(soa 6** Cn+oV óor/en DE BOKKERIJDERSBENDE MET DE DOODE HAND. Allemand en voor de vierde maal van de Welsche Garde in drenst van Spanje. Hij verklaarde verder 7 jaren geleden gediend te hebben bij den Generaal Boettenberg onder Pruisischen dienst en na 4 weken „met volle montuyr" (uniform) daar weggeloopen te zijn, bijgevolg de montuyr gestolen te hebben. Hij bekende meermalen overspel bedreven te hebben, aardappelen en „mooren" (wortelen) gestolen te hebben en eindelijk, dat hij in de gevangenis gepoogd had zich te zelfmoorden door herhaalde malen met zijn hoofd tegen den blok te stooten, waaraan hij geketend lag. Het spreekt van zelf, dat de schepenen zich niet met die praatjes lieten afschepen. Maar zijne tong was los geraakt en daarom werd des anderen daags 7 uur 's morgens de foltering voortgezet, welke met kleine tusschenpoozen duurde tot kwart voor 8 uur 's avonds. Toen zeide hij te zullen bekennen en verzocht losgelaten te worden om alles beter te kunnen zeggen. Zijn omstandig verhaal was eene bekentenis van medeplichtigheid aan de diefstallen bij de juffrouwen Gadé te Lutterade en bij Hendrik Petri te Puth. Bij vonnis van het schepengerecht van 6 Februari 1751 ter galge veioordeeld, mocht „de Keukelaer" op den 9en daarna den zoeten troost hebben, met behulp van eene geheel nieuwe ladder, opgeknoopt te worden aan eene op den Danekerberg geplaatste fonkelnieuwe galg.1) 1) 300. Jaren geleden stond de galg in de Hondslcerk vroeger een uitgestrekt beboscht talud gelegen op de grens Schinnen—Munstergeleen thans de bekende Kiezelgroeve alwaar de Kiezel, bijna aan de oppervlakte van den grond,, eene' laagdikte heeft van gemiddeld 8 meter. Het Banckrecht van de heerlijkheid Schinnen tijdens Walraaf Schellaert van Offendorf (1603—1638) luidt onder § 5 als volgt: „Item weert saeck dat eiin miisdediger weer, den salmen grijpen eende vangfaeen eende spannen eende ter Borch bringhen eende daer setten eende halden van beijder heeren weeghen (de leenheer van Valkenberg en de heer van Schinnen) unde laeten hoem daer recht ervaren, unde een heer van Schennen sall hem in siin geveinchenis soe halden, dat he daer verwaert sij, weert saeck, dat hij dat lijff heeft verbuert den sall een heer vaD Schennen reijchten, unde een heer van Valckenborch sall Jiem dan bijstandt doen, toe helpen off ( — indien) he hem toe groijt sie, off noijt sii, unde sall den voeren op ghen Eijckerweg aenghen Honsfort unde sall hem daersijn recht doen". De namen Honsfort, Hondsfoirt, Hunsfort, Honzfort etc. en Eijckerweg vindt men slechts in stukken van vóór 1750. In stukken van jongere dagteekening en in de registers komt geregeld voor de naam „Hondskerk". Alhoewel de namen „fort en kerk" van verschillende beteekenis zijn is het zeker dat de namen Hondskerk en Hondsfort dezelfde plaats -aanduiden (sporen van eenig gebouw zijn er nooit ontdekt). In een oud kadaster van het jaar Ca 1770 komen nog voor de namen 9 9 Het is vanzelf sprekend, dat de tortuur aanleiding gaf tot misbruiken en voor onschuldigen niet alleen eene pijnlijke maar ook eene onteerende straf was. Vastberaden, geharde en stevig gebouwde menschen onderstonden de pijnen en ontsnapten aan verdere bestraffing, alhoewel schuldig, terwijl het aannemelijk is, dat niet-plichtigen, zwak van constitutie en teergevoelig, zich schuldig erkenden en allicht „los Van banden en ijzers" hunne bekentenis niet herriepen om aan de herpijniging te ontsnappen, verkiezende de korte pijn aan den galgestrop boven de urenlange hevig striemende folteringen. Bij decreet van den Souvereinen Raed van Brabant do. 8 Februari 1744 werden danook de hoofddrossaerds van het Land van Valkenburg aangeschreven de subalterne rechters der banken van de landen van Valkenburg en 's Hertogenrade te bevelen, dat geene decreeten van apprehensie of te „prise de corps" sullen worden gegeven dan na advies van twee rechtsgeleerde schepenen van het Hoofdgéricht van Limburg, (waartoe door dat Hoofdgericht bij decreet van den 23 Mei 1744 aangewezen werden de advocaten Detiege (de Tiege) en Postwijck); dat insgelijks geene decreeten van tortuur en confrontatie of definitieve vonnissen' sullen worden gegeven dan na voorafgaand advies van voorseijde rechtsgeleerden; dat geene scherpe examinatie, recollectien soo van gevangenen en getuigen noch confrontatien sullen mogen geschieden, tensij ter interventie van eenen der voors. rechtsgeleerden, den schouteth, secretaris en de twee schepenen. Dat de voorseijde schepenen het advies der twee rechtsgeleerden stiptelijk sullen moeten achtervolgen sonder daarvan iets op of af te doen. Dat deze voorschriften alleen sullen geiden voor de crimi- „Eickerwegh" „Eickerpad" en „Eickergrub" aanduidende denzelfden weg die langs de Hondskerk loopt in de richting van Munstergeleen. Op den Staat van wegen en voetpaden van Munstergeleen komt voor de weg genaamd „Aker- of Ekerweg" (= Eicherweg) leidende van Munstergeleen naar de Hondskerk. Langs dezen weg, °p 't gebied dezer laatste gemeente, was weleer een poel waarin het water zich verzamelde dat uit de Hondskerk langs den Eickerweg vloeide. Die poel of plaats wordt thans te Munstergeleen nog geneemd „Hondsforterlook". De twee namen zijn dus te Munstergeleen bewaard gebleven. Komende op Schin nenergebied wordt de vroegere Eickerweg thans genaamd „Steingrub". Het is dus langs dezen Eickerwegh dat ten tijde van Walraaf Schellaert van Obbendorf de misdadigers gevoerd werden naar het Hondsfort om daar geëxecuteerd te worden. De strafplaats is in lateren tijd verlegd van de Hondskerk naar den 20 minuten westwaarts gelegen Danekerberg (grens Schinnen—Geleen). 10 neelen beschuldigd te behooren tot de nu ontdekte bende sonder consequentie voor andere gevallen, (medegedeeld door F. H. De la Croix te Schaloun aan het schepengericht van Schinnen). Tegen het tortuurstelsel werd danook destijds door bevoegde schrijvers hevig te keer gegaan, weshalve het in den loop der tijden steeds minder streng werd toegepast, totdat hetzelve in 1787 door een keizerlijk dedreet in deze landen werd afgeschaft. Werd desondanks de tortuur toch nog hier en daar aangewend, de Fransche Republiek schafte in November van het jaar 1794 in haar gebied af de bestaande staatsinstellingen, de oeroude rechtspleging met hare schepenbanken, de galgen met de tortuur. 11 De Bende. Er is geen twijfel, of de roofzucht "in het land van 'sHertogenrade heeft de besmetting overgebracht naar het Oostenrijksche gedeelte van het land van Valkenburg. Pastoor Michel van Afden haalt in zijn boek over de verspreiding dier bende het volgende vers aan: „Hör' die Wohnplatz dieser Grausen, Kirchrath, Herzogenrath und Kleick Aeffden, Grünstrasz und Bruckhausen, Heijden, Bracheln, Merkstein, Scheit, Scherpenseelen, Tevern, Schinnen, Uebach, Herlen, Amstenrath, Eigelshoven, und met ihnen Hunsbrock, Postert, Grotenrath etc." Van af het jaar 1734 tot 1739 was reeds eene georganiseerde bende dieven in eerstgenoemd land, welke het vooral gemunt had op berooving van kerken, vervolgens op pastorijen en boerderijen. Zoo kwamen achtereenvolgens aan de beurt de kerken van Baesweiler, Merckstein, Eygelshoven, de St. Leonardus Kapel te 's Hertogenrade, de kerk en pastorie van Schaesberg, de pastorie van Marienberg. Vervolgens scheen de leiding meer in handen te komen van „den ouden afdoender" (vilder) Mathias Ponts te Hoensbroek op de Akerstraat. Onder zijn aanvoering had een ongewenscht nachtelijk bezoek plaats aan de kerken te Amstenrade, Hoensbroek, Oirsbeek, Schinveld, Brunssum, Wijnandsrade, enz. Als intermezzo werden tal van boterdiefstallen uitgevoerd bij de boeren. 1) 1) De schrik was in alle dorpen ingeslagen. Tot meerdere securiteit werden overal dag- en nachtwachten ingesteld. In 't jaar 1734 werd de wacht in de heerlijkheid Schinnen, op de verschillende wijken geregeld als volgt: Schinnen en Wolfhagen 4 man 's daghs 8 man 's nachts. ThuU 2 „ „ 4 „ Nagelbeek 2 „ „ 4 „ „ Hegge 2 „ „ 4 „ „ Puth 4 „ 8 „ Sweikhuizen 2 „ „ 4 „ „ Daneken 1 „ „ 2 „ . „ Elke wijk had haar rotmeester. Een Commandant was gesteld over de geheele wacht. Een wachters-signaalhoorn is nog in bezit van den heer Victor Pijls te Schinnen. 