dat in oorsprong en in wezen nochtans een Vlaamsche stad is, maakt uitzondering. Hier heeft de tweetaligheid verder om zich gegrepen; maar Brussel is bij uitstek de creatie van den Belgischen eenheidsstaat. Hier is de zetel van den centraliseerenden staat, hier bevinden zich de ministeries en de bureaux; de groote banken hebben er hun zetel. Dat alles heeft ook een sterke Waalsche inwijking voor gevolg gehad, die mede begrijpelijk maakt, hoe de Vlaamsche bevolking uit de hoofdstad van den staat aan verbastering en denationaliseering is blootgesteld. Echter kan de permanentie van de taalgrens na eeuwen, Zoomin als de verfranschende invloed van de staatshoofdstad, den toestand, waarin Vlaanderen onder het Belgische staatsregiem leeft, niet voldoende verklaren. Men begrijpt de verdrukking van het Vlaamsche volk pas wanneer men weet, dat in heel het openbaar leven, in het bestuur, in het gerecht, in het leger, in het onderwijs, de Nederlandsche taal na 1830 Was buiten gesloten. Wat al ellende dat aan het Vlaamsche volk heeft gekost, kan alleen de geschiedenis van de Vlaamsche beweging leeren. Indien de wetgeving hierin eenige veranderingen heeft gebracht, dan is zulks alleen te wijten aan den wassenden groei van de nationale Vlaamsche beweging. Na 1830 hoofdzakelijk begonnen als een taalbeweging, met. een sterk li terair-romantisch karakter, is de Vlaamsche beweging gaandeweg een strijd geworden voor de herovering van het Vlaamsche recht in zijn heelen omvang. Na het midden der ige eeuw is zij een integreerend deel geworden van de.verkiezingsplatvormen der politieke partijen, maar, helaas, het bleek hoe langer hoe meer, dat het bij loutere verkiezingsleuzen bleef. Toch is op den duur de trage arm van den wetgever in beweging gekomen. In het gerecht, in het onderwijs, kwamen maatregelen van gedeeltelijke vervlaamsching de denationalisatie van het Vlaamsche volk bemoeilijken. Maar hier deed zich nu een verschijnsel voor, dat de gewilde coalitie van alle gevestigde machten tegen het Vlaamsche nationale recht wel in een schril licht plaatste. Van den wetgever afgedwongen taalwetten werden door het Parlement wel aangenomen, en afgekondigd, maar in 9 gevallen op 10 worden ze niet nageleefd, erger zelfs, ze worden door de overheid zelf, die aan de toepassing de hand 4 nog geen bevredigende oplossing heeft weten aan de hand te doen wat de vernederlandsching van haar katholiek universiteitsonderwijs betreft; de gelijkstelling van het Nederlandsch en het Fransch in het administratief leven en op de academische plechtigheden der hoogeschool. En tóch is het een zeer gerechtvaardigde eisch van het katholieke Vlaanderen, dat de overgroote meerderheid van zijn zonen naar Leuven stuurt om hun hoogere studies te voltrekken. Nu zijn er die zullen beweren, dat de Vlaamsche|beweging van onder den oorlog de noodige hervormingen na den oorlog voor de Belgische regeering heeft" bemoeilijkt. Laten we kort ons standpunt ten opzichte van deze Vlaamsche oorlogsactie bepalen. Zooals er hierboven op gewezen werd, zou er nooit sprake geweest zijn van het activisme indien België, ook maai in 't minst, aan de zoo gerechtvaardigde eischen van het Vlaamsche volk had willen gehoor geven. Een eeuw reeds heeft de verdrukking geduurd en nog op dezen dag zijn de Vlamingen burgers van tweede klasse in den Belgischen staat. Moet dat bewezen worden? Of kan het soms geloochend worden, dat men in de Belgische besturen nog altijd met Fransch alléén, tot de hoogste posten kan opklimmen in bestuur en leger, terwijl fransch-onkundige Vlamingen zich met de laagste bedieningen moeten tevreden houden? Wat meer is, de Walen kunnen, doordat zij als moedertaal hebben: het Fransch, de taal van het gerecht, het leger, de administratie, het onderwijs, in alle opzichten een bevoordeeligde, hoogere positie innemen in dien centralistischen staat. En dat zij er