INHOUD. Blz. Hoofdstuk I. De taak der rechtsorde 1 .. II. Burgerlijk recht 16 III. Handelsrecht 43 IV. Procesrecht 64 V. Strafrecht 82 VI. Staatsrecht 104 VII. Volkenrecht 123 VIII. Internationaal privaatrecht 141 IX. Kerkelijk recht 155 X. Andere rechtsgroepen 179 XI. De herkomst der rechtsnormen. . .183 ., XII. Het streven der rechtsorde -210 XIII. Recht 230 Litteratuuropgave 246 Register . 254 met een vreemd woord, van Grieksche herkomst, ook wel normen. Over de samenleving der menschen in de maatschappij ligt een dicht net van die leefregels of normen gespreid: \3{ In de eerste plaats godsdienstige normen, leefregels, welke de geloovigen onderkennen als bevelen van God. Er zijn tijden geweest, waarin men in alle aanvaarde leefregels voorschriften van de godheid meende te bespeuren. In het verleden is de godsdienst soms de bijna-alleenwerkende, veelal de grootste kracht geweest, die de gedragingen der menschen bepaalde. In die mate geldt dat voor onzen tijd niet meer. Maar ook nu nog blijft in onze samenleving de godsdienst eene zeer belangrijke rol vervullen niet alleen voor het gemoedsleven en het denken eter menschen, doch öoITvoor de bepaling van het maatschappelijk doen en laten, dat is van het verzorgen en ontzien van andermans belangen. Het streven der menschen, dat wij als uitgangspunt hebben vooropgesteld, naar beveiliging en bevordering van hunne belangen in de samenleving, wordt zeer gebaat door godsdienstige voorschriften als „gij zult niet dooden", „gij zult niet stelen", „gij zult geen overspel plegen". (jji Daarnaast bestaan er zedeJi|kenormen, leefregels ingegeven door de stem des gewetens- Zij worden waargenomen en opgevolgd door velen, die het bevel Gods of de bestierende betrekking — 2 — van God tot de menschen, welke hun bepaalde gedragingen voorschrijft, weigeren te erkennen. Het voorschrift „gij moogt niet dooden", „gij moogt niet stelen" wordt als zedelijk voorschrift aanvaard door velen, die de Tien Geboden niet beschouwen als tot hen gericht. Uit deze voorbeelden blijkt reeds, hoe de inhoud van de zedelijke norm kan samenvallen met den inhoud van de godsdienstige norm. De zedelijke orde en de godsdienstige orde dekken elkander echter slechts ten deele: zij bestrijken elk van beide haar eigen terrein van menschèlijke gedragingen, welke zij zoeken te richten. De zedelijke normen nu, bevorderen mede zeer krachtig het streven, waarin wij ons uitgangspunt hebben gevonden: de beveiliging en bevordering van de belangen der menschen in de samenleving. Het zedelijke voorschrift „gij moogt niet dooden" beschermt het leven, gelijk het zedelijk voorschrift „gij moogt niet stelen" den eigendom. fcy In de derde plaats gelden fatsoensnormen; dit zijn eischen gesteld door de grootere en kleinere, vaak elkander snijdende kringen, waarin nagenoeg ieder leeft. Ook deze voorschriften werken mede tot het gestelde doel, de beveiliging van de belangen der menschen in de samenleving. De fatsoensregel „men spuwt niet in huis" beschermt den eigendom van dengene, bij wien men op bezoek is, tegen beschadiging; de fatsoensregel „men laat elkander met rust op straat" of „men beleedigt een ander niet zonder reden" beschermt de integriteit van de personen, beide zeer tastbare menschelijke belangen. En wanneer straks de fatsoensnorm „men maakt plaats voor een dame in de tram" zal zijn uitgegroeid, wordt daarmede een wezenlijk belang van de stadvrouwen gediend. 2. Er bestaan dus godsdienstige normen, zedelijke normen, fatsoensnormen, die alle medewerken tot de verzorging en beveiliging van de belangen der menschen in de samenleving. Is dat nu niet voldoende? Neen^Om (twee/redenen niet: a. Er zijn belangen, die niet worden bestreken door de godsdienstige, zedelijke of fatsoensnormen en die toch blijken, beveiliging te behoeven. Geen godsdienstig, zedelijk of fatsoensvoorschrift stelt den eisch, naar rechts of naar links uit te wijken op straat of op het water. En toch kunnen daarmede zeer groote belangen gemoeid zijn, welker verwaarloozing de ernstigste gevolgen kan mee. sleepen. Geen godsdienstig, zedelijk of fatsoensvoorschrift bepaalt, den bijv. wegens diefstal ontslagen arbeider een getuigschrift uit te reiken, waarin de reden van dit ontslag niet wordt vermeld. De verzwijging is, wel beschouwd, een halve leugen, dus zedelijk afkeurenswaardig. Maar een zeer intens belang van den arbeider, de kans op het vinden van nieuw werk, dus zijn eigen onderhoud en het onderhoud van zijn gezin, komen daarbij in het gedrang. Monogamie is een christelijk-godsdienstig en een zedelijk gebod, maar het doen van huwelijksafkondigingen, inschrijving van gesloten huwelijken, ja de voltrekking van het huwelijk door de overheid zijn geen eischen van godsdienst of zedelijkheid. Toch zijn daarbij belangen in het spel, die om beveiliging vragen. Geen godsdienstig, zedelijk of fatsoensvoorschrift roept naar onze opvattingen den man tot de troonopvolging bij voorkeur boven de vrouw, toch kan dit als een landsbelang, dat is als een gezamenlijk belang van allen, zeer levendig worden gevoeld. Derhalve: lang niet alle belangen der menschen in de samenleving worden door den godsdienst, de zedelijkheid en het fatsoen gewaarborgd. Er blijven belangen, daaronder wezenlijke levensbelangen, over, die luide om verzorging roepen. b. Ook die belangen, welke door de genoemde normencomplexen wel worden bestreken, worden daardoor niet voldoende beveiligd. Het nietnaleven van het godsdienstige gebod brengt de straf Gjjds in het hiernamaals of reeds op aarde. De overtreding van de zedelijke norm wordt getroffen met wroeging en zelfverwijt. Het veronachtzamen van de fatsoensvoorschriften leidt tot afkeuring of uitsluiting buiten den kring. Welnu, er zijn menschen, die aan de straffende hand Gods niet gelooven, of menschen, die geen wroeging of zelfverwijt kennen, of menschen, die spotten met afkeuring en uitstooting buiten bepaalde kringen, of ook — en dit is zeer belang-, rijk — menschen, die zich het vooruitzicht van — 5 - de straf getroosten, die de wroeging verdragen en de afkeuring, hoezeer ook gevoeld, over hebben voor de overtreding van het voorschrift. Om deze twee redenen worden dus de belangen der menschen in de samenleving niet voldoende — ik zeg niet: niet afdoende, want dat is onbereikbaar — beveiligd en gewaarborgd door de normen van godsdienst, zedelijkheid en fatsoen. Daarom is noodig eene andere belangenbeveiliging in dubbele richting: ter nadere beveiliging van belangen, die reeds door andere normen worden gediend, en ter bescherming van Sridere belangen^ Die belangenbeveiliging brengt hetrechtjL De menschen in samenleving stellen eene reeks van leefregels op, ten deele herhaling van reeds bestaande, ten deele nieuwe, en eischen de naleving daarvan. Waarin schuilt nu het eigene van die normen, die iets tot stand willen brengen, dat de andere normencomplexen niet kunnen bereiken? In hunne sanctie. De godsdienst dreigt met straffenTde zedelijke orde met wroeging,hetfatsoen met afkeuring. Het recht dwingt: de rechtsvoorschriften zijn dwingende voorschriften. Daarin schuilt hun eigen en tevens méér-vermogend karakter. Met de straf Gods, met de wroeging, met de af-; keuring kan men spotten of men kan ze willig aanvaarden. In beide gevallen worden de voorschriften van godsdienst, zedelijkheid en fatsoen niet nagekomen. Het rechtsvoorschrift moet worden, nageleefd. - 6 - 3. Dat eigene van het rechtsvoorschrift, zijn dwingend karakter, vraagt nu de nadere aandacht. Dwingend beteekent volstrekt niet altijd afdwingbaar. De afdwingbare verwezenlijking van het rechtsvoorschrift, naar zijn nauwkeurigen inhoud, is bij lange na niet altijd mogelijk. Het rechtsvoorschrift luidt: „gij zult niet dooden, niet stelen, geen oneerlijke concurrentie aandoen, gij zult uwe overeenkomsten nakomen, uw dienstplicht vervullen, belasting betalen". Geen macht ter wereld, ook de dwingende rechtsorde pief, is in staat, daardoor doodslag, diefstal, oneerlijke concurrentie, contractbreuk, dienstweigering, verzaakten belastingplicht te voorkomen. Maar terwijl de godsdienst, de moraal, het fatsoen zich er bij neerleggen, dat men het voorschrift schendt, wanneer de sanctiebedreiging is uitgeput, doet het recht zulks niet. De rechtsorde berust niet in de niet-nakoming van hare leefregels. Zoo mogelijk dwingt de rechtsorde tot verwezenlijking van het voorschrift, ondanks den onwiTvan dengene, tot wien het voorschrift is gericht: tot nakoming van een contract, tot teruggave van eene zaak, tot erkenning van kinderen, tot belastingbetaling.' Maar zeer dikwijls is dat niet mogelijk. Men kan iemand dwingen tot nakoming van de betaling van eene geldsom door den weigerachtigen schuldenaar die geldsom te ontnemen. Maar men kan den onwilligen schilder niet dwingen tot de nakoming van zijne verplichting een doek te schil- deren, men kan zelfs den dienstweigeraar niet dwingen tot vervulling van zijn dienstplicht. Dan dwingt de rechtsorde tot iets anders, tot iets dat, zoo mogelijk, het door het voorschrift beoogde nabijkomt of dat de nadeelige gevolgen van de overschrijding van het voorschrift wegneemt of dat druk oefent op den onwillige: geld in plaats van de schilderijT schadevergoeding tot troost van het nadeel, door de oneerlijke concurrentie veroorzaakt, opsluiting van den dienstweigeraar. Of het recht dwingt den onwillige reeds door zijne bedreiging met tusschenkomst voor het geval het voorschrift mocht worden geschonden: met gevangenis of doodstraf, met verplichting tot schadevergoeding of tot herstel van nadeel. Het recht dwingt dus op allerlei wijzen, door onmiddellijken en middellijken dwang, tot de nakoming van het voorschrift zelf of tot iets anders. Maar het dwingt. Het rechtsvoorschrift is dus niet vermanend, aanradend, overredend het is gebiedend, dwingend, al beteekent dat lang niet akïïd"afdwingbaar. Dwang wil, anderzijds, niet zeggen willekeur. De rechtsorde stelt hare dwingende normen op, omdat voor het leven en het voortbestaan der maatschappij, dat is voor de belangenbeveiliging der menschen in samenleving, sommige gedragingen zóó noodig zijn, dat hare naleving niet aan den goeden wil der menschen mag worden overgelaten. De dwang wordt alleen geoefend om de - 8 — nakoming van onmisbare voorschriften te verzekeren, terwille van de belangen, welke door die voorschriften worden gebaat. Déze overweging alleen bepaalt het dwingend karakter van de rechtsregeling. Bij de opstelling der normen, bij de uitschrijving der leefregels zit dwinglust niet voor. Er is niet dwang als uitgangspunt en bron, doch dwang als middel, niet dwang als machtsvertoon van den dwinger, doch een noodzakelijke en weldadige dwang in het belang van anderen. Rechtsnormen zijn dus dwingende leefregels en hef recht is een gëhëél vahcïwingénde leefregels ter beveiliging van de belangen der menschen in samenleving. De taak der rechtsorde is het uitschrijven diér normen ter bescherming van die belangen, welke dwingende bescherming behoeven. •4. Bezien wij nu nadep de taak der rechtsnormen, in het licht van het voorafgaande, dan treft het volgende: a. Wij weten reeds, dat het belang, welks beveiliging de rechtsorde beoogt, kan samenvallen met het belang, dat door de zusternormen wordt beschermd. De norm „gij zult niet dooden" beveiligt de levens, de norm „gij zult niet stelen" de bezittingen der menschen. De normen „gij zult niet dooden, niet stelen" zijn rechtsnormen, bij ons neergelegd in het Wetboek van Strafrecht en in het Burgerlijk Wetboek. Maar diezelfde ~ 9 ~ - 10 — voorschriften staan óók in de Tien Geboden, zij zijn óók godsdienstige normen. En voor velen, die de Tien Geboden niet aanvaarden, gelden die normen als zedelijke normen, als gewetensvoorschriften. Dezelfde norm kan dus zijn èn godsdienstig èn zedelijk én juridisch. Uranders uitgedrukt, dezelfde belangen worden beveiligd door drieërlei normen. Er kan dus in dit opzicht een zeer nauw verband bestaan tusschen recht eenerzijds en godsdienst en moraal anderzijds, en datzelfde geldt ook voor het fatsoen. En wel een objectigi verband, een verband van object: de beveiliging van hetzelfde belang. Maar tusschen de roeping der rechtsorde en de roeping der godsdienstige en der zedelijke orde bestaat diepgaand verschil. Dat kufinen wij juist het duidelijkst waarnemen bij identiteit van object. De rechtsnormen beveiligen belangen der menschen en bedoelen ook niets anders dan de beveiliging van menschelijke belangen, zij worden uitsluitend met dat doel opgesteld. De norm „gij zult niet dooden" bijv., is als rechtsnorm uitgevaardigd om menschenlevens te beschermen. De godsdienstige en de zedelijke normen „gij zult niet dooden" beveiligen ook de levens der menschen, die, ware het gebod niet gegeven, meer aan doodslag zouden blootstaan. Maar zij zijn niet met dat doel opgesteld. De godsdienstige norm „gij zult niet dooden" beteekent dit | God eischt van den mensch, dat hij zich van doodslag onthoude. Het dooden op zichj. — 11 — zelf wordt verboden, afgezien van het gevolg, dat daardoor een menschenleven verloren gaat. Zoo verbiedt de zedelijke norm, de stem des gewetens, den doodslag omdat'deze, uit een oogpunt van innerlijke zelfbeschaving, waarnaar de zedelijke orde streeft, afschuwelijk voorkomt. De godsdienst en de moraal wenden zich tot den mensch en verbieden hem eene daad, die zijne handen en zijn geweten besmetten zou, stellen een eisch aan den eventueelen daderTtërwillg van den dader, dien zij onbesmet willen. De rechtsorde daarentegen richt zich tot den dader, niet om zijnentwille, maar terwille van het mogelijke slachtoffer. De godsdienst en de moraal willen geen moordenaars, geen dieven, geen echtbrekers; het recht wil geen vermoorden, geen bestolenen, geen bedrogen echtgenooten. De rechtsnormen beschermen onmiddellijk slachtoffers, de godsdienstige en de zedelijke normen voorkomen onmiddellijk de slechtheid der daders, beschermen daardoor, maar dan langs dien omweg, middellijk, ook slachtoffers. De godsdienstige en de zedelijke normen zijn gericht op eigen plichten, eigen plichten van den mensch tegenover God en tegenover zichzelf, de rechts-" normen zijn gericht op de belangen van anderen.' b. Rechtsplichten worden dus uitgeschreven ter wille van de belangen van anderen. Den verkooper worden rechtsplichten opgelegd, niet opdat de verkooper een goed verkooper zij, maar om de belangen van den kooper te waarborgen. - 20 ~ Dat alles te zamen vormt het familierecht in zijne kern en in zijn uitbouw. 2. De samenleving brengt de enkelingen in een nieuw contact: de menschen, op zoek naar hun levensonderhoud en naar de schatten der aarde, ontmoeten elkander. De stoffelijke bestaansvoorwaarden, uitgangspunt voor de vervulling van elke levensroeping, worden den mensch niet van zelf toegeworpen. Hij moet haar vinden in zijne omgeving. En bij het stijgen der levensbehoeften en het uitzicht op verhoogde levensgenieting zoekt hij niet alléén het noodige te verwerven, maar ook hetgeen de weelde belooft. Maar zoo doen alle enkelingen in de ééne omgeving, alle menschen op de ééne aarde. Zoo ontstaat nieuw contact van menschen en nieuwe botsing van belangen. a. De mensch maakt zich meester van de vruchten der aarde, hij neemt akkers en woeste gronden in bezit, die hij ontgint en bewerkt, hij bouwt zich eene woning en straks strekt hij de hand naar de vele kostbaarheden, die de doode en de levende buitenwereld bieden. Hij wint, op groote schaal, goederen door eigen vervaardiging, door arbeid van ondergeschikten, door verkrijging van anderen. Een zeer tastbaar en intens belang is hier te beveiligen : die akker, dat huis, die edelgesteenten, 7ïie"goederen moeten worden beschermd tegen de hebzucht van anderen. Dat alles moet aan den verwerver of vervaardiger zoodanig verbonden worden, dat anderen dien band eerbiedigen en den - 21 — bezitter niet storen in zijn De rechtsorde breidt hier haar belangenbeschuttende vleugelen uit.. Zij stelt hare dwingende voorschriften op: de rechtsregeling vancferijeijgendom. 1 b. De eigenaar heeft een stuk land midden tusschen akkers gelegen, die aan anderen toebehooren. Om dat land te kunnen bebouwen behoeft hij een toegang. Een der andere eigenaars laat zich er toe vinden, hem dien toegang te verkenen. Of de eigenaar van een huis behoeft uitzicht of licht en weet zijn buurman te bewegen, afstand te doen van ziin recht het aangrenzend gebousE, belemmerend op te trekken. De een blijft nu eigenaar van het land en het gebouw, de ander krijgt echter ook een belang bij die zaken: beider belangen liggen hier vlak naast elkander in eene teere verhouding, zoodat nauwkeurige afbakening van ieders dwingend voorgeschreven gedraging tegenover den ander noodig zal zijn. Die afbakening brengt de rechtsregeling dzjerfdienstbaarhedè^ c. Gelijke aanleiding tot ingrijpen heeft de rechtsorde, wanneer iemand bouwen mag op het j terrein van een ander, zóó dat de optrek aan hem behoort, maar het terrein aan den ander verblijft. Zij stelt daartoe de rechtsregeling van den opstal. J d. Eene eigenaardige belangenverhouding ontstaat ook, wanneer de een woeste of ook andere gronden in langdurig of blijvend gebruik ontvangt van een ander, zóó dat hij eene groote vrijheid van beweging moet hebben met het oog op ontginning en exploitatie, terwijl niettemin de ander eigenaar blijft. Hoe die twee belanghebbenden zich naar dwingend voorschrift tegenover elkander hebben tegedragen, leertde rechtsregeling vaTfêeêrfpacht) e. Iemand laat bij uiterste wilsbeschucklng zijn vermogen na aan degenen, die hem het naast staan in den bloede, maar bestemt de opbrengst zijner goederen voor zijne echtgenoote, voor den duur van haar leven. De echtgenoote. geniet de vruchten van landerijen of de rente van kapitalen, die in eigendom aan hare aanverwanten toebehooren. Daar zijn opnieuw tweeër belangen samengetrokken op ééne vermogensmassa. Hoe die twee elkanders belangen móeten ontzien, leert de rechtsregeling vaifkètvriichtgebntps) f. Iemand, die om geld verlegen is, wendt zich tot een kapitalist, die bereid wordt gevonden de gevraagde som te leenen, mits hem een voorwerp van waarde wordt ter hand gesteld of een onroerend goed wordt aangewezen, met het doel uit de opbrengst daarvan de geleende som te verhalen, zoo de terugbetaling van het geleende mocht achterwege blijven. Die kostbaarheid komt nu te berusten onder den schuldeischer of het huis moet nu tot zijne zekerheid strekken, terwijl nochtans die waarde-objecten vóór en na in eigendom toebehooren aan den schuldenaar. Schuldeischer en schuldenaar hebben beiden belang bij dezelfde zaak, zij zullen dan zoo met die zaak moeten omgaan, dat zij elkanders belangen eerbiedigen. Die - 22 — - 24 — hij wenscht. Zoo staan dus twee menschen tegenover elkander, gig onderbandelen en- het-eensworden over hunne vermogensbelangen. Dat gebeurt nu, in de ontwikkelde samenleving van zeer velen, in zeer vele richtingen en op zeer uitgebreide schaal. a. De een wendt zich tot den ander om duizenderlei waren, en biedt hem daarvoor geld. Wie de waar toezegt moet zijn woord gestand doen en ook overigens de belangen waarnemen van dengene, die hem daarvoor betalen zal. Omgekeerd rusten gelijksoortige verplichtingen op wien beloofd heeft het geld te zullen geven. Het ligt voor de hand, dat de nakoming dezer verplichtingen ook door dwingende voorschriften moet worden verzekerd. Dat doet de rechtsregeling van denfj koop en verkoop. _} b. Wordt in de plaats van geld andere waar geboden, dan ontstaat eene dergelijke verhouding. Zij geeft gelijke aanleiding tot de rechtsregeling van denj ruil. ~) c. Verreweg de meeste menschen hebben geen eigen woning. Zij wenden zich tot een huiseigenaar en verkrijgen van hem, dat zij, tegen betaling, in zijn huis mogen wonen. Beiden moeten nu de aanvaarde verplichtingen vervullen en ook voor elkanders belangen zorg dragen, de huiseigenaar moet het huis bewoonbaar houden, de bewoner het huis behoorlijk bewonen. Zij moeten daartoe ook kunnen worden gedwongen. — 25 — Daarvoor zorgt de rechtsregeling van(de huur) van /zuizêX. In eene dergelijke verhouding staan tegenover elkander de landeigenaar en de boer, die tegen betaling het land bewerkt voor zichzelf. Hunne wederzijdsche verplichtingen worden vastgesteld door de rechtsregeling vanWer^actó) Men kan ook roerende zaken, paarden, rijtuigen, rijwielen verhuren. Dat vraagt om de rechtsregeling van §te huur'vèü töèrënde goederèn:A d. Iemand, die geld noodig heeft, vindt een kapitalist bereid hem de som voor een tijd toe te vertrouwen, tegen vergoeding van rente. Hij zal nu geregeld de rente moeten betalen, aflossingen moeten doen of het geld op den afgesproken termijn moeten teruggeven. Daarover waakt de rechtsregeling vaiTcfe verbniïk'Iëemng.') e. Wanneer iemandeenig voorwerp, een boek, eene reistasch, een kijker van een ander tot tijdelijk gebruik verkrijgt, moet hij behoorlijk voor de zaak zorg dragen en haar op tijd terug bezorgen. Voor hem wordt opgesteld de rechtsregeling van tfe bTuikleeningT} /. Iemand, die geen wandruimte heeft voor zijne boeken of schilderijen, of iemand, die uit de stad gaat en voor diefstal vreest, vraagt een ander, die zaken voor hem te bewaren en deze stemt daarin toe. Nu mag hij, die den dienst bewijst, daarvan geen schade ondervinden, bijv. doordat de lijst van de schilderij loslaat en een servies vernielt, — 25 — - 26 - anderzijds moet hij de toevertrouwde zaak behoorlijk bewaren en op tijd teruggeven. In die richting gaat de rechtsregeling vanjde bewaar' geving^ g. De werkman stelt zijne arbeidskracht ter beschikking van den werkgever en bedingt daarvoor loon. Het werk moet nu behoorlijk worden verricht, het loon op tijd worden uitbetaald, ook overigens moeten werkman en werkgever elkanders belangen ontzien en behartigen. Zij worden daartoe verplicht door de rechtsregeling vanhier a rbeidscon tract. ) h. Twee of meer menschen stellen zich voor, iets met vereende krachten te bereiken: het drijven van eene zaak, het exploiteeren van eene uitvinding, het aankoopen van een terrein. De een stelt daarbij wellicht vooral het benoodigde geld beschikbaar, de ander zijne werkkracht. Wanneer zij het met elkander eens zijn geworden, moet ieder de opgenomen taak vervullen, ieders voorschot moet door de anderen mede worden gedekt, de winsten moeten samen worden gedeeld, de verhezen samen gedragen, ieders afspraken met derden door de anderen worden geëerbiedigd. Die verplichtingen van de genooten jegens elkander, maken het onderwerp uit van de rechtsregeling van jÖe maatschap otivênnootsch'apTS i. TemamTvmcTt een anHër bereid, om niet of tegen betaling, eene aangelegenheid voor hem te regelen of iets voor hem te bezorgen. Wie dat - 27 — op zich neemt mag daarvan geen nadeel ondervinden; zijne onkosten moeten hem worden vergoed; wat hij afspreekt namens den ander moet deze nakomen. Van den anderen kant moet hij behoorlijk ten uitvoer brengen wat hij op zich genomen heeft en deswege rekening en verantwoording doen. Die verplichtingen worden vastgesteld door de rechtsregeling van de lastgevlng7\ j. Een vrijgevige of een dankbare schenkt iets aan een ander, die zulks aanneemt. Dat mag niet te lichtvaardig gebeuren, vooral niet wanneer zeer waardevolle zaken, als onroerende goederen, het voorwerp van de weldaad uitmaken. Vandaar dat de voorzichtige rechtsorde zekere waarborgen gebiedend eischt, zonder welke het schenkingsgebaar niet wordt erkend. De begiftigde mag zich tegenover zijn weldoener niet grof ondankbaar gedragen. Dat alles roept in het leven de rechtsregeling van^e scTiénkth^Tï k. Iemand wil geld opnemen, maar is niet credietwaardig. Hij vindt nochtans een geldschieter, die hem ter wille wil zijn, mits een derde voor de nakoming zijner verplichtingen instaat. Die derde zal nu, wanneer de leener onmachtig of nalatig is bij de nakoming, de rente hebben te betalen, de aflossingen of terugbetaling te bezorgen. Maar hij heeft deswege verhaal tegen den geldnemer. Dat alles wordt uitgewerkt in de rechtsregeling van dfcn borgtocht) ~ 28 — /. De een meent tegenover den ander zekere rechten te kunnen doen gelden, welke bewering de ander niet toegeeft. Ten einde een kostbaren en langdurigen rechtsstrijd te vermijden, spreken zij af, dat ieder een deel van zijne aanspraak zal prijsgeven. Dat zij die afspraak duidelijk aangaan en behoorlijk nakomen, daarvoor zorgt de rechtsregeling vanfoe dading) Al die afspraken betreffen vermogensbelangen. Nog vele andere zijn er, waarbij de menschen zich en elkander vermogensverplichtingen opleggen, welker nakoming de rechtsorde bewaakt, en waarbij verhoudingen ontstaan, welke de rechtsorde tot voorwerp van hare dwingende regelingen maakt. Door het tot stand brengen dier afspraken helpen de menschen zich zeiven en elkander met stoffelijken steun door het leven, vergemakkelijken en veraangenamen zij hun eigen en elkanders bestaan, dienen zij hunne eigen en elkanders belangen. Nog altijd vrijwillig. Alleen bij hooge uitzondering — anders dan in het familierecht 1 —dwinat ook hier de rechtsorde tot het aangaan van zulke afspraken of beperkt zij de vrijheid om af te spreken wat men goedvindt: zoo werd in de jaren, die achter ons liggen, de bedingvrijheid van sommige verkoopers en wordt nu nog de bedingvrijheid der verhuurders, door rechtsregeling ingekort. Afspraken maken beteekent het onder woorden brengen van wederzijdsche bedoelingen en ~ 29 ~ zoo tot overeensteinrfling geraken. Men noemt dan die afspraken ook: overeenkomsten of, met een vreemd woord, contracten, de menschen, die haar aangaan: contractanten of ook partijen. Om die overeenkomsten met zoo ernstige gevolgen te kunnen sluiten, wordt in het algemeen, dus van allen» eene zekere lichamelijke en geestelijke rijpheid, daarnaast eene maatschappelijke zelfstandigheid, in één woord, eene zekere „ber kwaamheid" vereischt. De physieke rijpheid mist de minderjarige, de geestelijke rijpheid de zielsen wilszieke, de maatschappelijke zelfstandigheid de getrouwde vrouw. En dat vermogen om overeen te komen en zich door die overeenkomst te binden, mag nietdoor dwang of bedrog van een mede-contractant of door eigen grove, onverschoonbare en voor den mede-contractant moeilijk te onderkennen dwaling worden belemmerd. Ook daaromtrent geeft de rechtsorde hare dwingende voonschriften. Het geheel van al die voorschriften vormt het overeenkomsten' o0 con tractenrecht.} Het gevolg van de overeenkomsten is dus, dat de contracteerende partijen verbonden zijn jegens elkander tot datgene, waartoe de rechtsorde hen, ter bevestiging van het overeengekomene of ook naar aanleiding van het overeengekomene, verplicht. Verbonden, naar gelang van de afspraak, öf wel de een jegens den ander öf wel beiden, over en weer, jegens elkander. Bij verbruikleening ~ 30 — moet de geldnemer rente betalen, aflossen en terugbetalen, hij alleen is verbonden tegenover den uitleener, deze niet tegenover hem. Bij koop daarentegen is zoowel de verkooper tegenover den kooper verbonden tot de levering van de waar, als zijnerzijds de kooper tegenover den verkooper tot betaling van den prijs. Dat verbonden zijn noemt men verbintenis of obligatie: de partij, die verbonden is, den schuldenaar of debiteur; de partij, tegenover wie men verbonden is, den schuldeischer of crediteur; het voorwerp der verbintenis de prestatie. 4. De overeenkomst is de meest voorkomende bron van verbintenissen. Zij brengt de overgroote meerderheid der verbintenissen voort, door partijen, naar hunne uitgesproken bedoeling, met elkanders goedvinden in het leven geroepen. Maar de eenige bron van verbintenissen is de overeenkomst niet. Iemand werpt een steen, die, bij ongeluk, eene spiegelruit verbrijzelt. Daaruit ontstaat schade voor den eigenaar der spiegelruit. Zedelijkheidsen fatsoensoverwegingen kunnen den onvoorzichtigen steenwerper bewegen die schade te vergoeden. Maar het ruw aangetaste belang van den getroffene eischt meer afdoende beveiliging, de rechtsorde wordt tot tusschenkomst met hare dwingende normen bewogen: zij beveelt het herstel der toegebrachte schade. Zulks geschiedt met te meer grond, wanneer de dader de ruit van een medemensen verwachten mag, behoeft niet te vreezen, dat hij voor de gevolgen zijner gedraging, al zijn deze nog zoo nadeelig voor anderen, zal worden aansprakelijk gesteld. Wie, die behoorlijkheidsgrens overschrijdend, opzettelijk of door onvoorzichtigheid schade veroorzaakt, wordt ter verantwoording gem^p^n. Pat doet de regeling van de onrechtmatige daad) 5. Er kan zich echter nog iets anders voordoen. Mijn kind werpt een ruit in, mijn hond vernielt een bloembed, mijne dakpannen vallen naar beneden en beschadigen het huis van mijn buurman, een vonk uit mijne fabriek kan heele straten of bosschen doen afbranden. Schade ontstaat, belangen worden aangetast. Nu verplicht de rechtsorde mij die schade te vergoeden. Ik heb nochtans in al die gevallen geen onrechtmatige daad, menigmaal zelfs in het geheel geen daad gepleegd. Maar de rechtsorde overweegt begrijpelijkerwijze: wie het i genot en de voordeelen heeft van kind, hond, I huis, fabriek, moet ook aansprakelijk zijn voor de I nadeelen, welke zij veroorzaken. Iemands belang is geschonden, die schennis worde goed gemaakt door hem, die tot de schadende oorzaak in nauw verband staat. Langs drie wegen kan dus eene verbintenis ontI staan: meestal "uit/ overeenkomst, dan ook uit on^, ] I j rechtmatige daad.^wms uit anderen hoofde. In al j die gevallen verklaart de rechtsorde den schuldenaar verbonden jegens den schuldeischer tot de pre- j — 32 ~ 33 — statie. Deze bestaat gewoonlijk hierin dat de schuldenaar den schuldeischer iets, geld of eene zaak, moet geven, soms dat hij iets voor hem doen moet, bijv. arbeid verrichten, of dat hij zich van zekere handelingen moet onthouden, bijv. van pianospel. Het geheel van de regelingen, die daarop betrekking hebben, vormt dan het verbintenissenrecht. ~) 6. Iets geven, iets doen of iets nalaten. Dat „iets" is altijd een zeker vermogensbestanddeel, het heeft altijd voor den schuldenaar, die er zich van ontdoet, en voor den schuldeischer, die het krijgt toegeworpen, eene vermogenswaarde. De verbintenissen zijn dus gericht op een vermogensdoel. Maar dat zijn de zakelijke rechtsregelingen, gelijk wij die hebben leeren kennen, ook. Wel is waar op verschillende wijzen: het zakenrecht verzekert iemand het rustige genot van een vermogensbrok, de verbintenissen verplaatsen de vermogensbrokken of -parcellen van den schuldenaar naar den schuldeischer. Het zakenrecht regelt de vermogensbelangen in de rustel het verbintenissenrecht de vermogensbelangen in beweging. Maar beide normencomplexen hebben deze gemeene drijfveer: de beveiliging van vermogensbelangen in de samenleving. Z,akenrëcfat en verbintenissenrecht vormen daarom te zamen Het vermogensrechh 7. Ten aanzien van het vermogen moet in de samenleving eene laatste reeks van voorzieningen worden getroffen. Het vermogen krijgt zijne na- v u.b.-vi. 3 — 42 — ben wij het zien gebeuren, dat, in weerwil van de onwrikbaarheid van het wetboek, door gewoonte, door duidelijk uitgesproken wijziging in de overtuiging der rechtsgenooteu, uuder derr steun der"YernTspraak en der rechtspractijk, in menig opzicht de rechtsnormen zijn verjongd en veranderd. Bén voorbeeld moge hier volstaan. Artikel 263 van het burgerlijk wetboek decreteert nog altijd, gelijk in 1838: „Echtscheiding kan nimmer door onderlinge toestemming plaats hebben". Ieder weet, dat men thans in ons land, langs een gemakkelijken processueelen omweg, bij onderlinge toestemming kan geraken tot scheiding uit den echt. *gp>» HOOFDSTUK III. et handelsrecht is het recht van den handel, d. w. z. het normencomplex, dat de gedragingen der menschen in den handel dwingend regelt. Wat doet de handel? Waren omzetten. Juridisch uitgedrukt: koopen en verkoopen en allerlei overeenkomsten sluiten, die dat koopen en verkoopen vergemakkelijken en bevorderen. Welnu, koopen en verkoopen en daaromheen contracten atsluiten, daFTs niets anders dan overeenkomsten aangaan. Het komt ook voor, dat buiten overeenkomst in het handelsbedrijf rechtsverhoudingen ontstaan, bijv. door aanvaring van twee schepen, maar óók dat zijn alleen betrekkingen van crediteur en debiteur. Bij zeer hooge uitzondering wordt zelfs wel eens eene zakenrechtelijke verhouding geregeld. Dit buiten beschouwing gelaten, kunnen wij vaststellen: de handel roept verbintenissen in het leven. Dus is het handelsrecht niet anders dan een ~ 45 ~ handel zulks noodig had, en zoo werd, in den loop der eeuwen, het Romeinsche burgerlijk recht een mooi, lenig rechtsgeheel, waarin de eischen van den tijd gemakkelijk werden opgenomen. Op een gegeven oogenblik vond echter die voorbeeldige Romeinsche rechtsontwikkeling haar einde. Stilstand was al ingetreden nog vóór de vernietiging van het Westersche rijk in de 5e eeuw; de afsluiting voor goed volgde met den dood van Keizer Justinianus, in 565, in Constantinopel, in de Oostersche riikshelft. ^. Men vond nu echter in de Middeleeuwen het Romeinsche recht zóó voortreffelijk en zóó volledig, dat men het overnam als een soort modelrecht. Het voldeed in den beginne ook uitstekend en het is in vele opzichten langen tijd blijven voldoen. Maar eene categorie van menschen kon het niet bevredigen en ééne soort betrekkingen kon het niet afdoende regelen: dat waren de kooplieden en de betrekkingen van den handel. Toen, in de I3^eeuw, de Kruistochten ten einde liepen en het handelsverkeer ter zee en te land tot levendige ontwikkeling begon te geraken, doken, als van ouds, allerlei nieuwe gezichtspunten op, nieuwe verhoudingen, die vroegen om nieuwe regelingen en om nieuw recht. Mgarhet Romeinsche rechtwas definitief afgesloten in 565. Ingelascht konden de nieuwe regelingen daarin niet worden. Misschien zou men het hebben kunnen uitbouwen. Daartegen verzette zich echter de omzichtige vereering, waar- — 52 — zee. Al die verrichtingen krijgen hare regelingen. a. Dadelijk openbaart zich bij het zeevervoer de behoefte aan een eigen ondernemingsvorm. Het zeevervoer brengt zeer bijzonder risico mede, de ondernemers zoeken dat te beperken en de rechtsorde billijkt dat streven. Zóó is gegroeid de handelsovertuiging, die tot rechtsregel is geworden: men mag door de zee niet meer verliezen dan men aan haar heeft toevertrouwd. Dat wil zeggen: de aansprakelijkheid van den zeevervoerder moet worden beperkt tot schip en vracht. De vervoerder moet aan de zeecrediteuren het schip en de te verdienen vrachtpenningen kunnen afstaan, om hen alleen daarop hunne vorderingen te laten verhalen. Men noemt dat het recht van afstand of abandon. De ondernemingsvorm is de reederij. Zij belast zich met het zeevervoer en sluit de daartoe noodige overeenkomsten. Daaruit ontstaan belangenverhoudingen, over en weer, tusschen de reederij eenerzijds, de inladers en geadresseerden anderzijds, verhoudingen, die in vele richtingen anders zijn geregeld dan zou voortvloeien uit de bepalingen van het gemeene recht. Om het vervoer te verwezenlijken, rust de reederij schepen uit en neemt zij scheepspersoneel, den schipper of kapitein, officieren en matrozen in haren dienst, maar de regeling van de wederzijdsche hieruit voortspruitende verplichtingen is weer zeer verschillend van de regelingen van het arbeidscontract, welke het burgerlijk recht inhoudt. ~ 53 - Het zeevervoer roept, ook buiten overeenkomst, verbintenissen in het leven, naar aanleiding van aanvaringen, van hulp, redding en berging bij schipbreuk, stranding of zeevonden, van werping en avarijen. Ook dat zijn specifieke regelingen. Zoo zij ontbraken, zouden de daaruit ontstane verbintenissen worden beheerscht door de rechtsregeling der onrechtmatige daad en de verbintenissen buiten contract en onrechtmatige daad. Dat wil de handel niet en hij vraagt eene eigen regeling. b. Specifiek recht zijn ook de bepalingen van het handelsrecht betreffende het vervoer te land. Voor zoover dat door particulieren geschiedt, duiken hier gelijke vragen op als in het zeerecht. Maar het landvervoer heeft voor een aanzienlijk deel plaats door openbare of half-open bare middelen van vervoer, met name langs de spoor- en de tramwegen. Hier grijpt de rechtsorde in en stelt eene reeks van normen op met de algemeene strekking het vervoerend en reizend publiek te beschermen tegen de hebzucht en de willekeur der maatschappijen, volgens deze drie beginselen: verplicht vervoer, wettelijke vastlegging der aansprakelijkheid, verplichte samenwerking van aansluitende ondernemingen. Als tusschenpersoon, als bezorger van het vervoer, treedt hier op de expediteur. 8. Aan het handelsbedrijf is veel risico verbonden, vooral gevolg van de gevaren van het ~ 54 - vervoer. Dat risico zoeken de kooplieden te dekken door verzekering of assurantie. Zij vinden daartoe bijzondere kooplieden, de assuradeuren, bereid, die van het nemen van risico, tegen betaling, een afzonderlijk bedrijf maken. De vastlegging van de wederzijdsche verplichtingen van verzekeraars en verzekerden vormt een nieuw stuk specifiek handelsrecht. f Nu het assurantiebedrijf eenmaal bestaat, bieden de assuradeuren ook aan niet-kooplieden aan, zich tegen de nadeelige gevolgen van allerlei gebeurlijkheden te beveiligen, stellen zij hun bedrijf open voor particulieren. Zoo ontwikkelt zich, naast de eigenüjke handelsverzekering, die in hoofdzaak vervoerverzekering en bovenal zeeverzekering is, ook de brandverzekering, de landbouwverzekering, de levensverzekering en menige andere verzekering. Als tusschenpersonen treden daarbij, behalve makelaars, assurantie-bezorgers op. 9. De handel moet worden gefinancierd. Daarmede belasten zich weer bijzondere kooplieden, bankiers en kassiers. Hunne verplichtingen en rechten worden weer als een specifiek stuk handelsrecht geregeld. De handel heeft een zeer vernuftig middel bedacht om zich zelf tot op eene belangrijke hoogte te financieren, om op gemakkelijke en goedkoope wijze betalingen te bewerkstelligen en zich crediet te verschaffen. Beide deze doeleinden bereikt - 58 — is het ook gegaan bij de rechtsregeling. Verhoudingen, die in den handel zijn opgekomen of bij voorkeur in den handel voorkwamen, en daarom regeling hadden gevonden in het handelsrecht, zijn deel blijven uitmaken van het handelsrecht, ook nadat zij gemeengoed zijn geworden. De eenmaal, in haren oorsprong, waarlijk specifieke scheidingslijn, die tusschen burgerlijk recht en handelsrecht is getrokken, heeft hare scherpe teekening al lang verloren. Zij vervaagt met den dag, nu de tegenstelling „handel" en „niet-handel", „koopman" en „niet-koopman" meer en meer haren bestaansgrond verliest. 