KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0623 4246 DE BUITENLANDSCHE POLITIEK VAN HET BRITSCHE RIJK VAN OMSTREEKS 1870 TOT 1914 Ilg . DOOR Dr. H. BRUGMANS HOOGLEERAAR AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM VOOR HET NEDERLANDSCH COMITÉ TOT ONDERZOEK VAN DE OORZAKEN VAN DEN WERELDOORLOG UITGEGEVEN DOOR A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ- LEIDEN 1926 HET NEDERLANDSCH COMITÉ TOT ONDERZOEK VAN DE OORZAKEN VAN DEN WERELDOORLOG IS VOORNEMENS NAAST DEZE VERHANDELING VAN PROF. BRUGMANS OOK NOG EEN AFZONDERLIJK WERK, GEHEEL GEWIJD AAN HET ONTSTAAN VAN DÉN OORLOG, HET LICHT TE DOEN ZIEN. VOORREDE Ter inleiding tot de beschrijving van de Britsche buitenlandsche politiek van omstreeks 1870 tot 1914 heb ik slechts weinig te zeggen. Alleen dit, dat ik zorgvuldig ernaar heb gestreefd om mij te bepalen tot de hoofdzaken of liever tot de hoofdlijnen, waarlangs die politiek ^ van het Britsche rijk zich heeft ontwikkeld. Dat daarbij van ongeveer 'alle andere staten en volken van den aardbol voortdurend sprake moest zijn, spreekt bij een zoo uitgebreid rijk wel van zelf. Dat dan ook de buitenlandsche verhoudingen en zelfs de binnenIandsche toestanden in Europeesche en buiten-Europeesche landen meer dan eens moesten worden onderzocht en besproken, ligt voor de hand. Ik meen evenwel in dezen de noodige beperking te hebben betracht, daar natuurlijk de buitenlandsche'politiek van Engeland de hoofdzaak moest blijven. In ieder geval heb ik naar zoodanige beperking gestreefd en zoo de eenheid in de voorstelling en uitbeelding der historische stof trachten te bewaren. Of mij dat is gelukt, moge de welwillende lezer beoordeelen. AMSTERDAM, Augustus 1926 H. BRUGMANS EERSTE HOOFDSTUK. In en om 1870. Voor Engeland is 1870 een veel minder insnijdend jaar in zijn politieke geschiedenis dan voor het overige Europa. Hier is 1865, het Jaar van den dood van lord Palmerston, veel meer de aanvang y*n een nieuwe periode. Niettemin is ook 1870 voor Engeland van groot gewicht geweest, omdat het toen, eigenlijk voor het eerst, zijn houding had te bepalen in een groot conflict in West-Europaj waarbij zijn eigen belangen in hooge mate waren betrokken. DeJ Britsche regeering stond waarlijk in 1870 voor moeilijke problemen. Leider der regeering was sedert 1868 de groote liberale staatsman Gladstone. William Ewart Gladstone was reeds sedert jaren een man van beteekenis in het politieke leven. Hij was uit een Schotsch geslacht den 29en December j.809 te Liverpool geboren. Reeds in 1832 werd hij te Newark als^brjj^candidaat in het eerste reformparlement gekozen ; sedert had nrjaoor alle wisselingen van den tijd heen haast onafgebroken zijn zetel in Westminster behouden. Niet steeds evenwel voor hetzelfde district en ook niet steeds aan dezelfde zijde van den speaker. Zijn naaiden speech, 3 Juni 1833 uitgesproken, wekte al dadelijk groote verwachtingen; hij ontwikkelde een gematigd hervormingsprogramma, zoowel-politiek als-sociaal. Zoo kon het gebeuren, dat hij reeds in 1834 in het eerste ministerie-Peel werd benoemd tot ondersecretaris van k^Qiüfin.- In 1841 werd hij vice-president van den board of trade en tevens muntmeester, in Mpi t8/< 1 nresident van den genoemden board; daarmede deed h eerst zijn intrede in het kabinet. In December 1845 w . t^atssecretaris van koloniën, maar verloor door deze beu ■' ;jn zetel in het lagerhuis, zoodat hij de groote vrijhan- d ' van 1846 niet heeft kunnen bijwonen. Toenmaals niel etreden, werd hij het volgende jaar tot lid van het mg azen door de universiteit van Oxford. In 1852 werd h ig herkozen ; in December van dat jaar nam hij zitting ii :-ministerie-Aberdeen als kanselier van de schatkist. A deed hij zich kennen als een beleidvol en voorzichtig Pnu ;» jovendien groote hervormingsplannen kon ontwerpen. E mlandsche politiek. i 2 De Kernoorlog belette hem evenwel die plannen uit te voeren, wat hem zeer versterkte in zijn- pacifistische neigingen. Ook' omdat hij dezen oorlog noodeloos en nutteloos achtte, trad hij in Januari 1855 af als minister. Zijn zitting in het coaütie-ministerie had hem evenwel de zekere overtuiging gegeven, dat een man van zijn beginselen niet in de Tory-partij thuis hoorde, maar in de rijen der»Whigs. Daartoe droeg ook bij zijnjgjjhandelspolitiek, die onder de Tories slechts door de Peehtes werd verdedigd; vrijheid op maatschappelijk gebied achtte Gladstone een hoog Redelijk ideaal, waarmede hij bij de Manchester school alleen ten volle thuis was. Zoo werd hij met een overgang, dié in Engeland niet ongewoon is, van Tory Whig. Als zoodanig nam hij dan ook in Juni 1859 zitting in het ministerie-Palmerston als kanselier van de schatkist. Hij nam toen zijn vroegere plannen weer op en deed tal van belastinghervormingen door het parlement aannemen. Ook begon hij in deze dagen een campagne voor. uitbreiding van het kiesrecht, die den ouden Palmerston maar half aangenaam was. Stellig in verband met zijn kiesrechtplannen werd Gladstone bij de verkiezingen van 1865 door de univérsiteit van Oxford niet herkozenbij de aanvullingsverkiezingen werd hij evenwel door Zuid-Lancashire in het parlement gebracht. Na den dood van Palmerston werd Gladstone met behoud van zijn ambt van kanselier van de schatkist leider van het lagerhuis. Zonder den titel was hij reeds toen de premier. De officieele premier werd de oude lord John Russell. Maar reeds in Juli 1866 bezweek het liberale ministerie onder den last van een niéuw Jgfor^-taU. Een conservatief rninisterie-Derby trad op, dat wel in 1867 een kieswet wist tot stand te brengen, maar reeds het volgende jaar ten val kwam. Toen droeg de koningin aan Gladstone de vorming van een kabinet op; hij slaagde boven verwachting. Hij was voor zulk een taak bij uitnemendheid geschikt. Gladstone was een van die weinige staatslieden, die een hoog idealisme weten te vereenigen met uitnemende vaardigheid in het behandelen van staatszaken. De geestelijke, zedelijke en stoffeüjke verheffing van Engeland en door Engeland van de menschheid is steeds zijn levensdoel geweest; daaraan was zijn geheele staatkundige werkzaamheid •ondergeschikt. lVandaar dan ook, dat zijn politiek in verschillende perioden zulkevërschillen^f~vfirrnpTi kon aannemen. Gladstone's hoog idealisme vond uiting in een zoowel meesleepende als overtuigende welsprekendheid; zelden heeft een wetgevende vergadering een man van zoo fijne en waardige welsprekendheid in haar midden geteld. Zijn indrukwekkende figuur, zijn zilveren stem, zijn even levendig als plechtig gebaar, de consequente opbouw van zijn rede, de indrukwekkendheid van zijn taal en stijl, de gloed van zijn peroratie — alles werkte bij dezen man mede om hem te maken tot den meest beproefden leider van het lagerhuis. Maar bovendien was Gladstone een man van de wetgevende prac- 3 tijk als weinig anderen; hij kon wetten, ordonnantiën, regelingen m elkander zetten met practisch beleid. Zoo is het te verklaren dat Gladstone lange jaren onbetwist het meesljnvloedrijke lid van" het lagerhuis was hetzij hij in de regeering zat, hetzfj~~mT~HTH^s loyale oppositie aanvoerde. J De leider der conservatieven in het lagerhuis was het hoofd der oppositie, Benjamin Disraeli, die in het ministerie-Derby kanseher van de schatkist was geweest. Een staatsman van beteekenis maar van minder geestelijke en wellicht ook zedelijke gaafheid dan" zrjn groote tegenstander Gladstone. Benjamin Disraeli was iets ouder dan Gladstone ; hij was den 2i«> December 1804 te Londen geboren Van joodsche afkomst, werd hij in 1817 tegehjk met zijn vader gedoopt. Hij was journalist en literator; door zijnroman Vivian S'w Tf t5 t0t *?27 ^erscheen' we'd hij Plotseling populair. Hij bleef dat ook na volgende publicaties, ook op politiek gebied. Reeds m 1832 had hij zich met een democratisch-amservatief program gemengd in den grooten strijd over de reform-bill. Toch werd L68184 ™ 1837 P het lagerhuis gekozen als conservatief - men vertrouwde hem met geheel, een argwaan, die in hoog-conservatieve krmgen eigenlijk nooit geheel is verdwenen. Vandaar dan ook, dat hij bij zijn eerste optreden in Westminster met spot en hoon werd begroet, ook door zijn eigen partij. Maar zijn felle eerzucht dreef hem steeds vooruit; met lord Manners en anderen vormde hij een groep van jonge Tories,_wierJeid£r_hjj spoedig weï-; m brochures en zelfs in romans zette hij de beginselen der partij, die zich die van Jong Engeland noemde, uiteen. Hij was een man van een zeer vluggen geest, van een ongeloofelijke spankracht bovendien een man van de practische politiek, die mogelijkheden" wist te zien en uitwegen wist te scheppen, een handig tacticus die zijn eigen fouten even slim wist te bedekken als dié van zün tegenstanders onbarmhartig bloot te leggen. Disraeli was een man die meer ontzag en zelfs vrees inboezemde dan sympathie en waardeering Zonder hem geheel te vertrouwen, kwarn men toch altijd weer bij hem, omdat men hem steeds weer noodig had. Zoo kwam hg m Februari 1852 in de regeering onder lord Derby als kanseher van de schatkist. Maar reeds zijn eerste begrooting, door Gladstone die Disraeli altijd min of meer als een poütiek avonturier heeft beschouwd, fel bestreden, werd verworpen; met het ministers trad hij m December 1852 af. Eerst in Februari 1858 kwamen Y^S we6r1aan de regeering ; ook in dit tweede ministerie-Derby werd Dreraeli kanselier van de schatkist. Hij had dezen keer meer •ucces dan in zijn vorige functie ; hij was het, die de toelating van Je Joden tot het lagerhuis heeft weten door te zetten. Maar ook nu werd hg noodlottig voor zijn kabinet ; in 1859 bracht hij met een . nieuw reform-bill opnieuw het ministerie ten val Zeven jaren bleef Disraeli buiten de regeering. Tot zijn groote ergernis werd hg door de liberalen in deze da|en nauwelijks au 4 sérieux genomen, wat den plitieken strijd zeer verbitterde. Maar Disraeli zette door en bleef van de conservatieve partij de leider in het lagerhuis. Géén wonder dat, toen het kabinet-Russell in het voorjaar van 1866 viel en lord Derby in Juli als premier optrad, Disraeli opnieuw kanselier van de schatkist werd. Ook nu kon men hem niet missen. Van de andere rninisters van dat kabinet moet alleen nog worden genoemd de minister voor Indië, lord Cranbourne. De laatste had zich als lord Robert Cecil in de laatste jaren in het lagerhuis onderscheiden als een der heftigste sprekers, wiens bijtende polemiek het ministerie en vooral Gladstone persoonlijk bijzonder onaangenaam was. Lord Robert Cecil was ongetwijfeld een man van groote politieke en aclministratieve talenten. Gesproten uit een oud geslacht van groote staatsüeden — lord Burghley is de voorvader, op wien de Cecils groot gaan — was hij in de conservatieve politiek gemakkelijk een man van aanzien en invloed geworden. Zijn felle heftigheid en scherpe uitvallen maakten hem gevreesd, zelfs bij zijn eigen partij. Maar dat hij niettemin een staatsman van beteekenis was, zou hij later toonen, toen de heete driften der jeugd waren uitgewoed en de bedaarde zekerheid der ervaring hem bezette. Want het is deze lord Cranbourne, dié als lord Robert Cecil zooveel opschudding verwekte, maar die vele jaren later als lord Salisbury meer dan eens in gevaarvolle tijden de regeering in handen heeft gehad en met wijs beleid, gesteund door beproefde ervarng, het staatsschip heeft gestuurd om ondiepten en klippen heen. Maar een tegenstander van Gladstone is hij steeds gebleven ; Gladstone heeft hem de felle uitvallen van zijn jeugd eigenlijk nooit vergeven. Het was van den aanvang af duidelijk, dat het ministerie-Gladstone ook in verband met de sterke uitbreiding van het lriezerscorps een werkeÜjk hei^orrnmgsministerie moest en ook wilde zijn. Van de medewerkers van Gladstone zijn te noemen John Tjrjghi, de president of the board of trade, lord '^flieoifo1 de minister van buitenlandsche zaken, lord Granville, le minister van koloniën, de hertog van Argyll, de minister voor Indië. Dit kabinet, dat zes 'aren heeft geregeerd, is het hervormingsministerie bij uitnemendheid geweest. De Iersche staatskerk werd opgeheven ; een landwet iu-ak de hardheid van het Iersche pachtstelsel; een gewichtige leger.jervorming kwam tot stand; een uitnemende schoolwet werd ingevoerd, die ook voor Ierland zeer groote waarde had ; de schif* telijke geheime stemming werd bij de verkiezingen vastgelegd In denzelfden tijd, dat Engeland zich wijdde aan dezen hervorrningsarbeid, trok de buitenlandsche politiek veel minder de aandacht. Er waren ongetwijfeld zeer veel belangen in.de wereld, waarb| ook Engeland was betrokken, maar zij hadden gewoonüjk wemi» aandacht evenmin bij de regeering en het parlement als bij het groote publiek. In deze dagen was het liberalisme zoo goed ah oppermachtig; ook in den tijd van het ministerie-Derby-DisraöH 5 vormden de liberalen de meerderheid in het lagerhuis De mtrfkm vol ^SJT V"* o^SÏÏgde pÏÏKe? vol onbaatzuchtig idealisme dwepend met de broederschap S volken en vol van heiligen afschuw voor den oorlog TmanVan d* type was Cobden geweest; een man van dit slag wfwSSiLh?. SL^l^r WaS geheel * overeïistenSg me[ tet «T^ , T^™8?*16 Programma, dat vrijhandel eischte en ook goeddeels had verkregen. Het was inderdaad juist^gezieT luedere sSihV Vreddleven? betrekkingen taLj^iïg^ stand te brenge^moest beginnenlnlt^e slagboomen neer te halen opgencnt in dezen gaf Engeland waarhjk wel het troede vnnr beeld; het had grootendeels de oude tarieLetïïvmg S^t^ eo was daarin min of meer aarzplpr.fi i?™ i "i ingegeven beslistheid door NederCdgevoS?Dat hierte^it^^ van een meei: vredehevende^u^ ^voE hgt voor de hand. Maar de liberalen vfn hSenmaW EnÏÏland ^Tr^lX^tt F?** aIS°f *e ^de^sfaSK toen EngéTanÏÏ door zijn nauwe betrekkingen tot Hannovir i^' ^ebS^£—' |? J^. ?SSLÏ Victoria wac ^ A u x i i • 37 J de tro°nsbekhmming van PnnlÏJaS ?°^al geval geweest na x86o- Toen in i8to de ÈS£d fflM SS T *° °"getwijfeld in ^et belang £S? •' m-- J Rusland verzwakte en dit rijk verhinderde ziin tóe^ffi SSSt^^S^fl1 ^k-Holstïn^oSthSft" tebeSJSJ? maa J . ^ gedaan °m Üet kleine ^d ^ ^ een doorzettende politiek om Pruisen h£«? Noordzee 81 .te houden, wat toch zekér een groot EneÏÏsch bt^^vP"* ?ietsóJ?et was voor Engeland rtS£eSÖ£ stprv™ 5* , ^u0^1 aan de Noordzee als aan de Oostzee eeA Se aÏÏexat^G^PPen- ^erd 0ok niet 5 zeer LeTinzal Si?. ^ smarteHJk gevoeld, hoewel men toch unie zoTals d£ va! s6er £^°le moeili kheden een personeele brm^TLnllfLf^ had bestaan> Engeland had kunnen drSdïte bSn^nl ïxemburgsche kwestie de uitbarsting oreigde te brengen, scheen Engeland volkomen voldaan, toen het 6 in Londen aan de conferentie gastvrijheid kon verleenen ; zoo kon althans deze netelige zaak worden geregeld en werd nog de uitbarsting voorkomen. Dat er daarna nog gevaar dreigde, schijnt met tot de Engelsche staatslieden en trouwens evenmin tot de publieke opinie te zijn doorgedrongen. . .1^1 Zeker maakten de buiten-Europeesche zaken meer indruk. JL»e oorlog met het toen vrijwel onbekende Abyssinië m 1868, de beroemde tocht van sir Robert Napier van Massowah door een onherbergzame bergstreek naar Magdala, de ondergang van den nalfbarbaarschen koning Theodorus brachten het Engelsche volk wel in spanning en beroering. Maar vooral was het de verhouding tot de Vereenigde Staten van Amerika, die de publieke opinie van Engeland bezig hield. Die verhouding was na het einde van den secessieoorlog in 1865 zoo onwelwillend geworden, dat bij een weinig kwaden wil een oorlog daaruit zeer gemakkelijk had kunnen voortkomen. Gedurende den burgeroorlog had Engeland zich natuurlij* officieel neutraal moeten houden, maar niettemin toegestaan, dat in Engelsche havens door de Geconfedereerde Staten gewapende kruisers waren uitgerust en uitgevaren, die aan den handel der noordelijke staten zeer veel schade hebben toegebracht; de voornaamste en bekendste van die kruisers was de Alabama. Toen de zuidelijke staten waren ten onder gebracht, nep de regeering der Vereenigde Staten Engeland ter verantwoording over de zaak van de Alabama en de andere kruisers; men beschouwde met ten onrechte te Washington de geheele zaak misschien niet als een inbreuk op de neutraliteit, maar toch als een hoogst onvriendelijke daad van de zijde van Engeland. Daartegenover bleef Engeland tegenover Amerika zich na 1865 steeds zeer correct gedragen; ten slotte gaf het ook in de Alabama-kwestie toe. Na lange onderhandelingen werd in het voorjaar van 1870 te Londen een tractaat gesloten tusschen lord Clarendon en Reverdy Johnson, den Amerikaanschen gezant. Lord Clarendon stierf in Juni 1870 ; zijn opvolger van buitenlandsche zaken, lord Granville, tot dusverre nunistel van koloniën, moest het ervaren, dat het tractaat door den Amenkaanschen senaat met zoo goed als algemeene stemmen werd vei», worpen. De reden daarvan was, dat de Londensche overeenkomst slechts aan particulieren wederzijds gelegenheid gaf zich recht te verschaffen ten opzichte van de tijdens den oorlog geleden schad* maar dat de verantwoordelijkheid van Engeland voor de uitrusting der Alabama en de andere kapers buiten discussie bleef.. Juist die verantwoordelijkheid wenschte Amerika evenwel vastgesteld te zien ; vandaar de verwerping van het Londensche verdrag. Een oogenblik scheen de toestand dreigend genoeg. In Amerika wies de oorlogsstenuning bedenkelijk aan. Ook daarom gat de Engelsche regeering toe. Zij stemde toe in een nieuwe onderhand.* ling, die te Washington zou plaats hebben ; zij zond een deputatie om met de Amerikaansche gemachtigden alle hangende geschillen te 7 onderzoeken. Ten slotte werd men het eens; het tractaat van Washington werd 8 Mei 1871 gesloten, dat als het eerste groote arbitrageverdrag duurzame beteekenis heeft gehad. Engeland had daarbij enorme concessies gedaan. Al dadelijk was het voor den Britschen trots moeilijk te verduren, dat de aanhef moest luiden : „Her Britannic Majesty has authorised Her High Commissioners and Plenipotentiaries to express, in a friendly spirit, the regret feit by Her Majesty's Goyernment for the escape, under whatever circumstances, of the Alabama and other vessels from British ports, and for the depredations committed by those vessels." Een eigenlijk overbodige betuiging van leedwezen en die zeer slecht paste als inleiding op een tractaat van arbitrage, waardoor immers eerst nog zou moeten worden uitgemaakt, aan welke zijde het recht was. Het pjeit intusschen voor de onbevangenheid der Engelsche regeering, dat zij in dezen aan de Amerikaansche publieke opinie toegaf. r v Het verdrag zelf stelde drie regels vast, waaraan de arbiters waren gebonden. Het is van belang deze regels hier woordelijk weer te geven : „A neutral Government is bound : First, to use due diligence to prevent the fitting-out, armingor equipping, within its jurisdiction, of any vessel which it has reasonable ground to believe is intended to cruise or to carry on war against a Power with which it is at peace, and also to use like diligencè to prevent the departure from its jurisdiction of any vessel intended to cruise or carry on war as above such vessel having been specially adapted, in whole or in part, within such jurisdiction to war like use. Secondly, not to permit or suffer either belhgerent to make use of its ports or waters as the base of naval operations against the other, or for the purpose of the renewal or augmentation of military supplies or arms, or the recruitment of men. Thirdly, to exercise due diligence in its own ports and waters, and as to all persons within its jurisdiction to prevent any violation of the foregoing obligations ajid duties". Het spreekt van zelf, dat het heel wat moeite had gekost om de Engelsche gedelegeerden te bewegen deze regels te aanvaarden, die een ontkenning waren van de door Engeland tot dusverre en ook in den Amerikaanschen oorlog gevolgde neutrahteitspohtiek. Zrj hebben ze ten slotte tegen hun zin aanvaard om den vrede te handhaven, dus op gronden van zuivere utiliteit en opportuniteit. De Engelsche regeering verklaarde dan ook uitdrukkeüjk, dat' zij deze drie regels niet aanvaardde als „a statement of principles of international law which were in force at the time when the claims mxj*£T, ïïiaar dat zij ze aannam „in order to evince its desire of strengtheninj the friendly relations between 'the two countries, and of making satisfactory provision for the future". Maar tevens 8 „the high contracting parties agree to observe these rules between themselves in future, and to bring them to the knowledge of other maritime Powers, and to invite them to accede to them". Het verdrag stelde verder vast, dat de aanspraken uit het geschil voortvloeiende, zouden worden onderzocht door een scheidsgerecht van vijf personen, te benoemen door de kóningin van Engeland, den president der Vereenigde Staten, den koning van Italië, den president van den Zwitserschen Bond en den keizer van Brazilië. Het scheidsgerecht zou zitting hebben te Genève en bij meerderheid van stemmen beslissen. Nog andere zaken van minder belang werden door het tractaat geregeld. De eerste beslissing stelde Engeland in het gelijk, toen Amerika de erkenning van de indirecte vorderingen, d.w.z. van ongeveer alle geleden oorlogsschade vroeg. Maar in de hoofdzaak veroordeelde het scheidsgerecht den I4™ September 1872 Engeland tot schadevergoeding en wel met algemeene stemmen; het bepaalde die vergoeding op drie en een kwart millioen pond. Deze beslissing werd nog ongunstiger in Engeland opgenomen dan het tractaat van Washington. De waardeering van het beginsel van arbitrage, die in Engeland toch al niet zeer groot was, werd daardoor nog sterk verminderd. Zooals in alle rechtszaken was het partijen hier niet te doen om het recht in het afgetrokkene, maar om hun eigen recht erkend te zien. Daarom ook heeft het vonnis van Genève het ministerie-Gladstone, dat de arbitrage had aanvaard, belangrijk verzwakt. Te midden van de moeilijkheden met Amerika wend Engeland bovendien gesteld voor de zware taak zijn houding te bepalen tegenover het groote conflict van Pruisen of liever Duitschland en Frankrijk. In den zomer van 1870 waren de beide sneltreinen eindelijk op elkander geloopen. Toch kwam die botsing voor het Engelsche publiek en zelfs voor de Engelsche regeering nog onverwacht. Napoleon III had in het begin van 1870 een liberaal ministerie benoemd onder leiding van Emile Ollivier; hij had bovendien een plebisciet laten houden, dat zich met zeer groote meerderheid uitsprak ten gunste van het liberale keizerrijk. In Engeland zag men dezen uitslag met genoegen ; een nieuwe liberale staat werd daar steeds met instemming begroet. Men achtte de nieuwe staatsregeling ook een waarborg voor den vrede en geloofde ook gaarne wat men hoopte. In Engeland zag men dus in den voorzomer van 1870 nog geen gevaar; zelfs lord Granville, die in Juni lord Clarendon als minister van buitenlandsche zaken was opgevolgd, verwachtte den oorlog zoo weinig, dat hij openlijk in het parlement verklaarde, dat de vrede nooit beter verzekerd was geweest dan op dat oogenblik. In spijt van de Engelsche verwachting brak de oorlog den 15» Juli 1870 uit. Het Duitsche volk vloog in prachtige e^geziné^ heid te wapen; in treffende eenheid toog men ten strijde. Niet alleen was het Duitsche volk eensgezind door Bismsrck's zeldzaam 9 geniale politiek, maar ook buiten Duitschland was de publieke opinie in het algemeen tegen Frankrijk. Met name was dat inj Engeland het geval; daar beschouwde men den oorlog als een gevolg} van Fransche opwinding, hoogmoed en vermetelheid ; de openbare j meening was zeer beslist anti-Fransch. De regeering moest de zaak wel anders bezien ; zij moest wel begrijpen, dat de uitslag van dezen oorlog voor Engeland van groote beteekenis zou zijn, ook al waren de gevolgen nog in de verste verte niet volledig te overzien. Bismarck heeft de ongerustheid der Engelsche regeering voorzjen en daarnaar zijn maatregelen genomen. Zijn zeer gerechtvaardigde vrees was, dat zich een coalitie zou vormen tusschen Frankrijk, Oostenrijk en Engeland, misschien nog met Italië, tegen het vrij wel geïsoleerde Duitschland. Dat gevaar is vooreerst voorkomen door de weergaloos snelle Duitsche overwinning. De Augustusmaand 1870 was vol van de victorie der Duitschers; September zette de kroon op het werk door de overwinning gevolgd door de capitulatie van Sedan. Het beste Fransche leger was krijgsgevangen ; de keizer zelf moest zijn degen overgeven; het Parijsche volk voltooide de militaire en politieke verwarring door de republiek te proclameeren. Hoewel het uitgeputte en verslagen land den oorlog reeds had verloren, heeft het dien nog maandenlang met mannenmoed volgehouden. Tevergeefs. Frankrijk moest den i8en Mei 1871 den vrede van Frankfort onderteekenen, waardoor het twee provinciën verloor en een aanzienlijke oorlogsschatting verplicht werd te betalen. Door de geweldige nederlagen van Frankrijk is de stemming in Engeland geheel omgeslagen. Men meende, dat de Duitschers den oorlog hadden moeten besluiten met Sedan en den val van het tweede keizerrijk en aan de jonge republiek gunstige voorwaarden hadden moeten aanbieden. Groote openbare bijeenkomsten werden gehouden te Londen en ook in verschillende andere steden van Engeland om sympathie uit te spreken voor het zwaar beproefde Frankrijk. Ook in het stamverwante Ierland vond de Fransche zaak tal van voorstanders en verdedigers. Het spreekt van zelf, dat de regeering deze beweging niet geheel kon voorbijgaan. Ook ' lismarck zag het gevaar van een mogelijk conflict met Engeland 1. Hij heeft getracht het te bezweren door een mededeeling, reeds 1 de Times van 25 Juli, over aanbiedingen, die Napoleon III in de latste jaren van zijne regeering aan Pruisen had gedaan en die onder ieer behelsden een annexatie van België bij Frankrijk. Inderdaad jn in 1867 zoodanige voorstellen door Benedetti aan Bismarck ! ïdaan in aansluiting aan de vroegere afspraken van Biarritz; :lfs is een ontwerp-verdrag door Benedetti aangeboden. Napoleon .1 meende, dat de sterke vergrooting van Pruisen in 1866 hem cht gaf op een compensatie van beteekenis. Bismarck wenschte t den aard der zaak aan Frankrijk onder geen voorwaarde verooting van grondgebied toe te staan en weigerde ten slotte zelfs .uxemburg. Die geheime onderhandelingen en die booze plannen zo van Frankrijk gaf Bismarck nu prijs aan de Engelsche openbare , meening, die daaruit haar consequentiën trok. Een mogendheid, die België had willen annexeeren, verdiende den welwülenden steun ; van Engeland niet, nog minder de daadwerkeüjke hulp ; de Britsche | regeering bleef ten opzichte der oorlogvoerenden strikt neutraal. Engeland had te minder reden zich in het Fransch-Duitsche conflict te werpen, daar een ernstige zwarigheid in Oost-Europa was opgekomen. Het tractaat van Parijs van 1856 had in een van zijn artikelen voorgeschreven, dat „the Black Sea is neutralised; its waters and its ports, thrown open to the mercantile marine of every nation, are formally and in perpetuity interdicted to the flag of war, either of the Powers possessing its coasts or of any other Power" ; bovendien werden Turkije en Rusland genoodzaakt aan de Zwarte Zee geen oorlogshavens of arsenalen te houden of te stichten. Het spreekt van zelf, dat deze bepaling alleen gericht was tegen Rusland en neergeschreven ter verdediging van Turkije. Het is dus niet te verwonderen, dat Rusland reeds lang uitzag naar een gelegenheid om het tractaat te herzien en zoo de handen vrij te krijgen in de Zwarte Zee. Die gelegenheid scheen zich voor te doen, toen de Fransch-Duitsche oorlog althans West-Europa geheel in beslag nam. In October 1870 zond de Russische regeering een gehjkluidend schrijven aan de onderteekenaars van het tracjtaat van Parijs, waarin zij mededeelde, dat zij zich ontslagen rekende van het artikel over de ontwapening der Zwarte Zee; zij grondde haar besluit op de overweging, dat het bedoelde verdrag sedert 1856 meer dan eens door andere mogendheden was overtreden. Het spreekt van zelf, dat dit eenzijdige besluit der Russische regeering een zeer ongunstigen indruk maakte in Engeland, dat in den Krimoorlog Turkije tegen Rusland had verdedigd. Maar van den aanvang af was het duidelijk, dat Europa zich bij de Russische aanmatiging zou moeten neerleggen. Frankrijk en Pruisen konden aan een actie tegen Rusland niet denken. In die omstandigheden kon er ook van Oostenrijk niet anders dan een papieren •protest uitgaan. Van Turkije was niets te verwachten. Italië had in September 1870, in strijd met alle verdragen en gebruik makende van den aftocht van het Fransche garnizoen, Rome bezet en zoo de nationale eenheid met de verovering van de natuurlijke hoofdstad voltooid. Daardoor waren overal in katholieke landen pijnlijke gevoeligheden gewekt, die het de Italiaansche regeering onmogelijk maakten tegen de rechtsschenriis van Rusland op te komen. Zoo zou Engeland alleen hebben gestaan in zijn gerechtvaardigd verzet tegen de Russische eigengerechtigheid. Het zou dan ook. donquichotterie zijn geweest, zoo het een conflict met Rusland had geprovoceerd, te meer daar de Russische grieven tegen den vrede van Parijs alleszins gegrond waren. Maar toch zette lord Granville zijn bezwaren tegen de Russische circulaire in een schrij- II ven aan de regeering te Petersburg uiteen; vooral legde hij den nadruk op het beginsel, dat het geen mogendheid vrijstond eenzijdig een tractaat of een bepaald artikel daarvan ter zijde te schuiven ; de internationale rechtsorde, die immers goeddeels op tractaten was gevestigd, moest daardoor ernstig worden geschokt. Maar meer dan een papieren verzet tegen Rusland kon ook Engeland niet bieden. • Een uitweg, die althans het Engelsche beginsel redde, bood Bis-v marck. Hij noodigde den 26m November 1870 Ctostenrijk, Turkije, Italië en Rusland uit tot een conferentie met Pruisen en Engeland te Londen, waaraan ook Frankrijk kon deelnemen ; grondslag der conferentie zou zijn het besluit der Russische regeering, dat welwillend als een voorstel werd opgevat. Men kwam te Londen den I7en Januari 1871 bijeen en vergaderde tot 13 Maart. De conferentie begon met vast te stellen, wat reeds lord Granville had vooropgesteld, dat het geen enkel onderteekenaar van eenig tractaat vrijstond eenzijdig zoodanig verdrag te verbreken. Nadat aldus het beginsel was gehuldigd, zette men zich aan het registreeren der Russische wenschen. Een nieuw verdrag werd gesloten, waardoor Rusland juist verkreeg wat het wenschte. Van den aanvang stond het vast, dat het aldus zou gaan ; maar de schijn was gered en dat is in deze onvolmaakte wereld dikwijls de hoofdzaak. Toch was ook deze regeling een nederlaag voor Engeland even goed als de zaak van de Alabama. Het Engelsche volk kreeg het gevoel, dat zijn belangen niet meer voldoende werden verdedigd. TWEEDE HOOFDSTUK. Na 1870. Het liberale rninisterie-Gladstone stond na 1870 niet sterk meer Zijn diep ingrijpende heiroriningspolitiek had wel veel instemming gevonden, maar ook was het onvermijdelijk, dat daardoor veler dierbare wenschen en geliefkoosde denkbeelden en bovendien ernstige en gewichtige belangen waren gekwetst en geschaad. Daarbij kwam nu, wat veelal het zwakke punt van liberale kabinetten is geweest, een buitenlandsche politiek, die Engeland scheen bloot te stellen aan alle slagen van het noodlot. Tegen Amerika verloor men het in de Alabama-kwestie,. tegen Rusland in het vraagstuk Va?i?f fWarte Zee- 0ngetwijfeld is het niet duidelijk, hoe het kabinet-Gladstone m beide zaken anders had kunnen handelen dan het deed. Niettemin werd het liberale regeeringsbeleid verantwoordelijk gesteld voor het verminderde prestige van het Britsche rijk. Zooals zoo dikwijls gaf de Iersche kwestie aan het ministerie den genadeslag. De Iersche eisch van home rule werd met steeds meer nadruk gesteld en Gladstone was zeker niet de man om een zoo mgnjpend belang koel aan zich te laten voorbijgaan. Ingrijpen was ook uit een politiek oogpunt een noodzakelijkheid; in het lagerhuis werd een home rule-partij gevormd, waarmede de regeerin* rekening zou moeten houden. De vorming van die nieuwe partl werd ook weer aan Gladstone in de schoenen geschoven ; daardoor daalde zijn gezag m breede kringen nog meer. Dat werd nog meer het geval, toen de troonrede van Februari 1873 een hooger-onde*wijswet voor Ierland aankondigde en het niinisterie die wet no« in dezelfde maand indiende. Het onderwerp van hooger-onderwijs in Ierland was hierom zoo bezwaarlijk, omdat zoowel rekening moest worden gehouden met historisch geworden, eerbiedwaardige instituten als met de wenschen van de groote meerderheid der bevollrinf van Ierland ; daarenboven was ook de publieke opinie van Engeland, Schotland en Wales in deze ingrijpende zaak een factor van beteekenis. Gelijk was te voorzien, bevredigde de voorgestelde wet, die een middenterm trachtte te vinden tusschen verledem en beden, eigenlijk niemand. Er gebeurde dus, wat was te voorzien j 13 in Maart 1873 werd de wet verworpen met een meerderheid van slechts drie stemmen. Niettemin gevoelde Gladstone zich genoopt het ontslag van het kabinet aan te bieden. De koningin droeg aan Disraeli de vorming van een nieuw ininisterie op; de ervaren staatsman weigerde evenwel de regeering te aanvaarden met een liberale meerderheid in het lagerhuis; terecht achtte hij zijn tijd nog niet gekomen. Die tijd kwam evenwel spoediger dan de conservatieve leider zelf zal hebben verwacht. Wel reconstrueerde Gladstone zijn ministerie, maar ook hij zelf moet hebben gevoeld^ dat zijn regeerkracht was uitgeput. De conservatieven wonnen bij alle tusschentijdsche verkiezingen. Toen besloot Gladstone plotseling in Januari 1874 tot een noodsprong, de ontbinding van het parlement. Blijkens zijn verkiezingsmanifest vroeg hij van het land een bewijs van vertrouwen in de liberale politiek, dat hij noodig had om de regeering voort te zetten. Die oproep bleef onverhoord. Binnen een paar dagen bleek, dat de liberale meerderheid als sneeuw voor de zon versmolt. Juist in den verkiezingstijd was bovendien in Afrika iets voorgevallen, waarvoor men in de kringen der Engelsche burgerij altijd zeer gevoelig is geweest, een dreigende inbreuk op het Britsche prestige buitenslands. Dat was de Ashanti-oorlog. Al vroeger, in 1824 en in 1863, waren er moeilijkheden met Ashanti geweest. De aanleiding tot het nieuwe conflict was het tractaat, waarbij Nederland in 1872 zijn geringe bezittingen aan de Goudkust aan Engeland afstond. Nu was Nederland gewoon geweest een retributie te betalen aan den koning van Ashanti. De Engelsche regeering weigerde die retributie te geven; toen de Ashanti's bovendien Engelsche bondgenooten gingen aanvallen, brak in 1873 de oorlog uit. De Engelsche regeering vond de zaak van genoeg belang om sir Garnet Wolseley te belasten met het bevel over het leger aan de Goudkust. Hij had een zware taak te vervullen in dit vochtige, ongezonde land, maar hij slaagde. In Februari 1874 bezette hij Koomassie, de hoofdstad van Ashanti, en dwong den koning tot een smadelijken vrede. Tijdig genoeg om het Engelsche gezag aan de kust van Guinea te herstellen, maar niet tijdig genoeg om het ministerie-Gladstone en de liberale meerderheid te redden. Een groote conservatieve meerderheid werd in Februari 1874 door de kiezers naar Westminster gezonden. Disraeli had nu natuurIjk geen bezwaar meer om de leiding der regeering te aanvaarden. Mij vond spoedig bekwame medewerkers : lord Derby werd minister van buitenlandsche zaken ; lord Salisbury, die zich bekeerd had van de onbedachtzame scherpheden van zijn jeugd, werd minister voor Indië. Sir Stafford Northcote werd kanselier van de schatkist. Niet alleen kon de regeering rekenen op een groote meerderheid in beide huizen van het parlement, maar zij vond nauwelijks eenige oppositie van beteekenis tegenover zich. Want in een opwel- 14 ling van diepe teleurstelling had Gladstone in Maart 1874 de leiding der liberale partij neergelegd en die overgedragen aan lord Granville; de oude staatsman zette zich .aan de voor een protestant niet zeer zware, maar vrijwel hopelooze en ook uit een politiek oogpunt niet onbedenkelijke taak van de bestrijding van de onfeilbaarheid van den paus. Zooals gewoonlijk het geval was met conservatieve kabinetten in Engeland, stonden ook onder de nieuwe regeering de buitenlandsche zaken onmiddellijk veel meer op den voorgrond dan bij de vorige liberale adnunistratie. Aan politieke hervorrningen deed Disraeli voorloopig evenmin als aan sociale maatregelen. De buitenlandsche verhoudingen eischten toen trouwens de volle aandacht der regeering. In 1874 en 1875 was er waarlijk ernstig oorlogsgevaar: men vreesde algemeen, dat Duitschland een gelegenheid zou aangrijpen om voor goed met Frankrijk af te rekenen. Het ligt voor de hand, dat zulk een conflict voor Engeland buitengewoon ongelegen moest zijn. Van hoeveel belang de zaak werd geacht, blijkt wel uit het feit, dat de koningin zelf in een persoonhjk schrijven aan den keizer, begin 1874, dezen meende opmerkzaam te moeten maken op de gevaren van een breuk met Frankrijk. Wel gaf zij getuigenis van Engelands sympathie voor Duitschland, behalve ingeval er was „an appearance on the part of Germany of an intention to avail herself of her greatly superior force to crush a beaten foe". In denzelfden geest had de Britsche regeering zich ook reeds uitgelaten. Ongetwijfeld heeft deze bemoeiing van Engeland in Berlijn invloed gehad. Toch was het oorlogsgevaar nog niet van de lucht: in April 1875 had een ieder den indruk, dat Europa voor een misschien grooten oorlog stond. In de zaak der zoogenaamde „alerte" heeft Engeland het zijne ertoe bijgedragen om de gemoederen te kalmeeren : lord Derby verklaarde openlijk, dat er voor ongerustheid te Berlijn over de Fransche legerwetten geen enkele reden bestond. Zelfs reageerde de Britsche regeering 'in Mei op een rondschrij ven der Fransche regeering, waarin deze zich beklaagde over de dreigende politiek van de Duitsche regeering. Lord Derby gelastte den gezant te Berlijn, lord Odo Russell, om met alle beschikbare middelen een einde te maken aan het misverstand; hij kon de verzekering geven, dat Engeland geen oorlogsgevaar van Fransche zijde aannam. Tegelijk werden Rusland, Oostenrijk en Italië uitgenoodigd om samen met Engeland te Berlijn voor der| vrede te werken. En opnieuw schreef de koningin een persoonlijke!! brief aan den keizer in het belang van den vrede. Vooral werd in dezf dagen samenwerking met Rusland gezocht. Intiisschen was men te Berlijn reeds tot andere inzichten gekomen: de vftde bleef bewaardi De vrede in Europa was voor Engeland van des te meer belang, omdat elders in de wereld allerlei conflicten dreigden, stellig niet zonder de schuld der Britsche regeering. Disraeli was, zonder de» naam, een imperialist, die er nooit tegen opzag een vuist te toonea, 15 als er ergens Britsche belangen werden geschonden of dreigden te worden aangetast. In dit opzicht was hij veel meer dan Gladstone de opvolger van lord Palmerston. Met zijn groote, ongebreidelde fantasie omspande hij de geheele wereld en hij zag Engeland als het dirigeerende middelpunt van die wereld. Hij kon conceptifin van Engelands macht en grootheid ontwerpen voor zijn verbaasde, maar toch bewonderende toehoorders en hij kon voor hun verrukte oogen verre verschieten openen van komende heerlijkheid van Britsche heerschappij. Zelden heeft een man door de poëtische fantasie van zijn politieke idealen niet alleen zijn partij, maar ook de oppositie, ja zelfs het geheele Engelsche volk weten te boeien. Tegen de gloeiende welsprekendheid van Disraeli moest het fijne, zakelijke en toch ook diep idealistische woord van Gladstone het afleggen. De invloed, dien Disraeli-door zijn woord won, werd tot hechten diep vertrouwen naar de mate van de stelligheid van zijn verzekering en ook van zijn onmiskenbaar succes. Want hoe dan ook, door de omstandigheden of door hem zelf, de buitenlandsche politiek van Disraeli was een succes. Al dadelijk zijn eerste greep was een meesterstuk: de aankoop van de aandeelen der Suez-kanaal-maatschappij. Het Suez-kanaal was gegraven tegen Engelands zin, zoodra het bleek, dat Frankrijk er de voornaamste hand in zou hebben. Het was voor een groot deel Fransch geld, dat erin was gestoken ; het was Ferdinand de Lesseps met zijn staf van Fransche ingenieurs, die het had ontworpen en gegraven ; het was de Fransche keizerin, die het in 1869 had geopend. Engeland had het toekijken gehad. Maar het liet de zaak niet verder op haar beloop, zoodra het bleek, dat het kanaal gereed was en een succes werd en dat het Engeland gewichtige diensten kon bewijzen : voor de verbinding met Indië was het kanaal inderdaad onmisbaar; het was voor Engeland noodig er de hand in te hebben. Spoedig bleek de gelegenheid daartoe te bestaan. De khedive was in het bezit van 176.000 aandeelen van de 400.000, waaruit het kapitaal der Suez-kanaal-maat schappij bestond. Nu was deze vorst, Ismaël pacha, een zeer slecht financier, om geen ander woord te gebruiken, en feitelijk sedert geruimen tijd bankroet. Zoo besloot hij zijn aandeelen te gelde te maken. Hij vond een kooper in de Engelsche regeering, die de aandeelen in November oot gebied weten te verkrijgen aan de Japansdie zee in het v( _e oosten; daar werd in 1872 de groote norilitaire haven Wladiwost k gesticht. In 1875 werd van Japan in ruil voor de Koerielen het eiland Sachalin verkregen. In de westelijke provinciën van China begunstigden Russische agenten opstanden tegen de regeering; het gevolg was steeds, dat Rusland daar zijn grenzen wist uit te zetten. Van nog meer belang en van veel meer gevaar voor Engeland was het doordringen der Russen in Midden-Azië het eerst in de buurt van het Aralmeer; tegen de khanaten Bokhara en Khiwa werd hier reeds vóór 1870 door Skobeleff en Kauffmann gestreden. In 1866 bezette Kauffmann het oude, haast heilige Samarkand. De khan van Bokhara moest zich daardoor tot den onderdaan van den witten czaar verklaren. In 1872 werd ook Khiwa door Kauffmann bezet. Het ligt voor de hand, dat het langzaam maar zeker voortschuiven der Russische macht in Midden-Azië in Engeland een drukkende vrees deed ontstaan voor naderende gevaren, vooral nu Rusland zich ook weer ging bemoeien met den Balkan. De opstanden in de Herzegowina in 1862 en die op Kreta in 1867 waren betrekkelijk ongemerkt voor Europa voorbijgegaan; de politieke verhoudingen waren destijds niet van dien aard, dat Europa zich bovendien nog alle zwarigheden van de oostersche kwestie op den hals kon halen. Nu waren de omstandigheden wel anders, vooral nu Rusland groote activiteit ging ontwikkelen en dus de andere mogendheden en vooral Engeland wel genoodzaakt waren zich deugdelijk met de Turksche zaken te bemoeien. In Juli 1875 kreeg lord Derby uit Konstantinopel omstandige berichten over nieuwe woelingen in de Herzegowina en zelfs van een georganiseerden opstand in Bosnië. De Turksche regeering trachtte met haar gewone forsche middelen den opstand meester te worden ; tóen haar optreden eenige ontstemming veroorzaakte in WestEuropa, gaf de Porte wel niet ten onrechte te kennen, dat het verzet in Bosnië en de Herzegowina niet alleen werd gesteund door Servië en Montenegro, maar ook door Rusland en Oostenrijk, zoo al niet door de regeeringen, dan toch door invloedrijke onderdanen. Daarom deed de Turksche regeering een beroep op Engeland om zijn invloed op Oostenrijk aan te wenden ten einde te beletten, dat Bosnië van Oostenrijk uit werd ondersteund; hetzelfde zou 20 worden verzocht aan S#ryië en Montenegro. Lord Derby schijnt de volle, ernstige beteekenis van de crisis niet te hebben begrepen, zoodat hij niet met beslistheid optrad. Maar bovendien beleedigde hij het rechtsgevoel en ook het menschelijk medegevoel van zeer velen in Engeland en daarbuiten door aan de Porte den , goed bedoelden, maar bedenkelijken raad te geven om dien opstand zoo goed en zoo snel mogelijk te onderdrukken, opdat de brand niet zou overslaan naar andere Turksche provinciën en zoo allicht Turkije zelf en misschien geheel Europa zou kunnen bedreigen. Intusschen stond het niet meer aan Engeland alleen om te beslissen wat er stond te doen. Want de opstand breidde zich uit en de tijd scheen te naderen voor een interventie van Europa in de Turksche onlusten. Het eerst werd de Driekeizersbond, Rusland, Duitschland en Oostenrijk, destijds nauw aan elkander gehecht, het eens over de te nemen maatregelen. Voor de drie , keizerrijken stelde graaf Andrassy, de Oostenrijksche minister van buitenlandsche zaken, een nota op, waarin aan de Turksche regeering werd te kennen gegeven, dat haar beloften van hervormingen niet waren nagekomen en dat de onderteekenaars der nota zich hadden vereenigd om met nadruk aan te dringen op de vervulling van de verplichtingen, die Turkije meer dan eens op zich had genomen. De nota verklaarde verder, dat, als niets van dien aard geschiedde, de regeeringen van Servië en Montenegro door de sympathieën van haar bevolking voor de verdrukte Bosniërs «zouden worden gedwongen den opstand te steunen en dat het eenige middel om een algemeene uitbarsting te voorkomen bestond in een krachtige beslistheid van de mogendheden om Turkije te dwingen om herstel van grieven te schenken aan de Christelijke volken van den Balkan. Het stuk was gedateerd 30 December 1875; het ' werd medegedeeld aan de mogendheden, die het tractaat van Parijs hadden geteekend. Frankrijk en Italië waren onmiddellijk bereid zich bij de actie der drie keizerrijken aan te sluiten. Alleen Engeland aarzelde. Lord Derby wachtte lang met het geven van antwoord. Toen hij eindelijk van de Porte zelf, die in arren moede het noodlot om haar hoofd opriep, de aansporing kreeg de nota te teekenen, stemde hij toe. De Turksche regeering verwachtte waarschijnlijk in Engeland een geheimen bondgenoot in den raad der mogendheden; vandaar haar aandrang, waardoor zij hoopte de gecombineerde actie der mogendheden te breken, althans te verzwakken. Maar hoe dan ook, lord Derby gaf toe en de gemeenschappelijke nota der zes- mogendheden werd te Konstantinopel aangeboden. Op haar gewone wijze maakte de Porte zich van de nota met eenige vriendelijke woorden af; hoffelijk bedankte zij de mogendheden voor haar goeden raad, die zij voorzeker ter harte zou nemen. Maar verder gebeurde er niets ; het was duidelijk, dat de Turksche regeering niet alleen niets zou doen, maar ook geen oogen- 21 blik voornemens was geweest iets te doen. Het lag dus voor de hand, dat de mogendheden, die met de nota van Andrassy a hadden gezegd nu ook genoodzaakt waren b te zeggen en misschien wel nog eenige letters meer. Het sprak ook van zelf, dat opnieuw de drie keizerrijken het initiatief namen. Rusland stelde dus voor, dat de drie keizerlijke rnimsters zouden bijeenkomen te Berlijn om te onderzoeken, welke stappen thans moesten worden gedaan. Na de bespreking van den stand van zaken werd een nieuwe nota, het zoogenaamde Berlijnsche memorandum, opgesteld, waarin de drie mogendheden den nadruk legden op het toenemende gevaar van verwarring in den Balkan en dus op de noodzakelijkheid om onmiddellijk uitvoering te geven aan de Andrassy-nota. Daarom stelden de mogendheden voor, dat een wapenstilstand voor den tijd van twee maanden zou worden gesloten tusschen de Porte en de opgestane provinciën. In den tusschentijd zouden vredesonderhandelingen worden aangeknoopt. De consuls en verdere vertegenwoordigers van de mogendheden in Turkije zouden toezicht houden op de uitvoering van de toegezegde hervormingen. Het memorandum eindigde met een niet verborgen bedreiging: indien de periode van den wapenstilstand mocht voorbijgaan zonder dat het beoogde doel was bereikt of ten minste dichter bij de vervulling was gebracht, dan zouden de mogendheden zich moeten beraden, welke verdere maatregelen zij zouden moeten nemen tot behoud van den vrede. Dat was duidelijk : zoo Turkije niet toegaf aan de eischen der mogendheden, zou het daartoe met geweld worden gedwongen. Het spreekt van zelf, dat Turkije aan de geconcentreerde actie der mogendheden geen weerstand zou kunnen bieden; zelfs het dreigement was al een waarborg voor den vrede. Lord Granville beschreef eenige jaren later den toestand aldus. Er is een man, die op een publieke plaats wanorde maakt. Wanneer een vreedzaam voorbijganger tracht met vriendelijke woorden den onruststoker tot kalmte te brengen, zal hij zonder twijfel nieuwe wanordelijkheden veroorzaken. Maar wanneer eenige stevige politieagenten optreden, is het standje spoedig bedwongen. Of deze voorstelling van de Turksche zaken in alle deelen juist is, is de vraag, maar een feit is het, dat Europa alleen dan te Konstantinopel iets zou kunnen bereiken, wanneer het eensgezind bleef. Intusschen was dat juist de groote moeilijkheid. De belangen der mogendheden loopen zoo ver uiteen, dat het altijd hoogst bezwaarlijk zal blijven allen tot een gemeenschappelijke actie te bewegen. Dat geldt vooral voor het oosten, waar die belangen met groote kracht op elkander botsen en waar eensgezindheid dus bijna onmogelijk is. Het had reeds eenige moeite gekost om Engeland te bewegen zich bij de Andrassy-nota aan te sluiten, waarin men te Londen niets anders kon zien dan een Russische actie. Toen nu het Berlijnsche memorandum te Londen werd aangeboden, weigerde de regeering zich daarbij aan te sluiten. Lord Derby wenschte zich 22 niet langer door Gortschakoff op sleeptouw te laten nemen en zijn vrijheid van beweging in het oosten te hervatten. Vermoedelijk was hij van meening, dat de drie keizers reeds geheime afspraken hadden gemaakt ten opzichte van de regeling van de oostersche kwestie, dat wil zeggen, ter verdeeling van den Turkschen buit. Rusland werd bovendien sterk verdacht van de woelingen op den Balkan aan te vuren, terwijl het de mogendheden opriep deze te bedwingen ; de brandweer dus, die zelf brand sticht om onder dit voorwendsel het brandende huis binnen te dringen. Zoo weigerde Engeland het Berlijnsche memorandum te onderteekenen. Daarmede was dit stuk van de baan, maar tevens was daarmede een goede, misschien de laatste kans verloren gegaan tot behoud van den vrede in Oost-Europa. Zoo eindigde het Europeesche concert in een schrklen dissonant. Het is echter zeer de vraag, of zelfs de zes mogendhèden eensgezind den storm hadden kunnen bezweren, die over het Turksche rijk losbrak. Als reactie tegen de opstanden der Christenen brak in verschillende steden het felle fanatisme der Muzelmannen los ; tal van Christenen vonden den dood ; te Saloniki werden zelfs de Fransche en de Duitsche consul vermoord, wat deze mogendheden wel verplichtte in te grijpen. In Maart 1876 brak in de hoofdstad zelf een opstand uit tegen den sultan ; Abdoel Azis werd door de leiders der Jong-Turksche partij afgezet; zijn neef Moerad V volgde hem op; de verdreven sultan pleegde kort daarna zelfmoord. De nieuwe heerscher bleek zoo ongeschikt voor zijn taak, dat hij reeds in den zomer van hetzelfde jaar werd vervangen door zijn 'fcroeder Abdoel Hamid II; onder dezen sultan, die meer dan dertig jaren lang met groote behendigheid het leven van het Turksche rijk wist te rekken, waren voorloopig de Jong-Turken invloedrijk. Zelfs wisten zij te bewerken, dat de sultan in December 1876 een grondwet afkondigde. Maar al spoedig bleek, welke bedoeling Abdoel Hamid daarmede had. Hij Het door een staatscommissie uitmaken, dat de door de mogendheden