- 46 — aan den smokkelhandel langs de Belgische grens, die ruimschoots in de behoeften begon te voorzien x). De doorvoerhandel van Frankrijk bedreigd. — Ook de belangen van het transito-verkeer waren bij de Belgische kwestie betrokken. De sluiting van de Schelde door de Hollanders kwam Amsterdam en Rotterdam niet alleen, maar ook de Fransche Noordzeehavens ten goede. Bracht men Antwerpen weer in vrije verbinding met de zee, dan zou Engeland zijn uitvoer naar Centraal en Zuid-Duitschland leiden over den weg Antwerpen—Maastricht— Keulen—Frankfort, met welke laatste stad Engeland reeds een handelsverdrag gesloten had. „L'Angleterre y écrasera infailliblement le commerce fransais qui pour les denrées colonialestransitées du Havre, ne pourra lutter avec celles qui seront transitées d'Anvers a beaucoup moindres frais" 2). In dien tijd begonnen juist de pogingen van de Fransche regeering den doorvoerhandel, die door het rigoureuze douanestelsel tot nog toe niet zoo heel veel beteekende, te vergemakkelijken. Verschillende artikelen, wier invoer verboden was, werden bij ordonnantie van 29 April 1831 toegelaten voor den doorvoer; de wetten van 9 en 27 Februari 1832 breidden het aantal artikelen uit en gaven meteen uitvoering aan het Rijnvaartverdrag, dat over den Elzas goederen doorliet, die door het algemeene doorvoersysteem uitgesloten waren. En dit was gedaan met de opzettelijke bedoeling een deel van den doorvoerhandel aan Frankrijk te trekken; want in het rapport van d'Ar gomt aan den koning stond: „Sans diminuer 1'exportation de nos produits en Allemagne eten Suisse, nous avons enrichi la France d'une partie de transports dont la Hollande et les pays limitrophes du Rhin profitaient" 8). Blijkbaar ontgingen in den aanvang van 1831 de regeering nog de gevolgenden voor den transitohandel bij de heropening van de Schelde; tenminste Sebastiani heeft er bij Talleyrand telkens krachtig op aangedrongen om te werken voor de vrijmaking van die rivier 4). In de kamer beroemde Sebastiani er zich op, dat door *) La Quotidienne 30 Jan. 1832 en 10 Febr. 1832. 2) La Quotidienne 29 Aug. 1832. ») Moniteur, 1 Dec. 1832. «) Sebastiani aan Talleyrand 6 Jan. en 10 Jan. 1831, R. G. P. 42» !35 •» 143)- — 47 — Frankrijk's aandrang de Schelde was geopend1). Maar Frankrijk kon in België zijn eigen materiëele belangen niet al te zeer cultiveeren, daar Engeland zeer gevoelig was op dit punt en zoolang de kloof tusschen de liberale en conservatieve mogendheden zoo diep bleef, had Frankrijk Engeland meer noodig dan omgekeerd. En bovendien verspeelde Frankrijk niet graag de sympathie der Belgen ; hun aanhankelijkheid aan Frankrijk was het beste tegenwicht tegen de economische voordeelen, die Engeland aan België kon aanbieden. Verband met de koningskeuze in België. — De economische problemen der scheiding van Holland en België verklaren voor een deel ook Frankrijk's houding met betrekking tot de Belgische koningskeuze. In de eerste maanden heeft de Fransche regeering voor den prins van Oranje geijverd. Louis Philippe zelf vond dat ook de beste oplossing2). Tot kort vóór de uitsluiting van het huis Oranje door het Belgische congres (24 Nov. 1830) waren de opdrachten, die Sebastiani aan Talleyrand in Londen en aan Langdorff en Bresson te Brussel gaf, in overeenstemming daarmee: .... 1'avènement de ce prince a la couronne de Belgique résoudrait d'une manière définitive le problème en faveur de la paix.... la déclaration qui excluerait a jamais la maison de Nassau du tröne de la Belgique serait une mesure imprudente, impolitique et tellement grave que leur indépendance même pourrait s'en trouver compromise" 3). Deze politiek berustte op dezelfde grondgedachte als de poging om België te brengen tot een hereeniging met Holland: het afleiden der Belgische industrie van de Fransche markt. Na de uitsluiting van het huis Oranje kwamen Engeland en Frankrijk in deze kwestie een tijdlang tegenover elkaar te staan. Vijf dagen na dat besluit van het Belgische congres brak in Warschau een opstand uit, die de Russische troepen, bestemd om Frankrijk te bestrijden, bond. Daardoor voelde de Fransche regeering zich sterker en durfde ze zich krachtiger te doen gelden tegen Engeland's politiek om Leopold van Saksen-Coburg den schoonzoon *) 28 Jan. 1831. Moniteur 29 Jan. >) Louis Philippe aan Maison, n Nov. 1830. Talleyrand, Mémoires, III, 383. ') Sebastiani aan Talleyrand 22 Nov. 1830. R. G. P. 42, 90 en 91: instructies aan Langdorff en Bression. — 48 — van den Engelschen koning op den Belgischen troon te plaatsen. Den 2en December 1830 schreef Sebastiani nog aan Talleyrand x) : „nous avons pensé qu'il pourrait être question du prince Léopold— . nous serions encore prêts a nous associer aux suffrages qui pourraient se porter sur lui." Maar de Poolsche opstand gaf hem den moed er anders over te denken. Hij wist maar al te goed, wat Engeland voorhad met zijn nieuwen candidaat voor het Belgische koningschap. Op het eind van December had hij een onderhoud met Gendebien, die naar Parijs was gekomen om de toestemming te verkrijgen voor de keuze van den Hertog van Nemours en deze wees hem er op, dat de prins van Saksen-Coburg de Belgen zeer voordeelige handelsrelatiën kon verzekeren en dat een dergelijke bron van welvaart voor België wel eens op zou kunnen wegen tegen de sympathieën voor Frankrijk. En toen zeide Sebastiani tot hem heel in 't geheim: „Nous n'épousons pas la cause du prince de Saxe-Cobourg; nous ne vous le conseillons pas; nous ne 1'épousons pas". „Enfin il m'a fait clairement entendre qu'il ne serait pas agréable a la France que nous le prissions pour souverain. „„Ne vous pressez pas,"" m'a-t-il dit, ,,„le temps accomplira tous vos voeux"", schreef Gendebien aan hetVoorloopig Bestuur te Brussel. En later heeft hij beweerd, dat Sebastiani gezegd had: „Si Saxe-Cobourg met un pied en Belgique, nous lui tireronsdes coups de canon" 3). Heftig werd deze pretendent in de Kamer aangevallen ; vooral Mauguin en Lamarque lieten er zich scherp over uit, zoodat Sebastiani op denzelfden dag nog4) aan Talleyrand schreef, dat hij, gedreven door de publieke opinie, de candidatuur van Leopold niet durfde steunen, en daarom andere mogelijkheden opwierp: een tijdlang werd nu de prins van Napels persona grata; maar hij was in België niet populair en in Frankrijk werd hij gewantrouwd, omdat hij een Bourbon was. Verdeelingsplannen. — Er is ook gedacht over een verdeeling van België: Talleyrand schreef die plannen uitsluitend aan Sebastiani toe; maar zelf heeft hij dat idee ook wel geopperd6). ') 2 Dec. 1830. Gedenkstukken 10H 105. •) 29 Dec. 1830. Gedenkst. 10I XXXVII—XXXVIII: daar foutief 1831. •) Gedenkst. ioi XXXVIII. 4) 30 Dec. aan Talleyrand, Gedenkst. 10" 129—'30 en 174—175. ') Gedenkstukken 10", XIX. — 49 — Door de uitsluiting van het huis Oranje kwam Sebastiani er toe Flahaut naar Londen te zenden om voor een verdeeling te ijveren x). Toen Lamarque de onafhankelijkheidsverklaring van België heftig aanviel en voorstelde om Antwerpen te maken tot „un port libre, une ville ansiatique et d'accepter ensuite les offres de la réunion de la Belgique" 2), vatte Sebastiani onmiddellijk de plannen van eind November weder op, maar Talleyrand was er toen tegen 3). Nog lang daarna doken telkens weer geruchten over verdeelingsplannen op 4). Casimir Périer's houding. — Toen eenmaal Louis Philippe den i7den Februari 1831, terwille van den vrede vóór alles, definitief geweigerd had den Hertog van Nemours toestemming te geven om de Belgische kroon te aanvaarden en kort daarop (13 Maart) Casimir Périer minister-president was geworden, begon de Fransche regeering zich bij een eventueele keuze van Leopold neer te leggen ; maar ze beschouwde het als een offer, dat vergoeding eischte: nl. de ontmanteling der Belgische vestingen aan de Fransche grens 8). Casimir Périer heeft, hoewel hij de Fransche eischen, ter wille van den vrede, wist te matigen, toch België maar niet zonder meer aan de Engelsche industrie en handel overgeleverd; hij liet Frankrijk, waar het noodig was, beslissend in de Belgische zaken ingrijpen. Ondanks de openlijke jaloezie der Engelsche handelswereld en van Palmerston *) liet hij het Fransche leger België ') In de Inleiding van het ze stuk van deel 10 van Colenbrander's Gedenkstukken (R. G. P. 42), wordt er aan getwijfeld, dat de opdracht aan Flahaut verband hield met de uitsluiting van het Huis Oranje, omdat Flahaut den 25sten November te Londen aankwam en dus Sebastiani, toen hij hem de zending had opgedragen onmogelijk de uitsluiting der Oranjes van den 24sten kan hebben geweten. Maar reeds den 22sten November 5 uur, 's morgens had Bresson aan Sebastiani doen weten dat men in de secties van het congres zich reeds met een over groote meerderheid voor die uitsluiting had uitgesproken. In de opdracht aan Bresson en Langdorff van denzelfden dag, hield Sebastiani al rekening met de mogelijke uitsluiting. Talleyrand's vermoeden zal dus wel juist zijn. ') 30 December 1830. Moniteur van 31 Dec. ') Sebastiani aan Talleyrand, 30 Dec. 1830. Gedenkstukken ioK 129. ') La Quotidienne 3 Jan. 1833. *) Sebastiani aan Talleyrand, 24 Maart 1831. Gedenkstukken 1011,197—198. ') Granville aan Palmerston 15 Aug. 1831. Bulwer, t. a. p., III, 98—99; Palm. to Granv. 17 Aug., III, 98. De Bruin. 4 — So — binnenrukken, toen het Hollandsche leger in den tiendaagschen veldtocht de Belgen in groot gevaar bracht; wel liet hij de troepen, om een conflict te vermijden, zeer spoedig naar Frankrijk terugkeeren. Datzelfde herhaalde zich nog eens toen de Franschen de citadel van Antwerpen eind 1832 belegerden: de Tories vestigden toen openlijk hun hoop op Chassé, den Hollandschen commandant x). De Belgische kwestie heeft de Fransche materiëele belangen meer met allerlei gevaren bedreigd dan dat ze schoone vooruitzichten bood. In die omstandigheden moest de houding van de regeering te Parijs meer defensief dan offensief zijn en de verdediging was te moeilijker daar een krachtige houding scheiding van Engeland en daardoor ondermijning van Frankrijk's internationale positie zou meegebracht hebben. De Poolsche opstand. — Verweet de oppositie reeds in de Belgische kwestie aan de regeering de nationale belangen aan de materiëele te hebben opgeofferd, nog sterker werd dat verwijt geuit met betrekking tot de politiek in den Poolschen opstand. Geen feit was meer geschikt de geestdrift op te wekken bij hen, die van de grootheid en roem van Frankrijk droomden, bij de menschen der romantisch-idealistische politiek. Geen feit deed meer het verschil tusschen deze richting en de zakelijke belangenpolitiek der regeering uitkomen. In Polen had Frankrijk geen enkel belang om in uiterste consequentie de non-interventie politiek door te voeren: en het was niet van plan om voor Polen den vrede en zijn welvaart op het spel te zetten. Voor zoo'n politiek, die een zeer sterke publieke opinie tegenover zich vond, was moed noodig: dien hebben Casimir Périer en Louis Philippe getoond. „Ce fut le mérite de M. Casimir Périer, oordeelde Guizot, de ne point céder a ces fantaisies qui n'étaient pas de vraies passions, et de persister a faire les affaires de la France selon le droit public et 1'intérêt bien entendu, comme un homme sérieux fait les affaires d'un peuple sérieux."2). De grootste materiëele belangen van Frankrijk lagen in dit tijdvak niet aan de Schelde, noch aan de Weichsel, maar in de Middellandsche Zee en over den Atlantischen Oceaan. De oude Wereldzee te maken tot een Fransen meer — al van ') Major John Hall, t. a. p., 140. *) Guizot, Mémoires, II, 287. — 55 — het tooneel zijn, waar de expansiezucht der Europeesche mogendheden haar rol zou spelen. De Fransche havens aan de Middellandsche Zee ondervonden al spoedig, dat het bezit van Algiers ook directe voordeelen bood: de handel op Algiers vormde reeds spoedig een belangrijk deel van de jaarlijksche handelsbeweging en zoo ontstond langzamerhand een steeds grooter wordende partij, die krachtig het behoud en de verdere ontwikkeling van het Noordafrikaansche gebied voorstondx). Aanvankelijk was de verovering van Algiers bij de liberalen niet populair geweest, omdat de Restauratie het als middel had aangegrepen om de publieke opinie af te leiden; bovendien zag de industriëele bourgeoisie in Algiers nog geen nieuwe markt; had die trouwens ook niet noodig; er waren er nog genoeg te veroveren in Duitschland, Italië en Amerika; en in het eigen land zelf, door de inlandsche markten geheel vrij te maken van de Engelsche concurrentie. Voor hen was de verovering van Algiers niets meer dan een avontuur in een landstreek, welker bodemproducten Frankrijk vreemd waren. De bestrijding der zeeroovers hadden ze slechts als een voorwendsel beschouwd, daar deze sedert lang den Franschen handel niet meer benadeelden2). De nieuwe regeering moest uiterst voorzichtig zijn tegenover Engeland, dat allerlei handelszaken deed met Algiers; de Engelsche consuls stonden onder verdenking te intrigeeren tegen het Fransche bestuur, den invoer van wapens voor de opstandige elementen te vergemakkelijken en de spionnen van den ex-bey te helpen8). De regeering te Parijs vermeed maar liever over de Algiersche kwestie te spreken. „Nous devons préférer," schreef Talleyrand, „que notre position sur la cöte d'Afrique reste pour ainsi dire oubliée"4). De ministers drukten zich in het openbaar opzettelijk vaag uit. „Le gouvernement fera tout ce qu'il doit pour 1'honneur ou la dignité de la France," zei Soult, of „II ne m'est pas possible de répondre d'une manière péremptoire, je ne puis pas dire positivement ce qu'il adviendra. Le fait est que nous occupons 1'Alger et qu' aucune des dispositions du gouvernement ne ') Vgl. artikel uit de „Temps" overgenomen in La Quot. van 20 April 1832. *) Fournière, t. a. p., 25 vlg. ") La Quotidienne, 26 Jan. 1832. ') Guichen, t. a. p., 525. — 6i — sion de nos produits (et des pays qui recevaient nos fabrications industrielies et nos vins nous seront f er més presque sans retour), nous demeurerons comme séparés du continent europeen, comme enclavés d'une muraille: une bataille perdue aurait pour nous des effets moins funestes" x). Hij verweet de regeering een te lijdelijke houding tegenover dit gevaar; en geheel onverdiend was dat verwijt niet; Sebastiani begreep niet eens, wat Mauguin bedoelde, en meende dat er gesproken werd over de Rijnvaartcommissie te Mainz en hij dacht hem gerust te stellen met de mededeeling, dat de Fransche afgevaardigden instructie hadden de vrije Rijnvaart te bevorderen *). Mauguin verzuimde niet op de blijkbare onwetendheid van den minister te wijzen; het was zeer te betreuren, vond hij, dat de regeering zoo weinig aandacht hieraan schonk, omdat de politieke gevolgen zeer groot zouden zijn : de eenheid van Duitschland. Dezen afgevaardigde stonden toen reeds duidelijk de consequenties van de Tolunie voor den geest. Bij hem sloot zich den volgenden dag Baude aan, die o. a. nog opmerkte: „Nos tarifs lui (c. a d. la Prusse) en ont facilité les moyens 3) ; elle a conseitlé aux petits Etats, trop resserrés dans leurs frontières pour avoir un système particulier de douanes, de s'agglomérer sous sa protection, ce qui serait fort bien; mais les tarifs qu'on cherche 4 faire prévaloir sont tous hostiles contre la France. Un homme dont la haute capacité m'autorise & considérer comme une calamité son éloignement actuel des affaires, M. de Rayneval, a appelé, il y a ') Moniteur, 15 April 1831. ') Die Rijnvaartcommissie is in 1832 met haar taak gereed gekomen, en verbeterde voor Frankrijk de voorwaarden voor het transitoverkeer. Mauguin klaagde er over, dat Frankrijk te weinig invloed in die commissie had gehad. Van de 72 stemmen brachten nl. Holland en Pruisen te zamen 36 uit; Frankrijk en de kleine Rijnstaten de andere helft (Frankrijk 12). Pruisen behoefde dus maar één kleinen Rijnstaat over te halen, om de meerderheid te krijgen, want Holland ging volgens hem steeds met Pruisen mee. Met algemeene stemmen was een Pruis als Generaal-inspecteur benoemd (6 April 1832). De Grootzegelbewaarder beriep zich op het „préambule" van het verdrag, waarin stond: sous la réserve expresse toutefois que eet accord ne portera aucun préjudice aux droits et aux principes soutenus de part et d'autre. *) Dit bleek bijv. uit de onderhandelingen, die Pruisen in 1832 voerde met Baden; de hooge invoerrechten die Frankrijk hief op vee en bewerkt ijzer maakten voor Baden den weg naar de Tolunie aantrekkelijker (La Quotidienne 21 Juli 1832). — 62 — plusieurs années, sur cette tendance Pattention du Gouvernement; on n'en a tenu compte, et déja de moins clairvoyants que lui peuvent apercevoir les conséquences de ce système: elles se manifestent par des chiffres. En 1829 nous avons exporté pour la Prusse 7! millions fr. de valeurs, dont 265.000 francs de soieries, et pour la confédération germanique 37.550.000 fr. dont 19.617.000 fr. de soieries. Si le système prussien prévalait, nos exportations en Allemagne se réduiraient aux proportions de nos exportations pour la Prusse, et vous sentez quels immenses intéréts seraient ainsi compromis"1). Hij eindigde met de regeering op te wekken het voorbeeld van Engeland te volgen: dat bleef ook nooit onverschillig, waar het groote commerciëele vraagstukken betrof. Het aanvoeren van Engeland als een toonbeeld eener geperfectionneerde belangenpolitiek was mode in dien tijd 1 De regeering toonde zich niet erg ongerust over Pruisens com} merciëel streven: het was volgens haar een bewijs van den voor1 uitgang der beschaving, hetgeen een groot voordeel voor Frankrijk Was. „II est peu important, verklaarde de regeering, d'entrer aujourd'hui en négociations pour faire modifier ou conserver les tarifs existants avec de petits Etats qui n'admettent chez eux qu'une bien faible portion des produits de notre sol et de notre industrie. Mais le jour oü la civilisation aura fait tomber toutes les barrières élevées par 1'esprit de fiscalité, alors tous les intéréts réelsseront en présence, alors ils pourront être utilement débattus et réglés 1)." Mauguin was niet tevreden over een dergelijke opvatting : „le principe de la Prusse serait d'appliquer a toute la confédération le principe de prohibition vis a vis de nos marchandises qu'elle applique a son territoire. C'est a cela qu'il faut que la diplomatie, que M. le ministre des affaires étrangères porte son attention. Le commerce fransais réclame, et c'est paree que je le sais, que, hier, je me suis occupé de cette affaire." In de eerste jaren valt er van directe tegenwerking in de Duitsche staten door de Fransche regeering, nog niets te bemerken; wel was er in dien tijd in Frankrijk iemand bezig bij Ministers, afgevaardigden der kamers en Journalisten de gevolgen van de Pruisische tolunie onder oogen te brengen. Het was Vincent Rumpf, *) Moniteur, 14 April 1831. — 63 — de vertegenwoordiger der vier vrije steden van Duitschland te Parijs 1). Pas met het optreden van den Hertog De Broglie als minister van buitenlandsche zaken begon een krachtiger actie. Sebastiani had van economische kwesties niet veel verstand. Het ontging Rumpf niet, dat de Fransche regeering meer de politieke dan de economische zijde van de zaak bekeek. Na den dood van Casimir Périer hebben zijn collega's hun taak nog voortgezet tot 13 October 1832. Het ministerie, dat toen optrad, stond veel vrijer tegenover Europa; de Poolsche opstand was onderdrukt, de Belgische kwestie werd in 1833 latent, in Italië keerde de rust weer terug; vele omstandigheden, die Frankrijk zoo scherp tegenover de conservatieve staten hadden gebracht, waren verdwenen; Casimir Périer, „diese trübe Gestalt, die sich zwischen den Vólkern und der Sonne des Julius so kühn gestellt hat" 2), had vertrouwen weten te wekken in Frankrijk's vredeswil, en nu stond de weg open, krachtiger dan tot nog toe, voor de materiëele belangen in de bres te springen. Uit Frankrijk's houding tegenover de verdere ontwikkeling van den Pruisischen „Zollverein", uit de verdediging zijner belangen in het Pyreneesche schiereiland tegenover Engeland, uit zijn pogingen tot verruiming zijner afzetgebieden in Amerika en uit zijn doeleinden in de Oostersche kwestie, zou dit blijken. ') Stem, Geschichte Europas, V, 91 vlg. •) Heine, Französische Zustande, Werke 11, 66 (Cotta, Leipzig 1886). HOOFDSTUK III Frankrijk en de ontwikkeling van den Pruisischen „Zollverein" De eerste maatregelen van de regeering. — De interpellatie van Mauguin in April 1831, die aan het licht had gebracht, dat de Fransche regeering nog geenszins de gevolgen vanPruisen's commerciëele politiek rijpelijk had overwogen, is de aanleiding geweest tot een nauwkeuriger bestudeering dezer materie. Sedert Mei 1831 raadpleegde de minister van handel, op aandrang van zijn collega voor buitenlandsche zaken, in de meest dringende termen, het „conseil supérieur du commerce" over de middelen om de vereeniging en de fusie der twee eerste associaties, nl. de BeierschWurtembergsche en de Pruisisch-Hessische te voorkomen. „Ce fait seul", zeide de minister, ,,implique toute une révolution dont nous ne pouvons, fautededocuments historiques semblables, indiquer les conséquences, mais 1'évènement serait tellement facheux", voegde hij er aan toe, „que s'il est en notre pouvoir de 1'empécher, il n'y faut rien épargner". Het antwoord van het conseil supérieur was echter niet gunstig voor het plan om dit door onderhandelingen te bereiken; het sluiten van overeenkomsten met de afzonderlijke staten achtte het in strijd met de uniformiteit der tarieven, maar als eenmaal alle of de meeste Duitsche staten commercieel met Pruisen verbonden waren, zou men met de unie in haar geheel besprekingen kunnen houden1). Daarop nam de regeering voorloopig een afwachtende houding aan. Echter niet tot ieders genoegen. Bij de begrooting voor buitenlandsche zaken in 't begin van 1833 besprak Mauguin de politieke gevolgen van de economische concentratie in Duitschland. Pruisen's invloed op den Duitschen bond nam toe ten koste van dien van Frankrijk op verschillende — vooral op de liberaal geregeerde — kleine Duitsche staten. ') Rede van Anisson Dupéron, 19 Mei 1837. Moniteur, 20 Mei; en rapport van 1 Dec. 1832 aan den koning: Moniteur 1 Dec. 1832. - 65 - En te meer was Frankrijk's afwachtende houding te laken, daar het waarschijnlijk steun had kunnen vinden bij Oostenrijk, waarvan te verwachten was, dat het deze kwestie aan den bondsdag te Frankfort zou voorleggen; „mais quant a nous," zoo zeide Mauguin, „certes nous nous trouverons heureux d'être simplement témoins du débat" 1). Maar de regeering bleef nog afwachten; zonder dat er door \ haar eenige poging gedaan werd om langs diplomatieken weg of j door economische middelen tusschenbeiden te treden, kwam den j 22sten Maart 1833 de fusie tusschen de twee genoemde unies tot stand. Oordeel van enkele Fransche diplomaten in Duitschland over de politieke gevolgen. — Ook daarna toonde men van Fransche zijde vooreerst weinig activiteit; over de politieke consequenties had men zich te Parijs nog geen vast oordeel gevormd; de adviezen der voornaamste Fransche diplomaten in Duitschland waren lang niet eensluidend. „L'effet politique de 1'union commerciale", schreef Bresson, gezant te Berlijn, „c'est 1'isolement de 1'Autriche et 1'agglomération des Etats secondaires de 1'AUemagne autour de la Prusse. C'est une fédération nouvelle dans la confédération même. La communauté d'intéréts et la solidarité qui en résulte, amènent 1'unité de vues et d'obligations. La Prusse en entralnant dans son système commercial ces divers Etats les convertit en alliés naturels et nécessaires. Nous pouvons dire qu'elle vient de conquérir dix millions d'habitants et de préparer 1'union de 1'AUemagne sous son égide. Nous ne compterons plus bientót que deux puissances allemandes, 1'Autriche et la Prusse. Réunies temporairement sur les questions européennes par la crainte de la guerre, et sur les questions allemandes par la crainte de 1'esprit révolutionnaire, elles reprennent une position distincte dont les effets ne se feront pas immédiatement sentir, peut-être, mais qui exercera une influence puissante sur 1'avenir" 2). En eenige maanden later schreef hij: „C'est sous un autre nom et sous une autre forme, une renaissance de 1'Association Germanique, dernière conception de Frédéric le Grand. Nous 1'encourageames alors dans le principe. Nous crümes que son unique but était d'as- *) 19 Februari 1833, Moniteur 20 Febr. *) Bresson aan De Broglie, 3 April 1833. Aff. Etrangères 281 La Prusse. De Bruin. 5 — 66 — surer la constitution de la liberté de 1'Empire Germanique contre les entreprises de 1'autorité Impériale et contre la prépotence de 1'Empereur; mais nous nous apercümes bientót, sous Frédéric Guillaume II, que cette association devenait une ligue politique dirigée autant contre la France que contre la Cour de Vienne et que cette agglomération des petits Etats autour d'une puissance de premier ordre, nous enlevait nos principaux moyens d'influence et d'action en Allemagne. La même combinaison me semble reprendre faveur, et je puis même dire qu'il y a eu en elle une pensée allemande, au moins aussi empreinte d'indépendance de toute prépondérance francaise que de toute prépondérance autrichienne"1) Ongeveer terzelfdertij d liet Alleye, de Fransche gezant bij den Duitschen bond te Frankfort, veel optimistischer tonen hooren. Volgens hem hadden weliswaar de voorstanders van de eenheid van Duitschland de toluniebeweging aangegrepen om hun doel te bereiken, maar, liet hij er op volgen, „quoi que fassent les unitaires ils ne parviendront jamais a réaliser leur grand projet politique, a moins d'une immense catastrophe qui bouleverse 1'Allemagne. II est plus que probable que 1'antipathie qu'inspire la Diète Germanique aura contribué a déterminer les unitaires a adopter une marche qui leur offre la possibilité de créer une nouvelle et véritable Allemagne, comme disent les partisans de la Prusse. A mon sens leurs espérances sont vaines. Le système de la Prusse détruira, il est vrai, 1'AUemagne actuelle, c'est a dire 1'organisation de la Confédération Germanique, mais il n'y substituera pas 1'unité de la Burschenschaft et des patriotes allemands; il produira au contraire un relachement dans les liens fédératifs; il engendrera, d'un autre cóté, une jalousie ouverte entre les deux Etats prépondérants, et fera naitre la nécessité de batir sur de nouveaux fondements. La chance serait bonne pour nous. Avec un peu d'habileté, avec la lassitude que 1'on éprouverait bientót du joug fiscal de la Prusse, de son insolence militaire, il serait facile a la France de donner une nouvelle existence politique a 1'Allemagne en excluant du corps germanique et 1'Autriche et la Prusse" ) • De regeering had tot nog toe nagelaten aan haar diplomaten in Duitschland een bepaalde gedragslijn voor te schrijven. „J'ai sou- ») Bresson aan De Broglie, 9 Juli 1833. Aff. Etrang. 281. La Prusse. !) Alleye aan De Broglie, 5 Juli 1833. Aff. Etrangères 786. (Mr. Alleye). — 72 — minderden wijnuitvoer naar Duitschland, wilde toch niets van tariefswijziging weten, omdat die volgens hem slechts unilateraal was, aan vreemdelingen faciliteiten gaf zonder tegenprestaties *). Geen wonder dat De Broglie moest erkennen: „Toutes les fois que des questions de cette nature sont portées dans cette chambre, lorsque 1'on propose d'abaisser les tarifs et de présenter des avantages commerciaux a quelques puissances, ces propositions rencontrent de grandes difficultés. Vous avez vu plusieurs fois le Gouvernement essayer de réduire les droits sur les bestiaux et les laines, et ce sont principalement ces deux objets qui auraient pu faciliter un traité avec les puissances; toutes ces tentatives ont été ajournées ou ecartées. Ainsi les moyens diplomatiques n'existaient pas, car les Etats étaient dans leur droit, et le moyen commercial n'existait pas non plus, puisque le Gouvernement n'avait pas a leur offrir des avantages commerciaux plus grands que ceux qui leur étaient offerts par des puissances allemandes" *). Toen Thiers in 1841 naar aanleiding van het handelsverdrag de gedragslijn in de voorafgaande tien jaren tegenover de Duitsche tolunie beoordeelde,'stelde hij met recht op den voorgrond, dat de ministers steeds in deze kwestie veel doorzicht getoond hadden, maar dat ze in hun handelwijze vaak belemmerd waren, door zekere particuliere belangen, die in en buiten de kamers tot uiting kwamen *). Wat Frankrijk bovendien nog onmachtig maakte tegenover den groei van den „Zollverein", was, dat het systeem der Fransche tarieven zich niet leende tot onderhandelingen met de afzonderlijke Duitsche staten. „II faudrait pour cela," zeide De Broglie, „que nous eussions des tarifs différents avec les différent es puissances. Eh bien, toutes les fois que la question a été soumise, le ministre du commerce y a toujours opposé la plus grande résistance. I] a dit que nos tarifs devaient être uniformes; il a fait observer que si 1'on faisait des tarifs différents avec les différentes puissances, on rencontrerait des dif ficultés insurmontables pour la perception des droits, et on donnerait lieu a une contrebande a laquelle rien ne pouvait résister. L'opinion du ministre du commerce était donc que les tarifs doivent être les mêmes avec toutes *) 14 Mei 1835. Moniteur van 15 Mei. *) 14 Mei 1835. Moniteur, van 15 Mei. *) Thiers, Discours parlement air es, V, 632—633. — 73 — les puissances; dès lors, il était impossible au ministre des affaires étrangères d'établir des tarifs distincts avec elles. Dans cette situation les choses restaient entières; et le Gouvernement devait considérer les associations comme quelque chose qu'il ne pouvait empécher et attendre qu'elles fussent formées pour traiter en masse avec elles" x). Maar de tijd om met de geheele tolunie te onderhandelen was nog niet gekomen. In zijn groote redevoering van 2 Mei 1836 gaf Thiers aan, waarom zelfs dit op nog vele moeilijkheden zou stuiten. De associatie was nog niet voldoende georganiseerd om met andere staten handelsverdragen te sluiten. Wel kon de leidende staat der Unie, Pruisen, de besprekingen voeren; maar als de Unie zich verschillende opofferingen moest getroosten — en dat was bij elke handelsovereenkomst noodzakelijk — dan moesten die door de andere staten van den „Zollverein" goedgekeurd worden, en een dergelijke eensgezindheid achtte • Thiers, daar de belangen nog al te zeer verdeeld waren, niet erg waar-_ schijnlijk: het zou even onoverkomelijk zijn, meende hij, als voor een handelsverdrag de goedkeuring van alle Fransche departementen te eischen; in de toekomst zou het misschien mogelijk zijn, geloofde hij wel, maar op dat oogenblik kon hij niet anders dan sceptisch staan tegenover onderhandelingen met de associatie in haar geheel *). Waar zich echter de gelegenheid voordeed om met één der Duitsche staten afzonderlijk te onderhandelen, greep Thiers deze aan. Toen de plannen van Louis Philippe om zijn oudsten zoon, den Hertog van Orleans, aan een Oostenrijksche aartshertogin uit te huwelijken, mislukt waren, en er daarna sprake was van een huwelijk met een prinses van Mecklenburg, werden er met dit Groothertogdom terstond onderhandelingen aangeknoopt, die tot een handelsverdrag leidden (19 Juli 1836), waarbij de Groothertog zich verplichtte de rechten op Fransche waren niet te verhoogen noch nieuwe te zullen heffen. Dat beteekende dus, dat Mecklenburg, zoolang dat verdrag bestond, zich niet bij den „Zollverein" zou aansluiten. Met de toluniekwestie stonden nog verschillende andere in verband, die voortdurend de aandacht van de Fransche regeering ') 14 Mei 1835. Moniteur van 15 Mei. •) Thiers, Discours parlementaires, III, 352—353. — li¬ la. Mei 1835 moest de minister verklaren, dat hij zeer veel tegenstand ondervond bij zijn pogingen om de belangen der beide landen met elkaar te verzoenen. Ondertusschen bleef de Fransche diplomatie scherp letten op Belgische toenaderingspogingen tot den „Zollverein". In het begin van 1836 ontdekte Sebastiani, die Talleyrand als gezant te Londen was opgevolgd, dat de Belgische regeering den Engelschen minister-president had geraadpleegd over een eventueele aansluiting bij de Pruisische tolunie. Van de Weyer had wel zeer in 't geheim gehandeld, maar het was Sebastiani toch ter oore gekomen. De Engelsche regeering had geantwoord, dat de commerciëele gevolgen van zulk een stap voor Engeland van geen beteekenis zouden zijn, maar dat haar de politieke gevolgen bedenkelijk toeschenen. Sebastiani verwierp het denkbeeld geheel en al. „J'ai déjè établi confidentiellement," schreef hij, „auprès de plusieurs membres du gouvernement anglais, que la France élèverait les plus fortes et les plus légitimes objections contre 1'adhésion de la Belgique au système prussien" x). En de regeering — 22 Februari 1836 was het minister-presidentschap van Thiers begonnen, die steeds veel oog voor het economisch element der buitenlandsche verhoudingen heeft gehad — trachtte toen, met het oog op de positie van België, door den muur van particuliere belangen heen te breken. Zoo kwam ze tot de tariefwijzigingen van 1836, de belangrijkste tijdens de Julimonarchie, en die ook rekening hielden met verschillende eischen van Zwitserland. Die wijzigingen waren neergelegd in twee wetten. De eerste, dagteekenend van 2 Juli 1836, bevestigde talrijke ordonnantiën van Duch&tel, waarbij eenige prohibities waren opgeheven; op den invoer van katoenen garens, op zijden halsdoeken, cachemiren shawls, uurwerken, die tot nog toe door den smokkelhandel waren ingevoerd; op den uitvoer van ruwe zijde, huiden, eiken duighout, terwijl de invoerrechten op ebbenhout, Havanasigaren, katoen, wol, ijzer en steenkolen werden verlaagd. Vooral de bepalingen voor den invoer van steenkolen waren een tegemoetkoming aan België, omdat nu bevestigd werden de ordonnantiën van 11 October en 28 December 1835, waarbij voor het invoerrecht op dit artikel een zönestelsel was ingevoerd. De rechten varieerden nl. ') Sebastiani aan Thiers, 1 Maart 1836. Aff. Etrang. 647 Angleterre. — 78 — van i fr. tot 30 c.; voor de Belgische steenkolen betaalde men naar het laagste tarief: 30 c. per 100 K.G. Later werd dat nog gereduceerd tot 15 c, terwijl de duurste zóne toen 50 c. werd. De kamercommissie, onder haar voorzitter Ducos, had haar volledige toestemming aan dit wetsontwerp gegeven (de meerderheid bestond uit afgevaardigden uit de wijnstreken van Bordeaux en dat waren overtuigde voorstanders van vrijhandel) en onder invloed van Passy, den minister van handel, keurde ook de kamer, ondanks heftige oppositie van een aanmerkelijk deel der leden, de tariefwijzigingen goed. Het tweede wetsontwerp was vooral bestemd voor de economische toenadering tot België en Zwitserland. En Passy liet niet na om bij de verdediging van dit voorstel, dat in handen was geweest van een veel minder vrijhandelsgezinde commissie, den nadruk te leggen op het belang, dat Frankrijk er bij had, ,,a agir de manière 4 óter 4 la Belgique et 4 la Suisse les motifs qui pourraient les conduire 4 un arrangement particulier qui nous deviendrait préjudiciable et déja nous Pavons fait dans la mesure, autorisée par 1'intérêt de 1'industrie nationale. Ainsi, dés 1'année dernière, nous avons admis des améliorations de transit 4 1'égard de la Suisse; lk loi actuelle, en définitive, si vous 1'adoptez, offrira quelques avantages 4 la Belgique, auxquels la Belgique, au reste, a répondu, en soumettant de son cóté aux chambres un pro jet qui ouvrira 4 la France un debouché plus vaste et d'une haute importance pour ses produits. C'est par de tels arrangements que nous pourrons obtenir des garanties contre une accession 4 1'association allemande, et j'espêre que la chambre, dans la discussion de ce projet, ne 1'oubliera pas. Ce dont il s'agit ici, ce n'est pas uniquement d'améliorations au tarif de douanes, c'est aussi d'un intérêt politique, du besoin d'étendre nos relations jusqu'au point compatible avec les besoins de notre industrie, avec la Belgique et la Suisse" 1). Zwitserland en de Unie. — Ook van Zwitsersche zijde vreesde dus de Fransche regeering economische oriëntatie naar Duitschland. Gescheiden van Italië door de Alpenketenen, terwijl de groote waterwegen, die naar Noordzee en Middellandsche zee voerden, naar het Westen en Noorden gericht waren, was Zwitserland aangewezen op aansluiting bij Duitschland of bij Frankrijk: de Rijn- ') 2 Mei 1836. Moniteur van 3 Mei. — 79 — vallei of die der Rhöne moesten Zwitserlands handelspolitiek richten. Reeds vóór de fusie der beide eerste Duitsche tolunies in 1833, was Zwitserland aan 't onderhandelen met Beieren en Wurtemberg; toen wist de Fransche regeering aan die toenaderingspogingen voorloopig een einde te maken, door bij de wet van 1832 aan Zwitserland den doorvoer over Fransen grondgebied te vergemakkelijken x). en in 1835 werden de bepalingen voor Zwitserland nog aanmerkelijk verbeterd. De doorvoerhandel nam een zeer groote plaats in het handelsverkeer tusschen Frankrijk en Zwitserland in: bijna twee derden. En de doorvoerhandel nam veel sneller toe dan de directe in- en uitvoer (van 1826 tot '35 nam de „commerce général" met 74 % toe, de „commerce spécial" slechts met 18 %). Daardoor was het voor Frankrijk gemakkelijker Zwitserland dan België aan den „Zollverein" te onttrekken: Daarbij kwam nog, dat de voornaamste handel van Zwitserland meer nog naar de zijde van Frankrijk dan naar die van Duitschland was gericht. De Rijn, die Fransen was tot Straatsburg, Beiersch en Pruisisch tot Keulen, en spoedig daarna Hollandsch werd, was niet de kortste en vrijste weg naar den Oceaan. De twee natuurlijke entrepots voor den Zwitserschen handel waren Lyon voor het Zuiden, Parijs voor het centrum 2). Toch kon Parijs de oogen niet sluiten voor de situatie van Zwitserland. Het had, evenals Frankrijk door de tolunie zijn industrie zien benadeelen en Zwitserland stond voor de keus, óf zijn handelsverdrag met Frankrijk te vernieuwen, op voorwaarde dat dan vele der prohibities, die de industrieproducten der kantons troffen, kwamen te vervallen, óf geheel te treden in het Pruisische douanesysteem en aldus zijn grondgebied voor Fransche waren te sluiten. Het Oostelijk, Duitsche gedeelte van Zwitserland neigde tot het laatste, terwijl men in het Westen meer geneigd was tot onderhandelingen met Frankrijk3). Maar hoe stroever die verliepen, des te meer nam de kans tot aansluiting bij de tolunie toe. Den ioden December 1836 stond er in ,,1'Helvétie" : „La nécessité seule peut déterminer la France 4 se relacher de son système d'egoïsme et de monopole; que la Suisse ne craigne pas de lui faire entrevoir *) Anisson Dupéron, 2 Mei in Ch. des Députés. Moniteur, 3 Mei 1836. ') Faucher in Revue des Deux Mondes, 1837, I, 549. 3) La Quotidienne, 6 Jan. 1834. — 8o — réventualité de son incorporation au système des douanes allemandes. II lui appartient aussi bien qu'a la Belgique, de poser è la France 1'alternative qui, seule, a pu faire fléchir le rigorisme commercial du cabinet des Tuilleries" x). Duitschland had altijd getracht invloed uit te oefenen op Zwitserland; wat het vroeger met oorlogsgeweld niet had weten te bereiken, hoopte het nu langs commerciëelen weg te verwezenlijken. Pruisen, dat reeds meester van Neuchatel was, had een groot belang er bij den Helvetischen Bond te betrekken bij zijn pogingen tot het stichten van de economische eenheid van Duitschland. De verschillende politieke moeilijkheden, die Frankrijk met Zwitserland had —Thiers' aanval op de Zwitsersche radicalen in verband met zijn toenaderingspogingen tot de conservatieve mogendheden, de zaak Conseil ^, het verblijf van Lodewijk Napoleon, na zijn aanslag op Straatsburg, in Zwitserland3) — bemoeilijkten de economische samenwerking tusschen beide landen. Er ontstonden wrijvingen, waarvan vele Fransche kooplui, in Zwitserland gevestigd, de nadeelige gevolgen ondervonden: deze stonden bloot aan verschillende plagerijen, als inbeslagname hunner koopwaar, sluiting hunner zaken, het belemmeren van 't vervoer van verschillende artikelen naar Frankrijk; zoo werd er eens een paar jaren een partij hout ter waarde van 180 a 200.000 fr. te Luzern vastgehouden4). Het denkbeeld van een „Union du Midi". — In verband met de gevaren, die van België en Zwitserland dreigden, ontstond in Frankrijk het denkbeeld de Duitsche tolunie te bestrijden door de oprichting van een associatie, die behalve Frankrijk zelf, ook België, Zwitserland en Spanje zou omvatten. In 1837 publiceerde de econoom Léon Faucher in de Revue des Deux Mondes 6) een artikel waarin die idee uiteengezet werd. Hij wees er in de eerste plaats op, dat België al eens geheel met Frankrijk vereenigd was geweest: „il n'y avait pas plus de frontières industrielles que de frontières politiques. Les capitaux, le travail et les denrées circulaient sans entraves, comme d'une province è 1'autre du même empire. Cette *) Faucher, t. a. p., I, 548. •) Charléty, Hist. de Fra. Cont. V, 135—136. •) Charléty, t. a. p., V, 151. *) Fulchiron in Chambre des Députés, 19 Mei 1837. Moniteur van 20 Mei. ') Revue des Deux Mondes, 1837, I, 517 vlg. — 8i — liberté d'échanges entre la France et la Belgique était devenue une telle nécessité que ni la séparation politique des deux peuples, ni la divergence politique des deux gouvernements, ni un régime sévère de douanes n'ont pu entièrement la déraciner. Les fleuves et les rivières de nos départements septentrionaux, la Meuse, la Sambre, 1'Escaut et la Lys débouchent dans les pro vinces beiges, comme autant de voies commerciales, multipliées encore par les canaux." *) Verder betoogde hij tegenover de vele Fransche en Belgische industriëelen, die juist het tegendeel beweerden, dat tusschen beide landen meer een ruiling van producten plaats vond, dan een concurrentie hunner industrieën. Van hetgeen Frankrijk uit België betrok bestond 70 % uit grondstoffen en verbruiksartikelen; terwijl van alles wat het aan België leverde 65 % uit fabrikaten bestond. België leverde vooral steenkolen, constructie- en fabricagematerialen en vee, terwijl het grootendeels wijnen, zijde en „articles de Paris" ontving. Ook het voornaamste argument der tegenstanders van een opening der Belgische grenzen, nl. dat Frankrijk slechts een afzetgebied met 4 mill. inwoners, België daarentegen er een met 34 mill. won, trachtte hij te ontzenuwen door er op te wijzen, dat juist in de industriëele centra — en daartoe kon België ongetwijfeld gerekend worden -— het verbruik der Fransche luxe producten het grootst was 2). De opneming van Zwitserland in de ,,Union du Midi" zou vooral van groote beteekenis zijn voor den doorvoerhandel, terwijl de toetreding van Spanje zeer wenschelijk was, met het oog op de pogingen van Engeland om daar zijn economischen invloed te versterken: Spanje en zijn koloniën waren afzetgebieden met een toekomst. Zoo verwachtte men, dat er een volmaakte associatie zou ontstaan, ,,oü la Belgique fournira les capitaux et la Suisse le travail et 1'Espagne le champ d'exploitation" *). Onderhandelingen met België over een tolunie. — Voor zoover België betrof heeft de regeering in die richting een oplossing trachten te vinden. Al in 1835, dus nog vóór de publicatie van Faucher's artikel waren onderhandelingen daarover geopend. Het ministerie Thiers van 22 Februari 1836 hervatte de besprekingen, die een tijdlang gestaakt waren, en Duch&tel, onder het ministerie ') Faucher, t. a. p., I, 532. ») Faucher, t. a. p., I, 532—535. 3) Faucher, t. a. p., I, 559. De Bruin. 6 — 82 — Molé, vervolgde ze, zonder veel succes echter. Pas toen Thiers den i3den Maart 1840 weer minister-president geworden was, — en tijdens zijn tweede ministerie heeft hij een zeer actieve handelspolitiek gevolgd, — werden ze wederom ernstiger aangevat1). Maar het plan van de regeering, waardoor de douanelinie, die de twee staten scheidde, opgeheven zou worden en overgebracht naar de gemeenschappelijke grens, waardoor het Fransche systeem der indirecte belastingen ook door België aanvaard zou worden en waardoor de tabaks- en zoutmonopolies gemeenschappelijk zouden zijn, vond wegens den scherpen tegenstand der lakenwevers, metaalfabrikanten en mijneigenaren, geen voortgang. Ook vele Engelschen zagen niet graag een economisch samengaan van België en Frankrijk 2) ; vooral bleek dit, toen er, nadat eerst de jarenlange besprekingen geleid hadden tot een eenvoudige commerciëele conventie, wederom van gedachten gewisseld werd over een tolunie tusschen beide landen. Lord Aberdeen protesteerde toen bij de voornaamste hoven, als zou Frankrijk het protocol van 1831 geschonden hebben en verklaarde aan den Franschen gezant, dat Engeland zeer ongaarne de Fransche douaniers te Antwerpen zou zien8). In December 1845 werd de conventie met België nog eens herzien1). Tot verderstrekkende resultaten is de Julimonarchie in deze zeer belangrijke aangelegenheid niet gekomen. Frankrijk's houding van 1836—1839. — Gedurende het ministerie Molé (6 Sept. 1836—8 Maart 1839) bleef de directe verhouding tot den „Zollverein", wat ze tot nog toe geweest was: Frankrijk wachtte af, tot de tijd zou zijn gekomen, om met de associatie in haar geheel te onderhandelen. Telken jare kwam deze kwestie in de kamers weer ter sprake; maar het denkbeeld om de Unie nu nog in zijn ontwikkeling, door onderhandelingen met verschillende Duitsche staten, te stuiten, werd langzamerhand prijsgegeven. In 1836 omvatte de tolunie reeds een gebied van 26 millioen inwoners en dit beteekende toenemend verlies van politieken invloed van Frankrijk in Duitschland. „Autrefois", zoo zeide Anisson, „la France accordait sa haute protection aux Etats riverains l) Levasseur, t. a. p., I, 173 n. I. ') Guichen, La Crise d'Orient, 1839—'41, pag. 519. ») Charléty, t. a. p., V, 183—184. ') Levasseur, t. a. p., I, 174. — 8o — besprekingen energiek ten einde gebracht en het resultaat was, dat den 25sten Juli 1840 een verdrag gesloten werd, waarbij wederzijds concessies werden gedaan: ditmaal was het de Fransche handel, die wat op moest offeren, terwijl industrie en wijnbouw er bij wonnen. Reeds den 8sten Mei 1840 had Thiers in de Chambre des Députés aangekondigd, dat Holland de vrije Rijnvaart vroeg; hetgeen den Franschen zeehavens, die tot nog toe het monopolie hadden gehad voor den invoer van koloniale waren, in ieder geval nadeelig zou zijn. Maar de oppositie van de handelswereld was minder krachtig dan die de industriëelen bij andere gelegenheden wisten te ontwikkelen, 't Is wel teekenend voor de groote macht der laatsten, dat van alle onderhandelingen, die in 1839 en 1840 met verschillende nabuurstaten geëntameerd werden, alleen die met Holland, een land zonder industrie in dien tijd, en dat dus op geenerlei wijze de industriëele monopolies in Frankrijk wenschte aan te tasten, tot een verdrag geleid hebben. Het was het eerste belangrijke handelstractaat, dat de Julimonarchie met een Europeesche mogendheid heeft gesloten. De voornaamste voordeelen voor Frankrijk waren een reductie van 100 tot 50 % der rechten op mousseerende wijnen in Ned.-Indië; vrijstelling van elk invoerrecht in Nederland op wijnen en spiritualiën in vaten, reductie van 3/5 der invoerrechten op wijnen, en van de helft op spiritualiën in flesschen. Verder werden nog op verscheidene Fransche industrieproducten de rechten verlaagd: op zijden stoffen, weefsels en linten; manufacturen, kanten, tulles, messen, garen, band, gekleurd papier, zeepen; wit porcelein zou gelijkgesteld worden met gewoon aardewerk. Daartegenover stond, dat Frankrijk de rechten reduceerde op harde kaas en loodwit; koloniale waren konden voortaan onder beiderlei vlag door de Rijnvaart naar de bureaux Straatsburg en Sierck voor invoer in Frankrijk gebracht worden; het tonnengeld voor Hollandsche schepen werd verlaagd tot wat de Fransche vaartuigen in Holland betaalden 1). Vooral de bepalingen betreffende de Rijnvaart vonden bestrijding, omdat Le Havre en andere havens hun monopolie voor koffie en katoen verloren. De katoenindustrie zou er echter bij gebaat *) Murhard, Nouveau recueil général des traités. Tome I, 216 vlg. — ioó — terug *), maar reeds eenige dagen daarna viel het Moderado ministerie en trad Mendizabal op. Frankrijk en het ministerie Mendizabal. — Deze bankierminister werd terecht door Frankrijk beschouwd als de man van Engeland. Toen hij van Engeland naar Spanje ging, stelde de Engelsche regeering tot Lissabon een stoomschip tot zijn beschikking 2). Eén van de eischen, die hij stelde, toen hij minister-president werd, was in geen geval aan Frankrijk om interventie te vragen. De Rayneval was overtuigd, dat hierin Villiers, zijn Engelsche collega, een werkzaam aandeel had gehad. De Fransche gezant had zich bij deze ministerwisseling buiten elke intrigue gehouden. „Je ne pouvais, sans "* manifestes inconvénients, m'opposer a M. de Mendizabal et je n'aurais pu prendre sur moi del'appueyr, paree que je suis loin d'être convaincu que, sous son administration, 1'état de 1'Espagne puisse s'améliorer Certes si j'eusse pu pro- mettre ou seulement faire espérer, même dans un avenir éloigné, 1'intervention, les choses auraient pris une tout autre tournure; mais forcé de me taire sur ce point j'ai dü rester simple spectateur de la révolution ministérielle qui vient de s'accomplir, quelque f acheuse qu'elle me paraisse" 8). De Rayneval doorgrondt de bedoelingen van Mendizabal. — Al heel spoedig heeft de bekwame vertegenwoordiger van Frankrijk de bedoelingen van Mendizabal en van Villiers doorgrond. De groote moeilijkheid voor den nieuwen premier was de financiëele kwestie. Zonder geld was een krachtig optreden tegen Don Carlos onmogelijk; en als hij tegen den pretendent geen succes had, zou zijn ministerie wankel blijven. Daarom hoopte hij van Engeland geld te krijgen, als hij het economische voordeelen bood. Er gingen reeds geruchten over tariefwijzigingen vóór Mendizabal uit Engeland vertrokken was4) ; er waren zelfs al artikelen uit Engeland voor zijn rekening naar Spanje gestuurd, die op dat oogenblik nog geprohibeerd waren. Bovendien, Mendizabal praatte graag en veel, en De Rayneval was scherpzinnig genoeg uit zijn woorden de noodige gevolgtrekkingen te maken. „M. Mendizabal m'a fait i) De Rayneval aan De Broglie, 31 Aug. '35. A. E. 768 Esp. ») Sebastiani aan De Broglie, 9 Aug. 1835. A. E. 646 Angl. ') De Rayneval aan De Broglie, 15 September 1835. A. E. 768 Espagne. ') De Rayneval aan De Broglie, 22 Sept. 1835. A. E. 768 Esp. — io7 — entendre, schreef hij, que si ses plaintes1) n'étaient pas écoutées, il serait obligé de renoncer au projet qu'il avait de nous proposer des arrangements de commerce qui auraient été faits avantageux pour la France. Je ne sais si telle est réellement son intention, mais nous devons considérer, a ce sujet, comme un indice certain, qu'il travaille a des arrangements de cette nature avec 1'Angleterre 2)." Onderhandelingen tusschen Villiers en Mendizabal over een Spaansch-Engelsch handelsverdrag. — De Rayneval had juist gezien: spoedig werden onderhandelingen geopend tusschen den Spaanschen minister en Villiers over een handelsverdrag, een kwestie, die eenige jaren de diplomatie van Frankrijk en Engeland zou bezig houden en die veel heeft bijgedragen tot een verdere scheiding van die twee mogendheden. Tot nog toe waren Mendizabals pogingen om leeningen in het buitenland te plaatsen zonder veel succes gebleven. De Fransche kapitalisten voelden al heel weinig lust om hun geld aan Spanje toe te vertrouwen, waar op dat oogenblik een regeering was, die Frankrijk zoo weinig sympathiek was. En dan nog de uitbetaling der rente van vroegere Spaansche leeningen liet, ondanks herhaald aandringen van den Franschen gezant, veel te wenschen over, wat het vertrouwen ook niet verhoogde. Daarom onderhandelde Mendizabal met Villiers over financiëelen steun van Groot-Britannië in ruil voor verlaagde rechten op Engelsche industriewaren en de afschaffing van enkele prohibities. Alleen de Regentes en Mendizabal's particuliere secretaris, Southern, een Engelschman, wisten van deze onderhandelingen af, die Villiers zonder autorisatie der Engelsche regeering voerde*). De Fransche regeering ontdekt de onderhandelingen. — Zoowel De Broglie als De Rayneval waren desondanks zeer spoedig achter dit geheim gekomen. De eerste meldde den 28 November al: „Les feuilles publiques parient vaguement depuis quelque temps de négociations secrètes entamées entre les cabinets de Londres et de Madrid pour la conclusion d'un traité de commerce qui assurerait è 1'Angleterre des avantages particuliere.. .. a nos yeux toutes mesures qui tiendraient directement ou indirectement a assurer en *) Over den smokkelhandel aan de Noordgrens. 2) De Rayneval aan De Broglie, 30 Sept. 1835. A. E. 768 Esp. ») Major John Hall, 193—194. — io8 — Espagne k une des parties contractantes du traité du 22 avril x), des avantages, dont nous serions exclus ou qui ne nous atteindraient pas d'une maniére parfaitement égale, constituerait une atteinte trés grave a 1'alüance fondée par ce traité *)." Nog voor De Rayneval dit bericht ontving, liet hij, waarschijruijk op de hoogte gesteld door de Regentes, zijn regeering weten, dat „la difficulté de présenter et de faire passer aux Chambres une loi de douanes avait déterminé M. Mendizabal & conclure avec 1'Angleterre un traité de commerce, profitant a eet égard de la latitude que le statut royal a laissée a la couronne" 3). Haar maatregelen hier tegen. — Kort daarna adviseerde De Broglie aan zijn gezant zich te beroepen op de bestaande verdragen, die aan Frankrijk de behandeling der meest begunstigde natie waarborgden en op grond waarvan het dus van de Spaansche regeering kon eischen, dat het zou deelen in alle voorechten, die aan Engeland verleend zouden worden4). En De Rayneval wees er Mendizabal bovendien nog op, dat- ook dat nog. niet afdoende zou zijn om alle onbillijkheden te voorkomen: het gaf Frankrijk slechts een nominale gelijkheid van behandeling en geen werkelijke gelijkstelling. Immers een reductie van rechten op waren, die bijna uitsluitend door de Britsche industrie werden voortgebracht, zou den Franschen fabrikanten weinig baten en in dat geval zouden ze door een equivalent schadeloos gesteld moeten worden. Overigens achtte de Fransche regeering het oogenblik om met Spanje een handelsverdrag te sluiten, niet opportuun 1 de publieke opinie in Frankrijk zou zich daartegen verzetten. Men vond het ook onmogelijk om, bij een wijziging in de Spaansche tarieven, beide landen gelijkmatig te bevredigen. En dan zouden ongetwijfeld de Zuid-Fransche departementen, die toch al zoo klaagden over schade door de toestanden in Spanje — De Broglie nam die klachten niet allemaal „au sérieux" op; hij sprak o. a. van „dommages, peut-être imaginaires" —, daar gereede aanleiding in vinden om de regeering nog scherper dan te voren aan te vallen over de ver- ») 1834. Quadruple Alliantie. •) De Broglie aan De Rayneval, 28 Nov. 1835. A. E. 768 Esp. •) De Rayneval aan De Broglie, 4 Dec. 1835. Guizot, Mémoires, IV, 147 VS Broglie aan de Rayneval, 12 Dec. 1835. Guizot, Memoires, IV, 421- — 112 — openlijk Mendizabal ten val brengen, maar hij wilde toch ook met rechtstreeks meewerken tot diens behoud, om daardoor den econo* mischen en politieke» invloed van Engeland in Spanje te versterken i) • hij wist immers dat de Spaansche premier weer bezig was de Regentes gunstig te stemmen voor een handelsverdrag met Groot- Britannië2). c„„ „• En daarbij paste op dat oogenblik een interventie >n Spanje heelemaal niet in het kader van de algemeene Fransche pohtiek Louis Philippe zocht toenadering tot de conservatieve ^endheden en wilde zijn oudsten zoon, den Hertog van Orleans mthuwehjken aan een Oostenrijksche aartshertogin. De burgerkoning, wilde de gelijke worden van de legitieme vorsten. Thiers hoopte desondanks het Engelsche bondgenootschap te handhaven door een>rfwachende politiek ... „II faut faire du Cardinal deFleury»)" schreef hi, aan De Barante *). Maar hij kon toch niet verhinderen dat de verhouding der bondgenooten nog koeler werd: de politieke grondslag van het verbond - de gemeenschappelijke principiëele tegenstelling tot het Europeesche vasteland - werd nu aangetast, terwy de materiëele rivaliteit er niet door verminderd werd; mtegendeel een aansluiting van Frankrijk bij de continentale mogendheden en bij Don Carlos - Thiers stelde aan den Oostennjkschen gezant een huwelijk van diens zoon met Isabella voor •) - kon een ernstige bedre ging worden voor Engelands handelsbetrekkingen me de Europeesche landen. „L'Angleterre s'apercoit que le contment du nord echappe 4 son commerce, merkte men «J**^ op«) ; cette ligne de douane prussienne qui s'étend du Rhin au Danube, du Danube 4 la Newa, et va s'échelonnant ainsi de leuve en fleuve, menace de renouer par les intéréts ce que le blocus Continental de Napoléon avait voulu imposer par la force, et les mtórèts sont une domination bien plus puissante que celle desdécrets de Beriin et des baïonnettes de la vieille garde. Ajoutez 4 cela une ligne du Midi, la reconstitution du Portugal dans sa royauté nationale >) Thiers aan De Rayneval, 30 April 1836. A E. 77J[^^nt . De Rayneval aan Thiers, x4 Maart ^"^J^'^ïSS^-*. ») Kardinaal Fleury, minister van 1723—174&, v°erQe een vreael ^^IS April 1836. Souvenirs de Barante, V, 341. •) Charléty, t. a. p., V, 137•) 14 Aprü 1836. — 113 — et dans sa nationalité royale, et vous verrez s'accomplir sans effort la colossale pensée d'un blocus qui s'étendra de Gibraltar a Abbo. Les terres proscriront les mers. C'est pour empêcher cette terrible réalité que 1'Angleterre pose le pied en Espagne. Elle se met ainsi en mesure d'empêcher, d'une part, que les intrigues de M. Thiers ne le rapprochent de Don Carlos; et de 1'autre, que le Portugal et 1'Espagne par un commun succès, rentrant dans la grande familie européenne, n'achèvent de chasser 1'Anglais du continent. C'est du reste è peu prés la politique qui fut suivie a 1'époque oü Napoléon, ayant établi un blocus dans le Nord, blocus auquel la Russie elle-même s'était soumise, le duc de Wellington vint aider le soulèvement du Portugal et de 1'Espagne pour rompre la barrière universelle qui se dressait contre 1'Angleterre, depuis la Newa jusqu'è Cadix." Mendizabal's positie ondermijnd. — Met Mendizabal stond het er zeer slecht voor: Frankrijk interveneerde niet; de opperbevelhebber van het constitutioneele leger, generaal Cordova, die een Moderado was, trad opzettelijk traag tegen de opstandelingen op x) ; kans op succes tegenover Don Carlos was er dus niet; het eenige, dat hem misschien nog had kunnen redden. Maria Christina wist haar afkeer van hem nauwelijks te verbergen, zoodat de Fransche regeering haar moest aanraden zich hierin te matigen: licht kon anders De Rayneval, die zeer bij haar in de gunst stond, in moeilijkheden geraken. Zijn val. — In Mei 1836 kwam de val van dit ministerie en daarmee eindigde voorloopig de groote invloed van Engeland in Spanje, want Mendizabal's opvolger, Isturitz, toonde zich terstond geneigd met de wenschen van Frankrijk in 't bijzonder rekening te houden. De verhouding tot Engeland werd er door deze ministerwisseling niet gemakkelijker op. De tegenstanders van het nieuwe kabinet hoopten natuurlijk op steun van Engeland, als zij het omver wilden werpen. In de pers werden de gebeurtenissen te Madrid voorgesteld als een triomf van de Fransche politiek. Terwijl men in Londen de Fransche regeering verweet Mendizabal ten val te hebben gebracht, beschuldigde men te Bayonne Villiers van openlijke vijandschap tegenover Isturitz2). *) De Rayneval aan Thiers, 30 April 1836. A. E. 771. Espagne. •) Thiers aan De Rayneval, 31 Mei 1836. A. E. 771. Esp., alwaar foutief 30 April. De Bruin. 