ruim gebruik en misbruik van maken, staat als een paal boven water. De Vlaming heeft hoe langer hoe meer den trots op zijn eigen taal terug gekregen. Het kan zijn, dat zij geen groote wereldtaal is, maar ze is Vlaamsen en ze is dezijne, zooals Guido Gezelle zong, en in zijn eigen land eischt hij, dat zij de eerste plaats inneme, dat zij heersche, waar zij toch de taal is van het volk. Waar de Belgische Regeering in schuldig verzuim is gegebleven, hebben vele Vlamingen gedacht dat, juist in een tijd waarin men de hoogste offers vergde van de Vlamingen om den Belgischen staat te verdedigen, er geen beletsel van politieken of zedelijken aard kon zijn om Vlaanderen's - 8 - natuui rechten als volksgemeenschap, niet alleen op te eischen maar te verwezenlijken-rechten. Daarom hebben zij gemeend gebruik te moeten maken van het gezag dat tijdelijk heerschte. (i) Volgens hen zijn de plichten van alle gezag, hetzij dit een tijdelijk en toevallig weze, of een natuurlijk en bestendig, hetzij een gezag «de facto», of «de jure», in wezen niet onderscheiden. Recht blijft recht, en dat de Belgische regeering die waarheid niet heeft willen erkennen, is de schuld van de Vlamingen niet. Zoo het al waar mag zijn dat de activisten tegen de formeele wettelijkheid in gehandeld hebben, wij, Vlaamsche intellectueelen van heden, vinden geen subjectieve zedelijke schuld in hun optreden. De activisten zijn opgekomen voor het eeuwige verheven Vlaamsche recht, dat onafhankelijk staat van alle wisselvalligheden van het gezag en boven alle betrekkelijkheid van politieke verhoudingen. Wel vinden we zedelijke schuld in het optreden der opeenvolgende Belgische regeeringen, die hopeloos te kort kwamen aan hun heerschersplicht en daardoor oorzaak waren van al de ellende die het instandhouden van een onnatuurlijk staatsregiem noodzakelijk moest medebrengen. Ook de Vlaamsche studeerende jeugd van nu gaat volkomen akkoord met de Vlaamsche jeugd van onder den oorlog, met de Vlaamsche strijders van het front, die Zoo scherp aan den lijve voelden het onrecht dat den Vlaming, ook nu nog, aangedaan wordt door den Belgischen staat, gesteund op Fransche suprematie; met de vier honderd en zooveel studenten die ingeschreven waren aan de vernederlandschte Gentsche hoogeschool van 1916-1918 en die na den oorlog stelselmatig door alle Belgische universiteiten werden geweerd. Uit die eenheid in 't gevoelen van het nieuwe geslacht is de sterke overtuiging gegroeid van het Vlaamsch nationalisme. De Vlaamsche oudstrijders, die in de bloedgrachten van den Ijzer een staat verdedigden die hun de meest elementaire rechtvaardigheid weigerde — hoevelen zijn er niet letterlijk in den dood gevoerd door officieren, die de taal van kan manschappen niet eens verstonden? — de activisten, die onder de bezetting hun moeilijken strijd van Vlaamsche (1) Cfr. Katholiek Activistisch Verweerschrift, door Dr. jur. L. DOSFEL. - 9 - reaal-politiek voerden, zij allen hebben de kiem gelegd van het zich ontwikkelende Vlaamsche nationalisme. Wat is zijn beteekenis? Geen andere dan deze, dat de Vlamingen, de Zuid-Nederlanders, het volk van Hadewijch, Rubens, Van Eyck, Vondel, Benoit, Gezelle, een kuituurvolk zijn, en als zoodanig een natuurlijk recht hebben op zelfbepaling. De geschiedenis heeft geleerd, dat een volk zijn eigen kuituur niet handhaven kan zonder een zelfstandige politieke organisatie. Vlaanderen, het Vlaamsche volk, moet ovear «ijn eigen lot beschikken. Voor ons zijn de Walen naburige vreemdelingen; vreemdelingen door de taal, door den aard, ja zelfs door de gebruiken. Niemand die werkelijk op de hoogte is van de toestanden en verhoudingen in België, of hij heeft erkend, dat er een tegenstelling is tusschen het Vlaamsche en het Waalsche volkseigen. Maar bovenal is daar de taal; de taal, die zooals de Fransche dichter Valéry geschreven heeft, « sépare le plus