12 Mathias Ponts had twee zonen Peter en Hendrik, welke in het afdoendersbedrijf van hun vader werkzaam, evtnzeer als hij» groote booswichten waren. Zijne hem waardige dochter Gertruid vergezelde hem niet zelden op zijne rooftochten, gewapend met pistool en gestoken in manskieeren. De oude afdoender, welke door het uitoefenen van zijn bedrijf in onze streek een goed bekende was, schijnt danook de werfagent te zijn geweest, welke te Schinnen, Geleen en omstreken tal van leden voor de bende recruteerde en daarin organisatie bracht. U Want men ziet, dat verschillende dieven uit Schinnen en omstreken medeplichtig waren aan de inbraken en dieverijen gepleegd bij Jan Essers te Magerau (Merkstein), te Twembrugge bij Anna Sypekoten in de pastorijen te Schaesberg en Mariaberg, bij Hendrik Dautzenberg te Lichtenberg enz. Wegens de talrijkheid der bende was het loon voor de gewone leden vrij karig. Een paar schillingen, eenig linnengoed of kleedingstuk was dan ook de eenige buit, welke de dieven mee naar huis kregen. Het is misschien ter oorzake van het kleine gewin, dat de leden uit de dorpen Hoensbroek, Schinnen, Nuth, Geleen, Schinveld enz. zich afscheidden van de bende van 's Hertogenrade. Eigenlijk valt het moeilijk te zeggen, waar onze bende haar zetel had. De leden woonden meestal in het land van Valkenburg, Oostenrijksch gebied, en wel speciaal in de dorpen Schinnen, Geleen, Spaubeek, Doenrade, Schinveld, Merkelbeek, Ophoven, Broeksittard, Hoensbroek en Nuth. Vele misdadigers stonden terecht voor de schepenbank van Schinnen, Geleen, Amstenrade en Hoensbroek. Men vond de leden in verschillende standen : ambachtslieden, 1) In }734 diende Mathijs Ponts aan de Schepenbank te Schinnen de volgende klacht in: „Mathijs Ponts inwoonder van het Marquisaet Hoensbroeck remonstreert met het onderdanigste respect, hoe dat hij in deszelfs vaedersaliger, alhier ende in andere juredictien van het Spaansch Valckenborgerland is geadmitteert en niemand anders dan hij, om sijne functie van beesten af te doen etc en vermits sich die van het Hollants territoir niet ontsien van in deese juredictié te coomen hun functie te doen tot groot naerdeel van hem remonstrant ende daardoor het broodt/.van hem wordt ontnoomen, soo ist dat denselven is versoeckende van UEdelachtb. gelieven daerinne te voorsien ende aen dezelve te verbieden bij publicatie alsmede aen alle deese onderdaenen geenen anderen afdoender te gebruiken als hem remonstrant ende sulx op eene pene als UEdelachtb. sullen goedvinden te bepalen. 13 waarvan vooral de slotenmakers waren gewild, marskramers, speelluiden, vagabonden en boeren. Zelfs intellectueelen als notarjssen, burgemeesters en jonkheeren werden verdacht en beschuldigd. Ook was elke leeftijd geschikt, mits het materieel maar voldoenden aanleg toonde. Zoo zien wij Antoon W. uit de beemen te Schinnen zijn 12jarigen zoon Antoontje, de roóde speelman uit Nagelbeek zijn 17jarigen zoon Henske, op de rooftochten medenemen. Nol C. was reeds op 17jarigen leeftijd een misdadiger. Om • als lid te worden toegelaten moest men een eed zweren, welke in hooge mate godtergend was, en getuigt van gebrek aan godsdienst en van bijgeloof in die tijden. Het weergeven van het verhaal voor de schepenbank van Schinnen op 22 December 1750 door den jeugdigen bandiet Nol C. bijgenaamd „den trouwen jongen", toen 17 jaren oud, zal den lezer een beeld geven, hoe de opneming in de bende en plechtige beëediging in haar werk ging. Op een Zondag na de Hoogmis, aldus getuigde Nol, zijnde op het „Pleijke aan gen wei"1) kwam zijn oom Geerling Daniëls uit Wolfhagen bij hem en noodigde hem uit des namiddags wat bij hem te komen „plenken" (buurten). Toen Nol het uur gekomen achtte, ging hij naar Wolfhagen en vond bij zijn oom Geerling vergaderd Scherperkens Rut en Richters Nöltjen, beiden van Schinveld, den Cnijn (konijn bijnaam) van Amstenrade, Antoon W. van Nagelbeek, Laum Cr. en het Cuijperke van Schinnen. De drie laatste vroeger reeds beeedigd. Geerlingh vroeg hem na de noodige inleiding, of hij wilde onder hunne compagnie zijn om te stelen, die daar (de aanwezigen bedoelend) zijn er ook bij. Wij hebben al lang gestolen en niets is ons gebeurd. Nol stemde dadelijk toe en Geerlingh schreef hem óp in zijn „boecxken". Hierop gebood deze allen de kamer te verlaten en dan een voor een binnen te komen. Na eene wijle tijds kwam de binnengetredene weer buiten. Op zijn beurt binnen komend vond Nol „op een banxke staen twee cleene brandende keertzkens, een crucifixke, een cleen wit steene Moedergodsbildt, lijnde dat banxke bekleedt met eenen witten doek waer op oock lagh eene doode handt in eenen plagge gedraeijt, ende daer neffens een cleen doosken „Geerling, toen gekleed met blauwen jas met rooden kraag en koperen knoopen" heeft hem doens den 1) Thans het Scalaplein. 14 r>:-w . 'ï^'ïktf 14 Naamlijst der bandieten, welke volgens de processtukken deelnamen aan de na te noemen diefstallen of de daarvan beschuldigden sedert 1734. 1 Mevis O. oud soldaat in Hollandschen dienst (beeedigd bij G. Daniëls) te Spaubeek. 2. Peter Sch. id. zwager van voorgaande te Spaubeek. 3. Peter M. wever, gehuwd met de dochter van den pachter van het huis te Hoensbroek. 4. Jöes Sch. landbouwer te Thull-Schinnen, bijnaam „het Scheuerke". 5. Joes C. de oude, bijnaam „de roode Speelman" vilder te Nagelbeek-Schinnen. 6. Jöes C. zoon van vorige, bijgenaamd „Henske" te Nagelbeek. 7. Antoon W. genaamd „Teunke uit de beemden" te Wolfhagen-Schinnen, slotenmaker. 8. Antoon W. zoon van vorige, schoenlapper te Nagelbeek. 9. Hendrick W. alias Hendrick de Wit, oud-veldbode, achter de kerk te Schinnen, bijnaam „Mariën Hentjen". 10. Rick W. broeder van vorige, te Hegge-Schinnen. 11. Wijn W. geboren te Vaesrade-Nuth, slotenmaker bij zijn zwager Antoon W. te Wolfhagen. 12. Geerlingh Daniëls, daglooner, te Wolfhagen, onder-kapitein der bende. 13. Leonard J. genaamd het Cuijperke aan de kerk te Schinnen, geboren te Geleen. 14. Hendrick Schr. schoenmaker en houterkersmaker, achter de keik te Schinnen. 15. Laum (Lambert) Cr. op de Leuf te Schinnen, (waar vroeger de oude Wever woonde, tegenwoordig naast huis Snijders), zwager van vorige. 16. Melser Pr. wonende naast de pastorie te Schinnen. 17. Houb. P. te Vaesrade, gehuwd Gertruid Cr. 15-4-1723. 18. Lens Kn. wolspinnef te Vaesrade. 19. Melser B. te Vaesrade. 20. Lemmen (Lambert) Ph. bijnaam „het Duiveke" te Vaesrade. 21. Math.as Ponts, de oude afdoender, op de Akerstraat te Hoensbroek, de hoofdman der bende tot 1743. 18 18 volgde van lieverlede eene zesjarige periode van verademing en rust. De achtergebleven schuldigen schenen hun boozen aard te hebben afgelegd en de voortvluchtigen keerden geleidelijk en ongestoord naar hunne haarden terug. Evenwel mocht de rust der vreedzame bewoners der streek niet lang duren. Het was de oude, mensch noch God vreezende, Geerlingh Daniëls uit Wolfhagen, welk zijn avontuurlijk misdadig leven van weleer niet kon beteren en voor wien het stelen een even groote sport scheen als het voetballen voor onze hedendaagsche jongelui. Hij verzamelde weder de overgebleven leden der bende. De geëvadeerde Lenert J., het Cuperke, Wijn W., Melser Pr., Peter Sch., Mevis O., de zonen van Speel-Geerke uit Broeksittard en andere kwamen op zijne wenken' terug. De getrouwste leden recruteerde hij uit zijn familie en die zijner vrouw. Antoon te Lansert-Gulpen, bij wien hij zich later schuil hield, was zijn oudste zoon. S. van Ulestraten en Antoon W. te Wolfhagen waren zijn zwagers. Laatstgenoemde was weer de zwager van Wijn W. welke meesleepte zijn eigen zwagers Lambert Ph. te Vaesrade en Peter het Moutheuvelke te Hoensbroek. Nol C. en Antoon W. Jr. waren de waardige neefjes van Geerlingh. This Sw. van Puth en Willem C. van Spaubeek waren aangehuwde neven. Een groot gedeelte der weder opgeleefde bende hing aan elkaar door den band der familie. De opneming in de bende van „de spenselencremers Jacques D., Bernard Sp. en Jóes L., van den Cnijn van Amstenrade was- het werk van Geerlingh. Er is dan ook geen twijfel, of Geerlingh Daniëls, welke de nieuwelingen beëedigde, was een der hoofdmannen, toen de bende weder opleefde. Een der getuigen noemde hem den onderkapitein. Opvallend is hety dat alstoen slechts enkele leden van Hoensbroek, Schaesberg en uit de overige oostelijk gelegen gemeenten aan de diefstallen deel namen, hetgeen wellicht toe te schrijven is aan het afschrikkend voorbeeld, gesteld door de verschrikkelijke executiën in de Trebeek, bestaande in vierendeelen, radbraken en verbranden 'van enkele booswichten. Wel zien wij de bende toenemen met nieuwe leden uit Geleen 23 smisachtige bruine haeren, rondt ende blanck van aengesicht. De op het kasteel van St. Jansgeleen gedetineerde bandiet Hendrick Gl. getuigde op 16 April 1751 voor het schepengerecht van Geleen, dat Michiel H. medegedetineerde aldaar bij hem aangedrongen had te revoceeren zijne respondeeringen bij de scherpe examinatie van 25 Januari en hen geraden had, zoo» hij nogmaals op den stoel van tortuur zoude komen, alsdan als plichtigén te noemen de schepenen en andere eerlijke personen. De lezer zal hieruit concludeeren hoe diep gezonken die roovers in hun boosheid waren. Anderen wisten den kapitein