8 — 114 — De verhouding tusschen Frankrijk en Engeland na den val van Mendizabal. - Gelijkluidende instructies aan beide gezanten in Madrid konden de kloof, die door de materiëele belangentegenstelling der beide bondgenooten in Spanje was ontstaan, met meer overbruggen. Villiers trachtte ook met Isturitz weer te onderhandelen over een handelsverdrag, zonder eenig succes weliswaar, maar het maakte samenwerking met De Rayneval toch weer moeilijker !) Toen Thiers den isten Juni '36 een groote redevoering hield over de buitenlandsche politiek en speciaal over het AngloFransche verbond moest hij de belangentegenstellingen erkennen, maar hij hoopte dat deze zooveel mogelijk uitgeschakeld konden worden 2). „Mais les intéréts industriels, zoo becritiseerde men deze opvatting, c'est toute la politique de 1'Angleterre. Elle ne peut pas plus cesser d'être marchande que la France de juiUet d'être juste milieu. Nous voyons tous les jours comment le commerce britannique exploite la quadruple alliance dans la Péninsule. Ces cortès portugaises ont voulu réduire les privilèges des industriels anglais. Quel appui leur a prêté notre gouvernement? Ou plutót avec queUe soumission ne s'est-il pas conformé encore ici a la volonté de 1 Angleterre? Et pendant que les provinces d'Espagne sont inondées de marchandises anglaises, quelle mission ont les troupes du général Harispe,8) sinon d'arrêter 4 la fronttere toute expédmon des marchandises francaises? Entendez les justes plaintes des négociants de Bayonne, consultez les états de douanes dans les département* pyrénéens, et vous saurez comment les intéréts industriels rentrent dans 1'alliance anglaise"4). Terstond na den val van Mendizabal had Engeland zim marinetroepen in enkele Noordspaansche havens versterkt *). Voorloopig waren de rollen nu omgekeerd: het Spaansche kabinet ondervond nu weinig welwillendheid van Palmerston, terwijl Frankrijk veel tegemoetkoming toonde tegenover Isturitz, die niet op Engeland s hernieuwde pogingen om economische voordeelen te verwerven inging. Maar al spoedig keerden de kansen weer. 1) De Rayneval aan Thiers, 22 Juni 1836. A. E. 771. Esp. !! *v£ber JeTpr^he observatie-troepen aan de Spaansche grens. ') La Quotidienne, 2 Juni 1836. *) La Quotidienne, 27 Mei 1836. — ii5 — De Exaltados weer aan het bewind. — Ook Isturitz kon zich alleen handhaven, wanneer het hem gelukte den burgeroorlog tot een goed einde te brengen en hij zag alleen heil in een interventie van Frankrijk. Hierop scheen wel eenige kans te bestaan. De huwelijksplannen van het Huis Orleans waren mislukt eh Thiers wilde wraak nemen op Metternich door in Spanje weer krachtig de zaak van Isabella te gaan steunen. Wel durfde hij geen formeele interventie aan, doch door een zg. „coopération" hoopte hij hetzelfde resultaat te bereiken. Vóór het zoover kwam, viel Isturitz, kwamen de exaltados in opstand (te La Granja, den 12 Augustus 1836) en trad er wederom een radicaal ministerie op, waarvan Calatrava president was en waarin al spoedig ook Mendizabal zitting kreeg en voor Villiers opende zich de gelegenheid om de commerdëele oogmerken van zijn land te bevredigen. Men verwachtte, dat Engeland, steunend op Mendizabal en zijn coterie, zou trachten den invloed van Frankrijk geheel te vernietigen, de Regentes, „dont le controle la gêne et dont 1'esprit francais 1'offusque" *), te vervangen door een Regentschapsraad, iets tegen de Spaansche koloniën te ondernemen; vasten voet te krijgen te St. Sebastien, te Cadiz, te Santona of een ander punt in het Zuiden. Daardoor zou de Engelsche regeering waarborgen in handen krijgen tegenover alle mogelijkheden: voor 't geval Isabella II zich handhaafde, zouden de bezette plaatsen dienst doen als pand voor de betaling der schulden aan Engeland; en bij een overwinning van Don Carlos als ruilobject voor politieke of commerciëele voordeelen2). De Moderados hopen, dat Frankrijk tot interventie zal overgaan. — De moderados, die nog niet aan hun zaak wanhoopten (een groot deel van hen zag nog slechts heil in Don Carlos) verlangden meer dan ooit naar een gewapend ingrijpen van Frankrijk; maar het ministerie Calatrava en de Engelsche legatie wilden slechts indirecten steun en verwierpen rechtstreeksche interventie. Geen interventie van Frankrijk. Val van Thiers. Molé's *) Drouyn de 1'Huys aan Thiers, 21 Augustus 1836. A. E. 772. Espagne De Rayneval temidden der troebelen gestorven. Daarom nam Drouyn tijdelijk het gezantschap waar; de opvolger van De Rayneval werd de Graaf van Latour Mauburg. *) Drouyn aan Thiers, 29 Aug. 1836. A. E. 772. Esp. —• n6 — politiek — In die omstandigheden wilde Louis Philippe Thiers' politiek niet volgen; het gevolg was, dat deze aftrad. Zijn opvolger, Molé (6 Sept. 1836—8 Maart 1839)- verwierp elke gedachte aan interventie; maar toch liet hij Engeland geen vrij spel in Spanje; integendeel zijn defensieve politiek tegenover het Engelsche streven van Spanjes toestand profijt te trekken was krachtiger dan die van zijn voorgangers. Hervatting der commerciëele onderhandelingen tusschen Engeland en Spanje. — Natuurlijk hervatte Engeland terstond na het optreden van het ministerie Calatrava de onderhandelingen over het handelsverdrag. Eerst trachtte Villiers de Fransche regeering over te halen gezamenlijk te onderhandelen. In 't begin van September vroeg hij aan Bois le Comte, die nog tengevolge van zijn bijzondere zending, hem door Thiers opgedragen, te Madrid was of hij de gelegenheid niet gunstig vond om de commerciëele betrekkingen met Spanje te verbeteren. Bois le Comte verwierp dit voorstel niet maar zoo dadelijk; wanneer Frankrijk mee onderhandelde, kon het, zonder zich zelf te binden, controle oefenen op wat Engeland verwerven zou x). Hoe belust de Engelsche handel op voordeelen in Spanje was, bleek uit de gebeurtenissen te Malaga. Den 9den Augustus had de revolutionaire junta aldaar besloten om tegen een zeer laag recht den vrijen invoer van vreemde katoenen stoffen toe te laten. Maar daar die gunst slechts tot 3odagen beperkt was, profiteerde alleenhet Engelsche entrepót te Gibraltar ervan. De fabrikanten in Catalonië waren weinig gesticht over deze verbreking der tollinie, die hen zeer benadeelde *). De verhouding der beide legaties te Madrid werd hoe langer hoe slechter 2). Villiers voelde zich in zijn doen en laten zeer belemmerd door de houding der Fransche regeering. Hij beschouwde het Anglo-Fransche verbond reeds als verbroken en liet luide klachten hooren over de vijandige gezindheid tegenover de nieuwe Spaansche regeering van de zijde van Frankrijk. Dat had daartoe gegronde redenen: Mendizabal, die minister van financiën was, bleef in gebreke toen de Fransche houders van Spaansche staatsschuld om uitbetaling der rente vroegen»). Rothschild weigerde dan ook aan >) Bois le Comte aan Thiers, 4 Sept. 1836. A. E. 773. Esp. ») Bois le Comte aan Molé, 15 Sept. 1836. A. E. 773- Esp. •) Bois le Comte aan Molé, 23 Sept. en 10 Oct. 1836. A. E. 773- Esp. — ii7 — de Spaansche regeering nieuwe credieten toe te kennen, hetgeen op den duur zou leiden tot het verbreken der financiëele banden van dit bankiershuis met Madrid x). De Fransche gezant zoekt steun bij de Regentes. — De ongerustheid van de Fransche diplomatie over den stand der onderhandelingen tusschen Spanje en Engeland nam voortdurend toe. Den ioden October '36 schreef De Latour Maubourg, De Rayneval's opvolger: „La question est grave et le gouvernement du Rot jugera sans doute qu'elle est de nature a éveiller sa sollicitude %*? Het eerste doel, dat de nieuwe gezant zich stelde, was het zoover te brengen, dat Frankrijk niet verrast zou kunnen worden. Daarin kon de Regentes hem van grooten steun zijn. Toen deze, ontmoedigd door den loop der gebeurtenissen, er ernstig over dacht, zich geheel terug te trekken, bracht De Latour haar van dat voornemen af. „Une résolution de ce genre, schreef hij, était trop grave pour ne pas me frapper vivement. Je le temoignai k Sa Majesté en lui disant que je lui demandais la permission de combattre de toutes mes forces une telle pensee que je ne pouvais approuver sous aucun rapport. Dans une conversation qui dura plus d'une heure et dans laquelle M. de Bois le Comte réunit ses observations aux miennes, nous représentames k la Reine que sa retraite porterait le dernier coup au parti constitutionnel en Espagne et donnerait immédiatement gain de cause k Don Carlos" 3). Houding van Molé. — Molé schreef aan zijn gezant dezelfde gedragslijn voor, als De Broglie op het einde van 1835 aan De Rayneval : als een overeenkomst niet te vermijden was, dan moésten de beide bondgenooten niet alleen nominaal, maar ook in werkelijkheid dezelfde voorrechten krijgen, maar het meest wenschelijk was, dat in de handelsbetrekkingen met Spanje het „status quo" gehandhaafd bleef. Een handelsverdrag tusschen Engeland en Spanje zou, volgens den Franschen premier, in Frankrijk een allerslechtsten indruk maken. De Engelsche handel had toch al reeds door den anarchistischen toestand kans gezien Spanje met zijn producten te overstroomen. Daarom zou men ongetwijfeld een schriftelijke transactie, die den Engelschen verschillende voordeelen verzekerde, ') La Quotidienne, 13 en 18 Oct. 1836. ') De Latour Maubourg aan Molé, 19 Oct. 1836. A. E. 772. Esp. ') De Latour Maubourg aan Molé, 28 Oct. '36. A. E. 772. Esp. — n8 — beschouwen als een opoffering der handelsbelangen aan Engeland, als een teeken van den overwegenden invloed van die mogendheid in Spanje. De geesten in Frankrijk waren zoo vooringenomen in deze kwestie, dat, hoe volmaakt de gelijkstelling ook zou zijn, op elk handelsverdrag, dat mede voor Engeland voordeelig zou zijn, een felle kritiek was te verwachten x). Maatregelen om een handelsovereenkomst tusschen Engeland en Spanje te verhinderen. — Alles werd nu verder in 't werk gesteld om een Anglo-Spaansche handelsovereenkomst geheel te verhinderen. Vooreerst stelde De Latour zich in verbinding met Carnerero, vertrouwde van Mendizabal, maar iemand, van wien men verwachten kon, dat hij al zijn invloed zou aanwenden om dezen van zijn plannen af te brengen; hij hoopte namelijk op een zending naar Frankrijk en om daar kans te hebben op een goede ontvangst, was hij de Fransche politiek ter wille. Aan hem was het ook grootendeels te danken geweest, dat de Regentes tijdens Mendizabal's eerste ministerschap geweigerd had het handelsverdrag met Engeland te ratificeeren. Zoo bleef Frankrijk op de hoogte van de plannen van de Spaansche regeering en werd deze tevens ongemerkt door de Fransche zienswijze beïnvloed 2). In de tweede plaats wendde men zich rechtstreeks tot Mendizabal en gaf hem op scherpe wijze te verstaan, dat Frankrijk onder geen beding een afzonderlijk verdrag van commerciëelen aard met Engeland zou dulden. „J'étais bien aise de lui dire qu'une telle chose ne serait jamais acceptée chez nous, schreef De Latour, et qu'il pouvait compter qu'il s'aliénerait a jamais de 1'opinion de la France, si par quelque acte que ce füt, officiel ou extra-officiel, il nous faisait jouer le róle de dupes" »). Ondertusschen wist De Latour van de Regentes alle waarborgen tegen elke verrassing in deze kwestie te verkrijgen; ze verzekerde hem, dat ze, zonder gevaar te loopen zichzelf te compromitteeren, in staat was om haar onderteekening van een eventueele handelsovereenkomst, zóó lang uit te stellen, totdat ze hem zou hebben gewaarschuwd om de noodige maatregelen tot verhindering van het verdrag te nemen; ze gaf hem zelfs te kennen, dat ze dit ook ge- >) Molé aan De Latour Maubourg, 28 Oct. 1836. A. E. 772. Esp. 2) De Latour Maubourg aan Molé, 29 Oct. 1836. A. E. 772. Esp. *) De Latour aan Molé, 31 Oct. 1836. A. E. 772. Esp. — 119 — daan zou hebben, als hij er niet om gevraagd had. „D'après ces assurances, dont j'ai remercié la Reine, au nom du gouvernement du Roi, schreef hij, je crois que nous pouvons nous regarder comme è Pabri de toute surprise et considérer comme paralysée la partialité dont Padministration actuelle est animée en faveur des intéréts anglais" 1). Engeland zet de onderhandelingen voort. — De Fransche gezant beschikte dus wel over de middelen om het den Engelschen moeilijk genoeg te maken; maar de groote intimiteit tusschen Villiers en Calatrava bleef toch gevaarlijk; de onderhandelingen werden nog steeds voortgezet. Villiers achtte het moment voor een overeenkomst buitengewoon geschikt: Griekenland had juist met Spanje een verdrag gesloten, hetgeen de jaloezie van den Engelschen handel opwekte 2), en verder had Spanje de handelsbetrekkingen met Sardinië verbroken — men vermoedde, dat Villiers hier de hand in had — hetgeen buitengewone voordeelen voor Engeland beloofde s). Frankrijk wendt zich rechtstreeks tot Palmerston. — De Latour vond het daarom wenschelijk, dat men zich tot Palmerston wendde, opdat Villiers van Londen uit bewogen zou worden van zijn voornemen af te zien 4). Het bleek toen, dat Palmerston zijn gezant te Madrid geen bepaalde instructie had gegeven, om met Spanje onderhandelingen te openen; maar de Engelsche minister had hem toch bij zijn vertrek uit Londen voorgeschreven, om geen enkele gelegenheid voorbij te laten gaan de handelsbetrekkingen met Spanje uit te breiden of te verbeteren. Molé liet nu aan Palmerston weten, dat, volgens hem, het sluiten van een handelsverdrag, ja zelfs het bekend worden van pogingen daartoe een betreurenswaardigen invloed zou uitoefenen op de toekomstige betrekkingen van Engeland met zijn bondgenooten. In de eerste plaats vreesde hij, dat de Spaansche regeering verweten zou worden, de materiëele belangen van het land aan vreemdelingen op te offeren: daar zouden Don Carlos en zijn partij wel bij varen. Aan Engeland zou men in 't bijzonder *) De Latour aan Molé, 3 Dec. 1836. A. £. 772. Esp. a) De Latour aan Molé, 26 Nov. 1836. Post Scriptum. A. E. 772 Esp. *) Vgl. La Quotidienne, 16 Dec. Corr. uit Italië, 5 Dec. 1836. ') De Latour Maubourg, 26 Nov. 1836. A. E. 772. Esp. — 120 verwijten van de ongelukkige Spaansche toestanden misbruik gemaakt te hebben. In de tweede plaats zou de indruk in Frankrijk niet minder ongunstig zijn. Zelfs, indien het gelukte, bij een wijziging van het Spaansche tarief (dit was de hoofdbedoeling van Villiers) aan de Fransche en Engelsche industrie, die in aard en ontwikkeling zoozeer verschilden, volkomen gelijkwaardige voordeelen te verleenen, dan zou toch de massa onbevredigd blijven; de bevolking der Zuidelijke departementen had ten gevolge van de uitvoering der verdragen van 1834 zeer zware offers moeten brengen en over 't algemeen daardoor de Fransche politiek in Spanje weinig gunstig beoordeeld. De dagbladen stonden vol van hun klachten ; de partijgeest had zich van die ontevredenheid meester gemaakt ; een commerciëele overeenkomst, voordeelig voor den Engelschen handel, zou ongetwijfeld geïnterpreteerd worden als een uitlevering der Fransche handelsbelangen aan Engeland *). Verschil van zienswijze tusschen Molé en Palmerston. — Palmerston toonde zich zeer ontstemd over de oppositie van Frankrijk in deze kwestie. Het eischen van speciale compensaties voor de Fransche industrie bij een verdrag, dat gebaseerd was op een nominale gelijkheid en wederkeerigheid, omdat ze achterstond bij de Engelsche nijverheid, berustte volgens hem op een verouderd standpunt, dat een dertigtal jaren vroeger geleid had tot de decreten van Milaan en Berlijn, maar dat in strijd was met de principes, waardoor in den laatsten tijd de Britsche handelspolitiek geleid werd. „L'insistance du Gouvernement Fransais, schreef Sebastiani na zijn onderhoud met Palmerston hierover 2), a s'opposer a la négociation entamée par M. Villiers, a produit, je ne peux le taire & Votre Excellence, une pénible impression sur le Cabinet Anglais et ce n'est pas la moins sérieuse des divergences qui se sont quelquefois manifestées entre les deux Gouvernements sur les affaires d'Espagne. Celle-ci touche de plus 4 des principes généraux sur lesquels on n'amènera pas le Cabinet Anglais 4 transiger. S'il y a en France des esprits malveillants disposés 4 traduire toutes les démarches du gouvernement anglais en actes d'égoïsme aux dépens de ses alliés, il y a aussi en Angleterre bien des gens qui épient la conduite de la France et qui s'attachent 4 ses moindres ') Molé aan Sebastiani, 8 Dec. 1836. A. E. 648. Angleterre. *) Sebastiani aan Molé, 12 Dec. 1836. A. E. 648. Angleterre. — 121 — actes pour les défigurer et les présenter a 1'opinion publique, comme des symptómes de refroidissement et de malveülance". De toebereidselen van Engeland om de haven van de Passage te bezetten verscherpten nog de verhouding tusschen beide kabinetten x). De Spaansch-Engelsche onderhandelingen vlotten niet. — Op het einde van het jaar 1836 stonden de zaken er voor Engeland heel goed voor: de troepen van de Regentes, krachtig gesteund door Britsche marinecorpsen, bestormden de sterke linies van Luchana en ontzetten Bilbao. Deze successen versterkten het kabinet Calatrava; en zoolang dit aan het bewind bleef, hield Engeland de kans zijn commerciëele oogmerken te verwezenlijken. Gedurende de eerste helft van 1837 doken er telkens geruchten op. Villiers verborg overigens geenszins zijn bedoelingen; op een banket kwam hij er openlijk voor uit, dat een handelsverdrag zijn hoofddoel was1). Er was weer sprake van een leening (van 250 millioen) onder garantie van Engeland *). Rothschild verbrak zijn financiëele banden; de exploitatie der kwikmijnen in Spanje door deze firma werd niet verlengd 8). De Fransche diplomatie bleef op haar hoede. Molé dreigde zijn politiek ten opzichte van Spanje te wijzigen, als het tot het sluiten van een handelsverdrag met Engeland kwam *). Maar zoolang Calatrava minister-president was, werden de besprekingen voortgezet; doch deze verliepen niet zoo vlot, als Villiers wel gehoopt had: Spanje hoopte vooral op finandëelen steun van Engeland en had daarom in ruil voor de handelsvoordeelen, die het bood, gevraagd om de garantie van een leening, waarbij aan Groot-Britannië een soort hypotheek op de inkomsten der Spaansche koloniën zou worden gegeven; hierop kon de Engelsche regeering echter niet ingaan, omdat daarvoor de toestemming van het parlement noodig was, en zooiets zou in het Hoogerhuis geen schijn van kans hebben. Daarop trachtte men van Engelsche zijde de Spaansche regeering te overtuigen, dat de wijziging van verschillende prohibities op Engelsche waren, die tot nog toe natuurlijk in groote massa's binnengesmokkeld werden, in een tamelijk ') La Quotidienne, 10 Maart 1837. •) Le National; overgenomen in La Quotidienne, van 12 Juni 1834. *) La Quotidienne, 29 April en 25 Nov. '37. ') Molé aan Sebastiani, 19 Juni 1837. A. E. 649 Angl. — 122 — hoog invoerrecht, verscheidene millioenen in de schatkist zou brengen *). Val van Calatrava. — Zoo bleven de onderhandelingen slepend 2), totdat de val van het ministerie Calatrava er een eind aan maakte. De krijgsgebeurtenissen in 1837 waren niet zoo gunstig voor de constitutioneele troepen verloopen als in het voorafgaande jaar. Don Carlos drong zelfs tot vlak bij Madrid door. Dit leidde tot het verdwijnen van het Exaltado-ministerie, dat, in stilte tegengewerkt door den Franschen gezant en door de Regentes, die, zooals altijd, steeds in overeenstemming met dezen handelde, nooit heel sterk gestaan had. Bij de verkiezingen op het eind van 1837 werd de radicale partij verpletterd 8). Crisis in de Fransch-Engelsche verhoudingen in Portugal.— Ongeveer terzelfdertijd was er ook in Portugal een crisis in de Engelsch-Fransche verhoudingen ontstaan. Ook daar onderhandelde in den zomer van 1836 de Britsche regeering over een hernieuwing van het tarief, maar evenals in Spanje schoten de besprekingen niet op: Engeland was niet populair in Portugal; maar men kon toch niet buiten den steun van dat land. Om geld te hebben moest ieder ministerie de vazal der Engelschen worden, verloor dan evenwel de sympathie der bevolking *). Er waren twee partijen in Portugal, een radicale, die de ultra-liberale grondwet van 1822 wilde herstellen en een gematigde, de zg. Chartisten, die de meer behoudende charte van 1826 voorstonden. De eerste kantte zich het hevigst tegen de economische voogdij van Engeland, zooals ze door het Methuentractaat en het handelsverdrag van 1810 ingesteld was. Geen wonder, dat deze partij steun vond bij den Franschen gezant, den Graaf van Saint-Priest, die niet geheel vreemd was aan het oproer der radicalen op den oden September 1836 6). Deze bedreigde op gevaarlijke wijze de belangen van Engeland, dat terstond een eskader naar de Taag zond, troepen ontscheepte en de forten van Belem en St. Julien bezette, om zoo noodig een asyl voor Donna Maria te verschaffen. ') Sebastiani aan Molé, 25 Juni 1837. A. E. 649, Angl. *) Bourqueney aan Molé, 11 Aug. 1837. A. E. 649. Angl. *) Major John Hall, 206—207. » ') De Sa int-Priest aan De Barante, loMei 1836. Souvenirs, V, 373—374. ') Sebastiani aan Molé, 8 Oct. 1836. A. E. 648. Angleterre. — 123 *5 Merkwaardig, hoe hier Frankrijk en Engeland geheel anders tegenover de partijverhouding stonden dan in Spanje. Daar waren de gematigden de Fransche, de radicalen de Engelsche partij; hier was het juist omgekeerd: een teeken, hoeveel meer invloed de economische verhoudingen hadden dan de politieke. Palmerston beklaagde zich ernstig bij de Fransche regeering over de houding van De St. Priest, en daar men in Parijs wel wist hoe buitengewoon gevoelig Engeland op het punt van Portugal was, riep men hem terug x). Onder diens opvolger, Bois le Comte, die de Engelsche politiek in Spanje zoo goed had leeren kennen, werd de verhouding tusschen de legaties der beide bondgenooten niet veel beter. Voortdurend had de nieuwe Fransche gezant onèenigheden met Lord Howard, den Engelschen vertegenwoordiger 2). De hoofdreden daarvan was, dat de Britsche politiek weinig genoegen beleefde in Lissabon. De Septembristen bleven de baas: na langdurige discussies namen de Cortes nog in 1837 een tarievenwet aan, die allesbehalve gunstig voor de Britsche handelsbetrekkingen was8), en die de voorbode was van het PortugeeschEngelsche handelsverdrag van 1842, dat volgens de letter aan Engeland geen bijzondere voordeelen meer gaf. Directe baten heeft Frankrijk voor zijn handel bij dezen afloop vooreerst niet gehad: het verkeer met Portugal was nog weinig ontwikkeld: er gingen slechts „articles de Paris" naar Lissabon4). Molé's behartiging der materiëele belangen in 't algemeen. — Het ministerie Molé werd in Frankrijk vaak zeer scherp becritiseerd. Door de heftige oppositie tegen Molé's streven om het persoonlijk bewind van den koning te bevorderen, is men wel eens onbillijk geworden in de beoordeeling van zijn buitenlandsche politiek. Men verweet hem in 't algemeen zijn zwakke houding tegenover het buitenland; bij nadere kennismaking van zijn diplomatieke correspondentie blijkt evenwel, dat hij, veel meer dan zijn voorgangers, weerstand bood aan Engeland's zucht om zijn commerciëele positie, ook ten koste van Frankrijk, te versterken. Niet alleen ') Molé aan Sebastiani, 13 Oct. 1836. A. E. 648 Angleterre. *) Palmerston aan Sebastiani, 25 Nov. 1837. A. E. 650 Angleterre. *) Stern, Geschichte Europas, V, II, 2, pag. 349 vlg. *) Bij de instelling der stoomvaartlijnen naar Amerika trachtte de regeeting hierin verbetering te brengen, door Lissabon in het vaarplan 00 te nemen • zie Hoofdstuk V. 124 in Spanje en Portugal, maar ook in Griekenland — en bovendien schroomde hij niet, om tezelfdertijd de commerciëele betrekkingen van zijn land aan de overzijde van den Oceaan met geweld van wapenen te steunen —- hoe ongaarne Engeland dit ook zag — en het initiatief te nemen tot het openen van nieuwe handelswegen voor zijn landgenooten — terwijl de inwendige economische ontwikkeling van Frankrijk door den aanleg van spoorwegen, kanalen enz. krachtiger dan ooit te voren door hem bevorderd werd. Dreigende breuk tusschen Engeland en Frankrijk in 1837. — In den loop van 1837 werd de verhouding tusschen Frankrijk en Engeland door dit alles voortdurend koeler: „II s'est formé ici une impression profonde, schreef Sebastiani den 3den October van dat jaar 1), que la France marche a une séparation compléte de sa politique avec celle de 1'Angleterre, et cette impression est telle, qu'elle ne céderait pas, mais s'envenimerait au contraire & une discussion contradictoire du passé. Elle est même, il faut le dire, arrivée & ce point que les deux Ministres (Palmerston et Melbourne), qui m'entretenaient ne m'ont pas caché qu'ils croyaient le moment venu pour 1'Angleterre de marcher seule, puisque nous ne voulions plus marcher avec elle. Aujourd'hui nous avons & lutter contre une impression que des paroles n'effaceraient pas. C'est a nous a examiner sérieusement si nous désirons conserver 1'alliance avec 1'Angleterre, ou si nous avons la puissance et la volonté de nous en passer: elle ne résisterait pas plus longtemps a une nouvelle série de froissements." Molé wil het bondgenootschap handhaven. — Tot een volslagen breuk met Engeland liet Molé het niet komen, maar hij besprak de verhouding der bondgenooten in zulke krasse termen, dat Sebastiani ze niet aan Palmerston durfde overbrengen2). Einde van den burgeroorlog in Spanje. — Daarna kwam er weer eenige ontspanning: Palmerston legde zich voorloopig neer bij de moderadoregeering in Spanje en wilde met Frankrijk samenwerken om in de eerste plaats een einde aan den burgeroorlog te maken8). Villiers trad daartoe in onderhandeling met ') Aan Molé, 3 Oct. 1837. A. E. 650. Angl. •) Molé aan Sebastiani, 12 Oct. 1837 en Sebastiani aan Molé, 15 Oct. 1837. A. E. 650 Angl. ') Sebastiani aan Molé, 21 Oct. 1837. A. E. 650. Angl. — «5 — ontevreden Carlistische aanvoerders. Van deze manoeuvre hield Frankrijk zich geheel afzijdig. Veel resultaten werden er trouwens voorloopig niet mee bereikt: in 1838 waren de troepen der Regentes allerminst gelukkig tegenover Don Carlos. In 1839 keerde evenwel de kans: einde Augustus van dat jaar werd het verdrag van Vergara gesloten en spoedig was de Carlistenoorlog beëindigd. Toch heerschte er toen nog niet een geordende toestand: tot 1841 wisselden de ministeries elkaar snel af; zonder uitzondering waren deze uit de Moderadopartij samengesteld; alleen de Cortes was een korten tijd (zomer tot November 1839) in meerderheid progressistisch 1). De partij-constellatie bleef dus voorloopig voor Frankrijk gunstig. Van economische voordeelen voor Engeland was al dien tijd geen sprake, al waren de Britsche kooplui verontwaardigd, dat nog steeds de prohibitie op verscheidene Engelschè fabriekswaren bleef bestaan *). De Spaansche kwestie op den achtergrond. — De Spaansche kwestie begon langzamerhand eenigszins op den achtergrond te geraken; Engeland vond elders genoeg bevrediging voor zijn zucht tot commerciëele expansie: met Turkije, met Holland, Bolivia, Peru, met Oostenrijk, en de Vereenigde Staten sloot het voordeelige handelsverdragen. In het Oosten kondigde zich een crisis aan, waarbij de hoogste politieke en economische belangen van Engeland betrokken waren. En ook Frankrijk werd op verschillende punten van den aardbol beziggehouden door kwesties van commerciëelen aard; in Mexico, in Argentinië, op Haïti, in het koninkrijk Sicilië; terwijl ook de Oostersche kwestie de aandacht gespannen hield'). Dat was ook de reden, dat Molé bij zijn meening bleef in geen geval tot interventie over te gaan. „Quand je cherche a apprécier 1'avenir, quand je parcours les chances, quand j'épuise les calculs de la prévoyance, zeide hij4), je me dis que j'ai raison d'avoir cette politique, qu'il n'est pas un seul cöté de 1'horizon oü nous ne devions incessamment port er nos regards, pas un po int sur lequel nous ne devions tenir les yeux ouverts, non seulement en Europe, mais *) Stern, Geschichte Europas, V, II, 3, pag. 342—47. *) Major John Hall, 211. s) Vgl. de rede van De Dreux-Brézé in de Chambre des Pairs, 3 Jan. 1838. Moniteur van 4 Jan. ') 11 Januari 1838. Moniteur van 12 Jan. 126 encore au dela, car tous les intéréts de la France ne sont pas enfermés en Europe. II y a aussi pour nous un Oriënt." Commerciëele besprekingen tusschen Spanje en Frankrijk. — Toen, na de capitulatie van Don Carlos, Frankrijk geen gevaar meer liep het verwijt te krijgen van misbruik gemaakt te hebben van Spanjes benarde omstandigheden, is het begonnen met zijn Zuiderburen te onderhandelen over een nieuw handelsverdrag; de kamers van koophandel in Frankrijk begonnen de maatregelen te bestudeeren, die de betrekkingen tusschen beide landen konden verbeteren1). Deze onderhandelingen vielen samen met talrijke besprekingen met andere landen tot het sluiten van handelsverdragen, omstreeks 1840. Ze zijn het bewijs van de actieve handelspolitiek, die Thiers tijdens zijn 2e ministerie voerde. Ommekeer in Spanje. — Tot een overeenkomst met Spanje is het niet gekomen: te midden van de groote crisis in de Oostersche kwestie, die zoo teleurstellend voor Frankrijk afliep, had daar een ommekeer plaats. Espartero, progressist en Engelsch-gezind, werd de leidende figuur en Maria-Christina, die zoo krachtig de Fransche politiek gesteund had, moest het land verlaten en begaf zich naar Parijs. Nadat het onweer in het Oosten weer afgetrokken was, zou de strijd tusschen Frankrijk en Engeland om den politieken en economischen voorrang in Spanje opnieuw op den voorgrond komen. *) Moniteur, 26 April 1838. HOOFDSTUK V Frankrijk en de nieuwe wereld Voorloopig liggen slechts buiten Europa nieuwe afzetgebieden voor Frankrijk open. — De verdragen van 1814 en 1815 hadden Frankrijk, zoowel politiek als economisch, tegenover Europa in een benarde positie gebracht. We hebben gezien, hoe moeilijk het was de commerciëele betrekkingen met de Europeesche mogendheden uit te breiden, ja hoe op vele punten, slechts met inspanning van alle krachten verlies van afzetgebieden voorkomen kon worden. Meestal was het in den modernen industriëelen en commerciëelen strijd in het defensief: tegenover de Duitsche tolunie, tegenover een concurreerende, machtige Britsche en Belgische industrie, in Italië, waar Oostenrijk x), in Spanje, waar Engeland, ten koste van Frankrijk zich van nieuwe afzetgebieden trachtte meester te maken. Alleen aan de overzijde van den Oceaan en in het Oosten stonden nog vele afzetgebieden open. Daar kon de regeering door een verstandige politiek den Franschen producten nieuwe wegen banen. In de vorige eeuwen had Frankrijk veel te exclusief zijn energie verspild aan de vastelandspolitiek in Europa en daardoor vooral had in de 18e eeuw Groot-Britannië het overal in de overzeesche gewesten overvleugeld en voor langen tijd teruggebracht tot een koloniale mogendheid van den laagsten rang. De Julirevolutie wijzigt de verhouding van Frankrijk tot de Nieuwe Wereld. — De Julimonarchie heeft naast de territoriale Europeesche kwesties ook haar aandacht geschonken aan de economische betrekkingen met de nieuwe wereld. *) Zie Metternich aan Baron von Kübeck, 10 Dec. 1841, alwaar hij zijn denkbeelden over een tolunie met Italië ontvouwt. Het was hem speciaal te doen om Frankrijks commerciëelen en politieken invloed daar te vernietigen. Metternich, Mémoires, VI, 573 vlg. — 128 — De revolutie van 1830 heeft de hindernissen voor de erkenning van de nieuwe Zuidamerikaansche republieken — gevolg van familiebanden en kleingeestige principes — uit den weg geruimd en met sympathie ging de nieuwe regeering in Frankrijk op de voorstellen tot het sluiten van verdragen van vriendschap, handel en scheepvaart met enkele Zuidamerikaansche Staten in. Verdrag met Mexico. — Met Mexico waren de betrekkingen tot nog toe slechts gebrekkig geregeld door een eenvoudige „verklaring" van Juni 1827; na 1830 werden er onderhandelingen geopend over een formeel verdrag op de basis van volkomen weder keerigheid; den i3den Maart 1831 werd te Parijs een overeenkomst gesloten; maar het Mexicaansche Congres verlangde hierin eenige kleine wijzigingen, omdat er nog enkele bepalingen waren, in strijd met de wetten van het land. Daarna werd er opnieuw onderhandeld met het gevolg, dat er den isden October 1832 een vollediger verdrag werd gesloten, dat aan Frankrijk de behandeling van de meest begunstigde natie waarborgde, zoodat de differentiëele rechten in de Mexicaansche douanetarieven, waarover vele Fransche handelaren en fabrikanten hadden geklaagd, verdwenen. Verder werd er bepaald, dat er geen tonnengeld geheven zou worden van Fransche schepen, die zonder lossen of laden de Mexicaansche havens aandeden. Met Guatemala. — Met Guatemala, dat evenals Mexico tal van mooie havens bezat aan den Atlantischen en den Grooten Oceaan, werd in Mei 1832 een verdrag gesloten, op dezelfde grondslagen als het Mexicaansche berustend 1). De kwestie Haïti. — Heel moeilijk was de regeling der verhouding tot Haïti. Deze oude Fransche bezitting had sinds haar onafhankelijkheid verschillende kwesties met het moederland gehad. Bij ordonnantie van 17 April 1825 had de Restauratie de onafhankelijkheid van Haïti erkend, op voorwaarde dat Fransche exporteurs slechts de helft van het recht, dat op waren, van andere landen afkomstig, geheven werd, behoefden te betalen. Deze bepaling was Haïti nooit trouw nagekomen. Een half jaar later werd er te Parijs weer een overeenkomst gesloten, waarbij aan Haïti nieuwe concessies werden gedaan in ruil voor eenige handelsvoor- ') Rapport van minister d'Argout aan den Koning; 1 Dec. 1832. Moniteur, 2 Dec. — 133 — — In artikel 7 van die overeenkomst waren enkele economische voorwaarden opgenomen; na de ratificatie van het verdrag zouden de Fransche wijnen toegelaten worden in de Vereenigde Staten tegen een laag recht, dat niet hooger mocht zijn dan 6 cents per gallon op rooden wijn in 't fust, en 10 cents voor de andere soorten en alle wijnen in flesschen. Wanneer Amerika het algemeen tarief, dat sedert den ien Januari 1829 geldig was, verlaagde, zouden de genoemde getallen een evenredige verlaging ondergaan. Tien jaar lang zou de Fransche wijnhandel recht hebben op dit verlaagd tarief. Daartegenover stond dat Frankrijk afstand deed van de voordeelen verleend in artikel 8 van het verdrag tot afstand van Louisiana. Bovendien verbond de Fransche regeering zich, op katoen „longue-soie" dezelfde rechten te heffen als op katoen „courte-soie" x). Verschillende kamers van koophandel, vooral die van Parijs en Lyon, drongen op een spoedige afdoening van deze kwestie aan. De industrieën van deze beide steden hadden groote belangen in de Vereenigde Staten *). De algemeene economische voordeelen van de aanneming van het schadevergoedingsverdrag. — De economische zijde van de kwestie lag meer in de algemeene gevolgen van de aanneming van het verdrag, dan in de clausule van artikel 7. Bij de verdediging tegenover de kamers liet de regeering daarom den meesten nadruk vallen op de wijdere strekking van de overeenkomst. „La transaction, stond er in het rapport der Chambre des Députés3), est favorable & notre commerce extérieur qui, pour devenir florissant, n'a besoin que de débouchés. Les Etats-Unis sont aujourd'hui le marché le plus avantageux pour les produits de notre sol et de notre industrie." Verder werd er op gewezen, dat de Vereenigde Staten nog niet in staat waren met de Europeesche industrie te concurreeren. „L'élévation du salaire, le défaut d'habitudes industrielles, la facilité de retirer des produits avantageux d'un sol fécond, dont les limites sont inconnues, les écartera pour un temps indéterminé du pénible et patiënt labeur de 1'industrie. Longtemps encore, ils demanderont & la terre et au commerce ex- ') Toelichting van Humann, 6 April 1833, Moniteur, 7 April 1833. ') Vgl. Benjamin Delessert, 18 Jan. Moniteur, 19 Jan. 1833. 3) 10 Maart 1834. Moniteur van 11 Maart. — 134 — térieur ces éléments inépuisables de richesse et de puissance qui sont aujourd'hui la mesure la moins douteuse du bien-être des sociétés et de la force des Etats." Daarom waren de handelsrelaties met de Unie voor Frankrijk buitengewoon voordeelig: zijn kunstproducten (meubelen, bronzen en marmeren voorwerpen, tapijten, porcelein en zijde) zijn wijnen en sterke dranken, zijn stoffen en modeartikelen vielen bij de Amerikanen zeer in den smaak; alleen Lyon voerde in dien tijd jaarlijks voor ongeveer 50 millioen frcs. aan zijden stoffen naar de Vereenigde Staten uit. Omgekeerd kwamen tal van grondstoffen over den Atlantischen Oceaan naar Frankrijk. Belangen der zijdeïndustrie. — Reeds onmiddellijk na de sluiting van het verdrag van 1831, nog vóór de ratificatie voerden de Vereenigde Staten artikel 7 uit: de tarieven op de Fansche wijnen werden verlaagd. Nog op andere wijze lieten zich de gunstige gevolgen van het verdrag reeds gevoelen: hoewel er betreffende „zijde" niets gestipuleerd was, liet de Amerikaansche regeering Fransche zijden stoffen voortaan zonder eenig recht toe (eerst was het 23 % geweest), terwijl op Chineesche zijde nog een recht van 10 % geheven werd (dat was 36 % gewéést). Eerst had ze op de Fransche zijde nog een recht van 5 % willen heffen; dat zou echter volgens het oordeel van allen, die de toestanden in Amerika kenden de uitsluiting van de Amerikaansche markten voor dit artikel beteekend hebben ten voordeele van de Chineesche zijde. De Fransche regeering wees de Unie op de belangrijke gevolgen, die aanneming of verwerping van het verdrag voor de betrekkingen tusschen beide volken zou hebben en daarop trokken de Vereenigde Staten het recht op zijden stoffen uit Frankrijk geheel in1). De Broglie liet niet na de Kamer het revolutiespook voor te houden: „Je ferai simplement observer a la Chambre, zoo zeide hij, que si, par une décision qu'il me serait permis d'appeler déplorable, elle venait è introduire subitement un grand découragement dans plusieurs branches de notre industrie, une grande perturbation dans nos débouchés, elle multiplierait considérablement la chance de désordres qui peuvent se rencontrer encore dans notre pays, et que le moindre de ces inconvénients serait de faire ') De Broglie, 31 Maart in Chambre des Députés, Moniteur, 1 April 1834. — 135 — pour Bordeaux, pour Lyon, et pour d'autres villes encore, ce qu'on a été obligé de faire pour la Vendée, d'accroitre 1'effectif de notre état militaire" x). Argumenten der tegenstanders van het verdrag. — De tegenstanders van het verdrag vonden, dat het voordeel daarvan geheel aan Amerikaansche zijde was. De Unie had in dien tijd bijna al zijn schuld gedelgd en kon dus haar belastingen verlagen; en het eerst in aanmerking kwamen de douanerechten, want dan zou het Amerikaansche volk er het meeste voordeel van hebben2). Nog ernstiger vond men, dat in ruil voor het eeuwig recht, dat de Franschen volgens het afstandsverdrag van Louisiana in 1803 zouden hebben verkregen, nl. dat hun schepen gelijkgesteld zouden zijn met de Amerikaansche —- een recht, dat later aan Engeland was toegekend 1 ■— de Amerikanen de reductie op de wijnrechten slechts voor tien jaar hadden verleend 3). Terwijl de tegenstanders vooral de clausules van het verdrag, het recht van Amerika op schadevergoeding, aanvielen, legden de voorstanders daartegenover den nadruk op de waarde van de Amerikaansche markt voor de industrie en landbouw van Frankrijk, welke dagelijks toenam, en een groote toekomst opende. Daarom waarschuwden zij ernstig voor mogelijke represailles 4). Her verdrag verworpen. —■ Met slechts een paar stemmen meerderheid verwierp de Chambre des Députés de schadevergoeding. De Broglie trad af. Velen zagen in die stemming een intrigue van het hof om den hooghartigen minister te doen vallen. Niemand had eigenlijk zoo'n uitslag verwacht. Een groot deel van de Fransche industriëelen en kooplui vonden dezen afloop allesbehalve aangenaam. De kamer van koophandel van Marseille zond een adres aan den minister om de aanneming van het verdrag te bespoedigen: de verwerping had reeds stagnatie gegeven in verschillende bedrijven 6), Wederindiening bij de Volksvertegenwoordiging, j— Na een langdurige ministercrisis werd De Broglie begin 1835 weer ') De Broglie 31 Maart in Chambre des Députés; Moniteur 1 April 1834. ') Bignon, 28 Maart 1834. Moniteur, 29 Maart. *) Berryer, 31 Maart 1834. Moniteur, van 1 April. *) Duchatel, 31 Maart 1824. Moniteur, 1 April. ') Moniteur, 9 Febr. 1835. — 137 —' Groote redevoering van Thiers. — Thiers heeft het grootste aandeel in de verdediging van dit regeeringsvoorstel gehad. Uit zijn groote rede blijkt duidelijk, welke economische overwegingen de regeering gebracht hadden tot het weer indienen van deze credietaanvrage. Hij toonde aan, dat er een groot verschil was tusschen de Fransche verhoudingen tot Amerika en die tot het Europeesche vasteland. In de betrekkingen met Engeland, Pruisen, Oostenrijk enz. speelden geldkwesties een ondergeschikte rol; maar met de Vereenigde Staten kon men slechts geldkwesties hebben. De Unie was een handelsstaat. Haar betrekkingen met Europa waren de scheepvaart. Met Amerika had men geen conflicten over verloren provinciën enz. Voor dat land drukten schadeloosstellingen de resultaten van den oorlog uit. Van groot gewicht was vooral, volgens hem, dat het verdrag gesloten was in een tijd, waarop de schuld van Amerika successievelijk was verdwenen; wat, zooals reeds bij de vorige discussiën was opgemerkt, tot belastingvermindering, tot herziening van het tarief aanleiding had gegeven; wanneer dat geschied was, terwijl men met een kwaden wil tegen Frankrijk bezield was, dan zou het vele voordeelen, die het nu met moeite verworven had, hebben moeten derven. Twee jaar was Thiers minister van handel geweest en in dien tijd had hij ervaren, hoe de economische verhoudingen in Europa van dien aard waren, dat Frankrijk nog meer waarde moest hechten aan een goede verhouding tot Amerika. „Bien que nous fassions avec 1'Europe un commerce trés considérable et trés lucratif, zoo gaf hij zijn indrukken weer, toutes les fois qu'on a cherché 4 augmenter nos importations et nos exportations, nous avons trouvé de grandes difficultés, et je prouverai, que, si elles sont ainsi dans 1'ancien monde, elle ne le sont pas dans le nouveau. J'ai traité en présence des intéréts de 1'Angleterre, des intéréts beiges, des tarifs espagnols; j'ai eu, comme ministre du commerce, 4 traiter pour le compte de la France avec ses intéréts. Voici ce que j'ai vu: c'est que dans la vieille Europe, les industries sont si pressées, qu'elles étouffent les unes 4 cöté des autres." Maar met Amerika was het anders gesteld. „La sont toutes lés facilités, et vous en devinez la raison; 14 il y a un continent immense." Welk een rijkdom aan grondstoffen daar: rijst, tabak, katoen, „le coton, ce riche objet de commerce du monde, qu'on produit immensément — 138 — et qu'on ne demande pas mieux que de vous donner." Vooral het landbouwende gedeelte der Vereenigde Staten : het Mississippigebied was zeer geneigd de handelsrelaties uit te breiden. Verder herhaalde hij nog eens in den breede de beteekenis der Unie als afzetgebied voor de Fransche productie. Ten slotte bestreed hij hen, die meenden, dat de Vereenigde Staten niet tot represailles zouden overgaan. Ook in 1822 had men geredeneerd: „Amerika zal geen weerwraak nemen, want het heeft ons evengoed noodig," met het gevolg, dat het tonnengeld verhoogd werd van 5 fr. (1 Dollar )tot 95 a 99 fr. (19 Dollar) ; twee jaar lang was er een onzinnige tarievenstrijd tusschen de beide landen geweest en de meeste voordeelen daarvan trokken de Engelschen. Een toestand van non-intercourse zou weldra heel wat meer kosten dan 25 millioen: Italiaansche en Chineesche zijde zouden de Fransche van de Amerikaansche markt dringen !). Berryer's rede. — Thiers' rede had een grooten indruk op de kamer gemaakt; toch had de regeering moeite genoeg de oppositie tegen het voorstel te overwinnen. Vooral Berryer bleek een geducht tegenstander. In zijn uitstekend gedocumenteerde rede viel hij vooral de rechtmatigheid van de Amerikaansche eischen aan. Geweldig was ook de indruk, dien hij wist te maken. „II nous semble le voir encore" getuigt Louis Blanc8), „tantót penché sur la tribune et les deux bras étendus sur 1'assemblée, il forfait ses adversaires a subir la domination de sa parole; tantót saisissant d'une main les documents fournis a Pappui du traité, et de 1'autre marquant, pour ainsi dire, sur le marbre, chaque erreur de chiffres, chaque mensonge d'appréciation, chaque double-emploi, il faisait passer devant les yeux de 1'assistance éblouie je ne sais quelle arithmétique vivante. Jamais Mirabeau, fulminant contre la banqueroute, n'avait paru plus véhément, plus indigné, et n'avait exercé d'une facon plus souveraine le pouvoir de 1'éloquence." Het verdrag aanvaard. •— De belangenoverwegingen bleken sterker te zijn dan de rechts- en gevoelsargumenten : met een groote meerderheid werd het schadevergoedingswetje, na een debat van meer dan een week aangenomen en in Juli volgde de Pairskamer dit voorbeeld. ') 9 April 1835. Thiers, Discours parlementaires, III, 15 vlg. *) Histoire de dix ans, IV, 382. — 139 — Engeland bemiddelt. ■— Daarmee was echter het conflict nog niet bijgelegd. Het amendement van de commissie was oorzaak, dat Jackson voorloopig het verdrag niet uitvoerde1). De Engelsche koning bood zijn bemiddeling aan en Louis Philippe accepteerde die 2). Verschil in houding tusschen de N. en Z. Staten der Unie. — Het waren vooral de Noordelijke Staten der Unie, — waar de industrie zich ontwikkeld had, — die tot verscherping van het conflict neigden, daar een handhaving der bestaande tarieven voor hun fabrikanten voordeelig was; de Zuidelijke Staten daarentegen, die leefden van den uitvoer hunner landbouwartikelen, waarvan een groot gedeelte naar Frankrijk ging, waren verzoeningsgezind 8). Gevaren van de zijde van Pruisen. — Van die omstandigheden heeft Pruisen nog trachten te profiteeren: het beloofde 25 % korting op het tarief voor Amerikaansche producten4) ; hierdoor hoopte het de oppositie der Zuidelijke Staten tegen de op een conflict aansturende Noordelijke te verminderen: immers, Pruisen zou dan koopen, wat niet meer naar Franrkijk zou gaan, zoodat de Zuidelijke Staten bij een breuk met Parijs voldoende compensatie voor hun verlies zouden vinden. De conservatieve mogendheden hadden wel gaarne een oorlog tusschen Frankrijk en de Vereenigde Staten gezien 6). Herstel der normale betrekkingen met de Unie. 1— Maar zoover is het niet gekomen. De presidentiëele boodschap van December 1835 werd in Frankrijk over 't algemeen bevredigend geacht. Toen is, mede door bemiddeling van het huis Rothschild, spoedig de verzoening tot stand gekomen 6). Het was een der eerste daden van het iste ministerie Thiers. Den 22sten Maart werden de verschenen termijnen van de schadevergoeding, tezamen ruim 18 millioen francs, door de schatkist op het huis Rothschild gestort. Den 2en Februari 1837 en 1838 volgden de laatste termijnen7). l) Boodschap van Jackson van Dec. 1835 in Moniteur van 1 Jan. 1836. *) Troonrede, 29 Dec. 1835. Moniteur, 30 Dec. *) La Quotidienne, 11 Dec. 1835. ') Om de andere toluniestaten hiervoor te winnen, beloofde Pruisen het nadeelig saldo in de toluniekas aan te vullen. *) La Quotidienne, 17 Dec. 1835. ") La Quotidienne, 13 Maart 1836. *) La Quotidienne, 28 Maart (Supplement) 1836. — 140 — Beteekenls van Engelands bemiddeling. — De bemiddeling van Engeland in deze kwestie was minder een teeken van intimiteit, dan een bewijs, dat Groot-Britannië Frankrijk in de nieuwe wereld liefst niet alleen liet optreden. We zullen zien, dat bij elk conflict met een der Amerikaansche Staten de Engelsche regeering haar tusschenkomst zou aanbieden. Voorloopige verdragen van handel enz. met verschillende Amerikaansche Staten. — Met verschillende Staten in ZuidAmerika had Frankrijk in afwachting van definitieve overeenkomsten, voorloopige verdragen van vriendschap, handel en scheepvaart gesloten. Meestal hielden die verdragen ook de erkenning van de onafhankelijkheid dier Staten in, hetgeen onder de Restauratie nooit geschied was, en waarborgden ze wederzijds de behandeling van de meestbegunstigde natie. Zoo waren er behalve met Guatemala en Mexico verdragen gesloten met Nieuw-Grenada (na 1851 Columbia genoemd) den i4den November 1832, met Venezuela den nden Maart 1833, met Urugay den 8sten April 1836, met Bolivia in Augustus 1837. Met de andere Zuid- en Middelamerikaansche Staten werd nog onderhandeld. We hebben reeds opgemerkt, dat dit vaak met vele moeilijkheden gepaard ging. In 't bijzonder was dit het geval met Haïti, Mexico en Argentinië. Krachtiger bescherming der Fransche belangen. Het is Molé geweest, die de commerciëele belangen Frankrijk in deze streken het eerst door machtsvertoon krachtig heeft weten te steunen. Juist, doordat dit tot nog toe nagelaten was, hadden de Franschen, in Zuid-Amerika gevestigd, zoo vaak een slechte behandeling ondervonden. a. Tegenover Haïti. — Allereerst was Haïti aan de beurt de kracht der Fransche wapenen te ondervinden. Nog steeds was de zaak met deze republiek niet tot een goed einde gebracht en in November 1837 werd aan den kapitein (spoedig daarop „contr'amiral") Baudin bevel gegeven zich naar Port au Prince te begeven. Las Cases, lid van de Chambre des Députés begaf zich eveneens daarheen, om te onderhandelen met de weerspannige regeering. Er werd een ultimatum opgesteld, waarbij gedreigd werd met blokkade, als Frankrijks eischen verworpen werden *). Dit optreden *) Molé aan Sebastiani, 23 Nov. 1837. A. E. 650. Angl. — I4i — had tengevolge, dat Haïti spoedig capituleerde. Den i2den Februari 1838 werden er twee overeenkomsten te Port au Prince gesloten. De eerste was een vredes- en vriendschapsverdrag, dat in aard en strekking geheel overeenkwam met de voorloopige verdragen van vriendschap, handel en scheepvaart, die Frankrijk met verschillende Zuid-Amerikaansche Staten had gesloten. De tweede betrof een regeling voor de betaling van de gelden, die Haïti aan Frankrijk schuldig was. De som werd bepaald op 60 millioen francs, te betalen in annuïteiten, variëerend van i\ millioen tot 3 millioen francs, over de jaren 1838—1867. Daardoor werd voor Frankrijk een zeer voordeelig afzetgebied teruggewonnen — op vele eilanden in de Caraïbische Zee overtrof het Fransche handelsverkeer de Engelsche handelsbeweging — en kregen de schuldeischers van Haïti ten minste een deel van hun voorschotten terug x). b. Tegenover Mexico. — Evenmin gemakkelijk was de kwestie met Mexico op te lossen. Nadat het verdrag van 13 Maart 1831, verworpen door het Mexicaansche congres, daarna gewijzigd den i5den October 1832, wederom niet geratificeerd werd, duurde het lang, voor er weer een goede gelegenheid kwam, om tot overeenstemming te geraken. De regeering was weinig stabiel in dit land, waar de kleinhandel bijna geheel in handen van de Franschen was. Ondanks de „verklaring" van 1827, die nog steeds van kracht was, nu er nog geen nieuw handelsverdrag was, werd die handel zonder ophouden bedreigd; gedwongen leeningen drukten voor 19/20 op de vreemdelingen, in 't bijzonder op de Franschen. De Mexicaansche magistraten ontzagen zich niet hen op onrechtvaardige wijze te behandelen. In de hoofdstad en in Oasca waren Fransche onderdanen, in het bijzijn van een generaal met zijn leger, vermoord. De bazar del Parian was uitgeplunderd te midden van de voortdurende troebelen en opstanden, die het land teisterden; de eigenaars eischten geldelijke schadevergoeding, maar ze kregen nul op het request. In 1837 richtten de benadeelden een petitie aan de Fransche kamer en deze zond ze door aan den minister van buitenlandsche zaken en den 2isten Maart 1838 richtte de Fransche gezant, baron ') Antwoord van Martin du Nord aan Billaut, die de regeering op 8 Jan. 1839 verwaarloozing der Fransche economische belangen in den vreemde verweet. Moniteur, 9 Jan. 1839. — 142 Deffaudis een ultimatum aan de Mexicaansche regeering, waarin vóór den i5en April toekenning van een schadevergoeding geëischt werd. Toen die termijn verstreken was, waren er nog slechts i fregat en 5 bricks in de Golf van Mexico. Pas in November was er een voldoende macht aanwezig om tegen de Mexicaansche regeering op te treden *). Frankrijk erkent Texas. — Het conflict was nog verscherpt, doordat Frankrijk Texas, dat zich van Mexico had afgescheiden in 1836 en zich onafhankelijk had verklaard, erkend had en zelfs onderhandelingen met den nieuwen Staat had geopend, die zouden leiden tot het handelsverdrag van den 25sten September 1839; een politiek, die door Mauguin bestreden werd. Volgens hem was het veel beter geweest in dit geval aan Mexico's kant te staan. „C'est au Mexique," zeide hij, „que le Gouvernement francais doit protection dans 1'Amérique espagnole pour arriver a avoir quelque influence sur 1'isthme de Panama et le canal qui tót ou tard sera ouvert"2). Maar een handelsverdrag met Texas gaf Frankrijk directe voordeelen : deze Staat leverde groote hoeveelheden katoen. Bij genoemd verdrag waarborgde Frankrijk, op de katoen, die daar vandaan kwam, slechts 20 fr. per 100 K.G. te heffen, terwijl dat recht verlaagd zou worden, zoodra dat ook met die uit de Vereenigde Staten zou geschieden. Texas van zijn kant, zou de rechten op zijden stoffen van Fransche herkomst reduceeren tot de helft, op wijnen en sterke dranken respectievelijk tot 3/6 en 4/s. Overigens zegden beide partijen elkaar de behandeling van de meestbegunstigde natie toe 3). Engelands houding. — Aanvankelijk had de Engelsche regeering toegestemd in een blokkade van Mexico4). Maar toen deze langer duurde, en de Engelsche handel met klachten kwam, toonde Palmerston zich niet zoo meegaande. Bovendien had het plan om San .Juan d'Ulloa en de stad Vera Cruz aan te vallen en misschien te bezetten, het wantrouwen van het Engelsche kabinet in de bedoelingen van Frankrijk opgewekt; vooral ook door de aanwezig- 0 Rapport van het verdrag van 9 Maart 1839 met Mexico, van Lacrosse, 21 Juni 1839. Recueil des traités. Martens, N. R. XVI, 613 vlg. ') 14 Jan. 1840 in Ch. des Députés, Moniteur van 15 Jan. *) Martens, Recueil des traités. N. R., XVI, 987 vlg. *) Bourqueney aan Molé, 12 Juni 1838. A. E. 650 Angl. — iói — mislukt was. In dien tusschentijd riep de Fransche regeering Roussin uit Constantinopel terug, omdat deze te weinig vriendschappelijk tegenover Mehemet-Ali was, terwijl Campbell te Alexandrië door de Engelsche regeering werd teruggeroepen, omdat hij den Pasja te welgezind was. De eerste werd vervangen door De Pontois, de tweede door kolonel Hodges; beide nieuwaangestelde diplomaten handelden geheel in den geest hunner regeering. Rusland nam de voorwaarden, door Palmerston gesteld, aan en tegen December arriveerde Brunnof wederom te Londen. Daardoor was Frankrijk reeds geïsoleerd. Guizot werd naar Londen gezonden en bood tegenover de plannen van Brunnof de erfelijke heerschappij over Egypte en Syrië door den Pasja aan. Eenige dagen daarna trad Thiers als minister-president op. Diens politiek was: de onderhandelingen rekken totdat zijn agenten een rechtstreeksche overeenkomst zouden bewerkt hebben. Hij rekende ook op de verdeeldheid van het Engelsche kabinet, waardoor hij een scheiding van Engeland uitgesloten achtte. In de zwavelkwestie tusschen Napels en Groot-Britannië wierp hij zich als bemiddelaar op en het gelukte hem inderdaad het geschil te beslechten: de verhouding der beide bondgenooten scheen zeer goed te zijn; eenige dagen daarna bleek, hoe het inderdaad daarmee gesteld was. Zoo juist had Thiers een gedeeltelijke concessie van Oostenrijk tegenover Mehemet geweigerd, in de hoop op rechtstreeksche overeenkomst tusschen beide partijen. Daarop scheen kans te zijn. De agenten van Thiers waren voortdurend in de weer om buiten de andere mogendheden om een atmospheer voor een verzoening te scheppen. Een zekere Coste, een journalist, die in nauwe relaties tot Thiers stond, was in correspondentie met Fethi Ahmed Pasja. De moeder van den sultan intrigeerde en het gevolg was, dat den 19den Mei 1840 Chosrew Pasja, de grootvizier, de grootste vijand van MehemetAli, ontslagen werd. Mehemet wilde nu in verzoenenden geest met de Porte onderhandelen, was zelfs geneigd de Turksche vloot weer terug te geven. Thiers zond toen in allerijl Eugène Périer naar Alexandrië om Mehemet aan te sporen te doen, wat hij nu beloofd had. Al spoedig werd Palmerston door Lord Ponsonby hiervan op de hoogte gesteld. Tegelijkertijd was er in Syrië tengevolge van het hardvochtige bestuur van Ibrahim een opstand uitgebroken. Thiers meende later te kunnen bewijzen, dat deze door de EngelDe Bruin. 