ij f TeRMAnO foRTER i TER HERDENKING! I BI I H 1 ^liriHi —w~—tlHiéihknW i»im—iji n ss v: i i — BB KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0852 671 Herman Gorter TER HERDENKING HEKMAN GORTER — IN DE TIJD TOEN BIJ ZIJN „MEI" MAAKTE Herman Gorter TER HERDENKING OVERDRUK UIT ,, OPGANG" DOOR R. KUYPER O COMMISSIE UITGAVE □ DER N. V. „ONTWIKKELING' - AMSTERDAM HIJ was, vóór alles, een volstrekt zuiver mens. Men moet de prachtige verschijning van dezen man hebben ondergaan om dit ten volle te kunnen beseffen. Wie dezen mens ook maar eens in zijn leven heeft waargenomen moet wel de onuitwisbare indruk ontvangen hebben, dat iedere lage zonde en zelfs iedere kleinheid hem altijd vreemd is geweest. Heel dit wezen drukte niet alleen zuiverheid en oprechtheid, maar ook argeloze blijheid en goedheid, gezondheid en kracht en niet het minst onverzettelikheid uit. Wat hij van Marx' kracht en vastheid en zachtheid schreef: Een schoone vastheid had hij in zijn wezen, hij ging zoo zeker en vast als de wind, hij was zoo stevig als een boom — een kind wou wel graag om zijn hals dicht bij hem wezen, dat was ook op Herman Gorter zelf van toepassing. Hij was het toonbeeld van het ideaal, dat den leiders van de A.J.C. voor ogen staat: ook in soberheid van levenswijze en vooral in gevoel voor en meeleven met de Natuur en de Medemens. Als natuurdichter, als opstandige tegen de dorre, gevoelloze en konventionele Nederlandse „letterkunde" van vóór 1880, is hij begonnen. Hij, wars van alle rhetorica, zelf één prachtig brok natuur, maakte met Kloos en van Deyssel de Nederlandse taal weer levend en voerde haar op tot ongekende hoogten van uitdrukkingskracht en beeldend vermogen. Herman Gorters' werk was van een uiterste fijnheid zonder enige verfijning. Het was van een overvloeiend sentiment zonder enige sentimentaliteit. Het was van een broze teerheid en toch van een mannelike kracht. Het was blij en toch diep-ernstig. Het was argeloos kinderlik en toch in alle onderdelen doorvoeld en doordacht. 8 In de litteraire beweging van de 8oer jaren nam bij dadelik een geheel afzonderlike plaats. in. Hij heeft nooit aan zich zelf gedacht. Individualistiese of overspannen melancholiese verzen als van Kloos heeft Herman Gorter nooit geschreven. Evenmin zijn verzen als de eerste sonnetten van Henriëtte Roland Holst: „Over de grenzen van mijn wezen", „Over het draagvermogen van mijn ziel" enz. uit Herman Gorter's hart opgeweld. Zo heeft hij ook niets gegeven van de koel-analyserende indringende persoonsbeschrijvingen als van v. Deyssel in „De Kleine Republiek" en „Een Liefde". Als een jonge natuurgod, zich zelf verliezend in de natuur, heeft hq zijn baanbrekende gedicht „Mei" gemaakt. Luistert eens naar dit begin, naar deze verrukte en onstuimige nieuwe stem: Een nieuwe lente en een nieuw geluid: Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit, Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht, In een oud stadje, langs de watergracht — In huis was 't donker, maar de stille straat Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat Nog licht, er viel een gouden blanke schijn Over de gevels in mijn raamkozijn. Dan blies een jongen als een orgelpijp, De klanken schudden in de lucht zoo rijp Als jonge kersen, wen een lentewind In 't boschje opgaat en zijn reis begint. Hij dwaald' over de bruggen, op den wal Van 't water, langzaam gaande, overal Als 'n jonge vogel fluitend, onbewust Van eigen blijheid om de avondrust. En menig moe man, die zijn avondmaal 9 Nam, luisterde, als naar een oud verbaal, Glimlachend, en een hand die 't venster sloot, Talmde een pooze wijl de jongen floot. Hoort, er gaat een nieuw geluid: Een jonge veldheer staat, in 't blauw en goud Roept aan de holle poort een luid heraut. Of naar deze beschrijving van een oud Hollands stadje: Daar was een klein plein aan de watergracht En boombeplant, vol schaduw