geëischte hervormingen in strijd waren met de nieuwe grondwet en dus moesten worden afgewezen. Daarmede had de grondwet haar dienst gedaan ; zij bleef verder liggen. Het spreekt van zelf, dat dergelijke gebeurtenissen het voor de Engelsche regeering bijzonder moeilijk maakten de beschermende hand over Turkije te blijven uitstrekken. De openbare meening begon zich duidelijk tegen de Turken te wenden en dat des te scherper, toen de opstand zich uitbreidde naar Bulgarije en daar op echt Turksche wijze door de Bashi-Boezoeks werd onderdrukt. Wat in Bulgarije gebeurde, was echter veel ernstiger dan men zelfs in 'het oosten gewoon was. Ook nadat de opstand was gedempt,ging f het moorden voort; het scheen, dat het Bulgaarsche volk moest worden uitgemoord. De correspondent van de Daily News te Konstantinopel stelde een onderzoek ter plaatse in en vond de ernstigste geruchten ten volle bevestigd, ja zelfs nog overtroffen. De berichten 23 van dezen voortreffelijken journalist maakten in Engeland een diepen indruk; een ware moreele paniek ontstond over de „Bulgarian atrocities". De regeering stond voor een moeilijke vraag; deze beweging kwam haar hoogst ongelegen. Wat zou Disraeli doen ? Stellig had hij moeten nalaten wat hij deed: hij behandelde de „Bulgarian atrocities" als óf onbeduidend öf althans zeer overdreven voorgesteld ; hij sprak zelfs van „coffeehouse babble". Zelfs keerde bij de zaak geheel om ; hij legde uit, dat de Bashi-Boezoeks de eigenlijke inwoners van Bulgarije waren en daar reeds sedert lang met de volle instemming van geheel Europa gevestigd; door de Bulgaren gruwelijk onderdrukt, zouden zij ten slotte naar de wapenen nebben gegrepen en hun dwingelanden naar de keel zijn gevlogen. De minister-president trachtte zoo het lagerhuis te overtuigen, dat er waarlijk geen reden voor zedelijke verontwaardiging was. Het lagerhuis was evenwel dezen keer weinig geneigd Disraeli's betoog, hoe welsprekend ook, gul aan te nemen. Immers ook de officieele berichten der Engelsche ambtenaren bevestigden die van de dagbladcorrespondenten. De Engelsche consul te Konstantinopel rapporteerde, dat alleen in Philippopel meer dan twaalfduizend menschen waren gedood, waaronder zeer veel vrouwen en kinderen. Geen wonder, dat het Engelsche volk in beweging kwam en dat die beweging een leider vond. Dat was Gladstone, die uitbrak uit zijn zelf gekozen politieke ballingschap, Homerus en "den paus vergat om zich geheel te geven aan de zaak der Bulgaren. Met al de hartstochtelijke geestdrift, die hem kenmerkte, wierp hij zich zonder aarzelen op als de kampioen der Bulgaren tegen den „unspeakable Turk". Hij vergat alle politieke voorzichtigheid en alle politieke argumenten en gaf zich geheel over aan den aandrang van zijn zuiver menschelijk gevoel. Hij hield vlammende redevoeringen in het lagerhuis en daarbuiten; over geheel Engeland, Schotland en Wales voerde hij een veldtocht van gloeiende welsprekendheid tegen de Turken en ook tegen de regeering. Disraeli zag in, dat hij de zaken te ver had laten gaan en dat ingrijpen hier de plicht der regeering was. Hij begreep, dat tegen het sentiment der menscheüjkheid met verstandelijke argumenten niet viel te strijden; daarom deed hij een beroep op een ander, diep ingeworteld sentiment, dat van de vrees voor en het wantrouwen tegen Rusland. Hij wees erop, dat Gladstone met al zijn edele bedoelingen toch ten slotte slechts de Russen den weg baande naar Konstantinopel. Gladstone had in een pamflet „Bulgarian horrors and the question of the East" de verdrijving der Turken met pak en zak uit Europa geëischt; het viel Disraeli niet moeilijk aan te toonen, dat de dan ledig geworden plaats eenvoudig zou worden ingenomen door Rusland. Niets was meer geschikt om reactie te wekken tegen de beweging van Gladstone ; de oude, 24 feerlijke staatsman werd door millioenen Engelschen beschouwd jals de vriend, misschien wel als de handlanger van Rusland. Disraeli was weer de kampioen van Engeland geworden. Het was zijn laatste overwinning in het lagerhuis; den nen Augustus 1876 hield hij daar zijn laatste rede, waarin hij zijn imperialistische politiek met groote welsprekendheid verdedigde; hij sprak toen de beroemde woorden : „Nor will we ever agree to any step, though it may obtain for a moment comparative quiet and a false prosperity, that hazards the existence of that Empire". Denzelfden avond meldden de bladen, dat Disraeli niet meer bestond en lord Beaconsfield was geworden en dus lid van het hoogerhuis. Lord Beaconsfield hield dus vast aan de oude, beproefde politiek j,van vriendschap met Turkije. Maar juist de Bulgaarsche gruwelen en de daardoor opgewekte gevoelens maakten het hem onmogelijk krachtig voor Turkije in de bres te springen. De sultan had zulk een hulp anders wel noodig ; hij werd nu aan alle zijden besprongen. , Einde Juni 1876 verklaarden Servië en Montenegro den oorlog aan Turkije ; ongetwijfeld had Rusland de hand daarin ; Russische officieren dienden in beide legers. Servië was spoedig door de Turken overwonnen ; maar de dappere Montenegrijnen konden zich in hun haast ontoegankelijk bergland beter handhaven. Daarom stelde Engeland een wapenstilstand voor van een maand, welk voorstel door Rusland werd overgenomen en na eenig verzet door Turkije werd aanvaard. Engeland en Rusland begonnen elkander waarlijk te naderen. Lord Derby sprak het openlijk uit wat men in Engeland van Rusland vreesde en de czaar verpandde zijn keizerlijk woord, dat hij niet de bedoeling had om Konstantinopel te bezetten en Bulgarije alleen tijdelijk zou behouden, totdat de veiligheid der Christenen op den Balkan verzekerd en gewaarborgd was. Toen Engeland en Rusland elkander zoo dicht waren genaderd, stelde lord Derby een conferentie der mogendheden te Konstantinopel voor, waarin door de gezanten een plan van hervormingen voor Turkije zou worden vastgesteld. Het voorstel werd aangenomen en de conferentie werd den 8en November 1876 geopend; Engeland was er vertegenwoordigd door lord Salisbury en door den gezant te Konstantinopel, sir Henry Elliott. Den volgenden dag was de lord mayor's show. Naar gewoonte waren de ministers te gast bij den lord mayor in de Guild Hall; ook naar gewoonte hield de minister-president een politieke rede. Lord Beaconsfield hield een gloeiende oratie op de grootheid en de macht van Engeland ; mocht de strijd aan Engeland worden opgedrongen, dan zou het onder alle omstandigheden gereed zijn. Hij zeide met nadruk: „In a righteous cause England is not the country that will have to inquire, whether she can enter upon a second or a third compaign. In a righteous cause England will commence a fight that will not end until right is done". De waarschuwing was 25 duidelijk genoeg en zij werd ook verstaan. Den dag na de tafelrede van lord Beaconsfield sprak de czaar tot de vergadering der ridderschap van Moskou. De keizer verklaarde, dat, als hij van Turkije in overeenstemming met Europa die waarborgen niet kon verkrijgen, die hij noodig achtte, hij vastbesloten was onafhankelijk van anderen zijn wil door te zetten ; hij was overtuigd, dat in dat geval geheel Rusland achter hem zou staan. De kans om den vrede te bewaren was dus wel zeer klein geworden. Lord Beaconsfield had den vrede van Europa in zijn hand; ieders oog was op hem gevestigd. Maar natuurlijk moest eerst de conferentie van Konstantinopel haar beloop hebben. Zij heeft inderdaad een uitgewerkt plan opgemaakt van hervormingen. Wij zagen boven reeds, dat de Turksche regeering door een handige list zich die hervormingen van den hals schoof. Een ieder begreep, dat toen de oorlog nog slechts een kwestie van tijd was. Na het uiteengaan der conferentie werden nog onderhandelingen gevoerd tusschen Engeland en Rusland, maar tot overeenstemming kwam men niet. Eindelijk greep Rusland in arren moede naar de wapenen ; den 24en April 1877 verklaarde de czaar den sultan den oorlog. Het verloop van dezen oorlog was in het algemeen gunstig en gelukkig voor Rusland. In Januari 1878 bezetten zij Adrianopel, op den voet gevolgd door het groote Russische leger onder grootvorst Nikolaas.' Konstantinopel was klaarbhjkehjk het doel. Maar Rusland aarzelde. Gortschakoff, die begreep, dat de bezetting van de Turksche hoofdstad een algemeenen oorlog zou kunnen veroorzaken, beval Nikolaas met de Turken een wapenstilstand te sluiten. Er dreigde inderdaad voor Rusland een conflict met Engeland. Juist in het begin van 1878 werd de Britsche gezant te Konstantinopel, sir Henry Elliott, overgeplaatst naar Weenen; zijn opvolger werd Layard, tot dusverre Britsch gevolmachtigd minister te Madrid. De nieuwe gezant was een groot vriend van de Turken, aan wier innerlijke kracht hij bleef gelooven. Hij was bovendien een man van' sterke energie, die gaarne en snel met forsche hand doortastte. Te Konstantinopel vatte men zijn benoeming op als een bewijs, dat Engeland bereid en gereed was om Turkije in nood en dood bij te staan. Men zou de komst van Layard ook hebben kunnen opvatten als de benoeming van den sterken man, desnoods tegen Turkije ; aan die mogelijkheid schijnt men evenwel niet te hebben gedacht. Wat Engeland eigenlijk wilde, bleek min of meer uit de troonrede, waarmede in Januari 1878 het parlement werd geopend. De koningin gaf daarin te kennen, dat, mocht onverhoopt de Russisch-Turksche oorlog worden verlengd, „some unexpected occurrence may render it incumbent on me to adopt measures of precaution". Deze woorden vonden weerklank in breede kringen te Londen en elders. De oorlogspartij werd naar een bekend cabaretliedje uit die dagen die der Jingoes genoemd, een woord, dat sedert alom burgerrecht heeft gewonnen. 26 Op het woord der koningin volgde de daad der regeedne- de Britsche gezant kreeg last te Petersburg te kennen te geven, dat 'zijn regeenng bereid was te bemiddelen; toen die bermddeline was afgeslagen, het Engeland verklaren, dat het geen Turksch-Russisch tractaat zou erkennen, waarin de andere mogendheden niet waren gekend; de Middellandsche-zeevioot kreeg bevel de Dardanellen m te stoomen en op te varen naar Konstantinopel. Zoo gebeurde Uet nadat zekere berichten waren ingekomen, dat de Russen de rurksche hoofdstad naderden ; een gerucht, dat de Russen reeds Konstantinopel waren binnengerukt, verwekte in het lagerhuis een pamschen schrik, als men in Westminster nog nimmer had beleefd. Engeland stelde zelfs aan Oostenrijk een defensieve alliantie afgesl Tn aanb°d evenwel m «vergroote voorzichtigheid werd Stellig heeft de Engelsche vloot toen Konstantinopel voor den sultan gered. Maar meer viel er niet meer te redden: Turkije was gebroken Den 3» Maart 1878 moest de sultan den vrede van ban btefano sluiten. Door dit tractaat werden Roemenië Servië en Montenegro onafhankelijk verklaard; allen verkregen een vergrooting van grondgebied. Bosnië en Herzegowina zouden autonomie hebben onder toezicht van Ruslanden Oostenrijk. Bulgarije werd een zelfstandig vorstendom aan beide zijden van den Balkan ; een Russisch regeenngscommissaris zou het land voorloopt besturen ■ Russische troepen zouden het bezet houden. De sultan beloofde in zijn overgebleven rijk hervormingen, vooral ten bate der Christenen. Rusland verkreeg voor zich zelf Batoem, Kars en Bajazid benevens Bessarabië tot den Donaumond; dit laatste gebied moest Roemenie afstaan, dat daarvoor van Bulgarije de Dobroedsja Zoo was de vrede gesloten. Maar iedereen voorzag, dat Europa zulk een sterke uitbreiding van de Russische macht niet zou dulden. In den vrede van San Stefano lag de kiem van een spoedigen meuwen oorlog, zoo het de staatslieden van Europa niet mocht gelukken een nieuwe regeling te treffen. ^Die nieuwe regeling zou worden gemaakt door het congres van DERDE HOOFDSTUK. Het congres van Berlijn, De vrede van San Stefano bevredigde behalve Rusland niemand ; het was te voorzien, dat hij onmogelijk zou kunnen worden gehandhaafd. Het waren vooral Oostenrijk en Engeland, die van den aanvang af verklaarden, dat zij zich niet bij dezen vrede zouden neerleggen. Beide mogendheden vreesden waarlijk niet ten onrechte, dat Rusland daardoor feitelijk meester zou worden en blijven op het Balkan-schiereiland. Voor Oostenrijk was dat een onmiddellijke bedreiging ; het zag zich van alle mogelijkheid van expansie, ook naar den Donaumond, uitgesloten; de monarchie maakte zich reeds gereed tot den strijd. De Engelsche regeering riep de reserves op en ontbood Indische troepen ; besloten werd zich van een vast punt in het oostelijk bekken der Middellandsche zee meester te maken. . ,, 1, , Dat maakte indruk te Petersburg. Nadat Duitschland had geweigerd zich met Rusland te verstaan, wendde de czaar zich in arren moede tot Engeland, dat gaarne de geboden hand aangreep. De politiek van lord Beaconsfield droeg dus al spoedig vruchten; de driekeizersbond, die een voor Engeland gevaarlijk continentaal blok had kunnen worden, was niet het minst door Engelands weigering om het Berlijnsche memorandum te onderteekenen, uiteengevallen: Rusland, Duitschland en Oostenrijk vertrouwden elkander niet meer en kwamen geïsoleerd op het Berlijnsche congres. De minister van buitenlandsche zaken, die met Beaconsfield deze belangrijke resultaten had bereikt, was niet meer lord Derby, maar lord Salisbury, die hier voor het eerst zijn groote gaven als diplomaat heeft kunnen toonen. Rusland had dus zijn nieuwen vriend spoedig gevonden: het sloot met Engeland een geheim tractaat over de zaken van het nabije oosten, waardoor de voornaamste punten, die aan het congres zoudert worden voorgelegd, bij voorbaat werden geregeld. Daardoor was het congres eigenlijk niet meer dan een vertooning, die ter wille van het Europeesche publiek werd opgevoerd, maar waarvan de rolverdeeUng reeds van te voren was vastgesteld. Dit feit was tijdens de bijeenkomst zelf niet in ruimen kring bekend, 28 maar werd spoedig daarna ruchtbaar. Het kwam uit, dat lord BeaJconsfidd en lord Salisbury geheime overeenkomsten hadden gesloten «zoowel met Rusland als met Turkije. Vooral de geheime overeenkomst met Rusland gaf veel opspraak en ergernis. Dat tractaat werd onthuld door de onnadenkendheid of het verraad van een der lagere ambtenaren van het ministerie van buitenlandsche zaken te Londen. De juistheid van deze onthulling werd eerst met ernstigen nadruk door den minister ontkend; intusschen bleek hier al spoedig een woordenspel met het woord „authentic" aanwezig te zijn. In eenige dagen wist ieder, dat de tekst van het geheime verdrag stond in de „Globe", een Londensch avondblad. Het was te Londen gesloten den 30™ Mei 1878, eenige dagen voordat Bismarck zijn uitnoodiging rondzond voor het congres. Het was gesteld m den vorm van een memorandum, dat de punten aangaf, waarover Rusland en Engeland het eens waren geworden, terwijl een gemeenschappelijke gedragslijn werd vastgesteld voor de Russische en Lngelsche vertegenwoordigers op het congres. Engeland verbond . zien bij fvoorbaat om Bessarabië en Batoem voor Rusland te behouden. Een ander geheim tractaat heeft Engeland in dezen tijd gesloten • met Turkije. Engeland waarborgde daarbij den sultan het bezit van zijn Aziatische provmdën tegen iederen aanval van buiten ; alleen nad de Engelsche regeering zich daarvoor het eiland Cyprus bedongen. Lord Beaconsfield verklaarde later, dat hd eiland zou worden gebruikt als „a place of arms". Daaruit volgt dat Engeland daarmede de verdediging van Turkije tegen Rusland op zich had genomen en dat Cyprus het steunpunt zou worden, van waaruit die verdediging zou worden geleid. Dat was een oorlogspohtiek, die zeer sterk afweek van de liberale staatkunde van Gladstone ; diens beginsel was steeds geweest, dat Engeland nid het minste belang bad bij de handhaving van de onafhankeüjkheid van Turkije Daartegenover verklaarde lord Beaconsfield, dat het een der voornaamste punten van zijn buitenlandsche politiek zou blijven dat 'de ongereptheid en de zelfstandigheid van hd Turksche rijk gehandbald bleven ; zelfs durfde bij zeggen, dat de veiligheid van Turkije oor Lngeland van even groote waarde was als die van Malta en fclls als die van de Normandische eilanden. Lord Beaconsfield was in deze dagen volkomen meester van de openbare meening in Engeland. Daarom ook gevoelde hij zich sterk genoeg om de eemgszins gevaarlijke rol van den redder van den üuropeeschen vrede te spelen. Om die rol goed te spelen, was het noodig het oorlogsspook md al zijn verschrikkingen voor de oogen van het verschrikte Engelsche publiek te brengen. De Britsche regee-nng begon met op forschen toon te weigeren het tractaat van San btefano te erkennen. Lord Derby verklaarde, dat het verdrag een ' herziening was van het tractaat van Parijs en dus moest worden goedgekeurd door alle onderteekenaars daarvan. Lord Beaconsfield 29 zeide openlijk, dat het verdrag van San Stefano het geheele zuidoosten van Europa onder den invloed van Rusland plaatste. De Russische regeering verklaarde zich al spoedig bereid een herziening van het tractaat toe te laten, behoudens de bepalingen, die alleen Rusland en Turkije betroffen. Het spreekt van zelf, dat het laatste voorbehoud door Engeland onmogelijk kon worden aanvaard; immers juist daarop rustte de overmacht van Rusland over Turkije. Om te bewijzen, dat Engeland vast besloten was voor Turkije op te komen, riep de regeering, zooals wij zagen, de reserves op; een contingent Indische troepen werd naar de Middellandsche zee ontboden ; Cyprus werd bezet; zelfs werd besloten een gewapende landing te doen op de kust van Syrië. Het was duidelijk, dat er groote gebeurtenissen op til waren. Ten rninste zoo deed men het voorkomen. Op iets bijzonders duidden ook de veranderingen in het kabinet. Toen het hoogerhuis dus 28 Maart 1878 bijeenkwar , nam lord Derby zijn ministersplaats niet meer in ; hij verklaarde in een korte rede, dat hij de verantwoordelijkheid voor de genomen maatregelen niet op zich kon nemen en daarom zijn ontslag had genomen. Daarmede scheen de laatste hoop der vredespartij verdwenen. Lord Salisbury werd minister van buitenlandsche zaken. £A/ De eerste handeling van lord Salisbury ir/zijn nieuwe functie was het uitvaardigen van een rondschrijven, waarin hij verklaarde, dat het voor Engeland onmogelijk zou zijn een congres bij te wonen, dat niet geheel vrij was om het geheele tractaat van San Stefano te herzien. Het groote gevaar van den vrede in Oost-Europa was Rusland, dat ginds veel te machtig dreigde te worden.,, It cannot be otherwise", zeide hij, „than a matter of extremesollicitudetothis country that the government, to which this jurisdiction belongs, should be so closely pressed by the political outposts of a greatly superior power that its independent action and even existence is almost impossible." In verband daarmede zocht Salisbury ook nader contact met Oostenrijk, maar te Weenen vond hij weinig gehoor. In de beide huizen van het parlement gaf deze zaak aanleiding tot vrij stekelige debatten ; maar de oppositie kon weinig anders bereiken dan dat de meerderheid de regeering trouw ter zijde bleef staan. Éitusschen werden de uitnoodigingen tot het congres ontvangen; terzelfder tijd werden de geheime verdragen gesloten. In de gegeven omstandigheden was er dus noch voor Rusland noch voor Engeland eenige reden voorhanden om niet naar Berlijn te gaan. De opening van het congres werd vastgesteld op 13 Juni. Het sprak van zelf, dat lord Salisbury daar Engeland zou vertegenwoordigen. Maar tot groote verwondering van iedereen kondigde lord Beaconsfield weldra aan, dat hij zelf aan het hoofd der Britsche delegatie naar Berlijn zou gaan. Er was daarvoor geen enkel antecedent ; nog nooit had een Engelsche eerste minister het land veriaten tijdens de zitting van het parlement om Engeland in het buiten- 30 land te vertegenwoordigen. Het spreekt van zelf, dat ook hier de smaak voor het indrukwekkende en zelfs voor het theatrale bij lord Beaconsfield den doorslag gaf. Het had voor hem groote bekoring om zijn politieke loopbaan te besluiten met het zitting nemen m een Europeeschen Areopagus tot decreteering van den wereldvrede. Zoo ging lord Beaconsfield dan naar Berlijn. Zijn reis daarheen was ■een triomftocht. Overal waar hij langs kwam, stroomde de menigte te zamen om den beroemden staatsman te zien en te bewonderen. Het scheen alsof hij alleen de man van het congres was. Bismarck ontving hem zeer hartelijk en hoffelijk en had de vriendelijkheid het> congres in het Engelsch te openen. Hoewel de zwarigheden zeer groot waren, kan ten minste van dit congres worden gezegd, dat het in korten tijd zeer belangrijke resultaten heeft bereikt. De groote moeilijkheid was deze, dat twee groote en gewichtige beginselen met elkander in overeenstemming moesten worden gebracht. Het eerste was de bevrijding van de Christenen in het oosten van den druk der Turksche heerschappij. Het tweede was de handhaving van de Turksche politieke macht, vooral om hier een tegenwicht te handhaven tegen de opdringende macht van Rusland. Het ligt voor de hand, dat de politiek van lord Beaconsfield voornamelijk naar het tweede beginsel handelde zonder het eerste al te veel prijs te geven. In dezen kon hij zeer veel bereiken, omdat bij zich door het geheime tractaat verzekerd had van den steun van Rusland. Vandaar dan ook, dat de schuld voor de concessièn, die Rusland reeds vóór het congres van Berlijn moest doen, niet werd geschoven op Engeland, maar op Duitschland ; Duitschland toch was nog niet gebonden, indien het Rusland had willen steunen. Dien steun verkreeg Rusland van Bismarck wel meer dan eens; de kanseher, die zich bescheiden de eerlijke makelaar van Europa noemde, heeft niettemin den indruk niet kunnen afwenden de Russische politiek te Berüjn te hebben tegengewerkt. ' In het algemeen moest Rusland concessiën doen, al spaarde men het zooveel mogelijk. Het mocht Kars, Batoem en Bessarabië behouden, maar moest de voornaamste regelingen op den Balkan prijsgeven. Bosnië en Herzegowina moest het aan Oostenrijk afstaan, dat wel alleen het recht van bezetting kreeg, maar voor onbepaalden tijd. Bulgarije, zooals de vrede van San Stefano het had geschapen, werd m tweeën gesplitst. Tusschen den Donau en den Balkan werd een vorstendom gesticht, waarvan de organisatie niet door Rusland alleen zou plaats hebben, maar onder toezicht van een internationale commissie. Bulgarije ten zuiden van den Balkan zou OostRoemelië heeten en een autonome provincie worden van het Turksche rijk; het zou worden geregeerd door een Christelijken gouverneur, door den sultan te benoemen onder goedkeuring der mogendheden. Roemenië, Servië en Montenegro werden in hun onafhanke- 3i üjkheid gehandhaafd; in overeensternming daarmede nam de , vorst van Roemenië in 1881, die van Servië in 1882 den koningstitel aan; Montenegro volgde eerst veel later. Griekenland zou een vergrooting van grondgebied verkrijgen, die nader moest worden geregeld. Die regeling is tot stand gekomen door een tractaat, dat Turkije en Griekenland onder Gladstone's invloed in 1881 met elkander sloten: daarbij werden Thessalië en een deel van Epirus aan Griekenland afgestaan. Nog verkreeg Oostenrijk de verklaring van de neutraliteit van den Donau en de slechting van alle vestingen, die aan die rivier waren gelegen. Voor den vorm protesteerde Engeland tegen de uitbrdding van het Russische grondgebied in KleinAzië; het nam deze gelegenheid te baat om zijn verdrag met Turkije over Cyprus te publiceeren. Het spreekt van zelf, dat ook daartegen weer werd geprotesteerd, maar evenzeer, dat aan de zaak niet meer viel te veranderen. Een van de voornaamste gevolgen van het congres van Berlijn was het uiteengaan van Rusland en Duitsdüand. De czaar, die zeer ongaarne den ouden traditioneelen band met Pruisen-Duitschland verbrak, schreef persoonlijk aan den Duitschen keizer, zijn oom, een brief, waarin hij zich bitter beklaagde over de Duitschepolitiek, die Rusland overal tegenwerkte; in bedekte woorden Het de czaar den keizer op de hoffeHjkste wijze de keuze tusschen een verbond met Rusland of met Oostenrijk. De keizes was zeer geneigd op de Russische aanbieding in te gaan, die geheel met zijn persoonhjke wenschen strookte. Maar Bismarck was van een geheel andere meening. Met een bloedend hart gaf de oude vorst toe. Zoo wees hij zijn Russischen neef aLen^stak de hand toe aan zijn ouden vijand, den Habsburger; in 6879) werd tusschen Duitschland en Oostenrijk een defensief verbond gesloten, dat zoowel tegen Rusland als tegen Frankrijk was gericht. Het verdrag werd in Engelandopmerkehjk goed opgenomen; Salisbury sprak openhjk van „good tiding of great joy". Hij achtte het oorlogsgevaar in Oost-Europa belangrijk verminderd, waarhjk niet ten onrechte. Het ligt voor de hand, dat het verbond van Duitschland en Oostenrijk te Petersburg zeer onaangenaam werd ondervonden.Voorloopig bleef de verhouding met Berhjn nog correct en zelfs vriendschappeUjk; Alexander II wenschte geen breuk met zijn ouden oom. Ook onder Alexander III bleef dat voorloopig zoo ; zelfs werd in 1883 en 1884 de oude driekeizersbond, zij het in geheel anderen vorm, vernieuwd. En daarna, in 1887, werden Duitschland en Rus-' land verbonden door het herverzekeringsverdrag. Den czaar waren deze regelingen liever dan een aansluiting. EigenHjk nog veel minder viel te denken aan een verbond van Rusland met Engeland; niet aUeen zette Engeland Rusland den voet dwars aan de zeeëngten, niet alleen bezette het Egypte, maar overal in Azië, waar Rusland zijn gebied poogde uit te breiden, vond het Engeland tegenover zich. 32 De czaar kon met Engeland wel eens tijdelijke regelingen treffen Fn^ifï^6 Van de.w<^ld na het congres van Berlijn was voor Sf ^ f6r gUnSÜg- Het gr00*6 blok °P het vasteland 2 drie! wS°nd' ^T0^00^ °Pge™d; daarvooTwa?aileen^ verbond van Dmtschland en Oostenrijk in de plaats gekomen Overigens waren er geen verbonden of ententes Engeland sSnd' sterk m zijn oude beproefde politiek, die van delbrfSd^plendid isolation '. Engeland stond zelfs zoo sterk, dat het een DmScne < "avraag over een Dmtsch-Engelsch verbond kon afwhzeT£a5ck had gehoopt bij Engeland steun te vinden bij een IS yiTSm sische Z1jde. Maar Beaconsfield wüde niet verder gaTd JTot eeï SJ^Ï5 ho"den Frankrijk, zoodat DuiScSd alleen S Heef rAdCn .»««w*«.dnik zou hebben te weerstïan Engeland bleef dus ter zijde en Dmtschland kwam niet op de zaak teruT ^ VerhOUdmg met RuslaSi -Stnmel: Het was de eerste minister zelf, die den indruk wekte dat aar ïom beaconsfield de groote man van den dag was Ziin teru? komst uit Berlijn was een ware triomftocht; met pracbt en rS" zooals hxj dat wenschte en behoefde, deed hij zijTmtochTni^£' Nadat hij m zijn ambtswoning in Downing Stre^ was^aaSetomen sprak hij de geestdriftige en opgewonden menSeTol had aïï het Engelsche volk gebracht wat hij kenschetste als' reace^th ' geïeUge-d-WO°rd' dat ** ^ d xe pas gebracht, ook tegen den minister zelf Dit was zeker het hoogtepunt van de merkwaardige loopbaan van dezen eigenaardigen man. Naast Bismarck was hijüf deze dagen de meest bekende en ook hoogst geëerde staaSman van Europa ThSIlnteit g^f * Engeland zelfs die van Palmersïïï tetoven' ktïïSTÏr dCn ^ VO°r de groote ^nsten, die h^Ian sSitWnS^ * • Ï7eilen- Een Ro^insch imperator kon geen schitterender triomf hebben gehouden dan lord BeaconsfieldLhS zijn terugkomst van het congres van Berlijn öeaconstlem D1J Evenwel heeft de groote minister toen een groote fout begaan • hii Snde bSverkregen. Waarom hij dit voor de hand liggende besluit met nam, is onzeker; het schijnt dat uit handels- beaconsfield heeft met meer zulk een schoone gelegenheid gehad 33 voor een oogenschijnlijk gemakkelijke overwinning. Want zijn populariteit was zoo hoog gestegen, dat nu nog slechts een daling mogelijk was. Zij zette inderdaad weldra in. Het gewone pohtieke leven hernam zijn eischen ; de dagen der heerüjke romantiek waren maar al te spoedig voorbij. De malaise in zaken duurde voort. De binnenlandsche toestand was evenmin gunstig in het algemeen; hervormingen van beteekenis kwamen onder dit ministerie niet tot stand. Maar vooral de Iersche kwestie bleef de gapende wonde inhet Engelsche staatkundige leven en lord Beaconsfield deed weinig of niets om die wonde te heelen. De Iersche partij, thans onder de zeer bekwame leiding van Parnell, had de leuze home rule in haar vaandel geschreven; toen de regeering bleek van zulk een maatregel niets te willen weten, ging Parnell alle oorbare middelen van aanval en verdediging in het lagerhuis toepassen, die een goed gedisciplineerde partij tot haar beschikking heeft. Niet alleen het aanzien van het parlement, maar ook het gezag der regeering leed daaronder ernstig. Zoo kwam het, dat het ministerie-Beaoonsfield niettegenstaande en soms juist door zijn groote meerderheid langzamerhand zwak begon te staan; de wensch naar algemeene verkiezingen kwam op en werd als eisch steeds luider gesteld. De regeering was bovendien in zich zelf verdeeld. Lang niet alle ministers waren het eens met de imperialistische politiek van den premier, die van uit zijn veiligen zetel in het hoógerhuis de zaken net spelende fantasie leidde, terwijl sir Stafford Northcote en de andere ministers de regeeringspoütiek tegen de dikwijls felle aanvallen van liberalen en Ieren in het lagerhuis hadden te verdedigen. Die aanvallen werden feller, naarmate de koloniale politiek minder bevrediging vond. Imperialistische politiek moet overwinnen ; anders staat zij zwak. En in de koloniën ging niet alles naar wehsch. Er waren vooral kwestiën in Afghanistan en in Zuid-Afrika. In Afghanistan regeerde Shir Ali, dien men te Calcutta verdacht onder Russischen invloed te staan. Daarom zönd de onderkoning, lord Lytton, in September 1878 een gewapende missie naar Kaboel. Toen deze missie werd afgewezen, werd tot een expeditie besloten. Zij had eerst succes; Kaboel werd bezet; Shir Ali stierf en werd opgevolgd door zijn zoon Jahoeb Khan, die den 5™ Mei 1879 met Engeland het tractaat van Gandamak sloot: de emir kwam daardoor onder Britschen invloed en genoot daarvoor Britsche subsidiën. Maar nog was de inkt van dit verdrag niet droog, toen de afgrijselijke gebeurtenissen van 1841 zich te Kaboel herhaalden ; de geheele Engelsche missie werd in een volksoproer vermoord. Natuurlijk moest deze gruwel worden gewroken : een nieuwe expeditie werd uitgerust en Kaboel werd opnieuw veroverd. Maar tot 'efinitief resultaat kwam men in Afghanistan voorloopig niet. :nmin was men in Engeland tevreden over den gang van zaken id-Afrika. De twee groote zwarigheden voor de regeering in stad waren de verhouding tot de Boeren-republieken en tot nd's buitenlandsche politiek. 3 34 de inlanders. In 1852 had Engeland besloten, dat het Britsche bezit in Zuid-Afrika zich zou beperken tot de Kaap-Kolonie en Natal; daarom had men zoowel de Transvaal als den Oranje-Vrijstaat bij verschillende tractaten als onafhankelijke staten erkend. Met den Vrijstaat kwamen sedert geen zwarigheden van beteekenis voor. Maar de Transvaal beantwoordde niet aan de Engelsche verwachtingen. Met de naturellen konden de Boeren het niet altijd goed vinden; zij waren niet steeds gelukkig in hun oorlogen met de Hottentotten ; het scheen, dat de Transvaal zich soms nauwelijks tegen zijn vijanden zou kunnen verdedigen ; er ontstond bovendien een partij, die het land onder de krachtige bescherming van de Engelsche kroon wilde brengen. Zoo kon de schijn worden gewekt, dat de Transvaal geen levensvatbaarheid meer had en dat het dus zoowel in het belang van Engeland als naar den wensch der Boeren zelf was, dat de Transvaal bij het Britsche rijk werd ingelijfd. Ten einde de zaken van de Boeren te regelen, werd sir Theophüus Shepstone naar Pretoria gezonden. Deze werd stellig geheel onjuist ingelicht; misschien geloofde hij ook gaarne wat hij wenschte. In ieder geval lijfde hij bij proclamatie de Transvaal bij het Britsche rijk in ; zonder daartoe eigenlijk gemachtigd te zijn, heesch hij te Pretoria den I26" April 1877 de Britsche vlag. Voorloopig waren de Boeren te zeer verrast om zich niet bij het voldongen feit neer te leggen. Ware dit niet het geval geweest, dan hadden zij in den eersten tijd een schoone gelegenheid gehad om zich snel weer vrij te maken. Engeland werd in Zuid-Afrika in ernstige moeilijkheden gewikkeld met de Zoeloes. De koning van dezen stam, Cetewayo, was niet ongeneigd het Britsche gezag te erkennen ; nog tijdens de annexatie van de Transvaal stond hij met Kaapstad op goeden voet. Kort daarna werd sir Bartle Frere tot hoogen conxmissaris van Zuid-Afrika benoemd. Met zijn optreden begint een nieuwe periode in Zuid-Afrika; hij was de man van de forsche hand en was zeker ook daarom naar Kaapstad gezonden. In korten tijd had hij door zijn verregaande eischen Cetewayo tot den oorlog gedreven. Het ging voor de Engelschen niet zeer voorspoedig ; in Januari 1879 leden zij een zware nederlaag. Het spreekt van zelf, dat eerst daarna de regeering de zaak krachtig aanvatte. Versterkingen werden gezonden ; lord Chelmsford trad met kracht .op; het einde was de nederlaag der Zoeloes, de gevangenneming en verbanning van Cetewayo en de inlijving van zijn land bij het Britsche gebied. Vi*fvV De dood van den keizerlijken prins, die den i6" Juni 1879 in een voorpostengevecht viel, maakte in Engeland diepen indruk. Maar ook bovendien was men met den gang van zaken in Afrika niet tevreden. De Zoeloe-oorlog was eigenhjk tegen de publieke opinie in en ook tegen den uitgesproken wil der regeering door sir Bartle Frere begonnen. Niettemin werd hij aan de regeering ten laste gelegd; de stemming werd in den loop van 1879 steeds ongunstiger, ook 35 omdat het ministerie zich niet met de noodige klem verdedigde. De regeering begreep, dat een beroep op het land noodzakelijk was. Daarom ontbond zij den 24m Maart 1880 het parlement. In April hadden de verkiezingen plaats, die tot een volkomen nederlaag der conservatieve partij leidden. Beaconsfield beschreef de catastrophe aldus: „It was like a convulsion of nature rat her than any or dinar y transaction of human life. I can only liken it to one of those earthquakes which take place in Calabria or Peru. There was a rambling murmur, a groan, a shriek, a sound of distant thunder There was a rent, a fissure in the ground and then a village disappeared; then a tall tower toppled down; and the whole of the ministerial benches became one great view of anarchy". De conservatieve meerderheid maakte plaats voor een liberale, zoo groot als er in jaren niet was geweest. Het was de plicht der liberalen de regeering in handen te nemen; de koningin droeg aan Gladstone de vorming van een nieuw kabinet op. Dat was het einde van de schitterende, maar onzekere en ook wel onveilige regeering van lord Beaconsfield. Het was ook het einde van zijn politieke loopbaan : hij stierf nog binnen het. jaar, den io,en April 1881. VIERDE HOOFDSTUK. Egypte. In de lente van 1880 waren de liberalen met een groote meerderheid weer aan de regeering gekomen ; opnieuw was Gladstone eerste nuuister. Het spreekt van zelf, dat daarmede ook andere beginselen tot overwinning kwamen dan tot dusverre hadden geheerscht. Het kwam met de beginselen der liberalen en met den aard der liberale partij overeen, dat de vraagstukken van binnenlandsch beleid en staatkundige hervorming weer meer op den voorgrond kwamen; het was bovendien te voorzien, dat de liberale regeering het Iersche vraagstuk, dat met dringenden nadruk zich te Westminster aandiende, ter hand zou moeten nemen, zoo niet tot oplossing brengen. Een noodzakelijk gevolg daarvan was, dat de buitenlandsche politiek van zelf meer op den achtergrond kwam, en vooral, dat van een imperialistische staatkunde voorloopig geen sprake meer zou kunnen zijn. De buitenlandsche politiek is nooit de sterke zijde van Gladstone geweest; daarvoor was hij te veel de fman van de staatkundige idealen en te weinig de man van de politieke realiteit; hem ontbrak in den regel de ware belangstelling en dus ook een voldoende kennis en vooral een duidelijk inzicht in de internationale verhoudingen. Als liberaal had hij bovendien ^een groote waardeering voor het pacifisme, die soms tot hartstochtelijke liefde werd en die hem belette de toestanden te zien, zooals zij nu eenmaal waren. Niettemin was de realiteit der dingen dikwijls zoo duidehjk, dat ook een liberale regeering haar aandacht aan de internationale betrekkingen moest geven. Iedere regeering neemt bovendien van haar voorgangster een aantal kwestiën over, die om een oplossing vragen; die oplossing wordt gewoonlijkgrootendeels bepaald door de antecedenten van het geval zelf, zoodat van een zelfstandige beslissing in den regel geen sprake kan zijn. Bovendien stoot het Britsche wereldrijk door zijn geweldige beteekenis en zijn natuurlijke expansie overal in de wereld op allerlei belangen, die niet steeds kunnen worden ontzien; geen wonder, dat ieder kabinet telkens voor conflicten komt te staan, die het niet heeft gewild, maar die het niet kan afwijzen. Dat alles geldt ten volle van het tweede ministerie-Gladstone; 37 het is de ironie der geschiedenis, dat de vestiging van het Engelsche gezag in Egypte onder een liberaal rninisterie is tot stand gekomen. Wat Kinglake voor jaren had voorspeld, ging nu gebeuren : „The Englishman, straining far over to hold his loved India, will plant a firm foot on the banks of the Nile and sit in the seats of the Faithful". Toen hij deze woorden schreef, was er voor Engeland nog niet veel kans, althans niet voor Engeland alleen. Want de financiën en daarmede de regeering van Egypte werden gecontroleerd door Engeland en Frankrijk beide, een soort condominium, dat Egypte en ten slotte ook de beide controleerende mogendheden weinig . voordeel bracht. De beide mogendheden hadden te weinig invloed om iets goeds'tot stand te brengen, maar te veel omniet de bevol-l king op allerlei wijzen te hinderen en te ergeren. Daarbij kwam, dat de Porte haar oude souvereiniteitsrechten formeel en soms ook feitelijk wenschte te handhaven. Het is waarlijk geen wonder, dat in dit nog weinig ontwikkelde land onder breede lagen der bevolking de leuze van het zelfbeschikkingsrecht der volken kon opkomen. „Egypte voor de Egyptenaren" werd een krijgskreet, die weinig positieven inhoud had, maar die in het negatieve omgezet, gevaarlijk kon worden. Want het „weg met de vreemdelingen" klonk voor de inboorlingen vooral niet minder welsprekend en verleidelijk dan het „Egypte voor de Egyptenaren". Er werd een nationale partij gevormd, die voornamelijkaanhang vond in het leger en als wier leider weldra een bekwaam officier optrad, Arabi bey, weldra Arabi pacha. In 1881 was hij de populaire man in Egypte. Vreemde toeristen zagen met verbazing en niet zonder vrees, hoe deze imposante man overal werd toegejuicht, als hij op zijn prachtigen Arabischen schimmel door de straten van Kaïro reed. Hij werd zelfs den khedive te machtig, die zichl genoodzaakt zag den populairen man tot minister van oorlog te] benoemen. Zoo werd Arabi de leider der Egyptische regeering, zelfs\ de feitelijke regeerder van Egypte. Het Was voor de beide controleerende mogendheden zeer moeilijk in deze omstandigheden tusschen beide te komen. Zoolang de vreemdelingen niet onmiddellijk werden bedreigd, zoolang de rechten der controleurs niet feitelijk werden aangerand, konden Engeland en Frankrijk weinig doen. Daarbij kwam, dat de beide mogendheden elkander weinig vertrouwden en dus niet minder scheep op elkander toezagen dan op Egypte. Waarschijnlijk meende Arabi.. van die verdeeldheid te kunnen profiteeren ; bovendien schijnt men hem te hebben wijsgemaakt, dat zulke democratische landen als IJpgeland en Frankrijk bezwaarlijk een volksbeweging als de Egyptische konden en wilden onderdrukken. Hij kon al spoedig bemerken, dat noch Engeland noch Frankrijk de Egyptische beweging onverschillig aanzagen; Britsche en Fransche pantserschepen verschenen voor Alexandrië. Het eerste gevolg daarvan was, dat Arabi en zijn collega's den khedive hun ontslag aanboden. De vorst 3» trachtte een nieuw ministerie te vormen, maar slaagde daarin niet, daar de bevelhebbers van het leger verklaarden, dat zij noch hem noch de controleerende mogendheden langer wenschten te gehoorzamen en dat zij alleen het gezag van den sultan erkenden. Dat was de openbare rebellie; een crisis stond voor de deur. Zij kwam maar al te spoedig. Een zeer verklaarbare paniek ontstond onder de Europeanen in Kaïro en Alexandrië; er scheen een algemeene Christenmoord te dreigen. Het staat wel vast, dat Arabi dat niet heeft gewenscht, maar even zeker is het, dat hij een uitbarsting van volkswoede niet kon bedwingen. Den n611 Juni 1882 braken te Alexandrië ernstige onlusten tegen de vreemdelingen uit; tal van Engelschen en Franschen werden vermoord ; de Engelsche consul werd ernstig gewond; velen ontkwamen slechts met moeite aan het bloedbad. Juist toen besloot de khedive zich aan het hoofd der nationale beweging te stellen; hij benoemde opnieuw Arabi tot minister van oorlog en daarmede feitelijk tot dictator. De nieuwe machthebber begon met Alexandrië te versterken tegen den aanval, dien hij terecht voorzag. Niet onnüddelhjk heeft Engeland ingegrepen; het wilde niets doen zonder Frankrijk ; het liberale kabinet aarzelde een nieuwen, ongewenschten strijd te ontketenen. Maar toen het bleek, dat Frankrijk niet tot de daad kon of wilde komen, toen de Engelsche belangen in de Middellandsche zee op het spel bleken te staan, toen hebben de» Engelsche autoriteiten doorgetast. De Engelsche admiraal, sir Beauchamp Seymour, later lord Alcester, kreeg bevel den voortgang der versterking van Alexandrië tot eiken prijs te verhinderen. Dat was nauwelijks anders mogelijk dan door een beschieting. Zoo begon de Engelsche vloot in den nacht van 10 Juli 1882 het befaamde bombardement, dat van zoo groote consequentie zou blijken te zijn. In denzelfden nacht stoomde de Fransche vloot weg van Alexandrië naar Port Said ; Frankrijk wilde Egypte niet kwetsen, maar te vriend houden. Dat was het einde van het condominium over Egypte; Engeland had de handen vrij om te doen wat het verkoos. Het bombardement duurde eenige dagen; toen liet Arabi de witte vlag hijschen. Maar hij zelf trok met zijn troepen terug op Kaïro en Het Alexandrië in een staat van wanorde en anarchie, die den Britschen admiraal noodzaakte troepen aan land te zetten, teneinde vooral de Europeanen te beschermen. Dat lag eigenlijk buiten de bedoeling der Engelsche regeering en ook was daartoe de macht van admiraal Seymour onvoldoende. Maar wat niet te vermijden was, moest gebeuren : Alexandrië werd door de Engelschen bezet. Dat ging niet zonder scherpe gevechten in de straten. Maar het einde was eqn Britsche overwinning; van zeer groot politiek belang was het, dat de khedive zelf in Engelsche handen viel. Engeland kon zoo optreden als lastgever van den nu onderworpen vorst tegen zijn rebelsche onderdanen. Het is niet in te zien, dat Engeland toen en daar anders had 39 kunnen handelen. Terecht schreef lord Granville, die opnieuw minister van buitenlandsche zaken was, aan den gezant te Konstantinopel, lord Dufferin : „The record of events in Egypt during the last few months shows that the whole administrative power has fallen into the hands of certain mihtary chiefs devoid of experience and knowledge, who, with the support of the soldiers, have set at naught the constituted authorities, and insisted on a compliance with their demands". Het spreekt van zelf: „Such a condition of affairs cannot fail to be disastrous to the welfare of any dvilised country. Therefore Her Majesty's government now see no alternative but a recourse to force to put an end to a state of affairs which has become intolerable". Zoo was de toestand inderdaad. Misschien was het niet zoover gekomen, indien de Britsche regeering zich van den aanvang af met beslistheid tegen de Egyptische nationale beweging had schrap gezet. Maar zij volgde een onvaste politiek zoowel tegenover Egypte als tegenover Frankrijk. Op zich zelf is dat weer zeer goed te begrijpen. Vooreerst zaten er overtuigde pacifisten in de regeering, mannen als John Bright, die dan ook onmiddelhjk na het bombardement van Alexandrië zijn ontslag nam ; het ligt voor de hand, dat zij de actie der regeering verlamden. Maar ten andere rees voor het Britsche kabinet de vraag, wat moet Engeland met Egypte doen, wanneer het eenmaal gedwongen wordt in den verwarden toestand in te grijpen. Het ligt voor de hand, dat men aarzelde de hand te steken in wat een wespennest kon blijken te zijn. Er is dan ook geen reden om aan de goede trouw van lord Granville te twijfelen, toen hij in Januari 1882 in antwoord op een vraag in het parlement naar de plannen der regeering in en met Egypte openlijk verklaarde: „Her Majesty's government have a strong objection to the occupation by themselves of Egypt. It would create opposition in Egypt and in Turkey ; it would excite the suspicion and jealousy of other European powers, who would, Her Majesty's government have reason to believe, make counterdemonstrations on their own part, which might possibly lead to very serious complications; and it would throw upon them the responsibihty of governing a country inhabited bij orientals under very adverse circumstances. They believe that such an occupation would be as distasteful to the French nation as the sole occupation of Egypt by the French would be to tbis eountry". Dat is zeker volkomen duidelijk. Minder duidelijk was, wat zou moeten gebeuren, nu Frankrijk blijkbaar niet wilde meedoen aan de bezetting van Egypte en Engeland door de omstandigheden toch werd gedwongen te doen, wat lord Granville zelf als ■ zeer gevaarlijk had gekenschetst. Hoe verlegen de regeering met de geheele zaak zat, blijkt wel uit den eigenaardigen uitweg, dien lord Granyille opende. Zelfs aan een gemeenschappelijke bezetting wilde hij niet denken: „The government have carefully considered the question of a joint occupation by England and France, and they 40 have come to the conclusion that although sofne of the objectie*» above stated might be lessened, others would be very seriously aggravated by such a course". Wat dan ? „With regard to a Turkish occupation, Her Majesty's government agree that it would be a great evil, but they are not convinced that it would entail political dangers so great as those attending the other alternative which have been mentioned before. If a temporary occupation could be arranged, with the full consent and under the control of England and France, and with proper guarantees and conditions, such a mode of using force might be the least objectionable of those which have as yet been proposed". Men ziet, hoe verlegen de Engelsche regeering met het geval was ; anders zou zij stellig niet ernstig hebben gedacht aan een bezetting van Egypte door de Turken. Immers dat was stellig wel de ongelukkigste oplossing, die men kon bedenken; alle duivels zouden zeker zijn losgebroken, als men den sultan had vergund Egypte te bezetten. Men zou uit lord Granville's woorden dan ook kunnen afleiden, dat hij een tegenstander was van een gemeenschappelijke actie van Engeland en Frankrijk. Immers tegen zulk een actie bestond eigenlijk geen internationaal bezwaar. Bismarck erkende de historische rechten van Engeland en Frankrijk in Egypte en zou zich zeker niet verzetten, zoo beide tot de bezetting van het land waren overgegaan ; hoe meer Frankrijk werd betrokken in koloniale kwesties, hoe liever het hem was; men zou dan in Parijs misschien Elzas-Lothaxingen vergeten. Met Duitschland zou natuurlijk ook Oostenrijk meegaan. Rusland had reeds zijn mstemming met de Egyptische politiek der beide westelijke mogendheden betuigd. Italië zou zeker in de Middellandsche zee niets tegen de vereenigde macht van Frankrijk en Engeland kunnen en misschien ook niet willen doen. Toch is er van een samenwerking van Frankrijk en Engeland niets gekomen; toen de Engelsche vloot Alexandrië bombardeerde, stoomde de Fransche op naar Port Said. Er is voor deze houding van Frankrijk geen andere verklaring te geven dan dat de regeering aarzelde na de bezetting van Tunis in 1881 nog bovendien den zwaren last op zich te nemen van een expeditie met de gevolgen van dien tegen Egypte. Voor Engeland moest juist voor de afzijdigheid van Frankrijk een reden te meer liggen om door te tasten. Immers niet alleen had Engeland meer dan eenige andere mogendheid ttelang bij de veiligheid van het Suezkanaal, maar bovendien had het m de Middellandsche zee dringend een compensatie noodig, nu Frankrijk zijn koloniaal bezit in Noord-Afrika steeds uitbreidde en onlangs nog met Tunis had vergroot. Zoo werd de Engelsche regeering eigenlijk tegen haar wil en bedoeling hoe langer hoe meer op den weg der i occupatie van Egypte gedreven. Maar daarmede had zij ook, stellig evenzeer tegen haar wensch, Frankrijk van zich afgestooten; Frankrijk, dat waarschijnhjk niet heeft verwacht, dat het Engelsche 4i gezag zich zoo spoedig en zoo stevig zou vestigen in Egypte, betreurde later de verloren kansen en vooral de zelf prijsgegeven mogelijkheden ; het verzuimde geen gelegenheid om Engeland den voet dwars te zetten en de Britsche regeering lastig te vallen met de onvriendelijke vraag, wanneer toch de als tijdelijk aangekondigde en zeker ook wel bedoelde bezetting van Egypte zou eindigen. Die bezetting zelf ging gemakkehjk genoeg. Na het bombarde-, ment van Alexandrië moest Engeland wel verder doortasten. Of de nationale Egyptische beweging eenigen ernstigen grondslag en eenige ruime verbrdding had, is niet zeker. Maar in ieder geval was zij zeer spoedig overwonnen ; met de glorie van Arabi was het welhaast gedaan. De Britsche regeering zond een legermacht van ongeveer io.ooo man onder den bekwamen sir Garnet Wolseley, weldra verheven tot lord Wolseley. Van hd Suez-kanaal uit viel hij Egypte binnen. Arabi had zich verschanst bij Tel-el-Kebir. Maar zoo goed had Wolseley zijn maatregelen genomen, dat Arabi volkomen werd verrast. Den I4en September 1882 had een gevecht plaats, waarin de Egyptische soldaten zich dapper weerden, maar waarin zij nid bestand bleken tegen de militaire krachten van Engeland. Arabi werd gevangen genomen, voor een krijgsraad gebracht, beschuldigd van rebellie tegen den khedive en ter dood veroordeeld. Dat was natuurlijk niet de bedoeling geweest; de khedive verleende hem de gratie der verbanning. Arabi werd door de Engelsche regeering geïnterneerd op Ceylon, nadat hij haar zijn eerewoord had gegeven om geen poging tot ontsnapping te doen. Zoo was Engeland in één veldtocht meester van Egypte geworden. Het sprak van zelf, dat nu de dubbele contróle van Engeland en Frankrijk verviel. Het was evenzeer natuurlijk, dat Engeland Egypte niet eenvoudig als een kroonkolonie inlijfde, maar het nationale bestuur onder den khedive liet bestaan, alleen onder het nauwgezet toezicht van een Engelschen commissaris-generaal. Door het geheele Egyptische bestuur drong de Britsche invloed door. De financiën werden in betrekkelijk korten tijd op geregelden voet gebracht. Het leger werd geheel modern gereorganiseerd. Groote aandacht werd geschonken aan de bevordering van de welvaart van het land; met name werden groote irrigatiewerken aangelegd, waardoor de vruchtbaarheid van den van ouds bdaamden Egyptischen bodem zeer toenam. Het kan dan ook niet worden betwijfeld, dat de Britsche bezetting van Egypte de bevolking van dat land van groot materieel voordeel is geweest. De belastingen werden hervormd en in hd algemeen verlaagd. De gedwongen arbeid der boeren werd afgeschaft. Een geregelde en onafhankehjke rechtspraak werd ingevoerd Voor het eerst weer sedert eeuwen genoot Egypte de zegeningen van een doeltreffend en werkzaam bestuur. - Het was evenwel niet te verwachten, dat Engeland veel dank zou oogsten voor de weldaden, die het aan Egypte heeft bewezen. Ook Engeland trof de vloek van alle koloniseerende volken, dat het 42 alleen weldaden kan bewijzen buiten zijn eigenlijke bedoeling. Het sprak toch van zelf en zelfs de eenvoudigste fellah begreep het, dat Engeland niet in Egypte was gekomen voor de Egyptenaren, maar ter wille van zich zelf. De grondslag der Engelsche politiek was en bleef alleen de verzekering van het Suez-kanaal en den weg naar Indië, waarvoor het bezit of althans de zekerheid van Egypte een bepaalde noodzakelijkheid is. Engeland kon de mogehjkheid zelfs van een bedreiging van het Suez-kanaal door een andere mogendheid geen oogenblik dulden. Vandaar dan ook, dat het ook onmogelijk kon toegeven aan den aandrang van Frankrijk om Egypte op korten termijn te ontruimen op gevaar af, dat Frankrijk daar dan zijn plaats zou innemen. Vandaar echter ook, dat de trouwe zorg van den Brit voor land en volk van Egypte nimmer werd gewaardeerd, omdat een ieder wist, dat Engeland in den grond alleen dacht aan de veiligheid van het Suez-kanaal. De Britsche bezetting van Egypte werd natuurlijk zeer verzwaard door de groote Afrikaansche erfenis, die daardoor door de Britsche regeering moest worden aanvaard. De troonrede, waarmede den I5en Februari 1883 het parlement werd geopend, gaf uitdrukking aan de voldoening, dat het Egyptische vraagstuk zoo goed als geregeld was en verzekerde, dat „the withdrawal of the British troops is proceeding as expeditiously as a prudent consideration of the circumstances will admit". Die verzekering zou nog menigmaal worden herhaald; want de omstandigheden heten den afmarsch der Britsche troepen eenvoudig niet toe. Ongeveer in denzelfden tijd, dat de Engelschen Egypte bezetten, brak in Soedan, die sedert de dagen van Mehemet Ali aan het Egyptische gebied was toegevoegd, een-ernstige opstand uit. Daar in de streken van den Boven-Nijl was een mahdi opgestaan, zooals de Islam ze zoo menige kent, een imam, die het werk van den grooten profeet zou voltooien. Het vurig fanatisme der Arabieren aan den Nijl viel hem spoedig bij; bijna geheel Boven-Egypte tot Assoean toe, ging voor den khedive verloren. De tegen den mahdi uitgezonden Egyptische troepen werden verslagen en trokken terug binnen enkele vaste punten. Ten einde de zaken van den Soedan te regelen en vooral om de Egyptische garnizoenen veilig vandaar terug te voeren, werd Gordon naar het zuiden gezonden. Hij had evenwel te weinig troepen" onder zich om zich te handhaven en moest zich met zijn geringe macht terugtrekken in Khartoem. De publieke opinie in Engeland kwam in beweging, toen hoe langer hoe meer ongunstige berichten uit Khartoem binnenkwamen. Het ministerie-Gladstone werd ervoor verantwoordelijk gesteld, dat Gordon op een zoo gevaarlijke plek was blootgesteld aan alle kwade kansen van een tropischen oorlog. Ten slotte werd het gedwongen een expeditie tot ontzet van Gordon uit te rusten; aan het hoofd daarvan werd lord Wolseley gesteld. De expeditie werd door Wolseley met zijn gewone ervaring en toewijding uitgerust; met bewonderenswaardig beleid is de Veldtocht 43 langs den Nijl geleid. De Britten hadden hun weg met de wapenen van stap tot stap te banen ; door heerlegers van vijandige Arabische stammen heen moest Wolseley zich doorbreker . Wolseley heeft inderdaad Khartoem bereikt, maar — eenige dagen te laat. Want den 26611 Januari 1885 was de stad door den mahdi stormenderhand veroverd en uitgemoord: Gordon was in het heetst van den strijd gevallen. Wolseley moest terugtrekken; voorloopig was de Soedan voor Egypte en dus voor Engeland verloren. VIJFDE HOOFDSTUK. Het Afrikaansche vraagstuk. De"dood van Gordon was een zware slag voor het liberale kabinet. Gordon was sedert lang een populaire held ; de ondergang van zulk een man zou geen enkel ministerie lang hebben kunnen overleven. De regeering van Gladstone stond trouwens reeds lang niet sterk meer. Haar Iersche politiek was aarzelend en wankelend geweest; zij had daardoor zelfs de conservatieven en de Ieren op een hoop gedreven. In Egypte waren groote fouten begaan; de reputatie van onoprechtheid in de behandeling van die zaken kon de regeering niet geheel ontgaan. En ook wat Gladstone goed had gedaan in ZuidAfrika werd hem nauwelijks in Engeland ten goede aangerekend. De inlijving van de Transvaal in 1877 was een verrassing geweest voor iedereen, niet het minst voor de Boeren zelf. Zij waren door traditie en practijk te fel op de Engelschen gebeten om niet met verbeten woede de Engelsche vlag te zien waaien op den door de vaderen vrijgevochten grond. Van den aanvang af hadden de toonaangevende Boeren geprotesteerd tegen de annexatie; zij hielden niet op deputatiën te zenden naar Engeland om de publieke opinie en misschien de regeering voor zich te winnen. Niet weinig, vooral liberale staatsheden kwamen voor de zaak der Boeren op: onder deze was niemand minder dan Gladstone. In een rede, den 25en November 1879 uitgesproken, zeide hij o.a. : „The Transvaal is a country where we have chosen, most unwisely, I am tempted to say insanely, to place ourselves in the strange predicament of the free subjects of "a monarchy going to coerce the free subjects of a republic, and to compel them to accept a citizenship which they decline and refuse." Een maand later vroeg hij: „Is it not wonderful to those who are freemen, and whose fathers had been freemen, and who hope that their childreh will be freemen, and consider that freedom is an essential condition of civil life and that without it you can have nothing great and nothing noble in political society, that we are led bij an adrninistration, and led, I admit, by Parliament, to f ind ourselves in this position — that we are to march upon another body of freemen, and against their willto subject themto despotic government?" En Gladstone voorspelde den komenden strijd; 45 ijuners de Boeren, waxen „a people vigorous, obstinate, andtenacious m character, even as we are ourselves" *"uiena rmHf spreekt van zelf, dat zulke woorden uit dezen mond de Boeren een spoorslag waren om het uiterste voor hun onafhankeHikheid te wagen. En toen in 1880 de vriend der Boeren, GladstonS de regeermg aanvaardde, trokken zij daaruit de voor de^Hggende conclusie. Onder leiding van Kruger kwamen zij in December 1880 £2£aiML fff h,f ^^ende Ichuttersdeugden en nun^gr^ndige kennis van het land wisten zij m verslende gevechten te SeS! of^J? ^T^Seblevenhun^overvrinningbijdenAniajoeb^ rL ^r8^*8^' waar de ^gelsche opperbevelhebber zelf sir George Colley, den 27» Februari 1881 sneuvdde. In Engeland laaide - rÏÏSJF wet °m, Wa-ak °Vfer den geleden smaad. &u5kigvS Gladstone het roer krachtig in de hand te houden. Hij begreep dat een gewapende onderwerping der Boeren natuurlijk aan Engeland zou gelukken, maar even natuurlijk onnoemelijk ved bloS en tranen zou kosten. Daarom zond hij wel versche troepen naar ZoS in Augustus 1881 het verdrag van Pretoria tot stand, waarbii de tóf ÏS?