KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2002 8970 INNERLIJKE KOSMOLOGIE Opgedragen aan: mijn hooggewaardeerden Leermeester en Vriend F. C. BARLET (1838-1921). Innerlijke Kosmologie Een studie van het Kosmische en het Microkosmische Zieleleven door / C. Aq. Libra De Natuur is eene eenheid in verscheidenheid en blijft eene verscheidenheid in hare eenheid. BOLLAND. Alles Sichtbare ist nar ein Gleichniss des Unsichtbaren. GOBTHE. Innerlijke toelichting mijner „Beknopte Handleiding der Astrologie" Uitgave van De Vrij Religieuse Tempel - Amsterdam Directeur K. H. Noest Jr. INLEIDING. Het arbeidsveld van den okkultist ligt in de Ziel en den Geest der wereldruimte en niet slechts in het bedriegelijk verschijnsel daarvan. H. P. B. (G. L. I.). Mijne artikels over Innerlijke Kosmologie, opgenomen in „De Tempel" van No. 2 van den lsten jaargang tot en met No. 14 van den 2den jaargang, waren van af 't begin bestemd als nadere toelichting en verwijding der gezichtspunten, neergelegd in mijn onlangs (1922) verschenen „Korte Handleiding der Astrologie". Deze artikels, — aangevuld met noodzakelijke aanvullingen, inlasschen en tal van illustraties — verschijnen bier in boekvorm onder den titel: Innerlijke Kosmologie (I. K.) Aangezien deze L K. een zoowel op zichzelf staand geheel als eene aanvulling mijner Korte Handleiding der Astrologie moet zijn, moest ik, — ter wille der duidelijkheid en om begrepen te worden door hen, die voor het eerst dit onderwerp gingen bestudeeren, — hier en daar in herhaling vervallen en enkele practische punten releveeren, die in dit laatstgenoemde werkje uitvoeriger behandeld zijn, omdat ze in 't cadre dier eenvoudige handleiding bij de practische studie der Astrologie pasten. Ik heb daar in 't kort het wat en hoe behandeld, terwijl ik hier het waarom wil trachten te geven, zoo goed als mij dat mogelijk is in een kort bestek als dit. Het is zeer moeilijk, —- over 7 een onderwerp als dit handelend — precies het terrein af te bakenen, 't welk men mag betreden, omdat andere onderwerpen, b.v. de Ontwikkelingsker, de Scheppingsleer e.a. er nauw aan grenzen, maar ik wil trachten mij zuiver bij mijn intracosmische en -microcosmische krachten te bepalen en — door analogie, combinatie en deductie — deze met officieel wetenschappelijke gegevens onder één dak te brengen. Op het groote gewicht van een onderwerp als dit behoef ik waarlijk niet te wijzen. Of men de scheppingsleer der Perzen en Egyptenaren, der Noormannen en Kelten, der Indiërs of Babyloniërs, der Asteken of der Joden, der. Christenen of der Buddhisten, der Druïden of van welke oervolkeren ook, bestudeert, overal — in alle Religies en Mythologieën — treden de planetaire natuurinvloeden als primaire of secundaire scheppingskrachten op. Tot in de diepere tertiaire aardlagen, waarin de eerste sporen van een ontwakend intellekt der Menschheid worden aangetroffen, heeft men de hewijzen van een oorspronkelijken Zonnecultus gevonden, in gebeiteld in de brokstukken der eerste tempels. Ik acht het geheel overbodig, in deze te verwijzen naar Cuvier en andere geleerden van beteekenis. Trouwens, het is op overtuigende wijze door Lucius, Dupuis en anderen aangetoond, dat de Astronomie niet alleen de werkelijke grondslag is, waarop de oorspronkelijke eerediensten! zijn opgebouwd, doch dat de Symbolen der Sterreteekens en der Planeten heilige dingen zijn, waaraan niet getornd mag worden. , if" Dit is dan ook het standpunt van den — weten» schappelijk wel onderlegden Astroloog-Occultist, — die zich derhalve, als eertijds de drie „Wijzen van het Oosten" — door hun „ster" laten leiden, door ervaring wetend dat er geen zekerer en 8 8 onfeilbarer gids bestaat. Hij weet bovendien, dat geen mensch ooit aan deze leiding kan ontsnappen,— hij moge ze erkennen of niet! Dit heeft niets gemeen met blind fanatisme, want, hoewel de mensch deze kosmische invloeden niet kan ontloopen, heeft hij — door de macht der gedachte — de volle vrijheid ze in iets goeds of iets kwaads om te werken. Zoo heeft dan ook de practische Astrologie haar mooie en haar leeltjke (om niet te zeggen verachtelijke) zijde. Trouwens elke wetenschap, ja elk ding, heeft een keerzijde. Sedert Einstein zijne Relatieviteitstheorie gepubliceerd heeft, hoort men meer over de vierde dimensie spreken, een bewijs, dat zelfs de mathematicus, die de meest exacte der officieele wetenschappen beoefent, met dat „rein exacte" (dat al weer gebleken is niet geheel exact te zijn) niet tevreden is, daar hij achter dit „exacte" het abstracte zoekt! Misschien ben ik daardoor op de gedachte gekomen, dat de „Innerlijke Kosmologie" (die ook wel „Esoterische Astrologie" genoemd is) te vergelijken is met de vierde dimensie der Mathematiek, — op het terrein der Astrologie, als geheel genomen natuurlijk; — want evenmin als men zich eene voorstelling kan vormen van de vierde dimensie, zoolang men zich niet in gedachten boven de drie dimensies der Ruimte kan verheffen, kan men zich een klare voorstelling maken van het werken der innerlijke krachten die in eene wereld en in een wezen werken, zoolang men zich niet los weet te maken van Tijd en Ruimte ... Kunnen wij ons daarvan losmaken? Het antwoord moet onveranderlijk luiden: Neen, — zoolang ons intellekt zich door een drie dimensionaal stel hersenen moet uiten (en dat zal het altijd in het Rijk der Openbaring) kunnen 9 9 we dat niet. Dooi onze intuïtie kunnen we het mogelijk wèl, maar zoodra we het intuïtief gevoelde in den vorm der Gedachte willen kleeden, staan we alweer voor hetzelfde bezwaar, namelijk dat we de dingen, in de ruimte, naast elkaar en dat we de gebeurtenissen, in tijd, na elkaar waarnemen, terwijl we ze zouden moeten waarnemen als een eenheid, in elkaar en zonder op elkaar volging, d.w.z. in het Nu, waarin geen Verleden en geen Toekomst bestaat. Tijd en Ruimte zijn menschelijke begrippen, die slechts een, aan ons hersenbewustzijn gebonden, schijnwerkelijkheid hebben, welke de Oosterling Maya noemt. Alles wat we zintuigelijk waarnemen, wat we zien, hooren, voelen, ruiken en proeven is slechts de aan het verschijnsel gebonden schijneigenschap; want, als het verschijnsel slechts schijn is, zoo moet noodzakelijk zijn eigenschap eveneens schijn zijn. Het woord verschijnsel drukt het trouwens voldoende uit. Door onze zintuigen nemen wij dus eene wereld waar, die slechts schijn is en die beantwoordt aan den trap waartoe het menschelijk hersenbewustzijn gestegen is, afgezien van de meer of mindere volmaaktheid van het denkinstrument bij het individu in 't bizonder. De sluier der stof kan ongetwijfeld, naarmate ze meer of minder dicht is, het waargenomen schijnbeeld eenigermate wijzigen of verwringen, maar in hoeverre dit mogelijk is, weet men niet. De materialistische trillingshypothese, die al het geestelijke door eenvoudige ether-trilling wil verklaren, heeft zichzelf feitelijk van de baan geschoven door te verkondigen, dat een sterkere trilling eene zwakkere opheft of vernietigt; want hierdoor zou — indien deze ethertrilling werkelijk het causale element ware — alle veelvoud in differentiatie onmogelijk worden! 0 Toch wijst alles er op, dat in de Ether der Ruimte de scheppingskracht van al het geopenbaarde schuilt en dat deze Ether (mogelijk tevens de zoogenaamde „oerstof" of „oermaterie") als 't ware het kristalwater der Ruimte is, waaruit zich de Zonnestelsels met al hun onderdeden uitkristalliseeren, zoodra eene bepaalde „Gedachte" er op inwerkt. Voor alles wat vorm heeft is de Ether het vormbeginsel en door haar kunnen we een stap nader doen en de mogelijkheid eener vierde dimensie inzien, die dan de „innerlijke diepte" der Ruimte genoemd zou kunnen worden, in tegenstelling met hare peilbare diepte. Geene richting of afmeting derhalve, doch een eindelooze reeks van scheppings-mogelijkheden. Aan deze vierde dimensie beantwoordt natuurlijk evengoed eene wereld als aan de derde, maar het is volstrekt geen vormlooze wereld, zooals velen schijnen aan te nemen. Dit zou onlogisch zijn en in strijd met alles wat we rondom ons waarnemen; de Natuur werkt langzaam, met geleidelijke overgangen en eene menschenziel die bij den lichamelijken dood ineens in een vormlooze wereld van den zoogenaamden „Reinen Geest" geslingerd werd, zou zich daar al zeer onbehagelijk gevoelen! Dit zal echter wel niet de hoofdreden zijn, dat de oude kerkvaders' een Purgatorium, een Vagevuur, een Hel of „Oord der Loutering" inlaschten; ze hadden daarvoor ongetwijfeld meer praktische redenen. Hun „oord der eeuwige kwelling" heeft echter z'n goeden tijd gehad; er zijn in werkelijkheid nog slechts ztet weinige menschen, die er aan gelooven, hoewel het een hoofdartikel van hun Credo is. Toch is hun naïef-kinderlijke voorstelling nog zoo kwaad niet, als we bedenken, dat de vier dimensionale „overgangs"-wereld (elke wereld is dit feitelijk) die wij na onzen lichamelijken dood zullen 11 11 betreden, eene wereld is, waar de vorm voortdurend wisselt, naar gelang der gedachten en gevoelens, die daarop inwerken. Daarom zou ik deze wereld „het Rijk van den veranderlijken vorm" willen noemen, in tegenstelling met dat van den standvastigen vorm, onze huidige woonplaats. Inderdaad leven wij reeds nu in die wereld, hoewel voor een deel onbewust en met het starre masker der grove' stof voor 't gelaat, dat ons innerlijk leven voor anderen verbergt. Dit is in onze toekomstige, vier-dimensionale woonplaats niet mogelijk; daar kleedt zich terstond elke gedachte en elk gevoelen in de ijle, bewegelijke stof dezer gebieden, zoodat de mensch met zijn volle zondenregister in 't publiek verschijnt! Men kan zich geen volmaaktere „hel" denken Voor lasteraars, kwaadsprekers, schijnheiligen en leugenaars, maar evenmin een idealer opvoedingsstelsel dan ditl Hoewel wij reeds nu een georganiseerd lichaam voor bovengen, wereld bezitten en wij door ons denken en voelen deze wereld bewonen en door haar beïnvloed worden, kunnen wij toch gedurende ons volle dagbewustzijn niet verder dan tot hare grens doordringen; maar in den slaap, als de stoffelijke zintuigen rusten, leeft de ziel in deze wereld en drinken alle lichaamscellen met volle teugen van de voedende levensether, waaruit ze zich eens verdichtten. Het lichaam rust dan aan de moederborst der Natuur en de ziel geniet voor korten tijd een zekere vrijheid buiten het lichaam. Ook woedt de ziel door dit, telkens herhaald, tijdelijk bewonen der vier dimensionale ether- (of astrale) wereld langzaam voorbereid voor haar eerstvolgende woonplaats» . In de Theosophie maakt men onderscheid tusschen het etherische, 't astrale en 't mentale gebied; elk gebied is daar weer onderverdeeld en van ver12 12 schillende beteekenis; iets wat ik hier niet behoef uiteen te zetten. De Spiritualisten en andere denkrichtingen noemen die werelden anders en spreken b.v. van het „Rijk der Geesten", etc. We laten dit buiten beschouwing. Daar de stof in deze werelden haar starheid afgelegd heeft, is de beperking des bewustzijns hier veel geringer dan op 't rein stoffelijk gebied onzer drie dimensionale wereld, maar toch is ook deze ether- of astrale wereld een schijnwereld, hoewel veel minder bedriegelijk dan de stoffelijke, daar de mensch zich hier als de schepper der Mayavormen erkent en hij dus hier eer tot zelfkennis komt. Afkortingen: Innerlijke Kosmologie = I. K. Officieele Wetenschappen = O. W. 13 I. INNERLIJKE KOSMOLOGIE. „De geheele zichtbar» schepping is één symbool, — niet slechts als geheel genomen, doch elk harer onderdeelen is een symbool. De Aarde, de mensch, een dier, een plant, een mineraal zijn symbolen eener gedachte." LS motto voor mijn serie opstellen over ..Innerlijke Kosmologie" geef ik bovengenoemd citaat uit mijn in 1923 verschenen werk over „Sym¬ bolen en mythen in religie", daar ik meen, dat eene korte beschouwing over Symbologie noodig is om iets aangaande het innerlijke leven van ons zonnestelsel duidelijk te kunnen maken. Met een paar woorden kunnen we volstaan, om dit aan te toonen. De Lotus des Levens. 15 Uit ervaring weten we, dat we — na een weinig oefening — in staat zijn het karakter van een mensch te beoordeelen naar zijn uiterlijke verschijning, naar zijne gebaren en naar de wijze waarop hij spreekt. Aan de uitdrukking zijner oogen, den vorm van zijn schedel, aan de bizondere ontwikkeling van zijn neus kunnen we veelal iemands persoonlijkheid beoordeelen en waar we hierin falen, daar ligt de schuld aan onze geringe practijk en kennis in deze aangelegenheid. Als we eens begrepen hebben, dat ons lichaam en elk onderdeel daarvan het zinnebeeld van ons karakter is, dat onze wijze van uitdrukking en de gebaren die we maken, respectievelijk de symbolen zijn onzer gedachten en die onzer gevoelens welke daarbij opwellen, dan is er in dit „karakterleien" niets vreemds meer, omdat het in den grond op één lijn gesteld kan worden met de wetenschap, dat we appels van een appelboom en juttepeten van een pereboom kunnen plukken, terwijl deze zich wederom in uiterlijk onderscheidt van alle andere pereboomen. Natuurlijk blijft het feit, dat de een uit een symbool meer leert dan de ander, altijd bestaan en dit is juist de reden, waarom de groote Leeraren der Menschheid altijd in gelijkenissen of symbolen spraken; juist dit maakte het hun mogelijk, door ieder, — zoowel den hoog- als den laag-ontwikkelden, — begrepen te worden; juist hierdoor was de Oorspronkelijke Leer nooit dogmatisch, doch altijd aangepast aan het mentale en het moreele standpunt van eiken enkelen mensch. Hadden zifsrich in de gewone spreektaal uitgedrukt, dan zouden ze slechts door weinigen begrepen zijn geworden. 16 16 Met betrekking tot de Natuur kunnen we zeggen: Alles wat in de Natuur zich als leven in vorm openbaart — elke mensch, elk dier, elke plant, elk mineraal — is de exacte uitdrukking eener moreele of geestelijke waarheid of gedachte. Elke bloem is dus het symbool eener bepaalde eigenschap of gedachte; het is niet de idealistische phantasie van den dichter, die de witte lelie het symbool der reinheid genoemd heeft, doch 't zijn veeleer zijn ontvouwde fijnere zintuigen, die hem in de witte lelie die eigenschap deden ontdekken. Wanneer we de Natuur op deze wijze gaan bestudeeren, krijgt ze veel meer beteekenis voor ons en wordt ze — bij eiken stap dien we doen — ons een bron van vreugde en genot; want de Natuur is niets minder dan het universeele Boek met hieroglyphen, waardoor de Algeest tot den mensch spreekt. Elke bloem is een gedicht; want, evenals een gedicht in weinige beteekenisvolle woorden een geheele reeks van gedachten concentreert of „dicht " zoo spreekt elke bloem — tot hem, die heeft leeren luisteren — eene aparte taal. In zijn prachtig werk over symbolen noemt Soldi Colbert de Beaulieu deze „taal" „la Langue Sacrée", de gewijde taal, en hij legt ons uit, hoe de leer der Symboliek zich in 't oude Egypte uit deze „taal" ontwikkelde. Deze „gewijde taal" is de grondslag onzer hedendaagsche kunst, ofschoon er helaas zeer weinig in terug te vinden is van den geest die haar vroeger bezielde. Beide zijn door een afgrond gescheiden. De ééne groote, onoverbrugbare kloof tusschen Natuur en Kunst is deze: Men kan alle organische vormen ontleden in 17 17 al hare onderdeelen; men kan elk onderdeel — onverschillig welk — vergrooten in alle mogelijke vergrootingen, tot in het oneindige, en steeds ontdekt men nieuwe werelden, de een al schooner en harmonischer dan de ander. Het microscoop openbaart ons evenwel nog slechts een nietig deel dier veelal nog onontgonnen terreinen. En als ge nu het teerste en schoonste kunstproduct gaat vergrooten, dan vindt ge niets dan grove leelijkheid, niets dan ongeordende chaos! Dit komt omdat elk organisme der Natuur — hoog of laag — een goddelijke kern heeft, waaruit het zich ontvouwt in tijd en ruimte. De kern zelf heeft geen afmeting; ze is het brandpunt der Universeele Gedachte, waaruit — als uit het focus eener lens, — waarin het landschap tot nul wordt en waaruit het wederom te voorschijn treedt — de Oer-gedachte zich ontvouwt als phenomenon. Zoo projecteert en ontvouwt de Geest uit zichzelf de Natuur; het Causale wordt tot het {fenomenale en het Phenomenale (de Natuur) heeft weder de neiging in zich, om tot het Causale terug te keeren. Deze wet is de grond van den polsslag, die — in verschillenden rhythmus — als een eeuwig cystolé-diastolé en v.v. in de Natuur waarneembaar is. Deze polsslag heeft een atoom zoowel als een zonnestelsel, een mensch zoowel als eene daisy. Dr. Encausse (Papus, leerling van Bariet) drukt het uit in een paar woorden, deze: „Eene zelfde algemeene wet bestuurt alle physieke en metaphysieke verschijnselen." Deze ééne wet bestuurt dus, volgens deze opvatting, evengoed de ontwikkeling der philosophie en der exacte wetenschappen als de ont18 18 plooiing van Ranunkel en Daisy! Wanneer dit werkelijk zoo is, dan loont het zeker de moeite, deze universeele wet op te sporen, voor zoover ze van toepassing is op moeder-Aarde met al wat daarop en daarin leeft en kiemt. Als voorbeeld van oud-Egyptische symboliek — geen land is rijker aan symbolen, aan het Plantenrijk ontleend, dan Egypte — geef ik aan 't begin van dit opstel de „Lotus des Levens", ontleend aan bovengenoemd werk van SoldiColbert. De Lotusbloem vinden we overal terug in de Egyptische tempel-architektuur. In onze reproductie wordt de menschelijke ziel — d.i. het „Aroma der menschelijke Bloem" voorgesteld in den vorm van het Crux Ansata, waaruit later het Venusteeken zich ontwikkelde. Men ziet het hier op een palmblad, rijzend uit de omarming der materie van het kapiteel, 't welk dikwijls als symbool van den stoffelijken dood geldt. Het palmblad is ook veelal boven aan 't dak des Tempels geplaatst, waardoor men wilde aanduiden, dat het palmblad — bier 't symbool van 't „stoflichaam", overlevend 't „etherisch lichaam" — de lijn van het hemelgewelf (het dak des Tempels) overschrijdt en opstijgt naar het doel aller zielen, — de Zon. Het moet ieder opvallen, dat ook in de Egyptische, zoowel als in alle andere Mythologieën zoo rijkelijk gebruik wordt gemaakt van de kosmische teekens der Zon en der Planeten en het is duidelijk waarom. Men zag in de hemellichamen kosmische krachten, die zich weerspiegelen In den Microkosmos van alle wezens, hoog en laag. De in elke Mythe optredende personen zijn dan ook de symbolen dezer natuurkrachten. Niet alleen uit de ornamenteering der Egyptische Tem- 19 19 pels en monumenten, maar ook uit hunne oude werktuigen en sierraden spreekt deze „heilige taal der symbolen", zooals Soldi Colbert zich uitdrukt. Eeuwen geleden was deze „taal" een heilige wet, waarnaar de kunsten en wetenschappen zich richtten; men doet tegenwoordig weinig meer dan opnieuw dat te ontdekken, waarvan de innerlijke beteekenis verloren ging. Onze huidige kunst heeft armzalig weinig overgehouden van de hechte, onveranderlijke kosmische basis waarop ze eens rustte en waarop ze moet rusten, wanneer ze weder levende kunst zal worden, zooals voorheen, toen elke afmeting, elke lijnen ruimte-verhouding een diepe kosmische beteekenis had. Na deze korte inleiding kunnen we overgaan tot de Innerlijke Kosmologie. Ik gebruik deze benaming in plaats van de veelal gebruikelijke term „Astrologie", welke menigen lezer — om zeer begrijpelijke redenen — zou kunnen afschrikken. Wat onder dezen naam aan de markt gebracht wordt, door tal van „astrologische bureaux", weet ieder die met open oog die dingen bestudeert; de enkele goede niet te na gesproken. Zooals de Astronomie zich bezighoudt met de studie van het kosmisch lichaam, zoo omvat de Innerl. Kosmologie de studie der Kosmische ziel. „Kosmische psychiatrie" zou men ook deze wetenschap kunnen noemen, welke helaas nog in de oogen van menigen zoogenaamd exacten wetenschapsmensen voor een,,pseudo-wetenschap" geldt. Ik wil daarom trachten de logica 20 20 daarin aan te toonen. Hij die zich daarmee niet tevreden stelt en stoffelijke bewijzen voor geestelijke dingen verlangt, zal zich moeten wenden tot de „Horoscopie" en daarvan grondige studie moeten maken alvorens te kunnen oordeelen of veroordeelen. Over de Horoscopie later. Ik handel hierover uitvoerig in mijn Korte Handleiding der Astrologie (verschenen bij Luctor et Emergo, Den Haag) waarvan dit werk een completeering en uiteenzetting is. We willen bij onze redeneering den meer gebruikelijken weg der analogie volgen en met behulp hiervan enkele grondstellingen beschouwen, die door hun ouderdom een zeker burgerrecht verkregen. Ik laat hier eenige volgen: 1. „Zooals het boven is, zoo is het beneden." 2. „De microkosmos is eene trouwe weerspiegeling van den macrokosmos." 3. „De mensch is naar Gods evenbeeld geschapen." 4. „Vorm ontstaat daar waar eene weerstand met eene kracht in evenwicht komt." (Wet in de Natuurkunde). Punt 3 zou ik alleen willen toepassen op de menschelijke ziel, waarin dus alle goddelijke mogelijkheden schuilen, alhoewel nog latent of op den weg der ontwikkeling. Zijn lichaam is geschapen naar het beeld van den stoffelijken kdsmos, onder welken hij geboren werd. Dit tweede aspect van punt 3 is eigenlijk niets meer dan eene nadere uiteenzetting van punt 2. 'Het lijkt mij geheel overbodig, deze verschillende punten nader toe te lichten, omdat ze algemeen als waarheden aangenomen worden. Misschien dat punt 3 bij enkele vertegenwoordigers der „exacte" wetenschappen 21 21 tegenspraak zal ontmoeten, maar sedert de üfficieele Wetenschap de zoogenaamde stofeenheid, h e t a t o o m, als een kracht voorstelt en dus niet meer aanneemt, dat stof zonder kracht (eventueel geest) bestaanbaar is zonder meer, en ze dus thans feitelijk kracht en stof als de twee uitersten van éénenhetzelfde erkent, zoo zal ook de O. W. gemakkelijker de waarheid der genoemde stellingen kunnen inzien. Dit is temeer het geval, omdat de officieele wetenschap de stof eenheid — het atoom — voorstelt als een positieve electriciteitseenheid (de zon van een planetenstelsel) waaromheen de negatieve electriciteitseenheden (de planeten) wentelen. Het atoom, de eerste Microkosmos op het stoffelijk gebied, is dus „gemodelleerd" naar het beeld van den Macrokosmos (het zonnestelsel). De oergrond of aanleg van het atoom is het oeratoom; we willen in het midden laten of dit het electron is of niet. We kunnen in elk geval zeggen, dat het oeratoom de kracht in kiem is, of beter nog — de kracht in rust, terwijl het atoom de kracht in beweging Is. Evenwel gelieve men de uitdrukking „rust" betrekkelijk te nemen; want ook oerstof is geen zuiver „latente kracht" of „reine geest"; de oerstof is reeds manifestatie, hoewel ze als zoodanig geen vormen bouwt. Dit doet alleen het atoom De oerstof is het negatiefvrouwelijke Beginsel en, — aldus gezien, — de tegenpool van het positief-manlijke Beginsel — geest. Oerstof en geest zijn de twee noodzakelijke Principes van alles wat openbaring heet en we vinden dus in elke openbaring, in elk verschijn22 22 sel deze beide uitersten, + en —, terug. Openbaring is beweging, anders: gemanifesteerde kracht of leven, zich uitend in de Materie als Phenomenonof verschijnsel. Van dit verschijnsel is dus Geest het wezenlijke Beginsel of Noumenon. 't Noumenon is het „Woord" 'twelk in het Phenomenon tot een tijdelijk bestaan of schijnbestaan kwam. De grond van deze uitdrukking is wel is waar „schijn", maar voor 't menschelijk bewustzijn is het verschijnsel niet onwerkelijk of onreëel; het is slechts aldus voor het allerhoogste Bewustzijn. Het Albewustzijn wordt van oudsher symbolisch gedacht als een cirkel of bol, „welks middelpunt overal en welks omtrek nergens is", terwijl de eerste openbaring van het Albewustzijn in de Materie, door een punt wordt gesymboliseerd. Beide zijn uitgedrukt in het symbool der Zon, d. w. z. —< Geest zich uitdrukkend in de Stof en daardoor een Wezen vormend, — den Zoon, den Zon. Ik ben zoo vrij hier Zon, 't manlijk Beginsel, manlijk te nemen. Het leven in openbaring met eene electro-chemische werking vergelijkend, komen wij dan tot deze formule: Uit de samenwerking van de Noordpool of Anode en de Zuidpool of Cathode ontstaat een derde, de chemische of alchemische reactie, in welken vorm ook. Aldus ontstaat op elk gebied: en in oneindigheid van vorm door de gecombineerde werking van het manlijk en het vrouwelijk Beginsel, — het neutrale Beginsel, den Zoon, zooals b.v. uit Osiris en Isis, Horus géboren wordt. Osiris vertegenwoordigt dus de uitstralende kracht des Geestes 23 23 en I s i s de weerstand der Materie. Waar deze beide factoren van kracht en weerstand in evenwicht komen, daar wordt dus het Wezen geboren, d.w.z. de gemanifesteerde kracht. Eveneens ontstaat uit de zonne-energie, die op de golven der wereldaether tot de Aarde komt, — door den weerstand der aard-atmosfeer—licht en warmte. Beide zouden niet dèar zijn, als de atmospheer ontbrak; door den weerstand der stoffelijke atmospheer wordt uit de „etherische" zonnekracht de stoffelijke warmte en het stoffelijke licht geboren en we mogen gerust aannemen, dat het procédé evenzoo zich afspeelt daar waar hét 'b.v. geldt de ontwikkeling eener menschelijke karakter-eigenschap in het ondermaansche. Een voorbeeld zal dit duidelijk maken. Nemen wij b.v. in den mensch de ontwikkeling van k e n n i s, {'t doet er niet toe op welk gebied). We kunnen menschelijke kennis beschouwen als eene afspiegeling der Goddelijke Wijsheid, gebroken door het „prisma" der Materie. De Goddelijke uitstraling der Wijsheid in haar hoogste kosmische beteekenis, wordt door den weerstand der stoffelijke hersenen — het instrument der menschelijke gedachte — verwrongen en gelimiteerd op een wijze, die zonder twijfel een nauwelijks herkenbaar schaduwbeeld vertoont van de oorspronkelijke kosmische oer-gedachte „Wijsheid". Natuurlijk werken hier als weerstand tal van andere factoren mee, zooals omgeving, conventie, streven van 't individu, meer of mindere rijpheid van het Ego, enz., enz., waardoor het „Kind" van Vader-anode en Moeder-cathode min of meer een misgeboorte, een monster wordt. 24 24 Met een gewone menschelijke gedachte, zooals die wordt neergeschreven of uitgesproken, gaat het eveneens; ze wordt in heel korten tijd door de menigte die haar absorbeert en opnieuw „geboren doet worden", ontwricht, verdraaid en dikwijls onherkenbaar gemaakt. Daar waar die gedachte in symbolischen vorm is gekleed als „Parabel", zooals b.v. Jezus bijna altijd in gelijkenissen sprak, daar is natuurlijk de gelegenheid en noodzakelijkheid van ontwrichting en verminking der oorspronkelijke beteekenis nog veel grooter, We behoeven slechts het aantal Christelijke religies, die allen op dezelfde grondgedachte — neergelegd in de heilige Schrift — rusten, met elkaar te vergelijken. Welk een chaos 1 Welk een tegenspraak! Er spreekt echter een andere groote factor mee, waardoor dezelfde gedachte zich telkens herhaalt in regelmatigen rhythmus, den rhythmus der Maan en hiermee zijn we op 't gebied onzer bespreking aangekomen — n.1. om dezen Maanrhythmus en dien der Planeten aan te toonen. Die der Maan is een geheel aparte en tevens uiterst regelmatige rhythmus, welke alles in de stoffelijke Natuur beïnvloedt in perioden van zeven dagen en van zeven jaren. „Ik zal u geven eiken dag voor elk jaar" heet het in den Bijbel. Welk medicus kent niet de zevendaagsche periodiciteit van bepaalde infectieziekten? Welk landbouwer en houtkapper in de bosschen — die niet totaal blind is voor de werkingen in de Natuur en dus niet als bloote machine zijn werk verricht — weet niet, dat de duurzaamheid en derhalve de waarde van sommige houtsoorten grootendeels afhankelijk is 25 25 van de phase der Maan op 't oogenblik dat de boom geveld werd? Alles wat met bevruchting, groei, ontkiemen, ontbinding, etc. verband houdt, staat onder directen invloed der Maan; want de Maan is de bouwer en de afbreker der materieele vorm. Zonder Maan geen vorm. Daarom is 'het symbool van het stoffelijk Beginsel der Natuur, in de Religie door eene vrouw voorgesteld, omgeven met de symbolen der materie; — de H. Maagd Maria staat op een Maan-sikkel en is omgeven door 12 sterren, die de twaalf vormende krachten en weerstanden der Ruimte symboliseeren. De 12 is het getal der volmaakte openbaring in de stof; deze 12 weerstanden en krachten zijn de basis van alle kosmische twaalftallen, zooals de 12 maanden van het jaar, de 12 Profeten, de 12 stammen Israels, de 12 Apostelen, de 12 grondvesten der Heilige Stad, de 12 zonen Jacobs, de 12 edele steenen van de borstplaat der rabbijnen, de 12 vruchten van den Heiligen Geest, de 12 namen voor den God Odin, de 12 enkele letters van 't Hebreeuwsch Alphabet, enz., enz. Deze 12 weerstanden zijn voor onzen Kosmos gesymboliseerd in de 12 Teekens van den Dierenriem of Zodiak en als zoodanig stellen ze de ,,Hierarchieên" voor die — naar men aanneemt — de 12 verschillende hoofd>-vormwezens plus de tallooze overgangen bevatten, welke in vroegere ontwikkelingscyklen onzer wereld gevormd werden en waarvan in den tegenwoordigen outwikkelings-cyklus de wezens-vormen afhankelijk zijn. Dit moet logisch zijn, want evengoed als het menschelijk embryo gedurende het binnenbaarmoederlijk leven alle bestaansvormen — van de laagste tot de hoogste — moet herhalen en 26 26 doorloopen, zoo moet ook elke wereld, elke planeet, elk zonnestelsel de onmetelijk lange ontwikkelingsperioden herhalen, die aan de tegenwoordige voorafgingen, vanaf het eerste oer-begin tot nu. Doch ook dit eerste oer-begin was weder een kiem van een voorafgegane openbaringsperiode en zoo terug en vooruit tot in het oneindige; want er was nooit een begin en er is ook geen einde. Dat wij dit met ons intellekt niet kunnen begrijpen is alweder logisch; immers het menschelijk intellekt of verstandsdenken is aan het stoffelijke denkinstrument — de hersenen — gebonden en erdoor beperkt. Om zich van het oneindige een begrip te kunnen vormen, zou men zich van een onbegrensd werktuig moeten bedienen en dat bestaat niet in Openbaring, omdat het in zijn onbegrensdheid geen dimensies kan hebben. Daarom ook heeft elk wezen, dat nog geen spoor van hersendenken vertoont — omdat het nog geen instrument daarvoor bezit — het zoogenaamde „Paradijs-Bewustzijn", d.w.z. dat het zich nog één voelt met het Alleven en het Albewustzijn in zijn oneindigheid of onbegrensdheid. Zoolang Adam — hier gedacht als de Menschheid in zijn vroege ontwikkeling — nog in het „Paradijs mocht wonen", diende hem slechts het Onderbewustzijn van 't Sympathisch zenuwstelsel, hetwelk de verbindingsschakel vormt tusschen het Alwezen en het Wezen in openbaring, of wel tusschen den Macrokosmos en den Microkosmos. Dit oorspronkelijk zenuwnet, dat in elke cel des menschelijken lichaams zijn vertakkingen zendt, loopt (in twee hoofdstammen) naast de ruggegraat en vormt op de voornaamste organen des lichaams zesgrooteen 27 27 tallooze kleine zenuwvlechten, die alle organische functies van. het lichaam — hartsfunctie, bloedsomloop, voeding der organen, der cellen, enz., enz., regelt, zonder de menschelijke wil, zonder toedoen dus van 't individu. Het is de Pols der Natuur, die in elk wezen klopt. Ze doet dit ook gedurende het hersen- of waakbewustzijn, maar dit laatste overstemt het eerste volkomen, 't Gevolg is, dat het wezen zich als afgescheiden persoonlijk wezen voelt; — het Paradijs-bewustzijn is hem ontnomen, — hij heeft „van den Boom der Kennis, des goeds en des kwaads gegeten". Nog slechts in den droom hoort hij nu en dan de stem van het Onderbewustzijn, dat dan in symbolen tot hem spreekt, soms vaag en onbestemd, soms klaar en duidelijk als een in vorm gegoten gedachte, die veelal eene waarschuwing behelst. Het „Paradijs"- of oer-bewustzijn was een beeldbewustzijn, vandaar dat een droom bijna altijd symbolisch is. Het oer-bewustzijn begint tot den mensch te spreken als het hersenbewustzijn slaapt en dat het zoo zijn moet, volgt alweder uit het feit, dat elk wezen het vroeger doorgemaakte en ontvouwde moet herhalen, zooals het in zijn embryonaal-leven alle doorgemaakte vormen van 't mineraal-, planten- en dieren-leven zoolang moet herhalen tot het zijn actueel standpunt bereikt. Het moet evenzoo zijn met het bewustzijn; de huidige mensch herhaalt nog thans, wat het geheele menschengeslacht in pre-historischen oertoestand doorleefde. 28 II. IETS OVER DEN GRONDSLAG DER INNERLIJKE KOSMOLOGIE. LS grondidee vooropstellend, dat elke microkosmos naar het origineel van den macrokosmos is gevormd, moeten wij dus — als we hier de boven¬ genoemde 12 Weerstanden (de 12 Teekens van den Dierenriem zijn de symbolen ervan) evenals ook de 7 Krachten (7 Planetaire Krachten) aannemen, zoo moeten deze beide grondgetallen 12 en 7 ook de basis zijn, waarop elk organisme, — dat in dien macrokosmos in wording komt, — is opgebouwd. Het is de Maaninvloed die de 7 planetaire krachten, die in evenwicht moeten komen met de 12 weerstanden, d. z. de oervormen uit vroegere openbaringsperioden, — die wederom doorgemaakt moeten worden om vorm te kunnen produceeren, — in vorm giet, al naar hare phase, haar stand en hare bestraling door de planetaire centra (zie punt 4, pag. 21). Hoe dit geschiedt, wil ik later uitvoeriger trachten uiteen te zetten. Voorloopig is het meegedeelde voldoende om de analogie tusschen ons zonnestelsel en den mensch, dien we als voorbeeld nemen, aan te toonen. Dat ze daar is leert ons punt 1, 't welk luidt, (zie pag. 21): „Zoo boven, zoo beneden". Allereerst willen we dus de 7 krachten en de 12 weerstanden — die dus identisch zijn met de 12 hoofdtypen van vorige ontwikkelingstrappen 29 29 — in het menschenorganisme aantoonen. Om niet te uitvoerig te worden, willen we ons bij enkele voorbeelden bepalen, die trouwens voor ons doel ruim voldoende zijn; deze: 1. We zien b.v. deze 12 weerstanden in de ontwikkeling van het menschelijk embryo, 'twelk alle doorgemaakte bestaansvormen — van af de primitiefste vormen tot de volmaaktheid van 't menschelijke stoflichaam — in zijn grondvormen moet herhalen. De Embryologie leert ons die verschillende ontwikkelingsperioden kennen, in zooverre zij in staat is geweest, deze in het zich ontvouwend vrouwelijke ovum, na de bevruchting, te kunnen volgen en zij een oordeel heeft kunnen vellen aangaande die trappen. 2. Wij kunnen de zeven oerkrachten anatomisch aantoonen op het cadaver. De Anatomie der hersenen spreekt van de 12 hersenzenuwparen, die zich begonnen te ontwikkelen, toen het zoogenaamde „Vegetatieve" of Sympathische zenuwstelsel tot zoover de ontvouwing van het wezen geleid had en wel onbewust. Met de ontwikkeling der 12 hersenzenuwparen kwam het zintuigelijk bewustzijn, want deze 24 hersenzenuwen inerveeren hoofdzakelijk de zintuigen en de daarmede verband houdende lichaamsdeelen. Zoo worden „de 24 Ouderen vóór den Troon" de leiders van den involueerenden mensch en worden de 5 zintuigen — daar ze hem niet het Causale, doch alleen het Phenomenale (d.i. de schijnwerkelijkheid) toonen — de 5 kwetsbare plekken, — als de 5 „wonden Christi" gesymboliseerd. De Ontleedkunde leert ons tevens de plaats en den bouw der zenuwcentra (van kracht) kennen in de zenuwvlechten van den Nervus Sym30 30 pathicus en licht ons in aangaande haar plaats, haar bouw en functie in het materieele leven. De Anatomie is er in geslaagd, hare banen van uitstroomende kracht tot in het binnenste der enkele cellen te vervolgen. 3. De Zoölogie leert ons de ontwikkelingstrappen der lange reeks van stoffelijke voertuigen kennen, waarin de menschenziel gedurende haar involutie, of inwikkeling in de stof, woonde; want elk dier is niets minder dan het symbool van den mensch op een bepaalden trap van ontwikkeling. Elke diersoort vertegenwoordigt daarom den Mensch in een zeker stadium van ontplooiing. Om deze reden is elk dier het symbool eener menschelijke eigenschap, door den mensch naar buiten geprojecteerd en aldus op zijn weg achtergelaten. Dank zij Luna's invloed kleedt zich elke gedachte in vorm; ik zal later trachten aan te toon en, hoe dit geschiedt. In een nog vroeger tijdperk van involutie leefde de menschelijke ziel in een planten vorm; het is de Botanie die ons deze vormen en iets van hare eigenschappen leert kennen; we kunnen, om dezelfde reden als boven, inzien, waarom bloemen ook symbolen van menschelijke eigenschappen zijn, welke op haar beurt weer symbolen zijn van volmaakte goddelijke hoedanigheden, „neergedaald" en zich uitend in en door de stof. Hetzelfde kunnen we zeggen van het allereerste Rijk der Natuur, waarvan de Mineralogie en de Kristallograpkie ons op de hoogte brengen. We zien dus, dat de Innerlijke Kosmologie ten nauwste samenhangt met de Natuurwetenschappen, waarop ze een heel bizonder licht 31 31 werpt, dat ons in staat stelt, het oer-wezen dier wetenschappen te zien. Sterker nog: — het oerwezen dier wetenschappen is de Innerlijke Kosmologie. Van de meest „exacte" aller wetenschappen — de Mathematiek — zou ik nog even willen herhalen, dat ook zij naar een geestelijke basis zoekt — de vierde dimensie — die toch waarlijk ook niet door getal of lijn is uit te drukken en evenmin door 't microscoop gevonden wordt. En daarenboven toont een Einstein ook van deze exactste der exacten het onexacte aan! Als men dat alles klaar inziet, dan moet het iemand komisch toeschijnen, dat zoovele wetenschappelijke menschen wèl de leer der Innerlijke Kosmologie in 't geheim aanhangen, doch zich schamen, er rond voor uit te komen uit vrees, zich in de oogen van anderen te blameeren. En dat alleen, omdat de I. K. onder den naam „Astrologie" haar goeden naam verloren heeft. Men gelieve in te zien, dat de hier bedoelde „Astrologie" veelal slechts de „Horoscopie" in het oog heeft en dft is toch maar een klein deel der I. K. Bovendien — ook de Horoscopie kan wetenschappelijk beoefend worden, zonder te ontaarden in waarzeggerij, waartoe ze zich, helaas, maar al te goed leent. Het misbruik degradeert, het gebruik heft op. Zoo gaat het immers met alles! Als men van een onbevooroordeeld standpunt de dingen beschouwt, dan moet het inderdaad vreemd lijken, dat de Astrologie nog steeds „officieel" naar de rommelkamer der pseudowetenschappen verbannen wordt. Wel is waar komt dit hoofdzakelijk door totaal gemis aan of onvoldoende wetenschappelijke opleiding van 't 32 32 gros der zoogenaamde „practische" beoefenaars, die er een winstgevend zaakje van maken, maar dergelijk misbruik komt toch ook voor bij de takken der zoogen. exacte wetenschappen. Het is waar dat de methode van beoefening afwijkt van die der andere Natuurwetenschappen, maar dit mag niet als grond van het veto gelden, daar ze toch bij alle Natuurwetenschappen verschillend is. Evengoed als deze kan de Astrologie experimenteel onderzocht worden en wel met betrekking tot de verschillende Rijken der Natuur. Wie zou b.v. den invloed der Maan op den gemoedstoestand van sensitieven, van zenuwzieken en van zoogen. maan-zieken kunnen ontkennen? Welke landbouwer zou den maaninvloed op het ontkiemen, groeien en vruchtzetten durven loochenen? Wie zou de schouders durven ophalen voor den allesbeheerschenden invloed der Zon, waarvan alle leven in openbaring direct afhankelijk is? Het is wel interessant na te gaan, hoe sterk b.v. alle primitieve volkeren van dit feit doordrongen waren en hoe ze bij een zonsverduistering door lawaai te maken op trommen en tomtoms, door geschreeuw en gejammer — den verschrikkelijken „Draak", het machtige Maanmonster, trachtten te verdrijven en hoe reeds toen in die oude tijden, de Priester-astronoom, die door berekening kon uitmaken wanneer ,,de Draak" weer z'n biezen zou pakken — of, indien hij 't niet kon, hij in elk geval 't verschijnsel begreep, en daarvan gebruik wist te maken om aan 't in doodsangst verkeerende volk zekere beloften af te persen. Tout comme chez nous, in onze „verlichte eeuw!" Evenwel zal ook in onzen tijd wel niemand den zonneinvloed op 't physieke willen ontkenit 33 nen,.... maar die planeten, ziet u, die zoo ver af zijn! Alsof men van zon en maan niet 't zelfde kan zeggenl Bovendien, — ze zijn niet ver af; zij of in elk geval hare krachten zijn rondom ons, ze zijn in ons, ze werken door ons, wij zelf vertegenwoordigen die krachten en hebben er ons physiek bestaan aan te danken. En op den keper beschouwd. .. zijn soms de planeten niet uit de zon gesproten, waardoor ze logischerwijze tot secundaire krachtbronnen worden van de Zon, die de primaire krachtbron van alles is? Ik kom later hierop uitvoeriger terug, Eén feit wil ik echter hier nog even in herinnering brengen, namelijk, dat de Astronomie het kind der Astrologie is; ze werd uit haar geboren in den tijd dat de astroloog tevens ook astronoom en wiskundige was. In onzen modernen tijd van specialiseering, scheidt zich noodzakelijkerwijs het een van het ander af, omdat de „algeheele" kennis van één vak dikwijls een groot deel van een menschenleven als studietijd vraagt. Na deze scheiding begon de Astrologie snel te degenereeren, vooral toen ze, als waarzeggerij in de handen van totaal onontwikkelden, alle cachet van „wetenschappelijk zijn" verloor. Toen liet het kind zijn moeder geheel in den steek, zoodat zelfs een Kepler soms den moed miste, voor iets dat hij als waar erkende, in de bres te springen! Newton was in deze loyaler en eerlijker, toen collega Halley zijn verbazing te kennen gaf, dat zijn hoog vereerde Meester aan zooiets als Astrologie gelooven kon. Newton gaf hem eenvoudig ten antwoord: „Be heb het onderwerp bestudeerd weet je, en gij niet." 34 34 Men zal nu inzien ,waarom ik den ernstigen waarheidzoeker, den raad geef deze wetenschap een anderen naam te geven, zooals b.v. dien, welken ik aan 't begin dezer serie opstellen plaatste. Daar is inderdaad niets vreemds in, dat de mensch — die immers deel uitmaakt van onzen kosmos — den rhythmus van dien kosmos moet ondervinden; en het zijn toch de planeten die, al naar haar stand, dien steeds wisselenden rhythmus veroorzaken? Het wezen moet meetrillen — harmonisch of onharmonisch — naar gelang deze kosmische vibraties een consonant of een dissonant met zijn eigen klankbodem vormen, 't Zoo vreemd, zijn, als het niet zoo ware. Een vioolsnaar trilt immers ook mee, als een gelijkgestemde snaar wordt aangestreken? Elke planeet heeft haar eigen grondtoon, naar gelang der oergedachte» die aan haar wezen ten grondslag ligt en het is hare opgave, die gedachte — welke ook in elk wezen sluimert — in al die wezens te doen ontwaken op een wijze, die met hun aard overeenstemt. Het is wederom de opgave van dat wezen, deze „gedachte" zuiver en rein te weerspiegelen en terug te werpen in zijn omgeving. Op 't gebied der Religie spreekt de Innerlijke Kosmologie een machtig woord mee, zooals reeds door zoovelen duidelijk en welsprekend is aangetoond. Dupuis, Lucius en velen voor en na hen, hebben als basis van 't religieuze stelsel in Egypte de Astronomie genoemd, de sterrebeelden aannemend als symbolen van heilige dingen, de standen en aspecten der hemellichamen als ,,teekenen van toekomstige gebeurtenissen op Aarde." 35 III. LICHAAM EN ZIEL VAN DEN KOSMOS. EN is gewoon, — in de Grieksche Mythologie niet alleen, maar vrijwel ook in alle andere — zich de daarin als hoofdpersonen (helden) optredende figuren als natuurkrachten te denken en dat ze als zoodanig bedoeld zijn, zal wel niemand ernstig in twijfel trekken. Voor de oude oorkonden van Indië, voor die van Assyrië en Babylonië en ook voor Egypte valt het niet moeilijk, eveneens te constateeren dat men zich de 4 hoofdkrachten en weerstanden der Natuur aan den hemel geprojecteerd dacht. In Indië waren het de 4 Rishes, die de 4 Veda's neerschreven en hiermee correspondeeren weder de 4 phasen of trappen van ontwikkeling, gedurende welke „de 4 Rassen" (naar hun huidkleur 't blanke, 't gele, 't roode en 't zwarte genaamd) deden geboren worden. De 4 Indische Rishi's werden als „4 dieren" voorgesteld en wanneer we nu onze R. K. kerken beschouwen, dan zien we deze „4 dieren" ook daar aanwezig- Ze symboliseeren de 4 vaste teekens van den Zodiak of Dierenriem t.w. 1 den Leeuw (Q.), de Schorpioen (W.), vroeger de Adelaar genoemd, 3 den Waterman (s ) en 4 den Stier (), die wederom op hun beurt de 4 Evangelisten vertegenwoordigen etc. Alle 12 de Dierenriemteekens draagt de Heilige Maagd over haar hoofd, als symbolen der 12 weerstanden in de stof, waarvan Maria het zin36 36 nebeeld is. Zij vertegenwoordigt het negatieve of vrouwelijke Beginsel in het Heelal, 't welk door de Maan in vorm gekleed wordt, naar 't model der tallooze oer-vormen van wezens, die uit vroegere openbarirtgscyklen afkomstig zijn en die in de tegenwoordige herhaald moeten worden, om dan daarna weer een stap voorwaarts te doen in ontwikkeling. De Maan is daarvoor het vormende Principe, de „Baar-Moeder" der Natuur en Maria (Maya) wordt dus met een maansikkel onder haar voeten agebeeld. Zooals zij — als negatief Princiep — de oermaterie verzinnebeeldt, waarin de Geest — het positief of manlijk Princiep — „neerdaalt in onbevlekte ontvangenis", zoo is het neutrale Princiep 't welk uit deze alchemische samenwerking der beide Polen geboren wordt — de Zoon — het oorspronkelijke of eerste Vormwezen, waaruit eertijds, nu en voortaan alle andere vormwezens geboren worden. Als zoodanig representeert de Zoon o.a. de Menschheid en ook den enkelen mensch in zijn hoogste beteekenis van volmaakt Wezen waarin de beide Grondbeginselen harmonisch vereenigd zijn in één. Zooals we in de Maan het vrouwelijke Beginsel getypeerd zien, zoo zien we in de Zon den Zoon getypeerd. Hij geeft zijn wezen, d.w.z. zijn Leven en Bewustzijn aan alle vormwezens, die Hij als „Gedachten" uit zich in de Natuur naar buiten projecteert. Daarom is Hij de schepper en onderhouder der Natuur. Daarom is de Zon 't symbool voor Geest in Openbaring en de Maan dat voor Stof. Reeds in lang vervlogen tijd heeft men getracht ons planetenstelsel in te deelen op een wijze, waaruit men kan opmaken, dat de Ouden 37 37 de Wet der Analogie kenden. Hoewel de uitkomsten niet overal gelijk zijn, komen ze toch in hoofdzaken vrijwel overeen, zooals o.a. in het aannemen eener drieheid van Lichaam, Ziel en Geest in den Macrokosmos, van ons Zonnestelsel. Hieruit blijkt o.a-, dat zij daarin een georganiseerd levend Wezen zagen, 't welk gevoelde en waaraan zij eene zekere mate van denken toeschreven. Zonder ons in lange citaten der oude en meer moderne wijsgeeren te willen verdiepen, moeten wij ons toch — om een parallel te kunnen trekken langs analogischen weg — op een bepaald standpunt plaatsen aangaande de grondverdeeling van den mensch. Van hieruit kunnen wij dan besluiten tot het „georganiseerde" van het kosmische wezen, dat we ons Zonnestelsel noemen. De Verdeeling van den mensch in Lichaam, Ziel en Geest wordt vrij algemeen aangenomen en waar men in plaats van deze een tweevoud aanneemt van Lichaam en Ziel, daar zijn toch feitelijk slechts Ziel en Geest als eenheid gedacht, hoewel ze in werkelijkheid als tweeheid aanwezig zijn. De oude Gnostici in de 2e eeuw na Chr. — en ook velen der oude wijsgeeren tientallen eeuwen daarvoor — maakten op grond van logische redeneering, steunend op de levensverschijnselen in den mensch, eene 7 voudige verdeeling, die in 't kort hierop neerkomt: 1. In het Stoflichaam onderscheiden zij twee deelen: a. het eigenlijke stoffelijke lichaam, bestaande uit de 3 agregaten der materie — de vaste, de vloeibare en de gasvormige — waardoor zich in 't menschenlichaam bet minerale, 't 38 38 plantaardige en 't dierlijke leven uitspreekt, 't welk dat lichaam aankleeft omdat hei als embryo in het intra-uterine leven deze vroegere vormtoestanden had te doorloopen, zooals elk wezen alles moet herhalen wat het doorgemaakt heeft. b. Het levensbeginsel der grove stof is de ether — waaruit de 3 agregaten zich „verdichten" (naar Oliver Lodge „verdunden" of „verijlden"). Aldus gezien, is het etherisch beginsel voor 't stoffelijke lichaam het oorzakelijke- of levensbeginsel, 't welk b.v. bestaan blijft voor een geamputeerd lidmaat. Dit maakt ons duidelijk, waarom iémand aan een geamputeerd been nog kou en pijn kan lijden en waarom bij lagere diersoorten een afgesneden poot of staart weer aangroeit naar 't model van het etherisch beginsel, 't welk nog aanwezig was. Dat dit bij de hoogere dieren en bij den mensch niet het geval is, komt omdat de herhaling der buitengewoon lange reeks van voorafgegane diervormen al te ingewikkeld zou worden en het daarom slechts onvolledig kan geschieden. Dit etherbeginsel wordt ook 't „etherisch dubbel," 't „etherlichaam" of ook het „levenslichaam genoemd. Door het stoffelijk lichaam behoort de mensch tot de minerale wereld in hare drie graden van dichtheid en door het etherisch lichaam behoort hij tot de architypische wereld der ethers, die de oervormen van alle doorgemaakte bestaanstoestanden bevat, de zoogen. „ladder Jacobs", waarlangs het wezen uit hoogere gebieden in de stof „afdaalt." 2. De Ziel. Zooals het stof lichaam het „werktuig der handeling" heet, zoo kan de Ziel het werktuig of voertuig der emoties, gedachten en gevoelens genoemd worden. Zij is de schakel, die 39 39 Geest en Stof tot één verbindt. Door de Ziel is de mensch bewoner eener „hoogere" wereld dan de stoffelijke of etherische en wel van de zoogen, astrale-, of emotioneele-gevoels- en gedachtenwereld, — eene wereld of bewustzijnstrap, die drieledig in haar werking of uiting is. Naarmate de mensch zich moreel hooger ontwikkelt, stijgt hij van de emotioneele of eenvoudige gevoelssfeer op tot die der hoogere gevoelens en van die der lagere gedachte (eenvoudige combinatie van in 't geheugen bewaarde begrippen) tot die des hoogeren denkens, als imaginatie en intuïtie, waar de ziel zich met het Goede en Ware doordringt en daardoor haar gezichtskring vernumt. Aldus rijpt de waarnemingsziel tot verstandsziel en de Verstandsziel tot Bewustzijnsziel (dr. Steiner). De Ziel is dus 3-ledig. 3. de Geest is het Causale of Oorzakelijke, men zou kunnen zeggen „de Gedachte", die zich in de ziel op drievoudige en in het Lichaam op tweevoudige wijze afdrukt. Het geestelijke wezen of ook de „Goddelijke Vonk" in openbaring noemt men gewoonlijk het Ik of het Ego. Het Ego is dus als 't ware het omhulsel of vergeestelijkt stof lichaam van den Geest. Daarom is Geest in openbaring tweeledig — het Ego en de Geest. Aldus kan men zich den 7 voudigen Mensch denken. Natuurlijk geef ik hier slechts een schetsmatig schema, daar een uitvoerige beschrijving hier niet op haar plaats is. Enkele grepen waren echter noodig, om onze parallel te kunnen trekken tusschen Kosmos en Mensch. 21e is deze: De volgorde der planeten in de Ruimte met betrekking tot de Zon waarom ze wentelen, is: o g $ e „ Etherische — Sat, Zedek T? \ Physieke — Ka, Anubis I \ 9 | Begin en einde van lagere en § ) \ hoogere trillingsoctaven De opeenvolging in evolutie der Natuurrijken is symbolisch in een schema uitgedrukt deze: Tj Het Mineralenrijk, 2|. | Plantenrijk, cf „ Dierenrijk. © „ Menschenrijk. $ Dewa's. $ Dhyana-Budha's. O De Logos. it IV. HET „NEERDALEN DER ZONNEGEDACHTE" IN DE MATERIE. E Zon is 't bewustzijn en 't levengevend Beginsel van 't geheele lichaam en omvat als zoodanig het geheel. Zijn1) lichaam omhult en doordringt met zijn etherische substantie de stoffelijke en etherische lichamen der Planeten, die hij als „Gedachten" de Ruimte inzond, — gedachten, die zich op hare beurt belichaamden zooals haar oerwezen — de Zon — (de Zoon der Centrale Zon) zich belichaamde door de oerstof der Ruimte om zich heen samen te trekken. Aldus werd de stoffelijke Zon het stoffelijk „hart" van het kosmisch lichaam en werd elke Planeet het „hart" eener bepaalde zieleeigenschap of functie, met de oorspronkelijke zonnegedachte als oergrond. Hoe wij ons dit projecteeren der zonnegedachte in de Ruimte denken — b.v. volgens Kant en Laplace of anders — doet hier weinig ter zake. We zien dus in de stoffelijke zon de „Electrische centrale" van ons planetenstelsel. Door enkele voorbeelden wil ik nog verder aantoonen, dat de I. K. wel degelijk de grond is van wat we met den naam Religie bestempelen. (Van 1) In wezen is de Zon het manlijk Beginsel en ik ben daarom zoo vrij, net woord Zon manlijk te nemen, waar het duidelijkheidshalve noodig is. 43 43 re/i^ere-wederverbinden). Over de bet eekenis als symbool eener Goddelijke Gedachte van alles wat in de Natuur als „verschijnsel" optreedt, mag ik hier niet uitwijden omdat ik in mijn werk over „Symbolen en Mythen in Religie" uitvoerig over de symbolieke beteekenis der stoffelijke vormen in de Natuur gehandeld heb en dus naar dit boek verwijs. Bovendien heb ik in dit werk de analoge overeenkomst onzer zeven krachtcentra met de „zeven Kerken" en de „zeven Zegels" etc. uit Johannes' Openbaring aangetoond. Deze samenstelling is trouwens niet „nieuw"; want in zijn werk getiteld „The Apocalypse unveÜed", geeft James Pryce een vrij uitvoerige beschouwing over dit punt. In hoeverre ik met hem mee kan gaan en in hoeverre niet, doet er m.i. zeer weinig toe; ik stel de dingen op mijne wijze voor, zooals ik die — van mijn persoonlijken kijk op 't „Kasteel der Waarheid" — zelf meen te zien, maar in de hoofdzaken kan ik geheel met hem meegaan. Van een onbevooroordeeld standpunt kan men mijns inziens de dingen moeilijk anders zien. Verder heb ik dit vraagstuk uitgewerkt met betrekking tot de analoge beteekenis der Planeten, die ons hier, natuurlijk, bij onze beschouwing over het zieleleven in den Kosmos, waarvan wij bewoners zijn, in de eerste plaats interesseeren. Voor het tot stand komen van openbaring in vorm zijn drie factoren noodig, namelijk 1. kracht, 2. weerstand en 3. stof. Zoodra eene uitstroomende kracht met een weerstand in evenwicht komt — zoo leert ons de Physika — kan eene vorm ontstaan. De Ruimte van ons Heelal is, naar men aanneemt, gevuld met den Aether, die enkelen wèl en anderen niet als de oorspronkelijke of „oerstof" 44 44 aannemen. Voor onze beschouwing maakt dit natuurlijk geen verschil; — de eene factor de „stof" is er; dat is de hoofdzaak. De tweede factor „weerstand" is voor elk wezen de reeks van bestaansvormen, die het doorgemaakt heeft om tot zijn tegenwoordigen bestaansvorm te geraken. Het is aan die oude vormen gebonden het moet, alvorens „geboren" te worden, in embryonaal-toestand deze vormen herhalen en moet stilhouden bij de allerlaatste, want hier begint zijne tegenwoordige evolutie, die tot een hoogeren bestaansvorm moet leiden. Een mensch bijvoorbeeld komt in zijn uiter1 ijken vorm als mensch ter wereld; hij heeft de overgangstrap van dier tot mensch, — die we oer-mensch willen noemen — in 't binnenbaarmoederlijk leven, als foetus, reeds achter den rug. Dit geldt slechts voor zijn lichaam, maar niet voor zijn bewustzijn. Zijn aardsch leven begint met de eerste inademing, waarmee tegelijk zijne eigen bloedcirculatie begint, welke — toen de navelstreng hem nog met zijn moeder verbond — tevoren die van zijn moeder was. Hij moet — nu hij van zijn moeder afgesneden is — zijn persoonlijk bewustzijn ontwikkelen en begint dus — wat zijn bewustzijn betreft — zijn aardsche carrière als „oermensch", die nog slechts ongearticuleerde geluiden kan stamelen en schreeuwen als hij honger heeft. Aan 't pasgeboren kind kunnen we derhalve de neigingen en gewoonten der pre-historische menschheid bestudeeren, die juist den zaligen toestand van het Paradijs-bewustzijn achter den rug heeft en het zich nog vaag schijnt te herinneren, (?) want de zuigeling doet zijn intrede op onze „droeve aarde" onder 't uiten van een angstkreet ... 45 45 Van 't standpunt der wereldwording kan men niet anders, dan uitgaan van de Zon (natuurlijk nog als primitieve oernevel gedacht) als eerste Phenomenon, den Kosmos in aanleg. Uit het Noumenon der Goddelijke — hier Kosmische — Gedachte ontstaat door samenwerking van anode (Geest) en kathode (Oerstof) de eenig geboren Zoon", in dit geval de Zon-Zoon en de Zon, als Geestelijk Principe van alles, moet dit voorbeeld volgen en op zijn beurt scheppen. De Zon is hier 't manlijk en de oerstof (Maria of Maya) het vrouwelijk beginsel; door samenwerking dezer beide polen ontstaat weer het neutrale beginsel — de planeet, die dus het zonne-beginsel in zich heeft. Op analoge wijze ontplooit zich het gemanifesteerde leven op en in de planeet, zoodat de Zon het Geestelijke of levensbeginsel genoemd kan worden voor al wat stoffelijke openbaring is. Zonder Zon is geen leven in de stof mogelijk; hij is tegelijk leven en ziel van alle stof, meer nog, de Zon — als Geestelijk beginsel — is de stof zelf in zijn ware wezen; hij doordringt alles en bezit alles, hij houdt alles in zich. Naarmate de zonnegedachte verder „afdaalt in de stof", d.w.z. meer en meer zich uitdrukt in de stof, ontmoet zij grooteren weerstand en moeilijkheid, zich in haar volle volmaaktheid te uiten en naarmate door dezen weerstand de volmaaktheid van dit Geestelijk-Causale moeilijker te onderkennen valt en dus schijnbaar aan volmaaktheid verliest, (voor den onvolmaakten beschouwer) wordt de openbaring van dit Geestelijk-Causale volmaakter en veelzijdiger; n.1. de stof in wording (oerstof) wordt tot volmaakte Materie. Aldus wordt Geest tot Ziel en vervolgens tot Lichaam. Wij kunnen niet anders dan dit involutieproces in tijd en ruimte waarnemen, daar onze 46 46 „viji wonde plaatsen" — de zintuigen — voor ons de werkelijkheid verbergen en wij slechts het geopenbaarde of het verschijnsel opmerken en dus geneigd zijn» alles volgens dezen schijn te beoordeelen en den schijn der Maya of zinnenbegoocheling voor het wezenlijke te houden. ,J*rometheas" kent nog slechts zijn rots en de pijnlijke knauwen en klauwen van den Arend, hoewel de astrale zielewereld der Zee zich aan zijn geketende voeten uitstrekt en de mentale geesteswereld der Ruimte, zich over hem welft en hem doordringt! En nu de Religie: Het aantal voorbeelden waaruit men zien kan dat alle oude religies een kosmischen basis hebben, is zoo overweldigend groot, dat het moeilijk valt, een keuze te doen. Een paar voorbeelden wil ik echter aanhalen en voor de rest verwijs ik naar mijn vroeger genoemd werk over Symbolen en Mythen. De Christelijke religie heeft veel overgenomen van die der Babyloniërs en Assyriërs. (vergelijk Jesaja 46, 1; Jeremia 51. 44; 1 Kor. 16. 