door den Raad van Arbeid verklaard wordt, dat een naken termijn. tuurlijk of rechtspersoon reeds over één of meer betalingstermijnen werkgever in den zin dezer wet is geweest, heeft de werkgever binnen een en twintig dagen na de dagteekening van de mededeeling betreffende de indeeling van zijn onderneming onderscheidenlijk van de werkzaamheden, welke hij laat verrichten, in een gevarenklasse en de toewijzing van een gevarencijfer, de verschuldigde premie over de verstreken termijnen in eens te betalen op de wijze, vermeld in artikel 50. (2) De vaststelling der premie en, zoo noodig, de nadere verrekening geschieden op de wijze in het vorig artikel bepaald. (3) Premiën, welke langer dan twee jaren verschuldigd zijn, worden niet meer vastgesteld. Artikel 54. Maatregelen bij niet bèta- (') Indien eenige premie niet betaald is binnen den bepaalden tijd, ling premie. ' stelt de Raad van Arbeid ambtshalve het verschuldigde bedrag vast en deelt het aldus vastgestelde bedrag den werkgever schriftelijk mede, vergezeld van de berekening, waarop het steunt. (2) Indien na de in artikel 52, eerste lid, bedoelde vaststelling is gebleken, dat door den werkgever minder dan het verschuldigde aan premie is betaald, stelt de Raad van Arbeid het bedrag vast, zoowel van het alsnog door hem verschuldigde over de verstreken betalingstermijnen als van hetgeen noodig is ter vergoeding van de interesten, berekend tegen vijf percent 's jaars, die bij tijdige betaling der premie ten bate van de Bank en van-den Raad.van Arbeid zouden gekomen zijn. Xï) De aldus vastgestelde bedragen worden den werkgever schriftelijk medegedeeld, welke mededeeling vergezeld gaat van de berekening, waarop zij steunen. Zij moeten door hem binnen een en twintig dagen na de dagteekening van de mededeeling worden voldaan ten kantore van de posterijen of van den Raad van Arbeid, bedoeld in het vijfde lid van artikel 47. (4) De beide vorige leden zijn ook van toepassing wanneer na de vaststelling, bedoeld in artikel 53, tweede lid, of na die, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, blijkt, dat door den werkgever minder dan het verschuldigde aan premie is betaald. (5) De bij vordering van premie, als bedoeld in de drie vorige leden, heeft niet plaats, indien na den dag van de vaststelling der verschuldigde premie meer dan twee jaren zijn verloopen. (6) Rekenfouten ten nadeele of ten voordeele van den werkgever worden niet hersteld, indien na den dag der premievaststelling, waarbij de fout is begaan, meer dan twee jaren .zijn verloopen; is herstel der fout door den werkgever binnen dien termijn verzocht, dan heeft ook na het verstrijken daarvan herstel plaats. I 65 Artikel 55. (1) Is eenige vastgestelde premie voor het geheel of voor een deel niet Gerechtelijke invordering binnen den bepaalden tijd voldaan, dan maant de Raad van Arbeid den J*" ^verschuldigde benalatigen werkgever schriftelijk aan om alsnog binnen tien dagen na de dagteekening van de mededeeling het vastgestelde bedrag te betalen ten kantore der posterijen of ten kantore van den Raad van Arbeid, binnen welks kring, onderscheidenlijk welks gebied, hij zijn woonplaats heeft. (2) Wordt aan de aanmaning niet voldaan, dan vaardigt de voorzitter van den Raad van Arbeid een dwangbevel uit medebrengende het recht van parate executie, dat executoir wordt verklaard door den voorzitter der Rechtbank van het Arrondissement, waar de Raad van Arbeid is gevestigd. (3) Het dwangbevel wordt beteekend en ten uitvoer gelegd op de wijze, bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven, en kan in het geheele Rijk ten uitvoer worden gelegd. (4) Het laatste lid van artikel 50 is van toepassing. (5) De beteekening en de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen geschieden door de deurwaarders der directe belastingen. (6) Na de beteekening kan uitsluitend worden betaald ten kantore dier belastingen, waaraan de deurwaarder, houder van het dwangbevel, verbonden is, of bij inbeslagneming, in handen van dien deurwaarder. (7) De kosten van vervolging worden berekend volgens de bepalingen, betrekkelijk de kosten van vervolging in zake van directe belastingen. Het recht van parate executie strekt zich uit tót deze kosten. (8) Verzet tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen kan niet gegrond zijn op de bewering, dat de beslissing, houdende vaststelling der premie, of de aanmaning tot betaling, den werkgever niet hebben bereikt. (9) De toerekening en afschrijving van betalingen der werkgevers geschieden in de volgende orde: i°. op de kosten van vervolging, zoo die verschuldigd zijn; z°. op de interesten tot den dag der betaling; 3°. op de verschuldigde bedragen. (10) De toerekening over de premiën, verschuldigd ingevolge beide verzekeringen, geregeld in de Hoofdstukken II en III, geschiedt ten bate van de beide verzekeringen naar reden van het bedrag dier premiën. Artikel 56. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van bepaalde Afwijkende bepalingen, groepen van werkgevers voor het opbrengen der middelen tot dekking der pag. 30. in artikel 46 bedoelde kosten regelen worden gegeven, welke afwijken van die van deze paragraaf. Artikel 57. Door Onzen Minister wordt bepaald op welke tijdstippen en op welke Overmaking premie aan wijze de Raad van Arbeid de premiën, welke aan de Bank toekomen voor Hmhc de verzekering bedoeld in Hoofdstuk III, aan het bestuur der Bank overmaakt. Artikel 58. Het is den werkgever verboden de voor hem uit deze wet voortvloeiende Verbod afhouden premie kosten geheel of ten deele af te houden van het loon der arbeiders. van ^et loon- pag. 25. 66 § 6. Van vervreemding, verpanding of beslag der uitkeeringen en schadeloosstellingen. Artikel 59. Verbod vervreemding of (i) Het ziekengeld en de renten, ingevolge deze wet toegekend, zijn reizen 8 " tot een beloop van acht gulden per week: a. onvervreemdbaar; b. niet vatbaar voor verpanding of beleening; c'. niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag, noch voor faillissementsbeslag. (2) Het bedrag van acht gulden per week wordt, voor zoover betreft de niet-vatbaarheid voor executoriaal of faillissementsbeslag, verminderd met het bedrag tot hetwelk andere vaste uitkeeringen, die de rentetrekker geniet, niet vatbaar zijn voor beslag of korting. (3) De lastgeving om eenige uitkeering of schadeloosstelling te ontvangen kan steeds worden herroepen; alle hiermede strijdige overeenkomsten zijn nietig. (4) Deze bepalingen moeten op de beslissing tot toekenning van ziekengeld en rente zijn afgedrukt. § 7. Van gemoedsbezwaren. Artikel 60. Vrijstelling wegens ge- De werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen de in deze wet geremoedsbezwaren. gelde verzekeringen, kan met inachtneming van bij algemeenen maat- pag. 44. regel van bestuur te stellen regelen en voorwaarden worden vrijgesteld van de bij dien maatregel aan te wijzen verplichtingen, welke deze wet hem oplegt. Artikel 61. Aanslag belasting. (i) In de maand Januari van elk kalenderjaar doet de Raad van pas. 44. Arbeid aan den Inspecteur der Directe Belastingen, binnen wiens gebied de werkgever woont, wien overeenkomstig het bepaalde in het vorige artikel vrijstelling is gegeven van de verplichting tot premiebetaling ingevolge eenige bepaling dezer wet, toekomen een staat, vermeldende naam en woonplaats van dien werkgever en van het bedrag, dat door dien werkgever in het afgeloopen jaar aan premie had moeten zijn betaald, indien hem niet de vorenbedoelde vrijstelling was verleend. Naar aanleiding van dien staat verhoogt de Inspecteur den aanslag van den werkgever in de Rijksinkomstenbelasting over het loopende dienstjaar met één en een kwart maal bedoeld bedrag. (2) Indien op het tijdstip, waarop de Inspecteur den staat ontvangt, de aanslag in de Rijksinkomstenbelasting reeds ten kohiere is gebracht, wordt de verhooging van den belastingplichtige nagevorderd. Hetzelfde vindt plaats, indien op voormeld tijdstip besloten was geen aanslag op te leggen of de opgelegde aanslag was vernietigd. Navordering heeft plaats door het ten kohiere brengen van een naderen aanslag wegens de verhooging. 67 Artikel 62. (1) De in het vorig artikel bedoelde verhooging van den aanslag Invordering verhooging. in de Rijksinkomstenbelasting wordt ingevorderd overeenkomstig de bepalingen geldende voor de invordering van de Rijksinkomstenbelasting en als Rijksinkomstenbelasting verantwoord. (2) Voor de toepassing van de bepalingen der Wet op. de Rijksinkomstenbelasting en voor de heffing van opcenten wordt de verhooging evenwel niet als een aanslag of deel van een aanslag beschouwd. HOOFDSTUK II. VAN DE ZIEKTEVERZEKERING. § 1. Inleidende bepalingen. Artikel 63. Met ziekte wrorden zwangerschap en bevalling van een gehuwde vrouw Gelijkstelling met ziekte, gelijkgesteld. paft, 34. Artikel 64. (1) Onder ongeschiktheid tot werken wegens ziekte is begrepen onge- Gelijkstelling met ongeschiktheid tot werken wegens ongeval. schiktheid tot werken. (2) Met ongeschiktheid tot werken wegens ziekte wordt gelijkgesteld pag. 34. verhindering tot werken, welke hetzij een gevolg is van Overheidsmaatregelen, genomen ter uitvoering van eenige wet tot wering van besmettelijke ziekten, hetzij een rechtstreeksch verband houdt met een der bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen ziekten, heerschende in het gezin, waartoe de arbeider behoort. Artikel 65. Voor de toepassing van dit Hoofdstuk wordt onder dagloon verstaan Bepaling dagloon, het loon, dat in de kalenderweek, voorafgaande aan den aanvang der pag. 34 /35. ongeschiktheid tot werken van den arbeider, gemiddeld per dag is verdiend door gelijksoortige arbeiders in dezelfde of naburige gemeenten. Artikel 66. Iedere beslissing wordt dengenen, die daarvan ingevolge deze wet in Afschrift van beslissingen, beroep kunnen komen, door dengene, die de beslissing nam, desverlangd pag. 44. op schrift gegeven, met vermelding van de dagteekening der beslissing en van de gronden, waarop zij berust. Artikel 67. (1) De verzekerde is verplicht zich te onderwerpen aan een genees- Geneeskundig onderzoek, kundig onderzoek door een door het bestuur van de Bedrijfsvereeniging, pag. 40. onderscheidenlijk van den Raad van Arbeid, voor wier, onderscheidenlijk wiens, rekening hij is verzekerd, aangewezen geneeskundige, zich op last van dien geneeskundige tot het ondergaan van zoodanig onderzoek te laten opnemen in de hem aangewezen inrichting, en in het algemeen de 68 voorschriften van dien geneeskundige, welke strekken om een geneeskundig onderzoek mogelijk te maken, op te volgen. (2) Het bestuur van de Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk het bestuur van den Raad van Arbeid, is bevoegd zoo dikwijls het wordt noodig geoordeeld gedurende de ongeschiktheid tot werken, op grond waarvan ziekengeld wordt gevraagd, een geneeskundig onderzoek te gelasten (3) De aan het geneeskundig onderzoek verbonden kosten komen ten laste van de Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk van den Raad van Arbeid. § 2. Van de Terzekering. Artikel 68. Voorwerp der verseke- Degene, die krachtens de bepalingen van dit Hoofdstuk verzekerd is, nng' ft keeft biJ ongeschiktheid tot werken wegens ziekte recht op een uitkeering' pag. 18. overeenkomstig het in dit Hoofdstuk bepaalde. Artikel 69. Wie verzekerd is. Alle arbeiders in den zin dezer wet zijn verzekerd, uitgezonderd degenen: a. wier loon uitsluitend bestaat in onderricht; pag. 31. die deel uitmaken van de bemanning van een schip, dat de zee be¬ vaart, buiten het gezicht der Nederlandsche kust pleegt te gaan en langer dan een week achtereen van Nederland pleegt afwezig te zijn; c. die in dienst zijn van een publiekrechtelijk lichaam, indien te hunnen aanzien een regeling bij ziekte is getroffen, welke door Ons is vastgesteld of goedgekeurd, of indien zij door Ons zijn uitgezonderd. Artikel 70. Voortduren der verzeke- Gedurende den tijd, waarover ziekengeld wordt uitgekeerd, wordt de verkeerin'denS d° zekering geacht voort te duren. Artikel 71. Verzekering bg verblgf De arbeider, die bier te lande zijn woonplaats heeft en in het buitenland buitenslands. jn dienst van een in Nederland wonenden werkgever werkzaam is, is ver¬ zekerd ingevolge de bepalingen van dit Hoofdstuk, indien en zoolang bij ingevolge de bepalingen van Hoofdstuk III verzekerd is tegen de geldelijke gevolgen van ongevallen, hem in verband met zijn dienstbetrekking overkomen. Artikel 72. Voortduren verzekering bij (i) Ingeval de verzekerde onvrijwillig werkloos wordt, duurt de verwerkloosheid, zekering nog een maand na het tijdstip, waarop de verzekerde onvrijwillig pag. 32. werkloos werd, voort, indien de verzekerde gedurende de laatste twee maanden vóór voornoemd tijdstip, regelmatig in loondienst geweest is. (2) Onder onvrijwillig werkloos wordt voor de toepassing van dit Hoofdstuk ook verstaan hij, die werkloos is geworden door staking of uitsluiting.. Artikel 73. Drager risico. Het risico van de bij dit Hoofdstuk geregelde verzekering wordt, voor¬ zoover dit niet gedragen wordt door een Bedrijfsvereeniging, gedragen door den Raad van Arbeid. 