nettement, le plus cruellement un peuple d'un autre peuple ». Wij willen niet de dienaren zijn van de Walen, maar huns gelijken en hun gelijken worden wij niet in den centralistischen eenheidsstaat, België. Zoolang het Romaansche kultuurimperialisme vrij kan gebieden aan een voor de hand liggende coalitie tusschen de Walen en enkele Vlaamsche renegaten, zoolang zijn wij, Vlamingen, gedoemd tot den harden dienst. Al is het dan ook waar, dat de Walen een minderheid vormen in België, ook is het waar, dat die minderheid enkel den steun noodig heeft van eenige Vlaamsche afvalligen, de vertegenwoordigers juist van dat onaanzienlijk aantal Vlamingen die hun volksaard verloochend en hun volkstaal verloren hebben, om de meerderheid te vormen die er ons steeds kan en wil onder houden. De vermeende eenheid van Vlamingen en Walen in een kunstmatige Belgische natie geeft de verklaring van het feit, dat het democratische meerderheidsbeginsel zich op onnatuurlijke wijze tegen oös volk keert. Indien wij den eisch stellen van nationale Vlaamsche zelfstandigheid, dan weten wij stellig, dat dit strookt met het moderne rechtsgeweten en bovenal met onze katholieke wijsgeerige opvattingen, die ons den grootsten eerbied opleggen voor de door God gewijde en gevestigde persoonlijkheid der volksgemeenschap. 10 - MEMORANDUM UITGEGEVEN DOOR HET KATHOLIEK VLAAMSCH HOOGSTUDENTENVERBOND, LEUVEN EN DE KATHOL. VL. OUD-HOOGSTUDENTENBONDEN Vlaanderens Nood aan Zelfstandigheid JUNI 1927 Vlaanderens Nood aan Zelfstandigheid* In het leven van de volkeren, zoowel als in dat van de individuen, speelt, wat men noemt, het verworven of voldongen feit,«le fait accompli», een groote rol. Hoe vaak hooren wij niet in het particuliere leven de grootste onrechtvaardigheid bemantelen en goedpraten met dat stopwoord! Is dat een reden om de eischen van het recht in te trekken voor zulk feit ? Velen zullen op deze vraag ontkennend antwoorden. En indien dat antwoord geldt voor het particuliere burgerlijke leven, hoeveel te meer zal het voor het leven van het volk in zijn geheel, voor de gemeenschap gelden! In België wil men den eisch om recht en zelfbestaan van een volk begraven onder den loop van historische toevalligheden, die men voldongen noemt en die een volk, het Vlaamsche, verhinderd hebben in politiek en maatschappelijk opzicht tot zijn volle rijpheid te geraken. Maar hier ook wordt de schare talrijker van hen, die weigeren te buigen voor een feit dat zij alleen van tijdelijken en toevalligen, geenszins van eeuwigen en noodzakelijken aard, beschouwen. Welk is de toestand? Er bestaat een Belgische eenheidsstaat. Er bestaan een Vlaamsch en een Waalsch volk, die men samen in dat staatsverband tot een onnatuurlijk staatsvolk wil versmelten. Dat de Walen zich daarmede tevreden stellen, is alleen hieraan toe te schrijven, dat in België de Vlamingen door een stelselmatige verdrukking gedwongen zijn hun eigen aard op te geven om zich naar dien van een andere natie, de Fransche, te schikken. Maar zelfs bij de Walen begint men hoe langer hoe meer in te zien, dat de nivelleering van twee volkeren tot een onnatuurlijke, de Belgische natie, een verarming voor beide volkeren, Vlamingen en Walen, als gevolg heeft, omdat zulke nivelleering aan geen enkele geestelijke werkelijkheid beantwoordt. i ■ De Belgische Staat is van zeer jongen datum. De revolutie van 1830 is geenszins een volksbeweging geweest. Ze ontstond vooral onder den druk van een groepje Franschen, verfranschte Brusselaars en Luikenaars, die het ordewoord voor hun opstand in Parijs en in de kringen van het Fransche liberalisme haalden. Wel hebben de enkele leiders van de muiters in 1830 het Vlaamsche volk als een gewillig werktuig kunnen gebruiken voor hun doeleinden, die waren : de totale verfransching en de opslorping van België door Frankrijk, in de opvatting van sommigen onmiddellijk, geleidelijk