ESPERANTO LEERBOEK voor hen, die zich bekwamen voor diploma B (onderwijsbevoegdheid) en in 't algemeen voor ontwikkelden. P. HEILKER Hoofd eener Schobl en Voorzitter Nederl. R.K. Esperantistenbond N.V. JOH. YKEMA's UITG.-MIJ. — 'S-GRAVENHAGE — 1927. TYP, ZU1D-HOLL. BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ INLEIDING. Wat me zo biezonder aanstaat in dit leerboek zijn drie dingen. Vooreerst de schrijver heeft begrip van taal en van klank. Dat is niets biezonders menen velen, dat hebben we allemaal. Nee, dat hebben er maar betrekkelik weinig, ook onder Iran die les geven in taal. De ongelukkigste opvattingen vin je bij taalleraren, en nog veel meer bg" veel andere mensen. Vooral die allereenvoudigste werkelikheid zien de meesten niet, dat taal geen spelling, en spelling geen taal is. Dat de taal bestaat in klanken, die we in ons binnenste vasthouen verbonden met onze gewaarwordingen, dat zijn onze voorstellingen, onze gedachten, en onze gevoelens. Dat ieder ogenblik, als we die gewaarwordingen in welke verbinding ook bewust worden,' en ze willen uiten, die klanken tot onze beschikking staan, en we in die klanken onze gewaarwordingen tot uiting brengen. De schrijver heeft blijkbaar die zuivere opvatting wel, z'n boek bewijst dat herhaaldelik, al ontsnappen ook hem nog meer of minder onjuiste uitdrnkkingen, die bij velen nog in 't hoofd zijn blijven hangen, en dus voor den dag komen, als ze niet stevig op hun hoede zijn. Goed is ten twede, en dat volgt uit 't eerste, dat ie niet uitgaat van 't woord of van de vorm, hoewel juist de eenvond van 't Esperanto zo velen daartoe heeft verlokt. Hij heeft meestal de juiste manier en vraagt zich af, en laat anderen zich zelf vragen: wat betekent 'n' bepaald taalstuk? wat is de inhoud die erdoor wordt uitgedrukt? en dat geeft onmiddelik 'n helder inzicht. Natuurlik versmaadt de schrijver niet ook de moedertaal, en soms ook andere talen te hulp te roepen om duideliker begrip te geven. Maar hg zegt niet zo maar bjjv.: dit bf dat Esperanto voorvoegsel betekent dat Nederlandse of zo iets; of dit Nederlandse achtervoegsel vertaal je zo in 't Esperanto. Iemand die zo zou doen, zou slecht les geven, en 't aanleren ook van deze eenvoudige taal, ernstig bemoeiliken. En 't derde goeie ding, van dit boek, is z'n grote helderheid, en dat volgt ook alweer nit de twee voorgaande. De schrijver beseft zo goed, waar de moeilikheden zitten, en hij heeft Esperanto helder doordacht. Zo kan ie makkelik en klaar alles laten zien, en verdwijnen de moeilikheden als 'n rookwolkje in de heldere zomerlucht. Maar als Esperanto zo makkelik is, hoe zit dat dan met die moeilikheden, vraagt er een. Ja, Esperanto is zeker makkelik, en heel makkelik ook. Maar les geven in 'n taal, ook in 't heel makkelike Esperanto, eist 'n goed inzicht in allerlei taaldingen, die altijd en overal zich vertonen bij 't opzettelik en metodies leren van 'n taal; en dus bij Esperanto, dat niet anders dan opzettelik en metodies kan geleerd worden, noodzakelik voor den dag moeten komen. Juist als je op die moeilikheden niet verdacht bent, en niet weet waar ze vandaan komen, zou je moeilik gaan vinden wat toch niet moeilik is, dat wil zeggen, niet moeilik voor iemand die zuivere begrippen heeft van taal, en dus les kan geven in taal. En dit boek is immers gemaakt, voor hun die les willen geven in Esperanto, dat betekent, aan anderen veel vlugger en veel makkeliker Esperanto te leren, dan ze't zelf zouen kunnen; aan anderen dus die geen bewust taalinzicht, en vooral nog geen vergelijkend taalinzicht hebben, nog niet gewend zijn aan verschillen van d'ene taal met d'andere. Om deze drie goeie eigenschappen — de gebreken zullen bij de 2e druk zeker wel verdwijnen — beveel ik dit boek heel hartelik aan, vooral bij allen, die les willen geven aan minder ontwikkelden in taalstudie. Ze zullen voor zich zelf 't Esperanto bewuster bezitten, en zo veel makkeliker aan anderen doen bezitten. Esperanto zal hoop ik, door dit boek weer veel beoefenaars winnen. Dat zal de broederlike gemeenschap onder de mensen, die toch allen kinderen zijn van één Vader, weer sterker maken, en zal dus krachtig meehelpen om ons te brengen tot 'n blijvende vrede onder de mensen. Tilburg. H. MOLLER. VOORWOORD. Naast de vele Esperanto-leerboeken komt dit een plaatsje vragen, niet om der concurrentie-wille, doch om als bovenbouw te dienen op betgeen door anderen is geleverd. Daar bestaat ten onzent nog geen enkel leerboek, dat de Esperanto-taal grondig behandelt, zoodat op de examens voor diploma B (die vanwege de neutrale Esperantovereeniging „La Estonto Estas Nia" en de Nederlandsche Roomsch Katholieke Esperantistenbond „Nederlanda Katoliko" gehouden worden) niet meer dan oppervlakkige kennis der grammatica kan worden gevorderd. Dit boekje wil bovendien als gids dienen voor hen, die wat meer van de logische constructie van het Esperanto willen weten. Waar wij het noodig achtten, verwezen we naar overeenstemming of afwijking in eigen taal en vreemde talen. Bij elke les is een in het Esperanto gestelde vertaaloefening gegeven, terwijl oefeningen van het Nederlandsennaar het Esperanto niet zijn opgenomen. Wij hebben de taal voor de leerling klaar gezet; wil hij vertalingen maken van onze taal in het Esperanto, hij vertale de uit het boek gemaakte vertaling terug in liet Esperanto, waarbij hij zich zelf kan controleeren. De opklimming der moeilijkheden is van die aard, dat we geen apart boekje noodig achten, om de vertalingen te geven. Aan wie dit boek als eerste leerboek wil gebruiken, wordt aangeraden, de „Opmerkingen" achter iedere les te laten rasten, totdat de lessen alle zijn doorgewerkt. Dank zijn we verschuldigd aan de heeren Ir. J. R. Gr. Isbrücker en A. Rütgees, die welwillend het manuscript doorgezien hebben en ons menige wenk ten goede hebben gegeven. Voor welwillende critiek zijn we vooraf dankbaar. De Schrijver. Pour que les peuples s'entendent, il faut d'abord qu'ils entendent. Que 1'Esperanto rende 1'ouïe a ces sourds dont chacun, depuis des siècles, est muré dans son langage. Romain Rolland. Le problème d'une langue internationale n'est pas d'ordre pnrement linguistique (si 1'on donne a ce mot son sens le plas étroit), mais aussi et peut-être surtout d'ordre sociologique. La perfection ici réside moins dans la langue en soi que dans le plein accord de ceux-qui s'en servent. (Uit het voorwoord op „Cours pratique d'Esperanto). DE UITSPRAAK. (Prononcado). De uitspraak der klinkers (vokaloj) en medeklinkers (konsonantoj) in onze taal is verschillend in vele deelen van ons vaderland, doch het heeft weinig invloed op het onderling verstaan. Het gros der Nederlanders, dat een vreemde taal leert, benadert zoo goed en zoo kwaad mogelijk de juiste uitspraak dier taal en het heeft weinig of geen invloed op het onderling begrijpen. Wanneer men Esperantisten uit verschillende landen, ja zelfs deelen der wereld in onderling gesprek hoort, merkt men eenige verschillen in de uitspraak, doch zoo miniem, dat er geen sprake van eenig misverstaan is. De verschillen beperken zich tot de klinkers; slechts een enkele medeklinker (h) kost de Spanjaard eenige moeite, terwijl de Engelschman zich een weinig voor de r inspannen moet. Hetzelfde kan men constateeren, als die lui een andere vreemde taal leeren. Het is niet mogelijk, elke klinker en elke medeklinker onder alle omstandigheden volkomen eender uit te spreken. De klanken hebben invloed op elkander. Zoo zal de n nu eens als in Jan dan weer als in bank uitgesproken worden; zoo klinkt de o nu eens meer naar de oo dan weer meer naar de o in los. We zullen dan de uitspraak — zooals we die op onderscheidene internationale congressen hebben beluisterd — zoo goed mogelijk aangeven. De uitspraak der medeklinkers b, d, f, h, j, k, 1, m, n, p, r, s, t, z is als in 't Nederlandsch. c klinkt als Is (als in fcaar. Zeitung). g als zachte k (als in gant, goal, gibt, de k in zakdoek). v als in vouloir, voile. 8 De uitspraak der klinkers is als volgt: a klinkt als in water (met half open mond). e , „ ' M Wem. ' » » k- . . 7 o „ „in feodem, (in gesloten lettergrepen als in Aost). « » „. oe- (Zie echter „Opmerkingen"). Leesoefeningen: mi, ni, li, du, tri, ses, sep, ok, jam, tuj, tre, krom, post, kaj, la, al, ne, jes, nnn, sur, sub, jen, de, kun, pri, por, pro, per, bo. Er zijn slechts twee tweeklanken: aü en eü. De aü wordt uitgesproken als a + u, doch zoodanig, dat ze in elkaar vloeien, (als in lauw). De eü als e + u, doch op dezelfde wijze als aü. Men onderscheide au (twee afzonderlijke klanken, met hiaat uitgesproken) en aü; eu (twee afzonderlijke klanken) en eü. De klemtoon valt steeds op de voorlaatste lettergreep. Leesoefeningen: patro kaj /rato; razo estas floro, la swno inlas, la .patro estas sana, kofombo estas bir&o, min patvo estas tajZoro, jen estas .porno, leono estas forta besto, mi parolas pri hun&o kaj kaio, ftwndoj, katoj, leonoj kaj fógroj estas oestoj, la in/ano jam ne plor&s, dirn al la jpatro, ke mi estas ferwra, la filo star&s apud la patro, la mano de JoZiano estas fmra, antati la domo storas arboj, mi venos oaïdaü, morgaü estos lundio; papero estas oZawka, mis, /rato estas leütewanto, mi raji&s sur a^eno, mi estas lac&, mono estas necesa, la vojo estas glat&, en la vintvo estas glacio, nara'so estas oela >ro, la celo estas proksima, cedro estas arbo, la komercisto devas komerci por gajni. Er zijn nog vijf medeklinkers met een kapje (accent circonflexe; in Esp.: supersigno). 9 j klinkt als zj in jour, jam. ê „ „ sj in chevcher, she, Sch&um. ê „ „ fej; in match. I ti „ „ ch in kacAel. jtuuXp**-' faMt- Leesoefeningen: êambro, carpenti, ewci, serci, ogo, rwga, generala, mortógi, jurwalo, jaü&o, rica, ce, ceyalo, trowgi, kolekftgi, oroMcoj, cirfeitói, Mo, tfra-ci, xa/ni, kaZeso, naoso, neméo, bolero, cielo, aléa. O pmerking en: (Rimarkoj). We merkten op, dat de v wordt uitgesproken als in 't Franscke vouloir. Beide lippen worden vooruitgebracht en daarbij wordt een weinig lucht uitgestooten; ze lijkt dus veel op w. Soms wordt het dan ook w, n.1. in de woorden waar de v achter een medeklinker staat. Meestal zijn dat woorden, die in 't latijn met u geschreven worden: akvo, vidvo, akvario, elokventa, antikva, kv.ieta. In deze en andere zulke woorden spreekt men vanzelf de v als w uit, en dat is goed. De e wordt in 't algemeen uitgesproken als è in Zes, (Fr.) être. Soms echter zweemt ze eenigszins naar de ee onder invloed van de omringende letters bijv. plej, leatro, livreo, leono. Dit geschiedt om de verbinding in de uitspraak te vergemakkelijken. De o ondergaat eveneens de invloed der omringende klanken in dier voege, dat ze soms zweemt naar de o in los; bijv. in post, tion, amuzoj, arboj, ricevos. Wanneer twee klinkers op elkaar volgen, zou er bij afzonderlijke uitspraak een hiaat ontstaan. Men verbinde ^ daarom de twee klinkers door het begin van eenj te laten / hooren, zooals wij doen in Leo. Voorbeelden: leono, nei, l Kreata, nenio, neme, nenia. bij sommige moei er net oegm i ' van een w ingelascht worden: boato, goeleto, foiro, blua, J duelo, Doni (werkwoord) » b b » bone (bijwoord) * """ 14 Ook door middel van vóór- en achtervoegsels worden van de stam nieuwe woorden gevormd. Dit heet middellijke afleiding (pera derivo). Van bon vormt men boneco (goedheid). » » » » bono;o (iets goeds). n n r> » bonwZo ('n goed mensch). „ „ „ „ maZbona (slecht). » i) n n maZbonttZo ('n slecht mensch). » Ti n n wmZbono/o (iets slechts). TWEEDE LES. De tegenwoordige tijd (tempo estanta) der werkwoorden, wordt voor alle personen enkel- en meervoud gevormd door achter de stam te zetten as; de verleden tijd (tempo estinta) door is; de toekomende tijd (tempo estonta) door os. De stam * is de vorm der onbepaalde .wijs zonder i. / "Mi parolas — ik spreek. Ni parolas — wij spreken. Mi parolis — ik sprak. Ni parolis — wij spraken. Mi parolos — ik zal spreken. Ni parolos — wij zullen spreken. De persoonlijke voornaamwoorden (personaj pronomoj) zijn: mi — ik ) ni — wij ) .. i ... **■•<*.. } meervoud vi — gij üi — zij j ci — jij I j{ ) enkelvoud oni — men (onbep. voorn.) êi — zij I gi — het] 15 Het pers. voornaamwoord §i bezigt men voor personen, waarvan bet geslacht niet bekend is (mensch, kind, persoon) en veoT dieren en zaken, doch steeds in H enkelvoud. Het meervoud er van is Ui. Gi wordt gebruikt, wanneer men iemand wil tutoyeeren; 't komt zelden voor. Zo^fAy ét Het voorvoegsel (prefikso) ge voor een woord met mannelijke beteekenis geplaatst, levert een woord, dat zoowel de vrouwelijke als de mannelijke wezens beteekent; het krijgt dan ook de meervouds-,;'. ge vóór patro levert gepatroj (ouders) ge vóór filo levert gefiloj (zoons en dochters) ge vóór avo levert geavoj (grootouders) Het voorvoegsel bo drukt de verwantschap door aanhuwelijking uit, zooals schoon in 't Nederlandsch: oopatro — schoonvader oopatrino — schoonmoeder oofilo — schoonzoon oofilino — schoondochter öofrato — schoonbroeder, oofratino — schoonzuster, zwager Het voorvoegsel pra vormt de band met het vóór- en nageslacht : prapatroj — voorvaderen pra&vo — overgrootvader prageavoj — overgrootouders, pranepo — achterkleinzoon Het vormt ook namen van andere wezens dan bloedverwanten, benevens zaaknamen uit de oude tijd. jpmtipo — oertype pratempo — oertijd prahistorio — praehistorie pra arbaro — oerwoud 16 Het achtervoegsel id vormt de namen der afstammelingen van mensch en dier. idoj — nakomelingen regia'o — vorstenzoon (prins) regidino — prinses porkido — big ceval/rfo — veulen leonido — leeuwenwelp koktdo ■— kuiken 2. Vertaaloefening: La geavoj promenas en la gardeno. Ili parolis kun mi. La gepatroj zorgas pri la infanoj. La geedzoj veturis ekster la urbo. Mi laboris dum la tuta tago. La geknaboj kantis kaj ni aüskultis. En la granda urbo logas multaj homoj. La hundo bojis. Gi bojas preskaü êiam. Morgaü ili skribos al la geonkloj. Nun mi finas kaj morgaü mi daürigos. La gesinjoroj venos post tri tagoj. Ili fumis en la vasta salono. La homo mangas por vivi, sed gi ne vivas por mangi. lam ni mortos, sed ni ne scias kiam. Ni baldaü parolos pri la grava afero. La floroj kreskas en la printempo kaj dum la somero. En la aütuno ili velkas. La vetero sangos baldaü. Morgaü pluvos. La geknaboj banis en la akvo de la maro. Opmerkingen. Dat de werkwoorden dezelfde uitgang hebben voor alle personen enkel- en meervoud, zal voor hem duidelijk zijn, die begrijpt, wat de functie van een werkwoord is. Een werkwoord drukt een werking (in ruime zin genomen) uit en hm tevens de tijd der werking aangeven. Dat doet in 't Esperanto de uitgang van twee letters. Of nu het onderwerp enkel- of meervoud is, of le, 2e of 3e persoon, doet noch iets af aan de beteekenis der werking, noch aan de tijd. Wij hebben in 't Hollandsch geen uitgang voor de toekomende tijd; daarom roepen wij een werkwoord ter hulp, dat de toekomst uitdrukt: het 17 hulpwerkwoord zullen. Andere talen hebben zulk een uitgang wel weer. Voor de tegenwoordige en verleden tijd hebben wij middelen, om ze door het werkwoord zelf te laten uitdrukken, doch voor verschillende personen (onderwerpen) geschiedt dit niet op dezelfde wijze: ik loop ik liep ik hoorde wij loopen wij liepen wij hoorden In 't Latijn bijv. heeft men de werkwoordelijke vorm, die èn onderwerp, èn werking èn tijd uitdrukt: amamus — wij beminnen amamur — wij worden bemind amas — ik bemin amor — ik word bemind Dat vereischt vanzelf zeer veel verschillende vormen, zelfs voor iedere tijd. Zoo hebben we alleen voor de tegenwoordige tijd (bedrijvend): amo-amas-amat-amamus-amatisamant; en lijdend: amor-amaris-amatur-amamur-amamini-amantur, en zoo gaat het door voor alle tijden. De duidelijkheid van een taal wordt bevorderd door soberheid in vormen; deze soberheid is betracht in het Esperanto en speciaal bij de vervoeging der werkwoorden: Onderwerp Werking Tijd Mi fum as Mi fum is Mi fum os De beteekenis dezer drie zinnen verschilt alleen in de tijd: vandaar dan ook alleen in de tijdsuitgang verschil. Men kan het onderwerp veranderen, toch blijft de rest; men kan de werking (fum) door een andere vervangen, het overige blijft: Eén tijd — één vorm, onafhankelijk van het getal van het onderwerp. V. Heilker, Esperanto. 2 De behandelde voorvoegels ge, bo en pra, benevens het achtervoegsel id behooren bijeen, als een familie. Immers: pra legt de band met het vóór- en nageslacht, id „ „ Ti 7i w kroost, ge „ „ „ tusschen de geslachten. bo „ „ „ „ de families, die door aanhnwelijking verwant worden. (Vergelijk: HeraclttZen, getrouwen, 6eaw-père.) De afleidingen met ge beteekenen ook meerdere personen der beide seksen: gesinjoroj — mijnheer en mevrouw gesinjoroj — dames en heeren gefiloj — zoons en dochters DERDE LES. Het woordje niet of geen maakt de Nederlandsche zin ontkennend: Hij rookt niet — Li Me fumas. Ik weet, dat hij niet rookt — Mi scias, ke li ne fumas. Die ontkennende woordjes in 't Nederlandsch staan vóór of achter het werkwoord. In 't Esperanto zet men ne vóór het werkwoord, voorzoover de gewone spreektaal betreft. Overigens is ne aan geen bepaalde plaats gebonden, mits de duidelijkheid er niet onder lijdt. Voorbeelden: Li we fumas — Hij rookt niet (niet-rooker). Ne li fumas — Niet hij rookt ('n ander rookt). m, JU» 1B 19 Om de woordschikking te veranderen, heeft men in de spreektaal vanzelf een bijzondere reden, zooals uit boven^ staande voorbeelden blijkt. Het bijvoeglijk naamwoord mag vóór of achter het zelfstandig naamwoord geplaatst worden, zonder dat de beteekenis gewijzigd wordt. Het krijgt ook alle grammaticale uitgangen van het substantief. la forta leono ) la leono forta ! de sterke leeuw la largaj riveroj ) . . la riveroj largaj \ de breede nvieren De achtervoegsels ul, aj en ec vormen respectievelijk namen van bepaalde individuen, zaken en hoedanigheden. Ze kunnen evenals nagenoeg alle vóór- en achtervoegsels alleen gebruikt worden en nemen dan de genoemde beteekenissen aan; ulo — individu; ajo — zaak; eco — eigenschap. Kent men aan deze drie een bepaalde eigenschap toe, dan krijgt men: bela ulo — mooi individu — belulo bela ajo — mooie zaak — belaio bela eco — eigenschap mooi — beleco Voorbeelden : bonulo — 'n goeie kerel dikulo" — 'n dikzak bonajo — 'n goede zaak dikajo — 'n dik ding boneco — goedheid dikeco — dikheid Het achtervoegsel ul wordt ook wel voor diernamen gebruikt : Elefanto estas dikiüo — 'n Olifant is 'n dikkerd. 20 "Wanneer echter de context zulks niet duidelijk maakt, wordt met een dergelijk van 'n bijvoeglijk naamwoord gevormd zelfstandig naamwoord geen dier bedoeld, doch altijd 'n mensch. Een sovagulo is dus een wilde (mensch). Een etulo (eta = klein) is een menschje. Een blindulo is een blinde mensch. Voor dieren bezigt men de afleiding van een substantief: kvar piedoj — vier voeten kvarpiedulo — 'n viervoeter kornulo — hoorndier dikhatitulo — 'n dikhuid duhufido — 'n tweehoevig dier Soms vormt men met ul zaaknamen, die op ons de indruk van levende wezens maken; zooals driemaster — trimastulo, twintigponder — dudekfuntulo. Men make echter van zulke woordvorming soo min mogelijk gebruik, wijl de juiste beteekenis van ul alleen vorming der namen van levende wezens toelaat. Mt/it&yM» * Ook worden van andere woordsoorten afleidingen m«; ul gevormd: kontraüulo — tegenstander timulo — bangerd aniaüulo — voorlooper^ voorganger De met ul afgeleide substantieven hebben mannelijke beteekenis. Door achtervoeging van in maakt men ze vrouwelijk. junulo - jongeling junulino — jong meisje surdmutulo — 'n doofstomme surdmutulino — 'n doofstomme man vrouw Het achtervoegsel a] vormt namen van zaken, met de zinnen waarneembaar. bela ajo — 'n mooi ding — belajo rest-ajo — 'n overblijvende zaak — restajo alta ajo — 'n hoog ding — altajo 21 est-ajo — 'n bestaand wezen amiko ajo — vriendendaad — estajo — amïkajo Zooals uit bovenstaande voorbeelden blijkt, worden met aj niet enkel namen van zaken gevormd, doch ook levende wezens en daden, welke beantwoorden aan de beteekenis van het voorafgaande woord: amïkajo kan zoowel een vriendschapsbetuiging in onstoffelijke als in stoffelijke vorm beteekenen, hetgeen uit de context moet blijken. Estajo is een levend wezen (mensch of dier) dat bestaat, dat is (esti = zijn). Het achtervoegsel ee vormt de namen der eigenschappen, aan de zelfstandigheden eigen. Ze eindigen in 't Nederlandsch veelal op heid of schap: bel-eco — schoonheid — beleco sankt-eco — heiligheid — sankteco fier-eco — hoogmoedigheid — fier eco ebri-eco — dronkenschap — ebrieco 3. Vertaaloefening: La kontenta homo estas malofta. Multaj homoj ne estas kontentaj. Bona libro estas amiko bona. La malsaha infano kusas en la radioj de la varma suno. Radio-aparato estas por multaj homoj ankoraü novajo. En niaj rangoj estas multaj fervornloj por Esperanto. En la tero kusas multaj praajoj. La sankta Virgulino estis la patrino de Jesuo Kxisto. Hamleto estas fama teatrajo. Leonoj kaj tigroj, panteroj kaj hienoj estas dangeraj bestoj. Estas en la mondo multaj malfeliêuloj: blinduloj, kripluloj, surduloj, mutuloj, surdmutuloj, lamuloj, kaj granda nombro da malsanuloj. Viaj paroloj estas sensencajo, mia amiko. La vino de Vilhelmo estas abomena acidajo. La riêeco de Camegie estis granda. La alteco de la monto estas granda. Montoj 22 estas altajoj. La acideco de la vinagro ne estas ciam forta. Sur la tablo staris diversaj sukerajoj. La cirkaüajoj de Valkenburg estas belaj. Opmerkingen. We zeiden, dat bet bijvoeglijk naamwoord zoowel achter als voor het zelfstandig naamwoord kan staan. Dat betreft natuurlijk de attributief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden. Deze kunnen echter ook door andere woorden van het substantief gescheiden zijn, daar ze in 't algemeen dezelfde grammaticale uitgangen als het zelfstandig naamwoord hebben, dus steeds te herkennen zijn. In de spreektaal kiest men de eenvoudigste vorm: onmiddellijk bij het substantief: één geheel hiermee. De praedicatief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden worden later behandeld (15* les). Wanneer van een werkwoordelijke stam een substantief afgeleid wordt met aj, kan het een actieve of passieve beteekenis hebben, hetgeen gewoonlijk öf uit de beteekenis van het woord zelf öf uit de context blijkt. In gevallen van twijfel kan men in plaats van de stam het bedrijvend of lijdend deelwoord gebruiken. Manyajo is duidelijk iets dat wordt gegeten (lijdend); nutrajo is iets dat voedt (bedrijvend). Zulks blijkt uit de beteekenis van het werkwoord; het achtervoegsel zelf kan dat nooit uitdrukken. Alle drie de achtervoegsels ul, aj en ec behooren volgens de beteekenis bij een bijvoeglijk naamwoord. Wanneer ze een afleiding vormen met een ander woord, heeft dit toch altijd een bijvoeglijke beteekenis. Zoo is nutrajo—nutra ajo. Met een diernaam beteekent de afleiding met af het vleesch van het dier: bovajo — rundvleesch safajo — schapenvleesch 23 VIERDE LES. Het Esperanto heeft slechts twee naamvalsvormen: de 1" en de 4e. De tweede en derde naamval worden omschreven met een voorzetsel, dat alzoo dan de le naamvalsvorm regeert. Wel komen na voorzetsels soms vierde-naamvalsvormen, doch deze zijn dan geheel onafhankelijk van het voorzetsel en zijn er om andere redenen, waarover later meer. De le naamvalsvorm is de onverbogen vorm van het woord, t zij enkel-, 't zij meervoud. De 4e naamvalsvorm heeft een eind-re achter het enkelvoud of meervoud. Het lijdend voorwerp krijgt de i" naamvalsvorm. Li hatas la hundow — Hij slaat den hond. Ni legas bonajre librojw — Wij lezen goede boeken. Door deze eind-w is het lijdend voorwerp in de zin overal te herkennen en 'te onderscheiden van het onderwerp. Daardoor is een vrije woordschikking mogelijk. Li batas la hundon. \ La hundon li batas. I Batas li la hundon. } Hii slaat de hond- Li la hundon batas. ) In onze eigen taal en andere talen is zulks niet mogelijk: De moeder liefkoost Jantje. V Jantje liefkoost de moeder. / Vier verschillende Liefkoost Jantje de moeder? } beteekenissen. Liefkoost de moeder Jantje? ) Het voorzetsel da wordt voorafgegaan door een woord, dat de hoeveelheid of maat uitdrukt van het volgende woord: 24 muite da pomoj Tcelke da cigaroj sufice da mono salco da pizoj veel appels enkele cigaren genoeg geld funto da sukero — dekduo da knaboj — 'n zak erwten 'n pond suiker 'n dozijn jongens. De woorden muite, Tcelke en sufiêe zijn bijwoorden van hoeveelheid, terwijl sako, funto en dékduo zelfstandige naamwoorden zijn. | Het voorzetsel da beantwoordt aan de vraag „koeveél? In plaats van bijwoorden gevolgd door da kan men ook de van die bijwoorden onmiddellijk gevormde bijvoeglijke naamwoorden gebruiken; dan valt da weg: In dat geval worden ze geheel als bijvoeglijke naamwoorden behandeld. Toch beteekenen de vormen met en zonder da niet volkomen hetzelfde: muite da homoj — veel (een menigte) menschen multaj homoj — vele menschen De persoonlijke voornaamwoorden nemen als lijdend voorwerp ook de n aan. Mi batas lin — Ik sla hem. Ili salutas min — Zij groeten mij. Ni vokis vin — Wij riepen u. Vi instruos nin — Gij zult ons onderwijzen. Ni defendas ilin — Wij verdedigen hen (haar) Mi lavas min — Ik wasch mij. Ni lavas nin — Wij wasschen ons. ; Vi lavas vin — Gij wascht u. Ili lavas sin — Zij wasschen zich. muite da mono — multa mono sufice da sukero — sufiêa sukero 25 Li lavas sin . Hij wascht zich. Ili lavas «Zin — Zjjjrwfl-sschen hen (haar). Li lavas lin — Hij wascht hem. Uit deze voorbeelden blijkt o.m. dat bij een wederkeerend werkwoord (zich wasschen), waar onderwerp en lijdend voorwerp dezelfde persoon zijn, het lijdend voorwerp gelijk is aan het onderwerp + n, tenminste wat de onderwerpen in de le en 2e persoon betreft. Voor de onderwerpen in de derde persoon bestaat een ander wederkeerend voornaamwoord si, en wel voor het enkel- en meervoud. Men zal uit de voorbeelden reeds begrepen hebben, waarom daar niet de vorm van het onderwerp + n gebezigd wordt. Door deze vorm immers duidt men een andere persoon aan. Si wordt dus gebruikt, wanneer men kan vertalen: zich zelf. Het kan nooit in het onderwerp staan. Si wordt ook met dezelfde beteekenis voorafgegaan door een voorzetsel en is dan bepaling. Li interparolas kun si — Hij converseert met zich zelf. Si rezonas kun si — Zij redeneert met zich zelf. Men lette goed op het verschil tusschen deze twee zinnen: Si rezonas kan si — Zij redeneert met haar. Si rezonas kun si — „ „ „ zich zélf. en deze: Si lavas êm — Zij wascht haar (een ander). Si lavas sin — „ „ zich zelf. 4. Vertaa loefening: Mi vokas la grandan hundon. La abato pregas en la kapelo. La esperantistoj abonas bonajn gazetojn en la esperanta lingvo. La virino acetis tre acidan vinagron. La homoj admiras heroojn. Ni adoras nur la ununuran Dion. La afableco de multaj homoj ne estas sincera. 