I f*. van Meuraij^ EN MEDE- ! ZBKEMSgHAP T I BEDRIJFSORGANISATIE EN MEDEZEGGENSCHAP POPULAIR-WETENSCHAPPELIJK HERDRUKKEN onder toezicht van = Prof. Mr. W. A. BONGER en Dr. D. A SLOOS === No. 8 ===== BEDRIJFSORGANISATIE EN MEDEZEGGENSCHAP door F. VAN MEURS 1924 N. V. BOEKHANDEL EN UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ „ONTWIKKELING" - KEIZERSGRACHT 376 - AMSTERDAM VOORWOORD. Dit boekje bevat de artikelen: „Bedrijfsorganisatie en Medezeggenschap", welke ik in den jaargang 1924 van „De Socialistische Gids" heb gepubliceerd naar aanleiding van het rapport, dat over dit onderwerp is uitgebracht door een Commissie, samengesteld door de S. D. A. P. en het N. V. V. In beknopten vorm is de inhoud van dit rapport weergegeven en daar direct op aansluitende is in het licht gesteld het verschil tusschen de beginselen, welke de moderne arbeidersbeweging leiden bij haar streven naar medezeggenschap en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, en het overige gedeelte der arbeidersbeweging. Daarbij is voornamelijk aandacht geschonken aan de verschillende opvattingen, welke bij de leiders der R.-K. Vakbeweging en de R.-K. politici, -sociologen en -werkgevers heerschen omtrent de beginselen en de wijze, waarop medezeggenschap in het bedrijfsleven moet worden doorgevoerd. Doch hoofdzakelijk heb ik mij tot dezen arbeid gezet om te trachten aan te wijzen, hoe op den grondslag van het rapport, medezeggenschap in ons modern voortbrengingsproces kan worden toegepast en welk karakter en beteekenis er aan kan en mag worden gehecht. Waar het zwaartepunt bij het uitoefenen van medezeggenschap m het technisch beheer der onderneming - zoowel voor het administratief- als voor het technisch personeel - naar mijn overtuiging 5 zal komen te liggen in de groepsraden, daar zal aan die raden een belangrijker plaats in het stelsel van medezeggenschap moeten worden ingeruimd, dan in het rapport het geval is. Bij het leveren van critiek op verschillende onderdeden van het rapport heeft de bedoeling voorgezeten om het stelsel voor de practijk zoo bruikbaar mogelijk te doen zijn. Amsterdam, Mei 1924. F. VAN MEURS. 6 HOOFDSTUK I. In vervolg op het Socialisatie-rapport — dat in 1920 is verschenen en werd opgesteld door een commissie, uitsluitend door de Partij benoemd — is thans uitgebracht een rapport over Bedrijfsorganisatie en Medezeggenschap door een commissie, ingesteld door het N. V. V en de S. D. A. P. Verheugend mag het direct heeten, dat een vraagstuk, als het onderhavige, liggende op het terrein, waar de vakbeweging bij uitstek bekend is, door deze lichamen gemeenschappelijk is bestudeerd en dat zij tot een eenstemmige meening zijn gekomen. Onwillekeurig komt men er toe vergelijkingen tusschen het socialisatie- en dit rapport te trekken, doch dan hoede men er zich voor aan beide rapporten denzelfden maatstaf aan te leggen. Het Socialisatie-rapport, dat onder de lawine der daarop uitgeoefende critiek niet is bezweken, doch nog even krachtig en ongeschonden overeind staat, is een conceptie van grootsche strekking; het bestrijkt het geheele terrein der maatschappelijke voortbrenging en wil nieuwen vorm en inhoud geven aan de voortbrenging en de bezitsverhoudingen. Het is alzoo een rapport van wijdere strekking, dan dat, wat thans aan partij en vakbeweging ter goedkeuring is voorgelegd. Doch het zal blijken, dat de Bedrijfsorganisatie en Medezeggenschap, eenmaal doorgevoerd, diepgaande veranderingen met zich zullen brengen in de maatschappelijke organisatie van de voorshands nog niet te socialiseeren bedrijven en de in die bedrijven heerschende verhoudingen tusschen leiding en personeel. Er zijn zelfs in bepaalde politieke kringen (speciaal in R.-K.) zulke hooggespannen verwachtingen omtrent de milddadige uitwerking van bedrijfsorganisatie en 7 medezeggenschap in de particuliere nijverheid, dat men in de dagen van 1918 uit vrees voor revolutie ook deze eischen in zijn vaandel schreef. In de officieele toelichting van het bestuur op de statuten van de „R.-K. Centrale Raad van Bedrijven" zegt dit bestuur: „Set bedrijfsradenstelsel geeft de groote waarde aan de R.-K. Vakbeweging, omdat wij door toepassing en propageering van dit stelsel ook de positieve daad kunnen stellen tegenover het socialisme en zijn socialisatieplannen, en niet behoeven op te honden bij het bewijs, dat de grondstellingen van het socialisme valsch zijn en derhalve de daarop gebouwde plannen verkeerd." *) Het R.-K. Bedrijfsradenstelsel moest dus de Roomsche arbeiders afhouden van de Socialisatie-gedachten, door de socialisten zoo kwistig verkondigd; het moest, zooals het patroonsblad eens schreef: „een reëelen dam opwerpen tegen het streven der socialisten". Dit stelsel is uitgedacht terzelfder tijd, dat Mr. Bomans in genoemd patroonsblad schreef: „De gansche situatie hebben wij niet gewild, doch is geworden door de strooming der tijden." Eens gedreven door anderen en gevoerd naar een plaats, waar zij krachtens hun maatschappelijk inzicht niet wilden zijn, hebben reeds thans de R.-K. industrieele werkgevers van dit stelsel den brui gegeven en zijn zij getreden uit de R.-K. Bedrijfsraden. Zij hadden, zooals de drager van het R.-K. Bedrijfsradenstelsel, prof. Veraart, in „De Tijd" over hen schreef, in dit „stelsel een soort van economische burgerwacht gezien, dat ook wel weer zou verdwijnen, als de rumoerige tijden van den wapenstilstand zich gelegd hadden". De rumoerige dagen van November 1918 zijn voorbij. De socialisatie — het schip in den mist, dat op stranden liep, zooals helderziende christelijke politici haar kenschetsten.— houdt echter flink koers en tracht overal, waar zij de mogelijkheid van landing ziet, wat van haar lading af te zetten. aJfcSi ') Wat wil de R.-K. Centrale Raad van Bedrijven? Toelichting op de Statuten van het bestuur, pag. 7. 8 Elke gelegenheid wordt aangegrepen — in Kamer, Staten of gemeenteraad — om iets van de beginselen der socialisatie in de te nemen maatregelen neer te leggen. En onderwijl hebben partij en vakbeweging rustig voortgéwerkt aan de verdere uitwerking van het groote, maatschappelijke reorganisatie-plan: de socialisatie; de i commissie_yoor Bedrijfsorganisatie en Medezeggenschap heeft met |haar werk aangewezen de wijze, waarop de bedrijfs- en beheersvormen Wan het nog niet voor socialisatie rijpe particuliere bedrijf dienen te (veranderen om het rijp te maken voor de socialisatie. De mist, waarin het socialisatie-scheepje zou varen, is tot de allergrootste verwondering van onze tegenstanders voor hun oogen opgetrokken en als belangstellende toeschouwers zien zij tot hun verbazing, dat er druk is voortgéwerkt op het terrein, dat het Socialisatierapport nog ter verdere bewerking overliet, op hetzelfde oogenblik, dat het R.-K. Bedrijfsradenstelsel, in koortshitte van revolutievrees uitgedacht, reeds stuk is geslagen onder de felheid, waarmede de ontwerpers ervan elkander bestrijden. De kracht, waarmede de belangentegenstellingen binnen den kring, waarin de R.-K. werkgevers en werknemers te zamen zijn gebracht, tegen elkander botsen, heeft het gebouw der R.-K. Bedrijfsraden in elkaar doen storten en het geloof in een duurzame verzoening tusschen kapitaal en arbeid vernietigd. Terwijl het R.-K. Paaschmanifest van 1919, waarin de blijde boodschap van klassesolidariteit werd gebracht, door zijn makers al aan flarden is gescheurd, brengt de S. D. A. P. en het N. V. V. weer een nieuw rapport uit, dat aanvult en voort-" bouwt op het Socialisatie-rapport en waarin de arbeidersklasse den weg wordt gewezen, dien zij heeft te gaan om in den kortst mogelijken tijd het kapitalisme overbodig en het socialisme mogelijk te maken. Het rapport bestaat uit 4 hoofdstukken: in hoofdstuk I wordt een korte inleiding gegeven tot de behandelde onderwerpen; in hoofdstuk II wordt „Medezeggenschap der loontrekkenden in de onderneming" behandeld; daarop volgt in hoofdstuk III een schets van 9 de „Organisatie in het particuliere bedrijf van publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie", terwijl ten slotte in het IVde hoofdstuk een regeling is ontworpen voor „Medezeggenschap in het Gemeenschapsbedrijf". Aan het rapport zijn 4 bijlagen toegevoegd. De commissie heeft n.1. haar taak zóó breed opgevat, dat zij twee commissies uit haar midden heeft gevormd, waarvan één een studiereis heeft ondernomen naar Duitschland, Tsjecho-Slowakije en Oostenrijk, terwijl de andere' commissie in Engeland een onderzoek heeft ingesteld. De eerste twee bijlagen bevatten nu uitvoerige, zeer onderhoudende verslagen van wat deze commissies te zien en te hooren hebben gekregen omtrent den vorm en wijze, waarop medezeggenschap der loontrekkenden in de onderneming in genoemde landen is geregeld. Bijlage III bevat een „Ontwerp-wet op de Ondernemingsraden", terwijl in de IV (laatste) bijlage een „Ontwerp-Algemeene Beginselwet op de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie" is opgenomen. In het voorwoord tot het rapport verzoekt de commissie bij de beoordeeling van haar werk de bijlagen daarin te betrekken, waar de inhoud daarvan in het rapport verwerkt is. 'Kort saamgevat zal ik eerst den inhoud van het rapport trachten weer te geven: De opdracht aan de commissie is een gevolg van de reeds in het Socialisatie-rapport uitgesproken gedachte, dat, waar nog niet alle bedrijven in technisch en economisch opzicht rijp zijn om gesocialiseerd te worden, het noodzakelijk is de voorwaarden te scheppen, waardoor deze bedrijven er geschikt voor worden. De Overheid dient hierbij de behulpzame hand te bieden. Zoowel maatregelen, door de Overheid te treffen, om de reorganisatie van het particulier bedrijfsleven in te leiden op den grondslag van de publiek-rechtelijke bedrijfs- 10 organisatie, als de toekenning van medezeggenschap aan de loontrekkenden in deze bedrijven, zullen daarvoor noodzakelijk zijn. De laatstgenoemde maatregel zal wenschelijk zijn, wijl in de nieuwe ordening van zaken, zooals deze bij de Socialisatie gedacht is — de vermaatschappelijkte voortbrenging, steunend op de controle van democratisch samengestelde gemeenschapsorganen — slechts dan de volle medewerking der producenten-groepen zal kunnen worden verkregen, indien haar belang in evenredigheid met de overige belangen krachtig kan worden voorgestaan. Kan deze motiveering voornamelijk aanvaard worden door voorstanders van socialisatie, ook zij, die ondanks hun bedenkingen tegen de kapitalistische voortbrengingswijze toch nog niet getreden zijn in de rijen der moderne arbeiders, zullen toch met den eisch van medezeggenschap mede kunnen gaan. Immers, hebben de arbeiders op staatkundig terrein ten langen leste volledige medezeggenschap gekregen, binnen de poort van fabriek en werkplaats, op de kantoren en bureaux hebben zij geen recht van medespreken. Hier is het psychologisch conflict, waarin de mensch verkeert als producent in den modernen staat. Medezeggenschap zal dit conflict goeddeels oplossen; het wordt er echter niet geheel mee uit de wereld geholpen. De aard van de moderne voortbrengingswijze verhindert elk harer deelnemers een bewust-zelfscheppend wezen te zijn. Volledige bevrediging zal voor den modernen mensch verder buiten de voortbrenging gelegen moeten zijn. De doorvoering van medezeggenschap zal de verantwoordelijkheid van alle deelnemers aan het productieproces verhoogen; hun ambitie en inspanning vergrooten; het zal de productiviteit doen toenemen en tevens de overtuiging bijbrengen, dat men niet straffeloos de productie kan schaden, daar éigen belang en dat der arbeidersklasse tenzeersté er door wordt benadeeld. Op den voorgrond wordt nu gesteld, dat medezeggenschap dient te ii beginnen in de onderneming, d. w. z., zooals de spraakwijze wil, in het bedrijf.2) In den ondernemingsraad wordt het personeel, in de onderneming werkzaam, -vertegenwoordigd door uit zijn midden verkozen vertegenwoordigers. De vraag komt hier direct naar voren, of de z.g.n. „kernen", zooals deze vroeger door de „modelfabrikanten" zijn voorgestaan en hier en daar zijn doorgevoerd, hiermede niet in modernen vorm weer zullen worden geïntroduceerd. Deze vraag moet beslist ontkennend worden beantwoord. De model-fabrikanten waren ook ,,model"-kapitalisten. Zij zagen duidelijk voor oogen den toenemenden invloed der vakorganisatie, welke bij voldoende macht hun winsten zeker niet onaangetast zouden laten. Dies kwamen zij op het vernuftige denkbeeld om door invoering van „kernen" den vakorganisaties den wind uit de zeilen te nemen. Want in de kernen zaten de vertegenwoordigers van het personeel, werkzaam in de onderneming, die onder leiding van den model-fabrikant zijn belangen konden behartigen. Waar het personeel zijn eigen vertegenwoordiging had en de__patxoon alles met haar besprak, daar was het volkomen overbodig ook nog dj; vertegenwoordigers der vakvereenigingen te ontvangen. De vakbonden stonden dus bij deze „kernen" buiten de deur. Geheel anders — precies tegenovergesteld — is de regeling gedacht bij den Ondernemingsraad. De vakvereenigingen, welke in zwaren en moeizamen strijd op het gebied van de regeling der arbeidsvoorwaarden het terrein hebben veroverd, blijven bij de invoering van den ondernemingsraad oppermachtig; aan haar blijft uitsluitend de taak toebedeeld om in onderhandeling met de werkgeversorganisaties de arbeidsvoorwaarden te regelen en neer te leggen in collectieve arbeidsovereenkomsten. Een belangrijk gedeelte van de taak, welke den ondernemingsraad wordt opgelegd, is nu het aanvullend optreden met betrekking tot ') „Betriebsrat" moet in het Hollandsch worden vertaald door ondernemingsxaaA. 12 de regeling der arbeidsvoorwaarden in dier voege, dat alle maatregelen, welke voortvloeien uit het collectief contract, onderjzijn controle worden uitgevoerd. Bovendien houdt hij toezicht op een goede naleving van hetgeen is overeengekomen. De vakvereeniging blijft voorwaarde en een onontbeerlijk element bij dit ondernemingsradensysteem. Sterker nog, elke bevoegdheid, om over de grondslagen der arbeidsvoorwaarden te spreken, zooals deze in de collectieve arbeidsovereenkomst zijn geregeld, is den ondernemingsraad onthouden. De vraag, of de ondernemingsraden dienen opgetrokken te worden op privaat- of publiekrechtelijken grondslag, wordt in laatstgenoemdenzin beantwoord. De ervaring, op dit gebied in Engeland met de z.g.n. Whitley-councils opgedaan, bevestigt weer eens, hoe weinig langs privaatrechtelijken weg duurzaam voor alle arbeiders is te verkrijgen en te behouden. Waar zoowel in Duitschland als in Oostenrijk, alsmede in TsjechoSlowakije de ondernemingsraden op publiekrechtelijke basis staan, en het succes daarmede grooter is dan in Engeland, schijnt het doelmatig te zijn ook voor Nederland den publiekrechtelijken vorm te kiezen. | Bij het kiezen van dezen vorm is het duidelijk, dat de bevoegdheden, welke den ondernemingsraden zullen moeten worden toegekend, in een wet dienen te worden neergelegd. Soepelheid zal daarbij eerste vereischte zijn, temeer, daar veel, dat gewenscht wordt, moeilijk in wetsartikelen is te omschrijven en bovendien medezeggenschap inzake de leiding van de onderneming nog wat algemeen dient te worden gehouden. De ondernemingsraden zullen alle ondernemingen bestrijken, waarin tenminste 20 werknemers zijn. Voor ondernemingen met 5 tot 20 werknemers wordt 1 raadsman verkozen, die de functie waarneemt, in grootere ondernemingen aan den ondernemingsraad toevertrouwd. Buiten • de wet dienen te vallen Staats-, Provinciale- en Gemeentebedrijven, waarvoor om verschillende redenen een afzonderlijke regeling is gemaakt, terwijl de scheepvaart eveneens er buiten kan 13 vallen, waar deze reeds een afzonderlijke regeling bij de bestaande wetgeving bezit. De ondernemingsraad zal samengesteld zijn uit 5 personen, indien het aantal werknemers der onderneming 20 tot 100 bedraagt, terwijl dit aantal ten hoogste tot 35 kan oploopen in evenredigheid met de grootte der onderneming. De verkiezing van de leden van den ondernemingsraad zal geschieden volgens een stelsel van evenredigheid, uit lijsten, door de vakvereenigingen opgemaakt, waarvoor een minimum aantal leden, in de onderneming werkzaam, vereischt is. Langs dezen weg is gedacht een band te leggen tusschen de vakvereenigingen en de ondernemingsraden. Dit is één van de belangrijkste problemen bij deze raden. Immers, het gevaar is niet denkbeeldig, dat bij té groote scheiding tusschen deze twee lichamen een vervreemding ontstaat, die allernoodlottigste gevolgen met zich zou kunnen sleepen. Mogen eenerzijds de ondernemingsraden naar hun vorm al den schijn tegen zich hebben van te zijn „kernen", zooals deze door de Nederlandsche arbeidersbeweging zoo fel zijn bestreden, anderzijds maant ons het land, waar de wieg van de Ondernemingsraden heeft gestaan, en het tijdperk, waarin zij zijn ingesteld, — vooral voor óns land — om niet te komen tot: „de fabrieken aan de arbeiders" met de daarbij passende leuze: „weg met de vakvereeniging", zooals dit den syndicalistischanarchistischen elementen feitelijk altijd voor den geest zweeft. Naar een stevig contact met de vakvereenigingen is daarom gestreefd, terwijl in de ondernemingen, waar het personeel geen deel uitmaakt van eenigen vakbond en het dus niet in staat is langs den voorgeschreven weg candidaten te stellen, geen ondernemingsraden zullen worden ingesteld. Eén van de steeds wederkeerende moeilijkheden in de ■ arbeidersbeweging treedt ook weer bij de vorming der Ondernemingsraden naar voren, n.1. de wijze, waarop de hoofdarbeiders, het z.g.n. hoogere technisch- en het administratief personeel, in den Ondernemingsraad hunne Vertegenwoordiging zullen vinden. De Duitsche wet kent een speciale vertegenwoordiging voor deze groep, welke door afzonderlijke verkiezing verkregen wordt! Hier wórdt wél afzonderlijke vertegenwoordiging van de hoofdarbeiders voorgestaan, doch daarvoor zal geen afzonderlijke verkiezing behoeven plaats te vinden. De verkiezing zal algemeen zijn voor het geheele personeel en door een stelsel van evenredige vertegenwoordiging hoopt men verzekerd te zijn, dat ook de hoofdarbeiders (in de onderneming gemeenlijk een minderheidsgroep) een vertegenwoordiging zullen krijgen. Om daaromtrent zekerheid te hebben, zal nog een bepaling in de wet worden opgenomen, waarbij een minimumvertegenwoordiging voor deze groep is voorgeschreven. De vergaderingen van den ondernemingsraad vinden plaats buiten tegenwoordigheid van den ondernemer. Slechts op verzoek van den ondernemingsraad zal de ondernemer aanwezig kunnen en moeten zijn; ook indien hijzelf den voorzitter van den ondernemingsraad verzocht heeft een vergadering van den raad te houden. Een minderheid in de Commissie is van tegenovergestelde gevoelens en meent, dat de wet moet voorschrijven, dat de ondernemer de vergadering bijwoont. De Raad zal dan slechts vergaderen buiten tegenwoordigheid van den ondernemer, wanneer hij dezen verzocht heeft niet aanwezig te zijn. Op de bevoegdheid, welke aan den ondernemingsraad zal worden toegekend, komt het uitteraard aan. Dit is het allerbelangrijkste, waarop aller aandacht zich richt. Vastgesteld moet eerst worden, op welk terrein de Ondernemingsraad feitelijk zijn werk vindt. En dan is tweeërlei gebied aan te wijzen. Ten eerste op dat, waar de bepalingen van het collectief contract aangevuld of nog nader uitgewerkt behooren te worden. Dat is dus het gebied van de regeling der arbeidsvoorwaarden in den uitgebreiden zin van het woord. De taak van den Ondernemingsraad zal verder zijn, nauwlettend toezicht te houden op de goede naleving van de bepalingen van de arbeidsovereenkomst. Voorts zal de Raad controleerend kunnen optreden inzake voldoende 15 toepassing van verschillende wetten op de veiligheid, gezondheid, e. d. en kan hij daarover met de Arbeidsinspectie in nader overleg treden. Bovendien zal hem het recht moeten worden toegekend om de loonlijsten der onderneming in te zien, terwijl hem de bevoegdheid zal moeten worden gegeven om (desnoods met behulp van accountants) de balans en de winst- en verliesrekening in te zien. Een belangrijk recht zal de Ondernemingsraad nog verkrijgen, door gekend te worden, ingeval tot inkrimping van het personeel moet worden overgegaan. Vooral de Duitsche bedrijfsraden hebben op dit gebied een zegenrijke werking uitgeoefend. Ontslag is de meest harde maatregel, welke het personeel kan treffen en wanneer over den voor te nemen maatregel overleg zal plaats vinden, dan zal meermalen blijken, dat de maatregel öf niet in zijn volle gestrengheid behoeft te worden toegepast, óf dat er een regeling kan worden getroffen, waarbij het nadeel, uit dezen maatregel voortspruitend, merkbaar zal worden verzacht. Het individueel ontslag, als disciplinaire maatregel bedoeld, zal hiervan moeten worden uitgeschakeld. Daarvoor is een andere weg geopend. Wordt iemand ontslagen bij wijze van straf en meent hij daarmede geen genoegen te kunnen nemen, dan wendt hij zich tot den Ondernemingsraad, welke het geval in behandeling neemt. Is de Ondernemingsraad het eens met den reclamant, dan stelt hij zich in verbinding met den ondernemer, waarmede hij tracht tot een minnelijke schikking te komen. Slaagt de Ondernemingsraad daarin niet, dan maakt hij het geval bij het Scheidsgerecht aanhangig, dat een bindende uitspraak doet. Het zwaartepunt van dezen rechtsgang ligt bij den Ondernemingsraad, welke zich de zaak moet aantrekken, wil de persoon, die vermeent, dat hij gedupeerd is, recht van beroep voor zich geopend zien. Over deze getrapte wijze van beroep, waar de getroffene dus niet zelf zijn rechtsaanspraken geldig kan maken, bestaat in Duitschland verschil van meening. De commissie heeft echter gemeend, op het 16 voetspoor der Duitsche wet, toch deze regeling te moeten verkiezen boven die, waarbij rechtstreeks beroep open staat. De vraag is nu: welke waarde moet er worden gehecht aan een besluit, dat de ondernemingsraad neemt in een zaak, waarin hem krachtens verordening recht van medezeggenschap- is gegeven. Zal de ondernemingsraad een beslissingsrecht hebben of slechts een recht van adv;es? Geen van beide. Het beslissingsrecht in handen van den ondernemingsraad zou den ondernemer tot een absoluut-ondergeschikte maken van hen, die in laatste instantie toch nog niet de verantwoordelijkheid dragen. Andersom kan evenmin worden volstaan met den ondernemingsraad bloot tot een adviescollege te maken, waar .het werk van den ondernemingsraad in handen van een onwilligen ondernemer dan spoedig tot een aanfluiting van medezeggenschap zou worden gemaakt."!)!!! al deze redenen zal er worden ingesteld een scheidsgerecht, waarin beide partijen in gelijke sterkte zijn vertegenwoordigd, welke bij niet Verkregen overeenstemming tusschen ondernemer en ondernemingsraad een beslissende uitspraak doet. Dit betreft — het zij te allen overvloede nogmaals gezegd — uitsluitend zaken, welke voortspruiten uit de collectieve arbeidsovereenkomst, in den ruimsten zin des woords genomen en dus niet de regeling der arbeidsvoorwaarden zëE" De ondernemingsraad brengt dus eerstens op het gebied van de arbeidsverhoudingen een bepaalden vorm van medezeggenschap. Doch de ondernemingsraad bedoelt ook op ander terrein medezeggenschap te brengen ê-fl-werbp commercieel en technisch gebied. Dit is feitelijk het punt in kwestie, waarom het meest gestreden is. Zal den arbeiders invloed worden toegekend op den gang van zaken, op de gestie van de bedrijfsvoering? De ondernemingsraad zal daartoe den weg openen. Doch met groote omzichtigheid moeten dan de bevoegdheden worden toegewezen. Van beslissingsrecht kan in dezen geen sprake wezen. 