VOORBERICHT. De „Veewet en hare uitvoering" is te beschouwen als een bijgewerkte en, waar noodig, vernieuwde uitgave van het werk, dat als de „Theorie der Vétérinaire Politie" door wijlen den heer A. P. Zaalberg was begonnen en later als „Verzameling van Wetten, Koninklijke besluiten, Ministerieele beschikkingen en Aanschrijvingen betreffende het Veeartsenijkundig Staatstoezicht enz." door de heer en M. J. Hengeveld G.Jzn. en J. A. Zaalberg geheel hernieuwd, achtereenvolgens drie nieuwe drukken beleefde. Aan het systeem van het oude werk werd in het algemeen vastgehouden, met dien verstande, dat het aantal rubrieken in verband met de uitbreiding van de stof werd vermeerderd en dat de onderlinge verwijzingen in het werk werden verduidelijkt. De bereids in werking getreden wet van 20 Maart 1920 {St.bl. no. 153), houdende bepalingen tot regeling van het veeartsenijkundig Staatstoezicht, zooals die wet sedert werd gewijzigd, werd aan de hand van Kamerstukken artikelsgewijze toegelicht, terwijl er voorts naar is gestreefd zooveel mogelijk alle nieuwe wettelijke bepalingen, aanschrijvingen, missives enz. op te nemen. Om het werk voor velen bruikbaar te maken, werd niet alleen de „Veewet" daarin opgenomen, maar is ook vermeld wat petrekking heeft op de „Staatszorg voor de paardenfokkerij", alsmede op het „vervoer van dieren op spoorwegen" en het voornaamste aangaande het „veeartsenijkundig onderwijs". Ten einde het zoeken in het werk te vergemakkelijken, is eerstens een overzicht van de hoofdindeeling van het werk, voorts eene chronologische opgave van alle in het boek vermelde wetten, aanschrijvingen, enz. en ten slotte een uitgebreid alphabetisch register gegeven. De practische waarde van het wérk van de bovengenoemde schrijvers, mag door de drie elkander opgevolgde nieuwe uitgaven wel als voldoende aangetoond worden beschouwd. Bij deze nieuwe bewerking is getracht die practische waarde te behouden of te verhoogen. Moge ook deze uitgave velen, die bij de uitvoering en handhaving der verzamelde voorschriften betrokken zijn, welkom zijn. Utrecht/Leeuwarden, Februari 1924. DE BEWERKERS. VI Tijdens het afdrukken werden in een „AANHANGSEL" nog aan het werk toegevoegd: Beschikking betreffende vervanging districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst. (Deze beschikking behoort tusschen volgnummers 9 en 10. Zij is afgedrukt onder volgnummer 229 op bladz. 549.) Missive betreffende verzendingskosten van dienststukken. (Deze missive behoort tusschen volgnummers 22 en 23. Zij is afgedrukt onder volgnummer 230 op bladz. 550.) Koninklijk besluit tot wijziging van het Reisbesluit 1916. (Dit besluit behoort tusschen volgnummers 158 en 159a. Het is afgedrukt onder volgnummer 231 op bladz. 552.) Met het vorenstaande is zoowel in den hiernavolgenden „Inhoud" als in het „Alphabetisch register" rekening gehouden. INHOUD No. Bladz. A. Tekst veewet , 1 3—18 Besluit inwerkingtreding veewet 2 19 B. Commentaar veewet 3 21—66 Afkortingen in den commentaar — 22 Geschiedenis der wet — 23 Inleiding — 25—26 Artikelsgewijze toelichting — 27—66 C. Organisatie van den veeartsenijkundigen dienst .... I 4—18 67—99 Besluit opheffing ministerie van landbouw, nijverheid en handel • ,; • #. • • 4 68 Wet voorziening naar aanleiding opheffing ministerie van landbouw, nijverheid en handel 5 71 Besluit inwerkingtreding opheffing ministerie van landbouw, nijverheid en handel '6 74 Missive betreffende benoeming inspecteur veeartsenijkundigen dienst 7 75 Besluit uitvoering art. 2 veewet 8 76 Besluit aanwijzing ambtenaren veeartsenijkundig staatstoezicht | 9 82 Beschikking betreffende vervanging van het districtshoofd 229 549 Besluit vaststelling instructie ambtenaren veeartsenijkundigen dienst 10 83 Missive betreffende den veeartsenijkundigen dienst ... 11 86 Beschikking vaststelling instructie voor de rijkskeurmeesters 12 87 Beschikking vaststelling instructie voor de rijkshulpkeurmeesters 13 91 Besluit betreffende benoeming veeopzichters 14 92 Besluit betreffende openbare verkoopingen Burgemeesters 15 93 Besluit omtrent uitzenden van detachementen als hulpmarechaussee 16 94 Wet betreffende de veeartsenijkundige politie ten opzichte van paarden van het leger 17 96 Missive over inwerkingtreden van vorengenoemde wet . 18 99 D. Voorschriften betreïfende den inwendigen dienst .... 19—73 101—155 ■ 1. Algemeene voorschriften. 2. Bijzondere voorschriften. Missive betreffende adresseeren van stukken 19 103 Missive betreffende adresseeren van dienstbrieven ... 20 104 Besluiten betreffende vrijstelling van port 21 105 Missive betreffende misbruik van portvrijdom 22 106 Missive betreffende verzendingskosten dienststukken . . 230 550 Missive betreffende verzenden van dienststukken in verband met Zondagsrust 23 107 viii Inhoud No. Bladz. Missive betreffende Zondagsrust 24 107 Missive betreffende bestellen of afgeven van dienstbrieven j op Zondag 25 108 Missive als voren 26 108 Missive betreffende inrichting, afmeting en ■ het vouwen van dienstbrieven 27 109 Missive betreffende gebruik enveloppen 28 110—111 Missive betreffende regeeringsgesprekken 29 112 Missive betreffende tijdelijke regeeringsgesprekken ... • 30 112 Missive als voren 31 113 Missive als voren 32 114 Missive betreffende beknoptheid in telegrammen over dienstzaken 33 115 Missive betreffende regeeringstelegrammen 34 1116—117 Missive betreffende werken op Goeden Vrijdag en Paasch- zaterdag 35 118 Missive betreffende levering van buitenlandsche nieuwsbladen en tijdschriften 36 119 Missive betreffende aanschaffing van Duitsche tijdschriften en boekwerken 37 120 Missive betreffende plaatsing van advertentiën in de staatscourant 38 121 Missive betreffende uitvoering van druk- en bindwerk . 39 122—123 Missive betreffende druk- en bindwerk 40 | 124 Missive betreffende bestellijsten rijksinkoopbureau ... 41 125 Missive als voren 42 126 Missive betreffende rijksinkoopbureau 43 127 Missive betreffende vernietiging van archivalia 44 128 Missive als voren 45 128 Missive betreffende verzoeken 46 129 Missive betreffende toetreding tot burgerwachten ... 47 130 Missive als voren 48 130 Missive betreffende bekleeden wethouderschap door ambtenaar 49 131 Missive als voren 50 131 Missive betreffende regeling jaarlijksche verloven ... 51 132 Aanschrijving betreffende aanvragen om pensioen ... 52 135 Missive betreffende inzending ontslagaanvrage door ondergeschikt personeel 53 136 Missive betreffende ontslag van tijdelijk personeel ... 54 137 Missive als voren 55 137 Missive als voren 56 138 Besluit bepaling opzeggingstermijn ontslag tijdelijk burgerpersoneel | 57 139 Missive betreffende het veeartsenijkundig jaarverslag . . 58 141 Model jaarverslag districtsveearts 59 142 Missive betreffende jaarverslag 60 144 Missive betreffende verslag van de inenting tegen vlekziekte 61 145 Inhoud ix No. I Bladz. Missive betreffende miltvuur 62 146' Missive betreffende maandelijksche opgaven van besmettelijke veeziekten 63 147 Missive betreffende maandstaten besmettelijke veeziekten 64 148 Missive als voren 65 148 Missive betreffende mond- en klauwzeer 66 149 Missive als voren 67 149 Missive betreffende besmettelijke ziekten bij paarden . . 68 150 Beschikking betreffende ziekten onder legerpaarden . . 69 151 Missive betreffende besmettelijke ziekten bij paarden . . 70 152 Missive betreffende hondsdolheid 71 153 Missive betreffende gratieverzoeken 72 154 Missive betreffende bescherming van dieren 73 155 E. Bepalingen aangaande de bestrijding van besmettelijke veeziekten. (Toepassing der wet) 74—95 157—200 Besluit betreffende verordeningen veemarkten 74 159 Missive betreffende verordeningen veemarkten 75 161 Missive als voren 76 162 Besluit betreffende verwerking zuivelproducten .... 77 163 Besluit betreffende behandeling van melk 78 164 Beschikking betreffende behandeling en vervoer van afgeroomde melk en karnemelk 79 165 Besluit betreffende inenting van vee 80 168 Besluit betreffende maatregelen ter voorkoming van verspreiding van smetstof 81 170 Besluit betreffende verbod vervoer van voorwerpen . . 82 172 Besluit betreffende reiniging, ontsmetting en onschadelijk- making 83 174 Besluit betreffende verdacht vee 84 183 Beschikking betreffende waarschuwingsborden en ken- teekenen 85 186 Beschikking als voren 86 Beschikking betreffende model muilkorf 87 190 Missive betreffende hondsdolheid 88 192 Missive als voren 89 193 Missive als voren 90 Missive als voren 91 Besluit als voren (Voorbeeld) 92 196 Missive als voren 93 197 Missive als voren 94 Besluit uitvoering art. 47 veewet (bestrijding tuberculose) 95 199 F. Wetenschappelijke inrichtingen 96—114201—256 1. De rijksseruminrichting. 2. De veeartsenijkundige hoogeschool." Besluit uitvoering art. 3 veewet (aanwijzing wetenschappelijke inrichtingen) 96 203 Besluit uitvoering art. 99, eerste lid, veewet (inrichtingen van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek) .... 97 205 x Inhoud No. Bladz. Besluit uitvoering art. 99 veewet (voorkoming versprei- I ding van smetstof door wetenschappelijke inrichtingen) 98 206 Besluit tot vaststelling van een reglement voor de Rijksseniminrichting 99 207 Bekendmaking betreffende onderzoek van melk en slijm op tuberkelbacillen 100 212 Bekendmaking betreffende onderzoekingen aan de Rijks- j seniminrichting 101 213 Bekendmaking betreffende onderzoek van geheimmiddelen 102 215 Bekendmaking betreffende onderzoek van melk en melkproducten 103 216 Bekendmaking betreffende onderzoek van water in verband met ziekten van het vee 104 217 Bekendmaking betreffende uierziekten bij schapen en geiten | 105 219 Beschikking betreffende levering van sera, entstoffen, enz. 106 220 Beschikking betreffende levering van vogeltuberculine . | 107 223 Missive betreffende miltvuurserum 108 224 Missive betreffende miltvuurserum in depót 109 225 Wet tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs ; 110 230 Reglement voor de veeartsenijkundige hoogeschool te Utrecht 111 246 Bepalingen betreffende de promotiën en de examens aan de veeartsenijkundige hoogeschool 112 250 Beschikking betreffende splitsing van het eerste deel van het veeartsenijkundig examen in twee gedeelten ... 113 255 Besluit betreffende overgangsbepalingen afleggen examen 114 256 6. Voorschriften betreffende de uitoefening der veeartsenij- kunde 115—126257—29 Wet tot regeling van de uitoefening der veeartsenijkunst 115 259 Beschikking betreffende het programma van het examen van Empiristen . 116 264 Wet houdende goedkeuring van eenige artikelen der overeenkomst tusschen Nederland en België, betreffende de wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten van het eene Rijk, tot uitoefening der geneeskunst of van een harer takken in die van het andere 117 265 Besluit betreffende de wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten van het eene Rijk, tot uitoefening der geneeskunst of van een harer takken in die van het andere 118 I 267 Wet, waarbij de tusschen Nederland en België gesloten overeenkomst betreffende de wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten wordt uitgebreid tot de veeartsen | 119 | 271 Inhoud xi I No. | Bladz. Wet houdende goedkeuring van eenige artikelen der overeenkomst tusschen Nederland en het Duitsche Rijk, betreffende de wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten van het eene Rijk, tot uitoefening der geneeskunst of van een harer takken in die van het andere 120 273 Besluit betreffende de tusschen Nederland en Duitschland gesloten overeenkomst tot regeling van de uitoefening der geneeskunst in de grensgemeenten 121 275 Wet, waarbij de tusschen Nederland en Duitschland gesloten overeenkomst betreffende de wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten wordt uitgebreid tot de veeartsen 122 280 Besluit betreffende de tusschen Nederland en Duitschland i gesloten overeenkomst, waarbij de regeling van de uitoefening der geneeskunde in de grensgemeenten wordt uitgebreid tot veeartsen 123 283 Besluit betreffende de uitoefening der veeartsenijkundige praktijk door paardenartsen 124 287 Beschikking houdende o. m. nadere vaststelling der lijsten van vergiften 125 289 Missive betreffende aflevering van vergiften door veeartsen 126 291 H. Cursussen in vee- en vleeschkeuring 127 128 293 301 Besluit betreffende vaststelling van het reglement voor de cursussen in vee- en vleeschkeuring 127 i 295 Beschikking betreffende vaststelling van het leerplan voor de cursussen in vee- en vleeschkeuring .... 128 | 300 I. Voorschriften betreffende den in-, uit- en doorvoer van vee en van daarvan afkomstige artikelen 129—142 303—345 1. In- en doorvoer. 2. Uitvoer. Besluit betreffende den in- en doorvoer van vee en van mest 129 305 Beschikking betreffende den in- en doorvoer van vee en mest 130 306 Beschikking betreffende het verbod van in- en doorvoer van buitenslands van eenhoevige dieren 131 310 Beschikking betreffende in- en doorvoer van eenhoevige dieren 132 316 Besluit betreffende den in- en doorvoer van eenhoevige dieren 133 317 Missive betreffende dourine 134 318 Beschikking betreffende doorvoer van vee op binnenkomende schepen 135 319 Missive betreffende in- en doorvoer van artikelen, afkomstig van vee 136 320 Missive betreffende veeziekte (in- en doorvoer van artikelen, afkomstig van vee) I 137 321 xii Inhoud No. Bladz. Missive betreffende in- en doorvoer van artikelen, afkomstig van vee 138 322 Besluit betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd vee 139* 323 Besluit tot uitvoering van art. 69 der veewet (uitvoer van vee) 140 342 Beschikking betreffende uitvoering van art. 69 der veewet (vrijstelling keuring) 141 343 Wet tot wering van besmettelijke pluimveeziekten (pluim- veewet) 142 344 J. Voorschriften betreffende de uitvoerkeuring van vleesch 143—149347—370 Besluit tot uitvoering van art. 70 der veewet (uitvoer van vleesch) 143 349 Besluit tot uitvoering van art. 74 der veewet 144 350 Beschikking betreffende uitvoering van art. 74 der veewet 145 366 Beschikking betreffende uitvoer van vleesch (ontheffing uitvoerverbod van vleesch) 146 367 Beschikking betreffende uitvoering van art. 74 der veewet (stempelmerk voor varkensvleesch) 147 368 Beschikking betreffende uitvoering van art. 74 der veewet (onthouding goedkeuring in geval van tuberculose). . 148 369 Beschikking betreffende uitvoering van art. 74 der veewet 149 370 K. Comptabele voorschriften 150—220 371^509 1. Vorderingen ten laste van het rijk. 2. Storting en verantwoording van ontvangsten ten bate van het rijk. Wet houdende bepaling van den tijd, binnen welken alle pretensiën, ten laste van het rijk, zullen moeten worden ingediend 150 373 Missive betreffende inzending vorderingen 151 375 Missive betreffende reisdeclaraties 152 376 Missive als voren 153 377 Missive betreffende betalingen per postgiro 154 378 Missive betreffende giroverkeer Nederlandsche Bank . . 155 379 Besluit tot regeling van de vergoeding voor reis- en verblijfkosten 156 381 Besluit tot wijziging en aanvulling van het reisbesluit 1916 157 396 Missive betreffende wijziging reisbesluit 158 400 Besluit tot wijziging van het reisbesluit 1916 231 552 Missive als voren 159a 403 Missive betreffende declaratie-formulieren 1596 404 Missive betreffende vergoeding wegens reiskosten . . . 160 405 Missive betreffende reisdeclaratiën van plaatsvervangende districtsveeartsen 161 408 Circulaire betreffende het declareeren van reiskosten . . 162 409 Missive betreffende dubbele betaling van vorderingen ten laste van het Rijk 163 410 Besluit betreffende vacatiegeld voor plaatsvervangende districtsveeartsen I 164 | 413 Inhoud xih No. I Bladz. Missive betreffende vacatiegelden ' 165 | 415 Besluit betreffende belooning voor het onderzoek van voor uit-, in- en doorvoer bestemd vee 166 416 Missive betreffende declaratiën wegens belooningen voor i het onderzoek van voor uit-, in- en doorvoer bestemd vee 167 417 Missive betreffende machtiging reizen buiten het ambtsgebied I 168 418 Missive betreffende het maken van reizen buiten het ambtsgebied 169 419 Missive betreffende vergoeding voor het gebruik van bijzondere vervoermiddelen, voor tochten niet vallende | in het Reisbesluit 1916 170 420 Missive betreffende gebruik van automobielen 171 421 Missive betreffende vergoeding wegens gebruik van eigen rijwiel, motorrijwiel en automobiel 172 | 422 Missive betreffende vergoeding wegens gebruik van eigen automobiel 173 423 Missive betreffende bezuiniging . .. : 174 424 Missive betreffende beperking van uitgaven 175 425 Missive als voren 176 426 Missive betreffende zuinigheid bij toepassing maatregelen | i. z. wering besmettelijke veeziekten 177 427 Missive betreffende declaraties in zake besmettelijke veeziekten 177) Zie art. 1 der thans vervallen wet van 20 Juli 1870 (5. 131) zooals die sedert werd gewüzig, •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. (Zie nos. 4 en 5.) Omvang van net veeartsenijkundigstaatstoezicht. i k • Zie no. 9. Organisatie . veeartsenükundlgendienst. 1. 28 Artikel 2 Veewet No. 3. Zie no. 8. Idem. Zie nos. 10, 18 en 18. Indeeling ln districten. Titels ambte. naren. Commissie van advies. De wijze waarop zij worden benoemd, geschorst en ontslagen, benevens hun werkkring en hnnne bevoegdheid, worden bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Daarbij wordt het Rijk verdeeld in districten en wordt bepaald, dat over ieder district een ambtenaar als hoofd van den dienst wordt aangewezen. De instructie van de ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst wordt door Ons vastgesteld. 1. In het oorspronkelijk wetsontwerp was de inrichting van den veeartsenijkundigen dienst in de wet zelf; niet gelijk thans het derde en vierde hd van dit artikel aangeven; in een algemeenen maatregel van bestuur vastgelegd. De Minister, die tegelijk met de Memorie van Antwoord o. a. deze wijziging aanbracht, voerde aan, dat deze oplossing door hare buigzaamheid het voordeel had, dat, indien de omstandigheden een wijziging van den dienst noodig of wenschelijk maken, daarmede gemakkelijk kan worden rekening gehouden. (A n, bldz. 2.) 2. In het Voorloopig Verslag werd er bezwaar tegen gemaakt, wederom den titel „districtsveearts" te gebruiken, o. a. omdat deze niet voldoende de eigenlijke taak van dien ambtenaar weergeeft. (Vu, bldz. 1.) De Minister redigeerde thans dit artikel (zie vierde lid en aant. no. 3, sub b) zoodanig, dat aan dit bezwaar werd tegemoet gekomen. (Aii, bldz. 2.) Zie hieromtrent uitvoeriger H. 2e K. bldz. 1474. 3. Ter uitvoering van het derde, vierde en vijfde lid van dit artikel is o. a. gegeven het Koninklijk besluit van 25 April 1922 (5. 219) % Uit genoemd Koninklijk besluit blijkt: a. dat de veeartsenijkundige dienst ressorteert onder de Directie van den Landbouw (art. 2 K. B.); b. dat het land ten behoeve van dien dienst is verdeeld in 13 districten (art. 3 K.B.). Aan het hoofd van ieder district staat een Inspecteur districtshoofd; (Zie art. 2, vierde lid der wet.) c. dat de ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst den titel dragen van: I. directeur; II. inspecteur (in algemeenen dienst of districtshoofd); III. plaatsvervangend inspecteur; IV. Rijkskeurmeester; V. opzichter (art. 4 K. B.); d. dat deze ambtenaren zich gedragen naar de voorschriften van den Directeur-Generaal van den Landbouw (art. 2, tweede lid, K. B.); e. dat voor ieder der sub c genoemde ambtenaren een instructie is vastgesteld (zie artt. 10—19 K. B. en art. 2, laatste lid der wet)*); ƒ. dat de Minister zich tijdelijk kan doen bijstaan door eene commissie van advies inzake het veeartsenijkundig staatstoezicht, van welke commissie de Directeur-Generaal van den Landbouw ambtshalve lid is (art. 20 K. B.) *) Zie voor de organisatie van den Veeartsenijkundigen Dienst, afdeeling C van dit werk, meer speciaal de nummers 8 en 0. No. 3 Artikelen 23—26 Veewet 39 1. Zie voor de wijze waarop de kosten van het vervaardigen en plaatsen van waarschuwingsborden en kenteekenen aan het Rijk in rekening kunnen worden gebracht de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, dd. 19 Juni 1922, no. 6821, afd. Comptabiliteit. Artikel 24. Het is verboden bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen voorwerpen te vervoeren van of naar gebouwen of terreinen, waar een kenteeken is geplaatst. Van het in het vorig lid bepaalde wordt door den burgemeester, op verzoek van den belanghebbende, ontheffing verleend, indien het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst tegen deze ontheffing geen bezwaar heeft, en zoo noodig, onder de door dien ambtenaar te stellen voorwaarden. 1. Het is practisch en meer in het belang eener spoedige behandeling ontheffing van het in het eerste lid bedoelde verbod te doen verleenen door den Burgemeester, dan, zooals het derde lid van art. 29 der wet van 1870 *) voorschrijft door den Commissaris der Koningin in de provincie. De Burgemeester is bovendien het orgaan, Waaraan de uitvoering der wet is toevertrouwd; er is geen reden om in dit bijzondere geval den Commissaris tot medewerking in te roepen. (M. v. T. bldz. 4.) 2. De in dit artikel bedoelde algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (S. 81). 3. Zie aant. 1 op art. 20 der wet en art. 27 der wet. 4. Zie art. 97 der wet. Artikel 25. Het is verboden gebouwen of terreinen, waar een kenteeken is geplaatst, te verlaten, dan na toepassing van de bij algemeenen maatregel van bestuur voorgeschreven maatregelen van ontsmetting. L Volgens het laatste lid van art. 29 der wet van 1870 moeten de kleederen van personen, die een afgesloten terrein willen verlaten, vooraf worden ontsmet. Het is echter noodzakelijk deze ontsmetting niet te beperken tot de kleederen, doch ook het schoeisel te doen ontsmetten, de handen te doen wasschen, enz. (M. v. T. bldz. 4.) 2. De in dit artikel bedoelde algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (S. 83). 3. Vergelijk aant. 4 op art. 20 der wet, en zie art. 27 der wet. Artikel 26. De burgemeester zorgt, dat bij den toegang of de toegangen van gebouwen of terreinen, waar een kenteeken is geplaatst, middelen tot de in het vorige artikel bedoelde ontsmetting aanwezig zijn. De kosten van het vervaardigen of aanschaffen van de middelen tot ontsmetting worden betaald uit 's Rijks kas. Zie no. 88. Verboden vervoer voor. werpen van of naar gebouwen, enz., waar ken. toeken is geplaatst en ontheffing van dat ver. bod door Burgemeester. Zie no. 88. Verbod ver. laten van een waar kenteeken Is geplaatst dan na ontsmetting. Maatregelen van ontsmetting. Burgemeester zorgt, dat middelen tot ontsmetting aanwezig zijn. ') Art. 29 derde lid, van de wet van 1870 luidt: Uitzonderingen op het verbod bedoeld in het tweede lid (verbod vervoer uit besloten kring) kunnen in zeer bijzondere gevallen door onzen Commissaris in de provincie worden verleend. 40 Artikelen 26—30 Veewet No. 3 Verrekening kosten ontsmettingsmiddelen met het Rijk Inroeping hulp gewapende macht ter handhaving van het verbod bedoeld hij de artt. 24 en 25. Verwijderen waarschu. wlngsborden en kenteekenen. Merken van ziek, verdacht en hersteld vee. Zie no. 83. Onschadelijk maken ziek en verdacht vee, dat is afgemaakt of gestorven en besmette voorwerpen. 1. Dit artikel voorziet in eene leemte in de bestaande wetgeving. (M. v. T. bldz. 4.) 2. Zie voor de wijze, waarop de kosten van het vervaardigen of aanschaffen van de middelen tot ontsmetting met het Rijk moeten worden verrekend, de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, dd. 19 Juni 1922, no. 6821, afd. Comptabiliteit. Artikel 27. Voor de handhaving van het verbod, bedoeld in de artikelen 24 en 25 kan de burgemeester de hulp inroepen van de gewapende macht 1. Zie de artt. 24 en 25 met de aanteekeningen daarop. Artikel 28. De burgemeester doet waarschuwingsborden en kenteekenen verwijleren, zoodra het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst eene daartoe strekkende schriftelijke verklaring heeft afgegeven. 1. Volgens dit artikel zal de Burgemeester zich naar de schriftelijke verklaring van het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst betreffende de verwijdering van de waarschuwingsborden en kenteekenen moeten gedragen, terwijl art. 21 hem vrijheid laat de verklaring van dien veearts betreffende de plaatsing dier borden en kenteekenen — en in het algemeen betreffende eenigen maatregel ter bestrijding der ziekte — althans voorloopig, tot de minister eene beslissing geeft, niet op te volgen. Men zag hierin eene niet gerechtvaardigde inconsequentie en drong er op aan, dat beide bepalingen met elkaar in overeenstemming zouden worden gebracht. (VII, bldz. 2.) 2. De Regeering voerde naar aanleiding van deze opmerking aan, dat tusschen dit artikel en art. 21 een groot verschil bestaat. De burgemeester mag de toepassing van den door de veterinaire ambtenaren noodig geachten maatregel wel opschorten ten voordeele, doch niet ten nadeele van den belanghebbende. (Au, bldz. 3.) 3. Vergelijk art. 21 der wet met de aanteekeningen en art. 97 der wet. Artikel 29. Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) worden voorschriften gegeven betreffende het merken van ziek, verdacht en hersteld vee. Artikel 30. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent het onschadelijk maken van ziek en verdacht vee, dat is afgemaakt of gestorven, en van andere voorwerpen, welke besmet zijn of welke kunnen worden verondersteld gevaar op te leveren voor besmetting. 1. De voorschriften van den minister betreffende het merken van ziek, verdacht en hersteld vee waren bij het afdrukken van dit werk nog niet verschenen. 2. De algemeene maatregel van bestuur bedoeld in art. 30 is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (S. 83). 3. Zie voor „ziek en verdacht vee" art. 15 der wet, en voor „vee" art. 4 der wet. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 3 Artikelen 41—43 Veewet 45 Artikel 41. De in het vorige artikel bedoelde waardeering geschiedt door een door den burgemeester benoemden deskundige. Indien de burgemeester, het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst of de eigenaar of diens gemachtigde, geen genoegen nemen met de Waardeering, geeft de burgemeester hiervan terstond kennis aan den kantonrechter, die bij eenvoudige beschikking twee deskundigen benoemd, welke met den eersten deskundige de waardeering verrichten en bij meerderheid van stemmen beslissen. Indien geen meerderheid is te verkrijgen, geldt het bedrag, dat noch het hoogste, noch het laagste is. Artikel 42. Terstond nadat de waarde is vastgesteld, geeft de burgemeester van de gemeente, waar de voorwerpen zich bevinden, aan den eigenaar eene verklaring af, dat hem de daarin uitgedrukte geldsom uit 's Rijks kas zal worden uitgekeerd. De burgemeester zendt van de in het vorige lid bedoelde verklaring terstond een afschrift aan Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *). 1. Het kwam der Regeering in het belang van eene eenvoudige regeling der comptabiliteit wenschelijk voor de schadeloosstellingen rechtstreeks te doen betalen uit 's Rijks kas, zonder dat, zooals volgens de oude wet, de gemeentekas daarbij voorschotten doet. (M. v. T. bldz. 4.) 2. Ten aanzien van de wijze, waarop de schadeloosstellingen, bedoeld in art. 39 (zie aldaar) en volgende, moeten worden verrekend, zie de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, dd. 19 Juni 1922, no. 6821, afd. Comptabiliteit en voor de modellen van de verklaringen bedoeld in art. 42. 3. Vergelijk vooral art. 39 e. v. der wet met de aanteekeningen daarop en art. 97 der wet. Artikel 43. Indien door het onschadelijk maken van voorwerpen schade wordt toegebracht aan gebouwen of terreinen, wordt de eigenaar of gebruiker uit 's Rijks kas schadeloos gesteld. Bij geschil over het bedrag der schadeloosstelling wordt dit op verzoek van de meest gereede partij, door den kantonrechter bepaald bij beschikking, zonder hooger beroep. 1. Bij dit artikel werd in de Commissie van Rapporteurs o. a. gevraagd of de kantonrechter naar 's Ministers meening zal moeten beslissen zonder deskundigen te hooren. Men sprak het vermoeden uit, dat dit niet het geval is; deskundigen zullen in geschillen als hier bedoeld, zeer dikwijls onmisbaar zijn, zij zullen zeker ook op de gewone wijze moeten worden beëedigd en rapport moeten uitbrengen. (V li, bldz. 3.) De Minister antwoordde op de vraag, of deskundigen moeten worden gehoord, dat dit geheel overgelaten is aan het oordeel van den kantonrechter. (Au, bldz. 3.) 2. Vergelijk de artt. 31 en 59 der wet. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. IVaardeerlng ioor deskunilge door Burgemeester benoemd. Verschil van meentng over de waardeering. Verrekening der waardeering met eigenaar. Betaling rechtstreeks door het Rijk. Wijze van betaling der schadeloosstellingbedoeld bij art. 39 c.v. Model ver. klaring scha. deloosstelllng. Schade aan gebouwen of terreinen door onschadelijk maken van voorwerpen. Hooren van deskundigen door kantonrechter. 46 Artikelen 44—46 Veewet No. 3 Schade -door voorbehoedende behandeling enz. Veeziekten, waarop de bepalingen voor besmettelijke veeziekten even. tueel van toepassing kunnen worden verklaard. Verbod aanvoer vee op markten, keuringen tentoonstellingen enz. Artikel 44. Schade, veroorzaakt door de toepassing van maatregelen, strekkende om verspreiding van smetstof buiten het bedrijf te keeren, of veroorzaakt door een behandeling, als bedoeld in artikel 9, kan in bijzondere gevallen door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) uit 's Rijks kas geheel of gedeeltelijk worden vergoed. 1. Reeds vroeger kon, volgens de bepalingen van het Koninklijk besluit van 25 Juli 1911 (5. 260), ingeval van schade, veroorzaakt door de toepassing van maatregelen tegen het mond- en klauwzeer, in bijzondere gevallen door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel vergoeding van bedrijfsschade worden toegekend. (M. v. T. bldz. 4.) 2. Vergelijk artt. 9, 32 en 38 der wet. § 5. Slotbepalingen. Artikel 45. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat de voorschriften van dezen titel geheel of gedeeltelijk zullen worden toegepast tot wering en bestrijding van: a. de tuberculose der runderen; 6. het houtvuur der runderen; c. de huidschimmelziekte bij runderen en paarden; d. de goedaardige droes der paarden; e. de borstziekte der paarden; ƒ. het rotkreupel der schapen; g. de vlekziekte der varkens; h. de borstziekte der varkens; i. de varkenspest; j. de trichinen ziekte der varkens; k. besmettelijke aandoening der geslachtsorganen; l. het besmettelijk verwerpen bij runderen en paarden. Wanneer ingevolge het eerste lid de voorschriften van dezen titel gedeeltelijk van kracht worden, treden de bepalingen van § 4 daarbij van rechtswege in werking. 1. In dit artikel zijn de besmettelijke veeziekten genoemd, wier wering en bestrijding in het belang van den veestapel wenschelijk is, terwijl toch wegens hun minder gevaarlijk karakter niet alle voorschriften, betreffende de wering en bestrijding in de wet opgenomen, van toepassing behoeven te zijn. (M. v. T. bldz. 4.) 2. Het laatste lid werd door den Minister toegevoegd tijdens de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer. (H. 2e K. bldz. 1474.) Artikel 46. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden verboden, dat vee, aangetast door of verdacht van eene der in het vorige artikel bedoelde ziekten, wordt gebracht op veemarkten of keuringen, tentoonstellingen of verkoopingen van vee. 1. Vergelijk art. 10 der wet. 2. Voor „vee" zie art. 4 der wet. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zake: No. 3 Artikelen 72—75 Veewet 57 Artikel 72. Ter keuring aangeboden, voor uitvoer ongeschikt bevonden vleesch wordt, indien het niet aanstonds ongeschikt wordt bevonden, om als voedingsmiddel te dienen, aan een nader onderzoek onderworpen. Artikel 73. Indien bij het nadere onderzoek vleesch geschikt bevonden is, om als voedingsmiddel te dienen, wordt het, na voorzien te zijn van een of meer merken en zoo noodig na sterilisatie teruggegeven aan hem, die het ter keuring heeft aangeboden. Indien bij de keuring of het nadere onderzoek vleesch ongeschikt bevonden is, om als voedingsmiddel te dienen, wordt het vernietigd of, indien de eigenaar dit wenscht, als voedingsmiddel onbruikbaar gemaakt. Artikel 74. Door Ons worden voorschriften gegeven omtrent: a. de wijze, waarop de dieren, waarvan het vleesch aan keuring onderworpen is, worden geslacht; b. de gemeenten en de plaatsen, waar, alsmede de tijdruimten, waarbinnen vleesch ter keuring kan worden aangeboden; c. den staat, waarin vleesch ter keuring aangeboden en voor uitvoer ingeladen wordt; d. de keuring, de sterilisatie, de onbruikbaarmaking als voedingsmiddel en de vernietiging van vleesch; e. de wijze, waarop de merken worden ingericht en aangebracht. 1. Ad artikel 71. Zie voor de ontheffingen, bedoeld bij dit artikel, de ministerieele beschikking van 15 Juni 1922 (Staatscourant van 15 Juni 1922, no. 115). 2. Zie art. 70. 3. Ad artikel 74. Zie voor de in art. 74 bedoelde voorschriften het Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, no. 40, opgenomen in de Staatscourant van 15 Juni 1922, no. 115. 4. Ter uitvoering van verschillende voorschriften van het sub 1 bedoelde Koninklijk besluit zijn gegeven: de beschikkingen van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, dd. 15 Juni 1922, opgenomen in de Staatscourant van 15 Juni 1922, no. 115. 5. Zie voor „vleesch" art. 4 der wet. Artikel 75. Vergoeding van de kosten van keuring en sterilisatie wordt geheven naar een door Ons vast te stellen tarief. 1. Het tarief bedoeld in dit artikel is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, no. 41, opgenomen in de Staatscourant van 14 Juni 1922, no. 114. Nader onder, zoek van voor uitvoer ongeschikt bevonden vleesch. Vernietiging of onbruikbaarmakingvan afgekeurd vleesch. Zie nos. 144, 145» 147, 148 en 140. Voorschriften omtrent slachting, plaatsen en tijden van keuring, sterilisatie, onbruikbaarmaking, vernietiging enz. Keuring vleesch voor Groot-Brittannië en Ierland. Kleurstof stempel- of tatoeëermerken. Stempelmerk varkens- vleesch. Zie no. 216. Tarief vergoeding kosten keuring en sterilisatie vleesch. 58 Artikelen 76 en 77 Veewet No. 3 Opsporingsambtenaren. Algemeene opmerking. Bevoegdheid tot binnentreden door opsporingsambtenaren. Waar mag worden binnengetreden. TITEL VI. Strafbepalingen. Artikel 76. Met het opsporen van de in deze wet strafbaar gestelde feiten zijn belast, behalve de bij artikel 8, 1°. tot en met 6°., van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren: a. de met de uitoefening van den veeartsenijkundigen dienst belaste ambtenaren; b. de marechaussee; c. alle andere ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie; d. de ambtenaren van de invoerrechten en accijnzen. 1. Ten aanzien van de strafbepalingen is gestreefd zoowel naar verduidelijking, als naar tegemoetkoming aan de bezwaren, welke van de zijde van belanghebbenden in dit opzicht geuit zijn. (M. v. T. bldz. 6.) 2. De ambtenaren, bedoeld bij art. 8, 1°. tot en met 6°. Wetboek van Strafvordering zijn: 1°. de veld- en boschwachters; 2°. de officieren en onderofficieren der marechaussee; 3°. de directeuren en commissarissen van politie en de waterschouten; 4°. de burgemeesters of degenen die hen vervangen, doch alleen in de gemeenten alwaar geene commissarissen van politie zijn; 5°. de kantonrechters; 6°. de ambtenaren van het Openbaar Ministerie, behalve die bij de kantongerechten. 3. Met de sub b in dit artikel genoemde marechaussee, zijn blijkbaar bedoeld de ambtenaren van dien dienst, niet genoemd in punt 2 van art. 8 Wetboek van Strafvordering. Artikel 77. De in het vorige artikel bedoelde ambtenaren zijn bevoegd besloten lokalen en erven binnen te treden. Indien dit binnentreden geschiedt tusschen zonsonder- en zonsopgang wordt door hen een proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vier en twintig uren aan degene, in wiens lokaal of erf is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld. Indien hun de toegang wordt geweigerd, verschaffen zij zich dien desnoods met inroeping van den sterken arm. In woningen treden zij tegen den wil van den bewoner niet binnen dan op vertoon van een schriftelijken, bijzonderen last van den burgemeester of van den kantonrechter. Van dit binnentreden wordt door hen een proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vier en twintig uren aan dengene, in wiens woning is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld. 1. In dit artikel wordt de bevoegdheid tot binnentreden door opsporingsambtenaren behandeld. Binnengetreden mag worden in: 1°. besloten lokalen; 2°. erven. No. 3 Artikelen 77—79 Veewet 59 Ad 1°. De ambtenaar vrage zich bij het betreden van een „besloten lokaal" nauwkeurig af, of dat lokaal al of niet kan vallen onder het begrip „woning". Hij zij indachtig de bepaling van art. 370 Wetboek van Strafrecht, waarbij strafbaar gesteld wordt de ambtenaar, die met overschrijding zijner bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij de wet bepaalde vormen in de woning enz,, bij een ander in gebruik, diens ondanks binnentreedt of wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op vordering van of vanwege den rechthebbende aanstonds verwijdert. Als regel kan men, mits deze lokaliteiten niet aan eene woning zijn vastgebouwd, gerust betreden, besloten bergplaatsen, kantoorgebouwen, loodsen, pakhuizen, werkplaatsen enz. *) Ad 2°. Wat onder „erven" verstaan wordt bepaalt de wet niet. Gemeenlijk verstaat men hieronder: „grond of afgezette ruimte waarop het huis staat, verdeeld in voorerf (voor het huis) en achtererf (achter het huis en gewoonlijk met boomen en struiken bezet) of ook wel onbebouwd stuk grond bij eene boerenwoning, afgesloten ruimte, grondgebied". (Zie van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal.) Uit dit artikel blijkt dat te allen tijde mag worden binnengetreden in besloten lokalen en erven. Wordt aldaar echter binnengetreden tusschen zonsondergang en zonsopgang, dan behoort proces-verbaal van binnentreden te worden opgemaakt. (Zie tweede lid.) 2. Het derde üd duidt er op, dat tegen den wil van den eigenaar of rechthebbende, desnoods met geweld kan worden binnengetreden. 3. Blijkens het vierde lid is voor het betreden van een woning tegen den wil van den bewoner noodig een schriftelijke bijzondere last afgegeven door a. den Burgemeester of b. den Kantonrechter. Van een zoodanig binnentreden moet weder proces-verbaal worden opgemaakt. (Zie laatste lid.) 4. Vergelijk het vorig artikel met de toelichting. Artikel 78. Overtreding van het bepaalde in de artikelen 13, 17, 24, eerste lid, -25, 35, eerste üd, 37, 52, 53 of 70, of krachtens de artikelen 6, 8,10, 11, 12, 29, 33, 38, 45, 46, 48, 57, 60, 61, 63 of 69 dezer wet, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. Op overtreding van eene verordening, als bedoeld in artikel 5, lid 1, kan hechtenis worden gesteld van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. Dit artikel werd gewijzigd bij de wet van 17 Maart 1923 (Staatsblad no. 93). Artikel 79. Hij, die een der in deze wet bedoelde kenteekenen of merken namaakt ') Men zie uitvoeriger: Wetb. van Strafvordering door j. w. Haarman en a. w. v. d. buhgt Besloten lokalen. Erven. Wanneer mag worden binnengetreden. Weigering toegang. Binnentreden woning. Strafbepalin. gen. Alphen a. d. Kun, ÏVU, Dlaz. 1Z3 e.v. No. 3 Artikelen 85—87 Veewet 61 In een geval van toepassing in eene bepaalde gemeente van de voorschriften der Veewet tegen Hondsdolheid is twijfel gerezen omtrent de vraag, wie strafrechtelijk aansprakelijk is voor het opvolgen van het bevel, gegeven krachtens artikel 60 in verband met de artikelen 61 tot en met 63 van genoemde wét en tegen wien bij overtreding proces-verbaal zal moeten worden opgemaakt. Hierbij is blijkbaar niet in aanmerking genomen, dat in artikel 78 van meergenoemde wet straf is bedreigd, niet tegen overtreding van artikel 60 maar tegen overtreding van het bepaalde krachtens artikel 60, tegen overtreding mitsdien van het bevel van den Burgemeester. De gerezen twijfel geeft mij aanleiding U H.E.G. te verzoeken tot de Burgemeesters in Uw gewest eene aanschrijving te willen richten, ten einde hen er op te wijzen, dat zij ingeval van hondsdolheid hunne eventueele bevelen zoo dienen in te richten, dat de betreffende verphchting wordt opgelegd aan de eigenaren, houders of hoeders van honden." 3. Ad artikel 85. Een soortgelijk voorschrift als het tweede lid van dit artikel is neergelegd in het laatste lid van art. 56 der wet van 9 April 1875 (S. 67), tot regeling van den dienst en het gebruik der spoorwegen, en het laatste üd van art. 9 der wet van 23 April 1880 (S. 67) betreffende de openbare middelen van vervoer, met uitzondering van den spoorwegdienst en het vierde lid van art. 5 der wet van 9 Juli 1900 (S. 118) houdende nadere regeling van den dienst en het gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd. De uitsluiting van de strafbaarheid in het tweede lid van dit artikel staat in nauw verband met het eerste lid. Indien de lastgever strafbaar is, is het overbodig ook dengeen, die op last heeft gehandeld te straffen. (M. v. T. bldz. 6.) 4. Op de vraag uit de Commissie van Rapporteurs (Tweede Kamer) of de bepaling van het tweede lid ook de strafbaarheid zal uitsluiten van een kind, dat op last van zijn vader handelde, antwoordde de Minister, dat „het tweede hd van dit artikel hmitatief is". (VII, bldz. 3 en AII, bldz!' 4.) 5. Vergelijk de artt. 94 t/m 96 der wet. Artikel 86. Voorwerpen, waarmede eene overreding is gepleegd, worden met uitzondering van openbare middelen van vervoer, zoo spoedig mogelijk in beslag genomen en bij den burgemeester van de gemeente, waar de inbeslagneming heeft plaats gehad, in bewaring gesteld. Artikel 87. De in het vorige artikel bedoelde voorwerpen worden zoo spoedig mogelijk na de inbeslagneming gewaardeerd. De waardeering geschiedt door een door den burgemeester benoemden deskundige. Indien de burgemeester, het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst of de eigenaar of diens gemachtigde geen genoegen nemen met de waardeering, geeft de burgemeester hiervan terstond kennis aan den kantonrechter, die bij eenvoudige beschikking twee deskundigen Inbeslaggenomen voorwerpen In bewaring stel. len bij Burgemeester. Inbeslagge. nomen voorwerpen worden gewaar, deerd door deskundige, benoemd door Burgemeester. 62 Artikelen 87—92 Veewet No. 3 Verschil om. trent waar. deering. Teruggave inbeslagge. nomen voorwerpen aan belanghebbende. Onschadelijk maken op bevel Burgemeester van inbeslaggenomen voorwerpen.Burgemeestei geeft van inbeslagnan» waardeering, teruggave on vernietiging kennis aan O. M. Zie no. 76. Verbeurdver. klaring bfj veroordeeline Verbeurdverklaring van na Inbeslagneming aan belanghebbende teruggegeven voor werpen. benoemt, welke met den eersten deskundige de waardeering verrichten en bij meerderheid van stemmen beslissen. Indien geen meerderheid is te verkrijgen, geldt het bedrag, dat noch het hoogste, noch het laagste is. Artikel 88. De burgemeester kan, indien het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst daartegen geen bezwaar heeft, bevelen, dat in beslag genomen vee aan den belanghebbende worde teruggegeven, na betaling van hetgeen voor het onderhond is uitgegeven. Andere in beslag genomen voorwerpen kunnen op dezelfde wijze aan den belanghebbende worden teruggegeven, na op diens kosten, welke bij vooruitbetaling zijn te voldoen, te zijn ontsmet. Artikel 89. Indien de wering van besmetting dit eischt, worden in beslag genomen voorwerpen, op bevel van den burgemeester, zoo spoedig mogelijk onschadelijk gemaakt. Artikel 90. Van de inbeslagneming, waardeering, teruggave en vernietiging van ' in beslag genomen vee en andere voorwerpen wordt zoo spoedig mogelijk door den burgemeester schriftelijk kennis gegeven aan den betrokken ambtenaar van het Openbaar Ministerie. Artikel 91. Bij veroordeeling kunnen voorwerpen, waarmede de overtreding is gepleegd, in hun geheel of gedeeltelijk worden verbeurd verklaard. Artikel 92. Verbeurdverklaring van voorwerpen, welke na in beslagneming aan den belanghebbende zijn teruggegeven, wordt, ingeval die voorwerpen niet worden uitgeleverd of het geldelijk bedrag, waarop zij gewaardeerd zijn, niet wordt betaald binnen twee maanden na den dag, waarop de ■ rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, vervangen door hechtenis. De duur dezer hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste zes maanden. Die duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepaald, dat niet meer dan een dag voor eiken halven gulden van het in het eerste lid bedoeld geldelijk bedrag in de plaats treedt. Op deze hechtenis zijn de artikelen 24 en 25 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing Ook de uitlevering van de voorwerpen bevrijdt van de hechtenis. >) Artt. 21 en 25 Wetb. v. Strafrecht luiden: Art. 24. De veroordeelde kan de hechtenis ondergaan, zonder den termijn van betaling af te WHij is altijd bevoegd zich van de hechtenis of van de plaatsing in eene tuchtschool te bevrijden door betaling van de boete. De betaling van een gedeelte der boete bevrijdt van de uitvoering van een evenredig gedeelte der vervangende straf. Art. 25. Bevindt de veroordeelde, die hechtenis ter vervanging van de boete moet ondergaan, zich in een gesticht bestemd tot de uitvoering van gevangenisstraf, dan kan op zijn verzoek de hechtenis terstond na het eindigen der gevangenisstraf in dat gesticht worden ondergaan, zonder daardoor van aard te veranderen. No. 3 Artikel 93 Veewet 63 Artikel 93. In beslag genomen ree en andere voorwerpen, welke niet reeds aan den belanghebbende teruggegeven zijn, worden teruggegeven, indien de zaak niet wordt voortgezet of bij gewijsde geen verbeurdverklaring is uitgesproken. Aan den met name te noemen eigenaar van in beslag genomen vee of andere voorwerpen, welke krachtens artikel 89 vernietigd zijn, wordt bij het te wijzen strafvonnis eene schadeloosstelling tot het gewaardeerde bedrag toegekend, tenzij dat vonnis die schadeloosstelling geheel of ten deele mocht uitsluiten. De in het vorige lid bedoelde eigenaar wordt tot het gewaardeerde bedrag schadeloos gesteld, indien de zaak niet wordt voortgezet. 1. In de artt. 86—93 wordt gehandeld over de „voorwerpen waarmede eene overtreding gepleegd is". Ten aanzien hiervan is de navolgende gedachtengang gevolgd: I. Gehandhaafd is de bepaling, dat deze voorwerpen zoodra mogelijk in beslag worden genomen, doch er is eene door de practijk aanbevolen uitzondering gemaakt voor „openbare middelen van vervoer" (art. 86). De juistheid dier uitzondering vindt steun in art. 32, hetwelk de mogelijkheid opent, dat openbare middelen van vervoer, ten koste der ondernemers, aan eene ontsmetting worden onderworpen. II. De in beslag genomen voorwerpen worden in bewaring gesteld bij den burgemeester der gemeente, waar de inbeslagneming heeft plaats gehad en worden zoo spoedig mogelijk na de inbeslagneming gewaardeerd (art. 87). De burgemeester kan bevelen: a. teruggave van inbeslaggenomen vee of andere voorwerpen (de oude wet spreekt in art. 37 slechts van „levend vee" en niet van andere voorwerpen) aan den belanghebbende, indien het districtshoofd daartegen geen bezwaar heeft (art. 88). b. onschadelijkmaking van inbeslaggenomen voorwerpen, indien de wering van besmetting dit eischt (art. 89). De uitoefening van dezen politiemaatregel, welke vroeger voor een gedeelte bij den rechter berustte, wordt thans in haar geheel in handen van den burgemeester gelegd. III. Ten einde het bevoegde gerecht van een en ander op de hoogte te houden, is de burgemeester verplicht van de inbeslagneming, waardeering, teruggave en vernietiging van inbeslag genomen voorwerpen kennis te geven aan den betrokken ambtenaar van het Openbaar Minister (art. 90). IV. Met het bestaande en zoo dikwerf bestreden stelsel der imperatieve verbeurdverklaring, welke alle in beslag genomen zaken moet betreffen, wordt gebroken: de verbeurdverklaring is — in overeenstemming met het Wetboek van Strafrecht — facultatief, kan ook niet in beslag genomen zaken betreffen (art. 34 Strafwetboek)1) en kan mede ten aanzien van een gedeelte der bedoelde voorwerpen worden toegepast (art. 91). In afwijking van het Wetboek van Strafrecht blijft het geen vereischte, dat de verbeurdverklaarde voorwerpen den veroordeelde toebehooren. ') Art. 34 Wetb. v. Strafrecht luidt: Verbeurdverklaring van niet inbeslaggenomen voorwerpen wordt, ingeval, die voorwerpen niet worden uitgeleverd of het geldelijk bedrag, waarop zü bij de uitspraak geschat worden, niet wordt betaald, vervangen door hechtenis, enz. Teruggave inbeslaggenomen vee en andere voorwerpen en schadeloosstelling. G4 Artikelen 93—96 Veewet No. 3 Hoe de bU deze wet strafbaar ge stelde feiten moeten woi den beschouwd. Overtreding der Veewet, tevens over treding belastingwet. Eendaadscb samenloop. Bevoegdhei tot doen w< nemen, be. letten of verrichten van hetgee ln strijd ra de wet is gesteld e Eveneens wordt gebroken met het in bewaring geven van het bedrag der waarde van a. vrijgegeven of b. vernietigd vee (artt. 37 en 36 wet van 1870). a. Wordt de verbeurdverklaring uitgesproken van voorwerpen, welke na inbeslagneming aan den belanghebbende zijn teruggegeven, dan geldt eene regeling, welke in hoofdzaak ontleend is aan art. 34 Strafwetboek (art. 92). b. Voorwerpen, welke krachtens art. 89 vernietigd zijn, kunnen, uit den aard der zaak, niet worden verbeurd verklaard; aan den rechter wordt overgelaten, om te bepalen, of de eigenaar eene schadeloosstelling tot het gewaardeerde bedrag zal ontvangen, dan wel of het vonnis die schadeloosstelling geheel of ten deele zal uitsluiten (art. 93, al. 2). V. In de oude wet waren de rechten van den eigenaar slechts gewaarborgd bij vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging (art. 36, lid 2 en art. 37, laatste üd, der wet van 1870). Aan eene met-ontvankelijk verklaring of niet voortzetting der zaak scheen niet gedacht te zijn. In deze leemte voorziet het eerste en derde lid van art. 93. (M. v. T. bldz. 6 en 7). 2. Voor „vee en vleesch" vergelijk art. 4 der wet. 3. Voor districtshoofd zie art. 97 der wet. Artikel 94. De bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen, behalve de bij artikel 79 strafbaar gestelde feiten, welke als misdrijven worden beschouwd. Artikel 95. Op feiten, vallende in eene strafbepaling dezer wet, zijn niet van toepassing de strafbepalingen, voorkomende in de wetten betreffende de invoerrechten en accijnzen. L Bij Nota van Wijziging, ingezonden bij brief van 3 Maart 1920, is voorgesteld het nieuwe art. 95 op te nemen. (Bijlagen H. 2e K. bldz. 43, 6—7.) 2. Bij art. 95 werd opgemerkt, dat de feiten, welke volgens deze wet strafbaar zijn, plaats kunnen vinden onder zoodanige omstandigheden, dat daardoor tevens de belastingwetgeving is overtreden: frauduleuze invoer, vervoer zonder het vereischte accijnsbiljet, enz. *). e Het is wenschelijk, dat deze zoogenaamde ééndaadsche samenloop worde vermeden, vooral omdat hij door de eigenaardigheid van het fiscale strafrecht tot allerlei lastige kwesties kan leiden. Gelijke voorschriften, als hierboven aangegeven, komen voor in art. 6 der Absintwet 1909 (S. 402) en art. 6 der Opiumwet 1919 (S. 592). Artikel 96. i Onder de uitvoering van deze wet en van de krachtens deze wet vast *" te stellen voorschriften behoort de bevoegdheid tot het op kosten van de overtreders doen wegnemen, beletten of verrichten van hetgeen in n strijd met deze wet of die voorschriften is of wordt gesteld, ondernomen et of nagelaten. 12. *) Zie art. 78 e. v. der wet. 68 Opheffing Min. v. Landbouw, Nijverheid en Handel No. 4. KONINKLIJK BESLUIT van den 2Asten November 1922 {Staats¬ blad no. 606), tot opheffing van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel en tot wijziging van den naam .van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en van Arbeid. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op het rapport van den Raad van Ministers van 13 October 1922, no. 450, Kabinet, M. R.; Den Raad van State gehoord (advies van 24 October 1922, no. 25); Gezien het nader rapport van den Raad van Ministers van 23 November 1922, no. 521, Kabinet M. R.; Gelet op artikel 77 der Grondwet; Hebben goedgevonden en verstaan: I. Op te heffen het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. II. De zorg voor de zaken, waarmede het sub I genoemde Departement was belast, als volgt op te dragen: a. aan het Hoofd van het Departement van Binnenlandsche Zaken de wetten, Koninklijke Besluiten en het verder beheer betreffende: de instelling van de Directie van den Landbouw; het Landbouwonderwijs; het Veeartsenijkundig Onderwijs; den Landbouwvoorlichtingsdien8t; den Plantenziektenkundigen dienst; de paarden-, rundvee-, varkens-, schapen- en geitenfokkerij en de pluimvee- en bijenteelt; de Rijkslandbouwproefstations, de proefboerderijen en proefvelden; het Landbouwkrediet; de Bevloeiingen en de Ontwatering in het belang van den Landbouw; de Jacht; de Bescherming van het in het wild levende diersoorten, nuttig voor den Landbouw; de Bestrijding van bedrog in den handel in Meststoffen, Zaaizaden en Veevoeder; het Veeartsenijkundig Staatstoezicht; de Rijksseruminrichting; de veratrekking van grond aan landarbeiders; de ontginning van woeste gronden (voor bebossching en voor stichting boerderijen); het Beheer van de rentambten en den scheurpolder; het Staatsboschbedrijf; het Rijksboschbouwproefstation; de Bescherming van bosschen en andere houtopstanden; de maatregelen op zuivelgebied; de Bevordering van den afzet van Landbouwproducten; No. 4 Opheffing Min. v. Landbouw, Nijverheid en Handel 69 de Internationale maatregelen en algemeene zaken den Landbouw betreffende;de Landbouwstatistiek; de Visscherij; b. aan het Hoofd van het Departement van Arbeid de wetten, Koninklijke besluiten en het verder beheer betreffende: het Octrooi- en Merken wezen; het Handelsregister; de Kamers van Koophandel en Fabrieken; de Vordering en Uitvoer van schepen; Maatregelen in verband met den handel met het buitenland; de Economische Politiek; den Middenstand; de Nijverheid; de Proefstations en het vakonderwijs ten behoeve van handel en industrie; de Commissiën voor de algemeene entrepóts; Tentoonstellingen en jaarbeurzen; het Instituut voor Brandstoffeneconomie; het IJkwezen; de maatregelen in het belang van de eerlijkheid in den handel; de bewerking en verspreiding van door het Departement van Buitenlandsche Zaken beschikbaar gestelde economische berichten van Nederlandsche Diplomatieke en Consulaire Ambtenaren; het Instituut voor zuivering van afvalwater; c. aan het Hoofd van het Departement van Waterstaat de wetten, Koninklijke besluiten en het verder beheer betreffende: het Mijnwezen; de Zeeschipperij; de Vaart buitengaats; de Noodregeling aangaande de verzekering van schepelingen tegen geldelijke gevolgen van bedrijfsongevallen; de Binnenschipperij; de doortocht en het vervoer van Landverhuizers; het vervoer, den in-, uit- en doorvoer, verkoop en opslag van buskruit en andere licht ontvlambare of ontplofbare stoffen; de Strandvonderij; de de Ruyter medaille en het Reddingwezen; de Rijnvaart; het vervoer en de vervoermiddelen; het Koninklijk Meteorologisch Instituut; d. aan het Hoofd van het Departement van Marine de Koninklijke besluiten en het verder beheer betreffende: den Stormwaarschuwingsdienst en de Kustwacht; e. aan het Hoofd van het Departement van Financiën de wetten, Koninklijke besluiten en het verder beheer welke een uitvloeisel zijn van de buitengewone omstandigheden tengevolge van den oorlog. III. Alle bevoegdheden en verplichtingen, onderwerpen betreffende, welke bij bestaande algemeene maatregelen van bestuur aan Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn opgedragen, gaan over op Onze onder II bedoelde Ministers op den daar aangegeven voet. 70 Opheffing Min. v. Landbouw, Nijverheid en Handel No. 4 Alle verplichtingen de in het vorig hd bedoelde onderwerpen betreffende, welke bij bestaande algemeene maatregelen van bestuur aan derden jegens Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn opgelegd, worden na het in werking treden van dit besluit geacht te zijn opgelegd jegens Onze onder II bedoelde Ministers op den daar aangegeven voet. IV. Den naam van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken te wijzigen in dien van Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Landbouw en den naam van het Ministerie van Arbeid te wijzigen in dien van Ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid, zie no. «. v. Dit besluit treedt in werking op een nader door Ons te bepalen dag *). Onze Ministers, Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur, zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 24sten November 1922. WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voorzitter van den Raad van Ministers, ch. ruts de beerenbrouck. Uitgegeven den zeven en twintigsten November 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. ») Bü Kon. besluit van den 27sten December 1922 (Staatsblad no. 735) bepaald op 1 Januari IMS. Opheffing Min. v. Landbouw, Nijverheid en Handel 71 No. 5. WET van den 22sten December 1922 (Staatsblad no. 715), tot wet¬ telijke voorziening naar aanleiding van de opheffing van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de opheffing van het Zie no. 4. Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel bij Ons besluit van 24 November 1922 (Staatsblad no. 606) wettelijke voorziening vordert: Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. De bevoegdheden en verplichtingen, onderwerpen betreffende, welke tot den werkkring van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel behooren en bij bestaande wetten aan deze zijn opgedragen, gaan over op Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, van Marine, van Financiën, van Waterstaat en van Arbeid, Handel en Nijverheid, ieder voor zooveel betreft de zaken, voor welke hem bij Ons besluit van 24 November 1922 (Staatsblad no. 606) de zorg is opgedragen. Artikel 2. De verplichtingen, de in artikel 1 bedoelde onderwerpen betreffende, welke in bestaande wetten jegens Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn opgelegd, worden geacht na het in werking treden van deze wet te zijn opgelegd jegens de andere, in artikel 1 genoemde Ministers op den in dat artikel bedoelden voet. Artikel 3. De Ministerieele beschikkingen, aanwijzingen en andere beslissingen, die vóór het in werking treden van deze wet krachtens eenige wet of krachtens eenig Koninklijk besluit zijn genomen of gedaan betreffende onderwerpen in het in artikel 1 aangehaalde besluit bedoeld, worden geacht te zijn gehandhaafd door den Minister aan wien de behandeling daarvan bij dat besluit is opgedragen. Artikel 4. Bij de uitvoering van overeenkomsten, waarin de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, als vertegenwoordiger van den Staat is opgetreden, zal de Staat worden vertegenwoordigd door een der andere, m artikel 1 genoemde Ministers op den in dat artikel bedoelden voet. Artikel 5. Wanneer in akten van oprichting van naamlooze vennootschappen, in statuten van vereenigingen of in stichtingsbrieven aan den Staat eenige bevoegdheid is toegekend of eenige medewerking van den Staat als ver- 72 Opheffing Mm.v. Landbouw, Nijverheid en Handel No. 5 eischte is gesteld, en daarbij de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel als vertegenwoordiger van den Staat is aangewezen, zal bij de toepassing van die bepalingen de Staat worden vertegenwoordigd door een der andere, in artikel 1 genoemde Ministers op den in dat artikel bedoelden voet. Artikel 6. Het beheer van hoofdstuk X der Staatsbegrooting over de dienstjaren 1920 en 1921 gaat over op Onzen Minister van Financiën, dat van de afdeelingen I met uitzondering van artikel 5 en VI dier begrooting over het dienstjaar 1922 op Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. De posten zooals die zijn of nader zullen worden vastgesteld onder hoofdstuk X der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1922, worden, behoudens het bepaalde in het eerste lid, volgens de verdeeling en splitsing, aangegeven in den bij deze wet behoorenden staat, geacht deel uit te maken van de begrootingen onder beheer van de in art. 1 genoemde Ministers, op wie de taak van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel overgaat. Artikel 7. De bevoegdheid tot af- en overschrijving, toegekend bij art. 2 der wet van 13 Mei 1922 (Staatsblad no. 289) wordt ten aanzien van de krachtens het vorig artikel verdeelde en gesplitste begrootingsposten overgedragen op de in het slot van het vorig artikel bedoelde Ministers. Ten opzichte van deze posten is overschrijving tevens toegelaten uit de oorspronkelijke posten voor onvoorziene uitgaven in de begrootingen, waaraan de posten van hoofdstuk X der Staatsbegrooting voor 1922 worden toegevoegd. Artikel 8. Ter plaatse waar in de wetten de Minister van Binnenlandsche Zaken wordt genoemd, wordt daaronder verstaan de Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, en waar in wetten de Minister van Arbeid wordt genoemd, wordt daaronder verstaan de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid. Artikel 9. zie no. 6. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen dag*). Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven ten Paleize het Loo, den 22sten December 1922. WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, ch. RUTS DE BEERENBROUCK. De Minister van Marine, E. P. WESTERVELD. De Minister van Financiën, DE GEER. •) Bij Kon besluit van den 27sten Decem ber 1922 (Staatsblad no. 735) bepaald op 1 Januari 1923. No. 5 Opheffing Min. v. Landbouw, Nijverheid en Handel 73 De Minister van Waterstaat, g. j. van swaay. De Minister van Arbeid, aalberse. Uitgegeven den negen en twintigsten December 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. STAAT van verdeeling en splitsing volgens art. 6, tweede lid, der wet van 22 December 1922 (Staatsblad no. 715) tot wettelijke voorziening naar aanleiding van de opheffing van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Artikel 5 Hoofdstuk VIIb. Artikelen 8 t/m 115 Hoofdstuk V. Artikel 115a Hoofdstuk VII b. Artikelen 116 t/m 172 Hoofdstuk IX. Artikel 173 Hoofdstuk VI. Artikelen 174 t/m 182 Hoofdstuk IX. Artikelen 183 t/m 186 Hoofdstuk Xa. Artikelen 187 t/m 193 Hoofdstuk IX. Artikelen 194 t/m 224 Hoofdstuk V. Artikel 225 Hoofdstuk X a. Artikelen 226 t/m 227 Hoofdstuk V. Artikelen 228 t/m 276 Hoofdstuk Xa. Artikel 277 Hoofdstuk IX. Artikelen 278, 279, 279a en 279Z> Hoofdstuk VII b. Hoofdstuk V. ƒ 15.000,— Hoofdstuk VI. „ 1.000 — Artikel 293 { Hoofdstuk VIIb. „ 27.000,— Hoofdstuk IX. „ 5.000 — . Hoofdstuk X a. „ 2.000— Ons bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, ch. ruys de beerenbrouck. De Minister van Marine, e. p. westerveld. De Minister van Financiën, van dijk. De Minister van Waterstaat, g. j. van swaat. De Minister van Arbeid, 74 Opheffing Min. v. Landbouw, Nijverheid en Handel No. 6. KONINKLIJK BESLUIT van den 21 sten December 1922 (Staats¬ blad no. 736), tot vaststelling van den datum van inwerkingtreding van het Koninklijk besluit van 24 November 1922 (Staatsblad no. 606) en van de wet van 22 December 1922 (Staatsblad no. 715). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, Voorzitter van den Raad van Ministers, van 22 December 1922, no. 567, Kabinet M. R.; Hebben goedgevonden en verstaan: zie nos. 4 te bepalen, dat Ons besluit van 24 November 1922 (Staatsblad no. 606) tot opheffing van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, alsmede de wet van 22 December 1922 (Staatsblad no. 715) houdende wettelijke voorziening naar aanleiding van die opheffing, in werking zullen treden op 1 Januari 1923. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, van Marine, van Financiën, van Waterstaat en van Arbeid, Handel en Nijverheid zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 27sten December 1922. WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voorzitter van den Raad van Ministers, ch. ruts de beerenbrouck. Uitgegeven den negen en twintigsten December 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. Inspecteur Veeartsenijkundige Dienst 75 No. 7. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 6den Mei 1910, no. 4057, Directie van den Landbouw), Algemeene dienst, aan de Districtsveeartsen, betreffende benoeming Inspecteur Veeartsenijkundigen Dienst. Ik heb de eer U mede te deelen, dat Dr. H. Remmelts, bij Kon. besluit van 24 Maart 1910, no. 18, met ingang van 1 April 1910 benoemd tot Inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst, opgetreden is als Chef van de afdeeling van de Directie van den Landbouw, waaraan de behandeling van alle vétérinaire aangelegenheden, behalve die ten aanzien van 's Rijks Veeartsenijschool, is opgedragen en als zoodanig belast is met het toezicht op den veeartsenijkundigen dienst. In de gevallen, waarin Dr. Remmelts zich, hetzij persoonlijk, hetzij schriftelijk, in zake dienstaangelegenheden, tot U mocht wenden, gelieve U zulks te beschouwen als te geschieden namens den Directeur van den Landbouw. Gelieve van het bovenstaande mededeeling te doen aan Uwe plaatsvervangers. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) talma. 76 Uitvoering art. 2 Veewet No. 8. KONINKLIJK BESLUIT van den 25sten April 1922, ter uit¬ voering van artikel 2 der Veewet (Staatsblad no. 219). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassaü, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 25 Maart 1922, Directie van den Landbouw, no. 15843, 3e Afdeeling; zie no. 1. Overwegende, dat volgens artikel 2, derde en vierde üd, der Veewet bij algemeenen maatregel van bestuur de wijze, waarop de ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst zullen worden benoemd, geschorst en ontslagen, benevens hun werkkring en hunne bevoegdheid moeten worden geregeld; en dat bij dien algemeenen maatregel van bestuur het Rijk moet worden verdeeld in districten en moet worden bepaald, dat voor ieder district een ambtenaar als hoofd van den dienst zal worden aangewezen; Den Raad van State gehoord (advies van 11 April 1922, no. 39); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 21 April 1922, Directie van den Landbouw, no. 5581, 3e afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: TITEL L Algemeene bepalingen. Artikel 1. Dit besluit verstaat door: a. Minister: Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *); b. Directeur-Generaal: Directeur-Generaal van den Landbouw. Artikel 2. De veeartsenijkundige dienst ressorteert onder de Directie van den Landbouw. De ambtenaren van dien dienst gedragen zich naar de voorschriften van den Directeur-Generaal. Artikel 3. Ten behoeve van den veeartsenijkundigen dienst wordt het Rijk verdeeld in de volgende districten: District Groningen. De provinciën Groningen en Drenthe. District Leeuwarden. De provincie Friesland en de eilanden Terschelling en Vlieland. District Zwolle. De provincie Overijssel en het eiland Urk. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. (Zie nos. 4 en 5.) No. 8 Uitvoering art. 2 Veewet 77 District Arnhem. De provincie Gelderland, met uitzondering van het gedeelte behoorende tot het district Utrecht. District Utrecht. De provincie Utrecht en het gedeelte van de provincie Gelderland, ten Oosten begrensd door en met inbegrip van de gemeenten Resteren, Echteld, Druten, Horssen en Appeltern. District Alkmaar. Het gedeelte van de provincie Noordholland ten Zuiden begrensd door en met inbegrip van de gemeenten Heemskerk, Uitgeest, Wormer, WijdeWormer, Beemster, Oosthuizen, Kwadijk, Middelie en Warder, met uitzondering van de gemeenten Terschelling, Vlieland en Urk. District Amsterdam. De provincie Noordholland, met uitzondering van het gedeelte behoorende tot het district Alkmaar en van de eilanden Terschelling, Vlieland en Urk. District Leiden. De provincie Zuidholland, met uitzondering van de gemeenten, behoorende tot het district Rotterdam. District Rotterdam. Het gedeelte van de provincie Zuidholland omvattende de gemeenten: a. gelegen ten Zuiden van Lek, Nieuwe Maas, Scheur en Nieuwen Waterweg; b. Ammerstol, Bergambacht, Capelle a/d IJssel, 's-Gravenzande, Hillegersberg, Kethel, Krimpen a/d Lek, Krimpen a/d IJssel, Lekkerkerk, de Lier, Maasland, Maassluis, Naaldwijk, Overschie, Rotterdam, Schiebroek, Schiedam, Schoonhoven, Vlaardingen en Vlaardinger-Ambacht. District Middelburg. De provincie Zeeland en het gedeelte van Noordbrabant ten Oosten begrensd door en met inbegrip van de gemeenten Hooge- en Lage Zwaluwe, Terheijden, Teteringen, Ginneken ca. en Chaam. District 's-Hertogenbosch. De provincie Noordbrabant, met uitzondering van de gedeelten behoorende tot de districten Middelburg en Venlo. District Venlo. a. De Noordbrabantsche gemeenten Beers, Beugen c. a., Boxmeer, Cuijk c. a., Escharen, Gassel, Haps, Linden, Maashees c. a., Mill c. a., Oeffeit, Oploo c. a., Sambeek, Vierlingsbeek en Wanroy en b. het gedeelte van de provincie Limburg gelegen ten Noorden van de gemeenten Susteren en Roosteren. District Maastricht. De provincie Limburg, met uitzondering van het gedeelte, behoorende tot het district Venlo. 78 Uitvoering art. 2 Veewet No. 8 TITEL II. Van de ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst § 1. Algemeene bepalingen. Artikel 4. Zie no. ». De ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst dragen den titel van: a. directeur; b. inspecteur; c. plaatsvervangend inspecteur; d. Rijkskeurmeester; e. opzichter. De inspecteurs worden onderscheiden in inspecteurs in algemeenen dienst en inspecteurs-districtshoofden. De Rijkskeurmeesters worden onderscheiden in Rijkskeurmeesters in vasten en in bijzonderen dienst. Artikel 5. De benoeming, de schorsing en het ontslag van de ambtenaren, bedoeld in artikel 4, onder a, b en d, geschieden door Ons, die van de ambtenaren, bedoeld in artikel 4, onder c en e, door Onzen Minister. Artikel 6. Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen de ambtenaren, bedoeld in artikel 4, onder a en b, in handen van Onzen Minister, die, bedoeld in artikel 4, onder c, d en e, in handen van Onzen Commissaris in de provincie hunner standplaats, kosteloos den eed of de belofte af, dat zij de werkzaamheden, aan hun ambt verbonden, naar plicht en geweten, nauwgezet en onpartijdig zullen verrichten. Artikel 7. De ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst zijn bij de uitoefening van hun ambt voorzien van eene hun door den Directeur-Generaal afgegeven legitimatiekaart. Artikel 8. De ambtenaren bedoeld in artikel 4, onder a en b, zoomede de Rijkskeurmeesters in vasten dienst bekleeden geen ander ambt of andere bediening, noch oefenen zij de veeartsenijkundige praktijk uit zonder Onze toestemming. De ambtenaren, bedoeld in artikel 4, onder e, bekleeden geen ander ambt of andere bediening zonder de toestemming van Onzen Minister. Artikel 9. De verloven van de ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst worden door Onzen Minister geregeld. § 2. Van den directeur. Artikel 10. De directeur heeft als hoofd van den veeartsenijkundigen dienst de leiding van en het toezicht op de werkzaamheden van de onder hem gestelde ambtenaren. Wil II II ' No. 8 Uitvoering art. 2 Veewet 79 Hij heeft tevens de leiding van de afdeeling voor de behandeling van veeartsenijkundige aangelegenheden aan de Directie van den Landbouw Zijne standplaats is 's-Gravenhage. Zijn ambtsgebied omvat het geheele Rijk. Artikel 11. De directeur bevordert zooveel mogelijk eenheid in de vervulling van de taak der onder hem gestelde ambtenaren. Hij dient Onzen Minister en den Directeur-Generaal van advies, kan hun voorstellen doen en geeft hun zoowel mondeling als schriftelijk de verlangde inlichtingen. Hij is bevoegd de onder hem gestelde ambtenaren tijdelijk in een anderen ambtsknng werkzaam te stellen. Hij is verder bevoegd tot het bijeenroepen van de onder hem gestelde ambtenaren tot het houden van besprekingen en tot het geven van opdrachten aan deze ambtenaren. Artikel 12. De directeur brengt jaarlijks aan Onzen Minister vóór een door dezen te bepalen datum verslag uit over de Werkzaamheden van den veeartsenijkundigen dienst en den gezondheidstoestand van den veestapel Hij is belast met de zorg voor de samenstelling van de verslagen, waartoe hem door Onzen Minister opdracht wordt gegeven. Hij houdt zich op de hoogte van den gezondheidstoestand van den veestapel in de naburige landen en van de veeartsenijkundige wettelijke voorschriften, welke aldaar van kracht zijn. Hij verzamelt alle gegevens, welke kunnen dienen ter beoordeeling van den gezondheidstoestand van den veestapel. Hij verricht of doet de onderzoekingen verrichten, welke hem noodig voorkomen m het belang van den gezondheidstoestand van den veestapel en geeft zoo noodig aanwijzing omtrent de middelen, welke tot verbetering kunnen strekken. 8 Hij draagt zorg voor de aanschaffing van het materiaal ten behoeve van den veeartsenijkundigen dienst, voor zooveel dat materiaal niet door schaf ambtenaren met machtiging van Onzen Minister wordt aange- Artikel 13. De directeur wordt tijdens afwezigheid of ontstentenis vervangen door een door den Directeur-Generaal aangewezen inspecteur. § 3. Van de inspecteurs. Artikel 14. Aan den directeur zijn ten hoogste twee inspecteurs in algemeenen dienst toegevoegd. ° Zij verrichten de werkzaamheden, hun door den directeur opgedragen Hun ambtsgebied omvat het geheele Rijk. Zij worden tijdens afwezigheid of ontstentenis, indien noodig, vervangen door een door den directeur aangewezen inspecteur. 80 Uitvoering art. 2 Veewet No. 8 Artikel 15. De inspecteurs-districtshoofden staan aan het hoofd van den veeartsenijkundigen dienst in een der districten, waarin het Rijk overeenkomstig artikel 3 is ingedeeld. Hunne standplaatsen worden door Onzen Minister aangewezen. Artikel 16. De inspecteurs-districtshoofden zijn, behalve met de taak, hun ingevolge de Veewet opgelegd, belast met alle werkzaamheden, hun door of vanwege Onzen Minister of door den directeur opgedragen, zie no. li. Zij dienen Onzen Minister, den Directeur-Generaal en den directeur desgevraagd van advies en geven hun schriftelijk of mondeling de verlangde inlichtingen. Zij stellen zich bij voortduring op de hoogte van den veestapel in hun district. Zij verrichten, voor zooveel zulks hun door den directeur wordt opgedragen of zij zelf dit noodig achten, onderzoekingen en verzamelen gegevens, welke voor den veeartsenijkundigen dienst van belang zijn. Zij brengen jaarlijks aan den directeur vóór een door dezen te bepalen datum en overeenkomstig diens aanwijzingen verslag uit omtrent hunne werkzaamheden en die der onder hen gestelde ambtenaren, zoomede omtrent den gezondheidstoestand van den veestapel in hun district. De mspecteurs-districtshoofden worden tijdens afwezigheid of ontstentenis vervangen door inspecteurs, aangewezen door den directeur. § 4. Van de plaatsvervangende inspecteurs. De plaatsvervangende inspecteurs vervangen den inspecteur bij diens volstrekte verhindering. Zij verrichten voorts de werkzaamheden, hun opgedragen door den directeur of de inspecteurs, waaronder zij werkzaam zijn. Hunne ambtskringen worden, voorzooveel noodig, door den directeur in overleg met de inspecteurs geregeld. § 5. Van de Rijkskeurmeesters. Artikel 17. De Rijkskeurmeesters zijn werkzaam onder de inspecteurs-districtshoofden. Zij worden werkzaam gesteld ui door Onzen Minister aangewezen gemeenten of plaatsen, waar volgens door Ons gegeven voorschriften vee of vleesch ter keuring voor uitvoer kan worden aangeboden. Hunne standplaatsen worden door Onzen Minister aangewezen. De Rijkskeurmeesters in vasten dienst verrichten voorts de werkzaamheden hun opgedragen door den directeur of de inspecteurs, waaronder zij werkzaam zijn. Artikel 18. De Rijkskeurmeesters worden tijdens afwezigheid of ontstentenis .vervangen door Rijkskeurmeesters, aangewezen door den directeur. No. 8 Uitvoering art. 2 Veewet 81 § 6. Van de opzichters. Artikel 19. De opzichters zijn rechtstreeks onder de inspecteurs-districtshoofden of onder een Rijkskeurmeester werkzaam. Zij hebben een werkkring en eene standplaats, hun door den directeur aangewezen. Zij verrichten de werkzaamheden, hun opgedragen door den ambtenaar, onder wien zij werkzaam zijn gesteld, en brengen dezen desgevraagd' schriftelijk of mondeling verslag uit over een gegeven opdracht. TITEL HL Van de commissie van advies inzake het veeartsenijkundig Staatstoezicht. Artikel 20. Onze Minister kan zich tijdelijk doen bijstaan door eene commissie van advies inzake het veeartsenijkundig Staatstoezicht. De leden der commissie worden door Ons benoemd. De Directeur-Generaal is ambtshalve lid. De vergaderingen der commissie worden gehouden te 's-Gravenhage. Zij worden geleid door Onzen Minister en bij diens verhindering door den Directeur-Generaal of door een door Onzen Minister aangewezen üd. Tot het bijwonen van de vergaderingen der commissie worden de door Onzen Minister aan te wijzen ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst uitgenoodigd. Al hetgeen verder op de commissie en hare werkzaamheden betrekking heeft, wordt door Onzen Minister geregeld. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 25sten April 1922. n , WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den twee en twintigsten Mei 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Veewet 6 82 Aanwijzing ambtenaren Veeartsenijkundig Staatstoezicht No. 9a KONINKLIJK BESLUIT van 6 Juni 1922, no. 37, tot uitvoering van art. 2 der Veewet en van artikel 4 van het besluit van 25 April 1922 (Staatsblad no. 219). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 27 Mei 1922, Directie van den Landbouw, no. 7331, 3e Afdeeling; zie nos. 1 Gelet op art. 2 van de Veewet en op art. 4 van Ons besluit van 25 April en 8- 1922 (Staatsblad no. 219); Hebben goedgevonden en verstaan: aan te wijzen als ambtenaren, belast met de uitvoering van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht: a. als directeur: den inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst; b. als inspecteurs in algemeenen dienst: de adjunct-inspecteurs van den Veeartsenijkundigen Dienst; c. als inspecteurs-districtshoofden: de districtsveeartsen; d. als plaatsvervangende inspecteurs: de plaatsvervangende districtsveeartsen; e. als Rijkskeurmeesters in vasten dienst: de Rijkskeurmeesters in algemeenen dienst; ƒ. als Rijkskeurmeesters in bijzonderen dienst: de Rijkskeurmeesters in bijzonderen dienst; g. als opzichters: de veeopzichters en de Rijkshulpkeurmeesters. Onze voornoemde Minister*) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. S.S. Batavier V, Noorwegen, den 6 Juni 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. ') Thans de Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Instructie ambt. v. d. Veeartsenijkundigen Dienst 83 No. 10. KONINKLIJK BESLUIT van den 6den Juni 1922, no. 38, tot uitvoering van artikel 2 van de Veewet en van het Koninklijk besluit van den 25sten April 1922 {Staatsblad no. 219). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 27 Mei 1922, Directie van den Landbouw, no. 7327, 3e Afdeeling; Gelet op artikel 2 van de Veewet en op Ons besluit van 25 April 1922 Zle nog' 1 (Staatsblad no. 219); en 8' Hebben goedgevonden en verstaan: vast te stellen de hieronder de volgens instructie voor de ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst: Artikel 1. 1. De ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst dragen zorg, dat de archieven, welke op hun dienst betrekking hebben, behoorlijk worden geordend en bewaard en de minuten van alle door of namens hen verzonden brieven daarin worden neergelegd. 2. Indien een ambtenaar wordt overgeplaatst, in een andere functie werkzaam gesteld of ontslagen of indien hij overlijdt, wordt zijn archief aan zijn opvolger overgedragen. Hiervan wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat in het overgedragen archief wordt neergelegd. Een duplicaat van dat proces-verbaal wordt gezonden aan den Directeur. 3. Indien ten gevolge van een gewijzigde indeeling van het Rijk in districten of andere omstandigheden gedeeltelijke overdracht van het archief noodzakelijk is, geschiedt deze overdracht met inachtneming van de voorschriften van het vorige lid. Artikel 2. 1. De ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst zijn belast met de zorg voor het aan hun toevertrouwde materieel, waarvan zij een inventaris aanleggen, welke door hen geregeld wordt bijgehouden. 2. Zij geven aan de onder hen werkzaam gestelde ambtenaren geen andere opdrachten en gebruiken het hun toevertrouwde materieel op geen andere wijze, dan voor den dienst gevorderd wordt, tenzij daartoe gemachtigd door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) of door den Directeur. Artikel 3. 1. De Inspecteurs-districtshoofden, de Rijkskeurmeesters en de ambtenaren, aan wie bijzondere diensten zijn opgedragen, houden nauwkeurig boek van hun werkzaamheden en van die van het onder hen werkzaam gestelde personeel. 2. Zij dienen daaromtrent, zoo dikwijls de Directeur dit noodig acht, *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. (Zie nos. 4 en 5.) 86 Veeartsenijkundigen Dienst No. 11. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den Iden Juli 1922, Directie van den Landbouw, 3e afdeeüng, no. 9185, aan de Inspecteurs van den Veeartsenijkundigen Dienst, betreffende den Veeartsenijkundigen Dienst. In verband met de nieuwe voorschriften met betrekking tot den Veeartsenijkundigen Dienst, vervat in het Koninklijk besluit van 25 April zie no. 8. 1922 (Staatsblad no. 219) verzoek ik U voor het vervolg, behoudens het bepaalde in de 2e alinea van artikel 16 van genoemd Koninklijk besluit Uwe voorstellen, adviezen, mededeelingen etc. bovengenoemden dienst betreffende, te richten tot den Directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst. Gelieve de onder U werkzaam gestelde ambtenaren met het bovenstaande • in kennis te stellen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, h. fievez v. ginkel, /. S.-G. SÖNSHSK Instructie Rijkskeurmeesters 87 No. 12. BESCHIKKING van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, van den Uden April 1909, Directie van den Landbouw, no. 3907, Keuring van Vee en Vleesch, houdende vaststelling der Instructie voor de Rijkskeurmeesters. Artikel 1. Wanneer in de volgende artikelen wordt gesproken van Minister, Directeur-Generaal of Inspecteur, worden bedoeld de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*), de Directeur-Generaal van den Landbouw en de Inspecteur1), genoemd in artikel 3 van de Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907 (Staatsblad no. 217). Artikel 2. De Rijkskeurmeester is belast met de keuring van het vleesch, hetwelk hem, overeenkomstig de voorschriften, ter keuring wordt aangeboden. Hij is verantwoordelijk voor de naleving der voorschriften en den goeden gang der zaken in den keuringsdienst, die onder zijne leiding staat. Hij verricht bovendien al die werkzaamheden, den veeartsenijkundigen dienst betreffende, welke hem door of vanwege den Minister worden opgedragen. Artikel 3. De Rijkskeurmeester legt bij het aanvaarden zijner betrekking de(n) navolgende(n) eed (verklaring en belofte) af in handen van den DirecteurGeneraal: „Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot Rijkskeurmeester te worden benoemd, middellijk of onmiddellijk, aan geen persoon, onder welken naam of onder welk voorwendsel ook, iets beloofd of gegeven heb. Ik zweer (beloof), dat ik het mij opgedragen ambt met getrouwheid zal waarnemen. Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig! (Dat verklaar en beloof ik)." Artikel 4. De Rijkskeurmeester is belast met de zorg voor het aan hem toevertrouwde materieel, waarvan hij een inventaris aanlegt, welke door hem geregeld wordt bijgehouden. Hij doet geene aankoopen of bestellingen dan na bekomen machtiging van den Minister. Artikel 5. De Rijkskeurmeester regelt de werkzaamheden van de onder hem gestelde ambtenaren en zorgt, dat eene schriftelijke regeling hunner diensturen op zijn bureau aanwezig is. Artikel 6. De Rijkskeurmeester geeft aan het personeel geene andere opdrachten en gebruikt de hulpmiddelen van den keuringsdienst op geene andere wijze, dan voor den dienst gevorderd wordt, tenzij hij door of vanwege den Minister is gemachtigd. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. (Zie nos. 4 en 5.) *) Lees: Directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst. (Zie no. 9). 88 Instructie Rijkskeurmeesters No. 12 Artikel 7. De Rijkskeurmeester voert het administratief en geldelijk beheer van den dienst. Hij vermeldt dagelijks in een daartoe door of vanwege den Minister te verstrekken register de in zijn dienst verrichte keuringen. Hij legt een agenda aan van alle ingekomen en uitgaande brieven en zorgt voor de goede instandhouding van het archief. Artikel 8. De Rijkskeurmeester zendt aan den Inspecteur1): 1°. vóór eiken Woensdag een staat, vermeldende het aantal en de soort van de in de voorafgaande week gekeurde dieren alsmede de uitkomsten van het onderzoek; 2°. vóór 1 Februari een verslag van zijne werkzaamheden en bevindingen over het afgeloopen jaar; 3°. vóór 1 April een ontwerp-begrooting voor het volgend jaar van de uitgaven en inkomsten van den onder zijn beheer staanden dienst. Artikel 9. De Rijkskeurmeester is bevoegd, op verzoek van den eigenaar der slachterij of van diens vertegenwoordiger, wijziging te brengen in de voor den betreffenden keuringsdienst vastgestelde dagen en uren. Van iedere zoodanige wijziging geeft hij onmiddellijk kennis aan den Inspecteur. Artikel 10. Wanneer de Rijkskeurmeester bij het onderzoek bevindt, dat een dier lijdende is of was aan eene besmettelijke ziekte in den zin der wet, zendt hij daarvan onverwijld bericht aan: 1°. den burgemeester; 2°. den districtsveearts *); 3°. den eigenaar, houder of hoeder onder verwijzing naar de daaromtrent bestaande wettelijke bepalingen en neemt hij, met inachtneming dezer voorschriften, de maatregelen, welke door hem in het belang van een goeden gang van zaken in het slachthuis noodig worden geacht. Artikel 11. De Rijkskeurmeester geeft op aanvraag van belanghebbenden met betrekking tot het goedgekeurde vleesch geleidebiljetten af, ingericht op de wijze, als ten behoeve van de toelating op de plaats van bestemming gevorderd mocht worden. Artikel 12. Hij verstrekt den Minister, den Directeur-Generaal en den Inspecteurl), op aanvrage, alle inlichtingen en geeft hun inzage van alle bescheiden, den dienst betreffende. Hij geeft uit eigen beweging steeds kennis aan den Inspecteur *) van hetgeen vermeldenswaardig voorvalt. Hij is verplicht tot geheimhouding van alle zaken, den dienst betreffende, welke niet voor openbaarmaking bestemd zijn. l) Thans: Directeur. s) Thans: Inspecteur. 90 Instructie Rijkskeurmeesters No. 12 Artikel 21. Deze instructie treedt in werking op 1 Mei 1909, met welken datum de instructie, vastgesteld bij beschikking van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, dd. 19 Januari 1903, no. 551, Afdeeling Landbouw, komt te vervallen. Instructie Rijkshulpkeurmeesters 91 No. 13. BESCHIKKING van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, van den léden April 1909, Directie van den Landbouw, no. 3907, Keuring van Vee en Vleesch, houdende vaststelling der Instructie voor de Rijkshulpkeurmeesters. Artikel 1. De Rijkshulpkeurmeester legt bij het aanvaarden zijner betrekking de(n) navolgende(n) eed (verklaring en belofte) af in handen van den Inspecteur: „Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot Rijkshulpkeurmeester te worden benoemd, middellijk of onmiddellijk, aan geen persoon, onder welken naam of onder welk voorwendsel ook, iets beloofd of gegeven heb. Ik zweer (beloof), dat ik het mij opgedragen ambt met getrouwheid zal waarnemen. Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig! (Dat verklaar en beloof ik!)". Artikel 2. De Rijkshulpkeurmeester verricht de werkzaamheden, welke hem door of namens den Rijkskeurmeester worden opgedragen. Hij verricht bovendien de werkzaamheden, den veeartsenijkundigen dienst betreffende, welke hem door of vanwege den Minister worden opgedragen. Artikel 3. Hij geeft den Rijkskeurmeester in voorkomende gevallen zoo spoedig mogelijk kennis, wanneer hij tot het uitspreken van het oordeel niet bevoegd is. Artikel 4. Hij draagt zorg voor het materiaal, hetwelk hem wordt toevertrouwd. Artikel 5. Bij ziekte geeft de Rijkshulpkeurmeester onmiddellijk kennis aan den Rijkskeurmeester, onder wiens leiding hij werkzaam is. Artikel 6. De Rijkshulpkeurmeesters in algemeenen dienst aanvaarden geen opdrachten tot het verrichten van werkzaamheden, welke buiten den werkkring van den keuringsdienst vallen, tenzij met machtiging van of vanwege den Minister. Artikel 7. De toegang tot de dienstlokalen is aap personen, die niet aan den betrokken keuringsdienst werkzaam zijn, niet geoorloofd dan met toestemming van den Rijkskeurmeester of diens plaatsvervanger. Artikel 8. Deze instructie treedt in werking op 1 Mei 1909. 92 Benoeming veeopzichters No. 14. KONINKLIJK BESLUIT van den 23sten Januari 1899, no. 33, betreffende de benoeming van veeopzichters tot bijstand van de districtsveeartsen. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 20 Januari 1899, no. 401, af deeling Landbouw; Hebben goedgevonden en verstaan: Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken (*) te machtigen tot het benoemen van veeopzichters tot bijstand van de districtsveeartsen in het afwenden van het gevaar, waarmede de besmettelijke veeziekten den veestapel bedreigen, op eene belooning van ten hoogste ƒ 80,— 's maands. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken (*) is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 23sten Januari 1899. (get.) WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, (get.) h. goeman borgesius. (*) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Openbare verkoopingen 93 No. 15. KONINKLIJK BESLUIT van den Uden Julij 1871 (Staatsblad no. 75), waarbij de burgemeesters, of die hen als zoodanig vervangen, bevoegd worden verklaard tot het houden van openbare verkoopingen van roerende goederen, voor rekening van het Rijk wegens besmettelijke ziekten onteigend enz., zooals dat besluit is gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 3 Februari 1902 (Staatsblad no. 15). Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de gemeenschappelijke voordragt van Onzen Minister van Staat en van Binnenlandsche Zaken, van 24 Mei 1871, no. 218, 1ste afd., en van Onzen Minister van Justitie, van den 31sten daaraanvolgende, no. 133, 2de afd. A; Gelet op art. 1 der wet van 22 Pluviose, jaar VII (Bulletin des Lois, no. 258), op de arrêtés van 12 Fructidor, jaar IV, en 27 Nivose, jaar V (Bulletin des Lois no. 72 en 101), den openbaren verkoop van goederen betreffende, alsmede op art. 81 der wet op het notarisambt van 9 Julij 1842 (Staatsblad no. 20); Willende, ter uitvoering van art. 1 der wet van 22 Pluviose, jaar VII, de ambtenaren aanwijzen, bevoegd tot het houden van openbare verkoopingen van de na te melden aan het Rijk toebehoorende roerende goederen; Den Raad van State gehoord (advies van 27 Junij 1871, no. 6); Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers, van 1 Julij 1871, no. 231,1ste afd., en van den 7den daaraanvolgende, no. 169,2e afd. A; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: De burgemeesters, of die hen als zoodanig vervangen, zijn bevoegd tot het houden van openbare verkoopingen van roerende goederen, voor rekening van het Rijk wegens besmettelijke ziekten onteigend, of voor Rijksrekening aangeschaft om tot ontsmetting, waarschuwing of afzondering in die ziekten te dienen, doch voor Rijksdienst niet meer noodig. Onze Ministers van Waterstaat, Handel en Nijverheid (*) en van Justitie zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzen Minister van Financiën en aan den Raad van State. Het Loo, den 11 den Julij 1871. (get.) WILLEM. De Minister van Staat en van Binnenlandsche Zaken, (get.) thorbecke. De Minister van Justitie, (get.) j. a. jolles. (*) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 94 Uitzenden detachementen als hulp-marechaussee No. 16. KONINKLIJK BESLUIT van den SOsten April 1885, no. 36, omtrent het uitzenden van detachementen als hulp-marechaussee naar gemeenten waar besmettelijke veeziekte heerscht. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Het in het algemeen belang wenschelijk achtende, bepalingen te maken ter uitvoering van het gestelde in de eerste alinea van art. 29 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad no. 131) tot regeling van het veeartsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie; Op de voordracht van Onze Ministers van Oorlog, van Binnenlandsche Zaken en van Justitie, van 22 April 1885, Hde Afdeeling, no. 25, van 25 April 1885, no. 1410, afdeeling Medische Politie, en van 27 April 1885, no. 113 (3de afdeeling); Hebben goedgevonden en verstaan: A. In te trekken Onze Besluiten van 7 en 25 September 1865, no. 61 en 50, betreffende het uitzenden van detachementen als hulpmarechaussee naar gemeenten, waar de veeziekte heerscht. B. te bepalen: 1°. in gemeenten, waar zich veeziekte voordoet en in alle andere plaatsen, waar zulks door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken (*) noodig of dienstig mocht worden geoordeeld, zullen ter bevordering van de uitvoering der reeds genomen of nog te nemen maatregelen tegen de verspreiding dier ziekte, detachementen militairen als hulpmarechaussee kunnen worden verstrekt van zoodanige sterkte als de omstandigheden zullen vorderen; 2°. het daartoe noodige getal officieren, onderofficieren en minderen zal, na overleg met Onzen Munster van Binnenlandsche Zaken, (*) door Onzen Minister van Oorlog worden beschikbaar gesteld; (*) 3°. op de officieren en onderofficieren, hieronder begrepen de korporaals, die deel van voorzegde detachementen zullen uitmaken, zal toepasselijk zijn het Koninklijk besluit van 13 Februari 1845, no. 55 (Staatsblad no. 8), betreffende de beëediging van officieren en onderofficieren bij het wapen der marechaussee, als ambtenaar belast met het opsporen van misdrijven en als hulp-officieren van justitie; 4°. enz. Onze Ministers van Oorlog, van Binnenlandsche Zaken (*) en van Justitie zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering (•) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. (*) Ingevolge eene missive dd. 1 Aug. 190t, Directie van den Landbouw, no. 6285, Afd. v. D., van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, kan aan de betrokken militairen voor de buitengewone diensten eene geldelijke vergoeding worden toegekend ten laste van de begrooting van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel (thans van Binnenlandsche Zaken en Landbouw). No. 17 Veeartsenijkundige Politie. — Paarden van het leger 97 Artikel 3. De militaire paardenartsen zijn bevoegd van overtredingen der wetten en verordeningen betreffende veeartsenijkundige politie, gepleegd ten opzigte van tot het leger behoorende paarden en dienstpaarden van officieren, proces-verbaal op te maken. Zij zenden de processen-verbaal aan den ambtenaar of officier, die voor de vervolging van het strafbaar feit heeft te zorgen. Artikel 4. De in art. 1 vermelde kommandeerende officier doet, wanneer een of meer paarden door eene besmettelijke ziekte zijn aangetast of daarvan verdacht worden, hiervan binnen 24 uren, nadat dit te zijner kennis is gekomen, mededeeling aan den burgemeester der gemeente, waarin de paarden zich bevinden, met opgave van de ziekte en van het getal der aangetaste of verdachte paarden. Artikel ö. In gevallen van twijfelachtigen aard of bij verschil van gevoelen tusschen den in art. 1 bedoelden kommandeerenden officier en den militairen paardenarts, geeft eerstgemelde terstond daarvan kennis aan Onzen Minister van Oorlog. Deze beveelt een onderzoek en schrijft alle de bij de wet bedoelde maatregelen voor, welke door hem noodzakelijk worden geacht. Artikel 6. Alle kosten van afmaking van dienstpaarden en vernietiging van voorwerpen van officieren, alle kosten van ontsmetting en alle verdere uitgaven, welke gedaan worden ten gevolge van het voorkomen van besmettelijke ziekten onder de tot het leger behoorende paarden, de dienstpaarden van officieren daaronder begrepen, komen ten laste van het Rijk en worden geleden op het hoofdstuk der Staatsbegrooting van het Departement van Oorlog. Artikel 7. Geen aan het leger behoorend, aan het Rijk in eigendom toebehoorend, paard wordt verkocht of ten verkoop aangeboden, tenzij: 1°. door den kommandant van het corps, waartoe het behoort, ten minste acht dagen te voren aan den burgemeester der gemeente, waar de verkoop geschieden zal, schrifteüjk kennis is gegeven van den dag, het uur en de plaats der verkooping, en 2°. aan dien burgemeester verstrekt is eene, hoogstens tweemaal 24 uren te voren, door den hoogst in rang aanwezigen paardenarts, ter plaatse waar de verkoop geschiedt, onderteekende schriftelijke verklaring, houdende dat het paard door hem is onderzocht en bevonden aan geene besmettelijke ziekte te lijden, en dat hij geen reden heeft om te vermoeden, dat het in aanraking of in dezelfde verblijfplaats is geweest met een paard, lijdende aan eene besmettelijke ziekte. Wanneer ter plaatse, waar de verkoop geschiedt, geen paardenarts is, wordt eene met de sub 2°. bedoelde gelijkstaande verklaring van het distnctshoofd van den veeartsenijkundigen dienst, binnen wiens ressort de verkooping geschiedt, vereischt. Veewet D. VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DEN INWENDIGEN DIENST 1. ALGEMEENE VOORSCHRIFTEN 2. BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN Adresseeren van stukken 103 MO. 19. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 30sten Januari 1923, Directie van den Landbouw, Afdeeling A. Z. K. S., no. 21, betreffende adresseeren van stukken. (Vervolg op schrijven van 30 Dec. 1922.) Ten vervolge op nevenvermeld schrijven, verzoek ik U alle correspondentie, de Directie van den Landbouw betreffende vanaf 31 Januari 1923 te adresseeren aan: het Departement van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, den DirecteurGeneraal van den Landbouw, Binnenhof no. 19, 's-Gravenhage. De Directeur-Generaal van den Landbouw, p. van hoek. 104 Adresseeren van dienstbrieven ÏÏO. 20. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 2den April 1906, Directie van den Landbouw, no. 2878, Algemeene Dienst, betreffende adresseeren van dienstbrieven. Ik heb de eer U mede te deelen, dat ik het in verband met de omstandigheid, dat de Directie van den Landbouw sedert eenigen tijd gesplitst is in negen afdeelingen en drie onderafdeelingen, ten behoeve van een regelmatigen gang van zaken op prijs zoude stellen, indien voortaan bij de beantwoording van dezerzijdsche missives, voor zooveel zulks niet reeds door U pleegt gedaan te worden, niet alleen het agendanummer, doch ook de naam der afdeeling of onder afdeeling steeds nauwkeurig werd vermeld. Enz. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw. De Referendaris, (get.) c. roest. Vrijstelling van briefport 105 No. 21. KONINKLIJK BESLUIT van den Visten December 1870, no. 25 1(1), van den lOden Januari 1890, no. 22 (II), van den 28sten Juli 1890, no. 29 (III), van den TAden April 1892, na. 9 (IV), van den lsten September 1897, no. 5 (V) en van den lsten October 1906, no. 106 (VI), betreffende vrijstelling van port voor de briefwisseling over dienstzaken. Ad I. Is vrijstelling verleend Van port voor de briefwisseling over dienstzaken: tusschen districtsveeartsen onderling met elkander; tusschen de districtsveeartsen ter eener en de plaatsvervangende districtsveeartsen ter andere zijde; tusschen de genoemde districtsveeartsen en hunne plaatsvervangers ter eener en den Comnnssaris des Konings, de Gedeputeerde Staten, de gemeentebesturen, de inspecteurs en de adjunct-inspecteurs voor het geneeskundig Staatstoezigt voor de provincie of de provinciën, waarover hun werkkring zich uitstrekt, ter andere zijde. Ad II. Is vrijstelling verleend van port voor de briefwisseling over dienstzaken: van de krachtens Koninklijk besluit van 1 December 1889, Staatsblad no. 173, aan te stellen veeopzichters, zoowel onderling als met de Commissarissen des Konings, de districtsveeartsen en hunne plaatsvervangers, de burgemeesters en de ambtenaren van 's Rijks belastingen. Ad III. Is vrijstelling verleend van port voor de briefwisseling over dienstzaken tusschen de districtsveeartsen en hunne plaatsvervangers eenerzijds en de hoofdcommissarissen en commissarissen van politie anderzijds, binnen den kring, waarin genoemde ambtenaren hunne functie uitoefenen. Ad IV. Is vrijstelling verleend van port voor de briefwisseling over dienstzaken van de ambtenaren der directe belastingen, invoerrechten en accijnsen, met alle ambtenaren van het veeartsenijkundig Staatstoezicht, en zulks met uitbreiding van het bepaalde bij het Koninklijk besluit, bedoeld ad II. Ad V. Is vrijstelling verleend van port voor de, krachtens artt. 14, 16,17,19, 21 en 25 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad no. 131), gevoerde briefwisseling over dienstzaken van de geëxamineerde veeartsen met den districtsveearts en diens plaatsvervanger, voor wien zij op grond van die artikelen optreden, en met de burgemeesters, de hoofdcommissarissen en commissarissen van politie binnen den ambtskring van bovenbedoelden districtsveearts of districtsveearts-plaatsvervanger. Ad VI. Is vrijstelling van port verleend voor de briefwisseling over dienstzaken van den directeur der Rijksseruminrichting te Rotterdam met de gemeentebesturen. 106 Misbruik van portvrijdom No. 22. MISSIVE van den Minister van Waterstaat van den Iden Decem¬ ber 1908, no. 4905, Afdeeling Posterijen en Telegrafie, aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, betreffende misbruik van portvrijdom. Tot dusver is het vrijwel gewoonte geweest de processen-verbaal, opgemaakt op grond van ongeoorloofd gebruik van portvrijdom, ter kennisneming toe te zenden aan den Minister, Hoofd van het Departement, waaronder de ambtenaar, die zich aan een dergelijk ongeoorloofd gebruik had schuldig gemaakt, werkzaam was; bijna immer is gevolg gegeven aan verzoeken om den schuldige langs admiiustratieven weg te doen terechtwijzen en daarmede de zaak als beëindigd te beschouwen. Bij de mondelinge behandeling van de jongste wijziging en aanvulling van de wet tot regeling der brievenposterij, waarvan de tekst is bekend gemaakt bij Koninklijk besluit van 9 October 1908 (Staatsblad no. 316), is door mij aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal toezegging gedaan om middelen, welke misbruik van portvrijdom tegengaan, in ernstige overweging te nemen. In verband daarmede zullen de ingekomen processen-verbaal voortaan onmiddellijk worden behandeld op de wijze als bij art. 28 der evengenoemde wet is aangegeven. Uwe Excellentie hiermede in kennis stellende heb ik de eer Haar te verzoeken, voorzooveel zulks noodig wordt geoordeeld, de onder Haar Departement ressorteerende ambtenaren, aan wie portvrijdom voor briefwisseling over dienstzaken is verleend, te willen wijzen op de gevolgen welke bij ontdekking van meerbedoeld ongeoorloofd gebruik daaruit zullen voortvloeien. De Minister van Waterstaat, (get.) j. G. s. BEVERS. Verzending van dienststukken. — Zondagsrust 107 No. 23. MISSIVE van den Minister van Waterstaat dd. 19 October 1910, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, betreffende het verzenden van dienststukken per post in verband met Zondagsrust (*). Mijn aandacht werd gevestigd op de gevolgen van de ter post bezorging des Zaterdags in den namiddag of avond van dienststukken, welke niet meer denzelfden dag ter plaatse van bestemming aankomen of worden besteld. Het is daarbij tevens gebleken, dat, vermoedelijk met het doel, de afdoening van verschillende zaken nog geheel in de loopende week te doen vallen, de verzending van die stukken op Zaterdag belangrijker is dan op de andere dagen der week. De werkzaamheden, welke voor de postambtenaren op den Zondag daaruit voortspruiten, zijn niet onbelangrijk. Ten einde te handelen in den geest van het algemeen streven om de Zondagsrust van het personeel in Staatsdienst zooveel mogelijk te bevorderen en in deze door eene daarmede overeenkomstige handelwijze aan particulieren een voorbeeld in goeden zin te kunnen geven, heb ik de eer de medewerking van Uwe Excellentie in te roepen, om te geraken tot een algemeene regeling, die voorkomt, dat des Zaterdags na 12 uur 's middags ook dienststukken, welke geen spoed vereischen, ter post bezorgd worden. Het komt mij voor, dat de belangen van den dienst noch die van het publiek door een zoodanigen maatregel in eenig opzicht behoeven te worden geschaad. De Minister van Waterstaat, (get.) l. h. w. regout. No. 24. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw, dd. 22 October 1917, Directie van den Landbouw, Algemeenen Dienst, no. 27081, betreffende Zondagsrust. Naar aanleiding van een schrijven van den Minister van Waterstaat betreffende de Zondagsrust bij de Posterijen heb ik de eer U te verzoeken, om de verzending van dienstcorrespondentie, welke geen spoed vereischt, vóór des Zaterdags 12 uur middags te doen plaats hebben. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, (get.) c. roest. (•) De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft bij schrijven van 4 Nov. 1910 aan de Commissarissen der Koningin een afschrift doen toekomen van deze missive, met verzoek zooveel mogelijk rekening te willen houden met de daarin voorgestelde regeling en den gemeentebesturen van die missive mededeeling te doen. 108 Bestellen of afgeven van dienstbrieven op Zondag No. 25. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den* 26sten Juni 1888, no. 3444, afd. A. Z. C, betreffende bestellen of afgeven van dienstbrieven op Zondag. Mijn ambtgenoot voor Waterstaat, Handel en Nijverheid heeft bepaald, dat, te rekenen van Zondag 15 Juli e.k., des Zondags geen afgifte of bestelling zal plaats vinden van brieven of andere stukken, welke portvrij verzonden worden (dienstbrieven of dienstpakketten), tenzij de behandeling daarvan bijzonderen spoed vereischt en ter aanduiding daarvan het woord „Spoed" op het adres is vermeld. De Minister van Binnenlandsche Zaken. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (get.) hubrecht. No. 26. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den 2ësten Maart 1889, no. 1656, afd. A. Z. C., betreffende bestellen of afgeven van dienstbrieven op Zondag. Ten vervolge op het rondschrijven van mijnen ambtsvoorganger van 26 Juni 1888, no. 3444, afd. A. Z. C, heb ik de eer U te verzoeken, zoo dikwijls door U noodig wordt geacht, dat een dienstbrief of dienstpakket, als in dat rondschrijven bedoeld, waarvan de behandeling dus bijzonderen spoed vereischt, door extra-bestelling gedurende den Zondag bezorgd worde, ter aanduiding hiervan niet alleen het woord „Spoed" op het adres te vermelden, maar bovendien onder dat woord, op het adres, geheel dezelfde eigenhandige onderteekening te stellen als die welke in den brief zelf gelezen wordt. De Minister van Binnenlandsche Zaken. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (get.) hubrecht. Inrichting enz. van dienstbrieven 109 Rb. 27. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den Ylden Mei 1890, no. 287, afd. S. E., betreffende inrichting, afmeting en het vouwen van dienstbrieven. Het heeft mijne aandacht getrokken dat niet altijd en niet algemeen de voorschriften worden opgevolgd betreffende inrichting, de afmeting en het vouwen van dienstbrieven aan mijn Departement gericht. Na vermelding van het nummer enz., behoorende tot de administratie des afzenders, aan het hoofd der tot mij te richten brieven en rapporten, moet daaronder in den bovenhoek ter linkerzijde in margine meer uitvoerig en nauwkeurig worden aangeteekend de dagteekening, het nummer en de afdeeling van den brief of der kantbeschikking van mijn Departement, die bij den brief, of het rapport beantwoord worden, waardoor latere aanhaling in den brief kan vervallen; verder eene beknopte omschrijving van het onderwerp, in den brief of het rapport behandeld, met vermelding, casu quo, van den naam van den persoon, die wordt besproken. In dezer voege: Bericht op kantb^schikki5g van het Departement van Binnenlandsche Zaken r schruven van no afd betreffende Of wel: Bericht op kan^"'^g van het Departement van Binnenlandsche Zaken van no afd betreffende (naam des persoons ) Wordt bij eenig schrijven of rapport eene zaak voor het eerst behandeld, dan geschiede gelijke vermelding, met weglating van de twee eerste alinea's. Alle stukken voor mijn Departement bestemd behooren, volgens vroeger gegeven voorschriften, in den regel te worden geschreven op papier van 32 c.M. lengte en 20 cM. breedte en bij verzending in drieën gevouwen te worden. Ik heb de eer U bij deze, voor zooveel noodig, deze voorschriften in herinnering te brengen of U daarmede in kennis te stellen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (get.) hubrecht. 110 Gebruik enveloppen No. 28. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 16den November 1921, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 17089, betreffende gebruik enveloppen. Door de Bezuinigingscommissie wordt de aandacht gevestigd op het feit, dat door Rijksinstellingen enz. voor de verzending van brieven over het algemeen enveloppen van vrij groot formaat worden gebruikt, ook wanneer geen bijlagen behoeven te worden meegezonden. De Commissie is van meening, dat de brieven, voor zoover deze op enkele vellen postpapier of sclmjfmachinepapier zijn geschreven, in vieren kunnen worden gevouwen en verzonden kunnen worden in kleine enveloppen (postformaat) welke belangrijk goedkooper zijn dan de thans gebezigde grootere soorten. Voorts heeft het hare aandacht getrokken, dat aan de hoedanigheid van het papier der enveloppen dikwijls onnoodig hooge eischen schijnen te worden gesteld, en dat bij sommige Departementen gegomde enveloppen bovendien worden dichtgelakt. Naar het der Commissie voorkomt, zou ook door verlaging van deze eischen en beperking van het gebruik van lak besparing kunnen worden verkregen. De Commissie acht het wenschelijk, dat de Departementen van Algemeen Bestuur enz., zooveel mogelijk enveloppen van dezelfde modellen gebruiken. Deze kunnen dan bij de gevangenissen in groote hoeveelheden tegelijk worden gemaakt, hetgeen op den eenheidsprijs per 600 of 1000 stuks een niet onbelangrijken invloed zal uitoefenen. Als standaard-modellen zouden b.v. kunnen gelden voor brieven van geringen omvang, de enveloppen, in den catalogus van den gevahgenisarbeid gemerkt A. A. 1, A. A. 8, B. B. 1 en B. B. 8., waarvan de prijzen thans ƒ4,— per 1000 bedragen. De Commissie is van oordeel, dat deze enveloppen wat het formaat en de hoedanigheid van het papier betreft, voldoende zijn voor het doel waartoe zij moeten dienen en even geschikt als de thans gebruikte veel duurdere soorten. Voor brieven van grooteren omvang, welke niet in die enveloppen kun¬ nen worden verzonden, waren enveloppen te bezigen van grooter tormaat, waarvan de hoedanigheid overeenkomt met die van de hiervoor bedoelde modellen. Alleen wanneer dossiers, belangrijke documenten of omvangrijke stukken moeten worden verzonden, is het wenschelijk enveloppen van deugdelijke hoedanigheden te gebruiken en deze dicht te lakken. Tevens acht de Commissie het nuttig dat worde nagegaan, of uitgaande brieven over het algemeen niet kunnen worden geschreven op papier van kleinere afmetingen en van mindere hoedanigheid dan de thans bij verschillende instellingen gebezigde soorten. Ik heb de eer U te verzoeken, voor zooveel uw tak van dienst betreft, op de boven aangegeven wijze de willen handelen, opdat alle niet strikt noodzakelijke uitgaven voor brievenpapier, lak en enveloppen worden vermeden. Tevens merk ik nog op, dat inlichtingen omtrent prijzen, wijze 128 Vernietiging van archivalia No. 44. MISSIVE van den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, van den listen April 1920, no. 752, aan de Districtsveeartsen, betreffende vernietiging van archivalia. zie no. 46. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen afschrift van een schrijven van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen dd. 18 Maart 1920, no. 1056, Afdeeling K. W., met verzoek daarmede in voorkomende gevallen rekening te houden. Voor den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, ten sande. No. 45. MISSIVE van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten¬ schappen van den 18den Maart 1920, no. 1056, Afdeeling K. W., aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, betreffende vernietiging van archivalia. Ik heb de eer de aandacht van Uwe Excellentie te vragen voor het Koninklijk besluit van 7 October 1919 {Staatsblad no. 596) dat bepaalt, dat niet tot vernietiging van stukken, die onder eenig ambtenaar berusten, mag worden overgegaan, dan na ingewonnen advies van den Rijksarchivaris in de provincie of in de provincie Zuid-Holland van den Algemeen Rijksarchivaris. Waar ik meen, dat deze Algemeene Maatregel van Bestuur nog niet de aandacht van alle ambtenaren heeft getrokken, zal ik het op prijs stellen, indien Uwe Excellentie de onder haar Departement ressorteerende ambtenaren daarop zou willen wijzen. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (W.g.) feith. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) versteeg. Voor gelijkluidend afschrift, Voor den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, (get.) ten sande. 132 Verlofregeling No. 51. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den SQsten December 1922, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 8386, aan de Inspecteurs van den Veeartsenijkundigen Dienst, betreffende regeling jaartijhsche verloven. Ik heb de eer U mede te deelen, dat door den Ministerraad is vastgesteld de volgende verlof (vacantie) regeling voor het Rijksambtenarenpersoneel, ingaande 1 Januari 1923. 1. In elk kalenderjaar wordt aan iederen ambtenaar — voor den onder 2 te bepalen tijdduur — gewoon of jaarlijksch verlof (vacantie) mfct behoud van bezoldiging verleend, tenzij de belangen van den dienst zich daartegen verzetten of tenzij — naar het oordeel van de autoriteit, die het verlof verleent — voor den ambtenaar geldige redenen van verhindering bestaan. 2. De duur van dit verlof bedraagt bij eene jaarwedde van den ambtenaar van: ƒ 3500 — of minder 12 dienstdagen meer dan ƒ 3500— t. m. ƒ 5500,— 18 % 5500,— 24 Onder 'jaarwedde wordt verstaan de brutowedde (zonder toepassing van aftrek wegens emolumenten) berekend naar een standplaats der eerste klasse en met inbegrip van verhoogingen en toelagen ingevolge de artt. 18 en 19 van het Bezoldigingsbesluit. Als maatstaf geldt de wedde op 1 Januari, of, ingeval van indiensttreding in den loop van het jaar, de wedde op het tijdstip van mdiensttrediag. Aan ambtenaren wier wedde op 1 Januari 1923 ƒ 3500,— of minder doch meer dan ƒ 2300,— bedraagt en voor wie een verlofregeling gold die gunstiger was dan de in het eerste lid van dit punt bedoelde, zal per kalenderjaar 15 dienst- of werkdagen verlof toegekend worden. 3. Ten aanzien van bepaalde ambten kan — de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg gehoord — eene van het bovenstaande afwijkende regeling worden getroffen, dan wel uitdrukkelijk worden bepaald, dat zij voor de toekenning van dit verlof zijn uitgezonderd. 4. De duur van het verlof wordt voor den ambtenaar, die niet gedurende het volle kalenderjaar werkelijk dienst zal hebben gedaan, naar evenredigheid verminderd, met afronding tot heele dagen naar boven, met dien verstande, dat zoodanige vermindering in geval van afwezigheid wegens ziekte alleen zal worden toegepast, bijaldien de verhindering meer dan drie maanden heeft geduurd. Verlofdagen wegens verplichten militairen dienst vallen buiten deze regeling. No. 51 Verlofregeling 133 5. Is aan een ambtenaar in eenig kalenderjaar het gewoon verlof niet of niet geheel verleend, dan wordt hem dit nog niet genoten verlof in een volgend kalenderjaar verleend, met dien verstande, dat de ambtenaar nimmer in eenig kalenderjaar recht ■ kan doen gelden op een langer verlof dan 1 % maal het hem volgens de bepalingen 2 of 3 toekomend verlof. 6. De beslissing omtrent de tijdstippen, waarop het verlof zal ingaan, alsmede die omtrent de tijdvakken, waarin het den ambtenaar toekomend verlof zal worden gesplitst, berust bij de autoriteit, die het verlof verleent. Daarbij wordt, voor zoover de belangen van den dienst en die van andere ambtenaren dit toelaten, zooveel mogelijk rekening gehouden met de wenschen van den ambtenaar. Wanneer de ambtenaar dit verzoekt en de dienst het toelaat, wordt hem het verlof onafgebroken gegeven. Bij splitsing van den verloftijd, hetzij wegens de belangen van den dienst, hetzij in verband met verlofaanvragen van derden, hetzij op verzoek van den ambtenaar zelf, zal zooveel mogelijk ten minste de helft van het verlof aaneensluitend moeten worden verleend. 7. Verleend verlof kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen in het belang van den dienst zulks noodzakeüjk maken. In zoodanig geval komt een dag, waarop de ambtenaar dientengevolge slechts gedeeltelijk verlof genoot, niet in aanmerking bij het berekenen van het aantal verlofdagen. 8. Deze bepalingen gelden vanaf 1 Januari 1923 voor het vaste ambtenarenpersoneel. Voor het tijdelijk en hulppersoneel worden in aansluiting aan en in behoorlijke verhouding tot vorenstaande bepalingen regelen betreffende het gewone jaarlijksche verlof vastgesteld. Hierbij zij het volgende opgemerkt: 1. In art. 1 moet niet een verplichting worden gezien voor den ambtenaar om vacantie te nemen. Hij is daarin ten slotte vrij. Het artikel spreekt voorts van behoud van bezoldiging. Hieruit volgt dat elke toeslag bij vacantie, in welken vorm ook uitgesloten is. Vergoeding wegens het niet genieten van kost en inwoning gedurende de vacantie kan evenmin plaats hebben. De aftrek voor deze emolumenten is zoo matig, dat vergoeding bij vacantie niet noodig wordt geacht en ook uit een oogpunt van administratieven omslag vermeden moet worden. 2. Zaterdagen moeten als volle dienstdagen worden aangemerkt. Feestdagen niet. 3. Bij combinatie van betrekkingen moeten de wedden worden samengeteld. 4. Zooals van zelf spreekt valt het onderwijzend personeel buiten de regeling. DE VEEWET EN HARE UITVOERING (WET VAN 26 MAART 1920, STAATSBLAD No. 153) DE VEEWET EN HARE UITVOERING (WET VAN 26 MAART 1920, STAATSBLAD No. 153) Wffr^. DOOR Dr. w. s. g. a. van leeuwen, Inspecteur van den Veeartsenijkundiqen Dienst te Utrecht EN a. w. van DER BURGT, hoofd-inspecteur van politie te leeuwarden ALPHEN AAN DEN RIJN N. SAMSOM 1924 xxii Chronologische opgave der opgenomen stukken Dagteekening. "f beschikking*'™ No. Bladz. 17 Maart 1923 Wet 1 3 17 Maart 1923 Wet 3 27 23 April 1923 Beschikking 141 343 2 Mei 1923 Missive 218 507 3 Mei 1923 Beschikking 219 508 22 Juni 1923 Missive 210 477 25 Juni 1923 Missive 220 509 30 Juni 1923 Missive 189 441 25 Juli 1923 Missive 177a 428 15 Augustus 1923 Missive 229 549 7 December 1923 Beschikking 230 550 8 December 1923 Besluit 231 552 A. TEKST VEEWET 4 Tekst Veewet No. 1 Artikel 4. In deze wet wordt verstaan: a. door vee: herkauwende en eenhoevige dieren en varkens; b. door vleesch: alle deelen van herkauwende en eenhoevige dieren en varkens, ongeboren vruchten daaronder begrepen, met uitzondering van huiden, voor zoover deze niet van varkens afkomstig zijn, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol en geheel van spieren ontdane beenderen. TITEL H. Van de zorg voor den algemeenen gezondheidstoestand van den veestapel. Artikel 5. zie no. 74. Ter uitvoering van bij algemeenen maatregel van bestuur te geven voorschriften betreffende het veeartsenijkundig toezicht op veemarkten, worden in gemeenten, waar veemarkten worden gehouden, onder Onze goedkeuring door den gemeenteraad verordeningen vastgesteld. Bij gebreke van eene verordening, als bedoeld in het vorige lid, is het verboden veemarkten te houden. Artikel 6. zie no. 83. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende het reinigen en ontsmetten van openbare middelen van vervoer, welke zijn gebruikt tot vervoer van vee, vleesch, huiden, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol, beenderen, vellen, mest of veevoeder. TITEL Hl. Van de wering en bestrijding van besmettelijke veeziekten. § 1. Algemeene bepalingen. Artikel 7. Deze titel is toepasselijk op de volgende besmettelijke veeziekten: a. de veepest der herkauwende dieren; b. de longziekte der runderen; c. het mond- en klauwzeer bij herkauwende dieren en varkens; - d. het miltvuur bij alle vee; e. de hondsdolheid bij alle vee; ƒ. de schurft (sarcoptes-schurft en psoroptes-schurft bij schapen, geiten en eenhoevige dieren; g. de schaapspokken bij schapen en geiten; h. de kwade droes bij eenhoevige dieren. Artikel 8. zie nos. 77, Bij het dreigen, optreden of heerschen eener besmettelijke veeziekte 78 en 7». ^qqj QjjS hetzij voor het geheele Rijk, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan worden verboden, dat in inrichtingen, waar melk van vee van verschillende eigenaren wordt verwerkt, melk en door Ons aan te wijzen producten der zuivelbereiding ten verkoop voorhanden zijn of te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd of uit die inrichtingen vervoerd worden, No. 1 Tekst Veewet 5 tenzij voldaan is aan de bij algemeenen maatregel van bestuur te geven voorschriften tot voorkoming van verspreiding van smetstof. Artikel 9. Bij het dreigen, optreden of heerschen eener besmettelijke veeziekte kan door Ons hetzij voor het geheele Rijk, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan worden bevolen, dat het vee, dat door die ziekte kan worden aangetast, op de bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen wijze voorbehoedend wordt behandeld en gemerkt of een van beide. De kosten van het in het vorige lid bedoelde behandelen en mérken worden betaald uit 's Rijks kas. Artikel 10. Bij het dreigen, optreden of heerschen eener besmettelijke veeziekte kan door Ons hetzij voor het geheele Rijk, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan schorsing van veemarkten en sluiting van diergaarden en soortgelijke inrichtingen worden bevolen en het houden van keuringen, tentoonstellingen, verkoopingen en dergelijke wijzen van bijeenbrenging van vee worden verboden. Artikel 11. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven zie no. 80. betreffende het gebruik van sera en entstoffen. § 2. Van de wering van besmettelijke veeziekten. Artikel 12. Tot wering van besmettelijke veeziekten kunnen door Ons de in- en zie no. 129. doorvoer worden verboden of niet dan voorwaardelijk worden toegestaan van: a. vee, vleesch, huiden, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol, beenderen, melk, afgeroomde melk, karnemelk, wei, mest en veevoeder; b. andere voorwerpen, welke dragers van 'smetstof kunnen zijn. Artikel 13. Het is verboden voorwerpen, waarvan de in- of doorvoer voorwaardelijk Zie no. 185. is toegestaan, in- of door te voeren langs andere dan de door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) aan te wijzen kantoren. Artikel 14. Indien de in- of doorvoer is toegestaan onder voorwaarde van vooraf- Zie no. 215. gaand onderzoek, wordt voor dat onderzoek vergoeding van kosten geheven naar een door Ons vast te stellen tarief. § 3. Van de bestrijding van besmettelijke veeziekten. Artikel 15. In dezen titel wordt verstaan: a. door ziek vee: vee, dat door eene besmettelijke veeziekte is aangetast; b. door verdacht vee: vee, dat verdacht wordt gevaar op te leveren voor besmetting. • Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 6 Tekst Veewet No. 1 Artikel 16. Zie no. 84. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald, in welke gevallen vee verdacht wordt gevaar op te leveren voor besmetting. Artikel 17. Indien vee verschijnselen van eene besmettelijke ziekte vertoont, geeft de eigenaar, houder of hoeder hiervan terstond kennis aan den burgemeester der gemeente, waar het vee zich bevindt. Artikel 18. zie no. 81. Indien een burgemeester verneemt, dat in zijne gemeente vee verschijnselen van eene besmettelijke ziekte vertoont, geeft bij hiervan terstond kennis aan het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst en neemt hij de bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen voorloopige maatregelen tot voorkoming van verspreiding van smetstof. Artikel 19. Het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst deelt den burgemeester zoo spoedig mogelijk mede, welke maatregelen tot bestrijding der ziekte door hem worden noodig geacht. Mondelinge mededeelingen worden terstond schriftelijk bevestigd. Artikel 20. De in het vorige artikel bedoelde maatregelen kunnen bestaan in: a. het afzonderen van ziek en verdacht vee; b. het opstallen of ophokken van ziek en verdacht vee; e. het plaatsen van waarschuwingsborden; d. het door het plaatsen van kenteekenen besmet of van besmetting verdacht verklaren van gebouwen en terreinen; e. het merken van ziek, verdacht en hersteld vee; ƒ. het afmaken van ziek en verdacht vee; g. het onschadelijk maken van ziek en verdacht vee, dat is afgemaakt of gestorven, en van besmette voorwerpen; h. het ontsmetten van gebouwen, terreinen,. bewaarplaatsen van mest en roerende voorwerpen; I. het vastleggen of opsluiten van honden, katten en pluimvee; k. het toepassen der bij algemeenen maatregel van bestuur genoemde bestrijdingsmaatregelen, welke door wetenschap of praktijk verder als doeltreffend worden aangewezen. Artikel 21. Ten aanzien van de toepassing der door het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst noodig geachte maatregelen neemt de burgemeester zoo spoedig mogelijk eene beslissing. Indien de burgemeester bezwaar heeft maatregelen te bevelen of te nemen, welke door het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst worden noodig geacht, geeft hij daarvan terstond kennis aan Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *), die beslist. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 1 Tekst Veewet 7 Artikel 22. Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel •) worden voorschriften gegeven omtrent stof, vorm, grootte, opschrift en wijze van plaatsing van waarschuwingsborden en kenteekenen. Artikel 23. De burgemeester zorgt, dat waarschuwingsborden en kenteekenen in zijne gemeente aanwezig zijn. De kosten van het vervaardigen en plaatsen van waarschuwingsborden en kenteekenen worden betaald uit 's Rijks kas. Artikel 24. Het is verboden bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen voorwerpen te vervoeren van of naar gebouwen of terreinen, waar een kenteeken is geplaatst. Van het in het vorige lid bepaalde wordt door den burgemeester, op verzoek van den belanghebbende, ontheffing verleend, indien het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst tegen deze ontheffing geen bezwaar heeft, en zoo noodig, onder de door dien ambtenaar te stellen voorwaarden. Artikel 25. Het is verboden gebouwen of terreinen, waar een kenteeken is geplaatst, te verlaten, dan na toepassing van de bij algemeenen maatregel van bestuur voorgeschreven maatregelen van ontsmetting. Artikel 26. De burgemeester zorgt, dat bij den toegang of de toegangen van gebouwen of terreinen, waar een kenteeken is geplaatst, middelen tot de in het vorige artikel bedoelde ontsmetting aanwezig zijn. De kosten van het vervaardigen of aanschaffen van de middelen tot ontsmetting worden betaald uit 's Rijks kas. Artikel 27. Voor de handhaving van het verbod, bedoeld in de artikelen 24 en 25, kan de burgemeester de hulp inroepen van de gewapende macht. Artikel 28. De burgemeester doet waarschuwingsborden en kenteekenen verwijderen, zoodra het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst eene daartoe strekkende schriftelijke verklaring heeft afgegeven. Artikel 29. Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) worden voorschriften gegeven betreffende het merken van ziek, verdacht en hersteld vee. Artikel 30. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent het onschadelijk maken van ziek en verdacht vee, dat is afgemaakt of gestorven, en van andere voorwerpen, welke besmet zijn of welke kunnen worden verondersteld gevaar op te leveren voor besmetting. Zie no. 88. Zie no. 82. Zie no. 83. Zie no. 83. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 8 Tekst Veewet No. 1 Zie no. 88. Artikel 31. Indien voorwerpen niet kunnen worden onschadelijk gemaakt op het terrein, waar zij zich bevinden, geschiedt dit op het naastbijgelegen, daarvoor geschikte terrein. Artikel 32. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de ontsmetting van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest en roerende voorwerpen. De kosten van eene ontsmetting, als bedoeld in het vorige lid, met uitzondering van die van veemarkten en van openbare middelen van vervoer, worden betaald uit 's Rijks kas. Artikel 33. De burgemeester brengt een door hem uitgevaardigd bevel, dat honden, katten of pluimvee in de gemeente of in een bepaald gedeelte der gemeente moeten worden vastgelegd of opgesloten, ter openbare kennis. Artikel 34. Losloopende honden en katten en niet opgehokt pluimvee mogen in de gemeente of het gedeelte der gemeente, ten aanzien waarvan een bevel, als bedoeld in het vorige artikel, ter openbare kennis is gebracht, op last van den burgemeester worden gedood. Artikel 35. Het is verboden ziek of verdacht vee te vervoeren. Van het in het vorige lid bepaalde kan door den burgemeester ontheffing worden verleend, indien het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst tegen deze ontheffing geen bezwaar heeft, en zoo noodig, onder de door dien ambtenaar te stellen voorwaarden. Artikel 36. Het in het vorige artikel bedoelde verbod is niet van toepassing, indien het vervoer door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) is bevolen. Artikel 37. Het is verboden ziek of verdacht vee te koop aan te bieden, te verkoopen ' of af te leveren. Artikel 38. Tot voorkoming van besmetting kan door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel •) worden verboden of niet dan voorwaardelijk worden toegestaan, dat vee, vleesch, huiden, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol, beenderen, melk, afgeroomde melk, karnemelk, wei, mest, veevoeder en andere voorwerpen, welke dragers van smetstof kunnen zijn, worden vervoerd binnen het Rijk of uit, naar of binnen bepaalde gedeelten van het Rijk. § 4. Van de schadeloosstellingen. Artikel 39. Ingeval van afmaking van vee, wordt den eigenaar als schadeloosstelling uitgekeerd: •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, No. 1 Tekst Veewet 9 a. voor verdacht vee, de waarde in gezonden toestand; b. voor ziek vee, het bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen gedeelte der waarde in gezonden toestand. Ingeval van vernietiging' van andere besmette voorwerpen wordt den eigenaar de waarde dier voorwerpen als schadeloosstelling uitgekeerd. Artikel 40. Alvorens tot afmaking van vee of vernietiging van andere besmette voorwerpen wordt overgegaan, worden het vee of de voorwerpen gewaardeerd. Artikel 41. De in het vorige artikel bedoelde waardeering geschiedt door een door den burgemeester benoemden deskundige. Indien de burgemeester, het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst of de eigenaar of diens gemachtigde, geen genoegen nemen met de waardeering, geeft de burgemeester hiervan terstond kennis aan den kantonrechter, die bij eenvoudige beschikking twee deskundigen benoemt, welke met den eersten deskundige de waardeering verrichten en bij meerderheid van stemmen beslissen. Indien geen meerderheid is te verkrijgen, geldt het bedrag, dat noch het hoogste, noch het laagste is. Artikel 42. Terstond nadat de waarde is vastgesteld, geeft de burgemeester van de gemeente, waar de voorwerpen zich bevinden, aan den eigenaar eene verklaring af, dat hem de daarin uitgedrukte geldsom uit 's Rijks kas zal worden uitgekeerd. De burgemeester zendt van de in het vorige lid bedoelde verklaring terstond een afschrift aan Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *). Artikel 43. Indien door het onschadelijk maken van voorwerpen schade wordt toegebracht aan gebouwen of terreinen, wordt de eigenaar of gebruiker uil '8 Rijks kas schadeloos gesteld. Bij verschil over het bedrag der schadeloosstelling wordt dit op verzoek van de meest gereede partij, door den kantonrechter bepaald bi beschikking, zonder hooger beroep. Artikel 44. Schade, veroorzaakt door de toepassing van maatregelen, strekkendi om verspreiding van smetstof buiten het bedrijf te keeren, of veroorzaak door een behandeling, als bedoeld in artikel 9, kan in bijzondere gevallei door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel •) uit 's Rijk kas geheel of gedeeltelijk worden vergoed. § 5. Slotbepalingen. Artikel 45. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat d voorschriften van dezen titel geheel of gedeeltelijk zullen worden toe gepast tot wering en bestrijding van: •1 Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Zie no. 200. i t t 6 10 Tekst Veewet No. 1 Zie no. 95. Zie no. 148. Zie no. 94. a. de tuberculose der runderen; b. het houtvuur der runderen; c. de huidschimmelziekte bij runderen en paarden; d. de goedaardige droes der paarden; e. de borstziekte der paarden; ƒ. het rotkreupel der schapen; g. de vlekziekte der varkens; h. de borstziekte der varkens; i. de varkenspest; j. de trichinenziekte der varkens; k. besmettelijke aandoening der geslachtsorganen; /. het besmettelijk verwerpen bij runderen en paarden. Wanneer ingevolge het eerste lid de voorschriften van dezen titel gedeeltelijk van kracht worden, treden de bepalingen van § 4 daarbij van rechtswege in werking. Artikel 46. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden verboden, dat vee, aangetast door of verdacht van eene der in het vorige artikel bedoelde ziekten, wordt gebracht op veemarkten of keuringen, tentoonstellingen of verkoopingen van vee. Artikel 47. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende het verleenen van steun aan maatregelen tot bestrijding van tuberculose onder het rundvee. Artikel 48. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen hetzij voor -het geheele Rijk, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan, voorschriften tot wering en bestrijding van andere dan de in de artikelen 7 en 45 bedoelde veeziekten of van ziekten van andere dan de in artikel 4 bedoelde dieren worden gegeven. Artikel 49. Tegelijk met de afkondiging van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in het vorige artikel, wordt een voorstel van wet, houdende regeling van het in den algemeenen maatregel van bestuur geregelde onderwerp, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel tot wet wordt verheven, houdt tegelijk met de inwerkingtreding de algemeene maatregel van bestuur op van kracht te zijn. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers der Staten-Generaal tot niet-aanneming van het voorstel besluit, wordt de algemeene maatregel van bestuur dadelijk ingetrokken. TITEL IV. Van de wering en bestrijding van hondsdolheid van honden en katten. Artikel 50. In dezen titel wordt verstaan: a. door dolle honden en katten: honden en katten, welke door hondsdolheid zijn aangetast; No. 1 Tekst Veewet 11 b. door van dolheid verdachte honden en katten: honden en katten, welke verdacht worden gevaar op te leveren voor verspreiding van hondsdolheid. Artikel 51. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald, wanneer honden 5 en katten verdacht worden gevaar op te leveren voor verspreiding van hondsdolheid. Artikel 52. Een hond of eene kat, welke verschijnselen van dolheid vertoont of van dolheid verdacht is, wordt door de zorg van den eigenaar, houder of hoeder terstond afgemaakt, vastgelegd of opgesloten. Artikel 53. Indien een hond of eene kat verschijnselen van dolheid vertoont of van dolheid verdacht is, geeft de eigenaar, houder of hoeder biervan terstond kennis aan den burgemeester der gemeente, waar de hond of de kat zich bevindt. Indien de hond of de kat niet is afgemaakt, vastgelegd of opgesloten, geschiedt de in het vorige lid bedoelde kennisgeving aan den burgemeester der gemeente, waar de eigenaar, houder of hoeder het dier het laatst heeft gezien. Artikel 54. Indien een burgemeester verneemt, dat in zijne gemeente een hond of eene kat verschijnselen van dolheid vertoont of van dolheid verdacht wordt, geeft hij hiervan terstond kennis aan het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst en neemt hij de bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen voorloopige maatregelen tot voorkoming van gevaar voor menschen en dieren. Artikel 55. Indien het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst heeft bevonden, dat een hond of eene kat dol of van dolheid verdacht is, doet de burgemeester het dier afmaken en onschadelijk maken. Artikel 56. Indien het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst niet de zekerheid heeft, dat een hond of eene kat, welke een mensch of een dier heeft gebeten, dol of van dolheid verdacht is, doet de burgemeester den hond of de kat vastleggen of opsluiten en in waarneming houden, overeenkomstig de voorschriften van dien ambtenaar, totdat omtrent het al of met aanwezig zijn van de ziekte zekerheid is verkregen. Artikel 57. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent het onschadelijk maken van honden en katten, welke overeenkomstig de bepalingen van dezen titel zijn afgemaakt of, aangetast door hondsdolheid, zijn gestorven en van besmette voorwerpen. Artikel 58. Indien honden of katten of besmette voorwerpen niet kunnen wonien onschadelijk gemaakt op het terrein, waar zij zich bevinden, geschiedt dit op het naastbijgelegen, daarvoor geschikte terrein. !le no. 84. Zie no. 81. Zie no. 88. 12 Tekst Veewet No. 1 Zie no. 98. Zie no. 87. j ] I 1 1 l i ( Artikel 59. Indien door het afmaken van honden of katten of het onschadelijk maken van voorwerpen schade wordt toegebracht aan gebouwen, terreinen of voorwerpen, wordt de eigenaar of gebruiker uit 's Rijks kas schadeloos gesteld. Bij geschil over het bedrag der schadeloosstelling wordt deze op verzoek van de meest gereede partij door den kantonrechter bepaald bij beschikking, zonder hooger beroep. Artikel 60. Indien zich in eene gemeente een geval van hondsdolheid heeft voorgedaan, beveelt de burgemeester, dat alle in de gemeente aanwezige honden, welke zich bevinden buiten woningen en niet voor openbaar vervoer bestemde vaartuigen, moeten voorzien zijn van een muilkorf, volgens een door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) vast té stellen model. Het in het vorige lid bepaalde is niet van toepassing op honden, welke >p een afgesloten erf aan een ketting liggen. Artikel 61. Van ieder door hem uitgevaardigd bevel, als bedoeld in het vorige artikel, »eeft de burgemeester terstond kennis aan de burgemeesters van de aangrenzende gemeenten, die een gelijk bevel voor hunne gemeenten kunnen ;n aan den Commissaris der Koningin, die een gelijk bevel voor de geheele )f een gedeelte der provincie kan uitvaardigen. Artikel 62. Van ieder door hem uitgevaardigd bevel, als bedoeld in het vorige artikel, »eeft de Commissaris der Koningin kennis aan de Commissarissen der Koningin in de aangrenzende provinciën, die een gelijk bevel voor hunne )f een gedeelte hunner provincie kunnen uitvaardigen. Artikel 63. De burgemeesters van gemeenten, grenzende aan buitenlandsche geneenten, waar zich een geval van hondsdolheid heeft voorgedaan, zijn gevoegd een bevel, als bedoeld in artikel 60, uit te vaardigen. Artikel 64. De burgemeester of de Commissaris der Koningin, die een bevel, als sedoeld in artikel 60 of 61, heeft uitgevaardigd, brengt het in werking reden en vier maanden na het laatste ziektegeval de opheffing van het jevel ter openbare kennis. Artikel 65. Honden en katten, welke zich zonder toezicht bevinden op erven van ierden, mogen door of vanwege de gebruikers dier erven straffeloos worien gedood. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 1 Tekst Veewet 13 TITEL V. Van de keuring van voor uitvoer bestemd vee en vleesch. § 1. Van de keuring van voor uitvoer bestemd vee. Artikel 66. In de door Ons aan te wijzen gemeenten wordt gelegenheid gegeven tot het doen keuren van voor uitvoer bestemd vee ter verkrijging van een bewijs, dat het vee bevonden is niet te lijden aan eene der door Ons aan te wijzen veeziekten en ook overigens ten uitvoer geschikt te zijn. Artikel 67. Door Ons worden voorschriften gegeven omtrent: a. de plaatsen, waar, alsmede de tijdruimten, waarbinnen vee ter keuring kan worden aangeboden; b. de keuring; c. de vereischten, waaraan het vee moet voldoen, ter verkrijging van een bewijs, bedoeld in het vorig artikel. Artikel 68. Vergoeding van de kosten van keuring wordt geheven naar een dooi Ons vast te stellen tarief. Artikel 69. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden verboden naar de bij dien maatregel aan te wijzen landen vee uit te voeren of aan een midde van vervoer tot uitvoer naar die landen vee aan te bieden, ten aanzier waarvan geen bewijs is afgegeven, als bedoeld in artikel 66. § 2. Van de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch. Artikel 70. Het is verboden naar de door Ons aan te wijzen landen vleesch uit t< voeren of aan een middel van vervoer tot uitvoer naar die landen vleescl aan te bieden, hetwelk niet voorzien is van een of meer merken als bewijs dat het bij eene van Rijkswege ingestelde keuring voor uitvoer geschik is bevonden. Artikel 71. Van het in het vorige artikel bedoelde verbod kan door Onzen Ministe van Landbouw, Nijverheid en Handel *) ontheffing worden verleend voo vleesch, hetwelk: a. verduurzaamd is; b. zich bevindt in spoorwegrijtuigen of op schepen of vlotten en bestemi is voor gebruik van de zich daarin of daarop bevindende personen. Artikel 72. Ter keuring aangeboden, voor uitvoer ongeschikt bevonden vleescl wordt, indien het niet aanstonds ongeschikt wordt bevonden, om al voedingsmiddel te dienen, aan een nader onderzoek onderworpen. Zie no. 1S9. Zie no. 1S9. Zie no. 215. Zie no. 140. : Zie no. 143. i t r r 1 ï s •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 1 Tekst Veewet 15 Artikel 78. *) Overtreding van het bepaalde in de artikelen 13, 17, 24, eerste üd, 25, 35, eerste üd, 37, 52, 53 of 70, of krachtens de artikelen 6, 8, 10, 11, 12] 29, 33, 38, 45, 46, 48, 57, 60, 61, 63 of 60 dezer wet, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. Op overtreding van eene verordening, als bedoeld in artikel 6, lid 1, kan hechtenis worden gesteld van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. Artikel 79. Hij, die een der in deze wet bedoelde kenteekenen of merken namaakt of valschelijk plaatst of een echt vervalscht met het oogmerk om het als echt en onvervalscht te gebruiken of te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Artikel 80. Hij, die wederrechtelijk een der in artikel 9 bedoelde merken verwijdert of vernietigt, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. Artikel 81. Hij, die in strijd met de krachtens deze wet uit te vaardigen voorschriften een waarschuwingsbord of een kenteeken wegneemt of onleesbaar maakt, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden. Artikel 82. Hij, die opzettelijk vee in verdachten toestand brengt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. Artikel 83. Hij, die opzettelijk voorwerpen, welke krachtens deze wet zijn begraven, geheel of gedeeltelijk opgraaft, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. Artikel 84. JffiL die vleesch wederrechtelijk onttrekt aan een nader onderzoek, als bedoeld in artikel 72, of aan sterilisatie, vernietiging of onbruikbaarmaking, als bedoeld in artikel 73, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste achthonderd gulden. Artikel 85. Hij, die last geeft tot het plegen van een feit, waarop bij deze wet straf is gesteld, wordt, indien dat feit is gepleegd, geacht de dader te zijn. Niet strafbaar wegens een der in deze wet strafbaar gestelde feiten, welke als overtredingen worden beschouwd, is een werknemer, indien het strafbaar feit een gevolg is van een last van zijn werkgever. Artikel 86. Voorwerpen, waarmede eene overtteding is gepleegd, worden met uitzondering van openbare middelen van vervoer, zoo spoedig mogelijk in beslag genomen en bij den burgemeester van de gemeente, waar de inbeslagneming heeft plaats gehad, in bewaring gesteld. «) Art. 78 werd aldus gewijzigd bij de wet van 17 Maart 1923, StM. no. 93. No. 1 Tekst Veewet 17 Artikel 93. In beslag genomen vee en andere voorwerpen, welke niet reeds aan den belanghebbende teruggegeven zijn, worden teruggegeven, indien de zaak niet wordt voortgezet bf bij gewijsde geen verbeurdverklaring is uitgesproken. Aan den met name te noemen eigenaar van in beslag genomen vee of andere voorwerpen, welke krachtens artikel 89 vernietigd zijn, wordt bij het te wijzen strafvonnis eene schadeloosstelling tot het gewaardeerde bedrag toegekend, tenzij dat vonnis die schadeloosstelling geheel of ten deele mocht uitsluiten. De in het vorige lid bedoelde eigenaar wordt tot het gewaardeerde bedrag schadeloos gesteld, indien de zaak niet wordt voortgezet. Artikel 94. De bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen, behalve de bij artikel 79 strafbaar gestelde feiten, welke als misdrijven worden beschouwd. Artikel 95. Op feiten, vallende in eene strafbepaling dezer wet, zijn niet van toepassing de strafbepalingen, voorkomende in de wetten betreffende de invoerrechten en accijnzen. Artikel 96. Onder de uitvoering van deze wet en van de krachtens deze wet vast te stellen voorschriften behoort de bevoegdheid tot het op kosten van de overtreders doen wegnemen, beletten of verrichten van hetgeen in strijd met deze wet of die voorschriften is of wordt gesteld, ondernomen of nagelaten. TITEL VIIL Slotbepalingen. Artikel 97. Onder districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst wordt begrepen hij, die dien ambtenaar vervangt. Artikel 98. De krachtens deze wet opgemaakte stukken zijn vrij van zegel en van de formaliteit van registratie. Artikel 99. Deze wet is niet van toepassing op de door Ons aan te wijzen inrichtingen van onderwijs en van wetenschappelijk onderzoek. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld, ten einde het verspreiden van smetstof door inrichtingen, als bedoeld in het vorige lid, te voorkomen. Artikel 100. Met het inwerking treden dezer wet vervallen: a. de wet van 20 Juli 1870 {Staatsblad no. 131), tot regeling van het veeartsenijkundig Staatstoezigt en de veeartsenijkundige politie, gewijzigd bij de wetten van 1 Augustus 1880 {Staatsblad no. 123), 15 April 1886 Veewet ■ Zie no. 97. Zie no. 98. No. 3 Artikelen 2—4 Veewet 29 4. Gelijk uit aanteekening 3 blijkt, geeft artikel 4 van het aldaar bedoelde Koninklijk besluit van 25 April 1922 (S. 219) den titel aan van de ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst. Bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, no. 37 (Staatscourant van 14 Juni 1922, no. 114), is bovendien nog bepaald dat: a. als Directeur van den veeartsenijkundigen dienst wordt aangewezen: de inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst; b. als inspecteurs in algemeenen dienst: de adjunct-inspecteurs van den veeartsenijkundigen dienst; c. als inspecteurs-districtshoofden: de districtsveeartsen; d. als plaatsvervangende inspecteurs: de plaatsvervangende districtsveeartsen; e. als Rijkskeurmeesters in vasten dienst: de Rijkskeurmeesters in algemeenen dienst; ƒ. als Rijkskeurmeesters in bijzonderen dienst: de Rijkskeurmeesters in bijzonderen dienst; g. als opzichters: de veeopzichters en de Rijkshulpkeurmeesters 5. Zie vooral ook artikel 97 der wet. Artikel 3. Bij algemeenen maatregel van bestuur, wordt bepaald, welke wetenschappeüjke inrichtingen geheel oï ten deele ten dienste van den veeartsenijkundigen dienst zullen worden gebezigd en op welke wijze de ambtenaren van dien dienst, met de leiders dier inrichtingen zullen samenwerken. 1. Voor de wetenschappelijke inrichtingen bedoeld, bij dit artikel, zie het Koninküjk besluit van 23 Februari 1922 (S. 82). 2. Bij dit artikel, hetwelk bij Nota van Wijziging door de Regeering werd ingevoegd, werd aangevoerd, dat het doelmatig moest worden geacht, dat het veeartsenijkundig staatstoezicht, inzonderheid voor het verrichten van wetenschappelijke onderzoekingen, niet op eene bepaalde inrichting is aangewezen. Bovendien is het voor het verkrijgen van de gewenschte resultaten noodzakelijk, dat de wijze van samenwerking van de betrokken ambtenaren wordt geregeld. (A ii, bldz. 2.) Artikel 4. In deze wet wordt verstaan: a. door vee: herkauwende en eenhoevige dieren en varkens; b. door vleesch: alle deelen van herkauwende en eenhoevige dieren en varkens, ongeboren vruchten daaronder begrepen, met uitzondering van huiden, voor zoover deze niet van varkens afkomstig zijn, hoornen, klauwen, borstels, haar, wol en geheel van spieren ontdane beenderen. 1. De definitie van „vee" komt overeen met die van art. 42, eerste lid onder 1°. der wet van 1870. De taakomschrijving van vleesch is overgenomen uit de wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907, echter met kleine afwijkingen. (M. v. T. bldz. 3.) ') Zie voor dit Koninklijk besluit, afdeeling C van dit werk. Zie no. 96. Wetensch. inrichtingen ten dienste v.d. veeartsenyk. dienst. Beteekenis van „vee" en „vleesch". 30 Artikelen 4 en 5 Veewet No. 3 Zie no. 74. Verordeningen op de veemarkten. Bezwaren tegen ge. meentever. ordening en op de veemarkten. 2. In het Voorloopig Verslag werd de opmerking gemaakt dat het woord „door" onder i en i van dit artikel, behoort te worden vervangen door „onder". (V li, bldz. 1.) Onder verwijzing naar art. 88 Wetboek van Strafrecht *) handhaafde de Regeering de oorspronkelijke redactie. (Aii, bldz. 2.) TITEL II. Van de zorg voor den algemeenen gezondheidstoestand van den veestapel. Artikel 5. Ter uitvoering van bij algemeenen maatregel van bestuur te geven voorschriften betreffende het veeartsenijkundig toezicht op veemarkten worden in gemeenten, waar veemarkten worden gehouden, onder Onze goedkeuring door den gemeenteraad verordeningen vastgesteld. *) Bij gebreke van eene verordening, als bedoeld in het vorige lid, is het verboden veemarkten te houden. 1. De praktijk heeft bewezen, dat de veemarkten een belangrijke factor vormen bij de verspreiding van smetstof. Daarom is het noodig, dat op die markten een geregeld veeartsenijkundig toezicht plaats vindt, teneinde ziek of verdacht vee te kunnen weren en daardoor besmetting van vee van andere eigenaren te voorkomen. In sommige gemeenten is een dergelijk toezicht, door het ontbreken eener behoorlijke verordening, onmogelijk. Dit artikel beoogt nu dat de gemeentebesturen, naar gelang der plaatselijke gesteldheid, eene behoorlijke verordening tot regeling van het veeartsenijkundig toezicht op de markt zullen vaststellen. (M. v. T. bldz. 3.) 2. Bij de beraadslaging door de Commissie van Rapporteurs in de Tweede Kamer, gaf dit artikel o. a. aanleiding tot de opmerkingen, dat de autonomie der gemeenten werd aangetast door aan de gemeentebesturen op te dragen onder goedkeuring der Kroon plaatselijke verordeningen betreffende het hierbedoeld toezicht vast te stellen, terwijl bovendien de gemaakte verordeningen zullen moeten strekken „ter uitvoering van bij algemeenen maatregel van- bestuur te geven voorschriften". De strekking der verordening, de algemeene inhoud, wordt dus niet eenmaal door de wet zelve aangegeven, maar ter nadere bepaling opgedragen aan de Kroon. Sommige leden konden zich hiermede niet vereenigen. Voorts was niet duidelijk, welke taak ingevolge dat voorschrift eigenlijk op de gemeenteraden zal komen te rusten. Men vreesde o. a., dat het toezicht op de naleving bij de gemeentepolitie komt te berusten, waarvan ongelijke wijze van handhaving het gevolg zal zijn, terwijl vooral in kleinere gemeenten die handhaving zeker nog al wat te wenschen zal overlaten. (V ii, bldz. 2.) In tegenstelling met deze opmerkingen uit het Voorloopig Verslag was de Regeering van meening, dat het artikel juist met de autonomie der ') Artikel 88 W. v. Sr. luidt: „Door dag wordt verstaan een tijd van 24 uren, door i s) Zie voor den hierbedoelden bestuursmaatregel no No. 3 Artikelen 5—7 Veewet 31 gemeente rekening houdt. Verwezen werd naar art. 27 der Veiligheidswet*) en naar het in de Warenwet 1919 (S. 581) belichaamde stelsel. De Raad, bij het vaststellen van de hier bedoelde verordeningen slechts gebonden aaii eenige, bij algemeenen maatregel van bestuur te geven, voorschriften van uniformen aard, blijft volkomen vrij met betrekking tot de regeling van hetgeen een zuiver locaal karakter draagt. Ten aanzien van de naleving van de verordeningen door de gemeentepolitie werd verwezen naar artikel 84 der Arbeidswet 19192). (A H, bldz. 2.) 3. Zie hiervoor de missive van de Commissarissen van de Koningin, gericht aan de Burgemeesters, waarbij ter kennis wordt gebracht de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, dd. 2 Juni 1922. Artikel 6. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende het reinigen en ontsmetten van openbare middelen van vervoer, welke zijn gebruikt tot vervoer van vee, vleesch, huiden, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol, beenderen, veilen, mest of veevoeder. 1. Evenals veemarkten zijn openbare middelen van vervoer gevaarlijke verspreiders van smetstof. Daarom is het wenschelijk, dat zij, nadat zij tot vervoer van vee zijn gebruikt, worden gereinigd en indien ziek of verdacht vee is vervoerd worden ontsmet. (M. v. T. bldz. 3.) 2. De vraag werd gesteld waarom de bierbedoelde voorschriften alleen openbare middelen van vervoer zullen betreffen. (Vii, bldz. 2.) De Minister antwoordde hierop: Het artikel is beperkt tot openbare middelen van vervoer, in het stellige vooruitzicht, dat een voorschrift Van ruimere strekking bezwaarlijk zou zijn te handhaven. Bovendien zijn de openbare middelen van vervoer ten deze ook van ■ betrekkelijk veel grooter belang, daar door deze geregeld vee van verschillende eigenaren wordt vervoerd en mitsdien kans op verspreiding van smetstof veel grooter is. (Au, bldz. 1.) TITEL IH. Van de wering en bestrijding van besmettelijke veeziekten. 1. Algemeene bepalingen. Artikel 7. Deze titel is toepasselijk op de volgende besmettelijke veeziekten: a. de veepest der herkauwende dieren; b. de longziekte der runderen; c. het mond- en klauwzeer bij herkauwende dieren en varkens; Inwerking, treding artikel 5. Zie no. 83. Voorschriften betreffende reinigen en ontsmetten openbare middelen van vervoer. ') Art. 27 Veiligheidswet (eerste lid) luidt: „Indien bijzondere omstandigheden van plaatselijken aard in eene gemeente voorschriften betreffende het onderwerp in deze wet geregeld, noodig maken, die niet bij algemeenen maatregel van bestuur zijn gegeven, kunnen deze voorschriften door den gemeenteraad onder Onze goedkeuring worden vastgesteld." *) In art. 84 der Arbeidswet 1919 worden de opsporingsambtenaren dier wet genoemd, waaronder ook de ambtenaren van gemeentepolitie. 32 Artikelen 7 en 8 Veewet No. 3 Besmettelijke veeziekten, waarop Titel III van toepassing Is. Hond- en klauwzeer en vlekziekte. Afmaking bij mond- en klauwzeer. Zie nos. 77, 78 en 79. d. het miltvuur bij alle ree; e. de hondsdolheid bij alle vee; ƒ. de schurft (sarcoptes-schurit en psoroptes-schurft) bij schapen, geiten en eenhoevige dieren; g. de schaapspokken bij schapen en geiten; h. de kwade droes bij eenhoevige dieren. 1. In tegenstelling met de wet van 1870 zijn de besmettelijke veeziekten thans in de wet zélf genoemd. De voorschriften betreffende de wering en bestrijding van besmettelijke veeziekten zullen — daar zij zoo geredigeerd zijn, dat, naar den eisch van iedere ziekte en de omstandigheden van ieder bepaald geval, door de uitvoerende macht kan worden uitgemaakt of de daarin voorgeschreven maatregelen zullen worden toegepast of niet — rechtstreeks van toepassing zijn op alle in dit artikel genoemde veeziekten. (M. v. T. bldz. 3.)x) 2. In de Commissie van Rapporteurs uit de Tweede Kamer werd gevraagd of in de opsomming van dit artikel het „mond en klauwzeer" wel thuis behoort. Nu daarin de vlekziekte der varkens niet voorkomt, was er, naar het inzicht van sommige leden, reden ook het mond- en klauwzeer niet te noemen. (VII, bldz. 2.) De Minister antwoordde hierop, dat, in afwachting van het rapport der desbetreffende staatscommissie, het mond- en klauwzeer in de opsomming van dit artikel is behouden. Hoewel thans het afmaakstelsel ten aanzien vaii deze ziekte is verlaten, behooren verschillende andere in de wet genoemde middelen tot bestrijding wel te worden toegepast en dit niet zoozeer wegens de gevaarlijkheid der ziekte als met het oog op de groote economische nadeelen, welke het gevolg van het verbreiden der ziekte zijn. De vergelijking met de vlekziekte der varkens gaat niet op, omdat deze ziekte in verband met de heilzaam werkende serum en entstoffen, waarmede tegen haar kan worden opgetreden, van een georganiseerde bestrijding grootendeels werd afgezien. (AII bldz. 2.) 3. Men lette er op dat het afmaken o. a. van door „mond- en klauwzeer" aangetast of daarvan verdacht vee nog mogelijk is (zie art. 20/van de wet). De Minister zeide met betrekking daartoe in de Tweede Kamer: „Ik wil echter de verklaring afleggen, dat ik niet meer tot afmaking van vee, verdacht van mond- en klauwzeer, zal overgaan, zonder dat ik aan de Kamer gelegenheid gegeven zal hebben zich daarover uit te spreken." (H. 2e K. bldz. 1474.) 4. Zie vooral ook art. 45 der wet. Artikel 8. Bij het dreigen, optreden of heerschen eener besmettelijke veeziekte kan door Ons hetzij voor het geheele Rijk, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan worden verboden, dat in inrichtingen, waar melk van vee van verschillende eigenaren wordt verwerkt, melk en door Ons aan te wijzen •) Vergeleken met art. 1 van het vervallen Kon. besluit van 10 Juli 1896, S. 104, (zooals dat sedert werd gewijzigd) zijn in bet nieuwe art. 7 der Veewet niet genoemd: 1*. het rotkreupel der schapen; 2*. de vlekziekte der varkens; 3°. de trichinenziekte der varkens. Zie voor deze ziekten art. 45 der wet. No. 3 Artikelen 8 en 9 Veewet 33 producten der zuivelbereiding ten verkoop voorhanden zijn of te koop worden aangeboden, verkocht, afgeleverd of uit die inrichtingen vervoerd worden, tenzij voldaan is aan de bij algemeenen maatregel van bestuur te geven voorschriften tot voorkoming van verspreiding van smetstof. 1. Dit artikel beoogt het tegengaan van verspreiding van smetstof, door het vervoeren en verhandelen van melk en bij Koninklijk besluit aan te wijzen producten der zuivelbereiding, welke afkomstig zijn van inrichtingen, waarin melk van vee van verschillende eigenaren wordt bijeengebracht en daarna verwerkt. In het bijzonder is dit artikel van belang, omdat het zeer vaak voorkomt, dat hetgeen na de bereiding van boter en kaas van de verwerkte melk overblijft, aan veehouders wordt teruggegeven of verkocht, om als veevoeder te dienen. (M. v. T. bladz. 3.) 2. Ter uitvoering van dit artikel is vastgesteld het Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (S. 77). (Zie no. 77.) 3. Bij Ministerieele beschikking van 27 Juli 1922 (St.ct. no. 146), zijn regelen vastgesteld, ter uitvoering van art. 2 van het sub 2 bedoelde Koninklijk besluit. (Zie no. 79.) Artikel 9. Bij het dreigen, optreden of heerschen eener besmettelijke veeziekte kan door Ons hetzij voor het geheele Rijk hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan, worden bevolen, dat het vee, dat door die ziekte kan worden aangetast, op de bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen wijze voorbehoedend wordt behandeld en gemerkt of een van beide. De kosten van het in bet vorige lid bedoelde behandeling en merken worden betaald uit 's Rijks kas. 1. Dit voorschrift is ontleend aan de wet van 8 Augustus 1878. In plaats van inenting werd gebezigd de uitdrukking voorbehoedende behan- ' deling". (M. v. T. bldz. 3.) 2. In het Voorloopig Verslag werd door enkele leden de vrees uitgesproken, dat dit artikel in de practijk groote moeilijkheden zou opleveren; omtrent de gevolgen van inspuiting met sera — waarop dit artikel doelt — bestaat nog steeds geen voldoende zekerheid. Dwingende maatregelen kunnen tot allerlei lastige verhoudingen leiden. Gewezen werd hierbij op het verband van dit artikel met art. 42 van het ontwerp wet (vervallen, zie art. 44 der wet). Door eenige leden werd opgemerkt, dat de vraag, in welke mate hier moeilijkheden dreigen, voor een goed deel wordt beheerscht door de wijze, waarop de sera zuilen worden afgegeven en toegepast. (V li, bldz. 2.) 3. Op deze bezwaren gaf de Minister te kennen, dat de bepaling van dit artikel een doeltreffend middel inhoudt om besmettelijke ziekten uit het buitenland te weren. Hoewel geen nadere aanduiding kan worden gegeven in welke gevallen en tegen welke rechten dit artikel zal worden toegepast, was de Minister toch van meening, dat het niet uitgesloten is, dat het optreden van be- Verkoop, af. levering en vervoer van melk- en zuivelproducten bij dreigen enz. eener besmettelijkeveeziekte. Ontheffing art. 1 K. B. van 23 Febr. 1922, S. 77. i'oorbehoeiende behanleling en merUng van vee. Veewet 3 34 Artikelen 9—13 Veewet No. 3 Schorsing veemarkten, sluiting van diergaarden. Verbod houden tentoonstellingen,yerkooplngei enz. Zie no. 80. Voorschrlftei betreffende gebruik sera en entstoffei Zie no. 139. Zie no. 1SS, smettelijke ziekten in buitenlandsche grensgemeenten de toepassing van dit artikel wenschelijk kan maken. Moeilijkheid verwacht de Minister niet, daar de behandeling zal geschieden door Rijksambtenaren en volgens vast te stellen algemeene regelen. Van de belanghebbenden zal niet het strenge bewijs worden gevorderd, dat de dood van het dier het rechtstreeksch gevolg was van de behandeling. (An, bldz. 2.) 4. Vergelijk art. 44 der wet. Artikel 10. Bij het dreigen, optreden of heerschen eener besmettelijke veeziekte kan door Ons hetzij voor het geheele Rijk, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan schorsing van veemarkten en sluiting van diergaarden en soortgelijke inrichtingen worden bevolen en het houden van keuringen, tentoonstellingen, verkoopingen en dergelijke wijzen van bijeenbrenging van vee worden verboden. 1. De strekking van dit artikel komt overeen met die van het laatste gedeelte van het tweede lid van art. 42 der wet van 1870.1) 2. De woorden „en dergelijke wijzen van bijeenbrenging" werden in dit artikel gevoegd door een Nota van Wijzigingen van de Regeering, , ingezonden bij brief van 3 Maart 1920. 3. Vergelijk ook de artikelen 8, 9 en 46 der wet. Artikel 11. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende het gebruik van sera en entstoffen. i 1. Ter uitvoering van dit artikel is vastgesteld het Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (S. 79). ' 2. Zie artikel 9 der wet. § 2. Van de toering van besmettelijke veeziekten. Artikel 12. Tot wering van besmettelijke veeziekten kunnen door Ons de in- en doorvoer worden verboden of niet dan voorwaardelijk worden toegestaan van: o. vee, vleesch, huiden, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol, beenderen, melk, afgeroomde melk, karnemelk, wei, mest en veevoeder; b. andere voorwerpen, welke dragers van smetstof kunnen zijn. Artikel 13. Het is verboden voorwerpen, waarvan de in- of doorvoer voorwaardelijk is toegestaan, in- of door te voeren langs andere dan de door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) aan te wijzen kantoren. *) Art. 42, 2e lid, laatste gedeelte had tot strekking „de zorg voor den veestapel". •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 3 Artikelen 14 en 15 Veewet 35 Artikel 14. Indien de in- of doorroer is toegestaan onder voorwaarde van voorafgaand onderzoek, wordt voor dat onderzoek vergoeding van kosten geheven naar een door Ons vast te stellen tarief. 1. Volgens de oude wet van 1870 (art. 15), kon in bepaalde gevallen alleen de in- en doorvoer van buitenlandsch levend en dood vee, vleesch enz. worden verboden. Van een voorwaardelijk toestaan van in- en doorvoer kon derhalve toen geen sprake zijn. Deze artikelen beoogen in die leemte te voorzien, waarbij tevens is bepaald, dat in geval van voorwaardelijke vergunning de in- en doorvoer moet geschieden langs de door den Minister aan te wijzen vaste kantoren (art. 13), terwijl indien voorafgaand onderzoek als voorwaarde is gesteld, vergoeding van kosten kan worden geheven (art. 14). (M. v. T. bldz. 3). 2. Ter uitvoering van art. 12 is vastgesteld het Koninklijk besluit van 24 Mei 1922 (S. 377). 3. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel gaf bij beschikking van 15 Juni 1922, naar aanleiding van het hierboven genoemde Koninklijk besluit nadere voorschriften betreffende: 1°. de voorwaardelijke ï'nvoer; 2°. de voorwaardelijke doorvoer; 3°. de wederinvoer; vergezeld van 3 modellen A, B en C, resp. houdende vergunning van den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht tot invoer van eenhoevige dieren bestemd om deel te nemen aan hier te lande te houden rennen, harddraverijen enz. (A); eene verklaring van den Inspecteur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht, inhoudende, dat hetzij te Amsterdam, hetzij te Rotterdam voor quarantaine geschikte stalruimte voor de(n) belanghebbende^) beschikbaar is (B), en eene vóór den uitvoer afgegeven vergunning door den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht (C). 5. Zie voor de beteekenis van „vee" en „vleesch" art. 4 der wet, 6. Vergelijk art. 68 der wet. § 3. Van de bestrijding van besmettelijke veeziekten. Artikel 15. In dezen titel wordt verstaan: a. door ziek vee: vee, dat door eene besmettelijke veeziekte is aangetast; b. door verdacht vee: vee, dat verdacht wordt gevaar op te leveren voor besmetting. 1. In het oorspronkelijk ontwerp sub b stond in plaats van „verdacht wordt", „verdacht is". Naar aanleiding van eene opmerking in het Voorloopig Verslag werd deze wijziging door de Regeering aangebracht. (Zie Vii, bldz. 2 en A ii, bldz. 2.) 2. Zie voor de aanduiding „wordt verstaan door", de aanteekening op artikel 4 der wet, terwijl voor de beteekenis van „vee" eveneens naar dat artikel wordt verwezen. Zie no. 216. In. en doorvoer van vleesch- en andere voorwerpen. Mlnistericele beschikking en formulieren Invoer, doorvoer en wederinvoer. Definities van „ziek vee" en „verdacht 36 Artikelen 16—18 Veewet No. 3 Zie no. 84. Gevallen waarin vee verdacht wordt, gevaar voor besmet, tlng op te leveren. Kennisgeving besmettelijke veeziekte aan Burgemeester door eigenaar, houder of hoeder. Afzondering van vee. Zie no. 81. Burgemeestei geeft kennis aan districtshoofd veeartsen y kundiger dienst van versch'jnseler van besmettelijke veeziekte. Voorloopige maatregelen ter voorkoming van besmetting. Artikel 16. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald, in welke gevallen vee verdacht wordt gevaar op te leveren voor besmetting. 1. In de oude wet van 1870 (art. 22) werd aangegeven, in welke gevallen vee voor verdacht werd gehouden. Dit artikel leverde bij verschillende besmettelijke veeziekten moeilijkheden op, daar niet bij alle dezelfde regelen omtrent het verdacht zijn, kunnen worden gesteld. Het kwam daarom gewenscht voor de bepalingen, in welke gevallen vee verdacht is gevaar op te leveren voor besmetting over te laten aan een algemeenen maatregel van bestuur. (M. v. T. bldz. 4.) 2. De hierbedoelde bestuursmaatregelen werden vastgesteld bij Koninklijk besluit van 25 April 1922 (S. 220). 3. Zie voor „vee" art. 4 der wet. 4. Zie ook art. 51 der wet. Kennisgeving besmettelijke veeziekte aan Burgemeester door eigenaar, houder of hoeder. Zie no. 81. Burgemeester geeft kennis aan districtshoofd veeartsenijkundigendienst van verschijnselen van besmettelijke vee. ziekte. Artikel 17. Indien vee verschijnselen van eene besmettelijke ziekte vertoont, geeft de eigenaar, houder of hoeder hiervan terstond kennis aan den burgemeester der gemeente, waar het vee zich bevindt. 1. Naar de oude wet was de „eigenaar" niet tot kennisgeving verplicht, als gevolg waarvan het meermalen is voorgekomen, dat de eigenaar van vee, die vervolgd werd, wegens het niet doen van aangifte, werd ontslagen van rechtsvervolging, omdat niet hij, maar de knecht de houder of hoeder was. Dit artikel voorziet in deze leemte. De verphchting tot afzondering van vee, dat verschijnselen van besmettelijke ziekte vertoont, is vervallen. In de practijk is gebleken, dat deze afzondering, welke vaak gepaard gaat met vervoer, een groot gevaar oplevert voor verspreiding van smetstof en alzoo in eene geheel verkeerde richting werkt. (M. v. T. bldz. 4.) 2. Zie voor „vee" art. 4, voor „afzondering" art. 20. Artikel 18. Indien een burgemeester verneemt, dat in 'zijne gemeente vee verschijnselen van eene besmettelijke ziekte vertoont, geeft hij hiervan terstond kennis aan het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst en neemt hij de bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen voorloopige maatregelen tot voorkoming van verspreiding van smetstoi. 1. Het is wenschelijk, dat in afwachting van het advies van het districtshoofd, de burgemeester voorloopige maatregelen tot voorkoming van besmetting neemt. Uiteraard zullen in verband met hun voorloopig karakter, deze maatregelen een niet ingrijpend karakter dragen. Zij zullen o. a. hebben te bestaan in afzondering, opstalling of ophokking van het aangetaste vee, indien dit zonder gevaar voor overbrengen van smetstof mogelijk is, het plaatsen van waarschuwingsborden, enz. (M. v. T. bldz. 4.) 2. De in dit artikel bedoelde algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij Koninkhjk besluit van 23 Februari 1922 (S. 80). No. 3 Artikelen 18—20 Veewet 37 3. Zie voor de verrekening met de Burgemeesters van de kosten, welke het nemen van de maatregelen, hierboven nader omschreven, met zich brengen, de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, dd. 19 Juni 1922, no. 6821, afd. Comptabiliteit. 4. Vergelijk ook de artt. 54 en 97 der wet. Artikel 19. Het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst deelt den burgemeester zoo spoedig mogelijk mede, welke maatregelen tot bestrijding der ziekte door hem worden noodig geacht. Mondelinge mededeelingen worden terstond schriftelijk bevestigd. Artikel 20. De in het vorige artikel bedoelde maatregelen kunnen bestaan in: a. het afzonderen van ziek en verdacht vee; 6. het opstallen of ophokken van ziek en verdacht vee; c. het plaatsen van waarschuwingsborden; d. het door het plaatsen van kenteekenen besmet of van besmetting verdacht verklaren van gebouwen en terreinen; e. het merken van ziek, verdacht en hersteld vee; ƒ. het afmaken van ziek en verdacht vee; g. hét onschadelijk maken van ziek en verdacht vee, dat is afgemaaki of gestorven, en van besmette voorwerpen; h. het ontsmetten van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mes en roerende voorwerpen; i. het vastleggen of opsluiten van honden, katten en pluimvee; k. het toepassen der bij algemeenen maatregel van bestuur genoemd* bestrijdingsmaatregelen, welke door wetenschap of praktijk verder al doeltreffend worden aangewezen. 1. In het Voorloopig Verslag werd opgemerkt, dat onder c van art. 21 sprake is van „waarschuwingsborden" en onder d van datzelfde artike van „het plaatsen van kenmerken". Gevraagd werd, wat met het een in onderscheiding met het ander i bedoeld. Gevraagd werd: Is naast een waarschuwingsbord nog een ken teeken noodig? En hoe heeft men zich zulk een kenteeken te denken (Vu, bldz. 2.) De Minister gaf op deze opmerkingen te kennen, dat waarschuwings borden dienen zooals de naam aanduidt alleen om belanghebbenden t waarschuwen, dat eene bepaalde besmettelijke ziekte op de betreffend plaats heerscht; zij komen derhalve overeen met de duidelijk zichtbar kenmerken, waarmede volgens art. 20 der wet van 4 December 1872 (S. 134] huizen en vaartuigen, waarin een voor menschen besmettelijke ziekt voorkomt, moeten zijn voorzien. Rechtsgevolgen zijn aan een waarschuwingsbord niet verbonden. Aai een kenteeken zijn daarentegen de rechtsgevolgen verbonden, vermeli in de artt. 24 en 25. De kenteekenen hebben mitsdien volgens d< wet verder strekkende gevolgen dan de waarschuwingsborden. (A li bldz. 2.) Vergoeding kosten voorloopige ontsmettingsmaatregelenaan Burge. meester. Districtshoofd deelt aan Burgemeester de te nemen bestrijdingsmaatregelenmede. t ) Verschil tus. I schen waar1 schuwingshorden en kenteekenen. | I, e 1 Aan naar. , sehuwings1 bord geen a rechtsgevol" gen verbonden, aan kenteekenen wel. 38 Artikelen 20—23 Veewet No. 3 Weren smetstofdragers. Afmaak. systeem. Bezwaren van Burgemeester tegen maatregelen noodig geacht door districtshoofd, Zie no. 85. Stof, vorm, grootte, opschrift en wijze van plaatsing waarschuwingsbordenen kenteeke. Kosten waarschuwingsbordenen kenteekenen. 2. In het Voorloopig Verslag werd de opmerking gemaakt, dat naar de meening van eenige leden de laatste 10 woorden onder letter k zonder bezwaar kunnen worden geschrapt. (Vu, bldz. 2.) De Regeering gaf hierop te kennen, dat de bedoelde 10 woorden, eene, zij het ook vrij algemeene aanwijzing van den aard der bestrijdingsmaatregelen, welke bij algemeenen maatregel van bestuur worden genoemd, geven. (A H, bldz. 2.) 3. Zie in verband met art. 20 ook de artt. 24 en 25; voor „vee en „verdacht vee", artt. 4 en 15 der wet. 4. In de Commissie van Rapporteurs (Eerste Kamer) werd bij art. 20 gevraagd of het, ter bestrijding van besmettelijke veeziekten niet wenschèlijk ware geweest in dit artikel ook op te nemen een verbod tot het toelaten van derden in stallen. (Vi, bldz. 1.) Bij de beantwoording van deze vraag, tijdens de behandeling der wet in de Eerste Kamer, antwoordde de Minister, dat in het weren van smetstofdragers de artt. 25, 26 en 27 voorzien, waarin wordt bepaald, dat ook ten aanzien van personen maatregelen kunnen worden voorgeschreven, teneinde het overbrengen van smetstof te voorkomen. (H. Ie K. bldz. 604.) 6. Zie voor het „afmaaksysteem" (art. 20/) aant. 3 op art. 7 der wet. 6. Zie voor „ziek en verdacht vee" art. 15 der wet; vergelijk ook art. 97 der wet. Artikel 21. Ten aanzien van de toepassing der door het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst noodig geachte maatregelen neemt de burgemeester zoo spoedig mogelijk eene beslissing. Indien de burgemeester bezwaar heeft maatregelen te bevelen of te nemen, welke door het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst worden noodig geacht, geeft hij daarvan terstond kennis aan Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *), die beslist. Artikel 22. Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) worden voorschriften gegeven omtrent stof, vorm, grootte, opschrift en wijze van plaatsing van waarschuwingsborden en kenteekenen. ' 1. Zie voor de voorschriften van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel gegeven omtrent stof, vorm, grootte, opschrift en wijze van plaatsing van waarschuwingsborden en kenteekenen, de beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 14 Juni 1922, Directie Landbouw, no. 8190, 3e afd., opgenomen in de Staatscourant van 15 Juni 1922. 2. Zie art. 97 der wet. Artikel 23. De burgemeester zorgt, dat waarschuwingsborden en kenteekenen in zijne gemeente aanwezig zijn. De kosten van het vervaardigen en plaatsen van waarschuwingsborden en kenteekenen worden betaald uit 's Rijks kas. #) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 3 Artikelen 31—33 Veewet 41 Artikel 31. Indien voorwerpen niet kunnen worden onschadelijk gemaakt op het terrein, waar zij zich bevinden, geschiedt dit op het naastbijgelegen, daarvoor geschikte terrein. 1. Art. 43 der wet is de aanvulling van dit artikel. 2. Volgens het vierde lid van art. 31 der wet van 1870, moest, indien de begraving of verbranding door eenige omstandigheid onmogelijk was op het erf of het land, waar het stuk vee gestorven of afgemaakt was en geen erf in de gemeente voor den burgemeester beschikbaar was, de begraving plaats hebben „te naaster lage". De begraving op een nabij gelegen terrein mocht derhalve nimmer geschieden, indien ergens, misschien zelfs ver verwijderd gemeentegrond beschikbaar was. In dat geval moest het afgemaakte of gestorven vee eerst worden vervoerd, waarvan eene verspreiding van smetstof het gevolg kon zijn. (M. v. T. bldz. 4.) Artikel 32. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de ontsmetting van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest en roerende voorwerpen.*) De kosten van eene ontsmetting, als bedoeld in het vorige lid, met uitzondering van die van veemarkten en van openbare middelen van vervoer, worden betaald uit 's Rijks kas. 1. De algemeene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (S. 83). 2. Zie voor de wijze, waarop de kosten van ontsmetting van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest en roerende voorwerpen met het Rijk moeten worden verrekend, de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, dd. 19 Juni 1922, no. 6821, afd. Comptabiliteit. 3. Blijkens het Eindverslag van de Commissie van Rapporteurs (Eerste Kamer) betreurden enkele leden het, dat de kosten van ontsmetting van veemarkten, krachtens dit artikel geheel ten laste zullen komen van de gemeenten, waar die markten worden gehouden en het Rijk daarin niet zal bijdragen. Zij achtten dit onbillijk en voorzagen, dat op den duur wetswijziging op dit punt noodig zal zijn. (VI, bldz. 1.) Bij de openbare behandeling in de Eerste Kamer zeide de Minister, dat het usance is, wanneer eene gemeente zich bijzondere moeite geeft voor ontsmetting bij Koninklijk besluit een zeker bedrag wordt gegeven ter tegemoetkoming in de kosten. De nieuwe wet belet dit niet en het komt den Minister voor, dat dit oude gebruik op denzelfden voet kan worden gecontinueerd. Een vas1 voorschrift hieromtrent bestaat echter niet. (H. Ie K. bldz. 605.) 4. Vergelijk ook art. 86 en de aanteekeningen daarop. Artikel 33. De burgemeester brengt een door hem uitgevaardigd bevel, dat honden katten of pluimvee in de gemeente of in een bepaald gedeelte der gemeente moeten worden vastgelegd of opgesloten, ter openbare kennis, %) Zie voor „roerende zaken" artt. 565 e.v. Burgerlijk Wetboek. Plaats voor onschadelijk maken van voorwerpen. Zie no. 83. Ontsmetting gebouwen, terreinen, bewaarplaatsenvan mest en roerende voorwerpen. Verrekening kosten van ontsmetting met het Rijk. Ontsmetting veemarkten. Openbare kennisgeving van bevel tot vastlegging of opsluiting, ' honden, katten of pluimvee en gevolg overtreding van dat bevel. 42 Artikelen 34—38 Veewet No. 3 Vervoer ver. boden van ziek or ver. dacht vee en de ontheffing van dat verbod. Te koop aanbieden enz. van ziek of verdacht Vervoer van vee, vleesch enz. en voor. werpen welkt dragers van smetstof zijn, Afvalproduc. ten. Artikel 34. Losloopende honden en katten en niet opgehokt pluimvee mogen in de gemeente of het gedeelte der gemeente, ten aanzien waarvan een bevel, als bedoeld in het vorige artikel, te* openbare kennis is gebracht, op last van den burgemeester worden gedood. 1. Zie art. 20 der wet. 2. Volgens het derde lid van art. 30 der oude wet kunnen losloopende honden in eene gemeente waar een bevel tot vastleggen of vasthouden is uitgevaardigd, worden gedood door de ambtenaren van politie. Het is echter rationeeler en meer overeenstemmend met de eischen der openbare veiligheid, indien het dooden kan geschieden door een door den Burgemeester aangewezen persoon b.v. een jager. (M. v. T. bldz. 4.) 3. Vergelijk Titel IV der wet. Artikel 35. Het is verboden ziek of verdacht vee te vervoeren. Van het in het vorige lid bepaalde kan door den burgemeester ontheffing worden verleend, indien het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst tegen deze ontheffing geen bezwaar heeft, en zoo noodig onder de door dien ambtenaar te stellen voorwaarden. Artikel 36. Het in het vorige artikel bedoelde verbod is niet van toepassing, indien het vervoer door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) is bevolen. Artikel 37. Het is verboden ziek of verdacht vee te koop aan te bieden, te verkoopen of af te leveren. 1. Zie voor „vee", art. 4 der wet. 2. Zie voor „ziek" en „verdacht vee" art. 15 der wet. 3. Vergelijk art. 97 der wet. Artikel 38. . Tot voorkoming van besmetting kan door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) worden verboden of niet dan voorwaardelijk worden toegestaan, dat vee, vleesch, huiden, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol, beenderen, melk, afgeroomde melk, karnemelk, wei, mest, veevoeder en andere voorwerpen, welke dragers van smetstof kunnen zijn, worden vervoerd binnen het Rijk of uit, naar of binnen bepaalde gedeelten van het Rijk. 1. In het Voorloopig Verslag wordt door enkele leden in dit artikel een uitzondering wenschelijk genoemd voor afvalproducten, welke voor de industrie bestemd zijn. Men bemoeilijke niet door overdreven maatregelen van hygiënischen aard de nijverheid en bedenke, dat ten aanzien van dergelijke afvalproducten, in de fabrieken ter verwerking opgeborgen, practisch het gevaar, dat zij besmetting zouden veroorzaken, zeer gering is. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 3 Artikelen 38 en 39 Veewet 43 Andere leden waarschuwden tegen zulk een uitzonderingsbepaling en wezen daarbij op de moeilijkheid hier de juiste grenzen te trekken. (V n, bldz. 3.) De Minister meende met nadruk te moeten waarschuwen tegen uitzonderingen ten behoeve van afvalproducten, die voor de industrie'bestemd zijn. Het gevaar van verspreiding van smetstof is zóó dreigend en de daarbij betrokken belangen van den veestapel zoo overwegend, dat hierbij aan geen uitzondering, waardoor de doelmatige bestrijding van veeziekten in de waagschaal zou worden gesteld, mag worden gedacht. (A n, bldz. 3.) 2. Zie voor „vee" en „vleesch" art. 4 der wet. § 4. Van de schadeloosstellingen. Artikel 39. Ingeval van afmaking van vee, wordt den eigenaar als schadeloosstelling uitgekeerd: a. voor verdacht vee. de waarde in gezonden toestand; 6. voor ziek vee, het bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen gedeelte der waarde in gezonden toestand. Ingeval van vernietiging van andere besmette voorwerpen wordt den eigenaar de waarde dier voorwerpen als schadeloosstelling uitgekeerd. 1. In deze wet is het onteigeningsbegrip, dat in de wet van 1870 was neergelegd, vervallen. Toen de wetgever van 1870 de ontneming van eigendom ingeval van besmetting, onteigening noemde, stelde hij zich op het standpunt der Grondwet van 1848. In 1848 had de Regeering, met afwijking van het advies der Staatscommissie, voorgesteld, in het derde lid van art. 147 der Grondwet van 1848, dat handelt over de onteigening, ook op te nemen de „besmetting". Daarmee liet zij het dogma der onteigening los, waarop oorspronkelijk in het verslag der Staatscommissie was gebouwd; een stuk politierecht, vernietiging van eigendom door het publiek gezag, werd tot „onteigening" gestempeld. De Grondwetgever van 1887 heeft de fout van 1848 hersteld en in de artt. 151 en 152 der Grondwet tusschen de twee rechtsinstituten onderscheiden. De wet van 1870 is dientengevolge niet in overeenstemming met de Grondwet van 1887. Door de voorgestelde wijziging zal daaraan een eind worden gemaakt. (M. v. T. bldz. 4.) 2. Door sommige leden werd er in het Voorloopig Verslag op gewezen, dat de bepaling van de schadeloosstelling in dit artikel, bij afmaking van gezond vee, dat verdacht wordt, in beginsel niet juist is, in zooverre als de hier omschreven vergoeding niet ten volle schadeloos stelt. Al neemt men aan, dat bij de bepaling van de waarde van het vee ten volle rekening zal worden gehouden met alle omstandigheden, die op die waarde van invloed zijn, — b.v. het voorkomen van het dier in een stamboek — dan maakt de vergoeding van de waarde nog niet de bedrijfsschade goed, die van het verlies van het vee het onmiddellijk gevolg is. Schadeloos, stelling afgemaakt vee en vernietiging van besmette voorwerpen. Zie no. 800. Algemeene opmerking betreffende schadeloosstelling, onteigening. 44 Artikelen 39 en 40 Veewet No. 3 Vooral voor een zandboer zal die schade zeer belangrijk zijn; zijn bedrijf is, als het vee, dat hij noodig heeft, hem ontvalt, tot stilstand gedoemd. De hier aan het woord zijnde leden meenden, dat vergoeding moest ~ worden toegekend op den voet van art. 446w van het Koninklijk besluit van 25 Juli 1911 (S. 260) *), en drongen op eene daartoe strekkende bepaling in de wet aan. Zij wezen er daarbij op, dat afmaking van verdacht vee, in tegenstelling met afmaking van ziek vee, een maatregel is, die in de eerste plaats strekt in het algemeen belang. Of hij in het belang van den betrokken eigenaar is, staat volstrekt niet vast; ingeval de verdenking ongegrond is, is inderdaad het belang van den eigenaar er niet bij betrokken. Daarom is er reden om niet met minder dan eene volledige schadevergoeding te volstaan; men drong er op aan de bepaling te wijzigen en aan te vullen. Andere leden verklaarden met dezen gedachtengang niet te kunnen medegaan, hun kwam de ontworpen bepaling juist voor. (V li, bldz. 3.) De Minister gaf op deze opmerkingen te kennen, dat de aandrang op de vergoedingen als bedoeld bij het Koninklijk besluit van 25 Juli 1911 (5. 260), op een misverstand berust, daar dit voorschrift reeds in de wet voorkomt, zelfs in een meer algemeenen vorm dan in het besluit van 1911, waar het beperkt is tot het mond- en klauwzeer. (A n, bldz. 3.) Vergelijk art. 44 der wet. 3. De algemeene maatregel van bestuur, bedoeld sub b van dit artikel is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (S. 78). 4. Voor de wijze waarop de schadeloosstellingen, bedoeld bij dit en volgende artikelen worden betaald, zie de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, dd. 19 Juni 1922, no. 6821, afd. Comp- Waardeeren alvorens af te maken o ie vernietigen. tabihteit. 5. Zie voor „vee", „verdacht vee" en „ziek vee" de artt. 4 en 15 der wet. Artikel 40. Alvorens tot afmaking van vee of vernietiging van andere besmette ' voorwerpen wordt overgegaan, worden het vee of de voorwerpen gewaardeerd. 1. In dit en in volgende artikelen hadden sommige leden van de Commissie van Rapporteurs willen lezen in plaats van „waardeeren"en „waardeering", „schatten" en „schatting". Huns inziens hebben eerstgenoemde woorden niet meer de beteekenis, waarin zij hier worden gebruikt. (V n, bldz. 3.) De Minister antwoordde niet te kunnen inzien, dat boven de woorden „waardeering" en „waardeeren", de woorden „schatting" en „schatten" de voorkeur verdienen en dat eerstgenoemde woorden niet meer de beteekenis hebben, waarin zij hier worden gebruikt. Verwezen werd naar de artt. 11 en 12 der Plantenziektenwet en de artt. 39 en 40 der Vogelwet 1912, alwaar eveneens van „waardeering" sprake is. (Au, bldz. 3.) 2. Zie vooral aanteekening 4 op art. 39 en voor „vee" art. 5 der wet, voorts het volgende artikel. Schadeloosstellingenbetaalt het Departement rechtstreeks. M Art. Ubis van dat k. B. luidt : De schade, veroorzaakt door de toepassing van d kan in bijzondere gevallen door onzen Minister, 's Rijks kas geheel of ten deele worden vergoed. atregelen tegen het mondde uitvoering van dit beslu No. 3 Artikelen 47—49 Veewet 47 Artikel 47. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende het verleenen van steun aan maatregelen tot bestrijding van tuberculose onder het rundvee. 1. Dit artikel beoogt een wettelijken grondslag te geven aan de vroeger reeds uitgevaardigde voorschriften tot het verleenen van steun aan maatregelen tot bestrijding der tuberculose onder het rundvee. (M. v. T. bldz. 4.) 2. De in dit artikel bedoelde algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 25 April 1922 (S. 217). Artikel 48. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen hetzij voor het geheele Rijk, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan, voorschriften tot wering en bestrijding van andere dan de in de artikelen 7 en 45 bedoelde veeziekten of van ziekten van andere dan de in artikel 4 bedoelde dieren worden gegeven. Artikel 49. Tegelijk met de afkondiging van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in het vorige artikel, wordt een voorstel van wet, houdende regeling van het in den algemeenen maatregel van bestuur geregelde onderwerp, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel tot wet wordt verheven, houdt tegelijk met de inwerkingtreding de algemeene maatregel van bestuur op van krachl te zijn. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beidt Kamers der Staten-Generaal tot niet aanneming van het voorstel besluit, wordt de algemeene maatregel van bestuur dadelijk ingetrokken 1. Het is denkbaar, dat zich in den loop der tijden de noodzakelijkheid doet gevoelen, voorschriften uit te vaardigen, betreffende de wering er bestrijding van andere, dan de in de artt. 7 en 45 genoemde besmettelijk* veeziekten of dat de wering en bestrijding van besmettelijke ziekten var andere dieren moet worden ter hand genomen. Wat dit laatste betref zij slechts gedacht aan het pluimvee en de konijnen. Eerst sedert betrekkelijk korten tijd is men meer aandacht gaan wijdei aan de besmettelijke ziekten, die de tamme vogels, b.v. kippen, kunnen treffen In het bijzonder heeft men daarbij het oog gevestigd op twee ziekten die zich in den laatsten tijd sterk hebben verbreid, de vogelcholera ei de vogelpest. Zoowel de vogelcholera als de vogelpest zijn twee uitermate besmette lijke ziekten, die veel op elkaar gelijken. Vooral de vogelcholera is, waa zij eenmaal in een troep vogels is uitgebroken, zeer moeilijk te bestrijdei en het vereischt buitengewone zorg om te voorkomen, dat smetstoffei naar naburige erven worden overgebracht. In het bijzonder met het oog op de sterke uitbreiding der kippen- e: eendenhouderijen is het van belang, die zoo gevreesde ziekte doelmati te kunnen bestrijden. De onderzoekingen van den laatsten tijd hebben aan het licht gebrach Zie no. 95. Verleenen van steun aan maatregelen tot bestrijding van tuberculose onder het rundvee. Voorschriften tot bestrijding van andere dan do In de artt. 7 en 45 bedoelde veeziekten of ziekten van andere van de ln art. 4 bedoelde dieren. Zie no. 142. 1 t 1 Vogelcholera ' en vogelpest. 1 r l l 1 i 48 Artikel 49 Veewet No. 3 Algemeene bestuursmaatregelmet provisoilsche wetskracht. dat de invoer vanuit het buitenland, tot de verspreiding van de twee genoemde besmettelijke ziekten, het meest bijdraagt. Groote verliezen zijn vaak van het heerschen van die ziekten het gevolg en het verdient daarom zeer zeker ernstige overweging na te gaan, hoe men die ziekten het doeltreffendst zal bestrijden. In het bijzonder de invoer uit den vreemde zal daarbij aan toezicht dienen onderworpen te worden. Door de sterke uitbreiding, die de konijnenteelt in den laatsten tijd heeft ondervonden, heeft men ook aan de ziekten, die onder deze dieren hare slachtoffers maken, meer aandacht gewijd en kan het ook hier wenschelijk zijn, vanwege den veeartsenijkundigen dienst maatregelen tot wering en bestrijding dezer ziekten te treffen. Deze wering en bestrijding zullen dan kunnen worden geregeld in een algemeenen maatregel van bestuur met provisorische wetskracht. Deze oplossing biedt het groote voordeel, dat indien de noodzakelijkheid zich doet gevoelen onmiddellijk kan worden opgetreden bij algemeenen maatregel van bestuur, onder voorbehoud van nadere regeling bij de wet. Bij de bescherming van cultuurgewassen tegen de hen bedreigende plagen is het groote nut van deze wijze van wetgeving aan den dag gekomen, terwijl zij ook in het ontwerp tot bescherming van in het wtld levende nuttige dieren is overgenomen. Niet alleen kan onmiddellijk zoo noodig worden ingegrepen, maar bovendien kan de geldingsduur van den algemeenen maatregel van bestuur gelden als proeftijd, waaraan de Staten-Generaal ieder oogenblik een einde kunnen maken. (M. v. T. bldz. 5.) 2. De slotwoorden van het eerste lid van art. 49 moesten naar enkele leden van de Commissie van Rapporteurs luiden: „aan de Staten-Generaal aangeboden". In het tweede lid ware „tegelijk met" te vervangen door „op het tijdstip van" en eindelijk wenschten enkele leden in het derde hd achter het woord „besluit" ingevoegd te zien: „of de Koning zijne goedkeuring niet aan de wet hecht". (V li, bldz. 3.) De Minister was van oordeel, dat de slotwoorden van het eerste üd moeten worden gehandhaafd. Daarbij werd verwezen naar art. 110, eerste lid der Grondwet.1) Overigens is het artikel gelijkluidend met art. 3 der Plantenzjektenwet en art. 2 der nuttige Dierenwet 1914; teneinde zooveel mogelijk eenheid te verkrijgen in de wetgeving, verdient het, naar het oordeel van den Minister, geen aanbeveling eene afwijkende redactie aan te nemen. Op dezelfde gronden zijn in het tweede Hd de woorden „tegelijk met" niet veranderd in „op het tijdstip van". Wat betreft de door enkele leden voorgestelde toevoeging aan het derde lid van de woorden: „of de Koning zijne goedkeuring niet aan de wet hecht", zij het volgende opgemerkt: Het is een staatsrechtelijk ondenkbaar geval, dat de Kroon de bekrachtiging zou weigeren van een ontwerp van wet, ingediend krachtens gouvernementeel initiatief, terwijl zonder intrekking van het ontwerp, de geheele loop der wetgevingsprocedure is geweest een samenwerking van Regeering en Staten-Generaal. (Au, bldz. 4.) ') Art. 110, eerste lid, Grondwet luidt: De Koning zendt zijne voorstellen, hetzij van wet, hetzij andere aan de Tweede Kamer bij een schriftelijke boodschap of door eene commissie. No. 3 Artikel 50 Veewet 49 TITEL VI. Van de wering en bestrijding van hondsdolheid' van honden en katten. Artikel 50. In dezen titel wordt verstaan: a. door dolle honden en katten: honden en katten, welke door hondsdolheid zijn aangetast; b. door van dolheid verdachte honden en katten: honden en katten, welke verdacht worden gevaar op te leveren voor verspreiding van hondsdolheid. 1. De vierde titel van deze wet houdt, behoudens enkele wijzigingen van ondergeschikt belang, hetzelfde in als de wet van 5 Juni 1875 (S. 110) tot vaststelling van bepalingen bij het voorkomen van hondsdolheid. (M. v. T. bldz. 5.) 2. In het Eindverslag van de Commissie van Rapporteurs uit de Eerste Kamer werd door enkele leden de vrees uitgesproken, dat niet voldoende aandacht wordt geschonken aan de bestrijding der hondsdolheid. Men achtte het raadzaam, dat die bestrijding werd gecentraliseerd, aangezien men daarvan betere resultaten verwachtte. Gaarne zou men intusschen vernemen, welke maatregelen thans te dien aanzien worden genomen en of de gevallen van hondsdolheid in den laatsten tijd inderdaad toenemen. (V i, bldz. 611.) De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel gaf hierop te kennen, dat de vrees, dat niet voldoende aandacht wordt gehouden aan de bestrijding der hondsdolheid ongegrond is. Deze bestrijding geschiedt thans overeenkomstig de wet van 5 Juni 1875 (Staatsblad no. 110), waarmede de bepalingen van het ontwerp volkomen in overeenstemming zijn. Door de opname van de betreffende bepalingen in dit ontwerp is de centralisatie, die in het Eindverslag raadzaam werd geacht, tot stand gekomen. Hoewel in de thans geldende wet deze centralisatie niet is vastgelegd, bestaat deze in de practijk feitelijk wel. Immers, hoewel de districtsveeartsen niet als zoodanig met de handhaving van de geldende bepalingen zijn belast, zijn deze niettemin in hun bemoeiingen betrokken. Zij zien met hun personeel toe op de wettige naleving van de door de burgemeesters of de Commissarissen der Koningin uitgevaardigde bevelschriften en adviseeren deze autoriteiten. Aangezien de districtsveeartsen werkzaam zijn onder leiding van den inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst is eenheid van handelen verzekerd. De maatregelen, welke onder de wet van 1875 werden genomen, zijn: 1°. onderzoek van van dolheid verdachte honden door den districtsveearts; 2°. bij positieve of twijfelachtige diagnose vaardige de burgemeester krachtens art. 3 van de wet een bevelschrift uit tot muilkorven van honden; 3°. dolle honden en honden, welke door een dollen hond gebeten zijn of vermoed worden gebeten te zijn, werden gedood; 4°. ter nadere bevestiging van de diagnose werden cadavers van honden, welke verschijnselen hadden vertoond, na het onderzoek door den districtsveearts opgezonden naar het instituut van Prof. de Blieck aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. Intusschen blijven deze maatregelen gehandhaafd. Veewet 4 Zie no. 94. Wering 011 bestrijding van honds, dolheid van honden en katten. Algemeene opmerking. 50 Artikelen 50—53 Veewet No. 3 Zie no. 84. Wanneer honden en katten verdacht worden gevaar op te leveren voor verspreiding hondsdolheid. Maatregelen door eigenaar, honder of hoeder bij hondsdolheid van een hond of eene kat. Bij welke burgemeester de aangifte van honds, dolheid moet geschieden. Sedert 17 Augustus 1920, toen het eerste geval werd geconstateerd, hebben zich 26 gevallen voorgedaan, n.1. in Augustus 1, in September 4, in October 1, in November 1, in December 4, in Januari 9, in Februari 5, in Maart 1 geval. Ofschoon er dus een stijging is geweest in het begin van dat jaar, is de algemeene indruk, dat er van belangrijke toename in den laatsten tijd geen sprake is. Men dient evenwel niet uit het oog te verliezen, dat in de aangrenzende landen hondsdolheid voorkomt, zoodat nieuwe gevallen niet uitgesloten zijn. De meeste van die honden loopen over de grens, want in het algemeen zijn die dieren, waarbij hondsdolheid geconstateerd wordt, losloopende honden, honden waarvan de eigenaar niet is te vinden. (H. Ie K. bldz. 604.) 3. Zie de volgende artikelen met de daarop betrekking hebbende bestuursmaatregelen. Artikel 51. Bij algemeenen maatregel van bestuur Wordt bepaald, wanneer honden en katten verdacht worden gevaar op te leveren voor verspreiding van hondsdolheid. 1. De algemeene maatregel van bestuur, bedoeld bij dit artikel, is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 25 April 1922 (S. 220). 2. Vergelijk art. 16 en het voorafgaand artikel der wet. Artikel 52. Een hond of eene kat, welke verschijnselen van dolheid vertoont of van dolheid verdacht is, wordt door de zorg van den eigenaar, houder of hoeder terstond afgemaakt, vastgelegd of opgesloten. Artikel 53. Indien een hond of eene kat verschijnselen van dolheid vertoont of van dolheid verdaeht is, geeft de eigenaar, houder of hoeder hiervan terstond kennis aan den burgemeester der gemeente, waar de hond of de kat zich bevindt. Indien de hond of de kat niet is afgemaakt, vastgelegd of opgesloten, geschiedt de in het vorige lid bedoelde kennisgeving aan den burgemeester der gemeente, waar de eigenaar, houder of hoeder het dier het laatst heeft gezien. 1. Volgens art. 1 der wet van 1875 geschiédt de kennisgeving, hetzij aan den burgemeester, hetzij aan den commissaris van politie. Teneinde eenheid in de uitvoering der wettelijke voorschriften te verkrijgen is het wenschelijk, dat de wet voorschrijft, dat, evenals bij de bestrijding der besmettelijke veeziekten, ook bij de bestrijding der hondsdolheid de aangifte moet geschieden bij den burgemeester. Tot het in ontvangst nemen van aangiften kan door den burgemeester een bepaald ambtenaar, b.v. den commissaris van politie worden aangewezen. Indien een dolle hond of kat aan den eigenaar, houder of hoeder is ontsnapt, is het practischer, dat dé aangifte geschiedt bij den burgemeester van de gemeente, waar het dier het laatst is gezien, dan aan dien waar de eigenaar, houder of hoeder woont. (M. v. T. bldz. 5.) 2. Vergelijk art. 50 der wet. No. 3 Artikelen 54—56 Veewet 51 Artikel 54. Indien een burgemeester verneemt, dat in zijne gemeente een hond of eene kat verschijnselen van dolheid vertoont of van dolheid verdacht wordt, geeft hij hiervan terstond kennis aan het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst en neemt hij de bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen voorloopige maatregelen tot voorkoming van gevaar voor menschen en dieren. 1. Evenals bij de bestrijding van besmettelijke veeziekten is het wenschelijk, dat de burgemeester, in afwachting van het onderzoek van den districtsveearts, voorloopige maatregelen kan nemen, in casu tot voorkoming van gevaar voor menschen en dieren. (M. v. T. bldz. 5.) 2. De in dit artikel bedoelde algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (S. 80). 3. Vergelijk artt. 18, 50 en 97 der Wet. Artikel 55. Indien het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst heeft bevonden, dat een hond of eene kat dol of van dolheid verdacht is, doet de burgemeester het dier afmaken en onschadelijk maken. Artikel 56. Indien het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst niet de zekerheid heeft, dat een hond of eene kat, welke een mensch of een dier heeft gebeten, dol of van dolheid verdacht is, doet de burgemeester den hond of de kat vastleggen of opsluiten en in waarneming houden, overeenkomstig de voorschriften van dien ambtenaar, totdat omtrent het al of niet aanwezig zijn van de ziekte zekerheid is verkregen. 1. Ad art. 55. Enkele leden van de Commissie van Rapporteurs uit de Tweede Kamer stonden het denkbeeld voor, dat bij afmaking van een hond of een kat ook vergoeding van schade aan den eigenaar zou plaats hebben. Andere leden konden zich hiermede niet vereenigen. (Vu, bldz. 3.) De Minister gaf hierop te kennen, dat het denkbeeld, dat schadevergoeding zal worden toegekend voor het afmaken van een dollen hond of een dolle kat, moest worden bestreden, niet alleen, omdat het gemeen gevaarlijk karakter dezer dieren verbiedt, dat iemand ze in zijn bezit houdt, doch mede omdat zij geen waarde vertegenwoordigen. Ook in de oude wet was geen recht op schadevergoeding gevestigd. (Au, bldz. 3.) 2. In zake het afmaaksysteem vergelijke men de aant. 3 op art. 7, en art. 20 der wet. 3. Ad art. 56. Volgens het eerste lid van art. 3 der wet van 1875, moest, indien de districtsveearts twijfel uitdrukte of een dier dol of door een dol dier gebeten was, het dier terstond op bevel en door de zorg van den burgemeester of commissaris van politie worden afgemaakt. Naar het oordeel van geraadpleegde deskundigen is het wenschelijk in dat geval den hond levend in observatie te houden, totdat omtrent het al of niet bestaan van dolheid zekerheid is verkregen. (M. v. T. bldz. 5.) 4. Zie art. 97 der wet. Zie no. 81. Burgemeester neemt voor. loopige maatregelen bij hondsdolheid van een hond" of een kat. Burgemeester doet een dolle hond of kat afmaken. Burgemeester doet een hond of kat vast. leggen, opsluiten of ln waarneming houden. Schadever. goeding voor hond na af. making. 52 Artikelen 57—62 Veewet No. 3 Zie no. 83. Onschadelijk maken van afgemaakte honden en katten. Onschadelijk maken op naastbijgele. gen terrein. Schadeloos, stelling we. gens toege. brachte schade aan gebouwen, terreinen, eni Zie no. 93. Bevelen tot muilkorving door Commissaris der Koningin en Burgemeeste Zie no. 87. Artikel 57. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent het onschadelijk maken van honden en katten, welke overeenkomstig de bepalingen van dezen titel zijn afgemaakt of, aangetast door hondsdolheid, zijn gestorven en van besmette voorwerpen. 1. De in dit artikel bedoelde algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (S. 83). 2. Vergelijk de artt. 6, 25, 30, 32 en 50 der wet. Artikel 58. Indien honden of katten of besmette voorwerpen niet kunnen worden onschadelijk gemaakt op het terrein, waar zij zich bevinden, geschiedt dit op het naastbijgelegen, daarvoor geschikte terrein. 1. Vergelijk dit artikel met art. 31 der wet en de aanteekeningen daarop. Artikel 59. Indien door het afmaken van honden of katten of het onschadelijk maken van voorwerpen schade wordt toegebracht aan gebouwen, terreinen of voorwerpen, wordt de eigenaar of gebruiker uit 's Rijks kas schadeloos gesteld. ;' Bij geschil over het bedrag der schadeloosstelling wordt deze op verzoek van de meest gereede partij door den kantonrechter bepaald bij beschikking, zonder hooger beroep. 1. Vergelijk art. 43 der wet. 2. Ook schade aan voorwerpen is hier vermeld, omdat het mogelijk is, dat een dolle hond of kat, zich bevindt in een kamer en vanuit een raam moet worden neergeschoten, waardoor schade kan worden toegebracht aan meubelen, spiegels, enz. (M. v. T. bldz. 5.) Artikel 60. Indien zich in eene gemeente een geval van hondsdolheid heeft voorgedaan, beveelt de burgemeester, dat alle in de gemeente aanwezige honden, welke zich bevinden buiten woningen en niet voor openbaar vervoer bestemde vaartuigen, moeten voorzien zijn van een muilkorf, f- volgens een door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*) vast te stellen model. Het in het vorige Üd bepaalde is niet van toepassing op honden, welke op een afgesloten erf aan een ketting liggen. Artikel 61. Van ieder door hem uitgevaardigd bevel, als bedoeld in het vorige artikel, geeft de burgemeester terstond kennis aan de burgemeesters van de aangrenzende gemeenten, die een gelijk bevel voor hunne gemeenten kunnen en aan den Commissaris der Koningin, die een gelijk bevel voor de geheele of een gedeelte der provincie kan uitvaardigen. Artikel 62. Van ieder door hem uitgevaardigd bevel, als bedoeld in het vorige artikel, geeft de Commissaris der Koningin kennis aan de Commissarissen Zie no. 83. Onschadelijk maken van afgemaakte honden en katten. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 3 Artikelen 62—67 Veewet 53 der Koningin in de aangrenzende provinciën, die een gelijk bevel voor hunne of een gedeelte hunner provincie kunnen uitvaardigen. Artikel 63. De burgemeesters van gemeenten^ grenzende aan buitenlandsche gemeenten, waar zich een geval van hondsdolheid heeft voorgedaan, zijn bevoegd een bevel, als bedoeld in artikel 60, uit te vaardigen. Artikel 64. De burgemeester of de Commissaris der Koningin, die een bevel, als bedoeld in artikel 60 of 61, heeft uitgevaardigd, brengt het in werking treden en vier maanden na het laatste ziektegeval de opheffing van het bevel ter openbare kennis. 1. Alle bovenstaande artikelen zijn overeenkomstig de bepalingen der vervallen wet van 1875. (M. v. T. bldz. 5.) 2. De voorschriften omtrent de muilkorven zijn gegeven bij ministerieele beschikking van 14 Juni 1922. (Staatscourant van 15 Juni 1922 no. 115.) 3. Zie omtrent het bevel bedoeld bij de artikelen 60, 61 en 63 nader de aanteekening op artikel 78. Artikel 65. Honden en katten, welke zich zonder toezicht bevinden op erven van derden, mogen door of vanwege de gebruikers dier erven straffeloos worden gedood. 1. Eenige leden van de Commissie van Rapporteurs uit de Tweede Kamer waren van meening, dat deze bepaling in deze wet niet thuis behoorde, en gaven in overweging haar alsnog te schrappen. (Vii, bldz. 3.) De Minister gaf gaarne toe, dat deze bepaling strikt genomen niet in het kader der wet thuis behoort. Zij is echter overgenomen uit de wet van 1875 wegens het nauwe verband, waarin zij staat met de materie van het ontwerp en bovendien, omdat zij, bij niet opneming in de onderhavige wet, zou vervallen en men toch voor deze ééne bepaling geen bijzondere wet kan maken. (A ii, bldz. 4.) 2. Men lette er op, dat het dooden van honden en katten, bedoeld in dit artikel, geldt ook buiten het geval van hondsdolheid. TITEL V. Van de keuring van voor uitvoer bestemd vee en vleesch. § 1. Van de keuring van voor uitvoer bestemd vee. Artikel 66. lh de door Ons aan te wijzen gemeenten wordt gelegenheid gegeven tot het doen keuren van voor uitvoer bestemd vee ter verkrijging van een bewijs, dat het vee bevonden is niet te lijden aan eene der door Ons aan te wijzen veeziekten en ook overigens ten uitvoer geschikt te zijn. Artikel 67. Door Ons worden voorschriften gegeven omtrent: a. de plaatsen, waar, alsmede de tijdruimten, waarbinnen vee ter keuring kan worden aangeboden; 6. de keuring; Straffeloos dooden van honden en katten. Zie no. 189. Gemeenten waar keuring kan geschle. den. Zie no. 189. Voorschriften omtrent keuring voor uitvoer bestemd vee. 54 Artikelen 67 en 68 Veewet No. 3 Zie no. 215 Kosten van keuring. Algemeene opmerkingei omtrent uitroer vee. c. de vereischten, waaraan het vee moet voldoen, ter verkrijging van een bewijs, bedoeld in het vorig artikel. Artikel 68. Vergoeding van de kosten van keuring wordt geheven naar een door Ons vast te stellen tarief. Het doel, dat met deze artikelen beoogd wordt, is uiteraard in de eerste 1 en voornaamste plaats commercieel. Een der hoofdbronnen van ons volksbestaan is de veehouderij. Nederland brengt veel meer vee voort dan voor de binnenlandsche markt noodig is en daarom is het voor ons van onberekenbaar belang, dat wij in het buitenland geregelden afzet voor ons vee en daarvan afkomstige producten vinden. Het is nu ongetwijfeld een zeer in het oog springend belang, dat de vreemde landen, die onze voornaamste afnemers zijn een genoegzamen waarborg bezitten, dat het bij hen uit ons land ingevoerde vee althans niet lijdt aan een besmettelijke veeziekte, en voor de welvaart van den veehouder is het van het grootste gewicht, dat ons vee, vooral in tijden, dat hier te lande besmettelijke veeziekten mochten heerschen, gezond en onbesmet in het buitenland aankomt. De verzending van ziek en verdacht vee naar het buitenland moet zooveel mogelijk worden tegengegaan, te meer, daar het gevaar bestaat dat, indien eerst in het buitenland blijkt, dat een uit Nederland ingevoerd stuk vee lijdt aan eene besmettelijke veeziekte, dat land ten einde den gezondheidstoestand van zijn eigen veestapel te verzekeren en van den ongewenschten en gevaarlijken invoer bevrijd te zijn de grenzen zal sluiten. Daartoe nu zal het buitenland natuurlijk minder gauw overgaan, het zal meer vertrouwen stellen in den invoer van vee uit Nederland, indien van Rijkswege door den ambtenaar van den veeartsenijkundigen dienst een scherp en nauwlettend toezicht wordt uitgeoefend, ook op den uitvoerhandel van vee. En te meer is zulk een onderzoek noodig, omdat in de laatste jaren in alle landen, in verband met de groote vorderingen der veeartsenijkunde, met betrekking tot de besmettelijke veeziekten de bepalingen steeds strenger worden. In het bijzonder zijn strenge maatregelen genomen ten aanzien van den invoer van vee en door het bouwen van quarantainestallen en door het eischen van certificaten. Dat de wet van 1870 aan den uitvoerhandel niet dacht en het geheel aan de Rijken, waarheen Nederlandsch vee werd uitgevoerd, overliet, zoodanige maatregelen te treffen als zij noodig oordeelen om het gevaar van besmetting door het ingevoerde vee tegen te gaan, mag haar zeker niet als eene leemte worden aangerekend. In de meeste vreemde landen bestonden toen toch óf geene óf zeer gebrekkige veeartsenijkundige politie-wetten, en belemmerende veeartsenijkundige bepalingen ten aanzien van den invoer van vee waren door de ons omringende landen nog weinig of niet genomen. Daarom bestond toentertijde ook geen aanleiding om zich kosten en lasten verbonden aan eenig toezicht op den uitvoer te getroosten. No. 3 Artikel 68 Veewet 55 Thans echter is dat anders geworden en de naburige landen zijn dan ook meer en meer bedacht geworden op de beveiliging van de gezondheid van den inheemschen veestapel. Daarom hebben zij voortdurend scherpere maatregelen genomen ter voorkoming van overbrenging van besmettelijke veeziekten uit het buitenland. Vele zijn de belemmerende bepalingen, die de laatste dertig jaren in het buitenland zijn uitgevaardigd met betrekking tot den invoer van Nederlandsch vee. Thans is dan ook de tijd daar, om in de zoozeer gevoelde leemte van de wet van 1870 te voorzien. Het eerst is het belang van eene keuring van voor uitvoer bestemd vee ingezien door de ondernemingen van stoomvaartmaatschappijen. Reeds voor 50 jaar hebben deze eene keuring van voor uitvoer bestemd vee in het leven geroepen. Later heeft de Regeering door een Koninklijk besluit van 28 Mei 1871 (S. 42), aangevuld bij dat van 18 Maart 1878 (S. 20) en gewijzigd bij Koninklijk besluit van 3 Februari 1902 (S. 15), in den dienst voorzien, zij het ook onvoldoende door de aanstelling van Gouvernementskeurmeesters, belast met de keuring van per stoomschip uit te voeren vee. Een stelselmatig opgebouwd toezicht op het voor den uitvoer bestemde vee had Nederland echter niet. De nadeelen van het gemis nu traden maar al te dikwijls, zeer ten nadeele van den blijvenden afzet van Nederlandsch vee in het buitenland, aan het licht. In verband hiermede is het dringend noodzakelijk, dat de Regeering door hare ambtenaren een nauwkeurig toezicht op den uitvoer van vee kan doen oefenen, en dat zij, met het oog op de groote belangen van den uitvoer, die maatregelen zal kunnen nemen, welke eene blijvende gestadige ontwikkeling van onzen uitvoer in de hand werken. De thans bestaande toestand, dat het buitenland uit hoofde van een ten eenenmale ontbreken van bepalingen hier te lande met betrekking tot den uitvoerhandel, allerlei voor de ontwikkeling van dien handel remmende voorschriften heeft vastgesteld, moet geleidelijk veranderen en plaats maken voor een zoodanige, dat het buitenland in voldoende mate kan steunen en vertrouwen op de bij ons geldende bepalingen, betreffende den uitvoer. Eene wettelijke regeling van de uitvoerkeuring van vee wordt reeds in enkele Rijken gevonden. Zoo mag o. a. sedert 1905 uit Zweden geen levend vee zonder keuring worden uitgevoerd, is voor den uitvoer van vee uit Groot-Brittannië en Ierland vergunning noodig van den Board of Agriculture en bestaat in Argentinië de mogelijkheid om bij het voorkomen van besmettelijke veeziekten den veeexport hetzij aan beperkende bepalingen te onderwerpen, hetzij geheel te verbieden, eene bevoegdheid, waarvan de Regeering o. a. gebruik heeft gemaakt in 1905, toen zich eenige gevallen van mond- en klauwzeer daar te lande vertoonden. (M. v. T. bldz. 5 en 6.) 2. De voorschriften met modellen in zake de keuring van voor uitvoer bestemd vee en vleesch, bedoeld in de artt. 66 en 67 zijn gegeven bij Koninklijk besluit van 26 Mei 1922, no. 203. (Staastcourant no. 107 dd. 2 en 3 Juni 1922.) BuitenlandBene regelingen van uitvoer. Keuring van vee en vleesch. 56 Artikelen 68—71 Veewet No. 3 Zie no. 140. Verboden uitvoer van vee zonder keuringsbewijs naar bepaalde landen enz. Zie no. 143. Verboden uitvoer van vleesch naar bepaalde landen zonder keuringsmerk, Ontheffing verboden uitvoer van vleesch. 3. De kosten van keuring van voor uitvoer bestemd vee en vleesch zijn vastgesteld bij Koninklijk besluit van 24 Mei 1922, no. 60. (Staatscourant 31 Mei 1922, no. 105.) 4. Zie voor „vee" art. 4 der wet. Artikel 69. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden verboden naar de bij dien maatregel aan te wijzen landen vee uit te voeren of aan een middel van vervoer tot uitvoer naar die landen vee aan te bieden, ten aanzien waarvan geen bewijs is afgegeven, als bedoeld in artikel 66. 1. De in dit artikel bedoelde algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 3 Juli 1922 (S. 427). § 2. Van de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch. Artikel 70. Het is verboden naar de door Ons aan te wijzen landen vleesch uit te voeren of aan een middel van vervoer tot uitvoer naar die landen vleesch aan te bieden, hetwelk niet voorzien is van een of meer merken als bewijs, dat het bij eene van Bijkswege ingestelde keuring voor uitvoer geschikt is bevonden. 1. Enkele leden van de Commissie van Rapporteurs uit de Tweede Kamer hadden bezwaar tegen de gelegenheid, die dit artikel de Regeering biedt om uitvoer van niet gekeurd vleesch voor het eene land te verbieden en voor een ander vrij te laten. Huns inziens behoort in dit opzicht voor alle landen dezelfde gedragslijn te worden gevolgd. (V II, bldz. 3.) De Minister gaf hierop te kennen in het algemeen de opvatting der leden te deelen, dat de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch, zoo uitgebreid mogelijk moet worden verplichtend gesteld. Een belangrijke stap in deze richting is reeds gedaan door het Koninklijk besluit van 20 Februari 1915, no. 58, waarbij alle landen van Europa zijn aangewezen, als landen, naar welke het verboden is, vleesch, hetwelk niet voorzien is van een of meer merken als bewijs, dat het bij eene van Rijkswege ingestelde keuring voor uitvoer geschikt is bevonden, uit te voeren. Voor het oogenblik is het echter niet wenschelijk zich verder te binden, omdat het voor den handel vaak zoo bezwaarlijk is zich plotseling aan nieuwe regelen aan te passen. (A n, bldz. 4.) 2. Zie voor „vleesch" art. 4 der wet. 3. Zie voor het in dit artikel bedoeld besluit het Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, no. 39. (Staatscourant van 14 Juni 1922, no. 114.) 4. Zie ook artikel 71. Artikel 71. Van het in het vorige artikel bedoelde verbod kan door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) ontheffing worden verleend voor vleesch, hetwelk: a. verduurzaamd is; b. zich bevindt in spoorwegrijtuigen of op schepen of vlotten en bestemd is voor gebruik van de zich daarin of daarop bevindende personen. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 60 Artikelen 79—85 Veewet No. 3 Lastgever wordt beschouwd als „dader". Uitsluiting der strafbaarheid. of valschelijk plaatst of een echt vervalscht met het oogmerk om het als echt en onvervalscht te gebruiken of te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Artikel 80. Hij, die wederrechtelijk een der in artikel 9 bedoelde merken verwijdert of vernietigt, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. Artikel 81. Hij, die in strijd met de krachtens deze wet uit te vaardigen voorschriften een waarschuwingsbord of een kenteeken wegneemt of onleesbaar maakt, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden. Artikel 82. Hij, die opzettelijk vee in verdachten toestand brengt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. Artikel 83. Hij, die opzettelijk voorwerpen, welke krachtens deze wet zijn begraven, geheel of gedeeltelijk opgraaft, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. Artikel 84. Hij, die vleesch wederrechtelijk onttrekt aan een nader onderzoek, als bedoeld in artikel 72, of aan sterilisatie, vernietiging of onbruikbaarmaking, als bedoeld in artikel 73, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste achthonderd gulden. Artikel 85. Hij, die last geeft tot het plegen van een feit, waarop bij deze wet straf is gesteld, wordt, indien dat feit is gepleegd, geacht de dader te zijn. Niet strafbaar wegens een der in deze wet strafbaar gestelde feiten, welke als overtredingen worden beschouwd, is een werknemer, indien het strafbaar feit een gevolg is van een last van zijn werkgever. 