GENEVE 1923 EN CECIL'S WEG NAAR INTERNATIONALEN VREDE EN ONTWAPENING (NADERE OPROEP OMTRENT HET VERDRAG TOT WEDERKEERIGEN BIJSTAND MET VERVOLG VAN HET GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT) N. V. BOEKHANDEL v/H w. P. VAN STOCKUM & ZOON 's-GRAVENHAGE 1924 NADERE OPROEP i). De ondergeteekenden zijn door de kennisneming van de debatten, in September 1923 over het ontwerp-verdrag tot wederkeerigen bijstand gevoerd door de Vergadering van den Volkenbond, slechts versterkt in hunne overtuiging: dat, om tot internationalen vrede en internationale bewapeningsbeperking te geraken of te naderen, onmisbaar is een algemeene, behoorlijk georganiseerde, wederkeerige bijstand der Staten tegen aanvalsoorlogen; en dat naar een aannemelijk algemeen verdrag tot wederkeerigen bijstand behoort gestreefd te worden door alle volken en met alle kracht. Zij geven de hoop niet op, dat nader overleg zal kunnen leiden tot een algemeen verdrag van economischen of militairen bijstand, van zoodanigen inhoud, dat het voor Nederland en landen van gelijke gezindheid niet alleen aanvaardbaar, doch zelfs begeerlijk is. Ter kenschetsing van den geest te Genève noemen zij het, blijkbaar met algemeene stemmen aanvaarde artikel 1, lid 1, luidende: De Hooge Verdragsluitende Partijen verklaren, dat de aanvalsoorlog eene internationale misdaad is, en aanvaarden de plechtige verbintenis, zich aan deze misdaad niet schuldig te maken. Zulk eene veroordeeling van nationale eigenrichting door middel van wapengeweld, hoewel hare waarde ontleenend aan de practische uitwerking, is naar hun inzien eene winst op het volkenrecht van vóór 1914, en een punt van uitgang hetwelk niet mag worden prijsgegeven. *) Zie den oproep van 18 Mei 1923 in „LORD ROBERT CECIL'S WEG NAAR INTERNATIONALEN VREDE EN ONTWAPENING", 's-Graverthage, Juli 1923. 4 Lettende op den loop der besprekingen te Genève, achten zij, als grondslag voor eene bereikbare internationale regeling, de volgende gedachten wellicht bruikbaar: a) Afzonderlijke verdragen van onderlingen bijstand tusschen bepaalde Staten of Statengroepen, staande los van het algemeene waarborgverdrag, in hunne totstandkoming en toepassing geheel overgelaten aan het oordeel der betrokken landen, en vergrooting van strijdmacht eer bevorderend dan belemmerend, zijn onvereenigbaar met de grondgedachte van een algemeen waarborgverdrag en voor de internationale verhoudingen zelfs gevaarlijk. b) Om daarentegen met die grondgedachte vereenigbaar en voor den internationalen vrede ongevaarlijk te zijn, moeten afzonderlijke verdragen van onderlingen bijstand, indien en zoolang zij door sommige volken voor hunne veiligheid onontbeerlijk worden geacht, althans aan deze drie eischen voldoen: lo. dat zij het karakter krijgen eener uitwerking van een vooraf of gelijktijdig aanvaard algemeen waarborgverdrag met de daaruit voortvloeiende beperking van bewapening; 2o. dat hunne totstandkoming en hunne toepassing staan onder onpartijdige internationale controle; 3o. dat zij rechtstreeks noch zijdelings leiden tot vermeerdering van bewapening. c) De beslissing over de vraag, wie een aanvalsoorlog heeft ondernomen, en de leiding van eenig economisch of militair optreden tegen den schuldigen Staat wordt afhankelijk gesteld van een, bestaand of nog te scheppen, gezaghebbend internationaal orgaan, hetwelk vrij is van politieke invloeden. d) Opdat de deelhebbende Staten weten, waartoe zij zich verbinden, omschrijft een algemeen verdrag de verplichtingen en rechten van Staten, welke, een gegeven oorlog als aanvalsoorlog erkennende, en derhalve tot ondersteuning van de wederpartij gehouden, nochtans aan een militair optreden in het gegeven geval wettiglijk niet deelnemen, en bevestigt zulk een verdrag het neutraliteitsrecht voor gevallen, waarin een gegeven oorlog niet ais aanvalsoorlog gestempeld wordt. Vertrouwende dat de hier weergegeven gedachten zullen kunnen medewerken om naar internationalen vrede en internationale bewapeningsbeperking door wederkeerigen bijstand der Staten een weg te banen, achten ondergeteekenden het een plicht van het Nederlandsche volk, zich er voor te beijveren, dat in September 15 laquelle il entrera en vigueur dans le continent dans lequel ils sont respectivement situés. Une copie certifiée conforme de chaque instrument de ratification sera immédiatement communiquée a tous les Etats signataires. A 1'égard des Hautes Parties contractantes qui ratifieront ultérieurement le présent traité, ii entrera en vigueur a la date du dépot de 1'instrument. Le Secrétaire général communiquera aussitöt une copie certifiée conforme de 1'instrument de ratification a tous les Etats signataires et adherents. Note. II y o lieu d'ajouter une clause de ratification concernant les Etats situés dans l'Amérique du Nord, l'Amérique du Sud, 1'Afrique et 1'Océanie. Art. 19. Le présent traité restera en vigueur pour la durée de quinze ans, a dater de sa première entrée en vigueur. Après ce terme, il sera prolongé automatiquement d'année en année pour les Etats-qui ne 1'auraient pas dénoncé. Het ontwerp is opgenomen in het rapport over de door de C. T. A. verrichte werkzaamheden. Het eerste deel hiervan is uitsluitend gewijd aan de kwestie van een verdrag tof wederkeerigen waarborg en bevat de verschillende, in den loop van het jaar ingediende ontwerpen ter uitwerking van Resolutie XIV der Volkenbondsvergadering van 1922, de technische adviezen uitgebracht door de C. P. C. over de Resoluties XIV en XV dezer Volkenbondsvergadering en over de ontwerpen van Lord Robert Cecil en den. Heer Réquin, den tekst der, tot Augustus 1923, ingekomen antwoorden van de Leden van den Volkenbond over het principe van Resolutie XIV *) (nl. Albanië, België, Bulgarije, Canada, China, Denemarken, Finland, Frankrijk, Griekenland, Guatemala, Hongarije, Italië, Letland, Luxemburg, Nederland2), Oostenrijk, Panama, Polen, Roemenië, Spanje, Tsjechoslowakije, Venezuela, Zweden en Zwitserland), benevens den tekst van het door de C. T. A. aangenomen ontwerpverdrag tot wederkeerigen bijstand met de door verschillende leden date du premier procés-verbal ci-dessus mentionné, dont une copie certifiée conforme sera immédiatement communiquée a tous les Etats signataires. A 1'égard des Hautes Parties contractantes qui ratifieront ultérieurement le présent traité, il entrera en vigueur a la date du dépöt de 1'instrument. Le Secrétaire général communiquera aussitöt une copie certifiée conforme du procés-verbal de dépöt a tous les Etats signataires et adherents. 1) „Lord Robert Cecil's weg", enz., p. n. s) L. c, p. 34 vlgg. 16 der C. T. A. daarover gemaakte opmerkingen, in het bijzonder over de kwestie van de erkenning van particuliere verdragen. De Raad van deft Volkenbond heeft tijdens zijn 26e zitting, welke van 31 Augustus tot 29 September 1923 te Genève heeft plaats gehad, in zijn bijeenkomst van den 4en September besloten het rapport der C. T. A. omtrent hare werkzaamheden door te zenden aan de Vierde Volkenbondsvergadering, sedert den vorigen dag eveneens te Genève bijeen. Men kan derhalve den door de C. T. A. vastgestelden tekst van het ontwerp-verdrag tot wederkeerigen bijstand beschouwen als de vervulling van de door de Volkenbondsvergadering van 1922 ift het Slot van Resolutie XIV aan de C. T. A. gegeven opdracht, een ontwerp-verdrag op te stellen i). Verder besloot de Raad, op voorstel der C. T. A., de leden der redactie-commissie der C. T. A. uit te noodigen, zich ter beschikking der Vierde Volkenbondsvergadering te stellen, voor zooverre zij niet reeds uit anderen hoofde daar aanwezig zouden zijn, en verder een Juristen-Commissie te benoemen, om den tekst van het door de C. T. A. vastgestelde ontwerp-verdrag uit juridisch oogpunt te onderzoeken. De Vierde Volkenbondsvergadering, die van 3 tot 29 September 1923 te Genève bijeen is geweest, heeft ook dit jaar weder de Derde Commissie (afgekort ais C. III) belast met de bestudeering van het vraagstuk der vermindering van bewapening, aan de hand van het door de C. T. A. uitgebrachte rapport. Van de besprekingen van C. III is verreweg het grootste gedeelte gewijd aan het eerste deel van het rapport der C. T. A. en speciaal aan het door de C. T. A. aangenomen ontwerp-verdrag tot wederkeerigen bijstand. De geschiedenis van het ontwerp is toegelicht door den Heer Lebrun (Frankrijk), in de eerste bijeenkomst van C. III. Bij de opening der algemeene beschouwingen over het ontwerp, in de tweede bijeenkomst van C. III, heeft Jonkheer van Nispen (Nederland) verklaard, slechts Zijn persoonlijke meening over bet ontwerp te zullen geven, aangezien zijn regeering hem geen instructies meer had kunnen verstrekken, daar het rapport der C. T. A. pas *) L. c, p. 15. 17 zoo kort geleden was verschenen. De afgevaardigden van Zweden en Roemenië iegden vervolgens een soortgelijke verklaring af. Reeds in haar derde bijeenkomst heeft C. III een aanvang gemaakt met de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp, daar deze behandeling uitteraard nog ruimschoots gelegenheid zou geven tot het maken van principieele opmerkingen, zoodat verdere algemeene beschouwingen overbodig werden geacht. Het ontwerp is in eerste lezing behandeld in de twaalf eerste bijeenkomsten van C. III; verscheidene amendementen zijn aangenomen, waarvan sommige onder voorbehoud van het oordeel der Juristen-Commissie. Deze heeft de in eerste lezing aangenomen redactie van het ontwerp tot grondslag harer besprekingen genomen en de bepalingen getoetst aan het Volkenbondverdrag en Resolutie XIV van de Volkenbondsvergadering van 1922 *). Aan het einde der twaalfde bijeenkomst heeft C. III een korte bespreking gewijd aan het door een sub-commissie der C. T. A. opgestelde commentaar over de definitie van het begrip „agression" (zie hieronder, p. 34). De Heer Benes (Tsjechostowakije) is vervolgens eenstemmig benoemd tot rapporteur van C. III voor de voltallige Vergadering. In haar vijftiende bijeenkomst heeft C. III, na eenige discussie, besloten dat de rapporteur besprekingen zou houden met de Juristen-Commissie over de door deze gemaakte Opmerkingen; voor zooverre deze van essentieelen aard waren, besloot C. III ze toe te voegen aan het slot van haar rapport aan de Volkenbondsvergadering, omdat tijdsgebrek haar belette, ze nog. te bestudeeren; de rapporteur werd gemachtigd de door de Juristen-Commissie voorgestelde wijzigingen van formeelen aard in den tekst in te voegen. In de vijftiende bijeenkomst van C. III hebben de afgevaardigden van Frankrijk, Italië, Roemenië en Servië een ontwerp-resolutie ingediend, voor te leggen aan de voltallige Vergadering. Deze is, met een kleine wijziging, voorgesteld door den Engelschen afgevaardigde, aan het stot der zeventiende bijeenkomst met 21 stemmen in de volgende redactie aangenomen: L'AssemMée, Ayant ptis connaissance dn projet de traité d'assistance mutuelle, préparé par la Commission temporaire mixte, et amen dé par la *) L. c, p. 14. 18 troisiètne Commission, a la suite d'un échange de vues en partie personnelles, Constatant, d'une part, que des divergences de vues se sont manifestées au sein de ladite Commission, d'autre part, qu'un grand nombre de gouvernements n'ont pas encore exprimé leur opinion sur la Résolution XIV de la troisième Assemblee, Décidè de prier le Conseil de bien vouloir soumettre le projet d'assistance mutuelle a 1'examen des gouvernements en leur demandant de faire connaitre leur avis sur ledit projet. Het door den Heer Benes opgestelde ontwerp-rapport wijdt ook zijn eerste deel uitsluitend aan de kwestie van het verdrag tot wederkeerigen bijstand; de bespreking ervan in de zestiende en zeventiende bijeenkomsten van C. III heeft geleid tot verschillende wijzigingen; het eerste deel bevat een historisch overzicht van de uitwerking, gegeven aan Resolutie XIV, een uiteenzetting van het door C. III aangenomen ontwerp-verdrag, den tekst ervan, verder het reeds boven vermelde commentaar omtrent „agression" van een sub-commissie der C. T. A. en ten slotte de door de Juristen-Commissie voorgestelde principieele wijzigingen, welke C. III wegens tijdgebrek niet meer had kunnen bestudeeren. Nadat het ontwerp in tweede lezing was behandeld in de zeventiende bijeenkomst van C. III, hebben, alvorens men tot de stemming over het ontwerp in zijn geheel overging, verschillende delegaties een verklaring algelegd ter motiveering hunner stemming over ontwerp-verdrag en Resolutie; de Italiaansche en Japansche delegaties spraken zich uit tegen het ontwerp, doch hadden geen bezwaar tegen de Resolutie; de Lithauensche delegatie verklaarde zich van stemming over het ontwerp te zullen onthouden, de Belgische verklaarde zich, persoonlijk, vóór het ontwerp, terwijl de door Jonkheer van Nispen namens de Nederlandsche delegatie afgelegde verklaring aldus luidt: Après les discussions dans cette Commission, j'aurai a peine besoin de dire que la délégation néerlandaise ne pourra pas émettre un vote en faveur du projet de traité. Elle est convaincue que le principe de désarmement, tel qu'il résulte de 1'esprit du Pacte ne pourra être réalisé par le projet de convention soumis au vote et pourra même aboutir a des conséquences contraires a ce principe. Het ontwerp-verdrag is daarna aangenomen met 15 stemmen: 5 gedelegeerden hebben tegengestemd, n.1. Hongarije, Italië, Japan, Nederland en Oostenrijk; van stemming hebben zich onthouden de delegaties van Denemarken, Lithauen, Noorwegen en Zwitser- 19 land, dit laatste wederom met het oog op zijn neutraliteitsverklaring, terwijl de Zweedsche delegatie door afwezigheid geen stem heeft kunnen uitbrengen. Het resultaat van de daarna in stemming gebrachte Resolutie is reeds hierboven medegedeeld. De tekst van het door C. III aangenomen ontwerp-verdrag tot wederkeerigen bijstand luidt aldus: Projet de traite d'assistance mutuelle. Préambule. Les Hautes Parties contractantes, désireuses d'établir les bases d'une organisation d'assistance mutuelle, afin de faciliter 1'application des articles 10 et 16 du Pacte de la Société des Nations et la réduction ou la limitation des armements nationaux, conformément a 1'article 8 dudit Pacte, „au minimum compatible avec Ia sécurité nationale et avec 1'exécution des obligations internationales imposée par une action commune", sont convenues des dispositions suivantes: Art. 1. Les Hautes Parties contractantes affirment que la guerre d'agression constitue un crime international et prennent ('engagement solennel de ne pas se rendre coupable de ce crime. Ne sera point considérée comme guerre d'agression, celle dirigée par un Etat partie a un différend et qui a accepté la recommandation unanime du Conseil, 1'arrêt de la Cour permanente de Justice internationale ou la sentence arbitrale, contre une Haute Partie contractante qui ne 1'a pas acceptée, pourvu, toutefois, que le premier Etat ne vise pas a porter atteinte a l'indépendance politique ou a 1'intégrité territoriale de la Haute Partie contractante. Art. 2. Les Hautes Parties contractantes s'engagent individuellement et collectivement a porter assistance, conformément aux stipulations du présent traité, a 1'une quelconque d'entre elles, au cas oü celle-ci serait victime d'une guerre d'agression, a condition qu'elle se soit conformée aux dispositions du présent traité, en ce qui concerne la réduction ou la limitation des armements. Art. 3. Dans le cas oü 1'une quelconque des Hautes Parties contractantes estimerait que les armements d'une autre Haute Partie contractante excèdent les limites fixées a cette Haute Partie contractante par application des dispositions du présent traité, ou redouterait un début d'hostilité a raison de la politique agressive ou des préparatifs d'un autre Etat, partie ou non au présent traité, elle pourra informer le Secrétaire général de la Société des Nations qu'elle est menacée d'agression; le Secrétaire général devra, en ce cas, convoquer immédiatement le Conseil. Si le Conseil est d'avis qu'il existe des motifs plausibles de redouter une agression, il pourra prendre toute mesure pour écarter cette