2 17 Voorloopig zal, voor zooveel den ondernemingsraad zelf betreft, met het geven van advies volstaan moeten worden. Slechts zal, door wettelijk voorschrift, in den Raad van Commissarissen van een Naamlooze Vennootschap een tweetal vertegenwoordigers van het personeel moeten worden opgenomen, waardoor aan de besten der vertegenwoordigers in den ondernemingsraad gelegenheid worden gegeven in de opperste bedrijfsleiding zitting te nemen. Zij zullen daar, met dezelfde bevoegdheden toegerust als elk ander lid van den Raad van Commissarissen, zitting nemen, zoodat in dit geval aan de vertegenwoording van het personeel beslissingsrecht inzake bedrijfsvoering mede in handen zal worden gegeven. Dit recht, dat in de Centrale landen bij afzonderlijke wetten is geregeld, zal uiteraard voorloopig nog slechts betrekking hebben op enkele personen. . Hoofdzaak blijft hier eerst de bevoegdheid te regelen van den ondernemingsraad omtrent medezeggenschap inzake de bedrijfsleiding. Deze bevoegdheid is, opzettelijk eenigszins vaag, op pagina 20 van het rapport als volgt omschreven: 1. ,,Het geven van advies aan den ondernemer betreffende technische en andere aangelegenheden, de leiding der onderneming betreffende; 2. Het bijstaan van den ondernemer bij het bevorderen van den bloei der onderneming; 3. Het recht één of twee vertegenwoordigers aan te wijzen in den Raad van Commissarissen van een Naamlooze Vennootschap, of in een soortgelijk college bij dezen of een anderen ondernemingsvorm." De bevoegdheden van den ondernemingsraad zijn hiermede wel aangegeven. Nog een ander orgaan wordt in het leven geroepen, t.w. de ondernemingsvergadering. De genooten van een onderneming kunnen in vergadering bijeen worden geroepen, indien tenminste J gedeelte 18 van hen daartoe het verlangen te kennen geeft, of wanneer de ondernemingsraad dit wenscht, terwijl eveneens een zoodanige bijeenkomst wordt gehouden, zoo de ondernemer daartoe het verlangen te kennen geeft. De voorzitter van den ondernemingsraad is tevens leider van de ondernemingsvergaderingen. Tenslotte is het ook nog mogelijk te komen tot het vormen van groepsraden binnen de onderneming. Geen groepsraden in den zin , zooals deze in de Duitsche wet zijn te vinden, waar groepsraden kunnen worden gevormd voor hoofd- en handarbeiders. Deze scheiding is door de commissie in haar ontwerp van wet ook niet overgenomen. Doch wel kan het wenschelijk zijn, dat in bepaalde - in het algemeen omvangrijke - ondernemingen één of meerdere groepen van werknemers krachtens den aard hunner werkzaamheden of de plaats welke zij in de onderneming innemen, aan een afzonderlijke vertegenwoordiging behoefte gevoelen. Dan kunnen groepsraden worden gevormd, waarin de speciale belangen van die groepen kunnen worden j besproken. Tot de vorming van dusdanige groepsraden kan slechts worden overgegaan, wanneer tenminste 10 werknemers aan den ondernemingsraad, welke over het vormen van een zoodanigen groepsraad heeft te beslissen, daartoe het verlangen te kennen geven. Wijst de ondernemingsraad het verzoek van de hand, dan staat beroep bij het scheidsgerecht open, dat beslist. De bevoegdheden van de groepsraden zijn analoog aan die van den ondernemingsraad. Om te voorkomen, dat de groepsraad uit den band zal springen, is hij gehouden al zijn besluiten aan de goedkeuring van den ondernemingsraad te onderwerpen. Tegen de beslissing van den ondernemingraad kan dan zoowel de ondernemer als de groepsraad bij het scheidsgerecht in beroep gaan. 19 Is in het hierbovenstaande de vorm weergegeven, waarin de commissie medezeggenschap geregeld wenscht te zien in de bedrijven» welke voorloopig nog in particulier bezit zullen zijn m hoofdstuk:YV van haar rapport is een regeling voor het Gemeenschapsbedrijf ontworpen. Als grondslag is daarvoor genomen de regeling, zooals deze al in het Socialisatie-rapport is aangegeven. De overheidsbedrijven dienen in tweeërlei opzicht gereorganiseerd te worden. Ten eerste voor wat den beheersvorm betreft; ten 1^*^*^** van de plaats, wefee het personeel in een gemeenschapsbedrijf dient in te nemen. ..r u f+ De beheersvorm van het gemeenschapsbedrijf - zoo heett de Socialisatiecommissie het al aangegeven - dient soepeler te Z1jn, dan bij het tegenwoordige overheidsbedrijf. Aan het hoofd van elk overheidsbedrijf komt een Raad van Beheer te staan, welke als volgt wordt samengesteld: § der leden uit vertegenwoordigers van de gemeenschap en \ uit vertegenwoordigers van het gezamenlijke personeel. De vertegenwoordigers van de gemeenschap worden door het in aanmerking komend orgaan (Tweede Kamer, Provinciale Staten, Gemeenteraad) al of niet uit midden aan- gewezen. , A-. De vertegenwoordigers van de bedrijfsgenooten worden - en dtt in afwijking van hetgeen de Socialisatie-commissie gewild heett volgens een stelsel van evenredigheid, uit lijsten, door de vakvereenigingen opgemaakt, voor den tijd van 4 jaren gekozen. Niet, zooals de Socialisatie-commissie dit heeft gedacht, zullen alleen personen, buiten het bedrijf staande, in den Raad van Beheer kunnen worden gekozen, doch eveneens leden van het personeel, zoo zij althans den meerderjarigen leeftijd hebben bereikt en ingezetenen zijn. Verkiezing wordt geprefereerd boven aanwijzing, omdat verwacht 20 wordt, dat hierdoor het gevoel: medezeggenschap te bezitten, meer tot de arbeiders m het bedrijf werkzaam zal doordringen. Het gevaar, dat de Socialisatie-commissie voor oogen heeft gestaan toen zij den regel voorschreef, dat geen bedrijfsgenooten in den Raad van Beheer zullen kunnen worden opgenomen, ducht deze commissie met. Immers, zouden de vertegenwoordigers van het personeel hun plaats in dezen beheersraad zóó slecht begrijpen, dat zij uitsluitend hun groepsbelangen, in plaats van de bedrijfsbelangen, in casu het gemeenschapsbelang, zouden voorstaan, dan zou het heel spoedig met hun invloed gedaan zijn. De fout corrigeert zichzelf,' op straffe van medezeggenschap tot een aanfluiting te maken. Eén lid van deze commissie is het op dit stuk met de Socialisatie-commissie eens gebleven. De Raad van Beheer heeft de algemeene leiding van het bedrijf en vergadert onder voorzitterschap van den wethouder, in welke vergadering de directeur aanwezig is. Uit zijn midden kan de raad een kleine commissie benoemen - analoog aan den beheersvorm van de Naamlooze Vennootschap - een zgn. Raad van Toezicht, welke met den directeur in meer geregeld contact zal staan. De algemeene bevoegdheden van den Raad van Commissarissen zijn gehouden binnen de grenzen, door het openbaar lichaam (Raad Staten of Rijk) zelf getrokken, welke lichamen eveneens de jaarlijkschê bedrijfsbegrootingen vaststellen. Voorts behoeft de Raad van Beheer - als voorbeeld wordt steeds een gemeentebedrijf genomen - de goedkeuring van B. en W. omtrent algemeene bedrijfsregelingen, terwijl belangrijke beslissingen aan de goedkeuring van den Gemeenteraad blijven onderworpen. Besluiten welke zonder goedkeuring van B. en W. van kracht zijn, kunnen toch door dit college vernietigd worden. Gelijke regelen zijn voor provinciale-en njksbednjven te treffen. De regeling der arbeidsvoorwaarden geschiedt op de wijze - zooals dit geheel past in het stelsel der commissie - door onderhandelingen 21 tusschen de vertegenwoordigers van het gemeenschapsorgaan en die der vakbonden. De besluiten, bij deze onderhandelingen genomen, dienen volgens geldend recht goedgekeurd te worden door het daarvoor in aanmerking komend openbaar lichaam (Raad- Staten of Kroon) op gelijke wijze, als dit thans voor het gemeentepersoneel in Amsterdam geschiedt. Met andere woorden, het openbaar lichaam kan de in ontwerp aangegane overeenkomst goedkeuren of verwerpen, niet veranderen. Bij verwerping vangt de Centrale Commissie opnieuw de onderhandelingen aan en mocht zij er dan niet in slagen tot overeenstemming te komen, eerst dan stelt het openbaar lichaam zelfstandig een regeling vast. De algemeene arbeidsvoorwaarden van de verschillende gemeenschapsbedrijven in één gemeente zullen zoodoende in .één regeling worden vastgelegd, terwijl voor de noodige lenigheid de onderdeden ervan aan de commissies van medezeggenschap voor de bedrijven ter regeling kunnen worden overgelaten. Bij verdere uitbreiding der overheidsbemoeiing moet het niet uitgesloten worden geacht, dat het noodig zal zijn meerdere commissies van overleg in te stellen, hetzij voor één, of voor meerdere bedrijven te zamen. In elk gemeenschapsbedrijf zal voorts een personeelraad worden ingesteld, welke met dezelfde bevoegdheden zal worden toegerust als de ondernemingsraad in het particuliere bedrijf. De taak van deze raden zal dus zijn om bepaalde regelingen van de algemeene arbeidsovereenkomst nader uit te werken en toezicht op de naleving ervan te houden, vervolgens het uitoefenen van controle op de hygiëne en veiligheid en het bevorderen van speciale instellingen ten algemeene nutte van het personeel, als vacantieoorden, sanatoria, e.d. De besluiten, door de personeelraden genomen, dienen aan de Centrale Commissie voor georganiseerd overleg ter goedkeuring te worden voorgelegd. Kan in het particuliere bedrijf bij verschil van meening tusschen den 22 ondernemingsraad en den werkgever één van beiden in beroep gaan bijeen scheidsgerecht, voor het gemeenschapsbedrijf wordt een zoodanig scheidsgerecht noch noodig, noch gewenscht geacht. Voor opgelegde straffen - ook voor ontslag, als straf bedoeld wordt wel een scheidsgerecht ingesteld, dat bindende uitspraken doet. Dit scheidsgerecht zal worden ingesteld voor een afzonderlijk bedrijf of voor alle bedrijven van het openbaar lichaam te zamen. Ontslag wegens reorganisatie van het bedrijf, onbekwaamheid of anderszins, zullen door bemiddeling van den personeelraad bij den Raad van Beheer ter sprake kunnen worden gebracht, welke onder toezicht van het in aanmerking komend gemeenschapsorgaan een beslissing neemt. Daar medezeggenschap in het gemeenschapsbedrijf voor wat aangaat de algemeene bedrijfsleiding tot uitdrukking komt in het afvaardigen van vertegenwoordigers in den Raad van Beheer, zal aan den personeelsraad slechts medezeggenschap kunnen worden gegeven in detailkwesties van bedrijfsbeheer. Ook zullen er groepsraden kunnen worden opgericht, welke dezelfde bevoegdheden zullen verkrijgen als voor het particulier bedrijf is aangegeven. Zij worden op gelijke wijze samengesteld. Waar zij hunne besluiten ter goedkeuring hebben voor te leggen aan den personeelraad, daar zullen zij bij een geschil omtrent een genomen beslissing beroep hebben op de Centrale Commissie voor georganiseerd overleg, welke uitspraak doet. Vóórdat ik overga tot het geven van een overzicht van de denkbeelden der commissie omtrent bedrijfsorganisatie, zal ik eerst haar voorstellen inzake medezeggenschap, zooals deze in het hieraan voorafgaande zijn weergegeven, aan een bespreking onderwerpen Het vraagstuk van medezeggenschap is niet nieuw; het houdt de arbeidersklasse vrijwel bezig van den tijd af, dat het georganiseerd verzet tegen de ondernemersklasse is aangevangen 23 De matelooze uitbuiting eenerzijds en anderzijds de ongekend hooge vlucht van de technische ontwikkeling en ver doorgevoerde arbeidssplitsing in het moderne voortbrengingsproces, waardoor de arbeider steeds meer werd het verlengstuk van de machine en zijn plaats in de onderneming allengs meer in beteekenis tot het geheel afnam, hebben de arbeiders aangezet den eisch van medezeggenschap te stellen. Zij hoopten daardoor, zoowel de uitbuiting te temperen, als de onbeteekenende positie, Welke zij als werknemers in het voortbrengingsproces hadden gekregen, op te heffen. De eisch voor medezeggenschap heeft dan ook steeds twee kanten gehad; ten eerste om mede te zeggen te hebben bij de bepaling van de arbeidsvoorwaarden en ten tweede om invloed uit te oefenen op den gang van zaken in het bedrijf, zoowel op commercieel, als op technisch gebied. In het algemeen gezien, kan deze eisch ook nog zóó geformuleerd worden: de invoering van medezeggenschap in het technische en commercieele beheer der bedrijven zal betere bedrijfsuitkomsten opleveren, welke dan weer ten goede zouden kunnen komen aan de werkers in de onderneming. De syndicalisten meer in het bijzonder hebben altijd medezeggenschap voorgestaan. Zoo goed als zij feitelijk geen algemeene maatschappij-beschouwing erop na houden en zich ermede vergenoegen de productie beter te willen regelen in de verwachting, dat het maatschappelijk leven in zijn geheel zich daar wel naar zal voegen, zoo hebben zij ook de verbetering van het economisch leven langs den eenvoudigen weg van medezeggenschap gedacht. Waar hun aandacht geconcentreerd is uitsluitend op de productie en zij op dit gebied alles van medezeggenschap der werknemers verwachten, daar vloeit logisch uit dezen gedachtengang voort de leuze: „de mijn aan de mijnwerkers", „de broodfabriek aan de bakkers". Socialistisch is deze eisch stellig niet: het eenige positieve, dat erin zit, is, dat hij anti-kapitalistisch is. 24 Hoewel deze eisch een reeks van jaren heeft weerklonken, heeft hij in het bedrijfsleven nog nergens ingang gevonden en slechts zijn mislukkingen in de productieve-associatie beleefd. Trouwens, de syndicalisten hebben practisch slechts aanhang gekregen In die kringen van de arbeidersklasse, waar men, ontevreden met het tegenwoordig lot, de verwachting koestert, dat, als zij het nu eens te zeggen zouden hebben, het wel beter zou gaan. Afgezien van de ideologisch aangelegde naturen in de syndicalistische kringen, is het meerendeel van deze groep arbeiders anti-kapitalischtisch, dit is negatief in socialistischen zin en brood-socialist in positieven zin. Een hap meereten; wat beter gekleed en het socialistisch ideaal is in al zijn volheid voor hen verwezenlijkt. De oorlog en de na-oorlogsche verhoudingen hebben den eisch van medezeggenschap in alle landen meer op den voorgrond gebracht. Tijdens den oorlog hebben de machthebbers zich genoopt gevoeld bij alle maatregelen, welke noodig waren om den oorlog voor hen tot een goed einde te brengen, de organisaties van de arbeiders daarin te betrekken. In Frankrijk, Engeland, België en Duitschland, om eenige landen te noemen, vonden de vakbonden en de partij vertegenwoordiging in vrijwel alle officieele commissies, welke maatregelen hadden te treffen om het economisch leven zooveel mogelijk op gang te houden en bovenal, om de bedrijven geheel te schoeien op de leest van oorlogsbehoeften. Het nationaal belang, dat de tegenstelling der klassebelangen overwoekerde, deed deze nationale oorlogsgemeenschappen ontstaan, waarin het gebod van het oogenblik — te leven of te sterven — eischte, dat allen medewerkende en medezeggende leden dier gemeenschap zouden zijn. Het terugdringen der Russische legers; de daarbij opgekomen oorlogsmoeheid van het Russische proletariaat; de corruptie en de impotentie in hooge politieke en militaire kringen om den oorlog met meer succes te voeren, het afwijzen van de met steeds meer toenemende kracht naar voren gebrachte eischen door het Russische proletariaat 25 en de boeren om ingrijpende democratische hervormingen, schiepen de voorwaarden tot het uitbreken der November-revolutie in 1917, welke in haar verderen loop haar eindpunt vond in het uitroepen van de Sovjet-Republiek in de Maart-revolutie van 1918. Het bedrijfsradenstelsel deed hiermede in één der grootste wereldrijken in het economisch leven zijn intrede. De soldaten-, boeren- en arbeidersraden namen de plaats in van de heerschende machten; van de leiders van industrie, landbouw, handel en verkeer. Geen jaar later: in November 1918, zakte het Duitsche militairisme in elkaar. De oorlog - was verloren en de Duitsche revolutie brak daarop uit. fffiBBP* En ook hier klonk de eisch: in navolging van de Russische Maartrevolutie, instelling van arbeiders- en soldatenraden. De heerschende klassen, welke de Duitsche arbeidersklasse vóór den oorlog onder absolutisme, onvrijheid en verstikkende bureaucratie hadden doen leven en haar in den oorlog de overwinning voor oogen hadden getooverd, moesten reeds tijdens den oorlog aan de arbeidersklasse verschillende concessies doen om haar achter haar oorlogsvanen te houden. Doch thans wierp de Duitsche arbeidersklasse haar met één ruk uit het zadel en stelde voor de absolute monarchie de Duitsche republiek in de plaats. Inplaats van het politiek absolutisme kwam de politieke democratie. Te verwonderen hoeft het niet, dat daarop aansluitend de eisch van de economische democratie luide weerklonk. Verliep de Duitsche revolutie in politiek opzicht in andere banen dan de Russische, door de democratie inplaats van de dictatuur voor het absolutisme in de plaats te stellen, op het gebied van de z.g.n. economische democratie, waar bedrijfsraden de taak van de absolute, bedrijfsleiders goeddeels moesten overnemen, daar heeft de Duitsche revolutie ongetwijfeld een en ander van het Russische voorbeeld overgenomen. Een vrucht van de Duitsche revolutie is dan ook de „Betriebsrate- 26 gesetz" van Februari 1920. Eveneens de wet van 1921, waarbij aan de bedrijfsraden de bevoegdheid is gegeven één of twee afgevaardigden aan te wijzen in den Raad van Commissarissen van Naamlooze Vennootschappen en een deeJ der „Ges. mit beschrankter Haftung". Ook in Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije zijn ondernemingsraden tot stand gekomen als gevolg van de na-oorlogsche omwentelingen, i De Oostenrijksche wet is van 15 Mei 1919 en trad in werking op 15 Juli 1919. De Tsjechische wet is op 1 Januari 1922 in werking getreden. De vorm, waarin medezeggenschap in Engeland tot uitdrukking komt, n.1. in de z.g.n. Whitley-councils, is niet een resultaat van eenige revolutie, doch is een oorlogs-product.3) Reeds tijdens den oorlog heeft de regeerende klasse in Engeland ingezien, dat bij het einde van den oorlog de Engelsche arbeidersklasse niet bereid zou worden gevonden om onder dezelfde rechtelooze verhoudingen in fabriek, mijn, werkplaats en transportbedrijf weer haar werk te verrichten. Evenmin, dat zij geen woord zou hebben mee te spreken in de regeling der voortbrenging. De Whitley-councils hebben ten doel den arbeiders medezeggenschap te brengen zoowel met betrekking tot de regeling hunner arbeidsvoorwaarden als omtrent de wijze, waarop de nationale voortbrenging op hooger plan kan worden gebracht. In ons land bracht het program van eischen, in November 1918 aan de Nederlandsche Regeering en de bezittende klasse gesteld, naar voren den eisch: „Socialisatie van alle bedrijven, die daarvoor in aanmerking komen". ') Voor meerdere bijzonderheden omtrent al deze wetten zij hier - behalve naar de overstelpende hoeveelheid litteratuur over bedrijfsraden - in de eerste plaats verwezen naar de bijlagen van het hier gesproken rapport, waarin de secretaris-rapporteur, Mr. G. v. d. Bergh, uitvoerige inlichtingen verschaft Verder is het best informeerende geschrift in het Hollandsen op dit gebied van partijgenoot C. Woudenberg: „Medezeggenschap der arbeiders in het Bedrijf". 27 De socialisatie-eisch moest tevens het vraagstuk van medezeggenschap in het middelpunt van onze belangstelling plaatsen. Ook vóór ons land- moet worden vastgesteld, dat het vraagstuk van ondernemingsraden is voortgesproten èn uit de revolutionaire gebeurtenissen in andere landen, èn uit de verhoudingen, welke de oorlog — ook in een neutraal land als het onze — met zich na moest sleepen. Thans - zoo luidt de inleiding van het in 1920 uitgebrachte Socialisatie-Rapport echter is de tijd aangebroken om op grooter schaal en systematischer met de verwezenlijking van het socialisme een aanvang te maken. De instelling dezer Commissie uit de S. D. A. P. is een uitvloeisel van die overtuiging. Het is vooral de wereldoorlog geweest, die in alle landen het besef der onduldbaarheid van voortzetting van het kapitalistische stelsel op onverwachte wijze ten zeerste heeft versterkt en in breede kringen nieuw inzicht heeft gewekt. Ook is de arbeidersklasse, zooals zij uit den oorlog is te voorschijn gekomen, met meer dezelfde als voorheen." Socialisatie zonder medezeggenschap is ondenkbaar, omdat zij moet steunen op medewerking van allen. „Socialisatie is doelbewuste vermaatschappelijking der voorbrenging", zoo omschrijft het Socialisatie-rapport dit beginsel. Het is dus een voortbrengingswijze, gericht op het gemeènschaps belang, hetwelk in den grond der zaak ook het best gediend kan worden, indien alle deelen dier gemeenschap eraan medewerken in onderling overleg en op de plaats, waar zij.krachtens hun aard hooren. Maar daarmede is 'de eisch van medezeggenschap ook tegelijk gebracht binnen het kader, waarbij-hoort, n.1. binnen het gemeenschapsbelang, waarop de voortbrenging-naar^onze opvatting gericht dient te zijn, terwijl medezeggenschap daarin behoortjte worden verleend, om dat belang naar de mate van elks krachten zoo sterk mogelijk te bevorderen. Of, zooals het thans verschenen rapport over medezeggenschap het op pagina 7 duidelijk zegt: De rechtvaardiging van de gedachte der medezeggenschap moet dan ook elders wórden gezocht. Zij wordt gevonden in verschillende overwegingen, die weer onder- 28 lingen samenhang vertoonen. Zoowel nit sociaal-democratisch gezichtspunt, als volgens de opvattingen der moderne vakbeweging, schijnt ons de volgende te moeten vooropstaan. Wanneer straks de: voortbrenging geleidelijk vermaatschappelijkt wordt en het eene bedrijf voor, het andere_na in hana^jTdêTiemeenschap komt, zullen voor het beheer van zulk een bedrijf nieuwe organen in het Igyen geroepen moeten worden welke zelfstandig zullen zijn binnen de grenzen, door het gemeenschapsbelang té trekken. Allen, die in de laatste jaren het vraagstuk der socialisatie hebben behandeld hebben deze noodzakelijkheid gevoeld. De gedachte, alle bedrijven te maken tot siaaisbedrijven in den ouden zin van het woord, is onjuist. Nog verkeerder is de syndicalistische wensch, het bedrijfsbeheer geheel in handen der bedrijfsgenooten te leggen. Daarom aanvaarden wij het gemeenschapsbedrijf maar erkennen de noodzakelijkheid, dat de gemeenschap zich nieuwe organen scheppe tot uitoefening van haar nieuwe taak, organen, bij wie het bedrijfsbeheer, binnen bepaalde grenzen zal berusten. Welnu, wanneer men dan tevens noodzakelijkerwijze erkent, dat in deze organen bij dit beheer,naast het doorslaggevend belang der verbruikers, ook de stem der voortbrengers krachtig behoort te weerklinken, dan is de grondslag voor de medezeggenschap" gelegd." Terwijl in het Socialisatie-rapport medezeggenschap in het gesocialiseerd bedrijf als volgt wordt gemotiveerd: „Overal vertoont zich een streven der arbeiders om, naast de reeds door de vakvereenigingen veroverde medezeggenschap inzake arbeidsvoorwaarden, ook binnen het bedrijf zelf niet meer de lijdelijke rol te vervullen in al die aangelegenheden, waarbij zij zelf onmiddellijk betrokken zijn. Teneinde uiting aan dit streven te geven en aldus samenwerking en wederkeerig vertrouwen tusschen bedrijfsleiding en personeel te verkrijgen, welke noodzakelijk zijn om de produktiviteit van het bedrijf zoo hoog mogelijk op te voeren, ook teneinde aan het personeel de overtuiging te geven, dat door de bedrijfsleiding geen besluiten worden genomen die voor het personeel van beteekenis zijn, zonder dat het in deze gehoord is worden Groepsraden en een Personeelraad ingesteld. Deze mogen in geen geval voor het personeel een middel zijn om te trachten zich bijzondere voordeelen te verschaffen noch de bedrijfsleiding in haar initiatief beperken, noch haar verantwoordelijkheidsgevoel verminderen." ') Het principieele verschil met de syndicalistische leuze voor mede*) t. a. p. bldz. 50. 