en aandacht Van dunne gouden zonnestralen, die Door olmebladen kwamen met gespie Nieuwsgierig, waar de hoenderen in blonken Goudbruin op zwarte aard, de haan te pronken Zijn dos opschudde en zijn rooden kam Een geele wipbrug lag daar en er kwam Een trekschuit doorglijden vuurrood van kiej. Het water rimpelde, de vuurkleur viel Bibb'rend tot aan den oever in 't gekabbel Tegen de schoeiing klonk het nat gebabbel. Wie oren had om te horen en daarbij een natuurgevoelig hart, die begreep onmiddellik, dat hier een nieuwe meester was opgestaan; die begreep, dat met uitdrukkingen als: „De klanken schudden in de lucht zoo rijp als jonge kersen". of: „de haan te pronken zijn dos ópschudde en zijn rooden kam" of: „Tegen de schoeiing klonk het nat gebabbel" 10 de Nederlandse taal en daarmee het hart der mensen verrijkt werd als sinds onzen Gouden Eeuw niet was geschied. Steeds verder is Herman Gorter gegaan. De natuur, de liefde van man en vrouw heeft hij uitgebeeld als geen ander. Hij raakte aan de grens van het onzegbare. Luistert eens naar deze natuurbeschrijving: De stille weg de maannachtlichte weg — de boomen de zoo stil oudgeworden boomen — het water het zachtbespannen tevreeë water. En daar achter in 't ver de neergezonken hemel met 't sterrengefemel. Of naar deze tedere woordmuziek van verlangen: Ga niet te gauw voorbij, voorbij, voorbij, de lucht blijft hangende bevende achter u — verlangende eeuwig naar u eeuwig, eeuwig, — vlucht niet te vlug — achter uw rug rek ik de armen van verlangen, van verlangen, rek ik de armen, vlucht niet te vlug. Toen leerde hij de werken van Marx en Engels en de proletariese beweging kennen. En zoals hij vroeger opging in de natuur, zo gaf hij zich nu ten volle, met heel zijn grote hart, aan wat er opkwam in de maatschappij. 11 Tegelijk met Henrtëtte Roland Holst sloot hij zich bij onze partij aan. En binnen zeer korte tijd was bij een gezocht spreker op onze vergaderingen. Wie dezen prachtigen mens met zijn sterke sportieve lichaam, met zijn krachtige en lenige voetstap, met zijn stoere, wondermooie handen, met de opvallend sterke lijnen van zijn profiel, met het edele, intelligente voorhoofd, waaruit de ogen hun stralende licht zonden, met zijn energieke mond, waarom soms een fijne glimlach speelde, eenmaal voor de arbeiders heeft zien staan, vergeet het nooit. Hij was een krachtig mens zonder een kracht-mens te zijn. Er was in deze man niets van luidruchtige hoeraphrases; niets ook van het gewone meeslepende redenaarstalent. En toch boeide hij als geen ander. Wat was het geheim van deze magiese kracht? Zijn welmenendheid, zijn echtheid en niets dan dat. Hij, de dichter van Mei, stond daar als een eenvoudige kameraad, zijn maatschappelik ideaal te verkondigen aan de mannen en vrouwen in de zaal. Wat hij zei was glashelder, evenals zijn poëzie door iedere ongeschoolde met een gevoelig hart te begrijpen. Hij betoogde, vroeg, smeekte haast om met zijn sosialisties ideaal begrepen te worden. En ieder in de zaal voelde: hier staat een volkomen onbaatzuchtig en edel mens voor ons. Hoe hij met hart en ziel gewerkt heeft voor de partij, naar stad en dorp trok om de nieuwe heilsleer te verkondigen, dat kunnen alleen zij beoordelen, die de vroegere beweging hebben meegemaakt. Hij zelf heeft, met zijn prachtige zuivere zinnelikheid, zijn verhouding tot de arbeidersbeweging in deze tedere woorden weergegeven: Zooals een meisje, o wonder zoo zoet, zich geeft den minnaar, heel, geheel, haar lijf en haar ziel, opdat niets haar overblijv' maar alles hem is, o, haar zacht gemoed 12 schijnt op naar hem, wanneer zij stralen doet haar oogen, liggend, en heel het verblijf van haar ziel lijkt een zachte witte schijf, die stralen zendt den ontvanger tegemoet. Zooals zij, die alles alles geeft, die zich zelf maakt tot een groot offer, juist meer ontvangt doordat zij geeft, zij leeft door weggeve', en