^? ^ranSVaal Werd CTkend onder^uzereini! ' l^d? ^^-^.de eindregeling kon niet zoo spoedig worden S ^tn' dfar wed5*J<5 Steeds meuwe «ischen werden gesteld in r«t W^fT b6St01?d tot «^verstand. Daarom^am m 1884 het bekende Transvaalsche driemanschap, Kruger DutoÜ al w' naf7Enfland van waaruit ook bezoeke?'wSgebracht lanH ,Van Eu^°Pa' met name aa* Nederland. In Enge- lïeen wasTl^t «F»*!* en welwillend onthaal; niet tiSST har P^tlg g^zind' maar ook de minister van ^m^JSn^^'^r^ Tao^b^ m Zuid-Afrika in te Robinson jfemdlgen In naam der regeering sloot sir Hercules Kobmson, de latere hooge commissaris in Zuid-Afrika den 27« Februari 1884 met het driemanschap een convenae^Om geïï aaT stoot te geven werd de naam Transvaal vervangen doorS vïi ' ^^T^^^ De ni6UWe «taatgverkreeg vSle^g f ™. Enkde beperkingen werden aan die zehstanchghdd opgelegd, die voortvloeiden uit het fdt, dat de nieuwe repubhek bleef behooren tot de Engelsche zóne in Zuid-Afrika Z60 wTd[2 slavernij verboden en vrijheid van godsdienst bedongen • de rechten der naturellen werden zooveel mofelijk verzekerd. Wat de bïken" ^ndsche betrekkingen bdreft, werd bepaald, dat de ZuiHfrifeansche repubhek het recht had om tradaten te sluiten met den ÏÏÏÏkïïrffn T°°r h-f S+1Uit6n Van VCrdragen met ander?" a?S en ook met de omliggende stammen was de toesteniming der Engelsche regeermg yereischt. Het ligt voor de hand, dat de depuS gech s noode m de laatste bepaling had toegestemd ; maar de laar zen ITT% ^-?P dit Stu* van geen concessie Wen! daar geen van beide partijen ten slotte een nieuwen oorlog wildé 46 of durfde ondernemen, was men het eindehjk eens geworden. Zoo kwam de conventie tot stand tot voorloopige tevredenheid der betrokken partijen. Maar er waren in Engeland zeer velen, die dit verdrag en de her- , nieuwde zelfstandigheid der Transvaalsche repubhek streng en fel j afkeurden. In breede kringen riep men om wraak voor den smaad van Amajoeba. Daarbij kwam, dat men een minister moeilijk vergeeft, dat hij namens zijn land de verklaring aflegt, dat de regeering zich in een bepaald geval heeft vergist, en nog minder, dat er onrecht is geschied, dat men weer wenscht goed te maken. Zoo heeft de zeker even nobele als verstandige politiek van het ministerieGladstone tegenover de Transvaal er zeer veel toe bijgedragen om dat kabinet ten val telwrengen. Over de Zuid-Afrikaansche kwestie is het kabinet evenwel met gevallen. Zooals veelal gebeurt, is het ten slotte over een kleine hindernis slechts gestruikeld. Den 8 Juni 1885 werd een niet zeer j ingrijpend amendement op de begrooting door het lagerhuis met j 264 tegen 252 stemmen aangenomen. De regeering hield zich dat ] voor gezegd en bood haar ontslag aan. Lord Salisbury werd belast met de vorming van een nieuw kabinet, waarin hij zelf de portefeuille j van buitenlandsche zaken voor zijn rekening nam. Het nieuwe ministerie, dat den 24°° Juni optrad, deed vooreerst alleen de loopende zaken af en ontbond daarna in Augustus het parlement. De nieuwe verkiezingen hadden plaats volgens de nieuwe kieswet van 1884, die het aantal kiezers belangrijk had uitgebreid. In December 1885 j hadden die verkiezingen plaats ; gekozen bleken 334 liberalen, 2501 conservatieven en 86 Ieren. Het lag voor de hand, dat het conservatieve ministerie, dat alleen met de onwaarschijnlijke hulp van de Ieren nog slechts een zeer kleine meerderheid zou hebben, zichj niet zou kunnen handhaven. Het bood dus zijn ontslag aan, na als: herinnering aan zijn ephemeer bestaan aan Engeland de kolome i Birma te hebben nagelaten. Veel ernstiger scheen een oogenblik de verhouding tot Rusland over Midden-Azië. In 1884 hadden de Russen Merw bezet en daar-f door het gevaar voor Afghanistan en daarmede voor Britsch-Indiê| haast accuut gemaakt. In 1885 kwamen de Russen nog meer zuide-j lijk, haast aan de Afghaansche grens. Nu greep de koningin t persoonhjk in; zij telegrafeerde begin Maart 1886 aan den czaareen duidelijke waarschuwing voor een Engelsen-Russisch conflicU Gladstone, die inmiddels als premier was opgetreden, vroeg einde* April een groot crediet aan voor Afghanistan, maar stelde tegelijk: arbitrage voor. Toen was het oorlogsgevaar spoedig voorbij. Dej arbitrage werd opgedragen aan den koning van Denemarken, diej de nieuwe grens van Afghanistan vaststelde. In Februari 1886 vormde Gladstone zijn nieuwe ministerie; hett was een home-rule-kabinet, dat beslist partij had gekozen in dé ' Iersche zaak. Het gevolg daarvan was, dat een aantal hberalenl 47 conservatieven als lord Hartington, radicalen als Chamberlain, zich van de liberalen afscheidden en als unionisten een nieuwe partij , vormden, die veelal met de conservatieven samenwerkte en ten slotte in de conservatieven opging. In Maart 1886 reeds diende Gladstone zijn home-rule-bill in. In April en Mei werd zij in het lagerhuis behandeld, maar ten slotte, niettegenstaande de welsprekende verdediging van den eersten minister, den 7811 Juni met 343 tegen 313 stemmen verworpen. Tevergeefs deed Gladstone een nieuw beroep op het land ; bij de verkiezingen in Tali werden 393 conservatieven en unionisten verkozen tegen 275 liberalen en nationalisten. Uit de verkiezingen viel geen andere slotsom te trekken dan een tweede ministerie-Salisbury. Dit -kabinet, dat tot 1892 aan het bewind is gebleven, heeft de oplossing der Iersche kwestie niet gebracht; de Ieren zelf maakten trouwens die oplossing zeer 'bezwaarlijk; men denke aan het Parnell-schandaal en de splitsing dientengevolge van de Iersche partij ; zelfs na den dood van den grooten volksleider in 1891 werd de breuk niet geheeld. Het miiiisterie-Sahsbury kon dus zijn aandacht meer wijden aan de buitenlandsche verhoudingen, die hoe langer hoe meer werden beheerscht door de koloniale vraagstukken. Die vraagstukken concentreerden zich voornamelijk in Afrika, waar verschillende Europeesche mogendheden aan de kust van ouds. gewichtige koloniën bezaten, maar waarvan het binnenland zelfs nog in het midden der negentiende eeuw geheel onbekend was. Reizigers Van verschillende nationaliteit hadden zich in de tweede helft van die eeuw aan de oplossing van het Afrikaansche vraagstuk gewijd en daaraan soms zelfs in dubbelen zin hun leven gegeven. Het ligt voor de hand, dat zulk een uitgebreid onderzoek van het donkere werelddeel niet uitsluitend uit ideëele motieven werd ondernomen; op den wetenschappen] ken vorscher volgde niet alleen jfikwijls de zendeling, maar ook de koopman; achter beiden stond veelal de staatsman en ook de soldaat. Zoo was de Afrikaansche kwestie tegelijk een wetenschappelijk, een godsdienstig, een economisch en een staatkundig probleem. Het gevolg van dat alles was, dat de verschillende mogendheden in Afrika op elkander botsten en dat dus de koloniale vraagstukken internationale geschillen werden van verdragende beteekenis, soms zelfs van dreigend gevaar. Aan den wedstrijd om het bezit namen in dezen tijd niet alleen de volken deel, die van ouds op Afrikaanschen bodem stonden, maar ook andere, die zich toen voor het eerst in deze streken heten zien. Van de laatste moet allereerst worden gewezen op de Belgen, die óp hoogst eigenaardige wijze zich hier een koloniale positie wisten te verschaffen. Dat was namelijk zoo gegaan. Reeds in 1878 had koning Leopold II, die altijd veel belang had gesteld in koloniale vraagstukken, een Internationale Afrikaansche Vereeniging gesticht. Het philantropische doel heette de bestrijding der slavernij. Maar weldra bleek, dat de vereeniging ook nog iets anders beoogde. 48 Zij won de diensten van den toen befaamden reiziger Henry Morton Stanley, die zich verdienstehjk had gemaakt door het zoeken en ten slotje vinden van den beroemden zendeling en onderzoeker Livingstone. Stanley was zeker wel de man, dien men noodig had. Hij was een man van groot uithoudings- en doorzettingsvermogen, van geweldige energie en ontembare wilskracht. Stanley kende Afrika als zijn land ; hij had rondgetrokken in de streek der groote meren ; hij had het geheele stroomgebied van den Congo verkend; hij was eenige keeren Afrika dwars doorgetrokken. Stanley was dus wel de man, aan wien men de belangen der Internationale Afrikaansche Vereeniging in Afrika kon opdragen. Van de beteugeling der slavernij was weldra zoo goed als geen sprake meer. Stanley sloot contracten met een aantal negervorsten in Centraal-Afrika, die stellig niet allen zullen hebben begrepen, waartoe zij zich verplichtten. Zoo werden vooral m het Congo-gebied een aantal posten gevestigd, van waar inihtair en politiek gezag uitging in wijden kring. Het ligt voor de hand, dat deze actie tot conflicten aanleiding moest geven, zoowel in den boezem" der vereeniging als van deze met buitenstaanders. Het werd weldra duidelijk, dat de regeeringen de regeling van de Congo-zaken ter hand moesten nemen. De Duitsche regeering, die zich in deze dagen ook voor de koloniale aangelegenheden begon te interesseeren, noodigde de betrokken mogendheden tot een congres te Berlijn. Onder voorzitting van Bismarck kwam deze conferentie m 1884 bijeen. Ten einde geen nieuwe zwarigheden in het leven te roepen, stelde Bismarck als leiddraad der conferentie voor het beginsel, dat geen der belanghebbende mogendheden aanspraak zou maken op het Congo-gebied. Toen dit beginsel algemeene instemming had gevonden, werd besloten tot de stichting van den onafhankelijken Congo-staat. Deze staat zou ongeveer het geheele stroomgebied van den Congo omvatten en aan den mond van die nvier een smalle verbinding verkrijgen met de zee. Dit groote gebied, dat door negers van zeer verschillenden stam werd bewoond', zou worden geregeerd door koning Leopold II, die den titel van souverein van den onafhankelijken Congo-staat zou dragen. Daar de souverein natuurlijk te Brussel resideerde, zou de Congo-staat fertèhjk door zijn ambtenaren worden bestuurd. Dat die functionarissen in hoofdzaak Belgen waren, spreekt van zelf. En een gevolg daarvan was noodwendig, dat de Congo-staat, hoewel officieel geen Belgische kolonie, toch feitelijk door Belgen, voor België en goeddeels ook door België werd bestuurd. Natuurlijk was men daarbij gebonden aan de Congo-acte ; daardoor waren handel en scheepvaart in het Congo-bekken vrij verklaard, zoodat aan den vreemden handel geen belemmering of beperking in den weg kon worden gelegd ten bate der Belgen. Daarbij kwam, dat het niet lang duurde, of de omliggende koloniale mogendheden begonnen den Congo-staat met wantrouwen aan te zien. In Engeland ontstond een beweging tegen dien staat en zelfs tegen België, aangewakkerd door de berichten 49 yan zendelingen en kooplieden over feitelijke of beweerde mishandeling der inboorlingen door de Belgische ambtenaren. Ook Frank-' rijk was den nabuurstaat niet steeds gunstig gezind. Wel had dej Congo-acte de rechten van Frankrijk aan den Congo erkend ; maarj de Fransche Congo grensde onmiddellijk aan den Congo-staat,! Zoodat wrijvingen in dit nog weinig onderzochte en afgeperkte gebied bezwaarlijk konden uitblijven. Wij zagen, dat Bismarck in Februari 1884 de Congo-acte hielp tot stand brengen. Maar ook aan andere koloniale ondernemingen kon hij zich niet onttrekken. In Afrika was door de Deutsche Kolonialverein een werkzaamheid ontwikkeld, die voor den Duitschen handel en de Duitsche industrie nieuwe wegen poogde te openen. Het ligt voor de hand, dat de Duitsche handel streefde naar het |>ezit van gebieden, waar het Duitsche gezag heerschte en waar dit dus de voorwaarden voor den Duitschen handel zoo gunstig mogelijk kon stellen. Toen de regeering het initiatief daartoe niet nam, yatte de Kolonialverein de koe bij de horens. Zij zond agenten uit, die op verschillende punten van de Afrikaansche kust, zoowel in West- als in Oost-Afrika, de Duitsche vlag heschen. Deze daad maakte de medewerking van, zoo niet de leiding van de koloniale zaak door de regeering noodzakelijk. Ook Bismarck zag in, dat hij zich niet meer aan den heerschenden tijdstroom kon onttrekken. Hij nam zijn maatregelen: een ministerie van koloniën werd gesticht, dat de Duitsch-Afrikaansche nederzettingen onder contróle, weldra in beheer en bestuur nam. De oprichting van het ministerie van koloniën te Berlijn accentueerde de koloniale positie van het Duitsche rijk met nadruk. Het was duidelijk, dat althans het Afrikaansche vraagstuk niet zou kunnen worden geregeld zonder de medewerking van Duitschland. Vandaar dan ook, dat ook Duitschland betrokken werd in de regelingen, die voortvloeiden uit de uitbreiding van het koloniale grondgebied der verschillende mogendheden; het lag voor de hand, dat vooral met het oog op de toekomst de grenslijnen van de verschillende gebieden moesten worden vastgesteld; alleen daardoor konden op den duur conflicten worden voorkomen. Reeds in 1884 meende Engeland aan de Duitsche kolonisatie in Afrika een struikelblok in den weg te leggen door aanspraken te laten gelden op Angra-Pequena, het latere Duitsch Zuid-West-Afrika. Engeland bezat hier de Walvischbaai en beschouwde het geheele land eigenlijk al als Engelsch bezit. Maar Bismarck kwam in deze koloniale zaak met zeer groote beslistheid voor de Duitsche belan-" gen op, zoodat de Engelsche regeering wel moest toegeven : AngrajPequena werd Duitsch, behoudens dan de Walvischbaai. In 1886 sloten Engeland en Duitschland een tractaat tot regeüng van de grenzen van hun Oost-Afrikaansch gebied ; het slachtoffer van deze overeenkomst werd de sultan van Zanzibar, die een groot gedeelte van zijn gebied op het vasteland van Afrika verloor. Dit Engeland's buitenlandsche politiek. 4 5° tractaat werd vier jaar later aangevuld door het verdrag, dat den 5en Augustus 1890 tusschen Frankrijk en Engeland werd gesloten: Aan Frankrijk werd daardoor het gebied aan den Niger gewaarborgd, dat dit land eenige jaren te voren had bezet om een verbinding tot stand te brengen tusschen zijn oude koloniale vestiging in Senegarnbië en zijn nieuwere aan de kust van Guinea; boyendien j kreeg Frankrijk daardoor van het zuiden uit een verbmding met Algiers en Tunis, zoodat de geheele westelijke Sahara met inbegrip van de meeste aangrenzende landen in Fransch bezit kwam. Maar omgekeerd werd Frankrijk's invloed naar de zijde van Egypte afgesneden, doordat een lijn werd getrokken van Saï aan den i>hgei : naar het Tsadmeer ; ten noorden daarvan zou de Fransche, ten zuiden daarvan de Engelsche invloedssfeer zich uitstrekken. | Eindelijk erkende Engeland het protectoraat van Frankrijk over Madagaskar, Frankrijk omgekeerd dat van Engeland over Zanzibar. ] Van misschien nog meer belang was het verdrag, dat Engeland fit hetzelfde jaar sloot met het Duitsche rijk, in aansluiting aan dat' van' 1886. Duitschland stond daarbij aan Engeland het eiland Zanzibar en het sultanaat Witoe in Oost-Afrika af. Bovendien werden! de grenzen van Duitsch Zuid-West-Afrika nader vastgesteld ;j merkwaardig genoeg bleef de voornaamste haven in dit gebied,, de Walvischbaai, in handen van Engeland ; daardoor was Duitsch-j land later genoodzaakt met groote kosten te Swakopmund nieuwej havenwerken aan te leggen. Duitschland behield verder zijn kok>4 niën in Guinea, Togo en Kameroen, dan een deel van Nieuw-> Guinea en eenige eilandengroepen in Australië. Eindelijk — het is; opmerkelijk deze zaak in een koloniaal tractaat geregeld te vinden) — stond Engeland aan Duitschland af het eilandje Helgoland, dafcf het in 1807 in den Napoleontischen tijd van Denemarken had ontnomen. Bovendien sloten Engeland en Portugal m 1890 en 1891 eemge| verdragen. Onder den druk van een Engelsche vloot voor Lissaboni moest Portugal toestemmen in den afstand van een groot deel vanp het stroomgebied van de Zambesi; daardoor werd aan het Portugeesche Oost-Afrika het achterland ontnomen en tevens onmoge4 lijk gemaakt deze koloniën in verbinding te brengen met AngoHj Engeland schoof zich zoo als een wig in tusschen het Portugeesche: koloniale gebied. ZESDE HOOFDSTUK. De jonge keizer. Het verdrag tusschen Engeland en Duitschland van 1890, hoewel reeds door Bismarck voorbereid, was een der uitingen van wat men in het Duitsche rijk niet zonder ophef den nieuwen koers noemde. Die nieuwe koers is ten nauwste verbonden aan de regee- -ring of liever aan de zelfregeering van den jongen Duitschen keizer, IWfflem II. De figuur van keizer Willem II is van te veel belang voor de beoordeeling van de verhouding van Engeland en Duitschland om er niet een oogenblik bij stil te staan. Immers de daden van den vorst en vooral zijn bedoelingen zijn, waarlijk niet zonder zijn schuld, in Engeland eigenlijk altijd misverstaan. Dat is trouwens met de Duitsche politiek in het algemeen het geval geweest, wederom niet zonder de schuld der Duitsche verantwoordehjke mannen zelf. Dat is ook wel te begrijpen. Het Duitsche volk kenmerkt zich door een opmerkelijk tekort aan politieke ontwikkeling, begrijpelijk bij een volk, dat eeuwen lang van boven af is geregeer d en in onzen tijd de practijk van het staatkundig leven nog had te leeren. Nog lang werkte in de politiek de romantiek na, die de dingen dezer wereld niet beschouwde zooals zij werkelijk waren, maar zooals zij behoorden te zijn. De romantiek was in de negentiende eeuw wel waarlijk een politieke factor van beteekenis geweest; zij had de stichting van het Duitsche rijk voorbereid, maar zij had nauwelijks bemerkt, dat die grondvesting geheel anders had plaats gehad dan men altijd had gehoopt. Daardoor ook leefde het Duitsche volk na 1870 nog steeds in romantische verstellingen van heden en toekomst, die op de realiteit der dingen slechts kwalijk pasten. Dat Duitsche romantische idealisme was vereenigbaar met een sterke opdrijving jvan het stoffelijke leven-; zij gaf het Duitsche volk de reputatie van knappe industrieelen en handige kooplieden, wier concurrentie «ingeland had te vreezen, vooral omdat zij hun materialisme kleedden in de verleidelijke vormen van een hooger geestelijk bestaan. De verdenking van huichelarij, het vermoeden van bedrog lag voor de hand. Stellig ten onrechte. Maar door het gevoelsleven te brengen op gebieden van het menschelijk leven, waar het misschien 52 goed, maar stellig kwaad kan stichten, dikwijls ook door inhoud en vorm door elkander te mengen en woord en daad met elkander te verwarren, heeft het Duitsche volk zeer veel wanorde gesticht zoowel in de hoofden der menschen als daardoor in de menschelijke verhoudingen. En vooral geldt dat voor de zoo buitengewoon fijne en teere internationale betrekkingen, met name die met Engeland. Wij hebben deze levenshouding van het Duitsche volk vooropgezet om te doen zien, dat de eigenaardige figuur van den keizer daarbij niet slecht voegde. Zijn woord vond in breede kringen weerklank; zijn gebaar werd ruim bewonderd; zijn daad vond waardeering ; zijn persoon was geliefd. Hij was opgegroeid en bleef ook leven in een groeiend en bloeiend Duitschland. Het Duitsche vaderland was machtig en sterk, welvarend en vermogend, geëerd en geëerbiedigd. Duitschland kon zich voorstellen aan de spits der beschaving te staan en de leiding der historische wereld in handen te hebben. Het huis Hohenzollern kon zich de eer toerekenen die macht en die heerlijkheid te hebben geschapen. Vandaar ook de vereering van den keizer voor zijn grootvader. Maar dat hij zich veel sterker als de van God gegeven leider der natie, de keizer bij de gratie Gods beschouwde dan zijn grootvader, is duidelijk. Op zich zelf behoefde dat niet al te veel bezwaar te geven, indien dat bewustzijn alleen had geprikkeld tot hoogere roeping en strengere phchtsvervulling. Ongetwijfeld was dat bij Willem II het geval. Maar er was ook nog iets anders. De overtuiging van door hoogere macht op den hoogsten troon der wereld te zijn geplaatst, schonk hem niet alleen gevoel van verantwoordelijkheid, maar ook bewustzijn van begaafdheid. Het scheen hem ondenkbaar, dat God hem zulk een groote macht had gegeven, zonder de gaven die te kunnen gebruiken. Hij had het mystieke geloof, dat met het ambt ook het verstand wordt geschonken. Levende in een denkbeeldige wereld, moest de keizer wel in conflict komen met de werkelijkheid. Vol begeerte om een goed vorst te zijn, vervuld van de beste bedoelingen, vervreemdde hij door zijn heftige, dikwijls onbewust beleedigende uitdrukkingen steeds grootere groepen van zijn volk van zich ; en hij begreep de leegte niet, die langzamerhand om hem heen gaapte. Waar hij samenwerking zocht, aanbood, opdrong, vond hij onverschilligheid, ten slotte afwering en afwijzing. En dat verbitterde hem steeds meer en prikkelde hem tot steeds feller uitingen van ontevredenheid ; het bittere gevoel van niet te worden begrepen kwam dan over hem. En het ergste voor hem te dragen was de beschuldiging van onbetrouwbaarheid, die welhaast tegen hem werd geuit. Het is niet twijfelachtig, dat de keizer niet alleen in den alledaagschen, maar ook in den hoogeren zin een eerlijk man is geweest ; onbetrouwbaar in den zin van oneerhjk was hij stellig niet. Maar hij gaf zich steeds meer over aan het spel van zijn wilde verbeelding ; onder den indruk van het oogenblik ontwikkelden zich denkbeelden, die tot uiting I 53 Kwamen en zich oplosten in verzekeringen, beloften, wenschen, die wel oprecht gemeend waren, maar die zeer spoedig werden vergeten Wie ze onthield, kon dan de bittere ervaring opdoen, dat de keizer zich blijkbaar het eens gegeven woord met meer herinnerde en op een volgend oogenblik onder den indruk van geheel andere omstandigheden geheel tegenstrijdige verzekeringen gat. Zoo wist ten slotte niemand, wat men aan den keizer had ; m dezen zin was hij stellig onbetrouwbaar. . Dat laatste is vooral van groot belang geweest voor de buitenlandsche politiek. Op dit gebied, dat zoo nauw luistert, waar ieder woord van gewicht kan zijn, waar voortdurend misverstand kan rijzen, waar de ongemeten en ongewogen dingen zulk een belangriike rol spelen, is steeds de uiterste voorzichtigheid geboden. Ü.n daarnaast is juist hier zeer veel kennis noodig van menschen en dingen, van gemoederen en omstandigheden. Het behoeft thans zeker niet meer te worden geconstateerd, dat den keizer in deze teere aangelegenheiden zoowel de kennis als het inzicht heeft ontbroken • daardoor zijn niet alleen herhaaldelijk misverstanden en dus wéér conflicten ontstaan, maar daardoor heeft het de Duitsche politiek aan vaste richtsnoeren en rechte lijnen ontbroken, zoodat Duitschland een hoogst onzeker element m de internationale samenleving is geworden. Het spreekt van zelf, dat dat hoogst bedenkehjk moest worden, ten slotte niet het minst voor Duitschland zelf Want het machtige Duitsche rijk kon zich met de weelde • veroorloven van een wisselende, avontuurlijke politiek; daarvan heeft het dan ook de wrange vruchten moeten plukken. Het ligt voor de hand, dat al deze eigenaardigheden van den keizer en de daaruit voortvloeiende onzekerheden van de Duitsche politiek eerst langzamerhand in hun bedenkehjke gevolgen aan den dag zijn getreden. Er gebeurden intusschen al spoedig dingen, die zoo al niet verontrustend, dan toch opmerkelijk waren. Dat Duitschland nauw verbonden bleef aan Oostenrijk en aan Italië sprak van zelf; de triple alliantie werd bevestigd en bleef de hoeksteen der Duitsche politiek. Maar zoo sterk had Bismarck toch met op dien hoeksteen vertrouwd om ook geen andere waarborgen voor den vrede te nemen. Zoo was in 1881 de oude driekeizersbond weer hersteld In 1887 sloot Duitschland met Rusland het herverzekeringsverdrag ; beide mogendheden verbonden zich daarbij zien neutraal te houden, zoo één van beide werd aangevallen. Daardoor werd Rusland in de toekomst beveiligd voor een aanval van öostenrijk, Duitschland voor een van Frankrijk. Dit verdrag was; destijds voor den tijd van drie jaren gesloten. In 1890 liep het af. Maar destijds is het door den keizer niet verlengd. Onmiddellijk daarna zette de toenadering van Frankrijk en Rusland in. In 1891 bezocht een Fransch eskader onder admiraal Gervais Kroonstad en Petersburg. Het bezoek werd twee jaar daarna beantwoord door een Russische vloot in de haven van Toulon. Drie jaren later, in 1896, bracht het 54 Russische keizerspaar een officieel bezoek aan Parijs. Het volgende jaar reeds werd dit bezoek beantwoord door een reis van den president der Fransche republiek, Félix Faure, naar Petersburg Deze reis heeft de beslissing gebracht: toen is het verbond van Frankrijk en Rusland tot stand gekomen. Zonder twijfel waren reeds vroeger bindende afspraken gemaakt; reeds in 1895 sprak men in offideele Fransche knngen van een verbond. Maar in 1897 werd de wereld verrast door de tafelreden van den czaar en den president der Fransche republiek, die beiden hulde brachten aan de beide bevriende en verbonden natiën". * 5?°r h^ veIbond van Rusland en Frankrijktrad een geheel andere toestand m. In plaats van overwicht kwam er evenwicht in de Europeesche verhoudingen. Het drievoudig en het tweevoudig verbond wogen politiek en rnilitair ongeveer tegen elkander op Er kon dus voor Europa een toestand van vrijwel stabiel evenwicht intreden, die zich evenwel hoe langer hoe nadeeliger voor Duitschland zou kunnen ontwikkelen. Hier lag inderdaad een gevaar voor' de toekomst en dat te meer, naarmate de Duitsche politiek met minder vastheid en beslistheid werd geleid. Want het was ook duidelijk, welke gevaren die evenwichtstoestand meebracht Het evenwicht was er, maar het kon gemakkelijk labiel worden - zelfs een gering overwicht kon de schaal naar de eene of de andere zijde doen overslaan. En wat er dan zou kunnen gebeuren, kon niemand zeggen : een groote Europeesche oorlog behoorde dan niet meer tot de onmogelijkheden. Maar zeer veel zou daarbij afhangen van ZEVENDE HOOFDSTUK. Het derde ministerie-Salisbury. Engeland werd inderdaad door de hergroepeering der mogendheden van het vasteland voor nieuwe, zeer belangrijke problemen gesteld Zoolang de triple alliantie het continent had beheerscht, had Engeland zonder veel bezwaar zijn afzonderlijke positie kunnen handhaven. Maar die positie werd benauwend eng afgesloten, toen Rusland en Frankrijk elkander begonnen te naderen en zelfs ten slotte een verbond met elkander sloten. Aan den anderen kant gaf de labiele evenwichtstoestand van Europa aan Engeland het onschatbare voordeel de weegschaal der wereldpolitiek en zelfs van den wereldvrede in de hand te kunnen nemen. Zooals Europa nu eenmaal was geworden, kreeg Engeland in vele gevallen de beslissing, maar ook de verantwoordelijkheid. De verhouding van Engeland tot Europa werd ten slotte bepaald door zijn betrekking tot Duitschland. Het tractaat van 1890 was zeker een uiting en voor de toekomst ook een waarborg voor goede reïatiën tusschen de grootste landmacht en de grootste zeemacht Het spreekt van zelf, dat men zich daarvoor wederzijds offers heeft moeten getroosten ; evenzeer ligt het voor de hand, dat men wederzijds die offers juist het scherpst voelde en dat men dus aan beide zijden ontevreden was. In Duitschland verweet men Bismarck s opvolger Caprivi, dat hij veelbelovend Duitsch kolomaal bezit in Afrika had verkwanseld. In Engeland maakte men wat nunder heftig bezwaar, dat lord Salisbury Helgoland aan Dmtschland had prijs gegeven. V • j Deze laatste grief is ten slotte gegrond gebleken. In den grooten wereldoorlog zou het zeker van groote beteekenis voor Engeland zijn geweest, zoo het toen Helgoland nog had bezeten. Maar m 1890 heeft nie nand dat voorzien noch ook kunnen voorzien. Het tractaat met Duitschland heeft dan ook den val van het kabinetSalisbury niei veroorzaakt; het waren binnenlandsche, vooral Iersche moeilijkhed i, die de beslissing brachten; de leuze home rule, waarvan de regf J niets wilde weten, begon de gemoederen te winnen. Den 2' Juni 1892 werd het parlement ontbonden; daarna hadden nieuw kiezingen plaats. Het resultaat was, dat Wales, 56 Schotland en Ierland, afzonderlijk genomen, een groote meerderheid bleken te hebben voor home rule; alleen Engeland had een meerderheid van 71 stemmen ertegen. Als geheel genomen was er evenwel m het parlement een meerderheid van 57 stemmen ten gunste van de politiek van Gladstone. Geen wonder, dat reeds bij het eerste samentreffen met het parlement in Augustus de regeenng in de minderheid bleef : Salisbury trad af; een rninisterie-Gladstone, het vierde, kwam aan de regeering. Het sprak van zelf dat het kabinet binnen niet al te langen tijd tot het parlement kwam met een home rule-bftL Geen wonder ook', dat deze wet met 301 tegen 267 in het lagerhuis werd aangenomen. Maar evenmin was het te verwonderen, dat de wet door het hoogerhuis den 2°" September 1893 met de overweldigende meerderheid van 491 tegen 41 werd verworpen. ^ Daarmede was de zaak voorloopig van de baan; er gebeurde verder niets: de regeering trad niet af; het parlement werd niet ontbonden. Juist daardoor was de kracht der liberale partij voor langen tijd gebroken. Zij werd nog meer verzwakt, toen Gladstone m Maart 1894, wel nog in ongerepte kracht, maar toch hoogbejaard zijn ontslag als minister nam; de oude strijder trok zich geheel uit het staatkundige leven terug; den i9en Mei 1898is „the grand old man" op Hawarden gestorven. Zijn opvolger werd ïord Rosebery, een man van onmiskenbare bekwaamheden, maar wiens zedelijk en staatkundig gezag niet tot de hbogte van dat van zijn hoogvereerden voorganger kon reiken. Daarbij kwam, dat zijn sympathie voor home rule vrij koel was, zooals trouwens bij meer liberalen. Interne moeilijkheden in de liberale partij, twisten tusschen de Iersche partijen verzwakten de regeeringsmeerderheid en daarmede het ministerie nog meer. Zoo kwam het, dat de regeering in Juni 1895 na een vrij onbeduidende nederlaag in het lagerhuis besloot het parlement te ontbinden. Wat algemeen werd verwacht gebeurde: de liberalen leden een verpletterende nederlaag; er kwam een groote conservatieve meerderheid in het lagerhuis. Natuurlijk kwam lord Salisbury aan het hoofd der nieuwe regeering ; hij werd ook opnieuw minister van buitenlandsche zaken. Het ministerie zat zoo stevig, dat het jaren lang de macht in handen heeft kunnen houden. Het nieuwe kabinet kwam in zijn buitenlandsche politiek voor groote moeilijkheden te staan. In 1895 kwam de Oostersche kwestie, die de geheele eeuw aan Engeland en aan Europa zooveel zorg had gebaard, opnieuw in een acuut stadium. Van de hervormingen die Abdoel Hamid II herhaaldelijk had beloofd, was niet veel terecht gekomen ; slechts had de sultan, die van uit zijn hermetisch gesloten paleis Yildiz Kiosk als een gevreesd despoot het groote rijk bestuurde, zijn bijzondere zorg gewijd aan de reorganisatie van het leger! Geen wonder, dat overal ontevredenheid heerschte onder zijn Christelijke onderdanen. Dat was vooral het geval met de Armeniërs, ten 57 wier behoeve in het tractaat van Berlijn een aantal hervormingen waren voorgeschreven. In Armenië zelf eischte men autonomie, zoo niet geheele zelfetandigheid ; het kwam in dit bergland tot opstanden, waartegen de sultan de woeste horden der Koerden uitzond, die hun taak uitnemend verstonden; groote gedeelten van Armenië werden eenvoudig uitgemoord. Maar ook buiten hun stamland, over het geheele Turksche rijk verspreid, woonden Armeniërs; in Konstantinopel zelf vormden zij een talrijke kolonie. Geen wonder, dat zij door hun welstand den naijver en ook de vrees van de Turken opwekten ; de sultan vermoedde steeds aanslagen van de zijde der Armeniërs, vooral, toen de berichten van de moorden in hun stamland in de hoofdstad ruchtbaar werden. Haast zonder uiterlijke aanleiding kwam het tot een uitbarsting : het godsdienstig fanatisme der Mohammedanen werjl op de Armeniërs losgelaten. Deze weerden zich met volle kracht. Rekenende op den steun der mogendheden, bezetten een aantal Armeniërs in Augustus 1896 het gebouw der Banque ottomane ; er was een klein beleg noodig om ze daaruit weer te verdrijven. eru Het beroep der Armeniërs op Europa bleef niet zonder gevolg. In alle landen vormden zich comités te .hunnen bate; in Engeland kwam de oude Gladstone nog eens uit zijn tent om zijn ouden haat tegen den „unspeakable Turk" te koelen. Moe^ker was de positie der regeeringen; ook op dit beperkte terrein openbaarde zich de botsing dër belangen. Het spreekt van zelf, dat Rusland gaarne de gelegenheid aangreep om zich in de Armenische zaken te mengen en zoo zijn invloed in Transkaukasië uit te breiden. Frankrijk bleek bereid zijn bondgenoot ook hier te steunen. Maar Engeland, dat een uitbreiding van den Russischen invloed in Azië wilde keeren, was geneigd de autonomie of zelfs de geheele zelfstandigheid van Armenië te verdedigen en tot stand te brengen. De triple alliantie» Meld het midden; zij wenschte geen herleving der Oostersche kwestie. Oostemijk en Italië hadden van ouds belangen in Turkije, die zij niet wenschten te compromitteeren ten bate der Armeniërs. Wat deze beide reeds bezaten, hoopte Duitschland te verkrijgen; in deze jaren drong de Duitsche handel steeds meer in het oosten door. Daar Duitschland zich aan de Porte als politiek belangeloos kon voorstellen, gelukte het de Duitsche regeering in Konstantinopel! belangrijke concessiën voor haar onderdanen te verkrijgen; van deze was die van den Klein-Aziatischen, vervolgens van den Bagdadspoorweg de voornaamste. Het spreekt dus van zelf, dat Duitschland en met Duitschland de triple-alliantie de goede betrekkingen met Turkije niet wenschte op te geven ter wille der Armeniërs en dus gewoonlijk met Rusland samenwerkten. Ten slotte was Engeland de eenige macht, die wel iets voor de Armeniërs wilde doen. Dat hangt samen met het befaamde verdeelingsplan van het Turksche rijk, dat lord Salisbury in 1895 heeft opgezet. Dat plan week sterk af van de traditioneele politiek van Engeland, dat steeds de 58 integriteit van het Turksche rijk op den voorgrond had gesteld. Salisbury was tot de overtuiging gekomen, dat de handhaving van dat rijk thans een onmogelijkheid was geworden, zoodat de i verdeeling ervan aan de orde moest komen, zooals een eeuw vroeger die van Polen. Maar in Duitschland gevoelde men begrijpelijkerwijze niet al te veel voor deze plannen, die de Duitsche belangen dan ook ernstig zouden schaden. Evenmin viel voorloopig op Rusland te rekenen, dat zich in dezen tijd had vastgewerkt in Oost-Azië. Zoo alleen kon Engeland weinig doen en zoo sloot het zich noodgedwongen veelal aan bij het Europeesche concert, dat zich voor de Oostersche zaken had gevormd. Onder de welluidende tonen van dat concert zijn duizenden Armeniërs in deze jaren vermoord. Het befaamde Europeesche concert was ook noodig, omdat ook elders het Turksche rijk begon te kraken. Na twintigjarige rust kwam de Kretensische kwestie weer gevaarlijk het hoofd opsteken. , In het voorjaar van 1896 brak op Kreta een opstand uit tegen het Turksche gezag. Daar de Turken zich te weer stelden, heerschte op het eiland al spoedig een bloedige burgeroorlog. Ten slotte konden de Turken zich nog slechts in de havensteden handhaven; voor het overige was het eiland vrij geworden. Het spreekt van zelf, dat de Grieken, uit het onafhankelijke koninkrijk en ook daarbuiten hun stamgenooten met geld en goed en ook veelal met hun persoon steunden. En evenzeer was het natuurlijk, dat de regeering te Athene niet doof kon blijven voor de roepstem der broeders op Kreta ; zij had er bovendien groot politiek belang bij om het eiland met Griekenland te vereenigen. Een inmenging van Griekenland werd voorloopig voorkomen door de blokkeering van Kreta door een vloot van de zes groote mogendheden. Aan den anderen kant bewogen de zes den sultan door krachtige pressie om aan het eiland autonomie te verleenen onder toezicht der consuls van de zes mogendheden te Kandia; tevens werd een Christelijk gouverneur benoemd. Daarmede scheen voorloopig de zaak van Kreta geregeld. Maar men had buiten het eiland zelf gerekend; noch Muzelmannen noch Grieken waren tevreden met den nieuwen stand van zaken : de burgeroorlog brak opnieuw uit in nog heviger vormen dan tevoren. Toen kon Griekenland zich niet langer onthouden van in te grijI pen. In Februari 1897 stak een Grieksche vloot onder prins George in zee; op Kreta werden troepen aan land gezet ; hoewel de uitgedrukte bedoeling was de onderwerping van het eiland aan de Turken te beletten, proclameerde prins George het gezag van den koning van Griekenland, zijn vadermin Engeland was men in breede kringen Griekenland niet ongunstig gezind; de oude philhelleensche sympathieën leefden weer op. Intusschen was het voor de regeering zeer moeilijk de Grieken hun gang te laten gaan en Kreta toe te laten zich bij het Grieksche rijk te voegen. Want noch Rusland noch Duitschland waren daarvoor te vinden en een conflict met deze mogendheden kon Engeland niet wagen. Met Frankrijk 59 vereenigde de Engelsche regeering zich in een voorstel om de havensteden van het eiland te bezetten en zoo daadwerkelijk de autonomie in te voeren. De andere mogendheden vereemgden zich daarmede ; aan Griekenland werd de eisch gesteld zich daarbij neer te De Grieken dachten niet aan toegeven. Integendeel brachten zij den strijd over naar het vaderland. In het voorjaar van 1897 , brak de lang verwachte oorlog uit tusschen Griekenland en Turkije. Hij was in weinige weken beslist. Het Turksche leger bleek zijn oude kracht nog niet te hebben ingeboet ; overal werden de Grieken teruggedreven; in korten tijd waren de Turken meester van Thessalië. Griekenland was gebroken ; deemoedig moest het zijn lot in handen stellen der mogendheden, wier goeden raad het had gebraveerd. Nog duurde het tot November, voordat de vrede te Konstantinopel kon worden gesloten. Thessalië werd, behoudens enkele correctiën in de noordgrens, aan Griekenland teruggegeven. Dit land moest bovendien een oorlogsschatting betalen; m verband daarmede werden de staatsfinanciën onder het toezicht der mogendheden gesteld. Turkije verleende thans ook autonomie aan Kreta, dat geheel door de Turken werd ontruimd; prins George werd gouverneur. , Zoo was met groote moeite in het nabije oosten voorloopig de vrede hersteld. Voorloopig — want iedereen voorzag, dat de thans geschapen toestand eigenlijk niemand bevredigde. Dat kon trouwens ook niet anders, nu de zes groote mogendheden het over Kreta eens waren geworden. Want haar belangen hepen zoo ver uiteen, dat hét alleen mogelijk was het eens te worden over maatregelen, die aan niemands belang recht deden. Vooral voor Engeland was het zaak, dat de brand niet in het oosten uitsloeg. Er waren moeilijkheden in Egypte, die tot een conflict met Frankrijk zouden kunnen leiden. Ook in Zuid-Afrika begon het reeds in deze dagen te gisten de voorbode van den komenden oorlog. En te midden van al die zwarigheden viel bovendien plotseling als een bom uit den helderen hemel de boodschap van den president der Vereenigde Staten over het geschil van Engeland met Venezuela. Hoewel het eenigen tijd een dreigenden vorm scheen te zullen aannemen, is dit geschil het eerst en het volledigst beslist. De kwestie met Venezuela was zoo oud als het bezit van Guyana door Engeland. Toen Engeland in 1795 Berbice, Demerary en Essequebo in bezit nam, was de grens van deze landen en Venezuela nog niet definitief geregeld. Dat was in den loop der negentiende eeuw nog nimmer geschied. Er kwamen evenwel eerst moeüijkheden, toen in het betwiste gebied goud werd ontdekt. Zooals gewoonlijk in dergelijke gevallen kreeg de zaak een chronisch karakter, loen vatte geheel onverwacht president Cleveland de koe bij de horensr Hij zond den £7en December 1895 een boodschap aan het congres, waarin in stevige krachttermen werd verklaard, dat hij het geschil 6o tusschen Engeland en Venezuela zou regelen en een commissie zou benoemen tot vaststelling van de betwiste grens. Het is niet te verwonderen, dat dit opvallend optreden een groote ontstemming teweegbracht in Engeland. Lord Salisbury heeft evenwel geen voet gegeven aan die ontstemming, maar met voorzichtigen tact de zaak die nu een geschil met de Vereenigde Staten was geworden, aangevat. Zelfs gelukte het hem met Amerika een tractaat te sluiten, dat met alleen de grenskwestie met Venezuela, maar ook alle andere vraagstukken in de toekomst, die Engeland met Amerika te behandelen zou krijgen, aan arbitrage onderwierp. Het behoeft geen betoog, welk een groote waarde zulk een tractaat tusschen Lngeland en Amerika zoowel voor beider verhouding als voor de geheele wereld heeft gehad. Het eerste algemeene arbitrage-trac. taat werd te Washington in 1896 geteekend door den Britschen gezant sir Juhan Pauncefote en den Amerikaanschen staatssecretaris Olney. Van veel meer dadelijk belang intusschen was hetgeen in Afrika voorviel. Na de regelingen van omstreeks 1890 waren alle mogendheden voortgegaan met het doordringen in het Afrikaansche binnenland. Aan Frankrijk was het gelukt een verbinding tot stand rte brengen tusschen Senegambië en Algiers, verder met Guinea ten slotte zelfs met den Franschen Congo. In verband daarmede was m 1892 Dahomey veroverd en in 1894 Timboektoe bezet. Dan drongen de Franschen langs den Congo en de Oebangi tot het Tsadmeer door. Ook elders vestigde zich het Fransche gezag. In 1885 had de repubhek haar protectoraat geproclameerd over Madagaskar, lien jaar later zag de Fransche regeering zich genoodzaakt forscher in te grijpen, toen haar rechten door de inlandsche regeering werden miskend. Het eiland en de hoofdstad werden bezet: Madagaskar was een Fransche kolonie. «• De bezetting van Madagaskar was rustig verloopen; met geen mogendheid is Frankrijk daarover in conflict geraakt. Anders was net m den Soedan, waar Frankrijk en Engeland in 1898 op elkander zijn gebotst zoo hevig, dat een oorlog onvermijdelijk scheen. Wij zagen, dat Frankrijk van den Congo uit langzamerhand was doorgedrongen in het stroomgebied van de Oebangi. Daardoor was frankrijk in de gevaarlijke nabijheid geraakt van den Nijl Dat schrikte de Fransche autoriteiten niet éf ; het plan werd beraamd tot een expeditie yan de Oebangi naar den Boven-Nijl; vandaar en wel van den Witten Nijl af, zou men dan voeling kunnen krijgen «jnet Ubock, een der Fransche koloniën in Somaliland. Zoo zou een verbmding tot stand komen van het West- en Midden-Afrikaansche koloniale gebied met dat in Oost-Afrika. Maar daardoor zou ook het oude Engelsche plan, de verbinding van Zuid- en Noord-Afrika dat scherp belijnd werd in het denkbeeld van Cecil Rhodes den spoorweg Kaapstad—Kaïro, worden doorkruist. Of men zich te Fanjs rekenschap daarvan heeft gegeven en dus de mogelijkheid I 6i van een conflict met Engeland onder de oogen heeft gezien, blij ve in het midden. In ieder geval kreeg kapitein, weldra majoor Marchand de opdracht den boven beschreven tocht te ondernemen; hij kwam in Juli 1898 te Fashoda aan den Witten Nijl aan en heesch er de Fransche vlag. De glorie over deze koloniale verovering duurde slechts kort; het conflict met Engeland kwam weldra dreigend aan den horizon opdoemen. Frankrijk had te lang gewacht met zich aan den Boven-. Nijl te vestigen ; het had jaren lang de gelegenheid gehad en ver- | zuimd. Want na den ondergang van Gordon in 1885 had Engeland zich voorloopig uit den Soedan teruggetrokken en zich bepaald tot de toch al zware taak van de administratie van Egypte. Onder de bekwame leiding van den hoogen commissaris, lord Cromer, werden een groot aantal administratieve en ook sociale hervormingen tot stand gebracht, zoodat Egypte langzamerhand na de periode van politieke verwarring tot materieelen bloei kwam. De khedive legde zich gemakkelijk daarbij neer. Hij stierf in 1892 en werd opgevolgd door zijn zoon Abbas-pasha, van wien men meer zelfstandigheid verwachtte. De jonge vorst heeft dan ook wel eens pogingen gedaan om zich vrij te maken, maar het Engelsche bestuur was te stevig gevestigd om het duurzaam te kunnen bestrijden. En naarmate de Engelschen zich sterker voelden worden in Egypte, kwam ook weer de wensch naar voren om den Soedan, die toch geographisch en politiek van ouds tot Egypte behoorde, te heroveren. De gelegenheid kwam na den dood van den mahdi, die% reeds in 1885 stierf. Zijn opvolger noemde zich naar Muzelmanschl gebruik de