31—34 enz.). De Babylonische Tammuz werd vereerd als Zonnegod en als Verlosser der Menschheid. Zijne moeder Istar Wordt voorgesteld met een heiligenkroon om het hoofd en is omringd of ook soms gekroond door 12 sterren, dus evenals de Maagd Maria. Evenals Maria draagt zij „het Kind" op den arm en wordt zij de ,JKoningin der Hemelen" genoemd. Haar Kind heet Nebo (Mercurius). Zij vertegenwoordigt het vrouwelijke en Tammuz het mannelijke Beginsel in de Natuur. De Philistijnsche Godheid is de Visch-zon, Dagon: hij is zoon van hemel en aarde beide. Van Osiris, Isis en Horus valt hetzelfde te 4T 47 zeggen om niet te spreken van Mithtas, Attis, Adonis, Baldttr, Quetzalcoatl, Dionysos, Krishna, Hercules en vele andere Zonnegoden, ook genoemd Archagetos, d.i. „geboren van een Ark. De Ark stelt o.a. ook het vrouwelijke Principe in de Natuur voor en is dus nauw verwant met de Maagd. d a g o n De geschiedenis of mythen van alle Zonnegoden hebben zeer veel overeenkomst met het Christusverhaal, b.v. Krishna werd in een stal geboren, toen zijn ouders onderweg waren naar de stad om hun schatting voor den koning te betalen; zijne moeder was eene maagd. Trouwens alle Zonnegoden zijn onbevlekt ontvangen uit 48 48 eene maagd. Ook Krishna werd vervolgd, (door Kansa, zijn oom, die, als Herodes, alle pasgeboren kinderen liet dooden). Ook de „aanbidding der herders" en de „vlucht" vinden we in Chrishna's levensgeschiedenis. Bovendien — Krishna beteekent: de Zon. Ook Buddha en Zoroaster werden „onbevlekt ontvangen." Het kan moeilijk ontkend worden; — al deze mythen zijn symbolen, waarin de wording van hemel en aarde en de evolutie der menschheid in een beeldrijk verhaal wordt voorgesteld, waarin de Kosmische krachten als persoon optreden. De held der mythe is altijd de Zonnegod en daar de Berste Oorzaak, zich altijd uit in de wereld der Gedachte, in die des Gevoels en in die der Handeling, (de stof) zoo mogen wij logischerwijze aannemen, dat voor elke zonnemythe minstens drie uitleggingen mogelijk zijn. Daarom kunnen wij b.V. den Christus uit het Bijbelverhaal zien als Mensch, als de Menschheid en als Kosmisch of Universeel Wezen, wiens symbool de Zon is en die als Architype in het hart, van elk wezen woont. De „helden" of Kosmische krachten eener mythe wonen in eiken microkosmos, ze leven in iederen mensch. Willen wij dus eene mythe begrijpen, dan behooren wij ons op 't standpunt van den mysticus te plaatsen en verder zien dan den blooten vorm. Ook onze christelijke feestdagen rusten geheel en al op kosmischen bodem. Jezus' geboortedag op 25 Dec. stemt precies overeen met die van alle Zonnegoden. Jezus, symbool des eeuwigen levens, wordt op het oogenblik geboren dat de Zon in 't hoofdteeken Capricornus (de Steenbok) treedt, het moment waarop de Zon, na zijn laagste punt aan den middaghemel bereikt te hebben, weer gaat stijgen, de Zon, de Zoon wordt geboren. 49 49 Johannes de Dooper is Jezus' tegenpool; hij symboliseert de volmaakte stof en hij wordt dan ook juist zes maanden vóór Jezus geboren, op den dag, dat de Zen zijn hoogste punt bereikt in Cancer (de Kreeft) en de stoffelijke Natuur in haar volle ontwikkeling is. Van af zijn geboorte' dag begint de Zon weer te dalen en daarom zegt Joh. d. D.: „Hij (Christus) zal toenemen en ik zal afnemen." Doch het is onnoodig vele voorbeelden aan te halen, ieder kan ze zelf vinden en het ontbreekt bovendien niet aan litteratuur betreffende dit punt. Een enkel woord nog over het Paaschfeest, 't welk eigenlijk eene voortzetting van 't Joodsche Paschafeest is en schier bij alle volkeren gevierd. Het valt omstreeks den tijd, dat de Zon den Equator passeert en hij dus van Zuiderweder Noorder-declinatie krijgt, 't Is het feest der ontwakende Natuur, die van het Pralaya der winterslaap zich gereed maakt voor een nieuw Manvantara der Lente. Symbolisch is in het paasch-ei dit ontwakend nieuwe leven prachtig uitgedrukt. Maria-Hemelvaart valt in de laatste helft van Augustus, want dan komt de Zon in de Maagd, en zoo voor schier alle christel. feestdagen. En als men dan de oude namen der sterreteekens en der enkele sterren in haar letterlijke beteekenis nagaat, dan zal men inzien dat Jezus' leven letterlijk in de sterren geschreven stond, eeuwen en eeuwen voor Jezus' geboorte.. Het tweede boek van mijn werk „Symbolen en Mythen in Religie" handelt geheel over dit laatste onderwerp, zoodat ik er hier verder over kan zwijgen. Inderdaad, Nimojewsky drukt zich niet te sterk uit als hij zegt: „De levende, religieuze, astrale begrippen werden tot rudimentaire opvattingen. Eindelooze hemelafstanden, die de flonkerende 50 50 gordel des Dierenriems omvatte, schrompelden — in de kerkelijke Theologie — tot een... veestal ineen. De „Astrale Kribbe" werd tot een ordinaire ezelskrib... het tooneel der Via Dolorosa, oorspronkelijk kosmisch gemeend, werd verplaatst in een land, Palestina." Of en in hoeverre Nimojewsky in deze laatste zinsnede te ver gaat valt moeilijk te beoordeelen, zelfs na een diepgaand onderzoek aangaande dit punt. Mij dunkt men kan zeer goed zijn geloof in den volmaakten Mensch Jezus, — als voorbeeld der christelijke Menschheid, — behouden, zonder daarom blind te zijn voor den verheven astralen achtergrond van het Bijbel-verhaal. Doch laat ons dan ook tolerant zijn ten opzichte van hen, die in den Buddha, den Zoroaster, den Krishna hun Architype zien en navolgen, want hierop komt het ten slotte toch maar aan. Alle getheoretiseer zonder de practijk is veelal waardeloos. 51 V. DE KRACHTCENTRA IN DEN KOSMOS. N alles wat we als verschijnsel kennen, is het hart de 'levensbron. In een Kosmos is het de Zon; in een atoom is het de positieve electrici- teits-eenheid, waarom de negatieve electr. eenheden wentelen als planeten; in de cel is het 't „centrosoom" en zoo vinden wij het overal. Geest en Stof zijn in wezen slechts twee polen van één en hetzelfde en deze beide uitersten vereenigen zich in het brandpunt van gemeenschappelijk-harmonische samenwerking tot een volmaakt amalgama 't welk in Religie de Zoon, in Chemie de reactie, in de Poëzie het gedicht heet, etc. Als we dus ééns goed ingezien hebben, dat de Planeten slechts de waarneembare stoffelijke kernen zijn, — de krachtcentra — van Kosmische krachten die het Heelal vullen en die in elk wezen zich afspiegelen als organen en organische functies op de drie bovengenoemde gebieden, dan kan ons de rest niet meer vreemd schijnen. Ik bedoel dit: De Zon, Mercurius en Venus (in haar hoogere beteekenis) vertegenwoordigen in den Kosmos den Kosmischen Geest in zijn drieheid van Wil, Wijsheid, Liefde; symbolisch uitgedrukt in© $ $. Venus (in haar lagere beteekenis), de Aarde en Mars vertegenwoordigen in den Kosmos de 52 52 Kosmische Ziel in hare drieheid van hoofd-zieleeigenschappen: voelen, denken, willen, die wederom, in spiegelbeeld, de lagere uitdrukkingen der bovengenoemde Goddelijke eigenschappen zijn. Symbolisch uitgedrukt in $ © Jupiter en Saturnus vertegenwoordigen in den Kosmos het Kosmisch Lichaam 't welk in zijn beide elementen van grove stof (Saturnus) en ether (Jupiter) eene eenheid vormt. Symbolisch uitgedrukt in2|. b. Al deze symbolen, die reeds eeuwen en eeuwen aangenomen worden als uitdrukking van den invloed en den aard der planeten, zijn samengesteld uit drie onderdeelen, n.1. 1 de cirkel, 2 de halve maan en 3 't kruis en uit den stand, die deze drie vormelementen ten opzichte van elkaar innemen, valt het gemakkelijk, daaruit de beteekenis af te leiden, als men weet dat: 1 de cirkel (O )' het symbool der ongemanifesteerde Godheid of van het ongeopenbaarde Leven (geest}, dat 2 de maansikkel ( 3)) het symbool der lagere, aan de stof gebonden ziel is en daardoor beperkt of onvolmaakt. Ze typeert derhalve de emoties, de gevoelens, het intellekt etc. 3 Het Kruis (+) typeert de materie of 't stoffelijk;omhulsel, waarin 1 en 2 zich uitdrukken; het lichaam derhalve. Deze symbolen zijn overal, in alle landen in gebruik en 't is daarom en om de duidelijke taal die ze spreken, dat ik de „nieuwe" symbolen die men speciaal voor Nederland heeft uitgevonden, nooit gebruik. Als ieder op eigen houtje nieuwe symbolen gaat gebruiken, kan dit slechts verwarring scheppen, dunkt mij. Buiten ons landje, kent geen sterveling die „nieuwe" teekens! Laat ons dan de oude symbolen als heilig goed beschouwen en hoog houden. sa 53 Ouder gewoonte neemt men in de moderne I. K. de Aarde als middelpunt, omdat ook de mensch toch, als hij zijne omgeving overziet, zich in 't middelpunt daarvan denkt. Dit moge sommigen vreemd schijnen, omdat hij toch immers Weet, dat de Zon het centrum is, maar onlogisch is het niet en evenmin is het eene valsche voorstelling. Daarenboven — de mensch kan niet anders handelen dan aldus, want zijn innerlijke, ware Wezen is immers zijn Hooger zelf, de Christus, de Godmensen, die in 't centrum zijner eigen wereld of Microkosmos, woont, — n.1. in zijn hart, — de „Grot van Bethlehem". Dit Hooger zelf is immers het Voorbeeld, dat het Wezen steeds voor oogen moet hebben om den eenigen juisten weg door 't Labyrinth der Materie te vinden I En dit menschelijk voorbeeld of Architype — hoe men het ook in de verschillende talen in religies moge noemen — is de goddelijke Gedachte „Mensch" of ook: Menschdom, 't welk niet alléén lichamelijk alle voorafgegane bestaansvormen in zijn intra-uterine leven moet herhalen, maar ook van zijn lichamelijke geboorte tot zijn lichamelijken dood — dat wil dus zeggen in de stof — moet hij de eertijds dierlijke neigingen en gevoelens steeds weer tot rein menschelijke opvoeden, alvorens hij van dier-mensch, tot Mensch gepromoveerd kan worden. Aan te nemen, dat dit in één aardsch leven volbracht kan worden, is ten allen tijde den denkenden mensch een moeilijke, zoo niet onmogelijke opgaaf voorgekomen, — afgezien nog van het feit, dat de een als misdadiger in een misdadig milieu, de ander als geestelijk hoogstaand mensch in een dito milieu geboren wordt. Dergelijke en andere redenen zullen den den- 54 54 kenden mensch dan ook wel gebracht hebben tot het aannemen van de leer der reïncarnatie of wederbelichaming. Telkens weer wordt, volgens deze leer, het Ego in een menschenlichaam geboren, dat aan zijn. eigen inherente eigenschappen aangepast is of 't welk ten minste in staat is, hem moreel hooger te doen stijgen. Dit is evenwel een onderwerp, dat buiten dit thema valt, in zooverre het een uitvoerige bespreking betreft. Eveneens is het met de Wet van Oorzaak en Gevolg; trouwens niemand zal, met eenigen redelijken grond, het universeele heerschen dezer wet in twijfel kunnen trekken; we zien haar werken overal rondom ons, bij eiken stap dien wij doen. Het voorafgaande kort samenvattend kunnen we zeggen: de oer gedachte Mensch — volmaakt als het Alwezen zelf — spiegelt zich in den spiegel der Materie, d.i. de nog ongespecificeerde oerstof die de Ruimte vult. Of deze oerstof identisch is met den aether der Ruimte en of ze misschien nog een hooger agregaat daarvan is, kan ons hier niet bezig houden. Het aannemen dier oerstof kan in geen geval onwetenschappelijk genoemd worden, aangezien de 0. W. zich genoodzaakt voelt, den aether aan te nemen als een medium tusschen Geest en Materie, — zonder dat ze 't bestaan dier aether kan bewijzen. Een andere vraag is echter hoe deze oerstof kan bestaan, als men aanneemt, dat het Alwezen „alomtegenwoordig" is en er dus naast „Het" niets anders zijn kan. Het is de O. W. die hierop een afdoend antwoord geeft, n.1. dat Materie en Kracht de twee polen van één en hetzelfde zijn, n.1. van Geest. Waar men dit voor de grove stof aanneemt, daar kan geen twijfel bestaan 55 55 omtrent de oerstof, die we dus kunnen beschouwen als de negatieve pool van Geest. Oerstof is de middellaar tusschen Algeest en Macrokosmos en als zoodanig is ze te beschouwen als de Ziel van den Macrokosmos, Anders gezien is de oerstof eigenlijk reeds zelf openbaring of spiegeling van Geest, — de eerste uitdrukking der Eenheid in de Veelheid der stof, hoewel nog ongedifferentieerd. De oerstof is de bouwstof van eiken kosmos en van elken microkosmos; ze is het negatieve Beginsel waarop het positieve Beginsel zijn stempel drukt. Zoodra de differentieering een aanvang neemt en Geest van niet openbaring (Pralaya) tot openbaring (Manvantara) komt, wordt in de alchemische werkplaats der Natuur de „Zoon" geboren, eerst als mineraal en vervolgens in steeds hoogere bestaansvormen. Zoo wordt het Noumenon één met het Phenomenon terwijl het laatste in zijn ware innerlijke wezen tóch eigenlijk altijd „Noumenon" blijft. Elk phenomenon is drievoudig, zooals de studie der Natuur ons leert; het is dus logisch, dat men deze drieheid ook verwachten moet in de eerste openbaring der Absolute Eenheid, die zich splitst in de „drieeenheid" van Vader, Zoon en Heil. Geest, of ook: Vader, Moeder, Zoon, — de 3 Logol. Analogisch representeeren zij lichaam, ziel en geest van den Kosmos. De Zoon (2e Logos) incarneert zich voortdurend bij elke geboorte van elk wezen; Hij vervormt de ongedifferentieerde oerstof van „den Vader" tot individueelen wezensvorm, waarin het oerleven der samenstellende elementen (van 56 56 den Vader) tot individueel leven (van den Zoon) wordt. De 3 Logoi vertegenwoordigen elk eene der 3 hoofdeigenschappen van het Alwezen, n.1. de Vader — Wit, de Zoon — Liefde, de Heil Geest — Wijsheid. In den aether zien wij de symbolen dezer goddelijke eigenschappen als kleurschifting, n.1. het onzichtbare rein witte licht vertoont zich in de 3 grondkleuren van 't spectrum rood' (wil), blauw (liefde), geel (wijsheid). Dan gaat de splitsing verder en ontstaan uit deze grondkleuren de tusschenliggende nevenkleuren, samen de 7 kleuren van 't spectrum. In de stof verschijnen ze als de 7 tonen van 't octaaf in de muziek, die wederom haar analogisch evenbeeld hebben in den Kosmos en daar verschijnen als de 7 Logoïsche krachten, de 7 Kosmische krachtcentra, de 7 planeten. Symbolisch komen de 7 krachten in allerlei voorstellingen voor, b.v. als: de 7 kerken, de 7 lichten, de 7 trompetten, de 7 plagen, dé 7 zegels, de 7 hoofddeugden, de 7 hoofdzonden, de 7 smarten en de 7 vreugden der H. Maagd, de 7 gaven van den H. Geest, de 7 priesterorden (4 lagere — de materie — en de 3 hoogere — de geest), de 7 wijze mannen van Griekenland, de 7 „woningen" der Indiërs, waarvan de Aarde de laagste en de 7e de zetel van Brahma is, de 7 metalen, de 7 christelijke deugden, enz. enz. 57 VI. RESUMÉ. LVORENS onze gedachte aangaande 't kosmische en 't microkosmische zieleleven verder uit te spinnen, kan het misschien nuttig zijn, — om juist begrepen te worden — mijn standpunt nogmaals met een paar woorden toe te lichten. Het is mij gebleken, dat velen beginnen met te zeggen, dat de Innerlijke Kosmologie een moeilijk onderwerp is, waardoor ze zich, van huis uit, limiteeren en overal moeilijkheden zien, terwijl hij eene omgekeerde mentale houding deze studie gemakkelijk te begrijpen en hen logisch zou geschenen hebben. Wanneer men begint te spreken van echte Theosophie, van echte Mystiek, van echte Architektuur en echt Spiritualisme enz. enz., zooals bekrompen zieltjes veelal hun eigen persoonlijk standpuntje betitelen, dan houdt natuurlijk alles op; want zonder breedheid en tolerantie komt men niet ver. Wat voor de één echt schijnt, is immers voor een ander onecht,.... en tóch hebben dat „echte" en dat „onechte" dezelfde basis of oergrond, waarop ze rusten en dit feit alleen zou reeds tot breedheid en verdraagzaamheid moeten leiden. Wil men dus Waarheid aangaande eene leer, dan spore men haar basis op en dat is het, wat ik tracht te doen op 't gebied van Religie en Religieuse Mystiek, wier grondvesten wortelen in de Innerlijke Kosmologie, die zich — breed geno58 58 men — met de studie der Natuur-krachten en -wetten bezighoudt. Waarom alle Religie daarop rust, heb ik in ca. 400 dicht gedrukte pagina's, met tal van illustraties verduidelijkt, trachten aan te toonen in mijn boek „Symbolen en Mythen in Religie", verschenen bij „Luctor et Emergo", den Haag, zoodat ik er hier over zwijg. Bovendien dienen deze opstellen tot verduidelijking en uiteenzetting van mijne „Beknopte Handleiding der Astrologie", van denzelfden uitgever, In de voorafgaande chapiters beschreef ik de groote beteekenis der oude symbolen; en gaf ik de vier hoofdpunten aan, waarop de I. K. als studievak rust, ik vermeldde de 12 weerstanden, die de 7 grondkrachten der Natuur in vorm gieten en gaf in 't kort iets over de beteekenis der Maan bij dit proces van worm-openbaring. Natuurlijk moet ook dit woord „vorm" algemeen genomen worden; eene gedachte en een gevoel manifesteeren zich evengoed in een bepaalden vorm als iets physieks. In onzen Bijbel, zoowel als in alle religieuze Schriften en evenzoo in alle Mythologiën, drukken de 12-tallen altijd de weerstanden uit en de 7-tallen de krachten die daarmee in evenwicht moeten komen, om vorm te kunnen produceeren. De 12 weerstanden uiten zich in positieven en negatieven zin en worden daarom wel eens als 24 „weerstanden" voorgesteld zooals b.v. in Johannes' Openbaring symbolisch geschiedt door de 24 „Ouderen rond den Troon", die — analogisch gezien — onder anderen de 12 paren hersenzenuwen voorstellen. Hij, die inziet dat onze Bijbel eene gedramatiseerde voorstelling is der innerlijke kosmische Krachten en Wetten die Natuur en Menschheid tot in- 59 59 wikkeling en daaxna tot ontwikkeling uit de banden der stof drijven, en begrijpen, dat hierbij het zenuwapparaat de hoofdrol vervult, zal bezwaarlijk deze opvatting absurd kunnen noemen. Ze is trouwens niet origineel maar reeds elders herhaald uitgesproken. Dat de 5 wonden Christi analogisch o.a. op de 5 zintuigen duiden is logisch. Immers, door de zintuigen nemen we slechts het schijnwezen of het verschijnsel van het CausaalWerkelijke waar en daarom zijn ze de „kwetsbare plaatsen" der geheele Menschheid, die wederom door den gekruisigden Jezus wordt gesymboliseerd. Dat wil alweer niet zeggen, dat ik niet in den gekruisigden Mensch Jezus geloof. Bovendien zijn we allen in de stof gekruisigde menschen en hebben persoonlijk allen onze 5 kwetsbare punten en onze 24 ouderen om den „Troon" onzer derde hersenkamer. Het moet immers zoo zijn. Want wat in den Kosmos bestaat of gebeurt, moet zich noodzakelijkerwijs in den Microkosmos van ons wezen weerspiegelen. Overal en altijd is het geweest en zal het ten eeuwigen dage zijn: „zooals het boven is, zoo is het beneden". Hiermee meen ik mijn standpunt nogmaals verduidelijkt te hebben en kan ik mijn onderwerp verder afwikkelen. Na hierboven een kort overzicht gegeven te hebben van de 7 krachten en de 12 weerstanden, en hare kosmische beteekenis te hebben aangestipt, moet ik — alvorens meer in détail te kunnen treden, iets mededeelen over de voornaamste verhouding in den Macrokosmos en dus ook in eiken Microkosmos. 60 60 Het is er slechts één, n.1. DE GOUDEN SNEDE of SECTIO AUREA. „Elk onderdeel is eene herhaling van 't geheel". In een studie over Innerlijke Kosmologie mag ik niet zwijgen over eene zeer gewichtige verdeeling, die ons, in de anorganische zoowel als in de organische Natuur overal tegemoet treedt. Ik bedoel de Sectio cturea of „gouden snede", d.i. een zoodanige proportioneele verdeeling eener lijn, dat het vierkant op 't grootste stuk gelijk aan inhoud is als 't kleine stuk X 't geheel. In teekening gebracht is b.v. de lijn A B vol¬ gens de gouden snede verdeeld in twee stukken, waarvan 't kleinste (a) de minor en 't grootste (b) de major heet. Hier is derhalve BC' = AC X AB. In cijfers uitgedrukt is de verhouding van a tot b als 1 : 1.618. Of ook: a : b = V 5—1 : 2. In 't normaal geproportioneerd menschelijk lichaam is deze verhouding overal aan te toonen, ook in de onderdeelen der ledematen. Van den arm is b.v. de lengte der hand de minor van den onderarm; het langste vingerlid is de minor van 't lichaam der hand; het nagellid is de minor van de 2e phalanx en de 2e is de minor van de derde; de lengte der voet is de minor van 't onderbeen; 't onderbeen is wederom de minor 61 61 van 't bovenbeen. Ook bij dieren, planten, in vele mineralen en kristalvormen is deze verhouding aanwezig, b.v. is ze zeer duidelijk uitgedrukt in de verhouding van kopborststuk en achterlijf en bij de geledingen van 't achterlijf bij de insekten, o.a. bij de Orthoptera en de Coleoptera. Bij tal van slakkenhuizen en schelpen is ze op ideale wijze voorhanden, dikwijls tot in vier decimalen nauwkeurig. Men ziet dit 't best als men, in een museum, de Conchilien in doorsnede bestudeert. Zonder twijfel zal de oppervlakkige criticus tal van „uitzonderingen" kunnen vinden, maar als hij deze uitzonderingen eens door en door ging bestudeeren, — ook microskopisch, — dan zou hij ook daar die verdeeling vinden. Men moet namelijk altijd in 't oog houden, dat alles in de Natuur zich van binnen uit ontvouwt, op eene wijze, die we kunnen vergelijken met het te voorschijn treden van een landschap uit het brandpunt der lens eener Camera Obscura. In een punt* zonder afmeting verdween het beeld als negatief en uit het niets kwam het als positief weer te voorschijn. Zoo ook in de ontwikkeling van een dierlijk omhulsel, dat zich uit het „focus der gedachte" atoom na atoom, cel na cel, tot een waarneembaar Phenomenon ontplooit uit het Stoffelijk Niets of Noumenon der Gedachte. 't Is juist in die eerste grondslagen van een wordend lichaam, dat, microscopisch, bij vele der uitzonderingen, de Sectio Aurea aanwezig is, terwijl ze bij verderen groei ontbreekt in de hoofdverdeelingen, omdat er belemmering in groei ontstond van allerlei aard. Bij een grashalm is de verdeeling dikwijls zeer duidelijk te zien in de afstanden der geledingen en wel vooral bij snel groeiende soorten, omdat 62 62 hier de kans van atmospherische en andere storingen minder groot is, dan bij langzaam groeiende. Vooral bij 't geslacht Equisetum (Paardenstaartachtigen) en bij de Gramineae (grassen) en Jurtcaceae (rietsoorten) is de verdeeling van den stengel, in major en minor, prachtig door de geledingen uitgedrukt. Men moet echter hier en daar de eene groep van onderdeelen vergelijken met de volgende, 't Zou gemakkelijk zijn dit punt met honderden voorbeelden te illustreeren, maar dat zou hier niet op z'n plaats zijn. Hem, die dit onderwerp uitvoerig wil bestudeeren, verwijs ik naar de werken van Zeising, dr. Pfeifer, dr. Göringer, Lucas de Bar go, dr. ingenieur J. Haase e.a. Laatstgenoemde heeft ook deze maatverhouding |n verschillende kunstwerken, b.v. in den Keulschen Dom aangetoond en wel met zulk een verrassenden rijkdom aan detail, dat men overtuigd wordt, dat vele der groote oude kunstenaars met deze verhouding bekend waren en haar daarom — bewust of onbewust — in hun werk legden. Men bestudeere eens de Grieksche en Romeinsche tempels, en de kunstwerken van Leonardo da Vinei en Rafael in het licht der gouden snede! De ware kunstenaar wordt dikwijls geïnspireerd door zijn eigen onderbewustzijn en hij zal daarom soms onbewust deze verhouding in zijn werk leggen, zonder zich rekenschap te geven van 't geen hij hier doet. Waarom doet hij dit? Omdat het onderbewustzijn de schakel is, die hem en ons met het Kosmische Bewustzijn verbindt en daar is die verhouding aanwezig. Slechts zeer weinigen kunnen bewust uit de altijd vloeiende Bron des Onderbewustzijns 63 63 putten, slechts weinigen hooren die „Stem der Stilte", velen verdooven die stem door hun allesbeheerschend zintuigelijk bewustzijn. En toch zal ieder het moeten leeren; want juist daar is de kern van alle evolutie. Indien de Wet der Analogie waar is, dan moeten we natuurlijk de verdeeling der Sectio Aurea ook in onzen Kosmos kunnen aantoonen, — de Natuur heet immers een exacte afspiegeling te zijn van dien Kosmos! Het ligt voor de hand, dat we hier in de eerste plaats te zoeken hebben naar de afstanden der planeten van de Zon, waarom ze allen, op gegeven afstanden wentelen. Daar deze afstanden, naarmate de planeten in haar perihelium of aphelium zijn, iets verschillen, nemen wij hare gemiddelde afstanden van de Zon. Een duidelijk beeld van de regelmaat in deze afstanden geeft ons de algemeen bekende Wet van Bode, die ik hieronder in getallen uitdruk (vergelijk mijn Korte Handleiding der Astrologie). Volgens de Wet van Bode krijgen we deze optelling betreffend de verhouding der afstanden: 8 ¥ * rf 5SS £2|. b * v 4444 4 4444 + 3 6 12 24 48 96 192 384 ~~4 7 10 16 28 52 100 196 388 De werkelijke verhoudingsgetallen zijn: 4 7 10 15 26 52 95 192 300. Het is Neptunus, die hier eene uitzondering maakt; we kennen immers zijn invloed, die lijnrecht tegen alle vormpjes en conventietjes ingaat! Als we deze verhoudingsgetallen der plane- 64 64 taire zonneafstanden toetsen aan 't getal 1.618:1 der Gouden Snede, dan wacht ons een teleurstelling, 't klopt niet! En toch moet het kloppen, als onze grondstelling onaantastbaar is! Het zijn de bovengenoemde onderzoekers, waaronder vooral dr. Pfeifer, die aangetoond hebben, dat de „gulden" afstandsverhouding wel degelijk in ons planetenstelsel voorhanden is en wel volgens de methode die ook bij vele planten toegepast moet worden, n.1. door de afstanden groepsgewijs op te tellen en te vergelijken met de volgende of voorgaande groep. Men nam een binnenste groep van planeten aan ? $ J cf en eene buitenste 94- T? C V ze zijn gescheiden door het terrein der Planetoïden, waar volgens de mythe, de „strijd aan den hemel" tusschen Mars en Jupiter werd uitgevochten. Pfeifer neemt nu als gemiddelde afstand der Aarde $ van de Zon 't ronde getal 1000 aan en krijgt dan als gemiddelde afstanden van de 2 groepen der andere planeten: „Door twee of meer homologe leden van twee gelijke geometrische verhoudingen bij elkaar op te tellen, krijgt men wederom dezelfde geometrische verhouding," luidt eene mathematische wet, zoodat niemand met eenigen wetenschappelijken grond kan beweren, dat deze additie „gezécnt" is. Ze is integendeel zeer natuurlijk en gewoon. a 3 b $ c i d o* 0,387 !) 0,727 1,000 1,523 e 9+ f b g # h ^ 5,202 !) 9,538 19,182 30.033 */ Deze en de volgende cijfers zijn van dr. Pfeifer. 65 65 Hij handelt nu aldus a? = 0,387 c $ = 1.000 b = 0,723 d = 1,523 de som is 1,387 de som is 2,246 (major) i (minor) De verhouding is 1 : Ander voorbeeld: 1,619, e 94- = 5,202 g # = 19,182 f b = 9,538 h ¥ = 30,033 24,384 39,571 De verhouding is 1 : 1.622. Men ziet hoe nauwkeurig hier de Gouden Snede is uitgedrukt. En nu het eene Kosmische waarheid geldt, als grondslag van alles wat in openbaring leeft, nu maakt ook Neptumts geen uitzondering meer. Hij vertikt het, zich te onderwerpen aan een kunstmatig „Spielereitje" als de zoogen. „Wet van Bode", die eene „Wet" zonder wetenschappelijke basis is, maar hij is toch ook onderworpen aan de oude en immer ware Wet die reeds Pythagoras kende, n.1. dat de Godheid werkt volgens wiskunstige evenredigheden. De oude Grieken en, in navolging van hen, de oude Romeinen, bouwden — zooals men het veelal uitdrukt, hun tempels naar de verhoudingen van het menschelijk lichaam. Een der voornaamste redenen waarom ze dit deden is blijkbaar dat ze in den Mensch het volmaaktste wezen in openbaring zagen en dat derhalve zijne lichaamsproporties de ideale verhoudingen waren. Ze dachten zich daarom ook de Godheid in deze ideale proporties en bouwden aldus hun tempels, opdat de Godheid zich, als het ware, daarin zou incarneeren; n.1. ze dachten zich, ge66 66 durende hunne religieuze plechtigheden — den Tempel als het Goddelijk Lichaam en de Godheid, tijdens elke religieuze plechtigheid daarin wonend. Aan onze moderne tempels ligt ongetwijfeld nog hetzelfde plan ten gronde; de zoogenaamde „kruisbouw" stelt den gekruisigden Christus voor; 't sanctuarium, waar het altaar staat, is zijn hoofd, — naar 't Oosten gericht, omdat daar eiken ochtend de Zoon-Zon geboren wordt. De Zuidelijke arm van het Kruis is het Joodsche land, de tegenovergestelde Noordelijke arm verzinnebeeldt het land der zoogenaamde „Heidenen", — de huidige Europeesche volkeren. Het valt niet te betwijfelen, dat de grondgedachte van het tegenwoordig zijn der Godheid gedurende de religieuze ceremonieën de impuls gaf om de kerken te bouwen in de maatverhouding, die men kende in het „lichaam der Godheid" d.w.z. in het zichtbare Heelal. Tot in de geringste onderdeden vindt men o.a. de Sectio Aurea in den Keulschen Dom — om een van de meer moderne architectonische kunstwerken te nemen. Mijn vriend, dr. ingenieur J. Haase van München, heeft dit in eene uitvoerige brochure uitgewerkt. Ik verwijs dus hier naar zijn geschrift: „Der Dom zu Köln in seinen Massverhaltnissen" von dr. J. Haase. Men gaf dus den Tempel deze verhouding, omdat men haar overal aantrof, in alle Rijken der Natuur zoowel als in Zon en Planeten, en wanneer men zich den Kosmos denkt als een kristal met splijtingslijnen en -vlakken doorploegd, — al naar hun aard — dan wordt het middelpunt of „het kart" van elk Phenomenon het brandpunt vanwaar uit het Noumenon of de oergedachte werkt en aldus zijn schepping van 67 67 binnen uit voltooit. Aldus gedacht wordt een waar kunstwerk meer dan „kunst" alleen; het wordt bezield door het Noumenon der scheppende Gedachte — die erin leeft en tot volmaakte uitdrukking daarin komt. Het is waar, bij de Gothische booggewelven kwam er eene waangedachte bij in 't spel, — zooiets van nabootsing van het menschelijk lichaam met ten hemel geheven, gevouwen handen, alsof het Noumenon alleen daar te vinden was. In tegenspraak dus met de oorspronkelijke gedachte. Ons planetenstelsel is voor ons menschen de hoogste instantie wat betreft afstand, verhouding, getal, of — indien we dit in één woord willen uitdrukken — fiftling. Natuurlijk wordt hier 't woord trilling niet genomen in den zin van „heen en weer gaan" of iets dergelijks, maar in de ruimere beteekenis van zijn — niet zijn niet zijn — zijn of: verstoffelijking — vergeestelijking vergeestelijking — verstoffelijking of: openbaring — niet openbaring niet openbaring — openbaring of: involutie — evolutie evolutie — involutie tot in het oneindige, in eeuwige wisseling. Bij 't kleinste vormwezen — een atoom — geschiedt deze wisseling of „trilling" millioenen malen in de seconde, bij eene microbe misschien ééns in een minuut, bij den mensch in 70 jaar, bij een planeet in millioenen van jaren. Elk wezen, of — ruimer genomen — elk verschijnsel heeft zijn eigen rhythmus of „getal", zooals Pythagoras zich uitdrukte en dit „getal" stempelt elk wezen 68 68 of verschijnsel tot een bepaalde persoonlijkheid, die zijne ingeboren grondeigenschap typeert. In elk dezer vormwezens leven de drie Goddelijke Grondeigenschappen: Liefde- Wijsheid, Wil, hoewel prismatisch gebroken door de hooger of lager, fijner of grover geaarde materie, die het wezen — naar gelang van zijn standpunt in bewustzijn — tot zich trekt en in zich verwerkt. Het hierboven gezegde, waaraan nog veel toe te voegen ware, is m.i. voldoende om duidelijk te maken, dat de oude spreuk: „De Mensch is de maat aller dingen" veranderd behoort te worden in: De Kosmos is de maat aller dingen. 69 VIL DE TWAALF WEERSTANDEN EN DE ZEVEN KRACHTEN EN HARE SYMBOLEN. ALGEMEENE BESCHOUWING. Zie in dit Heelal steeds een levend Wezen, bestaande uit Geest en Materieele Substantie. Marcus Aurehus. ET astronomisch stelsel van Ptolomeus, waarin niet de Zon, maar de Aarde als middelpunt wordt aangenomen, schijnt reeds vroeg voor een groot deel in miskrediet te zijn geraakt, doordat het in wezen verkeerd begrepen werd. We kunnen Ptolomeus den „ziener-astronoom" noemen, die de dingen op de eigenaardige, hem kenmerkende, wijze beschreef en dikwijls moeilijk te begrijpen was. In elk geval is het Ptolomeus waaraan de Innerlijke Kosmologie zeer veel te danken heeft en nog altijd blijft zijn astrologisch werk „Tetrabïblos" eene bron van leering voor velen. Dat het in vele talen vertaald is, is zeker wel 't beste bewijs voor de waarde van dit boek. Hij is het vooral, die zich het zonnestelsel als één geheel dacht, en wel als een reusachtig etherisch lichaam, welks samenstellende deelen elkaar doordringen. Een geheel ander standpunt derhalve dan dat onzer moderne astronomen, voor wie dan ook 't Ptolomeische stelsel geheel onbruikbaar is. Voor den astroloog echter heeft het groote waarde, omdat juist zijn Geocentrisch 70 70 stelsel, dat Geos, — de Aarde, — als middelpunt van ons Zonnestelsel aanneemt, hem de kosmische krachten veel beter onthult, dan het Heliocentrische stelsel, met Helios, — de Zon, — als centrum. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat de astroloog ook maar één oogenblik zou willen aannemen, dat de Zon zich om de Aarde beweegt en niet omgekeerd. Dat weet tegenwoordig immers elke keukenmeid en er zijn, helaas, heel wat „keukenmeiden" onder de astrologen. Men kan dus gerust zijn op dit punt, evenals ook aangaande 't feit, dat de moderne astroloog, in navolging der „Ouden", voor 't gemak, — om onnoodige omschrijving te vermijden — de Zon en de Maan kortweg ook met den naam „planeten" doopt. Men zegt immers ook wel kortweg „Teo" tegen een slungel die den langen naam draagt van Theodorus Jacobus Johannes? Al die namen steeds te hooren zou hem immers nog maar pedanter maken dan hij waarschijnlijk reeds is? En dan — de mensch denkt zich toch altijd als het middelpunt van z'n omgeving en is dus als denkend wezen „egocentrisch", maar daarom verbeeldt hij zich nog niet dat de heele omgeving om hem draait! Welnu, waarom mag dan het „Wezen Aarde" met den mensch, als microbe erop, het Heelal niet geocentrisch beschouwen? De berekeningen zijn erop ingericht en ik zeg dus alweder: „Stel U gerust!" Er is nog iets. De Teekens van den Dierenriem, die we nu voortaan kort Zodiak zullen noemen, kloppen niet meer met de graden der Ekliptica, als in den tijd der oer-astrologen Ptolomeus en anderen. Stel U gerust — ook dat weten de astrologen; de „keukenmeiden" daaronder inbe- 71 71 grepen, al begrijpen ze misschien ook niet precies hoe 't in mekaar zit. In elk geval staat het in elk astrologisch boek en kunnen ze het dus bestudeeren, in hun vrije uren, tusschen 't horoscopen trekken voor de klantjes in. Er is nog meer, zeker, de Ouden kenden geen Uranus en Neptunus en geen tweede maan Lilith en toch profeteerden ze uit hun, onkompleet stel planeten! Ze konden dit omdat ze het onderlinge verband der werkingen van deze krachtcentra veel beter kenden dan wij en ze daarom juiste gevolgtrekkingen konden maken met minder gegevens. Bovendien moet het nog bewezen worden, dat ze Uranus en Neptunus niet kenden. Hoe konden ze anders kosmische krachten symboliseeren in hunne mythologiën, die op even vaste beenen stonden als hun Mars-Ares, hun Venus-Aphrodite en hun Jupiter-Zeus, om van de rest niet te spreken? Aangenomen desnoods dat de planeten hare namen ontleenden aan die „goden", waarom dan aan die goden krachten en eigenschappen toegeschreven, die precies kloppen met de overeenkomsf'ge planetaire invloeden? Eenvoudig daarom, omdat deze goden die planetaire invloeden representeeren of beter: personifieeren — even zeker als de simpele naam „Teo" den simpelen mensch Th. J. J. vertegenwoordigt! Daar zijn nog meer „achterdeurtjes", maar genoeg hiervan, laat ons vrijmoedig de „voordeur4* der Innerlijke Kosmologie binnengaan en desnoods met deze voordeur in het huis vallen, liever dan door een onzichtbaar achterdeurtje daaruit trachten te ontsnappen. Nog één woord heb ik van Lilith te zeggen en wel dit: Adam-Aarde zou in vloeibaren of ne72 72 vertoestand niet zijn „rib-ring" geofferd en daaruit Lana gevormd hebben, als hij de gezelligheid, van een vrouw om je heen te hebben, niet bij ervaring gekend had. Lilith werd hem ontrouw, maar ze is daarom nog niet voor goed verdwenen, ofschoon zij voor ons niet meer haar licht laat schijnen I (Aangaande deze 2e maan der Aarde zie mijne korte Handleiding der Astrologie). Ik hoop, dat de lezer met deze, misschien ietwat vreemde, inleiding voor een hoog ernstig onderwerp genoegen zal nemen en met mij de schouders ophaalt voor dergelijke en andere oppervlakkige tegenwerpingen door menschen, die niets anders van deze wetenschap kennen als den naam en de misbruiken die met deze wetenschap gedreven worden. Gewoonlijk lachen deze „mannen der Wetenschap" met alles wat buiten hun beperkt kringetje valt en daarom kunnen we, meen ik, verder met schouderophalen volstaan. Ik heb als motto de bekende woorden van Marcus Aurelius genomen, die — evenals Kepler, Plato, Pythagoras en tal van andere groote denkers — zich aldus uitspreekt over de Aarde als levend wezen. Het is beslist overbodig, bewijzen voor deze stelling aan te halen; in de Wet der Analogie ligt reeds deze aanname opgesloten en sinds de O. W. het begrip „levend wezen" heeft uitgebreid en o.a. spreekt van het „beminnen der atomen" (Hackel) kan men zich moeilijk meer iets voorstellen, wat men niet onder de levende wezens kan rangschikken, het allerminst zeker wel onze goede Aarde, die zoovele teekens van leven geeft. Als elke levende electromagneet heeft de Aarde hare Noord- en Zuidpool, die respectievelijk het manlijk en 't vrouwelijk Prin- 73 73 ciep vertegenwoordigen of de Anode en Cathode eener electrochemische werking. Uit deze beide eenheden, de een manlijk (|) de ander vrouwelijk (—) wordt de veelheid in Openbaring, — de Zoon — geboren en zoo ontstaat als symbool voor den Zoon de samensmelting van I en —, dus het Kruis +. Elke openbaring van Het Eene Leven in de stof draagt het kruis der stof, — mineraal, plant, dier, mensch. Het is de reine, Goddelijke Geest of de reine Goddelijke Gedachte, als men wil, die den last, m.a.w. de beperking door de stof, moet ondergaan, op de Via Dolorosa van zijn aardsch of stoffelijk bestaan. Zijn leven, bewustzijn enz. is afhankelijk van, en moet zich uiten door dat stoffelijk werktuig, zoolang de electrische stroom van vader-moeder-Aarde door het ijzer van zijn lichaam stroomt en het tot eene magneet maakt. Rondom de polen eener electro-magneet ziet men het kleurenspel der electrische uitstrooming; 't is de aura die rondom elk wezen te zien is door hen die zien kunnen en die wij bij Wezens als de Aarde in het Noorder- en Zuiderlicht kunnen bewonderen. Zoodra de electrische stroom, die door een week-ijzeren staaf gaat, geopend, d.i. afgebroken wordt, verdwijnt de kleurige uitstraling, zooals Reichenbach door duizenden wèl gecontroleerde proeven met sensitieven heeft aangetoond; de magneet — als geheel — is dan dood, hoewel hare ijzeratomen nog leven en elk dus zijne eigen Aura nog moet hebben. Zoodra een wezen „sterft", 't geen wil zeggen, dat zijn lichaam „ophoudt" een electro-magneet te zijn, door verbreking van het contakt, verdwijnt tevens zijne Aura en valt het lichaam — zijnde de ge- 74 74 vrezen woonplaats van dat wezen — in zijne atomen, die blijven leven, uiteen. Het ijzer van het lichaam is gebonden aan de roode bloedlichaampjes als „haemoglobine" en 't is daarom, dat men het bloed wel eens de drager van het „Ego" noemt. Ijzer geeft den zwakke kracht, omdat het 't electro-magnetisch proces ('t levensproces) intensifieert, terwijl bij gebrek aan ijzer de levensfuncties verzwakt zijn, zooals b.v. bij anaemie. Het is de Marskracht die dit doet; de Marsinvloed levert het ijzer voor Kosmos en microkosmos en houdt de atomen bijeen. Daarom is Mars de grondlegger en ontvouwer der lagere Persoonlijkheid, de ontwikkelaar van lichamelijke en moreele kracht, van passie en van moed. We kunnen hem de ontvouwer der dierlijke eigenschappen noemen, die in het Aard-leven tot menschelijke moeten worden omgewerkt. Daarom ook moet de Mensch (hier de mensch in wording) eerst het kruis dragen, eer hij er op geklonken, d.w.z. er één mede wordt. Als Marswezen is de Mensch de Kruisdrager, hetgeen duidelijk spreekt uit zijn symbool $ en op Aarde wordt hij één met het kruis, 't Symbool der Aarde is © Men gelieve zich de hieronder staande symbolen der Zodiakale Teekens in 't geheugen te prenten; 't zijn de letters van het ABC der Innerlijke Kosmologie. De symbolische beteekenis van eiken letter ga ik nu uitvoeriger bespreken. Den Zodiakale Teekens zijn: 75 V — de Ram (Aries) "b1 — de Stier (Taurus) n ■— de Tweelingen (Gemini) SS — de Kreeft (Cancer) Q. — de Leeuw (Leo) tip — de Maagd (Virgo) =0= — de Weegschaal (Libra) »l — de Schorpioen (Scorpio) 5? — de Schutter (Sagittarius) rtT — de Steenbok (Capricornus) ie •— de Waterman (Aguarius) DC ■— de Visschen (Pisces) CKNTRALE KRACHTBRON cf Mars $ Venus $ Mercurius 3) Maan O Zon ^ Mercurius $ Venus cf Mars 94- Jupiter b Saturnus b Saturnus 94. Jupiter POLARITEIT DER TEEKENS tY> staat tegenover (tegenpool) =o= v m n .. «i? SB „ Q. ss n*' .. „ DC POLARITEIT DER PLANETEN (krachtbronnen) |t ( O is de tegenpool van b ) EP | ) g 94. J | 3 (? c? )# • © Overgang van Stof-Geest EVOLUTIE-LADDER b vertegenwoordigt het Mineralenrijk 94. ,. „ Plantenrijk cf .. » Dierenrijk © h de Menschheid $ ». het Rijk der Dewa's 8 » »> „ Dhyana Budha's O „ „ van den Logos 76 76 Achter elk Teeken is de planetaire Heerscher aangegeven, die door den weerstand van dat Teeken in het Teeken werd gevormd. In zijn eigen Teeken heeft eene planeet hare zuiverste werking. Onder de Teekens afzonderlijk vindt men de planeten aangegeven, wier werking in dat Teeken, sterk of zwak, gunstig of ongunstig is. De Heerscher van een Teeken is derhalve als de essence of het innerlijke wezen van dat Teeken te beschouwen en wel — naar gelang van het Teeken — in positieven of negatieven zin. Nog een enkel woord over vroegere, oudere voorstellingen van den Zodiak. ENKELE VREEMDE ZODIAKS. Oorspronkelijk vormden de Teekens tn?,JJ=«»nt één Teeken, zoodat de oude astrologen 10 in plaats van 12 Zodiakale Teekens aannamen, hoewel toch ook bij hen voor dit gedeelte van den Zodiak waarschijnlijk eene onderverdeeling aangenomen werd, die dan eventueel met die der Decanaten zoude overeenstemmen. Een Decanaat is 1/3 deel van een Teeken, dus 109 groot; elk Teeken is 30°. De Indische astrologen nemen, — behalve de hoofdverdeeling der Decanaten — nog eene onderverdeeling in zoogenaamde Dwadashamsahs, — van 2V% graad elk — aan. Bovendien houden sommigen er nog eene andere groepeering op na, die ze Navamsah's (3Vè°)i Trisamsah's (1°) en Asteria's (13%°) noemen. Elke onderaf deeling heeft in dit systeem haar aparte planeet als onderheerscher. En vervolgens — als om de zaak nog ingewikkelder te maken — hebben ze hun zoogenaamde Maanzodiak, die trouwens bij vele Oostersche astrologen gebruikelijk is. Deze Maanzodiak telt 28 huizen van 12° 24' 77 77 en voor elk huis wordt een bepaalde invloed aangenomen. Ook in de verdeeling dezer Maanhuizen heerscht verschil van opinie. Velen nemen aan ,dat de verdeeling met 0° V begint, anderen beginnen iets verder, bij ca. 2V20 V. En dan wordt weer door anderen een zeker verschil in de grootte der Huizen aangenomen, n.1. 4 Huizen (4, 11, 18, 25) van 12° en de rest van 13°. Geen wonder derhalve dat, in de Indische Astrologie — voor ons — de lucht verre van helder isj voorloopig ten minste. Ik vermeld haar daarom dan ook slechts bij wijze van curiositeit, zonder echter te willen beweren, dat ze geen gezonde basis heeft. Hare beteekenis is eenvoudig — evenals dit met zoovele dingen die de kosmische en de menschelijke ziel aangaan — het geval is. We zullen hare beteekenis weer opnieuw moeten ontdekken. 78 78 Daar is trouwens niets onlogisch in de aanname van zekere zodiakale graden-groepen die — als geheel — eene aparte, secundaire werking kunnen uitoefenen, maar zoolang we die werking in haar verband met den primairen Maan-invloed niet kennen, tasten we in 't duister. De enkele Hindoe-astrologen, die ik aangaande dit punt ondervroeg, konden daarin geen licht brengen, — wèl echter Sanskrit-duisternis en die hebben we reeds genoeg in de occulte wetenschappen! Ik moet hier nog melding maken van enkele andere zodiakale indeelingen, omdat men ze moet kennen om enkele astrologische- en kosmischreligieuze voorstellingen te kunnen begrijpen. Onze Bijbel wemelt van astrologische voorstellingen en daar ze veelal gegrond zijn op den Zodiak zooals men die — in afwijking van onzen huidigen — aannam, moeten wij deze kennen, om juist te kunnen oordeelen. Ieder die studie maakt van de I. K. moet er wel verbaasd over staan, dat zoovelen zich aan de uitlegging der ,JSchritt" wagen, zonder zelfs het A. B. C. der Innerlijke Kosmologie te kennen! Het oude Joodsche volk, had ook een Maanzodiak; men moet daarom, indien men de symboliek van 't Oude Testament bestudeeren wil, daarmee rekening houden, evenals ook met het feit, dat de Egyptische ballingschap daarop zijn stempel gedrukt heeft. In Egypte namelijk, nam men in dien tijd en daar voor, geen 12, maar 10 Zodiakale Teekens aan; de drie teekens Maagd, Weegschaal en Schorpioen waren één, [zie boven) — de Menschheid (gesymboliseerd door de Weegschaal) (ook 't offer-altaar genoemd) stond midden tusschen het beginsel der reine liefde (de Maagd np) en dat der zinnelijke liefde 79 79 (de Schorpioen tn,). Beide teekens worden resp. getypeerd door den reinen Mensch of den Christus en den Draak, of den Slang, Satan of kotter, — door Geest en Materie. Met „Eva's" geboorte uit „Adam's rib" (nevelring) werd de Menschheid manlijk en vrouwelijk apart, tevoren was ze m. en vr. in één, Hermes en Apkrodite leefden nog in volkomen hermaphroditischen toestand, Paradijs-harmonie, twee in één, in vrede met elkaar en met de, eveneens georganiseerde, dieren. Toen Luna (Eva) werd geboren, d.w.z. toen de Maan zich samentrok uit den door Adam (Aarde) afgeworpen ring (zie Nebulair theorie) werden door den Maaninvloed enkel-geslachtelijke lichamen gevormd, en begon de strijd tusschen de opheffende geesteskrachten en de neerhalende stoffelijke behoeften. Het zijn deze laatste, welke gesymboliseerd zijn door 't teeken der Maagd (in de Astrologie regeert dit teeken de spijsvertering) en de Schorpioen (in de Astr. regeert dit teeken het geslachtsleven). Dit zijn de hoeksteenen die 't materieele kruis, 't welk zijn voet in de Weegschaal heeft, steunen. Het menschelijk Ego staat dus in de Weegschaal en heeft hier te kiezen welken weg het zal gaan. Men vindt dezen strijd van Geest en Materie in allerlei symbolen uitgedrukt, waarvan de strijd van George met den Draak één der meest bekende is. De Maan is de vormende kracht der materie, zij kleedt elke kosmische Gedachte, b.v. die van „Mensch" in vorm en zoo wordt dus met Luna's (resp. Eva's) geboorte het onderbewustzijn van 't Paradijs tot 't stoffelijk- of zinnenbewustzijn. Voortaan bestaat derhalve de Dierenriem uit 12 Teekens. 80 80 Voor 't begrijpen van het nu volgende acht ik bovenstaand kort overzicht voldoende. Zij die hiervan uitvoeriger studie willen maken, alsook over de oude Zodiaks van Esneh en Dendera (Egypte) vinden daarover in mijn uitvoerig werk over Symbolen en Mythen in Religie (twee deelen in één band) stof genoeg. Boek II handelt geheel over de religieuze symboliek (zie daar o.a. pag. 246 tot en met 356) en is toegelicht met tal van uitvoerige symbolische sterrenkaarten. Zie chap.: „de Zodiak en de Bijbel." Aan 't slot geef ik aldaar eene lange lijst van literatuur aangaande dit interessante onderwerp, 't welk ons zooveel duidelijk maakt — op 't gebied der Religie — wat ons anders onlogisch, of minstens raadselachtig voorkomt. 81 VIII. HET ZONNESTELSEL ALS GEORGANISEERD LICHAAM. De Natuur is eene eenheid in verscheidenheid en blijft eene verscheidenheid in hare eenheid, wier bepaalbaarheden zich geen van allen in eene andere eenvoudig verliezen. oouaao. AT een Zonnestelsel inderdaad een georganiseerd lichaam is, waarvan zichtbare Zon het physieke hart en de planeten, manen, planotoïden, kometen, meteoren enz. enz. organen van dat lichaam zijn, kan onmogelijk vreemd schijnen voor hem, die begrepen heeft, dat elke microkosmos — d.i. e Ik wezen, groot en klein — een spiegelbeeld van den Kosmos is, waarin het geboren werd. Zooals een menschenkind een reproductie is van 't oerbeeld zijner ouders, zoo is de mensch een evenbeeld van den Kosmischen Mensch, den Adam Kadmon, en is ons planetenstelsel het evenbeeld van het zichtbare Sterrenheelal, waarvan de Melkweg de Dierenriem en Alcyoné in de Plejaden (Taurus) het Centrum of de Centrale Zon genoemd wordt. Of dit laatste werkelijk het geval is of niet, doet hier weinig ter zake, daar ik dit beeld alleen maar gebruik ter vergelijking. De naam Alcyoné beteekent trouwens „Middelpunt". Tevens wordt ons door deze analogie duidelijk, dat we in den Kosmos 82 82 zoowel als in den Microkosmos (den mensch, b.v.) niet alleen een lichaam, doch ook een tweevoudige ziel te onderscheiden hebben, samen het overal aanwezige drievoud vormend van lichaam, ziel, geest. Waar in den Microkosmos overal een lichamelijk en eene ziele-leven op te merken valt, daar moeten we — logisch redeneerend — noodzakelijkerwijs ook een lichamelijk en een zieleleven in den Macrokosmos aannemen. Meer nog — we zijn gedwongen, daarin een orgaan-leven— zich uitend in organische functie — aan te nemen, of we willen of niet. Anders moeten wij ons tevreden stellen met het veelal onlogische dogma der Kerk en dienen we de hoogste gave van ons intellekt — het logisch denken — overboord te werpen om opnieuw in te slapen. Het is moeilijk zich de Zon of de Aarde als een levend wezen te denken, omdat we geneigd zijn, alles over onze eigen kam te scheren en we in moeder-Aarde menschelijke behoeften willen zoeken. Dit bracht ook zeker een, ongetwijfeld hoogstaanden, waarheidzoeker van tempo-doeloe ertoe, in den Noordpool der Aarde den „mond" van het aard-wezen te zien, waardoor zijn voedsel — bestaande uit sneeuw en ijs, gekruid met atmospheer en ether — het spijsverteringskanaal binnendrong; de groote maag lag binnen-in en daaromheen, zooals dat in een organisch dierlijk huishouden behoort, de overige organen, nabij of ver van het hart, zooals hun rang en stand dit meebracht. Door den Zuidpool verwijderde zich het verteerde voedsel en de rest op eene wijze, zooals we dit bij een baby kunnen observeeren. De verheven Ruimte wordt aldus, zooals men 83 83 ziet, verlaagd tot eene inrichting die wé allen kennen en waarbij zelfs de moderne waterspoeling ontbreekt! Laat ons de Ruimte „hoog houden" en de oplossing op idealere wijze zoeken, zelfs al weten we ook vooruit, dat we nooit meer zullen vinden dan een persoonlijken kijk op dat wat we Waarheid noemen. Immers — het „Zoeken" alleen „is Zaligheid", zegt G o e t h e. Bovendien mogen we toch met eenigen grond veronderstellen, dat Adam niet den appel van den ,,Boom der Kennis" gegeten heeft, om de daardoor verkregen faculteiten ongebruikt te laten liggen, zonder meer. Het is waar, Mercurius, het symbool van het aan de stof gebonden hersendenken is een slechte leidsman, als hij niet geholpen wordt door intuïtie en imaginatie, welke vermogens wederom gecontroleerd dienen te worden door Mercurius' hoogste eigenschap, die der logische redeneering, gebaseerd op de ^Vet der Analogie. Mercurius alléén voert zeker op dwaalwegen, daar hij veelal moeilijk waarheid van leugen onderscheidt en meestal door louter woorden en schijnargumenten probeert recht te praten wat krom is. ^Vie kent niet deze, door Mercurius geteekende menschen-typen! Dit is zoo treffend weergegeven in 't verhaal van J o b en zijne vrienden Bildad, Eliphas en Z o p h a r. Job zelf is het symbool der menschelijke ziel, of, als men wil, dat van den moreel hoog geevolueerden mensch, die nog aan een laatste, zware beproeving onderworpen wordt, alvorens de hoogste inwijding door te maken. De beproever is altijd en overal de Materie, hier door Satan voorgesteld. De menschelijke ziel (Job) daalt uit het „Para- 84 84 dijs des Overvloeds" — de woonplaats der menschelijke ziel in de geestelijke wereld — neer in 't gebied der stof. Door den stofsluier ziet hij minder en minder duidelijk het verheven moreele Ideaal en daarom gaan zijn hoogste „bezittingen" voor hem verloren en wordt zijn lichaam — dat oorspronkelijk de reine reflectie van het reine Wezen was — ziek. De „zweren" zijn 't stoffelijk beeld zijner moreele tekortkomingen, de wormen zijn de lagere, elementale wezens, die hem aansporen de kelk zijner lusten en begeerten tot den bodem te ledigen. Zijn betrouwbare middelen om in de „woestijn der stof" den weg te vinden — hier gesymboliseerd door „schepen", „kameelen" (schip der woestijn) — gaan verloren, d. i. hij begint de middelen om klaar het W e z e n der dingen te zien, (door intuïtie, inspiratie etc.) te minachten en verliest daardoor de zekerheid en de volharding (kameel) om in 't labyrinth der Materie veilig en zeker te gaan. Zijn Schapen — d.i. nederigheid, reinheid en onschuld —, zijn Ossen, d.i. zachtheid, gedweeheid —, in één woord, zijne deugden en goede eigenschappen verlaten hem of worden gekleurd door egoïsme, eigenwaan, liefdeloosheid en onreine impuls. Zijn oorspronkelijke W ij s h e i d (ezel = geduld, wijsheid), die hem eigen was, zoolang hij zich nog één wist met de, het Al omvattende, Éénheid — ontaardt in 't reine verstandsdenken van Mercurius, misschien gemengd met het onvruchtbare lagere gevoelsdwepen en sentimenteel smachten van Venus. In dezen toestand krijgt Job tien „kinderen", n.1. zeven zonen, d.z. de materiëele uitspattingen en drie dochters, prototyp der ijdelheid. Zijn „dienaren" zijn geene dienaren der werkelijke menschenziel, doch die van het men- 85 85 schenlichaam, want ze verzinnebeelden de stoffelijke zintuigen, die hem slechts de wereld als v e r s c h ij n s e 1, d.i. de schijnwereld openbaren, de wrange schil der noot. Het intellekt echter weet altijd raad te geven, doch — zonder meer — is deze raad altijd misleidend en nooit leidend. Job's vrienden bewijzen het: B i 1 d a d typeert oordeel gebaseerd op verstandsdenken, Z o p h a r: redeneering, gegrond op veelheid van vorm, zonder meer en E 1 i h u 1), de grootste der drie —, waarvan Jezus zegt: hij, de hoogste, is minder dan de laagste uit mijn rijk — die het verhevene van het geestelijke inziet, doch het niet vatten kan, omdat hij alles naar den letter, d.w.z. naar het vormwezen duidt, — kan Job niet troosten met zijne mooi klinkende, doch zinledige phrasen. Hij typeert zoowel Joh. den Dooper, den phopheet van de woestijn der stof, als wel de geharnaste, orthodoxe zienswijze. Zoodra Job het nuttelooze hunner vermeende troostgronden heeft ingezien en in zijn eigen wezenskern — het hart — de bron van alle ware wezen en werkelijke weten heeft gevonden, krijgt hij al zijn „bezittingen" dubbel terug. Rijk aan ervaring en wijsheid keert hij terug naar die eenige bron der Wijsheid, die nooit uitdroogt; hij heeft — als elke mensch dit moet, vroeger of later — ingezien dat men zijn stoffelijke „bagage" achter moet laten, als men vlug vooruit wil komen. In de wereld der ziel gaat dit evengoed op, als in de materieele wereld. Is hem dit werkelijk ernst, dan ontvangt hij veelal in symbolischen vorm gekleede waarschuwingen uit het „onderbewustzijn" of o e r b e- 1) Vergelijk mijn werk: Symbolen en Mythen in Religie, p. 349. 86 86 w u s t z ij n, dat hem door het sympathisch zenuwstelsel verbindt met het Al-Bewustzijn. 't Is de schakel tusschen de Universeele Levensbron en elk wezen in openbaring. De verbinding is dus wel degelijk altijd daar, al kunnen we ook niet duidelijk inzien, hoe ze als schakel tusschen het Eeuwige en het Tijdelijke werkt. Op deze werking van het sympathische zenuwstelsel kom ik later terug. De weg, die de algemeene ziel der Menschheid en evenzoo elke afzonderlijke mensch te doorloopen heeft in de ontwikkeling zijner Persoonlijkheid, — die hij ten slotte op het kruis ten offer brengt, — is in Job's verhaal voldoende toegelicht. We willen nu nagaan, hoe deze ontplooiing des bewustzijns geschiedt en hoe wij daardoor tevens licht krijgen op onzen Kosmos in den zin van georganiseerd wezen. Men kan als axioma aannemen, dat uit elke eenheid, door den ingeboren scheppingsdrang, eene veelheid kan ontstaan. De oorspronkelijkeEenheid — Geest — kan zich zelf niet waarnemen of kennen; zij kan dit slechts, als zij — zoo te zeggen — zich uit zich-zelven projecteert als spiegelbeeld en aldus een wezen schept aan haar identiek, hoewel niet gelijkwaardig. Dit wezen, 't welk de kenmerken en mogelijkheden der oorspronkelijke Eenheid in zich heeft, is wèl beschouwd niets anders dan een gedachtenbeeld, eene in vorm gekleede gedachte derhalve, die wij gewoon zijn verschijnsel of phenomenon te noemen. Het phenomenon stelt zich dus als spiegelbeeld tegenover het Noumenon der oorspronkelijke Eenheid. Het O e r-p henomenon is derhalve de eerste vormgedachte, wier Wezen de gedachte is of het „innerlijke woord", — de Logos. 