29 zeggenschap komt hier scherp naar voren: medezeggenschap is niet in \ de allereerste plaats voor de arbeiders, maar voor ae praautuvuwi v««i het bedrijf noodzakelijk, omdat het bedrijf niet den arbeiders, die er in werken zal toebehooren, doch de gemeenschap, welke er baat bij zal vinden, dat allen, die bij het gemeenschapsbedrijf zijn betrokken, medewerkende en medezeggende leden zuilen zijn. Hier dient nu direct ten duidelijkste bij op den voorgrond te worden gesteld, dat medezeggenschap, zooals het door de commissie nader is uitgewerkt en gelijk dit reeds in het Socialisatie-rapport voor het gesocialiseerd bedrijf is geschied, bij de onderneming5) zelve aanvangt. En daarnaast moet het andere, ik zou willen zeggen het belangrijkste beginsel, dat in dit rapport is neergelegd en uitgewerkt, naar voren worden gebracht, n.1. medezeggenschap in den ondernemingsraad wordt niet gegeven om de algemeene arbeidsvoorwaarden te regelen, omdat dit ten volle blijft, waar het hoort: bij de werknemers- en werkgeversorganisaties. Deze twee punten zijn niet van zoo een ondergeschikte beteekenis, als op het eerste gezicht zou kunnen schijnen. Op het gebied van medezeggenschap bestaat in ons land al een stukje geschiedenis, dat, op den naam afgaande, de gedachte zou kunnen wekken, dat onzerzijds met die richting instemming zou kunnen worden betuigd. Ik doel hier op het bedrijfsradenstelsel, bekend onder den naam van het stelsel-Veraart", hetwelk principieel is uitgewerkt en toegepast in dë z.g.n. tariefsgemeenschap in de typografie. En voorts — m P-rooten stijl — in het Roomsche Bedrijfsradenstelsel. In dit stelsel van medezeggenschap wordt aan de werknemers in de .) Ik volg hier, op het voetspoor der commissie, de terminologie onderneming", wanneer een bepaald bedrijf ermede wordt bedoeld en spreek van .bedrijf indien daarmede de geheele „bedrijfstak" moet worden aangegeven. „Betriebsrat wordt dus vertaald door „ondernemingsraad". 30 eigenlijke onderneming geen medezeggenschap toegekend, terwijl de medezeggenschap alleen betrekking heeft op de regeling van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers in het geheele bedrijf, waarbij deze regeling gedacht is in onverbrekelijk verband te staan met den prijs welke voor het product gemaakt kan worden. ' Uit dien hoofde is dan ook van de werknemersorganisaties gevorderd dat zij mede alle maatregelen zouden treffen, om de regeling der priistaneven in het vak te doen eerbiedigen. Terwijl anderzijds de patroonsorganisaties bij de voortgezette ontwikkeling van dit systeem gedwongen zijn de werknemersorganisaties „inzicht (te) geven in de prijstarieven, alvorens deze worden vastgesteld of gewijzigd. Elk van de werknemersbonden wijst daartoe één lid aan, hetwelk door en uit zijn hoofdbestuur wordt verkozen." (Collectieve Arbeidsovereenkomst in de Typografie. Art. 75.) Men bemerkt hieruit, dat medezeggenschap hier is gegeven bij de vaststelling der prijzen in verband met de regeling der arbeidsvoorwaarden, zooals deze in de collectieve arbeidsovereenkomst is vastgelegd. Medezeggenschap is hier een verlengstuk van medezeggenschap der vakvereenigingen inzake het regelen der arbeidsvoorwaarden. Toepassing van deze medezeggenschap vindt dan ook uitsluitend plaats in bedrijfsaangelegenheden, welke rechtstreeks voortvloeien uit de collectieve arbeidsovereenkomst. In katholieke kringen vindt het beginsel van medezeggenschap vrijwel algemeen op dezen grondslag verdediging. Bij de installatié van den Bedrijfsraad in de Metaalindustrie in Februari 1920 sprak de bekende katholieke socioloog prof. J. D. J. Aengenent de volgende, veel beteekenende woorden: „Het is de periode van het bedrijfsradenstelsel. En waarom beteekent die periode zmk een belangrijke stap in de goede richting? Omdat door het oprichten van een bedrijfsraad m ieder bedrijf veel meer nog dan door het afsluiten der collectieve contracten m de vroegere periode tot uiting komt de sympathieke gedachte dat patroons en arbeiders niet als vijanden tegenover elkaar behooren te staan, maar 31 dat zij met het oog op de belangen van het bedrijf op elkander zijn aangewezen, dat zij moeten vormen een eenheid. Die eenheid vinden zij in den Bedrijfsraad, welke voor de helft uit patroons en voor de helft uit arbeiders is samengesteld." ') Waar het collectief contract, met zijn periode van wapenstilstand niet gebracht heeft de sterk begeerde verzwakking van den klassenstrijd, daar moeten verdere consequenties uit dit systeem getrokken worden door het instellen van bedrijfsraden, waar de „patroons en arbeiders niet als vijanden tegenover elkaar behooren te staan". De fijne nuanceering in woordkeuze in dit betoog — waarin deze socioloog zijn meester niet vindt — dat arbeiders en patroons niet als vijanden tegenover elkander „behooren" te staan, zal vooral in de metaalindustrie, waar de uitbuiting wel zeer scherpe verhoudingen in ons land heeft aangenomen, niet verkeerd worden begrepen. Wanneer de roomsche en christelijke arbeiders in deze atmosfeer in den bedrijfraad in slaap zijn gewiegd, dan kunnen zij verder vrij profiteeren van de verkregen „eenheid" tusschen kapitaal en arbeid. Ziehier hoe prof. Aengenent dit nader voor hen heeft uitgewerkt: En die eenheid heeft ten taak niet alleen om zorg te dragen voor de nauwkeurige naleving der collectieve arbeidsovereenkomst, maar ook om op geregelde tijden gezamenlijk te beraadslagen over den toestand van het bedrijf, over de te voeren prijspolitiek, over de middelen om de voortbrenging op te voeren zonder de arbeidskrachten overmatig te belasten, en over de nooden en verlangens van gevers en werknemers. Wij vinden daarin dus een organisatie van de bij het bedrijf betrokken twee partijen, die met het oog oP de tijdsomstandigheden, waarin wij nog leven, niet sterker zou kunnen zijn." ') En wat verder: Arbeiders en patroons, werkzaam in eenzelfde bedrijf, zijn niet elkanders doodsvijanden; integendeel, natuurlijkerwijze behooren zij bij elkaar." ) Zulk een ontboezeming lijdt niet aan gebrek aan overtuiging; het Prof. Aengenent „Het bedrijfsradenstelsel verwezenlijkt", pag. n. t. a. p. blz. ii—ia. ")t. a. p. blz. 14. 32 zwakke erin is alleen maar, dat zij niet op de feiten klopt en ook niet strookt met de ontwikkeling der maatschappelijke klasseverhoudingen Alles wat er in gezegd wordt, is goed bedoeld, het wil alleen maar niet zoo goed. VCUv. u*-<.^< oCc ^rvw-v^vw a OM-Uu^y.d- s*uw ik -^Z^- Het in versneld tempo toegenomen aantal afgesloten collectieve contracten heeft de tegenstellingen tusschen de werkgevers- en werknemersklasse nauwelijks in scherpte doen afnemen; den strijdgeest niet afgestompt; den lust tot strijden niet verflauwd, noch de paraatheid der organisaties ervoor verminderd. Het is duidelijk, dat onze commissie voor medezeggenschap in deze richting niets heeft ondernomen. Het is illusionistische politiek, waar een beweging als de onze, welke in de realiteit der maatschappelijke 'ZT "^"c"» ,llcl ddn oegint. z,ij wil den arbeiders medezeggenschap brengen in de onderneming, ook indien die onderneming nog den privaten kapitalist of een groep van kapitalisten zal toebehooren. Terwille van de arbeiders en ter bevordering van de productie wil zij medezeggenschap invoeren, om straks bij socialisatie dier bedrijven een nog hoogeren norm aan te leggen, n.1. dat de bedrijfsvoering geschiedt voor het gemeenschapsbelang, dat het hoogste goed zal ziin in de maatschappij-ordening, zooals deze door ons wordt nagestreefd Het Roomsche Bedrijfsradenstelsel beoogt iets anders. Het bestuur van den „R.-K. Centrale Raad van Bedrijven" heeft dit in de officieele toelichting op de Statuten van dezen Raad met een niet genoeg te waardeeren openhartigheid duidelijk uiteen gezet. sv;;ÏmbllÏrdetlSttelKVe;SChilt aaMle*eli* ™ h* Duitsche Bedrijfsraden- ondernenungen, tot een bepaalde fabriek, zoodat de ondernemer de contröle te duchten heeft van zijn eigen arbeiders." •) controle te Waar in ons rapport met overtuiging de keuze is gedaan voor medezeggenschap m de onderneming in overeenstemming met het beginsel, J J*™1,?6 R-^- ^ntrale Raad van Bedrijven? Toelichting op de statuten van net bestuur", pag. 16. 3 33 waarop de Duitsche Bedrijfsradenwet steunt, daar is met bovenstaande uitspraak van het bestuur der Roomsche Bedrijfsradencentrale wel scherp het verschil geteekend, dat er bestaat tusschen het roomsche en ons stelsel, zooals dit door onze commissie wordt voorgesteld. Twijfel omtrent aard en bedoeling van medezeggenschap in het roomsche bedrijfsradenstelsel, laat dit bestuur in het geheel niet opkomen. Heeft de collectieve arbeidsovereenkomst de bednjfsvrede met gebracht, medezeggenschap zal dan de afkoopsom zijn om dit doel wèl te bereiken. De vakvereenigingen of ondernemingen, die voor het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst in aanmerking komen, zullen alle geschillen aan den Bedrijfsraad onderwerpen, en bijgeval de Bedrijfsraad uit een even aantal personen bestaat, en de stemmen staken, in hoogste instantie aan het Bestuur van den Centralen Raad." ") Dwingend is hier voorgeschreven, dat bij het opkomen van geschillen de vakvereenigingen krachtens haar lidmaatschap van den Bedrijfsraad verplicht zijn het gerezen geschil aan het oordeel van den Bedrijfsraad te onderwerpen en zoo noodig in hoogste instantie aan den Centralen Raad voor te leggen. Het roomsche bedrijfsradenstelsel wil den klassenstrijd, welke in het economisch leven bij toegespitste tegénstellingen het scherpst in de staking tot uitdrukking komt, commissoriaal maken en medezeggenschap geven aan de arbeiders in het bedrijf — niet in de onderneming, waarin zij werkzaam zijn — indien zij bereid zijn zich te laten ontwapenen. De werknemers moeten van het wapen der staking afstand doen. Terwille der organisatie van het Bedrijfsleven, van gezonde sociaal-economische verhoudingen, die toch hard noodig zijn om de maatschappij weer in de goede richting te brengen, moeten de vakvereenigingen van die vrijheid afstand doen. Zij zijn gebonden bemiddeling van den Bedrijfsraad te aanvaarden." u) 10) t. a. p. pag. 18. ") t. a. p. blz. 19. 34 Veel woorden behoef ik feitelijk aan dit stelsel niet meer te verspillen nu het doodsk okje - door het uittreden van „Het Nederlands^ Vel bond van Werkgeversvakvereenigingen" uit de R.-K. BedriifsgXd ~ 31 °Ver dk St6lSel Van S°dale lenigheid heeft De werkgevers, in dat verbond georganiseerd, gelooven graag in de woorden, door Paus Leo XIII in zijn encycliek „Rerum Nova rum' • tot de werkgeversklasse gesproken, doch dat is al zóó lang geleden en de tijden zlJn er niet naar om dat alles zóó letterlijk op teMtlen tot staker 6 r£geT h6bben meemialen de arbdders ^dwongen Sbruikt g7 Zï hhehbbei\da,ar°P re6dS dikwiJ'ls het waP- der uitsluiting febbën ^ IO°nen Verlaa&d' den WerktiJd ^rlengd; zij hebben, wat er aan socale maatregelen in den loop der jarenin dl lTZ7l°nTT " °P^n0men' met greep eruit genomen zooat dit inZh d T, b6ginSel Van de "-HdariteitsgLchte" zooals dit in het stelsel van roomsche bedrijfsraden tot uitdrukking komt niet onder voor de liberale werkgevers; die, onder het mom df „vrijheid te brengen, de arbeidersklasse in onvrijheid sloeg en haar klonk aan het kapitalisme. ë sclfao tltZ'T arbddr ZUll6n bij d6Zen V°rm Van moderne k-chtschap afstand doen van hun „vrijheid" om te staken? Neen toch niet. Zij zullen wèl mogen staken slechts om deze eenig geoorloofde reden: indien de werkgevers bij „de vaststelling der prijzel en leveringsvoorwaarden ongeoorloofd zijn geweest" Op zichzelf is deze uitvinding nog niet zoo gek Als staken feitelijk een verboden handeling is, dan is het niet zoo onverstandig slechts dusdanige omstandighefen voor het voerTn van Z de a^e'f Ï ^ M 3 voorbaat verzekerd!" eltrnewordrtrent ^ d0d ^ £ S 5 elkaar eens zullen worden ") t. a. p. blz. 28 35 Het opheffen van het stakingrecht wordt den r.-k. arbeiders echter ruimschoots vergoed. Het bestuur troost de katholieke arbeiders dan met deze toelichting: Artikel 3 luidt dan ook zeer breed: „De Centrale Raad stelt zich ten doel de bevordering van den socialen vrede tusschen de verschillende klassen en standen der samenleving." Hierbij springen terstond naar voren drie in artikel 4 genoemde middelen om dit doel te bereiken: „het bevorderen van het tot stand komen van prijzen van diensten en goederen, waarbij een maatschappelijk geoorloofde rente èn winst en goede arbeidsvoorwaarden gewaarborgd worden, en de afnemers derhalve prijzen betalen, die redelijkerwijze gevraagd kunnen worden; het verleenen van bemiddeling, ter voorkoming en oplossing van strijd tusschen verschillende sociale groepen; het bestudeeren van maatregelen op gebied der sociale overheidsbemoeiing en het zenden van adressen daaromtrent aan regeeringslichamen." ") Wanneer we uit de practijk weten, welken maatstaf de katholieke patroons aanleggen bij het bepalen van geoorloofde „loonen en geoorloofden „arbeidstijd en overige arbeidsvoorwaarden dan behoeven we niet in twijfel te verkeeren over het begrip „geoorloofde winst en rente", die deze heeren tot zich willen trekken en waarvoor de arbeiders hun vrijheid van staken ten offer moeten brengen. En dit alles voor het bekomen van medezeggenschap op den grondslag van de solidariteitsgedachte, die zelfs in bedrijven, waarin de werkgeversvakvereenigingen geen prijs- of leveringsovereenkomsten voor haar leden vaststellen, niet verder reikt dan „voorzoover zij betreft de arbeidsvoorwaarden". 14) Bij het nauwkeurig tegenover elkander stellen van de beginselen, waarop ons rapport over medezeggenschap steunt en zooals deze in de uiteenzettingen van de katholieken te vinden zijn, stuit men merkwaardigerwijze daar op twee geheel verschillende systemen en methoden van verdediging. Het sterkst is dit wel tot uitdrukking gekomen in de redevoering, welke de pater-Jezuïet Mr. Dr. Ch. Raaymakers gehouden heeft m '») t. a. p. blz. 33. ") t. a. p. blz. V). 36 Mei 1921 op het congres voor het Bureau voor de Roomsch-Katholieke Vakorganisatie. Het verschil in motiveering, waarop medezeggenschap in het katholieke kamp verdediging vindt, is aldus te karakteriseeren: volgens de eene methode wordt getracht om medezeggenschap voor de roomsche werkgevers aannemelijk te maken — waarvan de hierboven behandelde uiteenzetting van het bestuur der R.-K. Bedrijfsradencentrale een voorbeeld is — terwijl de andere wijze steun zoekt in de maatschappelijke behoefte der roomsche arbeiders en daarbij een zóódanige verklaring tracht te geven, dat deze arbeiders op dit punt onttrokken worden aan den socialistischen invloed en in den greep komen van het roomsche werkgeverssolidarisme. Het kan in dit verband daarom zijn beteekenis hebben — waar de toon de muziek maakt - de theoretische uiteenzettingen, welke Mr. Dr. Raaymakers voor de Roomsche arbeiders over medezeggenschap heeft gegeven, met een enkel woord in het licht te stellen, opdat m weerwil van gelijken klank, toch het theoretische verschil tusschen onze beginselen en die, welke voor de roomsche arbeiders zijn voorgedragen, niet aan de aandacht zal ontsnappen. Geheel in strijd met geest en strekking van het R.-K. Bedrijfsradenstelsel is door pater Raaymakers op het roomsche arbeidersvakvereemgingscongres verdedigd het beginsel van medezeggenschap in de onderneming. Hier is direct overeenkomst vast te stellen in de toepassing van het stelsel der R.-K. met ons beginsel van medezeggenschap. Hoewel de beide stelsels in schijn alles met elkander gemeen hebben gaapt er tusschen de beginselen, waarop zij steunen, een breede kloof! zooals ik hierboven heb aangetoond. De kapitalisten zijn volgens de theoretische uiteenzettingen van Dr. Raaymakers S. J. „kapitaalgevers" en „arbeidnemers", terwijl de arbeiders zijn de „kapitaalnemers" en „arbeidgevers". Daardoor staan beide partijen juridisch als volkomen gelijken tegenover elkaar 37 Indien er kwestie mocht zijn over de vraag, wiens positie hooger gewaardeerd moet worden, dan is die van den arbeider zeker hooger aan te slaan, waar zedelijk en maatschappelijk de arbeid, zich manifesteerend in den mensch, meer gewaardeerd moet worden.15) Alle deelnemers aan het arbeidsproces staan juridisch gezien op gelijke basis, zoodat er geen sprake van kan zijn, dat de arbeiders daarbij een minderwaardige plaats innemen. Krachtens de functie, die zij in dit proces vervullen, is eerder het tegendeel het geval. Welke geldige reden zou er dan zijn aan te wijzen voor afwijzing van toekenning van medezeggenschap aan de arbeiders? Op welk hooger beginsel zou dan een beroep kunnen worden gedaan? Noch op grond van de juridische positie, welke arbeiders in het productieproces innemen, noch omdat zij daarin een minderwaardige rol vervullen en nog veel minder omdat medezeggenschap in strijd zou zijn met het begrip over gezag. Want het hoogste „gezag" berust bij God, en deze heeft, gegeven eenmaal de plaats, welke hij den arbeiders in de voortbrenging heeft aangewezen, ook door geenerlei gebod te verstaan gegeven, dat medezeggenschap uit den booze zou wezen. De arbeiders hebben dus volkomen het recht om medezeggenschap te verlangen.16) „Maar ik ga verder en beweer, dat ook in de afzonderlijke ondernemingen de arbeiders gerust mogen streven naar medezeggenschap." 17) Dit is andere taal en arbeiderskost, althans voor de roomsche arbeiders. Aan schoonheid van voorstellings- en uitbeeldingsvermogen valt er veel in deze uiteenzetting te waardeeren en er zijn sprekende trekken in op te merken, die den indruk zouden, kunnen wekken, dat het roomsche bedrijfsradenstelsel (zóó gedacht en uitgevoerd) met het ") Mr. Dr. Ch. Raaymakers S. J. „De positie van werkgevers en werknemers met betrekking tot de voortbrenging en verdeeling der maatschappelijke goederen", blz. 7. ") Mr. Dr. Raaymakers t. a. p. blz. 7. ") Mr. Dr. Raaymakers t. a. p. blz. 9. 38 onze in principe weinig verschilt en dat het onderscheid tusschen he roomsche en ons bedrijfsradenstelsel feitelijk op wat verschil h woorden neerkomt. Echter, de juridische gelijkheid van arbeiders en werkgevers berus in deze redeneering op de maatschappelijke ongelijkheid en mede zeggenschap, welke uit hoofde van deze gelijkheid wordt toegekend moet deze ongelijkheid te eeuwigen dage bestendigen, doen voortbestaan op den grondslag van het ongelijke bezit, op het privaat bezh van grond en productiemiddelen. De geleerde Dr. Raaymakers, die ons langs lijnen van geleidelijkheid en met veel redeneerkunst gebracht heeft naar een juridisch geformuleerde gelijkwaardigheid van arbeider en kapitalist in het productieproces en verder het menschelijk gezag, dat uit God is, uit den weg heeft geruimd als een hinderpaal naar medezeggenschap, voelt, dat hijmet deze methode wél een eindweegs komt, maar er toch nog niet is. Want de bezitsverhoudingen, zooals deze zich in den loop der tijden hebben ontwikkeld, drukken op onze tegenwoordige maatschappelijke verhoudingen den stempel van modern kapitalistisch, welk karakter met door juridische tooverformules eraan kan worden ontnomen. Ons stelsel van medezeggenschap — zooals dat in ons Socialisatierapport voor het gesocialiseerd bedrijf is geschetst — en zooals dit nu verder geteekend is voor het particulier bedrijf, voor zoover dit nog moet voortbestaan, is er op gericht de opheffing van het privaat-bezit te bevorderen. Het wil en zal, mede in verband met de regeling tot publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, de productieverhoudingen, welke tevens maatschappelijke verhoudingen zijn en die zich hebben ontwikkeld tot klasseverhoudingen, in wezen doen veranderen. Het roomsche bedrijfsradenstelsel, zooals pater Raaymakers dit voor de roomsche arbeiders heeft uiteengezet, wil gelijkheid op den grondslag van het kapitaalbezit, kapitaalrente en ondernemerswinst. „Men beweert" — zoo roept hij uit — „Medezeggenschap is in strijd met het eigendomsrecht." „Zeker, het is in strijd met het 39 absolute eigendomsrecht, doch laat ons niet vergeten, dat er maar één absolute eigenaar is, God almachtig." ls) Hier is weer de roomsche woordenkraam, waarbij met woordgegoochel van „absoluut" en „relatief" om de werkelijkheid wordt heengedraaid. Indien het absolute eigendom God toebehoort, dan zou men verwachten, dat Dr. Raaymakers, gelijk hij bij het ,,begrip"gezag de moeilijkheid uit den weg heeft geruimd om ten volle medezeggenschap in de onderneming te kunnen invoeren, dit ook bij het ,,ding"bezit — dat is hier kapitaal — zou doen. Echter schijnt de „absolute'* bezitter God, ondergeschikt te zijn aan den „betrekkelijken" eigenaar, den kapitaalbezitter. „Men overdrijft geweldig, wanneer men beweert, dat door een zekere medezeggenschap het eigendomsrecht wordt opgeheven. Degenen onder ons die het allerverst willen gaan, verlangen voor de arbeiders zeker niet meer, dan een Pariteitsverhouding, zoodat de arbeiders toch nooit iets zouden kunnen beslissen tegen den wil van den werkgever-kapitalist. (Cursiveering van F. v. M.) „Indien nu door een dergelijke beperking van het eigendomsrecht bij het gebruik der productiemiddelen, de sociale vrede beter gewaarborgd wordt en de maatschappelijke productie dientengevolge verhoogd wordt, dan is dat geheel in overeenstemming met de juiste beginselen van het natuurrecht." IB) De meer-waardigheid van de werknemers (want zedelijk en maatschappelijk mneijjejrtrestfltiff van ^p arheiders hooger worden gfewaardeerd, dan van de werkgevers) moet bukken voor de minder-waardigheidvan het kapitaal. Ondanks de begeesterende woorden over de gelijkheid van werkgever en werknemer voor het roomsche proletariaat gesproken, blijft het privaatbezit ten troon en wordt de ongelijkheid bestendigd. Het privaat kapitaal, waarin als productieverhouding weerspiegelen de klassenverhoudingen van de huidige maatschappelijke ontwikkeling, 1S) Mr. Dr.(Raaymakers t. a. p. blz. 10. ") Mr. Dr. Raaymakers t. a. p. blz. 10. 40 blijft het fundament van de nienwp nr^a i zjzr™^ -Aïm sarisvs roomsche bladen erin word, bekken za" he^oTztlh™ en wezen scherp van elkander ,e onderscheiden g ' Xh"" „Om misTerstand te voorkomen, vestie ik „r m.t ,*„.. «P, d,t in het R..R. Bedriif»,rf™!r", d™ *"*" de -nd.cht .Alleen « W„j(„^«e„el „ „„ „„ fa ^ ^ ^ ^ indehc7kite ™ ders-via t forkhe cenrraie, waar V^Xd ?„"g ^HlL^TT^^ f^ondsi^van fc.tfdrfJL^^,^^"^ °P *" ") Mr. Dr. Raaymakers t. a. p. blz. 15. 4i HOOFDSTUK II. De solidariteitsgedachte, welke aan het stelsel der R.-K. Bedrijfsraden ten grondslag ligt, heft de maatschappelijke tegenstellingen nog niet op. Ten eerste al niet binnen den kring dier bedrijfsraden zelve, waar zij den kapitaalbezitter zijn voorsprong op den werknemer laat behouden, en ten tweede in nog veel mindere mate op het algemeen maatschappelijk terrein. Daar schept dit stelsel een tegenstelling van den allernoodlottigsten aard: de tegenstelling tusschen het belang van den producent en den consument. Elk lid van de volksgemeenschap is bij dit stelsel als producent de tegenstander van zichzelven als consument. Wat hij op het eene terrein verovert, moet hij op het andere gebied noodwendig verliezen. In voor hem het beste geval, wordt zijn betere positie, door een ander deel der gemeenschap betaald. Afgezien van het principieele verschil in beginsel ten aanzien van het behoud van het privaat bezit, zooals dit in het roomsche bedrijfsradenstelsel tot uitdrukking koirit, heeft laatstgenoemd stelsel sterke trekken gemeen met dat van het syndicalisme. Het centrale punt in beide stelsels is de productie, met het daaraan verbonden directe eigenbelang van den producent. Het belang van de maatschappij als geheel, waarbij de producent ook gezien wordt als een consument, wiens belangen als zoodanig het beste tot zijn recht komen, naarmate hij meer voortgebrachte goederen tot zich kan trekken, wordt vereenzelvigd met de bescherming van de positie van den producent. Op de uitbuiting van den consument loopen beide stelsels uit en voorzooverre de roomschen hun stelsel hebben moeten aanvullen met 42 het instellen van een consumentenraad - als een vijfde rad aan den rSf^f ~/aS f,? 