menace et notamment, s'il 1'estime juste, celles indiquées aux litteras a), b), c), d), e), du deuxième paragraphe de 1'article 5. Seront considérées comme spécialement intéressées et devront donc 20 être invitées a se faire représenter au Conseil, aux termes des articles 4, 15 et 17 du Pacte, sans toutefois que le vote de leur représentant soit compté dans le calcul de 1'unanimité, les Hautes Parties contractantes dénoncées et celles qui se seront dites robjet de la menace d'agression. Art. 4. Dans le cas oü -une ou plusieurs des Hautes Parties contractantes se trouveraient engagées dans des hostilités, le Conseil de la Société des Nations devra déclarer, dans les quatre jours de la notification qui aura été adressée au Secrétaire général, quelles sont les Hautes Parties contractantes qui sont victimes d'une agression et si elles sont en droit de réclamer 1'assistance prévue dans Ie traité. Les Hautes Parties contractantes s'engagent a accepter la décision formulée par ie Conseil de la Société des Nations. Seront considérées comme spécialement intéressées et devront donc être invitées a se faire représenter au Conseil (aux termes des articles 4, 15 et 17 du Pacte), sans toutefois que le vote de leur représentant soit compté dans le calcul de 1'unanimité, les Hautes Parties contractantes engagées dans les hostilités; il en sera de même des Etats signataires de tout accord particulier appelé a jouer avec 1'un quelconque des belligérants, a moins que les Membres restant du Conseil n'en décident autrement. Art. 5. Les Hautes Parties contractantes s'engagent a se prêter mutuellement assistance dans le cas indiqué a 1'article 2 du traité, dans la forme arrêtée par le Conseil de la Société des Nations comme la plus efficace, et a prendre sans délai toutes mesures appropriées dans i'ordre d'urgence commandé par les circonstances. En particulier, le Conseil pourra: a) Décider d'appliquer immédiatement a 1'Etat agresseur les sanctions économiques prévues par 1'article 16 du Pacte, les Membres de la Société non signataires du présent traité n'étant toutefois liés par cette décision que dans le cas oü 1'Etat attaqué est fondé a se prévaloir des articles du Pacte. b) Désigner les Hautes Parties contractantes dont il requiert 1'assistance. La participation aux opérations militaires, navales ou aériennes ne sera pas, en. principe, demandée aux Hautes Parties contractantes situées dans un continent autre que celui dans lequel les opérations doivent avoir lieu; c) Déterminer les forces que chaque Etat assistant devra mettre a sa disposition; d) Prescrire toutes mesures pour assurer la priorité des Communications et transports relatifs aux opérations; e) Préparer un plan de coopération financière entre les Hautes Parties contractantes en vue de fournir a 1'Etat attaqué et aux Etats assistants les fonds nécessaires aux opérations; f) Désigner le commandement en chef et lui fixer Ie but et la nature de sa mission. 21 Ne pourront prendre part aux délibérations du Conseil prévues dans eet article, les représentants des Etats qui auront été reconnus agresseurs conformément aux dispositions de 1'article 4 du traité. Seront, par contre, considerées comme spécialement intéressées et devront en cette quaüté être invitées a se faire représenter, si elles ne le sont déja, en vue des delibérations visées aux litteras c), d), e), ƒ), les Hautes Parties contractantes dont 1'assistance aura été requjse par le Conseil, conformément a la littera b). Art. 6. En vue de donner une efficacité immédiate a 1'assistance générale prévue aux articles 2, 3 et 5, les Hautes Parties contractantes pourront conclure, soit a deux, soit a plusieurs, des accords complérnentaires au présent traité, dans le but exclusif d'assurer leur défense mutuelle et de faciliter 1'exécution des mesures prescrites a ce traité, en réglant a 1'avance 1'assistance qu'elles se prêteraient dans des éventualités d'agression déterminées. Ce* accords pourront, si les Hautes Parties contractantes intéressées le désirent, être négociés et conclus sous les auspices de la Société des Nations. Art. 7. Les accords complérnentaires prévus a Partiele 6 seront, avant tout enregistrement, examinés par le Conseil au point de vue de leur conformité avec les principes du présent traité et du Pacte. En particulier, le Conseil examinera si les cas d'agression prévus dans ces accords sont compris dans les termes de 1'article 2 et sont de nature a donner ouverture a 1'obligation d'assistance des autres Hautes Parties contractantes. Le Conseil pourra, le cas échéant, suggérer des changements au texte des accords qui lui sont soumis. Lorsqu'il auront été reconnus tels, ces accords devront être enregistrés, conformément a 1'article 18 du Pacte. Ils seront considérés comme complérnentaires au présent traité et ne limiteront en rien les obligations générales des Hautes Parties contractantes ni les sanctions prévues contre tout Etat agresseur, telles qu'elles résultent du présent traité. 11$ seront accessibles, avec Ie consentement des Etats signataires, a toute autre Haute Partie contractante. Art. 8, Les Etats signataires des accords complérnentaires peuvent s'engager dans ces accords a mettre immédiatement a exécution, dans les cas d'agression qui y sont prévus, le plan d'assistance arrêté. Ils devront, en ce cas, informer sans retard le Conseil de la Société des Nations des mesures qu'ils ont prises pour assurer 1'exécution de ces accords. Sous réserve du paragraphe précédent, les dispositions des articles 4 et 5 ci-dessus entreront également en vigueur a la fois dans les cas prévus dans les accords complérnentaires et dans les autres cas tombant sous 1'application de 1'article 2 et qui ne seraient pas envisagés dans les accords. Art. 9. Afin de faciliter 1'application du présent traité, toute Haute 23 rènseignements sur leurs armements que le Conseil pourrait solliciter. Art. 13. Les Hautes Parties contractantes conviennent que 1'état d'armements détërminé pour chacune d'entre elles, conformément au present traité, sera sujet a revision a 1'expiration de chaque délai de cinq ans, a dater de la première entrée en vigueur du présent traité. Art. 14. Le présent traité ne porte en rien atteinte aux droits et obligations qui résultent des dispositions, soit du Pacte de la Société des Nations, soit des traités de paix signés en 1919 et 1920 a Versailles, Neuilly, Saint-Germain et Trianon, ainsi que des dispositions des accords enregistrés a la Société des Nations et rendus publics par elle, a la date de 1'entrée en vigueur du présent traité, en ce qui concerne les puissances signataires ou bénéficiaires desdits traités ou accords. Art. 15. Les Hautes Parties contractantes déclarent reconnaitre dès a présent comme obligatoire de plein droit la juridiction de la Cour permanente de Justice internationale pour 1'interprétation du présent traité. Art. 16. Le présent traité restera oüvert a la signature de toüs les Etats Membres de la Société des Nations, ou mentionnés a 1'annexe du Pacte. Les Etats qui ne sont pas Membres pourront y adhérer avec !c consentement des deux tiers des Hautes Parties contractantes pour lesquelles le traité est cntré en vigueur. Art. 17. Tout Etat peut, avec 1'assentiment du Conseil de Ia Société, envoyer une adhésion conditionnelle ou partielle aux stipulations dudit traité, pourvu toutefois que cette adhésion ne soit acceptée que si 1'Etat intéressé a réduit ou est prêt a réduire ses forces, conformément aux dispositions du présent traité. Art. 18. Le présent traité sera ratifié et les instr urnen ts de ratification seront déposés le plus tót possible au Secrétariat général de la Société des Nations. II entrera en vigueur: Pour I'Europe, quand il aura été ratifié par cinq Etats, dont trois représentés d'une facon permanente au Conseil; Pour 1'Asie quand il aura été ratifié par deux Etats, dont un représenté d'une facon permanente au Conseil; Pour l'Amérique du Nord, quand il aura été- ratifié par les EtatsUnis d'Amérique; Pour l'Amérique Centrale et les Antilies, quand il aura été ratifié par un Etat des Antilies et deux de l'Amérique Centrale; Pour l'Amérique du Sud, quand il aura été ratifié par quatre Etats; Pour 1'Afrique et 1'Océanie, quand il aura été ratifié par deux Etats. A 1'égard des Hautes Parties contractantes qui ratifieront ultérieurement le traité, il entrera en vigueur a la date du dépöt de 1'instrument. Le Secrétariat général communiquera aussitöt une copie certifiée conforme des instruments de ratification regus. 24 II est entendu que les droits prévus aux articles 2, 3, 5, 6 et 8 de ce traité n'entrent en vigueur pour chaque Haute Partie contractante que lorsque le Conseil aura certifié que ladite Haute Partie contractante a réduit ses armements, conformément au présent traité, ou a pris les mesures nécessaires pour assurer 1'exécution de cette réduction dans un délai de deux ans a dater de 1'acceptation par ladite Haute Partie contractante d'un plan de réduction ou de limitation des armements. Art. 19. Le présent traité est conclu pour une durèe de quinze ans a dater de sa première entree en vigueur. Après ce délai, il sera prolongé automatiquement pour les Etats qui ne 1'auraient pas dénoncé. Toutefois, si un des Etats membres permanents du Conseil dénonce le présent traité, celui-ci ne pourra plus exister a partir du moment oü cette dénonciation prendre ef f et. La dénonciation sera faite au Secrétaire général de la Société des Nations, qui en fera notification sans retard a toutes les Puissances Hees par le présent traité. La dénonciation prendra effet douze mois après la date de la remise de la notification au Secrétaire général de la Société des Nations. Si des opérations exécutées par application de 1'article 5 du présent traité sont en cours d'exécution au moment de 1'expiration du délai de quinze ans prévu au paragraphe Ier du présent article ou au moment d'une dénonciation faite dans les conditions déterminées ci-dessus, le traité restera en vigueur pour toutes les Hautes Parties contractantes jusqu'a ce que 1 etat de paix soit complètement rétabli. In de negentiende voltallige bijeenkomst van de Vierde Volkenbondsvergadering, den 29en September 1923, heeft de rapporteur, du Heer Benes, een uiteenzetting gegeven over den aangenomen tekst. Vervolgens hebben de Heer Lebrun en Jonkheer Loudon (Nederland) hun oordeel over verschillende bepalingen van het ontwerp gegeven. De rede door Jonkheer Loudon uitgesproken, luidt aldus: Monsieur le Président, Mesdames, Messieurs, j'ai une tache ingrate a remplir, mais je ne veux pas m'y soustraire, malgré les scrupules que j'éprouve a refroidir une ardeur enthousiaste qui m'mspire un profond respect. Je suis plein d'admiration pour les efforts inlassables des auteurs du projet que vous avez devant vous et, en premier lieu, pour ceux du vaillant champion de la paix entre les peuples, lord robert cecil, que je regrette de voir retenu loin de nous ce matin par une indisposition. Je pourrais ne rien dire, attendu que Ie projet de résolution que nous sommes appelés a voter se borne a soumettre a l'étude de nos 25 gouvernements le projet de traité préparé par la troisième Commission et qui ne sera pas voté par 1'Assemblée. Je n'ai aucune objection a prèter ma voix a cette résolution qui n'établit rien encore et qui n'engage en aucune facon nos gouvernements; néanmoins, je manquerais de franchise, de cette franchise si nécessaire a nos débats et qu'aucun d'entre vous, j'en suis sfir, ne me reprochera, si je ne disais pas en quelques mots pourquoi j'estime que ce projet ne nous apporterait point la réduction des armements — cette réduction qui est le premier devoir des signataires du Pacte — et que, par quelques-unes de ses dispositions, il nous en éloignerait même. Je voudrais vous dire aussi pourquoi j'estime qu'il serait difficile a un gouvernement comme le mien de souscrire a ce projet a 1'heure actuelle et dans la forme sous laquelle il nous est présenté. Le projet cherche a établir les bases d'une organisation d'assistance mutuelle afin d'assurer la réduction des armements; il déclare a juste titre que toute guerre, entreprise avant que les moyens prescrits par le Pacte pour 1'éviter aient été épuisés, est un crime; pour atteindre le grand but de la réduction des arméments, il veut que les Etats s'engagent a porter assistance a 1'un quelconque d'entre eux qui, après avoir réduit ses armements, serait victime d'une agression. Quant a la question de savoir qui est 1'agresseur, de savoir, par conséquent, ce qu'est une agression, les signataires s'engagent a se soumettre sans exception a la décision du Conseil, lequel devra se prononcer dans Fespace de quatre jours. II est évident que, dans la grande majorité des cas, le Conseil, même s'il se trouvait réuni a ce moment — ce qui est toujours incertain — ne disposerait pas des éléments nécessaires pour trancher, en un espace de temps aussi réduit, une question des plus subtiles et des plus compliquées, comme le prouve déja le commentaire que nous a fait parvenir la Commission temporaire mixte sur Ia définition de la notion d'agression. Mais il y a plus. La décision, le verdict du Conseil liera absolument tous les Etats signataires. En d'autres termes, la question de 1'interprétation que tant de Puissances hésitent a donner a 1'artide 10 du Pacte — un de nos récents débats l'a encore prouvé — serait, par i'adoption du projet, tranchée en ce sens que les signataires ne seront plus libres de se prononcer sur 1'existence du casus foederis. Les Etats n'auront qu'a s'incliner et a entrer en guerre contre la Puissance déclarée être 1'agresseur. Le fin juriste qu'est notre ami M. ROUN le disait si bien 1'autre jour: „Dans ce projet de traité d'assistance mutuelle, on demande précisément aux Membres de la Société de renoncer a une partie de leur souveraineté en faveur du Conseil, de s'engager a accepter sa décision aussi bien dans la détermination des cas d'agression que dans la décision de Penvoi de forces militaires". 