69 § 3. Tan het ziekengeld. Artikel 74. (1) Het ziekengeld bedraagt zeventig percent van het dagloon van den Door de wet geëischt verzekerde. ziekengeld. (2) Het wordt uitgekeerd over iederen dag, de Zondagen niet mede- pag. 34. gerekend, dat de ongeschiktheid tot werken duurt, te beginnen met den derden dag na dien, waarop zij aanving, gedurende ten hoogste zes en twintig weken. . (3) In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt over de pag. 35. eerste drie werkdagen der ziekte wel ziekengeld uitgekeerd, indien de ongeschiktheid tot werken langer dan twee weken heeft geduurd. (4) Bij zwangerschap van een verzekerde wordt ziekengeld uitgekeerd pag. 36. ter hoogte van het dagloon van den eersten dag af van overlegging door de verzekerde van een verklaring van een geneeskundige, inhoudende dat haar bevalling waarschijnlijk binnen een tijdsverloop van zes weken plaats zal hebben. (5) Bij bevalling van een verzekerde wordt ziekengeld uitgekeerd ter pag. 39. hoogte van het dagloon, zoolang de ongeschiktheid uit die oorzaak duurt, doch gedurende ten hoogste zes en twintig weken en in elk geval gedurende ten minste zes weken na den dag der bevalling. (6) Aan een verzekerde, die niet is ingeschreven bij een toegelaten zieken- P»8. 18; 36. fonds, wordt in geval van bevalling, behandeling door een geneeskundige of vroedvrouw verleend van wege en voor rekening van de Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk den Raad van Arbeid. (7) Voor de vaststelling van het ziekengeld komt het dagloon, hetwelk pag. 34; 36. meer dan acht gulden bedraagt, voor dat meerdere niet in aanmerking. Artikel 75. Indien de verzekerde slechts gedeeltelijk ongeschikt is tot werken, be- Gedeeltelijke ongeschiktdraagt het ziekengeld een in verhouding tot de verloren geschiktheid vast d' te stellen gedeelte van het ziekengeld, bedoeld in het eerste lid van het vorig artikel. Artikel 76. Indien de ongeschiktheid tot werken het gevolg is van een ongeval, den Ziekengeld bij ongeval, verzekerde in verband met zijn dienstbetrekking overkomen, wordt het zieken- pag. 34. geld uitgekeerd gedurende ten hoogste zes weken. Artikel 77. (1) De verzekerde, die gedurende de ongeschiktheid tot werken zijn loon ÏJMrt en ziekengeld, blijft ontvangen, is verplicht hiervan aan dengene, te wiens laste de uitkeering Dol,'>*,e verzekering, van ziekengeld krachtens deze wet zou komen, vóór de uitkeering van zieken- geld mededeeling te doen. (2) In het geval voorzien bij het eerste lid, wordt het ziekengeld waarop de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van dit Hoofdstuk aanspraak heeft, uitbetaald aan dengene, van wien het loon wordt ontvangen. Artikel 78. (1) Het bestuur van de Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk van den Oproeping van verzekerRaad van Arbeid, is bevoegd hem, die aanspraak maakt op ziekengeld, op deD'pag ^ 83 getuigen, in artikel 122, zesde lid onder b, bedoeld; tijdverlies wordt den getroffenen niet vergoed, indien ziekengeld overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk II of een rente naar algeheele ongeschiktheid wordt uitgekeerd. (9) Voor de toepassing van dit artikel kan aan de in het voorgaande lid bedoelde personen in gevallen, bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen, vergoeding voor verblijfkosten worden toegekend. Artikel 118. (1) De rentetrekker, die in het buitenland zijn woonplaats heeft, is, Verplichtingen van den op uitnoodiging van het bestuur der Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk ™ **- buitenland winder Bank, verplicht, zich in persoon te vervoegen bij en de gevraagde in- neaial «"-«fekke». lichtingen te geven aan den Nederlandschen consulairen ambtenaar, binnen wiens ressort hij zijn woonplaats heeft of indien hij zijn woonplaats.heeft in Nederlandsch-Indië, Suriname of Curacao, bij en aan den ambtenaar door Onzen Minister aan te wijzen. Is de rente aan een getroffene toegekend, dan is deze, ook zonder uitnoodiging van het bestuur der Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk der Bank, verplicht, tenzij het bestuur hem van die verplichting ontheft, zich eenmaal om de negen maanden in persoon te vervoegen bij bedoelden consulairen of door Onzen Minister aan te wijzen ambtenaar. (2) De rentetrekker die zich in het buitenland vestigt of aldaar van woonplaats verandert, is verplicht zijn woonplaats mede te deelen aan het bestuur der Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk der Bank. (3) Blijft de rentetrekker in gebreke de verplichtingen, hem opgelegd bij de voorgaande twee leden, na te komen, dan kan de betaling der rente worden geschorst, totdat hij aan zijne verplichtingen heeft voldaan. § 4. Van de aangifte en het onderzoek der ongevallen. Artikel 119. (1) De werkgever, in wiens dienst aan een verzekerde een ongeval in Aangifte ongevallen, verband met zijn dienstbetrekking overkomt, of hij, die den werkgever ter plaatse van het ongeval vertegenwoordigt, is verplicht te zorgen, dat, zoodra de gevolgen van dat ongeval geneeskundige hulp noodig maken, die hulp wordt ingeroepen. (2) De werkgever, die niet lid eener Bedrijfsvereeniging is of hij, die zoodanigen werkgever ter plaatse van het ongeval vertegenwoordigt, is verplicht binnen vier en twintig uren na het verleenen van de geneeskundige hulp en in alle gevallen binnen tweemaal vier en twintig uren, nadat de gevolgen van het ongeval geneeskundige hulp hebben noodig gemaakt, tegen bewijs van ontvangst van het ongeval aangifte te doen door inlevering van een in duplo ingevuld formulier ten kantore der posterijen, binnen welks kring de aangever zijn woonplaats heeft of binnen welks kring het ongeval heeft plaats gehad. Het formulier wordt door Onzen Minister vastgesteld en kosteloos verkrijgbaar gesteld. (3) De bepalingen van het voorgaande lid zijn niet van toepassing op ongevallen, voorgekomen bij het bedienen van middelen tot vervoer van personen of goederen, en op die, aan verzekerden in het buitenland overkomen, voor zoover daaromtrent bij algemeenen maatregel van bestuur afwijkende voorschriften zijn gegeven. (4) De aangifte vermeldt den naam en de woonplaats van den geneeskundige, die de eerste hulp verleende. Deze vermeldt in de aangifte het tijdstip, waarop hij de eerste hulp verleende en zijn oordeel over den tijd, 84 gedurende welken de getroffene vermoedelijk gedeeltelijk of geheel ongeschikt tot werken zal zijn. Hij is mede verplicht zijn oordeel over den aard van het letsel in de aangifte te vermelden of dat oordeel binnen vier en twintig uren, nadat hij de eerste hulp verleend heeft, schriftelijk mede te deelen aan het bestuur der Bank, en in spoedeischende gevallen bovendien aan den controleerend geneeskundige, binnen wiens ambtsgebied het ongeval heeft plaats gehad. De aangifte draagt de onderteekening van den geneeskundige alsmede van den aangever. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat de aangifte of bepaalde onderdeelen van de aangifte in de gevallen, bij dien algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen, mede worden onderteekend, zoo mogelijk, door den getroffene en de getuigen van het ongeval. (5) Het kantoor van ontvangst der aangifte zendt ten spoedigste een exemplaar der aangifte door aan het bestuur der Bank en het andere exemplaar aan den Raad van Arbeid. Artikel 120. \ erplïchtina; tot geven (-) Ieder is verplicht, wanneer een ongeval heeft plaats gehad of wanvan in ic '°Ben- neer moet worden onderzocht of een ongeval heeft plaats gehad, alle ompag. 43, trent een of ander verlangde inlichtingen te verstrekken aan den Raad van Arbeid, desverlangd binnen een door dien Raad te stellen termijn. (2) De werkgever, in wiens dienst het ongeval is voorgekomen of vermoed wordt te zijn voorgekomen, is verplicht binnen den door den Raad van Arbeid schriftelijk gestelden termijn de inlichtingen schriftelijk te verstrekken. Artikel 121. Onderzoek. (1) Indien aan het bestuur der Bank uit een aangifte blijkt, dat de daarin bedoelde voor rekening der Bank verzekerde getroffen persoon overleden is of vermoedelijk zal overlijden, gedurende meer dan twee dagen niet in staat is geweest of vermoedelijk niet in staat zal zijn in de dienstbetrekking, in verband waarmede het ongeval hem is overkomen, zijn gewone werk te verrichten of vermoedelijk meer dan zes weken geheel of gedeeltelijk ongeschikt tot werken zal zijn, bepaalt het zoo noodig na onderzoek: i°. de oorzaak en den aard van het voorval; 20. wie de getroffen persoon is en waar deze zijn woonplaats of plaats van verblijf heeft; 3°. het dagloon van den getroffene; 4°. de omschrijving van het door het voorval veroorzaakte lichamelijk .letsel; 5°. ingeval van overlijden de namen en de woonplaatsen van de nagelaten betrekkingen, die ingevolge dit Hoofdstuk aanspraak op schadeloosStelling kunnen hebben. (2) Ook zonder een aangifte te hebben ontvangen is het bestuur der Bank tot het instellen van het hier bedoelde onderzoek bevoegd, indien het meent, dat een te zijner kennis gebracht ongeval is overkomen aan een arbeider, van wiens verzekering de Bank het risico draagt. Artikel 122. Aan wte^onderzoek u (l) Het bestuur der Bank doet, indien mogelijk, het onderzoek omtrent opge ragen. ..