11 IÖ2 schen was bewerkt — hoe het zij, die opstand was een machtig argument voor Palmerston om zijn collega's die Fransche sympathieën hadden, te bewegen tot een optreden zonder Frankrijk. Den I5den Juli 1840 sloten Engeland, Rusland, Oostenrijk en Pruisen met Turkije een verdrag, dat hulp aan den sultan garandeerde om den pasja tot onderwerping te dwingen: ie. Engeland en Oostenrijk zouden alle communicatie tusschen Syrië en Egypte onderbreken; 2e. werd een afzonderlijke overeenkomst gesloten, waarbij aan Mehemet Ali werd aangeboden de erfelijke heerschappij over Egypte en het levenslange gouverneurschap over het grootste deel van Acre. Dat laatste zou vervallen, als hij niet binnen 10 dagen de voorwaarden aannam; en tevens het eerste als hij dat niet binnen 20 dagen deed; 3e. werden militaire operaties tegen Syrië aangekondigd. Twee dagen later deelde Palmerston in een memorandum aan Guizot, die zeer onthutst was, het overeengekomene mede. „Guizot has looked as cross as the devil for the last few days — and indeed on Sunday, when he dined here, he could scarcely lap up the outward appearance of civility", getuigde Palmerston eenige dagen later1). Den 27sten Juli was het algemeen bekend in Parijs. De bladen, ook de ministeriëele, sloegen een oorlogzuchtigen toon aan. Frankrijk was echter op dat moment nog niet voor den oorlog gereed en daarom wilde Thiers voorloopig een afwachtende houding aannemen ; de gezanten kregen opdracht zich voornaam terughoudend te gedragen; onderwijl zou Frankrijk zich wapenen. De instructies aan Guizot waren vredelievend van inhoud. De koning zond aan Leopold van België een brief om te bemiddelen. Palmerston was overtuigd, dat Frankrijk den vrede zou bewaren en dat de bewapening slechts diende om Oostenrijk en Pruisen af te schrikken. De militaire maatregelen en de dreiging het oorlogsterrein aan den Rijn te plaatsen had een eigenaardige uitwerking op Duitschland: er ontstond een geweldige geestdrift; het Rijnlied van Becker ontstond ; de eenheidsidee in Duitschland kreeg een nieuwen prikkel; van een liberaal enthousiasme voor Frankrijk, waarop men in Parijs gehoopt had, was niets te bemerken. De koning toonde zich voorloopig niet minder oorlogzuchtig >) Palmerston aan Bulwer, 21 Juli 1840. Bulwer, Life of Palmerston II, 279. — IÓ3 — dan zijn minister. Tegenover de vreemde gezanten liet hij zich in 't openbaar scherp uit; wees hij er op, wat hij al die 10 jaren gedaan had om in Europa een revolutie te voorkomen. Hij was bang tegenover Thiers aan populariteit te verliezen. Men verwachtte in Frankrijk alles van de groote macht van Mehemet-Ali en meende, dat het onmogelijk was hem met geweld tot toegeven te dwingen. Er werd hem aangeraden voorloopig een krachtig verdedigende houding aan te nemen totdat de Fransche regeering voor den oorlog gereed was. Palmerston daarentegen achtte het weerstandsvermogen van den Pasja niet groot en het bleek, dat hij het bij het rechte eind had. Midden September 1840 viel Beiroet na een eersten aanval, waarbij Ibrahim vrijwel werkeloos moest toezien. Nu was het verder een verloren zaak voor Frankrijk. De nota van 8 October aan de mogendheden, droeg een vredelievend karakter. De Fransche regeering zou niet toestemmen in de afzetting van MehemetAli van zijn Egyptische heerschappij; het lot van Syrië zou ze aan de kansen van den oorlog overlaten. Thiers ging ondertusschen door met zijn militaire maatregelen; tot het laatst toe toonde hij zich een gevaarlijk tegenstander; de vloot liet hij terugtrekken op Toulon.... om eventueel zich meester te maken van de Balearen — Jaubert erkende dit openlijk bij de discussies van November 1840 — een belangrijk strategisch punt tegenover Algiers; van belang ook met het oog op de toestanden in Spanje: Espartero was daar oppermachtig geworden; een onderneming tegen dezen zou allicht de conservatieve mogendheden behagen; maar Palmerston liet Espartero waarschuwen, die daarop de haven van Mahon versterkte. Eind October viel Thiers, na een conflict met den koning over de troonrede, waarvoor de minister een oorlogzuchtiger redactie voorstelde dan de koning wilde. Toen werd Guizot minister. Deze wilde vrede, ook met het oog op den binnenlandschen toestand. Hij heeft de verdere consequenties uit de internationale verhoudingen getrokken; maar hij bleef vasthouden aan het erfelijk bestuur van Mehemet Ali over Egypte; Palmerston had dat zelfs in twijfel willen trekken; doch daarin ging ook Oostenrijk niet met hem mee. Het duurde nog heel lang, eer de firman van den sultan ,die de toekomstige positie van den pasja regelde, naar den zin van dezen en van Guizot was opgesteld. Toen pas onderteekende Frankrijk de „Convention des Détroits", waarbij Bospo- — IÖ4 — rus en Dardanellen voor alle vreemde oorlogsschepen gesloten zouden zijn (13 Juli 1841). De isolatie van Frankrijk was geëindigd. Het resultaat van de crisis was, dat Frankrijk invloedrijk in Egypte bleef, dat echter door den loop der gebeurtenissen van een machtigen staat gedaald was tot een land zonder politieke macht; de eigenliefde van Frankrijk had een geduchten slag gekregen: de smaad van 1815 werd weer pijnlijker gevoeld; Rusland had afgezien van het verdrag van Unkiar Skelessi, dat echter toch van weinig practische beteekenis was gebleken. Engeland was de winnende partij; dank zij de standvastigheid en helderziende politiek van Palmerston was de invloed van Groot-Britannië in den Levant overwegend geworden *•). Dit zijn, in 't kort, de politieke verwikkelingen in het Oosten gedurende de eerste helft van Louis Philippe's regeering. Daarachter lagen reusachtige materiëele belangen verscholen. In hoeverre hebben deze de politiek van Frankrijk beïnvloed? Oordeel der Fransche politici over het karakter der O. kwestie. — De Oostersche kwestie, hoe gevaarlijk ze ook voor de rust van Europa kon worden, verwekte hooge verwachtingen bij de Fransche politici; deze zagen niet ongaarne, dat de aandacht der groote mogendheden naar het Oosten verplaatst werd. In 1833 was er in de regeeringsbladen een algemeene voldoening merkbaar over het feit, dat de Europeesche politiek zich van Frankrijk afwendde en de principiëele kwestie plaats maakte voor die der materiëele belangen2). En in 1838, toen een nieuwe crisis dreigde, schreef Molé, die toen minister-president was, over een mogelijken oorlog in het Oosten: „Celle-la du moins ne dégénérera pas en guerre de principe, et avec de la prudence la France pourrait y jouer un assez beau róle, quoique peut-être peu guerroyant" 8). En De Barante, gezant te St. Petersburg verkondigde een soortgelijke meemng: i) Zie o. a. rede van Jouffroy op 30 Nov. 1840. (Moniteur, 1 Dec.) over de crisis van i839-,4i 5 Major John Hall, 2x5-330; Vicomte Guichen La crise d'Orient de 1839 * 1841 et 1'Europe. Pans, 1923, waarin een rijke verzameling citaten uit alle staatsarchieven van Europa. Dnault, La ques tkm d'Orient, 144 vlg.; Guizot, Mémoires, IV, 347-374- Bulwer, Life of Paknerstön, II. Beknopt in Charléty, Deel V van Lavisse, Histoire de France ^rdetScho65w«Sen naar aanleiding daarvan in La Quotidienne van 5 »f Molfaan De Barante, 30 Sept. 1838. De Barante, Souvenirs, VI, 119. — 165 - „Notre politique extérieure, zoo schreef hij, a complétement changé d'aspect. Nous devions tendre, tout homme de bon sens 1'a vu et 1'a dit, a remaner 1'intérêt et les préoccupations de 1'Europe sur les questions de commerce, de territoire, d'influence, et a effacer les questions d'opinion. Nous nous approchions de ce but vers lequel nous marchions depuis huit ans. Les affaires d'Orient étaient excellentes pour hater ce résultat, car 1'opinion ne s'y mêle en rien" 1). De belangen van Rusland en Frankrijk gaan in 't Oosten in vele opzichten parallel. -— Juist doordat het in de Oostersche kwestie om de materiëele belangen ging, vond het Engelsche bondgenootschap van verschillende zijden bestrijding. Men ging in zijn gedachten terug naar den laatsten tijd der Restauratie, toen Rusland en Frankrijk in het Oosten waren samengegaan en beiden de vruchten daarvan geplukt hadden. Ook na de Julirevolutie, zoo oordeelden velen, liepen daar de belangen van de twee landen parallel; Rusland machtig in Constantinopel, Frankrijk in Alexandrië, was daarbij de grondgedachte 2). Zelfs Mauguin, die als ultra-liberaal toch zeker geen bewonderaar van het Tsaristisch Rusland was, erkende, toen de scheiding van Engeland een voldongen feit was, dat de politiek ten opzichte van Rusland weinig doelmatig was geweest ; de regeering had de Oostersche kwestie niet consequent als een belangenconflict behandeld, door van den beginne af het bestrijden van den Russisch en invloed in Constantinopel op den voorgrond te plaatsen. Veronderstel eens, zoo zeide Mauguin, dat Rusland daar werkelijk overheerschend was, „Que sera-t-il? La Russie deviendra une puissance maritime et dés lors notre alliée. II y aura trois marines dans la Méditerranée, comme il y en a trois dans 1'Océan. La troisième marine de 1'Océan nuit-elle a la France ? Au contraire c'est ce qui nous permet de conserver encore quelque équilibre. Une troisième marine dans la Méditerranée balancerait 1'excédent de force de la marine anglaise; nécessairement cette marine serait alliée a la nótre" 3). Palmerston hield een FrancoRussisch verbond niet voor onmogelijk en beschouwde het als een ') De Barante aan De Houdetot, 13 Febr. 1839. De Barante, Souvenirs, VI, 186/187. *) Vgl. de redevoeringen van Valmy, Berryer en De Noailles van 1839 en 1840. ') Mauguin, 2 Dec. 1840. Moniteur, 3 Dec. '40. — i66 — groot gevaar voor Engeland. „It must not be forgotten", schreef hij aan Granville den 8sten Juni 1838, „that one great danger to Europa is the possibility of a combination between France and Russia, which, though prevented at present by the personal feelings of the Emperor, may not always be as impossible as it is now; and it would be well to fut the position of France in the right track with respect to affairs of the Levant, while we have the power to do so" *). Er zijn wel momenten^ van toenadering tusschen beide landen geweest: in 1834 een oogenblik; maar vooral onder het ministerie Molé, dat bij de conservatieve mogendheden nog al gezien was — toen in 1838 de Oostenrijkers Bologna ontruimden, liet hij de Fransche troepen uit Ancona terugtrekken — was de mogelijkheid tot nadere aansluiting niet uitgesloten. Daarbij kwam, dat tijdens zijn bewind de verhouding tusschen Engeland en Rusland zeer koel werd door de tegenstellingen in Perzië en Afghanistan; maar de commerciëele belangen in Rusland waren nog niet sterk genoeg ontwikkeld, om te leiden tot een breuk met Londen. Noch Rusland, noch Frankrijk konden den principiëelen afkeer van elkaar overwinnen. In Frankrijk was de publieke opinie over 't algemeen anti-Russisch ; de Poolsche amendementen in het „projet d'adresse" bewijzen, dat de stemming van de volksvertegenwoordiging in dit opzicht onverzoenlijk bleef; meer dan die van het ministerie, dat niet ongeneigd was het pad te effenen. Molé's heengaan werd bij de conservatieve mogendheden betreurd; vooral in Rusland was dat het geval 2). Tegenstelling tot Engeland. — Onder Molé waren de materiëele tegenstellingen tot Engeland het duidelijkst aan den dag getreden; deze had ook de minste moeite gedaan om deze te verdoezelen — we hebben dat bij de Spaansche kwestie gezien — en ook ten opzichte van het Oosten stelde hij het verschil van gezichtspunt betreffende Egypte en den pasja terstond op den voorgrond3). Anders dan zijn opvolger Soult, die dat geschil'steeds heeft willen verbergen *). Noch onder Soult, die ondanks de tegen- *) Bulwer, Life of Palmerston, II, 235. 2) Guichen, La crise d'Orient, 19/22. ») Molé aan Sebastiani, 10 Sept. 1838. A. E. 649. Angleterre. 4) Vgl. Bulwer, Life of Palmerston, II, 258. —• i67 — gestelde belangen nauwer met Engeland wilde samengaan, noch onder Thiers, die de gevolgen van Soults politiek moest dragen, kon er sprake van een Russisch verdrag zijn. Daardoor stond of viel Frankrijks positie in de Oostersche kwestie met het Engelsche bondgenootschap. Het ongeluk voor Frankrijk was, dat in de verhoudingen met Rusland de materiëele belangen nog niet zwaar genoeg wogen om te verbinden en dat ze in de betrekkingen tot Groot-Britannië zóó krachtig waren, dat ze tot scheiding gevoerd hebben. Dit móest onherroepelijk tot isolatie leiden. De oorzaken daarvan vinden we dus hoofdzakelijk in de FranschEngelsche belangentegenstellingen in het Oosten en elders. De Fransche belangen in Egypte. — De hoogste belangen waren betrokken bij het lot van Egypte. Talrijke historische herinneringen bonden Frankrijk aan de oevers van den Nijl. Lodewijk de Heilige, de populairste van alle Fransche middeleeuwsche koningen, had daar tegen de Mohammedanen gestreden. In de 17e eeuw had Leibnitz Lodewijk XIV trachten over te halen een veldtocht tegen Egypte te ondernemen — tot dat doel alleen was hij naar Parijs gegaan; dan zou de aandacht van den zonnekoning van Duitschland, ten koste waarvan hij veroveringen wilde maken, afgeleid worden x). Choiseul had ook aan een expeditie tegen Egypte gedacht; en vooral de roemrijke Napoleontische tocht in het land der pyramiden had sterk op de verbeelding van het Fransche volk gewerkt. En onder Mehemet-Ali, wiens macht zich tot 1833 voortdurend had uitgebreid en die in dat jaar door de verovering van Syrië, Egypte tot den aanzienlijksten staat in het Oostelijk bekken der Middellandsche Zee had gemaakt, domineerde aan den Nijl de Fransche invloed. De pasja had zich bij zijn pogingen om Egypte in modernen zin te ontwikkelen, bij voorkeur tot Fransche onderdanen gewend en de Fransche consuls-generaal, vooral Cochelet, die de geheele crisis van 1839—'41 heeft meegemaakt, genoten de bijzondere gunst van Mehemet Ali. Geen wonder dat de hooge verwachtingen in Frankrijk van het resultaat der Oostersche kwestie vooral Egypte betroffen. De publieke opinie hechtte een buitengewone waarde aan het lot van den pasja; deze was zóó sterk, dat de regeering er zich niet aan kon ') Van 1672—1676 was Leibnitz in Parijs. Zie Falckenberg, Gesch. der Neueren Philosophie, 349. — i68 — onttrekken. „L'Egypte, conquise par une armée francaise, décrite par un institut francais, est devenue une des fantaisies populaires de la France, schreef Guizotx) ; nous avons eu a coeur ses destinées, et le nouveau maltre, glorieux et singulier aussi, qui la gouvernait alors avec éclat en se tournant vers nous, a été pour nous un allié naturel que nous avons soutenu, par penchant et entrainement bien plus que par réflexion et intérêt". Dat wil evenwel niet zeggen, dat Frankrijk tegenover Egypte alleen een gevoelspolitiek gevoerd heeft. Zoowel bij de regeering als bij het publiek was genoeg berekening in hun bedoelingen. Men kende in Frankrijk wel degelijk de groote economische belangen, die in de Egyptische kwestie opgesloten waren. Palmerston merkte naar aanleiding van de debatten over het „projet d'adresse" in November 1840 terecht op2) : „The recent debates prove that she (France) acted from much deeper and more rational motives than vanity and „amour propre" and that she had laid down to herself during the last fifty years a systematic plan of aggrandizement in the Levant." De handelsrelaties van Frankrijk met den Levant waren in de laatste jaren niet uitgebreid; in die streken vertoonden de Franschen weinig ondernemingsgeest; hun overwegende positie van de vorige eeuwen hadden ze reeds lang verloren8). De toenemende concurrentie van Engelschen, Belgen, Oostenrijkers en Amerikanen had ook» al niet hun Levanthandel bevorderd. Uit Constantinopel, uit Smyrna en andere punten kwamen klachten, dat Marseille niet meer de belangrijke plaats van vroeger innam 4). Maar de industriëele revolutie begon zich langzamerhand over het Oosten uit te strekken en Frankrijk kreeg in verband met zijn gunstige ligging nieuwe kansen. Algemeen trok het de aandacht, dat de Middellandsche Zee weer sterk in beteekenis ging toenemen. In een uiteenzetting van den minister van binnenlandsche zaken werd er de nadruk opgelegd, dat „une activité industrielle immense est imprimée a 1'Europe entière, la Méditerranée s'anime d'un mouvement égal è celui de 1'Océan. La civilisation retourne vers son antique origine"5). ') Mémoires de Guizot, IV, 45. «) Palmerston aan Granville, 30 Nov. 1840. Bulwer, t. a. p., II, 324— 45») Denis, 1 Juli 1839. Moniteur, 2 Juli '39. ') Garde Nationale van Marseille; in Moniteur van 14 Sept. 1834. •) Vgl. wat hierover Limperani, 25 April 1835 in de Chambre des Députés zegt (Moniteur, 26 April '35). —> IÓ9 1— En het was vooral Egypte, dat het meest voor de toekomst van den Franschen handel beloofde, al overtroffen in dien tijd nog de handelsrelaties met het overige deel van den Levant die met het Nijlgebied; wat voor sommigen als Denis 1), die er op wees, dat het verkeer met Turkije tot dat met Egypte stond als 20 tot 3, en Dupin2), die in denzelfden geest betoogde, een reden was om voor een minder Egyptisch gezinde politiek te pleiten — maar bij de meesten verwekte de economische toestand van Mehemet-Ali's gebied de hoogste verwachtingen. Sedert 1820 vooral, hadden zich verscheidene nieuwe cultures in Egypte ontwikkeld, als die van katoen, ingevoerd door den Franschman Jumel. Van dit product was Frankrijk de grootste afnemer: bijna 300.000 centenaar jaarlijks; hetzelfde was het geval met indigo, dat in groote hoeveelheden naar Marseille gevoerd werd8). Gedurende het eerste semester van 1839 gingen er van de 20.000 balen katoen, die uit Alexandrië vervoerd werden, bijna 8000 naar Marseille, tegen slechts ongeveer 5000 naar Liverpool, + 3250 naar Triest en ruim 2500 naar Livorno 4). De rijstcultuur nam snel toe, vooral in de omstreken van Damiette en Rosette; eveneens die van hennep en van den zijdeworm, van groot belang voor de Lyonsche zijdeïndustrie. Ook de nijverheid had in het moderne Egypte zijn intrede gedaan ; en het waren vaak Franschen, die daarbij de leiding op zich hadden genomen; er verrezen spinnerijen, katoenweverijen, linnenweverijen, laken-, suiker-, kruit- en salpeterfabrieken; fabrieken voor chemische artikelen en wapens. Eén der Fransche ingenieurs had een groot maritiem arsenaal opgericht, dat tot de mooiste van de wereld behoorde. Bij deze ontwikkeling had Mehemet-Ali zich een ware despoot getoond en feitelijk de bevolking met geweld van de landerijen naar de moderne fabriekswerkplaatsen gedreven; zonder er rekening mee te houden, dat zijn onderdanen veel meer geschikt waren voor den landbouw dan voor arbeid in de industrie. Maar met dat al stak Egypte sterk af bij het overige Ottomaansche gebied, waar nog weinig aan bodemontginning en industriëele ont- *) 13 Jan. 1840, Moniteur 14 Jan. '40. ') 6 Jan. 1840 in Ch. des Pairs; Moniteur, 7 Jan. '40. *) Denis, 1 Juli 1839; Moniteur, 2 Juli 1839. ') Moniteur, 5 October 1839. — 170 — wikkeling was gedaan x). Ook aan de geestelijke ontwikkeling van de bevolking werd aandacht geschonken. Hierbij was de Fransche invloed overwegend. Aan 't hoofd van de geneeskundige school stond een Franschman, Doctor Clot-Bey2). Hetzelfde was het geval met verschillende scholen, waar Fransen de eenige Europeesche taal was, die er geleerd werd. Arabische jongelui gingen in Frankrijk studeeren 3). In den handel op Egypte namen de Franschen ondanks dat alles niet de eerste plaats in. Oostenrijk stond bovenaan, dan volgden Engeland, Turkije en dan kwam pas Frankrijk. Het geheele handelsverkeer met Europa was in 1836 gestegen tot 90 a 100 millioen francs; het scheepvaartverkeer van Alexandrië tot bijna 300.000 ton. De Franschen hadden daarentegen in Alexandrië wel de meeste handelskantoren: 12 tegen 7 Engelsche, 9 Oostenrijksche, 8 Toscaansche, 2 Sardinische en slechts één van Pruisen, dat nog weinig belangen in het Oosten had. In Cairo waren het de Oostenrijkers, die bovenaan stonden. Deze hadden zeer talrijke en nauwe betrekkingen met Egypte en rivaliseerden niet alleen op economisch, maar ook op religieus gebied met Frankrijk in den Levant. Zij trachtten zich een deel van den moreelen invloed, dien Frankrijk daar al sedert eeuwen over de katholieken had uitgeoefend, toe te eigenen. Het was vooral de grootste Fransche haven, Marseille, die een groot aandeel in het Egyptisch verkeer had. Er kwamen vooral katoen en graan uit Egypte, terwijl scheepsconstructies en allerlei fabrikaten daarheen gingen4). De Elzassische industrie vond in Egypte nieuwe afzetgebieden 5). De welwillende houding van den pasja gaf vooral voor de toekomstige ontwikkeling der handelsrelaties aan Frankrijk een voorsprong. „Je ferais remarquer, zeide Valmy den isten Juli '39, que 1'élévation de la puissance du pacha d'Egypte avait alors un but certain; l'intérêt- de la civilisation d'abord, et l'intérêt de la France ensuite; car elle créait en Oriënt un chef a toutes les nations arabes, et un protecteur bienveillant de nos relations commerciales" •). *) Guichen, La crise d'Orient, 1—6. >) Driault, t. a. p., 141 vlg. *) Enfantin, Correspondance politique, 201 vlg. ') De Laborde, 22 Febr. 1833. Moniteur, 23 Febr. '33. *) De Carné, 1 Juli 1839. Moniteur, 2 Juli '39. •) Moniteur, 2 Juli 1839. — i7i — Veel meer nog dan de directe economische voordeelen, die Egypte bood, was van belang, dat de pasja door zijn groote macht in het bezit was van twee voorname verbindingswegen tusschen Europa en Voor-lndië : de eerste over Suez en door de Roode Zee, de tweede over Bagdad. Het transitoverkeer naar Indië was dus voor een deel in handen van Mehemet-Ali en dat deel was bestemd steeds grooter te worden; want door de stoomvaart en in 't algemeen de grootere snelheid der communicatiemiddelen ging vooral de weg over Suez een glansrijke toekomst tegemoet; men voorzag reeds het verval van den weg over de Kaap. Suez was al door een stoombootdienst met Bombay verbonden en de Fransche regeering had door de instelling van de Levantpaketbootdienst de eerste geregelde verbinding van de Levant met Europa in 't leven geroepen. Wel waren de Fransche lijnen niet de eenige gebleven. Engelsche lijnen en de Oostenrijksche Lloyd met Triëst als middelpunt waren gevolgd; maar de Fransche onderneming verheugde zich in een sterk toenemenden bloei; er waren jaren, dat de inkomsten verdubbelden. En de Parijsche regeering had blijk gegeven reeds spoedig de verschuiving der handelswegen bemerkt te hebben. Er waren genoeg geesten in Frankrijk, die bij hun voorliefde voor Egypte bewust geleid werden door de zooeven opgesomde materiëele belangen. In 1833 bepleitte De Laborde betere vertegenwoordiging van Frankrijk door consuls in het Oosten; met het oog op de groote handelsbelangen, wenschte hij, dat deze, evenals De Lesseps in Aleppo, èn Drosetti te Alexandrië, de Oostersche talen zouden spreken1). In het bekende rapport Jouffroy (Juni 1839) stond te midden van allerlei beschouwingen toch precies waar het om ging: „L'Orient contient deux positions uniques sur la surface du globe, deux positions qui ont été et qui tendent è redevenir les voies du commerce de 1'Europe et de 1'Asie, je veux dire Constantinople et 1'Egypte. II sera éternellement d'intérêt commun de toutes les puissances de 1'Europe, que ces positions ne tombent point entre les mains de quelqu'une d'entre elles, et qu'elles demeurent la propriété de puissances distinctes et indépendantes, avec lesquelles il soit loisible a tout le monde de traiter et de commercer, car ces positions donneraient une telle prépondérance aux puissances qui les occu- ') De Laborde, 22 Febr. 1833. Moniteur, 23 Febr. '33. — 172 — peraient, que la liberté de la république européenne, liberté qui porte dans son sein 1'avenir de la civilisation en serait dangereusement compromise." „Que les commercants et les industriels n'oublient pas que c'est le commerce avec Pinde qui, après les croisades, a fait la fortune et la puissance des villes d'Italie, Pise, Gêne, Vénise, waarschuwde Cabet. Qu'ils ouvrent les yeux et voient que la question d'Orient est une question de vie ou de mort pour le commerce et 1'industrie de la France." En hij wees er verder op, dat van de handelswegen naar Indië, alleen die over Suez door de Middellandsche Zee liep; in geval een der andere de meest gebruikelijke zou worden : over Klein-Azië of Syrië, langs den Donau en door Centraal Europa naar België of Holland, dan zou dat bijna de dood van den Franschen handel en industrie beteekenen; dan zou Frankrijk beroofd zijn van de geweldige economische voordeelen, die het door zijn ligging van nature toekwamen x). Ook de idee van een Suez-kanaal, onder Fransche auspiciën gegraven, was reeds levendig. Merkwaardig zijn daarover de beschouwingen van den Saint-Simonist Enfantin, wien de politieke heerschappij over Egypte van minder belang scheen — hij dacht aan een condominium van Frankrijk en Engeland, die elkaar goed zouden aanvullen, want de bewoners van het eerste land hadden vele karakterovereenkomsten metde Arabieren, enhet tweedewas meer commercieel aangelegd — als de mogendheden in hun neiging om hun materiëele belangen te verzorgen maar vrijgelaten werden. Daarom moest men Rusland zijn gang laten gaan in Constantinopel; Engeland aan den Euphraat; en Frankrijk aan den Nijl. „II faut pour 1'oeuvre industrielle que la France doit accomplir en Egypte, betoogde hij, une pensée plus large que celle qui a suffi a quelques négociants de Marseille pour favoriser le mouvement industriel de Méhemet-Ali, il ne suffit pas que notre gouvernement s'en rapporte aux lumières de l'intérêt individuel et se borne a laisser faire; il faut qu'il fasse faire, qu'il donne Pimpulsion, sous peine d'être devancé etdéposé par les Anglais sous peine d'être exclu des avantages que nos rivaux tendent toujours et partout a monopoliser. C'est pour cela surtout que j'ai présenté 1'oeuvre de Suez (qui dépasse d'ailleurs, non seulement les facultés d'un individu, mais celles d'une association >) Cabet et Dezamy: „Patriotes, lisez et rougissez de honte! Paris, 1840. — i83 — gezantschapssecretaris bestudeerde deze materie, daar Ponsonby een afkeer van details en cijfers had. Toen ontstond er in Constantinopel een soortgelijke toestand als in Madrid: de gezantschappen beschouwden elkaar als rivalen en de Engelsche gezant trachtte een handelsverdrag te sluiten, dat speciaal voor Engeland gunstig was, zonder dat er naar de letter bijzondere voorrechten voor Groot-Britannië gestipuleerd werden. Zooveel mogelijk hield Bulwer zijn bedoelingen voor zijn Franschen collega geheim, zelfs voor den Franschen koopman Durand, dien hij ook af en toe raadpleegde. Maar toen hij met Nourri Effendi, den Turkschen minister, door middel van den dragoman 1) Pisano besprekingen hield, was verdere geheimhouding onmogelijk. Er hadden daarna intriges plaats: een tegenstander van het verdrag viel in ongenade en het gevolg was, dat het ontwerp voor Mahmoed kwam. Deze zag in de afschaffing der monopolies — hetgeen Lord Ponsonby had verwacht —, een middel om zijn weerspannigen vazal met Europa in conflict te brengen. In één dag was toen alles gereed 2). Zoo gauw Molé door Roussin was ingelicht, protesteerde deze bij Palmerston over de afscheiding van den Engelschen gezant, terwijl toch de samenwerking der beide ambassades in Constantinopel van groot belang was tegenover Rusland. Maar Ponsonby had gehandeld buiten de instructies van Palmerston om 3). Toen het verdrag eenmaal gesloten was (19 Aug. 1838) trachtte Molé de Engelsche regeering nog van de ratificatie af te houden, door er op te wijzen, dat licht Mehemet-Ali's houding, die zoozeer door dat verdrag gedupeerd werd, tot een algemeen conflict aanleiding kon geven4). Maar Palmerston, die in zijn hart verheugd was over het zelfstandige werk van Ponsonby, hetgeen hij later toonde door hem pair te maken, en diens helper Bulwer tot gezantschapssecretaris te St. Petersburg, voelde dat bezwaar niet. „His Majesty's Government, antwoordde hij, has feit no difficulty whatever with respect to the opinions which Mehemet Ali may entertain as to this treaty. The Pasha of Egypt is a mere subject of the Sultan, governing for -) tolk. *) Bulwer, Life of Palmerston, II, 225 vlg. 3) Molé aan Sebastiani, 23 Aug. 1838; Sebastiani aan Molé, 24 Aug. 1838. A. E. 650 Angl. ') Molé aan Sebastiani, 10 Sept. 1838. A. E. 651. Angleterre. — 184 — the Sultan and in the Sultans name, and by his delegated authority certain parts of the Turkish Empire ; and there cannot be the slightest shadow of a doubt that treaty engagements concluded by the Sultan have the same force in Syria and Egypt as in any other part of the Turkish Empire" 1). Frankrijk moest zich wel bij het gebeurde neerleggen: zijn politieke invloed in Constantinopel was niet zoo groot als in Madrid, om de uitvoering van het verdrag te verhinderen. Daarom besloot de Fransche regeering te onderhandelen op dezelfde basis als waarop het Engelsche verdrag berustte en den 25sten November sloot Frankrijk met de Porte een handels¬ overeenkomst, die bijna geheel identiek was aan het verdrag van Lord Ponsonby. Ook de pasja aanvaardde de consequenties van het verdrag; maar noch in Egypte, noch in Turkije zelf heeft het voorloopig veel practiscn resultaat gehad. Door het spoedig uitbrekend conflict bleven in Egypte de monopolies gehandhaafd. En de bepaling, dat boven de 3 %, vastgesteld bij de vroegere capitulaties, 2 % op den in- en 9 % op den uitvoer gelegd werd, benadeelde de Fransche export2). De sultan zelf week trouwens al spoedig van het nieuwe systeem af, door aan een Fransen handelshuis te Pera producten te beloven, die niet van zijn domeinen afkomstig waren 3). De tegenstellingen tusschen Frankrijk en Engeland waren door de totstandkoming dezer verdragen, duidelijk aan 't licht getreden; feitelijk had de Britsche politiek zich reeds van de Fransche gescheiden. Er zijn nog twee belangrijke omstandigheden, die zeer nauw in verband met de Oostersche kwestie stonden en een scheiding tusschen Frankrijk en Engeland bevorderd hebben: de voortschrijdende verovering van Algiers en de Fransche invloed in Griekenland. Algiers. — Ook na den dood van Casimir Périer, was de regeering, om Engeland te ontzien, voorzichtig in zijn uitlatingen gebleven betreffende het lot van Algiers 4). Er bestond bij velen zelfs vrees, dat Frankrijk door verdragen met die mogendheid niet geheel *) Palmerston aan Sebastiani, 20 Sept. 1838. A. E. 651. Angleterre. ') Vgl. rapport Jouffroy, Bulwer, t. a. p. Later heeft Bulwer zelf daarin een verandering gebracht. ') Denis, 13 Jan. 1840. Moniteur van 14 Jan. ') Voor Algiers van 1830—'32. Zie Hoofdstuk II, pag. 66 Vlg. - i«5 - vrij was in dezen; maar aan dien twijfel maakte De Broglie gauw een einde door den i3den Februari met beslistheid te verklaren, dat zoodanige overeenkomsten niet bestondenx). Omtrent het verdere lot van de nieuwe bezitting liet men zich niet definitief uit ; het leek soms of men haar weer wilde prijsgeven. Den 7den Maart 1833 verklaarde Soult, dat men Algiers wilde behouden, ,,a moins que des circonstances politiques extraordinair es ne viennent a la traverser" a). In den zomer van 1833 werd er op Voorstel van Hippolyte Passy een enquête-commissie voor Algiers benoemd, en deze sprak zich zonder geestdrift uit vóór het behoud. Pas de „commission supérieure" die de voorstellen van de enquête-commissie aan een revisie onderwierp, sprak zich krachtiger uit: „L'honneur et l'intérêt de la France lui commandent de conserver ses possessions sur la cóte septentrionale de 1'Afrique" 8). Algiers was in den beginne weinig populair; de omstandigheden, waaronder het veroverd was, bleven een onaangename herinnering voor de liberalen en men was bang, dat de Julimonarchie het als een afleiding voor een minder schitterende buitenlandsche politiek zou gebruiken. De economische voordeelen werden betwijfeld. Engeland had de uitgebreidste relatiën met dit gebied ondanks de differentiëele rechten: 4 % op Fransche waren en 8 % op vreemde. Engeland leverde 20 % goédkooper dan Frankrijk en zoo had de Engelsche industrie toch nog een voorsprong van 16%, beweerde De la Rochefoucauld *). Maar langzamerhand begon men toch in breedér kring te beseffen, dat Algiers van groot belang voor Frankrijk was: door zijn ligging aan de Middellandsche Zee en door zijn hulpbronnen. In het reeds meer aangehaalde rapport van 1 Dec. 1832 van D'Argout aan den koning werd aangetoond, dat de handelsbeweging van Marseille door het bezit van Algiers begunstigd werd8). Het aantal kolonisten, dat zich daar vestigde nam gestadig toe: van 1834 tot 1840 van 10.000 tot 24.000, voor het grootste deel Franschen *). De invloed van Frankrijk in ') Moniteur, 14 Febr. 1833. ') Moniteur, 8 Maart 1833. ") Charléty, t. a. p., 258 vlg. ') 8 Maart in Ch. des Députés. Moniteur, 9 Maart '33. ') Moniteur, 1 Dec. 1832. ') Dupin, 6 Jan. 1840 in Chambre des Pairs. Moniteur, 7 Jan. 1833. — i86 — den Levant werd er door verhoogd, er werd een belangrijk tegenwicht gevormd tegen de Engelsche macht in de Middellandsche Zee, waar nu voortaan de Fransche scheepvaart, als ze daardoor bedreigd werd, een toevlucht meer kon vinden. Belangrijke grondstoffen voor de industrie waren er in den bodem aanwezig: steenkool, turf, lood, marmer, pleisterkalk, zout, koper en zilver1). De snellere groei der havens aan de Middellandsche Zee, dan die aan de kust van den Oceaan werd voor een deel toegeschreven aan Algiers. Vooral de bevolking van Zuid-Frankrijk — in de kamers van koophandel daar kwam dat tot uiting — toonde veel belangstelling2). In 1834 was reeds de publieke opinie zóó voor Algiers ingenomen, dat bij de discussiën over de begrooting van oorlog, waaronder de uitgaven voor Algiers gebracht waren, de tegenstanders zich uit vrees daarvoor niet zoo sterk durfden uiten en de bovengenoemde conclusie van de „commission supérieure" aanvaard werd. Uit de nieuwjaarstoespraken van 1836 bleek, dat de regeering krachtiger ging optreden op Afrika's Noordkust. Louis Philippe's oudste zoon was naar het terrein van den strijd getrokken, had onderweg Corsica bezocht en was bij een der gevechten zelf gewond. Graaf Siméon zeide o. a. uit naam van het Institut Royal de France: La présence du Duc d'Orléans en Afrique n'aura pas été seulement une preuve de son courage et de 1'importance que vous attachez è cette conquête, elle est aussi 1'heureux augure du bien que Votre Majesté veut y faire. A coté de la gloire de vaincre, il en est une plus grande, celle de pacifier et de civiliser. Les armes frangaises ont laissé en Egypte les germes d'une nouvelle civilisation qui, aprés un trop long intervalle, succédera a celle qu'elle avait perdue depuis tant de siècles. L'ancienne régence d'Alger jouira d'un semblable bienfait. II appartient è PInstitut d'en concevoir 1'espérance .Les lettres et la civilisation n'avaient pas non plus été étrangères a cette autre partie de 1'Afrique, et le désir de les y voir refleurir, avec la pacification des indigènes, est conforme a cette sage politique qui vous fait constamment travailler au maintien de la paix générale, source de toute sorte de biens pour 1'humanité" 8). l) Reynaud, 30 April 1834. Moniteur, 1 Mei 1834. *) Baude, 30 April 1834. Moniteur, I Mei '34. s) Moniteur, 4 Jan. 1836, — i8o — ▼an Malta uit Tunis gaf aanleiding tot een minder prettig vertoog van Palmerston, waarin hij den Franschen consul beschuldigde den dey van Tunis daartoe aangespoord te hebben 1). Terwijl Palmerston nog den 23sten November verklaarde, dat de Britsche regeering bij voorbaat alle beschikkingen van Frankrijk betreffende grondgebied en alle verdere maatregelen binnen de grenzen van het oude regentschap aanvaardde, stelde hij eenige maanden later het recht van Frankrijk op Algiers in twijfel, toen er geruchten gingen van onderhandelingen tusschen den Franschen consul te Tunis met den dey over afstand van grondgebied. „The sovereignty over Algiers, liet Palmerston weten, must still be regarded as vested in the Porte, which has never ceded to any other Power its Rights over that Regency. France.... cannot be considered as having either de facto nor de jure more than the. military occupation of a part of the Regency of Algiers" 2). Toen ook Molé, evenals Thiers, door de Fransche vloot (nu onder Lalande) een Turksch optreden in Tunis liet beletten, liet Turkije luide klachten hooren en deze vonden gemakkelijk weerklank in Londen8). De debatten van 1838 over de credieten voor Algiers droegen een definitiever karakter dan de voorgaande jaren: de overwinning op Constantine was daar niet vreemd aan. Stemmen van prijsgeven der kolonie werden bijna niet meer gehoord; alleen over de wijze van bestuur en over de kolonisatiekwestie liepen de meeningen uiteen. Tot definitieve plannen daaromtrent kwam men niet: deze zijn in den loop der jaren in de practijk gegroeid. Van den vredestijd tot 1840 maakte men gebruik om nieuwe wegen aan te leggen en de eerste proeven tot kolonisatie op eenigszins grooter schaal te nemen. Toen in 1840 de vijandelijkheden weer uitbraken, vond Palmerston het noodig om de regeering in Parijs nog eens op het hart te drukken, dat ze zich verplicht had haar heerschappij niet over Tunis of Marokko uit te breiden, en haar te waarschuwen den Britschen handel niet te benadeelen door blokkade van de Marokkaansche ') Granville aan Molé, 21 Febr. 1837; Molé aan Granville, 24 Febr. 1837. A. E. 648.Angleterre. 2) Palmerston aan Gran ville, 9 Februari 1838; Molé aan Sebastiani, 22 Febr. 1838. A. E. 650 Angleterre. 3) Molé aan Bourqueney, 15 Sept. 1837; Sebastiani aan Molé, 30 Nov. '37. A. E. 649 en 650. Angleterre. — 190 — kust, zooals dat geschied was bij de blokkade in Amerika *). Berryer beschuldigde de Engelschen ervan den inval van Abd El Kader in 1840 bewerkt te hebben. „L'invasion d'Abd El Kader, zei hij den 25sten Maart 1840, cette invasion subite, meurtrière, est-ce bien lui seul qui 1'a concue? Et de quelle fabrique étaient les fusils que nos soldats ramassaient en détruisant cette infanterie d'Abd El Kader, formée, disciplinée par des tr ai tres ou par des déserteurs?", woorden, die een groote beroering in de Kamer verwekten 2). Hoe het zij, het feit is, dat de voortschrijdende macht van Frankrijk over Algiers voor Palmerston mede een motief is geweest in 1840 zijn bondgenoot te isoleeren. Aan Guizot deed hij weten, dat in verband met Frankrijks invloed in Syrië en Egypte en zijn vestiging op de Noordkust van Afrika, verhoudingen in de Middellandsche Zee waren ontstaan, die uiterst gevaarlijk voor Engeland's macht en handel waren 3). T' Griekenland. — Ook in Griekenland ontmoetten de Fransche en Engelsche invloed elkaar. Frankrijk had van de groote mogendheden steeds de meeste belangstelling getoond voor deze nieuwe natie. Fransche troepen hadden Morea van Ibrahim's troepen bevrijd ; en hoewel het directe handelsverkeer tusschen Griekenland en Frankrijk van weinig beteekenis was4), verwachtte men in de toekomst, als de economische toestanden in 't land wat verbeterden, daar nieuwe verbruikers van de Fransche industrie; hoopte men, dat dit dan zou opwegen tegen de concurrentie, die de Grieksche handelaren in 't Middellandsche Zeegebied aandeden; Engeland, Rusland en Oostenrijk hadden echter van die concurrentie meer te lijden dan Frankrijk, dat meer mededinging van Genua, Napels en Triest en van de Anglo-Grieken der Jonische eilanden, die allen tegen lager prijzen bevrachtten dan de Franschen, ondervond. 5) Vandaar dat Rusland en Engeland zich minder welwillend tegenover den Griekschen Staat toonden dan Frankrijk. Dit bleek vooral uit de verschillende kwesties, die ontstonden over de rentebetaling en aflossing van een leening van 60 millioen, ') Palmerston aan Granville. A. E. 653. Angleterre. 2) Thureau-Dangin, t. a. p., IV, 93 note I. ') Guizot, Mémoires, V, 42—43. ') Archives du Commerce; overgenomen in Moniteur. Moniteur van 14 Oct. 1833. ') Rapport Paixhans over de Grieksche leening; 4 April 1833 in Moniteur. — i9i — die door die drie mogendheden aan Griekenland gegarandeerd was (verdrag van 7 Mei 1832) 1). Het handelsverkeer met Griekenland ontwikkelde zich niet in die mate, als men in Frankrijk verwacht had. De Grieksche handelaars werkten maar met kleine kapitalen; de groote kooplui vond men alleen in Constantinopel, Smyrna en Marseille. Ze hadden nog niet den ondernemingsgeest en het doorzettingsvermogen van de Engelsche handelslui. „Jusqu'ici," berichtte De Barante tijdens zijn studiereis in 1838 in 't Oosten, waarbij hij ook Athene bezocht, „ce ne sont pas les relations avec la France qui semblent destinées a iniluer sur la prospérité de la Grèce. La comme dans tout le Levant notre commerce et notre navigation sont en notable infériorité." Daar stond tegenover, dat de moreele invloeden van Frankrijk heel groot waren: het onderwijs in de Fransche taal was zeer verbreid, de Fransche wetboeken waren de basis voor de rechtsstudie 2). Dit stelde men in Frankrijk op hoogen prijs. Het lag in de lijn van ■ de politiek om vriendschapsbanden aan te knoopen met de kleinere maritieme mogendheden aan de Middellandsche Zee s). Maar dat wekte de jaloezie van Engeland op. Het was vooral de gezant Lyons die steeds met zijn Franschen collega De Lagrénée overhoop lag. De Grieksche koning, Otto van Beieren, had zich bij De Barante, toen deze in Athene was, beklaagd over de houding van dien Britschen diplomaat 4). Ook de Russen intrigeerden voortdurend. Er was een Russische en een Engelsche partij, en doordat de Franschen zich het meest onbaatzuchtig toonden, was de nationale partij onder Colettis op de hand van Frankrijk. Terwijl in Spanje Mendizabal en Isturitz als de Engelsche tegenover den Franschen candidaat stonden, was dit in Griekenland het geval met Armansperg en Colettis 5). Ondanks de intriges van Lyons bleef de Fransche invloed groot; de financiën en de Nationale Bank werden door een Franschman gereorganiseerd. Na den val van Armansperg, kreeg Frankrijk hoe langer hoe meer invloed op de Grieksche regeering 6), 1) De Barante aan Thiers, 9 Juli 1836, Souv. V, 429—430 ; Molé aan Sebastiani, 4 Nov. 1836. A. E. 648. Angleterre. *) De Barante aan Molé, 20 Aug. 1838, Souvenirs, VI, 100—101. s) Thiers in de Chambre des Pairs, 8 Juni 1833. Moniteur, 9 Juni. ') De Barante aan Molé, 30 Juli 1838, Souvenirs, VI, 86—87. ') Thiers aan De Barante, 30 Juni 1836, Souvenirs, V, 420—423. ') De Barante aan Molé, 30 Juli 1838, Souvenirs, VI, 88—91. *■* 192 — en toen in 1840 een Europeesche oorlog dreigde, kon het op haar steun rekenen, wanneer dat noodig mocht zijn. Waren dus in het nabije Oosten, de belangen van Frankrijken Engeland op bijna alle punten met elkaar in strijd — alleen in het negatieve streven de Russen uit Constantinopel te houden, kwamen ze overeen — en al bleef de strijd om het bezit der Indische handelswegen en om de suprematie in de Middellandsche Zee, de de voornaamste oorzaak der scheiding van de bondgenooten in 1840, daartoe hebben toch ook verschillende tegenstrijdigheden van economischen aard, buiten de Oostersche kwestie zelf gelegen, meegewerkt. : Economische tegenstellingen tusschen Frankrijk em Engeland, niet in direct verband met de Oostersche kwestie. — Ducos, die den 30sten November een groote nabetrachtende rede hield, vatte vele dezer oorzaken samen. Engeland, betoogde hij, had zich afgescheiden uit commerciëele en maritieme invloedsmotieven. De Fransche vloot had zich voortdurend uitgebreid en in verschillende aangelegenheden groote diensten bewezen aan de Fransche handelsbetrekkingen: Lissabon was gebombardeerd; Algiers veroverd; het fort San Juan d'Ulloa verwoest; de Fransche état-major had in de laatste 10 jaar meer ervaringen opgedaan dan de Engelsche. De buitenlandsche handel had zich voortdurend uitgebreid; op de voornaamste wereldmarkten ontmoetten de Engelschen steeds den Franschen producent, die meedong. En nu had Frankrijk ook nog het vervoer- en verbindingsmonopolie der Britten willen betwisten; er zouden Transatlantische paketbooten in grooten getale in dienst gesteld worden; de financiën van 't land waren uitstekend in orde. Een nieuwe generatie was opgestaan, die zich met grooten moed in den internationalen concurrentiestrijd geworpen had. In 1840 waren de toestanden nog zoo, dat Engeland in de eerste plaats bevreesd was, door Frankrijk, de tweede maritieme handels- en industriemogendheid der wereld, overschaduwd te worden. Door de homogeniteit van zijn gebied, het aantal inwoners en den stoutmoedigen krijgslustigen geest zijner bewoners kon het beschouwd worden als de eerste continentale mogendheid van Europa. De slagvelden, waar de naties elkaar ontmoetten, waren niet meer dezelfde van vroeger; de commerciëele en industriëele belangen der naties hadden ze verplaatst naar de groote mari- — 193 — tieme wegen; en hun antagonisme toonde zich dagelijks meer in hun behoefte om hun buitenlandsche relaties uit te breiden dan om de grenzen van hun grondgebied te verschuiven. Al was de Fransche marine ongetwijfeld niet sterk genoeg om, alleen, de Engelsche te kunnen weerstaan, door de politiek alle opkomende kleinere maritieme staten aan te moedigen, kon Frankrijk in geval van nood op hun. steun rekenen en wel eens daardoor tegen de Engelsche vloot opgewassen zijn x). Tsaar Nicolaas had in zijn bekende gesprek met De Barante soortgelijke opmerkingen gemaakt. „C'est justement," zeide hij, „votre prospérité intérieure qui chagrine les Anglais. Ils s'en irriteront comme de celle de 1'Allemagne. Ils ont besoin de consommateurs dehors; leur consommation intérieure ne peut suffire 4 assurer la subsistance de leurs ouvriers. II leur faut de débouchés; c'est Ié une loi de leur politique" 2). Trouwens uit de uitlatingen van Palmerston aan Guizot blijkt genoegzaam, dat verscheidene belangengrieven, die geen direct verband hielden met de Oostersche kwestie, de scheiding hebben bevorderd. „Les intéréts supérieurs et dominants des deux pays finiront toujours, me dit-il," bericht ons Guizot, „par dissiper les nuages qui s'élèvent quelquefois entre eux, tantöt des faits accidentels, tantöt les efforts malveillants de tels ou tels organes de la presse périodique. Cependant, ces nuages sont un mal réel; ce mal s'est aggravé depuis une certaine époque et je 1'avoue, nousmêmes, depuis le ministère de M. le comte Molé, nous avons cru remarquer dans le gouvernement francais une disposition moins amicale 4 notre égard et quelque penchant vers d'autres alliées.... II passa alors en revue les diverses questions petites ou grandes qui, depuis 1836, en Europe, en Amérique, en Afrique s'étaient élevées entre les deux pays et leur avaient été des sujets de dissentiment ou d'inquiétude. II insista particulièrement sur les obstacles que rencontraient de notre part les négociations commerciales poursuivies par le cabinet Anglais, soit en Espagne, soit avec nousmêmes" 8). ') Du cos in de Chambre des Députés, 30 Nov. 1840. Moniteur van 1 Dec. 2) De Barante aan Molé, 13 Febr. 1839. Souv. de De Barante, VI, 183—185. ') Guizot, Mémoires, V, 29—32. De Bruin. 13 — 194 — Samenvattend komen we dus tot de volgende bijoorzaken: ie. de algemeene wederzijdsche naijver in handel en industrie, die zich vaak uitte in onaangename incidenten. 2e. het krachtig opkomen der Fransche regeering voor de handelsbelangen in verschillende deelen van Amerika. 3e. de tegenwerking door Frankrijk bij de onderhandelingen over een Spaansch-Engelsch handelsverdrag en de tegenstellingen in Portugal. 4e. Het ongunstig verloop van de directe economische onderhandelingen tusschen Frankrijk en Engeland. 5e. de pogingen van Frankrijk tot economische aansluiting bij België. Punt 2 en 3 zijn reeds besproken, respectievelijk in Hoofdstuk V en IV. Resten nog de drie overige. Ad ie. Een van de talrijke kleine incidenten, die de goede verhouding mee hielpen bederven, betrof Senegal. In 1834 was er een strijd tusschen de Fransche koloniale nederzetting te Senegal en de Mooren. De vrede, gesloten tusschen de Fransche autoriteiten en de vijandige stammen, had weinig resultaat opgeleverd; en door de maatregelen van den minister van Marine waren de Engelsche kooplui gehinderd in hun gomhandel met de Mooren. Dat gaf Palmerston aanleiding tot herhaalde vertogen aan de Fransche regeering; die vooral dringend werden, toen in 1837 de Engelsche handelswereld den terugslag ondervond van de groote Amerikaansche handelscrisis; opzienbare faillissementen en een zenuwachtige stemming in Londen waren het gevolg en de regeering nam elke klacht van de kooplui aan x). Bourqueney schreef toen aan Molé: „je voudrais voir le Cabinet Anglais plus sévère pour les tiraillements subalternes qui rendent partout notre union moins efficace. La tolérance les encourage, les envenime et cette tolérance est le plus grand ennemi que nous ayons è combattre" 2). Den ien Mei 1839 gaf die kwestie zelfs aanleiding tot heftige debatten in het Lagerhuis en den volgenden dag schreef Bourqueney: „Je puis affirmer que cette question appelle un examen ») Bourqueney aan De Broglie, 23 Oct. 1835. A. E. 640. Angleterre; Palmerston aan Sebastiani, 2 Juni 1837. A. E. 649. Angleterre; Sebastiani aan Molé, 6 Juni 1837. A. E. 649. Angleterre. *) 15 Sept. 1837. A. E. 649. Angleterre. — 195 — sérieux en prolongeant, et qu'il y aurait, je crois plus d'avantages a la résoudre promptement contre le point de vue anglais, qu'4 la laisser dans Pétat de suspension oü elle se trouve ouverte a 1'irritation des intéréts privés et aux complications locales que 1'avenir peut entrainer x)." Wel werd er een commissie benoemd om de kwestie op te lossen, maar toen de zaken in het Oosten tot een crisis gekomen waren, was ze nog steeds niet opgelost. Dergelijke betrekkelijk kleine kwesties illustreeren duidelijk den naijver der Engelsche kooplui en de lichtgeraaktheid der Engelsche regeering als het handelsbelangen van hen gold. Hoe de stemming der zeelui van beide naties omtsreeks 1840 was, kan blijken uit het incident op Mauritius. In de haven van Port Louis lagen twee Fransche corvetten, de „Lancier" en „1'Isère". Een van deze moest de vlag drogen ; die kwam toen te hangen boven de Engelsche. Daaróm liet Driver, kapitein van de „Greenlaw''', de Engelsche boven de Fransche vlag hijschen. Eerst had de gouverneur genoegdoening aan de Franschen gegeven ; de Greenlaw moest op zijn groote mast de driekleur hijschen: maar denzelfden dag kregen de Fransche zeelui bevel datzelfde met de Engelsche vlag te doen; tegelijkertijd werden de kanonnen van de haven geladen en acht en veertig uur waren de schepen onder bedreiging geweest. Toen pas konden ae vertrekken 2). Palmerston vond ook de houding van de Franschen niet correct8) en dit overigens vrij onbeteekenende geval gaf weer aanleiding tot langdurige onaangename onderhandelingen, die tijdens de crisis in het Oosten nog niet geëindigd waren 4). De prins De Joinville heeft later na den afstand van zijn vader getuigd, dat op de vloot van Lalande in 1839 en 1840 een bittere haat tegen Engeland heerschte en een vurige hoop om vroegere nederlagen te wreken6). Geen wonder, dat de incidenten legio waren; zooals bv. te Cuba tusschen de Fransche Brick, „le Griffon" en een Engelsen stoomschip „de Medea" 8). Ook de slavenhandel- •) Bourqueney aan Montebello, 2 Mei 1839. A. E. 652. Angleterre. '-) Mauguin, 2 Juni. Moniteur 3 Juli '40. 3) Soult aan Sebastiani, 30 Dec. 1839; Sebastiani aan Soult, 24 Dec. 1839. A. E. 653. Angleterre. Sebastiani aan Soult, 3 Jan. 1840 ; Soult aan Sebastiani, 31 Jan. 1840. A. E. 654. Angleterre. ') Thiers in Ch. des Députés, 2 Juni 1840. Moniteur, 3 Juni '40. •) Revue des Deux Mondes 1 Aug. 1852. •) Bourqueney aan Soult, 1 Juni 1839. A. E. 652. Angleterre. STELLINGEN I De idee van het modern imperialisme heeft zich zoowel in Frankrijk als in Engeland reeds in de ie helft der 19e eeuw ontwikkeld. II De argumenten, waarop Prof. Colenbrander (Gedenkstukken io11, Inleiding) de juistheid vanTalleyrand's mededeeling in deel III zijner Mémoires, dat de zending van Flahaut het gevolg was van de uitsluiting van het Huis Oranje door het Belgisch Congres in November 1830, in twijfel trekt, zijn niet afdoende. III Molinet bedoelt in zijn „Faictz et Dictz" (ed. 1537) fol. 206, regel 13—20 niet, gelijk Buchon beweert, de gebeurtenissen van 1468, maar den moord op Louis de Bourbon, bisschop van Luik (30 Aug. 1482) (Commentaar van Buchon in De Barante, Hist. des Ducs de Bourgogne, 1826, XIII, 42). IV De gronden, waarop Piancastelli den titel van markies, verleend door Philipp Wilhelm, paltsgraaf aan den Rijn (1685—-1690) aan den grooten Italiaanschen componist, Arcangelo Corelli, verwerpt, zijn onvoldoende (C. Piancastelli, In Onore di Arcangelo Corelli, Bologna, 1914). V Dietrich Schafer is niet gerecht in zijn oordeel over Wilson en diens 14 punten. (Weltgeschichte der Neuzeit II9,1920, pag. 441 vlg.). 2 VI Een proeve eener vergelijkende morphologie der Wereldgeschiedenis als van Oswald Spengler in diens „Un ter gang des Abendlandes" I, is voor de historische wetenschap onvruchtbaar. VII Terecht wijst Enno van Gelder er op (Tijdschr. voor Gesch., 1922, pag. 353 vlg.)„dat de economische oorzaken der Hervorming nog niet voldoende onderzocht zijn; in 't bijzonder geldt dat voor de Hervormingsbeweging in ons land en in verband daarmee voor den opstand tegen Spanje. VIII De conclusies van J. Jacobs (Versl. en Med. der Koninkl. Vlaamsche Academie, Aug. 1919) over de ontwikkeling van de Nnl. ij uit W. G. I zijn grootendeels onjuist. IX De arbeidswaardeleer van Marx en de grensnuttigheidstheorie van Von Böhm—Bawerk zijn niet met elkaar in tegenspraak. ONDERZOEKINGEN NAAR HET ECONOMISCH ELEMENTIN DEBUITENLANDSCHE POLITIEK DER JULIMONARCHIE VAN 1830-1840 DOOR W.DE BRUIN I I II Geschenk vant ONDERZOEKINGEN NAAR HET ECONOMISCH ELEMENT IN DE BUITENLANDSCHE POLITIEK DER JULIMONARCHIE VAN 1830—1840 ONDERZOEKINGEN NAAR HET ECONOMISCH ELEMENT IN DE BUITENLANDSCHE POLITIEK DER JULIMONARCHIE VAN 1830—1840 V/r/r PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE LEIDEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS MR A. J. BLOK, HOOGLEER AAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID, VOOR DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP DONDERDAG 30 OCTOBER 1924, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR DOOR WILLEM DE BRUIN GEBOREN TE 's-GRAVENHAGE H. J. PARIS AMSTERDAM — MCMXXIV AAN MIJN OUDERS Bij de voltooiing van dit proefschrift betuig ik mijn dank aan allen, die tot mijn vorming hebben bijgedragen, in het bijzonder aan de Hoogleeraren in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte, wier colleges ik gedurende mijn studietijd gevolgd heb. Vooral U, Hooggeleerde Huizinga, Hooggeachte Promotor, ben ik zeer erkentelijk voor de groote activiteit, waarmee Gij mij steeds, zoowel bij de samenstelling van dit proefschrift, als gedurende mijn overigen studietijd tot steun zijt geweest. Tevens dank ik het Bestuur van het Robert-Fruinfonds, dat mij in de gelegenheid heeft gesteld, gedurende een paar maanden de Archieven van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Parijs te raadplegen. De tijd, aldaar doorgebracht, zal mij steeds in aangename herinnering blijven; dank zij de buitengewone bereidwilligheid van den Chef van dienst der Archieven, werd mij toegestaan om mijn onderzoekingen daar voort te zetten, toen de werkzaal, in verband met den hoogen stand der Seine, gedurende een tiental dagen gesloten werd. INHOUD Hoofdstuk I. Toestanden en Meeningen blz. i— 27 Ontstaan der moderne maatschappij... 1; De heerschende klassen tijdens de Restauratie.. .2 ; De legitimistische adel na 1830...3; De heerschende klasse tijdens de Julimonarchie ...3; Invloed der materiëele belangen...6; Landbouw...7; Industrie.. .7 ; De buitenlandsche handel en scheepvaart... 10 ; De financiëele wereld...12; De overheerschte klasse...15; Meeningen over het economisch element in de buitenlandsche politiek... 16; Verzet tegen belangenpolitiek...io ; De bewegingspartij...20; De partij der résistance...2i; Casimir Périer... 25. Hoofdstuk II. De eerste twee jaren blz. 28— 63 De erkenning der Julimonarchie...28; Karakter der politieke verhoudingen na 1830...29; Voordeelen van een aansluiting bij Rusland...30; De economische tegenstellingen tot Engeland...31; Verklaring van het Engelsche bondgenootschap...36 ; De politieke voordeelen van den Belgischen opstand voor Frankrijk...37; De economische belangen van Engeland bij de scheiding van België en Holland...38 ; Verzet der Fransche industriëelen tegen een annexatie van België door Frankrijk...39 ; Casimir Périer en de eischen der Fransche industrie...43 ; Mogelijkheid van een economische aansluiting van België bij de Duitsche landen...44 ; Engelsche smokkelhandel over de Fransen-Belgische grens...45 ; De doorvoerhandel van Frankrijk bedreigd...46; Verband met de koningskeuze in België...47; Verdeelingsplannen ...48 ; Casimir Périer's houding...49; Poolsche opstand. ..50 ; Portugal...51; Algiers...54; Italië...56; Pruisische Zollverein...6o. Hoofdstuk III. Frankrijk en de ontwikkeling van den Pruisischen Zollverein blz. 64— 91 De eerste maatregelen der regeering...64 ; Oordeel van enkele Fransche diplomaten in Duitschland.. .65 ; Onderhandelingen met Nassau.. .67 ; Baden...68 ; Verband met de tarievenkwestie...6o ; België en de Tolunie..-74 ; Zwitserland en de Unie...78 ; Het denkbeeld van een „Union du Midi"...80; x Onderhandelingen met België over een tolunie...8i; Frankrijk's houding van 1836-39...82 ; Molé's spoorwegpolitiek ...83 ; Redenen, waarom men met de tolunie ging onderhandelen : a. het verdrag van Holland met de Unie; b. de economische vooruitzichten voor Frankrijk.. .85 ; De onderhandelingen...86; Handelsverdrag met Holland.. .88. Hoofdstuk IV. De invloed der economische belangen op Frank- rijk's houding tegenover de burgeroorlogen in Spanje en Portugal tot 1840 blz. 92—126 De verhouding van Frankrijk en Engeland in Spanje en Portugal vóór de Julirevolutie.. .92 ; Ontstaan der Quadruple Alliantie...94; De economische belangen van Frankrijk en Engeland in Spanje en Portugal...95 ; De financiëelebelangen... 98; Overeenkomstige belangen van Engeland en Frankrijk...98 ; Karakter van den Carlistén-oorlog...99 ; De economische nadeelen voor Frankrijk door het partijkiezen tegen de beide pretendenten.. .99; Ongelijkheid in de Quadruple Alliantie... 100 ; De verhouding van Frankrijk en Engeland in Spanje kort na het sluiten van de Quadruple Alliantie. Moderados en Exaltados...ioo; Capitulatie van Dom Miguel. Invloed van Engeland in Portugal... 101; Douanemaatregelen aan de Fransch-Spaansche grens en de commerciëele belangen van Zuid-Frankrijk en Mendizabal ...102; Onderhandelingen tusschen Villiers en Mendizabal over een Spaansch-Engelsch handelsverdrag... 107; Frankrijk's houding... 107 ; De onderhandelingen afgebroken... 109 ; Hervatting der onderhandelingen op andere basis... 109; Frankrijk uitgenoodigd mee te onderhandelen... 109 ; Frankrijk weigert.. .110; Houding van Maria Christina... 110 ; Geruchten over de commerciëele bedoelingen van Engeland ...iii ; Palmerston wil door een interventie Mendizabal behouden. ..in ; Thiers weigert...111 ; Mendizabal's positie ondermijnd... 112; Zijn val...113 ; De verhouding tusschen Frankrijk en Engeland na den val van Mendizabal... 114; De Exaltados weer aan 't bewind... 115 ; De Moderados hopen op Fransche interventie... 115 ; Geen interventie van Frankrijk. Val van Thiers; Molé's politiek... 115 ; Hervatting der commerciëele onderhandelingen tusschen Engeland en Spanje... 116 ; De Fransche gezant zoekt steun bij de Regentes...117 ; Houding van Molé...ii7 ; Maatregelen tegen een Engelsch-Spaansche handelsovereenkomst... 118 ; Engeland zet de onderhandelingen voort... 119 ; Frankrijk wendt zich rechtstreeks tot Palmerston... 119; Verschil in zienswijze tusschen Molé en Palmerston...120 ; De Spaansch-Engelsch e onderhandelingen:vlotten niet... 121; Val van Calatrava...i22; Crisis in de Fransch-Engelsche verhoudingen in Portugal... 122; Molé's behartiging der materiëele belangen in 't algemeen...123; Dreigende breuk tusschen Engeland en Frankrijk in 1837... 124; Molé wil het bondgenootschap handhaven... 124; Einde van den burgeroorlog in Spanje ...124; De Spaansche kwestie op den achtergrond... 125; Commerciëele besprekingen tusschen Spanje en Frankrijk ...126; Ommekeer in Spanje...126. xi Hoofdstuk V. Frankrijk en de nieuwe wereld blz. 127—152 Voorloopig liggen slechts buiten Europa nieuwe afzetgebieden voor Frankrijk open...127; De Julirevolutie wijzigt de verhouding van Frankrijk tot de Nieuwe Wereld... 127; Ver- ' drag met Mexico...128; met Guatemala... 128; De kwestie Haïti... 128 ; De Broglie wil de relaties met Amerika uitbreiden... 129 ; Moeilijkheden met Mexico... 129; met Guatemala...129 ; Engeland was Frankrijk vóór geweest...129 ; Vijandelijkheden tegenover de Franschen in Peru... 130 ; Slechte behandeling der Franschen in Chili... 130; De regeering nog niet in staat in deze streken met kracht voor haar onderdanen op te komen... 131; Geschiedenis van het verdrag van 17 Juli 1831 met de Vereenigde Staten... 131-140 ; Voorloopige verdragen van handel enz. met verschillende Amerikaansche Staten... 140 ; Krachtiger bescherming der Fransche belangen; a. tegenover Haïti...140; b. tegenover Mexico... 141; c. tegenover Argentinië... 144; Oprichting van stoomvaartlijnen naar Amerika... 147; Begin van financiëele betrekkingen met de Unie... 151. Hoofdstuk VI. De Oostersche kwestie blz. 153—203 Overzicht der politieke gebeurtenissen... 153-164; Oordeel der Fransche politici over het karakter der O. kwestie...164; De belangen van Rusland en Frankrijk gaan in 't Oosten in vele opzichten parallel... 160; Tegenstelling tot Engeland ...166; De Fransche belangen in Egypte...167-177 ; De bedoeling van Frankrijk... 177-179; De belangen van Engeland in Egypte... 179; Het Turksch-Engelsche handelsverdrag...180-184; Algiers...184-190; Griekenland... 190-192; Economische tegenstellingen tusschen Frankrijk en Engeland, niet in direct verband met de Oostersche kwestie...192 -203. Korte Samenvatting blz. 204—205 HOOFDSTUK I Toestanden en Meeningen Ontstaan der „moderne maatschappij". — Op het einde van de 18e eeuw begon, dank zij de groote ontdekkingen en uitvindingen op natuurkundig gebied, dank zij de toepassing der stoomkracht vooral, de materiëele wereld zich plotseling met grooter snelheid dan ooit te voren te ontwikkelen ; in de 19e eeuw zette die ontwikkeling zich in een nog sneller tempo voort. Binnen weinige jaren voltrok zich een industriëele revolutie, die een toekomst opende zóó veelbelovend voor het welzijn der menschheid, dat het velen scheen alsof een nieuwe wereld geboren werd. Hoe sterk de indrukken waren, die sommige geesten hiervan ontvingen, bewijst het Saint-Simonisme. Terwijl de 18e eeuw ons nog een ver verleden vol romantische bekoorlijkheid en melancholische schoonheid toeschijnt, zien we in de 19e eeuw reeds alle elementen der moderne samenleving te voorschijn komen. Engeland was in industriëele ontwikkeling het vasteland eenige tientallen jaren vooruit. Daar had de industrie het eerst de nieuwe uitvindingen op technisch gebied toegepast; daar was de grootindustrie — in den tijd der groote ontdekkingsreizen, met de warenproductie, die niet meer op bestelling maar voor een onbepaalde markt werkte, ontstaan — haar tweede en definitieve ontwikkelingsphase ingetreden. En toch is niet Engeland, maar Frankrijk het geboorteland der moderne Europeesche maatschappij. Daar had de groote revolutie vele oude levensvormen weggevaagd, zonder veel piëteit voor de traditie, die juist in Engeland zooveel invloed heeft en een archaïstische kleur aan de maatschappelijke verhoudingen verleent; de gebeurtenissen der Restauratie, de Julirevolutie vooral, legden de bestanddeelen der moderne maatschappij aan alle kanten bloot en gaven Guizot, Mignet, Louis De Bruin. 