houdt altijd meer over. Zoo mocht ik maken mijn zuiver genie, en, zij voor mij, der democratie. Het sosialisme en de strijd daarvoor moest, zo leerde Herman Gorter, heel ons leven doordringen. Luistert eens naar wat hij over de verhouding van man en vrouw heeft geschreven: Een mensch die nu tot eene andre zegt, een vrouw die nu tot eenen anderen zegt: „een knaap schoon als het socialisme, ons kind, verwinne de wereld in den dienst van 't socialisme, en zij even schoon, even krachtig, even onsterfelijk. Zijn geest vervulle de wereld, als de geest van 't socialisme hem, en zijne spieren zijn even krachtig als de steenen nerven van de wereld die zich nu groeit en vult vol socialisme" — Die twee zijn zalig. Leest ook eens aandachtig en met overgave — zo bid ik u — het ontzaglike gedicht, dat Herman Gorter geschreven heeft over de vereniging van man en vrauw, met het fluisterend herhaalde gelukzaligheidsmotief: „Ik dacht niet dat zo iets was op aarde": Wanneer gij onder mij ligt, wij zijn stil van vuur, dan ziet uw wit gezicht mij aan 13 van liefde, en uw oogen zijn vol tranen. Gij hadt het niet gedacht, dat zoo iets was op aarde, en uw oogen vullen zich als twee meeren, door bronnen komend uit uw hart. Zooals gij aan mij hangt, uw oogen maken twee streken opwaarts naar de mijne oogen. Ik dacht niet dat zoo iets was op aarde. En beide, dit denkend in onze breinen, aan elkaar hangend, de armen om de hoofden, zijn we als de zee en 't land aan elkaar hangend, of als de berg en 't dal samen tesamen. Zoo ruischt de zee het land een lied, zoo wil ik met een wit gezicht van hartstocht voor u eeuwig klinken van mijne dankbaarheid. Hoe zuiver en argeloos van hart moet de man geweest zijn, die, als een naakte natuurgod in het heelal, deze eenvoudige en diepe woorden tot een vrouw en tot de mensheid heeft gericht. Evenals in zijn latere poëzie de jonge arbeider en de jonge arbeidster tot de stakende kameraden gaan: Zooals in Februari of in Maart de wolken vliegen lachend langs den hemel, wit-blauw gevlekt, en de heele natuur, de bergen, de velden en alle boomen voelen: het moet, het moet. — zo worden man en vrouw in dit liefdesvers tot elkaar gedreven. Hoe opvoedend — voor wie ze navoelen kan — zijn zulke verzen in een maatschappij vol geile genotzucht, van cyniese gerokte heren en verkoopbare, halfnaakte, fatsoenlike en onfatsoenlike vrouwen, in een maatschappij van bars en dancings, van foxtrott en charleston. Welke onbedorven man, die een lieve kameraad tot zich nemen 14 kan, welke ongerepte vrouw, die zich aan een forse man kan geven, zal Herman Gorter niet dankbaar zijn voor zulke regels, die de natuurlike schoonheid hebben van het zonder schaamte parende dier, en de maatschappelike schoonheid van hen, die zich in liefde verenigen. Wat Herman Gorter hier gezegd heeft is van een ontzaglike grootheid en zuiverheid. Als ik orthodox gelovig was zou ik zeggen: hier spreekt, door een mensenmond, de Stem Gods. Ware ik modern-religieus, ik zou zeggen: hier openbaart zich door een mensenhart het Hart der harten. Maar nu ik een heidense Marxist ben, zeg ik: hier klinkt de zuivere kosmiese roepstem van de Natuur en van de sosialisties wordende Maatschappij. Luistert ook eens naar het wondermooie gedicht over droom (wetenschap) en daad (proletariese klassestrijd), dat ik als motto boven mijn schriftelike kursus van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling plaatste: Men moet niet droomen dan wanneer men doet, Men moet wakker en klaar naar de daad vliegen Zoo als men den dag ziet komen. Er moet in ieder plekje In ons zijn. Maar toch is het goed (moed Dat men droomt en in droomen het gezag Vindt en de wapperende roode vlag, Waaronder men later zijn daden doet. Men kan nU droomen over de waarheid, Tot ze in ons hoofd zichtbaar en klaar leit, Tot de droom waarheid geworden is. Men kan nu droomen over geschiedenis, Over