26 En la kunveno ni pritraktis gravajn aferojn. Muziko estas agrabla al unuj, malagrabla al aliaj. La vendisto vendis en unu tago cent litrojn da lakto. En varmaj someraj d;agoj kelkaj homoj trinkas mnlte da biero aü da akvo. Virino volonte trinkas tason da kafo aü da teo. Hodiaü estas malmulte da aütomobiloj sur la vojo. Bica homo havas multajn amikojn; malriculo nur havas malmulte da amikoj. La onklino vizitis la urbon por aceti kelke da sukerajoj por la infanoj. La sinjoro ricevas bonan salajron; tarnen li ne sparas sumon por postaj tagoj. Longan leteron mi skribis al la sinjoro. La pastro renkontis nin kaj ni afable salutis la pastron. La hundo vundis sin en la buso. La fiera virino rigardis sin multfoje en la spegulo. La akvo por sin razi estas jam nur iom varma. En la daüro de kelke da minutoj mi aüdis du pafojn. Sur la arbo sin trovis muite da birdoj. Mi rakontos al vi historion. Mi amas min mem, vi amas vin mem, li amas sin mem, kaj ciu homo amas sin mem. Opmerkingen. We hebben in deze les kennis gemaakt met de vierde-naamvals-n van het lijdend voorwerp. Involgende lessen zal blijken, dat die n nog in vele andere gevallen gebezigd wordt. Ook merkten we op, dat het bijvoeglijk naamwoord mede de n bekomt, doch alleen zoolang het zuiver bijvoeglijk naamwoord blijft. Hierover later meer. Het voorzetsel da eischt nog eenige beschouwing. We vinden het in 't Fransch onder de vorm de in de volgende uitdrukkingen: peu de poires — beaucoup de poires combien de pommes — assez de pommes un mètre de drap — deux kilogrammes de sucre Zoodra een bijvoeglijk naamwoord in 't Esperanto de hoeveelheid uitdrukt, vervalt da. Waarom? 27 Een bijvoeglijk naamwoord bepaalt rechtstreeks het substantief, alzoo is dan geen middelaar noodig, om de betrekking tusschen beide woordsoorten te leggen en kan da gemist worden. Wanneer een zelfstandig naamwoord de hoeveelheid of de maat uitdrukt, moet door 't een of ander woord blijken, dat die hoeveelheid betrekking heeft op een volgend substantief. Het eene substantief kan zeer zeker rechtstreeks een ander substantief bepalen, hetgeen vooral geschiedt door de twee tot één samengesteld woord te vereenigen: buterpano — boterbrood, urbdomo — stadhuis. Geheel anders staat het met de substantieven, die een hoeveelheid uitdrukken: kilogramo, metro, funto, multo, amaso enz. Tusschen deze en het tweede substantief kunnen verschillende betrekkingen bestaan. Wanneer dus de betrekking van maat of hoeveelheid bedoeld wordt, moet dat door een speciaal betrekkingswoord uitgedrukt worden en dat woord is da. Vergelijk: glaso da vino ('n glas wijn) glaso de vino ('n wijnglas) metro da tolo ('n meter linnen) metro él tolo ('n meter van linnen) funto da oro ('n pond goud) funto el oro ('n pond van goud) Zet men de twee substantieven gewoon naast elkaar, dan weet men niet of er verband bestaat: glaso vino (een glas en wijn) Een bijwoord is uit zijn aard een bepaling bij een werkwoord. Het kan niet rechtstreeks een zelfstandig naamwoord bepalen. Om aan te geven, dat het bijwoord van hoeveelheid betrekking heeft op een substantief, is dus een betrekkingsmiddel noodig: het voorzetsel da, dat als het ware de bijvoeglijke brug vormt tusschen bijwoord en substantief. Zegt in dat verband de letter a van da misschien ook iets? Vergelijk muite da en mülta. In 't Nederlandsch 28 zet men de substantieven wèl naast elkaar: een liter wijn. Vroeger kreeg het tweede substantief een s: een teug wijns — een bete broods. Soms wordt da achter een zelfstandig naamwoord door de vervangen; dan is daar ook reden toe: Vergelijk: Mi donis paron da suoj. Mi donis mian paron de suoj. In de eerste zin vraagt men: hoeveel schoenen? Antwoord: paro da. In de tweede zin vraagt men: wat voor 'n paar ? Antwoord: de suoj. Hier is de suoj bijv. bep. bij paré. Andere voorbeelden: 1. unu kilogramo da viando — een kilogram vleesch 2. unu kilogramo de tin viando — een kilogram van dat vleesch^ 1. amaso da homoj — 'n menigte menschen 2. amaso de mil homoj — 'n menigte van duizend menschen 1. dekduo da plumoj —! 'n dozijn pennen 2. dekduo de liaj plumoj — 'n dozijn van zijn pennen In de zinnen met 1 geteekend, is het eerste deel bepaling van hoeveelheid bij het tweede. In de zinnen met 2 geteekend is het tweede deel bijvoeglijke bepaling bij het eerste. Het wederkeerend persoonlek voornaamwoord si kan somtijds ook als wederlceerig gebruikt worden, wanneer de zin daarmee duidelijk genoeg is: Ili interbatis sin. — Zij sloegen elkander. Gewoonlijk zet men er bij reciproke (wederkeerig). 28 29 De officieele uitdrukking voor de wederkeerigheid is „unu la alian". Ili batis (sin) unu la alian. — Zij sloegen (zich) de een de ander. VIJFDE LES. De bezittelijke voornaamwoorden (posedaj pronomoj) worden van de persoonlijke gevormd door achtervoeging van o. Ze zijn immers ook bijvoeglijke bepalingen bij het zelfstandig naamwoord. Op de vraag welk boek kan zoowel antwoord zijn: het dikke boek als mijn boek. Dikke is bijvoeglijk naamwoord, wijl het een kenmerk van het zelfstandig naamwoord geeft; myn is bezittelijk voornaamwoord, wyl het de bezitter aanwijst (een toevallig kenmerk). Beide geven dus een kenmerk; beide eindigen op a: dika libro — mia libro. la libro de mi — mia libro. la libro de vi — via libro. la libro de li — lia libro. la libro de ni — nia libro. la libro de ili — ilia libro. De bezittelijke voornaamwoorden ondergaan dezelfde grammaticale veranderingen als de bijvoeglijke naamwoorden : Miaj libroj estas bonaj. — Mijn boeken zijn goed. Li vendas siajn librojn. — Hij verkoopt zijn (eigen) boeken. 29 30 Li vendas liajn librojn. — Hij verkoopt zijn (eens anders) boeken. Ui vendas siajn librojn. — Zij verkoopen hun (eigen) boeken. Ui vendas Üiajn librojn. — Zij verkoopen hun (anderer) boeken. Ili vendas liajn librojn. — Zij verkoopen zijn boeken. Vragende zinnen (demandaj frazoj) worden, voorzoover ze niet met een vraagwoord aanvangen, gevormd door vóór de gewone bevestigende vorm te zetten cu, dat beteekent: is het dat. (Fransch: est-ce-que). Li havas monon, — Hij heeft geld. Cu li havas monon? — Heeft hij geld? Oni parolas Esperanton. — Men spreekt Esperanto. . Cu oni parolas Esperanton? — Spreekt men Esperanto ? Voor het gebruik van het wederkeerend bezittelijk voornaamwoord (refleksiva poseda pronomo) sia gelden dezelfde opmerkingen als voor het persoonlijk si. Evenals de bijvoeglijke naamwoorden mogen de bezittelijke voornaamwoorden achter- het substantief geplaatst worden. Het achtervoegsel ig heeft de beteekenis van doen, maken veroorzaken van hetgeen het hoofdwoord uitdrukt. Vormt men van ig een werkwoord igi, dan beteekent dat dus maken tot, brengen in den staat van, veroorzaken: igi blanka — maken wit — blankigi igi kompleta — kompleet maken — kompletigi igi kusi — doen liggen — leggen — kuêigi igi trinki — doen drinken — drenken — trinkigi igi for — wegdoen — verwijderen — fotigi igi sen — maken zonder — ontdoen — senigi. ig vormt causatieven. Ze zijn overgankelijk, kannen das een lijdend voorwerp hebben. Mi blankigas la pïafonon — Ik wit het plafond. Mi kompletigas, la liston — Ik completeer de lijst. Mi trinkigas la bestojn — Ik drenk de dieren. Mi forigas la makulon — Ik verwijder de vlek. Mi senigas la vestojn de makuloj — Ik ontdoe de kleeren van vlekken. Het achtervoegsel ig beteekent: worden; ook als werkwoord i()i — worden. De nuances in de beteekenis van worden zullen uit de voorbeelden genoegzaam blijken: La infano i§is pala = paligis = werd bleek. Mi i§as pli bona — Mi pliboni§as = word beter. La vortoj iflis perdataj = perdiflis = gingen verloren. La pordo i§as fermata = fermigas = gaat dicht. Larmoj i§is vidataj = vidi§is — werden gezien. La vazo i§is rompata = rompiQis = werd stuk. Li i§is edso = eds/gis = werd echtgenoot. Ni i§is disaj = disigis = gingen uiteen. 5. Vertaaloefening: Infanoj povas agrabligi la vivon de siaj gepatroj. Maltfoje tarnen ili malagrabligas gin. Mi povas certigi vin, ke vi nepre sukcesos. La homoj amasigis sur la granda placo antaü la rega palaco. Mi atentigas vin, ke baldaü pluvos; do mi konsilas al vi kunpreni pluvombrelon. Cu vi volas fumi? Ne, mi dankas. La infano kusis en la brakoj de la / patrino; gi kriis laüte; poste gi silentigis kaj endormigis. En la cambi'o de la vidvino trovigis nar kelkaj segoj, tablo kaj lito. Cu viaj, geonkloj venos morgaü? Ne, mia onklino venos soley car sia edzo iom malsanigis. Cu vi jam de longe logas en la urbo? Jes, gi estas^la urbo, kie mi naskigis antaü dek jaroj. Cu vi havas nur dek jarojn? Jes, kaj mi 31 32 havas ses gefratojn. Johano estas knabo de granda kapableco. Mi admiras lin. êi lavis sin per varma akvo. Ni ciam lavas nin per malvarma akvo. Ili vidas sin antaü la spegulo. Mi legis en mia bela libro dum la tuta vespero gis noktmezo. Mia frato rompis sian pipon kaj ankaü mian. Ambaü pipoj rompigis en- la sama momento. Mia onklino estas virino tre bona. &ia karaktero estas nobla. La nobleco de sia karaktero montrigas ofte. Si donas sian lastan monon por helpi la malfeliêulojn, la mizerulojn, la malriculojn. êia tuta posedajo preskaü jam perdigis. Niaj fratinoj iras promeni kun du hundoj. Ili tre amas siajn hundojn. Johano havas postmarkojn fremdajn kaj ankaü Petro havas ilin. Johano ne estas kontenta; li jam havas la siajn kaj nun li volas ankaü havi la liajn. Johano kaj Petro estas fratoj; iliaj gepatroj estas ricaj sed ne feliêaj, car ili perdis sian karan filinon. La leono estas forta; mi admiras giajn belajn formojn. Mia onklo nagas en la rivero; gia akvo estas tre malvarma. f^*Jt^L ~&*4üVW+*^'' Opmerkingen. De achtervoegsels ig en ig vormen volgens hun natuur van adjectieven (en substantieven) werkwoorden, die beteekenen: het brengen (ig) of komen (ig) in de toestand, door het adjectief (of substantief) uitgedrukt. purigi == igi pura edzinigi = igi edzino purigi = igi pura edzinigi = igi edzino. (Vergelijk reim Mi donis al mia êevalo mangajon. 2. Mi donis mian êevalon kiel mangajon. Meestal echter is de zin duidelijk genoeg, ook zonder omschrijving, 't zij door de context, 't zij door de beteekenis van het werkwoord: Mi trinkigis mian êevalon. 1. Mi tirigis mian êevalon. 2. Mi batigis mian êevalon. De werkwoorden met i§ afgeleid, beteekenen een komen in de toestand, door het grondwoord uitgedrukt, dus een overgang in een andere toestand. Een wederkeerige beteekenis houdt ig nift in. De verbindingen met adjectieven, substantieven enz. leveren geen moeilijkheden: paligi =* i£i P^* = D*eek worden vidvinigi = igi vidvino = weduwe worden Verbonden met overgankelijke werkwoorden, hebben ze een passieve beteekenis: trompigi = i£i trompatfa rompigi = igi rompato komencigi = i£i komencafo La pordo fermigas = La pordo estas fermata. / La vaeo rompigas — Be vaas breekt, (wordt stuk). Onovergankelijke werkwoorden met i§i zijn er niet veel: sidi§i (sidi = zitten), dormifi (dormi. = slapen), kuêtyi (kuêi = liggen), stari§i (stari -ff staan) en enkele andere, die door het gebruik burgerrecht hebben gekregen en gerust kunnen 35 gebruikt worden. Ze hebben dan de beteekenis van resp.: eksidi (gaan zitten), ékdormi (inslapen), ekkuêi (gaan liggen) ekstari (gaan staan). Deze zijn juister dan de eerste, wijl hun beteekenis toch een actieve is. Terwijl de werkwoorden op igi betrekking hebben op het lijdend voorwerp, hebben die op i§i betrekking op het onderwerp. Het werkwoord laten kan beteekenen toelaten (passief) en doen (actief). Wanneer men dus laten kan vertalen door doen, en dit in een der besproken achtervoegsels wil uitdrukken, gebruike men ig: Mi venigas lin = Ik laat (doe) hem komen. Soms worden i§i en fari§i in dezelfde beteekenis gebruikt en dat is geen bezwaar; fariQi bestaat uit fari (doen) en i§i (worden), i§i beteekent worden tot. Aan farüji ligt een handeling, een of andere actieve daad ten grondslag. Men zegt dus juist: Li farigas soldato. Mi fari§as Esperantisto. La vetero igas bela. Akvo igas glacio. HERHALING VAN LES 1—5. Maljunulo.promenis tra la stratoj de Parizo. Li renkontis virinon maljunan. êi haltis kaj rigardis la maljunan viron. Antaüe mi jam renkontis la homon, si pensis, kaj ankaü li pensis: jam antaüe mi renkontis la maljunulinon; sed kie? Li ne povis memori gin; ankaü li ne povis memori, kie li iam renkontis lin. Fine si kuragis demandi al li: Kie mi renkontis vin jam antaüe? Li ne respondis, sed faris diversajn gestojn per la brakoj kaj la kapo. Si ne komprenis. Denove si demandis. Vane! Li lin ne komprenis, êar li*e lernis la francan lingvon; li alparolis lin en la franca lingvo, dum li nur komprenis la anglan. 36 Musoj kaj ratoj ne estas ntilaj bestoj. Ili tre malutilas la bomojn. En la êipoj trovigas ordinare muite da ratoj. Ili ofte estas dangeraj, êar ili minacas la sanon de la homoj sur la sipoj. Tial oni klopodas mortigi la bestojn per venenaj gasoj. La bovino, la kaprino kaj la kokino estas utilaj bestoj: la bovino al ni donas sian lakton kaj post la mortigo bongustan viandon; ankaü la kaprino donas lakton kaj poste viandon, dum ni ricevas ovojn de la kokino. Oni nomas la kaprinon la bovino de la malriêuloj. La cevalo estas forta kaj bela; gia eksterajo estas tre bela. Ciu admiras la belecon de la êevala korpo. La êevalido bavas longajn krurojn. La homoj rakontas multajn anekdotojn pri kelkaj bestoj: pri la azeno, la lupo, la vulpo k. t. p. (kaj tiel plu). La lasta besto estas raza kaj gi ec povas paroli. lam gi alparolis korvon sur la branco de arbo. La korvo tenis pecon da fromago en la beko. La vulpo flatis la korvon pro la beleco de gia voêo kaj invitis gin kanti. La fiera korvo malfermis la bekon kaj la fromago falis. Tiam la vulpo prenis la fromagon kaj mangis gin. La korvo tiam havis muitan tempon por primediti la ruzecon de la vulpo. ZESDE LES. Het Esperanto heeft bijwoorden, die als karakteristieke eindletter e hebben (derivataj adverboj), doch ook eenige andere, die niet op e eindigen (originalaj adverboj). Van de laatste noemen we: apenaü — nauwelijks iam — eens almenaü — ten minste jam — reeds preskaü — bijna tuj — dadelijk morgaü — morgen kiel — hoe hodiaü — heden ial — ergens om hieraü — gisteren nur — slechts. ' Dit zijn bijwoorden, welke geen bijwoordelijke uitgang meer behoeven, wijl hun beteekenis reeds een bijwoordelijke is. Er kunnen wel andere woordsoorten van gevormd worden. Op e eindigen die bijwoorden, welke van een andere woordstam zijn afgeleid. De bijwoorden bepalen in hoofdzaak werkwoorden, doch ook bijvoeglijke naamwoorden, andere bijwoorden, en telwoorden. Het paard is vlug — La êevalo estas rapida (bijv. nw.). „ „ loopt „ — „ a kuras rapide (bijw.). Johan schrijft mooi — Johano skribas hele. Ik kom vroeg terug — Mi revenos frue. De hond blaft luid — La hundo bojas laüte. (De gebruikte bijwoorden zijn bepalingen bij het werkwoord). De geschiedenis is absoluut — La historio estas absolute waar. vera. Gij zijt werkelijk goed — Vi estas vere bona. (Dit zijn bepalingen bij een bijvoeglijk naamwoord). Hij schrijft buitengewoon mooi — Li skribas eksterordinare bele. Ik kwam vroeg genoeg — Mi venis sufiêe frue. (Dit zijn bepalingen bij een ander bijwoord). Hij bezit slechts tien gulden — Li posedas nur dek guldenojn. De hoed kost minstens zes gulden— La êapelo kostas minimume ses guldenojn,. (Dit zijn bepalingen bij een telwoord). 37 38 De bijwoorden op e zijn van woordstammen afgeleid, die in zich het karakter hebben van een andere woordsoort (bijv. naamw., werkw., telw., zelfst. nw.). Van werkwoordelijke stammen gevormd: Hij deelde het schriftelijk mee. — Li komunikis gin skribe. Ik deed het in gedachten. — Mi faris gin enpense. Van zelfstandige naamwoorden: Ik ga te voet — Mi iras piede. Hij gaat per fiets — Li iras bicikle. Karei blijft thuis — Karlo restas hejme. De hoofdtelwoorden (fundamentaj numeraloj) zijn: 123456789 10 unu du tri kvar kvin ses sep ok naü dek 11 = 10 + 1 = dek unu 21 = 20 + 1 = dudekunu 12 = 10 + 2 = dek du 22 = 20 + 2 = dudek du 13 = 10 + 3 = dek tri 30 = 3 X 10 = tridek 14 = 10 + 4 = dek kvar 40 = 4 X 10 = kvardek 15 = 10 + 5 = dek kvin 50 = 5 X 10 = kvindek 16 = 10 + 6 = dek ses 60 = 6 X 10 = sesdek 17 _ io + 7 = dek sep 70 = 7 X 10 = sepdek 18 = 10 + 8 = dek ok 80 = 8 x 10 = okdèk 19 - 10 + 9 = dek naü 90 = 9 X 10 = naüdek 20 = 2 X 10= dudek 100 = cent. 101 = cent unu billioen = biliono 110 = cent dek trillioen = triliono 170 = cent sepdek 0 = nulo. 200 ém ducent 900 = naücent 1000 = mil 10000 = dekmil 100000 = centmil 1000 000 = miliono 39 Deze voorbeelden zijn voldoende om alle getallen te vormen. Omtrent de schrijfwijze het volgende: Een in woorden geschreven getal bestaat uit zooveel woorden, als er (buiten de nullen) cijfers in dat getal staan. 1111 = mil cent dek unu. 1011 = mil dek unu. 1001 - mil unu. 2102 = dumil cent du. 2019 = dumil dek naü. 77777 = 77 x duizend en 777 == sepdek sep mil sepcent sepdek sep. (Hier is één woord meer dan het aantal cijfers n.1. mil dat door geen cijfer is voorgesteld). De cijfers worden van links naar rechts genoemd. Ieder cijfer (behalve dat der eenheden) stelt een produkt voor, eh een produkt wordt daar in één woord uitgedrukt. 7843 4 7000 + 800 + 40 +3 sepmil okcent kvardek tri 7 8 4 3 De hoofdtelwoorden als zoodanig zijn onveranderlijk (behoudens een enkele uitzondering: unuj). Van de hoofdtelwoorden worden door achtervoeging van a achter het laatste woord de rangtelwoorden (ordaj numeraloj) gevormd. Dat ze op a eindigen, zal men begrypen, als men bedenkt, dat ze eveneens zelfstandigheden bepalen, dus bijvoeglijke bepalingen zijn. De derde dag der week — La tria tago de la semajno. De twintigste dag des jaars — La dudeka tago de la jaro. Het 18e hoofdstuk — La 18* êapitro. Ik lees het zesde hoofdstuk — Mi legas la sesan êapitron. De rangtelwoorden ondergaan dezelfde grammaticale veranderingen als de bijbehoorende zelfstandige naamwoorden, 40 waarmee ze dus overeenkomen in getal en naamval. Ze staan vóór of achter het substantief. Aangezien de jaartallen ook ranggetallen zijn, eindigen ze mede op a. Het jaar 1926 = het 19268to jaar na Christus = la mil naücent dudek sesa jaro post Kristo. Ook wel kort: la jaro mil naücent dudek ses post Kristo. Het achtervoegsel ebl heeft de beteekenis van baar in leesbaar, verstaanbaar. Het drukt alzoo de mogelijkheid uit van het eerste woord. Van ebl maakt men het bijv. naamwoord ebla = mogelijk en het bijwoord eble = mogelijk. (Het correspondeert met ibl en abl in de Fransche woorden visïble en payable). legi — lezen legebla — leesbaar fleksi — buigen fleksebla — buigbaar solvi — oplossen solvebla — oplosbaar kompreni — begrijpen komprenebla — begrijpelijk aêeti — koopen aêetebla — te koop. Van ebl wordt gevormd: het werkwoord ebli = mogelqk zijn. „ „ ebligi = mogelijk maken. „ „ ebligH = mogelijk worden. Het voorvoegsel mal vóór een woord plaatsend, krijgt men de tegengestelde beteekenis. Het achtervoegsel ind komt overeen met waardig in beminnenswaardig, lofwaardig, prijzenswaardig enz. laüdi — prijzen laüdinda — prijzenswaardig vidi — zien vidinda — bezienswaardig honori — eeren honorinda — eerwaardig pentri — schilderen pentrinda — schilderachtig. 41 De eind-a wijst op het bijvoeglijk karakter. Meestal komen deze woorden dan ook als bijvoeglik naamwoord voor, doch ook wel als bijwoord. Het achtervoegsel zelf vormt met de a het bijv. naamwoord inda = waardig. malinda = onwaardig indeco = waardigheid Het voorvoegsel re beteekent terug, opnieuw, weer, als in terugzien, terugkomen, opnieuw beginnen, opnieuw zingen, weerschijnen. Voor een werkwoord geplaatst, kan het beteekenen: a. herhaling der werking in dezelfde beteekenis: rekomenci — opnieuw beginnen revidi — opnieuw zien — wederzien rekanti — opnieuw zingen — overzingen b. herhaling der werking in tegengestelde zin: reveni — terug komen. repagi — terug betalen. rebrili — terug schijnen — weerschijnen. Er kan soms verschil in beteekenis ontstaan door re te gebruiken bij werkwoorden die in de beteekenis van a en b voorkomen: Li devis repagi — Hij moest opnieuw betalen. Li devis repagi — Hij moest terug betalen. Als er werkelijk kans bestaat, dat de beteekenis uit de context niet duidelijk blijkt, gebruikt men het bijwoord r et urne (retour) in plaats van re. Le devis returne pagi — Hij moest terugbetalen. Het voorvoegsel ek vormt van een werkwoord een ander' dat een handeling van korte duur aangeeft, en wel: 41 42 a. het begin van een handeling, uitgedrukt door ont in ontsteken, ow/staan of aan in aankeffen of in bijjinslapen. efckanti — aanheffen. e&ridi — in de lach schieten. eMormi — inslapen. 6. een handeling die in korte tijd afloopt, uitgedrukt door be in bemerken, uit in w/Zroepen. eividi — bemerken. eAkrii — uitroepen. eftscii — vernemen. 6. Vertaaloefening: Ni havas dek fingrojn. Homo havas du brakojn, du piedojn, du okulojn, du orelojn. En la buso staras tridek du dentoj. Semajno havas sep tagojn. Tago havas dudek kvar horojn. La knabino trikas rapide. La alaüdo kantas frue en la mateno. La infano kara dormas trankvile. La hundoj hieraü bojis laüte. Mia patrino estis dangere malsana. Foje mi vizitis Londonon. La infano nun f'elice estas tute sana. La kaudidato brile sukcesis en sia ekzameno. Mi kore gratulis lin pro lia brila ekzameno. Ofte la steloj ne estas videblaj pro la nuboj. Ekzistas en la helplingvo multaj legindaj libroj, tarnen ankaü nelegindaj. Nia regino naskigis en la jaro mil okcent okdeka. Mi lernis la trian, la sepan kaj la dekan êapitrojn el la historia libro. Knaboj, vi devas lerni el ambaü libroj la unuajn, la duajn kaj la triajn lecionojn. La bela domo estas acetebla. La fortikajo ne plu estas defendebla. Mi tro muite da mono pagis al vi; do vi devas iom repagi. Tiu homo ne estas kredinda persono. La grava tago restos por mi ciam memorinda. Vitro estas travidebla. Eble mi povas helpi vin. Mi volas ebligi la pagon de la monsumo per laboro. Mi eksaltis de surprizo. Kiam vi ekparolis, ni atendis aüdi ion novan, sed baldaü ni vidis, ke ni trompigis. 43 Opmerkingen. De voorvoegsels re en ek dienen ter afleiding van werkwoorden. Hun beteekenis wijst daar op. Wanneer dan ook zelfstandige naamwoorden met een dier voorvoegsels aanvangen, hebben ze de beteekenis van een handeling: repago — terugbetaling of opnieuw-betaling; ekkanto — aanhef van het lied; rekantajo — refrein. Het behoeft geen betoog, dat ook andere woordsoorten daarvan kunnen gevormd worden. Het achtervoegsel ebl kan alleen met overgankelijke werkwoorden verbonden worden. De telwoorden worden ook als substantief gebruikt: unuo — eenheid duo — tweetal. Eveneens bijwoordelijk: unue — ten eerste due — ten tweede. Omtrent unuj (zie bldz. 39) merken we op, dat het als onbep. voornaamwoord gebruikt wordt in: unuj, kaj, aliaj. 't Is dan geen telwoord meer. ZEVENDE LES. De gebiedende ivijs (ordona modo) der werkwoorden heeft één onveranderlijke vorm: de stam + u. Johan, luister! — Johano, aüskultu! Kinderen, zwijgt! — Infanoj, süentu! Menschen, gaat op zij! — Homoj, iru flanken! Laten wij beginnen! — Ni komencu! Niet enkel de gebiedende, maar eveneens de aanvoegende wys der werkwoorden (subjunktivo) wordt onveranderlijk gevormd door de stam + u. La regino vivuf — De koningin leve! La homo estu modesta. — De mensch zij bescheiden. 44 Mi deziras, ke vi diligente laboru. — Ik wensch, dat gij De voorwaardelijke wijs (kondica modo) wordt onveranderlijk gevormd door de stam + ns. (Zie les 19). Hij zou komen. — Li venus. Se mi estus sana, mi estus felica. — Indien ik gezond zou zijn, zou ik gelukkig zijn. — (Indien ik gezond was, zou ik gelukkig zijn). De achtervoegsels eg en et vormen respectievelijk vergrootings- en verkleiningswoorden. pafilo — geweer pafilego — kanon buso — mond busego — muil varma — warm vermega — heet. blau — blauw bluega — donkerblauw monto — berg monteto — heuvel dormi — slapen dormeti — sluimeren varma — warm varmeta — lauw malvarma — koud malvarmeta — frisch. blua — blauw blueta — blauwachtig Het bijvoeglijk naamwoord ega en het bijwoord ege beteekenen zeer groot, zeer erg; eta en ete beteekenen zeer klein — zeer gering. Aldus kannen we bovenstaande woorden ontleden: vlijtig werkt. pordego pafilego busego varmega monteto rideti ega pordo ega pafilo ega boêo ege varma eta monto ete ridi Zie echter Opmerkingen" dormeti ete dormi. 45 De beide achtervoegsels cj en nj geven aan het voorafgaande zelfstandig naamwoord een lieflijke, innige beteekenis: zooals wij moesje zeggen voor moeder paatje voor vader, Jantje voor Jan. Beide achtervoegsels hebben betrekking op personen en wel êj op mannelijke en nj op vrouwelijke. Van het substantief worden 2—5 der eerste letters genomen, om het zoo kort mogelijk te maken: liefkoozende naampjes maakt men zoo kort mogelijk. patro — vader paêjo — paatje patrino — moeder panjo — moeke of moesje Johano — Johan Joêjo — Jantje Nikolao — Nicolaas Nicjo — Niekje Vilhelmo— Willem Vicjo — Wimpje Mario — Maria Manjo — Marietje Klaro — Clara Klanjo — Klaartje. 