1 — 2 Blanc en anderen gelegenheid haar te analyseeren in de sociale klassen, die ook nu nog de West-Europeesche samenleving vormen: tot zelfs hun terminologie is door de latere theoretici overgenomen. De heerschende klassen tijdens de Restauratie (1815—1830). Reeds tijdens de Restauratie was de Fransche bourgeoisie tot rust gekomen, haar welvaart nam toe; en dank zij het hooge censuskiesrecht konden de rijksten onder hen eenigen invloed op de regeering krijgen; er zijn onder den ouden tak der Bourbons twee korte liberale perioden geweest en Villèle, hoewel ultraroyalist had oog voor de eischen dier klasse. Maar in het algemeen was het de grondbezittende adel, die tijdens Lodewijk XVIII en Karei X het meest op den voorgrond trad; deze heeft aan dit bewind een romantischen trek gegeven, vooral onder Karei X (zijn kroning te Reims!), wiens minister Polignac, doortrokken van den geest van een De Maistre en De Bonald, mystiek van aanleg, met een plan tot verdeeling van Europa voor den dag kwam, dat geheel buiten de realiteit der dingen lag. Die adel had zich toch niet geheel kunnen onttrekken aan de materialiseerende invloeden der 19e eeuw. „Les adversaires de la domination bourgeoise n'avaient-ils pas eux-mêmes et a leur insu, adopté les moeurs de la bourgeoisie?1) N'en avaient-ils pas contracté les vues? L'industrialisme n'avait-il pas fait invasion parmi les preux du dix-neuvième siècle? Je ne veux pas remuer ici tous les scandales financiers de la Restauration: mais qui ne connalt 1'histoire des marchés-Ouvrard2). Et quels noms retentirent dans de tristes débats? Après la guerre d'Espagne, des fortunes colossales s'élevèrent subitement; et pourquoi? Paree que les royalistes qui avaient joué a la hausse avaient joué a coup sür. On sait que la protection des Jésuites était, en ce temps-lè, un moyen d'avancement et de fortune, on sait que la congrégation distribuait les emplois, classait les ambitions, et offrait un but mondain a la ferveur de toute piété mystique. Et le premier ministre du roi, celui qui avait été appelé è conduire en quelque sorte la croisade ») Louis Blanc, Histoire de X ans. Paris 1841. I 130—131») Financiëele avonturier; trad o. a. op als „fournisseur" v. h. expeditieleger in Spanje; kwam hierbij niet al zijn verplichtingen na en werd toen 5 jaar in de gevangenis gezet. Zie Revue Historique 127, 1918, 31 vlg. en Tijdschr. voor Geschiedenis 1923, 181 vlg. — 3 — entreprise contre la bourgeoisie, n'était-ce pas un homme de bourse, Mr. Villèle? M. de Villèle en qui tout était bourgeois, les manières, le langage, les sentiments, les instincts, les aptitudes. Le parti féodal et religieux portait donc en lui-même les causes de sa ruïne. II parlait de fonder le règne des croyances et il ne sacrifiait qu'aux intéréts; il s'échauffait contre 1'esprit moderne, et il en subissait 1'empire." De legitimistische adel na 1830. — Nog sterker kwam dit uit, toen door de Julirevolutie de legitimistische adel verreweg in de minderheid kwam; toen toonden de voormannen dier partij een scherp inzicht in de politiek-economische verhoudingen der wereld. Menschen als Berryer, lid van de Chambre des Députés, een der grootste parlementaire redenaars, welke Frankrijk bezat, die uren lang de geheele kamer door zijn machtig en gloedvol woord wist te boeien, als de jeugdige Hertog van Noailles en de markies van Dreux-Brézé in de Chambre des Pairs, gaven bij de débatten door diepgaande analyses der buitenlandsche verhoudingen blijk de industriëele en commerciëele eischen van hun tijd te verstaan ; ja, zij waren in dit opzicht velen hunner tijdgenooten vooruit en behooren tot de bekwame voorloopers der industrieel imperialistische idee van de 2e helft der 19e eeuw. Hun voornaamste dagblad „La Quotidienne" uit dien tijd bevatte tal van artikelen, die getuigen van eenzelfde inzicht, van eenzelfden ruimen blik. De heerschende klasse tijdens de Julimonarchie (1830—'48). — Zoodoende verschaften de Legitimisten zich een machtig wapen in hun kritiek op een regeering, die steunen moest op een klasse, welke in de eerste plaats eischte een behartiging der materiëele belangen. „La révolution de Juillet fut," oordeelde La Quotidienne *), ,,a vrai dire le coup d'état de la boutique contre le chateau. On n'a point oublié que ce qui assura le triomphe a la révolte dans les trois jours ce fut 1'intervention de la haute industrie, qui vida ses ateliers sur la place publique. Or, sur la place publique comme dans les ateliers, le peuple travailla pour ses maitres, non pour lui. La révolution de juillet qu'on avait prise d'abord pour une révolution populaire, fut une révolution marchande, manutentionnée par les ouvriers, elle fut exploitée par les fabricants, et au lieu de la démo- ') 29 Mei 1833. — 4 — cratie que les combattants des trois jours avaient rèvée, on arriva a une aristocratie fiscale, dans le genre de celle qui tint le timon des affaires a Carthage, et le laissa tomber devant le génie guerrier de Rome. Or, quand M. de Mosbourg disait a la tribune dans un discours remarquable, qu'il y avait a la chambre des hommes qui se servaient de leur fortune privée pour acquérir une position politique, et de cette position politique une fois acquise pour augmenter leur fortune privée, il avait le doigt sur la plaie, et il ne lui manque que de généraliser sa proposition et d'appliquer a la révolution de juillet tout entière, dans ses causes et dans ses conséquences, ce qu'il disait de quelques hommes." De heerschende bourgeoisie van 1830 toonde een tweeledig karakter ; dank zij de verlaging van den census namen nu ook de middelmatig rijke burgers deel aan het politieke leven: deze vertoonden nog sterk de karaktertrekken van den bourgeois van den ouden stijl, voor wien het „omnium rerum mensura homo" nog gold, voor wien weliswaar verwerving van rijkdom het hoofddoel was, maar wien daarbij, hetzij eerlijk gemeend of slechts geveinsd, de burgerlijke deugden ter harte gingen en die gaarne probeerde zijn materiëele doeleinden te vergoelijken door moreele overwegingen 1). „Les sources de la richésse, schreef het Journal des Débats 2), c'est a dire 1'industrie et le travail matériel ne sont pas toute la civilisation, mais elles en forment de nos jours une bonne part. Pour les Etats comme pour les individus, la richesse dans les temps modernes, c'est au moins la moitié de la puissance. L'aisance pour 1'immense majorité des hommes c'est la liberté et de la plus positive. En se montrant vivement préoccupée de ses intéréts matériels la France ne donne pas un démenti a son glorieux passé; elle ne renie pas 1'heroïsme de ses luttes de géants contre 1'Europe conjurée. Après s'être affranchie du droit divin, elle se voue a affranchir ses enfants, les uns de la misère, les autres de la gêne. Ce sont de nouvelles libertés qu'elle conquiert, c'est un nouveau droit dont elle donne 1'exemple au monde. Mais pour atteindre ces autres franchises, elle n'a plus cette fois a bouleverser 1'Europe, a laparsemer des ossements de ses fils. II faut qu'elle reste chez elle; qu'au lieu d'aller labourer de ses boulets le sol des pays voisins, elle sil- ') Vgl. Sombart, Der Bourgeois. Leipzig 1913, 194 vlg2) In Moniteur van 6 Jan. 1837. — 5 — lonne le sien avec la charme, qu'elle fertilise la terre, non de son sang, mais de son travail. Non, encore une fois, cette soif des intéréts matériels qui s'est emparée du pays n'est pas une passion brutalement matérialiste. La prospérité publique, 1'opulence pour quelques-uns, la richesse pour beaucoup et pour tous 1'aisance n'excluent aucun des sentiments élevés qu'il est donné a 1'homme d'éprouver, et ne sont incompatibles ni avec la dignité morale de 1'homme, ni avec le goüt des sciences, des lettres, des arts, qui a jeté tant d'éclat sur le nom frangais, et qui doit rester a jamais un des traits distinctifs de notre caractère national." Daarnaast vertoonde zich reeds het type van den modernen groot-industriëel, die door een natuurlijken, physieken dwang gedreven wordt tot steeds grooter uitbreiding van zijn onderneming, soms zonder dat bewust te willen; wiens geheele persoonlijkheid opgaat in den groei van zijn bedrijf. De concentratie van het kapitaal, in het bijzonder in de textielnijverheid, begon zich, vooral na de Julirevolutie, toen het gebruik van machines algemeen werd — tijdens de Restauratie aarzelden nog vele fabrikanten, omdat de arbeidskrachten in Frankrijk goedkoop waren en Engeland den uitvoer van machinerieën belemmerde — te doen gevoelen. Sismondi was de eerste die de wet van de kapitalistische concentratie aanhing. In 1834 schreef hij: „Les rangs intermédiaires ont dispara; les petits propriétaires, les petits fermiers dans les campagnes, les petits chefs d'ateliers, les petits manufacturiers, les petits boutiquiers dans les villes, n'ont pu soutenir la concurrence de ceux qui dirigent de vastes entreprises. II n'y a plus de place dans la société que pour le grand capitaliste et 1'homme a gages, et 1'on a vu croitre d'une manière effrayante la classe presque inapercue autrefois des hommes qui n'ont absolument aucune propriété" 1). „Les capitaux se sont centralisés; on a établi de grandes entreprises sur les ruines des petites", merkte men reeds op 2). Bedrijven met 3, 4 millioen en meer francs kapitaal (vast en vlottend te zamen) zijn geen zeldzaamheid3). Ondernemers als Fernaux, „le roi des lainages", die reeds vijf en twintig werkplaatsen bezat, waarvan vier te Reims, het centrum zijner werkzaamheid, de groote *) Gide et Rist. Histoire des doctrines économiques.5 1922 pag. 220. ') La Quotidienne 3 Aug. 1837. 3) Zie Enquête commercial in Moniteur 1834: 17 Oct. tot 15 Dec. — 6 — zijdefabrikanten te Lyon, de gebroeders Koechlin uit Mulhouse vertegenwoordigden reeds reusachtige materiëele belangen. „Avec la concurrence devaient se développer rapidement dans la bourgeoisie la soif immodérée de richesses, 1'ardeur des spéculations, le matérialisme, en un mot, tout ce qu'il y a de cruel et de grossier", zei Louis Blanc 1). Invloed der materiëele belangen. — Steeds meer werd er om behartiging der materiëele belangen geroepen. Ter gelegenheid van de industriëele tentoonstelling in 1834 werd er opgemerkt: „Depuis cinquante ans la France a sacrifié a bien des illusions. II est temps enfin qu'elle reporte sur son bien-être matériel un peu de cette énergie dont elle a tout dépensé au profit de la liberté et de la gloire*)". „Dans notre siècle d'intérêt positif, le dieu du commerce, voila le vrai dieu de la civilisation"8), riep een der leden van de Chambre des Députés uit. Toen men het ministerie van 13 Maart verweet, de natie gematerialiseerd te hebben, verdedigde Muret de Bort die strekking door te zeggen: On aurait dü se demander toutefois si ce bien-être matériel, loin d'avoir coüté quelques sacrifices a la liberté, ne lui avait pas préparé un avenir plus durable, s'il n'avait pas rendu plus facile pour tous les lumières et 1'indépendance; s'il n'avait pas répandu dans la nation des semences de moralité. Notre histoire a assez de pages brillantes et dramatiques è léguer aux émotions de la postérité. Souhaitons-lui maintenant un peu de cette monotonie qu'on dit être 1'indice fidéle du bonheur des populations" 4). „Dans ce temps oü la foi religieuse, la foi politique oü le prestige du pouvoir sont toutes choses fort affaiblies, on ne peut pas se dissimuler la prédominance des intéréts matériels; un des premiers devoirs du Gouvernement est de soigner les intéréts matériels," zeidejaubert6), toen de tarieven besproken werden. Zoo hoog werd reeds de macht der materiëele belangen aangeslagen, dat men daarin een waarborg voor het komen van den wereldvrede zag, een stelling, die nog herhaaldelijk in de 10e en 20e eeuw geponeerd zou worden. *) Hist. de X ans I 139. •) Moniteur 27 Mei 1834. *) Limperani, 25 April 1835. ') 11 Jan. 1836 Moniteur van 12 Jan. ') 13 April 1836 Moniteur van 14 April. — 7 — „Les saines doctrines d'économie politique plus puissantes que la religion et que la victoire," betoogde Lherbette1), „tendent a rapprocher les nations. Des luttes ont encore lieu, il est vrai, mais c'est déjè un bien qu'elles n'aient plus lieu que pour des intéréts matériels; car les intéréts matériels sont essentiellement calculateurs et les calculs conseillent rarement la guerre. Ce sont, a bien prendre, des questions économiques qui dominent le monde, qui commandent aujourd'hui les scissions ou les alliances entre les peuples fatigués de combats et saturés de gloire." Die sterk materialistische gezindheid uitte zich ook in anti-clericale en anti-religieuse gevoelens. Kort na de Julidagen manifesteerden deze zich reeds op heftige wijze in het groote publiek, en in de kamers vond deze gezindheid weerklank bij de begrootingsdebatten in 1832: de traktementen der aartsbisschoppen en bisschoppen werden verlaagd tot het peil van 1802. En in 1832 vergaderde de kamer op Hemelvaartsdag 2). Landbouw. — Van de welvaartsbronnen in Frankrijk was de landbouw altijd de eerste geweest: meer dan 2/3 van de bevolking leefde er van; de voorbijgaande crisis tengevolge van de Julirevolutie was men spoedig te boven; de wijngaarden leverden in 1835 reeds een opbrengst dubbel zoo groot als in 1815. De wijn was het belangrijkste uitvoerproduct, dat de Fransche landbouw opleverde : de plaatsing van de Fransche wijnen in het buitenland was dan ook een groote factor in de economische betrekkingen met andere landen. De overige landbouwproducten, meest eerste levensbehoeften, als graan en aardappelen, waren uitsluitend voor de binnenlandsche markt bestemd en konden die vrijwel geheel bevredigen; Frankrijk hing dus voor zijn eerste levensbehoeften niet af van het buitenland. Bovendien maakte het schaalrecht op graan invoer van dit product tot een riskante en speculatieve onderneming. De graanpolitiek had hierdoor, in tegenstelling met Engeland, weinig invloed op den aard der buitenlandsche betrekkingen. Industrie. — De industrie nam nog maar de tweede plaats in; ze ging echter tengevolge van de ontwikkelende techniek sneller vooruit dan de landbouw. De meeste takken van nijverheid waren nog niet in staat met Engeland te concurreeren; alleen dank zij >) 13 April 1836, Moniteur van 14 April. ») Charléty, Histoire de France Contemporaine V 70. — 8 — een sterk protectionistisch en prohibitief douanestelsel kon een groot gedeelte der binnenlandsche markt voor de opkomende textiel- en metaalfabrieken gereserveerd worden. Uit de industriëele enquête, in 1834 gehouden, die vele belangrijke gegevens omtrent den toestand der Fransche industrie uit dien tijd bevat, blijkt dat de uitvoer bij de meeste industrieën nog een geringe rol speelde. Verreweg het grootste deel der ondernemers werkte uitsluitend voor het binnenland. Ondernemingen, waarvan meer dan -5- der productie voor het buitenland bestemd was, waren zeldzaam. Het meest uitgevoerd werden de duurste producten, die door hun fijne kwaliteit, hun smaakvolle afwerking, ondanks denhoogeren prijs in het buitenland de voorkeur genoten. Maar de goedkoopere massa-artikelen der moderne grootindustrie konden nog lang niet wedijveren met wat de Engelsche fabrieken de wereld inzonden: deze klacht was vrijwel algemeen 1). Alleen de zijde-industrie en de luxenijverheid te Parijs maakten hierop een uitzondering. Het meest ontwikkeld waren de Lyonsche zijdefabrieken: haar producten hadden een wereldnaam en konden zonder eenigen kunstmatigen steun een belangrijke plaats innemen op de wereldmarkt. In Lyon alleen vonden meer dan 60.000 arbeiders, d. w. z. -5- der bevolking, werk in deze industrie, die jaarlijks voor meer dan 300 millioen fr. produceerde, waarvan ongeveer de helft naar het buitenland ging. Lyon had al geheel het voorkomen van een moderne fabrieksstad met een talrijke proletarische bevolking, die licht geneigd was om in tijden van crisis en malaise in opstand te geraken; de ernstige woelingen in 1835 hebben de regeering moeilijke oogenblikken genoeg bezorgd: een reden te meer om bij haar buitenlandsche politiek te letten op de veiligheid der groote afzetgebieden van dit artikel, vnl. Engeland en de Vereenigde Staten. Over het algemeen genomen, waren er dus nog niet veel factoren voor een industrieel imperialisme aanwezig; maar hoe grooter de concurrentie op de binnenlandsche markt werd, hoe meer de industrieën naar buitenlandsche afzetgebieden moesten zoeken. Die ontwikkeling werd echter tegengehouden door het beschermend stelsel. Men kan gerust zeggen dat in dit opzicht de Julimonarchie in star conservatisme voor geen enkelen staat onderdeed. Het ') Moniteur 1834, 17 Oct.—15 Dec. — 9 — oordeel dat Cobden uitsprak in een brief aan den Lyonschen zijdehandelaar Dufour, was streng, maar juist1): „Your commercial legislation is a disgrace to you. I had not the least idea, until I looked over your tariff, with M. Anisson-Dupéron 2) in Paris, that you were so lamentably behind other countries. Your tariff is far more illiberal now than ours in England was a quarter of a century ago, before Huskisson began his reform. You have upwards of sixty articles of importance actually prohibited, many others on which the high duties are equal to a prohibition, and most of raw mat er i als re qui red for your industry absurdly taxed. With exception of Spain, I do not know another country unless it be Austria, where the commercial legislation is so barbarous, and a merchant or manufacturer, my face would redden with shame at the spectacle. You are far behind Germany, Italy and even Russia." De kamers toonden zich in de tarievenkwestie nog vasthoudender dan de uitvoerende macht. Er zijn ministers geweest als d'Argout, als Duch&tel, die pogingen aangewend hebben, het tarief in liberalen zin te wijzigen; maar daarbij stieten ze op een eindelooze rij van egoïstische belangen. Het ontwerp van den eerste bracht het niet eens tot openbare beraadslaging. De enquête van 1834, ingesteld door Duch&tel, bracht aan het licht, hoe de tegenstrijdige belangen elke verlaging van het tarief in den weg stonden: een reductie, die den een baatte, kon den ander ruïneeren — bijna alle industriëelen vroegen behoud van de prohibitie voor hun fabrikaten, afschaffing van alle rechten voor hun grondstoffen: maar wat voor de eene industrie grondstof was, was voor de andere weer fabrikaat: zoo botsten de belangen van weverijen en. garenspinnerijen bijvoorbeeld. Verder was er een groote economische tegenstelling tusschen Noord- en Zuid-Frankrijk: het Zuiden had zoo goed als geen deel genomen aan de industriëele ontwikkeling. Deze toestand werd wel vergeleken bij de tegenstelling tusschen het Noordelijk en Zuidelijk deel van de Vereenigde Staten3). In beide landen was het Noorden industriëel en protectionistisch, terwijl het Zuiden, waar landbouw en handel de voornaamste bronnen van welvaart waren, voor ') Hobson, Richard Cobden, the international man 43—45. *) Groot voorstander van vrijhandel. *) La Quotidienne 4 Maart 1834. 10 vrijhandel was. De wijnbouw, de zijde-industrie van Lyon en de luxenijverheid van Parijs waren de machtigste steunpunten voor de vrijhandelsbeweging. De ministers, die al die belangen in evenwicht moesten houden, ondervonden meermalen, hoe een dergelijk tarievensysteem een remmende factor was in de ontwikkeling der internationale verhoudingen, vooral daar de hoeksteen van de buitenlandsche politiek der Julimonarchie het verbond met Engeland was. In de vertegenwoordigende lichamen vonden de industriëelen, die protectie eischten, krachtigen steun. De liberale economische theorieën vonden daar nog weinig weerklank. In den grond van de zaak waren de meeste leden — en men vond die bij alle partijen, daar liberaal in politiek lang niet altijd samenging met liberaal-economische ideeën — nog mercantilisten: argumenten berustend op de theorie der gunstige handelsbalans waren legio. De meeste aanvallen op het economisch systeem gingen dan ook buiten de kamers om. Blanqui, Rossi, Wolowsky, Michel Chevalier e. a. zetten de leer van Adam Smith en Jean Baptiste Say voort en overtroffen hun groote leermeesters in hun aanvallen op het protectionisme; hoe vijandig de industriëele klasse tegenover deze meeningen stond, blijkt uit het feit dat de kamer van Afgevaardigden dreigde deze economen van hun leerstoelen te ontzetten1). De buitenlandsche handel en scheepvaart. — De buitenlandsche handel was tijdens de Julimonarchie maar matig; hierin stemmen alle berichten overeen. De vooruitgang was niet overweldigend groot. De invoer, in 1830 geschat op 489 millioen, steeg tot 564 millioen in 1836 en tot een gemiddelde van 776 millioen tusschen 1837 en 1846; de uitvoer gaf voor dezelfde jaren respectievelijk 573, 629 en 712 millioen. Het scheepvaartverkeer vertoonde natuurlijkerwijze dezelfde kenmerken. „Notre navigation nationale est dans un état de souffrance qui doit appeler la plus prompte et la plus sérieuse attention d'un gouvernement sage et prévoyant", luidde het sombere oordeel van een der jeugdige bekwame leden der Chambre des Députés8). Nous dirons que sans ces colonies contre lesquelles s'élèvent trop souvent tant d'injustes et cruelles déclamations, sans les pêches ') G. Weill, La France sous la monarchie constitutionnelle 278. •) Estancelin 13 Aug. 1834, Moniteur v. 14 Aug. — II — lointaines qui soutiennent et encouragent des primes qu'on a déja vivement attaquées, notre marine commercante se réduirait 4 un misérable cabotage. Ce fait déplorable est constant pour celui qui a vu nos ports de la Méditerranée et de 1'Océan. Que 1'on calcule le résultat inévitable d'un tel état de choses, et 1'on voit que cette incurie nous mènerait inévitablement 4 disparaitre bientöt du rang des puissances maritimes." De Fransche in- en uitvoer waren voornamelijk naar het Westen en Zuiden gericht. De voornaamste leveranciers van Frankrijk waren: de Vereenigde Staten, België, Engeland, daarna Sardinië en Zwitserland; zijn voornaamste afnemers waren Engeland, de Vereenigde Staten, Nederland, Spanje en in mindere mate de Tolunie én Zwitserland 1). De handel op Rusland ontwikkelde zich niet zoo sterk, als de natuurlijke gesteldheid van beide landen zou doen verwachten. De Barante, de Fransche gezant te St. Petersburg, schatte, dat de Engelsche handel op Rusland den Franschen tienvoudig overtrof2). Er bestond wel een toenemend handelsverkeer tusschen Marseille en Odessa: het industriëele achterland van Marseille met zijn toenemende bevolking kreeg voortdurend meer behoefte aan graan, waarvoor Odessa een der belangrijkste uitvoerhavens was; de zeepfabricage vroeg steeds meer om talk en oliehoudende zaden, die eveneens door die haven geleverd werden s). Maar er werd geklaagd over den geringen ondernemingsgeest van den Franschen handel in deze streken. „Du reste le commerce francais ne tente presque aucune spéculation d'importation", schreef De Barante, die een studiereis door Rusland had gemaakt4). „II fait 14 comme ailleurs preuve de timidité, de lenteur, de manque de capitaux; il ne sait point profiter des occasions. On me disait par exemple que le moment serait sans doute favorable pour placer avantageusement des tissus de cotons d'une bonne qualité moyenne. Les Anglais se sont tellement fait concurrence les uns aux autres; ils sont arrivés pour pouvoir livrer 4 bon marché 4 une telle infériorité de qualité que les consommateurs demandent des marchandises meilleures et plus chères. C'est ce qu'on remarque aussi 4 ') Charléty, t. a. p. 194. ») De Barante aan De Broglie, 24 Febr. 1836. Souvenirs du Baron de Barante V 299. *) La Quotidienne, 8 Febr. 1832. ») De Barante aan Molé 19 Oct. 1838, Souvenirs VI 126—127. — 12 — la foire de Nisjni." Met den handel op de Levant, waar in de Middeleeuwen en in de 16e, 17e en 18e eeuw Frankrijk zeker geen gering aandeel in had, was het allesbehalve goed gesteld. „Wool, which formerly went to France now goes to London.... the trade direct with France has nearly fallen away entirely with Turkey ; Belgian, Swiss and German fabrics have superseded those from France," schreef Cobden in zijn dagboek over een reis naar het Oosten1). En ook de handel op het jonge Griekenland wilde nog niet vlotten: er was daar gebrek aan kapitaal, zoodat men niet in staat was de dure weeldeproducten uit Frankrijk te betalen 2). In Westelijke richting: met de Vereenigde Staten, Engeland, en in Zuidelijke: met Spanje, Algiers, Sardinië, ging het handelsverkeer voortdurend vooruit. De betrekkelijke beteekenis van het internationale handelsverkeer van Frankrijk blijkt uit het aandeel van het verkeer met de weinige koloniën, die het nog bezat, in de algemeene scheepvaartbeweging: het rapport der commissie, belast met het onderzoek der marine en koloniale begrooting voor het jaar 1833, geeft aan, dat i6£ % der Fransche schepen voeren op de koloniën, dat wilde zeggen 53 % der tonnenmaat, terwijl 33 % der zeelieden hierbij betrokken waren8). De financieele wereld. — Behalve met de belangen van landbouw, handel en nijverheid, moest de regeering rekening houden met de macht van de ,,haute finance". De Napoleontische oorlogen, die de staten verarmd hadden, waren voor een groot deel schuldig aan de machtsontwikkeling der groote bankiersfamilies. ,,Who hold the balance of the world?" vroeg Byron: „Who reign O'er congress, whether royalist or liberal? Who rouse the shirtless patriots of Spain? (That make old Europe's journals squeak and gibber all.) Who keep the world, both old and new, in pain Or pleasure? Who make politics run glibber all? The shade of Buonaparte's noble daring? — Jew Rotschild, and nis fellow-Christian Baring. x) Morley, Life of Cobden I 74—77. 2) Garde Nationale te Marseille overgenomen in La Quotidienne van 4 Sept. 1834. >) Moniteur 12 Maart 1833. — 13 — Those, and the truly liberal Lafitte, Are the true lords of Europe *). Karl Marx zag in de bankiers de eigenlijke regeerders der Julimonarchie. Uitgaande van het bekende gezegde van Laffitte, toen de revolutie van 1830 uitbrak: „Maintenant lerègne des banquiers va commencer," kwam hij tot de volgende conclusie: de bankiers zetelden feitelijk op den troon; zij dicteerden de wetten aan de kamers, deelden de ambten, te beginnen bij de ministeries tot de tabakbureau's toe, uit. De eigenlijke industriëele bourgeoisie had niets in te brengen en vormde een deel van de oppositie, die voor een ander deel uit intellectueelen bestond; de financiëele moeilijkheden onderwierpen reeds dadelijk de Julimonarchie aan die machtige geldmannen, die er belang bij hadden, dat de staat zich in schulden stak; het deficiet was geschikt om de speculaties gaande te houden; ieder jaar was er een nieuw tekort, en om de vier of vijf jaar werd er een nieuwe leening uitgeschreven; de voorwaarden, waarop men met de bankiers onderhandelde, werden steeds ongunstiger; ongeloof elijke sommen werden hiermede en door speculaties van degenen, die achter de schermen konden zien, gewonnen; de braspartijen - van deze parvenu's, zoo verleidelijk geteekend in Balzac's „Peau de chagrin", schokten de moraliteit van de kleine burgers. Tallooze pamfletten overstroomden Parijs („La dynastie Rothschild," „les Juifs, rois de 1'époque" enz.) ; de buitenlandsche politiek was oorlogsschuw, omdat verbreking van den Europeeschen vrede daling der koersen tengevolge zou hebben: er volgde dan ook een reeks vernederingen van het nationaal gevoel2). Bij het toenemende geldverkeer en de stijgende geldbehoeften van den staat konden inderdaad de bankiers zich meer en meer doen gelden: verscheidene van hen waren na 1830 minister: baron Louis, Laffitte, Humann, Casimir Périer e. a.; behalve dat, kan men uit dien tijd geen dagblad, geen brochure, geen verzameling diplomatieke stukken opslaan zonder den naam Rothschild te vinden; het betrof meestal reizen van leden dier illustre familie in verband met het aangaan van buitenlandsche leeningen — dat was in dien tijd nog bijna den eenigen vorm, waarin emigratie *) Lord Byron, Don Juan. Canto XII, v en VI. *) K. Marx, La lutte des classes en France 1—17. — 14 — van het kapitaal plaats vond — besprekingen met ministers over aflossing en rentebetaling daarvan; of het geven van partijen of galadiners, aan één hunner verblijven, waar dan ministers en diplomaten verschenen, en waar veel gefluisterd en sterk geïntrigeerd werd. Het is heel moeilijk het gewicht, dat de bankiers in de schaal legden, nauwkeurig af te wegen; trouwens de regeering trachtte zooveel mogelijk hun invloed te maskeeren voor het groote publiek: toen het huis Rothschild, dat groote voorschotten had gegeven voor de Grieksche leening, die Frankrijk, Rusland en Engeland gezamenlijk ten gunste van den nieuwen staat hadden aangegaan, aandrong op het uitbetalen van achterstallige renten en aflossingsgelden, schreef Bourqueney*) : „Le Ministre de Grèce avait été appelé k notre conférence, et nous 1'avons tous trois 2) engagé a nous demander au nom de Son Gouvernement, ce que nous ne voulions pas avoir Pair d'accorder aux agences de la maison Rothschild". Maar men voelde toch hun invloed en men ging er tegen te keer. Garnier-Pagès viel de „féodalité financière " heftig aan en veroordeelde de beursspeculaties, omdat die geld aan de nationale industrie onttrokken8) en bij de commerciëele enquête van 1834 werd die klacht door velen herhaald. „Maintenant le papier-monnaie tróne sur les trönes même des rois. II dirige leurs conseils, fait mouvoir ou arrête leurs armées, ouvre ou ferme les accès de leurs cours. Les cabinets ni la diplomatie n'oseraient faire un pas sans consulter ou prévenir les puissances de la Banque. La maison Rothschild est la première maison du monde. En 1830 la maison Rothschild a voulu la paix et la paix a été maintenue" *). Toch valt er wel een en ander af te dingen op Marx' voorstelling van zaken: een groot deel der uitvallen tegen de Rothschilds kwamen voort uit anti-semitische gevoelens; de titels der pamfletten, door Marx aangehaald, spreken voor zichzelf; ook de latere literatuur over deze joodsche bankiersfamilie, wier fabelachtige aanwas van rijkdommen zoo sterk op de volksverbeelding werkte, heeft in 't algemeen een anti-semitische strekking. Verder was de tegenstelling tusschen „bourgeoisie industrielle" en „bourgeoisie financière" ») Bourqueney è Thiers 20 Juillet 1836. Aff. Etr. 648 Angleterre. •) Palmerston, Bourqueney en Pozzo di Borgo. ') 17 Jan. 1832 in de Ch. des Dép. Moniteur 18 Jan. ') La Quotidienne 8 Aug. 1836. — is — niet zoo scherp, als Marx dat voorstelt: vele bankiers waren betrokken in groote industriëele ondernemingen; Périer was de bezitter van mijnen in Anzin en in het buitenland. Rothschild bezat o. a., kwikmijnen in Spanje. Ook is het niet waar, dat de Juliregeering uitsluitend het werktuig der financiëele kringen was, en dat de andere belangengroepen in oppositie waren: de meerderheid der Volksvertegenwoordiging, waarop de regeering steunde, en zonder welke geen enkel ministerie levensvatbaarheid had — want de Charte van 1830 had een aanzienlijk deel der regeermacht in handen der beide kamers gelegd — bestond voor een groot deel uit industriëelen en handelaars 1). De overheerschte klasse. — De toename van de welvaart in Frankrijk was van kapitalistischen aard: het proletariaat kwam eerder in een slechteren dan in een beteren toestand. Politiek hadden de lagere klassen niet den minsten invloed. „La révolution de 1830, schreef „Le Sémaphore" van Marseille, en appelant au pouvoir les chefs de 1'ancienne opposition semblait devoir ouvrir une large carrière aux améliorations progressives, et promettre aux populations industrielies un bien-être justement mérité. La France a été bien douloureusement désenchantée d'une si belle espérance. Aussi, les populations industrielies et agricoles semblent-elles aujourd'hui prendre en dégout ce qu'on appelle vulgairement la politique, elles tombent dans 1'apathie et 1'indifférence, les discussions parlementair es leur paraissent fades et insipides; les classes laborieuses ont été soumises a tant d'expériences, è tant d'essais infructueux, elles voient depuis un demi-siècle couler tant de flots d'encre et de paroles, sans arriver a un résultat bien important pour elles, qu'elles sentent le besoin d'une nouvelle direction. Et cependant leurs souffrances croissent de jour en jour. Les événements de Lyon prouvent toute la profondeur du mal." In de meeste industrieën waren de arbeidstijden 13 uur; in tijden van crisis wel eens 20 uur per dag. De loonen waren laag; vrouwen- en kinderarbeid vrijwel in alle fabrieken. Er was reeds een sterk uitgesproken concentratie der bevolking naar de groote steden: terwijl Frankrijk van 1831 tot 1846 toenam van 32} millioen inwoners tot ± 35i *) In La Quot. v. 23 April 1835, zijn de beroepen van alle leden der Ch. des Dép. opgegeven. — i6 — millioen, waren voor Parijs de cijfers 785.000 en 1.053.0001). Er was in dien tijd dus nog aanwas van bevolking, maar de nataliteit was toen al de zwakste van Europa. Met een toekomstige stabiliteit in de bevolking hield men nog geen rekening; integendeel men merkt een zekere vrees voor het steeds groeiend bevolkingstal. „Dans vingt ans la population s'élèvera a 40 millions", stond er in La Quotidienne2), „et continuera ce mouvement pro- gressif et vraiment effrayant au dedans il faut encourager la culture des terres incultes.... au dehors il faut favoriser la colo- , nisation en faveur de la partie aventureuse de la population." De klassentegenstelling werd dagelijks scherper: „lejustemilieu est effrayé des coalitions d'ouvriers qui, chaque jour, prennent une extension nouvelle. La scissioh qui s'opère actuellement entre la classe intermédiaire et le peuple proprement dit, est en effet un symptöme trés grave d'une situation déja environnée de tant de danger"8). De industriëelen lieten niet na de regeering de mogelijkheid van arbeidersoproeren voor oogen te houden, toen ze bij de enquête van 1834 al hun best deden om de prohibitieve maatregelen te doen handhaven. En voor den minister van buitenlandsche zaken was dat gevaar een sterke stimulans om in de internationale verwikkelingen de belangen der industrie niet uit het oog te verliezen. Meeningen over het economisch element in de buitenlandsche politiek. — Dat de buitengewoon snelle groei der stoffelijke belangen langzamerhand den aard der internationale verhoudingen ging wijzigen, begon men ook in Frankrijk in ruimer kring te beseffen; het was een ontwikkeling, die zou leiden tot het modern imperialisme, dat zich van de vroegere expansiepolitiek onderscheidt door ruimer en bewuster actie der commerciëele en financiëele belangen in de Staten-politiek, waardoor de principiëele tegenstellingen meer en meer haarscherpe kanten verliezen. Pitt's houding tegenover de Fransche revolutie, Napoleon's continentaalstelsel en Canning's politiek tegenover de Groote Alliantie waren reeds voorbeelden van die ontwikkeling. Guizot, die de maatschappij van zijn tijd op zulk een fijne wijze wist te ontleden, gaf blijk reeds s) Charléty, t. a. p. 210 vlg. s) 2 April 1833. ■) La Quotidienne 8 Nov. 1833. — 17 — geheel doordrongen te zijn van de macht der handelsbelangen, toen hij aantoonde, hoe de Groote Alliantie langzamerhand ondermijnd werd door de tegengestelde belangen: hoe in Oostenrijk, dat zijn handelsvloot op de Middellandsche Zee sterk zag aangroeien, kringen ontstonden, die een andere politieke richting eischten x) — en erkende zelfs Metternich, wiens geheele politiek toch berustte op de tegenstelling Alliantie-Revolutie, niet, dat Engeland, Frankrijk, Holland en zelfs Rusland een commerciëele politiek voerden in overeenstemming met hun ligging, en dat Oostenrijk dit voorbeeld moest volgen2)? „II existe aujourd'hui", zei Harcourt3), „en France, comme presque partout une sorte de désir immodéré de bien-être, une espèce de fièvre industrielle, une communication plus rapide des hommes entre eux, telle qu'on n'avait rien vu de semblable a aucune autre époque de notre histoire. Aussi les affaires de commerce sont elles devenues des questions nationales; et ce qui autrefois était relégué dans le domaine de la théorie est devenu de la politique et de la réalité. II suffit de jeter les yeux autour de nous pour y trouver des témoignages de ce que j 'avance.... Les nations se trouvent réunies entre elles par des Hens plus indissolubles que tous les traités, paree qu'ils seront fondés sur des avantages et des intéréts réciproques; les guerres deviendront plus rares.... La supériorité des nations comme celle des individus, sera mi se, au concours et celle-la aura la palme qui aura apporté plus de lumières et de bien-être sur tous les marchés de 1'univers. Autrefois de semblables doctrines eussent été traitées de visions, de rêveries, d'idéologisme; aujourd'hui c'est une nécessité pour nous de les adopter, sous peine de rester en arriêre de tout ce qui nous entoure." Telkens en telkens weer klonken dergelijke tonen als een „leitmotiv' op uit het Palais-Bourbon en uit de kamer der Pairs en vonden weerklank in de pers. „Les intéréts matériels qui se dessinent de toutes parts avec une si grande énergie, ont changé depuis environ vingt ans la politique et surtout les relations internationales d'un grand nombre d'états d'Europe", aldus begon een artkiel van La Quotidienne, dat zeer belangrijk is om ons de waardeering van het ') 7 Maart 1832 in Ch. des Dép. Moniteur van 8 Maart. *) Metternich aan baron v. Kübeck 20 Oct. 1841. 3) 13 Jan. 1836 in Ch. des Dép. Moniteur van 14 Jan. De Bruin. 3 — 18 — economisch element in de buitenlandsche politiek in die dagen te doen kennen x). „Sans doute autrefois les intéréts positifs jouaient également un róle dans les transactions diplomatiques, mais la dignité des souverains, 1'honneur et la gloire du pays, les traditions conservatrices, se trouvaient toujours en première ligne dans toutes les négociations. Le droit public reposait sur ces conditions fondamentales et tout le reste leur était subordonné. Cela tenait è un ordre d'idées qui disparait de plus en plus pour faire place è une organisation purement matérielle oü 1'industrie et le commerce tiennent le premier rang. Les Hens politiques entre les états se relachent; il se forme une espèce d'égoïsme national qui amène des luttes mercantiles et qui relègue les questions politiques sur le second et quelquefois sur le troisième plan. Les traités qui se concluent aujourd'hui sont des traités de commerce dans lesquels il n'est nullement question de prérogatives politiques, de protection ou de secours réciproques. Aussi ne trouve-t-on plus en Europe les groupes d'états qui avaient la même politique, les mêmes tendances, les mêmes intéréts. Le morcellement de 1'égoïsme national se dessine chaque jour davantage et bientót la rivalité industrielle sera, de pays a pays, ce que la concurrence est de particulier a particulier. C'est 1'Angleterre qui a ouvert cette voie nouvelle." Met voorbeelden wordt aangetoond, dat ook Frankrijk in zijn politiek door die nieuwe beginselen werd geleid: de schadeloosstelling van 25 millioen fr. aan de Vereenigde Staten werd grif gegeven, omdat de belangen van Havre, Bordeaux en Lyon gaarne afstand der nationale waardigheid gedoogden. Zwitserland gaf in 1836 pas toe aan de eischen van Frankrijk, toen Thiers dreigde met een economische afsluiting, niet omdat de eischen van de Fransche regeering juridisch juist waren, doch alleen omdat anders de fabrieken van Zürich en St. Gallen en de landbouwers benadeeld zouden zijn. „II s'est ensuite fait depuis vingt ans," besluit het blad, „autant de traités de commerce que dans deux .siècles précédents et bientót il ne sera plus question dans les transactions diplomatiques que de tarifs, de droits de tonnage, de sucre et de café, et la politique se trouvera assise sur un baril d'huile ou sur un sac de riz. Ces tendances qui ont certainement leur utilité matérielle, détruisent cependant ») 14 Aug. 1837. — 19 — un ordre de fait et d'idées, en 1'absence desquelles un pays n'est qu'un grand marché soumis a toutes les vicissitudes qui frappent si souvent les marchands et les industriels; il est de plus privé de son indépendance par des considérations qui tiennent a 1'argent seulement." Verzet tegen „belangenpolitiek." — Wel een erkennen, maar geen blijmoedige aanvaarding dezer strekking, integendeel een gevoel van afkeer, van een verlangen naar een mooiere en betere wereld uit vroeger tijden, spreekt uit de laatste zinsneden. In Frankrijk, een land met een oude militaire traditie, waar vaak handel en industrie met een zekere minachting beschouwd werden, konden alleen eclatante overwinningen der legers, die den Franschen roem over de wereld verspreidden, geestdrift verwekken: de jacht naar rijkdom werd als iets minderwaardigs beschouwd; daartoe kon het Fransche idealisme niet afdalen, vooral niet in een tijd toen de Romantiek zich daar van de geesten meester maakte. Tijdens de Restauratie had de Romantiek zich geopenbaard, onder de Julimonarchie kwam ze tot vollen bloei; ze is voor een deel een reactie tegen de mechaniseering der beschaving; de romantici met hun sterke subjectiviteit kwamen in verzet tegen de nivelleerende strekking der wereldontwikkeling, waardoor de persoonlijke verhoudingen plaats moesten maken voor de zakelijke. In hun smachten naar een schoon verleden, dat ze zich als een nog heerlijker toekomst droomden, trachtten ze het heden, de reëele wereld te ontvluchten. „Tout ce qui était, n'est plus, tout ce qui sera, n'est pas encore", bekende met een verzuchting, ,,1'enfant du siècle," lijdend aan de „maladie du siècle". De economische ontwikkeling der maatschappij, de toenemende beteekenis der bourgeoisie, die de wereld onder haar leuze: „Enrichissez vous", bezig was te veroveren, vervulden het romantische gemoed met afkeer, met walging. Betooverd door het met felle kleuren schitterende beeld der groote revolutie, door den Napoleontischen roem, leek hun de behartiging der materiëele belangen het duffe gedoe van een kleine wereld, waar elke hoogere levensuiting der menschheid dreigde te verstikken, waar het leven al haar charme had verloren, een „siècle d'ennui" (Stendhal) was aangebroken. Geen wonder dat de Julimonarchie zoo weinig sympathie vond bij de meeste romantische schrijvers. In de buitenlandsche politiek — 20 — leidde dit tot een hartstochtelijk meeningsverschil. Tegenover een realistische materiëele richting, die de industriëele ontwikkeling der eeuw als een verheugend verschijnsel aanvaardde en de daaruit voortvloeiende belangen niet wilde opofferen aan een profijtloozen roem, plaatste zich een romantisch idealistische richting, die zich in nationalen roem en grootheid vermeide en een afkeer vertoonde van een angstvallig wikken en wegen der stoffelijke voor- en nadeelen. „Les nations n'ont-elles donc qu'une balance de chiffres a établir, zoo vroeg een der afgevaardigden in het PalaisBourbon, et serions-nous descendus a ce degré de matérialisme social, que 1'arithmétique dut s'asseoir seule dans les conseils de la Chambre et du Gouvernement, et peser seule les résolutions de notre pays" x) ? Tusschen beide ideeën ontbrandde in de eerste jaren van het burgerkoningschap een worstelstrijd, die meer dan eenige andere staatkundige kwestie de hartstochten heeft opgewekt. Als de groote debatten over 't buitenlandsch beleid plaats hadden, waren de publieke tribunes propvol; dan heerschte er een groote spanning; dan werden oratorisch talent en diepere inzichten ten toon gespreid; dan wisselden nuchter-betoogende redevoeringen af met gloedvolle peroratiën; dan stonden zelfbewuste innerlijke beheersching tegenover passievolle zichzelf-vergetende opwinding; dan vlogen rake, venijnige interrupties door de zaal, en snelden de discussies prestissimo voort; dan vielen ministers en ministeries. Zoo stonden weerstands- en' bewegingspartij in hun gevoelens omtrent de buitenlandsche politiek tegenover elkaar. Wat waren de practische doeleinden dier beide partijen? De bewegingspartij. — De laatste wilde, dat, evenals tijdens de Conventie, Frankrijk, sterk door zijn natuurlijke grenzen: Rijn, Jura en Alpen, het overige Europa zou voorgaan, de volken, dank zij een enthousiaste liberale propaganda, bevrijdend van de tyrannie, waaronder ze gebukt gingen; en ongetwijfeld zou Frankrijk, meende zij, bij dat streven toegejuicht worden door alle volken, die verdrukt werden door de Heilige-AUiantie-politiek en terugverlangden naar den tijd, toen ze nog de zegeningen der vrijheid onder het Fransen republikeinsch en keizerlijk bestuur genoten; zoo ') 2 Mei 1834, Moniteur van 3 Mei. — 21 — zou de buitenlandsche politiek tegelijk een revanche zijn voor de schandelijke vredes van 1814 en 1815, „la halte dans la boue", zooals generaal Lamarque dat noemde 1). Nog nooit was de kans voor Frankrijk om in Europa de leidende rol te spelen zóó groot geweest. „De semblables données", schreef Louis Blanc2), „permettaient aux Francais une ambition, sans limites, et tout pouvoü* digne de gouverner, allait évidemment par eux gouverner le monde." Op welk een desillusie een streven, gebaseerd op een dergelijke optimistische beschouwing van de geestesgesteldheid der vreemde volken zou zijn uitgeloopen, daar heeft de crisis van 1840 een antwoord op gegeven, dat aan duidelijkheid niets te wenschen overliet. Juist als bij de Fransche liberalen zelf bleek in het overige Europa het nationalisme sterker dan het liberalisme: immers tijdens de Restauratie hadden de links-liberalen in Frankrijk zich in hun oppositie wel zoo nationaal als liberaal getoond 3). De ideëele opvattingen dezer partij vonden weinig weerklank bij de nijvere bourgeoisie. Treffend is de opmerking van De Broglie dat deze menschen er niet meer toe gebracht konden worden, ,,a partir de nouveau, pieds nus et le sac au dos, pour faire le tour du monde. C'était folie de jeunesse qui ne convenait plus a leur situation et a leur age" 4). De partij der „résistance". — De weerstandspartij volgde meer een nuchtere belangenpolitiek; haar opportunisme was veel meer in overeenstemming met den aard der commercieel aangelegde bourgeoisie, die zich veiliger voelde bij een voorzichtige, berekenende vredespolitiek, die uiterlijk weinig schitterend effect maakte, dan bij een eclatante, maar gevaarvolle, sterk principiëele houding tegenover de rest van de wereld. „II importe au repos et surtout a 1'honneur de la France qu'elle ne semble pas aux yeux de 1'univers une société dominéé par la violence de la passion", zei Casimir Périer5). „La bourgeoisie, merkte Louis Blanc terecht op, composée en partie de banquiers, de marchands, d'industriels, de rentiers, de propriétaires paisibles et prompts è s'alarmer, elle •) 6 Maart 1832, Moniteur 7 Maart. •) Hist. de X ans, II 27. *) Thureau-Dangin I 54. *) Thureau-Dangin, I 50. ') Moniteur Univ. 19 Maart 1831. 22 appartenait presque tout entière a la peur de Pimprévu. La grandeur de la France, pour elle, c'était la guerre; et dans la guerre elle ne voyait que 1'interruption des relations commerciales, la chute de telle ou telle industrie, des débouchés perdus, des faillites, des banqueroutesl). De andere partij daarentegen bestond voor het grootste deel uit jonge menschen, die niet rijk waren, en weinig commerciëel aangelegd2). Het „juste-milieu" zou alleen dan niet terugdeinzen voor gewelddadige botsingen, als het ging om politieke, commerciëele of territoriale belangen8). Een dergelijke politiek was realistisch. „Les faits commandent, la réalité est la vraie souveraine et toutes les déclamations tombent devant elle" 4), oordeelde Thiers, die groote beteekenis hechtte aan de economische factoren van oorlog en vrede. „II est bien vrai," zeide hij, „que rarement deux principes politiques religieux se sont trouvés en présence sans entrer en lutte; mais pour qu'il y ait lutte, deux conditions sont indispensables: il faut pour la guerre que des intéréts matériels opposés se trouvent cachés sous ces principes ou que 1'exagération de 1'un de ces principes rende toute réconciliation impossible" 6). Op grond van die overtuiging was hij van oordeel, dat Frankrijk, „ne doit et ne peut intervenir que la oü son propre intérét 1'exige et cela dans 1'intérêt du libéralisme lui-même" 8). Zonder onderbreking is tijdens Louis Philippe de buitenlandsche politiek gevoerd in den geest der weerstandspartij. Reeds bij de eerste kamerdebatten over het buitenlandsch beleid van de regeering, liet de rede van minister Maison daaromtrent geen twijfel. Idealisme en altruïsme werden verworpen: ,J 'avoue",aldus Maison, que mon patriotisme est égoïste. Francais avant tout, je ne vois et ne dois voir dans le poste oü la confiance du Roi m'a placé que les intéréts de mon pays. Les destinées du genre humain ne me sont point indifférentes, mais avant de songer au genre humain, je songe a notre France qui m'est plus chère encore. Ma philanthropie se tracé donc des frontières et je pense que tout en formant *) Hist. de X ans, II 29—30. •) Idem, II 86. *) Casimir Périer, 8 Maart '32. *) Thiers, Discours Parlementaires, I 317. «) Idem I 85: 20 Sept. 1831. Als voorbeeld haalde hij aan den hervormingstijd. •) Idem, I 113. — 23 — des voeux pour des améliorations politiques chez nos voisins, la raison, 1'intérêt et 1'honneur nous cornmandent de rester dans le eerde de 1'exercice exclusivement national de nos libertés. II vaut mieux les affermir sur cette terre francaise, si bien faite pour les féconder que d'en rêver ailleurs 1'extension indéfinie. Nous ne voulons pas que d'autres interviennent dans nos affaires. N'intervenons pas davantage dans les leurs" 1). 2 November 1830 was het ministerie Laffitte opgetreden, dat tot de bewegingspartij behoorde. Maar Louis Philippe heeft door zijn persoonlijk ingrijpen gemaakt, dat in de korte periode, dat dit ministerie aan het bewind was, de buitenlandsche politiek niet van karakter veranderde. Allereerst wist hij al spoedig Maison, die, ondanks zijn gematigde rede van 13 November, hem niet beviel, zonder opzien te baren, te vervangen door generaal Sebastiani (17 November) ; de andere ministers hielden zich daar vrij lijdelijk tegenover. Deze stonden trouwens toch al niet erg sterk: de groote kamerdebatten gingen langs het ministerie heen; Guizot en Dupin aan den eenen kant, en de theoretiseerende linkerliberalen aan de andere zijde hadden feitelijk den draad der besprekingen in handen. Sebastiani, weinig welsprekend, mengde zich slechts zelden in het debat. Soms werden ernstige beslissingen door den koning en Sebastiani in overleg met Talleyrand getroffen, zonder den minister-president erin te kennen; de vreemde regeeringen wisten dit heel goed en zonden dubbele dépêches aan hun gezanten in Parijs, de eene bestemd voor den ministerraad, de andere voor den koning en Sebastiani 2). Zoodoende hebben menschen als generaal Lamarque en Mauguin c.s. nooit gelegenheid gekregen hun romantisch-idealistisch getinte opvattingen in daden om te zetten. De leiders der linkeroppositie konden zich op den duur niet onttrekken aan de steeds machtiger dwingende economische belangen. Mauguin, een der actiefste en best gedocumenteerde sprekers der linkerzijde, was overtuigd van de noodzakelijkheid om de buitenlandsche politiek ook dienstbaar te maken voor het openen van nieuwe afzetgebieden voor den Franschen handel. En Odilon Barrot, van alle politici ter linkerzijde, degene, die het meest consequent vasthield aan een principieel liberale politiek, ') 13 Nov. 1830. Moniteur 14 Nov. ') Thureau-Dangin, I 154—155. — 24 — en die overtuigd was, dat oorlogen met territoriale en dynastieke doeleinden tot het verleden zouden gaan behooren, daar slechts de vrijheid der volken de eenige waardige inzet voor een grooten strijd was, totdat eindelijk, wanneer die vrijheid over .alle volken haar zegen verspreidde, een eeuwige vrede op aarde zou heerschen, moest toch erkennen, dat men nog lang zoover niet was: „la force matérielle est encore assez puissante pour balancer et al armer même les forces morales" 1). Aan den anderen kant waren de regeeringspartijen gedwongen vooral in de eerste jaren na 1830 in haar politiek rekening te houden met de principiëele tegenstellingen: deze stonden het voeren van een zuivere belangenpolitiek in den weg. „Les relations extérieur es", schreef De Barante, die als gezant te Turijn en te St. Petersburg steeds blijken heeft gegeven van groote belangstelling en waardeering voor de economische verhoudingen te bezitten, aan Casimir Périer, „se régleront encore pendant longtemps, non sur les intéréts de territoire et de commerce comme jadis, mais sur des intéréts moraux, sur les idees de politique intérieure" 2). Hoewel ieder idee van bewuste liberale propaganda in Europa verworpen werd, kon de regeering toch voor de liberale bewegingen in de verschillende landen niet ongevoelig blijven. „On ne peut nier", schreef het Journal des Débats, „que la France ne veuille un peu la guerre, vaguement, sans s'en rendre compte; qu'elle n'ait des sympathies trés-vives, ca et lè trés exigeantes pour les destinées de certains peuples: qu'elle ne soit très-sensible aux phrases belliqueuses, aux résurrections de drapeaux" 3). Vandaar een zekere tegenstrijdigheid, gelijk Guizot opmerkte in een brief aan De Barante: „L'amour propre national est au fond de toutes les questions. Singulier état de société ! Jamais les impressions, les passions publiques, toute cette vie morale et mobile des peuples n'ont tenu plus de place, exercé plus d'influence; et on veut que les gouvernements ménagent et satisfassent avant tout les intéréts matériels. On a de 1'imagination, de 1'ardeur et on veut être tranquille, et que tout soit doux et commode autour de chacun. *) 13 April 1831. Moniteur van 14 April. *) 13 Februari 1832. Souvenirs, IV, 458. *) Thureau-Dangin, I, 387. — as — C'est difficile. Nous verrons" x). Die tegenstrijdigheid kwam voort uit het feit, dat niet één maar tweeërlei antithesen Frankrijk's internationale positie bepaalden: de prindpiëele en de materiëele. De eerste waren verscherpt door de Julirevolutie; de tweede, onafhankelijk van regeeringsveranderingen en reeds bestaande vóór de revolutie, hielden verband met de natuurlijke ligging van Frankrijk, van den rang, dien het onder de mogendheden bekleedde, van zijn welvaart, grootheid en kracht2). Voortdurend hadden principiëele en belangenpolitiek elkaar afgewisseld: de revolutie van '89 en alle groote democratische en militaire bewegingen, die er het gevolg van waren, plaatsten de eerste op den voorgrond; na de catastrophe van 1814 en 1815, die in Frankrijk het ancien régime herstelde, waardoor de tegenstelling met het overige legitimistisch Europa verdween, moest de principiëele politiek haar plaats inruimen voor een belangenstaatkunde. En na de Julirevolutie keerde gedeeltelijk de situatie van 1815 terug8). De groote moeilijkheid voor de Juliregeering was, dat de revolutie, waaraan zij haar ontstaan dankte, haar scherp principiëel tegenover het conservatieve Europa had geplaatst, terwijl zij een maatschappelijke klasse vertegenwoordigde, die vóór alles de behartiging van haar materiëele belangen eischte. Casimir Périer. — Het is de groote verdienste van Casimir Périer geweest, om door een verstandige politiek de vijandschap der Alliantie-stateji tot sluimeren gebracht en daardoor de mogelijkheden voor een belangenpolitiek geopend te hebben4). Hij behoorde tot een familie, die zeer gezien was in handels- en bankierskringen. De bankinstelling, waarvan hij chef was, was een der rijkste en meest solide van Frankrijk. De rijkdom van zijn ') Guizot aan De Barante 20 Juni 1831. Souvenirs, IV, 265—'66. *) De Dreux-Brézé in Chambre des Pairs 3 Jan. 1838. Moniteur van 4 Jan. ») Zie Walewski, L'alliance Anglaise. Paris, 1838, 9—12. 4) Piscatory gaf 2 Juni 1836 de volgende beschouwing: „Je comprends trés bien que lé lendemain de la révolution de Juillet dans les années qui ont suivi cette glorieuse époque, le gouvernement ait été préoccupé de cette pensée d'alliance de principes qui quelquefois sont contraires aux intéréts positifs; mais a mesure que nous nous fortifions, a mesure que nous nous consolidons, que nous reprenons au nom même de la révolution de Juillet, 1'importance de Juillet, 1'importance qui appartient a la France dans la Société européenne, je crois qu'il est bon de penser aux intéréts aussi bien qu'aux principes" (Moniteur 3 Juni 1836). — 26 — familie dagteekende reeds van vóór de Revolutie, een groot verschil met Laffitte, ook bankier en zijn voorganger als ministerpresident, die een parvenu was 1). Hij was vast besloten de bourgeoisie te dienen en den middenstand en het volk in bedwang te houden. Daaraan heeft hij zich geheel gegeven, en zijn gezondheid heeft hij er aan geofferd 2). Zijn persoonlijke belangen verwaarloosde hij daarbij niet. Als bezitter van mijnen te Anzin, toonde hij zich, bang voor concurrentie der Belgische industrie, op zeer besliste wijze een tegenstander van de inlijving van België bij Frankrijk. Qok werd er over geklaagd, dat hij door differentiëele rechten de kolenmijnen van Anzin bevoordeelde 3). Tijdens zijn bewind is de beslissing gevallen, of het kiezerscorps vertrouwen stelde in de politiek, die Casimir Périer aangaf . De verkiezingen van 5 Juli 1831 gaven voor 't eerst sedert de Julirevolutie den kiezers gelegenheid hun meening te uiten. De uitslag was twijfelachtig. De linkerzijde, die aan Périer den oorlog had verklaard, had gemeend handig te zijn door de erfelijkheid van het pairschap als inzet voor den verkiezingsstrijd te gebruiken, omdat de regeering de afschaffing daarvan wel beloofd, maar de beslissing een jaar uitgesteld had. Dat vertroebelde het juiste beeld van de verkiezing. Een groot aantal leden was geneigd een „tiers parti" te vormen, zonder bepaald programma en onafhankelijk tegenover de regeering. De verkiezing van een kamerpresident en de stemming over het adres van antwoord gaven duidelijk al de weifelende houding aan: met slechts één stem meerderheid werd de regeeringskandidaat Girod de 1'Ain gekozen; Périer nam zijn ontslag; maar de tiendaagsche veldtocht bracht hem, na eenige aarzeling zijnerzijds, er toe aan te blijven. „L'essentiel était, schreef Talleyrand in zijn Mémoires 4), que M. Périer restat au pouvoir, paree que 1'opinion de dehors était tout entière a lui, les gens tranquilles et le commerce en France lui appartenaient". De stemming over het adres van antwoord zou beslissend zijn. De hoofdaanval der linkerzijde werd ') Fournière, La monarchie de Louis Philippe, Hist. Socialiste 115. *) Idem 118. 9) La Quot. 4 Jan. 1832. 