1. Ad artikel 78. Bij het aanvankelijk alleen uit het eerste üd bestaande artikel werd uit de Commissie van Rapporteurs (Tweede Kamer) de vraag gesteld of de straf hier bepaald ook zal gelden voor overtreding van gemeenteverordeningen krachtens art. 5, eerste üd, vast te stellen. Men meende dat verduidelijking met betrekking tot dit punt wenschelijk was. (Vn, bldz. 3.) Naar aanleiding van deze opmerking werd ter verduidelijking van de bedoeling, aan dit artikel een lid toegevoegd ten aanzien van de strafsanctie op de overtreding van plaatselijke verordeningen, bedoeld in art. 5. (AII, bldz. 4.) 2. Ten aanzien van de toepassing van art. 78, juncto de artt. 60, 61 en 63, richtte de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 19 December 1922, Directie van den Landbouw, no. 1412, 3e afdeeling, onderstaande missive aan de Commissarissen der Koningin in de provincies: No. 3 Artikelen 96—100 Veewet 65 1. Van de wettelijke regeling der bestrijding van besmettelijke ziekten kan geen succes worden verwacht, indien zij, die met de uitvoering der wettelijke voorschriften belast zijn, niet de bevoegdheid hebben, om, hetgeen die voorschriften gebieden of verbieden, bij nalatigheid der verplichten, op diens kosten zelf te bewerkstelligen of weg te nemen. (M. v. T. bldz. 7.) 2. Zie voor de, in dit artikel bedoelde nalatigheden enz., b.v. artt. 10, 17, 18, 20, 23, 24, 33, 35 e. v. der wet. TITEL Vm. Slotbepalingen. Artikel 97. Onder districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst wordt begrepen hij, die dien ambtenaar vervangt. 1. Ad art. 97. Zie voor de organisatie van den veeartsenijkundigen dienst art. 2 der wet en deel C van dit werk. Artikel 98. De krachtens deze wet opgemaakte stukken zijn vrij van zegel en van de formaliteit van registratie. Artikel 99. Deze wet is niet van toepassing op de door Ons aan te wijzen inrichtingen van onderwijs en van wetenschappelijk onderzoek. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld, ten einde het verspreiden van smetstof door inrichtingen, als bedoeld in het vorige lid, te voorkomen. 1. De inrichtingen, bedoeld in het eerste üd, zijn aangewezen bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, no. 42, Staatscourant 14 Juni 1922, no. 114. Blijkens dat besluit zijn die inrichtingen: a. de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht; b. de Rijksseruminrichting te Rotterdam. 2. De algemeene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 25 April 1922 (S. 218). Artikel 100. Met het inwerking treden dezer wet vervallen: a. de wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad no. 131), tot regeling van het veeartsenijkundig Staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie, gewijzigd bij de wetten van 1 Augustus 1880 (Staatsblad no. 123), löApril 1886 (Staatsblad no. 64), 15 April 1896 (Staatsblad no. 68), 21 Junij 1901 (Staatsblad no. 167) en 3 Februari 1902 (Staatsblad no. 14); b. de wet van 5 Junij 1875 (Staatsblad no. 110), tot vaststelling van bepalingen bij het voorkomen van hondsdolheid, gewijzigd bij de wetten van 15 April 1886 (Staatsblad no. 64), 15 April 1891 (Staatsblad no. 80) en 3 Februari 1902 (Staatsblad no. 14); c. de wet van 8 Augustus 1878 (Staatsblad no. 116), houdende vaststelling van bijzondere bepalingen tot beteugeling der longziekte onder Veewet 5 Wie mede onder dis. trictshooid wordt begrepen. Stukken vrij van zegel en registratie. Zie no. 97. Zie no. 98. Inrichtingen waarop de wet niet van toepassing ia, en voorschriften ter voorkoming van versprei, ding van smetstof. Vervallen wetten. 66 Artikelen 100—102 Veewet No. 3 het rundvee in bepaalde deelen des lands, gewijzigd bij de wet van 15 April 1886 (Staatsblad no. 64); d. de wet van 16 Juli 1907 (Staatsblad no. 217), houdende bepalingen betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch. Artikel 101. TIM wet Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Veewet". 1. Vele leden uit de Commissie van Rapporteure (Tweede Kamer) oordeelden den naam „Veewet" niet gelukkig gekozen, aangezien bij een hoofdelement van de wet, dat zij meer op de ziekte van vee betrekking heeft, niet tot uitdrukking brengt. Liever zouden deze leden lezen: „Veeziektenwet", „Dierenziektenwet" of „Veeartsenijkundige wet". (V li, bldz. 4.) Wat den naam der wet betreft, merkte de Minister op, dat de titel Veewet" de voorkeur verdient boven de aanbevolen termen „Veeziektenwet", „Dierenziektenwet" of „Veeartsenijkundige wet", daar hij kort is en de naam eener wet bovenal kort moet zijn. Het spraakgebruik heeft de neiging eene wet met een zoo kort mogelijken naam aan te halen; waarom de oude wet van 1870 geregeld aangehaald werd onder den naam „Veewet". Verwarring kan uit dezen naam, naar het oordeel van den Minister niet voortvloeien. (A li, bldz. 4.) 2. Blijkens het Eindverslag van de Commissie van Rapporteure (Eerste Kamer), achtten sommige leden het niet voldoende te bepalen, dat deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Veewet". Zij wezen er op, dat dit artikel beter aan zijn doel zou beantwoorden, wanneer het jaar van de totstandkoming der wet tevens werd aangegeven, dus „Veewet 1920". (Vi, bldz. 1.) Een antwoord op deze opmerking komt in de stukken niet voor. Artikel 102. Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen honden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 26sten Maart 1920. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den een en ttointigsten April 1920. De Minister van Justitie, heemskerk. 1. Zie voor het in dit artikel bedoeld besluit, het Koninklijk besluit van 19 Mei 1922 (S. 306), waarbij werd bepaald, dat de wet op 15 Juni 1922 in werking treedt. Zie no. 2. Inwerking, treden der wet. C. ORGANISATIE VAN DEN VEEARTSENIJKUNDIGEN DIENST 84 Instructie ambt. v. d. Veeartsenijkundigen Dienst No. 10 verslagen in en verstrekken desgevraagd den Directeur op hunnen dienst betrekking hebbende stukken ter inzage en geven hem daarvan de afschriften, welke hij mocht verlangen. Artikel 4. De ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst zijn bevoegd van overtredingen der wetten en verordeningen in het belang van den veestapel proces-verbaal op te maken op den eed, bij de aanvaarding van hun ambt afgelegd. Zij zenden de processen-verbaal aan de ambtenaren van het Openbaar Ministerie. Artikel 5. De ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst begeven zich niet buiten het district of de districten, waarin zij werkzaam zijn, dan met machtiging van of vanwege Onzen Minister. Artikel 6. De Inspecteurs doen de mededeeling aan den Burgemeester, bedoeld in artikel 19 der Veewet, niet dan nadat door hen een onderzoek is ingesteld. Artikel 7. De plaatsvervangende Inspecteurs oefenen hunne functiën niet uit, dan na daartoe te zijn uitgenoodigd. Die uitnoodiging kan alleen uitgaan van: le. den Directeur; 2e. den Inspecteur, in wiens ambtsgebied zij zijn aangesteld. De werkzaamheden, genoemd in de artikelen 24 en 38 van het Koninklijk besluit van 10 November 1892 (Staatsblad no. 253), zooals dat laatstelijk is gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 9 Mei 1917 (Staatsblad no. 389), verrichten zij mede op rechtstreeksch verzoek van belanghebbenden. De, in de eerste zinsnede bedoelde, beperking hunner bevoegdheid geldt echter niet, indien bij hen gegronde twijfel bestaat omtrent ontduiking der kennisgeving, bedoeld bij artikel 17 der Veewet. In dergelijk geval zijn zij gehouden van de aanleiding tot en de uitkomsten van het onderzoek binnen 24 uren mededeeling te doen aan den Directeur en aan den betrokken Inspecteur-districtshoofd. Zij volgen bij de uitoefening hunner functiën de aanwijzingen van den Inspecteur, als wiens plaatsvervanger zij zijn aangewezen. Op diens verlangen zenden zij dezen, onmiddellijk na het volbrengen van een hun opgedragen onderzoek of taak, een verslag van hunne bevinding en van hunne handelingen. Processen-verbaal, krachtens artikel 10 van dit besluit worden door hen niet aan het Openbaar Ministerie verzonden dan na gehouden overleg met den betrokken Inspecteur. Artikel 8. Indien een ambtenaar van den veeartsenijkundigen dienst door ziekte verhinderd is zijn ambt waar te nemen, geeft hij hiervan kennis: de Directeur aan den Directeur-Generaal, de ambtenaren, die aan de directie zijn toegevoegd, en de Inspecteurs-districtshoofden aan den No. 10 Instructie ambt. v. d. Veeartsenijkundigen Dienst 85 Directeur, de andere ambtenaren aan den ambtenaar, onder wien zij werkzaam zijn. Indien een ambtenaar, werkzaam in eenig district, langer dan eene week door ziekte verhinderd is zijn dienst waar te nemen, geeft de Inspecteur-districtshoofd daarvan kennis aan den Directeur. Artikel 9. 1. De Directeur van den veeartsenijkundigen dienst behoeft voor afwezigheid van meer dan 2 dagen verlof van den Directeur-Generaal van den Landbouw. 2. De Inspecteurs behoeven voor afwezigheid van ten hoogste 4 dagen verlof van den Directeur; voor langere afwezigheid behoeven zij verlof van den Directeur-Generaal, aan te vragen door tusschenkomst van den Directeur. 3. De Rijkskeurmeesters behoeven voor eene afwezigheid van ten hoogste 4 dagen verlof van den Inspecteur-districtshoofd van het district, waarin zij werkzaam zijn; voor langer afwezigheid behoeven zij verlof van den Directeur, aan te vragen door tusschenkomst van den Inspecteurdistrictshoofd. 4. De opzichters behoeven voor eene afwezigheid van niet langer dan één dag verlof van den ambtenaar, bij wien zij zijn werkzaam gesteld. Voor een verlof van ten hoogste 14 dagen behoeven zij verlof van den Inspecteur-districtshoofd. Van dit verlof wordt de Directeur in kennis gesteld. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. S.S. „Batavier V", Noorwegen, 6 Juni 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ysselsteijn. No. 12 Instructie Rijkskeurmeesters 89 Artikel 13. Bij ziekte geeft de Rijkskeurmeester onmiddellijk kennis aan den Inspecteur ) en den ambtenaar die te zijner vervanging is aangewezen. De plaatsvervangende Rijkskeurmeester is, tenzij hij van den Rijkskeurmeester ruimere machtiging heeft ontvangen, alleen bevoegd tot de handelingen, welke geen uitstel dulden. Van alle handelingen doet hij mededeeling aan den Rijkskeurmeester. Artikel 14. De Rijkskeurmeester behoeft voor afwezigheid van ten hoogste 4 dagen verlof van den Inspecteur 1), voor langer afwezigheid behoeft hij verlof van den Directeur-Generaal, aan te vragen door tusschenkomst van den Inspecteur l). Artikel 15. De Rijkskeurmeester bericht den Inspecteur x) de afwezigheid wegens ziekte van een onder zijne leiding werkzaam ambtenaar, indien de ziekte langer dan 4 dagen duurt. Hij zendt eveneens bericht, wanneer de ambtenaar weder is hersteld en aan de werkzaamheden deelneemt. Hij is bevoegd den onder zijne leiding werkzamen ambtenaren een verlof tot afwezigheid te geven voor ten hoogste 10 dagen per jaar. Van zoodanig verlof geeft hij kennis aan den Inspecteur1). Voor het verleenen van verder verlof vraagt hij vooraf machtiging aan den Inspecteur 1). Artikel 16. De Rijkskeurmeester volgt de aanwijzingen van den Inspecteur1), hem met betrekking tot de uitoefening zijner functiën gegeven. Artikel 17. Voor zooveel door den Rijkskeurmeester schriftelijke voorschriften worden gegeven, doet hij daarvan mededeeling aan den Inspecteur1). Artikel 18. De Rijkskeurmeesters in algemeenen dienst aanvaarden geen opdrachten tot het verrichten van werkzaamheden, welke buiten den werkkring van den keuringsdienst vallen, tenzij met machtiging van of vanwege den Minister. Artikel 19. De toegang tot de dienstlokalen is aan personen, die niet aan den betrokken keuringsdienst werkzaam zijn, niet geoorloofd dan met toestemming van den Rijkskeurmeester of diens plaatsvervanger. Artikel 20. Indien in een keuringsdienst meer dan één Rijkskeurmeester werkzaam is, wordt één hunner door den Directeur-Generaal als hoofd van den dienst aangewezen. In zoodanig geval wordt het bepaalde vervat in de artikelen 2, tweede lid, 4, 5, 7, 8, 9, 13, 15 en 17, geacht uitsluitend toepasselijk te zijn op het hoofd van den dienst. ') Thans: Directeur. No. 16 Uitzenden detachementen als hulp-marechaussee 95 van dit Besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzen Minister van Financiën en aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 30sten April 1885. (get.) WILLEM. De Minister van Oorlog, (get.) weitzel. De Minister van Binnenlandsche Zaken, (get.) heemskerk. De Minister van Justitie, (get.) du tour van bellinchave. Veeartsenijkundige Politie. — Paarden van het leger WET van den 2den Junij 1875 (Staatsblad no. 94), houdende bepalingen betreffende de veeartsenijkundige politie ten opzigte van paarden van het leger, in verband met de toet van den 20sten Julij 1870 (Staatsblad no. 131), zooals die toet is gewijzigd bij de wetten van 15 April 1886 (Staatsblad no. 64), 3 Februari 1902 (Staatsblad no. 14) en 22 December 1922 (Staatsblad no. 717) *). Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is om, met behoud overigens der algemeene voorschriften van de wet van 20 Julij 1870 (Staatsblad no. 131), bijzondere bepalingen vast te stellen voor de behandeling van door besmettelijke ziekten aangetaste of daarvan verdachte paarden van het leger; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. Bij het voorkomen van eene besmettelijke ziekte onder de tot het leger behoorende paarden, officierspaarden, voor zooverre zij zich bevinden in stallen, bestemd voor paarden van het leger, of met dezen te zamen weiden, daaronder begrepen, treedt, voor de toepassing van de artikelen 17, 19, zie no. i. 21, lid 1, 24, lid 2, 26, hd 1, 28, 35, 41 en 42 der Veewet, de plaatselijke of garnizoenskommandant, daar waar de paarden zich bevinden, in de plaats van den burgemeester en de hoogste in rang aanwezige militaire paardenarts in de plaats van het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst. Doet zich het ziektegeval voor bij een paard, tijdens de troep, waarbij het behoort, gekampeerd of ingekwartierd is, dan wordt de ter plaatse bevelvoerende officier voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met den garnizoenscommandant. Bij ontstentenis van een militairen paardenarts wordt de wet door den burgemeester en het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst toegepast. Indien het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst of de hoogst in rang aanwezige militaire paardenarts afmaking van een paard of vernietiging van voorwerpen noodig oordeelt, welke toebehooren aan den ter plaatse commandeerenden officier of aan den paardenarts zelf, geschiedt dit op last van den burgemeester. Artikel 2. (Vervallen bij de wet van 22 Dec. 1922, StJbl. no. 717.) *) De overweging van de wijzigingswet van 22 Dec. 1922 (StM. no. 717) luidt: „dat het in verband met de totstandkoming van de Veewet noodzakelijk is wijziging te brengen in de voorschriften van de wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad no. 94) enz.". Bij Koninklijk Besluit van 4 Juni 1923 (StM. no. 253) is bepaald, dat de wet van 22 December 1922 (StM. no. 717) in werking treedt op 15 Juni 1923. 96 No. 17. 98 Veeartsenijkundige Politie. — Paarden van het leger No* 17 Artikel 8. Jaarlijks vóór den lsten April, zendt de Inspecteur van de geneeskundige dienst der landmagt aan Onzen Minister van Oorlog een verslag van hetgeen door de militaire paardenartsen ter toepassing van deze wet is verrigt en van hunne bevindingen daarbij, van welk verslag te gelijkertijd een afschrift wordt gezonden aan Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid •). N Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Collegiën en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op het Loo, den 2den Junij 1875. {get.) WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, (get.) HEEMSKERK. De Minister van Oorlog, (get.) ENDERLEIN. Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Veeartsenijkundige politie. — Paarden van het leger 99 MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den 21sten Junij 1875, no. 59, afd. IX, med. pol., over het in werking treden der wet van den 2den Junij 1875 (Staatsblad no. 94), houdende bepalingen betreffende de veeartsenijkundige politie ten opzigte van paarden voor het leger. Ik heb de eer U te verzoeken de burgemeesters in Uwe provincie te herinneren, dat op 30 dezer de wet van 2 Junij 1875 (Staatsblad no. 94), houdende bepalingen betreffende de veeartsenijkundige politie ten opzigte van paarden van het leger, in verband met de wet van 20 Julij 1870 (Staatsblad no. 131), in werking treedt, en dat derhalve, te rekenen van dien dag, hunne bemoeijing ten opzigte van de in die wet bedoelde paarden, bij het verschijnen van eene besmettelijke ziekte daaronder, ophoudt in al die gevallen, waarin zij de toepassing der wet van 20 Julij 1870 (Staatsblad no. 131) aan den plaatselijken of garnizoens-kommandant of met dezen gelijkgestelde officieren opdraagt. Indien, volgens art. 4 dier wet, de burgemeester van den kommandeerenden officier berigt ontvangt van het verschijnen eener besmettelijke ziekte onder militaire of officierspaarden, behoort hij, ingeval andere paarden in de gemeente met besmette of verdachte militaire paarden in aanraking zijn geweest, of er om andere redenen gevaar van verbreiding van besmetting is te duchten, het advies van den districtsveearts in te winnen omtrent de daartegen te nemen maatregelen. Van de volgens dat artikel ingekomen berigten behoort hij in elk geval kennis te geven aan den districtsveearts. Evenzoo behoort de burgemeester aan dien districtsveearts kennis te geven van voorgenomen verkoopingen van militaire paarden, zoodra hij van den korps-kommandant daarvan berigt heeft ontvangen. Gelief deze voorschriften aan de burgemeesters mede te deelen en hun stipte naleving daarvan aan te bevelen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, (get.) heemskerk. No. 28 Gebruik enveloppen 111 van bestelling enz. der model-enveloppen A. A. en B. B., voor zooveel noodig rechtstreeks aan het Departement van Justitie zullen zijn te vragen. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw. De Administrateur, (get.) J. p. v. rossum. 112 Regeeringsgesprekken No. 29. MISSIVE van den Minister van Waterstaat van den ISden Sep¬ tember 1917, Afdeeling Posterijen en Telegrafie, no. 5, betreffende regeeringsgesprekken, aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. (Bericht op schrijven van 4 September 1917, no. 25071, 3e afdeeling.) Naar aanleiding van nevenvermeld schrijven, heb ik de eer Uwer Excellentie, onder terugzending van de bijlage mede te deelen, dat aan gesprekken van de Districtsveeartsen tijdehjk de rang van „Regeeringsgesprek" is toegekend. Ik moge Uwer Excellentie verzoeken belanghebbenden dienovereenkomstig te doen inlichten en daarbij nadrukkelijk de aandacht er op te vestigen, dat van deze bevoegdheid alleen gebruik is te maken, indien met de snelheid van post of telegraaf niet kan worden volstaan. Het telefoonpersoneel is dezerzijds ingelicht. De Minister van Waterstaat, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (get.) g. van der meulen, lo.-S.-G. Voor gelijkluidend afschrift, De Administrateur van den Landbouw, (get.) c. roest. No. 30. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, van den 2den October 1920, no. 1564 Afdeeling A. S., aan de Districtsveeartsen betreffende tijdelijke Regeeringsgesprekken. Ik heb de eer U mede te deelen, dat van mijn ambtgenoot van Waterstaat bericht werd ontvangen, dat de tijdelijke bevoegdheid tot het voeren van Regeeringsgesprekken U opnieuw is verleend, met dien verstande, dat deze Regeeringsgesprekken niet vóór 3 uur namiddag mogen worden aangevraagd. Deze beperkende maatregel is evenwel niet van toepassing op die Regeeringsgesprekken, welke betrekking hebben op de veepest. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (get.) versteeg. Regeeringsgesprekken 113 No. 31. MISSIVE van den Minister van lVaterstaat van den 7'den Juni 1921, afdeeling Posterijen en Telegrafie, no. 5, aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, betreffende tijdelijke regeeringsgesprekken. UITTREKSEL. Alhoewel de wenschelijkheid blijft bestaan, om de bevoegdheid tot het voeren van regeeringsgesprekken zooveel mogelijk te beperken tot de autoriteiten en ambtenaren, die krachtens het Rijkstelefoonreglement 1919 blijvend zulk eene bevoegdheid hebben, kan ik mij voor het tegenwoordige met de regeling, zooals die in nevenvermeld schrijven is voorgesteld, vereenigen. Vanaf 1 Juni 1921 geldt derhalve het volgende: I. gedurende den geheelen dag kunnen tijdelijke Regeeringsgesprekken worden aangevraagd: le. enz. 2e. door de Districtsveeartsen over de veepest (zie II sub le). 3e. enz. II. Alleen na 3 uur nam. mogen tijdelijke regeeringsgesprekken worden aangevraagd door: le. de Districtsveeartsen (zie I sub 2e.) 2e. enz. De Minister van Waterstaat, (w.g.) könig. Uitgegeven voor woordelijk gelijkluidend uittreksel, De Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) versteeg. Voor gelijkluidend uittreksel, De Administrateur van den Landbouw, j. p. v. rossum. Veewet 114 Regeeringsgesprekken HO. 82. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 29sten Juni 1921, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 9971, aan de Districtsveeartsen, betreffende tijdelijke regeeringsgesprekken . Ik heb de eer U hiernevens te doen toekomen uittreksel uit een schrijven van den Minister van Waterstaat dd. 7 Juni 1921, no. 5, afdeeling P. en T. betreffende nevensvermeld onderwerp. De Minister van Waterstaat zou het voorts zeer op prijs stellen, indien U er toe zoudt willen medewerken om gedurende een tijdvak van bijv. 3 maanden geen gebruik te maken van de u verleende bevoegdheid tot het aanvragen van regeeringsgesprekken, doch U te bepalen, tot het aanvragen van dringende aansluitingen. U zoudt daarna kunnen rapporteeren, of u daarbij bezwaren voor uwen dienst heeft ondervonden. In verband met de resultaten, die deze proefneming zal opleveren zal dan worden beslist, of verdere bestendiging van de verleende machtiging nog noodig voorkomt. De Directeur-Generaal van den Landbouw, (get.) p. van hoek. Telegrammen over dienstzaken 115 Bïo. 33. MISSIVE van den Minister van Waterstaat van den 20sten Mei 1920, Afdeeling Posterijen en Telegrafie, no. 1, aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, betreffende beknoptheid in telegrammen over dienstzaken. Het heeft de aandacht getrokken, dat in de van de Departementen, Regeeringsbureaux en ambtenaren uitgaande telegrammen over dienstzaken niet steeds voldoende beknoptheid wordt in acht genomen. Eenerzijds wordt daardoor — meer dan noodig is — beslag gelegd op de toch al overbelaste telegraaflijnen, anderzijds wordt, althans bij buitenlandsche telegrammen 's Rijks schatkist daardoor niet onbelangrijk benadeeld. Ik meen goed te doen, de aandacht van Uwe Excellentie op deze aangelegenheid te vestigen. Wellicht kunt U goedvinden tot de onder Uw Departement ressorteerende ambtenaren eene aanschrijving te richten, waarbij wordt aanbevolen, bij het opstellen van telegrammen meer dan tot dusverre gebruik te maken van den z.g. telegramstijl en, vooral ook in de adressen en in de onderteekening, de noodige beknoptheid te betrachten: In navolging met hetgeen reeds door een tweetal Departementen geschiedt, ware in buitenlandsche telegrammen ter besparing van kosten in bepaalde gevallen met vrucht van code of cijferschrift gebruik te maken. Voorts zou het, waar de eene ambtenaar er meer slag van heeft om eene mededeeling in z.g. telegramstijl om te zetten dan de ander, aanbeveling verdienen dat op de Departementen en andere Regeeringsbureaux, zooveel mogelijk dezelfde — daarvoor bijzonder geschikte — ambtenaren met het redigeeren van buitenlandsche telegrammen werden belast. Ik stel mij voor om op het betrachten van de noodige beknoptheid in officieele telegrammen voortaan zooveel mogelijk geregeld toezicht te doen houden en, indien daarbij van ernstige afwijkingen blijkt, deze ter kennis van het betrokken Departementen te brengen. De Minister van Waterstaat, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (fO.g.) salverda de grave. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) versteeg. Voor gelijkluidend afschrift, De Administrateur van den Landbouw, (get.) j. p. v. rossum. 116 Regeeringstelegrammen No. 34. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van den \1den Januari 1923, no. 66, Afdeeling A. S. C, aan de Commissarissen der Koningin, betreffende regeeringstelegrammen. Door mijn Ambtgenoot van Waterstaat werd mij een herziene opgaaf gezonden van de gevallen, waarin Burgemeesters bevoegd zijn Regeeringstelegrammen, c. q. gewone telegrammen in afrekening te verzenden. Een afschrift van deze opgaaf gaat hierbij. Het voeren van Regeerings£espre&fce» wordt aan Burgemeesters alleen toegestaan in de gevallen, bedoeld in sub g en h van artikel 11 van het Rijkstelefoonreglement 1919, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 6 December 1919 (Staatsblad no. 803), zooals dit nader is gewijzigd. Overeenkomstig de geparafeerde minuut, De Secretaris-Generaal van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, (get.) J. B. KAN. In de navolgende gevallen kunnen Burgemeesters Regeeringstelegrammen aanbieden: 1. aan de Regeering, aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën, aan de Officieren van Justitie, aan Commandanten van de gewapende macht en aan de Rijksveldwacht, een en ander indien de telegrammen verstoring van openbare orde betreffen; 2. in hunne hoedanigheid van Hulpofficier van Justitie, tenzij in hun gemeente een commissaris van politie gevestigd is *); telegrammen van Burgemeesters in gemeenten, waar een commissaris van politie is, in welke hoedanigheid of betrekking ook door die Burgemeesters onderteekend, of van waterschouten, mogen niet voor rekening van het Departement van Justitie in afrekening worden aangenomen, zelfs al bevatten zij een antwoord op een Regeeringstelegram (zie sub 4); 3. indien het telegram betreft de bestrijding van veeziekten en gericht is aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel c. q. bij opheffing van diens Departement, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, aan den Directeur-Generaal van den Landbouw, alsmede aan ambtenaren van het veeartsenijkundig staatstoezicht. Dergelijke telegrammen aan de (Commissarissen der Koningin zijn echter als gewone telegrammen, doch in afrekening aan te nemen; 4. indien het telegram een antwoord is op een Regeeringstelegram; en voorts thans tijdelijk: 5. indien het telegram betreft burgerwachten', 6. indien het telegram betreft de oproeping van verlofgangers; 7. bij eventueele algemeene rampen, in afwachting van eene nadere beslissing, de telegrammen op de ramp betrekking hebbende, of daarmede •) Zie het bepaalde bij art. 10 iub 1 en art. 11 van het Rgkstelegraafreglement. No. 34 Regeeringstelegrammen 117 verband houdende, voor zoover deze telegrammen niet reeds uit anderen hoofde den rang van Regeeringstelegrammen hebben. Bovendien kunnen door Burgemeesters in afrekening worden aangeboden: a. telegrammen, gericht aan Rijksambtenaren, belast met het Staatstoezicht op de Volksgezondheid; b. telegrammen, betreffende de bestrijding van veeziekten, gericht aan veeartsen (zie sub 3). 118 Werken op Goeden Vrijdag en Paaschzaterdag No. 35. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw, van den léden April 1919, Directeur van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 10000, betreffende werken op Goeden Vrijdag en Paaschzaterdag. In den Ministerraad van 7 dezer is besloten, dat de dag tusschen Goeden Vrijdag en Paschen als een gewone Zaterdag moet worden beschouwd, waarop de Departementen geopend zijn. Ik heb de eer U te verzoeken naar die beslissing te willen handelen. Het is echter de bedoeling, dat bij individueel vrijgeven eenige royaliteit betracht wordt. Wat den Goeden Vrijdag betreft, deze wordt langzamerhand met een algemeen erkenden Christehjken feestdag gelijkgesteld. Waar dit nog niet plaats heeft, zal die gelijkstelling kunnen worden doorgevoerd, zoodat die dag voor Rijksambtenaren en -werklieden zooveel mogelijk als een vrije dag moet worden beschouwd. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De wnd. Administrateur, (get.) J. k. den heijer. Abonnementen op nieuwsbladen en tijdschriften 119 36. MISSIVE van den Minister van Waterstaat van den IZden Juli 1920, afdeeling Posterijen en Telegrafie, no. 11, aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, betreffende levering van buitenlandsche nieuwsbladen en tijdschriften. Het heeft de aandacht getrokken, dat buitenlandsche nieuwsbladen en tijdschriften, waarop ambtenaren, belast met het beheer van eenigen tak van 's Rijksdienst in hunne kwaliteit als zoodanig zijn geabonneerd, veelal worden besteld door tusschenkomst van den boekhandel. Deze bestelt de bladen rechtstreeks of brengt de bestellingen over bij den postdienst. In beide gevallen wordt van den geabonneerde meermalen een bedrag geheven, dat belangrijk hooger is dan de werkelijke kosten. In verband met het bovenstaande heb ik de eer Uwer Excellentie in overweging te geven, in 's Rijks belang de aandacht der betrokken ambtenaren er voor zooveel noodig op te vestigen, dat abonnementen op buitenlandsche nieuwsbladen en tijdschriften mede door tusschenkomst der postkantoren kunnen worden besteld. De Minister van Waterstaat, (w.g.) kónig. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) h. fievez v. ginkel, lo.-S.-G. Voor gelijkluidend afschrift, De Administrateur van den Landbouw, (get.) J. p. v. rossum. 120 Aanschaffing Düitsche tijdschriften en boekwerken No. 37. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den \%den Mei 1920, no. 4731, Afdeeling Comptabiliteit, betreffende aanschaffing van Duitsche tijdschriften en boekwerken. In verband met de omstandigheid, dat verschillende boekhandelaren bij de berekening van de prijzen wegens de leVering van Duitsche boekwerken en tijdschriften de mark ook thans nog omrekenen tegen te hooge koersen, komt het mij gewenscht voor, om in die gevallen zoo mogelijk de benoodigde Duitsche werken rechtstreeks van de uitgevers in Duitschland te betrekken. Aangezien het mij gebleken is> dat de origineele prijzen van vele dezer werken aan de Koninklijke Bibliotheek bekend zijn, verzoek ik U bij eventueele inkoopen van boekwerken en tijdschriften zoo noodig de tusschenkomst van die instelling in te roepen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (get.) versteeg. Advertentiën in de Staatscourant 121 JÏO. 38. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw, van den léden October 1921, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 14524, betreffende plaatsing van advertentiën in de Staatscourant. Ik heb de eer U te verzoeken, in verband met een desbetreffend schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken, bij eventueele plaatsing van advertentiën in de Staatscourant, deze niet aan den boekhandel op te dragen maar de advertentiën rechtstreeks aan de Landsdrukkerij in te zenden, terwijl bij eventueel benoodigde publicatiën van de Landsdrukkerij, ter vermijding van kosten, deze even min door tusschenkomst van den boekhandel, maar door die van de postkantoren te bestellen zijn. • Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, {get.) j. p. v. rossum. 122 Uitvoering van druk- en bindwerk No. 39. BESCHIKKING van den Minister van Arbeid van den 3den Mei 1920, no. 1319, afdeeling Arbeid, betreffende uitvoering van druk- en bindwerk. De Minister van Arbeid; Overwegende, dat de bij zijne beschilddng van 29 April 1919, no. 826, afd. Arbeid, bedoelde arbeidsovereenkomsten, gesloten tusschen patroonsen werkliedenorganisaties in het drukkers- en het bindersbedrijf, zijn vervallen en in de plaats daarvan de hieronder onder A en B genoemde collectieve arbeidsovereenkomsten tusschen verschillende organisaties van werkgevers en werknemers in gemelde bedrijven zijn tot stand gekomen; Overwegende, dat derhalve de aangehaalde beschikking van 29 April 1919, waarvan de strekking is, dat druk- en bindwerk, waarvan de kosten ten laste van zijn departement komen, wordt uitgevoerd met machtneming van billijke arbeidsvoorwaarden, dient te worden herzien; Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomsten: A. den 3den Januari 1920 gesloten tusschen: 1°. den Nederlandschen Bond van Boekdrukkerijen, gevestigd te Amsterdam; 2°. de R. K. Vereeniging van Nederlandsche Drukkerspatroons, gevestigd te Utrecht; 3°. den Bond van Christelijke Drukkerspatroons in Nederland, gevestigd te Amsterdam, ten eenre, en 4°. den Algemeenen Nederlandschen Typografenbond, gevestigd te Amsterdam; 5°. den Nederlandschen Roomsch-Katholieken Grafischen Bond, gevestigd te Utrecht; 6°. den Nederlandschen Christehjken Grafischen Bond, gevestigd te Amsterdam; 7°. den Nederlandschen Grafischen Bond gevestigd te Utrecht ter andere zijde welke overeenkomst niet vroeger eindigt dan Zaterdag 30 December 1922; B. den 16en Januari gesloten tusschen: 1°. den Nederlandschen Bond van Boekbinders-patroons, gevestigd te Amsterdam, ten eenre, en 2°. den Algemeenen Nederlandschen Typografenbond, gevestigd te Amsterdam; 3°. den Nederlandschen Roomsch-Katholieken Grafischen Bond, gevestigd te Utrecht; 4°. den Nederlandschen Christehjken Grafischen Bond, gevestigd te Amsterdam; ö°. den Nederlandschen Grafischen Bond, gevestigd te Utrecht ter andere zijde. welke overeenkomst eindigt op 31 December 1922; Heeft goedgevonden: No. 39 Uitvoering van druk- en bindwerk 123 onder intrekking van zijne beschikking van 29 April 1919 no. 826, afdeeling Arbeid, te bepalen als volgt: I. Door of vanwege het Departement van Arbeid en onder dat Departement ressorteerende colleges en ambtenaren wordt de uitvoering van drukwerk, dat niet ter Algemeene Landsdrukkerij wordt vervaardigd, zoomede van bindwerk aan geen andere werkgevers in het drukkersbedrijf of het bindersbedrijf opgedragen dan aan hen, die onderscheidenlijk door de hierboven onder A en B genoemde overeenkomsten zijn gebonden of wier arbeiders naar het oordeel van den Directeur-Generaal van den arbeid onder geen ongunstiger voorwaarden werkzaam zijn, dan de arbeiders in dienst van de door de overeenkomsten gebonden werkgevers; II. Indien door of vanwege het Departement van Arbeid of de onder I bedoelde colleges of ambtenaren eenige levering wordt gegund, ter uitvoering waarvan druk- of bindwerk moet worden verricht en indien dit werk niet zal worden uitgevoerd in de onderneming van hem, aan wien de levering is gegund, wordt aan de opdracht of de overeenkomst tot levering de voorwaarde verbonden, dat het druk- of bindwerk zal worden opgedragen aan geen andere werkgevers dan onder I bedoeld; III. Het bepaalde onder I en II is niet van toepassing op de uitvoering van druk- of bindwerk of op leveringen, waarvan de kosten niet ten laste van het Departement van Arbeid of bestreden moeten worden uit vaste toelagen, die bij wijze van afkoopsom aan colleges of ambtenaren zijn toegekend. 's-Gravenhage, 3 Mei 1920. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (a>.g.) a. l. scholtens. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) versteeg. Voor gelijkluidend afschrift, De wnd. Administrateur van den Landbouw, (get. j. k. den heijer. 124 Uitvoering van druk- en bindwerk No. 40. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw, van den 2\sten Maart 1921, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 3616, betreffende druk- en bindwerk. (Vervolg op schrijven van 28 September 1920, Directie van den landbouw, Algemeene Dienst no. 8891). Ten vervolge op neven vermeld schrijven heb ik de eer U mede te deelen, dat het gebleken is, dat bij sommige diensttakken misverstand bestaat omtrent de opdracht tot levering van druk- en bindwerk aan niet-georganiseerde drukkers- en binderspatroons. Ik vestig er daarom Uwe aandacht op, dat het de bedoeling is, dat voor opdrachten tot levering van druk- en bindwerk ook niet-georganiseerde drukkers- en binderspatroons in aanmerking kunnen komen, mits in hunne werkplaatsen de arbeidsvoorwaarden niet ongunstiger zijn dan in die van de georganiseerde patroons. In twijfelachtige gevallen wordt omtrent dit punt door de Arbeidsinspectie van advies gediend. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, (get.) j. p. v. rossum. Bestellijsten Rijksinkoopbureau 125 ÉÏO. 41. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 22sten December 1921, Directie van den Landbouw, Algemeene dienst, no. 19167, betreffende bestellijsten Rijksinkoopbureau. Ik heb de eer U hierbij afschrift te doen toekomen van eene missive zie no. 42. van den Minister van Financiën, dd. 13 December 1921, no. 163, Afdeeling Generale Thesaurie, met verzoek, overeenkomstig den inhoud daarvan te handelen en mij zoo spoedig mogelijk eene opgave te verstrekken als in genoemd schrijven bedoeld. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, (get-) J. P. V; ROSSUM. 126 Bestellijsten Rijksinkoopbureau No. 42. MISSIVE van den Minister van Financiën van den \Zden December 1921, Afdeeling Generale Thesaurie no. 163, betreffende bestellijsten Rijksinkoopbureau. Ten einde den geconcentreerden aankoop van diverse regelmatig bij de verschillende Rijksdiensten gebezigde artikelen voor het dienstjaar 1922 te kunnen bereiken en tevens zooveel mogelijk gelijkheid in vorm en juistheid van bestelling te verzekeren, heeft de Directeur van het Rijksinkoopbureau een drietal bestellijsten opgemaakt, voor het aanvragen van papier, enveloppen enz. (Groep I) van huishoudelijke artikelen (Groep II) en van Bureaubehoeften (Groep III). Met aandrang verzoek ik Uwer Excellentie, de onder haar Departement ressorteerende instellingen op te dragen, de op die lijsten voorkomende artikelen, voor den vervolge door bemiddeling van het Rijksinkoopbureau te doen betrekken en bij het aanvragen dier artikelen van de nieuwe bestellijsten gebruik te doen maken. Voorts moge ik Uwe Excellentie uitnoodigen, aan den Directeur voornoemd eene opgave te doen toekomen van het aantal bestellijsten, dat ten behoeve van haar Departement en de daaronder ressorteerende instellingen wordt verlangd. Indien het wenschelijk wordt geacht, de lijsten rechtstreeks door het Rijksinkoopbureau te doen toezenden, zal de Directeur van het bureau het op prijs stellen, om een volledige expeditiehjst te mogen ontvangen. Met het oog op den datum, waarop de terugzending der opgayen noodzakelijk is, moge beleefd spoedige behandeling dezer aangelegenheid worden verzocht, waarbij er nog de aandacht op wordt gevestigd, dat uitgegaan is van de veronderstelling, dat ook die instellingen, welke hunne bureaubehoeften uit abonnement of crediet betalen, mede aangewezen zijn om deze artikelen voor het vervolg door bemiddeling van het Rijksinkoopbureau te betrekken. De Minister van Financiën, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, {w.g.) de jonge. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) versteeg. Voor gelijkluidend afschrift, De Administrateur van den Landbouw, {get.) j. p. v. rossum. Correspondentie met Rijksinkoopbureau 127 pO. 43. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den Ylden Januari 1922, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 547, betreffende Rijksinkoopbureau. Teneinde de dienstcorrespondentie over de zaken het Rijksinkoopbureau betreffende, zooveel mogelijk te beperken, stelt de Directeur van het bureau een rechtstreeksch verband met de verschillende verbruikers op hoogen prijs. Teneinde evenwel te voorkomen, dat de bevoegdheden van het bureau worden overschreden, geeft genoemde Directeur in overweging, als stelregel goed te keuren, dat slechts de correspondentie, welke voorachriften bevat, die in de tot dusver geldende systemen wijziging brengen, ter kennis van de betrekkelijke Departementen wordt gebracht, terwijl alle correspondentie betreffende inlichting over en behandeling van loopende zaken rechtstreeks met de instellingen kan geschieden. De Minister van Financiën kan zich met dit voorstel geheel vereenigen. Ik zou het derhalve op prijs stellen, indien in het vervolg overeenkomstig het bovenstaande door U werd gehandeld. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, (get.) j. p. v, ROSSUM. Verzoek toegangsbewijs spoorwegen 129 No. 46. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den Zlsten December 1917, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 29503, betreffende verzoeken. Het is in den laatsten tijd reeds meermalen voorgekomen dat ambtenaren, ressorteerende onder de Directie van den Landbouw, rechtstreeks aan den Minister van Waterstaat het verzoek hebben gericht, in het bezit te worden gesteld van een toegangsbewijs voor spoorwegen. Ik heb de eer U er, voor zooveel noodig, op te wijzen, dat dergelijke verzoeken, door tusschenkomst van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel •) moeten worden gedaan. U gelieve mitsdien even- Itueele verzoeken als hiervoor bedoeld aan mij te richten. De Directeur-Generaal van den Landbouw, {get.) p. van hoek. •) Lees: Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Veewet 130 Toetreding tot burgerwachten No. 47, MISSIVE van den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst' van den 21sten Februari 1919, no. 278, aan de Districtsveeartsen, betreffende Burgerwachten. 2te no. 48. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een afschrift van het schrijven van den Directeur-Generaal van den Landbouw, dd. 25 Februari j.1., Directie van den Landbouw, no. 5341, Algemeene Dienst, met verzoek het onder U werkzame personeel dienovereenkomstig te willen inlichten. De wnd. Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, (get.) ten sande. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van 25 Februari 1919, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 5341, betreffende burgerwachten. No. 48. De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft medegedeeld, dat het is voorgekomen dat ambtenaren en beambten in Rijksdienst meenden uit dien hoofde niet te kunnen toetreden tot burgerwachten, in de plaats hunner inwoning opgericht, en wijst er, om twijfel dienaangaande weg te nemen, op, dat het vervullen van een burgerlijke rijksbetrekking geen beletsel, doch eerder een aansporing moet zijn om, voorzoover de dienst het toelaat, mede te werken tot handhaving van het wettig gezag. Ik moge U verzoeken het bij Uwe Afdeeling werkzame personeel met het bovenstaande in kennis te stellen en een zoodanige dienstregeling voor dit personeel voor te bereiden dat, bij oefeningen en eventueel daadwerkelijk optreden der burgerwacht, een zoo groot mogelijk deel van hen, die tot de burgerwacht zijn toegelaten, daarbij tegenwoordig kan zijn. Tevens verzoek ik U te willen bevorderen, dat de onder Uwe Afdeeling ressorteerende burgerlijke rijksdiensten en -instellingen w. o., ook Crisisbureaux zijn te rekenen, overeenkomstig het bovenstaande worden aangeschreven. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De rond. Administrateur, (get.) j. k. den heijer. Bekleeden wethouderschap door ambtenaar 131 No. 49. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 18den October 1919, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 23019, betreffende bekleeden van het wethouderschap door een ambtenaar. Ik heb de eer U hierbij ter kennisneming te doen toekomen afschrift z,e no- 50* van een schrijven van den Tijdelijken voorzitter van den Ministerraad dd. 22 September 1919, La. A., Kabinet, betreffende nevensvermeld onderwerp. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, (get. j. p. v. ROSSUM. No. 60. MISSIVE van den tijdelijken Voorzitter van den Raad van Ministers van den 22sten September 1919, no. La A, Afd. Kabinet, betreffende bekleeden van het wethouderschap door een ambtenaar. Ik heb de eer Uwer Excellentie te berichten, dat, volgens besluit van den Ministerraad, het aan ieder Minister moet worden overgelaten te beoordeelen of, bij eventueele benoeming van ambtenaren onder zijn Departement ressorteerende tot Wethouders eener gemeente, aan dien ambtenaar kan worden toegestaan het Wethouderschap te aanvaarden en tegelijk zijne betrekking te bekleeden. Voor het geval echter dat de vergunning tot gelijktijdige vervulling wordt geweigerd kan wel desverlangd nonactiviteit als ambtenaar worden verleend, evenwel zonder toekenning van een gedeelte van de bezoldiging. De tijdelijke voorzitter van den Raad van Ministers, (W.g.) RUYS DE BEERENBROUCK. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) VERSTEEG. Voor gelijkluidend afschrift, De Administrateur van den Landbouw, (get.) J. P. V. ROSSUM. 134 Verlofregeling No. 51 5. Indien volgens bestaande regelingen en instructies andere bepalingen gelden, zullen deze aan herziening moeten worden onderworpen. De Minister van Arbeid zal overwegen, of de vacantieregeling in het arbeidsreglement voor Rijkswerklieden ook wijziging behoeft. De Directeur-Generaal van den Landbouw, p. van hoek. Aanvragen om pensioen 135 No. 52. AANSCHRIJVING van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 20sten Maart 1906, no. 342, afdeeling Comptabiliteit, betreffende aanvragen om pensioen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Gelet op een schrijven van den Minister van Financiën dd. 10 Februari 1906, no. 56, afdeeling Pensioenen, waarbij eenige maatregelen in overweging worden gegeven, ter bevordering van eene eenigszins vluggere Iafdoening der door burgerlijke ambtenaren ingezonden aanvragen om pensioen; Heeft goedgevonden: In verband met den inhoud van voormeld schrijven, het onderstaande ter kennis te brengen van de onder het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel en onder de Directie van den Landbouw ressorteerende burgerlijke ambtenaren: Gelijk bekend is, volgt de toekenning van pensioen in den regel eerst eenige maanden nadat aan den ambtenaar ontslag uit 's Rijks dienst is verleend. Voor een groot deel moet dit worden toegeschreven aan de verplichte omslachtige wijze, welke aan de behandeling der pensioensaanvragen verbonden is. Ontegenzeggelijk is dit voor de belanghebbenden een ongerief, aangezien hiermede uit den aard der zaak dikwijls eene vertraging gepaard gaat van de betaalbaarstelling der eerste pensioenstermijnen. Terwijl eenerzijds, zoowel door het Departement van Financiën als door dat van Landbouw, Nijverheid en Handel voor zooveel hen aangaat, eene meer spoedige afhandeling der bedoelde pensioensaanvragen wordt bevorderd, kan anderzijds ook door de belanghebbenden er toe worden medegewerkt, bedoeld ongerief tot zoo klein mogelijke afmetingen terug te brengen. Ter bevordering hiervan zou voorzeker een stap in de goede richting worden gedaan, indien de ambtenaren, die in de termen vallen om pensioen aan te vragen, met de inzending der daartoe strekkende aanvragen niet wachten, tot hun ontslag zal zijn ingegaan, doch reeds, zoo mogelijk, eenige maanden vóór het tijdstip daarvan hunne pensioensaanvragen inzenden. Vooral voor hen, die reeds geruimen of althans eenigen tijd te voren weten wanneer zij den dienst zullen verlaten, zal eene dergelijke vroegtijdige inzending der op hunne aanstaande pensionneering betrekking hebbende stukken geen bezwaar opleveren. Zoowel ter wille van de administratie, als van de persoonlijke belangen der burgerlijke ambtenaren meent ondergeteekende er op te moeten aanI . dringen, dat door hen, die in bovenbedoelde omstandigheden verkeeren, met het vorenstaande rekening wordt gehouden. 's-Gravenhage, den 20 Maart 1906. De Minister voornoemd, j. d. veegens. 136 Ontslagaanvrage door ondergeschikt personeel No. 53. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 5den Januari 1912, no. 165, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, betreffende inzending van ontslagaanvrage door ondergeschikt personeel. In verband met de omstandigheid, dat het in den laatsten tijd meermalen is voorgekomen, dat door ambtenaren, ressorteerende onder de Directie van den Landbouw, ontslag werd gevraagd met ingang van een zoodanigen datum, dat er voor behoorlijke voorziening in de opvolging geen voldoende tijd beschikbaar was — hetgeen niet bevorderlijk was aan een goeden gang van zaken — heb ik de eer U, namens den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, te verzoeken ter kennis te brengen van de ambtenaren, werkzaam bij den onder U ressorteerenden dienst, dat als regel voor het vervolg geen eervol ontslag zal worden verleend vroeger ingaande dan 2 maanden na den dag, waarop de aanvrage daartoe bij de Directie van den Landbouw zal zijn ingekomen. De Directeur-Generaal van den Landbouw, (get.) p. van hoek. Ontslag tijdelijk personeel 137 Bïo. 54. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 21sten Maart 1921, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 3274, betreffende ontslag tijdelijk personeel. Ik heb de eer U bierbij te doen toekomen afschrift van een schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken, tijdelijk voorzitter van den Ministerraad, dd. 17 Februari 1921, La. A., Kabinet, betreffende nevensvermeld onderwerp. Ik verzoek U te willen bevorderen, dat voor zooveel Uw tak van dienst betreft, overeenkomstig den inhoud daarvan wordt gehandeld. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, iiei-) j- p- v- rossum. Ho. 66. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken, tijdelijk voorzitter van den Raad van Ministers, van den Ylden Februari 1921, La. A, Kabinet, betreffende ontslag van tijdelijk personeel. Ik heb de eer Uwer Excellentie mede te deelen, dat door den Ministerraad besloten is, dat het toe te kennen ontslag aan tijdelijke ambtenaren moet geschieden met een opzeggingstermijn van drie maanden en dat het volle loon zal worden uitgekeerd over het tijdvak, waarmee de termijn onverhoopt moet worden verkort. Aan deze beslissing gelieve Uwe Excellentie het noodige gevolg te doen geven. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Tijdelijk voorzitter van den Raad van Ministers, (w.g.) ruts de beerenbrouck. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, {get.) versteeg. Voor gelijkluidend afschrift, De Administrateur van den Landbouw, {get.) j. p. v. rossum. Zie nos. 55 en 56. 138 Ontslag tijdelijk personeel No. 56. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den Oden Juli 1921, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 9882, betreffende ontslag tijdelijk personeel. (Vervolg op schrijven van 21 Maart 1921, no. 3274. zie nos. 54 Ten vervolge op dezerzijdsch schrijven van 21 Maart 1921, no. 3274 Algemeene Dienst, heb ik de eer U hierbij ter kennisneming te doen toekomen het Koninklijk besluit van 2 Mei 1921 (Staatsblad no. 703). Ter voorkoming van misverstand vestig ik er Uwe aandacht op, dat bedoeld besluit niet betrekking heeft op het personeel, vallende onder den algemeenen maatregel van bestuur houdende regelen, in acht te nemen bij de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van werklieden in 's Rijks dienst, Koninklijk besluit van 14 Februari 1920 (Staatsblad no. 751), gewijzigd bij Koninklijk besluit van 13 December 1920 (Staatsblad no. 894). Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, (get.) J. P. V. ROSSUM. Opzeggingstermijn ontslag tijdelijk burgerpersoneel 139 No. 57. KONINKLIJK BESLUIT van den 2den Mei 1921 (Staatsblad no. 703), betreffende bepaling tot inachtneming van een opzeggingstermijn van de zijde van het Rijk bij het ontslag van tijdelijk burgerpersoneel, dat niet voor een bepaalden tijd of voor de uitvoering van een bepaald werk in rechtstreekschen Rijksdienst is, enz. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, tijdelijk Voorzitter van den Raad van Ministers van 28 April 1921, La. B., Kabinet; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: I. Bij het ontslag van tijdelijk burgerpersoneel, dat niet voor een bepaalden tijd of voor de uitvoering vs>n een bepaald werk in rechtstreekschen Rijksdienst is, zal van de zijde van het Rijk steeds worden in acht genomen een opzeggingstermijn: a. van drie maanden, ingeval de betrokkene bij het begin van den opzeggingstermijn laatstelijk onafgebroken, althans 6 maanden in rechtstreekschen Rijksdienst was; b. van één maand, ingeval de betrokkene bij het begin van den opzeggingstermijn laatstelijk korter dan 6 maanden in rechtstreekschen Rijksdienst was. II. Over den tijd, die aan den subl bedoelden opzeggingstermijn mocht ontbreken, wordt het bedrag der wedde ineens uitgekeerd. III. Het sub I en II bepaalde is niet van toepassing op personen, die zonder in het bezit te zijn van eene aanstelling, op declaratie worden betaald of die uit hoofde van ongeschiktheid (daaronder niet begrepen ziekte) of als straf uit hun betrekking worden ontslagen, terwijl het sub II bepaalde niet behoeft te worden nageleefd: a. ten aanzien van personen, die gedurende den opzeggingstermijn uit eigen beweging den dienst verlaten; b. ten aanzien van personen, die gedurende den opzeggingstermijn een andere Rijksbetrekking, vast of tijdelijk aanvaarden. Zij ontvangen dan van den dag van ingang hunner nieuwe betrekking af, alleen hetgeen hun uit hoofde van die betrekking toekomt. IV. ten aanzien van tijdelijk burgerpersoneel, dat voor een bepaalden tijd of voor de uitvoering van een bepaald werk in rechtstreeks hen Rijksdienst is, wordt het onder I —III bepaalde mede toegepast, indien buiten zijn toedoen ontslag wordt verleend met ingang van een dag, gelegen binnen den bepaalden tijd of vóór het einde van het werk. V. het bepaalde sub I—IV geldt voor personen, die op 31 December 1920 in tijdelijken dienst waren of wier tijdelijke dienstbetrekking na dien datum een aanvang heeft genomen. 140 Opzeggingstermijn ontslag tijdelijk burgerpersoneel No. 57 Onze Ministers zijn, ieder voor zooveel zijn Departement van Algemeen Bestuur aangaat, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 2den Mei 1921. WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, ch. ruys de beerenbrouck. Uitgegeven den dertienden Mei 1921. De Minister van Justitie, heemskerk. Veeartsenijkundig jaarverslag 141 No. 58. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den. listen Januari 1906, Directie van den Landbouw, no. 883, betreffende het Veeartsenijkundig Jaarverslag. In verband met het voornemen eenige wijziging te brengen in den vorm van het veeartsenijkundig verslag, heb ik de eer U te verzoeken, Uw jaarverslag voortaan te willen inrichten overeenkomstig het hierbijgaand model, zie no. 59. Ik merk daarbij op, dat de in § 2 gevraagde omschrijving van den algemeenen gezondheidstoestand der verschillende diersoorten zal dienen voor het verslag over den Landbouw, ten behoeve waarvan U in de laatste jaren afzonderlijke inlichtingen werden gevraagd. Daar ik mij voorstel het veeartsenijkundig verslag voortaan vroeger te doen verschijnen dan in de laatste jaren het geval was, verzoek ik U Uw verslag niet later dan 1 April aan mij te doen toekomen. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Referendaris, (get.) c. roest. 142 Model jaarverslag No. 59. MODEL JAARVERSLAG DISTRICTSVEEARTS. § 1. Personeel. Vermelding van naam en standplaats der op den lsten Januari van het verslagjaar in dienst zijnde: Plaatsvervangende districts-veeartsen; Gouvernement s-keu rmeesters; Rijkskeurmeesters; Veeopzichters; Hulpkeurmeesters van vee en vleesch, met opgaaf van de veranderingen, die in den loop van het jaar hebben plaats gehad. § 2. Hoe was in het algemeen de gezondheidstoestand van de verschillende diersoorten; meer in het bijzonder met betrekking tot de onderstaande ziekten. HOOFDSTUK I. Heerschende veeziekten, niet behoorende tot de besmettelijke veeziekten in den zin der veterinaire Politiewet. A. Besmettelijke ziekten. (o. a.) 1. Tuberculose (bij vermelding van het percentage van bij vleeschkeuringsdiensten geconstateerde gevallen van tuberculose zoo mogelijk opgave doen van het percentage geconstateerde gevallen van open tuberculose.) 2. Boutvuur. 3. Actinomicose. 4. Kalverziekten. 5. Kopziekte (van het rund). 6. Blaasjesuitslag der geslachtsdeelen. 7. Granuleuse scheedeontsteking (van het rund). 8. Abortus. 9. Infectieuse uierontstekingen. 10. Influenza. 11. Droes. 12. Pustuleuse huidontsteking (z.g. Engelsche pokken) van het paard. 13. Epizoötische lymphangitis van het paard. 14. Tetanus. 15. Varkensziekten (Pest en Schweineseuche). Enz. B. Parasitaire ziekten. (o. a.) 1. Leverbotziekte. 2. Lintwormziekte. 3. Gortigheid. 4. Draaiziekte. 5. Echinococcusziekte. No. 59 Model jaarverslag 143 6. Maagwormziekten. 7. Longwormziekten. 8. Vlieglarvenziekte (z.g. maden- of wormziekte van het schaap). 9. Huidschimmelziekten. 10. Piroplasmosen (Infectieus bloedwateren). 11. Enz. C. Vergiftigingen. D. Andere ziekten. (o. a.) 1. Kalfziekte. 2. Enz. HOOFDSTUK II. Besmettelijke ziekten in den zin der veterinaire Politiewet. Voor elke ziekte een algemeen overzicht. In dit overzicht ook te vermelden belangrijke bijzonderheden omtrent het ontstaan, het karakter, dert afloop en eventueel de behandeling alsmede de toepassing van politiemaatregelen. Voorts van elke ziekte, voor zooveel noodig, eene statistische tabel der gevallen, per gemeente en per maand en jaar, alsmede een tabel van verrichte entingen en malleïnatiën, overeenkomstig de tabellen vermeld in het jaarverslag van 1903. Waar samenwerking met het geneeskundig Staatstoezicht plaats vond, dit bij elke ziekte afzonderlijk te vermelden. § 3. Uitoefening van de veeartsenijkundige praktijk (Naleving van de Wet van 8 Juli 1874) (Staatsblad no. 98). Hierbij te voegen een staat, vermeldende de namen en standplaatsen der personen, die op het einde des jaars gerechtigd waren de veeartsenijkundige praktijk uit te oefenen. § 4. Markttoezicht. § 5. Naleving van de wettelijke bepalingen betreffende de veeartsenijkundige politie. N.B. Men gelieve den aard der overtredingen op andere wijze te vermelden dan door bloote opgave van het wetsartikel. 144 Inrichting jaarverslag No. 60. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 2Asten Januari 1917, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling, no. 1904, betreffende jaarverslag. Voor zoover dit tot nu toe nog niet geschiedde, zou ik gaarne zien, dat Uw jaarverslag ten behoeve van de bewerking voor het Verslag aan de Koningin voortaan op aan eene zijde beschreven papier werd uitgebracht. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De wnd. Administrateur, (get.) j. k. den heyer. Verslag inenting tegen vlekziekte 145 Nb. 61. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den lsten December 1905, no. 28416 Landbouw, betreffende verslag van de inenting tegen vlekziekte. Vermits door de praktizeerende veeartsen, aangaande de inentingen tegen de vlekziekte met door de Pdjkssenuninrichting verstrekte entstoffen, aan den Directeur dier inrichting verslag pleegt te worden uitgebracht, komt het mij niet noodzakelijk voor, dat ook in Uw jaarverslag omtrent deze inentingen wordt gerapporteerd. Waar echter door sommige veeartsen ook andere entstoffen worden gebezigd, zal met betrekking tot de daarmede verrichte inentingen bedoeld jaarverslag ook in het vervolg de gebruikelijke mededeelingen dienen te behelzen. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Referendaris, (get.) c. roest. Veewet 10 146 Opgave gevallen van miltvuur No. 62» MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den Sisten Mei 1910, no. 1706, Directie van den Landbouw, 3de Afdeeling, Bureau A, aan de Districts-veeartsen, betreffende miltvuur. Met intrekking van het dezerzijdsch schrijven van 11 December 1906, Directie van den Landbouw, no. 11872, afdeeling Veeartsenijkundige Dienst, heb ik de eer U te verzoeken, mij éénmaal per jaar, en wel gelijktijdig met Uw jaarverslag, te doen toekomen eene opgave van de in het afgeloopen jaar in Uw ambtsgebied geconstateerde gevallen van miltvuur, met vermelding der kadastrale nummers van het perceel, waarin elk geval voorkwam, overeenkomstig het hiernevensgaand afschrift van de door den districtsveearts te Leeuwarden over het jaar 1909 ingediende opgave. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, (get.) c. ROEST. OPGAVE van kadastrale gemeenten, Sectie en nummer, alwaar in het jaar _ miltvuur is geconstateerd. Sectie Kadastrale GEMEENTE. en Opmerkingen1). gemeente. nummer. *) Hoofdzakelijk betreffende het eventueel in vorige jaren voorgekomen zijn van miltvuurgevallen op de aangegeven perceelen. MAANDELIJKSCHE OPGAVEN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN 147 No. 63. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 23sten Juni 1906, Directie van den Landbouw, no. 1205, afdeeling V. en S., betreffende maandelijksche opgaven van besmettelijke veeziekten. Ik heb de eer U mede te deelen, dat voortaan maandelijks in het Fransch, Duitsch en Engelsen gestelde overzichten omtrent het voorkomen hier te lande van besmettelijke veeziekten zullen worden gepubliceerd. Deze overzichten, welke hoofdzakelijk voor verzending naar het buitenland bestemd zijn, dienen steeds zoo actueel mogelijk te zijn. In verband daarmede ware het mij hoogst aangenaam de opgaven, welke te dezer zake maandelijks door U plegen te worden verstrekt, uiterlijk den vierden der maand, volgende op die, waarop zij betrekking hebben, te ontvangen. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Referendaris, (get.) C. ROEST. 148 Maandstaten besmettelijke veeziekten No. 64. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den léden Mei 1912, no. 5426, Directie van den Landbouw, 3e Afdeeling, aan de Districtsveeartsen, betreffende maandstaten besmettelijke veeziekten. Ik heb de eer U, voor zooveel noodig, te verzoeken, mij voortaan bij de inzending van de in margine vermelde staten mede te deelen, of er op den lsten van de maand, waarop de in te zenden staten betrekking hebben, in Uw ambtsgebied nog gevallen van besmettelijke veeziekten voorkwamen, welke vóór bedoelden dag werden geconstateerd, en zoo ja, mij van die gevallen tevens eene opgave te doen toekomen, vermeldende den aard der ziekte(n), de na(a)m(en) der gemeente(n), waar zij voorkwam(en), het aantal aangetaste dieren en het aantal eigenaren. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, (get.) C. ROEST. No. 65. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 8sten Februari 1909, no. 250, Directie van den Landbouw, Afdeeling V. en S., aan de Districtsveeartsen, ten vervolge op schrijven van 11 December 1908, Directie van den Landbouw, no. 1985, Afdeeling Verslagen en Statistiek, betreffende maandstaten besmettelijke veeziekten. Ten vervolge op nevensvermeld schrijven heb ik de eer U het volgende mede te deelen. Naar mij is gebleken bestaat bij enkele districtsveeartsen eenige twijfel omtrent de vraag, of een ziektegeval als geëindigd moet worden beschouwd, na het eindigen der ziekte als zoodanig, dan wel nadat de ontsmetting is afgeloopen en de bestrijdingsmaatregelen zijn ingetrokken. Ik heb de eer U mede te deelen, dat bij het invullen der maandstaten van besmettelijke veeziekten alleen rekening behoeft te worden gehouden met de vraag, of de ziekte al of niet was geweken. De ontsmettings- en bestrijdingsmaatregelen kunnen te dezer zake buiten beschouwing worden gelaten. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, (get.) C. ROEST. Mond- en klauwzeer 149 No. 66. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den Qden April 1911, no. 3623, Directie van den Landbouw, Se Afdeeling, Bureau A, aan de Districtsveeartsen, betreffende monden klauwzeer. Ik heb de eer U te verzoeken, nauwkeurig aanteekening te houden van de dieren, die, lijdende aan mond- en klauwzeer, in Uw district mochten sterven, opdat Gij in staat zijt, mij dienaangaande te zijner tijd inhchtingen te verschaffen. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De wnd. Administrateur, (get.) j. k. de heijer. No. 67. MISSIVE van den Difccteut-GeneYaal van den Landbouw van den VIden September 1909, no. 8925, Directie van den Landbouw, Afdeeling V. D., aan de Districtsveeartsen, betreffende mond- en klauwzeer. Ik heb de eer U te verzoeken, wanneer zich in uw district een geval van mond- en klauwzeer mocht voordoen, voortaan daarvan aan al Uwe ambtgenooten kennis te geven. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, (get.) c. roest. 150 Besmettelijke ziekten bij paarden No. 68. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den Wsten Augustus 1883, no. 1375, Afdeeling M. P., aan de Districtsveeartsen, betreffende kennisgeving van het voorkomen van besmettelijke ziekten bij paarden aan den Minister van Oorlog. zie no. 69. Naar aanleiding van de beschikking van 24 Juli 1883, le afdeeling Secretariaat no. 22, waarvan een exemplaar hierbij gaat, heeft mijn ambgenoot van Oorlog den wensch te kennen gegeven, voortaan rechtstreeks van de districtsveeartsen bericht te mogen ontvangen, niet slechts van het feit, dat in eene gemeente van het Rijk eene der in de beschikking genoemde besmettelijke ziekten bij paarden voorkomt, maar bovendien te worden onderricht: •• 1°. van het niet meer sporadisch voorkomen, maar meer algemeen heerschen der'ziekte, met mededeeling over welke uitgestrektheid zich dit laatste voordoet; 2°. van het terugkeeren tot sporadische gevallen, met mededeeling van de plaats of de plaatsen, waar die gevallen voorkomen, en 3°. van het geheel ophouden der ziekte. Ik verzoek U aan dit verlangen van mijn ambtgenoot nauwgezet te voldoen bij het voorkomen van de vier eerstgenoemde ziekten, in de beschikking genoemd, en wat influenza betreft, voor zoover gij zelf van het voorkomen dfcr ziekte kennis bekomt. Gelief Uwe plaatsvervangers uit te noodigen, U steeds onmiddellijk van het voorkomen van influenza mededeeling te doen, wanneer zij die ziekte waarnemen en voorts van de uitgebreidheid, waarin zij voorkomt en van haar ophouden. De Minister van Binnenlandsche Zaken, (get.) heemskerk. Ziekten onder legerpaarden 151 Ho. 69. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van den lésten Juli 1883, le Afdeeling, Secretariaat no. 22. De MINISTER VAN OORLOG, Het wenschelijk achtende, ter voorkoming van ziekten onder de paarden van het Leger, nadere voorschriften te geven; Gelet op de Wet van 20 Juli 1870 (St.bl. no. 131), tot regeling van het veeartsenijkundig Staatstoezicht en de veeartsenijkundige Politie (B. U. blz. 1246), gewijzigd bij de Wet van 1 Augustus 1880 (St.bl. no. 123), alsmede op het Koninklijk Besluit van 14 Maart 1880 (St.bl. no. 31) (B. U. blz. 1757), waarbij nader wordt bepaald welke ziekten van het vee voor besmettelijk worden gehouden, en welke der in de Wet van 20 Juli 1870 (St.bl. no. 131) genoemde maatregelen bij het heerschen of bij het dreigen van elke dier ziekten moeten toegepast worden; Heeft goedgevonden te bepalen: Wanneer het Departement van Oorlog in kennis is gesteld met het feit, dat in eene gemeente van het Rijk kwade droes, huidworm, miltvuur of dierenschurft, of wel influenza — hoewel deze laatste ziekte niet onder de besmettelijke veeziekten wordt gerekend — onder de paarden voorkomt, worden door genoemd Departement aan den Chef van den Generalen Staf, den Inspecteur der Cavalerie, den Inspecteur der Artillerie, den Commandant der Bereden Artillerie en de Divisie-Commandanten alle zoodanige mededeelingen verstrekt, welke noodig zijn om hen van het ontstaan, de uitgebreidheid en het eindigen der ziekte op de hoogte te stellen. Gemelde autoriteiten dragen zorg, dat bij het verplaatsen van troepen met het bestaan der hun medegedeelde ziekte worde rekening gehouden en wel in dier voege, dat, wanneer die ziekte slechts sporadisch voorkomt, de paarden van de militairen, die in de gesignaleerde gemeente kwartier moeten houden, niet ondergebracht worden in de onmiddellijke nabijheid van een stal, waarin een dier, aan de ziekte hjdende of daarvan verdacht, verblijf houdt of — binnen den termijn, voor die ziekte bepaald bij art. 8 van het Koninklijk besluit van 14 Maart 1880 (Staatsblad no. 31), en wanneer het influenza mocht betreffen, in de laatste acht dagen — gestaan heeft. Bij het meer algemeen heerschen van eene der gemelde ziekten in eenige gemeente des Rijks of in een bepaald onderdeel eener gemeente, moet het onderbrengen van paarden aldaar geheel vermeden worden. (get.) weitzel. 152 Besmettelijke ziekten bij paarden 1Ï0. 70. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den 7den Maart 1891, no. 775, Afdeeling M. P., aan de Districtsveeartsen, betreffende besmettelijke ziekten bij paarden. Het is den Minister van Oorlog gebleken, dat de kennisgevingen van de districtsveeartsen aan het Departement van Oorlog, omtrent het voorkomen van besmettelijke ziekten bij paarden, meestal zeer onbepaald zijn en zich in den regel beperken tot de mededeeling, dat een of meer paarden in eene gemeente door de eene of andere besmettelijke ziekte zijn aangetast. Aangezien bij eene zoo onbepaalde kennisgeving de toepassing vanwege het Departement van Oorlog van maatregelen ter voorkoming van besmettelijke veeziekte bezwaarlijk is, heb ik de eer U te verzoeken om in de hierbedoelde kennisgevingen steeds de namen te vermelden van de eigenaars of houders van de besmette paarden en, waar het groote gemeenten betreft, tevens opgave te doen van de wijk of het gedeelte der gemeente, waar de besmette paarden zich bevinden. De Minister van Binnenlandsche Zaken. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, {get.) hubrecht. Hondsdolheid 153 No. 71. MISSIVE van den Inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst van den listen April 1921, no. 1417, betreffende hondsdolheid, aan de districtsveeartsen. Naar aanleiding van een vraag van een der geneeskundige Hoofdinspecteurs van de Volksgezondheid heb ik de eer U, voorzoover noodig, te verzoeken om ook van het voorkomen van hondsdolheid bij honden en katten bericht te geven aan de betrokken geneeskundige Inspecteurs van de Volksgezondheid. De Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, (get.) remmelts. 154 Gratieverzoeken No. 72. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den lOden Maart 1921, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling no. 4037, aan de Districtsveeartsen, betreffende gratieverzoeken. Naar aanleiding van eene van den Minister van Justitie ontvangen missive heb ik de eer U, voor zooveel noodig, te verzoeken, wanneer U meer dan een gratieverzoek om bericht en raad wordt toegezonden, omtrent elk adres bij afzonderlijk schrijven te adviseeren, indien het straffen betreft, opgelegd door verschillende gerechten. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, j. p. van rossum. Bescherming van dieren 155 [ No. 73. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den listen September 1921, 3e afdeeling no. 14306, aan de Districtsveeartsen, betreffende bescherming van dieren. Naar aanleiding van een verzoek van het Hoofdbestuur der Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren heb ik de eer U uit te noodigen, den onder U werkzamen veeopzichters op te dragen, om ■— wanneer door hen eventueel tijdens de uitoefening hunner bediening eenigerlei overtreding van de wettelijke bepalingen ten aanzien van bescherming van dieren (artt. 254 en 455 Wetboek van Strafrecht, Trekhondenwet, als anderszins) mocht worden waargenomen — daarvan op hun eed als onbezoldigd Rijksveldwachter proces-verbaal op te maken. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. E. BEPALINGEN AANGAANDE DE BESTRIJDING VAN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN (TOEPASSING DER WET) Verordeningen veemarkten 159 [No. 74. KONINKLIJK BESLUIT van den 23sten Februari 1922, tot uit¬ voering van art. 5 der Veewet (Staatsblad no. 76). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 4 September 1920, Directie van den Landbouw, no. 12462, 3de Afdeeling; Gelet op artikel 5 der Veewet; Zie no. i. Den Raad van State gehoord (advies van 28 September 1920, no. 57); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, no. 2811, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: In de verordeningen, welke in gemeenten, waar veemarkten worden zie no. 75. gehouden, onder Onze goedkeuring door den gemeenteraad moeten worden vastgesteld, wordt: a. het begin en het einde bepaald van den tijd, waarbinnen vee ter veemarkt mag worden toegelaten. Het begin van dien tijd mag niet worden gesteld vóór zonsopgang. In bijzondere gevallen kan Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) vergunnen, dat het vee vóór zonsopgang ter veemarkt wordt toegelaten; b. het terrein aangewezen, waarbinnen, bij uitsluiting van ieder ander terrein, veemarkt mag worden gehouden. Het terrein, bestemd voor veemarkten, welke in den regel eenmaal per maand of met korter tusschenruimten worden gehouden, moet gedurende de markt geheel van den openbaren weg zijn afgescheiden, tenzij Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel op grond van plaatselijke omstandigheden gedurende een overgangstijd van ten hoogste vijf jaren van deze verphchting ontheffing verleent; c. voor de verschillende diersoorten een afzonderlijk gedeelte van het marktterrein aangewezen; d. bepaald, langs welke toegangen vee ter veemarkt mag worden aangevoerd. Bij de uitvoering van het bepaalde onder c. en d. wordt rekening gehouden met de eischen van een deugdelijk veeartsenijkundig onderzoek; e. bepaald, dat eenhoevige dieren en vrouwelijke runderen boven één jaar niet anders dan geleid en niet in grooter aantal dan twee tegelijk langs één toegang ter veemarkt mogen worden aangevoerd. In verband hiermede worden, met het oog op den eisch van een deugdelijk veeartsenijkundig onderzoek, voorschriften gegeven betreffende het aanvoeren ter markt; •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 160 Verordeningen veemarkten No. 74 ƒ. bepaald, dat op de veemarkt geen vee wordt gebracht of gehouden, dan toegelaten na tevoren van gemeentewege ter plaatse veeartsenijkundig onderzocht te zijn; g. bepaald, dat een verscherpt markttoezicht zal intreden, wanneer en voor zoover de inspecteur zulks bij het dreigen, optreden of heerschen eener besmettelijke veeziekte noodig acht; h. verboden, dat reeds gebruikt strooisel op de markt wordt gebracht of anders dan van gemeentewege daarvan wordt weggevoerd; t'. bepaald, dat op de plaats, waar het onderzoek van het vee geschiedt, tot bijstand en ter beschikking van den met de keuring belasten veearts, zullen aanwezig zijn: 1. het noodige hulppersoneel voor het veeartsenijkundig toezicht; 2. de noodige middelen'ter reiniging en ontsmetting; 3. een overdekte localiteit voor den met het onderzoek belasten veearts; de wering of afzonderlijke plaatsing geregeld van zieke en gevaarlijke dieren; k. de plaats aangewezen, bestemd voor afzondering van in beslag genomen vee; 1. verboden, dat buiten noodzakelijkheid dieren op het marktterrein worden gedood of aan bloedige operaties onderworpen. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den negentienden April 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Verordeningen veemarkten 161 No. 75. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel ad., van den ISsten November 1922, Directie van den Landbouw, Se Afdeeling, no. 14464, betreffende verordeningen veemarkten. Bij verschillende Gedeputeerde Staten is twijfel gerezen omtrent de vraag of het toelaatbaar is, dat in gemeentelijke verordeningen, mede als strafbedreiging wordt opgenomen de verbeurdverklaring van de voorwerpen, waarmede de overtreding is gepleegd. Andere Colleges van Gedeputeerde* Staten hebben hiertegen blijkbaar geen bedenkingen. In verband hiermede heb ik het raadzaam geacht, hierbij mede te deelen, met verwijzing overigens naar het dezerzijdsch schrijven van 31 Juli 1922, Directie van den Landbouw, no. 9302,3e Afdeeling, alsmede naar artikel 161 der Gemeentewet, dat de Gemeenteraden zich dienen te onthouden van de regeling van een onderwerp, ten aanzien waarvan in de Veewet is voorzien (art. 91). Voorts verdient het aanbeveling om in de bovenbedoelde verordeningen de strafmaxima over te nemen, zooals zij in het tweede lid van artikel 78 van genoemde wet zijn gesteld. Ik heb de eer U te verzoeken bij de beoordeeling van de betreffende verordeningen'met het bovenstaande rekening te houden en voorzooveel noodig de gemeentebesturen dienovereenkomstig te instrueeren. Voorzoover door Uw College ten aanzien van verordeningen, waarin de strafbedreiging der verbeurdverklaring is opgenomen reeds is verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben, worden deze hierbij ter wijziging in bovenbedoelden zin teruggezonden en gaarne spoedig terugverwacht. Overeenkomstig de door Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a.i., geparafeerde minuut, De Secretaris-Generaal, (get.) versteeg. Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, (get.) versteeg. Zie no. 1. Veewet 11 162 Verordeningen veemarkten No. 76. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i., dd. 22 December 1922, Directie van den Landbouw, no. 16377, 3e Afdeeling, aan de Commissarissen der Koningin in de provincies. De behandeling van de verschillende concept-verordeningen op de veemarkten, bedoeld in artikel 5 der Veewet, alvorens deze gereed zijn om aan Hare Majesteit de Koningin ter goedkeuring te worden voorgelegd, blijkt zooveel tijd te vorderen, dat, naar te verwachten is, op 1 Januari 1923, het tijdstip in het dezerzijdsch schrijven van 2 Juni 1922, Directie van den Landbouw, no. 7637, 3e Afdeeling genoemd, waarop aangenomen werd dat de verordeningen zouden werken, onderscheidene der bedoelde regelingen de Koninklijke goedkeuring nog niet zullen hebben verkregen. Met verwijzing naar bovenaangehaald schrijven, herinner ik er hierbij aan, dat verwacht wordt, dat, ook zonder dat de betreffende verordeningen zijn vastgesteld, de gemeentebesturen zorg zullen dragen de veemarkten zooveel mogelijk aan de voorschriften van het Koninklijk besluit van 23 Februari 1922, Staatsblad no. 76, te doen beantwoorden. Het ligt in mijne bedoeling, om ten aanzien van zoodanige veemarkten bij de toepassing van de wettelijke bepalingen met het niet verwachte langdurige oponthoud voor het gereed komen der verordeningen, rekening te doen houden. Het veeartsenijkundig toezicht door Rijkspersoneel, op belangrijke veemarkten, dat overeenkomstig bovenbedoeld schrijven voorloopig zoude worden gehandhaafd, zal evenwel met ingang van 1 Januari 1923 komen te vervallen, zoodat de betrokken gemeenten vanaf dien datum zelf geheel voor dit toezicht zullen hebben zorg te dragen. Ten aanzien van gemeenten, zooals er nog zijn, die van de samenstelling hunner veemarktverordeningen nog in het geheel geen werk hebben gemaakt, zullen na 1 Januari a.s. de wettelijke bepalingen zonder voorbehoud worden toegepast. Overeenkomstig de door Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i„ geparafeerde minuut. De Secretaris-Generaal, (get.) versteeg. Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, (get.) versteeg. Verwerking zuivelproducten 163 77. KONINKLIJK BESLUIT van den 23sten Februari 1922, tot uit¬ voering van artikel 8 der Veewet (Staatsblad no. 77.) Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 4 September 1920, Directie van den Landbouw, no. 12462, 3de Afdeeling; Gelet op artikel 8 der Veewet; zie no. ï. Den Raad van State gehoord (advies van 28 September 1920, no. 57); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, no. 2811, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Artikel 1. Bij het dreigen, optreden of heerschen eener besmettelijke veeziekte zie no. 78. moeten in inrichtingen, waar melk van vee van verschillende eigenaren wordt verwerkt de door Ons aangewezen producten der zuivelbereiding, voor zoover zij eindproduct zijn, onmiddellijk na hun ontstaan tot zoodanige temperatuur worden verhit, dat deze producten, zoo noodig na opheffing van den zuurgraad ten aanzien van hunne reactie tegenover lakmoespapier, bij vermenging met waterstofsuperoxyde-oplossing en zoutzure paraphenyleendiamine-oplossing binnen vijf minuten niet verkleuren, tenzij genoemde producten door verhitting van de melk of den room, waarvan zij afkomstig zijn, voormelde reactie bereids niet meer vertoonen. Artikel 2. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) kan in bijzondere gevallen van de verplichting, bedoeld in artikel 1, ontheffing verleenen . Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den twee en twintigsten Mei 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 164 Behandeling van melk No. 78. KONINKLIJK BESLUIT van den Ssten Juü 1922, no. 57 (Ned. Staatscourant van 13 Juli 1922, no. 135), betreffende behandeling van melk. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 5 Juli 1922, Directie van den Landbouw, no. 9097, 3e Afdeeling; zie nos. i Gelet op artikel 8 der Veewet en op het Koninklijk besluit van 23 Fe*" bruari 1922, (Staatsblad no. 77); Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: zie no. 79. het is voor het geheele Rijk verboden, dat in inrichtingen, waar melk van vee van verschillende eigenaren wordt verwerkt, afgeroomde melk en karnemelk ten verkoop voorhanden zijn of te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd of uit die inrichtingen vervoerd worden, tenzij deze producten der zuivelbereiding, voorzoover zij eindproduct zijn, onmiddellijk na hun ontstaan tot zoodanige temperatuur worden verhit, dat deze producten, zoo noodig na opheffing van den zuurgraad ten aanzien van hunne reactie tegenover lakmoespapier, bij vermenging met waterstofsuperoxyde-oplossing en zoutzure paraphenyleendiamine-oplossing, binnen vijf minuten niet verkleuren, tenzij genoemde producten door verhitting van de melk of den room, waarvan zij afkomstig zijn, voormelde reactie bereids niet meer vertoonen. Onze voornoemde Minister*) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 8sten Juli 1922. (get.) WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) h. a. van ijsselsteijn. •) Thans de Mini «te r van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Behandeling en vervoer afgeroomde melk en karnemelk 165 No. 79. BESCHIKKING van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 21 sten Juli 1922 (Ned. Staatscourant van 28 en 29 Juli 1922, no. 146) betreffende behandeling en vervoer van afgeroomde melk en karnemelk. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Gelet op het bepaalde bij art. 8 der Veewet en bij de Koninklijke besluiten van 23 Februari 1922 (Staatsblad no. 77) en van 8 Juli 1922 (Nederlandsche Staatscourant van 13 Juli 1922, no. 135), houdende vaststelling van bepalingen omtrent behandeling en vervoer van afgeroomde melk en karnemelk; Heeft goedgevonden: A. Ontheffing van de in art. 1 van eerstgenoemd Koninklijk besluit bedoelde verplichting te verleenen ten aanzien van de niet voor veevoeder bestemde nevenproducten der zuivelbereiding, onder voorwaarde: I. dat deze producten: a. voor zoover zij eindproduct zijn, onmiddellijk na haar ontstaan van de voor veevoeder bestemde nevenproducten der zuivelbereiding worden afgescheiden; b. voor zoover zij niet onmiddellijk worden vervoerd, op eene afzonderlijke plaats worden bewaard in voorwerpen, waarop duidelijk zichtbaar het opschrift: „niet voor veevoeder bestemde af8"oomde — is aangebracht; . " karnemelk ° c. niet vervoerd worden in transportmiddelen, waarmede te gelijker tijd voor veevoeder bestemde producten worden vervoerd. Op de transportmiddelen moet duidelijk zichtbaar eene behoorlijkingevulde verklaring zijn aangebracht van den volgenden inhoud: „Onverhitte, niet voor veevoeder bestemde af8"oomde "e ■ afkomstig van M ' karnemelk, ° zuivelfabriek de melkinrichting 1) hoeve van 2) te 3), bestemd voor 4). In te vullen: 1) naam der zuivelfabriek of melkinrichting. 2) naam van den verantwoordelijken leider der zuivelfabriek of melkinrichting of van den veehouder. 3) gemeente en buurtschap. 4) verkoop in het klein te , de fabriek van melkproducten te de kaasfabriek te enz."; II. dat de verantwoordelijke leider der zuivelfabriek of melkinrichting of de betrokken veehouder in het bezit zij van eene op bovenbedoelde ontheffing betrekking hebbende verklaring overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model, welke op franco aanvrage bij den betrokken inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst door dezen aan den belanghebbende zal worden toegezonden. Gelet op het bepaalde bij art. 8 der Veewet en bij de Koninklijke be- Zle n°s- *•" 166 Behandeling en vervoer afgeroomde melk en karnemelk No. 79 In deze aanvrage dienen te worden opgegeven: 1°. de naam der zuivelfabriek of melkinrichting; 2°. de gemeente en buurtschap, waar de zuivelfabriek, melkinrichting of hoeve is gelegen; 3°. de naam van den verantwoordelijken leider der zuivelfabriek of melkinrichting of van den veehouder; 4°. de bestemming der niet voor veevoeder bestemde producten (verkoop in het klein te de fabriek van melkproducten te , de kaasfabriek te enz.); B. te bepalen, dat, wanneer daartoe aanleiding bestaat de bij deze beschikking verleende ontheffing ten aanzien van bepaalde bedrijven zal worden ingetrokken. 's-Gravenhage, 27 Juli 1922. De Minister voornoemd, h. a. van ijsselstetjn. No. 79 Behandeling en vervoer afgeroomde melk en karnemelk 167 MODEL VERKLARING. Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Directie van den Landbouw. Behandeling en vervoer van afgeroomde melk en karnemelk. Wet van 26 Maart 1920 (Staatsblad no. 153) en Koninklijke besluiten van 23 Februari 1922 (Staatsblad no. 77) en van 8 Juli 1922 (Nederlandsche Staatscourant van 13 Juli 1922, no. 135). De ondergeteekende , inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst, te , verklaart, dat hem bekend is, dat ten aanzien van de niet voor veevoeder bestemde nevenproducten der zuivelbereiding afkomstig van de zuivelfabriek melkinrichting van 1) te 2), hoeve bestemd voor 3), gebruik wordt gemaakt van de bij ministerieele beschikking van 27 Juli 1922 verleende ontheffing van de in art. 1 van eerstgenoemd Koninklijk besluit bedoelde verplichting. 4) De inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst. In te vullen: 1) naam der zuivelfabriek of melkinrichting met bijvoeging van den naam van den verantwoordelijken leider of van den veehouder. 2) gemeente en buurtschap. 3) verkoop in het klein te de fabriek van melkproducten te , de kaasfabriek te en zoo voort. 4) dagteekening. Behoort bij ministerieele beschikking van 27 Juli 1922, Directie van den Landbouw, no. 10040, 3e afdeeling. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, versteeg. 168 Inenting van vee NO. 80. KONINKLIJK BESLUIT van den 23sten Februari 1922, ter uit¬ voering van artikel 11 der Veewet. (Staatsblad no. 79.) Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassaü,- enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 18 October 1921, Directie van den Landbouw, no. 15212 3de Afdeeling; zie no. i. Gelet op artikel 11 der Veewet; Den Raad van State gehoord (advies van 13 December 1921, no. 44); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, no 2811, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Artikel 1. Het is verboden vee in te enten met levende entstoffen, welke aanleiding kunnen geven tot het optreden of verspreiden van eene der in artikel 7 der Veewet genoemde of door Ons uit de opsomming van artikel 45 der Veewet aangewezen besmettelijke veeziekten, tenzij de eigenaar eene schriftelijke vergunning heeft verkregen van den burgemeester van de gemeente, waar de inenting zal geschieden. De vergunning wordt slechts verleend, indien de inspecteur-districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst daartegen geen bezwaar heeft en onder de door dezen te stellen voorwaarden. Artikel 2. Indien en voor zoover de inspecteur-districtshoofd het noodig oordeelt, wordt bij de verleening der vergunning den eigenaar de verpüchting opgelegd de ingeente dieren, alsmede de stallen en gebouwen, waar zij zich sedert de inenting bevonden hebben, binnen den door den inspecteurdistrictshoofd bepaalden tijd te ontsmetten of te doen ontsmetten. Artikel 3. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) is bevoegd in bijzondere gevallen de inenting te doen geschieden op kosten van het Rijk. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 80 Inenting van vee '169 en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den twee en twintigsten Mei 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. 170 Maatregelen voorkoming verspreiding smetstof No. 81. KONINKLIJK BESLUIT van den 23sten Februari 1922, ter uitvoering van de artikelen 18 en 64 der Veewet. (Staatsblad no. 80). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 18 October 1921, Directie van den Landbouw, no. 15212, 3de Afdeeling; zie no. L Gelet op de artikelen 18 en 54 der Veewet; Den Raad van State gehoord (advies van 13 December 1921, no. 44); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, no. 2811, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Artikel 1. Als voorloopige maatregelen tot voorkoming van verspreiding van smetstof, welke de Burgemeester neemt, indien hij verneemt, dat in zijne gemeente vee verschijnselen van eene besmettelijke veeziekte vertoont, worden aangewezen: 1°. het den eigenaar, houder of hoeder gelasten, het verdachte vee af te zonderen, totdat daaromtrent door den Burgemeester eene nadere beslissing is genomen; 2°. bij veepest, longziekte en mond- en klauwzeer het door het plaatsen van kenteekenen van besmetting verdacht verklaren van het gebouw of terrein, waar het verdachte vee zich bevindt of bevonden heeft; 3°. miltvuur; a. het verbieden, dat cadavers van gestorven of afgemaakte dieren worden verwijderd uit het gebouw of van het terrein, waar dieren zijn gestorven of afgemaakt; b. het doen ontsmetten van met bloed van afgemaakte dieren verontreinigde plaatsen door overgieten met eene 10 pet. creoline-oplossing; c. het verbieden van het afmaken van vee door verbloeding en van het afslachten van cadavers van gestorven of afgemaakte dieren. Artikel 2. Als voorloopige maatregelen tot voorkoming van gevaar voor menschen en dieren, welke de Burgemeester neemt, indien hij verneemt, dat in zijne gemeente een hond of eene kat verschijnselen van dolheid vertoont of van dolheid verdacht wordt, worden aangewezen: 1°. het den eigenaar, houder of hoeder van den hond of de kat gelasten, te zorgen, dat menschen noch dieren met de cadavers van de afgemaakte of met de vastgelegde of opgesloten dieren in aanraking kunnen komen; No. 81 Maatregelen voorkoming verspreiding smetstof 171 2°. indien de hond of de kat niet is afgemaakt, vastgelegd of opgesloten, het onverwijld hiervan kennis geven, met aanduiding van het gevaar voor menschen en dieren, aan de ingezetenen zijner gemeente en de Burgemeesters der aangrenzende gemeenten. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den twee en twintigsten Mei 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 172 Verbod vervoer voorwerpen No. 82. KONINKLIJK BESLUIT van den 23sten Februari 1922, ter uitvoering van artikel 24 der Veewet. (Staatsblad no. 81.) Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 18 October 1921, Directie van den Landbouw, no. 15212, 3de Afdeeling; zie no. h Gelet op artikel 24 der Veewet; Den Raad van State gehoord (advies van 13 December 1921, no. 44); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, no. 2811, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Artikel 1. Als voorwerpen, welker vervoer verboden is van en naar gebouwen of terreinen, welke door het plaatsen van een kenteeken besmet of van besmetting verdacht zijn verklaard, worden aangewezen: a. bij veepest: herkauwende dieren, varkens, honden, katten en pluimvee; b. bij longziekte: runderen; c. bij mond- en klauwzeer: herkauwende dieren, varkens, honden, katten, konijnen en pluimvee; d. bij miltvuur: alle vee; e. bij schurft van schapen en geiten: schapen en geiten; ƒ. bij schurft van eenhoevige dieren: eenhoevige dieren; g. bij schaapspokken: schapen en geiten; h. bij kwaden droes: eenhoevige dieren. Artikel 2. Als voorwerpen, welker vervoer van gebouwen of terreinen, welke door het plaatsen van een kenteeken besmet of van besmetting verdacht zijn verklaard, worden aangewezen: a. bij veepest: eenhoevige dieren, melk, vleesch, onbereide huiden, hoornen, klauwen, haar, wol, vederen, beenderen, ongesmolten vet, mest en alle andere afval, hooi, stroo en ander veevoeder, touw, koedekken en stalgereedschap; b. bij longziekte: schapen, onbereide of niet ontsmette huiden, melk, vleesch, hoornen, hoeven en klauwen van herkauwende dieren, mest en alle andere afval, hooi, stroo en ander veevoeder; c. bij mond- en klauwzeer: melk, vleesch, niet ontsmette huiden, hoornen, hoeven en klauwen van herkauwende dieren, wol, mest en alle andere afval, hooi, stroo en ander veevoeder, touw, koedekken en stalgereedschap; No. 82 Verbod vervoer voorwerpen 173 d. bij miltvuur: vleesch alsmede melk, daar waar, en zoolang, en voor zoover als dit door den Inspecteur-districtshoofd noodzakelijk wordt geacht; e. bij hondsdolheid bij alle vee: vee, honden, katten, melk, afkomstig van dieren, welke ziek of verdacht zijn in den zin der Veewet; ƒ. bij schurft van schapen en geiten: niet ontsmette huiden van schapen en geiten, ruwe wol, niet verpakt in gesloten zakken; g. bij schurft van eenhoevige dieren: niet ontsmette huiden van eenhoevige dieren; h. bij schaapspokken: niet ontsmette huiden en klauwen, melk en versch vleesch van schapen en geiten, onbewerkte wol, mest en alle andere afval. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den twee en twintigsten Mei 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 174 Reiniging, ontsmetting en onschadelijkmaking No. 83. KONINKLIJK BESLUIT van den 23sten Februari 1922, ter uit¬ voering der artikelen 6, 25, 30, 32 en 57 der Veewet. (Staatsblad no. 83). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 7 November 1921, Directie van den Landbouw, no. 16412, 3de afdeeling; Zie no. L Overwegende, dat volgens de artikelen 6, 25, 30, 32 en 57 der Veewet bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften zullen worden gegeven: a. betreffende het reinigen en ontsmetten van openbare middelen van vervoer, welke zijn gebruikt tot vervoer van vee, vleesch, huiden, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol, beenderen, vellen, mest of veevoeder; b. betreffende maatregelen van ontsmetting, welke zullen moeten worden toegepast bij het verlaten van gebouwen of terreinen, waar een kenteeken is geplaatst; c. omtrent het onschadelijk maken van ziek en verdacht vee, dat is afgemaakt of gestorven, en van andere voorwerpen, welke besmet zijn of welke kunnen worden verondersteld gevaar op te leveren voor besmetting; d. omtrent de ontsmetting van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest en roerende voorwerpen; e. omtrent het onschadelijk maken van honden en katten, welke overeenkomstig de bepalingen van titel IV der Veewet zijn afgemaakt of, aangetast door hondsdolheid, zijn gestorven en van besmette voorwerpen; Den Raad van State gehoord (advies van 27 December 1921, no. 27); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, no. 2811, 3de afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: TITEL I. De reiniging en ontsmetting van openbare middelen van vervoer, welke zijn gebruikt tot vervoer van vee, vleesch, huiden, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol, beenderen, vellen, mest, of veevoeder. Artikel 1. Vervoer van vee langs spoorwegen, behalve langs die, bedoeld in artikel 2 der wet van 28 October 1889 (Staatsblad no. 146), mag alleen geschieden in daartoe uitsluitend bestemde wagens. Artikel 2. De stationschef of die hem vervangt is verplicht, wagens, waarin vee of voorwerpen, als bedoeld in artikel 6 der Veewet, zijn vervoerd, na elk gebruik te doen reinigen en ontsmetten. No. 83 Reiniging, ontsmetting en onschadelijkmaking 175 De gezagvoerders van schepen zijn verplicht hunne vaartuigen of de afgezonderde gedeelten van die vaartuigen, waarin vee of voorwerpen, als bedoeld in artikel 6 der Veewet, zijn vervoerd, na elk gebruik te doen reinigen en, waar en voor zooveel als dit door den inspecteur-districtshoofd noodig wordt geacht, te doen ontsmetten. Dezelfde verplichting bestaat ten opzichte van alle voorwerpen, waarmede het vee of de voorwerpen, bedoeld in artikel 6 der Veewet, in aanraking zijn geweest, en van het terrein, waar de in- en uitlading plaats heeft. Ter voorziening in de kosten dier reiniging en ontsmetting kunnen de ondernemers van hen, wier vee of van wie zij een van de voorwerpen, bedoeld in artikel 6 der Veewet, vervoeren, eene geldelijke bijdrage vorderen. De ondernemers der spoorwegen, in het vorig artikel bedoeld, nemen daarbij de bepalingen van hoofdstuk III der wet van 9 April 1875 (Staatsblad no. 67) in acht. Artikel 3. Wagens, waarin vee of voorwerpen, bedoeld in artikel 6 der Veewet, zijn vervoerd, uit den vreemde binnenkomende, worden aan het grensstation door de zorg van den stationschef, of die hem vervangt gereinigd en ontsmet. De plaatsen, waar vee gestaan heeft, alsmede die, waar zich voorwerpen, bedoeld in artikel 6 der Veewet, hebben bevonden, aan boord van vaartuigen, uit den vreemde binnenkomende, worden door de zorg van de gezagvoerders gereinigd, en waar en voor zooveel dit door den inspecteurdistrictshoofd wordt noodig geacht, ontsmet. Artikel 4. In afwijking van het in bovengenoemde artikelen bepaalde wordt toegestaan, dat jong of klein fokvee langs spoorwegen wordt vervoerd in andere, dan uitsluitend voor het vervoer van vee bestemde wagens en dat de wagens, waarin dat fokvee langs spoor- of tramwegen is vervoerd, niet na elk gebruik worden gereinigd en ontsmet, onder voorwaarde, dat daarbij de volgende bepalingen worden in acht genomen: a. het vervoer geschiedt in goed onderhouden, reine hokken van voldoende ruimte, voorzien van het opschrift „fokvee"; b. de hokken moeten een voor vocht ondoordringbaren bodem hebben en van versch ligstroo zijn voorzien; c. de hokken moeten na elk gebruik gereinigd en ontsmet worden. Indien de inspecteur-districtshoofd het noodig acht, moet ook de wagen gereinigd en ontsmet worden; d. het vervoer mag niet geschieden in wagens of afgezonderde gedeelten van wagens, waarin tevens veevoeder of stroo geladen is. TITEL II. Het onschadelijk maken van ziek en verdacht vee, dat is afgemaakt of gestorven, van honden en katten, welke overeenkomstig de bepalingen van Titel IV der Veewet zijn afgemaakt of, aangetast door hondsdolheid, zijn gestorven, en van besmette voorwerpen. Artikel 5. Het onschadelijk maken kan geschieden door: a. koken of stoomen, totdat verval der weeke deelen is ingetreden; 176 Reiniging, ontsmetting en onschadelijkmaking No. 83 b. droge distillatie; c. behandeling langs chemischen weg, totdat verval der weeke deelen is ingetreden; d. verbranden tot asch. Slechts indien tegen de in het vorig lid aangegeven methoden overwegende bezwaren bestaan, zulks ter beoordeeling van den inspecteurdistrictshoofd, kan het onschadelijk maken geschieden door: e. begraven. Artikel 6. Het begraven geschiedt op zoodanige diepte, dat de afstand van het hoogste gedeelte van hetgeen begraven wordt tot aan den rand van den kuil ten minste 1 Meter bedraagt. De bodem van den kuil wordt met een laag kalk ter dikte van 1 decimeter bedekt. De huid en het vleesch worden te voren geheel onbruikbaar gemaakt door elkander kruisende inkervingen, die tot diep in het vleesch moeten doordringen, vervolgens overgoten met teer, petroleum of een ander tot onbruikbaarmaking geschikt middel, daarna gelijkmatig bestrooid met een laag gebrande kalk ter dikte van 1 decimeter, om ten slotte met een laag aarde tot aan den rand van de kuil te worden bedekt. Verontreinigde plaatsen in de omgeving van den kuil worden afgestoken en de afgestoken laag wordt mede begraven. TITEL III. Het ontsmetten van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest en roerende voorwerpen. Artikel 7. Aan de ontsmetting moet steeds reiniging voorafgaan, Wanneer hetgeen ontsmet moet worden bedekt is met onreinheden, welke eene grondige ontsmetting bemoeilijken of verhinderen, behoudens die gevallen, waarbij, ter beoordeeling van den inspecteur-districtshoofd, wegens besmettingsgevaar voor de personen, met het reinigen belast, in de allereerste plaats ontsmetting dient te geschieden. De onreinheden worden door afvegen, afschuren, afkrabben, afschaven, enz. en verder door afspuiten, afwasschen, afschrobben enz. met koud of heet water verwijderd. Artikel 8. Als reinigingsmiddel worden gebruikt: a. groene zeep-oplossing (zeepsop), bereid door 1 deel groene zeep op te lossen in 20 deelen kokend water; b. potasch- of sodaloog-oplossing, bereid door 1 deel ruwe potasch of ruwe soda op te lossen in 20 deelen kokend water; c. andere, nader door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*) aangewezen reinigingsmiddelen. Artikel 9. Het reinigen geschiedt als volgt: a. Personen. Handen en andere verontreinigde lichaamsdeelen worden, zoo noodig na voorloopige ontsmetting, met warm water en zeep goed af- *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 83 Reiniging, ontsmetting en onschadelijkmaking 177 gewasschen, terwijl kleeding en schoeisel, voor zooverre deze niet verwisseld worden, door afborstelen met heet zeepsop van aanklevend vuil moeten worden ontdaan. b. Dieren. De huid, met inbegrip van hoeven en klauwen, wordt zorgvuldig gereinigd door borstelen en wasschen. Zoo noodig worden de hoeven en klauwen uitgesneden of afgeraspt. c. Stallen en andere gebouwen en zich daarin bevindende voorwerpen. Uit de stallen en andere gebouwen worden eerst verwijderd en met de noodige voorzorgen tegen verspreiding van smetstof vervoerd naar de voor onschadelijkmaking bestemde plaats: mest, strooisel, voor onschadelijkmaking bestemd voedsel en voedselresten, alle andere voor onschadelijkmaking bestemde voorwerpen, alsmede het grove vuil, dat van de zoldering, wanden en vloer kan worden afgenomen. In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van den inspecteurdistrictshoofd, kan het verwijderen der mest beperkt blijven tot de bovenste laag. 1. Houtwerk als: houten ruiven en kribben, alsook houten wandbekleedingen enz. wordt zoo noodig verwijderd ter afzonderlijke reiniging. Houtwerk, dat sterk gesplinterd of ruw is, moet worden bijgewerkt. De afgestooten houtdeeltjes worden, evenals verrot of vermolmd hout, verbrand. 2. Muur-, steen- en pleisterwerken worden gereinigd met heet zeepsop of wel met heete potasch- of sodaloog-oplossing afgeschrobd. 3. Aarden vloeren worden ten minste 20 centimeter diep uitgegraven en daarna ter dikte van de uitgegraven laag met nieuwen grond of versch zand aangevuld en daarna vast aangestampt. 4. De uitgegraven grond wordt als mest behandeld. 5. Losse steenen vloeren worden opgebroken en de ondergrond als aarden vloer behandeld met reiniging en ontsmetting van de weder te bezigen steenen of wel in de voegen diep uitgekrabd en daarna door afschrobben met heet zeepsop of met heete potasch-loog gereinigd. 6. Gemetselde- en cementvloeren en goten worden eveneens door afschrobben met heet zeepsop of met heete potasch- of sodaloog-oplossing gereinigd. 7. Houten vloeren worden zoo noodig opgebroken, de ondergrond als aarden vloer behandeld en het niet voor verbranden of begraven bestemde houtwerk op de gewone wijze gereinigd. 8. Plafond of zoldering en wanden, kribben, troggen, ruiven en alle houtwerk als deurposten, deuren, vensters, enz. alsmede goten, groepen, vaste roosters, zinkgaten, riolen en putten tot afvoer of verzameling van uitwerpselen, stalwater, enz. worden gereinigd door grondig afborstelen met heete potasch- of sodaloog-oplossing of heet zeepsop. 9. De reiniging kan slechts dan volledig genoemd worden, indien alle uitwerpselen van zieke en verdachte dieren en alle aanwezige vuil is verwijderd. Aanbeveling verdient hierbij het gebruik van schuurzand. De reiniging moet alle deelen van den stal omvatten. Bijzonder moet daarbij aandacht worden geschonken aan kuilen, gaten en verhevenheden van den vloer, nissen, voegen, spleten, hoeken, enz. Veewet 12 178 Reiniging, ontsmetting en onschadelijkmaking No. 83 In den regel worden in stallen en andere gebouwen eerst de zolder, daarna de Wanden enz., stalgereedschappen en het laatst de vloer gereinigd. De zolder en de hooger gelegen deelen der stalwanden, welke niet door smetstof van zieke dieren zijn verontreinigd, kunnen op aanwijzing van den inspecteur-di8tricts-hoofd met heet zeepsop of met heet water worden gereinigd. In sommige gevallen, ter beoordeeling van den inspecteur-districtshoofd, kan hiertoe ook koud water onder sterken druk worden aangewend (waterleiding, handbrandspuit, tuinspint). 10. Brandbare voorwerpen worden, ter beoordeeling van den inspecteurdistrictshoofd, verbrand. 11. Houten stalgereedschappen en andere voorwerpen, in het bedrijf gebezigd, als voederkisten, emmers, bezemstelen, hooivorken, schoppen, voedselwannen, wagens, sleepen, tuigen, klompen, enz., moeten met heet zeepsop of heete potasch- of sodaloog-oplossing grondig worden afgeborsteld. 12. Gereedschap van ijzer of ander metaal: kettingen, ringen, vorken, schoppen, roskammen, gebitten, muilkorven, troggen, voedsel- en drinkbakken en ander vaatwerk, kooien, enz., moeten, voor zoover zij ter ontsmetting niet afgeschroeid worden, grondig worden afgeborsteld en met kokend water worden afgespoeld. 13. Voorwerpen van leder of gummi (halsters, singels, toornen, tuigdeelen, zadels, riemen, kussenbekleedsels, schoenen, hondenhalsbanden, muilkorven, zwepen, enz.) moeten met zeepsop worden afgeborsteld. 14. Voorwerpen, vervaardigd van katoen, linnen, wol, hennep, enz., als dekens, singels, halsters, touwen, kussenbekleedsels, kleedingstukken, beddegoed, enz., moeten door afborstelen met heet zeepsop van vuil worden ontdaan. d. Slachtplaatsen, scheepsruimten, veren, enz. Deze worden gereinigd op de wijze, als onder c in dit artikel is aangegeven. e. Veemarkten. Eerst wordt de mest der dieren verzameld, gemetselde terreinen worden daarna zorgvuldig schoongeveegd en met water afgespoeld, niet-gemetselde terreinen worden door harken gelijk gemaakt. De palen, staven, ringen, enz., waaraan de dieren vastgebonden zijn geweest, worden met water afgespoeld en afgewasschen. f. Wegen en straten. Deze worden overeenkomstig hare gesteldheid als yeemarktplaatsen gereinigd. g. Verzamelplaatsen van vee in de weiden (drinkplaatsen, loopplaatsen, melkplaatsen, enz.). Deze worden overeenkomstig hunne gesteldheid als veemarktplaatsen gereinigd. Artikel 10. Het ontsmetten geschiedt met de volgende middelen: a. hitte in den vorm van:- 1. vuur, als gloeiend of vlammend vuur om vuurvaste metalen voor- No. 83 Reiniging, ontsmetting en onschadelijkmaking 179 werpen een lichten graad van roode gloeihitte te doen ondergaan, of als de vlam eener blaas- of schroeilamp om de oppervlakte van voorwerpen af te zengen of te schroeien (zoogenaamd flambeeren); 2. heete lucht; 3. stoom; 4. kokend water; b. scheikundig werkende stoffen en wel: 5. creoline, vermengd met water in verhouding van 3 deelen creoline in 100 deelen water. In bepaalde gevallen, ter beoordeeling van den inspecteur-districtshoofd, kunnen sterkere mengsels worden aangewend. In bijzondere gevallen kan houtwerk door middel van een kwast met onverdunde creoline worden bestreken; 6. lysol, vermengd met water in verhouding van 3 deelen lysol in 100 deelen water. In bepaalde gevallen, ter beoordeeling van den inspecteur-districtshoofd, kunnen sterkere oplossingen, van 5 tot 10 pet. worden gebruikt; 7. carbolzuur als carbolwater, waaronder voor dit doel verstaan wordt 5 deelen zuiver carbolzuur op 100 deelen water; 8. sublimaat (kwikchloride, chloretum hydrargyricum) als sublimaatwater, waaronder voor dit doel moet worden verstaan eene oplossing van 1 deel sublimaat op 1000 deelen water. Hiervoor kan men gebruiken 1 pastille van 1 gram op 1 liter warm water; 9. formaldehydeoplossing (formaline) in verhouding van 30 deelen formahne in 1 liter water; 10. gebrande kalk in den vorm van stukjes en grof poeder en van kalkmelk, de laatste gemaakt door vermenging van 1 deel gebrande kalk met 5 deelen water; 11. chloorkalk met ten minste 20 pet. werkzaam chloor in den vorm van poeder en van chloorkalkmelk, gemaakt door vermenging van 1 deel chloorkalk met 5 deelen water; 12. teer, inzonderheid voor het ontsmetten van houtwerk; 13. andere, nader door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*) vast te stellen ontsmettingsmiddelen. Artikel 11. Het ontsmetten moet gebaseerd zijn op het weerstandsvermogen en op de mogelijkheid tot verspreiding van de smetstof, waarbij elk geval op zich zelf dient te worden beoordeeld en geschiedt op de volgende wijze: a. bij besmettelijke veeziekten, waarvan de smetstof weinig weerstandbiedend is en die in hoofdzaak door de zieke dieren wordt overgebracht, is het voldoende den zolder van den stal, de wanden, deurposten, schotten, deuren, vloer, groep, voer- en drinkbakken en gereedschappen, na voorafgaande reiniging te bestrijken met creoline of kalkmelk. Houten, steenen en ijzeren staldeelen kunnen met creoline of een ander ontsmettingsmiddel worden afgewasschen. b. bij besmettelijke veeziekten, waarvan de smetstof meer weerstandsvermogen heeft, gevaar voor den mensch oplevert of de kans op verspreiding groot is, worden de volgende maatregelen getroffen: 1. stroo, mest, voedselresten en ander vuil worden verbrand, begraven, ondergeploegd of door broeien of vermengen met een ontsmettingsmiddel onschadelijk gemaakt. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 180 Reiniging, ontsmetting en onschadelijkmaking No. 83 Het onschadelijk maken van mestvaalten geschiedt bij voorkeur door broeien, door de mest naar bouwland te vervoeren en onmiddellijk onder te ploegen, of door ze te overgieten met een daarvoor geschikt ontsmettingsmiddel of ze te bestrooien met gebrande kalk of chloorkalk. Het broeien van mest geschiedt als volgt: de bodem wordt bedekt met een laag stroo of turfstrooisel, ter dikte van ongeveer 25 centimeter, ter breedte van iy2 a 2 Meter en lang naar behoefte. De voor ontsmetting bestemde mest wordt hierop opgehoopt tot een hoogte van ongeveer 1.25 Meter met schuin afloopende zijvlakten, vervolgens bedekt met een laag stroo of turfstrooisel ter dikte van 10 centimeter, waarna op het geheel een laag aarde ter dikte van 10 centimeter wordt aangebracht. Het geheel moet ten minste 3 weken in dezen toestand worden gelaten. 2. gier en afvalwater worden door toevoeging van gebrande kalk of chloorkalk ontsmet. Hiertoe moeten ten minste 1 deel gebrande kalk of chloorkalk op 100 deelen gier en afvalwater door grondig omroeren vermengd worden en hierna ten minste 2 uur in dezen toestand worden gelaten. 3. van voedsel en stroovoorraden worden de besmette gedeelten verbrand of begraven. 4. zolder en wanden, kribben, troggen, ruiven, deurposten, pilaren, schotten, deuren, vensters, enz., vloer, afvoergoten, groepen, bakken enz. worden met kalkmelk, chloorkalkmelk of een ander ontsmettingsmiddel behandeld. IJzeren deelen of voorwerpen worden sterk afgezengd of geflambeerd, dan wel met creoline of een ander ontsmettingsmiddel behandeld. 5. erven, veeladingen, slachtplaatsen, veemarkten, wegen, straten, melkplaatsen, scheepsruimten, veren worden met creoline of met een ander ontsmettingsmiddel begoten of op een andere daarvoor geschikte manier behandeld. (Bij vriezend weder strooit men gebrande kalk). 6. van aarden of zandbodems wordt de afgegraven grond evenals de niet verwijderde mestlagen in schapenstallen of potstallen, met gebrande kalk gelijkmatig bedekt. 7. houten gereedschap, alsmede wagendeelen of sleepen, waarop cadavers of gedeelten daarvan, stroo, mest, maag- of darminhoud van geslachte, gestorven of gedoode dieren zijn vervoerd, moeten, voor zooverre zij niet worden verbrand, afgeschroeid of met creoline of een ander ontsmettingsmiddel ontsmet worden. 8. voorwerpen van ijzer of ander metaal worden uitgegloeid, sterk atgezengd of geflambeerd of ontsmet met creoline of een ander ontsmettingsmiddel. ... . 9. lederen en gummivoorwerpen worden ontsmet door zorgvuldig afwrijven met doeken, die gedrenkt zijn met creoline of een ander ontsmettingsmiddel. 10. voorwerpen, vervaardigd van linnen, hennep, katoen of wol, kledingstukken, beddegoed, haar, wol, veeren, voederzakken, opvulsels van kussens en tuigdeelen, enz., moeten, voor zooverre zij niet verbrand worden, door stoom, door uitkoken of door ze 24 uur te leggen in creoline of in een ander ontsmettingsmiddel worden ontsmet. Kledingstukken, die slechts in geringe mate besmet zijn, kunnen door bevochtigen en nat afborstelen met een ontsmettingsmiddel ontsmet worden. No. 83 Reiniging, ontsmetting en onschadelijkmaking 181 11. dieren worden, in het bijzonder op die plaatsen der huid, hoeven of klauwen, die door mest of andere afscheidingsproducten verontreinigd zijn, met het daarvoor aangewezen ontsmettingsmiddel goed afgewasschen. 11. huiden worden gedurende 12 uren ondergedompeld in creoline. 12. handen en andere lichaamsdeelen van personen worden met creoline of een ander ontsmettingsmiddel zorgvuldig afgeborsteld en na 5 minuten met warm water en zeep afgewasschen. Kleederen van te ontsmetten personen, die niet kunnen worden achtergelaten, worden ontsmet door bevochtigen en nat afborstelen met een ontsmettingsmiddel. TITEL IV. Het reinigen en ontsmetten van veewagens, gereedschappen en ladingsterreinen van spoor- en tramwegen. Artikel 12. De veewagens worden na besproeiing van wanden en vloer met een ontsmettingsmiddel ontledigd van strooisel, mest, voeder, enz. en door afkrabben en uitvegen van het grove vuil ontdaan. Daarna worden de wanden en vloer met water afgeschrobd en vervolgens begoten of bespoten, totdat zij geheel rein zijn. Voor zooveel noodig, moet het afschrobben geschieden met heet zeepsop of met heete potasch- of sodaloog-oplossing. Wandbekleedingen van leder of linnen worden met warm zeepsop of, zoo noodig, met warme potasch- of sodaloog-oplossing afgewasschen. De goed gereinigde wanden en vloer worden ontsmet door witten met kalkmelk of chloorkalkmelk, of door bestrijken met creoline of lysol, of door stoom van ten minste 2 atmosfeeren (120° C) op alle te ontsmetten plaatsen van nabij in een straal te doen inwerken. Op overeenkomstige wijze worden gereinigd en ontsmet loopplanken, voederbakken, emmers, touwen en andere voorwerpen, waarmede het vervoerde vee in aanraking geweest is. Op de terreinen van in- en uitlading worden mest, gebruikt strooisel, enz. zorgvuldig bijeengeveegd, de aarden bodem met water afgespoeld en de bestratingen en houtbekleedingen met water afgeschrobd. Na reiniging wordt de bodem met creoline begoten. De uit de wagens en van de voorwerpen verwijderde en de op de terreinen bijeengeveegde stoffen worden naar eene daarvoor bestemde bergplaats vervoerd en aldaar met gebrande kalk bestrooid. TITEL V. Slotbepalingen. Artikel 13. De inspecteur-districtshoofd beslist in overleg met den burgemeester op welke wijze in elk bijzonder geval het onschadelijk maken en'het ontsmetten zal geschieden en welke reinigings- en ontsmettingsmiddelen daarbij moeten worden gebruikt. Inzonderheid wordt daarbij bepaald, of de ontsmetting zal geschieden overeenkomstig de voorschriften, genoemd onder a dan wel volgens die, genoemd onder b van artikel 11. 182 Reiniging, ontsmetting en onschadelijkmaking No. 83 Artikel 14. Het onschadelijk maken en de ontsmetting moeten geschieden onder leiding en toezicht van daartoe door den inspecteur-districtshoofd in overleg met den burgemeester aangewezen personen. Artikel 15. In gevallen, waarin dit besluit niet voorziet, beslist de inspecteur-districtshoofd of die hem vervangt. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den twee en twintigsten Mei 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Verdacht vee 183 . 84. KONINKLIJK BESLUIT non An 2ü Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landhnuw. F. WETENSCHAPPELIJKE INRICHTINGEN t DE RIJKSSERUMNRICHTTNG 2. DE VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL Aanwijzing wetenschappelijke inrichtingen 203 No. 96. KONINKLIJK BESLUIT van den 23sten Februari 1922, ter uit¬ voering van artikel 3 der Veewet {Staatsblad no. 82). rWij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 31 October 1921, Directie van den Landbouw, no. 16141, 3e Afdeeling; Overwegende, dat volgens artikel 3 der Veewet bij algemeenen maatregel zto no. 1. van bestuur moet worden bepaald, welke wetenschappelijke inrichtingen geheel of ten deele ten dienste van den veeartsenijkundigen dienst zullen worden gebezigd, en op welke wijze de ambtenaren van dien dienst met de leiders dier inrichtingen zullen samenwerken; Den Raad van State gehoord (advies van 15 November 1921, no. 42); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, no. 2811, 3e Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Artikel 1. Als wetenschappelijke inrichtingen, welke ten dienste van den veeartsenijkundigen dienst zullen worden gebezigd, worden aangewezen: a. het Instituut voor parasitaire en besmettelijke ziekten van de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht; b. de Rijksseruminrichting. Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*) kunnen andere wetenschappelijke inrichtingen worden aangewezen, welke ten dienste van den veeartsenijkundigen dienst zullen worden gebezigd. Artikel 2. De inrichtingen, bedoeld in het vorig artikel, staan ten dienste van den veeartsenijkundigen dienst voor zooveel zij daartoe, met inachtneming van het doel, waarvoor zij zijn gesticht, door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*) worden aangewezen. Artikel 3. De leiders der inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderzoeken het materiaal, hetwelk door de ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst ter onderzoek wordt toegezonden. Zij stellen desgewenscht hem, die het materiaal heeft gezonden, in de gelegenheid bij dat onderzoek tegenwoordig te zijn of dat onderzoek zelf te verrichten. Van het onderzoek wordt rapport uitgebracht. Indien het betreft ziektegevallen, uit een oogpunt van veeartsenijkundige politie van hoogst ernstigen aard, wordt van dit rapport afschrift gezonden •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 204 Aanwijzing wetenschappelijke inrichtingen No. 96 aan den directeur en den inspecteur-districtshoofd. Ditzelfde geschiedt ten aanzien van de gevallen, waaromtrent de directeur van den veeartsenijkundigen dienst mededeeling van het resultaat van het onderzoek heeft verzocht. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den twee en twintigsten Mei 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. >) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Inrichtingen van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek 205 . 97. KONINKLIJK BESLUIT van 6 Juni 1922, tot uitvoering van artikel 99, lste lid, der Veewet (Ned. Staatscourant van 14 Juni 1922, no. 114). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 27 Mei 1922, Directie van den Landbouw, no. 7326, 3de afdeeling; Gelet op artikel 99, lste lid, der Veewet; ™» no- Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: als inrichtingen van onderwijs en van wetenschappelijk onderzoek, op welke de Veewet niet van toepassing is, worden aangewezen: de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht en de Rijksseruminrichting te Rotterdam. Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 Juni 1922. Onze voornoemde Minister *) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. S.S. Batavier V, Noorwegen, den 6 Juni 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. h. a. van ijsselsteijn. •) Thans de Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 206 Voorkoming verspreiding van smetstof No. 98. KONINKLIJK BESLUIT van den 25sten April 1922, tot uitvoering, van artikel 99 der Veewet {Staatsblad no. 218). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 17 Maart 1922, Directie van den Landbouw, no. 4138, 3de Afdeeling; zie no. 1. Overwegende, dat volgens artikel 99 der Veewet voorschriften moeten worden gegeven, teneinde het verspreiden van smetstof door inrichtingen van onderwijs en van wetenschappelijk onderzoek te voorkomen; Den Raad van State gehoord (advies van 4 April 1922, no. 32); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 21 April 1922, Directie van den Landbouw, no. 5581, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Artikel 1. Het is verboden vee, dat overeenkomstig de bepalingen der Veewet voor ziek of verdacht wordt gehouden, alsmede dolle of van dolheid verdachte honden en katten buiten de terreinen der door Ons aan te wijzen inrichtingen van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te brengen, tenzij met machtiging van den betrokken Burgemeester onder de door den betrokken Inspecteur-Districtshoofd te stellen voorwaarden. Artikel 2. Personen en voorwerpen, welke aanleiding kunnen geven tot het verspreiden van smetstof van een der besmettelijke veeziekten, waarop de Veewet toepasselijk is, mogen de in artikel 1 genoemde terreinen niet verlaten, respectievelijk van deze terreinen worden vervoerd, dan na ontsmetting volgens aanwijzingen van het Hoofd der betrokken inrichting. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 25sten April 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den twee en twintigsten Mei 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. •) Thans de Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Reglement Rijksseruminrichting 207 No. 99. KONINKLIJK BESLUIT van den 29sten Juli 1913, tot vaststelling van een reglement voor de Rijksseruminrichting {Staatsblad no. 338). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 8 Mei 1913, Directie van den Landbouw, no. 4075, 3de afdeeling; Overwegende, dat het wenschelijk is over te gaan tot de vaststelling van een reglement voor de Rijksseruminrichting; Den Raad van State gehoord (advies van 24 Juni 1913, no. 14); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 25 Juli 1913, Directie van den Landbouw, no. 5751, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan: vast te stellen het bij dit besluit behoorende Reglement voor de Rijksseruminrichting. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel •) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 29sten Juli 1913. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. a. s. talma. Uitgegeven den zestienden Augustus 1913. De Minister van Justitie ad interim, heemskerk. •) Thans de Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 208 Reglement Rijksseruminrichting No. 99 REGLEMENT VOOR DE RIJKSSERUMINRICHTING. Artikel 1. Dit reglement verstaat door: a. Minister: Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*); b. Directeur-Generaal: Directeur-Generaal van den Landbouw. Artikel 2. De Rijksseruminrichting is gevestigd te Rotterdam. Zij is verdeeld in afdeelingen, waarvan het aantal en de werkkringen door den Minister, den directeur gehoord, worden vastgesteld. Artikel 3. De werkzaamheden aan de Rijksseruminrichting bestaan in: 1. het bereiden van sera en entstoffen; 2. het verrichten van wetenschappelijke onderzoekingen, hetzij zelfstandig, hetzij op aanvrage en ter voorlichting van: a. de ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst; b. in Nederland gevestigde veeartsen. De Rijksseruminrichting verricht voorts alle werkzaamheden, haar door den Directeur-Generaal opgedragen. Artikel 4. De werkzaamheden worden uitsluitend door het tot de Rijksseruminrichting behoorende personeel verricht. Anderen mogen daarbij niet tegenwoordig zijn. Van deze bepalingen kan door den Directeur-Generaal onder door dezen te stellen voorwaarden afwijking worden toegestaan. Artikel 5. De sera en entstoffen worden niet algemeen verkrijgbaar gesteld, dan na machtiging van of vanwege den Minister. Bij de aanvrage van die machtiging doet de clirecteur mededeeling van de wijze, waarop het serum of de entstof is bereid, en brengt hij verslag uit omtrent de proeven, daarmede ter beoordeeling van de waarde ervan genomen. Artikel 6. zie nos. io«, De levering van sera en entstoffen geschiedt, ter beoordeeling van den 107. Minister, hetzij kosteloos hetzij tegen vergoeding van kosten volgens een door hem vast te stellen tarief. De onderzoekingen, bedoeld in artikel 3, sub 2, geschieden kosteloos. Artikel 7. Aan het hoofd van de Rijksseruminrichting staat een directeur. Onder zijne bevelen staan aan het hoofd der afdeelingen afdeelings- *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 99 Reglement Rijksseruminrichting 209 chefs, die verantwoordelijk zijn voor den gang der werkzaamheden aan hunne afdeelingen. Een der afdeelingschefs wordt door den Minister aangewezen als onderdirecteur. Artikel 8. De directeur en de ambtenaren worden door de Koningin benoemd, geschorst en ontslagen. Door den Minister worden instructiën voor hen vastgesteld. Artikel 9. De beambten en vaste bedienden worden, den directeur gehoord, door den Minister benoemd, geschorst en ontslagen. Artikel 10. De tijdelijke bedienden worden, na machtiging van den Minister, door den directeur benoemd, geschorst en ontslagen. Artikel 11. De directeur, de ambtenaren en de beambten behoeven de vergunning van den Minister tot het bekleeden van openbare of bijzondere betrekkingen. Gelijke vergunning behoeft de directeur tot het uitoefenen van particuliere veeartsenijkundige praktijk. De ambtenaren oefenen deze praktijk niet uit. Artikel 12. De directeur heeft de algemeene leiding van en het algemeen toezicht op de werkzaamheden en is bevoegd deze zoo dikwijls bij te wonen als hij noodig oordeelt. Artikel 13. Hij regelt de werkzaamheden der ambtenaren, behoudens goedkeuring van den Directeur-Generaal. Hij regelt de werkzaamheden der beambten en bedienden en stelt instructiën voor hen vast, welke onderworpen worden aan de goedkeuring van den Directeur-Generaal. Artikel 14. Hij mag zich zonder verlof van den Directeur-Generaal niet langer dan 3 dagen verwijderen. Bij het verleenen van verlof wordt de waarneming van het directeurschap opgedragen aan den onderdirecteur of, bij ontstentenis van dezen, aan een der overige ambtenaren. Artikel 15. De directeur wijst, in geval hij ongesteld of gedurende ten hoogste 3 dagen afwezig is, den onderdirecteur of, bij ontstentenis van dezen, een der overige ambtenaren aan, die hem op zijne verantwoordelijkheid vervangt. Bij ontstentenis van den directeur of zoo deze door plotselinge ongesteldheid of eenig ander geval in de onmogelijkheid verkeert, om aan dit voorschrift te voldoen, treedt de onderdirecteur voorloopig in zijne plaats en geeft deze ten spoedigste van het gebeurde kennis aan den DirecteurGeneraal, die alsdan in de waarneming van het directeurschap voorziet. Veewet 210 Reglement Rijksseruminrichting No. 99 Artikel 16. Bij ontstentenis of tijdens het verlof van een der ambtenaren draagt de directeur diens werkzaamheden op aan een of meer der overige ambtenaren. Kunnen zij zich met die opdracht niet vereenigen, dan zijn zij bevoegd beroep te doen op den Directeur-Generaal, welk beroep geschiedt door tusschenkomst van den directeur. Artikel 17. De uren, gedurende welke de ambtenaren hunne werkzaamheden moeten verrichten, worden, behoudens goedkeuring van den Directeur-Generaal, door den directeur vastgesteld. Ambtenaren, die buiten die uren in de inrichting willen vertoeven of werken, behoeven daartoe de vergunning van den directeur. >■ Indien een ambtenaar verhinderd is in de inrichting te komen op den daarvoor bepaalden tijd, is hij gehouden hiervan opgave te doen aan den directeur met vermelding van de reden, welke hem heeft belet op tijd aanwezig te zijn. Indien van deze bepaling bij herhaling door een ambtenaar wordt afgeweken, doet de directeur hiervan mededeeling aan den Directeur-Generaal. Artikel 18. Is een ambtenaar door ongesteldheid of andere grondige reden verhinderd zijne werkzaamheden te verrichten, dan verwittigt hij daarvan aanstonds den directeur, die eveneens in kennis wordt gesteld met het ophouden van de reden van verhindering. Om geene andere reden dan de in het eerste hd van dit artikel genoemde mogen de werkzaamheden worden nagelaten zonder vergunning van den directeur. Voor eene afwezigheid gedurende langer dan eene week wordt de vergunning van den Directeur-Generaal gevorderd, welke door tusschenkomst van den directeur wordt gevraagd. Artikel 19. In zaken, die op de inwendige huishouding van de inrichting betrekking hebben, gedragen de ambtenaren zich naar de beslissing van den directeur. Artikel 20. Wanneer eene aanvrage tot het houden van eene voorlezing ten behoeve van op het gebied van den landbouw of van de veeartsenijkunde werkzame vereenigingen, pluimvee- of konijnenfokkerijen bij den directeur inkomt, is de ambtenaar, die daartoe door den directeur wordt uitgenoodigd, gehouden aan deze uitnoodiging te voldoen, behoudens zijn beroep op den Directeur-Generaal. Wanneer het noodzakelijk is, dat een onderzoek, verband houdende met de werkzaamheden der inrichting, plaatselijk wordt ingesteld, dan is de ambtenaar, die voor dat onderzoek door den directeur wordt aangewezen, gehouden, ter uitvoering van de hem opgedragen taak, zich onverwijld te begeven naar de plaats, waar dat onderzoek moet geschieden. No. 99 Reglement Rijksseruminrichting 211 Artikel 21. De aan zijne zorg toevertrouwde instrumenten, boeken of andere voorwerpen worden door den betrokken ambtenaar behoorlijk onderhouden en, indien hij bespeurt, dat een instrument, een gedeelte daarvan of een ander voorwerp verdwenen is, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan den directeur en verstrekt hij alle inlichtingen, welke tot opsporing van het vermiste kunnen leiden. Artikel 22. De directeur is bevoegd, na den betrokken ambtenaar daarmede in kennis te hebben gesteld, een instrument of een ander voorwerp, dat aan de zorg van dien ambtenaar is toevertrouwd of in zijn bezit is, te doen gebruiken door een anderen ambtenaar der Rijksseruminrichting. Alsdan gaat de zorg voor deze instrumenten of voorwerpen over op den ambtenaar, die deze in gebruik krijgt. Artikel 23. De zorg voor en het gebruik van de bibliotheek worden geregeld bij een reglement, door den directeur onder goedkeuring van den DirecteurGeneraal vast te stellen. Artikel 24. Aankoopen of bestellingen vanwege de Rijksseruminrichting worden niet gedaan zonder een door den directeur onderteekenden bon. Deze onderteekent den bon niet, dan nadat hij zich overtuigd heeft, dat de noodige gelden beschikbaar zijn. Het aangekochte of bestelde wordt niet in ontvangst genomen, dan op vertoon van dezen bon. Artikel 25. De ambtenaren dragen zorg, dat den directeur kennis wordt gegeven van ziektegevallen, welke zich voordoen bij dieren, welke door hen voor de serumproductie of voor andere doeleinden worden behandeld. Artikel 26. De directeur en de ambtenaren hebben jaarlijks 30 dagen verlof, hetwelk ook in termijnen kan worden genoten. De dagen van dit verlof worden voor eiken ambtenaar in het bijzonder door den directeur vastgesteld, met dien verstande, dat de dienst daardoor niet belemmerd wordt. Behoudens in bijzondere gevallen, ter beoordeeling van den directeur, mogen niet meer dan twee ambtenaren tegelijk met verlof afwezig zijn. Behoort bij Koninklijk besluit van 29 Juli 1913 (Staatsblad no. 338). Mij bekend, De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, a. s. talma. 212 Onderzoek melk en slijm op tuberkelbacillen No. 100. BEKENDMAKING van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den l&den Februari 1905, betreffende onderzoek van melk en slijm op tuberkelbacillen. De Directeur-Generaal van den Landbouw maakt bekend, dat, met ingang van 1 Maart a.s., aan de Rijksseruminrichting voor landbouwers en veehouders kosteloos onderzoekingen zullen gedaan worden naar het voorkomen van tuberkelbacillen in slijm of melk, afkomstig van in hun bezit zijnde runderen. Met dezen maatregel wordt beoogd de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen inlichting te verkrijgen omtrent het al dan niet voorkomen van open-tuberculose onder hunne runderen. Zij, die hiervan gebruik wenschen te maken, moeten hun desbetreffend verzoek richten tot de Rijksseruminrichting, Vinkendwarsstraat no. 15, te Rotterdam. Door den directeur der Rijksseruminrichting zullen inlichtingen gegeven worden over de wijze, waarop het slijm of de melk verzameld en verzonden moet worden. Na afloop van het onderzoek ontvangt de aanvrager een schriftelijk rapport en, wanneer tuberkelbacillen gevonden werden, nadere aanwijzingen omtrent de bestrijding der tuberculose onder zijne runderen. 's-Gravenhage, 18 Februari 1905. De Directeur-Generaal van den Landbouw, (get.) lovink. Onderzoekingen aan de Rijksseruminrichting 213 101. BEKENDMAKING van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den ïlden April 1906, betreffende onderzoekingen aan de Rijksseruminrichting. De Directeur-Generaal van den Landbouw brengt het navolgende ter algemeene kennis: 1°. aan de Rijksseruminrichting worden ten behoeve van het veeartsenijkundig Staatstoezicht, veeartsen, Rijkslandbouwleeraren, zuivelconsulenten, landbouwvereenigingen, landbouwers, veehouders, pluimveehouderijen en konijnenfokkerijen gratis onderzoekingen gedaan naar ziekten onder het vee de huisvogels en de konijnen, waarvan de oorzaak niet bekend is of de aard niet met zekerheid kan worden vastgesteld; 2°. de aanvragen om een onderzoek, als bovenbedoeld, behooren in den regel schriftelijk te geschieden en zijn te richten tot de Rijkssemminrichting, Vinkendwarsstraat no. 15, te Rotterdam. Door den directeur dier inrichting worden desverlangd aan de belanghebbenden verschillende formulieren verstrekt, die, behoudens in spoedeischende gevallen, behoorlijk ingevuld, bij de aanvrage moeten worden ingezonden; 3°. wanneer het in te stellen onderzoek betrekking heeft op ziekten van het vee, moeten de bij de aanvragen over te leggen formulieren in overleg met een ge examineerden veearts zijn ingevuld, terwijl voorts de aanvrage in alle gevallen, waarin het bestaan van eene besmettelijke ziekte, genoemd in het Koninklijk besluit van 10 Juli 1896 (Staatsblad no. 104) *), niet ten eenenmale ondenkbaar is, dient te geschieden door den districtsveearts; 4°. wanneer ter nadere bèstudeering van de betrokken ziekte een plaatselijk onderzoek door den directeur noodig mocht worden geacht, zal de aanvrager gehouden zijn aan den met het onderzoek belasten deskundige alle gewenschte inlichtingen zooveel mogelijk te verstrekken en, zoo noodig de verlangde hulp te verleenen; 5°. na afloop van het onderzoek wordt den aanvrager de uitkomst schriftelijk medegedeeld. Tot toelichting van het bovenstaande zij het volgende opgemerkt: Hoezeer de veeartsenijkunde in de laatste jaren belangrijke vorderingen heeft gemaakt — men denke slechts aan de toepassing der sera —, komt het toch nog herhaaldelijk voor, dat zich ziekten of sterften onder het vee voordoen, waarvan de aard en de oorzaak niet bekend zijn of althans niet door den te hulp geroepen deskundige kunnen worden vastgesteld. Het behoeft wel geen betoog, van hoe groot belang het voor den Nederlandschen landbouw is, dat zooveel mogelijk in al die gevallen met zekerheid worde uitgemaakt, wat de oorzaak dier sterfte of ziekte is, opdat middelen kunnen worden beraamd om haar later te voorkomen of eventueel te genezen. Immers door het openstellen van de gelegenheid tot onderzoek in twijfelachtige gevallen kan de betrokken veehouder hetzij direct hetzij indirect *) Onder vee worden hier verstaan de eenhoevige en de herkauwende dieren en de varkens. *) Door het vervallen van dit Kon. besluit wordt thans verwezen naar artt. 7 en 45 der Veewet (zie no. 1). . 214 Onderzoekingen aan de Rijksseruminrichting No. 101 gebaat worden, omdat vermeerdering van de kennis aangaande de in ons land voorkomende ziekten onder het Vee Op den duur voor zijn bedrijf steeds vruchten zal afwerpen. Teneinde in de veelvuldig gebleken behoefte aan voorUchting van veehouders en veeartsen aangaande onvoldoend bekende ziekten van het vee te voorzien, heeft de Regeering gemeend aan de Rijksseruminrichting de gelegenheid daarvoor te moeten openen. Aan deze inrichting toch beschikt men over deskundigen, die zich voortdurend aan die taak kunnen wijden, terwijl de vele aanrakingspunten, welke tusschen haar en de praktijk bestaan, in hooge mate bevorderlijk zijn aan het bestudeeren der ziekten en het opsporen van voorbehoed- en bestrijdingsmiddelen daartegen. Voorts zijn zoowel de aanmerkelijke uitbreiding, welke de pluimveehouderij en de konijnenfokkerij in de laatste jaren hebben verkregen, als de omstandigheid, dat telkens het gemis gevoeld werd van eene inrichting, waar belanghebbenden zich om raad konden aanmelden, wanneer ziekten onder nuthoenders, konijnen als anderszins uitbraken, aanleiding geweest de Rijkssemminrichting tevens daarvoor dienstbaar te maken. Ten slotte zij nog medegedeeld, dat het voornemen bestaat om, telkens wanneer omtrent onderzoekingen belangrijke uitkomsten voor de praktijk zullen zijn verkregen, daarvan in afzonderlijke brochures mededeeling te doen. 's-Gravenhage, 11 April 1906. De Directeur-Generaal voornoemd, (get.) LOVINK. Onderzoek van geheimmiddelen 215 102. BEKENDMAKING van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den listen Februari 1907, betreffende onderzoek van geheimmiddelen. De Directeur-Generaal van den Landbouw brengt ter algemeene kennis, dat, ingaande 1 Maart a. s., aan de Rijksseruminrichting kosteloos onderzoekingen zullen gedaan worden naar de samenstelling van zoogenaamde geheimmiddelen, die tegen ziekten van het vee of tegen kreupelheden van paarden worden aangeprezen. Bij de inzending van een middel, als bovenbedoeld, moet steeds overgelegd worden de daarbij behoorende gebruiksaanwijzing. . Indien de samenstelling van het middel bekend is en de inzender slechts inlichtingen wenscht in te winnen over de waarde van het middel ten opzichte van de ziekte of van de kreupelheid, waartegen het wordt aanbevolen, moet zulks uitdrukkelijk worden opgegeven. De belanghebbende ontvangt na afloop van het onderzoek een schriftelijk rapport. De aanvragen of inzendingen zijn te richten tot de Rijksseruminrichting, Vinkendwarsstraat no. 15, te Rotterdam. 's-Gravenhage, 27 Februari 1907. De Directeur-Generaal voornoemd, (get.) lovink. 216 Onderzoek van melk en melkproducten No. 103. BEKENDMAKING van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 6den December 1907, betreffende onderzoek van melk en melkproducten. De Directeur-Generaal van den Landbouw brengt het navolgende ter algemeene kennis: Wijl het veelvuldig voorkomt, dat de oorzaak van gebreken van melk en van melkproducten gelegen is in afwijkingen of ziekten der melkkoeien, inzonderheid van den uier, worden, met ingang van 16 December 1907, aan de Rijksseruminrichting, op aanvrage, kosteloos onderzoekingen gedaan van melk en melkproducten, wanneer het vermoeden bestaat, dat de oorzaak der geconstateerde gebreken in de melk aanwezig was, voordat deze den uier verliet. Indien noodig, wordt vanwege de Rijksseruminrichting een plaatselijk onderzoek ingesteld. De eigenaar der dieren, de directeur der zuivelfabriek of der melkinrichting, die een onderzoek verlangt, is gehouden den ambtenaren der Rijksseruminrichting alle inlichtingen te verstrekken, welke voor het onderzoek vereischt worden. Veeartsen, landbouwieeraren en zuivelconsulenten zijn 'eveneens bevoegd in verband met het in deze publicatie bedoelde onderzoek de hulp der Rijksseruminrichting in te roepen. Vanwege de inrichting worden gedrukte aanwijzingen gegeven met betrekking tot het verzamelen en het opzenden van melk en melkproducten en gedrukte formulieren verkrijgbaar gesteld, welke door de belanghebbenden behoorlijk ingevuld bij de inzendingen moeten overgelegd worden. De aanvragen en de inzendingen worden portvrij gericht tot: „Rijksseruminrichting, afdeeling Melkonderzoek, Vinkendwarsstraat 15, Rotterdam". Na afloop van het onderzoek ontvangt de aanvrager een schriftelijk rapport. 's-Gravenhage, 6 December 1907. De Directeur-Generaal voornoemd, (get.) lovink. Onderzoek van water 217 $0. 104. BEKENDMAKING van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den lsten Februari 1908, betreffende onderzoek van water in verband met ziekten van het vee. De Directeur-Generaal van den Landbouw brengt het volgende ter kennis van belanghebbenden: In den laatsten tijd heeft men aan de Rijksseruminrichting herhaaldelijk de ervaring opgedaan, dat de waterverzorging op tal van boerderijen nog veel te wenschen overlaat en dat aan het vee niet zelden water wordt verstrekt, hetwelk zeer verontreinigd is en de oorzaak kan zijn van verschillende ziekten. Ook kunnen door zulk water kiemen in de melk gebracht worden, die mede voor den mensch gevaarlijk zijn. Water, afkomstig o. a. uit putten of pompen van geringe diepte, gelegen in de onmiddellijke nabijheid van verontreinigde slooten, beerputten, riolen, privaten, koestallen, begraafplaatsen van dieren of overblijfselen van dierlijken oorsprong, is dikwijls niet alleen schadelijk voor den mensch en voor de groote huisdieren, welke laatste dagelijks groote hoeveelheden water tot zich nemen, maar inzonderheid ook voor kalveren en biggen. Ook moet men aannemen, dat het water uit vijvers, poelen, slooten, beken of riviertjes, dat verontreinigd is door lijken van dieren of door afval van fabrieken, slachterijen, vilderijen of leerlooierijen, noodlottige gevolgen kan hebben voor dieren. Door zoodanig water sterven niet zelden visschen, wier lijken in nog meerdere mate het waterbederf bevorderen en de oorzaak kunnen zijn, dat de schadelijke eigenschappen van zulk Water op betrekkelijk ver verwijderden afstand nog merkbaar zijn. Ten einde de waterhygiëne ten plattelande te bevorderen en ziekten van het vee op te sporen of te voorkomen, wordt, ter voorlichting van de veehouders, met ingang van 15 Februari a. s., aan de Rijksseruminrichting de gelegenheid opengesteld gratis onderzoekingen te laten doen van water hetwelk voor drinkwater van vee als anderszins bestemd is. Vanwege de Rijksseruminrichting zullen gedrukte aanwijzingen gegeven worden met betrekking tot het verzamelen en opzenden van het voor onderzoek bestemde water en voorts gedrukte formulieren verkrijgbaar worden gesteld, welke door de belanghebbenden behoorlijk ingevuld bij de inzendingen moeten worden overgelegd. Indien noodig, wordt vanwege de Rijksseruminrichting een plaatselijk onderzoek ingesteld en zullen op de betrokken erven inlichtingen verstrekt en aanwijzingen gedaan worden omtrent de wijze, Waarop overeenkomstig de gesteldheid van den bodem in goed drinkwater ware te voorzien. De belanghebbenden zijn verplicht den ambtenaren der Rijksseruminrichting, met het plaatselijk onderzoek belast, alle inlichtingen te verstrekken, welke voor het onderzoek noodzakelijk zijn. De aanvragen en de inzendingen zijn portvrij te richten tot de Rijksseruminrichting, afdeeling Wateronderzoek, Vinkendwarsstraat 15, Rotterdam. 218 Onderzoek van water No. 104 Na afloop van het onderzoek ontvangt de aanvrager een schriftelijk rapport. .'s-Gravenhage, 1 Februari 1908. De Directeur-Generaal van den Landbouw, (get.) LOVINK. UlERZIEKTEN BIJ SCHAPEN EN GEITEN 219 105. BEKENDMAKING van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den \3den Juli 1910, betreffende nierziekten bij schapen en geiten. De Directeur-Generaal van den Landbouw brengt het navolgende ter algemeene kennis: veeartsen en houders van schapen en geiten, die met besmettelijke uierziekten of melkgebreken onder deze dieren te kampen hebben, kunnen kosteloos de hulp der Rijksseruminrichting, Vinkendwarsstraat 15, Rotterdam, inroepen, alwaar van deze ziekten en afwijkingen eene speciale studie gemaakt wordt. Ook de veeteelt- en zuivelconsulenten hebben dezelfde bevoegdheid. De werkzaamheden vanwege de Rijksseruminrichting zullen, indien mogelijk, in overleg met den ter plaatse praktizeerenden veearts, eventueel met den veeteelt- of zuivelconsulent, geschieden en de resultaten van dit onderzoek en de te nemen maatregelen-zullen niet alleen ter kennis worden gebracht van den veehouder, maar ook van den veearts en den veeteelt- of zuivelconsulent, indien deze ambtenaren bij het geval betrokken waren of indien de aard van het geval zulks wenschelijk maakt. 's-Gravenhage, 13 Juli 1910. De Directeur-Generaal voornoemd, (get.) P. VAN HOEK. 220 Levering van sera, entstoffen enz. No. 106. BESCHIKKING van den Minister van Landbouw,Nijverheid en Han¬ del van den 28sten December 1921, Directie van den Landbouw, Ze afdeeling no. 17522, betreffende levering van sera, entstoffen, enz. RIJKSSERUMINRICHTING. Levering van sera, entstoffen enz. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op artikel 6 van het Reglement voor de Rijksseruminrichting; Heeft goedgevonden: met ingang van 1 Januari 1922: I. in te trekken de Ministerieele beschikking van 7 Augustus 1919, Directie van den Landbouw, no. 18966, 3de afdeeling (Nederlandsche Staatscourant van 12 Augustus 1919, no. 175), gewijzigd bij beschikking van 8 April 1921, Directie van den Landbouw, no. 5819, 3de afdeeling (Nederlandsche Staatscourant van 8 April 1921, no. 68) en aangevuld bij beschikkingen van 11 November 1921, Directie van den Landbouw, no. 16232, 3de afdeeling (Nederlandsche Staatscourant van 11 en 12 November 1921, no. 220) en van 16 December 1921, Directie van den Landbouw, no. 19017, 3de afdeeling (Nederlandsche Staatscourant van 16 en 17 December 1921, no. 245); II. vast te stellen het navolgende tarief voor de levering door de Rijksseruminrichting van de hieronder genoemde stoffen: 10 c.M8. ƒ 0,15 Vlekziekteserum i 50 o 75 l 100 " "„ 1,50 Vlekziektecultuur / °" 0,08 \ io „ „ 0,10 Serum tegen de septische pleuropneumonie der kalveren Serum tegen de colibacillose der kalveren . . Vogelcholeraserum Serum tegen de Klein'sche kippenziekte .... Polyarthritisserum (kalf) Paracoliserum (kalf) Mond- en klauwzeerserum 10 C-M • / °>25 Serum tegen de besmettelijke borstziekte der var- I ,1: " " ï'^ kens 100 » » 2'50 Miltvuurserum (paard of rund) met of zonder cultuur Tetanusserum (paard of rund) Abortusserum (rund) Pyogenesserum Streptococcenserum (rund) No. 106 Levering van sera, entstoffen enz. 221 Serum tegen de pneumoniestreptococcen van het paard Serum tegen de ovale pneumoniebacillen van het paard Serum tegen den goedaardigen droes Serum tegen abortus der merriën Serum tegen morbus maculosus der paarden . Staphylococcénserum (paard of rund) Polyarthritisserum (veulen) Boutvuurserum ! 10 C-M"- f 0,25 Keratitisserum (rund) •> >> Honden ziekteserum ^00 n 2,50 Serum tegen de uierstreptomycose (paard) . . . Serum tegen de uterusstreptomycose (paard) . . Serum tegen de uteruspyobacillose (rund) . . . Serum tegen de uterusstreptomycose (rund) . . Serum tegen de uteruscolibacillose (rund) . . . Normaal serum Serum tegen de colibacillose der paarden . . . Serum tegen de bacillaire varkenspest f 10 c.M8. ƒ 0,35 Serum tegen de varkenspest (viruspest) . . . . < 50 „ „ 1,75 l 100 "„ "„ 3,50 Abortusentstof / *® » » Boutvuurentstof watJes,per aosis j u.zu poeaer (lste en Züe entstot; l per pakje voor 10 runderen ƒ 2. Entstof tegen de piroplasmose (infectieus bloed- I ' ' wateren van het rund) | " •• Entstof tegen de Klein'sche kippenziekte ... 10 0,25 Entstof tegen abortus der merriën 10 0,50 Tuberculine (onverdund) 1 0,40 (verdund) 5 " " 0,30 Malleïne (onverdund) 1 0,50 (verdund) 2,5 " " 0,25 Paratuberculine 1 2,— Vaccine en autovaccine 1—10 „ „ 0,50 Entstof tegen pokken en diphtheritis van pluimvee 1 H n 0,02 Diagnostische sera 1 1,— Pulvis ovarii 10 gram „ 1,— Pulvis glandulae thyreoideae . ; 10 „ 1,— Schapenbloedlichaampjes 1 c.M*. „ 0,50 Schapenbloed 1 t> 0,06 Middel ter verdelging van ratten en muizen . . 100 „ u 0,70 Reincultuur van melkzuurbacteriën 200 0,40 Emballage wordt afzonderlijk berekend, doch niet teruggenomen. Alle voor het buitenland bestemde stoffen worden tegen dubbel tarief 222 Levering van sera, entstoffen enz. No. 106 III. te bepalen: de aanvragen behooren schriftelijk of telegrafisch te geschieden aan den directeur der Rijksseruminrichting, Vinkendwarsstraat, Rotterdam. In Nederland worden sera en entstoffen, bestemd voor veterinaire doeleinden, alleen verstrekt aan in Nederland gevestigde veeartsen. De verzending heeft plaats per post op kosten en voor risico van de aanvragers. Iedere veearts ontvangt gedrukte formulieren, welke zoodra de werking der inenting is afgeloopen, behoorlijk ingevuld en onderteekend, portvrij, moeten worden teruggezonden aan de Rijksseruminrichting. Na afloop van ieder kwartaal wordt eene afrekening gezonden, terwijl 14 dagen later over het bedrag wordt gedisponeerd. Het middel ter verdelging van ratten en muizen, alsmede de reincultuur van melkzuurbacteriën, worden alleen bij vooruitbetaling afgeleverd; het risico en de onkosten van verzending komen voor rekening van de aanvragers. Deze beschikking geldt niet voor leveringen ten behoeve van inentingen en onderzoekingen, welke van Rijkswege worden verricht. 's-Gravenhage, 28 December 1921. De Minister voornoemd, h. a. van ijsselsteijn. Levering van vogeltuberculine 223 'No. 107. BESCHIKKING van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den \2den Januari 1922, Directie van den Landbouw, Ze afdeeling no. 681, betreffende levering van vogeltuberculine. RIJKSSERUMINRICHTING. Levering van Vogeltuberculine. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op art. 6 van het reglement voor de Rijksseruminrichting; Maakt bekend: dat aan de Rijksseruminrichting vervaardigd en aan in Nederland gevestigde veeartsen afgeleverd wordt vogeltuberculine, bestemd voor de onderkenning van de tuberculose van het pluimvee. De prijs der vogeltuberculine bedraagt per hoeveelheid van 1 c.M3. ƒ 0,40. De aanvragen moeten portvrij per brief of per telegram gericht worden aan den directeur van voornoemde inrichting, Vinkendwarsstraat 13, Rotterdam. 's-Gravenhage, 12 Januari 1922. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 224 Verstrekking van miltvuurserum No. 108. MISSIVE van den Inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst van den 8sten Mei 1918, no. 460, betreffende miltvuurserum. Ten einde de tijdige aanwending van miltvuurserum in spoedeischende gevallen te bevorderen, heeft de Directeur der Rijksseruininrichting zich bereid verklaard, den Districtsveeartsen eene hoeveelheid van 800 c.M8. miltvuurserum voor runderen en 200 c.M8. miltvuurserum voor paarden in voorraad te geven. Dit serum zoude dan uitsluitend bestemd moeten worden voor zieke, niet ook voor gezonde en verdachte dieren. De districtsveearts zoude verder, zoodra hij aan een veearts een gedeelte van zijn voorraad heeft afgegeven, daarvan onmiddellijk kennis behooren te geven aan de Rijksseruminrichting, opdat de betrokken veearts voor het verschuldigde bedrag gedebiteerd kunne worden. Voorts zal het noodig zijn, dat ieder half jaar het serum, dat gedurende dien tijd ongebruikt bleef, door een nieuwen voorraad vervangen wordt. Gaarne zal ik vernemen, of gij onder genoemde voorwaarden serum in depót wenscht te ontvangen. De Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, remmelts. Miltvuurserum in depót 225 109. MISSIVE van den Directeur der Rijksseruminrichting van den 20sten Juni 1918, no. 2404, aan den Districtsveearts te Utrecht, betreffende miltvuurserum in depót. In verband met een door mij gevoerde correspondentie met den heer Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst te 's-Gravenhage, heb ik de eer U te berichten, dat heden aan Uw adres z.g. in depót wordt afgezonden 800 c.M8. miltvuurserum voor runderen en 200 c.M8. voor paarden, teneinde bij een voorkomend geval van miltvuur onmiddellijk over eene zekere hoeveelheid serum te kunnen beschikken. Dit serum is uitsluitend bestemd voor de op bladzijde 3 van de hierbij gaande gebruiksaanwijzing bedoelde zieke dieren, niet echter voor gezonde en verdachte dieren. Zoodra door U aan eenigen veearts een gedeelte van den voorraad 'wordt afgegeven, moet hiervan onmiddellijk opgave worden gedaan aan de Rijksseruminrichting, ten einde den betreffenden veearts voor het verschuldigd bedrag te kunnen debiteeren. Tevens is het noodig, dat U, een half jaar na ontvangst van het serum, den dan nog aanwezigen voorraad terugzendt, om het door versch serum te doen vervangen. De Directeur der Rijksseruminrichting, j. poels. Veewet 15 226 Gebruiksaanwijzing voor miltvuurserum No. 109 GEBRUIKSAANWIJZING VOOR MILTVUURSERUM. SERUM. Bereiding van het serum. Het miltvuurserum wordt bereid uit bloed, afkomstig van paarden en runderen, welke dieren gedurende eenige maanden met groote hoeveelheden van virulente miltvuurbacillen werden ingespoten. Het is vermengd met 0.5 % carbol en moet op een vorstvrije, koele en donkere plaats bewaard worden. •Toepassing van het serum. Het miltvuurserum heeft eene curatieve werking; het kan derhalve vooral gebruikt worden om aan miltvuur lijdende dieren te genezen. Wijl het evenwel bekend is, dat vele ENTSTOF (cultuur). Bereiding van de entstof. De miltvuurentstof bestaat uit miltvuurbacillen, die gekweekt worden bij een temperatuur van ongeveer 42 %°C Hierdoor zijn deze dermate in virulentie gewijzigd, dat zij, in eene bepaalde hoeveelheid onderhuids ingespoten, geen letale miltvuurinfectie veroorzaken, maar slechts eene in den regel bijna onmerkbaar verloopende inentingsziekte. De bacillen bevinden zich in eene vloeistof, waarvan de samenstelling langs scheikundigen weg, rekening houdende met de biologische eigenschappen der bacillen, heeft plaats gehad. In deze vloeistof behouden de bacillen, zonder zich te reproduceeren, niet alleen hunne vitaliteit, maar ook gedurende eenigen tijd die virulentie, welke noodig is om bij het ingeente dier immuniteit op te wekken. Van de op de aangegeven wijze gekweekte bacillen worden geprepareerd eene le, (zwakkere) en eene 2e, (sterkere) entstof. Beide entstoffen worden verzonden in fleschjes van bruin glas met omgebogen hals, die voorzien zijn van een etiquet, waarop de diersoort en de dosis zijn aangegeven. Bovendien komt op het etiquet voor de aanduiding: le entstof of 2e entstof. De entstof mag in geen geval langer dan 5 dagen bewaard worden. Ongeveer 12 dagen na de le entstof wordt de 2e entstof toegezonden. Toepassing van de entstof. De miltvuurentstof geeft geen curatieve maar uitsluitend eene preventieve werking. Op erven en vooral in weilanden, waar een geval van miltvuur is voorgekomen, worden niet No. 109 Gebruiksaanwijzing voor miltvuurserum 227 paarden en schapen voor de miltvuurentstof (cultuur) eene bijzondere gevoeligheid bezitten, verdient het aanbeveling, wanneer deze dieren preventief tegen miltvuur ingeënt worden deze tevens in te spuiten met miltvuurserum. Daar het miltvuurserum vermengd is met 0.5 % carbol, mag de miltvuurentstof (cultuur) nimmer ingespoten worden met dezelfde spuit, waarmede het serum werd ingespoten. Door het carbol zouden de miltvuurkiemen in de entstof gedood of onwerkzaam kunnen worden. Overigens kunnen het serum en de cultuur onmiddellijk na elkander bij hetzelfde dier worden ingespoten. Aangezien het miltvuurserum geen miltvuurkiemen bevat, is het geheel onschadelijk eh kan men zonder bezwaar alle dieren, die aan de besmetting zijn blootgesteld, daarmede behandelen. Ten einde het optreden van anaphylaxie (serumziekte) te vermijden, wordt het miltvuurserum voor het gebruik bij runderen, schapen en geiten, bereid van geïmmuniseerde runderen en het miltvuurserum voor het gebruik bij paarden en varkens bereid van geïmmuniseerde paarden. De operatie. De inspuiting van het miltvuurserum geschiedt subcutaan bij runderen en paarden aan de zijvlakten van den hals, bij schapen en geiten aan den hals of aan de inwendige schenkelvlakten en bij varkens achter de ooren. Indien groote hoeveelheden serum bij zieke dieren worden ingespoten, spuit men niet de geheele hoeveelheid op ééne plaats in, maar op meerdere plaatsen. Het verdient aanbeveling de plaats van inspuiting vooraf goed te reinigen, bij voorkeur met alcohol. ente dieren zou mogen gerekend word en runderen aan de zijvlakten van dei zelden meerdere der verdachte dieren aangetast. Een van de voornaamste verschijnselen, waaruit men mag aannemen, dat een van miltvuur verdacht dier aan miltvuur lijdt, is de veelal vrij aanzienlijke verhooging der temperatuur. Wijl de miltvuurentstof bestaat uit miltvuurbacillen en derhalve geen curatieve werking heeft, is het gevaarlijk aangetaste dieren in te enten, omdat het letaal verloop der ziekte daardoor kan bevorderd worden. Wanneer van miltvuur verdachte dieren moeten worden ingeënt, dient men deze dieren eerst met miltvuurserum te behandelen en 14 dagen nadien, wanneer de temperatuur normaal is en men zekerheid heeft, dat de dieren gezond zijn, de cultuurenting toe te passen. De miltvuurenting is vooral aangewezen bij die dieren, die weilanden moeten bezoeken, waarin het miltvuur veelvuldig voorkomt, of die gevoed worden met hooi, afkomstig van verdachte weilanden. In het algemeen verdient de miltvuurenting bevorderd te worden in streken, waar het miltvuur enzoötisch optreedt. f De operatie. Bij een paard, rund of kalf (boven 4 maanden) wordt met eene vooraf goed gereinigde spuit % c.M*. en bij een kalf (beneden 4 maanden), een schaap, geit of varken % c.M*. der entstof onder de huid gespoten. De operateur drage zorg, dat bij de inspuiting nauwkeurig rekening wordt gehouden met de opgegeven hoeveelheden. Worden grootere hoeveelheden ingespoten, dan zou zich een te sterke inentingsziekte kunnen openbaren, terwijl door de inspuiting van een geringere hoeveelheid slechts op een onvoldoende immuniteit bij de inge:n. De inenting geschiedt bij paarden . hals, bij schapen, geiten en varkens 228 Gebruiksaanwijzing voor miltvuurserum No. 109 aan de inwendige schenkel vlakten. Evenwel kan bij runderen de inspuiting ook geschieden onder de huid achter de schouders en bij varkens onder de huid achter de ooren. Indien entstof (cultuur) én serum bij een dier worden ingespoten, geschiedt de serum-inspuiting b.v. aan de linker halsvlakte of aan den linker schenkel en de cultuur-inspuiting aan de rechter halsvlakte of aan den rechter schenkel. Schapen en geiten worden op de bekende wijze in zittende positie gebracht, zoodat het opwaarts gerichte dier met schoft, hals en kop leunt tegen den helper, die met elke hand een voorbeen omvat. De plaats der inenting wordt vooraf goed gereinigd. Bij de inspuiting van de le entstof neme men daarvoor steeds de linker halsvlakte resp. linker achterschouderstreek of den linkerschenkel en bij de inspuiting van de 2e entstof de rechter halsvlakte resp. rechter achterschouderstreek of den rechterschenkel. Het fleschje, waarin de entstof aanwezig is, moet alvorens men het opent, goed geschud worden, hetgeen eveneens moet geschieden met de gevulde spuit, voordat een opvolgend dier wordt ingeënt. De inspuiting der 2e entstof geschiedt 14 dagen na de inspuiting der le entstof. In ieder geval moeten er tenminste 12 dagen verloopen tusschen de inentingen met de le en 2e entstof. Het zou schadelijke gevolgen kunnen hebben, wanneer tusschen beide inentingen een kortere termijn genomen werd. De spuit, waarmede de inenting geschiedt, moet, zonder gebruik van antiseptica, grondig gereinigd worden. Na afloop der inenting moet zij gedurende 10 minuten in gedistilleerd water uitgekookt en de overgebleven entstof vernietigd worden. Indien het fleschje geopend geweest is, moet de entstof denzelfden dag gebruikt worden en in den zomer, wanneer het warm is, in ieder geval binnen 6 uur na de opening. TABEL aangevende de doses serum en entstof (cultuur), aan te wenden als volgt: a. Bij gezonde, niet van miltvuurbesmetting verdachte dieren. 2de ENTING. DIERSOORT. l»te ENTING. (U dagen m de lste ENTING.) RUND. 54 cM*. cultuur + 10 c.M*. serum. *7s cM'. cultuur. KALF y M, cultuur + 10 c.M». serum. Yt c.M». cultuur, boven 4 maanden. f_ KALF y c M, cultuur + 10 c.M'. serum. Yt c.M«. cultuur, beneden 4 maanden. PAARD. Yt eM'. cultuur + 30 cM'. serum. Yt c.M". cultuur + 30 c.M'. serum. SCHAAP. Yt c.M*. cultuur + 20 c.M*. serum. V» c.M*. cultuur + 20 cM*. serum. LAM. '/„cM*. cultuur + 20 cM'. serum. Vu c.M«. cultuur + 20 c.M*. serum. GEIT. Yt c.M*. cultuur + 20 c.M'. serum. Y» c.M'. cultuur + 20 c.M'. serum. VARKEN. Yt c.M*. cultuur + 20 C.M*. serum. Yt c.M*. cultuur + 20 c.M*. serum. No. 109 Gebruiksaanwijzing voor miltvuurserum 229 b. Verdachte dieren worden, zooals hiervoor onder „Toepassing van de entstof" is vermeld,- voorloopig ingespoten met serum en 14 dagen nadien, wanneer de temperatuur normaal is en men zekerheid heeft, dat de dieren gezond zijn, worden zij verder behandeld zooals in bovenstaande tabel is aangegeven voor gezonde dieren. Deze voorloopige serumbehandeling is de volgende: Paard met 30 c.M'. serum. Rund of kalf ' Schaap Lam \ „20 „ Geit Varken c. Zieke dieren worden uitsluitend ingespoten met serum en wel: Paard, rund of kalf met 100 c.M*. serum. Schaap, lam, geit of varken met 25 a 50 c.M.8 serum. Indien geen herstel intreedt, kan de inspuiting met dezelfde dosis herhaald worden. OPMERKINGEN. Mocht op de inenting in een enkel geval eene hevige reactie volgen, dan moet het dier met serum ingespoten worden, zooals aangegeven is voor dieren, die aan miltvuur lijden. Het is niet geoorloofd bij de inspuiting van gezonde dieren dezelfde, niet ontsmette canule te gebruiken, die gebruikt werd bij de inspuiting van zieke dieren. Wanneer gezonde en zieke dieren aan de operatie onderworpen worden, geschiedt deze het eerst bij de gezonde dieren. 230 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs No. 110. WET van den 15den December 1917, (Staatsblad no. 700), tot rege¬ ling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs. TITEL L Algemeene bepalingen. Artikel 1. Hooger landbouwonderwijs en hooger veeartsenijkundig onderwijs omvatten de vorming en voorbereiding tot zelfstandige beoefening der landbouw- en der veeartsenijkundige wetenschappen en tot het bekleeden van maatschappelijke betrekkingen, waarvoor opleiding in die wetenschappen vereischt wordt. Artikel 2. Voor zooverre niet uitdrukkelijk anders is aangegeven, geldt alles wat in deze wet wordt geregeld gelijkelijk voor de beide hoogescholen in artikel 4 genoemd. Artikel 3. Waar in deze Wet wordt gesproken van Onzen Minister, wordt bedoeld de Minister, met de uitvoering dezer wet belast. TITEL II. Van de hoogescholen. HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Artikel 4. Behalve waar zulks noodig geacht wordt aan Rijksuniversiteiten, wordt van Rijkswege hooger landbouwonderwijs gegeven aan eene landbouwhoogeschool en hooger veeartsenijkundig onderwijs aan eene veeartsenijkundige hoogeschool. Artikel 5. De Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen wordt de landbouwhoogeschool en de Rijksveeartsenijschool te Utrecht wordt de veeartsenijkundige hoogeschool. Artikel 6. zie no. in. Voor zooverre niet door deze wet bepaald, worden bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld: a. de inwendige inrichting der hoogeschool; b. de werkkring van het college van. curatoren; c. de voorwaarden voor het verleenen van den doctorstitel, de promotiën, de wijze van afnemen, de omvang en de duur der examens, de tijdstippen waarop zij worden gehouden en al wat verder daarop betrekking heeft. No. 110 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs 231 HOOFDSTUK II. Van het onderwijs. Artikel 7. 1. Aan de landbouwhoogeschcol wordt van Rijkswege onderwijs gegeven in: a. de wiskunde en werktuigkunde; b. de natuurkunde en meteorologie; c. de scheikunde; d. de delfstof- en aardkunde; e. de plantkunde; ƒ. de dierkunde; g. de microbiologie; h. de rechts- en staatswetenschap; f. de wetenschap van akker- en weidebouw; k. de veeteeltwetenschap; /. de leer der zuivelbereiding; m. de tuinbouwwetenschap; n. de boschbouwwetenschap; 0. de plantenziektenkunde; p. de gezondheids- en ziekteleer der huisdieren; q. de technologie; r. de cultuurtechniek; s. de land- en boschbouwarchitectuur; t. het landmeten en waterpassen; u. de tuinarchitectuur;. v. de leer en de geschiedenis van het land-, tuin- en boschbouwbedrijf; w. de handelswetenschap; x. de kennis der Indische landen en volkeren; ij. de belangrijkste Indische talen; z. de beschavingsgeschiedenis; aa. de paedagogiek en methodiek van het landbouwonderwijs; bb. de gezondheidsleer van den mensch en de verbandleer; cc. het handteekenen. Het onderwijs omvat zoowel de studie der landbouwwetenschap voor de gematigde luchtstreek als die voor de tropen. 2. Door Ons wordt bepaald, curatoren en den senaat gehoord, hoe de vakken, bovengenoemd, worden onderverdeeld of samengevoegd en door welke docenten zij worden onderwezen, zulks in verband met den ontwikkelingsgang der verschillende wetenschappen en met de eischen aan het onderwijs gesteld. 3. Het theoretisch onderwijs wordt aangevuld door practische oefeningen op de terreinen en in de laboratoria en stallen der landbouwhoogeschool, zoomede door excursiën en door oefeningen in de seminaria der hoogleeraren. Artikel 8. 1. Aan de veeartsenijkundige hoogeschool wordt van Rijkswege onderwijs gegeven in: a. de natuurkunde; b. de scheikunde; 232 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs No. 110 c. de dierkunde en de embryologie; d. de plantkunde; e. de microbiologie; ƒ. de ontleedkunde der huisdieren; g. de weefsel leer en de physiologie der huisdieren; h. de ziektekundige ontleedkunde en ziektekundige weefselleer der huisdieren; i. de ziektekunde der huisdieren; k. de geneeskunde der huisdieren; /. de heelkunde der huisdieren; m. de verloskunde der huisdieren; n. de gezondheidsleer der huisdieren; o. de kennis der geneesmiddelen, de geneesmiddel- en vergiftleer; p. de artsenijbereidkunde; q. de veeteeltwetenschap; r. de kennis der menschelijke voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong; s. de Staatsbemoeiing op veeartsenijkundig gebied en de gerechtelijke veeartsenijkunde; t. de geschiedenis der veeartsenijkunde; u. de landhuishoudkunde. Het onderwijs omvat zoowel de studie der veeartsenijkundige wetenschap voor de gematigde luchtstreek als die voor de tropen. 2. Door Ons wordt bepaald, curatoren en den senaat gehoord, hoe de vakken, bovengenoemd, worden onderverdeeld of samengevoegd en door welke docenten zij worden onderwezen, zulks in verband met den ontwikkelingsgang der verschillende wetenschappen en met de eischen aan het onderwijs gesteld. 3. Het theoretisch onderwijs wordt aangevuld door practische oefeningen in de laboratoria, klinieken en stallen en door de buitenpraktijk der veeartsenijkundige hoogeschool, zoomede door excursiën en door oefeningen in de seminaria der hoogleeraren. Artikel 9. Wanneer Wij het noodig oordeelen, kan van Rijkswege onderwijs worden gegeven in vakken niet vermeld in de artikelen 7 en 8. HOOFDSTUK III. Van de hulpmiddelen voor het onderwijs, de prijsvragen en de beurzen. Artikel 10. 1. Ten behoeve van de huisvesting en de verzorging van het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek worden jaarlijks de vereischte gelden van Rijkswege beschikbaar gesteld. 2. Het beheer en het gebruik der verzamelingen, hulpmiddelen, inrichtingen en terreinen worden door Ons, curatoren gehoord, geregeld. Artikel 11. 1. Telken jare kunnen door den senaat eene of meer prijsvragen worden uitgeschreven, het aantal te bepalen door Onzen Minister, curatoren gehoord. No. 110 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs 233 2. Voor het meest voldoende antwoord van een der studeerenden aan eene Nederlandsche instelling voor hooger onderwijs, dat de senaat of eene commissie uit zijn midden der bekroning waardig keurt, wordt een gouden eerepenning toegekend. Artikel 12. Telken jare wordt voor elke der beide hoogescholen een bedrag van ten hoogste ƒ 3000.— van Rijkswege beschikbaar gesteld, teneinde daaruit, op voordracht van curatoren, aan studeerenden, gelden voor het ondernemen van eene buitenlandsche studiereis te verstrekken en een bedrag van ten hoogste ƒ 2400.—, om, voor zooveel noodig, aan onvermogende studenten van buitengewonen aanleg beurzen, ten bedrage van niet meer dan ƒ 800.— per jaar, toe te kennen. HOOFDSTUK IV. Van de docenten, de ambtenaren en de beambten. Artikel 13. 1. De docenten der hoogeschool bestaan uit gewone hoogleeraren, buitengewone hoogleeraren, lectoren en privaatdocenten. 2. Waar in de artikelen 14, 15, 18, 19 en 20 van hoogleeraren gesproken wordt, zijn hieronder buitengewone hoogleeraren niet begrepen. Artikel 14. 1. De hoogleeraren worden door Ons benoemd en ontslagen. 2. Voor elke te vervullen plaats wordt door curatoren eene met redenen omkleede aanbevelingslijst aan Onzen Minister aangeboden. 3. Bij deze aanbevelingslijst wordt het advies van den senaat overgelegd. 4. Ontslag wordt niet verleend dan op eigen verzoek, of nadat curatoren zijn gehoord; deze geven deswege, den belanghebbende gehoord of opgeroepen, hun advies. 5. Eervol ontslagen hoogleeraren behouden den titel van hoogleeraar. Artikel 15. De hoogleeraren genieten eene jaarwedde uit 's Rijks kas, waarvan het bedrag door Ons is vast te stellen. Artikel 16. Elk hoogleeraar en lector wordt benoemd tot het geven van onderwijs in bepaalde vakken in zijne aanstelling genoemd; wijziging kan daarin alleen met zijn goedvinden worden aangebracht. Artikel 17. 1. Het staat iederen hoogleeraar vrij, met goedkeuring van curatoren, den senaat gehoord, behalve de hem opgedragen lessen nog andere te geven. 2. De besluiten van curatoren tot het verleenen of weigeren dier goedkeuring Worden aan Onzen Minister medegedeeld en kunnen door Ons vernietigd worden. 3. Aan de hoogleeraren kan met Onze goedkeuring, curatoren gehoord, worden toegestaan de hun opgedragen vakken van onderwijs met elkander te verwisselen. 234 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs No. 110 Artikel 18. 1. De hoogleeraren bekleeden geene ambten of bedieningen dan met Onze toesternrning; de lectoren behoeven daartoe de toestemming van Onzen Minister. 2. Hoogleeraren, het lidmaatschap van eene der beide Kamers der Staten-Generaal aanvaardende, zijn gedurende dat lidmaatschap van rechtswege op non-activiteit en genieten de helft hunner jaarwedde als verlof tractement. Artikel 19. 1. De hoogleeraren en lectoren der landbouwhoogeschool mogen het land-, tuin- of boschbouwbedrijf of de gewone veeartsenijkundige practijk niet uitoefenen. 2. Voor het optreden als technisch adviseur en het ontwerpen of uitvoeren van of toezicht houden over werken, wordt voor de hoogleeraren en lectoren der landbouwhoogeschool de vergunning van Onzen Minister vereischt. 3. Behoudens kostelooze behandeling van patiënten ten behoeve van het onderwijs mogen de hoogleeraren en lectoren der veeartsenijkundige hoogeschool geen gewone practijk uitoefenen. 4. De hoogleeraren en lectoren der landbouwhoogeschool zijn verplicht hunne vaste woonplaats te hebben binnen de gemeente Wageningen, tenzij zij van Onzen Minister vergunning hebben erlangd om in eene aangrenzende gemeente te wonen. Artikel 20. 1. Met het einde van het studiejaar, waarin een hoogleeraar den ouderdom van zeventig jaren bereikt, wordt hem ontslag verleend. 2. Op voorstel van den senaat kan aan den hoogleeraar, wien op grond van het eerste lid van dit artikel ontslag is verleend, door curatoren worden toegestaan lessen te blijven geven in aan te wijzen vakken. Deze worden op de gewone wijze aangekondigd. 3. Voor de toepassing van de artikelen 7 en 8 tellen deze lessen niet mede. Artikel 21. 1. De buitengewone hoogleeraren en lectoren worden door Ons, curatoren en den senaat gehoord, benoemd. 2. Zij genieten eene jaarwedde uit 's Rijks'kas, waarvan het bedrag door Ons is vast te stellen. 3. Het bepaalde in artikel 14, vierde lid, is op hen van toepassing. Artikel 22. 1. Tot het geven van hooger onderwijs aan de hoogeschool kunnen privaatdocenten door Onzen Minister, curatoren en den senaat gehoord, tot wederopzeggens worden toegelaten. 2. Van de inrichtingen, verzamelingen en hulpmiddelen voor het onderwijs kunnen curatoren, onder door hen te stellen voorwaarden, aan privaatdocenten het gebruik vergunnen. No. 110 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs 235 Artikel 23. Bij verhindering of ontstentenis van een hoogleeraar of lector, en in het geval, bedoeld in het tweede lid van artikel 18, worden door Ons maatregelen tot voorziening bevolen, indien het belang van het onderwijs dit vordert. Artikel 24. 1. Op voorstel van curatoren kunnen telken jare, onder goedkeuring van Onzen Minister, den senaat gehoord, door een of meer deskundigen buiten de hoogeschool, voordrachten of cursussen worden gehouden. 2. Eveneens op voorstel van curatoren kunnen door hoogleeraren, lectoren en privaatdocenten, of door deskundigen buiten de hoogeschool, cursussen worden gehouden voor belangstellenden, die niet als student zijn ingeschreven, of voor die categorieën van personen, welke, hoezeer niet bestemd voor het bekleeden van maatschappelijke betrekkingen, waarvoor opleiding in de landbouw- of de veeartsenijkundige wetenschappen in haren vollen omvang vereischt wordt, niettemin voor de vervulling van hun ambt een hoogere opleiding in enkele dier wetenschappen niet kunnen ontberen. 3. Voor deze cursussen wordt eene regeling door Ons vastgesteld, curatoren gehoord. Het programma wordt jaarlijks in Juni door den senaat opgemaakt en vastgesteld door Onzen Minister, curatoren gehoord. 4. Ter bestrijding van de kosten dezer voordrachten en cursussen wordt jaarlijks een voldoend bedrag van Rijkswege beschikbaar gesteld. Artikel 25. 1. Het beheer van de bibliotheek wordt gevoerd door een bibliothecaris, volgens regelen door Ons, curatoren gehoord, vast te stellen. 2. Hij wordt door Ons benoemd en ontslagen, curatoren en den senaat gehoord. Artikel 26. 1. De ambtenaren en beambten worden benoemd en ontslagen door Onzen Minister, die bevoegd is deze taak, wat de lagere beambten betreft, op te dragen aan curatoren, den rector-magnificus of den administrateur. 2. De jaarwedden en de arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld door Onzen Minister. 3. De werkzaamheden van deze personen, behalve die van den administrateur, worden bij instructie door curatoren, den senaat gehoord, geregeld. HOOFDSTUK V. Van het bijwonen der lessen. Artikel 27. 1. Hij, die het onderwijs der hoogleeraren of lectoren eens of meermalen bijwoont, is deswege voor elk studiejaar eene som van ƒ200.— verschuldigd, welke in 's Rijks schatkist wordt gestort. 2. Terugbetaling dezer gelden geschiedt uitsluitend, indien door overlijden vóór den aanvang der lessen van deze geen gebruik is gemaakt en alsdan op aanvraag van de erfgenamen. 236 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs No. 110 3. Behalve voormelde ƒ 200.— wordt ter zake van het onderwijs, door hoogleeraren en lectoren gegeven, geenerlei betaling gevorderd. 4. Hij, die in het bezit is van een der in artikel 46, eerste en derde lid, bedoelde diploma's, of van die, bedoeld in artikel 118 der hoogeronderwijswet, of die tot de in artikel 131 der hoogeronderwijswet bedoelde promotie is toegelaten, óf eene Rijksbeurs geniet, óf ter zake van het onderwijs der hoogleeraren en lectoren van Rijksuniversiteiten en -hoogescholen eene som van ƒ 800.— heeft betaald, óf door den rector-magnificus van eene der Rijksuniversiteiten of -hoogescholen voor volledig onderwijs is ingeschreven, is van de betaling, bij het eerste hd van dit artikel voorgeschreven, vrijgesteld 1). Artikel 28. 1. Het recht tot het bijwonen van het onderwijs wordt verkregen door. inschrijving bij den rector-magnificus, behoudens het bepaalde bij artikel 29 2. De inschrijving geschiedt kosteloos; de rector-magnificus geeft daarvan een door hem onderteekend bewijs af in den vorm door Onzen Minister te bepalen; zij geldt voor het studiejaar waarin zij is geschied en geeft voor dat jaar recht op toegang tot alle lessen, alsmede tot alle inrichtingen, verzamelingen en terreinen der hoogeschool, behoudens het bepaalde bij het tweede hd van de artikelen 10 en 45. 3. De rector-magnificus gaat niet over tot de inschrijving, dan op vertoon van het bewijs, dat de belanghebbende de gelden, bedoeld bij artikel 27, eerste hd, heeft betaald, of op grond van het bepaalde bij artikel 27, vierde hd, van het betalen dier gelden is vrijgesteld. Artikel 29. 1. Onze Minister, de daartoe door hem aan te wijzen personen, de curatoren, hoogleeraren, lectoren, privaatdocenten, ambtenaren en beambten der hoogeschool zijn te allen tijde bevoegd alle lessen aan de hoogeschool bij te wonen. 2. De hoogleeraren en lectoren zijn, ieder voor zooveel hunne lessen betreft, bevoegd gedurende enkele uren aan personen, die niet volgens artikel 28 zijn ingeschreven, toegang tot hunne lessen te verleenen. Artikel 30. 1. Aan hem, die slechts enkele lessen van de hoogleeraren of lectoren wenscht te volgen, kan daartoe door curatoren telkens voor één studiejaar verlof worden verleend. In dat geval is ter zake van dit onderwijs verschuldigd voor lessen, die gegeven worden: eenmaal per week ƒ 10.—; tweemaal per week H 20.—; driemaal per week 30.—; vier of meermalen per week m 40.—. 2. Het tweede en vierde lid van artikel 27 zijn op deze gelden van toepassing. *) Aan dit artikel is bij de wet van 3 Juni 1918 (Staatsblad no. 325) het volgende toegevoegd: „terwijl hij, die ter zake van het onderwijs der hoogleeraren en lectoren van Rijksuniversiteiten en -hoogescholen en der leeraren van de Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen en van de Rijksveeartsenijschool te Utrecht eene som van meer dan ƒ 600,— heeft betaald, slechts zooveel verschuldigd is, als aan het bedrag van ƒ 800,— ontbreekt. No. 110 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs 237 3. Het recht tot het bijwonen van dit onderwijs wordt verkregen door inschrijving bij den rector-magnificus, die daartoe niet overgaat dan op vertoon van het bewijs, dat het verlof van curatoren, bedoeld bij het eerste lid van dit artikel, verkregen is en de voormelde gelden betaald zijn. 4. De rector-magnificus geeft van de inschrijving een door hem onderteekend bewijs af, in den vorm door Onzen Minister te bepalen. 5. Curatoren verstrekken den belanghebbende op vertoon van dat bewijs eene verklaring tot welke der inrichtingen en verzamelingen, in het tweede lid van artikel 28 vermeld, hij mag worden toegelaten, behoudens het bepaalde bij het tweede lid van de artikelen 10 en 45. Artikel 31. Hij, die zonder daartoe gerechtigd te zijn, eens of meermalen het onderwijs aan de hoogeschool bijwoont, wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste ƒ 250.—. Het strafbare feit wordt als overtreding beschouwd. HOOFDSTUK VI. Van het beheer en het toezicht. Artikel 32. 1. Aan de hoogeschool is een college van curatoren, bestaande uit drie of vijf leden. Zij worden door Ons benoemd en ontslagen. 2. Om de twee jaren treedt een hunner af; de aftredende is weder benoembaar. 3. Het college van curatoren stelt een huishoudelijk reglement voor zijne werkzaamheden vast en onderwerpt dit aan de goedkeuring van Onzen Minister. Artikel 33. 1. Curatoren worden bijgestaan door een bezoldigden secretaris; hij wordt door Ons benoemd en ontslagen. 2. Curatoren zenden te zijner benoeming eene aanbevelingslijst van twee personen aan Onzen Minister. 3. De secretaris treedt om de vijf jaren af en is weder benoembaar. 4. Voor bureaukosten wordt hem een jaarlijksch abonnement toegestaan. Hij ontvangt vergoeding voor reis- en verblijfkosten. Artikel 34. 1. De curatoren genieten geene jaarwedde. 2. Zij ontvangen vergoeding voor reis- en verblijfkosten. • Artikel 35. Curatoren waken voor de getrouwe naleving van deze wet en van alle krachtens haar uitgevaardigde verordeningen, de hoogeschool betreffende. Artikel 36. Maken de hoogleeraren, lectoren, ambtenaren of beambten zich aan plichtverzuim of wangedrag schuldig, dan nemen curatoren de vereischte maatregelen van spoedeischenden aard, waaronder schorsing voor ten hoogste zes weken, en doen aan Onzen Minister de noodige voorstellen, zelfs tot ontslag. 238 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs No. 110 Artikel 37. Curatoren doen jaarlijks vóór 1 November aan Onzen Minister een uitvoerig verslag van den staat der hoogeschool gedurende het afgeloopen studiejaar en zenden hem vóór 15 Mei eene begrooting der uitgaven voor het volgend burgerlijk jaar. Artikel 38. 1. De gezamenlijke gewone hoogleeraren vormen den senaat der hoogeschool. 2. De buitengewone, alsmede de eervol ontslagen hoogleeraren, bedoeld bij artikel 20, hebben in den senaat zitting met raadgevende stem. 3. De senaat stelt een reglement vast voor zijne vergaderingen. 4. De hoogleeraar die het voorzitterschap bekleedt draagt den titel van rector-magnificus. 5. Hij wordt voor den duur van elk studiejaar door Ons benoemd uit eene door den senaat opgemaakte voordracht van drie gewone hoogleeraren, waarbij de aftredende rector-magnificus buiten aanmerking blijft. Artikel 39. 1. Bij den senaat is een secretaris. 2. Elk hoogleeraar is op zijne beurt, volgens een rooster door den senaat vast te stellen, gedurende een jaar met deze betrekking belast. 3. Hij treedt af op hetzelfde tijdstip als de rector-magnificus. Artikel 40. De rector-magnificus en de secretaris ontvangen ieder voor de waarneming van hunne betrekking eene toelage, door Ons te bepalen. Artikel 41. 1. De rector-magnificus wordt in zijne werkzaamheden bijgestaan door twee assessoren. Zij worden door den senaat uit zijn midden benoemd voor den tijd van een jaar en treden af op het in artikel 39 vermelde tijdstip; de aftredenden zijn weder benoembaar. 2. Bij verhindering of ontstentenis van den rector-magnificus worden zijne werkzaamheden door den oudste in jaren der assessoren waargenomen. 3. Bij verhindering of ontstentenis van den secretaris treedt zijn laatste aanwezige voorganger op. Artikel 42. De senaat, de rector-magnificus en elk hoogleeraar in het bijzonder geven aan onzen Minister en aan curatoren alle noodige inlichtingen en berichten. Artikel 43. 1. Het geldelijk en administratief beheer der hoogeschool wordt gevoerd door een administrateur. 2. Hij wordt door Ons benoemd en ontslagen, curatoren en den senaat gehoord. 3. Zijne werkzaamheden worden bij instructie door Ons, curatoren en den senaat gehoord, geregeld. No. 110 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs 239 Artikel 44. De handhaving der tucht onder de Studenten is opgedragen aan den rector-magnificus. Artikel 45. L Bij overtreding der tucht of bij wangedrag waarschuwt of berispt de rector-magnificus. 2. In buitengewone gevallen, ter beoordeeling van den senaat, alsmede indien een student, bij den rector-magnificus of bij den senaat ontboden, moedwillig niet verschijnt, is de senaat bevoegd den overtreder den toegang tot de hoogeschool voor een tijdvak van ten minste een jaar en ten hoogste vijf jaren te ontzeggen. 3. Van de uitspraak van den senaat kan door den belanghebbende bij Onzen Minister in hooger beroep worden gekomen. TITEL III. Van de wetenschappelijke graden, getuigschriften en diploma's. Artikel 46. 1. Aan de landbouwhoogeschool is het diploma van landbouwkundig ingenieur verkrijgbaar. 2. Nader wordt bij dfezen titel aangeduid: a. door de letter L, dat de gediplomeerde studie heeft gemaakt van den landbouw in de gematigde luchtstreek, meer in het bijzonder van dien in Nederland; door de letters K L, dat hij studie heeft gemaakt van den landbouw in de tropische gewesten, meer in het bijzonder van dien in de Nederlandsche koloniën; c. door de letter T, dat hij studie heeft gemaakt van den tuinbouw; d. door de letter B, dat hij studie heeft gemaakt van den boschbouw in de gematigde luchtstreek, meer in het bijzonder van dien in Nederland; e. door de letters K B, dat hij studie heeft gemaakt van den boschbouw in de tropische gewesten, meer in het bijzonder van dien in de Nederlandsche koloniën. 3. Aan de veeartsenijkundige hoogeschool is het diploma van veearts Zio no- 11 verkrijgbaar. 4. Aan de bezitters van het diploma van landbouwkundig ingenieur kan door den senaat der landbouwhoogeschool en ten overstaan van dit lichaam of van eene commissie uit zijn midden, na verdediging van een proefschrift, het doctoraat in de landbouwkunde worden verleend en aan de bezitters van het diploma van veearts door den senaat der veeartsenijkundige hoogeschool of eene commissie uit zijn midden op dezelfde wijze het doctoraat in de veeartsenijkunde. 5. Het diploma, in het derde lid bedoeld, wordt geacht gelijk te zijn aan de acte van bevoegdheid, vermeld in het eerste hd van artikel 1 der wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad no. 98), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 Februari 1902 (Staatsblad no. 14). 6. De diploma's in het eerste en derde lid bedoeld geven in het algemeen de daaraan bij deze en andere wetten verbonden of te verbinden bevoegdheden tot het geven van onderwijs en het uitoefenen van ambten en bedieningen. 240 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs No. 110 Zie no. 114. Artikel 47. 1. De examens aan de hoogeschool worden afgenomen door de hoogleeraren en lectoren, zoo noodig aangevuld met een of meer deskundigen aan of buiten de hoogeschool, door Onzen Minister aan te wijzen. De hoogleeraren, lectoren en verdere deskundigen worden daartoe vereenigd in commissiën volgens de vakken, waarover elk examen loopt. 2. De deskundigen buiten de hoogeschool genieten uit 's Rijks kas vergoeding voor reis- en verblijfkosten, benevens vacatiegelden. Artikel 48. 1. Van het afleggen van de in het vorige artikel bedoelde examens kan geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld de bezitter: a. van een doctoralen graad of eenig ander bewijs van mét goed gevolg afgelegd examen, afgegeven door eene Nederlandsche universiteit of hoogeschool; b. van een diploma of getuigschrift, afgegeven door instellingen van onderwijs of onderzoek in de koloniën en overzeesche bezittingen van het Rijk, door eene buitenlandsche universitaire instelling van onderwijs of onderzoek of door eene buitenlandsche hoogeschool, mits hij op het tijdstip, waarop het diploma of getuigschrift werd verkregen, geen ingezetene van het Rijk was. 2. Van de bij het voorgaande hd, onder b, gestelde voorwaarde kan door Ons in bijzondere gevallen vrijstelling worden verleend. 3. De vrijstellingen, bedoeld bij het eerste hd van dit artikel, worden door Ons, na ingewonnen advies van curatoren en van den senaat der betreffende hoogeschool, verleend. Artikel 49. 1. Tot het afleggen van de bij artikel 47 bedoelde examens wordt ieder, onverschillig waar hij de daarvoor vereischte kundigheden heeft opgedaan, toegelaten, mits hij in het bezit is van het getuigschrift van met gunstig gevolg afgelegd eindexamen van de hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus, van het getuigschrift van bekwaamheid tot de studie aan eene universiteit, of van het getuigschrift van bekwaamheid tot de studie aan de technische hoogeschool. 2. Hij, die den leeftijd van vijf en twintig jaren heeft bereikt en volgens eene verklaring van den senaat voldoende algemeene ontwikkeling en geschiktheid bezit voor de door hem gekozen studie, kan door Onzen Minister worden vrijgesteld van den in het vorige lid gestelden eisch. 3. Voor de toelating tot het laatste examen ter verkrijging van het diploma, bedoeld bij artikel 46, eerste hd, wordt bovendien vereischt de overlegging van een bewijs, dat de belanghebbende een leertijd van eenen door Ons, curatoren en den senaat gehoord, vast te stellen duur in de praktijk van landbouw, tuinbouw of boschbouw heeft doorloopen. 4. Voor de toelating tot het laatste examen ter verkrijging van het diploma bedoeld bij artikel 46, derde lid, wordt bovendien vereischt de overlegging eener verklaring, dat de belanghebbende gedurende minstens twee en een half jaar aan de veeartsenijkundige hoogeschool de geneesen heelkundige behandeling van zieke dieren gevolgd heeft, alsmede dat hij, in tegenwoordigheid van een veearts, bij de groote huisdieren (paard No. 110 Hooger landbouhj- en veeartsenijkundig onderwijs 241 of rund) minstens tien gewone en vijf buitengewone verlossingen bijgewoond en bovendien minstens vijf buitengewone verlossingen verricht heeft x). 5. Met de getuigschriften, in het eerste lid van dit artikel vermeld, worden gelijkgesteld die, welke in de koloniën en overzeesche bezittingen van het Rijk door bestuurders van inrichtingen, alwaar het onderwijs naar Ons oordeel gelijkwaardig is met dat aan de gymnasia of aan de hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus hier te lande, aan hen die het onderwijs aan zoodanige instellingen tot het einde toe hebben genoten, wegens met goed gevolg afgelegd examen zijn uitgereikt, voor zooverre dit voorrecht door Ons aan die instellingen is toegekend. 6. Door Ons wordt, na ingewonnen advies van den senaat, curatoren gehoord, bepaald, welke getuigschriften, afgegeven door buitenlandsche instellingen van onderwijs of onderzoek met de getuigschriften, bij het eerste lid van dit artikel bedoeld, worden gelijkgesteld. Artikel 50. 1. Voor het afleggen van elk examen aan de hoogeschool wordt eene som van ƒ 50,— betaald. 2. In geval van afwijzing wordt voor de eerste herhaling van een examen geene betaling gevorderd. 3. Deze gelden worden in 's Rijks schatkist gestort. 4. De toekenning van den doctoralen graad geschiedt kosteloos. Artikel 51. 1. De senaat der landbouwhoogeschool heeft het recht om, op voordracht van ten minste vijf zijner leden, wegens zeer uitstekende verdiensten, aan Nederlanders of vreemdelingen het doctoraat in de landbouwkunde honoris causa te verleenen. 2. De senaat der veeartsenijkundige hoogeschool heeft het recht om, op voordracht van ten minste vijf zijner leden, wegens zeer uitstekende verdiensten, aan Nederlanders of vreemdelingen het doctoraat in de veeartsenijkunde honoris causa te verleenen. TITEL IV. Van de bijzondere leerstoelen. Artikel 52. Door Ons kunnen, bij besluit, den Raad van State gehoord, na ingewonnen advies van curatoren, den senaat gehoord, instellingen, stichtingen of rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen worden aangewezen als bevoegd, om een of meer leerstoelen te vestigen, met opgave van de vakken, waarin door hen, die deze leerstoelen bekleeden, onderwijs zal worden gegeven. De opgave van de vakken kan op gelijke wijze worden gewijzigd. Artikel 53. De aanwijzing geschiedt op een daartoe tot Ons gericht verzoekschrift van het bestuur der instelling, stichting of vereeniging. ') Ingevolge de wet van 3 Juni 1918 (Staatsblad no. 325) wordt in het vierde lid van artikel 49 in plaats van „Voor de toelating tot het laatste examen" gelezen „Voor de toelating tot het laatste gedeelte van het examen". Veewet 16 242 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs No. 110 Bij het verzoekschrift moeten worden overgelegd de statuten, de akte of het reglement betreffende de oprichting van een of meer leerstoelen. Artikel 64. Behalve hetgeen daarin overigens ter voldoening aan wettelijke voorschriften moet worden opgenomen, zullen de statuten, de akte of het reglement moeten bevatten: a. het voorschrift, dat de leerstoel staat onder het toezicht van een college van curatoren, bestaande uit drie of vijf leden; b. voorschriften omtrent aanstelling, schorsing of ontslag der hoogleeraren. Artikel 55. Om eenen bijzonderen leerstoel te kunnen bekleeden, wordt vereischt het bezit van een doctoralen graad in de wetenschap, waarin de aangestelde onderwijs geeft of zal geven, verkregen aan eene Rijksuniversiteit of -hoogeschool, of aan eene universiteit of hoogeschool, die ten aanzien van de door haar te verleenen doctorale graden gelijke rechten heeft als de Rijks-universiteiten of -hoogescholen, of van een bewijs, dat de aanstelling door Ons is bekrachtigd. Artikel 56. Onze bekrachtiging van de aanstelling van een hoogleeraar, bedoeld in artikel 55, wordt geacht te zijn verleend, indien binnen twee maanden na de ontvangst der aanvrage daarop geene beschikking is genomen of de beslissing daarop niet is verdaagd. De beslissing kan slechts eenmaal voor den tijd van ten hoogste twee maanden worden verdaagd en de bekrachtiging kan slechts bij een met redenen omkleed besluit, den senaat der hoogeschool gehoord, worden geweigerd. Artikel 57. De besturen van aangewezen instellingen, stichtingen of vereenigingen zijn verplicht zorg te dragen, dat uitsluitend onderwijs wordt gegeven door hoogleeraren, die bevoegd zijn, een bijzonderen leerstoel te bekleeden. Van elke aanstelling van een hoogleeraar geven zij binnen eene maand kennis aan Onzen Minister, met overlegging van eene opgave van de diploma's en akten van bekwaamheid, die de aangestelde bezit, van zijne geschriften, alsmede van een staat van zijne vorige betrekkingen. Artikel 58. De besturen van aangewezen instellingen, stichtingen of vereenigingen zijn verplicht, elke wijziging of aanvulling van de statuten, de akte of het reglement onverwijld ter kennis van Onzen Minister te brengen. Zij doen jaarlijks vóór 1 November aan Onzen Minister een uitvoerig beredeneerd verslag van den leerstoel of de leerstoelen gedurende den afgeloopen cursus toekomen, met bijvoeging van een overzicht van den financieelen staat, een en ander opgemaakt volgens model, vast te stellen door Onzen Minister. Artikel 59. De besturen van aangewezen instellingen, stichtingen of vereenigingen, het college van curatoren en de hoogleeraren zijn gehouden, aan Onzen Minister de noodige inhchtingen te geven omtrent de leerstoelen en het onderwijs. No. 110 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs 243 Artikel 60. De lessen, gegeven door de hoogleeraren die bijzondere leerstoelen bekleeden, moeten te allen tijde voor hen, die gerechtigd zijn de lessen aan de hoogeschool bij te wonen, toegankelijk zijn. Artikel 61. 1. De hoogleeraren, die bijzondere leerstoelen bekleeden mogen, onder door curatoren der hoogeschool te stellen voorwaarden, voor zooveel de plaatsruimte en de beschikbare hulpmiddelen dit gedoogen, gebruik maken van de collegelokalen, inrichtingen, verzamelingen en hulpmiddelen voor het onderwijs. Hunne lessen worden aangekondigd op het programma der lessen. 2. Door curatoren der hoogeschool kan aan de in het eerste lid bedoelde hoogleeraren, die daartoe door den senaat der hoogeschool zijn voorgedragen, toegang tot en raadgevende stem in de vergaderingen van den senaat worden verleend. Zij hebben bij plechtigheden rang en zitting na de hoogleeraren der hoogeschool. 3. Met goedvinden van den senaat mogen zij bij de examens in de door hen onderwezen vakken examineeren. De te dezen opzichte vast te stellen regeling wordt aan de goedkeuring van curatoren der hoogeschool onderworpen. Artikel 62. De in artikel 52 bedoelde aanwijzing kan door Ons, bij besluit, den Raad van State gehoord, na ingewonnen advies van curatoren der hoogeschool, te allen tijde worden ingetrokken. Komt eene aangewezen instelling, stichting of vereeniging het bepaalde bij de artikelen 57 en 60 niet of niet langer na, dan wordt de aanwijzing op gelijke wijze ingetrokken. TITEL V. overgangs- en slotbepalingen. Artikel 63. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt door Ons bepaald van welke der examens, af te nemen aan de landbouwhoogeschool en aan de veeartsenijkundige hoogeschool, geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld zij, die vóór het in werking treden dezer wet één of meer examens aan de Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen of aan de Rijksveeartsenijschool te Utrecht met gunstig gevolg hebben afgelegd1). Artikel 64. 1. Zij, die vóór het in werking treden dezer wet, krachtens de wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad no. 50), houdende regeling van het middelbaar onderwijs, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 Juni 1909 (Staatsblad no. 173), een diploma van landbouwkundige of eene akte van bekwaamheid B tot het geven van middelbaar schoolonderwijs in de landbouwkunde ') Bij de wet van 3 Juni 1918 (Staatsblad no. 325) is aan dit artikel een tweede lid toegevoegd, luidende: „2. Door Ons wordt eveneens bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld, welke afwijkingen van de in het vierde lid van art. 49 gestelde eischen van practische voorbereiding zullen gelden voor hen, die zich wenschen te onderwerpen aan het laatste gedeelte van het examen ter verkrijging van het diploma van veearts en vóór 9 Maart 1918 een of meer examens aan de Rijksveeartsenijschool te Utrecht met gunstig gevolg hebben afgelegd." 244 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs No. 110 hebben verkregen, worden op vertoon van dat diploma of die akte toegelaten tot de verdediging van een proefschrift ter verkrijging van het doctoraat in de landbouwkunde, bedoeld in het vierde lid van artikel 46. 2. Zij, die op den voet van het bepaalde in artikel 41 van het reglement, behoorende bij het Koninklijk besluit van 18 September 1916 (Staatsblad no. 443) tot vaststelling van een reglement voor de Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool, het diploma van landbouwkundige, en zij, die de akte van bekwaamheid B tot het geven van middelbaar schoolonderwijs in de landbouwkunde in het eerste lid bedoeld, hebben verkregen, zijn gerechtigd tot het voeren van den titel van landbouwkundig ingenieur. 3. Het bepaalde bij het eerste en tweede hd is van toepassing op hen, die krachtens het bepaalde in artikel 66, derde lid, na het in werking treden dezer wet, eene akte van bekwaamheid B tot het geven van middelbaar schoolonderwijs in de landbouwkunde verwerven. 4. Zij, die vóór het in werking treden dezer wet krachtens de wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad no. 99) zooals die is gewijzigd bij de wet van 3 Februari 1902 (Staatsblad no. 14), het diploma van veearts hebben verkregen, worden op vertoon van dat diploma toegelaten tot de verdediging van een proefschrift ter verkrijging van het doctoraat in de veeartsenijkunde, bedoeld in het vierde lid van artikel 46. Artikel 65. In de hooger-onderwijswet worden de volgende wijzigingen gebracht: 1°. In artikel 52, derde hd, wordt tusschen de woorden „Rijksuniversiteit" en „voor" gelezen „der landbouwhoogeschool of der veeartsenijkundige hoogeschool"; 2°. In artikel 99, derde lid, wordt tusschen de woorden „hoogeschool" en „voor" gelezen „der landbouwhoogeschool of der veeartsenijkundige hoogeschool" *). "Artikel 66. 1. Bij het in werking treden dezer wet vervallen in de wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad no. 50) houdende regeling van het middelbaar onderwijs, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 Juni 1909 (Staatsblad no. 173), a. de eerste alinea van artikel 19; b. artikel 20; c. in artikel 23, eerste lid, de woorden „en de Rijkslandbouwschool", terwijl de eerste komma in dit lid wordt vervangen door het woord „en"; d. in artikel 28 de woorden „en der Rijkslandbouwschool". 2. Vier jaren na het in werking treden dezer wet vervalt in voornoemde wet het vierde hd van artikel 57 en de laatste zin van het tweede hd van artikel 66, terwijl de puntkomma in dat lid wordt vervangen door een punt. 3. Vijf jaren na het in werking treden dezer wet vervalt artikel 73 der voornoemde wet, terwijl in plaats van de in artikel 81, eerste lid, dier wet voorkomende woorden: „twintig gulden voor eene der acten B, vermeld in artikelen 71, 70, 72 en 73;" worden gelezen de woorden: „twintig gulden voor eene der akten B, vermeld in artikelen 70, 71 en 72;"; ') Door deze twee wijzigingen zijn zij, die voor het volledig onderwijs aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool of aan de Landbouwhoogeschool zijn ingeschreven op het daarvoor door den Rector Magnificus dezer hoogeschool afgegeven inschrijvingsbewijs gerechtigd de colleges aan de Universiteiten en aan de Technische Hoogeschool te volgen. No. 110 Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs 245 en voorts in plaats van de in datzélfde lid voorkomende woorden: „tien gulden voor de acte A, vermeld in artikel 73 of voor eene der acten, vermeld in artikelen 76 en 77" de woorden: „tien gulden voor eene der acten, vermeld in artikelen 76 en 77". Artikel 67. Zij, die krachtens deze wet het diploma van landbouwkundig ingenieur hebben verkregen, hebben dezelfde bevoegdheden als aan het bezit van het diploma van landbouwkundige zijn verbonden. Artikel 68. Bij het in werking treden dezer wet vervallen alle voorschriften en verordeningen betreffende de Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool, behoudens het bepaalde bij artikel 48 van het reglement der Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool, behoorende bij het Koninklijk besluit van 18 September 1916 (Staatsblad no. 443). Artikel 69. 1. Bij het in werking treden dezer wet vervallen de wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad no. 99), gewijzigd bij de wet van 3 Februari 1902 (Staatsblad no. 14) en alle krachtens haar uitgevaardigde verordeningen. 2. In artikel 18 der wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad no. 98), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 Februari 1902 (Staatsblad no. 14), vervalt tusschen de woorden „diploma van veearts" en „verkrijgen" de komma, en worden ingevoegd de woorden „hebben verkregen, of dit krachtens het bepaalde in artikel 46 der wet tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs". 3. De bepalingen der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad no. 131), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 Februari 1902 (Staatsblad no. 14), zijn niet van toepassing op de terreinen der veeartsenijkundige hoogeschool. De maatregelen, aldaar te nemen bij het voorkomen van bij die wet bedoelde besmettelijke veeziekten, alsmede de schadevergoeding, uit te keeren aan belanghebbenden, wanneer aldaar vee, aan die ziekten lijdende of daarvan verdacht, moet worden afgemaakt, worden door Onzen Minister, curatoren en den senaat gehoord, geregeld. 4. In artikel 10 der wet van 5 Juni 1875 (Staatsblad no. 110), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 Februari 1902 (Staatsblad no. 14), wordt in plaats van de woorden „het terrein van 's Rijks veeartsenijschool" gelezen: „de terreinen der veeartsenijkundige hoogeschool" en in plaats van de woorden „den directeur der school": „curatoren en den senaat der hoogeschool" 1). Artikel 70. Deze wet treedt in werking op den nader door Ons te bepalen dag ») Bij de wet van 3 Juni 1918 (Staatsblad no. 325) wordt na art. 69 een nieuw artikel, art. 69Ws, ingelascht, luidend: 1. Zij, die op 8 Maart 1918 waren ingeschreven als leerling der Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen of der Rijksveeartsenijschool te Utrecht, kunnen tot den derden Dinsdag der maand September 1918 kosteloos de lessen van hoogleeraren en lectoren van respectievelijk de Landbouwhoogeschool en de Veeartsenijkundige hoogeschool volgen, terwijl de inmiddels te dier zake betaalde gelden aan de betrokkenen, op hun verzoek, kunnen worden teruggegeven. 2. Den in het eerste lid van dit artikel bedoelden belanghebbenden wordt door den rector magnificus een bewijs van inschrijving uitgereikt, dat, met afwijking van het bepaalde bij het tweede hd van art. 28, tot den derden Dinsdag der maand September 1918 geldig is. 246 Reglement veeartsenijkundige hoogeschool No. 111. REGLEMENT voor de veeartsenijkundige hoogeschool te Utrecht. (Vastgesteld bij Kon. besluit van 1 Maart 1918, no. 154.) § 1. Algemeene bepaling. Artikel 1. Waar in dit reglement gesproken wordt van Onzen Minister, wordt bedoeld de Minister, mét de uitvoering der wet tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs belast. § 2. Van curatoren. Artikel 2. Aan curatoren is opgedragen de behartiging van alles, wat kan strekken ten nutte van de veeartsenijkundige hoogeschool. Artikel 3. De vergaderingen van curatoren hebben ten minste eenmaal in de twee maanden plaats. Zij worden gehouden in de gemeente Utrecht, tenzij er noodzakelijkheid bestaat bij uitzondering eene vergadering elders te houden. Artikel 4. Tot het houden van vergaderingen wordt de tegenwoordigheid van de meerderheid der in functie zijnde curatoren gevorderd. Bij het huishoudelijk reglement, bedoeld bij artikel 32 der wet tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs, kan de afdoening van eenvoudige, spoedeischende zaken aan den president worden opgedragen. Artikel 5. Over alle zaken der veeartsenijkundige hoogeschool dienen zij Onzen Minister en den Directeur-Generaal van den Landbouw van bericht en raad en geven, desgevraagd, alle verlangde opgaven en inhchtingen. Desgeraden roepen zij daartoe de voorhchting en den raad in van rectormagnificus en assessoren, den senaat, de onderscheidene hoogleeraren, lectoren en alle andere aan de veeartsenijkundige hoogeschool verbonden ambtenaren en beambten. Artikel 6. Curatoren hebben rang boven de hoogleeraren. In het college hebben de leden zitting volgens de orde van hunne aanstelling. Artikel 7. Curatoren zijn bevoegd eene vereenigde vergadering van hun college en van den senaat of van rector-magnificus en assessoren bijeen te roepen, zoo dikwijls zij dit in het belang der veeartsenijkundige hoogeschool noodig achten. No. 111 Reglement veeartsenijkundige hoogeschool 247 Artikel 8. Zij zien toe, dat de lessen der hoogleeraren en lectoren, voor elk studiejaar op het programma der lessen aangekondigd, geregeld en gedurende den daarvoor bepaalden tijd gegeven worden. Artikel 9. Zij hebben het oppertoezicht over de terreinen, gebouwen, lokalen, stallen, werkplaatsen, verzamelingen, hulpmiddelen voor het onderwijs en meubelen, bij de veeartsenijkundige hoogeschool in gebruik. Artikel 10. Zij waken voor de behoorlijke naleving van de krachtens artikel 10, tweede lid, der wet tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs gegeven voorschriften. Artikel 11. I Zij zenden de in artikel 37 der wet tot regeling van het hooger landbouwen hooger veeartsenijkundig onderwijs bedoelde begrooting benevens eene raming van inkomsten over hetzelfde tijdperk, waarover de begrooting loopt, in, onder overlegging van de daarvoor door rector-magnificus en assessoren, de docenten, den administrateur en den bibliothecaris verstrekte gegevens. Afwijkingen van deze gegevens worden met redenen omkleed. De begrooting en het verslag, bedoeld in artikel 37 van de in het eerste hd van dit artikel genoemde wet, worden ingericht volgens de te dien aanzien door Onzen Minister te geven voorschriften. Artikel 12. Voor den secretaris van curatoren wordt door Onzen Minister eene instructie vastgesteld, curatoren gehoord. Hij staat aan het college van curatoren, aan den president-curator en desgevorderd aan ieder curator, die met eenige commissie wordt belast, ten dienste. Hij onderteekent nevens den president alle stukken, die van of namens het college uitgaan. Hij is belast met de bewaring en de zorg voor het archief, volgens de regelen, daartoe door curatoren te stellen. Bij verhindering of ontstentenis wordt hij door een der curatoren vervangen. § 3. Van rector-magnificus en assessoren. Artikel 13. De rector-magnificus roept eene vergadering van rector-magnificus en assessoren bijeen, zoo dikwijls hij het noodig oordeelt. Bij verhindering of ontstentenis van een assessor wordt deze vervangen door den oudste in jaren van de overige gewone hoogleeraren. Een der assessoren wordt belast met het secretariaat. Artikel 14. Rector-magnificus en assessoren zijn verplicht te voldoen aan elke aanvrage van curatoren om voorlichting en raad. 248 Reglement veeartsenijkundige hoogeschool No. 111 Artikel 15. Zij zijn bevoegd aan curatoren voorstellen te doen. Artikel 16. Tot de taak van rector-magnificus en assessoren behoort: a. het afdoen van zaken van vertegenwoordigenden aard; b. het afdoen van zaken, interne aangelegenheden, het onderwijs of de veeartsenijkundige hoogeschool betreffende, die geene bespreking in den senaat vereischen; c. het voorbereiden van zaken, die in den senaat zullen worden behandeld; d. het benoemen van commissiên om den senaat van prae-advies te dienen. Artikel 17. Zij roepen desgeraden de voorlichting en den raad in van de onderscheidene hoogleeraren, lectoren en alle andere aan de veeartsenijkundige hoogeschool verbonden ambténaren en beambten. Zij verstrekken den administrateur de gegevens en inlichtingen, die deze tot het uitoefenen zijner functie, als in zijne instructie omschreven, behoeft. § 4. Van de docenten. Artikel 18. Hoogleeraren-en overige docenten zijn verplicht te voldoen aan elke aanvrage van curatoren of van rector-magnificus en assessoren om voorlichting en raad. Zij verstrekken den administrateur de gegevens en inlichtingen, die deze tot het uitoefenen zijner functie, als in zijne instructie omschreven, behoeft.. Artikel 19. Is een der hoogleeraren of lectoren langer dan twee dagen door ongesteldheid of andere wettige reden verhinderd onderwijs te geven, dan verwittigt hij daarvan het college van curatoren. Om geene andere reden mag het geven van onderwijs worden nagelaten zonder vergunning van curatoren. Artikel 20. Op aanvragen om verlof van hoogleeraren en lectoren wordt beschikt door Onzen Minister, indien het verlof voor langer dan acht dagen, door curatoren, indien het voor langer dan twee doch niet langer dan acht dagen wordt aangevraagd. Artikel 21. Het ambtscostuum der hoogleeraren is de toga van zwarte stof met fluweelen opslagen, de muts van zwarte stof met fiuweelen band en zwarte onderkleeding met witte das en bef. § 5. Van het onderwijs. Artikel 22. Het programma der lessen wordt voor elk studiejaar door den senaat der veeartsenijkundige hoogeschool, na goedkeuring door curatoren, in de maand Juni vastgesteld. No. 111 Reglement veeartsenijkundige hoogeschool 249 Artikel 23. Het studiejaar vangt aan den derden Dinsdag in de maand September. Er zijn jaarlijks drie vacantiën: eene van 15 Juli tot den aanvang van het volgende studiejaar, eene met Kerstmis en eene met Paschen, beide laatstgenoemde ieder van ten hoogste 17 dagen, behoudens buitengewone omstandigheden, ter beoordeeling van curatoren. Rector-magnificus en assessoren bepalen telken jare de dagen, waarop de Paasch- en de Kerstvacantie beginnen en eindigen. § 6. Van de geldmiddelen. Artikel 24. Jaarlijks wordt eiken docent een bedrag ter beschikking gesteld voor het aanschaffen van de benoodigdheden voor zijn onderwijs en onderzoek, zulks in overeenstemming met de door Onzen Minister vastgestelde begrooting. Artikel 25. Eveneens wordt een bedrag voor den huishoudelijken en algemeenen dienst ter beschikking gesteld van rector-magnificus en assessoren en van den administrateur. Artikel 26. Den bibliothecaris wordt op dezelfde wijze een bedrag ter beschikking gesteld voor aanvulling en onderhoud van de bibliotheek; daarbij worden voor elke handbibliotheek afzonderlijke bedragen aangegeven. Artikel 27. Alle bestellingen en betalingen moeten loopen over het bureau van den administrateur. De administrateur houdt zorgvuldig boek van de op de verschihende hoofden gedane uitgaven en bestellingen en verwittigt den betrokkene, wanneer hij meent, dat de stand der rekening er aanleiding toe geeft, en in elk geval, wanneer het crediet uitgeput is. Bestellingen, welke daarna worden ingediend, worden niet meer uitgevoerd, doch teruggezonden. De administrateur blijft overigens geheel buiten beoordeeling van de aanvragen of bestellingen. § 7. Overgangsbepaling. Artikel 28. Met afwijking van het bepaalde in artikel 23 van dit reglement zal het eerste studiejaar der veeartsenijkundige hoogeschool aanvangen met den dag, waarop de wet tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs in werking treedt, en eindigen met den dag, die voorafgaat aan den derden Dinsdag in de maand September 1919. 250 Promotien en examens No. 112. BEPALINGEN betreffende de promotiën en de examens aan de vee¬ artsenijkundige hoogeschool. (Kon. besluit van den 21 sten Mei 1918 no. 300). § 1. Van de examens aan de veeartsenijkundige hoogeschool. Artikel 1. zie no. no. Xer verkrijging van het in artikel 46, derde lid, der wet van 15 December 1917 (Staatsblad no. 700), tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs, genoemd diploma wordt vereischt het achtereenvolgens afleggen van drie examens, te weten: 1. het propaedeutisch examen; 2. het candidaatsexamen; 3. het veeartsenijkundig examen. Artikel 2. Het propaedeutisch examen betreft de volgende vakken: a. de natuurkunde; b. de scheikunde; c. de dierkunde; d. de plantkunde; e. de ontleedkunde der huisdieren. Het candidaatsexamen betreft de vakken: a. de ontleedkunde der huisdieren; b. de physiologie en de weefselleer der huisdieren; c. de embryologie; d. de parasitologie; e. de kennis der voeder-, vergift- en artsenijplanten; Het veeartsenijkundig examen betreft de volgende vakken: a. de veeteeltwetenschap; b. de natuurlijke historie, het exterieur en de raskennis der huisdieren' c. de hoefkunde; d. de gezondheidsleer der huisdieren; e. de artsenijwarenkennis; ƒ. de artsenijbereidkunde; g. de clinische diagnostiek der huisdieren; h. de heelkundige ontleedkunde der huisdieren; t. de operatieleer en de verbandleer der huisdieren; j. de oogheelkunde der huisdieren; k. de bacteriologie; /. de ziektekundige ontleedkunde en de ziektekundige weefselleer der huisdieren; m. de geneesmiddel- en vergiftleer; n. de heelkunde der huisdieren; o. de ziektekunde der huisdieren; (behalve de parasitaire en de infectieziekten); No. 112 Promotiën en examens 251 p. de geneesleer der huisdieren; q. de verloskunde der huisdieren; r. de kennis der menschelijke voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong; s. de parasitaire en de infectieziekten der huisdieren; t. de gerechtelijke veeartsenijkunde; u. de veeartsenijkundige politie; v. de geschiedenis der veeartsenijkunde; a>. de vaccine- en serotherapie; de cliniek der huisdieren; y. de operatieleer der huisdieren (practisch); z. de ziektekundige ontleedkunde der huisdieren (practisch); aa. de parasitaire- en de infectieziekten der huisdieren (practisch); ab. de kennis der menschelijke voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong (practisch); ac. de artsenijbereidkunde (practisch). Artikel 3. Het veeartsenijkundig examen wordt afgenomen in twee gedeelten; het eerste deel betreft de vakken a tot en met ƒ>., het tweede deel de vakken q tot en met z. Tot het tweede gedeelte kunnen slechts worden toegelaten zij, die het eerste deel met goed gevolg hebben afgelegd. Artikel 4. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*) beslist, of en, zoo ja, op welke wijze het propaedeutisch examen, het candidaatsexamen en de beide deelen van het veeartsenijkundig examen in gedeelten zullen worden afgenomen. Artikel 5. De examens kunnen schriftelijk, mondeling en practisch worden afgenomen. Geen examinandus mag op één dag langer dan zes uren worden geëxamineerd. Gedurende het examen is het geen examinandus geoorloofd, zich, zonder vergunning van de examinatoren, uit het lokaal te verwijderen. Zij die zich aan eenig bedrog bij het examen schuldig maken, worden terstond afgewezen. De mondelinge examens zijn openbaar, doch de examinandi mogen bij het examen,, waarvoor zij zich hebben opgegeven, geen toehoorder zijn. Mondeling kan niet meer dan één persoon tegelijk worden geëxamineerd. Artikel 6. De examencommissies, bedoeld in art. 47 van de wet tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs, worden voor den duur van een studiejaar aangewezen door den senaat. Elke examencommissie, daartoe samengeroepen door het oudste hd in jaren, benoemt uit haar midden een voorzitter en een secretaris. Zij stelt in overleg met den senaat de zittingsperioden voor een studiejaar vast. Hiervan wordt mededeeling gedaan door aanplakking op de daarvoor door den senaat aan te wijzen plaats. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 252 Promotiën en examens No. 112 Zij stelt den duur van het examen in elk der vakken, waarover het door haar af te nemen examen loopt, vast. Zij bepaalt op welke dagen en uren het door haar af te nemen examen zal worden afgelegd. Zij beslist omtrent den uitslag van het examen bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen wordt de candidaat afgewezen. Heeft naar het oordeel van de meerderheid eener commissie de geëxamineerde zich bij het examen door meer dan gewone bekwaamheid onderscheiden dan wordt dit examen geacht te zijn afgelegd met lof De commissiën kunnen zich voor het afnemen van het examen verdeelen in sub-commissiën. De voorzitters der commissiën geven binnen 24 uren aan den rectormagnificus schriftelijk kennis van den uitslag van het examen. Door den rector-magnificus wordt ten bewijze, dat een der eerste twee in art. 1 genoemde examens met gunstig gevolg is afgelegd, een door hem en door den secretaris van den senaat onderteekend getuigschrift uitgereikt. Na het met gunstig gevolg afgelegd veeartsenijkundig examen wordt door den rector-magnificus het diploma van veearts uitgereikt, dat op dezelfde wijze als de getuigschriften is onderteekend. Indien een examen met lof wordt afgelegd, wordt dit op het getuigschrift of op het diploma met die woorden vermeld. Artikel 7. Hij, die zich aan een der examens, bedoeld in artikel I, wenscht te onderwerpen, meldt zich schriftelijk aan bij den rector-magnificus, onder overlegging der bewijzen, voor zijne toelating gevorderd. Om tot het examen te worden toegelaten moet hij tevens het bewijs overleggen, dat de daarvoor gevorderde som betaald is. Artikel 8. Afwijzing bij de examens geschiedt voor ten hoogste een jaar. Artikel 9. De senaat kan in bijzondere gevallen vergunning verleenen tot het afleggen van een examen op een anderen tijd dan in de in artikel 6 bedoelde zittingsperioden. § 2. Van het doctoraat in de veeartsenijkunde. Artikel 10. Het doctoraat in de veeartsenijkunde, bedoeld in art. 46, vierde lid, der wet tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs, wordt verleend na goedkeuring en verdediging van een proefschrift en van zes, niet op het onderwerp van het proefschrift betrekking hebbende, stellingen; de candidaat is evenwel bevoegd andere, al dan niet met dat onderwerp verband houdende, stellingen daaraan toe te voegen. Artikel 11. Hem, die tot de promotie verlangt te worden toegelaten, wordt of worden door den Senaat een of meer hoogleeraren als promotor of promotoren aangewezen, aan wiens of wier goedkeuring het proefschrift en de stellingen No. 112 Promotjën en examens 253 (Worden onderworpen en die toeziet of toezien, dat daarin niets voorkomt, strijdig met de openbare orde of de goede zeden. Meent de promotor of meenen de promotoren zijn of hun goedkeuring te moeten onthouden, dan kan de Senaat de goedkeuring verleenen. De Senaat neemt daartoe van het proefschrift kennis en hoort den candidaat. Artikel 12. Zijn het proefschrift en de stellingen goedgekeurd, dan worden zij gedrukt en rondgedeeld. Door den promovendus worden 50 afdrukken daarvan gesteld ter beschikking van de bibliotheek der Veeartsenijkundige Hoogeschool en 15 afdrukken ter beschikking van eiken promotor. De Senaat is bevoegd vrijstelling te geven van de verplichting tot het doen drukken van het proefschrift in zijn geheel of voor een gedeelte; in dit geval wordt het proefschrift of het niet gedrukte gedeelte daarvan vermenigvuldigd op andere, door den Senaat aan te geven wijze. De Senaat is bevoegd te bepalen, dat een geringer aantal afdrukken ter beschikking wordt gesteld van de bibliotheek en van den promotor of de promotoren. Op den dag en het uur, door den rector-magnificus te bepalen, worden het proefschrift en de stellingen verdedigd op de wijze, bij art. 13 vermeld. De promovendus draagt zorg, dat ieder lid van den Senaat ten minste een week vóór den dag der promotie in het bezit is van een exemplaar van het proefschrift met de stellingen. Dag en uur der promotie worden bekend gemaakt door aanplakking op de daarvoor door den Senaat aan te wijzen plaats. Artikel 13. De promotie wordt in het openbaar gehouden. Zij is ter keuze van den promovendus pubhek of privaat. De publieke promotie geschiedt ten overstaan van den senaat na verdediging van het proefschrift en de stellingen tegen de bedenkingen van allen, die tot het inbrengen daarvan vergunning van den rector-magnificus hebben verkregen. De private promotie geschiedt door den senaat, na verdediging van het proefschrift en de stellingen voor zijn leden. De promotie, zoowel de publieke als de private, duurt -één uur. Staken de stemmen over de toekenning van den doctoralen graad, dan wordt deze niet toegekend. Afwijzing geschiedt hoogstens voor een jaar. Artikel 14. De taal, waarin het proefschrift en de stellingen worden geschreven, en waarin hunne verdediging en de toekenning van den doctoralen graad geschieden, is de Nederlandsche, of, wanneer de wenschelijkheid daarvan ter beoordeeling van den senaat mocht blijken, een andere taal. Artikel 15. Hij, aan wien de doctorale graad is toegekend, ontvangt, ten bewijze daarvan, een door den rector-magnificus, den secretaris van den senaat 254 Promotiën en examens No. 112 en den promotor geteekend, in de Nederlandsche taal gesteld diploma, waarvan het model door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*) wordt vastgesteld. Indien bij de promotie bewijzen van meer dan gewone bekwaamheid zijn gegeven, wordt in het diploma vermeld, dat de doctorale graad met lof ia toegekend. Staken de stemmen over deze bijvoeging, dan blijft zij achterwege. Artikel 16. De promotie kan te allen tijde plaats hebben, behalve in de vacantiën. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) is bevoegd, in bijzondere omstandigheden, op advies van den senaat, te vergunnen, dat de promotie ook gedurende de vacantie geschiedt. § 3. Van de vrijstellingen, bedoeld in art. 63 der wet tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs. Artikel 17. Zij, die vóór 9 Maart 1918 het overgangsexamen van het eerste naar het tweede studiejaar, bedoeld in artikel 35 van het Reglement voor de Rijksveeartsenijschool, laatstelijk gewijzigd bij Kon. besluit van 13 April 1915 (Staatsblad no. 183), met goed gevolg hebben afgelegd, zijn vrijgesteld van het propaedeutisch examen. Artikel 18. Zij, die vóór 9 Maart 1918 het natuurkundig examen, bedoeld bij de wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad no. 99), met goed gevolg hebben afgelegd, zijn vrijgesteld van het propaedeutisch- en het candidaatsexamen. Artikel 19. Zij, die vóór 9 Maart 1918 het overgangsexamen van het derde naar het vierde studiejaar, bedoeld in artikel 35 van het reglement voor de Rijksveeartsenijschool, laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk besluit van 13 April 1915 (Staatsblad no. 183), met goed gevolg hebben afgelegd, zijn vrijgesteld van het propaedeutisch- en het candidaatsexamen en van die vakken van het veeartsenijkundig examen, waarin zij bij genoemd overgangsexamen bewijzen van voldoende bekwaamheid hebben gegeven. Artikel 20. Zij, die vóór 9 Maart 1918 het veeartsenijkundig examen, bedoeld bij de wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad no. 99), voor zooveel het theoretisch gedeelte betreft, met goed gevolg hebben afgelegd, zijn vrijgesteld van het propaedeutisch- en het candidaatsexamen en van die vakken van het veeartsenijkundig examen, waarin zij bij het overgangsexamen van het derde naar het vierde studiejaar of bij bovengenoemd theoretisch examen bewijzen van voldoende bekwaamheid hebben gegeven. § 4. Slotbepaling. Artikel 21. De examens aan de veeartsenijkundige hoogeschool worden voor de eerste maal afgenomen in het jaar 1918. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Splitsing eerste deel veeartsenijkundig examen 255 So. 113. MINISTERIEELE BESCHIKKING van 30 Mei 1918, gewijzigd bij die van 11 Juk' 1921, betreffende splitsing van het eerste deel van het veeartsenijkundig examen in twee gedeelten. Bepaald is dat het eerste gedeelte zal loopen over de volgende vakken: de natuurlijke historie, het exterieur en de raskennis der huisdieren; de hoefkunde; de gezondheidsleer der huisdieren; rde algemeene geneesleer der huisdieren; de artsenijwarenkennis; de algemeene heelkunde der huisdieren; de algemeene operatieleer der huisdieren; de clinische diagnostiek der huisdieren; de kennis der menschelijke voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong; de heelkundige ontleedkunde der huisdieren; de bacteriologie; de theoretische verloskunde der huisdieren; de algemeene ziektekunde; Ien dat het tweede gedeelte zal loopen over de volgende vakken: de veeteeltwetenschap; de artsenijbereidkunde; de operatieleer en de verbandleer der huisdieren; de oogheelkunde der huisdieren; de ziektekunde der huisdieren (behalve de parasitaire en de infectieziekten); de ziektekundige ontleedkunde en de ziektekundige weefselleer der huisdieren; de geneesmiddel- en vergiftleer; de heelkunde der huisdieren; de geneesleer der huisdieren; de practische verloskunde der huisdieren; de kennis der menschelijke voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong. 256 Overgangsbepalingen examens No. 114. OVERGANGSBEPALINGEN. {Kon. besluit van den \5den Juni 1918, no. 358.) Artikel 1. Voor hen, die vóór 9 Maart 1918 het natuurkundig examen aan de voormalige Rijksveeartsenijschool met gunstig gevolg hebben afgelegd en gedurende korteren of langeren tijd de klinieken aan die onderwijsinstelling hebben gevolgd, zal die tijd in mindering worden gebracht van den door artikel 49, vierde hd, der wet van 15 December 1917 (Staatsblad no. 700) geëischten duur der practische voorbereiding. Artikel 2. Voor hen, die vóór 9 Maart 1918 het natuurkundig examen aan de voormahge Rijksveeartsenijschool met gunstig gevolg hebben afgelegd en vóór dienzelfden datum gedurende korteren of langeren tijd de geneesen heelkundige behandeling van zieke dieren onder leiding van een gediplomeerd veearts hebben gevolgd, zal die tijd in mindering worden gebracht van den door artikel 49, vierde lid, der wet van 15 December 1917 (Staatsblad no. 700) geëischten duur der practische Voorbereiding. Artikel 3. Zij, die vóór 9 Maart 1918 het natuurkundig examen aan de voormalige Rijksveeartsenijschool met gunstig gevolg hebben afgelegd en, in verband met artikel 10 der wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad no. 99), in 1918 zouden zijn toegelaten tot het veeartsenijkundig examen, zullen in 1918 en, bij afwijzing, zoo noodig in 1919 worden toegelaten tot het laatste gedeelte van het examen ter verkrijging van het diploma van veearts, indien zij eene door een tot de uitoefening der veeartsenijkunde bevoegden persoon afgegeven verklaring overleggen, waaruit blijkt, dat zij gedurende ten minste twee jaren de genees- en heelkundige behandeling van zieke dieren gevolgd en, in tegenwoordigheid van een veearts, bij de groote huisdieren (paard of rund) ten minste tien gewone verlossingen bijgewoond en ten minste twee buitengewone verlossingen verricht hebben. Dit besluit treedt in werking op den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het is geplaatst. G. VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE UITOEFENING DER VEEARTSENIJKUNDE Veewet 17 Wet uitoefening veeartsenijkunst 259 No. 115. WET van den 8sten Julij 1874 (Staatsblad no. 98), tot regeling van de uitoefening der veeartsenijkunst, zooals deze wet is gewijzigd bij de wetten van den éden April 1875 (Staatsblad no. 37), den \5den April 1886 (Staatsblad no. 64), den 3den Februari 1902 (Staatsblad no. 14), den \5den December 1917 (Staatsblad no. 700) en den 2Qsten December 1922 (Staatsblad no. 748)l). Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salutl doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de uitoefening der veeartsenijkunst bij de wet te regelen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: § 1. Algemeene bepalingen. Artikel 1. Uitoefening der veeartsenijkunst, waaronder de wet het verleenen van genees- en heelkundigen raad of bijstand voor vee als bedrijf verstaat, is alleen geoorloofd, aan hen, die, na afgelegd examen hier te lande, eene akte van bevoegdheid tot die uitoefening hebben verkregen. Uitoefening der verloskunst van het vee en het doen van heelkundige operatiën op gezond vee zijn, met uitzondering van inenten, aan ieder geoorloofd. Artikel 2. Wij behouden Ons voor, personen, die na afgelegd examen in een ander Rijk de bevoegdheid tot uitoefening der veeartsenijkunst in haren geheelen omvang hebben verkregen, tot uitoefening daarvan hier te lande toe te laten. De bepalingen dezer wet zijn alsdan op hen van toepassing. Artikel 3. Zij, die eene akte van bevoegdheid als veearts bezitten, zijn bevoegd, ten behoeve van vee, de geneesmiddelen, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken volgens art. 30 der wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad no. 61) aangewezen, ook beneden de hoeveelheid te verkoopen, daarbij voor elk dier middelen bepaald. Behalve ten behoeve van het door hen behandelde vee, verkoopen zij geene vergiftige zelfstandigheden, dan aan veeartsen of op hun voorschrift, of wel op schriftelijke en onderteekende aanvraag, aan andere, doch bij hen bekende, personen. *) Deze wet is in werking getreden op den lsten September 1874, krachtens Kon. besluit van den lOden Augustus 1874 (Staatsblad no. 118). 260 Wet uitoefening veeartsenijkunst No. 115 Zie no. 126. De vergiftige zelfstandigheid wordt afgeleverd in een verzegeld voorwerp, waarop, nevens den naam, het woord vergift duidelijk staat uitgedrukt. § 2. Van de Veeartsen. Artikel 4. Alvorens de praktijk uit te oefenen, doen de veeartsen hunne akte van bevoegdheid viseren door het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst in het district, waarbinnen zij zich wenschen te vestigen. Dit visum wordt kosteloos verleend. Zij geven, op vertoon van de geviseerde akte van bevoegdheid, aan de burgemeesters der gemeenten, waarin zij praktijk wenschen uit te oefenen, kennis van hun voornemen. Artikel 5. Zij, die gebruik maken van de bevoegdheid, hun bij art. 3 verleend, voorzien de voorwerpen, waarin zij geneesmiddelen afleveren, van een door hen onderteekend en gedagteekend opschrift, houdende aanwijzing van den eigenaar, houder of hoeder en van de soort van het dier, waarvoor het middel bestemd is. De wijze van gebruik wordt daarbij vermeld met bijvoeging van het woord vergift wanneer het geneesmiddel vergiftige bestanddeelen bevat. In dit geval wordt het opschrift op rood papier geschreven. Artikel 6. Zij schrijven in een register elke aflevering van geneesmiddelen, in art. 3 bedoeld, met vermelding van den dag waarop, en van den persoon ten behoeve van wiens vee de aflevering is gedaan. Het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst is bevoegd van des morgens 7 tot des avonds 9 uur de woningen van de veeartsen in zijn district binnen te treden, ten einde inzage te nemen van dit register, dat, desgevorderd, door den veearts aan hem vertoond moet worden. Het wordt gedurende twintig jaren bewaard en bij overlijden van den veearts door zijne erfgenamen aan het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst gezonden, die voor de verdere bewaring zorg draagt. Artikel 7. Zij, die gebruik maken van de bevoegdheid hun bij art. 3 verleend, bewaren de vergiften, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, krachtens art. 7 x) der wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad no. 61), aangewezen, in ééne of meer voor de bewaring van vergiften uitsluitend bestemde en afgesloten kasten. Op deze zoowel als op de voorwerpen, waarin vergiften bevat zijn, moet het woord vergift duidelijk vermeld worden. Een sleutel van die kasten berust bij den eigenaar; een tweede verzegelde sleutel is steeds te zijnen huize voorhanden. Bij overlijden van of bij het verlaten der praktijk door een der in dit artikel bedoelde veeartsen, worden de sleutels der vergiftkast binnen 24 ') Bedoeld artikel luidt: . „ .... „. , j u De vergiften, bij openbare bekendmaking aan te wijzen door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, na eene commissie van deskundigen te hebben gehoord, worden in eene of meer gesloten kasten bewaard. De sleutel daarvan berust bij den apotheker of den hulpapotheker. De vergiften, in de Nederlandsche pharmacopea niet opgenoemd, welke de apotheker voorhinden heeft, worden-fa dezelfde kast of kasten bewaard. No. 115 Wet uitoefening veeartsenijkunst 261 uren door de erfgenamen of den bewindvoerder of bij ontstentenis van dezen door de huisgenooten ter hand gesteld aan den burgemeester der gemeente. Wordt de vergiftkast door een anderen veearts overgenomen, dan worden dezen de sleutels ter hand gesteld. Artikel 8. Bij het verkoopen in het openbaar van de in art. 3 dezer wet bedoelde geneesmiddelen, mogen de vergiftige zelfstandigheden alleen worden verkocht aan apothekers, aan geneeskundigen, tot het leveren van geneesmiddelen bevoegd, en aan veeartsen. De verkoop geschiedt niet, dan na minstens vijf dagen voorafgegane schriftelijke kennisgeving aan het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst. Artikel 9. De in artikel 7 dezer wet bedoelde vergiften moeten, desgevorderd, door den veearts aan het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst worden vertoond, die bevoegd is te dien einde, tusschen 7 uur des morgens en 9 uur des avonds, de woningen van de veeartsen in zijn district binnen te treden. Artikel 10. Blijkt bij onderzoek, dat niet voldaan is aan eene of meer der bepalingen van de artt. 6, 7 of 8, dan maakt het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst daarvan proces-verbaal op. Artikel 11. De veeartsen zijn verpligt onverwijld aan het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst in het district, waarbinnen hunne woonplaats gelegen is, en aan den burgemeester der gemeente, waar het geval plaats had, kennis te geven van alle door hen opgemerkte veeziekten, die besmetting van vee of van menschen kunnen veroorzaken of op andere wijze gevaarlijk voor den gezondheidstoestand van den mensch of van den veestapel kunnen worden. § 3. Strafbepalingen. Artikel 12. Overtreding van het tweede of derde lid van artikel 3, van de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 9 of 11 dezer wet wordt gestraft met geldboete van ten hoogste ƒ 50,—. De geldboete kan worden verdubbeld of hechtenis van ten hoogste acht dagen kan worden opgelegd, indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren zijn verloopen sedert eene veroordeeling van den schuldige wegens een der in het vorig hd strafbaar gestelde feiten onherroepehjk is geworden of het maximum van de in het vorig lid bedreigde geldboete betaald is. Artikel 13 (Vervallen). § 4. Overgangsbepalingen. Artikel 14. Zij, die vóór het in werking treden dezer wet een diploma van veearts aan de Rijksveeartsenijschool hebben verkregen, blijven bevoegd tot uitoefening der veeartsenijkunst. Zie no. 126. 262 Wet uitoefening veeartsenijkunst No. 115 Zin no. 116 Artikel 15. Aan allen, die gedurende de laatste 10 jaren vóór het in werking treden dezer wet een patent hadden als veearts, zonder een diploma van veearts te bezitten, blijft de uitoefening der veeartsenijkunst vergund, indien zij zich binnen drie maanden na het in werking treden dezer wet met een daartoe strekkend verzoekschrift tot Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken wenden. Bij dit verzoekschrift moeten zij een bewijs overleggen, dat zij gedurende den in de eerste zinsnede van dit artikel vermelden termijn een patent als veearts hebben gehad. Daarna wordt hun een bewijs van toelating tot de uitoefening der veeartsenijkunst uitgereikt. Artikel 16. Zij, die, zonder een diploma als veearts te bezitten, vóór 1 Februari) 1875 als veearts gepatenteerd zijn, of vóór dien dag aanvrage om patent als veearts hebben gedaan, blijven tot de uitoefening der veeartsenijkunst tot den lsten Januarij 1877 bevoegd. Om tot de verdere uitoefening dier kunst in haren geheelen omvang vergunning te bekomen, moeten zij met goed gevolg het nader te vermelden examen hebben afgelegd. Bij hunne aanvrage tot het afleggen van dit examen moeten zij een bewijs overleggen, dat zij vóór den lsten Februarij 1875 een patent als veearts hadden, of daartoe vóór dat tijdstip aanvrage gedaan hebben. Het examen wordt afgenomen door eene commissie, Waarvan de leden en uit dezen de voorzitter en de secretaris door Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid worden benoemd. Het programma van dit , examen, alsmede de plaats waar en de tijd wanneer het zal worden afgenomen, wordt door Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid vastgesteld. Het examen loopt hoofdzakelijk over de ziekte- en geneesleer der besmettelijke veeziekten, alsmede over de middelen, waardoor hare verspreiding kan worden tegengegaan. Aan hem, die dit examen op voldoende wijze afgelegd heeft, wordt een bewijs van toelating tot uitoefening der veeartsenijkunst uitgereikt. Artikel 17. Het bepaalde in de artikelen 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 is ook van toepassing op hen, die volgens artikel 14 bevoegd zijn tot uitoefening der veeartsenijkunst of volgens de artikelen 15 en 16 tot die uitoefening zijn toegelaten. Artikel 18. Zij die bij de invoering van deze wet een diploma van veearts bezitten of dit krachtens het bepaalde in artikel 16 der wet, regelende het onderwijs in de veeartsenijkunde en de voorwaarden tot verkrijging van het diploma van veearts, verkrijgen, zijn verpligt, op straffe van verlies hunner bevoegdheid, dit binnen drie maanden te doen viseren door den districtsveearts in den kring, waarin zij wonen, en verder te voldoen aan het bepaalde bij artikel 4 dezer wet. Zij, die volgens artikel 15 of 16 een bewijs van toelating tot uitoefening der veeartsenijkunst hebben verkregen, doen, alvorens de praktijk uit te No. 115 Wet uitoefening veeartsenijkunst 263 oefenen, hun bewijs van toelating viseren door den districtsveearts in den kring, waarin zij zich wenschen te vestigen. Artikel 19. Allen, die volgens de artikelen 15 of 16 toegelaten zijn tot uitoefening der veeartsenijkunst, geven, onder vertoon van hunne geviseerde bewijzen van toelating, aan de burgemeesters der gemeenten, waarin zij praktijk wenschen uit te oefenen, kennis van hun voornemen. § 5. Slotbepalingen. Artikel 20. Door het woord vee worden in deze wet aangeduid eenhoevige en herkaauwende dieren, de varkens en de honden. Artikel 21. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministerieele Departementen, Autoriteiten, Collegiën en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Montreux, den 8sten Julij 1874. (get.) WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, (get.) geertsema. 264 Examenprogramma Empiristen No. 116. BESCHIKKING van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den listen October 1874, betreffende het programma van het examen van Empiristen. De Minister van Binnenlandsche Zaken; Gelet op art. 16 der wet van 8 Julij 1874 (Staatsblad no. 98); Den Raad van Bestuur van 's Rijksveeartsenijschool gehoord; Heeft goedgevonden: voor het examen van hen, die op 1 Mei 1874, doch korter dan tien daaraan voorafgaande jaren, van een patent als veearts voorzien waren, doch geen diploma als veearts bezitten en thans een bewijs van toelating tot uitoefening der veeartsenijkunst verlangen, vast te stellen het volgend PROGRAMMA. Voormeld examen loopt over: 1°. de ziekte- en geneesleer der besmettelijke veeziekten, genoemd in art. 1 van het Kon. besluit van 30 October 1872 (Staatsblad no. 105), benevens de maatregelen, welke tegen deze ziekte op het tijdstip, waarop dit examen wordt afgelegd, van Regeeringswege zijn voorgeschreven; 2°. de ziekte- en geneesleer van de overige veeziekten, waarvan ingevolge het bepaalde bij art. 11 van de wet van 8 Juhj 1874 (Staatsblad no. 98), regelende de uitoefening der veeartsenijkunst, kennis moet worden gegeven aan den districtsveearts en aan den burgemeester; 3°. de ziekte- en geneesleer van die veeziekten, welke met de onder 1°. en 2°. bedoelde gemakkelijk verwisseld kunnen worden; 4°. de werking en de gebruikswijze van de in de veeartsenijkundige praktijk meest gebruikelijke vergiften; 5°. de bepalingen van de wet van 20 Juhj 1870 (Staatsblad no. 131), regelende het veeartsenijkundig Staatstoezigt en de veeartsenijkundige politie. Belanghebbenden worden opmerkzaam gemaakt, dat bovenstaand programma eenige bekendheid veronderstelt met het maaksel en de verrigtingen van die hgchaamsdeelen, welke bij de bedoelde ziekten zijn aangedaan, en dat voor een goed begrip van het doel der toe te passen politiemaatregelen eenige kennis van de gezondheidsleer onmisbaar is. 's-Gravenhage, den 22sten October 1874. (get.) heemskerk. Toelating geneeskundigen in grensgemeenten 265 117. WET van den 8sten Mei 1869 (Staatsblad no. 80), houdende goed¬ keuring van eenige artikelen der overeenkomst tusschen Nederland en België, betreffende de wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten van het eene Rijk, tot uitoefening der geneeskunst of van een harer takken in die van het andere. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat in de artikelen der overeenkomst tusschen Nederland en België, betreffende de wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten van het eene Rijk, tot uitoefening der geneeskunst of van een harer takken in die van het andere, den 7den December 1868 door de wederzijdsche gevolmagtigden te Brussel gesloten, bepalingen voorkomen, welke wettelijke regten betreffen; Gelet op het laatste gedeelte van art. 57 der Grondwet; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Eenig artikel. Worden goedgekeurd de artikelen 1, 2 en 3 der overeenkomst tusschen Nederland en België, betreffende de wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten van het eene Rijk, tot uitoefening der geneeskunst of van een harer takken in die van het andere, den 7den December 1868 door wederzijdsche gevolmagtigden te Brussel gesloten, welke artikelen luiden als'volgt: Article 1. Les médecins Néerlandais, établis dans des communes Néerlandaises limitrophes de la Belgique, et qui, dans ces communes, sont autorisés a exercer 1' art de guérir ou une de ses branches, auront le droit d'exercer ce même art ou la même branche de eet art. dans les communes limitrophes Beiges, et réciproquement les médecins Beiges, établis dans des communes Beiges limitrophes des Pays-Bas, sont autorisés, sous la même condition, a exercer 1'art de guérir ou une de ses branches dans les communes limitrophes Néerlandaises. La même autorisation est applicable aux sages femmes dans les communes limitrophes des deux pays. Article 2. Les médecins et les sages-femmes, exercant en vertu de 1'art. Ier 1'art de guérir ou quelqu'une de ses branches au dela des frontières de leur pays, devront se conformer a la législation qui est ou qui sera en vigueur relativement a 1'exercice de 1'art de guérir ou d'une de ses branches, dans le pays oü ils font usage de 1'autorisation accordée a Partiele précédent. 266 Toelating geneeskundigen in grensgemeenten No. 117 lis seront tenus de se conformer également aux mesures administratives prescrites dans ce pays. Les médecins et les sages-femmes, qui ne se conformeraient pas aux dispositions légales ou administratives dont il vient d'être parlé, pourront être privés du bénéfice de 1'article premier. Article 3. Les médecins, qui, au lieu de leur domicile, sont autorisés a délivrer des remèdes a leurs malades, auront le droit d'en délivrer également dans les communes limitrophes de 1'autre pays, s'il n'y réside aucun pharmacien, et en se conformant a ce qui est stipulé a 1'art. 2. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegiën en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op het Loo, den 8sten Mei 1869. (get.) WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, (get.) roest van limburg. De Minister van Buitenlandsche Zaken, (get.) fock. Toelating geneeskundigen in grensgemeenten 267 118. KONINKLIJK BESLUIT van den Yèden Junij 1869 (Staatsblad no. 104), bepalende de plaatsing in het Staatsblad van de tusschen Nederland en België op den Iden December 1868 te Brussel gesloten overeenkomst, betreffende de wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten van het eene Rijk, tot uitoefening der geneeskunst of van een harer takken in die van het andere. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg enz., enz., enz. Gezien de overeenkomst tusschen Nederland en België, op den 7den December 1868 door de wederzijdsche gevolmagtigden te Brussel gesloten, tot wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten, van welke overeenkomst de inhoud en vertaling luiden als volgt: Vertaling. Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden en Zijne Majesteit de Koning der Belgen, nuttig geoordeeld hebbende aan de geneeskundigen, gevestigd in de grensgemeenten van een der beide landen, toe te staan de geneeskunst of een harer takken uit te oefenen in de grensgemeenten van het andere land, hebben besloten tot dat einde eene overeenkomst aan te gaan, en hebben met dat doel van Hunne volmagt voorzien, te weten: Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden, baron gericke van herwijnen, kommandeur der orde van den Nederlandschen LeeuW, grootkruis der orde van Leopold enz., enz., enz., Hoogstdeszelfs buitengewoon gezant en gevolmagtigd Minister bij Zijne Majesteit den Koning der Belgen; Zijne Majesteit de Koning der Belgen, den heer jules van der stichelen, grootkruis der orde van den Nederlandschen Leeuw enz., enz., enz., Hoogstdeszelfs Minister van Buitenlandsche Zaken; die, na elkander hunne volmagten, welke in goeden en behoorlijken vorm zijn bevonden, te hebben medegedeeld, omtrent de volgende artikelen zijn overeengekomen: Artikel li De Nederlandsche geneeskundigen, gevestigd in de aan België grenzende Nederlandsche gemeenten, en die aldaar bevoegd zijn de geneeskunst of een harer takken uit te oefenen, zullen het regt hebben diezelfde kunst of dezelfde tak dier kunst in de Belgische grensgemeenten uit te oefenen, en wederkeerig wordt aan de Belgische geneeskundigen, gevestigd in aan Nederland grenzende Belgische gemeenten, onder dezelfde voorwaarde, toegestaan de geneeskunst of een harer takken in de Nederlandsche grensgemeenten uit te oefenen. Dezelfde vergunning is in de grensgemeenten der beide landen op de vroedvrouwen toepasselijk. 268 Toelating geneeskundigen in grensgemeenten No. 118 Artikel 2. De geneeskundigen en vroedvrouwen, die krachtens art. 1 de geneeskunst of een harer takken over de grenzen van hun land uitoefenen, zijn verpligt zich te gedragen aan de wetgeving, welke in het land, waar zij gebruik maken van de vergunning bij het voorgaand artikel verleend, met betrekking tot de uitoefening der geneeskunst of van een harer takken van kracht is of zal zijn. Zij zijn verplicht zich evenzeer te gedragen aan de administratieve maatregelen, in dat land voorgeschreven. De geneeskundigen en vroedvrouwen, die zich aan de wettelijke of administratieve bepalingen, waarvan zooeven gesproken is, niet mogten gedragen, zullen verstoken worden van het voorregt, in art. 1 omschreven. Artikel 3. De geneeskundigen, die op de plaats, waar zij gevestigd zijn, bevoegd zijn tot het afleveren van geneesmiddelen aan hunne patiënten, zullen het regt hebben er evenzeer af te leveren in de grensgemeenten van het andere land, wanneer aldaar geen apotheker gevestigd is, en met inachtneming van het bepaalde bij art. 2. Artikel 4. In de maand Januarij van ieder jaar zal de Nederlandsche Regering aan de Belgische Regering een staat doen toekomen, vermeldende de namen der geneeskundigen en der vroedvrouwen, in de aan België grenzende Nederlandsche gemeenten gevestigd, en aantoonende de takken der geneeskunst, die zij bevoegd zijn uit te oefenen. Een soortgelijke staat zal op hetzelfde tijdstip door de Belgische Regering aan de Nederlandsche Regering worden overgemaakt. Artikel 5. De tegenwoordige overeenkomst zal in Werking treden te rekenen van den twintigsten dag na hare afkondiging in de vormen, voorgeschreven bij de wetten der beide landen, en zal van kracht blijven tot na verloop van zes maanden, nadat het tegendeel door een der twee Regeringen zal zijn te kennen gegeven. Zij zal bekrachtigd worden en de akten van bekrachtiging er van zullen uitgewisseld worden, zoo spoedig mogelijk, nadat zij door de wetgevende magt van elk der beide landen zal zijn goedgekeurd. Ten blijke waarvan de wederzijdsche gevolmagtigden haar hebben onderteekend en van hun zegel voorzien. Gedaan in duplo te Brussel, den zevenden December achttienhonderd acht en zestig. (get.) l. gericke. (get.) jules van der stichelen. (L. S.). (L. S.) Sa Majesté le Roi des Pays-Bas et Sa Majesté le Roi des Beiges, ayent jugé utile d'autoriser les médecins établis dans les communes limitrophes de 1'un des deux pays, a exercer l'art de guérir ou quelqu'une de ses bran- No. 118 Toelating geneeskundigen in grensgemeenten 269 ches dans les communes limitrophes de 1'autre pays, ont résolu de conclure une convention a cette fin, et ont muni dans ce but de Leurs pleins pouvoirs, savoir: Sa Majesté le Roi des Pays-Bas, le baron gericke d'herwijnen,. commandeur de 1'ordre du Lion Néerlandais, grand-cordon de 1'ordre de Leopold etc, etc, etc, Son envoyé extraordinaire et Ministre plénipotentiaire prés Sa Majesté le Roi des Beiges; Sa Majesté le Roi des Beiges; monsieur jules van der stichelen, grand-cordon de 1'ordre du Lion Néerlandais etc, etc, etc, Son Ministre des Affaires Etrangères; lesquels, après s'ëtre communiqué leurs pleins pouvoirs, trouvés en bonne et due forme, sont convenus des articles suivants: Article 1. Les médecins Néerlandais établis dans des communes Néerlandaises limitrophes de la Belgique, et qui, dans ces communes sont autorisés a exercer 1'art de guérir ou une de ses branches, auront le droit d'exercer ce même art ou la même branche de eet art dans les communes limitrophes Beiges, et réciproquement les médecins Beiges, établis dans des communes Beiges limitrophes des Pays-Bas, sont autorisés, sous la même condition, a exercer l'art de guérir ou une de ses branches dans les communes limitrophes Néerlandaises. La même autorisation est applicable aux sages-femmes dans les communes limitrophes des deux pays. Article 2. Les médecins et les sages-femmes, exercant en vertu de l'art. Ier l'art de guérir ou quelqu'une de ses branches au dela des frontières de leur pays, devront se conformer a la législation qui est ou qui sera en vigueur relativement a Pexercice de l'art de guérir ou d'une de ses branches dans le pays ou ils font usage de l'autorisation accordée a 1'article précédent. Ils seront tenus de se conformer également aux mesures administratives prescrites dans ce pays. Les médecins et les sages-femmes, qui ne se conformeraient pas aux dispositions légales ou administratives dont il vient d'être parlé, pourront être privés du bénéfice de l'art. Ier. Article 3. Les médecins, qui, au lieu de leur domicile, sont autorisés a délivrer de remèdes a leurs malades, auront le droit d'en délivrer également dans les communes limitrophes de 1'autre pays, s'il n'y réside aucun pharmacien, et en se conformant a ce qui est stipulé a l'art 2. Article 4. Au mois de janvier de chaque année, le Gouvernement Néerlandais fera tenir au Gouvernement Beige un état, mentionnant les noms des médecins et des sages-femmes établis dans les communes Néerlandaises 270 Toelating geneeskundigen in grensgemeenten No. 118 limitrophes de la Belgique, et indiquant les branches de l'art de guérir qu'ils sont autorisés a exercer. Un état semblable sera remis a la même époque par le Gouvernement Beige au Gouvernement Néerlandais. Article 5. La présente convention sera exécutoire a dater du vingtième jour aprés sa promulgation dans les formes prescrites par les lois des deux pays et continuera a sortir ses effets jusqu'a 1'expiration de six mois après déclaration contraire de la part de 1'un des deux Gouvernements. Elle sera ratihée et les ratifications en seront échangées aussitöt que possible, après qu'elle aura été approuvée pas le pouvoir législatif de chacun des deux pays. En foi de quoi, les plénipotentiaires respectifs 1'ont signée et y ont apposé leurs cachets respectifs. Fait en doublé original a Bruxelles, le sept décembre mil huit cent soixante huit. (signi) l. gericke. (signé) jules van der stichelen. (L. S.) (L. S.) Gezien de wet van den 8sten Mei 1869, no. 19, houdende goedkeuring van bovenstaande overeenkomst; Gelet dat de akten van bekrachtiging op gezegde overeenkomst, door Ons den 27sten en door Zijne Majesteit den Koning der Belgen den 12den Mei 1869 geteekend, op den 8sten Junij daaraanvolgende te Brussel zijn uitgewisseld; Op de voordragt van Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken, van den 14den Junij 1869, no. 4081; Hebben goedgevonden en verstaan de bovenvermelde overeenkomst, benevens de vertaling daarvan, bekend te maken door plaatsing van dit besluit in het Staatsblad. Onze Ministers, Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur, worden belast, ieder voor zooveel hem aangaat, met de uitvoering der bepalingen in voorschreven overeenkomst vervat. Het Loo, den 18den Junij 1869. (get.) WILLEM. De Minister van Buitenlandsche Zaken, (get.) roest van limburg. Toelating geneeskundigen in grensgemeenten 271 Vo. 119. WET van den Wden Juli 1884 (Staatsblad no. 139), houdende goed¬ keuring der op den 5den Maart 1884 tusschen Nederland en België gesloten overeenkomst, waarbij die, tusschen beide Rijken op den Iden December 1868 gesloten, betreffende de wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten van het eene Rijk tot uitoefening der geneeskunst of van een harer takken in die van het andere (Staatsblad 1869, no. 104), wordt uitgebreid tot de veeartsen. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de overeenkomst op den 5den Maart 1884 te 's-Gravenhage tusschen Nederland en België gesloten, waarbij die, tusschen beide Rijken op den 7den December 1868 gesloten, betreffende de wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten van het eene Rijk, tot uitoefening der geneeskunst of van een harer takken in die van het andere (Staatsblad 1869, no. 104), wordt uitgebreid tot de veeartsen, wettelijke rechten betreft; Gelet op de derde zinsnede van art. 57 der Grondwet; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. Wordt goedgekeurd de in afschrift hiernevens gevoegde overeenkomst, tusschen Nederland en België op den 5den Maart 1884 gesloten, waarbij die, tusschen beide Rijken op den 7den December 1868 gesloten, betreffende de wederzijdsche toelating van geneeskundigen in grensgemeenten van het eene Rijk tot uitoefening der geneeskunst of van een harer takken in die van het andere (Staatsblad 1869, no. 104), wordt uitgebreid tot de veeartsen. Artikel 2. Deze wet treedt in werking tien dagen na hare afkondiging. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Kreuth, den Uden Juli 1884. (get.) WILLEM. De Minister van Buitenlandsche Zaken, (get.) van der does de willebois. De Minister van Binnenlandsche Zaken, (get.) heemskerk. 272 Toelating geneeskundigen in grensgemeenten No. 119 Afschrift. VERTALING. De Regeering van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden en de Regeering van Zijne Majesteit den Koning der Belgen, nuttig geoordeeld hebbende aan de veeartsen, gevestigd in de grensgemeenten der beide landen, te vergunnen hunne kunst uit te oefenen in de grensgemeenten van het andere land; zijn de ondergeteekenden, Ministers van Buitenlandsche Zaken en van Binnenlandsche Zaken van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden eenerzijds, en de ondergeteekende, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van Zijne Majesteit den Koning dër Belgen, anderzijds, daartoe behoorlijk gemachtigd, bij de tegenwoordige verklaring overeengekomen als volgt: Artikel 1. De Nederlandsche veeartsen, gevestigd in de aan België grenzende Nederlandsche gemeenten, en de Belgische veeartsen, gevestigd in de aan Nederland grenzende Belgische gemeenten, zullen, voor zoover de uitoefening hunner kunst betreft, de voorrechten genieten, bedongen bij de op 7 December 1868 tusschen Nederland en België gesloten overeenkomst, onder de voorwaarden, vermeld bij de artikelen 2 en 3 van gezegde overeenkomst. Artikel 2. Van het voorrecht van het voorgaand artikel zijn uitgesloten: in Nederland de Belgische „maréchaux vétérinaires", die krachtens artikel 48 der wet van 11 Juni 1850 in hun land gerechtigd zijn tot uitoefening der veeartsenijkunst, en in België de personen, die ingevolge de artikelen 15 en 16 der Nederlandsche wet van 8 Juli 1874, gewijzigd bij die van 4 April 1875, bevoegd zijn de veeartsenijkunde uit te oefenen. Artikel 3. De tegenwoordige verklaring zal in werking treden tien dagen na hare afkondiging in de vormen, door de wetgeving van ieder der beide landen voorgeschreven; zij zal denzelfden duur hebben als de overeenkomst van 7 December 1868, waartoe zij betrekking heeft. Ten bhjke waarvan de wederzijdsche gevolmachtigden haar hebben onderteekend en van hun zegel voorzien. Gedaan in duplo te 's-Gravenhage, den vijfden dag der maand Maart van het jaar achttienhonderd vier en tachtig. {get.) van der does de willebois. {get.) heemskerk. {get.) bon. d'anethan. Toelating geneeskundigen in grensgemeenten 273 PÏO. 120. WET van den \9 -„ oa betreffende den in- en doorvoer van eenhoevige dieren. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 4 Augustus 1922, Directie van den Landbouw, no. 10384, 3de afdeehng; Gelet op Ons besluit van 26 Mei 1922 no. 203 (Nederlandsche Staats- zie no. is» courant van 2 en 3 Juni 1922, no. 107) in zake uitvoer van vee, alsmede op de ministerieele beschikking van 15 Juni 1922, Directie van den Land- zie no. ïsi bouw, no. 8243,3de afdeehng (Nederlandsche Staatscourant van 19 Juni 1922, no. 117) in zake in- en doorvoer van eenhoevige dieren; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: dat, behoudens de voor uitvoer naar Engeland bestemde eenhoevige dieren, vrijgesteld van de in eerstgenoemd besluit vastgestelde regelen omtrent den uitvoer zijn, alzoo zonder veeartsenijkundig onderzoek langs alle laatste kantoren op de dagen en uren, gedurende welke deze zijn opengesteld, mogen worden uitgevoerd: a. éénhoevige dieren, welke hebben deelgenomen aan hier te lande gehouden rennen, harddraverijen, concoursen hippiques of behoorende bij circussen, ten aanzien waarvan eene vergunning is verstrekt, als aangegeven in model A van laatstgenoemde beschikking (vergunning tot invoer, verstrekt door den directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst); b. éénhoevige dieren, bestemd om na uitvoer weder hier te lande te worden ingevoerd, ten aanzien waarvan eene vergunning kan worden getoond als aangegeven in model C van laatstgenoemde beschikking (vergunning tot wederinvoer, verstrekt door den directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst). Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, 10 Augustus 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. 318 Onderzoek ingevoerde paarden (Dourine) No. 134. MISSIVE van den Inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst van den I9den April 1921, no. 1316, aan de Distrietsveeartsen, betreffende dourine. Naar ik heb vernomen zijn in België gevallen van dourine waargenomen en zijn aldaar bereids maatregelen tegen deze ziekte voorgeschreven. Het kwam mij raadzaam voor U hiervan mededeeling te doen, opdat door U bij het onderzoek van ingevoerde paarden met genoemd lijden rekening worde gehouden. De Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, (get.) remmelts. Doorvoer van vee 31! No. 135. BESCHIKKING van den Minister van Landbouw, Nijverheid en IHandel van den I8den Augustus 1922, betreffende doorvoer van vee op binnenkomende schepen (Ned. Staatscourant van 18 en 19 Augustus 1922, no. 161). De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; gelet op art. 13 der Veewet en op het Koninklijk besluit van 24 Mei 1922, (Staatsblad no. 377); Heeft goedgevonden: Afwijking van het verbod van doorvoer van vee toe te staan voor vee op in Nederland langs de daarvoor in aanmerking komende kantoren binnenkomende schepen aanwezig, mits de dieren tijdens het verblijf hier te lande afgezonderd blijven van ander vee en niet gelost worden. Ingeval een der dieren tijdens het verblijf hier te lande sterft of in nood wordt geslacht, is de eigenaar verplicht hiervan onnuddelhjk aan den betrokken Inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst kennis te geven en moet alles wat tot het gestorven of geslachte dier behoort, aan boord blijven, totdat dienaangaande, door genoemden Inspecteur zal zijn beslist. 's-Gravenhage, 18 Augustus 1922. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Zie nos. 1 en 129. 32C In- en doorvoer artikelen, afkomstig van vee No. 136. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 18den September 1920, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling, no. 14505, betreffende in- en doorvoer van artikelen, afkomstig van vee. zie nos. 187 Ik heb de eer U hierbij afschrift te doen toekomen van een schrijven van *n 188" den Minister van Financiën dd. 9 September 1920, no. 146, Afdeeling Invoerrechten, en van mijn antwoord daarop dd. 18 September 1920, Directie van den Landbouw, no. 14505, 3e Afdeehng. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. In- en doorvoer artikelen, afkomstig van vee 321 No. 137. MISSIVE van den Minister van Financiën van den Oden September 11920, afdeeling Invoerrechten, no. 146, aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, betreffende veeziekte. In den laatsten tijd worden langs het kantoor Roosendaal groote partijen bevroren Argentijrisch vleesch ingevoerd. Met het oog op het mogelijke besmettingsgevaar door de koelwagens, waarin het vervoerd wordt, merkt men thans te Roosendaal in afwijking van den brief van Uwen toenmaligen ambtsvoorganger van 5 Juli 1912, Directie van den Landbouw, no. 7314, 3e Afdeeling, dit vleesch voor de toepassing van het invoerverbod aan als versch. Gaarne zal ik vernemen, of Uwe Excellentie het niet wenschelijk acht, het bepaalde in bovenvermelden brief voor den invoer van bevroren vleesch langs de geheele Belgische grens althans tijdelijk niet te doen gelden. Voorts meen ik er de aandacht op te moeten vestigen, dat de omstandigheid, dat ingevolge Uwerzijdschen brief van 5 Maart 1914, Directie van den Landbouw, no. 1266, 3e Afdeeling, de verklaring van den districtsveearts, bedoeld in art. 1, sub 3°., der daarin aangeduide Regelen eerst behoeft te worden gevorderd op het kantoor, waar de aangifte ten invoer in het vrije verkeer wordt ingeleverd, gevaar voor overbrenging van besmetting oplevert wanneer de ingevoerde artikelen niet voldoende zijn verpakt. Ingevolge ondershandsch overleg met Uwer Excellentie's Departement wordt bij invoer te Roosendaal thans laatstbedoelde brief niet toegepast. Het schijnt mij intusschen wenschelijk, dat Uwe Excellentie nader bepaalt, dat — zoolang gevaar voor veepest dreigt — bij invoer over de Belgische grens de bovenbedoelde verklaring van den districtsveearts in voorkomende gevallen steeds moet worden gevorderd op het kantoor van binnenkomst, tenzij aldaar reeds voldoende blijkt, dat de goederen ten doorvoer bestemd zijn. Aangenaam zal het mij zijn, ook daarover Uwer Excellentie's meening te mogen vernemen. De Minister van Financiën, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (get.) de jonge. Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) versteeg. Zie no. 138. Veewet 21 322 In- en doorvoer artikelen, afkomstig van vee No. 138. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den \8den September 1920, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling, no. 14505 aan den Minister van Financiën, betreffende in- en doorvoer van artikelen, afkomstig van vee. Ik heb de eer Uwer Excellentie mede te deelen, dat ik het op prijs zal stellen, indien uit een oogpunt van veterinaire politie aan de voorschriften, betreffende den in- en doorvoer van artikelen, afkomstig van vee, de toepassing wordt gegeven, bedoeld in Haar nevensvermeld schrijven. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) h. a. van ijsselsteijn. Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, versteeg. Keuring van voor uitvoer bestemd vee 323 139. KONINKLIJK BESLUIT van den 26sten Mei 1922, no. 203, betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd vee (Ned. Staatscourant van 2 en 3 Juni 1922, no. 107). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 23 Mei 1922, Directie van den Landbouw, no. 7063, 3de afdeeling; Gelet op de artt. 66 en 67 der Veewet; zie no. ï. Hebben goedgevonden en verstaan: ten aanzien van de keuring van voor uitvoer bestemd vee te bepalen: Artikel 1. Voor uitvoer bestemd vee moet bij een van Rijkswege onmiddellijk vóór den uitvoer in te stellen onderzoek bevonden worden niet lijdende te zijn aan of door kenteekenen verdacht van eenige ten aanzien van de betreffende veesoort in artikel 7 der Veewet genoemde veeziekten en geen andere verschijnselen of gebreken te vertoonen, welke den uitvoer onraadzaam maken. Ten aanzien van voor Frankrijk bestemde runderen en van voor Engeland bestemde eenhoevige dieren wordt een onderzoek ingesteld overeenkomstig den inhoud van de bij dit besluit voor den uitvoer van runderen naar Frankrijk en van eenhoevige dieren naar Engeland vastgestelde certificaten. Artikel 2. Het in artikel 1 bedoelde onderzoek geschiedt door de inspecteurs of, onder hunne leiding, door daartoe door hen aangewezen veeartsen, ambtenaren van den Veeartsenijkundigen dienst. Artikel 3. Belanghebbenden dienen den betrokken inspecteur ten minste 2 X 24 uur vóór het tijdstip van uitvoer van vee van hun voornemen schriftelijk in kennis te stellen, onder opgave van het aantal en de soort van vee, alsmede van de plaats, waar keuring wordt verlangd. Artikel 4. De keuring geschiedt uitsluitend tusschen zonsop- en zonsondergang. Alle ter keuring aangeboden dieren worden stuk voor stuk onderzocht. Het is verboden dieren te keuren, welke geladen zijn in spoorwagens of andere middelen van vervoer. Bij het onderzoek naar de aanwezigheid van andere verschijnselen of gebreken, welke den uitvoer onraadzaam maken, wordt gelet op: a. alle afwijkingen, die tot verwisseling met bovengenoemde ziekten aanleiding kunnen geven; 324 Keuring van voor uitvoer bestemd vee No. 139 b. duidelijke verschijnselen eener interne ziekte, al dan niet gepaard gaande met koorts, ook wanneer het niet mogelijk is den juisten aard der ziekte vast te stellen; c. elke kreupelheid of stoornis in de beweging die belemmerend is voor het vervoer; d. belangrijke verwondingen en subcutane abcessen; e. sterke vermagering der dieren ook zonder dat het bestaan eener ziekte kan worden vastgesteld; ƒ. andere verschijnselen of gebreken, waardoor de dieren ongeschikt voor uitvoer zijn te achten. Artikel 5. De dieren, die bij het in art. 1 bedoelde onderzoek aan de gestelde eischen voldoen, worden, volgens aanwijzingen van den betrokken inspecteur, zoo noodig, van een merkteeken voorzien. Artikel 6. Met betrekking tot de goedgekeurde dieren wordt door den inspecteur of door den door dezen voor de keuring aangewezen ambtenaar een certificaat en een duplicaat daarvan afgegeven overeenkomstig het bij dit besluit voor elke diersoort vastgestelde model. Artikel 7. De goedgekeurde dieren worden, voor zooveel de uitvoer .per spoor zal plaats hebben, onmiddellijk na het onderzoek onder politietoezicht vervoerd naar de voor de inlading ten vervoer naar het buitenland bestemde plaats en daar eveneens onder bedoeld toezicht onmiddellijk geladen in de voor hen bestemde spoorwagens, die vervolgens door de Rijksbelastingambtenaren verzegeld of geplombeerd worden. De van uit de grensstations te voet uit te voeren dieren blijven, na het onderzoek, onder politietoezicht tot aan het tijdstip van uitvoer. De goedgekeurde, te Amsterdam of te Rotterdam per schip uit te voeren dieren worden na het onderzoek onder politietoezicht naar de plaats van inlading in het schip vervoerd. Artikel 8. Het in art. 6 bedoelde certificaat begeleidt de dieren tot aan het grenskantoor en wordt daar door den betrokken ambtenaar der invoerrechten ingehouden en zoo spoedig mogelijk gezonden aan den directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezichtx) te 's-Gravenhage, terwijl het duplicaat ter beschikking van den belanghebbende blijft. Artikel 9. Gelegenheid om dieren aan het in art. 1 bedoelde onderzoek te onderwerpen zal bestaan: a. voor per schip uit te voeren dieren te Amsterdam en te Rotterdam op de plaats van inlading in het schip op alle werkdagen. De voor Engeland bestemde eenhoevige dieren worden binnen de laatste 10 dagen vóór het tijdstip van uitvoer te Amsterdam of te Rotterdam, ter plaatse door den inspecteur te bepalen en volgens diens aanwijzingen, aan het vereischte onderzoek onderworpen; l) Lees: Directeur van den Veeartsenijkundigen dienst. No. 139 Keuring van voor uitvoer bestemd vee 325 b. voor per trein of van af de grensstations op andere wijze uit te voeren dieren: I. Voor eenhoevige dieren: te Groningen des Dinsdags 12 uur m.; te Nieuweschans des Vrijdags 12 uur m.; te Coevorden des Maandags 12 uur m.; te Oldenzaal des Woensdags en Zaterdags van 11 uur v.m. tot 2 uur n.m.; te Winterswijk des Vrijdags 11 uur v.m.; te Zevenaar des Dinsdags 10 v.m.; te Utrecht alle werkdagen van 9 uur v.m. tot 12 uur m.; te Tiel alle werkdagen van 9 uur v.m. tot 1 uur n.m.; te Rotterdam alle werkdagen van 9 uur v.m. tot 5 uur n.m.; te Sluis op den 2den en 4den Dinsdag van elke maand des voormiddags; te IJzendijke (Veldzicht) op den lsten en 3den Dinsdag van elke maand des voormiddags; te Sas van Gent op den lsten en 3den Vrijdag van elke maand des voormiddags; te Clinge (Kapellebrug) op den 2den en 4den Vrijdag van elke maand des voormiddags; te Roosendaal des Maandags, Woensdags en Vrijdags van v.m. 11 uur tot n.m. 4 uur; te Eindhoven des Donderdags 11 uur v.m.; te 's-Hertogenbosch des Woensdags 11 uur v.m.; te Gennep des Dinsdags 1 uur n.m.; te Venlo des Dinsdags en Vrijdags 10 uur v.m.; te Weert des Donderdags 11 uur v.m.; te Roosteren des Maandags 10 uur v.m.; te Sittard (Stadbroek) des Maandags 11% uur v.m.; te Maastricht (Oud-Vroenhoven) des Dinsdags 10% uur v.m.; te Maastricht (station Wijk) des Dinsdags 10% uur v.m.; te Eysden („Withuis" en „Station") des Woensdags 10% mir v.m.; te Valkenburg des Donderdags 10 uur v.m. II. Voor runderen: te Groningen des Dinsdags van 1% tot 5 uur n.m.; te Leeuwarden des Vrijdags van 12% tot 5 uur n.m.; te Coevorden des Maandags m. 12 uur; te Zwolle des Dinsdags, Donderdags en Vrijdags van 2 tot 5- uur n.m.; te Wierden des Maandags van 2 tot 4 uur n.m.; te Zutphen des Donderdags 10 uur v.m.; te Zevenaar des Dinsdags 10 uur v.m.; te Utrecht des Woensdags en Zaterdags van 9 tot 12 uur v.m.; te Tiel des Maandags van 9 uur v.m. tot 1 uur n.m.; te Alkmaar des Maandags en Zaterdags van 9 uur v.m. tot 5 uur n.m.; te Schagen des Donderdags van 9 uur v.m. tot 5 uur n.m.; te Hoorn des Woensdags van 9 uur v.m. tot 5 uur n.m.; te Purmerend des Woensdags van 9 uur v.m. tot 5 uur n.m.; te Amsterdam des Donderdags van 9 uur v.m. tot 5 uur n.m.; te Leiden des Vrijdags van 9 tot 12 uur v.m.; te Gouda des Donderdags van 10 tot 12 uur v.m.; 326 Keuring van voor uitvoer bestemd vee No. 139 te Woerden des Woensdags van 10 tot 12 uur v.m.; te Delft des Donderdags van 9 tot 12 uur v.m.; te Rotterdam des Maandags en Dinsdags van 11 uur v.m. tot 4 uur n.m.; te Gorinchem des Maandags van 10 uur v.m. tot 3 uur n.m.; te Sluis op den 2den en 4den Dinsdag van elke maand voormiddags; te IJzendijke (Veldzicht) op den lsten en 3den Dinsdag van elke maand voormiddags; te Sas van Gent op den lsten en 3den Vrijdag van elke maand voormiddags; te Hulst op den 2den en 4den Vrijdag van elke maand voormiddags; te Chnge (Kapellebrug) op den 2den en 4den Vrijdag van elke maand voormiddags; te Bergen op Zoom op den 2den en 4den Zaterdag van elke maand voormiddags; te Roosendaal des Maandags, Woensdags, en Vrijdags van 9 tot 12 uur voormiddags; te Zundert op den lsten en 3den Zaterdag van elke maand voormiddags 10 uur; te Strijbeek op den lsten en 3den Zaterdag van elke maand namiddags 1 uur; te 's-Hertogenbosch des Woensdags voormiddags 11 uur; te Eindhoven des Donderdags voormiddags 11 uur; te Waalwijk des Vrijdags voormiddags 11 uur; te Cuyk des Dinsdags voormiddags 11 uur; te Gennep des Dinsdags namiddags 1 uur; te Roermond des Maandags voormiddags 10 uur; te Weert des Vrijdags voormiddags 11% uur» te Roosteren des Maandags voormiddags 10 uur; te Sittard (Stadbroek) des Maandags voormiddags 11% uur; te Maastricht (Oud-Vroenhoven) des Dinsdags voormiddags 9 uur; te Maastricht (Station Wijk) des Dinsdags voormiddags 10% uur; te Eysden („Withuis" en „Station") des Woensdags voormiddags te 10% uur; te Valkenburg des Donderdags voormiddags 10 uur; III. Voor schapen: te Groningen des Dinsdags n.m. 1 uur; te Leeuwarden des Vrijdags van 12% uur n.m. tot 5 urn* n.m.; te Sneek des Dinsdags van 10 uur v.m. tot 2 uur n.m.; te Steenwijk des Maandags van 9 uur v.m. tot 11 uur v.m.; te Zwolle des Donderdags en Vrijdags van 2 uur n.m. tot 5 uur n.m.; te Deventer des Dinsdags van 9 uur v.m. tot 11 uur v.m.; te Oldenzaal des Woensdags en Zaterdags van 11 uur v.m. tot 2 uur n.m.; te Barneveld des Dinsdags v.m. 10 uur; - te Borculo des Woensdags v.m. 10 uur; te Ede des Dinsdags v.m. 10 uur; te Epe des Dinsdags v.m. 10 uur; te Doetinchem des Dinsdags v.m. 10 uur; te Nijmegen des Dinsdags v.m. 10 uur; No. 139 Keuring van voor uitvoer bestemd vee 327 te Zevenaar des Dinsdags v.m. 10 uur; te Zutphen des Donderdags v.m. 10 uur; te Winterswijk des Vrijdags v.m. 11 uur; te Utrecht des Zaterdags van 9 uur v.m. tot 12 uur m.; te Amersfoort des Vrijdags van 9 uur v.m. tot 12 uur m.; te Veenendaal des Woensdags van 10% uur v.m. tot 1% n.m.; te Tiel des Maandags van 10 uur v*m. tot 1 uur n.m.; te Geldermalsen des Dinsdags van 10 uur v.m. tot 2 uur n.m.; te Alkmaar des Maandags en Zaterdags van 9 uur v.m. tot 5 uur n.m.; te Schagen des Donderdags van 9 uur v.m. tot 5 uur n.m.; te Hoorn des Woensdags van 9 uur v.m. tot 5 uur n.m.; te Amsterdam op alle werkdagen van 9 uur v.m. tot 12 uur m.; te Purmerend op alle werkdagen van 9 uur v.m. tot 12 uur m.; te Leiden des Vrijdags van 10 uur v.m. tot 12 uur m.; te Gouda des Donderdags van 10 uur v.m. tot 12 uur m.; te Delft des Donderdags van 10 uur v.m. tot 12 uur m.; te Rotterdam des Maandags en Dinsdags van 11 uur v.m. tot 4 uur n.m.; te Gorinchem des Maandags van 10 uur v.m. tot 1 uur n.m.; te Roosendaal op alle werkdagen van 11 uur vjn. tot 4 uur n.m.; te Sas van Gent op den lsten en 3den Vrijdag van elke maand, des voormiddags; te Clinge (Kapellebrug) op den 2den en 4den Vrijdag van elke maand, des voormiddags; te IJzendijke (Veldzicht) op den lsten en 3den Dinsdag van elke maand, des voormiddags; te Sluis des Maandags voormiddags; te 's-Hertogenbosch des Woensdags v.m. 10 uur; te Eindhoven des Donderdags v.m. 10 uur; te Valkenswaard des Vrijdags v.m. 10 uur; te Weert des Vrijdags v.m. 11 uur; te Roermond des Maandags v.m. 10 uur; te Cuyk des Dinsdags v.m. 11 uur; te Roosteren des Maandags v.m. 10 uur; te Sittard (Stadbroek) des Maandags v.m. 11% uur; te Maastricht (Oud-Vroenhoven) des Dinsdags v.m. 10% uur; te Maastricht (station Wijk) des Dinsdags v.m. 10% uur; te Eysden („Withuis" en „Station") des Woensdags v.m. 10% uur; te Valkenburg des Donderdags v.m. 10 uur; IV. Voor varkens: te Winschoten des Maandags; te Groningen des Dinsdags van 12 uur m. tot 3 uur n.m.; te Assen des Woensdags; te Emmen des Woensdags van 12 uur m. tot 1 uur n.m.; te Meppel des Donderdags van 12 uur m. tot 3 uur n.m.; te Hoogeveen des Donderdags; te Coevorden des Maandags; te Leeuwarden des Vrijdags van 10 uur v.m. tot 2 uur n.m.; te Sneek des Dinsdags van 10 uur v.m. tot 2 uur n.m.; te Wolvega des Woensdags van 10 uur v.m. tot 2 uur n.m.; te Steenwijk des Maandags van 9 uur v.m. tot 11 uur v.m.; 328 Keuring van voor uitvoer bestemd vee No. 139 te Zwolle des Donderdags en Vrijdags van 11 uur v.m. tot 2 uur n.m.; te Deventer des Dinsdags en Vrijdags van 9 uur v.m. tot 11 uur v.m.; te Hardenberg des Maandags en Donderdags van 11 uur tot 12 uur v.m.; te Oldenzaal des Woensdags en Zaterdags van 11 uur v.m. tot 2 uur n.m.; te Barneveld des Donderdags v.m. 10 uur; te Borculo des Woensdags v.m. 10 uur; te Epe des Dinsdags v.m. 10 uur; te Doetinchem des Dinsdags v.m. 10 uur; te Nijmegen des Dinsdags v.m. 10 uur; te Zevenaar des Dinsdags v.m. 10 uur; te Zutphen des Donderdags v.m. 10 uur; te Winterswijk des Vrijdags v.m. 11 uur; te Ede des Vrijdags v.m. 10 uur; te Amersfoort op alle werkdagen van v.m. 9 uur tot n.m. 3 uur; te Veenendaal op alle werkdagen van v.m. 9 uur tot n.m. 3 uur; te Utrecht op alle werkdagen van v.m. 9 uur tot n.m. 3 uur; te Tiel op alle werkdagen van v.m. 9 uur tot n.m. 3 uur; te Zaltbommel op alle werkdagen van v.m. 9 uur tot n.m. 3 uur; te Culemborg op alle werkdagen van v.m. 9 uur tot n.m. 3 uur; te Schagen des Dinsdags en Donderdags van 9 uur v.m. tot 5 uur n.m.; te Alkmaar des Maandags, Vrijdags en Zaterdags van 9 uur v.m. tot 5 uur n.m.; te Hoorn des Woensdags en Zaterdags van 9 uur v.m. tot 1 uur n.m.; te Purmerend op alle werkdagen van 9 uur v.m. tot 12 uur m.; te Amsterdam op alle werkdagen van 9 uur v.m. tot 12 uur m.; te Leiden des Vrijdags voormiddags; te Delft des Donderdags voormiddags; te Gouda des Donderdags voormiddags; te Bodegraven des Dinsdags, Woensdags en Vrijdags van 12 uur m. tot 5 uur n.m.; te Woerden des Dinsdags, Woensdags en Vrijdags van 12 uur m. tot 5 uur n.m.; te Rotterdam des Maandags en Dinsdags van 11 uur v.m. tot 4 uur n.m.; te Gorinchem des Maandags van 10 uur v.m. tot 1 uur n.m.; te Sluis op den 2den en 4den Dinsdags van elke maand des voormiddags; te IJzendijke (Veldzicht) op den lsten en 3den Dinsdags van elke maand des voormiddags; te Sas van Gent des Vrijdags voormiddags; te Clinge (Kapellebrug) op den 2den en 4den Vrijdag van elke maand des voormiddags; te Roosendaal op alle werkdagen des namiddags tot 4 uur; te Deurne des Maandags, Dinsdags en Woensdag v.m. 11 uur; te Eindhoven des Maandags, Dinsdags en Woensdags v.m. 10 uur; te 's-Hertogenbosch des Woensdags v.m. 10 uur en n.m. 4 uur; te Oss des Maandags, Donderdags en Zaterdags n.m. 3 uur; te Gennep op alle werkdagen; te Venlo op alle werkdagen; te Roermond op alle werkdagen; te Weert op alle werkdagen. No. 139 Keuring van voor uitvoer bestemd vee 329 In te 4 laatstgenoemde plaatsen op, met den betrokken inspecteur nader overeen te komen uren; te Roosteren des Maandags v.m. 10 uur; te Sittard (Stadbroek) des Maandags v.m. 11% uur; te Maastricht (Oud-Vroenhoven) des Dinsdags v.m. 9 uur; te Maastricht (station Wijk) des Dinsdags v.m. 10% uur; te Eysden („Withuis" en „Station") des Woensdags v.m. 10% uur; te Valkenburg des Donderdags v.m. 10 uur. Artikel 10. In bijzondere gevallen kan door den betrokken inspecteur op andere dan de in artikel 9 bepaalde gemeenten en tijdstippen gelegenheid worden gegeven om voor uitvoer bestemde dieren aan het voorgeschreven onderzoek te onderwerpen. In zoodanige gevallen wordt de chef van den betreffenden visitatiepost of de chef van den actieven dienst der belastingen aan het betreffende spoorwegstation door den inspecteur tijdig verwittigd. Artikel 11. Eventueele kosten voor het in dit besluit voorgeschreven politietoezicht komen voor rekening van belanghebbenden. Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 Juni 1922. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, 26 Mei 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. 330 Keuring van voor uitvoer bestemd vee No. 139 MODEL-CERTIFICAAT EN DUPLICAAT VOOR RUNDEREN, VOOR FRANKRIJK BESTEMD. Série Série Certificat. No No (Duplicata.) MINISTÈRE DE L'AGRICULTURE, DE LTNDUSTRIE ET DU COMMERCE. DlRECnON de l'Agriculture. Exportation des bêtes d cornes. .... bêtes a Le soussigné , déclare, que 1'examen régle- cornes. mentaire a établi que bêtes a cornes, d'origine Néer- landaise, appartenant a ...., ne souffrent d'aucune des maladies contagieuses prévues par la loi; qu-elles ne monDélivré: trent aucun symptome de nature a faire soupconner ces maladies, qu'elles ne sont atteintes d'aucune maladie 192 noncontagieuse présentant dans ses symptomes quelque analogie avec les maladies indiquées plus haut, et qu'il n'a pas observé des symptomes de tuberculose, d'hématurie ou d'hémaglobinurie, d'entérite paratuberculeuse et de vaginite contagieuse. Les bêtes a comes susmentionnées sónt destinées a 1'expor- i , t< chemin de fer (wagon) no.... tation a la France par 5—5—l bateau via L'Inspecteur vétérinaire, Nota bene. Ce certificat doit accompagner les bêtes jusqu'au bureau de la douane a la frontière oü le fonctionnaire compétent des douanes et accises le retiendra pour le transmettre aussitöt que possible au Directeur du Service Vétérinaire a la Haye. Ce duplicata est tenu a la disposition de 1'intéressé. Behoort bij Konmklijk besluit van 26 Mei 1922 no. 203. Mij bekend, De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. No. 139 Keuring van voor uitvoer bestemd vee 331 MODEL-CERTIFICAAT EN DUPLICAAT VOOR EENHOEVIGE DIEREN, VOOR ENGELAND BESTEMD. Serie Serie Certificaat. No No (Duplicaat.) MINISTERIE VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. Directie van den Landbouw. Uitvoer van voor Engeland bestemde eenhoevige dieren. Veterinary Certificate. Veeartsenijkundig Certificaat. 1, the undersigned, being .... Ondergeteekende hereby certify: verklaart: L that I have this day examined 1. dat hij bij onderzoek van on- the animal(s) described below and derstaand(e) dier(en) heeft bevon- have found, that the animal(s) did den, dat dit (deze) dier(en) geen not show symptoms of glanders verschijnselen vertoonde (vertoon- (including farcy) epizootic lymphan- den) van kwaden droes (en huid- gitis, ulcerative lymphangitis, dou- worm), epizootische lymphangitis, rine, horse-pox, sarcoptic mange, ulceratieve lymphangitis, dourine, psoroptic mange, influenza, ring- paardenpokken, sarcoptes-schurft, worm or strangles; and psoroptes-schurft, influenza, herpes tonsurans en goedaardigen droes; 2. that I tested (each of) the ani- 2. dat hij onderstaand(e) dier(en) mal(s) described below with mallein heeft onderzocht door middel van on the date(s) mentioned, that is, malleine op de(n) aangegeven dawithin ten days before the date of tum(a) zijnde binnen 10 dagen voor intended shipment of the animal(s) het bepaalde tijdstip van inscheping to Great-Britain, and that the ani- voor Engeland en dat het (de) mal(s) did not re-act. dier(en) hierop geen positieve reThe malleintest mentioned sub 2 actie vertoonde(n). may be omitted in regarding to De sub 2 bedoelde malleinatie race-horses, polo-ponies, perfor- mag achterwege blijven ten aanzien ming animals or animals intended van renpaarden, polo ponies, cir- for exportation provided that the cusdieren of voor uitvoer bestemde above mentioned certificate is dieren, mits dit certificaat vergezeld accompanied by the (signed) decla- zij van achterstaande (ondertee- ration on reverse side. kende) verklaring. Horses, asses or mules referred to in the above certificate. Paarden, ezels of muildieren bovenbedoeld. Discription of animal Date of Result of test. (Beschrijving der dieren.) malleintest. (Uitslag (Datum malleinatie.) Breed. Age. Sex. malleinatie.) (Ras.) (Leeftijd.) (Geslacht.) 332 Keuring van voor uitvoer bestemd vee No. 139 Signature of Veterinary Surgeon (Stating professional qualifications). (Onderteekening.) Dated this day of 192 . den 192 . Nota Bene. This certificate must accompany the animals to the frontier douane, where it is to be retained by the proper customs-officer and as soon as possible be sent to the veterinary director at The Hague. N. B. Dit certificaat moet de dieren begeleiden tot aan de uiterste wacht, daar door den betrokken ambtenaar der invoerrechten worden ingehouden en zoo spoedig mogelijk gezonden aan den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht *) te 's-Gravenhage. Nota Bene. This duplicate remains at the disposal of the person in charge of the animals to be delivered up to a customs-officer at the port of landing. N. B. Dit duplicaat blijft ter beschikking van den belanghebbende ter inlevering aan de belastingambtenaren in de Engelsche haven van aankomst. Declaration regarding race harses, polo-pordes,' performing animals or animals intendedfor exportation. I , being the *) (owner) x) (person in charge) x) (consignor) of the animal described below, hereby declare that the animal is: I. *) a thoroughbred horse and is being imported for the purpose of being run in a race; II. *) a pony trained and imported for the purpose of playing polo; III. x) bona fide performing animal, and is being imported for the purpose of performirfg; IV. *) intended to be exported from Great Britain within 14 days after landing. Verklaring ten aanzien van renpaarden, polo-pordes, circusdieren of voor uitvoer bestemde dieren. Ondergeteekende *) eigenaar *) gelastigde *) commissionnair van het hieronder omschreven dier verklaart, dat dit dier is: I. *) een volbloed paard, in te voeren om deel te nemen aan rennen: II. *) een pony in te voeren voor polo; III. *) een bona fide circusdier, in te voeren voor circusdoeleinden; IV. *) bestemd om binnen 14 dagen na landing in Engeland te worden uitgevoerd. Animal referred to in above declaration. Bovenbedoeld dier. ) Lees: Directeur van den Veeartsenijkundigen dienst. J) Strike out the words which are inapplicable. ') Doorhalen hetgeen niet bedoeld wordt. UB No. 139 Keuring van voor uitvoer bestemd vee 333 Name and address of Address of stables to Estimated value consigner in Great which animal is (Geschatte Britain (Naam en adres consigned (Adres stal waarde) commissionnair in van bestemming). Engeland). Dated this day of 192 . , den 192 . Signature of owner, person in charge or consigner onderteekening Behoort bij Koninklijk besluit van 26 Mei 1922, no. 203. Mij bekend, De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. 334 Keuring van voor uitvoer bestemd vee No. 139 MODEL-CERTIFICAAT EN DUPLICAAT VOOR RUNDEREN. Serie Serie Certificaat. No No (Duplicaat.) MINISTERIE VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. Directie van den Landbouw. Uitvoer van runderen. . . runderen. De ondergeteekende Inspecteur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht te verklaart, Afgegeven: dat ... runderen van Nederlandsche herkomst van .... 192 te bij onderzoek bevonden zijn niet lij¬ dende te zijn aan of door kenteekenen verdacht van eenige in artikel 7 der Veewet genoemde veeziekten en geen andere verschijnselen of gebreken te vertoonen, welke den uitvoer onraadzaam maken. • De runderen zijn bestemd om per spoor (wagon) no T-. via ,. schip ' naar te worden uitgevoerd. ,den 192 . De Inspecteur, Le soussigné , Inspecteur Vétérinaire a déclare, que 1'examen réglementaire a établi que bêtes a cornes, d'origine néerlandaise, appartenant a ne souffrent d'aucune des maladies contagieuses prévues par la loi; qu' elles ne montrent aucun symptome de nature a faire soupconner ces maladies, ni d'autres symptomes ou défauts, rendant 1'exportation peu désirable. Les bêtes a cornes susmentionnées sont destinées a 1'exportation par chemin de fer (wagon) no bateau 3 le 192 . L'Inspecteur vétérinaire, Der Unterzeichnete , Veterinar-Inspektor in , erklart, dass Rinder, von Nieder- landischer Herkunft, bei der Untersuchung keinerlei Erscheinungen oder Verdacht im Gesetz genannter ansteckender Krankheiten zeigten noch andere Erscheinungen oder Fehler, welche die Ausfuhr unerwünscht machen. Die obenerwahnten Rinder sind bestimmt zur Ausfuhr per Eisenbahn (Wagen) No Schiff nach , den 192 . De Veterinar-Inspektor, No. 139 Keuring van voor uitvoer bestemd vee 335 N. B. Dit certificaat moet de dieren begeleiden tot aan het grenskantoor, daar door den betrokken ambtenaar der invoerrechten worden ingehouden en zoo spoedig mogelijk gezonden aan den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht*) te 's-Gravenhage. Dit duplicaat blijft ter beschikking van den belanghebbende. Nota bene. Ce certificat doit accompagner les bêtes jusqu' au bureau de la douane a la frontière óu le fonctionnaire compétent des douanes et accises le retiendra pour le transmettre aussitöt que possible au Directeur du Service Vétérinaire a la Haye. Ce duplicata est tenu a la disposition de 1'intéressé. Nota bene. Diese Bescheinigung ist dem Transport bis an die Grenze mitzugeben. Der Grenzzollbeambte zieht die Bescheinigung ein und sendet sie unverzfiglich an den Veterinar-Direktor im Haag. Dieses Duplikat bleibt zur Verfjigung des Interessenten. Behoort bij Koninklijk besluit van 26 Mei 1922, no. 203. Mij bekend, De Minister van Landbouw Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. ') Lees: Directeur ven den Veeartsenijkundigen dienst. 336 Keuring van voor uitvoer bestemd vee No. 139 MODEL-CERTIFICAAT EN DUPLICAAT VOOR EENHOEVIGE DIEREN. Serie Serie Certificaat. No No (Duplicaat.) • MINISTERIE VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. Directie van den Landbouw. Uitvoer van eenhoevige dieren. .. Eenhoevige De ondergeteekende, Inspecteur van het Vee- dieren. artsenijkundig Staatstoezicht te , verklaart, dat paarden (ezels, muildieren) van Afgegeven: te bij onderzoek bevonden zijn niet te lijden .... 192 . aan of door kenteekenen te zijn verdacht van eenige in artikel 7 der Veewet genoemde veeziekten en geen andere verschijnselen of gebreken te vertoonen, welke den uitvoer onraadzaam maken. Bovenbedoelde dieren zijn bestemd om per spoor(wagon) no t-. naar schip te worden uitgevoerd. den 192 . De Inspecteur, Le soussigné , Inspecteur vétérinaire a déclare, que 1'examen réglementaire a établi, que chevaux (anes, muiets), appartenant a , ne souf- frent d'aucune des maladies contagieuses prévues par la loi; qu'ils ne montrent aucun symptome de nature a faire soupconner ces maladies, ni d'autres symptomes ou défauts rendant 1'exportation peu désirable. Les solipèdes susmentionnés sont destinés a 1'exportation . chemin de fer(wagon) no a par —-—-—'- — bateau via le 192 . L'Inspecteur vétérinaire, Der Unterzeichnete, , Veterinar-Inspektor in , erklart, dass Pferde (Esel, Maultiere) bei der Untersuchung keinerlei Erscheinungen oder Verdacht im Gesetz genannter ansteckender Krankheiten zeigten noch andere Erscheinungen oder Fehler, welche die Ausfuhr unerwünscht machen. Die obenerwahnten Tiere sind bestimmt zur Ausfuhr per Eisenbahn (Wagen) No Schiff _nach den 192 Der Veterinar-Inspector, ■BüSSBl No. 139 Keuring van voor uitvoer bestemd vee 337 N.B. Dit certificaat moet de dieren begeleiden tot aan het grenskantoor, daar door den betrokken ambtenaar der invoerrechten worden ingehouden en zoo spoedig mogelijk gezonden aan den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezichtl) te 's-Gravenhage. Dit duplicaat blijft ter beschikking van den belanghebbende. Nota Bene. Ce certificat doit accompagner les bêtes jusqu'au bureau de la douane a la frontière oü le fonctionnaire compétent des douanes et accises le retiendra pour le transmettre aussitöt que possible au Directeur du Service Vétérinaire a la Haye. Ce duplicata est tenu a la disposition de 1'interessé. Nota bene. Diese Bescheinigung ist dem Transport bis an die Grenze mitzugeben. Der Grenzzollbeamte zieht die Bescheinigung ein und sendet sie unverzüglich an den Veterinar-Direktor im Haag. Dieses Duplikat bleibt zur Verfügung des Interessenten. Behoort bij Koninklijk besluit van 26 Mei 1922, no. 203. Mij bekend, De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJSSELSTEIJN. ') Lees: Directeur van den Veeartsenijkundigen dienst Veewet 22 338 Keuring van voor uitvoer bestemd vee No. 139 MODEL-CERTIFICAAT VOOR SCHAPEN. Serie..., Serie Certificaat. No No (Duplicaat.) MINISTERIE VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. Directie van den Landbouw. Uitvoer van schapen. schapen. De ondergeteekende, , Inspecteur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht te Afgegeven: verklaart, dat schapen van Nederlandsche herkomst van te bij onderzoek .. . . 192 . bevonden zijn niet lijdende te zijn aan of door kenteekenen verdacht van eenige in artikel 7 der Veewet genoemde veeziekten en geen andere verschijnselen of gebreken te vertoohen, welke den uitvoer onraadzaam maken. De schapen zijn bestemd om per spoor(wagon) no — ——— via schip naar te worden uitgevoerd. den 192 . De Inspecteur, Le soussigné, , Inspecteur vétérinaire k , déclare, que 1'examen réglementaire a établi que moutons, d'origine néerlandaise, appartenant a ne souffrent d'aucune des maladies contagieuses prévues par la loi; qu'ils ne montrent aucun symptome de nature a faire soupconner ces maladies, et qu'ils ne montrent pas d'autres symptomes ou défauts, rendant 1'exportation peu désirable. Les moutons susmentionnés sont destinés a 1'exportation chemin de ferfwagon) no. ... par ;—> via bateau ,1e 192 . UInspecteur vétérinaire, Der Unterzeichnete, Veterinir- Inspektor in , erklart, dass Schafe, von Niederlandischer Herkunft, bei der Untersuchung keinerlei Erscheinungen oder Verdacht im Gesetz genannter ansteckender Kranheiten zeigten noch andere Erscheinungen oder Fehler, welche die Ausfuhr unerwünscht machen. Die obenerwahnten Schafe sind bestimmt zur Ausfuhr Eisenbahn (Wagen) No. ... *" Schiff ., den 192 Der Veterinar-Inspector, No. 139 Keuring van voor uitvoer bestemd vee 339 N. B. Dit certificaat moet de dieren'begeleiden tot aan het grenskantoor, daar door den betrokken ambtenaar der invoerrechten worden ingehouden en zoo spoedig mogelijk gezonden aan den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezichtx) te 's-Gravenhage. Dit duplicaat blijft ter beschikking van den belanghebbende. Nota bene. Ce certificat doit accompagner les moutons jusqu'au bureau de la douanes a la frontière oü le fonctionnaire compétent des douanes et accises le retiendra pour le transmettre aussitót que possible au Directeur du Service Vétérinaire a la Haye. Ce duplicata est tenu a la disposition de 1'intéressé. Nota bene. Diese Bescheinigung ist dem Transport bis an die Grenze mitzugeben. Der Grenzzollbeamte zieht die Bescheinigung ein und sendet sie unverzüglich an den Veterinar-Direktor im Haag. Dieses Duplikat bleibt zur Verfügung des Interessenten. Behoort bij Koninklijk besluit van 26 Mei 1922, no. 203. Mij bekend, De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. '■) Lees: Directeur van den Veeartsenijkundigen dienst. 340 Keuring van voor uitvoer bestemd vee No. 139 MODEL-CERTIFICAAT VOOR VARKENS. Serie Serie Certificaat. No No (Duplicaat.) MINISTERIE VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. Directie van den Landbouw. Uitvoer van varkens. .... varkens. De ondergeteekende , Inspecteur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht te , Afgegeven: verklaart, dat varkens van Nederlandsche her- .... 192 . komst van te bij onderzoek bevonden zijn niet lijdende te zijn aan of door kenteekenen verdacht van eenige in artikel 7 der Veewet genoemde veeziekten en geen andere verschijnselen of gebreken te vertoonen, welke den uitvoer onraadzaam maken en bestemd zijn om per spoor (wagon) no naar te worden uitgevoerd. den 192 . De Inspecteur, Le soussigné Inspecteur vétérinaire a déclare, que 1'examen ' réglementaire a établi, que porcs d'origine néerlandaise, appartenant a ne souffrent d'aucune des maladies contagieuses prévues par la loi; qu'ils ne montrent aucun symptome de nature a faire soup9onner ces maladies et qu'ils ne montrent pas d'autres symptomes ou défauts rendant 1'exportation peu désirable. Les porcs susmentionnés sont destinés a 1'exportation a par chemin de fer (wagon) no via le 192 . L'Inspecteur vétérinaire, Der Unterzeichnete Veterinar-Inspektor in erklart, dass Schweine von Nieder- landischer Herkunft von bei der Unter- suchung keinerlei Erscenungen oder Verdacht im Gesetz genannter ansteckender Krankheiten zeigten noch andere Erscheinungen oder Fehler, welche die Ausfuhr unerwünscht machen. Die obenerwahnten Schweine sind be- stimmt zur Ausfuhr per Eisenbahn (Wagen) No nach den 192 . De Veterinar-Inspektor, No. 139 Keuring van voor uitvoer bestemd vee 341 N.B. Dit certificaat moet de dieren begeleiden tot aan het grenskantoor, daar door den betrokken ambtenaar der invoerrechten worden ingehouden en zoo spoedig mogehjk gezonden aan den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht x) te 's-Gravenhage. Dit duplicaat blijft ter beschikking van den belanghebbende. Nota bene. Ce certificat doit accompagner les porcs jusqu'au bureau de la douane a la frontière oü le fonctionnaire compétent des douanes et accises le retiendra pour le transmettre ausisitöt que possible au Directeur du Service Vétérinaire a la Haye. Ce duplicata est tenu a la disposition de 1'intéressé. Nota bene. Diese Bescheinigung ist dem Transport bis an die Grenze mitzugeben. Der Grenzzollbeamte zieht die Bescheinigung ein und sendet sie unverzüglich an den Veterinar-Direktor im Haag. Dieses Duplikat bleibt zur Verfügung des Interessenten. Behoort bij Koninklijk besluit van 26 Mei 1922, no. 203. Mij bekend, De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. ') Lees: Directeur van den Veeartsenijkundigen dienst. 342 Uitvoer van vee No. 140. KONINKLIJK BESLUIT van den 3den Juli 1922, tot uitvoering van artikel 69 der Veewet {Staatsblad no. 427). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 1 Juni 1922, Directie van den Landbouw, no. 7412, 3de Afdeeling; Overwegende, dat volgens artikel 69 van de Veewet kan worden verboden naar de bij dit besluit aan te wijzen landen vee uit te voeren of aan een middel van vervoer tot uitvoer naar die landen vee aan te bieden, ten aanzien waarvan geen bewijs is afgegeven, als bedoeld in artikel 66 van genoemde wet; Den Raad van State gehoord (advies van 20 Juni 1922, no. 26); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 26 Juni 1922, Directie van den Landbouw, no. 8578, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan: het is verboden naar welk land ook, vee uit te voeren of aan een middel van vervoer tot uitvoer aan te bieden, ten aanzien waarvan een bewijs als bovenbedoeld niet is afgegeven, zie no. 141. Afwijking van dit verbod kan, zoo noodig onder bepaalde voorwaarden, worden toegestaan door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *). Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 3den Juli 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den twintigsten Juli 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. >) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en landbouw. Vrijstelling keuring 343 No. 141. BESCHIKKING van den Minister van Binnenlandsche Zaken en • Landbouw van den 23sten April 1923, no. 961, afdeeling 3, betreffende uitvoering van art. 69 der Veewet. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw; Gelet op het Koninklijk besluit van den 3en Juli 1922 (Staatsblad no. zio no. 140. 427), tot uitvoering van artikel 69 der Veewet; Heeft goedgevonden: te bepalen: vrijstelling van de voorgeschreven keuring van voor uitvoer bestemd vee wordt verleend ten aanzien van vee, bestemd voor verbruik van de zich op schepen bevindende personen. 's-Gravenhage, 23 April 1923. Overeenkomstig de geparafeerde minuut, De Secretaris-Generaal, j. b. kan. 344 In- en doorvoer pluimvee. („Pluimveewet") No. 148. WET van den 29sten December 1922, tot wering van besmettelijke pluimveeziekten (Staatsblad no. 747). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salutl doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat volgens artikel 49 van de Veewet de algemeene maatregel van bestuur van 4 September 1922 (Staatsblad no. 519), houdende bepalingen tot wering van pluimveeziekten, behoort te worden vervangen door een regeling bij de wet; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. Tot wering van besmettelijke pluimveeziekten kunnen door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) de in- en doorvoer worden verboden of niet dan voorwaardelijk worden toegestaan van bepaald aangewezen soorten van pluimvee. Artikel 2. Het is verboden pluimvee, waarvan de in- of doorvoer voorwaardelijk is toegestaan, in of door te voeren langs andere dan de door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel*) aangewezen kantoren. Artikel 3. Indien de in- of doorvoer is toegestaan onder voorwaarde van voorafgaand onderzoek, wordt voor dat onderzoek vergoeding van kosten geheven naar een door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel •) vast te stellen tarief. Artikel 4. Overtreding van het bepaalde in artikel 2 of van een krachtens artikel 1 vastgesteld voorschrift of niet-nakoming van een voorwaarde, als bedoe ld in artikel 1, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. Artikel 5. zte no. 1. De artikelen 86 tot en met 93 der Veewet vinden in geval van een bij deze wet strafbaar gesteld feit overeenkomstige toepassing. Artikel 6. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 142 In- en doorvoer pluimvee. („Pluimveewet") 345 Artikel 7. Op feiten, vallende in eene strafbepaling dezer wet, zijn niet van toepassing de strafbepalingen, voorkomende in de wetten betreffende de invoerrechten en accijnzen. Artikel 8. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Pluimveewet". Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven ten Paleize het Loo, den 29sten December 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i., ch. ruts de beerenbrouck. Uitgegeven den achttienden Januari 1923. De Minister van Justitie, heemskerk. J. VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE UITVOERKEURING VAN VLEESCH Uitvoer van vleesch 349 No. 143. KONINKLIJK BESLUIT van den 6den Juni 1922, no. 39, tot uit¬ voering van art. 70 der Veewet (Ned. Staatscourant van 14 Juni 1922, no. 114). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 27 Mei 1922, Directie van den Landbouw, no. 7328, 3de afdeeling; Gelet op art. 70 der Veewet; zie no. 1. Hebben goedgevonden en verstaan: alle landen van Europa aan te wijzen als de landen, naar welke het ver- zie no. 146. boden is vleesch, hetwelk niet voorzien is van een of meer merken als bewijs, dat het bij eene van Rijkswege ingestelde keuring voor uitvoer geschikt bevonden is, a. uit te voeren; b. aan een middel van vervoer tot uitvoer aan te bieden. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit hetwelk in de Nederlandsche Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en aan Onzen Minister van Financiën. S.S. Batavier V, Noorwegen, den 6den Juni 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. 350 Uitvoering art. 74 Veewet No. 144. KONINKLIJK BESLUIT van den 6den Juni 1922, no. 40, tot uitvoering van art. 74 der Veewet (Ned. Staatscourant van 15 Juni 1922, no. 115). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 27 Mei 1922, Directie van den Landbouw, no. 7330, 3de afdeeling; zie no. i. Gelet op artikel 74 der Veewet; Hebben goedgevonden en verstaan: vast te stellen de bij dit besluit behoorende voorschriften ter uitvoering van genoemd artikel der Veewet. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Nederlandsche Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en aan Onzen Minister van Financiën. S.S. Batavier V, Noorwegen, den 6den Juni 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. No. 144 Uitvoering art. 74 Veewet 351 VOORSCHRIFTEN TER UITVOERING VAN ARTIKEL 74 DER VEEWET. § te Van de wijze, waarop de dieren, waarvan het vleesch aan keuring onderworpen is, worden geslacht. Artikel 1. 1. Het dooden geschiedt door verbloeding, bij eenhoevige dieren, runderen en varkens na bedwelming, tenzij de slachting plaats heeft volgens den Israèlietischen ritus, of door aanwending van werktuigen, wier toepassing een onmiddellijken dood ten gevolge heeft. 2. Toepassing van den neksteek of nekslag is verboden. 3. Bedwelming of aanwending van sub 1 bedoelde werktuigen mag slechts geschieden door geoefende, krachtige, onder goedkeuring van den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht door den eigenaar of directeur van de slachterij aan te wijzen, personen. 4. Het is verboden voort te gaan met slachten, voordat de dood zichtbaar is ingetreden. Artikel 2. 1. De varkens worden van de borstels ontdaan; de andere dieren van de huid, met dien verstande, dat deze op ten minste eene plaats aan het dier verbonden moet blijven, indien dit door den met de keuring belasten ambtenaar noodzakelijk wordt geacht. 2. Kop, pooten, borst- en buikingewanden en uier worden overeenkomstig eene door den directeur of den eigenaar van de slachterij onder goedkeuring van den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht vastgestelde regeling, tot na afloop van de keuring zoo bewaard, dat geen twijfel kan bestaan, bij welk dier deze deelen behooren, en de keuring naar behooren kan geschieden. 3. De vliezen van borst- en buikholte worden noch geheel, noch gedeeltelijk verwijderd. 4. Bij het slachten is het maken van onnoodige insnijdingen verboden. Artikel 3. Indien gedurende het slachten ziekelijke afwijkingen bij een dier worden ontdekt, geeft hij, die slacht, hiervan onmiddellijk kennis aan den met de keuring belasten ambtenaar. Artikel 4. Tenzij in opdracht van den Rijkskeurmeester, is het verboden de geslachte dieren of deelen daarvan over te brengen naar andere plaatsen, voordat de keuring is geëindigd. § 2. Van de gemeenten en de plaatsen, waar, alsmede de tijdruimten, waarbinnen vleesch ter keuring kan worden aangeboden. Artikel 5. In door Ons aan te wijzen gemeenten worden keuringsdiensten ingesteld in plaatsen, welke voldoen aan de in de artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 gestelde voorwaarden. 352 Uitvoering art. 74 Veewet No. 144 Artikel 6. 1. Het terrein van eene slachterij, waar keuring plaats heeft, is van de omgeving afgescheiden en heeft één toegang. 2. Met toestemming van den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht en onder de door dezen te stellen voorwaarden mogen meerdere toegangen worden gemaakt. Artikel 7. Op het terrein is eene voldoende hoeveelheid goed water ter beschikking. Artikel 8. De verbindingswegen tusschen de gebouwen onderling, tusschen deze en den openbaren weg alsmede de vrije grond van het terrein, bedoeld in artikel 6, tot eene breedte van ten minste 1 M., gemeten uit den buitenwand van het slachthuis, zijn regelmatig bestraat, zoodat afdoende reiniging gemakkelijk kan plaats vinden. Artikel 9. 1. De vloeren van het slachthuis en van de stallen zijn waterdicht; zij vertoonen geene scheuren en onnoodige verdiepingen en hebben zooveel helling, dat het spoel- en schrobwater hetzij rechtstreeks, hetzij door open goten, gemakkelijk wegvloeit naar met afneembaren rooster afgedekte en van stankafsluiting voorziene kolken, vanwaar het door een goed gesloten, waterdicht rioolstelsel van het terrein wordt weggevoerd of geleid naar een waterdichten put, die op geregelde tijden wordt geledigd. 2. De wanden van het slachthuis zijn aan de binnenzijde van steen en tot eene hoogte van ten minste 2% M. glad, waterdicht en hcht gekleurd. 3. De luchtverver8ching geschiedt door roosters in den wand, geopende vensters of één of meer op het dak aangebrachte luchtkokers. 4. Het lokaal, waarin de keuring plaats heeft, is zoo ingericht, dat deze bij gesloten deuren bij dag overal zonder kunstlicht kan geschieden. Artikel 9bts. 1. In slachterijen, waarin, behalve varkens, ook ander vee wordt geslacht, geschiedt het slachten der varkens in een uitsluitend daarvoor bestemd lokaal. 2. De Rijkskeurmeester is bevoegd te vergunnen, dat op de tijdstippen, waarop dat lokaal niet voor het slachten van varkens wordt gebezigd, daarin ander vee wordt geslacht. Artikel 10. Het slachthuis staat niet in rechtstreeksche verbinding met woningen, schaftlokalen, privaten, vleeschwinkels, werkplaatsen ter bereiding van vleeschwaren of ter verwerking van darmen en andere producten van dierlijken oorsprong of bewaarplaatsen van afval-producten van dierlijken oorsprong. Artikel 11. De ruimte in het slachthuis is zoo groot, dat de voor het slachten noodige handelingen en de keuring naar behooren kunnen geschieden. No. 144 Uitvoering art. 74 Veewet 353 Artikel 12. Op het terrein van de slachterij zijn ter beschikking van den Rijkskeurmeester eene inrichting voor het onschadelijk maken van afgekeurd vleesch en één of meer lokalen tot het verrichten der voortgezette keuring, der keuring, bedoeld in artikel 22, sub 2, het doen van bijzondere onderzoekingen, het bewaren van keuringsbenoodigdheden en het verblijven van de met de keuring belaste ambtenaren. Artikel 13. li De geslachte en gekeurde dieren worden bij voorkeur in eene uitsluitend daarvoor bestemde ruimte opgehangen; indien dit niet geschiedt, blijft tusschen de hang- en de slachtruimte eene strook van ten minste 3 M. vrij. 2. Het ophangen van vleesch in de stallen en het stallen van vee in de hangruimte is verboden. Artikel 14. Voor zooveel de vaste afval niet onmiddellijk na iedere slachting van het terrein wordt verwijderd, wordt deze in een goed afgedekten, waterdicht gemetselden bak verzameld en met kalk bestrooid. Artikel 15. 1. Het terrein, de kolken, de lokalen en de zich daarin bevindende voorwerpen worden geregeld schoon gehouden. 2. Na iedere slachting worden het slachthuis en de gebruikte slachttoestellen gereinigd. Artikel 16. 1. De slacht- of hanglokalen worden niet gebruikt voor het bewaren van kleederen en afval-producten van dierlijken oorsprong. 2. Gedurende het slachten en zoolang vleesch aanwezig is, worden in de slacht- of hanglokalen geene andere werkzaamheden verricht dan die, welke tot de uitoefening van het bedrijf en de keuring behooren. Artikel 17. De keuring geschiedt tusschen zonsop- en zonsondergang; in lokalen, waar naar het oordeel van den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht voldoende kunstlicht aanwezig is, ook tusschen zonsonder- en zonsopgang. Artikel 18. Hij, die de instelling van een keuringsdienst voor zijn bedrijf wenscht, richt daartoe eene aanvrage tot Onzen met de uitvoering van dit besluit belasten Minister, met gebruikmaking van een door dien Minister vast te stellen formulier, waarvan exemplaren kosteloos op alle gemeentesecretarieën verkrijgbaar zijn. Artikel 19. 1. Op aanvrage worden door Ons keuringsdiensten ingesteld in gemeentelijke slachthuizen en in slachterijen, wier bedrijfsomvang de instelling van een afzonderlijken keuringsdienst toelaat, mits voldoende aan de in de artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 gestelde voorwaarden. Veewet 23 354 Uitvoering art. 74 Veewet No. 144 2. Keuringsdiensten kunnen door Ons ook worden ingesteld op eene of meer gemeenschappelijke aanvragen van hen, wier slachterijen in dezelfde of in eene aangrenzende gemeente gelegen zijn en wier bedrijfsomvang, de instelling van een afzonderlijken keuringsdienst als regel niet toelaat. 3. De Rijkskeurmeester is bevoegd het aantal dieren te bepalen, dat tegelijker tijd in één slachtlokaal mag worden geslacht. Artikel 20. Onze voornoemde Minister kan: a. in bijzondere gevallen eischen, dat door of vanwege den eigenaar of directeur der slachterij eene woning ter beschikking wordt gesteld van één der met de keuring belaste ambtenaren, tegen eene jaarlijksche vergoeding; b. bepalen, dat voor het ter beschikking stellen van één of meer lokalen, bedoeld in artikel 12, eene jaarlijksche vergoeding zal worden toegekend. Artikel 21. 1. Keuringsdiensten worden opgeheven, indien de slachterijen, waarin zij zijn ingesteld, ophouden te voldoen aan de in de artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 gestelde voorwaarden. 2. Een ingestelde keuringsdienst kan worden opgeheven, indien het hoofd of de bestuurder van het bedrijf het bij een der artikelen 13, 14, 15, 16 en 17 bepaalde niet nakomt of geen gevolg geeft aan een eisch, als bedoeld in art. 20, sub a. §3. Van den staat, waarin het vleesch ter keuring aangeboden en voor uitvoer ingeladen wordt. Artikel 22. 1. Het vleesch wordt eerst levend ter keuring aangeboden en vervolgens in den staat, waarin het gedurende of dadehjk na het in § 1 bedoelde slachten verkeert. 2. Ter plaatse, bedoeld in de artikelen 12 en 19, kunnen afzonderlijke organen ter keuring worden aangeboden, en in bijzondere gevallen, met toestemming van Onzen voornoemden Minister, onder door dezen te geven voorschriften, ook andere deelen. Artikel 23. Vleesch wordt voor uitvoer ingeladen in den staat, waarin het verkeert, nadat het merk, bedoeld in artikel 70 der Veewet, is aangebracht. Artikel 24. Vleesch, dat verpakt voor uitvoer wordt ingeladen, moet zoodanig verpakt zijn, dat het geen nadeel kan ondervinden van het verpakkingsmateriaal. No. 144 Uitvoering art. 74 Veewet 355 § 4- Van de regelen voor de keuring, de sterilisatie, de onbruikbaarmaking als voedingsmiddel en de vernietiging. Artikel 25. L Hij, die een dier slacht of doet slachten, is verplicht de door den met de keuring belasten ambtenaar ten behoeve van de keuring te verlangen hulpdiensten te verrichten of te doen verrichten. 2. Hij laat toe, dat deze ambtenaar ten behoeve van de keuring organen of deelen insnijdt, losmaakt of aan andere handelingen onderwerpt. Artikel 26. De keuring omvat een onderzoek vóór en na het slachten. Artikel 27. Bij het onderzoek vóór het slachten wordt vastgesteld: a. of het dier ziekten of afwijkingen vertoont, welke van invloed kunnen zijn op de deugdelijkheid van het vleesch; *. of verschijnselen aanwezig zijn van besmettelijke veeziekten, bedoeld bij de Veewet. Artikel 28. Van het te slachten dier worden voor zooveel noodig nagegaan: a. de indruk, welken het dier maakt, in verband met den algemeenen gezondheids- en voedingstoestand; b. houding, gang, stand, blik, meerdere of mindere opgewektheid; c. de algemeene toestand van de huid, in het bijzonder wat temperatuur en beharing betreft; d. het al of niet aanwezig zijn van storingen in de spijsverterings- en ademhalingsorganen; e. de toestand der natuurlijke lichaamsopeningen, van den neusspiegel, en bij vrouwehjke dieren, van de scheede en den uier; ƒ. de inwendige lichaamstemperatuur, indien het dier vermoed wordt ziek te zijn. Artikel 29. Bij het onderzoek van paarden wordt in het bijzonder gelet op kwaden droes en huidworm, schurft, miltvuur, hondsdolheid, tetanus, bloedvlekziekte en op koortstoestanden in verband met infectieziekten, ontstekingsen etteringsprocessen, ziekten der gewrichten, peesscheeden en hoeven. Artikel 30. Bij het onderzoek van runderen wordt in het bijzonder gelet op veepest, longziekte, mond- en klauwzeer, miltvuur, hondsdolheid, houtvuur, boosaardige kopziekte, haemorrhagische septicaemie, bloedwateren, geelzucht, tuberculose en op koortstoestanden in verband met ziekten van uier, scheede en baarmoeder, maag en darmen, gewrichten, klauwen, en met infectieziekten, etterings- en ontstekingsprocessen; bij jonge kalveren bovendien op navelontstekingen, diarrheeën, gewrichtsontstekingen en mondziekten. 356 Uitvoering art. 74 Veewet No. 144 Artikel 31. Bij het onderzoek van schapen en geiten wordt in het bijzonder gelet op mond- en klauwzeer, schurft, schaapspokken, rotkreupel, miltvuur, hondsdolheid, houtvuur, leverbotziekte, nierziekten, tetanus en diarrheeën. Artikel 32. Bij het onderzoek van varkens wordt in het bijzonder gelet op monden klauwzeer, vlekziekte, miltvuur, hondsdolheid, besmettelijke borstziekte, varkenspest en etteringsprocessen in verband met castratie. Artikel 33. Dieren, welke verschijnselen van ziekte vertoonen, worden gemerkt. Artikel 34. De met de keuring belaste ambtenaar is bij het slachten tegenwoordig en draagt zorg, dat de keuring zoo spoedig mogelijk afloopt. Artikel 35. Omtrent de keuring in het algemeen gelden de volgende voorschriften: a. de met de keuring belaste ambtenaar gaat na, of voldaan is aan de bepahngen van dit besluit; b. hij verricht het onderzoek met goed gereinigde handen; c. hij is voorzien van ten minste twee goed gereinigde messen; d. messen, welke gebruikt zijn voor het insnijden van zieke of verontreinigde organen of deelen, worden voor onderzoek niet weder gebruikt dan na behoorlijke reiniging of ontsmetting; e. verontreiniging of bezoedeling van het vleesch bij het onderzoek wordt vermeden; ƒ. het onderzoek is zoo nauwkeurig, dat ook geringe afwijkingen niet aan de aandacht ontsnappen; g. het insnijden van de longen geschiedt door het maken van verschillende, diepgaande, evenwijdig loopende insnijdingen. Het insnijden van het hart geschiedt door middel van eene rechtsche en eene hnksche overlangsche snede, waardoor boezems en kamers worden geopend. Daarna wordt eene snede in den scheiwand gemaakt; h. het onderzoek van de lymphklieren geschiedt door betasten, bezichtigen en het maken van verschillende overlangsche insnijdingen. Artikel 36. 1. Bij de keuring der geslachte dieren wordt: a. nagegaan of afwijkingen bestaan in klein* en uiterlijk voorkomen van het vleesch in het algemeen en van de verschillende organen en deelen in het bijzonder; b. nagegaan of het bloed afwijkingen vertoont; c. een onderzoek ingesteld naar de gesteldheid van de tong, de longen, het hart, de lever, de milt, de baarmoeder, de blaas, de nieren en den uier door betasting en zoo noodig door insnijding; d. de kop bij de runderen en varkens, behoudens de in artikel 38 te noemen uitzonderingen, zóó onderzocht, dat door het lossnijden van de tong de gesteldheid van deze en van mond- en keelholte kan worden nage- No. 144 Uitvoering art. 74 Veewet 357 gaan, terwijl de bijbehoorende lympklieren aan een nauwkeurig onderzoek worden onderworpen. 2. Achtereenvolgens worden onderzocht: a. de maag en de darmen, de blaas, de baarmoeder en de scheede; b. het net, het darmscheil en de daarin gelegen klieren; c. de milt; d. de longen met de bijbehoorende long- en middenschotslymphklieren; e. het hartezakje en het hart; ƒ. de lever en de buikspeekselklier met de bijbehoorende lymphkheren; g. het middenrif en het borst- en buikvlies; h. de nieren met de bijbehoorende lymphkheren; i. de uier met de bijbehoorende lymphklieren; j. het spierweefsel, het vet, de beenderen en de gewrichten. 3. Zoo noodig worden ook andere orgaankkeren en verder de lymphkheren aan den hals, van den borstwand, de darmbeens-, lenden-, schaam-, boeg-, oksel-, liesplooi-, knieholte-, zitbeen- en aarsklieren onderzocht. Artikel 37. Bij de keuring van runderen worden de tong, het hart, de uit- en inwendige kauwspieren, laatstgenoemde door het maken van verschillende overlangsche insnijdingen, in het bijzonder op blaaswormen onderzocht. Artikel 38. Het onderzoek, bedoeld in de artikelen 36, eerste hd, sub d, en 37, kan bij vette en nuchtere kalveren achterwege blijven. Artikel 39. Bij de keuring van nuchtere kalveren wordt in het bijzonder gelet op long-, gewrichts-, navel- en darmziekten. Artikel 40. De Rijkskeurmeester is bevoegd, in overleg met den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht, in het belang van den uitvoerhandel de in artikel 37 bedoelde insnijdingen na te laten. Artikel 41. Bij de keuring van paarden worden de neus- en keelholte, het strottenhoofd en de luchtpijp nauwkeurig onderzocht en wordt de kop daartoe, zoo noodig, gekliefd. Artikel 42. Bij de keuring van varkens wordt in het bijzonder gelet op voor den mensch gevaarlijke blaaswormen. Artikel 43. De met de keuring belaste ambtenaren onthouden hunne goedkeuring aan het voor uitvoer bestemde vleesch: a. indien het vleesch afkomstig is van dieren, van welke de keuring niet volledig is geweest, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 22, sub 2; b. indien bij het onderzoek eene ziekte werd geconstateerd, vermeld in artikel 47, met uitzondering van tuberculose; 358 Uitvoering art. 74 Veewet No. 144 zie nos. 118 c. in gevallen van tuberculeuzen of anderen aard, niet genoemd in en 149. artikel 47, indien zoodanig vleesch in het land van de besternming wordt afgekeurd; d. ingeval van beenbreuken en belangrijke kneuzingen of verwondingen van de huid en het onderhuidsche bindweefsel; e. ingeval van uitgebreide huidaandoeningen bij varkens; ƒ. indien plaatselijke ziekteprocessen of gezwellen vóór de keuring zijn verwijderd; g. indien het vleesch onzindelijk is behandeld; h. indien zij ernstig twijfelen aan de geschiktheid voor uitvoer. Artikel 44. 1. De Rijkskeurmeesters zijn bevoegd hunne goedkeuring te verleenen aan het voor uitvoer bestemde vleesch, afkomstig van dieren, welke lijdende waren aan plaatselijke ziekteprocessen of gezwellen, mits: a. de goedkeuring, behoudens het bepaalde in het derde lid, uitsluitend betrekking hebbe op de helften of vierendeelen, waaraan geene afwijkingen aanwezig zijn; b. de ziekteprocessen of gezwellen geacht kunnen worden noch door infectie of intoxicatie noch op andere wijze op de deugdelijkheid van het vleesch of op zijn weerstandsvermogen tegen ontbinding eene nadeelige uitwerking te hebben gehad. 2. Indien, in verband met het in het eerste lid, sub a, bepaalde, overgegaan wordt tot verdeeling van het dier in helften of vierendeelen, geschiedt dit in tegenwoordigheid van den met de keuring belasten ambtenaar. 3. Indien de in het eerste lid bedoelde afwijkingen uitsluitend inwendige organen betreffen, wordt geene goedkeuring verleend, voordat de aangedane organen verwijderd zijn. 4. De Rijkskeurmeester vermeldt op de daarvoor op het merk bestemde plaats de reden, welke tot de verdeeling der stukken aanleiding heeft gegeven. Artikel 45. De Rijkskeurmeesters zijn bevoegd hunne goedkeuring aan het voor uitvoer bestemde vleesch te onthouden; a. indien het vleesch afwijkingen in consistentie, kleur, reuk of smaak vertoont, al kunnen die eigenschappen met eene bekende oorzaak in verband worden gebracht; b. indien het vleesch afkomstig is van zeer magere dieren en in het bijzonder, indien de slechte voedingstoestand verband houdt met hun hoogen leeftijd. Artikel 46. Indien de goedkeuring aan het voor uitvoer bestemde vleesch wordt onthouden, wordt de keuring gestaakt, het vleesch gemerkt en onmiddellijk overgebracht naar de plaats, waar de voortgezette keuring moet geschieden. Artikel 47. Behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 50, wordt het geheele dier afgekeurd: A. indien het betreft gestorven dieren, met uitzondering van plotselinge No. 144 Uitvoering art. 74 Veewet 359 sterfgevallen, waarbij het afdoende is gebleken, dat de oorzaak van den dood van geen invloed heeft kunnen zijn op de deugdelijkheid van het vleesch; B. in geval van: I. veepest; • 2. mond- en klauwzeer, indien het dier deswege in nood is geslacht; 3. kwaden droes; 4. schaapspokken; 5. vlekziekte der varkens, indien het dier andere dan zeer geringe ziekteverschijnselen vertoonde, en uitgebreide veranderingen in huid, spieren vet weefsel en in de ingewanden bestaan; 6. trichinosis; 7. miltvuur; 8. hondsdolheid; 9. houtvuur; 10. haemorrhagische septicaemie van het rund, indien het dier deswege in nood is geslacht; II. borstziekte en pest der varkens, indien het dier deswege in nood is geslacht of indien sterke vermagering bestaat; 12. influenza, longontsteking, borstvliesontsteking, goedaardigen droes bij het paard, indien het dier deswege in nood is geslacht; 13. koliek bij het paard, indien het dier deswege in nood is geslacht; 14. tuberculose; «, a. indien het dier deswege in nood is geslacht; b. indien de ziekte sterke vermagering ten gevolge heeft gehad; c. in gevallen van acute mihair-tuberculose; d. indien infectie van beenderen, van het spierweefsel of daarbij behoorende lymphkheren en vetweefsel heeft plaats gevonden of niet met zekerheid kan worden buitengesloten, hetzij deze infectie van haematogenen of lymphogenen aard is; e. indien, bij het niet geïnfecteerd of vermoedelijk geïnfecteerd zijn van het spierweefsel of van de daarbij behoorende sub d genoemde deelen, dat spierweefsel of die deelen zóó met smetstof bezoedeld zijn, of bij het uitnemen of verwijderen van aangetaste deelen bezoedeld zouden worden, dat ze als geïnfecteerd moeten worden beschouwd; 15. alle andere gevallen, waar septicaemische, pyaemische of toxaemische en met koorts gepaard gaande processen, als gevolg van infecties, bestaan hebben, in het bijzonder die, welke zich aansluiten aan verwondingen en aan ontstekingen van den uier, de baarmoeder, de gewrichten, peesscheeden, hoeven en klauwen, den navel, de longen, de weivliezen, de maag en de darmen; 16. tetanus, indien het dier deswege in nood is geslacht of indien het spierweefsel zichtbaar veranderd is; 17. uraemie; 18. geelzucht, indien de verkleuring van het vleesch na 24 uur niet verdwenen is of vermagering is ingetreden; 19. sterke algemeene hydraemie, cachexie, sterke algemeene vermagering; 20. gezwellen, indien eene metastase zoo heeft plaats gevonden, dat het spierweefsel met bijbehoorend vetweefsel, beenderen en lymphkheren, voor een belangrijk deel werd aangetast; 360 Uitvoering art. 74 Veewet No. 144 21. algemeene straalschimmelziekte; 22. alge meene botriomycose; 23. sarkosporidiën, indien het spierweefsel in sterke mate waterzuchtig of op andere wijze veranderd is; 24. cysticercosis, indien waterzucht, sterke verkleuring of vermagering bestaat of de parasieten zeer verspreid in het spierweefsel van den romp voorkomen; 25. abnormalen reuk, smaak of consistentie van het vleesch, ook indien de eerstgenoemde alleen door de kookproef ontdekt wordt; 26. onvoldoende uitbloeding of indien de toestand van het dier vóór het slachten of vóór het sterven de zekerheid geeft, dat het vleesch zeer spoedig zal bederven; 27. ontbinding en uitgebreide bezoedeling van het dier met onreinheden; C. indien het betreft ongeboren vruchten, dood geboren, gestorven en in nood gedoode dieren, welke niet dadelijk werden geopend en verder geslacht. Artikel 48. Afgekeurd worden: a. ziekelijk veranderde organen en deelen; b. met smetstof bezoedelde of op andere wijze verontreinigde organen en deelen; c. organen en deelen, welke afwijkingen in consistentie, reuk of kleur vertoonen. Artikel 49. Bij de toepassing van. het vorige artikel gelden de volgende bepalingen: a. indien parasieten door uitsnijden niet nauwkeurig kunnen verwijderd worden, worden de organen en deelen, waarin zij zich bevinden, afgekeurd; b. organen en deelen worden ook als tuberculeus beschouwd, indien de regionnaire lymphklier of lymphkheren tuberculeus zijn, indien zij werden aangesneden met een mes, dat met smetstof bezoedeld was, of indien zij op eene andere wijze met smetstof bezoedeld kunnen zijn; c. de afgekeurde organen en deelen worden zóó ruim uitgesneden of verwijderd, dat slechts gezonde deelen overbhjven. d. litteekenvorniing is geen verandering, als bedoeld in artikel 48, sub a en c. Artikel 60. Indien gelegenheid tot sterilisatie bestaat, wordt voorwaardelijk goedgekeurd: a. bij vlekziekte: het niet veranderde vleesch; b. bij borstziekte en pest van varkens: het niet veranderde vleesch, tenzij de dieren sterk vermagerd zijn; c. bij tuberculose in de gevallen, genoemd in artikel 47, sub 14, d en e: het vleesch, indien de veranderde deelen zooveel mogelijk zijn uitgesneden of op andere wijze verwijderd, geen sterke vermagering bestaat, en geen acute mihairtuberculose aanwezig is; No. 144 Uitvoering art. 74 Veewet 361 d. bij cysticercosis: het vleesch, tenzij waterzucht, sterke verkleuring of vermagering bestaat, of de parasieten zeer verspreid in het spierweefsel van den romp voorkomen; e. in de gevallen, vermeld in art. 47, sub 26. Artikel 51. De keuring van het geslachte dier geschiedt door den Rijkskeurmeester: a. indien het een dier betreft, bedoeld in artikel 33; b. indien gehandeld is in strijd met de artikelen 2 en 3; c. in alle andere gevallen, tenzij de opzichter, overeenkomstig het bepaalde in artikel 52, tot keuring bevoegd is. Artikel 52. 