khalief. Maar hij kon zelfs zijn Midden-Afrikaanschf rijk niet bijeenhouden; hem bleef nog slechts het gebied aan den Boven-Nijl, waar hij te Omdoerman resideerde. Zijn volgelingen worden in de Engelsche legerberichten steeds de derwishen genoemd, naar de godsdienstige dwepers, die in zijn leger een krachtigen invloed uitoefenden en zijn krijgers aanvuurden en aanvoerden tegelijk. Het spreekt van zelf, dat de verdeeldheid onder de mahdisten Engeland moest aansporen tot een nieuwen aanval op den Soedan. De man, die dezen aanval heeft geleid, was de bekwame generaal sir Herbert Kitchener, die onder den oosterschen titel sirdar opperbevelhebber van het gecombineerde Engelsch-Egyptische leger was.» Kitchener begreep, dat van een duurzame onderwerping van OpperEgypte en den Soedan alleen sprake kon zijn, zoo eerst goede verbindingen tot stand werden gebracht. Langzaam maar zeker drong hij langs den Nijl naar het zuiden door ; het veroverde gebied werd telkens onmiddellijk in bestuur genomen ; de spoorweg volgde den^ veroveraar op den voet. Dongola werd bezet, waar de moedir de vazal der Engelschen werd; verder werd Berber veroverd. Steeds verder drong Kitchener door : in April 1898 werd het versterkte kamp der derwishen bestormd en veroverd. Toen bereidde de sirdar den beslissenden stoot met groote zorg voor. Hij gelukte: begin 62 September 1898 bracht Kitchener den derwishen een verpletterende nederlaag toe bij Omdoerman ; hun leger werd uiteengeslagen ; de terugtocht werd een wilde vlucht. Den 4™ September deed Kit■chener zijn intocht in Khartoem; de smaad van Gordon was gewroken; Kitchener werd lord Kitchener of Khartoum. Na zijn groote victorie begaf Kitchener zich naar Engeland, waar een schitterende ontvangst hem wachtte. Toen hij nauwelijks naar Khartoem was teruggekeerd, werd hem bericht, dat de Engelsche voorposten aan den Witten Nijl gestuit waren op Marchand, die te Fashoda de Fransche vlag had geheschen. Het spreekt van zelf, dat Kitchener dat niet kon toestaan; het gebied van den Witten Nijl behoorde tot den Egyptischen Soedan, dien Kitchener juist had veroverd. Hij begaf zich dus onmiddellijk naar Fashoda en vond daar Marchand. Met groote hoffelijkheid trachtte hij de Franschen te beduiden, dat zij op Engelsen-Egyptisch gebied waren. Maar toen Marchand dat natuurlijk betwistte met een beroep opzijn instructies, tastte Kitchener snel en beslist door : de Fransche vlag werd te Fashoda neergehaald en de Britsche geheschen. Kitchener en Marchand hebben te Fashoda hoffelijk en zelfs vriendschappelijk met elkander omgegaan; er is geen bloed gevloeid en zelfs geen onvertogen woord gewisseld. Maar in Europa was dat weldra anders. De gebeurtenissen van Fashoda maakten te Parijs een diepen, haast verpletterenden indruk: het jonge, groeiende koloniale rijk, dat Frankrijk bezig was in Afrika te stichten, was verbroken door Engeland. De Fransche pers uitte zich in de heftigste bewoordingen tegen Engeland; de Engelsche pers bleef het antwoord niet schuldig. Gelukkig waren de regeeringen verstandiger. De kwestie was trouwens duidelijk genoeg : de Engelsche regeering had meer dan eens duidelijk genoeg verklaard, dat zij het geheele Nijlgebied als Egyptisch gebied en dus onder Britsche protectie .beschouwde. Reeds den ioen December 1897 had de Britsche gezant te Parijs, sir Edmund Monson, aan de Fransche regeering nadrukkelijk te kennen gegeven, dat Engeland geen bezetting van het Nijlland door een andere regeering zou dulden. Nog in 1898 had Monson die verklaring versterkt door de verzekering, dat de regeering nog steeds stond op het standpunt van haar voorgangster: reeds in 1895 had sir Êdward Grey namens de regeering in het lagerhuis ,de nadrukkelijke verldaring afgelegd, dat een Fransch voortdringen in het Nijlgebied in Londen als een onvriendelijke daad zou worden beschouwd ; men weet, wat dat in de diplbmatieke taal beteekent. Men kon dus te Parijs verwachten, wat er zou gebeuren, als werkelijk een Fransche colonne aan den Nijl de driekleur zou hijschen. Dat de Engelsche regeering met de Fransche overigens in vrede en vriendschap wilde leven, wordt wel bewezen door het feit, dat zij in Juni 1898, dus kort vóór Marchands aankomst te Fashoda, een tractaat met de Fransche republiek sloot, waardoor deze werd bevestigd in het bezit van alle gebieden, die zij in West- 63 Afrika had bezet. Maar Fashoda ging te ver. Onmiddellijk daarna instrueerde lord Salisbury den gezant te Parijs om de Fransche regeering te berichten, dat het bezit van het Nijlgebied door Engeland in het vervolg buiten alle discussie was. Delcassé, de minister van buitenlandsche zaken, kon dat natuurlijk niet voetstoots toegeven : hij liet zich zeer ontwijkend uit over Marchands missie, sprak van Frankrijks oude rechten en betwistte vaag die van Engeland op het Nijlgebied. De uitweg, dien een desavoueeren van Marchand had kunnen aanbieden, bleek weldra gesloten, toen telegrammen van Kitchener de verantwoordelijkheid van de Fransche regeering boven allen twijfel stelden. Delcassé bleek niet geneigd de instructies van Marchand te wijzigen ; de spanning werd ernstig ; een oorlog tusschen Frankrijk en Engeland kwam in zicht. De Britsche regeering hield echter voet bij stuk; in het hoogerzoowel als in het lagerhuis verklaarden de liberale partijleiders, dat zij in deze nationale zaak ten allen tijde achter de regeering zouden staan. Dat maakte indruk, ook in Parijs. Delcassé verklaarde zich bereid tot onderhandeling : reeds in Maart 1899 werd een nieuw tractaat gesloten, waarbij Frankrijk afzag van Fashoda en van al zijn aanspraken op het Nijlgebied, maar waarbij Engeland de Fransche bezetting van het gebied ten oosten van het Tsad-meer erkende. Engeland gaf dus iets toe, maar Frankrijk het meest: de verbinding van de Oebangi en Obock was voor goed verbroken. In November 1899 wérd Marchand teruggeroepen ; nog voor het einde van dat jaar was Fashoda door de Franschen ontruimd. Engeland had dus overwonnen. Frankrijk had een geweldig diplomatiek échec geleden; het had zijn vlag moeten neerhalen waar zij reeds was geheschen. Geen wonder dat Fashoda nog lang daarna de Franschen in het gemoed heeft gebrand ; in breede kringen was de haat tegen Engeland fel en duurzaam. Maar de regeering had niet anders gekund; zij had geen kans gezien tegen Engeland op te tornen. Frankrijk stond in de Fashoda-zaak geheel geïsoleerd. Natuurlijk zag de triple alliantie niet zonder leedvermaak de koloniale zwarigheden van Frankrük aan. Maar ook Rusland greep niet in ; het liet Frankrijk eenvoudig aan zijn lot over, hoewel Engeland in Azië toch ook Ruslands vijand was. Maar het RussischFransche verbond was blijkbaar alleen geschreven voor Europeesche verhoudingen ; voor de koloniën gold het niet. ACHTSTE HOOFDSTUK. Zuid- A frika. Oost- A zié. Fashoda beteekende voor de meeste Franschen het Caudijnsche juk, dat Engeland Frankrijk had opgelegd. Het snelle toegeven van Delcassé was voor hen een voortdurende ergernis en dat te meer, daar de tijd voor Frankrijk een gunstige conditie had kunnen geven. Want reeds in het begin van 1899 was het duidelijk, dat de Zuid-Afrikaansche zaken zich weldra tot een crisis zouden toespitsen, waaruit misschien een oorlog zou kunnen voortkomen. Als Delcassé had willen wachten, totdat Engeland den vollen druk van het ZuidAfrikaansche vraagstuk had ondervonden, dan zou hij ook in het iFashoda-conflict veel sterker tegenover de Britsche eischen hebben gestaan. De conventie van Londen van 1884 had de verhouding van de j Zuid-Afrikaansche repubhek en Engeland, naar het scheen, afdoende I geregeld. Li] zou ook wel langer de grondslag der staatkundige verhoudingen in Zuid-Afrika zijn geweest, als de stoffelijke ontwikkeling van het land niet zoo buitengewoon snel was gegaan. De expansie van het Britsche gebied in Zuid-Afrika was haast fabelachtig. Wij zagen boven, dat Engeland in 1890 en 1891 verdragen met Portugal sloot, waarbij een zeer groot binnenland ten westen i en ten noorden van de Transvaal aan Engeland werd afgestaan. Daar de Britsche regeering dat uitgestrekte gebied niet onder haar j onmiddellijke bestuur wilde nemen, werd in 1892 een Chartered Company of South Africa opgericht, waarin zeer veel aanzienlijke 1 en mvloedrijke Engelschen zaten. De leider der compagnie was I weldra Cecil Rhodes, destijds een man van ruim veertig jaren, die nog jong naar Zuid-Afrika was gegaan en daar al spoedig fortuin had 1 gemaakt. Hij was de bestuurder van een aantal goud- en diamant- I maatschappijen en was feitelijk de leider van het economische I leven. Daarnaast was hij een politiek man van de eerste kracht. Het kostte hem geen moeite een zetel in het parlement der Kaapkolonie ] te verkrijgen ; in 1889 werd hij minister van financiën, het volgende | jaar minister-president, zonder evenwel de leiding van zijn finan- 1 ciëele maatschappijen en belangen prijs te geven. Hij kwam nu ook I "weer aan het hoofd te staan der Chartered Company, zoodat hij j 65 stellig als de machtigste man van Zuid-Afrika kon worden beschouwd. De Chartered company begon zich snel te ontwikkelen. Zij kreeg al spoedig het bestuur van Beechoeanaland ten westen van Transvaal en breidde haar gebied weldra uit over het groote gebied ten noorden van Transvaal tusschen de Limpopo en het Tanganjikameer. Dit land kreeg naar den veroveraar den naam van Rhódesia; de hoofdstad werd Salisbury genoemd naar den Engelschen premier. Ook hier als aan den Nijl volgde de spoorweg den soldaat op den voet; de groote spoorweg van Kaapstad naar Kimberley werd al spoedig doorgetrokken naar Mafekmg, naar Boeloewayo en ten slotte naar Salisbury. Nog hooger stegen de denkbeelden en plannen van den gemalen Rhodes, dien men zelfs met Napoleon heeft vergeleken. Hij wilde dwars door Afrika heen den spoorweg van Salisbury doortrekken naar Khartoem en zoo den reusachtigen Transafrikaanschen spoorweg van Kaapstad tot Kaïro tot stand brengen. Maar die spoorweg moest geheel over Engelsch .gebied loopen. Voorloopig was dat evenwel niet mogelijk; de Congo-staat grensde onmiddelhjk aan Duitsch Oost-Afrika en sloot zoo Rhódesia van het Engelsche Nijlgebied af. Daar van Duitschland geen tegemoetkoming viel te verwachten, sloot Engeland in 1894 een tractaat met den Congo-staat, waarbij een strook grond ten westen van het Tanganjika meer aan Engeland werd afgestaan. Dit verdrag is evenwel nooit in werking getreden, daar Frankrijk zich beriep op zijn recht van voorkoop op den Congo-staat; daaruit leidde de regeering te Parijs af, dat de Congo-staat ongerept moest bhjven en dus ook geen grondgebied aan Engeland mocht afstaan.Daardoor bleef Rhódesia naar het noorden afgesloten en de spoorweg Kaapstad-Kaïro voorloopig een verloren illusie. Een blik op de kaart is voldoende om te doen zien, hoe Rhodes' macht langzamerhand niet alleen de Transvaal, maar ook den Oranje-Vrijstaat geheel begon te omringen. Van zijn standpunt gezien waren de Boeren-republieken met haar conservatieve, ouderwetsche instellingen en zeden een anomalie tegenover de moderne Engelsche koloniën en protectoraten. Hij beschouwde het als eisch van den tijd, dat deze beide staten werden opgenomen in de groote unie van Zuid-Afrika, waarvan de formatie hem helder voor den geest stond. Zoo dat goedschiks kon gebeuren, uitnemend en des te beter; anders maar kwaadschiks. Het ligt voor de hand, dat de Boeren, aan hun patriarchale zeden en gewoonten, aan hun beproefde oude instellingen gewend en gehecht, niet genegen waren zich zonder strijd in het Engelsche koloniale rijk te laten opnemen. Zij vonden in president Kruger een uitnemend leider en woordvoerder. Zooals Rhodes de kenmerkende vertegenwoordiger was van het opstrevende, industrieele Engeland, zoo kon Kruger gelden als de typische representant van het behoudende, agrarische volk der Boeren. In bekwaamheid, vooral in politiek overleg, stonden zij zeker niet bij elkander achter. Engeland's buitenlandsche politiek. 5 p 66 Het conflict tusschen Engeland en de Boeren, tusschen Rhodes en Kruger, zou niet zoo spoedig tot rijpheid zijn gekomen en niet zoo spoedig tot scherpe uiteenzettingen hebben geleid, wanneer niet in Transvaal bij Johannesburg rijke goudmijnen, later ook diamantmijnen, waren ontdekt. Zooals vroeger naar Californië stroomde Zuid-Afrika leeg naar Johannesburg : daarnaast kwamen uit alle werelddeelen de gelukzoekers van alle landen en volken naar den Witwatersrand. De bevolking van Johannesburg groeide jaarlijks met tienduizendtallen aan ; zij vormde weldra een aanzienlijk deel der bevolking van Transvaal. Zij bestond niet geheel uit brave, onderdrukte burgers, zooals men eenerzijds wilde, maar evenmin uit intrigeerende, onbetrouwbare individuen, zooals aan de andere zijde werd beweerd. Stellig kwam de regeering van Kruger voor een zeer moeilijk probleem te staan, toen vrij plotseling haar land werd overstroomd door tienduizenden vreemdehngen, die in alles afweken van de oorspronkehjke Boerenbevolking, in bedrijf en maatschappelijke instellingen, in politieke ontwikkeling, ook in zeden en gewoonten, in beginselen en opvattingen. Men kan niet zeggen, dat Kruger het eigenaardige probleem der uitlanders, zooals zij werden genoemd, volledig en bevredigend heeft opgelost; maar men kan evenmin volhouden, dat er geen eerlijke pogingen zijn gedaan om het vraagstuk aan te vatten, en ook niet, dat het buitengewoon moeilijk was, zoodat een rationeele oplossing zeker boven de krachten van menige regeering zou zijn gegaan. De oplossing der uitlanderskwestie zou zeker gemakkelijker zijn gegaan, wanneer de bevolking van Johannesburg niet zoo overwegend Engelsch was geweest en wanneer die bevolking zich niet, terecht of niet, voortdurend had beroepen op de regeering te Kaapstad en ook op die van Londen. Omgekeerd hield de eerste, dat wil zeggen Rhodes, voortdurend het oog gevestigd op Johannesburg, dat voor hem de poort moest worden om in de Transvaal door te dringen. In Londen stond de minister van koloniën niet steeds openlijk, maar zeker altijd in het geheim aan zijn zijde. Dat was sedert 1895 Joseph Chamberlain, een man van groote bekwaamheid, maar van weinig geprononceerde beginselen, sterk van wil, maar zwak van zedelijk gezag. Hij was als radicaal in de politiek gekomen, maar had zich ter wille van Gladstone's Iersche politiek van den „grand old man" afgescheiden. Tot veler verbazing sloot hij zich aan bij de unionisten, die zich hoe langer hoe meer met de conservatieven verbroederden. Ook Chamberlain had aan de zuiging der conservatieve belangen en beginselen geen weerstand weten te bieden, zoodat zijn oorspronkelijk radicalisme steeds meer van kleur verschoot. Zoo werd hij in 1895 in het kabinet-Salisbury minister van koloniën en daarmede eender sterke drijfkrachten der regeering. De oude radicaal werd de jingo der jingoes; hij werd de meest geprononceerde vertegenwoordiger en verdediger der expansiepolitiek van het Britsche rijk, die men in deze dagen impe- nalisme ging noemen. Want de macht, de glorie en de heerlijkheid van het Britsche imperium ging bij Chamberlain boven alles; daaraan offerde hij beginsel en ervaring, zelfs goede trouw op. Dat Chamberlain zulk een man van invloed kon worden, vindt zijn oorzaak niet alleen in den man, maar ook in de menigte. Want sinds lord Beaconsfield de beteekenis van het Britsche "imperium luide had verkondigd, waren deze en dergelijke denkbeelden in steeds breeder kringen in Engeland zelf, maar ook daarnaast in de koloniën verbreid geworden. De eenheid van het Britsche imperium was nog wel geen realiteit, maar toch een ideaal, waarnaar kon worden gestreefd en dat volstrekt niet onbereikbaar was. Vooral in conservatieve kringen vond dit ideaal trouwe voorstanders en bewonderende aanhangers ; de Primrose league, naar lord Beacons- . fields hevelingsbloem zoo genoemd, propageerde de eenheid van het Britsche rijk in steeds breeder kringen. Maar zij deed nog meer: zij predikte ook de onaantastbaarheid van het rijk, dat hecht gevoegd moest blijven en tegen iederen vijand bestand. En nog verder ging de welsprekende propaganda: zooals ieder krachtig rijk had ook het Britsche imperium zijn natuurlijken groei; het zou tegennatuurlijk en zelfs onmogelijk zijn dien groei te beletten. Stuitte men daarbij op verzet, dan-moest men dat nimmer uit den weg gaan, maar het onbevreesd tegemoet treden. Dus geen vermijden van conflicten, ; maar ze integendeel nimmer uit den weg gaan! Wie het Britsche | rijk in den weg staat, moet de gevolgen daarvan ondervinden; I het is niet Britannië's schuld, dat hij wordt verpletterd. Het spreekt van zelf, dat niet ieder Engelschman zoo ver ging. Maar het is wel zeker, dat men in breede kringen in Engeland krachtig vasthield aan het idee van het Britsche rijk en dat men de geleidelijke uitbreiding daarvan voor natuurlijk en noodwendig Ipjeld. Nog op andere wijzen kwam deze strooming tot openbare IPrehig-. Bij het feest van het diamanten regeeringsjubileum van koningin Victoria in 1897 werd te Londen een conferentie gehou-j den van de eerste ministers der zelfbesturende Britsche koloniën;' ook in den laroningsoptocht zag men deze vertegenwoordigers van het grootere Britannië met welgevallen gaan. Ook daarna zijn | deze ministers nog meer dan eens te Londen samen geweest; de fijksconferenties werden een min of meer vast instituut. Maar tot practische resultaten kwam men althans voorloopig niet. Dat was trouwens ook zeer bezwaarlijk. Immers zoodra men van de idealen moest komen tot de practijk der dingen, bleken de moeilijkheden van alle zijden op te rijzen. Een rijk, dat een politieke eenheid vormt, moet op zijn minst een economische eenheid zijn, een toleenheid dus. Hier botsten al dadelijk de belangen van moederland en kolo||Üêh op elkander. EngelancPfcas door den vrijhandel groot en machtig geworden en wenschte dien te handhaven. De koloniën met hun nog zwakke industrie waren protectionistisch en wenschten in hun eigen belang hun hooge tarieven te handhaven. Een compromis was 67 68 niet mogelijk: óf Engeland moest den vrijhandel prijsgeven óf de koloniën haar tarieven. En daar aan dit laatste niet viel te denken, kwam Engeland zoo te staan voor de moeilijke vraag: vrijhandel of protectie ? Het lag voor de hand, dat ten slotte de meerderheid van het Engelsche volk den vrijhandel verkoos. Maar het pleit voor de consequentie van Chamberlain, dat hij ter wille van de rijkseenheid bereid was den vrijhandel prijs te geven. Maar juist dat heeft hem ten slotte de nederlaag gebracht. Niet alleen de vraag van de economische eenheid werd door de rijksconferenties onderzocht. Er was natuurlijk nog zooveel meer. De militaire samenwerking werd meer dan eens besproken; practische gevolgen heeft men daarvan gezien in den Boerenoorlog en vele jaren later in den wereldoorlog, toen Canadeezen, Zuid-Afrikanen, Australiërs, Nieuw-Zeelanders en zooveel meer het Britsche rijk kwamen verdedigen op de slagvelden van Afrika en Europa. Ook toonden de koloniën hun offervaardigheid door pantserschepen voor de rijksdefensie te bouwen. Maar wat de hoofdzaak ten slotte was, bleek minder goed uitvoerbaar. Het Britsche rijk werd in hoogste instantie naar binnen en naar buiten vertegenwoordigd en bestuurd door de regeering te Londen, die alleen aan het Britsche parlement verantwoording verschuldigd was. En dit parlement werd uitsluitend door de Britsche kiezers verkozen. Moesten de koloniën zich dat steeds laten welgevallen ? Moesten zij ook niet vertegenwoordigd worden in het Britsche parlement en in de Britsche regeering ? De koloniën hadden wel zelfregeering, maar op de rijksregeering hadden zij geen invloed. Het is dit punt: de vorming van een werkelijke rijksregeering en een waarlijk rijksparlement, dat wel herhaaldelijk aan de orde is gesteld, maar dat nog geen bevredigende oplossing heeft gevonden. En toch zal men daarover een beslissing moeten nemen, wil men niet den rijksband doen verslappen. Intusschen was men-in de laatste jaren der negentiende eeuw nog niet zoo ver. Het belangrijkste probleem was toen niet de organisatie, maar de uitbreiding van het rijk. Daarvan was Chamberlain de promotor en de profeet. Geen wonder, dat Chamberlain en Rhodes elkander spoedig vonden; officieel hadden zij trouwens genoeg met elkander te maken. Hoewel het niet te bewijzen is, mag men aannemen, dat Chamberlain Rhodes' politiek tegen de Transvaal niet ongaarne zag. In ieder geval heeft hij Rhodes niet tegengehouden op den weg, die op een conflict, zoo niet op een oorlog moest uitloopen. Natuurlijk was Chamberlain scherpzinnig genoeg om te weten, dat de tijd voor hem werkte. Of Rhodes dat ook heeft bedacht, moge in het midden blijven. Maa*in ieder geval, met of zonder zijn goedvinden ging zijn adjudant'dr. Jameson zijn gang. In de laatste dagen van 1895 deed deze aan het hoofd van een kleine troepenmacht van Rhódesia uit een inval in Transvaal; het doel was de verovering van Johannesburg, vanwaar noodkreten over staatkun- 92 in zijn beginsel. Hij komt niet gemakkelijk tot een beslissing, maar is zijn besluit eenmaal genomen, dan staat het ook onherroepelijk vast. Dan hecht hij ook weinig aan de meening van anderen. Daarom is hij eigenlijk zeer weinig geschikt voor den omgang met het parlement. Hij zou zelfs in het geheel niet voor de practische politiek geschikt zijn, wanneer hij niet twee eigenschappen had bezeten, die hem haast onkwetsbaar maakten. Vooreerst heeft hij zich nimmer met zijn geheele ziel vastgeklampt aan zijn ambt ; daardoor is hij langer minister van buitenlandsche zaken gebleven dan menigeen vóór hem. Ten andere verstaat hij de voor den leider van de buitenlandsche politiek onmisbare kunst om in een uitgebreide rede zoo goed als niets te zeggen of toe te zeggen ; daardoor hoorde het huis hem steeds met voldoening aan en liet hem verder begaan. Zoo, in volkomen zelfstandigheid, soms zelfs buiten zijn fcollega's om, kon hij de buitenlandsche zaken van het Britsche ' rijk leiden op zijn rustige, ook wel imposante wijze. Dat hij tot het i uiterste den vrede heeft willen bewaren, is bekend genoeg; dat hem dat ook zoo lang mogelijk is gelukt, strekt hem tot eer. Een andere vraag is het, of al zijn maatregelen tot handhaving van den vrede wel steeds even doelmatig zijn geweest. Met name kan men betwijfelen, of bij zich wel voldoende heeft rekenschap gegeven, welken indruk de Engelsche politiek in het buitenland, in het bijzonder in Duitschland, moest maken. Het liberale ministerie moest wel de politiek der conservatieven Jvoortzetten ; Asquith trouwens was daartoe wel geneigd, veel meer (dan Campbell-Bannerman. De zwarigheden der buitenlandsche politiek concentreerden zich weldra meer en meer om Marokko, dat formeel door Engeland aan Frankrijk was afgestaan, maar waarop Duitschland ook aanspraak meende te kunnen maken. Zoo spitste zich de tegenstelling tusschen Frankrijk en Duitschland toe tot een strijd om Marokko. Maar tevens werd die strijd de toetssteen van de bestaande internationale verhoudingen. Het meest opmerkelijke van de Marokko-crisis is wel vooral dit, dat toen voor het eerst de groepeering der mogendheden aan den dag kwam, die de grondslag is geworden voor den wereldoorlog. En ook dit is merkwaardig, dat in den diepsten grond het conflict niet werd uitgevochten tusschen Duitschland en Frankrijk, maar tusschen Duitschland en Engeland. Men kan niet zeggen, dat Engeland een oorlog of zelfs maar een conflict met Duitschland opzettelijk heeft gezocht. Maar wel wilde het de politieke en economische vernedering van Duitschland, niet openlijk, maar feitelijk, niet met het woord, maar metterdaad. jMisschien is het nog juister te zeggen, dat Engeland niet de eigenlijke onderdrukking van Duitschland wilde, nog veel minder Duitschlands ondergang; het wilde alleen den verderen groei van Duitschlands macht belemmeren en beletten; het wilde verhinderen, dat Duitschland nog hooger steeg in de wereld. Die politiek is begrijpe- 9i iemand, dan was hij zeker niet de man om een wankelende regeering staande te houden. Daarbij kwamen de zwarigheden van de buitenlandsche verhoudingen. Het was dus waarlijk geen wonder, dat de regeeringspartij bij de tusschentijdsche verkiezingen steeds meer slonk. En ten slotte verwonderde het ook niemand, dat de conservatieven in 1905 bij de algemeene verkiezingen in de minderheid bleven ; zij hadden hun regeerkracht geheel opgebruikt en moesten weer het staalbad van de oppositie ondergaan. De vorming van een nieuw kabinet werd door den koning opgedragen aan sir Henry Campbell-Bannerman; minister van buitenlandsche zaken werd sir Edward Grey. Campbell-Bannerman heeft de regeering niet lang meer kunnen leiden; hij stierf reeds in 1906 en werd opgevolgd als minister-president door Asquith. Herbert Henry Asquith is als de leider der liberale partij de werkelijke opvolger van Gladstone. Niet dat hij in alle opzichten met den „grand old man" kan worden vergeleken. De ziedende hartstocht, waarmede Gladstone dikwijls de politieke problemen aanvatte, is Asquith geheel vreemd. Hij heeft geleerd zich volkomen te beheerschen en beheerscht daardoor ook anderen. Nimmer is het zijn bedoeling geweest zijn auditorium in razende geestdrift mee te sleepen. Maar wat hij kan, is overtuigen door de .zware logica, de ernstige zekerheid van zijn woord. Daardoor is hij missiehien nog méér dan Gladstone meester geweest van zijn partij, zelfs soms van het geheele lagerhuis. Daardoor ook kon hij maatregelen doorzet ten, die zelfs Gladstone waren mislukt. Ook omdat hij deze hoedanigheid van den echten staatsman bezit, dat hij het bereikbare weet te onderkennen. Het koesteren van hooge idealen is edel; maar hooger staat de staatsman, die werkelijke hervormingen weet tot stand te brengen. Door de ijzeren consequentie van zijn logisch woord, door het kalme doorzettingsvermogen van zijn stalen wil is het hem gelukt zeer belangrijke sociale heiVormingen tot stand te brengen. En vooral — hem is het gelukt in 1911 door de befaamde parliament-bill de groote macht van het hoogerhuis te knotten. Hij, de man zonder relaties, gesproten uit den middenstand der dissenters, is de beste vertegenwoordiger der moderne Engelsche democratie. Met de buitenlandsche verhoudingen heeft Asquith zich zoo goed als niet bezig gehouden. Hij stond dit departement haast onbeperkt af aan sir Edward Grey. Het ministerie van buitenlandsche zaken is veelal de zwakke stee der liberale kabinetten geweest. Toen Asquith de hand legde op sir Edward, wist men, dat het thans anders zou zijn. Er is tusschen Grey en Asquith bij veel overeenkomst ook veel verschil. Sir Edward behoort tot de liberale aristocratie, die Engeland in de negentiende eeuw mede heeft geregeerd en groot gemaakt. Hoewel een trouw lid der liberale partij, is hij eigenlijk nooit een democraat geweest. Maar evenals Asquith is hij een zeer geprononceerd individualist, die vast staat in zijn meening en ELFDE HOOFDSTUK. Algeciras. Sedert 1895 had het ministerie-Salisbury de regeering in Engeland in handen. Het regeerde haast met onbeperkte macht: de liberalen waren verdeeld ; de verschillende leiders, lord Rosebery, sir William Harcourt, John Morley, sir Henry Campbell-Bannerman, Asquith waren het over gewichtige punten van binnen- en buitenlandsch beleid oneens, zoo over de Iersche kwestie. Met een verdeelde oppositie tegenover zich stond dus de regeering in het parlement zeer sterk. Evenwel vertoonden zich aan het conservatieve kabinet toch onmiskenbare ouderdomsverschijnselen. Waren de liberalen verdeeld, de conservatieven waren het niet minder. De oude unionisten hadden hun oorsprong van liberalen huize toch nooit geheel vergeten. Maar bovendien gingen de meeningen zeer uit elkander ten opzichte van de buitenlandsche politiek : ook hier zou men als vroeger in Frankrijk kunnen spreken van een parti du mouvement en een parti de la résistance. In de buitenlandsche politiek uitte zich dat onderscheid als een min of meer krachtig streven tot uitbreiding van het Britsche rijk, dus in min of. meer gematigd imperialisme. Die verdeeldheid, die zich ook openbaarde ten opzichte van de verhouding tot Duitschland, verzwakte uit den aard der zaak zoowel de conservatieve meerderheid in het parlement als het ministerie. Daarbij kwamen de zorgen van den ZuidAf rikaanschen oorlog. En eindelijk begon de leiding aan lord Salisbury te ontglippen. Hij werd veel vroeger oud dan Gladstone; hij was nog slechts zeventig jaar, toen hij den ien November 1900 de portefeuille van buitenlandsche zaken neerlegde. Eindeüjk trad hij den nen Juli 1902 ook als leider van het kabinet af. Zijn opvolger werd niet de energieke Chamberlain, wiens radicaal verleden men nog niet kon vergeten, maar de handige, bekwame, maar weifelende en weinig krachtige Balfour. Arthur James Balfour was zijn loopbaan begonnen als secretaris van zijn oom, lord Salisbury ; hij zat sedert 1874 in het parlement en bekleedde sedert 1885 verschillende hooge ambten in de kabinetten van zijn oom. Stellig ook in verband met die verwantschap werd hij in 1902 minister-president. Maar zoo 89 van zijn waarde; een groeiende toenadering tot Engeland was er het gevolg van. En ook Italië, dat voor zijn verdediging ter zee geheel van Engeland afhankelijk is, begon tot dit rijk te. naderen. Het bezwaar, dat het aan Dmtschland en Oostenrijk verbonden was door de verdragen der triple alliantie, woog blijkbaar niet zwaar ; zelfs de Duitsche rijkskanselier, sedert 1900 Von Bülow, waagde he^ niet in zijn kritiek verder te gaan dan de verzekering, dat een gelukkig gehuwd man niet steeds onmiddellijk jaloersch moest worden, als zijn vrouw eens op een bal een extratom deed met een ouden vriend. Niettemin begon men zich in Berlijn zeer onbehaaglijk te gevoelen, toen men begon te bemerken, dat de Britsche bedreiging werd uitgevoerd en dat daardoor zelfs het drievoudig verbond in zijn gebinten begon te kraken.| Duitschland begon zich eenzaam te gevoelen, nu het ten slotte in een wereld van vijanden nog slechts op één betrouwbaren bondgenoot, op Oostenrijk, zou kunnen rekenen. Die eenzaamheid bleek voor een ieder duidelijk op de conferentie van Algeciras. 88 matum zond tot ontruiming van Port Arthur en andere door Rusland bezette gebieden. Toen Rusland op den bepaalden termijn geen antwoord bad gezonden, ging Japan over tot den oorlog. Een oogenblik scheen ook Engeland in den oorlog te worden meegesleept. In October 1904 was de Russische vloot, die onder "Rodsj etswensky op weg was naar Oost-Azië, bij Doggersbank in contact gekomen met een Engelsche visschersvloot.. Door een zonderlinge vergissing zag Rodsj etswensky de visschersschepen aan voor Japansche torpedobooten en opende het vuur, dat natuurlijk slachtoffers maakte. Fel bruischte de Britsche publieke opinie op over dezen gruwel; men was aan den rand van een oorlog. Als de Engelsche regeering toen den oorlog had gewild, had zij het voorwendsel voor de hand gevonden. Maar zij wilde in spijt van de openbare meening geen oorlog met Rusland, vooral niet over iets, dat ten slotte bleek een misverstand te zijn. Zoo stemde de Engelsche regeering al spoedig toe in een scheidsgerecht, waarbij Rusland zich na eenig verzet neerlegde: dit scheidsgerecht, dat te Parijs zetelde, heeft Rusland in het ongelijk gesteld en tot schadevergoeding verplicht. De vrede is ten slotte den 5Jn September 1905 door bemiddeling •president Roosevelt gesloten te Portsmouth (in Amerika). Japan Yah verkreeg daar niet alles wat het had gewenscht, maar door den onzekeren binnenlandschen toestand zag Rusland zich genoodzaakt zich voorloopig uit Oost-Azië terug te trekken en daar aan Japan de vrije hand te laten. Japan was natuurlijk als politieke macht zeer gestegen; het werd als bondgenoot voor Engeland dus van nog meer waarde. Engeland had Japan in den oorlog niet ;direct behoeven bij te staan, daar de oorlog van Japansche zijde een offensief was geweest. Toch was het onmiddellijk gevolg van den krijg een nieuw Engelsen-Japansch verdrag, dat in Augustus 1905, dus nog vóór den vrede van Portsmouth, werd gesloten. Het doel van dit tractaat wordt omschreven als de handhaving van den vrede in Oost- en Zuid-Azië ; de integriteit van China wordt opnieuw gewaarborgd J de territoriale toestand en de belangen der beide contracteerende partijen worden wederkeerig verzekerd, zoowel in Oost- als in Zuid-Azië. In art. 2 werd in het bijzonder bepaald, dat beide contracteerende partijen elkander zouden bijstaan, indien een van beide bij de verdediging van zijn territoriale rechten of speciale belangen in Oost-Azië of in Voor-Indië mocht worden aangevallen. De rechten van Japan op en in Korea werden door /Engeland erkend; door Japan werd aan Engeland de vrije hand 'gelaten bij de verdediging van Indië. Het ligt voor het grijpen, dat het Engelsen-Japansche verbond met de spits tegen Rusland was gericht. Rusland kwam daardoor niet minder in het nauw dan door de binnenlandsche woelingen, waardoor het in dezen tijd werd geteisterd. Daardoor verloor ook van zelf het verbond met Rusland voor Frankrijk zeer veel 87 digheden waren daarvoor gunstig. Naarmate Rusland zich meer wendde naar Oost-Azië, verloor het Balkan-vraagstuk zijn scherpte en kon dus ook de verhouding van Rusland en Oostenrijk gemakkelijker worden. In 1897 konden beide mogendheden zelfs een geheim tractaat duiten, waarbij de verdeeling van den Balkan in een Russische en een Oostenrijksche sfeer van invloed werd vastgesteld. Het scheen soms, dat de dagen van den ouden driekeizersbond herleefden. Zoo kon ook de correspondentie van de beide vorsten, de zoogenaamde Nicky-Willy-correspondentie, een gewichtige beteekenis verkrijgen voor de internationale politiek. De brieven waren stellig meer dan losse uitingen van politieke vriendschap; van Duitsche zijde heeft men bepaald getracht daardoor invloed uit te oefenen op de Russische politiek. De bedoeling was duidelijk om door een Duitsch-Russische samenwerking het RussischFransche verbond te verzwakken en zoo ongevaarlijk te maken en meteen een steun te hebben tegen Engeland. In zooverre werd het doel bereikt, dat Engeland niet kon toetreden tot het RussischFransche verbond. Maar de sluitsteen tot deze politiek kon toch niet worden gelegd: de driebond Frarucrijk-Duitschland-Rusland kon niet tot stand komen: hier bleef het tractaat van Frankfort van 1871 de alles beheerschende hinderpaal. Juist dat had de Duitsche regeering moeten en kunnen waarschuwen voor de eventueele gevolgen van haar Russische polütek. Het zou toch kunnen gebeuren en het is gebeurd, dat Engeland Frankrijk en door Frankrijk Rusland zou weten te winnen. Maar in Berlijn rekende men nog steeds op de gevolgen van Fashoda en op de vriendschap van den czaar. Men had echter reeds tijdens den Boerenoorlog kunnen zien, dat Frankrijk ten slotte niet in Engeland, maar in Duitschland duurzaam zijn vijand bleef zien. Van die stemming heeft Engeland handig gebruik weten te maken : koning Eduard VII heeft door zijn talrijke oude relatiën te Parijs er per-( soonlijk veel toe bijgedragen de betrekkingen te verbeteren. Zijn eerste succes was het verdrag, dat Engeland en Frankrijk in April 1904 met elkander sloten: aan Engeland werd de vrije hand gelaten in Egypte, aan Frankrijk in Marokko. Dat was voor Duitschland een kaakslag : het had groote belangen in Marokko en bovendien werd de status quo in dat land beheerscht door het verdrag van Madrid van 1880, waaraan zoo goed als alle Europeesche staten hadden deelgenomen en dat dus niet eenzijdig door twee der contracteerende partijen kon worden veranderd. Toen Engeland en Frankrijk het verdrag van April 1904 sloten, hebben zij gebruik kunnen maken van het hernieuwde conflict ia Oost-Azië. Daar was Rusland na den vrede van Simonoseki steeds verder doorgedrongen zoowel in Korea als in Mantsjoerije. Het ligt Ifoor de hand, dat Japan, nu zeker van den steun van Engeland, dat' op den duur niet rustig zou kunnen aanzien. In Januari 1904 kwam het ten slotte zoover, dat Japan aan Rusland een ulti- 86 Blijkbaar heeft men in Berlijn met die mogelijkheid geen rekening gehouden of ze althans zeer gering geacht. Von Bülowen Holstein achtten ze zelfs uitgesloten. Maar ernstiger is, dat men zich blijkbaar van de ernstige gevolgen van zulk een samengaan der beide tegenstanders weinig rekenschap gaf. En in het algemeen heeft men met begrepen, dat Duitschland, hoe sterk het ook stond m Europa, toch ten slotte te zwak was om zelfstandig wereldpolitiek te drijven. Niettegenstaande alle Duitsche zelfverheffing moest men toch in d3 regeeringskringen wel inzien, dat het oogenblik naderde, waarop men te kiezen had tusschen Rusland en Engeland. Men kon aan den eenen kant Balkanpohtiek drijven met Rusland tegen Engeland. Maar men kon ook koloniale politiek drijven met Engeland tegen Rusland. Maar men kon niet beide tegelijk in practijk brengen. Zoo ontstemde men beurtelings Engeland door met Rusland samen te werken in den Balkan en in Voor-Azië en Rusland weer door met Engeland in Azië samen te gaan. Zoo zette men te Berlijn een avontuurlijke politiek in, in het volle vertrouwen, dat men ieder oogenblik nog zou kunnen ingrijpen en de teugels in handen kon houden. Dat dat niet het geval was, is ten slotte duidehjk gebleken en was trouwens voor den opmerkzamen toeschouwer reeds kort na 1901 duidelijk genoeg. Want van dat jaar af gingen de gebeurtenissen met ijzeren covr sequentie voort en heeft het noodlot zich geleidelijk aan Dmtschr land voltrokken. Engeland begon met in Januari 1902 het verbond met Japan te sluiten. Dat was geheel iets anders dan de oproep van den Duitschen keizer tegen het gele gevaar, waartegen Europa zijn heiligste goederen had te verdedigen. Het was de realiteit. der dingen, waarvan men te Berhjn toch geen duidelijke voorstelhng had. Nog ernstiger was het voor Duitschland, dat Engeland langzamerhand de politiek inzette, die in Duitschland als de „Einkreisungspolitik" bekend en gehaat is geweest. Overal zette Engeland Duitschland den voet dwars, reeds in 1903 in de zaak van den Bagdad-spoorweg : te Londen vreesde men niet te onrechte een dieper ' doordringen van Duitschland in Voor-Azië in de richting van Indie. In Berhjn meende men evenwel rustig Engeland te kunnen afwijzen, omdat men meende elders veel betere kansen te hebben. Het was ook volstrekt niet onlogisch, dat Berhjn, na het aanbad van Londen te hebben afgewezen, zich weer wendde tot Petersburg. Hier waren trouwens slechts oude, zeer vertrouwelijke betrekkingen opnieuwaan te knoopen om tot een goede verstandhouding te komen. Dat kon vooral gebeuren na den dood van Alexander III in 1894. Zijn opvolger, Nikolaas II, was een man van goeden wil en van de beste bedoelingen, maar weinig bekwaam en vooral weinig zelfstandig. Daardoor konden zelfs zeer minderwaardige individuen grooten invloed op hem verkrijgen. Maar daardoor ook kon Willem II met den czaar een geregelde briefwisseling openen, die Nikolaas II min of meer onder den invloed bracht van den keizer. De omstan- 85 komen ten opzichte van de strategische leiding van den Zuid-Afrikaanschen oorlog : een soort veldtochtsplan was toen ten behoeve van lord Roberts naar Londen gezonden. Maar de keizer was nog niet de Duitsche regeering en in 1901 toonde deze weinig neiging op de Engelsche voorstellen in te gaan. Zij stelde de zware voorwaarde, dat Engeland niet alleen met Duitschland, maar met het drievoudig verbond een alliantie zou aangaan. Daartoe kon en wilde de Britsche regeering zich niet verbinden ; Duitschland bleef zijn eisch handhaven, hoewel Landsdowne Von Eckardstein, den legatieraad. te Londen, met zooveel woorden te verstaan gaf, dat, indien Duitschland de onderhandelingen afbrak, Engeland zich genoodzaakt zou zien zich aan te sluiten bij den tweebond, Rusland en Frankrijk, desnoods onder zware opofferingen in Marokko en in Peraië. In het Engelsche kabinet was reeds toen een krachtige groep, die ook van het aanbod aan Duitschland niets wilde weten en onmiddellijk met den tweebond wilde onderhandelen. Ook de Japansche gezant te Londen was bij deze onderhandelingen, betrokken. Na den Chineesch-Japanschen oorlog en den vrede van Simonoseki werkte Japan aan zijn expansie voort. Maar Japan had geleerd daarvoor steun te zoeken in Europa; anders lag een herhaling der combinatie Frankrijk-DuitschlandRusland, die in 1894 Japan had teruggedrongen, voor de hand. Japan had daarbij de keuze tusschen Rusland of Engeland. Daarom had het eerst met Rusland onderhandeld, maar tevergeefs. Zoo was Japan dus van zelf op Engeland aangewezen. Zoo hepen door de onderhandelingen met Duitschland te Londen die met Japan heen. Duitschland heeft ten slotte zich niet nauw bij Engeland willen aansluiten en daarmede het noodlot over zich zelf opgeroepen. Hierin ligt reeds de kern van den grooten wereldoorlog. Hadden Engeland en Duitschland elkander in 1901 gevonden, dan zouden de Europeesche en zelfs de wereldverhoudingen zich geheel anders hebben ontwikkeld; mogelijk en zelfs waarschijnlijk was dan de wereldoorlog voorkomen. Duitschland heeft geen aansluiting bij Engeland gewild; het had daarvoor trouwens ook wel zijn goede redenen. Engeland was sedert den Boerenoorlog in Duitschland' zeer impopulair. De keizer kon daardoor ook het verwijt van al te, groote Engelschgezindheid niet ontgaan. Ook kon men vreezen in de Engelsche wereldpolitiek, die overal wrijfvlakken had, te worden meegesleept. Ten slotte heerschte in Berhjn in het departement van buitenlandsche zaken een sterk wantrouwen tegen Engeland. Intusschen, de hoofdzaak was, dat de leidende mannen der Duitsche politiek, de keizer niet het minst, hebben vertrouwd, dat zij een wereldpolitiek konden blijven voeren op eigen hand en dat vooral tusschen Rusland en Engeland in. Dat voor zulk een politiek de steun van Oostenrijk weinig of niets beteekende en die van Italië hoogst onzeker was, staat evenzeer vast als dat het geheele stelsel hopeloos ineenviel, zoodra Rusland en Engeland het eens werden^ 84 u„a n™r dat oodringenvanRusland.dat Korea wikkeling noodig had- Door dat °V*™$ Y van Japan ernstig dreigde te bezetten, liep de^^""^nd en Japandkander Krimoorlog had "^^^^^^^^^ bond aan te gaan ; als ^eu was bet ver d te8Europeesche mo- land. Voor het eerst verbond zich een dei^gr ra^Maar aan gendheden met een Aziatische macht van geiue ^ Rusland moest de voet J^^SiSÏpS.^ m EnSeland Duitschlaud. Want aan het ^iSindah^elin. in breeden kring met zeer werd g^X^^d heeft Engeland in gen met Duitschland voorafgegaan^^ Se laatste jaren der ^^^^^^^ü^ het eerste land gezocht. Reeds in 1895 h^£^_r^^eiZer bij de bekende aanboü gedaan, « ^PJ^J ^t^w^^ i^wegaan. zeilwedstrijden te Cowes WdlemIblij^ktegen ook omdat het ^tjnffiandteïriid wüde houden. Het Rusland was gericht, dat ^^^^"^-oUtiek dreef en dat de was duidelijk, dat Eng^^JJ^JSSckelqk onvercontinentale Europeesche pohtiek^*^™™0\^ Euro^a zoowel schülig was. Engeland wenschte.een gnd^ot P,^^ tegen ^7^^ffl^ W^d! werdd een « land aangewezen. Zonder fraanbod yan Engeland had zijn gewJest, als de keizer desrijds Jet^tadva^ aanvaard. Maar daarna ^^^£^1^ drukkend geheel bederven.. Maar toen samenwerking her¬ begon te ondervinden werd hrt a^ meuw onderhandehngen haald. In het voorjaar van 1898 weraen °P»™_ d het te Londen over deze ernstige zaak ^^J^J. het «y^ende koel door Duitschland afgewezer^ Noginaata jaar Chamberlain, die meer en meer ^ ^ytoaCbt ehorie-Salisbury ging worden, ^J^^Sleni n met den rijksden. Er zijn te Londen, toen. ™™ tea£hten> ^tige kanseher Von Bülow aan Engeland kon LTlnzooverre was dus de Chineesche kwestie voor Engeland nog eerder een voordeel dan een nadeel. Immers er bestond bij sommige mogendheden neiging genoeg om. Engeland, bezwaard^was met den Boerenoorlog, in moeih kheden te brengen. In Frankrijk brandde de wonde nog, die Fashoda aan het zelfgevoel van de natie had toegebracht Rusland had in Azië genoeg; wrijving met het Britsche ruk om niet gaarne de regeering te Londen m zwarigheden te wikkelen. Daarvan meende de Duitsche keizer gebruik te kunnen maken om een soort bemiddelingsvoorstel te doen misschien om ten slotte Engeland aan zich te verplichten, ^sacreerde de Russische regeering in het begin van 190c.eenjplanjtot een gemeenschappelijke actie van Dmtschland met Rusland en misschien met Frankrijk tegen Engeland. Rusland ging waarhjk op deze poging m om Engeland den voet dwarTte zetten. Zelfs werd Moerawieff het eens met de Fransche regeering over een actie tegen Engeland. Toen werd Duitschland, dat zelf de impuls had gegeven, uitgenoocUgd <™ tegen Japan, samen te werken tegen Engeland. De Duitsche refeeringscheen daartoe niet ongenegen; zij stelde echter als grondslag der samenwerking een verdrag voor, waardoor de drie mogendheden elkander hun Europeesch bezit waarborgden. RusS kon daartegen geen enkel bezwaar hebben. Maar Frankrijk zag in zulk eenlasch terecht een bevestiging van den vrede van Frankfort en kon dus ter wille van Elzas-Lothanngen met in den Duitschen eisch toestemmen. Het bleek dat ^^Jenjotte toch meer in Duitschland dan m Engeland zijn vijand zag. Zoo was deze poging mislukt en Engeland aan een dreigend^evaar ontsnapt. Maar de keizer kon poseeren als de redder van Engeland. Een latere poging om Engeland tijdens den Zmd-Afnkaanschen ooSoginelS Aan het einde der negentiende eeuw scheen Engelands positie met meer bedreigd. In China was de orde door de eensgezinde mogendheden hersteld. In het laatst van 1900 vertrok ^rd Roberts mt Zuid-Afrika, dat officieel althans gepacificeerd was Den 2e* Januari 1901 kwam hij in Engeland aan ; kort daarna.kon hij nogkomngm Victoria verslag uitbrengen over den stand van zaken ginds. Het was een van haar laatste regeeringsdaden. Den 22- Januari £ zij or, haar kasteel Osborne op Wight hoogbejaard na een gloneusë regeering van vierenzestig jaren gestorven. Engeland's buitenlandsche politiek. 8o Hoe stond de wereld tegenover den Zuid-Afrikaanschen oorlog ? De sympathie was in breede kringen vrij wel overal voor het wakkere Boerenvolk, dat met zooveel nadruk streed voor zijn onafhankelijkheid. Maar van een interventie ten bate der Boeren is toch niets gekomen. Dat was trouwens in den eersten tijd van den oorlog onmogelijk, omdat aller aandacht gespannen was door de Chineesche zaken. Wij spraken vroeger van de Bokser-beweging. Zij sloeg in Juni 1900 uit in een openlijken opstand tegen de vreemdelingen, waarbij de regeering eerst onzijdig bleef, maar welhaast militair en politiek steun verleende. Zoo kwam het al spoedig tot een open oorlog. Den iyen Juni werden de Takoe-forten door de vreemde oorlogsschepen beschoten en grootendeels vernield. Een kleine macht onder admiraal Seymour werd gezonden om de Europeesche kolonie te Peking te redden. Zij kon niet anders dan de reeds aanwezige Europeesche troepenmacht versterken. In de hoofdstad waren de Boksers weldra geheel meester. Tal van Europeanen van allerlei nationaliteit werden vermoord ; het ernstigste geval was de moord van den Duitschen gezant, Von Ketteler, die den 20en Juni in de straten van Peking door een oproerige menigte werd gedood. Juist toen had de Chineesche regeenng aan de vreemde gezanten bevolen de hoofdstad te verlaten, daar zij niet meer voor hun veiligheid kon instaan. Weldra was het evenwel duidelijk, dat vertrekken even gevaarlijk was als blijven. De gezanten met hun familie en staf, bovendien met alle vreemdelingen, trokken zich terug in de Britsche ambassade, waarheen ook alle beschikbare troepen werden ontboden. Een formeel beleg werd voor dit althans verdedigbare gezantschap geslagen, dat kon worden gerekt, maar waarvan de uitslag toch niet twijfelachtig was, zoo geen ontzet kwam opdagen. Het ligt voor de hand, dat deze gebeurtenissen in sterke mate de spannende aandacht trokken van de geheele beschaafde wereld, meer nog dan de Zuid-Afrikaansche oorlog. Door den gemeenschappëlijken nood kwam men al spoedig tot elkander. Engeland nam de leiding en stelde voor aan Japan de directie der militaire operatiën op te dragen. Maar men wenschte een coöperatieve actie en droeg de militaire leiding op aan den Duitschen maarschalk Von Waklersee. Met bekwamen spoed werd nu gehandeld: reeds in Juli was een aanzienlijke troepenmacht onder Von Waldersee bijeen. Den 4611 Augustus brak hij op van Tientsin. Onder zeer groote moeilijkheden en zwaren strijd wist hij zich door te slaan. Den 2Óen Augustus gaf Peking zich na een scherp gevecht over ; het Britsche gezantschap, waar men in angstigespanningop het ontzet had gewacht, was bevrijd. Intusschen waren de keizerin-regentes en de regeering uit Peking gevlucht; het was dus niet mogelijk onmiddellijk vredesonderhandelingen aan te knoopen. De hoofdstad bleef voorloopig door de vreemde troepen bezet, wat zeker belangrijk bijdroeg tot het dempen van den opstand en het herstel der orde. Vandaar dan ook, dat de Chineesche kwestie bleef slepen : eerst in September 1901 werd het 79 340.000 man uit het moederland zelf, de rest uit de koloniën, vooral Australië en Canada. M.a.w. waren er meer Engelsche soldaten in Zuid-Afrika dan de geheele Boeren-bevolking bedroeg. Niettemin hebben de Boeren zich nog twee jaren na de inlijving in het veld kunnen handhaven. Het uitgestrekte terrein, dat hun van ouds zoo welbekend was, was hun even gunstig als hun eigen geschiktheid voor den kleinen oorlog. Er zijn dan ook wonderen van heldenmoed, sterke energie en weergalooze behendigheid verricht onder leiding van mannen als De Wet, Botha, De la Rey, Steyn en zoovele anderen. Maar het einde kon toch geen ander zijn dan de onderwerping. Den 3ien Mei 1902 sloten de voormannen der Boeren met lord Kitchener den vrede van Vereeniging : de Boeren erkenden hetBritsche gezag, waartegenover staatkundige autonomie in uitzicht werd gesteld, zoo de Boeren zich als loyale onderdanen gedroegen; een algemeene amnestie schold hun hun rebellie kwijt; ten slotte beloofde Engeland aan de Boeren financieelen bijstand bij den wederopbouw van hun land. De Boerenoorlog leverde in Zuid-Afrika geen enkel wezenlijk gevaar voor Engeland op. Toch heeft deze krijg in Engeland een diepen indruk gemaakt; het scheen wel, dat het Britsche rijk een oorlog om zijn bestaan, op leven en dood voerde. Die stemming kan worden verklaard door het gevaar, dat Engeland onmiskenbaar in deze jaren liep, dat een Europeesche mogendheid van de gelegenheid zou gebruik maken om het Britsche rijk aan te vallen. Dat gevaar was niet denkbeeldig; juist daarom was ook Kruger naar Europa gezonden om dat gevaar voor Engeland te vergrooten. Na de groote nederlagen was de president te Lourenzo Marqués scheep gegaan op de Gelderland, het Nederlandsche oorlogsschip, dat koningin Wilhelmina met nobel gebaar tot zijn beschikking had gesteld. Dat is natuurlijk geschied met de uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming en medewerking der Engelsche regeering. Kruger werd in Marseille aan land gezet en begon vandaar zijn triomftocht door Frankrijk, die te Parijs culmineerde in een geestdriftige ontvangst, waaraan zelfs de regeering zich niet geheel kon ontrekken. Frankrijk had het gevoel, dat het wraak nam over Fashoda. Van Parijs wenschte Kruger zich naar Berlijn te begeven om de zaak der Boeren voor te leggen aan den keizer en zijn hulp of bemiddeling in te roepen. Maar te Keulen reeds bereikte den president de keizerlijke boodschap, dat hij te Berhjn niet kon worden , ontvangen en dat hem in overweging werd gegeven zijn reis niet verder voort te zetten. Hij moest wel aan dien wenk gehoor geven. Hij begaf zich naar Nederland, waar hij met groote warmte werd ontvangen, evenals later de drie generaals, Botha, De la Rey en De Wet. Maar van daadwerkelijke hulp kon natuurlijk geen sprake zijn. Wel heeft de Nederlandsche regeering in het voorjaar van 1902 haar goede diensten bewezen om de onderhandelingen tot den vrede van Vereeniging in te leiden. 