4) IV 263. — 27 — geconcentreerd op het buitenlandsch beleid. Sebastiani en Périer verdedigden zich hardnekkig; alleen de belangen van Frankrijk bepaalden hun houding, zoo zeiden ze, en onder geen beding zouden ze terwille van eenig principe den vrede verbreken. Nog eens kwamen de twee meeningen over de buitenlandsche politiek scherp tegenover elkaar te staan. Een week lang hield de strijd aan en eindigde met een groote overwinning der regeering: */5 der stemmen verklaarden zich vóór Périer. Daarna was zijn parlementaire positie verstevigd en kon hij nog beslister zijn politiek in toepassing brengen. Met recht kon het Journal des Débats den 3isten Maart schrijven : „La pacification de 1'Europe, il y a un an, était regardée comme une chimère. Aujourd'hui c'est un fait accompli. Elle a désormais force de chose jugée et le système de la paix, le système du ministère du 13 mars a pleinement triomphé". En Guizot zeide : „Nous commencons a sortir de la question révolutionnaire, nous commencons a entrer dans les questions de politique pratique, oü il y a de la liberté et de la diversité et qui ne sont point des questions de vie et de mort, dont on ne peut attendre sans crainte la solution, le résultat" 1). Dat was het werk van Casimir Périer. Toen de cholera hem den ióen Mei 1832 wegnam, was de richting der buitenlandsche politiek van zijn land voor vele jaren bepaald. Zijn dood sluit een tijdvak af. Wij zullen dus allereerst dienen na te gaan, in hoeverre, gedurende dat tijdvak, de economische belangen van Frankrijk, te midden van de groote tegenstelling tusschen het liberale en conservatieve Europa, reeds invloed uitoefenden op de buitenlandsche politiek van Frankrijk. ') 7 Maart 1832 (Moniteur van 8 Maart). HOOFDSTUK II De eerste twee Jaren De erkenning der Julimonarchie. — Ondanks de vijandige gevoelens, waarmee de Europeesche staten de Julirevolutie ontvingen, volgde de erkenning der nieuwe regeering vrij spoedig; vooreerst omdat deze zich vredelievend toonde en ook omdat eenige mogendheden het ministerie Polignac gaarne zagen verdwijnen. Het valt niet te ontkennen, dat de welvaart van Frankrijk en zijn machtspositie in Europa tijdens de 15 jaren van de Restauratie er niet op achteruitgegaan waren. De interventie in Spanje in 1823, de belangrijke rol, die het in den Griekschen vrijheidsoorlog had gespeeld en de verovering van Algiers, die wegens de nauwe aansluiting van Karei X bij Rusland, door Engeland niet belet had kunnen worden, hadden Frankrijk's positie als MiddellandscheZeemogendheid aanmerkelijk versterkt. Met Rusland samen had het geijverd voor een sterk Griekenland als tegenwicht van Engeland's heerschappij over de Jonische eilanden. In diplomatieke kringen werd ernstig rekening gehouden met een uitbreiding der Fransche veroveringen in Afrika, waardoor nieuwe uitgebreide afzetgebieden voor de Fransche industrie werden geopend 1). Zulke vooruitzichten verontrustten in hooge mate het bij uitstek commercieel aangelegde Engeland. ,,Ici 1'intérêt puissant du commerce a étouffé la terreur, et cette puissance est si réelle que personne a Londres n'a eu le courage d'avoir peur", merkte de Hertogin van Dino eens geestig op 2). Green wonder dan ook, dat Engeland, ondanks het feit, dat er op dat oogenblik een Tory regeering was, reeds dadelijk de Julimonarchie erkende. Hier werkten de materiëele belangen sterker dan de principiëele afkeer. Engeland *) Vicomte Guichen, La révolution de 1830 et 1'Europe, 16, 40—43; La Quot. 1832, 20 April. *) De Barante, Souvenirs, IV, 503. — 29 — kreeg nu de kans, dat de toenemende machtsversterking van Frankrijk in de Middellandsche Zee voor langen tijd onderbroken zou worden, bovendien hoopte de Engelsche handelswereld op een verlaging van het Fransche tarief. Ook Oostenrijk, dat wantrouwend de machtsuitbreiding van Rusland in het Oosten had gadegeslagen, was het niet geheel onwelkom, dat het Franco-Russisch samengaan verbroken werd. Hetzelfde gold, in mindere mate ook voor Pruisen. Eigenaardig, dat Rusland, dat het nauwst met Karei X verbonden was geweest, zich het minst welwillend toonde en het langst met de erkenning van Louis Philippe heeft gewacht. Pas toen Nicolaas I zag, dat geen enkele mogendheid geneigd was den vrede te verbreken ter wille van de Bourbons, liet ook hij zijn dreigende houding varen, al bleef hij verder bij elke gelegenheid, waar hij de kans schoon zag, zijn kwaden wil toonen. Karakter der politieke verhoudingen na 1830. — Moeilijk was het na die erkenning door Europa den vrede te blijven handhaven. Er bleven nog genoeg factoren over om de principiëele tegenstellingen af en toe tot het uiterste toe te spitsen. Veel hing daarbij af van den invloed der Julirevolutie op de liberale beweging in het overige Europa. De onmiddellijke gevolgen: de Belgische revolutie, de agitatie in Engeland voor de „reform", de eerste overwinningen van de radicale en centraliseerende liberalen in Zwitserland, de volksopstand in Saksen, de liberale opstanden in Italië en Spanje, de Poolsche opstand, leken niet gering *), en waren geschikt den invloed der Julirevolutie te doen overschatten door de groote mogendheden, die te veel uit het oog verloren, dat bij al die troebelen ook zeer bijzondere oorzaken hebben meegewerkt. De Fransche liberale clubs waren eveneens geneigd die gebeurtenissen door een vergrootglas te bekijken; de enthousiaste dankbetuigingen van Duitsche en Italiaansche liberalen gaven hun de illusie, alsof hun gelijkgezinden in het buitenland daarmee een bijzondere voorliefde voor Frankrijk wilden te kennen geven en een herstel van het onrecht in 1814 en 1815, de uitbreiding van Frankrijk'tot zijn natuurlijke grenzen met gejuich zouden begroeten. Twee jaar lang bleven deze bewegingen dreigend. Ze hebben de antithese ') Thiers, La monarchie de 1830. Paris 1831, 116—119. — 30 — liberaal-alliantie verscherpt en de economische tegenstellingen voorloopig omsluierd; ze gaven de bewegingspartij in Frankrijk levensvatbaarheid en verklaren, hoe de nieuwe monarchie, wilde ze niet geheel geïsoleerd blijven, aansluiting zocht bij Engeland, hoewel de materiëele belangen van beide landen vaak diametraal tegenover elkaar stonden *). Voordeelen van een aansluiting bij Rusland. — Die belangen zouden Frankrijk meer gedreven hebben tot een Russisch bondgenootschap: we merken bij sommigen, op dien grond, neiging tot een zoodanige alliantie, waarvan de voordeelen tijdens de Restauratie gebleken waren. Bij de eerste besprekingen over de buitenlandsche politiek der nieuwe regeering in 1830 kwam generaal Richemond op voor een nauwe samenwerking met het groote Tsarenrijk. „Séparés par de vastes contrées", zeide hij, „les deux peuples sont appelés a une alliance naturelle. Nulle cause raisonnable de jalousie et d'altercation; des intéréts et des ennemis communs. Placés aux deux extrémités de 1'Europe, ils devraient en étre les modérateurs et les arbitres. Comment les avantages de cette heureuse position ne seraient-ils pas compris par un prince aussi clairvoyant que 1'empereur de Russie, lui qui a tant de raisons de connaitre et d'apprécier la politique de 1' Angleterre ? lui convriendrait-il mieux de nous jeter dans les bras de sa rivale pour aller un jour avec elle, poser un terme a sa carrière de gloire, et renfermer 1'avenir de ses peuples dans les steppes de la Moscovie" 2) ? Sebastiani kon dit slechts beamen: „Je pense comme 1'orateur sur 1'union naturelle de la France et de la Russie; aucune collision d'intérét ne saurait exister entre elles; placées a une grande distance 1'une de 1'autre, tout leur conseille de s'unir par les liens d'amitié et de confiance." Ook van Russische zijde gingen dergelijke stemmen op; Pozzo di Borgo, de Rusissche gezant bepleitte een Franco-Russisch verbond, om daardoor Frankrijk en Engeland gescheiden te houden3). Maar de persoonlijke minachting van Nicolaas I l) Talleyrand, die persoonlijk het meest heeft bijgedragen tot de FransenEngelsche toenadering, zei: L'Europe se trouve donc partagée entre deux principes de gouvernement. Ce sont aujourd'hui ceux qui la régissent (Mémoires, III, 414). *) 6 Dec. 1830. Moniteur van 7 Dec. ') Guichen, t. a. p. 114. — 3i — voor het Julikoningschap verhinderde het verbond van twee landen, die geen concurrenten op de wereldmarkt waren, wier directe relaties nog niet talrijk waren, maar wier natuurlijke gesteldheid veel voor een toekomstig handelsverkeer beloofde; vooral de betrekkingen tusschen Odessa en Marseille namen zeer in beteekenis toe *). In de .eerste plaats Zuid-Frankrijk dus, zou hierbij gebaat zijn, maar sedert de Julirevolutie waren de belangen van NoordFrankrijk sterker vertegenwoordigd dan die van de „Midi". De economische tegenstellingen tot Engeland. — Meer dan de voordeelen van een Russisch, vielen de nadeelen van een Engelsen verbond op. „Dans la question de 1'alliance anglaise invoqueraiton les intéréts matériels? Ils sont tous dissidents, opposés, inconciliables, luidde het oordeel van La Quotidienne 2). II y a rivalité de commerce et d'industrie et cette rivalité qu'aucun traité ne saurait faire disparaitre, nous place même en temps de paix dans un véritable état de guerre avec 1'Angleterre. II y a rivalité maritime entre deux puissances dont 1'une veut 4 tout prix conserver la suprématie, disons mieux, la dictature des mers et dont 1'autre doit tendre sans cesse sinon'a la posséder exclusivement, du moins 4 la partager." „La France et 1'Angleterre," zei de Hertog van Noailles, „doivent mutuellement gagner 4 des rapports de bonne harmonie dignes de 1'époque de civilisation oü nous sommes; mais le progrés des lumières et Padoucissement des moeurs ne sauraient changer la nature des choses. Ces deux rivages opposés se regarderont toujours en rivaux, littora littoribus contraria". „Les lumières, Pindustrie, le commerce, la situation géographique des deux pays mettront toujours partout leurs intéréts en contact. Loin de s'abandonner avec confiance 4 une alliance de cette nature, on doit s'applaudir toutes les fois qu'en présence d'un fait important elle ne s'est pas rompue. Je veux bien qu'on décore du nom alliance Pintelligence momentanée qui existe entre les deux gouvernements; mais j'attendrai le premier conflit d'intéréts pour juger de sa force et de sa durée. Qu'on n'oublie pas que les sympathies d'idées politiques sur lesquelles on la fonde aujourd'hui, disparaissent promptement en Angleterre en présence des intéréts"8). Zie ook pag. n—12. ') 21 Aug. 1832. *) 8 Juni 1833 in Chambre des Pairs. Moniteur 9 Juni. — 32 — En de economische verhoudingen tusschen beide landen omstreeks 1830 rechtvaardigen deze kritieken, die steeds weer en in afwisselende hevigheid herhaald werden. In Engeland en Frankrijk hadden zich in de laatste 50 jaar dezelfde industrieën ontwikkeld. Terwijl in Engeland die ontwikken ling zoover gevorderd was, dat bescherming van hooger hand overbodig werd, hadden in Frankrijk de industrieën, die hun vooruitgang te danken hadden aan de bescherming van het continentaal stelsel van Napoleon en het tarievensysteem der Restauratie, dat door talrijke wetten, in 't bijzonder die van 1822, uiterst prohibitief was geworden, nog steeds een kunstmatigen steun noodig. Voor de meeste industrieproducten was Frankrijk nog geen gevaarlijke concurrent voor Engeland op de buitenlandsche markten, maar de Fransche binnenlandsche afzetgebieden waren juist dank zij het hooge tarief aan de inheemsche industrie gewaarborgd. Evenals in verreweg de meeste landen van het Europeesche continent, en in de Vereenigde Staten, was ook in Frankrijk het tarief in 't bijzonder tegen de Engelsche industrie en handel gericht. Vandaar dat de directe betrekkingen tusschen de landen aan beide zijden van het kanaal heel gering waren; terwijl in 1821 de invoer uit Engeland 36 millioen fr. aan goederen bedroeg, was door opdrijving van het Fransche tarief dat bedrag in 1829 tot 19.1 mUlioen fr. gedaald. En hoezeer de douanemaatregelen tijdens de Restauratie juist tegen Engeland gericht waren, bleek ook wel hieruit, dat de invoer uit minder industriëel ontwikkelde landen, vaak aanmerkelijk dien uit Engeland overtrof; zoo was de invoer uit de Nederlanden ruim viermaal zoo groot (1829: 81 miH. fr.) ; die uit Sardinië driemaal, die uit Duitschland eveneens driemaal; zelfs Spanje (21,2 millioen fr.) en Rusland (19.4 mill.) overschreden het Engelsche cijfer, terwijl Zwitserland, Toscane en Turkije met Griekenland het zeer nabij kwamen. De uitvoer naar Engeland was heel wat hooger (61 mill. in 1829) maar het geheele handelsverkeer met Engeland bedroeg toch nog maar 81 mill. op een totaal van 987 der geheele handelsbeweging, dus nog geen 9 % *). De machtige textielindustrie van Groot-Brittannië leverde in 1829 nog geen 170 centenaar aan Frankrijk, een land van over de 30.000.000 zielen! ») Levasseur, Hist. du Commerce de la France II, 148—154. — 33 — En zou de bourgeoisie, die met de Julimonarchie heerschend geworden was, geneigd zijn om de directe betrekkingen met hun buren te verruimen? Het tegendeel wenschten de Fransche industriëelen. De vrijhandelsbeweging in Engeland, omstreeks 1825 door Huskisson ingezet, werd door hen met wantrouwen gadegeslagen. Een toegeven aan den drang van Engelsche zijde om — in heel Europa — de tarieven-barrières, die feitelijk het continentaalstelsel van Napoleon voortzetten, omver te werpen, werd in Frankrijk beschouwd als een lafhartig prijsgeven der binnenlandsche markt aan de Engelsche industrie. „Si le Gouvernement se précipite en aveugle dans cette voie nouvelle", zei de Hertog v. Fitz-James, „si avant le temps il admet les produits anglais équivalents des nótres, il arrivera bientót ce que 1'on vit en France après le fatal traité de commerce de 1786 *) ; toute la France jusque dans ses moindres bicoques, jusque dans ses provinces les plus centrales serait inondée des marchandises anglaises avec lesquelles aucune concurrence ne deviendrait possible *). Dat handelsverdrag van 1786 was een dankbaar argument voor al degenen, die belang hadden bij het behoud der prohibitieve maatregelen; bij de enquête van 1834 werd er door de industriëelen een veelvuldig gebruik van gemaakt ! Was er dus weinig kans voor Engeland in Frankrijk aan afzetgebied te winnen, bovendien zou Frankrijk, waar de industrie langzamerhand de binnenlandsche markt geheel ging bevredigen, hoe langer hoe meer op verovering van een deel der buitenlandsche mark1: uitgaan en daarbij zou het in de eerste plaats den Engelschen handel bedreigen. Voor Frankrijk was nu ook de gelegenheid geopend, om, evenals Canning dat in Zuid-Amerika tegenover de Heilige Alliantie gedaan had, zijn scheiding van het legitimistische Europa benuttend, zijn invloed en handelsrelaties uit te breiden, door overal, waar zich verzet openbaarde tegen Metternich's voogdij, daadwerkelijk of moreel steun te verkenen. Engeland was zijn monopolie van een voordeelige liberale politiek verloren ; en te meer werd de kans op botsing der Fransche en Engelsche belangen vergroot, daar de handelspolitiek der beide rivalen op verschillenden grondslag berustte: Engeland met zijn volmaaktere industrie zou reeds ') Het zg. Eden-tractaat, waarbij het vrijhandelsprincipe werd gehuldigd. ') 31 Mei 1836. Moniteur van 1 Juni. De Bruin. 3 — 34 — gebaat zijn bij gelijke mededingingsvoorwaarden in vreemde landen; Frankrijk met zijn meer hulp behoevende nijverheid, zou in dat geval niet veel opgeschoten zijn en toch nog het terrein moeten ruimen voor den Engelschen koopman. Het optreden van de Whigs in den zomer van 1830 heeft de toenadering bevorderd; men zag er een hoopvol teeken in voor een gemeenschappelijk samengaan voor de liberale idee, voor een krachtig optreden tegen de Alliantie. Lamarque sprak van een „Angleterre éclairée, généreuse, qui marchea la tête de la civilisation des peuples, qui pense que la liberté ne doit pas être un monopole pour elle, et que sa prospérité n'a pas pour base le malheur des autres nations1). Maar het verdwijnen van Wellington en Aberdeen, en het optreden van Lord Grey en Palmerston c.s. heeft de economische tegenstellingen niet weggenomen; integendeel, het bracht ook in Engeland juist die klasse aan het bewind, die, rijk geworden door een geweldige industriëele expansie, steeds scherper op zou komen voor haar enorme belangen, die de geheele wereld omvatten. Cavour, die in dien tijd in Engeland vertoefde, schreef aan De Barante: „L'Angleterre est dans une voie de progrès rapides, quelque immense que soit sa prospérité, elle tend sans cesse a s'accroitre et je ne doute pas que plus elle avance, plus les moyens dont elle peut disposer pour combattre ceux qui voudraient menacer son existence sont grands et puissants si ses intéréts réels et son amour-propre national se trouvaient engagés dans quelque cause, elle serait prête a la soutenir, les armes 4 la main, avec plus de vigueur et de force qu'elle n'a jamais déployé2). En ook in het kamp der Groote Alliantie hield men rekening met en verheugde men zich innerlijk over die belangentegenstelling der beide liberale naties. Metternich oordeelde, dat het in zijn oogen verfoeilijke verbond berustte op een verkeerd uitgangspunt en dat Frankrijk een prooi zou worden van het Engelsche liberalisme, die het niet meer los zou laten: „1'Alliance entre les deux administrations, c'est une dérision," zei hij in 1832 8). De Fransche regeering heeft zelf heel goed begrepen, dat het verbond met Engeland een zeer zwakken economischen grondslag ») 30 Dec. 1830. Moniteur van 31 Dec. «) 9 Juni 1835. De Barante, Souvenirs, V, 183. •) Metternich, Mémoires, VI, 186 en Bourgeois, Manuel, III, 48. — 35 — had. Talleyrand, die in September 1830 door den persoonlijken invloed van Louis Philippe tot gezant in Engeland was benoemd, voelde intuïtief welke groote moeilijkheden hij daar zou ondervinden, om een toenadering tusschen de beide landen te bewerkstelligen1). Met groote vrees bemerkte hij, hoe de expeditie naar Algiers den Engelschen had doen inzien, dat ondanks de verplettering van Frankrijk als koloniseerende mogendheid in de 18e eeuw, de koloniale idee in Parijs nog levendig was; en hij schreef: ,,Quant 4 Alger, j'ai évité d'en parler; j'aimerais bien que nos journaux en fissent autant; il est bon qu'on s'accoutume 4 notre occupation et le silence en est le meilleur moyen. Je crois que 1'opinion a changé sur cette question en Angleterre, et que nous n'éprouverons pas d'insurmontables difficultés, lorsqu'il s'agira de la traiter" 2). Hij trachtte de Fransche regeering te bewegen, de handelsvoorwaarden voor Engeland te verzachten om aan de verwachtingen der Engelsche kooplui te voldoen s) ; zonder veel succes echter: de eerste twee jaren kwam er niets van tariefwijziging; de industriëelen wezen op het groote gevaar voor handelscrisis te midden der politieke moeilijkheden. Argout's ontwerp van 1832 heeft het nooit tot openbare behandeling gebracht4). Slechts in één opzicht kwam men aan de Engelschen eenigszins tegemoet. Bij ordonnantie van 16 Juni 1832 werd het tonnengeld voor Engelsche schepen komend van het Vereenigd Koninkrijk of van de Britsche bezittingen in Europa verlaagd van 3 fr. 75 op 1 fr. 50, wat nog verhoogd werd met een recht van 10 % zoodat het werd 1 fr. 65. Dit kwam dan overeen met wat de Fransche schepen in Engeland betaalden: r fr. 64 B). En dit vond nog vrij heftige bestrijding : men wees er op, dat veel meer Engelsche schepen de Fransche havens aandeden dan omgekeerd; dat bovendien hierdoor Engeland gemakkelijker in Frankrijk met de inheemsche industrie kon concurreeren en dat die faciliteit dus neerkwam op het prijsgeven der Fransche belangen terwille van Engeland. Merkwaardig is de verdediging van d'Argout hiertegen. ,,Loin de 14," ') Talleyrand, Mémoires, III, 332 vlg. a) Talleyrand aan Sebastiani, 27 Nov. 1830. Pallain, Ambassade de Talleyrand I 103. ') Guichen, t. a. p., 525. ') Levasseur, t. a. p., II, 165. *) Rapport over douane wet 3 Dec. 1832. Moniteur 5 Dec. - 36 - schreef hij in zijn rapport aan den koning over den algemeenen toestand van handel en nijverheid in 1832, „des faits décisifs attestent que dans les clauses du seul traité qui existe, celui du 26 janvier 1826, et qui toutes reposent sur le principe d'égalité et de réciprocité parfaite il n'en est aucune qui tende a sacrifier notre industrie. Les états d'exportation ne constatent-ils pas que de 1825 a 1831 nos envois en soieries, dirigés sur 1'Angleterre, se sont progressivement élevés de 6 a 15, et même a 17 millions? En résultat, nos exportations pour la Grande-Bretagne s'élèvent a 67 millions de francs, tandis que la valeur des marchandises re9ues de ce pays n'est que de 12 millions, et qu'è cette dernière somme s'ajoutent 115 millions de numéraire" x). Merkwaardig bewijs, hoe zelfs de regeering nog offerde aan de theorie der gunstige handelsbalans 1 En tevens een belangrijk gegeven om te beoordeelen, wat het bewuste doel der regeering bij de verzorging der materiëele belangen in de internationale verhoudingen was! Verklaring van het Engelsche bondgenootschap. — Aan beide zijden van het Kanaal gaf men er zich dus rekenschap van economisch meer tegenover dan naast elkaar te staan — bovendien de geschiedenis sprak duidelijk genoeg : „Ce livre de 1'histoire est ouvert pour tout le monde, zei de Hertog van Noailles, toen hij het Engelsche bondgenootschap bestreed — en toch zijn de twee landen na 1830 samengegaan. Wel een teeken, hoe sterk de principiëele tegenstellingen in Europa waren. In zijn groote redevoering van 8 Maart 1832 over de buitenlandsche politiek gaf Thiers hiervan de verklaring: „II y a depuis quarante ans deux intéréts pour les puissances, un intérét d'ordre social et un intérêt de puissance 4 puissance. Cet intérêt d'ordre social, toute révolution 1'éveille il est tel que, lorsqu'il est éveillé, tous les intéréts particuliers s'effacent. C'est ce qui arriva en 1792. En Juillet 1830 il en a été de même un instant, on a tremblé pour 1'ordre social, on a cru que la France allait menacer et il y a eu pour quelques moments coalition contre elle; elle a été sans alliés"2). Uit die dreigende isolatie is Frankrijk gered door het Engelsche bondgenootschap, waardoor een staatkundig evenwicht ontstond, dat aan de Fransche regeering meer zekerheid voor het behoud van den vrede waar- ') Moniteur 1 Dec. 1832. ') Thiers, Discours parlementaires, I, 442—443. — 37 — borgde. Voor Engeland kwam daar nog bij, dat het nu een regeering steunde, door wier optreden een eind gemaakt was aan een Franco-Russisch verbond, dat de belangen der Britsche regeering in het nabije Oosten en in de Middellandsche Zee ernstig bedreigd had1). „L'orgueil britannique aime toujours a penser que toute offense qui lui est faite, recoit tót ou tard et de manière ou d'autre son chatiment" 2). Waar de tegenstelling met het conservatieve Europa op den voorgrond trad, werkten de beide bondgenooten eendrachtig samen, maar wanneer daarbij hun materiëele belangen betrokken waren, dan werd de alliantie op een zware proef gesteld. Dit zou allereerst blijken bij den Belgischen opstand, de moeilijkste en ingewikkeldste kwestie, waarvoor de Juliregeering tijdens haar eerste twee bestaansjaren geplaatst is. De politieke voordeelen van den Belgischen opstand voor Frankrijk. — De Belgische revolutie, ruim een maand na de Juligebeurtenissen in Frankrijk uitgebroken, heeft haar eigen oorzaken gehad: de Julirevolutie heeft slechts het tijdstip der catastrophe verhaast. De officiëele regeering van Louis Philippe heeft er geen direct aandeel in gehad; wel hebben Fransche liberalen, buiten de regeering staande, het vuurtje mee helpen ontbranden en aanwakkeren. Met dat al waren er groote voordeelen voor de Juliregeering aan verbonden: inplaats van een grooten vijandig gezinden Staat, die de Noordgrens van Frankrijk in bedwang hield, was er ontstaan een kleine mogendheid, die naar haar grooten nabuur, als naar een natuurlijken beschermer uitzag en die zelfs neiging vertoonde om in den een of anderen vorm in den grooten Franschen staat op te gaan, en zoodoende een der idealen van de chauvinistisch aangelegde Fransche liberalen te verwezenlijken. Gendebien, afgezant van het Voorloopig Bestuur van België bij Louis Philippe, beloofde, dat 100.000 Belgen hem zouden helpen den Linkerrijnoever te veroveren, als hij maar zijn tweeden zoon, den Hertog van Nemours wilde toestaan het Belgische koningschap te aanvaarden8). Dat men hem den 3en Fe- ') Bourgeois, Manuel, III, 76—78. 2) De Broglie, Le dernier bienfait de la Monarchie 109. •) Gendebien aan Voorl. Bestuur. R. G. P. 40 XXXVIII. 30 Dec. 1830 (niet 31, zooals daar verkeerd staat aangegeven). — 38 — bruari 1831 koos, hoewel men wist, dat de Fransche koning zijn toestemming niet zou geven 1), bewijst wel, hoe sterk de neiging tot aansluiting bij Frankrijk was. Maar de Fransche regeering heeft aan die verleiding weerstand geboden, omdat zij wist, dat inlijven van België, onder welken vorm dan ook, onherroepelijk oorlog met Europa, in de eerste plaats met Engeland tengevolge zou hebben a) en verder, omdat een groot deel der Noord-Fransche industriëelen bang voor concurrentie van de Belgen op de nationale markt, een dergelijke verruiming der politieke en economische grenzen niet wenschten. De economische belangen van Engeland bij de scheiding van België en Holland. — Tijdens de regeering van Willem I waren de Zuidelijke Nederlanden in industriëele ontwikkeling niet bij het overige West-Europa achtergebleven. Dank zij de persoonlijke bemoeiingen van den commerciëel aangelegden koning, tot verheffing van de nijverheid; dank zij het ruime afzetgebied, dat de Hollandsche koloniën boden, waren de nieuwe industrieën daar al zoo ver gevorderd, dat ze de Engelsche fabrieken steeds meer concurrentie konden gaan aandoen. Daarom was Engeland, ondanks dat een Tory-ministerie nog het bewind voerde tijdens de Belgische omwenteling, een scheiding van Holland en België reeds dadelijk niet onwelgevallig: wat de Zuid-Nederlandsche nijverheid inboette, hoopte Engeland te winnen. Charles White, een publicist, die veel aandacht schonk aan den economischen kant van de Belgische kwestie, probeerde wel Engeland vrij te pleiten van de beschuldiging, dat het uit handelsnaijver het uiteenvallen van het GrootNederlandsche rijk heeft bevorderd — volgens hem was de Bel- J gische textielindustrie van wege haar hooge prijzen en inferieure kwaliteit der producten nog niet in staat met de Engelsche ernstig te concurreeren —, maar hij ried toch aan gebruik te maken van de gelegenheid, die de Belgische opstand bood: „We should be able to derive great commercial advantages both for our colonial and native produce and the more so as from the irrevocable separation from Holland, Ghent and St. Nicholas, must sink into comparative ruin, whilst our colonies would probably monopolise the ') Sebastiani aan Talleyrand 21 Jan. 1831 R. G. P. 42 No. 139. ') Sebastiani aan Talleyrand 29 Jan. 1831; Bresson aan Talleyrand 30 Jan. '31 (R. G. P. 42 No. 146 en 148. — 39 — Antwerp market. It would likewise be no difficult matter to obtain for ourselves an adventageous commercial treaty which might open a still greater field for our manufacturers for it is positive that the separation will be the death blow to the „haut commerce" and leading industry of this country"x). Een dubbel voordeel bood dus die scheiding aan Engeland: niet alleen in België, maar ook in Indië was nu de kans schoon om nieuwe handelsrelaties aan te knoopen, want Holland had nu geen reden meer de Belgische industrie in de Archipel te beschermen en zelf had het geen noemenswaardige nijverheid 2). Bij dergelijke vooruitzichten was in de Engelsche handelswereld de vrees groot, dat de Franschen door een overwegenden invloed in België een groot deel van die mogelijke economische voordeelen aan zich zouden trekkens). Palmerston was zeer ongerust over de houding van Frankrijk: zijn meening hierover werd sterk beïnvloed door den indruk, dien hij vroeger van de Fransche liberalen had gekregen, en onder hen had zich Sebastiani toentertijd niet het minst chauvinistisch uitgelaten 4). Het ter sprake brengen der kwestie van de vestingen Philippeville, Marienbourg en Bouillon, was voor hem al een bewijs van Frankrijk's veroveringszucht B). Toen de Fransche regeering enkele agressieve uitingen trachtte te vergoelijken, door ze voor te stellen als een concessie aan de publieke opinie, nam hij, wantrouwend, dat de Franschen hun werkelijke bedoelingen niet wilden laten blijken, die excuse niet aan en antwoordde hij, dat er ook in Engeland een publieke opinie was 6). Verzet der Fransche industriëelen tegen een annexatie van België door Frankrijk. — De beweging tegen een eventueele annexatie van België, uitgegaan van de Fransche industriëelen in Noord-Frankrijk, was krachtig. Zoowel in de pers als aan het hof kwam deze meening tot uiting7). En in de kamer ') Charles White aan Faucher, Engelsen consul te Ostende 8 Oct. 1830 R. G. P. 42 pag. 95. 2) Deans, Schotsch koopman, die bijna 25 jaar in Indië was geweest aan Wellington 26 Oct. 1830, Gedenkst. xo1, pag. 146. 3) Guichen, t. a. p., 410. ') Major John Hall, England and the Orleans Monarchy, 40, 41. ') Bulwer, Life of Palmerston, I, 32—33 en 50. *) Bulwer, t. a. p., II, 90. 7) Guichen, t. a. p. 303. Zie ook Stuart aan Aberdeen 8 Oct. 1830, R. G. P. 40, pag. 99. — 40 — kwamen Dupin en Cunin-Gridaine voor deze belangen op. Dupin wees er slechts terloops op doch de andere ging er veel dieper op in en sprak namens een groote groep fabrikanten. Cunin-Gridaine was een der meest geziene leden der „résistance" ; hij was zijn loopbaan begonnen als een eenvoudig lakenwever te Reims en had zich weten op te werken, tot hij de schoonzoon en de medefirmant van zijn patroon werd; in 1830 had hij behoord tot de 221 afgevaardigden der oppositie en onder de Julimonarchie is hij verscheidene malen minister van handel geweest. „Vous jugerez sans doute, aldus zeide hij *), que la question, même réduite a son importance commerciale est encore digne d'attention, car les intéréts de la fortune publique sont aussi intimement unis a la politique des Etats. Sous ce rapport, je n'hésite pas a déclarer avec une conviction profonde: la réunion de la Belgique a la France, serait la ruine de notre industrie. En effet, Messieurs, il faut bien le reconnaltre, il n'y a aucune ressemblance, aucune solidarité entre le mouvement qui a séparé la Belgique de la Hollande et notre révolution de juillet. Le succés miraculeux de notre révolution a été dü a 1'accord unanime de tous les intéréts. L'agriculture, le commerce, rindustrie la voulaient avec autant d'ardeur, 1'ont applaudie avec autant de sympathie que les amis les plus passionnés de 1'honneur et de 1'indépendance nationale. Cependant n'oublions pas quelle était la situation du commerce ét de rindustrie avant les journées de juillet. L'activité nationale développée au plus haut degré, secondée par Pemploi des agents mécaniques les plus puissants et les plus rapides avaient donné a la production la plus vaste extension. Le premier effet d'une révolution aussi soudaine devait étre de 1'inquiéter sur ses débouchés si 1'Europe prenait une attitude hostile. Le danger fut prévenu par le choix d'un Prince que la bonne fortune de la France semblait lui avoir tenu en réserve pour une circonstance si critique. Elle a dü a ce choix de pouvoir établir avec vigueur sa dignité de peuple chez elle, sans exciter aucune al arme au dehors. Sa modération a complété 1'ouvrage de sa force. Quelle différence entre ce résultat et la révolution de la Belgique. Sa séparation d'avec la Hollande a été 1'oeuvre d'un parti. Puissant pour agir ,il avoue son incapacité de conserver. Le peuple beige, essen- *) 27 Januari 1831. — 4i — tiellement industriel, sent vivement ce qu'il a perdu par sa révolution. Avec une population de 4 millions d'habitants, possesseur de riches manufactures qui, par une faveur singulière de son sol et de sa situation peuvent dépasser en certaines branches les produits de 1'industrie francaise, il se voit privé de Papprovisionnement de la Hollande et des débouchés assurés qui lui offraient les colonies hollandaises, 4 1'exclusion de 1'Angleterre. Pour un tel peuple, former un royaume isolé, consentir & s'emprisonner entre les douanes hollandaise, prussienne et francaise, c'était suicider dans ses intéréts les plus vitaux. Et de la ce spectacle si nouveau d'une nat ion quêtant part out un Roi, c'est 4 dire avouant son impuissance 4 exister sans un point d'appui extérieur, car ne nous y trompens pas, ce n'est pas seulement un roi qu'il lui faut; c'est è la Hollande et 4 ses débouchés qu'elle cherche un équivalent. On ne peut nier que la France ne méritat la préférence. Aucune nation ne pouvait offrir un plus vaste marché et des placements plus avantageux & cette masse de produits dont les magasins beiges sont encombrés. La réunion eüt fait tomber cette ligne de douanes qui, malgré les efforts de la contrebande la plus active, retient et paralyse en ses mains tant de richesses manufacturières. Cette belle chance avait aussi allumé la fièvre des spéculateurs, et déja d'immenses dépots de marchandises anglaises s'accumulaient en Belgique pour couvrir notre territoire le jour oü la réunion aurait lieu. Je n'ai pas besoin de décrire quels eussent été les effets d'une pareille invasion. La question commerciale n'eüt pas tardé a devenir politique. Sur la foi des traités qui nous séparaient de la Belgique 1'industrie francaise a pris un développement immense. Ses produits dans les branches rivales se sont multipliés. Surprise au moment de sa plus grande activité par une révolution heureuse et nécessaire, mais qui, comme toutes les révolutións, a inquiété le crédit et restreint la consommation, les producteurs n'ont pas perdu courage; ils ont tout espéré de 1'attitude de la France de la sagesse de son Gouvernement. Ils ont lutté avec résignation, avec confiance; aucun sacrifice ne leur a coüté pour entretenir le travail dont la suspension est fatale au corps politique; ils ont ajouté des produits nouveaux 4 leurs magasins déj4 encombrés. Vous étonnerez-vous que le Gouvernement 4 son tour, se soit ému d'une juste sollicitude pourtant d'intérêts menacés, qu'il n'ait pas — 42 — voulu tromper tant d'espérances, rendre stériles de si patriotiques efforts? II y a des marchandises qui sont frappées a leur introduction en France d'un droit égal a un tiers de leur valeur; ainsi Messieurs, les marchandises qui représentent un capital d'un million en Belgique, ont en France une valeur de plus de treize cents mille francs. Que la ligne de douanes qui sépare deux choses identiques et d'une valeur si différente, disparaisse dans un jour, et la ruine des négociants francais est consommée au profit des négociants beiges"; pressez les conséquences, étendez-les 4 nos divers produits et vous comprendrez quelle ruine inévitable menacerait notre agriculture, désolerait nos villes manuf acturières. Mais admettons que le Gouvernement condamn&t la France déjè surchargée de ses produits 4 livrer exclusivement son marché a des produits étrangers, favorisés par le bas prix de la main-d'oeuvre, par 1'abondance des matières premières, et par 1'affranchissement pour ce pays des droits de douane établis chez nous en faveur de 1'agriculture. II reste a savoir ce que devriendrait notre population laborieuse, dont le travail est aussi nécessaire 4 son existence qu'a la force et a la prospérité de 1'Etat. On voit la Belgique s'offrir 4 nous et on ne concoit pas que nous refusions cette offre dans 1'intérêt de notre industrie. On veut que la France se montre moins éclairée, moins patriotique que cette nation. Félicitons, au contraire, félicitons le Gouvernement d'avoir compris les vrais besoins de notre pays, de n'avoir pas voulu aggraver ses souffrances; d'avoir senti que réunir la Belgique a la France c'était effacer d'un trait de plume cette ligne de douanes, garantie et protection de notre industrie; c'était frapper de mort nos forges de la Flandre, des Ardennes, des Vosges, de la Moselle et de la Champagne; c'était ruiner nos manufactures de draps, de toiles et de coton, c'était porter une funeste atteinte 4 notre agriculture. Quelle compensation aurions-nous trouvée 4 tant de désastres? Serait-ce de nouveaux débouchés? Mais la Belgique qui a tant de produits 4 nous vendre, n'aura presque rien 4 nous acheter. Elle produit comme un peuple de 32 millions d'&mes et ne consommera que comme un peuple de 4 millions d'&mes. Mais la France augmentera son territoire. Eh! Messieurs, qu'est-ce qu'une accession de territoire qui n'accrolt pas la prospérité d'un li — 43 — Etat; c'est une cause d'affaiblissement et non de grandeur" *). Toen in 1831 onderhandelingen geopend werden over een tolunie met België in denzelfden geest als de Pruische „Zollverein", kwamen de Fransche industriëelen ook daar tegen op. Het zou voor hen dezelfde gevolgen hebben als een politieke annexatie — en weer was het Cunin-Gridaine die de oppositie leidde: hij stelde een manifest voor hen op, dat in vele opzichten letterlijk met zijn redevoering overeenkwam 2). Het zou nog verscheidene jaren duren, eer de economische verhoudingen tot België geregeld werden. Casimir Périer en de eischen der Fransche industrie. — In Casimir Périer die sedert 13 Maart 1831 minister-president was, vonden de industriëelen iemand, die met hun belangen zeer ernstig rekening hield; iemand, die als eigenaar van mijnen in Anzin tot hun kring behoorde. Volgens hem had Frankrijk slechts twee of drie vestingen noodig voor zijn veiligheid; overigens moest België, dat sterke behoefte aan afzetgebieden had, maar van Frankrijk gescheiden blijven 3). Van hem was zeker niet te verwachten, dat hij door pogingen tot annexatie van België trachtte zich te onttrekken aan de beslissing van het Londensche Congres van 20 Dec. 1830, nl. dat België een onafhankelijke staat zou zijn. En als hij hierop heeft willen terugkomen, dan was het niet om België bij Frankrijk, maar om het weer bij Holland te voegen, om zoodoende zeker gewaarborgd te zijn tegen een offensief der Belgische industrie op de Fransche markt. Het schijnt, dat na den tiendaagschen veldtocht der Hollanders, Casimir Périer zeer in het geheim werkzaam is geweest om in die richting een oplossing der Belgische kwestie te zoeken. In een losse aanteekening van Roëll4) wordt melding gemaakt, dat De Glasson, een intiem vriend van Casimir Périer, in October 1831 naar Den Haag was gezonden, om te onderhandelen over een hereeniging van België en Holland, op voorwaarde, dat de koning der Nederlanden alsdan een nauwe alliantie met Frankrijk sloot. Den ióden October 1831, dus in dezelfde maand, schreef de Hertog Decazes aan De Barante: „J'ai été confondu d'entendre le duc Dalberg soutenir que notre intérêt était *) 27 Januari 1831. Moniteur van 28 Jan. ') Levasseur, t. a. p., II, 172. 3) Firmin aan Charles Rogier 20 Jan. 1831, R. G. P. 40, XLI—XLII. •) Gedenkstukken 10", XXV. — 44 — que la Hollande fut forte même aux dépens de la Belgique, attendu que la Hollande était une puissance maritime et que nous la trouverions un jour contre 1'Angleterre. II est allé conter cela a M. Casimir Périer qui, dit-il, a été frappé de ces admirables raisons. II y a quelque chose la-dessous" 1). En den 20sten October schreef de Hertog van Dalberg aan Talleyrand: ,,J'ai applaudi a toutes les dispositions favorables aux Hollandais" 2). De moeilijkheid om voor de Belgische industrie afzetgebieden te verzekeren, zonder dat Frankrijk schade daardoor leed, heeft de Fransche regeering voortdurend onder het oog gezien. Ze wist, dat er in België kringen waren, die juist in de hoop op een ruime markt in Frankrijk sterk aanstuurden op aansluiting met dat land. Bresson, die toen in Brussel was, had reeds in November 1830 de regeering voor dat gevaar gewaarschuwd3). En Talleyrand had op de Londensche conferentie bij de beraadslagingen over de economische voorwaarden der scheiding geijverd voor goede afzetgebieden voor de Belgen, opdat ze zich niet meer zoo behoefden toe te leggen op het smokkelen van hun producten over de Fransche grenzen 4). Frankrijk en de mogelijkheid van een economische aansluiting van België en de Duitsche landen. — Er dreigde nog een ander gevaar: dat was een politieke of economische aansluiting bij Duitschland. In Mei 1831 waarschuwde Talleyrand de regeering, dat er die in richting pogingen gedaan werden. Een Belgisch agent, een zekere Michaelis, die in correspondentie stond met den Belgischen minister van buitenlandsche zaken, Lebeau, had aan den Bondsdag te Frankfort een nota overhandigd, waarin hij een andere aansluiting van België en den Duitschen Bond bepleitte op grond van wederzijdsch economisch voordeel. Immers België was meester van de Schelde, Duitschland van den Rijn; een verbinding van die beide belangrijke rivieren en van de Maas, door een kanaal of een spoorweg, zou de welvaart van de twee landen zeer ten goede komen, en België bovendien geheel vrij maken van de Hollandsche economische overheersching6). Een *) Souvenirs du Baron de Barante, IV, 358. •) Gedenkstukken io" No. 269. Vergelijk No. 165. *) Bresson aan Sebastiani 26 Nov. 1830, R. G. P. 42 No. 82. «) Talleyrand aan Sebastiani 29 Jan. 1831, Mémoire, IV, 46. -') Talleyrand aan Sebastiani 26 Mei 1831. Pallain, t. a. p., I, 365 vlg. — 45 — kort daarop geprojecteerde spoorweg van Antwerpen naar Keulen deed opnieuw de aandacht op dit gevaar vallen 1). Bij die groote onzekerheid, hoe België zich economisch zou oriënteer en, is een poging van de Fransche regeering om door een hereeniging van België en Holland alle klippen te ontzeilen, wel te verklaren. Engelsche smokkelhandel over de Fransch-Belgische grens.— Cunin-Gridaine had in zijn groote redevoering ook al gewezen op de kans voor Engeland van België een economisch bruggehoofd te maken, van waaruit het Frankrijk, met zijn goedkoopere en betere industrieproducten, zou kunnen overstroomen. Zooals het door Hannover voor zich alle afzetgebieden van Noord-Duitschland, door Portugal die in het Pyreneesche schiereiland had geopend, meende generaal Lamarque, zoo zou het van België een tweede Hannover maken om Noord-Frankrijk en Midden-Duitschland met Britsche waren te overstroomen. „Hatons nous donc," zeide hij, „de resserrer nos lignes de douanes, de doubler le nombre de nos employés. Ce ne sont plus les draps de Verviers, lestoiles de Flandre que nous devons repousser, c'est Manchester et Birmingham avec leur industrie perfect ionnée qui sont a nos port es" 2). Tijdens de Restauratie was er ook wel frauduleuze invoer van Engelsche producten geweest, maar de rustige inwendige toestand maakte het toen de regeering gemakkelijker om met succes de pogingen van den Engelschen smokkelhandel te fnuiken. De onzekere toestanden na de Julirevolutie, de voortdurende troepenbewegingen aan de grenzen maakten controle moeilijk: sedert de afscheiding van België had de smokkelhandel zich van de zeezijde verplaatst naar de landgrenzen in 't Noorden, die zooveel moeilijker te beschermen waren dan de kusten. België lag opgestapeld met Engelsche waren, die langzamerhand hun weg naar Frankrijk vonden, en daar ze zonder rechten binnen kwamen, deden ze de Fransche industrie voortdurend afbreuk. De lage assurantiepremiën, die voor die goederen betaald werden, waren een teeken der geringe risico, die de smokkelaars hadden. In Havre bijvoorbeeld werd er over geklaagd, dat de vraag naar koloniale producten in de NoordFransche steden sterk aan het afnemen was; men schreef dat toe *) La Quotidienne 3 Maart 1832. ') 10 Aug. 1831. Moniteur van 11 Aug. 1831. — 5i — de Middeleeuwen af is bij Frankrijk een streven naar dat grootsche doel te bemerken. Napoleon heeft aan de 19e eeuw opnieuw een krachtige impulsie in die richting gegeven. De Restauratie had in het Middellandsche-Zeegebied een succesvolle politiek gevoerd en de Julimonarchie heeft getoond op dien weg te willen voortgaan; toch moest ze zich, hier evenals in België, de eerste twee jaren vooral, matigen, om niet met de Engelsche belangen, die hier eveneens van buitengewone beteekenis waren, in botsing te komen. Portugal. — Als deel van het Pyreneesche schiereiland behoort ook Portugal tot het Middellandsche-Zeegebied. Engeland had daar groote commerciëele belangen. Door het Methuen-tractaat van 1703 was Portugal feitelijk economisch afhankelijk van Engeland geworden. De Engelschen beschouwden Portugal als een voor hen gereserveerd terrein, als een soort kolonie1). „Le Portugal est de toutes les alliances la plus utile pour 1'Angleterre. D'abord il est pour elle, a cause de ses vignobles ce que la Sicile était pour Rome a cause de ses blés" 2). Geen wonder, dat de Engelsche regeering angstvallig elke poging van een andere mogendheid om in Portugal invloed te krijgen gadesloeg. De economische afhankelijkheid van dit land was voor de Engelsche regeering nog van bijzonder gewicht, omdat het min of meer een tegenwicht vormde tegen den invloed, dien Frankrijk, sedert Lodewijk XIV een van zijn kleinzoons op den Spaanschen troon had geplaatst, in Spanje bezat; door de expeditie van 1823, in dienst van de Heilige Alliantie, was Frankrijk's invloed daar nog aanzienlijk versterkt. Omstreeks 1830 was die van Engeland in Portugal ten gevolge van den twist tusschen Dom Miguel en Dom Pedro aan het kwijnen. Wellington was geneigd zich met Dom Miguel te verzoenen, om de groote commerciëele belangen van zijn land niet geheel in de waagschaal te stellen; want Lord Ponsonby, die naar Rio de Janeiro gestuurd was, om Dom Pedro te polsen, had den indruk gekregen, dat deze zou trachten zijn land aan de commerciëele vassaliteit van Engeland te onttrekken 3). Van die omstandigheden trachtte Talleyrand partij te trekken om een gelijkstelling der invoerrechten voor Fransche en Portu- ') Bourgeois, Manuel, III, 18—24. ') La Quotidienne, 21 Febr. 1832. ») Louis Blanc, Hist. de X ans II, 20—21. — 52 geesche wijnen te verkrijgen. Tot nog toe waren de laatste, wier productie grootendeels in Engelsche handen was, sterk bevoordeeld boven de eerste. Wel waren de rechten voor Fransche wijnen verlaagd tot 7 sh. 3 d. per gallon; maar daarmee was een evenredige verlaging van die op de Portugeesche gepaard gegaan, zoodat daarop slechts 4 sh. 10 d. per gallon werd geheven1). Talleyrand hoopte door het verkrijgen van een gelijkstelling dier rechten een gunstigen indruk te vestigen bij de wijnbouwers, die klaagden over bevoorrechting der industrie. Om zijn doel te bereiken, was het noodig, dat voórloopig de Engelschen in hun Portugeesche politiek niet tegengewerkt werden; daarom keurde hij het af, dat van een Fransch fregat gedrukte pamfletten waren verspreid, die tegen Dom Miguels bewind waren gericht, hetgeen reeds een klacht van Lord Aberdeen had uitgelokt. Een verdere bestudeering van deze kwestie bracht Talleyrand tot de overtuiging, dat het geringe gebruik van de Fransche wijnen in Engeland meer een gevolg was van het algemeen gebruik van bier, dan van de concurrentie van Portugeesche wijnen2). Maar toen door het optreden van een Whig-ministerie het Methuen-tractaat feitelijk verdween en ook de Engelsche regeering Dom Pedro ging steunen, kwam hij weer op deze zaak terug en kreeg hij zijn zin: de Engelsche minister van financiën toonde hem het ontwerp-begrooting, waarin de gelijkstelling van Portugeesche en Fransche wijnen was opgenomen8). Talleyrand had berekend, dat daardoor de uitvoer naar Engeland met 2 millioen L. zou toenemen, d. w. z. met 3 % der productie in Frankrijk 4). Toonden hier de beide regeeringen van geven en nemen te weten, aanleidingen tot wrijving bleven er genoeg. In Mei 1831 hadden de Engelschen een eskader naar den Taag gezonden om voldoening voor de behandeling hunner onderdanen te eischen, en daarmee voor goed met Dom Miguel gebroken. Deze had toen in andere richting naar economische aansluiting gezocht en geprobeerd met de Vereenigde Staten een handelsverdrag te sluiten. Er gingen toen in Frankrijk stemmen op van die gelegenheid te profiteeren: om ') Pallain, I, 22—25. Talleyrand aan Molé, 11 Oct. 1830. •) Pallain, I, 33—34. Talleyrand aan Molé, 19 Oct. 1830. ') Pallain, I, 216—219. Talleyrand aan Sebastiani, n en 12 Febr. 1831. ') Pallain, I, 35. Talleyrand aan Molé, 21 Oct. 1830. — 53 — in plaats van Engeland een overwegenden invloed in Portugal te gaan uitoefenen *). De regeering bleef echter Dom Pedro steunen en in Juli 1831 verschenen in den Taag een Fransen eskader, om Dom Miguel rekenschap te vragen voor het nadeel aan Fransche onderdanen toegebracht. De Fransche admiraal trad krachtig op, bracht de Portugeesche vloot naar Brest op en bedong bij de capitulatie van 14 Juli 1831 een aanzienlijke schadeloosstelling, waarop de vloot werd teruggegeven. Ook hier toonde Casimir Périer, dat hij, waar de Fransche belangen geschonden waren, krachtig wist op te treden; en in Londen, merkte men duidelijk bij deze gelegenheid, dat de tijden van Canning, toen alleen Engeland Zuid- en Midden-Amerika steunde tegen de Heilige Alliantie en daaruit reusachtige commerciëele voordeelen trok, voorbij waren: voortaan zou ook Frankrijk zijn deel opeischen in de baten van een dusdanige politiek. Men vreesde in Engeland reeds, dat onder Dom Pedro het herstel van het oude overwicht in Portugal uitgesloten zou zijn. Wellington laakte in het Hoogerhuis op heftige wijze het optreden van Frankrijk in Lissabon en al onderschreef Lord Grey dien vinnigen aanval op de Fransche politiek niet, toch betreurde ook hij, dat het zoover gekomen was 2). Palmerston toonde zijn kwaden wil over de invloedrijke positie van Solignac, den Franschen legerbevelhebber in dienst van Dom Pedro, door elke samenwerking tot herstel der gemeenschappelijke grieven in Portugal te weigeren 3) en door te bewerken dat Donna Maria met den Hertog van Leuchtenberg huwde, die als Bonapartist het Huis Orleans vijandig gezind was. De Engelsche minister was bang, dat een van de zoons van Louis Philippe anders in aanmerking zou komen 4). Bij het Fransche publiek gaf de expeditie tegen Dom Miguel groote voldoening: het was een teeken van de onafhankelijkheid der Fransche regeering van het Engelsche kabinet. Frankrijk's positie in de Middellandsche Zee hield nauw verband met de Oostersche kwestie, die steeds meer de politieke belangstelling der groote mogendheden in Europa absorbeerde. Rusland drong meer en meer door naar de oevers van de Zwarte Zee en ') La Quotidienne 1832, 19 Jan. en 12 Aug. *) Moniteur, 4 Aug. 1831. Verslag der zitting van 26 Juni, Hoogerhuis. *) Bourgeois, Manuel, III, 18—24. ') Major John Hall, t. a. p., 173. — 54 — naar Armenië, Engeland verzekerde zich ondertusschen van verschillende belangrijke punten op de toekomstige hoofdwegen naar Indië, terwijl Frankrijk dat reeds sedert de Middeleeuwen een groote moreele macht in Syrië had gehad, zijn invloed over de Noordkust van Afrika begon uit te breiden; in Egypte onder Mehemet Ali nam het prestige van Frankrijk krachtig toe; de verovering van Algiers versterkte zijn strategische positie in het Westelijk bekken. En Griekenland was dankbaar gestemd tegenover Frankrijk, dat het meest consequent zijn steun had verleend. Zoo was de toestand, toen de Julirevolutie begon. De nieuwe regeering zag zich voor een moeilijk probleem geplaatst: ze was verbonden met de mogendheid, die met afgunst den groei van Frankrijk's macht in de Middellandsche Zee had gadegeslagen. Algiers. — Vooral de verovering van Algiers gevoelde de Engelsche regeering als een zwaar letsel harer belangen. Toen de Hertog van Laval, gezant van Karei X te Londen, den 25sten Juli 1830 de Engelsche hoofdstad verliet, zeide Lord Aberdeen tot hem, dat noch onder de Republiek, noch onder Napoleon, Frankrijk aan Engeland zooveel redenen tot ernstige klachten had gegeven1). Steunend op Rusland, kon Frankrijk toen nog Engeland's jaloezie trotseeren; na de Julirevolutie moest het Engeland ontzien. Algiers beloofde veel voor Frankrijk. „La possession d'Alger peut-être peu importante aujourd'hui, zei Mauguin, est pleine d'avenir" 2). Er was een belangrijke verplaatsing van het wereldhandelsverkeer op til. Sedert de ontdekking van den zeeweg naar Indië hadden de hoofdaderen van den wereldhandel de Middellandsche Zee verlaten; door de uitvinding van de stoomvaart en de ontwikkeling van het spoorwegverkeer viel de aandacht op de kortere wegen naar Indië en de Oude Wereldzee was voorbestemd om haar vroegere beteekenis terug te erlangen. Twee eeuwen lang hadden Frankrijk en Engeland geworsteld om de koloniën aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan; maar Amerika had zich geëmancipeerd, had Europa teruggeworpen naar de Oude Wereld; en de kusten der Middellandsche Zee zouden spoedig weer *) E. Le Marchand, La conquête d'Alger, 309. *) 13 Nov. 1830. Moniteur 14 Nov. — 56 — peut faire présumer qu'il ait 1'intention de 1'abandonner". Casimir Périer, die reeds op een welwillender houding van de Noordelijke Mogendheden kon rekenen, durfde zich al wat positiever uitlaten : „Toutes les précautions étaient prises pour que 1'occupation militaire füt forte, pour qu'elle subsistat dans 1'intérêt de 1'honneur de la France et dans 1'intérêt de 1'humanité" 1). Over de toekomstige wijze van beheer der nieuwe bezitting, over een mogelijke kolonisatie of uitbreiding der militaire bezetting liet de regeering zich niet uit. Met groote handigheid wist ze tusschen de kwade gezindheid der continentale mogendheden en de jaloezie van haar bondgenoot door te manoeuvreeren, en behield ze ondertusschen Algiers, in het besef der groote economische belangen in de Middellandsche Zee. Italië. — Is de Fransche politiek in de jaren 1830 tot '32 ten opzichte van het Apenijnsche Schiereiland — waar de Julirevolutie een sterke liberale beweging verwekte — ook beïnvloed door de economische positie van Frankrijk in de Middellandsche Zee? De kwesties, die zich daar voordeden, waren overwegend van politieken aard. Guizot verklaarde uitdrukkelijk: „II n'y avait la, pour la France point d'intérêt matériel et direct, mais il y avait une question de dignité et de grandeur nationale, peut-être aussi de repos extérieur", geheel in overeenstemming met hetgeen Thiers den 6den Maart 1832, toen de bezetting van Ancona besproken werd, zeide: „La France en Italië a deux intéréts; 1'un d'influence et 1'autre de liberté. Elle ne doit pas songer a posséder au dela des Alpes, mais dans le but de faire un jour dans 1'avenir, une Italië forte, elle doit appuyer d'une part le Piémont, rattacher la haute Italië autour de lui, elle doit de 1'autre appuyer le pape et rattacher autour de lui 1'Italie du midi. Voilé ce qu'elle doit. Comme intérêt de liberté, elle doit & défaut de notre système constitutionnel qui n'est pas applicable partout, conseiller les améliorations administraties, les faire adopter par les gouvernements, qui suivront son impulsion" 2). In de staten, die het nauwst aan Frankrijk gebonden waren, hetzij door hun ligging, zooals Piémont, hetzij door bloedverwantschap der vorsten, zooals Napels, en waarmee het ook het drukste *) Thureau Dangin, t. a. p. III 467. ') Moniteur, 7 Maart 1832. — 57 — handelsverkeer had, was geen opstand uitgebroken1). Deze had zich beperkt tot Modena, waar de troebelen op 4 Februari 1831, twee dagen na de verheffing van Gregorius XVI begonnen waren, tot Bologna, de Romagna en tot Parma; de vorsten dier streken hadden de hulp van Oostenrijk ingeroepen2). Frankrijk heeft niet getracht om met gebruikmaking van die liberale strooming zijn politieke en economische positie in Italië te versterken. Indien het dat gedaan had, schreef Thiers in zijn vlugschrift van 1831 3) en daardoor den algemeenen oorlog ontketend had, dan zou het voor een paar Italiaansche provincies gedaan hebben, wat het voor België niet heeft willen doen. Het was minister Laffitte onmogelijk zijn non-interventiepolitiek door te voeren: de persoonlijke diplomatie van den koning voorzag in uitzonderingen op die theorie; en toen Casimir Périer opgetreden was, werd dit ook openlijk verkondigd. Dat wilde evenwel niet zeggen, dat hij den Oostenrijkers vrij spel liet. Juist 8 dagen na zijn optreden bezetten de Oostenrijksche troepen Bologna. Toen vroeg hij den Kamers een crediet van 100 millioen en Metternich deinsde terug. 15 Juli was Bologna weer ontruimd. Doch toen de opstand wederom dreigde, keerden de Oostenrijkers terug: 28 Januari 1832 was Bologna weer bezet; 10 dagen later was de Fransche vloot al op weg naar Ancona, waar ze den 23sten Februari aankwam. Uit de keuze van het bezettingspunt blijkt, dat Frankrijk in deze politieke kwesties de economische vooruitzichten van het land niet uit het oog verloor. Het was niet de eerste maal, dat de Franschen in Ancona waren. Onder het Directoire had Napoleon al eens van deze Adriatische zeehaven bezit genomen. Deze had een groote waarde aan dit punt gehecht en had er garnizoen willen laten liggen. Deze haven had hem vooral van groot belang geschenen voor zijn plannen in het Oosten, die toen reeds in hem begonnen te rijpen. „Maïtres d'Ancone," had hij geschreven, „nous nous trouvons avoir la supériorité du golfe Adriatique, indépendamment du commerce de Triest que nous ruinons, nous en imposerons è la Répu- >) Guizot, Mémoires, II, 278 vlg. *) Lavisse, Hist. de France contemporaine, V par Charléty, 31 vlg. *) Thiers, La Monarchie de 1830. Paris, 1831, 116. — 58 — blique de Venise puisque 8 ou 10 corsaires ruineraient son commerce si elle se brouillait avec nous"1). „En vingt heures on va d'ici en Macédoine, et en dix jours a Constantinople. II faut que le port d'Ancone reste toujours fransais: elle nous donnera une grande influence sur la Porte Ottomane et nous rendra maitres delamer Adriatique, comme nous le sommes par Marseille, 1'ïle de Corse et Saint-Pierre de la Méditerranée" 2). De Napoleontische ideeën der buitenlandsche politiek hebben in de 19e eeuw op de Fransche politici krachtig nagewerkt. Guizot, die den tocht naar Ancona verdedigde, wees er op, dat de handelsbelangen van Oostenrijk in de laatste jaren geducht toegenomen waren; had het vóór enkele jaren nog slechts een 2 a 300 koopvaardijschepen in de Middellandsche Zee, nu had het er reeds meer dan 2000; de commerciëele belangen waren ook in Oostenrijk zóó machtig geworden, dat de politiek ze niet meer negeeren kon. Daarom was Ancona een punt, dat goed gekozen was. Met Ancona als steunpunt kon de Fransche vloot allen zeehandel van Triëst en Venetië belemmeren8). Talleyrand had de expeditie met het oog op Engelands houding afgeraden. Nesselrode, de Russische minister van buitenlandsche zaken, liet niet na den Engelschen gezant er op te wijzen, hoe Frankrijk langzamerhand alle belangrijke punten in de Middellandsche Zee voor zich opeischte: Algiers, Oran, Morea en Ancona! En de Oostenrijksche gezant aan het St. Petersburgsche hof, de graaf van Fickelmont, overhandigde Lord Heytesbury, zijn Engelschen collega, een document, dat deze belangrijk genoeg vond, om er een copie van aan zijn regeering te sturen. Daarin stond, dat een Fransche minister aan een hooggeplaatste. Oostenrijksche persoonlijkheid in een vertrouwelijk gesprek te kennen had gegeven, dat Frankrijk, een land van 32 millioen inwoners, niet nalaten kon, om gebruik makend van de politieke strubbelingen in Europa, verschillende belangrijke punten te bezetten. „L'Alger et la Morée," zou er gezegd zijn, „que nous avons dü occuper, sont encore en notre possession, et changent notre position dans la Méditerranée. Alger exige pour ainsi dire, d'avoir, pour nous en assurer, le point maritime intermédiaire de Mahon. Eh bien, ') P. Bodereau, Bonaparte a Ancone. Paris 1914. 