natuur en maatschappij tot dat...... Men den droom weet. En dan jonge mensch, doe wat! Hoe treffend is hier het karakter van de proletariese wetenschap als middel in de klassenstrijd aangegeven 17 en hoe prachtig klinkt hier het milde en weifelende van droom en wetenschap tegenover het kloeke, vastbeslotene van de daad en van de strijd. Vrijheid verwachtte Herman Gorter van het socialisme: O vrij te zijn! Met geen vaste banden aan iemand vast. O aldoor door de tanden vrijheid te voelen gaan bij iedren adem. Tot heel de wereld te zeggen: 'k omvadem u als vrij man, gij zijt zoo vrij als ik. Elk mensch te zien opgroeien met een blik zoo vrij van wimper en van ooglid, armen zoo schoon, schouders zoo vrij, geen arme blikken meer, die doen 't gloeiend hart zoo'n pijn. Maar zuiver stralende oogen als het rein droomende blauw van verre zomerlucht. O vrij te zijn, en in zich het geducht wezen mensch te voelen, heel, tot aan de voeten van uit het hoofd. Vrouw en kindren te groeten als zelfstandige, even macht'ge wezens. Hoe moet men de vrijheid kennen en liefhebben om regels te kunnen schrijven als deze: O, aldoor door de tanden Vrijheid te voelen gaan bij iedren adem. En hoe zuiver menselik en hoe diep sosiaal voelend moet men zijn om deze hartewens te kunnen neerschrijven: Elk mensch te zien opgroeien met een blik zoo vrij van wimper en van ooglid, armen zoo schoon, schouder zoo vrij, geen arme blikken meer, die doen 't gloeiend hart zoo'n pijn, Maar zuiver stralende oogen als het rein droomende blauw van verre zomerlucht. 18 Toen heeft Herman Gorter, alweer geïnspireerd door de arbeidersbeweging, zijn sosialistiese „Klein Heldendicht" geschreven. Wilt gij een indruk, hoe deze man de „propaganda" tot de edelste hoogte heeft opgevoerd, leest dan eens dit stuk poëzie over de achturendag: Wij vragen den achturendag, omdat het zacht gebabbel van het kleine kind door ons gehoord moet worden. Wij willen niet heengaan van de aarde zonder dat gehoord te hebben, dat zachte beekvalletje door ons huis heen. Als wij in de andre kamer zijn, dan spreekt het daar verre stil, zijn ziel beweegt, gaat open, en klankt open als een bloem. Zouden wij geen tijd hebben om dat te hooren? O geeft ons dan den dag van acht uur, dat er een stuk voor ons over is om naar ons kind te luistren. Deze poëzie is slechts door weinigen naar waarde geschat. Zij is zoveel soberder, zoveel eenvoudiger, zoveel minder weelderig dan zijn vroegere natuurpoëzie. Maar wie, die het geluk heeft kinderen te bezitten en ook de natuur te beminnen, zal na zulke regels niet door het Zuivere, kabbelende beekvalletje zijn kind en door zijn ongerepte, argeloos voor zich uit babbelende kind het beekvalletje beter leren aanvoelen? En welk sosialist zou er ongevoelig voor kunnen zijn dat deze en dergelijke schoonheid in de proletariese klassestrijd kan worden gezien? Leest ook eens de roerend-eenvoudige, aangrijpende beschrijving van de arbeider en de arbeidster in het „Klein Heldendicht", die bij een staking ten slotte tot de kameraden zeggen „dat ze mee zullen doen". Hoe groot was zijn visie op de arbeidersklasse! 19 's Nachts sluipt er rond een God. Dat is de Moed. Die gaat door achterstraten, en daar waar de hooge huizen der arbeiders zijn. En waar zij liggen duister in de scheemring met hun vrouw, met hunne broers en zusters, maakt hij ze vast en moedig. De nacht geeft ze sterker aan het licht dan zij ze nam. Ten slotte kwam het grote sosialistiese gedicht „Pan", waarin wordt uitgebeeld, hoe deze god van het heelal en van de muziek zich verenigt met het sosialisme, het Gouden Meisje. Het Gouden Meisje! In een van zijn vroegere, nog niet sosialistiese verzen, sprak hij de tedere woorden uit: Meisje gebenedijde! Wie, behalve Herman Gorter, heeft ooit zo de liefde verheerlijkt! Hij heeft ook, als geen andere, het scheppen van kunst als een sosiale ontvangenis en