niet bij zijn naam te noemen en deden eene beschrijving van zijn uiterlijken persoon. Volgens getuigenis van eenigen was de kapitein verkleed en meermalen zijn aangezicht zwart gemaakt (wellicht om niet door zijne medeplichtigen gekend te zijn). Opvallend is het, dat in de eerste crimineele stukken van het schepengerecht van Geleen, tijdens het secretariaat van (den lateren drossaard) R. Corten, een aangehuwd familielid van Jhr. de Gaverelle, diens naam niet vermeld, maar aangeduid wordt door N. N. (non nominandus). De getuige Hendrick Sch. noemde echter eerst in Mei 1751 den naam van de Gaverelle, in wiens handen in het jaar 1736 aan den Heksenberg den eed moest worden afgelegd en onder wiens leiding ongeveer 't jaar 1736 de kerkdiefstal te Amstenrade (ook volgens Jan Sch.) en m het jaar 1741 de kerkdiefstal te Hoensbroek plaats had. Antoon H. getuige-medeplichtige beschrijft den persoon van den kapitein als medeplichtig aan den inbraak bij Petri te Puth als: gekleed met blauwe monteering met roode opslagen, hoed met gouden band, gewapend met degen, rond en fraai van aangezicht en met zwart-bruine gebonden haren. Eveneens als de schuld van de Gaverelle niet stellig zou bewezen zijn, lijkt mij twijfelachtig de nedeplichtigheid van diefstal bij Gadé door Jonkheer Duprez. Deze behoorde tot den deftigen stand en had den titel van jonkheer. Wie van de drie zonen van Balthasar Duprez de beschuldigde was, bleek niet uit de stukken. In de Geleener proces-stukken staat zijn naam eveneens aangeduid dooi N. N. en voor zooverre dezelve gezien, blijkt 25 ook daaruit niet, dat eene strafvervolging tegen hem werd ingesteld. 1) Het is niet onze bedoeling om de schuld of onschuld van den een of anderen aan te toonen. Toch meen ik den lezer hierop opmerkzaam te moeten maken en hem zelf een oordeel te laten vormen door hier weer te geven, hetgeen de medeplichtigen zelf getuigen over de plaatsgehad hebbende diefstallen en geweldplegingen. Ondanks den afgelegden strengen bandieteneed verried de een den anderen. De ten kasteele 's Hertogenrade opgesloten schelmen verklapten de fameuse afdoenders van Hoensbroek en anderen, welke in Augustus 1743 in de sombere kelders van het kasteel aldaar gekluisterd werden. Een der hoofdleiders Jan Mathijs Ponts, de oude afdoender, noemde voor de Hoensbroeker schepenbank als complicen eene heele reeks namen met feiten. Het betrekkelijk relaas der recollectie van den ouden afdoender op den 12 Augustus 1743 luidt als volgt: (Jan Mathijs Ponts) verklaarde : „pede libero et semoto omni terrore" te volharden medeplichtig te zijn geweest en dat geholpen hebben aan de inbraken, schelmerijen en diefstallen: de veldbode K. te Dryvogeln, zijn zoon Joannes Ponts, Wijn M. van Merkelbeek en diens broeder (Hendrik) te samen wonend, Hendrik en Willem C. vilders van Crapoul, Nicolaas E. uijt de Ruths en diens vrouw Catharina B., Andries C, Nicolaus P. vulgo het blockmanneke, zijne zonen Peter en Hendrik Ponts, Corst en Joês Kt, Joês Cr., Math de B., Peter het Moutheuvelke, Christiaan -R., Martin den speelman van Doenrade, Christ L. van den berg alhier, Brounjan van den Lichtenberg, Cobjan uit den Coningsbembt, Gelisken van den Scheidt, genoemd het ventje, wonende aan dezen kant van de Eenwijde aan den poel zijnde ij naimasar uuprez tor au rreej zwager van Willem de Gavarelle huwde te Maastricht 26 Sept. 1717 met Johanna Sibilla Agnes van Hoven (of Hoeven). Was Schepen te Geleen en rentmeester. Uit zijn huwelijk werden te Geleen: 1 Juni 1718 Maria Catharina, (Meter Anma van der Stock); 30 Mei 1719 Joês Adolph Joseph Alexaader (doopgeL Joês Adolph Jos. Alexander Baron de Loë van Mehr en Baronesse Anna Maria Theresia de Leê van Wissen); 11 Sept. 1720 Joês Winand (doopget. Peter Joês Arnold von Hoven Orde v. d. Premónstreit lector te Evenbuer en Sybilla van der Stock); 11 Febr. 1722 Sibilla Margaretha; 14 Mei 1724 Adolph Godefridus (doopget. Godfried Baron de Loë en Baronesse Anna Cath. de Loë geb. Wachtendoncl) • 17 Dec. 1728 Anna Josepha Balthasar Duprez overleed te Geleen 25 Nov. 1766 26 eén heelsnyder, Petar Caspar C, van den Scheydt, Lambert ft, van Ophovan, Joannes van den C, getrouwd met Cathrina, dochter van Math, B. uijt don Prentem, sekeren Wijn van Vaesrade te huis en wonende te Wolfhagen slotenmaker, een anderen kerel wonende te Heisterbrug, den ouden rooden Jan speelman te Nagelbeek, Bavo H. van de Voorst-Nuth, Bracken St. uijt de Menstraal-Nuth, Houb P. ende Lins den wolspinder van Vaesrade, Leonard* en den Fluiter van Brunssum, Scheperkens Rutt ende Jan den tambour van Schinveld, Peter U. van Schinveld, Lenart en Hendrik, gebroeders afdoenders van de Menstraat, Peter C, afdoender te Puffendorf, diens dochter Cillie, Christiaan en Martin soonen van den Coblenser, Christiaan van den Varenbeuken, Hendrick den Blauwen en Manis S. van Schrievershei,Willem den Cannecreraer uijt de Ganseweide, Peter op de Bijs Heerlen, Gelis W. ende den Vaenensmidt van Heerlerheide, den Vleek uijt Weustenraedt, gewezen soldaat en de gebroeders B. afdoenders. Jan Mathijs Ponts verklaert deelgenomen te hebben aan de volgende diefstallen. 1. Pastorie van de Scheydt en bij Hendrick Dautzenbergh te Lichtenberg. 2. Idem te Mariënbergh op 20 Juni 1742. 3. Met knevelarij ten huize van Anna Sypekoten te Twembrugge. 4. Bij Jan Keulaerts te Drievogels. 5. Bij Michel Pijpers op de Geer te Heerlen. 6. Met moord aan den Beukenboom te Limbricht; dat zijn schoondochter Anna Gertruid, vrouw van zijn zoon Jöes toen in manskieeren was gekleed met zakpistool. 7. Kerkdiefstallen te Freialdenhoven, Ubach, Eygelshover, Scheydt, Amstenrade, Wynandsrade, Spaubeek, Nieuwstadt en Mariënbergh. 8. Van twee paarden op den Aldenhof te Hoensbroek, waarbij tevens zijn zoon Jöes, Mechel dochter van Mewissen Trijn van de Klinckheide „den Reubenschijter", Lambert W. van Bracheln en Nicolaas E. van uijt de Ruths tegenwoordig waren. 9. Bij zekeren Reijner te Brunssum 2 potten boter. 10. Bij Hendrick den schoenmaker aldaar 1 pot boter. 11. Jp den hof Hoenshuis 8 potten boter. 27 12. Bij Lambert Debets te Amstenrade 3 potten bjter. 13. Bij den drossaerd Duyckers te Raath. 14. Bij Mathijs Hautvast te Grysegrubben spek en boter. 15. Bij Lisbeth Frissen te Hommert boterdiefstal. * Toen nog hierop volgde de bekentenis van de ten kasteele Amstenrade opgesloten bandieten Wijn en Hendrik M. van Merkelbeek en Jöes J. den tamboer van Schinveld werd door de schepenbank van Schinnen op 8 October 1743 een decreet van corporeele apprehensie uitgevaardigd tegen Joannes C, de roode speelman, zijn zoon Henske, beiden te Nagelbeek en Wijn W. te Wolfhagen. Dit waardig drietal had de eer nog denzelfden dag het eerst aan de beurt te zijn om als leden der bende door den gerechtsbode Thewis Claessen met assistentie van een afdeeling schutten in de burchtkelders van ter Borg geborgen te worden. Joannes C. (zoon) bijgenaamd „Henske" geboren te Nagelbeek kwam voor de schepenbank op den 14 en 21 October daaropvolgend. Hij ontkende natuurlijk alles. Bij de confrontatie met zijn medeplichtigen op 6 November op het kasteel Amstenrade verklaart Jöes J. de tamboer bij volharding, dat Henske medeplichtig is geweest aan diverse diefstallen zooals ten huize van Duyckers in het Raath, van Clemens op den Steenweg te Sittard, in den winkel van Theelen aldaar en aan den kerkdiefstal te Amstenrade, voor welke diefstallen Catsbergh zijne „portie" ontvangen heeft. Henske zegt: „noijt van eenighe diefstallen het minste te weten". Hendrick M. houdt vol, dat Henske mede gecoöpereerd heeft aan de diefstallen bij Clemens en Theelen te Sittard, en te Einighausen, aan den „getendeerden" diefstal op het huis Schinnen, aan inbraak in eene herberg te Margraeten, op het kasteel van Valkenburg (Schaloun) op de kapelanie te Hoensbroek, en in de kerk te Mariënburg en dat Henske van het gestolene bij al' deze diefstallen zijn aandeel ontvangen heeft. Toen ook thans beklaagde verklaarde onschuldig te zijn aan het ten laste gelegde, werd den 8 November op verzoek van den schout tot de personele responderinghe bij scherpe examinatie besloten en verklaarde hij na behoorlijke territie: 1. Medeplichdigh en handtdaedigh te sijn geweest aan verscheidene diefstallen en huijsbraeken. 28 2. Medeplichtig; met hem te zijn geweest de personen t Hendrick Schr., Hendrick W., Lendert J., genoemt het Cuijperke, Geerlingh Daniëls, Wijn W, Anthon W., Daem C., des gedetineerde vader Joannes C. Dyrck C. den jonhen uijt de Hegge, Lamb. B., Ryck W. uijt de Hegge, Mevis O., Jan Sch., van Thull alias het Scheuerke, Peter Sch. van Spaubeek, Nol uijt de Menstraat (Nuth), Bracken St., Corst en Jöes KI. de vier afdoenders uijt het Hoensbroek, Jöes Cr, Peter Moutheuvelke ende meer andere tot Hoensbroek in hechtenis sittende, Hendrick en Wijn M., Joes J. alias de tamboer, Martinke de Speelman tot Doenrade, twee speelluiden tot Broeksittard, dewelke hij seijt niet te kennen, maer wel eene is te noemen Manis, en nog meer andere die hij niet naerder gekend heeft. 