11. Des te gevaarlijker schijnt het, nog altijd het handelsrecht als speciaal recht te handhaven. Ware het handelsrecht alleen specifiek recht, het zou in zijn afzonderlijk bestaan, dat het voert in zijn eigen wetboek, een onschuldig leven leiden. Dat is echter niet het geval. Aan wat men als specifiek handelsrecht heeft te zamen gebracht en daarna haast argeloos bij elkander gelaten, worden als zoodanig eigen rechtsgevolgen verbonden. Het handelsrecht is afwijkend recht geworden. Die afwijkende bepalingen bewegen zich langs deze grondgedachte: de handel heeft behoefte aan? groote vrijheid. Dat denkbeeld wordt op verschillende wijzen uitgewerkt:; a. Voor den handel' wordt nog altijd tot op zekere hoogte een vrijer bewijsrecht toegelaten dan voor het burgerlijk recht. Tot voor korten tijd ~ 59 — golden sterk afwijkende regelingen op het stuk van getuigenbewijs en boekenbewijs. Ten aanzien van deze laatste stof zijn thans de verschilpunten opgeheven, ten aanzien van de eerste zijn zij ten deele afgeschaft, ten deele bestendigd. Ook wordt nog steeds aan de onderhandsche eenzijdige schuldbekentenis meer bewijskracht toegekend in den handel dan in burgerlijke zaken. b. De rechtspleging wordt van allerlei knellende vormelijkheden ontdaan. Veelal — bij ons echter nietl — worden voor den handel eigen handelsrechtbanken, waarin ook kooplieden zitting hebben, ingericht. Bij ons worden toegestaan: dagvaarding op korten en op zeer korten termijn, grooter vrijheid in de rechterkeuze, meer tenuitvoerlegging van vonnissen bij voorraad, vlotter toepassing van middelen ter bewaring van rechten en van lijfsdwang dan het burgerlijk proces kent, korter termijnen voor de tenuitvoerlegging van sommige vonnissen. c. Wanneer wettelijke interesten worden berekend, wordt het bedrag daarvan voor handelszaken hooger gesteld dan voor burgerlijke zaken. d. Terugvordering van verkochte en reeds geleverde goederen (reclame) door den verkooper, in en buiten faillissement van den kooper, is op ruimer schaal toegelaten. e. In de gevallen, waarin soms een schul- — 60 ~ denaar verplicht is borg te stellen, wordt de gegoedheid der borgen in handelszaken naar andere gegevens beoordeeld dan in burgerlijke zaken. Die afwijkende bepalingen kunnen voor den koopman werken als even zoovele voorrechten. Daartegenover staan ook lasten. Den koopman wordt de verplichting opgelegd aanteekening te houden van zijn vermogenstoestand en van alles, wat zijn bedrijf betreft, elk jaar een balans op te maken, de boeken, bescheiden en balansen te bewaren, evenals brieven en telegrammen, de inkomende in het oorspronkelijk, de uitgaande in afschrift. Hij kan ook het slachtoffer worden van zijne bevoorrechting: het boekenbewijs, de lijfsdwang, enz., kunnen zich ook tegen hem zelf keer en. 12. Al die bijzondere en .van het gemeene recht afwijkende bepalingen treden in werking, zoodra men te doen heeft met eene rechtsverhouding, dat is schier altijd met eene verbintenis, uit den handel, Het speciale recht vindt zijne toepassing bij het specifieke recht. Wat nü echter daartoe gerekend wordt, dat is, zooals wij hierboven zagen, vrijwel aan het historische toeval overgelaten. Daarmede is de handhaving van het handelsrecht als een afzonderlijk rechtsgeheel veroordeeld. De afscheiding heeft eenmaal goede ontstaansgronden gehad. Goeden voortbestaansgrond mist zij. — 61 — Nederlandsen handelsrecht. 13. Het handelsrecht is ontstaan en tot ontwikkeling gekomen in de handelscentra. In de dagen van de Republiek namen de Nederlandsche handelssteden, Amsterdam bovenal, daaronder eene plaats van groote beteekenis in. Het gevolg was, dat toen het handelsrecht beter beschreven en met meer zorg verzameld werd dan het burgerlijk recht. Niettemin ontbrak eene beknopte en naar volledigheid strevende samenvatting, zooals alleen eene codificatie brengen kan. Het handelsrecht werd dan mede in de algemeene codificatiebeweging, waarvan hierboven (blz. 39) sprake is geweest, begrepen. Weer droeg die beweging vrucht in ons land onder de regeering van Koning Lodewijk: een wetboek van koophandel werd ontworpen, echter niet ingevoerd. Met de inlijving werd ons handelsrecht Fransch en het is dat gebleven, totdat, tegelijk met het Burgerlijk Wetboek, een Wetboek van Koophandel werd ingevoerd op 1 October 1838 en op 1 Januari 1842. Dat wetboek geldt nog altijd en bevat de kern van ons handelsrecht. Wijzigingen zijn ook op dit stuk natuurlijk niet uitgebleven. De belangrijkste was eene negatieve wijziging, de afsplijting van het faillietenrecht der kooplieden tegelijk' mét de hierboven reeds aangeduide algemeene regeling van het faillissement voor ieder, in de Faillissementswet van 1893, ingevoerd in 1896. ~ 62 ~ Men is het er algemeen over eens, dat het wetboek in vele opzichten is verouderd, in het bijzonder het tweede boek, dat aan het zeerecht is gewijd. Sedert geruimen tijd werkten staatscommissies en particulier initiatief aan de voorbereiding van eene herziene wetgeving. Twee jaar geleden hebben eenige belangrijke materies (koopmansboeken en makelaardij) doortastende wijziging ondergaan. En thans is een nieuwtweede boek in behandeling, waarvan het ontwerp onlangs door de Tweede Kamer reeds werd aangenomen. Handelsrechtelijke regelingen, bovenal het vervoerrecht betreffend, worden aangetroffen in verschillende bijzondere wetten, waarvan hier als de voornaamste worden vermeld: de Wet tot regeling van den dienst en het gebruik der spoorwegen van 1875, de Wet tot regeling der coöperatieve vereenigingen van 1876, de Wet betreffende de openbare middelen van vervoer, met uitzondering der spoorwegdiensten van 1880, de Merkenwet van 1893, de Wet houdende nadere regeling van den dienst en het gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd van 1900, de Schepenwet van 1909. Ook bij wettelijk bekrachtigde tractaten worden verschillende regelingen van handelsrecht vastgesteld. Wij noemen: het Tractaat van Parijs tot bescherming van den industriëelen eigendom van 1883 en het Tractaat van Bern omtrent het - 63 _ internationale goederenvervoer op spoorwegen van 1890. Ten slotte speelt in het handelsrecht eene rol van groote beteekenis de door gewoonte tot doorwerking gekomen of door uitdrukkelijke vaststelling in het leven geroepen overeenstemming van belanghebbenden. Zoo hebben de Amstecdamsche en Rotterdamsche Beurscondities, ook latere besluiten van de Nederlandsche assuradeuren, op menig punt het assurantierecht gewijzigd en heeft het Reglement van den Effectenhandel het effectenrecht beïnvloed. Of, om eene internationale stof te noemen, een als de York-Antwerp Rules bekend geworden stel van regels betreffende de avarij-grosse, te Antwerpen vastgestèld in 1877 en te Liverpool herzien in 1890 in en door ver-" gaderingen van geleerden en kooplieden, heeft de gewoonte in het leven geroepen, dat partijen verklaren, zich daarnaar te zullen gedragen en zoo feitelijk de nationale regelingen van het recht der avarij-grosse grootendeels vervangen. HOOFDSTUK IV. Procesrecht, et voorafgaande leert ons, dat en hoe het privaatrecht dwingende voorschriften geeft aan de menschen in samenleving. Het wezenlijk eigene van het rechtsvoorschrift, vergeleken met andere voorschriften, schuilt in zijn dwingend karakter. Hieruit volgt dadelijk, dat het niet voldoende is, ide normen als dwingend uit te vaardigen. De ernst van de dwingende strekkina noopt derechtsr„^ iorde er voor te zorgênTdatïare normen ook jogkei feë^aM^^rae^na^ëefd. _ Mftoe^worctetj^ verwezen- hjktT~~ *-v*êr"reweg de meeste rechtsvoorschriften, in verreweg de meeste gevallen, worden vrijwillig nageleefd. Een rechtsvoorschrift wordt bijna altijd juist uitgevaardigd omdat de groote meerderheid der menschen, wien de daardoor geregelde aangelegenheid aangaat, de overtuiging hebben, - 65 - dat men zich zóó in de samenleving gedragen moet. De rechtsorde steunt dus dadelijk op de jjyexluiging der rechtsgenooten en ontleent daaraan een eersten en krachtigen waarborg voor de verwezenlijking harer normen. Maar ook voor de niet overtuigden gaat er eene mach tige op wek¬ king uit tot naleving van het rechtsvoorschrift: de menschen schikken zich in het rechtsvoorschrift, schikken zich juist omdat de rechtsorde beveelt. Het rechtsbgyel wordt aanvaard, de rechtmatigheid van het bevel erkend ook door degenen, die van de wenschelijkheid van den inhoud niet overtuigd zijn. Ten slotte: het voorschrift is dwingend; wie het niet willig verwezenlijkt, moet weten, dat hij zal worden gedwongen. In vele gevallen zullen weer velen~voor die bedreiging zwichten. Ook die verwezenlijking geschiedt nog vrijwillig. Zoodat de rechtsvoorschriften in de overgroote meerderheid hunner toepassingsgevjdlery uitvoering erlangen \ door jffihgë halevgngt^fizij uit overtuiging, hetzij uit ve£trouwei^etzijuit vrees voor dwang.""" MaarT!ë WlUiye flaftömmg"Tan "achterwege blijven. Dan moet tot de nakoming worden gedwongen of moet de overtreder van het voorschrift, zoo de preciese nakoming niet of niet meer mogelijk is, tot iets anders worden gedwongen. 2. Wij hebben tot nu toe altijd gesproken over rechtsvoorschriften, normen, bevelen, die uitgaan V.U.B.-VI. 5 ~ 66 ~ van de rechtsorde. De uitvaardiging dex normen houdt voor de menschen in eene zékere belofte; de menschen, wier belangen door die normen beveiligd worden, hebben nu het ernstige vooruitzicht, dat de voorschriften tegenover hen zullen worden nageleefd. De uitgeschreven norm wekt verwachtingen, opent vooruitzichten, of geeft, met andere woorden, den verwachter een zeker recht op, beUjftgenbescherming. Hier wordt nu het woord |ech t» een geheel anderen zin gebezigd dan wij tot nog toe gedaan hebben. Om de tegenstelling duideüjk uit te drukken, noemt men de norm recht in objectieven zin en de daaraan ontleende verwachtingen, bevoegdheden of rechten in subjectieven zin of ook subjectieve rechten. Het gezegde gaat nu onze voorstelling verduidelijken. Wij stelden hierboven: wanneer de norm niet willig wordt nagekomen, moet dwingende verwezenlijking volgen. Dat zelfde kunnen wij nu ook van de andere zijde bezien, van de zijde, die wij, na de gegeven toelichting, de subjectieve mogen noemen. Uit dat oogpunt beschouwd beteekent de niet-naleving van de norm dit, dat de menschen, die op de norm vertrouwen, zich in hunne verwachting bedrogen zien, dat derhalve bevoegdheden, aan de norm ontleend, of subjectieve rechten worden bedreigd, betwist, belemmerd. geschonden. Welnu, doordat verreweg de meeste rechtsnormen in verreweg de meeste gevallen vrijwillig worden nagekomen, worden ook verreweg de meeste subjectieve rechten van zelf geëerbiedigd. Maar het kan geschieden, dat de norm niet wordt nageleefd of het subjectieve recht niet wordt geëerbiedigd, dat de crediteur geen betaling krijgt van den debiteur, die weigert of het bestaan der verbintenis ontkent, dat de eigenaar zijne zaak niet terugkrijgt van hem, die de zaak onder zich heeft, dat de meerderjarig geworden pupil geene of geen behoorlijke rekening en verantwoording erlangt van zijn gewezen voogd. Dan moet de rechtsorde, natuurlijk als altijd dwingend, tusschenbeiden treden, om de norm te handhaven of, subjectief uitgedrukt, om de bevoegdheden der menschen te redden. Daartoe wordt nu een heel nieuw stel rechtsvoorschriften in het leven geroepen, die voorschrijven wat er gebeuren mag en moet, wanneer de normen niet worden nageleefd of subjectieve rechten geschonden. Om de tegenstelling tusschen die twee normengroepen te teekenen, noemt men hpt hpsfaandp ™>rktsrrwnr>1«>Y hof matori&olo ri>nlt + ■■."--» of procesrecht i??^^^j£gf?3r?^K~~~~~ Hetformeele of procesrecht neeft daarom slechts afgeleide beteekenis, het dient alleen om aan de bestaande materiëele normen hare nakoming te verzekeren of, subjectief uitgedruktT om de bevoegdheden, die daaruit voortvloeien, te beschermen of over hare krenking te troosten. Het zijn 67 -C - 68 — niet, gelijk de materiëelrechtelijke, levensnormen, die des menschen doen en laten beheerschen en zijn leven richten. Ieder mensch koopt en heeft bezittingen, geeft en neemt in bewaring, belast zich of anderen met opdrachten, is crediteur en debiteur, is kind of pupil en de meesten zijn ouder en echtgenoot. Zoo wordt ieders leven met een net van rechtsvoorschriften en -plichten omspannen, vindt ieder in de rechtsvoorschriften het dagelijksch richtsnoer van zijne gedragingen. Die beteekenis missen de processueele rechtsvoorschriften. Men kan door het leven gaan en met hen weinig of in het geheel niet in aanraking komen. Zij vinden misschien toepassing en dan alleen tot instandhouding van de materiëele voorschriften of de bevoegdheden, die deze voortbrengen. Levensplichten leggen'zij in het geheel niet op. 3. Het pröcësrechT*'handhaaft dus bestaande rechtsnormen of beschermt rechten van enkelingen. Deze eerste vraag ligt nu voor de hand: wie wordt met die handhaving of met die beveiliging belast? In de oude, oorspronkelijke maatschappij hielpen de menschen zich zei ven, handhaafden rij zelf hunne rechten, onder goedkeuring der rechtsorde. Maar spoedig komt hier de overheid naar voren, die de taak der enkelingen overneemt, nauwkeuriger gezegd, die taak hoe langer hoe meer, ten slotte grootendeels overneemt. Het eindpunt van dezen gedachtengang zou zijn, dat de over- — 71 ~ overredenden vorm voorgedragen pleidooien. De indiening ^r rpf»'1"g'«>g is het werk van de procureurs, de pleidooien worden gehouden door advocaten, die ook bij de opstelling der conclusies de leiding nemen. Sedert geruimen tijd worden in ons land aan advocaten en aan procureurs gelijke eischen van deskundigheid gesteld; beider toelating en beëediging geschieden door dezelfde rechterlijke overheid, op gelijksoortige wijze, nagenoeg steeds tegelijkertijd. Sindsdien treedt dezelfde rechtsgeleerde op voor de rechtzoekenden, als advocaat-prooireur. Feitelijke splitsing van de inderdaad dubbele functie komt ook nu nog voor, doordat de| procureur'm zijn optreden door plaatselijke beperking gebonden is, de advocaat daalf^ënTe^ènTn^^Liiet land zijn ambt kan uitoefenen. Voor den kantonrechter geschiedt alles eenvoudiger en kunnen partijen zelf optreden. Voor ons hoogste rechtscollege, den Hoogen Raad, verschijnen alleen advocaten. Pleiten mag de eischende of verwerende partij ook zelf, zij: doet dat echter begrijpelijkerwijze nagenoeg nooit. c. Inmiddels zal in den loop van het geding dikwijls blijken, dat partijen het niet eens zijn omtrent de feiten, welke zij aan hare rechtsbeweringen ten grondslag leggen. Dan moeten de beweerde fejtesi worden wa^ar_gejnaakt7Wënnnoemt daTwuwijzen.ïle bewijsvoering geschiedt door bepaaTdelïangewezen bewijsmiddelen: schriftelijk bewijs, getuigenbewijs, bekentenis van eene der partijen, eedoplegging aan eene der partijen, opstelling van vermoedens in zekere richting. d. Dat alles geschiedt ter openbare terechtzitting. e. In eiken stand van het geding kan de rechter zich beraden of beraadslagen. Ten slotte doet hij uitspraak, wijst hij vonnis. Het vonnis stelt de rechtsverhouding tusschen partïfen vast. Zoo mogelijk zal die vaststelling gelijk zijn aan den inhoud der rechtsbewering, zoo dezer juistheid wordt erkend. Wie eene zaak terugeischt als de zijne of eene vordering van een bepaalde geldsom instelt, zal zich, zoo zijne rechtsbewering gegrond wordt bevonden, zaak of som zien toewijzen. Maar niet altijd is dat mogelijk. Dan geeft het vonnis iets anders, dat voor den inhoud der rechtsbewering in de plaats komt en dezen zooveel mogelijk nabij komt: het vonnis laat boomen kappen of een huis afbouwen door een ander voor rekening van den onwillige of het vonnis geeft het algemeene vermogenstroostmiddel, geld. ƒ. Als regel is van eene rechterlijke uitspraak éénmaal hoogerjberoep of appèl toegelaten bij een hoogeren rechter, voor wien een gelijksoortig geding wordt gevoerd als voor den rechter in eersten aanleg. De appèlrechter kan het eerstgewezen vonnis geheel of gedeeltelijk bevestigen of vernietigen en op de vernietigde punten eene nieuwe uitspraak doen. I g. Daarna mag nog eens bij den hoogsten rechter de rechtsbewering, echter niet de feite- - 72 - lijkebewering, aan een vernieuwd onderzoek worden onderworpen: in cassa£ie^Vy^anneer bijv. een kooper zijn verk«^f*SeefT aangesproken voor schadevergoeding wegens verborgen gebreken of de arbeider den werkgever voor schadeloosstelling bij ontijdig ontslag, dan mag aan cassatie worden onderworpen de vraag, of in het gegeven geval schadevergoeding of schadeloosstelling verschuldigd zijn, niet of het beweerde gebrek bestond of de dienstbetrekking ontijdig was opgezegd. h. De rechtspraak geschiedt niet kosteloos. Wel wordt de rechter door den staat bezoldigd, maar de verrichtingen van advocaten en procureurs, griffie-ambtenaren, deurwaarders, de kosten van zegel en registratie worden als regel door de rechtzoekenden betaald. i. De rechter is bij dat alles in hoofdzaak lijdelijk, hij leent het oor aan de beweringen van par-/ tijen, zonder zelf in te grijpen, hij volgt den weg, dien partijen voor hem effenen, zonder zelf den weg te wijzen. Soms is hem toegestaan, in te grijpen met bescheiden greep, en althans eenige leiding te geven. Overigens houden partijen gedurende den gang van het proces den draad in handen: zij eischen. antwoorden, bieden aan te bewijzen, niet de rechter voor hen. ' Soms schijnt dat anders. Des rechters tusschenkomst wordt vereischt voor het verrichten van sommige handelingen: het aangaan van een huwe- - 73 — — 74 ~ lijk door meerderjarigen beneden den dertigjarigen leeftijd zonder toestemming hunner ouders, de benoeming van voogden en curators, de beeediging. Dat is geen rechtspraak, er bestaat geen rechtskwestie, geen rechtsbewering, geen eisch, er zijn geen strijdende partijen. De rechter verricht hier eene taak, die evengoed aan een ander ambtenaar, bijv^aan den burgemeester, zou.kunnen zijn opgedragen. Van behandeling in den boven geschetsten zin is geen sprake, de aangelegenheid dient niet als zaak in het openbaar, maar wordt afgedaan in raadkamer^ de rechter geeftfgeen vonnj, maar eenefeeschikking| In den regenSêétTdé "réchter daarbij sTécEts te luisteren en formaliteiten te vervullen. Is er iets te onderzoeken, dan handelt bij vrijelijk, naar goeddunken, want partijen zijn er niet, bijv. bij voogdijbenoeming, waarbij niet verschillende menschen eenig recht op de voogdij doen gelden, doch alleen wordt onderzocht, wie de meest gewenschte voogd zal zijn in het belang van den pupil. Men noemt dez^rechtejlijke yejadtfingen zeer teekenend dpInneMenÜiJ^^chtsprc^, waarmede reeds wordt uitgedrukt, dat zij „eigenlijk" geen rechtspraak is; minder teekenend ook de vrijwillige rechtspraak, in tegemteUingtotde gewone rechtspraak, die dan de \ont^^ii^eJteet, 5. Wij hebben telkens gesproken over „den rechter". Van zelf dringt zich nu naar voren de vraag: wie is de rechter? Alleen in zeer kleine — 75 — staten kan het geheel van al de rechterlijke verrichtingen worden opgedragen aan één persoon, aan den koning, die recht spreekt onder den boom. Het moderne rechterlijk bedrijf is veelomvattend in zich zelf, het omspant uitgebreide landsgrenzen, vereischt dientengevolge om practische noodwendigheid èn verschillende soorten van rechters èn meer rechters van dezelfde soort. a. Verschillende soorten van rechters zijn noodig, omdat er verschillende soorten van rechterlijke werkzaamheden zijn. Wij kennen al uit het voorafgaande: rechtspraak in eersten aanleg, hooger beroep en cassatie. Bovendien heeft men, in de meeste landen van gelijksoortige beschaving als de onze, de rechtspraak in eersten aanleg gesplitst in wat globaal kan worden aange.duid als de grootere en de kleinere zaken. Zoo hebben wij bij ons: de Wantonrechteïs^ alleensprekende rechters, belast ^m^'dë^afaoening der kleinere zaken in eersten aanleg, — gÜwjjzST^vOTÏn^ pe anoffdts^em^èrïïsxeaMbanlian, colleges belast meVde^ennrsneming 4a- eersten aanleg van de grootere zaken, bovendien met de behandeling in hooger beroep van de daarvoor vatbare vonnissen, in eersten aanleg^dopr den kantonrechter gewezen^^ ook Vjj^ wüzen^jKp^Ss^ de presidenterCdei: arrondissementsrechtbanken voor sommige spoedeischej^_^gelegei}heden 9eding),~^ zij l^venbeschikkinge^^* fde gerechtshoven, colleges belast met de kennisriemn^~Tn~Tiöo^er beroep van de zaken, in eersten aanleg door de arrondissementsrechtbanken beslis!^—feij wijzen arresFjS ' deTHgoge .i?aa^, een ,coflege°lïelast met de behandeling jpcassatie^—^hij^ijSTSrïcwi • Sedert kort is de mogelijkheid geschapen, zaken betreffende minderjarigen te doen berechten door een bijzonderen rechter, kinderrechter genoemd, die alléén recht spreekt, aoch deel uitmaakt van de arrondissements-rechtbank (zoogenaamde enkelvoudige kamers\. b. Meer rechters van dezelfde categorie zijn noodig om de veelheid der rechtsgedingen en de uitgestrektheid der afstanden binnen de landsgrenzen. Zoo zijn er in ons land 103 kantonrechters (eene aanzienlijke inkrimping van dat aantal is echter spoedig te verwachten), 21 rechtbanken, 5 gerechtshoven, deze zetelend te _'s-Hertogenbosch, te Arnhem, te 's-Gravenhage, te Amsterdam en te Leeuwarden, doch slechts één Hooge Raad, het opperste rechtscollege, zetelend te 's-Gravenhage. Uit het feit, dat er meer dan één rechters zijn, volgt van zelf, dat aller rechtsmacht: HiUW^glirig moet worden omschreven. Men moet zijn eisch instellen bij den rechter, die bevoegd is van den eisch kennis te nemen, niet bij een ander, die zich onbevoegd zou moeten verklaren. Die a£bake^im§~ der rechtsmacht noemt men ookfegelina^p> competentie, fn aansluiting bij het bovenstaande is^^fe^ètïng tweeledig: a.' de afbakening van de rechtsmacht zelve der / verS|!ËISES!£^^ de regeling / der ^strekte of absolute competentie, ook ge- / noema^trtbuf}è^ê^^è^pt^cMT / b. de aTbliT^rrkig van ieders geografisch om/ lijnd rechtsgebied binnen dezelfde opdracht/ taak, de regeling der \betreUMe 'oCre^tieve " ^competentie.hok genoén^^sWlbutie van rechtsmacht. j I ^^^^B^^^SiSS»*! '■^ê^-'KppW en cassatie lokken eene nieuwe rechterlijke beslissing uit in eene zaak, waarin reeds uitspraak gegeven is. Men noemt deze middelen om op te k^mjnjtegen eene reeds vastgestelde beslissing^ rechtsmiddelen^ Behalve appèl en cassatie wordt een'a'rider'rechtsmiddel aangewend: wanneer een van partijen niet voor den rechter verschenen is of, geliik^j^n^in^ejaal van het procesrecht zegt, %erstek heeft laten^alan% en dientengevolge een veroofa^ée1ëh^!v^nmltó,neeft gekregen (verstgkjtonnis), kan hij bij denzelfden rechter in verzet komen en eene nieuwe behandeling der zaak eischen. Er zijn ook nog andere rechtsmiddelen, maar zij worden zeer weinig toegepast, alleen in buitengewone omstandigheden, van welker bestaan eerst later blijken kan. Dientengevolge oefenen zij geenerlei remmenden invloed op den gang vanjh^grocgs. V.ijTnn, nen hier buiten beschouwing blijven. - 77 - 7. Op een gegeven oogenblik is dan de uitspraak definitief geworden, hetzij na de laatst mogelijke beslissing, hetzij na berusting in de uitspraak voordien, hetzij na hetverstrijken van de termijnen, waaraan de instelling der red^JsjiMidjlen. is gebonden. Het vonnis is dan ^kracht ifS^^wltséei gegaan. De rechtsstrijd is nu uitgestreden, ag rechtsverhouding tusschen partijen cinherr^pekjls;^ vastgéstèlcirbehoudens dan de zeer .zeldzame gevallen van de buitengewone rechtsmiddelen. Het vonnis verteert al het voorafgaande, de rechtsverhouding, gelijk het vonnis deze vaststelt, treedt. in de plaatskvan..alle ten dezen beweerde rechten van partijen^ En die vaststelling is onherroepelijk. Ook wanneer later met groote waarschijnlijkheid blijken mocht, dat een ander inzicht in de zaak te verkiezen is boven datgene, dat den rechter geleid heeft, zoodat eene hernieuwde behandeling alle kans zou hebben, dat andere inzicht te doen zegevieren, ook dan blijft die hernieuwde behandeling achterwege. Wie eenmaal is afgewezen, blijft afgewezen;. wie eenmaal als rechthebbende is erkend, blijft erkend. Dezelfde zaak mag niet ten tweeden male worden aangebracht. Het is niet te ontkennen, dat dientengevolge soms de pas wordt afgesneden aan mogelijk herstel van onrecht. De rechtsorde is zich van die noodlottige gevolgtrekking zeer wel bewust. Niettemin houdt zij vast aan het hier geschetste beginsel. Zij moet dat doen ter wille van de rechtszekerheid. Het is - 78 - ~ 79 ~ een samenlevingsbelang van zeer verre strekking, dat men veilig kunne vertrouwen op de eenmaal gegeven rechterlijke beslissing. De geweldige onzekerheid, die zou ontstaan, indien de rechtsorde toestond des rechters uitspraken te verwrikken, zou een onafzienbare ramp worden voor de menschen in samenleving. Tot afwending van die ramp wordt dan in het uiterste geval de consekwentie aanvaard, dat een offer van de gerechtigheid kan worden gevergd. 8. De rechterlijke uitspraak in haren eind vorm stelt dus onherroepelijk de rechtsverhouding tusschen partijen vast. Maar hiermede is het eindpunt van hulp, welke de overheid den rechtzoekenden biedt, nog niet bereikt. De uitspraak moet nog worden verwezenlijkt. Veelal zal zij vrijwillig worden ten uitvoer gelegd, de verliezende partij zal buigen, bij uitzondering door de uitspraak overtuigd, meestal omdat zij weet, dat verdere tegenstand nutteloos zaJ^gjn^W^nt nu dreigt de overheid met hare|tweede daadj van tusschenkomst, de daad v^hfeeafr^fv^lulpverTeening bij de dwingende ^^^SSÊS^S^^^^*^j^^^m !^^^^^^^^Cj^gWt^ótmfTet naar streeft ' de^ëSendeJr^^bewering rkbij te komen, zoo zal 3^^^utie 29° gipgelijk gexichj^jn op den jsJaaad, Yar^^^ynnnj^ Ook hier is de preciese verwezenlijking echter niet altijd mogelijk. Tot bereiking van het gestelde doel staat partijen een aantaW^^^^^^,n ten dienste, waar- — 80 - bij de overheid hare medewerking verleend: be"sfaff "$p en openbare verkoop van de roerende en onróêrende goederen van den veroordeelde, ook van roerende goederen, die zich onder derden bevinden, en van vorderingen op derden; beslag op roerende goederen met toewijzing van het inbeslaggenomene aan den beslaglegger; lijfsdwang; de hulp van den sterken arm; de dwangsom, bij het vonnis te bepalen, om uit- en afstel te bedwingen ; beslag op en te gelde making van heyjapsche vermogen door een van overheidswege aangestelden curator, onder, toezicht van de rechterlijke macht, dat is faillissement. Nederlandsch procesrecht. 9. Het hier besproken procesrecht is voor ons land geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, evenals de twee wetboeken, die wïTïBeds hebben ontmoet, eene vrucht van de algemeene beweging, die geleid heeft tot de codificatie van een groot deel van ons recht. Het is mede ingevoerd op 1 October 1838, in Limburg op 1 Januari 1847.. Het wetboek is v,ele malen gewijzigd, met name zeer ingrijpend, in 1896, door de naar den voorsteller genoemde Wet Hartogh. De absolute competentie wordt geregeld bij deWet op deJBje^teTïïike"Orgamss^^^f^B/deié' der Ji^f^mfkJi^Z..Jiii 111, ,n jjViM ITT in het 4eboek van het Burgerlijk Wetboek. - 81 - De practijk heeft op het stukvvan procesrecht in menig opzicht belangrijke wijzigingen, helaas niet altijd verbeteringen, aangebracht. Te voren heeft een eigen nationaal wetboek van procesrecht in Nederland niet gegolden. Wel had de regeering van koning Lodewijk een Wetboek op de Regterlijke Instellingen en Regtspleging (in het Koningrijk Holland) tot stand gebracht en zelfs afgekondigd, maar nog vóór de invoering kon plaats hebben, werd ons land bij Frankrijk ingelijfd. Daarmede kregen wij ook Fransch procesrecht en wij hebben dat tot 1838 behouden. In 1911 is eene staatscommissie benoemd voor de herziening van het wetboek. Zij heeftin 1920 een ontwerp van een nieuw wetboek aangeboden. Het is te verwachten, dat dit ontwerp eerlang tot wet zal worden verheven. Daarin worden met name drie zeer belangrijke en lang gekoesterde wenschen van goed procesrecht vervuld: snellere procedure, vermindering van proceskosten eh wijziging van de taak van den rechter in zooverre dat hij veel meer dan vroeger de materiëele waarheid zal moeten en ook kunnen benaderen, zonder te zijn gebonden aan hetgeen partijen gelieven voor te dragen en zonder te zijn gehinderd door allerlei formalisme. V.Ü.B.-VI. 6 — 87 ~ heid eenerzijds, de aard van de belangenbedreigende gedraging anderzijds, ziedaar de twee spillen, waarom het strafrechtelijk ingrijpen zich beweegt, de twee gedachten, die het optreden van den strafwetgever bezielen. Hoe ? zullen wij nader hebben te onderzoeken. Bovenal is deze vraag van gewicht; zijn voor de gedragingen, waartegen het strafrecht zich richt, kenmerken aan te geven ter onderscheiding van andere eveneens belangenschadende gedragingen, die door het strafrecht niet worden bestreken? Om daarop het antwoord te vinden, overzien wij het terrein van de strafrechtelijke bemoeiing. 4. Straffen worden bedreigd tegen: gedragingen tegen het leven: doodslag, moord, ^^èeto%o6^gT^^o%^&o^mï levensberooving w op verzoek, afdrijving, veroorzaken van dood door schuld; |\ a^sdraQi^QeM^SQSsJiSt^i mishandeling, twee^gevecht, verlating van hulpbehoevenden, aanval en vechterij, veroorzaken van lichamelijk letsel door schuld, in-gevaar-brengen van iemands l^fleven en gezondheid; )r slavenhandel, menschenroof, schaking, vrijheidsberooving, dwang, bedreiging met misdrijf, onttrekking van minderjarigen aan het wettig gezag; r, gedragingen tegen de eer: beleediging (smaad, I smaadschrift, laster), lasterlijke aanklacht, smaad jegens overledenen; - 88 — \J' gedragingen tegen het vermogen: diefstal en " strooperij, verduistering, zaakbeschadiging, oplichting, bedrog, afpersing en afdreiging, heling, bedriegen van contractueel verbondenen, waarbij aansluiten: schending van geheimen, inbreuk op auteursrecht, inbreuk op recht van naam, firma *- of merk; L-f gedragingen tegen de orde van afstamming en huwelijk: verduistering van staat, bigamie, sjjoverspel; ij" gedragingen tegen de zeden: verkrachting, r vleeschelijke gemeenschap en ontuchtige handeling met jeugdige personen, met jeugdige personen van hetzelfde geslacht, met toevertrouwde personen, koppelarij, oneerbare gedraging in het M openbaar; * dierenmishandeling; ■q gr af schennis, o p gravin g van lijken e.d.; "j^ huisvredebreuk; openlijke geweldpleging; brandstichting; gedragingen tegen de veiligheid van het openbaar verkeer, van het spoorwegverkeer, van de scheepvaart; waterbronvergiftiging; munt misdrijven; vervalsching van zegels en merken; valschheid in geschrifte e. d.; gedragingen met betrekking tot de scheepvaart: zeeroof, kaapvaart, het nemen van schepen van ~- 89 - eigen nationaliteit, desertie van schepelingen, 'insubordinatie, muiterij, dienstweigering, e.a.d.; meineed, valsche aanklacht; begunstiging van anderer misdrijf. Ziedaar eene reeks van gedragingen, waartegen de rechtsorde straf bedreigend optreedt. Wemneer wij die lange opsomming nu aandachtig doorlezen, dan zien wij dadelijk, dat het belangenelement nagenoeg steeds zeer duidelijk op den voorgrond staat: al die gedragingen tasten belangen en wel aanmerkelijke belangen van menschen aan, belangen welker beveiliging de strafbedreiging motiveert. Alleen bijdegespatiëerd gedrukte gedragingen, dierenmishandeling, grafschennis, opgraving van lijken, smaad jegens overledenen, is het beschermde belang niet zoo dadelijk zichtbaar. Het belang van overledenen bestaat niet, het belang van het dier komt rechtens niet in aanmerking. Maar bij nader toezien ontdekken wij ook hier belangen van levende menschen, die worden beveiligd: bij de grafschennis, enz., moet het belang gezocht worden in de richting van het vooral ide^.^J}^laaivande overlevende betrekkingen en van de gemeenschap der menschen, die door de daad wordt geschokt, bij dierenmishandeling eveneens in deze laatste richting. De aandachtige beschouwing van die reeks gedragingen leert ons nog iets anders: het zijn alle gedragingen, die ook zonder eenige tusschenkomst van de rechtsorde, door de volksconsciëntie ~ 90 - van het thans levende geslacht worden gevoeld als onzedelijke gedragingen. Of anders uitgedrukt: de verbodsnormen, die die handelingen verbieden, zijn alle algemeen erkende zedelijke normen. Alleen voor de gecursiveerde is dat twijfelachtig. Wij komen daarop terug. Hier zien wij dus dit gebeuren: de rechtsorde sluit aan bij de zedelijke orde van haren tijd (zie hierboven blz. 13). De rechtsorde, tot belangen» bescherming geroepen, besluit eerst, daartoe het scherpe zwaard van het strafrecht aan te wenden, d.w.z. besluit eerst de menschen te hangen en in de gevangenis te werpen, wanneer de daad der belangenaanranding door de volksconsciëntie gebrandmerkt wordt als zeer beslist slecht. Zoo doet zich de eerste groote groep van zware strafbare feiten voor, in de taal van het Nederlandsche strafwetboek mis^ïïven^geaoemd. Zij 'zijn alle gedragingen door het volksgeweten gewraakt. En de normen, die haar verbieden, zouden ook zonder het ingrijpen der strafwet als even zoovele zedelijke plichten worden gevoeld. Zij zijn nu door middel van de sanctie tot rechtsplichten geworden. In deze categorie van misdrijven houden dus de twee gedachten, waarop de strafbedreiging der rechtsorde gebouwd is, elkander in evenwicht: dep^^langeabjïvejhging staat^als uitgangspunt, voorop, maar zij vindt alleen toepassing tegenover gedragingen, die door het volksgeweten als grof-onzedelijk worden — 91 - verfoeid. Daarom is het eene fout van een stelsel als bijv. het Nederlandsche, strooperij, desertie en insubordinatie van schepelingen, die immers niet als zoodanig worden gevoeld, onder de misdrijven op te nemen. 5. Daarnaast bestaat een tweede groep van misdrijven. Straffen worden bedreigd tegen: aanslagen tegen dj^v^iligheid van den staat (tegen den koning, tegen den regeeringsvorm, tegen de onschendbaarheid van het grondgebied van den staat, tegen de uitwendige veiligheid van den staat); gedragingen tegen de koninklijke waardigheid, tegen hoofden en vertegenwoordigers van bevriende staten; gedragingen betreffende de uitoefening van staatsplichten en staatsrechten; gedragingen tegen het openbaar gezag (omkooping, dwang, weerspannigheid en belemmering van ambtshandeling e.d.) en tegen de openbare orde (opruiing, deelneming aan verboden vereenigingen e.d.), aanmatiging van bevoegdheden, gedragingen tegen het krijgswezen (desertie, oproer, muiterij, ongeschikt maken voor den krijgsdienst), ambtsmisdragingen. Deze misdrijven raken niet onmiddellijk de belangen van „enkelingen, maar zij bedreigen een gemeenschapsbelang en wel, op enkele uitzonderingen na, een zeer eminent belang van de nationale volksgemeenschap, hare instandhouding zelve. De normen, welke die gedragingen richten wortelen niet, als de eerstbesprokene, in de zede- lijke orde. Zij bestaan alleen als rechtsgeboden. Maar "als zoodanig bestaan zij reeds in en door het staatsrecht; van het strafrecht krijgen zij de scherpere sanctie. Bij die misdrijven staat de intensiteit van het massa-belang voorop en de straf-, bedreiging bedoelt dat te beveiligen. 6. Naast die twee groepen van zware strafbare feiten worden lichtere feiten strafbaar gesteld. In de taal van het Nederlandsche strafwetboek *worden zij pvertredingen genoemd. Als zoodanig ontmoeten wij: Bald^dTgneid, aanhitsing van dieren, openbare dronkenschap, in brand steken van eigen goed, afschieten van vuurwapenen, burengerucht, bedelarij, landlooperij, voeren van titels of dragen van ordeteekenen zonder daarop recht te hebben, opgeven van een valschen naam, zingen van oneerbare liederen, houden van aanstootgevende toespraken, kwellen van trek- of lastdieren, laten loopen van pluimgedierte en vee in tuinen, over bezaaiden grond of weiland, loopen over verboden terrein e. a. De aandachtige nalezing van die reeks van verboden gedragingen leert ons, dat zij weerindividueele-belangenbeveiliging ten doel hebben. Maar vergrijpen tegen dé zedelijke orde geldt het hier niet, bij het huidige peil van de volksethiek worden die voorschriften niet als gewetensvoorschriften algemeen doorvoeld. Er komen, ook in ons wetboek, wel overtredingen voor — de belangstellende zij verwezen naar artikel 450, bovenal — 92 - 94 ~ nistratiefrechtelgke*«oors€hriften, onder strafbedreigihg, gerekend. Die bepalingen worden veelal in bijzondere wetten aangetroffen. Die groep heeft betrekking op eene reeks van ambtsplichten, van verplichtingen van schippers en schepelingen, de verboden huwelijksinzegening vóór de voltrekking van het burgerlijk huwelijk, het bijhouden van het hotelregister, de verschijning ter terechtzitting van getuigen en deskundigen, ieders verplichting tot het doen van aangiften aan den ambtenaar van den burgerlijken stand. Voorts op de behoorlijke naleving van een aantal administratiefrechtelijke wetten als: de inkwartieringswet, de spoorwegwet, de hinderwet, de wet op besmettelijke ziekten, de telegraafen telefoonwet, de mijnwet, de motor- en rijwielwet, de octrooiwet, de vogelwet, de stoomwet, de visscherijwet, de boterwet, de ongevallenwet, de steenhouwerswet, de militiewet, de" kieswet, de wet op de kamers van arbeid, de schepenwet, de invaliditeitswet, de armenwet, de arbeidswet, de caissonwet, de leerplichtwet, de woningwet, de drankwet. In den lateren tijd treedt in de Nederlandsche wetgeving de neiging op den voorgrond, de nietnakoming van een aantal dezer administratiefrechtelijke wetten geheel of ten deele onder te brengen onder de misdrijven. De vraag is gewettigd, of die neiging 'rnöeTworden gebillijkt en of zij niet vooral haar uitgangspunt vindt in eene - 95 M onklare voorstelling omtrent de begrenzing van misdrijven en overtredjjyjgp. 8. Wanneer wij nu het terrein van de strafrechtsbepalingen in zijn geheel overzien, dan nemen wij waar, dat straf bedreigd wordt tegen de niet-naleving vari j normen van zedelijkheid en normen^ van staa^Qp^^Q^e^rnbrmeh' van behoorlijkheid en-normen van administratief ; recntfcvCTrredingen). De normen van zeaeïï|knei3 ï en ae hórtoen varr*behoorüjkheid beschermen particuliere belangen, daarom niet belangen van den~gêTrö"ffene, doch vaffTeder, die eventueel kan worden getroffen. De norm „gij zult niet stelen" beteekent: „gij zult niemand bestelen". Bij de normen vanstaats- en administratief recht staan de massa-belangen meer op den voorgrond, hetgeehlndènlpohd der zaak beteekent de belangen van allen of van zeer velen. 9. Van al die normen poogt het strafrecht met zijne scherpere sanctie de nakoming te verzekeren. De zedelijk of fatsoenshalve en rechtens geboden gedraging wordt daardoor totjpp straffe geboden, gedraging,; de verboden gedraging tot strafbaar" fëit. De strafbare feiten nu, de zwaardere zoowel als de lichtere, kunnen zich voordoen in £wee vormen: de dader heeft het verbodene gewild of de dader heeft het verbodene weliswaar niet ge- i wild, het niettemin teweeggebracht uit onvoorzicBtTgheid. In het eerste geval heeft de dader met _ 96 ~ opzet,ipj>zetteljj^^ehandeld, in het tweede geval nietopzettelijk, niettemin^ schuldig.* Men noemt daarom de strafbare feiten van den eersten vorm doleuse delicten (van dolus ~ opzet), die van den twééden vorm culpose delicten (van culpa = schuld). De doleuse delicten teekenen natuurlijk grootere boosheid en grootere gevaarlijkheid van denaader. Z«ij worden daarom zwaarder gestraft en bovendien in vele Opzichten strenger behandeld dan de culpose. Opzet en schuld zijn beide de weerspiegelingen van den zielstoestand van den dader tegenover de daad. De mogelijkheid van dien zielstoestand vooronderstelt eene zekere physieke en psychische rijpheid, dettoerekeningsvatbaameidTa'engevÖTge van de toerekeningsvatbaarheid wordt de straf verdiend. Zeer jeugdige kinderen missen de physieke, krankzinnigen de psychische rijpheid, zij kunnen daarom zeer schadelijke daden stellen, Strafbare fëïtën nfët?lWanncer> ook buiten deze dadelijk zichtbare gevallen om, de toerekeningsvatbaarheid van den dader vervalt of vermindert, verliest de verboden gedraging haar karakter van gewilde of schuldige handeling, dus van strafbaar feit. Tegenover zulke gedragingen en tegenover personen, van wie zulke gedragingen zijn te verwachten, zijn beveiligingsmaatregelen mogelijk en raadzaam, verdiende straffenechter uitgesloten. 