als een sosiale daad opgevat: 's Nachts, als ik op mijn leger lig, als dood, Waar ik ver van iedere liefde vlood. Van vrouwen — en van de arbeidersmannen Eenzaam, alleen, gebannen, — Dan laat ik mij stil liggen, en de krachten Der menschenwereld stroomen door de nachte Op mij in. — Het lichaam van den diepgevoel'gen zanger, Dat daar dood ligt, het is de stille ontvanger Val al de lust en pijn van de geslachten Menschen, die om hem zijn. Luistert nu eens naar de beschrijving van de eerste ontmoeting van god Pan met het Gouden Meisje: „Wezen, wie, wie zijt gij? . Zijt gij een mensch? maar nimmer zag ik vrij Een mensch zooals gij kijken, zijt ge een God? 20 Maar nimmer zag ik eens Gods oogen tot Zulke volle bloemen gevuld van liefde". Het Meisje stond doodstil, van goud, en hief de Oogen naar heel van ver, vanwaar zij kwam. En 't was of zij de kracht der sterren nam Door hare oogen in haar rijpen mond, En sterrenadem door haar lippen zond: „Weet gij hoe soms in 't bosch, op den boschvliet, Den vijver, in het winterhout en 't riet Kraakrig en dood, de Februari-schelle Zon zich vertoont, en of een vluchtig schellen Der zon gehoord wordt, klinkt? — De Lente vliegt Den rand van 't bosch en verliest er haar licht. — Maar stil, zij ziet den boschvliet, en staat stil, Met eenen vreemden, en te vroegen wil, En treedt door gele strandhalmen hem nader. Zacht huppelt aan de eene zij het water Des vijvers vroolijk, bleek, en vlammend donker, — Aan de andre zij spant zich nog 't nat gefonkel Van de ijsplaat, — en Lente ziet den schijf, En treedt er heen, buigt over, spiegelt 't lijf, — De golfjes deinen in buigend gewiegel Den vroegen, jongen, bleeken lentespiegel. En zij vlucht weg, maar blijft op de aarde waren, Waar zij nog niet te huis is heelegare. Zoo kom ik op de aarde, ik ben zeer vroeg, Vroeger dan andre, is nog geen zon genoeg. Ik ben een Wezen van 't Gouden Geslacht Der Toe komstmens chen, iets vroeger gebracht, Dan de massa's die komen op de aarde. En wanneer Pan en het Gouden Meisje, wanneer Natuur en Mens zich in de nieuwe maatschappij verenigen, klinkt dit verrukkelike slot: Pan en het Meisje lagen heel den nacht En duizend dage' en nachte' in elkaar verloren, 21 En kwamen uit elkaar niet meer te voren Dan na een eeuwgen diepen levensnacht. Niet zich zélf meer. Verdwenen was Pan's macht. Vlammende waren zij niets dan elkander. Elk was in de ander tot niets dan elkander. Verdwenen was de goudeenzame geest, Verdwenen was Alles wat was geweest. Zij waren ééne kracht, één macht, en één Wezen van leven,, van ziel en van leên. Individualistiese litteraire stakkers hebben geschreven dat, na „Mei", Herman Gorter geen echte poëzie meer heeft gemaakt. In werkelikheid heeft hij na „Mei" eerst het diepst menselike, het maatschappelike in zijn wezen geopenbaard. En wel in een vorm, die in zijn haast kinderlike eenvoud, volkomen in overeenstemming was met zijn veranderde gevoelsinhoud. Bij alle zinnenweelde klonk er in „Mei" toch een toon van droefheid. Een ding is droevig en maakt zacht geklaag Altijd om d'aarde heen, 'n nevel vaag En luchtig om dat lijf: 't is wisseling Van zijn en niet zijn en dat ieder ding, Zielen en bloemen, drijven naar dat rijk, Waar 't wit en stil is en den dood gelijk. Want zooals altijd aan het eind van 't jaar Trekvogels uit het land gaan met misbaar Van vogelstemmen uit de hooge lucht, De kind'ren op de straat hooren 't gerucht En kijken, zeggend: „zomer is voorbij, De kou komt" — in de wolken gaat de rij Van vogels — zoo, zoo gaat alles voorbij. Ook Mei sterfti Ik groef een graf waar golven komen toeDekken het zand en legde haar daar neer, 22 Daarover zand: de golven komen weer En dalen weer met lachen of geschrei — Daar ligt bedolven mijn kleine Mei. Deze droefheid is in Herman Gorters latere poëzie overwonnen. De zinnen weelde breekt nog telkens heerlik door. Maar daarnaast klinkt de