26 En adoptant ce projet, les signataires renonceraient donc au droit souverain qu'ils entendaient maintenir, comme le dit M. ROL1N, en se réservant Ie droit d'apprécier si 1'obligation d'assistance comporte une assistance militaire. Je me permets de rappeler, a ce propos (car on attaché, je crois, trop peu d'importance a nos résolutions), la résolution adoptée a 1'unanimité en 1921, aux termes de laquelle, en ce qui concerne le sens de 1'article 16, il appartient aux différents Etats Membres de la Société des Nations de déterminer s'il y a eu rupture du Pacte. D'ailleurs, en ce qui concerne plusieurs pays tel que le mien, oü la Constitution, récemment modifiée sur ce point, interdit formellement toute déclaration de guerre sans un vote du Parlement, je doute que le Parlement adopte un projet de traité qui lui enlèverait, pour 1'avenir, le droit constitutionnel de décider dans chaque cas si le gouvernement peut ou non déclarer la guerre. Le projet établit, en outre, a 1'article 3 joint a 1'article 5, que, même lorsqu'il n'y a qu'une menace d'agression — cas extrêmement diificile a déterminer — le Conseil pourra imposer 1'application des sanctions économiques prévues a 1'article 16 du Pacte, de même que les mesures qu'il jugera nécessaires pour assurer la priorité des transports de troupes relatifs aux opérations militaires. Je dis Jmposef' car les Etats signataires s'engagent d'avance a mettre a exécution toutes les recommandations du Conseil. II ne s'agit donc plus d'une recommandation, comme le prévoit Tarnde 16 du Pacte, m:iis d'une véritable décision contraire aux termes même du Pacte. Les objections que je viens de signaler disparaitraient peut-être si 1'on pouvait substituer au Conseil un organe inaccessible aux influences politiques. Mais ce jour me parait encore assez lointain. Ces objections seront moins sensibles aussi le jour oü la Société des Nations aura atteint 1'universalité que nous tous, je le sais, nous lui souhaitons. Les articles 6, 7 et 8 du projet ont trait a une garantie complémentaire: celle des „accords particuliers" entre deux ou plusieurs Etats, accords dont le but principal serait le „déclanchement automatique", c'est-a-dire au gré des Parties contractantes et sans intervention du Conseil, d'après un plan d'assistance militaire et financière prcétabli pour le cas oü 1'un des signataires de ces accords serait victime d'une agression. Ces accords, il est vrai, sont soumis a 1'examen préalable du Conseil. Mais il va de soi qu'il serait impossible de communiquer les plans militaires dans tous leurs détails. Ces accords seront, Ie cas échéant, mis a exécution sans aucune intervention du Conseil. Par contre, le Conseil dècidera, dans les quatre jours, non pas dans quelle mesure, mais si, oui ou non, tous les autres Etats, c'est-a-dire les signataires du traité de garantie général, se mettront en guerre. Ils seront donc contraints, sur une simple injonction du Conseil, 27 organe politique devenu tout puissant, de prêter leur assistance au groupe d'Etats a accord particulier qui aura peut-être déclanché la guerre. Je note, en passant, que, d'après 1'article 4 du projet, les Etats en cause, et notamment tous ceux formant un groupe a accord complémentaire, ne prendront plus part au vote. En pareil cas, il se peut que 1'unanimité du Conseil soit celle non pas des dix Membres, mais d'un ou deux Membres seulement. On se demande alors ce qui adviendrait si le Conseil, après le déclanchement automatique de la guerre, venait a se persuader dans lesdits quatre jours que 1'agresseur présumé était, au contraire, le victime. Nous savons tous que des accords d'assistance mutuelle entre certains Etats, M. Benes le constatait 1'autre jour sans ambages, existent a 1'heure qu'il est. Je constate ce fait sans vouloir le critiquer. Mais ce que je reproche au projet que nous avons sous les yeux, c'est d'ériger de pareils accords en dogme, c'est d'en faire la quintescence du traité, c'est de créer 1'illusion que, par ce moyen, 1'on réussira a diminuer les armements, illusion que, si je ne me trompe, bien peu d'états-majors partagent, comme le prouve 1'opinion des représentants espagnol, italien et japonais a la Commission permanente consultative. D'ailleurs, malgré certaines questions posées a la troisième Commission, nous ignorons encore si 1'article 2, c'est-a-dire 1'obligation d'un Etat de réduire préalablement ses armements, s'applique aux Etats signataires d'un accord particulier. II y a d'autres articles encore tel- 1'article 18, qui n'obligent pas a une réduction avant que les garanties entrent en vigueur. Et lorsque la délégation néerlandaise proposa un amendement établissant nettement, a propos du plan de réduction des armements de 1'article 11, que 1'exécution de ce plan serait la condition indispensable pour obtenir 1'assistance prévue, eet amendement fut repoussé. Dans ces conditions je me demande oü en est la réalisation du grand principe de la réduction des armements qui doit être le but du projet de traité d'assistance mutuelle ainsi que cela a encore été clairement dit au paragraphe 4 de la Résolution XIV de 1'année dernière ? Je n'entrerai pas davantage dans les détails du projet si amplement discutés a la troisième Commission. Comme 1'a dit 1'honorable rapporteur, les objections soulevées contre les traités spéciaux proviennent de la crainte de retrouver, sous ce nom, le système d'alliances qui a été si dangereux pour la vie de 1'Europe, système qui éveille la méfiance et peut créer une dangereuse tension politique. M. le rapporteur constate le caractère sérieux de cette objection et ajoute que, si certaines délégations ont renoncé a leur opposition, ce n'est que paree que ces accords défénsifs complérnentaires 28 seraient soumis a la surveillance constante de la part dü Conseil et de 1'opinion publique. je doute fort que cette surveillance puisse suffire. Et quant a la considéralion que ces traites particuliers existent déja, je ne puis reconnaïtre que ce soit la un argument valable pour les consacrer dans un nouveau pacte international visant le désarmement. Un pacte concernant ces accords n'amènera certainement pas, a mon. avis, le désarmement moral que tous nous reconnaissons comme 1'élément principal pour atteindre la paix du monde. II est fort regrettable que la troisième Commission, trop pressée en vue de Ia clóture de notre session, n'ait pas consacré au trés important avis des juristes, dont parle le rapporteur, 1'attention qu'il mérite. Cependant eet avis sera soumis a nos gouvernements. II est a cspérer que les vingt-sept gouvernements qui n'ont pas encore - exprimé leur opinion1), et parmi lesquels figure même la GrandeBretagne, ne tarderont pas a satisfaire aux voeux de 1'Assemblée. Le texte que nous avons sous les yeux constitue-t-il, comme le dit 1'honorable rapporteur, un pas en avant dans le chemin difficile de la réduction de armements? Je ne le crois pas encore, Messieurs; mais ce dont je suis persuadé, c'est que les efforts admirables des auteurs de ce texte, les discussions y relatives, le fait que, - grace a ces efforts, tous nos gouvernements sont obligés, vis-a-vis de 1'opinion publique, dont 1'attention est éveillée, de vouer au problème du désarmement une étude profonde et continue nous mène dans la boane voie. La tenacité apportée dans la réalisation de cette oeuvre méthodique constitue, comme 1'a fort bien dit M BENES, une force morale dans Ie sens du rapprochement des esprits, qui doit précéder toute oeuvre de désarmement. N'ayons pas la fièvre d'aboutir dès k présent, Messieurs: Rome n'a pas été batie en un jour; le grand problème du désarmement doit encore mürir. Que nos gouvernements, que notre opinion publique se rendent compte, dans 1'intervalle, que Ie Pacte offre des garanties juridiques qui ne pourraient être mieux assurées — je le dis en terminant — que si les grandes Puissances se mettaient d'accord pour les appliquer dans toutes leurs conséquences. Nadat nog enkele andere gedelegeerden het woord hadden gevoerd, heeft de Vergadering de door C. III voorgestelde Resolutie eenstemmig aangenomen. Ter uitvoering hiervan heeft de Vergadering aan den Raad verzocht, het ontwerp-verdrag ter beoordeeling toe te zenden aan de Leden van den Volkenbond. De *) NL over Resolutie XIV van de Volkeribondsvergadering van 1922: zie hierboven p. 15. 29 IVólkenbondsraad heeft den 29en September 1923 besloten aan dit vetïöek gevolg te geven; dientengevolge rijn fn October 1923 de Leden van den Volkenbond met het door C. III aangenomen ontwerp-verdrag tot wederkeerigen bijstand in kennis gesteld. Nadat de Volkenbondsraad in zijn 26e zitting een beslissing over het hem door de C. T. A. in overweging gegeven punt, het ontwerp ook aan niet-Leden van den Volkenbond toe te zenden, had aangehouden, heeft hij in zijn 27e zitting, die in de maand December 1923 te Parijs heeft plaats gehad, besloten, dat ook aan de niet-Leden het ontwerp zou worden toegezonden. m Préambule. Les Hautes Parties contractantes, désireuses d'établir les bases d'une organisation d'assistance mtrtuelle, afin de faciliter 1'application des articles 10 et 16 du Pacte de la Société des Nations et la réduction ou la limitation des armements nationaux, conformément a 1'article 8 dudit Pacte, „au minimum compatible avec Ia sécurité nationale et avec 1'exécution des obligations internationales imposée par une action commune", sont convenues des dispositions suivantes: Daar de door de C. T. A. vastgelegde tekst van de préambule (zie p. 10) slechts verwees naar art. 8 van het Volkenbondverdrag i), heeft de Heer Lebrun aan C. III voorgesteld, daarnaast een verwij- *) Art. 8 luidt: Les Membres de la Société reconnaissent que le maintien de Ia paix exige la réduction des armements nationaux au minimum compatible avec Ia sécurité nationale et avec 1'exécution des obligations internationales imposée par une action commune. Le Conseil, tenant compte de la siruation géographique et des conditions spéciaies de chaque Etat, prépare les plans de cette réduction, en vue dé 1'examen et de la décision des divers Gouvernements. Ces plans doivent faire I'objet d'un nouvel examen et, s'il y a lieu, Id'une revision tous tes dfx ans au moins. Après leur adoptton par les divers Gouvernements, Ia limite des armements ainsi fixée ne peut être dépassée sans le consentement du Conseil. Considérant que la fabrication privée des mntritions et du matériel de guerre soulève de graves objections, les Membres de la Société Chargent le Conseil d'aviser aux mesures propres a en éviter les facheux effets, en tenaut compte des besoins des Membres de Ia Société qui ne peuvent pas fabriquer les munitions et Ie matériel de guerre nécessaires a leur süreté. Les Membres de la Société s'engagent a écbanger, de la manière Ia plus franche et la plus compléte, tous renseignements relatifs è I'échette de leurs armements, a leurs programmes militaires, navals et aériens et a la con«Kon de celles de leurs industries susceptibtes d'être utilisées pour la guerre. Artikelsgewijze behandeling, j 30 zing naar art. 10 van het Volkenbondverdrag i) op te nemen, daar slechts in de vereeniging van deze beide artikelen een zuiver beeld werd gegeven van het karakter van het ontwerp-verdrag, dat immers bewapeningsvermindering (art. 8) en garantie (art. 10) aan elkander koppelt en beoogt een „prolongement du Pacte" te zijn, zooals de Heer Lebrun zeide. Het rapport-benes aan de Vergadering zegt omtrent de verhouding dezer twee begrippen: „II y a interdépendance entre Ia garantie et le désarmement"; verderop wordt gezegd dat de garantie van het ontwerp te beschouwen is als het noodzakelijke middel om tot het doel, rU. bewapeningsvermindering, te geraken. Zie echter hieronder op art. 2, p. 31, waaruit men kan afleiden, dat garantie en bewapeningsvermindering zich in het ontwerp juist omgekeerd verhouden. Op voorstel der Juristen-Commissie heeft C. III ook nog een verwijzing naar art. 16 van het Volkenbondverdrag opgenomen, aangezien dat artikel de in het Volkenbondverdrag genoemde garanties nauwkeurig aangeeft. Naast vermindering van bewapening is aan bewapeningsbeperking een plaats gegeven, naar aanleiding van de door den Braziliaanschen afgevaardigde gemaakte opmerking, dat de Zuid-Amerikaansche Staten nog steeds met hun bewapening zijn gebleven beneden het in art. 8 van het Volkenbondverdrag toegestane minimum en dat derhalve voor deze de kwestie van vermindering niet ter sprake kwam. Art. 1. Les Hautes Parties contractantes affirment que la guerre d'agression constitue un crime international et prennent 1'engagement solennel de ne pas se rendre coupable de ce crime. Ne sera point considérée comme guerre d'agression, celle dirigée par un Etat partie a un différend et qui a accepté la recommandation unanime du Conseil, 1'arrêt de la Cour permanente de Justice internationale ou la sentence arbitrale, contre une Haute Partie contractante qui ne 1'a pas acceptée, pourvu, toutefois, que le premier Etat ne vise pas a porter atteinte a 1'indépendance politique ou a 1'intégrité territoriale de la Haute Partie contractante. De C. T. A. heeft met groote meerderheid de in dit art. rieerge- !) Art. 10 luidt: Les Membres de la Société s'engagent a respecter et a maintenir contre toute agression extérieure 1'intégrité territoriale et 1'indépendance politique présente de tous les Membres de la Société. En cas d'agression, de menace ou de danger d'agression, le Conseil avise aux moyens d'assurer 1'exécution de cette obligation. 31 legde verklaring, opgenomen in den vorm van een verplichting, ingevoegd in het ontwerp harer sub-commissie. C. III heeft getoond de wenschelijkheid van een dergelijke verklaring eveneens voor te staan, daar zij het artikel heeft gehandhaafd hoewel de Poolsche afgevaardigde had voorgesteld, het, met een wijziging der préambule, weder te doen vervallen. De Juristen-Commissie heeft tegen de algemeene veroordeeling van eiken „aanvalsoorlog", in dit artikel neergelegd, bezwaren gemaakt, daar dit een tegenstrijdigheid met art 15 van het Volkenbondverdrag deed ontstaan, aangezien h. i. de daarin toegelaten oorlogen zeker wel eens onder het begrip „guerre d'agression" zouden kunnen vallen. Deze tegenstrijdigheid zou, volgens de Juristen-Commissie, vooral tot complicaties leiden, zoolang niet alle Leden van den Volkenbond tot het verdrag tot wederkeerigen bijstand zouden zijn toegetreden. Daar C. III den door de Juristen-Commissie voorgestelden tekst niet heeft aanvaard, is deze met de opmerkingen der Juristen-Commissie in het rapportBenes opgenomen. C. IH heeft aan het artikel een alinea toegevoegd, welke de Juristen-Commissie als tweede alternatief voor een gewijzigde redactie van art. 2 (zie hieronder op art. 2, p. 32) had voorgesteld. Dientengevolge worden slechts enkele der in het Volkenbondverdrag geoorloofde oorlogen van de algemeene veroordeeling van den „guerre d'agression" uitgezonderd. Hierdoor is de door de JuristenCommissie genoemde tegenstrijdigheid derhalve nog niet opgelost, daar ook deze redactie nog mogelijk maakt dat in het Volkenbondverdrag erkende oorlogen door dit verdrag worden gestempeld tot „guerres d'agression" met alle gevolgen van dien.'Zie voor de definitie van het begrip „agression" ook nog hieronder op art. 4, p. 34. Art. 2. Les Hautes Parties contractantes s'engagent individuellement et coliectivement a porter assistance, conformément aux stipulations du présent traité, a 1'une quelconque d'entre elles, au cas oü celle-ci serait victime d'une guerre d'agression, a condition qu'elle se soit conformée aux dispositions du présent traité, en ce qui concerne la réduction ou la limitation des armements. Dit artikel staat de verleening van garantie eerst toe, als aan de bewapeningsvermindering van het verdrag, nader geregeld in art 11 (zie hieronder, p. 45 vlgg.) is voldaan. Jonkheer Loudon maakte 32 bezwaren tegen deze bepaling, daar z.i. het op den voorgrond plaatsen van de verleening van bijstand en het op de tweede plaats stellen van de bewapeningsvermindering — een volgorde welke de préambule nog niet deed vermoeden (zie hierboven, p. 29) — als een onjuiste uitwerking van Resolutie XIV van de Volkenbondsvergadering van 1922 *) te beschouwen was. De Heer Lange (Noorwegen) heeft voorgesteld, de verleening van bijstand van nog andere voorwaarden afhankelijk te stellen, waardoor men de zekerheid zou hebben, dat de aangevallen Staat, door de voldoening aan die andere voorwaarden, zou getoond hebben een politiek van wijs beleid gevoerd te hebben en de verleening van bijstand te verdienen; deze voorwaarden waren: lo. de voldoening aan de registratieplicht van art. 18 van het Volkenbondverdrag; 2o. de onderteekening van de facultatieve clausule van het protocol van het Permanent Hof van Internationale justitie over verplichte rechtspraak; 3o. onderwerping van conflicten, weike tot een breuk zouden kunnen leiden, aan een der in art. 15 van het Volkenbondverdrag genoemde wijzen van beslechting. C. Hl heeft dit voorstel niet aanvaard; slechts werd een duidelijker redactie aangenomen, naar aanleiding van Engelsche en Fransche amendementen, waardoor ook weder de bewapeningsbeperking werd opgenomen, om, op dezelfde wijze ais bij de préambule, aan de door den Braziliaanschen gedelegeerde geuite bezwaren tegemoet te komen. Nadat verklaard was dat deze beperking evengoed op door de vredesverdragen ontwapende Staten als op die van Zuid-Amerika sloeg, heeft de Hongaarsche afgevaardigde zijn amendement op art. 2 ingetrokken, dat beoogde ook voor de door de vredesverdragen van 1919 en 1920 ontwapende Staten de te verleenen bijstand te regelen. De Juristen-Commissie heeft ten aanzien van dit artikel dezelfde bezwaren als bij art. 1 te berde gebracht tegen de uitdrukking „agression"; daarom heeft zij twee alternatieven voorgesteld om deze bezwaren op te heffen; het eerste voorstel beoogde den bijstand slechts te doen verleenen in geval van oorlogen die ook door het Volkenbondverdrag verboden waren; daar C. III dit niet heeft overgenomen, is het met de opmerkingen der Juristen-Commissie in het rapport-BENES opgenomen; zooals reeds bij art. 1 x) „Lord Robert Cecil's weg", enz., p. 14. 