69 dige en maatschappelijke onderdrukking hem hadden bereikt. De aanval mislukte geheel; Jameson werd bij Krugersdorp verslagen en gevangen genomen; de bom was geheel verkeerd gesprongen. Ware de „Jameson-raid" gelukt, dan zou Rhodes zijn adjudant zeker niet in den steek hebben gelaten. En mogelijk had hij dan ook kunnen rekenen op den veelvermogenden steun van Chamberlain. Maar nu alles was mislukt, trachtte ieder zich te dekken en intusschen Jameson te redden. Het laatste gelukte vrij spoedig. Hoewel Kruger het recht had den adjudant van Rhodes voor een krijgsraad te brengen en hem als verstoorder der publieke rust ter dood te doen veroordeelen, ging hij daartoe niet over, ook uit menschlievendheid, maar ook om de genegenheid in liberale kringen in Engeland niet te verspelen. Hij gaf daarom Jameson aan Engeland ter bestraffing over. Daarmede was de militaire en militante dokter gered; den 28611 Juli 1896 werd hij door een Engelschen krijgsraad tot vijftien maanden gevangenisstraf veroordeeld. Maar zelfs die straf heeft hij niet behoeven uit te zitten ; nog vóór het einde van het jaar werd hij, zoogenaamd om gezondheidsredenen, ontslagen. Het spreekt van zelf, dat de „Jameson-raid" de verstandhouding van Engeland en de Boeren in den grond heeft bedorven. Van toen af was eigenlijk de oorlog onvernhjdelijk. Kruger hield zich althans de waarschuwing voor gezegd; hij bracht zijn land in staat van tegenweer en sloot nog in 1896 een of- en defensief verbond met den, OranjerVrijstaat, waar ook president Steyn het komende gevaar inzag. De vrees der Boeren werd niet verminderd door de wijze, waarop Engeland verder de zaak van Jameson afdeed. Wel werd een officieele commissie van onderzoek benoemd naar de oorzaken van den inval en naar de betrekkingen van Jameson met Rhodes en ook met Chamberlain. Maar de commissie, die zeer veel getuigen hoorde en zeer veel documenten bestudeerde, was te politiek samengesteld om tot een objectieve conclusie te komen. Na langdurig overleg kwam zij tot het resultaat, dat een man van de positie van Rhodes zkh had te onthouden van alle daden, die uit een oogpunt van algemeen belang niet verdedigbaar en in den grond ook niet geheel eerlijk waren. Hij had een hooge positie en gewichtige belangemin Zuid-Afrika; welnu: „he used his position and those interest? to promote and assist his policy". Bovendien: „Whatever justification there might have been for action on the part of the people of Johannesburg, there was none for the conduct of a person in mr< Rhodes' position in subsidising, organising and stimulating an armed insurrection against the government of the South African Retóublic, and employing the forces and resources of the Chartered Company to support such a revolution". Wat den inval zelf betreft zegt het rapport, dat „although dr. Jameson went in without mr. Rhodes' authority, it was always part of the plan that certain lorces should be used in de Transvaal in the support of an insurïection". En wat Rhodes in het algemeen aangaat: „suchapohcy 70 once embarked upon inevitably involved mr. Rhodes in grave breaches of duty to those whom he owed allegiance" ; „he deceived the High Connnissioner representing the Imperial Government; he concealed his views from nis colleagues in the colonial ministry and from the board of the British South African Company, and led his subordmates to beheve that his plans were approved by his superiors". Kwam dus Rhodes er lang niet zonder kleerscheuren af, geheel vrij uit ging het departement van koloniën. Het rapport constateerde, dat „neither the Secretary of State for the Colonies nor any of the officials of the Colonial Office received any information which made them or should have made them or any of them aware of the plot during its development". En natuurlijk werd de inval absoluut afgekeurd; de commissie „desires to put on record an absolute and unqualified condemnation of the raid and of the plans which made it possible. The result caused for the time being grave injury to Bntish influence in South Africa. Public confidence was shaken, race feeling embittered and serious difficulties were created with neighbouring states". Het was intusschen 1897 geworden, toen het rapport verscheen. Het was een teleurstelling voor degenen, die een onpartijdig onderzoek hadden bedoeld en verwacht. Die teleurstelling uitte zich ook in het lagerhuis, waar uit het liberale kamp stemmen opgingen om tot een nader onderzoek van het geheele Zuid-Afrikaansche vraagstuk te komen. Na scherpe debatten werd den i9en Juli 1897 met 304 tegen 77 stemmen een motie verworpen, waarin het gedrag en het rapport der commissie werd afgekeurd. De regeering ging zoo althans vrij uit. De cornmissie had in haar conclusie ook gesproken van internationale moeilijkheden, die het gevolg waren geweest van Jameson's raid. Zij doelde daarbij in vage termen op een zaak, die destijds zeer veel opzien had gegeven en in Engeland zeer veel kwaad bloed had gezet, het telegram van den Duitschen keizer aan Kruger. Den.3en Januari 1896 zond de keizer aan Kruger een telegram, waarin hij zijn levendige voldoening uitsprak over het afslaan van den aanval van Jameson. In dien tijd werd het stuk op rekening gesteld van den impulsieven aard van den keizer en als een onvoorzichtige provocatie van Engeland beschouwd. Dat laatste was het telegram ongetwijfeld wel, vooral omdat op deze zeer krachtige uiting in woorden geen evenredige uiting in daden is gevolgd. Da* is natuurlijk voor Duitschland te betreuren geweest, maar met minder \ kx>t de Boeren. Zij hebben uit het Kruger-telegram de begrijpelijke conclusie getrokken, dat de macht van het Duitsche rijk achter hen zou staan, zoo eens de strijd met Engeland zou moeten worden aanvaard. Die conclusie was onjuist; zoo ver wenschte de Duitsche regeering in geen geval te gaan. Maar zij wenschte door het telegram van den keizer aan Engeland duidelijk te maken, dat zij het drijven van Rhodes in Zuid-Afrika afkeurde en dat zij de uitbrei- 71 ding van het Engelsche gebied aldaar zeer ongaarne zag, in ieder geval, dat Engeland daar met Duitschland zou hebben te rekenen. Immers wij weten thans, dat het Kruger-telegram na rijp beraad met de ministers en vooral onder den invloed van den minister Von Marschall is verzonden. Het is bovendien geen handeling op zich zelf, maar past geheel in de keten der daden van de Duitsche regeering in zake Afrika. Duitschland wil in de verdeeling van Afrika gekend worden : dat is de diepere beteekenis van het Kruger-telegram. Het was in den grond meer bedoeld tegen Engeland dan voor de Boeren. In Engeland heeft men dan ook het schot gevoeld : de Engelsche pers tiet zich zeer onaangenaam over den keizer uit; ■ nog na jaren werd Willem II het fameuse telegram nagehouden, ook toen de zaken in Zuid-Afrika en de verhouding van Engeland en Duitschland geheel waren veranderd. Want, zooals wij later zullen zien, zijn beide landen elkander na 1896 voorzichtig weer genaderd. . , T De zaken in Zuid-Afrika spitsten zich na den inval van Jameson steeds meer toe. De verhouding van de Engelsche regeering tot de Boeren werd steeds meer beheerscht door de kwestie der uitlanders te Johannesburg. Het valt niet te ontkennen, dat Kruger en znn regeering zich de belangen der uitlanders wel zorgvuldig aantrokken, maar evenmin, dat deze toch ook reden tot beklag hebben gehouden. In de primitieve, patriarchale, agrarische boerenmaatschappij had zich een modern, industrieel, kapitalistisch element ingedrongen, dat daarmede niet in overeenstemming was te brengen. Die tegenstelling kon alleen worden overbrugd of uitgesleten door de uitwerking van den tijd. Maar juist tijd hadden de leiders der uitlanders evenmin als Rhodes en de zijnen ; zij wilden en zij moesten ook wel vooruit en zoo scherpten zij het conflict met Kruger zoo spits aan, dat de Engelsche regeering er zich wel mede moest bemoeien. En dan was een botsing onvermijdeUjk. Die botsing bleef nog eenigen tijd uit, omdat eenerzijds de Iransvaalsche regeering tot het uiterste van haar vermogen concessies deed, aan den anderen kant de Engelsche regeering ook elders door ernstige zorgen werd bezig gehouden. De zaken van het verre oosten eischten haar voortdurende aandacht. De revolutie van Japan in 1868 en de snelle technische en sociale ontwikkeling van dat rjjjc in de volgende decennia had natuurlijk ook de sterke aandacht van Engeland. Aan den eenen kant was men sympathiek gestemd ten opzichte van een volk, dat zich uit eigen kracht moderne instellingen had weten te geven. Maar toch ook bekroop Engeland het gevoel dat een opstrevend Japan politieke veranderingen m Azie zou kunnen nastreven, waarbij Engelands belangen als groote Aziatische mogendheid in ruime mate waren betrokken. Dat trof te meer, toen Japan ook bleek te willen mede doen aan de verdeeling van China, dat tot dusverre alleen door Rusland, Frankrijk en Engeland was benauwd. 72 Het spreekt van zelf, dat Japan zich het eerst richtte tegen China, toen het expansie bleek noodig te hebben. De strijd ging over Korea, dat China althans in naam nog bezat en dat Japan begeerde.' Japan begon met de onafhankehjkheid van Korea, d.w.z. ten opzichte van China, te erkennen. Maar tegelijk bracht het het zeer zwakke Korea steeds meer en meer onder zijn staatkundigen en economischen invloed. Toen China ten slotte de bezetting van Korea door Japan trachtte te keeren, was de oorlog onvermijdelijk. Hij brak in 1894 uit en verliep in een reeks van overwinningen van Japan; China 1 moest in April 1895 toestemmen in den vrede van Simonoseki, waardoor het Korea, Formosa, de Pescadores en het schiereiland Liaotong met de haven Port-Arthur aan Japan verloor. Het ligt voor de hand, dat zulk een belangrijke machtsverschuiving de mogendheden niet onverschilhg kon laten. Vooral Rusland werd bedreigd door de expansie van Japan. Frankrijk, bovendien door zijn belangen in Achter-Indië betrokken bij China's wel en wee, sloot zich onverplicht toch als bondgenoot bij Rusland aan. Wat Duitschland bewoog zich bij deze twee te voegen is minder duidelijk; waarschijnhjk bedoelde het een toenadering tot stand te brengen tot Frankrijk en daardoor dit land los te maken van Rusland. Hoe dat zij, de drie mogendheden gaven bij monde van den czaar aan den mikado te kennen, dat zij den vrede van 1 Simonoseki niet wilden erkennen, tenzij Japan inbond. De mikado moest wel aan dien drang gehoor geven; Port-Arthur werd aan China teruggegeven. Evenwel niet» voor lang. Want nu China was gebleken een zeer zwakke staat te zijn, begon eerst recht de toeloop om een stuk gebied te bemachtigen. Om van de vele concessiën voor spoorwegen, havenwerken, mijnen enz. niet te spreken, ook territoriaal moest China het ontgelden. Rusland zette zich ten spijt van Japan vast in Korea, waar het groote belangen kreeg. Als ironische belooning voor . de redding van Port-Arthur uit de handen van Japan liet het zich zelf door China die belangrijke haven toewijzen; bovendien verkreeg het het recht om door Mantsjoerije een spoorweg aan te leggen naar Port-Arthur. Frankrijk verkreeg concessie voor een spoorweg van Tonkin naar Zuid-China, met een haven op het eiland Hainan; bovendien werd Frankrijks invloedssfeer in Zuid-China uitgebreid. Duitschland vond in den moord op eenige zendelingen een welkome aanleiding om van China de baai en de stad Kiautsjau voor lange jaren in erfpacht te verkrijgen. Engeland eindelijk had zich tot dusverre buiten de Chineesche zaken gehouden en ook aan de berooving van Japan van de vruchten van den oorlog niet medegedaan. Daardoor had het zoowel de sympathie van Japan als van China weten te verwerven. Japan zag sedert in Engeland de eenige Europeesche mogendheid, die het welgezind was en waarbij het zich zou kunnen aansluiten. Daarom ook ontzag de Engelsche regeering de Japansche belangen zeer. Maar toen Rusland Port- 73 Arthur had bezet, zag Engeland zich genoodzaakt om ook aan de golf van Petsjili een vlootstation te hebben, ten einde Rusland niet geheel meester te doen zijn van den toegang tot Peking: zonder veel bezwaar kreeg het Wei-Hai-Wei in bezit. Het ligt voor de hand, dat dat alles ook verband houdt met de verbeterde varhouding tusschen Engeland en Duitschland, waarop wij benedenterugkomen. Het kon wel niet anders, of de algemeene plundering van China moest wel een sterken tegenzin opwekken tegen de vreemdelingen.In alle provinciën kwam de bevolking in beweging ; geheime genootschappen zetten een campagne tegen de vreemdelingen in; zij vereenigden zich tot het genootschap der Boksers. De beweging_ werd aangemoedigd door de hooge ambtenaren en ten slotte ook door de keizerin-regentes, die in September 1898 opnieuw de regeering in handen had genomen. Zoo dreigde hier een uitbarsting, die alle politieke en sociale verhoudingen in het oosten zou kunnen omverwerpen, maar die tegelijk de groote mogendheden tot eensgezindheid moest aansporen. Die eensgezindheid scheen inderdaad aanwezig te zijn. In 1899 heeft de beschaafde wereld het nog nooit geziene schouwspel waargenomen, dat een groot aantal beschaafde natiën door hun afgevaardigden beraadslaagden over het beste middel om den vrede te bewaren en den oorlog te vermijden en te voorkomen. In 1899 is in Den Haag de eerste vredesconferentie vergaderd geweest. Zij is met goede voornemens en onder de grootste verwachtingen der volken bijeengekomen ; dat zij niet aan die hooggespannen verwachtingen heeft kunnen beantwoorden, lag waarlijk niet aan haar, maar aan de realiteit der dingen. NEGENDE HOOFDSTUK. De laatste jaren van koningin Victoria. De eerste vredesconferentie is bijeengeroepen door den czaar. De denkbeelden en voorstellen van dezen machtigen vorst werden aan de verbaasde wereld bekend gemaakt door een rondschrijven van den minister van buitenlandsche zaken, graaf Moeravieff, aan een aantal te Petersburg vertegenwoordigde regeeringen, d.d. 24 Augustus 1898. Het was te verwachten, dat deze in wel wat demagogische termen vervatte uitnoodiging een wilde vreugde moest opwekken in breede kringen der beschaafde wereld, vooral bij de kleine natiën, die zich niet minder gedrukt gevoelden door hun eigen wapeningen als dóór die der groote mogendheden. Bij de bevolking dier groote landen wekte de circulaire minder geestdrift, daar men zich niet spoedig kon vinden in het feit, dat zulk een uitnoodiging kwam van een mogendheid, die juist niet in het bijzonder had bekend gestaan om haar yredehevendheid. Nog minder gunstig gestemd waren de regeeringen, die evenmin konden begrijpen, wat Rusland met deze opvallende uitnoodiging kon bedoelen. Het was duidelijk, dat de verbonden, die Rusland tot dusverre had gesloten, met name dat met Frankrijk, de handhaving van den vrede bedoelden, maar daarnaast niet minder die van de macht en het gezag van den czaar. Door overmatige vredelievendheid had de Russische politiek zich dan ook tot dusverre niet laten kennen ; in Oost-Azië had zij wel vreedzaam haar expansie naar het warme water ingezet en voortgezet, maar toch op een wijze, die toekomstige conflicten moest veroorzaken. Bovendien had nog niet lang geleden de czaar zijn legermacht niet onbelangrijk vergroot en zijn bewapening zwaar versterkt, zoodat het den schijn had, alsof Rusland door een conferentie aan anderen wilde beletten wat het zelf onlangs had tot stand gebracht. De vergehjking ook met den vos, die de passie preekt, lag wel voor de hand. Intusschen moet worden erkend, dat deze vergelijking den czaar persoonlijk niet kgn treffen. Inderdaad schijnt Nikolaas II voor de vredesbeginselen gewonnen te zijn geweest, al waren die beginselen dan ook weinig in overeenstemming met den traditioneelen gang der Russische politiek. 75, Intusschen aan een afwijzing der uitnoodiging kon natuurlijk niet worden gedacht, allerminst door Engeland, dat wel Rusland als zijn gevaarlijksten vijand irr Azië moest beschouwen, maar juist daarom allen schijn van geraaktheid moest vermijden. Juist om de openbare meening in Engeland en daarbuiten moest de Britsche regeering zoo lang en zoo ver mogehjk met Rusland meegaan, ten einde zoo tegelijkertijd het bewijs te leveren van haar eigen vredelievendheid en van de overspanning der Russische verlangens. In geen geval mocht Engeland zich doen kennen als de vijand der vredesgedachte ; mocht, wat was te verwachten, de conferentie in hoofdzaak mislukken, dan mocht dat in geen geval kunnen worden geweten aan Engeland. _ . ^ ' De conferentie werd 18 Mei 1899 in het Huis ten Bosch m Den Haag geopend. Van drie groote vraagstukken is het eerste, de ontwapening, die op het programma van den czaar de eminente plaats innam, het minst tot zijn recht gekomen. Hier stuitte de conferentie dadelijk op een eerhjk gemeend en bedoeld, maar onhandig ingezet en voortgezet verzet van Duitschland. Deze houding van het Duitsche rijk gaf de vertegenwoordigers van andere groote mogendheden de welkome aanleiding om hun waardeering voor een algemeene ontwapening uit te spreken, maar tevens hun leedwezen, dat dat schoone ideaal door de schuld van de militaire mogendheid bij uitnemendheid niet kon worden bereikt. Daardoor ook heeft de conferentie het in haar voornaamste programmapunt niet verder kunnen brengen dan tot een platonischen wensch. Jets meer werd tot stand gebracht bij de vaststelling der regels voor den oorlog te land. Het voornaamste resultaat was het verdrag betreffende de wetten en gebruiken in den oorlog te land. Het meeste werd nog bereikt ten opzichte van het derde punt, dat in de uitnoodiging van den czaar nauwehjk was genoemd, de arbitrage van internationale geschillen. Hier heeft Engeland zich krachtig geweerd; de Britsche gedelegeerde, sir Julian Pauncefote, heeft in deze zaak uitnemend werk verricht. Het voornaamste resultaat van de conferentie was dus de „convention for the peaceful' settlement of international conflicts". Het werk der Haagsche conferentie is van geen onmiddellijke gevolgen voor de internationale verhoudingen geweest. De bestaande bondgenootschappen bleven in stand, alsook de politieke betrekkingen der mogendheden in het algemeen. Hoe weinig aan de internationale verhoudingen was veranderd, bleek wel uit het feit, dat nog in het eigen jaar der vredesconferentie de Zuid-Afrikaansche oorlog is uitgebroken. De beide Zuid-Afrikaansche republieken waren tot die conferentie niet uitgenoodigd ; een poging, door de Nederlandsche regeering beproefd om die uitnoodiging mogehjk te maken, stuitte af op den bepaalden onwil van het Engelsche kabinet ; Engeland zou niet in Den Haag verschijnen, indien de twee republieken daar mochten zijn vertegenwoordigd. Er bleef m die 76 omstandigheden natuurlijk niets anders over dan zich bij de beslissing der Britsche regeering neer te leggen. Te Londen beschouwde men de republieken slechts als half onafhankelijke statten; van de Transvaal althans kon worden gezegd, dat zij in haar buitenlandsche betrekkingen niet zelfstandig was. Maar niet alleen beschouwde de Britsche regeering de republieken niet als geheel zelfstandige staten, het was in den zomer van 1899 reeds volkomen duidelijk, dat men een conflict zocht, of liever, dat men de verhoudingen in Zuid-Afrika als zoo gespannen beschouwde, dat een gewapende strijd onvermijdehjk was. Dat intusschen het nhhisterie van koloniën alle krachten heeft ingespannen, om dat conflict te vermijden en, toen het er eenmaal was, het zoo min mogehjk te verscherpen, kan niet op goede gronden worden beweerd. De kwestie, waarom de verhoudingen steeds meer verscherpten, bleef die der uitlanders. De Jameson-raid had evenwel de positie van Kruger zeer versterkt, vooral bij zijn eigen volk: met overweldigende meerderheid werd hij in het voorjaar van 1898 tot president herkozen. Bij het afleggen van den eed als zoodanig op den i2en Mei sprak hij vriendelijke woorden over de uitlanders, maar zonder hun eenige werkelijke concessie te doen. Eenige weken daarna bracht president Steyn van den Oranje-Vrijstaat een officieel bezoek aan Pretoria : bij de ontvangst verklaarde hij onomwonden, dat een unie van Zuid-Afrika een onmogelijkheid was, daar de republieken hun zelfstandigheid nooit zouden prijsgeven. 2* Aan één zijde waren dus de stukken reeds gesteld. Van de andere zrjde nam men intusschen ook zijn maatregelen. Toen in het voorjaar van 1897 sir Hercules Robinson, sedert tot lord Rosmead verheven, zijn ontslag nam als gouverneur van de Kaapkolonie en hooge commissaris voor Zuid-Afrika, werd hij opgevolgd door sn- Alfred Milner. Daarmede was een geheel ander element in de Kaapsche regeering gekomen. Terwijl Robinson de man der verzoening was geweest, was van Milner geen andere dan een doortastende politiek te verwachten. Milner was zonder twijfel een man van groote bekwaamheid en sterke energie; als koloniaal bestuurder had hij naam gemaakt in Egypte. Zijn benoeming vond hartelijke instemming in Engeland en ook in breede kringen in ZuidAfrika Milner was ook'juist de man, dien Chamberlain noodig had in Zuid-Afrika. Hij was een man van strijd, die ook van den aanvang af inzag, dat alleen door strijd de Zuid-Afrikaansche kwestie kon worden opgelost. In dat opzicht stond hij sterk in zijn overtuiging; . hij wist bovendien, dat hij de geheele kracht van het Britsche rijk achter zich had. Er waren stellig in Engeland vooral onder de liberalen tal van mannen, die overtuigd waren, dat in Zuid-Afrika de dingen niet tot het uiterste behoefden te komen. Maar hun aantal slonk snel, naarmate de verhoudingen in Zuid-Afrika zich toespitsten en men dus vóór of tegen zijn vaderland zou hebben te kiezen. En jammer genoeg werden die verhoudingen weldra hoe langer hoe 77 scherper. Alleen al de aanwezigheid van Milner te Kaapstad was een element van onrust, vrees, wantrouwen en strijd. Zijn benoeming werd door de uitlanders met uitbundig gejuich begroet; reeds daardoor werden de Boeren onmiddelhjk.wantrouwend. Het i« daardoor, dat ten slotte de oorlog is veroorzaakt: tegen- over het diepe wantrouwen der Boeren stond het niet mindei vastgewortelde wantrouwen der Britten: tusschen Milner en Kruger zou geen duurzame vrede mogehjk blijken. Het politieke conflict tusschen Boer en Brit in Zuid-Afrika concentreerde zich weldra op de kwestie van het stemrecht der uitlanders, een van die vraagstukken, waarvan men het wederzijdsche standpunt volkomen kan begrijpen en billijken. Voor de Boeren waren de uitlanders indringers in het land, dat hun voorouders met hun bloed hadden veroverd en in het zweet huns aanschijns hadden bewerkt om er voor God en menschen vrij te zijn; concessiën van beteekenis aan de uitlanders beteekenden een overgave van land en volk aan vreemdeli ngen, die men alle reden had om te wantrouwen. Het engelsche standpunt blijkt duidelijk uit een brief van den hoogen commissaris aan het departement van koloniën in het voorjaar van i8qq • the spectacle of thousands of British subjects kept permanentlyïn the position of helots, constantly chafing under undoubted grievances, and calling vainly on Her Majesty's government for redress, does steadily undermine the influence and reputation ot Great Britain and the respect for the British government withui the Queen's dominions". Omgekeerd schreef Chamberlain naar Kaapstad naar aanleiding van een reqnest der uitlanders aan de koningin o a.: „Having regard of the positiflta of Great Britain as the'paramount power and the duty incumbeht upon them to profeet all British subjects residing in a foreign country they (d. t. de regeering) cannot permanently ignore the exceptional and arbitrary treatment to which their feUow-countrymen and others are exposed, and the absolute indifference of the government of the republic to the friendly representation which have been made to them on the subject". Wantrouwen wederzijds, wantrouwen overal. Dat bleeK ten auidelijkste op de conferentie van Bloemfontein in Mei 1899, jmst toen de Haagsche vredesconferentie bijeenkwam. Te Bloemfontein kwamen Kruger en Milner samen op uitnoodiging van Steyn. Eenige weken werd geconfereerd over het stemrecht der uitlanders, waarover Kruger ten slotte belangrijke concessiën deed. Maar het wantrouwen en het misverstand beheerschten alles. Kruger deed ten slotte het voorstel het geschil tusschen Engeland en Transvaal aanarbitrage te onderwerpen met een lichte verwijzing naar Den Haag. Hij beschouwde namelijk de beperking van het recht van Transvaal om buitenlandsche betrekkingen aan te knoopen, zooals de conventie van Londen die had geregeld, als niet toepasselijk op de relatiën met Engeland zelf : de republiek stond dus tegenover Enge- 78 Jand als een geheel onafhankehjke staat. Het ligt voor de hand, dat dit onmogelijk de meening kon zijn van Milner en evenmin'van de Britsche regeering; zij achtten juist door de Londensche conj ventie de Transvaal gebracht binnen den Britschen invloedssfeer en achtten dus arbitrage ontoelaatbaar en onmogelijk. Op dit punt is dan ook de conferentie van Bloemfontein afgebroken. Het was duidelijk, dat er geen andere oplossing meer mogelijk was dan oorlog: wederzijds begon men zich dan ook te wapenen. Juist dat heeft Kruger de aanleiding gegeven om de zaak tot het uiterste te brengen^n den oorlog te provoceeren. Begin October i 1899 zond hij aan de Britsche regeering een ultimatum, waarin hij onder herhaling van zijn aanbod van arbitrage baar sommeerde om binnen eenige dagen haar troepen van de grenzen der republiek terug te trekken. Een ultimatum is niet bestemd om te worden aangenomen; wederzijds begreep men, dat nu het zwaard zou beslissen . den 12°» October werd de oorlog verklaard. Het is hier niet de plaats om de oorlogsfeiten breed te behandelen. Wi] herinneren alleen, dat in den aanvang de Boeren militaire successen van beteekenis behaalden. Zij traden onmiddellijk buiten de grenzen der republieken — want de Oranje-Vrijstaat heeft zich krachtens het gesloten verbond aanstonds bij de Transvaal aangesloten — en brachten zoo handig den oorlog buitenslands over. Ladysmith, Kimberley en Mafeking werden omsingeld; een inval werd gedaan in de Kaapkolonie. Dat succes sloeg om in tegenspoed, toen in December lord Roberts aan het hoofd van het Britsche leger werd gesteld, met naast zich lord Kitchener als chef van den generalen staf. Kimberley werd ontzfet; bij Paardenberg moest Cronjé zich overgeven; Roberts bezette Bloemfontein, Johannesburg en Pretoria; daardoor ook moest het beleg van Ladysmith door de Boeren worden opgebroken. Reeds 28 Mei 1900 proclameerde lord Roberts de inlijving van den Oranje-Vrijstaat als Oranjerivierkolome bi] het Britsche gebied. Den Juni heesch hij te Pretoria de Britsche vlag. Daarmede scheen Zuid-Afrika voor Engeland gewonnen en de oorlog geëindigd. Het zou anders uitkomen. Niet door de interventie van Europa, waarop men hoopte en waartoe Kruger in den zomer van 1900 was uitgezonden, maar door de ontembare volharding van het dappere Boerenvolk zelf. Het is het gewone verschijnsel, dat men de moeite en de zwaarte van den oorlog onderschat. Dat is in Zuid-Afrika wederzijds geschied. In de Transvaal achtte men zich in herinnering van den Majoeba sterk genoeg om Engeland te weerstaan. In Engeland verwachtte men een snellen triomf over de numeriek toch zeer zwakke Boeren. Beide zijn bedrogen uitgekomen. De Boeren nebben niet overwonnen, maar de Britten niet dan met-de krachtigste en uiterste inspaiining. De cijfers wijzen dat uit. De gewapende macht der Boeren wordt gesteld op slechts 75.000 man. Engeland zond in den loop van den oorlog ongeveer 450.000 man uit, waarvan 93 lijk en op Engelsen standpunt ook niet onredelijk; alleen spreekt het van zelf, dat Duitschland evenmin belemmering als onderdruk-! king van zijn groei zou kunnen verdragen; wilde het Duitsche volk zich handhaven in de positie, waartoe het zich had opgewerkt in de wereld, dan zou het de gevaren van een conflict met Engeland onder de oogen moeten zien. Want ook hier beteekende stilstand] achteruitgang. Dit groote conflict nu werd door Engeland en Duitschland met zeer verschillende middëlen en op zeer verschillende wijze gevoerd. De Engelsche politiek is altijd een echt nuchtere verstandspolitiek, egoïstisch als men wil, maar steeds georiënteerd naar den eisch van i hetoogenblik en gegrondvest op een scherp inzicht in tegenwoordige' en toekomstige mogelij kheden^Die politiek was bovendien Engelsch; zij nam terecht als eenigen grondslag de levensbelangen van Enge-| land, al was zij bereid tot de uiterste mogelijkheid iets te doen voor de overige wereld. Den ouden stelregel van Bismarck, dat haat geen, politiek gevoel is, breidde zij uit met beginsel en practijk, dat liefde' evenmin in de staatkunde mag meetellen. Op dezen eenvoudigen grondslag bouwde Engeland een practijk op van een verscheidenheid van doektellingen en middelen, die hooge eischen stelde aan de Engelsche staatsheden. Zoo was het Britsche rijk misschien niet materieel, maar stellig wel geestelijk volkomen toegerust voor den komenden strijd. Tegenover deze sterke wilsmacht stond het Duitsche rijk niet sterk. Men kan nauwelijks betwijfelen, dat de Duitsche régeering oprecht den vrede wilde ; maar men kan hetzelfde niet met even-, veel zekerheid zeggen van het Duitsche volk. Zonder twijfel waren ook in Duitschland breede volkskringen vredelievend, maar de militaire opvoeding, die het geheele volk doormaakte, deed hierf de militaire oplossing van internationale geschillen zooveel dichter" bij liggen dan in Engeland, dat geen dienstplicht kende. Daardoor ook kon een vereeniging als de ..Alldejitsche Verband" met haar idealen van politieke en economische wereldheerschappij zooveel invloed verkrijgen. Men heeft van Duitsche zijde altijd den invloed van het pangermanisme ontkend en het is wel zeker, dat de Alduitschers op zich zelf een niet zeer groote groep vormden. Maar. daar staat tegenover, dat zij toch klaarbhjkehjk in breeden kring} instemming en waardeering vonden, en ook, dat de regeermg hen; toch niet rechtstreeks heeft durven aantasten. Zoo kon in het1 buitenland de meening opkomen en voortleven, dat de Alduitschers eenvoudig uitspraken, wat de Duitschers in het algemeen meenden en wilden en wat ten slotte zelfs de regeering bedoelde. Die. regeering stond trouwens tegenover de methoden der Alduitschers niet zoo vreemd als zij het wilde doen voorkomen. Ook in de Berlijnsche regeeringskringen ontbrak veelal dat begrip van de werkelijkheid der dingen, dat zoo noodig is voor een vruchtbare buitenlandsche politiek. De- Duitsche politiek was veel minder nationaal dan de 94 Engelsche ; zij was lang niet zoo vast verankerd op het nationale belang; zij het zich maar al te dikwijls leiden door sentimenten van sympathie en antipathie, van hoop en vrees, van genegenheid en afkeer. Daarbij kwam bij de leidende staatslieden een zeer sterke, lecht Duitsche neiging tot het groote gebaar en het forsche woord, jdie in de politiek wel de meest ondoeltreffende middelen zijn om iets te bereiken. Zij stooten aan den eenen kant af, maar wekken aan den anderen kant wantrouwen en vrees op: met sabelgekletter wordt niet de indruk van vredelievendheid gewekt. In deze dingen heeft de keizer zeer veel te verantwoorden. Maar ook de rijksjkanselier, sedert 1900 Von Bülow, gaat in dezen niet vrij uit: deze handige, vlotte, charmante spreker kon in het buitenland niet den indruk van vredelievendheid wekken, die althans bij de regeering {toch stellig aanwezig was. Maar de regeering werd nooit geheel ; Vertrouwd, te minder, omdat zij toch in dezen het volk in zijn geheel (niet achter zich scheen of bleek te hebben. Ook dat is een groot verschil met Engeland, waar de regeering in de buitenlandsche politiek altijd zeker is van den steun der publieke opinie. Zoo stonden Engeland en Duitschland tegenover elkander in het Marokko-conflict. Frankrijk was met Spanje de naaste buur van Marokko, maar daar Spanje niet meer tot een effectieve buitenlandsche politiek in staat was, kwam dus feitehjk alleen Frankrijk als naastbetrokkene in aanmerking. Engeland, dat vele belangen in Marokko had, heeft niettemin Frankrijk bij het tractaat van 1904 daar de vrije hand gelaten. Dat had Duitschland eveneens kunnen doen, zij het natuurlijk onder aannemelijke voorwaarden en behoorlijke compensatiën. Maar in Berhjn heeft men het anders gedaan en daarmede een crisis in het leven geroepen, die voor den wereldvrede gevaarlijk dreigde te worden. Aan den anderen kant kan men ook niet zeggen, dat Frankrijk Duitschland zorgvuldig [ontzag. Steeds verder drongen de Franschen sedert het begin der ftwintigste eeuw in Marokko door. In 1901 werden Igli, Toeat en andere oasen in zuidelijk Marokko bezet. Het volgende jaar sloot de sultan een tractaat van vrede en vriendschap met de Fransche repubhek. Toen ook zocht Frankrijk zich te dekken tegen Spanje en misschien ook tegen Engeland : de minister van buitenlandsche zaken, Delcassé, trachtte door een verdrag met Spanje Marokko onder beide staten te verdeelen buiten Engeland om. Maar Londen sprak begrijpelijk genoeg zijn veto over deze politiek uit. Het kon niet dulden, dat buiten Engeland om zich tegenover Gibraltar een sterke macht vestigde. Maar men wilde ook Frankrijk niet afstooten, dat een vaste post op het vasteland tegen Duitschland was. Daa*rom kwam koning Eduard VII in het voorjaar van 1903 te Parijs; Fashoda was vergeten en de Engelsche vorst werd hoffelijk ontvangen. Bij dat bezoek werd de grondslag gelegd voor het tractaat van 8 April 1904, dat alle hangende koloniale zaken regelde: Egypte, Marokko, Madagaskar, Siam, de Nieuwe Hebriden. Het 95 sprak evenwel van zelf, dat Spanje, dat overoude rechten op de Marokkaansche kust had, in de zaak moest worden gekend. Evenals tusschen Frankrijk en Engeland werd er tusschen Frankrijk en Spanje in den herfst van hetzelfde jaar een openbaar en een geheim verdrag gesloten: Frankrijk verkreeg daarbij ongeveer vier vijfde, Spanje een vijfde deel van Marokko, Engeland bedong bovendien van beide staten de garantie, dat de noordkust van Marokko niet zou worden versterkt; zoo bleef Engeland door Gibraltar meester van den toegang tot de Middellandsche zee. "Door het tractaat met Engeland kreeg Frankrijk een steun, ' dien het zeer noodig had, nu Rusland den Japanschen oorlog had j verloren. Voor Duitschland was de Russische nederlaag een groot ^ voordeel. Maar de groote overwinnaar was Engeland, welks bondgenoot Rusland in Oost-Azië had schaakmat gezet. Van de groote ' tegenstelling Rusland-Engeland bleef zoo in den grond weinig over; zij werd in de Europeesche verhoudingen vervangen door het Iconflict Duitschland-Engeland. Dat zou allereerst in Marokko I duidelijk worden, al liet hier Engeland aan Frankrijk den voorrang. ï Reeds den I5611 December 1904 ontwikkelde Delcassé in een uit» voerige memorie het Fransche programma in Marokko : het kwam Ifeitehjk neer op een protectoraat, zoo niet een annexatie, al werd nog het uithangbord : mandataris van Europa, vertoond. In den ^ aanvang van 1905 ging een buitengewoon gezant naar Fez om de nieuwe regeling voor te bereiden. Onmiddellijk daarna, den i6en Februari 1905, protesteerde de! I Duitsche gezant, Von Kühlmann, tegen het optreden van Frankrijk; I Duitschland verklaarde zich niet gebonden door de. Fransch| Engelsch-Spaansche tractaten; men kon zich op een beslissende £ handeling van Duitsche zijde voorbereiden. Zij kwam. Den 3ien I Maart 1905 landde de keizer te Tanger; in een opvallende, door de gewone rodomontades gekenmerkte rede erkende hij voor de I geheele wereld den sultan als onafhankehjk souverein ; de nadruk werd gelegd op de Duitsch-Marokkaansche vriendschap, die ook voor I het vervolg zou voortduren. Deze daad scheen destijds een spon- tane opwelling van den impulsieven keizer. Later is gebleken, dat ook nu de keizer meer werktuig dan werker was geweest, zelfs dat hij aarzelend en weerstrevend zich ten slotte naar de meeningj van Bülow heeft gevoegd, die hem zelfs nog draadloos telegrafisch] was kenbaar gemaakt. De indruk, dien deze daad van den keizer op de wereld heeft gemaakt, was overweldigend. In Frankrijk was men bezorgd en I verschrikt, in Engeland verontwaardigd en beleedigd. Het sprak van zelf, dat er tusschen Parijs en Londen onmiddellijk over een I tegenzet werd onderhandeld. In Mei kwam Eduard VII persoonlijk I naar Parijs om met de Fransche ministers te overleggen. Zeer spoet • dig kwam men niet tot overeenstemming, dat te minder, daar bij de Fransche regéering eenige neiging bestond zich onmiddellijk met 96 Berlijn te verstaan. Het is te betreuren, dat Duitschland deze gelegenheid niet heeft aangegrepen om het met Frankrijk buiten Engeland om eens te worden. Maar te Berhjn wantrouwde men Parijs eigenlijk nog meer dan Londen ; bovendien had men aan een vernedering van Frankrijk niet genoeg; de overwinning van Duitsch land moest volledig zijn. Daarom stelde de Duitsche regeering een algemeene conferentie voor, die het Mar okko-verdrag van Madrid zou hebben te herzien. Formeel stond Duitschland daarmede zeer sterk; immers de Marokko-zaak was te Madrid in 1880 internationaal geregeld en kon dus niet eenzijdig door Frankrijk en Engeland worden veranderd. Maar het is geen vraag, of Duitschland verstandig heeft gedaan om zijn belangen in Marokko en bovendien zijn politiek prestige in de geheele wereld prijs te geven aan de toch altijd onzekere wisselvaUigheden van een internationale conferentie. Het is eigenlijk zonderling, dat Frankrijk niet onmiddellijk meeLging met het denkbeeld van een conferentie, daar er immers alle kans was, dat Duitschland geïsoleerd zou blijven. Delcassé heeft zich evenwel tot het uiterste geweerd om de conferentie tegen te houden; toen de ministerraad den 6en Juni besloot op het Duitsche voorstel in te gaan, nam hij zijn ontslag. Maar tevens werd de band met Engeland strak aangetrokken. De Engelsche regeering werkte die pohtiek krachtig in de hand door haar vijandschap tegen Duitschland met nadruk te manifesteeren. In Augustus verscheen een Engelsche vloot in de Oostzee. Koning Eduard VII hield tegelijkertijd een samenkomst te Marienbad met keizer Frans Jozef; maar van een bezoek aan het Duitsche hot was geen sprake. Zeker is het doel van de onderhandelingen te Marienbad geweest om Oostenrijk in den kring der Engelsche politiek te brengen; maar even zeker is dat doel niet bereikt; Oostenrijk bleef zijn ouden bondgenoot getrouw. Maar op den anderen bondgenoot, Italië, kon Duitschland hoe langer hoe minder staat maken : wel bleef het in het drievoudig verbond, dat in 1902 werd gecontinueerd, maar reeds toen had het zich de veiligheid verzekerd aan de zijde van Frankrijk. Den i611 November 1902 sloten Frankrijk en Italië een geheime overeenkomst, eigenlijk niet meer dan een afspraak bij nota-wisseling : zoo een van beide werd aangevallen, zou de andere neutraal bhjven: Frankrijk kreeg in Marokko, Italië in Tripolis de vrije hand. Zoo begint zich een nieuwe politieke constellatie af te teekenen, die voor Duitschland gevaarlijk genoeg kon worden. Bepaald dreigend zou die constellatie worden, zoo Rusland zich bij Engeland aansloot. Wij hebben gewezen op de vertrouwelijke briefwisseling van den Duitschen keizer met den czaar, waardoor de Russische politiek omstreeks 1900 krachtig werd beïnvloed. Die correspondentie is ook in dezen voor Duitschland zoo gevaarlijken tijd voortgezet ; ook nu ligt daaraan ten grondslag de mogelijkheid van de vorming van een continentaal drievoudig verbond tusschen Rusland 97 Duitsclüand en Frankrijk. Voor Rusland zou dat een welkome uitbreiding zijn van het verbond met Frankrijk. Voor Duitschland zou dat evenwel de ontbinding van de alliantie met Oostenrijk hebben beteekend; immers voor Rusland en Oostenrijk was in de toenmalige tijdsomstandigheden in één verbond geen plaats. Het is zoover gekomen, dat een Duitsch-Russisch verbond in concept is opgesteld. De kroon op het werk zou worden gezet door een samenkomst der beide keizers. Zij had den 24en Juli 1905 plaats te Björkö in de Finsche wateren. Daar zijn de vorsten het eens geworden ; een verdrag van vrede en alliantie is daar geteekend. Maar verder is het met gekomen : de Russische regeering heeft in de hoffelijkste vormen den czaar gedesavoueerd ; zij achtte het tractaat met Duitsch* f land ten slotte in strijd met het verbond met Frankrijk. De afwijzing van de nauwere betrekkingen met Duitschland werd geaccentueerd door het aftreden van graaf Lamsdorff als minister van buitenlandsche zaken; de gezant te Kopenhagen, Iswolski, de vriend van Frankrijk, volgde hem op. Deze stand van zaken heeft het Engeland mogehjk gemaakt Rusland te naderen. Reeds in 1901 had president Loubet in Compiègne > den czaar opmerkzaam gemaakt op de voordeelen van een verbond met Engeland. Sedert dien tijd had Frankrijk geregeld tusschen Engeland en Rusland bemiddeld, zoo toen door het Doggersbankincident er een conflict aan den horizon oprees., Engeland was dej eigenlijke overwinnaar in den Russisch-Japanschen oorlog. Het ver- * nieuwde in 1905 het verbond met Japan, waardoor beide mogendheden elkander haar Aziatisch grondgebied waarborgden. Zoo was Engeland sterk genoeg om bij den vrede van Portsmouth Rusland ter wille te zijn. Zoo werd de stemming te Petersburg welwillend tegenover Engeland, hoewel en misschien juist omdat Rusland de Engelsche macht aan den lijve had gevoeld. Na den vrede van Portsmouth reisde graaf Witte, de Russische gevolmachtigde, over Parijs naar Rusland terug; reeds toen werd hem daar het ontwerp van een Engelsch-Russisch verdrag voorgelegd. En al was Witte meer een voorstander van een Fransch-Duit6ch-Russisch verbond, hij kon zijn meening in Petersburg niet doorzetten. Zoo naderden Engeland en Rusland elkander steeds meer al kwam eerst in 1907 een werkelijke entente tot stand. Zoo waren de Europeesche verhoudingen, toen de conferentie van Algeciras den i6en Januari 1906 werd geopend. Engeland ondersteunde Frankrijk zoo goed als onvoorwaardelijk ; in het algemeen! was men trouwens meer geneigd naar de Fransche dan naar de/ Duitsche zijde. Alleen Oostenrijk was de trouwe schildknaap van Duitschland, dat noch bij Italië noch bij Rusland eenige wezenlijke diplomatische hulp vond. Dientengevolge moest Duitschland eigenlijk op alle punten toegeven in een conferentie, die het zelf had voorgesteld en doorgedreven. Den April 1906 werd de befaamde acte van Algeciras getee-i Engeland's buitenlandsche politiek. „ 98 kend. Zij was in den vorm een aanvulling op die van Madrid van 1880, die dan ook van kracht bleef. Er zou een politiecorps onder Fransche en Spaansche officieren en een Zwitsersch inspecteurgeneraal in Marokko worden opgericht. Een Marokkaansche bank werd gestich% waarin aan Engeland, Frankrijk, Duitschland en Spanje de voornaamste invloed toeviel. Op zich zelf en naar de •letter was de acte voor Duitschland geen vernedering. Maar wel was zij een groote teleurstelling voor de velen, die de openüjke erkenning der Duitsche rechten in Marokko hadden gewenscht. En bovendien was de acte van geringe beteekenis voor hen, die inzagen, dat de ontwikkeling der gebeurtenissen door geen geschreven document zou kunnen worden tegengehouden. Immers van den aanvang af was het wel zeker, dat Frankrijk zich door niemand en niets zou laten terughouden om voort te gaan met de pacifieke penetratie, die het sedert eenigen tijd op Marokko had toegepast. De belangen van Frankrijk als nabuurstaat waren zoo groot, dat daarvan alleen al een beslist optreden in Marokko het gevolg moest zijn. En dat kon Duitschland alleen niet verhinderen. Want dat was vooral het bedroevend resultaat voor Duitschland, dat opnieuw een met trots en pompe opgezette actie der regeeririg op een smadelijke nederlaag was uitgeloopen. Want het was niet minder dan een nederlaag, dat Duitschlands isolement de wereld zoo duideüjk was geworden als nooit te voren. Duitschland was in een situatie geraakt, waarbij het alleen nog maar steun vond bij Oostenrijk, en dan nog slechts voor zoover dat ging. En daartegenover stond nog wel niet een vereenigd, maar toch een zich vereenigend Europa, op den achtergrond nog gesteund door Japan. Zoo was de groepeering der mogendheden reeds in 1906 te Algeciras. Het is van belang te constateeren, dat het deze groepeering is, die ten grondslag ligt aan die van den wereldoorlog. TWAALFDE HOOFDSTUK. De nieuwe Balkancrtsts. Op de conferentie van Algeciras is het volgende jaar een bijeenkomst van geheel anderen aard gevolgd, de tweede Haagsche vredesconferentie. Zij werd bijeengeroepen door den president der Vereenigde Staten, Theodoje Roosevelt, aan wien de czaar het initiatief had gelaten. Zij heeft van 15 Juni tot 18 October 1907 op het Haagsche Binnenhof vergaderd. Evenals de vorige conferentie heeft zij verschillende beslissingen genomen van groote] beteekenis voor de practijk van den oorlog, daarnaast ook voofj de vreedzame oplossing van internationale geschillen. Dat alles is evenwel meer te beschouwen als aantrekkelijke toekomstmuziek, die toch wezenlijk muziek is, dan als feitelijk en tastbaar resultaat. De tweede Haagsche vredesconferentie heeft evenwel nog een andere zijde, waarop wij in dit verband vooral den nadruk moeten leggen: zij heeft opnieuw het politieke isolement van het Duitsche rijk geaccentueerd en dat niet zonder de schuld der Duitsche; regeering zelf. Die schuld was deze, dat men te Berlijn te weinig acht heeft geslagen op de moreele beteekenis van de juist in deze jaren zeer krachtig groeiende vredesbeweging. Dat de pacifistische idealen vooral vat hebben gehad op de bevolking der kleine staten, spreekt van zelf; bij hen ontbreekt het materieele krachtsgevoel zoo goed als geheel; zij hebben van den oorlog niets te verwachten, integendeCTsalles te vreezen. Zij vormen dus al vereenigd een sterke moreele macht ten gunste van den vrede. Buiten de kleine staten zijn het vooral de Angelsaksische landen, waar de meeste aanhangers van de vredesidee worden gevonden; deze volken zijn weinig nülHflir geschoold en zijn vrij gemakkelijk te winnen voor het idealisme van de practijk, dat zoo sterk naar voren komt in de pacifistische denkbeelden. Ten slotte is het ook beter zijn doel te bereiken door voorzichtig beleid dan door feilen strijd. Hier vonden de vredesidealen een aanknoopingspunt aan de practische politiek. In Enge-, land is men altijd weinig oorlogszuchtig; men neemt liever eerst in het allerlaatste moment zijn toevlucht tot het uiterste middel, dat bovendien zeer kostbaar is. Vandaar dat de Engelsche regeering de pacifistische beweging gunstig gezind was niet alleen op 100 sentimenteele gronden, maar vooral o/n redenen van practische politiek. Zoo werd de vredesbeweging feen geschikt politiek apparaat ten bate der groeiende entente. Het karakter der entente bracht dat van zelf mede : zij was geen vast en hecht bondgenootschap, maar een samenwerking, die vooral steunde op de zedelijke krachten in de verschillende volken. Ook aan het streven van Eduard VII lag een vredesgedachte ten grondslag. Het ideaal van den koning schijnt te zijn geweest een internationale organisatie der beschaafde wereld, zij het dan ook onder leiding van Engeland. Het ligt voor de hand, dat de Duitsche regeering zich aan al die bewegingen en stroomingen bezwaarlijk kon onttrekken. Een vredesbeweging ontbrak in Duitschland wel niet, maar zij was er lang niet zoo sterk als elders. Want de aard van het Duitsche volk was nu eenmaal meer militair en zelfs militaristisch dan die van eenigeandere natie. Wat voor alle anderen het uiterste middel was, was voor Duitschland wel niet een gewenscht, maar toch een bruikbaar politiek machtsmiddel. Geen vorst sloeg zoo gaarne en zoo dikwijls de hand aan het gevest van het zwaard als de keizer. Zoo kon buiten Duitschland de indruk opkomen, dat het Duitsche volk oorlogszuchtig was en droomde van wereldheerschappij. En men riep zelfs een historische parallel op: zooals de keurvorst van Brandenburg koning van Pruisen was geworden en deze weer Duitsch keizer, zoo zou de keizer weer heer der wereld, althans van Europa kunnen worden. Het is wel zeker, dat deze indruk onjuist was, maar even zeker, dat de Duitsche regeering al te dikwijls heeft nagelaten om de wereld van haar vredelievendheid te overtuigen. De gelegenheid daartoe bood zich aan ter tweede Haagsche vredesconferentie. Misschien is het wel de grootste van Duitschlands fouten geweest, dat het daar- positief stelling heeft genomen tegen voorstellen, die wellicht practisch onuitvoerbaar waren, maar die de sympathie der geheele beschaafde wereld achter zich hadden. De vredesbeweging verwachtte veel van de tweede vredesconferentie. Maar door den taaien tegenstand der Duitsche deputatie was het resultaat uiterst mager. Bij voorbaat had het Duitsche rijk zijn deelneming aan de conferentie afhankelijk gemaakt van de uitschakeling van het bewapeningsvraagstuk. Zoo werd ten slotte niet veel meer bereikt dan een herziening en uitbreiding der verdragen van 1899. Het politieke resultaat was algemeene internationale verwarring, toegenomen vervreemding van de leden der conferentie en vooral ernstige ontstemming tegenover het Duitsche rijk. Dat beteekende een toenemend isolement van Duitschland. Dat was te ernstiger, daar intusschen de andere staten dén weg tot elkander steeds gemakkelijker vonden. Japan sloot verdragen met Rusland en met Fiaiikrijk over de zaken van het verre oosten. Engeland, Frankrijk en Spanje sloten een overeenkomst tot handhaving van den status quo in de Middellandsche zee. Eduard VH IOI bereisde geheel Europa: bij had te Carthagena een samenkomst met Alfonso XIII, te Gaëta met Victor Emanuel III, te Ischl met Frans Jozef. Alleen de laatste ontmoeting liep op een mislukking uit; Oostenrijk liet zich niet van Duitschland losmaken. De koningen van Noorwegen en van Denemarken brachten bezoeken aan Parijs ; ook Scandinavië scheen zich van Duitschland af te wenden. De keten werd gesloten door het tractaat, dat Engeland en Ras-; land den 2ira Augustus 1907 na lange onderhandelingen te Petersburg sloten en dat alle geschillen tusschen beide landen in Afghanistan, in Tibet en in Perzië door gemeenschappelijk overleg regelde. Zoo was zoo goed als geheel Europa door vriendschapsverdragen met Engeland verbonden: daartegenover stonden Duitschland en Oostenrijk geïsoleerd. Het conflict verscherpte zich weldra over het oude Oostersche vraagstuk. Dat was een gevolg van de omstandigheid, dat Rusland na den Japanschen oorlog zijn krachten terugtrok van het verre oosten en zijn sterke aandacht weer ging geven aan Turkije en den Balkan. Het ligt voor de hand, dat daarmede opnieuw de verhouding met Oostenrijk moest verkoelen : de < belangen van Rusland en van Oostenrijk botsen nergens op elkander dan op den Balkan. Dat Duitschland Oostenrijk daarbij steunde; ligt voor de hand; evenzoo, dat Frankrijk Rusland ter zijde stond. Minder zeker was van den aanvang af de houding van Engeland. Lord Beaconsfield's oostersche politiek was gericht geweest