87 87 De Logos is dus — om bij ons zonnestelsel te blijven — voor ons het Eerste Phenomen o n. Doch van elk phenomenon is de werkelijke kern de Reine Gedachte, d.i. de afstraling of vonk der Oorspronkelijke Eenheid. En deze „vonk" doet weder hetzelfde, wat de Oer-Eenheid deed, — ze spiegelt zich wederom, om zichzelf te kunnen zien en zoo ad infinitum. Zoo schept elk Wezen naar zijn eigen beeld. Op den Kosmos toegepast, kunnen wij nu inzien, dat uit den „Vader der Eenheid" eerst de Zonnelogos en daarna de Planeten-logoï ontstonden, als in vorm gekleede gedachten van den Zonnelogos. Deze „gedachten" vertegenwoordigen de in den Logos wonende krachten, die naar buiten geprojecteerd werden zich in stoffelijken vorm kleedden (verschillend naar hun aard) en aldus tot Wezens werden. Zoo ontstonden de hemellichamen of Hemelwezens; zoo ontstond de Mensch. Aldus handelde de Mensch, die de plant- en diervormen naar buiten projecteerde als in vorm gekleede eigenschappen zijner lagere ziel. Evenals de Zonnelogos in den loop der tijden weder de planeten — in haren spiraalloop — tot zich neemt, omdat ze de lagere eigenschappen, die ze vertegenwoordigen tot hoogere zonne-eigenschappen hebben ontwikkeld en ze daardoor zelf tot „zonnen" zijn geworden, zoo veredelt ook de Menschheid hare — aan het lichaam verbonden — dierlijke eigenschappen en neemt daarmee de „dieren" — welke die lagere eigenschappen vertegenwoordigen (nu veredeld) — weder in de „zon" van zijn wezen op. Is dit geschied, dan sterft de betreffende diersoort uit, m.a.w. de mensch „redt" het dier, zooals het Menschen-Architype — door de Christenen 88 88 den Christus genoemd — de menschheid „redt". Het dier heeft dus slechts zoolang een voortbestaan, als de mensch het nog in zijn eigen boezem koestert. Zooals de planeten, langzaam aan, de Zon naderen, zoo naderen de dieren gedurende den tijd der Evolutie (ontwikkeling) den mensch meer en meer, nadat ze zich gedurende de Involutie (inwikkeling) van den mensch verwijderd hebben. „N aderen" wil hier natuurlijk zeggen, dat de dieren meer in vrede en vriendschap met hun oertyp — den mensch — zullen gaan leven, zooals dit plastisch in de mythe van het „Paradijs" is voorgesteld. Op rein stoffelijk gebied kan men zeggen: volgens de wet der gelijke trilling scharen ze zich weer bijeen tot ééne eendrachtige familie. Tot zoover de algemeene beschouwing, welke ons tenminste zóó ver kan brengen, om in te zien, dat er niets onredelijks of „onwetenschappelijks" is in het denkbeeld der oude en enkele der beste moderne philosophieën, die de zon en de planeten als bezielde wezens voorstellen, — de Logol van ons Zonnestelsel. Daarom — evengoed als de mensch en elke microkosmos eene in vorm gekleede gedachte is, zijn ook de planeten dit. 89 IX. DE KOSMISCHE ORGANEN. (Algemeene Beschouwing). E oergedachte is de ziel van elk wezen, d.w.z. ze is het eenige in hem, dat reëel of eeuwig is. Waar we spreken van de onwezen¬ lijkheid en van het zinnen misleidende der stof, daar moeten wij altijd vooropstellen, dat er voor ons bewustzijn van eene absolute onwerkelijkheid of onbestaanbaarheid der stof geen sprake kan zijn; want zoolang wij aan een stoflichaam met zijn stoffelijke waarnemingsorganen gebonden zijn, is de stof voor ons reëel. Van het absoluut hoogste standpunt echter, is de stof niet bestaanbaar en daarom hebben de grootste denkers van alle tijden steeds de werkelijkheid der stof geloochend. Ik wil hier enkele aanhalingen doen: Prof. Max Muller: „Te spreken van stof of substantie als van iets, dat door zichzelf bestaat, is de reinste Mythologie". Kant zegt, „dat de zichtbare stoffelijke wereld slechts s c h ij n is — een symbool van 't reine geestesleven — een beeld, dat als een droom aan ons bewustzijn voorbijtrekt, doch zonder werkelijkheid is". Berkely zegt, dat „stof niet bestaat en dat er, afgescheiden van ons bewustzijn, onmogelijk vorm, kleur, dichtheid etc. bestaan kunnen." Reeds de oudste Indische Wijsbegeerte leerde, dat de „sluier der stof" slechts werkelijkheid voor 90 90 ons schijnt te hebben, zoolang ons waarnemingsvermogen nog te gebrekkig ontwikkeld is om de werkelijkheid (Purusha, d.i. geest, gedachte) te kunnen waarnemen. Ook Jezus duidt immers op deze waarheid o.a. waar hij zegt: „mijn rijk is niet van deze wereld." Doch waarom aangaande dit punt nog meer woorden te verspillen? Het is immers klaar als de dag, dat we — indien we iets begrijpen willen van de innerlijke werkingen van ons Heelal — we eene andere opvatting daarvoor moeten aannemen dan de algemeen gebruikelijke. De „ziener", d.i. een mensch die meer ziet dan hij, die slechts door zijn gewone zintuigen waarneemt, ziet immers veelal die krachten als wezens? Hij ziet ook het etherlichaam buiten het stoflichaam uitsteken en een gehypnotiseerde, die voor prikken in de huid totaal gevoelloos is, uit een kreet van pijn, als ge scherpe stoffen in aanraking brengt met de, eenige centimeters van de huid afstaande, lichtstralingen van het etherlichaam! Duizenden proeven zijn hiermee genomen en wel zoo wetenschappelijk m o g e 1 ij k. De ziener ziet ook de nog fijnere lichamen van den mensch als zachte spectrale kleuren in een wijd ovaal om hem heen spelen, zwakker, maar toch in den geest van het Noorderlicht in een helderen winternacht. Feitelijk ziet hij hier niets anders dan de „atmospheer" van den mensch én dat daarin de kleuren van het Noorderlicht spelen evenals in de verdunde hooge atmospheer der Aarde is de natuurlijkste zaak ter wereld; 't zou integendeel vreemd zijn, als het anders ware; want evenals onze Aarde is hij eene levende electromagneet. Zoodra zijn lichaam sterft, d.i. zoodra 't electrisch contakt met de „oermagneet" der Aard-moeder 91 91 verbroken wordt, houdt direkt alle iriseering van door elkaar wriemelende kleuren op, evenals bij een gewoon stuk staal, waardoor ge een electrischen stroom leidt en daarna den stroom verbreekt. Elke sensitief kan u dit vertellen, als ge 't zelf niet kunt zien. Het „Noorderlicht" in de Aard-aura zoowel als de kleuren in de menschen-aura is een waar levensteeken; — 't is een bewijs van een levend lichaam. Trouwens hare beweging in de Ruimte alleen is reeds een teeken, dat de Aarde leeft; want geordende beweging is leven en omgekeerd leven is beweging. Zoovele groote denkers der oudheid als P ythagoras en Plato, en van den lateren tijd b.v. K e p 1 e r, stelden zich de planeten voor als levende wezens met lichaam en ziel. Lees in de verslagen van talrijke spectroscopisten, als W olf, Ricco, Tachini, hoe de uitstralingen der zonne-photospheer in zijne maxima en minima aan een rhytmus onderworpen zijn, even als bij de ademhaling! Is de eb en vloed soms afdoend verklaard door de aantrekking der Maan? Och hemel neen! Met evenveel recht kan men denken aan eene ademhaling of aan een polsrhythmus, of aan één en denzelfden levensrhythmus, omdat Aarde en Maan vroeger één waren en deze gevolgtrekking derhalve voor de hand ligt. Hoor wat Flammarion zegt: „Deze geheimzinnige kracht, die in voortdurende wisseling afneemt en weer toeneemt, werkt niet constant noch onregelmatig, maar periodisch als de eb en vloed der zee, — met regelmatige tusschenpoozen — als de adem onzer borst, die zich uitzet en weer inkrimpt; zooals de hartslag van een kleinen vogel onder zijn teer gevederte zicht92 92 baar wordt, zoo werpt de Zon haar bliksemschichten, haalt adem en herhaalt beide onafgebroken in een rhytmus, die de grootte en de kracht van een reuzenadem lijken." Genoeg, — ik meen, dat het voorafgaande voldoende is als voorbereiding voor eene beschouwing der planeten als de organen van ons zonnestelsel. In elk geval is ons klaar geworden, dat we de ziel van ons zonnestelsel en zelfs zijn lichaam niet kunnen begrijpen, als we ons op 't gewone standpunt van den materialist-astronoom stellen. Het is logisch, dat niet alleen de Mensch en de Aarde een ruime atmospheer of aura om zich hebben, doch dat ook de andere planeten en de Zon deze aura bezitten, die zich veel verder uitstrekt dan de zoogenaamde dampkring, welke we physisch kunnen aantoonen. We weten, dat de Zon de groote licht- en levensbron van onzen kosmos is en dat haar levenslichaam de ether is, die de Ruimte vult in steeds lager wordende electrische spanning, naargelang van den afstand der Zon. De Zon is de „electrische centrale" van ons stelsel en de planeten zijn de secundaire krachtcentra, die het zonneleven door haar eigen persoonlijkheid kleuren en terugzenden in de Ruimte. Elke planeet vertegenwoordigt een bepaald gamma van zonne-eigenschappen. Door deze eigen persoonlijkheid wordt elke planeet tot een centrum van bepaalde levensfunctie in het stelsel, die we het best kunnen vergelijken met de rol, welke de organen in het dierlijk-menschelijk lichaam vervullen. Om die reden spreekt men derhalve van de planeten als de „organen" van een zonnestelsel. Ze zijn inderdaad organen van dat reuzenlichaam. Wat wij als planeet waarnemen, is slechts 93 93 een nietig stofje vergeleken bij de planeet zooals zij in werkelijkheid is, met hare ijlere lichamen, die elkaar omvatten en doordringen en die op hare beurt alle door de fijnere lichamen der Zon worden omvat en doordrongen. Daarom is het etherisch levensprincipe der Zon overal tegenwoordig. Nergens is dood, overal is leven. De geheele wereld, als verschijnsel, zou ineens verdwijnen in het niet, wanneer de „electrische centrale" ook maar ééne seconde staakte! En nu meer in détails tredend, kan men zich de planeten als — organen des kosmischen lichaams — als volgt denken: DE ZON vervult de functie van het hart in 't dierlijk lichaam; het zonne„bloed" is de zonne-energie, die, gedragen door den ether en één met den ether — zooals de ziel één is met het lichaam — door den weerstand der atmospheer of aura der planeten tot warmte en licht wordt op de lagere gebieden. Op de hoogere wordt ze tot de respectieve equivalenten Liefde en Wijsheid, die beide de menschheid tot de hoogste inwijding moeten voeren. De Zon is derhalve de geestelijke adem (van Atma, of Ziel) van ons zonnestelsel. De planeten vertegenwoordigen meer zijne lagere ziel; de Zon is de Maha-Atma, de Mahatma, d.w.z. Groote Ziel. Analoog is de Zon verwant met het menschelijk hart en ook met verschillende organen van het menschelijk lichaam, zooals b.v. met de Groote Hersenen, de Hartvlecht van 't Sympathisch zenuwstelsel enz. Hierover nader in een volgend chap. Na het voorafgaande kunnen we inzien, dat alle openbaring van de Zon uitgaat en tot de Zon terugkeert, maar we moeten in het oog houden, 94 94 dat het W e z e n der Zon niet alleen zich beperkt tot het zintuigelijk waarneembare zonnelichaam, maar dat de wezenlijke Zon alle andere planeten met haar etherisch lichaam omvat, en dat daarom de hoogste zonne-uiting zoowel in het middelpunt van de zichtbare Zon als aan de circumferentie te zoeken is. Hieruit volgt dan, dat er — als we 't proces m tijd en ruimte beschouwen — twee hoofdontwikkelingswegen zijn, eene centripetale en eene centrifugale. De eerste is die van het hart, d.w.z. die der onbaatzuchtige Liefde, die tot de Zon wederkeert. De tweede is die, welke berust op ontplooiing des bewustzijns en voert naar de circumferentie van ons zonnestelsel, leidend over Jupiter naar Saturnus, Uranus, en Neptunus. Saturnus sluit het octaaf der grove stof af en is daarom de hoeder des drempels", d.w.z. hij sluit of opent de deur voor 't volgend octaaf, beginnend met Uranus aan de eene en Neptunus aan de andere zijde. Om deze reden moeten wij ook de planeten van deze twee standpunten beschouwen. Onderstaande groepeering der planetaire centra maakt deze beide wegen duidelijk genoeg. o —« ^?(©*)94-b i—>► m » Centripetaal Centrifugaal. Aannemend dat de planeten naar buiten geprojecteerde en in de materie gekleede zonnegedachten zijn, moet elke planeet een bepaalde phase van het Kosmisch Denken vertegenwoordigen. Naargelang de mensch zijn evolutie zoekt door gedachtenconcentratie en intuïtie (b> 2J-) óf door onbaatzuchtige liefde en direkte kennis (fj>, ©) zal zijn ontwikkelingsgang centripetaal of centrifugaal zijn. Zuiver centripetaal 95 95 en centrifugaal is ze wellicht nooit, want ook de andere planeten kleuren het denken en voelen, en Mercurius is de verzamelaar van allen, zoodat Mercurius zoowel voor het linker als het rechter pad de bemiddelaar is. Mars en de Aarde vormen eene eenheid in zich — den Centaur (mensch en dier), wiens opgave het is, het dier uit zich te projecteeren. Hetzelfde, n.1. dier en mensch in één, is ook duidelijk uitgedrukt in de Sfinx en in de A s s y rische Leeuw, waarvan ik hier de reproductie geef. In Mars ( £ ) is hij de „Kruisdrager" en in de Aarde (0) de „op het Kruis geklonkene". Welke der twee den mensch of het dier symboliseert, hangt af van de richting, waarin de ontwikkeling gaat, — naar 't centrum of naar de circumferentie. Voor de Aarde wordt daarom ook wel <5 als symbool genomen. Is de ontwikkeling centripetaal, dan vertegenwoordigt Mars het dierenrijk en de Aarde de 96 96 menschheid. Beiden vertegenwoordigen ze in hunne functie de organen, waardoor de Aardgeest denkt en waarneemt. De Aarde is dan meer het werktuig en Mars de statische of dynamische kracht, die het werktuig tot handeling brengt. Mercurius is de aan stof en vorm gebonden Gedachte en, aldus gezien, is hij de tegenpool der Kosmische Gedachte, welke door de Zon vertegenwoordigt wordt. Mercurius is daarom in de Grieksche mythologie de „boodschapper der goden"; hij verzamelt de gedachten van den Logos, die door alle planeetcentra spreekt en zet haar om in de maya-gedachte der schijnwerkelijkheid. Zonder Maan echter zou Mercurius evenmin kunnen bestaan als zonder grove materie; hij moet een stofwerktuig hebben om zich te kunnen uiten en dit werktuig wordt, als overal, geleverd door de vorm produceerende Maan-kracht. Venus, $ is de omgekeerde Mars, $ en zijn tegenpool; in Venus is het Ego boven de stof gerezen, terwijl het in Mars daaronder, stond. Venus is het orgaan van periodiciteit en van den rhytmus, die in alles werkt — met het doel, uit den chaos ten slotte harmonie te scheppen in natuur en mensch. Venus is in zooverre de polsslag der Natuur, Mars de dynamo, de Zon de drijvende kracht. Venus is het „eeuwig vrouwelijke" in de Natuur, 't welk zich aan het mannelijk Beginsel tegenover stelt, om zich tenslotte in regelmatigen rhytmus daarmee te hereenigen — doch nu in volmaakte harmonie. Jupiter, 94., is in den Kosmos het beginsel van groei en expansie in alles. Centripetaal1) is hij de levensgeest van den diermensch en centrifugaal2) is hij de z.g.n. Heilige Geest der christelijke relegie H Hier genomen in de beteekenis van involueerend ') Hier genomen in de beteekenis van evolueerend. 97 97 en is hij de basis van alle idealisme, van rechtsgevoel en waarheidliefde. Dat dit zoo zijn moet, is gemakkelijk in te zien, daar hij de hoogste stoffelijke gebieden (de ether) vertegenwoordigt waar het kruis der stof nog licht en dus gemakkelijk te dragen is (centripetaal). In tegengestelde richting der ontwikkeling is het Ego op dit gebied boven het grof materiéele gerezen, — nu door eigen kracht en is hij bewust burger van deze ethergebieden geworden. % is de Universeele Wet. Daarom is Jupiter het beginsel van alle groei, moreel zoowel als physiek. Die groei ontvangt dus zijn impuls uit het etherisch- of levensgebied, — de groote accumulator der zonneprana, waarmee de Flora onzer planeet zoo innig verbonden is. Centripetaal gezien is daarom Jupiter de vertegenwoordiger der Flora, %, zooals Mars, <ƒ de Fauna vertegenwoordigt. Centripetaal is Jupiter de geestelijke invloed, die den mensch voorbereidt voor de harde, doch noodzakelijke Saturnus-school. Onder Jupiter wordt hij leerling, onder Saturnus ingewijde. - Saturnus, fi, ,is het beginsel der rustige bezinking, der concentratie, praecipitatie, kristallisatie, verdichting, verharding, ineen schrompeling, beperking, koude, machteloosheid, paralyse, — maar ook dat der kracht, soberheid, eenvoud en volharding. Saturnus is de groote Alchemist des H e e 1 a 1 s, hij filtreert en praecipiteert het grof materiéele, en reinigt het, hij scheidt het rein dierlijke van het rein menschelijke. In vereeniging met Mercurius verzamelt hij o.a. door de macht der geconcentreerde gedachte alle ervaringen tot blijvende combinaties en legt ze vast in het onfeilbare geheugen des onderbewustzijns, waaruit het Ego later — als 't reinigingsproces voltooid 98 is — met volle teugen kan drinken. Saturnus prepareert den leerling aldus voor inwijding in een hooger octaaf van bewustzijn, waarvan Uranus en Neptunus op het intellectueel en het gevoelsgebied de vertegenwoordigers zijn. Ook om die reden wordt Saturnus de „Hoeder van den Drempel" genoemd. Als een onrijpe in deze hoogere Uranus- en Neptunusgebieden doordringt, gedraagt hij zich als een „kat in een vreemd pakhuis", en hangt hij den onbegrepen zonderling uit, die zelfs zichzelven een raadsel is. Ieder kent die vreemde Uranustypen, met rollende oogen en eigenaardige impulsen en bewegingen, die dwepend en aanbiddend aan de oogen van hun zoogenaamden geestelijken Leeraar hangen; ze voelen en dwepen, ze voelen en smachten, doch denken doen ze nooit; — ze laten zich denken. De electromagnetische kracht, die de fundamenteele kracht onzer drie-dimensionale wereld is, verschijnt in de bewustzijnsgebieden van Uranus en Neptunus (resp. de hoogere octaven van $ en °_ ) als krachten des geluids en des lichts; de beperkte hersengedachte „Mercurius", rijpt tot de kosmische gedachte „Uranus" en de persoonlijke, beperkte, sexueele Venus-liefde, wordt tot de onpersoonlijke, onbeperkte Universeele Liefde in Neptunus, — onbaatzuchtig en zonder onderscheid van ras of geslacht De overgang van het oude bewustzijns-octaaf tot het nieuwe en hoogere, is dikwijls vrij plotseling en geschiedt altijd in een tijd, wanneer een sterke maan- of zon-bestraling van een of beide mysterieplaneten plaats vindt. Als met X-stralen wordt dan onze microkosmos tot in de verborgenste schuilhoeken doorlicht, en ontwaakt de mensch in een nieuwe gedachtenwereld, die voor hem steeds 99 reëeler wordt en hem, eiken dag, elk uur, nieuwe horizonten in zijn denken opent. Beide planeten ontsluiten hem de poort des Kosmischen bewustzijns. De Uranus-vibratie is veelal nog sterk door Mercurius gekleurd en uit zich daarom dikwijls als sterk geprononceerde, soms arrogante betweterigheid en grillige veranderlijkheid. Neptunus is nooit betweterig en nooit arrogant, doch dikwijls vaag, als een tastend, nog onzeker voelen. Neptunus' kenmerk is breedheid, zijn opzet is alomvattend. H e i n d e 1 noemt Neptunus de planeet der inwijding. Neptunus schijnt den mensch voor te bereiden voor de nog hoogere vibraties van de nog onontdekte planeet voor den Ram, dien men buiten de Neptunusbaan vermoedt. Onder de laatstgenoemde vibraties wordt de menschelijke, persoonlijke wil één met den Alwil, in zooverre dit nog niet geschied is onder Neptunus' gezegenden invloed. (Al naar de ontwikkeling van het Ego is Neptunus' werking harmonisch of onharmonisch). Eerst dan kan de mensch zeggen: „Ik en mijn Vader zijn één". Dit gezegde, 't welk door den Christus heet gesproken te zijn, werd reeds eeuwen tevoren in den Babylonischen Zonnegod Tammuz in beeld gebracht, n.1. hij wordt ons voorgesteld als echtgenoot en tevens als zoon zijner moeder I s t a r en deze laatste is weder het evenbeeld der Heilige Maagd Maria en heet als deze: de „Koningin des Hemels". Ze wordt dan ook voorgesteld — als Maria — met eene kroon en 12 sterren en ze draagt — evenals zij — het „Kind" op den arm. 100 X. AARDE — MENSCH — ATOOM. IJ onze vergelijkingen en analogiën moeten wij één ding niet uit het oog verhezen en wel het feit, dat het spiegelbeeld van den Microkosmos zich — als elk ander spiegelbeeld — in tegengestelde richting beweegt als zijn oerbeeld, of — anders uitgedrukt — waar bij 't oerbeeld de Noordpool is, is bij 't spiegelbeeld de Zuidpool. De volgende korte beschouwing zal dit duidelijk maken. De Aarde zoowel als b.v. de Mensch en het atoom zijn efectro-magneten, die — zoolang de electrische stroom gesloten blijft en ze met 't geïndividualiseerde leven van de Electrische-Centrale der Zon gevoed worden — als voertuig dienen voor hooger en lager ontwikkelde Ego's, wier symbool ze zijn, omdat het voertuig zijne gedaante ontleent aan de inwonende eigenschappen van het Ego, 't welk zich daardoor uit. Die Kosmische levensstroom is de uiting der Universeele Gedachte, (het Absolute, waaruit ze haar kracht put). Deze is het Eeuwige Causale, waaruit de Kosmische Gedachten — welke ten grondslag liggen aan ons zonnestelsel — haar oorsprong namen. Voor ons menschen, als wezens van dit zonnestelsel, is deze Kosmische Gedachte het Absolute en de Oer-openbaring daarvan — voor ons het Volmaaktste Wezen in openbaring — de Volmaakte Mensch, dien wij Christenen den Christus en dien b.v. de Buddhisten den Buddha noemen. 101 In beginsel is de inwikkelingsgang eener planeet dezelfde als die eens menschen en als die van een atoom, evenals ook de ontwikkelingsgang dezelfde is en wel deze: Het manlijke Beginsel doet — bij de neerdaling in de stof, of involutie — het vrouwelijke Beginsel uit zich geboren worden en uit de bevruchting der twee, — d.i. uit de bevruchting der Stof door den Geest, wordt het volmaakte, neutrale Beginsel des Zoons geboren. Men vindt deze voorstelling in alle mythen en in de daaruit voortgekomen religiën als grondwaarheid terug. Evenwel — een rein manlijk Beginsel is evenmin bestaanbaar als een rein vrouwelijk; altijd en overal in de Natuur vergezellen ze elkaar en zijn ze in één vereenigd, hoewel verschillend in verhouding. Dit is eene grondwaarheid voor eiken microkosmos; in een molecule zijn alle conditiën voor nieuwe atoomcombinaties evengoed voorhanden als in een Kosmos en er wordt waarlijk geene groote phantasie vereischt om het oeratoom de wenteltrap der Crooksche „Lemniscatie" te zien afdalen en, in de knooppunten van vibratie, element na element te zien vormen. Ik heb dit in mijn werk „NeptunusGedachten" — voor den weg van het oeratoom tot 't stofatoom en terug — in den vorm van het epos gekleed, dat, meen ik, duidelijk voor den geschoolden lezer, het proces voorstelt. En nu de analogie: De Aarde, als electro-magnetisch verschijnsel, heeft een Noordpool en een Zuidpool, de een positief en manlijk, de ander negatief en vrouwelijk; de een ontvangt de levenskracht van de zon, en concentreert ze in zijn wezen; de ander ontvangt ze uit zijn hand en verspreidt ze in de Ruimte waar — uit positief en negatief (man en vrouw) het neutrale Beginsel — de Zoon — geboren wordt. Dan ontvangt de „Zoon" het leeuwenaandeel en werken 102 de beide Beginselen samen, om den „Zoon" op te voeden, d. w. z. hem eerst te laten involueeren (d.i. hier voeden, verplegen, etc. tot zijn 14e jaar) en dan te laten evolueeren (geestelijk leiden tot zijn 28e jaar). Deze analogie van mensch en Kosmos wordt elders verder uitgewerkt. Ieder mensch is een schepper in zijn soort, de een zus, de ander zoo; hij moet scheppen, in navolging van zijn Geestelijk Oerbeeld, — den Vader. Hij kan scheppen op 't stoffelijk of op 't geestelijk gebied; het rein stoffelijke in hem dwingt hem tot bevrediging zijner geslachtelijke en digestieve neigingen, terwijl het rein geestelijke in hem, hem tot geestelijke scheppingsproducten brengt, waartoe, als overgang, veelal, de Kunst in al hare uitingen dient. De Kunst (Venus) is dikwijls de brug waarop de menigte onbewust van 't reinstoffelijke, naar 't rein-geestelijke overgaat, zooals dit trouwens ook uit de plaatsing der planeten in den Kosmos op te maken valt. Van het stoffelijke der Aarde komt zij over de schommelende brug van den rhythmus (Venus) op den vasten bodem der Logica, welke uitdrukking reeds de kern van 't woord Logos, — wiens geestelijke zendbode hij is, — in zich heeft. Zij is de laatste pijler van de brug die tot den Zonnelogos voert, — zonder daarbij te willen zeggen, dat voor de laatste schrede deze hoogste uiting van Mercurius alleen voldoende is. Doch keeren wij tot de Aarde terug. De VaderNoordpool en de Moeder-Zuidpool baren hun Kind de Aarde, welks hart (ik neem de Aarde hier neutraal) in zijn centrum klopt en welks Ego in zijn centrum troont, evenals bij den mensch in de „grot" van zijn hart (zijn zon). Het waarneembare deel der Aard-Aura is zijn atmospheer, zijn astrale kleuren vertoonen zich aan 103 ons oog in het Noorderlicht en zijn magnetisme en electro-magnetische stroomen kunnen wij overal aantoonen. Vergelijkenderwijs is de Aarde een „Electron" der Zon; Luna, de Maan is zijn negatief, vrouwelijk principe, — zijne „vrouw Eva", 't Vrouwelijk Beginsel projecteerde hij (de Aarde) naar buiten in de Ruimte, om zichzelf van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen of onderkennen en Luna draait om haar Gemaal als een werkelijk liefhebbende vrouw om haren man. Haar man, haar „Adam-Aarde" is voor haar alles en daarom wendt ze haar blik niet van hem af, — want ook haar Zoon, Horus (de Rijken der Natuur) is daar en dat is voor haar van misschien nog meer gewicht. Bij Lilith. haar voorgangster, was dit anders; zij zag nog het Causale in het Phenomenale; voor haar waren èn Osiris èn Isis èn Horus één en zij zag die Eenheid niet alleen in haar ex-Gemaal, die haar verstiet, maar ook overal in de Ruimte en ze wendde dus toen haar oog daarheen. Lilith leerde de diepste inwikkeling in de stof niét kennen; de langzamer wordende vibraties der Moeder stof waren haar afkeerig, evenals het moederschap, d.i. de openbaring door de „stoffelijke daad". Het Egypt. woord ma of moüs beteekent (zie Fabre d'Olivet. „la Musique") de volledige openbaring overgang tot de daad. de kracht. Het woord moüs is samengesteld uit het woord ma d. i. alles wat groeit en vorm heeft en uit het woord as. dat eenheid of eenig wezen beteekent. 't Geheel beteekent dus „eene moeder". We vinden het woord terug in musica (latijn) en ook in mousa en muse (grieksch) 't Geen ons niet verwonderen kan, daar muziek of trilling de moeder van alle vormopenbaring is. Zoo werd Lilith's baan excentrisch en lang ellip- 104 tisch, maar ze vermocht zich niet van haar schepper en ex-gemaal te verwijderen, daar — in den geest — elk kind één blijft met zijn vader-moeder en dus, in beginsel, eens zich weder met hem moet vereenigen. Dit op den Mensch toegepast, komen we tot de volgende analogie: 's Menschen lichaam is een electro-magneet, die slechts zoolang hare functie kan vervullen als de stroom der Aard-electriciteit gesloten blijft. Zijn Noordpool wordt aangeduid door het Nadir en zijn Zuidpool door het Zenith van zijn horoskoop of geboortefiguur. Het Zenith vertegenwoordigt het vrouwelijke principe of de Anode en het Nadir het manlijk principe of Cathode. 't Zenith ('t Medium Coeli of M. C.) representeert daarom den Vader en het Nadir ('t Imum Coeli of I. C.) de moeder van den geboren „Horus". De I. C. is, aldus gezien, Isis, de M. C. is Osiris. Horus woont tusschen deze beide polen — in het hart. Zoo is elk mensch een Horus doch ook tegelijk een Isis of een Osiris. In zijn diepsten oergrond is hij feitelijk alle drie tegelijk of beter: alle drie in één. En nu het atoom. We kunnen er nagenoeg hetzelfde van zeggen. Ieder kent de voorstelling van het atoom als een zonnestelsel; de positieve electr. eenheid is de „Zon" en de negatieve electr. eenheden zijn de „planeten" van 't atoom. Men kent ook de voorstelling van den Ziener, zooals Leadbeater en vóór hem dr. Babbit het ons die op eenigszins verschillende, doch in beginsel gelijke wijze hebben leeren kennen. De „planeten" zijn hier de 5 (resp. 7) „spiralen", waardoor de ethers vloeien van de negatieve- (electrische) naar de positieve- (warmte) pool des atooms. Het is alweer de levensadem der zon, die in 7 hoofdtrillingen zich als verschil- 105 lende bewustzijnsfuncties (de Tattwa's) doet kennen (5 spiralen — 5 zintuigen in aanleg). Men neemt manlijk-positief geladene, grootere en vrouwelijk-negatief geladene kleinere atomen aan; het eerste correspondeert met de roode warmte-helft van het spectrum, het laatste met de violette, electrische helft. Elk atoom in zich is een volmaakt organisme; hun affiniteit is een uitdrukking der Liefde. We noemen haar in haar grove uiting Cohaesie en als het groepen van atomen geldt, Adhaesie, en Gravitatie, waar de aaneenscharing op zoo groote schaal geschiedt, dat ze wereldbollen doet ontstaan. De rhythmus of trilling der atomen is in den grond niets anders dan de ongeloofelijk snelle opeenvolging van openbaring en vergeestelijking en v.v. — evenredig snel dus aan hun kleinheid Het atoom heeft (latent) alle mogelijkheden m zich van het lichaam, waarvan het deel uitmaakt. In de O. W. (zie Hüter versus Hackel) is men reeds tot de conclusie gekomen, dat het stof atoom voelt en zoo neemt men dan ook reeds in het atoom eene negatieve of voelende- en eene positieve- of uitstralende levenskracht aan, de zoogen. Helioda (zie Hüter). Zon en planten dus alweder. Zoo vervult dan ook (volgens de O. W.) in de cel het zoogen. „Centrozoma" deze heliodischeof zonne-functie. De positieve Heliode straalt uit, de negatieve straalt terug, — centrifugaal, centripetaal. Vergelijk ook 't chap.: Korte schets der Herhaling. De eerste is levengevend, de tweede organiseerend. Dit organiseeren of vormgeven geschiedt, naar den aard van het zich daardoor uitend leven, (lees: wezen) verschillend. Hieruit volgt direct, dat elk wezen zich kleedt in een vorm, die met zijne inherente eigenschappen overeenstemt. Verder volgt er uit, dat de vorm, 106 waardoor zich een wezen uit, de juiste expressie van zijne hoedanigheden is. Indien dit opgaat voor het geheele lichaam, dan moet dit evengoed waar zijn voor elk onderdeel van het lichaam en moeten wij dus in die onderdeden het karakter van den persoon kunnen lezen. Nu heeft men wel is waar nog slechts zeer weinig vergelijkende studie van dit onderwerp gemaakt, maar we moeten toch kunnen inzien, dat b.v. de Schedelleer en de Oogen-diagnostiek, ja zelfs de Chiromantie of Handleeskunde op een goede basis rusten, hoewel de eerste, en in nog sterkere mate de laatstgenoemde, vele bizonder vreemde vertegenwoordigers telt, die op één lijn staan met „Mie van het eitje" en de planeetlezers en -lezeressen onzer achterbuurten. Ook wordt ons nu duidelijker, dat men vroeger de Astrologie de moeder aller wetenschappen noemde, aangezien ze als basis ons planetenstelsel heeft, naar welks vorm en intrinsieke hoedanigheden immers alles is opgebouwd. De stand der planeten en die der Zodiacale Teekens onderling wisselt voortdurend en dus moet elke gedachte, respectievelijk elk wezen of Ego, — dat, als spiegeling van dit zonnestelsel in openbaring komt — verschillend zijn van elk ander wezen of gedachte. Wanneer de groote vertegenwoordiger van het Materialisme — Hackel — van het „sich Lieben und Hassen der Atomen" en van „Kristallseelen" spreekt, daar gaan wij toch zeker niet te ver, als we ons de Zon en de Planeten bezield denken, te meer omdat we, in deze, slechts herhalen wat Kepler, Tycho, Paracelsus, Plato, Goethe en zoovele andere groote denkers vroeger aangenomen hebben. Er blijkt uit het voorafgaande tevens, dat het 107 verschil in standpunt der exacte- en der occulte wetenschappen in den grond slechts een verschil in terminologie is en we mogen gerust aannemen, dat de eerste langzamerhand wel de waarheden zal aantoonen — en dus dan als waar erkennen — wat de oude wijsbegeerte reeds tientallen van eeuwen geleden verkondigde. Alle leven — van zon tot atoom — is onderworpen aan dien eeuwigen rhythmus van subjectief- en objectief bestaan, van openbaring en niet-openbaring en daarmee parallel gaat een voortdurende wisseling van bewustzijnstoestand. Elk wezen — hoog of laag — is derhalve nu eens Noumenon, dan weer Phenomenon en omgekeerd, — altijd door. En onder dit voortdurend reïncarneeren en zich weer „ontdoen" van de stof, ontvouwt zich het persoonlijk bewustzijn tot steeds grooter en grooter volkomenheid De cellen van ons lichaam en de atomen waaruit ze opgebouwd zijn, dragen allen het stempel van ons persoonlijk karakter. Van deze „wezens", die onzen microkosmos bevolken, zijn wij menschen de Godheid in openbaring, het Architype. Daarom zijn wij persoonlijk verantwoordelijk voor het welzijn dier wezens. Door zooveel mogelijk in harmonie te leven met ons Architype (Christus) verheffen wij die cellen en atomen tot hooger ontwikkeling, zoodat ze geschikt wordenom fijnere organen te helpen opbouwen dan de tegenwoordige. Door de wet der gelijke trilling worden ze aangetrokken tot grovere en fijnere organen. Het stoflichaam van mensch, plant en dier is een schitterend voorbeeld van ideale samenwerking tot één gemeenschappelijk doel, — de instandhouding van het lichaam. Daar, waar geen eigenbelang de eerste viool speelt, zooals helaas in onze tegen- 108 woordige maatschappij wel 't geval is, daar is gezonde coöperatie niet slechts mogelijk, doch is ze het eenige natuurlijke en juiste. Het cellenleger der „werklieden" gehoorzaamt blindelings aan de bevelen van den Nervus Sympathicus, die tot in de fijnste onderdeden van het lichaam hare vertakkingen zendt; zij regelt alle functies der cellen etc, etc, zonder ooit eene fout te maken. Zij is „the never missing link" onzer persoonlijke kleine wereld — de „schakel", die onze kleine, persoonlijke wereld van cellen en atomen met de groote wereld of Macrokosmos van ons planetenstelsel verbindt. Daar is een sympathisch zenuwstelsel in een zonnestelsel zoowel als in een menschelijk of dierlijk organisme. 109 XI. DE ONTPLOOIING DES BEWUSTZIJNS IN BEELD. Papus zegt: LLES is analoog in het Heelal, de wet die eene cel van het menschelijk lichaam richt, moet, wetenschappelijkerwijze, den geheelen mensch rich¬ ten; de wet die een mensch leidt, moet om dezelfde reden eene menschelijke collectieviteit, eene natie, een ras, leiden. We kunnen derhalve ter vergelijking en verduidelijking een willekeurig beeld kiezen, b.v.: De ontwikkeling van 't bewustzijn in de Menschheid is te vergelijken met een naar zee stroomende rivier met haar talrijke vertakkingen en zijstroompjes. De oever is de sluier der stof, die het bewustzijn voorloopig beperkt tot een bepaald gebied. Het water, als geheel, is de menschheid, terwijl de waterdruppels de enkele menschen voorstellen die, hoewel in werkelijkheid eene eenheid, zich — elk voor zich — in hun afgezonderd zijn gewichtig voelen. Voorheen voelden zij niet aldus, ze wisten zich één met allen en alles. Toen de menschelijke Monade als oer-atoom zoover afgedaald was in de materie, dat het — als stofatoom — deel uitmaakte van de met waterdamp bezwangerde wolk, begon zich eigenlijk eerst zijn Persoonlijkheid te ontwikkelen door alle aggregaten van ether, lucht, water en aarde heen — en wel als het essentieele bestanddeel — het Wezen — daarvan. Het steeg weer op in de wolk, 110 daalde weer af als primitief vormwezen, steeds weer en steeds weer anders — totdat het ten slotte als waterdruppel — hier de enkele mensch — uit de Paradijs-Eenheid der wolk neerplofte op de kille aarde, waar hij, — nu voor zichzelf, — hoewel niet zonder leiding, zijn weg moet vinden. Al die tallooze menschenkiemen, — hier als regendruppels geboren uit de hoogere spheren der wolken, — vormen de plassen en beekjes der landbouw- en veeteeltdrijvende stammen en der nomaden-volkeren. Ze vormen beken en rivieren, die de bevolking der meren voortdurend voeden met nieuwe elementen, want beweging is leven en ontvouwing; stilstand is dood. De druppels in 't midden van den stroom bewegen sneller, ze vormen hier en daar snelstroomingen en watervallen, waar het „schuim" aan de oppervlakte komt, als resultaat der innerlijke reiniging. In de „draaikolken" des vollen levens ontplooit zich eerst recht het bewustzijn. Maar aan den oever gaat de stroom langzaam; 't zijn de materiéele en ook de indolente na*uren, die hun lekker lui materieleven genieten of in een geestelijken doezel zich dronken droomen aan de voeten van hun ideaal, den een of anderen „Svengali", die voor hen de absolute waarheid vertegenwoordigt. Ook zij zullen eens, bij een plotselinge „Uranuswending" van den stroom, bij den „Sdlla" van hun levensweg, in den draaikolk van den „Charybdus" geslingerd worden en in 't volle leven leeren denken; want voelen alleen brengt hen niet vooruit; ze moeten weg van den „oever" waaraan ze zich vastklampen, anders vormen ze stagneerende poelen van stinkend vuil water, dat slechts gereinigd kan worden door verdamping, d. w. z. opstijgen naar de hoogere sferen der Gedachte. 111 En dit wil hier zeggen: terug naar den oorsprong en opnieuw beginnen. De aarde is het veld der handeling en niet van droomen en smachten en sentimenteel voelen alléén. De rivier stroomt voort, — na eens langzaam, dan weer snel. Waar groote moeilijkheden te overwinnen zijn, daar rolt ze donderend, in razende vaart, door rotskloven en ravijnen. Door de steeds groeiende innerlijke kracht, gevoed door onwrikbaar vertrouwen, gebouwd op logische redeneering, worden de „steenen des aanstoots" uit de „bedding" der menschelijke ziel losgewoeld, meegesleurd en verbrijzeld tegen den harden oever der materie, die geen houvast meer biedt voor het heldere water des levens. Slechts het bovendrijvende „schuim" kan daar voor een oogenblik eene ankerplaats vinden, tot het ineens spoorloos verdwijnt. Het was in werkelijkheid nooit, doch bestond slechts als werkelijkheid voor den onwerkelijken schijnmensch. Eindelijk — na onnoemlijk veel strijd — is een der groote zijtakken bereikt; de horizon van 't menschen bewustzijn verruimt zich; het Causale wordt voor hem de eenige werkelijkheid en als de breede zijtak zich in den hoofdstroom uitstort en het water kalm en effen door de vlakte naar zee stroomt, dan heeft het menschelijke Ego voorloopig zijn werk volbracht. De menschelijke ziel is dan geen dubbel wezen meer, doch een volmaakte Eenheid, die in de Groote Eenheid der Moederzee harmonie en rust vindt. — De druppel is Zee geworden. Reeds lang te voren — toen in den en gen rotskloof de strijd het felst was — heeft de mensch ingezien, dat alle afgescheidenheid slechts schijn is en dit heeft als noodzakelijk gevolg, dat alle 112 egoïsme moet verdwijnen, om tot altruïsme te worden. Hij ziet eerst dan in, dat alles wat hij voor anderen doet, ook hemzelf ten goede komt, en dit is de eerste groote stap op den weg, die hem tot de Universeele Liefde leidt, die geen onderscheid des persoons en des geslachts kent. Nu eerst ontplooit zich de goddelijke natuur in het Ego en alle steenen des aanstoots verdwijnen in het niet, — waaruit ze voortkwamen. Voor hem bestaan geene angsten en naar beneden trekkende zorgen meer, doch slechts volmaakt geluk en constant evenwicht. 113 XII. DE VERBINDINGSSCHAKEL TUSSCHEN OERWEZEN EN WEZEN. K wil dit gewichtige vraagpunt beginnen met een citaat uit mijn, in 1922 verschenen werk over Symbolen en Mythen in Religie", pag. 321, waar ik eene analogie tusschen de hedendaagsche maatschappij en het menschelijke lichaam trek. Bij beide kunnen wij drie hoofdfuncties onderscheiden en wel: 1. Het Lichaam — de Ontvanger. 2. „ Zenuwstelsel — de Condensator. 3. „ Vaatstelsel — de Verdeeler. „Het Sympathische zenuwstelsel maakt hierop in zooverre eene uitzondering, dat het de verdeeling regelt, en wel onafhankelijk van den wil; het doet — geheel zonder toedoen van den wil — de organen van borst en buik functionneeren en 't vertegenwoordigt daarom feitelijk de alles regelende controle of sociale wet, die het functionneeren van den staat behoort te regelen. Doch er is van haar in den staat helaas hoegenaamd niets te vinden." De vraag: „Wat is de schakel tusschen het Albewustzijn en het Menschelijk bewustzijn?" is in die paar regels eigenlijk beantwoord. De schijnbaar ontbrekende en toch altijd tegenwoordige „schaker* is de Nervus Sympa. thicus. Ze is altijd tegenwoordig, omdat in elk menschelijk, resp. dierlijk lichaam de n. Sympathicus alle onbewuste functies van het lichaam regelt. Terwijl het lichaam, in diepen slaap gedompeld, schijnbaar dood is, doet de n. S. het hart kloppen, ze regelt de ademhaling, den bloedsomloop, den lymphstroom, de voeding van 't geheele lichaam door de afscheiding der voedingssappen enz. enz. Elk werk over Physiologie kan daaromtrent opheldering geven. Ook gedurende het waakbewustzijn gaat deze functie van de N. S. haar gang, hoewel we ons van deze werking nagenoeg niet bewust worden. Daarom juist is de N. S. de „missing link"; want ons bewustzijn bepaalt zich in hoofdzaak nog slechts tot het hersenbewustzijn, 't welk de vijf (resp. zeven) zintuigen als „werklieden" in zijn dienst heeft. Deze zintuigen laten ons slechts den uiterlijken schijn waarnemen, terwijl de bewuste functie van den N. Sympathicus ons de innerlijke waarheid der dingen zou kunnen doen weten. Door echter ons bewustzijn uit te breiden, zoodat bovengenoemde organische functies niet meer onbewust, doch bewust geschieden, kunnen wij ons met volle bewustzijn aan de moederborst der Natuur laven, — iets wat we nu, zonder dat we er iets van merken, alleen in de trance van den slaap kunnen doen. Hoe dit ontplooien des bewustzijns geschiedt, vertelt Johannes ons in beelden in zijn Openbaring en wat deze symbolen in 't „visioen" van Johannes waarschijnlijk beteekenen, heeft James Pryce ons reeds vele jaren geleden in zijn werk, getiteld „The Apocalypse" uitvoerig beschreven. Natuurlijk kan men aangaande dit punt andere inzichten hebben. Ik kom hierop nog uitvoeriger terug. Men gelieve steeds in het oog te houden, dat het altijd en overal de Maan is, die de zich in de stof hullende „Gedachte" in vorm kleedt, die volmaak- 115 ter wordt, naarmate zich het bewustzijn ontvouwt. In alle mythen der Oudheid wordt aan de Maan dan ook eene gewichtige rol aangewezen in de groep der Goden, die allen kosmische krachten voorstellen. Ze dragen verschillende namen, die ik hier niet behoef aan te halen. Ook de voorstelling is overal verschillend. Ik geef hieronder slechts eene als voorbeeld, n.1. de Maangod Zin. In de christelijke religie zien we dan ook de kosmische Maan-kracht aangeduid door de Heil. Maagd voorgesteld, staande op een maansikkel..., — de Maan kneedt de maagdelijke, ongedifferentieerde stof of Oerstof in vorm. De Maan bouwt eerst het orgaan des bewustzijns ('t zenuwstelsel) waarin (door den weerstand) de kosmische gedachte tot persoonlijke gedachte (spiegeling) wordt. Het is alweer door analogisch dit proces na te gaan, dat we ons een beeld kunnen vormen, hoe dit kan geschieden. De mensch verloor zijn Paradijs-beWustzijn — d. i. zijn toestand van harmonie en vrede met allen en alles — zoo dra zijn hersendenken een zeker punt bereikt had, gedurende zijn diepe „afdaling" in de stof. Daardoor werd hij van de moederborst der 116 Natuur weggerukt en, stap bij stap, verplaatst in de wereld der verschijnselen, — door hemzelf geschapen — en hij kan slechts aan deze schijnwereld ontsnappen, door met zijn hooger ontwikkeld bewustzijn door te dringen tot de kern, die daarachter verborgen is. Hij moet bewust tot het Causale komen. Dit wil niets minder zeggen, dan dat hij tot Kosmisch Bewustzijn moet opstijgen, d.i. tot dat van den Zonnelogos, wiens bewustzijn ons geheele zonnestelsel omvat. De mensch kan dit door zelfkennis bereiken; want in hem sluimeren alle bewustzijnstoestanden van den Logos. Dit verwijden van den horizont des bewustzijns heeft men van oudsher „het Pad der Inwijding" genoemd, welk „Pad" van alle religies der wereld de kern uitmaakt, hoe vreemd men ook de zoogenaamde leerstellingen — die in hoogste instantie symbolisch bedoeld zijn — verwrongen en besnoeid heeft. De mensch moet — om tot het Hoogste Bewustzijn te kunnen geraken — neerdalen door de bewust zijn toestanden van de eindelooze keten onzer „voorvaders", die in het oeratoom eindigt. Daarom moet het menschelijk embryo vanaf zijn conceptie tot zijn geboorte alle bewustzijnsvormen van kristal, plant en de geheele Jacobsladder der diervormen van amoebe tot mensch — doormaken, om later langs die „ladder" weer te kunnen afdalen in den oergrond van zijn huidig wezen. Moeder-Natuur wijst ons als het ware den weg dien wij hebben af te leggen, om tot den Oergrond van alles te komen! Elk embryo moet onverbiddelijk die geheele rij wezensvormen van „laag" tót „hoog" doorloopen om den terugweg weder te kunnen vinden. Hij zou nooit tot het brandpunt des Universeel en Bewust- 117 zijns kunnen geraken, als hij niet in zijn binnenbaarmoederlijke ontwikkeling die ladder eerst beklommen had. Natuurlijk moeten we ons niet voorstellen, dat we weer door 't lichaam van een aap, een koe, een hagedis, een visch, een protozoo enz. enz. moeten gaan om daartoe te geraken; het wil eenvoudig zeggen, dat we ons bewust moeten worden van het innerlijke leven aller wezens, die we op onzen weg achterlieten in den tijd, toen we nog „onbewust", d.w.z. anders bewust, den ladder beklommen. Nu hebben wij den geheelen weg terug door te maken in 't volle bezit van ons Ik-bewustzijn. De weg eindigt in het hart van den Zonnelogos, het eindpunt der mensch-evolutie waar de mensch tot Zon-Zoon wordt. Door de ladder der involutie af te dalen, d.i. door kennis te nemen van het bewustzijn der lager georganiseerde wezens, ontwikkelen wij tegelijkertijd de eigenschappen hunner groote Leiders — d.z. de Engelen — in al hunne rangen en daardoor leeren wij de Alziel in hare Drieheid van Openbaring weder op een andere wijze, (dichter bij het Brandpunt), beschouwen dan wij gewoonlijk doen. Het valt ons niet moeilijk in 't model van deze „Jacobsladder" der Involutie, de beteekenis der reïncarnaties van Vischnu — den Zonnegod des Indiërs — te herkennen. Vischnu doorliep het stoffelijke Heelal in drie schreden, — het Oosten, het Zenith (of 't Zuiden) en het Westen, ('t Zijn resp. de ascendant, 't Medium Coeli, en den descendant van den horoscoop.) Hij belichaamt zich als Avatara in negen gedaanten, waarmee het voortschrijden der menschelijke ziel door lagere diervormen tot die des hoogontwikkelden menschen, wordt getypeerd en de heldendaden — door hem in die 118 lichamen verricht — verzinnebeelden den respectieven bewustzijnstrap van de „ladder". 1. Als Visch (Matsya) onderwijst hij aangaande het ontstaan der wereld uit de Gedachten der Alziel. 2. Als Schildpad (Kurma) overwint hij de demonen en wordt — op den bodem der zee — de grondslag van den berg Mondara. 3. Als Ever (Varaha) redt hij de in de oerzee verzonken Aarde. 4. Als Leeuw (Narasingha) doodt hij den boozen demon der Aarde. 5. Als Dwerg (Vamana) typeert hij den oermensch. 6. Als Parasu-Rama grondvest hij het Brahmaisme. 7. Als Rama-Chandra helpt hij de Ariërs, de oerbewoners van Zuidelijk Voor-Indië te verdrijven. 8. Als Krishna (d.i. Zon) is hij de nationale held van Indië. 9. Hier verschijnt hij als Christus, Mohammed, Buddha Tot zoover het verleden en het heden. In de toekomst — zoo luidt de voorspelling— verschijnt Vischnu met een vlammend zwaard, op een wit paard gezeten, en grondvest het duizendjarig rijk van vrede en reinheid. Bij de Philistijnen typeest Dagon de Visch-zon (zie 1. Matsya), de zoon van hemel en aarde beide. Als eerste Avatara van den geopenbaarden Zonnegod Vischnu, is hier de visch als symbool ge- 119 nomen, waaruit we besluiten kunnen, dat deze voorstelling slechts de ontvouwing van 't stoffelijk Heelal uit de ijlere werelden omvat. De hoogere rijken (d.z. in manifestatie de Jagere") der lagere dieren, planten en mineralen worden niet vertegenwoordigd, tenzij in de Demonen — d.z. de neigingen en eigenschappen dezer tevoren gepasseerde lagere rijken. Deze komen derhalve overeen met de hoogste groep der Engelen, de (1) Seraphijnen (de Visschen), (2) Cherubijnen (de Waterman) en de (3) Thronen (de Steenbok), welke drieheid van hooge geestelijke Wezens — van dit standpunt gezien — aan het eerste Leven in openbaring tot grondslag of ziel dienen. Het zijn deze hooge Wezens, die zich in de eerste aardsche vormwezens uiten als Liefde (Seraphijnen), Wijsheid (Cherubijnen) en Macht, resp. Wil (Thronen). Gezamenlijk, als één gezien, vertegenwoordigen deze drie groepen van Engelen in de christelijke religie den Vader waarin reeds de drie hoofdprincipes van „Vader" (manlijk princiep — geest), „Moeder" (vrouwelijk princiep — stof) en „Zoon" (manl. -f vrouwl. princiep in één kiem) als aanleg of oerkiem aanwezig zijn. Hun Wezen zelf is vormloos, het is Oerwezen in wording, Oerkracht, nog boven Ruimte of Dimensie verheven, doch in hunne openbaring sluimert reeds de kiem van het maya-bewustzijn, waarvan het zich eerst veel later bewust wordt. Het symbool dezer eerste groep is ©. De eerste drieheid der Engelen kunnen we vergelijken met de bevruchte Kosmische Eicel, die zich in de tweede en derde groep der Engelen achtereenvolgens tot knop en bloem ontplooit, om ten slotte in den Mensch tot vrucht te worden. 120 In de tweede groep der Engelen, — de (4) Heerschappijen, (de Schutter, f ) of Geesten der Wijsheid, (5) de Machten (de Schorpioen of Adelaar V\ ) of Geesten der Beweging en de (6) Geweldigen (de Weegschaal, =n= ) of Geesten van den Vorm — ontplooit zich de Schepping tot iets, dat men kan noemen eene Kosmische Knop. Deze drie, als eene eenheid van, „nog vormlooze", krachten gezien, kunnen we vergelijken met de Moeder of „Heilige Maagd" der Christelijke religie, d.i. de oorspronkelijke vormstof of oerstof, die nog maar alleen in openbaring zich tot vorm modelleerde, doch die van alle stof het leven is, — het Noumenon. Uit het middelste lid van elke der drie groepen van Engelen spreekt altijd het ware wezen der groep en zoo repres., in deze tweede groep, de Machten de reine vrouwelijke kracht of het wezen der oerstof, zooals dit in het laagste octaaf der gedachtenstof de Cherubijnen waren. Onder leiding der Geweldigen, of Vorm-Geesten, begint de materiéele vorm, die reeds lang in manifestatie bestond, zich ook in het oerwezen te openbaren en daarom kunnen wij verwachten, dat deze vorm een zekere band beteekent of een lichtonderscheppend iets. We zien dan ook reeds hier naast het „Licht" de „Schaduw" optreden; want ze treden niet alleen op als de Geweldigen des Lichts (de Elohim), doch ook als de Geweldigen der Duisternis (de gevallen Engelen). Deze krachten, in beiderlei beteekenis, worden ons in Johannes' visioen geschilderd als krachten in den mensch zoowel als in de Natuur. Beide zijn een en dezelfde. Jahve wordt in 't O. T. voorgesteld als hun Heer en Leider. Jahve alléén openbaart zich in vorm, d. i. Jahve is het Noumenon, of Oerwezen, der vorm- of stof-wereld. Daar- J21 om is het symbool van Jahve $ of $ • soms ook, hoewel onjuist 0, terwijl het beeld der geheele tweede groep der Engelen wordt uitgedrukt door 0. De voorstelling van Jahve door $ of & hangt daarvan af of men zich de evolutie centrifugaal of centripetaal denkt, d. i. respectievelijk van het middelpunt (de Zon) af of naar 't middelpunt (de Zon) toe.1) De derde groep der Engelen zijn: (7) de Geesten der Persoonlijkheid of Oerkrachten (de Maagd nu), (8) de Archangeloi of Aartsengelen (de Leeuw, Q^) en (9) de Angeloi of Engelen (de (de Kreeft, 25) vertegenwoordigen in hunne eenheid den Zoon (neutraal, d.w.z. -{-en — beide). De „Zoon" is het spiegelbeeld der voorafgaande krachten in manifestatie, — in vorm derhalve, hoewel de vorm uit onvolmaakter materie is opgebouwd dan de atomen van het rein stoffelijk gebied. Theosophisch kan men het uitdrukken door te zeggen, dat deze drie groepen van Engelen zich resp. uitdrukken in een lichaam van mentale, astrale en etherische stof. Evenmin als de zes andere groepen hebben ze een Ik-bewustzijn. Ze leiden de evolutie der menschheid — in grootere en kleinere cyklen, van uit hun respectieve gebieden — in haar Voelen (de Oerkrachten). Denken (de Aartsengelen) en Willen (de Engelen). Ze symboliseeren in hun eenheid en samenwerken de ontplooide Kosmische Bloem. Het Kosmische Denken, Voelen en Willen is de basis, waarop het Phenomenon der Natuur, 't welk wij Mensch in Openbaring noemen, zich ontwikkelt. De Mensch is de Kosmische Vrucht, het einddoel van den tegenwoordigen grooten ontwik- *) Vergelijk ook pag, 189—193 van mijn werk „Symbolen en Mythen in Religie". 122 kelingscyklus. In hem rusten — in latenten toestand — alle hooge goddelijke eigenschappen, die de rij der Engelen daarin, onbewust, — in zekeren zin — omdat het hun opgave was waarvan ze niet konden afwijken, — neerlegden. Het is de opgave van den Mensch, deze eigenschappen uit hun slaap te wekken en bewust in de praktijk des levens te brengen, — elk op zijn eigen persoonlijke wijze. Ik geef hier deze ontvouwing schematisch ween de lezer zal, na lezing der voorafgaande en volgende hoofdstukken, verdere verklaring overbodig achten. SCHEMA DER WEERSTANDEN. 123 XIII. DE ZEVEN WEGEN TER VOLMAKING. E vrij lange inleiding, in het vorig chap. gegeven, achtte ik gewenscht, om beter te kunnen begrijpen hoe deze latente mogelijkheden de een na de ander worden opgewekt, zooals dit door Johannes' Openbaring in het „Openen der Zegels" is neergelegd, en verder ook vooral om de werking van het Sympathisch Zenuwstelsel in coöperatie met het Hersenzenuwstelsel, duidelijk te maken. Ik citeerde ook de fundamentale drieheid in 't menschelijk lichaam, omdat ze overal aanwezig is, ook in de onderdeelen van lichaam en ziel. In den Kosmos is die drieheid evenzeer aanwezig en door aan te toonen, dat alle mogelijkheden van de een zich in de ander weerspiegelen, kan men allicht inzien, dat men door zelfkennis tot kosmische kennis moet komen. Het is juist ons in alle opzichten harmonisch georganiseerd lichaam, dat ons hierbij den weg wijst, want: Door het hoofd ontvangt de geest voedsel in den vorm van kennis — wijsheid. Door de èorsf wordt het zieleleven zoowel als 't lichamelijk leven gesterkt — en wordt liefde ontwikkeld. Door de buik wordt het voedsel der cellen alchemisch bereid en wordt kracht ontwikkeld en zoo verder voor elk orgaan en lid 't welk in zich altijd weder een drieheid is, b.v.: 124 Van den arm is de hand het hoofd, de onderarm de borst en de bovenarm de buik. Van het been is de voet het hoofd, het onderbeen de torst en de dij de buik. Van den vinger is het nagellid het hoofd, de eerste phalanx de borst, de tweede phalanx de buik enz. enz. Dit alles kan ieder voor zich op eigen wijze verder uitwerken om tot meer innerlijk verstaan van alle levensfuncties te geraken. Met de drie hoofdfuncties van het zieleleven — het denken, voelen en het willen, — eveneens. De Aarde is voor het lichaam, wat de Zon voor de ziel is, — het centrum. De planeten brengen leven voort door de warmte en het licht der zon; zoo worden ook de latente — doch onbewust werkende — zenuwvlechten van den N. Sympathicus door de equivalenten Liefde en Wijsheid tot bewust leven gewekt en eerst dan worden ze tot accumulatoren van kracht in alle richting, want zij zijn de krachtcentra voor den menschelijken microkosmos, zopals de planeten dit zijn voor onzen macrokosmos. Zij werken op het etherisch gebied, zooals de stoffelijke organen van ons lichaam op 't stoffelijk gebied werken. Door ze uit hun onbewustheid wakker te schudden en te oefenen, stijgen wij boven de materie en worden ons bewust op de etherische gebieden. Johannes geeft de zeven hoofdwegen, waardoor de mensch tot deze hoogere ontplooiing zijns bewustzijns kan geraken, symbolisch in de zeven kerken weer. Zonder twijfel heeft hij hier geen oogenblik gedacht aan de voornaamste godsdienstbelijdenissen, die in het beperkte kringetje van haar dogma de symbolen der onverdraagzaamheid zijn! Elke „Kerk" beantwoordt aan een „zegel" en elk zegel aan eene zenuwvlecht van den Sympathicus, 125 zooals James Pryce zoo klaar heeft aangetoond in zijn werk: „The Apocalypse unveiled". De achterstaande teekening geeft een schematisch overzicht van 'tgeen volgt. 1. Ephese ( Jg* ) — de Plexus Sacralis — vertegenwoordigt de band die het heden met het verleden verbindt. Door het openen van dit zegel 126 wordt het verleden zoowel als de toekomst voor ons ontsluierd, zoowel kosmisch als microkosmisch. Het gewone, feilbare herinneringsvermogen wordt tot onfeilbaar geheugen, daar de mensch door dit zintuig leert beschikken over de herinneringen van het onderbewustzijn, die — naarmate van zijn ontplooiing — kunnen terug gaan tot onzen eersten oertoestand. De Mythologie leert ons, dat in Ephese de Tempel stond, gewijd aan Diana, de godin der jacht en tevens die der kuischheid, in gewone taal wil dit zeggen, dat de mensch — door onvermoeid de „dieren" der zinnelijkheid te vervolgen en reinheid te kweeken, hij het „zegel" van den Plexus Sacralis ontsluit, waardoor het „Water des Levens" der geslachtsorganen den mensch zelf ten goede komt en hem sterkt naar ziel en lichaam. Op deze wijze wordt de hoeder der drempels — Saturnus, die ons belette, een hooger bewustzijn deelachtig te worden, — gepasseerd en wordt zijn symbool van b tot % d. i. de ziel ( } ) stijgt boven het kruis der stof ( ,? ) en wordt zich bewust in hooger sferen. 2. Smyrna ( £ ) — de Plexus Prostaticus — is de weg der logisch philosophische redeneering, de hoogste gave des intellekts. Ze heeft haar tegenpool in het hoofd, waar de zonne- en maankrachten (lda en Pengala) in vereeniging als Sushumna door het dak van den „schedelberg opstijgen ten hemel". De inspiratie van Jupiter, gecontroleerd door de logische gedachte van Mercurius kan ook langs dezen weg tot inwijding voeren. Het is de weg die de oude Mystici den mystieken dood noemden, — den weg, die door kennis tot Wijsheid voert. 127 3. Pergamos ( rn, ) de Plexus Solaris — tegenover den navel gelegen, de Zonnevlecht, van ouds de zetel van den Draak of Satan genoemd, een der stevige hoeksteenen van het materiéele kruis. Gelegen tusschen middenrif en lever ( cf ) is ze het symbool der lagere, dierlijke natuur in den mensch. Reeds bij den lager ontwikkelden mensch kan ze een zekeren graad van onbewuste helderziendheid geven. Den hoogeren mensch schenkt ze verruiming des bewustzijns door bewust helderzien. De kruisdrager Mars ( $ ) stijgt dan boven het materiéele kruis ( -f ) en wordt tot Venus ( $ ) Tot zoover de drie centra van den N. Sympathicus die in de buikholte, ter weerszijden van den ruggegraat gelegen zijn. Deze ligging en vooral de functie van de laatstgenoemde zenuwvlecht (voeding en spijsvertering) op rein stoffelijk gebied hebben velen verleid om de hoofdzaak der mensen-ontwikkeling te zoeken in zoogenaamd „rein" of plantaardig voedsel. Alsof dit alléén den mensch tot ontwikkeling kan voeren! Zeer zeker, — een vegetarisch dieet kan het lichaam reinigen van een overmaat van urinezure zouten, door al te overvloedige vleeschvoeding daarin neergelegd. Om deze en andere redenen kan plantenvoeding den mensch van een ziektesymptoom genezen, maar ze kan de ware oorzaak der ziekte — de verkeerd gerichtte gedachten en gevoelens — evenmin wegnemen als het drankje van een dokter of het mes van een chirurg. Een moreel hoogstaand mensch hoorde ik eens zeggen, dat men onder de zoogenaamd „principieele vegetariërs" de meeste onverdraagzaamheid en 't sterkste fanatisme aantreft. Als ik mij wel herinher, noemde hij het Principieele Vegetarisme het „Calvinisme der voeding". 128 Hoewel ik zelf grootendeels vegetarisch leef — omdat overmatige vleeschvoeding mij tegenstaat — zou ik in deze geen beslissend oordeel kunnen en willen uitspreken; ieder weet voor zichzelf 't best, welke voeding hem past. Bovendien is het hier de plaats niet, over een onderwerp te spreken, waarvoor diepgaande studie en ervaring noodig is, om erover te mogen oordeelen. Men moge er een symptoom eener ziekte van het lichaam mee kunnen genezen, maar niet den inwonenden Mensch! Het denken, voelen en handelen kan dit alléén doen. Wat de mensch denkt, dat is hij; want hiermede in het nauwste verband staan tevens zijn gevoelens en zijn daden! 