in die van anderen. Dat het Vlaamsche volk zich hier heeft laten gebruiken voor doeleinden die volkomen indruischten tegen zijn belang, kan alleen hierdoor verklaard worden, dat van de i6e eeuw af, de eenheid van den Nederlandschen stam, van Hollanders en Vlamingen, door een ongelukkig geschiedkundig toeval werd verbroken. Ongetwijfeld hebben de godsdiensttegenstellingen en zelfs de voor dien tijd nog begrijpelijke economische tegenstelling, in het bizonder van Antwerpen en Amsterdam, voor een deel deze scheuring bepaald. Maar wanneer men ons heden nog wil betoogen, dat de tegenstelling van het kathoKeke Vlaanderen met het calvinistische Holland nog steeds een bewijs is voor de natuurlijke en noodzakelijke ontwikkeling van de historische gebeurtenissen, die een Hollandsche natie en een Belgische natie hebben doen geboren worden, dan vergeet men wat al te licht, dat in het calvinistische Holland de katholieken nog steeds, ook na drie eeuwen protestantsche overheersching dus, meer dan een derde van de bevolking uitmaken en dat in het bizonder in onzen tijd de Hollandsche katholieken zich verheugen in een, men mag wel zeggen overwegenden invloed op de regeering van Nederland. De waarheid is dat, indien Willem I (van 1815 tot 1830) in zijn poging geslaagd ware, indien dus de Nederlandsche eenheid tot stand ware gekomen, de katholieken in de vereenigde Nederlanden op den duur een doorslaggevenden kultureelen rol zouden nebben vervuld. Intusschen is de poging anders uitgevallen, deels doordat men in België met de uitwerking van de verfransching der Vlaamsche burgerij, die gedurende de twee decenniën van Fransche inlijving (1793-1814) stelselmatig door de Paiijsche machthebbers was toegepast, had af te rekenen : deels ook, omdat het een buitengewoon — 2 — moeilijke taak was, die zonder fouten of dwalingen, door den vorst begaan, schier niet was uit te voeren. Van die fouten en dwalingen hebben de Franschelaars en Franschen in België, in 1830, goed gebruik gemaakt. Heden, honderd jaar na die Belgische revolutie, ziet het jonge Vlaamsche geslacht duidelijk in, waar het Vlaamsche belang in 1830 lag en nog rondom 1930 moet liggen, nl. in den natuurlijken samengroei van Noord- en Zuid-Nederland, in de kultureele Nederlandsche eenheid, die door een politiek verband bekroond zou worden. Want na 1830 heeft Vlaanderen en het Vlaamsche volk stilaan leeren begrijpen, dat die zoogezegde zelfstandigheid van de eene en onverdeelbare Belgische Natie alleen betaald werd met de dienstbaarheid van Vlaanderen en zijn volk aan den verfranschenden invloed. Tegen die stelselmatige verdrukking is het Vlaamsche volk, hoezeer zijn nationaal bewustzijn door twee eeuwen economische en kultureele afsluiting ook ingedommeld was, in strijdbaar verzet gekomen, reeds onmiddellijk na 1830. Wat toen, als nu, den hechten grondslag voor de herleving van den Vlaamschen nationalen geest heeft gelegd, was het groeiend bewustzijn, dat een volk, zoolang het zijn taal niet verloren heeft, ten slotte het machtigste middel en wapen heeft behouden om zijn bestaan, zijn zelfstandigheid, te bevechten en te bevestigen. Sinds de 5e eeuw, van na de Frankische invallen dus, is de taalgrens in België, op zeer kleine verschuivingen na, dezelfde gebleven. Zelfs de Fransche overheersching van 1793 tot 1814 heeft die grens niet gewijzigd. Benoorden deze grens spreekt het volk Vlaamsch (Nederlandsch), bezuiden Waalsch of Fransch. Dat de verfransching de leidende standen in Vlaanderen gedeeltelijk heeft aangetast, valt niet te loochenen, maar ook dat is door de officieele Belgische geschiedschrijvers op tendentieuse wijze overdreven. In een Vlaamsche stad als Antwerpen, die als groote wereldhaven een bij uitstek cosmopoliiisch karakter draagt, is het percentage van de bevolking die het Fransch als omgangstaal bezigt in het gezin, niet hooger dan 7%. En men