sobere, ernstige, eenvoudige, diepe taal, van hem, die zich aan de gemeenschap geeft, die hier in opgaat en daardoor 't „zacht geklaag" om „wisseling van zijn en niet zijn" niet meer kent, doch alleen de kloek aanvaarde verandering in de ideologieën, welke hij met de stelling: „Er is slechts waarheid van nu, recht van nu, schoonheid van nu" aanduidde. Treffend komt dit nieuwe optimisme uit in „Pan", niet alleen in het gelukzalige slot maar ook daar, waar hij in ontroerende verzen het bezoek beschrijft van de moe-getobde dichter aan zijn vriend, de fabrieksarbeider. De Arbeid, de moe overwerkte Arbeid, Is de broer der zich moe zwoegende Kunst. En ook in deze mooie woorden: de strenge wegen Des geestes ontstaan door de daad alleen. De taal, de logika, de begrippen Zijn kind'ren van den geest, geschoold door d'Arbeid. En Pan dacht dat nu nog een reuzenmacht Als woeste kracht heerschte over den geest: De maatschappij der menschen zelf. En hoe Deze nu zou bedwongen worden door De arbeiders. Niet langer een macht van schade, Maar alleen van geluk. En hoe daardoor, Door die beheersching, de geesten ook weder Zouden verand'ren. Immer, immer schooner. Want niets, hij zag het, is zoo schoon als de Waarheid en Kracht der Waarheid, die zijn Goedheid en Schoonheid samen. En hij zag hoe de 23 Menschen, langs eens onmeetlijken trap, Omhoog geklommen waren, om nu een Onvergelijk'lijk schoone gouden zaal Binnen te gaan, van niets dan heil en licht. Welk een ontzaglike stuwing van geluk is er in deze woorden: Voelt gij het wel, God Pan, die alles voelt Wat er in de aarde en in haar kindren woelt ? Het zijn de arbeiders, het zijn die slaven, Die lijfeignen, die nu d' werktuigen gaven Hun kracht, eindlijk zich zelve maken vrij. Zij maken de aarde nieuw, zij, zij, zij, zij. Herman Gorter, met zijn diepe gevoel voor de Natuur en voor de Mensen, met zijn geweldige idealisme en zijn grote zedelike kracht, was wars van alle religie. Alles, wat Marx omtrent moraal en religie heeft geleerd, is door hem aanvaard. Hij had geen behoefte aan andere levensverheerliking dan zijn heidense gezond-zinnelike kunst en zijn zedelike werken voor de arbeidersbeweging. Hij voelde en dacht kosmies als geen ander. Maar hij Zag de godsdienst en zelfs de moderne religie als een waan van nog innerlik verscheurde en steun zoekende mensen, slachtoffers van een maatschappij, die berust op belangentegenstellingen en waarin geen harmonie tussen de mensen kan worden bereikt zoals bij twee gelieven, waar het meisje den man belooft: Te stoven in haar armen en verlangt Naar 't warme mooie huw'lijksuur, ze dankt Hem voor zijn liefde, of hij anders kon. Ziethier, hoe hij de sosialistiese levensstijl aanvoelde, ook tegenover de moderne religie: 24 Van uit een nieuwe wereld treedt een man mij aan met enge kleed, schittrend zooals ik nimmer zag, met 't hoofd zoo stralend als de dag. Hij heeft geen enkel sieraad aan van slaafs chheid en geen en kien waan, maar hij is zuiver als een man naakt opgegroeid maar wezen kan. ■y Hij heeft den arm in zuivre vuist, hij heeft het been tot zuivren voet, en om het trotsch gelaat, gekuischt, hangt stil en hoog een sterke gloed. Van uit een nieuwe wereld treedt een vrouw mij toe met hangend kleed, zoo heidér als ik nimmer zag, het oog zoo stralend als de dag. Zij heeft geen enkel sieraad aan van schuwheid, en geen enklen waan, maar zij is zuiver als een glas, alsof ze zoo geboren was. Haar arm is in een zuivren hoek. in schoone stralen valt haar doek, en om haar schoon gelaat gezond speelt 't helderst licht van keel en mond. Het is mogelik, dat deze füosofiese kijk onhoudbaar is. Zij wordt ook door vele van des dichters bewonderaars verworpen. Maar dit ene staat voor mij vast: wanneer het Marxistiese sosialisme als dor en onverenigbaar met schoonheid en zedelikheid wordt voorgesteld, er — buiten alle füosofiese beschouwingen om — altans één afdoend antwoord kan worden gegeven. Dit antwoord is: Herman Gorter! 