4. Thyateira ( =0= ) — de Plexus Cardiacus — of hartvlecht van den N. Sympathicus, vertegenwoordigt de inwijding tot hooger bewustzijn door directe mededeeling, 't geen wil zeggen, dat de mensch leert luisteren naar zijn innerlijke stem en daarnaar handelt. Zijn hart spreekt in de taal der Universeele Liefde; — liefde dus zonder onderscheid des persoons; liefde, die gestegen is boven alle groepen-verwantschap zooals denkrichting, familiebanden, volk, geslacht en ras. De Christus — 's menschen Architype — die in zijn hart woont, wordt zijn eenige Leider, hij „denkt met zijn hart". In de symboliek der Astrologie wordt dit streven voorgesteld door Q cf $ of Parallel © en °_. De hartvlecht is het eenige groote zenuwcentrum van den N. S. in de borstholte. De bloedcirculatie die in de eerste plaats door den hartrhythmus en in de tweede plaats door de ademhaling geregeld wordt, heeft grooten invloed op het lichamelijk, doch ook — hoewel in mindere mate — op het moreele wèlzijn en dit heeft weder aanleiding gegeven tot het bijgeloof, dat adem- 129 oefeningen voldoende zijn, om den mensch tot hooger ontwikkeling te brengen, moreel, intellectueel en lichamelijk! Dit bijgeloof gaf aanleidingen tot uitdrukkingen als deze: „Hier soll nachdrücklichst hervorgehoben werden, dass die individuelle Entwicklung ohne diese Atemübungen aus- geschlossen ist". Of ook zooals deze: „Der wahre Schlüssel zur Lösung der sieben Siegel ist der bewusste, individuelle, über das Instinktleben erhobene Atem". Het is overbodig de bron dezer citaten — waaraan ik nog een groot aantal, even onlogische en dwaze beweringen kon toevoegen — te vermelden. Genoeg, ik heb dit systeem in werking gezien, in combinatie met het onder 3. vermelde en wil er verder liever over zwijgen... Ik herhaal: de voortdurend gekoesterde reine gedachte, gevolgd door dito gevoelen en daad is overal en altijd de hoofdzaak, hoewel ik gaarne wil toegeven, dat dieet en ademoefeningen ons hierbij kunnen helpen. Zonder de goede gedachte en daad echter, hebben de laatste geen waarde, —integendeel, ze kweeken egoïsme, daar men zich veel te veel om zijn lichamelijk welvaren bekommert en men de hoofdzaak uit het oog verliest. 5. Sardes ( tro ) — de Plexus Laryngeus — of keelvlecht van den N. S. welke vooral de stem beïnvloedt en als de tegenpool van den Plexus Sacralis kan gelden; men kan de eerste het „veiligheidsventiel" van de laatste noemen. Ieder weet hoe de stem verandert bij emoties en bij 't ontwaken der puberteit. In het Chap. over „Irisdiagnostiek" zal ik dit en het voorafgaande verder toelichten. De weg der ontwikkeling, die onder dezen naam symbolisch is daargesteld, is feitelijk die van 3 en 130 4 gecombineerd. Door het ontwikkelen van het onderscheidingsvermogen, het ziften van 't goede en 't kwade, leert het Ego het goede hef te hebben en aldus in hoogste instantie zijn aangeboren egoïsme overwinnen. De vertegenwoordiger van het intellect, Mercurius, is de leidsman, die de eigenliefde van den mensch tot de alliefde van Venus opvoedt (symbolisch uitgedrukt in $ — O. . 6. Philadelphia ( Q, ) — de Plexus Caver* nosus, waartoe ook de Plexus Caroticus gerekend mag worden. Tweeledig dus en geheel in overeenstemming met de splitsing der zonne- en maankracht, door de Indiërs „Pingala" en „Ida" genoemd. Hier is de schakel tusschen het onderbewustzijn van den N. Sympathicus en het dagbewustzijn der hersenen. Hier, aan 't begin der derde hersenkamer, waar het mysterieuse orgaan — de Epiphysus Cerebri — zich bevindt, wordt het „maanwezen" bevrucht door het „zonnewezen" en onder Uranus' leiding verruimt zich hier het bewustzijn. Het licht dat van dit centrum door het voorhoofd uitstraalt, vertelt den Ziener of en in hoeverre de lagere hartstochten nog vrij spel hebben en in hoeverre de geestelijke rijpheid is ingetreden. Deze weg wordt symbolisch voorgesteld in: O — * Ten einde niet misverstaan te worden, herhaal ik hier nogmaals, dat men zich de symbolen der Planeten en der Dierenriem-teekens als die der in het Heelal en in den Mensch Werkende Natuur' krachten denke. '/. Laodikeia ( 23 ) — de Hypophysus Cerebri oï „Pijnappelklier", het zoogen. „geestelijke"- of „derde oog", dat — vóór de ontwikkeling der zintuiqen — in het lang verleden ons waarnemings- 131 orgaan en toén hoog ontwikkeld was. Thans is het geatrophieerd, doch in de verre toekomst zal bet weer tot ontplooiing komen en dan den mensch kosmisch bewust doen worden op hoogere gebieden. Dit orgaan is voor den mensch de „Zon des Lichts", zooals zijn hart voor hem de „Zon der Warmte" is. Zooals de laatsgenoemde Liefde uitstraalt, zoo schenkt de eerste Wijsheid. Zooals de Epiphysus de zetel is voor Uranus, zoo is de Hypophysus de zetel voor Neptunus. Uranus wordt algemeen de hoogere octaaf van Mercurius en Neptunus die van Venus genoemd. Slechts Max Heindel keert dit om en als ik thans het verband anders naga, kom ik noodzakelijkerwijs tot de gevolgtrekking, dat mijn vroegere opvatting onjuist was en dat Heindel gelijk had. Het is een naamsverwisseling, die in den grond minder gewichtig voor ons is. Er zijn dus zes groote zinnencentra in den Nerv. Sympathicus en als zevende centrum geldt het derde oog op den bodem der 3e hersenkamer, — In de Grieksche Mythologie zijn deze oerkrachten (volgens J. Pryce) gesymboliseerd als Helios ( O ), directe kennis, macht; Selene ( ) substantie, autoriteit; Hermes ( § ), gedachte, bevrijding; Aphtodite ( $ ), liefde, beheersching; Ares ( cf ). wil, kracht; Zeus ( % ), rede, eer; Kronos ( b ), geheugen, roem. Men kan deze ontplooiing des bewustzijns, die tot einddoel heeft het onbewust werken van het Sympath. zenuwstelsel onder bewuste controle te doen geschieden, het bewuste afdalen van den „Jacobsladder" noemen. Waar het bestijgen van die ladder in nachtelijke duisternis geschiedde, gedurende de Involutie (inwikkeling), geschiedt het neerdalen gedurende de Evolutie (ontwikkeling) in het volle licht, 't welk de mensch zelf uitstraalt. De 132 teekening van den kosmischen mensch toont dit duidelijk aan; — beide wegen zijn dezelfde, doch in omgekeerde richting, in de duisternis van den nacht — onder den horizon. Niemand en niets kan het Ego voorlichten dan zijn eigen Licht der Wijsheid en der Liefde die hij — onder vallen en opstaan en onder leiding dikwijls — in zich zelf ontwikkelde, of liever: Uit de sluimering des latent-zijns deed ontwaken; want in kiem waren ze beide reeds aanwezig in oeraanleg Als we eenmaal begrepen hebben, dat ons Zonnestelsel één georganiseerd etherisch lichaam is met de planeten als organen of krachtcentra voor stoffelijke openbaring, dan heeft de voorstelling van een Kosmischen Nervus Sympathicus, die analoog werkt met den menschelijken N. S. niets vreemds en ongerijmds. Hoewel hare vertakkingen in den Kosmos niet microscopisch zijn aan te toonen, zooals in 's menschen lichaam, zijn deze lijnen van geringen weerstand, waarlangs het Kosmisch Leven in al zijn uitingen stroomt, ook daar aanwezig. Dit is evengoed een feit als de draadlooze telegraphie en telephonie, en de wisselwerking — d. i. de schakel — tusschen den kosmischen en den microkosmischen N. S. is voor ons eene natuurlijke zaak. De N. S. is de Levenspols der Natuur, i a w. ze is de „Missing Link" tusschen Schepper es Schepsel. 133 XIV. DE VIERENTWINTIG OUDEREN VOOR DEN TROON. N de voorafgaande hoofdstukken heb ik getracht het Kosmische grondgetal 7 in enkele bijbelsche beteekenissen aan te toonen en mij rest dus nog, ook aangaande 't andere Kosmische grondgetal 12 eene verdere uiteenzetting te geven, ter aanvulling van 't geen ik in 't voorafgaande daarover zeide. De zeven is het getal der Krachten; — de twaalf is 't getal der Weerstanden. Kracht en weerstand moeten samenwerken en in evenwicht komen om Openbaring in vorm mogelijk te maken, zooals wij zagen. Als de verbindingsschakel tusschen Alwezen en Wezen leerden wij de Nervus Sympathicus met hare 7 centra van kracht, — de 7 vlechten — kennen, die we als analogische uiting terugvinden in de 7 regels, planeten, kerken enz. enz. Deze 7 centra zijn de 7 bewustzijnsschakels, waardoor het Kosmische- of het Albewustzijn spreekt tot en door het enkele wezen. Wij kunnen het vergelijken met de schifting van het zintuigelijk onzichtbare, reine witte Licht, dat door een prisma in de zeven spectrale kleuren wordt gebroken en met de zeven tonen, waardoor het geluid zich gespecificeerd aan ons openbaart. Het kan slechts door den weerstand van een „prisma" zintuigelijk waarneembaar worden; waar geen stoffelijk prisma aanwezig is, daar blijft het licht verborgen, m. a. w. latent. Op dezelfde wijze wordt het ongeopenbaarde Alleven en Albewustzijn, dat zich, reeds gespecifi- 134 ceerd of prismatisch geschift, in mineraal en plant, onbewust uitspreekt, tot individueele bewustheid gewekt door den weerstand die de Kosmische gedachte in het denkapparaat van het dier (waaronder ik hier ook den mensch klassificeer), — de hersenen — ondervindt. Door deze weerstand wordt het zoogenaamde „Vegetatieve Bewustzijn" van den Nervus Sympathicus tot het dierlijke of animale Bewustzijn der Hersenen. In hoeverre het dierlijk bewustzijn van 't menschelijk bewustzijn verschilt, kan ons hier niet interesseeren. De overgang van onbewustheid tot bewustheid moet derhalve, plaatselijk, in den overgang van het Ruggemerg en den Stam van den N. S. gezocht worden; en wel op de plaats van het verlengde Merg. We vinden daar de brug, die uit het land der onbewuste droomen tot persoonlijke bewustheid yoert. namelijk den Pons Varo/is (letterlijk: Brug van Varol). Het is werkelijk interessant, even anatomisch na te gaan, hoe precies de leer der huidige Anatomie overeenstemt met die der Occulte wetenschap, die duizenden van jaren vóór haar bestond. De laatstgenoemde leert namelijk, dat zich in het middelpunt der hersenen een orgaan bevindt, thans geatrophieerd en nietig klein, doch eertijds sterk ontwikkeld en van de grootste beteekenis als orgaan voor waarneming. En dit belangrijke orgaan — de Pqnappelklier of Epiphysus cerebri ligt juist onder de Brug van Varol! Ze leert ons verder, dat dit orgaan, — alsmede een dergelijke verschrompelde klier in de buurt der genoemde, — de Hypophysus Cerebri — diende als 't eerste en 't algemeen de centrum van waarneming in de tijden, toen de hersenzenuwen nog niet of onvoldoende ontwikkeld waren. Onwillekeurig vraagt men zich af, of de officieele 135 wetenschap der Anatomie den naam van „Brug" aan dat deel der hersenen gaf, of dat ze in deze geinspireerd blijkt te zijn geweest door de Occulte Wetenschap? In onzen tijd zijn deze, vroeger zoo belangrijke, organen zoo goed als werkeloos en waar ze — tengevolge van pathologische inwerkingen — sterker ontwikkeld, resp. ontaard, zijn dan normaal, daar is de uiting harer werking veelal gelijk te stellen met moreele degeneratie. En toch zullen — in de verre toekomst — deze organen hunne werking weder moeten opvatten, evenals alles zich in zekere cyklen herhaalt. Dan echter zullen ze de organen zijn voor genialiteit in gedachten en gevoelens en men is reeds thans, — ook in de officieele wetenschap — geneigd, aan te nemen, dat een begin Van normale functie dier organen, gepaard aan meerdere ontwikkeling ervan, bij moreel en intellectueel hoogstaande menschen genialiteit tot uiting brengt. De Epiphysus en de Hypophysus worden dan ook in de Innerlijke Cosmologie als de organen der Mysterieplaneten Neptunus en Uranus beschouwd, daar deze planeten onder bepaalde omstandigheden hetzelfde opwekken. De deelen van 't menschelijk lichaam, die zonder onzen wil, — dat wil dus zeggen nog onbewust, onder den invloed van den N.S. — functionneeren, zijn te kennen aan hun gladde spiervezels, terwijl die, welke bewust — onder den invloed der hersenzenuwen — hun werk verrichten, zijn te kennen aan hun dwarsgestreepte spiervezels. Als voorbeeld nam ik het hart, dat gedurende den slaap, als de hersenzenuwen buiten functie gesteld zijn, doorgaat, zijn cystolé en diastolé uit te voeren. Het hart heeft gladde spierbundels, alle willekeurige spieren, gestreepte. Hoewel dit Sympathisch- of „Onder-bewustzijn" onopgemerkt alle levensfuncties in het lichaam ver- 136 richt en ze als 't ware het oerbewustzijn uit lang vervlogen tijden vertegenwoordigt, is het niettemin tegelijkertijd het latente Goddelijke Bewustzijn, 't welk door het — aan de zintuigen gebonden — hersenbewustzijn uit zijn latentheid gewekt en tot persoonlijk eigendom dient gemaakt te worden, alvorens een wezen het einddoel zijner ontwikkeling kan bereiken. Van het standpunt der Openbaring beschouwd, hebben wij het hersenbewustzijn, 't welk gebonden is aan de twaalf zenuwparen, te beschouwen als een hooger octaaf van het oerbewustzijn, of als een specificeering ervan, evenals de zeven kleuren dit zijn van het witte licht. De 24 Ouderen vervullen, zooals ik reeds vroeger aantoonde, in Johannes' Openbaring, de rol der 12 hersenzenuwparen. Dat hij niet spreekt van de 12 paren Ouderen, doch van de 24, is waarschijnlijk, omdat hij blijkbaar de verschillende functies van de rechter en de linker hersenhelft kende en wist dat eene zenuw, ontspringend aan de linker hersenhelft eene eenigszins andere werking heeft, als dezelfde zenuw rechts. Mogelijk heeft hij in 't geheel niet aan hersenzenuwen gedacht, of was zijn anatomische kennis tè primitief. Mogelijk dacht hij alleen aan de dubbel aspekt, — van positief en negatief. Het doet er zoo weinig toe, daar alle twaalftallen spiegelingen zijn van het ééne oorspronkelijke twaalftal. Daarbij is elk lid van een twaalftal dubbel, in zijn vrouwelijk en zijn manlijk, of in zijn anode- en zijn cathodewerking, in zijn noordpool en zijn zuidpool, zijn positief en zijn negatiefl Op dezelfde wijze heeft immers elk lichaamsorgaan of lid zijn tegenpool in 't tegenovergesteld orgaan of lid, zooals ik later met tal van voorbeelden hoop aan te toonen. We kunnen dus inzien, dat „24 Ouderen" niet juist 't zelfde is als ,,12 paren Ouderen". Eene andere vraag is, of men anatomisch de 12 137 paren hersenzenuwen juist geclassificeerd heeft. Op den logischen ontwikkelingsgang van 't bewustzijn afgaand, zou ik meenen, dat de volgorde der zenuwparen niet zou moeten zijn als aangenomen: 1 Reuk, 2 Gezicht, 3 Gehoor, 4 Smaak, doch — afgezien dat ook hier 't Gevoel als eerste zinnenwaarneming is verondersteld: 1 Smaak, 2 Reuk, 3 Gehoor, 4 Gezicht enz. Men heeft blijkbaar slechts de plaats, waar ze aan de hersenen ontspringen, als uitgangspunt genomen. Deze 12 paren hersenzenuwen, waarmee de ontvouwing van het bewustzijn ten nauwste samenhangt, zijn de leiders en opvoeders, voor het wezen, zij zijn de 24 Ouderen voor den Troon der derde Hersenkamer, waar het orgaan of centrum der hoogste menschelijke eigenschappen troont, — de Epiphysus, — die ons later ver boven het tegenwoordig menschelijk-dierlijk bewustzijn zal voeren, als we — evenals George — den „draak" of het „dier" in ons overwonnen hebben en we Mensch kunnen schrijven met een hoofdletter. De sporen, die we achtergelaten hebben op den langen doorworstelden weg, zien we terug in 't dichtbevolkte Mineralen rijk (analoog met 't vrouwelijke Ovum), in 't Plantenrijk met zijn tallooze vertegenwoordigers (analoog met de 3 Kiembladen, die de basis der drieheid in elk wezen zijn en in 't onnoemelijke aantal wezens die 't Dierenrijk bevolken, van de primitiefste protozoo tot zoogdier en aap, den laatsten staartdrager van den Jacobsladder der Involutie. Uit 't buitenste kiemblad (Ectoderm), dat zich tot Medullairbuis vervormde (analoog nog tot het Plantenrijk behoorend) ontstond de aanleg voor een hersen-ruggemergsysteem van Zenuwweefsel, dat in de toekomst bestemd was tot drager der zonneprêna, 't ziele- en 't materiéele voedsel voor elk wezen. 138 Reeds in de eerste maand na de bevruchting deelt zich de Medullairbuis in drieën, de 3 hersenblaasjes der voor-, midden- en achter-hersenen, die zich wederom deelen en vervormen. Reeds dan — in 't begin der 2e maand — wordt door den snellen groei der voorhersenen de rest van 't hersenweefsel daardoor geheel bedekt en vormt zich uit het derde hersenblaasje de Medulla ( t Verlengde Merg), waardoor 't contact van hersenen en ruggemerg tot stand wordt gebracht. Deze periode van embryonalen groei is analoog met de eerste bewuste gewaarwording des gevoels en is dus te beschouwen als de eerste stap van 't onderbewustzijn in de richting van het hersen- of dagbewustzijn. De hersen-windingen beginnen zich te vormen, doch maken weer plaats voor andere; eerst in de 5e maand worden ze blijvend. Het is als een zoeken naar een bepaalden vorm, die zich eerst ten slotte kan uitkristalliseeren. De vier hersenkamers, — eerst open en met het oppervlak der hersenen in verband, — worden in de 4e maand door de hersenbalk daarvan gescheiden, hoewel ze onderling gemeenschap houden met de 2e hersenkamer als middelpunt, zooals de onderstaande teekening laat zien. Hieruit blijkt reeds het groote gewicht, der derde hersenkamer met de zich daarin bevindende organen. Hierom groepeeren zich nu de verdere onderdeden der hersenen, evenals de planeten om een zon. Analoog is het afsluiten der vier kamers door de Balk, (op 't einde der 4e maand) de eerste sterke impuls voor de ontwikkeling der Persoonlijkheid in 't groote lichaam der Menschheid, waarvan ieder lid zich nu gaat gevoelen als een afgescheiden iets, - een „losraken", z.t.z. van den moederbodem, waarmee een sterkeren strijd om 't bestaan parallel gaat en tevens weer een sterkere ontwikkeling der 139 I Persoonlijkheid. Een in zichzelf gesloten cirkel, derhalve, in den reuzencirkel der Menschheid. De kleine hersenen (Cerebellum) ontvouwen zich uit de achterhersenen, op analoge wijze als het Cerebrum (groote hersenen) uit de voorhersenen. De drie hoofdcentra van zenuwwerking, aldus ontstaan, vertegenwoordigen de drie hoofdeigenschappen der ziel, het Denken (Cerebrum), het Voelen (Cerebellum) en het Willen of Handelen (Medulla). Anders gezien, zijn het de reflecties van 140 de beginselen Geest, Ziel en Lichaam, of van de drieheid der Goddelijke Eigenschappen: Wijsheid, Liefde, Wil, die zich als allereerste openbaring in de materie, bij het vormen van een Kosmos, uitdrukken als Zon, Maan, Planeet. Na 't voorafgaande zal het overbodig zijn, uiteen te zetten, waarom de Groote hersenen de ,JZon" en de Kleine hersenen de „Maan" van ons denkwerktuig genoemd worden. Het kan zijn nut hebben, hier nog enkele anatomische en embryologische bizonderheden te geven en enkele te herhalen, hoewel het natuurlijk mijn doel niet kan zijn, hier eene — zij het ook nog zoo oppervlakkige — schets van den anatomischen bouw der hersenen te geven, die ieder in een werk over Anatomie uitvoerig kan naslaan. Nog minder ligt het op mijn weg, hier te herhalen wat James Pryce zoo meesterlijk uiteengezet heeft aangaande de Openbaring van Johannes; ik wensch slechts daarop voort te bouwen en daarvoor is een zekere mate van kennis der hersenen en hare ontwikkeling noodzakelijk. — De drie Hersenblaasjes zijn de eerste aanleg der hersenkamers. Na de le maand (na de bevruchting van het vrouwelijk ovum) groeien de Voornersenen zeer sterk, waardoor de secundaire Voorhersenen ontstaan; de Tusschenhersenen blijven nu in ontwikkeling achter. Het achterste hersenblaasje kromt zich nu sterk naar voren (de Brugkromming) en deelt zich in tweeën, de Nahersenen en de Achterhersenen. De eerstgenoemde grenzen aan 't Verlengde Merg, 't welk zijn voortzetting heeft in het Ruggemerg. Uit het middenste hersenblaasje ontwikkelen zich o.a. zeer sterk de Vier Heuvels, zoodat bij den mensch en bij de hoogere gewervelde dieren dit deel der hersenen dan ook de rest meer of min bedekt. Hl Vandaar den naam Pallium of Hersenmantel. Uit het dak der tusschenhersenen ontwikkelt zich intusschen de Glandula Pinialis (Pijnappelklier) of Epiphyse, bij den mensch rudimentair ontwikkeld, doch bij de lagere gewervelde dieren een lange buis vormend, die van de oorstreek tot het voorhoofd reikt en hier als Voorhoofdsvlek te kennen is. Het Pallium is 't voornaamste deel der hersenen, dat zich steeds meer en meer uitzet in de beperkte ruimte des schedels en aldus de Windingen vormt Dit begint reeds in de 2e en 3e maand, doch de eerste blijvende groeve (de Sylvische gr.) ontstaat eerst in de 5e maand, dan volgt de centrale groeve en op 't eind der 7e maand zijn de voornaamste windingen en groeven overal aanwezig. Tot 't begin der 7e maand gaat waarschijnlijk de ontwikkeling van den aap, en begint dus dan daarna de ontwikkeling van het menschenlichaam. We kunnen de „apen" onder de menschen als een terugslag van deze periode beschouwen? Wéér de 12 hersenzenuwparen ontspringen, is in nevenstaande teekening ten naasten bij aangegeven. Tot het eind der 4e maand zijn bij 't foetus de vier hersenkamers met de hersenoppervlakte verbonden; dan ontstaat de Balk en zijn ze ervan gescheiden. Onderling echter blijven ze met elkaar verbonden en wel I en II door 't Foramen Monroe met III, en met IV door de Waterleiding van Syl* vius, zooals de teekening der hersenkamers Iaat zien. Op den bodem van III bevinden zich de Epiphyse en de Hypophyse, die, zooals gezegd, in de ontplooiing van 't bewustzijn zulk eene groote rol speelden en in de toekomst zullen spelen. De Brug van Varol is de bodem der IVe hersenkamer; het verbindingskanaal, de Sylvische Waterleiding, ligt onder de 4 Heuvels, die bij de dieren 142 veel sterker ontwikkeld zijn dan bij den mensch, waar de twee voorste heuvels in ontwikkeling teruggegaan zijn. De Pijnappelklier ligt vlak vóór en gedeeltelijk op de 4 heuvels. Ik gaf deze enkele bizonderheden uit de ontwikkeling der hersenen om twee hoofdpunten in onzen „Ladder" aan te toonen, — het eind der 4e en het eind der 7e maand. Ik zie in het eerste tijdstip het eigenlijke begin, van de ontwikkeling der Persoonlijkheid, die reeds bij de lagere diersoorten aan te toonen is en in het laatstgenoemde de overgang van 't lichaam der hoogste gewervelde dieren, tot dat van den mensch. De drie deelen der hersenen, 1. het Cerebrum, 2. het Cerebellum en 3. de Medulla, die hare voortzetting in 't ruggemerg heeft, representeeren in hunne volgorde: Geest, Ziel en Lichaam, die zich (in tijd) in omgekeerde volgorde ontwikkelen. Alles concentreert zich rondom de derde hersenkamer, op wier bodem de nog rudimentaire organen van het hoogere denken en voelen rusten. Zö is de zetel van het nog schier latente goddelijke bewustzijn en wordt daarom in de „Openbaring" de Zetel Gods genoemd. Rondom deze zetel tronen de 24 Ouderen, de 12 paren hersenzenuwen, — die alle rondom de 3e hersenkamer ontspringen. Zij zijn onze gidsen, totdat ten slotte onze hoogere zintuigen uit hun dommel ontwaken en ons meer dan de stoffelijke wereld alléén laten waarnemen. We worden ons ten slotte — na de opening der 7 Zegels — Kosmisch bewust, nadat telkens, bij elk „Zegel" tegelijk met het Licht ook de krachten der Duisternis ontwaken, zooals nergens licht zonder schaduw kan bestaan, in 't rijk der objecten. Het zijn de „dieren" der „Joh. Openbaring". Doch ook de 144000 moeten „gered" wórden. Het zijn de voornaamste zonnestelsels in de nabij- 143 held der Ecliptica, die zich in den mensch als kleinere sympathische zenuwvlechten weerspiegelen en die hem — bij opening — ten slotte het bewustzijn des waarneembaren Heelals moeten geven. Zoo ontvouwt zich het microkosmische tot het macrokosmische bewustzijn, zoodra het geheele peripheere zenuwstelsel zijn werking met volle bewustheid verricht, zooals thans de hersenen. Dit komt ook overeen met de getallenleer van „Expectans" (zie pag. 146—151 van mijn werk over Symbolen en Mythen), wanneer we 't getal 144000 volgens zijne aangegeven getallenwaarde ontleden. 1 = Scheppend of schepping. 4 = 't Natuurlijke leven, zoowel het hoogere menschelijke als het lagere dierlijke, daar de 4 zich herhaalt in 44. Verder drukken de veelvouden van 11 beweging uit en alle veelvouden van 1000 duiden op kenmerken van een ras. De som van alle getallen is 9 en 9 = de Kinderen Gods. We krijgen aldus de volgende zinsnede: Aan het natuurlqltt teven (sympathisch- of oer-bewustzijn) wordt de factor „beweging" toegevoegd, die het menschenras tot kinderen Gods doet worden. Men zal zonder twijfel met behulp dezer getallenleer nog andere combinaties kunnen maken, doch mij persoonlijk lijkt deze uitlegging de eenvoudigste. Elk getal in het Oude- en Nieuwe Testament heeft een occulte meening. Men kan b.v. ook in volgorde de getallen beschouwen en komt dan langs anderen — meer astrologischen — weg tot dezelfde slotsom: 1 is 't getal der Zon, —f- 4 = 5 is *t getal voor Mercurius, 4 is 't getal der stof, 4 -f-4 = 8 is 't getal voor Saturnus en 1 -{- 4 + 4 = 9 is 't getal van het zodiacale Christusteeken den Ram; we krijgen dus: Het Paradijsbewustzijn (1) wordt bij 144 neerdaling in de stof (4) rot zintuigelijk bewust' zijn (5) gedurende de Involutie en wordt gedurende de Evolutie door de reinigende werking van Saturnus (8) tot Goddelijk bewustzijn in den volmaakten mensch. Hij, die onbekend is met de getallenmystiek, zal deze uiteenzetting, hoe eenvoudig ze ook zij, niet begrijpen, maar men zal inzien, dat de plaats hier ontbreekt, om het stelsel van „Expectans" uiteen te zetten. Men raadplege zijn werk of 't mijne, bovengenoemd. De functie der 12 hersenzenuwparen bij de hoogere dieren is analoog, maar niet gelijk aan die bij den mensch. Wèl heeft ook de menschheid in lang vervlogen tijden deze anomalieën van zintuigelijke functie — zooals b.v. de „speurzin" der dieren er één is — gekend. Het kind, in zijn eerste levensperiode, waarin het in 't kort herhaalt, wat het, in vroegere tijdperken doormaakte, heeft deze zinnen nog, hoewel versluierd, waardoor ze moeilijk waarneembaar zijn en daardoor veelal aan onze aandacht ontsnappen. De Mensch heeft ze moeten offeren voor andere, hoogere functies. Niets hoegenaamd wordt er verkregen zonder voorafgaand offer; het offer is een onverbiddelijke noodzakelijkheid in de Natuur en waar de mensch weigert dit offer te brengen, daar wordt hij er toe gedwongen door de nooit falende Wet van Oorzaak en Gevolg, die evengoed voor het dier geldt als voor den mensch; doch daar het dier geen ander egoïsme kent dan hetwelk voor zijn persoonlijk zelfbehoud noodzakelijk is, moet ongetwijfeld deze wet bij hem minder streng in haar uitwerking zijn. 145 Iedere dierenvriend weet, dat b.v. een hond of een kat het weinige dat ge hem aan voedsel en liefkoozing geeft, tienvoudig teruggeeft aan trouw en aanhankelijkheid. Dikwijls kan het dier de goede stemming en de vrede bewaren in een gezin, waar het anders waarschijnlijk geducht zou onweeren! „Een kat is valsch", zeggen velen. Onzin, ge weet niet met hem om te gaan! Een dier is nooit valsch, heeft nooit streken op z'n kompas; die heeft alleen de mensch die ronddoolt in den nacht van zijn egoïsme. De mensch kan, bij een eerste ontmoeting, dikwijls vaag een gevoel van sympathie of antipathie ondervinden, 't welk later een dwaling kan blijken te zijn. Een dier echter kent z'n vrienden en vijanden onder de menschen op den eersten blik, omdat het de gedachten en gevoelens waarneemt, die een weinig uit z'n oogen kijkt, waarmee ge het tegemoet treedt. Een dierenvriend ontvangt hiervan dagelijks tal van overtuigende bewijzen. Zoo worden de wezens van een Kosmos, al naar hun aard en ontwikkeling, op verschillende wijze door de 24 „Ouderen" geleid en onderwezen, opdat ze ten slotte, na eindelooze tijden van vallen en weer opstaan, met grooter zekerheid hun doel tegemoet snellen, ...'t welk echter nooit bereikt wordt... Het „Paradijs-bewustzija" evenwel, 't welk de mensch — hoewel toen onbewust — eens deelachtig was, kan hij in zekere mate, doch nu ten volle bewust, terugwinnen, zij het dan ook door opoffering van alles, wat thans nog waarde voor hem heeft! Dit alleen reeds maakt een ernstig en aanhoudend streven naar een hooger bewustzijn en dito moraal tot een zedelijken plicht voor iederen welgezinden mensch. 146 Nog één bemerking aangaande het hierboven gezegde over de „redding der 144000" uit Johannes' Openbaring. Door den cirkel die dé Aardpolen in den loop van een Kosmisch Jaar beschrijven, ondergaat natuurlijk de Ecliptica eene daarmee parallel gaande verandering en komen andere sterrebeelden, of gedeelten daarvan, onder haar bereik, zoodat de zonnestelsels, die ten slotte onder 's Menschen bewustzijn komen, niet juist gedefinieerd kunnen worden. 147 XV. DE TAAL DES SCHEDELS ALS ORGANISCHE ZIELELEER. OEWEL geen vriend van de practijk der Schedelleer als methode voor karakterbeoordeeling, moet ik toch den logischen opzet van het geheel bewonderen, en dit te meer, omdat ze in alle opzichten met het standpunt der Innerlijke Kosmologie overeenstemt. Ga. tien jaren geleden, werkte ik een schema uit, 't welk ik thans eenigszins gewijzigd en meer gedetailleerd in de volgende bladzijden opneem. Vooraf echter wil ik, door 't schematisch overzicht van CarlHuteropte nemen, de regelmaat laten zien, waarin de lagere gedachte in den schedel tot de hoogere opklimt, om dan later op deze basis voort te bouwen. QjttL0L.rJtta. 148 In bovenstaande teekening vertegenwoordigt: 1. De Opvattingsgave. 2. Het Voorstellingsvermogen. 3. De toegepaste (practische) Gedachte. 4. De Gave der deductie en combinatie. 5. Wijsheid. 6. Wijsheid in toepassing (Ethiek). 7. Contakt met de Bron des Onderbes ustzijns. Het midden (4) is als 't ware de overgang van het lagere denken (1, 2, 3) tot het hoogere denken (5. 6, 7). Aangezien de volgende en enkele der voorafgaande hoofdstukken als verduidelijking en verbreeding dienen van mijn onlangs verschenen „Beknopte Handleiding der Astrologie", mag ik niet in gebreke blijven, ook het chap. Schedelleer toe te lichten, daar het een solieden schakel vormt tusschen de hieraan direkt voorafgegane en de volgende bladzijden. Reeds in de 16e eeuw heeft de Italiaansche beeldhouwer Della Porta intressante mededeelingen gedaan over het atavistisch terugkeeren van dierengezichten bij den mensch en hij geeft tal van afbeeldingen, waardoor hij zijne studie — die trouwens alleen den kunstenaar gold — illustreert. Hij geeft in zijn werk, ter illustreering, tal van menschelijke gezichten, waaruit zoo duidelijk de uil, de dog, de giraffe, de leeuw, de ram. het hert enz. spreken, dat mannen als Darwin en Lamark daardoor op het spoor eener nieuwe ontwikkelingstheorie zijn gekomen. Wie kent niet deze dierentypen! Men behoeft zich den dierenkop slechts verkort of een weinig verwrongen te denken en men ziet een menschentyp, dat men op straat hier en daar tegenkomt. Hoewel de mensch geen „hoog ontwikkelde aap" is, doch deze veeleer (in zijn uiterlijk) een lagere 149 ontwikkelingstrap der menschheid symboliseert, kunnen toch deze terugkeerende diervormen ons niet verwonderen; — ze zijn een heel gewoon atavistisch verschijnsel. De diervorm herhaalt zich in den menschvorm, zooals de overgrootvader zich soms in zijn achterkleinzoon herhaalt. Doch er is meer, — de uiterlijke „mensch-aap" heeft dén innerlijken „aap" in zich als aapachtigheid; de uiterlijke leeuw-mensch heeft den innerlijken leeuw in zich als overmatig waardigheidsgevoel, trots, verkeerd gerichte wilskracht; de giraf femensch heeft den giraffe in zich in de eigenschappen gelatenheid en nieuwsgierigheid, zooals de ram-mensch de eigenschappen oploopendheid en zinnelijkheid enz. enz. van den ram. Wie herkent b.v. in Bismarck niet den leeuw? Dit feit is natuurlijk koren op den molen van den phrenoloog, die dan dikwijls te ver gaat en uit een sterk ontwikkelden schedelknobbel tot eene prominente karaktereigenschap besluit. Dit is even onlogisch, als dat men uit een enkelen woudreus zijne conclusies wilde trekken aangaande 't geheele woud. Dezelfde fout maken in de Astrologie de fanatische horoscopisten, door uit de afflicties eener planeet tal van gevolgtrekkingen aangaande het karakter van hun cliënt te maken. Het meer of minder „hoog staan" van het Ego bepaalt immers hare uiting, al is de stelling in beginsel ook juist. In boven vermelde „B. H. d. A." heb ik het Kosmologisch verband met den schedelbouw aangetoond en heb drie hoofdtypen aangegeven, welke respectievelijk onder de Hoofd-, de Bewegelijke- en de Vaste Zodiacale Teekens gerangschikt worden. Bovendien heb ik den invloed der sterk geplaatste planeten op lichaamsbouw en karakter beschreven. 150 Door verdere analyse van het onderwerp en vooral door analogie komt men, langs logischen weg, geleidelijk tot eene reeks van verdere gevolgtrekkingen, welke geheel in het cadre onzer I. K. passen en die, systematisch in beeld gebracht, ons doen komen tot EENE KOSMISCHE INDEELING VAN DEN SCHEDEL. In menig handboek over Astrologie wordt uitvoerig gehandeld over de indeeling van het menschelijk lichaam met betrekking tot den Kosmos. Over den schedel, ingedeeld naar de karaktereigenschappen, worden wij ingelicht door de Phrenologie, op welk gebied de moderne phrenologen voorgegaan zijn door mannen als Lavater, Darwin, Dr. Gall, Dr. Spurzheim, Dr. Scheve, Prof. Combe Edinburg etc. Het is in de allereerste plaats Car/ Hater die met vrucht op het door hen ontdekte is voortgegaan en daarom wil ik speciaal zijne methode — die logisch en derhalve wetenschappelijk is — in verband trachten te brengen met de Innerlijke Kosmologie. Het weinige, dat ik — een tiental jaren geleden — over dit onderwerp gaf, kan ik ook nu nog onderschrijven, uitgezonderd enkele détails, die ik hier zal corrigeeren. Ook in de teekening, uit dien tijd dateerend, moesten kleine veranderingen worden aangebracht, zoodat ik hierbij een geheel nieuw schema voeg, waarin echter de hoofd-indeeling dezelfde is. Als Ascendant of Rijzend Teeken van den Schedelzodiak heb ik (evenals toen) den eersten graad van Gemini (II) genomen. Geen enkel ander Teeken klopt in alle opzichten zoo volkomen met 151 de feiten als dit. Als Horizon krijg ik dus: Gentini —Sagittarius (u — jt ) en als Meridiaan: Pisces —Virgo (3C — W). Als zetel van het menschelijk Ik of Ego wordt in de Wijsbegeerte der Oudheid algemeen de plaats in het voorhoofd boven den neuswortel aangenomen. Aries (y ) regeert het hoofd, reden waarom ik het bovenste punt van 't voornaamste deel 152 van het hoofd — 't voorhoofd — met den eersten graad van Aries laat beginnen. Op deze wijze valt de „zetel van 't Ego" (in de teekening door § (+) aangeduid) nog juist in dit teeken, hoewel op den hoek van het 12e huis, d.i. het huis der beperking, de „gevangenis" der ziel. Men kan zich moeilijk eene juistere plaats denken; — het twaalfde huis is dat der beperking; 't is het huis der Visschen ( % ), 't teeken, waarin de persoonlijkheid van den mensch dient geofferd te worden. Ook de verdere huizen en de Zodiacale teekens op hunne hoeken, komen door deze indeeling geheel tot hun recht en kloppen met de gegevens der Schedelleer zoowel als met de I. K. Onder het luchtteeken Gemini, (de ademhaling typeerend) komt 't begin der luchtwegen, de neus, benevens 't bovenste deel van den bovenlip. De heerscher van II is Mercurius, de planeet des intellekts, de bemiddelaar tusschen Godheid en Mensch, de Gids der huidige Menschheid in 't Labyrinth der Materie. Mercurius staat hier juist op het punt, waar het Geestelijk Beginsel (de Ziel) zich in de stof gaat hullen en aldus tot Phenomenon wordt; ze doet haar eersten stap in het „Rijk van den Schijn". Ten overvloede heeft men, geheel langs impyrischen weg in de Phrenologie aangetoond, dat op de neusvleugels en vlak daarboven eventueele ziekten der ademhalingsorganen (longen en bronchtën) kunnen worden afgelezen. Zie in de teekening bij L De verdere huizen en teekens op de hoeken in de gewone orde vervolgend, zal men zien, dat ze geheel kloppen met de astrologische gegevens. De phrenologische gegevens, waarvan ik slechts die opneem welke ik zelf heb kunnen controleeren, in zooverre dit, voor iemand, die onafgebroken met werk overladen is, in den loop van eenige jaren 153 mogelijk is, heb ik in de figuur door gestippelde cirkels aangeduid. Ik laat ze hier (in 't kort) volgen: Onder Cancer ( 22 ) komt de mond, m.a.w. de ingang tot het hoofdwerktuig voor spijsvertering — de maag — in haar eerste ontwildceling. De Phrenologie geeft hier een plaats aan voor de lever, galblaas en gal, (g) een der voornaamste spijsverteringssappen. Bovendien geeft ze, tusschen mondhoek en oor, doch precies vallend in het Cancer-sector, eene plaats aan voor de maag (m). Leo () omvat het onderdeel der kin en de plaats aan den hals waar de Art. Carotis en de Ven. Jugularis liggen, respektievelijk de aan- en afvoerkanalen voor versche en verbruikte levensprana. (arterieel en veneus bloed). Bovendien is bij menschen, die sterk onder den Leeuw komen, de kin gewoonlijk knobbelvormig uitstekend; 't is een der opvallende kenmerken van Leo. Onder Virgo ( ttp ) komt dan het deel van den hals, waar o.a. de slokdarm en de pharynx liggen, het aanvoerkanaal voor 't voedsel; Virgo heerscht immers over voeding en ingewanden. Ten overvloede ligt hier ook nog een phrenologisch centrum of Uever een herkenningsteeken voor de dikke en dunne darmen, door d aangeduid. Onder Libra =a= komt de Medulla (Verlengde Merg) en het Rotsbeen van 't gehoororgaan, waarin het evenwichtsorgaan, — de half-cirkelvormige kanalen, — liggen. Ook de Medulla en 't Ruggemerg vervullen deze functie. Bovendien komt het laagste deel der Kleine hersenen (Cerebellum) onder Libra, een deel dat phrenologisch zich ook daar bevindt (bij e). Dit deel der KI. hersenen komt astrologisch onder Onder Scorpio ( n\ ) komt een groot deel der 154 KI. hersenen, 't welk geheel door Mars ( d" ) beheerscht wordt, behalve het onderste stukje, dat zoowel astrologisch als phrenologisch onder Venus en de Maan komt. Zoowel $ als 3) hebben haar „val" in Scorpio l Doch er is nóg meer: De Schedelleer geeft hier ten overvloede nog twee punten aan, één voor de geslachtsorganen (g.o.), die astrologisch onder m. komen en één voor de spieren van 't strottenhoofd en stembanden (Larynx). Men weet hoezeer het geslachtsleven de stem beïnvloedt, bij 't intreden der puberteit en verder bij het misbruiken in dien zin, waarbij stemverzwakking optreedt. Als tegenpool van Taurus ( V en de stem) kunnen wij in rn. moeilijk iets anders verwachten als een verzwakking, want wat in het eene teeken verhoogd is, heeft in het tegenovergestelde zijn val. Dit geldt voor alle teekens, hoewel niet altijd in dezelfde mate. Deze sector bevat alles wat betrekking heeft op zinnelijkheid, echtelijke „liefde", dierlijkheid, huiselijkheid, heerschzucht, eigenwaarde, eigenliefde en is het phrenologisch centrum daarvan $ - $)• Ook het deel van den schedel, dat direkt achter het oor ligt, valt in dezen sector. In de Phrenologie is dit aangeduid door de namen strijdlust en sensualiteit. In Sagittarius ( £ ) zet zich de knobbel der „strijdlust" voort, doch hier omringd door die van „vriendschap" en „gevoel voor vrijheid". Jupiter, de heerscher van dit teeken, geeft er die eigenschappen aan, gemengd met die van Mars, vandaar de groote impulsiviteit van dit teeken. Iemand met dit teeken rijzend, vertoont, in zijn omgang, naast een zekere jovialiteit, veelal een ongebreidelde babbelzucht, een eigenschap, die ook zeer sterk uitkomt in 't tegenover liggend teeken Gemini. 155 Als ge iets aan de groote klok wilt hangen, vertel het dan, in vertrouwen, aan een Sagittarius! Trouwens alle drie de teekens, die phrenologisch onder de Kleine hersenen vallen, hebben hun onaangename karakterzijde, hoewel verschillend. Sagittarius z'n lastigheid en babbelzucht, Scorpio z'n wreedheid en wraakzucht en Capricornus z'n zelfzucht en bekrompenheid. Alle drie zijn ze „strevers", in materieelen zin en alle drie lijden ze in hooge mate aan strijdlust. De Phrenologie laat ons zien waarom. Onder Capricornus komt slechts voor een klein gedeelte het cerebellum, doch het valt in de eerste graden er van, reden waarom het dit teeken sterk kleurt door zijn lagere Mars-eigenschappen. Astrologisch is Mars in dit Zod. teeken verhoogd en Saturnus is zijn heerscher, waardoor de acute Mars-impuls tot taai volhouden - ten eigen bate wordt. De laatste graden van Capricornus stempelen veelal de persoonlijkheid met een overdreven gevoel van eigenwaarde en gereserveerdheid, hetgeen ook phrenologisch klopt, daar de Zon in dit deel haar plaats vindt en de zonnemensch zeer sterk deze eigenschappen heeft. Aquarius ( zs ) valt onder 't schedeldeel dat met 't etiquet „Idealisme" voorzien is en in de Astrologie is X zeker het idealistische teeken bij uitnemendheid. Jupiter en Saturnus zijn hier geplaatst, niet de harde, vormlijke, koude Saturnus van 't vorig teeken, doch een Saturnus die tot Jupiter wordt, zooals in 't symbool ("fe — % ) is uitgedrukt. Onder 't Zod. teeken Pisces komt in de Phrenologie 't deel van den schedel dat met 't etiquet welwillendheid, hoop, geestelijkheid (vergeestelijking) gemerkt is. Men kan er nog gerust de uitdrukking „offervaardigheid" aan toevoegen, want het teeken der Visschen is immers het teeken, 156 waarin de lagere persoonlijkheid ten offer moet gebracht worden, zooals ook in de daar geplaatste symbolen Q, 9j. is uitgedrukt, want in de Astrologie is de Conjunctie der Zon met Jupiter (0 94.) een teeken, dat de mensch zijn persoonlijkheid moet offeren voor het ideaal, dat hij nastreeft. De te sterk onder Pisces komende persoon vervalt echter — bij een nog niet ver gevorderd Ego met b.v' O cn 3) ia 3C — dikwijls in de eigenschap der tegenoverliggende pool Virgo ( ttp ) en maakt, in zijn zelfzucht; anderen tot zijn slachtoffer. Hij doet dit echter, in sommige gevallen, ten deele onbewust; want in de Visschen heeft Mercurius zijn val, zoodat men hier bezwaarlijk een logischen gedachtengang doch veeleer mentale beperking en blindheid voor Logica kan verwachten... Het volgend teeken Aries draagt het etiquet „Intellekt" met de daarmee samengaande eigenschappen (van boven naar beneden gerekend): „Oordeel:', „Verstand" en „Opmerkingsvermogen", met de overgangstrappen: „Denkkracht, Geheugen, Weergave". In deze volgorde zal men er gemakkelijk de overgangen van het abstracte tot het conkrete denken in terugvinden. In de teekening heb ik deze respectievelijk aangeduid door § — en § +. In de Astrologie regeert het Zod. teeken Aries het hoofd; geheel overeenkomend derhalve met mijne graphische voorstelling. Taurus bevat hier nog juist het onderste gedeelte van de frontale hersenkwab A, dat ik in de teekening door ($ $ en °. £) heb aangegeven. Deze plaats is in da Schedelleer gemerkt met de eigenschappen; „Vorm", „Kleur", „Maat", „Orde" „Berekening" (achter 't oog bij $ $ ) 01 «Rost" (op den neuswortel). De liefdé van den Taurusmensch voor Kunst, in het algemeen, is geheel t57 hierin uitgedrukt evenals ook de aan dit teeken eigenaardige neusvorm en diepe inplanting van den neus, terwijl de forsche Taurus-nek in de tegenpool van dit teeken (Scorpio) is uitgedrukt, waaronder het achterhoofd valt. Beide zijn de „electroden" van een en denzelfden „stroom" van energie, zooals — in haar geheel genomen — het Cerebrum de tegenpool en de Q is van 't Cerebellum, de In heb in mijn eerste werk (1915) over dit onderwerp het centrum voor Neptunus ( tjf) onder de Kleine Hersenen gerangschikt. Dit was onjuist, hoewel misschien ten deele gerechtvaardigd. Phreno-Astrologisch zou ik thans zoomin Neptunus als Uranus onder een bepaald teeken willen rangschikken; ze vormen — door hun plaats in de derde hersenkamer — het centrale punt van den schedel en komen daardoor onder alle teekens. Beide beïnvloeden ze, van het middelpunt des bewustzijns uit, alle menschelijke en dierlijke eigenschappen, ze verfijnen en veredelen ze bij een hoogstaand Ego en ze perverteeren bij een laagstand, doch vooral beïnvloeden ze de karaktereigenschappen, die door 't teeken vertegenwoordigd worden, waarin (t£ en #) geplaatst zijn en die, welke door de planeten vertegenwoordigd worden, waarmee ze een aspect vormen. In de teekening heb ik de anatomische hersenverdeeling in de vier hoofdkwabben aangegeven door lijnen en de letters A, B, C, D, resp. voorstellend: de frontale, de parietale, de temporale en de occipetate hersenkwab. Men is geheel langs proefondervindelijken weg tot de phrenologische gegevens gekomen en juist daarom is het zoo interessant, na te gaan, hoe al deze gegevens zich precies dekken met de astrologische, hoewel ik de Schedelleer als diagnosticum en als gids door het leven — volstrekt niet op één 158 lijn stel met de Astrologie. Dat ze echter wel degelijk een logische basis heeft, is dus op verschillende wijzen aan te toonen en dit vooral is de reden, waarom ik er nog iets meer van wil zeggen; want eene logische uiteenzetting er van wordt gewoonlijk verzuimd. Bovendien kunnen wij daardoor nieuw licht verspreiden over de Innerlijke Kosmologie en leert ze ons duidelijker inzien, dat elk deel de trouwe copie is van elk geheel. Gall is de eigenlijke grondvester eener systematieke Schedelleer, daarin bijgestaan door Spurzheim, zijn medewerker. Hunne gegevens werden in den lateren tijd door Carl Huter tot een logisch systeem verwerkt en wetenschappelijk toegelicht. Van hem nam ik eenige teekeningen over, door mij evenwel in zooverre gewijzigd, als ik dit voor mijn kosmologische verklaring noodig acht, zonder aan de waarheid afbreuk te doen. Door Gall was reeds geconstateerd, dat de verstandelijke ontwikkeling gelijken tred houdt met die van bepaalde hersencentra; verder voerde hij aan, dat bij ziekelijke aandoening of verwonding van bepaalde hersendeelen bepaalde geestesstoringen optreden en elk hersendeel eene bepaalde eigenschap of functie vertegenwoordigt. Hiermede in nauw verband staat alweer, dat bepaalde karaktertrekken zich doen kennen door bepaalde gezichtsuitdrukkingen. In verband hiermee wil ik slechts de namen Darwin, Lamark en Della Porta noemen. De teekeningen, waarin deze kunstenaar (Della Porta was beeldhouwer) zekere dierentypen onder de menschen heeft vereeuwigd, zijn algemeen bekend. Zonder moeite herkent men in die menschentypen den leeuw, de giraffe, den beer, den hond. den ezel, de uil, den aap. Trouwens we zien die typen overal rondom ons en we kunnen, indien we 159 daartoe lust hebben, de analoge karaktereigenschappen in die typen terug vinden. Ook Lavater heeft zich op dit gebied verdienstelijk gemaakt; zijne „vier temperamenten" b.v. zijn welsprekend genoeg. Uit neven-staande teekening (van Huter overgenomen), die den zetel der verschillende wijzen van denken aanschouwelijk maakt, zien we hoe logisch de volgorde is, hoe ze als het ware uit de hersenbasis van de materieel, koud berekenende gedachte door het voorstellingsvermogen, het practische denken en 't speculatieve denken opstijgt tot de hoogere, warm-geestelijke gedachte, die langs den weg van 't wijsgeerige en 't ethische denken opstijgt naar den top van den „schedelberg" en daar gaat putten uit de bron der reine intuïtie, — het onderbewustzijn. De volgorde is frappant, doch juist gezien, want we kunnen haar met de tusschenliggende overgangstrappen aan den schedel nagaan. Uit de laagste, dierlijke diepten van 't Cerebellum en 't Cerebrum stijgt de zelfzuchtige, nog geheel dierlijke en berekenende Gedachte op en wordt, steeds hooger en hooger stijgend, tot de rein-menschelijke Gedachte, die als een „Sushumna" uit de Zonne- en Maankrachten der „Ida en Pingala" door den „schedelberg" Golgotha opstijgen naar een idealere wereld... En het eigenaardige, en toch zoo mooie en bevredigende, daarbij is, dat de gedachte zélf deze hersenregionen — waardoor zij moet opstijgen naar hooger — opbouwt en modelleert naar haar eigen beeld. Elke gedachte schept naar haar eigen beeld een tijdelijke woning in de stof, waar ze zich prepareert voor de eerstvolgende schrede. Ook de Mensch is een „Gedachte", in materieelen vorm uitgedrukt. Zijn lichaam is het symbool 160 zijner tijdelijke persoonlijkheid, die zich in die tijdelijke woning voor den volgenden stap voorbereidt; zijn voeten kunnen ons zijn standpunt in de materie openbaren, terwijl de bouw zijner handen ons van zijn handelingen op dat gebied vertellen. En het hoofd? Is het niet natuurlijk, dat ook hier, in de allerhoogste plaats van het lichaam, dat altijd in „hoogere sferen" leeft dan de rest van het menschelijk werktuig, dat we lichaam noemen, — de edelste organen der gedachte schuilen? Q^tLo^cAita. Is het vreemd, dat de mensch zich opricht uit de gebukte houding van het dier, zoodra de eigen gedachte in hem begint te ontwaken? De gedachte wil altijd hooger en het lichaam moet volgen, zoover het gaat. We zien het immers in den slaap; als de „Gedachte" Mensch het lichaam verlaat, neemt het — ouder gewoonte — weer den horizontalen stand aan, als natuurlijk gevolg zijner eenheid met de aarde. 11 161 Deze eenvoudige, doch logische wet gaat derhalve ook Op voor den schedel en wanneer wij dus daar b.v. de plaatsen voor devotie en idealisme sterk ontwikkeld vinden, mogen we met recht veronderstellen, dat deze ontwikkeling het resultaat is van een of een aantal vroegere levens, in idealistische en devote studie of werkkring gesleten. Zoo moet het met elke andere eigenschap zijn. Kort geleden leerde ik te Parijs een landgenoot kennen, een man van goede manieren, naar den eersten indruk meegaande, doch zonder veel geest en geestkracht. Zijn kale, en dus geheel zichtbare schedel, had op de plaats tusschen ~% en zz , — dus op de plaats der zelfzucht, — een buitengewoon sterke ontwikkeling, terwijl de rest van den schedel smal en sober ontwikkeld was. Zijn karakter scheen geheel in tegenspraak met deze sterke aanduiding van overdreven eigenwaarde en zelfwil, daar hij altijd over zijn intellektueele beperking klaagde. Al vrij spoedig werd mij klaar, dat dit slechts een masker was, waarachter wel degelijk het door mij veronderstelde verborgen was. 162 XVI. HET KRUIS DER GEDACHTE. AAR is nog een tweede, even merkwaardige, regelmaat in de ontwikkeling der denkcentra der hersenen te zien, zooals onderstaande teekening duidelijk maakt: Van boven gezien, groepeeren zich de karaktereigenschappen in een even groote regelmaat. Rondom de hoogste, rein-menschelijke eigenschappen — die eene direkte weerspiegeling zijn der drie Goddelijke hoofdprincipes — scharen zich de overige neigingen van den mensch in steeds afnemende idealiteit. Ze stralen van het middelpunt, 't welk als het ware de „Zon" resp. het „Golgotha" van den schedel is, naar de vier windstreken uit en worden, naarmate de afstand van het middelpunt toeneemt, meer en meer in den sluier der Materie gewikkeld; ze involueeren feitelijk en worden daarbij gebroken door het prisma der stof. Tegelijkertijd vermenigvuldigen ze zich in tal van neven-eigenschappen, die ik hier niet behoef te noemen. Ze zouden bovendien de teekening onduidelijk maken. Al deze neven-eigenschappen drukken zich wederom in de substantie der hersenen af en vormen, als ze sterk ontwikkeld zijn, zichtbare knobbels aan den schedel, want deze groeit met het hersenweefsel mee. Om niet te uitvoerig te worden, laat ik de gedétailleerde verklaring van het Kruis der eigenschap- 163 164 pen aan den lezer over. Hij zelf kan ze, met behulp van een goed handboek over Phrenologie, aanvul' len, terwijl de hoofdbedoeling, in de teekening, gemakkelijk is af te lezen. Hierop kom ik trouwens in de volgende pag. terug. Alles samenvattend, kunnen wij beginnen met te zeggen, dat Aries en Taurus de Verstandsgroep van eigenschappen omvatten, Aquarius en Pisces de Moreele Groep, Sagittarius en Capricornus de Groep der Eerzucht en Libra en Scorpio die van 't Familieleven. Deze vier hoofdgroepen omringen twee kleinere, secundaire groepen, n.1. vóór het oor (aan de slaap streek) de groep van den Zieleadel en daarachter (rondom het oor) die der Zelfzucht. Eéne zeer groote moeilijkheid bij karakterontleding door de Phrenologie, blijft altijd, dat eene quantitatieve beoordeeling steeds gepaard behoort te gaan aan eene qualitatieve, daar de qualiteit der grauwe denksubstantie van 't Cerebrum zeer kan verschillen en daarmee zal natuurlijk gepaard gaan een enorm verschil in functie bij denzelfden schedelomvang. Hierop heeft trouwens reeds Gall gewezen. Zonder twijfel is dit de hoofdreden, dat de Schedelleer alleen in kombinatie met andere methoden betrouwbaar is. Als middel tot ziekte-diagnose is ze bijna geheel zonder waarde, hoewel aan het hoofd de verschillende organen van het lichaam hunne uitdrukking hebben, zooals ik hier en daar in den kop heb aangegeven door gestippelde cirkels. Het Schedeldak verdient ieeds alleen eene nadere beschouwing, omdat het de plaats is, waar de edelste menschelijke eigenschappen haar zetel hebben, — dikwijls wel is waar geperverteerd en schijnbaar afwezig, door de dringende eischen van het lichaam, maar in elk geval is hare plaats daar en daarmee hebben we op 't oogenblik alleen te 165 maken. We zien in de figuur dat het allerhoogste punt van den schedel juist onder het uiteinde van den Meridiaan komt, en het teeken der Visschen ( dc) draagt. De vergelijkende schedelleer geeft hier als analoge planetaire Centra qj. 94. aan. Dit komt overeen met de Astrologie, die als heerscher voor de Visschen — Jupiter noemt plus Neptunus als medeheerscher. Dit versterkt nog de zekerheid van de juistheid mijner Zodiakale indeeling van het hoofd daar door Neptunus' kracht de allerhoogste menschekjk-goddelijke eigenschappen ontluiken. Neptunus heet daarom de „planeet" der Inwijding. Doch er is meer. In de Astrologie heet het teeken der Visschen de plaats aan den hemel waarin de Persoonlijkheid ten offer wordt gebracht, zagen we. Wat is de Persoonlijkheid? Ze is het, aan de Aarde gebonden, dierlijk lichaam met al zijn eigenschappen; ze is het masker (persona = masker) waarachter zich de hoogere, rein menschelijke Individualiteit der ziel verbergt. Het is dus hier, in dit Zenith van menschelijke eigenschappen, — waar de groote „Weldoener der Menschheid", Jupiter, zijn scepter zwaait naast Neptunus, „de planeet der Inwijding" en de hoogste (uiterste) der tegenwoordig bekende planeten, — dat dit groote en laatste Offer moet plaats vinden en dat de Reine Mensch, ontdaan van al zijn „dierlijke", viz. lichamelijke eigenschappen, opstijgt naar zijn Woonplaats in de ijlere werelden der stof. Dat onze christelijke religie dit laatste offer — 't welk symbolisch in de „Kruisiging Christi" is neergelegd — op Golgotha laat plaats vinden, is logisch, — immers Golgotha beteekent: Schedelberg. Het schedeldak is het Golgotha der Gedachte, Indien wij de vier armen van het schedelkruis, 166 dat — zooals deze en de vroegere teekening ons laat zien — zijn basis in het Rijk van Saturnus heeft, verder over nek, voorhoofd en slapen willen vervolgen, om ook daar den Via Dolorosa der Gedachte" op te sporen, dan is de volgorde niet overal zoo regelmatig. Phrenologisch kunnen we daarvan moeilijk eene oplossing vinden, maar Kosmologisch wordt ons dit duidelijk, als we de Zod. Teekens aan het hoofd nagaan en zien, dat we reeds bij den eersten stap, in die richting, andere gebieden betreden, n.1. die van den Ram en den Steenbok, die den schedel in een cirkel omvatten, — met de slapen als onderste grens. Beide Teekens oefenen rechts en links tegelijk hun werking uit, doch links heeft de Ram en rechts de Steenbok den boventoon. Vandaar het verschil, dat b.v. de plaats vóór het oor, juist boven den jukboog, in de schedelleer van Carl Huter e.a. rechts met „slaap" en links met „rusteloosheid" is aangegeven. De Ram regeert het hoofd, en is, zooals elke astroloog weet, het Teeken der rusteloosheid bij preferentie. Bij menschen, die b.v. aan chronische slapeloosheid lijden — en dat zijn er tegenwoordig zeer vele — ziet men veelal eene verdieping juist boven den jukboog, een bewijs, dat op de analoge plaats in de hersenen een tekort aan substantie is. Dit is vooral sterk uitgedrukt, als de geborene een overmatig sterken „Mars" heeft, die doorgaans vlak boven de slapen en achter het oor een te sterke locale ontwikkeling van den schedel veroorzaakt, waardoor het bovengenoemd defekt nog duidelijker zichtbaar wordt. Dit defekt is de werking van den heerscher van den Steenbok, Saturnus, wiens werking immers is: ineenschrompeling, beperking. Bovendien regeert de Ram het 167 hoofd, zoodat iemand met ingevallen slapen, die Mars in den Ram had bij zijn geboorte, voorbeschikt is, aan rusteloosheid, resp. slapeloosheid te lijden. Is Mars bovendien nog sterk door onharmonische aspekten en door plaatsing, dan kunnen we met zekerheid die prognose stellen. De naam „slaap" voor die plek aan den schedel, is dus in onze taal wèl gekozen! NEGÈRSCHEDELS. De teekening van de Kruisiging der Gedachte in het schedeldak behoeft nu geene verdere verklaring meer. ze geeft in de opeenvolging der karakternamen een kort overzicht, hoe eene karaktereigens<'Hp verschillende trappen doorloopt, in tal van „wede/belichammgeii", om ten slotte tot vol- 168 making te komen in den kleinen cirkel der Goddelijke eigenschappen, waarvan Liefde, Schoonheid, Wijsheid, Macht den grondtoon vormen. De voorzijde van 't schedeldak vertoont reine Jupiter- en Zonne-eigenschappen; die van % rechts en die der 0 links. Rechts is de zijde der Uiterlijkheid. Links is de zijde der Innerlijkheid. De achterzijde van 't schedeldak vertoont hoofdzakelijk links de Jupiter-eigenschappen en rechts meer die van Saturnus, hoewel ze aan beide zijden gemengd optreden. Carl Huter heeft over dit gedeelte van den schedel op phrenologisch gebied veel verdienstelijks gegeven, maar hier vond ik hem minder logisch dan gewoonlijk. Hij miste den Kosmo-astrologischen grond en daarmee een voornamen factor, om zijne stellingen logisch te controleeren. Men staat echter verbaasd, hoe hij, zonder de hulp der I. K., nog tot zulke resultaten kón komen. Hij is in elk geval de man, die orde in den chaos der phrenologische gegevens gebracht heeft, die tot dusverre bijna geheel op waarneming alleen berustten. Ten slotte heb ik een aantal koppen van menschen, die tot het vierde ras behooren, (negerkoppen) op Zodiacale wijze ingedeeld, door als basis denzelfden horizon — resp. ascendant en descendant (II), — te nemen en kwam daarbij tot deze gevolgtrekkingen: 1. Innerlijkheid en Uiterlijkheid in eigenschappen zijn bij 't vierde ras omgekeerd als bij 't vijfde, of Arische ras. De innerlijkheid is daar rechts, de uiterlijkheid links. 2. De schedel van den vierderas-mensch vult veel geslotener den cirkel als bij den Arischen 169 mensch, m.a.w. het totaal der karaktereigenschappen is meer afgerond. 