2khZelf al de &eweld%ste blamage, welke hun bedrijfsradenstelsel kon treffen. Het meest overheersende belang in de maatschappij - dat van den consument - was maar over het nootd gezien. Kautsky zegt het treffend juist: „Consument is een ieder. De gezamenlijke consumenten vormen tezamen ï ieder iTOnarbeider is —■ *** «« consument niet ondergeschikt te doen worden aan dat van den producent of produceerende groepen, behoeft men maar te denken aan de eeuwenoude tegenstelling tusschen stad en land; aan de tegenstelling tusschen verschillende groepen producenten en consumeren ^ Ultdmkking k°mt in ^ VOOr vrijhandel en Medezeggenschap wordt den arbeider in het R.-K. Bedrijfsraden «elsel verleend ter bestendiging van het privaat bezit, ter b v^ van de macht der kapitalistische klasse ë ë BH ZT1*- Wij'ZC hii Z°°d0ende het kind van de rekening, de eLnlit g^maa^ïPPeliike verhoudi^n is de arbeider nift zoovéf Ï'^ÏT'" Hl,,kan dednemen aan de Productie' voorzoover er redelijke kans is, dat zijn arbeid voldoende ondernemersen^ kla- - * eigenlijke product en de arbeidersklasse levert ,n haar dienst haar arbeidskracht tegen loon. ■) Karl Kauteky: Was ist Sozialisienmg ? Referaat, gehouden op het 2e Rijkscongres van Arbeiders-, Soldaten- en Boerenraden, April igig. * 43 In die positie is en blijft zij bij het roomsche bedrijfsradenstelsel, hoe gunstig ook de opbrengst uit het maatschappelijk voortbrengingsproces voor haar moge zijn. Richten zich nu de producentengroepen — nog wel met behulp van de arbeiders — op de uitbuiting van den consument, dan betaalt de arbeidersklasse ten tweede male het gelag.2) Het syndicalistisch systeem volledig doorgevoerd, beteekent de onderlinge oorlog van de produceerende groepen in permanentie. Medezeggenschap in het stelsel van onze commissie is opgetrokken op een breede maatschappelijke basis, waarbij de belangen van producent en consument in evenwicht worden gehouden. De voordeden van dit stelsel van medezeggenschap, waarbij naar de actieve deelneming der werknemers aan de voortbrenging wordt gestreefd, zullen, naar we hopen, den producenten als consumenten in evenredigheid ten goede komen. Daarmede zal de al-oude tegenstelling op economisch gebied: producent-kapitalist contra werknemers in dienst van den producentkapitalist, zijn opgeheven, waardoor tevens buiten het engere gebied van de goederenvoortbrenging in het maatschappelijk leven, de tegenstelling producent—consument zal wegvallen. Het zal de historische taak van het socialisme zijn weer den knoop te leggen tusschen de producenten en consumenten, welke is losgewoeld in den gang der ontwikkeling van den primitieven maatschappijvorm af, waarin werd voortgebracht uitsluitend voor eigen noodzakelijke behoeften, tot aan den huidigen vorm: de waren-produceerende maatschappij. Bij onze verdediging van medezeggenschap is het van het grootste belang direct in het volle licht te plaatsen, welke beteekenis er aan kan en mag worden gehecht bij de productiewijze, die door ons wordt voorgestaan. Want alle schoone woorden ten spijt, is b.v. de rechtsgrond, waarop 3) Karl Kautsky: Die Proletarische Revolution und ihr Programm, pag. 142—168. 44 door het Katholiek Kamerlid en bestuurder van het R.-K. Vakbureau den heer C. J. Kuiper, medezeggenschap wordt bepleit, ons ten eenenmale onvoldoende. aafHP7Weading M* menscheli*e arbeidsvermogen heeft ten doel om aan de algemeene menschelijke behoeften te voldoen De mensch zelf is dus doel en middelpunt der goederenvoortbrenging. Hij wendt zijn arbeidsvermogen eerstens aan om te voorzien in de behoeften vaï zichzeTén de zijnen, en ook indirect in die van zijne medemenschen Andersom heeft elke mensch de medewerking zijner medemenschen noodig, om T,61gen Veel21Jdl*e beh°<*en te kunnen bevredigen. Aan zijn persinS I n al Irerm0ge" °\TUtea' Z°U de indMd-ele -nsch, wie hij oik zijn moge! een aller-armoedigst leven moeteiröjden. Jïn^* V°lgt.een d0or de ^tnnrUjke verhouding opgedrongen samenwerking der vTr ^inTeo T ^ ™« jichtig zijn, doch niettemin alle voorzien m bepaalde en om bevrediging vragende behoeften der menschelijke als P' r WedrijdSChe afh-^eid tusschen de menschen "dSg als gevolg van de onvolmaaktheid des menschen, schept echter tusschen hen ook een wederkeenge verplichting. 0 Het is toch een onafwendbare logica, dat ik verplichtingen heb tegenover de menschen, waarvan ik afhankelijk ben."3) o tegenover ae En iets verderop: misÏJr VM b6Paalde kant6n ^ SPrCken ^ ^ ^ van grauwe theorie Maar ik zou hier uitdrukkelijk willen waarschuwen zich niet met een zinledig ook n VM -t groote zekerheid ÏÏtÏ voÏen'"') " Ca Waartegen geen steeih-d-de argumenten zijn aan te Men zou in gemoede kunnen vragen: wie kan tegen deze redeneering nul ies inbrengen? Niemand natuurlijk. Evenmin, indien boven het artikel de titel: „Armoede" was geplaatst. Wie erkent niet op dezelfde overwegingen, welke de heer Kuiper aanvoert om „medezeggenschap" tegeven^de noodzakelijkheid om de „armoede" op te heffen? ') C. J. Kuiper „Medezeggenschap», Ec. Stat. Berichten, 24 Mei i922, pag. 464. ') C. J. Kuiper „Medezeggenschap", Ec. Stat. Berichten, 24 Mei i922, pag. 465. 45 Met geen „zinledig" gebaar zich af te maken van „zedelijke overwegingen" geldt zeker niet in de laatste plaats voor den wensch om de wereld van de „armoede" te bevrijden. Maar de belangrijke principieele kwestie: op welke grondslagen de productie zal moeten rusten en hoe het belang van den producentconsument bij die productiewijze tot zijn recht moet komen, laat de heer Kuiper volkomen onaangeroerd. Trouwens, het R.-K. Vakbureau is aangesloten bij de R.-K. Bedrijfsradencentrale en de aandoenlijke ontboezeming over „het recht op medezeggenschap" komt hiermede in het juiste licht. Het anti-revolutionnaire Kamerlid, de heer C. Smeenk, die ook op verzoek van de redactie van het weekblad „Economisch Statistische Berichten" over medezeggenschap in dit blad heeft geschreven, is wat verder gegleden en dieper op de zaak zelve ingegaan. Hij vraagt: „Zonden dan de arbeiders, indien zij een dergelijke „medezeggenschap", dat o. m. inhoudt vertegenwoordiging in de directie en in den Raad van Commissarissen, opeischten, een ongeoorloofde, een onrechtvaardige daad verrichten? Men heeft het betoogd. Maar ik kan het principieel ongeoorloofde niet erkennen. De verhouding tusschen ondernemers en arbeiders is in onze maatschappij een contractueele. De arbeider is, wettelijk beschouwd, volmaakt vrij om te eischen, wat hij wil. Hij kan boven het loon een deel van de winst voor zich bedingen. Hij kan de voorwaarde stellen, dat de werkgever hem volledige contróle geeft over de bedrijfsresultaten, dat hij mee moet spreken over de wijze .waarop de arbeid in de onderneming behoort te worden verricht. Het schijnt mij, op zichzelf beschouwd, volstrekt niet ongeoorloofd, dat de arbeider zegt: ik treed slechts met U, werkgever, in relatie, wanneer ge mij ook mee laat beslissen over eventueele invoering van nieuwe machines, over den aankoop van de grondstoffen over de prijzen van het product, over de verdeeling van de winst." 5) In welk een gelukkige maatschappij leven we toch. Welk een vrijheid bestaat er om eischen te stellen. De arbeider kan alles bedingen, principieel ligt daar niets ongeoorloofds in. Zelfs staat het hem vrij *) C. Smeenk „Medezeggenschap", Ec. Stat. Berichten, 15 Februari 1922, pag. 142. 46 een deel van de winst te bedingen. Wat onderscheidt den antirevolutionair nog van den sociaal-democraat? Want bij goed geslaagde onderhandelingen tusschen den vrijen arbeider en den nog minder gebonden werkgever kan een contract tot stand komen, waarbH « de winst gehjk-op wordt gedeeld. En wat één dan gelukt/zou da met meerderen kunnen gelukken? En waarom zou het niet allen arbeiders tenslotte gelukken ? Zoo zou de netelige kwestie van de ondernemerswinst, voortspruitend ti eet PT^ ' eigenH,k aIS 6en uitvloeisel van ^cbte contractie verhoud^ worden gezien, die langs den weg van g^hoTpen °nderhandeIin^en weI uit de wereld zou kunnen worden De heer Smeenk is naair eigen oordeel maar wat aan het praten geweest; hij zelf noemt de positie van den arbeider zoö geschetst maar theorie. Practisch is de toestand naar zijn oordeel wel anders, doch daarover had hij het nu niet. nn^°rCh °ndankS f jnL gaVC th60rie' WaarbiJ* de vriJ'e arbeider alles mag ondernemen - als het althans binnen de zedewet blijft - komt df heer Smeenk tot de conclusie, dat medezeggenschap het privaat bezit niet mag aantasten. Wèl mag het een beschikkingsrecht er J^g kap!^ - °°k da" «* onder het in"? dTT, ^ »medezes8eas^p" is verklaarbaar niet alleen, maar zelfs toe te juichen. Medezeggenschap! Maar hoe?" •) HrtiderT I dl ^ °amidA^k ™«> ** men niet de onderneming en het Bedriif L ^ "17 ?™ °P ***** mOCt bouwen, maar vooral vatte! 2 ~ h bed°eld ^ C°mpleX Van ondernemingen - in het oog moet ttCn- Ik Z6g daarmede met' dat * ben tegen elke vertegenwoordiging van de C. Smeenk: „Medezeggenschap», Ec. Stat. Berichten, a5 Januari i933, pag- 73- 47 arbeiders in de afzonderlijke ondernemingen. Neen; maar wel, dat daarin niet het voornaamste moet worden gezien. Wordt' het zwaartepunt gelegd in een regeling van het „medezeggenschap" der organisaties in de zaken van het Bedrijf, dan wegen allerlei bedenkingen, die tegen het „medezeggenschap" der arbeiders van onderscheiden kant worden aangevoerd, minder zwaar." ') Het heeft geen zin op dit spelen met woorden nog verder in te gaan. Welke gedachten op dit stuk van maatschappij-beschouwing bij de anti-revolutionnairen leven, komt wel het scherpst tot uitdrukking in hetgeen het anti-revolutionnaire Kamerlid, de heer J. Schouten, op de Christelijk Sociale conferentie in 1920 in verband met dit vraagstuk zei: „Hoe komt het, dat socialisatie zoo'n geschikte propagandaleuze is? Omdat in de verwezenlijking ervan wordt gezien de verdwijning van den ondernemersstand en zeer speciaal van de ondernemerswinst, waardoor men hoopt, dat een grooter deel van de opbrengst van den arbeid aan de arbeiders ten goede zal komen. Daartegen kan alleen iets worden gedaan, wanneer de gedachte wordt gepropageerd, dat de leer der meerwaarde een grove lengen is en men verder het aandurft om op te komen voor den ondernemersstand en zijn beteekenis. Door de sociaal-democratisghe leiders is een sfeer geschapen, waarin door de arbeiders alles wordt geslikt, wat men hun voorzet, omdat zij aan die leiders hun vertrouwen hebben geschonken. Zoo is het' ook gegaan op het congres van N. V. V., waar de stellingen over socialisatie zijn aangenomen." *) Hier is de fanatieke verdediger van het kapitalisme aan het woord, die op den grondslag van het geloof in een God, de uitbuiting verdedigt ter bescherming van de kapitaalrente. Want, zooals de heer Schouten in dezelfde vergadering opmerkte: „Onder invloed van Calvijn is het renteverbod opgeheven" en daarom staat hij „sceptisch" tegenover een verlaging van den rentevoet. Uit al deze uitlatingen van Christelijke zijde zou verwacht kunnen worden, dat uit die kringen nog al bezwaren zouden worden geopperd tegen den vorm, waarin wij ') C. Smeenk: „Medezeggenschap", Ec. Stat. Berichten, 1 Februari 1922, pag. 103. *) J. Schouten: Christelijk-Sociale Conferentie, „Nw. Rott. Courant", 14 Febr. 1920. 48 medezeggenschap wenschen en zooals deze is geschetst in het sociali satierapport en in de stellingen van het N V V den heer A. Amehnk, bestuurder van het Christelijk Nationaal Vak verbond naar voren gebracht en wel dit: „op meer medezeggenschap ^gZnh^Tde in uitzicht gestelde En wat biedt de Christelijk-Protestantsche vakbeweging, waarvan de vaTnfed ^ fc ^ WCl den arbeid^ ^TeLd van medezeggenschap aan ? ëeDiea Hier is het; 1920 is uitgesprokL ^%7? ï ! Conferentie, gehouden 9 en 10 Februari worden ge|vT vl een ' , te ^ conclusies, dat behoort te schap diïSrSeS tT^T ^ bedriifsleven' het medezeggen- voorLer, J^l^^^^^^ ~, Ah2£££ beg^link zich de to~van het-— Op de volgende wijze: te^tnr^tir?5 bii voo;beeid * ^ «*•dat - ^ 0*^^ aan dat naaï dupalZ JeT^n §7 7 * toe^d' °f i-ake de «S^JÏi^^Sr^' ^ * ~* bebb- ^aansluiting aan het bestaande zal ook moeten gelden den vorm, waarin de in'ktd^pÏ. l^nigiaSSaCtie ea de -edezeggenschap der arbeiders tl^^^^^""^^ eD ^ mede^-haP der arbeiders. 49 medezeggenschap tot uiting gebracht wordt, n.1. dat deze medezeggenschap zal moeten worden uitgeoefend niet door de arbeiders van elke onderneming afzonderlijk, maar door de hoofdbesturen der landelijke vakbonden. Het overleg omtrent allerlei regelingen, omtrent allerlei arbeidsverhoudingen, moet dus niet plaats hebben tusschen een individueelen werkgever en zijn arbeiders, doch tusschen vertegenwoordigers van het georganiseerd bedrijf: de patroons- en arbeidersvakvereenigingen. Men moet bij allerlei regeling het geheele bedrijf overzien. Niet de enkele particuliere onderneming. De noodzakelijkheid daarvan wordt thans schier algemeen toegestemd, en daarbij zal de medezeggenschap zich moeten aansluiten." ") Na het met zóó groote stelligheid uitgesproken vonnis over de mate, waarin het socialisatierapport den werknemers medezeggenschap geeft, had van het Christelijk Nationaal Vakverbond meer mogen worden verwacht. Want waarop komt dan die verder-reikende medezeggenschap bij het Christelijk Nationaal Vakverbond neer? Op niets anders dan op eenige verruiming van het begrip medezeggenschap met betrekking tot de reeelinp der arbeidsvoorwaarden. Hiermede ben ik gekomen aan de vraag, wat naar sociaaldemocratisch principe onder „medezeggenschap" moet worden verstaan. Dit is de allermoeilijkste vraag, bij welker beantwoording ik dan tevens dë gelegenheid zal vinden, bepaalde onderdeelen van het rapport der commissie te bespreken. Met de doorvoering van de politieke democratie is de èisch van de economische democratie met meer kracht dan voorheen naar voren gebracht. Reeds in het hieraan voorafgaande heb ik aangewezen de oorzaken en krachten, welke aan dien eisch stevigen steun hebben gegeven. De maatschappelijke verhoudingen, zooals deze zich in en na den oorlog hebben ontwikkeld, .moesten er toe leiden, dat de eisch voor ") H. Amelink, t. a. p., blz. 45—46. 50 de economische democratie in het midden kwam te staan van de vraagstukken, welke in dezen tijd om oplossing vragen Het zou evenwel volkomen onjuist zijn te willen beweren, dat de eisch van medezeggenschap, welke culmineert in den roep om de economische democratie, pas in en na den oorlogstijd voor het eerst is gesteld Reeds lang vóór den oorlog klonk deze eisch, doch hij werd teruir gedrongen door den anderen, toen nog dringender, eisen voor medf" zeggenschap f„ de regeling der arbeidsvoorwaarden Voor de simpele erkenning der vakvereeniging moest toen noe met alle macht en kracht worden gestreden. De ontwikkeling der mfcS verhoudingen heeft dit pleit - in het algemeen gespfoken - In gunste der arbeiders beslecht. ë^proicen ten De verovering der politieke democratie; de erkenning der vak v reemgingen op het gebied tot regeling der arbeidsvoorwLden; de' aLT t, g Z1Ch °ntwikkelde Politieke atmospheer, waarin de arbeidersklasse ruimer kon ademen, deed haar den eZh voor socalisatie stellen, waardoor de noodzakelijkheid van en dTbe J^rte Taa™ h7TlaP " d7°0rtb^^ ^erk werd Jge^l r,nn ! / doorslaggevend belang der verbruikers - zooals het De eischII T VOOrtbren^er krach*g te weerklinken.-) & gepronkZeZ ~ —Is deze vóór den oorlog werd gepropageerd - kwam voort uit het verlangen medezee-P-enscLn ^ ^ HES 0 —ieele £ b« in ^ °ndernemi^ bevredigde nem niet. Was hij wel geen te verwaarloozen radertje in het P-eheL voortbrengmgsmechanisme, onaanzienlijk en gemakkelijk5lel debereSeTn t J 5 " Productie-Pro«* innamen kwam sterk ^begeerte in hem op een meer beteekenende plaats in dit proces in te ) Bedrijfsorganisatie en Medezeggenschap, Rapport S.D.A.P. en N.V.V., pag. 7. 51 nemen. Zijn wensen kwam voort uit de verhoudingen, waarin de technisch-economische ontwikkeling hem in de voortbrenging had geplaatst. Niet als staatsburger, die eenmaal de politieke vrijheden heeft veroverd eischt hij als logisch daaruit voorvloeiend thans ook toepassing van de democratie in hét bedrijfsleven, doch als werknemer, ontevreden met de plaats, waarop hij in het productieproces is teruggedrongen, stelt hij den eisch om in de leiding van de onderneming te worden betrokken, om daardoor tevens invloed te kunnen oefenen op den gang van zaken in het geheele economische leven. Werd eensdeels dit verlangen naar medezeggenschap sterk gevoed door de gedachte, dat dit deelhebberschap in de leiding ook de resultaten van de voortbrenging zou vergrooten ,waardoor meerdere welvaart voor de arbeidersklasse zou worden verkregen, anderdeels drong deze wensch zich in niet mindere mate op om aan de ondergeschikte positie, welke de arbeiders bij de moderne voortbrengingswijze in de onderneming innemen, weer meer beteekenis te geven. Bij de beoordeeling van de kwestie, of medezeggenschap aan het personeel moet worden verleend op het gebied van de technische en commerciëele bedrijfsvoering, rijst de alles beheerschende vraag, of medezeggenschap aan het personeel kan en mag worden gegeven. Kan worden gegeven, opgevat in de beteekenis, of bij den huidigen stand van de technische ontwikkeling der voortbrengingsmiddelen en de vèr-doorgevoerde arbeidsdeeling en arbeidssplitsing in de onderneming, medezeggenschap de goede werkwijze niet in den weg staat. Mag worden toegepast, beoordeeld naar de vraag, of bij het invoeren van medezeggenschap de toenemende productiviteit van de afzonderlijke onderneming en het bereiken van den hoogst mogelijken graad van economische ontwikkeling in het geheele productieproces er niet door wordt belemmerd. Zóó het vraagstuk van medezeggenschap gesteld, zit het onverbrekelijk vast aan het belangrijke proces van de mechaniseering van 52 den arbeid en van de arbeidsdeeling en arbeidssplitsing, zooals het zich in de historie van den menschlijken arbeid heeft ontwikkeld. Van het oogenblik af, dat de primitieve mensch niet meer uitsluitend in zijn onderhoud kon voorzien, door het tot zich nemen van de onbewerkte natuurproducten, heeft arbeidsdeeling plaats gevonden. Het bewerken der natuurproducten, noodig om ze tot gebruik voor de menschen geschikt te doen zijn, heeft het bezigen van arbeidsmiddelen noodzakelijk gemaakt. Het werktuig, dat de schakel werd tusschen het te bewerken natuurproduct en den mensch, heeft de ontwikkeling van het arbeidsproces ononderbroken beïnvloed. Mensch, natuur en werktuig — dit laatste in zijn historische ontwikkeling als techniek gezien — hebben in hun onderlinge verhouding en wederkeerige'beïnvloeding, mede bepaald door de geografische ligging, het klimaat en de bodemgesteldheid der landen, de veranderingen in de arbeidsverhoudingen bepaald, waarin de menschheid door de eeuwen heen heeft geleefd. De arbeidsdeeling, als de grofste differentiatie in het arbeidsproces, heeft reeds vroegtijdig haar stempel op de arbeids- en maatschappelijke verhoudingen gedrukt. Reeds bij de primitieve volksstammen is de arbeidsdeeling van ongemeene, maatschappelijke beteekenis geweest, b.v. ten aanzien van mannen- en vrouwenarbeid, terwijl door het sterk geestelijk leven op religieus gebied een scherpe scheiding tusschen hoofd- en handarbeid werd teweeggebracht. Van hoe groote beteekenis de arbeidsdeeling al vroegtijdig was, blijkt wel uit de plaats, welke de arbeid der vrouw bij de primitieve volksstammen innam en zij heeft er zelfs toe geleid, dat in verschillende stadia der maatschappelijke ontwikkeling de vrouwenarbeid als de maatschappelijk belangrijkste arbeid moet worden aangemerkt. Van onderdrukking of maatschappelijke minderwaardigheid der vrouw is in een lange periode van de geschiedenis geen sprake geweest. Een ander kenmerk van de geweldige beteekenis der arbeidsdeeling; voor het maatschappelijk leven is de scheiding in hoofd- en handarbeid 53 Men behoeft maar acht te slaan op de macht van bepaalde personen of groepen, die zich in de oudheid uitsluitend bezighielden met de voorziening in de geestelijke behoeften der bevolking, om dit te beseffen. Mag de arbeidsdeeling, gezien in het licht van verdeeling van algemeen maatschappelijken arbeid, al zeer bijzondere beteekenis hebben gehad, van wijdere strekking en ingrijpender beteekenis werd zij, toen sterke vermeerdering van het aantal menschen en toenemende behoefte aan noodzakelijke onderhoudsmiddelen en gebruiksvoorwerpen er toe leidden, dat verschillende soorten van arbeid uitsluitend door dezelfde personen werden verricht. De handarbeid bij wijze van beroep, het ambacht, heeft eeuwen achtereen de arbeidsverhoudingen bepaald. Al heel vroeg fn de geschiedenis, ook bij de primitieve volksstammen, is arbeidsdeeling in dezen zin te vinden. De tijd der geschreven geschiedenis heeft den arbeid in dezen vorm altijd gekend. Hoever, al vroeg, de arbeidsdeeling in het arbeidsproces is doorgedrongen, blijkt nog eens overduidelijk uit de gegevens, welke Prof. Bolkestein over Griekenlands bloeitijd heeft bijeen gebracht.13) De smid, de leerbewerker, de pottenbakker, de houtbewerker, zij allen oefenen uitsluitend een zoodanig beroep uit ter voorziening in hun onderhoud. Vele bezigheden zijn al niet meer anders dan beroepsmatig te verrichten, o.a. mijnarbèid voor het winnen van ertsen, zilver, metaal en goud en het houwen van steen uit de groeven. Ook scheepvaart en handel leggen volledig beslag op de personen, die daarbij betrokken zijn, zoodat zij voor geen anderen arbeid meer gelegenheid hebben. Bij al deze werkzaamheden verrichten de menschen beroepsarbeid, d. w. z., zij wenden hun arbeidskracht aan ter vervaardiging van een product, dat op zichzelf een afgerond geheel vormt. Alle verrichtingen, noodzakelijk om een afgewerkt product tot stand te brengen, worden ") Dr. H. Bolkestein: Het economisch .leven in Griekenlands Bloeitijd. Hoofdstuk ni, pag. 62—114. 