10. De strafbare handeling overtreedteene norm, die de rechtsorde stelt of waarop de rechts- - 96 - - 106 - sproken tot de verbeelding en de na-denkende waarneming der menschen. Men is het gemeenschapsgezag gaan zien, gelijk het zich naar buiten zichtbaar voordoet, verbonden aan dengene, die het uitoefent, dat is aan de overheid. Men heeft, met andere wóoTflBn? hei ^jeïfifenschapsgëzagj gezien als óvè^eT3sgêzag^\ als ëe*hé maitht Van regeerders tegenover'g*ï'eol djJi-Hfetfr't»taat. Niettemin dreigt eene zekerevaagheidteblijven bestaan en is nadere afbakening gewenscht. Er zijn staten of half-staten, waarbij het twijfelachtig is, of het wordingsproces wel is voltooid, wier wordingsproces is geremd of later teruggeloopen, niet uitgegroeide staten of staten, die, na te zijn uitgegroeid, de bestaansvoorwaarden niet ongeschonden hebben bewaard, wier eigen overheid in den regel min of meer is komen te staan onder eene andere overheid. Zijn zulke staten rechtssubjecten in het volkenrecht? Daarvoor wordt een scherp onderscheidingsteeken aangelegd : de souvereiniteit, d.i. de afgeslotenheid van het staatsflesÉSS^ECAiuiten, de v^^omenh^^^an het jezaginzlcT^eTr^zie hierboven blz. 106). De souyereini^itTjesrist over de al of niet voltooiing van het groeiproces van den staat en geldt, voor uitgegroeide staten, als de toets. Wanneer het groeiproces de souvereiniteit bereikt heeft, dan is. het verschijnsel staat geworden. Wanneer een bestaande staat een ander gezag boven zich krijgt, dus zijne souvereiniteit verliest, dan verliest hij het karakter van staat. Ierland en Schotland zijn dus geen staten, Hongarije was tot 1867 geen staat, is toen eenstaat geworden, Bulgarije en Roemenië zijn staten geworden, Fgyrifr^JQjnjïi tUn n w'jn geen staten meer. Zij zijn niet meer vol-souverein. Evenmin als protectoraten die staan onder het - 129 ~ aan zich zeiven verantwoording verschuldigd is en geene plichten kent tegenover anderen. De gevolgtrekking is onafwendbaar: tusschen souvereine| staten is eene dwinggnde ordeofeene rechtsorde! onlogisch en onaemcBaar. Hét souvereine-volkenrecht draagt het beginsel der tegenspraak, dus zijne eigen ontkenning, in zich. Alle volkenrecht komt daarmee te staan op den wankelen grondslag van de vrije gezindheid der staten of komt, met andere woorden, te hangen in de lucht. Die wanhopige consekwentie heeft al lang als een dreigend spook boven het volkenrecht gezweefd. Men heeft tegenover haar bij voorkeur een dubbel standpunt ingenomen. Sommigen hebben de gevolgtrekking aanvaard, dat het volkenrecht een hec^e^oj^dJ[agjnis.t,en missen moet en hopen alleen, dat alles zoo goed mogelijk moge loopen langs de banen van de vrije gezindhejd der staten. Daarmede is het volkenrecht overgeleverd aan statenwill ekeur, heeft het tegelijk zijn rechtskarakter verloren, want het rechtskarakter Drengt juist mede, dat de voorschriften, niet kunnen, maar moeten worden nagekomen. Anderen doen hopelooze pogingen om aan de ontmoedigende gevolgtrekking te ontkomen en trachten zich en anderen de overtuiging bij te brengen, dat het plichtsbesef der-^tates^een voldoenden grondslagrbitslir^rat ook vjjjgvjllig eene rechtsorde volkomen kan worden geëerbiedigd. Alles wordt overgelaten, nu niet meer aan de willekeur der staten, maar aan V.U.B.-VI. 9 — 130 — hunne gébondej^ei^s^e^v,eg,zichx^ven. Ook daarmede wordt aan het volkenrecht het rechtskarakter ontnomen. Gebondenheid tegenovèfTteh zelfjs zedelijke gebondenheid- De zedelijke orde bestaat zonder dwang, maar de alleen-zedelijke, niet-juridische orde mist juist datgene, waarnaar de rechtsorde streeft, het dkdngendjtr^eten. Dat tweede inzicht is een wanhoopskreet, een zelfbedrog, ingegeven door het terugdeinzen voor de geschuwde gevolgtrekking. Alleen het eerste inzicht is consekwent en juist, maar het is dan ook troosteloos, regelrecht voerend tot volkenrechtelijk scepticisme, welhaast tot volkenrechtelijk nihilisjne. Zoo ongeveer stonden de zaken, toen de groote oorlog uitbrak. Nu heeft het gebeurde de oogen geopend. Plechtig aangegane overeenkomsten zijn behandeld als „vodjes papier", landmijnen, giftige gassen, ontplofbare en gekerfde kogels, bombardeeren van open steden, heffingen in bezet gebied, deportaties, stedenverbranding bij wijze van strafoefening, massale terechtstelling van burgers, arbeidsdwang ten bate van vijandelijk oorlogsdoel, dat waren allemaal volkenrechtelijk, door gewoonte en tractaten geregelde materies. Men heeft de trac^e^io^ejvd.xeK-che.urd en het g'>m£^"trfrV vflir g^hlpT"" Men heeft zich aan het volkenrechtelijk bestaande niet gestoord. Dat was de volle rauwe waarheid van het eerste inzicht; het volkenrecht, althans in - 131 — oorlog, ook hetmet het oog op den oorlog bepaalde, mist elke gelding. En wij moeten erkennen — dat is de in-droeve zijde van die waarheid — dat dat alles even logisch was als te voren voorspeld en met ijskoude hondschheid voorzien, de zuivere j-'K^^wentie van he* onzalig^ hetvolkenrechTrtód'o op den grondslag der souvereiniteit. Het gebeurde is zóó ejaLséé '"°nHS5hterend en 200 verbijsterend consekwent, | dat menfaetnu als eenedwaasheid begint te begrijpen, opnieuw te trachten, nog eens een volkenrecht op papier te zetten, waardoor toch niemand zich gebonden acht. Men weet het nu, dat het zedelijk plichtsbesef der staten tegenover zich zelf in jammerlijke onmacht is verstikt door de monsterachtige nationale zelfzucht van staten en volken, die zich zelf, ten koste van alle middelen, de overwinning beloofd hadden. Is daarmede nu de volkenrechtsgedachte verloren gegaan of ondermijnd ? Gelukkig niet! Alleen „het oude plankier is verrot" en die rotheid is nu duidelijk aan het ücht gekomen. Bankroet is niet het volkenrecht, maar het volkenrecht op desouvereiniteit gebouwd. D qr»nAd n j A.,. ■ ■ , , H iri1-TCit .doemt demenschheid, in onpeilbare tragiekr tot de inspannende opstelling van een normencomplex, waaraarTlftWIana zich houden moeTTTvIaar de volkenrechtsgedachte behoeft daaronder niet te lijden, dat is het heilzame streven van staten en volken, de steeds toenemende contacten van hunne - 133 ~ zuchtigheid der minderheden in, dwingende rechtspraak, dwingende executie. Het is eene waanvoorstelling, die ook hare zeer gevaarlijke^ zijde heeft voor de opvoeding der openbare meening in de heilzame richting, van het volkenrecht alleen of van de rechtsorde alleen eene vredige wereldordening te verwachten. Gansch andere machten zullen moeten samenwerken tot bereiking van het grootsche doel. Maar dit sta in elk geval boven twijfel en onklaarheid van voorstelling verheven: voorzoover men bouwt op het volkenrecht, dus op het recht, moet het gebouwde berusten op hechten, waarlijk juridischen grondslag. 5. Wanneer te eeniger tijd op den begeerden nieuwen bodem een verjongd volkenrecht zal groeien, zal dat in vele opzichten aansluiting zoeken en vinden bij het bestaande. Bovenal wat betreft de stof. De belangen, welke verzorging behoeven, veranderen niet met één slag, al zullen zonder twijfel in de naaste-toekomst nieuwe belangen en daarmede nieuwe rechtsproblemen op den voorgrond treden. Werpen wij, in vogelvlucht, een blik op het terrein der bestaande regelingen. Alle verhoudingenVooK allerechtsverhoudingen tusschen staten worden beheerscht door den toestand van oorlog of vrede, waarin die staten verkeeren. De oorlogsverklaring maakt met één slag aan allerlei betrekkingen een einde, schorst andere - 134 - op, wijzigt weer andere. Oorlogvoerende staten staan in alle opzichten tegenover elkander, in menig opzicht ook tegenover neutralen, anders dan in onderlinge vriendschap of in vrede levende staten. Het volkenrecht krijgt dientengevolge eene dubbele geleding. Het omvat de internationale rechtsregelingen voor den toestand van vrede of f het^ede^SBSbt en de rechtsregelingen voor den toestand van oorlog ofjliet oorlogsrecht. Het vredesrecht omsluit een aantal regelingen van gemeenten, Qe'ijkg, b/>'a,,g'>n, waarbij de staten, gevend en nemend, elkander toezeggen, zich naar de opgestelde normen te zullen gedragen. Het oorlogsrecht omsluit een aantal regelingen, waarbij de staten gelijke verplichtingen op zich nemen tot vermenschelijking van de oorlogvoering, in het beiang van allen, dus van ieder der oorlogvoerenden tevens. & Stpjjtet algemeen^Jjijzonder (zie hierboven onder nummer 2) vredesrecht bieden de regeling van: de rechtsbescherming van vreemde onderdanen; de vrijheid der zee, die aan niemand toebehoort, den toegang tot havens, binnenzeeën en territoriale wateren, de vaart op internationale rivieren; van douanerechten en tolverbonden; van spoorwegverkeer, post, telegrafie en telefonie; van munten; van privaatrechtelijke onderwerpen als huwelijk, echtscheiding, voogdij en auteursrecht; van procesrechtelijke onderwerpen, mede de executie betreffend; van de uitlevering van - 135 ~ misdadigers; van de waarborging der godsdienstvrijheid ; van hygiënische belangen als bestrijding van epidemieën, voorkoming van cholera-, pesten hondsdolheidsverspreiding; het weren van plantenziekten; ter bescherming van de visscherij, van arbeiders-, handels- en industriebelangen; ter beteugeling van den slavenhandel en den handel in blanke slavinnen; van de wederzijdsche voortdurende betrekkingen der regeeringen en hunne offlciëele vertegenwoordiging; van de bijlegging van gerezen of te rijzen geschillen langs vredelievenden weg, door schikking en arbitrage. Stof tot OQrloosrp^faf bieden de regeling: van de oorlogsverklaring; van de verhouding der oorlogvoerende staten, de handeling van vijandelijke onderdanen en de opdracht van de waarneming hunner belangen aan een onzijdigen staat; de beëindiging van den oorlog; bovenal van de wijze van oorlogvoering te land, ter zee en in de lucht. Te land: het verbod van gewraakte oorlogsmiddelen, ontplofbare en ingekerfde kogels, gif en gassen, het sparen van weerloozen, de behandeling als krijgsgevangenen, de behandeling van deze krijgsgevangenen, van zieken en gewonden, het ontzien van de instellingen van het Roode Kruis, het belegeren, bombardeeren en beschieten van plaatsen, de behandeling van genomen steden, de bezetting van vijandelijk gebied. Ter zee: het gebruik van handelsvaartuigen voor de oorlogsmarine, de inbeslagneming, het - 136 - buitrecht, het leggen van mijnen, de bescherming van zeekabels; van de verhouding tot en den toestand van neutralen, de verplichting tot handhaving van de neutraliteit, de contrabande, de blokkade, de prijzenrechtspraak. 7. Hoe komen die volkenrechtelijke regelingen tot^tand? \ a. /De meest zichtbare en ideale bron van volkenreent zijn de ^tr^ctatenTpoor enkele of alle of de meeste staten vfö deu beschaafden statenkring gesloten. Als voorbeelden van zeer belangrijke algemeene tractaten noemen wij voor het oorlogsrecht : de Declaratie van Parijs van 1856 en de" Declaratie van Londen van 1909 tot regeling van den zeeoorlog, de Declaratie van Petersburg van 1868 tot regeling van den landoorlog, AeHaagsche Tractaten van 1899en 1907, den zee- en landoorlog betreffend, de Geneefsche Conventies van 1864 en 1906 aangaande de werkzaamheden van het Roode fvruis. Voor het . vredesrecht: de Tele~ graafurne van 1865, de Postunie van 1875, de regeling van het internationale spoorwegvervoer bij de Berner Conventie van 1890, de Sanitaire Conventies sedert 1893, de Suikerconventie van 1903, het Phosphorverdrag van 1911. Misschien zal eenmaal blijken, dat hier bovenal te noemen is het Volkenbondstractaat, deel uitmakend van het Vredesverdrag van Versailles van 28 Juni 1919. De staten gaan, zoo zij het met elkander kunnen eens worden, tot het sluiten van tractaten over, — 137 — wanneer op een bepaald oogenblik zekere belangen uitdrukkelijke beveiliging behoeven tegen dreigende of reeds verwezenlijkte botsing, iy Ook eenzijdlgei^ücmjleja^djwetgeving kan verplichtingen tegenover andere staten scheppen, dus volkenrecht tot stand brengen. Met name heeft het neutraliteitsrecht, en in het bijzonder het prijsrecht, veel aan deze rechtsbron te danken. Ook oorlogsrecht is soms op die wijze in het leven geroepen, bijv. door de Amerikaansche regeling van 1865 betreffende de inbeslagneming door belligerenten van neutrale schepen, welke zich in hunne havens bevinden (recht van angarie). • c. Maar zeer gewichtige belangenvimlefrëene sluimerende beveiliging, ook rechtens erkend, dus recbtsbë veüiging in van zelf gegroeide regelingen. In het volkenrecht speelt, als bron van recht, het gewoonter&cht eene zeer belangrijke rol. Wij nemen dat duidelijk waar, wanneer wij de onderlinge verhouding der staten van onze beschaving en van onzen tijd vergelijken met toestanden, die in een anderen beschavingskring of in andere tijden heerschend zijn of waren. In de Oudheid werden langen tijd vreemdelingen als rechtelooze jiiltTandere staten. Met andere woorden: alle volkenrecht is noodwendig internationaal. En nationaal volkenrecht kan alleen beteekenen eene internationale rechtsverhouding, bij welke de nationale staat mede-partij is. Nederlandsch volkenrecht wil dus zeggen: het geheej^, van volkënf êehtëtijke normen, waarbij Nederland tegenover andere staten verplichtingen op zjjft,, heeft genomeS'eti~z1ch rechten verzekerd_heeft. riet is grootendeeis ais gewoontereent gegroeiai en neergelegd in eene reeks tractaten. HOOFDSTUK VIW Internationaal privaatrecht. 1. n het voorgaande hoofdstuk hebben . wij het geval ontmoet van den Nederi lander, die landerijen heeft liggen in i België, die huizen bezit te Parijs. Wij hebben daarin herkend een Nederlandsch belang in het buitenland, dat de bescherming overwaard is. Maar nu doen zich, naar aanleiding daarvan, dadelijk andere vragen voor: de eigendom van huizen en landerijen is aan zekere rechtsregelingen onderworpen, voornamelijk aan inschrijving in openbare registers. Die inschrijving nu is in verschillendelanden verschillend geregeld, zij wordt soms voorgeschreven bij overdracht, soms bij elke verwerving van onroerend goed, zij heeft bijv. in Duitschland en Zwitserland heel andere rechtsgevolgen dan in Frankrijk en bij ons. De vraag rijst dan— en hare beantwoording in den eenen of den anderen zin leidt tot uiteenloopende gevolgen ■—: geldt nu voor den Nederlander, die in Duitschland huizen koopt of landerijen erft, het Duitsche of het Nederland- - 142 - sche inscnrijvingsrecht? Of in Noordwijk is een Rus overleden, die een testament gemaakt had te Parijs, terwijl een deel van zijn vermogen in Oost-Duitschland ligt. Welk erfrecht wordt nu van toepassing, het Nederlandsche, het Russische, het Fransche of het Duitsche? Of een Franschman en een Nederlander gaan een overeenkomst aan te Brussel. Naar welk contractenrecht moet die handeling worden beoordeeld in hare geldigheid en in hare rechtsgevolgen, naar het Fransche, naar het Nederlandsche of naar het Belgische? Of eenNederlander trouwt teLonden, liefst met een Amerikaansche. Door welk huwelijksrecht wordt dat huwelijk beheerscht, door het Nederlandsche, het Engelsche of het Amerikaansche? 2. Ow^r^^orpr-i^ prfr^u* "nntrartinirirht. huwelijksrecht, dat zijn alle zuiver privaatrechtelijke maf éries, zooals de overdracht van onroerend goed, het maken van een testament, het sluiten van contracten en trouwen, aangelegenheden zijn, die uitsluitend enkelingen betreffen, waarbij alleen bijzondere pèTs'onélrrTegënover elkander staan. Wij weten dat van vroeger (hoofdstuk II). Aan het private karakter van die gebeurtenis zelf en aan het privaatrechtelijk karakter van de Tegelingen, welke die gebeurtenis beheerschen.wordtniets veranderd doordat het contract of het huwelijk wordt gesloten in het buitenland of ook met een persoon van andere nationaliteit. Voo£;j^vna-^rjft,dat a^SS*M& afspelen tusschen bijzondMep^lonen. ~ 143 Daarin komt de tegenstelling met het volkenSShkS3^1 voren. Ook in het volkenrecht Bétrëft de stof, welke om regeling vraagt, private belangen van eigeaoodexdanea (zie hierboven blzTïSi^ I maar in het volkenrecht telt de privaatpersoon niet, I hij komt als drager van dat belang èn'a^s'TMfde" verwezenlijking der r^ lang beveiligt, alleen in aanmerking, vogrzoover hij door zijn staat wordt gedekt, voorzoover ; zijn staat voor hém optréedF."s^1FTTarThij niet ; optreden. De krijgsgevangene of de reeder, wier belangen volkenrechtelijk zijn geregeld, kunnen hunne belangen alleen doen gelden door bemiddeling van den staat, waartoe zij behooren. Troü^ wen en-contracten sluiten en testamenten maken, doen partijen, zonder dat de staat hen als partij op den achtergrond schuift, zonder dat zij zelfs door den staat worden vertegenwoordigd of bijgestaan. Dat blijft óók zoo, wanneer men trouwt of contracteert met een buitenlander of wanneer men trouwt, contracteert of testeert in het buitenland. Wanneer een Nederlander trouwt te Brussel, treedt niet de Nederlandsche gezant voor hem op, stelt niet de Nederlandsche staat, dat een zijner onderdanen daar trouwen wil en dat hij, de staat, het huwelijk voor hem, den onderdaan, tot stand brengt, zooals de Nederlandsche staat stelt, dat een jfcijner onderdanen krijgsgevangen is. reden waaromhijopbehoorlijkebehandelingaanspraakmaakt.Hier handelt de staat voor zijne onderdanen en — 144 — treedt hij op als de drager van rechten. Daar handelen partijen zelfeTïHfredèrf zij op als de dragers van rechten. Dat is het kenmerkencTveirsChil tusschen de internationale rechtsmaterie, die wij hebben leeren kennen als de volkenrechtelijke en de andere eveneens internationale rechtmaterie, die wij nu ontmoeten als het internationaal privaatrecht. 3. De stof van het internationaal privaatrecht is dus geen andere dan de stof van het nationale privaatrecht: trouwen, goederen overdragen, contracten aangaan, testamenten maken. Het internationaal privaatrecht is, met andere woorden, in dat opzicht wezenlijk privaatrecht. In hoeverre draagt dan deze stof, dit trouwen, enz., een eigen karakter, dat haar van het gewone privaatrecht doet onderscheiden? Trouwen is eene rechtshandeling, waarbij verschillende factoren eene rol spelen: de eene partij, de andere partij, menschen, wier toestemming wordt vereischt, leeftijdsvoorwaarden, formaliteiten, papieren, enz. In het gewone geval nu behooren die verschillende bestanddeelen, als feiten, tot ééne en dezelfde staatsgemeenschap, zijn de rechtsvoorschriften betreffende al die bestanddeelen dan ook rechtsvoorschriften van ééne en dezelfde nationale rechtsgemeenschap, wordt dientengevolge de rechtsgebeurtenis in al hare geledingen beheerscht door het recht van één staat. Wanneer beide partijen, benevens degenen, die hunne toestemming tot het huwelijk moeten geven, - 149 - onder de schade, gedurende de zeereis aan schip en lading overkomen, en de buitengewone kosten, voor schip en lading gemaakt, waarvan het bedrag, om de gemeene strekking der uitgaven of de gemeene oorzaak van het verlies, over schip, vracht en lading wordt omgeslagen. Uit den aard der zaak is de rechtsregeling van dien omslag dikwijls eene internationale materie. Op het schip zijn goederen van verschillende nationaliteiten geladen of de omslag moet in het buitenland worden vastgesteld. Regeling van die stof bij tractatenontbrak.de nationale regelingen waren zeer onvolledig. Toen hielp de zeehandel zich zelf. Ruim zestig jaar geleden zijn, voor het eerst te Glasgow, en sindsdien herhaaldelijk elders, in en buiten Engeland, rechtsgeleerden en reeders samengekomen, om te trachten eene internationale regeling voor de avarij-grosse tot stand te brengen. Pogingen om de aanvankelijk te haastig ontworpen schets in Engeland tot wet te verheffen faalden reeds spoedig. WetteDjke erkenning is ook later uitgebleven. En toch kan men zeggen, dat in het wereldverkeer het stel bepalingen, bekend geworden als de „Yorkand Antwerp Rules" geldt als de jnormale regeling dèr"avarfj-grosse. Hoe is dat verwezenlijkt? In de eerste plaats door de gewooater De uitgesproken wenschen der reeders en van hunne raadslieden, op hunne beurt hun uitgangspunt vindend in de practijk, hebben de gewoonte in het leven geroepen en den zeehandel - 150 - hunne aanvaarding gesuggereerd: de getroffen regelingen vindt men algemeen terug in de zeecontracten. Zoo groeide, terwijl de congressen nog bijeenkwamen, om zich te beraden over de verlangens der toekomst, achter de congressen aan al een gewoonterecht. d. Maar de gewoonte alleen heeft dat niet tot stand gebracht. Zij is niet slechts voorbereid, maar ook telkens gewijzigd door overleg plegende deskundigen en belanghebbenden, wier besluiten, in eenige dagen, soms bij meerderheid van stemmen genomen, mits door de andere belanghebbenden, de inladers, aanvaard, de reeds gevestigde gewoonte, dus het daarop steunend recht verzetten. Zoo zien wij ook hier de beslissing van. belangJlgb^benden zich tot rechtsbron verheffen. 5. Uit die vier bronnen vloeit dan het internationaal privaatrecht. In hetnubereikteontwikkelingsstadium hebben zijne regelingen betrekking op : het matertëeje^recht: burgerlijke stand, geslachte- en voornamen, handlichting, afwezigheid, huwelijk, huwelijksvermogensrecht, echtscheiding, andere ontbinding van het huwelijk, scheiding van tafel en bed, afstamming, ouderlijke macht en voogdij, curateele, erfrecht, zakenrecht, verbintenissen, bovenal verbintenissen uit overeenkomst, overdracht van schuldvorderingen, wisselverbintenissen. Daarbij treden in het bijzonder op den voorgrond regelingen omtrent den vorm van handelingen, van vermogensrechtelijke handelingen, — 151 m met name van contracten en de oprichting van vennootschappen, van familierechtelijke handelingen, met name van het huwelijk; hetjiewijs van handelingen: de bewijsmiddelen kunnen verschillen van land tot land, evenals de bewijskracht, aan de verschillende bewijsmiddelen toegekend. De vraag rijst dan, of voor den Nederlandschen rechter het Nederlandsche dan wel het vreemde bewijsrecht geldt, ten aanzien van de handelingen, welke hem ter berechting worden voorgelegd en welke door vreemd vormrecht worden behéerscht; f- h^Lpr^esrjecht: bevoegdheid van den rechter, procesvoering, rechtskracht van buitenlandsche rechterlijke uitspraken,- ten uitvoerlegging van buitenlandsche vonnissen, de invloed van een in het buitenland uitgesproken faillissement. 6. Bijzondere aandacht vragen de regelingen, welke bij tractaat worden getroffen. In de tractaten gaat het internationaal privaatrecht, volbewust, recht op zijn doel af. Door de jxactaten zijnH de beste en mooiste resuh^^^^anlntefna^^^S® pr!v^rl^^^^pp^^[^^^prDok in dat op-^1 zicht nebBenae verwarring en het onderlinge wantrouwen, die na den oorlog het verkeer van volken en staten beheerschen, hunne noodlottige uitwerking niet gemist. De arbeid, dien men bezig was te ondernemen en die de hoop op eene heilzame ontwikkeling rechtvaardigde, is verstoord. Pogingen worden intüsschen reeds in het werk ge- — 152 — steld, om de afgebroken draden weer op te nemen. Ook hier ontmoeten wij, natuurlijk, eene onderscheiding, welke wij kennen uit het voorafgaande hoofdstuk: de regeling bij tractaat kan geschieden hij afzonderlijk welke de eene staat sluit met eenanaWe'h'sTaaT^of bij collectieve tractaten, welke een aantal staten met 3k*lna^suiu^nf,a!^ a. Belangrijke afzonderlükejractatenziin door Nederland gesloten: tot regeling van procesrechtelijke onderwerpen, met name van de kostelooze procedure, met Pruisen in 1822, met Hessen in 1826, met Luxemburg in 1841. met Italië in 1884, met België in 1892; tot regeling van handels- en fabrieksmerken, met Rusland in 1881, met Griekenland in 1895, met Luxemburg in 1912; ter wederzijdsche erkenning van naamlooze en andere handelsvennootschappen en vereenigingen, met Italië in 1868, met Griekenland in 1903, met Duitschland in 1907, met Rusland in 1911, met Japan in 1912; tot regeling van de strandvonderij met Zweden in 1908; tot regeling van de teruggeleiding van minderjarigen met België in 1913. b. Gaandeweg kwamen meer en meerde colleo» ri^^toc|a^n-in zwang. Zoo groeide, vóóTaen oorlog*, yetefienjk een kring van beschaafde staten, die door gemeen overleg regelen zochten vast te Stellen voor de veelvuldige onderlinge aanrakin- - 153 ~ gen van hunne onderdanen. Veel was daarbij te danken aan het initiatief, genomen door wetenschappelijke instellingen en geleerden. Onder deze laatsten is met bijzondere eere te noemen de NederlandejtTobias Asser>, Te vermelden zijn de volgende collectieve tractaten : de Rijnvaartakte, m 1868 (ter vervanging van eene^rö"è*g^rè~rëg^Img) tusschen de oeverstaten gesloten, waarbij mede een aantal procesrechtelijke onderwerpen werden bedacht. Zij staat nu, ten gevolge van de gewijzigde verhoudingen, geheel te worden herzien; de jBenier Conventie van 1890, tot regeling van het internationale goederenvervoer langs de spoorwegen, met name van de internationale vervoerovereenkomst, tot stand gebracht door een achttal staten van het Europeesche vasteland, waarbij zicalater een vijftal andere staten heeft aangesloten; tot regeling van den industriëelen en den intellectueelen eigendom: a's bescherming van octrooien, modellen, hanit4|k-«1 fabrieksmerken en den handelsnaam, de aTsnadèrT bescherming van ingeschreven . handels- en fabrieksmerken, de Schikking van \ Madrid (1891); B tot herziening van deze beide, het Ttgcfaat van Brussel (1901) en het Tjactaat van Washington (1911); tot bescherming van het recht op — 157 ~ pen^yereenigtoflen. broederschappen. sociëteiten. "2. Elke eigen organisatie bepaalt hare inrichting en stelt voor hare leden eigen regelingen vast. Zoo doet elke vereeniging door hare reglementen. Het maakt, uit dat oogpunt, zelfs geen verschil, of de vereeniging rechtspersoonlijkheid heeft, ja dan neen. Die regelingen zijn bindend voor de leden en kunnen worden gehandhaafd met dwangmiddelen: boete-oplegging, schorsing, vervallenverklaring van het lidmaatschap. Maar die verbindbaarheid en die dwangmiddelen gelden slechts binnen de interne oWe van het vereenigina^kven. Door uittreding kan ieder zich daaraan onttrekken. Ook de kerk, als organisatie van geloovigen, stelt regelingen vast voor zich en voor hare leden. De kerk behoeft inrichting, bestuur, geldmiddelen, eigendommen. Omtrent dat alles stelt de kerk rechtsnormen op: zij richt haar bestuur in, schept bronnen van inkomen, beheert hare eigendommen. Zij doet dat, gelijk elke andere,kleinereof grootere, organisatie. De kerk doet nog meer: zij vaardigt voor hare leden leefregels uit, nu niet als de hoedster van de bevelen Gods, maar op eigen gezag, tot bereiking van het gestelde doel. Zij staat ook in dat opzicht geheel gelijk met andere organisaties: de sportvereeniging schrijft óók voor hare leden leefregels uit tot verwezenlijking van haar specifiek doel. Het kerkelijk recht is, kortom, wezenlijk vereenigingsrecht. ~ 158 ~ Nu rijst de vraag: waarom treedt dit vereenigingsrecht zoo gehéél bijzonder op den voorgrond? Voor de hand ligt dit eerste antwoord: van alle bestaande of bestaanbare vereenigingen is de kerk verreweg de belangrijkste. Het doel der kerk gaat zóó hoog uit boven dat van alle andere associaties, het streven der kerk grijpt zóó diep in het leven van menschen en volken, dat er, wat belangrijkheid betreft, een schier onmeetbaar kwantitatief verschil bestaat tusschen het kerkelijk recht en alle ander vereenigingsrecht. Maar er is meer, er is ook kwalitatief verschil. Het kerkelijk recht heeft, als vereenigingsrecht, behalve eene zeer belangrijke, ook een zeer bijzondere, hem-alléén eigen beteekenis. Waarin schuilt die eigen beteekenis? 1 ussciïëfr'rïeTTêrïMIgTng^fecht of de vereenigingsorde en de openbare rechtsorde kan conflict ontstaan. Beider regeling kan betrekking hebben op dezelfde stof en de regelingen kunnen uiteenloopen. Niet lang geleden werd bijv. de organisatie der burgerwacht door private vereenigingen ter hand genomen. Die vereenigingen zouden verder kunnen zijn gegaan door welücht den leden het gedurig dragen van wapenen voor te schrijven. Dan zou het vereenigingsvoorschrift in conflict komen met de landswet, die het dragen van wapenen verbiedt. Of een kerkelijk genootschap kan veelwijverij bevelen. De landswet wraakt de veelwijverij op straffe. Dan rijst er conflict tusschen het genootschapsrecht en de openbare rechtsorde. - 159 - De oplossing van het conflict is eenvoudig; de openbare rechtsorde is de hoogere en de sterkere, het vereenigingsrecht wijkt daarom voor de openbare rechtsorde. De openbare rechtsorde kan de bijzondere rechtskringen en rechtsorden dulden, erkennen, bevoordeelen, maar zij laat zich niet door haar ter zijde schuiven of voortdrijven in eene door haar-zelf niet gewenschte richting. Met de kerk staat dat echter anders. Het doel der kerk, de menschen brengen tot God en dienovereenkomstig hen opvoeden tot zedelijkvoelende en zedelijk-denkende leden der maatschappij, dat doej der kerk wordt door den staat niet alleen gebillijkt en geëerbiedigd, maar op zóó hoogen prijs gesteld, dat de staat tegenover de kerk eene andere houding aanneemt dan tegenover de overige vereenigingen. Wat het gewone vereenigingsrecht niet vermag, vermag het kerkelijk recht wel. De openbare rechtsordebvervleugetr^ire ander vereenigingsrecht, maar laat zich door de kerk beïnvloeden. Wanneer conflict met de kerk ontstaat of dreigt, of wanneer de wenschen der kerkin eenedoor denstaatniet gewilde richting gaan, staat de openbare rechtsorde een oogenblik stil en overweegt, of zij het kerkelijk streven of de kerkelijke oplossing mede in aanmerking zal nemen. Soms is de vrucht van die overweging afwijzing, soms beïnvloeding. Daarin schuilt het eigene van het kerkelijk recht als vereenigingsrecht, boven alle ander vereenigingsrecht. - 160 - 3. De vraag rijst dan: op welke stukken is de openbare rechtsorde door het kerkelijk recht beinvloed? Wij zullen die vraag op de gemakkelijkste en tevens nuttigste wijze beantwoorden door het terrein van het kerkelijk recht in de groote lijnen, als geheel, te overzien. De GriekschKatholieke kerk blijve daarbij buiten beschouwing. Voor de Luthersche Kerk hebben wij hier vooral het oog op Duitschland, als op het land van den oorsprong en de grootste verspreiding van het Lutheranisme; voor de Gereformeerde Kerk op Nederland. Het kerkelijk recht bestrijkt vier groote gebieden, welke wij onder de volgende nummers 4—7 samenbrengen. 4. Dgjierkelijke inrichting, de inwendige bouw van het organisme~eTrr2l}rfe onderdeden. (a\ In de Roomsch-Katholieke kerk is het éénheidsbeginsel zuiver bewaard en tot in de volle consekwentie doorgevoerd. Zij is door Christus zeiven gesticht als het Rijk Gods op aarde. Zij is daarom alleen-zaligmakend en omsluit de gemeenschap van alle geloovigen. Aan haar hoofd staat Christus' stedehouder op aarde, Petrus' opvolger, de Paus van Rome, als opperste bestuurder, opperste wetgever, opperste rechter, vertegenwoordiger der gansche kerk. De paus is tegelijk, in afdalende ambtenreeks, de eenige patriarch (major) van het Westen, primas van Italië, aartsbisschop van Midden-Italië (over - 161 - 43 bisdommen) en bisschop van Rome. In de uitoefening van zijne besturende, wetgevende en rechterlijke taak wordt hij bijgestaan door centraal-kerkelijke colleges en helpers, die zich met hem beraden en met uitvoering en rechtspraak zijn belast. In de eerste plaats door het college van kardinalen, dat door den paus wordt benoemd en te Rome* zetelt, zonder dat echter alle leden te Rome metterwoon verblijven. De kardinalen vormen, als college, het hoogste raadgevend lichaam onder des pausen voorzitterschap^consistorium). Uit hun midden wordt een elftal vaste, besturende commissies (congregaties) samengesteld en de kern van het opperste pauselijk gerechtshof (signaiura^apostglj^a)^ aangewezen. Zij bezetten daarenboven de (vijf) hooge kerkelijke ambten, onder welke dat van kardinaal-staatssecretaris (cardinalis a secretisj£ajtms) in den laatsten tijd als verreweg het "belangrijkste op den voorgrond staat. Daarnaast treedt een aantal prelaten en andere beambten op als medewerkers aan de uitoefening der pauselijke taak. Zij vormen te zamen het niet nauwkeurig omschreven (ook nog in ruimeren zin gebezigde) begrip van de curia romana, waartoe men ook de kardinalen in congregaties (niet in consistorie) rekent. Sinds lang'Tieeft het consistorie aan beteekenis verloren; het volle zwaartepunt van het kerkbestuur ligt bij de congregaties. Het kerkgebied is verdeeld in bisdommen of V.U.B.-VI. xi" diocesen^jaan wier hoofd de door den paus geroepen bisschop staat, die zijn gezag echter onmiddellijk aan God ontleent. Het bisdom omsluit een aantal parochies, bestuurd door een pastoor, wien de zielezorg, en daarmede bestuur en leiding door den bisschop worden toevertrouwd. Zoo is de eigenlijke hiërarchische bouw van de kerk. Maar tusschen deze drievoudige groepeering worden andere groepeeringen ingeschoven. Onderscheiden bisdommen worden vereenigd tot een aartsbisdom, aan welks hoofd een der bisschoppen staatTals aartsbisschop of mejfcgpolitaan, met eene zekere rechtspraak en een recht van hoog toezicht over de gestie der bisschoppen, die tegenover hem suffraganen worden genoemd. In de Westersche fandei»«4s een hunner, als eerste onder gelijken, de primas, met welke waardigheid, op ééne uitzondering na, alleen een eerevoorrang wordt aangewezen. In het Oosten namen vroeger de patriarchen (patriarchae maiores) eene dergelijke, tevens echter hoogere machtspositie in. Thans, na de afscheuring der Grieksche kerk en het voortdringen der Turken, bestaan de patriarchaten feitelijk niet meer, ofschoon de plaatsen nog steeds titulair worden bezet. Meerdere parochies worden vereenigd tot dekanaten, bestuurd door een der pastoors als deken. Vroeger vervulden in de Katholieke kerk de kerkvergaderingen eene gewichtige rol. Thans is daarvan nagenoeg alleen overgebleven de alge- - 162 - ~ 164 - geval was, niet tot de kerk behoort. Het opperbestuur oefent hij zelf slechts in sommige richtingen uit. Wat de wetgeving betreft, is hij gebonden aan de toestemming van de (algemeene, of waar geen andere zijn, eenige) synode. Hij wordt bijgestaan door cansistgrjes, die, als regel, een gebiedsonderdeel bestrijken, hetwelk weder wordt verdeeld in superintendenties, waarin met de leiding is belast era*STrpe»Htendent, die toezicht en visitatierecht uitoefent in de verschillende gemeenten. De zielezorg wordt uitgeoefend in de gemeente en berust geheel bij den ojredjjsant of bij meer predikanten. De gemeente zelf heeft het recht, Gods woord ongeschonden te ontvangen en den plicht, zich van valsche leering af te wenden, oefent daarom invloed op de keuze van den leeraar en toezicht op zijne leering, evenals op zijn kerkelijk beleid in het algemeen. In de Luthersche kerk speelt thans de synode eene voortdurend in beteekenis stijgende""rol. Zij wordt gevormd door bijeengekomen geestelijken en leeken, vertegenwoordigend het geheele gebied van de landskerk (algemeene synode) of de onderdeelen (bijzondere, d. z.kring- en provinciale synoden). De eerste neemt deel aan de wetgevende taak van den summus episcopus, de laatstgenoemden bemoeien zich met het kerkelijk bestuur. c. De Gercfycmeex.de kerk legt gaarne het volle zwaartepunt op de enkele gemeente, als de fundamenteele eenheid: de gemeëfRe, die zich zelf bestuurt en zich zelf nlltten rrnstuurtrZij beroept een of meer voorgangers, pressanten,kiest ouderlingen en diakenen, die met den predikant den A:er/cèg^j?ormen. Deze voert, namens de gemeente, het geheele^ kerkbestuur. Maar de gemeenten zoeken^onderlinge aaneensluiting tot behartiging van gemeene belangen. Zoo wordt uit den boezem der gemeente het gebouw der nationale kerk of der kleinere kerken opgetrokken. In ons land: dejjassis, die het classicale bestuur, de provincie, die het provinciale kerkbestuur benoemt, de synode, die de gemeene belangen waarneemt over het landsgebied. De kerkelijke inrichting wordt door de kerken zelf vastgesteld, als vrucht van de eigen innerlijke kerkelijke rechtsorde. Verband met de openbare rechtsorde zou er nu niet zijn, indien een bisschop en een pastoor of een superintendent en een predikant door den staat en de openbare rechtsorde werden beschouwd als gewone vereenigingsbeambten, zooals de bestuurder van eene wetenschappelijke of sportvereeniging; indien de kerkelijke provincies en parochies gelijk stonden met bijv. de afdeelingen van het Algemeen Nederlandsch Verbond of de provincies van den Nederlandschen Voetbalbond. Dat is echter geenszins het geval. De paus, bisschoppen, pastoors en predikanten worden door de openbare rechtsorde erkend, met hunne taakvervulling en -regeling wordt door de openbare rechtsorde rekening — 165 — - 166 - gehouden. Zeer verschillend, in verschillende landen en in verschillende tijden. Ook in onzen tijd. Vele staten, ook Nederland, hebben een gezant bij den paus; een kardinaal, op officieel bezoek ten hove, wordt, overeenkomstig kerkrechtelijk voorschrift, ontvangen als een prins.van den bloede; in sommige landen wordt de kerkelijke indeeling door de landswet vastgelegd, het collatierecht door de landswet geregeld. Sterk sprekende voorbeelden uit vroegere eeuwen bieden: de door Rome aangestelde bisschoppen waren van rechtswege regeerende vorsten van Utrecht, van Luik, van Trier, van Keulen, enz., in Duitschland bekleedden drie door den paus benoemde aartsbisschoppen als zoodanig het allerbelangrijkste hooge ambt van geestelijk keurvorst, in Frankrijk werden een zestal, weder door den paus aangewezen, prelaten als pairs de France tot eene gewichtige staatstaak geroepen, Ue"""Buitsche koning ontving ae Kroon uit de hand van den aartsbisschop van Mainz (of van Keulen), dé koning van Frankrijk werd tot koning gekroond door den aartsbisschop van Reims, de keizer zelf tot keizer door den paus. 5. Ter uitvoering en bevordering van hare taak vaardigt de kerk, in tal van richtingen, voorschriften uit voor hare leden. Allerlei belangen worden daardoor beveiligd, die de kerk raken, dikwijls echter tevens den staat aangaan: allerlei gedragingen voorgeschreven op menig gebied, dat tevens door de staatsnormen wordt bestreken. — 167 - Eenerzijds konden aanraking en conflict met de openbare rechtsorde op dat stuk niet Uitblijven, anderzijds hebben vele rechtsmateries den invloed ondergaan van het kerkelijk" recht en ondergaan zij dien invloed nog steeds"; a. De kerk oefent rechtspraak uit over de geloovigen, geestelijken en leeken. Elke vereeniging kan rechtspraak uitoefenen over hare leden. Het betreft dan zuiver interne aangelegenheden en ieder lid kan zich, door heen te gaan, daaraan [onttrekken. Geheel anders staat het met de ker- keJykjUurisdictie. ^p dat stu^ heeft vooral het streven van de Katholieke kerk verre strekking gehad en heeft die, in theorie, nog altijd. De kerk maakt aanspraak op de volledige rechtspraak over geestelijken, zoowel op de strafrechtspraak, d. i. wanneer een geestelijke beklaagde is, als op de burgerlijke rechtspraak, dTwanneer een der [partijen een geestelijke is. Bovendien trekt zij ook de^FecKTspraak over leeken, de civiele en de strafrechtspraak, in vele gevallen aan zich. Hier ontmoeten wij een zeer sprekend voorbeeld van de 'botsing van het kerkelijk recht met de openbare rechtsorde. In onzen tijd wordt,, vooral in nietKatholieke landen, de geschetste aanspraak ter zijde geschoven en de kerk legt zich daarbij practisch ook neer. Het conflict wordt dus in negatieven zin opgelost. In de Middeleeuwen werd die aanspraak echter erkend door al de volken van West-Europa. — 168 Toen dreef het kerkelijk recht dus eene geweldige wig in de openbare rechtsorde. b. Als gevolg daarvan werd ook het kerkelijk procesrecht, met name het burgerlijk procesrecht, als de manier om de erkende kerkelijke rechtspraak te verwezenlijken, aanvaard. Langen tijd is zoo het kerkelijk procesrecht het procesrecht van West-Europa geweest, het langst in Duitschland, tot 1 October 1879 toe. Nu heeft ook dat opgehouden. Maar dit gevolg is gebleven: allerlei regelingen en instellingen van ons procesrecht zijn aan het kerkelijk recht ontleend. c. De rechtsregelingen van het bezitrecht, de verjaring en het renteverbod hebbenTaUfen tijd onder uivloed van de kerkelijke regeling gestaan. Het bezitrecht draagt daarvan in vele landen, ook te onzent, nog steeds de sporen. d. De kerkrechtelijke opvatting van de misdaad als zonde heeft, de nu algemeen tot doorwerking gekomen bestraffing der misdrijven door de overheid, verhaast en bevorderd. e. Eeuwen lang heeft de kerk èn voor geheel het kerkvermogen èn voor geestelijken vrijdom van belastingen gedecreteerd en de erkenning il i nTTfiT iluw hul bliiiil iji ij geëischt. Die stof raakt onmiddellijk de openbare rechtsorde. Eeuwen lang heeft de staat geheel of ten deele aan dien eisch toegegeven. Nu geldt vrijdom voor geestelijken in het geheel niet meer, maar vrijdom bestaat nog steeds voor die kerkelijke goederen, die on- - 169 - middellijk voor den eeredienst worden gebruikt. In dezelfde richting gaan de kerkelijke bevoorrechting van testamentaire beschikkingen met een vroom doel (ad pias causas) en de kerkrechtelijke opvatting vahliet zich gedurig aanvullend, maar nooit op andere levenden overgaande kerk- (en klooster-) vermogen (de leer van het dominium successivum). ^^"""^n.