7. Vertaaloefening: Iru rapide! Knaboj, silentu! Obeu tuj! Infanoj, komencu skribi. Bonvolu fermi la pordegon. Amu viajn gepatrojn. Ni laboru kaj esperu. Jocjo, vestu vin baldaü kaj kuniru al la pregejo. Skribu la leteron, forportu gin al sinjoro N. kaj petu respondon. Diru al Karlêjo, ke li alportu la hodiaüan gazeton. Atentu, ke vi ne falu. Lernu fervore, por ke vi sukcesu. La generalo ordonis, ke la armeo ataku. Proverbo diras: Restu, tajloro, ce via laboro. Mi volonte venus, se mi nur havus tempon. Se li scius, ke mi estas tie êi, li tuj venus al mi. Se la lernanto scius bone sian lecionon, la instruisto lin ne punus. Iru for! Infano, ne tusn la spegulon. Filipo diris al li: venu kaj vidu. Ne miru pri tio. La diablo diris al Jesuo: se vi estas Pilo de Dio, 46 ordorra al êi tin êtono, ke gi farigu pano. Sidu êi tier patrino, diris li. Eksidu tie êi kaj parolu. Estu singardaj, gesinjoroj. Irn en la gardenon, gi estas bela kiel paradizo. Opmerkingen. Dat de gebiedende en aanvoegende wijs beide dezelfde nitgang bebben, kan niemand verwonderen, die bedenkt, dat beide een gebod, bevel of wensch uitdrukken, en wel de gebiedende wijs kort, krachtig, de aanvoegende wijs onder verzachtende omstandigheden. Gebiedend: Iru for! Venu baldati! Ni komencu! Restu hejme! Aanvoegend: Mi ordonas, ke vi silentu. Li volas, ke oni komencu. Na het voegwoord por ke (opdat) volgt altijd de aanvoegende wijs. Opdat is een doelaan wij zend voegwoord: een doel, dat in het vooruitzicht wordt gesteld, is nog geen werkelijkheid, zoodat de aantoonende wijs (werkelijkheidswijs) hier niet gebezigd kan worden. Uitvoeriger beschouwingen omtrent de wijzen der werkwoorden vindt men achter in het boek (zie les 19). De achtervoegsels éj en nj worden hoe langer hoe minder gebruikt en zullen o. i. op de duur verdwijnen. Daarvoor treedt meer en meer in de plaats de verkleiningsuitgang et: patreto, patrineto. Voor eigennamen alleen worden tot dusver nagenoeg uitsluitend êj en nj gebruikt. De achtervoegsels eg en et zijn niet synoniemen van groot en klein, doch vormen afleidingen, waarvoor in onze taal een ander woord bestaat dan het gebruikte grondwoord. Zoo is pafilego een kanon en niet een groot geweer; zoo is pordego een poort en niet een groote deur; zoo is kuglego een projectiel en niet een groote kogel; zoo is ridegi niet erg lachen, maar schateren. Er heeft dus mede begripswijziging plaats. 47 ACHTSTE LES. De woordjes iemand, iets, ergens, ooit, iemands, ergens om een of andere, enz. beginnen alle met een klinker en duiden alle iets onbepaalds aan: iemand = onbepaalde persoon iets = onbepaalde zaak ergens = onbepaalde plaats ooit = onbepaalde tijd iemands = onbepaalde bezitter ergens om = onbepaalde reden een of andere = onbepaalde eigenschap. Vergelijk: irgendwo, etwas, eins. Ook in het Esperanto geeft in sommige woordjes een klinker in de aanvang iets onbepaalds aan, terwijl de letter of de letters, die er achter volgen, aanduiden, wat voor onbepaalds het is. In de volgende negen woordjes geeft de i iets onbepaalds aan. onbepaalde persoon = iemand „ zaak = iets „ plaats = ergens „ tijd = ooit — eens. „ bezitter = iemands „ reden = ergens om „ soort = een of andere „ hoeveelheid = een weinig „ manier = op een of andere wijze. Wie de beteekenis dezer woordjes één keer goed leert, heeft met de afleidingen daarvan geen moeite meer. Om zulks te vergemakkelijken, moet men van elk één voorbeeld uit het hoofd leeren: iu = i + u = i io = i + o = ie = i + e = iam = i + am = ies = i -4- es = ial = i + al = ia = i + a = iom = i + om = iel = i + el = 48 Iu vokas vin = Iemand roept n. Io kusas sur la planko = Iets ligt op den vloer. Ie mi trovis ion = Ergens vond ik iets. lam ni mortos = Eens zullen wij sterven. les honoro valoras muite = Iemands eer is veel waard. lal li forrestas = Ergens om blijft hij weg. Ia birdo sidas sur la branco = Een of andere vogel zit op de tak. lom da mono mi havas = Een weinig geld heb ik. Iel mi atingos la celon = Op een of andere manier zal ik het doel bereiken. "Wanneer men voor de genoemde Nederlandsche woordjes iemand, iets, ooit, ergens een n plaatst, krijgen ze een ontkennende beteekenis: niemand = niet iemand; niets = niet iets enz. Om in 't Esperanto dezelfde beteekenis te krijgen, zet men voor de behandelde woordjes nen. Vergelijk: non, nein, neen, no. Alzoo: neniu = nen—iu = niemand nenio = nen—io = niets (geen enkele zaak) nenie = nen—ie = nergens neniam = nen—iam = nooit nenies = nen—ies = niemands nenial = nen—ial = nergens om nenia = nen—ia = geenerlei neniom = nen—iom = niets (geen enkele hoeveelheid) neniel = nen—iel = op geen manier Voorbeelden: Neniu eniru! = Niemand ga binnen! Nenio restas = Niets blijft. Nenie mi trovis ion = Nergens vond ik iets. Neniam li pekos = Nooit zal hij zondigen. Nenies monon stelu = Steel niemands geld. 52 mi ciam memorinda. Biêa rego havis por ciu hor© de la tago apartan surtuton. En la granda urbo, en kiu li logis, estis tre gaje. Oni vidis tie multajn fremdulojn. Multaj homoj estas tiel malagrablaj kaj fieraj,ke oni preskaü ne povas vivi kun ili. Ciu amas ordinare personon, kiu similas lin. En la legejo urba trovigas ciaj gazetoj, sed ne êiuj. Esperanto estas lingvo por êiuj homoj. Mi neniam pensis, ke mi iam flugos. Cu vi jam iam flugis? Ne, mi restos êiam sur la tero. Tiam mi ne riskas fali. Kial vi kuragas veturi per la vagonaro? Kiom da bovinoj pastas tie? Ciu el ili donas tiom da lakto, ke neniu gin povus tute fortrinki en unu tago. Mi estis iom malvarmuma; tial mi restis hejme. Mia fratino aêetis belan capeion. Volonte mi ankaü volus havi tian capeion. Ni êiuj kunvenis, por priparoli tre gravan aferon; sed ni ne povis atingi ian rezultaton. Ho cielo! kia grandega maljusteco tio estas! „La virinoj kredas blinde; ili amas, sin oferas, edukas infanojn, amuzigas sekve ili plenumas êion, kion la mondo ordonas al ili plenumi, kaj tarnen la mondo ial rigardas ilin senkonfide, kaj de tempo al tempo gi esprimas sian opinion en formo de riproêo aü averto: vi ne estas en ordo." (El „Marta"). Kio sekvas el cio êi tio? La êambro, kies pordon la pordisto malfermis, estis sufiêe vasta, sed malalta kaj malluma. Eê la mizeraj meblajoj, kiuj trovigis en sia nova logejo, ne estis sia proprajo. êi luis ilin kune kun la êambro en la mansardo, kaj por ilia uzado, tiel same kiel por la êambro, êi prenis sur sin la devon, pagi en la unua tago de êiu monato. Neniu stelo brilis sur la êielo. Opmerkingen. De 45 kleine woordjes, die in deze les behandeld zijn, heeten Korelativoj (Correlatieven). Zebehooren tot verschillende woordsoorten, doch zijn hoofdzakelijk bijwoorden. Andere zijn nu eens bijwoord, dan weer voegwoord; 53 weer andere dan weer vragend, dan weer betrekkelijk voornaam woord. Door onmiddellijke afleiding knnnen 'van de meeste nieuwe woordsoorten gevormd worden: In de Hollandscbezin „verkoopt gij het huis daar?" heeft daar de beteekenis van een bijvoeglijk naamwoord; wanneer we vrij waren in de zins- en woordvorming, zouden we kunnen zeggen „verkoopt gij het dare huis?" "We spreken toch al over „een uite kachel." daar = tie; het huis daar == het dare huis = la tiea domo. Zoo ook „la êiea Dio" = de God van overal. ■ ■ la cioma Dio = „ „ B altijd. » „ la iama tempo = de tijd van eens. „ „ la tiama rego = de toenmalige koning. „ „ A&kiomahoio?" = het hoeveelste uur? „ „ „latóowiabenko," = de zooveelste bank. n „ „la tiela maniero" = de zoodanige manier. n „ la tküo = het daarom (reden), a „ la kialo =* het waarom (reden). De woordjes op iu\ worden, zelfstandig gebruikt, alleen voor personen gebezigd; bijvoeglijk gebruikt, echter bij alle zelfstandige naamwoorden. De woordjes op io worden uitsluitend zelfstandig gebruikt, wijl ze een zelfstandigheid aanduiden; vandaar ook de eindletter o der substantieven. De woordjes op ies zijn onveranderlijk en worden als bezitsaanduidende woordjes gebezigd onafhankelijk van het geslacht van de bezitter, noch van het getal. De woordjes op ia wijzen op een hoedanigheid, eigenschap of kenmerk van het bepaalde woord; ze eindigen dan ook evenals de bijvoegl. naamwoorden op o. TIENDE LES. i Behalve het lijdend voorwerp (zie 4e les) krijgen ook andere zindeelen soms een vierde-naamvals-n. We spreken in deze les van de richtings-n. Deze n komt voor in bepalingen met en bepalingen zonder voorzetsel. In een bepaling zonder voorzetsel vervangt de richtings-ra een voorzetsel, dat een richting aanduidt. Het begriprichting wordt dus alleen op andere manier aangeduid: Mi iras al Amsterdamo ) dezelfde beteekenis; „ „ Amsterdamow ) Amsterdam = doel. Het voorzetsel al duidt zelf een richting aan: naar, daarom kan het nooit door de richtings-n. gevolgd worden; wèl vervangen. Ook §is (tot aan) drukt een richting uit, maar tevens een halte; dientengevolge kan het ook nooit door de richtings-n gevolgd worden en ook niet er door vervangen, wijl de n wel de richting kan aanduiden, maar niet de halte. Bijwoorden" van plaats (ook van substantieven afgeleide) kunnen eveneens een richting aanduiden naar de plaats, door het bijwoord genoemd. Voor de bijwoorden plaatst men nooit een voorzetsel, doch daar drukt steeds de n de richting uit: ze beteekent: heen of waarts. tie = daar tien = daarheen ie = ergens ien = ergens heen nenie = nergens nenien = nergens heen cie = overal tien = overal heen te = ergens nenie = nergens cie = overal In andere voorzetselsbepalingen kan een richtings-n voorkomen, terwijl mede het voorzetsel gehandhaafd blijft. Die 59 60 voorzetsels drukken een plaats uit en de n de richting naar die plaats. Zonder n dus geen beweging, noch richting. sur la tablo = op de tafel (in rust) sur la tabion = op de tafel (als doel van beweging) en la gardeno = in de tuin (in rust) en la gardenon = de tuin in (als doel van beweging) trans la rivero = over de rivier (in rust) trans la riveron = de rivier over (de overzijde als doel) Samenvatting der drie gevallen: 1. De n vervangt het voorzetsel van richting: La vagonaro veturas Parizon.. 2. De n achter een bijwoord van plaats: . Mi rigardis posten (achterwaarts). w^Ww 3. De n mèt het voorzetsel te zamen. yy&JL -. ^jj>>vvvQ* Li pafis preter la arbo» (de boom voorbij).' De achtervoegsels ej, uj en ing behooren naar de beteekenis bij elkaar: alle drie duiden een plaats aan, bestemd tot een of ander doel, af te leiden uit het voorafgaande woord. ej vormt namen van plaatsen, waar iets geschiedt, dat ofwel uitgedrukt is in 't voorafgaande woord of wel er uit afgeleid kan worden. lerni = leeren lernejo = leerplaats = school carpenti = timmeren êarpentejo = timmerwerkplaats lafo = schaap êqfejo = schaapskooi êevalo = paard êevalejo = paardenstal necesa = noodzakelijk necesejo = W. C. frenezulo = krankzinnige frenezukjo = krankzinnigengesticht 61 Dus: lernejo = ejo por lerni safejo = ejo por êafoj necesejo = ejo necesa Het substantief ejo komt ook alleen voor en beteekent dan plaats. uj duidt een zelfstandigheid aan, die bestemd is, te bevatten, in te houden, te herbergen, wat in het voorafgaande woord wordt uitgedrukt. In 't Nederlandsch komt het overeen met de laatste deelen der volgende woorden: peper&wa, zoutvat, inktpot, bijenkorf, sigarenkoker, melkkan, appelooon», Rusland. Een ujo is de bevattende zelfstandigheid, die inhoudt één bepaalde stof of meerdere bijeenbehoorende individuen of voorwerpen van dezelfde soort. ujo por sukero = sukerujo = suikerpot . „ „ salo = salujo = zoutvat n „ cigaroj = cigarujo = sigarenkoker - „ pomoj = pomujo i appelboom n „ Rusoj = Rusujo — Rusland ing vormt namen van voorwerpen, bestemd om een ander voorwerp vast te houden. In 't Nederlandsch heet dat meestal een houder: penhouder, sigarenhouder (pijp), potloodhouder, 't Wordt meestal gedeeltelijk gehouden tot steun of voor gemak in 't gebruik: cigarinao = sigarenpijpje vlumingo = penhouder krajoningro = potloodhouder kandelinao = kaarshouder of kandelaar nieAingo = voethouder of stijgbeugel 10. Vertaaloefening. Kien vi iras ? Nenien. La papago flugis el la êambro de 62 nia domo sur la tegmenton. Ne falu en la riveron. Trans la rivero staras belega kastelo. Vi deyos iri trans la riveron por viziti gin. La flugmasino flugis el la valo super la monton. La morto de sia edzo kondukis sin en la mizeron. Mi antaüe multfoje nagis trans largan riveron. Metu la paperojn en la paperujon. La dancado daüris gis noktmezo; tiam oni iris hejmen. La gepatra logejo ciam altiradas la inf anojn. Homoj, iru iom antaüen! Li iris en sian domon, fermis brue la pordon, kaj baldaü poste jetis sin en la liton. Kie estas la buterujo? Metu gin sur la tabion. La italoj logas en Italnjo; la germanoj en Germanujo; la rusoj en Kusujo; la angloj en Anglujo kaj la francoj en Francujo. En la gardeno de la paronestro kreskas fragnjoj, frambujoj, cerizhjoj, prunujoj kaj abrikotujoj. Oni kuiras la mangajojn en la kuirejo. Oni kondukis la porkojn en la bucejon. Multaj monahoj restas dum sia tuta vivo en monahejo. Opmerkingen. Soms is bet niet duidelijk, of er een richtings-n geplaatst moet worden. Dat komt vooral voor in zinnen, waarin het werkwoord een beweging uitdrukt. Men late zich in die gevallen alleen leiden door de vraag: kan er zonder de n twijfel aan de beteekenis bestaan? Zoo ja, dan plaatse men de n, zoo niet, dan late men ze weg. Voorbeelden: / Li jalis de la êevalo. (Vallen geeft een beweging aan, steeds naar de grond, de n is dus niet noodig). Si metis la telerojn sur la tablo. (Men zet hier wel * een n achter tablo, doch het is niet noodig, wijl meti / (plaatsen) de zin duidelijk genoeg maakt en er absoluut geen twijfel aan de beteekenis kan bestaan.) 63 De volgende zinnen echter geven mèt en zonder n verschil in beteekenis: Oni sovis la kanapon en la êambro. n n n n rt n cambron. Oni tiris lin sur la tegmento. 7i Ti Ti n n tegmenton. Oni pusis lin sub la tablo. » Ti n Ti -n tabion. In deze zinnen drukt het werkwoord evenzeer een beweging uit, doch het drukt niet uit, waar de beweging begint en eindigt. Omtrent het achtervoegsel uj merken we op: wat zich bevindt in of op de plaats, door het grondwoord + uj uitgedrukt, vormt één geheel dat nauwkeurig begrensd is en waarvan de inhoud verbonden is aan de plaats, hetzij met stoffelijke, hetzij met geestelijke band: Pomujo bevat pomojn van één soort, alle aan de boom door steeltjes verbonden, salujo bevat salon, waarvan de grens nauwkeurig wordt bepaald door de vorm van het vat. Rusujo bevat rusojn, menschen, behoorende tot één volk met eigen taal, zeden en gewoonten. Daaruit volgt, dat namen van landen, waar niet zulk een volk woont, ook niet met uj gevormd worden. Daar wordt de landsnaam niet van de bewoner afgeleid door uj, doch de bewoner wordt afgeleid van het land door het achtervoegsel an: Ameriko = Amerika. Amerikano = Amerikaan. In plaats van het achtervoegsel uj wordt voor landen zeer vaak het woord lando gebruikt: Ruslando, .Germanlando, Franclando, Anglolando. 49 Nenial li ridis = Nergens lachte hij om. Nenia rimedo ekzistas por tio = Geenerlei middel bestaat daarvoor. Neniom da pano ili havis = heelemaal geen brood hadden zij. Neniel vi sukcesos = Op geen manier zult gij slagen. Aanwijzende woordjes vangen in 't Nederlandsch meestal met een d aan: deze, die, dat, daar, daarom, dergelijke dezulke enz. Vergelijk: diese, das dort, drum. Wat de letter d in 't Nederlandsch verricht, doet de t in 't Esperanto. Vergelijk: tu, tel, this, there. Alzoo: tin = die (dat) tio = dat tie = daar tiam = toen (dan) ties = diens of dier tial = daarom tia = dusdanige tiom =: zooveel (die hoeveelheid) tiel = zoo (die manier) Voorbeelden: Tiu infano ) . ( Bat kind ) . „. , . , } kantas = < S zingt. Tm birdo ) ( Bie vogel ) 6 Tio estas plumo = Bat is een pen. Tie flugas birdo = Baar vliegt een vogel. Tiam li silentis = Toen zweeg hij. Ties hundon mi aêetis = Biens hond kocht ik. Tial mi ne volis = Baarom wilde ik niet. Tia hundo estas bela = Zoo'n hond is mooi. Tiom mi pagis = Zooveel betaalde ik. Tiom da birdoj mi vidis neniam = Zooveel vogels zag ik nooit. Tiel vi neniam sukcesos *= Zoo zult ge nooit slagen. P. Beuker, Esperanto. 4 50 Vragende woordjes vangen in 't Nederlandsch veelal met io aan: wie, wat, welke, waar, wanneer, waarom enz. Vergelijk: wie, wo, was, who, where. In 't Esperanto beginnen ze met k. Vergelijk: qui, quel, quel, qnod, cnando. Alzoo: kin = wie? welke? kio = wat? kie = waar? kiam = wanneer ? kies = wiens? tial = waarom? kia = wat voor 'n? kiom = hoeveel? kiel = hoe? Voorbeelden: Kiu vokas tie? = Wie roept daar? Kiu domo estas aêetebla? = Welk huis is te koop? Kio falas tie ? = Wat valt daar ? Kie vi estas ? = Waar zijt ge ? Kiam vi venos ? = Wanneer komt ge ? Kies libro estas tin? = Wiens boek is dat? Kial vi ploras? = Waarom weent ge? Kia birdo flugas tie ? = Wat voor 'n vogel vliegt daar ? Kiom vi pagis por tio ? = Hoeveel betaalde gij daarvoor? Kiom da dentoj homo havas ?= Hoeveel tanden heeft 'n mensch ? Kiel vi venis tie? = Hoe kwaamt ge daar? De woordjes iedereen, alles, altijd, overal, ieders, overal om, allerlei, enz. drnkken iets algemeens, allesomvattends uit. iedereen = iedere persoon overal = iedere plaats alles = alle zaken ieders = van iedereen altijd = iedere tijd 51 Dat begrip wordt in 't Esperanto uitgedrukt door de letter ê. Vergelijk: chaque, chacun, cada. Alzoo: ciu = iedere persoon = iedereen cio = alle zaken = alles cie = op alle plaatsen = overal ciam = op alle tijden = altijd cies = van iedereen = ieders êial = om elke reden = overal om êia = alle soorten = allerlei ciom = de geheele hoeveelheid = alles êiel = op elke manier. Voorbeelden : Ciu estas bonvena = Iedereen is welkom. óio aü nenio = Alles of niets. ' ^ Óie estas Dio = Overal is God. Ciam ekzistas Dio = AUijd bestaat God. óies estas la aero == Van iedereen is de lucht. Cies deziro estas feliêo mi Ieders verlangen is geluk. Óial li ridas = Om alles lacht hij. Cia helpo estas bonvena = Allerlei hulp is welkom. Ciom li stelis = Alles stal hij. Óiom da mono li perdis = Al het geld verloor hij. Ciel li klopodis gajni monon = Op alle manieren trachtte hij geld te verdienen. De woordjes iu, io, ia zijn verbuigbaar, evenals de daarvan boven gegeven afleidingen. Ze kunnen alle de vierdenaamvals-w krijgen, doch slechts iu en ia met de afleidingen de meervouds-y. De laatstgenoemde kunnen zelfstandig en bijvoeglijk gebruikt worden. 8. Vertaaloefening: Iu frapas jd la pordo. Tiu grava tago restos por 54 ia birdo = een vogel met een of andere eigenschap tia birdo = een vogel met een bepaalde eigenschap Ma birdo = een vogel, waarvan de eigenschap wordt gevraagd. De woordjes op iom worden vaak door een substantief gevolgd en duiden dan gewoonlijk de hoeveelheid daarvan aan. In dat geval worden ze door da aan het substantief gekoppeld: iom da vino; iom da papero; kiom da viando? kiom da mono? tiom da drapo; tiom da oro. Het woordje da valt weg, wanneer het woord op iom gevolgd wordt door een ander woord dan een substantief (zie 4e les). In de zin „Li prenis tiom de la mono, kiom li bezonis" (Hij nam zooveel van het geld, als hij noodig had), geeft tiom niet de hoeveelheid van- het geld aan, want er is een bepaalde som, waarvan hij een hoeveelheid nam. Daarom wordt in dit geval tiom niet door da gevolgd: tiom da mono = zooveel geld tiom de la mono = zooveel van het geld. Kia wordt ook in uitroepende zin gebezigd: Kia bela vetero! Wat 'n mooi weer! Kiaj belaj koloroj! Wat 'n mooie kleuren! Evenzoo : kiom en tiom : Kiom da homoj! Tiom da mono ? De bijwoorden van plaats ie, tie, kie enz. eindigen niet op de bijwoordelijke e, zooals bone, bele; dat springt in 't oog, wanneer we dé woorden tiea, kiea enz. vormen. Deze eindigen op de uitgang van het adjectief: geen enkel woord kan éihdigen op twee uitgangen van woordsoorten. 55 NEGENDE LES. Trappen van vergelijking. (Gradoj de komparo.) De zelfstandige naamwoorden kunnen eigenschappen bezitten in meerdere of mindere mate, of wel in hooge of in de hoogste mate. Door vergelijking van zelfstandigheden, komt men tot de conclusie: 1. dat twee een eigenschap in dezelfde mate bezitten: a. Hij is even rijk als ik. Li estas tiel rica kiel mi. b. Het huis is zoo hoog als de toren. La domo estas tiel alta kiel la turo. Stellende trap (positivo). 2. dat de eene een eigenschap in meerdere óf mindere mate bezit dan de andere: 1 a. Hij is rijker dan ik (meer r'yk dan ik). Li estas pli riêa dl mi. b. Hij is minder rijk dan ik. Li estas smalpli riêa ol mi. Vergrootende trap (komparativo). 3. dat, bij vergelijking van méér dan twee zelfstandigheden, één er van de eigenschap in hoogere of lagere mate bezit dan al de overige. a. Hij is de grootste van alle kinderen. Li estas la plej granda él ciuj infanoj. 6. Hij is de minst trotsche van allen. Li estas la malplej fiera el ciuj. Overtreffende trap (superlativo). Is er gelijkheid in de eigenschap, dan wordt dat uitgegedrukt in tiel — kiel. 56 Is er ongelijkheid, dan door pli — ol, of wel door malpli — ól. Deze beide gevallen hebben betrekking op de vergelijking van slechts twee zelfstandigheden. Daaruit volgt, dat die vorm ook gebruikt moet worden, wanneer wij in het Hollandsch de overtreffende trap gebruiken bij zoo'n vergelijking. Daar staan Willem en Johan. Johan is de grootste (overtr. trap) van de twee = Johano estas la pli granda (vergr. trap) el la du. Alzoo: Vilhelmo estas la malpli granda él la du. Men zal opgemerkt hebben, dat ol door el vervangen is. Vergelijk: pli granda ól la pli granda el Vergelijking wordt ook uitgedrukt door tia — kia tiom — kiom sama — Ma same — kiel 1. Mi volas havi tian hundon, Man vi havas. Jen kuras tia hundo, Man vi havas. Mi havis tian hundon, kia tie kuras. 2. Li gajnas tiom da mono, kiom li volas. Hij verdient zooveel geld, als hij wil. 3. Johano estas same aga kiel Petro. Johan is even zoo oud als Piet. 4. Estis kun li tid same, kiel kun lia frato. 't Was met hem net eender, als met zijn broer. Behalve dezelfde eigenschap van twee of meer zelfstandigheden, kan men ook twee of meer eigenschappen van één zelfstandigheid vergelijken. 1. Li estas tid granda, Mei malsaga. Hij is even groot, als dom. 57 Ili estas tiel fieraj, kiel ricaj. Zij zijn zoo trotsch, als rijk. ' 2. Li estas pli rica, oZ saga. Hij is meer rijk, dan wijs. Li estas malpli saga, oZ rica. Hij is minder wijs, dan rijk. Ook kan een zelfstandigheid één eigenschap bezitten, die niet onder alle omstandigheden in dezelfde mate aanwezig is. Die omstandigheid wordt er dan bijgenoemd. 1. Li estns pli riêa, se li estas kontenta. Hij zon rijker zijn, als hij tevreden was. 2. Li estas plej brava, kiam li mangas. Hij is op z'n dapperst, wanneer hij eet. Wat hiervoor van de bijvoeglijke naamwoorden gezegd is, geldt evenzeer voor de bijwoorden, die zich immers tot de werkwoorden verhonden als de adjectieven tot de substantieven. Voorbeelden: 1. Mario kantas tiel hele, kiel Sofio. Mar ie zingt even mooi, als Sophie. 2. Mario kantas pli hele, ol Sofio. Marie zingt mooier, dan Sophie. 3. Mario kantas plej hele el ciuj. Marie zingt het schoonste van allen. 4. Mario kantas plej bele, kiam Si laboras. Marie zingt op z'n mooist, wanneer ze werkt. (Wanneer plej de graad eener werking uitdrukt, wordt het niet door een bepaald lidwoord voorafgegaan: La, viro, kiun vi plej admiras, estas mia amiko = De man, die gij het meest bewondert, is mijn vriend). 58 9. Vertaaloefening: Nederlando estas malpli granda ol Italujo. Filo ne estas tiel aga kiel la patro. Vnlpoj estas malpli fortaj ol lupoj. Vi povas esti pli rica ol mi, tarnen vi ne estas tiel felica kiel mi. La plej ricaj homoj ne ciam estas la plej feliêaj. Infano elektas ciam la plej grandan pomon el ciuj en la korbo. El niaj du manoj la dekstra estas ordinare la pli valora. Se ekzistas du vojoj al iu urbo, oni elektas ordinare la pli mallongan. Unu vido taügas pli ol dek aüdoj. Pli bona io ol nenio. Pli valoras propra cemizo ol fremda plena valizo. Ciu por si mem estas la plej kara. Pli bona estas virto sen oro ol oro sen honoro. Fero estas malpli peza ol oro. Flugmasino iras pli rapide ol vagonaro. La êevalo estas la plej bela el ciuj bestoj. En la pregejo brulis pli ol cent kandeloj. Gi estas tiel malpeza kiel araneajo. Akvo estas pli fresa ol biero. Li estas pli malsana, ol vi pensas. La infano dormas pli trankvile ol hieraü. Bovino estas la plej utila el ciuj bestoj. Opmerkingen. De volstrekt overtreffende trap wordt gevormd door een bijwoord van graad: tre en kiel eble plej. La domo estas tre alta. Het huis is zeer hoog. Oni konstruos la domon kiel eble plej alta = Men zal het huis zoo hoog mogelijk bouwen. Kuru kiel eble plej rapide al kuracisto = Loop zoo snel mogelijk naar een dokter. Venu kiel eble plej baldaü = Kom zoo spoedig mogelijk. Bij deze volstrekt overtreffende trap is van vergelijking geen sprake. Er wordt alleen een bepaalde graad aangegeven. , 64 Evenzoo gebruikt men meer en meer voor namen van boomen, de naam arbo, in plaats van ujo: pomarbo, figarbo, enz. HERHALING VAN LES 1—10. Sur la insulo, kie mi logis kun du aliaj homoj, stans nur unu domo, la nia, kaj en ciu vilago, kiel mia patrino rakontis al mi, staras multaj, tre multaj domoj, en kiuj logas centoj da homoj. Cu ili ciuj aspektas kiel miaj gepatroj? Cu ciuj viroj similas mian patron? Li estis mallonga, dika viro, kun grizaj haroj, kinjn li ciam kombis laü la kranio gis la nuko .. {. W fa Cr^y^fj Mia patrino, nun kudrante êe la tablo en la ununura cambro de nia domo, estis laü karaktero kaj eksterajo tute malsimila al sia edzo. êi estis longa, maldika virino. Mi kredas, ke êiaj haroj jam grizigis, sed, car preskaü ciam ilin tute kovris blanka kufo, mi jam ne bone memoras ilian koloron. La koloro de sia vizago estis iom pala, tute kontraüa al tiu de mia patro, kiu havis ruge brunan vizagon. Ciam mia patrino portis la samajn vestojn. En la vespero êi de tempo al tempo legis al mi el tri libroj. La unua estis la rakontoj pri feinoj, en kiu sin trovis la rakontoj pri: La Blua Barbo, La Ruga Capeto, La Kato kun Botoj, Cindrulino, kaj La Malgranda Fingrulo. Tiujn rakontojn mi konistute parkere ^AmAlfruC>öi r ^ UT J-fVA»^* u 65 Kio estas, knabo? Sovagulo! mi ekkriis. Sovagulo? demandis mia patrino. Jes, en Ia dnnoj! Mi ne komprenas, si diris plue. Sovagulo estas en la dunoj! mi ekkriis. Li estas tute nuda. Sovagulo en la dunoj!? Sed knabo, kio do estas al vi Cu vi songas? Mi ankaü kredis tion, mi respondis, sed, êar li alparolis min, mi fine eksciis, ke mi ne songis. Mi vidis lin kiel mi nun vidas vin, li iris al mi, sed mi forkuris. Kio estas filozofo? mi demandis. Mi klarigos, li diris. Filozofo estas ciam-kontenta homo. Filozofo estas viro, kiu ciam kuiras siajn pizojn, kaj mi kuiradis ilin ciam. Filozofo estas persono, kiu ne bavas malamikojn kaj kiu estas la malamiko de neniu. Filozofo estas persono, kiu rezignas je ciuj kontraüajoj, kiuj povas sin prezenti sur lia vojo kaj kiu spite cio povas esti ciam kontenta kaj sekve ciam felica. Cu vi povas legi? li demandis. Mi lernis literojn, mi respondis. Li fingre montris kelkajn, kiujn mi bone konis, sed baldaü li eksciis, ke mi ne povas silabi. Cu vi legis multajn librojn? mi demandis. Ho jes! Ankaü pri fabeloj? Kompreneble. Cu vi povas rakonti fabelojn ? Kelkajn mi memoras, sed ne ciujn, kiujn mi legis, li diris afable ridetante, kaj li diris plue: P. Heilker, Esperanto g 66 Cu vi amas fabelojn? Jes, mi amas. Morgaü mi rakontos kelkajn al vi. Cu ne hodiaü? Tio genus vian patron, kiu nun legas. Nu, mi povas montri al vi la insulon, kaj intertempe vi povas rakonti, mi proponis naive. Vi estas prava, — kaj turnante sin al mia patrino, li diris plue: Vi do konsentas, ke ni promenados keikan tempon ! Nu bone!