3. Mede gecoöpereert te hebben aan den getendeerden diefstal bij Mevrouw Duyckers^) in het Raeth, seggende, dat Wijn M. hun van desen diefstal rapport gedaen hadde tot Amstenrade, seggende dat hij gedetineerde 's avonds hem zou laeten invinden in het Raeth, dat hij gedetineerde met sijnen vaeder en Rick W. in het Raeth gecomen sijnde aldaer gevonden hadde vergaedert Wijn en Hendrick M., Janssen den tamboer, Nol en Bracken St. uijt de Menstraat, de vier afdoenders uijt Hoensbroeck, Corst en Jöes KI., Cr., Peter 't Moutheuvelke Martijn de Speelman tot Doenraede, de twee speelluiden tot Broeksittard, Hendrick Schr., Dirck W., Lenert J., Wijn W., Anthon W., Daem C, Dirck C, den jonghen, Lemmen B., Mevis O., Peter Sch., Jan Sch., van Thull en meer andere hem onbekend. Sich samenderhandt getransporteerd hebbende aan den voors. hutjse, alwaer Wijn M. met gewelt eene venster geforceert hebbende is ingeklommen, dat hij gedetineerde buijten op de straete staende immediate daerop eenighe luijden hebbende sien naerderen sij alle genoosaecht waeren de vlucht te nemen, verclaerende toch dat hun voornemen was dat huijs te bestelen, dat hij bewapent was met eenen stock en de andere deels met sackpistolen, couteren (ploegsnijmes) en deels met groote messen. 4. Mede geholpen te hebben aan den diefstal bij Sr. Clemens op den Steenweg achter Sittard in den nacht 617 Maart van 1) Deze was de Weduwe van den drossaard Gerard Duijckers geboren Anna Judith Tummers. Haar zoon Leop. Gisbert Joseph was toen drossaard. 29 tot in eene weijde achter het huijs en daer achter een peereboom gemelden Duprez van Geleen heeft sien staen, welcken peereboom voor eenigen tijd uijtgehouwen is, verclaerende mede van Daniëls This (bijnaam van This Sw.) een pack met gestolene effectenf evenals de pijper, ontvangen te hebben, welke doens zijn gedraegen aen sijn huijs achter in een stal en onder eenigh hoije verborgen. Vier daeghen laeter is beclaegde gegaen naer Daniels This tot Puth, alwaer was de Keukelaer welke hem gegeven heeft 12 specie schillingen. Hij weet niet wat in de packen geseten heeft. Hij revoceert datNicolaes soon van Hendrick W. bij diefstal Gadé is present geweest. , Wijn W., welke eerst alles ontkende, verklaarde op 22 December 1750, na voorlezing van het decreet tot tortuur en na behoorlijke territie gesteld op den stoel van tortuur van 11 Va— 374 uur, medeplichtig te zijn aan den diefstal bij de Juffrouwen Gadé. Geerlingh Daniëls kwam hem aanroepen. Overweg ontmoetten zij de complicen Nol G, Laum Cr., Anthon W, Henrie R. en Francis H. en een schoenmaker uit Heerlen. Hij bleef met den schoenmaker achter, welke in „Schriekenbuschke" eens „boeksen" moest (de broek afdoen). Hij haalde hen weder in aan het „toe valderen" te Puth. Over Geleen ging het verder tot Lutterade, alwaar zij de poort aan het huis van Gadé open vonden. Terwijl hij buiten op wacht bleef, gingen Daniëls en R. naar binnen. Na een goed uur kwamen Geerlingh Daniëls met 2 vreemden naar buiten. Geerlingh Daniëls kondigde aan, dat alles geschied was en gaf hem 8 dagen later voor zijn dienst 5 specie schillingen. Hij verklaarde verder daar nog aanwezig te hebben gezien This Sw. van Puth, den geevadeerden Anthoon, Jan J. van Merkelbeek genaamd „het Roodt Jenniske" een wever uit Hellebroek genaamd „Wilhelmus in de Blauwe Geijt" Peter Sch. en meer anderen. ■ Volgens getuigenis van andere medeplichtigen waren als nog aan den diefstal tegenwoordig en medeplichtig: Jöes R. uit de Peterstraat Geleen, Daem H., soldaat in Hollandschen dienst, geboren te Hegge, Willem C. uit Spaubeek, Barnard Sp. spenselencremer, te Krawinkel, Meulejan te Grijsegrubben, Joannes uit Hellebroek, Geurt van Vaesrade, Hendrick Schr. en Melser Pr. van Schinnen, This Cr. van Spaubeek, 2 kameraden van H Gl. van Geleen, S. uit Ulestraten, een kerel van Geleen bij het Gasthuis, 55 twee van Merkelbeek en nog- eenigen (volgens de getuigen onbekenden). In het geheel waren van de bende present circa 60 man. Allen waren gewapend hetzij met stokken, mestgaffels, sabels, geweren of messen. Duprèz had een degen op zijde en een fluitje. Volgens afspraak moesten allen bij het eerste signaal vluchten. 1) De belooningen van de medeplichtigen bestond uit enkele schillingen. Mevis O. kreeg 3 vrouwenhemden, 2 servietten en 1 handdoek. Anderen kregen ook eenig linnengoed. Michel H. kreeg een pak om te verdeelen onder de 6 Spaubeekers, welke verdeeling plaats had bij de kapel in het veld. Het verdeelde werd verkocht bij eenen jood te Sittard in de Limbrichterstraat, eenen man redelijk oud van jaren, grijs haar en gekleed met bruinen rok, Wonende rechts als men de Limbrichterstraat inkomt; in hetzelfde huis was nog een jongen jood grooter dan de oude. Mevis O. kreeg van hem 6 schillingen voor zijn goed. Josina Gadé oud 60 jaren getuigde op 5 Juli 1749 ten overstaan der schepenen van Geleen, Jöes Selis en Lambertus Claessens, vergaderd ten huize van Jöes Crousen te Lutterade, dat de diefstal plaats had den verleden Maandag II. een uur nachts. Zij zag op haar slaapkamer een man in blauwen kiel met licht, waarop zij riep „Jezus, Maria." De man gaf haar eerst een zwaren slag in het gezicht, waarop hare handen op den rug werden gebonden met eene serviët en hare beenen bij elkaar werden gekneveld. Daarna werd zij op haar gezicht op het bed omgelegd. Toen gebeurde hetzelfde met de bij haar slapende ZLSler Jeanne Marie. De inbreker met gekroest haar en bruin gelaat vroeg haar met gemaakte stem, waar het gouden kruis lag. Zij verklaarde kwijt te zijn geworden aan geld, zilverwerk, linnengoed en zijden kleeren ter waarde van ongeveer 3000 gulden. Na den 1) Naar men thans nog vertelt onderhielden de dames Gadé eene zekere vriendschapsrelatie met de kinderen van B. Duprez, wonende nabij de kerk te Geleen. Welke van de 3 broeders Duprez de bandiet was blijkt uit de stukken niet. Alhoewel deze zich bij het stelen ten huize van genoemde Dames vermomd had, werd hij toch herkend, hetgeen de Dames ter oore kwam. Bij hunne bezoeken lieten zij echter niets blijken. Toen de jonge heer eens erg galant wilde zijn kon een der Dames niet nalaten eene zoo pakkende zinspeling te maken op zijne medeplichtigheid aan den begaüen diefstal dat hij het raadzaam achtte de Maas over te gaan. 56 aftocht* der dieven werden hare handen door hare zuster met behulp der tanden losgemaakt. 1) Jenne Marie Gadé oud in de 60 jaren verklaarde 2 mannen te hebben gezien in de kamer, waarvan een gewapend met een pistool. Ook zij werd eerst geslagen zoodanig dat zij bewusteloos werd. Zij verklaarde dat de gouden oorbellen en ringen haar werden uitgerukt, dat uit hun bed een onderlijfje werd gehaald, waarin genaaid was eene som van fl. 600.— in goud, en dat alle kleeren uitgehaald en op den mesthoop gesorteerd werden, waarop de slechte bleven liggen. Diefstal met inbraak en knevelarij ten huize van Hendrick Petri te Puth. Het was op eene voorjaarsnacht van 4—5 Maart 1750. Omstreeks middernacht klonk opeens in het bosch van Stammen een lied; tegelijk zag men geheimzinnige gestalten van verschillende zijde zich voortbewegen door het kreupelhout tot op de hoogte van het bosch, waar de zware beuken stonden. Het was daar, dat volgens verklaring van den bandiet Mevis O. een der. speelluiden, volgens afspraak, tot teeken van verzameling een bekend lied 1) Men zegt dat een der dames zich van de oorbellen ontdeed en deze langs het ledikant liet afvallen. Deze oorbellen (van goud met diamanten bezet) zijn nog in het bezit van het dochtertje van den oud-Notaris Mr. Russel te Geleen, afkomstig van haar Grootvader in den 7e graad, Frederic Gadé broeder van de bestolen dames, gehuwd met Sibilla Bollen, dochter van den bekenden landmeter Jóes Bollen. De vader der dames Gadé, Jan Frederic Gadé was kapitein der dragonders afkomstig uit Hannover, overleed te Lutterade 12 Januari 1722 en was gehuwd met Johanna Petronella van Staveren uit Hannover. Petronella, dochter van Frederic Gadé en Sibilla Bollen huwie in 1743 met Renier Corten, Luitenant Diossaard van de graafschappen Geleen en Amstenrade en Rentmeester van Prins de Ligne. Hij woonde in deze laatste gemeente en bouwde het mooie huis nabij het station te Lutterade met de letters R. C. en P. G. in sierankers in den gevel. Hiervan geboren te Amstenrade in 1745 Maria Theresia welke in 1786 te Geleen huwde met Peter Mathijs Lemmens, waarvan zoon Jan Renier Lemmens, geboren te Geleen 3117 1788, Notaris, Burgemeester, Schoolopziener, Lid der Prov. Staten, Ridder Nederl. Leeuw, overleed te Geleen 1115 1870, ongehuwd. (Hij werd benoemd tot Notaris te Schinnen alwaar hij nooit resideerde.) Een dochter Maria Theresia Petronella Lemmens geb. te Geleen in 1793, huwde 1821 met Frans Erwin Joseph Russel, Vrederechter te Sittard en Kerkrade en overleed te Eijgelshoven 15|8 1875. Waarvan: Frans Karei Joseph Russel geb. te Sittard 10 Dec. 1823 gehuwd met Hendrica Cath. El. Loomans, was Notaris te Geleen 1857—1889 en overleed aldaar 4|5 1899. Waarvan: Adam Hendrik Joseph Russel geb. te Geleen 27[2 1859, gehuwd Virgenie Sibilla Hub. van Oeijen, Mr. in de rechten en ex-Notaris, nog in leven te Geleen. Waarvan 3 zonen en 1 dochter. 