54 door denzelfden persoon gedaan. Hij ziet het werk zijner handen onder zijn oogen groeien.. De inspanning om het werk tot een goed einde te brengen, vindt voldoening in de arbeidsvreugde, welke deze arbeid wekt. Hoe snel en krachtig de arbeidsdeeling zich in het arbeidsproces heeft doorgezet en onderwijl van karakter is veranderd, blijkt wel uit een mededeeling, welke Prof. Bolkestein doet, door aan te halen uit Xenophon's Cyropaedie: „Immers, zooals ook de overige bedrijven in de groote steden meer dan elders geperfectionneerd zijn, evenzoo worden de gerechten voor 's konings tafel met uitzonderlijke zorg toebereid. In de kleine steden zijn het dezelfde menschen, die een bed, een deur, een ploeg, een tafel vervaardigen, vaak is het dezelfde man, die een huis bouwt en hij is nog blij, dat hij zoodoende genoeg klanten heeft om van te kunnen leven; nu is het onmogelijk, dat iemand, die velerlei ambacht uitoefent alles goed verricht. In de groote steden daarentegen, waar voor alles ruime afzet is, is één ambacht voldoende voor het levensonderhoud; ja dikwijls niet eens een volledig, maar de één maakt mannen-, de ander vrouwenschoeisel; daar komt het voor, dat de een leeft uitsluitend van schoenen naaien, terwijl een ander ze snijdt - de een snijdt alleen kleedingstukken, de ander doet niets van dien aard, maar zet de stukken aan elkaar. Het noodzakelijk gevolg is, dat degeen, die zich zoo specialiseert zijn werk het beste doet.".14) Hier blijkt, dat de arbeidsdeeling, waarbij de maatschappelijke arbeid zoodanig is verdeeld, dat ieder een bepaalde soort van arbeid verricht, al is overgegaan in arbeidssplitsing. De arbeider vervaardigt hier niet meer van den grond af een volledig afgewerkt gebruiksartikel, neen, een onderdeel wordt door hem nog slechts gemaakt of een deelbewerking ervan wordt door hem verricht. Is in een warenproduceerende maatschappij op deze hoogte van de ontwikkeling der arbeidsverhoudingen al een groote afstand tusschen den werknemer-producent en den consument, bij een arbeidssplitsing in het voortbrengingsproces zooals in het hierboven gegeven voorbeeld uit Griekenlands bloeitijd, wordt de reeds ontwikkelde afstand tusschen den werknemer-producent en den consument, nog meer vergroot. De ") Dr. H. Bolkestein, t. a. p., pag. 90. 55 arbeider, welke slechts een deelbewerking voor het te vervaardigen product verricht, verliest geheel het gezicht op het resultaat van het volledige arbeidsproces. Door het verrichten van op elkander direct aansluitende eenvoudige handgrepen groeit het volledig arbeidsproduct door de handen van verschillende personen heen. Het voorbeeld van ver doorgevoerde arbeidssplitsing, zooals dit uit dien tijd tot ons is gekomen, mag geen aanleiding geven tot de foutieve opvatting, als zou de arbeidssplitsing, zooals die in ons hedendaagsch productie-proces bestaat, van toen af dateeren. Slechts wordt het hier naar voren gebracht om scherp het licht te laten vallen op den aard der dingen, zooals deze zich, gegeven eenmaal een bepaalde verhouding — hier een arbeidsverhouding — met onweerstaanbare kracht doorzetten. De arbeidssplitsing uit dien tijd heeft wel den aard gemeen met die, welke wij in ons tegenwoordig productieproces kennen. Doch andere economische voorwaarden moesten eerst vervuld worden om haar de maatschappelijke beteekenis te geven, welke zij nu heeft. De arbeidssplitsing treedt naast de arbeidsdeeling op; de kwaliteit van het product, welke bij de uitoefening van het beroep op den voorgrond staat, wordt er mede naar achteren gedrongen, waar met de arbeidssplitsing in de eerste plaats verhooging van de quantiteit wordt nagestreefd. Met het terugdringen van het beroep verminderde ook de zorg, welke aan de kwaliteit van het product werd besteed, zooals vroeger bij het handwerk het geval was, en waarbij de arbeidsvreugde zich juist in zoo hoogte mate kon uitleven. De arbeid werd ontzield en in de plaats van de arbeidsvreugde kwam de leegheid van het verrichten van automatisch steeds weerkeerende gelijke handelingen. Doch vóórdat deze arbeidssplitsing als algemeen economisch principe zich in het productieproces zou doorzetten, heeft de menschheid nog een lange geschiedenis doorgemaakt in arbeidsverhoudingen, waarbij 56 de beroepsarbeid, het handwerk, de overheerschende vorm van arbeid was. Eén strakke lijn, waarlangs de arbeidsvormen zich overal en te allen tijde zouden hebben ontwikkeld tot op de hoogte, welke wij thans in alle beschaafde landen kennen, is niet te trekken. Doch wel zijn er lijnen aan te wijzen in deze ontwikkelingsgeschiedenis, die vrijwel bij aJIe volken zijn terug te vinden. Daarbij is dit te constateeren, dat de ontwikkeling van het werktuie het handwerktuig, zoowel als het mechanische, zeer langzaam is geschied. Zijn de arbeidsverhoudingen bij de primitieve volksstammen ongekend lange tijden aan zeer geringe veranderingen onderhevig geweest ») ook de ontwikkeling van het arbeidsproces over de periode van de geschreven geschiedenis tot aan de i9e eeuw is zeer geleidelijk geweest. & J Voor het vraagstuk, dat ons hier bezig houdt, is dit van belanpomdat, zoo het voor oogen gestelde doel nog niet voor het grijpen liet het toch in de verdere ontwikkeling verborgen kan liggen ' Bij de eenvoudige arbeidsdeeling, waarbij de beroepsarbeid - het handwerk - de meest verbreide vorm van arbeid in het productieproces was, is de arbeidsverhouding zóó, dat de werkman het product geheel zelfstandig maakte.16) De economische en maatschappelijke verhoudingen, waaronder het handwerk heeft plaats gevonden, zijn van den meest uiteenloopenden aard geweest en kunnen hier niet nader worden besproken. Vast staat dat blJ alle ^beidsvreugde, welke er aan dien beroepsarbeid ook pag! i5'enngW: ^ GeSchi^ts-Gesellscha*s- and Staatstheorie II, deeUnf SoH^Tm * T BntetehM« der Volkswirtschaft» deze arbeids- , f £ ™8 ■ V°°r Uei Cn Volgende tóeenzetting is dit werk SST*. ^TeDS F- MÜller-I'ver: Ph-n der Kultur. Hoofdstuk IH Entw^lung der Arbeitsteilung, pag. Dr. Ir. Th. v. d. Waerden Geschoold¬ heid en Techniek; Ir. Is. P. de Vooys: Techniek en Maatschappij. 57 verbonden moge zijn geweest, de arbeidsverhoudingen, waaronder hij heeft plaats gevonden, in vele periodes bedroevend was. Doch bij de verdere ontwikkeling dier maatschappelijke verhoudingen, mede een gevolg van de toeneming der bevolking, en uitzetting der behoeften, gepaard gaande met de reeds lang bestaande noodzakelijkheid om zelf geproduceerde goederen te ruilen voor producten, die men niet bezat, werd de kring doorbroken, waarbinnen de arbeidsverhoudingen pasten aan de voorziening voor eigen behoeften. De verdere ontwikkeling ondergroef hoe langer hoe meer de maatschappelijke zelfstandigheid van den arbeider, die ten slotte in dienst van anderen producten vervaardigde, welke als waren tegen andere waren werden, geruild, en bij welke verhoudingen de arbeider steeds verder af kwam te staan van de door hem vervaardigde produkten. Waar eertijds de producent en de consument dezelfde persoon was, moest het voortgebrachte product allengs een langeren weg afleggen om in handen van den consument te komen. De warenproduktie, die uitgaat van het ruilen van maatschappelijke goederen, welke in grootere hoeveelheid door den werknemer-producent wordt voortgebracht, dan zijn eigen behoefte vraagt, heeft de ontwikkeling van de arbeidsverhoudingen bijzonder sterk beïnvloed. Maar om deze ontwikkeling mogelijk te maken, was de werkplaats van den middeleeuwschen handwerksman een te benauwde omgeving. De ruimte, waarbinnen de intimiteit heerschte van de in arbeidsvreugde rustig voortwerkende ambachtslieden werd te klein, de ruimere omgeving, afgesloten door fabriekspoorten, werd de plaats, waar de arbeidsverhoudingen zich verder konden ontwikkelen in overeenstemming met de behoeften van dien tijd. Het is niet doenlijk hier nog verder op deze kwestie in te gaan. Genoeg zij het, wanneer maar in grove trekken op de ontwikkeling is gewezen en een algemeen beeld is verkregen van onze tegenwoordige arbeidsverhoudingen. Het hoofdkenmerk daarvan is toch, dat de 58 arbeider het gezicht heeft verloren op wat er feitelijk wordt voortgebracht en met welke bestemming dit geschiedt. En voorts, dat de arbeid als zoodanig — in het algemeen althans gesproken — gespecialiseerd is en de verhoudingen, waarin de arbeid plaats vindt zulk een kolossalen omvang hebben aangenomen, dat hij daardoor zich een onbeteekenend en te verwaarloozen deeltje voelt. Doch nog een andere karakteristieke trek in deze ontwikkelingsgeschiedenis is van beteekenis, n.1. de scherpe scheiding, welke zich tusschen hoofd- en handarbeid heeft ontwikkeld. Ook bij den hoofdarbeid heeft de ontscholing, de arbeidssplitsing en de mechaniseering ,van den arbeid plaats. Van zeer groote beteekenis is echter, dat aan den meer gequalificeerden hoofdarbeid steeds hoogere eischen worden gesteld. De plan-afdeeling; de rekenkamer, waar, de prijzen nauwkeurig worden berekend; de in- en verkoopafdeling; de technische bureaux waar naar nieuwe vindingen wordt gezocht of de nieuwste aan practische mogelijkheden worden getoetst; de laboratoria, waar chemische procédé's worden onderzocht en toegepast; al deze afdeehngen zijn het overtuigend bewijs van de ver doorgevoerde specialiseering van den hoofdarbeid en de ontzaggelijk hooge vlucht, welke de geestesarbeid, beoefend door afzonderlijke groepen van personen, die een speciale opleiding daarvoor hebben genoten, in het voortbrengingsproces heeft genomen. Overzien we het geheele voortbrengingsproces, dan valt te constateeren, dat de scheiding tusschen hoofd- en handarbeid, al scherper is doorgetrokken, mede als noodzakelijk gevolg van de ontwikkeling in de arbeidsverhoudingen. Het invoeren van medezeggenschap in de voortbrenging zal den band tusschen hoofd- en handarbeid weer nauwer moeten aanhalen, hetgeen met niet geringe moeilijkheden gepaard zal gaan. Ondanks de vele bezwaren, die dit met zich zal brengen, zal het toch moeten geschieden. Zoowel om de arbeidsvreugde, bij eenmaal gegeven arbeidsverhoudingen, zoo hoog 59 mogelijk op te voeren, alsmede om aan de plaats, welke de werknemers in de voortbrenging innemen, meer karakter te geven. Hierdoor hopen we de wel niet geheel verloren, dan toch zienderoogen afgenomen belangstelling voor den gang van zaken in de geheele onderneming te herwinnen. Hier ligt het aanrakingspunt met het karakter der politieke democratie. Het medewerken aan het algemeene, zonder nochtans op te eischen de bekwaamheid van zelf te kunnen regeeren. Bij de verkiezingen treedt het volk naar voren en spreekt het door middel van zijn stembiljet uit in welke richting het geregeerd wil worden. Het regeeren zelf draagt het aan zijn afgevaardigden op, die onder zijn openbare controle werken en daarvan bij de periodieke verkiezingen verantwoording afleggen. Ook de politieke democratie heeft een ontwikkeling doorloopen, eveneens voortvloeiend uit de algemeene maatschappelijke ontwikkeling. De schoonheid der antieke democratie, waarbij elk burger rechtstreeks kon deelnemen aan het bestuur, is ondergegaan, toen het maatschappelijk leven vormen aannam, waarbij het bestendigen ervan het levensbelang der maatschappij zelf in den weg stond.17) Zoo is het ook gegaan met de plaats, welke de arbeider vroeger in het productieproces innam. De arbeidsvreugde verdween, toen voortschrijdende ontwikkeling der arbeidsverhoudingen in het arbeidsproces zich daarmede niet langer verdroeg. Het verlies, dat de burger bij het verdwijnen der antieke democratie leed, door niet meer direct te kunnen deelnemen aan het bestuur, heeft hij na eeuwenlange ontwikkeling en langdurigen strijd ongedaan weten te maken door het verkrijgen van het algemeen kiesrecht bij het vertegenwoordigende, parlementaire stelsel. Wil men bij den eisch voor medezeggenschap in het economisch leven ook spreken van democratie, dan zal dit toch geen andere beteekenis mogen en kunnen hebben, dan dat in de voortbrenging met den wil ") Dr. H. Bolkestein: Het dubbel karakter der oude geschiedenis, pag. 13 en 14, 60 van hen, die daarbij zijn betrokken, terdege rekening wordt gehouden. Zoo min als de moderne Staat zich verdraagt met de persoonlijke deelneming van alle burgers aan het bestuur, door middel der politieke democratie, zoo min laten de moderne economische verhoudingen, op de hierboven aangegeven gronden, het toe, dat ieder persoonlijk in het bestuur van een onderneming betrokken zou kunnen worden. De werknemers kunnen echter, op straffe van het bedrijfsleven te ruïneeren, op geen andere wijze in het opperste bestuur betrokken worden dan door middel van een vertegenwoordigend stelsel. De vraag rijst nu, waar bij de politieke democratie in den modernen Staat de burger zich tenvolle bevredigd gevoelt bij het vertegenwoordigend stelsel, waarbij hij van persoonlijk regeeren nagenoeg volkomen is uitgesloten, of hij dit ook bij een vertegenwoordigend stelsel voor de economische democratie zal zijn. Daarover kan nog wel twijfel bestaan. Het economisch leven, het bedrijfsleven, waarin de werknemer dagelijks verkeert, spreekt veel directer tot de werknemers, dan het politieke leven tot de staatsburgers. Een mensch is onder alle omstandigheden staatsburger, doch hij realiseert zich dat niet elk oogenblik. Wél ervaart en doorvoelt hij onafgebroken en bewust, dat hij werknemer is in de afhankelijke, onbeteekenende positie, zooals ik die hierboven in grove lijnen heb trachten te schetsen. Het vertegenwoordigend stelsel van afvaardiging in den Ondernemingsraad en in den Raad van Commissarissen, zooals het rapport onzer commissie dat wil, zal zeker aan de werknemers in de onderneming meerdere bevrediging brengen. Toch zullen deze maatregelen nog ontoereikend blijken om meerdere belangstelling in den dagelijkschen arbeid te wekken, terwijl zij niet voldoende beteekenis geven aan de plaats, welke elk werknemer in de onderneming inneemt. De vertegenwoordiging in den Raad van Commissarissen, hoe doeltreffend dit ook op zichzelf moge zijn, ligt té ver af van het dagelijksch, eentonig leven van de werknemers in de onderneming om 61 veel bevrediging te schenken en hun belangstelling in den algemeenen gang van zaken te verhoogen. Om dit te kunnen bereiken, zal het noodig zijn de werknemers meer dan tot nu toe persoonlijk te betrekken in de regeling van eigen werk, dat zij dag in, dag uit, zelf verrichten. En waarvan zij uiteraard verstand hebben. Het wil mij toeschijnen, dat het Rapport aan dezen kant van het vraagstuk van medezeggenschap meer aandacht had kunnen schenken. Het beziet medezeggenschap in de onderneming wat sterk vanuit het oogpunt van het treffen van algemeene bestuursmaatregelen van socialen aard, waaronder de werknemers zullen werken. Het is wel geen medezeggenschap op het stuk van regeling en vaststelling van arbeidsvoorwaarden, doch de technische medezeggenschap had wel nog wat meer op den voorgrond kunnen worden gebracht. En waar medezeggenschap op het gebied van technisch en commercieel beheer meer binnen den gezichtskring komt, door den Ondernemingsraad het recht van advies te geven inzake technische aangelegenheden; het bevorderen van den bloei van de onderneming of het afvaardigen van eenigen in den Raad van Commissarissen, daar ligt het té ver van het terrein af, waarop de werknemers dagelijks verkeeren, om daarop uitsluitend de technische en commerciëele medezeggenschap te baseeren. De commissie heeft voor de technische medezeggenschap naar mijn opvatting teveel gezien naar den top van de bedrijfsbeleiding, waar medezeggenschap nog slechts op zeer voorzichtige wijze door middel van het vertegenwoordigend stelsel van afgevaardigden kan plaats hebben, terwijl zij nauwelijks acht heeft geslagen op de bedrijfsvoering aan den voet van de onderneming of het bedrijf. Daar zou, ook nog met voorzichtigheid, doch zeker met succes, het personeel kunnen worden betrokken in de regeling van eigen werk. Medezeggenschap dus in het werk, dat het personeel dagelijks verricht en waarbij vóórop staat, dat het er verstand van heeft. Zou het in de uitvoering daarvan worden betrokken, dan zou de belangstelling bij het 62 personeel voor het werk in hooge mate worden bevorderd. De bevrediging in eigen werk zou sterk toenemen, waar onbegrijpelijke maatregelen en onoordeelkundige regeling der werkzaamheden, thans van bovenaf opgelegd, achterwege zouden blijven en plaats maken voor onderling overleg. Het personeel zou gekend kunnen worden in de regeling der werkzaamheden en zijn advies, voorspruitend uit eigen kennis en opgedane ervaring, zou zeker de onderneming ten goede komen. Medezeggenschap op dit terrein moet bevrediging brengen, omdat het resultaat der maatregelen, door het personeel voorgestaan en doorgevoerd, door de werknemers zelf kan worden waargenomen. Resultaat van eigen werk wordt dan weer aanschouwd, hetgeen voldoening schenkt. Daarom wil het mij voorkomen, dat de Commissie in haar stelsel toch een te onbeteekenende plaats aan de groepsraden heeft toegewezen hetgeen zeker niet ligt in de lijn der maatschappelijke ontwikkeling'. Beziet men de historische ontwikkeling van de arbeidsverhoudingen uitsluitend uit het oogpunt van bedrijfstechniek, dan zou medezeggenschap zeker het eerst moeten aanvangen aan den voet der onderneming, d. w. z. in de fabrieken, werkplaatsen, bureaux. Daar werkt het personeel en kan het, gegeven een bepaalde stand van technische ontwikkeling en arbeidsverdeeling, met kennis over eigen arbeid, mede-oordeelen over de regeling daarvan. De Duitsche sociaal-democratische ingenieur R. Woldt, die een sterk voorstander is van de ondernemingsraden, zooals deze'ook door onze Commissie worden voorgestaan, legt evenwel den vollen nadruk op het betrekken van den arbeider in de regeling der productie zelf. „Wij hebben de arbeiders in de toekomstige volkshuishouding meer dan vroeger noodig. Alles komt aan op het meest nuttig effect, ook van de menschelijke arbeidskracht. De noodzakelijkheid der ontwikkeling van de volkshuishouding verscheurt steeds meer het innerlijk verband tusschen den arbeider en zijn werk op de plaats van den arbeid zelf. Wij moeten een nieuw doelbewustzijn bij den arbeider wekken. De arbeider moet, 63 om een variatie op een bekend woord te gebruiken, van arbeidsonderdaan arbeidsburger worden. Daarvoor hebben wij de bedrijfsradenwet noodig." ") Door de mechaniseering is de arbeid ontzield; de arbeidsvreugde van den scheppenden handwerksman kent de moderne arbeider niet. Daarom, — voorzoover het technisch mogelijk is — zou ik het personeel meer dan tot nu toe het geval is, op den grondslag van het stelsel van de ondèrnemingsraden, in den groepsraad meer direct willen betrekken in de regeling van zijn dagelijksch werk en door zijn vertegenwoordigers advies willen laten geven in technische en andere aangelegenheden van het werk. Dit zou de noodzakelijke aanvulling zijn van de afvaardiging in den ondernemingsraad en het plaats nemen van een vertegenwoordiging van het personeel in den Raad van Commissarissen. Want bij het zittingnemen van een vertegenwoordiging van het personeel in den Raad van Commissarissen, waar medezeggenschap in het technisch en commercieel beheer toch wel in zijn hoogsten vorm tot uitdrukking komt, zal het personeel in zoodanige onderneming in de omgeving, waarin het dagelijks verkeert, zeker ook hebben mede te spreken, wil de arbeidsvreugde en de bewuste medewerking aan de verhooging van de productiviteit der onderneming niet ten eenenmale achterwege blijven. In zulk een onderneming zullen de werklieden zich niet meer mogen gevoelen als onderdanen, die niets hebben in te brengen, waarbij zij zich zouden gedragen, alsof de verantwoordelijkheid voor den gang van zaken, ook niet op hen zou rusten. Met een dergelijke mentaliteit zou medezeggenschap in de hoogste bestuursorganen van de onderneming tot mislukking zijn gedoemd. De in de historische ontwikkeling van het arbeidsproces gegroeide verhoudingen, waarbij een vrij scherpe tegenstelling tusschen leiding en personeel is ontstaan, zou daarmede niet afnemen. De vertegenwoordiging, welke voor het personeel plaats heeft genomen in den top van **) R. Woldt: Betriebsrateschulung, pag. 13—13. 64 het bednjfsbestuur, zal dan spoedig worden ingedeeld bij het andere gedeelte van de bedrijfsleiding en mede verantwoordelijk worden gesteld voor den gang van zaken in het bedrijf. Een personeel, dat in de werkplaats of op het bureau in dezelfde verhoudingen blijft verkeeren, waarin het was toen het nog geen vertegenwoordiging had in de opperste bestuursorganen der onderneming, zal niet het gevoel krijgen, dat er iets in zijn positie is veranderd. Zeker, het werk in den Ondernemingsraad ligt niet zóó veraf, als dat, wat in den Raad van Commissarissen geschiedt en het zal zeker zijn belangstelling trekken. Doch dit werk is, zooals reeds is opgemerkt, van meer algemeenen aard en zal de arbeidsverhoudingen, waarbinnen het werk in de onderneming plaats vindt, wel geriefelijker maken, doch de bevrediging in den te verrichten arbeid zelve zal het niet noemenswaardig kunnen verhoogen. Om bij medezeggenschap voor het personeel meer bevrediging te wekken, zou ik het zwaartepunt van de technische medezeggenschap willen leggen in de groepsraden, waar zijn afgevaardigden geroepen kunnen worden hun oordeel te geven over en medewerking te verleenen aan eigen werk. Op die plaats kan de bedrijfsdemocratie tot volledige ontplooiing komen — voorzooverre de technische bouw van het bedrijf dit nog toe laat — want hier is het gebied, waarover dan de technische medezeggenschap loopt, nog te overzien en kan het oordeel worden gegeven over zaken, waarvan allen, die erbij betrokken zijn, verstand hebben. De commissie wil den groepsraad de taak opleggen van „het houden van toezicht op de naleving van contractueele en wettelijke regelen, voorzoover het de bijzondere belangen van de groepsarbeiders betreft"! En verder, „het geven van advies aan den ondernemer of den groepschef betreffende technische en andere groepsaangelegenheden". ls) Ik zou nu de taak van den groepsraad op dit technisch gebied meer ") Rapport, pag. 24. 