^ ^ meer der in het vorige artikel genoemde punten plaats vinden door pag. . middel van een zijner ambtenaren, niet beneden den door Onzen Minister 85 te bepalen rang en heeft het recht zulks te doen geschieden in gemeenten, waarvoor een commissaris van Rijks- of gemeentepolitie is aangesteld, door dezen en in gemeenten, waarvoor zoodanig ambtenaar niet is aangesteld, door het hoofd der politie. (2) De leider van het onderzoek heeft het recht om daarbij als getuigen de personen, die inlichtingen kunnen geven omtrent de te onderzoeken punten, te hooren, daaronder begrepen den getroffene en dengene, in wiens dienst hij werkzaam was. Hij heeft het recht ook deskundigen te hooren. De opgeroepenen zijn verplicht te verschijnen, en behoudens het verschooningsrecht, bedoeld bij het derde lid van artikel 66 van het Wetboek van Strafvordering, mede te deelen wat hun omtrent het voorval bekend is of hunne diensten als deskundigen te verleenen. (3) Tijd en plaats van het onderzoek en van het verhoor van getuigen worden, indien zulks mogelijk is, door den leider van het onderzoek voldoenden tijd van te voren medegedeeld aan den getroffen arbeider en aan den werkgever. De werkgever heeft het recht in persoon of door middel van een vertegenwoordiger bij het onderzoek aanwezig te zijn. (4) Indien de betrokken werkgever wenscht, dat bij het onderzoek deskundigen aanwezig zullen zijn, heeft hij het recht op zijn kosten hen op te roepen. (5) De leider maakt een proces-verbaal op van het onderzoek, dat geteekend wordt door allen, die daarbij tegenwoordig waren en zendt dit ten spoedigste aan het bestuur der Bank. (6) Bij algemeenen maatregel van bestuur worden vastgesteld: a. de vorm en wijze van oproeping der deskundigen en getuigen, in dit artikel bedoeld; b. het tarief voor het verleenen van vergoeding aan getuigen en deskundigen voor reiskosten en tijdverlies. (7) In bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen kan het onderzoek geschieden op een andere, bij dien algemeenen maatregel te bepalen wijze, afwijkende van de bepalingen der voorgaande leden. § 5. Tan de vaststelling en betaalbaarstelling der schadeloosstellingen. Artikel 123. De schadeloosstellingen, toekomende aan een arbeider, die, toen het ongeval V"tst5j|jl>{ dt,or besU"u' hem trof, in dienst was van een werkgever, die niet lid is eener Bedrijfsvereeniging, worden vastgesteld en toegekend door het bestuur der Bank. V&1£. *sz/4i. Artikel 124. Indien het risico der verzekering van een getroffene ten laste van een Be- Vaststellingen door bedrij fsvereeniging is, wordt de schadeloosstelling vastgesteld en toegekends,uur Bedrgfsvereeniging. door het bestuur der betrokken Bedrijfsvereeniging, op de wijze door het Pafc 42/43. reglement der Bedrijfsvereeniging te bepalen. Artikel 125. De schadeloosstellingen, onverschillig of deze ten laste zijn van de Bank of Tjdstip vaststelling schavan een Bedrijfsvereeniging, worden vastgesteld en toegekend: deloosstellrag. a. indien het ongeval den dood tengevolge heeft, zoo spoedig mogelijk na afloop van het onderzoek van het ongeval, en indien de getroffene na het onderzoek overlijdt, na ontvangst van het bewijs hiervan; 87 Artikel 129. (1) Een beslissing betreffende de toekenning eener schadeloosstelling of Mededeeling beslissingen de weigering eener aangevraagde schadeloosstelling wordt door het bestuur betreffende schadeloosder Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk der Bank, schriftelijk aan den ge- * e troffene of diens nagelaten betrekkingen toegezonden. Bij toekenning eener P"S. schadeloosstelling bevat de beslissing de gronden, waarop de vaststelling van het bedrag der schadeloosstelling en de toekenning daarvan berusten. Bij weigering eener aangevraagde schadeloosstelling bevat de beslissing de redenen der weigering. (2) Gelijktijdig met de verzending van den brief, houdende mededeeling van een beslissing als bedoeld in het vorige lid aan den belanghebbende, wordt voorzoover de beslissing door het bestuur der Bank is genomen een afschrift daarvan toegezonden aan den werkgever, in wiens dienst den verzekerde het ongeval heeft getroffen. Artikel 130. (1) Wanneer na een beslissing nopens toekenning, weigering, beëindi-Herziening beslissing beging of ontneming eener rente feiten of omstandigheden bekend worden, ^{['"if* schadelooswelke, indien zij daarvóór bekend waren geweest, van invloed zouden zijn geweest bij het nemen dier beslissing of wanneer de toestand, welke den maatstaf vormde bij het nemen eener beslissing tot toekenning, weigering of beëindiging eener rente, verandering ondergaat, kan ambtshalve of op verzoek van den getroffene of diens nagelaten betrekkingen, of van den werkgever een nieuwe beslissing ter zake worden genomen. Op deze beslissing zijn dezelfde bepalingen van toepassing als op de oorspronkelijke beslissing. Onder verandering van den toestand wordt begrepen het verwerven door den rentetrekker van nieuwe bekwaamheden ten gevolge van een opleiding, als bedoeld bij artikel 115. (2) De uitbetalingen, gedaan krachtens een vroegere toekenning, zijn niet vatbaar voor terugvordering. Artikel 131. (1) De betaalbaarstelling en de uitbetaling der schadeloosstelling, ver- Uitbetaling schadeloosschuldigd door de Bank, geschieden ten kantore der posterijen van de woon- •tel-iag. plaats in Nederland of van de laatst bekende woonplaats in Nederland van den schadeloosgestelde. (2) De uitbetaling der schadeloosstellingen, verschuldigd door een Bedrijfsvereeniging, geschiedt volgens de voorschriften van het in artikel 22 bedoelde reglement voor de ongevallenverzekering. (3) De kosten van begrafenis en de eerste rente-uitkeering moeten binnen zes dagen na de toekenning daarvan betaalbaar worden gesteld. De rente-uitkeeringen worden betaalbaar gesteld op geregelde door het bestuur der uitbetalende instelling vast te stellen termijnen, doch ten minste eenmaal per drie maanden. (4) Aan in het buitenland gevestigde verzekerden kan op hun verzoek de rente worden overgemaakt in de termijnen en op de wijzen voor ieder geval afzonderlijk door het bestuur der Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk der Bank, te bepalen, onder aftrek van de kosten op de overmaking vallend. (5) Een eenmaal uitbetaalde schadeloosstelling is niet vatbaar voor terugvordering. 88 Artikel 132. Wm?betóLVaSsSchadef Cn • De ***** V*n yasts*euin8' toekenning en uitbetaling der schadeloosstelstelling.'"6 S° eoos'Kngen, verschuldigd door de Bank, voor zoover die niet bij dit Hoofdstuk bepaald is, wordt geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. Artikel 133. Vervallen van het recht (i) De termijnen van een rente, welke niet zijn ingevorderd binnen één gelddskrescliadneloeoes- iaar..na den -*"-*"- dag der betaalbaarstelling, worden niet meer uitbetaald, stelling. tenzij de belanghebbenden ten genoegen van het bestuur der Bank aantoonen, deze niet te hebben kunnen invorderen. (2) Zijn de renten gedurende vijf achtereenvolgende jaren niet ingevorderd, dan is het recht op rente vervallen. Door Onzen Minister kunnen de belanghebbenden, die dit mochten verzoeken, in het genot van hun vervallen recht hersteld worden. (3) Dat genot zal in het hierbedoelde geval ingaan met de week, volgend op die, waarin het verzoek is ingewilligd. (4) Het bestuur der Bedrijfsvereeniging is bevoegd de uitbetaling van termijnen van een rente in het geval, bedoeld in het eerste lid, te weigeren. De eerste zin van het tweede lid is van toepassing ingeval de renten verschuldigd zijn door een Bedrijfsvereeniging. Artikel 134. Afkoop rente bij verblijf O) Indien een verzekerde, wien een rente anders dan voorloopig is in buitenland. toegekend wegens een hem overkomen ongeval, zich langer dan een jaar pag. 43. onafgebroken buiten Nederland en de daaraan grenzende, bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen landstreken, ophoudt, is het bestuur der Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk der Bank, bevoegd alle aanspraken op schadeloosstelling wegens dat ongeval af te koopen met driemaal het bedrag der jaarrente. (2) Het voorgaande lid is niet van toepassing: a. indien de verzekerde op het tijdstip van het ongeval den leeftijd van 50 jaren bereikt had; 6. indien en zoolang de rente meer dan een en twintig percent van het gemiddeld loon bedraagt. (3) De beslissing bevat de gronden, waarop zij steunt en wordt door het betrokken bestuur aan den getroffene bij aangeteekenden brief medegedeeld. Afschrift der beslissing wordt tegelijkertijd toegezonden aan den werkgever. (4) De afkoopsom wordt uitbetaald zoodra tegen de beslissing niet meer kan worden opgekomen. § 6. Van de vrijwillige verzekering. Artikel 135. Wie zichvrgwillig kunnen (i) De werkgever, die niet lid is eener Bedrijfsvereeniging, kan zich rikheidTe'zei■ weT"' verzekeren b« de Ba°k ^gen geldelijke gevolgen van ongevallen, hem in verband met de uitoefening van zijn bedrijf overkomen. Het bedrag, hetwelk pag. 19; 43. "*■> S^^t wordt per dag te verdienen, wordt door hem, met inachtneming van bij algemeenen maatregel van bestuur te geven voorschriften, bepaald op ten hoogste acht gulden. (2) Met een werkgever worden voor de toepassing van dit artikel en van de krachtens dit artikel te geven voorschriften gelijkgesteld zijn echtgenoote, zijn inwonende bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of, indien 89 het bedrijf wordt uitgeoefend door een gehuwde vrouw, haar echtgenoot en hij, die voor eigen rekening een bedrijf uitoefent, zonder daarvoor anderen in dienst te hebben, alsmede diens echtgenoot en diens inwonende bloed- en aanverwanten in de rechte lijn. (3) De werkgever, die van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, wenscht gebruik te maken, betaalt aan de Bank een premiebedrag, verschuldigd over een bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen tijdvak en berekend volgens bij algemeenen maatregel van bestuur te geven voorschriften. (4) De verzekering vangt aan op den dag, volgende op dien, waarop door den werkgever de door het bestuur der Bank of in beroep als verschuldigd vastgestelde premie is betaald. Door de betaling is de werkgever verzekerd voor het tijdvak, waarover de premie is betaald, aanvangende met den dag, volgende op de betaling, of, bij vernieuwing der verzekering vóór het einde der loopende verzekering aanvangende met den dag, volgende op dien, waarop de loopende verzekering eindigt. De verzekering strekt zich uit over alle bedrijven, door den werkgever uitgeoefend, onverschillig of bij de vaststelling van de verschuldigde premie met die bedrijven rekening is gehouden. (5) De bepalingen van dit Hoofdstuk betreffende de schadeloosstelling van den arbeider en diens betrekkingen en betreffende de toekenning daarvan zijn van toepassing, met dien verstande, dat het bedrag, hetwelk de werkgever geacht wordt per dag te verdienen, als dagloon wordt beschouwd. (6) Van de beslissingen van het bestuur der Bank, waarbij toelating van den werkgever tot de verzekering geweigerd wordt, waarbij het bedrag der door hem te betalen of der aan hem of zijn erfgenamen terug te betalen premie vastgesteld wordt of waarbij terugbetaling van premie geweigerd wordt, is beroep toegelaten binnen een maand na de dagteekening der mededeeling van de beslissing. Het vastgestelde premiebedrag wordt, indien het reeds is betaald, in beroep niet verhoogd. (7) De bepalingen van de Beroepswet en van de ter uitvoering dier wet genomen besluiten zijn van toepassing met inachtneming van die wijzigingen, die de aard van het onderwerp vordert. Artikel 136. Voor het overige wordt alles, wat de in het vorige artikel bedoelde verze- Afwijkende bepalingen kering betreft, bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld, voor zooveel J"J g]1*!:aIne^5t'uu^aa," noodig met afwijking van de bepalingen van dit Hoofdstuk. HOOFDSTUK IV. VAN HET BEROEP EN VAN SLOT-, STRAF- EN OVERGANGSBEPALINGEN. § 1. Tan beroep. Artikel 137. (1) Over de beslissingen van het bestuur eener Bedrijfsvereeniging, van Aanwijzing van rechter een Raad van Arbeid en van het bestuur der Bank, waartegen ingevolge de 'n beroep, bepalingen dezer wet beroep openstaat, wordt geoordeeld door de Raden van PW. Beroep en, in hoogste ressort, door den Centralen Raad van Beroep. 