57 Het was toen ongeveer 12 uur. Geerlingh Daniëls, Antoon W., Francis en Antoon H. braken een gat in den muur naar den kant van de weide, waardoor zij naar binnen kropen en vele anderen volgden. Nauwelijks waren zij binnen of Nol hoorde roepen „Jesus Maria," hoorde veel „rabbelen" en deuren slaan, toen willende vluchten dreigde hem Scheperkens Rutt met de bijl neer te slaan. De Keukelaer kwam kort daerop naer buiten met eene tobbe bier en eene snelle (maat) en eene „vlaaije" (het bekend Limburgsche gebak), waarmede hij de wachten op en af wandelend, tracteerde. De vlaaije werd door M. O. en Nol. C. opgegeten. Intusschen speelde zich binnenshuis, volgens getuigenis van Petri en zijne vrouw Marie Schutgens voor schout en schepenen op 6 Maart 1750, het volgend gruwelijk toonéel af. Toen Petri, welke met zijn vrouw te bed lag, de deur hoorde open gaan, meenende dat het zijne zoon Jannes was welke 's morgens vroeg met de kar moest naar „de coel (kolenmijn) om kolen" riep hij: „Jan bist du dat", waarop tegelijk 5 mannen naar binnen stormden. Op Petri's hulpkreet „O Heer wat, is dat" riep een der inbrekers: „wier sullen dich noe hebben." Een korte persoon, blauw gekleed met zwart bruin gekruld haar sprong op hun bed en sloeg Petri's vrouw met een ijzer zoodanig, dat zij bewusteloos bleef liggen, terwijl de vier andere Petri aangrepen, zijn handen en beenen knevelden en een hunner met een mes herhaalde malen naar zijn hals stak en Petri drie steekwonden in den linker en een in den rechter schouder kreeg. Antoon H. van de Wintraak, welken hij kende, had hem intusschen met de haren neergehouden en gebonden zijnde had deze hem met de haren van het bed afgetrokken en met een ijzeren boom herhaaldelijk zoodanig geslagen, dat het zeker de bedoeling was hem te dooden. Hij had het geluk zijn hoofd te kunnen „salveeren" onder het bed, waaraan hij zijn leven te danken had. Daar liggend hield hem een der bandieten eene brandende kaars op zijne achterdeelen hem dwingende te zeggen, waar overal het geld lag. Maar Petri deed alsof hij stervend was. Van de inbrekers verklaarde Petri nog te hebben gekend den oudsten zoon van Martin L. welke met spenselen over land gaat, alsmede Jacques v Dujardin van Hommert, genaamd „den Keuckelaer", welke alleen 60 behagen scheen te hebben in het op de slaapkamer hangend geweer, hetgeen hij zich, na hetzelve goed onderzocht te hebben, om den hals hing en dan naar buiten ging. Petri hoorde vele anderen binnenkomen in alle vertrekken zoekend. Van de dieven hadden eenige het aangezicht zwart gemaakt en alle spraken gefingeerd hoogduitsch. Petri en zijn vrouw waande men beiden dood. Meenende alleen te zijn vroeg de vrouw fluisterend 2—3 maal „Henri leeft gij nog" waarop Petri niet durfde antwoorden. Toen zulks echter gehoord werd, heeft een hunner de vrouw zoolang met de voeten bewerkt, dat hij thans zeker meende haar afgemaakt te hebben. Volgens getuigenis van Antoon H. dronken intusschen anderen in de keuken op hun gemak een glas bier en waren Henri van Geleen, G. Daniëls en twee van Broeksittard, welke kort van postuijr en waarvan de eene rond de andere lang van aangezicht was en beide blauwe kielen droegen, bezig met kisten en kasten open te breken. Getuige Antoon H verklaarde verder, dat G. Daniëls, P. Sch. en die twee van Broeksittard Petri van het bed afsleepten en na hem gruwelijk geslagen en getrapt te hebben wierpen zij een bed op hem en lieten hem liggen. Het gestolene bestond in geld, kleedingstukken, linnen en wollen goederen en vleesch. De pakken werden uitgedragen door Geerlingh Daniëls, Meulejan, Antoon van Nagelbeek, Michel Hennix, Nol C, de twee van Broeksittard en N. N. van Geleen had „een cleen packsken onder den arm". Nadat alles gestolen was, kwam een in Petri's kamer het licht uitblazen en allen trokken af. De vrouw van Petri Marie Schutgens, verklaarde niemand te hebben gekend. Zij werd van het bed met geweld op den grond gesmeten en gèweldig gruwelijk aanhoudend met een ijzer geslagen en gestooten, totdat zij bewusteloos werd. Tot haar bewustzijn gekomen vroeg zij haren man of hij nog leefde, waarop een van de bandieten haar zoolang met voeten stampte, dat zij andermaal buiten kennis geraakte. Tot haar zelve gekomen hoorde zij haren man roepen" Marie leeft gij nog", waarop zij natuurlijk „ja" antwoordde. Petri had zich intusschen weten te ontdoen van de banden om zijn armen en beenen, en bevrijdde daarna zijne vrouw van de striemende bindsels. De Keukelaar, heel deftig op jagersmanier met de gestolen flinte op zijn rug, kwam den wachters aan het kruis het einde 61 van den diefstal, aankondigen, zeggende" dat Petri doodt ende' kapot is ende dat die vrouwe oock niet meer tot den dagh sal leven". De verdeeling van de gestolen goederen had onmiddellijk plaats. Henri Gl. en Laum Cr. kregen ieder een pak, M. Hennix kreeg een pak om ten zijnen huise onder de Spaubeekers teverdeelen, Mevis O. kreeg 3 ellen doek, 2 vrouwenhemden en 1 manshemd. Het manshemd had hij gedragen en versleten en de 3 andere en het doek had hij verkocht aan eene vrouwe te Rothem wonende „tegenover de Gruijsmolen in een cleen huijske"; voor de hemdens kreegh hij 3 schillinghen en 13 stuijvers per elle doeck. Eenige pakken gingen naar Geleen en Munstergeleen, terwijl de Cnijn van Amstenrade door Nol beschreven als „van bedaegden ouderdom een weinigh naer de aerde duikende, wonende aan een heijberg aldaer" een pak meekreeg en Richters Nöltjen van gen Hal en Scheperkens Rutt van Schinveld een pak voor hun aandeel kregen. Alle anderen kregen 5 schillingen voor hunnen dienst. De kapitien commandeerde Nol C. en Antoon H. die van Schinveld uitgeleide te doen. Terugkeerende liet Nol blijken nietgerüs te zijn over de begane misdaad, waarop Antoon hem gerust stelde met te zeggen : „houw dich mer stil, het kumpt niet oet; Petri en de vrouw sullen wel doodt sijn". Volgens opgave van Petri bestond het gestolene in het volgende: 70 ducaten; | - WÊÊ 4 cruijtse pattacon; 1 croonstuck; 30 blamusers 1 copstuck Gulicks geldt; 1 Spaansche ducaton; eenige botercleuskens, vetmannekens, Iuixe oorden cn !iüc boeschen ;1) 1) De geldswaarde van weleer was in de tegenwoordige waarde aldus: 1 Ducaat = fr. 11.42; 1 pattacon = fr. 5 ; 1 croonstuk — fl. 2,75; 1 Lulksche gulden — fl. 0.56 ; 1 Schilling == fl. 0.28 ; 1 ducaton = fr. 6.30 ; 1 Luiksche stuiver = circa 3 cent of 4 oord ; 1 brabantsche gulden'= 20 stuiver; 1 goudgulden — 28 stuivers; 1 spaansche pistool = fl. 12. Oorden, boeschen, vetmannekens, botercleuskens, waren pasmunten ' van geringe waarde. 62 62 eigen man was. Een tweeden keer, dat hij hetzelfde wilde doer, werd hij door haar erkend. Hij bekende eindelijk medeplichtig te zijn aan diefstal bij H Petri en het eerste in de slaapkamer te zijn binnengegaan, van dezen bij de haren te hebben neergehouden, totdat hij gebonden was, en hij hem daarna met de haren van het bed afsleepte, dat Geerlingh Daniëls, Peter Sch. en de twee van Broeksittard hem toen met ijzers sloegen om hem te vermoorden en hem dood wanende met een bed bedekten. Ook was het Geerlingh met een paar anderen, welke hadden getracht de vrouw dood te slaan. jf Door het schelden en het „spoken" van den Keukelaer, welke met hem gevangen zat en die hem beloofde voor hem te zullen bidden, als hij alles revoceerde, herriep hij later zijne bekentenis. Daar zijne schuld vaststond ging hij op 30 September voor den derden maal op de pijnbank met de Spaansche stevelen en legde toen volledige bekentenis af. Op den 6 October nachts 2 uur gelukte het Antoon H. uit de gevangenis te ontsnappen. In den kelder vond men zijn harnas, waarvan drie kluisters verdwenen waren. Men vond de plank van van het secreet stuk gebroken, en na eerst door het privaat-rioo te zijn gekropen, was hij door den vijver- gegaan en blootsvoets tot Munstergeleen geloopen alwaar hij een paar schoenen kreeg' en toen naar Stadbroek ging, waar hij bij een vriend bleef. Uit het verhoor der wachters, 10 in getal, bleek, dat eenige in het wachthuis aan den ingang van het kasteel kaart speelden en andere sliepen. Nadat gedurende drie achtereenvolgende malen brieven van citatie „ad valvas ecclesiae" aangeplakt werden en de vluchteling niet verscheen, werd voortgeprocedeerd met het gevolg, dat bij vonnis der schepenen van 29 Mei 1764, conform het advies der rechtsgeleerden, Antoon H. veroordeeld werd om „in effigie" 1) gehangen te worden met confiscatie zijner goederen. De bij vonnis der schepenen geconfisqueerde goederen bestonden uit een klein huisje met 25 roeden huisweide en 7 stukken land en weide groot te samen 529Va roede alles gelegen te Puth en waarvan de totale waarde door den landmeter C. Klincken- 1) Het ophangen „in effigie" geschiedde door een stroo-man op te hangen in den regel gekleed met kleeren van den veroordeelde. 