vergete niet, dat er te Antwerpen ook een sterke Waalsche inwijking van arbeiders bestaat. Op het land en in de kleine gemeenten is het aantal fransensprekenden natuurlijk nog veel geringer. Alleen Brussel, - 3 - moet houden, gesaboteerd. Een teekenend voorbeeld is wel wat er met de na den oorlog uitgevaardigde wet op het taalgebruik in bestuursaangelegenheden gebeurde. Deze wet beoogde de vervlaamsching van de bestuurslichamen in Vlaanderen. Maar toen het er op aankwam om voor de nietnaleving van de wet een sanctie te voorzien, weigerde de Kamer dat te doen, hierin geleid door de coalitie van Walen en Franskiljons (afvallige Vlamingen). Zoodat men op den huidigen dag in de meest gematigde Vlaamsche dagbladen als de staatskatholieke «Standaard», het liberale «Laatste Nieuws», of de socialistische «Volksgazet», schier dagelijks klachten over de onbeschaamde overtreding van de wet kan lezen. Wat er met de Universiteit te Gent gebeurde is eveneens beteekenisvol. De strijd voor de vernederlandsching van die universiteit is sinds jaren vóór den oorlog het zinnebeeld van den stujd voor de geestelijke herwording van het Vlaamsche volk geweest. Het was inderdaad al te schreeuwend onrechtvaardig, dat in den Belgischen eenheidsstaat twee rijksuniversiteiten bestonden, die beide als onderwijstaal het Fransch hadden. De meest eenvoudige eisch van distributieve rechtvaardigheid eischte, dat de Gentsche (midden in het Vlaamsche land gelegen!) het Nederlandsen als onderwijstaal zou hebben. Wel trachtte men dien rechtvaardigheidseisch af te wijzen onder het bespottelijk voorwendsel, dat het Nederlandsen geen kulturtaal zou zijn. Maar hierop antwoordden de Flaminganten uit die dagen met het zegevierend bewijs van de zuiver-Nederlandsche universiteiten in Noord-Nederland, die aan den hoogsten eisch van het universitaire onderwijs beantwoorden. En verder met het grondbeginsel van de 'moderne pedagogie, dat het onderwijs van laag tot hoog in de eigen moedertaal moet gegeven worden. De oorlog is dan uitgebroken op het oogenblik, toen die strijd om de vernederlandsching van de universiteit Gent een hoogtepunt had bereikt. En dan is de bezetting van België door Duitschland gekomen. Misschien zou de beweging, die men activisme genoemd heeft, niet ontstaan zijn, indien aan het front en onder de Belgische uitgewekenen, niet duidelijk gebleken was dat al wie over maatschappelijken en financieelen invloed beschikte nu maar voor goed met de Vlaamsche beweging wilde gedaan maken. Hoe dat ook zij, het is een feit, dat het activisme losgekomen is als reactie - 5 - op de aanvallen van tegenstanders van het Vlaamsche recht die niet ontwapenden, en op de weifelmoedige houding van de Belgische Regeering, die wel het bloedoffer van 80% Vlaamsche soldaten durfde te eischen, maar vergat dat offer te vergelden door strikte rechtvaardigheid tegenover het Vlaamsche volk te betrachten (1). Vele Vlamingen, en van de besten onder de intellectueele leiders, hebben de vernederlandsching van de Gentsche universiteit met behulp van den bezetter doorgevoerd. Zij heeft twee jaren bestaan en voor het eerst aan de Vlaamsche jeugd de waarheid leeren begrijpen van het universitaire onderwijs in de volkstaal, en van zijn verheffenden invloed. Die Hoogeschool is door de terugkeerende Belgische regeering weggevaagd. In Warschau kon de verpoolschte universiteit, onder de Duitsche bezetting ontstaan, haar onderwijs na den oorlog in eigen taal voortzetten. Dat bleek in België niet mogelijk. In Polen was dat een volksbelang dienen, in België heette het landverraad. Indien men het van Belgische zijde eerlijk met de rechten der Vlamingen meende, dan was nu wel het oogenblik geschikt om dat te bewijzen. Immers, waar de bezetter de gerechtigheid diende door aan de Vlamingen toe te laten hun eigen Nederlandsche universiteit op te richten, daar mocht men van de