33 werd medegedeeld, is het tweede alternatief door C. III als een nieuwe alinea aan art. 1 toegevoegd (zie hierboven, p. 30/31). Bij art. 2 heeft C. III zich er slechts toe bepaald, uit het voorstel der juristen-Commissie over te nemen de vervanging van het woord „agression" door „guerre d'agression". Art. 3. Dans ie cas oü 1'une quelconque des Hautes Parties contractantes estimerait que les armements d'une autre Haute Partie contractante excèdent les limites fixées a cette Haute Partie contractante par application des dispositions du présent traité, ou redouterait un début d'hostilité a raison de la politique agressive ou des préparatifs d'un autre Etat, partie ou non au présent traité, elle pourra informer le Secrétaire général de la Société des Nations qu'elle est menacée d'agression; le Secrétaire général devra, en ce cas, convoquer immédiatement le Conseil. Si le Conseil est d'avis qu'il existe des motifs plausibles de redouter une agression, il pourra prendre toute mesure pour écarter cette menace et notamment, s'il 1'estime juste, celles indiquées aux litteras a)> 6), e), d), e), du deuxième paragraphe de 1'article 5. Seront considérées comme spécialement intéressées et devront donc être invitées a se faire représenter au Conseil, aux termes des articles 4, 15 et 17 du Pacte, sans toutefois que le vote de leur représentant soit compté dans le calcul de 1'unanimité, les Hautes Parties contractantes dénoncées et celles qui se seront dites 1'objet de Ia menace d'agression. Dit artikel geeft aan een Staat, die zich met een aanval bedreigd acht door de in het artikel omschreven omstandigheden, het recht zich te wenden tot den Raad van den Volkenbond, wiens bevoegdheden in de tweede alinea worden geregeld. De Heer Lange, van oordeel dat elke overschrijding van bewapening, hoe gering ook, een gevaarlijke kiem in zich draagt, heeft voorgesteld, in de tweede alinea duidelijker te doen uitkomen dat 's Raads bevoegdheid ook zou gelden voor het geval van overschrijding van de bewapening. Hoewel het voorstel naar de Juristen-Commissie is doorgezonden, doet de later aangenomen tekst van dit artikel zien, dat de redactie van den Heer Lange niet is aanvaard. Tegen de tweede alinea zijn door Jonkheer Loudon bezwaren te berde gebracht, daar deze bepaling de raadgevende bevoegdheid die aan den Raad in art. 16 van het Volkenbondverdrag wordt gegeven, omzet in een beslissende macht, waartegen de Nederlandsche afgevaardigde zich vooral moest verzetten zoolang de 34 Raad nog een lichaam was dat niet vrij was van politieke invloeden. De juristen-Commissie daarentegen heeft in deze uitbreiding van bevoegdheid in het algemeen geen bezwaar gezien, daar de kwestie van „menace d'agression" een materie is welke het Volkenbondverdrag geheel niet regelt; wel echter moest zij zich verzetten tegen de verwijzing naar art. 5, par. a van het ontwerp, waardoor aan den Raad het recht wordt toegekend, de economische blokkade van art. 16 van het Volkenbondverdrag te laten werken, reden waarom zij dan ook in deze par. een beperking heeft voorgesteld (zie hieronder op art. 5, p. 36/37). De derde alinea is aan art. 3 toegevoegd, op voorstel der Juristen-Commissie en regelt de stemming voor de beide gevallen van de eerste alinea van het artikel; aanleiding tot deze invoeging door de Juristen-Commissie was geweest een voorstel van den Heer Lange, om een art. 5bis in te voegen, waarin de stemming der art. 3, 4 en 5 gezamenlijk zou worden geregeld; uit technisch oogpunt echter achtte de Juristen-Commissie het verkieslijker, dat deze kwestie in elk der drie artikelen afzonderlijk geregeld zou worden. Art. 4. Dans Ie cas oü une ou plusieurs des Hautes Parties contractantes se trouveraient engagées dans des hostilités, le Conseil de la Société des Nations devra déclarer, dans les quatre jours de la notification qui aura été adressée au Secrétaire général, quelles sont les Hautes Parties contractantes qui sont victimes d'une agression et si elles sont en droit de réclamer 1'assistance. prévue dans le traité. Les Hautes Parties contractantes s'engagent a accepter la décision formulée par le Conseil de la Société des Nations. Seront considérées comme spécialement intéressées et devront donc être invitées a se faire représenter au Conseil (aux termes des articles 4, 15 et 17 du Pacte), sans toutefois que le vote de leur représentant soit compté dans le calcul de 1'unanimité, les Hautes Parties contractantes engagées dans les hostilités; il en sera de même des Etats signataires de tout accord particulier appelé a jouer avec 1'un quelconque des belligérants, a moins que les Membres restant du Conseil n'en décident autrement. De beslissing of de „casus foederis" van art. 2, tengevolge waarvan de garantie in werking treedt, aanwezig is, wordt door dit artikel gelegd in handen van den Raad van den Volkenbond. Daar reeds door enkele leden der C. P. C. er op gewezen was, dat het begrip „agression" zoo moeilijk te definieeren was, daar in den tegenwoordigen tijd „mobilisatie" en „grensschennis" niet meer als 35 afdoende criteria konden worden beschouwd, heeft de C. T. A. aan een sub-commissie opgedragen, een definitie van het begrip te geven. Deze, bijgestaan door enkele leden der C. P. C, heeft echter geen positief resultaat kunnen bereiken, doch zich ertoe moeten bepalen, enkele elementen op te geven, die voor de vaststelling van het begrip van overwegend belang zouden kunnen zijn. Zooals reeds hierboven werd vermeld (zie p. 17), heeft C. III een korte bespreking aan dit commentaar gewijd; zonder echter in een onderzoek ervan te treden, besloot C. III, de Volkenbondsvergadering in overweging te geven, het commentaar tegelijk met het ontwerp-verdrag aan de Leden van den Volkenbond te laten toezenden. De Juristen-Commissie heeft er op gewezen dat de termijn van 4 dagen, aan den Raad gegeven, haars inziens zoo kort was dat het nut dezer bepaling haar problematisch voorkwam; overigens ontbeerde een overschrijding dezer tijdsbepaling elke sanctie. Haar voorstel om door den Raad te laten beslissen wie de aangevallene is en niet de aanvaller — omdat aan den eersten hulp verleend moet worden, overeenkomstig art. 2 — is door C. III overgenomen. De debatten in C. III hebben duidelijk naar voren gebracht dat de beslissing van den Volkenbondsraad uit hoofde van dit artikel ook de Staten, onderteekenaars van de particuliere verdragen van art. 6, bindt; de desbetreffende zinsnede in de tweede alinea is alleen geschrapt uit overweging dat een dergelijke bepaling in de artikelen over de particuliere verdragen thuisbehoorde (zie hieronder op art. 7, p. 41 vlgg). Lord Robert Cecil heeft, in antwoord op een desbetreffende vraag van Jonkheer Loudon, verklaard dat eenstemmigheid voor 's Raads beslissing een vereischte was. Een opmerking van den Japanschen afgevaardigde dat het ontzeggen van stemrecht aan bepaalde Staten in strijd zou zijn met .het Volkenbondverdrag is door Lord Robert Cecil weerlegd met een verwijzing naar art. 15 van het Volkenbondverdrag. C. III heeft voor de derde alinea een eenigszins gewijzigde redactie aanvaard; deze was voorgesteld door de Juristen-Commissie, wederom naar aanleiding van het voorstel van den Heer Lange, ingediend bij de bespreking van deze alinea van art. 4, om een art. 5bis in te voegen (zie hierboven, p. 34). Over de uitdrukking „Membres restants" heeft de Juristen- 36 Commissie opgemerkt, dat er een moeilijke situatie kon ontstaan indien er weinig of geen Membres restants meer over waren; terwijl Jonkheer Loudon gevaar duchtte van den in het eerste geval aan die enkele Leden gegeven buitengewonen invloed; deze toestand werd vooral verwacht wanneer een Staat de hulp der mede-onderteekenaars van een particulier verdrag heeft ingeroepen en de Raad later beslist dat deze Staat niet aangevallene, doch aanvaller is geweest, zoodat de algemeene bijstand tegen hem moet gaan werken. De laatste zinsnede van art. 4 zal dan b.v. juist ook toepassing vinden indien in zoo'n geval van den aanvang af enkele onderteekenaars van het particuliere verdrag hun hulp aan den Staat in kwestie mochten hebben geweigerd; ondanks tegenkanting van Japansche zijde is deze bepaling gehandhaafd. Art. 5. Les Hautes Parties contractantes s'engagent a se prêter mutuellement assistance dans le cas indiqué a 1'article 2 du traité, dans la forme arrêtée par le Conseil de la Société des Nations comme la plus efficace, et a prendre sans délai toutes mesures appropriées dans l'ordre d'urgence commandé par les circonstances. En particulier, le Conseil pourra: d) Décider d'appliquer immédiatement a 1'Etat agresseur les sanctions économiques prévues par 1'article 16 du Pacte, les Membres de la Société non signataires du présent traité n'étant toutefois liés par cette décision que dans le cas oü 1'Etat attaqué est fondé a se prévaloir des articles du Pacte; 6) Désigner les Hautes Parties contractantes dont il requiert 1'assistance. La participation aux opérations militaires, navales ou aériennes ne sera pas, en principe, demandée aux Hautes Parties contractantes situées dans un continent autre que celui dans lequel les opérations doivent avoir lieu; c) Déterminer les forces que chaque Etat assistant devra mettre a sa disposifion; d) Prescrire toutes mesures pour assurer la priorité des Communications et transports relatifs aux opérations; e) Préparer un plan de coopératton financière entre les Hautes Parties contractantes en vue de fournir a 1'Etat attaqué et aux Etats assistants les fonds nécessaires aux opérations; ƒ) Désigner le commandement en chef et lui fixer le but et la nature de sa mission. Ne pourront prendre part aux délibérations du Conseil prévues dans eet article, les représentants des Etats qui auront été reconnus agresseurs conformément aux dispositions de 1'article 4 du traité. Seront, par contre, considérées comme spécialement intéressées et devront en cette qualité être invitées a se faire représenter, si elles 37 ne le sont déja, en vue des delibérations visées aux litteras e), d), t), f), les Hautes Parties contractantes dont 1'assistance aura été " requise par le Conseil, conformément a ia littera b). Dit art. geeft een nadere uitwerking van de wijze waarop de bijstand verleend zal worden en van de maatregelen welke de Raad van 'den Volkenbond daartoe zal nemen. Jonkheer Loudon heeft ook hier bezwaren gemaakt tegen de in par. a aan den Raad gegeven beslissende macht, als in strijd met art. 16 van het Volkenbondverdrag (zie hierboven op art. 3, p. 33). De Juristen-Commissie heeft zich tegen deze machtsuitbreiding niet verzet, indien slechts uitdrukkelijk werd vastgelegd dat de rechten van de Leden van den Volkenbond, niet toegetreden tot het verdrag, onverlet bleven: de daartoe door de Juristen-Commissie voorgestelde invoeging in par. a heeft C. III aangenomen. De Juristen-Commissie heeft bij deze gelegenheid nog eens uiteengezet dat zij een versterking van de bepalingen van het Volkenbondverdrag, zooals uitbreiding van de bevoegdheid van den Raad, als noodzakelijk moest erkennen voor de vaststelling van een verdrag als dit en dat daartegen slechts, uit juridisch oogpunt, bezwaar bestond, zoolang niet duidelijk de rechten van de Leden van den Bond, nog niet toegetreden tot het ontwerp-verdrag, waren vastgesteld. Ook hier heeft de Juristen-Commissie in een nieuwe alinea de stemming geregeld (zie hierboven op art. 3 en 4, p. 34 en 35). De nieuw ingevoegde par. b vervangt art. 11 van het ontwerp der C. T. A., daar dit artikel, bepalende dat het verzoek tot deelname aan den bijstand in principe beperkt zal worden tot Staten, gelegen in het werelddeel waar de krijgsprestaties verricht zullen worden, beter in art. 5 kon worden opgenomen. Art. 6. En vue de donner une efficacité immédiate a 1'assistance générale prévue aux articles 2, 3 et 5, les Hautes Parties contractantes pourront concture, soit a deux, soit a plusieurs, des accords complérnentaires au présent traité, dans le but exclusif d'assurer leur défense mutuelle et de faciliter 1'exécution des mesures prescrites a ce traité, en réglant a 1'avance 1'assistance qu'elles se prêteraient dans des éventualités d'agression déterminées. Ces accords pourront, si les Hautes Parties contractantes intéressées le désirent, être négociés et concius sous les auspices de ia Société des Nations. Dit artikel, dat de sluiting van particuliere verdragen sanc- 38 tionneert, behoort wel tot de meest essentieele van het ontwerp. Zooals bekend is, heeft vanaf den aanvang van de besprekingen over het plan van Lord Robert Cecil, de groote strijdvraag hierover geloopen, of het te ontwerpen algemeene verdrag ook de particuliere verdragen, slechts tusschen enkele Staten gesloten, al of niet moest sanctionneeren. In de Volkenbondsvergadering van 1922 stonden in dit opzicht in C. III de Engelsche en Fransche afgevaardigden tegenover elkander; terwijl de laatste de wenschelijheid der bijzondere verdragen bepleitte, verdedigde Lord Robert Cecil het principe van een algemeen verdrag; in Resolutie XIV wist men echter een formule te bereiken, die de beide standpunten poogde te vereenigen door de volgende bepalingen: „Cette réduction (des armements) peut s'opérer soit sous la forme qui serait Ia plus sóuhaitable, d'un traité général, soit sous la forme de traités particuliers, mais destinés a s'élargir et demeurant accessibles a tous les pays.... Dans le second cas, Ia réduction devra être proportionnée aux sécurités que Ie traité de garantie apportera". Naar aanleiding van het technisch onderzoek door de C. P. C. van Resoluties XIV en XV der Volkenbondsvergadering van 1922, hebben eenige delegaties der C. P. C. afzonderlijke beschouwingen gewijd aan de verhouding tusschen algemeen verdrag en particuliere verdragen. Zooals reeds hierboven werd vermeld (zie p. 15/16), hebben ook verschillende delegaties in de C. T. A. hun oordeel over het sanctionneeren van particuliere verdragen uitgesproken, terwijl ten slotte in C. III, bij de bespreking der art. 6—8, nogmaals door vóór- en tegenstanders de verschillende argumenten naar voren zijn gebracht. Onder de voorstanders kan men vooral rekenen de vertegenwoordigers van België (vooral in C. P. C), Brazilië (in C. P. C), Frankrijk (in C. P. C. en C. Hl) en Tsjechoslowakije ( in C. III). De arbeidersafgevaardigde in de C. T. A., de Heer Jouhaux, was van meening, dat, indien voldoende waarborgen voor het karakter der particuliere verdragen werden gegeven, men ze beter in het verdrag opnemen en sanctionneeren kon, daar ze anders toch, en dan zonder eenigen waarborg, zouden blijven bestaan; dit standpunt werd in C. III grootendeels gedeeld door Lord Robert Cecil en den Heer Lange, terwijl de Spaansche delegatie in de C. T. A. ook tot deze groep gerekend zou kunnen worden. Bepaaldelijk als tegenstanders kunnen de Italiaansche (in C. P. C, C. T. A. en C, III), de Japansche (in C. P. C. en C. III), 39 de Zweedsche (in C. P. C.) en de Nederlandsche (in C. III) delegaties beschouwd worden. Een vergelijking van de ontwerpen-CECiL en -Réquin doet zien dat in dit opzicht de beide plannen lijnrecht tegenover elkander stonden; terwijl in het ontwerp-CECiL slechts plaats werd verleend aan supplementaire verdragen, ter uitwerking van den te verleenen bijstand1), stelde het ontwerp-R&QUm de te sluiten defensieve particuliere verdragen volkomen op één lijn met het algemeene verdrag 2). Het ontwerp der C. T. A. nu beschouwt de particuliere verdragen ook als supplementair aan het algemeene verdrag, doch de eraan gegeven plaats is toch belangrijk grooter dan in het ontwerp-CECiL het geval was. De redenen door de voorstanders der particuliere verdragen aangevoerd zijn vooral de volgende: een algemeen verdrag vermag niet een van te voren nauwkeurig omlijnd plan van bijstand te ontwerpen, hetgeen toch voor een snelle hulpverleening noodzakelijk mag worden geacht; een particulier verdrag kan, daar het slechts tusschen enkele landen wordt gesloten, wel met alle omstandigheden rekening houden en een dergelijk plan opstellen. De voorstanders verwachtten verder van dit te voren omlijnde plan, waardoor de onderteekenaars op elkanders hulp zouden kunnen rekenen, ook een vermindering van bewapening door deze Staten. Hiertegen werd evenwel van den anderen kant aangevoerd, dat van de sluiting der bijzondere verdragen, door de dientengevolge ontstaande groepvorming, juist het tegendeel te verwachten was en dat, al mochten de onderteekenaars van het particuliere verdrag, door het onderlinge vertrouwen, overgaan tot vermindering van bewapening, de buiten het verdrag staande Staten integendeel tot vermeerdering van bewapening zouden besluiten. Hierbij zij opgemerkt, dat de voorstanders, in C. III, het onderscheid tusschen verdragen van non-agressie, waarin de onderteekenaars beioven, zich van aanval jegens elkander te onthouden, en de in art. 6 bedoelde verdragen om elkander te verdedigen tegen een aanval van buitenaf, niet altijd scherp hebben volgehouden, met het gevolg, dat uit de voordeden, voortvloeiend uit de eerste, soms argumenten zijn gebezigd ter verdediging van de tweede categorie. *) L. c, p. 19, art. 5 en p. 23. 