1. De opzichter is tot keuring van het geslachte dier bevoegd: a. indien alle organen en deelen gezond zijn; b. indien de volgende afwijkingen of veranderingen aanwezig zijn: 1°. dierlijke parasieten, welke geen gevaar opleveren voor de gezondheid van den mensch; 2°. plaatselijke en weinig uitgebreide ontstekingsprocessen, ook indien deze met vergroeiing van organen en ettervorming gepaard gaan, waarbij geen stinkende ontstekingsproducten zijn gevormd, de etterhaarden volkomen van de omgeving afgesloten zijn, en geen bezoedeling van gezonde deelen heeft plaats gevonden; 3°. afwijkingen in organen en deelen, welke den algemeenen gezondheidstoestand niet hebben geschaad en geen verandering in de hoedanigheid van het vleesch hebben teweeggebracht; 4°. plaatselijke gezwellen; 5°. plaatselijke straalscliimmelziekte; 6°. tuberculose van één orgaan of van één orgaan met bijbehoorende lymphkheren, of, indien de tuberculose niet tot één orgaan beperkt is, die vormen, waarbij de aangetaste deelen gemakkelijk te verwijderen zijn, geen uitgebreide verweeking van haarden heeft plaats gevonden, en de ziekte in zeer geringe uitbreiding aanwezig is. 2. De opzichter is in de sub 4°., 5°. en 6°. genoemde gevallen niet bevoegd het oordeel uit te spreken, indien bij het onderzoek blijkt, dat de gevonden afwijkingen den gezondheidstoestand en den voedingstoestand van het dier of de hoedanigheid van het vleesch, anders dan onbeduidend, hebben benadeeld. Artikel 53. Het steriliseeren geschiedt door stoomen, koken of smelten. Artikel 54. 1. Het stoomen kan geschieden in alle gevallen, bedoeld in artikel 50. 2. Het koken kan geschieden: a. in de gevallen, bedoeld in artikel 50, sub a, b, d en e; b. in de gevallen, bedoeld in artikel 50, sub c, indien voorwaardelijke goedkeuring werd uitgesproken op grond van het bepaalde in art. 47, sub 14, e. 3. Het smelten kan geschieden in alle gevallen, bedoeld in art. 50. 362 Uitvoering art. 74 Veewet No. 144 Artikel 56. Het stoomen geschiedt door het vleesch, in stukken van ten hoogste 30 c.M. lang en 10 c.M. breed en dik, in daarvoor ingerichte toestellen, gedurende 2% uur bloot te stellen aan de inwerking van stroomenden waterdamp van 3/4—1 atmosfeer overdruk. Artikel 56. Het koken geschiedt door het vleesch, in stukken van ten hoogste 10 c.M breed en dik, gedurende ten minste 2% uur in kokend water te doen verblijven. Artikel 57. Het smelten geschiedt in daarvoor ingerichte open ketels, nadat het vleesch tot stukken van ten hoogste 1 c.M8. is verkleind, zóó, dat het, na het volkomen vloeibaar worden, gedurende ten minste 1 uur in dien vloeibaren toestand wordt gehouden, tenzij vóór dien tijd een temperatuur van 100° C. wordt bereikt, in welk geval het smelten onder goedkeuring van den Rijkskeurmeester vroeger kan eindigen. Artikel 58, Onbruikbaarmaking van vleesch geschiedt: a. door behandeling in een destructor; b. door het- nadat het in kleine stukken is gesneden, te vermengen met stinkende dierlijke ohe, kalk, carbol, creoliene of andere, met goedkeuring van den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht aan te wenden stoffen. Artikel 59. Vernietiging van vleesch geschiedt door verbranding in open vuur of in daartoe ingerichte toestellen. § 5- Van de wijze, waarop de merken worden ingericht en aangebracht. Artikel 60. Het merken, bedoeld in artikel 33, geschiedt bij eenhoevige dieren, runderen, schapen en geiten door het aanbrengen van twee elkaar loodrecht kruisende roede streepen op de lendenen; bij varkens door het aanbrengen van oormerk. Artikel 61. zie no. 147. Het in artikel 70 der Veewet bedoelde merk bestaat uit een etiket van lichtgeel, stevig linnenpapier, groot 6% bij 12% centimeter en ingericht als volgt: No. 144 Uitvoering art. 74 Veewet 363 Voorzijde. NEDERLAND. Vleesch voor uitvoer goedgekeurd overeenkomstig de Wet van 26 Maart 1920 (Staatsblad no. 153) en het Koninklijk Besluit van 6 Juni 1922, no. 40. Datum 19 De Rijkskeurmeester Naam: (a) Ruimte voor den naam van de keuringsplaats en voor administratieve aanwijzingen. Achterzijde. Meat inspected for export according to the Dutch Law of 26 March 1920 and the Royal Decree of 6 June 1922, no. 40. Fleisch zur Ausfuhr untersucht laut Niederlandisches Gesetzes vom 26 Marz 1920 und Königlicher Verordnung vom 6 Juni 1922, no. 40. Viande déclarée propre a 1'exportation en vertu de la loi Néerlandaise, du 26 Mars 1920 et 1'Arrêté Royal du 6 Juin 1922, no. 40. (*) Artikel 62. Het aanbrengen van het merk geschiedt doordat: a. bij geheele dieren door middel van eene paknaald de buikwand wordt doorgestoken in de nabijheid van den navel, op ongeveer 2 c.M. afstand van eene der snedevlakten, gevormd doordat de buikwand van het dier (b) Ruimte voor opmerkingen van den Rijkskeurmeester. Indien het voor uitvoer bestemde vleesch afkomstig is van eenhoevige dieren, word dit vermeld in de ruimte (6). 364 Uitvoering art. 74 Veewet No. 144 bij de slachting langs de linea alba is doorgesneden, en, nadat door de zoo verkregen opening een stuk gegalvaniseerd ijzerdraad, waaraan het etiket is geregen, gevoerd is; de uiteinden van den draad worden gestoken door een lood, dat vervolgens wordt vastgeknepen met eene plombeertang, bevattende aan de eene binnenzijde het Rijkswapen en aan de andere binnenzijde de letters U. K. (uitvoerkeuring); b. bij halve dieren het merk op de wijze en ter plaatse, sub a omschreven, wordt aangebracht aan de aangeboden helft; c. bij vierendeelen het merk op de wijze, sub a omschreven, wordt aangebracht in de nabijheid van den hoek, gevormd ter plaatse, waar eene der snedevlakten, gelegen tusschen een voor- en een achtervierendeel, de linea alba raakt; Zie no. 147. d. bij verduurzaamd vleesch en organen of deelen, bedoeld in artikel 22, sub 2, het merk op eene in het oog vallende plaats wordt aangebracht aan de verpakking op de wijze, sub a omschreven. Artikel 63. Zie no. 147. Onze voornoemde Minister kan bevelen, dat vleesch bovendien wordt voorzien van stempel-, tatoëer- of brandmerken, ingericht volgens door hem te geven voorschriften. Artikel 64. 1. Het in artikel 46 bedoelde merk bestaat uit een rood koperen driehoek, waarvan iedere zijde 5 c.M. lang is. 2. Op een der vlakken van den driehoek bevindt zich het woord „onthouden". 3. Het merk wordt door middel van een haak, welke in den bovenhoek van het andere vlak is bevestigd, aangebracht ter plaatse, bedoeld in artikel 62. Artikel 65. Indien na voortgezette keuring het dier wordt goedgekeurd, wordt het in het vorige artikel bedoelde merk verwijderd en het geslachte dier voorzien van de volgende stempelmerken: a. bij runderen, schapen en varkens: een rechthoek met zijden van 6% en 3% c.M., door twee lijnen, evenwijdig aan de langste zijde, in drie kleinere rechthoeken verdeeld, waarvan de bovenste het woord „Rijksdienst" en den naam van de keuringsplaats, de middelste den datum en de onderste het woord „goedgekeurd" bevat; b. bij eenhoevige dieren en geiten: een gelijkbeenigen driehoek, waarvan de beenen 5 c.M. lang zijn, en waarvan de basis op een rechthoek met zijden van 6% en 1 c.M. rust, terwijl de driehoek het woord: „Rijksdienst", den naam van de keuringsplaats en het woord „goedgekeurd" en de rechthoek den datum bevat. Artikel 66. Indien na voortgezette keuring het dier voorwaardelijk wordt goedgekeurd, wordt het in artikel 64 bedoelde merk verwijderd en het geslachte dier voorzien van een stempelmerk, bestaande uit een cirkel van 5 c.M. middellijn, waarin de letters V. G. (voorwaardelijk goedgekeurd), No. 144 Uitvoering art. 74 Veewet 365 Artikel 67. 1. De in de artikelen 65 en 66 bedoelde merken worden op iedere lichaamshelft aangebracht op de buitenvlakte van de dij, het midden van den rug, den schouder, de binnenvlakte van de dij, de navelstreek en het middengedeelte van den ribwand. 2. Afdrukken worden geplaatst op zulke stukken en deelen, als de eigenaar of hij, die hem vervangt, wenscht, en op die, waarop de met de keuring belaste ambtenaren het noodig oordeelen. Artikel 68. Indien na voortgezette keuring het dier wordt afgekeurd, wordt het in artikel 64 bedoelde merk verwijderd en het geslachte dier voorzien van een stempelmerk, bestaande uit een parallelogram, met zijden van 5 en 4 c.M., door eene lijn, evenwijdig aan de langste zijde, in twee gelijke deelen verdeeld, waarvan het bovenste den naam van de keuringsplaats en het onderste het woord „afgekeurd" bevat. Artikel 69. Het in het vorige artikel bedoelde merk wordt op iedere lichaamshelft op ten minste tien plaatsen aangebracht. Artikel 70. De in de artikelen 63, 65, 66 en 68 bedoelde stempel- of tatoëermerken zie no. i«. worden aangebracht met behulp van eene kleurstof, bereid volgens de door Onzen voornoemden Minister te geven voorschriften. Behoort bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, no. 40. Mij bekend, De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. 366 Uitvoering art. 74 Veewet No. 145 BESCHIKKING van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den \hden Juni 1922, betreffende uitvoering van art. 74 der Veewet (Ned. Staatscourant van 15 Juni 1922, no. 115). De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft goedgevonden te bepalen, dat de kleurstof, bedoeld in artikel 70 van de bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, no. 40, vastgestelde voorschriften ter uitvoering van artikel 74 der Veewet, zal zijn samengesteld als volgt: Gentiaanviolet 10 Glycerine 500 Spiritus methylatus 500 's-Gravenhage, 15 Juni 1922. De Minister voornoemd, h. a. van ijsselsteijn. Ontheffing uitvoerverbod van vleesch 367 146. BESCHIKKING van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den Ï5den Juni 1922, betreffende uitvoer van vleesch (Ned. Staatscourant van 15 Juni 1922, no. 115). De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op artikel 71 der Veewet; zie no. 1. Mede gelet op het Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, no. 39, waarbij alle landen van Europa zijn aangewezen als de landen, naar welke het verboden is vleesch, hetwelk niet voorzien is van één of meer merken, als bewijs, dat het bij eene van Rijkswege ingestelde keuring voor uitvoer geschikt is bevonden, uit te voeren of aan een middel van vervoer tot uitvoer aan te bieden; Verleent ontheffing van dit verbod; a. voor verduurzaamd vleesch, met uitzondering van licht gezouten varkensvleesch (z.g. bacon); b. voor vleesch, hetwelk zich bevindt in spoorwegrijtuigen, hetzij op schepen of vlotten en bestemd is voor verbruik van de daarin of daarop verblijvende personen. 's-Gravenhage, 15 Juni 1922. De Minister voornoemd, h. a. van ijsselsteijn. 368 Stempelmerk voor varkensvleesch No. 147. BESCHIKKING van den Minister van Landbouw, Nijverheid ent Handel van den \hden Juni 1922, betreffende uitvoering van art. 74 der Veewet (Ned. Staatscourant van 15 Juni 1922, no. 115). De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op de artikelen 61, 62, letter d, en 63 van de bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, no. 40, vastgestelde voorschriften ter uitvoering van artikel 74 der Veewet; Heeft goedgevonden: te bepalen: a. varkensvleesch, overeenkomstig de bepalingen van bovengenoemd Koninklijk besluit ter keuring aangeboden, met de bedoeling het als licht gezouten varkensvleesch, z.g. bacon, uit te voeren, zal onmiddellijk nadat het voor uitvoer geschikt is bevonden, worden voorzien van een stempelmerk, ingericht als volgt: ( X) Ruimte voor den naam van den keuringsdienst. b. afdrukken van dit stempelmerk zullen worden aangebracht op iedere lichaamshelft, op de buitenvlakte van de dij, op het middengedeelte van den ribwand en op den schouder; c. het merk, omschreven in voornoemd artikel 61, zal op het sub a, bedoelde varkensvleesch door den Rijkskeurmeester niet Worden aangebracht, dan nadat hem bij onderzoek is gebleken, dat dit vleesch nog voor uitvoer geschikt is. 's-Gravenhage, 15 Juni 1922. De Minister voornoemd, h. a. van ijsselsteijn. Onthouding goedkeuring in geval van tuberculose 369 No. 148. BESCHIKKING van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den \5den Juni 1922, betreffende uitvoering van art. 74 der Veewet (Ned. Staatscourant van 15 Juni 1922, no. 115). De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op artikel 43, letter c, van de bij Koninkhjk besluit van 6 Juni 1922, no. 40, vastgestelde voorschriften ter uitvoering van artikel 74 der Veewet; Heeft goedgevonden: te bepalen, dat de Rijkskeurmeesters hunne goedkeuring met betrekking tot het voor uitvoer naar Groot-Britannië en Ierland bestemde vleesch zullen onthouden in geval van tuberculose: 1°. bij varkens: bij bevinding van algemeene en eiken vorm van locale ttuberculose; 2°. bij herkauwende dieren: a. wanneer miliair tuberculose van beide longen bestaat; wanneer tuberculeuze veranderingen aanwezig zijn op het borstvlies of op het buikvlies; c. wanneer tuberculeuze veranderingen aanwezig zijn in de spieren of in de lymphkheren, gelegen in of tusschen de spieren; d. wanneer tuberculose voorkomt bij een vermagerd dier; e. wanneer verschijnselen aanwezig zijn van eene bloedinfectie, die kort voor de slachting heeft plaats gehad, gepaard gaande met zwelling van milt en lymphkheren en miliair tuberkels in longen, lever, milt en nieren; ƒ. wanneer bij omvangrijke tuberculeuze cavernen reeds eene stoornis in den voedingstoestand is ingetreden. 's-Gravenhage, 15 Juni 1922. Be Minister voornoemd, h. a. van ijsselsteijn. Veewet 2J 370 Uitvoering art. 74 Veewet No. 149. BESCHIKKING van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van den 25sten Januari 1923, Directie van den Landbouw, no. 223, Se afdeeling, betreffende uitvoering van art. 74 der Veewet. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw; Gelet op artikel 43, lett. c van de bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, no. 40, vastgestelde voorschriften ter uitvoering van artikel 74 der Veewet; Heeft goedgevonden: in te trekken de beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 15 Juni 1922, Directie van den Landbouw, no. 8247, waarbij werd bepaald, dat de met de keuring belaste ambtenaren hunne goedkeuring met betrekking tot het voor uitvoer naar Groot-Brittannië en Ierland bestemde vleesch zullen onthouden wanneer het afkomstig is van kalveren, welke van kop, huid, borst- en buikorganen en óndervoeten ontdaan, minder wegen dan 21.5 K.G. 's-Gravenhage, 25 Januari 1923. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. b. kan. mi K. COMPTABELE VOORSCHRIFTEN 1. VORDERINGEN TEN LASTE VAN HET RIJK 2. STORTING EN VERANTWOORDING VAN ONTVANGSTEN TEN BATE VAN HET RIJK Indiening van schuldvorderingen 373 Ho. 160. WET van den 8sten November 1815, Staatsblad no. 51, houdende bepaling van den tijd, binnen welken alle pretensien, ten laste van het Rijk, zullen moeten worden ingediend. Gearresteerd den 8sten November 1815, no. 36. Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben de noodzakelijkheid, om, ten einde de begrooting der Staats-uitgaven over elk dienstjaar behoorlijk te kunnen afsluiten, eenen vasten tijd te bepalen, binnen welken alle pretensien, ten laste van den Lande, zullen behooren te zijn ingediend; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg van de Staten-Generaal dezer Landen, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel l. Alle pretensien, ten laste van het Rijk, loopende van het tijdstip, dat het Fransch bestuur in deze Landen heeft opgehouden te bestaan, tot op den 31sten December 1814 ingesloten, zullen door de belanghebbenden moeten zijn ingediend, vóór of uiterlijk op den laatsten December dezes jaars 1815. Artikel 2. Alle pretensien, ten laste van het Rijk, zullen, in het vervolg, altijd moeten worden ingediend, binnen zes maanden, volgende op het jaar, waarover dezelve loopen, en zullen alzoo de pretensien, ten laste van de dienst van het thans loopend jaar 1815, moeten zijn ingediend, vóór of op den laatsten der maand Junij 1816, en zoo vervolgens van jaar tot jaar. Artikel 3. Alle zoodanige pretensien, welke niet binnen de termijnen, bij de voorgaande artikelen bepaald, zullen wezen ingediend, zullen worden gehouden voor verjaard en vernietigd. Artikel 4. Onder de pretensien, in de voorgaande artikelen bedoeld, zijn niet begrepen de renten en kans-biljetten van de nationale schuld, de burgerlijke, militaire en kerkelijke pensioenen op het grootboek der pensioenen ingeschreven, de vaste traktementen en soldijen van de burgerlijke en militaire ambtenaren en bedienden, en alle zoodanige andere pretensien welker bedragen bepaald en welker afdoening en betaling gebruikelijk is, zonder dat eene voorafgaande aanvrage of productie van stukken van de zijde der belanghebbenden gevorderd wordt. 374 Indiening van schuldvorderingen No. 150 Artikel 5. De indiening van alle pretensien, in het lste en 2de artikel bedoeld, zal, te allen tijde, behooren te geschieden bij zoodanige administratien, kollegien, autoriteiten of ambtenaren, als welke de orders tot het doen van leverancien of anderszins gegeven hebben, en op de wijze, bij elke administratie, kollegie of autoriteit gebruikelijk en voorgeschreven; en zullen de belanghebbenden geacht worden, door dusdanige indiening, aan het gestatueerde bij deze wet te hebben voldaan; terwijl aan dezelve wordt onverlet gelaten, om van de administratie, het kollegie, de autoriteit of den ambtenaar, aan welke zij hunne pretensien hebben ingeleverd, een bewijs van die inlevering te vorderen, ten einde zich, in allen gevalle, daar door, tegen de applicatie der prescriptie, bij het 3de artikel dezer wet bepaald, te kunnen vrijwaren. En op dat niemand hiervan eenige ignorantie pretendere, lasten en bevelen Wij, dat deze in het officieele Dagblad en in het Staatsblad zal worden geïnsereerd, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, kollegien en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering derzelve de hand zullen houden, zonder eenige conniventie of dissimulatie. Gegeven in 's Gravenhage, den 8sten November des jaars 1815, het tweede van Onze regering. (get.) WILLEM. Van zeege den Koning, (get.) a. r. falck. Inzending vorderingen over 1915 375 No. 151. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den éden Maart 1916, afdeeling Comptabiliteit, no. 1437, aan de Districtsveeartsen, betreffende inzending vorderingen over 1915. Ik heb de eer U bij deze de bepalingen der Wet van 8 November 1815 Zie no. 160. {Staatsblad no. 51) in herinnering te brengen. Volgens artikel 2 dier Wet moeten de vorderingen over een bepaald dienstjaar vóór of op 30 Juni van het daarop volgend jaar zijn ingediend bij dit Departement of bij hen die de opdracht tot het werk of de leveringen gegeven hebben. De vorderingen over 1915 behooren derhalve vóór of op 30 Juni 1916 te zijn ingediend. In het belang eener geregelde administratie is het echter wenschelijk, dat al de vorderingen over 1915 zoo spoedig mogelijk worden ingezonden en betaald, en is het niet gewenscht, dat daarmede tot het alleruiterste oogenblik wordt gewacht. Mitsdien verzoek ik U dringend Uwe medewerking te willen verleenen, dat bovenbedoelde vorderingen vóór den lsten April a.s. mijn Departement bereiken. Dit zal U niet moeilijk vallen, aangezien thans nog ruimschoots daartoe de gelegenheid bestaat. Mocht het wellicht kunnen voorkomen, dat een enkele vordering, hoewel bij U bekend zijnde, niet vóór 1 April a.s. kan worden ingezonden, dan zal ik daarvan gaarne vóór of uiterlijk op dien datum opgave van U ontvangen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 376 Inzending reisdeclaraties No. 152. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den éden Januari 1922, afdeeling Comptabiliteit no. 13, aan de Districtsveeartsen, betreffende reisdeclaraties. Ten einde steeds een overzicht te hebben van de voor reis-, verblijfkosten en vacatiegelden van den Veeartsenijkundigen Dienst benoodigde bedragen, heb ik de eer U te verzoeken voortaan na afloop van elke maand Uwe declaraties en die van Uwe plaatsvervangers en veeopzichters, die werkzaamheden hebben verricht, in te zenden. Tot nu toe werd door sommigen over eenige maanden tegelijk gedeclareerd. Hieraan zou ik een einde willen zien gemaakt. Voorts zag ik gaarne, dat indien op de nota's, vermeldende het doel der reizen, „ziekteonderzoek" wordt opgegeven, tevens den aard van dit onderzoek wordt aangegeven. Bij door Uwe plaatsvervangers verrichte werkzaamheden ware bovendien steeds de reden Uwer verhindering te vermelden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg, Inzending reisdeclaraties 377 No. 153. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 9den Mei 1922, afdeeling Comptabiliteit no. 5408, aan de Districtsveeartsen, betreffende reisdeclaraties. Ik heb de eer U mede te deelen, dat door sommige Districtsveeartsen niet wordt voldaan aan het verzoek, vervat in mijne missive dd. 4 Januari zie no. iss, 1922, no. 13, afdeeling Comptabiliteit, om n.1. na afloop van elke maand hunne declaraties en die van hunne plaatsvervangers en veeopzichters in te zenden. Zij, wie zulks aangaat, worden nadrukkelijk aan den inhoud van genoemd schrijven herinnerd, terwijl aan allen verzocht wordt, om de declaraties vóór den lOen van iedere maand in te zenden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 378 Betalingen per postgiro No. 154. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 25sten November 1918, afdeeling Comptabiliteit, no. 9159, betreffende betalingen per postgiro. Nu de postcheque- en girodienst sedert 16 Januari j.1. is ingevoerd en eene regeling tusschen de Departementen van Algemeen Bestuur en de Algemeene Rekenkamer is tot stand gekomen, waardoor alle vorderingen per postgiro kunnen worden betaald is het van overwegend belang, dat aan deze vereenvoudigde wijze van betalen de grootst mogelijke uitbreiding wordt gegeven. Ik heb mitsdien de eer U te verzoeken Uwe medewerking ten deze te willen verleenen door al de leveranciers van den onder Uw beheer staanden diensttak uit te noodigen een postrekening te nemen, teneinde hunne vorderingen door middel van postgiro te kunnen voldoen. Op deze wijze kan het aantal rekeninghouders aanmerkelijk toenemen, en het doel der instelling, het vereffenen van geldzaken zonder het gebruik van baar geld, aanzienlijk worden bevorderd. Ten opzichte van die leveranciers, welke een postrekening nemen moge voorts dienen, dat op de door hen in te dienen declaratiën, in den rechterhoek bovenaan duidelijk worde vermeld: „Over te schrijven op postrekening no ten postkantore te " Mocht eventueel overschrijving gewenscht worden op eene andere postrekening, dan ware op de betrokken declaratie te vermelden: „over te schrijven van postrekening no (in te vullen: nummer en kantoor der postrekening van declarant), ten postkantore te op postrekening no ten name van en ten postkantore te ". Di Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. GlROVERKEER NEDERLANDSCHE BANK 379 No. 155. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den llden Mei 1920, afdeeling Comptabiliteit no. 4635, betreffende giroverkeer Nederlandsche Bank. Ik heb de eer U aan de keerzijde dezes te doen toekomen een afdruk van eene publicatie in de Ned. Staatscourant van 18 en 19 Juli 1919, no. 158, betreffende Giroverkeer Nederlandsche Bank. U gelieve met den inhoud hiervan rekening te houden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, VERSTEEG. 380 Giroverkeer Nederlandsche Bank No. 155 MINISTERIE VAN FINANCIËN. giroverkeer nederlandsche bank. De Minister van Financiën maakt bekend, dat, met ingang van 1 Augustus 1919, crediteuren van het Rijk hunne betalingen kunnen erlangen door middel van giro bij de Nederlandsche Bank. Hiervan kunnen gebruik maken personen en lichamen, die eene rekening bij de Nederlandsche Bank hebben of wier bankier, kassier, commissionnair in effecten enz., eene rekening bij de Nederlandsche Bank heeft. Zij die hunne vorderingen op den Staat op deze wijze wenschen te innen, geven hiervan kennis aan het Departement of aan de administratie, welke bij die vordering betrokken is. Is men zelf geen rekeninghouder bij de Nederlandsche Bank, dan moet die kennisgeving tevens de verklaring bevatten, dat men zijne vordering door middel van de Nederlandsche Bank wenscht te zien overgeschreven op de rekening van de met. name te noemen persoon, firma of instelling, waarmede men in bankrelatie staat. Deze kennisgeving kan geschieden óf door een afzonderlijk schrijven öf door een verzoek (op de declaratie te plaatsen) aan het Departement óf aan de administratie, welke bij die vordering betrokken is. Indien het verzoek op de declaratie wordt gesteld, kan dat bijv. luiden als volgt: „Verzoeke het bedrag der declaratie te doen overschrijven op mijne rekening bij de Nederlandsche Bank te no ". of: „Verzoeke het bedrag der declaratie door tusschenkomst van de Nederlandsche Bank te doen overschrijven op mijne rekening bij de A.-Bank". De Minister van Financiën, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, de jonge. Reisbesluit 1916 381 ïo. 156. KONINKLIJK BESLUIT van den 29sten October 1915, Staats¬ blad no. 451, tot regeling van de vergoeding voor reis- en verblijfkosten 1). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Overwegende, dat het wenschelijk is de bepalingen nopens de vergoeding van reis- en verblijfkosten, wegens reizen voor 's Rijks dienst, te herzien; Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van den 22 Juni 1915, no. 109, Generale Thesaurie; Den Raad van State gehoord (advies van den 17 Augustus 1915, no. 41); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Financiën van den 26 October 1915, no. 117, Generale Thesaurie; Hebben goedgevonden en verstaan: Met ingang van 1 Januari 1916 te bepalen als volgt: Artikel 1. Vergoeding van reis- en verblijfkosten ter zake van dienstreizen buiten de woonplaats, ten behoeve van het Rijk gedaan, wordt verleend naar de regelen van dit besluit. Waar in dit besluit sprake is van woonplaats, wordt daaronder verstaan de plaats (burgerlijke gemeente of het bij name bekend, afgezonderd liggend, onderdeel dier gemeente), die den belanghebbende tot standplaats strekt of waar hij metterwoon gevestigd is ingeval hij eene bepaalde standplaats niet heeft. Of en waar de belanghebbende voor de toepassing van dit besluit eene bepaalde standplaats heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Daarbij geldt als regel, dat als standplaats wordt aangemerkt de plaats, waar de belanghebbende zijne gewone dienstverrichtingen moet uitoefenen. Ten aanzien van die landsdienaren, welke slechts gedurende een zeer klein gedeelte van het jaar tot die uitoefening verplicht zijn en aan wie tot het wonen buiten hunne standplaats verlof is verleend, wordt voor de reizen van uit de plaats waar zij metterwoon gevestigd zijn, deze plaats als woonplaats aangemerkt. Bij reizen van burgerlijke en militaire landsdienaren en andere personen in dienst van publiekrechtelijke lichamen, gedurende den tijd dat zij met verlof buiten hunne woonplaats vertoeven, wordt de tijdelijke verblijfplaats, van uit welke de reis geschiedt, als woonplaats aangemerkt. Het bepaalde in het vorig lid geldt niet: a. indien de werkzaamheden, tot welker uitvoering de reis strekt, vóór den aanvang van het verlof zijn opgedragen, tenzij bij die opdracht het bepaalde in het vorig hd van toepassing mocht zijn verklaard; b. indien de reis wordt gedaan naar de woonplaats. In dit geval kunnen alleen dan de reiskosten in rekening worden gebracht, wanneer de be- >) Zie de wijzigingen van 23 Januari 1917, van 19 Januari 1923 en van 1 Februari 1923, hierna volgende. 382 Reisbesluit 1916 No. 156 Ianghebbende weder naar de tijdelijke verblijfplaats terugkeert, terwijl de verblijfkosten slechts worden vergoed, wanneer hij in zijne declaratie de uitdrukkelijke verklaring aflegt, dat de kosten, welke uit het verblijf in zijne woonplaats zijn voortgevloeid, hetzelfde karakter dragen als de kosten verbonden aan het vertoeven op eene tijdelijke verblijfplaats. Bij reizen van anderen dan de in het derde lid bedoelde landsdienaren en personen, wordt de tijdelijke verbhjfplaats, van uit welke de reis geschiedt, als woonplaats aangemerkt, wanneer het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur hiertoe termen aanwezig acht. Artikel 2. zie no. 167. Voor de toepassing van dit besluit worden de burgerlijke en militaire landsdienaren en andere personen, die tot eenige dienstverrichting buiten hunne woonplaats ten behoeve van het Rijk geroepen worden, verdeeld in de volgende vijf klassen: EERSTE KLASSE. (Uittreksel.) De Ministers, Hoofden van de Departementen van algemeen bestuur. De Commissarissen der Koningin in de provinciën. TWEEDE KLASSE. (Uittreksel.) De secretarissen-generaal, directeuren-generaal, administrateurs, referendarissen en met deze ambtenaren in rang gelijkgestelden bij de Departementen, administratiën en colleges van algemeen bestuur en verdere Rijksinstellingen. De Rijkslandbouwconsulent te Londen. De presidenten, vice-presidenten, leden, procureurs-generaal, advocaten-generaal en griffiers van en bij de Gerechtshoven. De presidenten, vice-presidenten, leden en officieren van justitie, substituut-officieren van justitie en griffiers bij de Arrondissements-Rechtbanken. De kantonrechters. De directeuren van Rijkspolitie. De leden en de buitengewone leden van den centralen gezondheidsraad, met inbegrip van de hoofdinspecteurs van de volksgezondheid, de inspecteurs van de volksgezondheid en de leden en den secretaris van het college van bijstand bedoeld in art. 35 der Woningwet. De directeur en de hoofden van de bacteriologisch-biologische en van de chemisch-pharmaceutische afdeeling van het centraal laboratorium ten behoeve van het Staatstoezicht op de volksgezondheid^ De hoogleeraren aan de Technische Hoogeschool en de deskundigen buiten de Technische Hoogeschool, bedoeld in art. 119 der Hooger Onderwijswet. De directeur van de Rijksseruminrichting. De inspecteurs van het landbouwonderwijs. De inspecteurs van den landbouw. De inspecteur in algemeenen dienst bij den landbouw. De inspecteurs van den veeartsenijkundigen dienst. De Rijkszuivelinspecteur. No. 156 Reisbesluit 1916 383 De voorzitters, leden en secretarissen der bij eene Wet, een Koninklijk besluit of eene Ministerieele bescliikking ingestelde commissiën, alsmede hunne plaatsvervangers en de aan die commissiën toegevoegde deskundigen, voor zoover niet door Ons, hetzij in dit besluit, hetzij in nader op de voordracht van het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur te nemen besluiten, die commissiën als zoodanig, al dan niet met inbegrip van hare voorzitters, de secretarissen of de deskundigen in eene lagere klasse worden gerangschikt. DERDE KLASSE A. (Uittreksel.) De hoofdcommiezen en daaimede in rang gelijkgestelden bij de Departementen, administratiën en colleges van algemeen bestuur en verdere Rijksinstellingen alsmede bij de provinciale griffiën. De substi uut-griffiers bij de Gerechtshoven en rechtbanken. De griffiers, substituut-griffiers en ambtenaren van het Openbaar Ministerie bij de kantongerechten. De distri ets-commandant en tevens Inspecteurs der Rijks veld wacht. De hoofdcommissarissen en commissarissen van politie. De deskundigen door den centralen gezondheidsraad tot bijwoning van bijeenkomsten van den raad uitgenoodigd en de deskundigen door den voorzitter van eene sub-commissie van den centralen gezondheidsraad tot bijwoning van vergaderingen van die sub-commissie uitgenoodigd. De directeur der Middelbare Landbouwschool te Groningen en de Middelbare Koloniale landbouwschool te Deventer. De directrice aan de Rijkslandbouwhuishoudschool. De Rijksland- en Rijkstuinbouwleeraren. De Rijkslandbouwingenieurs. De leeraren aan de middelbare landbouwschool te Groningen. De leeraren aan de middelbare Koloniale landbouwschool te Deventer. De directeur der Rijkszuivelschool. De leeraren aan de Rijkszuivelschool te Bolsward. De directeur der Rijksland- en Rijkstuinbouwwinterscholen De districtsveeartsen. De plaatsvervangende districtsveeartsen. De geëxamineerde veeartsen. De onderdirecteur der Rijksseruminrichting. De bacteriologen aan de Rijksseruminrichting. De Rijkszuivelconsulenten. De Rijksveeteeltconsulenten. DERDE KLASSE B. (Uittreksel.) De burgemeesters, wethouders, leden der gemeenteraden en secretarissen der gemeenten, alsmede de burgerlijke geneeskundigen wegens reizen ter zake van de militie1). De assistenten aan de middelbare landbouwschool te Groningen en de middelbare Koloniale landbouwschool te Deventer. De leeraren aan de Rijkslandbouwhuishoudschool. De leeraren aan de Rijksland- en tuinbouwwinterscholen. >) Zie het Kon. besluit van 23 Januari 1917 (St.bl. no. 194). 384 Reisbesluit 1916 No. 156 De assistenten aan het Rijkszuivelstation. De hoofd-assistenten en assistenten aan de Rijkslandbouwproefstations en aan het proefstation voor zaadcontróle. De assistenten aan de Rijksseruminrichting. De landbouwkundige aan de Rijksseruminrichting. De rijkskeurmeesters. De gouvernementskeurmeesters. De adjunct-Rijkszuivelinspecteurs. De voorzitters, leden en secretarissen van examencommissiën alsmede hunne plaatsvervangers en aan die commissiën toegevoegde deskundigen, voor zoover niet de commissiën als zoodanig of wel de voorzitters, de secretarissen of de deskundigen als zoodanig bij dit besluit in eene hoogere klasse zijn gerangschikt of door Ons in nader op de voordracht van het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur te nemen besluiten in de 2de klasse of de 3de klasse A worden gerangschikt. VIERDE KLASSE A. (Uittreksel.) De klerken bij de Departementen, administratiën en colleges van algemeen bestuur en verdere Rijksinstellingen alsmede bij de provinciale griffiën voor zoover zij niet in eene andere klasse zijn of worden gerangschikt. De Rijksveldwachters-rechercheurs. De inspecteurs van politie wegens reizen ter zake van de inspectie van de grenzen des Rijks. De boekhouder, de conservator en de lithograaf-teekenaar aan de Rijksseruminrichting. De adspirant-Rijksland- en tuinbouwleeraren. De adspirant-Rijkslandbouwingenieur. De ambtenaren van administratie bij de middelbare landbouwschool te Groningen en de middelbare Koloniale landbouwschool te Deventer. De veeopzichters. De hulpkeurmeesters. De Rijkszuivelvisiteurs. De controleurs aan het Rijkszuivelstation te Leiden. De boekhouders bij het Rijkszuivelstation. De assistenten bij den dienst der Rijkszuivelconsulenten. VIERDE KLASSE B. (Uittreksel.) De schrijvers bij de Departementen, administratiën en colleges van algemeen bestuur en verdere Rijksinstellingen alsmede bij de Provinciale griffiën. De beambten aan de middelbare landbouwschool 'te Groningen en de middelbare Koloniale landbouwschool te Deventer. De beambten aan de Rijkszuivelschool. De beambten aan de Rijksland- en tuimbouwwinterscholen. De amanuenses bij de Rijkslandbouwproefstations en het proefstation voor zaadcontróle. De schrijvers bij de Rijkslandbouwproefstations en het proefstation voor zaadcontróle. De schrijvers bij het Rijkszuivelstation. De amanuenses bij het Rijkszuivelstation. No. 156 Reisbesluit 1916 385 VIJFDE KLASSE. (Uittreksel.) De kamerbewaarders, conciërges, portiers, boden en alle verdere mindere beambten, bedienden en werklieden bij de Departementen, Administratiën en Colleges van algemeen bestuur, bij de Gerechten en verdere Rijksinstellingen alsmede bij de Provinciale griffiën. De Rijksveldwachters. Rangschikking van andere dan de hierboven genoemde burgerlijke en militaire landsdienaren geschiedt door Ons op de voordracht van het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur, met medewerking van Onzen Minister van Financiën, indien de voordracht niet van dezen uitgaat. Artikel 3. Gepensionneerden alsmede burgerlijke en militaire landsdienaren op wachtgeld of nonactiviteit zijn gerangschikt in de klasse, waartoe de betrekking behoort, die zij het laatst hebben bekleed of waarin zij het laatst dienst gedaan hebben. Het bepaalde in het vorig hd is niet van toepassing wanneer de daarbedoelde personen reizen in eene betrekking of functie, welke in eene der bij artikel 2 genoemde klassen is gerangschikt. Artikel 4. Personen, geene bezoldiging uit 's Rijks schatkist trekkende en niet opgenoemd onder een der klassen van artikel 2, zijn gerangschikt in de 3 de klasse A. Wij behouden Ons evenwel voor personen als evenbedoeld in ieder bijzonder geval, op de voordracht van het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur, in eene hoogere klasse te rangschikken. De hoofden der Departementen van algemeen bestuur zijn bevoegd personen als in het eerste lid bedoeld in ieder bijzonder geval te rangschikken in eene lagere klasse dan de 3 de klasse A. Artikel 5. Dienstdoende ambtenaren of officieren aan wie een hoogere rang is zie no. 1 toegekend dan die van de betrekking naar welke zij zijn bezoldigd of aan wie een personeele titel of titulaire rang is verleend, mogen de vergoeding wegens reis- en verblijfkosten niet berekenen naar den maatstaf van dien hoogeren rang of titel. Artikel 6. Die meer dan ééne betrekking bekleedt of eene betrekking tijdelijk waarneemt, geniet de vergoeding wegens reis- en verblijfkosten naar de klasse van het tarief waarin de betrekking is gerangschikt, waarin hij gereisd heeft. Onder de uitdrukking „betrekking" wordt in dit artikel verstaan iedere functie welke in een der bij artikel 2 genoemde klassen is gerangschikt. Wij behouden Ons voor, op de voordracht van het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur, afwijking van het bepaalde in dit artikel toe te staan ten behoeve van voorzitters van commissiën. Veewet 386 Reisbesluit 1916 No. 156 Artikel 7. De reizen behooren te worden gedaan op de voor het Rijk minst kostbare wijze tenzij bijzondere omstandigheden naar het oordeel van het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur of van de door dezen daartoe aangewezen autoriteit zich daartegen verzetten. Wanneer reizigers tusschentijds van uit hunne woonplaats heen en weer hebben gereisd, ten gevolge waarvan de uitgaven hooger zijn geworden dan bij onafgebroken verblijf buiten de woonplaats het geval zou zijn geweest, worden die hoogere kosten alleen dan vergoed indien het heen en weer reizen met het oog op 's Rijks belang door het Hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur of de door dezen daartoe aangewezen autoriteit werd toegestaan of nader wordt goedgekeurd. Voor zoover, met het oog op de werkzaamheden, tusschentijdsche terugkeer naar de woonplaats redelijkerwijze mag verwacht worden en in 's Rijks geldelijk belang is, worden hoogere kosten, veroorzaakt door onafgebroken verbhjf buiten de woonplaats, alleen dan vergoed indien dit verblijf met het oog op 's Rijks belang door het Hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur of de door dezen daartoe aangewezen autoriteit werd toegestaan of nader wordt goedgekeurd. De reizen worden in den regel gedaan met openbare middelen van vervoer. Afwijkingen van dezen regel kunnen worden toegestaan of goedgekeurd door het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur of de door dezen daartoe aangewezen autoriteit. Artikel 8. Behoudens het bepaalde in de artikelen 7, 9, 10 en 12, wordt als vergoeding voor reiskosten niet-meer in rekening gebracht dan: 1°. de verschuldigde en betaalde vracht voor het vervoer — daaronder begrepen de kosten verbonden aan het bezigen van een slaapwagen in den spoortrein en voor zooveel noodig van eene slaaphut aan boord van schepen — van: a. den reiziger; b. de medegenomen reisbenoodigdheden ingeval buiten de woonplaats is overnacht; c. dienstbenoodigdheden ingevolge algemeenen of bijzonderen last medegenomen; 2°. de verschuldigde en betaalde tol-, brug-, veer- en overvaartgelden; 3°. eene overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 berekende vergoeding wegens het gebruik van eigen vervoermiddelen. Artikel 9. Reizigers, behoorende tot de eerste klasse, tot de tweede klasse en tot de derde klasse A, mogen wegens het vervoer van hun persoon met een openbaar middel van vervoer in rekening brengen de verschuldigde en betaalde vracht voor eene plaats der eerste klasse. Reizigers, behoorende tot de derde klasse B en tot de vierde klasse A, mogen wegens het vervoer van hun persoon in rekening brengen: a. voor reizen per spoortrein, de verschuldigde en betaalde vracht voor eene plaats in een rijtuig der tweede klasse tenzij de reis in spoedeischende gevallen gedaan is met een trein, waarin dergelijke rijtuigen niet zijn, in No. 156 Reisbesluit 1916 387 welk geval de verschuldigde en betaalde vracht voor eene plaats in een rijtuig der eerste klasse kan in rekening gebracht worden; b. voor reizen per stoomboot, stoomtram of ander openbaar middel van vervoer, niet vallende onder letter a, de verschuldigde en betaalde vracht voor eene plaats der eerste klasse. Reizigers, behoorende tot de vierde klasse B en tot de vijfde klasse, mogen wegens het vervoer van hun persoon niet meer in rekening brengen dan: a. voor reizen per spoortrein, de verschuldigde en betaalde vracht voor eene plaats in een rijtuig der derde klasse, tenzij de reis, in spoedeischende gevallen, gedaan is met een trein, waarin dergelijke rijtuigen niet zijn, in welk geval de verschuldigde en betaalde vracht voor eene plaats in een rijtuig der daarop volgende, hoogere klasse in rekening mag gebracht worden; b. voor reizen per stoomboot, stoomtram of ander openbaar middel van vervoer, niet vallende onder letter a, de vracht voor eene plaats der tweede klasse, tenzij er slechts ééhe klasse is. Echter kunnen reizigers als in het tweede en derde lid van dit artikel bedoeld, in geval zij de reizen gezamenlijk moeten doen met personen, die in een hoogere klasse van artikel 2 zijn gerangschikt, ten aanzien van de vergoeding wegens reiskosten, met de laatstbedoelden worden gelijkgesteld, wanneer het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur zulks met het oog op de te verrichten werkzaamheden toestaat of nader goedkeurt. Wij behouden Ons voor te bepalen, dat eene of meer bepaalde groepen van commiezen bij een der Departementen van algemeen bestuur, uit hoofde van den bijzonderen aard der door hen te verrichten werkzaamheden, wegens het vervoer van hun persoon met een openbaar middel van vervoer in rekening mogen brengen de verschuldigde en betaalde vracht voor eene plaats der eerste klasse, mits de reizen zijn geschied tot het verrichten van de evenbedoelde werkzaamheden. Artikel 10. Abonnementen en andere speciale biljetten, tot het doen van een onbeperkt aantal reizen gedurende eenig tijdvak recht gevende, worden van 's Rijkswege verstrekt. Bij gebruik van een, niet van 's Rijkswege verstrekt, biljet als in het eerste lid bedoeld, kan eene vergoeding in rekening gebracht worden, welke overeenkomt met a/8 gedeelten van de vergoeding, welke, bij gebruik van een kilometerboekje, overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid, in rekening zou gebracht kunnen worden of, bijaldien en voor zoover het gebruik van kilometerboekjes voor de betrokken reis niet mogelijk is, van de vergoeding volgens het gewone tarief voor het betrokken middel van vervoer. Bij gebruik van eene vrijkaart mag geene vergoeding aan het Rijk in rekening gebracht worden. Reizigers, die in het bezit zijn van eene vrijkaart, zijn verplicht bij dienstreizen daarvan gebruik te maken. Bij gebruik van een kilometerboekje of van een ander speciaal biljet, tot het doen van een beperkt aantal reizen recht gevende, kan vergoeding in rekening gebracht worden naar evenredigheid van den, voor dat boekje of biljet betaalden, prijs. Door of van wege het hoofd van het betrokken Departement van alge- 388 Reisbesluit 1916 No. 156 meen bestuur kan aan reizigers, als in dit besluit bedoeld, de verplichting worden opgelegd tot het aanschaffen van een boekje of biljet als in het vorig lid omschreven. De schade, welke door den reiziger, buiten diens schuld, uit hoofde van het nakomen van evenbedoelde verplichting, wordt geleden, wordt door het Rijk vergoed. Artikel 11. In gevallen als bedoeld sub 3 van artikel 8 mag ten hoogste worden in rekening gebracht: zie no. 172. 1°. wegens het gebruik van eigen rijwiel: 3 cents per afgelegden kilometer; 2°. wegens het gebruik van eigen motorrijwiel: 6 cents per afgelegden kilometerl); zie no. 173. 3°. wegens het gebruik van eigen automobiel: 20 cents per afgelegden kilometer x); 4°. wegens het gebruik van eigen rijtuig onderscheidenlijk met één en met twee paarden ƒ 1,— en ƒ 1,50 voor elk uur dat het rijtuig voor den dienst ter beschikking van den reiziger moet zijn; 5°. wegens het gebruik van eigen rijpaard ƒ 0,75 voor elk uur dat het paard voor den dienst ter beschikking van den reiziger moet zijn. „ Gedeelten van een kilometer gelden voor eenen geheelen kilometer; gedeelten van een uur worden als een vol uur aangemerkt. Echter mag voor reizen met eigen middelen van vervoer gedaan, als vergoeding voor reis- en verblijfkosten, niet meer in rekening gebracht worden dan het bedrag waarop, bij gebruik van openbare middelen van vervoer, aanspraak zou zijn verkregen. Wij behouden Ons voor den in dit artikel vastgestelden maatstaf voor vergoedingen, wegens het gebruik van eigen vervoermiddelen in rekening te brengen, op de voordracht van Onzen Minister van Financiën, naar gelang van de omstandigheden, te wijzigen en aan te vullen. Artikel 12. zie no. 170. Reizen naar een plaats (burgerlijke gemeente of het bij name bekend, afgezonderd liggend, onderdeel eener gemeente), op geen verderen afstand dan van 3 kilometers buiten de woonplaats, geven geen aanspraak op vergoeding van kosten wegens het vervoer van den persoon des reizigers, behalve wanneer op denzelfden dag twee of meer reizen zijn gedaan en de werkehjk afgelegde afstand, met inbegrip van de terugreis of -reizen, meer dan 6 kilometers bedraagt of wanneer de reizen zijn gedaan met een openbaar middel van vervoer. Wegens vervoer van den persoon des reizigers binnen de bebouwde kom van de woonplaats worden geene reiskosten vergoed. Deze bepaling geldt niet ten opzichte van het vervoer hetwelk binnen de bebouwde kom geschiedt met het openbaar middel van vervoer waarmede, tot het ondernemen van de reis, de woonplaats wordt verlaten of wel, bij het einde van de reis, in de woonplaats wordt teruggekeerd. Wegens vervoer van den persoon des reizigers binnen de bebouwde ') Gewijzigd bij Kon. besluit vin 12 Mei 1921 (St.U. no. 724) (zie de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 3 Juni 1921, no. 6753, afd. Comptabiliteit) en bh' Kon. besluit van 27 December 1922 (St.bl. no. 741) (zie de missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 16 Januari 1923, La. B, afd. A. s. C). No. 156 Reisbesluit 1916 389 kom van eene andere plaats dan de woonplaats mag uitsluitend de vracht voor de gebezigde openbare middelen van vervoer worden in rekening gebracht, mits dat gebruik door 's Rijks belang wordt gevorderd. Ten behoeve van personen, reizende in een kwaliteit, aan welke geenerlei bezoldiging of belooning uit 's Rijks schatkist verbonden is, kan door het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur afwijking van het bepaalde in dit artikel worden toegestaan of goedgekeurd. Artikel 13. Bij de toepassing van de artikelen 11 en 12, lste lid, geschiedt de berekening van het aantal afgelegde kilometers met gebruikmaking van den, bij het Koninklijk besluit van 4 Maart 1862 {Staatsblad no. 27) vastgestelden of nader door Ons vast te stellen afstandswijzer. Indien in eenig geval de afstand tusschen de twee plaatsen niet op den evenbedoelden afstandswijzer is aangegeven, wordt die afstand bepaald door het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur of de door dezen daartoe aangewezen autoriteit. Indien door den belanghebbende het bewijs wordt geleverd, dat het overeenkomstig het vorige lid berekende aantal kilometers belangrijk kleiner is dan dat der werkelijk afgelegde kilometers, kan, wanneer dit met het oog op 's Rijks belang wenschelijk is te achten, door het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur of door dezen daartoe aangewezen autoriteit worden bepaald, dat de vergoeding over het laatstbedoelde aantal kilometers zal berekend worden. Artikel 14. De vergoeding wegens verblijfkosten bedraagt per etmaal: zie nos. 157 voor de le klasse ƒ 9,— en 8' „ „2e „ , '7,-rr „ „3e „ „ 6,— „ „4e „ „ 5,— „ „5e „ „ 3,50 Voor gedeelten van een etmaal bedraagt de vergoeding: voor de le klasse ƒ 0,38 per uur „ „2e „ „ 0,30 „ „ „ „3e „ „ 0,25 „ „ „ „4e „ „ 0,21 „ „ „ „5e „ „ 0,15 „ „ met dien verstande, dat de aldus berekende vergoeding in geen geval meer zal mogen bedragen dan de voor de betrokken klasse vastgestelde vergoeding per etmaal. Gedeelten van een uur worden als een vol uur aangemerkt. De hoofden van de Departementen van algemeen bestuur zijn bevoegd, voor reizen naar, in en uit het buitenland gedaan, de in dit artikel vastgestelde vergoeding in bijzondere gevallen of voor bepaalde klassen van personen met ten hoogste de helft te verhoogen1). Artikel 15. Voor de berekening van de vergoeding wegens verblijfkosten wordt Zie no. 157. als begin eener reis aangemerkt: *) Zie de hierna volgende wijzigingen van hét Reisbesluit. 390 Reisbesluit 1916 No. 156 a. wanneer de reis wordt aanvaard met een openbaar middel van vervoer en het station van vertrek ligt binnen of in de onmiddellijke nabijheid van de bebouwde kom, het tijdstip waarop dat vervoermiddel volgens de officieele dienstregeling vertrekt; b. in alle andere gevallen, het tijdstip waarop tot het aanvaarden van de reis de woning moet worden verlaten. Op overeenkomstige wijze wordt het tijdstip bepaald, waarop eene reis geacht wordt te zijn geëindigd, met dien verstande, dat, wanneer bij het einde van de reis het openbaar vervoermiddel met vertraging in de woonplaats aankomt, het uur van aankomst als tijdstip van terugkeer wordt beschouwd, mits van die vertraging door den belanghebbende bewijs worde overgelegd. In gevallen, waarin de reis niet in de woonplaats wordt beëindigd, wordt dit tijdstip bepaald door het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur of de door dezen daartoe aangewezen autoriteit. Met afwijking in zooverre van het bepaalde in de vorige twee leden, worden twee of meer reizen als ééne reis aangemerkt, wanneer kennelijk slechts aan eene voortgezette reis moet worden gedacht ter beslissing van het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur of van de door dezen daartoe aangewezen autoriteit1). Artikel 16. en°i58S' 167 Vergoeding wegens verblijfkosten wordt niet geleden: a. wanneer de reis niet langer heeft geduurd dan vier uren, behoudens ingeval het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur of de daartoe door dezen aangewezen autoriteit, in verband met het gedeelte van den dag dat voor de reis moest worden bestemd, termen voor vergoeding op den voet van artikel 14 aanwezig acht2); b. wanneer de belanghebbende reeds in eene bezoldigde betrekking of met genot van verblijfkosten uit anderen hoofde geacht moet worden ter bestemder plaatse aanwezig te zijn 2). Artikel 17. zie nos. 167 Vergoeding wegens verblijfkosten wordt slechts voor 2/3 gedeelten en 168. , < verleend: a. over elk etmaal of — ingeval vergoeding voor een gedeelte van een etmaal in rekening wordt gebracht — over het gedeelte van een etmaal, tijdens hetwelk öf het nachtverblijf moest gehouden worden in een door of vanwege het Rijk beschikbaar gestelde gelegenheid (gebouw of vaartuig, tent, enz.) óf op 's Rijks kosten van eene bijzondere slaapgelegenheid in een vervoermiddel is gebruik gemaakt, b. over het tijdvak dat de belanghebbende meer dan 30 achtereenvolgende etmalen verblijf op dezelfde plaats buiten zijne woonplaats heeft gehouden. Voor de toepassing van het in dit artikel onder b bepaalde, wordt het verblijf op dezelfde plaats geacht niet te zijn onderbroken: 1°. wanneer de belanghebbende zich gedurende niet langer dan drie achtereenvolgende etmalen buiten die plaats heeft opgehouden; 2°. wanneer, niettegenstaande de belanghebbende zich langer achtereen dan gedurende drie etmalen buiten die plaats heeft opgehouden, het hoofd 1) Zie de hierna volgende wijzigingen van het Reisbesluit. •) Zie het Kon. besluit van 23 Januari 1917 (no. 191). No. 156 Reisbesluit 1916 391 van het betrokken Departement van algemeen bestuur termen aanwezig acht om het verblijf als niet onderbroken aan te merken. Bij reizen naar, in en uit het buitenland gedaan, wordt over het tijdvak, gedurende hetwelk de reiziger noch voor nachtverblijf noch voor voeding kosten behoeft te betalen, doordat die kosten in de door hem betaalde vracht zijn begrepen, per etmaal wegens, verblijfkosten vergoed: voor de le klasse ƒ 4,50 „ „2e „ „ 3,50 „ „3e „ „ 2,50 „ „4e „ . . „ 1,75 „ „5e „ „1.25 Voor gedeelten van een etmaal wordt de zooeven bedoelde vergoeding naar evenredigheid verminderd x). Artikel 18. De hoofden der Departementen van algemeen bestuur zijn bevoegd de vergoeding wegens verblijfkosten te verminderen: a. voor bepaalde klassen van personen; b. voor bijzondere personen, wanneer, in verband met de door de belanghebbenden te bezoeken plaatsen of den duur der reis, een lager bedrag dan bij dit besluit is vastgesteld, geacht wordt voldoende te zijn. Artikel 19. Wij behouden Ons voor in bijzondere gevallen of voor bepaalde klassen zie no. 158. van personen de vergoeding wegens reis- en verblijfkosten voor reizen naar, in en uit het buitenland gedaan, bij afzonderlijke besluiten te regelen. Artikel 20. Vergoeding wegens reis- en verblijfkosten wordt alleen genoten voor reizen, die krachtens eene wet, een Koninklijk besluit, eene instructie, eene doorloopende machtiging of op last van eene hoogere autoriteit zijn gedaan of door deze worden goedgekeurd. De hoofden van de Departementen van algemeen bestuur, de vicepresident van den Raad van State, de voorzitter der Algemeene Rekenkamer en de Directeur van Ons Kabinet genieten vergoeding voor reizen op eigen gezag gedaan. Vergoeding voor reizen naar, in en uit het buitenland wordt alleen ge- zie no. 168. noten ingeval de reizen zijn gedaan, voor zooveel betreft de in het vorig lid bedoelde personen, met Onze toestemming of nadere goedkeuring en voor zooveel de overige personen betreft, met toestemming of nadere goedkeuring van het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur. Artikel 21. De declaratiën wegens reis- en verblijfkosten vermelden: zie no. 167. a. dag en uur waarop iedere reis is aangevangen en geëindigd1). Moeten de verblijfkosten overeenkomstig artikel 17 worden berekend, dan worden de bijzonderheden, welke voor die berekening noodig zijn, in de declaratie vermeld. >) Zie het Kon, besluit van 23 Januari 1917 (no. 194). 392 Reisbesluit 1916 No. 156 Ingeval de reis langer heeft geduurd dan uit hoofde van de voor 's Rijksdienst te verrichten werkzaamheden noodzakelijk was, wordt het tijdvak van dien langeren duur in de declaratie vermeld; b. de gevolgde route, met duidelijke aanwijzing van de verschillende middelen van vervoer waarvan gebruik is gemaakt; c. de kwaliteit waarin gereisd is en de klasse van het tarief, waarnaar wordt gedeclareerd; x) d. de verklaring, dat de reis is geschied voor 's Rijks dienst en dat de declarant gedurende het tijdvak, waarover de verblijfkosten in rekening zijn gebracht, werkelijk tot het doen van de gedeclareerde reis of reizen, van zijne woonplaats afwezig was en heeft moeten zijn of wel, in verband met het bepaalde in artikel 7, 2de hd, van dit besluit afwezig zou geweest moeten zijn in geval van onafgebroken verblijf als in die bepaling bedoeld; e. de verklaring, dat de bedragen, volgens de declaratie uitgegeven wegens reiskosten, de vracht van goederen en andere bijkomende kosten hieronder begrepen, niet hooger zijn dan hetgeen ter zake werkelijk is betaald. Is voor de reis van een speciaal biljet gebruik gemaakt, dan wordt hiervan, met omschrijving van het biljet, melding gemaakt; ƒ. de verwijzing naar de wet, het Koninklijk besluit, de instructie, de doorloopende machtiging of bijzondere lastgeving krachtens welke gereisd is; g. of een voorschot overeenkomstig artikel 27 genoten is en, zoo ja, het bedrag van dat voorschot. Door Onzen Minister van Financiën worden de modellen van de declaratiën wegens reis- en verblijfkosten vastgesteld. Artikel 22. Bij de declaratiën worden overgelegd de lastgevingen, waar die bestaan, zoomede de kwitantiën wegens betaalde en in rekening gebrachte kosten van bijzondere vervoermiddelen. Indien de reis is gedaan op mondelingen last, moet hiervan blijken door eene op de declaratie te stellen verklaring van hem, die den last gaf. Is zij geschied zonder last, doch later goedgekeurd, dan moet van die goedkeuring blijken door eene, door de bevoegde autoriteit op de declaratie te stellen, verklaring. Uit eene door de bevoegde autoriteit op de declaratie te stellen verklaring moet blijken, dat de reizen en het verblijf, waarvoor wordt gedeclareerd, in het belang van 's Rijks dienst hebben plaats gehad. Het doel der reis moet in de lastgeving tot reizen of in de nadere, overeenkomstig het tweede lid gestelde, verklaring vermeld worden, tenzij de zaak geheimhouding vordert. In de gevallen, waarin is afgeweken van de in artikel 7 gestelde regelen, alsmede in de gevallen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, of waarin is gebruik gemaakt van de in de artikelen 1, laatste hd, 9, voorlaatste lid, 12, laatste hd, 14, laatste lid, 15, laatste lid en 16 Sub a gegeven bevoegdheid, wordt door het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur of — voor zoover zoodanige aanwijzing bij dit besluit is toegestaan — door de daartoe door dezen aangewezen autoriteit eene verklaring hieromtrent afgegeven. ') Zie het Kon. besluit van 23 Januari 1917 (no. 194). No. 156 Reisbesluit 1916 393 Op wijzigingen in de declaratie, ten gevolge waarvan de door den reiziger gedeclareerde bedragen zijn verhoogd, wordt geen acht geslagen, tenzij uit de declaratie blijkt, dat die wijzigingen door den declarant zijn goedgekeurd. Artikel 23. De declaratiën van de voorzitters, leden en secretarissen van commissiën, zie no. 168. alsmede van hunne plaatsvervangers en van de aan die commissiën toegevoegde deskundigen, zijn steeds, onverschillig of de declarant al of niet van Rijkswege bezoldigd wordt, onderworpen aan het onderzoek en de goedkeuring van het hoofd van het Departement van algemeen bestuur, waaronder de commissie ressorteert. Die declaratiën vereischen overigens tot staving van hare deugdelijkheid geen ander bewijs dan, wat de voorzitters betreft, eene verklaring van het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur en wat de overige, in het vorig lid bedoelde, personen aangaat, eene verklaring van den voorzitter der commissie, dat de reis en het verbhjf, waarvoor wordt gedeclareerd, in het belang van 's Rijks dienst hebben plaats gehad. Artikel 24. Wij behouden Ons voor om, in overeenstemming met de Algemeene Rekenkamer, personen of categoriën van personen aan te wijzen, voor welke eene verklaring van de bevoegde autoriteit, dat de reis en het verblijf, waarvoor wordt gedeclareerd, in het belang van 's Rijks dienst hebben plaats gehad, niet behoeft te worden afgegeven. Artikel" 25. De hoofden der Departementen van algemeen bestuur verminderen het bedrag der ingediende declaratiën wanneer het tijdvak, waarvoor vergoeding wegens verblijfkosten in rekening gebracht wordt, te groot voorkomt voor de werkzaamheden die te verrichten waren of wanneer de noodige spaarzaamheid door de declaranten niet is in acht genomen. Artikel 26. Ter vervanging van de bij dit besluit geregelde vergoeding voor reisen verblijfkosten kan door het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur aan personen, wier werkkring zich over meer dan ééne plaats uitstrekt, eene vaste som als afkoop of abonnement worden toegekend. Elk abonnement moet na een tijdsverloop van ten hoogste vijf jaren opnieuw worden geregeld. De bij het in werking treden van dit besluit bestaande afkoopen of abonnementen blijven voorloopig van kracht, doch niet langer dan tot op den eersten dag van het tweede kwartaal volgende op den datum van dat in werking treden. Artikel 27. Door de hoofden der Departementen van algemeen bestuur kunnen zie no. 168. voorschotten worden toegekend op rekening van de voor reis- en verblijfkosten te declareeren bedragen. Deze voorschotten mogen niet meer bedragen dan twee derden van het totaalbedrag, hetwelk naar schatting ter zake van de reis, of, indien het voor meer dan ééne reis strekt, ter zake 394 Reisbesluit 1916 No. 156 van de gedurende ten hoogste ééne maand te doene reizen, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, in rekening gebracht zal mogen worden. Het voorschot kan tot ten hoogste zeven achtsten van het zooeven in de eerste plaats bedoelde totaalbedrag worden toegekend in de gevallen, waarin door den betrokkene eene buitenlandsche reis van langen duur moet worden gedaan. Aan hen, die ingevolge dit artikel voorschot hebben genoten, kan een nieuw voorschot niet worden verstrekt alvorens eene declaratie ter verrekening van het laatstontvangen voorschot is ingediend. Artikel 28. Dit besluit is niet van toepassing op: a. de ambtenaren en beambten van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen, met uitzondering van den hoofddirecteur van die gestichten; b. personen, opgeroepen tot herkenning van veroordeelden; c. de officieren van de zeemacht, die met eene van wege het Rijk verstrekte gelegenheid zich naar het buitenland begeven of vandaar terugkeeren; d. militairen der zeemacht beneden den rang van officier, uitgezonderd het machinekamerpersoneel, de mindere geëmployeerden en werklieden bij 's Rijks werven en maritieme inrichtingen en het lagere personeel bij het loodswezen; e. de wakers bij den dienst der belastingen; ƒ. de deurwaarders bij den dienst der belastingen in de gevallen waarin door hen reizen zijn gedaan als bedoeld in art. 47 der wet van 18 April 1874 (Staatsblad no. 66); g. alle militairen niet in het genot van jaarwedden; h. het personeel van de Staatsmijnen in Limburg alsmede particulieren, die ten behoeve van de Staatsmijnen reizen. Voor zoover dit besluit niet van toepassing is op reizen door de in dit artikel bedoelde personen gedaan, wordt de vergoeding voor reis- en verblijfkosten wegens die reizen genoten naar de regelen bij het in werking treden van dit besluit bestaande of nader door Ons vast te stellen. Artikel 29. Dit besluit is niet van toepassing op reizen welke verandering van woonplaats ten doel hebben. Artikel 30. Het Koninklijk besluit van 5 Januari 1884 (Staatsblad no. 4) en alle besluiten, waarbij dat besluit is aangevuld of gewijzigd, worden door de tegenwoordige bepalingen vervangen. Artikel 31. De vergoeding voor reis- en verblijfkosten, wegens reizen aangevangen vóór den dag waarop dit besluit in werking treedt, wordt berekend volgens de vóór dat in werking treden geldende bepalingen. Wegens reizen, waarbij gebruik is gemaakt van een, vóór den in het vorig lid bedoelden dag aangeschaft, speciaal biljet, als bedoeld in artikel 10 van dit besluit, wordt de betrekking, waarin gereisd is, voor zooveel betreft de vergoeding ter zake van het vervoer van den persoon des reizigers, No. 156 Reisbesluit 1916 395 gerekend te zijn gerangschikt in de klasse, waarin die betrekking vóór het in werking treden van dit besluit gerangschikt was. Voor de toepassing van deze bepaling worden de 3de en de 4de klasse van artikel 2 van het in artikel 30 genoemde besluit gelijkgesteld met onderscheidenlijk klasse 3 A en klasse 4 A van artikel 2 van Ons onderhavig besluit. Artikel 32. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van „Reisbesluit 1916". Onze Ministers zijn, ieder voor zooveel hem aangaat, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 29sten October 1915. WILHELMINA. De Minister van Financiën, treub. Uitgegeven den tienden November 1915. De Minister van Justitie, b. ort. 396 Wijziging en aanvulling reisbesluit 1916 No. 157. KONINKLIJK BESLUIT van den 23sten Januari 1917, Staats¬ blad no. 194, tot wijziging en aanvulling van het Reisbesluit 1916 (Staatsblad no. 451). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van den 22 December 1916, no. 96, Generale Thesaurie; Den Raad van State gehoord (advies van den 16 Januari 1917, no. 33); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Financiën van den 19 Januari 1917, no. 148 Generale Thesaurie; Hebben goedgevonden en verstaan: Te rekenen van 1 Januari 1917 te bepalen als volgt: Artikel 1. In artikel 2 van Ons besluit van 29 October 1915 (Staatsblad no. 451), I. (onder de derde klasse B) a. wordt gelezen in plaats van „De burgemeesters, wethouders, leden der gemeenteraden en secretarissen der gemeenten, alsmede de burgerlijke geneeskundigen wegens reizen ter zake van de mihtie." het volgende: „De burgemeesters, wethouders, leden der gemeenteraden en secretarissen der gemeenten, alsmede de burgerlijke geneeskundigen wegens reizen ter zake van de militie, van de landweer en van den landstorm."; b. wordt gelezen in plaats van „De secretaris-penningmeester van het bestuur, alsmede de hoofdopziener en de technische opziener der visscherijen op de Zeeuwsche stroomen." het volgende: „De secretaris-penningmeester van het bestuur der visscherijen op de Zeeuwsche stroomen."; c. vervallen de woorden en leesteekens: „De leeraren aan de middelbare landbouwschool te Groningen en de middelbare Koloniale landbouwschool te Deventer." en „De leeraren aan de Rijkszuivelschool." II. (onder de vierde klasse A) vervallen de woorden en leesteekens: „De bureelambtenaren lste klasse bij 's Rijks magazijn van geneesmiddelen." en „De hoofdwerktuigkundigen bij de Luchtvaartafdeeling." III. (onder de vierde klasse B) vervallen de woorden en het leesteeken: „De bureelambtenaren 2de klasse bij 's Rijks magazijn van geneesmiddelen." IV. (onder de vijfde klasse) wordt gelezen in plaats van „De gemeenteboden, veldwachters, agenten van politie en verdere lagere beambten bij de gemeentebesturen wegens reizen ter zake van de militie en van de Landweer." het volgende: „De gemeente-boden, veldwachters, agenten van politie en verdere lagere beambten bij de gemeentebesturen wegens reizen ter zake van de militie, van de landweer en van den landstorm." Artikel 2. In artikel 2 van Ons voormeld besluit wordt onder de derde klasse B de laatste alinea gelezen als volgt: No. 157 Wijziging en aanvulling reisbesluit 1916 397 „De voorzitters, leden en secretarissen van examencommissiën alsmede hunne plaatsvervangers en aan de commissiën toegevoegde deskundigen, voor zoover niet de commissiën als zoodanig of wel de voorzitters, de secretarissen of de deskundigen als zoodanig bij dit besluit in eene hoogere klasse zijn gerangschikt of door Ons in de 2e klasse of in de 3e klasse A worden gerangschikt op de voordracht van het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur, met medewerking van Onzen Minister van Financiën, indien de voordracht niet van dezen uitgaat." Artikel 3. Aan artikel 5 van Ons voormeld besluit wordt een tweede lid toegevoegd, luidende: „Met afwijking van het in het vorige lid bepaalde hebben landsdienaren, aan wie een personeele titel is verleend en die tevens de hoogere bezoldiging genieten, verbonden aan de door dien titel aangeduide betrekking, aanspraak op vergoeding van reis- en verblijfkosten naar de klasse van het tarief, waarin die betrekking is gerangschikt." Artikel 4. Artikel 14 van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: „De vergoeding wegens verblijfkosten bedraagt per etmaal: voor de le klasse ƒ 9,— „ „2e „ „ 8 — „ „3e „ „ 7,— „ „4e „ „ 5,25 „ „5e 4,— Voor de berekening van de vergoeding over een gedeelte van een etmaal wordt dit verdeeld in een daggedeelte van 18 uren, hetwelk aanvangt des voormiddags te 6 ure, en een nachtgedeelte van 6 uren, hetwelk aanvangt des nachts te 12 ure; de vergoeding bedraagt: in het in het daggedeelte. nachtgedeelte voor de le klasse per uur ƒ 0,34 ƒ 0,50 „ „2e „ „ „ „ 0,30 „ 0,45 „ „ 3e „ „„...... „ 0,26 „ 0,40 „ „4e „ „ „ „ 0,20 „ 0,28 „ „5e „ „ „ „ 0.15 „ 0.22 Voor de vaststelling van het aantal uren, waarover de vergoeding moei worden berekend, wordt het bij art. 15 bedoelde tijdstip van aanvang ol van einde der reis, zoo noodig, geacht samen te vallen a. met den aanvang van het volgens de tijdrekening loopende uur, indien het aantal minuten op ■ genoemd tijdstip in dat uur verstreken, 30 of minder bedraagt; b. met het einde van het volgens de tijdrekening loopende uur, indier dat aantal minuten meer dan 30 bedraagt. De hoofden van de Departementen van algemeen bestuur zijn bevoegd voor reizen naar, in en uit het buitenland gedaan, de in dit artikel vastgestelde vergoeding in bijzondere gevallen of voor bepaalde klassen var personen met ten hoogste de helft te verhoogen."*) Zie no. 1S8. J) Zie de Beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 19 Januari 1923, La T., afd. A. S. C. 398 Wijziging en aanvulling reisbesluit 1916 No. 157 Artikel 5. Van artikel 15 van Ons voormeld besluit wordt de aanhef gelezen als volgt: „Als tijdstip van aanvang eener reis wordt aangemerkt:". Artikel 6. zie no. 168. In artikel 16 van Ons voormeld besluit worden onder letter a de woorden: „wanneer de reis niet langer heeft geduurd dan vier men" vervangen door de woorden: „wanneer het volgens artikel 14, derde lid, vastgestelde aantal uren minder dan vier bedraagt". Artikel 7. Tusschen de artikelen 16 en 17 van Ons voormeld besluit wordt ingelascht een nieuw artikel 16bis, luidende als volgt: „Met afwijking van het "bepaalde in artikel 14 bedraagt de vergoeding wegens verblijfkosten over elk etmaal, tijdens hetwelk óf het nachtverblijf moest gehouden worden in een door of vanwege het Rijk beschikbaar gestelde gelegenheid (gebouw of vaartuig, tent, enz.) óf op 's Rijks kosten van eene bijzondere slaapgelegenheid in een vervoermiddel is gebruik gemaakt: voor de le klasse ƒ 6,— „ „2e „ „ 5.30 „3e „ „ 4,60 "n „4e „ „ 3,50 " "„ 5e „ „ 2.60 Voor gedeelten van een etmaal wordt de bij het eerste lid bedoelde vergoeding naar evenredigheid verminderd, met dien verstande dat gedeelten van een uur als een vol uur worden aangemerkt." *) Artikel 8. zie no. 168. Het eerste lid en de aanhef van het tweede lid van artikel 17 van Ons voormeld besluit worden gelezen als volgt: „Vergoeding wegens verblijfkosten wordt slechts voor % gedeelten verleend over het tijdvak dat de belanghebbende meer dan 30 achtereenvolgende etmalen verblijf op dezelfde plaats buiten zijne woonplaats heeft gehouden. Voor de toepassing van het in het vorige lid bepaalde wordt het verblijf op dezelfde plaats geacht niet te zijn onderbroken:" Artikel 9. In artikel 21 van Ons voormeld besluit wordt gelezen: 1. het eerste lid onder letter a: „de tijdstippen waarop iedere reis is aangevangen en geëindigd". 2. het eerste lid onder letter d: „de verklaring, dat de reis is geschied voor 's Rijks dienst en dat de declarant gedurende het tijdvak, tusschen de, ingevolge letter a in de declaratie vermelde, tijdstippen begrepen, werkelijk tot het doen van de gedeclareerde reis of reizen van zijne woon- ') Zie de Beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 19 Januari 1923, La. T., Afd. A. S. C. No. 157 Wijziging en aanvulling reisbesluit 1916 399 plaats afwezig was en heeft moeten zijn of wel, in verband met het bepaalde in artikel 7, tweede lid, afwezig zou geweest moeten zijn ingeval van onafgebroken verbhjf als in die bepaling bedoeld;". Artikel 10. De vergoeding voor reis- en verblijfkosten wegens reizen aangevangen vóór 1 Januari 1917, wordt berekend volgens de vóór dien datum geldende bepalingen. Onze Ministers zijn, ieder voor zooveel hem aangaat, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. ' 's-Gravenhage, den 23sten Januari 1917. WILHELMINA. De Minister van Financiën, ant. van gijn. Uitgegeven den dertigsten Januari 1917. De Minister van Justitie, b. ort. 400 Wijziging reisbesluit 1916 No. 168. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, van den \9den Januari 1923, La. T, afdeeling A. S. C, betreffende wijziging reisbesluit. Ik heb de eer U mede te deelen, dat in het Reisbesluit 1916, te rekenen van 1 Januari 1923 de volgende wijzigingen zijn aangebracht: Artikel 1. Artikel 14 van het Reisbesluit 1916, zooals dat artikel laatstelijk is vastgesteld bij Ons besluit van 7 Januari 1921 {Staatsblad no. 7), wordt gelezen als volgt: De vergoeding wegens verblijfkosten bedraagt per etmaal: voor de le klasse ƒ 13,30 2e „ 12,20 " ^ 3e " „ 11,10 4e „ 8,80 l l 5e J „ 7,50 Zie no. 159a. Voor de berekening van de vergoeding over een gedeelte van een etmaal wordt dit verdeeld in een daggedeelte van 10 uren, hetwelk aanvangt des voormiddags te 8 ure, en een nachtgedeelte van 14 uren, hetwelk aanvangt des namiddags te 6 ure; de vergoeding bedraagt: in het in het daggedeelte. nachtgedeelte. voor de le klasse per uur ƒ 0,35 ƒ 0,70 „2e „ I „ „ 0,31 „ 0,65 1 3e ", "„ "„ „ 0,27 „ 0,60 'l 4e " „ „ „ 0,21 „ 0,48 1 1 5e _ ,', _ „ 0,16 „ 0,42 Indien eene reis des voormiddags om 8 uur of later aanvangt en in den namiddag van denzelfden dag na 6 uur doch niet na 11 uur eindigt, wordt de vergoeding, waarop voor die reis volgens dit artikel aanspraak bestaat, met 10 percent verhoogd, met verwaarloozing van breuken van een cent. Voor de vaststelling van het aantal uren, waarvoor de vergoeding moet worden berekend, en voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid, wordt het bij art. 15 bedoelde tijdstip van aanvang of van einde der reis, zoo noodig, geacht samen te vallen: a. met den aanvang van het volgens de tijdrekening loopende uur, indien het aantal minuten op genoemd tijdstip in dat uur verstreken, 30 of minder bedraagt; b. met het einde van het volgens de tijdrekening loopende uur, indien dat aantal minuten meer dan 30 bedraagt. De hoofden van de Departementen van algemeen bestuur zijn bevoegd, met medewerking van Onzen Minister van Financiën, voor reizen naar, in en uit het buitenland gedaan, de in dit artikel vastgestelde vergoeding in bijzondere gevallen of voor bepaalde klassen van personen met ten hoogste de helft te verhoogen. No. 158 Wijziging reisbesluit 1916 401 Artikel 2. In artikel 16, le lid, sub a, van Ons voormeld besluit, wordt in plaats van „art. 14, 3e lid" gelezen „art. 14, 4e lid". Artikel 3. De in artikel 16bis van Ons voormeld besluit bedoelde vergoedingen worden vastgesteld op de volgende bedragen: voor de le klasse per etmaal ƒ 9,10 2e „ „ 8,30 "„ "„ 3e "„ "„ „ , 7,50 4e „ „ „ 5,90 l 5e " „ * „ 5,— Artikel 4. Artikel 17, lste lid, van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: „Indien de belanghebbende meer dan 30 achtereenvolgende etmalen verblijf heeft gehouden op dezelfde plaats buiten zijne woonplaats, wordt de vergoeding wegens verblijfkosten van den 8sten etmaal af slechts voor % gedeelte verleend. In bijzondere omstandigheden kan het hoofd van het betrokken Departement van Algemeen Bestuur, met medewerking van Onzen Minister van Financiën, de vergoeding volgens dit lid verhoogen, tot ten hoogste het volle bedrag der vergoeding volgens artikel 14". Artikel 5. Aan artikel 19 van Ons voormeld besluit wordt een nieuw 2de lid toegevoegd, luidende als volgt: „Een besluit, als bedoeld in het vorige lid, wordt genomen op voordracht van het hoofd van het betrokken Departement van Algemeen Bestuur, met medewerking van Onzen Minister van Financiën, indien de voordracht niet van dezen uitgaat". Artikel 6. Aan het 3de lid van artikel 20 van Ons voormeld besluit wordt eene zie no. 159 a. zinsnede toegevoegd, luidende als volgt: „Voor elke reis is eene afzonderlijke toestemming of nadere goedkeuring vereischt". Artikel 7. Aan artikel 23 van Ons voormeld besluit wordt een 3de lid toegevoegd, luidende als volgt: „Indien een Minister, hoofd van een Departement van Algemeen Bestuur, optreedt als Voorzitter van een College of Commissie, kan de bevoegdheid tot het onderteekenen van de in het tweede lid bedoelde verklaring worden overgedragen op den secretaris van dat College of van die Commissie". Artikel 8. Aan artikel 27 van Ons voormeld besluit worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende als volgt: „Aan personen, wier werkkring het geregeld doen van dienstreizen medebrengt, kan een doorloopend voorschot, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, worden verstrekt. De verrekening of terugbetaling Veewet 26 402 Wijziging reisbesluit 1916 No. 158 heeft dan eerst plaats, zoodra geen dienstreizen meer gedaan behoeven te worden. De hoofden van de Departementen van Algemeen Bestuur geven aan de Algemeene Rekenkamer kennis van elk doorloopend verstrekt voorschot." Artikel 9. De vergoeding voor reis- en verblijfkosten wegens reizen, aangevangen vóór 1 Januari 1923, wordt berekend volgens de vóór dien datum geldende bepalingen. Bij de inzending van declaraties voor reizen in 1923 gedaan, gelieve U met deze gewijzigde bepalingen rekening te houden. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, j. b. kan. Wijziging reisbesluit 403 No. 159a. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van den lsten Februari 1923, La. D, afd. Algemeen Secretariaat en Comptabiliteit, betreffende wijziging Reisbesluit. (Vervolg op schrijven van 19 Januari 1923, La. F, afd. A. S. C.) Het is wenschelijk gebleken om de bedoeling van de bij nevenvermelde zit» no. 168. circulaire te Uwer kennis gebrachte wijziging van het reisbesluit te verduidelijken voor zoover betreft het bepaalde omtrent de reizen, die des v.m. 8 uur of later aanvangen en denzelfden dag na 6 uur, doch niet na 11 uur, eindigen (artikel 1, derde lid). De bedoeling is, dat voor den geheelen duur van de reizen, die om of na 8 uur v.m. aanvangen (dus ook voor die reizen, die in den namiddag aanvangen) en na 6 uur (d. w. z. na 6.30 c.f. het volgende lid) eindigen, de verhooging met 10 % mag worden berekend. Op de in te dienen declaraties wegens reis- en verblijfkosten moeten voor de reizen, die volgens dit voorschrift voor verhooging der verblijfkosten in aanmerking komen, de verbhjfuren in twee afzonderlijke kolommen worden ingevuld naast de bestaande kolommen, waarin de verbhjfuren voor de andere reizen worden opgenomen. De declaratie heeft dan derhalve vier kolommen voor de vermelding van de aantallen uren, waarvoor verblijfkosten in rekening worden gebracht, twee voor dag- en nachturen voor de gewone reizen en twee voor dag- en nachturen, die volgens het bovenaangehaalde voorschrift voor verhooging der vergoeding met 10 % in aanmerking komen. Het percentage moet derhalve worden genomen van het totaal bedrag, dat voor de verhoogde vergoeding in aanmerking komt en dat voor de hier bedoelde reizen afzonderlijk onder aan de declaratie wordt uitgetrokken. Verder zij nog aangeteekend, dat de in art. 6 vastgestelde aanvulling van het derde hd van art. 20 van het reisbesluit uitsluitend betrekking heeft op reizen naar, in en uit het buitenland. De Meister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, ch. ruys de beerenbrouck. 404 Declaratie-formulieren No. 159 b. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van den \2den Maart 1923, La. M., afd. A. S. C, betreffende declaratie-formulieren. De verifieering der declaratiën wegens gedane reizen en leveringen ten behoeve van mijn Departement en daaronder ressorteerende instellingen, wordt dikwijls bemoeilijkt wegens gebruikmaking door belanghebbenden van minder geschikte formulieren. Ter opheffing van deze bezwaren wordt daarom thans door mij het volgende bepaald. Voor declaraties wegens gedane leveringen of reizen ten behoeve van mijn Departement en daaronder ressorteerende instellingen mogen uitsluitend formulieren worden gebezigd, welke vanwege mijn Departement zijn verstrekt en aldaar op aanvrage gratis verkrijgbaar zijn. Voor het doen drukken van declaratie-formulieren mogen derhalve geen kosten aan het Rijk worden in rekening gebracht. Aan belanghebbenden die, hetzij uit hoofde van door hen gedane leveringen of reizen, declaraties zullen inzenden, moeten door de Administraties te wier behoeve de leveringen of reizen zijn gedaan, de noodige formulieren worden verstrekt. Zooals van zelf spreekt moeten belanghebbenden zelf de declaraties opmaken. Ten einde deze regeling onverwijld in toepassing te brengen, verzoek ik U mij zoo spoedig mogelijk mede te deelen hoeveel exemplaren van ieder (reis- en leveringdeclaraties) door U voor een half jaar benoodigd zijn. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, j. b. kan. Vergoeding wegens reiskosten 405 No. 160. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Mande van den lsten December 1906, afdeeling Comptabiliteit, no. 3302 aan de Districtsveeartsen, betreffende vergoeding wegens reiskosten Door de verschillende plaatsvervangende Districtsveeartsen werd tol heden op hunne declaratiën wegens reis- en verblijfkosten eenvoudig verklaard, dat, wanneer bij dienstreizen naar plaatsen, welke op niel meer dan 5,5 K.M. van de standplaats liggen, van een rijtuig was gebruik gemaakt, dit rijtuig had gediend tot het medevoeren van instrumenten 1). Uit den aard der zaak werd aan mijn Departement steeds met dez« verklaringen genoegen genomen, omdat in dergelijke gevallen van eer rijtuig was gebruik gemaakt in het belang van 's Rijks dienst. Thans is mij echter gebleken, dat in sommige gevallen, n.1. bij tuberculine injecties en temperatuuropnamen, de omvang der mede te voerer instrumenten van zoodanigen aard is, dat deze zeer gevoeglijk in den zal kunnen worden medegenomen. Dit in aanmerking nemende, kunnen in het vervolg geen reiskoster meer aan het Rijk worden in rekening gebracht, wanneer door veeartser gereisd is naar plaatsen, welke op niet meer dan 5.5 K.M. van hun standplaats liggen en zij in die plaatsen slechts tuberculine injecties hebber verricht, of temperaturen hebben opgenomen. In alle andere gevallen, waarbij instrumenten moeten worden medegenomen, die van zoodanigen omvang zijn, dat tot vervoer daarvan hel gebruik van een rijtuig beslist noodzakelijk is, of dat uit anderen hoofde het belang van 's Rijks diëtist medebrengt, dat van een rijtuig gebruik moei worden gemaakt, moet mede in Uwe verklaringen van dienstpraestatie op de declaratiën worden vermeld, hetzij „dat de vervoermiddelen hebber, gediend tot het medevoeren van instrumenten", hetzij „dat het belang va?, den dienst het gebruik van een vervoermiddel vorderde". Met soortgelijke verklaringen van veeartsen zal in het vervolg geen genoegen meer worden genomen, indien ze niet door U zijn bekrachtigd. Voorts merk ik U nog op, dat in het vervolg bij de declaratiën wegens reis- en verblijfkosten tevens moeten worden overgelegd nota's, bevattend* eene korte opgave van het doel der reizen en van den aard der verrichtt werkzaamheden. Een model voor deze nota is hierbij gevoegd. Ten einde te voorkomen, dat de onder U ressorteerende veeartsen ir het vervolg rijtuighuur declareeren, tegen de vergoeding waarvan bezwaai zou kunnen bestaan, verzoek ik U, het bovenstaande te hunner kennis te brengen. Aangezien de reiskosten der plaatsvervangende Districtsveeartsen, dit jaarlijks een hooger cijfer beloopen, niet noodeloos moeten worden opgevoerd, verzoek ik U dringend bij het stellen Uwer verklaringen var ') Zie de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 15 Mei 1922, no. 1122, afd. Compt. (Zie no. 170). 406 Vergoeding wegens reiskosten No. 160 dienstpraestatie met het bovenaangevoerde ernstig rekening te houden en er op toe te zien, dat de noodige zuinigheid worde betracht. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal,, versteeg. No. 160 Vergoeding wegens reiskosten 407 Model no. 19. NOTA inhoudende korte opgaven van het doel der reizen, door den ondergeteekende gedurende de maand 19 , in het belang van 's Rijks dienst gedaan. Reizen waarvoor wordt gedeclareerd. i doel der reis. Datum. Richting. 408 Reisdeclarat iën No. 161. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw, van den llden Mei 1907, Directie van den Landbouw, no. 3460, Algemeene Dienst, betreffende reisdeclaratiën van plaatsvervangende districtsveeartsen. Het is mij gebleken, dat een reisdeclaratie van een plaatsvervangenden districtsveearts door den betrokken districtsveearts is goedgekeurd, hoewel hij erkende, dat de plaatsvervanger de gewenschte zuinigheid niet had betracht en in rekening gebrachte rijtuighuur buitensporig hoog was. Het zij mij daarom veroorloofd, voor zooveel noodig, het volgende onder Uwe aandacht te brengen. In verband met de omstandigheid, dat de districtsveeartsen bekend kunnen zijn met de plaatsen, waar de werkzaamheden door de plaatsvervangers van hun district moeten worden verricht en geacht kunnen worden op de hoogte te zijn van de wegen naar die plaatsen enz. is aan hen opgedragen niet alleen te verklaren, dat de werkzaamheden zijn verricht, maar ook tevens de declaratiën goed te keuren. Dit laatste is niet enkel een vorm, voorgeschreven om de declaratiën te doen betaalbaar stellen, maar legt aan de districtsveeartsen de verplichting op deze vorderingen aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen en aan de plaatsvervangers terug te zenden, wanneer daarop, naar hunne meening, onjuistheden voorkomen of sommige posten te hoog zijn berekend. Maken sommige plaatsvervangende districtsveeartsen bezwaar hunne declaratiën te wijzigen, zooals door den districtsveearts wordt voorgeschreven, dan is het wenschelijk, dat deze de declaratie aan mij doorzende met opgave van de gemaakte opmerkingen en met mededeeling van het antwoord van den plaatsvervanger. Van die doorzending ware tevens aan den plaatsvervanger kennis te geven. De declaratie kan dan in geen geval door den districtsveearts worden goedgekeurd. Mijnerzijds zal daarna worden overwogen, hoe met de vordering is te handelen. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, C. ROEST. Declareeren van reiskosten 409 162. CIRCULAIRE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 25sten November 1909, no. 5676, afdeeling Comptabiliteit, betreffende het declareeren van reiskosten. Ik heb de eer Uwe aandacht te vestigen op de aangelegenheid, voorkomende op bladzijde 35 van het Verslag der Algemeene Rekenkamer, wegens hare werkzaamheden over het jaar 1908 (Gedrukte Stukken Zitting 1908—1909, no. 324), n.1. het declareeren van aan een bepaalde klasse van het reistarief verbonden vergoeding voor reiskosten, niettegenstaande declaranten reisden met kilometerboekjes, abonnementen, enz. Het behoeft geen betoog dat deze handelwijze in strijd is met de volgens art. 19 sub e van het Reisbesluit op de declaratie gestelde verklaring, dat „wegens reiskosten niet meer in rekening is gebracht dan hetgeen daarvoor door declarant is uitgegeven". In verband daarmede verzoek ik U nauwlettend na te gaan of te doen nagaan, dat steeds worden gedeclareerd de werkelijk uitgegeven reiskosten. Mocht eventueel blijken, dat niet overeenkomstig dit voorschrift wordt gehandeld en de declaratiën mitsdien verklaringen behelzen, die met de waarheid in strijd moeten worden geacht, dan worde reeds nu met nadruk er op gewezen, dat de gevolgen daarvan geheel voor rekening van den betrokken ambtenaar zijn. Ten overvloede zij er aan herinnerd dat, waar het in het voordeel van den Staat is, na voorafgaande machtiging, voor Rijksrekening abonnementen kunnen worden aangeschaft. Een aantal exemplaren van deze circulaire, ter uitreiking aan de onder Uwe bevelen dienende betrokken ambtenaren, gaat hierbij, terwijl meerdere exemplaren op aanvrage te Uwer beschikking zijn. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, a. s. talma. Zie no 1S6. 410 Dubbele betaling van vorderingen No. 163. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 27sten Mei 1910, no. 855, afdeeling Comptabiliteit, aan de Districtsveeartsen, betreffende dubbele betaling van vorderingen ten laste van het Rijk. Vermits het is voorgekomen, dat door personen wegens gedane leveringen of verrichte werkzaamheden, waarvoor reeds betaling had plaats gehad, ten tweeden male eene declaratie werd ingediend, acht ik het noodig Uwe aandacht op deze aangelegenheid te vestigen. De deugdelijkheid van eene vordering werd tot dusver steeds afhankelijk gesteld van de verklaring op de declaratie, gesteld door de autoriteit die de opdracht tot levering of tot het verrichten van werkzaamheden had verstrekt. Het is echter gebleken, dat aan het Departement niet altijd met zekerheid op deze verklaringen kon worden afgegaan en vermits het niet doenlijk is bij de duizenden declaratiën, die elk jaar bij dit Departement inkomen, stelselmatig te onderzoeken of elke vordering niet reeds vroeger is ingezonden en betaald, acht ik het gewenscht dat er nadere maatregelen worden getroffen ter voorkoming van gevallen van dubbele betaling. . Ik verzoek U daarom in het vervolg elke opdracht tot levering van goederen of tot het verrichten van werkzaamheden te doen geschieden bij eene door U af te geven bon. Deze bon wordt aan den leverancier uitgereikt, na het voldoen van de opdracht afgeteekend door of namens U en daarna door den leverancier gevoegd bij zijne declaratie en met die declaratie aan het Departement gezonden. Aanschaffing van een bonboek met stok is daarom noodig. Het duplicaat van de bon blijft aan den stok, ten einde bij het stellen der verklaring door U te kunnen worden geraadpleegd. Indien op deze wijze wordt gehandeld, is de mogelijkheid uitgesloten, dat voor eene levering tweemaal wordt gedeclareerd, aangezien bij de tweede declaratie uit den aard der zaak de bon zal ontbreken en bijgevolg die declaratie niet goedgekeurd kan worden. Het bonboek ware voorts in te richten overeenkomstig het bij dit schrijven gevoegd model. Ook ten aanzien van het tweemaal declareeren en betalen van reeds gedane reizen en om geheel dezelfde redenen als boven aangegeven bij het inzenden van declaratiën wegens leveringen enz., dienen maatregelen te worden getroffen, die dit kunnen voorkomen en wensch ik U daaromtrent, — voor zooveel dit U kan betreffen — het navolgende mede te deelen. Gij wordt verzocht ten opzichte van deze aangelegenheid een register aan te leggen, bevattende de namen, alphabetisch gerangschikt, van hen wier reisdeclaratiën door U van eene verklaring van goedkeuring moeten worden voorzien. In dit register wordt elke aan dit Departement ingezonden declaratie wegens reis- en verblijfkosten aangeteekend en een triplicaat der declaratie wordt door U bewaard. No. 163 Dubbele betaling van vorderingen 411 Alvorens nu eene aan U voorgelegde declaratie van de verklaring van goedkeuring te voorzien zal telkenmale door U in dat register en na vergelijking der vorige declaratiën, moeten worden nagezien, of de op de onderwerpelijke declaratie vermelde reizen niet reeds zijn gedeclareerd. Ten blijke dat dit door U is gedaan, moet hiervan telkens door U op de betrokken declaratie een aanteekening worden gesteld. Alleen door deze wijze van handelen is het mogelijk te voorkomen, dat tweemaal voor een en dezelfde reis wordt gedeclareerd, terwijl ter vergemakkelijking van het overzicht in overweging wordt gegeven zooveel mogelijk te willen bevorderen, dat de declaratiën steeds maandelijks worden opgemaakt. Ten opzichte van de inzending der declaratiën zij hierbij tevens opgemerkt dat, ter voorkoming van verwarring en mogelijke vertraging in de betaling, alle declaratiën voortaan moeten ingezonden worden aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel *) (adres afdeeling Comptabihteit) en niet, zooals dikwerf geschiedt aan het adres van een andere afdeeling van dit Departement. In verband met het vorenstaande verzoek ik U daarom met nadruk aan de bovenstaande voorschriften nauwkeurig de hand te houden en vooral wat het eerste voorschrift betreft ter voorkoming van onnoodig geschrijf en vertraging van betaling zorg te willen dragen, dat te beginnen met 1 Juli a.s. bij alle declaratiën wegens gedane leveringen of verrichte werkzaamheden steeds de vereischte bons gevoegd zijn, zullende de declaratiën, waaraan de bons ontbreken, niet ter verevening worden aangevraagd. Voor zooveel noodig deel ik U mede dat alle onder Uwe bevelen dienende ambtenaren, wien zulks aangaat, te weten zij die zelfstandig bestellingen doen of werkzaamheden aan anderen opdragen, ook in den geest van het bovenstaande zijn aangeschreven. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, a. s. talma. •) Lees: Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Zie voorts de missive van den Minister van Land bouw enz. van 18 Oct. 1921, Dir. van den Landbouw, 3e afd., no. 16150 (no. 175). |o . MODEL. £ I | j -81 — . to $1 \ I BON No. 1. | ü,» TJ ®» «, s g. 5* I (Naam van de inrichting of tak van dienst). ; *a S §3 i & 1- • | | (Naam van de inrichting of tak van dienst.) | £ i- Besteld i I S — aan i 8 t* M jfos Opgedragen g S^j «,& te a De Heer te 1 S go _ g co BS: de onderstaande —fvetm^n:— ! a * E werkzaamheden: ; p Kan ten behoeve Van o m |3 IS 9 § 3 6 i =3 -e -i f & B ï r SS | ; g « § 05 S i S :a S i £!| a * 1 „ ! « -§ ~ den 1910- : - v o fe i 5 ^ I f • g , den 1910. s g (Onderteekening of paraaf.) 't / „ . , . . c q ; e (Unaerteekening). j» w ia-j Declaratie door den leverancier ingediend j u 3 | dD^a„eve^^ |J Bovenstaande ^JST^ST^ heden den]9 • J B. Landbouw, Nijverheid en Handel den „ (Onderteekening.) o | | & ■ ' 33 ba Vacatiegeld voor plaatsvervangende distr.-veeartsen 413 164. KONINKLIJK BESLUIT van den \2den December 1919, no. 172, betreffende vacatiegeld voor plaatsvervangende districtsveeartsen. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 10 December 1919, Directie van den Landbouw, no. 5023, 3e Afdeeling; Gelet op artikel 7 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad no. 131), aangevuld bij die van 1 Augustus 1880 (Staatsblad, no. 123); Hebben goedgevonden en verstaan: met ingang van 1 Januari 1920. I. in te trekken de Koninklijke besluiten van 19 Augustus 1880, no. 3, 8 Mei 1886, no. 19, 20 October 1899, no. 48, en 26 Juni 1890, no. 22; II. te bepalen: 1°. het vacatiegeld voor de plaatsvervangende districtsveeartsen bedraagt vijf gulden (ƒ5,—) voor eiken dag, waarop zij, bij volstrekte verhindering van den districtsveearts, diens betrekking waarnemen; 2°. dat vacatiegeld zal ook genoten worden: a. door die plaatsvervangende districtsveeartsen, die in bijzondere gevallen, op schriftelijken last van den districtsveearts, met dezen gezamenlijk werkzaam zijn; b. door de plaatsvervangende districtsveeartsen voor de door hen op rechtstreeksch verzoek van belanghebbenden kosteloos verrichte werkzaamheden, genoemd in de artikelen 24 l) en 38 2) van het herhaaldelijk gewijzigde Koninklijk besluit van 10 November 1892 (Staatsblad no. 253); 3°. de belooning voor de geëxamineerde veeartsen bedraagt vijf gulden (ƒ 5,—) voor eiken dag, waarop zij, bij afwezigheid van den districtsveearts of van een plaatsvervangenden districtsveearts, diens taak waarnemen. ') Uittreksel uit art. 24: Nopens de paarden, welke wegens algeheele blindheid of op grond van een der redenen, bedoeld onder k van art. 20 van dit besluit, niet ter vordering verschijnen, moet door de betrokken eigenaars of door hunne plaatsvervangers binnen tweemaal vier en twintig uur na den aanvang der vordering, indien het betrokken paard drachtig is een rijksdekbewijs en in andere gevallen een door een geëxamineerd veearts geteekende verklaring ter gemeentesecretarie worden overgelegd. Deze verklaringen kunnen door de belanghebbenden aan de districtsveeartsen of aan de plaatsvervangende districtsveeartsen gevraagd worden, in welk geval door deze aan de betrokken personen geen kosten voor de afgifte in rekening worden gebracht. Volgens boven aangehaald art. 20 sub k van het besluit zijn vrijgesteld van aanbieding ter vordering: „paarden op het oogenblik der vordering door ziekte niet in staat ter vorderingsplaats te komen, paarden meer dan twee maanden drachtig en zoogende veulenmerriën in de eerste veertien dagen na geworpen te hebben". ') Uittreksel uit art. 38 betreffende keuring van paarden voor eventueele levering bedoeld sub C van het Kon. besluit: Het bij het eerste en tweede lid van art. 24 van dit besluit vastgestelde, voor geval van vordering is ook van toepassing voor een keuring, met dien verstande, dat de daarin bedoelde verklaring slechts dan kosteloos door den betrokken districtsveearts of plaatsvervangenden districtsveearts behoeft te worden verstrekt, indien deze uiterlijk drie dagen voor den aanvang der keuring aan hen wordt aangevraagd. 414 Vacatiegeld voor plaatsvervangende distr.-veeartsen No. 164 Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 12 den December 1919. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn.4 Vacatiegelden 415 165. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 6den Februari 1918, afdeeling Comptabiliteit, no. 1047, aan den Districtsveearts te Utrecht betreffende vacatiegelden. Onder terugzending van bijgaande declaratie in duplo ten name van den plaatsvervangend districtsveearts te heb ik de eer U mede te deelen, dat, aangezien deze vordering betreft het onderzoek en afgeven van attesten van verhindering voor paarden, om op de vorderingsplaats te verschijnen, het bedrag ten laste van de begrooting van het Departement van Oorlog komt. U gelieve dan ook deze vordering aan het Departement van Oorlog in te zenden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 416 Belooning onderzoek voor uit-, in- en doorvoer bestemd vee No. 166. KONINKLIJK BESLUIT van den oden November 1921, no. 67, betreffende belooning voor het onderzoek van voor uit-, in- en doorvoer bestemd vee. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 1 November 1921, Directie van den Landbouw, no. 16824, 3e Afdeeling. zie no. 164. . Gelet op Ons besluit van 12 December 1919, no. 172; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: dat met ingang van 16 October 1921 voor het onderzoek van voor uit-, in- en doorvoer bestemd vee, aan plaatsvervangende districts-veeartsen, boven het vacatiegeld, uit 's Rijks kas eene belooning zal worden toegekend van een gulden (f 1,—) per onderzocht dier tot een maximum van tien gulden (ƒ 10,—) per dag, behoudens voor te Amsterdam en te Rotterdam per schip in-, uit- en door te voeren vee, waarvoor een gulden (ƒ 1,—) per onderzocht dier tot een maximum van tien gulden (ƒ 10,—) per schip zal worden toegekend. Voor deze onderzoekingen kunnen geen reis- en verbhjfkosten in rekening worden gebracht. Het bovenstaande geldt niet voor ambtenaren, aan wie bovenbedoelde werkzaamheden ambtshalve worden opgedragen. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 5 November 1921. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Belooningen onderzoek van voor uit-, in- en doorv. bestemd vee 417 [No. 167. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 23sten Februari 1922, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling no. 3042, aan de Districtsveeartsen, betreffende declaratiën wegens belooningen voor het onderzoek van voor uit-, in- en doorvoer bestemd vee. Uit verschillende declaraties van belooningen voor het onderzoek van voor uit-, in- en doorvoer bestemd vee is gebleken, dat voor deze diensten somtijds gebruik wordt gemaakt van de hulp van geëxamineerde veeartsen. Dit is in strijd met de in het Koninklijk besluit van 5 November 1921, Zie no. 166. no. 67, uitgedrukte bedoeling, dat n.1. bovenbedoelde onderzoekingen, bij verhindering van den districtsveearts, aan een plaatsvervangend districtsveearts worden opgedragen. Ik acht het bovendien in het algemeen ongewenscht, dat veeartsen, die geen ambtelijke aanstelling hebben, door den districtsveearts voor werkzaamheden worden uitgenoodigd. Ik verzoek U in het vervolg hiermede rekening te houden en, wanneer in bijzondere gevallen de hulp van een geëxamineerd veearts niet kan worden ontbeerd, hiertoe niet over te gaan dan na dezerzijdsche machtiging. Is het te voorzien, dat herhaaldelijk van de diensten van eenzelfden geëxamineerd veearts moet worden gebruik gemaakt, dan kan Uwerzijds een voorstel worden gedaan voor eene benoeming tot plaatsvervangend districtsveearts. Het heeft voorts mijne aandacht getrokken, dat de maandelijksche declaraties van de veeopzichters van sommigen Uwer steeds een hoog eindcijfer vertoonen in tegenstelling met die van anderen, die hunne werkzaamheden ten koste van veel minder hooge reisdeclaraties verrichten. Ik neem aan, dat de diensten van laatstbedoelde veeopzichters door de betrokken districtsveeartsen behoorlijk doelmatig zijn ingedeeld, en heb den indruk verkregen, dat de hooge declaraties, bij eene dienstverdeeling in overeenstemming gebracht met de noodzakelijkheid tot bezuiniging, aanmerkelijk lager kunnen worden, zonder, uit den aard der zaak, te kunnen aangeven, op welke wijze dit in ieder bijzonder geval zou dienen te worden bewerkstelligd. Dit moet ik aan Uw beleid overlaten. Het is evenwel mijn nadrukkelijke wensch, dat in het algemeen de werkzaamheden van de veeopzichters zoodanig worden geregeld, dat de reis- en verblijfkosten zoo laag mogelijk worden gehouden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteyn. Veewet 27 418 Reizen buiten het ambtsgebied No. 168. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den Sden April 1920, afdeeling Comptabiliteit, no. 2749, aan de Districtsveeartsen, betreffende machtiging reizen buiten het ambtsgebied. zie no. 169. Ik heb de eer het volgende onder Uwe aandacht te brengen. Bij het verifieeren der declaratie's wegens toekomende vergoeding van reis- en verblijfkosten, heeft het de aandacht getrokken, dat verschillende districtsveeartsen kosten voor reizen buiten hun ambtsgebied in rekening brengen, terwijl van een machtiging tot het doen van die reizen, bij de inzending der declaratie's niet altijd blijkt. Gehjk U bekend is, hebben de dictrictsveeartsen alleen eene doorloopende bevoegdheid tot het maken van dienstreizen binnen hun aangewezen ambtsgebied. Voor reizen daarbuiten moet, uit krachte van art. 20 van het Reisbesluit 1916, vooraf machtiging aan het Departement worden gevraagd, hetgeen in spoedeischende gevallen telegrafisch kan geschieden. Is het niet mogehjk vooraf schriftelijk of telegrafisch machtiging aan te vragen, dan zal onmiddellijk mededeeling moeten worden gedaan van de gemaakte reis, met vermelding van het doel en met verzoek die reis alsnog te willen goedkeuren. Deze machtigingen, tot het doen van reizen of tot het goedkeuren van reizen buiten het ambtsgebied, moeten in originali bij de declaratie's worden overgelegd en worden niet teruggezonden. Ik verzoek U, ter voorkoming van onnoodig heen en weer zenden der stukken, wat uiteraard vertraging der betaling ten gevolge heeft, bij het - inzenden van declaratie's hierop nauwkeurig te letten. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Reizen buiten het ambtsgebied 419 169. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den \2den Augustus 1920, afdeeling Comptabiliteit no. 8405, aan den Districtsveearts te Utrecht, betreffende het maken van reizen buiten het ambtsgebied. Naar aanleiding van het in margine vermeld schrijven, heb ik de eer U mede te deelen, dat er bij mij geen bezwaar bestaat dat de door U te maken reizen buiten het ambtsgebied, welke, in verband met de slechte treinverbindingen, ten doel hebben grensgemeenten in Uw District te bezoeken, zonder nadere goedkeuring worden gemaakt. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 420 Gebruik van bijzondere vervoermiddelen No. 170. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den \5den Mei 1922, afdeeling Comptabiliteit no. 1122, aan de Districtsveeartsen, betreffende vergoeding voor het gebruik van bijzondere vervoermiddelen, voor tochten niet vallende in het Reisbesluit 1916. zie no. 156. Ingevolge artikel 12 van het Reisbesluit 1916, eerste lid, geven reizen naar eene plaats (burgerlijke gemeente of bij name bekend, afgezonderd liggend onderdeel eener gemeente) op geen verderen afstand dan van 3 K.M. buiten de woonplaats geen aanspraak op vergoeding van kosten wegens het vervoer van den persoon des reizigers, behalve wanneer op denzelfden dag twee of meer reizen zijn gedaan en de werkelijk afgelegde afstand, met inbegrip van terugreis of reizen, meer dan 6 K.M. bedraagt of wanneer de reizen zijn gedaan met een openbaar middel van vervoer. Voorts worden ingevolge het tweede lid van gemeld artikel wegens vervoer van den persoon des reizigers binnen de bebouwde kom van de woonplaats geene reiskosten vergoed. In overleg met de Algemeene Rekenkamer is evenwel door mij goedgevonden, dat veeartsen op hunne reisdeclaraties in spoedeischende ziektegevallen vergoeding wegens het gebruik van bijzondere vervoermiddelen overeenkomstig de bepalingen van het Reisbesluit 1916 in rekening brengen voor afstanden in hunne woonplaats of voor afstanden van 3 K.M. of minder daarvan verwijderd, mits uit de verklaring van dienstpraestatie blijkt, dat het gebruik van een bijzonder vervoermiddel in het belang van den dienst noodig is geweest. In verband hiermede, verzoek ik U bij het stellen van bedoelde verklaring U steeds vooraf te overtuigen of het gebruik van het bijzonder vervoermiddel werkehjk in een spoedeischend geval noodig is geweest. Is dit niet het geval, dan blijft het bepaalde bij artikel 12 van het Reisbesluit 1916 van kracht en kunnen dus geen kosten wegens gebruik van bijzóndere middelen van vervoer worden gedeclareerd. U gelieve belanghebbenden met het vorenstaande in kennis te stellen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Gebruik van automobielen 421 171. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 25sten Juli 1921, afdeeling Comptabiliteit no. 8025, aan de Districtsveeartsen, betreffende gebruik van automobielen. Bij verschillende gelegenheden heb ik de aandacht van ambtenaren gevestigd op de wenschelijkheid om niet dan bij volstrekte noodzakelijkheid van auto's teir behoeve van 's Rijks dienst gebruik te maken. De Rekenkamer komt ook telkens tegen onnoodig gebruik op en is van meening, dat het gebruik van auto's behoudens in enkele spoedeischende gevallen, beperkt dient te blijven tot die, waarin zoowel openbare als minder kostbare bijzondere middelen van vervoer ontbreken, en het komt de Kamer gewenscht voor dat in dien zin algemeene voorschriften worden gegeven. Dit beginsel acht ik juist en ik stel mij dan ook voor in het vervolg de ingezonden declaraties daaraan stelselmatig te toetsen. Het dikwerf vernomen motief dat zonder het gebruik van een auto de dienstverrichting niet binnen den voorgenomen tijd kon worden afgedaan, acht ik in het algemeen niet deugdelijk. Er bestaat toch m. i. geen bezwaar tegen om evenals zulks in vroegere jaren geschiedde, de dienstverrichting over een langeren tijd te doen uitstrekken. In den regel zal de uitoefening van het ambt of de betrekking daaronder niet lijden en de hoogere verblijfkosten, welke het gevolg zijn van een langere reis, staan niet in vergelijk met de zeer hooge kosten van auto's. U gelieve het vorenstaande ter kennis te brengen van de onder U ressorteerende belanghebbenden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 422 Gebruik eigen rijwiel, motorrijwiel en automobiel No. 172. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 3den Juni 1921, afdeeling Comptabiliteit no. 6753, aan de Districtsveeartsen, betreffende vergoeding wegens gebruik van eigen rijmel, motorrijwiel en automobiel. Ik heb de eer U mede te deelen, dat bij Koninklijk besluit van 12 Mei 1921 {Staatsblad no. 724), te rekenen van 15 Mei j.1. af, de vergoeding zie no. 156. wegens het gebruik van eigen rijwiel, eigen motorrijwiel en eigen automobiel nader is bepaald op onderscheidenlijk 3 cents, 7 cents en 24 cents1) per afgelegden K.M. U geheve de onder U ressorteerende ambtenaren met het vorenstaande in kennis te stellen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. ') Zie de missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw vin 16 Januari 1923, La. B, afd. A. S. C. (zie no. 173). Gebruik eigen automobiel 423 173. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Land¬ bouw van den 16den Januari 1923, La. B afd. A. S. 67., betreffende vergoeding wegens gebruik van eigen automobiel. Ik heb de eer U mede te deelen, dat bij Koninklijk besluit van 27 December 1922 {Staatsblad no. 741) is bepaald, dat de vergoeding wegens het gebruik van eigen automobiel, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder 3°., van het Reisbesluit 1916, met ingang van 1 Januari j.1. nader is bepaald zie no. 156. op ƒ 0,20 per afgelegden Kilometer. Ik verzoek U hiervan goede nota te nemen. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. KAN. 424 Bezuiniging No. 174. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den 2den September .1921, Directie van den Landbouw, Algemeene Dienst, no. 13308, betreffende bezuiniging. Met het oog op den toestand van 's Rijks schatkist heb ik de eer, U met nadruk op te dragen de grootste zuinigheid bij het besteden van 's lands gelden te betrachten en vóór alles te waken tegen overschrijding van de kredieten voor zoover deze aan U zijn verleend. Tevens verzoek ik U, om, wanneer maatregelen door U mogelijk worden geacht, welke tot vermindering van 's Rijks uitgaven kunnen leiden, daartoe onverwijld voorstellen bij mij in te dienen. Voor den Directeur-Generaal van den landbouw, De Administrateur, (get.) j. p. V. ROSSUM. Beperking van uitgaven 425 HO. 175. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den l&den October 1921, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling no. 16150, aan de Districtsveeartsen, betreffende beperking van uitgaven. De ernstige toestand van 's lands financiën eischt beperking van uitgaven over alle takken van dienst. Ik draag U daarom op met de meeste zorg te waken tegen alle uitgaven, welke niet strikt noodzakelijk zijn; Ü zooveel mogelijk te beperken in de opdrachten aan Uwe plaatsvervangers en de onder U werkzaam gestelde veeopzichters en de werkzaamheden zoodanig te verdeelen, dat de reis- en verblijfkosten tot een minimum worden beperkt en inzonderheid U van dure middelen van vervoer te onthouden. Den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst heb ik opgedragen de declaraties van reis- en verblijfkosten van U, Uwe plaatsvervangers en de veeopzichters, welke ik U verzoek in het vervolg mij via dien Inspecteur toe te zenden, aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen, terwijl ik U opdraag een dergelijk onderzoek te verrichten ten aanzien van de declaraties der plaatsvervangende districtsveeartsen en veeopzichters en deze declaraties niet te willen goedkeuren, wanneer naar Uwe meening bij het doen der reizen niet de noodige zuinigheid is betracht. Ik verzoek U tevens mij op te geven, welk bedrag gij meent, dat in 1922 ten behoeve van den dienst in Uw district aan reis- en verblijfkosten zal dienen uitgegeven te worden. Met het oog op de groote overschrijding van den betreffenden post in het loopende jaar, verzoek ik U in elk geval de reizen in de eerstvolgende maanden tot het uiterste minimum te beperken. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, {get.) h. a. ijsselsteyn. 426 Beperking van uitgaven No. 176. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 16den December 1921, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling no. 17862, aan de Districtsveeartsen, betreffende beperking van uitgaven. Het totaal van de, door de districtsveeartsen geraamde bedragen, in het jaar 1922 benoodigd voor reis- en verblijfkosten en vacatiegelden, overtreft belangrijk het bedrag, hetwelk daarvoor op de staatsbegrooting voor het jaar 1922 is uitgetrokken. Ik wensch evenwel, dat het na aanneming der begrooting toegestane bedrag, in geen geval worde overschreden, hetgeen ik behoudens onvoorziene omstandigheden zeer goed mogelijk acht, indien door U alles in het werk wordt gesteld om alle, niet strikt noodzakelijke uitgaven te vermijden. In verband hiermede vestig ik er nogmaals Uwe aandacht op, dat inzonderheid eene doelmatige verdeeling Uwer werkzaamheden, waarbij de reizen zoodanig worden geregeld, dat het gebruik van dure vervoermiddelen zooveel mogelijk wordt vermeden, belangrijk tot de vereischt e zuinigheid zal kunnen bijdragen. Waar eene algemeene beperking van uitgaven gebiedend noodzakelijk is, houd ik mij van Uwe volle medewerking ten aanzien van het bovenstaande overtuigd. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) h. a. v. ijsselsteijn. Betrachten van zuinigheid 427 [O. 177. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 26sten October 1922, afdeeling Comptabiliteit no. 10085, Iaan de Burgemeesters, betreffende zuinigheid bij toepassing maatregelen i. z. wering besmettelijke veeziekten. Het is gebleken, dat ten aanzien van de uitgaven inzake de uitvoering van maatregelen krachtens de Veewet niet steeds de noodige zuinigheid wordt betracht. Voor de ontsmettingsmiddelen en de leveringen bij verbranding en begraving worden veelal zeer hooge prijzen betaald, en de ontsmettingen vorderen dikwijls onnoodig veel tijd, waardoor de kosten worden opgedreven. In verband met het bovenstaande heb ik de eer U mede te deelen, dat op een en ander in den vervolge streng zal worden gelet en dat declaratiën, die blijkbaar te hoog zijn opgevoerd, o. a. door het besteden van abnormaal hooge prijzen voor de verschillende benoodigdheden, hooge arbeidsloonen, groot aantal werkuren, enz. niet zullen worden betaalbaar gesteld. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 428 Declaraties veeziekten No. 177a. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Land¬ bouw van den 25sten Juli 1923 aan de Burgemeesters, betreffende declaraties in zake besmettelijke veeziekten. Hoewel verscheidene, door de Burgemeesters ingediende veeziektendeclaraties blijk geven, dat ten aanzien van de betreffende uitgaven ernstig rekening is gehouden met de noodzakelijke zuinigheidseischen, komt het toch nog herhaaldelijk voor, dat aan deze eischen niet voldoende aandacht is geschonken en verschillende kosten te hoog zijn opgevoerd. Terwijl ik vertrouw, dat de Burgemeesters gaarne tot zooveel mogelijke beperking der bedoelde uitgaven willen medewerken, heb ik gemeend, voor zooveel noodig, het onderstaande alsnog te hunner kennis te moeten brengen, met nadruk verzoekende hiermede bij de uitvoering van de maatregelen tot bestrijding van besmettehjke veeziekten rekening te houden. Ontsmettingsmiddelen. Deze worden in vele gevallen veel te duur ingekocht en soms in veel te groote hoeveelheden gebruikt. Voor creoline bijvoorbeeld, dat meestal voor ontsmetting is voorgeschreven, worden prijzen berekend van 18 ct. tot ƒ 2,— per liter (kruik). Toegegeven, dat in kleine gemeenten voor wellicht een enkel, zelden voorkomend ziektegeval, dit ontsmettingsmiddel niet, zooals in groote gemeenten, bij grootere hoeveelheden kan worden ingekocht, waardoor de prijs veel lager wordt, zoo kunnen ongetwijfeld veelal wel zoodanige maatregelen worden genomen, dat dit ontsmettingsmiddel niet tot eiken prijs behoeft te worden betrokken. Zoo zal het inzonderheid bij mond- en klauwzeer, als te voorzien is, dat binnen eenigen tijd ontsmetting zal worden voorgeschreven, veelal mogelijk zijn om zich tijdig tegen billijken prijs van ontsmettingsmiddelen te verzekeren. Ook de overige ingrediënten, als zeep, soda, kalk, borstels, emmers, dweilen enz. worden in vele gevallen blijkbaar tot eiken prijs aanvaard, hetgeen de kosten aanzienlijk 'opdrijft. Bijna regelmatig worden voorts voor elke ontsmetting weder nieuwe gereedschappen, als borstels, emmers, dweilen, enz. aangeschaft. De gebruikte voorwerpen verdwijnen meestal spoorloos. Ook hierin dient verandering te komen. Bedoelde voorwerpen behooren na gebruik te worden opgeborgen voor een eventueele volgende gelegenheid. Het komt voor, dat voor ontsmettingen meer arbeiders aan het werk worden gesteld dan strikt noodzakelijk is en de duur der werkzaamheden overdreven gerekt. De omstandigheid, dat het Rijk ten slotte het werk betaalt, schijnt soms aanleiding te geven niet op kosten te zien. Wat voorts het toezicht op de ontsmettingen betreft, ongetwijfeld zal het in sommige gevallen noodig zijn permanente controle uit te oefenen. Veelal zal het evenwel mogelijk zijn de aan dit toezicht verbonden uitgaven, bijv. door het verschijnen op onverwachte tijdstippen, aanzienlijk te beperken. Is, zooals herhaaldelijk het geval is, een opzichter van den Veeartsenijkundigen dienst door den betrokken inspecteur met het toezicht belast, dan zoude, na gepleegd overleg, bedoeld in art. 14 van het Koninklijk besluit van 23 Februari 1922, St.bl. no. 83, overig toezicht gevoegelijk achterwege kunnen blijven. Dubbel toezicht acht ik in ieder geval overbodig. No. 177a Declaraties veeziekten 429 Hetgeen hierboven ten aanzien van de ontsmetting is opgemerkt, geldt in hoofdzaak ook voor de onschadelijkmaking. Vooral de hoeveelheid brandstoffen bij verbrandingen en het aantal daaraan bestede uren is dikwijls buitensporig hoog. De indruk wordt somtijds gewekt, dat het aanschaffen van de benoodigde materialen, evenals van al hetgeen bij ontsmettingen noodig is, geheel wordt overgelaten aan het ondergeschikte personeel, zonder vooraf omtrent de hoeveelheden en de prijzen eenige instructie te geven. Dit is ook dikwijls het geval ten aanzien van vervoerkosten voor het aanbrengen van materialen enz. In het algemeen behoort te voren zooveel mogelijk van alle leveranties en werkzaamheden prijsopgave te worden gevraagd en getracht te worden door verschillende personen te doen mededingen, de kosten zoo laag mogelijk te houden. Indien onschadelijkmaking in daarvoor geschikte inrichtingen elders goedkooper kan geschieden dan ter plaatse, dan dient hiervan gebruik te worden gemaakt, in overleg met den betrokken inspecteur van den Veeartsenijkundigen dienst. Ten aanzien van de kenteekenen schijnen soms ook de uitgaven onevenredig hoog. Niettegenstaande de sedert Juni 1922 werkende regeling, waarbij, ter vermijding van de aan het gebruik van de vroeger voorgeschreven houten borden verbonden hooge kosten, papieren strooken zijn voorgeschreven, wordt in vele gevallen ook ten aanzien van dezen maatregel nog steeds niet de noodige zuinigheid betracht. Het wekt wel eens den indruk, alsof de rubriek „Geleverd houtwerk voor bevestiging der formulieren" in de model declaratieformulieren, door sommigen zoodanig wordt opgevat, dat in ieder geval voor de bevestiging van de papieren strooken houtwerk noodig is. Het behoeft geen betoog, dat deze opvatting onjuist is. Het is de bedoeling, dat de papieren strooken zooveel mogelijk aan bestaand hekwerk, muren, boomen, etc. worden bevestigd en alleen indien een dergelijke bevestiging niet mogelijk is, is daarvoor houtwerk aan te schaffen. Met het aanbrengen ter plaatse en het weghalen van de papieren strooken worden in vele gevallen twee personen belast, een voor het dragen en bevestigen, een voor toezicht. Het wil mij voorkomen, dat op een dergelijken eenvoudigen arbeid het toezicht in den regel achterwege zal kunnen blijven. Toezicht op de kenteekenen, zoolang deze geplaatst blijven, wordt ook veelal berekend, terwijl dit toch gevoegelijk kan worden gerekend tót de gewone taak der politie te behooren. Het aantal in rekening gebrachte uren voor het plaatsen en weghalen is voorts ook dikwijls buitensporig hoog. Eenige meerdere controle daarop schijnt in het algemeen niet overbodig. Wat de schadeloosstelling voor te vernietigen vee of andere voorwerpen betreft, ook hierop kan in het algemeen, door hieraan de noodige aandacht te schenken, door de burgemeesters meer dan tot nu toe worden bezuinigd. Dikwijls wordt aan nagenoeg waardelooze voorwerpen door de taxateurs veel te hooge waarde toegekend. Hierbij zij er bijvoorbeeld op gewezen, dat miltvuurcadavers, die steeds vernietigd moeten worden en die derhalve vaak moeten worden getaxeerd, feitelijk waardeloos zijn, ook in verband met de voorschriften van de Vleeschkeuringswet. Oud houtwerk, zakken, dekken, enz. worden eveneens veelal veel te hoog 430 Declaraties veeziekten No. 177a gewaardeerd. Door gebruik te maken van de hem bij art. 41 der Veewet verleende bevoegdheid zal de burgemeester in vele gevallen aan te hooge taxaties paal en perk kunnen stellen. Ten slotte worden voor toezicht op de bewaking van hoeven en landerijen, welk toezicht dan in den regel door de gemeentepolitie wordt uitgeoefend, in vele gevallen kosten in rekening gebracht. Ofschoon aangenomen kan worden, dat zich soms gevallen kunnen voordoen, waarbij dit toezicht extra arbeid van de politie vereischt, zoo mag toch, evenals bij het toezicht op geplaatste kenteekenen, deze taak in den regel gevoegelijk tot de gewone taak der politie worden gerekend. Ik houd mij verzekerd, dat de burgemeesters ook ten aanzien van dezen post de noodige zuinigheid zullen willen betrachten. In ieder geval ware in het algemeen voor z.g. loopend toezicht, hetwelk in den normalen diensttijd wordt verricht, geen kosten in rekening te brengen. Wanneer ik het bovenstaande onder de aandacht breng, vertrouw ik, dat alle burgemeesters bereid zullen worden bevonden aan de daarbij gegeven wenken de noodige aandacht te schenken en bij voorkomende gevallen hiermede rekening te houden. De betreffende maatregelen vergen, vooral bij eenige uitbreiding van bepaalde veeziekten, enorme uitgaven, die evenwel, zooals de ervaring heeft geleerd, aanzienlijk kunnen worden beperkt, indien een ieder zooveel mogelijk medewerkt, om aan de veelal overdreven berekening van kosten, wanneer het diensten of leveranties voor het Rijk betreft, een einde te maken. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, CH. RUYS DE BEERENBROUCK. Korting voor spoedige betaling 431 wo. 178. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den llden April 1922, afdeeling Comptabiliteit no. 190, betreffende korting voor spoedige betaling. Het komt meermalen voor, dat bij de aanschaffing van goederen ten dienste van de onder sommige Departementen ressorteerende takken van dienst korting wordt toegestaan, indien binnen 30 dagen na de levering betaling plaats heeft. Het groote voordeel, hetwelk hierdoor aan het Rijk ten goede kan komen, geeft mij aanleiding U te verzoeken, bij prijsaanvragen, voor het vervolg tevens na te gaan, of bij betaling der daaruit voortvloeiende vorderingen binnen 30 dagen na de levering korting kan worden toegestaan. Ik vestig er met nadruk Uwe aandacht op, dat wil deze manier van afwikkeling der betalingen, zoo groot mogelijk voordeel afwerpen er voor onverwijlde doorzending der declaraties naar mijn Departement moet worden zorggedragen. Tevens geheve U bij de inzending van declaratiën, waarvan de spoedige betaling in het geldelijk belang is van het Rijk, in het bijzonder van declaratiën van leveranciers, waarbij voor vervroegde betaling korting is toegestaan, mijne bijzondere aandacht op deze omstandigheid te vestigen, b.v. door in een geleidebrief hierop te wijzen of op de declaratie te vermelden „indien de betaalbaarstelling plaats heeft binnen 30 dagen na den wordt korting toegestaan tot een bedrag van ƒ De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 432 QUITANTIE MET STEMPELAFDRUK No. 179. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den Ssten November 1911, no. 2825, afdeeling Comptabiliteit, aan de Districtsveeartsen, betreffende quitantie voorzien van stempelafdruk. Naar aanleiding van een onlangs vanwege de Algemeene Rekenkamer ontvangen schrijven, heb ik de eer U het volgende mede te deelen. Genoemd College heeft de vraag overwogen, of, en zoo ja in hoeverre, kan worden afgezien van den tot nog toe gestelden eisch, dat alle aan haar overgelegde quitantiën, ten bewijze harer deugdelijkheid, eigenhandig behooren te zijn onderteekend. De overweging, dat in het maatschappelijk leven veelvuldig quitantiën worden afgegeven, voorzien van een stempelafdruk voor voldaanteekening, waarvan naar het schijnt, geene moeilijkheden worden ondervonden, en dat somwijlen veel moeite en tijd gevorderd worden, om steeds met de hand onderteekende quitantiën te verkrijgen, heeft de Algemeene Rekenkamer geleid tot het besluit, in het vervolg er in te berusten, wanneer bij voorschot-declaratiën, aanvragen om décharge of rekeningen, quitantiën worden overgelegd, waarop een stempelafdruk voorkomt van de naamteekening van den tot het verleenen van kwijting bevoegden persoon, en wel, voor zoover zij betreffen periodiek wederkeerende vorderingen, (b.v. wegens levering van gas, water, abonnementen) tot elk bedrag en betalingen ter zake van andere vorderingen tot ƒ 10,—. U gelieve het vorenstaande voor zooveel noodig ter kennis te willen brengen van Uw plaatsvervangers en de veeopzichters in Uw district. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, VERSTEEG. Gestempelde handteekeningen en kwiteering bij procuratie 433 No. 180. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 2Zsten December 1920, afdeeling Comptabiliteit no. 10034, betreffende kwitantiën voorzien van stempelafdruk. Naar aanleiding'van een desbetreffend voorstel van de Algemeene Rekenkamer, is door den Minister van Financiën bepaald, dat het bedrag bedoeld bij sub c van punt 2 der resolutie van 29 Juli 1914, no. 128 G. Th. (de z.g. „faciliteitenresolutie") op ƒ300 (drie honderd gulden) wordt gebracht. In verband hiermede heb ik de eer U mede te deelen, dat voortaan voor alle voldaanteekeningen op eenig stuk, mits de vordering niet meer dan If 300 bedraagt, genoegen kan worden genomen met gestempelde handteekeningen en met kwiteering bij procuratie zonder overlegging eener volmacht. Ik teeken hierbij ten overvloede aan, dat deze faciliteit niet geldt ten aanzien van de kwijting op door de Betaalmeesters uit te betalen betalingsstukken.De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Veewet 28 434 Heffing van recht van zegel No. 181. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 25sten Mei 1917, afdeeling Comptabiliteit, no. 2728, aan de Districtsveeartsen betreffende heffing van recht van zegel. Ik heb de eer voor zooveel noodig te Uwer kennis te 'brengen, dat den lsten Juni 1917 in werking zal treden de wet van den 22sten Maart 1917 (Staatsblad no. 244), tot heffing van recht van zegel, waardoor alle thans geldende wetten, wetsbepalingen en wettelijke verordeningen betreffende de heffing dier belasting worden afgeschaft. Ik vestig in 't bijzonder Uwe aandacht op de in art. 37 van de genoemde wet vervatte bepaling, dat geenerlei zegelrecht verschuldigd is voor rekeningen of declaratiën en kwitantiën betreffende sommen, welke door den Staat, door provinciën, gemeenten, waterschappen of andere door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen verschuldigd zijn. Ook voor assignatiën of aanwijzingen tot betaling, welke door departementen van algemeen bestuur en door rijksambtenaren worden afgegeven op rijksambtenaren (o. a. Rijksbetaalmeesters) en op de Nederlandsche Bank, naar aanleiding van ten behoeve van 's Rijks dienst geopende credieten, is geenerlei zegelrecht verschuldigd (art. 53). Ik noodig U uit het vorenstaande voor zooveel noodig te willen brengen ter kennis van eventueel onder U werkzame ambtenaren en bedienden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Overlegging van bewijsstukken 435 No. 182. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 25sten September 1919, afdeeling Comptabiliteit no. 6824, aan de Districtsveeartsen, betreffende overlegging van bewijsstukken. Naar aanleiding van een dezerzijds ontvangen schrijven van de Algemeene Rekenkamer, heb ik de eer U mede te deelen, dat genoemd College heeft besloten in het algemeen geen bewijsstukken te vorderen tot staving der juistheid van uitgaven van ten hoogste ƒ 5, . De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 436 Bewijsnummers advertentiën No. 183. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van den ISden Januari 1923, La. B., afdeeling A. S. C, betreffende bewijsnummers in zake geplaatste advertentiën. Tot nu toe werden ter zake van het plaatsen van advertentiën niet steeds de desbetreffende bewijsnummers overgelegd. Ik zal het evenwel op prijs stellen, indien voor het vervolg aan declaratiën wegens advertentiekosten de betrokken bewijsnummers worden toegevoegd. Ik acht dit noodig niet alleen omdat daaruit blijkt, dat de advertentiën werkelijk zijn geplaatst, maar vooral om te kunnen nagaan of geen hooger prijs is in rekening gebracht, dan in verband met het aantal regels verschuldigd is. Voor advertentiekosten niet hooger dan ƒ 5 — behoeven geen bewijsnummers te worden overgelegd. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, j. b. kan. Vergoeding Voor verplaatsingskosten 437 No. 184. KONINKLIJK BESLUIT van den lOden Maart 1906, no. 20, betreffende vergoeding voor verplaatsingskosten. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 8sten Maart 1906, no. 432, afdeeling Comptabiliteit; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: a. dat door Onzen voornoemden Minister aan de onder het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel *) en de Directie van den Landbouw ressorteerende ambtenaren die verplaatst worden, of die in het belang van den dienst binnen eene gemeente moeten verhuizen, eene schadeloosstelling kan worden toegekend van ten hoogste gedeelte van het bedrag der jaarwedde, welke de ambtenaar na de verplaatsing geniet, tenzij die jaarwedde minder bedraagt dan ƒ 3000,—, in welk geval de schadeloosstelling ten hoogste ƒ 250,— kan bedragen; b. dat de sub a bedoelde schadeloosstelling niet wordt verleend: 1°. Indien de verplaatsing van den ambtenaar gepaard gaat met eene verhooging van zijne jaarwedde van meer dan ƒ 300,—; 2°. indien de verplaatsing het gevolg is van plichtsverzuim of wangedrag van den ambtenaar. Onze Minister voornoemd is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den lOden Maart 1906. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, j. d. veegens. ') Lees: Binnenlandsche Zaken en Landbouw 438 Verhuiskosten No. 186. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 7den Maart 1921, afdeeling Comptabiliteit no. 687, aan de Districtsveeartsen, betreffende verhuiskosten. zie no. 186. Door den Minister van Marine werd in den Ministerraad de vraag aanhangig gemaakt of aan hen, die hoewel geen wettig huwelijk gesloten hebbende, zich niettemin een gezin hebben gevormd, op het stuk van verhuiskosten dezelfde voorrechten kunnen worden verzekerd als aan gehuwden met eigen huishouding. Naar aanleiding daarvan is door den Ministerraad beslist, dat vergoeding voor verhuiskosten slechts mag worden toegekend aan wettig gehuwde gezinnen. U gelieve met het bovenstaande rekening te willen houden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. No. 186. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 23sten Maart 1921, afdeeling Comptabiliteit no. 3162, betreffende verhuiskosten. zie no. 185. Bij mijn nevenvermeld schrijven werd U in kennis gesteld met eene beslissing van den Ministerraad inzake het toekennen van verhuiskosten. Ten vervolge daarop heb ik de eer U mede te deelen, dat door den Ministerraad nader is beslist, dat vergoeding van verhuiskosten kan worden verleend aan ongehuwden, die in een gezin leven met uitzondering echter van die ongehuwden die als gehuwden met eene vrouw samenleven. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Mutatierapporten tijdelijk personeel 439 I187. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den l&den Februari 1906, no. 385, Afdeeling Comptabiliteit, betreffende tijdige inzending der mutatierapporten van het tijdelijk personeel. Ten einde de traktementen van het tijdelijk personeel steeds op tijd te kunnen doen betaalbaar stellen, is het gewenscht, dat de desbetreffende mutatierapporten zoo spoedig mogelijk worden ingezonden. Aangezien het voorkomt, dat bedoelde stukken eerst den 7den of 8sten van de maand inkomen en dit niet bevorderlijk is aan eene tijdige betaalbaarstelling van het maandgeld, welke den lOden van elke maand plaats heeft, verzoek ik U dringend deze rapporten voortaan zoo spoedig mogelijk in te zenden, zóó, dat zij uiterlijk den 4den van elke maand bij mijn Departement kunnen zijn ontvangen. Ik zou er prijs op stellen dat hierop voortdurend worde gelet. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 440 Vergoeding reiskosten bij sollicitatie No. 188. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 18den Februari 1921, afdeeling Comptabiliteit no. 458, betreffende vergoeding reiskosten bij sollicitatie. In het algemeen geldt de regel, dat personen, die tengevolge van hunne sollicitatie tot eenige betrekking worden benoemd, hetzij tijdelijk of defini, tief, op vergoeding van de door hen in verband met die sollicitatie gemaakte reis- en verblijfkosten geen aanspraak kunnen maken. Het komt mij echter billijk voor, dat aan personen die naar eenige vaceerende betrekking solliciteeren en daarin niet benoemd worden, de door hen na ontvangen oproep gemaakte reis- en verblijfkosten worden vergoed. In verband hiermede is door mij bepaald, dat voortaan aan deze perZie no. 156. sonen een vergoeding voor reis- en verblijfkosten kan worden toegekend, berekend naar klasse 3a van het Reisbesluit. Is de betrekking waarnaar gesolliciteerd wordt echter gerangschikt in een lagere klasse van het Reisbesluit, dan kan een vergoeding van reisen verblijfkosten worden toegekend, berekend naar die klasse van het Reisbesluit, waarin de vaceerende betrekking is gerangschikt. Ik verzoek U beleefd in den vervolge met het bovenstaande rekening te willen houden en aan personen, bij oproeping ten gevolge van hunne sollicitatie tot eenige betrekking hetzij tijdelijk, hetzij definitief er gelijktijdig op te wijzen, dat zij geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van de door hen in verband met de sollicitatie gemaakte reis- en verblijfkosten, wanneer zij eventueel in de vaceerende betrekking worden benoemd. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Traktement bij ziekteverlof 441 189. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den BOsten Juni 1923, Directie van den Landbouw, no. 69, Algemeene Dienst, betreffende traktement bij ziekteverlof. Ik heb de eer U mede te deelen, dat bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 18 Mei 1923, La N., afd. A. S. C, is ingetrokken de beschikking van den toenmaligen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 5 April 1922, no. 96, afdeehng Kabinet, waarbij bepaald was, dat aan ambtenaren, welke door ziekte of ongeval verhinderd waren hun dienst waar te nemen, gedurende ten hoogste één jaar vol traktement en vervolgens gedurende één jaar 70 % van hun traktement werd uitbetaald. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, j. p. van rossum. 442 Kindertoeslag No. 190. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 19den October 1920, afdeeling Comptabiliteit, no. 11314, aan den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, betreffende kindertoeslag. Ingevolge besluit van den Ministerraad zal in artikel 20 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1920 (Staatsblad no. 37) betreffende de regeling van den kinderbijslag voor het Rijkspersoneel wijziging worden gebracht. Deze wijziging zal het volgende inhouden: 1°. de bijslag wordt voor elk kind beneden den leeftijd van 18 jaar toegekend, dus reeds te beginnen met het eerste kind; 2°. de bijslag wordt genoten ongeacht het bedrag der wedde, zoodat de bestaande grens van ƒ 5000,— komt te vervallen; 3°. de bijslag bedraagt voor elk kind als sub 1 bedoeld 2% % van het bruto-salaris met inbegrip van vaste toelagen, met een minimum van ƒ 50,— en een maximum van ƒ 200,— per- kind. Het ligt in de bedoeling vorenstaande wijzigingen te rekenen van 1 Juli 1920 af te doen ingaan, naar den maatstaf van de wedde en het aantal kinderen op 1 Januari 1920. Hierbij zij aangeteekend: 1°. dat in geval beide ouders eene burgerlijke Rijksbetrekking bekleeden, voor de toepassing van vorenbedoelde bepalingen uitsluitend rekening wordt gehouden met de wedde van den hoogst bezoldigden ouder; 2°. dat voor de toekenning der kindertoelage niet in aanmerking komen degenen, die een betrekking bekleeden, welke als een nevenbetrekking is aan te merken. Naar aanleiding van vorenstaande heb ik de eer U te verzoeken het onder U in vasten dienst werkzaam zijnde personeel, voorzoover zij gehuwd zijn, en op 1 Januari 1920 één of twee kinderen hadden, zoomede de vaste ambtenaren die kinderen hebben en omdat zij meer dan ƒ 5000,— salaris genoten, oorspronkelijk niet voor kindertoeslag in aanmerking kwamen, een exemplaar van bijgaande formulieren te doen invullen en deze, na door U voor gezien te zijn onderteekend, ten spoedigste aan de afdeeling Comptabiliteit van mijn Departement terug te zenden. Ik verzoek U voorts maatregelen te willen nemen, dat de betreffende opgaven worden gecontroleerd, hetzij door belanghebbenden overlegging te vragen van trouwboekjes, geboortebewijzen of uittreksels uit de geboorteregisters van den burgerlijken stand. Bij twijfel van het op 1 Januari 1920 in leven zijn der kinderen of omtrent de juistheid der in de trouwboekjes voorkomende aanteekeningen zal Uwerzijds navraag zijn te doen bij het betreffende gemeentebestuur. No. 190 Kindertoeslag 143 Indien een ambtenaar in den loop van het jaar in dienst is getreden, behoort de opgave te worden gedaan naar den toestand op dien datum. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (get.) versteeg. Voor gelijkluidend afschrift, De zond. Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, ten sande. 444 Betaling kosten door Burg. ingev. de Veewet No. 191. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den \9den Juni 1922, afdeeling Comptabiliteit no. 6821, aan de Burgemeesters, betreffende inwerkingtreding van de Veewet. zie no. i. Met ingang van den 15en Juni 1922 is de nieuwe Veewet (Wet van 26 Maart 1920, St.bl. no. 153) in werking getreden. Het zij mij veroorloofd te dezer zake het navolgende onder Uwe aandacht te brengen. Ingevolge art. 18 en volgende der nieuwe Veewet is de uitvoering van en het toezicht op de naleving van de adviezen van de districtshoofden van den Veeartsenijkundigen dienst ten opzichte van de te nemen maatregelen ter bestrijding van besmettelijke veeziekten opgedragen aan de Burgemeeste rs. Hieruit vloeit voort, dat de Burgemeesters in de eerste plaats zijn aangewezen op de zorg voor de betaling van de kosten, welke het nemen dier maatregelen met zich brengt. In verband hiermede dienen de kosten, zooals tót nu toe gebruikelijk, uit de gemeentekas te worden voorgeschoten. Voor het geval de gemeentekas niet toereikend is, om daaruit de hierbedoelde voorschotten te bestrijden, kan de Burgemeester rechtstreeks aan mij verzoeken het betrokken bedrag als voorschot te ontvangen, hetwelk hem dan in den vorm van gelden ter goede rekening zal worden verstrekt. Mocht in een enkel geval, een Burgemeester het bedrag der voorschotdeclaratie uit zijn privékas hebben voorgeschoten, dan zal dit uit het hoofd dier declaratie moeten blijken, zie no. 195. Wat betreft de schadeloosstellingen, bedoeld in art. 39 en volgende zij medegedeeld, dat de uitbetalingen van de schadeloosstellingen voor voorwerpen, die niet ontsmet kunnen worden en derhalve moeten worden vernietigd, zoomede die van de schadeloosstellingen voor onteigende dieren rechtstreeks door het Departement zullen geschieden, nadat bij het Departement zal zijn ingekomen een geteekend afschrift in duplo van de verklaring, bedoeld in art. 42, mits daarin uitdrukkelijk is medegedeeld, dat de voormalige eigenaar met de schatting genoegen heeft genomen, en dat de uitbetaling uit de gemeentekas niet heeft plaats gehad, noch zal plaats hebben. Bedoeld stuk zal moeten zijn vergezeld van het advies van den Inspecteurdistrictshoofd, en van het taxatierapport der schatters. De betaalbaarstelling zal dan geschieden op grond van deze verklaring, hetzij door afgifte van een betalingsstuk (assignatie) ten name van den belanghebbende, hetzij door overschrijving van het betrokken bedrag op zijne postrekening, mits dan het postrekeningnummer en het kantoor op vorenbedoelde verklaring vermeld zijn. Een model van een dergelijke verklaring gaat hierbij. *) Ter terugbekoming van de voorschotten wegens verschillende te maken kosten hieronder vermeld, wordt eene voorschotdeclaratie in duplo op- ') Opgenomen in den Leidraad van 4 Dec. 1922, no. 10976, afd. Compt. (zie pag. 447). No. 191 Betaling kosten door Burg. ingev. de Veewet 445 gemaakt en overgelegd met de gebruikelijke bewijsstukken, zooals dit tot nu toe steeds geschiedde. Het wil mij gewenscht voorkomen, dat bedoelde voorschotdeclaratiën (en ook de aanvragen om décharge, opgemaakt naar aanleiding van verstrekte gelden ter goede rekening) worden gezonden naar de betrokken Inspecteurs-districtshoofden, teneinde daaromtrent eventueele opmerkingen te maken. De uitgaven welke op voorschotdeclaratie aan het Rijk in rekening kunnen worden gebracht, zijn omschreven in de volgende artikelen det nieuwe Veewet: art. 23 (kosten van het vervaardigen en plaatsen van waarschuwingsborden). art. 26 (kosten van het vervaardigen of aanschaffen van de middelen tot ontsmetting). art. 32 (kosten van ontsmetting van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest en roerende voorwerpen). Ten slotte teeken ik hierbij aan, dat het in mijn voornemen ligt, binnenkort een gewijzigde „Leidraad" te doen samenstellen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Zie no. 198. 446 Leidraad opmaken declar. door Burgemeesters No. 192. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den éden December 1922, afdeeling Comptabiliteit no. 1Ö976, aan de Burgemeesters, betreffende leidraad voor het opmaken van declaratiën enz. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een exemplaar van den Leidraad voor het opmaken van declaratiën, enz. inzake verrekening van kosten, voortvloeiende uit de nieuwe Veewet (Wet van 26 Maart 1920, Staatsblad no. 153), welke 15 Juni j.1. in werking is getreden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a.i. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. No. 192 No. 192 Leidraad opmaken van declaratiën 4A1 ministerie van landbouw, nijverheid èn handel. Afdeeling Comptabiliteit. LEIDRAAD voor het opmaken van declaratiën, enz. inzake veeziekte. A. Declaratie. 1°. De declaratie moet zijn ingericht overeenkomstig formulier A en worden onderteekend door den burgemeester of door den loco-burgemeester. 2°. De declaratie moet in duplo binnen een maand na afloop van het betreffende ziektegeval worden ingezonden aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel1), door tusschenkomst van den betrokken Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, door wien de daarop gestelde verklaring moet worden onderteekend. 3°. Wanneer de voorschotten niet zijn gedaan uit de gemeentekas, doch door den burgemeester of loco-burgemeester uit eigen middelen, moet dit blijken uit het hoofd der declaratie en moeten de woorden: „uit de gemeentekas" worden vervangen door: „uit eigen middelen". 4°. Voor elk dienstjaar moet een afzonderlijke declaratie worden opgemaakt. B. Staat houdende omschrijving der uitgaven. 1°. Bij elke declaratie moet gevoegd worden een „staat houdende omschrijving der uitgaven". Deze staat moet in simplo worden gevoegd bij de declaratie in duplo en zijn ingericht overeenkomstig formulier B. 2°. In het hoofd van den staat moeten worden vermeld de soort der ziekte (voor elke soort een afzonderlijken staat) en de naam van den eigenaar of van de eigenaren, wanneer verschillende ziektegevallen van dezelfde soort in ééne declaratie worden opgenomen. 3°. In de verschillende rubrieken mogen alleen die uitgaven worden ondergebracht, welke in het hoofd van elke rubriek bepaaldelijk staan aangegeven. Andere uitgaven, bijvoorbeeld die, betreffende bewaking, moeten ondergebracht worden in de rubriek „Diversen". 4°. Voor alle leveringen en werkzaamheden, zoo zij uitgaven van meer dan vijf gulden betreffen, moet op den staat voor voldaan worden geteekend. Afzonderlijke quitantiën mogen niet 'worden overgelegd. 5°. Door personen, die niet kunnen schrijven, moet in de plaats van de voldaanteekening een X worden gesteld in het bijzijn van twee getuigen, die verklaren dat betrokkenen niet kunnen schrijven. 6°. Tusschen den naam en de handteekening moet overeenstemming bestaan. 7°. Betalingen aan particulieren voor leveringen en arbeidsloonen behooren, voor zooveel zij uitgaven van ƒ 5 en meer betreffen, te worden ') Lees: Departement van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 447 448 Leidraad opmaken van declaratiën No. 192 gestaafd door voldaanteekeningen van den leverancier of werknemer op den staat. 8°. Wanneer werkzaamheden zijn uitgevoerd, moet op den staat van uitgaven worden vermeld, hoeveel uren is gewerkt. Zijn de werkzaamheden geschied door iemand, die den arbeid door anderen heeft laten verrichten, dan dient op den staat te worden aangegeven, hoeveel uren per dag en per persoon is gewerkt. C. Bescheiden, behoorende bij de declaratie. 1°. Advies. Elke declaratie moet belegd zijn met een advies van den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen dienst of van diens plaatsvervanger. Wanneer een advies betrekking heeft op verschillende ziektegevallen en meer dan ééne declaratie wordt overgelegd, of indien de uitgaven worden verrekend, gedeeltelijk bij eene aanvrage om décharge en gedeeltelijk bij een voorschot-declaratie, dan wordt bij de declaratie, waarbij het advies niet wordt overgelegd, een, door den burgemeester of loco-burgemeester gewaarmerkt afschrift van het reeds vroeger ingezonden advies gevoegd. 2°. Verklaring van onschadelijkmaking. Indien in het advies een der methoden van onschadelijkmaking, bedoeld bij art. 5 van het Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (Staatsblad no. 83) is voorgeschreven, moet bij het in rekening brengen van kosten hiervoor eene verklaring, ingericht overeenkomstig formulier C, worden overgelegd. 3°. Verklaring van ontsmetting. Bij ontsmetting moet worden overgelegd eene verklaring, afgegeven door een inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst of diens plaatsvervanger. Eene verklaring van onschadelijkmaking of ontsmetting mag niet worden afgegeven door denzelfden persoon, die tevens de betreffende leveringen of werkzaamheden uitvoert. 4°. Verklaring van gebruik van grond van derden. Bij gevallen, waarbij de onschadelijkmaking niet is kunnen geschieden op het terrein waar een en ander zich bevond en daarvoor grond van derden in gebruik is genomen, waarvoor kosten worden in rekening gebracht, moet worden overgelegd eene verklaring van den burgemeester, of loco-burgemeester, ingericht volgens formulier D, dat ingebruikneming van dien grond noodzakelijk was. 5°. Afmaking van vee en vernietiging van besmette voorwerpen. Bij afmaking van vee of vernietiging van andere besmette voorwerpen moet een gewaarmerkt afschrift van de verklaring, bedoeld in art. 42 der Veewet, ingericht volgens formulier E, terstond aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel worden ingezonden. 6°. Schadeloosstelling voor inbeslaggenomen vee en andere voorwerpen (ingevolge art. 93 der Veewet). Met betrekking tot uitbetaalde schadeloosstellingen voor vee of andere voorwerpen, moet bij de declaratie of aanvrage om décharge steeds afschrift van het proces-verbaal van inbeslagneming worden overgelegd. Is dit stuk evenwel overgelegd bij een aan de declaratie voorafgegane ingezonden aanvrage om décharge, of omgekeerd, dan moet daarbij opnieuw afschrift van het proces-verbaal worden gevoegd. Verder moeten worden overgelegd: het advies van den inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst of van diens plaatsvervanger waaruit bhjkt, No. 192 Leidraad opmaken van declaratiën 449 hoe met het inbeslaggenomene gehandeld moet worden; de verklaring van taxatie; de verklaring van den eigenaar, dat hij met het bedrag der geschatte waarde genoegen neemt en in geval vernietiging heeft plaats gehad, eene verklaring van den burgemeester of van een gemeente-beambte, waaruit zulks bhjkt. D. Algemeene opmerkingen. 1°. Arbeidsloonen bij ontsmetting en onschadelijkmaking en bij plaatsing en wegneming van kenteekenen. Arbeidsloon en kosten voor toezicht kunnen — behalve voor den eigenaar — met inachtneming van den plaatselijken loonstandaard in rekening worden gebracht, mits de noodige beperking, wat den arbeidsduur betreft, is in acht genomen. Aan gemeente-ambtenaren en -beambten mag niet meer worden uitbetaald dan ƒ 0,25 per uur; voor nachtarbeid en voor arbeid op Zondagen en algemeen erkende Christelijke feestdagen, kan dit bedrag met ten hoogste 100 % worden verhoogd. 2°. Levering van materialen en arbeidskrachten. Levering van materialen en arbeidskrachten behoort niet te geschieden door personen in dienst der gemeente, als agenten van politie, gemeenteveldwachters, enz., die in het wezen der zaak tusschenpersonen zijn, maar bij voorkeur door handelaren in de betrokken artikelen en werkgevers. 3°. Waardeeren van aangetast vee. De schatter moet uitsluitend vaststellen de waarde, die het zieke dier in gezonden toestand zou hebben gehad, en die waarde moet ook in de bij de declaratiën en aanvragen om décharge behoorende bewijsstukken zijn uitgedrukt, opdat kan worden beoordeeld, of het bedrag, hetwelk in rekening kan worden gebracht, juist is berekend. De maatstaf, naar welken, ter uitvoering van art. 39 der wet van 6 Maart 1920 (Staatsblad no. 153), de waardeering van vee, door eene besmettelijke ziekte aangetast, geschiedt, bedraagt bij veepest, longziekte, kwaden droes, schaapspokken en hondsdolheid 50 pCt., en bij mond- en klauwzeer 90 pCt. der waarde, die het vee in gezonden toestand zou hebben. 4°. Schattingsloon. Voor het schatten van vee geldt voor alle gevallen het volgende tarief: J — voor 1 tot 4 paarden or runderen. „ 5,— | 5 „ 12 „ 7,50 „ 13 „ 20 „ " „ 10— „ 21 „ 40 „ „ 15,— „ 41 „ 60 " * ">t „ 20,— „ meer dan 60 " "n " 'W1 ouuipcii, varkens, Kalveren oi geiten mag ten noogste de helft van het bovenvermelde tarief in rekening worden gebracht. Dit tarief geldt per persoon en per dag. Heeft één schatter dus op één dag bij drie verschillende eigenaren bijvoorbeeld respectievelijk 3, 5 en 14 paarden of runderen geschat, dan mag hij in totaal in rekening brengen ƒ 10,—. (Belooning voor het schatten van 22 stuks groot vee, namelijk van 3 -f- 5 -J- 14 stuks groot vee). Wanneer bij eene schatting, schapen, varkens, kalveren of geiten voorkomen, dus kleine dieren, dan worden twee kleine dieren voor één stuk Veewet 29 450 Leidraad opmaken van declaratiën No. 192 groot vee gerekend; b.v. een schatter moet op één dag schatten 10 paarden, 4 runderen, 16 varkens en 12 schapen, dan is de berekening als volgt: 10 paarden =10 stuks groot vee 4 runderen = 4 M j: 16 varkens = 8 12 schapen = 6 „ u ' Totaal 28 stuks groot vee. de belooning bedraagt alzoo ƒ 10,—. Bedraagt het aantal schapen b.v. 13 dan is het totaal 28% stuks groot vee en blijft de belooning ƒ 10,—. Aan ambtenaren in dienst van het Rijk, van een provincie of van eene gemeente, die krachtens hunne instructie niet verplicht zijn tot het kosteloos waardeeren van vee, kan slechts de helft van bovenstaande belooningen worden uitbetaald. 5°. Belooning aan rijksveldwachters. Wanneer door rijksveldwachters diensten zijn verricht voor bewaking als anderszins, mogen aan hen daarvoor geene belooningen uit de gemeentekas worden toegekend. De burgemeester zendt in deze gevallen aan den betrokken districtscommandant opgave van de door den betrokken rijksveldwachter bewezen diensten, vergezeld van een voorstel voor de te verleenen belooning. De districtscommandant zorgt voor de verdere afdoening. 6°. Huisvesting van militairen. De te betalen schadeloosstelling voor huisvesting met voeding van een onderofficier of soldaat mag tot geen hooger bedrag plaats vinden dan daarvoor bij legerorder is bepaald. 7°. Kosten vernieuwing van houtwerk. Besmet houtwerk uit stallen, hetwelk niet voor ontsmetting geschikt is, moet worden verbrand en de volle waarde daarvan moet, na waardeering, aan den eigenaar worden vergoed. Kosten voor vernieuwing van het uitgebroken houtwerk mogen derhalve niet ten laste van het Rijk worden gebracht. 8°. Kosten aanschaffing declaratieformulieren. Kosten wegens aanschaffing van declaratieformulieren en ander drukwerk, benoodigd in verband met het declareeren van uitgaven, gemaakt in het belang van de wering van besmettelijke veeziekten, kunnen niet ten laste van het Rijk worden gebracht. 9°. Datum advies en datum uitvoering werkzaamheden. Wanneer vóór den datum van het advies werkzaamheden zijn verricht, onverschillig van welken aard, moet, indien daarvoor kosten worden in rekening gebracht, de noodzakelijkheid der werkzaamheden blijken uit een begeleidend schrijven van den inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst of diens plaatsvervanger of van den burgemeester. 10°. Inbeslagneming van vee. Ónderscheid dient te worden gemaakt tusschen de uitgaven op declaratie en uitgaven in mindering komende van de ontvangsten bij verkoop van in beslag genomen vee en voorwerpen. Bij deze gevallen dient het volgende in het oog te worden gehouden: In het algemeen mogen in de rekeningen en verantwoordingen alleen die kosten voorkomen, die in onmiddellijk verband staan met den verkoop. Daarentegen moeten die uitgaven, welke ook gedaan zouden zijn indien geen verkoop had plaats gehad, op declaratie aan het Rijk in rekening worden gebracht. Onder deze laatste vallen o. a. ook de kosten wegens het slachten, omdat No. 192 Leidraad opmaken van declaratiën 451 deze handeling in de eerste plaats strekt tot onschadelijkmaking van de dieren, welke gevaar voor besmetting opleveren en de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat het vleesch na de slachting ongeschikt bhjkt voor de consumptie en in dat geval geen verkoop plaats heeft. Verder moeten op declaratie in rekening worden gebracht kosten wegens de aanhaling van het vee en de voorwerpen (premie) *); die van het vervoer naar het gemeentehuis; het opbergen en waardeeren van het in beslag genomene, zoomede de kosten van het ontsmetten. In de rekeningen en verantwoordingen behooren alzoo slechts te worden opgenomen de kosten, direct betrekking hebbende op den verkoop. Als zoodanig zijn te noemen: eventueele kosten wegens het zegelen en registreeren van het proces-verbaal van den verkoop; de advertentiekosten; kosten van het zout voor de geslachte dieren; uitveilloon; weegloon van het vleesch; eventueele huur van verkooplokalen; aankoop van vleeschhaken; accijns. Is namelijk het in beslag genomen vee levend verkocht, dan wordt de opbrengst van den verkoop van het vee aan den gemeente-ontvanger in bewaring gegeven. Uit die opbrengst worden de kosten van onderhoud van het vee sedert den dag der inbeslagneming tot aan den verkoop gekweten. Bij verkoop van in beslag genomen vee of goederen heeft de storting van het zuivere overschot plaats bij een Rijksbetaalmeester, of wordt het — zoo het vee betreft, na aftrek der kosten van onderhoud — gestort op postrekening no. 1. 11°. Hebben uitgaven plaats bij voorschot uit de gemeentekas öf uit eigen middelen, dan dient een voorschot-declaratie te worden ingezonden; zijn de uitgaven gekweten uit terzake verstrekte gelden ter goede rekening, dan dient ter verrekening van de uitgaven eene aanvrage om décharge te worden ingezonden. 12°. Dubbele inzending van adviezen en verklaringen. Voor elk ziektegeval mag slechts één stel adviezen en één stel verklaringen in originali worden afgegeven. Zijn meerdere exemplaren noodig, dan behoort uit deze duidelijk te blijken, dat het afschriften zijn. Als regel is aan te nemen, dat, wanneer niet alle uitgaven betrekkelijk eenzelfde geval tegelijkertijd worden ingezonden, de origineele stukken worden overgelegd bij de eerste declaratie of aanvrage om décharge. Bij volgende declaraties of aanvragen om décharge moet een gewaarmerkt afschrift van de reeds vroeger ingezonden adviezen en verklaringen worden overgelegd. Behoort bij schrijven van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, a. i., dd. 4 December 1922, no. 10976, afdeeling Comptabiliteit. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, versteeg. ') Bij Kon. besluit van 13 Maart 1923 (no. 33) is het gelijk besluit van 28 September 1922, no. 87, mzake toekenning van premiën voor aanhalingen van frauduleus ingevoerd vee, met ingang van 15 Maart 1923 ingetrokken. 452 Leidraad opmaken van declaratiën No. 192 Formulier A. Declaratie van Burgemeester van ten laste van het Rijk, wegens gedane voorschotten uit de gemeentekas, uit krachte van de wet van den 26sten Maart 1920 {Staatsblad no. 153). 19 . BETAALD. (Zie voor specificatie de bij deze declaratie behoorende omschrijving van uitgaven.) 1. Ontsmetting: Aan: Ontsmettingsmiddelen . . . ƒ Arbeidsloon „ Toezicht „ 2. Onschadelijkmaking: Levering ƒ Arbeidsloon „ Toezicht „ 3. Kenteekenen: Levering ƒ Arbeidsloon voor plaatsen en weghalen „ 4. Taxatieloon ƒ 5. Schadeloosstelling voor in beslag genomen vee of andere voorwerpen ƒ 6. Diversen ƒ •' ƒ Aldus opgemaakt door mij, Burgemeester der gemeente tot een bedrag van ƒ , verklarende de ondergeteekende deze declaratie deugdelijk en onvergolden. , den 19... De Burgemeester voornoemd, Gezien en doorgezonden aan den Directeur van den Veeartsenijkundigen dienst, den 19 ... De Inspecteur van den Veeartsenijkundigen dienst, No. 192 Leidraad opmaken van declaratiën Formulier B. 453 OMSCHRIJVING DER UITGAVEN wegens leverantiëh en werkzaamheden inzake (a) bij het vee van (b) te (c) . . . . . ONTSMETTING. i Arbeids- _ . . > Ontsmettings- Ioonen. loezicnt. Namen - middelen, Hand- der ? brandstoffen Bed Aantal Aantal teekening belang- g ^ enz. ' "ten uren hebbenden. §•§ en eenheids- ™ Bedra«- en Bedra*- . J? „ uur- uur- qui tantic. u pnjs. loon. loon. a) Naam der veeziekte. b) Naam van den eigenaar. c) Woonplaats van den eigenaar. 454 Leidraad opmaken van declaratiën No. 192 Formulier B. (vervolg.) ONSCHADELIJKMAKING. « . Toezicht. > Kosten van loonen. Namen - omheining, i " j Handder | brandstoffen. Aantal Aantal teekening vergoeding Bedrag. uren ! uren belang- | g> gebruik grond en prijs Bedrag! ^ pryS Bedrag. voor hebbenden. §"2 e^Ve"-f"1* per per quitantie. q heidspnjs. uur No. 192 Leidraad opmaken van declaratiën 455 Formulier B. (vervolg). WAARSCHUWINGSBORDEN EN KENTEEKENEN. Arbeidsloonen bij het plaatsen en Namen Geleverd weghalen- Handteekening , houtwerk voor L . der Bedrag. . , voor bevestiging Aantal belanghebbenden. der formulieren. Bedrag. quitantie. uurloon. 456 Leidraad opmaken van declaratiën No. 192 Formulier B. (vervolg). SCHADELOOSSTELLING VOOR INBESLAGGENOMEN VEE EN VOORWERPEN. Naam van den .. . Handteekening voor Umschnivmg. Bedrag, eigenaar. " * quitantie. DIVERSEN (Bewaking, Telegrammen, Grondgebruik, Taxatieloon, enz.). _ Namen der . Handteekening voor . . ... . Datum. Omschrijving. Bedrag. — belanghebbenden. ~• quitantie. No. 192 Leidraad opmaken van declaratiën 457 Formulier C, VERKLARING. Burgemeester De Ondergeteekende Inspecteur van Politie Veldwachter der gemeente , verklaart, dat de onschadelijkmaking van -— aan gestorven oorspronkelijk toebehoorende aan te onder zijn toezicht naar behooren heeft plaats gehad. , den 19... Formulier D. De ondèrgeteekende, Burgemeester van verklaart, dat de onschadehjkmaking van ^ aan gestorven oorspronkelijk toebehoorende aan te niet heeft kunnen plaats vinden op het terrein van den eigenaar, zoodat dit moest geschieden op van den 19 ... 458 Formulier E. No. 192 VERKLARING (Vee) (als bedoeld in art. 42 der Wet van 26 Maart 1920, Staatsblad 153). De Burgemeester van verklaart. dat op grond van het hieraan gehecht advies van den Inspecteur van der Veeartsenijkundigen Dienst te de hierondervermelde dieren, oorspronkelijk toebehoorende aan te met inachtneming van het bepaalde bij art. 41 der Wet van 26 Maart 1920 (Staatsblad no. 153) zijn gewaardeerd door den door hem daartoe benoemden deskundige te verdacht van geschat op ƒ lijdende aan: geschat op ƒ toe te kennen % ƒ ., o/ „ o/ met welke waardeering de oorspronkelijke eigenaar voornoemd, genoegen heeft genomen. Het uit te keeren bedrag is in totaal ƒ en is niet uit de gemeentekas betaald, noch zal daaruit betaald worden. , den 19... Postrekeningnummer van den oorspronkelijken eigenaar Kantoor De Burgemeester van verklaart dat op grond van het hieraan gehecht advies van den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst te de hierondervermelde dieren, oorspronkelijk toebehoorende aan te met inachtneming van het bepaalde bij art. 41 der Wet van 26 Maart 1920 (Staatsblad no. 153) zijn gewaardeerd door den door hem daartoe benoemden deskundige te verdacht van geschat op ƒ Zie volgende bladzijde voor voorwerpen. No. 192 Leidraad opmaken van declaratiën 459 VERKLARING (Voorwerpen) (als bedoeld in art. 42 der Wet van 26 Maart 1920, Staatsblad no. 153). De Burgemeester van verklaart, dat op grond van het hieraangehecht advies van den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, Districtshoofd te de hieronder vermelde voorwerpen, oorspronkelijk toebehoorende aan te met inachtneming van het bepaalde bij art. 41 der Wet van 26 Maart 1920 (Staatsblad no. 153) zijn gewaardeerd door den door hem daartoe benoemden deskundige te geschat op ƒ met welke waardeering de oorspronkelijke eigenaar voornoemd, genoegen heeft genomen. Het uit te keeren bedrag is in totaal ƒ en is niet uit de gemeentekas betaald, noch zal daaruit betaald worden. , den 19... Postrekeningnummer van den oorspronkelijken eigenaar Kantoor Zie vorige blz. voor vee. 460 Onderzoek van declaratiën No. 193. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 19den Juni 1922, afdeeling Comptabiliteit no. 6821, aan de Inspecteurs-Districtshoofden bij den Veeartsenijkundigen dienst, betreffende nieuwe Veewet. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen afschrift mijner onder datum en nummer dezes tot de Commissarissen der Koningin in de verschillende provinciën gerichte aanschrijving 1). Met nadruk moge ik U er op wijzen, dat de opmerkingen, waartoe de voorschotdeclaratiën en decharges U, na toezending, eventueel aanleiding geven, in geen geval door U ter kennis van de Burgemeesters mogen worden gebracht, doch met de declaratiën aan het Departement moeten worden toegezonden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. ') Zie de circulaire van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 19 Juni 1922, no. 6821, afd. Comptabiliteit, aan heeren Burgemeesters (no. 191). Onderzoek van declaratiën 461 No. 194. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 26sten Augustus 1922, afdeeling Comptabiliteit no. 8166, aan de Inspecteurs van den Veeartsenijkundigen Dienst, betreffende onderzoek van declaratiën. Met verwijzing naar den inhoud van mijne circulaire van 19 Juni 1922, Zie no. 19». no. 6821, afdeeling Comptabiliteit, waarvan U bij schrijven onder gelijken datum en nummer afschrift werd toegezonden, heb ik de eer U te verzoeken, de voorschotdeclaratiën van gemeentebesturen inzake uitgaven tot wering van veeziekten, indien deze U geen aanleiding tot opmerkingen geven, voor gezien en goedgekeurd te willen teekenen. In de op die voorschotdeclaratiën voorkomende verklaring dienen daartoe vooraf de woorden „Commissaris der Koningin in de provincie" te worden vervangen door „Inspecteur-(districtshoofd) van den Veeartsenijkundigen Dienst". Voorts gelieve U de data van ontvangst en van doorzending aan het Departement, op de declaratiën te vermelden, b.v. ter zijde van de door U te onderteekenen verklaring. Een exemplaar eener onder datum en nummer dezes nader tot de Burgemeesters gerichte circulaire gaat hiernevens. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 462 Overleggen van adviezen of afschriften No. 195. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 2Ssten Augustus 1922, afdeeling Comptabiliteit, no. 8166, aan de Burgemeesters, betreffende overleggen van adviezen of afschriften daarvan. zie no. 191. Ingevolge de 8e en 9e alinea's van de tot U gerichte circulaire van 19 Juni 1922, no. 6821, afdeeling Comptabiliteit, moet bij de daarin bedoelde verklaring van den Burgemeester o. a. gevoegd zijn het advies van den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst. Indien nu voor de overige kosten, hetzelfde ziektegeval betreffende, een voorschotdeclaratie wordt ingediend, moet deze belegd zijn met een geteekend afschrift van bovenbedoeld advies, waarop moet zijn aangeteekend, bij welk schrijven het origineel werd ingezonden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Dubbel overleggen van adviezen 463 No. 196. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Hande, van den llden April 1913, afdeeling Comptabiliteit, no. Wil aan de Districtsveeartsen, betreffende het dubbel overleggen var, adviezen en verklaringen van veeartsen tot staving van uitgaven gedaan krachtens de Veewet. Het heeft mijne aandacht getrokken dat door een burgemeester bij in zijne gemeente voorgekomen gevallen van mond- en klauwzeer een dubbel stel adviezen en verklaringen — alle stukken van dezelfde dagteekening en nummers — is overgelegd, en wel het ééne stel bij zijne betreffende declaratie van gedane voorschotten en het andere stel bij de door hem ingediende aanvrage om décharge, wegens hem ter goede rekening verstrekte gelden, uit welke gelden andere uitgaven betreffende dezelfde ziektegevallen werden gekweten. Door de betrokken districtsveeartsen werden dus voor elk ziektegeval van de vereischte adviezen en verklaringen telkens twee exemplaren, beide in originali, afgegeven. Deze handelwijze is niet vrij van bedenking. Bij het onderzoek van de uitgaven, gedaan ter bestrijding van veeziekten, moet dezerzijds geheel worden afgegaan op de door de ambtenaren van Ihet veeartsenijkundig Staatstoezicht afgegeven adviezen en verklaringen. Worden van deze stukken meerdere exemplaren in originali afgegeven, dan kunnen hieruit — het ligt voor de hand — onregelmatigheden voortvloeien, welke niet steeds zullen worden ontdekt. Bij het groot aantal bescheiden van dien aard, dat aan het Departement wordt ingezonden is het toch ondoenlijk, in alle gevallen stelselmatig na te gaan, of niet reeds vroeger gelijke stukken werden overgelegd, en of men dus wellicht niet met een dubbele betaling heeft te doen. Daarom behoort van elk advies en van elke verklaring slechts één origineel te worden uitgegeven. Zijn meerdere exemplaren noodig, dan behoort uit de verdere duidelijk te blijken dat het afschriften zijn. Ik heb de eer U te verzoeken het vorenstaande onder de aandacht van Uwe plaatsvervangers te brengen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 464 Schrijfloon No. 197. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van den llden Januari 1923, Directie van den Landbouw, afdeeling 3 no. 125, betreffende schrijfloon. Met terugzending van nevensvermelde declaratie heb ik de eer U mede te deelen, dat wegens kosten voor schrijfloon aan het Rijk geen uitgaven meer in rekening mogen worden gebracht. In verband daarmede zie ik bijlagen dezer na wijziging weder van U tegemoet. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, j. b. kan. Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, j. b. kan. Aanvragen om décharge 465 ■ No. 198. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 2ïsten Februari 1912, no. 880, afdeeling Comptabiliteit, aan de Commissarissen der Koningin, betreffende de inrichting van aanvragen om décharge in zake veeziekten. Bij mijn schrijven dd. 30 December 1911, no. 5833, afdeeling Comptabiliteit, had ik de eer U H.E.G. te verzoeken, de Burgemeesters in Uw gewest aan te schrijven, te beginnen met de voorschotten betreffende den dienst 1912, voortaan hunne declaratiën in zake veeziekten in te richten gelijk de bij dat schrijven gevoegde modellen aangaven. Het is gebleken dat het nu ook noodig is, dat eenzelfde specificatie ook geschiedt bij de eventueel door die Burgemeesters ter zake in te dienen aanvragen om décharge. Waar nu de aard der uitgaven, welke in rekening worden gebracht bij eene voorschotdeclaratie, geheel dezelfde is als die, voorkomende op eene aanvrage om décharge, heb ik de eer U H.E.G. beleefd te verzoeken de Burgemeesters in Uw gewest te doen aanschrijven dat zij, te beginnen met de uitgaven betreffende dienst 1912, ook hunne aanvragen om décharge doen vergezeld gaan van een gelijken staat als zij voortaan bij hunne declaratiën moeten voegen. Deze staat treedt dan in plaats van den „Verzamelstaat van uitgaven", Izooals deze thans bij de aanvragen om décharge wordt gevoegd, terwijl tevens het overleggen van quitantiën vervalt. Aangenaam zal het mij zijn tegehjkertijd een exemplaar van het Provinciaal blad, waarin bovenbedoelde aanschrijving is opgenomen, van U H.E.G. te mogen ontvangen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, VERSTEEG. Veewet 30 466 Aanvragen om décharge en voorschotdeclaratie No. 199. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, van den 2Qsten Maart 1912, no. 1735, afdeeling Comptabiliteit, aan de Commissarissen der Koningin, betreffende gelijktijdige inzending van aanvragen om décharge en declaratiën voor dezelfde uitgaven in zake veeziekten. In den laatsten tijd is het meermalen voorgekomen, dat Burgemeesters, aan wie gelden ter goede rekening waren verstrekt tot het doen van uitgaven in zake veeziekte, voor de verrekening dier gelden inzonden een aanvrage om décharge en bovendien voor dezelfde uitgaven een voorschotdeclaratie. Een dier Burgemeesters had zelfs beide stukken met een gelijk stel bewijsstukken belegd en dus voor alle uitgaven dubbel laten quiteeren. Het behoeft geen betoog dat een dergelijke geheel onjuiste toepassing der geldende voorschriften tot verwarring en zeer zeker tot dubbele betaling aanleiding kan geven. Ik zou het op prijs stellen, wanneer U H.E.G. de Burgemeesters in Uw gewest hierop met nadruk zou willen wijzen en hen nogmaals zou willen mededeelen, dat voor ontvangen gelden ter goede rekening alleen een aanvrage om décharge moet worden ingezonden zonder meer. Alleen uit de gemeentekas voorgeschoten gelden kunnen op voorschotdeclaratie aan het Rijk in rekening worden gebracht. Het enz. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Uitvoering art. 39, b, Veewet 467 No. 200. KONINKLIJK BESLUIT van den 23sten Februari 1922, Staats¬ blad no. 78, tot uitvoering van artikel 39 onder b, der Veewet. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 4 September 1920, Directie van den Landbouw, no. 12462, 3de afdeeling; Gelet op artikel 39, onder b, der Veewet; zie no. 1. Den Raad van State gehoord (advies van 28 September 1920, no. 57); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw no. 2811, 3de afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: • Eenig artikel. Ingeval van afmaking van vee, dat is aangetast door veepest, longziekte, kwaden droes, schaapspokken en hondsdolheid, wordt aan den eigenaar als schadeloosstelling uitgekeerd 50 pet. en in geval van afmaking van vee, dat is aangetast door mond- en klauwzeer, 90 pet. van de waarde, welke het vee in gezonden toestand zou hebben. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den twee en twintigsten Mei 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. 468 Vergoeding tuberculeuse runderen No. 201. BESCHIKKING van den Minister van Binnenlandsche Zaken en. Landbouw van den \5den Maart 1923, Directie van den Landbouw, afdeeling III, no. 637, betreffende vergoeding voor ter slachting overgenomen tuberculeuse runderen. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw; zie no. 95. Gelet op artikel 6 van het Koninklijk besluit van 25 April 1922 tot uitvoering van artikel 47 der Veewet; Heeft goedgevonden: . te bepalen: 1°. dat de vergoeding, welke zal worden gegeven voor krachtens het bovenaangehaalde Koninklijk besluit door het Rijk ter slachting overgenomen tuberculeuse runderen, zal worden berekend naar het volgende tarief: Klasse I. Vee, in goeden voedingstoestand verkeerende en zonder zichtbare ziekteverschijnselen : a. dragend en melkgevend fokvee, niet ouder dan 6 jaar: ƒ 0,42 per K.G. levend gewicht; b. dragend en melkgevend fokvee, ouder dan 6 jaar: ƒ 0,39 per K.G. levend gewicht; c. andere melkgevende koeien: ƒ 0,34 per K.G. levend gewicht; een en ander vermeerderd met ƒ 2,— voor eiken hter melk, welke het dier per dag geeft, mits de melkgift ten minste 6 liter per dag bedraagt. Klasse II. Vee, niet vallende onder klasse I of klasse III, met of zonder zichtbare ziekteverschijnselen: ƒ 0,32 per K.G. levend gewicht. Klasse III. Vermagerd vee en vee met ernstige ziekteverschijnselen: ƒ 0,20 per K.G. levend gewicht; 2°. dat het wegen der runderen zal geschieden ter keuze van den belanghebbende, hetzij op zijne kosten door een beëedigden weger in of in de nabijheid van zijne woonplaats, hetzij op Rijkskosten zoo spoedig mogelijk na aankomst in het voor de afmaking bestemde slachthuis. 's-Gravenhage, 15 Maart 1923. Overeenkomstig de geparafeerde minuut, De Secretaris-Generaal, j. b. kan. Bedrijfsschade in verband met mond- en klauwzeer 469 fïo. 202. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw van den Illden April 1921, Directie van den Landbouw, 3c afdeeling nO. 6002, aan de Districtsveeartsen, betreffende vergoeding wegens bedrijfsschade in verband met mond- en klauwzeer. Naar aanleiding van een advies van een der Districtsveeartsen tot het toekennen van vergoeding wegens bedrijfsschade heb ik de eer U mede te deelen, dat de Minister op alle tot nu toe ingekomen aanvragen om schadevergoeding in verband met de maatregelen tegen het mond- en klauwzeer in 1920 en 1921 afwijzend heeft beschikt en dat niet dan in zeer bijzondere gevallen tegemoetkoming wegens dergelijke schade zal worden toegekend. De Directeur-Generaal van den Landbouw, p. van hoek. 470 Schadevergoeding voor opstallen van vee No. 203. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a.i., van den 2\sten December 1922, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling no. 15409, aan de Inspecteurs van den Veeartsenijkundigen dienst, betreffende schadevergoeding voor het opstallen van vee. Naar aanleiding van verschillende ingekomen aanvragen om schadevergoeding voor het opstallen van vee wegens mond- en klauwzeer heb ik de eer U mede te deelen, dat, in verband met de noodzakelijke beperking van uitgaven uit 's Rijks kas besloten is, voorloopig tot aan dén eerstvolgenden weidetijd voor het verplicht opstallen van vee na September 1922 geen vergoeding van Rijkswege te verleenen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a.i., ch. rüys de beerenbroück. Accijns 471 No. 204. KONINKLIJK BESLUIT van den lOden Augustus 1909 (Staats¬ blad no. 294), houdende bijzondere bepalingen met betrekking tot den accijns op het geslacht van onteigend vee, zooals dat besluit is aangevuld bij Koninklijk besluit van den lQden Juli 1912 (Staatsblad no. 262). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Financiën en van Landbouw, Nijverheid en Handel, van 1 Juli 1909, no. 101, afdeeling Accijnzen, en van 26 Juli 1909, Directie van den Landbouw, no. 4219, afdeeling Veeartsenijkundige Dienst; Gezien art. 45 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad no. 131), tot regeling van het veeartsenijkundig Staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie; Den Raad van State gehoord (advies van 20 Juli 1909 no. 51); Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 29 Jul|, 1909, no- 45, afdeeling Accijnzen, en van 4 Augustus 1909, Directie van den Landbouw, no. 7534, afdeeling Veeartsenijkundigen Dienst; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: . Artikel 1. Vóór of dadelijk bij het afmaken van op den voet der bovengenoemde wet. van 20 Juli 1870 (Staatsblad no. 131) onteigend vee wordt daarvan door of namens den burgemeester schriftelijk kennis gegeven aan den inspecteur of den ontvanger der accijnzen over de gemeente, waar het afmaken plaats heeft, onder opgaaf van: de plaats waar het vee is of was gestald; de plaats waar het afmaken zal geschieden of geschiedt; den dag en het uur van aanvang van het afmaken; het aantal stuks vee, dat wordt afgemaakt, onder opgaaf voor elk stuk van soort en kleur (haar). In spoedeischende gevallen kan de voormelde kennisgeving worden gedaan aan een ander meer nabijzijnd ambtenaar der accijnzen. Art. 2. De verschuldigde accijns, bedragende tien percent van de onzuivere opbrengst van den verkoop, de bedongen onraad inbegrepen, wordt binnen drie dagen na den verkoop, onder overlegging eener door of namens den burgemeester gewaarmerkte nota, tegen quitantie betaald bij den in art. 1 bedoelden ontvanger der accijnzen. Op gelijken voet wordt gehandeld indien van in beslag genomen vee of vleesch reeds accijns was betaald. In zoodanig geval kan Onze Minister van Financiën den reeds betaalden accijns doen teruggeven. 472 Accijns No. 204 Art. 3. Op vertoon van de in art. 2 bedoelde quitantie kunnen geleibiljetten worden aangevraagd tot vervoer van het vleesch. Is vóór de betaling van den accijns vervoer van het vleesch noodig, dan kan de ontvanger der accijnzen de benoodigde geleibiljetten afgeven op schriftelijke aanvraag van den burgemeester of van dengene, die hem vervangt. Die afgifte kan zoo noodig geschieden door een ander ambtenaar der accijnzen, hiertoe door den ontvanger gemachtigd. Wanneer het in dringende gevallen noodig mocht zijn, kan het vleesch verzonden worden met een schriftelijk bewijs van den burgemeester of diens plaatsvervanger, vermeldende de hoeveelheid, de afkomst van onteigend vee, de bestemmingsplaats, den ontbieder, den vervoerder en den tijd binnen welken het vervoer moet worden volbracht. In dat geval moet steeds zoo spoedig doenhjk van de afgegeven bewijzen aan den daarbij betrokken ontvanger der accijnzen worden kennis gegeven. Onze Ministers van Financiën en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den lOden Augustus 1909. WILHELMINA. De Minister van Financiën, kolkman. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, a. s. talma. Betaling accijns bij mond- en klauwzeer 473 No. 206. MISSIVE van den Directeur-Generaal van den Landbouw, van den IlOden Februari 1920, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling, no. 862, aan de Districtsveeartsen, betreffende mond- en klauwzeer. Ingevolge circulaire van den Minister van Financiën van 28 April 1917, afdeeling Accijnzen, no. 182, kon, indien de verkoop en de verantwoording van de opbrengst van vleesch enz., afkomstig van wegens mond- en klauwzeer onteigend vee, door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel was opgedragen aan een ambtenaar van den Veeartsenijkundigen Dienst, de accijns worden betaald aan den Ontvanger der Accijnzen ter standplaats van den betreffenden ambtenaar. Deze circulaire is thans door den Minister van Financiën ingetrokken. Voor den Directeur-Generaal van den Landbouw, De Administrateur, j. p. v. rossum. 474 Verkoop in beslag genomen vee No. 206. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den löden November 1921, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling, no. 15913, aan de Commissarissen der Koningin, betreffende verkoop van in beslag genomen vee. Het is mij gebleken, dat de verkoop van in beslag genomen vee, bedoeld in art. 37, tweede lid, van de wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad no. 131), niet steeds — gelijk de wet dat eischt — „zoodra mogelijk" geschiedt. Hiervan is het gevolg, dat de onderhoudskosten van het vee somtijds tot een onnoodig hoog bedrag stijgen. Is zulks in het algemeen reeds ongewenscht, in de tegenwoordige omstandigheden, nu het betrachten van de grootst mogelijke zuinigheid noodzakelijk is, moet dit te meer worden voorkomen. Ik heb mitsdien de eer U. H.E.G. te verzoeken, de Burgemeesters in Uw gewest, namens mij, hierop te wijzen en hen aan te sporen, aan het bovenvermelde wetsvoorschrift streng de hand te houden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, versteeg. Zie de missive van den Minister van Financiën, van 22 Juni 1923, afd. Domeinen, no. 119, aan de Directeuren der Registratie en Domeinen (no. 210). Verkoop in beslag genomen vee 475 LÜÏO. 207. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den Vèden Januari 1922, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling no. 1070, aan de Districtsveeartsen, betreffende verkoop Met toezending van een afschrift van mijne circulaire aan de Cornmis- zie nos. 206, sarissen der Koningin dd. 15 November 1921, Directie van den Landbouw, 808 en 09no. 15913, 3e afdeeling, en van mijne brieven van heden, Directie van den Landbouw, no. 1070, 3e afdeeling, aan de Ministers van Financiën en van Justitie heb ik de eer U te verzoeken, zorg te dragen, dat eventueele door U of onder U ressorteerende ambtenaren opgemaakte, processen-verbaal steeds zoo spoedig mogelijk aan het Openbaar Ministerie worden gezonden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. INo. 208. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den IQden Januari 1922, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling no. 1070, aan den Minister van Justitie, betreffende verkoop, van in beslag genomen vee. Met toezending van een afschrift van mijne circulaire aan de Cornmis- zne£°*- 206 sarissen der Koningin dd. 15 November 1921, Directie van den Landbouw, no. 15913, 3e afdeeling, en van mijn schrijven van heden, Directie van den Landbouw, no. 1070, 3e afdeeling, aan den Minister van Financiën heb ik de eer Uwer Excellentie te verzoeken, te willen bevorderen, dat de desbetreffende processen-verbaal steeds zoo spoedig mogehjk in het bezit van de Burgemeesters worden gesteld en gelaten. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, versteeg. 476 Verkoop in beslag genomen vee No. 209. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 19den Januari 1922, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling, no. 1070, aan den Minister van Financiën, betreffende verkoop van in beslag genomen vee. Naar aanleiding van mijne, Uwer Excellentie bij nevenvermeld schrijven in afschrift toegezonden, circulaire aan de Commissarissen der Koningin is mij medegedeeld, dat het ter uitvoering van die aanschrijving van belang is, dat het proces-verbaal dadelijk in het bezit van den Burgemeester wordt gesteld en gelaten. Ik zoude het op prijs stellen, indien Uwe Excellentie de betrokken, onder haar Departement ressorteerende ambtenaren hierop wilde wijzen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, versteeg. Verkoop in beslag genomen voorwerpen 477 No. 210. MISSIVE van den Minister van Financiën van den 22sten Juni 1923, afd. Domeinen, no. 119, aan de Directeuren der Registratie en Domeinen, betreffende verkoop van, wegens overtreding van de Veewet, in beslag genomen voorwerpen. De Algemeene Rekenkamer vestigt de aandacht op de ongelijkvormige behandeling van de ter uitvoering van de bepalingen der Veewet (wet van 26 Maart 1920, St.bl. no. 153) gehouden verkoopingen van inbeslag genomen voorwerpen. In sommige plaatsen worden deze verkoopingen door de Burgemeesters, in andere plaatsen weer door de Ontvangers der Registratie en Domeinen gehouden. In verband met het verzoek van de Rekenkamer om eenvormigheid in deze te bevorderen, merk ik het volgende op. Onder de werking van de — bij de Veewet ingetrokken — wet van 20 Juli 1870, St.bl. no. 131, werden de vorenbedoelde verkoopingen, krachtens de Koninklijke besluiten van 11 Juli 1871, St.bl. no. 75 en 11 Juli 1874, St.bl. no. 109, gehouden door de Burgemeesters. Dezer bevoegdheid is vervallen, krachtens artikel 103 der Registratiewet 1917 en, waar een nieuwe machtiging den Burgemeesters niet werd verleend, zijn zij Itot den verkoop van, ten behoeve van het Rijk, in beslag genomen voorwerpen, niet meer bevoegd, en is de algemeene ten deze geldende regeling weder in werking getreden. Voor wat dit punt aangaat vereenig ik mij, evenals mijn Ambtgenoot van Justitie, met de volgende opmerkingen van den Procureur-Generaal van het Gerechtshof te Leeuwarden, nl. deze: „Op alle in verband met eenig delict in beslag genomen voorwerpen, welker verbeurdverklaring mogelijk is, zijn de desbetreffende voorschriften van het Wetboek van Strafvordering en van het Tarief in Strafzaken van toepassing, voor zooveel daarvan niet bij bijzondere wetten is afgeweken. Ten aanzien van de ingevolge artikel 86 der Veewet in beslag genomen voorwerpen, objecten van verbeurdverklaring krachtens artikel 91 dier wet, zijn in die wet inderdaad enkele van die afwijkende bepalingen te vinden. Zoo waardeert niet de rechter het verbeurd verklaarde voorwerp, doch geschiedt die waardeering door de zorg van den Burgemeester. De voorwerpen worden steeds aan den Burgemeester in bewaring gegeven. En, waar het vooral Iop aankomt, de Burgemeester is bevoegd onder bepaalde omstandigheden de voorwerpen terug te geven aan belanghebbenden (artikel 88) of deze onschadelijk te maken (te vernietigen zooals het elders wordt genoemd, zie artikel 89 en 90). Gelast de Burgemeester teruggeven of vernietiging, dan brengt dit van rechtswege opheffing van het Justitieel beslag mede en heeft dan de Ambtenaar van het O. M. over het voorwerp of de resten daarvan geenerlei zeggingsschap meer, terwijl ook voor dit geval de executie der verbeurdverklaring wordt geregeld in artikel 92 der Veewet. Doch maakt de Burge- Imeester van zijn bevoegdheid tot teruggeven of vernietiging van het in beslag genomen voorwerp geen gebruik — dan blijft dat onder zijn 478 Verkoop in beslag genomen voorwerpen No. 210 bewaring ter beschikking van de Justitie — en de Burgemeester staat verder ten dezen gelijk met ieder ander bewaarder, aan wien eenig justitieel in beslag genomen voorwerp is toevertrouwd. Nu de Veewet omtrent verkoop van bedoelde in beslag genomen voorwerpen in afwachting van het eindvonnis geen voorschriften geeft, is ook ten aanzien van deze artikel 29 van het tarief in strafzaken toepasselijk, dat den verkoop opdraagt aan het bestuur der registratie of dat der belastingen. De Algemeene Rekenkamer oordeelt, dat artikel 29 van het tarief geen toepassing kan vinden wanneer de dader van het delict onbekend is. In dit standpunt kan ik niet deelen. De Ambtenaar heeft, indien de dader onbekend is en dus vooralsnog geen vervolging kan worden ingesteld en anderzijds het goed niet aan den eigenaar kan worden teruggegeven, omdat nog niet definitief vaststaat, dat van verdere vervolging zal moeten worden afgezien, naar mijn meening zich uit kracht van artikel 29 voormeld tot den Kantonrechter te wenden. Hij handelt, dit doende, overeenkomstig de algemeen geldende jurisprudentie en ik zie niet in hoe anders een bevredigende oplossing der zaak op wettige wijze te verkrijgen is. Is dus de Ontvanger der Registratie en Domeinen, in verband met de bestaande voorschriften, in de door artikel 29 van het tarief in strafzaken beheerschte geVallen reeds de voor de verkoopingen aangewezen ambtenaar, hij zal dit ook zijn voor de niet onder dit artikel 29 vallende, in de artikels 20/ en 69 der Veewet bedoelde gevallen, n.1. voor de verkoopingen van resten van afgemaakt vee of van onschadelijk gemaakte voorwerpen, waarvan de waarden door het Rijk zijn vergoed, voor zooverre hier n.1. nog aan verkoopbare objecten zou kunnen worden gedacht. Intusschen is het duidelijk, dat de Ontvangers niet altijd de voor de verkoopingen van deze soort van voorwerpen vereischte of wenschelijke, voorbereidende maatregelen tijdig zullen kunnen nemen, omdat zij, met het oog op de uitgestrektheid van hun ressort, veelal te laat van de zaak kennis zullen dragen. Het zal daarom aanbeveling verdienen, dat de Ontvangers zich met de Burgemeesters omtrent de wijze van verkoop verstaan, waarbij wordt opgemerkt, dat het geen bezwaar kan ondervinden, dat de Burgemeester in de meeste gevallen voor den Ontvanger handelt; deze laatste zal echter de opbrengsten hebben te verantwoorden. De Minister van Financiën, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (w. get.) e. snoeck, /. S.-G. Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, (get.) e. snoeck. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Wnd. Directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst, ten sande. Maandstaten van ontvangsten 479 211. AANSCHRIJVING van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van den 23sten Juni 1904, no. 288, afdeeling Comptabiliteit, betreffende maandstaten van gedane ontvangsten, bedoeld in art. 21 der Wet van 5 October 1841 (Staatsblad no. 40). Door de Algemeene Rekenkamer is de opmerking gemaakt, dat voor het Rijk gedane ontvangsten, die niet zijn begrepen in de staten, bedoeld bij de artt. 19 en 20 der Wet van 5 October 1841 (Staatsblad no. 40) en die dus moeten voorkomen in de staten bedoeld bij art. 21 dier Wet, meermalen eerst geruimen tijd nadat zij waren gedaan ter kennis van het College kwamen. Bovendien maken die staten, welke maandelijks door de hoofden der Departementen aan de Kamer moeten worden gezonden, alleen melding van de overgestorte ontvangsten, terwijl zij, afgescheiden van de overstortingin de schatkist, moeten behelzen alle in genoemd art. 21 bedoelde gedane ontvangsten. Door de Kamer is, ter tegemoetkoming aan dit bezwaar, aan mij verzocht, te beginnen met 1 Juli a.s., maandelijks een staat van de gedane ontvangsten over de afgeloopen maand aan haar te doen toekomen. Ten einde aan dit verzoek te kunnen voldoen, heb ik de eer U uit te noodigen, mij maandelijks, te beginnen met 1 Juli a.s., dus voor het eerst in Augustus a.s., uiterlijk den lOden van elke maand, eene opgave te verstrekken, volgens bijgaand model van de eventueel door en bij U in de voorafgaande maand voor het Rijk gedane of bekend geworden ontvangsten aangaande onderwerpen tot mijn Departement behoorende. Ik teeken hierbij aan, dat onder de bedoelde ontvangsten mede te begrijpen zijn en dus in den staat moeten worden opgenomen, batige saldo's van rekeningen en verantwoordingen, die aan de Algemeene Rekenkamer rechtstreeks worden afgelegd en welke in de schatkist worden overgestort, uitgezonderd de saldo's van ter goede rekening verstrekte gelden. Bij de eerste opgave, welke dus uiterlijk 10 Augustus aan mijn Departement wordt ingewacht, zal het mij aangenaam zijn te vernemen of er over het tijdvak, voorafgaande aan den len Juli 1904, door U ontvangsten zijn gedaan of bij U bekend geworden aangaande onderwerpen tot mijn Departement behoorende, die nog niet in 's Rijks schatkist zijn overgestort en zoo ja, welke. Hoewel, ook voor het geval er over eenige maand geen ontvangsten Zie no. 212. zijn gedaan, daarvan dezerzijds mededeeling is te doen aan de Algemeene Rekenkamer, wordt het door mij, ter vereenvoudiging, er voor gehouden, dat, wanneer op den lOen van de maand, volgende op die waarover de opgave loopt, geen staat is ontvangen, in de afgeloopen maand geene ontvangsten zijn gedaan. Vermits de bedoeling van bovenstaande regeling is een zooveel mogelijk juist overzicht te verkrijgen van de gedane ontvangsten, ongeacht de overstorting in 's Rijks schatkist, behoeven de kolommen 4, 5 en 6 van den staat slechts te worden ingevuld voor zoover die overstorting in dezelfde maand, waarin de ontvangst is gedaan, heeft plaats gehad. De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (get.) de marez oyens. No. 211. 481 STAAT, AANWIJZENDE DE ONTVANGSTEN VOOR HET RIJK, GEDURENDE DE MAAND AANGAANDE ONDERWERPEN BEHOORENDE TOT HET DEPARTEMENT VAN WATERSTAAT, HANDEL EN NIJVERHEID *). *) Lees: Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Veewet 482 No. 211 No. 211 483 Gedane ontvangsten. Overstortingen in 's Rijks schatkist. ' Door wien j n — ontvangen of over- , Te2 '!aI?tore Jan , Datum en Aanmerkingen. Bedrag. c*„a "en Betaalmeester of g Onder%verp. gestort Ontvanger der nommer der quitantie Bedrag. ^ Registratie. van storting. ' : ■ h. . 3. , i. \ 5; 6. 7 I I I 484 Maandstaten van ontvangsten No 212 MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den lésten Februari 1906, no. 103a, Afdeeling Comptabiliteit, aan de Commissarissen der Koningin in de onderscheidene provinciën, betreffende maandstaten van gedane ontvangsten, bedoeld in art. 21 der Wet van 5 October 1841 (Staatsblad no. 40) — (depóts in zake de Veewet). UITTREKSEL. zie no. au. Bij dezerzijdsch schrijven van 23 Juni 1904, no. 288, Afdeehng Comptabiliteit, werd aan U H.E.G. het verzoek gedaan de Burgemeesters in Uw gewest uit te noodigen, te beginnen met 1 Juli 1904 uiterlijk den lOen van elke maand aan mijn Departement eene opgave te verstrekken van de eventueel bij hen in de voorafgaande maand voor het Rijk ingekomen of bekend geworden ontvangsten aangaande onderwerpen tot dit Departement behoorende. Uit een hieromtrent van de Algemeene Rekenkamer ontvangen schrijven is evenwel gebleken dat door een Burgemeester eerst in December 1905 in 's Rijks kas een bedrag is gestort dat reeds in 1898 door zijn ambtsvoorganger moet zijn ontvangen. Daar het moeilijk is uit te maken in hoeverre dit geval een op zich zelf staand feit is, zou ik er prijs op stellen, dat den Burgemeesters de inhoud van de tot hen door U H.E.G. te dezer zake gerichte aanscluijving nogmaals in herinnering wordt gebracht, voornamelijk wat betreft hét gevraagde in de vijfde alinea van den hiervoren aangehaalden brief van 23 Juni 1904 en er bij hen op aangedrongen wordt nauwkeurig van elke ontvangst opgaaf te doen. Het komt mij echter wenschelijk voor dat, in afwijking van het bepaalde in de 6e alinea van dien brief, zij voor het vervolg in elk geval, onverschillig of er ontvangsten zijn of niet, hieromtrent aan U bericht zenden, waarvan ik dan van U H.E.G. gaarne mededeeling zal ontvangen. Tevens zou hieraan zijn toe te voegen, dat, mochten zij momenteel nog gelden in depót hebben inzake de Veewet, ontvangen voor 1 Januari j.1., zij gehouden zijn deze voor den lsten April a.s. te storten bij een der Rijksbetaalmeesters, terwijl mochten zij geen gelden onder zich hebben hunnerzijds daarvan aan U H.E.G. bericht zal zijn te zenden. Indien er casu quo bezwaren mochten bestaan tegen het elke maand opgeven van de voor het Rijk gedane ontvangsten in zake de Veewet, zal de Algemeene Rekenkamer er in berusten, wanneer haar na afloop van elk jaar opgaaf wordt gedaan van de hier bedoelde op 31 December te voren bij Burgemeesters aanwezige geldenl). De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (get.) versteeg. *) Ingevolge de nader op dit schrijven ingekomen berichten van de Commissarissen der Koningin in de onderscheidene provinciën, werden zij bij schrijven van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 11 September 1906 No. 8504, Afdeehng Comptabiliteit, verzocht de Burgemeesters in hun gewest te willen aanschrijven, na afloop van elk jaar, in de maand Januari, opgaaf te doen van de voor het Rijk gedane ontvangsten in zake de Veewet, en de wenschelijkheid uitgedrukt, dat te dezer zake door alle gemeenten op gelijke wijze worde gehandeld. Voorts werd er met betrekking tot eene bepaalde gemeente op gewezen, dat de aan de kommiezen verschuldigde aanhoudingspremiën niet kunnen worden betaald uit de opbrengst van in beslag genomen runderen, doch dat die premiën moeten worden betaald uit de gemeentekas en deswege eene voorschot-declaratie kan worden ingezonden. Kennisgevingen postgiro 485 213. MISSIVE van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den ISden Januari 1921, afdeeling Comptabiliteit, no. 15490, 1920, betreffende kennisgevingen postgiro. Gelijk bekend is wordt bij betalingen aan het Rijk door tusschenkomst van den Postchèque- en Girodienst aan de kennisgeving van storting, respectievelijk van bijschrijving, dezelfde beteekenis toegekend als aan kwitantiën van storting bij betaalmeesters. Echter is het in afwijking daarvan meer en meer gebruikelijk geworden — zonder dat daartegen tot dusver van de zijde der Algemeene Rekenkamer bezwaar werd gemaakt — dat de rekeningen, die de Rijkscomptabelen, hetzij rechtstreeks, hetzij via het betrokken Departement inzenden bij de Algemeene Rekenkamer, belegd zijn met girobewijzen van afschrijving, zoodat men gaandeweg aan deze bewijzen van afschrijving, in strijd met de geldende bepalingen, dezelfde beteekenis is gaan toekennen als aan de kennisgevingen van storting of van bijschrijving en aan de kwitantiën van storting. Deze handelwijze heeft, zoowel bij de Algemeene Rekenkamer als bij het Departement van Financiën, bereids tot velerlei moeilijkheden aanleiding gegeven en het laat zich aanzien, dat, indien aan vorenbedoelde bepalingen in het vervolg niet strikt de hand wordt gehouden, eene schromelijke verwarring in de Rijksadministratie daarvan het gevolg zal zijn. Om dit te voorkomen heb ik de eer U er met nadruk op te wijzen, dat het in den vervolge gewenscht zal zijn, dat de comptabelen die hunne rekeningen rechtstreeks overbrengen bij de Algemeene Rekenkamer — en voor zoover in die rekeningen uitgaven per postgiro voorkomen, deze hebben te beleggen met de kennisgevingen van storting of van bijschrijving. Ik kan hieraan nog toevoegen, dat de Algemeene Rekenkamer, te beginnen met de giroposten van 1921, in het algemeen zal weigeren de verklaringen van afschrijving als bewijsstukken van betaling aan het Rijk te erkennen. Vorenbedoelde kennisgevingen, welke door tusschenkomst van het Departement van Financiën aan het betrokken Departement worden doorgezonden, zullen, voor zooveel die kennisgevingen betroffen posten in uitgaaf verantwoord in rekeningen van comptabelen, welke rechtstreeks verantwoording doen aan de Algemeene Rekenkamer, dezerzijds onmiddellijk na ontvangst aan de betreffende comptabelen worden toegezonden. Betreffen deze kennisgevingen evenwel posten, in uitgaaf verantwoord door comptabelen, welke verantwoording doen aan de Algemeene Rekenkamer via het Departement, dan zal dezerzijds de daarbij door die comptabelen overgelegde bewijzen van afschrijving worden vervangen door de inmiddels van het Departement van Financiën ontvangen kennisgevingen van storting of van bijschrijving en de verantwoording vervolgens zooals gebruikelijk, aan hare bestemming worden doorgezonden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 486 Kosten onderzoek bij uit-, in- en doorvoer van vee No. 214. BESCHIKKING van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den lsten November 1921, Directie van den Landbouw, 3e afdeeling no. 16823, betreffende de betaling en de verantwoording van hosten voor het veeartsenijkundig onderzoek bij uit-, in- en doorvoer van vee. DE MINISTER VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL, Gelet op zijne beschikkingen van: 27 Juli 1921 (Nederlandsche Staatscourant van 28 Juli 1921, no. 145), 23 September 1919 (Nederlandsche Staatscourant van 25 September 1919, no. 206), 23 Februari 1921 (Nederlandsche Staatscourant van 24 Februari 1921, no. 39), 11 Juni 1919 (Nederlandsche Staatscourant van 11 Juni 1919, no. 131), 11 Juli 1921 (Nederlandsche Staatscourant van 12 Juli 1921, no. 133), 7 October 1921 (Nederlandsche Staatscourant van 7 en 8 October 1921, no. 195), 12 October 1921 (Nederlandsche Staatscourant van 13 October 1921, no. 199), Heeft goedgevonden: vast te stellen de volgende regelen, betreffende de betaling en de verantwoording van de door belanghebbenden te betalen kosten voor het veeartsenijkundig onderzoek bij uit-, in- en doorvoer van vee. Artikel 1. De door belanghebbenden te betalen kosten voor het veeartsenijkundig onderzoek bij uit-, in- en doorvoer van vee worden tegen afgifte van het voorgeschreven certificaat alsmede van een ontvangbewijs, ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model a voldaan aan den veearts, die het onderzoek heeft verricht. De kosten voor malleinatie voor ingevoerde paarden worden steeds ter plaatse van invoer voldaan. Artikel 2. Elke week vóór of op Dinsdag zendt de districtsveearts aan den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst een verslag omtrent de in de voorafgaande week verrichte keuringen door middel van een ingevuld formulier overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model b. Artikel 3. De ontvangen gelden worden zoo spoedig mogelijk gestort op het postkantoor ten behoeve van 's Rijks schatkist, Postrekening no. 1, kantoor 's-Gravenhage. Het stortingsbewijs wordt onverwijld aan den districtsveearts gezonden. Artikel 4. Vóór den 5en van elke maand zendt de districtsveearts, door tusschenkomst van den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst eene reke- No. 214 Kosten onderzoek bij dit-, in- en doorvoer van vee 487 ning en verantwoording van de in de voorafgaande maand gestorte keuringsgelden in triplo, vergezeld van de betreffende stortingsbewijzen. Deze rekening en verantwoording moet zijn ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model c. Deze beschikking wordt geacht in werking te zijn getreden op 16 October 1921. 's-Gravenhage, 1 November 1921. Overeenkomstig de door Zijne Excellentie geparafeerde minuut, De Secretaris-Generaal, versteeg. 488 Kosten onderzoek bij uit-, in- en doorvoer van vee No. 214 MODEL A. Serie MINISTERIE VAN LANDBOUW, No NIJVERHEID EN HANDEL. Ontvangen van Onderzoek van voor uit-, in- en doorvoer bestemd vee. Serie te No Ontvangen van den heer voor het onderzoek te de som van van veulens gulden (ƒ ) voor het onderzoek van: ... eenhoevige dieren veulens ouder dan 1 jaar. eenhoevige dieren ouder dan 1 jaar • , kalveren kalveren. runderen runderen. . schapen schapen. varkens varkens. en voor malleïnatièn. en voor Afgegeven certificaten voor bovenstaand vee: maheïnatièn. 8erie No Afgegeven certificaten j» serie , ^ Districtsveearts, De Plv.v. districtsveearts, Rijkskeurmeester, (onderteekening) Behoort bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 1 November 1921, Directie van den Landbouw, no. 16823, 3de Afdeeling. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, versteeg. No. 214 489 MODEL B. Onderzoek van voor uit-, in- en doorvoer bestemd vee District: OVERZICHT VAN DE GEDURENDE DE WEEK VAN TOT EN MET 192 VERRICHTE KEURINGEN. 490 No. 214 No 214 491 Serieletters Datum. [ Aenal Naam ™n den nummers Keurings- ^l ' H belanghebbende. , B der nlaaw gemal- SOOrt >' keurd- af^™n P'aats- leïneerd. certificaten. I ') Veulens, eenhoevige dieren boven 1 jaar, kalveren, runderen, schapen en varkens. cl Aantal Land van f™™* Ont- 0nd"- Opmer- dieren en zocht bestemming. redenen der vangsten. ^ kingen. afwijzing. De Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, L 492 Kosten onderzoek bij uit-, in- en doorvoer van vee No. 214 MODEL C. REKENING EN VERANTWOORDING, welke bij deze is doende , Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst te , en zulks van de in de maand van het jaar 192 ontvangen gelden voor het onderzoek van voor uit-, in- en doorvoer bestemd vee. De ondergeteekende verklaart op den eed, bij den aanvang zijner bediening aan het Rijk gedaan, dat in deze rekening wordt verantwoord alles, wat door hem verantwoord moet worden, zonder dat te dezer zake iets is verzwegen of achtergehouden, terwijl hij mede verklaart, voor de gedane betalingen geene giften of gaven te hebben genoten of te zullen genieten directehjk of indirectelijk, maar alles zoodanig te hebben in rekening gebracht als zulks volgens de orders van het Rijk behoort te geschieden. , den 192... De Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst, NO. 214 493 ONTVANG. Eene som van (ƒ .....), wegens in de maand 192 betaalde kosten voor het veeartsenijkundig onderzoek van voor uit-, inen doorvoer bestemd vee. Datum van ontvangst Bedrag. 494 No. 214 UITGAAF. Eene som van (ƒ ), wegens storting op postrekening no. 1 van 's Rijks schatkist, blijkens stortingsbewijzen: Bedrag. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. 192 , no. Totaal . . ƒ No. 214 Kosten onderzoek bij ütt-, in- en dqorvoer van vee 495 De ontvang van deze rekening bedraagt ƒ m uitgaaf mm »» » » Totaal Nihil. Behoort bij beschikking van den Minister van Landbouw, t Nijverheid en Handel van 1 November 1921. Directie van den Landbouw, no. 16823, 3e afdeehng. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, versteeg. 496 Tarief vergoeding voor kosten van onderzoek No. 215. KONINKLIJK BESLUIT van 24 Mei 1922, no. 60, tot vast¬ stelling van het tarief tot heffing van vergoeding voor kosten van onderzoek (keuring). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Mei 1922, Directie van den Landbouw, no. 7061, 3de afdeeling; zie no. 1. Gelet op de artikelen 14 en 68 der Veewet; Hebben goedgevonden en verstaan: vast te stellen het volgende tarief, naar hetwelk vergoeding voor kosten van onderzoek (keuring) wordt geheven: a. voor het onderzoek van voor in- en doorvoer bestemd vee; b. voor het keuren van voor uitvoer bestemd vee: 1. voor veulens tot den leeftijd van 1 jaar ƒ 0,50 per stuk; 2. voor andere eenhoevige dieren ƒ 2,50 per stuk; 3. voor malleinatie bovendien ƒ 2,50 per stuk; 4. voor kalveren ƒ 0,50 per stuk; 5. voor andere runderen ƒ 2,50 per stuk; 6. voor schapen ƒ 0,50 per stuk; 7. voor varkens f 0,50 per stuk. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit hetwelk in de Nederlandsche Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, 24 Mei 1922. WILHELMINA. De Minister von Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. ÏS&sWS&Gti Vergoeding keuring voor uitvoer bestemd vleesch 497 hïo. 216. KONINKLIJK BESLUIT van 6 Juni 1922, tot uitvoering van art. 75 der Veewet {vergoeding ten behoeve van de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 27 Mei 1922, Directie van den Landbouw, no. 7329, 3de afdeeling; Gelet op artikel 75 der Veewet; zie no. 1. Hebben goedgevonden en verstaan: Ite bepalen: Artikel 1. Ten behoeve van de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch wordt eene vergoeding geheven, berekend als volgt: a. voor de keuring van nuchtere kalveren, schapen en geiten ƒ 0,40 per stuk; b. voor de keuring van varkens, vette kalveren en graskalveren ƒ 0,60 per stuk; c. voor de keuring van alle andere runderen en van eenhoevige dieren ƒ 2,— per stuk; d. voor de keuring van organen of deelen, bedoeld in artikel 22 van de bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, no. 40, vastgestelde voorschriften, ƒ 0,30 voor iedere 25 kilogram of een gedeelte daarvan; met dien verstande, dat voor ieder etmaal, waarin in eene slachterij keuringsdienst zal zijn, eene minimum vergoeding geheven wordt van ƒ 20,— of van ƒ 10,—, indien die keuring met langer dan vijf achtereenvolgende uren duurt. Artikel 2. De slotbepaling van artikel 1 is niet toepasselijk op inrichtingen, als bedoeld in artikel 4, 3°., der Hinderwet. Artikel 3. Door Onzen, met de uitvoering van dit besluit belasten, Minister kan, op grond van bijzondere omstandigheden, het bedrag der minimum vergoeding, genoemd in de slotbepaling van artikel 1, worden verlaagd of eene minimum vergoeding voor een langeren termijn dan één etmaal worden vastgesteld. Artikel 4. De invordering van de vergoeding, bedoeld in artikel 1, geschiedt vol- Zl» no. 21 gens regelen, door Onzen, met de uitvoering van dit besluit belasten Minister vast te stellen. Veewet 32 498 Vergoeding keuring voor uitvoer bestemd vleesch No. 216 Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Nederlandsche Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en aan Onzen Minister van Financiën. S.S. Batavier V, Noorwegen, den 6 Juni 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Vergoeding keuring voor uitvoer bestemd vleesch 499 'No. 217. BESCHIKKING van den Minister van Landbouw, Nijverheid en IHandel a. i. van den 21 sten September 1922, betreffende invordering van de vergoeding voor de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i.; Gelet op art. 4 van het Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, no. 41; zie no. ais. Heeft goedgevonden: met ingang van 1 October 1922, vast te stellen de volgende regelen met betrekking tot de invordering van de vergoeding, welke wordt geheven ten behoeve van de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch. Artikel 1. De Rijkskeurmeester, belast met de leiding van den keuringsdienst, doet dagelijks, na afloop van ieder keuringsetmaal, door dengene, te wiens name de keuringsdienst is gesteld, of door diens gemachtigde, onderteekenen eene opgave, ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende formulier 1, van de gedurende dat etmaal gekeurde dieren, organen en deelen van dieren. Deze opgave wordt vervolgens door den Rijkskeurmeester mede onderteekend. Artikel 2. rDe in art. 1 bedoelde opgave wordt ingeschreven in een daarvoor bestemd register, ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende formulier 2, ten einde bij eventueel geschil over het voor de keuring verschuldigde als bewijs te kunnen dienen. Artikel 3. De Rijkskeurmeester zendt vóór den 5den van iedere maand aan dengene, te wiens name de keuringsdienst is gesteld, eene gespecificeerde rekening van het verschuldigde over de vorige maand, ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende formulier 3. Het verschuldigde moet vóór den 20sten van de maand, waarin de rekening is verzonden, door dengene, te wiens name de keuringsdienst is gesteld, worden voldaan per postgiro op rekening no. 1, kantoor 's-Gravenhage, ten name van 's Rijks schatkist, onder vermelding van de maand, waarover het keurloon verschuldigd is. Het daarvoor van het postkantoor te ontvangen bewijs van afschrijving of storting moet vóór den lsten van de volgende maand aan den Rijkskeurmeester worden afgegeven; ten bewijze daarvan ontvangt de belanghebbende eene door den Rijkskeurmeester onderteekende verklaring, ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende formulier 4. Komt degene, te wiens name de keuringsdienst is gesteld, het in de vorige alinea bepaalde niet na, dan wordt, behoudens het geval, vermeld in art. 4, in de betrokken slachterij niet meer gekeurd, alvorens het bedoelde bewijs van afschrijving of storting is ontvangen. 500 Vergoeding keuring voor uitvoer bestemd vleesch No. 217 Van het staken der keuring geeft de Rijkskeurmeester onmiddellijk kennis aan den Minister en den directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst. Artikel 4. Op aanvrage van den belanghebbende kan door den Minister uitstel van betaling worden verleend. Van het verleenen van uitstel wordt aan den betrokken Rijkskeurmeester mededeeling gedaan. Artikel 5. De Rijkskeurmeester zendt vóór den lOden van de maand, volgende op die, waarin het bewijs van afschrijving of storting door hem is ontzie no. ais. vangen, aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel1), afdeehng Comptabiliteit, een uittreksel, in duplo, uit het in art. 2 bedoelde register, vergezeld van de daarop betrekking hebbende bewijzen van afschrijving of storting. Het uittreksel moet worden opgemaakt overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende formulier 5. 's-Gravenhage, 21 September 1922. De Minister voornoemd, ch. ruys de beerenbrouck. f *) Lees in plaats van „het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, afdeeling Comptabiliteit": „den Directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst" (zie no. 219). No. 217 Vergoeding keuring voor uitvoer bestemd vleesch 501 Formulier 1. Formulier 1. No \ No Naam van den aanvrager van den Naam van den aanvrager van den Keuringsdienst Keuringsdienst Gekeurd op 19... "p \ Gekeurd op 19... V : V ! O i runderen ^ | runderen Oh: vette kalveren „V i vette kalveren graskalveren j graskalveren nuchtere kalveren nuchtere klaveren schapen schapen varkens varkens K.G K.G slachttijd slachttijd Gezien en goedgekeurd, De Rijkskeurmeester, De Aanvrager, Behoort bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i. van 21 September 1922, Directie van den Landbouw, no. 10693, 3de afdeeling. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, h. fievez v. ginkel, /. S.-G. « o' m i w H ^ i P ' & m ■ h o h I ■ o o > I 5 h ■ g S h q 1 ■ 85 Formulier 2. S ^ Bedrag Datum en Datum Datum en * u Omschrijving Bedrag van het nummer waarop bewijs nummer e 3 Maand. Dag. van het Aantal. van het verschuldigde bewijs van van afschrijving j bewijs-van Aanmerkingen. gekeurde. verschuldigde. over eene afschrijving of of storting is ontvangst Z maand. storting. ontvangen. (formulier 4). II II Behoort bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i. van 21 September 1922, Directie van den Landbouw, no. 10693, 3de afd. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, h. fievez v. ginkel, /. S.-G No. 217 Vergoeding keuring voor uitvoer bestemd vleesch 503 Formulier 3. REKENING voor wegens aan het Rijk verschuldigde vergoeding voor de, volgens onderstaande opgaven, gedurende de maand 19 verrichte keuringen van voor uitvoer bestemd vleesch. Aantal gekeurde Bedrag « w c u c 6 c c c £ van het . .. Datum. S » "SAKSS S « «-8 ti Aanmerkingen. § g, js£ eg s U c verschui¬ lt "i II °°1 "I 1 w' I« digde' ƒ [7j Totaal bedrag (in letters) den 19.... De Rijkskeurmeester, Behoort bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i. van 21 September 1922, Directie van den Landbouw, no. 10693, 3de afdeeling. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, h. fievez v. ginkel, /. S.-G. Z. O. z. 504 Vergoeding keuring voor uitvoer bestemd vleesch No. 217 (Achterzijde van Formulier 3.) UITTREKSEL uit de ministerieele beschikking van 21 september 1922, directie van den landbouw, no. 10693, 3de afdeeling. Artikel 3. Het verschuldigde moet vóór den 20sten van de maand, waarin de rekening is aangeboden, door dengene, te wiens name de keuringsdienst is gesteld, worden voldaan per postgiro op rekening no. 1, kantoor 's-Gravenhage, ten name van 's Rijks schatkist, onder vermelding van de maand, waarover het keurloon verschuldigd is. Het daarvoor van het postkantoor te ontvangen bewijs van afschrijving of storting moet vóór den lsten van de volgende maand aan den Rijkskeurmeester worden afgegeven; ten bewijze daarvan ontvangt de belanghebbende eene door den Rijkskeurmeester onderteekende verklaring. Komt degene, te wiens name de keuringsdienst is gesteld, het in de vorige alinea bepaalde niet na, dan wordt, behoudens het geval, vermeld in artikel 4, in de betrokken slachterij niet meer gekeurd, alvorens het bewijs van afschrijving of storting is ontvangen. Artikel 4. Op aanvrage van den belanghebbende kan door den Minister uitstel van betaling worden verleend. Behoort bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid én Handel a.i. van 21 September 1922, Directie van den Landbouw, no. 10693, 3de afdeeling. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, h. fievez v. ginkel, /. S.-G. Formulier 4. Formulier 4. No ! No De ondergeteekende, Keuringsdienst j Rijkskeurrneester te , verklaart i van > ONTVANGEN van I aanvrager van den keuringsdienst, te hebben ontvangen een bewijs van afschrij- : i ving of storting op girorekening no. 1, kantoor 's-Gravenhage, ten name van , .. , , , . I 's Riiks schatkist, wegens verschuldigd keurloon over 19..., een bewijs van afschrijving of storting op ">j J ° "E j ten bedrage van > de girorekening van 's Rijks schatkist, we- g j ^ ^ jg ^ no gens verschuldigd keurloon over gj 19..., ten bedrage van Sj De ^keurmeester, d.d 19 no Behoort bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en den 19 j Handel a.i. van 21 September 1922, Directeur van den Landbouw, no. 10693, . n d--i. l _ ■ 3de afdeeling Be Rijkskeurrneester, 8 Mij bekend> De Secretaris-Generaal, h. fievez v. ginkel, /. S.-G. 5S o to $ w o b o o 0 w e w o ■0 o o w g o 2 o «e: h ES o K 2? o Cu 506 Vergoeding keuring voor uitvoer bestemd vleesch No. 217 Formulier 5. UITTREKSEL UIT HET REGISTER, bedoeld in artikel 2 van de beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i. van 21 September 1922, Directie van den Landbouw, no. 10693, 3de afd., over de maand 19 Naam van den aanvrager van den keuringsdienst „ .... Bedrag Nummer Omschrijving . ^ van het Maand. Dag. van het f "» het bewijs Aanmer- i_ j 5 verschul- van af- kinpen gekeurde. < schrijving Kingen. "is0*. of storting. I / Totaal ƒ I II I ^ Voor uittreksel conform, De Rijkskeurmeester, Behoort bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i. van 21 September 1922, Directie van den Landbouw no. 10693, 3de afdeeling. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, h. fievez v. ginkel, /. S.-G. Verantwoording van ontvangsten 507 ►.218. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Land¬ bouw van den 2den Mei 1923, La. F, Afdeeling A. S. C, aan de Inspecteurs van den Veeartsenijkundigen Dienst, betreffende inzending rekeningen en verantwoordingen ontvangsten. In verband met een terzake met den Directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst getroffen regeling, heb ik de eer U te verzoeken, in afwijking van het voorschrift vervat in het schrijven van den toenmahgen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 4 October 1922, no, 8934, Afd. Comptabiliteit, voortaan Uwe maandelijksche rekening en verantwoording, betreffende de ontvangen gelden voor het onderzoek van voor uit-, in- en doorvoer bestemd vee, dus te beginnen met die ovei de maand April 1923, in te zenden aan het adres van voornoemden Minister De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. KAN. 508 Vergoeding keuring voor uitvoer bestemd vleesch No. 219. BESCHIKKING van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van den Zden Mei 1923, no. 969, 3e Afdeeling. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw; zie no. 217. Gelet op de beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a.i., dd. 21 September 1922, Directie van den Landbouw, no. 10693, 3e Afdeeling; Heeft goedgevonden: te bepalen, dat in artikel 5 van genoemde beschikking in plaats van „het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, afdeehng Comptabiliteit" zal worden gelezen „den Directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst". Afschrift dezer zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer, de Inspecteurs van den Veeartsenijkundigen Dienst en de Rijkskeurmeesters, Hoofden van Dienst. 