— diris mia patrino — kaj ni eliris. (El „Idoj de Orfeo" de H. J. Bulthuis). Kelkaj proverboj kaj aforismoj. Espero kaj pacienco kondukas al potenco. Kiu havas oron, havas honoron. Sen laboro ne venas oro. Ne venas rato mem al la kato. Por riculo fasto — por malriculo festo. Pluvo en Aprilo, por la tero utilo. Kiu ne estis kaporalo, ne estos generalo. Per pacienco venas scienco. Ne heipas spegulo al malbelulo. Facile estas danci, se la felico kantas. Ofta festo — malplena kesto. Inter la blinduloj regas la strabuloj. Tabion ornamas ne tuko, sed kuko. La granda urbo aperis antaü la okuloj de Marta en la formo de grandega abelujo, en kiu movigis, bolis per vivo kaj pelado, multo da homaj ekzistajoj. Ciu el tiuj ekzistajoj posedis lokon, sur kiu gi laboris, kaj lokon, sur kiu gi ripozis, celojn, al kiuj gi iris, üojn, per kiuj gi liberigia al si vojon tra la amaso. Por si, la malrica virino, kia estos la loko de laborado kaj ripozado ? kie estas tiu celo„ al kiu si sin direktos? (El „Marta"). 67 ELFDE LES. Het gebruik van de vierde-naamvals-» is in 't Esperanto veelvoudig. Bepalingen met een voorzetsel kan men transformeeren in bepalingen zonder voorzetsel, waarbij dan de n hetzelve vervangt. Dit mag altijd onder één uitdrukkelijke voorwaarde: dat de duidelijkheid er niet onder Indt. Zulks wordt in 't Esperanto dikwijls toegepast bij bepalinge n van tijd en hoeveelheid: Die bepalingen van tijd worden onderscheiden in: a. bepalingen, die een tijdsduur aangeven (met het voorzetsel dum). b. bepalingen die een tijdstip aangeven (met het voorzetsel en en jé). Tijdsduur: Ik woonde (gedurende) drie jaren in Parijs = Mi logis dum tri jaroj en Parizo = Mi logis tri jarojn en Parizo. Hij wachtte (gedurende) drie uren = Li atendis dum tri horoj, = Li atendis tri horojn. Tijdstip: Hij kwam om drie uur = Li venis je la tria horo = Li venis la trian harem. Hij vertrok (op) de derde Juli = Li foriris je la tria (tago) de Julio = Li foriris la trian tagon de Julio. Bij kwam in het begin van de winter = Li venis en la komenco de la vintro = Li venis la komencon de la vintro. De bepalingen van hoeveelheid kunnen zijn: bepalingen van maat, prijs en gewicht. 68 Maat: De Eiffeltoren is 300 M. hoog = La Eiffelturo estas alta je tricent metroj = La Eiffelturo estas alta tricent metrojn. Prijs: De nieuwe hoed kost tien gulden = La nova capelo kostas je dek guldenoj = La nova capelo kostas dek guldenojn. Gewicht: Ik weeg 80 kilogram = Mi pezas je okdek kïlogramoj = Mi pezas okdek kilogramojn. ■ De achtervoegsels obl, on en op vormen afleidingen van hoofdtelwoorden en wel: obl veelvouden: kvar-óblo = vier-voud. on breuken = sep-ono — zevende-deel. op verzamelgetallen: kvin-opo = 'n vijftal. Als bijwoord beteekenen ze: kvar-oble = vier-maal. sep-one = één-zevende maal. kvin-ope = met z'n vijven. Als bijvoeglijk naamwoord: kvar-obla = viervoudig, sep-ona = 1j1 'n zevende, kvin-opa = van een vijftal. Bij vermenigvuldigen hechten we obl aan de vermenigvuldiger; daar zoodoende een bijwoord ontstaat, wordt de e aangehecht: 3x7 = driemaal zeven m trioble sep. 3 7 — 21 [ tr^0D^e seP es'ias dudek unu" ( dekokoble ducent sepdek ses. 18 X 276 I dejjlk foje aucent sepdek ses. In 't laatste voorbeeld is in plaats van óble gebruikt foje. 69 fojo = keer. foje = op 'n keer. la lasta fojo = de laatste keer. Er is nochtans verschil tusschen obl en foj. 21 = trioblo de sep = trioble sep. 21 = 7+ 7 + 7 = trifoje sep. Vergelijk : Trifoje mi vizitis Parizon = Driemaal bezocht ik Parijs. Trioble mi vizitis Parizon = Driedubbel bezocht ik Paf ijs (onzin). tweemaal = dufoje twee keer = du fojoj. dubbel = duoble tweevoud = duoblo. dubbele betaling = duobla pago. tweemaal betaling = dufoja pago. Breuken vormt men met on aldus: de teller blijft een hoofdtelwoord; is de teller één, dan blijft hij geheel weg, de noemer wordt gevormd door het noemergetal + on-o (deel). Daar dit laatste een zelfstandig naamwoord vormt, krijgt het de meervouds-j, als de teller boven één is: 2/s = twee derde deelen = du trio»oj. 7/8 = zeven achtste deelen = sep okowoj. Vs = 'n negende deel m naüorao. V100 *° 'n honderdste deel = centowo. V2 = 'n helft of 'n half = duono. Vijf is de helft van tien = Kvin estas duono de dek. /3 van 12 = 8 = Du trionoj de dek du estas ok. Als bijvoeglijk naamwoord: duona, triona, kvarona enz. Kiom estas la kvarona parto de cent? Hoeveel is het vierde deel van honderd? La kvarona parto (of la kvarono) de cent estas dudek kvin. — Het vierde deel van honderd is vijf en twintig. 70 Men lette op het verschil tusschen het rangtelwoord en het bijvoeglijk naamwoord: tria, triona la tria kuko = de derde (heele) koek. la triona kuko = 't 1j3 van een koek. La tria kuko havas tri trionajn partójn. Het achtervoegsel op. Dit leidt van hoofdtelwoorden verzamelgetallen af: kvin-opo = 'n vijftal kvin-ope = met z'n vijven kvin-opa = van vijf (personen) Voorbeelden: Jen kvinopo da studentoj: Daar is een vijftal studenten. Ili alvenis kvinope = Zij kwamen met z'n vijven aan. Ili posedas grandan kvinopan aütomobilon. = Zij bezitten een groote automobiel met z'n vijven. Tiuj du personoj verkis duope tiun libron; tiel ke gi estas duopa verko. = Die twee personen schreven met z'n tweeën dat boek; zoodat het een werk van hen beiden is. Li estas stranga homo, car li ciam faras êion unuope; li estas unuopulo = Hij is een vreemd mensch, want hij doet alles altijd op z'n eentje; hij is een eenzelvig mensch. Li ciam evitas opan promenadon, eê kiam oni invitas lin = Hij vermijdt altijd een gezamenlijke wandeling, zelfs wanneer men hem uitnoodigt. Het voorzetsel po beteekent: per stuk, a, per hoofd, ieder, elk, telkens; uit de voorbeelden moge dat nader blijken; De appels kosten per stuk vijf cents = La pomoj kostas po kvin cendoj. Geef mij vier peren a zes cents = Donu al mi kvar pirojn po ses cendoj. De arme vrouwen ontvingen ieder tien eieren = La malricaj virinoj ricevis po dek ovoj. 71 De diéven hadden per hoofd honderd gulden = La stelistoj ha vis po cent guldenoj. De soldaten liepen vier aan vier (telkens vier) = La soldatoj marsis po kvar. De zakken wegen elk honderd kilogram = La sakoj pezas po cent kilogramoj. Deze winkelier verkoopt slechts en gros (in 't groot = telkens 'n groote hoeveelheid) = Tiu êi butikisto nur vendas pogrande. Zijn buurman verkoopt en gros en en détail (in 't groot en in 't klein) = Lia najbaro vendas pogr&nde kaj pomalgrande. Evenals andere voorzetsels wordt po gevolgd door de eerste-naamvalsvorm. Zooals de voorbeelden duidelijk aangeven, wordt po gevolgd door de naam eener maat of hoeveelheid. Deze maat of hoeveelheid voorafgegaan door po heeft niet betrekking op het totale aantal personen of de geheele hoeveelheid voorwerpen of zaken, doch op ieder afzonderlijk. Door po weg te laten, hebben de bepalingen wèl op het geheele aantal personen of totale hoeveelheid betrekking. Vergelijk de volgende paren zinnen (met en zonder po): Tiuj pomoj kostas kvin cendojn. „ „ „ po kvin cendoj. (In de eerste zin kosten de appels te zanten vijf cents: in de laatste vijf cents per stuk.) La stelistoj havas cent guldenojn. n n n P° cent guldenoj. (In de eerste zin hebben ze te zanten honderd gulden, in de laatste ieder honderd gulden). 11. Vertaaloefening: Tiuj êi libroj kostas po unu franko. Telefonado en Neder- 72 lando kostas po kvindek cendoj por triminutoj. Telefonado dnm kvarona horo do kostas du guldenojn kaj kvindek cendojn. Oni disdonis al la soldatoj po dudek kartocoj. Li dungis la viron por unu semajno po dek frankoj ciutage. La infanoj marsis po du. Ni promènis dek kilometorojn. La turo de nia vilago estas sesdek • metrojn alta. Mi lin ne renkontis la tntan someron. La porko pezas ducent tridek kilogramojn. La vojago al Ameriko daüras êirkaüe dek tagojn. La unuan fojon li vojagis trans la maron. La fama Cook tri fojojn faris vojagon cirkaü la tero. Mi vidis foje vireton ne pli alta ol unu metron. TJnuoble unu èstas unu. Duoble du estas kvar. Kiomope ili iras promeni? La membroj devas por unu jaro pagi po du guldenoj. Oni bakis la arbon po pecoj de duona metro. Li fumadas cigaredojn po duona guldeno por cento. Vi povas aceti enirbiletojn po kvarona guldeno. La soldatoj marsis dudekópe po kvar. Sep estas la triono de dudek unu. Dek ok monatoj estas unu kaj duona jaro. Nuntempe oni fumadas cigarojn po ok aü dek cendoj. Opmerkingen. We zeiden, dat bet gebruik van de 4e naamvalsvorm in het Esperanto veelvuldig is. Ieder voorzetsel kan vervangen worden door de n van de vierde naamval. Zulks doet men bijv. vaak, wanneer men twijfelt in de keuze van het juiste voorzetsel; dan kieze men in plaats van je de vierde-naam vals vorm, en ook bij belanghebbende voorwerpen, indien geen lijdend voorwerp in de buurt is: La knabo placas al mi = La knabo placas nofin. Donu muite al la malriculoj = Donu muite la malriêulojn. Pardonu al viaj ofendintoj = Pardonu viajn ofendintojn. Bij datums bezigt men gewoonlijk de n: Amsterdam, 12 Augustus 1926. = Amsterdamo, la dekduan de Aügnsto milnancent-dudek-sesa. (In plaats van „la dekduan" kan men ook zeggen „je la dekdua"). 73 Het voorzetsel po wordt vaak verkeerd gebruikt. Men leest dikwijls: la kotizo estas du guldenoj po membro; li gajnas unu guldenon po horo; ili ricevas tri nuksojn po persono. Deze zinnen zijn foutief, hetgeen we zullen aantoonen. De bepaling met po moet betrekking hebben op ieder persoon of iedere zaak afzonderlijk. Heeft nu in de gegeven voorbeelden po membro betrekking op du guldenoj? Is de contributie: één lid voor elke twee galden? Juist andersom: telkens twee gulden voor een lid: po du guldenoj por membro. De zin moet dus luiden: la kotizo estas po du guldenoj por (ciu) membro. Beter nog: La kotizo por membroj estas po dn guldenoj. Heeft in de tweede zin ieder uur betrekking op een gulden? Juist andersom. Die fouten ontstaan, doordat men klakkeloos het Nederlandsche per vertaalt door po, hetgeen onjuist is. TWAALFDE LES. Deelwoorden der werkwoorden. a. Bedrijvende deelwoorden (aktivaj participoj). We onderscheiden in het Nederlandsch twee vormen van deelwoorden: het tegenwoordig deelwoord: zingende (participo estanta). het verleden deelwoord: gezongen ( „ estinta). In 't Esperanto is er bovendien een toekomend deelwoord (participo estonta). We vormden de enkelvoudige tijden der werkwoorden, door as, is of os achter de stam te plaatsen. De letters a, i en o doen in de deelwoorden dezelfde dienst. 74 Het Nederlandsche tegenwoordig deelwoord vormt men, door de achter de onbepaalde wijs te plaatsen: loopende, vallende, vragende, zingende. De Franschen vormen hun tegenwoordig deelwoord, door ant achter de stam te plaatsen: courant, tombant, demandant, chantaraif. In 't Esperanto geschiedt het ook zoo: zingende = kant-ant (stam + ant) schrijvende = skrib-ant (stam + ant) hoorende = audant (stam -f- ant). Als het bijvoeglijk gebruikt wordt, wordt het verbogen: Ik zag een vliegende visch. In 't Esperanto wordt 't in dat geval ook verbogen, doch 't neemt eerst de a van het bijvoeglijk naamwoord aan: kantanta, skribanta, aüdanta. Een vliegende visch = fluganta fiso. Ik zag een vliegende visch = Mi vidis flugantan fison. „ „ vliegende visschen = „ „ flugantajn fisojn. Tegenwoordige deelwoorden komen ook als zelfstandig naamwoord voor: zoekenden, slechthoorenden, wachtenden: sercantoj, malbonaudantoj, atendantoj. 'n zoekende = serêanto. 'n slechthoorende = malbonaüdanto. Toepassende op paroli (spreken), wat zooeven geleerd is, krijgen we: 'n sprekende man = parólanta viro. 'n sprekende (spreker) = parolanto. Een sprekende is spreker, zoolang hij spreekt. Men kan hem dus parolanto noemen tot het oogenblik, dat hij ophoudt te spreken. Om uit te drukken, dat hij was de spreker van zoo even (die nu zwijgt), verandert men de a van het 75 tegenwoordige in de i van het verleden: parolinto — hij, die gesproken heeft. Eantanto = de zanger. Kantinto = die gezongen heeft. De vormen kantint' en parolint' zijn de bedrijvende verleden deelwoorden van kanti en paróti. Ze nemen beurtelings een o, a of e aan, naargelang ze als zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord gebruikt worden. Het toekomend deelwoord heeft de o van de toekomende tijd: kantont', parolont'. kantonto (vóór hij zingt) kantanto (als hij zingt) kantinto (als hij gezongen heeft) We krijgen van kanti deze vormen: a. als zelfst. naamw.: kantonto kantanto kantinto ~ 6. als bijvoegl. naamw.: kantonta (viro) kantanta (viro) kantinta (viro) c. als bijwoord : kantonte kantante kantinte In elk dezer 9 vormen zien we drie deelen: 1. de stam kant' in alle vormen, uitdrukkend de handeling zingen; 2. de uitgang, die het stadium der handeling aangeeft door de letters a, i en o in ant, int, ont; 3. de uitgang der woordsoort o, a, e resp. van substantief, adjectief en adverbe. Er zijn dus 3 stadiums van handeling: ont stelt de werking als toekomstig voor; ant als aan de gang zijnde; int als afgeloopen. ;H-»= 76 Elk der 3 stadiums kan echter zoowel nu als in de toekomst, als in het verleden bereikt zijn of worden. Zie deze Nederlands che zinnen: Hij is zingende. ] Het stadium der handeling Hij tvas zingende. ( gingen is bij alle drie hetzelfde Hij zal zijn zingende. ] n.1. zingende = kantanta. De woorden is, was en gal gijn geven het tijdstip aan, waarop het stadium der handeling plaats heeft, had, of zal hebben. Dat tijdstip wordt uitgedrukt door het eenige hulpwerkwoord van het Esperanto : esti = gijn. Wanneer men nu tijdstip (hulpwerkwoord) en stadium "(deelwoord) goed uit elkaar houdt, heeft men met het volgende weinig moeite. De samengestelde tijden (kunmetitaj tempoj). (Bedrijvende vorm). 1. Mi estas | fumanta = ik ben | rookende = ik rook. Ci „ | „ = jij bent | „ = jij rookt. Li „ „ = hij is „ = hij rookt. Si ,, „ = zij is „ = zij rookt. Ni „ | fumantaj = wij zijn | „ = wij rooken. Vi „ | n = gij zijt I n = gij rooktIli „ | „ = zij zijn | „ = zij rooken. De beteekenis van deze tijd komt overeen met de onvoltooid tegenwoordige tijd, die er dan ook naast staat. Toch is er verschil in beteekenis tusschen de samengestelde en de enkelvoudige tjjd. De samengestelde tijd stelt de handeling voor: nu \ aan de gang zijnde. De enkelvoudige tijd geeft slechts aan, dat de werking geschiedt. Vergelijk slechts: Li estas J mortanta = Hij is | stervende ) . , , , ,,, -_. , | tt** t j ol i Hl eb JTcbZclICic. Li J mortas = Hij | sterft ) 77 Mi estas | fumanta = Ik ben | rookende Mi | fumas — Ik | rook. De samengestelde tijdsvorm is vereischt, wanneer men de Handeling opzettelijk als aan de gang zijnde wil voorstellen. Ook voor de thans volgende tijdsvormen geldt deze opmerking. 2. Mi estis | fumanta = ik was | rookende = ik rookte. Ni estis | fumantaj = wij waren | rookende = wij rookten. Hier is het tijdstip veranderd: estis; het stadium der handeling is hetzelfde: fumanta. Beteekenis: in 't verleden (estis) aan het rooken (fumanta). 3. Mi estos | fumanta m Ik zal zijn | rookende = Ik zal rooken. Ni estos | fumantaj = Wij zullen zijn | rookende = Wij zullen rooken. Beteekenis: in de toekomst (estos) aan het rooken (fumanta). 4. Mi estas | fuminta = Ik ben | gerookt hebbend = Ik heb gerookt. Ni estas | fumintaj = Wij zijn | gerookt hebbend = Wij hebben gerookt. Beteekenis: op heden (estas) klaar met rooken (fuminta). 5. Mi estas | fumonta = Ik ben | zullende rooken = Ik ga rooken. Ni estas | fumontaj = Wij zijn | zullende rooken = Wij gaan rooken. Beteekenis: op heden (estas) van plan te gaan rooken (fumonta). 6. Mi estis | fuminta = Ik was . | gerookt hebbend = Ik had gerookt. Ni estis. | fumintaj =» Wij waren | gerookt hebbend = Wij hadden gerookt. Beteekenis: in 't verleden (estis) de handeling voltooid (fuminta). V 78 7. Mi estis | fumonta = Ik was | zullende rooken = Ik was voornemens te rooken Ni estis | fumontaj = Wij waren | zullende rooken = Wij waren voornemens te rooken. Beteekenis: in 't verleden (estis) voornemens te rooken (fumonta). 8. Mi estos | fuminta = Ik zal zijn | gerookt hebbend == Ik zal gerookt hebben. Ni estos | fumintaj = Wij zullen zijn | gerookt hebbend = Wij zullen gerookt hebben. Beteekenis: in de toekomst (estos) klaar niet rooken (fuminta). 9. Mi estos | fumonta = Ik zal zijn | zullende rooken = Ik zal zijn voornemens te rooken. Ni estos | fumontaj = Wij zullen zijn | zullende rooken = Wij zullen zijn voornemens te rooken. Beteekenis: in de toekomst (estos) voornemens te rooken (fumonta). 12. Vertaaloefening: Venu baldaü, via frato estas mortanta. La familio ankoraü estas esperanta, ke li ne mortos; tarnen la kuracisto estas dubanta pri tio. Li jam dum unu horo estas atendanta la morton. La patrino kaj la gefratoj la tntan tagon estas plorantaj kaj pregantaj, por ke la karulo sanigu. Antaü semajno la junulo estis sercanta laborokazon kaj subite granda aütomobilo ekprenis kaj jetis lin sur la teron. Unu el la radoj frakasis lian bruston kaj pli malviva ol viva li kusis sur la vojo. Mi ciam estos evitanta ektuson kun veturilo. Mi estos sendinta leteron al mia amiko en Ameriko, petante lin, sendi al mi kelkajn maloftajn postmarkojn. Mi estas kolektanto de postmarkoj kaj estas acetonta praktikan albumon 79 por ili. Mia frato ankaü estas komenconta kolekti postmarkojn kaj por akiri multajn eksterlandajn da ili, li estas komencinta lerni Esperanton. Li jam estas lerninta tri lecionojn kaj estos finstndinta la lernolibron post tri monatojEsperanto estas vivanta lingvo. Estinta amiko estas pli dangera ol malamiko. Ne timu hundon hojantan, timu hundon silentantan. Ili svenas, kiam ili vidas sangantan anseron. Opmerkingen. Wij zeiden, dat de deelwoorden ook de bijwoordelijke uitgang kunnen krijgen. Zulks geschiedt alleen met de deelwoordén, die een bijwoordelijke beteekenis hebben en betrekking hebben op het onderwerp van de hoofdzin. Het deelwoord vormt dan een beknopte bijzin» welke de beteekenis heeft: a. van een bijzin van omstandigheid : Mi falis, promenante sur la glacio = Ik viel, terwijl ik op het ijs wandelde = al wandelende op het ijs. (Deze vorm komt overeen met de gérondif in de Fransche taal: en promenant). b. van een bijzin van oorzaak of reden: Timante ofendi lin, mi akceptis lian inviton = Vreezende hem te beleedigen, nam ik zijn uitnoodiging aan. Estante malsana, mi restis hejme = Ziek zijnde (daar ik ziek was), bleef ik thuis. c. van een bijzin van tijd: Veninte hejme, mi tuj ekdormis = Thuis gekomen zijnde, sliep ik spoedig in. Hi afable salutis, vidante min = Zij groetten beleefd, mij ziende (toen ze mij zagen). 80 d. van een toegevende bijzin: Pooante ripozi, li tarnen preferis labori = Kunnende rusten (hoewel hij kon rusten), gaf hij toch de voorkeur aan werken. e. van een voorwaardelijke bijzin: Nur fidante je Dio, mi povos sukcesi = Slechts vertrouwende op God (slechts als ik op God vertrouw), zal ik kannen slagen. Omtrent de deelwoorden als zelfstandig naamwoord gebruikt, merken we op, dat ze. meestal de persoon beteekenen, die de handeling verricht (of ondergaat); parolanto, fumanto, gardanto, kurinto, predikinto, prezidonto enz. zijn allen personen. Daaruit volgt, dat ook de als substantief gebruikte deelwoorden van de werkwoorden havi en esti personen beteekenen: havanto — estanto — havinto —estinto, estonto, althans wanneer het tegendeel niet blijkt. De woorden estanto, estinto en estonto worden wel als de vertaling gebruikt van het heden, het verleden en de toekomst. Juist is het niet, doch de context maakt het dan duidelijk. Liever gebruike men daarvoor: estanta tempo, estinta tempo en estonto tempo, wijl ook de afleidingen met ec en aj niet de juiste begrippen uitdrukken. De werkwoordelijke uitgang ont beteekent niet altijd „op het punt zijn van", doch geeft eenvoudig aan, dat iets in de toekomst ligt. Die toekomst kan vanzelfsprekend ^vlak bij liggen, doch even goed nog ver af. DERTIENDE LES. Deelwoorden der werkwoorden. b. Lijdende deelwoorden (participoj pasivaj). Het Nederlandsch kent geen lijdende deelwoorden. On daar de lijdende vorm uit te drukken, gebruikt men hei bedrijvend verleden deelwoord mèt het hulpwerkwoord worden. Dit hulpwerkwoord kunnen we alzoo in 't Esperanto missen, daar de uitgangen achter de stam de lijdende vorm aanduiden. Hebben we bedrijvend: ant, int, ont, ze worden lijdend: at, it, ot; daarachter komt de letter der woordsoort, als hoedanig het deelwoord is gebruikt. Een zin staat in de lijdende vorm, als het onderwerp de handeling niet verricht, doch ondergaat. De slager slacht de koe (bedrijvend). De koe wordt geslacht door de slager (lijdend). Het onderwerp van de eerste zin (de slager) komt in de tweede als bepaling van oorzaak (met door) voor. Wil men onderzoeken, of een zin lijdend is, dan denke men er een oorzakelijke bepaling met „door" achter. Kan dat niet, dan is de zin bedrijvend en wordt een vorm met nt in het deelwoord vereischt: De visch wordt gevangen. \ ia / Alle lijdend, want er achter * » 18 n f , -i i werfl > Kan men denken „door de * l zal worden " ) ™scher." In de tweede zin is weggelaten „geworden"; daardoor wordt men in de waan gebracht, dat het een bedrijvende dn is. De vangende man = La kaptcmfo viro. De gevangen wordende visch = La kaptafo fiso. ?. Heilker, Esperanto. g 81 82 De gevangen hebbende man = La kaptiwta viro. De „ zijnde visch = La kaptiZa filo, Aresti = arresteeren. Arestanto = hij, die arresteert. Arestafo = hij, die gearresteerd wordt (door ). Arestintfo = hij, die gearresteerd heeft. ArestZZo = hij, die gearresteerd is geworden (door ) ArestowZo = hij, die zal arresteeren. ArestoZo = hij, die zal gearresteerd worden («foor ). De vormen arestof, arestaf en arestif zijn de lijdende deelwoorden. Ze geven de drie stadiums der handeling aan, evenals de bedrijvende deelwoorden. Het tijdstip wordt wederom uitgedrukt door de vormen van esti: estas, estis, estos. De tijdsvormen komen geheel overeen met die van de bedrijvende vorm: 1. La besto estas \ bucata = Het beest, is \ geslacht wordend «= Het beest wordt geslacht (door ). 2. La besto estas \ buêita = Het beest is \ geslacht geworden — Het beest is geslacht (door....). 3. La besto estas | buèota = Het beest is [ sullende geslacht worden = Het beest wordt weldra geslacht (door )• 4. La besto estis | bucata = Het beest .was | geslacht wordend = Het beest werd geslacht (door ). 5. La besto estis | buêita = Het beest was \ geslacht geworden = Het beest was geslacht (door ). 6. La besto estis \ bucata = Het beest was \ zullende geslacht worden = Het beest zou geslacht worden (door ). 7. La besto estos | buêata = Het beest zal zijn J geslacht wordend = Het beest zal worden geslacht (door ). 8. La besto estos | buêita = Het beest zal ei$n \ geslacht geworden = Het beest zal geslacht zijn (door ). 83 9. La besto estos \ buêota = Het beest zal zijn | weldra geslacht worden = Het beest zal straks geslacht worden (door....). Resten thans nog de tijden, waarin het hulpwerkwoord in de aanvoegende en in de voorwaardelijke wijs staat, resp. estu en estus. Met de opsomming meenen we te kunnen volstaan: 1. La besto estus bucata = Het beest zou geslacht worden. 2. La besto estus buêita = Het beest zou geslacht zijn. 3. La besto estus buêota = Het beest zou geslacht gaan worden. 1. La besto estu bucata = Het beest worde geslacht. 2. La besto estu buêita = Het beest zij geslacht. 3. La besto estu buêota = Het beest worde weldra ge¬ slacht. De bedrijvende samengestelde vormen met estus en estu zullen geen moeilijkheden opleveren. 