Belgische regeering toch wel verwachten dat ze deze universiteit in stand zou houden, al was het dan ook maar als vergelding voor het bloedoffer van 80% Vlamingen op het Yzerfront (2). Hoe jammerlijk echter bleef zij in gebreke! Niet zij alleen evenwel; ook sommige Vlaamsche leiders, die het historische uur lieten voorbijgaan en niet wisten te doen wat de sociaaldemocraten wel deden : te eischen datgene waarop zij aanspraak mochten maken. Pas drie jaar na den wapenstilstand werd er een wet aangenomen, waarbij aan het vraagstuk der vervlaamsching van de Gentsche hoogeschool een totaal onvoldoende oplossing werd gegeven. "(1) Op den Yzer (1914-1918)Jbestond het Belgische leger uit ongeveer 80 0/0 Vlaamsche soldaten, aangevoerd door nagenoeg 80 0/0 Vlaamschonkundige officieren. (2) Vgl. het behouden door de Belgische regeering van den door de Duitschers tijdens den oorlog aangelegden spoorweg over Visé en zekere belastingen door hen eveneens tijdens hun bezetting, hier ingevoerd. — 6 — Nadat herhaalde malen reeds wetsontwerpen van vernederlandsching bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers werden ingediend, die oorspronkelijk de integrale Vernederlandsching voorstelden in alle faculteiten en scholen, werd ten slotte in 1923 een totale verminking van de ontwerpen door den toenmaligen minister van Kunsten en Wetenschappen, Nolf, namens de regeering voorgesteld als de definitieve oplossing, want de minister verklaarde daarbij uitdrukkelijk, in een memorie van toelichting voor de Senaatsvergadering van 4 Juli 1923, dat deze oplossing de regeering ontsloeg van een belofte onmiddellijk na den oorlog plechtig door haar afgelegd :« de gelijkheid in rechte en in feite tusschen Vlamingen en Walen te verwezenlijken»." Dat ontwerp is wet geworden en het stelt de studenten voor de volgende keuze : ofwel 'n onderwijs voor de 2/3 Fransch en voor 1/3 Nederlandsen, ofwel omgekeerd. In elk geval dus tweetaligheid (1). Deze wet beteekende voor Vlaanderen verdere verdrukking. De Vlaamsche studenten van Gent gaven een klinkende afkeuring der wet door boycott, die ze met algemeenheid van stemmen in hun organisaties uitriepen, en die uitsluitend gericht is tegen de verdere bestendiging van een tweetalig onderwijs aan de Gentsche universiteit. Op dit oogenblik is er geen Vlaming, zelfs niet de meest gematigde, die de zoogenaamde Nolfwet geen misbaksel acht, van pedagogisch en politiek standpunt uit. Zelfs de katholieke staatsman, de alles behalve Vlaamschgezinde, eerder Vlaamschhatende Renkin ,moet het in 1927 bekennen. Zoo heeft de wetgeving van den Belgischen eenheidsstaat de Vlamingen niet gegeven wat sommigen er langen tijd toch nog van verwacht hadden : « de gelijkheid in rechte en in feite met de Walen ». En hoe kan het anders, als de Walen met een handvol Vlaamsche renegaten of verfranschte Brusselaars, de Vlamingen automatisch in de minderheid kunnen brengen? Ook in de meest volstrekte democratie is de helft plus één maar beslissend. In verband met de bovenaangehaalde universiteitskwestre betreffende staatsonderwijs, kunnen wij, katholieke Vlamingen, niet nalaten er met spijt in het hart op te wijzen, dat tot op dezen dag, onze katholieke Alma Mater ook (1) Zie : Voor mijn Volk in Nood, IIe deel, door Prof. D' F. DAELS. - 7 - «Mijn Vlaandren spreekt zijn eigen taal God gaf elk land de zijne. (G. Gezelle). Wat God ons gaf, dat kunnen de menschen ons niet terug nemen. In België heeft de staat het een eeuw lang beproefd. Toen het schier onmogelijk bleek, is men eindelijk tot compromissen bereid gevonden. Maar elke oplossing, die op dien weg gezocht wordt, is onbevredigend. De universiteitskwestie bewijst het; de bestuurswet eveneens. Geen eerbiediging van het Vlaamsche recht is denkbaar Zonder eerbiediging van de Vlaamsche eentaligheid. De kultureele autonomie kan alleen daarop gegrondvest zijn, en noodzakelijk