3. Eene verschuiving der Zodiacale teekens, door de weinig ontwikkelde voorhoofdscentra en dé sterke ontwikkeling van 't cerebellum, waaruit men allicht tot de conclusie komt, dat bij dit ras het hoofdgewicht valt op de ontwikkeling der Liefde, terwijl dit bij 't vijfde ras ongetwijfeld Wijsheid is, want zonder Wijsheid kan Liefde alleen onmogelijk tot de derde Goddelijk-menschelijke eigenschap Macht voeren, die door het Zesde Ras zal worden nagestreefd. 't Is om boven vermelde redenen, dat ik den negerkop meer van de achterhoofdszijde genomen heb, daarbij echter zorgende, (door vergelijking met andere), dat de verdeeling daardoor niet al te zeer beïnvloed werd. Mogelijk wil een goedgezinde collega deze gedachten verder uitwerken, want hier ligt nog een groot terrein voor Kosmologische overdenking gereed, waardoor we — bij eiken stap dien we doen — een beteren kijk op het innerlijke wezen van den Kosmos en den Microkosmos krijgen. Daarom kost het mij werkelijk moeite, ter wille der beperkte plaatsruimte, dit onderwerp vooreerst te moeten laten rusten. Ik meen echter de hoofdpunten aangeduid te hebben, waarop ieder voort kan bouwen, indien hij belang stelt in het onderwerp. 170 XVIL ETHERISCHE KRACHTLIJNEN. N een voorafgaand chapiter heb ik een beeld trachten te geven van de Kosmische krachtlijnen en ze vergeleken met de splijtingsvlakken en -lijnen van een kristal. Ik heb daar deze krachtlijnen den „Kosmischen Nervus Sympathicus" genoemd, die feitelijk niets anders is als een complex van lijnen en vlakken van geringen weerstand in den Ether der Ruimte. Hier wil ik nog eene duidelijker voorstelling dier etherische krachtlijnen geven en wel in den vorm eener zeer eenvoudige proef uit de Physika, die iedereen kent, — deze: Wanneer men een dunne glasplaat met een laagje fijn ijzervijlsel bedekt en haar boven een der polen van een electro-magneet houdt, dan scharen zich de ijzerdeeltjes op de glasplaat in regelmatige orde, zooals bijgaande teekening aanduidt. Van uit het middelpunt der uitstroomende electromagnetische kracht tot naar de uiterste grenzen der glasplaat ontstaan schier tallooze wegen — door ijzerdeeltjes aangeduid — waarlangs zich de stroom beweegt. Doen we dezelfde proef met een hoefijzervormige magneet, dan ontstaat een dubbel stel van regelmatig gebogen lijnen, waarlangs de uitstroomende kracht den buitenrand bereikt langs den kortst mogelijken weg. De Aarde, met haar Noordpool en haar Zuid- 171 pool, is een dergelijke electro-magneet, die in haar binnenste en aan haar oppervlak analoge krachtlijnen vertoont, waarvan men in de Meteorologie de plaats en de intensiteit kan berekenen. Ze veranderen naar gelang de „Electrische Centrale" der Zon — langs hare kosmische krachtlijnen — de Aarde voorziet en om andere redenen, in de Meteorologie ten deele bekend. Dezelfde krachtlijnen omgeven en doordringen den mensch, in 't kort, — in elk levend wezen, orgaan, cel of atoom. Uit het hart (d.i. altijd de Zon) stroomt bij elk dier „wezens" de levenskracht langs deze etherbanen en houdt het stoffelijk lichaam — de weekijzeren staaf — in stand; of levend in samenhang der onderdeden — door ze onafgebroken met nieuwe electridteit te voorzien en ze aldus tot een „Persoonlijken Magneet" te maken. Dit is de reden, waarom als het hoogste menschelijke beginsel „de Liefde" wordt genoemd; 172 zonder Liefde is geen Leven in de Materie mogelijk, want Liefde is analoog met aantrekking, of magnetisme, waarvan adhaesie, cohaesiede kinderen zijn. Zoodra de electrische levensstroom — die bij de Zon Prana en bij een dier Bloed heet — geopend wordt, houdt de week-ijzeren staaf op, magnetisch te zijn; ze verliest het essentieele, dat haar tot een krachtbron maakt en wordt weer tot een ordinair stuk ijzer zonder meer. Ze straalt geene Warmte, geen Magnetisme of Liefde uit, — ze is dood. Precies zoo is het met een cadaver van dier en mensch; het Wezen is er uit, — verhuisd naar het Rijk der vijf Ethers, waar het één is met het voertuig van 't levensprana, 't welk hem voedt en magnetiseert als te voren, hoewel hij zich toen daarvan slechts flauw bewust was, omdat de grove magneet zijns stof lichaams al zijn attentie vorderde. Eerst nu leert hij begrijpen, wat „waar Magnetisme" of „a»are Liefde" is en in te zien, dat de hooggeroemde echtelijke-, moeder-, vaderlands-, familie- en rassenliefde slechts een perversie zijn dezer ware Liefde, die — vrij van alle egoïsme en zinnelijkheid — universeel is. Ware Liefde is geheel los van 't beperkend dierlijke, geheel los van het „Masker" der Persoonlijkheid; want ze heeft alleen het „Wezen" lief, en dat is in Mensch, Dier. Plant en Mineraal precies hetzelfde als in Planeet, Ster, Zon, Komeet, enz. enz. Natuurlijk is deze overgang niet plotseling, maar geleidelijk als overal in de Natuur. Deze beide toestanden van gebondenheid en niet-gebondenheid worden uitgedrukt in het denkihstrument der hersenen, waar — in den regel — de rechter helft het aan de stof gebonden intellekt en de 173 linker helft het meer omvattend, dus vrijere, abstracte denken (inspiratie, intuïtie, imaginatie) vertegenwoordigt. In het menschelijke lichaam is hetzelfde uitgedrukt, doch in omgekeerde volgorde. Naar hare eigenschappen kunnen wij de linker hersenhelft en de rechter lichaamshelft de mannelijke, positieve of warmtezijde en de rechter hersenhelft plus de linker lichaamshelft, de vrouwelijke, negatieve of electrochemische zijde noemen, als we een parallel wenschen te trekken met de eigenschappen van 't lichtspectrum. Door onze linker hersenhelft worden wij ons dan bewust in de mentaal-imaginatieve wereld en met de rechter in de zoogenaamd „werkelijke" of natuurlijk (d.i. geopenbaarde) wereld. De uitdrukkingen „werkelijk" (conkreet) en „onwerkelijk" (abstrakt) zijn in den grond totaal onjuist; de een is even reëel als de ander. Het standpunt der Gedachte alleen bepaalt de „realiteit", voor zoover wij ons daarvan een begrip kunnen vormen. Om waar te zijn, zou men eer de beteekenis dier uitdrukkingen moeten omkeeren, daar het zintuigelijk onwaarneembare princiep der Gedachte, dat in al het conkrete schuilt, het eeuwige en onvergankelijke, en 't waarneembare slechts tijdelijk is. Het verschillend functionneeren der rechter en linker hersenhelft en de daarmee gepaard gaande onderscheiding in eene positieve èn negatieve lichaamshelft is geene hypothese en evenmin eene kunstmatige indeeling, maar een zeer natuurlijk feit, 't welk we — ook zonder daartoe bewijzen te verlangen — moeten aannemen, wanneer we het leven in openbaring als een electro-magnetisch verschijnsel beschouwen. 174 POLARITEIT. Elk wezen en onderdeel van een wezen heeft zijn noordpool en zijn zuidpool, — vertoont deze polariteit en dat het zoo zijn moet, kan uit een zeer eenvoudige proef blijken. Wanneer men eene staafmagneet in twee stukken breekt, dan doen zich op 't zelfde oogenblik de uiteinden der brokstukken kennen als twee nieuwe polen, —een noord- en zuidpool. We kunnen de staaf in tien, in honderd, in millioenen stukken breken en we kunnen constateeren, dat elk brokstuk zijn beide polen heeft. Evenzoo is 't gesteld met een organisch lichaam, waarvan elk orgaan, elke cel en elk atoom zijne twee polen heeft, die we als 't manlijk en vrouwelijk beginsel hebben leeren kennen. Eigenlijk is deze onvernietigbare polariteit de fundamenteele wet van het Heelal, omdat juist daardoor een tallooze verscheidenheid in openbaring van het Eene Leven mogelijk wordt. De levensstroom gaat bij de Involutie van de positieve pool naar de negatieve en bij de Evolutie in omgekeerde richting, daar dan de negatieve tot de positieve pool wordt en omgekeerd. Hoe dieper de Involutie in de stof, hoe langzamer de vibratie en hoe lager de temperatuur; terwijl met het toenemen der Evolutie de temperatuur stijgt en de vibratie sneller en sneller wordt. In het oeratoom is de vibratie 't snelst, in het volmaakte stofatoom het langzaamst. Zoo gezien, vertegenwoordigt de negatieve pool van het Heelal het geheel ophouden der vibratie, terwijl dat oogenblik de „absolute koude" daarstelt. De „absolute warmte" is de positieve pool, het uitstroomende Goddelijke Princiep of Geest, tegenovergesteld derhalve aan de negatieve pool, of volmaakte Materie. Geen occultist kan, in zijn zoeken naar Waar- 175 heid, de materiéele wetenschappen ontberen; integendeel — hij heeft ze noodig om zich een redelijke en logische voorstelling der planetaire krachten te kunnen vormen. Hij bouwt juist gaarne voort op dat wat hij noemt: het „Materialisme in hoogste instantie," hetwelk hemelsbreed verschilt van het reeds lang ter ziele gegane, koude en levenlooze materialisme. Men kan zich, — als b.v. Spencer, — materialist, impyrist, monist of dualist noemen en toch diep ethisch-religieus voelen te midden van stoffeh'jk-experimenteel zoeken naar Waarheid. De basis, waarop zijn vereering rust, is gewoonlijk door eigen logisch denken en vorschen opgetrokken en kan — ook onder de zwaarste beproevingen — stand houden, terwijl een zuiver religieuse grondslag onder deze omstandigheden dikwijls bezwijkt. Het blinde geloof alleen is voor het gros der tegenwoordige menschheid niet meer voldoende; het onverbiddelijke dogma heeft inderdaad zijn macht reeds verloren en houdt zich nog slechts met moeite staande onder de denkende Menschheid. Voor den achterlijken „diermensch" echter, is het nog noodzakelijk, evenals voor den sentimenteelen dweper, die het Edelste en Hoogste in hem doodt en zich gelukkig waant in zijn verdwazing. Zijn symbool is de struisvogel, die den kop onder 't zand steekt om 't naderend gevaar niet te zien. Als we het razend snelle tempo, waarin het leven zich in dezen tijd afwikkelt, nagaan en zien hoe de eene opzienwekkende ontdekking op den voet gevolgd wordt door de andere, dan komt men tot de conclusie, dat de tijd niet meer ver af is, dat de materiéele wetenschap en de occulte elkaar de hand zullen reiken en weder één worden, als weleer. 176 Ik zie hierin het eenige middel om uit den tegenwoordigen chaos te geraken, waarin alles dreigt onder te gaan. De moderne Chemie, die —» zoolang ze zich in den dienst der vernielende machten blijft stellen en de bezielde wereld met totale vernietiging dreigt — zal dan, onder deze occulte bevruchting, tot eene moderne Alchemie en als zoodanig een groote hulp voor de menschheid worden, die ze thans dreigt uit te zullen roeien. De wedervereeniging der materiéele en occulte wetenschappen is mogelijk het eenige middel om, op den duur, de oorlogen onmogelijk te maken. Een logische, zoowel tot het hart als tot het intellekt sprekende Religie zal deze wedervereeniging van beide tot stand brengen en aldus verrichten, wat in het woord ligt opgesloten, — teligere, d. i. weder saam verbinden. Moge ze spoedig komen, opdat niet alles ten onder ga! DE MENSCHELIJKE DYNAMO. Hoe frappant de vergelijking van een mensch met een electro-magneet opgaat, wil ik even door een voorbeeld duidelijk maken, te meer omdat dit voorbeeld ons den weg wijst bij 't kiezen van den eenigsten weg, die de mensch kan en mag gaan. 12 177 Ieder kent het principe, waarop de eenvoudigste dynamo rust, n.1. een hoefmagneet, tusschen welker N.- en Z.-pool een wiel draait. Zoodra het wiel begint te draaien wordt er in de draden, die 't wiel met de polen der magneet verbindt, een electrische stroom opgewekt, die de magnetische kracht der magneet sterker en sterker doen worden, terwijl tegelijk ook de electrische stroom in sterkte toeneemt en de warmte, die daarbij ontwikkeld wordt, kan — als er niet gezorgd wordt voor regelmatigen afvoer — zóó sterk worden, dat ze 't geheele toestel vernietigt. Analoog hiermee is de Mensch in zijn geheel; — zijn gedachte is de electricien, die den stroom behoort te regelen. Het al te snelle draaien van de dynamo, 't welk voor het geheel gevaarlijk is, zijn de onbeteugelde hartstochten en driften; het te langzame draaien of geheel en al rusten is het indolente, gevoellooze, gereserveerde, berekenend koele en onverschillige karakter, wiens leven te langzaam verloopt, zoodat door gebrek aan ervaring, het Ego een nutteloos leven leidt. Hij overwint door zijn gereserveerdheid en indolentie geene weerstanden, die zijn karakter moeten stalen en vormen, m.a.w.: hij zet geen magnetisme (de negatieve-vrouwelijke pool) om in electriciteit (de positieve-mannelijke pool), waardoor hij niet, naar zijn krachten en „talenten", voldoende meewerkt aan de algemeene Evolutie der Menschheid, 't geen zijn eerste plicht is. Hij wacht af en handelt niet. Eveneens doet de vreesachtige, die bang is voor critiek van zijn nóg minder wetende omgeving. De mensch heeft vrije keuze. Kiest hij verkeerd, m.a.w. zondigt hij tegen het moreel menschelijke, dan roept hij daardoor eene kracht in 't leven, die afbreuk doet aan zijn vrijen wil. Het is de inductie- 178 stroom, die in de draden wordt opgewekt en die tegengesteld is aan den hoofdstroom. Ze brengt hem er toe, opnieuw in dezelfde fout te vervallen en dit zal des te gemakkelijker geschieden, naar gelang de tegenstroom door de herhalingen sterker wordt. Indien de mensch nu geene sterke pogingen doet om de betreffende neiging tot overtreding der moreele wet te bestrijden en te overwinnen, zoo zinkt hij steeds dieper en gaat ten slotte ten onder indien hij niet geholpen wordt, moreel en physiek. Het gevaar, om weder in dezelfde fout te vervallen, wordt na elke herhaling grooter, omdat hierdoor de nieuwe krachtlijnen (of lijnen van geringen weerstand) dieper en dieper worden; de in verkeerde richting loopende „inductiestroom" wordt sterker en sterker, het hellend vlak steiler en steiler... 179 XVIII. MAN EN VROUW. E voorstelling van „het Leven" in openbaring als een electro-magnetisch verschijnsel" is niet nieuw, ze ligt voor de hand en laat aan duide¬ lijkheid niets te wenschen over. Het zoeken naar de beide polen van het electro-raagnetisch verschijnsel, dat we in zijne eenheid Mensch noemen, is even natuurlijk, evenals ook de conclusie, dat Man en Vrouw de positieve en de negatieve pool (of principe) dezer Mensch-eenheid zijn. In de lucht hooten wij deze beide beginselen als kruis- en mol-tonen en in de ether der Ruimte zien we ze als de kleuren waarin 't Witte Licht der Eenheid prismatisch gebroken wordt, bij openbaring. Uit dit spectrum van kleuren kunnen we verschillende dingen zien, die ons de bovengenoemde voorstelling verduidelijken. Van ouds neemt men 5 (feitelijk 7) ethers (in de oud-Indische wijsbegeerte „Tattwas" genaamd) aan; onophoudelijk zendt de Zon, de groote, electrische Centrale onzer wereld, deze ethers — welke analogisch „'t kosmische bloed" vertegenwoordigen — uit in de Ruimte. De ethers zijn het levensbeginsel der Stof. Men kan ze beschouwen als het kristalwater, waaruit de stof zich verdichtte; ze (de ethers) vloeien zonder ophouden in het positief of electrische einde der stofatomen in en vervolgen dan hun weg door de spiralen dezer atomen naar haar 180 negatief of magnetisch uiteinde, vanwaar ze uitstroomen en (in oneindige reeksen) in het daarnaast liggend atoom. Elk atoom heeft zijne positief manlijke en zijn negatief vrouwelijke helft, — zijn anode en zijn cathode. De anode verzamelt en concentreert de bovengenoemde zonneprana der ethers en zendt ze door den atoom-microkosmos en de cathode zendt ze weer uit in de omgeving. Hoewel men in de O. W. manlijke en vrouwelijke atomen aanneemt, bevat elk atoom (volgens de O. W.) zijn manlijk en vrouwelijk beginsel, — evenals bij den Mensch. In het atoom kunnen we dus reeds de eigenschappen van Man en Vrouw terugvinden. Ze zijö in 't kort: Man — als weerspiegeling der Goddelijke eigenschappen Wil en Wijsheid — vertegenwoordigt den zelfwil, de gedachte, standvastigheid, concentratievermogen, daadkracht, denken, — Geest. Vrouw — als weerspiegeling der Goddelijke eigenschap Liefde — vertegenwoordigt het instinktieve gevoel der lagere persoonlijke liefde. Veranderlijkheid, impuls, verspreidend, .spreken, — Materie. In alles neemt de Man het tegenovergestelde standpunt in van de Vrouw, beide leven in een geheel andere wereld, hebben zelfs een totaal uiteenloopende opvatting aangaande 't begrip „waarheid". In één woord: man en vrouw staan zoo ver van elkaar af, als twee tegengestelde polen van ééne electrochemische werking slechts kunnen doen. Dit is het tegenwoordige standpunt der halve éénwording, die wij „beschaving" noemen en die later, na tal van eeuwen, de „oertijd" zal geheeten worden. Beschouwen we nu deze feiten in het licht der 181 Innerlijke Kosmologie en in dat der Schedelleer, dan worden ons deze twee menschelijke polen veel duidelijker en leer en we begrijpen, waarom het zoo is en waarom deze beide contrasten moeten eindigen in wederzijdsch verstaan en — ten slotte — in éénwording. Indien ik hier en daar de anode en cathode verwissel en — in tegenstelling van sommigen — ook de uitdrukkingen „magnetisch" en „electrisch", dan gelieve men dit hoofdzakelijk toe te schrijven aan het feit. dat in manlijke dingen de man en in vrouwelijke de vrouw de anode is en evenzoo voor de cathode-werking. De foutenzoeker gelieve dus aan te nemen, dat mij de beteekenis dezer uitdrukkingen even klaar of onklaar is, als hem. Dit aan het adres der arme naturen, die alles bezoedelen en bevitten en nooit iets oorspronkelijks kunnen geven, zonder onlogisch en derhalve belachelijk te worden. Jaren geleden hoorde ik dr. Steiner eens zeggen: „Es giebt Menschen die denken und Menschen die schwatzen!" De Man is de anode voor al wat verband houdt met logisch denken, in conkreten zoowel als in abstrakten zin. De biologie der Wijsbegeerte en die der exakte wetenschappen leert ons dit duidelijk genoeg; 't vrouwelijk beginsel speelt hierin eene zeer kleine rol. De Vrouw echter, wil elke gedachte in de stof uitgedrukt zien. Het vormende beginsel in haar, (zij is een Maan-wezen) maakt haar daarvoor geschikt. Zij repr. daarenboven de Materie. Zij is de schepper van Maya (Maria op de Maan-sikkel). Zij omringt zich met smaakvolle kleuren en vormen, 't Is voor haar een noodzaak, elke inval, gevoel en gedachte in den „vorm der spraak" te klee- 182 den. 't Is voor haar een levensbehoefte, evenals het zich omringen met gedachten voor den Man een behoefte is, want hij is een Zonne-wezen. Daarom is, — algemeen gesproken — eene volmaakte openbaring in de stof slechts mogelijk door harmonische samenwerking der beide beginselen. Hoe de Maan daarbij als vormgeefster werkzaam is, heb ik elders trachten uiteen te zetten. Langs welke krachtlijnen dit geschiedt, leert ons de Innerlijke Kosmologie en de studie van 't menschelijke oog (zie chap. Iris-diagnose) en de Schedelleer. Met behulp dezer laatstgenoemde nog eene enkele toelichting, deze: 183 Stellen wij een typisch manlijk profiel aan een typisch vrouwelijk tegenover, dan zien we, dat, niet alleen de karaktereigenschappen van Man en Vrouw elkaar aanvullen tot eene volmaakte eenheid, maar dat dit eveneens het geval is met de beide lichaamsvormen. Bij den Man is de schedelbasis boven de oogen, waar de centra der conkrete gedachte liggen, die onder Mercurius vallen (wijsheid), vooruitstekend en bij de vrouw terugwijkend. Verder is de neus en de onderkaak bij den man sterk ontwikkeld (wil). Bij de Vrouw daarentegen is het deel van den schedel, waar de eigenschappen Intuïtie en Idealisme gelocaliseerd zijn, promineerend; de bovenste schedelhelft is bij baar vooruitstekend en bij den man wijkend. Het geheel maakt den indruk, dat ze bij samensmelting een rechte lijn (de ideale lijn) zullen vormen; reden waarom ik dan ook voor het profiel — de Kas als 't symbool der weder éénwording van het manlijk in het vrouwelijk Beginsel beschouw. De Coïtus is dit, om velerlei andere redenen tevens, eveneens van het lichaam. Bij de vrouw is bovendien het achterhoofd, waar de knobbel der huiselijkheid ligt, sterk sprekend en bij den man niet. Als we de Zodiacale Teekens, waaronder al deze eigenschappen komen, nagaan, dan zien we, dat de manlijke en de vrouwelijke tegengesteld aan de uiteinden eener deelingslijn liggen. Nog één ander veelzeggend feit kunnen wij constateeren, als wij de vrouwelijke polen en de eigenschappen, die daaronder komen, volgens de Schedelleer, nader beschouwen en daarmee bedenken, dat het vrouwelijk beginsel de Materie vertegenwoordigt: Venus (symbool der Liefde) heeft astrologisch 184 haar val in Scorpio: Mercurius (de boodschapper der Goddelijke Wijsheid) heeft zijn val in Sagittarius; de Zon (vertegenwoordigend den Goddelijken Wil) heeft haar val in Aquarius! Op onmiskenbaar duidelijke wijze wordt ons derhalve van alle zijden het bewijs geleverd, dat met de openbaring in de Materie de „Engelen van den hemel vielen" en dat met het geboren worden van Eva-Maan uit den rib-nevelring van Adam-Aarde, alle ellende in de wereld kwam; al het Goddelijk Reine en Schoone ontaardde; de deur van het Eden viel. met een harden klap dicht! Deze beschouwing toont m.i. met zekerheid aan, dat er geen ideaal geluk mogelijk is, zoolang Luna ons beschijnt. Hij of zij, die daarnaar zoekt en het meent gevonden te hebben, is een dwaas... Het welbekende spreekwoord: „Cherchez la femme!" krijgt voor ons eene diepere beteekenis, omdat het vrouwelijk Beginsel (Materie) zoowel in den Man als in de Vrouw, in openbaring, aanwezig is. Slechts Eva kon aan den idealen, zondeloozen Mensch (d.i. de eerste Adam, die beide beginselen in zich had, hoewel nog latent) den appel aanbieden en hem in het ongeluk storten. Die intellektueele vrucht der Materie perverteerde Liefde in allerlei vormen van zinnelijkheid. Wijsheid in mentale blindheid en Macht in de onmacht van onrein egoïsme. De Menschheid ware reddeloos verloren en zou tot den dierstaat terug moeten keeren, als in al die „Gevallen-Engel-eigenschappen" niet de goede Engel-kern aanwezig ware. Die Kern verlangt met onweerstaanbare kracht naar haar ware Tehuis en daarom moet de mensch vooruit, of hij wil of niet; want tegen die Kracht is de Materie niet opgewassen. Dezelfde kracht die den slinger naar beneden joeg, drijft haar weder opwaarts en zoo vice 185 versa, in eeuwigen op- en neêrgaanden rhythmus. Logischerwijze is daarom Mercurius, de Vrucht van den Boom der Wijsheid, des Goeds en des Kwaads", onze verleider, maar — in zijn beteekenis van „Goddelijke Boodschapper", tevens onze leider en redder en wel onder het pseudoniem: Logische Gedachte. * * * We willen nu, na enkele hoofdpunten geresumeerd te hebben, ons onderwerp verder uitwerken. Het Manlijk Beginsel (Geest of Gedachte) dan, — 't welk we Anode genoemd hebben, en dat zich weerspiegelt in het centrale en periphere zenuwstelsel — concentreert zich in het hart als brandpunt der Levens-lens, vanwaar het weer uitstraalt en — zooals bij de lens eener camera obscura — van positief of manlijk, negatief wordt of vrouwelijk. We noemden dit de Kathode (materie), de t»erdeeler of verspreider, — zich weerspiegelend of uitdrukkend in de circulatie- en voedingskanalen. Natuurlijk heeft elk onderdeel, voor zich, weer zijn eigen condensator en verdeeler. Zoo is b.v. voor 't Zenuwstelsel (als geheel) het centrale zen.st. de „condensator" (m.) en het periphere zen.st. de „verspreider" (vr.). In 't focus der beide polen (de „Vader" en ,,Maria"-Materie) wordt altijd her Ego of „de Zoon" geboren (in 't hart, de „Grot Bethlehems"). Voor elke electro-chem. werking gaat dit op. Voor den electro-magneet, de Aarde, moeten wij dus analogisch tot het volgende besluiten: In het „hart" der Aarde troont het Aard-Ego; de Noordpool is de ontvanger, (m.); de Zuidpool de verdeeler (vr.). Rondom elke electro-magneet, ergo rondom elk wezen, groepeeren zich de zeven spectrale kleuren en klinken de zeven tonen. Al naarmate het positieve of het negatieve element meer op den voorgrond treedt, noemen we 186 het wezen manlijk of vrouwelijk en eveneens voor een atoom. Elk atoom heeft zijn pool, waar de zonneprana (als ethergolven) instroomt, en zijn' tegenpool, waardoor de ether zich weer uitstort in een zuster- of broeder-atoom en in het focus ervan ontstaat wederom de zoon-zon — hier het atoomEgo. Het atoomspectrum is, als elk ander spectrum, te onderscheiden in een positieve, roode, manlijke, en in een negatieve, violette, vrouwelijke helft. Beide helften vertegenwoordigen ook hier — als in 't zonnespectrum — een warmte- en eene chemischwerkende helft. De affiniteit der atomen is hunne uitdrukking van Liefde, 't geen we op ruimer schaal noemen cohaesie, adhaesie en grariteit, allen namen voor 't zelfde beginsel. Overal staat tegenover of naast het manlijke het vrouwelijke, eerst in het oerbegin als een harmonische eenheid, innig verbonden tot één; dan als een oppositie van anode en cathode tegenover elkaar en ten slotte weer als éénheid in één. Eenheid is altijd vergeestelijkende harmonie, de tweeheid is altijd onharmonische verstoffelijking, wanneer daaruit tenminste geene mentale drieheid (in den Zoon) geboren wordt. De Zoon — 't doet er niet toe of hij zich in physieke, astrale of mentale stof openbaart — is overal de band, die 't mardijk en 't vrouwel. Principe in harmonie vereenigt tot één. Toch is deze harmonie nooit een blijvende. Ze kan het niet zijn, — in de geheele menschheid zoomin als waar het geldt twee menschen, van verschillend geslacht. Geene openbaring, immers, is blijvend als eeuwige harmonie. Slechts de absoluute eenheid van 't m. en 't vr. Beginsel in één is volmaakte, ideale harmonie, (de eerste Adam). Alle religies maken ons dit duidelijk in een Para- 187 dijsverhaal en zij die aan dit symbool geen voldoende beteekenis mochten hechten, als het middel om tot een logische conclusie te komen, leeren het toch in de ervaring des levens. Zoodra de geringste materiéele weerstand in den ,,electrischen stroom der openbaring" optreedt, kunnen Anode en Cathode niet meer volmaakt functionneeren. Nooit en nergens kan bovendien de Cathode de rol overnemen van de. Anode en omgekeerd. Daar zijn sterke materiéele stroomingen, die den natuurlijken gang van zaken voortdurend trachten te verstoren, omdat de egoïstische mensch slechts vraagt naar zijn rechten en zich gaarne losmaakt van zijn plichten. De vrouw is bovendien geheel anders georganiseerd als de man, zij kan — zonder schade te doen aan hare hoogste eigenschappen — derhalve de plaats van den man niet vervullen en omgekeerd evenmin. De „moderne vrouw" rookt als een Tempelier, ze voetbalt, ze schermt, ze bokst, ze vindt het lastig en vervelend, kinderen te krijgen of vrouwelijk werk te verrichten. De man, die het „Ewig Weibliche" zoekt, vindt het bijna niet meer en houdt ten slotte op met zoeken, daar hij in den modernen warwinkel geen weg meer weet en tot de overtuiging komt, dat zijn „complement" — waarnaar hij hunkert — niet te vinden is en hij werkt en zwoegt van den morgen tot den avond om zijn verlangen te vergeten óf hij werpt zich in den maalstroom van 't „genot" en degenereert ten slotte ook. Het vrouwelijke Beginsel is altijd en overal de Materie, m.a.w. het vergankelijke. Daarom wordt symbolisch de geboorte der vrouw uit een rib van Adam voorgesteld en daarom ook leert de Oostersché wijsbegeerte, dat het vrouwelijke Beginsel 168 zich in de toekomst weder met het manlijke Beginsel zal vereenigen, om eerst dan, gezamenlijk, het Pietoma van harmonie en Paradijs-gelukzaligheid te vinden. Dit is in gescheiden toestand der twee factoren onmogelijk; — slechts tijdelijk kan het somtijds zoo schijnen. Slechts tijdelijk — en zelfs dan nog maar schijnbaar — kan het vrouwelijk Beginsel van het manlijke een afgescheiden alleenbestaan leiden, — de band tusschen beide Beginsels is onverbreekbaar; daar is zelfs geen werkelijke afscheiding mogelijk, want stof zonder geest is immers als Phenomenon ondenkbaar? De Maan, als vormgeefster der Materie, heeft daarom dan ook geen werkelijk persoonlijk bewustzijn, zooals een planeet dat wèl heeft; ze is veeleer de Spiegel der Aard-ziel, waarin Adam-Aarde zichzelven ziet. Luna heeft dan ook geen eigen beweging — geen aswenteling — want hare zoogenaamde aswenteling, ééns in de 28 dagen, is geen werkelijke wenteling, doch eene pseudo- of schijnwentebng, die 't gevolg is van haar gedwongen „eeuwig"aankijken van haar heer gemaal Adam-Aarde. Haar gemaal heeft haar noodig; want zij schept den stoffelijken vorm van al wat op Aarde zich in stof hult. Door haar toedoen kan Geest zich in stof kleeden. In de „baarmoeder" der EvaMaan wordt deshalve het stofkleed voor den Zoon gesponnen. Juist omdat het vrouwelijk Beginsel de vergankelijke, grove materie, (van Mater, Moeder), vertegenwoordigt, zegt ook Faust, als hij door de „donkere gangen" der „Mütter" afdaalt, dat .hij huivert; hij huivert uit doodsangst; want hij daalt af in het rijk waar de dood heerschu 189 De dood heeft immers in het rijk des Geestes geen plaats. Daarom ook wordt kunst onder Venus gerangschikt, daarom ook is kunst vrouwelijk, want kunst is het kleeden eener ideale gedachte in vorm, — tenminste ze behoort dit te zijn. Waar kunst ontaardt in fcunstgedoe en simpele namaak van reeds bestaande kunst, daar ontbreekt de ziel, de ideale gedachte, de geest. Kunst is stoffelijk scheppingswerk en derhalve hare uitdrukking in het vrouwelijk Beginsel. Daarom ook is Kunst voor den kunstenaar dikwijls een surrogaat voor onbevredigde erotiek. Vergelijk Nico van Suchtelen's „Diepten der Ziel" en mijne „Mystieke Reis". Daarom ook vindt dikwijls een geslachtelijk onbevredigd musicus, voor een oogenblik bevrediging, d.w.z. rust, door zijn gevoelens in den rhythmus der tonen uit te storten. Dat is één der methoden om „lagere" gevoelens in „hoogere" om te werken; een scheppingswerk, zoo te zeggen, op hoogere gebieden! Mogelijk schuilt de groote factor der disharmonie juist in het zoeken van Adam naar zijn Eva. Dit zoeken is een onbewuste uiting van zijn onderbewustzijn, dat zijn halfwezen tot een geheel wezen tracht te completeeren. Hij heeft, in lang vervlogen tijden, zijn Eva uit zich doen geboren worden; Eva is een deel zijner ziel, ze ontstond uit hem als de Maan uit de Aarde werd geboren, en daarom moet elke Eva haren Adam zoeken, dus feitelijk omgekeerd aan de thans heerschende gewoonte. Als de Maan draait Eva om haren Adam en — evenals de Maan in haren spiraalloop meer en meer de Aarde nadert, totdat ze zich ten slotte met Gea (Aarde) vereenigt, — zoo moet noodzakelijker- 190 wijze, volgens de onwrikbare Wet der analogie, ook Eva zich weer met Adam vereenigen tot één wezen, en onder Lilith's stralen — Lilith is de tweede maan der Aarde — het duurzaam huwelijksgeluk met haar gemaal genieten. Dat men in den laatsten tijd Lilith weder ontdekt heeft, schijnt een vingerwijzing te zijn, dat de oeroude leer der okkulte wetenschappen langzamerhand in vervulling begint over te gaan. We behoeven slechts rondom ons te zien om de onmiskenbare teekens van een, snel naderend, geheel nieuw tijdvak — in alles — waar te nemen! Alle conservatisme van het oude is ten doode gedoemd; ieder heeft zich aan te passen aan de gegeven omstandigheden; — zooniet, dan gaat hij zelf te gronde. Menschen en volkeren zijn tegenover deze universeele krachten geheel machteloos. De wet van Oorzaak en Gevolg ts onverbiddelijk; de wrange vruchten van het misbruiken der aan de materie gebonden gedachte moeten geoogst. Het was Eva, (repr. der stof), die deze vrucht van de „slang" (symbool der stof) ontving en haar ongeproefd aan Adam gaf, die haar at: Van dat oogenblik af daalde Adam (de Menschheid) in de stof neer en moest hard ploeteren voor z'n broodje. Als zijn schaduw (zijn „maan") volgde Eva hem in ballingschap en was zijn wegwijzer; want zij kende immers de stof. Nu echter is de tijd gekomen, dat ook Eva van de „vrucht" geproefd heeft; ook zij begint hare intellectueele gaven te ontvouwen en verkeert aldus in een moeilijk overgangstijdperk, daar ze nog altijd gewend is, zich in hare gevoelens geheel te laten gaan, dikwijls zonder gedachtencontröle. Vandaar die vreemde dingen, zooals 't Suffragettisme, 't spelen voor politieagent en voor soldaat, 't boksen, 't rooken, 't voetballen der vrouw, etc. etc. 191 Zij vergeet, dat ze nooit de rol van Adam, doch alleen die van Eva kan vervullen. Bovendien heeft Adam, die — als vertegenwoordiger des Geestes die de stof moet leiden en opvoeden — zijn werk slecht gedaan en heeft hij evenveel schuld aan Eva's dwaasheden als Eva zelf. Evenwel — daar. het vrouwelijke Beginsel nu een nieuw tijdperk ingaat, — heeft vooral de vrouw een moeilijke tijd te doorworstelen. Dat dit werkelijk het geval is kan ieder zien, die in de groote steden de vrouw (in 't algemeen) bestudeert. Er is echter oneindig veel meer wat ons moet opvallen. Men ga eens de landen na, die vooral sterk onder het vrouwelijk beginsel komen, ik bedoel die landen, die onder een vrouwelijk of negatief Zodiacaal Teeken komen, zooals Ierland Holland SS, ZwitzerlancQn?, Turkije tfo, Pruisen lil, Eng.Indië ~Z, Griekenland Mexico Bulrarije X. Portugal X, Het is vooral op die landen, dat Saturnus zwaar de hand heeft gelegd, hoewel ongetwijfeld thans de geheele menschheid lijdt. Vooral de landen onder Saturnus (^) en die onder den negatieven Mars( rn. )(Pruisen b.v.), maken een tijd door, die — hoewel evenredig aan hun karma — Schier onoverkomelijk lijkt en zonder twijfel zijn we nog pas aan 't begin. Dat Oostenrijk en Egypte, minstens even zwaar hun druk voelen onder het manlijk Teeken Libra, kunnen wij toeschrijven aan de vrouwelijke planeet Venus, die dit teeken beheerscht. Hetzelfde is te zeggen van Oostenrijk (=Cb) en Japan (tn, en =Q=). Deze landen gaan allen gebukt onder den evolutioneerenden overgangstijd van het vrouwelijk Beginsel ($). Elke periode van overgang is een zware beproeving, zooals we — op den Mensch toegepast — bij de vrouw waarnemen in haar tweede levenshelft, als het manlijk 192 ZIE HOOFDSTUK XX. „EEN WERELD IN WORDING" Beginsel meer op den voorgrond en het vrouwelijke meer op den achtergrond treedt. Ook zullen vooral die personen, welke sterk onder negatieve Zodiacale Teekens komen, zeer zwaar de algemeene depressie in zich zelf kunnen voelen, vooral in de tijden dat eene lunatie valt op de gevoelige plaatsen hunner nativiteit. Het is in al die gevallen de Sacrale Vlecht van den Nerv. Sympathicus — kosmisch en microkosmisch — die zich bewust wordt en die — evenals Adam — zich zoekt te vereenigen met zijn complement en tegenpool. Als dit volbracht is, gaat de slinger der ellende in tegengestelde richting en breekt het „Duizendjarig Rijk" aan. Of zouden dit 1000 kosmische jaren beteekenen? zegge 21.600.000 aardsche jaren? 't Is om van te watertanden! Maar wat is tijd voor het zich dan ontwikkelend kosmisch Bewustzijn? Juist zoolang als we zelf wenschen en ook willen, want dan is immers de persoonlijke wil tot den Afwil geworden! Op den Mensch toegepast, beteekent het Duizendjarig Rijk eene periode van meer innerlijke rust. Het moge, van een anatomisch standpunt gezien, op het eerste gezicht vreemd schijnen, dat het bewust- functionneeren der sympathische zenuwcentra met de 't laagst gelegene — en dus van de hersenen het verst verwijderde — Plexus Sacralis begint, maar het is toch eigenlijk zeer natuurlijk, dat de laagste driften het eerst gezuiverd en omgewerkt worden. Bovendien correspondeeren de laagste met de hoogste centra, daar ze de uiterste polen van een electrisch levens-phenomeen zijn. Zoo heeft de PI. Sacralis haar tegenpool in de derde hersenkamer, het hoogst gelegen centrum. 193 de Prostaatvlecht in de Caverneuse vlecht, de Navelvlecht in de Keelvlecht. De Hartvlecht is het evenwichtspunt waar Anode en Cathode één zijn. Hier ontvangt het Ego directe kennis uit het hart, het brandpunt van alle bewustzijn. Op dezelfde wijze vindt ook elk orgaan en elk deel van het lichaam zijn tegenpool in een ander; het eene orgaan wordt aldus tot veiligheidsventiel van een ander, lk zal trachten dit duidelijk te maken in 't chap. over de Iris van het oog. 194 VIX. ENKELE PHYSIEKE PROEVEN. (Als verduidelijking.) FSCHOON er, wat de localiseering der verschillende hersencentra betreft, nog genoeg verschil van meening bestaat, is men het toch op één punt geheel en al eens, namelijk dat de grijze hersensubstantie de denker en dat de witte substantie de geleider is. Velen nemen bovendien aan, dat het leven met al zijn functies een electrisch verschijnsel is. Sherwood nam een reeks proeven met helderzienden. Zijne bevinding was, dat bijna alle clairvoyanten het inwendige der hersenen verlicht sagen door een soort „zon", die zijn stralen zond van Uit de plaats der derde hersenkamer. Bovendien 195 zagen allen vier kleinere lichthaarden in de hersenschors. Zooals in bovenstaande teekening is aangegeven, stonden de centrale en de 4 periphere lichtbronnen in 't midden met elkaar in verbinding, daar, waar de lichtstralen elkaar kruisten: 5 centra derhalve door lichtwegen onderling verbonden. Wanneer Sherwood een ronde glazen plaat met fijn ijzervijlsel boven en beneden, (in het midden) electriseerde, dan kreeg hij precies dezelfde 5 centra van licht, zooals.de volgende figuur aanduidt. Het ijzervijlsel groepeerde zich vooral in en om deze 5 punten, die dezelfde plaats innemen, als die, waar de helderzienden ze zagen in de hersenen. Er zijn door Sherwood eveneens proeven met sensitieven genomen, aangaande de voornaamste organen des lichaams. Ook hier zagen zij de zwakflikkerende schemering der vijf centra. De mededeelingen van alle helderzienden, waarmee Sherwood experimenteerde, stemmen geheel met elkaar overeen, zoodat men de juistheid er van niet in twijfel kan trekken, 't Zou er op wijzen, dat 196 niet alleen een wezen als geheel, maar dat ook de organen van het wezen voor zich een eigen electromagnetisch net van krachtlijnen en centra van uit ■ stroomende kracht bezitten en dat dus elk orgaan een wezen op zichzelf is, hoewel functionneerend onder controle van 't Groep en geheel. Dat dit inderdaad zoo is en dat zelfs van elke cel hetzelfde gezegd kan worden, zal ik in 't volgende chapiter aantoonen. Door bovengenoemde ijzeren plaat alleen aan de onderzijde te electriseeren, ontstaat dezelfde rangschikking der ijzerdeeltjes als we vroeger zagen bij de geëlectriseerde glasplaat. Vergelijk 't chapitre over „Etherische krachtlijnen". Deze lijnen van geringen weerstand, waarlangs de „levengevende" stroom zich beweegt, zouden we terecht den ,*Artificieelen Nervus Sympathicus" kunnen noemen 1 In elk geval is ze volkomen analoog met den anatomischen N. S. en geven deze eenvoudige proeven ons een idee van het tot stand komen dier krachtlijnen en versterken ze onze hypothese aangaande het geopenbaarde leven als „electro-magnetisch verschijnsel". Ik wil d\t nu trachten aan te toonen voor twee levende wezens, het eene heel klein en het andere heel groot, het allergrootste dat we zien en tasten kunnen; — ik bedoel de levende Cel en de levende Aarde. We kunnen dan overal naar analogieën zoeken met den Mensch, — het wezen, dat, als eene mijt, parasiteert op de dikke huid van Moeder Aarde en — naar 't voorbeeld dezer natuurgenoote — daarin gangen graaft, zonder den eigenaar of eigenaresse daarvoor permissie te vragen! 197 DE CEL ALS MICROKOSMOS. Vele woorden worden niet vereischt om aan te toonen. dat een cel een wereld in 't klein is, met eigen zon «n planeten en daarenboven voorzien van een stel krachtlijnen, zooals men dit in een goed afgewerkten Kosmos niet beter kan wenschen. Zelfs de O. W. leert ons dit aangaande het atoom. Ze bevestigt daarmee eene waarheid, die reeds een vijftigtal eeuwen geleden door de Ingewijden der Oudheid werd verkondigd. De moderne Histologie (Weefselleer) dan, leert ons den microscopischen bouw der cel kennen. Volgens haar bevat elke cel een geestelijk principe en een stoffelijk. Het eerste — Centrosoma genoemd — is het orgaan der uitstroomende kracht, vanwaar de impuls tot vermenigvuldiging, deeling, uitgaat (1); ze heeft als kern het Centraal-lichaampje, 't welk omgeven is door de Celstralen (2), die in haar geheel de Mantelzone heet. Het stoffelijk beginsel (4) — de Celkern of Nucleus — bevat een aantal kleine lichaampjes, de 198 Kernlichaampjes of Nucleoli (5) genaamd en is omgeven door strengen en een netwerk van fijne lijnen (6), waartusschen zich het Kernsap bevindt. Ook rondom het Centrosoma bevindt zich een vocht, het Archoplasma. Als de Cel in rust is, bevinden zich de beide hoofdbeginselen nabij het Centrum der cel. doch zoodra het proces der deeling begint, gaat zich het Centrosoma — 't welk de impulsgever is — deelen in tweeën en tegelijk beweegt het zich snel om de Nucleus, tot het eindelijk tot rust komt aan de tegengestelde pool van de celkern, die in dien tijd den buitenrand der cel — de Celmembraan (7) genaderd is. De deeling gaat dan snel voorwaarts, volgens de lijn van de Cel-middellijn. Welke rol daarin door de zoogenaamde „Celcorona" en de „Chromosomen" spelen, heb ik hier niet noodig uiteen te zetten; in elk werk over Histologie vindt men daarover uitvoerige bizonderheden. Het bovenvermelde is voldoende, om, analogisch, in dit proces van vermenigvuldiging in de eerste plaats het geboren worden der planeten uit de Zon te herkennen, na de „onbevlekte ontvangenis' van 't vrouwerijk-materieel Princiep — Nucleus — door het manlijk of geestelijk Princiep — Centrosoma. Uit het manlijk en 't vrouwelijk beginsel ontstaat het neutrale beginsel — de Zoon, d.i. de nieuwe cel. Wat ligt meer voor de hand, dan in 1 de materiéele Zon van ons Planetenstelsel, in 2 hare Protuberanzen en wat verder tot de Zonne-Coronr. behoort? Is daarenboven 4 niet volkomen analoog met de materiéele Aarde met hare materiéele organen (5) en haar Dampkring of Aura (6)? Bovendien is in sommige gevallen duidelijk eene straling van lijnen — die van het Centrosoma (de zon der cel) uitgaan, — waar te nemen, die ons 199 in alle opzichten doen denken aan onze, vroeger besprokene, etherische „krachtlijnen", of lijnen van geringen weerstand, of wel de wegen, waarlangs de levengevende Zonneprana zich door de Ruimte verspreidt. Waarlijk, dit beeld laat zeker niet te wenschen over en — we mogen willen of niet — we moeten de waarheid der oude spreuk huldigen: Zoo boven, zoo beneden. 200 ZIE HOOFDSTUK XX. .EEN WERELD IN WORDING" XX. EEN WERELD IN WORDING. ADAT we de krachten en weerstanden in de Ruimte en in een Wezen behandeld hebben, kunnen we pogen, ons eene schematische voorstelling van dit wordingsproces te vormen. Evenals bij het ontstaan van een wezen het de, — aan dat wezen ten grondslag liggende — Gedachte is, die uit de „Wereld der Gedachte" (de Mentale Wereld) trapsgewijze neerdaalt (d.w.z.: zich kleedt) in steeds volmaaktere of dichtere materie, doordat ze die atomen, welke met den aard dier Gedachte overeenstemmen, tot zich trekt en in zich vastlegt, zoo trekt ook de Kosmische Gedachte de met haar wezen overeenkomende oerstof uit de Ruimte tot zich en hult zich daarin. In de Theosophie geeft men aan die verschillende gebieden van ijlere stof verschillende namen en spreekt men van de Mentale en de Astrale gebieden of werelden, die de Gedachte heeft te passeeren, en zich te kleeden, alvorens zij dit in "t gebied der grove stof kan doen. In 't kort kunnen wij dus — als wij deze gebieden en talrijke ondergebieden in één woord samenvatten — zeggen: de Kosmische Gedachte bouwt zkh eene Matrix of Moedervorm uit den Ether der Ruimte. We hebben dit reeds vroeger vergeleken met een kristallisatie-proces. Deze Matrix, welke voor het helderziende oog waarneembaar is, willen we hier kortweg de Aura 201 noemen. Het is het lichaam der Kosmische Ziel, waarin de Gedachte nog wel niet in haar volle conkrete openbaring aanwezig is, doch waarin ze reeds als kiem of kracht gespecificeerd is, evenals het witte licht door een prisma gespecificeerd of gebroken wordt in de zeven kleuren. De Ether is hier het brekende prisma en de kleuren zijn hier de planeten, die elk op zichzelf eene der spectrale grondkleuren vertegenwoordigen, als planetaire krachten. Elke planeet vertegenwoordigt daarom eene bepaalde kleur. Als krachten kan men ze typeeren als volgt: De Zon (O ) vertegenwoordigt de Kosmische Gedachte; ze is niet meer de onstoffelijke gedachte die wij Geesf noemen (O) > maar de reeds door 't prisma der oerstof gespecificeerde gedachte, — Kracht, aangeduid door een punt in een cirkel. De zonnekracht treedt in de Aura derhalve reeds gespecificeerd op en wel als: Mercurius (§) de aan de stof (hier nog oerstof) gebonden gedachte, reeds beperkt door het ijle lichaam der Ziel (de Aura), door 5 aangeduid (als haar symbool), maar nog boven de grove materie ( + ) verheven. Venus ( $ ) het Kosmisch orgaan van den rhythmus, waaraan wij in de lagere stofgebieden den naam „trilling" geven. Door de Venuskracht (O) ontstaat derhalve in den chaos der materie ( + ) orde. De Aarde (© ) is de statische kracht, die dit werk tot stand brengt en die met behulp van de — nog in haar aanwezige — Maankrachten, die zich later van haar scheiden, de zielelichamen der Aardwezens modelleert, zooals ze later, als ze van de Aarde gescheiden is, de stoffelijke lichamen vormt. De Aarde is hét gebied der handeling 202 ia de stof. De term „statische" kracht drukt dit ten deele uit, evenals ook het symbool, dat de Geest ( O) op 't Kruis der Stof (-f- ) geklonken daarstelt. Afars (cf of J" ) is de dynamische kracht en als zoodanig de groote impulsgever bij alle werkingen op stoffelijk gebied. Jupiter ( 9|) is de kracht, die zich uit als groei, verruiming, verbreeding, zoowel met betrekking tot de stof, als tot het bewustzijn. Daarom is de Jupiterkracht een groote factor in de wederbevrijding van den geest uit de stof en kunnen we inzien, dat ze haar zetel heeft in 't hersencentrum voor Idealisme, en Devotie. Saturnus ( fj of ) is de reinigende kracht, die door zijn killen greep alles samendrukt en perst en in den schoonen kristalvorm — het symbool der reine Materie — omwerkt. Daar wordt geen onrein bijmengsel toegelaten; onder Saturnus' hoede kan slechts de gereinigde stof zijn „drempel" passeeren. Saturnus is de eerste Hierophant der Inwijding. Hij is het beginsel der koude, zooals de Zon dat der warmte is. Zon en Saturnus zijn de twee uiterste polen van één beginsel — Liefde. In de Zon wordt de kiem der Zinnenliefde geboren en in Saturnus sterft ze of wordt ze verheven tot Liefde voor al wat is. Men bestudeere eens van dit standpunt de verschillende planetaire aspecten van % b.v. % 0 ? ' 'k ben overtuigd, dat de horoscopist de 94. werking dan veel beter zal begrijpen en tal van dwaze uitingen ongezegd laten! Dit zijn de zeven krachten, welke in verschillende oktaven — in de Aura spelen en hierin het stoffelijk lichaam doen ontstaan door mede- 203 werking van de 12 Weerstanden der Ruimte, door de Zodiacale Teekens gesymboliseerd. 'tZijn de vormen uit vroegere levens, die den vorm van het tegenwoordige bepalen, zooals we reeds vroeger aantoonden. In de bijgaande teekening heb ik in beeld trachten te brengen, hoe de Zon als „Electrische Centrale" van een Planetenstelsel haar Prana op de golven der ether door de Ruimte zendt en hoe deze ethergolven wederom tot de Zon terugkeeren als het „veneuse bloed" eener „kosmische bloedcirculatie" naar het kosmisch hart Evenals het dierlijke bloed in de capillairen een weerstand ondervindt, zoo is het in de Ruimte, waar de 12 vormgevende weerstanden van voorafgegane vormopenbaringen der Planeten Zich bevinden. Ik herhaal, dat vorm slechts tot stand kan komen, als er evenwicht tusschen kracht en weerstand tot stand komt. In beeld gebracht kunnen we ons dit voorstellen als boven. Op een bepaalden afstand der Zon zal eerst dit oogenblik van evenwicht kunnen optreden, daar dit op re geringen afstand een onmogelijkheid is door het ontzettende overwicht der Zonnekracht. Al te ver van de Zon verwijderd, zal de Weerstand het overwicht hebben en aldus ook daar het ontstaan van vorm onmogelijk maken. Hierop berust de dubbele weg der stofvergeestelijking of Evolutie, die we centripetaal en centrifugaal genoemd hebben. De Zonnekracht zal zich mogelijk nog verder ia de Ruimte uitstrekken, zonder tot openbaring te komen en zal ten slotte naar de Zon terugkeeren. Het gebied waar vormopenbaring mogelijk is, wordt daardoor beperkt tot een breeden ring, zooals de figuur dit laat zien. In dit gebied bevindt zich het ingewikkeld net 204 van elkaar snijdende weerstands- en krachtlijnen, op welker kruispunten, derhalve, het verleden cn het heden elkaar ontmoeten, om daar — in harmonisch samenwerken, — uit de Zonne-oerstof den aanleg voor een Kosmisch Wezen in openbaring te gronden; — de herbelichaming van een Wezen, welks vorm en karakter tevoren bepaald zijn, door de eeuwige en onwrikbare wet van Oorzaak en Gevolg. 205 XXI. DE IRIS VAN HET OOG IN HAAR OKKULTE BETEEKENIS. EDERT ik voor 't eerst over dit onderwerp, in verband met de Astrologie schreef, is er heel wat astrologische litteratuur over de „diagnose uit de Iris" verschenen. Enkele medici, blijkbaar menschen, die niets anders kunnen goedkeuren als hun eigen persoonlijk gezichtspuntje, schreven mij onaangename brieven en verklaarden daarin de oogendiagnostiek voor „humbug". Hoewel er heel wat medici zijn, die tegenwoordig wel degelijk deze methode als diagnosticum waardeeren, en haar beoefenen in hun practijk, (ik bedoel hier niet speciaal Nederlandsche artsen) wil ik hier toch even opmerken, dat hare waarde als diagnosticum mij geheel koud laat, dat ik alleen het beginsel waarop ze rust, voor mij persoonlijk van gewicht vind en dat het voor mij voldoende is, dat ze in principe waar is. Dit wordt dan ook thans vrij algemeen in wetenschappelijke kringen erkend. Het zou een uitzondering zijn op de oeroude wet, die luidt: „Zoo boven zoo beneden", indien ze in beginsel niet waar ware. Op die wet zijn geen uitzonderingen, voor zoover mij bekend is. Elke ziekte van het geheele lichaam is te lezen in de afteekeningen in de Iris van het oog en dat b.v. hare kleur met het op- en afgaan eener ziekte wisselt, zal zeker wel geen mensch durven loochenen, hoe beperkt overigens zijn gedachtenkringetje ook moge zijn. 206 Het is van vrijwel algemeene bekendheid, dat Ignaz Péckzely op het spoor dezer, nog jonge, methode kwam, doordat hij, om zich te verlossen uit den pijnlijken greep van een uil, het dier een poot brak en dat hij daarbij op 't zelfde oogenblik een karakteristieke verandering in de Iris constateerde. Wat hij als kind toen waarnam, werkte hij op rijpen leeftijd uit tot een systeem. Zijn beroep als practiseerend medicus gaf hem daartoe ruimschoots gelegenheid en overvloedig ,,proef materiaal". Evenals zich aan het hoofd de óverige lichaamsorganen spiegelen, zoo is dit het geval in een onderdeel van het hoofd, de Iris; doch hier geschiedt dit veel duidelijker, zoodat de veranderingen in de Iris als middel ter ziektediagnose kunnen dienen, wat hij den schedel niet mogelijk is. Of dit middel ten volle betrouwbaar is, willen we in het midden laten, doch in elk geval komt de onderzoeker in die richting, tot de overtuiging, dat het oog niet slechts de spiegel der Ziel is, maar bovendien die des lichaams. In mindere mate is dit trouwens, zooals we reeds vroeger konden constateeren, met alle lichaamsdeelen 't geval. Van ons kosmologisch standpunt kunnen wij in elk geval met volle zekerheid zeggen: Evenals de Mensch, — als microkosmos van ons zonnestelsel, — de in dezen kosmos werkende krachten weerspiegelt, zoo doet de Iris dit ten opzichte van den micro-kosmos waarvan zij deel Uit' maakt, — den Mensch. De figuur op pag. 209 stelt voor de rechter en linker Iris van het oog, waarin de deelen van 's menschen lichaam gelocaliseerd zijn en waardoor men derhalve eventueele organische veranderingen 207 en ziekten van het lichaam kan opsporen. Slechts in zooverre deze wetenschap ons nuttig kan zijn om onze kosmologische studie toe te lichten, wil ik hierop ingaan; voor de rest verwijs ik naar de speciale werken aangaande dit onderwerp. In de meeste gevallen zijn het kleurveranderüv» gen in de Iris, die ons dit laten zien, — afgezien natuurlijk van de kleur der Iris bij zeer jonge kin-.' deren, die in den regel met blauwe oogen ter wereld komen en dan kort daarna dikwijls bruine oogen hebben. Bruine oogen als een degeneratieverschijnsel te beschouwen, zooals velen doen, lijkt mij ongemotiveerd, onlogisch, en in elk geval sterk overdreven, omdat er veel meer bruinoogige dan blauwoogige rassen zijn, en om nog andere redenen. Als we de topographische teekening van de Iris overzien, zoo kunnen wij ook hier, als in de Phrenologie, een groote regelmaat constateeren, n.1. de volgorde — van boven naar beneden — is dezelfde als daar en als in de Astrologie. Elke ziekte is te beschouwen als een soort veiligheidsventiel waarlangs het lichaam zich ontlast van schadelijke produkten, die door verkeerd gerichte moraliteit en mentaliteit ontstaan en zoolang opgehoopt zijn, als het lichaam dit toelaat. Zoodra een zekere spanning overschreden is, wordt het „ventiel" geopend... de mensch wordt ziek. Van buiten komende schadelijke invloeden kunnen dit natuurlijk ook bewerken. In hoeverre de mensch ook dan nog zelf de schuldige is, willen we in het midden laten, evenals het ziek worden van dieren en planten, die men toch moeilijk kan beschuldigen van verkeerd denken en voelen. Hier komen andere factoren in 't spel, evenals bij aangeboren defekten en dito lichaamszwakte bij pasgeboren kinderen. De Wet van het Karma (de wet van Oorzaak en 208 Gevolg) geeft hierin veelal de oplossing. Organisch weefselverval, als ettering, infiltratie, catarrh, wordt ook in 't oog door 't poreus worden van de Iris, op de plaats van het betreffend orgaan, aangeduid. Wordt het lijden chronisch, dan vertoont dit zich in den vorm van bruine of zwarte vlekken en strepen, als teeken van verschrompeling en litteekenvorming. Is de genezing ingetreden, dan vormt zich daarom een witte rand. Dit is ook bij beenbreuken het geval, die zich eerst als een zwakke plek aan 't laagste punt van de Iris voordoen. De afstand van de pupil geeft aanwijzigingen aangaande de plaats der fractuur. Dit brengt mij een voorval in de herinnering terug, jaren geleden, toen ik voor 't eerst kennis maakte mei de studie van het oog als diagnosticum bij ziekte en ijverig studeerde in de werken van Dr. Liljequist en anderen. In een paar woorden wil ik even dit voorval vermelden, omdat ik juist daardoor tot diepergaande studie van het onderwerp kwam. 'k Had een oude kennis ontmoet, van L., een vroeger welbekend litterator, nu rustend op z'n lauweren. Ik vertelde hem van bet onderwerp, dat me toen boeide. Nadat hij mij kalm had laten uitspreken, zei hij met een ongeloovig glimlachje om z'n lippen: „Amice, als je soms een proefkonijn of een cavea noodig hebt, stel ik mij beschikbaar, doch 'k moet je voorshands even bemerken, dat ik een ongeïoovige Thomas ben. 'k Ben ééns van mijn leven ziek geweest, bijna een halve eeuw geleden; als je in mijn oogen lezen kunt wat het geweest is, dan vindt je in mij een enthousiast aanhanger der leer." ! Kort en goed, — op staanden Voet onderzocht ik met béhulp van een vergrootglas de Iris zijner oogen en vond daar één'klein, doch duidelijk om- li 209 TOPOGRAFIE DER IRIS III In *t midden (zwart) — de Pupil. Ie — Lever. Daaromheen tot gecartelde cirkel — Maag. bk — Bekken. B „ gestip. cirkel-Darmkanaal. ov — Ovariën. De lijn daaromheen (renl) — Ruggemerg. h — Heup. n. s. — de Nervus Sympathicus, naar boven m. — Milt. opstijgend langs den Meridiaan, naar de Hersenen, n.i — Nier. H — Hart. l.i — Lies. ha — Hals. t.r. — Trachea. G.h. — Cerebrum. s.1. — Slokdarm. C — Cerebellum. b.r — Rug boven. Ho — Hoofd (de deelen zijn aangegeven op o.r — Rug onder, de plaats waar ze behooren). t.c. — Testikel (resp. clitoris) 1 — Longtop. ut. — Uterus. l.o — Longtop onder. pe — Penis. b.o — Pleura (borstvlies). v — Vagina. r — Ribben. b.1. — Blaas. b.a — Bovenarm. vt — Voet. o.a — Onderarm. hd — Hand. b.b — Bovenbeen (dij) sh — Schouder. o.b — Onderbeen en voet. schreven kleursverschil, omgeven door een, nauwelijks zichtbaar, wit randje. Ik zocht in Schlegel's topografische teekening van 't menschelijk oog met welke plaats in het lichaam dit plekje overeenkwam en zei dan aarzelend: „Ik vrees, dat het resultaat wel nihil zijn zal, want je sprak van éénmaal „ziek" te zijn geweest en ik vind slechts één plekje, waar dit geweest kan zijn, — het linker onderbeen, en daar kan ik toch moeilijk een „ziekte" verwachten!" 