2) L. c, p. 31 en hierboven, p. 7, art. 2. 41 verdragen duidelijk vast te leggen, beeft C. III, op voorstel van den Heer Lebrun, den aanvang van het art. gehandhaafd, hoewel de Juristen-Commissie geadviseerd had, dezen als overbodig te schrappen. Het rapport-BENES vermeldt in het kort de verschillende opinie's omtrent art. 6 in C. III kenbaar gemaakt. Reeds in art. 6 vindt men als voorwaarden gesteld dat de particuliere verdragen louter defensief moeten zijn en dat de gevallen van agressie waarin zij zullen werken, moeten zijn opgesomd. De verdere voorwaarden zijn gesteld in art. 7, zoodat ook vooral bij de discussie over dit artikel de door de verschillende delegaties geëischte waarborgen zijn medegedeeld. Art. 7. Les accords complérnentaires prévus a 1'article 6 seront, avant tout enregistrement, examinés par le Conseil au point de vue de leur conformité avec les principes du présent traité et du Pacte. En particulier, Ie Conseil examinera si les cas d'agression prévus dans ces accords sont compris dans les termes de 1'article 2 et sont de nature a donner ouverture a I'obligation d'assistance des autres Hautes Parties contractantes. Le Conseil pourra, le cas écliéant, suggérer des changements au texte des accords qui lui sont soumis. Lorsqu'il auront été reconnus tels, ces accords devront être enregistrés conformément a 1'article 18 du Pacte. ils seront considérés comme complérnentaires au présent traité et ne limiteront en rien les obligations générales des Hautes Parties contractantes ni tes sanctions prévues contre tout Etat agresseur, telles qu'elles résultent du présent traité. Ils seront accessibles, avec le consentement des Etats signataires, a toute autre Haute Partie contractante. Zooals reeds boven werd vermeld, heeft de Heer Jouhaux ia de C. T. A. uiteengezet en goeddeels in C. III herhaald, dat hij zich tegen de sanctionnccring van particuliere verdragen niet meer verzette indien zij aan voldoende waarborgen voldeden, en dat zulks door de bepalingen van art. 6 en 7 bijna geheel het geval was, n.L: lo. defensief karakter (art. 6); 2o. overeenstemming met de bepalingen van het Volkenbondverdrag en het algemeene verdrag (art. 7, al. 1); 3o. onderzoek door den Raad van den Volkenbond op het punt of bijstandverleening gerechtvaardigd was (art. 7, al. 2); 4o. voldoening aan de registratie van art. 18 Volkenbondverdrag (art. 7, al. 3); 5o. suprematie van het algemeene verdrag (art. 7, al. 3); 6o. de beperking van de automatische werking van art. 8 voor de gevallen van agressie, opgesomd volgens 42 art. 6, al. 1 (art. 8). Slechts aan den eisch van Resolutie XIV der Volkenbondsvergadering van 1922, eveneens gesteld door de arbeidersgroep, door hem vertegenwoordigd in de C. T. A., voldeed de laatste alinea van art. 77 geenszins (zie nader hieronder, p. 43). De Italiaansche afgevaardigde zette uiteen, in herhaling van hetgeen door hem in de C. T. A. was te berde gebracht, dat z.i. een particulier verdrag moest voldoen aan de volgende eischen: lo. defensief; 2o. open voor alle Staten; 3o. onder de voortdurende controle van den Volkenbondsraad; 4o. onderworpen aan revisie. In antwoord hierop wees de Heer Lebrun er op, dat aan den eersten eisch reeds geheel was voldaan door art. 6; dat, wat betreft den tweeden en derden, de bepalingen omtrent adhesie (art. 7, slot) en automatische werking (art. 8) noodzakelijk waren, om het particuliere verdrag effectief te doen zijn; en dat de in art. 17 (zie hieronder op art. 13, p. 48) geëischte revisie van de plannen van bewapeningsvermindering zeker ook revisie der particuliere verdragen met zich zou brengen. In verband met zijn eischen diende de Italiaansche afgevaardigde, zooals vermeld, op art. 6 een amendement in, dat reeds de ontwerp-particuliere verdragen zouden worden onderworpen aan het oordeel van den Raad (zie hierboven op art. 6, p. 40). Bij art. 7 stelde hij voor dat het onderzoek der verdragen (ontwerp-verdragen was nu ook hier vervallen door intrekking van het amendement op art. 6; zie nogmaals hierboven, p. 40) zich niet alleen zou uitstrekken tot de verhouding tot Volkenbondverdrag en algemeen verdrag, doch ook tot de vraag oi het bepalingen bevatte die tot vergrooting van onderling wantrouwen en onzekerheid zouden kunnen leiden, waardoor ze tegen den geest van het algemeene verdrag in zouden gaan en, ten slotte, dat de particuliere verdragen aan revisie onderworpen zouden zijn. Een geheel tegenovergestelde strekking had een Fransch amendement, dat de eischen van art 7, volgens den Heer Lebrun min of meer vaag en gedeeltelijk overbodig, wilde beperken tot het punt van onderzoek of de casus foederis van het bijzondere verdrag pasten in het kader van het algemeene verdrag; van Engelsche zijde was eveneens dit laatste punt van onderzoek in een amendement als eisch gesteld, evenwel met behoud van het reeds door de C. T. A. geëischte. Sterke tegenkanting vond het tweede punt van Italië's voorstel; slechts het slot over de revisie werd door C. III aanvaard, terwijl 46 Elles prennent, en outre, l'engagement de coopérer a 1'établissement de tout plan général de réduction des armements que le Conseil de la Société, tenant compte des informations qui lui sont ainsi fournies par les Hautes Parties contractantes, pourra proposer, en exécution des termes de 1'article 8 du Pacte. Ce plan sera soumis a 1'examen et a la décision des gouvernements et, une fois approuvé par eux, formera la base de la réduction envisagée dans 1'article 2 du traité. Les Hautes Parties contractantes s'engagent a effectuer cette réduction dans un délai de deux ans, a dater de 1'approbation du plan en question. Les Hautes Parties contractantes s'engagent, conformément aux stipulations du quatrième paragraphe de 1'article 8 du Pacte de la Société des Nations, a ne plus augmenter les armements ainsi réduits sans le consentement du Conseil. Dit artikel (in ontwerp C. T. A. art. 9) bepaalt de wijze waarop liet plan van bewapeningsvermindering, in art. 2 als voorwaarde gesteld voor het genieten van bijstand, tot stand moet worden gebracht. Door den Deenschen afgevaardigde is er op aangedrongen, dat de C. T. A. spoedig een plan tot bewapeningsvermindering zou opstellen, om dat als aanhangsel aan het ontwerp toe te voegen. De Heer Lebrun zette, in antwoord hierop, uiteen dat juist de onuitvoerbaarheid van het ontwerpen van zulk een algemeen plan een der redenen was geweest waarom men de erkenning van de particuliere verdragen, die wel de vaststelling van een dergelijk plan mogelijk maakten (zie hierboven, p. 39), als een noodzakelijke aanvulling van een algemeen verdrag had beschouwd. Jonkheer Loudon heeft bij dit artikel op de wijziging van de behandeling van de kwestie der bewapeningsvermindering in de verschillende ontwerp-verdragen gewezen; immers het ontwerpCecil voorzag in een aanhangsel de voor de verschillende landen ingevolge het verdrag vereischte bewapeningsvermindering; het artikel van dit ontwerp evenwel liet deze schaal eerst na vele phases, die tezamen veel tijd zouden kosten, tot stand komen. Zoowel de Heer Jouhaux als de Heer Lebrün hebben er de aandacht op gevestigd hoe de C. T. A. in dit artikel een uitwerking van art. 8 van het Volkenbondverdrag beoogde (vgl. tekst préambule, die spreekt van „faciliter"); de Heer Jouhaux achtte de uitwerking vooral hierin gelegen, dat de moreele verplichting van art. 8 thans in den gestelden termijn van 2 jaren een sanctie 51 Bij de bespreking van het ontwerp-rapport-benes, en de daarin aan deze kwestie gewijde regels, is door den Heer Lange voorgesteld, een alinea in te voegen, daar het in het rapport gegeven overzicht z.i. niet geheel overeenkwam met de over het artikel gevoerde beraadslagingen; deze alinea zou moeten verklaren dat de thans aangenomen redactie ook toetreding tot de vermindering van bewapening mogelijk maakte, zonder eenige verplichting inzake materieelen bijstand. De Heer Lebrun, van oordeel dat alleen Staten, die eenige garantieplicht op zich namen, tot het verdrag zouden mogen toetreden, heeft zich tegen deze invoeging verzet. Hierdoor zou een tegenstrijdigheid ontstaan tusschen hetgeen de meerderheid van C. III bij de eerste lezing beslist had, door de redactie-CECiL aan te nemen — hetgeen de Heer Lange ook in het rapport had willen vermelden — en de door den Heer Lerbun gehuldigde opvatting. Teneinde definitief vast te stellen, wat C. III onder de aangenomen bepaling verstond, is gestemd over de vraag of C. III de aangenomen redactie interpreteerde als een bepaling, die onder partieele toetreding ook rekent zuiver moreele adhesie, zonder eenige verplichting om deel te nemen aan den materieelen bijstand. Met 18 tegen 14 stemmen heeft C. III uitgemaakt, dat eenige deelneming aan materieelen bijstand in ieder geval noodzakelijk was. Enkele delegaties hebben er in C. III reeds op gewezen, dat thans een tegenstrijdigheid bestond tusschen den tekst van het artikel en de daarvan gegeven interpretatie. Doch zoowel de desbetreffende passage in het rapport-benes als de uiteenzetting dienaangaande van den rapporteur in de voltallige zitting van de Vierde Volkenbondsvergadering doen zien, dat in dezen de interpretatie boven den duidelijken tekst prevaleert, en dat aan de partieele toetreding de eisch is gesteld van eenige deelname aan materieele garantie. Ook bracht C. III geen verandering in den tekst, naar aanleiding van de opmerking van de JuristenCommissie, dat deze tekst niet duidelijk bepaalde dat deze adhesie slechts afhankelijk was van goedkeuring door den Raad van den Volkenbond en niet van die van twee-derden der onderteekenaars. In dit verband zij verder nog gewezen op de in Resolutie XV der Volkenbondsvergadering van 1922*) behandelde regionale *) L. c, p. 16. 52 verdragen, welke ook bewapeningsvermindering zonder garantieplicht ten doel hebben. Bij de behandeling van het tweede deel van het rapport de C. T. A. heeft de Heer Lange een Resolutie voorgesteld, waarin de C. T. A. met de uitwerking van deze verdragen werd belast. Nadat op verzoek van den Heer Lebrun het woord „uitwerken" vervangen was door „aanbevelen", heeft C. III deze Resolutie aangenomen en is ze met een toelichting opgenomen in het tweede deel van het rapport-benes. Nadat de voltallige Vergadering deze Resolutie aangenomen en den Raad er mede in kennis gesteld had, heeft deze, in zijn 27e zitting, de C. T. A. met de in de Resolutie vervatte taak belast. Art. 18. Le présent traité sera ratifié et les .instruments de ratification seront déposés Ie plus tót possible au Secrétariat général de Ia Société des Nations. il entrera en vigueur: Pour 1'Europe, quand il aura été ratifié par cinq Etats, dont trois représentés d'une fagon permanente au Conseil; Pour 1'Asie, quand il aura été ratifié par deux Etats, dont un représenté d'une facon permanente au Conseil; Pour l'Amérique du Nord, quand il aura été ratifié par les EtatsUnis d'Amérique; Pour l'Amérique Centrale et les Antilies, quand il aura été ratifié par un Etat des Antilles et deux de l'Amérique Centrale; Pour l'Amérique du Sud, quand il aura été ratifié par quatre Etats. Pour l'Amérique et 1'Océanie, quand il aura été ratifié par deux Etats. A 1'égard des Hautes Parties contractantes qui ratifieront ultérieurement le traité, il entrera en vigueur a la date du dépot de 1'instrument. Le Secrétariat général communiquera aussitöt une copie certifiée conforme des instruments de ratification regus. II est entendu que les droits prévus aux articles 2, 3, 5, 6 et 8 de ce traité n'entrent en vigueur pour chaque Haute Partie contractante que lorsque Ie Conseil aura certifié que ladite Haute Partie contractante a réduit ses armements, conformément au présent traité, ou a pris les mesures nécessaires pour assurer 1'exécution de cette réduction dans un délai de deux ans a dater de 1'acceptation par ladite Haute Partie contractante d'un plan de réduction ou de limitation des armements. Dit art. bepaalt het tijdstip van inwerkingtreden van het verdrag. Het is, evenals art. 19, slechts aangenomen „a titre d'indication, en vue d'une étude ultérieure par les gouvernements". Reeds in de C. T. A. had dit artikel moeilijkheden veroorzaakt, Prlj» f 0.50 972 "" GENÈVE 1923 EN CECIL'S WEG NAAR INTERNATIONALEN VREDE EN ONTWAPENING (NADERE OPROEP OMTRENT HET VERDRAG TOT WEDERKEERIGEN BIJSTAND MET VERVOLG VAN HET GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT) A 65 N.V. BOEKHANDEL v/H W. P. VAN STOCKUM & ZOON 's-GRAVENHAGE 1924 GENÈVE 1923 EN CECIL'S WEG NAAR INTERNATIONALEN VREDE EN ONTWAPENING. Geschenk van t GENÈVE NTERNATION \\ ,NING. 5 1924 te Genève ook van den kant der kleine Staten opbouwend werk te dezen worde verricht. April 1924. Mevr. Mr. C. BAKKER-VAN BOSSE, 's-Gravenhage. Mr. H. C. DRESSELHUYS, Lid der Tweede Kamer der StatenGeneraal. Prof. Jhr. Mr. Dr. W. J. M. VAN EYSINGA, Hoogleeraar te Leiden. Mr. D. P. D. FABIUS, Lid van den Raad van State. A. W. F. IDENBURG, Lid der Eerste Kamer der Staten-Qeneraal. Mr. Dr. E. VAN KETWICH VERSCHUUR, Lid der Eerste Kamer der Staten-Generaal. Prof. Mr. Ph. KLEINTJES, Hoogleeraar te Amsterdam. Ir. H. H. VAN KOL, Lid der Eerste Kamer der Staten-Generaal. Mr. Dr. D. A. P. N. KOOLEN, Voorzitter der Tweede Kamer der Staten-Generaal. Prof. Mr. Dr. R. KRANENBURG, Hoogleeraar te Amsterdam. Mr. R. B. LEDEBOER, Advocaat-Generaal bij den Hoogen Raad. Mr. K. P. VAN DER MANDELE, Directeur der Rotterdamsche Bankvereeniging, Rotterdam. Mr. R. MEES, Lid der Firma R. Mees 4 Zonen, Rotterdam. C. E. TER MEULEN, Lid der Firma Hope & Co., Amsterdam. Prof. Mr. Dr. J. OPPENHEIM, Lid van den Raad van State. J. OUDEGEEST, Secretaris van het Internationaal Verbond van Vakvereenigingen, Amsterdam. Mr. R. J. H. PATIJN, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister, 's-Gravenhage. Jhr. Mr. A. F. DE SAVORNIN LOHMAN, Minister van Staat. Mr. G. VISSERING, President van de Nederlandsche Bank. Prof. Mr. C. VAN VOLLENHOVEN, Hoogleeraar te Leiden. Mej. Mr. A. G. ADRIANI, Oranjestraat 6, 's-Gravenhage, Secretaresse. Vervolg van .het geschiedkundig overzicht van het ontwerp-verdrag tot wederkeerigen waarborg van Lord Robert Cecil. In aansluiting aan het geschiedkundig overzicht van het ontwerpverdrag tot wederkeerigen waarborg van Lord Robert Cecil, over het tijdvak Juli 1922 tot Juni 1923 gegeven in „Lord Robert Cecil's weg naar internationalen vrede en ontwapenino", volgt hieronder een overzicht van de verdere behandeling van deze kwestie in den Volkenbond, sedert Juli 1923. Het door de permanente raadgevende commissie voor militaire, zee- en luchtvaartvraagstukken (Commission Permanente Consultative pour les questions militaires, navales et aériennes, afgekort als C. P. C.) uitgebrachte advies over de technische zijde van Resolutie XIV der Volkenbondsvergadering van 19221), van 22 April 1923 2), is door den Volkenbondsraad besproken in zijne 25e zitting, die van 2 tot 7 Juli 1923 te Genève heeft plaats gevonden; de Raad heeft besloten het advies der C. P. C. aan de Leden van den Volkenbond toe te zenden, met de mededeeling dat het door andere gevolgd zou worden. De C. P. C. heeft van 5 tot 12 Juli 1923 te Genève vergaderd, om het ontwerp van den Heer Réquin, in Juni 1923 door dezen in de C. T. A. ingediend s), uit technisch oogpunt te onderzoeken. De tekst van dit ontwerp tot wederkeerigen bijstand, dat tot grondslag der besprekingen der C. P. C. diende, luidde aldus: Projet de convention d'assistance mutuelle. Préambule. Les Hautes Parties contractantes, désireuses d'établir le plan d'une organisation d'assistance mutuelle, afin de permettre *) „Lord Robert Cecil's weg naar internationalen vrede en ontwapening", 's-Gravenhage 1923, p. 14, 15 en 17. 