64 Amstenrade noemde deze hem plichtig aan den getendeerden diefstal op den Tienhof en Huis Schinnen. Bij confrontatie met Mathijs Ponts en Jöes KI. gevangenen op het kasteel Hoensbroek in October 1743 lekte uit, dat hij medeplichtig was aan de boterdiefstallen te Grijsegrubben en bij Elisabeth Frissen te Hommert, aan diefstal met knevelarij in de pastorie te Marienberg, te Twembrugge, pastorie te Scheijdt, bij Hendrik Dautzenburg te Lichtenberg, kerken Spaubeek, Nuth, Wynandsrade, Schinveld en Brunssum, pastorie Nuth en aan vele andere. Hij beweerde voor de schepenbank, dat hij wel den naam had van dief maar inderdaad nooit gestolen te hebben. Hij wist, dat de strengste straf op hem' zou worden toegepast. Dank zijne buitengewone lichaamskracht maakt hij zich los van dwangbuis en boeien. Een dichtgemetseld venstergat, dat voor zijne breede schouders moest zwichten, verschafte hem den weg naar buiten. De wachters vonden des morgens den vogel gevlogen. Dit gebeurde in den nacht van 22 October 1743. Op 20 Juli 1750 werd naar aanleiding van de bekentenis van Antoon H. door den officier gevangenneming verzocht van den in 1743 ontvluchten W. W. en van Geerling Daniels, welke laatste het evenwel veiliger vond eenigen tijd vacantie te nemen bij zijn zoon Antoon te Gulpen. W. W. zat op 22 Juli daaropvolgend andermaal in het gevangenhok van weleer, ditmaal in nauw dwangbuis en geketend aan armen en beenen. Op de vraag, welke middelen hij vroeger aangewend had om uit de gevangenis te ontsnappen, zeide hij: „dat hij voor het eerst goed en veel gebeden had ende doens met sijne handen eene cluijster losgemaekt hebbende, heeft hij sich weten te helpen dat hij oock het harnas over zijn hoofd hadde uijtgestreecken ende soo uitgebroken sonder dat hij eenige hulpe heeft gehad, seght toen door eene toegemuurde venster te sijn uijtgegaan en doens sich hadde geretireerd bij sijne suster te Ubachsberg. Hij ontkent ooit aan een der opgenoemde diefstallen te hebben deelgenomen nog minder aan de diefstallen Gadé en Petri. Eerst na herhaalde malen op de pijnbank gefolterd te zijn geweest, legde hij op 32 December volledige bekentenis af. Hij verklaarde, nooit den eed te hebben" gedaan, dat hem de oude 69 afdoender van de Akerstraat M. Ponts destijds had overgehaald om lid te worden van de bende, hem alreeds schenkende het loon, dat de afdoender aan hem verdiend had door een schootsvel te bereiden. Op den 11 Mei 1751 werd het vonnis uitgesproken van opknooping aan de galg om daar te verblijven, welk vonnis geëxecuteerd werd den 15 Mei daaraan volgend op den Danekerberg. Zijne op 13 October in beslag genomen en op 21 October 1743 verkochte goederen waren: 2 koeien, 1 kalf, een haan en 7 hoenders, 1 schaepskooije, een bijenkaar met meel, 1 ijseren ketel met planken deksel, 2 tienen, 1 boterstang, 3 baren, 1 eerde en 1 porcelijnen schotel, een klein ijzeren potje, 6 houten plateelen, 1 ijzeren pot, 1 ijzeren ketelke, 1 punderen, een paar kannen, een blijen pot met blijen bouteille, 1 banck, 3 houteren stoelen, 1 koekenpan, 1 kiste met kleeren van de vrouw, 1 seisel, (zeis) 1 tob, (korf), 1 bed met stroo, 1 aamveld, 1 haspel, 1 moeil, (baktrog) wan, riek, mistgaffel, schutgaffel, schop, hangende ijzeren haal, 3 stroije kaar, (korf), 3 bijen kaar, mandel, vlegel, ladder, korenzeef, speelkaarten, 5 hamers, een haex, wapen, (klein bijl), 8 vijlen, smeetange, blaesbalk, sigte met haak, valise, stukken ijzeren plaet, witsensnijder, 6 karen met bijen, boter, ijzeren scheer, 11V2 vat koren, 3 vaten erten, l1/, turksche boonen, rogge en ertestrooi en 10 a 12 bosschen grommet. Mathias Sw. geboren te Klimmen circa het jaar 1700 landbouwer, wonende te Puth, gehuwd met Anna Daniëls, weshalve men hem ook wel noemde Daniels This. Deze was waarschijnlijk eene nicht van Geerlingh Daniëls. Hij was vader van 4 minderjarige kinderen. Hij had in zijn landbouwbedrijf een paard en veestapel naar evenredigheid en eigen grond in zijn bedrijf. Hij schijnt meer dief te zijn geweest uit gierigheid dan uit nood en-was reeds onder de bende in 1741. De reden dat hij niet gevlucht was, schijnt te zijn geweest de verzorging van zijn bedrijf en de verbeelding, dat men hem steeds voor een eerlijk man zou houden. Toch was hij geenszins gerust. Toen hij vernam dat W. W., Antoon H. en de Keukelaar gevangen waren, zag men hem den geheelen dag rondsluipend in het veld vragen, wat er alzoo door de ondervraagde geincrimineerden gezegd werd en 70 70 over de straat de gesprekken afluisterend. Zulks had Argwaan gewekt bij de schepenen, welke door toepassing der tortuur van de gevangenen eene bekentenis in die richting uit te lokken. Het was op Zondag 21 September 1750 -juist op St. Mathias dag, dat bij het uitgaan van de hoogmis de schout met eene brigade schutten op het kerkhof in het p;elid stonden en Mathias Sw. zoodra hij verscheen, in beslag namen, en hem aan handen en voeten gekluisterd op ter Borg gevangen zetten (eene prettige verrassing op zijn naamfeest). Eenige ingezetenen van Schinnen, aan wier hoofd de Notaris Paul Martinus Looijmans 1) stond, hadden van den Souvereinen 1) Over den Notaris Paul Martinus Looijmans is indertijd heel wat te doen geweest. Aangaande zijn beheer als notaris en wangedrag op zedelijk en maatschappelijk gebied werd voor de Schepenbank te Schinnen een proces gevoerd hetwelk duurde van af October 1751 tot April 1755 en niet minder dan 68 extra-ordinaire gerechtszittingen en 39 vacatiën door Schepenen, Schout en Secretaris tot getuigenverhoor en informatiën in beslag nam. Uit het buitengewoon lijvig dossier ter zake in het Rijks-archief te Maastricht wil ik hier een bekn pt overzicht laten volgen: Uit de stukken bleek niet zijne geboorteplaats, wel dat hij omstreeks het jaar 1709 moest zijn geboren. Hij was gehuwd met Maria Corten geboren té Schinnen 24 Oct. 1697 dochter van Severinus en Elisabeth Debets. In het jaar 1730 werd hij door den Souvereinen raad als Notaris geadmitteerd. In het jaar 1745 van de maand Juli kwam hij met zijn vrouw uit Antwerpen zich vestigen te Schinnen ten huize van Christiaan Peusens te Wolfhagen. Blijkens een brief van zijn vriend den eremiet Joannes Nutten te Vaesrade uit het jaar 1746 woonde de notaris Looijmans, vóór zijn vertrek naar Antwerpen, ten huize van Mej. Klöcher te Vaesrade. Als procureur bij de verschillende Schepenbanken liet hij spoedig Van zijn verkeerden en obstructischen geest blijken. Bij vonnis van den 17 Maart 1746 werd hij door de schepenbank van Schinnen met tien goud gulden beboet om dat hij zich met een hem ter hand gesteld Schependecreet, zijn ... afwischte. Den -28 Mei 1754 diende de officier der heerlijkheid Schinnen, bijgestaan door den procureur-generaal over de landen van Limburg en Overmaas J. H. de Beelen, eene klacht in tegen den notaris Looijmans wegens vérvalschmg van geschriften en het maken van valsche akten, wegens het behooren tot eene bende gauwdieven alsmede wegens adulterie, met verzoek de apprehensie van Looijmans te decreteeren met sequestratie zijner goederen. Bij decreet der Schepenbank daartoe besloten, trokken op 13 Juni 1754 (Sacramentsdag) n.m. 7 uur de Schout de Limpens met de Schepenen Hendrik Pijls, Niclaes Campo en Dirck Coumans en den Griffier J. H. Dullens aan het hoofd van een groot aantal manschappen en schutten naar den Velterweg, (Looijmans woonde toen in het huis van Jac. Schaepen dat deze gekocht had van Jacob Yvens en moest het huis ruimen. De notaris maakte zich evenwel een huurkontrakske door van een door Schaepen geteekende volmacht, den naam, met voldoende wit papier af te snijden, om daarop eene huurovereenkomst te schrijven. Dat huis lag ter plaatse waar thans het huis ligt weleer behoord hebbende aan de familie Kerckhoffs) namen Looijmans gevangen en brachten