'kWil gulweg bekennen, dat ik even verbaasd was als mijn „proefkonijn" toen hij antwoordde: „Dat is juist het eenige wat ik in de 65 jaar van mijn rondwandeling in 't ondermaansche ooit gemankeerd heb!" Aan den „Thomas" onder de lezers moet ik hier even opmerken, dat in L.'s gang geen spoor van kreupelheid overgebleven was, zoodat men geen achterdeurtje in die richting behoeft te zoeken. Men begrijpt, dat ik, na dit voorval, meer van het onderwerp wilde wéten en zoo ben ik, door het lezen van een aantal werken over dit onderwerp en door eigen onderzoek in staat, enkele persoonlijke gezichtspunten dienaangaande te geven. Vooreerst de verdeeling der Iris, die ik hier, eenigszins anders als mijn eerste voorstelling, van ca. 10 jaar geleden, en aangevuld door enkele overzicht-schema's, laat volgen. Het gaat niet aan om — zooals verschillende Duitsche astrologen gedaan hebben — de Iris op de gewone manier in sectoren van 30 0 voor elk Zod. teeken, in te deelen. Dit is ook een der redenen, waarom ik in mijn vroegere topografische teekening van de Iris de zodiacale symbolen weggelaten héb. Evenwel — de volgorde der organen, zooals die 212 zich uitdrukken in de Iris, is gelijk aan die der Astrologie; slechts de ruimte die ze innemen verschilt. Met één oogopslag zal men zien, dat de hersenen en de geslachtsorganen samen ongeveer de helft der geheele Iris innemen; wèl een bewijs derhalve van het groote gewicht en het samengaan en wederkeerig beïnvloeden van beide. Het zijn de twee polen van een en dezelfde kracht, die zich om den „Meridiaan" groepeeren, waarvan het Zenith de hersenen en het Nadir de voorttelingsorganen zijn. In het midden tusschen de laatste staat, — in de linker Iris, — het linker- en in de rechter het rechter been. (r.b. en l.b.) In nevenstaande fig. zijn de schuingestreepte sectoren de groote -j- kleine hersenen en de horizontaal gestreepte sectoren de geslachtsorganen. Men ziet welk een groot deel van de Iris door deze twee orgaanstelsels wordt ingenomen. Ook de maag en de darmen zijn uit hun verband gerukt en bevinden zich niet alleen onder Cancer en Virgo, waar ze astrologisch thuis behooren, — maar in het midden en derhalve feitelijk onder atte Zod. teekens. Men zal nog enkele andere kleine onregelmatigheden kunnen vinden, die evenwel geen onregel- 213 matigheden zijn, als men de verdeeling der Iris meer beschouwt van het standpunt der astrologische .Muizen" in hoog noordelijke streken, waar eenerzijds vele Teekens in één astrologisch „huis" komen te staan en waar anderzijds een aantal Teekens uitvallen, waardoor een groote onregelmatigheid ontstaat. Als reden daarvoor ben ik geneigd aan te nemen, dat de Iris in de eerste plaats de organische functie uitdrukt en eerst in de tweede plaats het orgaan zelf, waaruit dan zou volgen, — op het spreekwoord terugkomend, — dat het oog in de eerste plaats de spiegel der ziel is en in de tweede die des lichaams, aangezien functie het werk der ziel is (algemeen genomen) welke het „werktuig" des lichaams leidt en tot actie brengt. Hierdoor wordt ons ook de groote plaats opgehelderd, die hier aan het denken en de voortplanting is ingeruimd, daar deze functie alle overige functies van het lichaam overvleugelt en beïnvloedt. Dit leert ons reeds een oppervlakkige Irisbeschouwing. Nog een ander gewichtig punt wordt ons hierdoor verklaard, n.1. dat de plaats der spijsverteringsorganen in het midden der Iris. direkt om de pupil te vinden is. Van de functie dezer organen hangt immers de instandhouding af van het individu zoowel als van de soort en het rudimentaire spijsverteringsorgaan, — dat eerst uit een maag alleen bestaat, — moet zich noodzakelijkerwijs het eerst ontwikkelen. Ze moet in het centrum haar zetel hebben, daar in de Natuur alles van het midden uit zich ontplooit. Zoo kunnen wij in de Iris van binnen naar buiten aflezen, in welke volgorde zich de organen ontwikkelen en we kunnen in de Natuur 314 al deze trappen in de dierenwereld vervolgen — van af de primitiefste Amoebe, die nog geheel uit maag bestaat en die door osmose voedsel opneemt, — tot het hoogste dier, den mensch, die voor 't meerendeel nog steeds den maag-cultus huldigt. Ik heb de opeenvolging, — zooals Peczely en zijne school die in de praktijk hebben gevonden, — in de onderstaande fig. van den linker Iris in beeld gebracht en in drie hoofdgroepen gerangschikt. Ze laten niet alleen de volgorde in tijd van ontwikkeling zien, doch ook den ongeveeren afstand van de pupil, waar men de verschillende organen te zoeken heeft, die tot de resp. groepen behooren. De topografische teekening van den R. en L. Iris op de vorige pag. laat ons zien in welk Iris-sektor 215 men deze organen vindt, zoodat de oriënteering zeer gemakkelijk is, als men beide grafische voorstellingen combineert De drie hoofdgroepen zijn: A. Maag en darmen. Aan de linker Iris, binnenkant de maag-ingang (a) en aan de rechter Iris, binnenkant, de maag-uitgang. Onder groep A. komen verder nog (iets verder naar buiten, (van de pupil verwijderd), het periphere zenuwstelsel, het buikvlies en het hart (linker Iris, buitenkant bij H. Zie ook de dubbele figuur). Onder Groep B. komen: De voortzetting van groep A., als hart en bloedvatenstelsel, longen en bronchiën, de schildklier, en de overige stofwisselings- en. spijsverteringsorganen. In 't kort: alles wat we kunnen samenvatten onder den algemeenen term: levensmotoren. Spiegeling der ziel. In bizonderheden is dit aangegeven in de dubbele figuur. Onder Groep C. komen: Het beenderenstelsel, waarvan echter reeds in B. de aanleg aanwezig is als grondslag van 't kraakbeenweefsel, waarin later (door kalkopname etc.) zich „beenpuBten" vormen die tot 't beenderenstelsel uitgroeien. Verder de voortplantingsorganen, de huid, haren enz. In 't kort samengevat komen onder O: de organen en weefsels waardoor het innerlijke leven der ziel zich naar buiten, in de omgeving, uitstort of weerspiegelt (afdrukt). Bewuste handeling. Vergelijk ook de dubbele figuur met de er nevenstaande verklaring. Wat nu de diagnostiek betreft, kan ik bier natuurlijk slechts enkele hoofdpunten aanroeren: Donkere teekens zijn in den regel ernstiger dan lichte of witte strepen en punten, omdat de don- 216 kere en de zwarte kleuren duiden op een defect, een weefselverlies of weefseldegeneratie. Ze treden op bij ernstige longaandoeningen, als tuberculose, klier lij den, weefsel-atrophie van verschillenden aard, fracturen, wonden, catarrhen, zweren, etterhaarden. De donkere kleur is *t gevolg van poreusheid van 't weefsel, de witte van dichtheid en drukt dus een „fe veel" uit, in tegenstelling der zwarte, die een „te weinig" aanduiden. Matwitte randen en strepen zijn gewoonlijk blijken van genezing, scherp witte strepen duiden op pijn door ontsteking, verhitting en treden zeer dikwijls op als begeleidend symptoom bij hart- en nierlijden, gepaard met uitstortingen van urinezure zouten. Ook bij pijnlijke zenuwaandoeningen treden fijne, witte lijnen op. Bij kalkafzetting en jicht treden witte tot geelachtige, niet scherp omschreven, plekken op. Poreus Irisweefsel duidt op zwakke constitutie; dicht weefsel, zonder punten en strepen, daarentegen op een sterk gestel. Is de linker Iris donkerder dan de rechter, dan duidt dit op sterkeren bloedstoevoer, zoowel als op meerdere zwakte der linker lichaamshelft en omgekeerd. Het chronisch gebruik van verschillende giften doet zich kennen in verkleuring van den buitenrand der Iris. Zoo geeft Kwikzilver metaalachtig grijze ringen, Arsenik een vagen, witten, geleidelijk in de omgeving over gaanden buitenrand der Iris, eveneens Cocaïne. Chinine kleurt de Iris groenachtig. Jodium geeft roodachtig bruine plekken, die in blauwe oogen duidelijk opvallen, maar in bruine moeilijk te zien zijn. Scopolamine veroorzaakt een vaagwitte verkleuring aan het bovengedeelte van 't hersensegment der Iris. Morphine geeft scherpe rechte en lichtgele strepen in het hersengedeelte der Iris. Lood geeft een 217 matten glans aan 't geheele oog, terwijl Ijzer in de nabijheid der pupil roodbruine vlekken geeft evenals schurft (Scabies), doch hier is de kleur donkerder en de plek scherp omschreven. Ziekte is in 't algemeen niets anders als een „poging" van het lichaam, om zich van gevaarlijke stoffen te ontdoen, die het met ondergang Bedreigen. Allerlei parasieten en saprophyten, zooals ingewandswormen en allerlei soorten van zwammen, schimmels en microben zijn niet de oorzaak des ziekte, doch een gevolg van een, — voor hen — goeden voedings bodem, die voor den mensch vergift is. Door verkeerd te leven hoopten zich die giften op in zijn organisme en de microben komen om er zich aan te vergasten. Ze kunnen den mensch er van bevrijden en hem genezen, of hem dooden door hun eigen omzettingsproducten. Door die verkeerde leefwijze werd de zieke, resp. het zieke orgaan of lichaamsdeel, als het ware gedeeltelijk afgesloten van de Univer* seele Bron van alle Leven, en 't hangt slechts van de mate dier afsluiting af, of hij zijn overtreding zal boeten door 't geheele of gedeelteüjke verlies van een orgaan of van zijn geheele lichaam. Volgt er genezing, dan omringt zich de plaats in de Iris, die het zieke orgaan vertegenwoordigt, door een smalle, witte lijn, die dus duidt op eene hereeniging met de Bron des Levens. Gaat daarentegen het orgaan te gronde, dan is dit in de Iris aangeduid door een blijvend defect. In 't geval van genezing duidt de witte fijn tevens op eene genezing van 't gedachtenen 't gevoels-leven, daar de verbinding tusschen microkosmos en kosmos nu sterker is dan tevoren. Daarom werkt een ziekte genezend op de ziel, i.a.w. ziekte is analoog met het openen der veilig- 21& heidsklep van een stoommachine, waardoor eene te hooge spanning tot het normale niveau wordt teruggebracht. Iemand die geheel vreemd tegenover dit onderwerp staat — en dat zijn er zeer velen — vindt het waarschijnlijk vreemd en mogelijk phantastisch, dat er zooveel geschreven staat in zoo'n nietig klein oppervlak als het menschelijke Regenboogsvlies en toch is het zeer natuurlijk, dat het zoo zijn moet. Natuurlijk staat dat alles in elk onderdeel van het lichaam, maar op geen plaats (de schedel als één geheel en ook misschien de hand uitgezonderd) staat het zoo duidelijk te lezen als hier en dit vindt waarschijnlijk zijn verklaring daarin, dat het oog eene dubbele hoofdfunctie te vervullen heeft, n.1. het neemt de buitenwereld waar en verbindt haar met de eigen innerlijke wereld. Het oog is daarom de gids der overige zintuigen; — het is de Senior der overige twee en twintig „Ouderen". Ik heb in de voorafgaande fig. een zevental der assen of verbindingslijnen aangegeven, er zijn er natuurlijk veel meer. Laat ieder die op zijne wijze uitwerken en er de beteekenis van trachten te vinden. Ik kan hier alleen enkele aanduidingen geven, — deze: De aan de uiteinden dier polen liggende organen en lichaamsdeelen verhouden zich als de beide electro-magnetische polen van één stroom, zoodat de eene pool de levensfunctie der andere beïnvloedt en dat we, door ze met elkaar te vergelijken, b.v. kunnen besluiten tot de oorzaken en gevolgen eener ziekte. 1. De Meridiaan b.v. (de gestippelde lijn) die de Iris in een rechter en linker helft verdeelt, stek de verbinding daar tusschen de hersenen en het been. Een apoplexie of hersenbloeding b.v. doet 219 zich o.a. kennen door verlamming der extremiteiten. Door storing van den „stroom" in de verticale as, wordt dus de verticale houding van den mensch beïnvloed. 2. De lijn n.w.—o.v. verbindt de neuswortel, waar het conkrete denken zijn hoofdzetel heeft ( $ ) met de geslachtsorganen, (linker I. de ovarièn en rechter I. de testikels). Het is welbekend, in hoe sterke mate het denken, de stemhoogte en stemkracht ( V ) mct het geslachtsleven, de puberteit etc. in verbinding staat. Zoodra de geslachtsrijpheid intreedt, gaat langs deze lijn de volle levenskracht en het „kind" wordt tot man of tot vrouw. 3. De lijn n.g.—m.i. verbindt de uitwendige neusopening met het middenrif; we kunnen dus dezen stroom de ademhalingslijn noemen. Bij een catarrh van de organen der eene pool, lijdt alles wat aan de andere pool ligt, mee, zoodat o.a. een neuscatarrh een lijden van de „middenrifsorganen" en van lever en milt kan verlichten of genezen. 4. De verbindingslijn m.t.—a.r. verbindt mond. tong en lippen met arm en hand. Hoezeer bij het spreken het gebaar van hand en arm meewerkt, weten allen, die een Gemini-Sagittariustype onder hun kennissen tellen. Men kan ze alleen tot zwijgen brengen, door hun handen vast te houden. Hetzelfde heet 't geval te zijn bij 't „Oude Volk", dat — naar men zegt — hun echte of valsche diamanten aan de binnenzij der vingers dragen, opdat anderen ze kunnen zien! Ik kan hier echter voor de waarheid niet instaan. Dit zij als verklaring van de verbindingslijnen voldoende. Ze werpen een nieuw licht op de zes hoofdverbindingslijnen in den Kosmos en doen oas begrij- 220 pen, waarom twee tegenoverliggende Zod. Teekens elkaar aanvullen en harmonisch samen kunöen gaan, daar ze samen natuurlijkerwijze één zijn in volmaaktheid. Ook de huizenwerking wint hierdoor aan duidelijkheid. Hij die mogelijk nog aan het nut der abstracte redeneering mocht twijfelen, en misschien iemand voor een nutteloos wezen uitmaken, die zijn hoofdplaneten in IX heeft, zal door AstroLogica van zijne dwaling genezen kunnen worden, — indien hij voor overtuiging vatbaar is, wel te verstaan! Bovendien kan men in de Hg. zien, hoe de Nervus Sympathicus (N. S.) zich uit in de Iris op zeer geringen afstand van de pupil, terwijl de hersenen aan den buitenrand der Iris hun hoofdcentrum hebben. Een nieuw bewijs dus, dat de ontwikkeling der hersenen uit den laatsten tijd dateert en die van den N. S. uit den allereersten. Wat meer is, het is een bewijs, door Moeder-Natuur zelf neergeschreven en daarom onfeilbaar. Naar de hersenen zet de N. S. zkh voort langs de Meridiaan, zoodat ook bier, bij storingen, naar kleursverandering moet gezien worden. De overige verbindingslijnen in bovengenoemde fig. zijn? kr—ok, d.i. de Kruis-Okselverbinding, b.m, bl—oo,: d.i. de baarmoeder, blaas-oorverb. g.o.—k, d.i. de geslachtsorganen, kleine hersenverb. 221 XXII. HET LEVEN EEN ELEKTRISCH VERSCHIJNSEL. ET wil mij voorkomen dat de meening, welke in dit opschrift uitgedrukt wordt, zoo oud is als de oppervlakkigste kennis der electriciteit. Sedert de O. W. zich het atoom als kracht- en stofeenheid des Heelals voorstelt als een positief electrische zonnekern waarom zich de negatief electrische electronen (de planeten) wentelen, zal ook zij het met ons in deze eens moeten zijn. Bovendien wordt ons de allerhoogste levensfunctie — het denken en de ontwikkeling daarvan — begrijpelijker, als we het vergelijken met een electrisch verschijnsel, wat het toch in den grond is, alhoewel op een hooger gebied. Gedachte is trilling en trilling is ongetwijfeld een electrisch verschijnsel; 't is een meer of minder snel opeenvolgende toestand van zijn—nietzijn, nietzijn—zijn, evenals 't sluiten en openen van een electrischen stroom. Deze kracht des denkens stroomt uit van het hoofd en dit stek ons in staat, iets van het wezen des Logoïschen lichaams, die in de hieroglyphen der Natuur tot ons spreekt, te begrijpen. Door met de zenuwcentra van borst en buik te leeren denken, wordt ons resp. het zieleleven en het geestesleven van den Logos ontsluierd. De zenuwvlechten, de wielen of chacra's worden levend, ze bewegen, ze draaien zooals de Indiër zich uitdrukt. Dit wil dan zeggen, dat ze tot uit- 222 zenders- der electrische kracht worden, die we „Gedachte" noemen. Het „laagste" weerspiegelt het „hoogste", het „hoogste" reflecteert het „laagste" en de overbrengers van alle zoogen. electrische functies zijn de 7 ethers, de Tattwa's der Indiërs, de 7 zonnekrachten. De steeds grooter wordende drang der behoeften van het involueerende Ego bewerkte van binnen uit de ontplooiing der zintuigen, die, naar dat ze volmaakter worden, ons een volmaakter wereld doen waarnemen. Op dezelfde wijze — van binnen uit — ontwikkelen zich de andere hoogere zintuigen en door deze worden wij deelgenoot van het leven in andere -werelden. Reeds thans leven en werken we in drie werelden, de physieke (die der handeling), de astrale (die der gevoelens) en de mentale, (die der gedachte), doch we kunnen met onze zintuigen nog slechts de laagste der drie werelden waarnemen, hoewel wij reeds de lichamen en de zintuigen voor deze 3 werelden bezitten. Voor hem, die het innig verlangen koestert, de hoogere werelden te leeren kennen, moeten deze zich ten slotte onthullen, want de gedachte, die hij Voortdurend in zijn geest vasthoudt, wordt ten slotte werkelijkheid voor zijn bewustzijn. Ze was dit natuurlijk reeds voor een hooger bewustzijn; de mensch moet ze alleen opnieuw ontdekken en hij doet dit in de kern van zijn eigen wezen, door zelfinkeer, door zelfkennis. Ieder heeft dit op zijne wijze te doen, doch altijd langs het voetspoor van den N. Sympathicus. De mensch heeft drie centrale electrische stations, 1. de maag d.i. dat des lichaams, 2. het hart, d.i. dat der ziel en 3. de 3e hersenkamer met omgeving, d.i. dat des geestes, die in volgorde analoog 223 zijn met de 3 grondkleuren van 't spectrum en met de 3 fundamenteele goddelijke eigenschappen, n.1. 1. rood (macht), 2. blauw (liefde) en 3 geel (wijsheid). Het rood bevordert, in zijn therapeutische werking, den bloedsomloop en de hartsfunctie en geeft daardoor het lichaam kracht; het geel bevordert het zenuw- en gedachtenleven en het blauw geeft aan beide rust en harmonie, — door liefde. Er is niets vreemds of tegennatuurlijks in, het leven in de stof als een electro-magnetisch verschijnsel te zien. Zooals een electrische stroom een hoeveelheid ijzervijlsel bijeen houdt en er als het ware één lichaam van maakt, zoo houdt ook de electrische stroom des levens — het Prana der Zon — de deelen van het menschelijk lichaam bijeen. Het valt weer uiteen in zijn samenstellende elementen, zoodra deze stroom ophoudt. Voor de enkele cel en zelfs voor het enkele molekule en het atoom is precies hetzelfde te zeggen, zoodat het lichaam een samengesteld net van electro-chemische stroomen vertegenwoordigt. Deze conclusie is van wijdstrekkende beteekenis voor ons, daar wij, door dit aan te nemen, een dieperen kijk in de vele levensfuncties der lichaamsdeelen en organen krijgen. Tusschen de anode en de cathode van een element vindt de chemische werking plaats, zooals wij weten. Analoog daarmee heeft de alchemische werking der levensprocessen van het lichaam plaats tusschen zijne anoden en cathoden. Met voorbeelden heb ik dit duidelijk gemaakt in 't chap. over de Iris. De neus — vonden we daar — is de anode van het middenrif en „ter halverwege", — in de longen — bevindt zich de alchemische werkplaats van 't procédé dat wij ademhaling noemen. Zoo is eveneens het oor de anode van de blaas 224 als cathode; en het cerebellum Is de anode der testikels, als cathode. Met betrekking tot de geheele menschheid is de anode gesymboliseerd door den Vader (geest) en de cathode door de Moeder (stof); in het alchemisch middelpunt wordt de Zoon (de menschheid) geboren. Zoo is het voor den enkelen mensch. zoo is het voor dier en plant en zoo is het voor 't mineraal, waar evengoed de anode en cathode aanwezig zijn. Vergelijk Reichenbach s „Od" met de kleuren rood en blauw der beide polen. Van onze Aarde, met betrekking tot hare naaste omgeving, krijgen wij als anode Mars (kleur: rood) en als catode Venus (kleur: blauw). Mars en Venus zijn dan weder analoog met de Noordpool en de Zuidpool der Aarde, als we haar alleen beschouwen. Voor de atmospheer der Aarde, wier hoofdbestanddeelen zuurstof (O) en stikstof (N) zijn, is de zuurstof analoog met de anode (de vader trageest) en de stikstof met de cathode (de mexacte" -— materie). Laten we een electrische vonk op een mengsel van O (geest) en N (stof) inwerken, dan ontstaat stikstofdioxyd (NOa), de zoogenaamde „levensvernietiger"; — een bruin, stinkend gas, 't welk het hoofdbestanddeel is van vele explosiefstoffen. Uit deze zeer gewone chemische reactie leeren we dus alweder de oude, oude waarheid, dat geest, innig verbonden met stof tot één — de kiem des doods in zich draagt. Het is de stof, — hier de N02 — die zichzelf vernietigt en weer in zijne oorspronkelijke elementen O en N uiteenvalt — geest en oerstof. De zuurstof is in ons zonnestelsel analoog met de Zon en Mars. De stikstof is in ons zonnestelsel analoog met Saturnus en Maan. 15 225 Deze analogie geeft ons weder de bevestiging van 't geen de oude astrologen ons leerden aangaande de verhooging van Mars in Aries, den Ram en doet ons inzien, waarom rood de „kleur des levens" heet; want de kleur van Mars is rood. De complementaire kleur van rood is groen en groen is de kleur van Saturnus, in de Astrologie. Overal overeenstemming dus. Dat Saturnus en de Maan hier identisch optreden, kan ons niet verwonderen, daar we de Maan kennen als vormgeefster der stof. Het menschelijk lichaam is diamagnetisch, d.w.z. dat het, — indien het vrij kon zweven tusschen de Noord- en de Zuidpool eener hoefijzermagneet, — het zich dan zóó ten opzichte der beide polen zou plaatsen, dat bij den stroom zou ontvangen van links naar rechts. De rechterzijde des lichaams is daarom positief (zijne geestelijke zij) en de linkerzijde is negatief (zijne materiéele zij). Zijn voorzijde is positief, zijne achterzijde negatief. De rechter lichaamshelft is derhalve de anode, de linker de cathode des lichaams en evenzoo vóór en achter. Bij het hoofd is het omgekeerd, n.1. daar is links wat bij 't lichaam rechts is en dit maakt het hoofd tot de anode van de cathode des lichaams. Alweder de twee polen van geest en stof: hoofdgeest en lichaam-stof. Het is mogelijk in dit electro-chemisch proces 't welk we bestempelen met den naam: Leven, de beide polen overal op te sporen; ik meen dit door het voorgaande voldoende te hebben aangetoond, evenals ook voor het product der samenwerking dezer beide polen, 't welk wij met den allesomvattenden naam Openbaring kunnen bestempelen. Deze openbaring nu voltrekt zich in de alchemische werkplaats der Natuur en wel overal waar de 226 uitstroomende krachten der Anode-Geest in evenwicht komen met den weerstand der CathodeMaterie. In dit evenwichts-brandpunt wordt altijd „de Zoon" geboren in zijne X millioenen vormen en ziele-uitingen, die allen weerspiegelingen zijn der volmaakte Scheppingsgedachte, die dus de Universeele Alchemist is in het Laboratorium der Natuur. En zijn werktuig (zijne retorten, filters, reagentia enz. enz.) is de Nervus Sympathicus, die dus de nooit ontbrekende schakel is tusschen het Alwezen en Zijn Gedachte — het schepsel in openbaring. Daar bestaat dus geen „missing link"i de schakel is altijd daar. Het spreekt vanzelf, dat de voorafgaande analogie alleen betrekking heeft op de openbaring van het Wezen in 't stoffelijk gebied. Elk stoffelijk orgaan heeft echter zijn analogon in de hoogere etherische gebieden en evenzoo de zich manifesteerende krachten. We kunnen derhalve op deze hoogere gebieden niet spreken van electrische en electro-chemische werkingen, maar we zullen daar haar analogon aantreffen. De geestelijke- of Noordpool (de anode of 't manlijk beginsel) verschijnt daar als Wijsheids- en de stoffelijke- of Zuidpool (de cathode of 't vrouwelijk beginsel) als Liefde-pool, — beide genomen in de ideale reine beteekenis; en dus niet in die, welke wij ten onrechte steeds op 't stoffelijk gebied aldus noemen. 227 XXIII AARDBEVINGEN, OORLOGEN. „TRILLING". R is veel geschreven over de planetaire invloeden met betrekking tot verschillende catastrofen en we kunnen gerust aannemen, dat verreweg het leeuwenaandeel ervan is overgenomen uit de geschriften der oude wijsgeer-astrologen, zooals Ptolomeus en anderen. Zeer weinig berust op eigen onderzoek hoewel velen getracht hebben de, door de Ouden gegeven regels dienaangaande, aan de feiten te toetsen. Het zijn vooral de planetaire conjuncties en opposities uit bepaalde zodiacale teekens — vooral Taurus, Scorpio en Capricornus — die aanleiding geven tot allerlei misvormingen, vergroeiingen, monster- en dwergvormen en ook tot het ontstaan van allerlei onheilen en catastrofen, naar het heet. Het zijn dus vooral de lunaties (volle en nieuwe Maan) die deze invloeden in werking doen treden. Als men de verslagen en berichten dienaangaande leest en ze toetst aan de waargenomen feiten, dan komt men tot de overtuiging, dat de planetaire krachten wel degelijk met aardbevingen en epidemieën in verband staan, alhoewel ieder ernstig onderzoeker het met mij eens zal zijn, dat ons daarbij heel wat verwarring en tegenstrijdigheid onder de oogen komt. Vooral uit Duitschland komen ons in den laatsten tijd zoogenaamd vaste regels aangaande 't voorspellen van aardbevingen, epidemieën, het weer etc. overwaaien, die sterk naar 228 charlatannerie en reklame rieken en die geen van allen den toets van diepgaand onderzoek kunnen doorstaan. Het is zeer te betreuren voor de goede reputatie der Astrologie, dat deze dingen in druk verschijnen, vergezeld van tromgeroffel en andere reclamelawaai! Zonder twijfel is een onderzoek in deze buitengewoon moeilijk en als men — met behulp van statistieken en geschiedkundige feiten — gezien heeft, dat er werkelijk verband bestaat tusschen zekere wereldcatastrofen en bepaalde planetaire posities, dan zal men tevens kunnen inzien, dat men op 't gebied der prognose nog niet veel verder gekomen is. Dat die invloeden werken kan ons niet verbazen, 't zou inderdaad vreemd en onlogisch zijn, dit 'niét aan te nemen, doch er komen nog zoovele andere factoren bij in het spel, — als geografische ligging, klimaat, gesteldheid van den bodem, vochtgehalte Van lucht, bodem etc. — dat men weervoorspellingen op astrologisch terrein gerust kan schrappen. Met epidemieën is het, ten deele, eveneens gesteld, daar deze gewoonlijk eene groote ramp op den voet Volgen en ze dus meer een symptoom dan wel een op zich zelf staand verschijnsel zijn. Met aardbevingen is het anders. Niets is natuurlijker dan een rein physieke inwerking van de êêne massa op de andere. Zooals de Maan — naar men meent door rein stoffelijke aantrekking — de eb en vloed der zee veroorzaakt, zoo zal ze ook een eb en vloed der aardatmospheer en van het vloeibare (?) binnenste der Aarde bewerken en de planeten doen dit eveneens, hoewel in mindere mate. Zoo zijn velen geneigd, te redeneeren. Als men echter in aanmerking neemt, dat Luna 229 vroeger één was met de Aarde en dat we hier — ook nog na hare afscheiding — denzelfden levensrhythmus kunnen verwachten als daar, dan hebben we de stoffelijke aantrekking der Maan niet noodig om eb en vloed te verklaren op onze Aarde. Ook de „verre afstand" der planeten geldt bij velen voor een reden om de eventueele „planetaire aantrekking" als eene quantité négligeable te beschouwen. Wanneer we echter ons geheele planetenstelsel als één georganiseerd lichaam trachten te zien en aannemen, dat de werking van één orgaan (planeet) zich doet gevoelen in de andere organen (planeten) en dat de levensrhythmus in 't geheele kosmische lichaam van ons zonnestelsel zich noodzakelijk moet uiten en doen voelen in elk zijner organen (planeten) en in elke cel of levend wezen op of in een dier organen (of planeten), dan volgt hieruit, dat b.v. een aardbeving — die zich stoffelijk b.v. alleen in Japan doet gevoelen, — wat haar wezen betreft, over de geheele aarde, niet alleen, doch ook in ieder levend wezen, — daarop of daarin, — voelbaar moet zijn. Sterker nog: ze moet voelbaar zijn op de andere planeten en in hoogste instantie op de Zon van ons Zonnestelsel! Onze redeneering vervolgend, moeten wij zelfs logischerwijze, zonder hulp zelfs van meteorologische waarneming, aannemen, eerstens — dat de aardbeving op de zon haar oorsprong vindt en ten tweede — dat ze uitgedrukt moet zijn in de levensfunctie der planeten. Aangezien de planeten en de twaalf Zodiacale teekens, waarin ze geplaatst zijn, voor ons de „wijzerplaat" van het „kosmische uurwerk" zijn, waarop wij de gebeurtenissen aflezen, zoo is het logisch, dat de mensch ook voor de dingen waarover dit chapiter handelt, zijn blik daarheen wendt ter informatie. 230 Evenwel, na kennis genomen te hebben van 't geen de oude astronomen daarover neerschreven, wil men zich gaarne persoonlijk van de waarheid dier dingen overtuigen, ten minste zoo ging het mij. Door de welwillendheid van den heer v. D. van het Meteorologisch Instituut te De Bilt, kreeg ik inzage van de seismographische trillingscurven, die daar geregeld worden opgenomen en zag ik herhaald de verschillende seismographen in werking, die zelfs de branding der golven op onze kust registreeren. Men kan zich daar overtuigen, dat de aardkorst nooit in rust is. Elke trillingsaard heeft haar bepaalden vorm, zoodat men op het eerste gezicht de trilling van een,, op een afstand voorbijrijdend voertuig van de brandings- en van lichte aardbevings-curven kan onderscheiden. Vooraf had ik, uit de ephemeriden (planetentabellen) der laatste jaren een lijstje opgemaakt van data, die — naar astrologische opvatting — in de eerste plaats voor aardbeving in aanmerking kwamen. In bijna alle gevallen vond ik, in de curven van deze data, mijn prognose bevestigd, hoewel een paar data, waarop ik in de allereerste plaats iets verwacht had, geen spoor van aardbeving te onderkennen was. Aannemend, dat de tabellen in de Bilt slechts een gedeelte der ver afgelegen aardbevingen kunnen registreeren, — 't geen een feit is, — ben ik er niet in geslaagd, eenig bewijs voor de astrologische hypothese te ontdekken. Ik vond namelijk op dagen dat er volgens die hypothese geen sprake van een aardschok kon zijn, evengoed aardbevingen geregistreerd en soms zeer sterke. Natuurlijk is dit geen bewijs tegen de Astr. hypothese, omdat er tal van andere oorzaken voor aardbevingen moeten bestaan; we kennen er zelfs verschillende. Mijne teleurstelling was dan ook alleen gegrond 231 op de totale onmogelijkheid, om langs dezen weg de waarheid der Astr. hypothese te bewijzen, want toen ik de aardbevingsdata der Biltsche curven aanvulde met de waarnemingen der andere seismographische stations van Europa, Azië en Amerika, bleek mij, dat er zelden of nooit een dag voorbij gaat zonder aardbevingl Toch is de studie dezer seismographische curven in hooge mate interessant omdat ze ons zoo duidelijk laten zien, dat de aardkorst, — die men zich als los van elkaar liggende lagen moet denken — in voortdurende beweging is. Ze moeten wel los en vrij van elkaar zijn, omdat ze zich op verschillende tijdstippen der vloeibaar-gloeiende aardmaterie uitkristalliseerden. Daarvan is een zeker verschil in spanning het noodzakelijk gevolg en zoodra deze spanning de elasticiteitsgrens der aardmassa overschrijdt, moet — onder schokken en trillingen — een verschuiving plaats hebben. De aanleiding daartoe, de impuls zoo te zeggen, wordt ongetwijfeld veelal door bepaalde constellaties der planeten gegeven. Door dit verschil in spanning — die meetbaar is — met de planetaire constellaties in verband te brengen, zou men mogelijk op 't gebied van voorspelling iets verder komen. Deze spanning, welke als een der oorzaken der aardbeving wordt aangenomen, wordt alleen reeds veroorzaakt doordat de aardas aan hare polen elk etmaal een kleinen cirkel beschrijft, waarvan eene voortdurende „wringing" 't gevolg is en dus — onregelmatige spanning. Geheele gebergten kunnen op deze wijze eenige meters van plaats veranderen, zooals dit nauwkeurig is nagegaan in Californië, van den berg Tamalpais, die zich in noordelijke richting ruim 3 meter verplaatst heeft. Interessant is het verder, op te merken, hoe elke 232 aardbeving hare bepaalde curve heeft, die zich zóó duidelijk van andere aardbevingscurven onderscheidt, dat men aan haren vorm eiken nieuwen schok, die geregistreerd wordt, direkt kan herkennen, zooals die van Avezzano (die ik zelf bijwoonde), van Yokohama of elders. De stoffelijke oorzaak van dit verschil is natuurlijk te zoeken in de dichtheid der verschillende aardlagen, waardoor de trilling tot ons komt, maar — dieper gezocht — is het alweer de oude, onveranderlijke wet, die elke bepaalde gedachte in een bepaalden vorm kleedt. Indien we meer wisten, zouden wij misschien de Oorspronkelijke „gedachte", die zich hier als aardbeving in de materie uitdrukt, in de Protuberanzen of in de andere uitstralingen der Zonnecorona kunnen lezen en aldus weten wat ons wacht. Evenwel — de officieele wetenschap staat ook hier niet geheel machteloos; ze kan — door het tijdsverschil dat de snelle longitudinale trillingen met de langzamere transversale trillingen maken om tot ons te komen, berekenen, in welke richting en op welken afstand de aardbeving te zoeken is en — door de spanning der aardkorst in de verschillende aardbevingsgebieden te vergelijken — is men soms zelfs in staat te voorspellen Wanneer, in een bepaalde streek, seismische werking te verwachten is. Men heeft echter nog andere gegevens, die daarbij van groote hulp kunnen zijn en hieronder nemen ongetwijfeld de verschijnselen op de Zon de eerste plaats in. De vulcanische erupties gaan namelijk regelmatig op en af met de zonnevlekken-minima en -maxima, waardoor een vaste, ca. tienjarige schommeling ontstaat, die b.v. abbé Moreux in staat stelde de laatste groote aardbeving van San 233 Francisco (18 April 1906) en die van Messina (28 Dec. 1908) te voorspellen. Voorloopig echter laat deze wijze van predictie nog veel te wenschen over en in hoeverre ze door de astrologische methode kan worden aangevuld, zal de toekomst moeten leer en. De Aarde is een Kind der Zon, ze werd uit haar geboren. Is het daarom gewaagd, te veronderstellen, dat beide denzelfden levensrhythmus hebben en de overige planeten en de manen van ons zonnestelsel eveneens? Dit zou veel verklaren, vooral ook het op en af gaan der aardmagnetische stroomingen met de verschijnselen op de Zon en met den stand en de phase der Maan. Toch moet er ook eene direkte beïnvloeding zijn, want de electromagnetische stormen op de Aarde zijn verreweg het grootst, als eene eruptie op de Zon precies in de lijn onzer Aarde valt. Is dit niet het geval, dan is de uitwerking nauwelijks waarneembaar. Die verhoogde zonnekracht is als een pijl, die recht op 't doel afgaat en slechts datgene, wat op haar weg ligt, treft. Geheel anders derhalve als bij gewone ethergolven, die een oneindig grooter gebied beïnvloeden, daar ze zich kringsgewijs uitbreiden. Als men zich een tijdlang verdiept heeft in de Meteorologie, dan staat men verbaasd over het weinige, dat men met zekerheid weet van de electr o-magnetische verschijnselen op de groote magneet, waarop we rondwriemelen als microben op een Edammer kaas. Zelfs aangaande haar vorm verkeeren we in 't onzekere. We lachen om de oude astronomen, die verklaarden, dat ze de gedaante had van een rond tafelblad. Dan werd ze bolrond, met alleen aan de polen een weinig afgeplat, nadat ze eerst een tijd- 234 lang met den eivorm genoegen had moeten nemen en nu komt men tot de ontdekking, dat ze er ongeveer uitziet als een slecht afgewerkte pyramide met vier vlakken en vier hoeken. Waarlijk, onze O. W., hoe ver ook gevorderd, is niet bepaald exact! 235 xxrv. WANDELENDE CONTINENTEN. AUWELIJKS heb ik dit neergeschreven (einde Januari 1924), daar wordt me een artikel toegezonden, waarin Wegener met een splinternieuwe hypothese voor 't front treedt. We willen haar direct in een paar woorden beschrijven, voordat er nieuwe veranderingen in de wetenschappelijk vast staande „feiten" komen. Onze goede, maar in den laatsten tijd erg droefgeestige Aarde wordt weldra nog veranderlijker dan de Maan, die tot dusver op dit gebied 't record had! Wegener neemt met duim en wijsvinger van de linkerhand Noord- en Zuid-Amerika en schuift ze door den Atl. Oceaan zachtjes in de richting van Europa, Azië en Afrika, die hij tegelijk met duim en wijsvinger van zijn rechterhand in tegengestelde richting voortduwt en ... o, wonder! Wat ziet men gebeuren? De Continenten passen precies in elkaar, als de legkaart onzer kinderen! Niemand kan het ontkennen, 't sluit als een bus. Er blijven wel is waar een paar openingetjes in de Golf van Mexico en op de plaats onzer O. I. bezittingen, maar de eilandenzee bewijst klaar genoeg, dat ook deze gaatjes eertijds gesloten waren. Hieruit besluit hij dan, dat die Continenten, die men veilig en wel vastgeankerd meende te weten op den bodem der oceanen, zich voortdurend 236 openen en dichtvouwen als de harmonica van een musiceerenden matroos! De teekening, die ik uit bovenvermeld artikel copieerde, stelt onze Aarde voor: a. In 't steenkolentijdperk en b. In 't allereerste begin van ons tegenwoordig tijdvak. Tot zoover Wegener. Indien zijn hypothese juist is — en we dus moeten aannemen, dat niet alleen bepaalde aardlagen, maar dat ook geheele Continenten in voortdurende op en afgaande beweging zijn, zoodat we in een afzienbaren tijd, waarin het leven in een nóg razender tempo verloopt dan nu — dan kunnen we op zekeren dag met een forsche loopplank van Afrika naar Argentinië overstappen en zijn alle landen en volkeren een Eenheid geworden* En Atlantis en Lumuria met hun heerlijke over- 237 leveringen? Is dat alles een hypothese zonder grond, nu de plaats waar ze op- en onderdoken door andere Werelddeelen bedekt is? Integendeel, deze hypothese van Wegener zoo juist het bestaan dier Werelddeelen bevestigen, hoewel op een ander gebied als we 't verwachtten. Immers, — evenals de mensch in 't bezit is van een stoflichaam, een astraal lichaam en een mentaal lichaam, die elkaar onderling doordringen en waardoor we ons bewust worden in de werelden der handeling, der gevoelens en der gedachte, zoo mogen we dit analogisch ook verwachten in 't lichaam der Aarde waar we deze drie grondelementen resp. terugvinden in de stoffelijke aarde met hare uitgestrekte waterbassins en haar atmospheer. Elk Continent is een orgaan of zintuig van dit reuzen lichaam n.1. de vijf „permanente" Continenten vertegenwoordigen de vijf ontwikkelde zintuigen en Lemuria en Atlanüs de twee half ontwikkelde, die (in werking) op den voorgrond treden, zoodra de Materie een zekeren graad van ijlheid heeft bereikt bij Evolutie en van dichtheid bij Involutie. Er is echter nog een andere verklaring mogelijk, die misschien aannemelijker is, deze: Alles in de Natuur gaat in openbaring en niet-openbaring in den eeuwigen rhythmus van Eenheid — Veelheid en Veelheid — Eenheid, op en af. De 7 is het grondgetal van alle openbaring in onze wereld, waardoor we — langs logische redeneering — tot de aanname van 7 Continenten komen, waarvan we er 5 kennen, die te zamen in hun eenheid (fig. a) het zichtbaar stoffelijk lichaam onzer Aarde representeeren, terwijl we in Atlantis het — nu nog onzichtbare — astrale lichaam en in Lemuria het eveneens niet 231 waarneembare mentale lichaam der Aarde hebben te zien. Beide bedolven Continenten moeten „verschijnen", — d.i. zichtbaar worden als verschijnsel, — zoodra door hen (respektievelijk) het trillingsgetal dier ijlere werelden bereikt wordt in den loop der Evolutie. Ze verdwenen achtereenvolgens in den loop der Involutie, omdat de Stof eene trap van volmaaktheid bereikte, waarin het zielelichaam der Aarde, in zijne dubbele uiting van Lemuria en Atlantis, zich niet meer kon uitspreken. Ze „vergingen" derhalve, zooals de overlevering luidt en wel Lemuria door 't stoffelijke „vuur" en Atlantis door 't stoffelijke „water". De hypothese aangaande deze uiteen en ineen schuivende continenten is geheel analoog aan de breking van het witte licht der Zon in de spectrale kleuren en overeenstemmend met de spreuk van Bolland, die ik als motto van dit boek aannam en luidt: „De Natuur is eene eenheid in verscheidenheid en blijft eene verscheidenheid in hare eenheid, wier bepaaldheden zich geen van allen in eene andere eenvoudig verhezen". We leven thans in het tijdperk der plotselinge verandering en we kunnen verwachten, dat onze geduldige Aarde, op wier forsche huid we als nietige parasieten leven, nog heel wat gedaantewisselingen heeft door te maken alvorens ze tot rust komt... Toch weet men iets of meent men iets te weten en uit dat weinige wil ik een enkel, zuiver „wetenschappelijk geconstateerd feit" aanhalen, waaruit moge blijken, dat zekere verschijnselen op de Zon synchronisch optreden met die op de Aarde. Reeds sedert 1846 kent men de 10- & 11-jarige 239 zonneperiode en weet men dat het minimum en het maximum zonnevlekken geregeld elke 10 a 11 jaren optreedt en dat deze op de Aarde waarneembaar zijn, wat hunne uitwerking betreft. Voorbeelden: In 1859 nam Carrington, tot op een seconde nauwkeurig, een plotselinge verandering waar in een zonnevlek, terwijl — op hetzelfde oogenblik — men op een andere plaats (te Kew) eene aardmagnetische verandering registreerde. Dit was een direkte inwerking van Zon op Aarde, want de zonnevlek passeerde juist de centrale meridiaan, d.w.z. dat hare straling precies op 't middelpunt der Aarde gericht was. Zooals we vroeger zagen, is dan de werking op het aardmagnetisme het sterkst. Dat alles wat op de Aarde leeft, — mensch, dier, plant en mineraal — door deze verandering in het aardmagnetisme beïnvloed wordt, valt niet in twijfel te trekken; de sensitieven voelen haar vooral sterk en in de plantenwereld is ze voor ieder waarneembaar. Men bestudeere, met dit doel, eens de groei ring en der boom en; men vindt in vele natuurhistorische musea doorsneden van boomen, waarop deze groeiringen zeer scherp uitkomen. Men zal hier zien, dat elke 10 a 11 jaar een bizonder breede groeiring opvalt. De zonnerhythmus uit zich dus hier op onmiskenbare wijze. Ook de afwijking der kompasnaald, de regenval, de luchtdruk, de wijn- en graanoogst, de vulcanische werkingen etc. gaan op en af met de zonnevlekkenmaxima en -minima. In 't kort: de levensverschijnselen van 't zonnelichaam verloopen synchronisch met die van 't aardlichaam. Ook de Maan oefent invloed op het aardmagnetisme uit door tegen- of medewerking met den zoninvloed en wel geeft de maan een dubbele curve, die sterk uitgesproken is. Dezelfde plaats der curve komt in dagelijkschen rhythmus telkens 24 u. 50 m. 240 28.3" later; — dit noemt men den gemiddelden Maan-dag. De amplitude is het sterkst als de Maan op den horizon staat en 't zwakst als ze culmineert. Chambers en Leyst hebben aangetoond, dat ook de planeten invloed op 't aardmagnetisme uitoefenen en wel dat de dagelijksche amplitude door Mercurius met 11 % vermeerderd wordt, terwijl het door Venus met 10 %, door Mars met 4 %, door Jupiter met 19 %, door Saturnus met 2 %, door Uranus met 10 % en door Neptunus met 5 % verminderd wordt. Mercurius is de eenigste planeet, die dichter is dan de Aarde en daarom sterker magnetiseerbaar, vandaar de uitzondering van Mercurius. Ten slotte nog eene bemerking aangaande de aardbevingen en oorlogen, waarvoor ik deze, misschien ietwat uitvoerige, toelichting schreef. Het zich, op grooten afstand van het epicentrum, voortplanten der aard- en zee-bevingen is, in hoofdzaak, een gewoon trillingsverschijnsel, én daarom komt hier nog een andere factor in aanmerking, n.1. de interferentie, die o.a. verband houdt met de golflengte der trillingen, waardoor ze — evenals we dit kennen bij licht- en geluidstrillingen — elkaar kunnen opheffen of versterken. In 't laatste geval kan zelfs op zeer grooten afstand een aardschok niet alleen door haarscherpe instrumenten geregistreerd, maar zelfs zintuigelijk gevoeld worden, op de plaatsen, waar de curve het sterkst inslaat. Bovendien heeft menig land zijn eigen epicentrum, vanwaar dikwijls aardtrillingen uitgaan, die slechts een locaal en weinig beteekenend karakter hebben, 't Zijn vooral de hooge gebergten, die deze eigenschappen hebben. Zoo heeft b.v. Frankrijk als uitgangspunt dier zwakke bevingen de Py- 16 241 reneeën en de Alpen en — in geringere mate — de Ardennen. Ten slotte hebben we in de leer der trillingen een middel om iets te begrijpen van het feit, dat in werkelijkheid het Heden, het Verleden en de Toekomst één zijn, en dat er dus in werkelijkheid geen „na-elkaar" en geen ,, naast-elk aar'' is, maar een eeuwig „in-elkaar"! (Vergelijk mijn werk Symbolen en Mythen, pag. 235—242). In een oogenblik van verruimd bewustzijn zijn ze alle drie tegelijk waarneembaar. In eene gewone curve is dat zoogenaamde „Eeuwige Nu", waarin het Heden, het Verleden en de Toekomst elkaar de hand reiken, prachtig gesymboliseerd. Bij 't laagste punt, ( j) ó O ) 't zinnebeeld van vergeestelijking (Pralaya) begint weer een nieuwe openbaring (Manvantara), die haar klimax bereikt in 't punt van grootsten uitslag der curve (3) ? O ). Bij elk knooppunt begint weer de herhaling van een en hetzelfde verschijnsel, 't welk schijn is. In de trillingscurve is inderdaad de bevestiging te lezen van wat de I. K. ons leert aangaande de, in vaste regelmaat, terugkeerende openbaringstijdperken en -cyklen. Alles herhaalt zich, hoewel steeds in een ander gewaad, want ons zonnestelsel 242 — als verschijnsel beschouwd — beweegt zich met groote snelheid in de Ruimte voorwaarts en tegelijk daarmee ontstaan steeds nieuwe combinaties of mogelijkheden van stoffelijke openbaring, die (wat onze planeet betreft) door Luna gemodelleerd worden. Zij is het, die het web van Maya weeft. De teekening geeft dit in beeld voldoende weer. Bij J □ O (a) verschijnt de openbaring boven de „Horizon" van 't zintuigelijk bewustzijn, welk punt ik vroeger (in „Urania" 1923 Meinummer) vergeleken heb met 't schemerdonker der Grot waarin de natuurkracht „Elias" preekte. Het zenith der stofopenbaring is } ° Q, het tijdperk waarin de wederbelichaming van Elias als Johannes de Dooper in de „Woestijn der Stof" de Menschheid leert in 't volle licht der Maya-Maan; en in (£ □ © zien we de toekomst, waarin het zintuigelijk bewustzijn langzaam plaats gaat maken voor een hooger bewustzijn op de „ijlere gebieden" der stof. lu 1) è O *s de algeheele vergeestelijking uitgedrukt, in zooverre dit denkbaar is. Men kan het vergelijken met het vormlooze mentale gebied der Theosophie. Bij }) □ Q (h) begint weer de herhaling van den dpenbaringscyklus. (a). 243 XXV. AURA EN DAMPKRING. K sprak aan 't slot van 't vorig chap. over de „Aura" en wil nog even uit» eenzetten, dat 't geen we gewoon zijn, bij den mensch en bij al wat leeft, Aura te noemen, bij een planeet de Atmospheer of Dampkring. De kleuren, die alleen door sensitieven in de aura van een levend wezen gezien kunnen worden, kunnen door den gewonen, niet sensitieven mensch in de Aard-aura als 't Noorderlicht waargenomen worden. Wat Reichenbach ..Odstralingen" noemt, is in den grond niets anders dan dit en de zoogenaamde „Levensaura" bij den mensch, die als een wi*te, lichtende rand van een paar centimeter breedte, buiten het stoflichaam uitsteekt en die, na eenige oefening, ook voor niet sensitieven waarneembaar is, is ook in het Noorderlicht waar te nemen. Ze heet bij de Zon de „Corona". Hoe sterk de Aardaura of Atmospheer aan de invloeden der Zonneaura onderworpen is, leert ons de Meteorologie en hoe de menschelijke aura op die invloeden reageert, daarover handelt de Astrologie. De Aarde en ook de Mensch heeft zijn Corona, zijne Fakkels en zijne Protuberanzen, al zijn ze ook in grootte daarmee niet te vergelijken. 244 Dat dit alles — en eveneens alle levensverschijnselen van elk wezen — een electrisch verschijnsel is, laat geen twijfel over. Hoewel hierover in de vorige hoofdstukken voldoende meegedeeld is, wil ik hier nog eene proef van Reichenbach vermelden, waaruit tevens de electrische aard van het Noorderlicht blijkt. Midden door een hollen bol van plaatijzer bevestigde Reichenbach een met koperdraad omwonden ijzeren staaf. Hij hing nu den bol aan een isoleerenden draad in een donkergemaakt vertrek op en leidde een electrischen stroom door de ijzeren staaf. Zoodra de stroom gesloten werd, begon de onderste helft (de Noordpool) van den bol een blauw en de bovenste helft (de Zuidpool) een rood licht uit te stralen, terwijl daartusschen de overgangen dier beide uitersten als de gewone spectrale kleuren zichtbaar waren en wel aldus: In 't Zuiden rood; Oosten grijs; Z.-Oosten roodgrijs; Z.-Westen oranje. In 't Noorden blauw; Westen geel; N.-Westen groen; N.-Oosten violet. De oude astrologen hebben aan de 12 „Astrologische huizen", — welke beantwoorden aan de 12 Zodiacale Teekens en die de 12 Arbeidsvelden van den geborene genoemd worden, — vrijwel dezelfde kleuren toegeschreven. Daar elke kleur een bepaalde trilling vertegenwoordigt en elke gedachte, elk gevoel en elke handeling een eigen trillingsgetal heeft, kunnen we inzien, dat deze zoogen. „Astrologische huizen" ons moeten kunnen inlichten aangaande het werk 't welk de geborene in dit Aard-leven heeft te verrichten. Daar ook de planeten hare eigen „kleur" of brekingscoefficient hebben en zij dus, door haar trillingsgetal, op eene bepaalde wijze van denken, voelen en handelen duiden, heb- 245 ben wij derhalve hierin een tweede „gegeven", waaruit wij tot den aard dier uiting kunnen besluiten. In den horoscoop vertegenwoordigt de Zon de blijvende Individualiteit van den mensch; de Zon stelt de Goddelijke vonk of Geestelijk Beginsel in den mensch voor, dat in een bepaalde richting zoekt en streeft om — den weerstand der Materie overwinnend — zich uit het stofkleed te bevrijden. Hoe en in welken rhythmus dit werk verricht wordt, kunnen wij dus opmaken uit het Zod. Teeken en het „huis" waarin de Zon geplaatst is. Welke hulp en tegenwerking hij daarbij ondervindt, wordt ons meegedeeld door de bestralingen (aspecten) die de Zon van de Planeten en de Maan ontvangt. Het geestelijk Beginsel kan zich als zoodanig niet in het Materiéele uiten, doch bedient zich daartoe van het werktuig der lagere Persoonlijkheid, die door de Maan wordt aangeduid en wier werktuig het stoflichaam is. Zooals de Maan ten slotte weer tot de Aarde terugkeert, zoo moet ook het stoflichaam tot de Aarde teruggaan, als het zijn werk gedaan heeft. Welke rol de Planeten spelen in het denken hebben we reeds aangetoond. Zij zijn de „zintuigen", waardoor het Geestelijk Beginsel — het Ik of Ego — leert en ervaring opdoet. Na het voorafgaande kunnen we ons nu een duidelijk denkbeeld vormen van 't geen een „horoscoop" ons in hoofdtrekken te zien geeft. 246 XXVI. DE HOROSCOOP. AT de astroloog „horoscoop" noemt, is eenvoudig een beeld van den sterrenhemel, zooals die was op het oogenblik der geboorte. Ze is, in 't kort, het beeld van den Kosmos, waarnaar elke microkosmos gemodelleerd is. Met het oog hierop, laat ik nog enkele toelichtingen volgen. Na 't voorafgaande ter kennis genomen te hebben, zal het niemand kunnen verwonderen, dat de vier hoofdpunten in een horoscoop de vier uiteinden van het materiéele kruis zijn, n.1. de uiteinden van den Horizon en die van den Meridiaan. Die van den Horizon noemt men Ascendant (rijzend Teeken) en Descendant (neergaand Teeken); die van den Meridiaan heeten 't Zenith (midhemel of Middagpunt) en Nadir of Middernachtspunt. De Ascendant is de graad van het Teeken dat in 't Oosten boven den horizon rijst op 't oogenblik der geboorte en daar de centrale bron van alle gemanifesteerde leven in stoffelijken vorm voor elk punt op onze planeet in het Oosten opkomt en in het Westen ondergaat — kunnen wij verwachten, dat de bij de geboorte Rijzende Graad van een Zodiacaal Teeken het gemanifesteerde leven van 't menschelijk Ego moet typeeren en dat is zijn lichaam met de daarmee overeenkomende lagere persoonlijke eigenschappen, als zijn optreden, zijn manier van spreken, zijn 247 stijl, zijn houding, zijn temperament, zijn lichaamsbouw. Het leven in de stof beschouwend als een electro-magnetisch proces, waarvan het lichaam de week-ijzeren staaf en het — in het Ego gepersonifieerde — leven van den Algeest de electrische stroom is, kunnen wij zeggen: De Ascendant is de Anode en de Descendant is de Kathode van deze electro-chemische werking — pool en tegenpool dus. De eerste straalt uit naar binnen, de tweede vult aan, wat de eerste voor zijn kompleteering noodig heeft. Ascendant en Descendant zijn derhalve in elk opzicht contrasten en toch behooren ze bij elkaar om één volmaakt geheel te vormen en juist daarvoor is het electro-magnetisch procédé der stoffelijke inhulling een natuurlijke noodzakelijkheid. Door deze voorstelling kunnen wij gemakkelijk inzien, dat het leven in de stof — d.i. de „kruisiging" van den natuurlijken mensch in zijn dubbel aspect van mensch en dier — noodzakelijk is om tot vereffening der twee uitersten te komen en den volmaakten Christus of Buddha, — die ten deele nog latent in het hart van ieder mensch sluimert — ten volle te doen ontwaken. Wat de Ascendant te veel heeft, heeft de Descendant te weinig en omgekeerd. Het is nu eveneens duidelijk, waarom de Ascendant den levensmorgen (de geboorte) voorstelt en de Descendant de levensavond, waarop de influx van levenselectriciteit minder en minder wordt en eindelijk stokt, waarna het stoffelijke voertuig („de weekijzeren staaf") in hare atomen uiteenvalt, die weer naar Moeder-Aarde, — die ze voor een wijle geleend had — terugkeeren. Aldus werkt de Horizon of Evenaar van ons stoffelijk bestaan vereffenend op ons gedachten- 248 en gevoelsleven, die zich in daden moeten doen kennen, om vrucht te dragen. Een analoge beteekenis vinden we terug in de beide verticale punten van het microkosmisch Kruis, dat we Horoscoop noemen en wel in den M.C en den I.C. Het Zenith — Midhemel, Medium Coeli, of kortweg M. C. is het hoogste punt van 's menschen stoffelijk bestaan; 't is het Zuiden, waar de stoffelijke Zon van zijn aardsche leven 't hoogst staat en dus de stoffelijke verlangens, begeerten en idealen het sterkste spreken. De M. C. is de levensmiddag, waar het stoffelijke werktuig van 't Ego in alle opzichten zijn volle kracht ontplooit en het Physieke dermate zijn aandacht boeit, dat het Causale voor een groot deel, zoo niet totaal, uit het oog verloren wordt, 't Is de diepste „inzinking" van het Ego in de stof, die we met het Bijbelsch symbool „Johannes de Dooper" kunnen vergelijken. De M. C. is de negatieve pool of Kathode van de tweede electro-magnetische as, die de eerstgenoemde kruist en die het Nadir of Imum Coeli, — kortweg I. C. — tot Anode heeft. Beide punten, vereenigd, vormen dus den verticalen balk van 't stoffelijk kruis, dien we kennen onder den naam van Meridiaan. Precies in 't midden wordt deze verticale balk door den horizontalen van den Evenaar doorsneden en in dit kruispunt, — in het hart dus der menschelijke wereld of microkosmos, werkt de volmaakte Archi-typische Mensch van binnen uit en reinigt — zooals gezegd — voortdurend den Augias-stal van den dier-mensch. Zonder stoffelijk lichaam ware er geen Augiasstal en dus ook geen reinigingsproces en geen stoffelijk kruis, geen ongeluk en geen ellende..., maar ook geen persoonlijk zelfbewustzijn, dat zich op 249 den „lijdensweg der materie" tot het Allerhoogste tracht op te werken. Alweder twee uitersten derhalve, welke het „To be or not to be". der Lagere Persoonlijkheid, in openbaring, bepalen. Het „to be" zal menigeen, zoo niet allen, toch zeker, verkiezen boven het „not to be" van het ongeopenbaarde. Het Nadir is het „not to be" van 't stoffelijk geopenbaarde van 't wezen, dat hier kan zegaen: „Het is volbracht!" Het laat zijn stoffelijk werktuig — zijn „versleten boei" — achter en wordt zich tegelijkertijd bewust in een „hooger" wereld, die juist overeenstemt met de ijlere, en dus minder zware, minder drukkende, materie waaruit zijn lichaam thans bestaat. Hij droeg dit lichaam, — 't welk de essence van zijn stoflichaam was, — reeds langen tijd, maar eerst nu gaat hij er zich op volmaakte wijze van bedienen. Voor 'tgeen wij openbaring noemen is dus het Nadir de levensnacht van 's menschen bestaan. De hoedanigheid der stof, waaruit zijn „nieuwe" lichaam nu bestaat, bepaalt precies de nieuwe sfeer, waarin de mensch zich bewust wordt. 250 XXVII. ENKELE KOSMISCHE SYMBOLEN. ER verklaring der eigenschappen, welke astrologisch aan de Zodiacale sterreteekens worden toegeschreven en ook tot beter begrip der volgende hoofdstukken, geef ik hier nog een kort overzicht dezer symbolen (uitvoeriger besproken in mijne korte „Handleiding der Astrologie") waarin ook, — als in de symbolen der planeten — de inwikkeling (involutie) en de ontwikkeling (evolutie) der kosmische en microkosmische „gedachte" uit de materie is neergelegd. Ze moge minder duidelijk daaruit spreken dan uit de oeroude, geniale planetensymbolen, maar ze is toch zeer goed te onderkennen. De mythologische symbolen vinden hier geen plaats. Zij spreken eene geheel bizondere taal, zooals ik uitvoerig uiteengezet heb in mijn werk over Symbolen en Mythen. Vrij algemeen begonnen de wijsgeeren der Oudheid den Dierenriem met den eersten graad van den Ram. We volgen dus hun voorbeeld. Ram. y De horens van den Ram (het Lam), het Christusteeken, begin der Involutie of inwikkeling in de stof van 't geestelijke beginsel, (vormloos). Sfïer ^ De geest gekroond door de ziel ; — de Maan, als vormgeefster, begint haar werk in het 251 eerste vormgebied. Zon en Maan, — Leven en vorm. Tweelingen. II. De Tweelingen zijn het m. en vr. of 't pos. en 't neg. beginsel in het laagste mentale gebied der stof. Men kan dit Teeken de poort van Mercurius' voorhof noemen. Kreeft 2B De tweevoudige moederkiem, uitgroeiend in 't astrale, zich hullend in de stof der emoties, aldus de kiem leggend voor 't astraallichaam, zooals in II die voor 't mentale (gedachten) lichaam gelegd werd. Leeuw Q. Beide beginselen nog in één vereenigd, doch het evenwicht, — in de vorige teekens aanwezig, — dreigt gestoord; de „slang" der stof begint zich te roeren. Maagd ttff Weegschaal =0= Schorpioen U\ Oorspronkelijk één teeken, later gescheiden; symboliseerend de scheiding der geslachten. In flP is de „slang" nog gebonden, inm, is zij tot volle werkzaamheid gekomen. In =o= moet de mensch 't kwade van 't goede leeren onderscheiden en in moet hij toonen wat voor hem het zwaarste weegt, — de reinheid der Maagd of de zinnenlust van de Schorpioen. Libra is ook de offerplaats, waar de mensch zijn lager zelf moet offeren. Daarom staat in Libra de voet van het kruis. Schutter £ is de pijl der intuïtie en der devotie waarmee het Hooger Zelf het „dier" in den Centaur tracht te dooden. (Men zie het sterrebeeld Sagittarius zooals dit eeuwen voor onze tijdrekening in beeld is gebracht). Steenbok. In Capricornus leert hij inzien, dat hij door geduld en volharding het dier moet opvoeden, dat in den Waterman M, dat het Lager Zelf met den Wil van het Hooger Zelf in ééne richting gaat en hij dus rijp is, om in de 252 Visschen 3C zijne Lagere Persoonlijkheid ten offer te brengen aan de éénwording, welke uitgedrukt is in den band, die de beide visschen samen verbindt (in het oude Symbool). Al wat als microkosmos, of als, in vorm zich Uitsprekende, gedachte (geest) in de geopenbaarde wereld leeft, is eene uitdrukking dezer 12 Zodiacale krachten en weerstanden, in evenwichtige samenwerking met de zeven planetaire krachten der Zon en door de Maan in vorm gegoten. Natuurlijk zijn de overgangen van het eene Teeken in het andere niet plotseling, doch meer geleidelijk, ofschoon ook elke der 30 graden van één Zod. Teeken hare eigen werking vertoont, als variant van de hoofdwerking, aan dat Teeken eigen. Hetzelfde geldt voor de drie Decanaten van elk Teeken. De Maan vervult hier dus de rol van de zelfwil der aan de materie gebonden lagere Persoonlijkheid. Zij is het, die de gevangenis ('t lichaam) voor de hoogere Individualiteit bouwt, die door de zon en de planeten wordt uitgedrukt, terwijl de Zodiacale Teekens de velden der handeling zijn, want in hen moet de weerstand der stof overwonnen worden. De geopenbaarde menschenziel, waaraan de Zon Q het leven, de Maan 2> het lichaam en de Aarde 0 de stof levert, waaruit dat lichaam bestaat, uit zich door de planeten als de „Gedachte", die zich — dank zij den weerstand der Zod. Teekens — in zintuigelijk waarneembare vormen kleedt. Aldus gezien, wordt het ons duidelijk, waarom b.v. dr. Steiner spreekt van a Gevoelsziel (de combinatie van O 3> ® )• 0 Verstandsziel (de 7 planeten) en van c Bewustzijnsziel (de 12 Zod. Teekens). Men vergelijke hiermee ook, wat vroeger over de 7 „zegels", de 7 zenuwvlechten van den N. Sympathicus en van de 12 paren hersenzenuwen (de 24 Ouderen) gezegd is. 253 Van dit denken, — 'tgeen eer een weerspiegelen of terugkaatsen der Kosmische- of Al-gedachte genoemd mag worden, vertegenwoordigt: De Zon — de inspiratie. Saturnus — intuïtie. Jupiter — imagniatie. Mars — snelle gevatheid. Venus — rhythmische gedachte. Mercurius — berekenende gedachte, die moet worden tot de logische gedachte. Vergelijk hiermee tevens het chap. „Eene Kosmos in Wording". Mercurius is de algemeene verzamelaar der anderen en uit zich, al naarmate hij met de andere planeten verbonden is. De Maan bouwt het instrument, 'twelk Mercurius moet bespelen en daarom is een „band" of „aspekt" tusschen § en 5 voor het logisch denken noodzakelijk. Bestaat die „band" of „brug" niet, dan zal men weinig Logica van Mercurius te verwachten hebben. Dit is in een paar woorden het schema, 'twelk ons een idee kan geven, hoe de geopenbaarde menschienziel voor den weerstand der materie komt te staan en zich daar — door dien te overwinnen langs wettelijken weg — moet oefenen in het aankweeken zijner drie voornaamste faculteiten: het denken, het voelen en het willen. Deze drie zielskrachten die de lagere, geopenbaarde spiegelingen zijn der Goddelijke Drieheid Wijsheid, Liefde, Wil, zijn in 't menschelijk lichaam resp. uitgedrukt in het hoofd, de armen en de beenen, evenals ook in de 5 puntige ster, 't Pentagram. Dat het zoo moer zijn, omdat elk onderdeel naar 't ééne groote geheel gemodelleerd is, kunnen we nagaan in de verhoudingen van 't menschelijke en 254 't dierlijk lichaam, in die van 't Pentagram, en in de afstanden der planeten, die allen de verdeeling in Major en Minor der Sectio Aurea vertoonen. Zie 't chapiter over dit onderwerp. Aldus verschijnt de Goddelijke Eenheid in en spreekt zich uit door de tallooze veelheid en herkent in al die spiegelingen Zijner Eenheid Zichzelf. En deze zoogenaamde „Scheppingsdrang" der Goddelijke Eenheid, die in alles Zichzelven vindt, spiegelt zich wederom in al die tallooze veelheden, door de lagere, — doch analogische — aandrift tot vermenigvuldiqing. Zoo komt het allerlaagste voort uit het allerhoogste en omgekeerd en kunnen wij dus — zooals onze plicht is — in alles het Schoone en Volmaakte zien. Van dit schema uitgaande, kunnen we ons derhalve een zekere voorstelling vormen, hoe elke gedachte, — respectievelijk elk Wezen — uit de Geestelijke (of metaphysische) gedachtenwereld der Oorzaken afdaalt door de wereld der Wetten (d.i. de wereld der gevoelens en der emoties), om tot openbaring te komen in de wereld der Handeling. Dit is de wereld des materieelen lichaams, de wereld der twaalf zintuigen, die de rol der „Ouderen" vervullen en de Gedachte weder terugvoeren door de wereld der Ziel naar die van den Geest, doch nu als zelfbewuste Individualiteit, die van Schepsel tot Schepper is geworden. Aangezien wij, als we inlichting aangaande „iets" wenschen, deze in de allereerste plaats gaan zoeken op de plaats zelve, waar dat „iets" zich bevindt, zoo wenden wij ons — als wij inlichting wenschen aangaande de ontwikkeling der „Gedachte" — logi- 255 scherwijs — tot de plaats waar zij woont of thuis behoort, en dat is in den menschelijken schedel. Derhalve is het noodig, dat wij, die ons op kosmologisch terrein bewegen, meer en meer het verband tusschen den schedel en den kosmos moeten gaan zoeken. Eerst dan mogen we hopen, dat we heel wat meer kunnen verstaan van de taal, die zij tot ons spreekt. Het is vooral op deze reden, dat ik in dit werk vrij uitvoerig over de kosmische indeeling van den schedel heb gehandeld; de uitdrukking „schedel" in haar uitgebreidste beteekenis genomen. 