^^ ƒ. De kerk onttrekt de gewijde, zaken aan het verkeer: de res sacrae en res ecclesiasticae_naar Katholiek recht.de res dedicataenaar Protestantsch recht. Het burgerlijk privaatrecht heeft zich daarbij vroeger neergelegd. In elk rechtsstelsel zijn er zaken, die aan het handelsverkeer zijn onttrokken, bij ons bijv. vestingwerken en cavaleriepaarden, scholen, wegen en kanalen. Die onttrekking en hare gevolgen worden geregeld door het burgerlijk recht. Vroeger nu vulde het burgerlijk recht zijne opsomming van zaken buiten den handel mede aan met de lijst van zaken, welke het kerkelijk recht aan het verkeer onttrokken wilde zien. g. Bovenal heeft de kerk zich met het huwelijks? recht ingelaten. De Katholieke kerk beschouwt het huwelijk als een sacrament, trekt daarom de rechtsregeling van het huwelijk, als de regeling van een sacrament, aan zich. En wel de huwelijksregeling inhareriajgeheeJeajMnvang: devereischtenvoor het aangaan van het huwelijk en, dientengevolge, de huwelijksbeletselen en de opheffing der beletselen; de voltrekking van het huwelijk door de - 175 ~ tianus, hoogleeraar te Bologna. Als iee^rbpek opgezet, erlangde het werk, vooral om zijne groote overzichtelijkheid en nauwkeurigheid, in de practijk der kerkeh'jke rechtbanken zóó groot gezag, dat het weldra feitelijk met eene rechtsbron werd gelijkgesteld; eene reeks verzamelingen van pauselijke^ecrete/jes^ de DecretaJe^Jateffm-ii, dóór paus Gregorius IX in 1234 bijeengebracht in vijf boeken, aangevuld in 1298, door het Libex,.J&astus (het zesde boek) van ftojjifatius VIII, in 1314 door de ClemegSmae van Clemens V. De decretalen, welke in die massa's geen opname hadden gevonden of later waren uitgevaardigd, bleven als eenlingen ronddolen, worden daarom Extravagantes^jgenoemd. Nog eenige malen werd een zeker aantal van die Extravagantes samengebundeld, nu door schrijvers en uitgevers. Dat zijn geworden de Extravagantes van Johannes XXII en de Extravagante? communes. Van lieverlede is men het Decretum Gratiani te zamen met de genoemde, hare voorgangsters telkens aanvullende decretalenverzamelingen, gaan beschouwen en behandelen als een groot geheel,-eene afgeronde verzameling van verzamelingen. Zoo ontstond, door het spraakgebruik van canonisten en uitgevers, de benaming Corpusjuris canonici. welkeinJ58^oor paus Gjreqorius.XIII officieel werd aanvWd. Ofschoon nooit door het wetgevend kerkelijk gezag tot afgesloten - 176 - wetboek verheven, werd het Corpus spoedig feitelijk zoo behandeld. Nieuwe regelingen, nieuwe canones en nieuwe decretales zijn later in grooten getale uitgevaardigd. Maar, behoudens eenige weinige uitzonderingen, hebben zij geen opneming in het Corous^jiieer gevonden. Daarnaast schiepen traditie, gewoonte, soms ookjg>ncördaten?nieuw recht. Onder de kerkregeering van Pjjjsjï^is eene nieuwe codificatie van het canonieke recht overwogen en voorbereid, onder de uitnemende leiding van kardinaal Gaspaeri, met de bedoeling, het in zijne onderdeelen immers geleidelijk gegroeide en daarom onvolmaakt gesystematiseerde, bovendien sinds lang onvolledig geworden Corpus te vervangen door een stelselmatig ingedeeld en volledig wetboeLJQat is geworden de nieuwe CoSe^x'Tiïris canonici.Jp lQi7^door paus Bj^edict^^S^^g^kondigd en het daaropvolgende jaar in* werking getreden. b. Het Protestantsche kerkelijke recht, bij voorkeur ookker^^ht genoemd, bestaat uit eene ongesystematiseerde massa besluiten van land vorsten, consistories, synoden. Eene private of oificiëelë verzaTtfTe1mg~vaTrhet geheel is noch voor de Luthersche, noch voor de Gereformeerde kerk beproefd. Wel heeft vooral privaat initiatief hét allerbelangrijkste voor verschillende landskerken bijeengebracht. Zoo was vroeger ook geschied voor de groote NederlandscheGereformeerdc (Hervormde) kerk. In 1922 is voor haar eene offidëele verzameling aangelegd: De Reglementen der Nederlandsche Hervormde Kerk, met aanteekeningen, uitgegeven op last van de Algemeene Synode, in tweeden druk, 's Gravenhage 1924. Nederlandsch kerkelijk recht. In welken zin is de uitdrukking „Nederlandsch kerkelijk recht" te verstaan? Nederlandsch kerkelijk recht zou beteekenen het recht, door eene Nederlandsche kerk voor haar zelve en hare leden vastgesteld. Er kan dus alleen aan Nederlandsch kerkelijk recht worden gedacht, in zooverre er Nederlandsche kerken zijn. Daarom is dadelijk van Nederlandsch Roomsch-Katholiek kerkelijk recht geen sprake. Eene Nederlandsche Roomsch-Katholieke kerk bestaat niet en kan niet bestaan, omdat, juist krachtens het beginsel der katholiciteit, de kerk geheel de aarde omsluit. Alle Roomsch-Katholiek kerkelijk recht is daarom algemeen, universeel, geldend voor allen. In de organisatie der RoomschKatholieke kerk is Nederland eene kerkprovincie. Er is dus i-^id^Roqm^-K'ithoU-»,k jk^oHjlf recht in Nederland, maar niet Nederlandsch RoomschKatholiek kerkelijk recht. Met de beide Protestantsche kerken is dat anders gesteld. Zij zijn niet internationaal, maar — 177 - — 178 — juist nationaal georganiseerd. Hunne eenheid schuilt alleênTn^etverbindende geloofsbeginsel. Er is dus eene Nederlandsche Luthersche kerk en eene Nederlandsche Gereformeerde kerk of liever er zijn .— téffgëvolge van splitsing — Luthersche en Gereformeerde kerken x). Zij vaardigen regelingen uit voor zich zeiven en de leden. Men kan dus spreken, zelfs bij voorkeur, juist van Nederlandsch Luthersch en Gereformeerd kerkrecht, in nationalgn zin. x) In ons land heeft het woord „Gereformeerd" eene engere beteekenis gekregen, in tegenstelling tot „Hervormd". Het is duidelijk, dat in den tekst de uitdrukking niet gebruikt wordt in dezen speciaal-Nederlandschen zin. HOOFDSTUK X. Andere rechtsgroepen. 1. e inleiding tot de rechtsstof, welke aan de voorafgaande" hoofdstukken ten grondslag- strekt, berust in de eerste plaats op eene groepeerina van de veelsoortige belangen, die in de samenleving der menschen de scherpere beveiliging door dwingeaBrteTOrmew-»^^ die belangen en al de rechtsvoorschriften, welke die belangen beschermen, worden daar ondergebracht. Het ligt voor de hand, dat de voorschriften, die betrekking hebben op bepaalde samenlevingsverhoudingen, dikwijls verspreid liggen over meer dan een der behandelde rechtsgebieden. Men kan nu echter ook eene bepaaldjejnaats£haPP^jij^e verhouding tot uitgangspunt kiezen en zich~arvragen, door welke rechtsnormen deze wordt beheerscht. Zoo ontstaan nieuwe schikkingen van bestaande^re^bjacpmplexen^ nietnïèuwe Tgc^Escomplêxên. Het is nuttig, sommige van de allerbelangrijkste en meest gebruikelijke naar voren te brengen. 2. Men verzamelt tot atbeidsrecht;het geheel van rechtsnormen, dat BeTrtTOngneeft op den arbeid of op de arbeiders. Daarbij wordt dus, objectief gesproken, de arbeid, als maatschappelijk verschijnsel, of, subjectief gesproken, de arbeider tot uitgangspunt genomen en om dat uitgangspunt heen worden gegroepeerd al de rechtsvoorschriften, die de belangen van den arbeid of de arbeiders regelen. Na het voorafgaande is het gemakkelijk te zien, dat hier alleen sprake is van eene samenbundeling van rechtsvoorschriften die, broksgewijze, deel uitmaken van verschillende rechtsgebieden: de regeling van de contractueele verhouding tusschen werkgevers en arbeiders (arbeidscontract, zie hierboven blz. 26) behoort als een stuk overeenkomstenrecht, tot het burgerlijk recht, de verwezêrTRjking van de daarop gegronde aanspraken wordt door het procesrecjupereikt, de beveiliging van den arbeider tegen uitbuitende werkgevers en bedrijfsgevaren wordt bovenal door het admipistratief^gcht ondernomen, de op de overtredingiaiër regelingen gestelde straffen worden door het strafrecht bedreigd, internationale arbeidersbelangen worden door het internationaalori»aatrecht bestreken en volkenrechteJlifr vastgesteld. Zoo is het arbeidsrecht eene verzameling van bestaande burgerrechtelijke, procesrechtelijke, administratiefrechtelijke, straf- ~ 180 - ~ 181 — rechtelijke, internationaalprivaatrechtelijke en volkenrechtelijke voorschriften. Op dezelfde wijze worden al de rechtsnormen, die den landbouw betreffen, samengebracht onder den verzamelnaam agrarisch recht of landbouwtecht; de vele rechtsvoorschriften, die stfWètv naar eene ordening van de samenleving der menschen op den grondslag van een ontwikkeld saamhoorigheidsbewustzijn, zóó, dat eene uitgebreide zorg voor de belangen van maatschappelijk zwakkeren van gemeenschapswege wordt ondernomen, onder den verzamelnaam sociaal recht. 3. Bijzondere vermelding verdient, in dit verband, het koloniale recht. Het omvat het recht, dat geldt in eene óf in de kolonies van een bepaald land of in de kolonies in het algemeen, derhalve: burgerlijk recht, procesrecht, strafrecht, staatsrecht, enz. De koloniale samenleving heeft dit bijzondere, dat zij twee menschengroepen naast elkander stelt, de kolonisten en de gekoloniseerde inlanders. Die naastelkanderstèllïng duurt voort, wanneer, zooals in onze kolonies, noch verdringing van de oerbevolking door de kolonisten, noch versmelting van de beide elementen heeft plaats gevonden. Diepgaand en wijd uiteenloopend verschil in geestelijke ontwikkeling tusschen de beide naast elkander levende volken leidt dan tot opstelling en instandhouding van tweeërlei rechtsmassa s: tot invoering van een burgerlijk recht, strafrecht, enz., voor — 182 — Europeanen, naast handhaving van een burger» lijk recht, strafrecht, enz., voor inlanders. Een geheel eigen karakter vertoont het kojp-» niale staatsrecht. Het heeft, als eigenaardige taak, Ite verhouding vast te leggen van de kolonie tot het moederland. In zooverre is het geheel en al een stuk moederlandsch staatsrecht. Maar ook voor zooverre de bestuursinrichting van de kolonie geregeld wordt, en die regeling alleen van het moederland uitgaat, is zij moederlandsch staatsrecht, zelfs voor zooveel daarbij de gekoloniseerde bevolking tot medewerking of medezeggenschap wordt geroepen. HOOFDSTUK XI. De herkomst der rechtsnormen. ij hebben nu, in vogelvlucht, het terrein der rechtsnormen overzien. Wij weten, waarmede het recht zich bezighoudt en wij hebben een zeker inzicht gekregen in den inhoud der rechtsregelingen. Het geleerde kunnen wij nu aanwenden, om daaruit eenige voorlichting te putten bij de beantwoording van dieper liggende, nochtans van zelf rijzende, vragen. 1. Allereerst vejeischt de herkomst der rechtsnormen onze nadere aancTachf f" Wa~aY"-vandaan komt aTaat recht, wie brengt die dwingende leefregels in de samenleving? Op het eerste gezicht is men geneigd, als sprak dat van zelf, te antwoorden: natuurlijk van den ^wetgever, van de wetgevendêo^ver^^d'of van het wetgevende volk. Telkens en telkens hebben wij, in den loop van onze beschouwingen, in de voornaamste plaats de wet als rechtsbron ontmoet. Dadelijk worde dan ook uitdrukkelijk vooropgesteld: de groote massa der rechtsnormen is inderdaad afkomstig van den wetgever, die het recht ■H HMIWMW IIP liUlHfï — 184 — neerschrijft in afzonderlijke wetten en in recht» verzamelende wetboeken. Maar wij hebben, bij onze uiteenzettingen, toch ook allerlei recht ontmoet, dat niet te vinden is in wetten of wetboeken, dat dus niet van den wetgever afkomstig is. Uit het internationaal privaatrecht hebben wij de regeling der avarij-grosse onthouden, die aanvankelijk was vastgesteld door de gewoonte, daarna herhaaldelijk gewijzigd door verga3êr"de geleerden en kooplieden (zie hierboven blz. 148). Ook in het volkenrecht hebben wij ge- • zien, dat de gewoonte, zonder eenige wettelijke bevestiging, zeeroeTangrijke en algemeen aanvaarde beginselen heeft in het leven geroepen; dat, bij plotseling nieuw gerezen tegenstelling van belangen, de rechtsoplossing wordt gebracht door eene korte practijk of de eenzijdigebeslissing van daarbij betrokkenen, mits deze door de andere belanghebbenden worde aanvaard (blz. 137). In het staatsrecht hebben wij dit verbluffende feit waargenomen, dat onze staatsvorm zelf niet nauwkeurig is omschreven in de grondwet; dat Nederland, in het jaar 1868, van den constitutioneelmonarchalen tot den parlementair-monarchalen regeeringsvorm is overgegaan: eene rechtswijzi- I ging van de allergrootste beteekenis, die zich 1 nochtans zonder een spoor van wetswijziging heeft | voltrokken (blz. 111 — 112). Voor de stof van het privaatrecht biedt bovenal het zeerecht verrassende voorbeelden van re- — 185 - gelingen, die buiten dewet om zijn gegroeid. Toen ons Wetboek van Koopbah"dêT,"aaT^ok het zeerecht codificeert, samengesteld werd, waren de toestanden in het zeeverkeer zoo geheel anders dan nu. De zeevaart was zeilvaart. De moderne telegraaf bestond niet, dientengevolge moest het schip zich zelf onderweg uit moeilijkheden redden.Vaste scheepvaartlijnen waren onbekend, dientengevolge was het ééne uitvarende schip het middelpuntvan alle vervoercontracten. Op die toestanden is het wetboek berekend. Thans geschiedt het zeevervoer langs vaste stoomvaartlijnen, de schepen blijven op reis in gedurig telegrafisch contact met de maatschappij. Het wetboek is daarom door en door verouderd. En toch leven wij nog altijd onder dat' Wetboek. Hoe is dat mogelijk? Alleen doordat in werkelijkheid het zeerecht er langzamerhand heel anders is gaan uitzien dan de wet het zegt, doordat dus weder het zeerecht zich voor een aanzienlijk deel gevormd heeft buiten de wet om. Ook het handelsrecht 'Biedt sprekende voorbeelden van zulke wijzigingen. Mnh^anrc in onroerend goed kende ons wetboek vóór de in 1922 aangebrachte wijziging (zie hierboven bi. 62) niet. Niettemin werden zij in Amsterdam door het gemeentebestuur aangesteld. In 1863 heeft de regeering daaraan een einde gemaakt. Maar ook toen trok men niet de gevolgtrekking: de wet wil geen makelaars in onroerend goed, dus moe- - 186 - ten zij worden afgeschaft. Amsterdam stelde nu aan makelaars „in mobilair" en dat beteekende in onroerende goederen! — Dezelfde stof biedt nog een ander sprekend voorbeeld. Het was, wederom vóór de wijziging van 1922, den makelaars bij uitdrukkelijk wetsvoorschrift verboden handel te drijven voor eigen rekening in de branche van hunne aanstelling. En dat wettelijk verbod werd bij de aanstelling door verplichte eedsaflegging bevestigd. De werkelijkheid was echter geheel anders: schier alle makelaars in de meeste vakken dreven onafgebroken en ongestoord handel voor eigen rekening. Niemand zag daarin iets onbehoorlijks of ongeoorloofds, de scheidsgerechten namen den eigen handel als eene vaste usance aan, de rechtspraak ontzegde aan de overtreding van het verbod allen invloed op de geldigheid der overeenkomsten. Vormden dan de makelaars, met ieders goedvinden en onder de sanctie van den Nederlandschen rechter, een gilde van stelselmatige wetsverkrachters en meineedigen ? Men heeft de keuze tusschen die groteske* gevolgtrekking of deze andere: het wetsvoorschrift, dat den eigen handel verbood, had, hoezeer als wetsvoorschrift gehandhaafd, door de.flewoonte alle rechtskracht verloren. 2. Wij staan dus voor het onloochenbare feit: de wet alleen schept alle recht niet. Naast de wet treedt de gewoonte op; wel te verstaan niet de igewoontc, waarnaar de wet verwijst, of die bffl de wet wordt ingelijfd, maar de gewooj|eJ^|jten de wet om. En daarnaast ndgiëtranders, dat wel uitgangspunt van toekomstige gewoonte kan worden, maar in afwachting nog niet gewoonte is. Het feit van de meervoudige herkomst der rechtsregelingen hebben wij te aanvaarden als eene werkelijkheid, waarmede wij rekenen moeten. Wij zouden ons een verwrongen en vervalscht rechtsbeeld vormen, wanneer wij de oogen daarvoor wilden sluiten. Het spreekt vanzelf, dat wij , het feit moeten zoeken te verklaren. Maar vooraf moeten wij ons er mede verzoenen. Men is geneigd, zich ongaarne er bij neer te leggen, dat het recht ook groeien mag buiten de wet om, ja tegen de wet in. Omdat de wet heilig voorkomtTals dB MtdrüTTkelijke wil der overheid en de waarborg der rechtszekerheid. Bij nader toezien komen wij echter tot ander inzicht. Het is de taak, van het recht, leefregels, en wel d^wingende leefregeïsTop te stellen voor desaT" menlëvIfngld^rmenschen.Dieleefregëlszijnnoodig, omdat in de samenleving de belangen der menschen gedurig met elkander in botsing komen en daarom onderlinge afbakening behoeven. Welnu, waar leven is, ontslaan telkens nieuwe belangen en worden telkens belangen verschoven en verplaatst. En nu in onze moderne maatschappij veel en snel leven is, geschiedt de belangenverschuiving en belangenverplaatsing met oroott* snt»iyid._ — 187 — ~ 188 ~ Met andere woorden: de rechtsstof is zeer bewegelijk ; datgene, wat het recht bestrijken moet, zeer wisselend. Aan eene behoorlijke rechtsregeling moet dan deze eerste eisch worden gesteld, dat zij de bewegelijkheid der rechtsstof volge, dat zij daarmede, althans op eenigen afstand, gelijken tred houde. Daartoe is de wet niet in staat. De wetgeving komt veeLj£ .5i£Sgf. te moeilijk, te langzaam tot stand. Dat doet reeds de enkele wet. Dat doet in nog bedenkelijker mate de wetboekwetgeving. Geen wetgever is ooit in staat geweest, zich aan de steeds zich wijzigende belangengroepeering aan te passen. En dat geldt eerst recht voor onze moderne wetgeving en voor onze moderne belangengroepeering. Eenerzijds toch gaat de belangen verschuiving^, sneller dan ooit in haar werk "anderzijds is de wetgever trager dan ooit te vors tl- En weTaTsg~ëvÓlg 'vanftwee omstandigheden : het parlem^jt§rj|me en de cgdificatie. Het parlementarisme heeft de wetgeving gebracht bij het logge lichaam der volksvertegenwoordiging, dat bovendien zoo weinig aandacht heeft voor de belangrijkste rechtsstof, de wetgeving van het privaatrecht. De codificatie heeft de rechtsstof te zamen gebracht in eenige weinige wetboeken, die zeer moeilijk zijn te wijzigen, als gevolg van den onderlingen samenhang der onderdeelen. Partiëele wijziging kan gevaarlijk diep ingrijpen en niet bedoelde, onvoorziene gevolgen hebben. Algeheele wijziging is schier ondoenlijk gebleken — 189 — in de meeste landen van Europa, omdat de taak zoo reusachtig veelomvattend is. Ontwerpen worden alom gemaakt, maar zij zijn in den regel verouderd, lang voor zij tot wet worden verheven. Derhalve: de wetgeving, met name de wetj Jboekwetgeving, is niet in staat, hare rechtschepI' pïBde taak in haren ganschëh omvang naar be- hooreh té vervullen. Zij is voor aTëTaak niét ten 11 volle geëige^drffet was daarom eene machielppze )prgtentie,.van de wet, alle^xej^^wifl^n^omvatten^eenejnjsyatting en een hedirogjenEoopjvan een YJPiiSUï6pJacnt- Wij behoevener dus aher* minst om te treuren, dat er recht tot stand komt buiten de wet. Wij zouden dan treuren om eene onbereikbare onmogelijkheid. De verwachting, welke men ten onrechte van de zijde van den wetgever heeft gekoesterd en welke jfawuMJok nog geneigd zijn te koesteren, is eeiiwaanjebleken. Het is ook heel wel te verklaren, hoe men tot dien waan gekomen is. Er zijn beschaafde maatschappijen geweest, die zonder wetrecht hebben geleefd. Omstreeks de twaalfde eeuw was er in de meeste landen van West-Europa nagenoeg geen geschreven recht. In het oude Rome was langenTÏ]TfIeTöngeschreven reent veel omvangrijker dan het geschreven wetrecht. Juist die tijd geldt nog heden ten dage als een rnnrtf 1 van rarhrrvorming. Hoe zijn wij dan tot de voorstelling gekomen.dat weten recht één zijn ? Dat is bovenal het gevolg van de codTficatie. - 190 - De codificatie is eene gebeurtenis op rechtsgebied, die ontzaglijke beschavingswaarde heeft gehad voor den tijd van hare totstandkoming. Toen heeft zich een algemeen volksverlangen, door de vorsten ondersteund, door de rechtsgeleerden en staatslieden geleid, dat zijn hoogtepunt bereikte op den vooravond der Fransche Revolutie, geopenbaard, eischend samentrekking en massale regeling in ééns van het overgroote deel van het recht in wetboeken. Hierboven (blz. 39—40) hebben wij verklaard, hoe dat verlangen is ontstaan. Men had zwaar geleden van de kwalen van het toenmalige rechtsleven. Het recht was plaatselijk geweldig versnipperd^ niemand wist, waSrWff WêB zich had te" hOüdeh. Men wilde daarom vereenvoudiging. Het recht || verschilde bovendien van gewest tot gewest, W van plaats tot plaats. Men wilde daarom eénjhidd^j Het recht werd willekeurig toegepast door de t \ overheid en door den rechter. Men wilde daarom *J veiligheid. Op dat drievoudig streven luidde het ééfltTantwoord, dat uitkomst beloofde: leg het recht vast, schrijf alles duidelijk op, zoo overzichtelijk mogelijk. Zoo zijn de wetboeken ontstaan. Men wilde toen niet meer hooren van recht buiten de wet, omdat men van dat recht buiten~dê"Wet de g*rt>ote nadeelen ondervonden had. En toen maakte, in haren afkeer van de misbruiken van het verleden, de generatie zich diets, dat het in de toekomst anders zou kunnen - 191 ~ op dezen nieuwen grondslag, dat alle recht moest berusten or^je^§c,hreven wet Zoo is dejwaan ontstaan, die zich diep heeft ingevreten iri de voorstelling der opvolgende geslachten, ook van het nu nog levende geslacht.jclat recht en*wèT" éénzijnen éen moeten zijm^ ""'"l 1 n7*nïï"TiTTr> l li ilul ||»jf iets onmogelijks had gewild. Zulks ziet men nu, door de onloochenbare feiten, waarvan wij er hierboven eenige hebben vermeld, overtuigd, hoe langer hoe duidelijker in. 3. Van dat oogenblik af is de vraag gewettigd: hoe staan wij nu tegenover de voordeden, die het streven naar vastlegging van alle recht in de wet beloofd heeft? Hunne beteekenis is waarlijk niet laag aan te slaan. Eeuwen lang is men gebukt gegaan onder de recjj^jejjnippei^in den lande, onder de rechtsyerwarring ter plaatse, onder de rechtsopyeiligluSj^^ rechtseenheid, de plaatselijke rechtsvereenvoudiging, de rechtsveiligheid zijn even zoovele kostbare weldaden voor het rechtsleven geworden, die niemand lichtvaardig zou mogen en ongestraft zou kunnen prijsgeven. Maar onze tijd staat tegenover dat allestochgeheelandersdanhetverleden. Derechtspolitiek der vroegere geslachten heeft geheel ge- * staan in het teeken van het^streven naar eenheid, | PSiSSEEffifl en jveilig_heid. l^aa^k^rs^a^mcn R al het andere ten~orFer, en de gestelde idealen *^ waren de offers waard. Nu zijn de idealen van — 192 — toen tot verworven bescha^n^swaarden geworden, die niet mëér'oFrïïet zóó ernstig worden bedreigd, dat zij alleen de rechtspolitiek van onze eeuw moeten bepalen. En daarnaast komen andere behoeften dringend naar voren. De nationale rechtseenheid, is thans bereikt. Zij is, na eené meer dan honderdjarige doorwerking in de meeste landen van West-Europa, niet meer in ernstig gevaar. Wij danken haar zeer zeker aan de codificatie, en landen, als Duitschland en Zwitserland, die, in verband met eigenaardige nationale toestanden, eerst onlangs tot de eenheidscodificatie van het privaatrecht zijn overgegaan, hebben haar eerst onlangs verworven. Wij zijn daarvoor der codificatie zeer dankbaar. Dat is eene van hare groote, blijvende waarden voor onzen tijd. Maar die rechtseenheid is nu dan ook zoo krachtig gevestigd, dat wij tegenover haar de uiterste omzichtigheid niet meer behoeven in acht te nemen, en dat zij, omgekeerd, bij de bepaling van onze rechtspolitiek buiten beschouwing mag blijven. Wanneer wij nu toegeven aan de neiging en de neiging rechtvaardigen, om door belanghebbenden aanvaarde regelingen van assuradeuren als rechtsregelingen, buiten het wetrecht om, te erkennen, dan is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat te Amsterdam en te Rotterdam uiteenloopende bepalingen worden vastgesteld, dat derhalve de volkomen eenheid van het Nederlandsche assurantierecht wordt gebroken. Indien LI inderdaad aan verscheidenheid van regeling behoefte bestaat, is deze allerminst te ducJbten. Indien zij ongewenscht^^KTTsn^Tèrwachten. dat zij zich zelve wel weder zal opheffen, dat de Amsterdamsche en de Rotterdamsche kooplieden het met elkander eens zullen worden. Verstoring van de rechtseenheid, die hinderlijk zou kunnen worI den voor het nationale rechtsleven, is, zoo niet L| alle schijn bedriegt, niet te vreezen. 1 Met de ^feiilfiliaxmüötog is het niet anU ders gesteld. Voor dislocatie van rechtsbronnen en, als gevolg daarvan, voor ontwrichting van ons rechtsleven, behoeft onze tijd niet meer op \ zijne hoede te zijn. Ook in dat opzicht mogen de teugels, zonder gevaar voor misbruik, worden gevierd. Zelfs is eene omgekeerde neiging waar ; te nemen. Meer en meer komt men tot het inzicht, dat in verschillende kringen de behoefte zich doet gevoelen aan bijzondere regelingen, niet zoozeer in plaatselijke of gewestelijke kringen en in het geheel niet in standskringen, als weleer, doch in verschj,llenika^keej:,ski:ingen. Eenheid van pandrecht voor alle pandgevallen wordt als knellend ondervonden: de effectenhandel moet op andere wijze en op andere voorwaarden kunnen verpanden dan de beleener in het pandjeshuis. De eenheid van het kooprecht begint te hinderen: ter beurze moet men anders kunnen koopen dan in een winkel. Bij de bepaling van onze huidige rechtspolitiek komt ook aan eene streng te hoeden V.U.B.—VI. 13 . — 193 — - 194 ~ rechtsvereenvoudiging geen medezeggenschap mee'P11 IUB. *""*■ Ten aanzien van de rechtsyeiligheid en rechtszekerrie"rd"biffff 'grootere omzichtigheid geboden. ! Met' rJiên eisch zal ook nu nog bij voortduring rekening zijn te houden. Toch staan wij ook daartegenover niet zooals onze voorouders eene eeuw en meer geleden. ^VuntrniT *f>(p~i—- *)~ ; Overheid en den rechter zijn, ruwweg gesproken, mispTaatst^n^ojik^n^gt de._daad~gaj^ken. Maar wanneer wij aansturen op de erkenning van bmtenwetteUjk-*recht, naast het wetrecht, gaat daarmede ook ietsjvgsloren van de zekerheid, welke èn den rechtsgenooten èn der overheid èn den rechter geboden wordt in de nauwkeurigheid en uitdrukkelijkheid van het wetrecht en in de overzichtelijke samentrekking van alle rechtsstof in de wetboeken. Daarom blijve mede de rechtsze^rheMiiare eischen stellen bij de bepafmgvah SrraFIrïmding tegenover de gewenschtheid ofde^, inperking der vrijere rechtsvorming, maar zij alleen bepj^ die^ houding niet. Ter wille van de voordeelen, die het wetrecht en het wetboekenrecht beloofd hadden en ook inderdaad hebben gebracht aan de rechtzoekende menschheid, behoeven wij ons nu niet meer aan een stelsel van alleenheerschappij van wetrecht en codificatie vast te klampen. Wat eene belofte was in het verleden, is vppr ons geen belofte meer. Wat vroeger mede stuwen möCntenstuwen moest, - 195 - heeft nu zijne stuwkracht verloren. Behalve tegenover de rechtszekerheid staan wij met onverschilligheid tegenover datgene, wat eenmaal de zegening der codiflcatig.4s geweest, omdat wij thans die gaven eensdeels in onbea^ejgjd Jb^ezitJ^bJgeiu,, anderdeels versm adenT"™ Onze tijcTheeft zijne eigen, scherp gevoelde behoefte : de behoefte aanfec^sIS^Féïdjfeij kan hare noodige bevrediging niet vinden indé rechtschepping door de wet alleen, zooals die in al hare ingewikkelde moeilijkheid pleegt te geschieden. 4. Er bestaat dus „Wetrecht, daarnaast le^encL. \d.i. zich zelf en hefrwetrecht gedurig vervormend, ^gewoonterecht, daarnaast recht, dat tot stand komt door" ohderlinjjoverleg van belanghebbenden. Die meervoudige rèchtsvormenof die meervoudige herkomst der rechtsnormen hebben wij waargenomen. Wij hebben, na de voorafgaande uiteenzetting, ook alle reden, haar te billijken. Voor de hand ligt nu de vraag: zijn er, behalve de drie genoemde, niet nog andere bronnen, waaruit het recht vloeit? Bestaan er niet nog andere rechtsvormen ? Als zoodanig vereischt onze aandacht wat men genoemd heeft het juristenrecht en het rechterrecht. I In het juristenrecht heeft men willen zien eene Rechtsvorming door de geleerde rech tsbeoefenaren. Te allen tijde heeft de rechtsvorming onnoemelijk veel aan de voorlichting der rechtsgeleerden te danken gehad. Maar bij nader toezien blijkt, dat hier sprake is vafl hulpverleening bij de rechtschepping van anderen, niet van eigen rechtschepping. De zuiver wetenschappelijke arbeid, die zich over de rechtsstof bezint en haar zoekt te doorgronden, heeft in het geheel niets met rechtsvorming uitstaande en mag hier dus^buiten beschouwing blijven. Zoo ook de voorbereiding] der wetgeving door rechtskundig geschoolden. Juristen doen echter meer voor het recht. Zij leggen hun £jn geoefend oor te luister en bespieden de minste bewegingen van het rechtsleven, zij nemen menigmaal waar, belichten en brengen naar voren, wat aan anderen ontsnapt. Maar wat zij beluisteren, zoeken en vinden, leeft in den omgang der menschen, bestaat buiten hen zelf om, het wordt niet in hunne scheppende breinen geboren. Zij speuren ook de nog niet bevredigde behoeften van het rechtsleven en, door die te ontdekken, geven zij, soms beslissende, leiding, gap, wtojjmm 11j flfi^rechtsvorming. Maar zij leiden daarbij anderen; hetzij -den wetgever, hetzij belanghebbenden, en deze laatsten, niet zij zeiven, stellen de^chtschepjpende daad. Soms hebben wel rechtsgeleerden actief deel aan de rechtsvorming zelve ggnpmen. Bovenal is zulks het geval geweest in het oude Romè|Maar dan traden zij niet als rechtsgeleerden op, doch als waarnemers van een op hen overgebracht overheidsgezag, dan sprak door hen, als door zeer waardigen, de overheid als wetgever. - 196 - - 197 - 5. Zeer verbreid is de voorstelling, dat de rechï _ter in eigen rechtsoordeel het recht vinden kan en Fmoet, hetwelk de wet hem onthoudt, dat dus fret jKechterrech£_ganvullend, verbeterend en controI Teerend staat naast de andere rechtsyörmenTPe v'g^ro^^a%n^ö1^è^if^ae^r^Sèt voorstelling, welke de eenvoudige oplossing schijnt te beloven van het probleem der rechtsvinding buiten de wet, J ' is voor een juist inzicht in het vr^^nA^m^^Jl lojtög^eworden. De voprsteJIjr^^ eene ƒ ƒ volstrekt verwerpelijke grondgedachte.. Het mee^Je^e^t^e^dW^en rechter nooit. De dwingende normen worden alsawingehapêrkend en nageleefd in de samenleving, hetzij uit overtuiging, hetzij uit vertrouwen, hetzij uit vrees voor dwang, hetzij tenslotte door dwang (zie hierboven blz. 64—65). De dwahg'BrêngTde rechtsgenooten daadj&exkelijk méT^es rechters tusschenkomst in aanraking, de vrees voordwang dreigt uit de ; verte met den rechter. Maar dwang en vrees voor dwang blijven uitzonderingen. Verreweg de meeste nalevers van rechtsvoorschriften, in verreweg de meeste gevallen, zijn de overtuigden en de vertrouwenden. Zij komen de normen na, die rij als dwingend erkennen, zonder aanraking met of vrees voor den rechter. In de overgroote meerderheid der toepassingsgevallen vindt het recht verwezenlijking en regelt het dwingend de gedragingen der menschen zonder rechterlijke uitspraak en zonder vooruitzicht daarop. M!ÏÏioenen*con- - 198 — tractcn worden nageleefd zonder rechterlijke bemoeiing, ook zonder vrees voor eventueele rechterlijke bemoeiing. Er is nog iets anders. Wie het rechterrecht, als een eigen rechtsvorm, aanvaartrf^-^verplaatst de rechtlvSfhnng naar het achteraf, verwringt daarmede het streven der rechtsorde en doet het normatieve karakter van het recht geweld aan. In die voorstelling toch zou de rechter^leef^gggels kunnen bedenken, naar welke partijen, die gehandeld hebben, zich hadd£n moeten gedragen, zonder dat deze op het bogenblik van hunne gedragsbepaling zekerheid hadden of konden hebben omtrent de norm, die immers eerst later wordt.wastgesteld. De normen zijn geroepen, het doen en laten der menschen te richten, moeten derhalve bestaan bij dat doen en laten zelf. Zij vervullen hare taak niet meer, wanneer zij achteraf worden uitgevonden, om tot toetssteen te dienen voor de beoordeeling van handelingen, die reeds tot het verleden behooren. Neen! De,jechter pasthet recht toe, d. w. z. het in de wet end^ers^eschr^ejvene, daarnaast het ongeschreven recht. Tegenover heFbuitenwettelijk recht staat hij op volmaakt dezelfde wijze als tegenover het wetrecht. Het wetrecht spoort hij op in de wet, het buitenwettelijke recht in de uitdrukkelijke en niet-uitdrukkelijke ordeningen (gewoonterecht) der rechtsgenooten. Maar noch het eene, noch het andere put hij uit zich zelf. Derechter - 199 - vindt het recht door waarneming, past het toe na uitlegging. In zooverre hem bij die verrichting eene .vrijheid vaji geuren moet voorbehouden blijven, is die vrijheid, maar ook hare beperking, volmaakt dezelfde ten aanzien van de wet als ten aanzien van andere rechtsregelingen. 6. Zoo komen wij vanzelf tot ^gaöXrJjheid, welke de „onvrije"!rechter niettemin moet genieten. Hetbovenstaande verwerpt de vrije rechtspraak en den vrijen recht^rjj{y|gu zin vanden rechter, die het recht mag vind^e^^^h zelf. De rechter schept het recht.,njgk hi) spoqJrTKtop en past het toe. Maar dat beteekent nllrrrnjnnf mt cEjfl^^Eeraan de letter zich knechtende toepassing. Binnen de perken der hier omschreven onvrijheid, moet den rechter de grootst mogelijke yrijheid^wojr^e^jge^ wel in drieërle^ jrichting,^ jfjVa- Uit het voorafgaande volgt dadelijk, dat de rechter volstrekt niet gebonden mag zijn aan de wet alleen, Hij spoort het recht op en past het toe! Het recht^beteekent alle recht, te vinden zoowel fin als buiten de wetrV • b. De taaie va^"dërrTechter bij de opsporing »"van buitenwettelijk recht is ongemeen belangrijk, tot op zekere hoogte zelfs mede- scheppend. Buitenwettelijke rechtsvorming hëéftpraats onder den invloed van al die factoren, die de overtuiging der rechtsgenooten omtrent hetgeen dwingend moet geschieden, beïnvloeden en vastleggen. - 200 - De vraag nu, wanneer eene bepaalde overtuiging is vastgelegd, wanneer een bepaald gewoonterecht moet geacht worden te zijn uitgegroeid, kan in concreto aanleiding geven tot groote moeilijkheid. Stellige herkenningsteekenen zijn vaak niet aan te wijzen. De overtuiging of de gewoonte zelf kan zwevend zijn; het kan twijfelachtig zijn, of de aarzelingen en het zoeken der practijk de onzekerheid hebben overwonnen en de vastheid hebben bereikt. Met andere woorden : de schejdingslijn, die het wordende en het gewordene affbalc^ËtTSTu^ scbjat$»**e^e*ik«n>^ ding moet worden onderkend, is soms moeilijk te onderkennen. Daarbij nu speelt de rechterlijke verrichting eene rol van altijd belangrijke, soms beslissende beteekenis. De erkenning door den rechter van twijfelachtig gewoonterecht zal de rechtsgenooten eveneens tot erkenning aansporen en aldus de weifelingen van het rechtsleven helpen overwinnen. Zoo geeft de tusschenkomst des rechters leiding aan het rechtsleven. Die gewichtige taak vervult de rechter in volle vrijheid van inzicht. Maar wij moeten niet uit het oog verhezen, dat wij ook hierin slechts hebben te zien eene middellijke verrichting van den rechter, immers eene daad van rechtswaarneming. niet eene daad van rechtschepiang, hoe belangrijk die waarneming overigens ook zij voor den groei van het waargenomene zelf. Met diezelfde vrijheid staat de rechter ook - 201 - tegenover het wetrecht. Ook hier kan de gelding onzeker zijn, nu natuurlijk niet het ontstaan zelf der^j-jormen, maar wel haar voortbestaan. De gewoonte kan de wetJer ja jdXstellen. Ook tusschen het verwordende en het verwordene is niet eene scherpe scheidingslijn getrokken. De erkenning ; der verwording door den rechter zal weder mede- ; werken tot de algemeene erkenning der voltooiing van. het verwordingsproces. c- Bij de opstelling der rechtsnormen zit een streven naar gerechtigheid voor (zie hieronder blz. 218—220). Die gerechtigheid moet ook bij de toepassing der normen worden in stand gehouden. De wijze echter, waarop de rechtschepper de tegengestelde belangen der menschen, bij de uitvaardiging van de rechtsregels, heeft gewaardeerd, heeft de rechter niet aan zijn eigen gerechtigheids- I zin te toetsen. De belangen-afweging van den rechtschepper heeft hij, zonder óver-weging, te I aanvaarden. Maar in de concretetoeoassina kan de gerechtigheid, die de~algêmeenè~rechtsoplos- I sing heeft ingegeven, dreigen verloren te gaan. Daartegen moet de rechttoepassende rechter, in P volle vrijheid, waken. vTISOo het nu juist is, dat het recht vloeit uit de drie besproken bronnen: uit de wet, uit de gewoonte, uit de beslissing van belanghebbenden, worden wij van zelf gesteld voor de vraag: wat t jjfihbrn die.jhie rechtsbronnen m»' HVanHtr~gr— i^*g°?-LDg voorstelling van een drievoudigen — 202 -~ grondslag voor één en hetzelfde verschijnsel houdt niet eene geheel bevredigende oplossing in. Zoo gaat onze bezinning van zelf in deze richting: kunnen die drie worteltakken tot één dieper gelegen wortel worden teruggebracht en daarmede de herkomst der._rgghtsnormen-4ot één beginsel herleid 7 De taakeer rechtsorde is de veiligstelling van de belangen der menschen in samenleving. Geheel de rechtsmaasa wordt samengetrokken op dat ééne doe%Het recht is uitsluitend en alleen in het 'tevê'B^géroepen ter wille van de belanghebbende menschen. Hunne belangen komen in tegenstelling en botsing, het daaruit ontstane of dreigende conflict wordt geregeld. Die regeling kunnen zij overlaten aan anderen of zij kunnen haar zelf ter hand nemen. De regeling door anderen heeft slechts beteekenis voor de belanghebbenden, nu rechtsgenooten geworden. Om hunnentwille stelt ook de wetgever de normen op. Eigen voorstelling der rechtsgenooten omtrent het goede en het dienstige der regeling treedt daarbij noodwendig naar voren. De inhoud der rechtsnormen toch schrijft den menschen voor, hoe zij zich behooren te gedragen en wel op straffe van dwang. De gelding van elke norm berust osjie pveitw^Slxa» C^^Twip- Ar nnrtr; zjr.h richt, dat deze goed en dienstig is, anders gc^jsd^n^^re^erkennl-^ als d^u^J^jTC ii«pbir Ook wanneer de normen van boven af worden opgelegd, blijft de grondslag van - 203 - hare gelding de overtuiging der menschen, dat hun van boven af het deugdelijke wordt voorgeschreven ; daar zonder komt in de plaats van de rechtsorde een dwangorde. De rechtsorde wordt, bewust of minder bewust of onbewust, gedragen door de overtuiging der rechtsgenooten omtrent hare wenschelijkheid. Zij staat wankel of verliest den grondslag van hare gelding, zoodra het geloof aan die wenschelijkheid wordt geschokt of ondermijnd. De rechtsvoorschriften der overheid, het wetrecht, worden aanvaard omdat de rechtsgenooten vertrouwen, dat daarin de veiligstelling hunner belangen op bevredigende wijze is gewaarborgd. Zoodra dat vertrouwen komt te ontbreken, ontvalt aan het wetrecht zijn grondslag. Dan nemen de belanghebbenden dikwijls in afwachting van wetgevend ingrijpen of bezegeling door de overheid, zelfde wijzigende f-n nan'HillTHr nor•menopsteljing ter hand. Zoo vullen de rechtschepping van den wetgever en de rechtschepping van de rechtsgenooten elkander aan, beide uitvloeisels van dit ééne grondbeginsel: de^oyertuigmg^dej: rechtsgenooten draagt het recht, hetzij de opstelihig dei' Tiö1:me~nraoor anderen omjjprjy-jentwege fleaëtte^^'liet-ll 'ïffll^'zelf <^^g/m , „w, 8. Wie zijn de: rechtsgenooten? Zoo het voorafgaande Juist is, lézen wij daaruit het antwoord op deze vraag afj^demenschen, wiar. belangen doQr^e^e^hjsregelinfl^worden bestreken enjigyeiiigd. Dat wil zeggen: de rechts- - 204 — regeling berust op eene overtuiging van hen, wien de regeling aangaat. Niet op eene overtuiging van „het volk". Want er zijn tal van rechtsregelingen, dteoeTjelangen bestrijken van een klein of zeer klein deel van het volk, van groepen en groepjes, vanenkeliageo^ Het volk als zoodanig bemoeit zich daarmede niet, zijne bemoeiing zou ook niet van beteekenis zijn. Wanneer echter de belangen, die het voorwerp der regeling uitmaken — en dat is dikwijls het geval —, het geheele volk of het volk als geheel betreffen, dan, maar ook dan alleen, is de grondslag van de gelding des rechts te zoeken in de volksovertuiging. 