hem op ter Borg, terwijl 25 manschappen onder commando van een rotmeester s' nachts het huis met den inboedel moesten bewaken. Toen des anderen daags het archief moest 71 Raad weten te verkrijgen, dat This Sw. onder behoorlijke borgstelling in voorloopige vrijheid wird gesteld. De getuigenissen van de gevangenen waren echter naderhand van dien vaard, dat er geen twijfel bestond, of' hij was medeplichtig aan de diefstallen met knevelarijen ten huize van de Juffrouwen Gadé en H. Petri. En andermaal werd This op 23 December daaropvolgend op het kasteel ter Borg in veiligheid gebracht. Bij de confrontatien met W. W., Francis H. en Nol C, welke allen hem medeplichtig bekenden, trachtte hij zijn alibi te worden in beslag genomen ontnam de vrouw Looijmans den gerichtsbode den sleutel waarop deze den kast met een ijzer stuk sloeg. Twee karren waren noodig om de papieren op ter Borg te brengen. De meubels werden op inventaris gebracht. Den 17 Juni protesteerde Looijmans contrarie den Styl in materie crimineele zaken gevangen te zijn genomen op Sacramentsdag en tegen de sluiting en verzegeling van zijn kantoor. Daar hij den Schout, den Griffier met de Schepenen als zijne vijanden beschouwde vroeg Looijmans om andere rechters en om eenen advocaat te zijner verdediging. Den griffier Dulleris verweet hij steeds getracht te hebben om hem (L.) op zedelijk gebied te onteeren en om hem bij de andere Schepenbanken als procureur niet meer toe te laten. Hij verdedigt zich met het verwijt dat de officier, tevens Substituut drossaard van de banken Oirsbeek en Brunssum zekeren Jan Jeurissen op de pijnbank heeft willen doen zeggen dat hij (Looijmans) hem zou geraden hebben tot de brandstichting van het huis van den drossa rd Duijckers in Aug. 1751, dat, toen, bij de ontkenning van Jeurissen, de schroeven steeds vaster gedraaid werden, deze zeide dat hij niet kon zeggen hetgeen onwaar was, al zoude men hem de beenen afdraaien, zoodanig dat de Presidentschepen Paes Limpens van Oirsbeek „Halt" moest commandeeren, zeggende: „dat het nu genoeg was." Verwijt tevens den Schout dat hij eens ten zijnen huize te Doenrade was met eene boodschap van den Souvereinen Raed „diens broeder Joseph bij hunnen half win Jacobus Hennen is in geloopen zeggende : „Daar is iemand in het huis, dien moeten wij eens braaf priegel geven." Eindelijk protesteert Looijmans tegen zijne kluistering met zware ketens. Als advocaten werden hem toegewezen Jöes van de Weijer en B. Banens uit Maastricht. Later traden J. N. Brant te Aken en Jardoing te Clermont als zoodanig op. De adviseerende advocaten der Schepenen waren H. J. J. Detiege en B. Delvaux te Herve. Looijmans zat gevangen op het kasteel eerst in den kelder dan iets hooger en daarna op den zolder, op kaf en aschen, onder een „schalen" dak (slechts aan eenen kant bezaagde planken), zoodanig verhit door de sterke zon, dat hij meermalen flauwten kreeg; eerst gewoon gekluisterd dan weer los, vervolgens weer aan karrenkettingen (clincken) aan den muur vastgelegd (volgens zijn eigen verhaal). Eens dat hij wederom moest gekluisterd worden ordonneerde de Schout de wacht om te helpen. Toen Areth Otten weigerde, zeggend dat hij niet gesteld was om te kluisteren, moest Peter Nacken dé knecht van den Schout met den sabel in de hand ter hulp komen, en legde Looijmans op den rug terwijl Thewis de gerichtsbode hem de kluisters aanlegde. Nadat op 9 Juli het decreet van tortuur werd gegeven voor 't geval Kooijmans niet op de gestelde vragen zoude antwoorden, bekende hij deels de hem ten laste gelegde feiten. Zijn advocaat van de Weijer protesteerde op de Schepenzitting van 25 October dat de Schout, welke Looijmans voor eenige d agen liet ontboeien, thans 72 voor goed in de dievenbende te worden opgenomen. Na den eed te hebben afgelegd, zooals reeds voren beschreven, hield Geerlingh een klein preeksken tot lof van den duivel, welke zoo'n goede en sterke man was, die steeds in alles zoude helpen en de pijn van tortuur, zoo deze mocht worden toegepast, zoude wegnemen. Tegenwoordig waren daar nog twee kerels in soldatenmontoer ende manchetten op hunne handen, met degens op hunne seijderr waarvan een met kort swert gekrold haijr oudt van jaeren voor desen tot Valkenburg geapprehendeert ende geevadeert. Francis, na eerst enkele kleine zonden verteld te hebben (zooals trouwens de meeste geincrimineerde deden) bekende medeplichtig te zijn geweest aan diefstallen „Gadé" en „Petri", genaamd „de Waal". Verklaarde, dat aan laatstgenoemden diefstal nog medeplichtig waren eenen slotenmaker van Geleen op den Pesch wonende naast het huis van den Heer Maes, nog drie van Broeksittard waarbij twee zonen van Speelgeerken, waarvan een getrouwd met de dochter van Nees van Broeksittard „met lammen handt gelijk een klein vuijske, alle drie kuijckenkremers." Overeenkomstig het advies van de rechtsgeleerden Pelzer en Ernst te Aubel werd Francis H. als medeplichtig aan de diefstallen Gadé en Petri op den 5 Februarie 1751 door de schepenen veroordeeld om met strop aan den galg geworgd te worden en aldaar te verblijven, met verbeurdverklaring zijner goederen en effecten. Op den 9 Februari daaropvolgend werden Jacques Dujardin (ie Keukelaer) This Sw. en Francis H. door den scherprechter Tillborch met zijne beulsknechten onder assistentie van een brigade schutten ten overstaan van Schout en Schepenen en ten aanschouwe van eene groote menigte volks op den Danekerberg aan een nieuwe galg opgehangen. ^S^H De scherprechter had weer een goeden dag gehad. Voor ieder geëxecuteerde kreeg hij 2 pistolen, dus 6 pistolen samen. Een pistool is een Spaansche gouden munt, doende destijdsch 12 gulden. Melser P. geboren te Schinnen oud 33 jaren, op 21 October 1738 gehuwd met Catharina K. te Sweikhuizen, woonde naast de pastorie te Schinnen. Mevis O. gedetineerde op het kasteel St.-Jansgeleen noemde hem als medeplichtig aan de diefstallen bij Gadé en Petri, en aan 79 had nog niet den zolder bereikt, of een forschen slag op zijn hoofd deed hem dood naar beneden tuimelen. De schepen Justenius kreeg onmiddellijk daarop een geweerkogel in zijn hoofd waardoor hij levensgevaarlijk gewond, jammerlijk neerviel. Het was Geerlingh Daniëls, die op den zolder zat en zijne vrijheid zoo duur mogelijk wilde afgeven. Eerst nadat een afdeeling schutten versterking bracht, mocht het na eenige uren van beleg en tegenstand gelukken den woesten bandiet in handen te krijgen, die echter zich poogde te zelfmoorden door met een mes twee diepe sneden in zijn buik te stooten, zoodanig dat de darmen uitpuilden. Geerlingh werd met zijn schoondochter Anne Cathrien op het kasteel Neuborg in de gevangenis opgesloten. Zijn zoon Antoon was gevlucht. „Wegens opblaesinghe" konden eerst den volgenden dag Geerlingh's darmen ingedaan worden. Nog denzelfden dag werd te Schinnen de schutterij mobiel verklaard en dertig schutten, aan wier hoofd de schepen Hendrick Pijls met den chirurg Francis Kerckhoffs en den gerichtsbode Thewis Claessen, togen naar Gulpen en brachten Geerlinghske heel deftig van het kasteel Neuborg op eene hem waardige plaats op het kasteel van Schinnen. Bij zijn eerste verhoor voor de schepenen op 26 Januari verklaarde hij nog 4 kinderen in leven te hebben: Antoon, Geerlingh, Anne Catharine en Margaretha, zijne vrouw Anna W. lang overleden te zijn (1744) en sedert 9 weken gevlucht te zijn geweest bij zijn zoon te Lansraad. Hij verklaarde geenszins op de gestelde en nog te stellen vragen te antwoorden en alleen dat te zeggen, dat zijn zoon den schepen van Gulpen geschoten heeft met een „cabinerke", dat hij geene complicen zal noemen en dat hij geene zaligheid wil hebben. Geerlingh overleed aan inflaminatie van de zich zelf toegebrachte wonden in de gevangenis van ter Borg op den 28 Januari 1751. Het vonnis der schepenen van 30 Januari luidde: „het cadaver van Geerlingh Daniëls, om anderen tot exempel, door een afdoender (vilder) gesleept te worden ter plaetse van executie der crimineele justitie ende aldaer met een been aen een vorck door de afdoenders gehangen te worden en ter plaatse ter aerde 81 gedelft te worden, onder confiscatie sijner goederen6. Dit vonnis was overeenkomstig het advies van den rechtskundige G. Ernst, waarvan het slot luidde: „soo en heeft men aen het voorschreven corpus geen mindere straffe ofte confessie connen aandoen als degene vervat bij het bovengemeh; vonnis wesende d'ordinaerisse in dese landen van soodanigh booswicht, te meer considereerende dat hij als desperaet 'is verreckt." Het vonnis werd uitgevoerd op 31 Januari 1751 door een afdoender van Aken op den Danekerberg. Hendrick Schr. geboréh te Schinnen 3 Maart 1689, gehuwd met Maria Cr. zuster van Lambert (lid der