9) L. c, p. 2Q. 3) L. c, p. 30, la réduction des armements nationaux, conformément a 1'art. 8 du Pacte de la Société des Nations, „dans la mesure compatible avcc la sécurité nationale et 1'exécution des obligations internationales imposée par une action commune", et en vue de donner effet aux obligations inscrites a 1'art. 10 du Pacte „de respecter et de maintenir contre toute agression extérieure 1'intégrité territoriale et 1'indépendance politique des Etats Membres", sont convenues des dispositions suivantes: Art. 1. Les Hautes Parties contractantes s'engagent mutuellement a porter assistance a 1'une quelconque d'entre elles, au cas oü celle-ci, après avoir réduit ses armements conformément aux art. 3, 4 et 7 du présent traité, serait 1'objet d'une agression. Art. 2. Afin de permettre aux Hautes Parties contractantes de donner une efficacité immédiate a 1'assistance générale prévue par 1'art. Ier ci-dessus, les Hautes Parties contractantes pourront conclure, soit deux a deux, soit entre un plus grand nombre, des accords créant des groupements dans un but exclusif de défense mutuelle et réglant a 1'avance 1'assistance qu'elles se prêteraient mutuellement, conformément a 1'art. 10 du Pacte, dans des éventualités d'agression qu'elles estimeraient possibles contre 1'une quelconque d'entre elles. Art. 3. Les Hautes Parties contractantes qui auront condu des accords ayant le caractère défini a 1'art. 2 s'engagent, si les conventions militaires destinées a assurer 1'exécution desdits accords leur permettent d'envisager des réductions d'armements, a faire connaitre au Conseil de la Société des Nations les réductions qu'elles estiment proportionnées aux sécurités que les accords leur apportent et qu'elles se proposent en conséquence d'effectuer. Les accords conclus seront communiqués, en même temps que les réductions d'armements envisagées, a la Société des Nations, afin que les éventualités d'agression prévues auxdits accords puissent être reconnues par le Conseil comme faisant partie des cas d'agression -dans lesquels il devra obligatoirement formuler des recommandations, en vue de 1'assistance complémentaire visée au deuxième alinéa de 1'art. 5. Ils seront enregistrés conformément a 1'art. 18 du Pacte. Art. 4. Les Hautes Parties contractantes signataires des accords ci-dessus définis, s'engagent a mettre a exécution les réductions d'armements visées a 1'article précédent et communiquées au Conseil, dès qu'elles auront reconnu que les mesures prises par les co-signataires rendent possible 1'exécution sans discussion ni délai, en cas d'agression et dans les cas nettement prévus auxdits accords, du plan d'assistance mutuelle prévu par ces mêmes accords. Elles informeront le Conseil des réductions d'armements effectuées. Art. 5. Dans tous les cas d'agression prévus par 1'accord constitutif d'un groupement défensif, les Hautes Parties contractantes, parties a ce groupement, s'engagent a mettre automatiquement a 7 8 exécution le plan d'assistance convenu entre elles. Dans tous les autres cas d'agression, de menaces ou de dangers d'agression qui les viseraient directement, elles se concerteront avant d'agir et informeront le Conseil des mesures prises ou envisagées par elles, afin que le Conseil puisse agir conformément a 1'art. 10 du Pacte. Les autres Hautes Parties contractantes s'engagent a fournir aux membres de tout groupement défensif et en toutes circonstances 1'assistance que le Conseil de la Société recommandera comme dans Ie cas prévu a 1'art. 6 et aux conditions stipulées par ledit article. Art. 6. Les Hautes Parties contractantes s'engagent a prêter a celles d'entre elles, victimes ou en danger d'agression et qui n'apparticndraient pas a un groupement défensif, une assistance générale dans Ia forme que le Conseil de la Société des Nations recommandera comme la plus efficace, après avoir reconnu la légitimité de 1'action défensive entreprise par lesdites Puissances. Cette assistance sera préparée sans délai et mise en oeuvre progressivement, dans 1'ordrc d'urgence commandé par les circonstances, en vue de repousser l'agression et de chatier 1'agresseur. Art. 7. Les Hautes Parties contractantes, qui ne font partie d'aucun groupement défensif et qui estiment que 1'assistance générale prévue a 1'article précédent est suffisante pour assurer leur sécurité nationale, devront faire connaitre au Conseil de la Société des Nations les réductions d'armements qu'elles se proposent d'effectuer et procéder aux réductions en même temps que les Puissances membres de groupements défensifs voisins. Art; 8. Chacune des Hautes Parties contractantes s'engage a accorder aux délégués militaires ou autres de Ia Société des Nations, désignés par le Conseil, les mêmes privilèges qu'aux attachés militaires, navals ou aériens accrédités auprès d'elle et a leur fournir, sur leurs armements, des renseignements du même ordre que ceux qui sont actuellement fournis auxdits attachés. Art. 9. Aucun Etat situé dans un certain continent ne sera, en principe, tenu de coopérer sur un autre continent par des mesures d'ordre militaire, naval ou aérien, a 1'assistance générale ou complémentaire prévue reSpectivemént aux art. 5 (deuxième alinéa) et 6 du présent traité. Art. 10. Les Hautes Parties contractantes conviennent que la totalité des frais de toute opération d'ordre militaire, naval ou aérien, entreprise conformément aux termes du présent traité et des accords défensifs complémentaire*, y compris la réparation de tous dégats matériels occasionnés par les opérations, sera supportée par 1'Etat agresseur jusqu'a 1'extrême limite de sa capacité financière1). *) Les art. 11, 12 et 14 qui n'avaient aucun intérêt technique n'ont pas cté soumis a la Commission permanente Consultative, mais ils ont été soumis au Comité spécial de Londres, le 16 juillet 1923, chargé d'examiner le projet du lieutenant-colonel RÉQUIN. (Noot van den Volkenbond). 9 Art. 13. Le présent traité ne porte en rien atteinte aux droits et obligations qui résultent des dispositions soit du Pacte de la Société des Nations, soit des traités de paix signés en 1919 et 1920 a Versailles, Saint-Germain, Neuilly et Trianon, ainsj que des dispositions des accords existants et connus entre Etats, en ce qui conceme les Puissances signataires ou bénéficiaires desdits traités ou accords. De meerderheid der C. P. C. heeft zich ten gunste van het ontwerp uitgesproken, van oordeel dat het, uit technisch oogpunt, een goeden grondslag vormde voor een plan tot wederkeerigen bijstand, leidend tot vermindering van bewapening. De minderheid echter (Italië, Japan, Spanje) heeft het ontwerp geen goeden grondslag geacht om te geraken tot vermindering van bewapening, daar de in het ontwerp behandelde bijzondere verdragen, leidend tot de vorming van militaire allianties, aan de vermindering van bewapening in den weg zouden staan. Het door de C. P. C. hierover uitgebrachte rapport is besproken door de sub-commissie van de gemengde tijdelijke commissie voor vermindering van bewapening (Commission Temporaire Mixte pour la Réduction des Armements, afgekort als C. T. A.), voor deze aangelegenheid door de C. T. A. ingesteld1). Deze sub-commissie, bijeen te Londen, van 16 tot 20 Juli 1923, heeft het ontwerp-CECiL 2) en het ontwerp-RÉQuiN — dit laatste voorzien van eenige toevoegingen van de C. T. A. welke, uit technisch oogpunt, zonder belang zijn 3) — bestudeerd en, als resultaat harer besprekingen, een nieuw ontwerp opgesteld, dat als een combinatie van deze beide plannen kan worden beschouwd. Dit nieuwe ontwerp, overgelegd aan de C. T. A., heeft een onderwerp van bespreking uitgemaakt in de achtste zitting van de C. T. A., welke van 3 tot 8 Augustus 1923 te Parijs heeft plaatsgevonden. Met 18 tegen 9 stemmen heeft zij zich uitgesproken vóór een algemeen verdrag aangevuld met particuliere verdragen. Van het ontwerp der sub-commissie heeft zij een gewijzigden tekst opgesteld, die met ongeveer 25 tegen 5 stemmen is aangenomen (Zwitserland heeft blanco gestemd, daar het zich door zijn neutrali- *) L. c, p. 25 vlgg. *) L. c, p. 18 vlgg. 3) Zie de noot op p. 8. 10 teitsverklaring gebonden achtte). Het door de C. T. A. aangenomen ontwerp luidt aldus: Projet de traite d'assistance mutuelle. Préambule. Les Hautes Parties contractantes, désireuses d'établir les bases d'une organisation d'assistance mutuelle, afin de faciliter la réduction des armements nationaux conformément a 1'art. 8 du Pacte de la Société des Nations, „au minimum compatible avec la sécurité nationale et avec 1'exécution des obligations internationales imposée par une action commune", sont convenues des dispositions suivantes: Art. 1. Les Hautes Parties contractantes, affirmant que ia guerre d'agression constitue un crime international, prennent 1'engagement solennel de ne se rendre coupable de ce crime contre aucune nation. Art. 2. Les Hautes Parties contractantes s'engagent indivuellement et collectivement a porter assistance, conformément aux stipulations du présent traité, a 1'une quelconque d'entre elles, au cas oü celle-ci, après avoir réduit ses armements conformément au présent traité, serait. victime d'une agression. Art. 3. Dans Ie cas oü une des Hautes Parties contractantes estimerait que les armements d'un Etat, partie au présent traité, excèdent ceux qui auront été déterminés en application des dispositions du présent traité, et au cas oü une politique agressive ou les préparatifs militaires de tout Etat, partie ou non au présent traité, seraient de nature a faire craindre aux Hautes Parties contractantes une ouverture éventuelle des hostilités, elle pourra informer le Secrétaire général de Ia Société des Nations qu'elle est sous le coup d'une menace d'agression, et celui-ci devra immédiatement convoquer le Conseil de la Société des Nations. Si le Conseil est d'avis qu'il existe des motifs plausibles de redouter une agression, il prendra toutes mesures pour écarter de telles menaces, qui pourraient comprendre, s'il 1'estime juste, telles mesures indiquées par ce traité aux alinea's a), b), c) du deuxième par. de 1'art. 5. Art. 4. Dans le cas d'agression contre 1'une ou plusieurs des Hautes Parties contractantes, le Conseil de la Société des Nations devra décider, dans un délai de quatre jours au plus a dater du jour oü le Secrétaire général aura été saisi, lequel des Etats engagés dans des hostilités a été 1'agresseur. Les Hautes Parties contractantes s'engagent, quelles que puissent êafa être les clauses des accords particuliers auxquels elles sont parties, a accepter la décision formulée par le Conseil de la Société des Nations. Aux fins de eet article, ne prendront pas part au vote les Etats participant aux hostilités. II en sera de même des Etats signataires des accords particuliers appelés a jouer, a moins que les Membres restant du Conseil n'en décident autrement. 11 Art. 5. Les Hautes Parties contractantes s'engagent & fournir a tout Etat partie au présent traité, victime d'une agression, 1'assistance dans la forme que le Conseil recommandera comme la plus efficace et, a ce propos, a prendre sans délai toutes mesures pour qu'elle puisse être mise en oeuvre dans 1'ordre d'urgence commandé par les circonstances. En particulier, le Conseil pourra: a) Décider d'appliquer a 1'Etat agresseur les sanctions économiques prévues par 1'art. 16 du Pacte de la Société des Nations; b) Faire connaitre aux Etats assistants, après avoir pris leur avis, conformément a 1'art. 4 du Pacte de la Société des Nations, les forces qu'il désire voir mises a sa disposition; c) Prendre toutes mesures pour assurer la priorité des Communications relatives aux opérations; d) Préparer un plan de coopération financière entre les Hautes Parties contractantes en vue de fournir a 1'Etat attaqué les fonds nécessaires a sa défense; e) Désigner, avec le consentement de 1'Etat attaqué, le commandant en chef, et lui fixer, avec la collaboration dudit Etat, le but et la nature de sa mission. Art. 6. Afin de permettre aux Hautes Parties contractantes de donner une efficacité immédiate a 1'assistance générale prévue aux art. 2, 3 et 5, les Hautes Parties contractantes pourront conclure, soit a deux, soit entre un plus grand nombre, des accords complémentaires au présent traité dans un but exclusif de défense mutuelle, réglant a 1'avance 1'assistance qu'elles se prêteraient dans des éventualités d'agression qu'elles estimeraient possibles contre 1'une quelconque d'entre elles et destinés uniquement a faciliter 1'exécution des mesures prescrites a ce traité. De semblables accords pourraient également, si les Hautes Parties contractantes intéressées le désiraient, être négociés et conclus sous les auspices de la Société des Nations. Art. 7. Les accords défensifs, au sens de 1'art. 6, seront communiqués a la Société des Nations, afin qu'ils puissent être examinés par le Conseil et reconnus conformes aux principes du présent traité et du Pacte. En particulier, Ie Conseil examinera si lesdits accords sont de nature a motiver sa décision ultérieure de demander, le cas échéant et sous réserve des conditions spécifiées aux art. 4 et 5 du présent traité, 1'assistance des autres Hautes Parties contractantes. Lorsqu'ils auront été reconnus tels, ces accords devront être enregistrés conformément a 1'art. 18 du Pacte et considérés comme complémentaires du présent traité. Ils ne limiteront en rien les obligations générales des Etats signataires, ni les sanctions prévues contre tout Etat agresseur, telles qu'elles résultent du présent traité. Ils devront en tout cas demeurer accessibles, avec le consentement 12 des Etats signataires, a toute autre Haute Partie contractante qui demanderait a en faire partie. Art. 8. Dans tous les cas d'agression prévus par les accords défensifs, définis dans les art. 6 et 7, les Etats signataires desdits accords peuvent s'engager a mettre immédiatement a exécution le plan d'assistance arrêté entre elles. Sous réserve du paragraphe précédent, les dispositions des art. 4 et 5 ci-dessus entreront également en vigueur, a la fois dans les cas mentionnés ci-dessus et dans les autres cas d'agression qui ne seraient pas envisagés dans les accords défensifs spéciaux. Dans tous les cas, les Hautes Parties contractantes, parties aux accords particuliers, devront sans retard informer le Conseil de la Société des Nations des mesures défensives qu'elles estiment nécessaires de prendre. Les Hautes Parties contractantes s'engagent a fournir aux Etats signataires de tout accord défensif de cette nature 1'assistance que le Conseil de la Société recommandera, conformément a 1'art. 5 ci-dessus et dans les conditions qui y sont spécifiées. Art. 9. Les Hautes Parties contractantes, tenant compte des sécurités que leur apporte le présent traité, s'engagent a faire connaitre au Conseil de la Société des Nations les réductions ou limitations d'armements qu'elles estiment proportionnées: D'une part, aux sécurités fournies par Ie traité général seul, au cas oü ce traité général leur suffirait; D'autre part, aux sécurités apportées par les accords défensifs complémentaires du traité général. Elles prennent, en outre, 1'engagement de coopérer a tout plan général de réduction des armements que