13. Ver taaloefening: La vunditoj estis portataj al la hospitalo. Kelkaj el miaj konatoj vizitis min je okazo de mia naskigtago. La infano estis forlasita de siaj gepatroj. La fremduloj estis prezentataj al la ministro. Por doni instruadon en lernejoj diplomo estas postulata en nia lando. La mortiginto estis kondamnata je mortpuno. Esperanto jam estus enkondukita êie, se gi ne estus renkontinta tiom da kontraüuloj, kiuj, sen sciado de la lingvo, senpripense forjetis la ideon de komuna helplingvo. La taskoj de la ekzamenitoj estis korektataj de la ekzamena komitato. Multaj prahestoj estas ekstermitaj de naturaj katastrofoj. La stelitaj objektoj estas rétrovitaj en arbaro, kie ili estis kaêitaj sub defalintaj arbfolioj. Mia pantalono estas kovrita per polvo. La manoj de la maristo estas tatuitaj. w 6 -idüdk ó*— sigaren d tien cents — weggaan om vier uur — wedden om zijn baard — toestemmen in iets — scbeuren in stukken — rekenen op uw hulp. 16. Vertaaloefening. Li staris tutan tagon apud la fenestro por rigardi la birdojn en la gardeno. Ili jen sidis sur la brancoj de la arboj, jen flugis sur la herbon por serci vermeton por la idoj en la nesto. Dum la tuta tago la birdaj gepatroj flugas tien kaj reen malgraü ventego, malgraü varmego. Jam antaü. la levigo de la suno ili komencas labori por nutri la malsatajn idojn. Post kelkaj semajnoj ili lernas flugi sub la protektado de la gepatroj. Per krioj kaj pepado la idoj estas alkuragigataj. Vespere miloj da brilantaj steloj staras sur la cielo. La pioniroj de novaj ideoj renkontas nenion krom mokoj kaj atakoj. Hanibalo iris trans la Alpojn. Mi invitas vin, veni al mi hodiaü vespere je la oka. Jesuo estis perfidata de Judaso. Malesperante, tin êi mortigis sin per mempendigo. Oni estu kontenta, se oni havas panen por ciu tago. Kiom vi devis pagi por tiuj brunaj suoj? Tin glaso kun vino ne estas vinglaso, sed bierglaso. Patrino pli bone povas zorgi pri dek infanoj. ol dek infanoj zorgi povas pri unu patrino. La infaneto ploris pro dentdoloro. Mi volonte pagas por la abono de miaj esperantistaj gazetoj. Morti por la patrujo estas agrable, oni diras, sed sajnas al mi, ke pli agrable estas vivi por la patrujo. Oni ordinare amas unu la alian pro beleco ekstera; tarnen pli vaioras interna beleco de karaktero. La patrino trancas la panon per tranêilo. La tuta suprajo de la lago estis kovrita de folioj kaj diversaj aliaj kreskajoj. Mi deziras vivi kun êiu homo en amikeco. 101 Rostita kolombeto ne flugas al buêeto. Al Dio ec nekreda bomo vokas en snfero kaj dangero. Prezentu al vi, ke vin minacas la morto. Malgraü èio, vi petas savon de Dio. Cu tin viro estas via onklo? Ne, tarnen mi estas parenca al li. Patrinoj havas grandan amon al siaj infanoj. Mi al vi deziras muite da sukceso êe via ekzameno. Nur pro antaüa amikeco mi heipos vin. La malrica viro en la somero dormadas êe la varma muro de fabrikejo. Multaj homoj vivas en granda mizero. En la malproksimo mi vidis soldatojn kun brilaj armiloj. Steli ce stelisto estas malfacile. En bonaj tagoj oni devas spari por havi dum malbonaj tagoj ion por vivi. Kaptu la okazon ce la kapo, êar la vosto estas glata. La infanoj ridis pro la plej malgrandaj bagateloj. La tuta familio sidis êe la tablo, kiu staris apud la fenestro. Cirkaü la tria posttagmeze alvenis la vagonaro el Rotterdam. La rado rapidege turnigas êirkaü la akso. Laü eksterajo li similas al sia patro, sed al sia patrino laü karaktero. Kunmetitajn vortojn oni formas per simpla kunligado de la radikoj. La koncerto finigis per sonato de Beethoven. La veturiloj preskaü ciuj estas movataj per elektro aü benzina gaso. La unuaj boatoj estis konstruitaj el ligno; nuntempe oni ilin konstruas el fero kaj stalo, ec el betono. Prenu cigaron el mia ujo, mi petas. Prenu la plej grandan el êiuj. Ha, vi nur havas du. Nu, prenu la pli grandan el la du. Mi ofte devas ridi je sensignifajoj. Multaj homoj sopiras je perdita feliêo. Nombro da scienculoj okupis «in je la solvo de la mondlingva problemo. Neniam oni konsentu je malhonoraj agoj. Adiaü, mi premas vian karan manon por la lasta fojo. Sur la kameno, inter du potoj, staris fera kaldrono. Germanujo estas inter Polujo kaj Francujo. Kiam regos paco inter la popoloj ?! Estas multaj diferencoj inter la rimedoj, kiujn oni volas uzi por atingi la pacon. Ili dormis gis la naüa matene. Vi povas iri antaüen gis la ponto; tiam vi devas iri dekstren gis kiam vi vidos la turpinton. 102 La pafiloj staris .unu kontraü la alia kaj formis tiel kvazaü skeleton de malgranda tendo. Opmerkingen. Enkele voorzetsels eischen nadere bespreking: dum komt als voorzetsel voor (dum la nokto) en als voegwoord: (dum li parolis); in 't laatste geval beteekent het: terwijl (zoowel voegw. v. omst. als van tijd). Por en anstataü komen veelvuldig voor een infinitief voor, dat dan de beteekenis heeft van een beknopte zin: Ni mangas por vivi = Ni mangas, por ke ni vivn. Li silentis anstataü paroli = Li silentis anstataü ke li parolis. In dat geval kunnen por en anstataü moeilijk als voorzetsel beschouwd worden, doch zijn ze voegwoord. óirkaü wordt in deze vorm ook gebruikt als bijwoord: Li restis ce mi êirkau du horojn. Dat het hier geen voorzetsel is, blijkt uit deze zin: Óirkaü tri horoj pasis, antaü ol li venis. Hier is tri horoj onderwerp van de zin en kan als zoodanig niet door een voorzetsel worden voorafgegaan. Pro en de als voorzetsels, die een oorzakelijke betrekking uitdrukken dienen goed onderscheiden te worden: de wordt gebezigd, wanneer de daarop volgende woorden een oorzaak uitdrukken, welke vanzelf tot een gevolg leidt: ru§igi de kolero. De toorn leidt uit zich zelf tot het rood worden; pro gebruikt men, wanneer de oorzaak meer een reden is, welke door de wil een gevolg heeft: ridi pro ies naiveco = lachen om iemands naïviteit. Hier is het lachen niet een noodzakelijk gevolg der naïviteit. Wanneer een bedrijvende zin in de lijdende vorm gezet wordt, zal het onderwerp van de eerste zin een oorzakelijke bepaling met de in de lijdende zin worden: Mi acetis la libron — La libro estis aêetata de mi. Dat zou verwarring kunnen geven. Zie slechts: men kocht het boek van mij — La libro estis acetata de mi. Twee verschillende bedrijvende zinnen leveren dezelfde 103 lijdende zin. Om dubbelzinnigheid te vermijden, moet in de tweede zin niet de alleen gebruikt worden, doch is een omschrijving noodzakelijk, b.v. La libro estis acetata for de mi, of: La libro mia estis acetata. Regel is: Na het lijdend werkwoord beteekent de bepaling met de: de handelende persoon. Kontraü beteekent: in oppositie met. Dit kan — bij plaatsbepaling — beteekenen tegenover en tegen aan: Mi logas kontraü la pregejo = Ik woon tegenover de kerk. La viro apogas kontraü la muro = De man leunt tegen de muur. Wanneer er dubbelzinnigheid ontstaan kan, gebruike men voor de eerste beteekenis: kontraüe de: Mi staras kontraüe de la pregejo = Ik sta tegenover de kerk. Krom beteekent 1°: behalve, boven, buiten: krom la parencoj venis ankaü multaj amikoj = behalve (boven, buiten) de bloedverwanten kwamen ook vele vrienden; 2° uitgezonderd : en la êambro estis neniu, krom la papago = in de kamer was niemand, uitgezonderd de papegaai. In deze beteekenis kan ook gebruikt worden escepte. Dit moet gebruikt worden, als er verwarring dreigt: mi mangis êiujn fruktojn krom la pomojn = ik at alle vruchten en ook de appelen. Wanneer men te kennen wil geven, dat juist de appelen niet gegeten worden, dan zegge men: mi mangis êiujn fruktojn, escepte la pomojn. Krom wordt ook door een infinitief gevolgd: si faris nenion krom plori = ze deed niets behalve (dan) weenen. Malantaü en post duiden beide een betrekking van plaats aan; doch post duidt nog andere betrekkingen aan, malantaü' niet. Daar door post ook andere dan plaatsbetrekkingen worden aangeduid, is in sommige gevallen — ter vermijding van dubbelzinnigheid — het gebruik van malantaü geboden : li venis post mi kan beteekenen „hij kwam na (later) mij" en „hij kwam achter mij". Js het laatste bedoeld, dan gebrnike men malantaü. 104 Preter wordt mèt en zonder de richtings-n gebruikt. Ik woon honderd meter voorby de kerk = Mi logas cent metrojn preter la pregejo. La birdo flugis preter la pregejo = De vogel vloog voorbij de kerk (hij bevond zich er voorbij). La birdo flugis preter la pregejon = De vogel vloog de kerk voorbij. Trans beteekent aan de overzijde van, wanneer het een betrekking van plaats aanduidt en niet gevolgd wordt door de richtings-n. De man wandelt aan de overzijde der brng = La viro promenas trans la ponto. De man wandelt de brug over = La viro promenas trans la ponton. De brug ligt over de rivier = La ponto kusas trans la riveroj^. (Hier wordt wel de richting, doch geen beweging uitgedrukt. Laat men de n weg, dan ligt de brug niet over, maar aan de overzijde der rivier. Het werkwoord huêi geeft voldoende de rust aan). Het voorzetsel super kan hier niet | gebruikt worden, want dit geeft niet de richting aan, ! waarin de brug ligt. - Laü wordt wel eens gebruikt in de beteekenis van langs, hetgeen niet juist is. Dan behoort gebruikt te worden laülonge de, hetgeen mede een voorzetsel is. Toch kan laü wel een betrekking van plaats aanduiden: La aeroplano flugis laü la rivero = De vliegmachine vloog volgens (de richting) de rivier. Krom en escepte, hoewel hier behandeld, behooren niet tot de voorzetsels doch tot de bnwoorden. Ze kunnen door de eerste- en vierde-naamval gevolgd worden: Allen gingen heen, behalve hij: Ciuj foriris, escepte li. Krom monon, li ankaü havis senmakulan repntacion. 105 ZEVENTIENDE LES. De verbindingswoorden, (konjunkcioj) dienen tot het aaneenvoegen van zinnen of zindeelen. De voornaamste zijn: kaj ~ - en aü = of cu-êu = hetzij-hetzij cu = of jen-jen = nn eens-dan weer nek-nek = noch-noch ju(pli) — des(pli) = hoe (meer) — des (te meer) aparte — aliparte = eensdeels — anderdeels tarnen = echter cetere = overigens sed = maar kontraüe = integendeel car = want tial ke = omdat tio estas = dat wil zeggen tiel ke = zoodat tial = daarom do = dns sekve = bijgevolg pro tio = daardoor pretekste ke = onder voorwendsel dat snpoze ke = verondersteld dat ke = dat por = om te por ke = opdat pro (la) timo ke = uit vrees dat tia ke = zoodanig dat kiam = wanneer 106 tuj kiam = zoodra post kiam = nadat gis kiam = totdat de kiam = vanaf dat (sedert) depost kiam = sedert dat dum kiam = terwijl (dat) antaü ol = voordat dum = terwijl dume = ondertusscken kie = waar de kie = vanwaar gis kie = tot waar al kie ) , , . { waarheen. kien ) se = indien se ne = indien niet escepte se = tenzij kondiêe ke = onder voorwaarde dat kvankam = ofschoon malgraü ke = ondanks dat kiel = hoe kiel ajn = hoe ook kiel ankaü = evenals krom ke = behalve dat kiom = hoeveel laü tio se = naargelang ne nur — sed ankaü = niet alleen — maar ook (Voorbeelden vindt de opmerkzame gebruiker voor en na in de oefeningen). Het achtervoegsel ad. Dit achtervoegsel beeft in zich een werkwoordelijke beteekenis en dient dan ook o.m. om van een woord zonder werkw. beteekenis er een te vormen met die beteekenis. 107 Wanneer namelijk ad achter een substantief wordt geplaatst, verkrijgt men den naam eener handeling, h.v.: lcrono — kroon kron-ad-o = kroning floro = bloem florado = bloei Ad wordt gebezigd: a. achter werkwoordelijke stammen, waarvan het een nieuw werkwoord vormt; dit geeft dan te kennen: een worfdurende handeling of gedurige herhaling. paróli — spreken paroladi — redevoeren 8alti — springen saltadi — voortd. springen rakonti — vertellen rakontadi — „ vertellen. b. achter werkwoordelijke stammen, waarvan het een substantief vormt, dat dan de beteekenis heeft van een infinitief en uitdrukt een gewoonte, een gebruik. La uzado de tabako, estas generala = Het gebruik (gebruiken) van tabak is algemeen. La kantado estas tre agrabla distrajo = Het zingen is een aangename verstrooiing. Li revenis j>ost longa restado en la eksterlando = Hij keerde terug na een lang verblijf (verblijven) in het buitenland. c. achter de stam van een substantief, dat dan de naam wordt van een handeling, welke het substantief tot onderwerp heeft: krono — kronado g$c floro — florado sterko — sterkado popoio — popolado. bastono — bastonado (Vergelgk: kanonnade, promenade, mascarade). 17. Vertaaloefening: Mi apogis la bruston kontraü la stupoj, kaj rigardis rekte antaü mi en la maron. 108 Cu vi okupadas vin per instruado de Esperanto? Nek mi, nek vi konas la horon de la morto. Marta aüskultis tiujn vortojn kun avideco, sed ju pli longe si atiskultis, des pli farigis videble, ke ankaü en sia kapo kolektigas tiaj samaj pensoj. Ju pli da objektoj por ludado infano havas, des malpli gi satas ilin. êi silentigis por momento, kvazaü li bezonus denove kolekti siajn fortojn. Si havis tian senton, kvazaü en êi tin momento forfalus parteto de sia persona kaj horna indeco, kvazaü silaunuan fojon etendus la manon por almozo. Trans lian buson glitis rideto. Dirante êion ci tion, li kisadis la manojn de lajuna virino. Mi alligos al vi snuron al la korpo, por ke mi povu returne tiri vin supren, kiam vi min vokos. Mia filo, se pekuloj vin logos, ne sekvu ilin. Simon Petro diris al Li: ne nur miajn piedojn, sed ankaü la manojn kaj la kapon. Mi ne scias, êu li venos. Iuj pensis, êar Judas havis la monnjon, ke Jesuo diris al li: aêetu tion, kion ni bezonas por la festo; aü ke li donu ion al la malriêuloj. Novan ordonon mi donas al vi, ke vi amu unu alian. La koko ne krios, antaü ol vi min malkonfesos tri fojojn. Ankoraü iom da tempo, kaj la mondo ne plu vidos min, sed vi vidos min; êar mi vivas, tial vi ankaü vivos. Tion mi parolis al vi, dum mi êe vi restas. Mi foriras, kaj mi revenas al vi. Se vi min amus, vi gojus pro tio, ke mi iras al la Patro, êar la Patro estas pli granda ol mi. Kaj nnn mi diris al vi, antaü ol gi okazos, por ke vi kredu, kiam gi okazos. Ciuj satis Esperanton ne tial, ke gi alproksimigas reciproke la korpojn de la homoj, la cerbojn, sed tial ke gi alproksimigas iliajn korojn. Li ricevis la permeson iri kien li volas. Por kio taügas homo, se la tempon li uzas nur por mangi kaj por dormi. Mi tiel kuris, ke mi ne povas retrovi la spiron. Opmerkingen. Er zijn nog vele andere woorden, die 109 dienen tot zinsverbinding: alie — almenaü — ankaü — ec — ja — anstataü, êiufoje, de non, dume, enz. Bij de meeste is van eigenlijke .verbinding geen sprake: bet zijn slechts bijwoorden, wier beteekenis eenigszins verband houdt met de andere zin of een deel daarvan. De betrekkelijke voornaamwoorden behooren eveneens tot de verbindingswoorden. ACHTTIENDE LES. De onpersoonlijke werkwoorden (nepersonaj verboj) hebben geen eigenlijk onderwerp. Om er toch in te voorzien, gebruikt men in 't Nederlandsch het onbepaald voornaamweord hei. Het regent; het hagelt, het sneeuwt, het is mooi weer. 't Woordje het heeft in zulke zinnen geen enkele beteekenis, weshalve het in 't Esperanto onvertaald blijft. Ook iu 't Nederlandsch zou het, zonder de beteekenis te schaden, kunnen wegblijven. Het regent = Pluvas. Het hagelt = Hajlas. Het sneeuwt = Negas. Het is mooi weer = Estas bela vetero. Eveneens blijft onvertaald het persoonlijk voornaamwoord het, wanneer het als voorloopige aanduiding van een later volgende bij zin fungeert: Het is zeker, dat hij komt. = Estas certe, ke li venos. Het duurde lang, voordat = Daüris longe, antaü ol la kude dokter kwam. racisto venis, In de laatste zinnen is echter geen sprake van onpersoonlijke werkwoorden, daar---^er-een Werkelijk onderwerp 110 is, n.1. de laatste zin (onderwerpszin) die men dan ook voorop kan zetten: Ke li venos (Lia veno) estas certe. Antaü ol la knracisto venis, daüris longe. In de samengestelde tijden der onpersoonlijke werkw. eindigt het deelwoord op e, wijl er geen onderwerp is, waarop *het betrekking heeft, dns ook niet bijvoeglijk gebruikt kan worden. Het heeft geregend = Estas pluvinte. Noodzakelijk wederkeerende werkwoorden zijn die, welke steeds met het wederkeerend voornaamwoord gebruikt worden: zich schamen (men kan een ander niet schamen). " zich verbeelden ( „ „ „ „ „ verbeelden), zich verheugen, zich ontfermen, zich vergissen, enz. Deze werkwoorden worden in het Esperanto zonder wederkeerend voornaamwoord vertaald, wijl de beteekenis van het werkwoord zelf voldoende de betrekking tot het onderwerp aangeeft: zich schamen = honti zich herinneren = memori zich vervelen = enui zich gedragen = konduti zich verbeelden = imagi Het wederkeerend voornaamwoord is hier geen lijdend voorwerp; doch het vormt met het werkwoord het gezegde. Anders is het bij de toevallig wederkeerende werkwoorden, waarbij de werking van het onderwerp hierop terugkeert: Ik Wasch mij. = Mi lavas min. Zij scheren zich. = Ili razas sin. "Wij kleeden ons.- m Ni vestas nin. Hier is het wederkeerend voornaamwoord lijdend voorwerp in de zin. Om de wederkeerigheid der handeling uit te drukken, gebruikt men reciproke (wederkeerig) of unu la alian (de een de ander). Ni nin pardonu reciproke = Laten wij aan elkander vergeven. Ili adoras sin reciproke = Zij aanbidden elkander. Wanneer er van slechts twee personen sprake is, bezigt men wel unu la duan = de een de tweede = elkaar. Ni perdis unu la duan en la granda amaso = Wij verloren elkaar in de groote menigte. De achtervoegsels ar en er. Het achtervoegsel . er vormt namen van samenstellende eenheden, terwijl ar collectieve eenheden vormt. De collectieve eenheid gevormd door ar.behoort één geheel te vormen : arbo — boom arbaro — bosch stupo — trede stuparo — trap vorto — woord vortaro — Woordenboek skribilo —■ schrijfwerktuig skribilaro — schrijfgerei (Vergelijk: vocabulaire, millares, encinar). Het achtervoegsel er geeft een deeltje aan van een. bepaalde stof of een eenheid van een bepaalde soort. sablo — zand sablero — zandkorrel tritiko — tarwe tritikero — tarwekorrel fajro — vuur fajrero — vonk mono — geld monero — geldstuk 18. Vertaaloefening. Ofte pluvas la tutan tagon. Eê en somero ofte frostas Hier is het wederkeerend voornaamwoord lijdend voorwerp in de zin. Om de wederkeerigheid der handeling uit te drukken, gebruikt men reciproke (wederkeerig) of unu la alian (de een de ander). Ni nin pardonu reciproke = Laten Wij aan elkander vergeven. Ili adoras sin reciproke = Zij aanbidden elkander. Wanneer er van slechts twee personen sprake is, bezigt men wel unu la duan = de een de tweede = elkaar. Ni perdis unu la duan en la granda amaso — Wij verloren elkaar in de groote menigte. Ul 112 dum la noktoj. Multaj homoj kutimas paroli laüte, kiam ili estas solecaj. Mi ne muite memoras pri mia infanago. La plej plendindaj malriculoj estas tiuj, kiuj hontas almozpeti. Sinjoro, • kompatu nin! La najtingalo kantis en la foliaro. Li ne povas traduki sen helpo de vortaro. Mia skribilaro konsistas el inkujo, sablujo, kelke da plumoj, kaj inksorbilo. En varmega tago ciu satas promeni en arbaro. Centimo, pfenigo, cendo kaj kopeko estas moneroj. Estas granda diferenco inter homaro kaj aro da homoj, arbaro kaj aro da arboj, vagonaro kaj aro da vagonoj. Kiom da sableroj vi povas nombri en la dunoj? Milionoj da polveroj formas polvan nubon. Unu fajrero suficas por ekbruligi domon. Mi kutimas levigi je la sepa. Oni eraras, se oni opinias, ke Esperanto estas malviva lingvo. Gi kondutas tute kiel aliaj lingvoj vivantaj. Ciu esperantisto abonu almenaü ian esperanto-gazeton. Opmerkingen. De beide achtervoegsels ar en er komen ook zelfstandig voor: aro — ara — are — ero. "Wanneer men een hoeveelheid van een bepaalde soort zaken heeft, kan men die aanduiden door aro da: aro da £ipoj trovigas en la haveno. In de woorden homaro, arbaro en prezaro ontmoet men resp. drie verschillende nuancen in de beteekenis van ar: homaro omvat de geheele menschheid. arbaro „ alle boomen van één bosch. prezaro „ een verzameling prijzen op ééne lijst. Het substantief aro beteekent ook Are = D.M.2; ero heeft ook de beteekenis vatt tijdrekening (Fr. ère). 113 NEGENTIENDE LES. De tijden in hoofd- en bijzin. In onze Nederlandsche taal gebruikt men gewoonlijk in hoofd- en bijzin dezelfde tijd van het werkwoord: Hij vraagt, of ik ziek 6e» (onv. teg. tijd). Hij vroeg, of ik ziek was (onv. verl. tijd). Ik vermoed, dat hij rijk is (onv. teg. tijd). Ik vermoedde, dat hij rijk was (onv. verl. tijd). Het gebruik van de verleden tijd in die bijzinnen is feitelijk onjuist. Men voelt het niet meer. De zin „Hij vroeg, of ik ziek was" luidt in de directe rede: „Hij vroeg: ben je ziek?" Evenzoo beteekent de zin „Ik vermoedde, dat hij rijk was" = Ik vermoedde: hij is rijk. Volgens die beteekenissen behoort in bet Esperanto vertaald te worden: Li demandis, cu mi estas malsana. Mi konjektis, ke li estas riêa. Soms zegt men 't in 't Nederlandsch onwillekeurig juist; b.v. Hij ontweek me, daar hij mé geld schuldig is. Hij ondervond, dat geld niet gelukkig maakt. Als men bij die soort zinnen, de bijzin in de directe rede zet, wordt terstond duidelijk, welke tijd er gebruikt behoort te worden: Hij vroeg, of ik hem helpen wilde, beteekent; Hij vroeg: wilt ge me helpen. In de bijzin behoort dus de onvoltooid tegenwoordige tijd gebruikt te worden i Li demandis, êu mi volas helpi lin. F. Heilker, Esperanto. 8 114 Andere voorbeelden: Hij vertelde, dat hij in Amerika geweest was == Li rakontis, ke li estas estinta en Amèriko. De man vroeg, of dat de juiste weg was naar Amsterdam = La viro demandis, êu tin estas la gusta vojo al Amsterdamo. Moeilijker gevallen doen zich voor bij het vertalen van bijzinnen in de toekomende en verleden toekomende tijd. a. Toekomende tijd (onvolt.). Hij belooft, dat hij betaalt = Hij belooft, dat hij zal betalen = Li promesas, ke li pagos. Hij hoopt, dat hij wint = Hij hoopt, dat hij zal winnen = Li esperas, ke li gajnos. In deze zinnen gebruiken we vaak in de Nederlandsche tekst de onvolt. teg. tijd, terwijl de onv. toekomende tijd, bedoeld is. Dan moet ook naar de juiste beteekenis vertaald worden: Hij belooft, dat hij betaalt = Hij belopft: ik zal betalen. Hij hoopt, dat hij wint = Hij hoopt: ik zal winnen. b. Verleden toekomende tijd (onvolt.). Wanneer in de genoemde voorbeelden de hoofdzin in de onv. verleden tijd staat, verandert de bijzin en komt in de verl. toek. tijd, gevormd met de verleden tijd van zullen. Hij beloofde, dat hij betalen zou. Hij hoopte, dat hij winnen zou. Foutieve vertaling dezer zinnen komt zeer vaak voor, als: Li promesis, ke li pagus (foutief). Li esperis, ke li gajnus ( „ ). De beide Nederlandsche zinnen beteekenen toch: Hij beloofde: ik zal betalen. Hij hoopte : ik zal winnen. 115 Zoo behooren ze ook vertaald te worden i Li promesis, ke li pagos. Li esperis, ke li gajnos. De uitgang us achter de stam vormt alleen de voorwaardelijke wijs en niet de verleden toekomende tijd der aantoonende wijs. De verwarring ontstaat, doordat beide met behulp van zou of zouden gevormd worden in onze taal. Staat de hoofdzin in de volt. tegenw. tijd, dan komt de bijzin in de onv. toek. tijd : Hij heeft beloofd, dat hij = Li estas promesinta, ke li betalen zal. pagos. Staat de hoofdzin in de volt. verl. tijd, dan komt de bijzin evengoed in de onv. tóek. tijd. Hij had beloofd, dat hij = Li estis promesinta, ke li betalen zou. pagos. Immers beide bijzinnen kunnen omgezet worden in de directe rede, aldus: ik zal betalen = mi pagos. c. toekomende tijd (voltooid). Hij belooft, dat hij vóór Zondag betaald heeft. = Hij belooft, dat hij vóór Zondag betaald zal hebben. Vertaling: Li promesas, ke li estos paginta antaü dimanco. Hij hoopt, dat hij spoedig geslaagd is. = Hij hoopt, dat hij spoedig geslaagd zal zijn. Vertaling: Li esperas, ke li baldaü estos sukcesinta. We zien in deze voorbeelden, dat de volt. toek. tijd in 't Nederlandsch vaak wordt vervangen door de volt. teg. tijd. De directe rede helpt ons ook hier: Hij belooft: ik zal hebben betaald vóór Zondag. 116 d. verleden toek. tijd (voltooid). Staat de hoofdzin in de onvolt. verl. tijd, dan komt de bijzin in de volt. verl. toek. tijd. met de verleden tijd van zullen = zouden. Hij beloofde, dat hij vóór Zondag betaald had = Hij beloofde, dat hij vóór Zondag betaald zou hebben. Vertaling: Li promesis, ke li estos paginta antaü dimanco. Hij hoopte, dat hij spoedig geslaagd was = Hij hoopte, dat hij spoedig geslaagd sou *jjn. Vertaling: Li esperis, ke li baldaü estos sukcesinta. De directe rede geeft ons de juiste tijd aan: Hij beloofde: ik zal hebben betaald vóór Zondag. Hij hoopte: ik zal zijn geslaagd spoedig. Alzoo heeft het Esperanto voor de beide verleden toekomende tijden dezelfde vormen als voor de beide toekomende tijden, hetgeen blijkens al het voorafgaande duidelijk en logisch is. (Zie voorts „Opmerkingen" hierachter). e. de voorwaardelijke wijs. Deze wijze noemt men wel eens — zeer terecht — de onmogelijkheidswijs. Er is een voorwaarde, die niet of hoogst onwaarschijnlijk vervuld wordt. En wat van zulk een voorwaarde afhangt, wordt vanzelf ook geen werkelijkheid. In de volgende zinnen komt de voorwaardelijke wijs voor: Als ik geld had, zou ik veel goed doen, of Als ik geld had, deed ik veel goed. Indien ge wist, wie hij was, zoudt ge hem niet vertrouwen, of Indien ge wist, wie hij was, vertrouwdet ge hem niet. 117 De vormen van het werkwoord in hoofdzin en bijzin zijn die van de onvolt. verleden tijd der aantoonende wijs óf van de onvolt. verl. toek. tijd. Echter hebben die zinnen niets met tijd te maken; de werkwoordelijke vormen drukken alleen de wijze uit, d. w. z. de verhouding van de inhoud tot de werkelijkheid, dat wordt uitgedrukt door de uitgang us. Deze uitgang drukt dus geen tijd uit, noch de tegenwoordige (as), noch de verleden (is), noch de toekomende (os). In 't Nederlandsch heeft men geen aparte vorm, om de voorwaardelijke wijs uit te drukken. De voorwaarde kan men wel in de verleden tijd plaatsen, waarvoor men dan de vorm van de voltooid verleden tijd der aantoonende wijs gebruikt: Als ik geld had gehad, zou ■ ik goed gedaan hebben. Indien ge geweten had, wie hij was, zoudt ge hem niet vertrouwd hebben. De vertalingen der als voorbeeld gebruikte zinnen luiden : Se mi havus monon, mi bonfarus muite. Se vi scius, kiu li estas, vi ne fidus lin. Se mi estus havinta monon, mi estus bonfarinta. Se vi estus sciinta, kiu li estas, vi ne estus fidinta lin. In de laatste twee zinnen drukt estus de voorwaardelijke wijs uit, terwijl het verleden deelwoord (inta) het verleden der handeling uitdrukt. Evenzoo kan de voorwaarde in de tegenwoordige en toekomende tijd geplaatst worden: Se mi estus havanta monon, mi estas bonfaranta = Indien ik in het bezit van geld zou zijn, zou ik weldoende zijn. Se mi estus havonta monon, mi estus bonfaronta = Indien ik geld in bezit zou krijgen, zou ik gaan weldoen. 