94 Artikel 154. Inzage boeken en be- De -werkgevers en de in hun dienst zijnde personen zijn verplicht aan de scheuten. i„ net vor;ge artikel bedoelde ambtenaren inzage te verleenen van de boeken en bescheiden, voor zoover deze betrekking hebben op de loonen der verzekerden, en van de stukken, welke de werkgever verplicht is te houden krachtens de bepalingen van deze wet of van een algemeenen maatregel van bestuur als bedoeld in het vijfde lid van artikel 47. Zij zijn ook verplicht aan de door Ons aan te wijzen ambtenaren inlichtingen te verstrekken omtrent die loonen. Artikel 155. V^ra)Ieii.'ng ""^ Indien bii de bezichtiging van een onderneming, waarin een be¬ drijf wordt uitgeoefend, aan een krachtens artikel 152 aangewezen ambtenaar blijkt, dat aldaar niet de veiligheidsmaatregelen genomen zijn, die wenschelijk zijn ter voorkoming van ongevallen, dan zendt hij hiervan ten spoedigste bericht aan het gezag, waaronder hij dient. (2) Dat gezag zendt van dit bericht ten spoedigste een afschrift aan het bevoegde districtshoofd der arbeidsinspectie. § 6. Strafbepalingen. Artikel 156. ^aïpremif afhouden M Overtreding van artikel' 58 wordt gestraft met geldboete van ten premie. hoogste honderd gulden. (2) Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens een overtreding als hiervoor genoemd, onherroepelijk is geworden, kan de straf worden verdubbeld. (3) Indien de werkgever een naamlooze vennootschap, een coöperatieve of andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of een stichting is, wordt de strafvervolging ingesteld en de in dit artikel bedoelde straf uitgesproken tegen de leden van het bestuur. Artikel 157. Overtredingen bepalingen (i) Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van ten suku5,"enz. ",ugift* logste honderd gulden wordt gestraft het niet of niet tijdig nakomen van een der bepalingen, vervat in de artikelen 35, eerste lid, 38, 41, eerste lid, 43, eerste lid, 47, vijfde lid, 77, eerste lid, 119, eerste en tweede lid, 120, 153 en 154, of van eenig voorschrift, vervat in een algemeenen maatregel van bestuur als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 119. (2) Het tweede en derde lid van artikel 156 vinden overeenkomstige toepassing. Artikel 158. Overtreding bepalingen (i) Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten Jo^iSteren.mTUlIen n00gste driehonderd gulden wordt gestraft het niet behoorlijk invullen van een der formulieren, bedoeld in de artikelen 37, 43, 48 en 119, of vastgesteld bij of krachtens den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in het zevende lid van artikel 122. (2) Het tweede en derde lid van artikel 156 vinden overeenkomstige toepassing. 95 Artikel 159. (1) Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten Overtreding bepalingen hoogste driehonderd gulden wordt gestraft de niet-nakoming door den werk- gemoedsbezwaren, gever van de verplichtingen, hem opgelegd bij of krachtens den algemeenen maatregel van bestuur bedoeld in artikel 60. (2) Het tweede lid van artikel 156 vindt overeenkomstige toepassing. Artikel 160. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft hij, die Valsche verklaring of bij een ingevolge de artikelen 153 en 154 van hem gevorderde opgave of opgave, inlichting opzettelijk een valsche opgave doet. Artikel 161. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren wordt gestraft hij, die Valsche verklaring onmondeling of schriftelijk, persoonlijk of door een bijzonder daartoe gemach- geval, tigde, opzettelijk omtrent een ongeval, dat overkomen is of beweerd wordt te zijn overkomen aan een arbeider, of omtrent de gevolgen van een dergelijk ongeval een valsche verklaring aflegt aan het bestuur der Bank of aan het bestuur van den Raad van Arbeid, aan den leider van een onderzoek, als bedoeld in artikel 122, of aan een ambtenaar, aangewezen krachtens artikel 152. Artikel 162. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden wordt gestraft hij, Niet aangifte ongeval, die opzettelijk niet voldoet aan een bij of krachtens deze wet hem opgelegde verplichting tot aangifte van een ongeval, of tracht te bewerken, dat een ongeval aan een verzekerde overkomen niet ter kennis komt van het bestuur der Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk der Bank. Artikel 163. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten Afhouden belanghebbenhoogste driehonderd gulden wordt gestraft hij, die door een der in artikel den van hunne rechten. 47, no. 2, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen een verzekerde of een zijner nagelaten betrekkingen opzettelijk beweegt geen gebruik te maken van een hem volgens Hoofdstukken II en III toekomend recht. Artikel 164. (1) Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen Opsporing. 156 tot en met 163, zijn, behalve de bij artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de marechaussee, alle ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie, de krachtens artikel 152 aangewezen ambtenaren, alsmede de voorzitter en de bezoldigde leden van den Verzekeringsraad, de voorzitters van de Raden van Arbeid, commissarissen en voorzitters van commissiën, indien deze commissarissen of commissiën het bestuur of den voorzitter van den Raad van Arbeid in eenig onderdeel van hun taak vervangen, en de daartoe door den Raad van Arbeid aangewezen, aan hem ondergeschikte ambtenaren of beambten, die in de vergadering van het bestuur in handen van den voorzitter de belofte hebben afgelegd, bedoeld bij artikel 82 van de Radenwet. Het derde, vierde en vijfde lid van dat artikel zijn van toepassing. 96 f.2) Ten aanzien van de inrichtingen, bedoeld bij artikel 24 der Hinderwet (wet van 2 Juni 1875, Staatsblad no. 95. laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 Juli 1909 (Staatsblad no. 246) zijn uitsluitend met deze taak belast de ambtenaren, daartoe door Onzen Minister aangewezen en de door Onzen Minister van Oorlog op grond van het tweede lid van genoemd artikel 24 der Hinderwet aangewezen ambtenaren en officieren. (3) Voor zoover het bedrijf of de werkzaamheden wordt of worden uitgeoefend door den Staat, een provincie of een gemeente, is het eerste lid niet van toepassing en wordt het toezicht geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. (4) De krachtens het eerste lid met de opsporing der daar bedoelde strafbare feiten belaste personen hebben toegang tot alle plaatsen, waar eenig bedrijf wordt uitgeoefend of werkzaamheden worden verricht, met uitzondering van de Rijkswerkplaatsen en -fabrieken en de inrichtingen bedoeld in artikel 24 der Hinderwet, waartoe, behoudens uit anderen hoofde aan anderen toekomende bevoegdheid, alleen toegang hebben de door Onzen Minister daartoe aangewezen ambtenaren. (5) De veld- en boschwachters, de beambten der marechaussee, niet zijnde hulpofficieren van justitie en de ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie beneden den rang van inspecteur der Rij ksveldwacht en van commissarissen van politie behoeven, voor zoover hun de toegang niet uit anderen hoofde vrij staat, een schriftelijken bij zonderen last van den burgemeester of van den kantonrechter. (6) Wordt aan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde ambtenaren de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien desnoods met inroeping van den sterken arm. (7) In plaatsen in het vierde lid bedoeld, welke tevens woningen zijn of alleen door een woning toegankelijk, treden zij tegen den wil van den bewoner met binnen dan op vertoon van een schriftelijken bijzonderen last van den burgemeester *f van den kantonrechter. Van dit binnentreden wordt door hen proces-verbaak*pgemaakt en binnen tweemaal vier en twintig uur aan dengene, in wiens woning is binnengetreden, in afschrift medegedeeld. Artikel 165. SC«S„St'°t t Hij' °Pzetteli.)k den bij artikel 169 opgelegden plicht tot geheim- s ouam0. houding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden, of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden, met of zonder ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleeden. (2) Hij, aan wiens schuld schending van dien plicht tot geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. (3) Geen vervolging heeft plaats dan op klachte van den werkgever. Artikel 166. <^n^hen'oiï8 t!nrTU" De Wj deze W6t strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven, msen' behalve de feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 156, 157, 158 en isg, welke als overtredingen worden beschouwd. § 7. Orergangs- en slotbepalingen. Artikel 167. Bkomsten.°Vereen" (l? Overeenkomsten, gesloten vóór het tijdstip, waarop artikel 69 in pag 45 vrerking treedt, waaraan personen, die overeenkomstig Hoofdstuk II ver- 97 zekerd zijn, behalve recht op uitkeering bij ziekte, andere rechten ontleenen, zullen, voor zooveel de uitkeering van ziekengeld betreft, ten verzoeke van de meest gereede partij door den kantonrechter worden ontbonden verklaard. (2) De kantonrechter bepaalt van welke verplichtingen tegenover het vervallen van het recht op ziekengeld geheele of gedeeltelijke ontheffing wordt verleend, in het laatste geval voor welk gedeelte. Artikel '168. De Bank verleent aan de Raden van Arbeid ter bestrijding van de schade- Voorschot, loosstellingen en uitgaven, welke ter uitvoering van het bepaalde in Hoofdstuk II dezer wet moeten geschieden, voordat zij over voldoende middelen beschikken, tegen een door Ons te bepalen interest, een voorschot, dat binnen vijf jaren moet terugbetaald zijn. Artikel 169. (1) De leden van het bestuur der Bank en hunne plaatsvervangers, de Verplichting tot geheimvoorzitter, de leden en de secretaris van den Verzekeringsraad, de voorzit- houding. ters en de leden der Raden van Arbeid, de leden en de secretaris van den Raad van Toezicht, als bedoeld in artikel 11 der wet op de Rijksverzekeringsbank (Staatsblad 1920, no. 780), de voorzitter, de leden en de secretaris van den Raad van Toezicht, als bedoeld in artikel 31, benevens alle personen in dienst van de Bank, van den Verzekeringsraad en van een Raad van Arbeid zijn verplicht tot geheimhouding van al hetgeen zij in hunne hoedanigheid vernemen, voor zoover dit niet in strijd is met de bepalingen van deze wet of van een andere wet. (2) De in artikel 164 bedoelde met de opsporing belaste personen zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun in plaatsen, waar zij krachtens dat artikel binnentreden, omtrent het daar uitgeoefend bedrijf of de daar uitgeoefende werkzaamheden is bekend geworden, voor zoover het niet in strijd is met de bepalingen van deze of van een andere wet. Artikel 170. (1) De gemeentebesturen zijn gehouden aan het bestuur der Bank, aan Inlichtingen gemeenteeen Raad van Arbeid en aan de krachtens artikel 152 aangewezen ambte- besturen. naren op hun verzoek kosteloos inlichtingen te doen verstrekken uit de bevolkingsregisters en zoo noodig uit de registers van den burgerlijken stand. (2) De bewaarders der registers van den Burgerlijken Stand zijn verplicht aan het bestuur der Bank en aan het bestuur eener Bedrijfsvereeniging bij overlijden van een verzekerde op verzoek van dat bestuur kosteloos toe te zenden een door hen gewaarmerkt afschrift van de opgave van de oorzaak van den dood van den verzekerde, bedoeld bij artikel 5 van de wet van 1 Juni 