9. Die overtuiging kan onmiddellijk of middellijkdoor organen en vertegenw^c^d1gêr*STör*Wting komen op volbewuste wijze, door uitdrukkelijke vaststelling, of op minder bewuste wijze, door •de inwerking der gewoonte. Elke kring van menschen, ook elke maatschappij is gedurig bezig, naar levensnormen te zoeken. Beducht voor de bedreiging van de belangen harer leden in het gewoel der samenleving, werkt zij onafgebroken voort ook aan den opbouw en dén uitbouw harer rechtsnormen. Soms ziet zij hoopvol uit naar den wetgever en brengt zij zich zelve in den waan, van den wetgever alleen alle uitkomst te mogen en te kunnen verwachten. Maar de practijk des levens laat zich niet door de voorspiegeling van het wetrecht in slaap wiegen. Altijd in beweging, zoekt zij, tastend, aar- - 205 - zeiend, hare voelhorens uitstekend. Wanneer zij vindt in zekere richting, wanneer zij vasten grond krijgt, wordt zij tot rechtsregeling geconsolideerd. \ «Zijis echter niet dadelijk bron van recht. De practp~cl?r*'e1ïkëtingen heeft geen normatieve kracht voor den kleineren of grooteren kring. Zij streeft naar zelfverheffing tot rechtsregeling; zij wordt tot rechtsregeling wanneer zij bij de kringgenooten de algemeene overtuiging weet te wekken, dat de regeling zóó, dwingend, behoort te zijn. YêeJaL», wprdt die overtuiging in hare algemeenheid I frajarfcénJ^ haalde toepassing van e^^b^paatóe-g^th^fg^fjn*4^ in eene zekere richting. Dan.; wordt de eerst weifelende, d^^e^rnaüg^^o^^ajtheid toegepaste ||ew«otrté^^ae^onterechBlOf en wanneeroal^roöes™^ vraag, bij welker beantwoording de erkenning door de rechtspraak van groote beteekenis is (zie hierboven, onder nummer 6b). In dat proces spelen eene rol al die factoren, die inwerken op den gang der practijk: de bekoring, welke uitgaat van toonaangevende enkelingen, de werking der navolging, de overtuigende kracht van juist gebleken inzicht en van doelmatige oplossing, de raad en de voorlichting van deskundigen en tot leiding geroepenen. Maar juist de moeizaamheid der practijk om zich vast te zetten, heeft in elke ontwikkelde rechtsgemeenschap doen grijpen naar een middel, dat gemakkelijk uitkomst - 206 ~ wist te brengen: de als zoodanig overwogen, uitdrukkelijke opstelling van normen, hetzij door onderling overleg, hetzij door de beslissing in handen te leggen van eenig gemeenschapsorgaan. Ook de uitdrukkelijke regeling door belanghebbenden wordt niet met één slag tot rechtsregeling verheven. Een besluit van assuradeuren, dit is een besluit van ééne groep van belanghebbenden, kan uitgangspunt van rechtsregeling zijn. Maar de inhoudt geldt eerst als rechtsnorm, wanneer hij door de andere daaxbji^betrokken belanghebbenden wordt aanvaard. Daartoe is noodig ondubbelzinnige, uitdrukkelijke of st^ zwijgende aanneming. Ook hierbij kan erkenning door de rechtspraak de gewenschte zekerheid brengen. 1 10. Zoo bestaan dan de wettelijke en de buitenwettelijke rechtschepping naast elkander voort, beurtelings arbeidend aan de ééne gemeenschappelijke taak der rechtsvorming. Zijn met deze voorstelling de beide rechtsvormen nu op eene lijn~vg*n^ehjkheid gesteld? Het wetrecht heeft alleen beteekenis als oplossing ter voorkoming van de moeilijke aarzelingen en onzekerheden van den daarzonder kwijnenden normengroei, als steun en hulpmiddel voor den rechtskring, die daarzonder zijn recht niet of niet met voldoende beslistheid zou weten vast te stellen. H°t i° met andere woorden^in het aanzijn geroepen ten dienste van het re^tJlevêH'r'M1» -~ 207 - keert de orde van zaken om, wanneer men aan het wetrecht het vermogen toekent, het rechtsleven volstrekt te beheerschen. De waarde der récn'fsvórnïïng duui dtv-wet is dus slechts betrekkelijk, ondergeschikt aan wat er leeft in denrecnts"Kfing, waarvoor zij geldt. Zij verliest hare bestaansreden en boet haren geldigheidsgrond in, wanneer de rechtsgenooten het geloof in hare wenschelijkheid hebben verloren en nieuwe regelingen naar voren stuwen. Maar de betrekkelijke waardei^an>^le--rechtsche*ópTfTg^-10c^"a*e'n wetgever is zeer jpjot. Haar gewicht schuilt in den ernst, waarmede de ordening is overwogen, in de uitdrukkelijkheid, welke bij hare vaststelling heeft voorgezeten, in de bekoringT weTkë'üitgaaTvan hetgeen met veel degelijkheid, na rijp beraad wordt tot stand gebracht, in de vastheid, welke zij als een goed van hooge beteekenis aan de rechtsordeachenkt. Daaruit volgt: de buiten wettelijke rechtschepping kan niet gelijke aanspraken 3^ schepping der wet. Gene is de mindere van deze. Wat onder zoovele waarborgen van deugdelijkheid werd gewonnen, mag niet lichtvaardig worden prijsgegeven. AUeenV wanneer de drang van, hrt rprbjsjeven zichRrachtig uit élTmet duidelijk erkenbare vastheid zich afteekent tegen de wettelijkrordehlng ïnTmag deze^aa^i&jj^aj^ dentJgr^^d&-^es«Sd. Wanneer dat geacht moet worden het geval te zijn. is eene feitelijke, soms - 208 - wellicht zeer moeilijk te beslissen vraag, die nochtans het beginsel ongedeerd laat. Die voorrang van het wetrecht komt van zelf tot uiting door de macht der bekoring, welke in den rechtskring uitstraalt van de uitdrukkelijke regeling. In het bezit van de geschreven ordening, zullen de rechtsgenooten het eigen zoeken naar eene nieuwe ordening van de geordende stof voorloopig staken. Elke rechtsopteekening brengt een rjjjsjjjunt. Op den duur kan echter de innerlijke kracht van het altijd werkzame leven niet worden gebroken of verlamd, ook niet door de meest verzorgde en meest uitdrukkelijke regeling. Het buitenwettelijk rechtsstreven wordt weder levendig. Dan blijven de wettelijke en de buitenwettelijke rechtschepping naast elkander voortwerken: de rechtsvorm in ruste, die de weldaad der rechtszekerheid brengt, maar daarom ook niet bij machte is, de vitaliteit van het rechtsleven in al zijne nieuwe kronkelingen te volgen; daarnaast de altijd frissche, altijd zoekende, altijd strevende, daarom aan het rechtsleven meer aangepaste rechtsvorm, die echter, in ruil daarvoor, de vastheid missen moet. Die twee eischen van het rechtsleven, de zekerheid eenerzijds, de bewegelijkheid anderzijds, blijven tot op zekere noogte met elkander in strijd. De drang des tijds moet beslissen, welk van beide overweegt en welke concessies aan een van beide kunnen worden ge- — 209 - daan. Het lijdt wel geen twijfel, dat onze eeuw zeer sterke behoefte heeft aan rechtslenigheid, zóózeer, dat daarvoor offers van de zekerheid mogen worden gevergd. Het is de taak van eene verstandige rechtspolitiek, de twee eischen in evenwicht te houden. Zoo het voorafgaande wordt beaamd, is het duidelijk, dat de buitenwettelijke rechtsvorming vrijer spel heeft ten aanzien van de rechtsstof, welke de wet niet binnen den kring harer regelingen heeft getrokken, dan ten aanzien van de stof, welke door de wet wordt bestreken. Het is gemakkelijker, het nog niet geregelde te regelen dan bestaande uitdrukkelijke regelingen te verdringen. Daartoe moet de sterke weerstand van het met nadruk geregelde worden overwonnen. Het buitenwettelijk recht groeit daarom snelleren voorspoediger naast de wet dan tegen de w<*|t inOp den achtergrond van het wetrecht zal de eisch des levens, om nieuw recht voort te brengen, zich nóg scherper en nóg vaster moeten af teekenen dan in het rechtsledige. V U B.-VI. 14 HOOFDSTUK XII. Het streven der rechtsorde. et recht brengt de dwingende ordening van het gemeenschapsleven ter beveiliging in de samenleving der door elkander krioelende en botsende be¬ langen der menschen. In elk dezer ordeningen schuilt noodwendig een vergeüjk. Alle belangen vjnallenjcunnen "?j"n"Qt>lijkHnn.g<4w>gl«-r>rHen beveiligd. De volkomen beveiliging van de belangêfrvan den een zou de terzijdestelling van de belangen van den ander meebrengen. Daarom moet elke rechtsregeling een^y-erjjefijk inhouden voor of door belanghebbendemtien vergelijk of /compromis} wordt opgesteld na loven en bieden, door geven en nemen, door overweging en overleg, overweging van de belangen door de tegenover elkander staande partijen, overleg van belanghebbenden. Hieruit volgen twee dingen, die wij dadelijk goed in onze voorstelling moeten prenten. De rechtsregeling, dat is natuurlijk de positieve rechtsregeling, waarover wij tot nog toe steeds hebben gehandeld, kan, eenerzijds^ nooit.product 2i}n ^^^^^^J^d^^^aaaTde innerlijke ervaring doorleeft de enkele mensch, de rechtsregeling wordt daarentegen vastgesteld door eene wisseling van gedachten en waardeeringen. Zij worWanderzijds, nieTb^TalcTa^M^^^^^ekt ideaal, want het ideaal is eeuwig enon^kjjapr; de rechlsrèg^n'gcTaarentegen gevolg van geven en nemen, dus veranderlijk menschenwerk (zie nader hieronder, onder nümrmïrs*s9*Tn 10). Het vergelijk, in het leven geroepen tot belangenbeveiliging, vindt zijn ngtuurlijkpunt van uitgang in belangenwaardegring, waardering van eigmim-Jlldererrj^gen. Welkemaatstaf wordt bipfrtr waardeering aangelegd ? Naarwelke ingevingen van geest en hart luisteren de menschen, wanneer zij het ondernemen, de dwingende leefregels voor hunne samenleving uit te schrijven? De vraag kan ook zoo worden gesteld: welke stuwkrachten drijven de rechtsorde voort, welk streven bezielt de rechtsorde en richt de opstelling der normen? Daarbij komen in werking ^Lde_roerselen der menschenziel, van de menschen in drommen verêenTgtr.' Ülr Waken over hunne eigen belangen en de belangen van anderen erkennen en ontzien. I -QfëP in de gegjchenziel srhiiiUi-fo-wininili Fer felffucht' die bij alle .Sgëg."ïke beschavingzijne : mac&X^S^i^^oiié^Js^^^^eie hoogte fook behouden moet. Groepen en enkelingen komen - 211 - — 212 — op voor hun eigen belangen, trachten zooveel mogelijk eigen bevoordeeling te bereiken. Ieder voelt sterk en nabij het hem beloofde en geschonken levensgoed, zoekt dat eigen belang te doen zwellen in de oogen van anderen, tegenover de belangen van anderen, daarbij de noodzaak van regeling van zijn belang naar voren te schuiven en bij de regeling zelf het leeuwendeel te bemachtigen. . Maar de zelfzucht der menschen spookt niet ;toomeloos rond in de samenleving. Zij breidelt lÉch zelve in hare doorwerking: _a. als gevolg van den onderlingen naijver der ^zelfzuchten, die leidt tot herstel van evenwicht en eene zekere harmonie brengt in het spel der zelfzucht. Doordat ieder naar zich toe trekt, wordt in alle richtingen getrokken, zoo niet met gelijke, dan toch met egaliseerende kracht. En voor zoover de zelfzucht strijdt met machtsmiddelen, geldt zulks evenzeer voor de machtsontplooiing der overzijde. Groepen en individuen maken gebruik van hunne feitelijke, maatschappelijke en economische machtspositie. Niet allen hebben medezeggenschap of gelijkeÜjk medezeggenschap bij de regeling: de ouder is langen tijd meer gehoord dan het kind, de meester meer dan de dienstbode, de werkgever meer dan de arbeider, de man wordt nog altijd meer gehoord dan de vrouw, de belangen van vrouwen, kinderen, pupillen, krankzinnigen, van het kiesrecht verstokenen - 213 - worden veelal door anderen dan zij zelf gewogen. Is het gebruik van die macht zuiver zelfzuchtig, dan wordt het gebnukj^migbruik. Dan ontaardt de rechtsregeling in zuiyej-egrnachtsregeling. Maar het misbruik wordt getemperd door de uitgesproken of stomme machtsbedreiging der overzijde. Verwaarloosde kinderen zijn niet alleen voor de maatschappij, maar ook voor de ouders gevaarlijker dan behoorlijk verzorgde kinderen; onderdrukte arbeidersklassen gevaarlijker dan goed behandelde ook voor de werkgevers; achtergestelde vreemdelingen gevaarlijker voor de volksgemeenschap dan in het staatsverband opgenomene; b. als gevolg van de samentrekking van tegengestelde belan^en™op betzë!Fde"'"'irlth>v1rlu, op dezelfde Ijroep. Dekoo^êTïs tegelijk verkooper, de servitmitgerechtigde tegelijk eigenaar, de pandhouder is pandgever op zijne beurt, de man tegelijk vader van de gehuwde dochter, de eischer tegelijk gedaagde, de mede-regeerder in menig opzicht geregeerde. Daardoor wordt de zelfzucht ontwapend en tot omzichtigheid gemaand; c' *hj]!Z^i-^-~ TTrdrn rlnr n rrhriil bU de vaststelling der .rechtsorde. Wij weten, ■aat de" Sv^r^Sid^'alIeen niet alle recht schept. Maar eene rol, veelal eene zeer belangrijke, vervult zij bij de rechtschepping, bovenal daar, waar zij geroepen is, beslissing en doorslag te geven in den strijd der belangen, die zelf zijne — 214 - oplossing niet vinden kan. De overheid nu heeft althans de neiging, zich te verheffen boven de bijzondere belangen van groepen en enkelingen, alle te erkennen en alle te overwegen met onpartijdigheid. Zij kan, zeker, ook uit eene bepaalde groep van belanghebbenden voortkomen of eene voorkeur vertoonen voor eene bepaalde groep. Maar zelfs de niet geheel onpartijdige overheid streeft naar onpartijdigheid, zij is althans minder partijdig dan de partijen zelf. Zoo wordt de zelfzucht der menschen reeds in hare toepassing getemperd. In haar grijpen naar de belangenregeling, welke: zij hoopt te verwezenlijken, stoot zij zich aan de scherpe hoeken. Zoo wordt de rechtsregeling tot eene regeling, die zich niet blind staart op het eigen belang alleen. Zij krijgt, eenerzijds, oog voor de belangen van anderen en begint, anderzijds, de redelijkheid van het eigen belang te overwegen, dit aan zelfkritiek te onderwerpen. Zij toetst, met andere woorden, de waarde der te beveiligen belangen. De befengenstfljo'^^ tot be¬ langenregeling. Die belangenregeling begint nu op belangenwaardeenng te steunen. In diezelfde veredelde en op hare beurt veredelende richting drijven andere, niet minder machtige stuwkrachten. f 3. Allereerst de erkenning van d e hc©gixejjjjacht buiten den mensch, die onmiddellijk of middellijk der menschen doen en laten en derhalve ook - 215 - hunne gedragingen in de samenleving richt. In oude tijden was die invloed overheerschend of zelfs alles-beheerschend. De rechtsorde en de godsdienstige orde waren niet geselieiden. Het bevel der godheid en het bevel der menschen waren één. Wat de menschen meenden te onderkennen als het gebod der goden, dat schreven ook zij dwingend voor; wat de goden verboden en straften, dat verboden ook zij op straffe. En omgekeerd, wanneer de menschen iets wilden regelen, brachten zij die regeling_met den wil der godheid in verband. Goc-sdienstphcht erTrechitsplicht waren één. De rechtsgeleerden waren de priesters, uitleggers van de voorschriTfeiT^Sff^den en menschen, hoeders van de goddelijke en menschelijke wet. Later vallen de Juridische en de reliajejizeoxde uit elkander. De positieve rechtsregeling wordt als eene menschelijke regeling gezien. Zij wordt niettemin bij voortduring door de voorschriften Gods, in meerdere of mindere mate, soms zeer sterk, beïnvloed. Het bevel Gods blijft voor de samenlevende menschen kracht behouden en geeft, nu middellijk, richting aan de eischen, die de menschen stellen aan hunne gedragingen jegens elkander. In de Middeleeuwen heeft het renteverbod, dat men meende te lezen in de H. Schrift als een verbod Gods, de rechtsregeling op dat stuk volkomen beheerscht. En ook nu nog liggen de voorbeelden van zulke beïnvloedingen voor het grijpen. De — 216 — Zondagswet* is de neerslag van het christelijk voorschrift der Zondagsheiliging; de rechtsinstelling van de scheiding van tafel en bed dankt, bij ons en elders, haar bestaan aan gemoedsbezwaren, bovenal van de Katholieken, tegen de echtscheiding; de erkenning van de belofte naast den eed was, tot in een betrekkelijk jong verleden, uitsluitend ingegeven door overwegingen van Doopsgezinde moraal-theologie. Het recht* aanvaardt, kortom, ook nu nog de vingerwijzing Gods, die de werking der zelfzucht intoomt. 4. Van elders wordt der rechtsorde een nieuw richtsnoer gegeven. Het recht beschermt belangen, streeft dus naar de verwezenlijking van levensgoederen. Dat streven neigt, in de samenleving van zoovelen, van zelf naar een maximum van levensgoederen, te bereiken met een minimfij[m*'*van*4ftspanning. Zoolang de mensch, kortzichtig, slechts bedacht is op het genot van eigen levensgoed, is de som der beveiligde levensgoederen betrekkelijk gering en wordt die som met betrekkelijk veel moeite verkregen. De maatschappelijke samenhang der menschen en de daarop gegroeide gemeenschapszin en gemeenschapsliefde wekken op tot het streven naar grootere nuttigheid, de grootst mogelijke waardesom van levensgoederen voor de gemeenschap, voor allen te zamen, dus middellijk voor ieder. Dat is de trek der doelmatigheid, die — 217 — bereiken wil eene maximale hoeveelheicjievensgoederen, langs den kortsteffwe"gT*Voor deredelijkheid der dodmatigtïeTdsoverweging buigt ook de zelfzucht in haren rauwen opzet, ter wille van het groote maatschappelijke nut worden individueele offers gevraagd en gebracht. Bovenal in het vermogensrecht speelt de doelmatigheid eene overwegende rol. ^Vat door enkele overgave kan worden bereikt, daarvoor zijn plechtige handelingen of overheidstusschenkomst onnoodig. Wat de simpele afspraak brengen kan, daartoe zijn notarissen, eeden en plechtige beloften van partijen en perkamenten overbodig. Een straffenstelsel, dat in staat blijkt, de misdadigers te beteren tot vredige burgers voor de samenleving geschikt, is verkieselijk boven een straffenstelsel, dat uitsluitend op leedaandoening is gericht. Natuurlijk worden de eischen der doelmatigheid gewijzigd naar tijdsomstandigheden en tijdsbehoeften. Eene bepaalde maatschappelijke ordening kan vragen om mindere stroefheid, ten einde spoedig rechtsgevolgen te bereiken, en langs dien weg te pogen, grootere nuttigheid tot stand te brengen. Dan streeft de doelmatigheid, bij/ de opstelling der rechtsnormen, naar snel en op een-\ voudige wijze tot stand te brengen contracten, naar gemakkelijke overdracht van eigendom. Wanneer, omgekeerd, eene bepaalde maatschappij meer behoefte heeft aan zekerheid of aan zekerheid j in bepaalde opzichten en daarvan eene grootere som van nuttigheid verwacht, dan gaat het doelmatigheidsstreven, dat voorzit bij de opstelling der rechtsnormen, in de tegenovergestelde richting. De meest voorkomende ontwikkeling beweegt zich langs de eerst aangegeven lijn, de rechtsorde streeft als regel naar toenemende vereenvoudiging. Niet echter altijd. Zoo hebben de verjaringstermijnen, in den aanvang kort, eene vrijwel gedurige neiging tot verlenging vertoond. Soms ook komt de rechtsorde tot het inzicht, in eene bepaalde richting te ver te zijn gegaan en keert zij op hare schreden terug. 5. De doelmatigheid zoekt het nuttige. De opstelling der normen zoekt echter ook, over het nuttige heen, het goede. Zij wordt mede beheerscht door een streven naar het zedelijk goede. Wat de menschen begrijpen als goed, willen zij tot op zekere hoogte ook, dat in de samenleving dwingend geschiede (zie nader hoofdstuk XIII). Daaruit wordt de zucht naar gerechtigheid geboren. Bij de belangenwaardeering, waarop de belangenregeling der rechtsorde steunt, legt de doelmatigheid een maatstaf aan, die zijne waarde ontleent aan de gevolgen. Bij die belangenwaardeering zit een hooger beginsel voor, dat zijne waarde vindt in zich zelf: de gerechtigheid. Het recht biedt den menschen eene veilige schuilplaats voor hunne levensgoederen, is derhalve geroepen, aller levensgoederen te beschermen. De goede maat- — 218 — - 219 - staf moet een maatstaf zijn, die voor allen wordt aangelegd, en voor allen gelijkelijk. Gerechtigheid brengt gehjJsheid- d. w. z. behandelt het gelijke gelijk en het ongelijke in evenredige verhouding tot de afwijking. Zij legt gelijken maatstaf aan: uit een oogpunt van gerechtigheid, is de crediteur der rechtsorde even lief als de debiteur, en omgekeerd, de dienstbode even hef als de meester, de arbeider even lief als de werkgever, de pachter even lief als de grondeigenaar, het kind even hef als de ouder, de legataris even lief als de erfgenaam. Niet alleen staan zij allen ojDjiéi-e~lijn- in huonejteqenstelling. maar zij zijn oakjjfejj onderling gel^kj_ail»-crediteuren, alle debiteuren, alle dienstboden, alle arbeiders, alle pachters, alle kinderen, als zoodanig, d. w. z. behoudens werkelijk bestaande afwijkingen. Er is hier, natuurlijk, sprake van het gerechtig-" * heidsbeginsel, dat voorzit bij d,/> "rc*?illiafl!j> der normen, van de rechtscheppende gerechtig-^"^ heid. Zij bezielt den rechtvaardigen wetgever of, ^ ruimer gesproken, den rechtvaardigen rechfe^ schepper. Daarachter ligt de gerechtigheid, dïe%i b ijdê toepas-s i n g der opgestelde normen moet worden betracht, de rechttoepassende gerechtigheid. Zij bezielt den rechtvaardigen rechter. De rechtscheppende gerechtigheid is dus vóór alles gericht op het aanleggen van een voor allen gelijken maatstaf bij (^e^AAsèef^^^fb^aQerii. — 220 — Zij waarborgt, met andere woorden, aller belangen-waardeering en allen vormelijke gelijkheid van behandeling. Bij ongelijkheid van uitgangspunten leidt die vormelijke gelijkheid niet tot gelijkheid van inhoud. Ouder en kind, man en vrouw zijn niet dezelfde grootheden. Het gerechtigheidspeil reikt niet tot materiëele gelijkheid in de distributie van levensgoederen. Toch zet ook in deze richting het streven der gerechtigheid aan tot hooger. De zucht naar vormelijke gelijkheid van behandeling moet het oog openen voor de ongelijkheden der feitelijke gegevens — punten van uitgang —, in het bijzonder voor de schrijnende ongelijkheden, die tot uiting komen in het gemis van het maatschappelijk noodige, in het gebrek aan het individueel-menschelijk noodzakelijke of zeer gewenschte. De gerechtigheidsdranq verheft zich tot jnedejlijdjyi, medelijden met mïscfëelden in maatschappehjken en menjschdijkS' zin, armen, kinderen, zielszieken, zwakzinnigen, gemoedszwakken, ontaarden, en streeft naar opheffing van de misdeeldheid, naar vertroosting van het leed, naar gelijkstelling van de achterstelling. Zoo vérheft zich de gerechtigheid van vorm-beheerschend tot inhoud-brengend beginsel, van maatstaf voor tot bron van recht. De gerechtigheid is eene machtige drijfveer van der menschen doen en laten in het gewoel der samenleving. Zij schuilt der beschaafde menschheid diep in het bloed. Zij doet de zelf- - 221 - zucht van groepen en individuen verstommen of liever zij houdt, meer dan welke andere macht ter wereld, de zelfzuchten in bedwang en in evenwicht. 6. Zoo komt de rechtsorde uit den smeltkroes^ der rechtschepping te vóorschijnT gëblaJcerd door verscTiltiend^ ïn beschaafde tijden, waarTH""vinr1 Cene rechtsorde, welke dien naam waardig mag worden genoemd, sprake is, altijd zoo geweest. Ook bij die rechtsvormingen, die zich daarvan in het geheel niet bewust waren. De gebreidelde^zelfzucht, de vingerwijzing Gods, de doelmatigheid, de gerechtigheid . richten en bezielende rechtsorde, niet alleen de uitdrukkelijke daad van den wetgever, maar evenzeer de stille zich zelf zoekende en vindende rechtsoplossing in het belangengewoel der menschen*.'"Niet zóó, dat die verschillende factoren als afzonderlijke scheppende machten zich zouden doen gelden bij de opstelling der normen. In het psychologisch proces der belangen waardeering, dat tot de rechtsregelingen leidt, werken zij, versmolten en verstrengeld, op elkander in. Eene rechtsorde kan niet tot stand komen I buiten de zelfzucht om. De zelfzucht is nu eenfc I maal een der diepste grondtrekken-der menschep tlijke natuur. Zij heeft ook hare goede zijde. Zij ^kweekt belang en verzorging, zij het dan verzorging van eigen belangen. Als zopjdanig is zij een geweldige hefboom voor menschelijk doen en — 222 — laten, die^in de-maatschappij niet kan worden gniiirt_ jtfr1*1 Eene rechtsorde_Ldie meerekent met de bevelen Gods, versmaadt den beschavenden invloed van den godsdienst. z Eene rechtsorde,„die de doelmatigheid uit het oog verliest, is ten eenen male ondenkbaar. De eindtaak der rechtsorde is belangenregeling. Belangen zijn, ten slotte, niets anders dan vooruitzichten op levensgoederen. Het spreekt van zelf, dat belangenregeling streven moet naar de grootst mogelijk bereikbare som van levensgoederen. Eene rechtsorde, die de gjxechtlglieid niet zou betrachten, is eveneens onbestaanbaar. Zij zou ontaarden in machts- of listregeling. Ook de machtsordening is eene ordening, maar eene, die met morrenden tegenzin wordt ondergaan door de onderdrukten, die er loerend op bedacht zijn, haar af te schudden, zoodra zij daartoe in staat zijn. Evenzoo wordt de listordening omvergeworpen door de bedrogenen, zoodra zij zich bewust worden van het gepleegde bedrog. De machtsen listenordeningen doemen zich zeiven ten ondergang, zij zijn de steeds bedreigde ordeningen, die de duurzame oplossing van de belangenconflicten, welke immers wordt beoogd, niet brengen kunnen. In haar sluimeren de kiemen van den strijd voort, waartegen juist rust wordt gezocht. Zij missen de berusting, die de rechtsorde dragen moet. — 223 - 7. Wij zien nu telkens, hoe, in het proces der rechtsvorming, die verschillende gedachten elkander in evenwicht houden en om den voorrang strijden. In onze maatschappij is de invloed van het godsdienstig vporschj^JëSQtB'akt. Maar wij moeten niet vergeten, dat onze huidige rechtsinstellingen veel verschuldigd zijn aan de inwerking van den godsdienst. Om ééne hoofdzaak te noemen : de onderdrukking van de private wraakoefening, bij gepleegd misdrijf, en hare vervanging door strafoplegging van overheidswege beteekent eene geweldige intocym^gj£|n de vertoornde zelfzucht der enkehngen. Zij is bovenal het werk van de kerk geweest, die daarbij in de eerste plaats gestreefd heeft naar de verwezenlijking van de geboden Gods. De gerechtigheid breidelt de zelfzucht over heel de lijn van het recht: tempert de eischen det werkgevers, brengt administratieve rechtspraak tegenover het staatsgezag, doet de rechten van minderheden erkennen, beschermt geldleeners tegenover geldschieters, door rente-verbod of rente-beperking, wekt de levendige aandacht voor economisch zwakken en le vensz wakken, arbeiders, kinderen, krankzinnigen, ouden van dagen, invaliden. Men ziet de gerechtigheid in strijd met de zelfzucht en den uitslag van den strijd- wannper men, te onzent, de vroegere regeling van de verhouding tusschen werkgevers en arbeiders vergelijkt met - 224 £ de nieuwe rechtsregeling van het arbeidscontract, de vroegere regeling van de verhouding tusschen ouders en kinderen met denieuwe, welke dekinderwetten hebben gebracht. In onze dagen wordt de tweestrijd tusschen de zelfzucht der staten en de boven de staten staande gerechtigheid scherp gevoerd in het volkenrecht, dat, tot nog toe zoo goed als geheel gesloten voor elke toepassing van het gerechtigheidsbeginsel, eindelijk onder diens bekoring begint te geraken. : De doelmatigheid, op hare beurt de zelfzucht breidelend, baant den eigenaar van een ingesloten erf een uitweg over het land van een ander, roept de meeste andere bepalingen van burenrecht in het leven, maakt de uitoefening van de voor de omwonenden hinderlijke bedrijven, onder zekere waarborgen, mogelijk. Ook de gerechtigheid en de doelmatigheid komen met alkander in botsing. Het is bijzonder belangwekkend te zien, hoe dan menigmaal het hoogere^jjeginsel wijken moet voor het lagere. Elke bezitsbescherming, met name de Bescherming van bezit te kwader trouw, soms „boos" bezit (possessio improba), kan zich richten tegen den eigenaar, dit" wil zeggen den minder gerechtigde beschermen tegen den beter gerechtigde, kan dus een pfj^^ischen^ van de gerechtigheid. De rechtsorde brengt dat offer, ter wille van de doelmatigheid. Elke verjaring geeft iets aan den eeriTdaT*llwordt ontnomen aan den ander, die — 225 % daarop recht had. De bescherming van de derde hand te goeder trouw ;— eerst recht te kwader trouw .— is een onrecht, der eerste hand aangedaan. Dat onrecht wordt door alle moderne rechtssystemen tot recht verheven. En het vindt dagelijks veelvuldige*toepassing. De verkeerszekerheid, d. i. de doelmatigheid verlangt dat offer: de kooper moet als ongestoord eigenaar van de gekochte zaak den winkel verlaten, zonder zich angstvallig af te vragen, of een ander misschien nog aanspraken op de zaak kan doen gelden en hem als eigenaar in den weg kan treden. Elke onteigening, elke onbewoonbaarverklaring doet de rechten van den eigenaar geweld aan. 8. Uit het bovenstaande volgt nu dadelijk dit, dat de tegenstelling van belangen, welke de rechts-' orde geroepen is' te beveiligen, allerminst eene 11 i t 11ing behoeft te Zijn. Alleen in eene zuiver zelfzuchtige rechtsorde zou-^ den de ongetemperde egoïteiten van enkelingen en groepen, grijnzend en op winst azend, staan tegenover elkander. Reeds de breideling der zelfzucht, dan eerst recht de inwerking der doeli. i- .j i i j- j i—• j I'a .. —— —~-—.—« . —— —— aria rechtigheidsgedachte ontnemen aan de belan¬ gentegenstelling naar Karakter van aiieen-vrjandigheid. Vooral in het familierecht zoeken de ^r^S-h^Zl^Lhil^~-^-0- fJikr3n^*>r<' steun en vullen zij elkander weldadig aan. 9. Wij zagen merboven (ondernummer 1), dat - 226 — in elke rechtsregeling schuilt een vergelijk, dat wordt getroffen door of voor de verschillende belanghebbenden. Na de voorafgaande uiteenzetting kunnen wij nu verder gaan en zeggen, dat elke normenopstelling ook langs den weg van Vergelijk wordt verkregen. Zij wordt beheerscht gloor het streven naar gerechtigheid, maar mede bepaald door overwegingen van doelmatigheid en het spel der meer of min gebreidelde, elkander Én toom houdende, niettemin werkdadige zelfzuchten. De rechtsregeling wordt dan gewonnen als vergelijk tusschen de leidende beginselen van gerechtigheid, doelmatigh^5jt.-zelfzuchj in de ziel der rechtsoverwegende belanghebbenden (of van anderen, die voor hen de regeling tot stand brengen), eenerzijds; als vergelijk tusschen de inmiddels verwezenlijkte gerechtigheidsinzichten, doelmatigheidsopvattingen en het toegeven aan of bedwingen van de prikkels derzëTFzucht van groepen en individuen, over en weer, anderzijds. Gerechtigheidsinzicht en zelfzucht, tot op zekere hoogte ook doelmatigheidsopvattingen zijoJLndividueele mwendi^^ejy^riajen. Het is dus geooTto^ftf*#i1^iofrln.-yan gerechtigheidsgevoel of -bewustzijn, gevoel of bewustzijn van zelfzucht. En in zooverre deze innerlijke drijfkrachten gericht zijn op het scheppen van rechtsnormen, d. i. naar verwezenlijking streven door dwingende beveiliging van de belangen der menschen in - 227 - samenleving, kan men spreken van^rechtsiglpvQp1 of rechtsbewustzijn. Maar dit rechtsgevoel is dan "v^ls^ëSTTrftr de broni waaruit de rechtsregelingen onmiddellijk vloeien. Het rechtsgevoel geeft leiding aan de overpeinzingen en de neigingen der menschen bij de opstelling der rechtsnormen. De norm zelf wordt echter eerst geboren uit het onderling vergelijk der rechtsgevoelens. Zij is niet onmiddellijk af te lezen uit de inwendige ervaring. 10. Ten slotte worde met klem naar voren gebracht, dat, gelijk uit onze verhandeling volgt, recht en gerechtigheid niet één zijn. Het positieve recht met zijne veelvuldige normen, die als een duizendmazig net over de samenleving der menschen gespreid liggen, is het voortbrengsel van het psychisch proces der rechtschepping. Dat proces wordt door verschillende krachten geleid. Eene daarvan, maar ook slechts eene, is de drang naar gerechtigheid. De gerechtigheid is de magneet, die het recht naar zich toe trekt; de zon, die het recht verlicht en verwarmt; het hooge beginsel, dat de rechtspolitiek bestiert, de rechtsvorming bevrucht in al hare geledingen: de scheppingsdaad van den wetgever, de gezindheid der rechtmakende partijen, de bedrijvigheid der menschen, welke het recht speurt en helpt groeien in practijk en gewoonte. Mj^d^^gej^chtigheid is niet het^re^bt^zejfj^Zjijs onbereikt en nnIwoilfbaax..ideaaU*a«-Techt. Het recht blijft gebrekkig en vergankelijk menschenwerk, de gerechtigheid - 228 ~ is.vols trekt en eeuwig. Het onbeholpen werk der menschen kan het volstrekte en eeuwige nooit bereiken. 11. Ontzinkt daarmede aan de rechtsorde de zedelijke grondslag van hare gelding? Alvorens het antwoord op deze vraag te geven, ^moetenwij goed vaststellen, wat men onder «qZedehjky verstaat. Het woord wordt in verschillenden zin gebruikt. Men noemt wel zedelijk al het normatieve, dus wat betrekking heeft op de voorschriften, die aan ons doen en laten worden gesteld. De zedelijke orde, in dien zin, is de oide, der door leefregels gerichte menschelijke gedragingen, Welke door dé menschen zelf, in vrije naleving der voOrschrifteTaTworden bepaald; in tegenstelling tot de onvrije orde der verschijnselen, die in hun zijn of gebeuren door de menschen niet kunnen worden gericht. In dien zin is de rechtsorde, hoe men zich haar ook voorstelle, natuurlijk eeney^Zédéfijke ordé^ ; Zedelijk^ in engeren zin, Wil zeggen hetgeen in geweten verplicht. De rechtsorde brengt op grÖoTe~3"trhaal het vergelijk. Mist het vergelijk nu zedelijken grondslag? Het vergelijk is eene afspraak en verplicht als zoodanig zedelijk tot nakoming. Het is bovendien eene afspraak van groote vastheid. Wie een vergelijk aangaat, brengt een offer en neemt een offer aan. Het gebrachte offer moet in het ontvangen offer zijne vergoeding vinden. De nakoming der gemaakte afspraak erlangt — 229 — vasten grondslag in het offer, dat wordt gebracht in ruil voor hetgeen zij belooft. De verplichttef* daartoe wordt als zeer deugdelijke zedelijke verplichting gevoeld. Zoo wordfgeheel de rechtsorde gedragen door oen" "ZiBflett^^^cfir.tot nakoming.' 1 ,iiljmiirr *'©f_s2édeli)kë' verplichting bestaat voort, zoolang de rechtsgenooten op haar vertrouwen. Zij kan niet eenzijdig worden verbroken of opgezegd. Maar natuurlijk wordt zij in haren grondslag geschokt, wanneer de rechtsgenooten — allen of in hunne algemeenheid — aan hare voortbestaansreden gaan twijfelen. De rechtsregelingen worden opgesteld of aanvaard, omdat de rechtsgenooten vertrouwen, dat het vergelijk der besproken factoren, die zij als werkdadig gevoelen, in die regeling op eene hen bevredigende wijze is uitgewerkt tot de maximaal bereikbare beveiliging hunner belangen in de samenleving. Zoodra dat vertrouwen komt te ontbreken, begint de rechtsregeling wankel te staan. Maar zoolang de rechtsorde ongeschokt voortbestaat, wordt zij gedragen door de zedelijke gebondenheid tof gesfanScloë-*1 ning van "hetgeen zij toezegt. * ' HOOFDSTUK XIII. ff Recht. /f 1. et is nu. in den loop van onze uiteenzettingen, wel duidelijk geworden, dat in uiteenloopenden zin kan worden gesproken van „recht". Zulks is het geval met vele woorden, vooral van abstracten inhoud. Niettemin schuilt daarin een groot gevaar. Men gebruikt het woord „recht" in zeer verschillende beteekenis, zonder dat men zich, in eigen taal of in de taal van anderen, van dat verschil bewust is. Dat vertroebelt de eigen gedachte en brengt dikwijls hopelooze verwarring in de wisseling der gedachten. Aan eene poging, om dat gevaar te bezweren, zij dit slothoofdstuk gewijd. 