118 19. Vertaaloefening. Mi promesas, ke mi venos post tagmezo. Li jam hieraü promesis, ke li venos kun mi. Tarnen, ekkriis kolertone sinjorino Heleno, jam de du horoj eliris Ludoviko kaj Andreo. Sufiêas tri kvaronoj da horo por iri al la fervojo. Do, de longa tempo, ili devns esti êi tien alvenintaj. Li atendis la alvenon de kapitano Viktoro, la dua filo, kiun lia patro Andreo kaj lia frato Ludoviko estis akceptontaj en la stacidomo. Tuj kiam sinjorino Ludoviko estis enirinta, si rapide suprengrimpis al sia êambraro, por vidi, êu sia novnaskito nenion bezonas. Sinjorino Linsardo daürigis sian laboradon, visante tre zorgeme unu post aria la erojn de belega fajencmangilaro el antikva fabrikajo Rouen-a, kiu estus paliginta pro dezirego antikvajiston. Efektive iu, kiu estus dezirinta renkonti virinon pli belan ol Josefinon, estus faronta tre longan vojiron. Nu, Viktoro, balbutis sinjoro Linsardo, ne diru petolajojn. Vi bone scias, ke sen via frato neniam mi estus ricevinta tiun ordenon. Kiam mi legis, en la jurnalo, la artikolojn, en kiuj oni parolis pri vi, lajnis al mi, ke mi havas sub okuloj la rakonton de unu el tiuj grekaj aü romaj heroajoj, kiujn al ni konigis la antikveco. Mi jus estis tion dironta, daürigis la maljuna pastro. Pro tio, se iam in demandus min: „Cu vi kónas sur tiu tero viron feliêan?" mi tuj respondus sensancele: Andreo Linsardo. (El „Kastelo de Prelongo.") 119 Opmerkingen. De tijden en wijzen der werkwoorden dienen goed onderscheiden te worden. De wijzen drukken slechts uit, hoe de werking zich volgens de voorstëlEng van de spreker verhoudt tot de werkelijkheid. De aantoonende wijs is de werkelijkheidswijs en heeft acht tijden, die we reeds kennen. 1; onv. teg. tijd; 2. volt. teg. tijd; 3. onv. verl. tijd; 4. volt. verl. tijd; 5. onv. toek. tijd; 6. volt. toek. tijd en de beide verl. toek. tijden, die dezelfde zijn als de toekomende tijden. Niet de vormen der werkwoorden alleen drukken de verhouding tot de werkelijkheid uit. Zie slechts: Hij komt. Hij komt zeker. Hij komt waarschijnlijk. Hij komt wellicht. • Hij komt misschien. Hij komt zoo mogelijk. Hij komt niet. Deze 7 zinnen staan alle in de onv. teg. tijd der aantoonende (werkelijkheids-)wijs. Men zal opmerken, dat er slechts bij de eerste twee zinnen van werkelijkheid gesproken kan worden. De verhouding tot de werkelijkheid wordt dus gewijzigd door de toegevoegde bijwoorden (van wijze). Er zijn ook nog andere middelen, om de wijze uit te drukken. We zullen ze niet alle bespreken, doch volstaan met enkele voorbeelden: Hij moet een schatrijke vent zijn. 't Kan twee jaar geleden zijn. Jij bent ook een held! Men mag nooit de vorm met us gebruiken, als er volgens de voorstelling van de spreker van werkelijkheid of verwezenlijking sprake kan zijn. 120 Het kan voorkomen, dat één zin voor tweeërlei uitleg vatbaar is. "Wat beteekent b.v. deze zin: Hij zei, dat hij op reis Zou gaan, als het weer gunstig was. Deze kan beteekenen: a. Hij zei „ik ga op reis, als het weer gunstig is." = Li diris „mi ekvojagos, se la vetero estos favora." 6. Hij zei „ik zou op reis gaan, als het weer gunstig vras" = Li diris „mi ekvojagus, se la vetero estus favora." De zin onder o staat in de aantoonende wijs, die onder 6 in de voorwaardelijke wijs. Vraagt men de vertaling van zinnen als: „Ik zou betalen. Hij zou gekomen zijn. Wij zouden wachten," enz., dan kunnen deze zonder nadere gegevens niet vertaald worden, want de verhouding tot de werkelijkheid blijkt er niet voldoende uit. Ze kunnen staan in de aantoonende en in de voorwaardelijke wijs, hetgeen blijken moet uit de context. Maar wel staat de beteekenis vast van deze zinnen, ook zonder context: „Mi pagus. Li estus veninta. Ni atendus," enz. Alle geven aan (door us), dat ze niet de werkelijkheid beteekenen. We kunnen er achter denken: het is- niet geschied. De voorwaardelijke wijs wordt alzoo gebezigd, wanneer er een voorwaarde of een onderstelling is, van welker verwezenlijking de tot werkelijkheid-wording van de hoofdzin afhangt, waarbij het voor de spreker zeker of nagenoeg zeker is, dat de voorwaarde onvervuld blijft. Vergelijk voorts deze zinnen: L Als ik rijk was, kocht ik een automobiel = Se mi estus riêa, (tarnen mi ne estas riêa), mi aêetus aütomobüon. 2. Als ik rijk 5c», koop ik een automobiel = Se mi estos riêa, mi acetos aütomobüon. nm r 121 3. Wijl ik rijk ben, koop ik een automobiel = Car mi estas rica, mi acetas aütomobüon. 4. Toen ik rijk was, kocht ik een automobiel = Kiam mi estis rica, mi aêetis aütomobüon. Wanneer bet voorwaardelijk voegwoord indien is weggelaten, zooals in de volgende zinnen, wordt tocb de voorw. wijs gebruikt: Werden alle droomen verwezenlijkt, dan zouden velen nu dood, gelukkig of ongelukkig zijn, die bet nu niet zijn = Se êiuj songoj estus realigataj, tiam multaj nnn estus mortaj, feliêaj aü malfelièaj, kiuj nun tiaj ne estas. Leefden zijn ouders nog, koe trotsch zouden ze op hun kind zijn = Se liaj gepatroj ankoraü vivus, kiel fieraj üi estus pro sia infano. TWINTIGSTE LES. Van woordstammen, die geen werkwoordelijk karakter hebben, worden in bet Esperanto door onmiddellijke afleiding werkwoorden gevormd : Voorbeelden: o. van adjectieve stammen (of bijw.): sufiêa - genoeg sufiêi = genoeg zijn furioza = woedend furiozi = woedend zijn utüa = nuttig utili = nuttig zijn simila = overeenkomstig simili = overeenkomstig zijn inklina = geneigd inklini - geneigd zijn egala = gelijk egaü = gelijk zijn sana = gezond sani = gezond zijn. 122 b. van substantieve stammen : êuldo = schuld êuldi = schuldig zijn akcento = klemtoon akcenti = klemtoon leggen c. van andere stammen: adiaü = vaarwel adiaüi = vaarwel zeggen anstataü = in plaats van anstataüi = vervangen cirkaü = rondom Êirkatii = omringen super = boven superi = overtreffen per = door middel van peri = bemiddelen d. van achtervoegsels : ig — igi = worden, komen in 'n toestand estr — estri = meester, hoofd zijn, beheerschen ind — indi = waardig zijn ' Bij al deze werkwoorden beeft de werkwoordelijke uitgang i de beteekenis van zyn, terwijl het voorafgaande woord een staat, toestand of eigenschap uitdrukt: sufici = esti sufiêa êuldi = esti êulda furiozi = „ furioza paci = „ paca utili = „ utila simili = „ simila inklini = „ inklina anstataüi = esti anstataü igi = esti iga êirkaüi = n cirkaü estri = n estro superi = „ super indi = „ inda Het achtervoegsel em. Dit drukt uit een voortdurende neiging tot hetgeen het grondwoord uitdrukt. 123 babil-ema = bahbélzuchtig kred-ema = ZicAZgeloovig mensog-ema = leugenachtig êang-ema = veranderZtj'fc dorm-ema = slaperig lern-ema = leeraieria labor-ema = werkzaam dank-erna = dankoaar pardon-ema = vergevingsgezind. (Men lette op de diverse manieren, waarop in 't Nederlandsch woorden, welke een gewoonte of neiging uitdrukken, worden gevormd). Nadrukkelijk wijzen we er op, dat em niet aan nietwerkwoordelijke stammen gehecht wordt. Voorts merken we op, dat het werkwoord emi (geneigd zijn) niet moet gebruikt worden, tenzij men bedoelt een voortdurende neiging of lust. Ik heb zin om te wandelen = Mi deziras promeni. Niet alzoo: Mi emas promeni, of, wat nog erger is: Mi estas promenema. Het achtervoegsel il. Volgens zijn natuur (ilo = werktuig) vormt dit achtervoegsel van werkwoordelijke stammen substantieven. Het komt o.m. voor in: ventiZeeren — (ventiel), outiZ (Fr.) penciZ (Eng.) en in de Hollandsche afleidingen met eel: penseeZ, houweeZ, en el: sleuteZ, beiteZ. kudr -— ilo = naald (naai — werktuig) tond — ilo — schaar (knip — » ) paf — Uo fe geweer (schiet — „ ) tranc — ilo = mes (snijd — » ) slos — ilo = sleutel (sluit — „ ) 124 Naast werktuigen vormt il ook middelen: kurac-z7o = geneesmiddel narkot-iZo = bedwelmingsmiddel per-iZo = hulpmiddel Het woord ilaro, gevormd door twee achtervoegsels beteekent een geheel van instrumenten, dat wij te zamen noemen in gereedschap. 20. Vertaaloefening: Pruntu al mi vian postrancilon, mi petas. Por skribi oni bezonas skribilaron. La servistino metis la mangilaron sur la tablo. La plugilo nuntempe ofte estas tirata de motorveturilo. La vetero jam kelkajn semajnojn estas pluva, tarnen ni ne havis gis nun ec unu pluvtagon. Post la granda milita buêado multaj militemuloj farigis tre pacamaj. Se vi volas pruvi, ke vi estas dankema, tiam estu danka pro ciu bonfaro. La animo neniam mortos, tarnen la korpo estas mortdestina. Infanoj estas ordinare timemaj. Kiam mi estis deksepjara, mi estis knabino tre entuziasmema. Tion mi versajne estus forgesinta, se ne ekzistus la konservitaj folioj de mia taglibro. Mi povas imagi, kia enviata estulino povis esti la juna grafino Marta Althans, kies belecon oni latidadis, kaj kiu estis Êirkaüata de cia lukso. Tarnen la strangaj sub ruga kovrilo binditaj folioj montras pli muite da melankolio ol da gojo pri la vivo La demando nun estas jena: Cu efektive mi estis sufice malsaga, por ne ekkoni la superecojn de mia sitnacio, aü. nur tiel revema, por kredi, ke nur melankoliaj sentoj estas noblaj kaj indaj,_esti esprimataj poezi-proze, kaj kiel tiaj enskribataj en la rugajn kajerojn? 125 Opmerkingen. Het achtervoegsel em vormt volgens zijn natuur slechts van werkwoordelijke stammen afleidingen, kan dus feitelijk niet onmiddellijk afleidingen vormen van substantieven en adjectieven. Toch geschiedt zulks, doch dan is een achtervoegsel weggelaten, om het woord niet onnoodig te verlengen. Voorbeelden: gastema, verkorting voor gastig-ema, entuziasmema verkorting voor entuziasmi§ema. Gastema is bovendien foutief. Wie heeft voortdurende neiging tot gasten ontvangen? Men gebruike gastama voor gastvrij. (Zie voorts: Aanhangsel). Er is verschil in beteekenis tusschen danka en dankema, welke beide in 't Nederlandsch dankbaar zijn. 't Eerste beteekent dankbaar in een of meer alleenstaande gevallen, het laatste dankbaar als karaktereigenschap. Wanneer men dus in een brief schrijft, dat men dankema is, houdt dat eigen lof in. Dankema — ciam danka. Voor sterfelijk behoort men niet te schrijven mortema, doch de juiste beteekenis weer te geven door mortdestina = tot sterven bestemd; mortema beteekent geneigd of verlangend te sterven. Het door Zamenhof aanbevolen morta is niet juist, doch wanneer de context de beteekenis duidelijk maakt, is het als verkorting te aanvaarden, b.v. Ciu homo 'estas morta. Beter en juister echter: Ciu homo estas mortdestina. Dat van niet-werkwoordelijke stammen onmiddellijk werkwoorden kunnen gevormd worden, wordt duidelijk, als men begrijpt, dat er slechts één werkwoordelijk element bijgebracht behoeft te worden, om een werkwoord te erlangen. Volgens het Pundamento is iedere uitgang een zelfstandig woord, dus alzoo ook de uitgangen van alle woordsoorten: a, ,e, i, o, as, is, os, ant, int, at, ot enz. 126 Wanneer nn de eind-i van het werkwoord gehecht wordt aan een andere woordsoort, dan is. daarvan de bedoeling, dit op te vatten in de meest algemeene werkwoordelijke beteekenis: zijn of doen, waarvan het eerste een toestand, het tweede een handeling beteekent. Voorbeelden: kapabla, adjectief, geeft een toestand (eigenschap) aan; kapabli beteekent dan zijn in die toestand, kapabli = esti kapabla. adiaü, bijwoord. adiaüi = fari adiaü = diri adiaü. êuldo, substantief, geeft als werkwoord êuldi slechts aan de toestand van schuldig zijn. HERHALING LES 1—20. Prologo en óiélo. La Sinjoro. La Cielaj Armeoj. Poste Mefistofelo. La tri Cefangeloj antaüenpasas. Rafaelo. 1. La suno laü kutimo sonas En fratosfera vetkantado, Kaj vojon, kiun gi bonkonas, Plenumas gi kun tondrirado. 5. Aspekto gia forton donas, Neesplorebla, al angeloj; La mirkreajoj alte tronas De 1'tag' unua superbelaj. 127 Gabrielo. Rapide, en kurad' inirinda 10. Cirkaüturnigas terobelo; Kun nókt' profunda, timeginda Alternas paradiza helo. En largaj fluoj saümas maro Ce 1'fund' de 1'rokoj la senvida, 15. Kaj mar' kunflugas kaj rokaro En sfer kurad' eternrapida. Mikado. Kaj bruas ventoj vetmugaute, De 1'mar' al ter', de 1'tero maron, Kaj ronde formas sovagante 20. De 1'pleja efikeg' cenaron. Jen detruad' fulmanta flamas Antaü la voj' de 1'tondrobatoj; Sed vian tagon laüdaklamas Dolêiran viaj, Di', sendatoj. Triope. 25. Aspekto via forton donas, Neesplorebla, al angeloj, Kreajoj viaj al te tronas, De 1'tag' unua superbelaj. Mefistofelo. Car vi, Sinjor', refoje proksimigas, 30. Demandas, kiel cio ce ni statas, Mi ankaü inter servistar' vidigas, Car vi kutime vidi min ja satas* Pardonon, altajn vortojn fari povus Mi ne, se 1'tuta rond' eê mokus min; 35. Patoso mia vin al rido movus, Se ne de 1'rido vi detenus vin. Ne konas mi la kosman funkciadon, Mi vidas nur la boman klopodadon. La monddieto ciam samaspeca restas, 40. Kaj stranga kiel je la tag' unua estas. La pli bonetan vivon konus Se vi al li ne cielluman brilon donus; 128 Racion. Li gin uzas nnr, Por esti besta pli ol bestnatnr! 45. Al mi, permesu via moét' diradon, Simili sajnas li krnregcikadon, Gi flugas, saltas flngadante, Malnovan kanton tuj en herb' kantante. Kaj se nur ciam li en herbo kuèas !50. En ciun li fiajon nazon pusas. La Sinjoro, Cu plu ne povas vi sciigi? Cu vi nur venas por kulpigi? Cu je neni' sur ter' kontentas vi? Mefistofelo. Ne! Cion tie tre malbona trovas mi. 55. De 1'homoj mizeregajn tagojn mi kompatas, Mi ec mizerajn ne turmenti satas. La Sinjoro. Vi konas Faüston? Mefistofelo. Cu doktoron, jes? La Sinjoro. Min servas li! (El. „Faüsto" de Goethe). Verklarende aanteekeningen, (met origineele Duitscbe tekst). Regel 1: sonas—tönt; regel 2: en fratosfera vetkantado — in Bruderspharen Wettgesang; regel 4: tondrirado — Donnergang; regel 7—8: la superbelaj mirkreajoj — die unbegreiflich boben "Werke; regel 10: terobelo — der Erde Pracht; regel 14: êe la senvida fundo de 1'rokoj — am tiefen Grond der Felsen; regel 16: En sferkurado eternrapida — in ewig schnellen Spharenlauf; regel 17: Kaj bruas ventoj vetmugante — TJnd Stürme brausen um die "Wette; regel 19—20: lees: Kaj (ventoj) formas sovagante êenaron de 1'pleja efikeg' ronde — Uhd bilden wütend eine Kette der tiefsten "Wirkung rings umher; regel 21—24: lees: Jén flamas fulmanta detruado antaü la vojo de la 129 tondrobatoj, sed viaj sendatoj, Dio, laüdaklamas vian dolciran tagon; regel 29 tot 32: lees in volgorde van 29-30-32-81; regel 30: statas — sich befindet; regel 39: la monddieto — der kleine Gott der Welt (de mensch); regel 45: lees: Pe rmesu al mi, Via Moêto, diradon; regel 49—50: Kaj se li nnr êiam en herbo kusas! En ciun fiajon li pusas la nazon — Und lag' er nar noch immer in dem Grase! In jeden Quark begrabt er seine Nase. EEN EN TWINTIGSTE LES. Het voorvoegsel dis. Dit beteekent: uiteen, naar alle kanten, rond, vanuit een centraal punt. 't Verbindt zich met werkwoorden. In die beteekenis kennen we het in: distributie, dispersie, dislocatie, dissectie. Voorbeelden: dispeli — uiteenjagen disbati — uiteenslaan disdoni — ronddeelen ; dissendi — rondzenden Het achtervoegsel estr. Eigenlijk is dit geen achtervoegsel, doch meer het stamwoord van het substantief eatro. Daarin komt het overeen met edz, dat niet als achtervoegsel wordt beschouwd. estro = hoofd, chef, leider, bestuurder, baas. estraro = bestuur = kelkaj estroj, te zamen vormende één geheel. P. Heilker, Esperanto. 9 130 estri — meester, baas zijn, heerschen estrigi = meester, baas worden estro de urbo = urbestro ,, „ sipo = sipestro i „ lernejo = lernejestro Een zelfde beteekenis heeft ée/, dat door sommigen ook als voorvoegsel wordt beschouwd; o.i. zonder eenige grond, 't Is toch hetzelfde woord als 't Fransche chef (van het latijnsche caput = hoofd), 't Komt overeen met het Hollandsche aarts, hoofd, eerste, in êefangelo = aartsengel; êefurbo = hoofdstad; êefministro = eerste minister = premier. la êefa afero = de hoofdzaak Het voorvoegsel fl en 't achtervoegsel ae. Beide hebben een ongunstige beteekenis, welke ze overdragen op het woord, waarmee ze verbonden worden. fi heeft betrekking op het innerlijk, doch ac op het uiterlijk. fi-ago = schanddaad ag-ac-o = 'n streek of onhandige daad fihomo = 'n slecht mensch homaco = 'n misvormd mensch Het gebeurt vaak, zoowel in 't Esperanto als in 't Nederlandsch, dat het antecedent van een betrekkelijk voor naamwoord wordt weggelaten: 1. Wie mij lief heeft, volge mij = Kiu amas min, sekvu min = Tiu, kiu amas min, sekvu min. 2. Wat ik bezit, zal ik gaarne geven = Kion mi posedas, mi volonte donos. = Tion, kion mi posedas, mi volonte donos. 131 Zulks is geoorloofd, wanneer beide voornaamwoorden in de ,zin, waartoe ze behooren, in dezelfde naamval staan. Wie mij liefheeft = Degene, die mij liefheeft. Degene en die zijn beide onderwerp en wel degene- in deze zin „Degene volge mij" en die in de zin „die mij liefheeft." 21. Vertaaloefening: La vidvino konjektis, ke tin estas la edzino de la pordisto. — Mia bona sinjorino, èi diris, ên mi ne trovos êi tie inn, kin alportus al mi lakton kaj bulkojn? La virino pripensis momenton. — De la kioma etago vi estas? êi demandis. Mi vin ial ankoraü ne konas. — Hodiaü mi enlogigis en la mansardo — Ha, en la mansardo! Nu, kial do vi parolaêas pri ia alportado al vi? êu vi ne povas mem iri al la vendejo? (El „Marta"). Fejzi, — li diris, farante al mi signon, — forjetigu el la salono tiun popolaêon, se gi ne plu povas konduti konvene! ; Mi ja nun ree donis al ili plej liberan okazon defendi inter si siajn kredoteoriojn, por mem vidi, kiu kapablas liveri la plej bonajn motivojn por sia doktrino kaj kion ili faras ? Blasfemi kaj malbeni unu la alian, nenion plu. Aüskultu tiün bruegon. (El „Akbar"). Se vi, sinjorino, povus disigi de via filineto, se vi ie êin lokus, tiam tre povus esti, ke vi trovus por vi lokon kun cent kvindek spesmiloj por jaro. (El „Marta"). Fejzi ne estis uzinta pretekston, kiam li malakceptis la inviton de 1' kronprinco. óirkaü la sama horo, je kiu Selim vidis kunveni siajn gastojn, li atendis kun la imperiestro 132 en ties apartamentoj invititon de tute alia speco. Antaüirate de servisto, kiu tuj malaperis post la nomdiro, baldaü eniris homo, kies vestajon ciu okcidentulo tuj estus rekoninta kiel tiun de roma-katolika pastro. Vere estis pastro Rodolfo Aquaviva, estro de la tiama Jezuitmisio el Goa, delegito de 1' Patro Provinca al kortego de Agra. Estu bonvena, honorinda Patro! — diris Akbar, respondante lian saluton, — bonvena en la nomo de tin plej alta Estajo, kiun ni ambaü kvankam diversmaniere honoras! Mi esperas, — li tuj demande aldonis, — ke la vojago ne tro lacigis vin? Mi estas danka al Via Majesto pro tin intereso, — respondis Aquaviva, — feliêe ni finis la vojagon sen akcidentoj, kvankam mia sano ne estas tute laü deziro. Sed sensignifa homo devas elporti, kion destinas por li la Sinjoro. Opmerkingen. Het woordje fi is feitelijk een tusschenwerpsel overeenkomend met ons foei en fi-donc. 't Komt in 't Esperanto weinig voor. /{ajo = vuil zaakje. Estro en êefo komen weliswaar in beteekenis overeen, doch er is nog eenig verschil. Öef houdt in de idee: voornaamste. Estr „ „ „ „ : hoofd, leider. In estri zit de idee der handeling „heerschen". „ cefi „ hoogstens de idee „esti la cefa," „de voornaamste zijn*'. 133 TWEE EN TWINTIGSTE LES. Tusschenwerpsels (interjekcioj) zijn in hoofdzaak gevoelsklanken en nabootsingen van geluiden. De voornaamste zijn: ha! he! ho! bis! bravissime! ve! ho ve! = o, wee! fi = foei, brave! = bravo! hola! hura! krak! pum! pro Dio! al la diablo! enz. Overigens kunnen nog zeer veel woorden als tusschenwerpsels gebruikt worden, b.v.: morto kaj inferno! = dood en hel! fnlmo kaj tondro! = bliksem en donder! dank al Dio ! = Goddank! justa cielo! = gerechte hemel! per Dio! = bij God! en nomo de êielo! = in 's hemelsnaam! Het achtervoegsel urn. Dit achtervoegsel heeft geen nauwkeurig omschreven beteekenis. Het wordt geplaatst achter woordstammen, om daarvan een beteekenis af te leiden, die door geen ander achtervoegsel kan verkregen worden. Het moet weinig worden gebruikt. De met urn gevormde woorden leere men uit het hoofd. aerumi = luchten datumi = dateeren butonumi = toeknoopen komunumo = gemeente butonumilo = knoopenhaak mastrumi = huishouden busumo m muilkorf amindumi = 't hof maken cerbumi = malen, tobben partumo = breuk gustumi = proeven glitumi = schaatsen- kalkanumo = hak rijden 134 kolumo = kraag komunumo = gemeente krucumi = kruisigen nazumo = lorgnet lotumi = verloten akvnmi = bevochtigen malvarmumi = kon vatten orumi ^ = vergulden manumo = manchet pensiumi = pensionneeren plenumi = vervullen proksimume = ongeveer sapumi = inzeepen ventumi = bewaaien ventumilo = waaier Het voorvoegsel eks beteekent: voormalig, gewezen, oud; 't komt in onderscheidene talen voor als ex. eks-oficiro = oud-officier eks-ministro = ex-minister eks-prezidanto == ex-president. Het voorvoegsel mal geeft het tegengestelde van het volgend woord: bona — malbona dika — maldika amo — malamo ami — malami. Zelfstandig gebruikt: malo = het tegendeel male = integendeel. (In vorige vertaaloefeningen zal de opmerkzame gebruiker van dit boek voldoende malen het achtervoegsel urn, de voorvoegsels mal en eks hebben ontmoet.) 22. Vertaaloefening. Mi volonte plenumos vian deziron. En malbela vetero oni povas facile malvarmumi. Sinjorino, mi deziras aêeti. kelkajn kolumojn kaj manumojn. Jen ambaü; bonega kvalito! Kiom kostas êi tiuj? La dekduo proksimume po unu guldeno. 185 Hamleto. Akto I. Sceno 1. Teraso antau la palaco. Francisko staras sur la posteno; Bernardo venas. Bernardo: He! Kiu? Francisko:' Halt'! Bespondu: kiu iras? Bernardo: La rego vivu! Francisko: Cu Bernardo? Bernardo: Jes! Ërancisko: Vi akurate venis al la servo! Bernardo: Dekdua horo sonis. Iru dormi. Ffómci sko: Mi dankas. La malvarmo estas tranca, Kaj mi min sentas nun ne tute bona. Bernardo: Cu cio estis orda kaj trankvila? 136 Francisko: Ec mus' ne preterkuris. Bernardo: Beman nokton! Se vidos vi Marcellon, Horacion, Kolegojn miajn, rapidign ilin! Francisko: Jen, sajnas ili. Haltu! Kiu iras? (Horacio kaj Marcello venas). Horacio: Amikoj de la lando. Marcello: Kaj de 1' rego. Francisko: Nu, bonan nokton! Marcello : Bonan al vi dormon! Yin kin anstataüas nun? Francisko: Bernardo. Li gardas nun. Adiaü! (Eoriras). Marceüo : He! Bernardo Bernardo: Cu Horacio? Lbo 137 Horacio: Peco de li mem. Bernardo: Saint' al vi, Marcello, Horacio! Bernardo: Ha, Horacio, kio al vi estas? Vi estas pala, tremas? Cu ne pli 01 songo estas tia êi apero? Horacio: Per Dio! Mi ne povus tion kredi, Se mi ne vidus gin per miaj propraj Okuloj. 137 138 EXAMEN-OPGAVEN VOOR DIPLOMA B. Traduku: (Op de examens wordt vereischt: 'n overzetting in goed Nederlandsch,~waarbij de Esp. tekst "niet steeds woordelijk kan gevolgd worden). I. L'amantoj kaj la freneznloj havas la cerbojn ekscititajn, la imagojn kreemajn tiel, ke konstruas ili pli ol komprenas iam la racio. Amanto, frenezul', poeto estas el la imago tute kunmetitaj: pli muite da diabloj unu vidas ol la infero vasta povas teni, — êi tiu estas frenezul'; amanto, egale stulta, vidas en la frunto de ciganin' belecon de Heleno; 1'oknlo de poeto, turnigante en forta frenezecöj ekrigardas de la êiel' al ter', de ter' êielen; kaj, dam la fantazio enkorpigas aferojn nekonatajn, la poeto per sia plnmo al nulaj' aera aldonas formon, nomon kaj logejon. (El „Songo de Someromeza Nokto"). 139 II. Mi konfesas, ke via patro ekscitus per sia malnobleco la plej kvietan homon en la mondo. Mi neniel havas, dank' al Dio, la emon esti pendigata, kaj inter miaj kolegoj, kiujn mi vidas sin okupantaj je multaj komercetoj, mi scias lerte tiri mian pingion el la ludo x) kaj eviti prudente ciujn aferojn, kiuj ec malforte odoras pri esafodo; sed, por diri al vi la veron, li donas al mi per siaj farmanieroj la tenton lin priêteli, kaj, lin pristelante, mi pensus fari agon meritplenan. (El „La Avarulo"). *) sin liberigi lertè el malbona af ero. Vertaal in 't Esperanto: (De vertalingen Ned.—Esperanto eischen nauwkeurige ontlèding van de juiste beteekenis der woorden. Er mag dus niet woordelijk worden vertaald. De bijbehoorende woordlijst is te dien opzichte leerzaam). De Rijst. Nog niet de helft van de bevolking der aarde voedt zich met brood. Rijst is als hoofdvoedsel minstens even algemeen. In de meeste gewesten van Azië is 't 's morgens rijst, 's middags rijst en 's avonds»rijst. De rijst is dus voor die menschen, wat voor ons het graan is. Rijst wordt verbouwd op droge en natte gronden. De eerste treft men aan langs berghellingen, de laatste in lagere, vlakke streken. Als de droogte lang aanhoudt, komt vaak misgewas voor, want de rijst is een echte waterplant. Bij de natte rijstvelden gebeurt dit zelden. 140 Alvorens een droog bouwveld aan te leggen, zuivert men het terrein van steenen en takken. Wat brandbaar is, wordt verbrand. Dikke woudreuzen, waartegen de vlam niets vermocht, dan de buitenkant verkolen, laat men staan. Omgekapte boomstammen, te zwaar om vervoerd te worden, laat men liggen. Van de zware takken vormt men een muur, om de rijst later te kunnen beveiligen tegen de verniel- en vraatzucht van wilde dieren. Nu ploegt en egt men de grond met eenvoudige werktuigen. Een wachthuisje wordt gebouwd, want allerlei dieren zouden zich anders de oogst toeeigenen. Het zaaien neemt nu een aanvang. Met een fijnbewerkten stok worden gaatjes in de grond gedrukt. In ieder gaatje werpt men eenige rijstkorrels. Warm weder en veel regen doen onder de zegen des Hemels de rest. Op gronden, die men kan laten bevloeien, gaat het anders. Nadat de ploeg tweemaal door de aarde is getrokken, de tweede keer dwars op de eerste richting, begint het eggen. Jonge plantjes worden een voor een in de slijkerige bodem uitgeplant, wat vooral vrouwenwerk is. Veertien dagen vóór het rijpen laat men het water wegvloeien. Een opstel te maken in Esperanto over een der volgende onderwerpen: 1. Mijn schooljaren. 2. Strandleven. 