le Conseil de la Société, tenant compte des informations qui lui sont ainsi fournies par les Hautes Parties contractantes, pour ra proposer, en exécution des termes de 1'art. 8 du Pacte. Ce plan sera soumis a 1'examen et a la décision des gouvernements et, une fois approuvé par eux, formera la base de la réduction envisagée dans 1'art. 2 du traité. Les Hautes Parties contractantes s'engagent a effectuer cette réduction dans un délai de deux ans a dater de 1'approbation du plan en question. Après avoir fait connaitre au Conseil les réductions d'armements effectuées, les Hautes Parties contractantes s'engagent a se conformer aux stipulations de 1'art. 8 du Pacte de la Société. Art. 10. Chacune des Hautes Parties contractantes s'engage a fournir aux délégués militaires ou autres de la Société des Nations tous les renseignements sur ses armements que le Conseil de la Société des Nations pourrait solliciter. Art. 11. Aucune des Hautes Parties contractantes ne sera obligée, en principe, d'étendre a un continent autre que celui dans lequel elle est située, sa coopération a toutes ©pérations militaires, aavales 13 ou aériennes, entreprises pour assurer fassistance générale ou supplémentaire prévue par le traité. Art. 12. Les Hautes Parties contractantes conviennent que la totalité des frais de toute opération d'ordre militaire, naval ou aérien, entreprise conformément aux termes du present traité et des accords défensifs complémentaires, y compris Ia réparation de tous dégats matériels occasionnés par les opérations, sera supportée par 1'Etat agresseur jusqu'a 1'extrême limite de sa capacité financière. Les sommes payables aux termes du présent article par 1'Etat agresseur constitueront, dans la mesure fixée par le Conseil, une charge de premier rang pour tout 1'actif et les recettes de eet Etat. Le remboursement du capital et le service des intéréts de tout emprunt intérieur ou extérieur que 1'Etat agresseur aurait contracté directement ou indirectement au cours de la guerre seront suspendus jusqu'au paiement complet des frais et réparations. Art. 13. Tout membre de la Société qui ne serait pas signataire de ce traité peut y adhérer en notifiant son adhésion au Secrétaire général de la Société des Nations, qui en informera les autres Hautes Parties contractantes. Les Etats qui ne sont pas Membres de la Société des Nations peuvent y adhérer avec le consentement des deux tiers des Etats signataires. StW'hii Art. 14. Tout Etat visé a 1'art. 13 peut, avec l'assentiment du Conseil de la Société des Nations, envoyer une adhésion partielle timitée au bénéfice et aux charges correspondant a une ou plusieurs formes d'assistance mutuelle d'ordre militaire, naval, aérien, économique ou financier nettement spécifiées, a condition, tóutefois, d*adhérer sans réserve aux stipulations du présent traité relatives h la réduction des armements. Art. 15. Le présent traité ne porte en rien atteinte aux droits et obligations qui résultent des dispositions, soit du Pacte de la Société des Nations, soit des traités de paix signés en 1919 et 1920 a VersaiMes, Neuilly, Saint-Germain et Trianon, ainsi que des dispositions des accords enregistrés a la Société des Nations a la date de 1'entrée en vigueur du présent traité, en ce qui concerne les Puissances signataires ou bénéficiaires desdits traités ou accords. Art 16. Toutes questions concernant 1'interprétation ou I'applicatioa du présent traité, autre que la question de savoir si les forces militaires, navales ou aériennes ou si les préparatifs de 1'une quelconque des Hautes Parties contractantes excèdent les Iimites prévues par le présent traité, seront soumises a la Cour permanente de Justiee internationale, dont la décision sera définitive. Art. 17. Les Hautes Parties contractantes conviennent que I'état d'armementsvdéterminé pour chacune d'entre elles, conformément au présent traité, sera sujet a revision a 1'expiration de chaque délai de cmq aas, a dater de la première entrée en vigueur du présent traité. 14 Art. 18. (Deux. rédactions soumises au Conseil pour examen ultérieur par un Comité de juristes.) Le présent traité sera ratifié et les ratifications seront déposées aussitöt que possible au Secrétariat général de la Société des Nations. Un premier procés-verbal de depóts de ratifications sera dressé des que le Secrétaire général aura recu les instruments de ratification: De einq Etats européens, dont trois représentés d'une facon permanente au Conseil; De deux Etats asiatiques, dont un représenté d'une facon permanente au Conseil; De trois Etats américains. Le présent traité entrera en vigueur a 1'égard de tous les Etats ayant alors ratifié a la Le présent traité sera ratifié et les instruments de ratification seront déposés aussitöt que possible au Secrétariat général de la Société des Nations. Dès qu'auront été déposés les instruments de ratification par. certainés Puissances, a savoir: En Europe, par la Grande-Bretagne, la France, 1'Italie (1'AUemagne, la Russie) ou par les (quatre) premières d'entre ces Puissances, qui 1'auraient ratifié; En Asie, par Ie Japon et une autre Puissance; U entrera en vigueur en ce qui concerne le continent intéressé pourvu, toutefois: a) Que si 1'une des Puissances, mentionnées nommément dans eet article et ayant accordé sa ratification, n'a pas réduit ses armements conformément au présent traité, dans le délai prévu a 1'art. 9, a dater de 1'entrée en vigueur dudit traité, ce traité soit considéré a 1'égard de ladite Puissance comme nul et non avenu et que les Hautes Parties contractantes qui 1'ont ratifié puissent a tout moment le dénoncer; b) Que, a 1'égard des autres Hautes Parties contractantes, les droits et obligations prévus aux art. 2, 3, 5, 6 et 8 de ce traité n'entrent en vigueur que lorsque le Conseil aura certifié que la Haute Partie contractante intéressée a réduit ses armements conformément au présent traité, ou a pris les mesures nécessaires pour assurer 1'exécution de cette réduction dans un délai de deux ans après ratification du présent traité par la Haute Partie contractante. Le présent traité entrera en vigueur, en ce qui concerne tous les Etats qui 1'ont ratifié, a la date a 22 Partie contractante pourra négocier par 1'intermédiaire du Conseil 1'établissement de zones démilitarisées avec un pays ou plusieurs pays limitrophes. Le Conseil, avec la coopération des représentants des Parties intéressées siégeant comme Membres aux termes de 1'article 4 du Pacte, devra s'assurer au préalable que 1'établissement de la zone démilitarisée demandée n'exige pas de sacrifices unilatéraux du point de vue militaire de la part des Hautes Parties contractantes intéressées. Art. 10. Les Hautes Parties contractantes conviennent que la totalité des frais de toute opération d'ordre militaire, naval ou aérien, entreprise conformément aux termes du présent traité et des accords défensifs -complérnentaires, y compris Ia réparation de tous dégats matériels occasionnés par les opérations, sera supportée par 1'Etat agresseur jusqu'a 1'extrême limite de sa capacité financière. Les sommes payables aux termes du présent article par 1'Etat agresseur constitueront, dans la mesure fixée par le Conseil, une charge de premier rang sur tout 1'actif et les recettes de eet Etat. Le remboursement du capital et le service des intéréts de tout emprunt intérieur ou extérieur que 1'Etat agresseur aurait contracté directement ou indirectement au cours de la guerre seront suspendus jusqu'au paiement complet des frais et réparations. Art. 11. Les Hautes Parties contractantes, tenant compte des sécurités que leur apporte le présent traité et des limitations auxquelles elles ont consenti dans d'autres traités internationaux, s'engagent a faire connaitre au Conseil de la Société des Nations les réductions ou limitations d'armements qu'elles estiment proportionnées aux sécurités fournies par le traité général ou par les accords défensifs complérnentaires. Elles prennent, en outre, 1'engagement de coopérer a 1'établissement de tout plan général de réduction des armements que le Conseil de la Société, tenant compte des informations qui lui sont ainsi fournies par les Hautes Parties contractantes, pourra proposer, en exécution des termes de 1'article 8 du Pacte. Ce plan sera soumis a 1'examen et a la décision des gouvernements et, une fois approuvé par eux, formera la base de la réduction envisagée dans 1'article 2 du traité. Les Hautes Parties contractantes s'engagent a effectuer cette réduction dans un délai de deux ans, a dater de 1'approbation du plan en question. Les Hautes Parties contractantes s'engagent, conformément aux stipulations du quatrième paragraphe de 1'article 8 du Pacte de la Société des Nations, a ne plus augmenter les armements ainsi réduits sans le consentement du Conseil. Art. 12. Les Hautes Parties contractantes s'engagent a fournir aux délégués militaires ou autres de la Société des Nations tous les 40 Een ander groot bezwaar vormde voor de tegenstanders, naast de gevreesde herleving der oorlogskiemen-dragende allianties, het in art. 8 (zie hieronder, p. 43/44) aan de onderteekenaars verleende recht, het verdrag, indien een der gevallen van agressie, opgesomd overeenkomstig den eisch van art. 6, aanwezig is, automatisch in werking te doen treden; want tengevolge van dit recht vreesden zij, dat de in art. 7, al. 3 erkende suprematie van het algemeene verdrag en van 's Raads beslissing uithoofde van art 4 (zie hierboven op art. 4, p. 34/35) in de practijk vrijwel illusoir zou zijn. Wel is daartegen door de voorstanders betoogd, hoe juist deze suprematie, tengevolge waarvan de aan een Staat uit het particuliere verdrag verleende hulp zich tegen hem zou kunnen keeren, indien de Raad uitmaakte dat hij aanvaller in plaats van aangevallene was (zie ook p. 34/35), een preventieve werking zou kunnen uitoefenen op de Staten die den bijstand uit het particuliere verdrag wilden inroepen; doch uit de discussies van art. 8 bleek duidelijk, hoe groote waarde de voorstanders aan het recht van automatische werking toekenden en hoe juist dit recht voor hen een der voornaamste redenen van bestaan van de particuliere verdragen vormde. Sommige tegenstanders hebben verder opgemerkt, dat de toepassing der bijzondere verdragen er toe zou leiden dat de eigenlijke bedoeling van het algemeene verdrag miskend zou worden. De Nederlandsche gedelegeerde, Jonkheer van Nispen, heeft de vraag gesteld, of de onderteekenaars van de particuliere verdragen aan den eisch van vermindering van bewapening moesten hebben voldaan, alvorens zij bijstand zouden mogen inroepen, gelijk art. 2 dit bepaalde voor de onderteekenaars van het algemeene verdrag, jonkheer Loudon heeft in de voltallige zitting van de Vergadering verklaard, dat geen afdoend antwoord hierop was ontvangen1). De afgevaardigde van Italië heeft, mede om de verschillende opvattingen te verzoenen, voorgesteld, dat de ontwerp-particuüere verdragen reeds aan de controle van den Volkenbondsraad zouden worden onderworpen; doch tengevolge van den feilen tegenstand, vooral van Engetsche en Tsjechische zijde, heeft hij zijn amendement ingetrokken. Ten einde het verband tusschen het algemeene en de particuliere 1) Zie hierboven, p. 27. 43 aan de juristen-Commissie werd opgedragen een nieuwe redactie samen te stellen, rekening houdend met de Fransche en Engelsche amendementen; resultaat van dit alles waren de alinea's 1 en 2. Zoowel de Engelsche delegatie als later de juristen-Commissie stelden voor, de laatste alinea van den tekst der C. T. A. te schrappen; de juristen-Commissie uit overweging dat hier een regel van gemeen recht herhaald werd, wat h.i. overbodig was. Vooral de Heer Lange heeft zich hiertegen sterk verzet, al behield hij zich een reserve voor de bepaling zelve voor, die hij, evenals de Heer Jouhaux, in strijd achtte met Resolutie XIV der Volkenbondsvergadering van 1922. Toch besloot de meerderheid de alinea ongewijzigd te handhaven. Evenmin werd aangenomen een ontwerp-resolutie van Hongarije om aan den Raad de uitwerking aan te bevelen van den eisch, dat een particulier verdrag minstens alle Staten van één continent moest omvatten. Art. 8. Les Etats signataires des accords complérnentaires peuvent s'engager dans ces accords a mettre immédiatement k exécution, dans les cas d'agression qui y sont prévus, le plan d'assistance arrêté. Ils devront, en ce cas, informer sans retard le Conseil de la Société des Nations des mesures qu'ils ont prises pour assurer 1'exécution de ces accords. Sous réserve du paragraphe précédent, les dispositions des articles 4 et 5 ci-dessus entreront également en vigueur a la fois dans les cas prévus dans les accords complérnentaires et dans les autres cas tombant sous 1'application de 1'article 2 et qui ne seraient pas envisagés dans les accords. Dit artikel staat, zooals reeds eerder werd vermeld, in de gevallen van agressie, opgesomd volgens art. 6, de automatische werking van de particuliere verdragen toe, waartegen de tegenstanders ernstige bedenking hebben geuit. Zoowel van Italiaansche als van japansche zijde zijn voorstellen ingediend om deze automatische werking te vervangen door een regeling, overeenkomende met die van art. 4 voor het algemeene verdrag; een amendement in dezen geest is echter door C. III met 14 tegen 5 stemmen verworpen (vgl. hierboven op art. 6, p. 40 en art. 7, p. 42). Wel is aangenomen, met 15 tegen 4 stemmen, een voorstel van den Heer Lebrun, om de in de tweede alinea genoemde maatregelen ook uit te strekken tot die van niet-militair karakter. Een door de Juristen-Commissie ontworpen helderder redactie 44 heeft C. III aangenomen; de juristen-Commissie had verder voorgesteld, de alinea's 2 en 3, als overbodig naast art. 7, al. 3, te schrappen; C. III echter heeft alleen de derde alinea laten vervallen. Art. 9 *). Afin de faciliter 1'application du présent traité, toute Haute Partie contractante pourra négocier par 1'intermédiaire du Conseil 1'établissement de zones démilitarisées avec un pays ou plusieurs pays limitrophes. Le Conseil, avec la coopération des représentants des Parties intéressées siégeant comme Membres, aux termes de 1'article 4 du Pacte, devra s'assurer au préalable que 1'établissement de la zone , démilitarisée demandée n'exige pas de sacrifices unilatéraux du point de vue militaire de la part des Hautes Parties contractantes intéressées. Dit artikel is door C. III in het ontwerp der C. T. A. ingevoegd als art. 8a1), op voorstel van den afgevaardigde van Finland, in de overtuiging dat de instelling van neutrale zones, mits op voet van wederkeerigheid, in vele gevallen conflicten zou kunnen vermijden. Door Lord Robert Cecil was reeds de aandacht der C. T. A. op deze maatregel gevestigd, doch deze was tot de conclusie gekomen, dat een bepaling over de zones, wier instelling slechts in bepaalde gevallen zou plaats hebben, niet opgenomen moest worden onder de overigens algemeene voorschriften van het ontwerp. De C. P. C. had zich, uit technisch oogpunt, tegen de instelling van zones verklaard. In het commentaar der sub-commissie der C. T. A. over het begrip „agression" wordt de instelling van zones ook behandeld en de schending van een afspraak dienaangaande gestempeld tot een der factoren die van invloed zijn voor de vaststelling wie aanvaller is; een minderheid der sub-commissie had evenwel liever de geheele kwestie buiten beschouwing willen laten, terwijl de Heer Jouhaux de voorkeur gaf aan de oorspronkelijke redactie, waarin bepaald werd dat de schender van een afspraak over de instelling van neutrale zones ipso jure gestempeld werd tot aanvaller. In het rapport-BENES zijn de opmerkingen der Juristen-Com- *) De volgorde van dit art. 8a en van de art. 9 en volgende van het ontwerp der C. T. A. is door C. Hl, overeenkomstig een voorstel der Juristen-Commissie, eenigszins gewijzigd, om tot een meer systematische indeeling der verschillende, in het ontwerp behandelde onderwerpen te geraken; de hieronder volgende nummering komt overeen met die welke door C. III in tweede lezing is aanvaard. 