1. Wij kennen het recht als een complex van dwingende normen of, in het Nederlandsch gezegd, als een stel van dwingende leefregels. Die voorschriften worden uitgevaardigd ter beveiliging van menschelijke belangen, welke in het contact der samenleving inliet gedrang dreigen te komen. Het rechtsvoorschrift waarborgt dus een zeker belang aan ieder der belanghebbenden, die nu, — 231 — door de gemeenschappelijke rechtsregeling verbonden, rechtsgenooten zijn geworden. Natuurlijk niet ieders volle belang, want de bescherming van het volle belang van den een zou in tegenspraak komen met de bescherming van het volle belang van den ander (zie blz. 210). De rechtsorde brengt juist een vergelijk tot stand omtrent d$ verschillende belangen. Ben deel wordt prijsgegeven, moet worden prijsgegeven. Het andere deel, het beschermde, het binnen de rechtserkenning getrokken belang blijft behouden. Meer dan dat: het wordt door de rechtsorde gewaarborgd. De rechtsorde wekt dus eene verwachting bij de rechtsgenooten. Zij maant de menschen tot opvolging van hare voorschriften, dienovereenkomstig een deel van de eigen belangen te offeren en de_belaggen van anderen te ontzien. Daarin ligt dan opgesloten de waarborging van de beveiligde belangen. De gewaarborgde bouwt daarop verwachtingen. Die gewaarborgde verwachting wordt grondslag en uitgangspunt voor het veilig doen en laten der menschen, zij wordt door de rechtsorde verheven tot aanspraak, dus tot rechtens erkende aanspraak, bezegeld tot bevoegdheid, dus tot rechtens bestaande bevoegdheid. Het recht verleent, met andere woorden, bevoegdheden. Die bevoegdheden worden ook rechten genoemd. Het reent verleent rechten. Hlèr ontmoeten wij derhalve het woord „recht" in eene tweede beteekenis. Daarmede komt naar - 232 - voren de tegenstelling, welke wij vroeger reeds, in ander verband, ter loops hebben leeren kennen als de tegenstelling tusschen recht in objectieven zin en recht in subjectieven zin (zie blz. 66). De norm, het recht in objectieven zin, richt zich tot allen, wien het voorschrift aangaat, is h e t recht. De bevoegdheid, het recht in subjectieven zin, wordt aan ieder in het bijzonder verleend als zij n recht, uw recht, mijn recht. Het is duidelijk, dat de twee beteekenissen van het woord recht, de objectieve en de subjectieve, de norm en de bevoegdheid, uiteenloopen. Wij zien echter tevens, dat zij ten nauwste samenhangen. Zonder voorafgaande norm is de bevoegdheid niet denkbaar, het subjectieve recht is het uitvloeisel van het objectieve recht. Enkele voorbeelden zullen ons dien samenhang nader verhelderen. Met wederzijdsche aanspraak op levensonderhoud staan tegenover elkander ouders en kinderen, grootouders en kleinkinderen, schoonouders en aangehuwde kinderen. Het volle belang van de ééne partij zou meebrengen, in geval van behoeftigheid geheel te kunnen leven op kosten van de andere partij. Het volle belang van deze laatste wijst daarentegen alle onderhoud af en laat aan ieder de zorg voor zichzelf over. Uit het vergelijk dezer standpunten wordt de rechtsregeling van den onderhoudsplicht geboren, onder zekere voorwaarden wordt de verplichting tot verstrek- — 233 — king door naastbestaanden van het strikt voor levensonderhoud noodige erkend. Daarmede wordt nu tegelijkertijd de rechtens gewaarborgde verwachting van den behoeftige gewekt, het hoog noodige van zijne bloedverwanten in de rechte lijn te kunnen eischen. Het familierecht stelt ook op andere wijze belangen van ouders en kinderen tegenover en naast elkander. Wanneer een kind een huwelijk wil aangaan, zijn daarbij beider belangen betrokken. Bene ruwe opvatting ziet daarin de tegenstelling van het belang der ouders, die alleen het huwelijk hunner kinderen in de hand moeten hebben, en het belang van het kind, dat zonder ouderlijke inmenging over zijn levenslot moet beslissen. De rechtsregeling bezegelt dan het verzoenend vergelijk dezer twee standpunten. In onzen tijd wordt de onderlinge belangenverhouding van ouders en kinderen begrepen als eene van teeder gehalte, die voor de scherpe tegenoverstelling geen plaats laat. In die opvatting vraagt deze vraag om hare rechtsoplossing: moeten de ouders voor de belangen der kinderen zorgen of moeten de kinderen hunne belangen zelf begrijpen en waarnemen? Voor echte kinderen brengt dan de rechtsoplossing het vergelijk: het minderjarige kind behoeft de huwelijkstoestemming volstrekt, het ouder dan dertigjarige kind behoeft haar in het geheel niet, tot zijn dertigste jaar moet het minderjarige kind de — 234 — toestemming vragen, kan echter, ook zonder haar te verkrijgen, in het huwelijk treden, na ingeroepen tusschenkomst van den kantonrechter. Zoo luidt de objectieve rechtsregeling der huwelijkstoestemming. Zij wekt nu eenerzijds de gewaarborgde aanspraak van de ouders op bemoeiing met het huwelijk van hun minderjarig kind, anderzijds de verwachting van den meerderjarige om te kunnen trouwen ook tegen den wil zijner ouders. In het zakenrecht staan tegenover elkander de eigenaar en de hypotheekgerechtigde of de eigenaar en de pandhouder. Beider belang brengt mede, dat elk van beiden de zaak aan zich trekt. Uit het vergelijk dezer belangen komt de rechtsregeling voort: de twee belanghebbenden moeten elkanders belangen ontzien, de eigenaar zijn eigendom uitoefenen op zulk eene wijze, dat het typisch belang van den pandnemer (de zekerheid) ongedeerd blijve, de ander de zekerheid zoo waarnemen, dat het typisch belang van den eigenaar (genot en vruchten) zoo weinig, als doenlijk blijkt, geschaad worde. Aan die regeling ontleenen beiden hunne rechten. De eigendomsregeling dankt zelve het aanzijn aan een vergelijk van belangen. Daar staan tegenover elkander het belang van hem, die de zaak op goede gronden heeft verworven, op grond van zijn arbeid of op grond van verkrijging door voorgangers, eenerzijds; de belangen van de - 235 — buitenwereld, de niet-eigenaren, die ook hun aandeel begeeren in het vette der aarde, anderzijds. Dat conflict wordt tot oplossing gebracht door de rechtsregeling: ieder eigendom wordt gewaarborgd, met uitsluiting van anderen, behoudens vooral ten aanzien van onroerend goed, inbreuken daarop ten bate van de gemeenschap. Dat schept de verwachtingen van den eigenaar, die nu veilig het genot van de zaak kan uitoefenen, maar ook van de gemeenschap, die er op moet kunnen rekenen, dat de eigenaar haar niet in den weg zal staan bij de volbrenging harer taak. In het contractenrecht komen tegenover elkander te staan kooper en verkooper, huurder en verhuurder, leener en uitleener, bewaargever en bewaarnemer, elk met zijn eigen belangen. De rechtsregeling, uit het vergelijk dier belangen geboren, legt over en weer aan de contractanten verplichtingen op, op welker nakoming moet kunnen worden gerekend. Groepsbelangen, klassebelangen, kunnebelangen strijden om hun aandeel in het medezeggenschap bij het bestel der staatszaken. Het staatsrechtelijk vergelijk brengt onder meer de regeling van het kiesrecht, waardoor eene zekere klasse van burgers of alle of, zonder onderscheid van klassen, ieder van de eene of van beide kunnen boven zekeren leeftijd geroepen worden tot een bepaald medezeggenschap. Bij al de geroepenen is daarmede eene verwachting levendig geworden. — 236 — De rechtsregelingen van den onderhoudsplicht, van de huwelijkstoestemming, van eigendom, pand en hypotheek, van de contracten, van het kiesrecht vormen telkens het recht in objectieven zin. De daarop gebouwde verwachtingen, nu tot bevoegdheden bezegeld, de rechten der ouders bij de huwelijkstoestemming hunner kinderen, het recht der kinderen om een huwelijk aan te gaan, het recht op onderhoud, het recht van den eigenaar, pandhouder, hypotheekhouder, kooper en verkooper, het kiesrecht van bepaalde personen, zij vormen telkens de rechten in subjectieven zin. Het objectieve recht en de subjectieve rechten zijn dus nauw aan elkander verknocht, tevens echter verscheiden, twee verschiDende zijden van eenzelfde verschijnsel. 2. Het bovenstaande leert ons ook, dat en hoe er verband bestaat tusschen rechten en plichten. „Rechten" hier te verstaan, in subjectieven zin, als rechtens gewaarborgde bevoegdheden, plichten als rechtsplichten, d. w. z. verplichtingen, welker nakoming dwingend wordt geëischt. De rechtsorde (objectie!), recnten in subjectieven zin verleenend, legt tegelijkertijd even zoovele plichten op. Elke bevoegdheid van den een veronderstelt eene verplichting van den ander. Rechtens erkende bevoegdheden zijn dwingend gehandhaafde bevoegdheden van samenlevende menschen jegens elkander, bevoegdheden van den een jegens den ander. Het recht van den een — 237 ~ roept dus van zelf een rechtsplicht van een ander te voorschijn. Elk recht van den man veronderstelt een rechtsplicht van de vrouw, elk recht van den pandhouder een rechtsplicht van den eigenaar, elk recht van den kooper een rechtsplicht van den verkooper. Maar de rechtsorde kent niet eenzijdig rechten toe aan den een, tevens plichten opleggend aan een ander. Zij verleent over en weer bevoegdheden, legt dus ook over en weer rechtsplichten op. Dientengevolge ontstaat ook verband tusschen rechten en eigen rechtsplichten. Wie, onder den steun der rechtsorde, aanspraken doet gelden, dus rekenen mag op plichtsvervulling van de tegenpartij, moet ook zelf het hem tegelijkertijd door de rechtsorde voorgeschrevene nakomen. Rechtsverleening brengt mede oplegging van rechtsplicht aan hetzelfde subject. De subjectieve rechten vinden dus ook in eigen rechtsplichten hunne natuurlijke aanvulling. Er bestaat dan een dubbel verband van de subjectieve rechten met rechtsplichten, met de rechtsplichten van anderen en met eigen rechtsplichten. Er is bovendien een diepere samenhang met zedelijke plichten (zie hierboven hfdst. I en XII). y 3. Leefregels en bevoegdheden worden beide „recht" genoemd. Men spreekt nu echter van „recht" nog in een geheel anderen zin. Nemen wij tot voorbeeld het „kiesrecht". Wij kunnen dat verstaan, in objectieven zin, als een 238 — stel dwingende voorschriften, het kiesrecht, of, in subjectieven zin, als de bevoegdheid, die de kiezer uitoefent, mijn, uw, ieders kiesrecht. Dat subjectieve kiesrecht komt toe aan hen, die door het objectieve recht daartoe worden geroepen. Alle anderen zijn daarvan uitgesloten, zij missen het kiesrecht. Maar nu is de zegswijze zeer gemeenzaam, dat juist die uitgestotenen, bijv. tot voor korten tijd bij ons de vrouw, tjsx ht o p kiesrecht hebben. Zoo zegt men van den armen bloedverwant, wien door de objectieve rechtsorde een subjectief recht op onderhoud wordt onthouden: hij heeft daarop nochtans recht. Zoo, bovenal, voelt men zeer algemeen iets als onrecht, ook al is het in volkomen overeenstemming met de geldende rechtsvoorschriften, terwijl onrecht zou moeten beteekenen hetgeen daarmede niet in overeenstemming is. Men spreekt van onrecht, wanneer de hulpelooze huurder door den verhuurder met de wet in de hand uit de woning wordt — misschien moet men nu zeggen werd — gezet; van onrecht, waneer de arbeider te veel en te gevaarlijk werk verricht — ook hier wordt de verleden tijd meer gepast — voor weinig loon, ook al wordt van hem alleen datgene gevergd, waartoe hij zich uitdrukkelijk heeft verbonden, en al wordt hem uitbetaald hetgeen is overeengekomen. Dat „recht" en dat „onrecht" veronderstellen het bestaan van eene „rechts"-orde, die verbiedt, - 239 - tegen de geldende rechtsregeling in, hulpelooze huurders op straat te zetten; die gebiedt, boven ~~ uwiMiiue recmsregeung uit, behoorlijke loo- «•*• ""aicu aan. werKiieaen. Hoe is dat te verstaan ? 4. Tegenover het verwerkelijkte of positieve recht staan die hoogere wénschen als toerl euvele idealen van recht. Maar zoo sterk en zoo aanstaand leett dat rechtsideaal, dat het zich in ons gevoel én in ons spraakgebruik heeft omgezet in eene erkende en naar voren gebrachte rechtsaanspraak. Dan moet er tusschen het rechtsideaal en het positieve recht wel een nauwere samenhang bestaan dan die, welke altijd de werkelijkheid verbindt aan haar ideaal. De aansporing tot behoorlijke behandeling van arbeiders en van hulpelooze huurders leeft in ons als eene opwekking des gewetens. Zij bestaat als norm, maar als zuiver zedelijke norm. Zedelijke normen geven geboden en verboden aan den mensch, tot wiens geweten zij spreken. Zij leven in des menschen binnenste en streven naar verheffing van den eenhngtot wien zij zich richten. De zedelijke orde schrijft dus behoorlijke behandeling van arbeiders en hulpelooze huurders voor, omdat die gedraging goed is in zich zelf en zij de menschen opwekt, naar het goede en betere te streven. Het zedelijk standpunt vraagt dus niet den mensch iets te doen dat goed is of iets te laten dat slecht is voor anderen, arbei- — 240 ~ ders, huurders of wien dan ook, maar iets te doen of te laten, dat goed of slecht is voor hem zelf. Daaruit volgt: het zedelijk voorschrift verplicht den mensch, tot wien het zich richt, maar kan nooit een ander eene verwachting geven. Het schept plichten, geen rechten. Zoodra wij die verwachting echter zien als een recht van een ander, verlaten wij het standpunt van het eigen geweten, om ons te stellen op het standpunt van anderer belangen. Het zedelijk voorschrift beveiligt geen belangen van anderen, natuurlijk wel middellijk, maar niet naar zijn opzet, als zoodanig die beveiliging beoogend. Het bedoelt alleen iets teweeg te brengen in de ziel van dengene, die naar de stem des gewetens luistert. Het bemoeit zich niet met anderen. Het bemoeit zich ook niet met belangen. Niet omdat het nuttig is, alleen omdat het goed is, wordt het gegeven. Hoe worden dan daaraan de rechten van derden geknoopt, zoodat wij spreken van iemands recht op dit en dat en eene bepaalde gedraging, niet met de bestaande rechtsorde in strijd, wordt gezien, niet enkel als slecht, maar als gepleegd onrecht ? De zedelijke orde suggereert de rechtsorde. De iteratieve en langdurige toepassing van eene diep in de gewetens gewortelde zedelijke overtuiging moet den inhoud dier overtuiging wel naar voren brengen. Voorwerp van zedelijk vermanende overreding, groeit het voorschrift tot een zoo sterk gevoelden plicht, dat anderen daarop aan- - 240 - spraken gaan vestigen en men bij de bepaling van anderer aanspraken daarmede rekening gaat houden. Ieder, die leeft naar de zedelijke norm. heeft oog gekregen voor de belangen van den hulpbehoevende, op wiens belangen te letten de zedelijke orde hem heeft voorgehouden. Wanneer dat velen zijn. dan groeit het bewustzijn: de hulpbehoevende heeft recht op hulpbrengende behandeling. Het zedelijk voorschrift, in zijne algemeenheid, luidt: wees goed tegenover u zelf dientengevolge tegenover anderen. Alle zedelijke ^ voorschriften zijn varianten op dat thema. TegenI over anderen beteekent tegenover allen, en wel voorzoover geen bijzondere grond voor afwijking ;; aanwezig is, gelijkelijk. Nog vóór de rechtsnorm is uitgegroeid, doet hetgerechtigheidsbeginsel (zie hierboven blz. 218 v.v.) zich reeds gevoelen. Zoo ontstaan dan een aantal wenschelijkheden I een aantal min of meer algemeen gevestigde overtuigingen betreffende aanspraken van menschen op behoorlijk loon, op menschwaardig be; staan, op levensonderhoud, op kiesrecht. Maar ' dat zijn niet anders dan rechtspostulaten. Recht [ is dat alles niet. Het is optatief recht. Dat wil ^ zeggen de rechtsorde, die dwingend-normatief ? beveelt en die met hare scherpe dwangmiddelen met haren sterken arm de verwezenlijking brengt, doet haar gezag nog niet gelden ten bate van het gewenschte. heeft het postulaat nog niet onder hare normbeveüigende/vleugelen genomen V.U.B.-Vl. - 241 ~ - 242 m „Recht" en „onrecht", hoezeer genaderd tot de rechtsorde, maken altijd nog geen deel van de rechtsorde uit, zijn altijd nog gezien uit een oogpunt van zedelijkheid, door alléén-vermanende middelen beveiligd. Het nader verband tusschen de zedelijke orde en de rechtsorde blijft echter niet uit. De rechtsorde van eene bepaalde samenleving in een bepaalden tijd heeft natuurlijk de neiging, het oor te leenen aan de zedelijke orde van diezelfde samenleving in dienzelfden tijd. Rechtsorde en zedelijke orde kunnen niet naast elkander bestaan zonder dat de een de ander beïnvloedt. Want beide zijn beschavingsverschijnselen van den zelfden tijd, cfie zich bemoeien" met dezelfde menschenmassa's. De zedelijke orde, de innerlijke, is de primaire en de breedere. Zij dringt zich aan de rechtsorde op, zij vermaant de rechtsorde, zij lokt de dwingende bescherming der rechtsorde uit van die normen, wier naleving niet meer mag worden overgelaten aan het vrije inzicht der menschen, daarom dwingend moet worden beveiligd. En de rechtsorde, maaksel van dezelfde generatie, in wier geweten de zedelijke orde leeft, leent willig het oor. Zoo ontstaat een onafgebroken contact, de zedelijke normen stroomen gedurig naar de rechtsorde foe.Jde rechtsorde laaft zich zonder ophouden aan de zedelijke orde. ' Zuiver zedelijke normen worden tot rechtsnormen niet juist verheven, maar versterkt: de - 243 — zedelijke norm: „gij moet uwe kinderen onderhouden", wordt tot wettelijken onderhoudsplicht; de zedelijke verplichting, zich niet ten koste van anderen te verrijken met aanwending van oneerlijke middelen, wordt omgezet in de rechtsregeling van de onrechtmatige daad en erlangt zelfs nog krachtiger rechtsbescherming door de strafbedreiging tegen de oneerlijke concurrentie; de zedelijke verplichting, zijne medemenschen niet uit te buiten, ontvangt met de rechtsregeling van het arbeidscontract hare juridische, met de arbeidswet hare scherp-juridische beveiliging. Zoo staan ook tegenover de rechtsorde de belangen, waarvoor de zedeüjke orde zóó scherp de oogen van belanghebbenden en van de buitenwereld geopend heeft, dat zij als aanspraken worden gezien. Zij belegeren de rechtsorde, vragen luide om rechtsbescherming. Zij worden wellicht straks door de rechtsorde erkend en in afwachting daarvan nader tot het positieve recht gebracht. Zoo gaat er dus een constante voedingsstroom van de zedelijke orde naar de rechtsorde. Wat de vermanende stem des gewetens ons ingeeft te doen en te laten, wenschen wij op den duur ook ter belangenbeveiliging in de samenleving gedaan en gelaten te zien door allen, zoo noodin nndw verzekering van de scherpdwingende middelen, waarover het recht de beschikking heeft. Wanneer dus van recht wordt gesproken in dien anderen zin, die staat tegenover het stellige - 244 — recht, dan wordt daarmede een ideaal van stellig recht aangewezen, maar een ideaal, dat zijne verwezenlijking nadert door de stuwkracht der zedelijke overtuiging. Een ideaal van recht anderzijds, dat leeft in eene bepaalde maatschappij, weergevend de rechtsaspiraties van een levend geslacht en dat niet enkel een individueel waardeeringsoordeel inhoudt. 5. Wij zien hier dan opnieuw bevestigd wat wij vroeger reeds bij herhaalde gelegenhéid hebben naar voren gebracht en waarop, tot slot, in dit verband nog eens de nadruk worde gelegd. De rechtsorde en de zedelijke orde zijn nauw aan elkander verwant, maar zij mogen niet worden vereenzelvigd, ook niet in dezen zin, dat de rechtsorde deel zoü uitmaken yan_ de zedelijke orde, namelijk het deel, waarvoor scherpere beveüigfngsmiddelen zouden noodig zijn. Want de rechtsorde wordt volstrekt niet alleen door ingevingen vaTTzedelijkheid bepaald. Zij wordt gedragen door twee andere peilers, de zelfzucht en de doelmatigheid {zie hierboven blz. 211 v.v. en 21 ö v.v.). In hunne doorwerking behoeven deze drijfkrachten wel niet on-zedelijk te zijn. Naar uitbanning van het onzedelijke streeft de rechtsorde zelfs met alle kracht. Maar de niet volkomen harmonieuze zelfzucht staat toch los „van de zedelijkheid. En de doelmatigheid zeilt op het kompas van nuttigheids-overwegingen, die niet door de zedelijkheidsgedachte worden bezield. - 245 - Het recht heeft wel de neiging zedelijk te zijn, den menschen het goede voor te schrijven, het laat zich door de zedelijkheid leiden en voeden, maar het kan niet ^^uitsluiting zedeüjk zijn. ! Naast de overtuiging SèTrechtsgenooten, dat het voorschrift dwingend gelden moet omdat het goed is, speelt eene rol de overtuiging der rechtsgenooten, dat het voorschrift gelden moet omdat het nuttig en voordeelig is. Hetjauttige en voordeelige behoeft daarom niet slecht te iijn™""w' - 245 — LITTERATUUROPGAVE Bij hoofdstuk IL an het Nederlandsche burgerlijk recht geeft een beknopt overzicht de Schets van hetNederlandsch burgerlijkrecht door Mr. J. D. Veegens, voortgezet en in tweeden en derden druk bewerkt door Prof. Mr. A. S. Oppenheim, Haarlem 1919—1923, 3 deelen. Uitgebreider leerboeken zijn: de Handleiding tot de beoefening van het Nederlandsch burgerlijk recht door Prof. Mr. C. Asser, voortgezet en opnieuw bewerkt door verschillende rechtsgeleerden, deel I en II in vijfden druk door Prof. Mr. Paul Scholten, Zwolle 1923 en 1913, deel III in tweeden druk door Prof. Mr. H. Goudoever, Zwolle sedert 1913, deel IV door Prof. Mr. E. M. Meijers, tweede druk, Zwolle 1923, deel V door Prof. Mr. Anne Anema, tweede druk, Zwolle 1923; l) Beperkt- tot Nederlandsche boeken over Nederlandsch recht. - 247 - de Verklaring van het burgerlijk wetboek door Prof. Mr. N. K. F. Land, bestaande uit eene Inleiding, ten tweeden male onveranderd uitgegeven, Haarlem 1910, en 5 deelen, waarvan het eerste in tweeden druk is bewerkt door Prof. Mr. C. W. Star Busmann, Haarlem 1914, het tweede en derde door den schrijver zeiven, Haarlem 1901 en 1902, het vierde door Mr. W. H. de Savornin Lohman, Haarlem 1907, het vijfde wordt bewerkt door Prof. Star Busmann sedert 1915; de Inleiding tot het burgerlijk recht door Prof. Mr. J. Ph. Suyling, waarvan tot nog toe zijn verschenen het eerste stuk in twee gedeelten, Haarlem 1918—1920, en het tweede stuk, eerste gedeelte, Haarlem 1923. Uitvoerige handboeken zijn: Het burgerlijk wetboek verklaard door Prof. Mr. C. W. Opzoomer, in elf deelen, gedeeltelijk in tweeden druk, te Amsterdam, de latere deelen te 's-Gravenhage 1874—1887, van 1900 tot 1911 voortgezet door Mr. J. A. Levy (deel XII—XVI). Eene nieuwe bewerking is ondernomen onder leiding van wijlen Prof. Mr. J. F. Houwing. Daarvan zijn verschenen: deel I door Mr. A. Grünebaum, 's-Gravenhage 1911, deel II door Mrs. A. Grünebaum en N. de Beneditty, 1918, deel III door Mr. Jules Goudeket, 1911 — 1912; Her Nederlandsch burgerlijk regt door Prof. Mr. G. Diephuis, in tweeden druk te Groningen 1885—1890, 13 deelen. — 248 ~ Vermelding verdient nog: J. G. Klaassen, Huwelijksgoederen- en erfrecht, 4e druk, Arnhem 1924. Bij hoofdstak III. Het Nederlandsche handelsrecht wordt beknopt uiteengezet in de Schets van hel Nederlandsche handelsrecht door Prof. Mr. T. M. C. Asser, in dertienden druk bewerkt door Prof. Mr. W. L. P. A. Molengraaff, Haarlem 1917. Thans wordt dit werkje niet meer herdrukt. Zijne plaats is ingenomen door eene nieuwe uiteenzetting van gelijke strekking, de Inleiding tol het Nederlandsche handelsrecht door Prof. Mr. W. L. P. A. Molengraaff, welke, naar verwacht wordt, nog dit jaar in tweeden druk te Haarlem zal verschijnen. Het faillietenrecht wordt in het kort geschetst, aan de hand van de artikelen der wet, in De Wet op het faillissement en de surséance van betaling door Mr. J. D. Veegens, bijgewerkt door Prof. M. A. S. Oppenheim, 5e druk, Haarlem 1917; Hel Wisselrecht door Mr. Chr. Zevenbergen, Het Nederlandsche Wisselrecht, Zwolle 1924. Uitvoerige behandeling van de stof brengen: Prof. Mr. W. L. P. A. Molengraaff, Leidraad bij de beoefening van het Nederlandsche handelsrecht, deel I in vijfden druk, Haarlem 1923; — 249 — de nieuwe druk van het tweede deel wordt spoedig tegemoet gezien; Beginselen van handelsrecht door Mr. J. G. Kist. in derden druk herzien door Mr. L. E. Visser, waarvan tot nog toe zijn verschenen het eerste en het derde deel, 's-Gravenhage 1904 en 1914; Handboek voor het Nederlandsche handelsrecht door Mr. M. Polak, waarvan verschenen zijn het eerste deel in derden druk, Groningen 1923, en het tweede deel, Groningen 1920—1924. Bij hoofdstuk IV, Een beknopt overzicht van het Nederlandsche burgerlijk procesrecht vindt men in de Schets van het Nederlandsche burgerlijk procesrecht door Mr. B. J. Polenaar.in vijfden druk verschenen te Haarlem 1919. Eene uitvoerige uiteenzetting van de algemeene beginselen geeft Het Nederlandsche burgerlijk procesrecht door Prof. Mr. R. van Boneval Faure, in vijf deelen, Leiden 1893—1901 in verschillende drukken. Een leerboek wordt bewerkt door Prof. Mr. C. W. Star Busmann. Daarvan is het eerste deel in tweeden druk verschenen. Hoofdstukken van burgerlijke rechtsvordering, Haarlem 1924. Handleidingen voor de practijk zijn: Mr. D. S. van Emden, Practische handleiding tot het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, nieuwe uitgave, Utrecht 1905; — 250 - Mr. W. van Rossem Bz., Het Nederlandsch wetboek van burgerlijke rechtsvordering, 2e druk, Arnhem 1912—1913, twee deelen. Met de bewerking van den derden druk, mede door Mr. W. M. E. van Rossem, is een aanvang gemaakt; daarvan verscheen onlangs de eerste aflevering, Arnhem 1924. Bij hoofdstuk V. Aan het algemeene deel (met weglating van de bijzondere strafbare feiten) van het Nederlandsche materiëele strafrecht zijn gewijd: de Inleiding tot de studie van het Nederlandsche strafrecht door Prof. Mr. G. A. van Hamel, derde'druk, Haarlem-'s-Gravenhage 1913; het Leerboek van het Nederlandsche strafrecht door Prof. Mr. W. Zevenbergen, eerste deel, Groningen 1924. Het geheel vindt behandeling in: het Leerboek van het Nederlandsche strafrecht door Prof. Mr. D. Simons, vierde druk, Groningen 1921 — 1923, twee deelen; Het wetboek van strafrecht verklaard door Mr. T. J. Noyon, derde druk, Arnhem 1914, drie deelen. Van het strafproces geeft eene beknopte uiteenzetting : Prof. Mr. D. Simons, Beknopte handleiding tot het wetboek van strafvordering, 6e druk, Haarlem 1919. - 251 — Bij hoofdstuk VI. Hen beknopt overzicht van het Nederlandsche staatsrecht geeft de Schets van het Nederlandsch staatsbestuur en dat der overzeesche bezittingen door Mr. L. Ed. Lenting, in zevenden drukbewerktdoorMr.H.J.Romeyn,'s-Gravenhage,1914. Uitvoerige behandeling der stof was beraamd door wijlen Prof. Mr. Dr. A. A. H. Struycken in Hel Staatsrecht van het Koninkrijk der Nederlanden, waarvan is verschenen het eerste deel, in twee stukken, Arnhem 1915—1917. Onlangs is uitgegeven het eerste deel van Hef Nederlandsche Staatsrechtdoor Prof. Mr. R. Kranenburg, Haarlem 1924, welk werk in twee deelen geheel het staatsrecht zal bespreken. Het constitutioneele recht vindt behandeling in: De Grondwet door Prof. Mr. T. }. Buys, Arnhem 1883—1888, drie deelen; benevens in: De Grondwet van 1837 toegelicht door Mr. T. Sybenga, 6e druk, 's-Gravenhage 1922, met Supplement, eerste aflevering, 's-Gravenhage 1923; het gemeenterecht in: Her Nederlandsch gemeenterecht door Prof. Mr. J. Oppenheim, vierde druk, Haarlem 1913, twee deelen. Bij hoofdstuk VII. Het volkenrecht wordt in het Nederlandsch beschreven door Prof. Mr. J. de Louter, Het stellig volkenrecht, 's-Gravenhage 1910, twee deelen. — 252 — Met veel vrucht zal men lezen: Prof. Mr. C. van Vollenhoven, De drie treden van het volkenrecht, tweede druk, 's-Gravenhage, 1923. Bij hoofdstuk VIII. Prof. Mr. D. Josephus Jitta, Internationaal privaatrecht, Haarlem 1916. Prof. Mr. D. Kosters, Her internationaal burgerlijk recht in Nederland, Haarlem 1917. Bij hoofdstuk X. Aan de schets van het koloniaal staatsrecht Zijn gewijd: Prof. Mr. Ph. Kleintjes. Staatsinstellingen van Nederlandsch-Indië,/vierde druk, Amsterdam 1913—1924, twee deelen. Prof. Mr. J. de Louter, Handboek van het staats- en administratief recht van NederlandschIndië, zesde druk. 's-Gravenhage 1914. Goede diensten bewijst ook : Dr. }. A. Nederburgh, Eenige hoofdlijnen van het Ned.-Indisch staatsrecht, 's-Gravenhage 1923. Het eigen privaatrecht der inlanders van Indonesië heeft zijne stelselmatige beschrijving ontvangen van Prof. Mr. C. van Vollenhoven, Hef adatrecht van Nederlandsch-Indië, waarvan het eerste deel is verschenen, Leiden 1919 en het tweede deel onlangs is voltooid. Leiden 1924. Voor strafrecht raadplege men: Mr. Is. Cassutto, Het strafrecht in Nederlandsch-Indië, in — 253 — twee deelen, tweede druk, Semarang e. a. [1923]. Brokstukken van heteigenstrafrechtder inlandsche bevolking behandelt Mr. Is. Cassutto, Her adatstrafrecht in den Nederlandsch-Indischen archipel, Semarang e. a. zonder jaar [1924?]. Voor procesrecht: Prof. Mr. J. H. Carpentier Alting, Grondslagen derrechtsbedeeling in Nederlandsch-Indië, 's-Gravenhage 1913; Mr. W. A. P. F. L. Winckel, Rechtsbedeeling onder de inlanders en daarmede gelijkgestelde personen in Ned.-Indië, tweede druk, 's-Gravenhage 1920; Mr. J. H. Heslinga, Hef Nederlandsch-Indisch Europeesch burgerlijk procesrecht. Weltevreden 1924; Nog altijd bruikbaar, ofschoon voor de practijk eenigszins verouderd, zijn: Mr. F. C. Hekmeyer, De voorschriften omtrent de burgerlijke rechtspleging voor de residentiegerechten Java en Madoera, 's-Gravenhage 1905; Mr. A. J. Immink, Hef reglement op de burgerlijke rechtsvordering voor de Europeesche rechtbanken in Nederlandsch-Indië, eerste deel, 's-Gravenhage 1900; het tweede deel is nooit verschenen; Mr. J. Lion, De Nederlandsch-Indische strafvordering, Leiden 1886. - 253 — REGISTER. Aanverwantschap 19 Aartsbisdom 162 Aartsbisschop 160, 162 Abandon 52 Absolute monarchie ... 109 Acceptant 55 Administratief recht ... 116 Advocaat 71 Afstamming 19 Afstand 52 Agrarisch recht 181 Algemeen volkenrecht . 126 Ambtelijk. bevel 97 Angarie (recht van) ... 137 Appèl 72 Arbeidscontract 26, 41 Arbeidsrecht 180 Arrest 76 Arrondissementsrechtbank 75,76, 100 Assurantie 54 Assurantiebezorger .... 54 Attributie van rechtsmacht 77 Autonomie 114 Avarij-grosse. 63, 148—149 Bankier 54 Bekwaamheid 29 Belangen, belangencontact, belangenbeveiliging 1 w., 210 v.v. Beperkte monarchie ... 109 Beschikking 74, 75 Beslag 80 Betrokkene 55 Bewaargeving 26 Bewijzen. 71 Bisdom, bisschop. 161, 162 Bloedverwantschap.... 19 Bolsjewisme 110—111 Borgtocht 27 Bruikleening 25 Burgerlijke dood 37 Burgerlijk recht 36 Burgerlijk wetboek. 40, 41 Bijkomende straffen ... 98 Bijzonder volkenrecht . 126 Canon 174 Canoniek recht .. 174, 175 Cardinalis a secretis status 161 Cassatie 73 Civiel recht 36 Classis 165 Clement inae 175 Code civil 40 - 255 — Code Napoléon 40 Code pénal 102 Codex iuris canonici .. 176 Codificatie (beweging) 40. 101. 190 Collectieve tractaten. 152-154 Commanditaire vennootschap 50 Commissionair 51 Competentie 77 Conclusie 70,71 Congregaties 161 Consistorie 164 Consistorium 161 Constitutioneele monarchie 109 Constitutioneel staatsrecht 114 Contract, contractant.. 29 Conventie van Berlijn . 154 „ (Tractaat van) Bern.... 63,136, 153,154 Conventie van Genève 136 Conventions 113 Coöperatieve vereeniging 50 Corpus iuris canonici . 176 Crediteur 30 Culpose delicten 96 Curateele, curator.. 17—19 Curia romana 161 Dading 28 Dagvaarden 70 Debiteur 30 Declaratie van Londen . 136 ., Parijs ... 136 h » Petersburg 136 Decretales. 174 Decretales Gregorii ... 175 Decretum Gratiani. ... 175 Deken, dekenaat 162 Deurwaarder 70 Diocese 162 Disconto 55 Distributie van rechtsmacht 77 Doelmatigheid ... 216—218 Doleuse delicten 96 Dominium successivum. 169 Dwangmiddelen 79 Dwangsom 80 Echtscheiding 19, 42 Eigendom, eigenaar.. 21, 23 Eischer 70 Endossement 55 Enkelvoudige kamer .. 76 Ep ist olae 174 Erfdienstbaarheid ... 21, 23 Erfenis, erfgenaam, erflater, erfopvolging . . 34 Erfpacht 22,23 Erfrecht 34, 35 Executie 79 Expediteur 53 Extravagantes 175 Faillissement 80 Faillissementswet 61 Familierecht 16—20, 36 Fascisme 110—111 — 256 - Firma 50 Fiscaal strafrecht 103 Formeel recht 67 Formeel strafrecht 99 Gedaagde '70 Geding ...•; 70 Geldboete 98 Gemeente 114, 164, 165 Gemeenterecht 114 Gerechtigheid 218—220 Gerechtshof 76, 100 Gereformeerde kerk 164,165 Gevangenisstraf 98 Gewoonte 186,187 Gewijde zaak 169 Gewijsde (in kracht van). 78 Goddelijk gezag (leer van het) 106,107 Grondwet 117—120 Haagsche Tractaten... 136 „ Conventies ..154 Haagsch Wisselverdrag (-conferenties)... 146, 154 Handelsrecht 43 v.v. (specifiek handelsrecht 49 v.v., speciaal handelsrecht 58 v.v.) Hechtenis 98 Heerendiensten 38 Hoofdstraffen 98 Hooge Raad 76, 100 Hooger beroep .... 72, 100 Houder 55 Huur 25 Huwelijksrecht 17, 19, 169, 170 Hypotheekrecht 23 Intestaa te rf recht 34 Juridisch 14 Juristenrecht 195—196 Kantonrechters] 75, 76, 100 Kardinaal 161 Kassier 54 Kerk 155 Kerkelijke rechtspraak. 167 Kerkelijk procesrecht.. 168 Kerkeraad 165 Kerkvergadering 162 Kinderrechter 76 Klachtdelict 100 Koloniaal recht 181 Koop en verkoop 24 Kort geding 75 Landbouwrecht 181 Landvervoer 53 Lastgeving 27 Legaat 35 Legitieme portie 35 Liber Sextus 175 Luthersche kerk 163 Lijfeigenschap 38 Lijfsdwang 80 Maatschap 26 Makelaar 51, 185 Making 35 Materieel recht 67 — 257 — Materieel strafrecht ... 99 Metropolitaan 162 Militair strafrecht 103 Minister 113 Misdrijf. 89 Monarchie 108—109 Naamlooze vennoot schap . 50 Nemer 55 Noodweer 97 Normen 2 (godsdienstige normen 2, zedelijke normen 2, fatsoensnormen 3, rechtsnormen 9 v.v.) Obligatie 30 Oneigenlijke rechtspraak 74 Onrechtmatige daad... 32 Onrechtmatigheid 97 Oorlogsrecht 134 Openbaar ministerie... 101 Opstal 21 Opzet 96 Organieke wetten 116 Ouderlijke macht 41 Overeenkomst 29 Overheidsgezag 106 Overmacht 97 Overtreding 92 Pacht 25 Pandrecht 23 Parlementaire monarchie 109 Parochie 162 V.U.B.-VI Partij 29, 70 Pastoor 162 Patriarch 162 Paus 160 Personenrecht ....... 38, 41 Phosphorverdrag 136 Pia causa 169 Pleidooi 7\ Politierechter 100 Postunie 136 Predikant 164, 165 Prestatie 30 Primas ]60 Privaatrecht 36 Procesrecht 67 Procureur 70 Provinciaal recht 114 Provincie 114, 165 Rechter 70, 74 Rechter recht 198 Recht in objectieven z>n 66, 232 Recht in subjectieven zin 66, 232 Rechtseenheid 192 Rechtsmidde'en 77 Rechtsonveiligheid . 39, 191 Rechtspersoon 38 Rechtspraak 70 Rechtssouvereiniteit (leer van de) 107 Rechtsveiligheid 194 Rechts vereenvoudiging. 193 Rechtsverhouding. ... 15 Rechtsverscheidenheid . 39 17 - 258 ~ Rechts ver warring .. 39, 191 Rechtvaardigingsgronden 97 Reclame 59 Reederij 52 Referendum 110 Represailles 139 Republiek. 110 Res dedicatae 169 „ ecclesiasticae 169 Res sacrae 169 Romeinsch recht ... 44, 46 Roomsch-Katholieke kerk 160 Ruil 24 Rijnvaartakte 153 Sanitaire conventies 136 Scheepspersoneel 52 Scheiding van goederen. 19 Schenking 27 Schikking van Madrid. 153 Schipper 52 Schuld 96 Schuldeischer 30 Schuldenaar 30 Signatura apostolica... 161 Slavernij 37, 38 Sociaal recht 181 Souvereiniteit 106, 127 Staat 105, 126 Staatssouvereiniteit (leer van de) 107 Sterke arm 80 Straf 83 Strafbaar feit 95 StrafFen 97 Strafproces 99 Suffragaan 162 Suikerconventie 136 Summus episcopus .... 163 Superintendent, superintendent ie 164 Synode 165 Telegraaf unie 136 Testamentair erfrecht, testament 35 Tractaat 136 Tractaat van Washington 153 Tractaten van Brussel 146, 153, 154 Trekker 55 Toerekeningsvatbaarheid 96 Uiterste wil of wilsbeschikking 35 Unie (Tractaat) van Parijs 62, 153 Vaderschap 19 Veenpolder 114 Veenschap 114 Vennootschap 26 Verbintenis, verbintenissenrecht .. .30, 33, 37, 41 Verbruikleening 25 Vermogensrecht 33, 36 Verstek 77 Vervoer 51 — 259 — Verzekering ' 54 Verzet 77 Volkenbondstractaat .. 136 Volkssouvereiniteit (leer van de) 107 Vonnis 72, 75 Voogdij, voogd 19, 41 Vorst 108 Vredesrecht 134 Vruchtgebruik 22 Vrijheidsstraffen 98 Vrijheid van den rechter 199—201 Waterschap 114 Waterstaatsrecht 114 Wetboeken 40 Wetboek van burgerlijke ■ rechtsvordering 80 Wetboek van koophandel 61 I Wetboek van strafrecht 102 Wetboek van strafvordering 103 Wet Hartogh 80 Wet op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie ..... 80 Wettelijk erfdeel 35 voorschrift .. 97 Wissel 55 Wisseldebiteuren 56 York and Anrwerp Rules 63, 149 Zakenrecht 23, 36, 41 Zeerecht 184, 185 Zeevervoer 52 Zelfbestuur 114 Zelfstandige voorzieningen 146 I Zelfzucht 211—214 V.U.B.-V1. VOLKSUNIVERSITEITS BIBLIOTHEEK. REDACTIE: Prof. Dr. J. de Zwaan, Groningen, Voorzitter; Prof. Dr. Ph. Kohnstamm, Amsterdam, Ondervoorzitter; Dr. N. Adriani; Prof. Dr. J. Boeke; Prof. Dr. H. Bolkestein; Prof. Dr. F. J. J. Buytendijk ; Prof. J. C. van Eerde; Prof. Dr. Raden Aria Hossein Djajadiningrat ; Mr. H. J. G. Janssen van Raay ; Prof. Mr. A. H. M. J. van Kan ; Prof. Mr. Ph. Kleintjes ; Prof. Dr. J. W. Pont ; Prof. Mr. N. W. Posthumus; Prof. Dr. A. H. M. J. van Rooy; Prof. Dr. C. Snouck Hurgronje; Prof. Ir. J. A. G. van der Steur; Dr. H. H. Zeijlstra Fzn., Deventer, Secretaris. Prijs geb. f 1.90. Uit de hier volgende besprekingen zal blijken, dat de reeds verschenen nummers der V. U. B. door tijdschriften en couranten van uiteenloopende richting met groote waardeering en instemming werden ontvangen. 1. Inleiding tot de volkenkunde van NederlandschIndië. Prof. J. C. van Eerde. Vragen van den Dag het werkje dat wij hiermede aankondigen behoort tot die, welke ook voor hen, die speciaal studie van dit onderwerp maakten, waarde hebben, terwijl leeken het met belangstelling zullen lezen. Nieuws van den Dag.... een onderwerp dat hij omvat als weinigen en dat hij als weinigen weet te populariseeren. 2. Italië's letterkunde. Prof. Dr. J. J. Salverda de Grave. Dagbl. v. Z.-Holland Prof. Salverda de Grave is een van de weinigen die door een leerboek de belangstelling voor zijn onderwerp bij zijn lezers-leerlingen weet op te wekken.... Onze Eeuw. Een juweeltje schijnt mij het overzicht der Itafiaansche letterkunde van Professor Salverda de Grave. Het geeft juist wat de leek behoeft, niet te veel en niet te weinig.... 3. Psychologie der dieren. Geïll. Prof. Dr. F. J. J. buytendijk. Christelijk Volksbl. v. h. Huisgezin. We kunnen niet anders dan dit boek warm aanbevelen. De Levende Natuur. Het boek van Buytendijk zij een ruime vérspreiding toegewenscht. 4. Electrische lichtbronnen en hare eigenschappen. Gefll. Dr. G. Holst. Tijdschr. v. Electrotechniek. Het boekje is naar vorm en inhoud voortreffelijk. Vaderland. Dat dit boekje aan het doel beantwoordt, is aan geen twijfel onderhevig. 5. De vestiging van het Nederlandsche gezag in den Indischen Archipel. Dr. E. b. Kielstra. Ind. Gids. Een werk op koloniaal gebied van Dr. K. kan al dadelijk op de algemeene belangstelling rekenen. Handelsblad. Een kostbaar legaat aan ons volk. 6. ' Inleiding tot de rechtswetenschap. Prof. Mr. A. H. M. J. van Kan. ae druk. Weekblad v. h. Recht. De taak, die hij zich gesteld heeft, heeft de Schrijver op uitnemende wijze vervuld. Vaderland. Met zijn Inleiding heeft de Leidsche hoogleeraar een meesterwerk tot stand gebracht. 7. De magie bij de Grieken en Romeinen. Dr. K. H. E. de Jong. Eenheid. Dr. de Jong verdient ons aller dank voor zijn prachtig gedocumenteerd werk. Prot>. Ovecijss. en Zw. Crt. Een werk, dat het actueele en interessante onderwerp overzichtelijk behandelt. 8. Ontwikkelingsgeschiedenis van den mensch. Geïll. Prof. Dr. A. J. P. van den Broek. Vlaamsen Geneesk. Tijdschr. Streng-wetenschappelijk, onderhoudend en voor breedere kringen bevattelijk, dat zijn de groote eigenschappen van het werkje. De Nederlander. Een voor ontwikkelde leeken bevattelijke en aantrekkelijke en volledige uiteenzetting geeft dit moeilijke en samengestelde onderwerp. 9. Hoofdfiguren in de geschiedenis van het wijsgeerig denken. Dr. J. D. Bierens de Haan. Onze Eeuw. Een werk van een sterk subjectieven stempel, dat wij juist daarom als een aanwinst voor onze nog zoo weinig talrijke Ned. wijsgeerige lectuur gaarne welkom heeten. Nieuwe Crt. Hier kan nu wetensdorst aan heldere bron worden gelescht. 10. Geschiedenis der Nieuw-Grieksche letter' kunde. Prof. Dr. D. C. Hesseling. Nieuws v. d. Dag. Het boek is interessant en instructief. Haagsche Post. Wij moeten hem dankbaar zijn, dat hij deze handleiding schreef. 11. Wijsbegeerte van den Islam. Prof. Dr. T. J. de Boer. Prov. Overijss. en Zw. Crt. Ook dit boekje der V. U. B. is in onzen tijd van verhoogde belangstelling in geestelijke ! vragen zeer op zijn plaats. Nieuwe Crt. Men leze het voortreffelijke boekje van den Amsterdamschen hoogleeraar. 12. De wereld-aether. Geul. Prof. Dr. J. D. van der Waals. Nieuwe Rotterdamsche Crt. Er is een schat van wetenschap in verwerkt en die wetenschap wordt den lezer geboden in een vorm, die het hem mogelijk maakt ze voor een goed deel in zich op te nemen, ja er intellectueel genot van te hebben. Proi». Overijss. en Zw. Crt. Zoo ontstond een in waarheid populair en helder boekje over dit actueele onderwerp. 13. Het sociaal conflict in de beeldende kunst. Gefll. JüST. Ha velaar. Ptov. Overijss. en Zw. Crt. Een zeer belangwekkende stof met kennis en duidelijkheid behandeld. Een boekje, dat' men in veler handen wenscht. Nieuws v. d. Dag. Ook deze studie, die ook voortreffelijke bladzijden over Brueghel, Goya, Daumier, van Gogh bevat, zal voor kunst belangstelling wekken daar, waar zij voorheen niet of nauwelijks bestond. M. De stoffelijke basis der erfelijkheid bij planten en dieren. Geul. Prof. Dr. Th. J. Stomps. De Levende Natuur. Wij wenschen den Uitgevers van de V. U. B. geluk met dit voortreffelijke boek. De Nederlander. Een glasheldere, wetenschappelijke en toch bevattelijke verhandeling. 15. Inleiding in den Talmoed. Prof. Dr. J. L. Palache. Nieuwe Courant. Dr. Palache is een kundige en helder inzicht gevende gids. De Hervorming. Het biedt zich aan als een gids ter voorlichting, die menigeen welkom kan zijn en welken wij gaarne onder de aandacht brengen. 16. Ideeën en problemen in Goethe's Faust. Herman Wolf. Nieuwe Courant. Moge er spoedig een tweede druk noodig zijn. Nieuws v. d. Dag. Een uitstekende inleiding tot de studie van Faust. 17. Psychologische methoden en begrippen. Geul. Dr. H. J. F. W. Brughans. - Tijdschr. voor Wijsbegeerte. Een geschrift dat zeker een der belangrijkste en lezenswaardigste mag heeten van de reeks. De Amsterdammer, Weekbl. v. Nederland. Wie in de psychologie wenscht te worden ingeleid neme dit nummer der V. U. B. ter hand. 18. Het Modernisme in Nederland. Prof. Dr. K. H. roessingh. Rotterd. Kerkbode. Een buitengemeen goed geschreven boekje. Een fijne geest. De Zondagsbode. Zeer rijke stof op voortreffelijke wijze behandeld. 19. Socrates. Prof. Dr. Is. van Dijk. Proy. Overijss. en Zwolsche Crt. Een boekje, dat waard is gelezen en herlezen te worden. De Amsterdammer, Weekbl. v. Nederland. Het is helder en populair en rijk aan treffende kennis. 