op de bescherming van Turkije en had dus de spits gericht tegen Rusland. Maar dat veranderde: Engeland heeft in het belang van zijn verbinding met Indië in 1878 Cyprus en in 1882 Egypte bezet. Daardoor heeft het belangen verworven, die het in strijd moesten brengen met Turkije. Daarbij kwam, dat de publieke opinie in Engeland door Gladstone en anderen zeer was opgezet tegen den Turk, die eigenlijk niet in Europa thuis behoorde en dus met pak en zak weer naar Azië moest worden teruggedreven. Daarbij kwam al spoedig deze overweging, dat aan Engeland, dat veel meer Mohammedaansche onderdanen had dan de khahef-sultan.te Stamboel zelf, daar een betamelijke invloed moest worden ingeruimd. Zoo zag men het evenwel in Stamboel zelf niet in: men wilde hier juist in het khalifaat een middel in de hand behouden om Engeland in Indië en elders de handen te binden. Die verandering der Engelsche politiek heeft zich eerst langzamerhand voltrokken; men kan zeggen, dat eerst in het begin der twintigste eeuw de Engelsche politiek bepaald anti-Turksch is geworden. Die wijziging is zeer bevorderd door den stijgenden invloed, dien Duitschland zich in Konstantinopel heeft wetenl te verschaffen; ook hier komt de tegenstelhng tusschen de twee groote mogendheden tot scherpe uiting. Voorloopig bleef men nog Oostenrijk ontzien. Ook door bemiddeling van Engeland sloten Rusland en Oostenrijk in 1903 het verdrag van Mürzsteg over Macedonië; nog in 1905 oefende Engeland door een vloot- 102 demonstratie een sterken druk uit op Turkije om dat verdrag te erkennen en hervormingen in Macedonië in te voeren. Maar sedert de conferentie van Ischl liet Engeland in het oosten ook Oostenrijk vallen. Duitschland had in het oosten zeer groote economische belangen weten te vestigen. De Turken hebben de Duitschers gaarne ontvangen, omdat zij in hen zagen versterkers en daardoor beschermers van "het'Turksche rijk. De Duitsche economische hulp zou Turkije zoo veel en zoo lang schragen, dat het een vernieuwd en daardoor gezónd maatschappelijk en staatkundig jjestel zou herwinnen. Duitschland was ook daarom in Konstantinopel zoo sterk, omdat het poh.tiek en vooral territoriaal onbaatzuchtig kon zijn. Op den Balkan zelf had het geen bepaalde staatkundige belangen. Van de Balkanstaten was Roemenië sedert 1883 door een geheim verdrag nauw met de triple alliantie verbonden; het stond evenwel sterk onder den druk van Rusland. Bulgarije gevoelde zich eigenlijk pas na 1912 en 1913 door Rusland in den steek gelaten en neigde daarom I sterk naar Oostenrijk ; het sloeg bovendien begeerige blikken naar Macedonië, dat goeddeels door Bulgaren werd bewoond. Veel ^gevaarlijker lag Griekenland, dat steeds door Italië werd bedreigd |en daarom op Engeland en Frankrijk was aangewezen. Servië [gevoelde zich door Oostenrijk in zijn levensbelangen gehinderd en geschaad; het steunde dus op Rusland, dat van den aanvang af achter de nieuwe dynastie der Karageorgewitschen' stond. De (Servische politiek gevoelde zich daardoor'krachtig genoeg om reeds iin 1904 een dreigende houding tegen Oostenrijk aan te nemen; (reeds toen ging men om met plannen, waarvan de verwezenhjking de verdeeling der Oostemijksch-Hongaarsche monarchie zou betee\ kenen. Daartegen ging Oostenrijk zich te weer stellen. De minister van buitenlandsche zaken, Von Aehrenthal, had reeds als gezant te Petersburg de Russische Balkanpolitiek met beslisten nadruk bestreden, die in Iswolski zijn krachtigsten vertegenwoordiger vond. Von Aehrenthal heeft getracht den ouden driekeizersbond weer samen te binden, maar tevergeefs. Integendeel begon Rusland sedert 1906 steeds meer te naderen tot Engeland. Wij zagen, dat beide staten in 1907 een overeenkomst sloten over de Aziatische kwestiën ; het ligt evenwel voor de hand, dat de samenwerking zich welhaast ook uitstrekte over Europa. In Juli 1908 had de czaar een samenkomst zoowel met koning Eduard VII als met den president der Fransche republiek Fallières, beide te Reval. Van een eigenlijke triple entente kan men niet spreken, nog minder van een triple alliantie. Het plan daartoe heeft wel bestaan. Maar Engeland weigerde zijn leger zoo hoog op te voeren als voor een Europeeschen oorlog noodig was. Daaruit blijkt ten stelligste, dat Engeland destijds geen oorlog wilde, maar alleen een sterken diplomatieken druk op Duitschland. Eduard VII zelf had trouwens kort na Reval een samenkomst met 103 den Duitschen keizer te Cronberg, waar keizerin Frederik haar broeder en haar zoon samen ontving. f Inderdaad waren de Russische en Engelsche belangen in Turkije nog te veel verdeeld om tot meer dan een politieke samenwerking te komen. Bepaald gevaar voor Duitschland bestond er destijds nog niet; het is de Duitsche politiek zelf, die den toestand heeft verergerd en zoo goed als alle gelegenheden heeft verzuimd om op goeden voet te komen met Rusland. Want al gingen Engeland en Rusland voorloopig samen in Azië, de natuurlijke expansie van beide landen was toch ten slotte niet te weerstaan; ook waren zoowel in Engeland als in Rusland sterke imperialistische stroomingen, die die expansie tot eiken prijs wilden bevorderen. Hier vond men dus de tegenhanger tot het pangermanisme. Kort na de samenkomsten te Reval werden de Turksche zaken bijna geheel omgekeerd. Het was een omwenteling, toen de JongTurksche partij, gesteund door de troepen van Saloniki, in September 1908 Abdoel Hamid II ten val bracht. Wel werd een nieuwe sultan, Mohammed V, geproclameerd, maar de macht was toch in handen der Jong-Turken. Intusschen bleek het al •spoedig, dat met de despotie ook de bindende kracht van het rijk was verdwenen ; welhaast liep in Turkije alles om en door elkander. Ten opzichte van de buitenlandsche politiek beteekende de val van Abdoel Hamid het verdwijnen, althans verzwakken, van den Duitschen invloed^ De nieuwe regeering stak Engeland de hand toe, die gaarne werd aanvaard. Maar daardoor was ook de grondslag van een samenwerking met Rusland verdwenen. Het gevolg was dan ook, dat Petersburg weer toenadering begon te toonen tot Weenen. In September 1908 hadden Aehrenthal en Iswolski een samenkomst te Buchlau. Daar bracht de Oostemijksche minister zelf de kwestie van Bosnië en Herzegowina ter sprake: Oostenrijk dacht reeds sedert lang aan de annexatie van de beide landen. Iswolski schijnt geen bezwaar te hebben gemaakt; hij gaf althans te kennen niet te geloovan, dat de annexatie oorlogsverwikkelingen zou kunnen ten gevolge hebben. Zelfs sprak hij van de aanhechting van het sandsjak Novibazar, waarop Oostenrijk sedert het tractaat van Berlijn bezettingsrecht had; Rusland zou dan het recht kunnen verkrijgen oorlogsschepen door de Dardanellen te zenden. Daardoor gerustgesteld, proclameerde Oostenrijk begin October 1908 de annexatie/ van Bosnië en Herzegowina. Terzelfder tijd kondigde voroc Ferdi- ' nand van Bulgarije de annexatie van Oost-Roemelië af ; het thanf vereenigde Bulgarije werd tevens een koninkrijk. Het was natuurlijk van groot belang, wat Engeland, de vriend van het jonge Turkije, zou doen. Het begon met Rusland den voet dwars te zetten ; toen Iswolski de opening der Dardanellen eischte, sprak de Engelsche régeering een krachtig veto uit; zoo viel de pas aangeknoopte Britsch-Russische vriendschap bij den eersten stoots reeds uiteen. Maar tot een openlijke breuk kwam het niet: Iswolskiif 104 richtte de fiolen van zijn toorn niet tegen Engeland, maar tegen Oostenrijk ; hij speelde met groote virtuositeit den bedrogene. Daarïoor werd de Balkan-kwestie de groote staatszaak van die dagen, die selfs eenigen tijd dreigde een Europeeschen oorlog te veroorzaken. Engeland werkte overal Oostenrijk tegen; Frankrijk gebruikte rijn f inancieelen invloed in gelijke richting; Rusland mobiliseerde; Italië begon zijn leger op oorlogsvoet te brengen, maar werd voorloopig door de geweldige aardbeving van Messina buiten gevecht gesteld. Door de Russische mobilisatie zag Oostenrijk zich genoodzaakt hetzelfde te doen ; maanden lang stonden beide mogendheden met het geweer aan den voet tegenover elkander. Het ligt voor de hand, dat de beslissingin Berlijnlag. Liet Duitschland Oostenrijk in deze gevaarlijke crisis in den steek, dan was de Donaumonar chie verloren, misschien voor goed. Maar dan had ook het Duitsche rijk zijn staatkundig prestige volkomen verspeeld én was zijn isolement volkomen. Duitschland kon dus ook in zijn eigen belang niet anders dan Oostenrijk krachtig steunen en verder bemiddelen om tot een voor allen aannemelijke oplossing te geraken. Maar de onderhandelingen, door onderling wantrouwen verzwaard, waren buitengewoon moeilijk. Rusland deed het voorstel tot een conferentie ; Duitschland, gedachtig aan Algeciras, wees het denkbeeld niet af, maar liet het in het zand verloopen; het wenschte ouderhandelingen tusschen de rechtstreeks bij de zaak betrokkenen, Rusland en Oostenrijk. Engeland werkte Oostenrijk krachtig tegen; de koning kon zijn nederlaag van Ischl nog altijd niet verkroppen. Het eerst gelukte het aan Duitschland om Oostenrijk en Turkije tot elkander te brengen. In Februari 1909 sloten beide staten een verdrag, waarbij Turkije tegen een financieele schadeloosstelling afstand deed van Bosnië en Herzegowina. Daarmede was de grootste zwarigheid overwonnen. Het moeilijkste was het om Servië, dat door Rusland beurtelings werd bemoedigd en ontmoedigd en dat door Engeland krachtig werd gesteund, tot rust en tot rede te brengen. Rusland dreef nog in Maart 1909 de zaken zoo op de spits, dat öe oorlog ieder oogenblik kon uitbreken. In Weenen lag een ultimatum gereed, dat binnen een paar dagen aan Servië zou worden aangeboden. Europa stond aan den rand van den oorlog. Het is er niet van gekomen ; de oorlog is uitgesteld door het inbinden van Rusland. Den 2oen Maart 1909 gaf de Duitsche gezant in Petersburg, graaf Pourtalès, in opdracht van zijn regeering te verstaan, dat het Duitsche rijk tot den oorlog gereed en bereid was. Terzelfder tijd zond de keizer een hoffelijk schrijven aan den czaar. Dat heeft gewerkt: Rusland gaf toe ; Servië moest zich in het onvermijdelijke schikken. Daarmede was de crisis bezworen. Maar daarmede had tegelijk Duitschland gewonnen : inderdaad heeft de Duitsche diplomatie dezen keer met voorzichtig maar krachtig beleid 'een resultaat van groote beteekenis bereikt; de nederlaag van Algeciras was uitgewischt. Niettemin heeft deze victorie natuur- io5 S •i°°k, °f?rS gekost Dat de houding tusschen Engeland en Dmtschland niet was verbeterd, ligt voor de hand. Maar bovendien, was in Rusland een sterke anti-Duitsche stemming ontwaakt die! herinnert aan de dagen na het congres van Berhjn. In het belangenconflict tusschen Rusland en Oostenrijk had Duitschland de zijde van Oostenrijk gekozen. Daardoor had het opnieuw Rusland van zich afgestooten en den czaar gedreven naar de Fransche republiek en ook naar Engeland. Maar in Engeland was men eigenlijk even verstoord op Duitschland, dat met den sabel had gerinkeld, als op Rusland, dat het hoofd had gebogen. Zoo werd de czaar in den zomer van 1909 m Engeland vrij koel ontvangen. In Rusland kreeg men daardoor den indruk, dat Engeland Rusland toch tegen Duitschland met zou steunen; de Russische regeering begon de Duitsche weer te naderen. Reeds in Juli had een nieuwe ontmoeting plaats tusschen den czaar en den keizer in de Finsche wateren üulow scheen opnieuw te triomfeeren. Van ouds is de Tarpejische rots dicht bij het Kapitool. Bülow is gevallen op het oogenblik van zijn grootsten politieken triomf het is waar minder door de buitenlandsche dan door de binnenlandsche verüoudingen, die evenwel zeer nauw verband met elkander hieldenJZijn opvolger, de rechtschapen, rechtlijnige en daardoor weinig» handige Von Bethmann-Hollweg heeft in ruime mate kennis kunnen^ maken met de harde gevolgen van de brillante politiek van Bülow' Met name geldt dat van de verhouding tot Engeland. Een goede relatie met Engeland vware alleen te bereiken geweest door overeenstemming ten opzichte van den vlootbouw, die sedert de vlootwet van 1900 m Duitschland in vollen gang was. Niemand zal hel net Duitsche rijk euvel kunnen duiden, dat het zich een sterke zeemacht bouwde. Maar wel was het zeer onvoorzichtig dat te doen in spijt van Engeland. De steeds voortgezette Duitsche vlootbouw ging inderdaad buiten de perken van het koloniale en internationale belang. Wat de minister van marine, de grootadmiraal Von Tirpitz, ten slotte heeft gewild en bedoeld, moge hij zelf verantwoorden Maar zeker■is het, dat het Engelsche volk den indruk kreeg, dat Duitschland een vloot bouwde niet ter verdediging van zijn koloniale- en handelsbelangen, maar tegen Engeland, misschien wel ten' aanval op Engeland. Die indruk kon door geen verzekeringen van vredelievendheid worden weggenomen ; het werd in Engeland een geloofsartikel, dat Duitschland het op de vernietiging der Engelsche vloot had voorzien. Stellig was dat onjuist, maar van Duitsche zijde gebeurde te weinig om het Engelsche volk gerust te stellen, tiet was ook het zwakke punt der politiek van Bülow, dat het hem met is gelukt met Engeland op goeden voet te komen. Dat bleek vooral uit de gebeurtenissen, die aan den val van Bülow zijn voorafgegaan. In Maart 1908 publiceerde de Times een brief van den keizer aan Lord Tweedmouth, den first lord of the admirahty, met een daarop gegeven antwoord, beide handelend over de roö beperking van de zeemacht en in het algemeen over de politiek ter zee. In Engeland zag men daarin een poging van Duitschland om onder de hand invloed te oefenen op de Engelsche vlootpolitiek; de publieke opinie nam de zaak zeer hoog op ; ook in Duitschland had Bülow de grootste moeite om de opgewonden gemoederen tot rust te brengen. Nauwelijks was de emotie wat bedaard, toen de Daily Telegraph den 28"31 October 1908, toen dus de Balkan-crisis nog niet was bedwongen, een interview met den keizer publiceerde, waarin deze zich ernstig beklaagde over de miskenning, waaraan hij in Engeland nog steeds blootstond ; hij beriep zich daarbij op de diensten, die hij Engeland altijd bewezen had, o.a. door in den Boerenoorlog een veldtochtsplan te laten uitwerken en aan den Engelschen generalen staf te zenden ; dit plan zou dan ook in hoofdzaak door lord Roberts zijn gevolgd bij de verplettering van de kommando's der Boeren. De publicatie van dit interview was goedgevonden door het Duitsche departement van buitenlandsche zaken en door den rijkskanselier. Dat was te opvallender, omdat er bijna onmiddellijk een storm, haast een orkaan van verontwaardiging opstak zoowel in Engeland als in Duitschland. Het is niet noodig hier in te gaan op de beteekenis, die de publicatie van dit interview voor de binnenlandsche verhoudingen van Duitschland heeft gehad. De rijkskanselier had de grootste moeite om den rijksdag in toom te houden; in zijn groote rede van 10 November kon hij weinig meer dan verzachtende omstandigheden pleiten — het veldtochtsplan waren slechts losse aanteekeningen zonder waarde — en voor de toekomst beterschap beloven. Ook de keizer zag zich genoopt tot een openlij ke verklaring, waarin hij van meerder zelfbedwang sprak. Maar dat alles nam niet weg, dat het prestige van den keizer in Duitschland zwaar had geleden en vooral, .clat de verstandhouding met Engeland weer ernstig was geschaad. Want al wilde men in Engeland wel aannemen, dat de keizer alleen loslippig was geweest, het bleef toch onomstootelijk vaststaan, dat hij in de wereld een element van onzekerheid, van onrust en van onveiligheid beteekende. Hoe kon men op Duitschland vertrouwen, als men ieder oogenblik gevaar liep voor zulke explosies van politieke onberadenheid te staan ? En welk een indruk moest het in Engeland maken, dat Bülow, de kanselier, die den keizer de waarheid had durven zeggen, achteraf in Juli 1909 zijn ontslag kreeg ? «De nieuwe kanseher, Von Bethmann-Hollweg, zette zich onmiddellijk aan de verbetering der betrekkingen met Rusland. Vooral toen het bij het bezoek van koning Eduard aan Berhjn in Februari 1909 gebleken was, dat voorloopig met Engeland niet veel ' te bereiken viel, wendde Bethmann zich naar den Russischen kant. Op de bovengenoemde samenkomst van den keizer met den czaar in Juli 1909 vond men elkander gemakkelijk. Wel bracht de czaar daarna nog te Cherbourg een bezoek aan president Fallières, maar dit was niet veel anders dan een beleefde vorm. In Frankrijk kreeg to7 men het gevoel, dat de goede tijd der Russische alliantie voorbij was. Zoo leek het ook. In Februari iqio verklaarde de Russische regeering openlijk, dat zij het met Oostenrijk over den Balkan op alle punten eens was geworden. Iswolski kreeg zijn ontslag; als consolatieprijs werd hem de Parijsche ambassade gegeven. Zijn opvolger Sasonow heette Duitschgezind en was het voorloopig stellig ook. Toen dus de keizer en de czaar in November igio wederom te Potsdam samenkwamen, werden zij het spoedig eens over het nabije oosten. Rusland verbond zich om in geen enkel opzicht de voltooiing van den Bagdad-spoorweg te verhinderen. Daartegenover erkende Duitschland Ruslands bijzondere rechten in Perzië en beloofde zich daar van inmenging te onthouden. Eindelijk werd bepaald, dat eventueel door Rusland in Perzië aan te leggen spoorwegen met den Bagdad-spoorweg in verbinding zbuden kunnen worden gebracht. Dit verdrag werd nog bevestigd door een nader tractaat van 19 Augustus 1911, dat op een nieuwe bijeenkomst der beide monarchen te Baltisch Port werd vastgesteld. Dat alles waren zware slagen voor de Engelsche staatkunde. Koning Eduard VII heeft de laatste maanden van zijn regeering nog moeten beleven, dat zijn politiek tegen Duitschland, in het algemeen zijn vredespolitiek, haar vaste steunsels verloor. Hij stierf den 6611 Mei 1910 en het aan zijn opvolger George V de nalatenschap van een grootsche, maar nog volkomen onzekere wereldorganisatie. Van den wereldvrede was men nog ver af. Maar het had ook den schijn, of er weinig kans was op een wereldoorlog. Intusschen was de toestand hoogst onveilig, zoo onzeker, dat een kleine onhandigheid betrekkelijk groote gevolgen kon hebben. Die kleine onhandigheid werd ongelukkig weer begaan door Duitschland. DERTIENDE HOOFDSTUK. .. De ftantersprong. Koning George V aanvaardde den 6en Mei iqio de regeering onder onzekere verhoudingen. Duitschland en Rusland hadden elkander teruggevonden; de oude driekeizersbond scheen te kunnen herleven. Wel bleef Frarikrijk aan Rusland verbonden, maar het bondgenootschap begon zijn beteekenis te verliezen en in Frankrijk had het allen aantrekkelijken glans verloren. Zoo was de entente eigenlijk uiteengevallen; Engeland was opnieuw geïsoleerd. Intusschen ontwikkelden zich de verhoudingen weldra zoo, dat althans Frankrijk en Engeland elkander weer vonden. Aanleiding daartoe gaf als in 1906 Marokko. Na het verdrag van Algericas was de macht van Frankrijk in het westelijke oosten steeds vooruitgeschoven. De bevoegdheden, die Algeciras aan Frankrijk had toegekend, waren door de Fransche regeering handig gebruikt om steeds verder in Marokko door te dringen. Het was duidelijk, dat Frankrijk op verschillende punten het tractaat schond of althans voorbijging. Het bleek evenzeer, dat Frankrijk bedoelde van Marokko een Fransche kolonie te maken, wat in volkomen strijd was met geest en letter van Algeciras. Maar het Smeet daarnaast worden opgemerkt, dat Frankrijk de meest belanghebbende was in Marokko en dat het nu eenmaal de historische Itaak van Frankrijk in onze dagen is geweest zich een koloniaal rijk te stichten aan den overkant der Middellandsche zee. In Frankrijk begon in de twintigste eeuw Weer een ernstig bewustzijn van nationale kracht en een diep geloof in de staatkundige roeping op te komen, dat sterk afsteekt bij het geestelijke en ook wel geestige scepticisme, dat de volkskracht zoo lang had verlamd. Het Fransche volk werd zich weer bewust een historische roeping te heb^ben; het zag Marokko als een nieuw beschavingsgebied. Een beginnende kolonisatie kan niet gaan buiten geweld en gewoonlijk ook niet zonder schending van het geschreven recht. Het spreekt dus van zelf, dat de Fransche penetratie in Marokko onvereenigbaar was met het verdrag van Algeciras, al trachtte de Fransche regeering ook steeds te poseeren als de uitvoerster van dat tractaat. Daarbij kwam, dat Engeland krachtens de over- iog eenkomst van 1904, die door Algeciras niet was opgeheven, Frankrijk in Marokko zijn gang liet gaan. Evenmin kwam er van een der andere mogendheden, die de acte van Algeciras hadden geteekend, eenig protest en zelfs bezwaar. Spanje werkte met Frankrijk 1 samen. Italië verlangde niets liever dan op goeden voet met Frank- f rijk te blijven en werd bovendien gepaaid met het vooruitzicht en de belofte van Tripolis. Oostemijk stond wat te ver van de kwestie af en zou zeker voor Marokko de vingers niet branden. Rusland was evenmin onmiddellijk bij de zaak betrokken en liet bovendien zijn bondgenoot gaarne de vrije hand. Alleen Duitschland gevoelde zich geroepen voor zijn eigen belangen en voor den bedreigden sultan op te komen. Dat was volkomen natuurlijk en ook rechtvaardig. Men zou de vraag kunnen stellen, of de Duitsche belangen in Marokko zoo gewichtig waren, dat deze met het volle gewicht der rijksmacht moesten worden verdedigd. Men zou bovendien kunnen vragen, of Marokko het voor Duitschland waard was óm daarover een conflict met Frarikrijk uit te lokken. En ten slotte zou men de kwestie zelfs zoo moeten stellen, of het verstandig was ter wille van de Duitsche belangen in Marokko de kansen te wagen van een oorlog met Frankrijk, die gemakkelijk tot een Europeesch conflict zou kunnen uitgroeien. Die vragen 1. heeft de Duitsche regeering zich ongetwijfeld ook gesteld. Dat zij ze bevestigend heeft beantwoord en zoo opzettelijk de kans op een gewapend conflict in het leven heeft geroepen, kan niet worden ontkend en is ook weer zeer goed te verklaren. Marokko was nu eenmaal het strijdpunt, waarop de Duitsche politiek zich terecht of, ten onrechte had vastgezet. Ongelukkig was het Duitsche rijk in het belang van zijn prestige verplicht een politiek te volgen, die waarschijnlijk op een conflict, bijna zeker op telemstelling moest uitloopen en in ieder geval de Duitsche politiek op netelige en doornige paden moest brengen. Dat begreep men te Berlijn zeer goed; men aarzelde de hand opnieuw in het wespennest van Marokko te steken, te meer daar de oostersche kwestie juist in 1908 een zeer acuut karakter aannam; de kwestie van Bosnië en Herzegowina bracht Europa aan den rand van den algemeenen oorlog. Het is daarom begrijpelijk, dat Bülow een voorloopige regeling met Frankrijk zocht te treffen. Zoo kwam den. gm Februari 1909 te Berhjn een overeenkomst tot stand, die op| grond van de acte van Algeciras en met erkenning der bijzondere rechten van Frankrijk in Marokko aan de economische belangen van Duitschland recht deed. Daardoor was drieërlei bereikt: vooreerst kreeg het Duitsche rijk de vrije hand in het oosten ; vervolgens waren de Duitsche handelsbelangen beschermd; eindelijk was de Marokkaansche kwestie weer teruggebracht tot een object van onderhandeling tusschen Duitschland en Frankrijk alleen. Toevallig viel deze overeenkomst met Frankrijk samen met het bezoek van. het Engelsche koningspaar aan Berhjn, zoodat een | 110 wezenlijke ontspanning in de internationale verhoudingen intrad. Die ontspanning duurde evenwel niet al te lang. Want Frankrijk liet zich door de regeling van Februari 1909 niet terughouden van een verdere penetratie in Marokko. Er braken voortdurend opstanden uit, die de Fransche autoriteiten maar al te gaarne gebruikten om hun militair gezag steeds verder uit te zetten. De financieele nood van den sultan en zijn regeering werd gaarne door de Franschen verholpen, maar natuurlijk ten koste van de politieke zelfstandigheid van Marokko. Frankrijk begon zich reeds als heer en meester in Marokko te gedragen : het legde spoorwegen aan ; het bezette de havensteden; het inde belastingen. In 1910 ging de Fransche regeering nog verder: zij nam het financieele stelsel geheel onder haar controle en kreeg zoo de geheele administratie in handen. Eindelijk, in April 1911, bezette een Fransche divisie Fez, de hoofdstad. De Duitsche regeering had Frankrijk lang de vrije hand gelaten, al wist men te Parijs zeer goed, dat men te Berhjn zeer scherp op Marokko lette. De bezetting van Fez deed evenwel den beker overloopen: nu of nooit was het voor Duitschland noodig in te grijpen. Aan de acte van Algeciras achtte Duitschland zich nu niet langer gebonden, nU Frankrijk ze zoo apert had overtreden. Nog wilde men te Berhjn niet onmiddellijk ingrijpen: men verwachtte, dat Frankrijk uit zich zelf concessiën zou doen. Daaraan viel evenwel niet te denken. In Februari 1911 was Delcassé weer in het ministerie opgenomen, wel niet als minister van buitenlandsche zaken, maar toch wel als zeer invloedrijk lid. Zoo wachtte men te Parijs rustig, maar niet zonder vrees, wat de Duitsche regeering zou doen. Duitschland handelde en als zoo dikwijls met groote ostentatie. Den ien Juli 1911 verscheen een Duitsche kanonneerboot, de Panther, op de reede van Agadir.) Officieel werd deze opvallende daad verklaard door de smeekbeden van Duitsche kooplieden om bescherming tegen vijandige Marokkaansche stammen. In werkelijkheid was het de openlijke demonstratie, dat Duitschland zijn rechten in Marokko wenschte te handhaven en tevens een ernstige waarschuwing tot de Fransche régeering. En vooral was het een stevige druk op Frankrijk om aan Duitschland compensatiën te geven voor het opgeven der Duitsche rechten in Marokko, waartoe men in Berhjn bij voorbaat reeds bereid was. Of evenwel het zenden van een oorlogsschip het beste middel is om tot een vreedzame over| eenkomst te geraken, is de vraag. En bovendien heeft de Duitsche minister van buitenlandsche zaken, Von Kiderlen Waechter, voor wiens rekening Agadir komt, zich niet voldoende rekenschap gegeven van den sterken indruk, dien de pantersprong in Frankrijk en ook elders moest maken. Zelfs de naam van het schip was ongelukkig gekozen: het Fransche volk kreeg het gevoel, dat een panter het naar de keel sprong. De Fransche regeering stond voor een zware beslissing. Even vóór III Agadir, den 28en Juni, was het rninisterie-Caillaux in Frankrijk opgetreden; minister van buitenlandsche zaken was De Selves. Het kabinet was verdeeld: De Selves was voor krachige tegenmaatregelen ; Caillaux wilde onderhandelen. De laatste kreeg gelijk, toen het al vrij spoedig bleek, dat het Britsche kabinet niet te vinden was voor maatregelen van geweld, als De Selves had gewild. Caillaux stelde nu aan de Britsche en aan de Russische regeering voor om zich met een gemeenschappelijke nota te wenden tot Berhjn ; daarin zou verbazing worden geuit over de zending van het oorlogsschip en tevens worden verklaard, dat de drie mogendheden alleen gemeenschappelijk over Marokko zouden onderhandelen. Zoover is het evenwel niet gekomen. Want het was al spoedig duidelijk, dat Duitschland na Algeciras niet weer voor een internationale regeling van het Marokko-vraagstuk was te vinden ; het wilde alleen met Frankrijk onderhandelen. Daarom weigerde sir Edward Grey dan ook de samenwerking met Frankrijk, al steunde hij dit land ook verder bij de onderhandelingen. Zoo was nog in Juli de Fransche regeering, die verdeeld was en bovendien niet sterk stond, genoodzaakt onder het Caudijnsche juk door te gaan en directe onderhandelingen met Duitschland aan te knoopen. Dat wilde natuurlijk allerminst zeggen, dat Engeland zich daarbuiten hield. Vooreerst waren Engeland en Frankrijk op samenwerking aangewezen; maar bovendien waren bij alle Afrikaansche zaken de belangen van Engeland te nauw betrokken om in dezen zich niet krachtig te laten gelden. Want ten slotte ging het om de vraag, wie na Engeland de sterkste koloniale macht in Afrika zou zijn, Frankrijk of Duitschland. Reeds den j** Juli verklaarde de Duitsche gezant Von Schoen aan minister De Selves, dat Duitschland in Marokko niets eischte, maar elders in Afrika, b.v. aan den Congo, kon worden tevreden gesteld. Drie dagen later gaf Von Kiderlen Waechter den Franschen gezant Cambon dezelfde suggestie. Den 22811 Juli liet de Duitsche regeering door haar gezant graaf Wolff-Metternich te Londen hetzelfde verklaren. Daardoor werd wel de Britsche regeering en ook de publieke opinie in Engeland gerust gesteld, maar er bleef toch een sterk wantrouwen tegen de Duitsche bedoelingen hangen. Aan dit wantrouwen gaf de kanselier van de schatkist, Lloyd George, uiting op denzelfden 22en Juli, toen hij in Mansion House een rede hield, waarvan de spits tegen Duitschland was gericht. De minister verklaarde met zooveel woorden, dat Engeland nimmer zou dulden, dat het Duitsche rijk het Britsche volk in vitale vragen zou behandelen, alsof het in de gemeenschap der volken niet meer meetelde ; vrede tot eiken prijs karakteriseerde hij als een onduldbaren smaad voor Engeland. De minister was persoonhjk zeer ontstemd over den Duitschen vlootbouw, die Engeland dwong zijn vloot ook zwaar te versterken, en dat met middelen, die hij eigenlijk noodighad voor zijn financieele en sociale plannen. Lloyd George's rede, die 112 met ongewone scherpte en met stevigen radruk werd uitgesproken, maakte diepen indruk zoowel in Engeland als in Duitschland.' j Duitschland toonde eerst eenig kwaad humeur; maar het bond in ; en preciseerde zijn wenschen en eischen ten opzichte van Afrika. De Duitsche regeering verklaarde aan de Engelsche, dat zij er niet aan dacht om in de belangen Van Engeland in te grijpen; verder, . dat voor een herstel van den status quo in Marokko de medewerking van alle onderteekenaars van de acte van Algeciras noodig | was ; ten slotte, dat dreigende waarschuwingen Duitschland slechts \ konden bewegen met kracht op zijn rechten te staan. Er waren weer krijgsgeruchten : Engeland begon zijn Noordzeevloot op voet van oorlog te brengen. Maar tegenover Frankrijk werd de Duitsche regeering veel meer tegemoetkomend dan tegenover Engeland. Daarmede was waarjschijnhjk het doel der rede van Lloyd George bereikt. Wel duurde het nog geruimen tijd, voordat werkelijk de overeenstemming was verkregen. De onderhandelingen, die te Berlijn en te Parijs werden gevoerd, liepen nog meer dan eens gevaar. In Augustus waren de oorlogsgeruchten niet van de lucht en vooral in Duitschland was de stemming zeer geprikkeld, meer nog tegen Engeland dan tegen Frankrijk. Den 17°* Augustus nam Caillaux persoonlijk de leiding ■ der onderhandelingen ter hand en zond den 3c-611 Cambon met nieuwe instructiën naar Berlijn. Toch schoten de onderhandelingen nog weinig op, toen in Duitschland een ernstige financieele* crisis uitbrak, die duidelijk maakte, dat het rijk economisch niet tot den oorlog gereed was. Daardoor was het oorlogsgevaar van de baan, vooral toen ook de keizer en Von Bethmann-HoUweg op vrede aandrongen. Den nen October werd het Marokko-verdrag geteekend. Daarmede was evenwel slechts de helft gewonnen. Weer kwam de < publieke opinie in Duitschland in beweging, toen het erop aan kwam de Congo-kwestie te regelen. De maand October ging nog voorbij met onderhandelingen: eerst den 3en November kwam het Congo-verdrag tot stand. Den volgenden dag werd het geheele tractaat te Berhjn door Kiderlen Waechter en Jules Cambon geteekend. Bij dit tractaat erkende Duitschland het protectoraat van Frankrijk over Marokko, maar omgekeerd Frankrijk de Duitsche belangen in dat land. Als compensatie verkreeg Duitschland verder in * Afrika het zoogenaamde Nieuw Kameroen, een belangrijk stuk van den Franschen Congo met twee toegangen dwars door Fransch gebied naar die rivier, met een smalle kuststreek. Het spreekt van zelf, dat wederzijds belangrijke concessiën waren gedaan. Juist daarom was niemand met het verdrag tevreden. Vooral in Duitschland werd scherp gekritiseerd : in industrieele kringen was men zeer verontwaardigd over het prijsgeven van Marokko en beschouwde men de compensatie aan den Congo als waardeloos. Evenmin was men in Frankrijk tevreden: men meende, dat de repubhek een H3 vergoeding had gegeven voor wat het feitelijk en rechtens bezat en dat Duitschland iets had afgedwongen, waarop het geen recht had. Vandaar dan ook, dat geen eigenlijke verzoening het gevolg was van dit met zooveel moeite verkregen resultaat. Clemenceau zag het wel zeer juist in, toen hij verklaarde, dat op dit verdrag alleen eety alliantie of een oorlog zou kunnen volgen. Daar de eerste wegens Elzas-Lot haringen onmogelijk bleek, had men zich dus op den laat> ste voor te bereiden. Zoo heeft men de verhouding in Parijs opgevat en eigenlijk ook in Berlijn. De eenige mogendheid, die tevreden was over den uitslag, was Engeland. Asquith verklaarde het Marokko-Congo-tractaat vooi; een groote overwinning van Frankrijk. Misschien heeft hij het zelf wel geloofd. Maar een feit was het, dat Engeland met klem had gesproken, zonder eigenlijk de gevolgen daarvan te hebben berekend ; voor een oorlog was het niet gereed. In de vreugde over den herstelden vrede mengde zich niet weinig voldoening over het afgewende oorlogsgevaar. Geheel gerust kon Engeland echter onmogelijk zijn : de verwijdering van Duitschland was toegenomen ; veel meer dan aan Frankrijk nam het Duitsche volk het aan Engeland! euvel ai, dat men concessiën had moeten doen in Marokko. Geen wonder dan ook, dat in de volgende jaren de betrekkingen van Duitschland met Engeland veel moeilijker zijn geweest dan die met Frankrijk. De parvcersprong heeft dus zeer ernstige gevolgen gehad voor de rustig* ontwikkeling der internationale verhoudingen. Hij had bovendien nog een onmiddellijk gevolg van dreigende beteekenis, de expeditie van Italië naar Tripolis. In Italië had zich in de twintigste eeuw een krachtige imperialistische stemming ontwikkeld, die nieuw voedsel ontving door de vestiging van Frankrijk in Marokko. Daar Engeland bovendien Egypte regeerde, was van de geheele Noord-Afrikaansche kust nog slechts Tripolis beschikbaar, v Veel minder gevaarlijk dan een expansie naar den Balkan was voor] Italië een aanval op Tripolis, dat niemand anders begeerde, maar dat voor Italië als Middellandsche-zeemogendheid zeer groote' waarde had. Reeds sedert lang was Tripolis door de mogendheden der entente cordiale aan Italië toegezegd. Maar na de Bosnische crisis ij van 1908 was de kwestie acuut geworden: toen hadden Rusland I en Italië elkander gemakkelijk gevonden. In October 1909 bracht de czaar den koning een officieel bezoek in Racconigi; door een grooten omweg vermeed de Czaar over Oostenrijksch gebied te reizen ; daardoor gaf Rusland zijn blijvende ontstemming te kennend over de oplossing van de kwestie van Bosnië en Herzegowina. Te* Racconigi verkreeg Italië ook van Rusland toestemming voor de I bezetting van Tripolis, waartegen het zich verplichtte op den Bal-1 kan zooveel mogelijk de Russische politiek te steunen en die vanj Oostenrijk te bestrijden. Daarmede was feitelijk het verbond vani Italië en Oostenrijk verbroken, hoewel het formeel nog bleef bestaan, Engeland's buitenlandsche politiek. 8 H4 Sedert bleef de verbinding tusschen Petersburg en Rome zeer nauw ; Oostenrijk gevoelde zich omsingeld; Duitschland was op zijn hoede. Italië heeft met handig overleg feen zeer gunstige internationale constellatie uitgezocht om zijn aanspraken op Tripolis te doen gelden. Juist toen Duitschland gewikkeld was in de onderhandelingen over Marokko, in SeptemberVigii, greep Italië toe. Voor Duitschland was het bijzonder pijnlijk, dat, evenals in 1908, opnieuw een van zijn bondgenooten met Turkije in conflict kwam. En het was in 1911 nog erger dan in 1908 ; Italië verklaarde aan Turkije den oorlog. Maar aan den anderen kant was het voor Duitschland niet onaangenaam, dat door de expeditie naar Tripolis een conflict tusschen Oostenrijk en Italië werd vermeden. Juist daarom heeft Duitschland dan ook niet met Italië gebroken en bleef dus de triple alliantie behouden. Wat den oorlog zelf betreft, het sprak haast van. zelf, dat Turkije dien verloor, al waren de zwarigheden, waarop Italië in Tripolis stuitte, ook bijzonder groot. Maar het einde was toch, dat Turkije in 1912 bij den vrede van Lausanne*Tripolis aan. Italië moest afstaan. VEERTIENDE HOOFDSTUK. De Balkan-oorlogen. De oorlóg in Tripolis was op zich zelf niet van overwegend belang. Maar hij is zeer gewichtig als symptoom van de toenmalige Europeesche verhoudingen; hij bewees, dat Europa aan den rand vau het groote conflict stond. Sedert den zomer van iqii was de toestand eigenlijk voortdurend ernstig ; van een ontspanning is in de volgende drie jaren weinig sprake meer geweest. Al dadelijk was een gevolg van de expeditie naar Tripolis, dat de verhouding van Duitschland en Rusland minder goed werd. Immers nu Italië zijn deel van den buit annexeerde, wilde Rusland zich ook meester maken van een deel van het Turksche rijk. Hier nu vond het Duitschland op zijn weg, dat niet alleen ter wille van Oostenrijk, maar ook om zijn eigen belangen aan Rusland den voet dwars zette. Zoo gingen Rusland en Duitschland steeds verder uiteen ; het programma van Potsdam scheen vergeten. Wel riep Sasonow in het begin van 1912 den gezant te Konstantinopel, Tscharykow, terug, maar hij kon niet verhinderen, dat in Rusland zelf de oorlogspartij steeds in kracht en invloed toenam. Sasonow en eigenlijk ook de czaar waren voor den vrede ; zoo streden in Rusland de oorlogspartij en de vredespartij om de macht. Naarmate de eene of de andere tijdelijk de sterkste was, werd ook de Russische politiek geleid ; vandaar, dat ui die politiek een onzekerheid ontstond, die buiten Rusland voor onbetrouwbaarheid werd gehouden en in ieder geval de onveiligheid van de bestaande verhoudingen sterk vergrootte. De Russische politiek streefde in deze jaren naar een Balkanbond onder Ruslands leiding. Iswolski heeft in die richting ook zijn invloed doen gelden ; maar om des te duidelijker aan te geven, tegen wien de spits van het verbond dreigend was gericht, wilde hij Turkije erin zien opgenomen. Op Zijn instructie zette de Russische gezant te Belgrado, Von Hartwig, alle hefboomen in beweging om zulk een Balkanbond tot stand te brengen. Inderdaad is na zeer veel onderhandelingen de Balkanbond door een reeks van verdragen tot stand gekomen. Zoo sloot Bulgarije nog in Juni 1912 een nieuwe overeenkomst met Servië ; in Juli volgde een verbond met Grieken- n6 land, in Augustus een ander met Montenegro. In alle landen hoopte men op veroveringen ten koste van Turkije ; het spreekt van zelf, dat overal op den Balkan de aloude haat tegen de ongeloovigen gemakkelijk oplaaide en dat men overal met geestdrift de wapenen wette voor den komenden strijd. Die strijd brak den 8en October 1912 uit; het was de koning van Montenegro, die het eerste schot loste. Zeer snel overwonnen de vereenigde Balkan-volken; overal drongen zij de Turksche troepen terug; het jonge Turkije bleek evenmin als het oude bestand tegen den aanval van goed gedisciplineerde en goed uitgeruste Europeesche legers. De Bulgaren overwonnen bij Kirk-Kelisse den 2260 October, de Serviërs bij Koemanovo den 26™ van die maand; de Grieken bezetten Saloniki den 8en November. Turkije was in Ijveinige weken geheel verslagen; reeds den 3611 November riep het fde tusschenkomt der mogendheden in. De mogendheden 1 Waren zij zoo eensgezind, dat er van een Europeesche Balkanpolitiek sprake zou kunnen zijn ? Europa was verdeeld, maar op geheel andere wijze dan in den laatsten tijd. Het naast bij den Balkan betrokken waren Rusland, Oostenrijk en Italië. Rusland kon het Bulgarije nauwelijks vergeven, dat het de leiding in den Balkan op zich had genomen; het had de bedreiging van Konstantinopel door de geaUiéerden van den Balkan reeds beantwoord met het dreigement van Russische oorlogsschepen in den Bosporus. Aan den anderen kant gunde het zijn beschermeling Servië gaarne een stevige uitbreiding van grondgebied; ook had de overwinning der Christen-staten van den Balkan het Slavische zelfgevoel aangenaam gestreeld. Maar nog veel meer ontstemd dan Rusland was Oostenrijk. Niet alleen beteekende de overwinning van Servië een onmiddellijk gevaar voor Oostenrijk, maar in het algemeen was de federatie der Balkanstaten een openlijke bedreiging \ van de monarchie. Ook voor Italië was de uitslag van den oorlog zeer onaangenaam. Wel had Turkije zich door den dreigenden toestand op den Balkan genoopt gezien vrede met Italië te sluiten, maar voor- : al de uitbreiding van Servië naar de kusten der Adiiatische zee was voor Italië weinig minder dan een bedreiging. Tegenover de drie onmiddellijk bij den Balkan betrokken mogendheden, Rusland, Oostenrijk en Italië, stonden de drie, wier belangen wat verder af lagen, Duitschland, Frankrijk en Engeland. Alle drie waren het spoedig erover eens, dat de Europeesche vrede moest worden bewaard en dat daartoe de oorlog op den Balkan moest worden gelocaliseerd. Met name ontstond een opmerkelijke toenadering tusschen Duitschland en Frankrijk; beide regeeringen kwamen overeen op hun bondgenooten Oostenrijk en Rusland druk uit te oefenen; persoonlijk heeft de president van den ministerraad, Poincaré, zich daarvoor zeer verdienstelijk gemaakt. Ook tusschen Engeland en Duitschland verbeterden de betrekkingen belangrijk; Engeland had geen enkele reden om Ruslands invloed op den Bal- H7 kan te versterken. Zoo ontstond een algemeene samenwerking der mogendheden ten bate van den vrede. De vrede was evenwel niet gernakkebjk tot stand te brengen. Het sprak toch van zelf, dat de statos quo ante op den Balkan niet kon worden hersteld ; Turkije zou zich groote opofferingen moeten getroosten ; men meende in het beginsel der nationahteit een grondslag te hebben gevonden voor een nieuwe politieke indeeling van den Balkan. Toch lagen de gevaren voor een oorlog minder op den Balkan dan in Europa zelf. Het grootste gevaar kwam Van de zijde van Rusland; daar was door het succes der Balkanstaten het panslavistische ideaal zeer versterkt geworden: even natuurlijk werkte dat weer terug op de volken van den Balkan. Het spreekt van zelf, dat Oostenrijk zich daardoor weer bedreigd gevoelde. De tegenstelling, waaruit in 1914 de Europeesche oorlog is voortgekomen, bestond ook in 1912 ; het is voornamelijk aan Duitschland, dat te Weenen remmend en kalmeerend optrad, te danken geweest, dat destijds niet reeds de Oostenrijksch-Russische oorlog en wat. daaruit kon voortkomen, is begonnen. In dezelfde richting begon koning Ferdinand te arbeiden ; ook voor hem was een sterke Russische invloed op den Balkan zeer onaangenaam, zoodat aansluiting bij Oostenrijk en Duitschland voor de hand lag. Daardoor werd Duitschlands positie belangrijk versterkt. Twee momenten kwamen nog daarbij. Tegenover het dreigende Slavendom zocht Italië begrijpelijk genoeg steun bij Oostenrijk, dat eveneens door Servië werd benauwd. Vandaar dat reeds in September , 1912 zonder bezwaar de oude triple alliantie kon worden vernieuwd. Zelfs sloten de drie mogendheden het volgende jaar nog een marineverdrag, waarbij werd overeengekomen, dat de drie vloten gemeenschappelijk zouden optreden, ten einde in geval van oorlog zoo spoedig mogehjk de heerschappij over de Middellandsche zee te bevechten. Engeland had toen nog te veel hoop om met Duitschland op goeden voet te blijven om zich tegen dat alles te verzetten. Een tweede voordeel voor Duitschland was de ommekeer in Tmkije onder den indruk van den oorlog : in het begin van 1913 kwamen de nationalisten onder Enver-pasja in verzet tegen de dreigende vernedering van hun vaderland; hun sympathieën gingen uit naar Duitschland. Een ernstig bezwaar was het evenwel, dat door het oplevende Turksche nationalisme de kansen op een spoedigen vrede zeer verminderden, zoodat het oorlogsgevaar over Europa bleef hangen. Eigenlijk heeft de oorlog tusschen Oostenrijk en Rusland van December 1912 tot Maart 1913 voortdurend gedreigd. Het heeft aan de Europeesche diplomatie destijds geweldige moeite gekojSt om den vrede te bewaren. Het was in die omstandigheden van zeer groot belang, dat Engeland reeds op het einde van 1912 te Parijs en te Petersburg door zijn gezanten liet verklaren, dat het in geen geval * in een oorlog wilde betrokken worden. Niet minder nadrukkelijk Ii8 ] werkte Frankrijk aan het behoud van den vrede. Niet minder het j Duitsche rijk; openlijk zelfs verklaarde de regeering, dat zij weigerde zich in een oorlog te laten meesleepen. Ten slotte scheen alles tevergeefs. In Januari 1913 dreigde Rusland met een inval in Armenië, wat een oorlog met Turkije en daardoor met Oostenrijk zou hebben beteekend. Toen is op een bedreiging van Duitschland de Russische regeering geweken; de inval in Armenië werd afgelast, feok op Oostenrijk werkte Duitschland in deze dagen in vredelievenden geest. Het tweede dreigende geval was dat van Skoetari. Skoetan, dat bij Albanië behoorde, werd in het begin van 1913 door de MonteneI grijnen belegerd, daarbij krachtig gesteund door de Serviërs. Voor Oostenrijk stonden hier ernstige belangen op het spel, zoodat het dan ook tot Servië een ultimatum richtte om het beleg op te breken. Het beleg werd echter voortgezet en Skoetari viel. Maar lang heeft Montenegro de stad niet kunnen behouden; een blokkade van Oostenrijk en Italië dwong den ouden koning de zoo vurig begeerde stad op te geven. Van veel meer belang was wat Rusland zou doen. In Maart 1913 nog verwachtte men algemeen den oorlog. Maar wederom bedwong de Russische regeering zich ; zij was nog niet gereed. Daarmede was de grootste zwarigheid overwonnen, wat van het uiterste belang was, daar de zaken van den Balkan opnieuw ernstige vormen gingen aannemen, natuurlijk niet zonder de schuld van Rusland. Het viel de Russische regeering gemakkelijk het I wantrouwen van Servië en Griekenland tegen Bulgarije op te wekken; beide volken vreesden de suprematie van Bulgarije. Niet * minder gemakkelijk viel het Rusland om Roemenië aan te zetten tot een actie tegen Bulgarije. In Juni 1913 zond Servië aan Bulgarije een ultimatum, dat werd afgewezen ; zoo brak de tweede Balkanoorlog uit. Het hulpelooze Bulgarije was tegen de vereenigde krachten van Roemenië, Servië en Griekenland niet bestand. Dat was leen overwinning van Rusland en een nederlaag van Oostenrijk. De vrede van Boekarest, die den ioe*» Augustus 1913 werd gesloten, herstelde eindelijk den vrede. Vooral Servië en Griekenland breidden hun gebied sterk uit. Maar Bulgarije moest Adrianopel in de handen van Tmkije laten; het was zwaar getroffen en zoch! sedert aansluiting bij Turkije. Het was bijzonder opmerkelijk er niet minder bedenkelijk, dat de mogendheden te Boekarest zot goed als geen invloed hadden gehad ; de Balkan begon uit hun handen te ontsnappen. "Het eenige, wat Europa had bereikt, was d< stichting van een onafhankelijken staat Albanië, waarvan d< grenzen door de gezantenconferentie te Londen een dag na der vrede van Boekarest werden vastgesteld. Servië weigerde zich t< onderwerpen; maar toen Oostenrijk den i8en October een ultima ; turn in Belgrado aanbood, moest het zich schikken en zijn troepei ' uit Albanië terugtrekken. Albanië werd zoo een zelfstandig» lig staat, die werd gesteld onder den prins van Wied ; het bleek evenwel spoedig, dat deze Duitscher als mbret, vorst van Albanië niet zeer geschikt was ; het gelukte hem althans niet eenige duurzame orde in het geheel ontredderde land tot stand te brengen. Zoo was na scherpe en ook verwarde conflicten de vrede op den Balkan weer hersteld. Maar de toestanden waren zoo versch en zoo wankel, dat een nieuwe uitbarsting hier eigenlijk ieder oogenblik kon worden verwacht. En welke gevolgen zou Europa daarvan dan ondervinden ? Zou het aan de diplomatie in 1914 even goed als in 1908, 1911 en 1913 gelukken den wereldvrede te handhaven ? Dat zou de tijd moeten leeren. VIJFTIENDE HOOFDSTUK Haldane's zending. Het jaar 1913 liet de bittere herinnering na van veel strijd en veel misverstand. De internationale verhoudingen waren door de Balkanoorlogen meer verward en ook meer ontstemd dan ooit te voren. Het zou buitengewoon veel talent eischen de zaken in het rechte spoor te houden. Zeer veel, zoo niet alles zou afhangen van de Duitsche regeering. Duitschland had uit de Balkancrisis een scherpe verhouding met Rusland overgehouden ; tot tweemaal toe had de Duitsche keizer het ontbloote zwaard aan den czaar voorgehouden. Dat Rusland ook in het vervolg steeds zou terugwijken, was nauwelijks aan te nemen; een Duitsch-Russisch conflict was •J sedert 1913 iederen dag te verwachten, vooral omdat het Duitsche rijk vasthield aan het verbond met Oostenrijk en Italië, die beide belangen op den Balkan hadden, veelal in strij d met die van Rusland. Dat Frankrijk in zulk een strijd aan de zijde van Rusland zou staan, sprak van zelf: Frankrijk had niet alleen zijn oude grieven over Elzas-Lotharmgen, maar ook zijn nieuwe bezwaren over Marokko en den Oongo. Het is waar, het had die grieven alleen tegen Duitschland; met Oostenrijk had de republiek geen enkel ernstig geschil en met Italië bestond zelfs een hartelijke verhouding. Intusschen was door de gesloten bondgenootschappen de Europeesche toestand zoo geworden, dat een uitgebroken conflict zou moeten worden uitgevochten tusschen de triple alliantie en den tweebond, zoodat geheel het vasteland van Europa daarbij betrokken zou worden. Het was alleen de vraag, wat Engeland in die omstandigheden zou doen. Het Britsche rijk had zich onder koning Eduard VII door allerlei verdragen vrij gemaakt van allerlei stekelige kwestiën, vooral in de koloniën; daardoor was een entente-verhouding ontstaan, die in Duitschland werd gevoeld als een omsingeling, een Einkreisung, zooals de technische term luidde. Intusschen was juist tegen het einde van het leven yan Eduard VII de kracht der verschillende ententes vrij wat verzwakt, vooral door de toenadering tusschen Rusland en Duitschland. Was de ontwikkeling in die richting doorgegaan, dan zouden Duitschland en Rusland ten slotte een nauw verbond hebben kunnen sluiten, dat niet alleen Frankrijk, maar ook 121 Engeland schaakmat had gezet. Maar dan zou Oostenrijk ai zijn aanspraken op den Balkan hebben moeten opgeven, wilde het althans blijven rekenen op den steun van het Duitsche rijk. Duitschland heeft het echter niet zoover laten komen; geplaatst voor de keuze Rusland of Oostenrijk, heeft de Duitsche regeering, evenals in 1878, na 1910 opnieuw voor Oostenrijk geopteerd. In de Balkancrisis van 1912 en 1913 stond het Duitsche rijk aan de zijde van zijn bondgenoot; daarmede had het feitelijk de brug afgebroken, die het met Rusland verbond. Daardoor en daarmede groeide de beteekenis van Engeland. Europa stond in evenwichtstoestand tusschen den tweebond en den driebond; het was aan Engeland het overwicht te geven, dat de schaal kon doen overslaan. Er was groote kans, dat dat zou gebeuren aan de zijde van den tweebond ; immers was Engeland met Rusland en vooral met Frankrijk op steeds beteren voet gekomen, terwijl de betrekkingen met Duitschland veel minder vriendschappelijk waren. Intusschen achtte Engeland zich nog niet gebonden aan één van beide zijden; een toenadering tot Duitschland, zelfs een verbond met dat rijk was niet ondenkbaar. Het was wel zeker, dat een poging van het Duitsche rijk in die richting althans in bepaalde kringen van het Engelsche volk instemming zou vinden. Voor Duitschland zou dat van zeer groote beteekenis zijn geweest. Het rijk stond als het ware op een tweesprong: het kon over den Balkan en het nabije oosten een conflict aanvaarden met Rusland, maar daarvoor dan ook den steun zoeken van Engeland; of het kon over de koloniale kwestie den strijd aanvaarden met Engeland, maar dan' ook absoluut den ruggesteun behoeven van Rusland. Het is het noodlot van Duitschland geweest, dat het niet één van beide maar alle beide heeft gekozen en dus een conflict heeft aanvaard zoowel met Rusland als met Engeland. Sterker bewijs van de geheel onvoldoende actie en het geheel verkeerde inzicht van de Duitsche regeering en van de Duitsche diplomatie kan moeilijk worden gegeven. In de jaren 1912 en 1913 had de situatie van den zomer van 1914 zich nog niet geheel duidelijk afgeteekend, althans niet zoo, of de mogelijkheid van een nauwere aaneensluiting van Engeland en Duitschland bestond nog. Zij. bestond in 1910 na het optreden van den rijkskanselier Von Bethmann-Hollweg en de troonsbeklimming van George V. Onder Eduard VII was een betere verstandhouding tusschen Engeland- en Duitschland nauwelijks denkbaar; het laatste officieele bezoek van den koning en de koningin van Engeland aan Berlijn in 1909 verliep koel, afgemeten en onbeduidend. Daaraan konden wederzijdsche bezoeken van geleerden, journalisten, ingenieurs en anderen weinig of niets veranderen. De toestand werd anders na den dood van Eduard VII in Mei 1910. In het begin van 1911 noodigde de nieuwe koning den keizer in opvallend hartelijke termen uit om de onthulling bij te wonen van het 122 monument van beider grootmoeder, koningin Victoria. De invitatie werd aangenomen en het bezoek van den keizer verliep op de beste wijze, hoffelijk en hartelijk; men kon er wel waarlijk een symptoom van Duitsch-Engelsche toenadering in zien. Daarop volgde evenwel de Marokko-criSis met haar onaangename misverstanden en zelfs vijandigheden. In Engeland werd de greep van het Duitsche rijk naar midden-Afrika bijzonder onaangenaam ondervonden. Maar aan den anderen kant waren er ook groepen in Engeland, die niet aflieten toenadering tot Duitschland te prediken. Men moet bij de beoordeeling der Engelsche staatkunde nimmer uit het oog verliezen, dat het Engelsche volk een politiek zeer hoog ontwikkeld volk is, zoodat de regeering hier niet, zooals in Duitschland, volstrekt meester is van de openbare meening. Die openbare meening vormt zich naar traditie en omstandigheden en kan dus onder bepaalde voorwaarden soms zeer snel veranderen. Daarbij komt nog iets anders. In Engeland is de publieke opinie zelden eensgezind. Voor een deel ook in verband met de traditioneele partij verdeeling loopen de gevoelens over de te volgen buitenlandsche politiek vrij sterk uiteen. Daardoor kan de Engelsche buitenlandsche staatkunde dan ook allerlei wisseling vertoonen, soms zelfs op korten termijn. Het is deze omstandigheid, die aan de Britsche politiek de reputatie van onbetrouwbaarheid heeft opgedrukt, waaronder zij zoo dikwijls heeft gebukt gegaan. In Engeland regeerde sedert 1905 een liberaal kabinet, eerst onder CampbeU-Bannerman, later onder Asquith. Dit ministerie was in het algemeen vóór den vrede en liet dan ook niet na koning Eduard te steunen in zijn poging om Duitschland te isoleeren; men beschouwde dat als een zeer werkzame poging om den vrede van Europa te bewaren. De conservatieven waren het daarmede niet steeds eens; zij meenden, dat men aan Frankrijk in de koloniën niet te veel concessiën moest doen, misschien reeds te veel gedaan had. De kritiek der conservatieven liet niet na indruk te maken op de regeering ; zoo werd een nieuwe poging van Bethmann-Hollweg in December 1911 om tot een goede verstandhouding met Engeland te komen, gunstig ontvangen. Het is vooral de minister van buitenlandsche zaken, sir Edward Grey, geweest, die doelbewust op een toenadering tot Duitschland aanstuurde. Hij liet zich destijds in dezen zin uit, dat Engeland zich niet tegen de Duitsche expansie in Afrika zou verzetten. Engeland was door de bestaande vriendschapsverdragen niet belet om nieuwe banden aan te knoopen. Het Britsche rijk koesterde geen vijandelijke gevoelens tegen het Duitsche; het zou ook geen mogendheid ondersteunen, die een oorlog met Duitschland zou uitlokken — blijkbaar was bier een wenk aan Frankrijk bedoeld. Dat nam niet weg, dat Engeland zich ook niet eenzijdig aan Duitschland kon binden; integendeel stelde sir Edward zich voor Duitschland op te nemen in de Engelsch-Fransch-Russische vriendschap. In 123 IMtschland werd dat laatste denkbeeld niet bijzonder vnendeüjk f opgenomen ; men zag er als van ouds de Engelsche huichelarij en/ fantasterij in. Toch was wat sir Edward wilde, weinig anders dan. wat ten slotte de volkenbond is geworden, die de hartelijke en zelfs geestdriftige instemming van de vredesvrienden in alle landen heeft gevonden. Engeland wilde een eensgezind Europa ter beëindiging der latente en acute conflicten en vooral ter vermindering der bewapening en der militaire uitgaven. Sir Edward wilde die samenwerking belichamen in geregelde conferentiën van gezanten, die hij herhaaldelijk heeft voorgeslagen en ook meer dan eens heeft tot stand gebracht. . De grondgedachte van deze denkbeelden is, dat Engeland zich niet wil laten meesleepen in een continentaal conflict. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat de Engelsche regeering onverschillig zou kunnen büjven bij eiken strijd op het vasteland. Zoo het Dmtschland mocht gelukken Frankrijk neer te slaan of daartoe zelfs maar een poging te doen, dan zou dat Engeland natuurüjk met onverschillig kunnen laten ; een zoo machtig Duitschland zou stellig een gevaar voor Engeland beteekenen, niet alleen in Europa, maar ook in Azië en Afrika. Zulk een gevaar zou Engeland nimmer willen of kunnen loopen; want ook bij de Engelsche vredesvrienden ging de macht en de majesteit van het Britsche rijk boven alles. Zij waren natuurlijk voor den vrede, maar niet voor een vrede ten koste van Engeland Op Duitschland toegepast, beteekende dat, dat het Duitsche volk de machtspositie van het Britsche rijk had te aanvaarden, zoo men werkelijk prijs stelde op een goede verstandhouding. Mocht Duitschland waarlijk die machtspositie bedreigen, dan waren ook de Engelsche vredesvrienden bereid de consequentien daaruit te trekken en het conflict met Duitschland te aanvaarden. Dat standpunt was duidelijk en ook zakelijk. Ongelukkig heeft men het ïn Duitschland nooit geheel begrepen. Daar men aUe volken naar zich zelf beoordeelde, heeft men Engeland ervan verdacht^ Duitschland zijn plaats in de zon niet te gunnen en daarom de, machtspositie van het Duitsche rijk te bedreigen. Reeds jaren vóór| den grooten oorlog was men in breede kringen in Dmtschland vast, overtuigd van den komenden oorlog met Engeland; dat ook in> Engeland een oorlogspartij bestond, ligt voor de hand. Het is wel zeker dat dat een droevig misverstand was. Engeland behoedde geen of weinig expansie; Duitschland wel. Dat verklaart ook de zoo verschillende vlootpolitiek. ; De econornische grondslag van het Engelsch-Durtsche conflict was ratuurlijk de scherpe concurrentie, die Dmtschland met zijn goedkoope export-artikelen over de geheele wereld aan Engeland aandeed. Overal waar Engeland tot dusverre m de wereld zoo goed als onbeperkt leverancier was geweest, verscheen de Duitscher met zijn massa-producten. Die Duitscher werkte hard, had weinig behoeften, behoefde niet aan sport te doen en was 124 dus den traditionalen Engelschman spoedig de baas. üit alle deelen van de wereld kwamen de klachten der Engelsche kooplieden en handelsagenten over het voort dringen van den Duitschen handetereiziger, die met de goedkoope producten der Duitsche industrie overal den Engelschen handel en de Engelsche nijverheid een nijpende, soms zelfs doodende concurrentie aandeed. Die klachten vielen voor een deel stellig terug op den Engelschen koopman zelf, die gewoon was geweest een groot deel der wereld zonder concurrentie van zijn waren te voorzien en het daarom allicht wat had verleerd zich in te spannen tot het uiterste toe. De Duitsche mededinging dwong tot niet steeds aangename sterkere inspanning, die te minder werd gewaardeerd, omdat de Duitschers handels^ gewoonten en handelsmanieren meebrachten, waaraan de Engelschen met gewoon waren en die zij minachtten. Zoo ontstond in Engeland en overal in het Britsche rijk een geprikkelde stemming tegen den Duitschen koopman en de Duitschers in het algemeen. Uit dien weerzin is ook te verklaren de stemming, die zich in vrij breede kringen openbaarde ten gunste van protectie ter wering van de Duitsche concurrentie. Verschillende zelfbesturende koloniën hadden dien weg reeds betreden; zij hieven hooge invoerrechten ten bate van hun eigen opkomende industrie ten nadeele van de Duitsche en zelfs van de Engelsche nijverheid. Toen dan ook de gedachte opkwam en het ideaal in het licht trad om van het Britsche imperium althans een economisch wereldrijk te maken, toen stond het Engelsche volk onmiddelhjk voor de vraag of dat wereldrijk een gebied van vrijhandel of van bescherming zou zijn. Aangezien de dominions ^evenwel niet van hun protectie-pohtiek wilden afzien, schoot er voor het moederland niets anders over dan of den vrijhandel óf het economische wereldrijk prijs te geven. Er is een tijd lang een sterke strooming geweest om het eerste te doen; na den Boerenoorlog hebben Chamberlain en de zijnen een krachtige beweging ingezet voor het imperium en voor protectie. Maar het Engelsche volk bleek daarvoor toch niet te winnen ; de verkiezingen van 1905 {brachten een groote liberale meerderheid in het lagerhuis; de protectie was van de baan. Het ligt voor de hand, dat de Duitsche concurrentie daarvan heeft geprofiteerd; Engeland werd overstroomd met Duitsche artikelen, niettegenstaande Engeland daarop het merk der schande en der waarschuwing „made in Germany" had doen drukken. Het ligt voor de hand, dat dat alles een onaangename, om niet te zeggen verbitterde stemming in breede kringen van het Engelsche volk opwekte. Maar het was toch niet alleen en ook niet vooral de Duitsche economische concurrentie, die het sterkst werkte op de volksverbeelding niet alleen, maar vooral ook op de sternming in de regeermgslcringen. Dat was vooral de Duitsche bewapening ter -zee, de groei van de Duitsche vloot. Die gevoelde men als een bedreiging van eigen veiligheid, eigen vrijheid, eigen bestaan.» Hier "5 groeide een diepe volksovertuiging, dat Duitschland het Engelsche volk naar het hart wilde steken. En al beriep de Duitsche regeering zich ook op haar goed recht om een oorlogsvloot te bouwen ter verdediging van haar handelsbelangen en haar koloniën, in Engeland beschouwde men de Duitsche vloot steeds meer als een geducht oorlogswapen, waarvan de spits tegen Engeland was gericht. Geheel, onbegrijpelijk was dat niet. In Duitschland zag men over het hoofd,' dat het Britsche rijk een geheel ander karakter heeft dan het Duitsche. De Graphic publiceerde niet lang vóór den oorlog een graphische verstelling in den vorm van twee cirkels, waaromheen concentrisch twee andere cirkels werden getrokken. Het Britsche rijk werd voorgesteld door een kleinen cirkel (Engeland), waaromheen concentrisch een zeer groote cirkel was getrokken (de dominions en koloniën). Duitschland daarentegen werd geteekend door een grooten cirkel (het moederland), waaromheen concentrisch een slechts weinig grootere cirkel was getrokken. De bedoeling was natuurlijk : voor Engeland met een betrekkelijk klein moederland] en een zeer groot koloniaal bezit, is een groote vloot onmisbaar enj bepaald een levensbehoefte; zij kan dan ook uitsluitend defensief zijn, hoewel zij groot en krachtig is, omdat de tijd der groote veroveringen voorbij is en Engeland in dit opzicht ?ich als gesatineerd kan beschouwen. Bouwt nu evenwel Duitschland met zijn kléin buitenlandsch bezit een groote vloot, wedijvert het daarin met Engeland, dan kan de bedoeling van zulk een scheepsmacht niet uitsluitend defensief zijn, maar moet men daaraan offensieve bedoelingen toeschrijven. En aangezien eigenhjk geen andere vloot in aanmerking kwam om door Duitschland te worden bedreigd, gevoelde Engeland zich weer het doelpunt der Duitsche vlootpolitiek. Daarbij kwam, dat Duitschland sedert het begin der twintigste eeuw zich een luchtvloot ging bouwen van zeppelins en kleine vliegtuigen, waardoor het Engelsche volk zich ernstig bedreigd gevoelde. Steeds verschenen in de Britsche pers berichten en verhalen van nachtelijke luchtmonsters, die in allerlei deelen van het land waren waargenomen tot schrik van dorpen en steden. Destijds vatten velen die verhalen als wilde fantasieën van beangste gemoederen op;-, na de ervaringen tijdens den oorlog is het misschien voorzichtig aan die verhalen en geruchten niet alle waarde te ontzeggen. Van Duitsche zijde is altijd volgehouden, dat de Duitsche vloot een uitsluitend defensief karakter had. Aan de eerlijkheid van die verzekering behoeft niet te worden getwijfeld. Maar wel mag worden geconstateerd, dat de wijze, waarop de gezaghebbende kringen in Duitschland zich over de bewapening ter zee uitlietenweinig geschikt was om in Engeland vertrouwen te wekken. Allereerst mag wel worden geconstateerd, dat den keizer ook in dezen zeer veel schuld treft. De wijze, waarop hij zich in meer dan één toespraak uitliet over de vloot en haar taak in de toekomst, was weinig geschikt om de wereld gerust te stellen. Zijn befaamde 126 uitspraak : „Onze toekomst ligt op het water" was zeker meer een dreigement dan een vredestoon ; zoo althans werd zij in Engeland opgevat, zonder twijfel tegen fle bedoeling van den redenaar. Maar niet alleen de keizer was in dezen onvoorzichtig. Vooral het hoofd van het marine-departement, de groot-admiraal Von Tirpitz, was een man, wiens optreden geschikt was ongerustheid te wekken. Tirpitz is ongetwijfeld na Bismarck de sterkste staatsman van het Duitsche rijk geweest; ware het hem gelukt tot het hoogste staatsambt op te klimmen, hij zou zeker de staatszaken in grooten stijl hebben geleid. Nu hij slechts minister van een ressort, zij het een belangrijk ressort bleef, werd hij te eenzijdig om een man van groote objectiviteit te zijn. Hij moest zich bovendien beperken tot het doen van pogingen om den invloed, dien hij ambtelijk bezat, uit te bouwen tot dien van een leidende persoonlijkheid. Wat hij niet rechtsstreeks kon bereiken, trachtte hij langs een omweg, soms langs een sluipweg tot stand te brengen. Tirpitz was een man van buitengewone bekwaamheid, die zich uitstrekte ver buiten zijn département. Hij had een geweldige energie en kon in korten tijd ongeloofehjk veel tot stand brengen. Zulk een man, die bovendien fantasie genoeg had om toekomstige mogelijkheden te zien, te voorzien en te overzien, kon zich niet beperken tot de marine. Men zegt zeker niet te veel, als men constateert, dat hij de machtigste man was in de Duitsche regeering, dikwijls nog meer dan de rijkskanselier. Dat had het bedenkelijke gevolg, dat verschillende invloeden elkander tegenwerkten en dus machteloos maakten; Duitschland maakte dan den indruk van een schip met twee en zelfs meer kapiteins. Tirpitz moest als zeeman weten, dat daar natuurlijk ongelukken van moesten komen. Maar zoo was uit den aard der zaak ook zijn bedoeling niet. Hij wilde heerschen en hij wilde alleen heerschen. Hij was een heerscher over zijn departement, over zijn marine, ook over zijn volk. Geen minister heeft meer gedaan om de zee en de zeemacht in Duitschland in breede kringen bekend en populair te maken. Door allerlei middelen verkreeg hij de stemming en de instemming, die hij noodig had voor zijn steeds meer eischende vlootwetten. Zoo heeft Tirpitz weten te bereiken, dat de vloot, die in Duitschland geen traditie had, een populariteit verkreeg, die het leger, het oude Pruisisch-Düitsche leger nauwelijks had weten te bereiken en te handhaven. Aan de vredelievendheid van den keizer kan niet worden getwijfeld, aan die van Tirpitz wel degelijk. Het is niet twijfelachtig, hij zelf heeft het ook erkend, dat hij Engeland als den grooten tegenstander van Duitschland beschouwde ; voor hem was de vloot dan ook waarlijk wel het aanvalswapen, waarmede hij het gehate Engeland hoopte te verpletteren. Zoo wilde hij voor Duitschland ruim baan maken in de wereld, als «het dan moest, ten koste van Engeland. Daarom wilde hij de vloot op de hoogste sterkte brengen, waartoe de Duitsche spankracht vatbaar was. Dat bij daarmede 127 zijn doel voorbijschoot, ligt voor de hand, te meer, omdat hij met Engeland ging wedijveren in zijn sterkste wapen, de slagvloot. Tirpitz zag het heil van de Duitsche vloot en van het Duitsche volk • in den aanbouw van groote slagschepen, hoewel uit de marine zelf reeds stemmen opgingen om zich vooral op den bouw van klein materiaal toe te leggen, als voldoende voor het defensieve doel, dat men officieel had gesteld. Maar Tirpitz zag het anders in en begon met allerlei middelen een krachtige propaganda voor slagschepen in breede kringen, waar men van de technische waarde van deze weermiddelen niet het minste begrip had, maar waar men des te gevoeliger was voor de sentimenten van nationale eerzucht entrots,die de groot-admiraal wist aan te wakkeren. Eenmaal gebracht buiten het gebied der deskundige kritiek, werd de versterking der marine volgens Tirpitz' denkbeelden een zaak van nationale eer, zoodat het departement bij de regeering en bij den rijksdag zrjn vlootwetten ten slotte toch altijd kon doorzetten. Het ligt voor de hand, dat Engeland door die vloot-propaganda en die maritieme expansie zeer werd verontrust. Maar, wat ook van zelf sprak, in antwoord op de Duitsche toerustingen versterkte ode Engeland zijn vloot geducht. Het was in dezen tijd, dat de „Dreadnought" van stapel liep, die zijn naam gaf aan een nieuwe klasse schepen van reusachtige, tot dusverre ongekende grootte, geweldige gevechtskracht en zware bewapening, Engeland, dat een betrekkelijk klein en weinig kostbaar landleger bezat, kon zich nog wel de weelde van een geduchte oorlogsvloot veroorloven. Veel minder was dat het geval met het Duitsche rijk, dat altijd met een landoorlog? met twee fronten rekening moest houden en daarom een bijzonder sterk en kostbaar landleger noodig had. Daarnaast nog een groote! slagvloot te onderhouden, ging eigenlijk den krachten van het Duitsche volk te boven. Maar in Duitschland werd door handige propaganda de vloot welhaast nog meer populair dan het vanouds beproefde leger; zoo werd de stemming geboren, die Tirpitz wenschte, waardoor aan de zeemacht niets meer kon en mocht worden geweigerd. Dat daartegenover het leger wel wat verwaarloosd werd, werd'in Duitschland door velen met leedwezenj geconstateerd; in 1914 althans, bij het uitbreken van den grooten i oorlog, is daarover ernstig geklaagd. Het heeft weinig zin in bijzonderheden na te gaan, wie de voornaamste schuldige is aan den wedstrijd in bewapening ter zee, waarin Duitschland en Engeland elkander de loef dreigden af te steken. Maar dit is wel zeker, dat wederzijds met sterke overtuiging en klaar bewustzijn naar versterking der vloot werd gestreefd. Maar ook is het onbetwistbaar, dat in Engeland niemand zoo langen tijd en zoo volhardend naar het einddoel heeft gestreefd als in Duitschland groot-admiraal Von Tirpitz. Vooral door hem verkregen de wederzijdsche maritieme toerustingen het opwindende karakter van een wedstrijd, waarbij ten slotte het nut van het te bereiken 128 doel geheel uit het oog werd verloren. Het ging als -bij een sportmatch, niemand gaf zich nog rekenschap van het doel; de wedstrijd werd ten slotte gestreden om zich zelf. In het laatst van 1911, onmiddellijk na het totstandkomen van het Marokko-verdrag met Frankrijk, eischte Tirpitz een nieuwe versterking der vloot, ten einde sterker te staan tegen nieuwe eischen van Engeland en Frankrijk. De keizer en de rijkskanselier waren daarvoor niet onmiddellijk te vinden; maar zoo groot was het gezag van den groot-admiraal, dat zij zijn eischen ook niet direct durfden weigeren. In Engeland maakte het bericht van een nieuwe Duitsche vlootwet een bijzonder slechten indruk. Daarvan begon men zich in Berhjn ernstig rekenschap te geven; zelfs Tirpitz gevoelde zich genoopt de termijnen van de ontworpen vlootwet te verlengen. Zoo kon de keizer den 4en Februari 1912 onder de hand het Engelsche ministerie doen weten, dat Duitschland bereid was in de kwestie van de nieuwe vlootwet een tegemoetkomende houding aan te nemen, wanneer het voldoende waarborgen kon verkrijgen voor een vredelievende Engelsche buitenlandsche politiek ; als waarborgen meende hij te kunnen aanvaarden een overeenkomst tusschen beide mogendheden, waarbij zij elkander toezegden aan geen politieke militaire combinatie deel te nemen, waardoor de andere partij werd bedreigd. -Deze impuls van den keizer werd te Londen gunstig opgenomen. Dat was niet te verwonderen en zou het nog minder zijn, zoo het waar is, wat de keizer in de ballingschap in zijn „Ereignisse und Gestalten" verzekert, dat het initiatief tot deze onderhandelingen niet van hem, maar van de Engelsche regeering is uitgegaan. Een ander bewijs daarvoor is evenwel niet te vinden; daar de keizer in Nederland stellig weinig documenten tot zijn beschikking kan hebben gehad en grootendeels op zijn geheugen moest vertrouwen, zal men zijn verzekering, hoewel hij verschillende bijzonderheden geeft, toch niet voetstoots kunnen aanvaarden. Hoe dat zij, de Britsche regeering verklaarde zich bereid op het Duitsche voorstel in te gaan ; ter wille van het gewicht van de zaak besloot zij tevens van den gewonen diplomatieken weg af te wijken en een der ministers zelf naar Berhjn te zenden. Dat was zeker een ernstige stap, die van den vasten wil getuigde om tot een overeenkomst over de bewapening ter zee te komen. Nog scherper werd de vredelievendheid der Engelsche regeering belicht door het feit, dat de minister van oorlog zelf, lord Haldane, naar Berlijn werd gezonden. Deze minister kende Duitschland reeds van oudsher; hij had te Heidelberg gestudeerd; hij had ook later meermalen, zoo in 1906, Duitschland bezocht en sprak vloeiend Duitsch ; hij had veel vrienden in Duitschland en gold ook in Engeland als vriend van Duitschland, wat aan zijn reputatie niet altijd goed had gedaan. Persoonlijk was Haldane bovendien zeer gezien bij den keizer, met wien bij meermalen in contact was geweest. S 129 Haldane heeft van zijn verblijf in Berhjn in 1906 gebruik gemaakt om de Duitsche legerorganisatie te bestudeeren, wat hem vervolgens bij de imichting van zijn territorial army is ten goede gekomen. Geheime bijzonderheden heeft hij natuurlijk niet kunnen vernemen ; wat menNhem mededeelde was zeker niet veel meer dan wat ieder deskundige in Duitschland wist. Geheel anders was natuurlijk het doel van zijn zending in Februari 1912 ; dat was en bleef de bewapening ter zee ; want van het Engelsche leger had Duitschland niets te vreezen, zooals men destijds meende. De keizer zelf stelde voof de onderhandelingen met Haldane de volgende richtlijnen vast: handhaving der vlootnovelle ; uitnoodiging aan Engeland om uiteen te zetten, wat het zou doen, als de novelle bleef gehandhaafd en wat het gevolg zou zijn, als zij werd ingetrokken; onderzoeknaar een Duitsch-Engelsch neutraliteitsverdrag, waardoor Duitschland het tempo van den vlootbouw zou kunnen vertragen ; verzoek aan Engeland om den standaard 2 : 1 los te laten en te vervangen door dien van 16 :10. Het ligt voor de hand, dat op dezen grondslag een overeenkomst tusschen Duitschland en Engeland zoo al niet onmogelijk, dan toch zeer bezwaarlijk zou zijn. Toch begon Bethmann-Hollweg met goeden Wed de onderhandelingen. Hij stelde in het licht, dat een loyale samenwerking van Duitschland en Engeland een oorlog rnenschehjkerwijs gesproken onmogelijk maakte. Duitschland dacht niet aan een aanvallenden oorlog tegen Frarikrijk; Frankrijk zou geen conflict met Duitschland wagen, wanneer het niet zeker was van den steun van Engeland. Haldane bracht ook de vraag van de Belgische neutraliteit ter sprake en gaf duidelijk te verstaan, dat Engeland België zou terzijde staan, zoo die neutraliteit mocht worden aangerand. Op dit punt ging men van Duitsche zijde.4U£t dieper in. Maar wel werd zeer lang gedelibereerd over een DuitschEngelscE neutraliteitsverdrag. De Duitsche regeering stelde eerst welwillende wederzij dsche neutraliteit voor in geval vah oorlog. Dat ging Haldane begrijpelijkerwijze te ver. Daarna werd van Duitsche zijde de formule voorgesteld, dat de verplichting der neutraliteit zou bestaan in de gevallen, waarin men niet kon zeggen, dat de andere partij de aanvaller was. Maar ook daarover werd men het niet eens, vooral, toen de kwestie der maritieme bewapening werd aangesneden. Daarin wilde de rijkskanselier zeer tegemoetkomend zijn, mits eerst het neutraliteitsverdrag tot stand kwam. Dat was begrijpelijk, maar niet verstandig, daar juist de maritieme toerustingen van Duitschland Engeland zoo ongerust maakten. Ook in dit opzicht werd Haldane te Berlijn niet gerustgesteld. Hij had het volle vertrouwen in BethmannHollweg ; in een gesprek met den keizer uitte hij twee wenschen : vooreerst, dat de vlootnovelle werd ingetrokken ; vervolgens, dat Bethmann-Hollweg rijkskanselier bleef. Maar minder goed was Haldane van vertrouwen op Tirpitz, die trouwens zijn gevoelens Engeland's buitenlandsche politiek. 9 Z30 teni opzichte van Engeland waarlijk niet onder stoelen en banken stak. Tirpitz is het ook geweest, die heeft verhinderd dat de Duitsche regeering aan Haldane een bindende belofte deed ten opzichte van den vlcotböuw. Daardoor ook is door Haldane's zendingweinig anders bereikt dan dat werd besloten te Londen de onderhandelingen over een Duitsch-Engelsch neutraliteitsverdrag voort te zetten Haldane reisde naar Engeland terug met weinig anders dan de Duitsche vlootwet in den zak; zij werd door de admiraliteit zeer slecht ontvangen; zoo deze wet doorging, zou ook Engeland zijn vloot belangrijk moeten vergrooten. De onderhandelingen over het Duitsch-Engelsche neutraliteitsverdrag werden nu te Londen voortgezet door den Duitschen gezant graaf Wolff-Metternich en den Engelschen minister sir Edward Grey. Allereerst werd de laatste Duitsche formule door de Engelsche regeering onderzocht: de verplichting der neutraliteit zou bestaan m die gevallen, waarin men niet kon zeggen, dat de andere partij de aanvaller was. Sir Edward vond deze formule te ruim, ook omdat het bezwaarlijk viel uit te maken, welke partij in een bepaald conflict de aanvaller, wie de aangevallene was. Engeland stelde nu deze formule voor: Engeland zou zich verbinden geen onuitgelokten aanval op Dmtschland te doen en zich van alle agressieve politiek tegen dat njk te onthouden; verder wilde de Engelsche regeering; de Duitsche de verzekering geven, dat in geen enkele combinatie; waarbij Engeland was betrokken, een aanval op Duitschland was beraamd of bedoeld. Die formule was voor Duitschland te vaag en daarom te onbeduidend; niet ten onrechte werd ertegen opgemerkt dat met-uitgelokte aanvallen onder beschaafde volken niet meer gebruikelijk waren. Grey stelde daarop deze formule voor • Aangezien de beide mogendheden wederzijds den wensen koesteren om vrede en vriendschap met elkander te onderhouden, verklaart Engeland enz. De Duitsche regeering wilde deze formule aanvaarden, mits er aan werd toegevoegd, dat „Engeland diensvolgens natuurlijk welwillende neutraliteit zal in acht nemen, indien Duitschland tot een oorlog mocht worden gedwongen". Grey wees evenwel deze formule af, omdat daardoor de afspraken, dié Engeland had gesloten met andere mogendheden, gevaar zouden loopen De Engelsche regeering wilde klaarbhjkehjk en ook begrijpelijk de vrije hand houden in ieder denkbaar Europeesch conflict; zij kon moeilijk een bepaalde neutrahteitsformule aanvaarden, omdat zij haar betrekkingen met Rusland en met Frankrijk niet kon en wilde compronutteeren. Waarschijnlijk was de Engelsche regeering toch nog te voorzichtig; het stond ten slotte toch aan haar zelf om in een voorkomend oorlogsgeval uit te maken, wie de aanvaller wie de aangevallene was, en aldus te beslissen welke der partijen een opgedrongen oorlog voerde. Zoo liepen de onderhandelingen weldra in het zand. Men mag zeggen, dat zij te laat zijn gekomen, namelijk op een oogenblik, toen 131 Engeland misschien niet formeel, maar feitelijk toch reeds gebonden was. In 1912 was de bestaande groepeering der groote mogendheden niet meer te veranderen. Dat heeft men te Berhjn ingezien en ook, hoe diep de klove al was geworden, die Engeland van Dmtechland scheidde. Daarom ook werd de vlootnovelle bij den rijksdag ingediend; als antwoord daarop zette ook de Engelsche admhaliteit haar toerustingen voort. Toch werden van beide zijden de pogingen voortgezet om tot overeenstemming althans over bepaalde punten te geraken. Een symptoom daarvan waren de vriendelijke en hoffelijke woorden, die door de Engelsche ministers, bij verschillende gelegenheden aan den Duitschen keizer en aan het Duitsche volk werden gewijd. Een ander nog hoop gevend symptoom was het, dat in den zomer van 1912 graaf Wolff-Metternich werd teruggeroepen en als gezant te Londen werd vervangen door Von Marschall von Bieberstein, stellig destijds den besten Duitschen diplomaat. Ongelukkig is Von Marschall binnen weinige maanden; gestorven ; zijn dood kan men nauwelijks minder dan een politieke ramp noemen. Maar zelfs hem zou het moeite genoeg hebben gekost Engeland met Duitschland op goeden voet te brengen. Want eigenlijk was Engeland al te strak gebonden om een vaste overeenkomst met Duitschland te kunnen sluiten. Wel weigerde sir Edward Grey nog in 1912 de entente met Frankrijk in een; bondgenootschap om te zetten, maar wel degelijk werden er tusschen militaire deskundigen afspraken gemaakt, die ten slotte werden vastgelegd in de bekende correspondentie tusschen sir Edward Grey en den Franschen gezant te Londen Paul Cambon in November 1912. Daarin was geen 'sjfrake van een politiek bondgenootschap; zelfs werd uitdrukkeUjk vastgelegd, dat de besprekingen der militairen geen politieke gevolgen hadden; maar wel werd tevens vastgesteld, dat in oorlogsgevaar Engeland en Frankrijk onderhandelingen zouden beginnen over gemeenschappelijk militair en politiek te nemen maatregelen. Eigenlijk had daarmede Frankrijk zijn doel bereikt; hoewel geen eigenlijk tractaat was gesloten, was het toch volkomen duidelijk, dat Engeland Frankrijk zou te hulp komen, zoodra het door Duitschland mocht worden aangevallen.'Het is wel niet twijfelachtig, dat sir Edward oprecht den vrede wenschte; maar het is even zeker, dat hij door de entente met Rusland en Frankrijk het oorlogsgevaar eerder vergroot dan verkleind heeft.1 Hij heeft gemeend nog in verbinding met de beide politieke Europeesche groepen te staan en aldus de beslissing op het kritieke moment nog in handen te hebben. Hij heeft ook gehoopt daardoor de beide allianties nog met elkander in contact te kunnen brengen, misschien wel tot een algemeen Europeesch verbond. In dat opzicht vond hij bij de openbare meening in Engeland zeer veel steun. Er was daar een zeer sterke strooming naar vrede; men vreesde in breede kringen zoowel de opstuwende macht van Rusland als het oplaaiende chauvinisme van Frankrijk. Zoo kon ook 132 de gedachte opkomen en sterker worden van de doelmatigheid van overeenkomsten met Duitschland van een beperkte strekking. Engeland had met Frankrijk reeds voor jaren overeenkomsten gesloten over verechillende koloniale onderwerpen. Het had ook met Rusland tractaten gesloten over de wederzijdsche Aziatische belangen. Waarom zou Engeland ook niet dergelijke verdragen kunnen sluiten met Duitschland over het nabije oosten en over Afrika ? In Turkije stonden inderdaad de Duitsche en de Engelsche belangen langen tijd lijnrecht tegenover elkander. Engeland had terecht ernstige bezwaren tegen den Duitschen Bagdad-spoorweg. Het is de verdienste van sir Edward Grey, dat hij een ernstige ï>oging deed dezen gevaarlijken twistappel op te ruimen. Juist in 1912 zette hij de onderhandelingen in om tot een samenwerking met Duitschland in het oosten te go-aken. Inderdaad gelukte het hem met het Duitsche rijk een compromis tot stand te brengen; daarbij gaf Engeland zijn verzet op tegen de voltooiing van den Bagdad-spoorweg door Duitschland; daarentegen erkende Duitschland het Engelsche protectoraat over Koweit; de Bagdad-spoorweg zou niet te Koweit, maar te Basra zijn eindpunt hebben; voor dit laatste gedeelte zou een Turksch-Duitsch-Engelsche compagnie worden gevormd; bovendien werden beide regeeringen het eens over de regeling van de scheepvaart op den Tigris en over de exploitatie der j petroleumvelden in Mesopotamië. Een onmiddellijk gevolg van dit verdrag was het Fransch-Russisch-Tmksche tractaat van 14 Februari 1914: Frankrijk verkreeg daardoor een belangengebied in Syrië, Rusland in Armenië. Dat alles begon merkwaardig veel op een verdeeling van het Turksche rijk in Azië te gehjken; Europa zou ook dat kunnen aanvaarden, mits maar de internationale vrede gehandhaafd bleef. Terzelfder tijd naderden elkander Duitschland en Engeland in Afrika ; er kwam overeenstemrning niet alleen over de wederzijdsche koloniën, maar ook over de Portugeesche gebieden en den Belgischen Congo-staat; plannen van transafrikaansche spoorwegen werden besproken. Ook Frankrijk sloot zich bij die onderhandelingen aan. Zoo kon een Duitsch-Engelsch-Fransche combinatie tot stand komen over Afrika, zooals zij reeds was gevormd over den Balkan in den grooten crisistijd. Aan het einde van 1913 was althans de - Duitsch-Engelsche overeenkomst over Afrika gereed; in Januari 1914 werd zij gewaarmerkt. Sir Edward Grey wilde het stuk bekend maken tegelijk met het Engelsch-Portugeesche verdrag van 1898 ; in Berhjn had men evenwel bezwaar. Eindelijk werden den i6en « Juni 1914 zoowel de Duitsch-Engelsche verdragen over Afrika als over Turkije onderteekend. Maar toen naderde reeds het noodlottig moment, waardoor al die pogingen tot vrede waardeloos zouden worden. Slechts twaalf dagen na de Duitsch-Engelsche verdragen werden de Oostenrijksche troonopvolger en zijn gemalin te Serajewo vermoord. Daardoor kwam Europa voor geheel nieuwe gevaren te staan. ZESTIENDE HOOFDSTUK. De moord van Serajewo. Sedert de Balkanoorlogen heeft Europa eigenlijk van dag tot ZÏgiV0<£- Sevaar van een grooten oorlog gestaan. Tegenover de tnple alliantie, waarvan Italië een steeds meer twijfelachtig lid was geworden, stond de tweebond ongeveer in evenwicht. Maar die tweebond was door overeenkomsten en afspraken sterk gehecht aan Engeland, zoodat zoowel Frankrijk als Rusland in de beslissende me op het Britsche rijk rekenden. Wij zagen, dat de leidende staatsman te Londen, sir Edward Grey, het niet aldus opvatte ■ taj meende nog als een scheidsrechter boven de partijen te staan' btelhg met ten onrechte; het zou in hoofdzaak van Duitschland afhangen, welke houding Engeland in het komende conflict zou aannemen ; door de houding van Engeland zou natuurlijk weer in hooge mate de stemnüng in Parijs en Petersburg worden beïnvloed Men kan gerust zeggen, dat Frankrijk in de laatste jaren vóós den oorlog een conflict met Duitschland zoo al niet wenschte, dan toch volstrekt met vermeed. De revanche-gedachte was er levendigeri geworden dan ooit na 1870. Ook onder den invloed der Fransche successen m Noord-Afrika was een sterke nationale stemming ontstaan, die sterk afstak bij het politiek scepticisme der vroegere jaren. Een dieper nationaal leven, een warmer geloof aan zich zelf en aan zijn roeping doortrok in deze jaren het Fransche volk. De oude traditiën van de hooge cultuurroeping van Frarikrijk herleefden en vermengden zich met de groote herinneringen van mihtafre glorie, van de dagen van Clovis tot die van Napoleon. Symptomatisch is de herleving van den eeredienst van de maagd van Orleans, door de kerk onder haar heiligen opgenomen. Hier vinden wij (jok de combinatie van het nationale sentiment met het katholieke geloof, die zoo karakteristiek is voor het Fransche volk vóór en tijdens den oorlog. De man, die deze stemming heeft begrepen en gegrepen, die daardoor de leider was der Fransche pohtiek, was Raymond Poincarér Deze hoogst bekwame en ook zeer behendige Lotharinger, die? eigenlijk meer van een eenvoudig burgerman dan van een ridderlijk oorlogsheld had, wist zich in korten tijd op te werken tot de meest 134 geprononceerde personificatie van den Franschen nationalen geest. In 1912 werd hij minister van buitenlandsche zaken; in 1913 werd hij tot president der repubhek verkozen ; hij zocht zijn medewerkers in mannen als Millerand en vooral Delcassé. Een van Poin- I caré's eerste regeeringsdaden was de zending van Delcassé als gezant naar Petersburg; men kan zich voorstellen, welk een slechten indruk dat te Berhjn maakte. Een ander voor den vrede bedenkelijk symptoom was de wederinvoering van den driejarigen diensttijd in datzelfde jaar. Die wet, die noodig was door de afnemende bevolking van Frankrijk, was tevens een antwoord op de Duitsche legerversterking van 1912. Natuurlijk antwoordde het Duitsche rijk weer door de groote milliardenwet van 1913, waardoor "'het Duitsche leger opnieuw belangrijk werd versterkt. Zoo groeide de haast koortsachtige wedijver in de bewapening te land tusschen Duitschland en Frankrijk, de parallel van die ter zee tusschen Duitschland en Engeland. Duitschland kon niet anders; maar Engeland en Frankrijk konden ook niet anders. Maar de mihtaire lasten schenen ten slotte zoo zwaar voor alle volken, dat een oorlog haast een verlossing leek. In 1914 waren Rusland en Frankrijk nauwer dan ooit verbonden. Daarom ook werden voortdurend nieuwe pogingen gedaan om Engeland te winnen. In die richting werkte de Russische gezant te Parijs zeer krachtig. In April 1914 bracht koning George V een officieel bezoek aan Parijs. De Fransche regeering heeft toen getracht een drievoudig verbond te sluiten en, als dat niet gelukte, ten minste een Engelsen-Russisch marineverdrag. Een ontwerp-marineverdrag werd opgesteld, maar een verbond is niet tot stand gekomen. Maar dat Engeland nauw aan het tweevoudig verbond gehecht was, 'was voor iedereen duidelijk. % Omgekeerd heeft Duitschland in dezen uitersten nood meer dan eens pogingen aangewend om Rusland te winnen. Dat was zeker niet onlogisch, maar toch kwamen al die pogingen te laat. Nu Engeland niet bleek te winnen te zijn, wilde men te Berhjn het nog eens met Rusland probeeren. Maar men stootte te Petersburg voortdurend het hoofd. Geen wonder: vooreerst was Rusland nauwer dan ooit aan Frankrijk verbonden; ten andere had men Duitschlands houding van 1909 en 1912 nog niet vergeten. Hoe vredelievend de czaar persoonlijk ook moge zijn geweest, in de hoogere kringen der Russische regeering bestond de sterke wensen om met Duitschland af te rekenen. En in breede kringen van het Russische volk kwam als een soort natuurkracht het bewustzijn op, dat een oorlog met Duitschland een nationale, zelfs een heilige zaak was. Nog veel minder goed was Ruslands verhouding tot Oostenrijk, dat door den czaar openlijk werd gemeden. Oostenrijk deed zelfs niet mede aan de befaamde feesten te Berhjn bij gelegenheid van het huwehjk van 's keizers eenige dochter met den hertog van Bruns- 1 wijk in 1913. Deze vredesbruiloft, zooals men toen optimistisch j 135 in Duitschland zeide, bracht zoowel den czaar als den koning van Engeland naar Berlijn als gasten van den keizer. Maar een symptoom van den vrede was dat eigenlijk toch in het geheel niet. Hoe ontstemd de gemoederen waren, bleek nog datzelfde jaar, toen zoowel Engeland als Rusland protesteerden tegen de benoeming van den Duitschen generaal Liman von Sanders tot kommandant van het eerste Turksche legerkorps ; zij moest wel worden ingetrokken. Liman werd toen alleen generaal-inspecteur van de Turksche strijdkrachten. De toenemende ontstemnung van Rusland tegen Duitschland zat veel dieper dan men zich in Dmtschland voorstelde. Het Russische volk met zijn ruwe bandeloosheid en zijn romantische fantasie zag met afschuw en zelfs haat neer op den Duitscher, die op economisch gebied in Rusland zelf orde en welstand had gebracht, zooals de Rus zelf die niet bezat, maar ook niet begeerde. Vooral na het handelsverdrag van 1904 zag men in den Duitscher een gevaarlijken indringer, dien men te feller haatte, omdat men hem noodig bleek te hebben. Daarbij kwam, dat Rusland door de gelukkige oogsten van de jaren 1909 tot 1912 zeer welvarend was geworden, zoodat een levendig gevoel van kracht en macht het volk begon te doordringen. Zoo kon weer de begeerte naar verovering zich breed maken in het Russische volk : als van ouds klonk weer de leuze : naar Konstantinopel. Reeds in 1912 en 1913 bereidde Rusland zich voor tot den oorlog. In het begin van 1914 werd op den aanstaanden oorlog in alle kringen der maatschappij gerekend. Begin Februari had de Servische minister-president Paschitch een audiëntie bij den czaar, waarbij de steun van Rusland werd beloofd in een eventueel conflict met Oostenrijk. Den 3** Maart had te Petersburg een ministerraad plaats, waarin ernstig de mogelijkheid van een oorlog met Oostenrijk werd besproken. Dat het daartoe zou moeten komen, was voor een ieder duidelijk; het was alleen maar de vraag, wat in zulk een geval Duitschland zou doen. En wederom rees de vraag, wat Rusland zou wagen, als de Duitsche keizer opnieuw de hand aan den degen zou slaan om Oostenrijk te beschermen. Zoo ontwikkelde zich het oorlogsgevaar met natumlijke noodwendigheid, haast een natumkracht. Want ook Duitschland was ten slotte niet geneigd om den vrede te handhaven tot eiken prijs. De oude Pruisische traditiën leefden nog zeer krachtig in Duitschland ; het Duitsche militarisme is waarlijk geen ijdel woord. Pruisen en Duitschland waren door oorlog en verovering groot en machtig geworden. In breede kringen heerschte het gevoel, dat Duitsch-1 land nog altijd de militair machtigste staat der wereld was, en vooral, dat een steeds sterkere bewapening aan de wereld zulk een 1 eerbied en vrees zou inboezemen, dat niemand het wagen zou het ! groote Duitsche rijk aan te tasten. Duitschland bereidde zich in ■ 136 iqi4 niet voor tot den oorlog, omdat het dien sedert jaren verwachtte en zijn militaire organisatie volmaakt was. Maar hoewel het Duitsche rijk met zijn voorbeeldige militaire organisatie gereed was, de regeering hoopte tot het laatste toe den oorlog te voorkomen, al vreesde zij dien geen oogenblik. In het militair opgevoede Duitsche volk was de oorlog wel het uiterste, maar geenszins het slechtste middel om bepaalde politieke doeleinden te bereiken. 'En daarnaast gold een sterk leger en vloot nog altijd als het beste middel om den vrede te bewaren. Het bewaren van den vrede zou Duitschland toch moeilijk genoeg vallen. Het stond vrij wel alleen in de wereld. Het kon nat uur lij k rekenen op het bondgenootschap met Oostenrijk, maar het was zeer de vraag, of Oostenrijk Duitschland niet veel meer noodig zou hebben dan omgekeerd. Italië en ook Roemenië waren nog altijd de officieele bondgenooten; maar het was voor niemand een geheim, dat beide zich neutraal zouden houden, als de nood aan den man kwam. Mogehjk zou Duitschland Turkije en daardoor ook Bulgarije kunnen winnen, maar zulk een hulp zou ten slotte ook niet veel kunnen bet eekenen. En voor het overige had Duitschland naar alle zijden tegelijk front te maken. Voor den oorlog met twee fronten was het eigenlijk al lang gereed, wanneer het èn met Rusland èn met Frankrijk in conflict zou mogen komen; alle voorbereidende maatregelen daartoe waren reeds lang genomen. Zelfs in het geval van een oorlog met Italië was voorzien om van andere mogelijkheden niet te spreken, tflet groote gevaar lag voor Duitschland in een oorlog met Engeland, die tegehjk zou moeten worden gevoerd met een strijd tegen Rusland en tegen Frankrijk. Niet alleen was het de vraag, of de Duitsche vloot wel opgewassen was tegen de Britsdie — of eigenlij k was dat geen vraag—maar het groote gevaar voor Duitschland lag in de zoo goed als onbeperkte heerschappij van Engeland ter zee. Dat zou niet alleen het verhes van alle Duitsche koloniën beteekenen, maar tevens een volledige afsluiting van Duitschland van het wereldverkeer en zelfs een geheele belemmering van den toevoer van grondstoffen en vooral van levensmiddelen. Tegen die dreigende blokkade had het Duitsche rijk wel een geducht wapen in zijn vloot van onderzeeërs, maar het was ten slotte toch ook weer een open vraag, of Engeland daarmede duurzaam zou kunnen worden verzwakt. In ieder geval was het duidelijk, dat de oorlog met het Britsche rijk voor Duitschland allergevaarlijkst zou kunnen worden. Het was dus voor de Duitsche regeering de allereerste en ook de allereenvoudigste plicht alles te vermijden, wat Engeland zou kunnen nopen zich aan de zijde van den tweebond te scharen. Het was sedert jaren ook het streven van Duitschland geweest op goeden voet met Engeland te geraken ; intusschen waren de middelen, die het daartoe had aangewend, niet zeer doeltreffend. Zoo was in 1914 met Engeland nog weinig bereikt en stond Duitschland al spoedig 137 voor een zeer gevaarlijke coalitie. Want ten slotte heeft Duitschland in het begin van Augustus 1914 den oorlog met Engeland geforceerd door de bezetting van België ; ook moreel beteekende de schending der Belgische neutraliteit voor Duitschland een groot verlies. Men heeft van Duitsche zijde getracht den inval in het neutrale Beigië te verdedigen door de verzekering, dat België zelf reeds lang vóór den oorlog zijn neutraliteit, door de verdragen gewaarborgd, vrijwillig had prijsgegeven aan de entente. Men heeft Belgische geheime papieren in het geding gebracht, die na de bezetting van Brussel in de archieven der departementen waren gevonden. Ten onrechte. Want afgezien van de vraag, of wel alles eerlijk is gepubliceerd wat de Belgische archieven over deze materie bleken te bevatten, een objectief be oordeelaar van deze documenten kan daaruit geen andere conclusie trekken dan dat de Belgische regeering zich in contact met de entente heeft gesteld, omdat zij de moreele zekerheid had, dat Duitschland in geval van een oorlog met Frankrijk het Belgische grondgebied niet zou ontzien. En dat was volstrekt geen geheim in de hooge politieke en müitaire kringen, j Dat de Belgische regeering dus met die mogelijkheid rekening moest' houden en ook hield, was stellig haar dure plicht. En dat zij toen aansluiting zocht bij de vijanden van Duitschland, spreekt wel van zelf. Het was toen reeds te laat om nog met Engeland tot een overeenkomst te komen. Zulk een vergelijk had reeds lang te voren moeten zijn gesloten. Tirpitz verhaalt in zijn Herinneringen, dat hij den 6en Augustus 1914, dus toen de oorlog zoowel met Rusland als met Engeland vaststond, een gesprek had met Jagow, den minister van buitenlandsche zaken. De groot-acmuraal vroeg den staatssecretaris, waarom hij niet aan Rusland de doorvaart door de Dardanellen en misschien nog veel meer had beloofd, om daardoor den grooten oorlog te verhinderen. Jagow stelde terecht de wedervraag, waarom de admiraal met Engeland niet tot een vloot overeenkomst was gekomen ; dan was de oorlog onnoodig geweest. Zoo was het inderdaad. De Duitsche regeering had ook in den dwingenden nood der tijden geen concessie van beteekenis willen doen. Zij had eenvoudig de zaken aanvaard, zooals zij nu eenmaal waren, en met een min of meer optimistisch fatalisme de gebeurtenissen zich laten ontwikkelen. Zij heeft niet begrepenT dat zij wel een oorlog kon voeren met Engeland tegen Rusland, ook wel met Rusland tegen Engeland, maar niet tegen beide tegelijk. De politieke leiders althans schijnen een soort fatalistisch vertrouwen te hebben gehad in de voortreffelijkheid en slagvaardigheid van leger en vloot, zonder zich zorgvuldig rekenschap te geven van de reusachtige gevaren, waarin zij het Duitsche rijk en het Duitsche volk dreigden te storten. Sterk springt daarbij het gemis aan een leidende persoonlijkheid, een groot staatsman, in het oog. Want het is voor de Duitsche regeering geen verontschuldiging, 138 dat zij handelde geheel in overeenstemming met de gevoelens van het overgroote gedeelte van het Duitsche volk. Zelfs in democratische landen behoort de regeering verstandiger te zijn dan de natie, waaruit zij heet voort te komen. Des te meer klemde die eisch in het Duitschland van vóór den oorlog, waar de regeering zelfstandig konen dus behoorde te staan tegenover het parlement en de publieke opinie. In de laatste jaren vóór den oorlog was in het Duitsche volk de overtuiging vastgeworteld, dat een oorlog onvermijdelijk was en door geen menschelijke middelen meer kon worden afgewend. Dat was misschien ook Wel zoo. Die overtuiging werd versterkt door de mislukking van de pogingen der regeering om den vrede te handhaven, pogingen, die toch immers bij voorbaat tot mislukking schenen te zijn gedoemd. Integendeel slechts in vergroote bewapening zochten ten slotte regeering en volk hun heil, zoowel in de verwachting gereed te zijn in het oogenblik van de crisis, als in de hoop door wapengekletter de andere mogendheden van een aanval op Duitschland te kunnen afschrikken. Een zeker oorlogsfatalisme had het Duitsche volk bevangen, dat in sommige kringen zich verhardde en versterkte tot oorlogsneiging, zelfs tot oorlogswil. Een gevolg en gedeeltelijk ook de oorzaak van die stemming was de zekerheid, die men meende te hebben, dat de vijand op de loer lag voor den eersten aanval. Die moreele zekerheid meende men trouwens niet alleen in Duitschland te hebben ; ook in Frankrijk was men overtuigd de bedreiging van Duitschland te moeten afslaan ; vandaar ook hier in breeden kring de neiging, daarna de sterke wil tot den oorlog. In Rusland konden wij iets dergelijks opmerken. Alleen Engeland stond wat verwijderd van dergelijke stroomingen ; hier bezag men inet meer nuchteren blik de ontwikkeling der gebeurtenissen op het vasteland, gereed en ook wel bereid om in te grijpen, zoodra de politieke noodzakelijkheid het in Engelands belang eischte. Engeland gevoelde geen noodlot op zich rusten; het gevoelde zich niet gebonden; het Engelsche volk wenschte geen oorlog, maar vreesde dien ook niet, als de Britsche belangen dien onverbiddelijk noodig maakten. De oorlog is ten slotte in den zomer van 1914 uitgebroken op het punt, waar het was te verwachten. Dat de Balkan zoo gevaarlijk was als een vat buskruit, wist ieder. Het was dus zaak in die buurt voorzichtig met vuur en licht om te gaan. Dat de Oostenrijksche regeering dat niet heeft gedaan, kan op twee wijzen worden verklaard. Vooreerst kan zij een te geringe voorstelling hebben gehad van het gevaar, dat haar zelf van een uitbarsting dreigde. Ten andere kan zij de kwestie hebben willen forceeren om zoo een einde te maken aan de zwarigheden, waarin "zij in de laatste jaren telkens opnieuw werd betrokken.1 Het hgt voor de hand, dat men te Weenen zeer goed moet hebben geweten, wat men waagde met den aanval op Servië. Daarom moet de andere onderstelling worden aangenomen: Oostenrijk wilde een 139 oplossing tot eiken prijs, zoodra zich daartoe de gelegenheid voordeed. Die gelegenheid liet zich niet wachten. In de tweede helft van Juni 1914 deden aartshertog Frans Ferdinand en zijn gemalin een reis door Bosnië. Overal werden zij uitstekend ontvangen. Maar de reis eindigde op de noodlottigste wijze. Den 28en Juni werden de vorsten in de hoofdstad van Bosnië zelf, Serajewo, door leden van een nationalistische Zuid-Slavische organisatie doodgeschoten. Een rilling van afschuw en ergernis ging door de geheele beschaafde wereld; ook stelde de openbare meening al spoedig de Servische regeering verantwoordelijk voor den moord. Het viel dan ook moeilijk te ontkennen, dat de draden, die de Oostenrijksche politie in handen kreeg, uitliepen op Belgrado ; dat de moord in Servië was beraamd en voorbereid, liet geen twijfel. Voorloopig gebeurde er evenwel niets. Maar van den aanvang af was het duidelijk, dat de Oostenrijksche regeering deze zaak, waarin de publieke opinie der geheele wereld aan haar zijde stond, tot een ernstige politieke aangelegenheid zou maken. Hoewel nu wel mag worden aangenomen, dat de Servische regeering niet officieel voor den moord kon worden verantwoordelijk gesteld, dat althans haar geheele of gedeeltelijke schuld daaraan moeilijk was te bewijzen, hoewel bovendien het de regeering te Weenen bekend was, dat in dezen geen zekerheid bestond, heeft zij van den aanvang gedaan,! alsof de schuld van hooge Servische kringen onomstootelijk bewezen was. Zij richtte daarnaar haar geheele politiek in en diende bij de Servische regeering den 23en Juli — bijna vier weken na den moord en dus na rijp beraad — een ultimatum in, waarin op den scherp-t' sten toon de sterkste eischen werden gesteld. Niet alleen werd de gestrengste bestraffing der schuldigen geëischt, maar de medewerking van organen der Oostenrijksche regeering werd gevraagd voor het onderzoek en de bestraffing der misdadigers. Het ultimatum viel als een bom in de Europeesche samenleving, waar slechts enkele ingewijden zich den ernst der tijden bewust waren geworden. Maar nu begreep men toch, waar het om ging. Een ultimatum is nu eenmaal niet bestemd om te worden aangenomen. De Servische regeering, daarbij waarschijnlijk gerugsteund door Petersburg, ging zoo ver als met haar rechten van gouvernement van een souvereinen staat viel overeen te brengen en zelfs nog verder. Zoo was de opvatting der publieke opinie zoo goed als overal. Niettemin verklaarde de regeering te Weenen het Servische antwoord voor onvoldoende en gaf den 25enJuli haar gezant te Belgrado last zijn passen te verzoeken. Ten slotte verklaarde Oostenrijk Servië den 28en Juli den oorlog. Het was van den aanvang af duidelijk, dat achter Servië Rusland stond, evenals achter Oostenrijk Duitschland. Het eerste is eigenlijk nooit ontkend, het laatste evenmin. Toch heeft de Duitsche regeering toen en later meermalen ontkend, dat zij van den gang 140 van zaken in Juli 1914 te Weenen en vooral van den tekst van net ultimatum óp de hoogte was geweest; zij zou van den tekst, den inhoud en zelfs van de strekking van het ultimatum geen kennis hebben gedragen. Daartegen kon onnuddellijk worden aangevoerd, dat de regeering een van haar duurste plichten zou hebben verzuimd, zoo zij Oostenrijk de vrije hand had gelaten in den Balkan en zoo aan Oostenrijk de gelegenheid had gelaten het Duitsche rijk te betrekken in een conflict, waarvan een ieder den ernst moest inzien. Uit een politiek oogpunt ware het een nog grooter fout geweest van Berhjn, wanneer men daar het ultimatum niet, dan wanneer men het wel had gekend, hetzij textueel of niet. Maar bovendien kan thans worden bewezen, dat de Duitsche regeering was ingelicht over de te nemen maatregelen en de mogelijke gevolgen en met het Oostemijksche gouvernement die gevolgen ook onder de oogen heeft gezien. Dat alles spreekt van zelf en is ook bij een normale wijze van behandelen van politieke zaken rauwelijks anders mogelijk. Dat de befaamde besprekingen met hooge autoriteiten te Potsdam op 5 Juli geen kabinetszitting is geweest, is van weinig belang. Maar dat Weenen met Berlijn in voortdurend contact is geweest, staat wel vast. Reeds begin Juli zond keizer Frans Jozef een door zijn minister Berchtold opgesteld eigenhandig schrijven aan den Duitschen keizer, waarin de Servische kwestie werd uiteengezet ; karakteristiek genoeg werd daaraan een memorandum over de andere staten van den Balkan, Roemenië en Bulgarije, toegevoegd, dat reeds eenige dagen vóór den moord van Serajewo was opgemaakt. De keizer ontving dit schrijven den 5™ Juli; hij verzekerde den brenger, graaf Hoyos, onmiddellijk, dat Oostenrijk in deze zaak op Duitschlands volledigen steun zou kunnen rekenen; zelfs als een oorlog met Rusland het gevolg zou zijn der actie in Servië, dan zou Duitschland toch Oostenrijk büjven steunen. Maar dat zou wel niet noodig zijn, daar Rusland niet tot den oorlog gereed was. Deze uiting van den keizer werd nog bevestigd door den rijkskanselier, die den Oostenrijkschen gezant verzekerde, dat keizer Frans Jozef op den steun der Duitsche regeering zou kunnen rekenen overeenkomstig de oude vriendschap en de bestaande verdragen. De keizer bevestigde nog zijn mondelinge toezegging in een eigenhandig schrijven aan keizer Frans Jozef, dat van 14 Juli is gedagteekend. Een eigenlijke kroonraad is den 5*° Juli niet gehouden. Maar wel ontving de keizer dien dag de hoofdofficieren van de departementen van oorlog en marine, waarin hij hun met nadruk wees op den ernst van den Europeeschen toestand. Ook zijn dezen en den volgenden dag door den keizer besprekingen gehouden zoowel met zijn ministers als met den Oostenrijkschen gezant graaf Szögyény en den keizerlijken bode graaf Hoyos. "De houding van de Duitsche en ook van de Oostenrijksche regeering is ternauwernood anders te verklaren dan door de hoop en de verwachting, dat zij door een eensgezinde, forsche actie evenals in 1908 en in 1912 i4i Rusland zouden kunnen bewegen den vrede te bewaren. Is dat juist, dan zou het weldra blijken, dat men zich zoowel^|" ^rhjn als iA Weenen in de stemming van regeering en volk van Rusland had vergist. Om de wereld gerust te stellen, misschien ook omdat hij zeïf nTefin den ernst van den toestand geloofde, aanvaardde. tem* JWillem den 6» Juli zijn gewone reis naar de Noorsche wateren. : Dat de Duitsche regeering toch wel eemg vermoeden had, dat a] niet te veel op de lankmoedigheid van Rusland kon rekenen, wordt beween door het feit, dat vorst Lichhowsky, de Dmtsche-gezant te Londen, de opdracht kreeg sir Edward Grey te waarschuwen, dat de -betrekkingenTtusschen Oostenrijk en Servië zouden gaan spannen^ ; SÏÏoudSin het belang van den vrede zijn, zoo Rusland Servië tot gematigdheid aanspoorde. De Engelsche regeering was; bereid te Petersburg stappen in die richting te doen, maar verklaarde tevens, dat het zou kunnen gebeuren, dat de Russische regeering met langer meester was van de publieke opinie, ^^.