21, 54—57. ») Bodereau, t. a. p., 137, geciteerd uit Oeuvres de Nap., XXIX, pag. 270. ») 7 Maart 1832. Moniteur 8 Maart. — 59 — une grave complication dans les affaires de la Péninsule peut nous forcer non d'intervenir, comme le veulent les hommes systématiques, mais a procéder a une occupation qui nous procurera un point de plus dans la Méditerranée" 1). Een gedeelte derEuropeesche diplomatie beschouwde de bezetting van Ancona als een onderdeel der systematische verovering van den grooten handelsweg door de Middellandsche Zee naar het Oosten. Ook buiten dit wijder verband waren er economische factoren aanwezig, die Frankrijk noopten in de Italiaansche zaken niet geheel lijdelijk te blijven. De groote invloed van Oostenrijk in Italië belemmerde de handelsbetrekkingen met Frankrijk. In Sardinië waren veel Franschen en de relaties met Grenoble en Lyon waren zeer levendig. En voortdurend werden de Fransche handelslui door de Sardinische regeering geplaagd bij uitvoervergunningen; bij vestiging van industrieën enz. 2). Toen de Oostenrijkers de eerste maal Bologna bezetten, traden ze zeer vijandig tegenover de in Italië gevestigde Franschen op. „Les Autrichiens", schreef De " Barante, „chassent tous les Francais des villes qu'ils occupent sans distinction ni examens. Des marchands établis a Bologne depuis de longues années ont été renvoyés sans délai pour régler leurs affaires. Hier il m'est arrivé ici un pauvre ouvrier malade 4 qui 1'on avait refusé quelques heures de séjour. Ainsi expulsés, nos compatriotes vont de ville en ville, forcés de continuer leur route sans repos, en butte aux procédés de la police s). Om die hinderende politiek van Oostenrijk tegen te gaan, en niet om zich met de binnenlandsche aangelegenheden van den Kerkdijken Staat te bemoeien, als kampioen voor het liberalisme, had Frankrijk zijn vlag te Ancona geplant. Bovendien was de Fransche financiëele wereld bij Italië geïnteresseerd. In Napels, den Kerkelijken Staat en in Sardinië waren verscheidene leeningen bij Fransche bankiers geplaatst. Het succes van nieuwe financiëele operaties in die landen hield nauw verband met hun politieke verhoudingen tot Oostenrijk en Frankrijk 4). ') Lord Heytesbury aan Palmerston, 6 April 1832. Guichen, t. a. p., 475—470- ■) De Barante aan Sebastiani, 19 Jan. 1831. Souvenirs, IV, 37. ') De Barante aan Sebastiani, '8 April 1831. Souvenirs, IV, 185. ') De Barante aan Sebastiani, 23 Juli 1831. Souvenirs, IV, 302—303. La Quotidienne, 8 en 17 Jan. 1832. — 6o — Pruisische „Zollverein". — Terwijl Frankrijk te midden van de groote politieke verwikkelingen in Europa met groote moeite zijn materiëele belangen wist te verdedigen, ontwikkelden zich in Duitschland nieuwe economische verhoudingen, die de Fransche industrie met verlies van afzetgebied bedreigden. Duitschland was in die jaren in industriëele ontwikkeling bij West-Europa nog een heel stuk achter. Terwijl Frankrijk zijn economische eenheid reeds in 1791 door de opheffing der binnenlandsche douanetarieven, Engeland de zijne in 1800 door het vereenigingsverdrag met Ierland, had verworven, was Duitschland nog langen tijd economisch versplinterd geweest, tengevolge der staakundige verdeeldheid. Zelfs in het koninkrijk Pruisen, den sterkst gecentraliseerden staat van Duitschland, kwam die eenheid pas in 1818, terwijl in 1828 voor 't eerst een poging gedaan werd tot een wijdere eenheid: bijna gelijktijdig werden toen de tolunie Beieren—Wurtemberg en die van Pruisen—Hessen-Darmstadt opgericht. En reeds spoedig werden er pogingen in het werk gesteld om die beide unies met elkaar te vereenigen. Te midden dier onderhandelingen had de Julirevolutie haar beslag gekregen en de regeering van Louis-Philippe moest haar houding bepalen tegenover de nieuwe economische structuur van Duitschland. Na de Napoleontische oorlogen hadden vooral de Duitsche landen, die voor elkaar wederkeerig de grenzen sloten, bij gebrek aan een sterk centraal gezag, opengelegen voor den stroom van Engelsche industrieproducten, die in 't overige Europa door sterk protectionistische en prohibitieve maatregelen geen plaatsing vonden. En, in mindere mate weliswaar, had ook de Fransche industrie van die omstandigheden geprofiteerd en de textielfabrikanten, in 't bijzonder die van lakens, katoenen en zijden stoffen en de wijnbouwers hadden daar geen onbelangrijke afzetgebieden verworven. Die dreigden nu weer, bij een uitbreiding der Pruisische tolunie verloren te gaan. Den i2den April 1831 interpelleerde Mauguin de regeering over deze belangrijke kwestie. Hij eischte in 't algemeen „que 1'administration surveiUe les intéréts matériels et s'occuppe d'assurer des débouchés au commerce national." daarom wees hij vooral op de Pruisische tolunie. „La plus grande partie de 1'Allemagne sera entourée d'un cercle de douanes dont la loi principale sera 1'exclu- — 67 — vent entretenu Votre Excellence des effets politiques probables de cette association," schreef Bresson, „je ne sais pas encore quelle opinion s'en est formée le Gouvernement de Sa Majesté" *). Maar in den zomer van 1833 geraakte Frankrijk eenigszins uit zijn passieve houding; toen begonnen er onderhandelingen met Nassau. Onderhandelingen met Nassau. — Vóór eenige jaren had Frankrijk de rechten op vreemde mineraalwateren verhoogd, en daardoor had de Nassausche hertog zijn inkomsten aanzienlijk zien dalen. De hertogelijke minister, Marschall, een vriend van Rothschild, kwam op de gedachte een verlaging van die rechten te verkrijgen tegen de belofte om eenige jaren zich van aansluiting bij de tolunie te onthouden. Het vooruitzicht de inkomsten van den Staat te verhoogen zou bij den Hertog van Nassau wel opwegen tegen zijn afkeer van het burgerkoningschap. Geheimraad Fabricius onderhandelde in Parijs over dit plan, dat dus meer van Nassau dan van Frankrijk uitging. Den 19den September kwam de FranschNassausche handelsovereenkomst tot stand, die voorloopig streng geheim gehouden werd, en waarbij Frankrijk beloofde de Nassausche mineraalwateren te begunstigen, terwijl Nassau zich verplichtte de rechten op Fransche wijnen en zijden waren in de vijfeerstvolgende jaren niet te verhoogen. Dat laatste was voor Frankrijk van niet zoo groote beteekenis, daar het kleine landje per jaar slechts 3000 flesschen Franschen wijn en 10 Centenaar zijde invoerde ; maar de hoofdbedoeling hierbij was, daardoor Nassau voor minstens 5 jaar aan de tolunie te onttrekken2). De politieke gevolgen van die commerciëele toenadering deden zich spoedig al eenigszins gevoelen: de hertog toonde zich te München-Gratz, waar de conservatieve mogendheden een belangrijke samenkomst hadden, tamelijk recalcitrant. Bresson schreef: „II est surprenant qu'a München Gratz oü se trouvait le Duc, oü il recut en don de 1'Empereur Nicolas un régiment, et oü la démarche prés du Roi des Pays-Bas a été concertée, Sa Majesté Impériale n'ait pas prévu et prévenu 1'opposition qui arrète tout è coup la marche de 1'affaire. ') Bresson aan De Broglie, 9 Juli 1833. Aff. Etrangères 281. La Prusse. ') Treitschke, Deutsche Geschichte im Neunzehnten Jahrhundert, IV, 397—400. Zie ook Preuss. Jahrbücher 30, 668 vlg.; L. Kühne in Hist. Polit. Zeitschrift v. L. v. Ranke, II, 503 vlg. Op het „Ministère des Affaires Etrangères" ontbrak het deel Nassau van 1829 en verdere jaren. — 68 — Le Général Witzleben me disait que le Duc de Nassau, par son traité récent de commerce avec la France, s'était séparé de 1'Allemagne et qu'il avait soulevé contre lui 1'indignation générale. Ces termes sont forts; mais il serait commode pour 1'association que ce Prince y adhérat" 1). Ancillon, de Pruisische minister van buitenlandsche zaken, toonde zich gebelgd; verklaarde, dat hij niet begreep, welk belang de beide landen bij een handelsverdrag konden hebben ; en om te verhinderen, dat Nassau een middelpunt van contrabande werd, liet hij de douanelinie van den „Zollverein" op de Nassausche grenzen versterken 2). Ook de Fransche regeering was niet zeer enthousiast over dit verdrag; te midden van ernstiger zaken — de Oostersche kwestie, de 25 millioen schadevergoeding aan de Vereenigde Staten en de verwikkelingen in Spanje — kwam het op den achtergrond. Er was bepaald, dat het verdrag niet in werking zou treden, indien de Fransche kamers niet in de eerstvolgende zitting haar goedkeuring gaven; en inderdaad verzuimden ze dit en het gaf Nassau, waar Marschall gestorven was, de gelegenheid, hoewel Frankrijk overigens al zijn verplichtingen was nagekomen, en bij koninklijke ordonnantie de Nassausche mineraalwateren had bevoordeeld, zijnerzijds het verdrag te verbreken. In Juli 1834 verklaarde Fabricius, dat Frankrijk de overeenkomst verbroken had, waarop een boosgesteld artikel in den Moniteur verscheen. Nassau, dat reeds een enclave te midden van het Pruisisch tolgebied geworden was, begon nu met Berlijn te onderhandelen en eind 1835 sloot het zich bij de tolunie aan8). Baden. — Een ander punt, waar de Fransche regeering getracht heeft de uitbreiding van het Pruisische douanesysteem tegen te gaan, was Baden. „Le ministère fransais", schreef La Quotidienne, „voit avec raison dans les associations deux grandes mesures, savoir: la liberté du commerce dans 1'intérieur de 1'AUemagne et la douane k la frontière. II sent 1'inconvénient de ce dernier point pour la France et donne a entendre que de même que 1'Angleterre a par le Hanovre une porte ouverte pour intervenir dans 1'unité commerciale allemande, de même la France devrait s'en réserver un§ dans 1'AUemagne méridionale, et le duché de Bade se prêterait l) Bresson aan De BrogUe, 17 Dec. 1833. Aff. Etr. 282. La Prusse. ') Bresson aan De Broglie, 25 Dec. 1833. A. E. 282. *) Treitschke, t. a. p., 400. — 69 — naturellement le mieux a cette combinaison" x). Toen bleek het duidelijk, dat het Fransche tarief de grootste belemmering was om in dit streven succes te hebben. Baden was geneigd om zich buiten de Pruisische tolunie te houden, als tenminste Frankrijk een vermindering der rechten op vee toestond. Maar toen Thiers, als minister van handel voorstelde om dat recht te verlagen tot 25 frs. — onder de Restauratie was het successievelijk gestegen van 3 fr. tot 50 fr.! — verhief zich een algemeene roep in het belang van den landbouw en het mocht hem, hoewel hij als overtuigd protectionist bekend stond, niet gelukken die vermindering door te voeren. De regeering moest wijken voor de egoïstische particuliere belangen. Alleen een algemeene opofferingsgezindheid der verschillende belangengroepen, dit begrepen de Fransche ministers heel goed, kon langs natuurlijken weg den groei van de tolunie belemmeren. Daarom werden in 1834 ernstige plannen gemaakt tot een herziening der Fransche handelspolitiek in liberalen zin. Verband met de tarievenkwestie. — De Bussières, gezant te Darmstadt, verklaarde (21 Jan. 1834), dat De Broglie het voornemen had een vrijzinnige douanewet met groote concessies voor Duitschland's slachtvee en wol voor te stellen, als daartegenover de fransche wijnen in de Duitsche staten begunstigd zouden worden. Maar men was in Berlijn zoo overtuigd van de starheid der Franschen op het gebied van hun tariefwetgeving, dat Eichhorn, toen hem door de Hessische regeering hierover raad gevraagd werd, deze gelegenheid aangreep om de Duitsche staten nog eens duidelijk de geringe vooruitzichten van een aansluiting bij de Julimonarchie onder oogen te brengen door te antwoorden (7 Febr. ï834) : „Frankreich is noch gar nicht in der Lage mit der freieren Gesetzgebung des Zollvereins Zug um Zug zu verhandeln: zuerst möge man in Frankreich das Prohibitivsystem abschaffen" *). En het resultaat van de groote industriëele enquête in den herfst van 1834 heeft bewezen, dat hij het juist had ingezien. Men had in Frankrijk den indruk, dat deze enquête ook wel degelijk bedoeld was, als een middel om gegevens te krijgen over de gevolgen van de Pruisische handelspolitiek voor de Fransche industrie en daardoor tevens een richtsnoer te vinden voor de ondervanging >) La Quotidienne, 25 Sept. (Corr. uit Cassel van 15 Sept. 1834). ') Preussische Jahrbücher 30, 669. — 70 — der eventueele nadeelen x). De talrijke verhooren brachten dan aan het licht, dat toen reeds verschillende industrieën schade ondervonden van de nieuwe tolunie. Utschneider, fabrikant van aardewerk, verklaarde dat „ses envois a Pétranger, particulièrement dans les cercles du Rhin, se trouvaient entravés, et avaient été réduits par 1'association commerciale prussienne. Le tarif prussien est plus élevé que ne 1'était le tarif de la Bavière pour la poterie et la faience" 2). Berger, een glasfabrikant, kwam met een dergelijke klacht: „Nous exportions il y a deux ans dans la Bavière rhénane, mais depuis qu'elle a une douane par suite de son adhésion aux associations allemandes, nous n'y exportons plus" 3). De lakenfabrikanten ondervonden eveneens de kwade gevolgen der unie: „Nous avons exporté dans le duché de Bade; mais le ier janvier prochain nous ne le pourrons plus, 4 cause de la ligne prussienne," zei Victor Rondoing *). En Cunin Gridaine, een der grootste fabrikanten, verklaarde: „nous avons perdu des débouchés importants. Avant 1'association du système prussien, je faisais des affaires assez importantes en Bavière et dans. le royaume de Wurtemberg; mais depuis le premier janvier de cette année, il m'a été impossible d'y faire aucune expédition. Nous payons toujours le même droit, mais les nations qui font partie de 1'association sont affranchies de tout droit. Nos correspondants de Munich et de Stuttgart nous ont dit qu'ils ne pouvaient plus recevoir nos draps en payant le même droit qu'auparavant, attendu que les draps prussiens en sont complètement affranchis" B). Uit Reims voor de wollen stoffen, uit Rouaan voor de katoenen kwamen soortgelijke bevindingen over verlies aan afzetgebieden. Tevens bleek uit de enquête, dat een algeheele herziening in liberalen zin, wat vele grensstaten nog uit de economische macht van Pruisen had kunnen houden, in die omstandigheden onmogelijk was: ieder hield vast aan de monopolies, die prohibitie en sterke protectie hem geschonken hadden. De Fransche tarieven hebben de ontwikkeling van de unie in de hand gewerkt. Door zijn douanesysteem had Frankrijk zich als *) La Quotidienne 2—3 Nov. 1834. *) Moniteur, 19 Oct. 1834. ») Moniteur, 25 Oct. 1834. 4) Moniteur, 29 Oct. 1834. ') Moniteur, 4 Nov. 1834. — 7i — het ware met een Chineeschen muur omgeven. De fransche handel had zich daardoor hoe langer hoe meer van Europa verwijderd en naar de overzijde van den oceaan gericht — en de regeering was gedwongen in haar handelspolitiek tegenover Europa een passieve rol te spelen. „Après avoir cessé d'agir sur 1'Europe par la guerre," schreef Léon Faucher, „il semble que nous ne puissions exercer aucun autre genre d'action. La paix n'est pour la France que 1'immobilité. Dans cette- lutte pacifique de commerce et d'industrie que se livrent, sur tous les points du globe, les peuples producteurs, appelés les premiers par rang d'ancienneté et de puissance, nous n'arrivons plus que les derniers"1). Van de groote handelsnaties was Frankrijk degene, die zich het langzaamst ontwikkelde; van 1820 tot 1835 nam de uitvoer van Frankrijk slechts met 6 % toe, terwijl die van Engeland 30 %, die van de Vereenigde Staten in hetzelfde tijdvak 90 % toenam. „II semble que 1'on ait voulu dire, d'une part: „La consommation de la France n'appartient qu'aux j producteurs fransais," et de 1'autre: „L'industrie fransaise ne doit j travailler que pour la France" 2). De Pruisische tolunie verwijderde Frankrijk nog meer van het vasteland en dreef zijn handel nog meer naar Westelijke richting. I Ook van den kant van België en Zwitserland dreigden gevaren: een aansluiting dier beide landen tot het economische systeem] der tolunie (volledige opneming in de unie was alleen mogelijk voor staten, die lid van den Duitschen Bond waren), door een handelsverdrag, scheen niet tot de onmogelijkheden te behooren. En in Spanje was Engeland bezig om ten koste van Frankrijk zijn economischen invloed te versterken; zoodat de commerciëele situatie van Frankrijk in dien tijd er zeer benauwend uitzag: het scheen, alsof er opnieuw een blocus Continental, maar nu tegenover Frankrijk, ontstaan was. De regeering stond voor een moeilijke taak: aan alle kanten riep men om een krachtige handelspolitiek, om nieuwe afzetgebieden, en zij, die er het sterkst op aandrongen, verzetten zich het hevigst, als de regeering in haar streven tot het vervullen dier wenschen ook van hen eenige offers ter wille van het algemeen belang vroeg. Een der afgevaardigden uit den Elzas, Golbéry, die verschillende klaagliederen liet hooren over den ver- ») Revue des Deux Mondes, 1837, I, 519;—520. :) Idem, I, 520. — 74 — bezighielden. Dit gold in 't bijzonder van de verhouding tot België en Zwitserland. België en de Tolunie. — Ook na de Londensche conventie in 't begin van 1833, waardoor in de Belgische kwestie het tijdvak van het „status quo" begon, bleef het voor België een der grootste moeilijkheden voor zijn industrie afzetgebieden te vinden. We hebben reeds gezien, hoe, kort na den opstand al, door een Belgisch agent in Frankfort gepolst werd naar de economische voordeelen van een aansluiting bij den Duitschen Bond. Die gedachte is steeds in België in zekere kringen levendig gebleven en wekte in hooge mate de onrust van Frankrijk. In 1833 begon België weer zijn voelhorens naar het Oosten uit te steken. Toen Bresson met Ancillon over het handelsverdrag met Nassau sprak, bracht de laatste ook de verhouding tot België ter sprake en verzekerde, dat van dien kant nog van geen enkel verlangen om in commerciëele onderhandeling met Pruisen te treden was gebleken, maar dat het kooplui uit Keulen waren, die het initiatief hadden genomen om de Pruisische regeering te bewegen voorstellen aan het Belgische gouvernement te doen. „On par ai t leur avoir répondu," schreef Bresson, „que le moment de s'occuper de leur demande n'était pas venu. II serait bon toutefois de s'enquérir a Bruxelles, si des pourpariers n'ont pas été entamés" 1). Eenige maanden later bleek het Bresson, dat er van Belgische zijde werkelijk pogingen in 't werk gesteld werden, om tot onderhandelingen te komen. Een der Belgische agenten, generaal Goblet, had zich hierbij zelfs zoo gecompromitteerd, dat koning Leopold genoodzaakt was hem terug te roepen. „Je vous avouerai," schreef de Fransche gezant aan De Rigny, „qui si, dans le renvoi de M. Goblet, je regrette amèrement tout ce qui a dü nécessairement affliger et blesser le Roi Léopold, j'y vois pour la Belgique une lecon qui, je 1'espère, ne sera pas perdue. Je n'ai pas eu a faire grand effort de sagacité pour percer a jour les dispositions de Mr.Goblet et De Beaulieu, et pour pénétrer par eux la pénétrante politique d'un parti nombreux dans leur pays et dans leur gouvernement. M. de Beaulieu, entre autres gaucheries, a deux fois, devant M. Roux de Rochelle, secrétaire de la légation, remarqué que les Beiges ') Bresson aan De Broglie, 25 Dec. 1833. Aff. Etrang. 282. La Prusse. — 75 — étaient plus allemands que francais. Ces deux Messieurs venaient ici avec 1'intention de rapprocher autant que possible la Belgique et la Prusse et de lier ensemble les deux Etats par les intéréts matériels. M. Goblet a laissé échapper que le Ministre de Tlntérieur, les Membres de la Commission de Commerce et les partisans du chemin de fer ne rêvaient pas autre chose" x). Bresson bleef zeer nauwkeurig de gangen van den Belgischen agent nagaan en gaf hem zoo noodig, ernstige waarschuwingen. Vooral bedenkelijk vond hij in Augustus 1834 een verzoek van de Belgische regeering aan De Beaulieu om een beredeneerd overzicht van de Pruisische tolunie te geven. Vooral in de provincie Luik was een aanzienlijk gedeelte, dat groote voordeelen in een aansluiting bij de oostelijke naburen zag. Gelukkig, dat de Pruisische regeering, en vooraan Ancillon, zeer sterke Hollandsche sympathieën hadden l 2) Maar diplomatieke activiteit alleen, was niet voldoende om België aan de materiëele aantrekkingskrachten van Duitschland te ontrukken. Daartoe waren ook economische middelen noodzakelijk. Hier stond Frankrijk echter voor dezelfde moeilijkheid als bij de kwestie der unie in 't algemeen: hoe de particuliere belangen te vereenigen met het algemeen politieke belang? De Fransche industriëelen waren, evenals in 1831 beducht voor Belgische concurrentie. ,,La Belgique est notre soeur cadette en révolution, mais elle est notre rivale et souvent notre supérieure en industrie," schreef La Quotidienne — en zoo oordeelden de meeste fabrikanten ook —, ,,on pressent que*ses intéréts commerciaux tendent è la rapprocher de 1'Allemagne, et dans ce siècle positif, on est obligé de convenir que cette tendance pourrait bien compromettre nos intéréts politiques. Sacrifiera-t-on 1'industrie francaise è 1'industrie beige pour conserver a la révolution de 1830 son avant-garde? Ou rejetterat-on sur 1'Allemagne les produits et les sympathies de la Belgique" 8) ? De commerciëele enquête van 1834 gaf België weinig hoop op Fransche toeschietelijkheid. Wel geloofde men, dat het ministerie van goeden wil was tegenover koning Leopold; maar men wist ook, dat zelfs de naaste vrienden van het ministerie zich >) Bresson aan De Rigny, 12 Mei 1834. Aff. Etrang. 283. La Prusse. ') Bresson aan De Rigny, 10 Aug. 1834. Aff. Etrang. 284. La Prusse. ») La Quotidienne, 16 Jan. 1836. - 76 - onverbiddelijk toonden, zoodra er sprake was van concessies tegenover buitenlandsche industrieën: onvermijdelijk gevolg van het v feit, dat de Julimonarchie in zeer sterke mate een Wasseregeering I was. Daarom koesterde men in België geen hooge verwachtingen I van de commissie, die in Parijs over de economische betrekkingen ! tusschen beide landen aan 't onderhandelen was. „Comment la France," zoo schreef men uit Brussel, toen de eerste resultaten der enquête bekend waren, ,,eüt-elle voulu de nos draps, nos toiles de coton, nos indiennes, nos fers, notre quincaillerie, nos armes, nos machines, nos houilles, nos eaux-de-vie de grain, nos bières, nos cotons filés, etc. etc.; nos députés péroreraient pendant vingt ans sur ces points dans les salons du ministère, qu'ils ne parviendraient point a obtenir un centime de réduction sur les droits d'entrée qui frappent ces produits. Les cotons filés seuls pourraient obtenir quelque faveur, mais la France n'admettrait que des espéces de fils que nous n'avons pas, que nos manufactures ne sont pas aptes & produire dés le no. 145 et au-dessus. Ainsi la faveur serait illusoire." Wel kon Frankrijk nog eenige andere producten van België gebruiken, maar daarvoor was geen handelsverdrag noodig, want het waren artikelen, waar het niet buiten kon: linnen weefsels bv., die het zou blijven betrekken, totdat de Fransche linnenindustrie in staat zou zijn met de Belgische te concurreeren. „Elle (c. a d. la France) recevra, vervolgde de correspondent, avec beaucoup de politesse nos matières premières, nos lins, nos écorces, nos chiffons par exemple, nos bestiaux et nos cnevaux dans certains départements et dans certaines circonstances. Mais il n'est pas besoin d'ambassade, ni de négociation pour nous assurer ce débit; au contraire, si nos députés, pour obtenir quelque relachement de la sévérité que montre la France, menacaient d'entraver la sortie de ces derniers objets, il en résulterait que sans rien obtenir du cabinet du Palais-Royal, le courtage et le commerce de ces marchandises passerait dans les mains des Anglais. Quoi qu'il arrivé et quoi qu'on dise, jamais les produits manufactures beiges n'entreront en France avec des avantages qui leur permettent la concurrence avec les produits francais. De notre cóté, nous userons des représailles qui sont en notre pouvoir, et certains produits francais en souffrent beaucoup" 1). ') La Quotidienne 25 Oct. 1834. Corr. uit Brussel. — 83 — du Rhin contre les empiètements de la maison d'Autriche. Les temps sont bien changés; car aujourd'hui, que les intéréts commerciaux dominent toute politique, ces mêmes Etats, alliés sous 1'égide de la Prusse, ont cherché dans leur alliance un refuge contre le système répulsif de notre legislation commerciale; repoussés de nos marchés, ils s'en sont formé un chez eux-mêmes". Maar daar stond tegenover, dat men in de unie een pand voor den vrede zag. „Je ne suis pas de ceux", voegde Anisson er aan toe, „qui s'affligent et s'inquiètent de eet état de choses; je le crois favorable au maintien de la paix européenne" 1). Langzamerhand begon men het tijdstip te zien naderen, waarop men met den „Zollverein" zou gaan onderhandelen en Molé, die krachtig de materiëele belangen van Frankrijk trachtte te bevorderen, had reeds ernstig over het openen van onderhandelingen nagedacht. „Déja, dans 1'intervalle de la dernière session & celle-ci, je me suis occupé de cette question, non seulement pour 1'Allemagne, mais pour la Suisse et pour toute notre frontière de 1'Est. Je 1'avouerai, je n'ai pu encore arriver è un résultat pratique", zeide hij; „je renouvellerai mes investigations de mes travaux, et si j'entrevois la possibilité d'arriver a un résultat que je puisse vous présenter, assurément j'en saisirai 1'occasion avec le plus grand empressement. Mais je prie la chambre de bien considérer que rien au monde n'est plus délicat" 1). Molé's spoorweg politiek. — Ook de spoorwegpolitiek van Molé gaf blijk, dat de economisch-politieke verhoudingen tot Duitschland door de regeering met zorg werden nagegaan. Het zou ons hier te ver voeren de vele kleingeestige aanvallen tegen de ontwikkeling van het spoorwegwezen, — een verschijnsel, dat zich min of meer in alle landen voordeed — na te gaan. Voor ons is voldoende te constateeren, dat de regeering — en Molé heeft in dit opzicht vele verdiensten — bij de projectie van spoorwegen in ruime mate rekening hield met de eischen van het internationale verkeer, en dat ze goed begrepen heeft, dat de spoorwegen aan Frankrijk de kans gaven hiervan een groot gedeelte aan zich te trekken, en dat het moderne snelverkeer ook niet zonder invloed zou zijn op de politieke constellatie der machten. We behoeven slechts enkele ge- ') 17 Mei 1838. Moniteur van 18 Mei. _ 84 — deelten van het rapport over de spoorwegverbinding Parijs—België, opgesteld door De Remusat — van groot belang in verband met Frankrijk's politiek, België-van de Tolunie af te houden — aan te halen. „Considérée en général," zoo stond er, „1'idée de lier par un chemin de fer, non seulement Paris et Lille, mais la France et la Belgique, et plus tard 1'Angleterre et la France, a été accueillie par 1'approbation unanime de votre commission. II nous a paru que dans la chambre, elle rencontrait peu de contradicteurs. Elle est déja chère a 1'opinion publique. Tout le monde sent en effet, quelle heureuse influence exercerait, non seulement sur le commerce, 1'industrie, 1'agriculture, mais sur les intéréts les plus élevés de la civilisation, et peut-étre sur la paix de 1'Europe, 1'existence d'un moyen de communication aussi prompt et aussi nouveau qui, traversant des contrées fertiles et des populations actives et pressées, unirait plus étroitement encore des nations unies déja par des hens si puissants" 1). Reeds een jaar te voren had het plan van een spoorweg van Aken naar Brussel met een vertakking naar Frankrijk veel stof doen opwaaien. In een brochure van een zekeren Kauffmann werd toen betoogd, dat het aanleggen van een spoorweg van Berlijn naar den Rijn het eenige middel zou zijn om het militaire en politieke voordeel, waarvan Frankrijk zich door den aanleg van den weg door Brabant en het land van Luik had meester gemaakt, te neutraliseeren 2). Dat de regeering in de spoorwegpolitiek op haar „qui vive" was tegenover plannen van het buitenland, bleek uit den aanleg van de lijn Bazel—Straatsburg langs den linker Rijnoever. Deze lijn was van groot belang voor het transitoverkeer naar Zwitserland en Italië en ze kon ook een groot deel van het verkeer van Holland en België naar Zwitserland en verder in zich opnemen en daardoor die beide landen, waar neiging tot verbinding met de unie bestond, meer aan de Fransche handelsbeweging koppelen. Langs den linker Rijnoever was altijd een aanzienlijke doorvoerhandel geweest, waaraan de Oostelijke departementen van Frankrijk een deel van hun welvaart te danken hadden. De regeering had met Beieren onderhandeld om die lijn door te trekken tot Mannheim, ze had zelfs een voorontwerp doen redigeeren voor het gedeelte •) 26 Mei 1837. Moniteur van 28 Mei. *) La Quotidienne, 25 April 1836. -i psy — 85 — van Straatsburg naar Lauterburg en een particuliere maatschappij onder leiding van de gebroeders Koechlin uit Mulhouse had het gedeelte van Straatsburg naar Bazel voor haar rekening genomen. Maar nu dreigde Baden die mooie vooruitzichten in de war te gooien, doordat het van plan was de beide steden door een spoorweg langs den rechter Rijnoever te verbinden. Het werd een ware wedloop tusschen de beide plannen. De kapitalisten namen een afwachtende houding aan, men verwachtte, dat zij hun geld zouden steken in de lijn, waartoe men het eerst zou besluiten. Aan de mogelijkheid van twee spoorwegen tusschen dezelfde steden, die beide zouden rendeeren, geloofde men in dien tijd nog niet. Ook Baden begreep het belang van de prioriteit. Tegen den ioen Februari 1838 werd daar de wetgevende kamer bijeengeroepen; de zitting was speciaal met het oog op deze spoorwegkwestie vervroegd. Maar Frankrijk was Baden voor; den 6den werd het ontwerp reeds met groote meerderheid door de Fransche Kamer van Afgevaardigden aangenomen 1). Redenen, waarom men met de Unie ging onderhandelen, a. het verdrag van Holland met de Unie. — Den 2isten Januari van dat jaar sloot Holland met de Duitsche tolunie een handelsverdrag, dat van veel belang was voor de voorziening van het Uniegebied met koloniale waren. De associatie beschikte nog over geen enkele groote zeehaven tot invoer dier producten. Daarin konden alleen Frankrijk, België, Engeland en Holland voorzien. Vooral de suikervoorziening was moeilijk, daar er een recht van 18 fr. 45 per 50 K.G. op ruwe suiker, en van 39 fr. 50 op bastaarden kandijsuiker geheven werd, cijfers die vóór het ontstaan der tolunie voor Beieren bv. slechts respectievelijk 16 fr. 25 en 23 fr. 35 waren. Nu was Frankrijk een eerste suikerland — de suikerkwestie was daar een voornaam en veel besproken economisch vraagstuk in dien tijd — maar Holland was in dezen Frankrijk vóór geweest: door genoemd handelsverdrag kreeg Holland een sterke reductie op de unie-invoerrechten op rijst, geraffineerde suiker en „lumps" (ruwe suiker). Het werd voor Frankrijk noodzakelijk te zorgen, dat ook nog niet andere mogendheden door dergelijke voordeelige overeenkomsten de vooruitzichten voor den Franschen handel *) Motieven van den minister van publieke werken: 27 Jan. 1838. Moniteur van 28 Jan. Discussie over het ontwerp, 6 Februari 1838. Moniteur van 7 Febr. — 86 — zouden verminderen: Oostenrijk kon zich door Triest, België door de verbinding Antwerpen—Keulen gemakkelijk een deel der voorziening van de Pruisische tolunie toeëigenen x) I b. de economische vooruitzichten voor Frankrijk. — Bovendien begon men in dien tijd een nauwkeuriger overzicht over de gevolgen van het Pruisische systeem voor Frankrijk te verkrijgen en kon men dus beter oordeelen over de urgentie van onderhandelingen. Hippolyte Passy, die minister van handel geweest was onder het ministerie Soult, dat de onderhandelingen met den „Zollverein" had geopend, hield den 23sten Mei 1840 in het Institut de France een redevoering over de gevolgen van Pruisen's commerciëele politiek en daaruit bleek, dat ondanks de hoogere tarieven, Duitschland toch nog een afzetgebied met toekomst voor Frankrijk bleef. Engeland, dat vooral fabrikaten uitvoerde, had er veel meer schade van ondervonden; maar Frankrijk had ondanks een aanzienlijke daling van zijn wijnuitvoer (van 25 mill. L. in 1834 tot n| mill. in 1837) zijn handel met Duitschland stationnair zien blijven; het debiet van zijden waren was ongeveer gelijk gebleven; terwijl de toenemende uitvoer van gekleurde papieren, gekleurde stoffen, wollen weefsels en Fransche modeartikelen geheel opwoog tegen de vermindering van den wijnuitvoer 2). Er bleef dus vraag naar verscheidene Fransche producten, en onderhandelingen met de Unie hadden daarom allen zin. De onderhandelingen. — Kort na de sluiting van het verdrag tusschen Holland en den „Zollverein" begonnen de officieuze voorbesprekingen. De gedelegeerden van de associatie waren toen juist alle in Berlijn, om opnieuw voor den tijd van drie jaar de tarieven vast te stellen; en die waren nog al afwijkend van die van 1836. Enkele artikelen als ijzer- en blikwaren, porcelein en spiegels kregen lager tarief, maar daartegenover stond een aanzienlijke verhooging der invoerrechten op geweven stoffen en sterke dranken. Daardoor werd de positie van Frankrijks uitvoer naar het Oosten nog ongunstiger en werden onderhandelingen urgenter. Juist in dien tijd kreeg Frankrijk nog eens de gelegenheid om de tolunie te verbreken. De duur van de unie was vastgesteld tot 1 ') Discussie over een petitie van Molineau, koopman te Amsterdam, over de tolunie, 25 April 1840. Moniteur van 26 April. 2) Moniteur, 30 Mei 1840. - 87 - Jan. 1842. Wanneer ze niet vóór den isten Januari 1840 herroepen was, zou ze geacht zijn, geratificeerd te zijn voor 12 jaar, tenzij alle staten van den Duitschen Bond gezamenlijk besloten een algemeen handels- en tarievenverdrag te sluiten. De gedelegeerden der verschillende staten kwamen in Juli 1839 te Berlijn bijeen en het scheen nog mogelijk, dat de Fransche regeering door handige politiek de ratificatie en den voortduur der unie kon verhinderen, daar verscheidene Zuidduitsche staten het handelsverdrag van 21 Jan. met Holland zeer tot hun ongenoegen hadden zien sluiten. In de wetgevende lichamen van eenige dier staten kwam men met kracht op tegen dat verdrag; men vroeg zelfs de oplossing der tolunie; maar de ministers verwierpen die eischen, antwoordende, dat die oplossing voor Duitschland funest zou zijn, zoolang Frankrijk volhardde in het terugstooten van producten van Duitschen bodem. Maar de Fransche regeering heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt; ze oordeelde het geschikter, om met de geheele Unie zelf te onderhandelen, en door een enkel verdrag tegelijk alle tarievenkwesties op te lossen, dan weer te trachten met dezen of genen kleinen Duitschen staat een overeenkomst te sluiten. Daarom had Frankrijk met Pruisen, dat in naam van de geassocieerde staten stipuleerde, onderhandelingen geopend. Onder Thiers' tweede ministerie werden de besprekingen krachtig gevoerd. Thiers was altijd een voorstander geweest van onderhandelingen met de Unie in haar geheel; het had hem verheugd, dat de pogingen om enkele staten aan de Unie te onttrekken indertijd mislukt waren. „Si les concessions avaient été faites a cette époque, il en serait résulté que pour détacher un seul état de 1'association, pour détacher peut-étre un miltier ou deux de consommateurs, on aurait fait les concessions que fait aujourd'hui 1'association tout entière et qui pourront nous valoir un retour plus avantageux et plus considérable" 1), was het oordeel van hem. Maar hij begreep heel goed, dat, wilde Frankrijk tot een overeenkomst komen, het ook van zijn kant concessies moest doen. Dit punt bracht hij zeer sterk naar voren, toen hij de bases, waarop de onderhandelingen berustten, aangaf: „La France pourrait obtenir des réductions sur nos soieries, sur tous les tissus de lin et les mérinos; elle pourrait obtenir '). Discussie op 25 April 1840. Moniteur van 26 April. — 88 — notamment des réductions sur les tissus de coton et sur les tissus imprimés, enfin sur les draps et sur les vins; mais il faut aussi, que la France fasse des sacrifices sur quelques industries qui méritent des ménagements. II faudrait faire subir quelques changements aux tarifs sur les fers; quelques changements sur le tarif des tissus de coton sur les tarifs sur la coutellerie, et la quincaillerie, et enfin quelques changements sur les tarifs sur le Détail". „C'est sacrifier la France aux étrangers", interrumpeerde Golbéry, een van de leden, die zelf vaak op de gevaren van de tolunie voor Frankrijk's uitvoer gewezen had 1 In de houding van dergelijke menschen lag Frankrijk's noodlot in deze kwestie en de beantwoording van deze interruptie door Thiers was volkomen op haar plaats: „La chambre est éclairée et doit comprendre que ce serait un spectacle ridicule a donner au monde que celui d'une assemblée qui voudrait obtenir des sacrifices sur les tarifs étrangers sans en faire elle-même. J'avertis donc la Chambre que le Gouvernement négocie. II défendra les intéréts francais de son mieux, mais on ne peut pas recevoir sans donner & son tour1". En Cunin-Gridaine, de man, die in 1831 de leiding had gehad in het verzet tegen de economische vereeniging met België, maar die als minister meer in aanraking was gekomen met de algemeene belangen van zijn land, voelde zich geroepen er waarschuwend aan toe te voegen: „La prospérité d'un pays n'est pas toujours représentée par le développement de son industrie, elle est a la condition que ses produits trouveront & se placer et réciproquement" 1). Maar dé gesteldheid der heerschende klasse was in de 10 jaren, dat het Julikoningschap al bestond, geenszins veranderd: haar houding tegenover de douanevoorstellen van 1840 leidde tot een verscherping der protectie, de onderhandelingen met Pruisen zijn een fiasco geworden en zoo werd Frankrijk tot een politiek gedoemd, die veel heeft bijgedragen tot de debacle van 1870. Het handelsverdrag met Holland. — In 1839 werden ook onderhandelingen aangeknoopt met Holland. Daarvoor was J. J. Rochussen, directeur der entrepots in Amsterdam, die ook een der onderhandelaren voor het verdrag tusschen Holland en de Pruisische tolunie was geweest, naar Parijs gekomen. Thiers heeft de ') Discussie op 25 April 1840. Moniteur, 26 April. — 9o — zijn, daar tot nog toe de katoenprijzen, tengevolge der sterk wisselende voorraden in de Fransche zeehavens, zeer speculatief waren. De commissie, die 26 April 1841 haar rapport aan de Chambre des Députés overlegde, had vooral gehoopt, dat Frankrijk wat meer voorrechten in de Nederlandsche koloniën had verkregen. Maar men aanvaardde het verdrag niettemin, omdat men terecht de sluiting van den Rijn, den prachtigsten scheepvaartweg in Europa, als iets onnatuurlijks beschouwde en ook omdat men het monopolie der zeehavens, ingesteld tijdens de Restauratie, steeds had gevoeld als een veronachtzaming der belangen van de industrie *). Maar er was nog een belangrijke reden, die het handelsverdrag op dat tijdstip voor Frankrijk aantrekkelijk maakte. Tot nog toe had Holland, doordat Frankrijk onder de Bourbons het recht op vee zeer sterk had verhoogd, van verschillende Fransche artikelen den invoer verboden. Daardoor had de Pruisische tolunie zich van een groot deel der Hollandsche markt kunnen meester maken; terwijl de uitvoer van Frankrijk naar Holland bijna niet toenam en een bedrag van 12 mill. francs per jaar niet overschreed, „II faut que vous sachiez," zei Thiers, „que 1'association prussienne a une industrie trés variée et trés perfectionnée. La Saxe, qui égale les provinces francaises les plus industrieuses, donne tous les tissus de laine et de coton; les provinces du Rhin tous les objets de quincaillerie, de coutellerie, tous les objets fabriqués avec le fer; des vins, qu'on estime moins dans le nord que les vins de France, mais qu'on aime cependant paree que ce sont des vins nationaux. L'association prussienne donnait tout cela a la Hollande avec avantage, paree qu'une prohibition absolue nous frappait." En nu had Frankrijk de gelegenheid gekregen om met de tolunie onder zeer gunstige omstandigheden te rivaliseer en, want Holland had zich met de tolunie gebrouilleerd naar aanleiding van de suikerkwestie en het verdrag van Holland met de associatie was niet hernieuwd. Ten opzichte van de staten, die aan het gebied der tolunie grensden, was het zaak — gezien het fiasco om enkele kleine Duitsche te weerhouden — betoogde Thiers, „de ne pas offrir des conditions inacceptables, de ne pas se montrer trop difficile pour les petits états qui avoisinent 1'association, car je ne serais pas étonné que tous ') Moniteur, 22 Mei '41. — 91 — finissent par se rattacher a elle. En effet aujourd'hui la masse • des consommateurs de la Confédération est telle qu'on est trés jaloux de traiter avec elle1)." En bovendien had in 't algemeen J Frankrijk er belang bij om zijn bondgenooten bij voorkeur te zoeken j onder de staten van den tweeden rang ; dat was altijd de politiek van { Frankrijk geweest; dat moest ze blijven2). Het handelsverdrag met Holland was dus ook bedoeld als een handig tegenoffensief tegen Duitschland's commerciëele expansie en de uitvoerende macht had ook hier weer, zooals Thiers er zich terecht op mocht beroemen, getoond „beaucoup de lumières et beaucoup de bonnes intentions" 8). ') Thiers, Discours parlementair es, V, 657. *) Thiers, t. a. p., V, 659—660. *) Thiers, t. a. p., V, 632. HOOFDSTUK IV De invloed der economische belangen op Frankrijk's houding tegenover de burgeroorlogen in spanje en portugal tot 1840 De verhouding van Frankrijk en Engeland in Spanje en Portugal vóór de Juli-revolutie. — De rivaliteit tusschen Engeland en Frankrijk op het Pyreneesche schiereiland dagteekende uit den tijd van den Spaanschen successieoorlog; het Methuentractaat van 1703 had aan Engeland in Portugal het commercieel en politiek overwicht gegeven; het koningschap der Bourbons in Spanje had daar evenwel een overwegenden invloed van Frankrijk, dat reeds door zijn verwante Romaansche beschaving een voorsprong op Engeland had, doen ontstaan. Gedurende de 18e eeuw kwam in die verhouding geen wijziging, totdat in het Napoleontische tijdperk van beide zijden ernstige pogingen gedaan werden dit staatkundig evenwicht te verbreken. Na den vrede van Amiëns begon Napoleon een agressieve politiek tegen Portugal; in 1807 bezetten zijn troepen zelfs tijdelijk dit land; maar Engeland wist er zich ten slotte toch te handhaven en in Spanje kreeg het door den volksopstand gelegenheid daar den Franschen invloed te breken. Met kracht streefde de Engelsche gezant er naar om de Cortes te Cadiz te brengen tot afschaffing van de wet, door Philips V ingesteld, die diende om in de toekomst de kroon aan het huis Bourbon te verzekeren. Dit geschiedde inderdaad door de constitutie van 1812. Alle voorstanders van deze grondwet konden voortaan op Engelschen steun rekenen. Voorloopig was haar geen lang leven beschoren: Engeland kon niet verhinderen, dat ze, na den val van Napoleon, toen het ancien régime in Spanje hersteld werd, weer verdween, maar bij het verdrag van 5 Juli 1814 werd in een afzonderlijk artikel bepaald, dat de Spaansche koning zich verbond, ,,a n'entrer dans aucun traité ou engagement avec la France, de la nature de celui con nu sous — 93 — le nom de pacte de familie, ni dans aucun autre qui puisse affecter 1'indépendance de 1'Espagne, être dommageable aux intéréts de S. M. britannique, ou contrarier 1'étroite alliance stipulée par ce traité d'amitié et d'alliance, signé le 5 juillet 1814." In 1820, toen in Spanje een revolutie uitbrak, bleek, dat Engeland nog steeds dezelfde bedoelingen had. Sprekende over de toestanden in dat land, zeide Sir Charles Stuart tot minister De Richelieu: „Que résulterait-il de tout cela? Que les Bourbons seront chassés d'Espagne? Eh bien, c'est ce qu'il nous faut." En duidelijk bleken ook de merkantiele oogmerken van Groot-Britannië. Sir William A'courd, Engelsch afgezant te Madrid, die daar gearriveerd was, toen de vreemde legaties reeds aan vertrek dachten, had als opdracht de revolutionaire regeering te steunen tegen de aanvallen der monarchisten en der legitieme vorsten van Europa. Telkens wist hij, als er van die zijde gevaren dreigden, geldelijke en commerciëele concessies te verkrijgen, door te laten uitkomen, dat alleen Engeland geneigd was hiertegen steun te verleenen; daarbij wist hij zijn bewoordingen zoo handig te kiezen, dat zijn land op grond daarvan nooit tot daadwerkelijke hulp verplicht was. Maar in 1823 waren het de Franschen, die de revolutie in Spanje bedwongen en daardoor verdween weer de tijdelijk groote invloed, dien Engeland in Madrid had uitgeoefend. Door de gewapende interventie van den Hertog van Angoulême was het tegen Frankrijk gerichte verdrag van 1814 van de baan en Sir William ,die nog trachtte de concessies der revolutionairen door Ferdinand VII bevestigd te krijgen, kreeg nul op het request. Hij vertrok spoedig daarop naar Lissabon, waar hij den Franschen invloed, die daar door toedoen van den Franschen gezant De Neuville krachtig was toegenomen, weer te niet deed. Zoo was de oude verdeeling hersteld: Frankrijk bleef de eerste in Madrid en Engeland in Lissabon. De verandering, die Ferdinand VII in het begin van 1830 in de troonsopvolging aanbracht, gaf Engeland gelegenheid dien toestand te zijnen gunste te wijzigen. Het was te meer geneigd den wil van den koning te steunen, daar de Fransche regeering er meer toe overhelde om zich tegen de uitvoering ervan te verzetten *). *) Vgl. voor dit overzicht het bericht van Bois le Comte aan Molé, 15 Sept. 1836. Aff. Etr. 773 Espagne, en de rede van den Markies van Dreux-Brézé op 6 Jan. 1836 in de Chambre des Pairs; Moniteur, 7 Jan. 1836. — 94 — Ontstaan der Quadruple Alliantie. — Na de Julirevolutie, kreeg Engeland nog langs anderen weg gelegenheid, Ferdinand VII welgevallig te zijn. Wellington, die de nieuwe Fransche regeering erkend had, wierp zich bij den Spaanschen koning op als een beschermer tegen het revolutiegevaar. De Whigs volgden een soortgelijke politiek, zij het eenigszins anders genuanceerd: ze hielden den ouden monarch vóór, dat de vriendschappelijke invloed van Engeland op Frankrijk, Spanje meer van nut was, dan een interventie der continentale mogendheden. Aan den anderen kant trachtten ze Spanje te intimideeren door het revolutionaire Portugal. Doordat Ferdinand ten slotte genoodzaakt was om tot steun van zijn dochter binnenslands bij de liberale partij aansluiting te zoeken, kwam er meer toenadering tot Frankrijk, dat evenwel moeilijk zijn tegenzin, veroorzaakt door de dynastieke wijziging, kon overwinnen. Reeds vóór Juli 1830 had Louis Philippe hierover zijn afkeuring uitgesproken. Tot den dood van Ferdinand bleef het alleen Engeland, dat èn het liberale systeem èn de opvolging van Isabella steunde. Toen de koning stierf, brak voor Frankrijk het beslissende moment aan om te kiezen tusschen de belangen van de dynastie en een systeem, dat door zijn liberalen geest zijn sympathie had. Het sprak zich uit voor Isabella en het vooruitzicht van steun van hun noorderburen deed bij de Spanjaarden de hulpbelofte van Engeland op den achtergrond geraken. Engeland gevoelde dat dit terrein van nature aan de Franschen behoorde en het zocht toen hun positie te ondermijnen door het wantrouwen op te wekken: het wees op de belangen die Frankrijk had bij een mannelijke opvolging. Van dit laatste was de Engelsche regeering zoo sterk overtuigd, dat ze het mogelijk achtte de beide koninginnen van Portugal en Spanje te steunen zonder medewerking van de Fransche regeering *). Dit verklaart voor een deel de wijze, waarop de quadruple alliantie in 1834 tot stand is gekomen en waarom Engeland Frankrijk daar buiten had willen houden. Anderdeels vindt dit zijn verklaring in de omstandigheid, dat Engeland's politiek op het Pyreneesche schiereiland vooral berustte op zijn positie in Portugal. Angstvallig waakte het daar voor zijn voor- *) Zie ook: Guizot, Mémoires, IV, 58 vlg. — 95 — rechten. We hebben reeds gezien, hoe ergerlijk het in 1831 de Fransche expeditie naar de Taag vond *), hoe Palmerston Donna Maria liet huwen met den Hertog van Leuchtenberg (Juni 1833) bang als hij was, dat het Huis Orleans zich met het Portugeesche zou verbinden, en hoe hij een gemeenschappelijk optreden tegen Dom Miguel had geweigerd. Einde 1832 stonden beide partijen in Portugal zonder eenig overwicht van een hunner, tegenover elkaar : Dom Miguel in Lissabon en Dom Pedro in Porto. De bedoeling van Palmerston was in ieder geval te voorkomen, dat Frankrijk in de Portugeesche zaken beslissend ingreep; daarom wilde hij te zamen met Spanje den burgeroorlog doen eindigen. Daartoe zond hij einde 1832 Sir Strattford Canning naar Madrid; deze diplomaat had tevens de opdracht het ministerie Zea Bermudez, dat door Frankrijk gesteund werd, ten val te brengen 2). In Maart 1833 keerde Canning onverrichterzake uit Madrid terug, maar na den dood van Ferdinand, in September 1833, toen Zea vervangen werd door Martinez de la Rosa en de burgeroorlog met de Carlisten begon, ging Engeland wederom op dezelfde manier te werk, en weinig heeft het gescheeld of Frankrijk was in de Spaansch-Portugeesche zaken uitgeschakeld. De geschiedenis is bekend: Villiers, de Engelsche gezant te Madrid, zijn Portugeesche collega Sarmento, en Martinez de la Rosa onderhandelden in 't geheim: een Spaansch leger (onder Rodil) zou Dom Pedro steunen, terwijl Engeland over zee maritieme hulp zou verleenen. Den i3en April kwam Talleyrand achter de geheime bedoelingen van Engeland en bewerkte te elfder ure de opneming van Frankrijk in de triple alliantie (22 April 1834). De economische belangen van Frankrijk en Engeland in Spanje en Portugal. — De materiëele belangentegenstelling tusschen Frankrijk en Engeland op dit terrein, was een der voornaamste oorzaken van de scherpte, waarmee de beide bondgenooten hier tegenover elkaar stonden. In de eerste plaats was Spanje een belangrijke factor in de verhoudingen in het Middellandsche-Zeegebied, waar in den loop van de 19e eeuw de belangen van den wereldhandel zich hoe langer lj Zie Hoofdstuk II. ■) Bourgeois, Manuel, III, 119—120; Vgl. ook wat Glais Bizoin den 8 April 1834 zegt (Moniteur, 9 April-1834 — vgl. La Quotidienne, 6 Jan. 1834). — 96 — hoe meer concentreerden. De Oostersche kwestie, waarop de economische tegenstellingen zulk een grooten invloed hadden, had in 1833 een gevaarlijke crisis doorgemaakt, die met groote waarschijnlijkheid vroeg of laat een nieuw conflict deed verwachten. En dan zou het resultaat ongetwijfeld beïnvloed worden door de machtspositie, die de verschillende groote mogendheden in de Middellandsche Zee zouden bezitten. En vooral met het oog op de situatie in het Westelijk bekken was het van groot gewicht of Spanje al dan niet in het vaarwater van de Fransche politiek zou loopen; in dat gedeelte was de toestand voor Frankrijk toch al gunstig: het bezat de kusten van Languedoc, van Provence, het eiland Corsica, en aan de overzijde de kust van Algiers. Een bevriend Spanje zou door zijn Balearen een gemakkelijke verbinding dier gebieden opleveren. Daartegenover zou Engeland slechts kunnen steunen op Gibraltar en Malta. In de tweede plaats was Spanje, dat zelf zoo goed als geen nijverheid had, zoowel voor de Engelsche als voor de Fransche industrie één der belangrijkste Europeesche afzetgebieden. In 't algemeen waren de tariefwetgevingen in Europa er op berekend, het handelsverkeer tusschen de naties in hooge mate te belemmeren; vooral in die landen, waar zich de nijverheid begon te ontwikkelen. De Duitsch tolunie had, zooals we reeds gezien hebben1), een groot afzetgebied voor de industrieën der Westersche mogendheden gedeeltelijk verloren doen gaan. België en Zwitserland dreigden in de Duitsche handelsbeweging op te gaan. Het eenige punt aan de landgrens van Frankrijk, waar de Fransche uitvoer op dat oogenblik een toekomst scheen te hebben was Spanje 2). Het verkeer met Frankrijk vormde ongeveer het derde deel van de geheele Spaansche handelsbeweging. Bijna alle weefsels betrok Spanje uit Frankrijk, zijn shawls, lakens, en katoentjes genoten boven die van alle landen de voorkeur, zelfs al kwamen ze hooger in prijs: dit kwam vooral, doordat de Fransche smaak zoozeer met de Spaansche overeenkwam; zelfs die stoffen, welke overal elders het tegen de Engelsche concurrentie moesten afleggen, genoten in Spanje de voorkeur. Bovendien had Frankrijk het voordeel van zijn ligging, waardoor zijn fabrikanten vlugger konden leveren dan de Engel- ') Zie Hoofdstuk III. •) La Quotidienne, 2/3 Nov. 1833. — 97 — sche. Het waren meestal handelshuizen, dicht bij de SpaanschFransche grens gelegen, door wier bemiddeling de waren over de Pyreneeën werden uitgevoerd 1). Abiet, een tuilefabrikant te Douai, verklaarde bij de commerciëele enquête van 1834, hoe daardoor zijn stoffen, die 58^ % duurder waren dan de Engelsche, toch in Spanje hun weg vonden: de kleine koopman, die rulle noodig had, kon niet altijd een langen tijd op levering wachten, en om zijn waar vlugger te ontvangen, wilde hij ze gaarne duurder betalen; de Engelsche tulles hadden eenige maanden noodig om hun plaats van bestemming te bereiken2). Met concurrentie van inheemsche industrieën behoefden de Fransche exporteurs geen rekening te houden: de enkele textielfabrieken in Catalonië en een paar zijdefabrieken in de streek van Valencia beteekenden niet veel. De handelsbalans voor het verkeer met Spanje was zeer voordeelig voor Frankrijk, een reden te meer voor de bourgeoisie, die nog zulk' een overdreven waarde hechtte aan een groot uitvoersaldo, om met zorg voor Spanjes lot te waken. Uit Spanje werden hoofdzakelijk grondstoffen voor de industrie (wol) en levensmiddelen, in 't bijzonder zuidvruchten, ingevoerd; verder huiden, kurk, lood, koper en kwik. Daarheen uitgevoerd: muildieren, vee, graan, groenten, wijn, wapens, wollen en katoenen stoffen, „articles de Paris", zeep en lakens, hoewel de invoerrechten vaak gelijk stonden met een prohibitie 8). Het Spaansche tarief was het meest barbaarsche van Europa: maar een geweldige smokkelhandel op de Noordgrens van het land compenseerde voor een groot deel de enghartige belemmeringen, die toch niet in staat waren een nationale industrie te scheppen. De smokkelaars in die streek waren vermaard door hun durf, hun sluwheid en door hun aantal. Ook Engeland profiteerde van den smokkelhandel, maar niet in die mate als Frankrijk: de landgrenzen leenen zich daar beter toe dan de kusten en bovendien streefde de Engelsche regeering er naar den „bona-fide" handel te steunen tegenover illegitieme transacties; het best meende ze dat te bereiken door in andere landen de vrijhandelsbeweging te bevorderen. De Fransche regeering toonde zich in dit opzicht minder scrupuleus en kon ook moeilijk elders propa- *) Moniteur, 11 Nov. 1834. Commerciëele Enquête. *) Moniteur, 15 Nov. 1834. Commerciëele Enquête. 1 *) Moniteur, 2/3 Nov. 1834. Commerciëele Enquête. De Bruin. j — 98 — ganda maken voor tariefverlagingen, waar ze zelf een uiterst protectionistische en prohibitieve douanewetgeving had. Dit plaatste al terstond de economische politiek van beide bondgenooten tegenover Spanje op verschillende basis. Ook met de Spaansche koloniën dreef Frankrijk een omvangrijken handel, hetzij direct, hetzij door bemiddeling van het moederland. De Fransche kooplui dreven daar meer zaken dan de Engelsche. Frankrijk was dus wel verplicht in Spanje tegenover Engeland een krachtig verdedigende commerciëele politiek te voeren, toen dat land op een wijze, die de Fransche belangen ernstig dreigde te schaden, zijn afzetgebied ten Zuiden van de Pyreneeën trachtte te verruimen. De financiëele belangen. — Van niet gering belang waren ook de financiëele verhoudingen, die Frankrijk en Engeland aan Spanje bonden. Er zat veel Fransen geld in verschillende Spaansche leeningen. Dit bleek, toen Toreno in 1834 dreigde Spanje bankroet te verklaren: 20.000 families zonden toen een petitionnement aan Louis Philippe om dat te verhinderen1). Het huis Rothschild was voor een aanzienlijk gedeelte betrokken in de financiëele operaties van de Spaansche regeering. Er was eveneens tamelijk veel Engelsen geld in de Spaansche leeningen geplaatst; maar dit beteekende niet, dat de belangen van de beide bondgenooten hier parallel liepen; integendeel: de tegenstellingen werden er door vergroot: terwijl in Frankrijk hoofdzakelijk de koninklijke leeningen geplaatst waren, had men in Engeland zich meer voor die der Cortes geïnteresseerd 2). Overeenkomstige belangen van Engeland en Frankrijk. — Slechts in één opzicht kwamen de materiëele belangen van de twee landen overeen: zij hadden beide het meeste voordeel bij een rustigen toestand in Spanje. Burgeroorlog daar beteekende voor ieder van hen onderbreking der handelsrelaties. Ook voorzoover het de politieke zijde van de kwestie betrof, was er samenwerking. Door Isabella tegenover Don Carlos te steunen, kwamen Engeland en Frankrijk te staan tegenover het conservatieve Europa: het was de groote principiëele tegenstelling, die Europa in twee kampen verdeelde en die beide genoemde landen samengebracht had. Maar de botsing hunner commerciëele en in- ») La Quotidienne, 9 Sept. 1834. ') La Quotidienne, 25 Sept. 1834. — 99 — dustriëele belangen drong vaak de principiëele kwesties in de Spaansche troebelen op den achtergrond. Er waren momenten, dat de strijd om den economischen voorrang in Spanje veel meer de diplomatie van de twee naties bezig hield dan de stand van den strijd tusschen Don Carlos en Isabella. Karakter van den Carlistenoorlog. — Trouwens de Carlistenoorlog zelf was lang niet alleen een principiëele strijd. „La guerre que soutiennent avec des chances diverses, mais avec une grande tenacité, les quatre provinces du Nord, la Navarre, la Biscaye, PAlava et Guipuzcoa contre la monarchie constitutionnelle en Espagne, merkte Faucher terecht op, n'est point une querelle d'opinions. II n'y a lè rien qui rappelle les souvenirs de la Vendée, ni le dévouement féodal, ni le fanatisme religieux. C'est une guerre toute moderne et toute prosaïque, guerre d'indépendance, guerre d'intérêts. Les républicains de la Biscaye ont pris Don Carlos pour drapeau, mais ils n'ont fait de ce prince ni leur maitre ni leur chef" *). Nog meer dan het herstel hunner fueros woog voor de Basken de douanekwestie. De tolgrens van Spanje lag niet aan de Pyreneeën, maar langs de Ebro. Daarom liepen de smokkelaars slechts aan een kant, nl. van de Fransche douaniers gevaar en daarom hadden zij zich altijd verzet tegen het verleggen van de douanelinie naar de politieke grens, waar reeds Alberoni en Ballesteros tevergeefs naar gestreefd hadden. De zeehavens hadden minder belang bij dezen toestand, vandaar dat Bilbao, Victoria, Irun, de Passage, Santander en St. Sebastien de zaak van de koningin toegedaan waren *). De economische nadeelen voor Frankrijk door het partijkiezen tegen de beide pretendenten. — Het partijkiezen tegen Don Carlos was voor Engeland veel meer overeenkomstig zijn materiëele belangen geweest dan voor Frankrijk. Voor het laatste land bracht het spoedig ernstige nadeelen. Het was verplicht alle relatiën met de opgestane gewesten te verbreken; maar daardoor werd tevens de meest gebruikelijke handelsweg tusschen Frankrijk en Spanje verbroken. „Nous voilé maintenant privés de 1'Espagne, de ses demandes et de ses échanges, constateerde men reeds in November *) Revue des Deux Mondes, 1837, I, 539. *) Idem 539 vlg. — 100 — i833 Toutes nous provinces lirnitrophes qui commercaient avec Cadiz, Barcelone, et le reste du littoral espagnol, vont se trouver sans relation ou en état de suspension de toute opération commer- °l Tegenover Dom Miguel verkeerde Frankrijk ongeveer in hetzelfde geval. Mauguin, die principieel een hevigen afkeer van beide usurpators op het schiereiland had, wees er op, dat een samengaan met Dom Miguel aan Frankrijk economische voordeelen had kunnen opleveren. „Vous pouviez traiter avec Dom Miguel, carayant rompu avec 1'Angleterre, il pouvait offrir a notre commerce les avantages qu'il a donnés aux Etats-Unis," zeide hij2) en De Broglie gaf toe, dat een overwinning van den Protugeeschen pretendent de positie van Frankrijk niet verzwakt zou hebben : het handelsverkeer met Portugal beteekende in dien tijd zoo goed als niets; kans op verlies was er dus niet2). Maar steun aan beide mannelijke pretendenten zou onherroepelijk een verbreken van het verbond met Engeland beteekenen en hoewel Frankrijks internationale positie in 1833 reeds veel minder gevaarlijk was dan in de jaren i83o-*32 en het veel meer zelfstandigheid tegenover Groot-Britannië kon toonen, durf den de leidende Fransche politici zoo'n bruusken ommekeer nog niet aan. > De ongelijkheid in de Quadruple Alliantie. — De bepalingen van de quadruple alliantie spiegelden duidelijk de wijze af, waarop het verdrag tot stand was gekomen. Aan Engeland werd veel meer vrijheid van handelen gelaten dan aan Frankrijk. Terwijl ' het eerste land zijn vloot zonder meer ten dienste van Dom Pedro kon steflen, Het artikel 4 aan Frankrijk slechts op vage manier een samenwerking toe, wanneer alle bondgenooten daaromtrent eensgezind waren. Het was Talleyrand met groote moeite gelukt een nog nadeeliger redactie van dat artikel te ontgaan. Daarbij was Frankrijk verplicht geweest zijn medewerking te verleenen „si elle y était invitée par ses alliés" 8). De verhouding van Frankrijk en Engeland in Spanje kort na het sluiten der Quadruple Alliantie. Moderados en Exaltados. >) La Quotidienne, 2/3 Nov. 1833. ') 8 Tan. 1834, Moniteur 9 Jan. . ») BourgeoisTManuel, III, 123-124- Guizot, Mémoires, IV, 91 vlg. Major John Hall, 179 — 101 — — Aanvankelijk na de sluiting van het viervoudig verbond, de eenige groote diplomatieke daad der Juliregeering na haar optreden, waardoor ze meer uit haar isolement werd gebracht, bleef de Fransche invloed in Madrid overwegend. Aan het hoofd van het Ministerie stond toen Martinez de la Rosa, die tot de partij der Moderados behoorde, welke Frankrijk welgezind was, welke alles verwachtte van een Fransche interventie. In Spanje konden de Moderados rekenen op den steun van de Regentes Maria Christina, op de Garde, den bevelhebber van het leger, een deel van de bevolking van Madrid; in 't algemeen behoorden tot hen de hoogere standen, de voornaamste kapitalisten en grootgrondbezitters, de militaire chefs1). Martinez de la Rosa, die wegens zijn deelneming aan de revolutie van 1820 naar Frankrijk was gevlucht, had den invloed der denkbeelden van de Fransche liberalen ondergaan en hij stond in nauwe relaties met den Franschen gezant te Madrid, De Rayneval2). De exaltados daarentegen vonden hun talrijkste aanhangers onder de handelsklasse der groote steden. Deze partij was niet zoo fel als haar naam deed vermoeden; alleen de uiterste vleugel, die het volledig herstel van de Constitutie van 1812 wenschte, was revolutionair8). Over 't algemeen kwamen de denkbeelden van deze partij meer overeen met die der Engelsche radicale liberalen. En de man, die langen tijd in die partij vooraan zou staan, de Israëliet Mendizabal, was indertijd naar Engeland uitgeweken; vandaar dat van het begin van den burgeroorlog af deze twee partijen min of meer als de Fransche en de Engelsche tegenover elkaar stonden. De capitulatie van Dom Miguel. De invloed van Engeland in Portugal. — Het eerste gevolg van de Quadruple Alliantie was, dat een Spaansch leger Portugal binnenrukte en Dom Miguel reeds in Mei 1834 noodzaakte te capituleeren en het land te verlaten. Op dat oogenblik was de verhouding van Engeland tot de Pedristen niet al te best: steeds was de Engelsche industrie in Portugal sterk bevoordeeld geweest; bij het Methuentractaat van 1703 was vastgesteld, dat Engelsche wol en fabrikaten nooit geprohibeerd zouden worden; bij het verdrag van Rio de Janeiro van 1810 was er ') De Rayneval aan Thiers, 5 Maart 1836. A. E. 771. Espagne. *) La Quotidienne, 24 Jan. 1834. ') Major John Hall, 191. 