45 missie over het ingevoegde artikel opgenomen: het kwam haar noodzakelijk voor een verklaring op te nemen, dat de blijkbaar in het artikel neergelegde verplichting, om te antwoorden op een uitnoodiging om vóór den Raad de instelling van een zone te onderzoeken — een punt dat niet was geregeld in het Volkenbondverdrag — slechts werkt tusschen de onderteekenaars van het Verdrag; verder moest duidelijk blijken, of men ze als een complement van het algemeene verdrag moest beschouwen en of overtreding van de afspraak als casus foederis zou gelden. Art. 10. Les Hautes Parties contractantes conviennent que ia totalité des frais de toute opération d'ordre militaire, naval ou aérien, entreprise conformément aux termes du présent traité et des accords défensifs' complérnentaires, y compris la réparation de tous dégats matériels occasionnés par les opérations, sera supportée par 1'Etat agresseur jusqu'a l'extrême limite de sa capacité financière. Les sommes payables aux termes du présent article par 1'Etat agresseur constit'ueront, dans la mesure fixée par le Conseil, une charge de premier rang sur tout 1'actif et les recettes de eet Etat. Le remboursement du capital et le service des intéréts de tout emprunt intérieur ou extérieur que 1'Etat agresseur aurait contracté directement ou indirectement au cours de la guerre seront suspendus jusqu'au paiement complet des frais et réparations. Dit artikel (in ontwerp C. T. A. art. 12) behandelt de vergoeding door den Staat-aanvaller van de kosten, door de actie van bijstand gemaakt. C. III heeft de oorspronkelijke redactie gehandhaafd, zoodat de opmerkingen der Juristen-Commissie afzonderlijk in het rapport-BENES zijn opgenomen; deze wijzen op de mogelijkheid van een conflict tusschen de in dit artikel verleende prioriteit en die, welke aan andere Staten, niet-onderteekenaars van dit verdrag, mocht zijn verleend. Verder is zij van oordeel dat de bedoeling van C. III beter ware weergegeven, indien ook schadevergoeding van persoonlijk geleden schade in het artikel was vermeld. Art. tl. Les Hautes Parties contractantes, tenant compte des sécurités que leur apporte le présent traité et des limitations auxquelles elles ont consenti dans d'autres traités mternationaux, s'engagent a faire connaitre au Conseil de la Société des Nations les réductions ou limitations d'armements qu'elles estiment proportionnées aux sécurités fournies par le traité général ou par les accords défensifs complérnentaires. 47 gevonden had, terwijl de Heer Lebrun er op wees hoe de verschillende phases van bewapeningsvermindering van art. 8 van het Volkenbondverdrag in dit artikel werden teruggevonden. De Heer Lange heeft een geheel nieuwe redactie van het artikel voorgesteld; het voornaamste verschil bestond hierin, dat in zijn voorstel de Staten zich zouden moeten onderwerpen aan de bewapeningsvermindering die de Volkenbondsraad vaststelde; adviseerend bleef daarnaast de bevoegdheid van den Raad inzake andere plannen tot bewapeningsvermindering, welke niet op 'dit verdrag, doch wel op art. 8 van het Volkenbondverdrag gebaseerd zouden zijn. De bezwaren geuit door C. III ten aanzien van de door den Heer Lange voorgestelde beslissende macht van den Raad, heeft de voorsteller pogen te weerleggen door er op te wijzen dat meestentijds de beslissing van den Raad en de tevoren door de Staten dienaangaande gedane voorstellen met elkander zouden overeenkomen. De onderscheiding tusschen twee soorten bewapeningsvermindering, uit hoofde van het verdrag en uit hoofde van art. 8 van het Volkenbondverdrag in het algemeen, achtte vooral Lord Robert Cecil ongewenscht. De Heer Lange heeft den termijn van 2 jaar, dien hij en enkele anderen te lang hadden geacht, en dien hij daarom tot 1 jaar had verminderd, weder tot zijn oorspronkelijke lengte teruggebracht, na een verklaring van Lord Robert Cecil dat van deskundige zijde men 2 jaar als een minimum van benoodigden tijd beschouwde. Toch hebben de veranderingen door hem voorgesteld geen meerderheid kunnen vinden. Evenmin aanvaardde C. III een door Nederland voorgestelde wijziging, om de in art. 18 rechtertekst der C. T. A. vermelde sanctie in dit artikel op te nemen (zie ook hieronder op art. 18, p. 52 vlg.) en de particuliere verdragen ook op deze regeling toepasselijk te verklaren. Ook de Heer Lange had in zijn voorstel deze bepaling uit art. 18 hierheen overgebracht. In de eerste alinea is opgenomen een zinsnede betreffende de Staten, die reeds uit anderen hoofde ontwapend hebben; deze invoeging heeft C. III aangenomen, op voorstel der JuristenCommissie, die een regeling betreffende de door de vredesverdragen ontwapende Staten het beste hier opgenomen achtte (zie hierboven op art. 2, p. 32). 48 Art. 12. Les Hautes Parties contractantes s'engagent a fournir aux délégués militaires ou autres de la Société des Nations tous les renseignéments sur leurs armements que le Conseil pourrait solliciter. Dit artikel (in ontwerp C. T. A. art. 10) is zonder discussie en, na slechts een formeele wijziging ondergaan te hebben, aangenomen. Art. 13. Les Hautes Parties Contractantes conviennent que 1'état d'armements déterminé pour chacune d'entre elles, conformément au présent traité, sera sujet a revision a 1'expiration de chaque délai de cinq ans, a dater de la première entrée en vigueur du présent traité. Zooals reeds boven werd vermeld beoogt dit artikel (in ontwerp C. T. A. art. 17) een herziening van het bewapeningsplan (zie hierboven, p. 41); het is te beschouwen als een uitwerking van art. 8, al. 3 van het Volkenbondverdrag, welks maximumtermijn van 10 jaar hier nader is bepaald op 5 jaar. Art. 14. Le présent traité ne porte en rien atteinte aux droits et obligations qui résultent des dispositions, soit du Pacte de la Société des Nations, soit des traités de paix signés en 1919 ét 1920 a Versailles, Neuilly, Saint-Oermain et Trianon, ainsi que des dispositions des accords enregistrés a la Société des Nations et rendus publics par elle, a la date de 1'entrée en vigueur du présent traité, en ce qui concerne les puissances signataires ou bénéficiaires desdits traités ou accords. Aanvankelijk werd een tegenstrijdigheid aanwezig geacht tusschen dit artikel (in ontwerp C. T. A. art. 15) en het door Hongarije op art. 2 ingediende amendement; de door de Juristen-Commissie gegeven plaats aan dit amendement in art. 11 (zie hierboven, p. 47), heeft de bezwaren dienaangaande opgeheven. In dit artikel dat voldoening aan de verplichtingen in de vredesverdragen als eisch stelt, heeft de Heer Lebrun een bezwaar gezien voor de toelating van Duitschland. De Juristen-Commissie had een nieuwen tekst voorgesteld: h. i. moest slechts rekening gehouden worden met verdragen, bestaande op het oogenblik van het onderteekenen van het verdrag tot wederkeerigen bijstand; verder had zij in een tweede alinea de vrijstelling van den garantieplicht toegekend aan landen wier internationaal statuut hen op militair gebied aan banden legde; zoodoende zou algeheele toetreding zoowel voor Zwitserland, — dat, ondanks zijn neutraliteitsregime, ook tot den Volkenbond had mogen toetreden, — als voor de door de vredesverdragen ont- 49 wapende Staten mogelijk zijn. C. III heeft echter de oorspronkelijke redactie behouden en de denkbeelden der Juristen-Commissie in het rapport-benes opgenomen. Art. 15. Les Hautes Parties Contractantes déclarent reconnaitre dès a présent comme obligatoire de plein droit la juridiction de la Cour permanente de Justice internationale pour 1'interprétation du present traité. De redactie van dit artikel (in ontweip C. T. A. art. 16) is in tweede lezing wegens haar duidelijkheid door C. III van de JuristenCommissie overgenomen, al dekte ze niet volkomen de over het artikel door C. III geuite opvattingen. In de behandeling in eerste lezing is uitdrukkelijk naar voren gebracht dat rechtspraak van het Hof over alle aangelegenheden van politiek karakter was buitengesloten, b.v. over de kwestie of er aanval geweest was; om dit duidelijker te doen uitkomen werd toen aan de JuristenCommissie verzocht een nieuwe redactie op te stellen; in de huidige redactie wordt de rechtspraak uitdrukkelijk beperkt tot kwesties van interpretatie van het verdrag. Art. 16. Le présent traité restera ouvert a la signature de tous les Etats, Membres de la Société des Nations, ou mentionnés a 1'annexe du Pacte. Les Etats qui ne sont pas Membres pourront y adhérer avec le consentement des deux tiers des Hautes Parties contractantes pour lesquelles le traité est entré en vigueur. Hierin (in ontwerp C. T. A. art. 13) wordt de adhesie tot het algemeene verdrag geregeld. Reeds in de C. T. A. hadden de Fransche afgevaardigden verklaard dat h. i. tot Leden van den Volkenbond en tot in het aanhangsel aan het Volkenbondverdrag genoemde Staten de adhesie zou moeten worden beperkt, aangezien zij slechts in de toetreding tot den Volkenbond en met name tot art. 1 van het Volkenbondverdrag, den noodzakelijken waarborg aanwezig achtten, dat een Staat zijn internationale verplichtingen na zou komen; gelijk uit de discussies in C. III bleek, waar de Fransche delegatie dit standpunt wederom verdedigde, sloeg deze eisch voornamelijk op een eventueele toetreding door Duitschland. In verband hiermede wilde de Heer Lebrun dan ook de tweede alinea doen vervallen. Doch vooral door Lord Robert Cecil en den Heer Jouhaux is een lans gebroken voor het behoud dezer alinea, die 50 de universaliteit van het verdrag poogt te bevorderen, terwijl de eerste er op wees dat de toestemming door twee-derden, in deze bepaling geëischt, toch zeer zeker ook als een deugdelijke waarborg kon worden beschouwd. De Juristen-Commissie heeft voorgesteld in de eerste alinea de landen, genoemd in het aanhangsel aan het Volkenbondverdrag, op één lijn te stellen met de Leden van den Volkenbond, om zoodoende de toetreding van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika aan geen voorwaarden te binden; C. III heeft zich hiermede vereenigd. Art. 17. Tout Etat peut, avec rassentiment du Conseil de la Société, envoyer une adhésion conditionnelle ou partielle aux stipulations dudit traité, pourvu toutefois que cette adhésion ne soit acceptée que si 1'Etat intéressé a réduit ou est prêt a réduire ses forces, conformément aux dispositions du présent traité. De partieele toetreding is in dit artikel (in ontwerp C. T. A. art. 14) omschreven. De tekst, door de C. T. A. vastgesteld, stond toe dat men gedeeltelijk toetrad tot de bepalingen betreffende den bijstand, doch volledig tot die betreffende de bewapeningsvermindering. Door de Juristen-Commissie is het vermoeden uitgesproken dat deze tekst beoogde den passieven en actieven bijstand aan elkander te verbinden en slechts de mogelijkheid van een evenredige toetreding tot deze twee toe te laten. Lord Robert Cecil heeft bij de discussie er op aangedrongen liever het artikel van zijn ontwerp over de partieele toetreding tot grondslag der beraadslagingen te nemen1), aangezien daarin de Raad van den Volkenbond voor elk geval afzonderlijk de voorwaarden voor de toetreding mag vaststellen, terwijl de tekst der C. T. A. in elk geval toetreding, zij het gedeeltelijk, tot de materieele garantie eischt. Vooral gesteund van den kant der afgevaardigden van Scandinavië, heeft zijn voorstel een gunstig onthaal gevonden en is met 18 tegen 6 stemmen aanvaard. Dientengevolge werd verworpen een Fransch amendement op den tekst der C. T. A., beoogende slechts een onderscheid te maken tusschen militairen en anderen, n.1. financieelen of economischen bijstand; gedeeltelijke adhesie tot eenige materieele garantie bleef dus ook door dit amendement een vereischte. *) „Lord Robert Cecil's weg", enz., p. 21, art. 19. 53 zoodat de C. T. A. zich genoopt had gezien, twee teksten aan den Raad voor te leggen, met verzoek een Juristen-Commissie hierover haar oordeel te laten uitspreken. Het verschil tusschen de beide teksten was een neerslag van de bij de debatten gebleken meeningsverschillen, of het al of niet wenschelijk was, de landen, wier ratificatie voor het inwerkingtreden vereischt zou zijn, met name te noemen, en, zoo ja, welke volgorde hierbij dan betracht moest worden, voor b.v. Europa. Verder stelde de rechtertekst de inwerkingtreding ook nog afhankelijk van de voldoening aan de bewapeningsvermindering van art. 11; niet-voldoening werd gestraft met nietigheid van het verdrag ten opzichte van dien Staat (vgl. hierboven op art. 11, p. 47). C. III nam in eerste lezing den linkertekst aan, benevens, onder voorbehoud van het oordeel der Juristen-Commissie, een Chileensch amendement, dat een regeling voor de ratificatie voor Noord-, Zuid- en Midden-Amerika en de Antillen, Afrika en Australië gaf. Uit den rechtertekst nam C. III de bovenvermelde bepalingen over de vermindering van bewapening over, nadat de aanvang van den termijn, waarin aan de vermindering moet zijn voldaan, op voorstel van den Heer Lebrun, overal uniform gerekend werd te loopen vanaf het oogenblik van goedkeuring van het plan door den Staat, in kwestie. Op voorstel der Juristen-Commissie zijn de beide eerste alineas als overbodig geschrapt, terwijl, naar aanleiding van haar opmerking dat de voldoening aan bewapeningsvermindering beter in een additioneel artikel geregeld kon worden, de rapporteur daarvoor een nieuwe alinea heeft geredigeerd, die C. III in tweede lezing heeft aanvaard. De Juristen-Commissie heeft er verder op gewezen dat de door het artikel toegestane inwerkingtreding per werelddeel bezwaren met zich bracht, indien de koloniën van een Staat in een ander werelddeel waren gelegen dan deze Staat zelf; de vraag was nl. of in dat geval de ratificatie door dien Staat voor zijn koloniën voldoende was voor de inwerkingtreding van het verdrag in het werelddeel, waar de -koloniën gelegen zijn. Art. 19. Le présent traité est conclu pour une durée de quinze ans a dater de sa première entrée en vigueur. Après ce délai, il sera prolongé automatiquement pour les Etats qui ne 1'auraient pas dénoncé. 54 Toutefois, si un de Etats Membres permanents uu Conseil dénonce le présent traité, celui-ci ne pourra plus exister a partir du moment oü cette dénonciation prendra effet. La dénonciation sera faite au Secrétaire général de la Société des Nations, qui en fera notification sans retard a toutes les Puissances liées par le présent traité. La dénonciation prendra effet douze mois après la date de la remise de la notification au Secrétaire général de la Société des Nations. Si des opérations exécutées par application de 1'article 5 du présent traité sont en cours d'exécution au moment de 1'expiration du délai de quinze ans prévu au paragraphe Ier du présent article ou au moment d'une dénonciation faite dans les conditions déterminées ci-dessus, le traité restera en vigueur pour toutes les Hautes Parties contractantes jusqu'a ce que 1'état de paix soit complètement rétabli. Dit artikel stelt den duur van het verdrag op vijftien jaar. De verder alineas, de opzegging en de gevolgen daarvan regelend, zijn opgenomen op voorstel van Japan. Een amendement van Japan in dien geesf was reeds in de C. T. A. ingediend, maar door deze naar den Raad verzonden, met verzoek het aan het oordeel eener Juristen-Commissie te onderwerpen. In C. III wees de gedelegeerde van China er op dat dit amendement een tegenstrijdigheid met art. 18 deed ontstaan, door tengevolge van opzegging door één der Staten, genoemd in art. 18, het verdrag reeds buiten werking te stellen. De rapporteur heeft deze zinsnede dan ook in dier voege gewijzigd dat slechts opzegging door een der permanente Leden van den Volkenbondsraad dit gevolg met zich brengt. Het artikel is daarna door C. III, evenals art. 18, aangenomen „a titre d'indication, en vue d'une étude ultérieure par les gouvernements". * * * Zie voor de besprekingen in Nederland aan het ontwerp-verdrag gewijd, de algemeene beschouwingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de Staatsbegrooting 1924, Hoofdstuk III (Handelingen Tweede Kamer 1923/24, 18 en 19 Maart 1924, p. 1280 vlgg.).