3. Een voetbalwedstrijd. 4. Paard en auto. 5. Onze moedertaal. 141 II. Traduku: Estis je la 24a de Majo de 1'jaro 1598a, ke la fama Filipo van Marniks, Sinjoro de Sankta Aldegondo, edzinigis unu el siaj filinoj al la Barono Van Asperen. La alta estimo, kiun guis êe la kortego la patro de 1'fianêino, la plenmeritita famo, kion havigis al li liaj bonegaj faroj tiel en tempo de paco kiel de milito, la kora sindonemo kaj la senafekta estimo montrataj al li ne nur de la êefo de 1'registaro, sed ankaü de la pli malaltaj klasoj, estis altigintaj la ceremonion je festado preskaü tutnacia. Homoj de ciu rango, klaso kaj profesio amase iris al Leiden, kie en la Valona pregejo estis okazonta la beno al la gefiancoj; oni krome gojis pro la espero vidi la cere-^ monion plibriligata de la ceesto de grafo Maürico, kiu laüdire jam promesis al Sinjoro Van Aldegonde ceesti kun sia tuta korteganaro la feston edzigan. Granda estis la amaso de tiuj, kiuj nur pro scivolemo kaj ne ankoraü sciante kiel tiu plejbone estis kontentigota, estis allogataj al la urbo akademia; multnombraj estis ankaü la intence invititaj, por kies placo oni estis havinta sufican zorgon por oportunaj lokoj en la pregejo, kaj estis senigintaj je floroj êiujn gardenojn, kiujn oni jam komencis arangadi cirkaü Leiden.* Vertaal in Esperanto: De zon gaat onder in de Oceaan en overgiet de westelijke hemel met vloeibaar goud. De lucht is onbewogen. Zelfs de dennentoppen hebben hun fluisteren gestaakt en schijnen met de gansche schepping mede te luisteren, — waarnaar? — te wachten, — waarop? Er ligt als een sabbatsrust in de natuur: 't is als grimlacht zij met een glans van zalige 142 vrede. Aan onze voet de stad, waaruit nn en dan het blaffen van een hond en het geroep van spelende jongens welluidend zacht naar boven klinken. Verderop het bassin, in een ring van dennenbosschen, waarover een fijne blauwe sluier hangt, besloten. Ongerimpeld weerkaatst het de hemel en de westergloed, het karmozijn van de kim, het blanke zeil, dat slap langs de mast nederhangt. En welk een hemel en welk een. gloed! Wie hield wel niet eens de stoute kleuren, waarmede ons de hemel en het landschap van Italië worden voorgesteld, voor ongelooflijk, onwaar, onmogelijk? Op deze avond word ik van mijn ongeloof genezen. Met het oog op het blauw fluweel van deze hemel, de wonderbare lichtglans, die mij omgeeft, die als bovennatuurlijke klaarheid en scherpte van lijnen en omtrekken, met deze verheerlijkte natuur vóór mij, geloof ik in Italië: „Dit gezicht herinnert mij altijd de golf van Napels," verzekerde mij een Engelsche dame, en thans begrijp ik haar. Hier zoudt gij uren, uren lang wenschen te staren, totdat in de vale duisternis van de nacht de laatste glans van de hemel vredig wegsterft Stof voor opstellen uit verschillende B.-examens: 1. Ijsvermaak. 2. Een regenachtige Zondag. 3. De oorlog. 4. Het dagblad. 5. Het papier. 6. Een vacantiereis. 7. Vrede. oQ, Jbu 8. Sport. 9. Een bezoek aan.de dierentuin. 10. Stille armoede. 143 LOSSE EXAMENZINNEN (ter voorbereiding voor diploma B.) Ned.—Esp. 1. Ik zag dadelijk, dat B. of M., of hoe hij ook heeten mocht, mij niet herkende. En ik nam mij meteen voor, dat hij mij niet herkennen zon ook, ten minste niet, voor de situatie meer tot klaarheid gekomen was. dadelijk — tuj hoe ook — kiel ajn heeten mocht — povas nomigi herkennen — rekoni zich voornemen — (hier) decidi meteen — sammomente zou herkennen — rekonos (les 19), voor (dat) — antaü ol situatie — situacio was = zou zijn = zal zijn = estos (les 19) meer tot klaarheid komen — igi pli klara — pliklarigi. 2. In de gang brandde blijkbaar een lampje, want het venster van de voordeur was zwak verlicht. Maar het overige van het huis was donker. Het drong tot mij door, dat zij geen bedienden hadden, dat J. alleen het huishouden deed en dat zij hoofdzakelijk in het achterhuis woonden. gang — köridoro . branden — bruli blijkbaar — evidente 144 lamp — lampo venster — fenestro voordeur — antaüpordo verlicht — (hier) luma(want er is geen opzettelijke verlichting bedoeld.) zwak — malforte overige — cetero donker — (afleiden van licht) het drong tot mij door — mi igis komprenanta hadden — havas (les 19) bedienden — (afleiden van: servi — dienen) deed — faras (les 19) het huishouden — la mastrumado woonden — logas (les 19) hoofdzakelijk — precipe achterhuis — malantaüo de la domo. Hij noemde mijn eigen naam en ik had een paar seconden noodig om mij te beheerschen. Ten slotte was het zeer verklaarbaar, dat hij zich de jönge man uit het cafétje bij Q. D. herinnerde in verband met de naam T. Zou hij mij nu herkennen? noemen — nomi eigen — propra noodig hebben — bezoni beheerschen — regi ten slotte — fine verklaarbaar — klarigeble zich herinneren — memori (les 18) café — kafejo bij — apud in verband met — en rilato knn in de laatste zin niet de voorw. wijs (les 19). 3. 145 4. Zelfs tegenover hem kon ik, al wilde ik, niets vinden, dat sterk genoeg was om antipathie te rechtvaardigen. Hij was een zonderlinge, eenzame zwerver met vreemde en wellicht verschrikkelijke dingen op zijn geweten. Maar had hij schold? zelfs — eê al wilde ik — se mi volns rechtvaardigen — pravigi antipathie — antipatio zonderling — stranga eenzaam — soleca (niet sola) zwerven — migri vreeselijke — ternra dingen — aferoj geweten — konscienco wellicht — eble schuld hebben — esti kulpa 5. „Je zou niet zeggen", zei hij met een grootsch gebaar, „dat mijn vriend hier een liefhebber van fijne kleeren is en dat hij een groote meneer is in al zijn doen en laten. Kijk eens hier!" Hij haalde uit een van zijn binnenzakken een stapeltje brieven en papieren, zocht er een foto uit en legde die op de buffet-toonbank. ' grootsch — grandioza gebaar — gesto hier — ci-jena (hier heeft in deze zin bijvoeglijke beteekenis. Andere voorbeelden : de toren ginds, de brug daar, de preek van gisteren, de ontmoeting van toen). P. Heilker. Esperanto. 146 liefhebber — (afleiden van ami) fijne kleeren — belaj vestoj groote meneer — grandsinjoro al — tuta doen en laten — agoj kaj manieroj kijk eens hier — jen rigardu halen — preni uit een van — el nnn el (les 16) binnenzak — subvesta poso stapeltje — paketo buffet-toonbank— bufeda stablo. Bovenstaande zinnen overgenomen uit „Holanda Esperantisto." i Esp. — Ned. t Tin reptilo, apud kiu nia granda rinocero estas nur malgrandulo, havis pli ol dek metrojn da longo, kaj gia kapo kelkfoje atingis gis du metroj. Meze de gia frunto elstaris dikega korno. La ostoj de la kranio, pro sia dikeco kaj fortikeco, sajnas nedifekteblaj per ia ajn frapo; plie^ ili estis kovritaj de dika hatito ankoraü plifortigita de sulkoricaj skvamoj. reptilo — reptiel kranio — schedel rinocero — rinoceros fortika — sterk atingi — bereiken difekti — beschadigen meze de — in 't midden van haüto — huid korno — horen sulko — rimpel, plooi osto — been skvamo — schub. 2. Sed kelke da tagoj post la aventuro kun la skribisto, la bankiero mem vizitis la princon, tenante ion kovritan en la mano. Enirinte en la cambron de 1' kronprinco, li ekge- 147 irais, malligis la blankan takon kaj prenis el gi belegan oran pokalon. Gi estis inkrustita per diverskoloraj stonoj kaj kovrita per plata skulptajo, kiu prezentis sur la piedo de 1' pokaio kolektadon kaj premegadon de 1' vinberoj, kaj sur la pokaio mem festenon. aventuro — avontuur ligi — binden bankiero — bankier tuko — doek genuo — knie pokaio — bokaal inkrusti — inleggen premi — drukken plata — plat vinbero — druif skulpti — beeldhouwen festeno — festijn kolekti — verzamelen 3. Botisto kun edzino kaj kun infanoj logis êe unu vilagano. Li havis nek sian domon, nek sian plugteron, kaj li nutris sin kaj sian familion per botista laboro. Pano estis kara laboro estis malkara, kaj kion li enspezas per laboro, tion li elspezas por nutrado. La botisto kun sia edzino havis solan pelton, kaj gi eluzigis gis êifonoj; dum du jaroj li estis intencanta aêeti safofelon por nova pelto. kara — duur pelto — pels enspezi — ontvangen eluzi — verslijten elspezi — uitgeven êifono — vod nutri — voeden intenci — voornemens zijn 4. Turninte sin li ekkonis la maljunan adniinistriston, kin rajdante sur pellacigita êevalo senspire klopodis atingi kaj ekhaltigi lin per vokoj kaj mansignoj. turni — omdraaien rajdi — rijden (als ruiter) administri — administreeren mansigo — handgebaar peli — jagen klopodi — trachten. 148 AANHANGSEL. I Het fundament van de wereldhulptaal Esperanto mag — zoo is het uitdrukkelijk verlangen van de auteur — niet gewijzigd worden. Wanneer Esperanto officieel is aanvaard door de regeeringen der voornaamste rijken en deze door een speciale wet aan hetzelve een volstrekt zeker leven en gebruik hebben gewaarborgd en het tegen alle persoonlijke wülekeur hebben beschermd, zal een commissie van autoriteiten, in onderlinge overeenstemming door die rijken benoemd, het recht hebben eens en voor altijd alle gewenschte veranderingen aan te brengen, indien ze noodzakelijk blijken. Tot dat tijdstip blijve het fundament absoluut onveranderd. Dit heeft Dr. Zamenhof zeer juist gezien als de noodzakelijke voorwaarde, waaronder het Esperanto zich kan ontwikkelen. En het is dan ook onder meer aan die onveranderde eenheid te danken, dat het Esperanto thans zijn onneembare plaats in de wereld heeft verkregen. Het fundament bestaat uit drie werken: 1. de grammatica van 16 regels; 2. de universeele woordenlijst; 3. de oefeningen. Deze drie werken zijn te zamen in een boekje verkrijgbaar in de Esperanto-boekhandel als „Fundamento de Esperanto." II De grammatica bestaat uit: a. het alfabet, 6. de woordsoorten; c. algemeene regelen. Van de laatste willen we hier enkele nader bezien. 149 Regel 11 zegt: Samengestelde woorden worden gevormd door eenvoudige samenvoeging van de elementen, waaruit die woorden gevormd worden. Tusschen die elementen wordt een streepje geplaatst, (dat voor degenen, die de taal voldoende kennen, kan weggelaten worden). Het grondwoord komt steeds achteraan. De grammaticale uitgangen worden als woorden beschouwd. Voorbeeld: bonulo bestaat uit drie 'elementen bonLvl-o. De o omvat het begrip ^zelfstandig naamwoord"; ul duidt aan een persoon, aldus een klasse der zelfstandige naamwoorden; bon wijst aan wat voor 'n persoon (ul) bedoeld wordt, n.1. een persoon, die de eigenschap bon (goed) bezit. In dit woord bon-ul-o is het eerste deel (bon) een bijvoeglijk naamwoord; het tweede en derde beide een zelfstandig naamwoord. De drie deelen zijn alle eenvoudige woorden (simplaj vortoj) en als zoodanig onveranderlijk (nevarieblaj). Volgens de genoemde llde regel komt het grondwoord aan 't eind; dat is de o in bonulo. Deze o stelt voor het hoogste begrip (meestomvattende) n.1. zelfstandigheid, terwijl ul een lager begrip aangeeft. Iedere ul behoort tot de o. Om zulks te verduidelijken, nemen we een ander voorbeeld: porno = pom-frukt-aj-o of met andere woorden: pom behoort tot het hoogere begrip frukt (vrucht); dit weer tot het hooger begrip aj (ding) en dit ten slotte tot het hoogste begrip o (zelfstandigheid). Men zou voor appel kunnen schrijven: pomfruktajo; in dit woord komen vier woorden voor, die het begrip ^zelfstandigheid" inhouden. In het uiterste geval zou men kunnen volstaan met alleen pom te gebruiken, aangezien dit reeds het begrip zelfstandig naamwoord bij ons wakker roept. Zulks geschiedt dan ook in samengestelde woorden: pom&vbo, pommanganto. 1B0 Komt pom echter als laatste of enkel deel voor, dan is de eind-o noodzakelijk, wijl er naast pom een hooger begrip bestaat: o en dezelfde stam pom ook tot een ander hooger begrip kan gebracht worden n.1. het begrip o, dat is het begrip bijvoeglijk naamwoord (adjektivo): poma. Ieder woord in Esperanto behoort dus te eindigen op een letter, die uitdrukt het hoogste begrip: de woordsoort. Deze letters zijn: o, inhoudende het begrip zelfst. nw. (substantivo) a, „ „ „ bijv. nw. (adjektivo) it n ti n werkwoord (verbo) e, „ i) n bijwoord (adverbo). Voorbeelden: virhomo = vir-hom-o, bestaande uit drie gelijksoortige begrippen, inhoudende dezelfde idee: substantief. Wijl een man vanzelf een mensch is, kan hom weggelaten worden. Het woord virhomulo bevat de volledige rij, waarvan ieder volgend een hooger begrip is van het vorige. Zie slechts : vir omvat slechts het begrip man. hom „ het begrip mensch. ul „ het begrip levend wezen, o „ het begrip zelfst. naamw. Ander voorbeeld: Het woord beleca bevat drie deelen: bel omvat de eigenschap schoon, ec „ iedere eigenschap. a „ alle bijv. naamwoorden. 151 Daar het woord bel het begrip eener eigenschap reeds inhoudt, kan ec verdwijnen, zoodat bela juist uitdrukt: de eigenschap mooi. Beschouwen we nu de woorden belo en beleco. belo = bel-o. beleco = bel-ec-o. In beide woorden behoudt bel de oorspronkelijke beteekenis : schoon. Door achtervoeging der o duidt men aan, de meest algemeene zelfstandigheid, die de eigenschap schoon (bel) bevat. En die zelfstandigheid is: hei schoone (zoo. breed mogelijk opgevat). In het woord beleco wordt het begrip bel eerst tot het naastliggend hooger begrip ec (eigenschap) gebracht, omdat men hier de eigenschap als zelfstandig naamwoord wil gebruiken: beleco = schoonheid. Beide woorden in één zin: Multaj homoj ne vidas la belecon de la belo = Vele menschen zien niet de schoonheid van het schoone. Belo = het schoone (wat schoon is). Beleco = schoonheid (de eigenschap schoon). Belajo = een schoon ding (een bepaald schoon iets). Bono = het goede (wat goed is). Boneco = goedheid (de eigenschap goed). Bonajo = een goed ding (een bepaald goed iets). Merken we op, dat in de woorden belajo en bonajo wederom twee zelfde begrippen aanwezig zijn: aj en o. Green van beide kan gemist worden, wijl de eigenschappen bel en 60» niet behooren aan de algemeene zelfstandigheid o, doch aan de concrete zelfstandigheid aj. Zoo vinden we in bélulo en bonulo de persoon (ul), die de eigenschappen bel en bon bezit. 152 III Bij de werkwoorden ontmoeten we dezelfde verschijnselen. De meest algemeene voorstelling van een werking (werkwoord) is de eindletter i. Alle werkingen (in de uitgebreidste zin) kunnen tot het hoogste begrip i gebracht worden: nemen we als voorbeeld skribi = skrib-i. Hier zien we twee gelijksoortige begrippen: beide houden het begrip: werkwoord in. Ze zijn geen naast-hoogere begrippen: schrijven behoort tot het hooger begrip doen (handelen) en dit tot het algemeene begrip werkwoord. Alzoo in skrib-ag-i vinden we drie opeenvolgende begrippen met werkwoordelijk karakter. Daar skrib voldoende het karakter uitdrukt, kan ag (handelen) weggelaten worden. skribi = la ago skrib = de handeling schrijven. Het werkwoord koleri (= toornig zijn) bestaat uit koler-i. Beide hebben een werkwoordelijk karakter. Toch zijn het geen naastliggende werkwoordelijke begrippen. In plaats van ag moeten we hier inlasschen est, wijl in koleri geen sprake is van een handeling, maar van een zijn in een toestand. Volledig uitgedrukt zou het dus moeten zijn: koler-est-i = toornig zijn. Echter laat men est weg als overbodig, daar de werkwoordelijke stam koler voldoende uitdrukt, dat een toestand bedoeld wordt. Overeenkomstig daarmee kunnen we ook van bijvoeglijke stammen zooals grav, grand, blank, enz. werkwoorden vormen, ^door achtervoeging der i, (terwijl de schakel est dan weggelaten wordt): esti grava esti blanka esti granda grav-est-i = gravi blank-est-i = blanki grand-est-i = grandi 153 Voorbeelden: Via eraro ne grams. La akvo tnte blankas de saümo. La kulpo via tre grandas. Vi tre kulpas. Ook van stammen van zelfstandige naamwoorden kan men op die wijze werkwoorden vormen: negi = sneeuwen hajli = hagelen pluvi = regenen frosti = vriezen Deze werkwoorden geven de toestand aan, waarin de natuur zich bevindt. Het kenmerk van die toestand geeft het substantief: neg, hajl, pluv, frost. Van de substantieven bicikl, kron worden de werkwoorden bicikli en kroni gevormd, die een handeling beteekenen, welke het substantief tot onderwerp heeft. Hier is dus in de gedachte bet werkwoord ag (handelen) weggelaten. IV De verschillende manieren van woordvorming, hierboven besproken, zijn gegrond op de wet van minimum-moeite, te omschrijven als volgt: 1. Om een samengesteld woord te vormen, verbindt men de enkelvoudige woorden, die noodzakelijk zijn, om de gewenschte idee in het samengestelde woord uit te drukken. 2. Bij woordvorming vermijde men de onnoodige pleonasmen en alle ideeën, die vreemd zijn aan de beteekenis van het te vormen woord. 3. De context (d. w. z. de samenhang der woorden van de zin), heeft daarbij ook een gewichtige rol te vervullen. Voorbeeld: La estonto estas nia. Volgens de beteekenis- der woorden is de inhoud van deze zin: De persoon die komen zal, is ons. 154 Immers het bedrijvend deelwoord drukt in 't algemeen een persoon uit: parolanto, vojaganto, havinto, estanto, èee■stantoj. De context in de zin maakt echter duidelijk, dat hier geen persoon bedoeld wordt, doch een toekomende tijd: estonta tempo. V In welke beteekenis een woordstam genomen moet worden, kan men vinden in de woordlijst van het Universala Vortaro. Men zie daartoe slechts naar de woordsoort der andere talen, die achter het esperanto-woord staan. Ook raadplege men c.q. de officieele aanvullingen van het U. V. VI We willen thans enkele achtervoegsels nader beschouwen, in. Zooals we reeds weten, vormt in de vrouwelijke namen van het mannelijk woord. Dat gaat in het algemeen wel op. Nemen we een voorbeeld: knabo — knabino. Niemand zal beweren, dat knabino is een vrouwelijke knaap, evenmin als een boerin een vrouwelijke boer is. Het woord knab houdt in het begrip ul = levend wezen, zoodat knabulo het volledig woord is; knabulo = ulo el speco knab = een wezen van de soort knaap. knabino = knabulino = ino de ulo el speco knab = het vrouwelijk wezen van de soort: knaap. Hierbij kan ul worden weggelaten, wijl iedere knab behoort tot het hooger begrip ui. viro = vir-ul-o = ulo el speco vir. virino = virulino — ino de ulo el speco vir. 155 bovo = bovulo = ulo el speco bov. bovino = bovulino = ino de ulo el speco bov. Vilhelmo = Vilhelm-ul-o = ulo el speco Vilhelm. Vilhelmino = Vilhelmulino = ino de ulo el speco Vilhelm. Daarentegen honden b.v. de namen Anno, Mario, Matrono reeds het begrip ino in, zoodat Anno = ino el speco Ann. Het woord Annino zou een overbodig pleonasme inhouden. VII ul. De woorden hom, bird, Petr hebben in zich reeds de idee ulo, zoodat de toevoeging o voldoende is, om uit te drukken, dat bedoeld is homulo, birdulo, Petrulo. homo toch is ulo el speco hom. birdo „ „ vlo el speco bird. Petro „ „ ulo el speco Petr. Het achtervoegsel ul kan hier dus worden weggelaten, hetgeen echter niet kan, wanneer het stamwoord niet in zich de idee ulo reeds bevat. nigrulo = ulo nigra. nigr behoort niet tot het hooger begrip ul doch tot ec (eigenschap). Om dus een levend wezen met die eigenschap uit te drukken, behoeft men ul (= levend wezen). nigrulo = nigr-ec-ul-o = ulo karakterizata per eco el speco nigr. Qibulo = ulo kun gibo. gHb behoort niet "tot het hooger begrip ul, doch tot aj, zoodat ul noodzakelijk is om uit te drukken het levend wezen, gekenmerkt door de ajo : §ïbo. gibajulo = ulo karakterizata per ajo el speco gib = f/ilmlo. 156 VIII afin enkelvoudige woorden als pir, sun, flor, scienc bestaat alreeds de idee aj = zaak. piro = pirajo = ajo el speco pir. suno Ba sunajo = ajo „ „ sun. floro = florajo = ajo „ „ flor. scienco = sciencajo = ajo „ „ scienc. In woorden, die geen substantieven zijn, bestaat niet de idee af, b.v. alt, trink, bov. alt bevat de idee ec (eigenschap). trink „ „ ,, ag (handeling). bov „ „ „ ul (levend wezen). De woorden altajo, trinkajo en bovajo zijn dus volledig t altecajo, trinkagajo, bovulajo, waarvan de analyse is: ajo karakterizata per eco el speco alt. ajo 8 „ ago „ „ trink. ajo „ „ ulo „ „ bov. IX ee. In enkelvoudige woorden als ver, grand, blank is reeds de idee, uitgedrukt door ec, aanwezig, dat beteekent eigenschap. Zet men das ec achter genoemde stamwoorden met de eind-o van het substantief, dan bekomt men een woord, dat tweemaal de bijvoeglijke idee. inhoudt: ver-ec-o, grand-ec-o, blank-ec-o. 157 De ontleding dezer woorden is aldns: vereco = eco el speco ver grandeco = eco el speco grand blankeco = eco el speco blank Het achtervoegsel ec is dus een pleonasme en kan alzoo worden weggelaten. De woorden veró, grando en blanko, stellen dus voor de algemeene zelfstandigheid (o), die het kenmerk of de eigenschap vera, granda en blanka draagt. la vero = de waarheid d. w. z. wat waar is Zeg mij de waarheid = Diru al mi la veron la grando = de grootte la blanko = het wit Onze vlag bestaat uit drie deelen: het rood, het wit en het blauw = Nia flago konsistas el tri partoj: la rugo, la blanko kaj la bluo. Naast de woorden vero, grando en blanko staan de woorden vereco, grandeco en blankeco. Ze beteekenen niet hetzelfde mèt en zonder ec. Met ec beteekenen ze de eigenschap, als substantief voorgesteld: la vereco = de waarheid van iets la grandeco = de grootheid van iets of iemand la blankeco = de blankheid van iets De toevoeging „van iets" of „van iemand" wijst reeds er op, dat de woorden op eco een eigenschap van iets als substantief voorstellen, dus niet op zichzelf kunnen bestaan. La vero = de waarheid zelf La vereco = de waarheid van iets anders La grando = de grootte zelf La grandeco = de grootheid van iets anders La blanko = het wit zelf La blankeco = de witheid van iets anders In enkelvoudige woorden, die geen adjectieven zijn, zooals frat, hom, re§, bestaat niet de idee ec, maar die van wZ. Wil men dus de eigenschappen broederschap, menschelijkheid en koningschap in 't Esperanto uitdrukken, dan voege men aan het stamwoord het woord toe, dat eigenschap beteekent (ec): frateco, homeco, reQeco, Ziehier de ontleding dier woorden: frateco = eco karakterizata per frato homeco = „ „ „ homo re§eco = „ „ „ reg~o Het achtervoegsel ec (en in 't algemeen ieder achtervoegsel) mag worden weggelaten, wanneer de zin van bet woord even duidelijk is, hetgeen vaak de context bewerkstelligt. Men mag gerust spreken van „la&eZo de floroj", bedoelende „la beleco"; la grando de Zamenhof estos rekonata = de grootheid van Zamenhof zal worden erkend. X ad. Dit achtervoegsel heeft, zooals we reeds vroeger zagen, een werkwoordelijk karakter. De woorden kant, labor, paf zijn werkwoordelijke stammen. Door loutere achtervoeging van o verkrijgt men de werking, voorgesteld als substantief: kanto = lied, gezang laboro = arbeid pafo = schot Voegt men er ad aan toe, (dat beteekent ago of stato) dan brengt men er een nieuwe werkwoordelijke idee in en wel een hooger werkwoordelijk begrip. 158 159 la kantado = bet zingen la laborado = het werken la pafado = het schieten Het heeft das hier de beteekenis van onze infinitief, als zelfstandig naamwoord gebezigd en houdt alzoo in: een gewoonte, een werking van langere duur, een gedurige herhaling, een beroep of ambt. la instruado *= het onderwijs la fumado = het rooken la parolado = de redevoering la saltado = het gedurig, herhaald springen la uzado = het gewoonlijk gebruik Als ad gevoegd wordt achter de stam van een substantief, dan maakt het hiervan de naam eener werking, doordat het er een werkwoordelijk element in brengt: bron is de stam van het substantief krono. kroni is het werkwoord kronen. Zou men de werking kronen als een zelfstandig naamwoord willen voorstellen (hetgeen wij in casu doen door ing: kroning), dan zou* men theoretisch slechts achter kroni de o van het substantief behoeven te plaatsen en verkrijgen kron-i-o = kroning. Echter kan een woord niet eindigen op twee uitgansletters (i en o); daarom wordt de i hier vervangen door een achtervoegsel met dezelfde beteekenis: ad. Alzoo kroning = kron-ad-o „ nummering = numerado „ bloei = florado. Hier beteekent ad niet een langdurige werking, want kronado kan heel kort duren. Het brengt slechts het werkwoordelijk element in het woord. Men zou de vraag kunnen stellen: waarom kan een woord niet eindigen op twee verschillende uitgangen? 160 De uitgangen, die we in Esperanto kennen (o, a, i en e) stellen het hoogste begrip voor in hun soort. Wat aan die letters voorafgaat, is altijd een begrip van lagere orde. Eindigt dus een woord op een dier letters, dan heeft daarmee de climax in de rij der begrippen opgehouden, want het hoogste is bereikt. Er kan niets meer achter komen, dus ook geen andere uitgang. Twee uitgangen zijn onmogelijk. Daarom wordt de voorlaatste uitgang (in ons voorbeeld de i) vervangen door een begrip, dat naastliggend lager is. (ad). XI ï. De woorden fork, kuier, krajon hebben in zich de idee il (middel). Ze behooren alle tot het hooger begrip Ho. Volledig uitgedrukt luiden ze: forkilo, kulerilo, krajonilo = ilo el speco fork, kuier, krajon. II is overbodig. De woorden hak, kudr, fos, bevatten de idee werkwoord, bier ago. Om de woorden bijl (hakmiddel) naald (naaimiddel) en schop (graafmiddel) te vormen, moet de idee middel er ingebracht worden. Alzoo hak-il-o, kudr-il-o, fos-il-o = ilo por haki, ili por kudri, ilo por fosi. De uitgang o van het substantief heeft betrekking op het onmiddellijk voorafgaande woord (ü) en niet op de stam van het werkwoord. XII ej- De woorden garden, êambr, Amerïk, bevatten reeds de idee ej. Gardeno estas ejo el speco garden. Cambro „ „ „ „ cambr. Ameriko „ „ „ „ Amerik. 