102 een recht van 15 % op Engelsche waren ingesteld. Dit alles was zeer eenzijdig geweest, daar er slechts tegenover gestaan had, dat Portugeesche wijnen in Engeland £ van het recht, dat op Fransche wijnen geheven werd, moesten betalen en dat verder Portugal als de meestbegunstigde natie zou worden behandeld, hetgeen in 1810 beteekende, dat het rechten van 120 % moest betalen. En nu was de regeering van Dom Pedro van plan, veranderingen in het tarief aan te brengen, die niet zoo uitsluitend Engeland bevoordeelden. Het gaf aanleiding tot vrij scherpe interpellaties in het Lagerhuis. Engeland wist nog te bewerken, dat een wijnbouwmaatschappij aan de boven-Douro, die de met Engelsen kapitaal werkende wijnbouwers benadeelde, werd opgeheven1). Maar toen er onderhandelingen gevoerd werden over een nieuw Portugeesch-Engelsch handelsverdrag, noodig omdat het verdrag van Rio de Janeiro in 1835, nadat het reeds in 1825 verlengd was, afliep, moest Engeland wel van zijn vroegere voorrechten afzien2). De onderhandelingen sleepten, hetgeen aan Fransche invloeden werd toegeschreven. Don Carlos in de Basklsche provinciën. De douanemaatregelen aan de Fransch-Spaansche grens en de commerciëele belangen van Zuid-Frankrijk. — Don Carlos was tegelijk met Dom Miguel uitgeweken en verscheen plotseling in Juli 1834 in de Noordelijke Spaansche provincies. Toen werd in Augustus daarop een kleine uitbreiding gegeven aan de bepalingen der Quadruple Alliantie : de Fransche regeering was nu verplicht het leveren van wapens en andere als oorlogscontrabande beschouwde artikelen geheel te verbieden. Eén van de grieven tegen dezen maatregel was, dat Engeland Maria Christina vrij van wapens en munitie kon voorzien. De verscherpte douanemaatregelen aan de Spaansche grens belemmerden ook in hooge mate den handel van gewone waren met Spanje, terwijl Engeland de zeehavens van alles voorzag en zoodoende won,- wat de Fransche handel verloor 3). Een Carlistisch koopman, die steeds met Frankrijk handel had gedreven, schreef *) : „Je voudrais bien pouvoir traiter avec les maisons qui ont remis des notes de fourniture, paree que nous aurions du bon a meUleur *) La Quotidienne, 17 Juni 1834. ») De Bourqueney aan De Broglie, 23 Oct. 1835. A. E. 646 Angleterre. ") La Quotidienne, 14 Nov. 1835. *) La Quotidienne, 20 Nov. 1835. — 103 — compte; mais le gouvernement francais a mis embargo sur le commerce national. On 1'a tué par les entraves illégales, mi ses 4 la sortie; rien ne peut passer qu'en contrebande, et les Carlistes ne traitent que la marchandise rendue en Espagne; c'est pour cette raison qu'ils achètent des Anglais, qui, 4 Bilbao, Santander et autres points leur livrent les marchandises que leur gouvernement laisse exporter librement en Espagne. Malgré la quadruple alliance 1'Angleterre n'en a pas moins ouvertement continué son commerce qui s'est accru de tout celui que la France n'a plus la permission de faire par la propre et seule volonté du gouvernement. Le conseil-général des Basses Pyrénées a demandé 4 1'unanimité la levée de ces mesures illégales." De klachten van dat lichaam betroffen enkele uitvoerverboden bij ordonnantie, die den Franschen handel met Spanje ten zeerste bedreigden. De noodlottige gevolgen, die men van dergelijke maatregelen vreesde, blijken duidelijk uit de „overwegingen" die door het Conseil-général aan den minister gezonden werden en die aldus luidden: „Vu la délibération du conseil d'arrondissement de Bayonne sur les modifications, „qu'il est urgent de porter 4 Part. 2 de Pordonnance royale du 3 „juillet, en permettant 4 Pavenir sans restriction la libre sortie par „terre de toutes sortes de tissus non confectionnés; vu aussi les „observations de M. le préfet sur cette demande; considérant que „certaines prohibitions de sortie ont été ajoutées par simple ordon„nance 4 celles portées par la loi au grand préjudice du commerce „et de 1'agriculture; considérant que la restriction pour la sortie „de quelques objets, 4 des points de la frontiére occupés par les „troupes de la reine est en elle-même une mesure illegale, et qu'elle „établit dans le fait un système absolument prohibitif puisque les „provinces limitrophes ont cessé d'être occupées par les troupes de „la reine, et que rien n'annonce qu'elles le seront encore de quelque „temps; considérant que ces restrictions n'ont eu jusqu'4 présent „d'autre résultat que celui d'ouvrir un vaste champ 4 la contrebande, „qui n'a pas cessé de pourvoir aux besoins de 1'armée carliste, en „blessant en même temps 1'intérêt de la morale politique de ceux „du commerce légal; considérant que priver plus longtemps le „commerce fransais de la libre sortie par terre de toutes sortes de „tissus non confectionnés, de tous objets autorisés par les lois; 4 ,,1'exception toutefois de toute espèce de munitions ou armes de — 104 ■— „guerre, tendrait évidemment a anéantir tout commerce francais "dans la Péninsule, 4 1'avantage de celui de 1'Angleterre qui, déja „exploitant avec activité les conséquences de 1'ordonnance du 3 „juillet, inonde de ses produits les provinces limitrophes de la France ,'par les ports de Bilbao, Saint-Sebastien, Santander et d'autres „encore; considérant que protéger un tel état de choses, serait, en „outre du mal actuel qu'il produit, s'exposer au danger d'habituer „le commerce espagnol a 1'usage exclusif des produits de 1'indus„trie anglaise 4 renoncer 4 ceux de nos fabriques et 4 détruire aussi „les moyens d'échanger qui ont fait en tous temps la base des rap„ports entre les deux pays; attendu qu'il importe aux intéréts du „département, 4 ceux de nos fabriques et au commerce général de „rendre au plus tót au commerce francais les avantages, dont „profitent en Espagne les autres nations, placées cependant sous „1'empire des mêmes traités que la France; par ces motifs, le con„seil général émet le voeu que M. le ministre du commerce porte „le plus sérieux examen sur 1'ordonnance du 3 juillet dernier, et „que par suite convaincu comme le conseil général de son inutüité „relativement aux approvisionnements de 1'armée carliste, de 1'illé„galité dont elle est frappé, et des préjudices immenses qui en résul„tent, il veuille bien la faire rapporter par le Gouvernement etc." *) De regeering stond voor een moeilijk dilemma: aan den eenen kant eischte Zuid-Frankrijk zooveel mogelijk een vrij verkeer met Spanje, aan den anderen drong de Spaansche regeering er voortdurend op aan, dat de grenzen strenger bewaakt zouden worden. De Frias, de Spaansche gezant te Parijs, overhandigde De Broglie verscheidene memoranda over de grensbewaking. Daarbij werd er op gewezen, dat reeds lang te Bayonne, Saint-Esprit en op andere punten aan de grens zeer veel werkplaatsen waren, waar dag en nacht gewerkt werd aan de vervaardiging van oorlogsmateriaal, dat met muilezels over de landgrens of met visscherschuitjes langs de kusten naar Spanje gesmokkeld werd. De Spaansche gezant voelde heel goed, voor welk moeilijk dilemma de regeering stond — de moderados waren toen nog aan het bewind — en gaf volmondig toe, dat ze niet geheel doof kon blijven voor de bittere klachten van de Zuidfransche handelslui; maar volgens hem waren het toch ') La Quotidienne, 11 Dec. 1835. — io5 — meer de smokkelaars, dan de „bona-fide" kooplui, die door de verscherpte douanemaatregelen getroffen werden x). Toen den i4den September 1835 het ministerie Mendizabal optrad, dat meer met de Engelsche wenschen en verlangens rekening hield, werd de aandrang van de Spaansche regeering op Frankrijk gr00ter. Snel volgden de memoranda elkaar op: 6, 11 en 16 October '35 werden er te Parijs nota's overhandigd, die weinig gunstig ontvangen werden. „Mendizabal continue a nous fatiguer de ses plaintes sur les prétendues complaisances de notre douane pour les contrebandiers qui font parvenir des armes et des munitions & Don Carlos", schreef De Broglie aan Sebastiani2). Men vermoedde in Parijs bovendien, dat het voortdurend aandringen op strengere grensafsluiting onder Engelschen invloed geschiedde. De ministeriëele pers in Engeland, evenals de Morning Chronicle, waarvan Mendizabal eigenaar geworden was, hielden niet op het Fransche gouvernement te verwijten de quadruple alliantie ten gunste van Don Carlos te schenden. De Franschen zagen hierin een tusschen Mendizabal en Palmerston afgesproken comedie3). Bij Engeland bleef de idee bestaan, dat Frankrijk heimelijk sympathieën voor Don Carlos had; vooral toen de exaltados te Madrid de baas waren. Het Journal des Débats, het voornaamste orgaan van het „juste milieu" erkende openlijk, dat de doctrinairen meer voor Don Carlos voelden sedert de regeeringsverandering in Spanje4). Het liefst zou Frankrijk door bemiddeling tusschen Christinos en Carlisten de troebelen in Spanje beëindigd hebben. In Juli '35 had De Broglie het aan Engeland voorgesteld, maar Palmerston had geweigerd ').. Mogelijk dat de Fransche regeering toen reeds beducht was, dat bij het voortduren van den burgeroorlog het ministerie Toreno, wat reeds, in vergelijking met Martinez de la Rosa's bewind, een verschuiving naar links beteekende, plaats zou maken voor een zuivere exaltadoregeering en daarom vóór dien een verzoening tot stand wilde brengen. Eind Augustus kwam Toreno nog eens op het plan ') De Frias aan De Broglie, 11 Aug. 1835. A. E. 768 Espagne. 2) 7 Dec. 1835. A. E. 646 Angleterre. ') La Quotidienne, 20 Nov. 1835. ') 7 Ooct. 1835. s) De Rayneval aan De Broglie, 10 Aug. '35. A. E. 768 Esp. en Palmerston aan Sebastiani, 8 Aug. '35. A. E. 646 Angl. — 109 — waarloozing hunner belangen en dat, dreigde de Fransche premier, zou de regeering er wel eens toe kunnen brengen om haar gedragslijn ten opzichte van koningin Isabella te herzien1). De onderhandelingen afgebroken. — De maatregelen, die De Rayneval nam, hadden voorloopig succes. Den I9den December kon hij berichten, dat hij reden had te gelooven, dat voor het oogenblik die onderhandelingen geen voortgang zouden hebben *). Inderdaad had de Engelsche regeering besloten het verdrag niet te ratificeeren. „His Majesty's Government, schreef Palmerston*), does not consider that it would be consistent with the spirit of the alliance that two out of four should make separately, and without previous communication with the others, an engagement Great- Britain would exposé herself to the charge of haring severed herself from her allies in order to grasp at an object conducive to her own particular interests." Hervatting der onderhandelingen op andere basis. — Terzelfdertijd echter werd een nieuw verdrag voorbereid, waarbij Engeland geen bepaalde voorrechten vroeg, doch slechts behandeling van de meestbegunstigde natie. Maar Mendizabal aarzelde nu: hij wist, dat Frankrijk hierin niet zou toestemmen; bovendien vreesde hij voor tegenwerking, van de Spaansche fabrikanten in Catalonië, als hij de Engelsche katoenen stoffen wilde toelaten; en wat vooral van gewicht voor hem was: zoo kreeg hij geen leening in Engeland geplaatst. Wel was er sprake van een voorschot van 2 millioen £ aan Spanje 4). De publieke opinie in Madrid was niet gunstig voor Mendizabal's streven; maar het grootste struikelblok voor hem was de houding van de Regentes, die positief verklaarde, dat ze nooit zou toestemmen om met Engeland een accoord aan te gaan, dat de belangen van Frankrijk zou benadeelen of de gevoelens van het Fransche volk zou kwetsen 5). Frankrijk uitgenoodigd mee te onderhandelen. — Villiers ried nu Mendizabal aan om Frankrijk uit te noodigen deel te nemen aan de besprekingen over de garantie van een voorschot. *) De Broglie aan De Rayneval, 19 Dec. 1835. A. E. 768. Espagne. *) De Rayneval aan De Broglie, 19 Dec. 1835. A. E. 768 Espagne. 3) 21 Dec. 1835 aan Villiers (Major John Hall 195—196). *) De Rayneval aan De Broglie, 31 Dec. 1835. A. E. 768 Esp. •) Zelfde brief. 110 — „De toute manière, schreef De Rayneval toen1), 1'affaire est aujourd'hui entre les mains du gouvernement du Roi. Sans que 1'Angleterre puisse s'en plaindre, elle est arrêtée dans une marche peu conforme, il faut en convenir, a ses rapports actuels avec la France; et si elle obtient quelque avantage commercial en Espagne, ce ne sera plus a notre détriment et a notre insu, mais d'accord avec nous et de notre propre volonté. Maintenant reste a savoir si le gouvernement du Roi croira possible ou opportun d'entrer en arrangement avec ses alliés sur la base que je viens d'indiquer. J'ai cru devoir dire a Mr. Villiers que cela me paraissait trés douteux." Frankrijk weigert. — Inderdaad ook nu vond de regeering te Parijs den tijd tot onderhandelen nog niet gekomen. Er bleek een duidelijk verschil te bestaan tusschen den aard der Britsche en dien der Fransche politiek. Terwijl Villiers vond dat de chaotische toestand in Spanje een gunstige gelegenheid bood om economische concessies te veroveren, merkte de Rayneval op dat deze „quelque faibles qu'elles puissent être, seront pour 1'Espagne un long sujet de grief, contre ceux qui les lui auront arrachées dans un moment de détresse. Si cette considération est peu de chose pour 1'Angleterre, elle me semble d'un grand poids pour la France"2) Engeland voerde een uitsluitend commerciëele politiek; voor Frankrijk legden daarnaast ook nog ideëele overwegingen gewicht in de schaal. Houding van Maria-Christina. — De tegenwerking, die Mendizabal bij zijn plannen van Fransche zijde ondervond, maakte zijn ministeriëele positie niet sterker: de koningin-regentes-hield reeds besprekingen met enkele personen van de Moderado-partij; allen, die er naar streefden Mendizabal te vervangen, stelden de noodzakelijkheid om met Frankrijk bevriend te blijven op den voorgrond8). Men verwachtte, ondanks den steun, dien Engeland hem gaf, spoedig zijn val4), maar de Regentes wilde hem laten vallen, zonder hem de voldoening te geven, om de fout op een ander dan op hemzelf te kunnen schuiven 5). ») De Rayneval aan De Broglie, 10 Jan. 1836. A. E. 771 Esp. ') De Rayneval aan De Broglie, 10 Jan. 1836. A. E. 771 Esp. •) De Rayneval aan De Broglie, 23 Jan. 1836. A. E. 771 Esp«) De Rayneval aan De Broglie, 13 Febr. 1836. A. E. 771 Esp. «) De Rayneval aan De Broglie, 30 Jan. 1836. A. E. 771 Esp. — III — Geruchten over de commerciëele bedoelingen van Engeland. — De commerciëele onderhandelingen tusschen Engeland en Spanje waren langzamerhand een publiek geheim geworden. Allerlei geruchten deden de ronde: men dacht, dat Engeland met Mendizabal besprekingen hield over afstand van de Balearen — een bericht dat gelanceerd was door het officiëele blad van Don Carlos — maar al wist men niet nauwkeurig alles, wat er verhandeld werd, de bedoelingen van de Britten doorgrondde men wel: „Ce n'est pas sans concessions matérielies, positives, que la politique mercantile de nos voisins livrera de 1'or a un gouvernement, privé de tout crédit; 1'Angleterre ne prêtera que sur gages" 1). Men was bang, dat de Britsche politiek zou werken voor de opheffing der privilegiën der Noordspaansche provinciën, waarvan vooral de handel van Bayonne voordeel had gehad; kreeg Engeland hierin zijn zin, dan zou het grootendeels de voorziening van Spanje met koloniale waren, zijden stoffen, mousselines, kortom mét alle producten, die Navarre, Biscaye, Arragon en een deel van Castilië tot nog toe uitsluitend uit Frankrijk hadden betrokken, in handen krijgen 2). Palmerston wil door een interventie Mendizabal behouden. — Palmerston hoopte Mendizabal te redden door een interventie. Toen den 22sten Februari 1836 Thiers de opvolger van De Broglie was geworden, meende de Engelsche premier verzekerd te zijn van de medewerking van Frankrijk. Thiers had zich steeds krachtig voor gewapend ingrijpen in Spanje uitgesproken. Daarom stelde hij aan zijn bondgenoot voor om op grond van het aanvullend verdrag van 22 Aug. '34 de havens van de Passage, Fontarabie en de vallei van Bastan te bezetten, terwijl Engeland op eenige andere punten van de kust beslag zou leggen, (Maart 1836) 3). Thiers weigert. — Thiers weigerde 4). Indertijd toen de Moderados nog regeerden, had Palmerston een interventie-voorstel van De Broglie verworpen; nu de Exaltados aan het roer waren, was Thiers niet van plan op het voorstel van de Britsche regeering in te gaan. De nieuwe Fransche ministerpresident wilde wel niet ') La Quotidienne, 16 Nov. 1835. ') La Quotidienne, 3 Maart 1836. ') Sebastiani aan Thiers, 14 Maart 1836. A. E. 647 Angleterre. ') Thiers aan Sebastiani, 18 Maart 1836. A. E. 647 Angleterre. 129 deelen. Tot ratificatie Tan die overeenkomst kwam het niet en na vele onderhandelingen zag in April 1829 de Fransche regeering van het voorrecht der gehalveerde tarieven af; hetgeen bevestigd werd bij een definitief verdrag van 2 April 1831, te Parijs geteekend. Maar ook dat leidde niet tot betere betrekkingen. Nog vóór de ratificatie van die overeenkomst haastte de president van Haïti zich, om het privilege der halve rechten in te trekken, om daarna de ratificatie te weigeren: zoodoende accepteerde hij wel de voordeelen van het verdrag, doch de lasten aanvaardde hij niet. Zóó was de toestand toen De Broglie minister van buitenlandsche zaken werd 1). Ook tegenover de oude Fransche kolonisten was de negerrepubliek zijn verplichtingen niet nagekomen. Van de 150 millioen die ze beloofd had uit te keeren, was nog slechts 1/s gedeelte uitbetaald. Bovendien waren nog vele Fransche kapitalisten gedupeerd, die betrokken waren bij een leening, die Haïti gesloten had, om die schadevergoeding te kunnen betalen. Vooral Laffitte had hierdoor groote verliezen geleden. De Broglie wil de relaties met Amerika uitbreiden. — Zoo spoedig De Broglie minister was geworden, had hij aan de consulsgeneraal in Zuid-Amerika, die tevens zaakgelastigden waren, opgedragen met de verschillende Staten te gaan onderhandelen over verdragen van vriendschap, handel en scheepvaart. Moeilijkheden met Mexico. — Een groot ongerief daarbij was, dat de regeering der meeste Zuidamerikaansche Staten zoo weinig stabiel was. Zoo bleef de ratificatie van het verdrag met Mexico achterwege, omdat het congres, wederom uit commerciëele overwegingen, weigerachtig bleef: het verzette zich vooral tegen de vrijheid van bebouwing in het binnenland voor de Franschen en de bepalingen betreffende de kustvaart. Moeilijkheden met Guatemala. — En Guatemala had ook nog steeds niet het verdrag geratificeerd; omdat men geen directe verbinding met het hoofd van die republiek meer had: een kring van opstandige provincies omsloot de aan de regeering getrouwe gewesten *). Engeland was Frankrijk vóór geweest. — Een tweede belemmering voor de uitbreiding der handelsrelaties met de Zuidameri- ') De Broglie, 29 Dec. 1832. Moniteur, 30 Dec. *) De Broglie, 22 Febr. 1833, Moniteur van 23 Febr. De Bruin. p — 130 — kaansche Staten, was, dat Engeland in deze gebieden, doordat het reeds dadelijk na den opstand der Spaansche en Portugeesche koloniën zijn steun had verleend J), een grooten voorsprong op alle andere handelsvolken had gekregen; vaak had de Engelsche invloed zich in verscheidene Staten reeds meester gemaakt van alle politieke en commerciëele belangen; toen de Fransche agenten daar arriveerden, bleef er voor hen niets te doen over 2). Vijandelijkheden tegenover de Franschen in Peru. — In vele van die republieken hadden de Fransche handelaren dikwijls met een vijandige gezindheid van bestuurders en bevolking te kampen. Den 22sten December 1832 had het Peruaansche Congres een decreet uitgevaardigd, waarbij alle vreemde koopwaar voortaan geconsigneerd moest worden aan burgers geboren in de republiek, of vreemdelingen gehuwd met bf weduwnaar van een Peruaansche vrouw. Dat zou den Franschen handel vernietigen. Daarom wendden de Fransche kooplui te Lima zich tot hun zaakgelastigde, om de sanctie door het Uitvoerend Bewind te verhinderen, of om tenminste een uitstel van dien maatregel te verkrijgen. Hij deed alles, wat hij kon doen om zijn landgenooten ter wille te zijn; maar er was slechts één Fransche brik in den Stillen Oceaan: le Griffon, zoodat hij niet door bedreigingen kracht kon bijzetten aan zijn protest3). Slechte behandeling der Franschen in Chili. — Ook in Chili ondervonden de vele Fransche kooplui, die zich daar gevestigd hadden, een slechte behandeling. Hier was het de militaire gouverneur van Valparaiso, Don Diego Portalès, die het bij voorkeur den Franschen lastig maakte, krachtens een decreet, dat Europeanen verplicht waren in de Chileensche militie te dienen. Verscheidene vreemdelingen o. a. een zekere Le Grant, een Fransen handelaar, weigerden hieraan te voldoen; hun woonplaats werd door de bevolking bestormd en zijzelf werden naar de gevangenis gesleept. De Fransche consul Baignenault de Chenaye protesteerde krachtig tegen een dergelijk optreden; maar ook hij kon weinig ') In 1825 erkende Engeland door toedoen van Canning hun onafhankelijkheid. !) Auguis 21 Febr. 1833. Moniteur 22 Febr. 3) La Quotidienne, 6 Mei 1833, overgenomen uit, Journal du Havre. Vgl. ook Lacrosse 13 Jan. 1838, in Ch. des Députés, Moniteur van 14 Jan. — 131 — uitrichten, door de zwakke macht van Frankrijk in die streken: het scheepsstation in den Stillen Oceaan was zóó zwak bezet, dat de Fransche handelaars hun kapiteins niet durfden verplaatsen, daar er geen oorlogsschepen waren om hun transport te beschermen. Zoo kon het gebeuren, dat een Fransche brick „La jeune Nelly" in 1833 naar aanleiding van een oneenigheid tusschen den kapitein en eenige Chileensche kooplui, zonder meer werd geconfisceerd x). De regeering nog niet in staat in deze streken met kracht voor haar onderdanen op te komen. — Noch onder het ministerie van 11 October, noch onder Thiers werd voorloopig overgegaan tot grooter machtsvertoon in deze streken. Men was nog niet in staat om voor zulke verafgelegen gebieden krachten vrij te maken. Vooral ook, omdat in dien tijd de aandacht het meest werd bezig gehouden door een reeds lange jaren loopend geschil met den machtigsten staat in Amerika. Grondslagen voor de vriendschap tusschen de Vereenigde Staten en Frankrijk. — De krachtige moreele en daadwerkelijke steun, dien Frankrijk den Amerikaanschen opstandelingen indertijd had verleend, had tusschen beide Staten sterke vriendschapsbanden doen ontstaan. Maar dat nam niet weg, dat er wel eens geschillen ontstaan waren, die tijdelijk een verwijdering tusschen de twee volken veroorzaakten. Toch bleven het dankbaarheidsgevoel bij het Amerikaansche volk en de sympathie der Franschen voor de democratie aan de overzijde van den oceaan, waarborgen voor een geest van wederzijdsche welwillendheid, ook al ontstonden er geschillen. Moreele overwegingen spelen bij democratisch bestuurde landen grooter rol dan bij die, waar ouderwetsche monarchale vormen overheerschen. Behalve dat, waren er in den loop der 19e eeuw tusschen beide naties groote gemeenschappelijke belangen ontstaan, die ze sterk tot elkaar brachten: het handelsverkeer van Frankrijk met de Vereenigde Staten was grooter dan met eenig ander land. Het burgerkoningschap heeft die belangen gediend, door een oud geschil met de Unie te beslechten. Geschiedenis van de schadevergoedingskwestie met de Ver- ») La Quotidienne 31 Mei 1833 en Lacrosse in Chambre des Députés, 13 Jan. 1838, Moniteur van 14 Jan. —■ 132 —* eenigde Staten. — Den 30sten December 1800 waren Frankrijk en de Vereenigde Staten overeengekomen, dat de onderdanen van beide landen in alle vrijheid en veiligheid handel konden drijven met de landen van beide oorlogvoerende partijen, mits hun schepen geen oorlogscontrabande aan boord hadden, en mits ze geen geblokkeerde havens aandeden. In 1803 werd daarop een verdrag gesloten, waarbij Frankrijk tegen 80 millioen francs en meerdere handelsvoordeelen Louisiana aan de Unie afstond. Maar spoedig daarna ontstond een conflict: het decreet van Berlijn van 21 November 1806 trof ook neutrale schepen, die van Engeland of de Engelsche koloniën kwamen. Wel verklaarde de Fransche minister van marine, dat Amerikaansche schepen geen last zouden ondervinden, maar Napoleon gelastte, dat er geen uitzonderingen gemaakt mochten worden, en het decreet van Milaan van den 1 iden December 1807 hield zelfs in, dat schepen, die door de Engelschen onderzocht waren, de havens, onder Franschen invloed staande, niet mochten binnenloopen. Toen verboden de Vereenigde Staten den toegang van schepen der beide vijandelijke partijen, waarop Napoleon bevel gaf de Amerikaansche vaartuigen, die de Fransche havens binnengeloopen waren of nog zouden binnenloopen, in beslag te nemen en te verkoopen. Wel kwam de Keizer spoedig op die maatregelen terug en erkende hij het recht van Amerika op schadevergoeding, maar over de grootte van de som kon men het niet eens worden. Tijdens de Restauratie bleef de zaak slepende. Toen kwam de Julirevolutie: de nieuwe regeering benoemde een commissie, die een schadevergoeding van 12 millioen voorstelde. Amerika vroeg er 80. Het aanbod van Frankrijk steeg toen langzamerhand tot 24 millioen; de Vereenigde Staten matigden hun eischen tot 40 millioen en eindelijk werd op 25 millioen overeenstemming bereikt. Dit gebeurde den iyden Juli 1831 onder het ministerie Périer. Voor dit verdrag was echter nog de toestemming van de Fransche Kamers noodig, omdat het een financiëele clausule bevatte; anders had de Koning, zonder tusschenkomst van de volksvertegenwoordiging, het verdrag hebben kunnen doen sluiten en uitvoeren 1). De economische bepalingen van het verdrag van 17 Juli 1831. ') Thiers, Discours parlementaires, III, 1—4. — 136 — minister van buitenlandsche zaken en tevens voorzitter van den ministerraad. Een van zijn eerste daden was het weder indienen van het voorstel om de Vereenigde Staten met 25 millioen schadeloos te stellen. De omstandigheden, om een meerderheid te vinden, schenen moeilijker nog dan in 1834. President Jackson had in zijn boodschap aan het Congres in December 1834 booze woorden tegen Frankrijk geuit en aan de volksvertegenwoordiging wettiging gevraagd om represailles op Fransche eigendommen toe te passen, voor het geval in de aanstaande zitting der beide kamers te Parijs de wet tot schadevergoeding niet zou worden aangenomen. Tot het laatste ging het congres wel niet over; maar de Fransche regeering was diep getroffen door den onwelwillenden toon van Jackson en zij had haar gezant Serrurier teruggeroepen, waarop ook de Amerikaansche ambassadeur te Parijs, Livingston, zijn post verliet. De Fransche pers uitte zich scherp tegen de handelwijze van den Amerikaanschen president, en trok de wettigheid van de schadevergoeding in twijfel. Onder die omstandigheden kwam het voorstel van De Broglie ten tweeden male in de volksvertegenwoordiging. Gevoelspolitiek tegenover mercantiele staatkunde. — Het was de groote vraag, of de gevoelspolitiek het niet zou winnen van de zakelijke overwegingen. „Si nous eussions délibéré," stond er in het rapport van de kamercommissie, sous 1'unique impression de ses paroles (de Jackson) nous n'eussions pas pu empêcher la voix de la fierté francaise de porter plus haut que la voix même de la justke; nous aimons a penser que le .congrès américain aura persévéré dans cette confiante réserve; mais si, au terme de la session, ses résolutions dernières s'associaient au message du président, en lui conférant les pouvoirs qu'il a réclamés, 1'intérêt et la dignité de la France que votre commission, aime & confondre dans une même pensée, exigeraient que le dédommagement que nous devons, füt ajourné après la satisfaction qui nous serait due." Daarom had de commissie aan artikel 4 een clausule toegevoegd, die diende als protest tegen de presidentiëele houding: „Le paiement a valoir sur la somme de 25 millions de francs ne sera effectué qu'autant que le gouvernement des Etats-Unis n'aura porté aucune atteinte a la dignité et aux intéréts de la France 1). Het diende tevens als veiligheidsklep voor de gevoelsargumenten. ') Rapport, 28 Maart '35. Moniteur, 29 Maart. — 143 — heid van den Prins van Joinville, zoon van Louis Philippe1). Daarom trachtte Palmerston te bemiddelen, om zoodoende de handelwijze van de Fransche regeering te kunnen controleeren. Molé trachtte hem zooveel mogelijk gerust te stellen, maar een bemiddeling van Engeland wees hij af; hoogstens zou hij het waardeeren, als de Britsche diplomatie op de Mexicaansche regeering haar invloed aanwendde om ze tot een overeenkomst geneigd te maken 2). Toch was men in Londen niet van plan Frankrijk daar alleen zijn gang te laten gaan. „Je crois, schreef Sebastiani, que le Cabinet Anglais ne veut pas être accusé d'avoir laissé dépourvus de toute surveillance maritime les lieux qui peuvent devenir le théatre d'un avènement de guerre" 3). In October 1838 verscheen er een Engelsen eskader, grooter dan het daar reeds aanwezige Fransche en dit gaf den Mexicanen moed om de eischen van Frankrijk nog niet in te willigen. Baudin had eerst geweigerd te onderhandelen met de Mexicanen, zoolang de Engelsche vloot de zijne overtrof, waarop de Britsche bevelhebber eenige van zijn schepen op drie of vier dagen afstands verwijderde. Maar Baudin kwam met de Mexicanen niet tot overeenstemming en toen ging hij over tot den aanval: einde November viel San Juan d'UUoa. Nog gaf Mexico niet toe. De hulp, die daarna de Engelschen boden, om een einde aan het geschil te maken, leek veel op een formeele bemiddeling: ze brachten de voorstellen van Frankrijk aan de Mexicaansche regeering over en wendden al hun invloed aan om haar tot overeenstemming geneigd te maken. Beslechting van het geschil. — Den 9den Maart 1839 werd er toen een overeenkomst getroffen4) ; vooreerst werd er een voorloopig handelsverdrag gesloten 6) en verder werd er een schadeloosstelling van 600.000 piasters vastgesteld (Frankrijk had er 800.000 gevraagd) terwijl een scheidsgerecht over de tijdens de blokkade genomen Mexicaansche schepen zou beslissen6). Een ') Sebastiani aan Molé, z Sept. 1838. A. E. 651. Angl. 2) Molé aan Sebastiani, 10 Sept. 1838 A. E. 651. Angleterre. ') Sebastiani aan Molé, 12 Oct. 1838. A. E. 651. Angleterre. 4) Discussie op 14 Jan. 1840 in de Chambre des Députés, Moniteur van 15 Jan. 1840. *) Met denzelfden inhoud als die met de andere Spaansch-Amerikaansche Staten. •) Recueil des Traités. N. R., XVI, 609—613. — 144 — oorlogsschadevergoeding bedong de Fransche regeering niet; betreffende den kleinhandel werden geen bijzondere bepalingen vastgesteld. Deze beide punten vonden nog al wat critiek. Men wees er op, dat het recht van de meestbegunstigde natie, dat bij het handelsverdrag was toegekend, Frankrijk slechts heel weinig zou baten, daar het in Mexico zeer bijzondere belangen had. Engeland bv. was vooral geïnteresseerd bij de kustvaart en het transportwezen; terwijl de binnenlandsche detailhandel geen enkele andere mogendheid dan Frankrijk aanging 1). De Julimonarchie heeft zich in deze kwestie zeer gematigd getoond ; van een blijvende bezetting van één of ander punt in Mexico was geen sprake; Louis Philippe verviel niet in de fout, die. Napoleon III later beging. Hij had Frankrijk's kracht doen gelden en daarmee getoond, dat hij de handelsbelangen in Romaansch-Amerika krachtig wilde bevorderen en daarvoor ook offers wilde brengen. Hiermee nam hij genoegen en wist verder, door zelfbeheersching te toonen, het wantrouwen van Engeland en de Vereenigde Staten te doen verminderen. c. Tegenover Argentinië. — Eenzelfde activiteit ontwikkelde Frankrijk in een ander belangrijk handelscentrum van Amerika, nl. aan de Rio de la Plata. Ook hier was het Molé, die het initiatief daartoe nam. In Argentinië waren in de laatste jaren door president Rosas vele Fransche handelaars, die zich daar gevestigd hadden, op allerlei manieren gekneveld. Langzamerhand hadden de Franschen daar, onder groote moeilijkheden, hun zaken uitgebreid; er waren verscheidene groote handelshuizen ontstaan en meer dan 10.000 Franschen waren in dien tijd in deze Streken gevestigd: ruim 4000 te Buenos Ayres en 6000 te Montevideo. In 1836 was het handelsverkeer daar met Frankrijk gestegen tot 10.758.000 francs % Het waren dus geen geringe belangen, die Rosas door zijn politiek dreigde aan te tasten. Nadat tot hem reeds verscheidene malen — tevergeefs — door den Franschen consul-generaal vertoogen waren gericht, kondigde ') Discussie op 25 Juni 1839. Moniteur van 26 Juni. ') Mermiliod, 14 Jan. 1840 in de Chambre des Députés. Moniteur van 15 Jan. 1840. — 145 — den 28sten Maart 1838 admiraal Leblanc de blokkade van het La Platagebied aan. Aan vreemde schepen werd tot 1 Mei — dit werd spoedig 20 Mei, zelfs 15 Juni — gelegenheid gegeven de haven van Buenos Ayres te verlaten: men wilde vooral den Britschen handel en dien der Unie ontzien. De resultaten waren niet zoo bevredigend, als aan de Mexicaansche kust; de mond van de Rio de la Plata bood niet zoo'n gemakkelijk aanvalspunt als het fort van Vera Cruz. Engeland's houding. — Toen de blokkade van langen duur bleek te zullen worden, volgde Engeland dezelfde gedragslijn als in de kwestie van Mexico; het bood zijn bemiddeling aan. Ook deze werd door Molé geweigerd. Evenals in Mexico zou de Engelsche regeering haar invloed in Buenos Ayres aanwenden, om tot een gunstig resultaat te komen x). Toen de blokkade in 1839 voortgezet werd — evenmin met succes — begon de Engelsche handel te reclameeren; Palmerston's toon werd onwelwillend: hij keurde 'taf, dat Frankrijk de bedoeling had om Argentinië, onder den druk van militaire maatregelen, een handelsverdrag af te dwingen. De Vereenigde Staten sloten zich bij deze klachten aan 2). Daarom kon de Fransche admiraal de blokkade niet krachtig genoeg doorvoeren. Toen probeerde men den weerbarstigen president op een andere manier schaakmat te zetten; de toestanden in Montevideo boden daartoe de gelegenheid. Frankrijk krijgt steun in Montevideo. — Tot nog toe was in die stad Orribe de machtige man geweest. Deze had de Franschen slecht behandeld; hoewel er geen oorlog was, had hij toegestaan, dat men een Fransche sloep in brand stak, waarbij verscheidene personen werden gewond. Hij liet zelfs te Montevideo een flottilie bewapenen, die tegen de Franschen bestemd was. Admiraal Leblanc eischte terstond genoegdoening en verklaarde aan Orribe, dat, als de flottilie uitvoer, hij ze in den grond zou boren. Hieruit bleek duidelijk dat Orribe nooit op den steun van Frankrijk zou kunnen rekenen en dit gaf een groote kracht aan diens tegenstander Ribeira, wien het gelukte Orribe ten val te brengen. Frankrijk ') Molé aan Sebastiani, 10 Sept. 1838 en Palmerston aan Sebastiani, 20 Sept. 1838. A. E. 651. Angl. ') Sebastiani aan Molé, 22 Febr. 1839 en Molé aan Sebastiani, 25 Febr. 1839. A. E. 652. Angl. De Bruin. I0 — I4Ó — vond nu voortaan in Montevideo alle hulp, die het noodig had. Het handelsverdrag met Urugay, reeds in 1836 gesloten, werd nu geratificeerd. Er landden 800 Fransche matrozen om Ribeira in zijn strijd tegen Rosas te steunen *). Dit alles maakte opnieuw het wantrouwen van de Britsche regeering gaande. Palmerston zond een nota aan Sebastiani2), waarin hij klaagde over het nadeel, dat de Engelsche kooplui ondervonden van de maatregelen der regeering van Montevideo, blijkbaar in overleg met Frankrijk genomen, en die allen handel onmogelijk maakten; daardoor waren voor meer dan 5 millioen Dollar aan Engelsche waren in de magazijnen van Montevideo onverkocht gebleven. Uit den irriteerenden töon van den Britschen minister was duidelijk merkbaar, hoe ongaarne Engeland zag, dat de Franschen op zulk een krachtige wijze begonnen mee te dingen naar de handelsvoordeelen in deze streken, waar tot nog toe de Engelschen vrijwel het monopolie hadden gehad8). Deze belangentegenstellingen behooren, evenals de wrijvingen in Spanje en Portugal, tot de economische oorzaken, die, buiten de Oostersche kwestie om, toen deze in een critiek stadium was getreden, tot de scheiding van de beide bondgenooten hebben meegewerkt. Soult en Thiers trachtten tevergeefs een einde aan het conflict te maken. — Soult, die Molé als ministerpresident was opgevolgd, en die meer dan zijn voorganger prijs stelde op een goede verstandhouding met Engeland, wilde zoo spoedig mogelijk de kwestie met Argentinië beëindigen. Hij stelde een ultimatum op, waarbij hij slechts, voorzoover het de rechtspersoonlijkheid der Fransche onderdanen betrof, behandeling van de meestbegunstigde natie eischte, dus gelijkstelling met de Engelschen en Amerikanen. Admiraal Dupotet, die Leblanc zou vervangen, bracht dit aan Buchet de Martigny, consul-generaal te Buenos Ayres over, die verder met Rosas zou onderhandelen. Maar Buchet week van zijn instructie af, omdat hij bang was Ribeira en diens helper Lasalle te ontmoedigen, die met afwisselend succes tegen Rosas streden. Maar tezelfdertijd bewerkte de Engelsche gezant, dat Rosas zich tot den Fran- ') Thiers, 27 April 1840 in de Chambre des Députés. Moniteur van 28 April 1840. !) A. E. 653. Angleterre: 2 Januari 1840. ») Soult aan Sebastiani, 11 Jan. 1840. A. E. 653. Angleterre. — i47 — schen admiraal wendde. Op het Engelsche admiraalsschip ontmoette Dupotet den Britschen consul en tevens Rosas' minister van buitenlandsche zaken, Arana, die de voorstellen van den president aan Dupotet voorlegde. Deze bracht ze aan Buchet over, maar handhaafde tegelijkertijd de blokkade. Door dit alles ontstond er een meeningsverschil tusschen de beide Fransche machthebbers, en Dupotet werd teruggeroepen *). Ook het ministerie Thiers wist deze kwestie nog niet tot een oplossing te brengen: de Oostersche zaken vergden te veel de aandacht en de krachten. Guizot regelt de kwestie. — Pas toen deze geregeld waren, gelukte het Guizot, in April 1841, het geschil naar den zin van Frankrijk te beslechten. Oprichting van stoomvaartlijnen naar Amerika. — Hoezeer de economische betrekkingen tot de nieuwe wereld den Franschen bestuurders ter harte gingen blijkt wel hieruit, dat deze, te midden van de ernstige crisis in de Oostersche kwestie, het initiatief namen tot het instellen van verschillende transatlantische stoomvaartlijnen. De in 1835 opgerichte Levant-paketvaart was een succes geworden ; ze had bewezen van groot commercieel en politiek gewicht te zijn. Jaarlijks namen de baten, nu eens 1ls, dan weer de helft toe, ja een enkelen keer waren ze zelfs verdubbeld. Was Frankrijk hier alle andere Staten vóór geweest, in den Atlantischen Oceaan hadden Engeland en België reeds het voorbeeld gegeven. Maar terstond na de eerste proefnemingen van Engeland met zijn stoomvaartlijnen naar Amerika, hadden de Ministeries van Buitenlandsche Zaken en Marine te Parijs samengewerkt om een dergelijke onderneming op touw te zetten. Dit was alweer het werk van Molé geweest. Den óden Februari 1839 werd er daartoe op het ministerie van marine een commissie gevormd, die in haar rapport van den 8sten Maart van dat jaar voorstelde, behalve naar Zuid-Amerika ook een lijn naar de Antillen en de Vereenigde Staten in te stellen. Door een langdurige ministercrisis vond de zaak weinig voortgang, totdat den 22en December 1839 Soult de plannen weer krachtig opvatte. In een rapport aan den koning kondigde hij de noodzake- ') Thiers, 1 Juni 1840 in Chambre des Députés. Moniteur van 2 Juni 1840. _ 148 — lijkheid van vlugge en regelmatige verbindingen met Noord- en ZuidAmerika aan, „comme se liant d'une manière intime a 1'avenir de notre commerce dans ces contrées et au succès de notre diplomatie". Een administratieve cornmisste, samengesteld uit verschillende specialiteiten op dit gebied en vooraanstaande chefs van dienst, toog verscheidene maanden achtereen aan den arbeid. Haar processen-verbaal, waarin alle debatten, feiten en documenten waren opgenomen, vergemakkelijkten een diepgaande studie van alle kwesties, die daaraan vast zaten. Zoo kon Thiers reeds spoedig het voorstel bij de volksvertegenwoordiging indienen. Den 8sten Juni legde de commissie De Salvandy aan de „Chambre des Députés" een omvangrijk rapport over 1), waarin duidelijk de overwegingen der regeering naar voren komen. Motieven van commerciëelen en politieken aard. — In de eerste plaats de overtuiging van het groote belang der communicatiemiddelen uit economisch en politiek oogpunt. „Les peuples, qui par la position heureuse de leur territoire, 1'activité de leur génie, 1'intelligence de leur gouvernement, savent se donner sur les autres nations Pavantage de voies plus nombreuses ou plus rapides, assurent a leurs produits les marchés exterieurs, a leur commerce la prééminence, a leur politique 1'ascendant." In de tweede plaats noodzaakte de ligging van Frankrijk tusschen de Middellandsche Zee en den Atlantischen Oceaan het aan beide bekkens even groote aandacht te schenken. Was de Middellandsche Zee, door de kortere verbindingen met Azië een middelpunt van handel en een politiek terrein van den eersten rang geworden, de snelle opkomst der Nieuwe Wereld opende nieuwe handelsbanen over den Atlantischen Oceaan, noodzaakte de Europeesche diplomatie bij de groote kwesties ook daarheen haar blikken te richten. Verder was de politieke situatie van Frankrijk, zoodanig, dat het zich vooral moest richten naar overzeesche gebieden. „Les traités de 1814 et de 1815, zoo stond er, en nous refoulant dans nos anciennes limites, alors que les grandes puissances, étendant toutes leurs frontières, se sont avancées vers 1'occident et pèsent de tout leur poids sur le Rhin, les Alpes et la Meuse, ces traités funestes n'ont laissé 4 notre génie d'autre compensation et d'autre essor compatibles ') Moniteur, 13 Juni 1840. — 149 — avec le maintien de la paix que par les deux mers L'état commercial du monde nous dicte en ce qui touche les intéréts de notre agriculture, de notre industrie; les systèmes de douanes, les tarifs dominants nous obligent a tourner toutes nos spéculations au dela des mers." Langs de landwegen was de Fransche handel van betrekkelijk weinig belang; er ging noch veel naar Duitschland, noch over de Italiaansche grens. Van den totalen handelsomzet van 1825 millioen francs, ging voor een waarde van 1373 millioen langs de zeewegen. Aan de transatlantische vaart namen in 1839 reeds 2061 Fransche schepen deel, met een inhoud van 553.000 ton, d.w.z. 18 a 23 % meer dan in 1838. Er was dus een snelle toename. Het aantal passagiers, door die schepen overgebracht, steeg van 3488 in 1838 tot 5533 in 1839. De export naar de overzijde van den oceaan bedroeg, in 1838, 283 millioen francs. „La France," zei Thiers, toen hij in de Pairskamer het voorstel verdedigde1), „doit en grande partie sa supériorité commercial e et sa supériorité morale a la position intermédiaire qu'elle occupe entre tous les états. C'est la peut-être plus que toute autre chose ce qui a donnéasa langue et a ses oeuvres cette supériorité et surtout cette popularité qui la fait considérer dans le monde comme la nation la plus influente et celle dont les étrangers sont le plus envieux." De aard van den handel met de Unie was uitermate geschikt voor vervoer over grooten afstand: de artikelen, die daarheen gingen vertegenwoordigden, een klein volume bevattend, een groote waarde. Alle zijden stoffen, die naar Engeland en de Vereenigde Staten vervoerd werden, zouden in één paketboot geladen kunnen worden! Daar het bovendien modeartikelen waren, die sterk onderhevig waren aan wisseling in smaak, was een snel verkeer van het grootste belang 1). De geëmancipeerde Spaansche en Portugeesche koloniën boden rijke grondstoffen aan Frankrijk en konden in 't bijzonder voor zijn industrie in de toekomst hoogstbelangrijke afzetgebieden worden. Immers, gelijk de kamer-commissie opmerkte „le rivage de 1'Atlantique qui fait face au ndtre a des rapports nombreux d'intérêts, d' idéés et de croyance avec nous. Toute 1'Amérique espagnole aime notre génie, notre littérature, notre langue et nos institutions.', 0 3 Juli 1840. Discours Parlem., V, 133—136. — iSo — De economische macht van verschillende dier staten was reeds, ondanks de ongunstige politieke toestanden, duchtig gegroeid. Rio de Janeiro had in 1835 een handelsbeweging van 164,495.000 francs; daarbij waren 1500 schepen betrokken, waarvan 127 Fransche. In Pernambuco was het scheepsverkeer 1179 vaartuigen (56 Fransche) ; in Montevideo 3361 (106 Fransche) ; in Valparaïso 905 (93 Fransche) In Cuba overtrof de Fransche handel dien van Engeland. De routes. — Drie groote lijnen werden er geprojecteerd: 1. Havre—New-York; 2. Nantes—Brazilië en andere Zuid-Amerikaansche Staten; 3. Bordeaux en Marseille—Antillen en de Golf van Mexico. De tweede lijn was vooral voor het verkeer met Brazilië bestemd, waarheen de uitvoer, ondanks de Engelsche concurrentie reeds 23 millioen francs per jaar bedroeg. Waarom Lissabon in de route werd opgenomen. — Men wilde ook Lissabon aan laten doen. „Le cours des événements politiques, oordeelde de commissie, fait assez pressentir le parti que la France en pourra tirer 1). Aujourd'hui, nos relations sont nulles avec ce royaume. Le fret est plus élevé dans nos ports pour Lisbonne que pour l'Amérique." De Fransche producten kwamen er slechts via Engeland of over.... Hamburg! Daardoor werd b.v. de prijs van een Fransche krant in Lissabon meer dan 300 francs per jaar I Bijna het geheele verkeer van Portugal was in handen van de Engelschen. De paketbooten van Falmouth hadden tot nog toe alles opgeslokt. Dit alles was niet bevorderlijk voor den Franschen invloed in dit land; en om dien te versterken — ten koste van Engeland, dit blijkt duidelijk — had de commissie voorgesteld, ook Lissabon aan te doen. De derde was noodzakelijk om den voorsprong dien men op verscheidene punten in de Caraïbische Zee en de Golf van Mexico had, te behouden. En men hield hierbij reeds rekening met een toekomstige doorgraving van de Panamalandengte. Den i7den Juni werd het ontwerp na een korte discussie met een overweldigende meerderheid door de Chambre des Députés aangenomen, ondanks de hooge kosten, 28.400.000 francs, te verdeelen over de diensten 1840 tot en met 1843. En de „Chambre des >) Zie Hoofdstuk IV. — i5i — Pairs" hechtte er zelfs met algemeene stemmen haar goedkeuring aan 1). Begin van financiëele betrekkingen met de Unie. ■— In denzelfden tijd werd ook op financieel gebied het verkeer met de Vereenigde Staten intensiever en werden daardoor de gemeenschappelijke belangen grooter. De internationale credietverleeningen welke sedert 1814 zoo'n groote vlucht hadden genomen, — begin van de emigratie van het kapitaal, die in de 19e en 20e eeuw zulk een groote ontwikkeling zou ondergaan — hadden zich tot nog toe tot Europa beperkt. Daar hadden Holland en Engeland het eerst het voorbeeld gegeven van het verstrekken van publiek crediet voor internationale behoeften, hetgeen veel had bijgedragen tot het behoud van den vrede en vele groote werken van algemeen belang had mogelijk gemaakt. Engeland vooral, had daardoor, ondanks de weinige voorzichtigheid, waarmee het hierbij te werk was gegaan, zijn betrekkingen met de handelswereld geweldig uitgebreid en reusachtige voordeelen getrokken. Ook Frankrijk had vaak crediet verleend: aan Italiaansche Staten, aan Spanje. Maar de Vereenigde Staten met hun onuitputtelijke hulpbronnen hadden tot nog toe geen beroep op de Europeesche geldmarkt gedaan, totdat in 1840, na de groote bankcrisis, tengevolge van te snelle delging der schuld, de Unie zich tot Rothschild wendde. Terstond begreep men in Frankrijk, van hoeveel belang dat voor het land kon worden. „Demandez è Paris, a Lyon, a Mulhouse, è tous nos grands foyers de travail du Havre, è Marseille, a Bordeaux, a Nantes, nos premiers centres du commerce maritime", aldus in een interessant artikel van de „Courrier du Havre", „s'ils sont intéressés a voir les Etats-Unis ouvrir avec 1'Europe, avec la France surtout, des relations intimes de crédit, ils vous répondront que c'est la une des principales conditions du retour de 1'ordre et de la prospérité dans les rapports des Etats-Unis avec le commerce et 1'industrie" 2). De snelle ontwikkeling der Amerikaansche betrekkingen, zoo ') Het was heel moeilijk voor de commissie Salvandy geweest, een regeling te treffen, waardoor alle fransche havens bevredigd werden, zonder dat ze elkaar onderling concurrentie zouden aandoen, waarbij Engeland natuurlijk gebaat zou zijn. ') Overgenomen in Moniteur, 22 Januari 1840. ' — is* — krachtig door de Juliregeering bevorderd, hebben evenwel weinig bijgedragen tot meerdere waardeering van het burgerkoningschap. Het echec der Fransche politiek in de Oostersche kwestie maakte zoo'n sterken indruk op den beweeglijken Franschen volksgeest, dat daar tegenover de minder in het oog vallende economische expansie naar het Westen geheel in de schaduw werd gesteld. HOOFDSTUK VI De Oostersche kwestie van 1832—1841 Overzicht der politieke gebeurtenissen. — We hebben gezien, dat gedurende de eerste twee jaren der Julimonarchie bijna alle aandacht der regeering in beslag werd genomen door de principiëele tegenstellingen tot het overige vasteland van Europa, hoe door tal van netelige kwesties voortdurend een algemeene oorlog dreigde; maar dat men desondanks de groote belangen van Frankrijk in de Middellandsche Zee, in verband met de dreigende verhoudingen in het Oosten, toch niet geheel uit het oog verloor, en hoe Casimir Périer's politiek de mogelijkheid heeft geopend tot grooter activiteit in het Oosten. Het ministerie van 11 October 1832, dat Périer's staatkunde voortzette, kwam terstond te staan voor een crisis in de Oostersche kwestie. Mehemet-Ali van Egypte had nog steeds zijn belooningen voor zijn hulp aan den sultan in den Griekschen vrijheidsoorlog niet ontvangen : Creta had hij in 1832 verkregen, maar door de interventie der mogendheden was Morea hem ontgaan; en na den RussischTurkschen oorlog had hij zich in staat geacht Syrië met Damascus, dat hem ook beloofd was, te bezetten. Een twist met den pasja van Acre diende als voorwendsel. Mehemet's aangenomen zoon Ibrahim, die dezen veldtocht leidde, had na een moeilijk beleg van Acre (1 Nov. 1831 tot 27 Mei 1832) het eene succes na het andere behaald. De sultan had den pasja en zijn veldheer beiden vogelvrijverklaard, bezat echter niet de kracht den zegevierenden Ibrahim tegen te houden. In Juni viel Damascus, in Juli Aleppo. Turkije zocht toen steun bij de mogendheden, in de eerste plaats bij Engeland. Palmerston had wel hulp willen verkenen, doch zijn collega's waren er tegen, daar de Belgische kwestie nog niet was geregeld. De sultan bleef dus voorloopig alleen staan en den 2isten December 1832 werd zijn leger bij Konieh verpletterd. — 154 — Dit leidde tot een crisis in de Europeesche verhoudingen. Rusland bood spoedig zijn hulp aan den sultan; deze zwakke buurman dreigde plaats te maken voor zijn veel machtigeren vazal, die door de bevrijding der heilige steden Medina en Mekka van de Wahhabiten een groot aanzien in de Mohammedaansche wereld genoot, en voor wien na den slag bij Konieh zich de wijdste vergezichten vertoonden: Syrië, Mesopotamië, Bagdad, de belangrijkste handelswegen naar Indië, het grootvizierschap van het Ottomaansche rijk scheen hij daarenboven voor 't grijpen te hebben. Na eenige aarzeling nam de sultan de hulp van den Tsaar aan: mede een gevolg van de Engelsche en Fransche politiek. Zoowel Engeland als Frankrijk trachtten den Russischen invloed in Constantinopel te weren: in dit opzicht waren de beide bondgenooten geheel eensgezind; maar hun actie werd belemmerd door hun verschil van zienswijze ten opzichte van Egypte, dat hen in 1840 zou scheiden en dat nu reeds merkbaar begon te worden: de Fransche diplomatie toonde zich sympathieker voor Mehemet-Ali dan de Engelsche. De invloed van Frankrijk in Egypte was in de laatste jaren overwegend geworden, en dit wekte toen reeds de jaloezie van Groot-Britannië op. Daarom liet de samenwerking in 1833 nog al eens te wenschen over. Toen De Broglie vernomen had, dat Rusland zijn hulp aan den sultan had aangeboden, wilde hij samen met Engeland tusschen sultan en Pasja bemiddelen; de Engelsche regeering had daarop geen antwoord gegeven. Van 't begin af was er iets tegenstrijdigs in de Fransche politiek in 't Oosten : eensdeels wilde men de integriteit van het Turksche rijk handhaven, vooral om het opdringen van Rusland tegen te gaan; anderdeels volgde men met sympathie de uitbreiding der Egyptische macht.... ten koste van den sultan. Ondanks die meeningsverschillen gelukte het de Europeesche diplomatie — er waren te Constantinopel slechts zaakgelastigden — van de beide partijen de toestemming te verkrijgen om te gaan onderhandelen en van Mehemet een order, die den opmarsen van Ibrahim te Kutahieh deed stuiten. Dit had echter tijd gekost en Nicolaas I, doortastend als hij was, aarzelde niet den sultan krachtig te steunen ; den 20sten Februari 1833 verscheen er een Russische vloot voor Constantinopel. De nieuwe Fransche gezant, admiraal Roussin, die juist drie dagen te voren te Constantinopel was aange- — 155 — komen, handelde energiek; verklaarde, dat zijn zending zou ophouden, als de Porte niet binnen 24 uur aan den Russischen admiraal had verzocht te vertrekken, en tevens garandeerde hij, dat Mehemet-Ali vrede zou sluiten op de voorwaarden, hem reeds door den sultan gesteld, en die hij toen verworpen had. Maar Roussin had weinig succes hiermee; zijn regeering ging met dat optreden niet geheel accoord; de Engelschen sloten zich ook niet bij zijn stappen aan en bovendien Mehemet verwierp wederom de hem gestelde voorwaarden. Ibrahim dreigde toen op Constantinopel aan te rukken. Roussin en Mandeville, de Engelsche zaakgelastigde, bewerkten, dat een Turksch gevolmachtigde, vergezeld van Varennes, den Franschen zaakgelastigde, zich naar Ibrahim's hoofdkwartier begaf en hem Damascus en Aleppo aanbood. Ook dit verwierp de Egyptische veldheer, waarop Varennes adviseerde er Adana bij te doen, en hoewel Mandeville daar tegen was, gaf de sultan op aandringen van Roussin toe om Adana aan zijn vazal af te staan. Dit geschiedde bij de preliminairen van Kutahieh, den 8sten April 1833 en Ibrahim begon naar Syrië terug te trekken. Ondertusschen waren 5000 Russen aan de Aziatische kust van den Bosporus ontscheept. Men wist, dat deze slechts zouden terugtrekken, als er vrede was; de Fransche macht in die wateren was lang niet opgewassen tegen de Russische; trouwens De Broglie vond Louis Philippe's troon nog niet hecht genoeg om een oorlog te beginnen. Vandaar de haast een overeenkomst te bewerken. De definitieve overeenkomst van Kutahieh bestond uit twee acten, die van 26 April en die van 6 Mei 1833. Het was geen bepaald verdrag. Ieder jaar publiceerde de sultan een lijst der pasja's, aan welke hij het bestuur over verschillende deelen van het rijk toevertrouwde. De acte van 26 April was niets anders dan zoo'n lijst, waarin de sultan aan Mehemet-Ali de vier pasjaliks van Syrië toekende en, hoewel niet nominaal, ook Adana. De acte van 6 Mei was een firman tot amnestie voor de personen in Anatolië, die zich tijdens de invasie van Ibrahim gecompromitteerd zouden hebben. Daar had Roussin om verzocht. Den isten Mei arriveerde Lord Ponsonby, de Engelsche gezant, in Constantinopel; drie dagen later, de buitengewone Russische ambassadeur Orlof, dien de Tsaar daarheen gezonden had om een — 156 - tegenwicht te vormen tegen den doortastenden Roussin. Van toen af werd een tijd lang de Russische invloed aan den Bosporus overwegend. Het gevolg was, dat Turkije en Rusland den 8sten Juli 1833 het verdrag van Unkiar Skelessi sloten, dat 8 jaar zou gelden; het was gedeeltelijk een publieke overeenkomst: een gewoon defensief verbond; gedeeltelijk een geheim verdrag, waarbij de Porte zich verbond, om voor het geval Rusland geen gebruik maakte van zijn recht op militairen bijstand van den sultan, „au besoin et d'après le principe de réciprocité," de Dardanellen voor oorlogsschepen van alle natiën te sluiten. Hoewel naar de letter deze bepalingen niets bijzonders inhielden: elke mogendheid heeft het recht in geval van nood aan een andere om hulp te vragen; en neutraliteitsplichten de Porte in oorlogstijd vanzelf zouden dwingen de Dardanellen voor alle vreemde oorlogsschepen te sluiten, waren er groote gevaren aan verbonden : het gaf Rusland gelegenheid zich met de inwendige zaken van de Porte in te laten met uitsluiting der andere mogendheden. Daarom protesteerden Frankrijk en Engeland tegen het verdrag van Unkiar Skelessi en verklaarden, dat ze het van nul en geener waarde beschouwden