^S^1^ ' försch tegen Servië mocht optreden. Het zou weldra blijken, dat voor die vrees alle grond bestond. Na ontvangst van de gunstige oSchTen uit Berlijn werd den T Juli te Weenen een niimsterraad gehouden, waarin Berchtold een uiteenzetting ga 1E van den stand van zaken. Behalve Tisza waren allen het met Bf^old eens, dat met Servië eens voor al moest worden afgerekend en dat een oorlog met Rusland niet waarschijnlijk was Den 19 Jun werd opnieuw een kroonraad gehouden, waarin de tekst van het ultimatum definitief werd vastgesteld. Dat men te< Weenenigg zoo lang heeft gewacht, vindt zijn verklaring in het onderzoek, dat nog naar de voorbereiding van den moord van Serajewo is ingesteld, maar ook in het feit, dat graaf Berchtold met de pubhcatie wilde wachten, totdat president Poincaré, die juist eenottcieel bezoek aan het Russische hof bracht, weer naar Frarikrijk zou zijn teruggekeerd. Het ultimatum werd, zooals wij zagen, den «3 luli te Belgrado aangeboden, met een termijn van 48 urn. Dat was de oorlog met Servië en, zooals keizer Frans Jozef zeer goed voorzag, de oorlog met Rusland. Oostenrijk ondernam den oorlog omdat het zeker was van den steun van Duitschland, maar hoewel het ook toen reeds kon weten, dat Italië althans vrloopig neutraal blijven. Het is bekend, dat Italië reeds lang vóór 1914 voeling zocht met Frankrijk en met Engeland, meer tegen Oostennjk dan tegen Duitschland. Toen het nu bleek, dat Oostenrijk tegen Servië zou los slaan, was het voor Italië feitelijk en reddijk onmogelijk indit geval zijn plichten als bondgenoot te vervullen. Volgens de letter van het drievoudig verbond was het trouwens met verphcht Oostenrijk in een aanvallenden oorlog bij te staan. Toen dan ook keizer Frans Jozef den i« Augustus koning Victor Emamiel hem bij te staan in den oorlog met Servië, an woorddete , k?mi!g den volgenden dag, dat Italië met aan den oorlog zou deel nemen. Die houding van Italië was evenmin onverwacht als die van 142 Roemenie, dat zich eveneens neutraal hield, hoewel het door een geheim tractaat aan de triple alliantie was verbonden- maar Oostenrijk helpen tegen Servië kon ook Roemenië niet. Toen de Oostenrijksche gezant den 24™ Juli een copie van het ultiratum aan sir Edward Grey aanbood, zag de minister onmid- j deüijk den ernst van den toestand in. Hij stelde zich dadelijk met .Paul Cambon, den Franschen ambassadeur, in betrekking; hij gaf te kennen, dat de eenige mogelijkheid om een algemeenen oorlog te voorkomen hierin bestond, dat Duitschland, Frankrijk Italië en ! Engeland, de vier niet rechtstreeks bij het Servische conflict betrokken mogendheden, gemeenschappelijk hun invloed in Weenen en Petersburg zouden aanwenden om den vrede te bewaren. Cambon twijfelde aan het welslagen van zulk een poging, daar de oorlog feitelijk al door het Oostenrijksche ultimatum beslist was. Denzelfden dag kwam Lichnowsky uit naam van zijn regeering in Dowmngstreet verklaren, dat de geheele zaak alleen Oostenrijk en Servië aanging en dat dus voor bemiddeling of interventie geen reden was. Sir Edward antwoordde, dat het hem genoegen zou doen, indien inderdaad bleek, dat het conflict zuiver locaal was; zoo Rusland zich niet met Servië bemoeide, was de zaak voor Engeland ! inderdaad plaatselijk en dus onverschillig. Maar hij vreesde toch, dat het anders zou loopen en herhaalde zijn voorstel van een benlid- ' deling der vier genoemde mogendheden. Terzelfder tijd spoorde de Engelsche regeermg de Servische aan tot gematigdheid. Sir Edward Grey heeft zijn standpunt in deze kritieke dagen in zijn Herinneringen aldus uiteengezet: „i°. De overtuiging, dat een groote Europeesche oorlog onder moderne voorwaarden een catastrofe zou zijn, waarbij vorige oorlogen met vergeleken konden worden. In plaats van een paar honderdduizend mannen zouden thans millioenen tegenover elkaar komen te staan, terwijl de moderne wapens de macht der vernietiging zouden vermenigvuldigen. De financieele insrxuuiing en de vernietiging van rijkdom zouden ongeloofelijk zijn. Ik meende dat f*. y°°r ledereen duidelijk moest zijn en dat, wanneer het eenmaal duidelijk werd, dat wij op den rand zaten, alle groote mogendheden een halt zouden roepen en van den afgrond zouden terugwijken. 2 . Dat Duitschland zoo geweldig sterk was en Oostenrijk zoo afhankelijk van Duitschlands kracht, dat het woord en de wil van ' Dmtschland op het kritieke moment voor Oostenrijk beslissend zouden zijn. Wij moesten ons daarom tot Duitschland wenden. 3 . Dat, indien oorlog uitbrak, het belang van Groot-Brittannië eischte, dat wij ons niet afzijdig hielden, terwijl Frankrijk in het westen alleen vocht, doch het moesten steunen. Ik wist dat het zeer twijfelachtig was of het kabinet, het parlement en het land' bij het uitbreken van den oorlog dit standpunt zouden innemen en gedurende de heele week had ik de waarschijnlijke gebemhjkheid , in gedachte, dat wij op het kritieke moment niet zouden beslissen 143 om Frankrijk te steunen. In dat geval moest ik aftreden; doch de beslissing van het land kon niet worden afgedwongen en de gebeurlijkheid zou kunnen plaats hebben, en intusschen moest ik voortgaan. 4° Een duidelijk inzicht, dat geen belofte moest worden gegeven, zelfs geen hoop aan Frankrijk en Rusland in uitzicht gesteld, daar het twijfelachtig was, of het land ze zou vervullen. Eén gevaar kwam mij zoo afzichtelijk voor, dat het hoe dan ook vermeden moest worden, n.1., dat Frankrijk en Rusland de vuurproef van een oorlog met Duitschland zouden hebben te doorstaan, daarbij vertrouwden op onzen steun, doch dat deze steun zou uitblijven en dat wij dan, wanneer het te laat was, door hen ervoor verantwoordelijk zouden worden gesteld, dat wij hen een noodlottigen oorlog hadden laten beginnen. Natuurlijk kon ik aftreden, wanneer ik hun hoop in uitzicht stelde, die het kabinet en het parlement niet zouden willen sanctionneeren. Doch wat voor nut zou mijn aftreden voor hen hebben bij hun vuurproef ? Dit was de visie van mogelijke bloede schuld, die ik had, en ik was besloten mijn handen in onschuld te wasschen." Den 2Ó6" Juli nóodigde de Britsche regeering Parijs, Berhjn en Rome uit tot de gemeenschappelijke actie in het Servische conflict. Zij noodigde uit tot een conferentie te Londen ; inmiddels zouden Petersburg, Weenen en Belgrado worden verzocht allèi actie op te schorten. Frankrijk en Italië namen onmiddellijk Engelands voorstel aan. Duitschland verklaarde, hoewel het reeds den 24611 het denkbeeld van een conferentie had aanvaard, dat het alleen aan de bemiddeling zou meedoen op Oostenrijks uitdrukkelijk verzoek. Intusschen was het Servische antwoord ingekomen en bekend geworden. In Engeland was de openbare meëning overtuigd, dat dit antwoord bevredigend was. Sir Edward Grey deelde die meening en gaf daaraan uiting in een gesprek met Lichnowsky. Hij drong er met bitteren ernst op aan, dat Duitschland te Weeneni&e aanneming van het Servische antwoord zou doorzetten. Lichinowsky telegrafeerde dit voorstel naar Berhjn; de rijkskanselier, jdie blijkbaar de situatie evenmin begreep als beheerschte, zond het telegram naar Weenen, met een slappe aanbeveling. Het ligt voor de hand, dat daardoor niets werd bereikt. De Oostenrijksche regeering was nu eenmaal besloten om definitief met Servië af te rekenen'het is de fout van Duitschland geweest, dat het fÖostenrijk heeft laten begaan. Want Rusland was, hoewel niet gereed voor den oorlog, thans besloten niet meer voor Oostenrijk en Duitschland terug te wijken. Zoo was ook de meening van Poincaré, die juist in deze veelbewogen dagen een bezoek bracht aan het Russische hof. Na kennisneming van het Servische ultimatum, dat ifeij op de terugreis ontving, is hij onmiddelhjk doorgereisd naar Frankrijk. Zonder twijfel zijn echter vóór zijn vertrek bepaalde iisptaken met de Russische regeering gemaakt over de in de Ser- 144 vische crisis aan te nemen houding.) Het is wel zeker, dat Poincaré de Russische staatslieden niet heeft afgehouden van het aannemen van een forsche houding tegen Oostenrijk ; integendeel hij moedigde hen aan niet langer terug te wijken voor de dreigende maatregelen van Oostenrijk. Veel voorzichtiger was de houding van Engeland. In deze dagen heeft de minister Sasonoff tegenover den Engelschen gezant, sir George Buchanan, de verwachting uitgesproken, dat Engeland zich in geval van conflict onmiddellijk en onvoorwaardelijk aan de zijde van Rusland en Frankrijk zou scharen. Sir George kon zulk een toezegging niet doen ; terecht wees hij erop, dat het Britsche volk een oorlog ter wille van Servië evenmin zou begrijpen als aanvaarden. Dat is volkomen juist. Toch moet worden opgemerkt, dat hier een ernstige fout door de Engelsche leiding werd gemaakt. Want dat Rusland en ook Frankrijk dezen keer tot den oorlog waren besloten, was duidelijk genoeg, ten minste wanneer Duitschland en Oostenrijk hun dreigementen zouden willen doorzetten. Dat laatste was volkomen zeker; het was evident, dat de beide centrale rijken bereid waren den oorlog met Rusland en Frankrijk te aanvaarden. Ook den oorlog met Engeland ? Dat is op zijn minst genomen zeer twijfelachtig. Maar even twijfelachtig was de houding van Engeland zelf, althans te Petersburg. Indien Engeland daar ruiterlijk had verklaard, dat Rusland niet op de Britsch macht zou kunnen rekenen in geval van een oorlog met Duitschland, zou Sasonoff zich nog wel driemaal hebben bedacht, voordat hij het Servische zwaard wette tegen Oostenrijk. Omgekeerd, zoo de Britsche regeering aan Rusland haar stelligen en onvoorwaardelij ken steun had toegezegd in een conflict met Duitschland, dan zou de Duitsche keizer zich nog wel meer dan driemaal hebben bedacht, voordat hij Oostenrijk toeliet roekeloos met het Servische vuur te spelen. ( Eerst den 27** Juli kon men te Petersburg een eenigszins andere houding van Engeland opmerken dan tot dusverre; van dien dag meende de Russische regeering in den komenden oorlog ook op Engeland te kunnen rekenen. Dat sprak trouwens wel van zelf, sedert het met absolute zekerheid vaststond, dat Frankrijk zich aan het bondgenootschap met Rusland zou houden. Daardoor kreeg natuurlijk het conflict voor Engeland een geheel ander karakter. Een oorlog van Oostenrijk en zelfs van Duitschland met Rusland kon Engeland betrekkelijk onverschillig zijn; maar zoodra Frankrijk in den strijd betrokken werd, kwamen de levensbelangen van Engeland in het spel. Inderdaad had tot op zekere hoogte Engeland den vrede van Europa in handen. Toch kon sir Edward Grey bezwaarlijk anders handelen dan hij deed. Een terugtrekken van de entente was onmogelijk en had een triomf van Duitschland beteekend. Een vaste belofte aan Rusland zou de publieke opinie in Engeland niet hebben begrepen. Dit was juist de fout, 145 dat men op een gegeven oogenbük den oorlog vreesde en juist daardoor dat groote gevaar te voorschijn riep. Het bezwaar was dat de Engelsche regeering rekening moest houden met een al te vredelievende openbare meening en daardoor het beslissende woord niet kon spreken, dat waarschijnlijk den oorlog had kunnen voorkomen. Engeland heeft het uitbreken van den oorlog bevorderd en verhaast door al te groote vredelievendheid, f Den 28en Juli verklaarde Oostenrijk aan Servië den oorlog, nadat Berchtold alle bemiddeling, ook die van Engeland, had afgewezen. In de volgende dagen werd het lot van Europa beslist. Engeland's buitenlandsche politiek. *° ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. De uitbarsting. De oorlogsverklaring van Oostenrijk aan Servië werd onmiddellijk gevolgd door de mobüisatie van de zuidelijke Russische legercorpsen die lagen aan de Oostenrijksche grenzen; tegen Duitschland werd nog met gemobiliseerd. Sir Edward Grey handhaafde tegenover den meuwen toestand zijn voorstel van een conferentie der vier mogendheden te Londen, hoewel dat toen eigenlijk al zijn beteekenis had verloren en de Duitsche regeering nu te kennen gaf, dat men Oostenrijk met voor den areopagus der Europeesche mogendheden kon brengen. In Petersburg stond men trouwens begrijpelijk genoeg vrij wel afwerend tegenover het denkbeeld van een conferenI tie van ambassadeurs te Londen. Maar sir Edward deed nog meer , Den 29« Juli het hij door Lichnowsky de regeering te Berlijn den wenk geven, dat een direct contact tusschen Weenen en mersburg moest worden gezocht tot behoud van den vrede. Zoo JJrutschland daartoe Weenen wilde bewegen, maakte sir Edward ach sterk om Petersburg daartoe te brengen. Het was teen dat de munster den gezant ook zijn befaamde waarschuwing gaf Die waarschuwing kwam waarlijk niet te vroeg, maar dat zij werd gegeven, moet zeer worden gewaardeerd. Op ernstigen toon gaf sir Ldward Lichnowsky te kennen, dat, als Duitschland niet alleen m oorlog kwam met Rusland, maar ook met Frankrijk, men in Bertijnniet al te vast moest rekenen op Engelands neutrahteit. De Duitsche regeering was dus nu gewaarschuwd. Ongelukkig: kwam de waarschuwing te laat. Den 27» Juli kwam de keizer ultde Woorsche wateren terug en hield dadelijk raad met zijn ministers te Potsdam. De meeningen waren verdeeld: de mihtairen achtten den oorlog reeds toen onvermijdelijk; de civiele ministers hoopten den vrede te redden door niet te mobiliseeren. Wat nog meer is behandeld, blijkt uit den volgenden stap van Bethmann-Hollweg wij had een onderhoud met den Britschen gezant sir Edward Goschen en gaf dezen te kennen alle waarborgen voor de integriteit van, Frankrijk te willen geven, indien Engeland slechts neutraal wilde bhjven. Sir Edward verklaarde zich daardoor zeer voldaan maar vroeg onmiddellijk of Duitschland ook bereid was dezelfde" 147 waarborgen te geven ten opzichte van de Fransche koloniën. Daarop antwoordde de kanselier ontkennend. Vervolgens gaf hij te verstaan, dat het van de Fransche legerleiding en oorlogvoering zou afhangen, of Duitschland zich genoodzaakt zou zien door België heen Frankrijk aan te vallen. Maar indien Engeland ook in dat geval neutraal bleef, zou België na den oorlog ten volle worden hersteld in zijn integriteit en neutraliteit. De kanselier wees er den gezant met nadruk op, dat hij altijd naar een goede verstandhouding met Engeland had gestreefd; hij hoopte nu op den aangegeven grondslag in dezen tijd van tijdelijke crisis een neutraliteitsverdrag met Engeland te kunnen sluiten. Men kan zich nauwelijks voorstellen, dat Bethmann-Hollweg een oogenblik kan hebben geloofd, dat de Engelsche regeering op zulk een haast onnoozel voorstel zou zijn ingegaan. De aanneming zou hebben beteekend, dat Engeland ware gedoemd om rustjg toe te zien, wat Duitschland met Frankrijk en België zou willen doen. Het ligt voor de hand, dat een versterking van de Duitsche macht naar het westen in de richting van de Noordzee en den Atlantischen oceaan door Engeland in ieder geval moest worden afgeweerd. Handhaving van Frankrijk en België beide in hun tegenwoordige machtspositie was voor Engeland een levenszaak. Vooral was de onafhankelijkheid van België een feit, waarover de Britsche regeering zelfs niet zou kunnen onderhandelen. De Engelsche politiek is zich de eeuwen door steeds gelijk gebleven in haar verhouding tot de Nederlanden, noord en zuid. Het is sedert de middeleeuwen een vast beginsel der Engelsche staatkunde geweest om aan den overkant der Noordzee geen sterke politieke macht te dulden. Het was bij voorbaat onaannemelijk, dat de Britsche politiek zou veranderen, nu de bedreigende macht Duitschland was geworden. Het ligt dus wel voor de hand, dat sir Edward Grey zelfs met een zekere heftigheid het neutraliteitsvoorstel der Duitsche regeering afwees. Intusschen was de ernst van den toestand thans weltotde Duitsche regeering doorgedrongen. Na eerst Oostenrijk de \Tijenand te hebben gelaten in de Servische kwestie, begon men toch te Berhjn te vreezen, dat Weenen te ver was gegaan. De keizer schreef nog den 2860 Juli aan Von Jagow, den minister van buitenlandsche zaken, dat hij het antwoord van Servië voldoende vond, maar dat waarborgen "moesten worden gegeven, dat het ook werkelijk werd uitgevoerd. Daarom zou tegen Servië met „douce violence" moeten worden opgetreden. Belgrado zou b.v. kunnen worden bezet. Daarmede zou het Oostenrijksche leger ook een „satisfaction d'honneur" kunnen verkrijgen, waarop het ten volle recht had. Op dezen grondslag bood de keizer nog denzelfden 28611 Juli aan Oosten-, rijk zijn bermddeling aan in het Servische conflict. Dat gebeurde nog voordat sir Edward Grey zijn eigen voorstel in dezelfde richting aan Berhjn had gesuggereerd. Dit voorstel kwam evenwel te laat; wij weten, dat Oostenrijk 148 juist den 28m Juli den oorlog aan Servië had verklaard. Hier was dus de bemiddeling overbodig geworden. Maar nog was het mogehjk tusschen Oostenrijk en Rusland een zeer dreigend conflict te voorkomen door bemiddeling van Duitschland. Een dag na de oorlogsverklaring aan Servië, den 29611 Juli, bereikte Von Jagow een telegram van den Duitschen gezant te Petersburg, waarin deze met klem aandrong op het uitoefenen van sterke pressie op de regeering te Weenen om tot een vergehjk met Rusland te komen. Terzelfder tijd deed sir Edward Grey nog een derde poging om den dreigenden oorlog te voorkomen. Hij stelde voor, dat Oostemij k zich zou tevreden stellen met de bezetting van een deel van Servië en niet verder zou oprukken, voordat de vier mogendheden tusschen Rusland en Oostenrijk zouden hebben bemiddeld en ook daardoor aan de monarchie de volledige voldoening van Servië zouden hebben verschaft. Von Jagow besprak de zaak met den rijkskanselier; het gevolg was een dringend telegram naar Weenen in den aangeduiden zin; het zou naar de meening van Von Bethmann-Hollweg een groote fout van Berchtold zijn, zoo hij weigerde direct met Sasonow te onderhandelen. Ook het Engelsche voorstel werd door de kanselier te Weenen met zeer grooten nadruk aanbevolen. Het sprak van zelf, dat men te Weenen dezen ernstigen raad niet in den wind doeg, maar directe onderhandelingen aanknoopte met Petersburg. Oostenrijk had al verklaard, dat het geen uitbreiding van grondgebied nastreefde en evenmin de souvereine rechten van Servië zou aantasten. Intusschen was ook het Britsche voorstel te Weenen aangekomen, eveneens met aanbieding van bemiddeling en van een conferentie te Londen. Nadat een kroonraad was gehouden, werd den Engelschen gezant geantwoord, dat de veldtocht tegen Servië was begonnen en voortgang moest hebben, maar dat Oostenrijk bereid was het Britsche voorstel aan te nemen, mits de Russische mobilisatie werd herroepen en Oostenrijks eischen aan Servië in hun geheel werden aanvaard; de bezetting van Belgrado zou niet meer voldoende zijn. Zoo Oostenrijk verder toegaf, zou Servië ongerept en ongestraft blijven; Rusland zou poseeren als de redder van Servië en daardoor zijn positie op den Balkan aanzienlijk versterken. Binnen eenige jaren zou Oostenrijk weer voor dezelfde moeilijkheden staan als thans en dan met een beter voorbereid en toegerust Rusland als vijand. Het is duidelijk, dat van Oostenrijk geen vredelievende stappen waren te verwachten ; het was een onaannemelijke eisch, dat Rusland zijn mobilisatie zou stopzetten, terwijl Oostenrijk zou voortgaan met den aanval op Servië. Daardoor wordt het ook begrijpelijk, dat en waarom de onderhandelingen tusschen de Russische regeering en den Oostenrijksche gezant te Petersburg tot mislukking waren gedoemd. Tot driemaal toe bracht Sasonow een formule op papier, Waarover beide keizerrijken het eens zouden kunnen worden; tot 149 driemaal toe verwierp Oostenrijk het voorstel. Het geval bleek weldra hopeloos. Zoo dacht sir Edward Grey er ook over. Hij uitte zijn voldoening aan Lichnowsky, dat het aan de Duitsche regeering was gelukt Petersburg en Weenen met elkander in contact te brengen. Maar hij begreep niet, hoe> Oostenrijk de staking der Russische mobilisatie kon eischen, terwijl het zelf den oorlog tegen Servië voortzette. Daarom gaf hij Lichnowsky in overweging te bevorderen, dat de Duitsche regeering te Weenen en de Britsche te Petersburg zou onderzoeken, of het voor de vier mogendheden mogehjk was aan Oostenrijk het aanbod te doen dezen staat volledige voldoening te verschaffen in de Servische kwestie, mits Oostenrijk de Servische souvereiniteit en de integriteit van het Servische grondgebied niet aantastte, wat het trouwens al had toegezegd. In Petersburg zou men trachten Rusland daarvoor te winnen. Intusschen — en dat was in dit geval stellig het voornaamste op dit kritieke oogenblik, toen de geweren dreigden van zelf af te gaan — zouden alle militaire actiën worden stopgezet. Was Duitschland geneigd tot zulk een stap, dan zou het duidelijk zijn voor de geheele wereld, dat de beide centrale mogendheden ernstig den vrede wenschten te handhaven; dan zou het voor Rusland en Frankrijk zedelijk en redelijk niet of nauwelijks mogehjk zijn zulk een voorstel te verwerpen. Zelfs verklaarde Engeland zich bereid zoodanig voorstel bij Rusland en Frankrijk te ondersteunen en deze beide mogendheden geheel verantwoordelijk te stellen voor een weigerend antwoord. Mocht Duitschland evenwel niet op den wenk van sir Edward ingaan en den oorlog met Frankrijk beginnen, dan zou Engeland niet buiten den oorlog kunnen blijven. Deze onderhandeling van sir Edward Grey met vorst Lichnowsky had plaats op den morgen van 31 Juli. Het was toen feitelijk al te laat. Want den 2'Jea Juli had de Duitsche keizer persoonhjk de leiding der zaken in handen genomen, wat wel tot verhaasting, maar niet tot verbetering van de crisis heeft geleid. Aanleiding daartoe was de befaamde Russische mobilisatie. Het sprak wel van zelf, dat Rusland na Oostenrijks mobilisatie tegen Servië dertien legercorpsen had gemobiliseerd. Dat was reeds den 25611 Juli gebeurd. Nadat evenwel ten duidehjkste was gebleken, dat Oostenrijk het conflict met Servië doorzette, teekende de czaar in den namiddag van 29 Juli de order tot mobilisatie der geheele Russische krijgsmacht. In deze dagen bestormde de Duitsche keizer den czaar met telegrammen om hem af te houden van eenige voorbereidende oorlogsdaad, die immers van Duitsche zijde soortgelijke daden noodzakelijk maakte en daardoor onmiddellijk oorlogsgevaar opriep. De bedoeling van die correspondentie was duidelijk: Duitschland wilde Rusland verhinderen zich tegenover Oostenrijk te stellen, zoolang de monarchie Servië nog niet had bedwongen. In de kringen der Russische regeering begreep men dat natuurlijk zeer goed; daarom trachtte men te verhinderen, dat de czaar, die zeer impres- 150 sionabel was in deze kritieke dagen, onder den invloed kwam van de telegrammen uit Berlijn. Denzelfden 2Qen Juli kwam er weer een telegram van den keizer, waarin den czaar werd bezworen ter wille van den vrede van Europa toch vooral niet te mobiliseeren. De czaar, bevreesd voor de gevolgen, herriep daarop het mobilisatiebevel, dat trouwens nog niet was uitgevoerd; alleen werd bevel gegeven tot mobilisatie van ongeveer de helft van het leger. Maar den 30*° Juli wist de chef van den generalen staf den czaar tot een nieuwe mobilisatie-order te bewegen, die nu onmiddellijk door de autoriteiten werd uitgevoerd. Van Duitsche zijde is dat altijd aangeduid als een misdadig gebrek aan goede trouw; aan dat bedrog weet men dan he't voortgaan der Russische mobilisatie, maar ook het uitbreken van den oorlog. Stellig is de voortgang der Russische mobilisatie te wijten aan de militaire leiding in Petersburg, maar ten slotte ook aan den czaar; want deze zwakke monarch heeft er zich zonder veel bezwaar, hoewel na lang weifelen, bij neergelegd, dat de mobilisatie voortgang had. Intusschen daarvoor alleen is de Russische regeering verantwoordelijk; voor de maatregelen, die de Duitsche regeering daarna meende te moeten nemen, zal natuurlijk deze zelf de verantwoordelijkheid moeten dragen. Met name voor de verrassende snelheid, waarmede is gehandeld. De > Russische mobilisatie, die bovendien in dit groote, ongeordende rijk Uiterst langzaam voortgang had, behoefde geen onmiddellijk oorlogsgevaar te beteekenen. Dat de Duitsche regeering de Russische mobilisatie heeft aangevat als den hefboom om den oorlog te forceeren, is zeer zeker begrijpehjk, maar komt ook geheel voor haar verantwoording. Het tegenbevel van den czaar heeft de mobilisatie slechts een dag opgehouden. Want toen den 20611 Juli het bericht kwam van het bombardement van Belgrado door de Oostenrijkers, begreep een ieder de gevolgen. In den namiddag van den volgenden dag teekende de czaar het bevel tot mobilisatie der geheele Russische krijgsmacht; den volgenden dag was het in geheel Rusland bekend. Een paar men later proclameerde ook Oostenrijk de algemeene mobilisatie. In Duitschland werd de toestand van „Drohende Kriegsgefahr" afgekondigd, na een dag gevolgd door de algemeene mobilisatie. Dat het zoo zou komen, wist men in Rusland wel ; men kon het in ieder geval maar al te goed weten. Reeds den 25*11 Juli had sir George Buchanan Sasonoff gewaarschuwd, welk een indruk een eventueele algemeene Russische mobilisatie in Duitschland zou maken. Ook de Fransche regeering, die niet geraadpleegd was over de te nemen maatregelen, had Petersburg op de gevaren van een algemeene mobilisatie opmerkzaam gemaakt. De Duitsche gezant, Pourtales, had reeds den 25en Juli den minister Sasonoff gewaarschuwd, dat Duitschland tegenmaatregelen zou moeten nemen voor het geval Rusland mocht mobiliseeren; want mobilisatie beteekende in dit geval oorlog. Toch heeft de Russische regeering i5i doorgezet, wellicht in de stille hoop, dat dezen keer Duitschland zou inbinden. Van den aanvang af was dat eigenlijk uitgesloten. Duitschland had den bondgenoot laten begaan en stond nu voor de gevolgen. De Russische mobilisatie werd reeds in den namiddag van 31 Juli beantwoord door het ultimatum van Duitschland; ingeval de czaar niet binnen twaalf men de algemeene mobilisatie herriep, zou het Duitsche rijk zich in staat van oorlog beschouwen met Rusland. Op het ultimatum is nimmer een antwoord gegeven ; het werd trouwens stellig ook niet verwacht. Zoo trad den i™1 Augustus na de Duitsche oorlogsverklaring de oorlogstoestand tusschen Rusland en Duitschland in; het sprak van zelf, dat daarmede ook de oorlog tusschen Rusland en Oostenrijk was beslist, hoewel die eerst eenige dagen later officieel werd verklaard. Daarmede waren alle pogingen van sir Edward Grey om den vrede te bewaren, verijdeld. Want dat Frankrijk Rusland, zijn bondgenoot sedert twintig jaren, in den steek zou laten, was niet te verwachten. De Duitsche regeering heeft nog een poging willen doen om Frankrijks neutraliteit te verkrijgen tegen de bezetting van Verdun en Toul door Duitsche troepen. Zoover is het evenwel niet eens gekomen. Want toen de Duitsche gezant Von Schoen den 3ien Juli aan de Fransche regeering de vraag stelde, wat zij zou doen in het geval van een oorlog tusschen Duitschland en Rusland, gaf zij den volgenden dag het alleen in den vorm onduidelijke antwoord, dat Frarikrijk zou doen, wat zijn belang medebracht. Op denzelfden dag proclameerde de Fransche regeering de algemeene mobilisatie van alle strijdkrachten te land en ter zee. Daardoor kwam Engeland voor een zeer zware beslissing te staan. Dat het Frankrijk niet aan zijn lot kon overlaten, werd geboden door Engelands eigen belang. De Fransche vloot was zoo goed als geheel geconcentreerd in de Middellandsche zee; de Fransche noord- en westkust lag geheel open voor een Duitschen aanval. Het sprak dus van zelf, dat sir Edward Grey in den morgen van 2 Augustus uit naam van de Britsche regeering den Franschen gezant Paul Cambon de stellige verzekering gaf, dat de Britsche vloot iederen aanval der Duitsche marine op Frankrijk zou weten af te slaan. Dat was feitelijk al de oorlog van Engeland en Duitschland. Engeland zou nog voor heeter vuren komen te staan. Want onmiddellijk kwam toen de kwestie der Belgische neutraliteit naar voren. Sedert jaren was het bij de ingewijden bekend, dat de mogelijkheid bestond, dat Duitschland bij een oorlog met Frankrijk niet als in 1870 de neutraliteit van België zou eerbiedigen. Met het oog op dat feit hadden zoowel Frankrijk als Engeland reeds voorloopige maatregelen genomen; in verband daarmede staan de besprekingen, die in 1906 en 1912 door officieren van den Britschen generalen staf te Brussel zijn gevoerd. Men heeft thans dan ook in Duitschland wel ingezien, dat daaruit niet de conclusie mag 152 worden getrokken, dat toen feitelijk België zijn neutraliteit reeds aan Engeland had prijsgegeven, zooals tijdens den oorlog in Duitschland algemeen werd geloofd. Toen den 3I811 Juli de berichten van de Russische en van de Duitsche mobilisatie Londen bereikten, stelde onmiddellijk sir Edward Grey aan Frankrijk en Duitschland de vraag, of zij zich wilden verplichten de neutraliteit van België krachtens de tractaten van 1839 te eerbiedigen. Tegelijkertijd het hij te Brussel weten, dat Engeland vertrouwde, dat België zijn neutraliteit tot het uiterste zou verdedigen. Frankrijk gaf aanstonds de gevraagde belofte; Duitschland weigerde zich uit te laten. Toen Lichnowsky aan sir Edward deze weigering mededeelde, was deze daarover zeer ontstemd. Hij bracht den gezant onder het oog, dat de openbare meening op het stuk van België's neutraliteit zeer gevoelig was. Lichnowsky vroeg daarop, of Engeland neutraal zou blijven, indien Duitschland België respecteerde. Sir Edward antwoordde dat hij niets kon beloven, want dat Engeland vrij wilde blijven in het dreigende conflict. Ten slotte bood Lichnowsky de integriteit van Frankrijk en zijn koloniën aan voor de Engelsche neutraliteit. Sir Edward herhaalde, dat Engeland vrij moest blijven. Inderdaad was toen ook iets anders niet mogelijk. Het Duitsche aanbod kwam in ieder geval veel en veel te laat, afgescheiden nog van de vraag, of het wel waarlijk een aanbod der Duitsche regeering was. Den 2611 Augustus bood de Duitsche gezant te Brussel aan de Belgische regeering een ultimatum aan, waarin vrije doortocht voor de Duitsche strijdkrachten werd gevraagd over het Belgische grondgebied. Het sprak van zelf, dat de Belgische regeering het ultimatum afwees; niet alleen het tractaat van 1839, maar ook het diepste belang van België verbood een andere beslissing. Dat men in die omstandigheden op den steun van Frankrijk rekende, sprak van zelf. Maar dat Engeland zou toestaan, dat België door de Duitsche legers onder den voet zou worden geloopen, verwachtte niemand. Toen sir Edward Grey den 3en Augustus in het lagerhuis den politieken toestand uiteenzette, gaf hij duidelijk te verstaan, dat de vrede niet meer zou kunnen worden gehandhaafd niet alleen, maar dat Engeland ter verdediging van zijn dierbaarste belangen in den oorlog moest gaan. Denzelfden dag verklaarde Duitschland den oorlog aan Frankrijk. Den morgen van den volgenden dag trokken de Duitsche troepen de Belgische grenzen over. Daarmede was ook voor Engeland de teerling geworpen. Den 4ea Augustus bood de Britsche gezant te Berlijn, sir Edward Goschen, aan Bethmann-Hollweg en aan Jagow een ultimatum aan, waarin de onmiddellijke terugtocht der Duitsche strijdkrachten uit België werd geëischt. Dat was de oorlog; een antwoord werd niet meer gegeven en ook niet verwacht. Het fatale moment van de breuk tusschen Duitschland en Engeland was gekomen. Het is alleen te verwonderen, dat de rijkskanselier 153 het ultimatum als een bliksemslag uit helderen hemel ontving. Hij was zoo geagiteerd, dat hij twintig minuten noodig had om, door den gezant geholpen, weer tot zich zeli te komen. Sir Edward schrijft over dit zeer bewogen laatste onderhoud: „I found hun very agitated. Just for a word — neutrality — just for a scrap of paper, Great Britain was going to make war on a kindred nation who desired nothing better than to be friends with her. The policy to which he had devoted himself had tumbled down like a house of cards. What we had done was unthinkable. It was like striking a man from bebind while he was fighting for his life against two assailants. The blow was all the greater that he had been working with us to maintain peace between Austria and Russia. I said that this was part of the tragedy which saw the two nations fall apart just at the moment when the relations between them had been more friendly and cordial than they had been for years." Wat is hiertoe anders te zeggen, dato dat de kanselier van het Duitsche rijk den toestand zelfs op dit uiterste oogenblik in het geheel niet overzag en begreep. Dit is wel het meest tragische in den toestand van het Duitsche volk, dat het ten oorlog werd geleid door mannen, die den vrede oprecht wilden, maar door hun onberaden maatregelen den oorlog onvermijdelijk hebben gemaakt. Maar ook — welk een tragiek ligt er in het lot van het Britsche volk, dat den vrede tot het uiterste wilde handhaven, totdat de oorlog juist daardoor onvermijdelijk werd. En zoo goldt ook hier weer het woord van Antonius : Now let it work; Mischief, thou- art afoot, Take thou what course thou wilt. LITERATUUR Algemeen. Die grosse Politik der Europaischen Kabinet te, 1871—1914. Sammlung der diplomatischen Akten des Auswartigen Amtes .... Dl. I— vlg. (Hrsg. von Lepsius, Mendelssohn—Bartholdy, Thimme. Berlin 1922— vlg). Die politischen Geheimvertrage Oestreich-Ungarns 1870,—1914. Nach den Akten des Wiener Staatsarchivs hrsg. und erlautert von Pribram. Dl. I— vlg. (Wien, Leipzig, 1920— vlg). GOOCH. History of modern Europe, 1878—1919. (London enz., 1923)- EGELHAAF. Geschichte der neuesten Zeit vom Frankfurter Frieden bis zur Gegenwart. Fünfte Aufl. (Stuttgart,-1915). Met j aarlij ksch vervolg. DEBIDOUR. Historie diplomatique de TEurope, 1878—1914. 2 dln. (Paris, 1919—1920). FRIEDJUNG. Das Zeitalter des Imperialismus. 3 dln. (Berlin, 1919—1922). KJELLEN. Die Grossmachte und die Weltkrise. (Leipzig, 1921). MAC CARTHY. A history of om own times from the accession of Queen Victoria to the general election of 1880. A new ed. 4 dln. (London, 1882). DEZ. A history of om own times from 1880 to the diamond jubilee (London, 1897). DEZ. A history of om own times from the diamond jubilee 1897 to the accession of Edward VII. 2 dln. (London, 1905). PAUL. A history of modern England. 5 dln. (London, 1904—1906). LEMONNON. L'Europe et la politique britannique, 1882—1911 (Paris, 1911). HANOTAUX. Histoire de la France contemporaine (Paris, z. j.). ZEVORT. Histoire de la troisième république. 4 dln. (Paris, 1896—1901). TARDIEU. La France et les alliances (Paris, 1920). MEVIL. De la paix de Frankfort a la conférence d'Algéciras (Paris, 1907). PINON. La France et 1'Allemagne, 1870—1913 (Paris, 1913). 155 DEZ. L'empire de la Médlterranée (Paris, 1914). LHÉRITIER. La France depuis 1870 (Paris, 1922). BLUM. Das deutsche Reich zur Zeit Bismarcks. Politische Geschichte von 1871 bis 1890 (Leipzig—Wien, 1893). VALENTIN. Deutschlands Auszenpolitik von Bismarcks Abgang bis zum Ende des Weltkrieges (Berlin, 1921). REVENTLOW. Deutschlands auswartige Pohtik 1888—1913 (Berlin, 1914). DEZ. Pohtische Vorgescnichte des grossen Krieges (Berlin, 1916). BRANDENBURG. Von Bismarck zum Weltkriege (Berlin, 1924). RACHFAHL. Deutschland und die Weltpolitik 1891—1914, I (Stuttgart, 1923). HOOFDSTUK t MORLEY. The life of W. E. Gladstone. 2 dln. (London, 1905, 1906). MONYPENNY en BUCKLE. Life of lord Beaconsfield. 6 dln. (London, 1910—1920). LADY CECIL. The life of lord Salisbury. Dl. I— . (London, 1920— ). MARCKS. Kaiser Wilhelm I (Leipzig, 1897). PFISTER. Kaiser Wilhelm I und seine Zeit (Bielefeld, Leipzig, 1906). EGELHAAF. Bismarck. Sein Leben und sein Werk. 2e Aufl. (Stuttgart, 1918). MARCKS. Bismarck. Eine Biographie. Dl. I (Stuttgart, Berlin, 1909). HEYCK. Bismarck (Bielefeld, Leipzig, 1898). HOOFDSTUK II. DRIAULT. La question d'Orient. 6e ed. (Paris, 1914). ANCEL. Manuel historique de la question d'Orient (Paris, 1923). PINON. L'Europe et l'empire ottoman (Paris, 1908). JAPIKSE. Het Turksche vraagstuk. (Utrecht, 1914). HUNTLEY MAC CARTHEY. Ireland since the union (London, 1887). BONN. Mand und die Irische Frage (München, Leipzig, 1918). HOOFDSTUK III. PLEHN. Bismarcks auswartige Politik nach der Reichsgründung (Berlin, 1920). SINGER. Geschichte des Dreibundes (Berlin, 1900). LEYDS. De eerste annexatie van de Transvaal (Amsterdam, 1906). DÉZ. Het insluiten van de Boeren-republieken. 2dln. (Amsterdam, 1914). 156 HOOFDSTUK IV. MILNER. England in Egypt. New ed. (London, 1894). BOURGUET. La France et 1'Angleterre en Egypte (Paris, 1897). HOOFDSTUK V. WHITE. The development of Africa (London, Liverpool, 1890). KELFIE. The partition of Africa (London, 1893). BLANCHARD. Fonnation et constitution politique de 1'Etat indépendant du Congo (Paris, 1899). HOOFDSTUK VI. BORNHAK. Deutsche Geschichte unter Kaiser Wi-helm II (Leipzig, Erlangen, 1921). KEIZER WILHELM. Gedenkschriften. Geautoriseerde vertaling (Amsterdam, 1922). HAMMANN. Der neue Kurs (Berlin, 1918). DEZ. Zur Vorgeschichte des Weltkrieges (Berlin, 1918). DEZ. Um den Kaiser (Berlin, 1919). DEZ. Bilder aus der letzten Kaiser zeit (Berlin, 1920). DEZ. Der missverstandene Bismarck (Berlin, 1921). DE CYON. L'alhance franco-russe (Paris, 1895). L'ALLIANCE franco-russe. (Geelboek 1918). HOOFDSTUK VII. DE CAIX. Fashoda. La France et 1'Angleterre (Paris, 1899). LEGRAND. La le9on de Fashoda (Paris, 1899). TRAILL. England, Egypt and the Soudan (Westminster, 1900). GRAVIER. Madagascar (Paris, 1904). TCHOBANIAN. L'Armenië, son histoire, sa littérature, son röle en Oriënt. 5e ed. (Paris, 1897). AFFAIRES du Haut-Nil et du Bahr-el-Ghazal. (Fransch geelboek 1898). HOOFDSTUK VIII. WORMSER. Petrus Jacobus Joubert (Haarlem, 1900). MULLER. Oom Paul (Haarlem, 1896). STATHAM. Paul Kruger and his times (London, 1898). HENSMAN. Cecil Rhodes : a study of a career (Edinburgh, 1901). COLQUHOUN. China in transformation (London—New York, 1898). BERESFORD. The break-up of China (London, 1899). 157 HOOFDSTUK IX. croTT The Haeue peace conferences (London, 1908). ZORN Die^ beiden Saager Friedenskonferenzen (Berlin, 1909). VIALLATE. J. Chamberlain (Paris, 1899). . mori MARRIS. Joseph Chamberlain: the man and the statesman (London, 1900). HOOFDSTUK X. FARRER. England under Edward VII (London, z j.). SIDNEY LEK King Edward VII. A biography.L (London 1925). ALBIN. L'Allemagne et la France 1885-1904 P^*'.1**)MILLET. Notre politique extérieure 1898-1905 P^**>*K, STUART. The Frenchforeign poücy 1898-1914 (L,°ndon' J9^Briefe WiLHELMS II an den Zaren, 1894-1914 (hrsg- von W" Goetz. Berlin, 1920). TARDIEU. Leprince de Bülow (Pans, 1909). HALLER. Die Aera Bülow (Berlin, 1912). ROHRBACH. Die Bagdadbahn (Berlin, 19111. _^ KRONPRINZ WILHELM. Ennnerungen (Stuttgart—tferun, I9SCHÖN. Erlebtes. (Stuttgart—Berlin, 1921). HOOFDSTUK XI. ANDLER. Les origines du pangermanisme (Paris, 1915). DEZ. Le pangermanisme colonial (Paris, 1916). DEZ. Le pangermanisme philosophique (Para-W)AFFAIRES du Maroc 1901—1905 (Fransch geelboek). SAMMLUNG von Aktenstücken über Marokko (Bundesratdrucksachen'1906,1908,1910). . . MOREL, Marocco in diplomacy (London, 1912). «»__«., MOHR. Marokko. Eme poütisch-wirtschafthche Studie (Berlin, I^IMMANUEL. Marokko. Eine müitar-poütische und wirtschaftliche Frage unserer Zeit (Berlin, 1903). HESS. La question du Maroc (Pans, 1903). BÉRARD. La France et le Maroc (Pans, 1900). TARDIEU. La conférence d'Algeciras (Pans, 1907). HOOFDSTUK XII. Diplomatische AKTENSTÜCKE betreffend Bosnien und der Herzegowina (1909). Q. BUXTON. Europe and the Turks (London, 1908). DRAGENOF. La Macedonië et les réformes (Pans, 190b). HAMILTON. Problems of the middle East (London, 1909b RITTER Die Kaisermachte und der Balkan (Berün, 19x2;- IS8 HOOFDSTUK XIII. (F^nT^loil^00- D0CUmentS ^P^tiques ï9o7-x9Ir ALBIN. Le coup d'Agadir (Paris, 1912) TÏ?rJnVfT1T"e aUemande- ^'Agadir a Sarajevo (Paris, 1015). TARDIEU. Le mystère d'Agadir (Paris, 1912). do™w™ CHURCHILL- The world'crisisji9n-i9X4 (Lon- POINCARÉ. Au service de la France. I. Le lendemain d'Agadir. II. Les Balkans en feu. 2 dln. (Paris, z. j.). HOOFDSTUK XIV. J^i^^P^^fte- 3 dln- (Fransch geelboek). Ba?vFi°rtlSChe ASNS?2CKE ^treffend die Ereignisse am Balkan 1912, 1913 (Oostenrijksch roodboek) ftpWische AKTENSTÜCKE betreÖend die Beziehungen Oestreich-Ungarns zu Italien (1916). 5 MANDEL. Oestreich-Ungarn und Serbien nach dem Balkanknege Matenahen zum Verstandniss. der Beziehungen Serbiens zu Oestreich-Ungarn (Wien, 1912). j^^TMIÜCK. Die Motive und Ziele der russischen Poütik (Berchen^i™') Deutscluand O1**11* nach dem Balkankriege (Mün- tJSSSt^t50^111^' ^ türkei ^ der Islam (Leipzig, 1914). igiS Grossmacht (Stuttgart^Berlm. BRAUER. Frh. Marschall von Bieberstein (Berlin 1915). HOOFDSTUK XV. HALDANE. Before the war (London, 1920). -«Sn^5DSTEJI,N' Te^nserinnerungen und diplomatische Denkwurdigkeiten. 2 dln. (Leipzig, 1919—1921). DEZ-Die Isolierung Deutschlands (Leipzig, z. j.). 1915) B*lands Politik und der Krieg (Berlin—Leipzig, (ParisIi9i8?BERGER' ambitions de i'AUemagne en Emope I9M_yRRAY- Tne f°reign policy of sir Edward Grey (London, ^wSc^Hf"*8*"1-1^1180116 Gegensatz (Berlin, 1915). UüïLNb. L Allemagne avant la guerre (Bruxelles, 1915). 159 HOOFDSTUK XVI. CORRESPONDENCE respecting the European crisis. Presented to both Houses of Parliament by command oi His Majesty. August 1914 (London, 1914). GREAT BRITAIN and the European crisis, Correspondence and statements in Parliament, together with an introductory narrative of events (London, 1914). Collected diplomatic DCKDUMENTS relating to the outbreak of the European war (London, 1915)- DOCUMENTS diplomatiques 1914. La guerre emopéenne. Ministère des Affaires Etrangères (Paris, 1914). CORRESPONDANCE diplomatique relative k la guerre de 1914 (Bruxelles, 1914). Vorlaufige DENKSCHRIFT und Aktenstücke zum Kriegsausbruch (1914). AKTENSTÜCKE zum Kriegsausbruch. (Herausgegeben vom Auswartigen Amte. 1914). DER KRIEGSAUSBRUCH 1914. Tbron- und Kanzlerrede. Denkschrift und Aktenstücke (Berlin, 1914). DEUTSCHLAND schuldig? (Deutsches Weissbuch über die Verantwortlichkeit der Urheber des Krieges). (Hrsg. vom Auswar tigen Amte. Berlin, 1919). Die Deutscher DOKUMENTE zum Kriegsausbruch. Vollstandige Sammlung der von K. Kautsky zusammengesteUten amthchen Aktenstücke mit einigen Er ganzungen. Im Auf trage des Auswartigen Amtes hrsg. von Montgelas und Schücking. 4 dln. (Berlin, 1921). Stenographische BERICHTE über die öffenthchen Verhandlungen des Untersuchungsausschusses über Deutschlands Schuld am Kriege (Berlin, 1921). DIRR. Bayerische Dokumente zum Kriegsausbruch (München, 1918). DOCUMENTS diplomatiques 1905—1914. Lettres adressées par les ministres et chargés d'affaires a Berlin, Londres et Paris au ministres des affaires étrangères a Bruxelles (Berlin, 1915). Oesterreich-Ungarisches ROTBUCH. Diplomatische Aktenstücke (Wien, 1914). Diplomatische AKTENSTÜCKE zur Vorgeschichte des Krieges 1914 (Erganzungen, 1919). GOOSS. Das Wiener Kabinet und die Entstehung des Weltkrieges (Wien, 1919). RECÜEIL de documents diplomatiques. Ministère des Affaires étrangères (Petrograd, 1914). LALOY. Les documents secrets des archives du ministère des Affaires Etrangères de Russie (1918). Collected diplomatic DOCUMENTS relating to the outbreak of the European war (London, 1915). x6b WAMPACH. Le dossier de la guerre. 3 dln. (Paris, 1915). Das REGENBOGENBUCH Die Europaischen Kriegs- verbandlungen. Die maszgebenden Dokumente, chronologisch und sinngemass zusammengestellt, übersetzt und erlautert von Max Beer (Bern, 1915). RE NOU VIN. Les causes immédiates de la guerre (Paris, 1925). BOURGEOIS et PAGÈS. Origines et responsabUites de la guerre (Paris, 1917). HELFFERICH. Vorgeschichte des Weltkrieges (Berlin, 1919). POINCARÉ. Les origines de la guerre (Paris, 1921). BAZERQUE. Les origines de la guerre mondiale (Paris, z. j.). GAUVAIN. Les origines de la guerre européenne (Paris, 1915). HELMOLT. Die geheime Vorgeschichte des Weltkrieges (Leipzig, 1914). HOOFDSTUK XVII. HEADLAM. The history of twelve days (London, 1915). REINACH. Histoire de douze jours (Paris, 1917). OMAN. The outbreak of the war of 1914—1918(London, 1920). BETHMANN-HOLLWEG. Betrachtungen zum Weltkriege (Berlin, 1919). JAGOW. Ursachen und Ausbruch des Weltkrieges (Berün, 1920). BÜLOW. Die Grundlinien der diplomatischen Verhandlungen bis Kriegsausbruch (Berlin, 1917). SAUERBECK. Der Kriegsausbruch (Stuttgart—Berlin, 1919). EGGELING. Am Scheidewege zwischen Krieg und Frieden (Berlin, 1919). EGGELING. Die Russische Mobilmachung und der Kriegsausbruch (Oldenbmg—Berlin, 1919). DUMAINE. La dernière ambassade de France en Autriche (Paris, 1915). LICHNOWSKY. My London Mission (z. j ). KAUTSKY. Wie der Weltkrieg entstand (Berlin, 1919). SCHIEMANN. Die letzten Etappen zum Weltkriege (Berli: I9I5)-