20. Noorwegens letterkunde in de negentiende eeuw. Prof. Dr. r. C. Boer. De Telegraaf. Zijn verdienste is vooral, dat hij zich houdend aan den eenvoudigen opzet — er in geslaagd is een helder beeld van het behandelde tijdvak te geven. Stemmen des Tijds. Een schets, zakelijk en duidelijk tevens. 21. De relativiteitstheorie. Geïll. Prof. Dr. J. D. van der Waals. Nieuwe Rotterd. Crt. Een voortreffelijk boekje. Minerva. Een mooie aanwinst. Het persoonlijke, dat de schrijver er heeft ingelegd, verhoogt de waarde nog zeer. 22. Bijbel en jeugd. Prof. Dr. Ph. Kohnstamm. Rotterdamsche Kerkbode. Een kostelijk werk. Stemmen voor Waarheid en Vrede. Ik kan allen, die godsdienstonderwijs geven, en allen ouders, niet ernstig genoeg raden, het boek te lezen en te overdenken. 23. Het oude Java en zijn kunst. Geul. Prof. Dr. N. J. Krom. Nieuwe Rotterd. Crt. Een ongemeen belangrijk boekje, waarvoor velen prof. Krom dankbaar zullen zijn. De Nederlander. Helder en duidelijk uiteen-zettende in kort bestek, zooals alleen mogelijk is door een schrijver, die zijn onderwerp ten volle beheerscht. £1* uc menschelijke voeding. GeÜlustr. Dr. Emma Sluiter. De Vrouw en haar huis. Het geeft op prettig populaire en overzichtelijke wijze een beschouwing over voeding. De Telegraaf. Het zou mij niet verwonderen als niet alleen de leeken op dit gebied, maar ook sommige artsen en studenten dit boekje met genoegen zullen lezen. 25. Het economische leven in Griekenlands bloeitijd. Prof. Dr. H. Bolkestein. Alg. Handelsblad. Wie zich met economie en historie bezighouden, vinden hier zeker lectuur, die hen zal behagen. Nieuwsbl. v. h. Noorden. Voor wie Hellas wil kennen is dit werk een mooi hulpmiddel. 26. Inleiding tot de godsdienstgeschiedenis. Prof. Dr. G. van der Leeuw. De Nederlander. Wat is dit een mooi boekje, beknopt en toch met groote helderheid geschreven. Prop. Overijss. en Zwolsche Crt. Een schat van kennis is hier in klein bestek verwerkt, gerangschikt en tot een boeiend overzicht gemaakt 27. Physiologische brieven. Prof. Dr. G. van Rijnberk. De Standaard. Een prachtig geslaagd vulgarisatiewerk. Leerrijk en aangenaam. De Nederlander. Deze brieven behooren zonder twijfel tot de beste vruchten, die de Geneeskundige journalistiek de laatste jaren heeft afgeworpen. 28. De bouw van het heelal. GeÜl. Prof. Dr. A. A. Nijland. De Amsterdammer, Weekbl. v. Nederland. Wij hopen dat dit boekje in handen van velen komen moge en spoedia uitverkocht moge zijn. De Haagsche Post. Het is een handige en betrouwbare gids. 29. Inleiding tot de landhuishoudkunde. Prof. S. Koenen 1. i. R. K. Boerenstand. Koenen was een knap docent en uitstekend kenner van de landbouwstaathuishoudkunde, die hij steeds landhuishoudkunde noemde, en hetgeen hij heeft nagelaten is zeker waard gelezen te worden door mannen van de landbouwpraktijk en van de organisaties. Nieuwsbl. v. h. Noorden. Een zeer uitvoerige lijst van litteratuur over landhuishoudkundige vraagstukken, aan het slot opgenomen, verleent nog grootere waarde aan dit boekje, dat velen landbouwpractici en theoretici welkom zal zijn. 30. Inleiding tot de kennis der bestuursinstellingen in vreemde koloniën. Prof. D. G. Sttbbe. Weekblad o. h. Recht. Bij de belangstelling, die de regeling van de bestuursinstellingen in de in andere werelddeelen gelegen deelen van het Koninkrijk der Nederlanden (van „koloniën" mogen wij na de laatste grondwetswijziging niet meer spreken), in toenemende mate wekt, zal dit boekje, dat een vergelijking met de instellingen in andere rijken mogelijk maakt, met ingenomenheid worden begroet Zutphensche Courant. Een beknopt, doch zeer volledig overzicht van de Staatsrechtelijke indeeling van de voornaamste koloniseerende mogendheden en haar vreemde bezittingen. INLEIDING TOT DE RECHTSWETENSCHAP VOLKSUNIVERSITEITS BIBLIOTHEEK onder redactie van de Vereeniging „V. U. B." Prof. Dr. J. DE ZWAAN, Groningen, Voorzitter; Prof. Dr. Ph. KOHNSTAMM, Amsterdam, OndervoorzitterDr. N. ADRIANI; Prof. Dr. J. BOEKE; Prof. Dr H. BOLKESTEIN; Prof. Dr. F. J. J. BUYTENDIJK • Prof. J. C. VAN EERDE; Prof. Dr. RADEN ARIA HOESEIN DJAJADININGRAT; Mr.H.J.G.JANSSEN VAN RAAY; Prof. Mr. J. VAN KAN; Prof. Mr Ph KLEINTJES; Piof. Dr. J. W. PONT; Prof. Mr. N. W POSTHUMUS; Prof. Dr. A. H. M. J. VAN ROOYProf. Dr. C. SNOUCK HURGRONJE; Prof. Ir. J. A G. VAN DER STEUR; Dr. H. H. ZEIJLSTRA Fzn., Deventer, Secretaris. 6 HAARLEM DE ERVEN F. BOHN 1925 INLEIDING RECHTSWETENSCHAP Mr. J* VAN KAN, Hoogleeraar te Batavia. TWEEDE, HERZIENE DRUK. (Zesde tot achtste duizendtal). HAARLEM DE ERVEN F. BOHN 1925 TOT DE DOOR HOOFDSTUK I. De taak der rechtsorde. 1. n de maatschappij leven de menschen in veelvuldige en veelzijdige onderlinge aanraking. Al die menschen zijn dragers van belangen. De sa¬ menleving brengt die belangen in nauw contact : afstootend contact, dat is in botsing of in mogelijke botsing; aantrekkend contact, dat is in wederkeerige, weldadige inwerking op elkander. Het ligt nu voor de hand, dat de menschen in samenleving eenerzijds er op bedacht zijn, hunne belangen te beveiligen tegen de gevaren dier samenleving, dat zij anderzijds streven naar den onderlingen steun van elkanders belangen. Die belanqenbeveiliging en bglangenbevordering worden bereikt door het opstellen van leefregels, die den menschen voorschrijven zich in de samenleving zóó te gedragen, dat daardoor de belangen van anderen zooveel mogelijk worden ontzien en bewaakt. Die leefregels noemt men V.U.B.-VI. y ... — 12 - Zoo worden de rechtsplichten van den kooper bepaald door de belangen van den verkooper, de rechtsplichten van den verhuurder door de belangen van den huurder, de rechtsplichten van den huurder door de belangen van den verhuurder, de rechtsplichten van den voogd door de belangen van den pupil, de rechtsplichten van den man door de belangen van de vrouw, de rechtsplichten van den dienstplichtige of den belastingbetaler door de belangen van den staat of zijn publiekrechtelijk onderdeel. Wanneer ons Burgerlijk Wetboek den werkgever de verplichting oplegt, al datgene te doen en na te laten, wat een „goed werkgever" behoort te doen en na te laten, dan geschiedt dat slechts omdat goede werkgevers behoorlijk zorg dragen voor de belangen der arbeiders. De godsdienst en de moraal willen goede menschen, dus ook wel goede werkgevers, goede arbeiders, goede koopers, goede voogden, omdat slechte werkgevers, enz., slecht zijn tegenover God en zichzelf. De rechtsorde, daarentegen, wil goede werkgevers, goede koopers en goede voogden, omdat met hunne goedheid anderen zijn gebaat, omdat slechte werkgevers, slechte arbeiders, slechte koopers, slechte voogden slecht zijn voor anderen. c. Volgt nu uit het voorafgaande, dat daarmede eene scheidingslijn wordt getrokken tusschen godsdienst en moraal eenerzijds en recht anderzijds ? Zeer verre vandaar: ook het recht heeft — 13 — alle belang bij godsdienstig en zedelijk goede koopers, arbeiders, voogden, omdat koopers, arbeiders, voogden, die hun plicht vervullen tegenover God en zich zeiven, ook de belangen der verkoopers, der werkgevers, der pupillen behoorlijk waarnemen. Het recht kan dus uitgangspunten zoeken in godsdienstige en zedelijke plichten, de nakoming van godsdienstige en zedelijke plichten dwingend voorschrijven, godsdienstige en zedelijke plichten tot rechtsplichten maken. Het kan een beroep doen op godsdienst en zedelijkheid, maar het rechtsmotief blijft daarbij: de beveiliging en verzorging van de belangen van anderen; 3. Belangen van „anderen" zijn alleen denkbaar in de samenleving. Eerst in en door de samenleving komt degene, tot wien de norm gericht is, te staan tegenover medemenschen, wier belangen door het onderlinge contact kunnen worden bedreigd, of wordt hij geroepen, hulp en medewerking te verleenen aan de verzorging dier belangen. De éénling-eilandbewoner wordt gebonden door de voorschriften van godsdienst en moraal, maar voor hem is geen enkele rechtsregel geschreven. Zoodra op het eiland twee menschen met elkander in aanraking komen, die elkander noodig hebben of wier belangen botsen kunnen, ontluikt het recht. Het komt tot ontwikkeling in het volle samen-leven van velen, waarin de belangen door elkander gaan krioelen en — 14 _ ieder den bijstand van tal zijner medemenschen behoeft. Recht is dus alleen denkbaar in de samenleving of, anders gezegd, de samenleving is van alle rechtsregelingen het noodwendige eerste uitgangspunt. Maar alleen in de samenleving kan de mensch zijne levensroeping vervullen, de samenleving is den menschen onontbeerlijk. Even onontbeerlijk is den menschen het recht. 6. Uit het voorafgaande vloeit de verdeeling der rechtsstof van zelf voort. Overal daar, waar contact ontstaat, is belangenbeveiliging en -verzorging noodig. In zoovele richtingen de contacten der menschen ontstaan, in even zoovele richtingen gaan de rechtsvoorschriften. Wanneer wij het nu ondernemen, het terrein der rechtsvoorschriften te overzien, dan moeten wij zoeken naar de verscheidenheid van de contacten der menschen. Dat geschiedt in de hoofdstukken, die volgen. 7. Nog ééne opmerking van inleidende strekking ga daaraan vooraf: Het recht is een complex van leefregels. Leefregels beschrijven niet iets dat is, zij schrijven den menschen iets voor, enwel ditmaal dwingend: wat zij behooren te doen en te laten, en wel tegenover anderen. „Juridisch" iwil dus zeggen: beschouwd uit een oogpunt van hetgeen dwingend is voorgeschreven te doen of te laten tegenover anderen, met de daaraan verbonden gevolgen bij nakoming of niet-nakoming van het voorschrift/Rechtsverhouding döl zeggen: de onderlinge verhouding van menschen voor zoover den een tegenover den ander iets dwingend geboden of verboden is, met de daaraan .verbonden gevolgen. — 15 — HOOFDSTUK II. Burgerlijk recht. ~j^^T^T f[^Spet'a1ikree^sS^ïderlinge contact der ilMll menschen vloeit onmiddellijk uit de lllllli samenleving voort, ja het is één met fttlilB het enkele feit der samenleving: het contact der enkelingen. Dadelijk ontstaat dan het probleem, naar welks oplossing de rechtsorde gaat streven: deenkelingenmoetenelkanders belangen ontzien en moeten elkander hulp en bijstand ver- leenen. . . • j« 1 a. Het jonggeboren en ook het opgroeiende kind behoeft den stoffelijken, geestelijken en «delijken steun van anoerên. De^ërszijn htertoe vlTStSe aangewezen: de ouders moeten het kind verzorgen en zijne belangen^ehoorhjkbefiartige-nTTret dat doel word^wingende voorschriften aan de ouders gegeven. Ook het kmd heeft dwingend opgelegde plichten tegenover zijne ouders. Dat brengt de rechtsregeling van ' de ouderlykejnaghp ,f, _ ' TTÏeTo^erkW kind vraagt om dezelfde ver- zorging.Nude ouders opbreken, worden anderen tot de verlecning dier hulp geroepen, en wel dwingend geroepen. In zooverre en voor zooverre de behoorlijke waarneming van de belangen van het ouderlooze kind dwingend wordt geregeld, hebben wij de rechtsregeling van/|^oogdj^ c. De volwassen krankzinnige or" zwakzinnige of maatschappelijk zwakke, die zelf zijne belangen niet bè^rorhjkkan verzorgen, heeft behoefte aan'andëren, die deze taak voor hem waarnemen. Daartoe wordt weder een beroep gedaan op bepaalde personen, die den hun opgelegden_Djicht_ behoorlijk hebben te vervullen. Met dit doel wordt een stel dwingende regels opgesteld: de rechtsregelingper oiraree/ej d. De r"a" ffSVt de vrouw als levensgezellin, de vrouw den levenssteun van den man. Daartoe komen man en "vró^w in duurzaam contact, gericht op de verwezenlijking van een tot op zekere hoogte gemeenschappelijk levensdoel, waarin beider belangen in nauwe aanraking__komen met elkander. Vooral hier is veel ovexgglaten aan godsdienst. moraal_en fatsoen,. Maar ook deze belanglnverhouding kan de dwingende regeling niet ontberen. Daaruit ontstaa^g^f^/csrjcjÜJ Wij zien hier dus, in onderling contact, belast met de waarneming van elkanders belangen, tegenover elkander staan: ouders en kinderen, voogden en pupillen, curators en onder curateele gestelden, man en vrouw. Ouders en kinderen, man en vrouw vormen te zamen een gezin, eene familie. En ook — 17 — — 18 S& voogden en curators worden bij voorkeur uit familieleden gekozen. Die aan anderen verleende steun en die waarneming van andermans belangen wordt in de eerste plaats als een onderlinge familiesteun begrepen. Men bundelt daarom het complex van die rechtsregelingen samen tot fetfam ^rec/üf) De belangen, waarvan hier sprake is, worden ten deele ook uit het familiecontact geboren. Zij reiken echter ook verder: belangen van het kind, van den pupil, van den onder curateele gestelde, van de echtgenooten tegenover anderen bestaan ook en moeten ook worden behartigd tegenover de buitenwereld. De regeling van al die belangenbehartiging vormt dan de kern van het familierecht. Daaromheen groepeeren zich allerlei bijkomstige dwingende regelingen, dus rechtsregelingen: de ouders, de voogden, de curators, de echtgenooten moeten aan bepaalde eischen voldoen om den hun opgelegden rechtsplicht te kunnen aanvaarden of om het huwelijk te kunnen sluiten. De gestelde of vooronderstelde eischen kunnen ook komen te ontbreken gedurende het bestaan der rechtsverhouding of de aanleiding tot het scheppen der verhouding kan hebben opgehouden (de pupil is meerderjarig geworden, de krankzinnigheid is geweken) of aan de verhouding is haar grondslag zelf ontvallen (een der echtgenooten is overleden). Dan moet de rechtsverhouding worden beëindigd of beëindigd kunnen wor- . — 19 - den of er moet eene gewijzigde verhouding intreden^ De regeling van dat alles geeft aanleiding tot rechtsregelingen betreffende: benoeming en aanstelling van voogden en curators, opdracht van voogdij, vereischten tot het aangaan van het huwelijk, formaliteiten aan het huwelijk voorafgaand, huwelijksvoltrekking, ontzetting en ontheffing van ouderlijke macht en voogdij, ontbinding van het huwelijk, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, scheiding van goederen, einde van voogdij en curateele. In het middelpunt van het familierecht staat de familieverhouding. Het is daarom van belang, die verhouding nauwkeurig vast testellen. De rechtsregelingen, op de familieverhouding gegrondvest, hebben die vaststelling noodig. Ook dat geschiedt door rechtsregeling. Bij zulke regelingen wordt den menschen niet altijd onmiddellijk iets voorgeschreven, het normatieve karakter gaat schuil achter de beschrijving • den vader, die het kind als het zijne moet erkennen, wordfeen duidelijk gebod gegeven, maar de vaststelling van de gra^en van bloed- of aanverwantschap hebben nfel eene dadelijk-normatieve strekking. Wij hebben*" dan te doen met eene beschrijvende regeling, die echter de normatieve regeling weer dienen moett en die — dieper beschouwd — zelf ook normatieve regeling is. Hiertoe behooren de regelingen van: afstamming, vaderschap, bloed- en aanverwantschap, minderjarigheid. — 19 - — 23 - gedragslijn wordt hun dwingend aangewezen door de rechtsregeling van/pandlzoo het geldt eene roerende zaak) etf^'ypotJieê^zoo het geldt eene onroerende zaak). Al die regelingen hebben dit met elkander gemeen, dat zij den menschen een ongehinderd genot van eene zaak waarborgen. Men noemt daarom het geheel dezer regelingen /HèTz'alténrec/trjjPat genot kan zijn het volle genot met uitsluiting van anderen, waardoor de zaak wordt tot eigen zaak van hem die haar heeft, of het gedeeltelijke genot van eene zaak, die aan een ander toebehoort, echter als zoodanig gewaarborgd zonder dat de rechthebbende in zijne aanspraak afhangt van den goeden wil van dien ander-eigenaar. De geschetste voorschriften vormen dan van het zakenrecht de kern. Die kern wordt weder uitgebouwd in verschillende richtingen: de verschillende soorten van zaken worden vastgesteld, de uiterlijke kenteekenen van eigendom, erfdienstbaarheden, erfpacht, enz., moeten duidelijk zichtbaar worden aangegeven en, in verband daarmede, hunne wijzen van verkrijging en vestiging, waaronder hunne overdracht is inbegrepen, benevens de wijzen waarop zij hun einde vinden. 3. De rechten op de zaak van een ander worden in den regel verkregen doordat degene, die de bevoegdheid verwerven wil, zich in verbinding stelt met den eigenaar en dezen bereidt vindt hem, schier altijd tegen vergoeding, toe te staan wat — 31 — opzettelijk heeft ingeworpen. De rechtsorde doet nu eene verbintenis ontstaan naar aanleiding van de schadende daad, maakt den dader tot schuldenaar, den benadeelde tot schuldeischer voor de vergoeding. Wie ruiten inwerpt, lastert, valsche aanklachten indient met de bedoeling een ander te benadeelen, wie steelt en menschen of dieren doodt, moet het door zijne benadeelende daad ontstane vermogensnadeel goedmaken. Het ingrijpen der rechtsorde ligt hier onmiddellijk voor de hand: de opzettelijke of dadelijke schending van eens anderêTTëlang. MaaTeTzljn ook dadënTalëzëêraanzienlijke schade aan een ander toebrengen en nochtans niet tot vergoeding verplichten. De oprichting van eene mededingende, wellicht uitnemend uitgeruste handelszaak kan de vernietiging beteekenen voor eene lang bestaande, misschien verouderde onderneming. Toch voelt men terstond, dat de rechtsorde de eerlijke concurrentie niet mag verhinderen of de bedrijfsverbetering niet mag tegenwerken. Dat ware de opoffering van het grootere belang aan het kleinere, van het algemeene aan het bijzondere, dat wellicht zijne bestaansreden heeft verloren. Tusschen de schadende daad, die tot vergoeding jegens anderen verplicht, en de even schadende daad;die dat niet ■doet.jmoet _ ergens eene grens liggen. Die grens trekt de rechtsorde: wie zich tegenover anderen behoorlijk gedraagt, zóó als men redelijkerwijze ~ 34 — geschiedenis, na den dood van het vermogenssubject. Nu gaat het over op andere menschen, op de levenden. Maar dat is niet aan ieders willekeur overgelaten, het vermogen komt niet braak te liggen, te grabbel voor ieder, die het nemen wil. Er zijn bepaalde menschen, die tot dat vermogen in nauwer contact staan dan anderen, zoodat hun belang in dat opzicht wordt erkend. Zij worden door de dwingende normen der rechtsorde in bescherming genomen tegen den storenden toeleg der buitenwereld. Dat wordt bereikt door de rechtsregeling vai\het erfrecht) Bepaalde personen, erfgenamen, worden tot het opengevallen vermogen, de erfenis, dus tot erfopvolging,' geroepen, en hun worden dan zekere verplichtingen opgelegd. Tot de opvolging in het vermogen van den overledene, den erflater, worden zij geroepen, die tot dat vermogen in zóó nauw contact staan, dat hun belang daarbij als redelijk en rechtvaardig wordt erkend. Op twee wijzen kan dat nauwe contact bestaan of tot stand komen: a. krachtens familieverhouding: de naaste en. bij gebreke van dezen, de verdere bloedverwanten tot een zekeren graad, en de echtgenoot worden beschermd door de rechtsregeling van het erfrecht bij versterf of het intestaaterfrecht. - b. krachtens den wil van den overledene. Van dien wil moet duidelijk blijken door een onder waarborgen voor ernst en authenticiteit opge- ~ 35 — maakt en zorgvuldig bewaard schriftelijk stuk, den uitersten wil of wilsbeschikking of het testament. De daaruit voortspruitende opvolging wordt beheerscht door de rechtsregeling van het ^testamentaire erfrecht) Dit berust op de erkenning van des erflaters bevoegdheid, over zijn eigen vermogen na doode te beschikken. Maar die bevoegdheid wordt niet onbeperkt erkend: aan sommige allernaaste bloedverwanten, bovenal aan de kinderen, wordt een zeker deel van het vermogen gewaarborgd. In sommige landen, echter niet bij ons, komt ook de echtgenoot voor die bevoordeeling in aanmerking. Dat onaantastbare deel van het vermogen heet het wettelijk erfdeel of de legitieme portie. De wilsbeschikking van den erflater kan ook een deel of een bepaald stuk van zijn vermogen bestemmen voor een Depaald persoon. Diejas belang zal dan moeten worden beveiligd zoowel tegenover de erfgenamen als tegenover de buitenwSèTdTDaarvoor zorgt de rechtsregeling van de making of het legaa^ Naliet voorafgaande is het duidelijk, dat tal van personen kunnen worden geroepen de erfenis onder elkander te verdeelen: vele bloedverwanten, testamentaire erfgenamen, de overlevende echtgenoot, de legatarissen. Zij allen zullen elkanders belangen hebben te eerbiedig~êh en te ontT zien, allen tezamen de belangen van hén, die van "dén overledene iets te vorderen hadden. Ook - 36 — daarvoor waken de voorschriften van het erfrecht. 8. De besproken rechtsstof overziende, kunnen wij haar samenvatten in dit schema: a. familierecht. b. vermogensrecht. |p 1. zakenrecht. / ^Jju^^JbJ^CS 1» I** 2. verbintenissenrecht. 7v£jL a-«^v**>t J I c. erfrecht. $ j_xt in\j inderdaad nagenoeg bereikt (zie hieronder blzA' 99). Voor het privaatrecht is dit stelsel echter niet n bedreigd of geschonden. Wanneer de overheid verneemt, dat iemand zijne verplichtingen uit overeenkomst of onrechtmatige daad niet nakomt, of dat iemand zijne schulden niet betaalt, blijft zij passief, totdat de crediteur hare hulp tegen den onwilligen debiteur komt vragen. 4. Nu dat vaststaat, rijst deze tweede vraag: welke hulp verleent de overheid en hoe verleent zijTiare hulp? De overheid belast een harer organen uitdrukkelijk met Tiet onderzoek van de bij haar ingediende klachten over rechtskrenking of bij haar ingestelde eischen, welk orgaan dan eene . uitspraak geeft omtrent de gestelde rechtsbewe\ ring. Dat orgaan is de rechter, zijne verrichting I is de rechtspraak. Ieder, die meent dat zijn recht geschonden of ernstig bedreigd is — het laatste in den regel tot zeer ernstige bedreiging beperkt ï— kan bij dën rechter een eisch instellen tot veroordeeling van hem, die gezégd wordt, de schennis of de bedreiging te hebben ondernomen. Hoe dat geschiedt, wordt door het procesrecht in bijzonderheden geregeld. In groote trekken komt dat ' /op het volgende neer: f a. De gekrenkte wendt zich tot of, zooals men het noemt in de procesrechtelijke taal, dagvaardt den krenker door middel van een overheidsbeambte, den deurwaarder, om voor den rechter te verschijnen. b. De gekrenkte stelt dan bij den rechter zijn eisch in. Hij doet dat echter in den regel niet l persoonlijk, doch door tusschenkomst van een ^-rechtskundig geschoolden vertegenwoordiger, die van overheidswege is toegelaten, bij procureur, | Hij wordt daardoor partij en wel eischende partij of eischer. De krenker dient van ant^voord; ook hij wordt daardoor partij en wel ^verwerende partij of gedaagde. Daarmede is de rechtsstrijd, het geding, ontbrand, die aan\ leiding geeft tot de uiteenzetting van de bewe" ringen en standpunten van dé beide partijen, ' Jbp schrift gebracht in gewisselde stukken, conmclusies, en nadien mondeling toegelicht bij in — 70 — HOOFDSTUK V. |e rechtsnormen zijn dwingend, of, sub¬ jectief voorgesteld, de bevoegdheden, welke de rechtsgenooten aan de normen ontleenen (zie hierboven blz. 66), moeten desnoods met dwang worden geëerbiedigd. Wanneer de normen niet worden nageleefd of de rechten der enkelingen niet worden geëerbiedigd, dan dwingt de rechtsorde tot nakoming, tot eerbiediging. Maar de rechtsorde doet soms meer. Er zijn normen, zóó gewichtig, die zulke vitale belangen der menschen in samenleving beveiligen, dat de rechtsorde er niet in berusten kan, tot nakoming te dwingen of het aangerichte onheil goed te maken na de overtreding der norm of na de 1 schending van het recht. De normen „gij zult niet stelen, gij zult niet dooden", als normen van privaatrecht gehandhaafd, leiden tot teruggave van het gestolene of schadeloosstelling van den bestolene en tot uitkeering van schadevergoeding — 83 _ aan de familie van den verslagene. Die handhaving is echter zeer verre van afdoende. Tot den genoemden prijs kunnen diefstal en doodslag niet worden geduld. De eerbiediging van het verbod van diefstal en doodslag is van te veel gewicht voor de eventueele slachtoffers, wier hooge belangen op het spel staan. De rechtsorde grijpt dan naar scherpere middelen. Zij bedreigt de overtreding met een bijzonder leed en doet den overtreder dat bijzondere leed aan. Zij dreigt met straf en straft. Ziedaar de taak vanTïêTstrafrecht. "^^„steafrecht stelt fl^n» Tflp^jwfmm kat roept geene^êt-ïestaande plichten in het leven. Van elders bestaande normen worden gehandhaafd met strafbedreiging en strafoplegging. Van elders bestaande plichten krijgen een bijzonder scherp geteekend dwingend karakter. Het strafrecht verleent eene grimmige sanctie en zet eene ongemeene kracht bij aan bestaande leefregels. Maar zelf schept het leefregels niet. Het strafrecht is wezenlijk sanctierecht. 2 • De strafrechtssanctiebestaat in een bijzonder leed, de straf, waarmede de rechtsorde den eventueelen overtreder der aldus gesanctioneerde normen bedreigt en die zij den tot overtreder gewordene aandoet. De straf kan zijn: de dood, verminking, kastijding, vrijheidsberooving, eerloosverklaring, geldboete e.a. Het strafrecht ontneemt dus den menschen zeer kostbare levensgoederen en treft hen in hunne groote belangen, ~ 84 ~ terwijl de rechtsorde juist geroepen is, die belangen te beveiligen. De rechtsorde gaat niet dan noode daartoe over. Zij doet het alleen, omdat haar scherp ingrijpen onontbeerlijk is voor de veiligheid en het behoud van de geordende samenleving. Zij doet het slechts dan, wanneer het strafrechtelijk ingrijpen als uiterste middel geboden voorkomt. Het strafrecht streeft, kortom, naar de uiterste zelfbeperking. Drie vragen moeten dan worden beantwoord: Waartegen treedt het strafrecht op ? Met welke middelen treedt het strafrecht op? Hoe wordt dat optreden verwezenlijkt? 3. Het voorafgaande wijst ons de richting, waarin de beantwoording der eerste vraag moet worden gezocht. De rechtsorde treedt uitsluitend op ter bescherming van belangen der menschen in samenleving. Is er geen belang te beveiligen, dan zwijgt de rechtsorde. Voor het strafrechtelijk optreden, dat eene der zijden van het optreden der rechtsorde is, geldt hetzelfde: noodwendig uitgangspunt zijn de belangen der menschen, die door de strafrechtelijk te handhaven normen worden bestreken. Maar lang niet alle belangen komen voor strafrechtelijke beveiliging in aanmerking. De rechtsorde grijpt naar hare uiterste middelen, de strafbedreiging en de strafoplegging, die zij immers niet dan ongaarne aanwendt, alleen dan, wanneer zij er van overtuigd is, dat de belangen, die deze beschutting behoeven, het offer — 85 — van het leed, dat den dader geschiedt, waard zijn. Welke belangen daarvoor in aanmerking komen, kan alleen worden uitgemaakt door waardeering, die zeer verschillend uitvalt naar verschil van tijd en plaats. In het algemeen geeft de aanmerkelijkheid van het te verzekeren belang den doorslag. Het reëele karakter der rechtsorde brengt daarbij mede, dat alleen zal worden gelet op die belangen, die in eene bepaalde samenleving inderdaad aan bedreiging blootstaan. Niet zal worden gezocht naar belangen, die a priori bedreigbaar zijn. De grens tusschen het waarlijk bedreigde en het bedreigbare wordt dikwijls aangewezen door voorkomend misbruik, dat den ernst der belangenbedreiging aantoont en dan tot het uitvaardigen der strafbepaling de aanleiding wordt. Maar de aanmerkelijkheid van het belang alleen is voor het strafrechtelijk ingrijpen niet beslissend. Dat wordt ons duidelijk, wanneer wij toezien, welke houding de rechtsorde aanneemt bijv. tegenover de vermogensbelangen. Er bestaan reusachtige vermogensbelangen, die door de rechtsorde in het geheel niet in bescherming genomen worden. Wanneer eene jonge concurreerende onderneming wordt opgericht in eene plaats, waar eene van ouds bestaande zaak het feitelijk monopolie had voor haren bedrijfstak, dan kan dat voor vele gezinnen de ondergang beteekenen. Toch verbiedt de rechtsorde die mededinging niet, zij doet niets om de misschien' — 86 — massale vermogenscatastrophe af te wenden. Zij verbiedt echter wèl oneerlijke concurrentie. Dat wil zeggen, zij beschermt volmaakt hetzelfde belang, dat evenzeer kan worden aangetast door eerlijke als door oneerüjke concurrentie, tegen het eene ingrijpen niet, tegen het andere ingrijpen wel. De eerlijke handeling laat de rechtsorde ongemoeid, de oneerüjke verbiedt zij. Naast het belang, dat moet worden beschermd, komt dus mede in aanmerking, als aanleiding voor het optreden der rechtsorde, de aard van de belangenbedreigende handeling. Voor het strafrechtelijk ingrijpen speelt nu die aard van de handeling eene sterk naar voren tredende en beslissende rol. Diefstal van een gulden wordt met gevangenisstraf bedreigd, ofschoon de vermogensbeschadiging gering is. Met benadeeling voor millioenen bemoeit, als in het boven aangehaalde voorbeeld, de strafwet zich dikwijls niet. Tegen doodslag worden de menschenlevens strafrechtelijk beveiligd. Tegen handelingen, die het verlies van vele menschenlevens ten gevolge hebben, bijv. bij spoorwegongelukken, door niemands schuld veroorzaakt, niet. Het al of niet uitschrijven der strafbedreiging hangt hier af van den aard der benadeelende ofievenroovende handeling, of algemeen uitgedrukt, van den aard der belangenbedreigende gedraging, overigens bij volkomen identiteit van belangen. Het te beveiligen belang en zijne aanmerkelijk- j i> 93 — naar de artikelen 452 en 456, die thans weliswaar zijn afgeschaft, maar meer dan een kwart eeuw deel van het wetboek hebben uitgemaakt —, waarbij zulks ongetwijfeld het geval is. Maar zij zijn te beschouwen als min gelukkige grepen van den wetgever. Verreweg de meeste dier overtredingen zondigen tegen iets anders en wel tegen de algemeene fatsoensorde van het levende geslacht. Gelijk de misdrijven van de eerstgenoemde groep algemeen erkende zedelijke normen kwetsen, zoo kwetsen de overtredingen van deze categorie algemeen erkende fatsoensnormen. Zij worden gevoeld, niet als uitingen van zedelijke verdorvenheid, maar als grove onbehoorlijkheden tegen de eischen, welke de ordelijke en rustige samenlevingskring aan de samenlevenden stelt. De rechtsorde sluit hier bij de fatsoensorde aan, zij maakt fatsoensvoorschriften tot rechtsvoorschriften en handhaaft hen onder bedreiging van straf. i 7. Er bestaat ook nog een tweede groep van overtredingen. Strafbepalingen worden namelijk 'nog opgesteld tot waarborging van de nakoming van een aantal administratiefrechtelijke regelingen (zie hieronder blz. 115). Daarbij treden' bijzonder op den voorgrond sommige ambtsen beroepstaken, belangrijk genoeg om voor handhaving op straffe in aanmerking te komen. Deze worden in het Wetboek van strafrecht zelf opgesomd. Ook op de medewerking van anderen wordt bij de verwezenlijking van admi- — 97 — orde haar zegel drukt, zij is dus eene door de rechtsorde of rechtens verboden gedraging. Wanneer nu de rechtsorde op eenige wijze de in het algemeen verboden gedraging in een bijzonder geval goedkeurt, beveelt of duldt, dan ontneemt zij zelve het rechtens verboden karakter aan de gedraging of, gelijk men het teekenend uitdrukt, qrUneemt zi^daaraan defcnrechtmatighëid. Geweldpleging is een straibaaT^lt, "mèar geweldpleging wordt den politiedienaar wettelijk geboden. De anderen verbodenSiandeling wordt dan gerechtvaardigd en daarmede komen strafbedreiging en strafoplegging te vervallen. Als dergelijke rechtvaardigingsgronden gelden voor alle strafbare feiten: noodweer, overmacht, wettelijk voorschrift en ambtelijk bevel, bovendien voor bijzondere strafbare feiten een aantal andere gronden. 11. Wij krijgen nu deze vraag te beantwoor- ; den: met welke middelen treedt het strafrecht op ? of: met welke straffen wordt gedreigd en welke straffen worden opgelegd? Het spreekt vanzelf, dat de straffen naar tijd en plaats verschillen. In Europa zijn in zwang en ook bij ons waren in zwang, behoudens de verbanning, in een betrekkelijk nog jong verleden : de doodstraf (in allerlei vormen), lijfstraffe.»» ver¬ banning,vrij hemssjtrarren, v ?.£mo£ensstra fte n , eer gestraften. Omtrent de waarde voor onze beschaving van de meeste dier straffen als afschrikwekkende leedbedreiging en verdiende leedoplegging is in V.U.B.-VI. 7 BS - 98 ~ meer dan een opzicht ernstige twijfel gerezen. Die twijfel heeft ten gevolge gehad, dat het meerendeel uit onMJ^^^^^^^^^^êM^^^^g^t Het Nederlandsche stralreiMeTseT kent thans" voor volwassenen slechts vrijheidsstraffen en geldboete. Vrijheidsstraffen in twee vorrnen, de gevangenisstraf als de zwaardere en deynechtenis als de lichtere, de eerstgenoemde bij weinige, zeer zware misdrijven voor het leven — en dan altijd alternatief naast eene tijdelijke —, overigens als tijdelijke bedreigd. Dat zijn de ihoo^lstra^n^y waarvan bij veroordeeling er eene moet worden opgelegd. Zij worden bij elk strafbaar feit tot een in het betreffende wetsartikel genoemd maximum bedreigd, hetwelk bij de veroordeeling niet mag worden overschreden, terwijl overigens de strafmaat geheel wordt overgelaten aan de waardeering van den rechter. Alleen wordt een zeer laag algemeen minimum gesteld, namelijk één \ i dag voor de vrijheidsstraffen, vijftig_centen voor de'boete. Daarnaast kunnen, met eene hoofdstraf verbonden, nog al»bjjh^^^de^stfaffè^. worden uitgesproken: ontzetting van oepaalde rechten (bijv. kiesrecht, het bekleeden van ambten of eenig bepaald ambt, het dienen bij de gewapende macht), plaatsing in een rijkswerkinrichting, verbeurdverklaring van bepaalde goederen, openbaarmaking van het vonnis. Voor minderjarigen hebben wij, sedert 1905, een fijn stelsel van straffen en maatregelen van dwangopvoeding, dat ruime gelegenheid biedt tot weldadig-opvoedende behandeling van jeugdige delinquenten en kinderen van misdadigen aanleg. 12. Ten slotte staan wij voor de vraag: hoe wordt het strafrechtelijk optreden verwezenlijkt? Al het bovenstaande betreTt^^enaTdTstrafbedreiging. Zij hoopt de nu strafrechtelijk versterkte norm te doen eerbiedigen. Wanneer de overtreding niettemin plaats heeft, moet de strafrechtelijke bedreiging worden verwezenlijkt. Hoe geschiedt dat? In de eerste plaats door de strafoplegging. Deze is zelve het eindpunt van een langen gang pan zaken, die aanvangt met de opsporing en /de vervolging van den dader en haren voort|7 gang vindt in het vooronderzoek en de behanJ deling ter openbare terechtzitting. De aaneenschakeling dezer opvolgende verrichtingen vormt i f te zamen hei strafproces. Men spreekt ook van het Iformeele strafrecht in tegenstelling tot het mateI riëele strafrecht in den hierboven (zie blz. 67) verklaarden zin: het. materiëej^yj|(jrfB»cht omvat dan de voorschriften, die*betrekking hebben op de normenverscherping door strafbedreiging, het ', JgffBES?.? strarrecht de voorschriften omtrent de verwezenlijking van de strafbedreiging bij overtreding der normen. In onzen tijd is het strafproces nagenoeg geheel l °^|ifjfstaak geworden (zieETerboven blz. 69). De overheïdTïeemt het initiatief tot vervolging — be- - 99 - — 100 — halve bij sommige zoogenaamde klachtdelicten, waarbij alleen op verlangen van dbnyèkrentcte tot vervolging kan worden overgegaan —, leidt het onderzoek, brengt het bewijsmateriaal voor de schufd vanden beklaagde blj^eWchtd^gjaak, stelt het vonnis, veroordeel end of vrijsprekend, vast, en spreekt het uit. Bifstrafoplegging volgt, als naspel van het strafproces, de^eruütvoerlegging^van het vonnlspOok daarmede is de IBvërEeïd belast. '""Wie is dé overheid? Dadelijk dezelfde rechterlijke overheid, die wij reeds in het burgerlijk procesrecht hebben leeren kennen (zie hierboven blz. 74 v. v.). De kantonrechter berecht in eersten aanleg (zie hierboven blz. 72) de overtredingen, de arrondissementsrechtbank de misdrijven, beiden behoudens eene enkele uitzondering. Van zaken, welker sgogdige afdoening bijzonder gewenscht voorkomt, is_de Berechting opgedragen aan den polilierêchtecx deze spreekt alléén recht, doch maaTTtaeel uit van de arrondissements-rechtbank (zoogenaamde enkelvoudige kamers, zie bl. 76). Hooger beroep f (zie hierboven blz. 72) van de uitspraak van den f kantonrechter is toegelaten in zaken, die daarvoor vatbaar zijn, bij de arrondissements-rechtbank.van de uitspraak van deze laatste bij het gerechtshof. I De Hooge Raad oordeelt vooral in cassatie (zie ƒ hierboven blz. 72—73), voor enkele misdrijven ook in eerstea^anleg. Maar in het strafproces treedt nog een ander • ^ - 101 - overheidsorgaan op den voorgrond,/net Openbaar Mim^ne^txn van de rechterhjkTlnacnt onafblinkelrjk, daarentegen aan het toezicht van ^e u!tY°J£ende macht onderworpen overheidsorgaan, welks^deh — niet echter bij uitsluiting-*, van anderen en ook niet alle — dejtraf bare feiten l opsporen, dan — zonder de beide beperkingen r~SP dTs^fbare feiten vervolgen, het vóöfpir^^^ek^ leiden, de BescWdigTïïg*bij de openbare behandeling-Uitbrengen, het bewijsmateriaal vooTde%chuld van den beklaagde bijbrengen, de strafeischen en voor de tenm^oerlegging van het veroordeelend vonnis zorg dragen. f Nederlandsch strafrecht, 13. Toen, in 1838, de nationale wetboeken in ons land werden ingevoerd (zie hierboven blz. 40), ontbrak daaraan een wetboek van strafrecht. Het streven naar rechtsveiligheid had dadelijk, bij het eerste welslagen der codificatiebeweging (zie hierboven blz. 39), alom in Europa luide geroepen om de vastlegging van het strafrecht in wetboeken. Aan dien algemeenen en duidelijk uitgesproken * wensch was in vele landen voldaan. Ook bij ons: \door de invoering, in 1809, van het Crimineel Wetboek (voor het Koningrijk Holland), een uitgemend gewrocht van oorspronkelijke nationale ^wetgeving, dat echter de inlijving van ons land bij Frankrijk niet lang heeft overleefd. Toen werd 102 — de Fransche Code pénal voor ons land executoir verklaard. Na het herstel van onze onafhankelijkheid bleek de vervaardiging van een nieuw strafwetboek op bijzondere moeilijkheden te stuiten. De in die richting telkens ondernomen pogingen mislukten alle. Zoo kwam het, dat wij langen tijd zijn blijven leven onder de gelding van het Fransche wetboek, niet echter zonder dat het gedurig aanvulling en wijziging heeft ondergaan. Eindelijk, in 1881, kwam het nationale wetboek tot stand. Het is ingevoerd op 1 September 1886. Natuurlijk zijn sindsdien wijzigingen niet uitgebleven. ■r" eigen Wetboek van Strafrecht is dus wel laat gekomen. Maar het draagt dan ook niet alleen de sporen van rijpe voorbereiding en uiterst nauwkeurige'verzorging, doch, juist ten gevolge van zijne late totstandkoming, heeft het alle voordeel kunnen trekken van de ontwikkeling der strafrechtsdenkbeelden van den nieuweren tijd. Qns wetboek van strafrecht neemt nu eene dubbele eereplaats in, ènonderde Nederlandsche wetboeken èn onder de EiïropeescKè* strafwetboeken. Alleenstaande strafbepalingenkomen bovendien voor in bijzondere wetten (zie hierboven, blz. 94), in provinciale en plaatselijke verordeningen, in waterschapskeuren, soms ook in algemeene maatregelen van bestuur en in internationale verdragen. Müüairexi^zijn, behalve aan het algemeene straf- rechte nog onderworpen aan bijzondere bepalingen voor vergrijpen, die samenhangen met den krijgsdienst; bovendien geldt voor ben eene eigen Berechting. Het geheel dier regelingen noemt men (materieel en formeel, naar de hierboven, blz. 99, gemaakte onderscheiding) militair strafrecht. Voor belastingzaken gelden afwijkende bepalingen. Men spreekt van fiscaal strafrecht. Het strafprocesrecht is ten onzent op ditoogenblik nog ïnTroofebaak geregeld in het Wetboek van Strafvordering, dat in de algemeene natïönafe codificatfé"'*» inbegrepen, dus mede is ingevoerd op 1 October 1838 en op 1 Januari 1842. Het was al eenige malen, ook ingrijpend, gewijzigd. Het zal weldra worden vervangen door een geheel nieuw wetboek, dat reeds is vastgesteld bij de wet van 15 Januari J921 en waarvan de invoering vermoedelijk in den loop van dit jaar nog mag worden tegemoet gezien. Het wordt in de voornaamste plaats gekenmerkt door bijzondere zorg voor de belangen van den verdachte gedurende het voorproces, maar tegdijke7ti|31vordè ooltele P°?iH5^n de vervolging versterkt en worden de bewijsmiddelen vrijer~*gemaakt. - 103^- HOOFDSTUK VI. it het voorafgaande wordt al duidelijk, dat de menschen de onderlinge contacten niet alleen als onvermijdelijk aanvaarden, maar ook begeeren in het bewustzijn, dat zij hunne levensroeping, hoe die ook worde opgevat, in alle richtingen beter vervullen in samenleving. Diejieiging der menschen om elJjandeTïè'*'zoeken leidt tof ae vorming van hecht aaneengesloten^massale groepeiïfr aanvankelijk uitgegroeide familiegroepen, menigmaal nomadenzwermen, die ten slotte vaste woonplaatsen kiezen en zich bestendigen tot i seden-, taire groepen. Van den aanvang af moest het gewilde bestaan dier groepen het inzicht doen rijpen, dat het bestaansbelang dier gemeenschappen meebrengt, ' hun verband samen te houde'n' en tej^er^erken^door een gemeenschapsgezag. Gemeenschapsgevoel en gemeenschapsgezag werken opvoedend en opwekkend op — 105 — elkander in. Beide groeien krachtig uit, vooral onder den druk der gemeene gevaren, die de groep van buiten af bedreigen.""Het" gemeenschapsgevoel ontwikkelt zich tot volksbewustzijn, dat - wortel en voedsel vindt in de gemeenschap van herkomst, van godsdienst, van taal, van leefwijze en levensopvatting, van aspiraties, vari tegen~öp5* I dringende buren te beveiïigëï belangen, èëhe gèmeenschapTTlIe alle volksgenooten omvat en alle anderen uitsluit. Wanneër*T5p een gegeven oogenblik dat gemeenschapsbewustzijn en dat gemeenschapsgezag voldoende krachtig zijn geworden, spreekt men van een waartVlat wil zeggen de samenlevende groep, van,jne^ischen^it^gg£oe^^t^5ên staat. i Het^erschjjnsd || gegevens: eënj^e^^^^^n^o^twjkk^d^saam- »f ï rl hoCTifafeetdsrJëWutf^^ 1 I territotf'eneen krachtig gemeêlfs^ria^gezag. 