25 Wie een mens, als Herman Gorter, naar lichaam en ziel wil leren kennen, leze het gedicht: „De Sterke" van Henriëtte Roland Holst in de bundel „De Nieuwe Geboort", waarin aan het einde, na verzen vol twijfel en leed, plotseling de majestueuze orgeltonen opklinken: Nu brengt de tijd in 't eerste groeisel voort een nieuw geslacht: gestalte', enkle, ontluiken krachtig en gaaf, als eens in dichte struiken de aard bedekken zullen met hun soort. Herman Gorter is van onze partij vervreemd. Bij de scheuring, na het Deventer kongres, hoopte en verwachtte hij nog een latere hereniging. Steeds erger is de breuk geworden. Ook met de afgescheiden kommun is ten heeft hij moeten breken. En als lid van een kommunisties partijtje van een handvol jongens en meisjes is hij gestorven. Het is alsof het Noodlot bij het sterven van dezen mens de ergste troeven heeft willen uitspelen. De man, die duizenden met zijn poëzie het hoogste geluk heeft gegeven, de man, die duizenden arbeiders het sosialisme heeft verkondigd, hij is plotseling gestorven op een kamer in een hotel te Brussel. Zonder begeleiding van kameraden is de overledene vervoerd naar de rouwkapel van een. begrafenisonderneming in Den Haag. En naar de krematie werd hij niet gedragen door vrienden en vriendinnen, door arbeiders en arbeidsters, maar door betaalde knechten, als ieder ander. Zijn baar stond er in de motregen te midden van mensen met gedekt hoofd. Bloemen, waaronder vele uit kwekershanden, bloemen die hém Zeker niet sympatiek zouden zijn geweest, lagen gestapeld op de baar en verdrukten elkander. Daarover hing een rood dun doekje van een klein kommunisties partijtje, boven het ontzielde lichaam van een man die aan geen partij, maar aan de Mensheid 26 behoorde. En voor we het wisten was Herman Gorter aan de verassing prijs gegeven. Toch was deze onvoorbereide rouwplechtigheid diep aangrijpend. Deze man was natuurlik geen eenzame. Hij had vrienden en vriendinnen, echte, trouwe, onder de besten en grootsten, als geen ander. Zo overweldigend moet de plotselinge tijding van Herman Gorters sterven voor zijn nabestaanden geweest zijn, dat ze niet tot bezinning konden komen voor een rouwplechtigheid, die ook uiterlik zijner waardig was. Daar waren vrienden en vriendinnen, verslagen van smart. Daar waren ook drommen van...... tegenstanders samengekomen, die met hem hadden moeten breken, maar die toch dezen man een laatste dank wilden brengen, voor wat hij hun gegeven heeft. Zeer velen waren er met verdorde illusies in het hart. Deze man had de laatste jaren van zijn leven geen macht meer van betekenis. Maar hij had meer dan dat. Hij had nog altijd, bij duizenden, die hem gekend hebben, gezag. En hij wekte nog altijd bij duizenden liefde. Laat ons niet vergeten, wat dit, ook bij uiterlik sukses, betekent, wanneer het er op aankomt in historiese ogenblikken grote massa's tot grote offers te brengen! Er zijn bij zijn eenzame sterven, vooral door Herman Gorter's oude kameraad, den edelen stylist Frank van der Goes, treffende woorden geuit. Maar er is ook geschreven, dat Herman Gorter een niet te verlossen individualist zou zijn geweest, zich wanend buiten en boven zijn medemensen. Er is, dunkt mij, niets van waar. Geen individualist en zeker niet een individualist met zijn gaven, is zo eenvoudig en lief als Herman Gorter was voor de geringsten en eenvoudigsten in alle kringen, waarin hij zich bewoog. Geen individualist schrijft doorvoelde sosialistiese verzen, zó als hij ze heeft gegeven. Geen individualist geeft zich aan de arbeidersbeweging, zó als hij heeft gedaan. Hij was een dichter, die zich niet 27 los kon maken van zijn schoonheidsideaal. Hij was een overtuigde, die zich niet los kon maken van zijn overtuiging. Hij heeft zijn dichterlik ideaal en zijn overtuiging geobjektiveerd en