's-Gravenhage, 3 Mei 1923. Overeenkomstig de geparafeerde minuut, De Secretaris-Generaal, j. b. kan. fSSIKHSïïS Vereenvoudiging verantwoording 509 No. 220. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Land- ibouw van den lasten Juni 1923, no. 707, afd. A. S. C, betreffende vereenvoudigden vorm van verantwoording. Terzake van voor het Rijk gedane ontvangsten wegens den verkoop van onbruikbare goederen, het verrichten van keuringen, het doen van onderzoekingen, het verstrekken van adviezen, enz. worden, door tusschenkomst van dit Departement, aan de Algemeene Rekenkamer, periodiek Irekeningen en verantwoordingen ingezonden, volgens daarvoor vastgestelde modellen. In de meeste dier rekeningen worden geen uitgaven verantwoord, welke in mindering komen van de ontvangen bedragen en komt als eenige uitgaafpost voor de storting in 's Rijks kas. Deze rekeningen zouden zonder eenig bezwaar kunnen worden vervangen door verantwoordingen in eenvoudiger vorm. Ter besparing van arbeid en in het algemeen uit een oogpunt van bezuiniging, verdient dit aanbeveling. Naar het voorkomt zouden deze verantwoordingen kunnen plaats hebben op de volgende wijze: De rekenplichtige zendt aan dit Departement het bewijs of de bewijzen van storting in 's Rijks kas van de ontvangen bedragen, vergezeld van de bescheiden, welke noodig zijn om de juistheid van den ontvang te kunnen beoordeelen, en die tot nu toe bij de rekening en verantwoording werden overgelegd. Hierbij voegt hij eene onderteekende verklaring, dat door hem in ontvang is verantwoord hetgeen door hem is ontvangen. Door deze wijze van verantwoorden wordt eene niet onaanzienlijke besparing van arbeid verkregen. Immers de rekenplichtigen behoeven niet meer rekeningen en verantwoordingen in triplo van het gebruikelijke model op te maken, terwijl de Algemeene Rekenkamer ontslagen wordt van het opmaken van akten van sluiting in drievoud. Zij stelt zich namelijk voor, om, na verificatie en accoordbevinding van eene verantwoording, den rekenplichtige hiervan in een eenvoudig bericht kennis te geven. Ik wensch er echter uitdrukkelijk op te wijzen, dat de hierbedoelde vereenvoudigde verantwoording slechts mag worden afgelegd, indien: 1°. er geen kosten zijn gemaakt, waarmede de ontvang wordt verminderd; 2°. de verantwoording quitte sluit, en 3°. de geldelijke verantwoording niet tevens eene materieele is (verkoop boekwerken enz.). In verband met het vorenstaande heb ik de eer U te verzoeken bij de indiening Uwer eerstvolgende rekening en verantwoording met een en ander rekening te houden. 'De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, j. b. kan. L. STAATSZORG VOOR DE PAARDENFOKKERIJ Paardenwet 513 No. 221. WET van den 18den Juni 1918 (Staatsblad no. 419), houdende be¬ palingen betreffende de Staatszorg voor de paardenfokkerij. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de bij de toepassing der Wet op de paardenfokkerij 1901 opgedane ervaring heeft aangetoond, dat het wenschelijk is nieuwe wettelijke voorschriften tot regeling van de Staatszorg voor de paardenfokkerij uit te vaardigen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: TITEL I. Algemeene bepalingen. Artikel 1. De Staatszorg voor de paardenfokkerij omvat: a. de zorg, dat voor dekking van merriën worden gebruikt hengsten, die als fokdieren zijn goedgekeurd; b. het verleenen van subsidiën ten behoeve van de paardenfokkerij; c. het verstrekken van steun aan openbare paardenstamboeken en andere vereenigingen op het gebied der paardenfokkerij; d. het onderhouden zoo noodig van een hengstveulendepót. Artikel 2. In deze wet wordt verstaan: a. door erf, de aanhoorigheid van eene woning, alsmede een van de omgeving kennelijk afgescheiden, niet openbaar terrein; ' b. door houder van een hengst of eene merrie, hij, bij wien de hengst of de merrie blijvend is opgestald. TITEL II. Van de zorg voor de dekkingen. Artikel 3. Het is verboden tot dekking van merriën hengsten te gebruiken, die niet zijn goedgekeurd, hetzij voor het geheele Rijk, hetzij voor het gedeelte van het Rijk, waarin de dekking plaats vindt. Het in het vorige lid bepaalde is niet van toepassing, indien tijdens de dekking en de tien daaraan voorafgaande dagen de hengst en de merrie in vollen en onvoorwaardelijken eigendom toebehoorden aan één persoon of aan meer personen, behoorende tot één gezin. Artikel 4. Voor de keuring van hengsten worden Rijkscommissiën ingesteld. Veewet 33 514 Paardenwet No. 221 Artikel 5. Ieder der in het vorige artikel bedoelde commissiën bestaat uit drie leden en ten minste vier plaatsvervangende leden. De leden en plaatsvervangende leden worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. Zie no. 228. Hetgeen verder op de commissiën en hare werkzaamheden betrekking heeft, wordt bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Artikel 6. De commissiën worden voor het veeartsenijkundig onderzoek bijgestaan door een of meer veeartsen. De in het vorige hd bedoelde veeartsen en hunne plaatsvervangers worden door Ons benoemd,geschorst en ontslagen. Artikel 7. De keuringen door de commissiën worden jaarlijks in de onderscheiden provinciën gehouden op de door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel •) aan te wijzen plaatsen en dagen. Artikel 8. In iedere provincie worden de keuringen en de daarmede verband houdende werkzaamheden in overleg met de betrokken commissie geregeld en geleid door eene provinciale regelingscommissie. De leden van de provinciale regelingscommissiën worden, onder goedkeuring van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel •), benoemd door de Gedeputeerde Staten, de in de provincie gevestigde landbouwmaatschappijen, welke meer dan zeshonderd leden tellen, en vereenigingen, welke een openbaar paardenstamboek hebben aangelegd, of afdeelingen daarvan gehoord. Artikel 9. Aan iedere provinciale regelingscommissie wordt door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid- en Handel *) een hd toegevoegd. Artikel 10. zie no. 223. Hetgeen verder op de provinciale regelmgscommissiëh en hare werkzaamheden betrekking heeft, wordt bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Artikel 11. Bij de keuringen wordt onderzocht, of de hengsten, het ras in aanmerking genomen, geschikte fokdieren zijn. De commissiën treden niet in de beoordeeling van de fokrichting. Artikel 12. De commissie, die de keuring heeft verricht, geeft den eigenaar of houder van den hengst zoo spoedig mogelijk kennis van den uitslag, onder mededeeling, in geval van afkeuring, van de redenen, welke tot afkeuring hebben geleid. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 221 Paardenwet 515 Artikel 13. Indien een hengst wordt afgekeurd, staat den eigenaar of houder gedurende drie dagen schriftelijk beroep open bij eene commissie van beroep, samengesteld uit de betrokken commissie, aangevuld met vier plaatsvervangende leden. Indien de commissie van beroep een nieuw veeartsenijkundig onderzoek noodig acht, wordt zij voor dat onderzoek bijgestaan door drie door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) aan te wijzen veeartsen, bedoeld in artikel 6. Artikel 14. Ten minste vijf dagen voor de keuring in beroep stort de eigenaar of houder van den hengst een door Ons te bepalen bedrag voor vergoeding van kosten in 's Rijks kas. De in het vorige lid bedoelde som wordt teruggegeven, indien de hengst in beroep wordt goedgekeurd. Artikel 15. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de keuringen. Artikel 16. Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) kunnen vereenigingen, welke een openbaar paardenstamboek hebben aangelegd en welke voldoen aan de bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, worden bevoegd verklaard, om in het stamboek ingeschreven hengsten goed te keuren voor dekking in het bij de bevoegd verklaring te vermelden gedeelte van het Rijk, waarin de vereeniging werkt. Artikel 17. Alle goedgekeurde hengsten worden voorzien van een merk, waarvan het model en de wijze, waarop het zal worden aangebracht, door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) zullen worden vastgesteld. Aan den eigenaar of houder van een goedgekeurden hengst wordt een schriftelijk bewijs afgegeven, dat de hengst voor dekking is goedgekeurd. Artikel 18. Het is verboden een niet goedgekeurden hengst van twee jaar of ouder te houden op een erf, waar een goedgekeurde hengst tegen betaling beschikbaar is voor dekking. Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) kan ontheffing worden verleend van de in het vorige lid vervatte verbodsbepaling. Artikel 19. Aan den eigenaar of houder van een goedgekeurden hengst worden een of meer dekboeken met dekbewijzen verstrekt. Artikel 20. De eigenaar of houder van een goedgekeurden hengst is verplicht de hem verstrekte dekboeken en dekbewijzen nauwkeurig in te vullen. Zie no. 228. Zie no. 228. Zie no. 226. Zie no. 227. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 516 Paardenwet No. 221 Zie no. 221. Zie no. 223. Zie no. 225. 951e no. 223. Artikel 21. De eigenaar of houder 'van een goedgekeurden hengst, welke tot dekking is gebruikt, geeft op de eerste aanvraag binnen het kalenderjaar, waarin de dekking heeft plaats gehad, aan den eigenaar of houder van de merrie een dekbewijs af, volgens een door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) vast té stellen model. Artikel 22. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt vastgesteld aan welke verdere verplichtingen de eigenaar of houder van een goedgekeurden hengst zal moeten voldoen. Artikel 23. Ieder, die eigenaar of houder is van een tweejarigen of ouderen hengst, is verplicht hiervan bij den burgemeester der gemeente zijner inwoning aangifte te doen binnen eene maand, nadat de hengst twee jaar is geworden of in zijn bezit is gekomen, alsmede vóór den eersten Februari van elk jaar. De burgemeester geeft van deze aangifte kosteloos een bewijs af, volgens een door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) vast te stellen model. Artikel 24. De eigenaar of houder van eene merrie, welke een veulen heeft geworpen, is, zoolang het veulen niet is gespeend, verplicht, om op vordering onmiddellijk het betreffende dekbewijs te vertoonen aan de in het eerste hd van artikel 37 bedoelde ambtenaren. Met het dekbewijs, bedoeld in het vorige hd, wordt gelijkgesteld eene verklaring, gewaarmerkt door het bevoegde gezag eener buitenlandsche gemeente, dat de merrie in die gemeente is gedekt. Artikel 25. Het in het vorige artikel bepaalde is niet van toepassing, indien de eigenaar van eene merrie een bewijs, als bedoeld in artikel 23, kan overleggen en hieruit bhjkt, dat hem tijdens de dekking en de tien daaraan voorafgaande dagen een hengst van twee jaar of ouder in vollen en onvoorwaardelijken eigendom toebehoorde. Eveneens is het in het vorige artikel bepaalde niet van toepassing in de bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen. TITEL III. Van de subsidiën. Artikel 26. Jaarlijks wordt ten behoeve van subsidiën voor de paardenfokkerij een bedrag op de Staatsbegrooting uitgetrokken. Artikel 27. De verdeeling der gelden geschiedt, na toekenning van een vast bedrag voor iedere provincie, in evenredigheid van het aantal merriën, die gedurende het afgeloopen jaar in iedere provincie zijn gedekt door een goedgekeurden hengst. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. No. 221 Paardenwet 517 Eene merrie, gedekt buiten de provincie, waar zij thuis behoort, wordt geacht te zijn gedekt in de provincie van herkomst. Artikel 28. Het beheer over en de besteding van de gelden is, met inachtneming van de door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) te geven voorschriften, opgedragen aan de provinciale regelingscommissiën. Artikel 29. De gelden worden gebruikt: a. tot het toekennen van premiën en bijdragen aan den eigenaar of houder van daarvoor in aanmerking komende paarden; b. ten behoeve van andere bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen doeleinden. Artikel 30. De toekenning van premiën en bijdragen geschiedt door een of meer provinciale keuringscommissiëh. De provinciale keuringscommissiën worden onder goedkeuring van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) benoemd door de provinciale regelingscommissiën. Artikel 31. De provinciale keuringscommissiën worden voor het veeartsenijkundig onderzoek bijgestaan door ten minste één veearts. Aan iedere provinciale keuringscommissie wordt door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) een hd toegevoegd. Artikel 32. Voor premiën en bijdragen komen bij uitsluiting in aanmerking paarden, die in de provincie, waar de keuring plaats heeft, thuis behooren, of, voor zoover het dekhengsten betreft, daar gestationneerd zijn of worden. De toekenning van premiën en bijdragen geschiedt vergelijkenderwijze, doch alleen voor paarden, welke, op zichzelf beschouwd, waardig zijn, om te worden bekroond. Artikel 33. Voor premiën en bijdragen komen bij uitsluiting in aanmerking paarden, die zijn ingeschreven in de door de provinciale regelingscommissiën onder goedkeuring van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) aan te wijzen openbare paardenstamboeken, of, indien zij jonger zijn dan drie jaren, afstammen van een hengst en eene merrie, welke in die stamboeken zijn ingeschreven. Hengsten van drie jaar of ouder moeten bovendien zijn goedgekeurd voor dekking. Indien het stamboek, waarin een hengst van drie jaar of ouder is ingeschreven, is aangelegd door eene vereeniging, welke bevoegd is verklaard, om in het stamboek ingeschreven hengsten goed te keuren voor dekking, moet deze hengst, zoolang hij zich bevindt in het gebied, waarover de vereeniging werkt, om voor een premie of bijdrage in aanmerking te komen, door de vereeniging voor dekking zijn goedgekeurd. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Zie no. 823- 518 Paardenwet No. 221 Zie no. 828. Artikel 34. Hetgeen verder op de toekenning van premiën en bijdragen betrekking heeft, wordt bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. TITEL IV. Van den steun aan openbare stamboeken en andere vereenigingen. Artikel 35. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent het verstrekken van steun aan vereenigingen, welke een openbaar paardenstamboek hebben aangelegd, en aan andere vereenigingen op het gebied der paardenfokkerij. TITEL V. Van het Rijkshengstveulendepót. Artikel 36. Er is een Rijkshengstveulendepót. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende de inrichting en de werkzaamheden van het in het vorige hd bedoelde depót. TITEL VI. Strafbepalingen. Artikel 37. Met het opsporen van de in deze wet strafbaar gestelde feiten zijn belast, behalve de bij artikel 8, 1°. tot en met 6°., van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren. a. de marechaussee; b. alle andere ambtenaren van Rijks- en gemeente-politie. Met het opsporen van overtredingen van de artikelen 20 en 21 en van den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 22, zijn bovendien belast de secretarissen der provinciale regelingscommissiën. Artikel 38. De in het eerste lid van het vorige artikel bedoelde ambtenaren zijn bevoegd besloten lokalen en besloten erven binnen te treden. Indien dit binnentreden geschiedt tusschen zonsonder- en zonsopgang, wordt door hen een proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vier en twintig uren aan dengene, in wiens lokaal of erf is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld. Indien hun de toegang wordt geweigerd, verschaffen zij zich dien desnoods met inroeping van den sterken arm. In woningen treden zij tegen den wil van den bewoner niet binnen dan op vertoon van een schriftelijken, bijzonderen last van den burgemeester of van den kantonrechter. Van dit binnentreden wordt door hen een procesverbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vier en twintig uren aan degene, in wiens woning is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld. No. 221 Paardenwet 519 Artikel 39. Wordt gestraft met geldboete van ten hoogste: a. f 300,— de eigenaar, houder of geleider van een hengst, die dezen tot dekking van eene merrie gebruikt of doet of laat gebruiken in strijd met het bepaalde bij artikel 3; b. ƒ 100,— de eigenaar, houder of geleider van eene merrie, die deze laat dekken door een henpt, welke volgens artikel 3 daarvoor niet mag worden gebruikt; c. f 100,— hij, die een hengst, welke volgens artikel 3 daarvoor niet mag worden gebruikt, in het openbaar tot dekking van eene merrie aanbeveelt of aanbiedt; d. ƒ 100,— overtreding van artikel 18, eerste lid; e. f 50,— overtreding van artikel 20; ƒ. ƒ 50,— overtreding van artikel 21; g. f 50,— overtreding van den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 22; h. f 10,— overtreding van het eerste lid van artikel 23; i. ƒ 100,— overtreding van artikel 24. Artikel 40. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft hij, die een merk, als bedoeld in artikel 17, valschelijk plaatst of een echt vervalscht, met het oogmerk om den hengst, waarop het is geplaatst, te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, alsof het merk echt en onvervalscht was: Artikel 41. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft hij, die een dekbewijs valschelijk opmaakt of vervalscht, met het oogmerk om het als echt en onvervalscht te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Artikel 42. De in artikel 39 bepaalde geldboeten kunnen worden verdubbeld of hechtenis van ten hoogste drie maanden kan worden opgelegd, indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen sedert eene veroordeeling van den schuldige wegens een der in artikel 39, 40 of 41 strafbaar gestelde feiten onherroepelijk is geworden of de opgelegde geldboete of het maximum van een der in artikel 39 bedreigde geldboeten betaald is. Artikel 43. De in deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen, behalve de bij artikel 40 of 41 strafbaar gestelde feiten, welke als misdrijven worden beschouwd. TITEL VIL Slot- en overgangsbepalingen. Artikel 44. De krachtens deze wet opgemaakte stukken zijn vrij van zegel en van de formaliteit van registratie. 520 Paardenwet No. 221 Zie no. 222. Artikel 45. Ieder, die op het tijdstip van het in werking treden van artikel 23 dezer wet eigenaar of houder is van een tweejarigen of ouderen hengst, is verplicht hiervan binnen eene maand aangifte te doen bij den burgemeester der gemeente zijner inwoning. Overtreding van het bepaalde in het vorige hd wordt gestraft met geldboete van ten hoogste tien gulden. Artikel 46. Met het in werking treden van artikel 3 dezer wet vervalt de wet van 21 Juni 1901 (Staatsblad no. 156), houdende bepalingen betreffende de Staatszorg voor de paardenfokkerij. Alle commissiën, ingesteld ingevolge de wet van 21 Juni 1901 (Staatsblad no. 156), houdende bepalingen betreffende de Staatszorg voor de paardenfokkerij, blijven hare werkzaamheden verrichten, tot dat zij door andere, volgens deze wet, zijn vervangen. Artikel 47. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van Paardenwet, met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. Artikel 48. De tijdstippen, waarop onderscheidenlijk de voorschriften dezer wet zullen in werking treden, worden door Ons vastgesteld. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 18den Juni 1918. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, POSTHUMA. Uitgegeven den achtsten Juh 1918. De Minister van Justitie, B. ORT. Inwerkingtreding Paardenwet 521 No. 222. KONINKLIJK BESLUIT van den 2ésten Augustus 1918, (Staatsblad no. 531) tot vaststelling van de tijdstippen van het in werking treden der Paardenwet 1918 (Staatsblad no. 419). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 21 Augustus 1918, Directie van den Landbouw, no. 8688, 2e Afdeeling; Gelet op artikel 48 der Paardenwet 1918 (Staatsblad no. 419); zie no. 221. Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen, dat: a. artikel 23 der Paardenwet 1918 (Staatsblad no. 419) in werking treedt op 1 Januari 1919; b. de overige artikelen der wet, met uitzondering van artikel 44, in werking treden op 1 September 1919. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 24sten Augustus 1918. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, posthuma. Uitgegeven den elfden September 1918. De Minister van Justitie, heemskerk. *) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 522 Uitvoering Paardenwet No. 22J Zie no. 281. J. KONINKLIJK BESLUIT van den léden Augustus 1922, {Staats¬ blad no. 493, houdende vaststelling van nieuwe voorschriften, ter uitvoering van de artikelen 5, 10, 15, 16, 29, 34, 22 en 25 van de Paardenwet 1918 (Staatsblad no. 419), zooals dat besluit sedert werd gewijzigd bij Kon. besluit van 8 November 1922, Staatsblad no. 596. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 26 Juni 1922, Directie van den Landbouw, no. 7908, 2de Afdeehng; Overwegende dat het wenschelijk is nieuwe voorschriften uit te vaardigen ter uitvoering van de artikelen 5, 10, 15, 16, 29, 34, 22 en 25 van de Paardenwet 1918 (Staatsblad no. 419), waarbij zullen worden vastgesteld: 1°. de regeling der werkzaamheden van de Rijkscommissiën en hetgeen verder op deze commissiën betrekking heeft; 2°. de regeling der werkzaamheden der provinciale regelingscommissiën en hetgeen verder op deze commissiën betrekking heeft; 3°. de voorschriften omtrent de keuringen; 4°. de voorwaarden, waaraan vereenigingen, welke een openbaar stamboek hebben aangelegd, moeten voldoen om te worden bevoegd verklaard om in het stamboek ingeschreven hengsten goed te keuren voor dekking in het bij de bevoegdheidverklaring te vermelden gedeelte van het Rijk, waarin de vereeniging werkt; 5°. de doeleinden, waarvoor de gelden kunnen worden gebruikt en hetgeen verder op de toekenning van premiën en bijdragen betrekking heeft; 6°. de verplichtingen van den eigenaar of houder van een goedgekeurden hengst; 7°. de gevallen, waarin geen dekbewijs behoeft overgelegd te worden. Den Raad van State gehoord (advies van 24 Juli 1922, no. 34); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 8 Augustus 1922, Directie van den Landbouw, no. 10113, 2de Afdeehng; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: A. VAN DE COMMISSIËN. § 1. Van de commissiën voor de keuring van hengsten. a. Van de Rijkscommissiën. Artikel 1. De keuringen van hengsten van Rijkswege geschieden door drie Rijkscommissiën: No. 223 Uitvoering Paardenwet 523 a. ééne voor de keuring van tuigpaarden; b. ééne voor de keuring van trekpaarden, en c. ééne voor de keuring van paarden van andere typen. Artikel 2. De leden en plaatsvervangende leden worden door Ons benoemd voor den tijd van zes jaren. Om de twee jaren treedt één der leden af volgens rooster. Om de drie jaren treedt de helft der plaatsvervangende leden af volgens rooster. De aftredende is terstond weder benoembaar. Hij, die ter vervulling van eene tusschentijds opengevallen plaats is benoemd, treedt af op het tijdstip, waarop degeen, in wiens plaats hij is benoemd, zou moeten aftreden. Artikel 3. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) wijst voor iedere commissie een voorzitter aan.. Bij afwezigheid wordt de voorzitter vervangen door het door Onzen voornoemden Minister aangewezen lid. Artikel 4. De leden, de plaatsvervangende leden, de veeartsen en hunne plaatsvervangers genieten vergoeding voor reis- en verblijfkosten. Artikel 5. De bijeenroeping der Rijkscommissiën geschiedt door of namens hare voorzitters. Artikel 6. Alle besluiten worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter. Artikel 7. Eene vereenigde vergadering van de Rijkscommissiën wordt bijeengeroepen door den door Onzen voornoemden Minister aangewezen algemeenen voorzitter. Op de vereenigde vergadering is het bepaalde in artikel 6 van toepassing. Artikel 8. De Rijkscommissiën worden bijgestaan door een secretaris, die door Ons wordt benoemd, geschorst en ontslagen. Bij afwezigheid van den secretaris wordt in zijne vervanging voorzien door den voorzitter. , Eene door Onzen voornoemden Minister vast te stellen instructie regelt de uitoefening van de werkzaamheden van den secretaris. De secretaris ontvangt eene jaarlijksche toelage en vergoeding voor reisen verblijfkosten. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. 524 Uitvoering Paardenwet No. 223 Artikel 9. Voor het veeartsenijkundig onderzoek worden de Rijkscommissiën bijgestaan door een veearts of door eene commissie van veeartsen. De veeartsen en hunne plaatsvervangers worden door Ons benoemd voor den tijd van twee jaren. Onze voornoemde Minister wijst den voorzitter van de commissie van veeartsen aan. Bij afwezigheid van den voorzitter wordt deze vervangen door het door Onzen voornoemden Minister aangewezen lid. De bijeenroeping der veeartsen en hunne plaatsvervangers geschiedt door of namens den algemeenen voorzitter. % Artikel 10. De leden en plaatsvervangende leden van de Rijkscommissiën en de veeartsen en hunne plaatsvervangers mogen niet deelnemen aan de keuring van een hengst, waarvan zij eigenaar, mede-eigenaar of fokker zijn óf die door hen, in welke hoedanigheid ook, is aangekocht. b. Van de Stamboek commissiën. Artikel 11. De keuringen van hengsten van wege vereenigingen, welke een openbaar stamboek hebben aangelegd en door Onzen voornoemden Minister zijn bevoegd verklaard de in het stamboek ingeschreven hengsten te doen goedkeuren voor dekking, geschieden door stamboekcommissiën. Artikel 12. De stamboekcommissiën bestaan uit drie leden en ten minste vier plaatsvervangende leden. De leden en plaatsvervangende leden worden voor den tijd van drie jaren benoemd door de vereenigingen onder goedkeuring van Onzen voornoemden Minister. De wijze van aftreding der leden en plaatsvervangende leden, de wijze van benoeming van de voorzitters en al hetgeen verder op de stamboekcommissiën betrekking heeft wordt geregeld door de vereenigingen. Artikel 13. De stamboekcommissiën worden bijgestaan door den secretaris der Rijkscommissiën, indien zulks door de stamboekvereenigingen gewenscht wordt. Indien zij van de diensten van den secretaris geen gebruik wenschen te maken, moeten diens werkzaamheden vanwege de betrokken stamboekvereeniging en op hare kosten worden verricht. Artikel 14. Op het veeartsenijkundig onderzoek is het bepaalde in artikel 9 van toepassing. Artikel 15. Het bepaalde in artikel 10 ten aanzien van de leden en plaatsvervangende leden van de Rijkscommissiën, de veeartsen en hunne plaatsvervangers No. 223 Uitvoering Paardenwet 525 is mede van toepassing op de leden en plaatsvervangende leden der stamboekcommissiën en op de veeartsen en hunne plaatsvervangers, die deze commissiën voor het veeartsenijkundig onderzoek bijstaan. § 2. Van de provinciale regelingscommissiën. Artikel 16. De provinciale regelingscommissiën bestaan, met inbegrip van het door Onzen voornoemden Minister aangewezen lid, uit ten minste zes en ten hoogste twaalf leden. De leden worden benoemd voor den tijd van zes jaren. Ieder jaar treedt een deel der leden af volgens een daartoe door Gedeputeerde Staten vast te stellen rooster. De aftredenden zijn terstond weder benoembaar. Hij, die ter vervulling van eene tusschentijds opengevallen plaats is benoemd, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij is benoemd, zou moeten aftreden. De regelingscommissie wijst uit haar midden een voorzitter aan. Artikel 17. De regelingscommissiën worden bijgestaan door een secretaris, die door haar onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten wordt benoemd, geschorst en ontslagen. Eene door de regelingscommissiën onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten vast te stellen instructie, regelt de uitoefening van de werkzaamheden van den secretaris. De bezoldiging van den secretaris wordt op voorstel van de regelingscommissie onder goedkeuring van Onzen voornoemden Minister door Gedeputeerde Staten geregeld. Artikel 18. De regelmgscommissiën stellen voor hare werkzaamheden een huishoudelijk reglement vast, hetwelk door tusschenkomst van Gedeputeerde Staten, die daarbij hunne opmerkingen voegen, aan de goedkeuring van Onzen voornoemden Minister wordt onderworpen. In dit reglement wordt onder meer geregeld: a. al hetgeen betrekking heeft op de benoeming van de provinciale keuringscommissie; b. al hetgeen betrekking heeft op de werkzaamheden ten behoeve van de keuring van hengsten door de Rijkscommissiën en de stamboekcommissiën; c. de aangifte voor en de bekendmaking van tijd en plaats van de premiekeuring; d. de mededeeling van den uitslag van de premiekeuring. Artikel 19. De regelingscommissiën zenden jaarlijks aan Onzen voornoemden Minister door tusschenkomst van Gedeputeerde Staten, die daarbij hunne opmerkingen voegen: a. voor 1 Maart een beknopt verslag, dat een duidelijk overzicht geeft 526 Uitvoering Paardenwet No. 223 van den toestand der paardenfokkerij in de provincie en van de premiekeuringen in het afgeloopen kalenderjaar; b. voor 1 Maart eene rekening en verantwoording over het afgeloopen kalenderjaar van de aan haar toevertrouwde gelden. Het verslag en de rekening en verantwoording worden ingericht overeenkomstig de door Onzen voornoemden Minister vast te stellen voorschriften. § 3. Van de vergadering tot voorbereiding van de keuringen. Artikel 20. Ten minste eenmaal per jaar belegt de Directeur-Generaal van den Landbouw ter voorbereiding van de te houden keuringen en ter bespreking van de belangen van de paardenfokkerij eene vergadering van de vertegenwoordigers van de keuringscommissiën, de regelingscommissiën, de commissie van veeartsen en van de vereenigingen, welke een openbaar paardenstamboek hebben aangelegd en door Onzen voornoemden Minister zijn bevoegd verklaard de in het stamboek ingeschreven hengsten goed te keuren voor dekking. De Directeur-Generaal van den Landbouw is bevoegd tot deze vergadering ook andere personen uit te noodigen, wier tegenwoordigheid hem wenschehjk voorkomt. De vergadering wordt voorgezeten door den Directeur-Generaal van den Landbouw of een door hem aangewezen hoofdambtenaar. B. VAN DE KEURINGEN. § 4. Van de gewone hengstenkeuringen. Artikel 21. De gewone hengstenkeuringen hebben jaarlijks plaats in de verschillende provinciën op plaatsen met geschikte gelegenheid voor het houden dier keuringen en voor het verrichten van het daaraan verbonden veeartsenijkundig onderzoek. De dagen en plaatsen der keuringen worden jaarlijks door Onzen voornoemden Minister vastgesteld, op voorstel van den algemeenen voorzitter bedoeld in artikel 7. Van deze vaststelling wordt mededeeling gedaan aan Gedeputeerde Staten en de regelingscommissiën in de onderscheidene provinciën. Artikel 22. In overleg met den algemeenen voorzitter worden in iedere provincie de keuringen en de daarmede verband houdende werkzaamheden geregeld en geleid door de regelingscommissie. Artikel 23. De keuringen worden zoo geregeld, dat de keuringen van hengsten van eenzelfde type door de stamboekcommissiën voorafgaan aan die, welke door de Rijkscommissiën geschieden. Afwijkingen hiervan kunnen worden toegestaan door Onzen voornoemden Minister. No. 223 Uitvoering Paardenwet 527 Artikel 24. Indien om te voldoen aan het verzoek eener stamboekvereeniging eene zoodanige regehng van de keuringen moet worden opgemaakt, dat daardoor de uitgaven voor het Rijk worden vergroot, komen deze bijzondere uitgaven volgens regelen, door Onzen voornoemden Minister vast te stellen, ten laste van die vereeniging. Artikel 25. Hengsten, welke door eene stamboekcommissie zijn goedgekeurd, worden niet meer door eene Rijkscommissie gekeurd, tenzij de goedkeuring door eene stamboekcommissie slechts geldt voor een gedeelte van het Rijk. Artikel 26. De goedkeuring van een hengst geldt, indien zij plaats vindt in het najaar, tot den laatsten dag der keuring in het eerstvolgende najaar, of indien die keuring niet plaats vindt, tot den laatsten dag der keuring in het daarop volgende voorjaar. De goedkeuring van een hengst geldt, indien zij plaats vindt in het voorjaar tot den laatsten dag der keuring in het eerstvolgende voorjaar. Op een buitengewone keuring goedgekeurde hengsten worden voor de toepassing van dit voorechrift geacht te zijn goedgekeurd op de aan die buitengewone keuring voorafgegane gewone keuring. De goedkeuring van een hengst vervalt, indien de hengst binnen den termijn, gedurende welken de goedkeuring geldig zou zijn op eene keuring wordt voorgebracht en niet wordt goedgekeurd. Artikel 27. De eigenaar of houder, die een hengst ter keuring wenscht aan te bieden, is verplicht daarvan ten minste drie weken voor den dag der keuring vrachtvrij eene schriftelijke en door hem ondergeteekende aangifte te zenden aan den secretaris der betrokken regelingscommissie. De aangifte moet bevatten: a. den naam en de woonplaats van den eigenaar of houder; b. den naam, den leeftijd, het ras, de kleur en de bijzondere kenteekenen van den hengst, benevens, indien deze in een stamboek is ingeschreven, het stamboek en het stamboeknummer; c. zoo mogelijk de afstamming van den hengst d. i. de vermelding van vader en moeder, alsmede den naam en de woonplaats van den fokker; d. door welke commissie of commissiën de hengst gekeurd moet worden; e. in geval de hengst reeds eerder is gekeurd, de plaats en datum der vorige keuring. Artikel 28. Hengsten, welker naam, afstamming of signalement onjuist zijn opgegeven, kunnen door de regelingscommissie van de keuring worden uitgesloten. Artikel 29. Hengsten, welke na den in artikel 27 gestelden termijn ter keuring worden aangegeven, kunnen door de commissie tot de keuring worden toegelaten, mits de eigenaar of houder voor den dag der keuring eene' som 528 Uitvoering Paardenwet No. 223 van ƒ 25 heeft gestort bij den secretaris der betrokken regehngscommissie. Bij toelating tot de keuring vervalt deze som aan 's Rijks kas. Artikel 30. De regelingscommissie zorgt, dat bij de gewone keuringen gedrukte catalogi tegen betaling verkrijgbaar zijn bevattende: het volgnummer van den hengst en de gegevens, vermeld in het tweede hd van artikel 27. Met het volgnummer behooren overeen te stemmen de nummers, welke gedurende de keuring op duidelijk zichtbare wijze aan den hengst moeten zijn bevestigd. Artikel 31. De commissie let bij de keuring niet alleen op den bouw, den stand en de gangen van de hengsten, doch ook op hunne afstamming, overervende eigenschappen, karaktereigenschappen en verrichtingen. Alleen de hengsten, welke bij deze keuring aan de gestelde eischen voldoen, komen voor goedkeuring in aanmerking. Artikel 32. Een hengst mag niet worden goedgekeurd alvorens te zijn onderworpen aan een veeartsenijkundig onderzoek, bestaande in een onderzoek naar den algemeenen gezondheidstoestand, alsmede naar het bestaan van gebreken aan ademhalingswerktuigen, oogen, geslachtsdeelen, beenen en hoeven. De veeartsen, welke dit onderzoek verrichten, brengen naar aanleiding hiervan schriftelijk advies uit aan de commissie met vermelding van de gebreken, welke zij erfelijk achten. Artikel 33. De commissie beslist omtrent de al of niet goedkeuring van een hengst, die aan het veeartsenijkundig onderzoek is onderworpen, niet, dan nadat het advies der veeartsen nauwgezet is overwogen. Artikel 34. Hengsten, welke bij eerste keuring hjdende aan cornage worden bevonden, mogen slechts in bijzondere gevallen worden goedgekeurd. Door cornage wordt in dit besluit verstaan eene verlanuning van het strottenhoofd. Artikel 35. De commissie kan de beslissing betreffende de al of niet goedkeuring van een hengst tot eene volgende gewone of buitengewone keuring uitstellen. Artikel 36. De commissie is bevoegd hengsten, welke in drie achtereenvolgende jaren zijn goedgekeurd, gedurende een door haar te bepalen tijd van de keuring vrij te stellen. Deze hengsten moeten echter op de gewone keuring door de regelingscommissie aangegeven, worden voorgebracht. Indien de eigenaar of houder van den hengst aan deze verplichting niet voldoet, vervalt de goedkeuring. No. 223 Uitvoering Paardenwet 529 Artikel 37. De commissie deelt aan den eigenaar of houder van een niet goedgekeurden hengst mondeling, en desverlangd schriftelijk, dé reden van de niet-goedkeuring mede. Hetzelfde geschiedt, indien de beslissing betreffende de al of niet goedkeuring van een hengst wordt uitgesteld. Artikel 38. Indien een hengst niet is goedgekeurd door eene stamboekcommissie, of de goedkeuring slechts geldt voor een gedeelte van het Rijk, kan hij door den eigenaar of houder aan de keuring door de Rijkscommissie worden onderworpen. Deze keuring heeft kosteloos plaats. Artikel 39. Goedgekeurde hengsten en hengsten, als bedoeld in artikel 36 worden door of vanwege de commissie gemerkt met een brandmerk. Dit merk kan kosteloos worden vernieuwd, indien daartoe door den eigenaar of houder van den hengst vrachtvrij een schriftelijk en door hem onderteekend verzoek wordt gericht aan den secretaris der betrokken regelingscommissie. Artikel 40. Vanwege de commissie wordt aan den eigenaar of houder verstrekt: a. voor eiken goedgekeurden hengst een keuringsbewijs en één of meer dekboeken met dekbewijzen; b. voor eiken hengst, bedoeld in artikel 36, een bewijs van uitstel. De onder aenb bedoelde boeken en bewijzen worden ingericht overeenkomstig een door Onzen voornoemden Minister vastgesteld model. Artikel 41. De commissiën maken na afloop der keuringen een verzamelrapport op, waarin voorkomt eene beschrijving der hengsten, welke niet goedgekeurd of uitgesteld zijn, met vermelding der redenen, welke tot nietgoedkeuring of uitstel hebben geleid, alsmede eene beschrijving der hengsten, welke goedgekeurd zijn. Indien een hengst, niettegenstaande hij lijdende aan cornage is bevonden, is goedgekeurd, wordt hiervan in het rapport melding gemaakt. Aan de regehngscommissie wordt een uittreksel van het rapport gezonden, waarin die hengsten vermeld zijn, welke in de betrokken provincie zijn gekeurd. Artikel 42. De commissiën zenden jaarlijks voor 1 Juni aan Onzen voornoemden Minister een beknopt verslag van hare werkzaamheden in het afgeloopen keuringsjaar. § 5. Van de herkeuringen en buitengewone keuringen. Artikel 43. Indien een hengst niet wordt goedgekeurd, kan de eigenaar of houder binnen drie dagen of, indien de laatste dag op een Zondag valt, binnen Zie no. 221. Zie no. 227. Veewet 34 530 Uitvoering Paardenwet No. 223 vier dagen, nadat de beslissing te zijner kennis is gebracht, eene herkeuring aanvragen bij den secretaris der betrokken regelingscommissie bij vrachtvrij en door hem onderteekend schrijven. De aanvraag moet vergezeld gaan van een bedrag van ƒ 100, hetwelk bij goedkeuring wordt teruggegeven en bij niet-goedkeuring in 's Rijks kas wordt gestort. Artikel 44. Indien bij de herkeuring een nieuw veeartsenijkundig onderzoek heeft plaats gehad, leggen de veeartsen, die dat onderzoek hebben verricht, een schriftelijk rapport van hunne bevindingen over. Artikel 45. Op een, daartoe door den eigenaar of houder van één of meer hengsten vrachtvrij aan den secretaris der betrokken regelingscommissie te zenden, schriftelijk, onderteekend en met redenen omkleed verzoek, hetwelk wordt doorgezonden aan den algemeenen voorzitter, bedoeld in artikel 7, kan door dien voorzitter eene buitengewone keuring worden toegestaan. Bij het verzoek is eene opgave te voegen als in artikel 27 vermeld. Het verzoek moet vergezeld gaan van een bedrag van ƒ 50 voor iederen hengst, hetwelk bij met-toelating tot de keuring wordt teruggegeven onder aftrek der verzendingskosten en bij toelating in 's Rijks kas wordt gestort. C. VAN DE VEREENIGINGEN, WELKE EEN OPENBAAR PAARDENSTAMBOEK HEBBEN AANGELEGD. Artikel 46. Vereenigingen, welke een openbaar paardenstamboek hebben aangelegd, moeten, om door Onzen voornoemden Minister te kunnen worden bevoegd verklaard, om in het stamboek ingeschreven hengsten goed te keuren voor dekking in het bij de bevoegdverklaring te vermelden gedeelte van het Rijk, waarin de vereeniging werkt, voldoen aan de volgende voorwaarden: a. zij moeten rechtspersoonlijkheid bezitten; b. zij mogen in hare stamboeken slechts dieren inschrijven van een nauwkeurig omschreven type; c. zij moeten, zoolang nog dieren worden ingeschreven van onbekende of onvoldoend bekende afstamming, deze dieren in een afzonderlijk boek inschrijven; d. zij moeten voor de keuring door hare stamboekcommissiën eene instructie vaststellen, die aan de goedkeuring van Onzen voornoemden Minister is onderworpen; e. zij moeten zich bij een op zegel gestelde verklaring verbinden tot nakoming van de voorschriften ten aanzien van door haar te houden keuringen. Van een dier wordt de afstamming bekend geacht, wanneer uit de boeken eener stamboekvereeniging bekend is, van welk vader- en moederdier het afstamt. No. 223 Uitvoering Paardenwet 531 D. VAN DE SUBSIDIËN. Artikel 47. Uit de voor iedere provincie toegekende subsidie moeten, behalve de premiën en bijdragen, ook alle kosten van de premiekeuringen en de verdere uitgaven voor de regehngscommissie worden bestreden. Artikel 48. Door tusschenkomst van Gedeputeerde Staten, die daarbij hun advies voegen, wordt jaarlijks voor 1 Januari door de regehngscommissiën aan de goedkeuring van Onzen voornoemden Minister een plan onderworpen betreffende: a. de besteding der gelden en de regeling der keuringen voor de toekenning van premiën en bijdragen; b. de samenstelling der provinciale keuringscommissiën. In het plan kan worden bepaald, aan welke bijzondere voorwaarden de eigenaars van paarden, waaraan premiën of bijdragen zijn toegekend, onderworpen zullen zijn. De gelden mogen niet in hun geheel worden uitbetaald, alvorens aan de voorwaarden ten volle is voldaan. Bij het niet nakomen der voorwaarden of het plegen van bedrog kunnen de eigenaars van verdere deelneming aan de door de regelingscommissiën uitgeschreven premiekeuringen worden uitgesloten. Bij de toekenning van premiën en bijdragen kan door de provinciale regelingscommissiën worden bedongen, dat, in geval van niet-nakomen der bij de toekenning gestelde voorwaarden, hij, aan wien de premie of bijdrage is toegekend, verplicht is tot betaling eener bepaalde geldsom tot een maximum van tweemaal het bedrag der premie of bijdrage. Artikel 49. Behoudens het bepaalde in artikel 47, kan het Rijkssubsidie worden gebruikt tot toekenning van: a. bijdragen in verhezen bij verkoop van in het binnen- of buitenland aangekocht fokmateriaal; b. subsidiën tot bestrijding der kosten van paardententoonstellingen, waarvoor mededinging uit de verschillende provincies is opengesteld; c. medailles en getuigschriften voor hengsten en merriën. Hetzelfde dier mag in het jaar der toekenning slechts voor één bekroning in aanmerking komen, met uitzondering van die, bedoeld onder c. Van het in het vorige hd bepaalde kan door Onzen voornoemden Minister ontheffing worden verleend. Artikel 50. De aankoop, bedoeld in artikel 49 onder a, wordt door de betrokken regelingscommissie onder goedkeuring van Onzen, voornoemden Minister geregeld. Artikel 51. Een premie bedraagt: a. voor hengsten driehonderd gulden of meer; b. voor merriën honderd gulden of meer. 532 Uitvoering Paardenwet No. 223 Een bijdrage bedraagt: a. voor hengsten minder dan driehonderd gulden; b. voor merriën minder dan honderd gulden. Artikel 52. De leden der provinciale keuringscommissiën en hunne plaatsvervangers mogen niet als keurmeesters optreden bij premiekeuringen, waartoe paarden zijn toegelaten, waarvan zij eigenaar of fokker zijn of bij welker aankoop zij op eenigerlei wijze betrokken zijn geweest. Artikel 53. Voor hetzelfde paard mag niet meer dan tweemaal in dezelfde rubriek een premie worden toegekend. Artikel 54. Hengsten, goedgekeurd ondanks het bestaan van cornage, komen niet in aanmerking voor premiën of bijdragen. Artikel 55. Premiën en bijdragen mogen niet eerder worden uitbetaald dan in het jaar, volgend op dat der toekenning; de paarden moeten echter op één der keuringen in de provincie worden voorgebracht en tevens nog in de provincie thuis behooren. Voor een merrie van 3 jaar of ouder moet een dekbewijs overgelegd worden van een hengst, ingeschreven in een door de provinciale regelingscommissie aangewezen openbaar paardenstamboek, waarin paarden worden ingeschreven van het type, waartoe de merrie behoort. - Dekhengsten moeten gedurende het aantal vastgestelde dektijden binnen de provincie ter beschikking zijn gesteld tegen betaling van een dekgeld, waarvan het maximum vastgesteld is in het premieplan. Aan de toekenning van premiën of bijdragen kan in het premieplan de voorwaarde worden verbonden, dat de hengsten worden gestationneerd in door de regelingscommissie aan te wijzen gemeenten of moeten worden gebezigd voor het dekken van een door die commissie te bepalen getal merriën, behoorende tot een door haar aangewezen type. Artikel 56. Eigenaren van paarden, waarvoor premiën of bijdragen zijn toegekend, kunnen deze ook ontvangen in afwijking van het bepaalde in artikel 55 of van de bijzondere voorwaarden in het premieplan, wanneer naar het oordeel der regelingscommissie, door eenige oorzaak buiten toedoen van den eigenaar niet aan de voorwaarden van toekenning is kunnen worden voldaan. E. VAN DE VERPLICHTINGEN VAN DEN EIGENAAR OF HOUDER VAN EEN GOEDGEKEURDEN HENGST. Artikel 57. Vóór 1 November, volgende op het tijdvak, waarvoor de hengst is goedgekeurd, is de eigenaar of houder verplicht de ingevulde dekboeken vrachtvrij terug te zenden aan dën secretaris der betrokken regelingscommissie. No. 223 Uitvoering Paardenwet 533 De secretaris onderzoekt de dekboeken, draagt zorg, dat verkeerd of onvolledig ingevulde exemplaren worden gewijzigd of aangevuld, en maakt uit de verschillende gegevens een verzamelstaat op, waarvan vóór 1 Februari een exemplaar moet worden gezonden aan Onzen voornoemden Minister en Gedeputeerde Staten der betreffende provincie. Artikel 58. Ieder eigenaar of houder van een goedgekeurden hengst is verplicht op vordering zijne dekboeken ter inzage voor te leggen aan den secretaris der regelingscommissie of aan diens gemachtigde. Artikel 59. Indien een hengst wordt gestald in eene andere provincie dan waar hij gekeurd is, is de eigenaar of houder verplicht, hiervan binnen eene maand aangifte te doen aan de betrokken regelingscommissiën. F. VAN DE GEVALLEN, WAARIN GEEN DEKBEWIJS BEHOEFT TE WORDEN VERTOOND. Artikel 60. Het in artikel 24 der Paardenwet 1918 (Staatsblad no. 419) bepaalde is niet van toepassing, indien de eigenaar of houder eener merrie: a. eene door een veearts afgegeven verklaring kan overleggen, waaruit blijkt, dat de betreffende merrie kunstmatig, is bevrucht met sperma van een met name te noemen goedgekeurden hengst; b. eene door den algemeenen voorzitter afgegeven verklaring kan overleggen, waaruit blijkt, dat door hem, ten genoege van dien voorzitter is aangetoond, dat hem ter zake van het niet kunnen vertoonen van het betreffende dekbewijs geen schuld kan worden aangerekend. G. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN. Artikel 61. Ten aanzien van hengsten, welke voor het in werking treden van dit besluit zijn goedgekeurd ondanks het bestaan van cornage, is de bepaling van artikel 34 niet van toepassing. Artikel Qlbis *). Ten aanzien van hengsten, welke in het najaar van 1921 of in het voorjaar van 1922 zijn goedgekeurd voor dekking en in het najaar van 1922 niet aan keuring zijn onderworpen, geldt de goedkeuring tot den laatsten dag der keuring in het voorjaar van 1923. Artikel 62. Met het in werking treden van dit besluit vervalt het Koninklijk besluit van 29 Juli 1919 (Staatsblad no. 532) ter uitvoering van de artikelen 5, 10,15,16,29, 34, 22 en 25 van de Paardenwet 1918 (Staatsblad no. 419), gelijk dat besluit is gewijzigd bij de Koninklijke besluiten van 13 Augustus 1920 (Staatsblad no. 707) en van 19 Januari 1921 (Staatsblad no. 34). •) Art. 61bis werd ingelascht bij Kon. besluit van 8 November 1922, St.bl. no. 596. 534 Uitvoering Paardenwet No. 223 Artikel 63. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag van dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel *) is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad en gelijktijdig in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 14den Augustus 1922. njT. . WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, h. a. van ijsselsteijn. Uitgegeven den zevenden September 1922. De Minister van Justitie, heemskerk. •) Lees: Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. MODEL-DEKBEWIJS 535 NO. 234. No. 9413, 2de afdeeling. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op artikel 21 der Paardenwet 1918 (Staatsblad no. 419); zie no. aai. Heeft goedgevonden: het volgende model vast te stellen voor het krachtens die wet af te geven dekbewijs: Dekbewijs, afgegeven ter voldoening aan het bepaalde in art. 21 der Paardenwet 1918 (Staatsblad no. 419). Gedekt door No van het Stamboek de merrie genaamd No van het Stamboek toebehoorende aan: te Kleur Kenteekenen Ouderdom jaar. Eerste dekking 19 . Nader gedekt Heeft afgeslagen De hengsthouder, 's-Gravenhage, 19 Augustus 1918. IVoor den Minister, De Secretaris-Generaal, VERSTEEG. 536 Bewijs van aangifte van een hengst No. 225. No. 14883, 2de afdeeling. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; zie no. 221. Gelet op artikel 23 der Paardenwet 1918 (Staatsblad no. 419); Heeft goedgevonden: het volgende model vast te stellen voor het krachtens die wet af te geven bewijs van aangifte van een tweejarigen of ouderen hengst. Bewijs van aangifte van een hengst. (Artikel 23 der Paardenwet 1918, Staatsblad no. 419.) De burgemeester der gemeente provincie verklaart, dat door wonende te op den aangifte is gedaan van een hengst oud naam hoogte kleur kenteekenen ras den De Burgemeester voornoemd, 's-Gravenhage, 29 November 1918. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. Brandmerk goedgekeurde hengsten mi No. 226. No. 19723, 2de afdeeling. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op artikel 17 van de Paardenwet 1918 (Staatsblad no. 419); no- 221- Heeft goedgevonden: te bepalen, dat de hengsten, die krachtens de bepalingen van de Paardenwet 1918 (Staatsblad no. 419) zijn goedgekeurd, voorzien zullen worden van een brandmerk, hetwelk, indien de goedkeuring is geschied door eene Rijkscommissie, zal bestaan uit de letter N, aan te brengen op den linkervoorhoef iy2 centimeter onder den kroonrand. 's-Gravenhage, 11 Augustus 1919. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, versteeg. 538 Model- Keuringsbewijzen NO. 227. No. 20478, 2de afdeeling. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op artikel 36 van het Konbkhjk besluit van 29 Juli 1919 (Staatsblad no. 532); Heeft goedgevonden: de navolgende modellen vast te stellen van de bewijzen van goedkeuring en van uitgestelde keuring, te gebruiken bij de keuringen van dekhengsten. Keuringsbewijs voor het jaar 19?- Goedgekeurd door de Rijkscommissie. Dekgebied: het geheele Rijk. Naam Toebehoorende aan: Wonende te provincie Ouderdom jaar. Hoogte Meter. Kleur ' Afteekeningen Aftta^{^"::::'*v:^v:: Ras den 192 Namens de Keuringscommissie, , Secretaris. v 2 Keuringsbewijs voor het jaar Wg- Goedgekeurd door: Dekgebied: Naam: Toebehoorende aan: Wonende te provincie Ouderdom jaar. Hoogte Meter. Kleur Afteekeningen Mstanmung{^e-;------"-- Ras , den 192 Namens de Keuringscommissie, Secretaris, No. 227 Model- Keuringsbewijzen 539 Bewijs van uitgestelde keuring voor het jaar 19 ~r Door: Naam: Toebehoorende aan Wonende te provincie Ouderdom jaar. Hoogte Meter. Kleur Afteekeningen Ras den 192 .. '» i-. Namens de Keuringscommissie, Secretaris. 's-Gravenhage, 22 Augustus 1919. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, h. fievez v. ginkel. lo. S.-G. M. VOORNAAMSTE BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN DIEREN OP SPOORWEGEN Algemeen reglement vervoer 1901 543 $0. 228. KONINKLIJK BESLUIT van den éden Januari 1901, Staatsblad no. 20, houdende nadere vaststelling van het algemeen reglement voor het vervoer op de spoorwegen, zooals dat laatstelijk is gewijzigd en aangevuld bij Koninklijk besluit van den 6den Juli 1923, Staatsblad no. 344. UITTREKSEL. HOOFDSTUK I. enz. HOOFDSTUK III. Vervoer van levende dieren, lijken, voertuigen, enz. Artikel 28. Algemeene bepaling. Het vervoer van levende dieren, lijken, voertuigen, enz. geschiedt volgens de bepalingen voor het vervoer van goederen, voor zoover die op dit vervoer toepasselijk zijn en niet in de volgende bijzondere bepalingen daarvan is afgeweken. A. Levende dieren. Artikel 29. Aannemen, laden en lossen. Uitsluiting van zieke en wilde dieren. Begeleiding. 1. Levende dieren worden slechts ten vervoer aangenomen van en naar de stations, daarvoor in de tarieven aangewezen en alleen, indien bij Ide door den afzender gewenschte wijze van bevrachting, de zending volgens de dienstregeling der daarvoor aangewezen treinen, binnen 24 uren na het tijdstip van vertrek van het inladingstation op het bestemmingstation in Nederland, of, bij verzending naar het buitenland, op het grensstation zal aankomen. 2. De Minister van Waterstaat is bevoegd bij het voorkomen van besmettelijke veeziekten te bepalen, dat op door hem aan te wijzen stations vee in het geheel niet of alleen op door hem vast te stellen voorwaarden ten vervoer mag worden aangenomen. 3. Het is verboden dieren ten vervoer per spoorweg aan te bieden of te laten aanbieden of per spoorweg te vervoeren, voor zoover niet voldaan is aan de in bijlage E vermelde voorschriften. 4. Het is verboden zieke dieren en dieren, komende van plaatsen, waar besmettelijke veeziekten heerschen, ten vervoer per spoorweg aan te bieden of te laten aanbieden of per spoorweg te vervoeren. 5. Het is verboden levende dieren aan een'station aan te brengen, in te laden of te doen inladen vroeger dan vier uren vóór het vertrek volgens dienstregeling van den trein, waarmede het vervoer zal plaats hebben, tenzij dit voor bepaalde gevallen door de bestuurders van den spoorwegdienst is toegelaten. 6. De Minister van Waterstaat is bevoegd, bestuurders der spoorweg- 544 Algemeen reglement vervoer 1901 No. 228 diensten gehoord, ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, van het in het vierde hd vermeld verbod ontheffing te verleenen. 7. Tot vervoer van wilde, verwilderde en boosaardige dieren is de spoorwegdienst niet verplicht. 8. Het laden, lossen, vastbinden en losmaken der dieren moet door de zorgen en voor rekening en risico van afzenders of geadresseerden geschieden. Hetgeen voor het vastbinden van de dieren noodig mocht zijn wordt door den afzender verstrekt. 9. Bij het vervoer van levende dieren, anders dan krachtens art. 32, 6de lid, hebben de bestuurders van den spoorwegdienst het recht begeleiding te vorderen. 10. De begeleiders moeten, voor zoover de stationschef geene uitzondering toelaat, plaats nemen in de wagens, waarin de dieren geladen zijn, en gedurende het vervoer toezicht op de dieren houden. 11. Voor het drenken van de dieren moeten op stations, welke daartoe door den Minister van Waterstaat, bestuurders van den spoorwegdienst gehoord, zijn aangewezen, door den spoorwegdienst desverlangd emmers en water ter beschikking van de begeleiders worden gesteld. De voor het gebruik van emmers en water verschuldigde vergoedingen worden bij de tarieven bepaald. Artikel 30. Vervoer van levende dieren in reizigerstreinen. 1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel is het verboden levende dieren in de rijtuigen mede te nemen. 2. De spoorwegondernemingen zijn bevoegd toe te laten, dat met inachtneming van de in de tarieven vast te stellen voorwaarden door de geleiders, indien geen der medereizigers zich daartegen verzet, worden medegenomen: a. schoothonden en andere kleine dieren in rijtuigafdeelingen van alle klassen; b. grootere honden in rijtuigafdeelingen der derde klasse. De tarieven bepalen of, en zoo ja, welke vrachtprijs voor het vervoer van deze dieren verschuldigd is. Deze vrachtprijs moet vooraf aan het station van vertrek worden betaald, waarvoor den reiziger een vervoerbewijs. wordt verstrekt. Wordt een dier, waarvoor vracht verschuldigd is, zonder behoorlijk vervoerbewijs in den trein medegenomen, dan moet de geleider op eerste aanvraag van den beambte of bediende van den spoorwegdienst alsnog den vrachtprijs voor het dier betalen, verhoogd met een bedrag van ƒ 3,— voor de eerste en tweede, en van ƒ 1,50 voor de derde klasse. 3. Honden en andere kleine dieren, welke bij reizigers behooren, kunnen tegen de in de tarieven vast te stellen prijzen in afzonderlijk goed gesloten hokken en manden worden vervoerd op dezelfde wijze als bagage; zij moeten binnen één uur na aankomst van den trein worden afgehaald, bij gebreke waarvan de spoorwegonderneming bevoegd is bewaargeld te heffen. Aangifte van de waarde of van het belang bij tijdige aflevering is niet toegestaan. Artikel 31. Vervoer van paarden. 1. Het aantal paarden, dat met een trein mag vervoerd worden, wordt door bestuurders van den spoorwegdienst bepaald, die tevens de treinen No. 228 Algemeen reglement vervoer 1901 545 aanwijzen, waarmede dat vervoer geschiedt. Door den Minister van Waterstaat kunnen, bestuurders van den spoorwegdienst gehoord, bovendien nog andere treinen voor dit vervoer worden aangewezen. 2. De vrachtprijs der paarden moet aan het station van afzending worden voldaan tegen quitantie. 3. Indien de paarden ten minste één uur, ingeval het een personen- of gemengden trein betreft, en ten minste twee uren, ingeval het een goederen- of veetrein betreft, vóór het vertrek van een voor het vervoer aangewezen trein zijn ingeladen en de voor het vervoer verschuldigde vracht is voldaan, moet de verzending met dien trein geschieden, tenzij daardoor het voor den trein toegelaten maximum-aantal eenheden zou worden overschreden. Wanneer de trein 's nachts of 's morgens vóór 7 uur vertrekt, moet evenwel den vorigen avond vóór 8 uur van het voornemen tot verzending zijn kennis gegeven. 4. Zendingen op tusschenstations moeten vooraf met den stationschef geregeld worden. 5. Uiterlijk drie uren na aankomst op het station van bestemming worden de met paarden beladen wagens aan de losplaats ter lossing gereed gezet. De paarden worden tegen intrekking der quitantie of tegen een bewijs van décharge afgeleverd. Zij moeten uiterlijk één uur na het aan de losplaats gereed zetten van den beladen wagen zijn weggevoerd. 6. Na verloop van dien termijn zijn de bestuurders van den spoorwegdienst, zelfs wanneer de paarden in de open lucht op het station blijven staan, bevoegd bewaargeld te heffen. 7. Zij hebben het recht die paarden voor rekening en risico van de belanghebbenden te doen lossen en stallen. Artikel 32. Vervoer van andere dieren. 1. De hoeveelheid, die van andere dieren met een trein mag vervoerd worden, wordt door bestuurders van den spoorwegdienst bepaald, die tevens de treinen aanwijzen, waarmede dat vervoer geschiedt. Door den Minister van Waterstaat kunnen bovendien nog andere treinen voor dit vervoer worden aangewezen. 2. De vrachtprijs moet op het station van afzending worden voldaan tegen quitantie. 3. Indien de dieren ten minste één uur, ingeval het een personen- of gemengden trein betreft, en ten minste twee uren, ingeval het een goederenof veetrein betreft, vóór het vertrek van een voor het vervoer aangewezen trein zijn ingeladen en de voor het vervoer verschuldigde vracht is voldaan, moet de verzending met dien trein geschieden, tenzij daardoor het voor den trein toegelaten maximum-aantal eenheden zou worden overschreden. Wanneer de trein 's nachts of 's morgens vóór 7 uur vertrekt, moet evenwel den vorigen avond vóór 8 uur van het voornemen tot verzending zijn kennis gegeven. . 4. Uiterlijk drie uren na aankomst op het station vah bestemming worden de beladen wagens aan de losplaats ter lossing gereed gezet. De dieren worden tegen intrekking der quitantie of tegen een bewijs van décharge afgeleverd. Zij moeten uiterlijk één uur na het aan de losplaats gereed zetten van den beladen wagen zijn weggevoerd. Veewet 35 546 Algemeen reglement vervoer 1901 No. 228 5. Na verloop van dien termijn zijn de bestuurders van den spoorwegdienst bevoegd de dieren voor rekening en risico der afzenders te lossen en elders op te stallen, of bewaargeld te berekenen, wanneer zij toelaten dat de dieren in of aan het station blijven staan. 6. Levende dieren van kleine gestalte, waaronder honden en gevogelte, gesloten in manden, kooien of luchtige en voldoend ruime hokken, kunnen als bestelgoed, de vrachtprijs berekend voor het dubbele van het werkelijk gewicht, aangenomen en vervoerd worden. Artikel 33. Verantwoordelijkheid voor dieren. 1. De verantwoordelijkheid van de ondernemers van den spoorwegdienst voor verhes en beschadiging van ten vervoer aangenomen honden, paarden en andere levende dieren wordt, behoudens het bepaalde in art. 28, geregeld door de voor het vervoer van goederen in hoofdstuk IV vastgestelde bepalingen. 2. De ondernemers zijn niet verantwoordelijk voor schade, die ontstaan is uit het bijzondere gevaar, dat voor de dieren aan het vervoer verbonden is. 3. Zij verleenen geene vergoeding, wanneer verlies of beschadiging door wegspringen, vallen, stooten, slaan, schrikken, onderlinge beschadiging, stikken en dergelijke bij het laden of lossen, tijdens het vervoer of bij het oponthoud op het station, veroorzaakt is. 4. Ook zijn zij niet verantwoordelijk voor de schade, die ontstaat uit het gevaar, ter vcwrkoming waarvan het toezicht van de begeleiders dient. 5. Hiertoe worden gerekend alle gevaren, die niet ontstaan uit zoodanige beschadiging van het voor het vervoer gebezigde voertuig, waarvoor de ondernemers van den spoorwegdienst verantwoordelijk zijn, alsmede ook die, welke door behoorlijk toezicht, oppassing en voeding der dieren gedurende het vervoer hadden kunnen worden voorkomen. 6. Bestaat er verphchting tot schadevergoeding, dan bepaalt, zoowel in geval van verhes als van beschadiging, de door den afzender aangegeven waarde het maximum der te verleenen schadevergoeding. Heeft zulk eene aangifte niet plaats gehad, dan zijn de volgende bedragen als maxima te beschouwen: 300 gulden voor een paard; 125 H n g vetten os; 90 n jjj n ander rund; 12 „ „ „ kalf; 36 m u n vet varken; 15 „ „ „ mager varken; 4 „ „ t> speenvarken; 7 „ „ u schaap of geit; 4 „ „ „ hond; 36 „ n 100 kilogram andere dieren. 7. Bij aangifte van waarde is, behalve de vrachtprijs volgens tarief, eene premie verschuldigd, die 1 per duizend van de aangegeven geheele som voor eiken 150 kilometer van den te doorloopen geheelen afstand, gedeelten daarvan voor 150 kilometer gerekend, niet mag te boven gaan, met een minimum van ten hoogste 20 cents en onder afronding van het te betalen bedrag op 5 cents. No. 228 Algemeen reglement vervoer 1901 547 8. De aangifte van eene hoogere waarde heeft slechts dan verbindende kracht, wanneer zij door den beambte op het station van afzending op het ontvangbewijs, of, wanneer het vervoer met een vrachtbrief geschiedt, door den afzender op den vrachtbrief, te daartoe bestemder plaatse, met letters is vermeld. 9. Dieren, welke onderweg of vóór de aflevering beschadigd of gestorven zijn, moeten toch worden aangenomen, behoudens het eventueel bestaand recht op schadevergoeding. Van de beschadiging of het sterven wordt melding gemaakt op de af te geven quitantie voor vracht of gequiteerden vrachtbrief. Artikel 34. Leveringstijd. 1. De leveringstijd voor levende dieren (uitgezonderd die, welke oveieenkomstig artikel 30, derde hd, op dezelfde wijze als bagage en levende dieren van kleine gestalte, welke overeenkomstig artikel 32, zesde lid, als bestélgoed worden vervoerd) is samengesteld uit den tijd voor de expeditié, uit dien voor het vervoer en uit dien voor de aflevering toegestaan. De tijd voor de expeditie en die voor de aflevering worden bij de artikelen 31 en 32 geregeld. Omtrent den tijd voor het vervoer gelden de bepalingen van het tweede lid van dit artikel. 2. Heeft het vervoer plaats met personen- of gemengde treinen, en begint het met den eersten trein van den dag, die in de gewenschte richting vertrekt, dan moeten de dieren nog op dienzelfden dag aan het station van bestemming zijn aangekomen, indien dit zonder den geregelden treinenloop in gevaar te brengen mogelijk is, en op de overgangsstations aansluitende treinen voor het vervoer van levende dieren zijn aangewezen. In alle andere gevallen moeten de dieren, behoudens missen van aansluiting of treinvertraging, uiterlijk 24 uren na het vertrek van den trein, waarmede het vervoer aanvangt, aan het station van bestemming zijn aangekomen. 3. Van levende dieren, overeenkomstig artikel 30, derde lid, op dezelfde wijze als bagage vervoerd, kan de aflevering binnen den in artikel 23 voor bagage vastgestelden termijn verlangd worden. 4. De leveringstijd wordt overigens berekend overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV, behoudens het bepaalde in art. 28. Deze bepalingen zijn ook voor de gevolgen van overschrijding van den leveringstijd van toepassing. 5. De aangifte van een hooger geldelijk belang bij de tijdige levering dan de uit de bepalingen van hoofdstuk IV voortvloeiende vergoeding is' slechts dan van verbindende kracht, wanneer zij door den beambte op het station van afzending op het bewijs van ontvangst, of wanneer het vervoer met een vrachtbrief geschiedt, door den afzender op den vrachtbrief, te daartoe bestemder plaatse in letters is vermeld. 6. Voor de verzekering is eene premie verschuldigd, welke voor den afstand waarover de dieren van het station van afzending tot dat van bestemming moeten vervoerd worden, voor eiken 15 kilometer en voor elke 100 gulden van de aangegeven som, gedeelten van 15 kilometer voor 15 kilometer en van 100 gulden voor 100 gulden gerekend, niet meer mag bedragen dan 1 cent, met een minimum van ten hoogste 15 cents en afronding van het bedrag op 5 cents. 548 BIJLAGE E, TOT HET ALGEMEEN REGLEMENT VOOR HET VERVOER OP DE SPOORWEGEN. 1. De voor het vervoer van dieren dienende voorwerpen, als kooien, hokken, kisten, manden, zakken, enz., moeten ruim en luchtig zijn. De dieren mogen niet gekneveld zijn. 2. De bodem van kooien en dergelijke moet dicht zijn en bedekt met hooi, stroo, zand, turfmolm of zaagsel. De zijwanden moeten tot zoodanige hoogte dicht zijn, dat verontreiniging van den wagen door vuil en stroo zooveel doenlijk buitengesloten is; deze bepaling geldt niet bij vervoer van gevogelte in wagenladingen. De voorwerpen, waarin de dieren zich bevinden, moeten zoodanig van randen, latten en dergelijke voorzien zijn, dat bij op elkaar laden tusschen den bovenwand van het eene voorwerp en den bodem van het daarop geplaatste eene vrije ruimte van ten minste 3 c.M. hoogte openblijft. Kooien en dergelijke moeten zoo hoog zijn, dat de dieren rechtop er in kunnen staan; bovendien moeten zij, indien zij geheel of gedeeltelijk uit latten bestaan, zoodanig zijn ingericht, dat de dieren er geen lichaamsdeelen door kunnen wringen. De voor het vervoer van dieren gediend hebbende voorwerpen mogen niet dan na grondige reiniging opnieuw daarvoor worden gebruikt. 3. In een wagen'mogen slechts zoovele dieren van groote gestalte worden geladen, als er in kunnen staan, zonder tegen elkander of tegen de zijwanden van den wagen te worden gedrongen; voldoende is, dat een man zich tusschen de ingeladen dieren kan bewegen. Worden de dieren dwars in den wagen geplaatst, dan moet bovendien tusschen de dieren en de wagen wanden zooveel ruimte openblijven, dat de dieren zich niet den kop of de achterdeelen openschaven of op andere wijze verwonden kunnen. Slechts zoovele dieren van kleine gestalte mogen, ook indien het vervoer in kooien en dergelijke plaats vindt, worden bijeengeladen, dat alle in staat zijn zich op den bodem neer te leggen en niet genoodzaakt zijn op elkander te staan of te liggen. 4. Dieren van groote en van kleine gestalte en dieren van verschillende soorten en geslachten mogen in denzelfden wagen slechts worden geladen en in dezelfde kooi en dergelijke slechts worden geplaatst, indien de verschillende soorten en — voor zooveel paarden en vee betreft — geslachten door schotten van planken of latwerk van elkander worden gescheiden. Deze bepaling is niet toepasselijk op het vervoer van zoogende dieren en daarbij behoorende jongen. 5. De bodems van open wagens en die van wagens met daken, waarvan de wanden uit latwerk bestaan, mogen niet met licht ontvlambare stoffen bestrooid worden. Vervanging districtshoofd AANHANGSEL 549 No. 229. BESCHIKKING van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van den \5den Augustus 1923, no. 1735, 3e afdeeling. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw; Gelet op artikel 97 der Veewet; Heeft goedgevonden: zie no. 9. te bepalen, dat het Districtshoofd van den Veeartsenijkundigen Dienst bij volstrekte verhindering, in bijzondere gevallen, ter zijner beoordeeling, kan worden vervangen door een geëxamineerd veearts. In zoodanige gevallen zijn op de geëxamineerde veeartsen de voorschriften, welke ten aanzien van de Inspecteurs van den Veeartsenijkundigen dienst gelden, toepasselijk. Afschrift dezer zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer, en aan de Inspecteurs van den Veeartsenijkundigen Dienst. 's-Gravenhage, 15 Augustus 1923. Overeenkomstig de geparafeerde minuut, De Secretaris-Generaal, j. b. kan. Veewet 550 Verzendingskosten dienststukken No. 230. MISSIVE van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van den 7den December 1923, no. 1448, afdeeling A.S.C., aan de Districtshoofden van den Veeartsenijkundigen Dienst, betreffende verzendingskosten dienststukken. Zooals U bekend zal zijn, treedt op 1 Januari a.s. een nieuwe regeling in werking voor de verzending van dienststukken volgens de bepalingen van het Koninklijk besluit van 5 November 1923 (Staatsblad no. 504). In hoofdzaak zijn de nieuwe voorschriften vervat in de artikelen 3 tot en met 5 van dat besluit, luidende: Artikel 3. 1. Het voor dienststukken verschuldigde port en aanteekenrecht wordt voldaan door middel van een jaarlijks aan het Staatsbedrijf van de Posterijen, de Telegrafie en Telefonie te betalen bedrag. 2. Als grondslagen voor de berekening van het in het vorige lid bedoelde bedrag dienen de aantallen dienststukken, welke worden verzonden gedurende het kalenderjaar, waarop de afrekening betrekking heeft, en de bedragen, welke voor de hierbedoelde stukken volgens de bepalingen van het Postbesluit (Staatsblad 1919, no. 572) resp. wegens port en wegens recht voor gewone aanteekening zijn verschuldigd. 3. De nadere regelen voor de berekening en de betaling van de jaarlijks verschuldigde bedragen worden vastgesteld door Onzen Minister van Waterstaat. Artikel 4. 1. De dienststukken moeten bovenaan, ter linkerzijde van het adres, zijn voorzien van de aanwijzing „Dienst", gevolgd door den naam van het Departement of het College, waarmede de afrekening van de frankeerkosten geschiedt. 2. Alle dienststukken moeten ter linkerzijde van het adres zijn gewaarmerkt, door de handteekening van den afzender, voorafgegaan door de vermelding van de hoedanigheid waarin de stukken door hem worden verzonden en van het hem door den Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie toegekende volgnummer. De afzender is bevoegd deze waarmerking te vervangen door een afdruk van een stempel of door eene gedrukte aanwijzing, welke aangeven de hoedanigheid, waarin de stukken door hem worden verzonden. Het vorenbedoelde volgnummer moet alsdan mede daarbij worden vermeld. Artikel 5. De dienststukken, welke niet voldoen aan de bepalingen van dit besluit, worden behandeld op de wijze als voor ongefrankeerde gewone stukken is bepaald. Alle dienststukken, aangeteekende stukken inbegrepen, kunnen derhalve van af 1 Januari door U zonder betaling van port worden verzonden, mits Verzendingskosten dienststukken 551 verpakt in omslagen, die aan de bepalingen van bovengenoemd artikel 4 voldoen. In den linker-bovenhoek moeten worden vermeld de woorden: Dienst. Departement van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, terwijl links beneden de aanduiding bedoeld in art. 4, tweede lid, moet worden vermeld. Het U toegekende volgnummer is no. 114. Ik vestig er Uwe aandacht op dat ingevolge artikel XX van de wet van 18 Februari 1921 (Staatsblad no. 69) op 1 Januari a.s. worden ingetrokken de bepalingen, voorkomende in andere wetten dan de Postwet, bij of krachtens welke kosteloos vervoer per post dan wel vrijstelling van aanteekenrecht is toegestaan en dat voor alle gevallen, waarin bij wettelijk voorschrift adviseering van stukken is voorgeschreven, aanteekening van die stukken wordt verplicht gesteld. Stukken van particulieren aan ambtenaren of Overheidsinstellingen gericht, moeten met ingang van 1 Januari a.s. door de afzenders worden gefrankeerd. Hieraan wordt vanwege het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie tijdig de noodige bekendheid gegeven. Indien echter door U aan particulieren inlichtingen of gegevens worden gevraagd, uitsluitend noodig voor den dienst, kan voor hunne antwoorden gebruik worden gemaakt van daartoe door U verstrekte omslagen. Worden U ongefr ankeer de stukken aangeboden, waarvoor derhalve het verhoogde port zou moeten worden betaald, dan zal in het algemeen van de bevoegdheid tot weigering gebruik kunnen worden gemaakt. Ter bepaling van het jaarlijks aan het Staatsbedrijf van de Posterijen, de Telegrafie en de Telefonie door mijn Departement te betalen bedrag is een opgaaf noodig van het aantal dienststukken, dat in het voorafgaande kalenderjaar ten laste van mijn Departement is verzonden. Ten einde het voor 1925 daarvoor op de begrooting te brengen bedrag te bepalen, moet in 1924 een telling plaats hebben van die stukken, gesplitst in dienstbrieven, dienstbriefkaarten en gedrukte dienststukken; voorts van het totaalaantal (zonder onderscheiding naar soorten) van de in genoemde dienststukken begrepen zendingen, welke werden aangeteekend. Met het gewicht der zendingen behoeft geen rekening te worden gehouden. Deze telling ware te doen houden gedurende de week van 16 tot 22 Maart 1924. Ik verzoek U mij na die week zoo spoedig mogelijk het resultaat der telling mee te deelen, gesplitst als hierboven aangegeven. Ik richt aan het Rijksinkoopbureau nog het verzoek om, voor zooveel mogelijk, nog bij de aflevering van bestelde enveloppen rekening te houden met de nieuwe voorschriften, voor zoover dat niet mocht zijn geschied. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Voor den Minister, Df Secretaris-Generaal, j. b. kan. 552 Wijziging reisbesluit 1916 No. 231. KONINKLIJK BESLUIT van den 8sten December 1923, Staats¬ blad no. 545, tot nadere wijziging van het Reisbesluit 1916, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 December 1922 (Staatsblad no. 773). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van'4 October 1923, no. 116, Generale Thesaurie; Den Raad van State gehoord (advies van 16 October 1923, no. 32); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 5 December 1923, no. 121, Generale Thesaurie; Hebben goedgevonden en verstaan: Met ingang van 1 Januari 1924 te bepalen als volgt: Artikel 1. zie no. 156. In artikel 2 van het Reisbesluit 1916, zooals dat laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 30 December 1922 (Staatsblad no. 773), vervalt de onderscheiding van de 3e klasse in eene 3e klasse A. en eene 3e klasse B. en van de 4e klasse in eene 4e klasse A. en eene 4e klasse B. Onder de tweede klasse wordt de laatste alinea gelezen als volgt: „De voorzitters, leden en secretarissen der bij eene wet, een Koninklijk besluit of eene ministerieele beschikking ingestelde commissiën, alsmede hunne plaatsvervangers en de aan die commissiën toegevoegde deskundigen, voor zoover niet, hetzij in dit besluit, hetzij door het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur, die commissiën als zoodanig, al dan niet met inbegrip van hare voorzitters, de secretarissen of de deskundigen in eene lagere klasse worden gerangschikt." Onder de derde klasse wordt de laatste alinea gelezen als volgt: „De voorzitters, leden en secretarissen van examencommissiën, alsmede hunne plaatsvervangers en aan de commissiën toegevoegde deskundigen, voor zoover niet de commissiën als zoodanig of wel de voorzitters, de secretarissen of de deskundigen als zoodanig, bij dit besluit in eene hoogere klasse zijn gerangschikt, of door het hoofd van, het betrokken Departement van algemeen bestuur, met medewerking van Onzen Minister van Financiën, in de 2e klasse worden gerangschikt; met dien verstande, dat de leden van examencommissiën, die volgens hun ambt in eene hoogere klasse zijn gerangschikt dan de commissiën als zoodanig ook als leden van die commissiën volgens de hoogere klasse kunnen declareeren." Het laatste lid van dit artikel wordt gelezen als volgt: „Rangschikking van andere dan de hierboven genoemde burgerlijke en militaire landsdienaren geschiedt door het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur, met medewerking van Onzen Minister van Financiën." Wijziging reisbesluit 1916 553 Artikel 2. In artikel 4 van Ons voormeld besluit wordt in plaats van „3e klasse A" gelezen „3e klasse". Het 2e lid van dit artikel wordt gelezen als volgt: „De hoofden van de Departementen van algemeen bestuur zijn evenwel bevoegd, met medewerking van Onzen Minister van Financiën, personen als evenbedoeld in ieder bijzonder geval in eene hoogere klasse te rangschikken." Artikel 3. Het laatste lid van artikel 6 van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: „De hoofden van de Departementen van algemeen bestuur zijn bevoegd, met medewerking van Onzen Minister van Financiën, afwijking van het bepaalde in dit artikel toe te staan ten behoeve van voorzitters van commissiën." Artikel 4. In het le lid van artikel 9 van Ons voormeld besluit wordt in plaats van „tot de tweede klasse en tot de derde klasse A" gelezen „en tot de tweede klasse". In het 2e lid van dit artikel wordt in plaats van „derde klasse B en tot de vierde klasse A" gelezen „derde klasse". In het 3e lid van dit artikel wordt in plaats van „vierde klasse B" gelezen „vierde klasse". Artikel 5. Met wijziging in zooverre van artikel 14 van Ons voormeld besluit worden de bedragen der vergoedingen voor verblijfkosten bepaald als volgt: voor de le klasse per etmaal op ƒ 11,50 „ „ 2e „ „ „ „ „ 10,50 „ „ 3e „ „ „ „ „ 9,50 „ „4e „ „ „ „.-.... „ 7,50 „ „ 5e „ „ „ „ „ 6,50 De vergoedingen over het daggedeelte en het nachtgedeelte van een etmaal worden bepaald als volgt: in het in het daggedeelte nachtgedeelte voor de le klasse per uur ƒ 0,31 ƒ 0,60 „ „2e „ „ „ „ 0,28 „ 0,55 „ „3e „ „ „ „ 0,25 „ 0,50 „ „4e „ „ „ „ 0,19 „ 0,40 „ „5e „ „ „ „ 0,16 „ 0,35 Het 3e lid van dit artikel wordt gelezen als volgt: „Indien eene reis om 8 uur des voormiddags of later doch niet na 5 uur des namiddags aanvangt en in den namiddag van denzelfden dag na 6 uur doch niet na 11 uur eindigt, wordt de vergoeding, waarop voor die reis vólgens dit artikel aanspraak bestaat, met 10 percent verhoogd, met verwaarloozing van breuken van een cent." 554 Wijziging reisbesluit 1916 Artikel 6. De in artikel 16bis van Ons voormeld besluit bedoelde vergoedingen worden vastgesteld op de volgende bedragen: voor de le klasse per etmaal op ƒ 7,90 „ „2e „ „ , n 7,20 „ „ 3e „ „ „ „ „ 6,50 „ „4e „ „ „ „ M 5,10 „ „5e „ „ „ „ fi 4,40 Artikel 7. Het eerste lid van artikel 17 van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: „Vergoeding wegens verblijfkosten wordt slechts voor % gedeelten verleend over het tijdvak, dat de belanghebbende meer dan 20, doch niet meer dan 40 achtereenvolgende etmalen verblijf heeft gehouden op dezelfde plaats buiten zijne woonplaats. Indien de belanghebbende meer dan 40 achtereenvolgende etmalen op bedoelde plaats verblijf heeft gehouden, wordt de vergoeding wegens verblijfkosten na het 40e etmaal slechts voor de helft verleend. In bijzondere omstandigheden kan het hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur, met medewerking van Onzen Minister van Financiën, de vergoeding volgens dit lid verhoogen tot ten hoogste het volle bedrag der vergoeding volgens artikel 14." Artikel 8. Het eerste hd sub d van artikel 28 van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: „d. militairen der zeemacht (uitgezonderd het machinistenpersoneel) beneden den rang van officier, de werklieden bij 's Rijks werven, maritieme inrichtingen en het betonningsmagazijn en het personeel bij het Loodswezen, voor zoover dit personeel niet gerangschikt is in een der klassen van dit besluit." Artikel 9. De vergoeding voor reis- en verblijfkosten wegens reizen, aangevangen vóór 1 Januari 1924, wordt berekend volgens de vóór dien datum geldende bepalingen. Onze Ministers zijn, ieder voor zooveel hem aangaat, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 8sten December 1923. WILHELMINA. De Minister van Financiën, h. colijn. Uitgegeven den zeventienden December 1923. De Minister van Justitie, heemskerk. ALPHABETISCH REGISTER. De cijfers verwijzen naar de bladzijden. A Aangetast vee. Verbod brengen van — op veemarkten of keuringen, tentoonstellingen of verkoopingen van vee 10, 46 Aangifte door eigenaar hengst 516, 520, 536 Aanvragen om pensioen . . . .135 - om décharge . . . 465, 466 Abonnementen op buitenlandsche nieuwsbladen en tijdschriften 119 Accijns op het geslacht van onteigend vee 471 Betaling — bij mond- en klauwzeer 473 Adresseeren van stukken .... 103 — van dienstbrieven. . . .104 Advertentiën. Plaatsing van — in de Staatscourant . . . .121 Bewijsnummers geplaatste — 436 Adviezen of afschriften. Overleggen van — .... 462, 463 Afgekeurd vleesch. Vernietiging of onbruikbaarmaking van 14, 57 Afgeroomde melk en karnemelk. Behandeling en vervoer van — 165, 167 Afmaaksysteem 38 Afmaken van een dolle hond of kat 11 Afvalproducten 42 Afzondering van vee 36 Algemeen reglement vervoer op spoorwegen .... 543, 548 Ambtenaar. Bekleeden wethouderschap door een — . . 131 Ambtenaren. Oprichting één korps - veeartsenijkundigen dienst 26 - Titels — veeartsenijkundigen dienst .... 28, 78 Benoeming, schorsing en ontslag van de — ... 78 - van den veeartsenijkundigen dienst 78 Ambtenaren. Aanwijzing — veeartsenijkundig Staatstoezicht 82 — Instructie — veeartsenijkundigen dienst .... 83 Archivalia. Vernietiging van — 128 Artikel 74 Veewet, uitvoering van — 350— 366, 368—370 Artikelen, afkomstig vee. In- en doorvoer van —320, 321,322 Automobiel. Vergoeding gebruik van eigen — . . 422, 423 Automobielen. Gebruik van — 421 B Bedrijfsschade. Vergoeding — in verband met mond- en klauwzeer 469 Belooning(en) onderzoek van voor uit-, in- en doorvoer bestemd vee 416 — Declaratiën — vee . . . 417 Bepalingen. Algemeene — . . 3, 27 Beperking van uitgaven . 425, 426 t Beroep afgekeurde hengst . . . .515 Bescherming van dieren .... 155 Besloten localen. Binnentreden van — .... 14, 59, 518 Besmettelijke veeziekte(n). Wering en bestrijding van — 4, 5, 34, 35 Opsomming van — . 4, 32 Kennisgevingen verschijnselen — .... 6, 36 - Maandelijksche opgaven van — 147, 148 - Verschijnselen — .... 170 - Zuinigheid bij toepassing maatregelen — 427 - Declaraties — 428 Besmettelijke ziekte. Maatregelen tot bestrijding — ... 6 — onder paarden van het leger 96, 99 - bij paarden . . . 150, 152 Besmetting. Maatregelen ter voorkoming - - 36, 170 Bestellijsten Rijksinkoopbureau 125, 126 ALPHABETISCH REGISTER Bestrijding hondsdolheid. Wering en — van honden en katten 10, 49 Bevoegdheid tot binnentreden door opsporingsambtenaren ... . 14, 58, 59, 518 - doen wegnemen, beletten of verrichten van hetgeen in strijd met de wet is gesteld 17, 64 Bewaarplaatsen van mest. Ontsmetting van — 8, 41, 176 Bewijs aangifte hengst . . 516, 536 Bewijsnummers geplaatste advertentiën 436 Bewijsstukken. Overlegging — . 435 Bezuiniging • . 424 Bezwaren tegen te bevelen of te nemen maatregelen ... 6 - tegen gemeenteverordening en op de veemarkten 30 Binnenkomende schepen. Doorvoer van vee op — . . 319 Binnentreden van besloten lokalen, erven en woningen 14, 58, 59, 518 Boekwerken. Aanschaffing Duitsche — 120 Brandmerk goedgekeurde hengsten .... 515, 529, 537 Briefport. Vrijstelling van — . 105 Buitenlandsche nieuwsbladen en tijdschriften. Abonnementen op - 119 Burgerwachten. Toetreding tot — 130 c Commissie(n) van advies .... 28 - idem veeartsenijkundig Staatstoezicht 81 - keuring hengsten . 513, 522 - van beroep 515 Correspondentie met Rijksinkoopbureau 127 Cursussen. Reglement en leerplan — in vee- en vleeschkeuring .... 295, 296, 300 D Décharge. Aanvragen om - 465, 466 Declaratieformulieren 404 Declaratiën belooningen onderzoek vee 417 besmettelijke veeziekten . 428 Leidraad opmaken — 446, 447, 452 | Declaratiën. Modellen — - . . . 452 - Onderzoek van — 460, 461 — aanvragen om décharge . 466 Declareeren van reiskosten . . . 409 Dekbewijs. Model — . . 516, 535 Dekboeken en dekbewijzen 515, 516, 529, 533 - Terugzending — . . . . 532 I Dekkingen van merriën. Van de zorg voor de — .... 513 | Departementen. Opheffing en wijziging van den naam van — 68, 71, 74 Dienstbrieven. Bestellen of afgeven — op Zondag 108 Inrichting, afmeting en vouwen van — .... 109 Dienststukken. Verzending — in verband met de Zondagsrust 107 — Verzendingskosten — . . 550 i Dieren. Bescherming van — . . 155 Diergaarden. Sluiting van — 5, 34 Directeur van den veeartsenijkundigen dienst .... 78 I Districten. Indeeling in 3, 28, 76 I Districtshoofd. Wie mede onder — wordt begrepen . 17, 65 — Vervanging — 549 Dolle hond(eri). Wat door — en katten wordt verstaan . 10, 11, 49 Afmaken van een — . . 11 Dolle kat(ten). Wat door — wordt verstaan 10, 11, 49 - Afmaken van een — . . 11 Dooden. Straffeloos — van honden en katten ... 12, 53 Doorvoer van vee op binnenkomende schepen. . . .319 Dourine. Onderzoek ingevoerde paarden (—) 318 Druk- en bindwerk. Uitvoering van — 122, 124 Duitsche tijdschriften en boekwerken. Aanschaffing van 120 E Eendaadsche samenloop .... 64 Eenheid van uitvoering .... 25 Eenhoevige dieren. In- en doorvoer van — . 310, 316, 317 Eigenaar hengst. Verplichtingen - 516, 532 Empiristen. Examenprogramma 264 556 ALPHABETISCH REGISTER 557 Entstoffen. Voorschriften gebruik sera en —. . . . 5, 34, 168 Levering van sera, — enz. 220 Enveloppen. Gebruik — . . . .110 Erven. Binnentreden van besloten lokalen en — 14, 59, 518 Examenprogramma Empiristen . 264 Examens aan de veeartsenijkundige hoogeschool 250,255, 256 F Formulieren. Ministerieele beschikking en — in-, dooren wederinvoer .... 35 G Gebouwen. Ontsmetting —-, terreinen'enz. . . . 8, 41, 176 Schade toegebracht aan — 9, 12, 45, 52 Gebruik van bijzondere vervoermiddelen 420 - van automobielen ... 421 - eigen rijwiel, motorrijwiel en automobiel . . 422, 423 Geheimmiddelen. Onderzoek van - 215 Geiten. Uierziekten bij — . . 219 Gemeenten, plaatsen enz. waar vleesch gekeurd kan worden 14, 57 , 351 Geneeskundigen. Wederzijdsche toelating van in grensgemeenten (NederlandBelgië) . . . 265, 267, 271 Wederzijdsche toelating van — in grensgemeenten (Nederland-Duitschland) 273 Geneeskunst. Uitoefening — in grensgemeenten (Nederland-Duitschland)275,280,283 Gereedschappen. Het reinigen en ontsmetten van — . . .181 Gestempelde handteekeningen . . 433 Gewapende macht. Inroeping hulp — 7, 40 Gezondheidstoestand. Zorg algemeenen — veestapel . 4, 30 Giroverkeer Nederlandsche Bank 379, 380 Goeden Vrijdag. Werken op — 118 Gratieverzoeken 154 Grensgemeenten. Wederzijdsche toelating van geneeskundigen in — (NederlandBelgië) . . . 265, 267, 271 Wederzijdsche toelating van geneeskundigen in — (Nederland-Duitschland) 273 Uitoefening geneeskunst in — (Nederland-Duitschland) .... 275, 280, 283 Groot-Brittannië en Ierland. Keuring vleesch voor — 57, 369, 370 H Handteekeningen. Gestempelde— 433 Heffing van recht van zegel . . 434 Hengst(en). Keuringen van 514, 526, 529 Voorschriften —keuringen 515, 526 - Brandmerk goedgekeurde 515, 529, 537 Keuringsbewijzen goedgekeurde — . 515, 529, 538 Bewijs van aangifte van een - 516, 536 - Premie voor — .... 531 Hengstveulendepót. Rijks... 518 Herkeuringen en buitengewone keuring van hengsten . . 529 Honden. Vastleggen of opsluiten van — -, katten of pluimvee 8 Afmaken, vastleggen of opsluiten van dolle — of katten 11, 51 - Straffeloos dooden van en katten 12, 53 Onschadelijk maken van afgemaakte — 175 Hondsdolheid .... 153, 192—198 Wering en bestrijding van — van honden en katten 10,49 Maatregelen bij van een hond of kat .... 11 - Aangifte — bij den burgemeester 11, 50 Wanneer honden en katten verdacht worden gevaar op te leveren voor verspreiding van — ■ 11, 50,183 - Burgemeester neemt voorloopige maatregelen bij — 11, 15 Maatregelen ter voorkoming bij 170 558 ALPHABETISCH REGISTER Hooger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs .... 230 Hoogeschool. Reglement veeartsenijkundige — 246 - Promotiën en examens aan de — 250 I Inbeslaggenomen vee. Teruggave — en andere voorwerpen en schadeloosstelling 17, 63 - Verkoop van — 474, 475, 476 Inbeslag genomen voorwerpen. Onschadelijk maken —- 16 Teruggave — 16 Verschil waardeering — 16 — worden gewaardeerd . . 16 Verkoop van — .... 477 Inbeslagneming van voorwerpen in bewaring stellen ... 15 - van vee en andere voorwerpen kennis geven . . 16 Inenting tegen vlekziekte. Verslag van de — 145 - van vee 168 Inrichtingen waarop de wet niet van toepassing is 17, 65, 205 Inroeping hulp gewapende macht 7, 40 Inspecteurs van den veeartsenijkundigen dienst . . 75, 79 Instructie ambtenaren veeartsenijkundigen dienst .... 83 - Rijkskeurmeesters ... 87 Rijkshulpkeurmeesters 91 In- en doorvoer van vleesch en andere voorwerpen . . 5, 35 - van vee en mest . 305, 306 - van eenhoevige dieren . 3i0, 316, 317 - artikelen, afkomstig van vee 320, 321, 322 - pluimvee 344 In-, door- en wederinvoer. Ministerieele beschikking en formulieren — ..... 35 Inwerkingtreding Veewet 18, 19, 444 - Paardenwet 1918 . 520, 521 J Jaarverslag. Veeartsenijkundig — 141, 142, 144 K Karnemelk. Behandeling en vervoer van — ... 165, 167 Katten. Vastleggen of opsluiten van honden, — of pluimvee 8 Wering en bestrijding van hondsdolheid van — 10, 49 - Afmaken, vastleggen of opsluiten van dolle honden of — 11, 51 Straffeloos dooden van honden en — ... 12, 53 - Onschadelijk maken van afgemaakte '— 175 Kenteekenen. Waarschuwingsborden en - 7, 37, 186, 187, 189 Kosten waarschuwingsborden en — .... 7, 38 - Stof, vorm, grootte, opschrift, wijze van plaatsing waarschuwingsborden en — 7, 38 Verwijderen van waarschuwingsborden en — 7, 40 - rechtsgevolgen verbonden 37 Keuring. Gemeenten waar — kan geschieden 13 van voor uitvoer bestemd vee en vleesch . 13, 53, 323 Vergoeding van de kosten van — 13, 54 vleesch. Tarief vergoeding kosten — 14, 57 - idem. Voorschriften omtrent plaatsen, tijden enz. van — .... 14, 57, 351 - idem voor Groot-Brittan- nië en Ierland 57, 369, 370 Vrijstelling van — ... 343 uitvoer bestemd vleesch. Vergoeding van de — . 497 - idem. Invordering vergoeding — 499, 501, 504, 508 - hengsten. Commissiën — 513, 522 - idem . . 514, 515, 526, 529 - idem. Herkeuringen en buitengewone — .... 529 Keuringen van vee. Verbod houden van — - 5, 34 — Verbod brengen van aangetast of verdacht vee op ...... 10, 46 Keuringsbewijs uitvoei vee naar bepaalde landen 13, 56, 342, 343 Keuringsbewijzen goedgekeurde hengsten . . 515, 529, 538 ALPHABETISCH REGISTER 559 Keuringsmerk uitvoer vleesch naar bepaalde landen 13, 56, 349 Kindertoeslag 442 Kleurstof, stempel- of tatoeëer- merken 57, 366 Konijnenteelt 48 Korting voor spoedige betaling . 431 Kwiteering bij procuratie .... 433 L Ladingsterreinen van spoor- en tramwegen. Het reinigen en ontsmetten van — .181 Landbouwonderwijs. Hooger — 230 Lastgever wordt beschouwd als dader 15, 60 Leerplan cursussen in vee- en vleeschkeuring . . . . . 300 Legerpaarden. Besmettelijke ziekte onder — .... 96, 99 - Ziekten onder —. . . .151 Leidraad opmaken declaratiën . 446, 447, 452 Lokalen. Binnentreden van besloten— en erven 14, 59, 518 M Maandstaten besmettehjke veeziekten 148 gedane ontvangsten 479, 481, 484 Maatregelen tot bestrijding besmettelijke ziekte. Waar — in kunnen bestaan . 6 Voorloopige — ter voorkoming van besmetting . 36 Melk en zuivelproducten. Verkoop, aflevering en vervoer van — bij dreigen enz. besmettelijke veeziekte 4, 33 — Behandeling van — . . 164 — Behandeling en vervoer van afgeroomde — 165, 167 — Onderzoek — en slijm op tuberkelbacillen . . .212 — en melkproducten. Onderzoek van — 216 Merken en voorbehoedende behandeling van vee . . 5, 33 — van ziek, verdacht en hersteld vee 7 — Voorschriften omtrent de wijze van —. . 14, 57, 362 Merriën. Dekking van — . . .513 - Premie voor — .... 531 Mest. Ontsmetten bewaarplaatsen van — 176 In- en doorvoer van—305,306 Middelen tot ontsmetting. Burgemeester zorgt, dat — aanwezig zijn 7, 39 - van vervoer. Reinigen en ontsmetten openbare — 174 Miltvuur. Opgave gevallen van — 146 Miltvuurserum. Verstrekking van 224 - in depót 225 — Gebruiksaanwijzing voor . . 226 Ministeries. Opheffing en wijziging van den naam van — 68, 71, 74 Misbruik van portvrijdom . . . 106 Model dekbewijs .... 516, 535 - muilkorf. . 190 Modellen van voor uitvoer bestemd vee 330 — declaratiën 452 betaling enz. kosten veeartsenijkundig onderzoek bij uit-, in- en doorvoer van vee 488 - invordering vergoeding keuring van voor uitvoer bestemd vleesch . . 501, 505 keuringsbewijzen goedgekeurde hengsten . 529, 538 Mond- en klauwzeer 149 - Afmaking bij — .... 32 en vlekziekte 32 Vergoeding bedrijfsschade in verband met — ... 469 - Betaling accijns bij — . 473 Motorrijwiel. Vergoeding gebruik eigen — 422 Muilkorf. Model — 190 Muilkorven. Bevel tot — 12, 52, 53 Mutatierapporten. Inzending — tijdelijk personeel . . . 439 N Nieuwsbladen. Abonnementen buitenlandsche — . . .119 O Onbruikbaarmaking afgekeurd vleesch 14, 57 - van vleesch. Voorschriften omtrent — . . 14, 57, 355 560 ALPHABETISCH REGISTER Onderzoek melk en slijm op tuberkelbacillen 212 bij uit-, in- en doorvoer van vee. Kosten — 486, 488 - Tarief tot heffing vergoeding kosten van — ... 496 Onderzoekingen aan de Rijksseruminrichting 213 Ongeschikt bevonden vleesch. Nader onderzoek van voor uitvoer — 13, 57 Onschadelijk maken ziek en verdacht vee enz 7, 40 - op naastbijgelegen terrein 11, 52 - van afgemaakte honden en katten 11, 52 inbeslaggenomen voorwerpen 16 Onteigend vee. Accijns op het geslacht van — 471 Onteigening. Algemeene opmerking schadeloosstelling en - 43 Ontslag tijdelijk personeel 137,138,139 Ontslagaanvrage door ondergeschikt personeel . . . .136 Ontsmetting. Burgemeester zorgt, dat middelen tot — aanwezig zijn 7, 39 - gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest en roerende voorwerpen . 8, 41 - Verrekening kosten van — 8, 41 - Maatregelen van — . . 39 - veemarkten 41 Ontsmettingsmiddelen. Verrekening kosten — . . . . 7, 40 Ontvangsten. Maandstaten gedane — . . . . 479, 481, 484 Openbare middelen van vervoer. Reinigen en ontsmetten — 4, 31 Openbare verkoopingen onteigende roerende goederen ... 93 Opsluiting. Vastlegging of — van honden, katten of pluimvee 8 Opsporingsambtenaren . 14, 58, 518 Opstallen van vee. Schadevergoeding — 470 Opzeggingstermijn ontslag tijdelijk burgerpersoneel. . . 139 Opzichters veeartsenijkundigen dienst 81 P Paarden. Besmettelijke ziekte en ziekten onder — van het leger 96, 99, 151 Besmettelijke ziekten bij — 150, 152 — Onderzoek ingevoerde — (dourine) 318 Paardenartsen. Uitoefening veeartsenijkundige praktijk door — .287 Paardenfokkerij. Wat de Staatszorg voor de — omvat . 513 - Subsidiën voor de — 516, 531 Paardenstamboeken . . . 517, 518 Paardenwet 513—520 - Inwerkingtreding — 520, 521 Uitvoering — . . 522—534 Paaschzaterdag als gewone Zaterdag beschouwd . . . .118 Pensioen. Aanvragen om — . . 135 Plaats voor onschadelijk maken van voorwerpen . . . . 8, 41 Plaatsen en tijden van keuring. Voorschriften omtrent — van vleesch . . 14, 57, 351 Plaatsvervangende inspecteurs van den veeartsenijkundigen dienst 80 Pluimvee. Vastleggen of opsluiten van honden, katten of — 8 Pluimveewet 344 Pluimveeziekten. Wet tot wering van besmettelijke — . . 344 Portvrijdom 105 - Misbruik van — .... 106 Postgiro. Betalingen per — . . 378 - Kennisgevingen — ... 485 Premie(n) en bijdragen van paarden 517, 518, 531 - voor hengsten ..... 531 - voor merriën 531 Premiekeuringen hengsten. Kosten 531 Procuratie. Kwiteering bij — . 433 Promotiën en examens aan de veeartsenijkundige hoogeschool 250 Provisorische wetskracht. Algemeene bestuursmaatregel met — 48 Q Quitantie met stempelafdruk 432 , 433 ALPHABETISCH REGISTER 561 ALPHABETIS R Rechtsgevolgen waarschuwingsborden en kenteekenen . 37 Regeeringsgesprekken 112 -■ Tijdelijke — . 112, 113, 114 Regeeringstelegrammen 116 Reglement voor de Rijksseruminrichting 208 — veeartsenijkundige hoogeschool 246 - cursussen in vee- en vleeschkeuring . . 295, 296 - Algemeen — vervoer op spoorwegen . . . 543, 548 Regelingscommissiën. Provinciale 514, 517, 525 Registratierecht. Vrijstelling van 17, 519 Reisbesluit 1916 381 Wijziging en aanvulling — 396, 400, 403, 552 Reisdeclaratiën. Inzending — 376, 377 van plaatsvervangende districtsveeartsen .... 408 Reis- en verblijfkosten. Vergoeding voor — 381 Reiskosten. Vergoeding wegens - 405 Declareeren van — . . 409 — bij sollicitatie. Vergoeding 440 Reizen buiten het ambtsgebied . 418, 419 Rekeningen en verantwoordingen. Inzending ontvangsten 507 Roerende voorwerpen. Ontsmetting van — 8, 41 Rijkshulpkeurmeesters. Instructie voor de — 91 Rijksinkoopbureau. Bestellijsten 125, 126 — Correspondentie met — . 127 Rijkskeurmeester(s) 80 , — Instructie voor de — . . 87 Rijwiel. Vergoeding gebruik van eigen — 422 s Schade toegebracht aan gebouwen , of terreinen . 9, 12, 45, 52 — door voorbehoedende behandeling enz 9, 46 Schadeloosstelling afmaking van verdacht of ziek vee 8, 43, 467 - van vernietiging besmette voorwerpen 9, 43 — Verschil bedrag der — 9, 45 - Algemeene opmerking — en onteigening 43 —en. Betaling der — . . . . 44 - Wijze van betaling der — 45 Schadevergoeding voor hond na afmaking 51 - voor opstallen van vee . 470 Schapen. Uierziekte bij — . .219 Schorsing veemarkten, sluiting diergaarden, verbod houden tentoonstellingen, verkoopingen enz. . . 5, 34 Schrijfloon 464 Schuldvorderingen. Indiening van - 373 Sera en entstoffen. Voorschriften gebruik — 5, 34 Levering van — . . . . 220 Seruminrichting. Reglement Rijks- — ....... 207, 208 Onderzoekingen aan de Rijks— . 213 Slachten. Voorschriften wijze van — 14, 57, 351 Slijm. Onderzoek melk en — op tuberkelbacillen . . . .212 Smetstof." Maatregelen voorkoming verspreiding — 17, 65, 170, 206 Smetstof dragers. Weren van — 38 Sollicitatie. Vergoeding reiskosten bij — 440 Spoorwegen. Verzoek van toegangsbewijs voor — . . 129 Algemeen reglement vervoer op — ... 543, 548 Staat waarin vleesch ter keuring aangeboden en voor uitvoer ingeladen wordt . . 14, 57, 354 Stallen van vee. Schadevergoeding — . 470 Stamboekcommissiën .524 Stamboeken paarden . . . 517, 518 Stempel- of tatoeëermerken . 57, 364 Stempelmerk varkensvleesch 57, 368 Sterilisatie. Voorschriften omtrent — van vleesch 14, 57, 355 562 ALPHABETISCH REGISTER Strafbaar gestelde feiten. Hoe — worden beschouwd ... 17 Strafbaarheid. Uitsluiting der — 15, 60 Subsidiën paardenfokkerij 516, 531 T Tarief tot heffing vergoeding kosten van onderzoek . . . 496 Tatoeëermerken 57, 364 Te koop aanbieden enz. van ziek of verdacht vee verboden 8, 42 Telegrammen. Beknoptheid — .115 Tentoonstellingen. Verbod houden van — van vee ... 5, 34 Verbod brengen van aangetast of verdacht vee op 10, 46 Terreinen. Ontsmetting gebouwen, — enz. . . 8, 41, 176 — Schade toegebracht aan — 9, 12, 45, 52 Teruggave in beslag genomen vee en andere voorwerpen en schadeloosstelling 16, 17, 63 Titel wet . 18, 66 Toegang. Weigering — binnentreden besloten erven enz. 14, 59, 518 Toegangsbewijs voor spoorwegen. Verzoek — 129 Traktement bij ziekteverlof . . . 441 Tuberculeuse runderen. Vergoeding ter slachting overgenomen — 468 Tuberculose. Verleenen van steun aan maatregelen tot bestrijding van — . . 10, 47 Bestrijding van — onder rundvee 199 - Onthouding goedkeuring in geval van — .... 369 Tuberkelbacillen. Onderzoek — in slijm of melk 212 Tijdelijk burgerpersoneel. Opzeggingstermijn ontslag — .139 Tijdelijk personeel. Ontslag — . 137, 138 - Inzending mutatierapporten - - 439 Tijden, plaatsen enz. van keuring. Voorschriften omtrent — van vleesch . . 14, 57, 351 Tijdschriften. Abonnementen buitenlandsche — 119 - Aanschaffing Duitsche — 120 u Vierziekten bij schapen en geiten 219 Uitgaven. Beperking van — 425, 426 Uitoefening geneeskunst in grensgemeenten (NederlandDuitschland) 275, 280, 283 — veeartsenijkundige praktijk door paardenartsen . 287 Uit-, in- en doorvoer van eenhoevige dieren 317 — bestemd vee. Belooning onderzoek voor — . '. . 416 — idem. Declaratiën belooningen onderzoek van voor — . 417 — van vee. Betaling enz. van kosten veeartsenijkundig onderzoek bij — . 486, 488 Uitvoer vee en vleesch. Keuringsbewijs en -merk — naar bepaalde landen 13, 56, 342, 343, 349 — ongeschikt bevonden vleesch. Nader onderzoek van voor — .... 13, 57 — van vee. Algemeene opmerkingen omtrent — . 54 - idem. Buitenlandsche regelingen van — .... 55 — bestemd vleesch. Vergoeding keuring voor — . . 497 Uitvoering. Eenheid van — . . 25 Uitvoerverbod vleesch. Ontheffing - 13, 56, 367 Uitzenden detachementen als hulp-marechaussee ... 94 V Vacantieregeling. Jaarlijksche — 132 Vacatiegelden 413, 415 Varkensvleesch. Stempelmerk — 57, 368 Vastlegging of opsluiting van honden, katten of pluimvee . 8 Vee. Wat door — verstaan wordt 4,29 — Voorbehoedende behandeling en merken van — 5, 33 — Wat door ziek en verdacht — wordt verstaan . . 5, 35 - Merken van ziek, verdacht en hersteld — . . 7 Verbod vervoer van ziek of verdacht — 8 Vervoer van — enz. verboden 8, 42 ALPHABETISCH REGISTER 563 Vee. Verbod te koop aanbieden, verkoopen of afleveren van ziek of verdacht — . . 8, 42 — Schadeloosstelling afmaking verdacht of ziek — 8, 43, 467 Verbod brengen van aangetast of verdacht — op veemarkten of keuringen, tentoonstellingen of verkoopingen van — . 10, 46 Keuring van voor uitvoer bestemd — .... 13, 53 Voorschriften omtrent wijze van slachten van — enz 14, 57, 351 - Inenting van — . . . .168 Onschadelijk maken van ziek en verdacht — . . 175 Bestrijding van tuberculose onder — 199 In- en doorvoer van — 305, 306 - Doorvoer van — op binnenkomende schepen . . 319 Keuring van voor uitvoer bestemd — 323 Verkoop van in beslag genomen — . . 474, 475, 476 Veeartsen. Aflevering van vergiften door — 291 Veeartsenijkundig jaarverslag 141, 142, 144 Veeartsenijkundig onderwijs. Hooger —- 230 Veeartsenijkundig onderzoek. Betaling en verantwoording van kosten — . . 486, 488 Veeartsenijkundig Staatstoezicht. Wat het — omvat . . 3, 27 - Inrichting vroeger — . . 25 Veeartsenijkundige hoogeschool. Reglement — 246 - Promotiën en examens aan de — . . . . . . . 250 Veeartsenijkundige politie ten opzichte van paarden van het leger 96, 99 Veeartsenijkundigen dienst. Organisatie — .... 3, 27, 67 — Wetenschappelijke inrichtingen — 3,.'29 - Oprichting één korps ambtenaren — 26 - Titels van de ambtenaren der — 28 Veeartsenijkundigen dienst. Benoeming Inspecteur — . , . 75 - Missive' aan de inspec- ' teurs — 86 Veeartsenijkunst. Wet regeling uitoeféning der — ... 259 Vee- en vleeschkeuring. Reglement en leerplan cursussen in — 295, 296, 300 Veemarkten. Verbod houden van — 4, 30 Verordeningen op de — 4, 30, 159, 161, 162 . — Schorsing van — . . 5, 34 Verbod brengen van aangetast of verdacht vee op — 10, 46 Bezwaren op de — ... 30 - Ontsmetting — .... 41 Veeopzichters tot bijstand districtsveeartsen 92 Veestapel. Zorg algemeenen gezondheidstoestand — . 4, 30 Veewagens. Het reinigen en ontsmetten van — .... 181 Veewet. Overtreding —, tevens overtreding belastingwet 17, 64 Inwerkingtreding der — 18, 19, 444 Betaling kosten ingevolge de — 444 Veeziekten. Wering en bestrijding van besmettelijke — 4,5,34,35 Opsomming van besmettelijke — 4, 32 - waarop de bepalingen van toepassing kunnen worden verklaard 9, 46 Voorschriften andere — 10 Uitzenden detachementen als hulpmarechaussee — 94 Maandelijksche opgaven van besmettelijke — 147, 148 Onderzoek water in verband met — 217 Verantwoording en tekening. Inzending — ontvangsten 507 Vereenvoudigden vorm van — . 509 Verbeurdverklaring van na inbeslagneming aan belanghebbende teruggegeven voorwerpen 16 - van voorwerpen bij veroordeeling 16 564 ALPHABETISCH REGISTER Verbod verlaten gebouw enz., waar kenteeken is geplaatst dan na ontsmetting . 7, 39 Verdacht vee. Wat door — verstaan wordt 5, 35 Verbod vervoer van ziek of 8 Verbod te koop aanbieden, verkoopen of afleveren van ziek of — 8, 42 - Schadeloosstelling afmaking .... 8, 43, 467 — Verbod brengen van — op veemarkten of keuringen, tentoonstellingen of verkoopingen van vee 10, 46 - Onschadelijk maken van 175 Verduurzaamd vleesch. Uitvoer — 13, 56 Vereenigingen, welke een openbaar paardenstamboek hebben aangelegd 515, 530 Vergiften. Lijsten van — ... 289 — Aflevering van — door veeartsen 291 Vergoeding kosten voorloopige ontsmettingsmaatregelen . 37 — gebruik van bijzondere vervoermiddelen .... 420 — gebruik eigen rijwiel enz. 422, 423 — Invordering — keuring van voor uitvoer bestemd vleesch . 499, 501, 504, 508 Verhuiskosten 438 Verkoop in beslag genomen vee 474, 475, 476 - voorwerpen 477 Verkoopingen. Verbod houden van —- van vee ... 5, 34 — Verbod brengen van aangetast of verdacht vee op - 10, 46 — Openbare — onteigende roerende goederen . . . 93 Verlofregeling. Jaarlijksche — . 132 Vernietiging afgekeurd vleesch 14, 57 — van vleesch. Voorschriften omtrent — . . 14, 57, 355 — in beslag genomen vee en voorwerpen kennis geven 16 Verordeningen op de veemarkten 4, 30, 159, 161, 162 — Bezwaren tegen gemeente— 30 Verplaatsingskosten. Vergoeding voor — 437 Verschil van meening over de waardeering 9 waardeering inbeslaggenomen voorwerpen .... 16 Verschijnselen besmettelijke veeziekte. Kennisgevingen — 6,36 Verslag van de inenting tegen vlekziekte 145 — Beknopt — regelingscommissiën 525 Vervallen wetten . 17 Vervoer voorwerpen. Verboden — van of naar gebouwen enz., waar kenteeken is geplaatst 7, 39 — verboden van ziek of verdacht vee 8 —- van vee, vleesch enz. en voorwerpen welke dragers van smetstof zijn ... 8, 42 — van afgeroomde melk en karnemelk .... 165, 167 — op spoorwegen. Algemeen reglement — . . 543, 548 Vervoermiddelen. Vergoeding gebruik van bijzondere .— 420 Vleesch. Wat door — verstaan wordt 4, 29 — In- en doorvoer van — en andere voorwerpen 5, 35 — Vervoer van — enz. verboden 8, 42 — Keuring van voor uitvoer bestemd — .... 13, 56 — Ontheffing uitvoerverbod van .... 13, 56, 367 — geschikt bevonden als voedingsmiddel .... 14, 57 - ongeschikt bevonden als voedingsmiddel. . . 14, 57 — Gemeenten, plaatsen enz. waar — gekeurd kan worden 14, 57, 351 — Invordering vergoeding keuring voor uitvoer bestemd — 499, 501, 504, 508 Vleeschkeuring. Reglement en leerplan cursussen in veeen — . . . . 295, 296, 300 Vlekziekte. Mond- en klauwzeer en — 32 Verslag van de inenting tegen — 145 Vogelcholera en vogelpest ... 47 ALPHABETISCH REGISTER Vogeltuberculine. Levering van — 223 Voorbehoedende behandeling en merken van veé ... 5, 33 Voorwerpen. In beslag genomen — in bewaring stellen . 15 - Inbeslaggenomen — worden gewaardeerd .... 16 — Verbeurdverklaring van — bij veroordeeling .... 16 — Teruggave inbeslaggenomen — en schadeloosstelling 17, 63 — Verbod vervoer — ... 172 - Onschadelijk maken van besmette — 175 — Ontsmetten van roerende — 176 Verkoop van in beslag genomen — 477 Vorderingen over 1915. Inzending van — 375 - Dubbele betaling van — 410 Vrijstelling van briefport . . . .105 w Waardebepaling ziek of verdacht vee 9, 44 Waar deer ing. Verschil van meening over de — .... 9 — door deskundige .... 9 — Verrekening der — met eigenaar 9, 45 — Verschil — inbeslaggenomen voorwerpen .... 16 — in beslag genomen vee en voorwerpen kennis geven 16 Waarschuwingsborden en kenteekenen 7, 37, 38, 186, 187, 189 — Stof, vorm, grootte, opschrift, wijze van plaatsing — 7, 38 Verwijderen van — . 7, 40 geen rechtsgevolgen verbonden 37 Water. Onderzoek van — in verband veeziekten .... 217 Wering en bestrijding van besmet- tehjke veeziekten . . 4, 5, 34 van hondsdolheid van honden en katten .. 10, 49 Wetenschappelijke inrichtingen ten dienste van den veeartsenijkundigen dienst . . 3, 29 - Aanwijzing — 203 Wethouderschap. Bekleeden - door ambtenaren .... 131 Woningen. Binnentreden van — 14, 59, 518 z Zegel en registratie. Vrijstelling van — 17, 519 Zegelrecht. Heffing van — ... 434 Ziek vee. Wat door — verstaan wordt 5, 35 Verbod vervoer van — of verdacht vee .... 8 Verbod te koop aanbieden, verkoopen of afleveren van — of verdacht vee 8, 42 - Schadeloosstelling afmaking — . . . . 8, 43, 467 Onschadelijk maken van verdacht en — 175 Ziekten. Voorschriften andere — 10 — onder legerpaarden . . . 151 Ziekteverlof. Traktement bij — 4,41 Zondag. Bestellen of afgeven dienstbrieven op — . . 108 Zondagsrust. Verzending dienststukken in verband met de — 107 Zorg algemeenen gezondheidstoestand veestapel . . 4, 30 Zuinigheid bij toepassing maatregelen veeziekten . . . 427 Zuivelproducten. Verkoop, aflevering en vervoer van melk en — bij dreigen enz. besmettelijke veeziekte 4, 33 Verwerking van — . . .163 565 I