zal zij de politieke zelfstandigheid meebrengen. Dat niet te willen inzien is de fout van sommige Vlamingen, die hardleersch genoeg zijn, om nog steeds te meenen, dat het Vlaamsche recht in het kader van den Belgischen eenheidsstaat kan worden verwezenlijkt. Een eeuw ervaring is blijkbaar niet voldoende geweest om het voor dezen duidelijk te maken dat de Walen en degenen die van de bestaande machtsverhoudingen profiteeren, hun voorrechten en prerogatieven nooit zullen opgeven. Wij kunnen niet toegeven, dat, gesteund op een bedriegelijke toepassing van het meerderheidsbeginsel in den onnatuurlijken Belgischen Staat, de Walen den Vlamingen zouden mogen voorschrijven hoe de geestelijke belangen van ons Vlaamsche volk het best gediend worden. Wij weigeren volstrekt onze taal en wat daaraan vastzit, de geestelijke zelfstandigheid van ons volk, — het hoogste goed wat we bezitten — over te leveren aan den willekeur van een vreemd volk, door karakter, aanleg en taal volkomen van ons gescheiden. Misschien is het voor een vreemdeling misleidend, dat deze antithese tusschen Walen en Vlamingen, nooit aanleiding heeft gegeven tot bloedige botsingen die de aandacht van de wereldopinie op zich hebben gevestigd. Maar dan leert ons de geschiedenis, dat er omstandigheden zijn waarin een volk ook zonder bloedige revolutie zich uit een staatsverband kan losrukken, indien het vastberaden, wilskrachtig, volhardend zijn doelwit nastreeft. Zoo was er een oneindig sterke affiniteit tusschen Noren en Zweden; er bestond tusschen hen oneindig minder aanleiding tot misverstand - ii - dan tusschen Vlamingen en Walen, en toch kwam scheiding. Bovendien, zoo de tusschen Vlamingen en Walen bestaande verhouding nog geen aanleiding gegeven heeft tot daden van geweld als boven bedoeld, dan moet de oorzaak daarvan hierin worden gezocht, dat deze wanverhouding geheel en Zeer sterk uitvalt ten voordeele van de Walen, en dat de verongelijkten, de verdrukten — de Vlamingen — eerder Zachtzinnig, ordelievend van natuur zijn, nog niet heelemaal zichzelf geworden na de vele tragische toestanden waarin de wisselvalligheid der historische gebeurtenissen hen heeft geplaatst. De Walen daarentegen zijn veel levendiger, beweeglijker van aard. Het socialisme b. v. heeft veel vlugger en dieper wortel geschoten in Wallonië dan in Vlaanderen, waar de katholieke wereldbeschouwing en geesteshouding veel inniger met het bestaan zijn verbonden. De Walen hebben wel eens verklaard, dat zij geen vier-en-twintig uren de toestanden zouden dulden welke de Vlamingen gedwongen zijn te ondergaan. En toen er ook maar een schijn van gevaar bestond, dat zij hun hegemonie zouden verliezen, slaakten hun officieele vertegenwoordigers dén revolutionnairen scheidingskreet, op opvallender, dreigender wijze dan de Vlamingen zulks tot dan toe hadden beproefd. Wij willen niet beweren, dat het Vlaamsche volk niet tot gewelddadigen opstand zou bereid en bekwaam zijn. Men vergete niet, dat zelfs de katholieke wijsbegeerte gewapend verzet tegen het onrecht in sommige gevallen als geoorloofd beschouwt. Reeds zijn er in den laatsten tijd teekenen geweest, die er op wijzen, dat het Vlaamsche volk voor dergelijk revolutionnair verzet niet zou terugdeinzen. De strijdmethode der jongste jaren heeft voornamelijk tot doel gehad het Vlaamsche karakter te vormen, de wankelmoedigheid te keer te gaan, het initiatief, de energie, het zelfvertrouwen, de Zelfwerkzaamheid, den zelfstandigheidsgeest, de volksfierheid der Vlamingen op te wekken. En het lijdt geen twijfel, dat, moest de ramp van een nieuwen oorlog over Europa komen, er in Vlaanderen een nieuw activisme zou ontstaan, veel machtiger en ingrijpender dan dat van 1914-1918. Met groote en dreigende woorden denken de machthebbers in België ons van den eisch van Vlaamsche zelfstandigheid af te brengen. Zien zij dan niet, de blinden, dat