5 65 op den voorgrond gebracht willen zien en haar dus meer beteekenis willen geven, dan in de bedoeling schijnt te liggen van de commissie voor medezeggenschap. De commissie beschouwt medezeggenschap in den groepsraad van niet zóóveel beteekenis en wil zelfs het instellen van een zoodanigen raad afhankelijk stellen van de goedkeuring van den ondernemingsraad. Ik zou het precies tegenovergestelde standpunt willen verdedigen, n.1., dat de instelling van groepsraden, waar dit practisch mogelijk is en eenig nuttig effect kan opleveren, verplichtend moet worden gesteld. En hierbij aansluitend zou ik willen opmerken, dat het ook mij logisch toeschijnt bij het instellen van groepsraden scheiding te maken tusschen hoofd- en handarbeiders. De hoofdarbeiders behooren afzonderlijke groepsraden te kunnen vormen. Hoever de technische ontwikkeling in het arbeidsproces ook is voortgeschreden, de mechaniseering van den arbeid is doorgevoerd, de specialiseering en arbeidssplitsing is toegepast, er blijft altijd nog zooveel over te regelen en te verbeteren, en er zijn nog zoovele bedrijven, waar deze ontwikkelingsgraad nog lang niet is bereikt, dat medezeggenschap nog op een uitgebreid gebied van het bedrijfsleven is toe te passen. Ook voor de ongeschoolde beroepen is dan nog medezeggenschap in de groepsraden weggelegd. Een voorbeeld uit de practijk mag dit nader bewijzen. Het gemeentelijke reinigingsbedrijf mag als een bedrijf worden aangemerkt, waarin de ongeschoolde arbeid overheerscht. De te verrichten werkzaamheden zijn eiken dag dezelfde, zoodat de gedachte voor de hand zou liggen, dat in zulk een bedrijf voor medezeggenschap in den groepsraad geen plaats meer is. Toch is het tegendeel het geval. In één onzer belangrijke provinciesteden pleegt de Directeur regel- 66 dToS.met he'personeel ™ de Door regelmatige, belangrijke utibreiding vao de oppervlakte der van he aantal woningen, zou een sterke uitbreiding van het personeel noodzakehjk znn. Om dit ,e ontgaan heef, de Difecteur desS een rpeZX;rrn en onder ^ ™ * °~- bet^kkeTweTd Td^ T^enschap, waarbij he, personeel d„s betrokken werd „ de regehng van eigen werkzaamheden, kan bliiken Ziïsz^r*' uit he* offlciee,e ™*« - «~ van 45 nren per week. Warefl* met een «rbeidsdnur van Het aantal werkaren bedroeg alzoo: in 1914 80 x 60 = 4800 nnr in 1919 81 x 45 = 3645 nnr tt7„„ , ■ uu^ p. w. minder dan in 1014 ^"^J^zt^r^geen verJelag gek-n'*» zonder daarbij rekeningThond,. *?fVoenie ve*orting van den werktijd, werklieden meer n^g i^eTd£ «tT* 7 * if"' «* pl.m. 35X/3,4oxg3 JpllT^TonTn' z^gt^ * arb6idSWai van oto m' stfatennet fc ^ 6611 uitbreidins "er dfen tHd'ee . * dienzelfden *M -et 2584, zoodat vilt Door he, °ename °ngeVeer 500 ^"nen te berekenen pereoi?eeT heeft T h * tUSSChen b^eiding en personeel heeft deze dienst weten te bereiken, dat tot nu toe fiL, geen uitbreiding van personeel noodzakelijk is geworden ( ^ Natuurlijk moet het personeel ook in de hoogere organen van het 67 bedrijfsbestuur vertegenwoordigd zijn. Doch dit soort van medezeggenschap moet feitelijk in de plaats treden van de verloren arbeidsvreugde, die eens het kenmerk was van een vroegere productiewijze. Het zal, zij het op andere wijze, weer de noodige bezieling in den arbeid moeten brengen. De afwezigheid hiervan zou funest zijn voor elke gemeenschapsvoortbrenging. Nogmaals, het werk van de afgevaardigden in den Ondernemingsraad en van de vertegenwoordiging in den Raad van Commissarissen ligt te ver af, om die bevrediging te brengen, welke wij voor onze gemeenschapsvoortbrenging noodig Schrijver dezes heeft het genoegen het personeel van een provinciaal electriciteitsbedrijf te vertegenwoordigen ip den Raad van Commissarissen van dit bedrijf. Hier is al één der eischen uit ons rapport over medezeggenschap verwezenlijkt. Het personeel, in dat bedrijf werkzaam, kan niet meer zóó afzijdig van de algemeene bedrijfsleiding staan, als in den tijd, toen het nog geen vertegenwoordiging daarin had. Integendeel, het zal, meer nog dan vroeger het geval was, hebben mede te werken om het bedrijf zoo goed, en dus zoo economisch mogelijk, te doen functionneeren. Want het kan zich toch moeilijk onttrekken aan de consequenties, welke voortvloeien uit eigen handeling, door een eigen vertegenwoordiger te plaatsen in het opperste beheersorgaan van het bedrijf. Het zal nu hebben zorg te dragen, dat de maatregelen, welke het hoogste beheersorgaan in het bedrijf treft, zoo goed mogelijk worden uitgevoerd. Anders zou het met de eene hand afbreken, -wat het met de andere hand heeft opgebouwd. Doch ik geloof nu, dat deze gerechtvaardigde verwachting met meerdere zekerheid in vervulling zal gaan, indien ook over het dagelijksch werk van zulke werklieden niet bij hen, zonder hen en over hen wordt beslist. Dit zou ook in scherpe tegenspraak staan tot het recht van medezeggenschap, dat zulk personeel heeft verkregen in het hoogste beheersorgaan van het bedrijf. hebben. 68 Hebben nu de groepsraden de uitgebreider taak, welke ik hun opgelegd wil zien, dan bestaat er eenige kans, dat de scherpe kanten van het psychologisch conflict, waarin de mensch in het moderne voortbrengingsproces verkeert, zullen worden afgeslepen. En bovendien .s deze soort van medezeggenschap in den groepsraad niet in strijd met den huidigen stand der technische ontwikkeling in het arbeidsproces noch met de economische ontwikkeling. Integendeel gegeven een bepaalde stand van deze ontwikkeling, kan zij zich daarbij geheel aanpassen. De arbeidsvreugde komt nimmer meer te liggen in het volledig vervaardigen van werkstukken, noch zal elk werknemer het grootbedrijf in zijn geheel kunnen overzien. Doch de arbeidsvreugde zal hopelijk tot uitdrukking komen bij medezeggenschap in den groepsraad, waar het personeel, steunend op eigen ervaring en verkregen inzicht, zijn denkbeelden omtrent verbetering van de werkmethode of aanschaffing van betere werktuigen en dgl. naar voren zal kunnen brengen. De opvatting, dat de technische ontwikkeling zich zoover in het arbeidsproces heeft doorgezet, dat er in de bestaande bedrijfsverhoudingen geen ruimte meer is om dit soort medezeggenschap toe te passen, zonder het bedrijf economisch terug te schroeven, schijnt mij overdreven. 1 Zeker, er zijn bedrijven, waar de techniek de arbeidsverhoudingen zoodanig beheerscht, dat zij geen ingrijpen van menschen meer gedoogt. In de telefooncentrale b.v., waar de juffrouwen het publiek bedienen, zal medezeggenschap- op technisch gebied tot niets kunnen leiden. Wet werk, dat daar wordt verricht, is technisch zóó dwingend voorgeschreven, dat geen werknemerswil daaraan iets vëgnag te veranderen Inde chemische bedrijven, b.v. kan noch aan de samenstelling, noch aan de wijze, waarop het product zal moeten worden gemaakt, door het personeel in de fabrieken iets worden veranderd, daar dit in het 69 laboratorium wetenschappelijk is vastgesteld. Het personeel, werkzaam in de machinale schoenenfabricatie, in munitiewerkplaats, rijwielfabrieken, de machinisten en schakelbordwachters in electrische centrales, om nu maar eenige mij invallende voorbeelden te noemen, kan met medezeggenschap op technisch gebied ook in den groepsraad heel weinig uitrichten. Voor hen zal zeker gelden, wat ook in het Rapport tot uitdrukking komt, dat het voor het eerst in de geschiedenis der menschheid zal gebeuren, dat het zwaartepunt van het leven niet in, maar buiten de economische sfeer komt te liggen.20) Doch in het overgrootste gedeelte van het bedrijfsleven is het personeel door middel van groepsraden nog voldoende medezeggenschap in eigen werkaangelegenheden te geven. Eenige voorbeelden, aan de inrichting van openbare bedrijven ontleend, mogen hier volgen. In het Reinigingsbedrijf zou geregeld in den groepsraad besproken kunnen worden de doelmatigste en meest economische wijze, waarop de stad gereinigd en het huisvuil zou kunnen worden opgehaald. Voor het technische werkplaatspersoneel aan zulk een bedrijf zou een afzonderlijke groepsraad kunnen worden ingesteld. Voor het telefoonbedrijf zouden groepsraden kunnen worden ingesteld: één voor het technische werkplaatspersoneel, één voor den technischen buitendienst en één voor het personeel, werkzaam in den buitendienst, belast met het aanleggen van de telefoonleiding. Voor het gasbedrijf zou voor elke fabriek een groepsraad kunnen worden ingesteld en één voor den geheelen buitendienst, welke de gasleiding in de stad legt en onderhoudt. Bij het trambedrijf zouden 3 groepsraden in te stellen zijn: één voor het rijdend-; één voor het werkplaats- en één voor het personeel, werkzaam voor het leggen en onderhouden van de trambaan. ") Rapport pag. 9. 70 Elke groepsraad bestrijkt zoodoende een terrein; dat een organisch geheel is in het bedrijf. De afgevaardigden der werknemers zouden in deze groepsraden geroepen worden om uitsluitend over eigen werk mede te spreken. Zij zullen zich in eigen omgeving niet meer onderdaan, doch burger gevoelen; niet meer den autocratischen chef tegenover zich vinden doch den leider van hun werkzaamheden, die in een democratisch verkozen groepsraad met hun vertegenwoordigers over de regeling en de verbetering van de werkwijze overleg pleegt. De geest van het personeel zal in beduidende mate er door worden verbeterd. Het zal zich veilig gevoelen door zijn afvaardiging in den Ondernemingsraad en zijn vertegenwoordiging in den Raad van Commissarissen, doch dit alles zal moeten steunen op medezeggenschap in groepsraden. Het stelsel van medezeggenschap zal daardoor tevens één logisch geheel vormen. Met medezeggenschap in den groepsraad, zooals hierboven is geschetst, wordt dus geen personeelsbelang in den engeren zin van het woord nagestreefd, doch het bedrijfsbelang zal hierbij doorslaggevend zijn. In den groepsraad zal zich een werkgemeenschap moeten ontwikkelen tusschen bedrijfsleiding en personeel. Aan de vertegenwoordigers'van het personeel in de groepsraden zullen de hoogste eischen worden gesteld om het werk te doen slagen, dat ik den groepsraden opgedragen wensch te zien. Want deze vertegenwoordigers zu len dan meermalen te kiezen hebben tusschen het directe personeelsbelang en het algemeen bedrijfsbelang. Ik kan mij bij de taak, welke ik den groepsraad wil zien opgedragen voorstellen dat b.v. de directie van het trambedrijf met den groepsraad van het rijdend trampersoneel besprekingen zal willen voeren over de invoering van den éénmanswagen. De eindbeslissing over de vraag of dit systeem van vervoer zal worden doorgevoerd, blijft natuurlijk een hooger bestuursorgaan voorbehouden. Doch het is toch van beteekenis waar het personeel tenslotte het werk op dien éénmanswagen moet 7i verrichten, dat het zijn oordeel over dit nieuwe systeem van vervoer kan kenbaar maken. Dan zullen bij het uitbrengen van het advies de vertegenwoordigers van het personeel in zeer ernstige plichtenconflicten kunnen geraken. Het conflict, waarin het personeelsbelang zou kunnen strijden om den voorrang met het bedrijfsbelang. Of om nog een ander voorbeeld te noemen: in den groepsraad van het reinigingsbedrijf komt een reorganisatievoorstel van de directie aan de orde om de wijkverdeeüng der stad te wijzigen en tevens eenige mechanische werktuigen aan te schaffen, waardoor 100 man overcompleet komt. De groepsraad zal dan — wil hij althans medezeggenschap in den werkelijken zin van het woord, hetgeen economisch handelen beteekent — voor een zeer moeilijke beslissing komen te staan. En toch, de voortgaande ontwikkeling in de voortbrenging, welke zal uitloopen op de socialisatie, zal vorderen, dat men door deze plichtenconflicten heenkomt, om tenslotte de menschen in de voortbrenging, elk op hun eigen plaats, tot medewerkende en medezeggende leden te kunnen maken. 72 HOOFDSTUK III. Is in het stelsel van de commissie aan den groepsraad de plaats en beteekenis gegeven, welke ik in verband met den huidigen stand der technische ontwikkeling van het arbeidsproces in het hieraan voorafgaande als wenschelijk heb voorgesteld, dan kan ik mij verder volkomen vereenigen met de taak, die den ondernemingsraad in de particuliere onderneming wordt opgedragen. Zooals reeds is medegedeeld, zal de ondernemingsraad zich op tweeërlei terrein bewegen: n.1. op dat van de toepassing en aanvulling van de algemeene arbeidsvoorwaarden, het toezicht houden op het naleven van het collectief contract, dat voor de onderneming geldt; het oog houden op een goede uitvoering van de sociale wetten, enz.', en daarnaast op het gebied van medezeggenschap inzake de bedrijfsvoering: het geven van adviezen aan den ondernemer betreffende technische en andere aangelegenheden van de onderneming.1) De uiterst belangrijke kwestie, hoever de bevoegdheid van den ondernemingsraad strekt met betrekking tot de door hem genomen besluiten is zóó opgelost, dat bij verschil van meening tusschen den ondernemer en den ondernemingsraad beroep op een scheidsgerecht kan worden gedaan, indien het althans een geschil betreft, dat ligt op het terrein van de uitwerking etc. der arbeidsvoorwaarden. Geldt het een kwestie omtrent het technisch of commercieel beheer der onderneming, dan staat daarvoor geen beroep open, omdat de ondernemingsraad op dit gebied slechts het recht van advies bezit. De taak' welke de ondernemingsraad krijgt te verrichten, is dus ') Rapport pag. 30/31. 73 zeer belangrijk en van de leden van den ondernemingsraad zal bij voortduring worden gevergd goed inzicht en wijs beleid om dit werk te doen slagen. Doch dit zal slechts kunnen, indien er zich een zoo goed mogelijke samenwerking tusschen bedrijfsleiding en ondernemingsraad ontwikkelt. Het scheidsgerecht biedt wel waarborg, dat noch de bedrijfsleider, noch de ondernemingsraad zijn wil zonder meer aan den andere kan opleggen, doch een regelmatig beroep op het Scheidsgerecht zou toch een verhouding tusschen beide partijen scheppen, die voor het voortbestaan van den ondernemingsraad allerbedenkelijkst zou blijken te zijn. In dit verband wil het mij toeschijnen, dat het geen gelukkige gedachte van de commissie is geweest den ondernemer buiten de vergaderingen van den ondernemingsraad te houden en hem slechts bij wijze van uitzondering toe te laten. De argumenten, welke de commissie ter verdediging van haar standpunt aanvoert, lijken mij buitengemeen zwak, terwijl ze bovendien nog slaan op kwesties van bijkomstigen aard. Of de vertegenwoordigers een „eenheidsstandpunt" willen innemen, is hun zaak, waarover zij gerust vóóraf met elkander kunnen en mogen spreken. Daar steekt niets in en het staat een goede verhouding tusschen werkgever en ondernemingsraad in het geheel niet in den weg. Alleen indien deze officieuze bijeenkomsten zouden leiden tot het innemen van het standpunt om over niets met den ondernemer in besprekingen te willen treden, om onveranderlijk vast te houden aan een eenmaal uitgesproken meening, dan zou daartegen ernstig bezwaar kunnen worden gemaakt. Doch veeleer is dit gevaar te duchten, wanneer de officieele bijeenkomsten van den ondernemingsraad worden gehouden, zonder dat tegenspraak van den ondernemer daarbij wordt gehoord en de beraadslagingen worden gevoerd uitsluitend tusschen vertegenwoordigers van het personeel, die het meermalen om goede redenen niet met elkander eens zijn of niet eens kunnen worden. Om 74 dan de verschillen tusschen deze vertegenwoordigers op te heffen, - waardoor een zoo sterk mogelijke positie tegenover den werkgever wordt ingenomen, maakt het verst strekkende voorstel in zulk een vergadering altijd een goede kans aangenomen te worden. Geen der vertegenwoordigers kan daarbij nog iets verliezen en steekhoudende argumenten van de zijde van den ondernemer, waardoor het innemen van een ander standpunt zou worden gerechtvaardigd, kunnen nog niet zijn gehoord. Waar het in deze zeer belangrijke kwestie op aan komt, is toch dit: De werknemers hebben bepaalde wenschen omtrent de aanvulling van het collectief contract. Dit gaat den ondernemer rechtstreeks aan. Zijn persoonlijk- en het belang der onderneming is er mede gemoeid en de positie, waarin, bij inwilliging van het verzoek van den ondernemingsraad zijn onderneming in het bedrijf komt te verkeeren. Wat is nu rationeeler, dan dat de vertegenwoordigers in den ondernemingsraad en de ondernemer aan één tafel gaan zitten om door het uitwisselen van gedachten, het verstrekken van gegevens door den ondernemer en desgewenscht door het openleggen van de boeken — waartoe de ondernemingsraad het verlangen te kennen kan geven — trachten tot 'overeenstemming te komen ? Beiden — zoowel de ondernemer als de ondernemingsraad — zullen er belang bij hebben het niet op het scheidsgerecht te laten aankomen. Slechts in het uiterste geval zal op dit instituut een beroep behooren te worden gedaan. De aanwezigheid van den ondernemer in den ondernemingsraad zal de discussies aanmerkelijk bekorten, omdat het in zijn tegenwoordigheid er op aankomt spijkers met koppen te slaan. Het verkeer met den werkgever op indirecte wijze, door hem via het bestuur van den ondernemingsraad de meening van dien raad te doen weten, zal noch voor het vlug afdoen van zaken bevorderlijk zijn, noch die verhouding tusschen beiden scheppen, welke voor een gezonde ontwikkeling van het ondernemingsradenstelsel noodzakelijk is. 75 De regeling, welke de Commissie voorstaat, kan de gedachte wekken, dat de ondernemingsraad den werkgever als een vijandige macht moet zien, die niet aanwezig behoort te zijn bij de beraadslagingen, welke de vertegenwoordigers van zijn personeel in hun ondernemingsraad over aangelegenheden van de onderneming houden. De commissie wil de ontwikkeling van medezeggenschap in deze richting stellig niet, doch ik zie dit kwaad bij deze regeling in kiem aanwezig. Ook daarom acht ik het noodzakelijk, dat de ondernemer in de vergaderingen van den ondernemingsraad aanwezig zal zijn. Alle zaken, die in deze vergaderingen behandeld worden, gaan zoowel den ondernemer, als zijn personeel aan. En indien de ondernemingsraad ook op het gebied van de technische en commercieele medezeggenschap eenige activiteit zal willen ontwikkelen, dan zal het noodzakelijk zijn, dat hij bij de besprekingen over uitwerking en aanvulling van het collectief contract ook al rekening houdt met het inzicht en de raadgevingen, welke de ondernemer omtrent den bedrijfstoestand naar voren brengt. Zal het werk in den ondernemingsraad beteekenis krijgen en leiden tot een actieve deelneming in het meer algemeene beheer van de onderneming, dan zal blijken, dat de gebieden, waarop het werk van den ondernemingsraad zich beweegt, niet scherp af te bakenen zijn en op verschillende plaatsen in elkander overgaan. Doch voorwaarde voor deze ontwikkeling is, dat de afstand, welke nu nog bestaat tusschen de leiding van de onderneming — hier wel te onderscheiden van den bezitter — en het personeel, belangrijk vermindert. Daarvoor is noodig, dat de werkgever in rechtstreeksche verbinding staat met de vertegenwoordigers van zijn personeel, hetgeen kan geschieden door middel van den ondernemingsraad. Daar zal de plaats dan zijn, waar de vertegenwoordigers van het personeel hun verlangens kenbaar kunnen maken en waartegenover de werkgever zijn standpunt kan verdedigen. De ondernemingsraad zal beschikken over de middelen, waardoor hij de 76 beweringen van den werkgever niet louter op diens gezag, als leider van de onderneming, voetstoots behoeft te aanvaarden. Het recht tot inzage van de loonlijsten, van de balans en de winsten verliesrekening der onderneming, is daarvoor gegeven en zal daarbij van dienst kunnen zijn. In den ondernemingsraad, waar het steeds over zeer concrete dingen moet loopen, zal een beslissing het beste en op de vlugst mogelijke wijze kunnen worden genomen, indien de ondernemer direct aan de beraadslagingen kan deelnemen. Ook om deze reden verdient deze regeling nog de voorkeur, omdat bij zijn afwezigheid, de mogelijkheid voor de hand ligt, dat een standpunt wordt ingenomen, dat verder afligt van het inzicht van den ondernemer dan indien hij wel tegenwoordig ware geweest. Ook met het oog op verschillen, die mogelijk nog tusschen de vertegenwoordigers van het personeel omtrent bepaalde punten kunnen bestaan, zal het goed zijn, dat beide partijen direct tegenover elkaar komen te staan. Propagandistische overwegingen stuiten dan spoedig af op de reëele feiten, waarbij zij, die de werkelijk^ heid aanvaarden, het altijd zullen winnen van anderen. De Commissie beroept zich ter verdediging van haar standpunt op de Duitsche regeling, welke naar hare mededeeling voldoet. De vraag mag echter worden gesteld, of de voorloopig opgedane ervaringen in Duitschland, met zijn zeer bijzondere verhoudingen, een voldoende stevige grondslag is om deze regeling hier na te volgen. Temeer, waar in ons land al gunstige ervaringen zijn opgedaan met het door mij hier verdedigde stelsel. Ik doel hier op de z.g. dienstcommissies, zooals die in zeer vele plaatsen van ons land bij de overheidsbedrijven zijn ingevoerd. In deze dienstcommissies — die een onderdeel vormen van de Centrale Commissies voor Georganiseerd Overleg, waarin de algemeene arbeidsvoorwaarden voor het geheele gemeentepersoneel ter plaatse worden besproken — wordt behandeld de nadere uitwerking en toepassing van de algemeene arbeidsvoorwaarden voor het bedrijf zooals 77 deze in de Centrale Commissie zijn vastgesteld. Bovendien komen er allerlei andere zaken ter sprake betreffende de arbeidsvoorwaarden van het bedrijf, in den zeer uitgebreiden zin van het woord. Welnu, van deze dienstcommissies zijn ambtshalve de bedrijfsdirecteuren voorzitter en de ervaring heeft geleerd, dat dit noodzakelijk is en bovendien voortreffelijk werkt. De bonden van Overheidspersoneel, zonder onderscheid, eischen dan ook, dat de directeuren verplicht zullen zijn de vergaderingen van de Dienstcommissies bij te wonen en dat zij zich slechts bij uitzondering door een ambtenaar mogen laten vervangen. Er is een zeer geldige reden, aan de practijk ontleend, waarom de organisaties van Overheidspersoneel dezen eisch hebben gesteld. Immers, het vergaderen zonder aanwezigheid van den directéur zou tot geen enkel resultaat kunnen leiden, zoodat er toch een orgaan zou moeten zijn, dat de wenschen aan den directeur zou moeten overbrengen. Het vergaderen onder leiding van een ambtenaar, die geen enkele bevoegdheid bezit om beslissingen te nemen, noch tot het doen van eenige, zelfs vage toezegging, doet de vergadering ontaarden in een bijeenkomst, waar wat in de ruimte wordt gesproken. De verantwoordelijke persoon er bij aan de tafel, waar zakelijk wordt gesproken en getracht wordt om door overleg tot bepaalde conclusies te komen, maakt deze dienstcommissies — die volkomen te vergelijken zijn met de voorgestelde ondernemingsraden — tot belangrijke instituten. Ook voor de directeuren is het goed, dat zij rechtstreeks met de vertegenwoordigers van het personeel in aanraking komen. Zij leeren uit directen omgang met deze vertegenwoordigers beter de nooden en behoeften en het inzicht van het personeel in het bedrijf kennen. Het gesproken woord, de wijze waarop de zaken worden voorgedragen en de argumenten aangevoerd, het elkander leeren kennen, verstaan en begrijpen, het zich daaruit ontwikkelend levendig verkeer tusschen directie en vertegenwoordigers van het personeel, zal den afstand tusschen bedrijfsleiding en personeel verkleinen en een 78 verhouding kunnen doen ontstaan, waaruit langzamerhand de organisaties zich zullen kunnen ontwikkelen van strijdorganisaties tot organen, welke mede de productie bevorderen. Naar mijn opvatting pleit er zeer weinig voor de regeling van de commissie en is er alles vóór te zeggen, om verplicht te stellen, dat de ondernemer de vergaderingen van den ondernemingsraad bijwoont deel moet nemen aan de discussies, om daarbij te trachten met den ondernemingsraad tot een vergelijk te komen. Bij een zoodanig dwingend voorschrift, zal de ondernemer goede redenen hebben naar overeenstemming te streven, wil hij niet bij een beroep door den ondernemingsraad op het scheidsgerecht in een uiterst zwakke positie komen te staan. In aansluiting op deze opmerkingen ligt het voor de hand, dat mijn bezwaar op dit stuk der regeling nog sterker geldt, voorzoover het slaat op den ondernemingsraad, zooals deze door de commissie voor het overheidsbedrijf is ontworpen. Het toepassen van de regeling der commissie op het overheidsbedrijf waarbij de directeuren de vergaderingen van den ondernemingsraad (lees dienstcommissies) wel bijwonen, zou aan deze zeer gunstigwerkende regeling volstrekt onnoodig een einde maken Zooals reeds is medegedeeld, zal het tegenwoordig beheer der overheidsbedrijven in tweeërlei opzicht gereorganiseerd moeten worden. Ten eerste door aan de leiding van het Overheidsbedrijf meerdere bestuurszelfstandigheid te geven en ten tweede door aan het personeel, , ook in de algemeene leiding, medezeggenschap te geven. De meerdere bestuurszelfstandigheid zal worden verkregen, door aan het hoofd van elk bedrijf _ Gas, Electriciteits, Waterleiding, etc een Kaad van Beheer te plaatsen, voor f gedeelte samengesteld uit vertegenwoordigers der gemeenschap en J gedeelte uit vertegenwoordigers van het personeel.2) Het overheidspersoneel wordt hierdoor direct ln de 0PPerste leiding van het bedrijf betrokken. ') Ik laat hier de bekende kwestie, of het goed gezien is, om vertegenwoor- 79 Het zou een zeer belangrijke verbetering zijn in den vorm van het beheer der overheidsbedrijven, wanneer in plaats van de bestaande commissies van bijstand in het beheer der gemeentebedrijven een beheersorgaan voor elk bedrijf afzonderlijk, of voor enkele kleine bedrijven te zamen kwam, zooals de commissie zich deze in den Raad van Beheer heeft gedacht. Welke beteekenis er kan worden gehecht aan den „bijstand", welke bij de huidige regeling in het beheer der gemeentebedrijven wordt verleend, laat zich denken, indien men weet, dat in een bepaalde groote gemeente voor alle bedrijven te zamen éénmaal in de maand wordt vergaderd! Een zoodanige medewerking in het algemeen beheer en controle op de gemeenschapsbedrijven moet zeker vanuit het oogpunt van het gemeenschapsbelang als ontoereikend worden aangemerkt. Moet het als een verbetering worden beschouwd, wanneer boven elk bedrijf een beheerscommissie komt te staan, waarin desgewenscht ook leden buiten den Raad kunnen worden verkozen; een andere verbetering is, dat uit den Raad van Beheer een Raad van Toezicht kan worden verkozen, welke in meer geregeld contact met den Directeur zal staan. Bij dezen vorm van bedrijfsbeheer treft sterk de overeenkomst met den beheersvorm der naamlooze vennootschappen. Niet alleen, dat met dezen bestuursvorm meerdere zelfstandigheid in het voeren van het bedrijfsbeheer wordt verkregen, doch bovendien zit er de noodige soepelheid in om het bedrijf snel te kunnen doen aanpassen aan gewijzigde omstandigheden, terwijl het tevens voor de directie mogelijk zal zijn onder de noodige controle snel besluiten te nemen. Door dezen vorm van bedrijfsbeheer voor het overheidsbedrijf te kiezen, zal het niet ten achter staan bij het particuliere bedrijf, en zijn digers van het personeel, die zelf in het bedrijf werkzaam zijn, in den Raad van Beheer te doen plaats nemen, buiten beschouwing, nu hierover al uitvoerig is gepolemiseerd. Slechts wil ik hier opmerken het gelukkig te vinden, dat de commissie een zoodanige regeling heeft ontworpen, dat, zoo noodig, uitsluitend vertegenwoordigers buiten het personeel zullen kunnen worden verkozen. 