't Een vult het ander aan en draagt er toe bij te begrijpen', hoe de Individueele Ziel (Atma) of „Zoon" van de Universeele Ziel (Mahatma, d.i. Groote Ziel) of „Vader" uitgaat en tot Hem terugkeert, zooals in de zonnemythe van den „Verloren zoon" is voorgesteld. In mijn werk over „Symbolen en Mythen in Religie" heb ik tal van oudere Bijbelmythen en -namen in hare innerlijke beteekenis uiteengezet, zoodat ik daarop niet hier behoef in te gaan. 256 XXVIII. DE TWAALF VELDEN VAN ARBEID. E 3 Schreden van Vischnu werpen wederom een ander licht op het onderdeel der Innerlijke Kosmologie, de Horoscopie. Deze leert, zooals ieder oppervlakkig beoefenaar weet en zooals ieder ervaren beoefenaar als mathematische juistheid erkent, 't volgende: A. dat het, in 't Oosten — bij de geboorte — „Rijzend Zodiakaal Teeken" het lichaam van den geborene typeert; B. dat verder het Zenith of Zuiden zijne eer en stand in de maatschappij aanduidt; C. dat 't Westen, of 't „Ondergaande Teeken" zijn deelgenoot of medewerker en dus ook zijne vrouw symboliseert, etc. Beschouwen we nu deze drie gegevens in het licht der 3 schreden van Vischnu, dan begrijpen wij meteen, waarop de beteekenis der 6 „Stoffelijke Huizen" van den horoscoop precies dat moeren beteekenen wat ze heeten te doen. Vischnu doorloopt in 3 Schreden het Geopenbaarde Heelal, heet het. Analogisch komt dit in den horoscoop overeen met de 6 huizen (12—7) die zich boven den horizon bevinden; deze 6 huizen of materiéele arbeidsvelden staan analogisch voor den mensch op één lijn met wat we Openbaring of „Manwantara" noemen in 't Heelal. Ze vertegenwoordigen de stoffelijke- of dagzijde van 't menschelijk bestaan. 17 257 De 6 huizen (6—1), die zich onder den horizon bevinden, zijn analoog met de geestelijke- of nachtzijde van 't menschelijk bestaan, in den Kosmos equivalent met niet openbaring of vergeestelijking, „Pralaya". Denken we ons den Zodiak met de 12 Huizen samenvattend, Aries in 't Zuiden (M. C), Cancer in 't Oosten (Asc.) en Capricornus in 't Westen (Desc.) Elk der 12 sektoren is 30°. De le Schrede (V» van 180° = 60° of 2 huizen) omvat de huizen 12 en 11, d.z. respectievelijk de huizen der beperking (12) en der hoop, wenschen, vrienden (11). De Teekens rijzen van 't Oosten naar 't Zuiden; het lichaam, waarin het Ego zich kleedt bij zijn vleeschwording of incarnatie is getypeerd in den graad van 't Teeken op den Oostelijken horizon. Dit punt rijst naar het Zenith, 't geen hier beteekent, dat het in de stof gekruisigde Ego als „baby" zijn tocht op den „Via Dolorosa" des geopenbaarden levens aanvangt. De reis begint met een smartkreet. Geen wonder, want de opbeperkte Geest betreedt het gebied der grootste beperking (huis 12), waar het eenige werktuig ter waarneming — nog totaal ongeoefend en blank als een onbeschreven vel papier — hem voorloopig niets onthult dan duisternis en totale vergetelheid van wat hij wist. Door 't oerbewustzijn zijner allereerste menschelijke voorouders, die nog meer dier dan mensch waren en door ongearti culeerde klanken hun wel en wee uitten, begint hij meer en meer „mensch" te worden en maakt hij zich, door vrienden en leeraren geleid (huis 11) zich de gewoonten en uitingsmanieren eigen, die een mensch kenmerken. Hij moet immers vooraf het primitieve leven van den Oermensch doormaken, alvorens mensch te kunnen worden... 258 Naarmate hij groeit, begint hij zich idealen te scheppen, zijn imaginatie doet hem luchtkasteelen bouwen in 't mentale (hopen en wenschen) die hij later, als hij door voorbereidende studie daarvoor gerijpt is, in de praktijk van 't openbare leven gaat toetsen in zijn beroep. De 2e Schrede van 60° omvat de huizen 10 en 9, d.z. de huizen van 't beroep, eer, waardeering (10) en dat der abstracte gedachte, verre reizen (9). De school der voorbereiding is achter den rug en in de school van 't practische leven als lid en medewerker in de maatschappij is nu zijn arbeidsveld, waar hem eer en roem of — bij mislukking —■ het tegendeel wacht. De oorzaken, door hem in dit en in vroegere levens gezaaid, zullen zonder twijfel hun stempel drukken op 't geen hij thans oogst, want de Wet van Oorzaak en Gevolg kent geen uitzonderingen. Zoo stijgt hij tot de grootste hoogte van, wat hij noemt, materieel „geluk" of „ongeluk" en in dit Zenith van stoffelijk streven „vindt" (d.w.z. waardeert) hij eerst recht zijn ouders, doch verliest ze op 't zelfde oogenblik, want hier in 't Medium Coeli van zijn eigen wezen wordt hijzelf tot de Anode of dirigent van zijn persoonlijk, microkosmisch-alchemisch laboratorium. In den M. C. overziet hij van 't toppunt zijner Meridiaan zijn wereld en begrijpt, dat zijn geluk elders ligt en niet in waardeering en erkenning van zijn werk door anderen. De lagere „Capricornus", die naar de hoogste hoogten van stoffelijke waardeering streeft en onverbiddelijk alles onder den voet loopt wat hem in den weg staat ( j? is verhoogd in ), ontwaakt eindelijk tot het bewustzijn, dat zijn persoonlijk complement alleen te vinden is in de zielediepten van zijn tegenpool, zijn Cathode, d.i. 0° Cancer. Slechts door samenwerking der twee electroden 259 eener batterij kan de gewenschte chemische reactie plaats vinden in het middelpunt van energie en weerstand. In ons geval is dit het menschelijk hart en het is altijd daar, waar de ware Mensch geboren wordt en leeft. Wat gezegd is voor ge — gaat ook op, ofschoon — naar de beteekenis — weer op andere wijze, voor de overige „antipoden" van den Dierenriem. Zooals SS en % de natuurlijke tegenvoeters en — in zekeren zin — „tegenstanders" van elkaar zijn, zoo worden ze eikaars grootste hulp en steun bij eendrachtig samenwerken,.. zoodra persoonlijk belang en zelfverheffing zwijgen. Vooral bij een „Capricornus" spelen deze beide factoren een zeer groote rol en is dus daarom voor hem de strijd met het Lager Zelf een zeer zware; hij „voelt" zich buitengewoon, als hij meent, ergens iets gepraesteerd te hebben! Een „Cancer" daarentegen, laat zich veel te Veel beïnvloeden en intimideeren door anderen, hij is gauw uit 't veld geslagen, hij mist geheel het volhardend streven en de koele beredeneerdheid Van den Capricornus en laat zich te veel door zijn gevoelens meeslepen, terwijl bij zijn tegenpool dikwijls de gevoelens geheel buiten spel blijven. Bij den Capricornus is de zelfwil der lagere persoonlijkheid te sterk ontwikkeld; zijn groote neus en lange kin zijn er o.a. de uiterlijke kenteekenen van. Bij den Cancer zijn deze beide lich.deelen daarentegen weinig ontwikkeld, ergo: Cancer laat zich leiden en Capricornus wil anderen leiden. De een vertegenwoordigt de Liefde-pool, de ander de WU-poól; — uit eene amalgameering van beide ontstaat de Wijsheid. Aldus leidt de tweede helft der „2e Schrede" tot zelfkennis en tot de wetenschap, dat achter het Phenomenale-vergahkelijke het Causale-eeuwige 260 staat. Vandaar het zoeken in alle richtingen naar 't Causale. Daarom is het 9e huis dat der abstracte gedachte en der groote reizen. De 3e Schrede van 60° omvat de huizen 8 en 7, d.z. resp. de huizen van „dood en erfenissen" (8) en van „deelgenoot en echtgenoote" (7). Het werk dat den geborene bij zijn doorgang, door 8, wacht, berust op zijne „geërfde bezittingen", d.w.z. op de werkzaamheden in zijn vorig leven verricht en op 't doel en 't resultaat daarvan. Dit huis wordt wel een „occult huis" genoemd; men zou het ,,'t karmisch huis" kunnen noemen; de geborene oogst de vruchten van zijn voorgaand leven en zaait ze weder uit. Het is het huis der zelfverloochening, waar dus het Zelf moet „afsterven" en zich geven voor anderen. 8 is daarom de voorbereiding voor 7, waar de geborene in de praktijk des vollen levens moet toonen wat hij in 8 geleerd heeft als theorie. In 7 moest hij zich geven aan de gemeenschap, aan zijn gezin, aan zijn medewerkers. Hier leert hij geduld, deemoed, zwijgen tegen beter weten in, hier leert hij, zonder klagen, — met opgeruimd gezicht — zijn kruis dragen, 't welk hij in 1 — de tegenpool van 7 — met een smartkreet op zich nam. Hij leert dus in 7, wat hij in 1 te kort kwam. Om deze reden ziet hij daarna in zijn deel- of echtgenoot (e) de eigenschappen, die hij voor zichzelf zou wenschen, zooals dit reeds in de vorige pagina's uiteengezet is. Conclusie. Zoo is dus elk huis het complement van zijn tegenvoeter en dus te vergelijken met twee polen eener electrische batterij. Men zal dit gemakkelijk inzien, als men de eigenschappen der tegenover elkaar liggende huizen vergelijkt. Beide zijn de Anode en de Cathode van één en 251 dezelfde levensuiting of trillingsverschijnsel van het wezen in openbaring. Ieder kan dit onderwerp naar eigen inzicht verder uitwerken. Om tot zijn huidig bewustzijn te geraken, moest de mensch alle vroeger doorgemaakte bewustzijnstoestanden herhalen, in zijn denken en zijn voelen zoowel als in zijn handelen en in zijn lichaamsuiting. Deze herhaling, waarop ik reeds vroeger zinspeelde, geef ik in hare analogische beteekenis weer in de volgende korte schets, waarin ik hier en daar op het reeds vroeger beschrevene moet terugkomen. 262 XXIX. KORTE SCHETS DER HERHALING. aCKEL zag hetgro ote gewicht dezer „herhaling" het eerst en noemde ze de „biogenetische grondwet", welke hij in deze woorden uitdrukte: „De kiemgeschiedenis van het enkele wezen is een korte herhaling der stamgeschiedenis van zijn geslacht". Men stelle zich evenwel niet voor, dat elke wezensvorm tot in kleine bizonderheden herhaald wordt; het is veeleer een herhaling in grove trekken, — als van een vage herinnering uit lang vervlogen tijden. Evenwel geeft ze ons den sleutel tot de geschiedenis der geheele ontwikkeling, die tal van millioenen jaren achter ons ligt en toovert ze ons in een film van negen maanden lengte de beelden voor oogen van wezens die voor onberekenbaar lange tijdperioden onze voorouders waren. De manlijke Spermatozoo dringt in de vrouwelijke Kiemcel en verliest zijn staart. De kop met de manlijke celkern beweegt zich, in de richting van de vrouwelijke celkern en ontwikkelt tegelijkertijd de zoogen. „stralenkroon" van 't „centraal lichaampje", die te beschouwen is als de Zon van den primitiefsten microkosmos. De manlijke en vrouwelijke celkern ontmoeten elkaar en de „zon" verdubbelt zich; de primitieve microkosmos deelt zich en elke helft ontvangt zijn deel van 't zoogen. „Chromatine", dat door samensmelting van de m. met de vr. celkern, zich als een kluwen voordoet en zich deelt gelijk 263 de „Zon". Dan zonderen van de lichaamscellen zich enkele chromatinrijke cellen af;... 't zijn de nieuwe kiemcellen, die voor de juiste overerving van eigenschappen der ouders en voorouders zor< gen; zooveel van ieder, — niet meer en niet minder. En zoo gaat het verder en verder, — de film der involutie rolt zich af ... 't Centtaallichaampje ziet er werkelijk uit als eene stralende zon; als eene spin in haar net bevindt het zich midden in een ongelooflijk fijn draadnet, dat naar alle zijden uitstraalt als de zonneprana door de Ruimte. Ze zijn (dicht bij de kern) dermate opeengedrongen, dat ze hier één lichtende nevel schijnen evenals de Photosfeer der Zon, waaruit de Protuberanzen als lichtende draden door 't celplasma schieten, 't Is het geestelijk beginsel, 't welk 't stoffelijk beginsel, — de vrouwelijke celkern, die in schoone kleuren prijkt, — tot zich trekt. Alvorens onze eindconclusie te trekken, is het zeker niet overbodig nog één gewichtig punt te releveeren, namelijk: 264 XXX. DE RELATIEVITEIT VAN ONS WAARNEMINGSVERMOGEN. ANNEER men de uitdrukking voelbaar of waarneembaar slechts in haar uitgebreidste beteekenis neemt, schijnt direkt menige bewering minder onlogisch en minder in tegenspraak met 'tgeen we „normaal" noemen, dan ze — oppervlakkig beschouwd — schijnt. De mate van voelen of waarnemen van een wezen, is verschillend, al naar dat het lichaam van dat Wezen ingestemd en dus gevoelig is voor zekere trillingen. Dit is o.a. de reden, waarom eene aktueele overgang eener planeet („transit") over een bepaalden graad van den Zodiak — voor het gros der menschen onopgemerkt voorbij gaat, terwijl ze bij enkelen eene sterke reactie veroorzaakt. Waarom is dit het geval? Omdat b.v. deze enkelen in dienzelfden zodiakalen graad bij hun geboorte een planeet hebben, die —door sterke plaatsing of aspekteering — een grooten invloed op de levensfunctie heeft. Het individu heeft derhalve op die plaats een overgevoelig punt en alles, wat — van uit de Aarde gezien, geocentrisch, — dit punt irriteert, wordt daarom door deze bepaalde enkelingen waargenomen, terwijl zijn buurman absoluut niets waarneemt en het hoofd schudt over wat hij dwaze en ridicule excentriciteit noemt. Hij neemt aan, dat zijn buurman op dit punt „niet recht snik" is, — rijp misschien 265 voor Meerenberg. Voor eene Amerikaansche zou het een schoone gelegenheid zijn, zich zonder moeite van haar gefortuneerden echtgenoot te ontdoen, door hem eenvoudig in een „asyl" te laten opsluiten. Een medisch certificaat is daarvoor voldoende en gemakkelijk verkrijgbaar (ik spreek van de U. S. A.) want officieel heeten immers deze voorbeelden van overgevoeligheid en fijn ontwikkeld waarnemingsvermogen ,Jdiocyncrasie" en „hallucinatie"? In welke oertoestanden leven wij nog in onzen modernen tijd he? Vroeger werden deze sensitieven door een dom en fanatiek priesterdom als heksen verbrand en in de 20e eeuw worden ze door de medische faculteit voor krankzinnig en in elk geval voor gevaarlijk en ontoerekenbaar verklaard. En toch nemen deze gevoelsmenschen met hun bewonderenswaardig fijn besnaard zenuwstelsel dingen waar, die aan anderen onopgemerkt voorbij gaan. Gelukkig begint men dit tegenwoordig in te zien! De moet hier het boven vermelde eerst door een duidelijk voorbeeld toelichten, alvorens verder te gaan. Ieder die veel in Zwitserland gereisd heeft, kent het verhaal van de omvangrijke bergstorting bij 't station Atth—Goldau, waarbij 't geheele stadje plus omliggende gehuchten onder steenen begraven werd. De geheele landstreek is nog altijd met reusachtige rotsblokken gelardeerd, zooals iedere tourist weet. Alles wat het stadje bevatte ligt daaronder begraven, uitgezonderd twee wezens, — de pastoor van 't plaatsje en zijn hond. Ik weet niet, of de pastoor na zijn dood door de Kerk heilig verklaard is; in elk geval houdt nog thans een groot deel der bevolking in die 266 266 streken dien man voor heilig, terwijl in werkelijkheid den 'hond deze eer rechtens toekwam. Zoo gaat het altijd — de paarden die den haver veedienen, krijgen ze niet! Het verhaal, door den pastoor zelf neergeschreven', luidt aldus: Twee uren vóór het onheil werd de hond plotseling onrustig, liep heen en weer, blafte en trachtte op allerlei wijze de opmerkzaamheid te trekken van z'n baas, die er echter niets van begreep, 't Gedrag van den hond werd steeds nerveuser. Ziende, dat hij op die wijze niets bereikte, begon hij — bij totale afwezigheid van broekspijpen — de kousen en kuiten van zijn meester te bewerken, hem daarbij steeds in de richting der deur trekkend. De pastoor dacht ten slotte, dat de hond hem trachtte te brengen naar de plaats waar ergens een menschenziel in nood verkeerde en liet zich leiden. Twee uur aan één stuk trok de hond zijn meester bergop, steeds nerveus en angstig doende. Toen werd het dier plotseling rustig en legde zich — blijkbaar tevreden en voldaan over zijn werk — neer aan de voeten van zijn baas, hem glimlachend hijgend en genoegelijk kwispelstaartend aankijkend, zooals alleen een trouwe hond dit kan... Eenige oogenblikken later had de catastrophe plaats, die een geheele landstreek met stadje, inwoners en al in een oogenblik wegvaagde. Slechts een paar meters van dit oord verwijderd, maar veilig, was de pastoor, de eenig overlevende mensch, getuige van de ramp. De verklaring dezer redding door een dier is na 't hierboven meegedeelde niet moeilijk en precies dezelfde als b.v. het feit, dat de ratten overboord springen van een ten ondergang gedoemd schip, lang voordat er gevaar is om te verdrinken en zelfs lang voordat de mensch aan gevaar denkt. 267 267 't Is hun fijnbesnaard zintuigenstelsel, dat de aan elke catastrophe voorafgaande, schier onmerkbare, „trillingen" kan opvangen, die de voorbode zijn van de grovere, ook voor den mensch waarneembare, doch die voor hem van geen waarde meer zijn, omdat ze hem op 't zelfde oogenblik vernietigen. Zoo vindt men ook onder de menschen velen met overgevoelige zenuwen (sensitieven, mediums), menschen, die ons verbazen door hunne gaven van helderzien, helderhooren, telepathie, mediamieke Verschijnselen etc. etc. We kunnen misschien al deze verschijnselen waar ergens eene menschenziel in nood verkeerde onder één hoofd brengen, dat men zou kunnen noemen: „Draadlooze Telegrafie en Telefonie bij Mensch en Dier". Ieder mensch en elk dier —- hoog of laag in ontwikkeling — hebben dit draadloos toestel, bij den mensch thans nog slecht functionneerend door de zwaarte der materie, doch bij het dier (en wel zeer sterk bij de Insecten) in volle werking. Deze verklaring lijkt mij logischer en dus veiliger, om op voort te bouwen, dan aan te nemen, dat het dier zich boven Tijd en Ruimte kan verheffen en daardoor in staat is het Heden tegelijk met de Toekomst en in één punt te „zien". De aanname van een draadloos telegrafie-instrument verklaart evengoed of beter de phenomena helderzien, helderhooren etc. dan bovengenoemde. De uitdrukking, „fijne trillingen", die ik boven gebruikte, zegt natuurlijk niets, evenmin als het woord „trilling" niets zegt en veelal eene geheel verkeerde voorstelling van iets in 't leven roept. Datgene wat het „Draadloos Toestel" van het dier opvangt en tot zijn bewustzijn brengt, is waar268 268 schijnlijk niets anders dan de gedachte en 't gevoel, die aan elke handeling vooraf gaan, hoe en waar die handeling zich ook openbare. Het is, aldus gezien, als 't ware een lezen in de onzichtbare, want onstoffelijke, „Boeken der Natuur", die men ,J^kasha" noemt. Her dier doet dit nog onbewust, de diermensch kan dit hoogst zelden en de Mensch kan dit bewust. Men ziet hier het hemelsbreed verschil tusschen een zoogenaamd sensitieve of medium, dat veelal onbewust of half bewust ongeziene dingen verkondigt, en den moreel hoog ontwikkelden ziener, die — ten volle bewust — ziet, als hij het verkiest. Als conclusie van 't bovenstaande gaan we zeker niet te ver, door te beweren, dat we het zieleleven in onze Kosmos-Aarde kunnen leeren kennen, door nauwkeurige waarneming van het leven der dieren, in verband met de natuurverschijnselen. Wat zou de Mensch oneindig veel van het Dier kunnen leeren aangaande de kosmische levensverschijnselen, wanneer hij niet zoo stompzinnig en geleerd ware! De Mensch is blind van louter geleerdheid. Mercurius heelt zijn werk goed gedaan; — 't Paradijs is hermetisch gesloten, maar... we hebben reeds den terugweg ingeslagen; alweder onder Mercurius' leiding. Er is geen andere Leidsman, als deze gevleugelde „Boodschapper der Goden", Mercurius. En deze allerhoogste gave des Geestes — de persoonlijke, eigen, logische vrije gedachte — wil men dooden in zekere kerkelijke richtingen. Men wil, m.a.w. onzen innerlijken, persoonlijken Leider in een kooi opsluiten! Terwijl ik dit chapiter in proef corrigeer, wordt mijn aandacht getrokken door een artikel in den „Domenica della Corriere", een italiaansch geïllustreerd blad, het Septembernummer 1924, 'twelk op merkwaardige wijze mijne hypo- 2» 269 these bevestigt Het is getiteld: Radiotelefonia net mondo animale. Verkort laat ik bier den inhoud volgen: Evenals we ■— zoo luidt het — verschillende werktuigen van de dieren hebben afgekeken en gecopieerd, b.v. het vliegtuig, zoo hebben we ook .— mogelijk geheel onbewust — het radio-toestel van de dieren overgenomen, die zich daarvan sinds onheugelijke tijden bedienen, om aan hun geslachtelijke neigingen te kunnen voldoen. De Amerikaansche entomoloog Hoele heeft eene verzameling vlinders, waaronder een groot aantal voorzien is met eene volmaakte antenne, om de Hertzsche golven op te vangen. Met behulp hunner samengestelde sprieten lokt het wijfje het gewenschte mannetje tot zich op kilometers afstand en met onfeilbare zekerheid vliegt het mannetje lijnrecht op zijne ver verwijderde aangebedene af. 't Zijn vooral de Lepidoptera, waarvan dit bekend is. Ze weten hunne sprieten in de juiste richting te stellen voor 't opvangen der gewenschte boodschap; evenals de radio-telefonist dit doet door aan een knopje te draaien. Vooral de nachtpauwoog is een ware radio-specialist. Dezelfde radio-gevoeligheid is bij kikvorschen aangetoond door prof. Lefenvre, van de school van Rennes. RESUMÉ: Hij, die met aandacht de voorafgaande beschouwingen gelezen heeft en het oude astrologische „vakjessysteem" kent, zal opgemerkt hebben, dat ik met het oude systeem gebroken heb, omdat het niet meer in den tegenwoordigen tijd past. Het oude stelsel, dat ik ook nog in mijn eerste werk („Astrologie, haar Techniek en Ethiek") toepaste, leidt den oppervlakkig studeerende dikwijls op dwaalwegen, omdat hij alleen leert aflezen en niet zelfstandig combineeren en denken. In mijne „Beknopte Handleiding der Astrologie", die in 1921 verscheen, heb ik voor het nieuwe stelsel den grond gelegd en dit in mijn laatste werk over „Innerlijke Kosmologie" uitgewerkt en logisch-wetenschappelijk toegelicht. Ik kom hier en ook daar tot zes kosmische en microkosmische velden van werkzaamheid, die — evenals elk magnetisch veld — zich in positieven en negatieven zin uiten. Aldus heeft elk Zodiacaal Teeken zijn tegenhanger.270 270 Wat ik in een vorig chapiter voor den Evenaar Cancer-Capricornus heb uitgewerkt, wil ik nu hier voor den Meridiaan Aries—Libra uiteenzetten. Daarmee heeft de studeerende het hoofdkruis, waarop de menschelijke ziel geklonken is, als voorbeeld, waarnaar hij — geheel naar eigen inzicht — de overige vier zodiacale assen kan uitwerken. Niet door „aflezen" kan men het logisch denken ontwikkelen, doch alleen door eigen, persoonlijk zoeken en combineeren. Deze raad is natuurlijk bestemd voor den ernstigen waarheidzoeker, die geen hooger doel kent, dan zijn Atma te leiden in de richting van den Mah-Atma. Laat hij of zij, die in beuzelarijtjes zwelgt en daarmee tevreden is — vakjesastrologie aflezen en — valsche conclusies trekken. Ik veroordeel hiermee de oude leerboeken over Astrologie niet, doch wijs slechts op het gevaar, aan de oude methode verbonden. Voor den oppervlakkige komt dit er natuurlijk minder op aan. Ik wil nu een der beide hoofdassen van den horoscoop volgens deze methode iets verder uitwerken als in mijne „Beknopte Handleiding" en laat de andere assen aan den lezer ter uitwerking over. 271 XXXI. DE HOOFDAS ARIES—LIBRA. Heerschers Mars—Venus. R zijn twee hoofdassen n.1. 2B—^g* — en "V —< =e=; de eerstgenoemde noemen we de Meridiaan en de laatstgenoemde de Horizon, in navolging der astrono¬ mische terminologie voor de Aarde. De voornaamste electro-chemische levens-werking in den Meridiaan is het omwerken der ef dierlijkheid en der !}> sensualiteit in reine Liefde, die geen onderscheid des persoons kent. Om hiertoe te geraken moet eerst de V impuls en overmaat van onafhankelijkheidsgevoel bezinken, terwijl in =e= de apathie tot energie moet worden. Zonder energie en zelfbeheersching wordt niets bereikt. De Aries-mensch is de pionier, de leider, de padvinder, wegwijzer, ontginner, in één woord de zoeker naar nieuwe mogelijkheden. Hij wil en moet leiden en misleidt derhalve niet zelden zich zelf en anderen, hoewel dit laatste onopzettelijk; want in den regel is hij eerlijk en oprecht onder alle omstandigheden. De Libra-mensch daarentegen is wars van alle baantjes als leider, hij wil liever zelf geleid worden, daar zijn zelfwil zwak ontwikkeld is vergeleken met die van Aries; d heeft in =o= zijn val en $ in Aries. Aries — de naam „Ram" duidt dit aan — overwint gaarne tegenstand, hij stort zich hals over kop in allerlei moeilijkheden en vecht als een ware duivel. Libra daarentegen ontwijkt gaarne 272 272 moeilijkheden en wenscht met allen in vrede te leven; hij is wegens zijn zwakke energie dikwijls de speelbal zijner gevoelens en verlangens. Beide teekens geven als karaktergrond eerlijkheid en oprechtheid, gepaard aan afkeer van allé achterdocht, laster, onwaarheid, leugen. Is hij onwaar, dan liegt hij te goeder trouw. Door zijn ultraoprechtheid komt een Aries licht in conflict, terwijl ze een Libra menig stil verdriet bezorgt. De droge, taaie, ijzersterke spieren en beenderen en de schrale, hoekige vormen van den Ariesmensch — 't bijna zuiver manlijk of Anode-type, — doen zich bij den Libra-mensch meer afgerond, en minder droog en hard voor, doch de fijnheid van het zenuwstelsel, dat schier op eiken rhythmus reageert, ( fji en kunst), stijgt hier tot hooge volmaaktheid. Uit dit laatste blijkt ons al dadelijk, dat een Teeken slechts voor zekere eigenschappen eene Anode-werking vertoont en dat zijn antagonist even goed zijne Anode-werking heeft; daarom spreekt ook de Cathode-werking door beide, 't Is meer een graadsverschil, dan wel een principieel verschil. Libra vertoont de Anode-werking meer voor 't Zenuwstelsel en Artes meer voor 't spier- en beenderenstelsel. En zoo voor allerlei karaktereigenschappen en neigingen. Wat de een te veel heeft, heeft de antagonist te weinig. Als we in nevenstaande teekening 0° y door y een lijn vereenigen met 0° =o= en 30° y> met 30° =o= aankrijgen we een stel krachtlijnen, die een Zodiacaal Teeken in z'n dubbelwerking neg. en pos. of manl. en vrouwéL voorstelt. De lijnen snij- >* den elkaar bij A., waar de wer- 18 273 king van pos. tot neg. wordt en omgekeerd en dat punt is immers de plaats waar de astroloog zich den Mensch of de Aarde denkt in zijne geocentrische voorstelling van 't hemelgewelf. Direct denken we aan de vroeger beschreven natuurkundige proeven met ijzervijlsel etc. en aan den indruk dien sensitieven bekomen bij 't beschouwen der hersenen, 't Is als het beeld van een landschap door de lens. eener camera obscura gezien, — 't een rechtop en 't ander omgekeerd. Ik meen, dat vérdere woorden overbodig zijn. om de werking der tegengestelde Teekens verder toe te lichten; de intuïtieve lezer zal met weinig moeite voor alle Zodiacale Teekens dit cameraobscura-beekl kunnen uitwerken naar zijn eigen opvatting, zonder dat hij verdere indicaties behoeft. Ik kan dus besluiten met nog enkele bizonderheden van V en te vermelden. Het doet er niet toe of de uitdrukkingen: „Anode- en Cathode-werking" geheel juist zijn of niet; ze worden immers slechts gekozen om iets duidelijk te maken en ik ken geen betere. Doordat een Aries bijna altijd in alles te ver gaat en zich zeiven niet ontziet, zijn z'n zenuwen geregeld tot het uiterste gespannen en, hoewel hij een reusachtig weerstandsvermogen heeft, lijdt hij dikwijls aan de gevolgen van overwerking. Zijn aangeboren neiging tot argumenteeren en strijden bereikt soms eene hoogte, die ons doet denken aan „Don Quichotterie" of aan een „Tartaria', hoewel hij geen snoever is als deze. Hij is echter — als Tartarin — een geboren optimist en stort zich zonder schroom in ondernemingen, die verre boven zijn kracht gaan en wanneer hij dan de onmogelijkheid van te slagen begint in te zien, 274 274 wordt hij allicht eigenzinnig, prikkelbaar, ruw en cholerisch. Aan enthousiasme, hoop en moed, — die aan roekeloosheid grenst, — ontbreekt het den zuiveren Aries nooit, doch ook zelden aan rusteloosheid en gebrek aan evenwicht. Het is zijn sterk sprekende, persoonlijke zelfwil die hem overal parten speelt en hem in allerlei moeilijkheden brengt, hoewel hij zelden gebukt gaat onder zijn tegenheden; zijn sterk ontwikkeld gevoel voor humor doet hem altijd weer de lichtzijde der dingen zoeken, zoodat hij zelden vraagt wat achter hem ligt, doch leeft in het heden, dat hem — in zijn voortvarend optimisme — de schoonste toekomstdroomen voortoovert. Altijd weer bouwt hij nieuwe luchtkasteelen, die hij zich met zijn bewonderenswaardig enthousiasme reeds als werkelijkheid droomt en waarvan hij reeds met de grootste gulhartigheid vrijgevig anderen wil laten profiteeren en genieten, terwijl ze voor hem zelf nooit tot verwezenlijking komen; 't blijft bij hem in de meeste gevallen toekomstmuziek, niet wegens gebrek aan initiatief, maar door gebrek aan koele beredeneerdheid en evenwicht. Hij erkent maar één Meester, één Heerscher in zijn gebied en deze Heerscher is ontsproten uit zijn eigen innerlijk weerstandswezen, waardoor dc uitstroomende kracht van den Zonnelogos zich aanpast aan dien Aries-weerstand — geboren uit voorafgegane openbaringscyklen — en tot Wezen wordt. Het is 't planeet-wezen of de zonnekracht, die we Mars noemen. De reine zonne-energie wordt in de eerste instantie door de oerstof — die van Aries — prismatisch gebroken en doet de eerste planeet op 't grofstoffelijk gebied geboren worden, — Mars. Mars is daarom analoog met de eerste geopenbaarde kleur van 't spectrum, waarin het witte licht 275 275 der zon zich breekt, n.1. het „Rood", de kleur der positieve Aries-Marskracht. Aries-Mars is de manlijk, positieve- of Noordpool van den levensstroom der Zon, die hare negatieve, vrouwelijke, Zuidpool heeft in het „blauw" van Libra-Venus. Daarom is de Marskracht sterk in Aries en zwak in Libra. Het doel is blijkbaar, het ideale evenwicht te ontwikkelen tusschen het te veel en het te weinig en dat bevindt zich altijd in het gemeenschappelijk focus der beide krachten, in het middelpunt van beider alchemische werking, in de „Zon" van den microkosmos, d.i. zijn hart. Daarom heb ik het hart in mijn werk Neptunus gedachten — de „Grot van Bethlehem" genoemd, omdat daar steeds het Volmaakte Wezen geboren wordt. Op deze wijze beschouwd, krijgen wij, — naar ik meen — een veel duidelijker inzicht in het zoogenaamde „dogma" der Astrologie, dat inderdaad geen dom en blind dogma, maar reine Logica is voor hem, die er iets van begrijpt. Met hetzelfde recht kan iemand de Wiskunde met den naam „dogma" betitelen, omdat hij nooit Wiskunde leerde. Slechts een totaal onwetende kan in deze van „Dogma" spreken. Ik merk, dat ik, in de beschrijving der Kosmische levenskracht Aries-Libra, hoofdzakelijk over Aries gehandeld heb. Toch meen ik genoeg van Libra gezegd te hebben, om ook hier begrepen te worden. Het is waarlijk niet moeilijk over elk Teeken een boekdeel te vullen, maar het leven gaat in een te snel tempo tegenwoordig, om dit te mogen doen. Bovendien — het genot 't welk het uitspinnen dier talrijke combinaties veroorzaakt is te groot, dan dat ik den lezer, uit louter egoïsme, daarvan zoude willen berooven. Ook de aspecten-werking 276 276 der planetaire krachten verschijnt door bovenstaande voorstelling in een geheel ander licht. Ik wil echter de ruimte, die ik hierdoor uitspaar, gebruiken om over enkele trillingsgebieden nog enkele interessante bizonderheden mede te deelen om ten slotte daaruit nog enkele, voor de horoscopie gewichtige, conclusies te trekken. 277 XXXII. HET BEKENDE EN HET ONBEKENDE GEBIED DER TRILLINGEN. Stilte" tracht te verklaren. Gedurende het beleg van Antwerpen, in de laatste groote menschenslachterij, hoorde men b.v. de kanonnen zeer duidelijk te Utrecht, terwijl tusschen de twee plaatsen, in eene breede streek lands, geen geluid vernomen werd (dr. Everdingen). Toen — om een voorbeeld uit de geschiedenis te citeeren — generaal Grouchy 't bevel kreeg tegen Blücher op te trekken, zoolang hij de kanonnen hoorde, had het volgende plaats: Grouchy rukte geruimen tijd voorwaarts, totdat ineens het kanongebulder zweeg. Nog eenigen tijd ging hij voorwaarts, doch, — ook verder geen geluid meer vernemend ■— besloot hij terug te trekken naar zijn punt van uitgang. Daar aangekomen, hoorde hij opnieuw de kanonnen, hoewel te laat, om nog met vrucht te kunnen attacqueeren. Mogelijk heeft toen Grouchy met zijn afdeeling zich in zoon „stille zóne" bevonden. „Le Matin", 5 April '24.) Men meent, dat dit verschijnsel door verschil in temperatuur der atmospheer zou kunnen ontstaan, n.1. in koude luchtlagen wordt het geluid verlangzaamd en de geluidscurve gebogen. Zij stijgt in de 278 OE weinig zekers men eigenlijk nog van ' „trillingen'' weet, blijkt wel uit de ge! heel verschillende uitleggingen, waari door men de zoogen. „Zóne der 278 hoogere, koudere luchtlagen omhoog, ontmoet nóg hooger een warmere luchtlaag en wordt weer naar de Aarde teruggebogen. Resultaat: versterking van 't geluid op die plaats. Ook wind oefent invloed op de snelheid der geluidsgolven uit en kan dus eveneens inwerken. Langzame trillingen. Het zou mij gemakkelijk vallen, ook aangaande lichttrillingen tal van voorbeelden aan te halen, om te bewijzen, dat ook op dat gebied nog zeer veel duisternis heerscht, zoodat ik dan ook het volste recht meen te hebben, in de „trillingsschaal" eenige „trillingen" in te voegen, die daarin tot dusver niet zijn opgenomen, en die toch in hun wezen „trillingen" zijn. Nadat ik reeds vroeger in breede trekken, maar m.i. toch voldoende uitvoerig om het bewijs te leveren, heb aangetoond, dat elk verschijnsel of phenomenon zich in kortere en langere perioden herhaalt — ofschoon steeds op andere wijze, — zal de lezer het als een vanzelf sprekende gevolgtrekking beschouwen, dat ik het begrip „trilling" thans ruimer ga nemen en alle Cyklen, alle Ontwikkelingsphasen, „Ronden" en Perioden in de Kosmische en Menschelijke Evolutie daaronder rangschik. Evenals het hart in ononderbroken regelmaat zijn Cystolé en Diastolé uitvoert en de longen hare in- en uitademing, zoo doet dit een atoom, eeri cel, een orgaan, een mineraal, een plant, een dier, een mensch, een volk, een planeet en een zonnestelsel. Maar dat is niet alles; want ook alle levensfuncties in elk wezen en in elk onderdeel van een wezen hebben haar cystolé en diastolé, hare perioden van openbaring en vergeestelijking, welke Uitdrukkingen 279 279 in den grond precies hetzelfde beteekenen. Van een rein zintuigelijk standpunt gezien, zijn we gewoon deze toestanden .Xeven" en „dood" te noemen of ook — „verstoffelijking" en „vergeestelijking", of anders: ,ayn" en „niet zijn", „openbaring'' en „niet openbaring". In de Natuur rondom ons vinden we overal het analogon dezer twee levenstoestanden in zomer en winter, in waken en slapen, in dag en nacht, in ontkiemen en verwelken etc. etc. Eigenlijk typeeren de beide laatste uitdrukkingen overgangstoestanden die men gewoon is met de respectievelijke namen Involutie en Evolutie te bestempelen. We vinden deze overgangen terug in ochtend en avond, in voormiddag en namiddag, in de wassende- en afnemende maan, in eb en vloed, in jeugd en ouderdom, in het ontluiken en ondergaan van koninkrijken en republieken, in het ontwikkelen en degenereeren der volkeren en in duizend andere dingen. AI deze toestanden zijn uitgedrukt in eene zich steeds herhalende curve, zooals ik dit reeds vroeger beschreven heb (zie pag. 240 etc). In ons zonnestelsel geschiedt dit eeuwig op en afgaan volgens de grondgetallen 7 en 12, zooals we zagen. In den hoofdcyklus voor ons planetenstelsel, 'twelk — door den achterwaartschen gang, door de 12 Zodiacale Teekens, van het lentepunt — (de stand der 0 in O0 V ) ca. 26,000 jaren duurt en het Kosmische Jaar genoemd wordt, onderscheiden we 12 secundaire Cyklen of Kosmische Maanden van elk 2160 jaar, waarin elk Zodiakaal Teeken beurtelings zijn hoofdinvloed doet gelden. Men vergete echter niet, dat hier deze primaire Kosmische trilling van 2160 jaar door secundaire en tertiaire neventrillingen wordt beïnvloed; want elk Zod. Teeken van 30° heeft zijn drie Decanaten 280 280 van 10° elk waarin de secundaire werking haar invloed doet gelden en bovendien heeft elke graad van een Decanaat haar bizondere (tertiaire) werking of trilling, die het geheel beïnvloedt. Daarenboven — en dit wordt gewoonlijk vergeten — heeft de eerste helft van eiken graad der positieve Zod. Teekens ( V n ft =ü= j? S ) een positieve, electriseerende en de tweede helft van eiken graad eene negatieve, magnetiseerende werking. Bij de negatieve Zod. Teekens ( V 25 np "l 7S 3C ) daarentegen, heeft de eerste helft van eiken graad eene negatieve, magnetiseerende en de tweede helft eene positieve, electriseerende werking. In het kosmische zoomin als in het microkosmische leven is derhalve geen gebrek aan afwisseling, want dit zijn nog slechts de fundamenteele invloeden der kosmische weerstanden en krachten, die hoofdzakelijk den vorm en het gevoelsleven van den Kosmos beïnvloeden, hoewel ze natuurlijk tevens de Kosmische Gedachte door hare bizondere trilling kleuren en daardoor op alles wat zich in den Kosmos als microkosmisch leven openbaart, baar stempel drukt. Als we ons nu alleen tot de planeet bepalen, waarvan we bewoners zijn en waarvan wij dus meer weten, dan kunnen we reeds een stap verder gaan en nog heel wat andere trillingen vermelden die de Aarde en daarom onszelven beïnvloeden. Behalve de hoofdinvloed die ons heele Zonnestelsel geldt en waaraan dus ook de Aarde onderworpen is — ik bedoel die van het „Kosmische Jaar" en de bovenvermelde neveninvloeden — leert ons de Astronomie, dat er nog 10 hoofdrhythmen van verschillenden duur bestaan, die grootendeels door zekere periodische schommelingen der aard-as en door de meer of min onregelmatige beweging m 281 der Aarde om de Zon, als wel door de ongelijke aantrekking der Maan op 't polare en 't equatoriale deel der Aarde (Nutatie) ontstaan. Elk werk over Astronomie kan daaromtrent inlichting geven. Verder is — door de helling van de Aard-as, welke thans ca. 23J/£ ° bedraagt, de Aarde aan een voortdurende wisseling in stand tegenover de Zon onderworpen en, daar alle geopenbaarde leven — ook dat der Aarde als levend wezen genomen — uit de Zon voortkomt, moet dit hare levensconditiën sterk beïnvloeden. We weten allen dat hierdoor de 4 Jaargetijden en in de Tropen de Moessons ontstaan, maar ook hier is alweer naast de hoofdtrilling van vier maanden een neventrilling, die uit de ietwat excentrische aardbaan om de Zon voortvloeit en waardoor de zomer voor het Noordelijk halfrond 3 dagen en ruim iy2 uur langer duurt dan de winter. Op 't Zuidelijk halfrond is daarentegen de winter evenveel langer dan de zomer. Natuurlijk zal ook deze toestand mettertijd omkeeren, dank zij het Kosmisch Jaar, gedurende hetwelk ons planetenstelsel om de Centrale Zon zich beweegt, die men in de Plejaden (Alcyoné, oc ) vermoedt. Wat thans onder is, komt ééns boven; evenals dit in onze huidige maatschappij 't geval is, is het in 't Heelal! De Vier Jaargetijden vinden we analogisch terug in de vier Hoofdtijdperken der Aard-ontwikkeling, die in de oud-Indische litteratuur geboekt staan als: 1 Kali'Yuga of IJzeren tijdperk 2 Satya-Yuga of Gouden tijdperk 3 Treta-Yuga of Zilveren tijdperk 4 Dwapara~Yuga of Stalen tijdperk. 282 282 Hoewel ze over duizenden millioenen jaren loopen, zijn ze toch in werkelijkheid niets anders dan het eeuwig cystolé en diastolé der Aardontwikkeling, — trillingen, afgemeten naar den imaginairen tijdrhythmus van den Centralen Zon, de Groote Levensbron van ons heele Zonnestelsel, waarvan de Zon die ons beschijnt het groote Hart is van 't Zonnelichaam, waarin het Zonnen-Ego woont. Het doet er zoo weinig toe, hoe al die perioden en onderperioden heeten en hoelang ze geduurd hebben; al die namen-uitkramerij is ten slotte slechts een masker om onwetendheid te verbergen. De hoofdzaak is, te begrijpen, dat dit viertal van Aardevolutie-perioden niet alleen vóór miljoenen en miljoenen eeuwen bestond en dat het dus tot de geschiedenis behoort, maar dat het ook thans nóg daar is en dat het ons overal tegemoet treedt in de vier agregaties der Materie, in de Ether der Ruimte, in Lucht, in Water en in de Grove Materie, die reeds de eindpaal harer volmaaktheid bereikt heeft en — in vergeestelijking — haar ideaaltoestand „Kali-Yuga" weder toestreeft, 't Is het gebied der vormlooze of oermaterie en de Yuga's 2 en 3 zijn resp. de overgangen van verstoffelijking tot vergeestelijking dier Materie, — historisch zoowel als analogisch. Historisch zijn ze mijlpalen op den weg der Inen Evolutie en analogisch zijn ze... verschillende trillingsrhythmen en dit zijn alle overige viertallen, die op de grondvesten van dit oer-viertal zijn opgebouwd. De drieheid van geesteseigenschappen openbaart zich in de vierheid dezer materie-trilling en aldus komt men tot een zevental van hoofdtijdperken in 283 283 de menschheid-ontwikkeling (ook trouwens nog om andere redenen, die vroeger besproken zijn). Dit zevental is: 1 Het Polarische Tijdperk, 2 „ Hyperboreesche Tijdperk, 3 | Lemurische Tijdperk, 4 Atlantische Tijdperk, 5 „ Tegenwoordige Tijdperk, 6 en 7 De Toekomst. Dit zijn de „Zeven dagen van Brahma", die gemiddeld elk ongeveer 300 millioenen jaren heeten te duren. Een trilling dus, die nog heel wat langzamer is dan de hierboven beschrevene! Op de getallen komt het ons echter minder aan; de tijd is ten slotte toch maar een menschelijk begrip en bovendien hebben wij na den alles vernielenden verdelgingsoorlog geleerd met miljoenen en miljarden te rekenen en de waardeloosheid ervan leeren kennen! In de Continenten onzer Aarde hebben we reeds analogisch de 5 zintuigen zien weerspiegelen en de ondergegane Continenten Lemuria en Atlantis ('t 3e en 4e Tijdperk) maken het zevental vol. Ze verschijnen en verdwijnen in regelmatigen rhythmus aan 't begin en aan het eind van elke kuituurperiode en wel bij 't begin als de beide zintuigen die 't contact daarstellen van 't menschelijk onderbewustzijn met het Albewustzijn, in den tijd dat de „24 Ouderen om den Troon Gods" (zie pag. 132 e.v.) nog niet onze leiders waren in het Labirynth der Materie (die toen nog niet bestond) en bij 't eind als de 2 hoogere zintuigen, die het werk der lagere 5 voltooien, wanneer Mercurius en Venus haar werk verricht hebben. Zij, die het vooraf284 284 gaande gevolgd hebben, zullen hiervoor geen nadere verklaring behoeven. Zoo zien we de „Goddelijke Levensvonk" uit het ongemanifesteerde Rijk des Geestes neerdalen door zeven aggregaten van materie; want ook de vormlooze- en de vorm-mentale werelden hebben, evenals de astrale wereld, hun aggregaat van stof en zoo komen we dus van 4 op 7 aggregaten, die wederom analoog zijn met de 7 Cultuurperioden. Men begrijpe daarbij, dat 3 dezer aggregaten hierbij theoretisch dubbel gerekend zijn — door het involueeren en het evolueer en — maar dat ze toch niet identisch zijn; omdat ook het stof-atoom ervaring heeft opgedaan en anders „opstijgt" als het „neerdaalt" 1 Wanneer we ons alleen bij ons huidig ontwikkelingstijdperk bepalen (het 5e), vinden wij — wanneer wij de 3 nog komende wegcijferen — in de occulte litteratuur 4 secundaire cultuurperioden vermeld en wel: a. De Oud-Indische, b. De Oud-Perzische, c. De Babylonisch-Egyptische, d. De Arische (de tegenwoordige). Analogisch vertegenwoordigen deze alweer de vier toestanden der thans waarneembare (of onderstelde) stof-aggregaten, resp. de etherische, de gasvormige, de vloeibare en de vaste. In het Arische ras bereikt dus de neerdaling of inwikkeling in de materie (Involutie) haar diepste punt en stijgt vandaar af weder op door c, b en a (Evolutie). In alles is derhalve de curve of trilling duidelijk te herkennen, hier in de menschheidontwikkeling en hiervóór in de aard-ontwikkeling. Natuurlijk werken in al deze eeuwenlang du- 285 285 rende trillingen of curven tal van andere, van korteren duur. Behalve de reeds genoemde wil ik er nog enkele noemen, als de Jaarcyclus van 36534 dag (nauwkeuriger 366% dag, vanwege den schijnbaren omloop der zon door de 12 Zod. Teekens in een jaar). Verder leert ons de Astronomie een Zonne-Cyclus van gemiddeld 11 jaren, door de rhythmisch terugkeerende zonnevlekkenmaxima en -minima. Wilh. Fliess heeft twee perioden der stof gevonden en wel voor de manlijke materie van 23 en voor de vrouwelijke van 28 dagen. Bovendien geeft dr. Steiner voor het: Stoffelijk menschelijk lichaam een rhythmus van 10X^X7 = 280 dagen, voor 't Etherlichaam van 4X7 = 28 dagen, voor 't Astraallichaam van 7 dagen en voor 't menschelijk Ego van 1 dag. Daar zijn nog andere rhythmen, welke men meent gevonden en door de statistiek aangetoond te hebben, doch door de statistiek laat zich feitelijk alles bewijzen en daarom wil ik me liever onthouden ze te vermelden, zoolang ze niet voldoende door feiten gestaafd zijn. Over de perioden der planeten sprak ik voldoede in mijn Korte Handleiding der Astrologie, uitgave van „Luctor et Emergo". den Haag. Wat ik in mijn door mijn vroegeren uitgever Veen te Amersfoort uitgegeven werk „Kosmos en Microkosmos" schreef over de, van Drayson. (door Van Ginkel) overgenomen cyclus van 21680 jaren en de daaruit door Van Ginkel getrokken conclusies, blijkt mij thans, bij. nadere overweging, een oppervlakkige en zeer onwaarschijnlijke phantasie te zijn. De oude Profeten kenden de kosmische tijden en 286 186 rhythmen beter dan wij en dat stelde hen in staat, vrij nauwkeurige voorspellingen te doen. Daar bestaat in 's menschen denken nog een, hoewel bij velen schier onmerkbaren, rhythmus, die met de 2 hoofdphazen der Maan op en af gaat en F. C. Bariet, de diepe denker en wijsgeer die in onzen tijd leefde, heeft eene — helaas, onuitgegeven — verhandeling geschreven over eene periodiciteit in 's menschen denken, die van meer gewicht is, doch waarop ik later hoop terug te komen. Snelle trillingen. Na deze „langzame" trillingen wil ik thans overgaan tot een groep van buitengewoon snelle en subtiele trillingen, die volkomen aan ons zintuigelijk bewustzijn ontsnappen, doch die zeer waarschijnlijk een groot deel der onbekende gebieden der trillingsladder zullen vullen, zoodra men meer van hare trillingshoogte weet. De dieren — in 't algemeen gesproken — kennen deze geheimzinnige wérkingen en worden erdoor gewaarschuwd als er eene catastrophe op komst is; de mensch echter — behalve dé sensitieve mensch — is er, dank zij de totale overheersching zijner stoffelijke zintuigen, doof en blind voor. Men is evenwel thans op den weg, haar aanwezigheid aan te toonen en ze ten bate der zieke menschheid aan te wenden. Ten slotte nog een enkel woord over een andere groep van trillingen, waarover heel wat verwarde denkbeelden in omloop zijn. Analogisch beschouwden wij ,t hart en de overige organen als de zon en de planeten van 't physieke lichaam. We kunnen nu dit begrip uitbreiden tot het etherisch lichaam, waaruit zich het stoffelijk 287 287 lichaam verdichtte, bij de neerdaling van 't Ego in de Materie; en den aanleg der stoffelijke organen terugvinden in de zeven groote zenuwvlechten van den N. S. De Hartvlecht is, aldus gezien, het stoffelijk hart in beginsel en de overige zes vlechten zijn de planeten in aanleg. Analoog komen deze beide groepen van 7 overeen met de stoffelijke zon en de zonne-aura en deze zijn wederom analoog met het stoffelijke en het etherische Hart van ons zonnestelsel. Het laatstgenoemde omvat — zooals thans ook door de O. W. aangenomen wordt — alle planeten van ons zonnestelsel, die ze met leven en bewustzijn doordringt Hieruit blijkt alweer, dat de mensch, die deze zenuwvlechten van den N. S. bewast heeft leeren gebruiken, zich bewust wordt aangaande de levensfucties etc. der planeten. Hij wordt zich kosmisch bewast. (Men vergelijke 't chap. „de Zeven Kerken"). We hebben in den N. S. den schakel gezien, welke het Alwezen, met het Wezen verbindt en de zeven vlechten (chacra's, kerken, zegels etc.) worden derhalve tot zeven bakens, richtsnoeren of inwijdingstempels van den Via Dolorosa, waarlangs de mensch opklimt tot de Christus-volmaaktheid. De etherische krachten, die bij het „openen der 7 zegels" werkzaam zijn, worden in de OudIndische wijsbegeerte de Tattwa's genoemd. De Alziel of Wereldziel is Jiva, wiens uitstroomende kracht door den prismatischen weerstand in 't etherische lichaam van het wezen gebroken wordt en aldus tot een zevenvoud van krachten (de Tattwa's) wordt. Ook deze krachten openbaren zich als „trillingen" van verschillende intensiteit en „kleur"; 't zijn — als het zintuigelijk waarneembare licht — ethertrillingen, maar veel subtieler. De hoogste dezer trillingen noemen zij de Akasha288 288 tattwa, die het „geheugen" van den Kosmos, waarvan zij deel uitmaakt, representeert. Zij is — analogisch — het laatste zegel, 't welk geopend wordt, waardoor de hoogste inwijding (Christus) geschiedt en de Mensch tot vol kosmisch Bewustzijn ontwaakt. — Op de lagere stoffelijke gebieden zijn deze zgn. Tattwa's de oeraanleg van het zintuigelijk bewustzijn, in Johannes' „Openbaring" voorgesteld als de zeven Engelen, die de „elementen" over de menschheid uitgieten. Door de Tattwa's „valt" de mensch uit de hooge etherische gebieden, waarin hij in Paradijs-zaligheid — zichzelven nog niet bewust — leefde en daalde neer in de woestijn der grove Materie, waar hij, als Prometheus, aan de rots geklonken wordt. Het zijn daarom ook wederom de Tattwa's (Mercurius. in een ander licht gezien) waarin de Indische Yogin den Ariadne-draad ziet, die hem uit het Labyrinth der stof zal leiden. Als middel daartoe gebruikt hij tal van oefeningen, die echter voor den geheel anders georganiseerden Westerling veelal onbruikbaar zijn en voor hem zelfs gevaarlijk kunnen worden. De Yogin bereikt door deze oefeningen, dat zijn „ontvanger" subtieler trillingen kan opvangen dan voorheen; hetzelfde dus wat een Westerling door systematisch doorgevoerde zelfcontrole en zelfopvoeding bereikt. Men zal nu ook gemakkelijk begrijpen, waarom b.v. de hooge Neptunus-vibraties voor het ééne Ego leidend en voor een ander misleidend zijn en verder, dat de uitdrukking: „slechte" en „goede" invloeden in de Astrologie niet thuis behooren. 19 289 HET BLOED ALS DIAGNOSTICUM. Het is dr. Abrams, die — na jarenlange experimenten — het bewijs heeft geleverd, dat alle dingen radio-actief zijn; het menschelijk en dierlijk lichaam straalt onafgebroken energie uit van allerlei aard; daardoor is de menschelijke aura een wetenschappelijk feit geworden. Niet aan alle deelen van 't lichaam is dit even sterk; dr. Abrams vond, dat de rechter en linker hersenhelft en de vingertoppen van beide handen deze eigenschap in de hoogste mate hebben. Reichenberg en velen vóór hem hebben dit trouwens reeds lang geleden geconstateerd, maar dr. A. is verder gegaan: hij heeft een instrument uitgevonden, 'twelk hij zijn „rheostaat" noemt en met behulp van dit instrument maakt hij zijn diagnose — hoe ongeloofelijk het ook moge klinken — a distance. Het doet er niet toe of de patiënt zich in Europa bevindt of elders, hij diagnostiseert van de honderd gevallen honderdmaal juist l Dit zijn de eigen woorden van een practiseerend medicus, die — evenals een groot aantal andere collega's — zijn cliniek te San Francisco gedurende eenige weken gevolgd hebben. Het eenige wat dr. A. daarvoor noodig heeft is — eenige druppels bloed van den patiënt op een stukje vloeipapier! 't Klinkt als een sensatieroman, als Amerikaansche humbug en toch... is het de letterlijke waarheid. Amerika telt reeds tal van klinieken onder medische leiding en ook te Londen oefenen reeds eenige artsen (leerlingen van dr. Abrams) sedert korten tijd hun practijk volgens zijn systeem uit. Het stelsel berust op het feit — door dr. A. ontdekt — dat elk orgaan zijn eigen radioactiviteit bezit en na jarenlang onderzoek is het hem gelukt, 290 290 deze voor elk orgaan en lichaamsdeel in getallen pit te drukken. Bovendien heeft hij voor een groot aantal fundamenteele ziekten het trillingsgetal gevonden; b.v. vond hij voor tuberculosis 't getal 42 en voor carcinoom 50; of liever: 42 en 50 „ohms", want ook dr. A. is overtuigd, dat het leven een electrisch verschijnsel en dat ziekte een storing is (ergens, in een lichaamsdeel) van den stroom. We weten het reeds lang: „het bloed is een heel bizonder sap" (dr. Steiner) en daarom komt het ons zeer logisch voor, dat het bloed van eiken carcinoomlijder een bepaalde trilling heeft, die op dr. A.'s „rheostaat" door 't getal 50 is aangegeven. Tot dusver waren het eigenlijk alleen 't Radium, 't Uranium en enkele andere elementen die als radio-actief geboekt stonden; nu is deze eigenschap overgegaan op alles wat bestaat. (Feitelijk had men dit reeds lang in de Occulte Wetenschap aangenomen). Dr. Abrams noemt de behandeling, welke geheel gebaseerd is op gelijkheid van trilling, — 'tgeen Hahnemann trouwens ook deed („equalia equalibus curanter"; — eenvoudigweg: Electronotherapie is de overtreffende trap, zoo te zeggen, der Electrotherapie. De Officieele Wetenschap neemt thans aan, dat stof niets anders is als electrische energie en hoewel het menschelijk oog, ook met de sterkste vergrootingen, nooif een electron zag en ex waarschijnlijk ook nooit een zal zien, is men toch gedwongen, deze werelden in het klein aan te nemen, omdat men ze in hare uitwerking kent. Deze oneindig kleine dragers der electriciteit worden — voor zoover ze niet als „planeten", om hun positieve kern (hun zon) vliegen — met groote snelheid naar buiten geworpen, als de cometen uit een zonne- 291 stelsel. Alles wat is vertoont deze „radio-activiteit" meer of minder sterk. Zoo is dan ook het menschelijk lichaam een zeer ingewikkeld complex van radio-actieve werking. Natuurlijk had dr. A. de tegenwerking van zijn collega's te verduren, zooals dat met alle geniale vertegenwoordigers op medisch gebied het geval was; ze zonden hem 't bloed van allerlei dieren, om hem erin te laten loopen, doch zij wisten niet, dat de rheostaat ook dit aangeeft. Dr. A. was op zijn hoede en daarom was zijn eerste werk bij 't onderzoeken der bloedspecimen, die hem uit alle hoeken der U. S. A. werden toegezonden, na te gaan, of het bloed wel van een mensch afkomstig was! Ik sprak hier in den verleden tijd, want dr. Abrams is helaas, korten tijd geleden, gestorven, hoewel zijn discipels zijn werk voortzetten. Het is hier de plaats niet, zijn methode verder uiteen te zetten, daar ik haar alleen vermeld, omdat zijn methode geheel en al berust op de kennis van het gebied der fijnste trillingen, n.1. die van het atoom en het electron. Hiermee is men dus de uiterste grens van 't stoffelijk lichaam genaderd en is men in staat tot in zijn uiterste schuilhoeken het symptoom eener ziekte op te sporen en te bestrijden. Volgens dr. Abrams worden hierdoor negen van de tien operaties geheel overbodig; 'tgeen een reuzenstap voorwaarts is, want elk orgaan of deel ervan is een onmisbare schakel in den keten der stoffelijke openbaring; — men kan niet straffeloos daaruit een lid verwijderen! Evenwel is ook bij deze methode een schaduwzijde, want het is niet voldoende het symptoom eener ziekte weg te nemen, de ziekte zelf wordt daardoor niet uitgeroeid, omdat ze t gevolg is van 292 292 storingen op een nog subtieler trillingsgebied, — het mentale. Zoolang de patiënt deze trillingen niet regelt en ordent door anders te denken, te voelen en te handelen, zal hij bij de eerstvolgende gelegenheid weer instorten. Gelukkig hebben we ook op dit terrein een geniale menschenvriend en wel Emile Coué (zie chap. over Zelfopvoeding). Zoo krijgt dan de „ziekte" het in de laatste jaren hard te verantwoorden en niet minder de gewone, interne geneeskunde, die we gerust onder de pseudo-wetenschappen mogen rekenen; ze behoort in onzen modernen tijd niet meer thuis. De Menschelijke Antenne. Uit het hierboven beschrevene, kunnen we met gerustheid concludeeren, dat we niet te ver gaan met de volgende stelling : De Mensch (en eveneens de wezens uit de andere Rijken der Natuur) is een draadloos vonkenstation, waarvan het Sympathisch- en het HersenRuggemergsysteem de Antenne is. De Nervus Sympathicus is de ontvanger, die hem met het Alwezen verbindt en die derhalve de kosmische gedachten en gevoelens opvangt en ze overbrengt in zenuwknoopen of gangliën van ruggemerg en hersenen. Door de groote hersenen (cerebrum) wordt de mensch zich van deze gedachten en door de kleine hersenen (cerebellum) van deze gevoelens bewust. Ze worden in de gangliën dezer bewustzijns-organen „gebroken" op analoge wijze, als een lichtstraal door een prisma wordt gebroken en ontleed in hare samenstellende deelen en 't hangt van de meer of mindere volmaaktheid dezer bewustzijnsorganen af, in hoeverre deze kosmische vibraties verwrongen en onherkenbaar worden. 