deze eisch heden door het heele strijdende jonge Vlaamsche — 12 — geslacht gesteld wordt? Spreekt het voor hen geen duidelijke taal wanneer de Vlaamsche nationalisten, als symbool van den strijd voor de Vlaamsche zelfstandigheid, erkennen den Vlaamschen rebel Dr. August Borms, dien men nu sedert 8 jaar ter celgevangenis te Leuven gekerkerd houdt? Naar ons oordeel heeft Dr. Borms vóór God en zijn katholiek geweten naar een hoogen zedelijken maatstaf gehandeld, toen hij de onaantastbare rechten van zijn volk stelde boven de vooze aanspraken van een verdrukkenden staat. Daarom doet Vlaanderen's huidige jeugd het ideaal, dat hij nastreefde, gestand, en heeft zij het, ten koste van groote offers, beleden. Herinneren wij hier aan de tragische oogenblikken die zij beleefde, wanneer in April 1924, een Waalsch student aan de Alma Mater op een Vlaamsen medestudent een moordpoging pleegde. Na dat voorval werd den Vlaamschen studenten door de academische overheid de vrijheid ontzegd, nog voor hun Vlaamschnationaal ideaal te betoogen. Een geweldige strijd werd dan gevoerd tusschen de academische overheid en de Vlaamsche studenten, waarbij de besten onder hen van de Universiteit werden doorgezonden (1). Het ideaal, dat hij nastreefde en wilde verwezenlijken, was het eenige dat zin gaf aan het bloedoffer van duizenden Vlaamsche jongens, die meenden voor Vlaanderen en zijn recht te vechten. Dat dit bloedoffer achteraf gebleken is een tragische vergissing geweest te zijn van Vlaamsche wilskracht en offervaardigheid, kan ons heden maar versterken in de overtuiging dat Vlaanderen van den Belgischen centraliseerenden staat niets te verwachten heeft en zijn redding maar ligt in zijn eigen strijdenden en opbouwenden arbeid. In hen, die dat misschien onbewust het eerst gevoeld hebben en er naar gehandeld, in de activisten, heeft de Belgische regeering de Vlaamsche zelfstandigheidsgedachte met kerker en doodstraf willen treffen. Daarop heeft gansch het strijdende Vlaanderen sinds lang geantwoord met den eisch van algeheele en onvoorwaardelijke amnestie. De Belgische regeering, bij monde van den Minister van Justitie, heeft zoo pas haar weigering herhaald om zelfs maar (1) Cfr.De Strijd der Vlaamsche Studenten aan de Katholieke Hoogeschool te Leuven, Mei 1924 - Maart 1925. Memorie van Verdediging door P. F. BEECKMAN. — 13 - maatregelen van genade toe te passen op de veroordeelde activisten. Wij zien in die handelwijze enkel en alleen een hardvochtige wraakoefening op politieke tegenstanders. Maar deze behandeling van de Vlaamsche idealisten door den staat België klagen wij voor de wereld aan als volkomen in strijd met de opvatting van het moderne rechtsgeweten en van de christelijke zedenleer. Uit een eeuw verdrukking en uit de jongste vervolgingen tegen de Vlaamsche-nationale gedachte heeft het jonge Vlaanderen reeds lang de gevolgtrekking gehaald. De Vlaamsche zelfstandigheid alléén kan ons volk redden. En zal het. Namens het Katholiek Vlaamsch Hoogstudentenverbond - Leuven : Het Bestuur 1926-27 : De Schrijver, De Voorzitter, F. Wildiers. L. Van Houteghem. Namens de Katholieke Vlaamsche Oud-Hoogstudentenbonden : Antwerpen: Brabant: Limburg : ~ E. Wildiers, adv. H. Borginon, adv. J. Lyssens, adv. G. Romsée, adv. Oost-Vlaanderen : E. Martens, dokter. C. De Wael. R. Ballet, dokter. Wést-Vlaanderen : J. Spincemaille, dokter. E. Thiers, advokaat. BIBLIOGR APHIE. Voor mijn Volk in Nood, II* deel, door Prof. I> F. daels. De Strijd der Vlaamsche Studenten aan de Katholieke Hoogeschool te Leuven, Mei 1924-Maart 1925. Memorie van Verdediging, door P. F. Beeckman. Katholiek Activistisch Verweerschrift, door Dr. jur. L, dosfel. The Language Question in Belgium, door Dr. A. van de perre (London, 1919). P. S. — Voornoemde boeken kunnen op aanvraag bezorgd worden door het Sekretariaat K. V. H. V., Thienschestraat 42, Leuven. - 14 -