1865, regelende de uitoefening der geneeskunst (Staatsblad 1903, no. 148, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 December 1909, Staatsblad no. 452). Artikel 171. (1) De Bedrijfsvereenigingen zijn gehouden op verzoek van het bestuur Wederzijdsche medewerder Bank of van een Raad van Arbeid de door dat bestuur of den Raad van kjng BedrijfsvereeniArbeid ten' behoeve van de richtige vervulling hunner uit deze wet voort- ya"S,Arb"id vloeiende taak gewenschte medewerking te verleenen. Overeenkomstige ver- pa- 43 VERENIGING YAN NEDERLANDSCHE WERKGEVERS SECRETARIAAT: KORTE VOORHOUT 12B, DEN HAAG HET ONTWERP ZIEKTE- EN ONGEVALLENWET 1925 VERKLAARD EN TOEGELICHT VOORZOOVER DIT ONTWERP AFWIJKT VAN DE THANS GELDENDE ONGEVALLENWETTEN DOOR MR. P. W. J. H. CORT VAN DER LINDEN SECRETARIS VAN DE VEREENIGING VAN NEDERLANDSCHE WERKGEVERS 'S GRAVENHAGE - MOUTON G Co. ~ 1925. VOORWOORD. In hetgeen hier volgt heb ik getracht te geven een beredeneerd overzicht van den inhoud van dat gedeelte van het Ontwerp Ziekte- en Ongevallenwet 1925, hetwelk iets nieuws brengt. Feitelijk had ik met dit criterium voor oogen het geheele ontwerp kunnen bespreken, want het breidt den ongevallenverzekeringsplicht belangrijk uit, zoodat zelfs bepalingen, welke zonder wijziging uit de Ongevallenwetten 1901 en 1922 zijn overgenomen toch voor talrijke personen nieuw zijn. Maar ik heb gemeend mij van een bespreking van die bepalingen gelijk van de strafbepalingen e. d. te kunnen onthouden. Dit overzicht wordt in de eerste en voornaamste plaats geschreven voor personen die ervaring op het gebied der Ongevallenverzekering hebben, voor wie dus een uiteenzetting van die bepalingen monnikenwerk zoude zijn. Hoofdzaak voor mij was een zoo duidelijk mogelijk inzicht te verkrijgen in het systeem van het ontwerp en op welke punten eenigszins belangrijk wordt afgeweken van bestaande wetten. Aan mijn beredeneerd overzicht doe ik voorafgaan een kroniek betreffende de hoofdmomenten uit de laatste geschiedenis der Ziekteverzekering en der drie Ongevallenverzekeringswetten. Degenen die hierover meer willen weten verwijs ik naar het Gedenkboek der Vereeniging van Nederlandsche Werkgevers ter gelegenheid van haar 25-jarig bestaan uitgegeven. Voorts heb ik voor het gemak van den lezer de hoofdgedachten in het ontwerp op een enkele bladzijde samengevoegd. Aan het slot van mijn studie heb ik een schematisch overzicht van den stand der wettelijke Ziekteverzekering in Europa opgenomen. 8 uitkeeringen kunnen doen gelden. De Raad immers achtte het niet uitgesloten, dat zou blijken, dat de voorkeur zou moeten worden gegeven aan een geheel andere regeling der ziekengelduitkeering, waarbij de uitvoering wordt ter hand genomen door de werkgeversvereenigingen, in samenwerking met de vakcentralen, terwijl de Wet zich zal bepalen tot het opleggen aan den wprkgever van de verplichting, om den arbeider in geval van ziekte gedurende een bepaalden tijd ziekengeld uit te keeren. Op 4 Deeember 1920 achtte de groote meerderheid van den Raad op grond van de bedenkingen van den Minister dat onderzoek niet meer noodig. De meerderheid van den Raad achtte het echter wel gewenscht de beslissing over de Ziektewet-Talma uitte stellen tot uiterlijk 1 April 1921, in de verwachting, dat op dat tijdstip de resultaten van de onderhandelingen, welke tusschen verschillende werkgevers- en werknemersorganisaties gevoerd werden, bekend zouden zijn. Op 1 April 1921 legde inderdaad een Commissie, welke samengesteld was uit de vertegenwoordigers van de voornaamste werkgevers- en arbeidersorganisaties aan den Minister over het z.g. plan Posthuma-Kupers. Dit plan stelde voor aan den werkgever de verplichting op te leggen aan zijn arbeider, die wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, uitkeering van ziekengeld te doen. Dit ziekengeld werd bepaald op 80 % van het loon; losse arbeiders en werkloozen zouden onder de Ziekteverzekering komen te vallen. Het plan verplichtte den werkgever, om tot het nakomen van deze uitkeering van ziekengeld een waarborg te stellen, welke waarborg kon worden gevonden doordat de werkgever zich aansloot bij een door de Kroon erkende vereeniging. Sloot de werkgever zich niet aan bij zulk een erkende vereeniging, dan kwam hij van rechtswege bij het z.g. Ziekengarantiefonds. De erkende vereeniging was een vereeniging van werkgevers, waarvan het Bestuur voor de helft uit arbeiders zoude bestaan, welke vereeniging de kosten van de Ziekteverzekering volgens omslagstelsel en naar bedrijfsrisico over de daarbij aangeslotenen zou omslaan. Het Bestuur van de erkende vereeniging vormde tevens het Bestuur van het 13 en Tuinbouwongevallenwet 1922, zijn georganiseerd, d.w.z. vereenigingen samengesteld uit louter werkgevers, terwijl het bestuur voor de helft uit werkgevers en voor de helft uit werknemers bestaat. Als aanvullende organen treden op de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid met dien verstande, dat het risico der Ziekteverzekering zal worden gedragen door de Raden van Arbeid en dat der Ongevallen-verzekering door de Bank. f. De verzekering wordt in zijn geheel hetzij door de Bedrijfsvereeniging hetzij door Raad van Arbeid en Rijksverzekeringsbank gedragen. Een combinatie als Raad van Arbeid voor Ziekteverzekering en Bedrijfsvereeniging van ongevallenverzekering is niet toegelaten. g. Indien een werkgever niet is aangesloten bij een Bedrijfsvereeniging worden de kosten der verzekering geheel door hem gedragen. Indien een werkgever aangesloten is bij een Bedrijfsvereeniging komen de kosten der verzekering ten laste van die Bedrijfsvereeniging. De Bedrijfsvereeniging brengt deze kosten op volgens regelen bij haar Statuten vast te stellen. h. De bepalingen, betreffende de schadeloosstellingen, die de verzekerde arbeiders of hunne nagelaten betrekkingen ontvangen bij een ongeval, (normaal 70 °/0 van het loon), zijn bijna ongewijzigd overgenomen uit de Ongevallenwetten. De bepalingen betreffende de schadeloosstellingen, die de verzekerden bij ziekte ontvangen (normaal 70% van het loon) wijken op verschillende punten af van de Ziektewet Talma. i. In dit stelsel is geen plaats voor de particuliere of bijzondere ziekenkassen. Wel blijft de mogelijkheid open dat die particuliere of bijzondere ziekenkassen zich omvormen tot eigen risico dragende afdeelingen eener Bedrijfsvereeniging of zelf Bedrijfsvereeniging worden. ONTWERP ZIEKTE- EN ONGEVALLENWET 1925 37 Een enkel voorbeeld zal de beteekenis hiervan duidelijk doen worden. Heeft men een vrouwelijke arbeider met een dagloon van gemiddeld ƒ5, (ƒ 30 per week) dan ontvangt zoo'n vrouw, als zij gaat trouwen en zij weet een beetje haar verstand te gebruiken door bv. te trouwen, terwijl zij nog in dienstbetrekking is of vlak daarna, voor hare bevalling op zijn minst f 350.— plus vrije geneesheer of vroedvrouw. De getrouwde vrouw behoeft voorts slechts als schoonmaakster geregeld in loondienst te gaan om als loonarbeidster zich eveneens een zeer behoorlijke tegemoetkoming te verzekeren. (Men verg. echter art. 81 eerste lid sub c tweede zinsnede). Deze regeling kwam in de Ziektewet Talma niet voor in den omvang welken zij in het tegenwoordig ontwerp heeft aangenomen. Bij de Ziektewet Talma werd bij zwangerschap (gehuwd of ongehuwd) het gewone ziekengeld uitgekeerd en wel van den eersten dag der ongeschiktheid af. Voorts werd bij bevalling ziekengeld uitgekeerd tot het volle gemiddelde der loonklasse doch slechts zoolang de ongeschiktheid tot werken duurt. Van gratis geneeskundige behandeling werd daar niet gesproken, overeenkomstig den opzet van die wet. Niet in alle omstandigheden behoeft ziekengeld te worden uitgekeerd. In de eerste plaats kent het Ontwerp een viertal gevallen waarin de verzekerde geen aanspraak op ziekengeld heeft. Geen recht op ziekengeld bestaat: a. Voor gevangenen of daarmede gelijkgestelden. (art. 80 c). b. Voor miliciens, (art. 80 d). c. Als de ziekte het gevolg is van opzet van den verzekerde, (art. 80 b). d. Als de verzekerde zich geen behoorlijke geneeskundige hulp heeft verzekerd, tenzij hij aannemelijk maakt dat hem dit onmogelijk was. (art. 80 a). niet van de Bedrijfsvereeniging of den Raad van Arbeid juist omdat zij zich heeft laten inschrijven. TI. Artikel 80 van het Ontwerp Ziekte- en Ongevallenwet 1925 komt mij voor in dit geval ook niet van toepassing te zijn aangezien de vrouw uit art. 71 VI aantoont dat zij behoorlijk geneeskundige hulp kan krijgen. 39 De Ziektewet Talma daarentegen bepaalde dat het Bestuur de uitkeering kon weigeren bij zwangerschap ontstaan vóór of bevalling binnen zes maanden na den dag waarop de verzekering een aanvang nam, een voorschrift dat zeer veel verder gaat. Blijkbaar durfde de steller van het ontwerp toch niet volledig de consequentie van zijne beperking aan want hij bepaalde ook nog dat ook uitkeering geweigerd kan worden als de verzekerde voor het ontstaan der zwangerschap niet geregeld loonarbeid verrichtte; een voorschrift dat niet voorkwam in de Ziektewet Talma en daarin ook niet behoefde voor te komen. Bij hetgeen wij tot nu toe bespraken hebben wij nog niet besproken de middelen om fraude tegen te gaan. Die fraude kan tweeërlei basis hebben. De verzekerde kan uit anderen hoofde reeds uitkeering genieten om de geldelijke gevolgen zijner ziekte te bestrijden en de verzekering kan ziekte simuleeren. De eerste fraude tracht het ontwerp tegen te gaan door de bepaling van art. 77 eerste lid, dat de verzekerde, die gedurende de ongeschiktheid tot werken zijn loon blijft ontvangen verplicht is van de uitkeering hiervan mededeeling te doen. In dat geval wordt het ziekengeld uitbetaald aan dengenen van wien het loon wordt ontvangen. Verzuim der m ededeeling door den verzekerde wordt gestraft met hechtenis van een maand: op het ziekengeld zelf heeft het verzuim geen invloed. De Ziektewet Talma en ook het voorontwerp onderscheidde nog tal van andere gevallen, waarin de verzekerde een dubbele uitkeering kon ontvangen. Zoo bepaalde art. 40 dier eerstgenoemde wet: „de verzekerde die gedurende de ongeschiktheid tot werken loon ontvangt of wegens een andere verzekering dan krachtens deze of een andere wet recht heeft op eenige geldelijke vergoeding of uitkeering bij ziekte is verplicht hiervan op den door den Raad van Arbeid te bepalen wijze mededeeling te doen." Terwijl men mocht verwachten dat aan deze bepaling eerder uitbreiding zou zijn gegeven omdat thans ook nog verband moet worden gelegd met de werkloosheidsverzekering, vermeldt de toelichting op 44 tröle op de genees- en heelkundige behandeling der verzekerden (art. 102 tweede en derde zin.) Die controle zal worden geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. Het ontwerp beoogt hiermede te komen tot de oprichting van een medischen staatsdienst. Wie de kosten in dien staatsdienst zal dragen is niet geregeld. Wel bepaald is dat de medische bevelen van dien staatsdienst ten laste van den risicodrager komen. DIVERSE BEPALINGEN. De verzekerden hebben steeds recht op een schriftelijke beslissing van het Bestuur der Bedrijfsvereeniging of van den Raad van Arbeid (art. 66; 129). Zijn zij het daarmede niet eens dan kunnen zij daarvan in beroep komen bij den Raad van Beroep of in hoogste ressort bij den Centralen Raad van Beroep te Utrecht (art. 137). Deze instantie's zijn dezelfde ten opzichte van de verzekerden wier risico gedragen wordt door de Raden van Arbeid of de Rijksverzekeringbank en ten opzichte van de verzekerden