zonder het te beseffen, heeft hij ze — tegen de geest van het Marxisme in — tot doel op zich zelf gemaakt. Hij kón niet transigeren, hij, de opstandige van nature. En hij stond te ver van de praktijk van het alledagsleven af om met de eisen hiervan in alle redelikheid en eerlikheid rekening te leren houden. Zo moest hij er toe komen tegenstanders in de arbeidersbeweging als verraders van de grote zaak te zien. Dat heeft — en tot zekere hoogte terecht — in onze kringen grote verbittering gewekt. Maar laat ons hierbij alweer niet vergeten, dat, al moge Herman Gorter geen aan de praktijk in het kapitalisme aangepaste strijder voor het sosialisme geweest zijn, hij in elk geval een volkomen 617' een sosialistiese maatschappij aangepast mens is geweest. Deze man had, zo als hij onder ons geleefd heeft, met zijn zuiverheid en gaafheid, met zijn diepe sosiale voelen, in een kring, die van de wieg af de veredelende invloed van een sosialistiese samenleving heeft ondergaan, opgenomen kunnen worden. Er was niets in hem van egosentriese eigengerechtigheid. Hij heeft altijd gediend: de Schoonheid en de Mensheid. Hij was niet prakties. Maar hij was, over het tijdelike heen beschouwd, meer dan dat en stond ver boven ons allen, die maar al te dikwijls, door het ontbreken van Herman Gorter's kwaliteiten, zo prakties kunnen zijn. Of we de op de duur beste en houdbare praktijk volgen, dat heeft Herman Gorter ontkend, en het zal nog moeten blijken. Maar Zeker is het, dat hij de ogenblikkelike revolutionaire kracht van het proletariaat heeft overschat. Zoals hij ten deze gefaald heeft, zo is hij ook te kort geschoten in de wetenschap. Geduldig de wetenschap beoefenen, het voor en tegen van alles wikken en wegen, ingewikkelde samenhangen nagaan, dat alles kon hij 28 niet, ondanks zijn zéér scherpe verstand. Daar voor was hij .een veel te hartstochtelik overtuigde en kon hij zijn gevoel verstandelik te weinig remmen. Het was zijn grote kracht als popularisator in arbeidersvergaderingen. Op wetenschappelik gebied was het zijn zwakte, de keerzijde van de geweldige kwaliteiten, die hij bezat. Kameraden van alle sosialistiese en kommunistiese partijen! Laat ons dezen man herdenken door zijn werk te lezen en te herlezen. Zijn sosialistiese gedichten zijn als toespraken tot de genoten, gedurende een korte rustpoos in de klassestrijd gehouden. Ze kunnen door iedere gevoelige mens zonder veel voorbereiding worden voorgedragen. Men moet er niet voor gaan zitten! Zodra het plechtstatig geschiedt en naar de toneelschool gaat rieken en ook zodra er tranen bij weggepinkt worden, zijn er het aroma, het reeë en tintelende, en vooral de natuurlike kracht, die alleen Herman Gorter er aan kon geven, van af. „Kracht" zo dichtte hij, „moet om de schoonheid zijn, anders is zij week en vergaat snel". Een Gouden Mens, „een Wezen van 't Gouden Geslacht der Toe komstmens chen", heeft onder ons geleefd. Hij kwam, „zeer vroeg, vroeger dan andre, er was nog geen zon genoeg"! Bij de portretten. De eerste afbeelding van de dichter is uit zijn jonge tijd van de Nieuwe-Gids-beweging, toen hij zijn „Mei" maakte. Het portret is mij ter reprodukt ie a. gestaan door Herman Gorter 's vriend uit die tijd, de kunstschilder M. W. van der Valk. — Het tweede portret van de tot man gerijpte dichter is gemaakt naar een cliché van het weekblad „De Tijdstroom", dat ik ten gebruike kreeg van de redakteur Ds. Gorter te Rotterdam. — Het derde portret is gemaakt naar een tekening van Mevrouw De Roode-Heijermans,,in het bezit van Mevrouw Wibaut—Berdenis van Berlekom die het ter reproduktie afstond. —Aan deze allen mijn hartelike dank voor hun medewerking, om altans iets van de stoffelike verschijning van deze man te kunnen geven aan hen, die niet het voorrecht hebben gehad hem van nabij te leren kennen. — R. K. HEKMAN GORTER IN 1917 NAAR 'N TEKENING VAN MARIE DE ROODE — HEIJERMANS