en dat ze zouden handelen alsof het niet bestond. Het protest van Frankrijk was van den i7den October 1833. Kort na het Russisch-Turksch verdrag waren de troepen van den Tsaar weer ingescheept en had zijn vloot de reede van Constantinopel verlaten. Het verdrag van Unkiar Skelessi en de overeenkomsten van Kutahieh hebben gedurende zes jaren de politieke situatie in het Oosten beheerscht en gedurende dien tijd een status quo doen ontstaan, dat noch den sultan, noch Mehemet-Ali, noch de groote mogendheden bevredigde, waardoor er elk oogenblik gevaar voor verbreking van dien toestand, voor een algemeenen oorlog zelfs, bestond x). Reeds in 1834 werd het „status quo" bedreigd, toen er in Syrië een opstand uitbrak, welke 16 maanden duurde. Het is toen aan de mogendheden te danken geweest, dat de sultan van deze gelegen- ') Zie voor de geschiedenis van de crisis van 1833 o. a. Driault, la question d'Orient, 141 vlg.; Major John Hall, t. a. p. Hoofdstuk Mehemet Ali; pag. 144—170; S. Goriainow, Le Bosphore et les Dardanelles, pag. 27—52; Guizot, Mémoires, IV, 39 vlg.; Bourgeois, Manuel, III, 76 vlg.; Rede van Valmy, 1 Juli 1839; rapport van Jouffroy, Juni 1839; La Quotidienne, 11 Maart en 6 April 1833. — 157 — heid geen gebruik heeft gemaakt om den Pasja aan te vallen, die van zijn kant met plannen rondliep zich geheel onafhankelijk te verklaren. Ook de verhouding tusschen de mogendheden liet in dien tijd wel eens te wenschen over. Rusland beschouwde in het Oosten Engeland als den voornaamsten vijand en daardoor deed het in 't begin van 1834 een zwakke poging om toenadering tot de Julimonarchie te verkrijgen. De verwijdering tusschen Rusland en Engeland werd een oogenblik zoo groot, dat de Tsaar Strattford Canning, die in 1833 Rusland sterk had tegengewerkt, te St. Petersburg niet als gezant toeliet en hij prins Lieven uit Londen terugriep. Pas nadat Palmerston ten tweeden male (een korten tijd was Wellington minister geweest) aan 't bewind kwam, werden de betrek» kingen beter. Lord Durham ging naar St. Petersburg. Deze maakte ernstige studie van de economische toestanden van Rusland, deed een groote reis door het Zuiden van het land; taxeerde de aanvalskracht van het Tsarenrijk op haar juiste waarde en heeft veel bijgedragen tot toenadering tusschen de beide landen. Zoolang De Broglie minister was, bleef de verhouding tusschen Engeland en Frankrijk ook met betrekking tot het Oosten, vrij goed. Juist was hij met Palmerston aan 't onderhandelen over een overeenkomst tot behoud van het Turksche rijk, toen hij begin 1836 aftrad en opgevolgd werd door Thiers, die in de Middellandsche Zee en het Oosten agressiever en meer de Engelsche belangen negeerend optrad: een ernstige aanval op Constantine werd voorbereid en daarmee een begin gemaakt aan een energieker expansie in het Algerijnsche ; van het status quo in het Oosten trachtte hij door het bevorderen van een definitieve directe overeenkomst tusschen Sultan en Pasja een vaste, geregelde verhouding te maken, hetgeen echter mislukte door de hooge eischen van Mehemet Ali, die bij deze gelegenheid duidelijk bemerkte, dat Engeland en Frankrijk in 't Oosten niet dezelfde politiek voerden en die daardoor nog meer van de toekomst verwachtte. Ondertusschen had Engeland den sultan aangeraden met het oog op mogelijke conflicten zijn leger te versterken. Ook Molé's bewind was weinig geschikt de verhouding tusschen de beide bondgenooten te verbeteren: dit bleek wel in Spanje en in Amerika. In de Oostersche zaken volgde hij dezelfde lijn als Thiers; in Algiers werd krachtig opgetreden; een directe - 158 - overeenkomst tusschen Sultan en Pasja wenschelijk geacht1). Ook het handelsverdrag tusschen Engeland en Turkije deed duidelijk het verschil tusschen de Fransche en Engelsche politiek uitkomen Het was het belangrijkste* feit in de zes jaren van het status quo. De politieke bedoeling van Engeland was Mehemet-Ali te treffen in zijn financiëele positie en hem met de mogendheden in conflict te brengen. Het verdrag werd den ióden Augustus 1838 gesloten en kort daarop volgde Frankrijk min of meer gedwongen het voorbeeld van zijn bondgenoot (25 Nov. 1838). In 't begin van 1839 nam Engeland Aden in bezit, een gewichtige plaats aan de Roode Zee, juist toen Mehemet-Ali op het punt stond zich van Jemen meester te maken. Diens macht was ondertusschen weer aanzienlijk toegenomen door de onderwerping van Nedzjd, het groote centrale district van Arabië, dat zich uitstrekt van Medina en Mekka tot de Perzische Golf. De pasja nam steeds uitgebreider militaire maatregelen in Egypte en Syrië en dreigde zich onafhankelijk te verklaren. Tusschen Rusland en Engeland was in dien tijd weer een ernstige verwijdering ontstaan door scherpe verhoudingen in Perzië en Afghanistan, waar Russische en Engelsche invloeden met elkaar in botsing kwamen. In de lente van 1839 was er echter weer veel verbeterd in hun betrekkingen en bezocht de Russische troonopvolger de Britsche hoofdstad. De sultan had ondertusschen niet werkeloos de gebeurtenissen gevolgd en afgewacht. Gesteund o. a. door Von Moltke had hij zijn leger gereorganiseerd en versterkt. En nu hoopte hij de nederlaag van 1832 te kunnen wreken. In Mei 1839 overschreden zijn troepen den Euphraat. Lord Ponsonby, die tegen het „status quo" was en gaarne een sterk Turkije had tegenover Rusland, weerhield den sultan niet in zijn wraakplannen en hoopte op de nederlaag van den pasja. Palmerston, die het hierin volkomen met zijn gezant eens was, vond echter het moment om tiit te bereiken slecht gekozen. Frankrijk zou zeker niet meegaan met een aanval op den pasja. Resjid Pasja, die einde 1838 naar Londen was gegaan, vond dan ook tot zijn teleursteling Palmerston weinig geneigd Turkije in een aanval op Mehemet te steunen. In Frankrijk was de publieke opinie sterk op de hand van Egypte; doch Soult die gaarne met >) Molé aan Sebastiani, 7 Nov. 1836; Sebastiani aan Molé, 11 Nov. 1836. A.E.648. Angleterre. Sebastiani aan Molé, 12 Juli 1838. A. E. 650. Angleterre. — i59 — Engeland wilde samenwerken, plaatste voorloopig het gevaar van Rusland tegenover Constantinopel op den voorgrond: want in dit opzicht waren de bondgenooten het eens; maar daardoor bleken de ware bedoelingen van Frankrijk te laat. Zoo spoedig mogelijk wilde Soult de vijandelijkheden doen staken. Daarom zond hij kapitein Caillier naar het hoofdkwartier van Ibrahim; doch vóór hij daar aankwam, had deze de Turken reeds verslagen bij Nezib (24 Juni 1839). Bijna tegelijkertijd stierf Mahmoed, die opgevolgd werd door den jeugdigen Abdul Medjid en liep de Turksche vloot onder Ahmed-Bey, niet zonder medeweten van den Franschen admiraal Lalande naar Mehemet-Ali over. Dit verwekte groote vreugde op de Fransche vloot, vooral daar dat geschiedde in het bijzijn van een Engelsen oorlogsschip en de stemming der Fransche zeelui tegen de Engelschen in dien tijd weinig vriendschappelijk was. Kort daarna beging de Fransche regeering een diplomatieke fout, die het geheele verdere echec van Frankrijk in deze crisis in 't Oosten insloot. In 1838 had Rusland geweigerd deel te nemen aan een conferentie voor de Oostersche zaken, hetgeen Palmerston had voorgesteld. Na den slag bij Nezib was Rusland nog niet van standpunt veranderd en nu dacht Soult een goede gelegenheid te hebben om het Tsarenrijk te isoleeren door een gemeenschappelijk optreden der mogendheden voor te stellen. Directe onderhandelingen tusschen sultan en pasja (Akif-Effendi te Cairo) waren mislukt, zoodat een ingrijpen der mogendheden op dat moment rationeel scheen. Maar het oorlogzuchtige kamer rapport-Jouffroy over een extracredietaanvrage van 10 millioen francs had Rusland en Engeland tot elkaar gebracht en tot de onderteekenaars van de gemeenschappelijke nota van 27 Juli 1839 behoorde ook Rusland. De nota luidde als volgt: „Les soussignés x) ont recu ce matin de leurs gouvernements respectifs des instructions en vertu desquelles ils ont 1'honneur d'informer la Sublime Porte que 1'accord sur la question d'Orient est assuré entre les cinq grandes puissances et de Pengager è suspendre toute détermination définitive sans leur concours en attendant 1'effet de 1'intérêt qu'elles lui portent." Soult had dus zijn doel om Rusland te isoleeren gemist; daarentegen was Frankrijk tot een gemeenschappelijke actie der mogendheden toegetreden 0 De gezanten der 5 groote mogendheden te Constantinopel. — i6o — zonder zich eerst met Engeland omtrent Egypte te hebben verstaan, en terwijl alle andere mogendheden den pasja weinig welgezind waren. Frankrijk liep gevaar zelf geïsoleerd te worden: nauwelijks een jaar na deze nota zou dit inderdaad geschieden. Engeland was zeer verheugd over dezen gemeenschappelijken stap. Het verdrag van Unkiar Skelessi was feitelijk een doode letter geworden. Eén der doeleinden van de Engelsche politiek was bereikt: Constantinopel was beveiligd tegen de Russen. Zooveel te meer viel nu de Egyptische kwestie in het middelpunt der aandacht ; en daar lag het terrein van de groote oneenigheid tusschen Frankrijk en Engeland. Dit kwam spoedig uit. Frankrijk weigerde aan de coërcitieve maritieme maatregelen tegen Mehemet-Ali mee te doen. Het trachtte ondertusschen Oostenrijk over te halen een directe overeenkomst tusschen sultan en pasja te bewerken: den 2isten September 1839 stelde Soult aan Weenen voor Mehemet Egypte, Syrië en Kreta erfelijk te laten bezitten, terwijl hij dan Adana, Orfa en Diarbekr aan den sultan moest afstaan. Ficquelmont voelde daar wel wat voor, behalve dat hij Kreta ook aan den sultan wilde geven; maar deze poging liep op niets uit, daar de pasja Adana wilde behouden. Terwijl de verschillen tusschen Frankrijk en Engeland steeds duidelijker werden, zocht Rusland plotseling meerdere toenadering tot Groot-Britannië. Midden September 1839 verscheen in Londen Brunnof, die verklaarde, dat Rusland het met Engeland eens was, dat slechts Egypte erfelijk aan Mehemet-Ali toebehoorde, en dat daarom Engeland, Frankrijk en Oostenrijk aan Turkije in Syrië militaire hulp moesten verleenen, terwijl Rusland zoo noodig Constantinopel zou beschermen; de Bosporus en de Dardanellen zouden voor alle oorlogsschepen gesloten zijn en het verdrag van Unkiar Skelessi zou vervallen. Het doel was duidelijk: Frankrijk en Engeland scheiden; want de Tsaar hoopte dat Frankrijk aan dit plan zijn toestemming zou weigeren. Palmerston wilde wel op die voorstellen ingaan, maar zijn Franschgezinde collega's niet. Daarom deelde Palmerston aan Frankrijk mede, dat hij ook nog Acre aan den pasja wilde geven; en aan Brunnof, dat hij naast eventueele hulp van Rusland te Constantinopel, eischte, dat de Dardanellen voor de Britsche vloot geopend zouden zijn. Frankrijk verwierp de concessie, betreffende Acre, toen de eerste zending van Brunnof — 173 — d'individus, paree que c'est une oeuvre politique de premier ordre) comme le moyen par lequel la France devait installer en Egypte son industrie. Pour faire gouvernementalement une pareille oeuvre qui coutera certainement beaucoup plus que si elle était entreprise par l'intérêt privé, il faudra un état major régulier, organisé, qui remplira une fonction bien plus politique encore que celle de 1'armée d'occupation des alliés, c'est sur cette petite armée de travailleurs pacifiques que devra se modeier 1'évohition a faire subir è 1'Egypte; elle sera notre diplomatie modèle enseignant par 1'exemple ce qu'il faut faire; véritable moniteur industriel, réapprenant a 1'Egypte a faire des canaux, c'est-a-dire lui enseignant son premier métier, son métier naturel, gloire des Pharaons, 1'oeuvre de Suez ne devra donc pas être considérée par nous simplement comme une oeuvre industrielle, elle sera surtout une oeuvre politique, non seulement a 1'égard de 1'Egypte, mais aussi k 1'égard de 1'Europe elle-même et ceci me conduit a examiner cette question: savoir 1'Europe nous permettra-t-elle d'entreprendre, a nous seuls, la jonction des deux mers ? Si nous n'obtenons pas de pouvoir dépenser ainsi notre temps et notre ar gent, lorsque les autres puissances européennes emploient les leurs malgré nous, d'une fagon si différente, je le répète, nous sommes impuissants; nous sommes royés de la liste des grandes nations; nous sommes tombés au niveau de la Bavière, de la Sardaigne, de Naples et du Portugal. Nous devons être au contraire, non seulement 1'arbitre entre 1'Europe et 1'Egypte, le protecteur de 1'individualité politique du peuple égyptien, mais aussi le modérateur au profit de 1'Europe et du monde entier, de 1'ambition. Pour un but aussi grand, c'est donc sur une échelle toute particuliere qu'il fait concevoir la composition du personnel, et en général, toutes les proportions d'une semblable entreprise; ceci ressemble davantage a la grande expédition d'Egypte de Napoléon qu'a une entreprise ordinaire de canalisation.... Pourquoi Michel Chevalier n'ambitionnerait-il pas une pareille mission, lui qui s'est élevé trés au dessus de son petite grade d'ingénieur et qui, indépendamment de ses grands travaux sur 1'Amérique et sur la France a pris une position politique assez digne? Qu'il prenne avec lui Tournel qui a lui-même provoqué Méhémet-Ali en 1833 et qu'ils se mettent tous deux en tête de 1'oeuvre qu'ils ont prêchée si chaudement, pour ainsi dire, avant que personne y songeat en France.... — 174 — Ce ne sont plus des voies de Communications nationales mais des voies de communion universelle qu'il faut enseigner aux nations, et dont il leur faut un modèle; il faut que du passage de Suez ressorte celui de Panama, et que la mer se couvre de bateaux è vapeur sur toute la ligne qui joint 1'Europe aux Indes, comme sur celle qui joindra les Etats-Unis a la Chine Napoléon a formé le cadre de sa grande armée dans la campagne d'Egypte; il faut que le gouvernement forme le cadre de sa grande armée pacifique en Algérie, en Egypte, en Oriënt" 1). Terwijl velen in Frankrijk in de Oostersche kwestie slechts de Europeesche verhoudingen in aanmerking namen en slechts dachten aan een revanche van 1815 — zooals De Lamaitine, De Noailles e. a. — waren er toch ook reeds velen, als Enfantin, die begrepen, dat door de industriëele ontwikkeling der laatste kwart eeuw in Europa de neiging ontstaan was uit zichzelf te treden en den geheelen aardbol te exploiteeren; en dat Frankrijk hierin niet mocht achterblijven. Men begon ook de aandacht te vestigen op het verre Oosten. Een der leden van de Chambre des Députés, Denis, die uit overtuiging, dat alle politiek belang een materieel belang bevatte en elk commercieel belang een politiek uitlokte, de Oostersche kwestie uitsluitend uit een economisch oogpunt beschouwde2), wees er op, dat verscheidene mogendheden in het verre Oosten reeds een groote activiteit ontwikkelden, terwijl Frankrijk daar weinig van zich liet hooren. Rusland bereidde een expeditie voor naar Khiwat, met het doel om Perzië te beheerschen, terwijl de regeering van Calcutta een onderneming tegen Afghanistan op touw zette. Van dat conflict moest, volgens hem, de Fransche regeering gebruik maken; een groot gebied aan den Indus lag nog voor den Europeeschen handel open; daar moest Frankrijk zich vestigen8). Het moest zich bovendien mengen in het conflict tusschen China en Engeland; de handel op China kon een bron van onmetelijke rijkdommen worden en nu hadden de Franschen gelegenheid, door van de fouten van anderen gebruik te maken, zich daar een deel ») Geschreven in 1840. In: Correspondance politique, 201 vlg. (Paris, 1849). *) Hij zeide: „je poserai comme axiome cette pensee qui fera la base de mon argumentation : tout intérêt politique comprend ou renferme un intérêt matériel et vice versa, tout intérêt commercial et industriel soulève un intérêt politique." (1 Juli 1839, Moniteur, 2 Juli '39). ') Hier was ook reeds op gewezen in „La Quotidienne" van 7 Febr. 1837. — i75 — van toe te eigenen. Alle produceerende volken zochten naar nieuwe afzetgebieden en die waren, behalve in enkele Zuidamerikaansche Staten, alleen maar te vinden in het Oosten. Ook de Hollanders hadden dat goed begrepen: ze breidden hun werkzaamheid uit in Sumatra, Borneo en andere eilanden buiten Java. Maar de Franschen vonden in die streken geen enkele aanmoediging of bescherming1). Het ministerie van Marine, waaronder de Koloniën ressorteerden, had vaak genoeg uitgebreide veroveringsplannen gemaakt ; maar dat van Buitenlandsche Zaken had ze steeds met het oog op Engeland en zelfs op Spanje, onuitgevoerd gelaten. Het eenige wat in het verre Oosten gebeurde, was de oprichting van een consulaat te Manilla, en het onder protectoraat stellen van Tahiti (1838), meer nog met het oog op de behoefte aan steunpunten voor de oorlogsschepen in die streken en om de katholieke missionarissen te steunen tegen de Engelsche protestantsche dan uit commerciëele overwegingen. Het gaf aanleiding tot conflicten met Engeland (de zaak Pritchard) *), zoodat pas in 1847 het protectoraat van Frankrijk .definitief gevestigd werd 8). Merkwaardig voor de ontwikkeling der idee van het modern imperialisme in Frankrijk is in dit verband één der talrijke brochures van 1840 over de Oostersche kwestie, nl. „Quelques considérations politiques a 1'occasion de la question d'Orient par un ancien Elève de 1'Ecole Polytechnique" *). Tot nog toe hadden, volgens den auteur de mogendheden gerivaliseerd, omdat men gemeend had, dat de rijkdommen beperkt waren, en de één zich slechts verrijken kon ten koste van de ander; maar door de ontwikkeling der economische wetenschappen was men tot de ontdekking gekomen, dat de rijkdommen onbegrensd waren; dat ze voor alle naties beschikbaar waren, zonder dat ze elkaar behoefden te kwetsen, ja, dat het zelfs voordeelig was, als de nabuurstaten zoo rijk mogelijk waren. Ongelukkigerwijze waren echter die ideeën nog niet voldoende verspreid om reeds overal toepassing te vinden, wat voor alle volken nadeelig was. „II faut entreprendre un par-, ') 13 Jan. 1840. Moniteur, 14 Jan. '40. •) Engelsch zendeling, die in 1836 de Fransche missionarissen had laten verbannen. •) Charléty, Deel V. van Lavisse, Hist. de France contemporaine, 281—284. ') Paris, 1840. Volgens Enfantin (Corresp. politique, 176) heet de auteur „Montmartin". — 176 — tage fondé sur les intéréts de tous les peuples; il faut renoncer a la politique de chicane et de rivalité pour adopter une politique de magnanimité et de compensationDaarom wou hij in de eerste plaats de groote kanalen internationaliseeren: zooals het toekomstige Panama-, Suez- en N.O.-Zeekanaal *). Verder wilde hij de buiten-Europeesche wereld in verscheidene invloedskringen verdeden : Engeland zou dat deel van het continent van Azië beheerschen, dat begrensd werd door den Indus, Himalaya, Chineesche Zee en Indischen Oceaan; 2e. het gebied begrensd door Taunus, Euphraat, Perzische Golf, Roode Zee, Suez, Middellandsche Zee en Cyprus; Frankrijk, Afrika en Madagascar (Engeland zou de Kaap behouden) ; Oostenrijk, Europeesch Turkije; Pruisen, dat teven het voorzitterschap van den Duitschen bond zou krijgen, zou met Engeland samen Z.-Amerika beheerschen; terwijl voor Rusland de landen rondom de Zwarte Zee bestemd waren8). „II est dans la destinée des nations, betoogde hij verder, de grandir ou de périr. Lorsque les Romains cessèrent de s'étendre sur le monde, les peuples sortirent a leur tour de leurs forêts et se précipitèrent de tous cótés sur les provinces de 1'empire. Aujourd'hui nous n'avons pas & craindre des dangers de même nature; mais le cri de guerre des prolétaires s'est fait entendre, livrez leur les terres fertiles de 1'A si e, de 1'Afrique et de 1'Amérique qui restent actuellement sans culture. Que le dix-neuvième siècle soit marqué par 1'irruption des peuples civilisés chez les peuples barbare s" 4). En De Lamartine, die de ontbinding van het Turksche Rijk wenschte, verkondigde soortgelijke ideeën, toen hij zei: „Nous manquons d'air: donnez nous-en, donnez-en a la France qui étouffe dans le traité de Vienne. Voilé pourquoi j'ai le premier proclamé ici la nécessité d'un exercice de notre légitime influence dans la Péninsule. Voilé pourquoi je conjure le Gouvernement et la Chambre d'accepter avec joie la nécessité heureuse d'une création d'une armée ») t. a. p., 1—28. ») t. a. p., pag. 51. >) t. a. p., pag. 47—52. ') t. a. p., pag. 68—69. — i77 — nombreuse et occupée; reconstitution d'une marine; diplomatie, colonisations, administrations, personnel immense a jeter dans toutes les carrières. Attention du pays portee et soutenue sur le long drame que notre politique jouera dans la Méditerranée, forces productives et industrielies alimentées, excitées par une consommation incalculable dans 1'Orient régénéré" 1). De bedoelingen van Frankrijk. — De regeering heeft steeds getracht tegenover Engeland haar ware bedoelingen in het Oosten en met betrekking tot Egypte in het bijzonder te verbergen. Pas bij de discussiën in November 1840, toen het echec van Frankrijk in het Oosten een voldongen feit was geworden, kwamen de personen, die de leiding hadden gehad, openlijker voor den dag met wat ze tot stand hadden willen brengen. De Remusat, die onder Thiers' ministerie de leiding van de Binnenlandsche Zaken had gehad, zeide toen onomwonden, dat al had Frankrijk zich niet in Egypte willen vestigen, het er toch naar gestreefd had, dat het onder sterken invloed van zijn land geregeerd werd, omdat groote commerciëele en ideëele banden het aan Frankrijk bonden en omdat Egypte een marine van den aden rang had en de Fransche politiek er op gericht moest zijn de kleine maritieme staten te beschermen, als tegenwicht tegen de overmacht van Engeland op zee 2). Terwijl Thiers nog tijdens zijn ministerschap gezegd had, dat het grootste gevaar in het Oosten niet in Alexandrië, maar in Constantinopel lag, kwam hij er na de débacle openlijk voor uit, dat hij altijd overtuigd was geweest, dat Frankrijk in Egypte een overwegenden invloed moest hebben en daar zijn ware belangen in de Middellandsche Zee en het Oosten moest zoeken; maar dat hij dat vroeger nooit zoo gezegd had met het oog op de verhouding tot Engeland, dat meer belang had in de dekking van Constantinopel dan Frankrijk9). Dat was oprechter gesproken dan toen hij, om Engeland te behagen, beweerd had, dat Frankrijk in de eerste plaats een vastelandsmogendheid was 4), een stelling waarop hij toen heftig werd aangevallen, o. a. door Berryer, die uitriep: „Y-a-t-on bien ') 1 Juli 1839 in de Chambre des Députés. Moniteur, 2 Juli '39. ') 2 Dec. 1840 in de Chambre des Députés, Moniteur, 3 Dec. '40. ') 24 Nov. 1840 in de Chambre des Députés, Thiers, Disc. pari., V, 177—178. ') 14 April 1840 in de Chambre des Pairs. Moniteur, 15 April '40. De Bruin. 13 - i78 - pensé? Quoi, messieurs, la France ne sera qu'une puissance continentale en dépit de ces vastes mers qui viennent rouler leurs flots sur ses rivages et solliciter en quelque sorte les entreprises de son génie.... Que deviendront toutes les productions que vous excitez dans la France ? Cette immense machine è vapeur, ainsi mise en mouvement, ainsi chauffée par le génie, par 1'activité, par l'intérêt de tous ne fera-t-elle pas une effrayable explosion, si les débouchés ne sont pas conquis?"1). Metternich had die politiek in 1833 reeds doorgrond en opgemerkt, dat Frankrijk Egypte beschouwde als een verovering, die het vroeg of laat niet kon ontgaan; dat het woord van Napoleon: „De Middellandsche Zee moet een Fransen meer worden", nog niets van zijn waarde had verloren, en dat alleen het politieke belang van Frankrijk, het Ottomaansche rijk te handhaven, een tegenwicht vormde 2). Trouwens de uitlatingen van de volksvertegenwoordigers, die meer vrij uit durfden te spreken dan ministers en diplomaten, lieten geen twijfel over wat men van de regeering verwachtte. In het rapport Jouffroy werd de verwachting uitgesproken, dat de pasja hield wat hij had, en dat beteekende tevens een overwegenden invloed van Frankrijk in Egypte. „Quoi qu'il arrivé du reste" zoo stond er, „et quelle que puisse être la conduite qu'inspireront au cabinet ses propres lumières ou que lui imposeront des événements dont il est impossible, nous le reconnaissons, de calculer les exigences, il est un point du moins sur lequel tout le monde sera d'accord, et qui ne saurait varier, c'est qu'i 1 faut que la France joue un róle digne d' elle dans les affaires d'0 r i e n t. II ne faut è aucun prix que le règlement de ces grands intéréts la fasse tomber du rang qu'elle occupe en Europe. Elle ne supporterait pas cette humiliation et le contre-coup intérieur pourrait en être périlleux." Bij de discussies, die zich hierover ontsponnen, zetten verscheidene leden de zaken nog eens helder uiteen. De Carné zeide 8) : „La France, au moment oü une combinaison surgit, qui lui permet d'espérer que 1'immense blocus maritime, formé par 1'Angleterre de Calcutta & ») Thureau-Dangin, t. a. p., IV, 138—139. ") Metternich aan Prokesch (Egypte), 3 Febr. 1833. Mémoires, V, 497a) 1 Juli 1839 in de Chambre des Députés. Moniteur, 2 Juli '39. — 179 — L o n d r e s, peut être coupé dans son centre même, la France ne peut pas être indifférente; elle doit la protéger, et son concours lui est acquis d'avance. L'Egypte, assise è 1'autre rive de la Méditerranée, enlace ce lac qu'on a si longtemps appelé le lac francais, vaste mer fermée par la cöte d'Alger et par la cöte de Provence; 1'Egypte qui renait a peine depuis vingt ans, a déja formé avec notre commerce des relations dont il ne saurait plus se passer.... II ne s'agit pas a coup sur de pensées de conquête, de pensées coloniales; non, Messieurs, il s'agit de 1'indépendance de 1'Egypte; 1'indépendance de 1'Egypte devrait être passée dans le droit public de la France a 1'état d'axiome incontesté, c'est sur ce point qu'il faut que la chambre se prononce. .... L'indépendance de 1'Egypte est pour la France d'un immense intérêt politique en même temps que commercial. Je soutiens que 1'influence francaise en Egypte devrait être acceptée par 1'E urope diplomatique, au même titre que 1'influence anglaise en Portugal, et 1'influence autrichienne en Italië; ce sont des intéréts analogues, c'e st comme la p a rtie f i x e de la politique général e." De Tocqueville wees er op, dat Frankrijk er voor moest zorgen, dat Egypte sterk genoeg was om den Engelschen invloed te kunnen weerstaan*). En in dien geest sprak verreweg de grootste meerderheid der Fransche volksvertegenwoordigers. De belangen van Engeland in Egypte. — Deze politiek was buitengewoon gevaarlijk voor Engeland, dat aangewezen was op een uitsluitend commerciëele politiek; immers een land, dat jaarlijks 700 millioen francs rente van zijn staatsschuld moest opbrengen, waartoe het alleen in staat was door de 600 millioen fr., die de douanerechten telken jare opleverden; een land dat 26.000 schepen in de vaart had voor den grooten handel, 125.000 voor de kustvaart en dat 500.000 matrozen op zee had, moest wel streven naar de maritieme suprematie 2) ; kon niet dulden, dat in de toekomst de doelmatigste en kortste verbinding met zijn vele millioenen onderdanen in Indië, in de handen geraakte, hetzij direct, hetzij indirect van zijn grootsten maritiemen en commerciëelen ') 2 Juli 1839. Moniteur, 3 Juli '39. ') Valmy, 13 Jan. 1840 in Ch. des Députés. Moniteur, 14 Jan. — i8o — concurrent. Daarom was Palmerston's politiek erop gericht den pasja te verzwakken en den Franschen invloed in Egypte te verminderen. Den ióden Maart 1840 had Guizot aan Thiers geschreven : „Le gouvernement britannique croit avoir en Oriënt deux intéréts inégaux sans doute, mais tous deux réels et qui lui tiennent fortement au coeur. II redoute la Russie a Constantinople, la France 1'offusque en Egypte"1). We hebben gezien, hoe het Palmerston op politiek gebied gelukte beide gevaren te ontgaan; doch ook langs economischen weg heeft hij de positie van Frankrijk in Egypte trachten aan te vallen. In de eerste plaats onderzocht Engeland op verschillende wijzen de kortere handelswegen naar Indië; de bevaarbaarheid van den Euphraat werd onderzocht; doch leverde weinig resultaat op. Toen kwam vooral de weg over Egypte in het middelpunt van de belangstelling. In de Perzische en Arabische Golf waren de Engelschen voortdurend in de weer. Aden werd bezet; ook op Perim ert Bushire richtten ze de oogen. Met Egypte werd onderhandeld over de vestiging van verscheidene militaire posten tusschen Aden en de landengte van Suez; men bood den pasja aan, daar gratis een spoorweg aan te leggen. Fransche invloeden deden die plannen echter mislukken. Maar Ponsonby wist te bewerken, dat de sultan in zijn manifest tegen den pasja in 1839 als een der eerste grieven de weigering van Mehemet-Ali om over zijn gebied de Engelsche troepen te laten passeeren, die voor de bezetting van Suez bestemd waren, noemde 2). Het Turksch- Engelsche handelsverdrag. — Ook het EngelschTurksche handelsverdrag van 1838 was als een aanval op de economische positie van den pasja en van Frankrijk in het Oosten bedoeld. Dat was vooral het werk van Lord Ponsonby, den Engelschen gezant in Constantinopel, die Mehemet zeer vijandig gezind was. Reeds in het begin van 1836 had hij aan den sultan, die steeds een gunstige gelegenheid afwachtte om de vijandelijkheden tegen zijn vazal te heropenen, verzocht een firman uit te geven tegen de monopolies, door MehemetAli in zijn nieuw verworven gebied ingesteld 8). ') Zie rede van Guizot, 26 Nov. 1840 in Ch. des Députés. Moniteur, 27 Nov. '40. ') Valmy en De Carné, 1 Juli 1839. Moniteur, 2 Juli '39 in La Quotidienne, 21 Juli 1838. \ >) Thiers aan Sebastiani, 3 Maart 1836. A. E. 647. Angleterre. — 181 — Wat waren zulke monopoliën? Daardoor kreeg een dey of pasja de bevoegdheid om van zijn onderdanen alle producten te koopen, zoodat de Europeanen, die deze wilden uitvoeren, alleen met hem te onderhandelen hadden. Die monopolies waren steeds zeer voordeelig voor Frankrijk geweest ; langen tijd waren ze daardoor verzekerd geweest van den belangrijken handel in oliën, wol, leer, katoen, zijde, metalen en opium, alle waren, die door de vazalstaten van de Porte werden geproduceerd. Vele goed bekende handelshuizen te Marseille hadden deze in handen : elk jaar werd er naar de Fransche havens een enorme hoeveelheid grondstoffen aangebracht, die, goedkoop gekocht en daarna bewerkt in de Fransche werkplaatsen en fabrieken, naar het Oosten werden teruggevoerd, nadat ze een aanmerkelijke waardevermeerdering hadden ondergaan. De Fransche handelslui ,die vóór 1790 vaste nederzettingen in Tunis en Tripolis hadden, en alleen het vertrouwen van de agenten der deys genoten, waren slechts gering in aantal. Staande onder de jurisdictie van hun consul, waren ze gelogeerd in een gemeenschappelijk kwartier ; daardoor stonden ze in hoog aanzien en hadden hun transacties een regelmatig verloop; dat was allemaal van groot belang voor den Franschen handel. Maar het riep vele concurrenten naar de Noordkust van Afrika; vaak keerden dezen geruïneerd terug ; dan beschuldigden ze den dey en zijn dienaars, de Fransche consuls en de bevoorrechte handelshuizen. Als de pogingen van deze lieden waren geslaagd, en de winsten een andere richting hadden genomen, dan zou het monopolie waarschijnlijk nooit aangevallen zijn, tenminste niet zoo heftig, als toen het geval werd. Omstreeks 1830 werden de klachten van Engelsche onderdanen uit Malta en van Italianen steeds luider; ze vielen samen met de expeditie naar Algiers, waartoe het ministerie Polignac had besloten. Deze wenschte vóór alles de lichtgeraaktheid van zekere bevriende naties te ontzien en haastte zich aan alle cabinetten te doen weten, dat Frankrijk van de gelegenheid zou gebruik maken om in de Barbarijsche staten rooverijen, plagerijen en misbruiken op te doen houden, en dus ook een einde te maken aan de monopolies, waar alle andere Europeesche staten last van hadden. Daartoe verschenen tegelijkertijd twee eskadriUes van de vloot voor Algiers, voor Tunis en Tripolis, en aan beide staten werd een identiek — 182 — verdrag opgelegd, onder de bedreiging der Fransche kanonnen, en zonder dat het voor de deys mogelijk was de zeer nadeelige artikelen nader te bespreken. Deze verdragen (met Tunis 8 Aug., met Triplois u Aug. 1830) stipuleerden voor alle natiën en Frankrijk trok er geen enkel eigen voordeel uit, wat zijn concurrenten ten zeerste toejuichten. Men dwong hierbij de deys om op de koopwaar uit hun provinciën uitgaande rechten te heffen, die door den kooper betaald werden; al gauw gaven deze den vorst meer inkomen dan het vroegere monopolie. Zoo waren deze in die streken voor goed verdwenen. Maar de Pasja van Egypte bezat nog dergelijke monopolies, zooals ze ook nog in andere deelen van het Turksche Rijk bestonden. Zijn financiëele positie berustte daarop, en gezien zijn buitengewone welwillendheid tegenover Frankrijk was die toestand in het voordeel van de Franschen *). Daaraan wilde Lord Ponsonby een einde maken. De handelsbetrekkingen van Engeland met deze streken waren zeer moeilijk. Terwijl volgens de oude capitulaties voor den Engelschen handel slechts 3 % in- en 3 % uitvoerrechten geheven werden, bedroegen, deze in de praktijk, door allerlei misbruiken, bv. de additioneele rechten vóór de waren de uitvoerhaven bereikten en ook door de monopolies, 40 tot 100 %. Nu waren de particuliere tarieven, die als basis dienden voor de rechten op den Franschen, Engelschen en Oostenrijkschen handel met het Ottomaansche rijk, op het punt om af te loopen; en daarom waren de Europeesche mogendheden met den sultan in onderhandeling getreden met tweeërlei doel: ie. tot vernieuwing van de tarieven; 2e. tot regeling der talrijke grieven als gevolg der monopoliën en der invoerrechten, die willekeurig ten gunste van locale autoriteiten toegekend werden. Men kon óf die misbruiken weg zien te nemen, door verhooging van het vaste douanetarief toe te staan óf van de Porte verkrijgen een legaliseering van de wijze van heffen om daardoor excessen te voorkomen. Rusland sloot zich bij Oostenrijk, Frankrijk en Engeland aan om te onderhandelen op den tweeden grondslag. Maar plotseling scheidde zich de Engelsche gezant af en sloeg aan de Porte voor eèn verdrag op grond van het eerste systeem te sluiten 2). Bulwer, de Engelsche 1) Denis, 1 Juli 1839. Moniteur, 2 Juli. ') Vgl. rapport Jouffroy, Juni 1839. — i87 — Kort daarop werd Thiers minister-president .In zijn groote redevoering van 6 Juni 1836 ontwikkelde hij het program voor Algiers. Hij pleitte krachtig voor uitbreiding der veroveringen en bevordering der kolonisatie. Als Frankrijk deze kolonie opgaf, zei hij, dan zou een andere groote maritieme mogendheid die kust bezetten. Toen hij pas minister geworden was, had hij, zoo zeide hij, juist een machtig kabinet aan 't werk gevonden om bezittingen te verwerven op de Noordkust van het Afrikaansche continent. Dat waren — hij noemde den naam niet — de Vereenigde Staten geweest. Een Amerikaansch agent had aan den keizer van Marokko talrijke geschenken aangeboden en te Tanger onderhandeld over de verwerving van een haven op de Afrikaansche Noordkust; de keizer was daarvoor zelfs reeds met de Porte in onderhandeling getreden; maar Frankrijk had er zich ten stelligste tegen verzetx). Wel wilde Thiers niet alle ,,régences" opeischen voor zijn land, maar Frankrijk moest sterk zijn aan de Middellandsche Zee, die weer een centrum van wereldhandel werd, temeer daar Engeland reeds verscheidene punten op de toekomstige kortere handelswegen naar Indië in 't bezit genomen had. ,,L'Oriënt devient le théatre des grandes rivalités nationales, et la France, qui possède de si belles cötes sur le bord de ce bassin, dans des vues, jelerépète, d'économie respectable, mais mal entendue, renoncerait a avoir sa part d'influence sur ce théatre, oü de si grandes destinées se préparent? Non, on ne dira pas que la liberté a détruit chez nous le sentiment de grandeur et de patriotisme, Cela serait déplorable, ce serait un grief d'accusation contre le gouvernement représentatif; et moi qui le chéris, qui voudrais le voir arriver au plus haut degré de splendeur possible, je serais désolé qu'on put dire que, depuis que la France jouit du régime représentatif, toute vue de grandeur lui est interdite puisque 1'on s'efforce d'arrêter la marche du gouvernement toutes les fois qu'il veut entreprendre quelque chose de grand et d'utile.... Remarquez que nous avons aujourd'hui, par les cötes de France, une portion du bassin de la Méditerranée; 1'Espagne, quand elle sera revenue a sa politique naturelle et au calme, 1'Espagne, je puis le dire, sera toujours pour la France une alliée solide. Nous aurons donc, outre la portion de nos rivages, ') Thiers aan Sebastiani, 2 Maart '36. Antw. van Sebastiani, 3 Maart '36; Sebastiani aan Thiers, 14 Maart 1836. A. E. 647. Angleterre. — 188 — la portion du rivage espagnol paf alliance; nous aurons sur la cöte d'Afrique la portion qui nous appartient; par notre influence naturelle, nous aurons un certain empire, un empire incontestable sur les régences de Tripolis et de Tunis. Ainsi vous voyez que, grace & notre situation, nous aurons, par notre possession ou par alliance, une influence de propriété ou une inf luence politique sur une grande partie du littoral de la Méditerranée"1). Zijn overwegingen voor een krachtiger actie waren van verstrekkenden aard en een dergelijke rede was niet weinig alarmeerend voor Engeland, dat wist, dat Thiers aansluiting bij de conservatieve mogendheden zocht. Van zijn bewind dagteekent het groote wantrouwen, waarmee Engeland Frankrijks machtsontwikkeling in de Middellandsche Zee gadesloeg. Hoewel Thiers verklaard had, dat Frankrijk er niet aan dacht zijn heerschappij over Tunis, Tripolis of Marokko te zullen uitbreiden, verzette hij er zich toch tegen, dat de Turksche vloot troepen zou landen in Tunis: hij liet admiraal Hugon voor de kusten van dat gebied kruisen om dat te beletten, stelde daarmee de souvereiniteit van den sultan over dit regentschap in twijfel en wekte bij de Britsche en Russische regeering de achterdocht, dat hij deze voor Frankrijk opeischte 2). Het was Thiers' bedoeling Abd el Kader tot onderwerping te brengen ; Clausel streed met afwisselend geluk; maar tot iets definitiefs is het onder zijn ministerschap nog niet gekomen. Een expeditie tegen Constantine werd voorbereid. Kort nadat Molé was opgetreden werd deze ten uitvoer gebracht en ze liep uit op een gevoelig echec (i December 1836). Clausel werd teruggeroepen en nog geen jaar daarna werd deze nederlaag door generaal Valée gewroken en Constantine ingenomen en met Abd el Kader werd daarop het verdrag van Tafna gesloten. Naar aanleiding hiervan verschenen er booze artikelen in de Engelsche kranten, zoowel in die der Whigs als in die der Tories; bv. in de Morning Post van 28 October, waarin de mogelijkheid besproken werd, dat Engeland als compensatie Ceuta bezette 3). De Engelsche regeering toonde haar slecht humeur; een uitzetting van eenige bewoners ') Moniteur, 7 Juni 1836. ') Thiers aan Sebastiani, 4 Juli 1836; Bourqueney aan Thiers, 29 Juli '36 en 8 Aug. '36 ; Thiers aan Bourqueney, 11 Aug. 1836. A. E. 648. Angleterre. ») La Quotidienne, 31 Oct. 1837. — 106 —' kwestie was er vaak de oorzaak van: zoo was er een Fransen schip door de Engelschen aangehouden, dat zwarte troepen van Cayenne naar de kust van Afrika voerde, omdat vermoed werd, dat er slavenhandel gedreven werd1). Al deze zaken werden te Londen en Parijs onder de hoffelijkste termen besproken, onder verzekering, dat tusschen zulke intieme bondgenooten dergelijke misverstanden spoedig uit den weg geruimd moesten worden; maar de valsche tonen daartusschen duidden toch op een geprikkelde stemming. Ad 4e. Belangrijker waren de Engelsche grieven tegenover de Fransche handelspolitiek. De behandeling der tarievenkwestie door de Juliregeering is een teleurstelling geworden voor den Engelschen handel, die hoopte, dat op het vasteland van Europa tenminste de voornaamste bondgenoot wat meer kansen bood aan de Britsche industrie. Het Fransche douanesysteem heeft ten opzichte van Groot-Britannië dezelfde funeste gevolgen gehad als tegenover de Pruisische Tolunie : het werkte in hooge mate scheidend. Ook hier waren het de particuliere belangen, die de centrale regeering beletten in sommige opzichten aan de verlangens der Britten tegemoet te komen. Toen Thiers in 1833 een studiereis in Engeland en de Fransche industriegebieden ondernam, en aankondigde, dat er enkele wijzigingen in het tarief aangebracht zouden worden, was er een storm van verontwaardiging te Elboeuf, Louviers en andere industriëele centra, daar men bevreesd was voor opoffering der nationale industrie aan Engeland. En La Quotidienne schreef: „Le juste milieu, s'apercevant bien chaque jour que les puissances continentales se retirent de lui, cherche plus que jamais a s'appuyer sur les intéréts anglais, a s'amalgamer avec eux aux dépens même, s'il le faut, de nos premiers et de nos plus chers intéréts. Telle est la politique secrète et égoïste de la pensée immuable et le motif probable de la mission de son ministre du commerce" *). In Engeland daarentegen hoopte men op verruiming der betrekkingen. Den nden Februari 1834 interpelleerde Viscount Strongford Lord Grey over de commerciëele onderhandelingen met Frankrijk. En Grey antwoordde, dat, hoewel er van bepaalde onder- •) Mauguin en Thiers, 2 Juni 1840 in de Ch. des Députés. Moniteur, 3 Juni '40. 2) La Quotidienne, 24 en 26 Nov. 1833. — 197 — handelingen nog geen sprake was, van beide zijden commissarissen benoemd waren om na bestudeering der handelsrelatiën en handelswetten te komen tot overeenkomsten, die voor beide landen dienstig konden zijn. Er was reeds een uitvoerig rapport uitgebracht aan de Fransche regeering en er was een nieuwe douanewet in bespreking. Zijn verwachtingen daarvan schenen niet groot, want hij legde er den nadruk op, dat de „goede verstandhouding" uit de troonrede alleen de politieke en niet de economische verhoudingen betrof, welke laatste tot vele moeilijkheden aanleiding gaven 1). De nieuwe douanewet van 1834 maakte een onaangenamen indruk in Londen. „Une déclaration de guerre n'aurait pas causé une pire sensation," merkte men op. De Engelsche commissie voor de tariefwijziging dacht er toen zelfs over om als represaille voor de hooge tarieven op Engelsche steenkolen en ijzer, op de Fransche zijden stoffen hooge rechten te heffen 2). Bij de commerciëele enquête van 1834 verklaarde Vialars ainé, gedelegeerde van de kamer van koophandel te Montpellier : „II y a en ce moment un grand mécontentement en Angleterre, è cause des droits différentiels qui existent en France sur divers produits que nous tirons de 1'Angleterre, de Belgique et d'ailleurs. J'ai vu a Londres qu'on en était fort chagrin, et qu'on menacait de rétablir sur les vins de France les droits différentiels qui existaient auparavant" 3). Het eenige, dat Dr. Bowring te Parijs wist te bewerken, was, dat het tonnengeld verlaagd werd; tegen een vermindering van de rechten op steenkool en ijzer verzette de publieke opinie zich ten sterkste. De douanetarieven bleven „aussi immobiles qu'un débris antidiluvien" *). Men kon alleen tot overeenstemming geraken als het zaken betrof, die niet de rechten van de Fransche industrie of landbouw aantastten. Zoo werd er in begin 1836 een postconventie gesloten 6) en werd eindelijk den 2den Augustus 1839 de visscherij op zee 1) La Quotidienne, 15 Febr. 1834. 2) La Quotidienne, 28 Febr. 1834. ") Moniteur, 21 Nov. 1834. Zie voor de wijnrechten in Engeland ook Hoofdstuk II, blz. 63—64. *) La Quotidienne, 10 Nov. 1835, artikel tegen Bowring's propaganda voor vrijhandel. ') Sebastiani aan De Broglie, 7 Jan. 1836. A. E. 647. Angleterre. — 198 — tusschen beide landen geregeld, een kwestie, die jarenlang tot wederzijdsche ergernis aanleiding had gegeven. Ondanks de tegenwerking der bourgeoisie, bleef de regeering voeling houden met het economische leven van den bondgenoot: in 1837, toen een handelscrisis — gevolg van die in de Vereenigde Staten — Engeland teisterde, zond zij den bekenden econoom Michel Chevalier daarheen om de gevolgen te bestudeeren x) ; de ministers van handel bezochten vaak de industriëele centra. In 1838 werd men in Engeland weer eens onaangenaam verrast, toen bij ordonnantie de tarieven op linnengarens en weefsels aanmerkelijk verhoogd werden 2). Een jaar daarna begonnen in Parijs belangrijke onderhandelingen over de tarievenkwestie en hoopte men te geraken tot een handelsverdrag. Dank zij de vasthoudendheid der Franschen aan hun beschermend tarief waren deze echter van den beginne af tot mislukking gedoemd. Als een der voornaamste grieven in 1840 tegen Frankrijk noemde Palmerston aan Guizot den langzamen gang dezer besprekingen en de Fransche gezant legde de hand op de wonde, toen hij antwoordde: „II y a ici, mylord, des faits impérieux auxquels, de part et d'autre, nous devons nous résigner, des intéréts essentiellement divers que, de part et d'autre, nous sommes chargés de protéger et obligés de ménager. Le gouvernement du Roi est disposé et décidé a faire tous ses efforts pour amener, entre ces intéréts, les transactions les plus équitables, et pour seconder, par 1'application des principes libéraux, le bien-être général des deux pays; il vient de vous en donner une preuve dans les négociations qu'il a acceptées et qui se poursuivent pour la modification de nos tarifs mutuels. Mais le progrès dans cette voie est difficile et doit être lent. Le gouvernement du Roi est tenu de penser d'abord aux intéréts actuels des manufacturiers fran$ais et de la population ouvrière qui vit du travail qu'ils lui fournissent. Vous n'ignorez pas, mylord, qu'en France une partie des propriétaires du sol, même sans s'associer a aucune conspiration, a aucun !) Dezen oud-Saint-Simonist, die vooral bekend zou worden, door zijn aandeel in het Engelsch-Fransche handelsverdrag van 1860, overkwam tijdens die reis een ernstig ongeluk: de paarden van Bourqueney waren op hol geslagen en hij viel uit het rijtuig en bracht er nauwelijks het leven af. Bourqueney aan Molé, 18 April 1837. A. E. 649. Angleterre. 2) Sebastiani aan Molé, 9 Febr. 1838. A. E. 650. Angleterre. — 199 — projet de renversement, restent encore, envers le gouvernement de juillet 1830, dans une disposition malveillante, et ne lui prêtent point la force que cette classe de la société donne en général au pouvoir. Une autre classe, celles des grands manufacturiers, maltres de forges, négociants, s'est au contraire empressée vers le gouvernement du Roi, et lui a apporté, lui apporte en toute occasion, 1'appui de son activité, de son intelligence, de sa richesse, de son influence sociale. II est impossible que le gouvernement du Roi ne porte pas aux intéréts et aux sentiments de cette classe et de la population, qui se rattache a elle, un soin trés attentif; et ce n'est qu'aprés de scrupuleuses enquêtes, des discussions approfondies, et par des démonstrations évidentes de l'intérêt général du pays qu'il peut lui imposer des sacrifices et des efforts dont elle reconnaisse la nécessité" 1). En die klasse, die de regeering naar de oogen moest zien, was haar macht bewust en weerde zich geducht. Terwijl de onderhandelingen met Engeland in vollen gang waren, deden verscheidene leden van de Kamer van Afgevaardigden (Bresson, Defitte e. a.) het voorstel tot verhooging van de rechten op lijnwaad en hennep. De oude tarieven hierop dagteekenden van 27 Juli 1822 en waren gericht tegen den handarbeid van België en Duitschland; maar door de industriëele revolutie hadden ze hun doel gemist. Engeland werd de gevaarlijkste concurrent; de spinnerijen daar hadden het eerst de nieuwe technische uitvindingen toegepast. Terwijl in 1829 de invoer uit Engeland nog slechts 524 K.G. bedroeg, was deze in 1833 reeds tot 400.000 K.G. gestegen. Thiers had op zijn reis door Engeland en N.-Frankrijk in 1833 den geweldigen vooruitgang van die industrie gezien, en hij legde de zaak aan de „conseils-généraux" voor. En toen hij den 9den Februari zijn nieuwe douanewet aanbood, bleek dat die rechten aanmerkelijk verhoogd waren; die van 14 é 24 francs werden verhoogd tot 50, die van 33 a 44 tot 90 frs. De kamercommissie verlaagde, met het oog daarop, dat garens ook grondstof waren en omdat ze nog al geneigd was tot het vrijhandelsbeginsel, de vastgestelde verhoogingen tot 1/4. Het gevolg was, dat in 1839 het invoercijfer steeg tot 6.167.731 K.G., tot een waarde van ongeveer 30.000.000 frs. Reeds door de enquête van ') Guizot, Mémoires, V, 31—32. 200 1838 naar den toestand der linnen- en hennepindustrie waren de funeste gevolgen aan den dag gekomen en had men bij ordonnantie een weinig de tarieven verhoogd. Doordat Engeland den uitvoer van machines zeer belemmerde, had Frankrijk geen gelegenheid gekregen om te concurreeren. Daarom stelden de heeren nu een taxe van 15 % voor; ook op weefsels, want de vroegere verlagingen, die gediend hadden de Belgische industrie te bevoordeelen, hadden hun doel gemist: alleen de Engelsche had er van geprofiteerd: van 1835—'38 was de invoer uit Engeland gestegen van 13.235 K.G. tot 1.376.458 K.G. De onderhandelingen met Engeland mochten, volgens de voorstellers, de kamer niet weerhouden de verhoogingen goed te keuren, daar in 1834 de minister, wiens bedoeling het toch zeker niet geweest was de verhoudingen met het buitenland slechter te maken, nog veel hoogere rechten had willen heffen. En bovendien moest men niet vergeten, dat Engeland zelf hooge rechten hief op Fransche industrieproducten en het pas overging tot verlaging zijner tarieven, als het voor een bepaald artikel de wereldmarkt veroverd had. Frankrijk moest nu maar eens den moed toonen, zei Defitte, en den wil bezitten om Engeland op economisch gebied te weerstaan, „car Dieu merci 1 la force ne manque point d'être Francais en France comme on est Anglais en Angleterre, surtout en matière commerciale. C'est ici le feu sacré, Messieurs; nous en avons ramassé une étincelle, dans 1'espoir que la chambre ne la laissera point éteindre. Nous demandons qu'une protection modérée et sagement combinée nous donne le temps et les moyens de fondre ici des établissements semblables a ceux de nos voisins." Hoewel Cumn-Gridaine, de minister van handel, waarschuwde, dat men zoo op de onderhandelingen met Engeland, waarbij ook de garenkwestie ter sprake kwam, zou vooruitloopen, hoewel hij meedeelde, dat de regeering zelf met een voorstel tot verhooging van deze tarieven zou komen, stonden er nog, toen er beslist zou worden of men dit voorstel in behandeling zou nemen, 135 voorstemmers tegenover de 155, die er tegen waren1). Dat was een slecht voorteeken. Het douaneontwerp dat den 23sten Mei 1840 aan de kamer werd aangeboden, was dan ook een belangrijke con- ») Discussies op 1 Febr. 1840. Moniteur, 2 Febr. 1840. — 201 cessie aan de heeren Bresson c.s. Daarin werd een recht van 10 % geheven op garens; niet echter op weefsels, omdat gebleken was, dat de invoer van 1838 tot 1840 geleidelijk aan het afnemen was en men hierover met Engeland en België nog aan het onderhandelen was. Op steenkolen werd geen verlaging der tarieven meer toegestaan, daar de Engelsche kolen al zoo'n concurrentie aandeden, dat ze zelfs de markt van Parijs, die tot nog toe geheel in handen van Noord-Frankrijk was geweest, bedreigden1). Al drukte de minister zijn hoop uit, dat de onderhandelingen met Engeland tot een resultaat zouden voeren; in deze voorstellen lag reeds de kiem der mislukking. Daar de wet niet meer in behandeling genomen kon worden in de loopende zitting, werden bij ordonnantie van 24 Sept. 1840 reeds enkele wijzigingen ingevoerd. De „Chineesche muur der tarieven" bleef naar de zijde van GrootBritannië hermetisch gesloten. Engeland betreurde dit zooveel te meer, daar er in de onderhandelingen tusschen België en Frankrijk over een handelsverdrag voortgang kwam 2). Een oogenblik dreigde een zeer eigenaardige kwestie de tegenstellingen nog meer te verscherpen, maar het is Thiers gelukt, deze op het juiste moment uit te schakelen: het was het conflict tusschen Engeland en het Koninkrijk Napels, over de zwavelproductie op Sicilië, een twist waarbij ook Frankrijk betrokken kon worden. Sicilië bracht in dien tijd alle zwavel, noodig voor de industrie, op: de twee voornaamste afzetgebieden waren Frankrijk en Engeland. Vóór 1832 ging bijna alle zwavel naar Marseille, want daar had men toen uitsluitend de fabricage van kunstsoda. De Siciliaansche productie was toen 300.000 cantaren per jaar (1 cantare = 79 K.G.) a 12 tarin per cantare (1 tarin = 42 centimes). In 1832 begon ook in Engeland de fabricage van kunstsoda; de prijs van de zwavel steeg; de speculatie maakte er zich meester van en de prijs werd 55 tarin per cantare. De productie steeg van 300.000 tot 900.000 cantaren. Maar slechts 2/3 van die hoeveelheid kon geplaatst worden en de prijs viel tot 10 a 11 tarin. De producenten richtten verscheidene l) Moniteur, 27 Mei 1840. ') Zie Hoofdstuk III en Guichen, La crise d'Orient, 519. 202 vertoogen om de productie te doen verminderen tot de regeering van Napels. Deze trad toen met een Fransche maatschappij „TaixAyebar" in onderhandeling en sloot met haar een overeenkomst. De regeering belastte den uitvoer met 20 tarin/cantare. En de maatschappij pachtte dat recht tegen een jaarlijksche som van 400.000 ducaten, dat was ongeveer lj3 van de rechten, die geheven zouden worden. Daartegenover verplichtte de maatschappij zich 600.000 cantaren tegen een gemiddelden prijs van 23 tarin van de producenten te koopen, indien deze dat verlangden, want ze waren overigens vrij, te verkoopen aan wie ze wilden; en een schadeloosstelling van 4 tarin per cantare te betalen voor de 300.000 cantaren, die niet geproduceerd mochten worden. Overigens moest de maatschappij aan de koninklijke kruitmagazijnen de noodige zwavel leveren. 1 Juli 1838 zou het contract in werking treden x) ; maar een vijftien- tot twintigtal Engelsche handelshuizen te Palermo, Messina en Syracuse, die tot nog toe het monopolie hadden gehad, voelden zich verongelijkt, reclameerden en verkregen een uitstel van één maand. In dien tijd wierpen de Engelschen 320.000 cantaren op de markt. De Fransche maatschappij kwam zwak te staan; maar bankiers hielpen haar weer op de been. De koning van Napels, die beloofd had na 1 Jan. 1840 het monopolie in te trekken, handhaafde het ook na dien datum. De Engelschen waren teleurgesteld, beriepen zich nu op het handelsverdrag van 1816 (art. 4 en 5) waarbij hun de behandeling van de meestbegunstigde natie was gegarandeerd 2). De Engelsche regeering was bovendien bevreesd haar invloed op de Siciliaansche bevolking te zullen verliezen3) en Palmerston dreigde Napels met oorlog: admiraal Stopford kreeg bevel de Napolitaansche havens te blokkeeren. Toen bood Thiers zijn bemiddeling aan; een soort tegenbeleefdheid voor Palmerston's toestemming om het lijk van Napoleon naar Frankrijk over te brengen. Palmerston, die deze kwestie, zoo spoedig mogelijk wilde oplossen om al zijn krachten voor den Levant vrij te maken, nam het bemid- ») Het contract werd den oden Juli '38 gesloten. s) Mauguin, 2 Juni 1840. Moniteur, 3 Juni 140. Zie ook Francesco Guardione, II dominio dei Borboni in Sicilia dal 1830 al 1861, I, 225 vlg. ') Palmerston aan William Temple, 27 Juli 1840. Bulwer, Life of Palmerston, III, 43. — 203 — delingsvoorstel aan, welk voorbeeld, na eenige aarzeling, door Napels gevolgd werd. En Thiers, die toen nog geen oorlog wilde, vermeed zoodoende, dat hieruit een ernstig geschil tusschen de beide bondgenooten kon ontstaan. Het gelukte hem, ondanks de moeilijke onderhandelingen, de kwestie tot bevrediging van alle partijen op te lossen. Hij stelde een „conclusum" op, waarbij een beroep op het verdrag van 1816 ongeldig werd verklaard, het recht van den koning van Napels om exploitatie en uitvoer van zwavel te regelen naar zijn goedddunken werd erkend; waarbij verder het monopolie, aan de maatschappij Taix verleend, werd opgeheven, tegen een schadevergoeding aan genoemde instelling, terwijl tevens de vergoeding aan de benadeelde Engelsche fabrikanten werd vastgesteld. Na eenige aarzelingen stemde Napels hierin toe en den 7den Juli aanvaardde ook het Engelsche kabinet deze oplossing x). Daarmee werd tevens een einde gemaakt aan een der eerste pogingen om Fransch kapitaal te laten deelnemen in buitenlandsche industriëele ondernemingen. Het was een der vele offers, die het bondgenootschap met Engeland gevraagd heeft. En tevergeefs! Want 8 dagen na deze, voor Engeland alleszins gunstige, oplossing werd de isoleering van Frankrijk een feit. Het verdrag van den iSden Juli was daardoor des te pijnlijker voor de Fransche regeering. ') Guardione, t. a. p., 228; Guizot, Memoires, V, 104—105. KORTE SAMENVATTING De talrijke kwesties en bijzonderheden, die we besproken hebben, geven ons het beeld van een opportunistische staatkunde, die weinig continuïteit vertoont. Het departement van Buitenlandsche Zaken te Parijs moest met te veel factoren rekening houden om steeds naar één vast, groot doel te kunnen streven, zooals dat te Londen en St.-Petersburg het geval was. De leiding ging te vaak in andere handen over, dan dat een krachtige persoonlijke wil zijn stempel op de uitwendige politiek kon drukken, zooals Palmerston dat in Engeland kon doen. Het Julikoningschap heeft nooit een hechten grondslag gehad: het steunde slechts op één klasse, die wel economisch de sterkste was, maar die noch moreel, noch politiek een groot overwicht had op de overige bevolkingsgroepen. We hebben bij ons onderzoek gezien, dat die klasse vóór alles een welvaartspolitiek eischte; wat niet zonder invloed bleef op de buitenlandsche verhoudingen ; maar de belangen der bourgeoisie vormden niet, zooals in Engeland, een zekere eenheid. De handel eischte free-trade, de landbouw (wijnbouw) gedeeltelijk ook; de industriëelen waren voor het grootste deel protectionistisch. En deze stonden zelf dikwijls meer tegenover dan naast elkaar. Dat moest elke gezonde buitenlandsche politiek, die rekening wilde houden met de economische ontwikkeling van het land, verlammen; het maakte Frankrijk vrijwel machteloos tegenover de ontwikkeling der Duitsche Tolunie, die — de toekomst heeft het bewezen — de nederlaag der Franschen in 1870—'71 reeds in zich borg; het verhinderde, dat tusschen Engeland en Frankrijk, welke door hun politiek liberalisme samengingen, nieuwe gemeenschappelijke economische belangen ontstonden, die beide landen nauwer aan elkaar konden binden; het belemmerde een nationale politiek tegenover België; de expansie in het Middellandsche-Zeegebied en in het. Oosten, de verruiming der economische betrekkingen met de nieuwe wereld — 205 — schiepen daardoor terstond een sfeer van wantrouwen tusschen de twee politieke bondgenooten. Elk streven van Frankrijk zich naast Engeland een deel der economische hulpbronnen der wereld toe te eigenen, werd daardoor onmiddellijk geïnterpreteerd als een poging "om dit ten kóste van den bondgenoot te doen. Wat we bovendien herhaaldelijk konden opmerken, was, dat de vooraanstaande persoonlijkheden in Frankrijk zich duidelijk bewust waren, dat bij de sterke materiëele ontwikkeling der wereld, juist de economische vraagstukken in de verhoudingen tusschen de staten hoe langer hoe meer op den voorgrond traden, terwijl een toenemende proletarische beweging voor hen een sterke prikkel was om aan die problemen in 't bijzonder hun aandacht te schenken. Maar door de bovengenoemde omstandigheden kon de imperialistische idee, die in Frankrijk niet minder ver dan in Engeland gerijpt was, slechts occasioneel in toepassing gebracht worden. Dit zijn de voornaamste indrukken, die de buitenlandsche economische politiek der Julimonarchie in de eerste tien jaren van haar bestaan op ons achterlaat. 1 ■