wier risico gedragen wordt door de Bedrijfsvereenigingen. Daarmede wordt dus gebroken met het systeem van de Land- en Tuinbouwongevallenwet dat voor de verzekerden wier risico gedragen wordt door Bedrijfsvereenigingen het beroep in eerste instantie deed plaats vinden door Commissiën van scheidslieden. Een werkgever, die gemoeds- bezwaren heeft tegen de wettelijk verplichte ziekte- en ongevallen verzekering kan bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen en voorwaarden worden vrijgesteld van de bij dien maatregel aan te wijzen verplichtingen (art. 60). Hij betaalt dan op zijn Rijksinkomstenbelasting 1 lji X het bedrag hetwelk hem door zijn gemoedsbezwaren wordt bespaard, (art. 61). Wordt het ontwerp wet dan zal het worden de Ziekteen Ongevallen wet 1925 (art. 173). Die wet zal bij gedeelten kunnen worden ingevoerd (art. 174). Op het oogenblik dat 45 de verplichte ziekteverzekering in werking treedt zullen overeenkomsten gesloten voor dat tijdstip en waaraan personen die nu verplicht verzekerd zijn nog andere rechten ontleenen dan een uitkeering bij ziekte door den kantonrechter kunnen worden ontbonden verklaard (art. 167). Deze bepaling schijnt — ook met de haar eigene beperkingen — voor zich zelf te spreken: zij wordt althans niet nader toegelicht. Wel werd het artikel ongewijzigd overgenomen uit de Ziektewet Talma. (art. 165) doch daar was het artikel ook zeer duidelijk. Zooals wij reeds zagen werden immers in de Ziektewet Talma extra uitkeeringen op het ziekengeld gekort: iets wat het ontwerp in art 77 juist niet overnam. In de Ziektewet Talma had het dus kunnen voorkomen dat personen, die bij eenzelfde fonds verzekerd zijn voor uitkeering bij ziekte en bijv. voor begrafenisgeld, genoodzaakt zijn hun uitkeering op begrafenisgeld (waarvoor zij reeds stortten) op te geven of dubbel verzekerd te zijn voor ziekte, wat hun niet te goede kwam ingevolge art. 35 dier wet. STELSELS VAN VERPLICHTE ZIEKTEVERZEKERING. Staten. Stelsels van verplichte Gesalarieerden ziekteverzekering. werkzaam in: Duitschland ' 15 juni 1883 Nijverheid. 28 Mei 1885 .... Handel. 5 Mei 1886 Landbouw. Oostenrijk 30 Maart 1888 . . . . j Nijverheid. ( Handel. 21 October 1921 . . . Landbouw. Hongarije 9 April 1891 . . . . | Nijverheid. * v \ Handel. »■ M. 31 Juli 1901 ( Nijverheid. Luxemburg ' < ' 24 April 1908 ... . j Handel. 18 September 1909 . . j Nijverheid. Noorwegen 6 Augustus 1915. . . j HandeL [ Landbouw. 12 Juli 1910 ( Nijverheid. Servië, Croatië en Slavië -14 j^jej 1922 / Handel. ' (Landbouw). 20 November 1911 . . .( Nijverheid. Rusland9 November 1922 . . | Handel. 1 Nijverheid. Groot-Brittannië .... 16 December 1911. . . < Handel. ' Landbouw. Rumenië 25 januari 1912 . . . Nijverheid. Bulgarije 15 December 1918 . . ( ^heid. 6 Maart 1924 .... Han{jn dienstbetrekking overkomen, overlijdt, worden de navolgende schadeDgei1' loosstellingen uitgekeerd: pag. 42. I*. voor begrafeniskosten: a. indien de begrafenis is bekostigd door een of meer der nagelaten betrekkingen van den overledene, die aanspraak op een rente hebben, dertigmaal het dagloon van den overledene; b. indien de begrafenis door andere dan de onder a bedoelde personen is bekostigd, de kosten der begrafenis, doch niet meer dan dertigmaal het dagloon van den overledene ; 2°. een rente aan de nagelaten betrekkingen van den overledene te rekenen van den dag na dien van het overlijden. Artikel 107. Berekening gemiddeld (O Indien in het geval, bij het vorige artikel voorzien, de verzekerde, dagloon overledene, dje toen het ongeval hem trof, in het genot was van een rente, toegekend ingegeuót ^van* xenit''wism v°l8e deze of eene andere wet, welke schadeloosstelling in geval van ongeval regelt, wordt het dagloon, waarnaar de in het vorige artikel bedoelde schadeloosstellingen moeten worden berekend, indien dit geringer is dan het dagloon, waarnaar de vroeger toegekende rente is berekend, vermeerderd met het bedrag dier vroeger toegekende rente per dag, tot ten hoogste het dagloon, waarnaar deze rente is berekend. (2) In geval van een derde of volgend ongeval wordt het eerste lid op dienovereenkomstige wijze toegepast. Artikel 108. Berekening rente nage- De rente, in artikel 106 onder 20. genoemd, bedraagt voor eiken dag, de laten betrekkingen. Zondagen niet medegerekend : pag. 42. a- voor de vrouw, met wie de overledene ten tijde van het ongeval ge¬ huwd was, tot haar dood of haar opvolgend huwelijk dertig percent van des overledenen dagloon; b. voor den man, met wien de overledene ten tijde van het ongeval gehuwd was, indien deze zijn kostwinster was, tot zijn dood of zijn opvolgend huwelijk zooveel als de overledene in den regel tot zijn levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan dertig percent van haar dagloon; 79 c. voor elk wettig kind van den overledene vijftien percent, en, bijaldien dit kind ouderloos is of wordt, twintig percent van het dagloon van den overledene; d. voor elk natuurlijk kind, dat door den overledene wettiglijk erkend was ten tijde van het ongeval, vijftien percent, en bijaldien dit kind ouderloos is of wordt, twintig percent van het dagloon van den overledene; e. voor de ouders, of, bij ontstentenis van deze, voor de grootouders van den overledene, indien deze hun kostwinner was, zooveel als hij in den regel tot hun levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan dertig percent van zijn dagloon en wel tot een bepaald aangewezen datum of den dood van den langstlevende; ƒ. voor elk ouderloos kleinkind van den overledene, indien deze zijn kostwinner was, zooveel als hij in den regel tot diens levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan twintig percent van zijn dagloon; g. voor de schoonouders van den overledene, indien deze hun kostwinner was, zooveel als hij in den regel tot hun levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan dertig percent van zijn dagloon en wel tot een bepaald aangewezen datum of den dood van den langstlevende; het recht voor de schoonouders op rente houdt eveneens op in de gevallen, bedoeld onder i en 2 van artikel 377 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 109. (1) Indien de in het vorige artikel onder a bedoelde weduwe een nieuw Nieuw huwelijk weduwe huwelijk aangaat, houdt zij op rentetrekster te zijn, maar zij ontvangt als verzekerde*" afkoopsom harer rente een bedrag in eens van 600 maal de uitkeering per dag. (2) Deze bepaling geldt eveneens voor den weduwnaar, bedoeld in het vorige artikel onder b. Artikel iio. Een kind of kleinkind trekt de hem toegekende rente tot zijn voleindigde Rente kind of kleinkind, zestiende levensjaar. Artikel ui. (1) De renten, toegekend aan de personen, bedoeld in artikel 108, zul-Samenloop renten van len te zamen niet meer bedragen dan zestig percent van des overledenen dag- verschillende nagelaten loon, met dien verstande dat de personen, bedoeld onder g van dat artikel, re 1 g . alleen aanspraak hebben op een rente, indien de personen, bedoeld onder a, b, c, d, e en ƒ; de personen, bedoeld onder ƒ, indien de personen, bedoeld onder a, b, c, d en «; de personen, bedoeld onder e, indien de personen, bedoeld onder a, b, c en d, allen hun volle rente hebben ontvangen. (2) Indien de personen, bedoeld onder a, b, c en d, te zamen meer dan zestig percent van des overledenen dagloon zouden ontvangen, zal elke rente een evenredige vermindering ondergaan. (3) Indien van de kleinkinderen, bedoeld onder ƒ, meer dan één in leven zijn en elk kleinkind niet zijn volle rente kan ontvangen, zal de rente van elk kleinkind een evenredige vermindering ondergaan. Artikel 112. (1) De verzekerde, die lid is van de bemanning van een vaartuig, heeft Totaal verlies uitrusting, bij totaal verlies zijner uitrusting door een ramp, aan het vaartuig overko- 80 men, aanspraak op een uitkeering in eens volgens regelen, door Onzen Minister te stellen. Indien de verzekerde tengevolge van de ramp overlijdt, komt deze aanspraak toe aan de vrouw, met wie de verzekerde ten tijde van de ramp was gehuwd, bij ontstentenis van deze aan de gezamenlijke kinderen en bij ontstentenis van dezen aan de ouders van den verzekerde. (2) De uitrusting wordt geacht totaal te zijn verloren, wanneer niets is gered dan hetgeen de verzekerde op of bij zich droeg. Artikel 113. Afkoop van rente aan (1) Aan vreemdelingen en hunne gezamenlijke nagelaten betrekkingen vreemdelingen of hunne kan, nadat de beslissing, waarbij hun een rente anders dan voorloopig is nage aten betrekkingen. toegejcen(j> onherroepelijk is geworden, indien zij hun woonplaats in het buipag. 43. tenland hebben, op hun verzoek door de Bedrijfsvereeniging, onderscheiden¬ lijk de Bank, als afkoopsom hunner rente worden gegeven een bedrag in eens van 900 maal de uitkeering per dag, berekend naar de rente, waarop zij aanspraak hadden op den dag, waarop het verzoek door het betrokken bestuur is ontvangen. (2) Na toepassing van het vorig lid is elk recht op schadeloosstelling ter zake van het betrokken ongeval, zoowel voor den getroffene als voor diens betrekkingen, vervallen. Artikel 114. Opzettelijk veroorzaken (i) De verzekerde, die opzettelijk het ongeval heeft veroorzaakt, en diens ongeval. nagelaten betrekkingen hebben geen aanspraak op eenige schadeloosstelling. Dronkenschap. . . , ... , in de voorgaande artikelen vermeld. (2) Indien het aan een verzekerde overkomen ongeval te wijten is aan diens dronkenschap, kan de geldelijke schadeloosstelling, waarop hij aanspraak zou hebben, tot op de helft worden verminderd. (3) Hij die, tot de nagelaten betrekkingen van den ten gevolge van het ongeval overleden verzekerde behoorende, opzettelijk of in dronkenschap het ongeval heeft veroorzaakt, dat het overlijden ten gevolge had, heeft geen aanspraak op een rente. Artikel 115. Verhooging geschiktheid (i) Indien het bestuur der Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk der door opleiding. Bank, van oordeel is, dat de geschiktheid tot werken van een getroffene, pag. 43. aan wien voorloopig of blijvend een rente is toegekend, door middel van een opleiding kan worden verhoogd, is het bevoegd den getroffene op diens verzoek of op verzoek van zijn wettelijken vertegenwoordiger zoodanige opleiding voor rekening der Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk der Bank, te geven. (2) Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen omtrent de verleening dezer opleiding de noodige regelen gegeven worden. (3) Een ongeval, den getroffene overkomen in verband met de in het eerste lid bedoelde opleiding, geldt voor de toepassing van dit Hoofdstuk als uitvloeisel van het ongeval, in verband met welks gevolgen de opleiding wordt gegeven. (4) Voor een getroffene, die een in het eerste lid bedoelde opleiding ontvangt in dienst van een werkgever, is door dien werkgever geen premie verschuldigd. Artikel 116. Gemis van het genot der (O Hij, die is veroordeeld tot gevangenisstraf van drie maanden, tot rente. hechtenis van drie maanden, tot plaatsing in een tuchtschool voor drie maan- 81 den, tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting of tot eenige zwaardere straf, mist gedurende den tijd, dat hij zijn straf ondergaat of zich door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, het genot van geldelijke schadeloosstelling ingevolge dit Hoofdstuk. (2) Eveneens mist het genot van de in het eerste lid bedoelde geldelijke schadeloosstelling: a. de minderjarige, die ter beschikking van de Regeering is gesteld, gedurende den