80 alle voorwaarden vervuld, waarbij het gemeenschapsbedrijf zich krachtig zal kunnen ontwikkelen. Geheel volgens de methode, waarop de arbeidsvoorwaarden in het ' particulier bedrijf worden vastgesteld, wil de commissie de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel ook door de onderhandelingen in een Centrale Commissie voor het geheele personeel in stad, provincie of rijk geregeld zien. Het Georganiseerd Overleg, zooals dit in Amsterdam geregeld is, prijst de commissie aan. Zijn de algemeene arbeidsvoorwaarden vastgelegd in een algemeene overeenkomst - op gelijke wijze als bij het particulier bedrijf in een collectief arbeidscontract - dan wil de commissie, weer op den voet van de regeling, zooals zij die voor het particulier bedrijf heeft ontworpen de ^werktng en toepassing ervan in den ondernemingsraad van het overheidsbedrijf doen plaats vinden op gelijke wijze, als dit in den ondernemingsraad in het particuliere bedrijf zal dienen te geschieden. Hier heeft de commissie het verschil tusschen het overheidsèedn// en de particuliere onderneming uit het oog verloren. Tegen den ondernemingsraad, zooals deze voor het overheidsbedrijf is ontworpen, heb ik eenige ernstige bezwaren. Kan ik met de wijze, waarop de ondernemingsraad voor het particu1 ere bedrijf wordt samengesteld - behoudens, dat de hoofdarbeiders sterkere vertegenwoordiging kunnen vinden - wel accoord gaan tegen de wijze, waarop de ondernemingsraad bij het overheidsbedrijf wordt samengesteld en verkozen, heb ik zeer ernstige bedenkingen Het wil mij voorkomen, dat de commissie niet voldoende rekening heeft gehouden met datgene, wat bij het overheidsbedrijf in ons land reeds in dit opzicht is gegroeid en ten tweede, dat zij onvoldoende het verschil in het oog heeft gevat tusschen het overheids- en particuliere u au ïel tC StCrk gGStreefd riaar een analoSe re^ling voor het overheidsbedrijf met het overige bedrijfsleven. In iedere particuliere onderneming met meer dan 20 man personeel - zoo stelt de commissie voor - wordt een ondernemingsraad inge- 81 EIS steld, waar in de eerste plaats de uitwerking en aanvulling van het collectief arbeidscontract wordt behandeld. Wanneer nu in een bedrijf in één plaats b.v. 60 ondernemingen zijn, dan is het zeer wel mogelijk, ja vrij zeker, dat in al deze ondernemingen de 60 verschillende werkgevers op verschillende regelingen omtrent de uitwerking en aanvulling van het collectief contract met hun ondernemingsraden tot overeenstemming komen. Zestig ondernemingen staan er nu eenmaal, bezien van uit de positie, welke de onderneming in het geheele bedrijf inneemt, zeer verschillend voor en derhalve is de voorwaarde niet aanwezig, dat in al deze ondernemingen op denzelfden grondslag overeenstemming zal worden bereikt. Bij de gemeente — om het gemeentebedrijf nu maar als voorbeeld te nemen — is dit geheel anders. Eén gemeente heeft b.v. 20 bedrijven en diensten, d. w. z., een gemeentelijk bedrijf bestaat niet zooals het particulier bedrijf, uit een aantal zelfstandige ondernemingen, doch het is feitelijk één onderneming, waarin voor de geheele gemeente een bepaald product wordt vervaardigd of diensten worden verricht. Er bestaan dus niet eenige gasondernemingen, doch er is één gasbedrijf, dat uitsluitend in handen is van één eigenares, de gemeente. Zoo exploiteert een gemeente meerdere bedrijven, waarbij zij als eenige werkgeefster optreedt. Er zullen volgens het stelsel der Commissie in zulk een gemeente 20 bedrijfsraden zijn. Doch thans springt het verschil met het gemeentelijk en het hierboven uit het particulier bedrijf gegeven voorbeeld duidelijk in 't oog: er is hier maar één werkgever, en geen zestig, die te beslissen heeft en dat is het Gemeentebestuur. Waar er één eigenares is, de Gemeeitfe n.1., daar spreekt het vanzelf, dat het gemeentebestuur er prijs op stelt,, dat bij de uitvoering en toepassing van de algemeene regeling der arbeidsvoorwaarden één lijn wordt getrokken in de bedrijven. Om dit in de dienstcommissies 3) te kunnen bereiken zal *) Waar in het rapport de ondernemingsraad voor het overheidsbedrijf „personeel- 82 niet alleen noodig zijn, dat de vertegenwoordigers in deze commissies orgamsatonsch met elkander in verbinding staan, doch tevens zal de staaTntJ 7 rTie VO°r Ge°r^aniseerd 0veHeg in verbinding moeten staan met de Dienstcommissie. Staat de Ondernemingsraad in het particulier bedrijf los van het orgaan, dat de algemeene arbeidsvoorwaarden regelt, te weten de werkgevers- en werknemersorganisaties, bij het gemeentelijk bedrijf zal dit - en is dit reeds - gansch anders moeten zijn. Om deze eenvoudige reden, dat de Gemeente, welke in de Centraiè Commissie als partij optreedt bij de regeling van de algemeene arbeidsvoorwaarden, feitelijk ook in de dienstcommissies (Ondernemingsraad) aanwezig is vertegenwoordigd in en door den persoon van den bedrijfsdirecteur ' De Commissie heeft dit verschil met het particuliere bedrijf blijkbaar wel gevoe d doch er zich niet voldoende rekenschap van gegeven JïhM? uer7el dat' Waar in dG Particuli^e onderneming bijgeschil tusschen den ondernemer en den ondernemingsraad beroep op het scheidsgerecht open staat, de commissie dit instituut voor h!t overheidsbedrijf niet noodig oordeelt, daar bij verschil van opvatting m de dienstcommissie de Centrale Commissie een beslissing neemt g deze^eWe" ,7 ^.^^n, ^ vele gemeenten bestaat deze regeling en voldoet zij uitstekend. De practijk heeft haar voorgeschreven en zij was noodzakelijk om te voorkomen, dat aan het eene gemeentelijk bedrijf een geheel andere toepassing van de algemeene arbeidsvoorwaarden zou plaats vinden, dan aan het andere bfdWjT Om deze regeling te kunnen doorvoeren is het noodzakelijk, dat de Dienstcommissie op een andere wijze wordt samengesteld dan de ondernemingsraad in de particuliere onderneming. raad" wordt genoemd, omdat het spraakgebruik bij gebrek aan eet, ^Jh» . rTad"6? ^ * ^ ~ ^eidsoe^ *J£ ^12^^ ^^^^^^^ 83 Naar absolute gelijkvormigheid met het particulier bedrijf is trouwens in het belang van de regeling zelve blijkbaar ook niet gestreefd, waar de commissie een geheel op zichzelf staande regeling voor het Overheidsbedrijf heeft ontworpen, en deze heeft gehouden buiten de publiekrechtelijke regeling, welke zij voor het particuliere bedrijf noodzakelijk acht. Hierboven is reeds de noodzakelijkheid uiteengezet, dat het orgaan, dat de algemeene arbeidsvoorwaarden regelt, n.1. de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg, in geregeld contact zal moeten staan met de dienstcommissies. De scherpe scheiding, welke bij het particuliere bedrijf valt te trekken tusschen het orgaan, dat de algemeene arbeidsvoorwaarden regelt *en het werk, dat de ondernemingsraad zal opgedragen worden, is bij het overheidsbedrijf niet mogelijk. Om een stevig contact tusschen de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg en de dienstcommissies te verkrijgen, zal het noodig zijn, dat de vertegenwoordigers in de Centrale Commissie in organisatorische verbinding staan met de vertegenwoordigers in de dienstcommissies. Is dit niet noodig bij de regeling voor het particuliere bedrijf, zoodat daar zonder bezwaar in de ondernemingsraden niet de vertegenwoordigers der organisaties doch van het personeel zitting nemen, voor het Overheidsbedrijf is dit wel noodzakelijk. Anders zou er zich een tegenstelling kunnen ontwikkelen tusschen de vertegenwoordigers van de organisaties in de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg en de vertegenwoordigers van het personeel in de dienstcommissies, die op de meest diepgaande conflicten zou kunnen uitloopen. De ervaring overigens in ons land in de verschillende plaatsen met het werk der dienstcommissies opgedaan, heeft reeds duidelijk het gevaar leeren kennen van een te groote zelfstandigheid dezer commissies ten opzichte van de Centrale Commissies voor georganiseerd overleg. De ver uiteenloopende regelingen, welke verschillende dienstcommissies in één plaats maakten bij de uitvoering en toepassing van 84 de algemeene arbeidsvoorwaarden - waaruit weer een onderling concurrentie tusschen de verschillende dienstcommissies zich ontwikkelde- heeft de gemeentebesturen, de bedrijfsdirecteuren alsmede de verschillende organisaties er toe gebracht om aan de Centrale Commissie het recht van controle en eenige zeggenschap te geven over het werk der dienstcommissies. Nog om een andere reden zal het gewenscht zijn de benoeming der vertegenwoordigers in de dienstcommissie op dezelfde wijze voort te zetten, als reeds thans gebruikelijk is. De organisaties van overheidspersoneel bestaan in wezen uit een T°rTm "w T? bfdriifs^fisaties' ^ten de personeelen van Gas-, 1 ram-, Waterleidingbedrijf, enz. Afgezien van de algemeene regeling der arbeidsvoorwaarden, die b v. voor een Gemeente plaatselijk geschiedt, steunen de organisaties van overheidspersoneel op het werk, dat haar bedrijfsafdeelingen dag in, dag uit, voor het georganiseerd bedrijfspersoneel doen. Dit werk uk aZtïi? Y*" * °rSanisaties ™ overheidspersoneel, zou haar iStZET'^ )et.-T°neel —-deren dat het zeer de vraag zou zijn, of zij deze aderlating zouden kunnen doorstaan. Het personeel ,n overheidsdienst aan de organisatie te kunnen binden door eens ,n de 3 jaren zijn algemeene arbeidsvoorwaarden in de Centrale Commissie te kunnen regelen, is het organisatiebesef van dit personeel wat te hoog aanslaan. woÏen^HT^H^ tegen/eze Ie^g allicht gemaakt zou kunnen worden, dat in de dienst- of personeelcommissie ook nog andere zaken dan de nadere uitwerking en aanvulling van de algemeene arbeidl voorwaarden ter sprake komen en dat daarom het personeel, en nTel7e betreffen, temeer, waar de werknemers hun vertegenwoordigers inzake de 85 leiding van het bedrijf in den Raad van Beheer kiezen." ') (Cursiveering van mij.) Ik ben het hiermede volkomen eens. En verder komt de practijk in deze kwestie (of al dan niet vertegenwoordigers der organisaties rechtstreeks in de dienstcommissies zitting moeten nemen) nog verder tegemoet, doordat de erkenning der organisaties bij het overheidsbedrijf zich in deze richting heeft ontwikkeld, dat in de dienstcommissies niet slechts de arbeidsvoorwaarden in den engeren zin van het woord worden besproken, doch allerlei kwesties van meer socialen aard, als veiligheids- en gezondheidsmaatregelen en vrij regelmatig ook vraagstukken, die meer op het werk van het personeel betrekking hebben. Dit laatste element van medezeggenschap zal zich echter ook bij het Overheidsbedrijf verder moeten te ontwikkelen en de groepsraad is daarvoor wel het meest aangewezen, orgaan. De groepsraad bij het overheidsbedrijf dient dan ook naar mijn gevoelens wel door het personeel te worden verkozen. Bij deze regeling kunnen voorts ook de directeuren — zooals dit nu overal het geval is — als voorzitters van de dienstcommissies blijven optreden. Zijn in de regeling voor medezeggenschap bij de overheidsbedrijven deze wijzigingen in het rapport aangebracht, dan zal zij zoo zijn opgebouwd, dat het personeel in de twee organen, waar het geroepen wordt om in het technisch en commercieel beheer van het bedrijf zijn stem te doen hooren, n.1. in den Raad van Beheer en op meer beperkte schaal en van ander karakter in den groepsraad, als zoodanig optreden door zijn vertegenwoordigers daarin te plaatsen; terwijl voor de organen, waarin de algemeene arbeidsvoorwaarden worden geregeld, n.l. de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg en voor de toepassing en uitwerking dezer arbeidsvoorwaarden, in den meest ruimen zin genomen, in de Dienstcommissies, de vertegenwoordigers rechtstreeks door de organisaties worden aangewezen. Met het aanbrengen van deze wijziging blijven de hoofdpeilers van *) Rapport pag. 36. 86 het door de commissie voor het overheidsbedrijf opgetrokken stelsel voor medezeggenschap staan, doch wordt het op eenige onderdeden meer aangepast aan het bijzondere karakter van het overheidsbedrijf en houdt het sterker rekening met de verhoudingen, zooals deze zich reeds bij dit bedrijf op dit gebied hebben ontwikkeld. * * * Op nog enkele andere punten van het rapport moet speciaal de aandacht gevestigd worden. In de eerste plaats op de keuze, welke de commissie heeft gedaan tusschen een privaatrechtelijke- en een publiekrechtelijke regeling ten opzichte van de invoering van medezeggenschap. Het heeft er wel eens den schijn van gehad — in andere tijden, dan welke we tegenwoordig beleven — dat gedacht werd, dat op de vrije machten en krachten, die uit de maatschappelijke verhoudingen opkomen, de verschillende sociale wetten zouden kunnen worden gebouwd. Om het gevaar van een verambtelijkte maatschappij te keeren, kwam men op den weg om de sociale wetten van haar wettelijke basis los te maken en daarvoor de organen van werkgevers- en werknemersorganisaties in de plaats te stellen. De ontwikkeling van de laatstverstreken jaren echter heeft wel de ernstige waarschuwing gegeven, dit niet lichtvaardig te doen, daar deze grondslag te veranderlijk en te wankelbaar blijkt te zijn om daarop een sociale wetgeving van duurzamen aard te bouwen. De ondernemingsraden in Engeland, de z.g. Whitley-councils, zijn op privaatrechtelijke leest geschoeid en de ervaring van eenige jaren met dit stelsel opgedaan heeft de commissie er toe gebracht aan de publiekrechtelijke regeling — zooals ook in Duitschland is geschied — de voorkeur te geven. In dit geval vooral, naar het mij wil voorkomen, ook nog hierom, omdat de uitvoering van de wettelijke regeling van medezeggenschap toch ligt bij de organen, die uit het maatschappelijk leven zelf zijn opgekomen. 87 Kan reeds om deze algemeene reden aan een publiekrechtelijke regeling de voorkeur worden gegeven, ook met het oog op de belangrijke bepalingen inzake ontslag als straf is wettelijke voorziening van deze materie gewenscht. De vraag, of de strafrechtspraak niet geheel buiten de regeling van medezeggenschap om, in een afzonderlijke wet geregeld dient te worden, is stellig niet met een beslist ja of neen te beantwoorden. De ervaring zal hier wel het laatste woord in moeten spreken. Voorshands ben ik van meening, dat de commissie goed heeft gedaan deze materie wel in haar regeling op te nemen. Tegen een bepaald punt in deze regeling heb ik echter ernstige bezwaren. Ik heb hier het oog op de bepaling, dat voor alle straffen den betrokkenen direct beroep op het scheidsgerecht open staat, behalve in het geval van ontslag, indien dit bij wijze van straf wordt gegeven. Meent de werknemer, dat hem onrechtvaardig onslag is gegeven, dan kan hij zich tot den ondernemingsraad wenden met het verzoek om zich zijn zaak aan te trekken. De Raad beraadt over dit verzoek en zoo hij tot de overtuiging komt, dat het ontslag terecht is verleend, dan deelt hij dit den werknemer mede en ziet hij verder van de zaak af. Dan staat er voor den werknemer geen beroep open en wordt hij ontslagen. Is de Ondernemingsraad van andere gevoelens, dan treedt hij in overleg met den ondernemer om te trachten de kwestie in der minne te schikken. Gelukt dit niet, dan maakt de ondernemingsraad de zaak bij het scheidsgerecht aanhangig, dat een bindende beslissing neemt. Deze regeling vind ik in meer dan één opzicht ondeugdelijk. Er zit een element in, waarin bijkomstigheden aanleiding zullen geven deze materie buiten de wet op de ondernemingsraden om, te regelen. Wanneer toch een ondernemingsraad — en hierbij moet vooral rekening gehouden met het bestaan van tallooze kleine ondernemingen — te doen krijgt met een werknemer, die in het algemeen 88 niet de sympathie heeft van het personeel in de onderneming of van verschillende leden van den ondernemingsraad, is het dan zoo denkbeeldig, dat de ondernemingraad op subjectieve overwegingen zich de zaak van den betrokkene niet zal aantrekken ? Dr. G. Flatow, de bekende schrijver van „Kommentaar op de wet op de Ondernemingsraden" en specialist op het gebied van het moderne Duitsche Arbeidsrecht heeft aan de commissie bij haar bezoek aan Duitschland dan ook al moeten mededeelen, dat in Duitschland dit inderdaad al is voorgevallen. Mede op grond van deze ervaringen meent hij, dat het beter is de materie omtrent straffen enz. in een afzonderlijke wet te regelen. Afgezien echter van dezen zeer bedenkelijken kant, die aan deze regeling zit, is er een principieel bezwaar tegen aan te voeren, dat haar volkomen onhoudbaar maakt. Er is niets, dat den mensch dieper treft, dan dat hij bij vermeend onrecht hem aangedaan geen recht kan vinden. De commissie blijkt van deze waarheid volkomen overtuigd te zijn, waar zij voorstelt, dat voor alle straffen de betrokkene het recht heeft van beroep op het scheidsgerecht, behalve voor ontslag bij wijze van straf. Ontslag is echter de zwaarst denkbare straf, omdat het gelijk staat met broodeloosheid. Om recht te vinden tegen dezen maatregel, welke het ergste leed kan veroorzaken, is de getroffene afhankelijk van het oordeel van een ander — den ondernemingsraad — of deze meent, dat hem onrecht is aangedaan. Van zijn oordeel hangt het af, of het rechtsgevoel van den ontslagene bevrediging zal kunnen vinden. Ik acht de rechtszekerheid volgens deze regeling onvoldoende gewaarborgd. Behalve het corruptieve element, dat in deze regeling zooals is aangewezen, schuil gaat, wordt hier zonder onpartijdige rechtspraak, doch slechts na beraadslagingen in den ondernemingsraad, uitgemaakt, of voor een werknemer recht van beroep openstaat. 89 Voor de zwaarste straf kan in bepaalde gevallen het recht dus niet zijn loop hebben. Dat is verkeerd en zal in de practijk ook onhoudbaar blijken. Ik kan mij voorstellen, dat bij de Commissie de gedachte heeft voorgezeten te keeren het overbodig in beroep gaan bij ontslag, dat bij wijze van straf is gegeven en dat zij daarom den ondernemingsraad zou hebben ingeschakeld. Met deze opvatting zou ik mij wel kunnen vereenigen, indien daarin maar niet was geslopen het voor het principe van het recht zoo fnuikende element, dat de werknemer van den ondernemingsraad afhankelijk is of zijn zaak voor beroep vatbaar is. Dit laatste moet eruit. Elke regeling, welke niet op gezonde grondslagen steunt, lijdt aan innerlijke zwakte. Dit blijkt ook bij deze regeling weer het geval te zijn. Indien toch de ondernemingsraad zich een ontslagkwestie aantrekt dan stelt hij zich in verbinding met den ondernemer. De besprekingen kunnen er dan toe leiden, dat de ondernemer met den ondernemingsraad overeenkomt om in plaats van ontslag den werknemer met één week schorsing te straffen. De ondernemingsraad deelt den werknemer deze beslissing mee, waarmede ^de zaak uit is. Ook voor den werknemer, waar deze geen beroep op het scheidsgerecht heeft, omdat hij voor ontslag bij wijze van straf was voorgedragen. De werknemer moet nu berusten in de straf van een week schorsing, terwijl in het optreden van den ondernemingsraad toch voor hem een veilige aanwijzing gelegen ligt, dat ook anderen van de onrechtmatigheid van zijn straf overtuigd zijn. Waar hij verder langs geen anderen weg voor zijn vermeend recht kan opkomen, zal hij moeten berusten in de hem opgelegde straf, waardoor zijn rechtsgevoel in niet geringe mate geschokt zal blijven. Om al te lichtvaardig beroep tegen te gaan, zou als voorwaarde kunnen worden gesteld, dat, om in beroep te kunnen gaan tegen ontslag als straf, de werknemer in het onderhavige geval verplicht is eerst de tusschenkomst van den ondernemingsraad in te roepen. Is 90 H deze echter van oordeel, dat het ontslag op goede gronden is gegeven { en wenscht hij zich daarom niet verder met de zaak in te laten, dan V- nillf'l tlAt trif'}l fian Via+rrArim^r* '.' _i t ■ ■ 1 1 . . , —v,^ „v,^ ^v-" <-"-n uLuuaacuc vuiii.uiiicu viij siaan, dij net scneias- gerecht in beroep te gaan. Heel gemakkelijk zal hij hiertoe niet meer overgaan, waar hij zijn positie uitermate zwak zal voelen, gezien de houding van den ondernemingsraad. Doch in elk geval is voor hem de weg, om recht te verkrijgen, niet afgesloten. De veeljarige practijk, met de gemeentescheidsgerechten opgedaan wijst ook duidelijk in de richting, hier door mij aangegeven. Het is regel, dat de werknemer, wanneer hij voor straf wordt voorgedragen, eerst naar zijn organisatiebestuur gaat, vóór hij beroep op het scheidsgerecht aanteekent. Meermalen zijn de organisatiebesturen verplicht den werknemer te ontraden een uitspraak van het scheidsgerecht uit te lokken en veelal luistert hij naar dien raad, hem door zijn vertrouwensmannen gegeven. Het staat hem echter volkomen vrij toch bij het scheidsgerecht in beroep te gaan, alhoewel in een zoodanig geval de organisatie ervan afziet hem voor het scheidsgerecht door een verdediger te doen bijstaan. Deze methode werkt uitstekend en het is daarom noodig, dat op dit belangrijke punt van de regeling der rechtszekerheid van het personeel deze wijziging nog zal worden aangebracht. Tot slot zou ik mijn beschouwingen over medezeggenschap willen besluiten met nog een paar opmerkingen te maken over de instelling van de ondernemingsvergadering. Dit product van Duitschen oorsprong schijnt mij voor ons land niet zonder gevaar. Het stelsel van ondernemingsraden is ook niet geheel zonder gevaren voor de vakorganisaties, daar het losmaken van groote personeelen van de vakbonden door over-ijverige leden van den ondernemingsraad, die het stichten van een personeelorganisatie in hun schild voeren om 9i daarvan dan tevens de leiders te kunnen spelen, niet geheel denkbeeldig is. Men behoeft dit gevaar niet te hoog aan te slaan, om toch het oog er niet voor te sluiten. Het houden van personeelsvergaderingen, waar eenmaal de vertegenwoordigers uit den ondernemingsraad den wind er onder hebben gekregen, heeft toch wel een zeer bedenkelijken kant voor de vakvereenigingen. Vooral in ons anarchistisch-syndicalistisch Holland heeft dit instituut zijn bedenkelijke zijden. De ervaring, bij de overheidsorganisaties opgedaan, welke plaatselijk bedrijfsgewijze in elkander zitten, wijst duidelijk in deze richting. Indien in Duitschland — zooals het rapport ons meedeelt „in vele gevallen" deze ondernemingsvergadering „haar nut" heeft bewezen, dan dient toch rekening te worden gehouden met het feit, dat het bedrijfsleven in Duitschland de laatste jaren wel in zeer bijzondere omstandigheden heeft verkeerd. De snel op elkander volgende ververanderingen in het economisch leven maakten het dikwijls noodzakelijk, dat om ingrijpende maatregelen in de onderneming te kunnen treffen het noodig was het personeel bijeen te roepen. Of dit in normale omstandigheden ooit noodig zal zijn, mag worden betwijfeld. Op gezag der commissie mag worden aangenomen, dat de ondernemingsvergaderingen „haar nut" al hebben bewezen. Het kwaad, dat deze vergaderingen kunnen stichten, is echter ook al bewezen. Mij is althans in Duitschland van verschillende zijden vanuit de kringen van de organisaties van het overheidspersoneel meegedeeld, dat de leden van den ondernemingsraad met het personeel uit de bedrijven meermalen vergaderen en dat zeer vele stakingen — althans in de groote steden — die het overheidsbedrijf in de laatste jaren heeft gekend, geproclameerd zijn in de ondernemingsvergadering. Daartegen kon zelfs de machtige, moderne bond van Overheidspersoneel niets 92 doen. Alleen uitkeering aan de stakers verstrekken. Op mijn vraag, of dit niet leidde tot afbrokkeling der organisatie, kreeg ik ten antwoord, dat vele personeelen tegenwoordig zulk optreden niet meer in strijd achten met de goede begrippen omtrent organisatie, waar bij hen alleen maar voor zit, door het stilleggen van bedrijven als: Gas, Water, Electriciteit, die toch niet lang gemist kunnen worden, dé Overheid bedrijfsgewijze als het ware tot toegeven aan de gestelde eischen te dwingen. Het zou beter zijn geweest indien de Commissie de ondernemingsvergadering niet in het door haar ontworpen stelsel van medezeggenschap had opeenomen. In hoofdstuk III — waarvan hier eerst een kort overzicht volgt — behandelt de commissie de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. De Socialisatie-Commissie had dit werk voor een zoodanige commissie als deze weggelegd. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie bedoelt den overgang van het vrije, ongeregelde particuliere bedrijf naar het vaste, door doelbewuste overwegingen geleide gesocialiseerde bedrijf te vergemakkelijken, m. a. w. den weg te banen naar de socialisatie. Een eerste voorwaarde daartoe is, dat de arbeidsvoorwaarden, waaronder de werknemers deelnemen aan de productie, op vasten grondslag zijn geregeld, n.1. in een collectieve arbeidsovereenkomst. Het ligt in de lijn voor het welslagen van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, dat de doorvoering ervan wordt bevorderd en zoo zij in eenig bedrijf nagenoeg algemeen is ingevoerd, haar voor het geheele bedrijf verbindend te verklaren. Voorts behoort daarbij voor art. 1637 n, het „visitekaartje", in de plaats te komen een goede privaatrechtelijke regeling. De vraag, of de bedrijfsorganisatie zou kunnen worden opgetrokken op een vrije overeenkomst tusschen de werkgevers en werknemers, moet de commissie ontkennend beantwoorden. Het gedeeltelijk slagen in deze 93 richting, zooals in Engeland met de zgn. Whitley-councils, is veel meer aan eigenaardige Engelsche verhoudingen en omstandigheden te danken, dan dat daarop voor ons land eenige verwachting mag worden gebouwd. Zelfs wat in Engeland op dit gebied is bereikt, moet als zeer poover worden aangemerkt en op zijn best mag er van worden gezegd, dat de regeling der arbeidsvoorwaarden op dezen grondslag eenige geslaagde vorderingen heeft gemaakt. Doch voorzoover dit in deze Whitley-raden is gelukt, wil de commissie voor ons land deze richting toch niet uit. Dit moet, zooals reeds uitvoerig in het andere gedeelte van het rapport is betoogd, blijven bij de werkgevers- en werknemersorganisaties. Zoo blijft er weinig aanbevelenswaardigs over om de bedrijfsorganisatie op te trekken op privaatrechtelijken grondslag en kiest onze commissie met overtuiging de publiekrechtelijke regeling voor de bedrijfsorganisatie. Is bij socialisatie het particuliere bedrijf onteigend en overgegaan in handen van de gemeenschap, welke het planmatig leidt ten behoeve dier gemeenschap zelve, bij publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie blijft het bezit der ondernemingen in het bedrijf nog in handen der particuliere eigenaars, doch worden in het beheer van den bedrijfstak ingrijpende veranderingen nagestreefd. De bedrijfsorganisatie wil in de particuliere, anarchistische voortbrengingswijze al vast orde en regel brengen, om daardoor het maatschappelijk nut der voortbrenging op te voeren en het bedrijf technisch en economisch rijp te maken om gesocialiseerd te kunnen worden. Allerlei maatregelen komen daarvoor in aanmerking. Gemeenschappelijke inkoop van grondstoffen; uniformeering, standaardiseering van artikelen, uitschakeling van tusschenpersonen, verbod van verouderde, gevaarlijke, de gezondheid schadelijke productiemethodes en nog vele andere middelen. Zelfs moet aan de bedrijfsorganisatie de bevoegdheid worden gegeven om het bedrijf te sluiten in dezen zin, dat het oprichten van ondernemingen in het bedrijf verboden wordt. Slechts 94 onder de scherpste controle van het overheidsorgaan zal deze maatregel mogen worden toegepast. In aansluiting hierop komt de vraag over het maken van prijsafspraken naar voren. Het verbindend verklaren van het collectief contract en het sluiten van het bedrijf, zijn beide maatregelen, welke tot strekking hebben om tot prijsafspraken te geraken. Immers, alles is naar vaste regelen in het bedrijf bepaald en wordt zoo volstrekt beheerscht door de bedrijfsorganisaties, dat het voor haar geen moeite meer kost ook de prijzen van het product vast \ te stellen. Hier komt een ontzaglijk maatschappelijk gevaar om den hoek kijken, waarvan de commissie ten volle overtuigd is. Het maken van een prijsafspraak is op zichzelf nog niet maatschappelijk ontoelaatbaar en waar bij een absoluut verbod ervan toch geen kruid gewassen is om te verhinderen, dat buiten de bedrijfsorganisatie om zoodanige afspraken worden gemaakt, daar wil de commissie het maken van prijsafspraken openhouden, om zoodoende tegen schadelijke afspraken krachtig te kunnen opkomen. De organisatie van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is zoo gedacht, dat de bedrijfsraad voor J gedeelte zal bestaan uit de vertegenwoordigers der werknemers; J gedeelte uit vertegenwoordigers der werkgevfrs in het bedrijf en J gedeelte uit vertegenwoordigers van de gemeenschap. Voor het nemen van besluiten zal de meerderheid steeds uit § gedeelte van den bedrijfsraad moeten bestaan, waarbij dan de meerderheid van de vertegenwoordigers der gemeenschap haar stem vóór het besluit moet hebben uitgebracht. De gemeenschap heeft dus een overheerschende positie in den bedrijfsraad, terwijl zij met één van de beide andere groepen haar wil in het bedrijf — zoo noodig — kan doorzetten. Regel zal echter moeten zijn, wil er althans van eenige samenwerking sprake zijn, dat over de te nemen maatregelen overeenstemming wordt bereikt. Om voor één der drie groepen in den bedrijfsraad zitting te kunnen nemen, behoeft alleen aan den eisch van meerderjarigheid voldaan te zijn. Bij deze regeling is het mogelijk, zoo b.v. de werknemers onder 95 het personeel, in het bedrijf werkzaam, geen geschikte krachten kunnen vinden, dat zij personen van buiten het bedrijf als hun vertegenwoordigers kunnen kiezen. De verkiezing geschiedt voor 4 jaar. De vertegenwoordigers der werkgevers worden zóó verkozen, dat de waarde van de stem van een werkgever afhankelijk is van den omvang van zijn onderneming. De werknemers kiezen hun vertegenwoordigers op den grondslag van een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. De benoeming van de vertegenwoordigers der gemeenschap geschiedt door den Minister op voordracht van den Centralen Economischen Raad. De bedrijfsraad benoemt uit zijn midden een kleine commissie van drie, welke tot taak heeft de genomen besluiten van den Raad uit te voeren. Om ook hier de gemeenschap den sterksten invloed te geven, zal de vertegenwoordiger van de gemeenschap voorzitter van deze commissie zijn. De besluiten, die de bedrijfsraad neemt, dienen geëerbiedigd te worden. Daarvoor is noodig, dat het niet- of verkeerd uitvoeren ervan strafbaar wordt gesteld. De gewone strafrechter zal hier 'moeten optreden, waar het leekenelement in de rechtspraak bij de tegenwoordige Grondwet niet is toegelaten. Staat dus boven het bedrijf de bedrijfsraad, in de afzonderlijke ondernemingen worden de ondernemings- en groepsraden aangetroffen, zoodat in alle organen van het bedrijfsleven de werknemers hun invloed kunnen laten gelden. De geheele materie van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie zal moeten worden neergelegd in een Algemeene Beginselenwet op de Bedrijfsraden. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan een bedrijf tot een publiekrechtelijk georganiseerd bedrijf in den zin der wet worden verklaard. Bij nauwkeurige kennisneming van deze regeling treft, dat ze hier en daar overeenkomt met het stelsel-Veraart. Op de principieele punten 96 is er echter een sprekend verschil. De vormen van beide stelsels hebben wel veel met elkaar gemeen. En ook het opnemen van het werknemerselement in het algemeen bedrijfsbeheer komt in beide stelsels sterk op den voorgrond. Verder is nog een punt van overeenstemming, dat in beide systemen wordt gestreefd de anarchie in het bedrijfsleven op te heffen. Doch naast deze overeenkomstige trekken zijn er diepgaande verschillen op te merken. In de eerste en voornaamste plaats deze, dat de bedrijfsorganisatie van Veraart het belang van de deelnemers in een bedrijfstak — zoowel van werknemers, als van werkgevers — als het eerste wil zien, terwijl in het stelsel, dat onze commissie voorstaat — naast deze beide groepen de gemeenschap, zooal niet een overheerschende positie, dan toch wel een zeer belangrijke plaats inneemt. De voortbrenging wordt hier niet gezien uitsluitend van uit het belang der produceerende partijen, doch eveneens en niet in de allerlaatste plaats vanuit het gemeenschapsbelang. Bij Veraart's stelsel is dit precies andersom, waardoor het aan innerlijke tegenstrijdigheid te gronde moet gaan. Want buiten de grenzen van het eene bedrijf ligt het andere, dat op gelijke wijze volgens het stelsel-Veraart het belang van de groepen — werkgevers en werknemers — binnen het bedrijf bij de voortbrenging vóórop stelt. Doch wat volgens deze methode in eigen bedrijf aan geldloon wordt gewonnen, wordt verloren aan de hooge prijzen der producten, voortgebracht in andere bedrijven. Zoo ontwikkelt zich, bij bestendiging van de klassentegenstelling binnen iederen bedrijfsraad, een nog scherpere strijd tusschen de belangen der bedrijfsradengroepen onderling, welke de geheele voortbrenging op den duur in ernstig gevaar moet brengen. Met welke krasse maatregelen getracht wordt het afgesloten bedrijf ook naar binnen tegen onderlinge vijandigheden te beschermen, blijkt wel uit de zware straffen, die in het stelsel-Veraart op stakingen en uitsluitingen gesteld zijn. 7 97 Dergelijke dwaasheden heeft onze commissie niet uitgedacht om haar bedrijfsorganisatie in stand te kunnen houden. Niet de bescherming van de produceerende groepen binnen een afgesloten bedrijfstak is het doel van onze bedrijfsorganisatie. De bedrijfsorganisatie, zooals deze door de commissie is ontworpen, wil brengen een ver doorgevoerde reorganisatie van het bedrijfsleven tot op verschillende onderdeden toe, opdat bij voldoende verzekering van de belangen, bij de productie betrokken, het bedrijf technisch en economisch op een hooger plan komt, waardoor het rijp zal worden om in een gemeenschapsorgaan over te gaan. Boven de bedrijfsraden komt tenslotte nog een Centrale Economische Raad te staan, waarin iedere bedrijfsraad 3 of een veelvoud van 3 afgevaardigden zendt. De 3 groepen: werkgevers, werknemers en de gemeenschap, zenden ieder evenveel afgevaardigden. , De juiste verhouding, waarin elke bedrijfsraad een aantal afgevaardigden naar den Centralen Economischen Raad stuurt, wordt bij algemeenen maatregel van bestuur bepaald, waarbij rekening wordt gehouden met de belangrijkheid van een bedrijf. De Centrale Economische Raad kan besluiten van Bedrijfsraden wegens strijd met de wet of met het algemeen belang vernietigen. Verordeningen van bedrijfsraden moeten aan de goedkeuring van dien Raad worden onderworpen. De Centrale Economische Raad is een College van advies voor alle economische aangelegenheden. Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, zooals deze door de Commissie is ontworpen, beteekent, dat in het nog niet voor socialisatie geschikte particuliere bedrijf zoodanige ingrijpende veranderingen van economischen aard geleidelijk, doch welbewust worden doorgevoerd, dat daardoor de voortbrenging geschikt wordt voor socialisatie. Is socialisatie doelbewuste vermaatschappelijking der voortbrenging; publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is doelbewuste ingrijpende verandering van het particuliere bedrijfsleven, waardoor deze voortbren- 98 gingswijze economisch en technisch rijp wordt voor socialisatie. De critiek, welke van burgerlijke zijde in de laatste weken reeds is losgekomen over het rapport van de Commissie en waarvan de grondtoon is, dat de regeling omtrent publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie een terugkomen is op de socialisatiegedachten, geeft blijk van een grenzeloos oppervlakkige beoordeeling van het rapport, welke slechts te verklaren valt uit de vijandschap, welke zij tegen de moderne arbeidersbeweging koestert. Het is met alle klaarheid reeds in het socialisatie-rapport gezegd, dat meerdere bedrijven op het oogenblik nog niet rijp zijn om gesocialiseerd te worden en dat daarvoor de weg nog moest worden gebaand. Deze commissie heeft die taak op zich genomen en aangegeven, dat langs den weg van publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie de voorwaarden vervuld zouden kunnen worden om de bedrijven voor socialisatie geschikt te doen worden. Er is omtrent het juiste begrip van publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie veel verwarring gesticht. Vooral de heer Veraart heeft daaraan voor een niet gering deel schuld. Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is niet noodig om de arbeidsvoorwaarden te regelen; het verplicht lidmaatschap door te voeren of om tot het bindend verklaren van een collectieve arbeidsovereenkomst over te kunnen gaan. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie kan daarvoor wel gebruikt worden, doch dan wordt aan haar eigenlijk karakter toch geweld aangedaan. Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie wil het bedrijf, d. w. z. het complex van ondernemingen, dat dezelfde producten vervaardigt, organiseeren met het doel het bedrijf op hooger economisch plan te brengen. Zij ziet het bedrijf als een economisch geheel, waarvan de deelen niet moeten zijn elk op zich zelf staande ondernemingen, welke onafhankelijk van elkander aan de voortbrenging van gelijke producten 99 deelnemen, doch deelen van één bedrijfstak, die volgens een vast plan in onderlinge verhouding tot elkander geregeld aan een gemeenschappelijke voortbrenging moeten deelnemen. Onze publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie ziet de productie- en de consumptiebehoefte in haar onderling verband en wil, voorzoover dit daarbij geboden is, tegelijk de positie van werkgever en werknemer regelen. Het hoofddoel van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is echter om in te werken op de regeling van de maatschappelijke voortbrengingswijze, teneinde tot de vermaatschaopeliiking ervan te komen. Zoo gezien, vordert het gemeenschapsbelang de invoering der publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, vandaar, dat in de regeling der Commissie het gemeenschapselement ook zoo krachtig tot uitdrukking komt. Ontwikkelt de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie zich met succes, dan zal de particuliere ondernemer in het bedrijf steeds verder worden teruggedrongen en de gemeenschap zijn plaats innemen. Beschouwen onze tegenstanders deze plannen als een stap terug op den weg naar socialisatie, dan kunnen de voorstanders van socialisatie zich bij deze tegenstanders aanbevolen houden voor het verleenen van hun medewerking tot spoedige invoering van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie naar geest en strekking, zooals deze door hen wordt voorgestaan. Dan kan een begin gemaakt worden met de maatregelen, door wijlen Dr. Walther Rathenau opgesomd in zijn belangwekkend boekje: „Die neue Wirtschaft" als: „Behoorlijke bedrijfsleiding. Organisatie en bevordering van den verkoop en van den uitvoer, voorzoover de voorraad van de onder het verbond ressorteerende goederen den verkoop naar het buitenland voor een deel gedoogt. Verruiming van het afzetgebied. Het verschaffen, desnoods invoeren van grondstoffen en hulpmateriaal, met medewerking van den handel; invoer van fabrikaten, zoolang en voorzoover de binnenlandsche productie ontoereikend is. Beschikbaarstelling van vrachtruimte en ICO betaalmiddelen op centrale punten, zoolang deze nog niet als vroeger, in ruime mate voorhanden zijn. Verbetering en prijsverlaging van het product, door vergrooting der technische ervaring, verbetering en vernieuwing der werkplaatsen, stillegging van oneconomische bedrijven, het opkoopen van onwillige of slecht beheerde ondernemingen — hetgeen bij het overleggen der zelfkosten blijkt — desnoods het oprichten en exploiteeren van eigen modelfabrieken, vergrooting en, indien vereischt, financieering van goed gelegen en goed ingerichte bedrijven. Uitwerking en doorvoering van een grootsch opgezet en wetenschappelijk doordacht plan van fabriek tot fabriek, district tot district naar gelang van ligging, gelegenheid tot vervoer van materiaal en van productie, installatie en arbeidsverhoudingen, productievermogen, toewijzing van de contingenten in de productie, besluiten tot of medewerken aan de oprichting van nieuwe bedrijven. Invoering van eenheidstypen, standaarden en monsters. Beperking van het tallooze overtollige variaties van een fabrikaat en van de catalogusnummers, verwijzing van buiten-model bestellingen of reparaties naar speciale werkplaatsen, die onder een speciale afdeeling vallen in den bond, en een aparte afrekening hebben. Overleg en verkeer met verwante verbonden van bedrijven, met organisaties der arbeiders en van het overige personeel; vertegenwoordiging van de beroepsbelangen tegenover regeering en wetgeving." *) De verschillen met Rathenau in verdere principieele uitwerking dezer maatregelen even terzijde stellend, dan is hier wel de karakteristiek gegeven van de werkingsfeer, waarin de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie zich moet bewegen en waarop ook de Commissie in haar rapport met nadruk de aandacht heeft gevestigd. Dat bij de gewichtige maatschappelijke functie, welke de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie zal hebben te vervullen, medezeggenschap aan de werknemers in het bedrijf wordt gegeven, past geheel in het kader van de voorstellen der commissie en ligt in de lijn van de maatschappelijke ontwikkeling, zooals deze door ons wordt gezien. Het ligt buiten het bestek van deze beschouwingen, waarin ik *) Dr. Walther Rathenau, „Die neue Wirtschaft". Aangehaald bij J. v. d. Tempel in zijn prae-advies voor de vereeniging voor de Staathuishoudkunde en Statistiek: „Is publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie wenschelijk? Zoo ja, in welken vorm?" Pag. 150/151. 101 voornamelijk op het beginsel van medezeggenschap de aandacht wilde vestigen, op alle problemen, als: verplicht lidmaatschap, verbindend verklaring der collectieve contracten, prijsafspraken, sluiting van het bedrijf, in verhand met de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie uitvoerig in te gaan. Het moge voldoende zijn, op de belangrijkheid van het beginsel der publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie te hebben gewezen en in het licht te hebben gesteld, dat zij de economische en technische voorwaarden schept om tot volledige socialisatie te komen. De Nederlandsche arbeidersklasse kan thans èn in het Socialisatierapport èn in het rapport over „Bedrijfsorganisatie en Medezeggenschap" de methode en de middelen vinden, welke zij zal moeten gebruiken om de ontwikkeling van de kapitalistische voortbrengingswijze te stuwen in de richting van de socialistische productiewijze. De weg naar dit doel is nog lang en vele moeilijkheden zal zij op haar weg nog hebben te overwinnen, voor zij dit grootsche doel zal hebben bereikt. Onder rusteloozen ijver en toenemende krachtsinspanning, voortwerkende onder hooge toewijding en met volle overgave, zal de arbeidersklasse onder welke tegenslagen dan ook de kracht om voort te gaan weten te putten uit haar diepgewortelde overtuiging, dat de maatschappelijke ontwikkeling met natuurnoodwendigheid leidt naar de socialistische voortbrengingswijze. Menschen en dingen, in onderlinge wisselwerking wederkeerig op elkander inwerkende, zullen het maatschappelijk leven in zijn geheel op steeds hooger niveau brengen. Actief optreden en ingrijpen in de maatschappelijke verhoudingen waar dit bevorderlijk is voor ons doel zal voor de arbeidersklasse een eerste eisch zijn om te voorkomen, dat de maatschappelijke ontwikkeling niet vastloopt in de kapitalistische voortbrengingswijze. De arbeidersklasse zal bij deze voortdurende ontwikkeling, vooral op het gebied der vakbeweging, zich met beleid moeten aanpassen aan I02 gewijzigde verhoudingen, welke als gevolg van haar eigen optreden tot stand komen. Waar de vakvereenigingen thans nog uitsluitend strijdorganisaties zijn, zullen zij bij de toekenning van medezeggenschap en invoering van publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie rekening moeten houden met deze organen, welke de productie bevorderen. Aan de leiding van de vakvereenigingen zullen in den tijd van overgang de hpogste eischen worden gesteld. Krachtige leiding, gepaard aan verstandelijk inzicht en karakter zal noodig zijn om door te zetten, wat op een gegeven oogenblik krachtens de door haarzelf bevorderde ontwikkeling der maatschappelijke verhoudingen geboden is. Bovendien zal daarbij dringend noodig zijn de verhoudingen scherp te onderscheiden en niet af te zien van strijd, waar deze door het klassebelang voorgeschreven is, ook daar, waar werknemers bij de leiding van het bedrijf of de onderneming zijn betrokken. Het scherp uit elkander houden, waar de organisatie als strijdlichaam en waar het als een productiedienend orgaan moet optreden, zal vooral m den aanvang van dit ontwikkelingsproces hoog noodig zijn om ernstige moeilijkheden te voorkomen en om de ontwikkeling in de richting van socialisatie niet te belemmeren. Voorlichting in wat bedrijfs- en ondernemingsleiding eischt, zal mede een nieuwe taak zijn, die op de vakvereenigingen in deze nieuwe periode zal komen te rusten. Het orgaan van het N. V. V en de vakbladen van de verschillende vakbonden zullen op dit terrein, gelijk ook reeds in andere landen waar ondernemingsraden bestaan, geschiedt, de leden van voorlichting moeten dienen en hun organen daartoe moeten inrichten. Zoo ligt een groot, nieuw arbeidsveld voor ons open, dat wacht op bewerking door een arbeidersklasse, die bezield is door het grootsche ideaal: te werken voor een betere, een socialistische toekomst. 103