1 ~<ïT^Ti^'vlïor*1ïê^^^ t ' staten begonnen zijn. In de Grieksche en in de Latijnsche Oudheid was de stad-staat het alom voorkomende type. In onzen tijd"zijn,"na een ontwikkelingsgang van eeuwen, heele naties tot het saamhoorigheidsgevoel gekomen. Sindsdien is de nationalestaat het type van den staat geworden. In den nieuweren en nieuwstent tijd is nu het gemeenschapsgezag, wortelend in den nationalen staat, zeer krachtig uitgegroeid. En dat sterk ontwikkelde gemeenschapsgezag heeft luide ge- zag), hetzij in eene schikking des volks (leer van '^pyolk^^l^^ginit^ii) hetzij in delTstaaf^zelf, die aah^Qe^cnTworat als eene van nature noodwendig bestaande instelling, als het primaire verschijnsel, waarin de onderdanen slechts bijkomstig zijn Weer van de staatssouvereiniteit). Tegenover al^die^'tëTseTs komt men nu tot het inzicht, dat de staat maaksel isvam menschenhand — het bestier" 'Gods 'van net" werk der menschen behoeft daarmede allerminst te worden ontkend —, het overheidsgezag dus een menschelijke instelling, ook niet door onderlinge overeenkomst der volksgenooten in het leven geroepen, noch door uitdrukkelijke, noch door stilzwijgende, maar van zelf gegroeid, ook niet primair verschijnsel, maar afgeleid, bestaande niet om zich zelf, doch enkel en alleen ter wille van de volksgenooten, die de primmre^.gjrondslag blijven uitmaken. Gevolg van dat inzicht is, dat de staat niet de per^b^njaaJiet eenige uitgangspunt is van alle recht, dat de staat dus niet boven alle.seeh#* verheven is, dat hij integendeel zelf niet anders is dan eene schepping vanwhetre^£ dus ook zelf aan het recht onderworpen. Niet de staat, maar het recht alleen is söuvërein, Men noemt daarom deze'opvatting '(S^ëëT'vaTtxie rechtssouvereiniteït'.'' Er is dan geen andere-^verheid~en'"g^eTrSrTdêr' overheidsgezag dan die, welke de rechtscheppende organen in het leven roepen, derhalve is ook de overheid onderworpen aan de beperkingen en — 107 — — 108 ~ wijzigingen, die de rechtscheppende organen opleggen en instellen, zoowel naar binnen als naar buiten, zoowel tegen eigen volksgenooten als tegenover buitenstaanders. Zoo is de staat gewordeir4sejjj»a.poo^men den gSwt)fd^iaftaatte begjijrjgrju»»; 3?ssWantiee'rJ*a,e'staat zich gevormd heeft, behoeft hij regeling in vele richtingen en, eenmaal geregeld, wordt hij zelf van teil van nieuwe regelingen het uitgangspunt. De gezamenlijke inhoud ~ van die regelingen vormt Tiet staatsrecht. "nraedaarvanTls van zóó overwegend belang, dat zij vóór alle andere de volle aandacht vergt: de vorm der jtegtsjnrichtmgsaelve. Dien vorm te Bepalen en hem juridischen grondslag te verleenen, is de allereerste en allerbelangrijkste taak van het staatsrecht. Denkbaar zijn vele vormen van staatsinrichting of, historisch gesproken, in den loop der eeuwen zijn er vele zulke vormen geweest. Voor een deel komen zij in onze dagen niet meer voor en hebben zij daarom hunne waarde voor onzen tijd verloren. Afgezien van het bestuur van koloniën, is in de huidige beschaafde wereld overheerschend de tegenstelling tusschen twee regeeringsvormen, den monarchalen en den republikeinschen. *"""aTTn den monarchalen regeeringsvorm treedt op den voorgrond de vorst. De vorst is de voor zijn leven aan het hoofd van den staat, in eene zeer bijzondere eere-positie, geplaatste eenling, soms gekozen, in den regel geroepen uit een bepaald huis naar eene vastgestelde erfopvolging en belast met de uitvoering van het staatsgezag. Het kan nu voorkomen, dat den vorst ook de opstelling van alle staatsrechtelijke normen wordt toevertrouwd, zoodat hij niet alleen het ujtvoerend, maar ook het regelejjd., gezag in handen heeft. Dan is de monarchie absoluut of autocratisch. "Zoo was de regeeringsvorm in Ruslan&yóór 1916 en tot kort geleden in Turkije. Is zulks niet het geval, dan is de monarchie beperkt. Die beperking geschiedt door het aancüel des volks bij de opstelling der normen. Dan zijn derhalve bij het uitschrijven der leefregels twee factoren werkzaam: de vorst en het volk. Zoodra er twee factoren~z1jn7*iTl^ die twee denkbaar en rijst de belangrijke vraag: wien komt, in geval van^conflict, het overwicht toe ?__ Blijft ter laatste instantie het beslissende woord aan den vorst, dan noemt men den re- JL geeringsvorm de constitutioneele monarchie. 8 Komt daarentegen de eindbeslissing toe aan het * volk — vertegenwoordigd dopthet parlement —, dan spreekt men van eene parlementaire monarchie, die dus in den grond der zaak eene || volksregeering is. Voorbeelden van de constutio- VÊ neelejmonarchie boden ons land onder Willem I- 'm Willem III tot 1868, tot kort geleden Pruisen en I vele andere Duitsche staten. Parlementaire mo- 1 narchieën zijn Nederland^edjtt4i§^ïJ^pgeland, m 109 - - 110 - België en de andere Europeesche koninkrijken. b. Ontbreekt de vorst, dan heeft het volk alleen hét bestel van zaTceli in handen. Zulks is neTgeval in aen audeiefTTegeeringsvorin, in de republiek. Ook zij kan verschillend zijn van bouw. In de grootere republieken doet de volkswil zich kennen door vertegenwoordiging. In zeer kleine republieken is rechtstreeksche volksregeering denkbaar, zooals in sommige Zwftsersche kantons en tot op zekere hoogte, namelijk voorzoover eene volksstemming ter beslissing over aangelegenheden gehouden wordt (voJks£eferen^um), ook in het Z wit serscj^e^ leesgenootschap. c. In den laatsten tijd doen zich verschijnselen voor, die er op wijzen, dat wellicht een nieuwe regeeringsvorm in wording is. Onwrikbaar vertrouwen in de voortreffelijkheid van eigen inzicht en het geloof aan de noodzakelijkheid van de doorvoering daarvan, gepaard aan de opgedane ervaring, dat de bestaande parlementaire meerderheidsgrondslag goede landsregeering zeer kan bemoeilijken, heeft in verscheidene landen bepaalde groepen, meestal minderheden,onder krachtige leiding geschaard, er toe gedreven zich met buitengewone machtsmiddelen een overwicht te verschaffen en te handhaven. Wat als daad van revolutie werd ingezet, is in Italië en in Spanje spoedig rechtens erkendalsfeacisrisc/ieregeeringsvorm op monarchaal-parlementairen grondslag, heeft zich in Rusland gehandhaafd als bolsjewist — 111 — MscJi^epMblikeinsche regeering van den grooten hoop der stedëlïngen7 Fascisme en bolsjewisme, hoe wijd uffeenloopend, hebben, als staatsvorm, deze dubbele gedachte gemeen, dat aan ééne bepaalde 9roeP^h^ovgrwichtjmo^zijn ve?illltl\l in deTrstaafen dat: voorde handhaving daarvan de groepsleider eene dictatoriale, wettelijk niet afgebakende* en niet beperkte machtspositie moet [ innemen. Of die dubbele gedachte blijken zal van voorbijgaanden aard te zijn dan wel blijvende beteekenis zal erlangen voor het staatsleven, zal de toekomst moeten leeren. 4. Wanneer nu de regeeringsvorm vaststaat en ook rechtens, dus door dwingende normen, is vastgelegd als de eerste en belangrijkste regeling van staatsrecht, dan is daarmede tevens de grondslag gelegd en het uitgangspunt gesteld voor eene groep van andere rechtsregelingen. Dadelijk ligt voor de hand de nadere uitwerking van den regeeringsvorm. de nadere bepaling van het aandeel der verschillende machten, die tot de uitoefening der staatstaak worden geroepen. Voor een land, dat, als het onze, eene parlemen'taire monarchie is, brengt dat mede: a' De omschrijving van des konm^aand^l in de staatstaak. Vervolgens de aanwijzing van de perSofielT die tot het koningschap worden geroepen, dus de renelinn rU tr^n^.,,^.-.^ je inhuldiging des konings, de waarneming zoo noodig — bij ons bestaat die noodzaak niet —»van des 3L 112 - konings taak vóór de inhuldiging, de uitoefening van het koninklijk gezag gedurende de minderjarigheid of bij onbekwaamheid des kööfhgs. DaTalles wordt bij ons geregeld in de grondwet. b. De aanwijzing van hetaa,ndeel der volksver^ tegenwoorJiging in de opstelling der normen, daT TS,cïe*wetgeving, benevens hare algemeene controle over de uitv^ex^nde staatstaak. Daarbij sluit aan de regeling van de samenstelling der volkvertegenwoordiging, bij ons naarTiet tweekamerstelsel verdeekijnEerstejn^ van de verkiesbaarhe7d~totvolksvertegenwoordiger in de eene en in de andere kamer, van het kiesrecht der volksgenooten, van de bevoegdheden, de werkwijze en de samenwerking der beide kamers en van het parlement in vereenigde zitting. De grondtrekken van die regelingen worden aangegeven'irf3e grondwet, de nadere uitwerking geschiedt in de kiesw^tTde enquêtewet, in de reglementen van orde van deJLerstejen van deTweede Kamer en van hare vereenigde vergadering. Het allerbelangrijkste echter, datgene wat juist den regeeringsvorm zelf bepaalt, wat dezen stempelt tot parlementaire monarchie, dej^aejin^yan het conflict, dat rijzen kan tusschen kroon en parlement en, in den boezem van het parlement, tusschen de eene en de andere kamer, wordt noch in de grondwet, noch TffTeenige andere wet afdoende eregeld. Wel bevat de grondwet aanwijzïngenomtrent kamerontbinding als poging om — 113 ~| de tegenstelling te doen verdwijnen, maar omtrent het hoofdpunt, waar, bij bestendiging van het conflict, het^oyerwicht komt te liggen, daaromtrent wordt wetteTrjF'nTets bepaald. Wat op dat stuk rechtens geldt, steunt niet op de wet, maar op eene in 18j>8 gevestigde gemeene overtuiging van kroon, parlement en volk, die sindsdien tot staatsrechtelijk gebruik is bestendigd. Dergelijke staatsrechtelijke gebruiken worden gemeenlijk, met eene Engelsche benaming, aangeduid als conventions. c. De omlijning van de werkzaamheden van hen, die als heTpérs der kroon en als organen van het parlement tevens geroepen zijn tot de voorbereiding van de normenopstelling, tot de leiding b ij de beraadslagingen .— niet v a n de beraadslagingen —, tot de uitvoering van de staatstaak, n.Lde ministers en de Raad van State. DêTëgëlm^va^ gescEkd"in de grond¬ wet, in een a^talbijzondere wetten en koninklijke besluiten. Wat de ministers betreft, is het allergewichtigste punt, de eisch, dien de parlementaire monarchie gebiedend stelt, dat zij moeten optreden en een werkprogra^mmoeten ontwikkelen in den geest van de meerderheid der volksvertegenwoordiging en, bij verschil tusschen de meerderheden in de twee kamers, van de volkskamer. Dat allergewichtigste punt is wettelijk niet geregeld, steunt weer rechtens cm een ingeleefd gebatikt Het geheel van de regelingen, onder de num- - 114 - mers 3 en 4 vermeld, vormt het constitationeele staatsrecht. """ ■ »■ uw —5--fje staat heeft eene zeer cmwangrijke taak te vervullen over de heele uitgestrektheid van het landsterritoir. Het ligt voor de hand, dat een deel der staatstaak en wel dat deel, dat het meest aan plaatselijke nuanceering onderhevig is en zich het best tot plaatselijke afdoening leent, wordt overgelaten aan grootere en kleinere onderdeden van het landsgebied. Daartoe wordt dit laatste verdeeld in provirjxdes ^gemeenten en worden waterschappen, schappen en veenpolders in het leven^geroepen, die allen als zelfstandige rechtspersonen optreden. Bij die verdeeling worden, ten onzent, met name wat de provincies betreft, de bestaande, historigcj» gegroeide groepeeringen zooveel mogelijk geëerbiedigd. Eene dubbele taak is aan die staatsrechtelijke onderdeelen van het landsgebied opgedragen: de regeling van eigen belangen door eigen wetgeving (autonomie) en de uitvoering ter plaatse van vele Hïnctewejten en andere centrale regelingen (zelfbestuur). —Dê"groote lijnen van dat alles wordenugafc. stippeldjjui&gEondwet. Nadere uitwerking wordt ondernomen in de provinciale wet, de gemeentewet en de waterstaatswetgeving. Het geheel dier regelingen vormTTiet provinciale recht, het ge-\ 6. Eene andere eigenaardige taak krijgt het staatsrecht te vervullen. Juist de samentrekking van alle gezag in de ééne overheidshand moest gevaarlijk worden voor de staatsburgers zelf. De almacht van den staat kan tot misbruik aanleiding geven en heeft inderdaad tot veel misbruik geleid. De onderdanen zijn er op bedacht geweest, die nadeelige gevolgen af te wenden en eischen de erkenning en waarborging van hunne persoonlijke, geestelijfe''Tn^sta^^ Zij st'èTrêh~^ëW"ef^ taak aan. vaardt. rechtsnormen op te stgUejUOt vastlegging en eerbiediging van een aantal rechten der onderdanen: vrijheid van godsdtgnstV^onderwijs en drTïfcpers, recht van petitie, récht van vereeniging etF"jraïlia«k^'"P'è*"r3pgebuuwpil»i ctaatsmachine wordt in beweging gesteld tot verwezenlijking van datgene, waartoe zij in het leven is geroepen.De dwingende-normenmassa,die daarop betrekking heeft, vormt het st^tsxecbjUadaeweging xiLdigj^djiliuistratief recftr. Het omvat de uitwerking van de hierboven, onder nummer 7, aangeduide richtingen van het staatsbedrijf; het is de zeer omvangrijke nadere regeling van de staatszorg met betrekking tot het inwendig bestuur (met inbegrip van godsdienst, bevolkings- / wezen, armwezen, gezondheidswezen), de buiten/ landsche betrekkingen, de financiën, de lands/ verdediging, het rechtswezen, de algemeene volksontwikkeling, den waterstaat, de stoffelijke — 117 - welvaart, de verzorging van sociale belangen. Voor die veelomspannende regelingen zijn in de grondwet de uitgangspunten te vinden. De uitwerking is neergelegd in zeer talrijke bijzondere wetten, koninklijke besluiten, reglementen, verordeningen, gebruiken en gewoonten. 9. Wij hebben nu telkens de Grondwet ge\noemd. Zooals reeds uit hare benaming blijkt, wordt de grondwet behandeld als eene wet van bijzonderen aard, die boven de andere wetten verheven staat. Dat vraagt de nadere aandacht. Waarin bestaat het eigenevan^de^rxwdwet, vergeleken bij andere wetten? Uit het voorafgaande is het antwoord gemakkelijk af te lezen: in de belangrükhejd van haren inhoud. De grjandwet tScn regelt den staatsvorm ende staatsinrichting zetyé^e^^Ps^^^^^^^chülende maLhtraTS5i''n'èt" ÖtaatsBedrrjfT Daarbij komt zich nu voegen eene andere om- ^ standigheid van zuiver^cgschjedl^undigen aard. Toen men, op het vasteland van Europa, er toe overging, de inrichtingen der staten wettelijk vast te leggen, geschiedde zulks meestal en mede, menigmaal bovenal, om een einde te maken aan het absolutisme der regeerende vorsten. Men maakte grondwetten of .constituties niet alleen, zelfs niét"In de^êrsfe'plaats, om den gewenschten regeeringsvorm wettelijk te formuleeren, maar bovendien om dezen scherp te formuleerej^tegenover den vorst, om het aandeel des volks, naast ~ 118 het aandeel van den vorst, in de uitoefening der staatstaak, duidelijk en onomstootbaar vast te stellen. De grondwet werd zoo de waarborg van hetjpekomsllgéHifrëdezeggenscKap des volks bij de regeering FëgêrTovér_de samentrekking van alle macht in de handen van den vorst van weleer, tevens (zie hierboven onder nummer 6) waarborg voor de onderdanen tegen misbruik en willekeur van het staatsgezag, bolwerk der volksvrijheid. De grondweT hetft nu een nieuw aureool gekregen. Zij is nu in dubbelen zin wet van hooger orde. Zij was reeds het uitgangspunt van alle staats- en rechtsregeling, grondslag van heel het staatsbedrijf, richtsnoer der wet, aanleiding en dikwijls bevelende aanleiding tot wettelijk ingrijpen, dat zich nooit tegen haar mag richten. Zij wordt nu h e t p 1 e c h tige-ve rbondju§^s_g h en volk en vorst. Zoo komt de grondwet te staan vóór en boven de wet. Die voorrang komt bovenal hierin tot uiting, dat de grondwet den wetgever, eenerzijds, pojsjtief, sommige wetgj^yiagjjeveelt en deze, anderzijds, negatief,, bij zijn wetgevend ondernemen het door de grondwet geregelde heeft te eerbiedigen en te ontzien, zich dus van ingrijpen tegen letter en geest der grondwet heeft te onthouden. Bij ons —» elders is dat anders —■ is de laatste verplichting echter overgelaten aan de zelf-controle van den wetgever, zij ontsnapt aan de beoordeeling van de rechterlijke macht, die de wet derhalve niet aan -119 ~ hare grondwettigheid mag toetsen. Bij ons komt die voorrang bovendien tot uiting in de benaming grondwet, in dejjlechjige afkondiging, in de omstandigheid, dat de koning en de leden der StatenGeneraal deneed(ofbelofte) van trouw aan de grondwet aJJssn zweren, dat in den eed van trouw, dien 3e leden van de Provinciale Staten hebben af te leggen, benevens in veleambtseeden, de grondwet afzonderlijk in de eerste of in eene voorname plaats wordt naar voren gebracht. Nederlandsch staatsrecht, 10. Zooals uit het voorafgaande al blijkt, staat ook in de regeling van het Nederlandsche staatsrecht de grondwet voorop. Onze grondwet dagteekent van 1815. Maar zij heeft hare vóór-en Hare nageschiedenis. Reeds onder de Republiek bevatte^deJ'J'ttie van ^Utrecht zekere grondslagen voor de inrichting van"dëfr* nieuwgeboren staat, die, in verre van harmonieuze versmelting, het beginsel der nationale éénheid met het beginsel der gewestelijke veelheid samenkoppelend, eene mengeling was geworden van bondsstaat en statenbond. TvTaliF'êe"rir*met de Fransche Revolutie streed, vrij algemeen op het vasteland van West-Europa, om hare erkenning en doorwerking de nieuwe gedachte, constituties in het leven te roepen met dit dubbele doel, de vaststelling van den staatsvorm — 120 — en de staatsinrichting eenerzijds, van het aandeel des volks in de regeering anderzijds (zie hierboven, onder nummer 9). Toen kreeg ook ons land, dat was de Bataafsche Republiek, zijne eerste grondwet, spoedig gevoIgd~door eene reeks elkander snel afwisselende constituties, waarin de geestelijke en politieke invloed van Frankrijk en de lotgevallen van ons vaderland hunnen staatsrechtelijken neerslag vonden: de Staatsregeling voor het Bataafsche volk van 1798, de Staatsregeling des Bataafschen volks vanl801, de gelijknamige Staatsregeling van 1805, de Constitutie voor het Koningrijk Holland van 1806, dan — na het tusschenbedrijf van de Fransche overheersching — de Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden van 1814, ten slotte, na vereeniging van Noord en Zuid, in 1815, de Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden. Onder hare gelding leven wij nog steeds. Maar zij is herhaaldelijk gewijzigd; in 1840. zeer ingrijpend in 1848. in 1884, ingrijpend in 1887, ten slotte nog tweemaal in den laatsten tijd, in 1917 en in 1922, beide malen tamelijk ingrijpend. In • herinnering worde gebracht (zie hierboven, onder nummer 4 b en c), dat ook bij ons belangrijke staatsrechtelijke instellingen steunen op ingeleefd gebruik. II. Daarnaast treden op den voorgrond: de PsQvinctale Wet yaa 1850 en de Gej^ejn^ewet van 1851, benevens de Wet houdende algemeene — 121 - ,1 \ regelen omtrent het waterstaatsbestuur van 1900 1 (zie hierboven, onder nummer 5) en de Keurenwei: I van 1895. Van de andere organieke wetten vermelden * ken onder nummer 6; de Enquêtewet van 1850, de Wet op de ministeriëele verantwoordelijkheid van TE5h en dé Wét op denRaad van State van ;! 1861, met betrekking tot de stof onder nummer 7 aangestipt. Van de zeer talrijke administratiefrechtelijke wetten, welker uitvaardiging al dan niet door de >^Ngrondwet wordt bevolen (zie hierboven, onder II nummer 8), worden als belangrijk genoemd: de Leerplichtwet van 1900, de Wet_ogJiejLJager lónderwijs~van 1878, de Wet op het middelbaar londerwijs van 1863, de Wet op het hooger onder\wijs van 1876, de belastingwetten, de Militiewet f van 1912, ~de~ Landweerwet van 1901, de Landlsrormu>ef van 1913, de Wet houdende vaststelling van het reglement op het beleid der regeering \van Nederlandsch-Indië van 1854, van Curacao Jen Suriname van 1865, de Drankwet van 1881, 'de Gezondheidswet van 1901, de Woningwet — 122 — van 1901, de Hinderwet van 1875, de Veiligheidswet van 1895, de Stoomwet van 1896, de Ongevallenwet van 1901, de Arbeidswet van 1919, de Invaliditeitswet van 1913, deMerfcenwet van 1893, de Octrooiwet van 1910, de Auteurswet van 1912. — 122 - -i 128 — gezag van den staat, die hun ..bescherming" verleent. Evenmin als de leden van den bondsstaat, die staan onder een naar buiten als één optredend gemeenschappelijk gezag. De staten treden met elkander in verbinding door middel van officieel aangestelde, geschoolde vertegenwoordigers. 4. Al biedt dus de uitwerking soms moeilijkheid, Ihet beginsel blijft onaangeroerd: het volkenrecht lis het recht van staat tot staat. Als staat geldt de f souvereine staat, die geenerlei gezag meer boven \zich erkent, die in alle opzichten zijn eigen opperste meester is. Nu ontstaat er eene zeer eigenaardige kwestie. Met welk rechtsmiddel moet ooit de souvereine staat, tot welke nakoming ook, worden gedwongen ? Niet alleen is die afdwingbaarheid — anders dan door oorlog — practisch onmogelijk, maar zij stuit ook thgoretisch af op het souvereiniteitsbeginsel. En niet de afdwingbaarheid alléén, maar de gebondenheid zelve. Een souvereine staat is immers alleen gebonden tegenover zich zeiven, hij erkent juist niemands gezag boven zich, dus ook niemands dwingende beoordeeling van zijne gedragingen, niemands recht op rekenschap. Hij is zelf de eenige, die zijne handelingen rechtens beoordeelt, hare behoorlijkheid, hare rechtmatigheid. Bij die beoordeeling kan hij zich laten leiden door overwegingen van eigenbelang, door afkeer en haat, door lust en gril, hij, die immers alleen — 132 — steeds meer verknochte en vergroeiende belangen dwingend te regelen. Verdwijnen moet uit de staats- en volkenrechtelijke voorstelfing~d^ouveretóKeSTTict t^^^^E$C^at de -staten duizend dingen kunnen afspreken, waaraan zij naar eigen verkiezing gëËon3enajn. De ineenstorting van het oude gebouw is leerzaam voor de richting, waarin de nieuwe grondslag van het vernieuwde volkenrecht moet worden gezocht. Boven de staten, boven de dan afgestorven souvereiniteiten moet en zal zich welven eene hoogereorde, diedwingend zich richten kan tot en dwingend nakoming eischen kap van allen, die door het verband worden omsloten. De voorheen-souvereinen zullen eenmaal moeten komen tot de erkenning, niet van zedelijke plichten tegenover zich zeiven, maar van dwingende en afdwingbare plichten, van rechtsplichten, ffcff H»r&Vt=,«S-fffflg^S'n t>on hpven-snuverejpgezag. Zoo moet worden de toekomstige vorm van de samenleving der volken, waarin het volkenrecht der toekomst vaster wortel zal schieten: de statenbond of volkenbond of volkengemeenschap, waarin de enkele staten niet meer souverein zijn, maar hun wil ondergeschikt maken aan den hoogeren gemeenschapswil, tegenover wien zij rechtens verantwoordelijk zijn. In dat stelsel alleen is redelijk en denkbaar wat onontbeerlijk is voor elke rechtsorde en wat toch geheel ondenkbaar was en ook geheel ontbrak in het oude stelsel: dwingende \ regeling tegen den onwillige en tegen de baat- - 145 - Nederlanders zijn en in Nederland wonen en het huwelijk in Nederland wordt voltrokken, komt vanzelfsprekend alleen het Nederlandsche huwelijksrecht in aanmerking. In de gevallen, welke wij nu benaderen, behooren daarentegen de verschillende bestanddeelen, welke eene rol spelen bij de totstandkoming van de rechtsgebeurtenis, als feiten, tot het gebied van verschillende staatsgemeenschappen, dus van verschillende nationale rechtsgemeenschappen. Rechtsregelingen van verschillende staten komen in aanmerking, om te worden toegepast. Dientengevolge rijst de vraag: wejk.recht moet_ toepassing vinden? Die vraag moet tot" oplossing \vbrden "gebracht. a. De eerste en meest voor de hand liggende ^aak van het internationaal privaatrecht is derhalve het bepalen van die keuze, de oplossing van den twijfel, die uit de botsing of den samenloop van verschillende landswetten kan geboren worden, de aanwijzing van eene bepaalde landswet voor eene bepaalde stof of voor onderdeden daarvan. Niet altijd echter is van botsing of samenloop rwan verschillende landswetten sprake. Het probleem kan zich voordoen, juist zóó als wij het hierboven hebben gesteld, de bestanddeelen van de rechtsgebeurtenis kunnen behooren tot verschillende nationale rechtskringen, zonder dat er eenige botsing ontstaat. Zoo dadelijk deze hoofdvraag: hoe zal men vreemdelingen in Nederland, wat V.U.B.-VI. 10 — 146 ~ betreft hunne privaatrechtelijke betrekking, behandelen ? De Nederlandsche wet kan daarvoor eigen regelen stellen, die alléén, zonder concurrentie met van elders gestelde regelen, die betrekkingen beheerschen. De vraag: zal voor Belgen in Nederland, Belgisch dan wel Nederlandsch huwelijksrecht toepassing vinden, die vraag rijst eerst, nadat vooraf is beslist, öf een vreemdeling in Nederland huwen kan. Die vraag is eene zuiver Nederlandsche kwestie, hare oplossing uitsluitend onderwerp van eene Nederlandsche rechtsregeling. Dat is niet eene vraag, . welke in de wet van een ander land anders beant1 woord wordt; zij wordt zelfs in eene andere landsI wet in het geheel niet gesteld. Het internationaal [ privaatrecht heeft dus eene tweede taak te vervul' len: de opstellinjjivj£njieJ£staruft De zelfstandige voorziening bereikt haar hoogtepunt in de eenvormige internationale rechtsregeling. Wanneer twee of meer staten dezelfde regeling aanvaarden, houdt de mogelijkheid van botsing, dus ook de aanleiding tot het doen van eene keuze r€p. Voorbeelden daarvan bieden bovenal het een_ vormige aanvarings-, hulp- en bergingsrecht, het;fiwelk is neergelegd in de Brusselsche tractaten van 'li 1910 en het eenvormige wissel- en chequerecht, §0 hetwelk de Haagsche Conferenties van 1910 en v|1912 hebben tot stand gebracht. ^"M. Hoe komen die regelingen, dat zijn dus de onder a bedoelde keuzen en de onder b bedoelde ~ 147 - zelfstandige voorzieningen, tot stand? Dat kan op verRrhillg^g ^p^p geschieden. ■p^yDe^ landswet/kan, eenzijdig, beslissen. Zij * sfi** ^e ^euze' zi) roept de zelfstandige voorzieB^ningen in het leven. De Nederlandsche wet kan voorschrijven: wanneer een Nederlander in het I buitenland een huwelijk aangaat, zal hij zich hebI ben te gedragen naar Nederlandsch recht op dit I stuk; naar de wet van het land, waar het huwelijk wordt voltrokken, op dat andere stuk; goederen, I in het buitenland gelegen en aan Nederlanders toebehoorende, worden behandeld naar de wet van het land, waar zij zijn gelegen. Die regelingen I zijn zuiver nationaal. Zij gaan uit van den Neder| landschen wetgever, die zelfstandig zijne eischen f- stelt, zonder een ander daarin te kennen. I f b. En om den vermoedelijken terugslag, welke /van die eenzijdige regeling van den nationalen wetgever te verwachten is voor de behandeling van zijne eigen onderdanen in het buitenland, èn omdat het streven naar eene waarlijk internationale rechtsgemeenschap ligt in het verlangen van I onze beschaving, bewandelen de staten den weg I van gemeenschappelijk overleg, om te komen tot I de vaststelling van de gewenschte regeling b&trac- ^taat. De staten komen onderling overeen, eïkarS* ders onderdanen geüjkelijk te zullen behandelen, of gelijkelijk te zullen eischen de gelding van het recht van het land van herkomst op het eene, het recht van het land van inwoning op het andere ~ 148 ~ stuk; allen dezelfde keuze te doen, zoo er eene keuze te doen is; allen eene gelijkluidende zelfstandige voorziening te treffen, zoo deze moet wordën*gtitf6Trëri. Die tweede groep vanxegelingen-beftflt op tractaat. dus op vóTkehrëchtelijken grondslag. Maar daarmede zijn de internationaalprivaatrechtelijke regelingen zelve niet volkenrechtelijk geworden. De staten scheppen de normen, maar de langs dien weg in het leven geroepen normen blijven, voor en na, private personen, niet de staten, betreffen. Wij begrijpen dat het best, wanneer wij deze groep van internationaalprivaatrechtelijke regelingen vergelijken met de eerste groep, die aan de nationale wetgeving het aanzijn dankt. Daar treedt als rechtschepperdestaatop. Maar daarom zijn die normen allerminst normen van staatsrecht. De staat stelt het recht vast voor de private partijen, op geheel dezelfde wijze als hij het nationale privaatrecht vaststelt. De regelingen zelve betreffen den staat niet. Evenmin als de door den staat tot stand gebrachte regeüngen van nationaal privaatrecht, om die wijze van totstandkoming, haar privaatrechtelijk karakter verliezen, even zoomin verliezen de volkenrechtelijk in het leven geroepen regelingen daarom haar privaatrechtelijk karakter. jf c. In de derde plaats speelt ook in deze stof de gewoonte, als rechtsbron, eene rol van beteekenis. Wij hebben vroeger al de avarij-grosse ontmoet (zie hierboven blz. 63). Men verstaat daar- - 154 — letterkundige- eri andere kunstwerken, de Berner \ Conventie (1886), gewijzigd achtereenvolgefii^ V door de Conventie van Parijs (1896), door de \Coni;enfiè van Berlijn (1908), door de Conventie Van Bern (1914); tot regeling van een aantal onderwerpen van familierecht en procesrecht, drie opeenvolgende Haagsche Conventies (T896, 1902. 1905); tot regeling van de verplichtingen, voortspruitend uit de aanvaring van schepen, de hulpverleening op zee en de berging van goederen na zeerampen de TVacfafen van Brussel (1910). Bij al die tractaten heèfffiet meerendeel der beschaafde staten zich aangesloten. Zij zullen dat vermoedelijk ook doen ten aanzien van het Haagsche aVisselverdrag en de Besluiten betreffende de unificatie van het chequerecht van 1912. Nederlandsch internationaal privaatrecht, 7. Van Nederlandsch internationaal privaatrecht kan in ruimen zin worden gesproken zoodra bij eenige rechtsregeling verhoudingen van Nederlanders 4nTaanraking met de buitenlandsche -■ rechtssfeer betrokken zijn of, omgekeerd, de belangen van vreemdelingen in Nederland worden bestreken. In engeren zin noemt men dat interna■M tionaal privaatrecht Nederlandsen.''hetwelkteloor H den Nederlandschen rechter wordt toegepast. Het berust in de eerste plaats op de hierboven, onder nummer 6, genoemde tractaten. HOOFDSTUK IX. Kerkelijk recht. 1. erkelijk recht is het recht van de kerk, het geheel van dwingende normen, vastgesteld door de kerk, voor hare leden, te handhaven met hare dwang¬ middelen. Wat is eene kerk? Uitgangspunt van de kerk is de gemeenschap van geloovigen, in hun streven ter zaligwording verbonden op den grondslag van eene zelfde christelijke geloofsovertuiging. Het begrip kerk is inhetchristelijkEuropa uitgegroeid, wordt daarom bij voorkeur op gemeenschappen van Christenen toegepast»" Maar niet elke zoodanige gemeenschap vormt eene kerk. De kerk treedt op als de middelaresse tusschen de heilsbelofte van Jezus-Christus en de daarop gebouwde heilsverwachting der menschen. Geen kerk vormen daarom de door gelijke g^^dien^igej^mdlieid verbondenen, wier godsdienstj^en^loftevan zaligwording inhoudt - 156 - of de bemiddeling ter zaligwording^^ntkent. Daarbij komt nog dit: alleen die gemeenschappen van Christenen worden kerkënTgenoemd, die in het religieuze leven der christelijke volken eene rol van overwegende betegkjeni» spelen. Als middelaresse ter zaligmaking is de kerk eene goddelijke instelling. Zij vervult hare goddelijke zending door prediking, door bewaring en toekenning der genademiddelen, door leering en voorlichting der geloovigen, door de duiding van hetgeen God van de menschen verlangt. Om echter die goddelijke zending naar behooren te kunnen vervullen, moet de kerk zich, als vereeniging van menschen, handhaven onderjde menschen en haar leven leiden in de wereld, mdt" m'enschelijke bestaansmiddelen. Daartoe is eene menschelijke organisatie noodig, eene organisatie, gelijk aan die van^andere menschelijke gemeenschappen. Indien nüde heilsbelofte van Jezus-Christus door allen, die hem belijden, op dezelfde wijze was verstaan, zou er slechts ééne kerk zijn. Dat is niet het geval. Daarom zijn er meer dan eene kerk, en wel: deRoomsch-Katholieke.deGriekschKatholieke, de Luthersche en de Gereformeerde (zie hieronder, onder nummer 4 b). Alle andere godsdienstige,ook christelijk-godsdienstige gemeenschappen vormen, omdat een of meer van de boven vermelde elementen ontbreken, geen kerken, maar gemeenten, genootschap- — 163 megae-kerkvergadering, d. i. de door den paus oijeengeroepen vergadering van bisschoppen en prelaten. Zij beraadslaagt en besluit over belangrijke, haar door den paus voorgelegde, kerkelijke aangelegenheden. Maar hare besluiten behoeven, om geldig te zijn, de goedkeuring des pausen, terwijl ook de stem des pausen het inzicht der minderheid (dan „pars sanibr") kan doen zegevieren. b. In de Protegjantsche kerken is het eenheidsbeginsel '"'ff'jjk_ niet in stand gehouden, hoezeer dit door Luther zelf aanvankelijk wel was bedoeld. Men kan alleen van ééne Luthersche of van ééne Gereformeerde kerk spreken als van de onzichtbare gemeenschap van alle geloovigen op den grondslag van de Luthersche of van de Gereformeerde belijdenis. Eene uitwendig ééne, over heel de Luthersche of Gereformeerde wereld vertakte Luthersche of Gereformeerde kerk bestaat niet. De gesloten eenheden zijn de landsjterken, vaak in verschillende nuanceering. naast eikander bestaande, geworden. Onderlingverband tusschen de onderscheidene landskerken ontbrak tot voor korten tijd geheel. Wat men later, vooral in Duitschland, als zoodanig heeft gezocht en ook tot op eene bescheiden hoogte tot stand gebracht, is voorloopig slechts op aaneensluiting van onderdeden gericht. Aan het hoofd van de Luthersche landskerk staat de vorst als summus episcopus, ook dan wanneer hij, zooals bijvTüTSalcseh en Beieren het - 170 ~ kerkelijke oygxheid en door haar alleen; de nietigverklaring van het huwelijk en de opheffing van verplichtingen, uit het huwelijk voortspruitend. Voor dat alles heeft de Katholieke kerk hare rechtsnormen gesteld. De Hervorming rekende het huwelijk niet meer tot de sacramenten, zag daarom van de regeling af. Niettemin is zij blijven vasthouden aan den eisch, dat de geestelijkheid moest medewerken aan de rechtspraak over huwelijksaangelegenheden (de consistories als huwelijksrechtbanken). "Eeuwen lang heeft het burgerlijk recht, dat zijnerzijds tot de regeling van deze stof geroepen was, dat alles overgelaten aan het kerkelijk recht of de kerkelijke voorschriften tot de zijne gemaakt. En toen, na de Middeleeuwen, verzet tegen dien toestand is gerezen en het burgerlijk recht eene zelfstandige regeling- van het huwelijk heeft ondernomen, geschiedde zulks nog volstrekt niet zóó, dat de kerkelijke draad werd doorgesneden. De landsrechtelijke huwelijksregeling is langen tijd confejisictfie-el--gebleven: de onderdanen werden, naar verschil van godsdienst, verschillend behandeld: de Katholieken op den grondslag van Katholiek kerkelijk recht, de Protestanten op den grondslag van Protestantsch kerkelijk recht, de Joden op den grondslag van hunne regelingen. Voor geheel Duitschland — het Pruisisch landrecht was reeds voorgegaan — is eerst in 1875 met dat stelsel gebroken. A 171 — De geschiedenis van de burgerrechtelijke huwelijksregeling in onze Westersche landen is aanvankelijk de geschiedenis van eene zeer intense IDejnyloeding van het burgerlijk recht door het ;kerkelijk recht; dan de geschiedenis van één voortdurend conflict tusschen de openbare en de kerkelrj^e*red»tsorde, waarin menigmaal de laatste de eerste heeft doen buigen en toegeven. 6. De.Merhoudimj tusschen kerkten staat. Dat die verhouding bestaat In dêzen-wai-dat de staat rekening houdt met de kerk en hare voorschriften, behoeft, na het bovenstaande, geen betoog. Maar tevens is ons duidelijk geworden, dat de kerkelijke beïnvloeding van de openbare rechtsorde in zeer verschillende mate en op zeer verschillende wijze kan geschieden. De verhouding tusschen kerk en staat kan worden gedacht: a. zóó^.flriiti Jaarlr ea^«taat-igetrz^rf, het ééne overheidsgezag (koningschap en priesterschap), ongescheiden, vervullend de ééne taak: hoeder van de versmolten tijdelijke en eeuwige belangen der menschen. Zoo is de aanvankelijke opzet der Middeleeuwen geweest, die in den staat van Karei den Groote een begin van verwezenlijking heeftgevonden; b. zóó. dat de kerk den staat in zich opneemt, de kerkelijke orde de staatsorde méde omspt. Dan wórdt alle gezag als'Kerkelijk gezag gezien, de koning door de kerk aangesteld, alle staatsambtenaren zijn kerkelijke beambten. Dezen - 172 — kant is het streven der latere Middeleeuwen uitgegaan. Later is het stelsel bijv, toegepast in de theocratische^repubUek jGenèwu*. c. zóó, dat, omgekeerd, de slaat de kerk in zich opneemt. Dan worden de bedTenarénTder kerk tot staatsambtenaren door het wereldlijk gezag geroepen, dan wordt alle kerkelijk recht door de openbare rechtsorde vastgesteld. In die richting is gegaan het pogen van de keizers uit het Saksische huis in Duitschland, van Philips den Schoone en Lodewijk XIVin Frankrijk. Het is verwerkelijkt in vele Duitsche landen en in Scandinavië, toen de Luthersche landskerken werden gesticht; d. naar het beginsel van volljdigfijonderlinge afscheiding, zoodat de kerk geenerlei voorrechten geniet, maar ook geenerlei inmenging van staatswege heeft te dulden: het stelsel van de vrije kerk inden vrijen staat. Het is in olizlffff^d^dó^órge^berd bij ons, inBelgië, in Frankrijk, in Italië, in NoordAmerika. Ui^dj^kkelijk zij er aan herinnerd, dat ook in ditste^enielJsgjkelijk recht een zekeren invloed blijft oefenen op de openbare rechtsorde; e. naar allerlei tusschenstelsels. Soms sluit de staat met de Katholieke kerk tot vaststelling van de verhouding eene uitdrukkelijke overeenkomst, ^gncordaat genoemd. 7. De verhouding van deverscfuhende kerken onderling. De Katholieke kerk beschouwt zich zelve als - 173 ~ de eenige m^4iéMa)»«P>%