tijd, dat hij, hetzij in een Rijksopvoedingsgesticht is geplaatst of zich door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot zoodanige plaatsing onttrekt, hetzij aan een vereeniging, stichting of instelling van weldadigheid als bedoeld in artikel 12 der wet van 12 Februari 1901 (Staatsblad no. 64), gewijzigd bij de wet van 27 September 1909 (Staatsblad no. 322), is toevertrouwd; b. de minderjarige, bedoeld in artikel 15 van voornoemde «vet, die krachtens artikel 16 van die wet in een Rijksinrichting is geplaatst, voor den duur van de plaatsing aldaar. (3) Onze Minister is bevoegd, daartoe termen vindende, over de geldelijke schadeloosstelling, waarop voor een veroordeelde ingevolge het in het eerste lid bepaalde, of voor een minderjarige, bedoeld in het voorgaande lid onder a of b, het recht mocht zijn verloren gegaan, te beschikken ten behoeve van de personen, die ingevolge dit Hoofdstuk recht op rente zouden gehad hebben, indien het ongeval waardoor de veroordeelde of de minderjarige getroffen is, den dood van dezen ten gevolge had gehad. (4) Onze Minister is tevens bevoegd, om, voor zoover van de bevoegdheid, in het vorige lid bedoeld, geen gebruik is gemaakt, hem, die uit de gevangenis, tuchtschool of werkinrichting is ontslagen, of hem, wiens stelling ter beschikking van de Regeering onherroepelijk is geëindigd, alsnog in het genot te stellen, van de in het éérste lid bedoelde geldelijke schadeloosstelling tot een bedrag, dat de rente over een jaar niet te boven gaat, of de schadeloosstelling tot dat bedrag te zijnen behoeve te doen aanwenden. Artikel 117. (1) Het bestuur der Bedrijfsvereeniging, of is deze laatste in afdeelin- Oproeping getroffene, ongen gesplitst, het bestuur der betrokken af deeling, onderscheidenlijk het be- der*»k door deskunstuur der Bank, is bevoegd, zoo dikwijls als het zulks noodig oordeelt, den fchadeKte'lling11' door een ongeval getroffene op te roepen of te doen oproepen, alsmede hem „ae 43 ter plaatse, door of vanwege het bestuur te bepalen, te ondervragen of te doen ondervragen en door een of meer geneeskundigen, door het bestuur aangewezen, te doen onderzoeken. De door het bestuur aangewezen geneeskundigen zijn bevoegd, ook zonder opdracht van het bestuur, een getroffene op te roepen, te ondervragen en te onderzoeken. (2) Indien een getroffene na tijdig opgeroepen te zijn niet verschijnt of indien een getroffene weigert, hetzij de door of vanwege het bestuur, of door den door het bestuur aangewezen geneeskundige gestelde vragen te beantwoorden, hetzij zich door de(n) door het bestuur aangewezen geneeskundigen of geneeskundige te laten onderzoeken, hetzij te voldoen aan den last van het bestuur om ter observatie zich te doen opnemen of te verblijven in een door het bestuur aangewezen inrichting, beslist het bestuur, na getroffene in de gelegenheid te hebben, gesteld tot mondeling of schriftelijk verhoor door of vanwege het bestuur,-indien voor het niet voldoen aan de oproeping of voor de weigering van den getroffene geen deugdelijke grond aanwezig is, dat het recht op eenige schadeloosstelling ingevolge dit Hoofdstuk verloren is gegaan te rekenen van den dag, waarop hij ter voldoening aan de oproeping had moeten verschijnen, de gestelde vragen had moeten 6 82 beantwoorden, zich had moeten laten onderzoeken, doen opnemen of de inrichting verliet. (3) Indien de getroffene of, indien hij een wettelijken vertegenwoordiger heeft, zijn wettelijke vertegenwoordiger bezwaren van geneeskundigen aard heeft tegen de voorschriften, welke de overeenkomstig het vorige lid aangewezen geneeskundige of geneeskundigen in het belang eener goede behandeling of genezing noodzakelijk achten, zal het bestuur een nieuw onderzoek door drie andere geneeskundigen gelasten. (4) De getroffene of diens wettelijke vertegenwoordiger heeft in het geval, bedoeld in het vorige lid, het recht aan het bestuur den naam van een geneeskundige op te geven, die alsdan met de overige geneeskundigen door het bestuur wordt aangewezen. Is door het bestuur aan den getroffene of diens wettelijken vertegenwoordiger een termijn gesteld, binnen welken hij die opgave moet doen en blijft de getroffene of diens wettelijke vertegenwoordiger in gebreke den naam van een geneeskundige op te geven of weigert de door den getroffene of diens wettelijken vertegenwoordiger gewenschte geneeskundige aan het onderzoek deel te nemen, dan wijst het bestuur, in het laatste geval zoo mogelijk in overleg met den getroffene of diens wettelijken vertegenwoordiger, een anderen geneeskundige aan. (5) Verklaren de geneeskundigen of de meerderheid hunner de bezwaren van den getroffene of van diens wettelijken vertegenwoordiger ongegrond en blijft de getroffene weigeren of in gebreke de voorschriften, waartegen hij of zijn wettelijke vertegenwoordiger bezwaar had, op te volgen, dan is het bestuur, nadat de getroffene of diens wettelijke vertegenwoordiger door of van wege het bestuur gehoord of vruchteloos opgeroepen is, bevoegd te verklaren, dat van den dag van de uitspraak der laatstbedoelde geneeskundigen af het recht op een geldelijke uitkeering, die aan den getroffene of diens nagelaten betrekkingen ingevolge dit Hoofdstuk zou toekomen, geheel of voor een gedeelte is verloren gegaan en de genees- en heelkundige behandeling van den getroffene te staken. (6) Indien de getroffene of zijn wettelijke vertegenwoordiger tegen de voorschriften, welke de door het bestuur aangewezen geneeskundigen in het belang eener goede behandeling of genezing noodzakelijk achten, andere bezwaren dan van geneeskundigen aard heeft, wordt een onderzoek omtrent die bezwaren ingesteld door het bestuur van den Raad van Arbeid, binnen wiens gebied de getroffene zijn werkelijk verblijf heeft. Verklaart het bestuur van dien Raad van Arbeid de bezwaren van den getroffene of diens wettelijken vertegenwoordiger ongegrond en blijft de getroffene weigeren of in gebreke de voorschriften, waartegen hij of zijn wettelijke vertegenwoordiger bezwaar had, op te volgen, dan is het bestuur der Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk der Bank, nadat de getroffene of diens wettelijke vertegenwoordiger door of vanwege het bestuur gehoord of vruchteloos opgeroepen is, bevoegd te verklaren, dat van den dag van de uitspraak van het bestuur van den Raad van Arbeid af het recht op een geldelijke uitkeering, die aan den getroffene of diens nagelaten betrekkingen ingevolge dit Hoofdstuk zou toekomen, geheel of voor een gedeelte is verloren gegaan en de genees- en heelkundige behandeling van den getroffene te staken. (7) De beslissing omtrent de vraag, van welken aard de bezwaren van den getroffene of diens wettelijken vertegenwoordiger zijn, berust uitsluitend bij hét bestuur der Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk der Bank. (8) Getroffenen en, indien hun toestand geleide noodig maakt, mede hunne geleiders, die zich verplaatsen moeten, omdat de getroffenen aan een oproeping, ingevolge de bepalingen van dit artikel gedaan, moeten voldoen of geneeskundig onderzocht of behandeld moeten worden, ontvangen vergoeding voor reiskosten en tijdverlies naar den maatstaf van het tarief van 86 b. indien het ongeval een gedeeltelijke of geheele ongeschiktheid tot werken van meer dan zes weken ten gevolge heeft, zoo spoedig mogelijk na afloop van dezen termijn. Artikel 126. Bjaondere zekerheidsstel- (i) De Bedrijfsvereeniging is verplicht van elke toekenning van een UngBedrj'sYereemging. VOOJ. j^j. rekg-jfog tomende, anders dan voorloopig toegekende rente, als»ag. 28; 43. mede van elke wijziging van zoodanige rente binnen een week na die toekenning of wijziging mededeeling te doen aan het bestuur der Bank. Het model dier mededeeling wordt door Onzen Minister vastgesteld. (2) De Bedrijfsvereeniging is bovendien verplicht ingeval van toekenning eener rente als in het eerste lid bedoeld, vóór of op den door het bestuur der Bank te bepalen vervaldag tot zekerheid voor de geregelde uitbetaling der rentetermijnen in handen van het bestuur der Bank een pand te stellen, dat voldoende is tot dekking van de contante waarde der rente en van de aan die rente verbonden administratiekosten en kosten van medische en technische controle. De grootte van het te dekken bedrag wordt door het bestuur der Bank vastgesteld overeenkomstig bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden de noodige voorschriften betreffende het stellen der zekerheid gegeven, alsmede betreffende de periodieke wijziging en teruggave van gestelde zekerheden. Artikel 127. Toekenning en weging (i) Zoolang bij den getroffene nog niet een althans voorloopig blijtoo oopige rente. vende toestand is ingetreden, kan wegens het aan dien getroffene overkomen ongeval een rente niet anders dan voorloopig worden toegekend. De toestand wordt als voorloopig blijvend beschouwd, wanneer verwacht wordt, dat binnen een jaar geen verandering in den toestand zal intreden. (2) Zoolang de rente voorloopig is vastgesteld, kan het bestuur der Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk der Bank, ambtshalve of op verzoek van den rentetrekker of van den werkgever de rente wijzigen of beëindigen. Artikel 128. Aanspraak^op^schadeloos- (r) Hij, die meent ingevolge dit Hoofdstuk aanspraak te hebben op een S van8 m schadeloosstelling en aan wien die niet ambtshalve is toegekend, is bevoegd om zich binnen één jaar, te rekenen van den dag van het ongeval af, of, zoo de aanspraak gegrond is op het overlijden van een verzekerde tengevolge van een ongeval, binnen één jaar, te rekenen van den dag van het overlijden af, met zijn aanvraag te wenden tot het bestuur der Bedrijfsvereeniging, onderscheidenlijk het bestuur der Bank. Indien de aanspraak gegrond is, wordt de schadeloosstelling vastgesteld en toegekend. Indien de werkgever, in wiens dienst de verzekerde door het ongeval is getroffen, ten tijde van het ongeval lid was eener Bedrijfsvereeniging, zendt het bestuur der Bank de aanvraag zoo spoedig mogelijk ter behandeling door aan de betrokken Bedrijfsvereeniging ; op overeenkomstige wijze wordt gehandeld in het omgekeerde geval. (2) Na verloop van den in het voorgaande lid bedoelden termijn zijn alle aanspraken vervallen en wordt de aanvrager niet ontvankelijk verklaard, tenzij hij aantoont, dat de gevolgen van het ongeval zich niet dadelijk hebben geopenbaard of niet dadelijk als zoodanig zijn herkend, mits in die gevallen de aanvrage is gedaan binnen één jaar na den dag, waarop de gevolgen van het ongeval zich hebben geopenbaard of als zoodanig zijn herkend. 