161 De woorden gardenejo, cambrejo en Amerikejo bevatten een overbodig pleonasme: ej. Daarentegen bevatten de woorden pre§, lern, de idee van een werking, cigar, êeval, de idee van een substantief, zonder de idee ej en wel cigar de idee aj en êeval de idee ul. De woorden bidplaats (kerk), leerplaats (school), sigarenwinkel en paardenstal, zijn dus resp. preg-ejo, lern-ejo, cigar-ejo, êeval-ejo. De o heeft betrekking op het onmiddellijk voorafgaande deel ej. XIII ig en ig. Deze achtervoegsels zijn grondig behandeld in de vijfde les. Beide hebben de idee van een werking in zich: ig drukt de actieve idee „geven" uit; i§ daarentegen de passieve idee „ontvangen". XIV em. Dit achtervoegsel heeft een bijvoeglijk karakter met de beteekenis: geneigd tot. Daaruit volgt onmiddellijk, dat het zich speciaal aan werkwoorden hecht. Sparema = erna spari = geneigd tot sparen = spaarzaam. Sparemo = emo spari = neiging tot sparen = spaarzucht of spaarzaamheid. Het achtervoegsel em wordt ook wel eens onmiddellijk aan andere dan werkwoordelijke stammen gehecht, n.1. aan dezulke, waarvan door onmiddellijke afleiding (zie les 20) werkwoorden kunnen gevormd worden. P. Hellker, Esperanto. ji 162 Voorbeelden: pura — pnri — pnrcma furioza — furiozi — furiozema super — superi — superema Door analyse kan men de juistheid dezer vorming achter¬ halen : purema = ema esti pura furiozema = ema esti furioza superema = ema esti super(a) De woorden met em hebben een actieve beteekenis sparema = ema esti Iparanta. XV ind en ebl. uok aeze acmervoegseis uccuwu ^^u. Dpvu»» " woorden) Ke stammen en geven ei- unu ecu po^i^ kenis aan: kredinda = inda (esti) kredata landinda = inda (esti) laüdata fleksebla = ebla (esti) fleksata aêetebla = ebla (esti) acetata XVI uj. De woorden kaldron, Jcest, Amerïk, bevatten reeds d idee ujo. kaldrono = ujo el speco kaldron kesto = „ , „ kest Ameriko = „ „ „ Amerik ujo is daar dus 'n overbodig pleonasme. 163 «iet echter in inkujo, patrujo, Rusujo, daar de woordei mk, patr, en Rus, resp. bevatten de ideeën aj, ul en ul inknjo = ujo por inko patrujo = ujo patra Rusujo = ujo por Rusoj uj vormt substantieven van andere substantieven. XVII an. De woord» IW„, Anglo, Germ.no, beytton de idee Tgetataan. ^ ™ ~ *"""" b Franco = ano de la gento Franc'. Wanneer men an er aan toevoegde, zou men een overbodig pleonasme bezigen. In de woorden Kristano, Parizano en Amerikano kan an met gemist worden, daar de woorden Krist, Pariz en Amerik resp. inhouden ul, ej en ej. Kristano = ano de Kristo (Christiare) Parizano m ano de Pariso (Paristen) Amerik = ano de Ameriko (Amerikaan) XVIII eg. Dit achtervoegsel wordt gebruikt met bijvoeglijke, zelfstandige en werkwoordelijke stammen, waarvan het de beteekenis met wijzigt, doch alleen de graad, de intensiteit verhoogt en wel m hooge mate. Het heeft geen eisen gramrmttcaal karakter, evenmin als et, dat er het tegengestelde van is. Ze zijn noch concreet, noch abstract, maar hechten zich zoowel aan abstracte als concrete begrippen 164 Aan een werkwoordelijke stam gehecht, verhoogt het sterk de actie of de staat, door het werkwoord uitgedrukt: ridegi = ege ridi = geweldig lachen, koleregi = ege koleri = „ f vertoornd zijn. Aan een substantief gehecht, maakt het dit zeer groot in zijn soort. pafilego = ega pafilo — 'n zeer groot schietmiddel of kanon malesperego = ega malespero = ontzettende wanhoop. Al te veel worde dit achtervoegsel niet gebruikt en vooral niet, als men volstaan kan met grand of tre. Zie ook .hieronder. XIX. et. Dit achtervoegsel verkleint de idee van het voorafgaande woord. Overigens als bij eg. Beide dienen feitelijk tot vorming van nieuwe woorden met bijzondere beteekenis, waarvoor in de meeste talen dan ook andere woorden bestaan. dormi — slapen dormeti — sluimeren ridi — lachen rideti — glimlachen ridegi — schaterlachen pafilo — geweer pafilego — kanon buso — mond busego — muil pordo — denr pordego — poort ungo — nagel ungego — klauw arbo — boom arbeto — struik fali — vallen faleti — struikelen bruli — branden bruleti — smeulen monto — berg monteto — heuvel varma — warm varmeta — lauw Et vormt ook woorden met liefkoozende beteekenis. (Zie „Opmerkingen" in les 7). 165 XX er en ar. er vormt de samenstellende eenheid ar verzamelt de samenstellende eenheden Er zijn dns drie punten te onderscheiden: 1. 't kleinste deel der eenheid. 2. de eenheid. 3. de eenhedenverzameling. Het begrip eenheid moet hier niet uitsluitend worden opgevat als één voorwerp of exemplaar, doch ook als de naam der stof. Het woord arbo is één eenheid. » „ sdblo is een stof. Van de soort, waarvan eenheden bestaan, zooals arbo, vorto, homo, kan men een verzameling vormen: arbaro, vortaro, homaro. Van de tweede soort niet, doch wel de samenstellende deelen: sablero, pólvero, monero. De afleidingen met ar vormen een absolute eenheid, dus geen losse verzameling: vagonaro is niet een verzameling wagons, doch een trein met de locomotief er vóór. Een verzameling wagons is: aro da vagonoj. XXI ist. Dit achtervoegsel beteekent: feitelijk de persoon, die een vak uitoefent in de meest uitgebreide zin des woords Woorden als tajloro, advokato, keinero bevatten reeds de idee ist, zoodat het daaraan niet behoeft te worden toegevoegd. Het vormt van substantieven en transitieve werkwoorden de namen van personen, die een ambt of vak uitoefenen, 166 dat het bedoelde substantief tot onderwerp heeft, of waarmee het nauw verbonden is, of die zich bezig houden met de arbeid, door het werkwoord uitgedrukt: boto — laars botisto — laarzenmaker maro — zee maristo — zeeman kuiri — koken kuiristo — kok XXII ant — int — ont — at — it — ot. Deze achtervoegsels, dienend tot vorming van de deelwoorden der werkwoorden, hebben een werkwoordelijke beteekenis, hetgeen duidelijk in 't oog springt, wanneer ze gehecht worden aan eèn woordstam, dat geen werkwoordelijk karakter heeft, b.v. kron, bros. kronanta = kronende kronata = gekroond wordende brosinta = geborsteld hebbende brosito = geborsteld zijnde. Ook de tijdsuitgangen as, is, os, alsmede de modaliteitsuitgang us en de uitgang der gebiedende en aanvoegende wijs u, hebben in zich een werkwoordelijk karakter. XXIII Het bijwoord êi. Dit korte woordje, dat alleen gebruikt wordt in verbinding met andere, heeft de beteekenis van: hier, nabij, vlak bij. 't Komt overeen met het Fransche ei in célui-ci, ceux ci enz., welk woordje ci eigenlijk is ki (latijn: ecce hic). ' In 't Esperanto wordt êi naast (vóór of achter, doch liefst vóór) woorden gezet, waarvoor wij in 't Nederlandsch hier gebruiken; of wel er bij kunnen denken. 167 êi tie (hier); êi tiu (deze); êi supre (hierboven); êi Jeune (hierbij); êi jare (in dit jaar); êi loke (hier ter plaatse). 't "Wordt in oppositioneele beteekenis gebruikt in eenige uitdrukkingen: deze en die (êi tiuj kaj tiuj), hier en daar (tie êi kaj tie), dit en dat (tio êi kaj tio), her en der (êitien kaj tien) enz. XXIV De namen der letters in het alfabet. a, bo, co, co, do, e, fo, go, go, ho ho, i, jo, jo, ko, lo, -mo, no, o, po, ro, so, êo, to, u, üo, vo, zo. De u en ü zijn voldoende onderscheiden: u klinkt in 't alfabet als oe; u als oeo. , kj i, j . f~—_____ Qj^Af^»,iA Iu n~t«teW^- ordinare = gewoonlijk fingro = vinger minaci == bedreigen piedo = voet sano = gezondheid okulo = oog tial = daarom orelo = oor klopodi = trachten hierau = gisteren venena = vergiftig dento = tand gaso == gas semajno == week bovo = rund horo = uur koko = haan triki = breien < bongusta = smakelyk rapide = vlug viando == vleesch alaüdo = leeuwerik »ovo = ei frue = vroeg rnomi = noemen' mateno = ochtend têevalo = paard trankvile = rustig eksterajo == uiterlijk foje = eens korpo = lichaam brile == schitterend kruro = been, poot ekzameno = examen anekdoto = anecdote kore = hartelijk azeno = ezel gratuli = gelukwenschen ;lnpo = wolf stelo = ster vulpo = vos nubo = wolk k. t. p. = enz. ekzisti = bestaan ruza = slim êapitro = hoofdstuk ec = zelfs devi = moeten korvo = raaf leciono = les branêo = tak tin = die teni == houden fortika = hecht ipeco = stuk ne plu = niet meer P. Heilker, Esperanto. J9 177 178 WOORDENLIJST defendi = verdedigen diablo = duivel tro = te farigi = worden pagi = betalen pano = brood kredi = gelooven êi tie ) _ ^ier resti == blijven tie êi \ vitro = glas singarda == voorzichtig eble = mogelijk kiel = als, hoe salti = springen paradizo = paradijs surprizo = verrassing trompi = bedriegen *»• persono = persoon laboro = arbeid. frapi = kloppen pordo = deur 7. aparta = aparte obei = gehoorzamen resti = blijven komenci = beginnen snrtuto = overjas bonvoli = zoo goed zijn gaje = vrooüjk esperi = hopen simih = gelijken vesti = kleeden flugi = vliegen pregi = bidden riski = nskeeren porti = brengen,dragen vagonaro = trem tui = dadelijk pasti = weiden por ke = opdat fortrinki = opdrinken peti = verzoeken malvarmuma = verkouden diri = zeggen hejme = thuis ordoni = bevelen êapelo = hoed. atenti = acht geven atingi = bereiken armeo = leger reznltato = resultaat generalo = generaal cielo = hemel ataki = aanvallen jnsta = rechtvaardig proverbo = spreekwoord oferi = offeren tailoro = kleermaker eduki = opvoeden êe ■= bij amuzi = amuseeren lernanto = leerling sekve = bijgevolg instrui = onderwgzen plenumi = vervullen puni : straffen senkonfide = wantrouwend for = Weg esprimi = uitdrukken tnsi = aanraken de tempo al Filipo = Flip tempo == van tijd tot tij miri = zich verwon- opinio = meening deren riproco = verwijt • WOORDENLIJST 179 ordo = orde averto = waarschuwing 10. cio ci tio = dit alles I sufiêe = voldoende papago = papegaai 1 luma = licht kastelo = kasteel ineblo = meubel valo = dal l proprajo = eigendom super = boven lui *=' huren konduki = leiden i kune kun = te zamen met larga = breed mansardo = dakkamer papero = papier I uzado == gebruik danci = dansen tiel same = evenals tiri = trekken I devo = plicht bruo = leven monato = maand jeti = werpen l brili = schijnen butero = boter g# italo = Italiaan germano nu = Dnitscher I aga — oud ruso = Rus lelekti = kiezen anglo = Engelschman I korbo = mand franco = Franschman | mano = hand paroho = parochie Idekstra m rechter frago - aardbei Ivalora = waardevol frambo = framboos ekzisti = bestaan meti = zetten, plaatsei I gajni = winnen êerizo = kers propra = eigen pruno = pruim êemizo = hemd abrikoto = abrikoos I plena = vol kuiri = koken I valizo = valies porko = varken Ivirto = deugd buêi = slachten 01'o = goud monaho = monnik sen = zonder honoro = eer Herhaling 1—10. fero = ijzer |peza = zwaar insulo = eiland masino = machine aspekti == er uitzien fbruli = branden griza = grijs ^kandelo = kaars haro = haar laraneo = spin kombi = kammen Ifresa = frisch laü = volgens Itaügi = deugen kranio = schedel 180 WOORDENLIJST nuko = nek geni = storen kadri = naaien intertempe = ondertnsschen kndrante = naaiende naive = naief kredi = gelooven proponi = voorstellen kovri = bedekken esti prava = gelijk hebben knfo = kuif turnante = wendende jam ne = al niet meer ridetante = glimlachende koloro = kleur konsenti = toestemmen vizago = gezicht nu = welnu pala = bleek pacienco = geduld kontraüa = tegengesteld aforismo = aforisme TUga = rood potenco = macht bruna = bruin pluvo = regen blua = blauw fasto = vasten feino = fee festo = feest prezenti sin = zich voordoen kaporalo = korporaal Blua Barbo = Blauwbaard scienco = wetenschap Ruga Capeto = Roodkapje facile = gemakkelijk Cindrnlino = Asschepoester trankvila = rustig boto = laars danci = dan.sen Malgranda ™™ = roeien Fingrulo = klein Duimpje dangero = gevaar koni ^ = kennen vela = wekken parkere = uit 't hoofd kesto = kist sovaga = wild ^ter = onder duno = duin straba = scheel plue m verder regi . = «geeren nuda = naakt ornami = versieren songi = droomen tuko = doek scii = weten kuko = koek filozofo = filosoof' klara = duidelijk > pizo = erwt aperi = verschijnen rezigni = gelaten zijn abelo = bij (honing) kontraüajoj = tegenslagen movi = bewegen spite = ondanks boli = koken litero = letter peli = jagen silabi = spellen posedi = bezitten fabelo = fabel loko = plaats ekscii = vernemen ripozi = rusten kompreneble = begrijpelijk celo = doel WOORDENLIJST 181 ilo = middel praktika = practisch libera = vrij albumo = album amaso = menigte komenci = beginnen I sin direkti = zich richten akiri = verkrijgen boji = blaffen 11. silenti = zwijgen sveni = bezwijmen 1 kosti = kosten sango = bloed I franko = franc ansero = gans telefoni = telefoneeren stndi = studeeren I kartoco = kartets timi = vreezen. dungi = in dienst nemen marsi = marcheeren 13. ■ kilometro = kilometer I pezi = wegen (onov.) porti = dragen membro = lid hospitalo = hospitaal f haki ' = hakken konatoj = bekenden cigaredo = cigaret forlasi = verlaten I bileto = biljet prezenti = voorstellen cigaro = sigaar diplomo = diploma postuli = eischen 12. kondamni = veroordeelen se = indien I frato = broer scii = weten | kuraci = genezen ideo = idee I dubi = twijfelen komuna = gemeenschap atendi = verwachten pel I plori = weenen tasko = taak I sana = gezond korekti = verbeteren I serci = zoeken komitato == comité familio = huisgezin ekstermi = uitroeien [ ankoran = nog naturo = natnur okazo = gelegenheid steli = stelen I subite = plotseling objekto = voorwerp I rado = wiel kali - verbergen frakasi = verpletteren folio = blad brusto = borst pantalono = broek I eviti = vermijden polvo = stof I tuêi. = aanraken tatni = tatoeeeren I sendi = zenden katastrofo = ramp 182 WOORDENLIJST 14. generalo = generaal lus = zoo juist faksi = schatten' , horloge = klok kondl?? = ™°™aarde soni = slaan akcePfa = aannemen poshorlogo = horloge ae.r.° = lucht, r melki = melken f511?0 = mededeling kampo = veld ^ = s<*ePPen „ 5 u eoio = vreugde mondo = wereld § J , ,*? „j- w j. fia = slecht adiau = adieu , , j Ut0. = bed Wit Z beeid metio ■ ambacht }, . , , „. koncerto = concert rdat°. = J>etrekkmS ■ . i.. montri = toonen stacidomo = station , . . t , t li honti = zien schamen Lutero == Luther , . Kalvino = Calvijn venkl = overwinnen Kristo = Christus armi . = waPef n • a _ • forkuri = vruchten orgamzajo = organisatie razi = scheren „ , ,. . . K baki = bakken Herhaling 1-15. forgi = smeden , „-n ■ , . kanailo = canaille masom = metselen . J i ,. _ almozo = aalmoes carpenti = timmeren , . t. j i„ a " i „ komerci = handelen tieei = verplegen „ •• ° e 6 magazeno = magazijn gaste = juist kvankam = ofschoon sen = zonder pura = zuiver policisto = politie-agent escepte = uitgezonderd sojlo = drempel aga = oud deziri = wenschen pastro = priester flava = geel sciuro = eekhoorn lado = blik vulturo = gier trotuaro = trottoir vicrego = vice-koning strio == streep malkovri = ontdekken flui = vloeien ago = handeling spiri = ademen bonfaro = weldaad kolero = toorn droni == verdrinken spesmilo = esp.munt(/1.2' rabia = roofzuchtig flanko <=> zijde sorêi = tooveren pasi = voorbijgaan serpento = slang vorto = woord popoio == volk nigra = zwart WOORDENLIJST 183 freneza = krankzinnig atesti = getuigen kapti = vangen , kolego = collega riproêi = verwijten posteno = post diveni = raden ombro = schaduw rento = rente paso — pas gasto = gast serioza = ernstig ruinigi = ruineeren majesta = majestatisch fervojo = spoorweg sovi = schuiven terpomo == aardappel ripeti = herhalen botanika = botanische temri = verschrikken provizi = voorzien proksime = nabij misio == zènding halebardo = hellebaard festi == feestvieren jen = daar, ziedaar porcio = portie plus = plus 16. kutimo = gewoonte vojagi = reizen fenestro = venster sajni = schijnen herbo = gras ja = weliswaar, vermo — worm immers vento = wind aldoni = toevoegen levi = opheffen farigi = worden tien kaj reen = heen en weer Ateno = Athene nutri = voeden romano = roman malsata = hongerig konvinki = overtuigen protekti = beschermen aventuro = avontuur pepi = sjilpen, piepen citi = aanhalen pioniro = pionier almenaü = minstens moki = spotten princo = prins, vorst Hanibalo = Hannibal okupi = innemen Alpoj = Alpen kurieristo == koerier Jesuo = Jezus nesto = nest perfidi = verraden leütenanto == luitenant Judaso = Judas kalkuli = rekenen pendi = hangen kaleso = calèche §uo == schoen animo = ziel glaso = glas brava = dapper doloro = pijn pura = zuiver interna = inwendig senco = zin tranêi = snijden raporti = rapporteeren jen-jen = nu eens — vera = waar dan weer 184 WOORDENLIJST lago = meer rosti fas braden kolombo = duif apogi = leunen suferi = lijden stupo = trede kapti = grijpen avida = begeerig savi = redden sati = waardeeren parenco = bloedverwant bezoni = noodig hebben fabriki = fabriceeren denove = opnieuw vosto = staart parto = deel fbrmi = vormen etendi = uitstrekken simpla = eenvoudig gliti = glijden ligi = binden Msi = kussen radiko = stam ênnro = touw akso = as peko = zonde boato = boot logi = lokken iónstrui = bouwen sekvi = volgen ligno = hout piedo = voet Italo = staal inj = eenigen bëtono = beton konfesi = bekennen élektro ■= electriciteit cerbo = hersenen signifi = beteekenen permeso = verlof sopiri = smachten spiri = ademen, bagatelo = kleinigheid turni = draaien 18. okupi sin = zich bezighouden frosti = vriezen solvi = oplossen kutimi = gewoon zijn premi = drukken sola : - alleen kameno = schoorsteen plendi = klagen poto = pot kompati = zich ontfermen kaldrono = ketel najtingalo = nachtegaal diferenco = verschil miri = zich verwonrimedo = middel deren uzi = gebruiken traduki = vertalen ponto = brug konsisti el • = bestaan uit pinto = spits sorbi = opslorpen pafi = schieten centimo = centime skeleto = geraamte pfenigo = pfennig tendo = tent cendo = cent problemo = probleem kopeko = kopeke fairo = vuur 17. WOORDENLIJST 185 levigi = opkomen melankolio = meJankolie «rari = zich vergissen saga = wijs opinii *= meenen sitnacio = situatie konduti = zich gedragen revi = droomen poezio = poëzie 19. prozo = proza promesi = beloven Herhaling les 1—20. Ludoviko = Lodewijk grimpi = klimmen prologo = proloog visi = wisschen soni = klinken fajenco = faiënce sfero = sfeer antikva = antiek veti = wedden efektive = werkelijk tondro = donder balbuti = stotteren aspekto = aanblik petoli = dartelen forto = kracht ordeno = orde (lintje) esplori = onderzoeken jurnalo = dagblad troni = tronen artikolo = artikel profunda = diep greka = Grieksch alterni = afwisselen roma = Romeinsch helo = licht lanceli = aarzelen saümi = schuimen fundo = bodem 20. roko = rots eterna = eeuwig prunti = leenen bruo = leven plugi — ploegen mugi = bruisen motoro = motor ronde = rond milito = oorlog efiki = uitwerken pruvi = bewijzen êeno = keten destini = bestemmen detrui = verwoesten timi = vreezen fulmo = bliksem forgesi = vergeten flami = vlammen konservi = bewaren laüdi = loven imagi = zich voorstellen aTjiami = [ uitroepen envii = benijden aKiauu ""{toejuichen grafo = graaf dolca = zoet laüdi = prijzen sendato = gezant lukso = luxe stati = zich bevinden stranga = vreemd servi = dienen bindi = binden (boeken) pardoni = vergeven 186 WOORDENLIJST patoso = pathos PatroProvinca= Pater Provin- deteni = afhouden ciaal kosmo = kosmos kortego = hof funkcio = functie bonvena = welkom speco = soort diversa = verschillend stranga = vreemd laca = moede racio = rede majesto = majesteit mosto = hoogheid . .-, , ( voorval cikado = krekel akcidento = j ongeluk nazo = neus elporti = verdragen pusi = steken kulpo = schuld 22. sciigi = meedeelen turmenti = kwellen vetero = weer sati = waardeeren kvalito = kwaliteit teraso = terras 21. posteno — post akurate = accuraat konjekti = vermoeden kuri = loopen edzo = echtgenoot kolego = collega bulko — wittebroodje anstatati = in plaats van etago = etage gardi = waken signo = teeken' tremi = beven konvene = passend teorio = theorie Examen-opgaven, liveri = leveren motivo = motief I doktrino = leer blasfemi = lasteren Esp. — Ned. beni = zegenen disigi = scheiden eksciti = opwinden loki = plaatsen poeto = dichter preteksto = voorwendsel kunmeti = samenstellen imperio = keizerrijk infero = hel apartamento = apartement teni — bevatten aomdiro = noemen van de egale = gelijk naam stulta = dom akcidento = westen frunto = voorhoofd Jezuito = Jezuit cigano = zigeuner misio = zending rigardi == kijken ïelegi = afvaardigen fantazio = fantasie WOORDENLIJST 187 enkorpigi = belichamen aanhonden = datiri nulo = nul (niets) droogte = sekeco konfesi = bekennen voorkomen = okazi kvieta = rustig misgewas = rikoltaêo komerco = handel echte = vera lerte = behendig waterplant = akvoplanto pinglo = speld bij = êe eviti = vermijden alvorens = antaü ol prudenta = voorzichtig 'n bouwveld = kulturpretigi odori = rieken aanleggen kampon esafodo m schavot zuiveren = senigi tento = verzoeking ( „ ) = (purigi) pristeli = bestelen terrein = tereno meriti = verdienen steen = stono tak = branêo Ned. — Esp. brandbaar = bruligebla verbranden = forbruligi rijst = rizo woudreus = arbego bevolking = popolaro waartegen ) , , „ , . . het bevolken j = [ tegen welke} = kontrau kluJ de bevolking) " P° vlam = flamo zich voeden = sin nutri vermogen = povi voedsel = nutrajo niets dan = nenio ol minstens = almenaü buitenkant = ekstero even = same verkolen = karbigi algemeen = generala laten = lasi meeste = plej multaj omhakken = dehaki gewest — regiono stam = trunko is ('t) = estas te zwaar = tro peza Azie = Azio vervoeren = transporti dus = do van de = el la graan = greno muur = muro verbouwen = kulturi beveiligen = sirmi gronden = kampoj vernielzucht = detruemo aantreffen =jyenkonti vraatzucht = manêegemoiji (trovi wild = sovaga langs = laülonge de nu = nun berghelling = montdeklivo ploegen = plagi lagere = pli malalta eggen = erpi vlak = ebena grond = tero lang = longtempe eenvoudig = simpla 188 WOORDENLIJST werktuig = ilo kortego = hof wachthuisje = garddometo fianco = verloofde (m) bouwen = k ons trui havigi = verschaffen allerlei = cia faro = daad anders = aliokaze tempo = tijd oogst = rikoltajo paco = vrede zichtoeeigenen= alproprigi milito == oorlog het zaaien = la semado sindonemo = toewijding aanvangnemen= ekkomencigi afekta = gemaakt fljnhewerkte = orname pri- montri = toonen laborita registaro =- regeering stok = bastono klaso = klasse tlrukken = premi altigi = verhoogen gaatje = trueto ceremonio = plechtigheid in de grond = en la teron je = (hier) tot rijstkorrel = rizero nacio = natie de rest = la cetero rango - rang laten bevloeien = subakvigi profesio = beroep gaat het anders = okazas alima- Valona = Waalsche niere pregi = bidden nadat = post kiam krome = bovendien i _ i trans verse ceesto = tegenwoordig- dWars - \ rektangule heid tllWlting = direkto grafo = graaf plant = planto laüdire = volgens zeggen een voor een = po unn scivola = nieuwsgierig slijkerig = kota 11 ■ \ aantrekken uitplanten = displanti °* (aanlokken vooral = precipe akademio = academie het rijpen = la maturigo intence = opzettelijk laten = igi placo = welgevallen wegvloeien = deflui onortuna = \ SemakkelÜk ^ (geschikt II arangi = aanleggen Esp. — Ned. Ned. — Esp. sankta = sint ondergaan = snbiri barono = baron overgieten = snperverli estimi = achten westelijk = okcidenta gui = genieten vloeibaar = fluida WOORDENLIJST onbewogen = senmova blanke == blanka den = pino slap = malstrece top = pinto mast = masto staken = cesi welk een = kia fluisteren = flustri houden voor... = rigardi kiel gansche = tuta wel niet eens = ne iam schepping = universo stoute = vidfrapanta waarnaar = kion kleur == koloro wraarop = je kio waarmede = per kiuj sabbatsrust = sabatripozo landschap = pejzago natuur == naturo Italië = Italujo als (of) = kvazaü voorstellen = prezenti glans = brilo ongeloof = nekredo zalig = felicega genezen = konverti waaruit = el kiu fluweel = veluro nu en dan = de tempo al wonderbare = mira tempo omgeven = cirkaüi geroep = vocbruo boven- welluidend = bonsone natuurlijk = supernatura zacht = dolêe klaarheid = heleco klinken = soni scherpte == akreco verderop = pli malproksime lijn = linio bassin = baseno omtrek = konturo ring = rondo verheerlijkte = plirava waarover = super kiuj gezicht = aspekto fijne = delikata herinneren = memorigi sluier = vualo golf = golfo hangen = pendi verzekeren = certigi besluiten = enfermi • dame = sinjorino ongerimpeld = sensulke staren = fikse rigard weerkaatsen = reflekti totdat = gis kiam gloed = ardo vale = senkolora karmozijn = karmezino duisternis = mallomo kim = horizonto vredig = pace zeil = velo wegsterft = perdigi 189 INHOUD. Bldz. Inleiding 3 Voorwoord 5 De uitspraak 7 Eerste Les 11 Lidwoord. Zelfst. naamw. Onbep. wijs. Bijvoegl. naamw. Geslachten. Achtervoegsel in. Tweede Les 14 Enkelv. tijden. Persoonl. voorn. Voorvoegsels ge, bo, pra. Achtervoegsel id. Derde Les 18 Ontkennende zin. Plaats der bijv. naamw. Achtervoegsels ui, aj en ee. Vierde Les 23 Naamvallen. Lijdend voorwerp. Voorzetsel da. Lijd. voorw. der pers. voorn. Wederk. voornw. Vijfde Les 29 Bezitt. voorn. Vragende zin. Achtervoegsels ig en ig. Herhaling van Les 1—5 35 Vertaaloefeningen. Zesde Les 36 Bijwoorden. Hoofdtelw. Rangtelw. Achtervoegsels ebl en ind. Voorvoegsels mal, re en ek. Zevende Les 43 Gebiedende wijs. Aanvoegende wijs. Voorwaardelijke wijs. Achtervoegsels eg, et, cj en nj. INHOUD 191 Bldz. Achtste Les .47 Korelativoj. Negende Les 55 Trappen van vergelijking. Tiende Les 59 Richtingsn. Achtervoegsels ej, uj en ing. Herhaling van les 1—10 64 Vertaaloefeningen Elfde Les 57 Bepalingen van tijd en hoeveelheid. Achtervoegsels obl, on en op. Voorzetsel po. Twaalfde Les 73 Bedrijvende deelwoorden. Samengestelde tijden in de bedrijvende vorm. Dertiende Les 81 Lijdende deelwoorden. Samengestelde tijden in de lijdende vorm. Veertiende Les» 84 De klok en de tijd. Achtervoegsels ist en an. Vijftiende Les 88 Attributief en praedicatief gebruik der bijv. naamw. Bepalingen van gesteldheid. Herhaling van les 1—15 94 Vertaaloefeningen. Zestiende Les 97 Voorzetsels. Zeventiende Les 105 Verbindingswoorden. Achtervoegsel ad. 191 JQ2 INHOUD Bldz. _ y .... 109 Achttiende Les • • Onpersoonlijke werkwoorden. Wederkeerende werk- . woorden. Achtervoegsels ar en er. • J t .... 113 Negentiende Les De tijden in hoofd- en bijzin. Voorwaardelijke wijs. . . ... 121 Twintigste Les . . , Werkwoorden, onmiddellijk afgeleid van met-werkwoordelijke stammen. Achtervoegsels em en li. 126 Herhaling van les 1—20 Vertaaloefeningen. 129 Een en twintigste Les. . ' Voorvoegsels dis en fl. Achtervoegsels estr en ae. 133 Twee en twintigste Les ■ Tusschenwerpsels. Achtervoegsel urn. Voorvoegsels eks en mal. * 13£l Examen-opgaven voor diploma B . . . 148 Aanhangsel Woordenlijst L92