293 293 Het kosmisch denken en voelen, die in zichzelf een volmaakte eenheid vormden, worden dus door dit brekingsprocédé tot een veelheid; — de ongeopenbaarde eenheid wordt tot geopenbaarde veelheid. Juist daardoor wordt de mogelijkheid eener wisselwerking van het Goddelijke in den Mensch •— het „Zelf" — met zijn omgeving, — het „NietZelF' — geboren. Het Zelf ontvangt en stort dan het ontvangene uit in het N iet-zelf, nadat hij het gekleurd, (resp. gebroken) heeft door het prisma zijner persoonlijkheid. 't Is dus het cerebro-spinaalstelsel, dat deze verbinding bewerkstelligt. Aldus geschiedt het in een planetenstelsel, waarin het Zelf (Zon) zich instort in het Niet-Zelf (de Planeten etc.) en aldus geschiedt het in een atoom, een cel, een orgaan, een planeet, — in één woord — in elk wezen. Elk wezen is dus — als het radium — op zijn beurt wederom een uitzender van vibreerende partikeltjes, die zijn speciaal wezen afdrukken op zijn onmiddellijke omgeving, en deze, zijne, sfeer van invloed wordt ruimer, naarmate zich zijn bewustzijn verruimt. Op deze radio-activiteit berust, in beginsel, de wederéénwording van allen en alles. Steeds reiner en volmaakter gedachtenwerelden openen zich voor den mensch, die met ernst en taaie volharding aan zichzelf werkt. Zijn tot dusver „aardsch" bewustzijn breidt zich uit en — stap bij stap — omvat het ruimere gebieden, om ten slotte den Kosmos te omvatten. Geen reusachtige vuursignalen in de „Sahara" van zijn materieel bestaan heeft hij noodig, — zijn berichten vliegen bliksemsnel langs de kosmische etherbanen der Ruimte naar Mars en naar de andere velden van actieve werking en keeren vandaar tot hem terug! 294 294 Hieruit blijkt alweer, hoe noodig het is, dat de mensch niet alleen zijne woorden en daden, maar ook zijne gevoelens en gedachten controleert, hoewel ook hierin voorzien wordt, dat de omgeving niet hulpeloos overgeleverd is aan hem of haar, die alle zelfcontrole weigert. Zoo iemand — hoe geleerd en kundig hij ook moge zijn — zal nooit, of in elk geval slechts voor korten tijd, een grooten sfeer van invloed worden toevertrouwd, zoodat het kwaad, dat hij kan uitrichten, tot een minimum beperkt is. Voor de zooveelste maal kunnen we constateeren, dat de Natuur voor elk kwaad een geneesmiddel biedt. Elk wezen beïnvloedt op radio-actieve wijze zijn stam- en rasgenooten en hij, die geleerd heeft zijn gedachten- en gevoek-leven te regelen zooals het behoort, leest — als in een geopend boek — in de microkosmische Akasha zijner jongere broertjes. Hij ziet hun verleden en hun toekomst zoowel als hun heden! Van planeet tot planeet vliegen, zonder ophouden, draadlooze berichten, die thans reeds door den hooggestemden mensch worden opgevangen, hoewel nog uiterst vaag. Hij moet eerst weder dat Jeeren, wat de dieren nog wèl kunnen; zij toch weten — om een voorbeeld te noemen — uren en dagen vooruit, wanneer er eene catastrophe zal plaats vinden en zich daartegen te beveiligen, terwijl de mensch veelal hulpeloos daartegenover staat. En toch is de atmospheer er vol van; — de mentale en astrale gong klinkt luide genoeg, maar hij heeft het luisteren verleerd en hoort slechts het zware dreunen der turksche trom; de hoogere tonen der ,,universeele strijkinstrumenten" bereiken hem niet meer. Kosmisch vangt hij slechts de grovere 295 295 vibraties der planeten op en de hoogere octaven der Sferenharmonie, door Neptunus en Uranus gezongen, komen als een warwinkel van wonderlijke wanklanken tot hem, want.... zijn antenne is verkeerd gespannen. De Radio-actieviteit werpt een geheel nieuw licht op de planetaire vibraties en op de invloeden, die van mensch, plant, dier en mineraal op ons afstralen. Daarenboven wordt hierdoor de aura — die als een licht- en kleurenschijnsel elk wezen in een eivorm hult — veel meer dan bloote kleur alleen; want elk deeltje ervan, hoe oneindig klein ook, is een levend wezen in kiem en bevat de eigenschappen van het wezen waarvan het uitstraalt en het „ent" daarmee het wezen in, dat het opvangt, 't Is de kiem eener nieuwe eigenschap, die in den — haar vreemden — voedingsbodem wordt geplant. Het gebruik en misbruik van Mantrams (concentratiespreuken), van zoogen. tooverformulieren, amuletten en dergelijke berusten alle op de wet der trillingen; ze kunnen, — juist aangewend — nieuwe krachtbronnen in den mensch wakker roepen, doch — verkeerd toegepast — voeren ze mogelijk tot waanzin. Het veiligst is zeker, zich van al dergelijke kunstmiddeltjes te onthouden en op eigen, innerlijke, kracht te vertrouwen. 296 XXXIII. DE VIER ELEMENTEN. N onzen modernen tijd, waarin de, nog in de donsharen zittende, jeugd reeds aan een ziekte lijdt, waarvan de hoofdsymptomen komische zelfover¬ schatting, alwetendheid en gehuichelde levensmoeheid zijn, — haalt men veelal de schouders op voor de wetenschap der oude wijsgeeren en noemt hun „vier Elementen" een naïef bijgeloof. Hoogstens brengt de chemist ze in verband met de aggregaten der stof, wat geheel onjuist is. Hij „kent" immers een honderdtal elementenl En toch.... indien hij begreep wat die geminachte „Ouden" wisten en inzag dat de moderne Chemie gebouwd is op de ruïnen der Alchemie en feitelijk haar kind is, — misschien zou hij zich voor die „Pseudo-Wetenschap" neerbuigen en trachten — evenals die onbegrepen alchemisten ■— niet slechts de „boomen" maar tevens het majestueuze „woud" der Chemie te zien en te doorgronden. De wetenschap der alchemisten was minder die yan het verschijnsel, dan wel die der ziel, die door het verschijnsel tot hen sprak. Tegenwoordig is men min of meer in de stof verdwaald en heeft het zintuigelijk waarneembare het monopolie in de Chemie. Door deze materiéele ppvatting zijn velen ertoe gekomen, de vier Ele- 297 297 menten der alchemie te rangschikken in de volgorde: 1 Vuur, 2 Lucht, 3 Water, 4 Aarde, terwijl de volgorde moet zijn: / Vuur, 2 Aarde, 3 Lucht, 4 Water, om de eenvoudige reden, dat ze ons in den Kosmos aldus verschijnen. We behoeven slechts een blik te werpen op de volgorde der 12 Dierenriem-teekens der Ecliptica, om dit te begrijpen. Daar volgt immers op het vuurteeken Ram ( V )het aard teeken Stier ( o'). vervolgens het luchtteeken der Tweelingen (II) en dan het waterteeken Kreeft (So) en evenzoo voor de andere Zodiacale Teekens. Men zag de 4 elementen slechts als trappen van stoffelijke dichtheid en kwam daardoor tot een onjuiste voorstelling. Het element Vuur is de levengevende kracht die Van den centralen haard — de Zon — uitstraalt, op de wieken der ethergolven in spiralen de Ruimte doortrilt, en haar vult met kosmisch leven, licht, warmte, electriciteit, energie. De radio-actier viteit — die niet slechts aan het Radium, maar aan alle chem. elementen en letterlijk aan alles eigen alle chem. elementen, ja letterlijk aan alles eigen is — geeft ons een duidelijke voorstelling dezer Het element Aarde is de primordiale of oermaterie, die nog ongedifferentieerd en nog, zoo te zeggen, latent is. Ze wordt door de uitstralende kracht der zon in spiralen bijeen getrokken en wordt aldus de eerste aanleg of oervorm van een planetenstelsel, zooals de Astronomie er schier tallooze heeft aangetoond (Nevel). Het element Lucht is het gespecificeerde Kosmische Leven der Zon, — schijnbaar afgescheiden van het Universeele Leven, doch in werkelijkheid één daarmee. Slechts het mayakleed der stof, waarin het Wezen woont en waardoor het zich uit298 298 spreekt, doet deze voorstelling van schijnbare afscheiding geboren worden. Slechts in deze beteekenis genomen, kan men van dit levengevend Beginsel spreken als van een „zelfstandig", microkosmisch leven. Er is geen ander Leven als het ééne Universeele Leven; in elke „electro-magneet" — zij moge atoom, mensch of planeet heeten — vloeit het Universeele Leven aan de Zuidpool in en aan de Noordpool weer uit — zoolang de stroom gesloten is. Wordt de stroom geopend, m.a.w. wordt het contakt met de Universeele Bron verbroken, zoo houdt plotseling 't materieel bestaan op, de lichamelijke magneetstaaf wordt tot een gewoon stuk „ijzer" zonder ziel en wordt weer één met Moeder-Aarde, die voor een tijdlang de stof ervoor in bruikleen had gegeven. Het element Water vertegenwoordigt in de Alchemie veelal de materie op den hoogsten sport der volmaking gedurende 't tijdstip waarover gehandeld wordt. In onzen tijd, waarin de stof reeds een schrede tot vergeestelijking heeft gedaan, heeft het alchemisch begrip „water" derhalve niet precies dezelfde beteekenis als een 15-tal eeuwen geleden, toen — naar velen aannemen — de materiéele sluier het dichtst was. Met betrekking tot den Zodiak kunnen we aangaande dit involueeren en evolueeren van het wezen zeggen, dat zich onder den predomineerenden invloed van y \j n 23 (de eerste groep van de 4 Elementen) het Maan-wezen der lagere persoonlijkheid ontwikkelt; dat ze onder ft nt; =£= rn, (de tweede groep van 4) tot haar volle hoogte zich ontvouwt en dat onder de derde groep, i? ^ zz % de Maankracht (verstoffelijking) voor die der Zon 299 299 (vergeestelijking) moet wijken. In het 12e en laatste Teeken (3C) moet de lagere persoonlijkheid geofferd worden op het altaar der inwijding. Natuurlijk kan hiervan slechts sprake zijn bij een hoog geëvolueerd Ego; voor een laagstaand Ego is deze beproeving te zwaar, vooral ook omdat in dit Teeken Mercurius zijn rol heeft en het intellect derhalve niet sterk. Het logisch verband der dingen ontbreekt en zij, die vele planeten in dit Teeken hebben, zijn dikwijls beklagenswaardige wezens, die door hunne emoties her en derwaarts geslingerd worden. Ik ken enkele typen, die met Zon en Maan in Pisces geboren zijn en die — hoewel idealist van aanleg — er steeds op uit zijn anderen tot hun slachtoffers te maken; zij keeren eenvoudig hun rol om, hoewel ze met zeer veel takt de rol van het offerlam weten te spelen I Hoewel de uitdrukking „Element" in de Alchemie een andere, veel ruimere beteekenis heeft als in de moderne Chemie, bestaat er toch een natuurlijk verband tusschen beide. Het is vooral de groote denker en menschenvriend F. C. Bariet, die in deze veel licht gebracht heeft. Ik wil dus hier in een paar woorden zijn standpunt uiteenzetten; voor. het overige verwijs ik naar zijn werk: „Essai de Chimie". Wat hier als indeeling volgt is van hem; ik voeg er enkele conclusies aan toe. Ook Bariet gaat, evenals Crookes, uit van de natuurlijke indeeling der chem. elementen (door Mendelejeff). Deze indeeling bevat zeven hoofdgroepen van elementen en daarenboven een aanhangsel van eenige elementen (ijzer, cobalt, nickel, platina en enkele minder gewichtige), die de overgang vormen tot een „hooger octaaf" van elementen; zou ik het willen noemen. De alchimisten wis300 300 ten zeer goed, dat er een groot aantal chemische elementen bestonden, maar ze beschouwden deze niet als op zichzelf staande, doch als verschillende trillingstoestanden van één oer-element. Na de ontdekking der verschijnselen bij het Radium en Helium is de O. W. thans op den goeden weg om ook dit als waar te erkennen, en dan zijn we een grooten stap verder, want dan kunnen we in alle elementen van elk der zeven hoofdgroepen opeenvolgende trappen van ontwikkeling zien van het element waarmee eene groep begint. Alle daaropvolgende elementen kan men dan, analogisch, de wederbelichaming (reïncarnatie) van dat element noemen en deze zeven eerste elementen der zeven groepen worden de zeven architypen of stamvaders van alle chemische elementen. Ze heeten respectievelijk: 1 Hydrogenium, 2 Lithium, 3 Kalium, 4 Rubidium, 5 Caesium, 6 Aurium en 7 Thorium. Ik moet echter even hierbij opmerken, dat de stamvaders 4, 6 en 7 dit slechts in naam zijn; want de eigenlijke stamvaders dezer drie groepen houden zich nog schuil; men moet ze nog ontdekken! Mogelijk ook zijn ze reeds ontdekt en kan ieder modern chemiker mij daaromtrent inlichten, 't Komt er bij mij minder op aan, daar ik slechts schrijf over het innerlijke wezen der dingen, zoodat ik het overbodig acht, even na te slaan, welke ontdekkingen op 't gebied der Chemie men in de laatste paar jaren gedaan heeft. Deze zeven chemische stamvaders dan zijn analogisch wederom voortgekomen uit het ééne oerelement, dat we Proto'Hydrogenium willen noemen, in afwijking van Bariet, die daarvoor het Hydrogenium aanneemt. Ik wil nu overgaan tot zijne indeeling. De opeenvolging der 4 alchem. elementen is als hiernevens aangegeven is en de in- 301 301 herente eigenschappen van dit viertal noemden de alchemisten eenvoudig weg: warm, droog, vochtig en koud. VUUR AARDE WATER LUCHT In de Astrologie noemt b.v. Ptolomeus (zie „Tetrabiblos") de Vuurteekens 'V. Q. en j? warm en droog, de Aardteekens V, en J8* koud en droog; de Luchtteekens n, 4 en s vochtig en en warm; de Waterteekens 25, Hl en 3C koud en vochtig. Men wist later veelal met deze uitdrukkingen geen raad en het ze meestal weg, daar men de beteekenis niet kende. Deze korte uiteenzetting is reeds voldoende, om tot zekere juiste gevolgtrekkingen te komen aangaande de eigenschappen der chem. elementen, die onder één der 4 alchem. elementen komen. Het is inderdaad aan Bariet gelukt, de chem. elementen onder de vier alchemische te rangschikken. Alvorens dit uiteen te zetten, wil ik in 't kort de hoofdeigenschap ervan noemen : 't Element Vuur heeft een positieve, krachtige werking en brengt duurzame verbindingen tot stand. Het is droog en warm. Hiertoe behooren o.a. Chloor, Phosphor, Sulfur, Arsenik, Jood, Broom etc. 't Element Aarde, Hieronder komen b.v. Calcium, Kalium, Rhubidium etc; 't zijn trage elementen, die moeilijk verbindingen met andere elementen vormen. Eigenschap: koud en droog. 302 302 't Element Lucht vertoont veel meer affiniteit voor andere elementen. Hierdoor ontstaan blijvende, veelal gasvormige verbindingen. Eigenschap: warm en vochtig. 't Element Water vormt verbindingen, die door zwakke reagentia gemakkelijk te ontbinden zijn, dus niet standvastig, 't Zijn veelal zwakke en vluchtige metalen. Er behoort o.a. 't kwikzilver toe, het „water" der metalen. Ik geef hierboven het schema van Bariet; ietwat gewijzigd door mezelf, om enkele sprekende détails meer op den voorgrond te doen treden. mm 303 Het Absolute-Causale, 't welk gesymboliseerd wordt door een cirkel (O) of ook door een punt (.) 'twelk men zich nul-dimensionaal moet denken, polariseert zich in twee Grondbeginsels, — het Wezen en het Niet~Wezen, waardoor eene Drieheid ontstaat, die in zich één zijn (de „Drieëenheid"). Het Wezen (punt of Goddelijke Vonk) is het Grondprinciep van het Niet-Wezen, welks symbool het teeken oneindig ( oo ) 's, m.a.w. de Absolute Eenheid (Geest) — oneindig klein en tegelijk oneindig groot — is het Levensbeginsel der Absolute Veelheid (Materie). De oude school der wijsbegeerte nam, evenals ook Pythagoras, vier „Goddelijke Grondgetallen" aan, nl.: 1. De Schepper, het Alwezen, het Causale. 4. De elementen. 7. De planetaire krachten. ïO. De zodiacale weerstanden (ev. krachten). Men bedenke, dat men vroeger voor Virgo, Libra en Scorpio slechts één zodiacaal teeken aannam. Dit zijn in 't kort de factoren, die in het proces der openbaring samenwerken, waarbij de vier Elementen de drijvende motoren zijn. Bariet noemt de beide uiterste polen dezer alchemische werking: .Substantie" (Geest) en Essence (Materie); hij gebruikt bij zijn uiteenzetting dezelfde terminologie als de Ouden en noemt de Substantie droog of vochtig, naarmate ze zich richt op de pool Geest (warm) of op de pool Materie (koud). Het later volgende schema van Bariet maakt ons duidelijk, wat hiermee bedoeld is. Zooals het Wezen zich polariseerde en tot een 304 3CM drieheid werd, zoo polariseert zich ook elk der vier Elementen, door zich beurtelings te richten op het hooger of lager Element 'twelk op hem volgt en hem voorafgaat. Hierdoor wordt elk Element tot een drievoud van krachten, zoodat er fier drieheden van kracht en weerstand in werking treden. Naar gelang een Element zich met een „hooger" of „lager" Element in samenwerking verbindt, Wordt zijn uitwerking op het bewustzijn meer of min opheffend of neertrekkend en het is ongetwijfeld in dezen zin bedoeld, waar Bariet onderscheid maakt tusschen zoogenaamd diurne- (dag-) en nocturne- (nacht-) werking der planeten; want het is door de planetaire krachtcentra, dat de elementaire krachten zich uitspreken in hare vier drievouden van invloed. Evenals het stoffelijk lichaam den mensch als werktuig dient om zijn rol te spelen in het levensdrama, zoo zijn de Planeten de belichaamde werktuigen der Elementaire Krachten, 't Zijn de organen van 't Kosmisch Lichaam, waarvan de Zon het Hart vertegenwoordigt, 't Middelpunt van Kosmische Kracht waarom de verstoffelijkte planetaire krachten gerangschikt zijn als de organen van 't menschelijk lichaam om het hart, dat de overige organen met zijn levenssap voedt. Elke Planeet is als 't ware de concrete uitdrukking der krachtsfeer waarin ze zich in steeds nauwer wordende kringen om de zon wentelt. Zoo verdichtte zich de eene Planeet na de ander uit het etherische Zonnelichaam, 'twelk zich in zichzelven terugtrok en verstoffelijkte. Zoo exterioriseert elk wezen — in navolging van het Groote Kosmische Wezen — zijn gedachten en gevoelens en kleedt ze in vorm, door, — met z^n wezen harmoniseerende, stofatomen — tot zich te trekken 20 305 305 en deze rangschikkend om de kern van zijn wezen, — de „Goddelijke Vonk". Het opbouwen van een Microkosmos is dus analoog met dat van een Macrokosmos en geschiedt evenals hier door de elementaire krachten en weerstanden. Het elementaire Vuur (droog -f- warm) is dus essence, op den weg naar vergeestelijking. De elementaire Lucht (vochtig -j- warm) is Geest, die Substantie gaat worden. Het elementaire Water (vochtig + koud) is Materie, die tot Essence gaat worden. De elementaire Aarde (droog -4- koud) is de zich verstoffelijkende Substantie. Door zich te polariseeren verbindt zich b.v. Lucht met Vuur en Aarde en Aarde verbindt zich met Lucht en Water etc. (Zie teekening.) Door dit op de Planeten toe te passen en in aanmerking nemend dat elke Planeet — en de sfeer waarin ze om de Zon wentelt — een zeker tijdperk uit het Zonneleven vertegenwoordigt, kunnen we beter de werking der © en cf krachten begrijpen. De O (als eerste kracht) verbindt het Element Vuur met 't Element Lucht en cf verbindt 't Element Vuur met 't Element Warer. De Geest Gods zweefde over de wateren, 't Element Lucht verbindt zich met 't Element Vuur door T? etc. Uit deze voorbeelden blijkt reeds, dat er een dubbel proces plaats vindt, n.1. het Element Luch* „verheft" zich (door T? ) tot het Element Vuur en het Element Vuur „daalt af" tot het Element Lucht (door de©). Deze laatstgenoemde werking (de afdaling) heeft betrekking op het kosmische proces der Involutie; de eerstgenoemde (de opstijging) op 't microkosmisch proces der Evolutie. Twee wer306 306 kingen derhalve in verschillende richting, doch met hetzelfde resultaat — hereeniging. Dit is een der redenen, dat Bariet tot twee verschillende planetaire werkingen komt, dagwerking en nachtwerking. Hij voert later nog andere argumenten aan, die ik evenwel hier niet alle kan vermelden. Ik verwijs hiervoor naar zijn werk „Les Genies Planetaires" en naar het tijdschrift „Voile d'Isis". De dag-werking der Planeten is de natuurlijke („gunstige") werking, in zoover men van gunstig en ongunstig kan spreken. De 3) wordt daarom ook als de „nocturne" van de © aangenomen. De Vuur-planeten Q cf % «)n speciaal scheppend (d.i. gevend); ze bouwen den psgchischen vorm. In hun „nocturnen" toestand doen ze dit ook, hoewel ze dan onder het element Water komen. De psychische schepping ontstaat n.1. — zooals boven gezegd is — door de inwerking van 307 307 't Element Vuur op 't Element Water. Water is immers de Geest van de Aarde, zoodat men hier spreken kan van 't inwerken van Geest op Geest, om zich daarna in grove stof uit te drukken door het samenwerken der Elementen Lucht en Aarde (Bariet). Overal geeft het Vuur-element den eersten stoot; het geeft aan het Wezen, 'twelk ontrukt wordt aan het Niet-Wezen de Essence, die het tot Wezen stempelt. De Vuur-planeten putten dus direct uit de Universeele Bron; dit kan van den zoogen. „malefic" d evengoed gezegd worden als van O en %. Geen planetaire kracht is ongunstig of slecht; ze wordt het slechts schijnbaar, wanneer het wezen haar kracht misbruikt en hij aldus lijnrecht tegen de Universeele Wetten in handelt. Geen wezen kan dit straffeloos doen. Zoo is b.v. Mars de planetaire kracht Waardoor het wezen zich vrijwillig moet offeren voor wat het als plicht of waarheid houdt. Deinst het voor dit offer terug of maakt hij anderen tot zijn offers, dan wordt de d kracht voor hem noodlottig, zelfs bij „diurne" plaatsing van Mars. Het kwaad vloeit altijd voort uit het egoïsme van 't wezen en nooit uit de Planeet zelf. Ongetwijfeld — Saturnus en Mars eischen zware offers van den mensch en hij die niet sterk genoeg in zijn moreele schoenen staat om daaraan te voldoen, wordt zelf het offer dier kosmische krachten. Het wezen is gewoon zich als het middelpunt te denken van de hem omgevende Ruimte (het NietWezen) en hij voelt deze als chaos en voelt, dat hij dezen chaos ontwarren moet en leeren. de orde en regelmaat daarin te zien. Om dit te kunnen, dient hij eerst orde te brengen in zijn eigen wereld; hetgeen zeggen wil, dat hij moet beginnen, zijn ge308 308 dachten en emoties te leeren beheerschen, door ze in een — door hemzelf gekozen — richting te sturen. Het is de Marskracht die orde brengt in de latente oermaterie, waaraan cf de factor Beweging meedeelt en evenzoo is het in den microkosmischen chaos van den Mensch. Het is cf die ook hier den stoot geeft en de kracht tevens, om in de goede richting voort te gaan. Mars komt dus, wat zijn werking betreft, zeer veel met die der Zon ('t Beginsel der Schepping) overeen; men zou Mars de Schaduw der Zon kunnen noemen, zoowel in de „goede" als de „kwade" beteekenis; in de „kwade" vooral, als Mars nocturn is. De Zon is dan ook verhoogd in de Mars-zone der Ecliptica Aries (de Ram). Mars drukt op elk wezen het cachet der individueele vrijheid en geeft het wezen de kracht, deze te verdedigen. De Chemische Elementen. Hoewel het begrip „Element" in de moderne Chemie een geheel ander is als dat 't welk ik in 't 309 309 voorafgaand chap. behandelde, moet er toch tusschen beide een zeker verband bestaan, omdat de vier Elementaire Krachten de grondslag zijn waarin alle natuurverschijnselen wortelen. De natuurlijke indeeling der chemische elementen van Mendelejeff, die zeven Hoofdgroepen van elementen aanneemt, stemt volkomen overeen met de zeven Grondbeginsels in den Kosmos en in eiken Microkosmos en het is dan ook vooral om deze reden, dat men met behulp van zijn groepeering (door prof. Crookes, Lot har Meyer en anderen verder uitgewerkt) de nog onontdekte elementen reeds vooraf kan klassificeeren en hunne eigenschappen kan aantoonen. Het is wederom Bariet, die met buitengewone scherpzinnigheid erin geslaagd is, dit plan te completeeren en het verband tusschen de vier elementaire krachten der Alchemie en de chemische elementen der hedendaagsche Chemie heeft aangetoond. Hij is het, die een helder lkht geworpen heeft op de groote beteekenis der Alchemie. Men vergelijke zijn „Essay de Chimkt". Zonder in overtollige bijzonderheden te treden, wil ik hier slechts zijn schema (zie bijgaande teekening ) uiteenzetten; het spreekt voor zich en is eenvoudig en waar als Bariet zelf. Reeds vroeger, in de Duitsche vertaling (1918) van mijn, feitelijk te vroeg verschenen, werk „Kosmos en Microkosmos" schreef ik het een en ander over zijne indeeling der elementen. Bij herlezing vind ik echter, dat het daar neergeschrevene aan duidelijkheid te wenschen overlaat en 't is om deze reden, dat ik op dit onderwerp terugkom, vooral ook, omdat ik — dank zij de vele gesprekken die ik sedert met mijn, nu 310 helaas ter ziele geganen, hoog gewaardeerden leermeester en vriend had — het onderwerp beter beheersch dan toen. Ik begin dus met te zeggen, dat men zich het schema van Bariet in de ruimte moet denken als een steeds nauwer wordende spiraal, b.v. als een soort wenteltrap of uitgetrokken horlogeveer, die boven wijd is en onder in een punt uitloopt. De chem. elementen, te beginnen met Hydrogenium (resp. Proto-Hydrogenium) dalen langs deze spiraal geleidelijk af in steeds dichter wordende Materie en, aldus gezien, vertegenwoordigen ze in letterlijken zin de mijlpalen op den weg der Involutie van het mineraal-Ego, dat ProroHydrogenium heet. Geheel identisch, dus met het procédé der Menschwording, zooals ik dit vroeger beschreven en in mijn werk over .Symbolen en Mythen in Religie" (pag. 96—98) voor de kristallen heb aangetoond. In één woord de natuurlijke volgorde laat ons de trapsgewijze ontwikkeling der chemische elementen zien en is een nieuwe bevestiging van de geleidelijke ontwikkeling der persoonlijkheid in haar oerbegin. Het vervolg hiervan zien we in de Zeven hoofdgroepen van het Rijk der Planten, waar het Planten-Ego zich achtereenvolgens belichaamt in: 1 Zwammen, 2 Algen, 3 Korstmossen, 4 Mossen, 5 Varens, 6 Naaktzadigen (Cycadeeën en Conifeeren) en 7 Bedektzadigen (Angiospermen of bloesemplanten) om zich daarna verder te ontplooien in het Dierenrijk, zooals ik dat in een vorig chapiter van dit werk aangetoond heb in de ontvouwing van 't menschelijk Embryo. Met het trapsgewijs neerdalen langs den spiraal der Involutie zien we in de Crookesche Lemniscate zoowel als in de Medelejeffsche groepeering, de 311 311 valentie toenemen vanaf groep 1 tot en met groep IV. Groep I, met Hydrogenium aan 't hoofd, is 1-valent, d.w.z. dat elk element van deze groep zich kan verbinden (paren) met één atoom van het oerelement Hydrogenium (Waterstof). Groep II is 2-valent Groep III is 3-valent Groep IV is 4-valent Involutie. Vanaf groep V tot en met groep VII vermindert wederom de valentie, n.1.: Groep V is 3-valent Groep VI is 2-valent en Groep VII is 1-valent Evolutie. Deze zeven hoofdgroepen beantwoorden geheel aan de zeven ontwikkelingstijdperken der Aarde en hetzelfde valt te constateeren in de ontplooiing der andere Rijken der Natuur. Het Ego daalt af tot in de diepste regionen der Stof, — het Rijk van Pluto, — en stijgt weer op naar het „Nirwana" der hoogste (vormlooze) stofgebieden; — een eeuwig op- en afgaan, waarin de vroegere levenstoestanden herhaald worden onder altijd weder andere condities en waarbij telkenmale het Ego één sport hooger stijgt. Dit vooral wordt ons zoo duidelijk als we de eigenschappen der elementen nader bestudeeren, want na elke onderdompeling in de stof komt het zich reïncarneerend mineralen-Ego met nieuwe eigenschappen (in de voorafgaande groep verkregen) te voorschijn en wel aldus: Gedurende de Involutie (I—IV) nemen de materiéele hoedanigheden in kracht en veelzijdig312 heid toe, het atoomgewicht stijgt naarmate 't Ego den ladder afdaalt en zich meer en meer verstoffe' lijkt en evenzoo nemen de chemische eigenschappen, de affiniteit en de electro-chemische hoedanigheden toe. Gedurende de Evolutie neemt de affiniteit, — de aantrekking of neiging om zich met andere elementen te verbinden — weder af, het element stijgt weer (groep V—VII) langs den ladder der Evolutie naar de hoogere stofgebieden op; de „lagere, zinnelijke liefde" (de valentie) van 't element neemt geleidelijk af, zooals ze eerst geleidelijk toenam. Beschouwen wij nu het schema van Bariet, dan zien we dit zóó uitermate duidelijk en astrologischlogisch aangegeven als mogelijk is. De horizon van de elementale geboortefiguur — door de lijn Si (Silicium) en C (Carbonium) aangeduid — is de demarcatielijn tusschen Involutie en Evolutie, geheel analoog derhalve met den Ascendant en Descendant van een horoscoop. De beide uiteinden — polen — worden ingenomen door 't element Silicium (kiezel), het grondbeginsel der Minerale wereld en door Carbonium (koolstof), het grondprinciep der Organische wereld. Beide vertegenwoordigen ze de uiterste grens, d.w.z. het einddoel der atomistische stofontwikkeling onzer huidige aardontwikkelings-periode. Silicium is het prototyp der anorganische- en Carbonium dat der organische Materie! De verticale as — de horoscopische meridiaan der elementaire wereld — wordt ingenomen door het element Proto-Hydrogenium, resp. het Hydrogenium (waterstof) als oerelement en de elementen, die in de Mendelejeffsche indeeling geen plaats vinden (groep VIII met de elementen: 313 313 Fe. ijzer, Co. cobalt, Ni. nikkel, Ruth. ruthenium, Rh. rhodium, Pal. palladium, Os. osmium, Ir. iridium en Pt. platinum). Al deze elementen plus de later ontdekte elementen dezer groep VIII zijn analoog met de beide hoogere octaven van kleur, die we als ultra rood en ultra violet, als X- en Gamma-stralen etc. kennen. Alle openbaring als een electro-chemische werking der vier Elementaire Krachten beschouwend, is het logisch, dat het Zenith- en Nadir-punt van den Meridiaan (H. en Co.) de anode en cathode van dit kosmisch proces voorstellen, waarvan alle ,.trillingen'' uitgaan en waarnaar ze terugkeeren en dat de ascendant en descendant van den Horizon (Si en C) de punten van intensiefsten uitslag der trillingscurve vertegenwoordigen. Deze elementen vormen de hoekpunten van het materiéele kruis waarop het elementaire mineraleen planten-Ego vastgenageld is. Aangezien er hier niet van een gedachtenleven, doch slechts van een ontkiemend gevoelsleven — waarvan de affiniteit en de verdere eigenschappen ons het bewijs leveren — sprake kan zijn, behoeven we niet naar de overige twee kruisen te zoeken (de onvolmaakte mensch en 't dier hebben er drie). Om die reden vinden we hier dan ook slechts één secundair kruis, waarvan de hoekpunten worden ingenomen door de elementen S (Stdfur, zwafel), O (Oxygenium, zuurstof), Mg. (Magnesium) en Gl (Glaeinium). Dit vertegenwoordigt derhalve het kosmische kruis van het ontwakend primitieve gevoelsleven der elementaire wereld. De Horizon is hier de lijn Mg—Gl, met Mg als ascendant en Gl als descendant; 't zijn de beide polen (actief en passief) van 't etherische zielslichaam der chemische elementen, terwijl de Meridiaan door de lijn S—O 314 314 wordt voorgesteld, 't Element Sulfur is hier het manlijke en het Oxygenium 't vrouwelijk beginsel, door de alchemisten „Mercurius" genoemd. Door samenwerking der twee wordt — op analoge wijze als we vroeger beschreven hebben — het neutrale Beginsel, het „Zout" („Sal", de Zoon) geboren. Het „zout" is om die reden het reine of reinigende Princiep der minerale wereld. Evenals in de lemniscate van prof. Crookes — doch duidelijker en in verband gebracht met de vier Elementaire Beginselen — zijn, in 't schema van Bariet, de elementen die links van de Meridiaan H—O geplaatst zijn diamagnetisch en die welke rechts daarvan hun plaats vinden, paramagnetisch. Bovendien zien we hier, met één oogopslag, waarom in de alchemie b.v. de elementen Phosfor (Ph), Arsenicum (As), Bismuth (Bi) de „Aarde", en waarom b.v. Chloor (Cl), Broom (Br) en Jodium (j) de „Lucht" van het Vuur genoemd worden. Zoo is kwikzilver (Hg) het „Water" van het alchemistisch Element Water en Oxygenium het „Water" Van 't alchemistisch Element Lucht, etc. Daarenboven wordt ons duidelijk — indien wij ons indenken in de hoedanigheden dezer vier Elementaire Krachten, waarom de chemische elementen, die in den sector Lucht geplaatst zijn, minder vaste dóch meer vluchtige verbindingen vormen (de gassen), terwijl die in den sector, die met Aarde gemerkt is, traag en moeilijk zich met andere elementen verbinden (de zouten der metalen, alkalisch en aardalkalisch) etc. Om verschillende redenen heb ik in plaats van 't Hydrogenium als oer-element het Proto-Hydrogenium aangenomen; ik hoop dit thema, later uitvoeriger uit te werken, omdat ik meen dat dit hier '315 315 te veel plaatsruimte zou eischen en het bovendien meer in een aparte studie over de bestanddeelen van den dampkring thuis behoort. Toch meen ik met deze korte beschouwing aangetoond te hebben, dat zich voor hem, die de chemie uit liefde voor de wetenschap beoefent, door dit geniale schema van een der grootste denkers onzer eeuw, nieuwe horizonten openen, die een helder licht verspreiden over het innerlijke wezen hunner wetenschap. Moge eindelijk de tijd aanbreken, dat de Chemie niet meer misbruikt wordt om het schilletje onzer Planeet met al wat daarop leeft te vernielen en te verpesten — ter wille van het noodlottig element Au (Aurum) dat als een noodkreet klinkt in de harmonie van 't elementaire koor, — maar moge ze de ontzettende krachten die in haar bereik liggen, gebruiken om onze Aarde in een „paradijs" te herscheppen, waarin de uitdrukking ,Jeven" niet synoniem is met „lijden"! Eerst dan mogen we hopen, door te kunnen dringen in het verrukkelijk „Aoarfha" onder onze voeten, waarvan Saint Yves d'Alveydre spreekt met een overtuiging, die geloof afdwingt. Tot zoolang blijft die poort gesloten. Tot zoolang is leven lijden, want men misbruikt niet ongestraft de innerlijke kosmische krachten! Wat weten we per saldo van deze Planeet, die ons als woonplaats aangewezen is? Zoo goed als niets. Hoever zijn we in 't binnenste der Aarde doorgedrongen? Niet verder dan circa 2 kilometer, en dit nog slechts op enkele plaatsen. Eenige onzichtbare prikjes met de punt eener fijne naald in het opperhuidje van een meloen, niets meer! 316 316 In onze onmiddelijke nabijheid — niet verder verwijderd als Scheveningen van den Haag — begint het ontzachlijk uitgestrekte gebied van het Onbekende, 't welk in doorsnee 2X6300 kilometers meet en nog slechts twee simpele K.M. zijn we doorgedrongen in dat reuzenrijk van bevolkte continenten en oceanen! Bevolkt? Natuurlijk! Is er soms ergens op en in de Aarde — voor zoover bekend — een plekje waar geen leven is? De Natuur laat geen millimeter ongebruikt! 317 XXXIV. DE POLARITEIT DER ZES HOROS- COPISCHE ASSEN. N een voorafgaand chapiter: „De Enkele Mensch" heb ik reeds het een en ander over dit onderwerp gezegd en het Geopenbaarde Leven een „electromagnetisch verschijnsel" genoemd. Ik wil nu hier dit onderwerp nog iets verder uitwerken, en het voor de praktijk der Astrologie dienstbaar maken. Het begrip .Polariteit" is zeer rekbaar en 't is daarom, dat ik dit opschrift gekozen heb; men diene het dus breed op te vatten. Deze aanbeveling geldt trouwens voor alles, want de taal is een gebrekkig middel om iets abstracts juist voor te stellen. Men is gewoon, de symbolen der 12 (2X6) hiërarchische, vormbepalende weerstanden (Zod. T.) en krachten aan den buitenrand der hemelfiguur (horoscoop) te plaatsen, hoewel ze zich in werkelijkheid overal bevinden. We kunnen niet anders handelen; ons, aan tijd en ruimte gebonden bewustzijn dwingt ons tot localiseering. Dit is ook de reden, dat we deze natuurkrachten verdeelen in twee groepen, n.1.: 1. Positief of Electrisch V, H J± SZ: 2. Negatief of Magnetisch V, 2B, tto, Itl, 3C. Het is de uitstralende Logoïsche kracht, die de 318 318 latente Oerstof in beweging zet en tot de krachtwervels der stofatomen omwerkt. De hierdoor ontstane Materie verschijnt — al naar de snelheid van beweging dier krachtwervels —- in verschillend aggregaat van schijnbare dichtheid. Bereikt die snelheid een zekere klimax, dan vliegt de atoomwervel uiteen in zijn samenstellende deelen, de Ionen, zooals dit door Crookes is aangetoond. De intra-atomistische kracht is niet in staat de Ionen bijeen te houden en de stof vergeestelijkt, — wordt Ether — en lost zich op in de omringende Wereldether. Op dezelfde wijze kan men zich een beeld vormen van het ontstaan en vergaan van werelden. Het geheele procédé van Involutie en Evolutie (verstoffelijking en vergeestelijking) is daarmee analoog en eveneens het zich „kleeden" of „neerdalen" eener Gedachte in de Materie. Ze „daalt neer" uit het Mentale (gebied der Gedachte) door het Astrale (gebied der Gevoelens) in het Physieke, (gebied der Handeling), door het overwinnen der stoffelijke weerstand. Het begrip „trilling'' moeten wij ons daarbij denken niet als een heen en weer gaan, maar als een meer of minder snel tempo van onafgebroken vergeestelijking en verstoffelijking, waardoor de atomen afwisselend positief en negatief electrisch worden, in ononderbroken rhythmus. Reeds dit geeft ons een idee der inwonende atomische krachten. Hierop berust bet geheele verschijnsel dat we Openbaring noemen, d.i. dus het zich uitdrukken der gedachte in stoffelijken vorm. Het Noumenon wordt tot Phenomenon; het geestelijke Zonnewezen wordt — dank zij de vormgevende Maankrachten — tot Geopenbaard Wezen of Schijnwezen (Erscheinung). Maya-Maria (oerstof), op de Maan- 319 119 sikkel staande, is het symbool dezer kosmische werking. Dit is, in een paar woorden, de wijze waarop — dank zij de medewerking der Hiërarchische of Zodiacale, uit vroegere ontwikkelingsperioden stammende, vormbepalende weerstanden — in den chaos der oermaterie orde ontstaat. Inderdaad, elk wezen en elk onderdeel van een wezen in openbaring vertoont deze polariteit en heeft zijn „Noordpool" en zijn „Zuidpool". Breek een magneetstaaf in stukken en elk stuk heeft weer zijn positieve- en negatieve- of N. en Z. pool. Zoo heeft het menschelijk lichaam zijne N. en Z. polen en van elk orgaan, van elke cel, ja, van elk atoom kan hetzelfde gezegd worden. Deze Polariteit — welke, onvernietigbaar is, zooals de proef met de ijzeren staaf aantoont — is de fundamenteele Wet van het Heelal, zonder welke geene veelheid van openbaring mogelijk ware. De mensch in zijn geheel is een zelfbewuste dynamo; hij heeft zijn inductiestroom, die in tegengestelde richting van den hoofdstroom verloopt en die zoo sterk kan worden, dat ze 't geheele werktuig met totale vernietiging kan straffen, wanneer de dierlijke eigenschappen het rein menschelijke gaan overheerschen. Die „inductiestroom" neemt in kracht toe, naarmate de mensch het dier den vrijen teugel laat; — hij heeft immers de vrije keuze in deze.... Evenwel — bij elke herhaling eener overtreding wordt die „inductiestroom" sterker — tot ze ten slotte den hoofdstroom overweldigt en de diermensch teugelloos zijn verderf tegemoet holt. Met elke overtreding wordt de „locus minoris resistentiae" — waarlangs die tegengestelde stroom zich 320 J20 oeweegt, — voor haar gemakkelijker passeerbaar; een nieuwe krachtlijn — een verkeerde — vormt zich in zijn karakter en de „neiging" wordt tot een diepingevreten karaktereigenschap! Dat is het groote gevaar eener steeds herhaalde overtreding der moreele wet; de „electricien" ('t Ego) verliest zijn beheer over zijn „dynamo". Het al te snelle draaien van den „dynamo" is even gevaarlijk als het al te langzame. Het eerste is een gevolg van onbeteugelde genotzucht, het laatste van luiheid, onverschilligheid en indolentie, zooals men dit o.a. bij vele Taurus-naturen aantreft. Door hun gereserveerde houding van afwachten en zien komen, verzuimen ze tal van gelegenheden en doen ze geen ervaring op. 't Wordt een nutteloos leven; hij overwint — door zijn vadsigheid — geen weerstand, die zijn karakter moet stalen, hij zet geen magnetisme in electriciteit om en daardoor werkt hij niet mee aan het proces van vergeestelijking der Materie. Tot zoover de vergelijking met een dynamo, waaraan nog heel wat toegevoegd zou kunnen worden, om deze analogie nog sprekender te maken. Want ik moet nog enkele natuurkundige proeven vermelden, die de hypothese van ,.'t Leven een electrisch verschijnsel" tot eene vaststaande theorie maken. Wij spraken reeds over de zoogen. „krachtlijnen", of „lijnen en vlakken van geringen weerstand", zooals die o.a. aanwezig zijn in 't kristal, dat zich slechts langs deze lijnen en vlakken laat splijten en op geene andere wijze. Bij elk electrisch verschijnsel kan men analoge uitstralingen constateeren en om al deze redenen moeten we ze veronderstellen in het menschelijk lichaam in zijn geheel en in ons zonnestelsel, als samenhangend 21 321 321 beschouwd. We zien ze trouwens duidelijk genoeg in het circulatie-apparaat en in 't periphere en 't sympaiV'xhe zenuwstelsel, waarlangs zich de voedende levcsprana (bloed) en 't „bewustzijn" beweegt. Analoog moet daarom in eiken Kosmos, evenals in eiken Microkosmos, een dergelijk stel krachtlijnen aanwezig zijn. Langs deze oneindig vertakte banen stroomt in beide de levenskracht en wordt aldus naar elk onderdeel, hoe klein ook, van den geëlectriseerden, weekijzeren staaf gevoerd, die we ,JLichaam" noemen. Van uit het kosmisch Hart (de Zon) Stort die levensbron zich uit in 't menschelijk hart en vanhier wederom in 't „hart" van elk onderdeel dezer „kleine wereld". Evenals het ijzer onzer magneetstaaf deze electrische- of lévenskracht Vasthoudt en ze tot een magneet maakt, zoo bindt het ijzer der roode bloedlichaampjes de kosmische electriciteit, die het organische lichaam tot eene levende magneet doet worden. Gebrek aan ijzer in de roode bloedlichaampjes (zooals bij anaemie) beteekent dan ook vermindering der levenskracht. Magnetisme is derhalve analoog met al wat aantrekking is en waarvan .JJefde" het prototyp is. Daarom is Liefde het allerhoogste beginsel in het Rijk der Openbaring. Een lijk is in den grond niets anders als een week-ijzeren staaf, waardoor de electrische stroom heeft opgehouden te vloeien. Zij hield de samenstellende deeltjes bijeen tot één geheel, 'twelk in zijn onderdeelen uiteenvalt, zoodat de electrische stroom geopend wordt. Het wezen is eruit! De beide polen (Noord en Zuid, mannelijk en 322 122 vrouwelijk, positief en negatief) doen ons ook het karakter van den Man en dat der Vrouw beter begrijpen. Beide zijn tegenovergestelde polen en nemen derhalve in alle opzichten een tegengesteld standpunt in en leven feitelijk in een geheel verschillende gedachtenwereld. De eigenschappen der Vrouw vullen die van den Man aan tot een volmaakt geheel, doch deze ideale toestand zal niet eer kunnen intreden dan bij volslagen lichamelijke eenwording, een tijd, die nog verre is, maar die toch ééns zal komen. Natuurlijk is niet in alles de Man anode en de Vrouw cathode; in manlijke eigenschappen is de Man anode en in de vrouwelijke cathode en v.v. Ik herhaal hier deze korte uiteenzetting van het manlijk en vrouwelijke beginsel, omdat ze ons de Zodiacale Teekens in hunne verschillende stander ten opzichte van elkaar, beter doet begrijpen. We constateerden in 't kort dit: Door de rechte»' hersenhelft worden we ons bewust in de natuurlijke- of geopenbaarde wereld en door de linker hersenhelft in de hoogere, mentaal-imaginatieve werelden. Evenals de Man (als Zonnewezen) de anode is voor al wat manlijk is, b.v. voor het logisch denken, — zoowel in concreten als abstracten zin, — zoo is de Vroüw de anode voor al wat vrouwelijk is; zij is het, die aan de gedachte een haar passenden vorm geeft, dank zij de Maan-krachten die door haar werken. Van de cathode-werking is hetzelfde te zeggen. Men kan hier echter nooit van een zuivere anode-cathode-werking spreken, aangezien beide beginselen in beide geslachten aanwezig zijn, hoewel in verschillende verhouding. Alles wat we hierboven als tegenstelling bij Man 323 323 en Vrouw opmerkten, gaat op voor de eigenschappen der Teekens van den Dierenriem; wat het eene Teeken te veel heeft, heeft het tegengestelde te weinig. Alle opposities ( § ) in eene geboortefiguur duiden derhalve op een te veel aan de eene en op een te weinig aan de andere zijde. Het is derhalve de opgave van het gereïncarneerde Ego, om deze eenzijdigheid in karaktereigenschappen te effenen en tot een harmonisch geheel om te werken. Dit kan slechts door strijd, d.w.z. door het overwinnen der stoffelijke weerstanden, door het Ego zelf bewerkstelligd worden. Zijn eigen onderbewustzijn is hierbij zijn eenige betrouwbare gids, want het is eene emanatie van 't Universeele Bewustzijn en daarom onfeilbaar. De ware kern van het wezen verlangt met onweerstaanbare kracht naar zijn oorspronkelijk tehuis en daarom moer het wezen èvolueeren, of het wil of niet. De naar beneden gerichte dierlijke krachten, die aan het lichaam gebonden zijn, zijn tegen deze opwaarts gerichte kracht niet opgewassen; dezelfde kracht (Mercurius, de vrucht van den verboden boom) die den mensch „deed vallen", drijft hem weder opwaarts — evenals een slinger — in eeuwig op- en neergaanden rhythmus. Het ° aspekt is, zooals uit bovenstaande beschouwing blijkt, van bizonder groot gewicht bij 't beoordeelen van een karakter, omdat het zulk een duidelijke taal spreekt aangaande het tekort en het teveel van zekere eigenschappen, zooals wij die leeren kennen uit de Planeten, de Teekens en de Astrol. Huizen, waarin dit aspekt plaats vindt. De conjunctie ( ) van twee of meer planeten heeft tweeërlei beteekenis. Ze kan het begin van een nieuwen levenscyklus beteekenen, — een nog 324 324 meer of min latente karaktereigenschap derhalve, die in dit aardleven tot ontplooiing dient te komen. Ze kan ook een aanduiding zijn eener sterk ontwikkelde eigenschap die — naar gelang de cf harmonisch of onharmonisch is — eene groote hulp of een steen des aanstoots zal zijn op den levensweg. In 't algemeen kan dit laatste gezegd worden van alle harmonische en onharmonische aspekten A. *. Y., □, L C ~R )• De eerste zijn een teeken van een gebruik ten goede, de laatstgenoemde van een zeker misbruik ten kwade, in vroegere levens. Bij deze aspekten kan natuurlijk geen sprake zijn van eene zuivere anode-cathode werking, omdat we hier niet met twee tegengestelde eigenschappen te doen hebben zooals dit bij het aspekt 't geval was. Evenwel heeft ook hier een dergelijk alchemisch proces plaats, 'twelk men echter eer een reiniging door eenwording, dan een evenwichtsherstel zou kunnen noemen. Indien werkelijk deze wet der Polariteit universeel is, dan moet zij natuurlijk tot basis dienen van het allereerste scheppingsbegin. Het is waarlijk niet moeilijk door middel der analogie in te zien, dat ze dit is, wanneer Wij ons de twee polen Geest—Materie voorstellen als Wezen—Niet-Wezen, 'tgeen toch feitelijk op hetzelfde neerkomt. Niet-Wezen is alles wat het Wezen buiten zich weet. Het „Niet-Wezen" wordt tot „Wezen" door de geboorte der „Energie (beweging) uit de Gedachte. De Energie is alweer de „Zoon", die uit het samenwerken der beide oerpolen geboren wordt; het is de Luciferische- of Mars-kracht, ook Ziel der Wereld genoemd (Bariet), Zij verzamelt in zich de twee krachten 325 525 en is de oorzaak van de geopenbaarde (lees gepersonifieerde) uiting van het Absolute. „De beide polen", zegt Bariet, „zijn analoog aan die, welke wij, door het te magnetiseeren, zien ontstaan in een stuk staal, en wij kunnen ze numeriek uitdrukken in de getallenwaarden Nul en Oneindig (O— o°)' die voor ons dus de grenzen van het Absolute en de beperkingen der reëele wereld uitdrukken." In één woord: Zonder Polariteit geen Openbaring. 326 BESLUIT. Wat leert ons de voorafgaande beschouwing? Dit: Het leven in openbaring is een drama, waarin de Anode—Geest en de Cathode-Materie de beide hoofdrollen vervullen. De Persoonlijkheid werpt, dank zij zijn — aan de stof der Aarde ontleend—masker, zijn schaduw en, evenals dit bij het Wajangspel der Maleiers het geval is, is het de schaduw, die de schijnbare acteur is, want het oog van den toeschouwer is slechts op de schaduw gericht; van de eigenlijke wajangpop ziet hij geen spoor.» Daarom is dan ook het wajangspel met de begeleidende wajang-muziek der „gamelang" bij den eenvoudigen Javaan en Maleier in NederlandschIndië zoo hoog in aanzien; want hij ziet in de geheele vertooning zijn eigen leven weerspiegeld. Juist omdat dit schaduwspel het getrouwe beeld is van den Mensch in openbaring en in niet-openbaring, beginnen de hoofdphasen van dit schimmendrama met zonsopgang en zonsondergang, terwijl de climax van beide bereikt wordt op het oogenblik, dat de zon in 't Zenith- en in 't Nadirpunt van den Meridiaan staat. De begeleidende muziek der gamelang drukt elke levensphase volkomen uit, zooals ik dit uitvoerig beschreven neb in mijne „Mystieke Reis". Zie hierover de „Nieuwe Gids" van 1923 (Januari—November). 327 Verder leeren we uit onze beschouwing, dat de beide polen — de geestelijke zoowel als de stoffelijke — in ons zeiven zijn en dat dus in ons zoowel de Mensch als het Dier woont, de „Mensch" in de borst en het „Dier" in 't sous ter rain der buikholte. Het „licht", dat het menschelijke dubbelwezen, 't welk van ouds als „Centaur" bekend is — leidt, bevindt zich logischerwijs in 't hoogste punt van dien Centaur-microkosmos, n.1. in den schedel. Daar — rondom den „Zetel Gods" — zijn de „24 Ouderen" gezeten, die ons 't Verschijnsel leeren kennen, terwijl tegelijkertijd de goddelijke Boodschapper Mercurius ons in dien schijn het ware Wezen leert ontdekken. Mercurius' hoogste kracht is de Logica en deze is het, die ons onweerstaanbaar in de richting van den Logos drijft. Dank zij deze Mercuriuseigenschap begrijpen we, dat — in Openbaring — het Lichaam (Dier) evengoed moet gevoed worden als de inwonende Mensch (Geest); hoe kan een harmonische electrochemische werking tot stand komen als een der beide electroden haar werk staakt of slecht verricht? Het resultaat moet persé een misgeboorte, een caricatuur zijn, in plaats van een kunstwerk. We weten het allen: alle ascetisme en fanatisme doodt het dier; de cathodestroom der materiéele krachten wordt ondervoed en het resultaat is natuurlijk — gebrekkige openbaring van het Wezen. En dan: Alle dogma doodt den Geest, omdat slechts de eigen, vrije, uit het eigen, persoonlijk onderbewustzijn komende gedachte het individu kan leiden, want ieder kijkt toch van zijn eigen standpunt naar 't Monument der Waarheid en moet daarom zelf den weg zoeken, die hem uit het Labyrinth der Materie tot hoogere bewustzijns338 328 sferen voert Geen enkele religie heeft het recht de vrije menschelijke gedachte in de boeien van het dogma te slaan. Beide — Lichaam en Geest — hebben haar eischen; overvoeding, in welke richting ook, schaadt evenveel als ondervoeding; de gulden middenweg is ook hier de eenig ware, mits men steeds in 't oog houdt, dat de Mensch de — aan het lichaam klevende — dierlijke neigingen en instinkten in toom moet houden en leiden; hij kan dit doen door tfe kracht der gedachte, waardoor ze ten slotte in rein menschelijke eigenschappen worden getransmuteerd. In één woord: Het ,Dier" moet worden opgevoed. 329 INHOUD. Hoofdstuk. pafl> Inleiding 7 I. Innerlijke Kosmologie (I. K.) . . . . 15 II. Iets over den Grondslag der (I. K.) . 29 III. Lichaam en Ziel van den Kosmos . 36 Schema der Krachten 42 IV. Het „Neerdalen der Zonnegedachten" in de Materie 43 V. De krachtcentra in den Kosmos . . 52 VI. Resumé 58 De Gouden Snede (Sectio Aurea) . 61 VII. De Twaalf Weerstanden en de Zeven Krachten en hare Symbolen .... 70 Enkele vreemde Zodiaks .... 77 VIII. Het Zonnestelsel als georganiseerd Lichaam 82 IX. Kosmische Organen 90 (Algemeene beschouwing) De Zon 94 De Aarde en Mars 96 Mercurius, Venus, Jupiter .... 97 Saturnus 98 X. Aarde — Mensch — Atoom ... 101 XI. De Ontplooiing des Bewustzijns in Beeld 110 XII. De Verbindingsschakel tusschen Oerwezen en Wezen 114 Schema der Weerstanden . . . .123 XIII. De Zeven Wegen ter Volmaking . 124 XIV. De Vierentwintig Ouderen voor den Troon 134 Hoofdstuk. P"9- XV. De Taal des Schedels als Organische Zieleleer 148 Een Kosmische inleiding van den Schedel 151 XVI. Het Kruis der Gedachte .... 163 Negerschedels 168 XVII. Etherische Krachtlijnen 171 Polariteit 175 De Menschelijke Dynamo . . . 177 XVIII. Man en vrouw 180 XIX. Enkele Physieke proeven .... 195 De Cel als Microkosmos . . . 198 XX. Een Wereld in wording .... 201 XXI. De Iris van het Oog en hare okkulte beteekenis 206 Topografie der Iris 211 XXII. Het Leven een Elektrisch Verschijnsel 222 XXIII. Aardbeving. Oorlogen. „Trilling" . 228 XXIV. Wandelende Continenten . . .236 XXV. Aura en Dampkring 244 XXVI. De Horoscoop 247 XXVII. Enkele Kosmische Symbolen . . .251 XXVIII. De Twaalf Velden van Arbeid . . 257 XXIX. Korte Schets der Herhaling . . .263 XXX. De Relativiteit van ons Waarnemingsvermogen 265 Resumé 270 XXXI. De Hoofdas Aries-Libra .... 272 XXXII. Het bekende en onbekende Gebied der Trillingen 278 Langzame Trillingen 279 Snelle 287 Het Bloed als Diagnosticum . . 290 De Menschelijke Entenne . . . 293 XXXIII. De Vier Elementen 297 De Chemische Elementen . . . 298 Het Schema van Bariet .... 303 XXXIV. De Polariteit der zes Horoscopische Assen 318 Besluit 327 Enkele onzer belangrijke uitgaven zijn: Dr. KARL DU PREL: STUDIËN UIT HET GEBIED DER GEHEIME WETENSCHAPPEN Met een woord vooraf door Dr. P. DE KONING 2 kloeke deelen, royaal formaat. Prijs ingenaaid ƒ 8.— Gebonden één deel ƒ 10.— Een werk, streng wetenschappelijk, en toch van het begin tot het einde boeiend door stijl en rijken inhoud Mr». E. D'ESPERANCE: UIT DE GEESTENWERELD („Shadowland") Naar het Engelsch, met een voorwoord van H. J. SCHIMMEL en een inleiding van Prof. ALEX AKSAKOW Prijs Ingenaaid ƒ4.25 Gebonden in fraai linnen band ƒ 5.90 Met portret van de schrijfster en 25 phote-gravures Ook deze derde druk werd alom in de pers zeer gunstig beoordeeld W. H. C. TENHAEFF: Experimenteele Psychologie HET DIERLIJK MAGNETISME Ingenaaid ƒ3.10. Gebonden ƒ4.15 Met een inleiding van Dr. K. H. E. DE JONG Van denzelfden schrijver: SUPERNORMALE VERMOGENS Ingenaaid ƒ3.10. Gebonden ƒ4.15 Uitstekende persbeoordeelingen CAMILLE FLAMMARION: L HET RAADSEL VAN DEN DOOD Ingenaaid ƒ4.—. Gebonden ƒ4.90 II. HET RAADSEL VAN DEN DOOD IN HET STERVENSUUR Ingenaaid ƒ4.—. Gebonden ƒ4.90 III. HET RAADSEL VAN DEN DOOD NA DEN DOOD Ingenaaid ƒ4.—. Gebonden ƒ4.90 Deze boeken van den beroemden Flammarion maken een enormen opgang DE GROOTE BEGOOCHELING (Die grosse Tauschung) Door Prof. FRIEDR. DELITZSCH Uit liet Duitsch vertaald en bewerkt door H. BAKELS Ingenaaid ƒ2.40. Gebonden ƒ3.10 Van denzelfden schrijver: HET STERVEND HEIDENDOM (La fin du Paganisme) door GASTON BOISSIER, de 1'Academie Francaise Naar den ouden Franschen druk vertaald door H. BAKELS Een cultuurbeeld van de 4de eeuw onzer jaartelling. Een studie over de worstelingen van het stervend paganisme met het jonge Christendom in het Westersch-Romeinsche rijk, gedurende de vici ie eeuw. Een tweede druk van dit uitnemend standaardwerk voor theologie en het ontwikkelde publiek. Royaal formaat, ruim 800 pag. Ingenaaid ƒ 10.— Gebonden in half lederen forschen band ƒ 12.50 L KELWAY BAMBER: CLAUDE'S BOEK Mededeelingen van gene zijde Met een brief ter inleiding van Sir OLIVER LODGE Ingenaaid ƒ 2.90. Gebonden ƒ 3.75 Van dezelfde schrijfster: CLAUDE'S TWEEDE BOEK Mededeelingen van gene zijde Met een inleiding van ELLIS THOMAS POWELL U4t het Engelsch vertaald door C. E. KOOPMAN— BENSMAN Ingenaaid ƒ 2.40. Gebonden ƒ 3.25 Claude's tweede boek is interessant om te lezen. Haagsche Post A. FARNESE: FRANCHEZZO Een zwerver in de Geestenwereld Ingenaaid ƒ 3.90. Gebonden ƒ 4.90 R. A. ARMSTRONG: MAKERS VAN DE 19e EEUW Uit het Engelsch vertaald door H. BAKELS, 2e druk Ingenaaid ƒ 1.25. Gebonden ƒ 1.90 In de Tempel-Serie verscheen o.a.: t Prof. Dr. ). Valckenier Suringar. — Beschrijving van een Psychometrisch, Helderziend medium. Een goed objectief werkje van dezen hoogleeraar, waarin hij de persoonlijke proefnemingen beschrijft, welke hij met dit Nederlandsche medium, Mevr. de Wed Dr. A., nam. II, III en IV. Prof. Dr. J. Valckenier-Suringar — Gedachtenooerdacht, Meer dan 60 illustraties verduidelijken den tekst, en maken dit werk, eenig voor Nederland, zeer aantrekkelijk. Het verschijnt in 3 deelen. V. R. Oehmke. — De Quabbalah. I. De Theorethische Quabbalah; II. De practische Quabbalah. Over dit onderwerp ia in Nederland nog zeer weinig verschenen, hoewel het bij zeer velen belangstelling heeft Hier wordt in een beknopt overzicht zoowel de theoretische als de practische Quabbalah met groote kennis behandeld. VI. Prof. Dr. Otto Pitsch. — De Wisselwerking twsschen den geest des menschen en de Natuur. VU. Prof. Dr. Otto Pitsch. — Is de Geest of de Natuur de heerscher in het heelal? IX. Ernest E. Munday. — Lessen in Zelfgenezing. Uit het Engelsch ' In 12 oefeningen gezond te worden. Deze mogelijkheid wordt tot zekerheid indien men dit boekje van dezen Engelschman leest en de lessen in praktijk brengt. Coué maakte veel opgang; dit boekje zal zeker niet minder worden gelezen. X. Dr. Carl du Prei. — Het Menschtaadsel. Vertaald door K. H. Noest Jr. In deze inleiding tot de studie der z.g. geheime wetenschappen, wordt door dr. Carl. du Prei een oplossing gezocht van het raadsel dat wij mensch noemen. XI en XII. W. H. C. Tenhaeff. — Psychical Research. Onder den naam Psychical Research, welke hier in Nederland steeds meer burgerrecht verkrijgt, geeft ons hier de schrijver van „Het Dierlijk Magnetisme" en „Supernormale vermogens", een aantal studies betreffende het psychische leven van den mensch en zijn super-normale vermogens. VIII. A. Hendriks-Kappelhoff. — Verzen.