90 (2) De bepalingen van de Beroepswet en van de ter uitvoering dier wet genomen besluiten rijn van toepassing, met inachtneming van de wijzigingen, die de aard van het onderwerp vordert. Artikel 138. BTreffend^z1ek1nlddbe\ (°, Beroep Staat open van de be^ssing betreffende de bepaling van • het ziekengeld, van de weigering om ziekengeld uit te keeren en van de beslissing betreffende staking of vermindering der uitkeering, voor den verzekerde en zijn werkgever, alsmede voor dengene, voor wiens rekening de verzekerde, die geen kostwinner is, is opgenomen in een inrichting voor zieken of in een gesticht. (2) De termijn van beroep is een maand. Het beroep moet worden ingesteld binnen een maand na de dagteekening van de mededeeling der bestreden beslissing. Artikel 139. Beroep van werkgevers. (r) Heeft een werkgever bezwaar tegen eenige beslissing, door het bestuur van den Raad van Arbeid genomen ingevolge de artikelen 39, 40, 41, 42, 43, 52, 53, 54, tweede en vierde lid, dan is hij bevoegd binnen een maand na de dagteekening van de mededeeling der beslissing daarvan in beroep te gaan. (2) Voor het voeren van twistgedingen en het berusten in een tegen een Raad van Arbeid ingestelde vordering, als bedoeld in dit en in het vorig artikel, behoeft de Raad geen goedkeuring. Artikel 140. B"s3nPbeTrêkkingenerde°f . Indien een ver**erde of een zijner nagelaten betrekkingen meent, dat zijne aanspraken op schadeloosstelling door het bestuur der Bedrijfsvereeniging of der Bank niet of slechts ten deele zijn erkend, heeft hij het recht binnen een maand na de dagteekening van de mededeeling der beslissing daarvan in beroep te komen. (2) Van de beslissing, bedoeld in artikel 134, kan de verzekerde, indien hij niet schriftelijk aan het bestuur heeft medegedeeld geen bezwaar daartegen te hebben, beroep instellen binnen een jaar na dagteekening van de mededeeling der beslissing. (3) Indien een werkgever, in wiens dienst een verzekerde een ongeval is overkomen, vermeent, dat wegens het ongeval aan den getroffene of een zijner nagelaten betrekkingen een te hooge schadeloosstelling of ten onrechte eenige schadeloosstelling is toegekend, heeft hij het recht binnen een maand na de dagteekening der mededeeling, hem ingevolge het bepaalde in artikel 130 toegezonden, in beroep te komen. Van de beslissing bedoeld in artikel 134 kan de werkgever niet in beroep komen. Artikel 141. Beroep geen schorsende (i) Het instellen van beroep heeft geen schorsende werking ten aanzien Ordering v'an geSaS der oorspronkelijke beslissing. betalingen. (2) Worden de bezwaren gedeeltelijk of geheel gegrond verklaard, dan treedt de beslissing, in beroep gegeven, in de plaats van die, waartegen beroep werd ingesteld. 91 (3) Wordt in beroep het recht op een schadeloosstelling ontzegd, die reeds betaald is, dan worden die betalingen niet teruggevorderd. Artikel 142. Hij, die beroep instelt na den hiervoor bepaalden termijn, wordt niet op Beroep na afloop termijn, grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij aantoont het beroep te hebben ingesteld binnen een maand na den dag, waarop hij van de beslissing, waartegen beroep wordt ingesteld, redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen. Artikel 143. De door Ons aan te wijzen ambtenaren zijn bevoegd, op een daartoe van Ambtshalve beroep, wege het bestuur der Bank gedaan verzoek, bij den Centralen Raad van Beroep, bedoeld in artikel 1 der Beroepswet, beroep in te stellen tegen beslissingen van het bestuur der Bank en van het bestuur van een Raad van Arbeid, waartegen ingevolge de bepalingen dezer wet, hetzij voor den werkgever, hetzij voor den verzekerde of een zijner nagelaten betrekkingen beroep openstaat. De op zoodanig beroep gewezen uitspraak heeft geen invloed op het recht van dengene ten aanzien van wien de beslissing, waartegen het beroep is ingesteld, wordt genomen. § 2. Tan de aansprakelijkheid van den Staat en Tan de kosten der Bank. Artikel 144. De Staat is zonder voorbehoud aansprakelijk voor alle ingevolge deze wet Aansprakelgkheid voor aan de verzekerden en hunne betrekkingen toekomende ziekengelden en scha- aue,cna eloosstellingen. deloosstellingen, hetzij deze moeten worden uitgekeerd door de Bank of de Pag. 26. Raden van Arbeid hetzij door een Bedrijfsvereeniging. ' Artikel 145. (1) De premiën, welke door een Raad van Arbeid, na daartoe door den Oninbare en oninvorderVerzekeringsraad te zijn gemachtigd, oninbaar zijn verklaard of krachtens re Prenuën. het derde lid van dit artikel niet meer ingevorderd kunnen worden, worden pag. 28. volgens bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen over de Bank, de Raden van Arbeid en de Bedrijfsvereenigingen omgeslagen. (2) Behoudens het bepaalde in het derde lid blijft de Raad van Arbeid bevoegd de in het voorgaande lid bedoelde premiën in te vorderen. (3) De premiën, welke gedurende vijf jaren, te rekenen van den vervaldag, oningevorderd zijn gebleven, worden niet meer ingevorderd. Is de invordering na afloop van die vijf jaren nog hangende, dan wordt zij niet verder voortgezet. Artikel 146. (1) Tot goedmaking van de administratiekosten, welke voor de Bank Verdeeling administratieverbonden zijn aan de uitvoering der in Hoofdstuk III geregelde verzeke- kosten, ring door de Bedrijfsvereenigingen, zijn deze vereenigingen verplicht aan de Pag. 28. Bank jaarlijks te betalen een bedrag, vast te stellen volgens bij algemeenen maatregel van bestuur te geven regelen. 92 (-0 De wijze, waarop deze kosten over de Bedrijfsvereenigingen worden omgeslagen, alsmede de wijze, waarop zij door de Bedrijfsvereenigingen aan de Bank worden betaald, wordt door Ons geregeld. § 3. Van de aansprakelijkheid van de Bedrijfsvereenigingen voor tekorten van de Bank en de Raden van Arbeid. Artikel 147. pag. 29. (1) Indien door Ons, gehoord den Raad van Toezicht op de Bank, on¬ derscheidenlijk gehoord den Verzekeringsraad, is vastgesteld, dat als gevolg van een te geringen omvang van het verzekeringsbedrijf, de kosten van de ziekengelduitkeeringen en de schadeloosstellingen, toegekend door de Bank of een Raad van Arbeid niet kunnen worden gedekt door de redelijkerwijze te vorderen premiën, wordt het bedrag van dat tekort, vastgesteld overeenkomstig door Ons te stellen regelen, omgeslagen over de Bedrijfsvereenigingen. (2) Bij algemeenen maatregel van bestuur worden omtrent dien omslag de noodige voorschriften gegeven. § 4. Van den invloed der verzekering op het burgerlijk recht. Artikel 148. BUwo^eKkheW Vwank* (l* De bur6errechtelijke verantwoordelijkheid van den werkgever voor gever b| ongeval.*" " de Seldelijke schade, welke het gevolg is van een ongeval in verband met de dienstbetrekking een verzekerde in zijn dienst overkomen, vervalt behoudens het bepaalde in het tweede lid en in het volgend artikel, alsmede behoudens voor zoover zij betrekking heeft op schade door het ongeval aan de goederen van den getroffene veroorzaakt, voor zoover niet aan den verzekerde wegens verlies van uitrusting een uitkeering, als bedoeld in artikel 112, is gedaan. (2) Overkomt in verband met de dienstbetrekking een ongeval aan een verzekerde, wiens dagloon meer dan acht gulden bedraagt, zoo blijft de verantwoordelijkheid van den werkgever bestaan, doch wordt door den rechter bij de vaststelling der schadevergoeding rekening gehouden met hetgeen krachtens Hoofdstuk III genoten wordt. Artikel 149. Niet vervallen der burger- (:) De burgerrechtelijke verantwoordelijkheid van den werkgever wordt rechtelijke verantwoor- . . , , . delijkheid bij misdrijf. ™et opgeheven, wanneer aan den verzekerden arbeider in verband met zijn dienstbetrekking een ongeval overkomen is, veroorzaakt door een der misdrijven, omschreven in het Wetboek van Strafrecht, Boek II Titels VII, XIX, XX en XXI en de werkgever of het hoofd of de bestuurder der onderneming te dier zake door den strafrechter bij een onherroepelijk geworden vonnis is veroordeeld of wel de werkgever of het hoofd of de bestuurder der onderneming in het buitenland bij onherroepelijk geworden vonnis is veroordeeld terzake van een strafbaar feit, waardoor het ongeval is veroorzaakt, overeenkomende met een dier misdrijven. (2) Indien de werkgever of het hoofd of de bestuurder der onderneming door den Nederlandschen strafrechter bij een niet onherroepelijk geworden verstekvonnis is veroordeeld, zal de burgerlijke rechtsvordering kun- 93 nen worden ingesteld zes maanden na de dagteekening van het verstekvonnis, tenzij vóór dien tijd tegen dat vonnis verzet is aangeteekend. Artikel 150. (1) Degene, die gehouden is tot vergoeding der schade, door den ver- Schadevergoeding, zekerde of diens nagelaten betrekkingen ten gevolge van het ongeval geleden, is voor het bedrag der schadevergoeding, krachtens Hoofdstuk III uitbetaald, aansprakelijk jegens degenen, te wier laste dat bedrag komt. Indien aan den verzekerde of diens nagelaten betrekkingen een anders dan voorloopig vastgestelde rente is toegekend, kan degene, te wiens laste die rente komt, in de plaats van de termijnen dier rente de contante waarde daarvan vorderen, berekend op de wijze als bedoeld in artikel 126, tweede lid. (2) Bij de vaststelling der schadevergoeding, welke de verzekerde of diens nagelaten betrekkingen van den in het eerste lid bedoelden persoon vorderen, wordt door den rechter rekening gehouden met hetgeen door hem krachtens Hoofdstuk III genoten wordt. (3) Onder schade, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan schade, door het ongeval aan de goederen van den getroffene veroorzaakt, noch schade, waarvoor de verantwoordelijkheid van den werkgever uitsluitend ingevolge het tweede lid van artikel 148 blijft bestaan. Artikel 151. (1) Indien een verzekerde, in verband met de ongeschiktheid tot wer- B"g^"deecJ|^'jd5 en^e" ken waarvoor hij ziekengeld ontvangt, tegen den werkgever naar burgerlijk ten™eld.5 " recht een rechtsvordering tot schadevergoeding heeft, zal de rechter bij de vaststelling dezer schadevergoeding het bedrag van het ziekengeld dat den verzekerde is uitgekeerd of nog toekomt, in mindering brengen. (2) Het bepaalde in de artikelen 148, 149 en 150 vindt overeenkomstige toepassing. § 5. Tan het toezicht op de naleving dezer wet. Artikel 152. (1) Het toezicht op de naleving dezer wet, voor zoover het betreft Aan wj« toezicht opgewerkgevers, die bij de Bank en de Raden van Arbeid zijn verzekerd en de in hun dienst zijnde arbeiders, wordt opgedragen aan bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen ambtenaren. (2) De bevoegdheden van de krachtens het voorgaande lid aan te wijzen ambtenaren worden bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld voor zoover dit niet in deze wet is geschied. Artikel rs3. De werkgever en zij, die werkgevers zijn geweest, en de in hun dienst Inlichtingen aan ambtezijnde of geweest zijnde personen zijn verplicht aan de krachtens artikel 152 aangewezen ambtenaren inlichtingen te verstrekken omtrent zaken en feiten, de naleving en uitvoering dezer wet betreffende. De werkgever is, indien dit verlangd wordt, verplicht de inlichtingen schriftelijk te verstrekken binnen den schriftelijk gestelden termijn. 98 plichting rust op de Bank en den Raad van Arbeid ten aanzien van de Bedrij f svereenigingen. (2) Bij algemeenen maatregel van bestuur worden omtrent deze medewerking nadere regelen gegeven. Artikel 172. Regeling bij algemeenen Hetgeen nog ter voorbereiding van het in werking treden dezer wet en maatregel van bestuur. ^ hare uitvoering noodig is, wordt, voor zoover niet in deze wet anders is bepaald, bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Artikel 173. Titel. Deze wet kan worden aangehaald als Ziekte- en Ongevallenwet 1925. pag. 44. Artikel 174. Inwerkingtreding. De artikelen dezer wet treden in werking op een door Ons te bepalen pag. 44. tijdstip, dat voor verschillende artikelen verschillend kan worden gesteld. Artikel 175. pag. 17. (1) Bij de invoering van de artikelen 69 en 99 dezer wet vervallen de Ziektewet, de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, benevens de ter uitvoering dier wetten genomen besluiten. (2) Bij nadere wet worden voorschriften gegeven tot regeling van den overgang van de regeling, vervat in de in het eerste lid genoemde wetten tot de bij deze wet gegeven regeling. ' Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, De Minister van Financiën, De Minister van Justitie,