bende) had 2 zonen, Petrus, geboren 16 April 1719 en Mathias 30 October l72l', woonde achter de kerk te Schinnen, tusschen de tegenwoordige huizen van den Burgemeester en H. Vroomen, van beroep schoenmaker en houterkensmaeker. Hij was beëedigd zooals wij voren gezien hebben bij den Heksenberg in het jaar 1736 en was reeds van den beginne af lid der bende. Na *de executiën in 1743 vluchtte hij naar Maastricht, alwaar hij werk kreeg en kwam weer na eenigen tijd terug, toen hij zich hier weer veilig waande. Bij de gepleegde diefstallen was hij geregeld aanwezig. Hiervan waren de schepenen overtuigd weshalve hij op 14 Maart 1751 werd gevangen gezet op het huis Schinnen. Bij zijn eerste verhoor ontkende hij natuurlijk alles. Op den 30 Maart had zijn confrontatie plaats met Mevis O. gevangen te St Jansgeleen, welke hem beschuldigde van medeplichtigheid aan tal van diefstallen. Schr. beweerde dat al hetgeen wat O. vertelde zoo valsch was als een God in den Hemel en zegt: „wel 100 eeden te willen doen dat het niet waer en is. Hij heeft beter consciëntie dan een in de caemer. Als het niet waer en is, wat hij seght, zal hij het rijk der hemelen niet besitten en sal er geen saeligheijt voor hem wesen, en soo ik mij niet can biechten voor mijnen sterfdagh sal ik voor de genoemde feiten niet uijt den hemel gesloten worden. Op den 6 April, na van 91/i voormiddags tot 83/4 's avonds op de pijnbank te hebben gezeten, bekende hij bij den diefstal bij Petri te Puth tegenwoordig te zijn geweest, tevens bij den diefstal bij Gadé te Lutterade alwaar „op den nehren" (gang) zijn 82" B2 045 DE BOKKERIJDERSBENDE MET DE DOODE HAND. — Door H. PIJLS, Burgemeester van Schinnen. — DRUKKERIJ MISSIEHUIS SltTARD. 1924. INLEIDING. Sedert de laatste eeuwen was in Zuid-Limburg geen volk, dat zich in grooter belangstelling mocht verheugen dan de Bok kenrijders. Hunne geheimzinnige organisatie, hunne duistere onopgehelderde misdaden, eindelijk hun tragisch einde door pijnbank, vuur, rad of galg deden hen in de herinnering onzer voorouders, meer dan andere gebeurtenissen, langen tijd voortleven, borgen echter ook in zich de stof voor rijken opsmuk van verhalen en voor ongebreidelde fantasieën. Vooral de roman van Ecrivisse „De Bokkenrijders", welke als steunend op zuivere historie zich aandiende, maakte de geschiedkundige kern van de wonderbare verhalen der Bokkenrijders schier onvindbaar, droeg echter stellig er toe bij om de belangstelling voor deze gevreesde bende wakker te houden en het veld der fantasieën te verruimen, zoodat zij zelfs, buiten de grenzen onzer provincie, aan prozaschrijvers en dichters stof leverde voor allerlei geschrijf. In tegenstelling hiermede bleef de historische bronnenstudie der bende bijna geheel achterwege en verscheen, naast de bekende kroniek van Pastoor Daniëls van Schaesberg, en de aanteekening van Pastoor Thimister, alleen de studie van Pastoor Michel van Kohlscheidt in „die Beitrage der Achener Geschichtsverein" van 1882. Hoe belangrijk deze studie ook zijn moge voor het land van 's Hertogenrade, toch vinden wij er slechts sporadisch gegevens in over de bende, die, circa het jaar 1740, het land van Valkenburg en speciaal het Oostenrijksche gedeelte tot terrein harer nachtelijke operatiën gekozen had en wier wandaden nog voortleven in de volksverhalen als over: Jonker het Gravelke, den Keukelaer van Hommert met zijn keukeltasch, over Geerlingske V V met de doode hand, den diefstal in het Straatje te Puth en de Vilders van Hoensbroek enz. Nooit echter hoorden wij een volledig verhaal over deze bende. Ik had het voorrecht met toestemming van den Minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen inzage te kunnen nemen van het zeer omvangrijke archief der Schepenbank en Heerlijkheid Schinnen. Daarin vond ik bevestigd het weinige, dat aangaande, die bende door de overlevering tot ons kwam, terwijl ik het geheel dermate interessant vond, dat ik niet kon nalaten (althans het te beproeven) van de uit die stukken gemaakte aanteekeningen zooveel mogelijk een volledig verhaal te schrijven. Alhoewel het gebeurde schier 180 jaren geleden is, en de leden der bende hoofdzakelijk gerecruteerd werden uit de dorpen van het land van Valkenburg, Oostenrijksch partage, en wegens vertrek en afsterven, afstammelingen van de betrekkelijke familiën toch moeilijk zullen zijn aan te wijzen, zal ik de familienamen slechts met de beginletters noemen en enkel die familienamen voluit schrijven welke reeds in andere uitgegeven boeken en geschriften genoemd worden. Om mijn verhaal volledig te maken laat ik voorafgaan eene beschrijving van de aanleidende oorzaken tot het ontstaan der bende, de beteekenis van de destijdsche justitie en van het tortuurstelsel met de straffen. H. PIJLS, Burgemeester van Schinnen. Do BokkerijdersbendG met de Doode Hand. De aanleidende Oorzaak. De vredesvoorwaarden van den dertigjarigen oorlog vermeerderden nog in onze provincie het reeds zoo groot aantal staatjes, vrijheerlijkheden en leenheerschappen, vreemd aan samengehoorigheid. Elk gebied had zijne afzonderlijke justitie en politie. De misdadigers, die uit hun landje verbannen werden, waren in den vreemde nog altijd in de buurt hunner woonplaats. De politie was vooral op het platteland van zoo'n luttele beteekenis, dat zij niet meetelde. De voornaamste bron van bestaan, het landbouwbedrijf, ging uitermate slecht. De veepest bracht in de 1ste helft van de 18e eeuw vreeselijke verwoestingen in den veestapel. Daarenboven hadden vruchten en vee weinig waarde, hetgeen tengevolge had, dat de grond schier waardeloos was en soms braak bleef. Zware oorlogsschattingen, fourageeringen en inkwartieringen van doorrekkende troepen bevorderden de algemeene verarming en brachten daarenboven de bewoners in het bezit van vuurwapenen. De talrijke drankgelegenheden gaven aanleiding tot vreeselijk misbruik van sterken drank en brachten verwildering van het op godsdienstig en moreel gebied slecht ontwikkeld volk. De geruïneerde landlieden werden moedeloos, gaven zich over aan drank en zingenot en werden gewillige recruten van de alom achtergebleven slechte sujetten der doorgetrokken soldaten-troepen. Zij voegden 'zich, vooral in de jaren 1734-1756, in de landen van 's Hertogenrade en Valkenburg in geheime genootschappen en benden samen om van het geroofde geld der rijken hunne lusten bot te vieren. Zoo ontstond ongeveer het jaar 1738 in deze streek de eerste bende. De leden dier bende, alvorens te worden toegelaten, moesten den eed zweren voor een geïmproviseerd altaartje, waarop steeds eene afgekapte menschenhand ten toon lag. Die hand werd beschouwd als een amulet, waaraan eene geheimzinnige kracht werd toegekend. Het is daarom, dat wij ze noemen „de bende met de doode hand". 3 3 De Justitie. De justitie werd uitgevoerd door het schepengerecht of schepenbank bestaande uit schout en schepenen. De schout, welke geen rechtsgeleerde behoefde te zijn, werd door den bezitter der heerlijkheid1) voor onbepaalden tijd benoemd. Hij was de vertegenwoordiger van den landsheer in het gerecht der schepenen, met wie hij de jurisdictie uitoefende, en is te vergelijken met den hedendaagschen officier van justitie. Hij vorderde instructie bij de schepenen en was tevens belast met het opsporen van misdaden. De schouten te Schinnen tijdens ons verhaal waren Guilhelmus Josephus Fabritius en daarna Johan Daniël Christiaan de Limpens. Deze laatste was tevens drossaard van Mechelen, en woonde te Doenrade. De schepenen wezen recht volgens de eeuwenoude réchtscostumen, welke vele op hun duimpje kenden. Zij waren de bestuurders en wetgevers der gemeente en tevens de uitvoerders der verordeningen. Aan de schepenen was daarenboven opgedragen de zorg voor de armen, de krankzinnigen en het onderwijs, het voorkomen en slechten van geschillen, de bescherming van den eigendom enz. De akten van koop en verkoop, verpandingen, testamenten en deelingen werden ook verleden en geregistreerd voor de schepenbank. Het schepengerecht te Schinnen had lagere, middelbare en hoogere jurisdictie en bijgevolg eene groote macht. Men begrijpt allicht, dat de Vrouwe der heerlijkheid zulke mannen koos tot schepenen, die door geboorte, rang of staat den meesten invloed voor haar konden uitoefenen en op wier standvastigheid het best te rekenen viel. Vandaar dat de aanzienlijkste mannen in eëne gemeente tot schepenen werden benoemd en later zelfs in vele familiën het schepenambt feitelijk erfelijk werd. In de heerlijkheid Schinnen waren in den regel vijf schepenen 2). 1) De gebiedende Vrouwe, tijdens ons verhaal was: Maria Ernestina de Schellardt van Obbendorf van ReuUdorf geb. te Schinnen 12 Mei 1689 dochter van Jan Adam en Sophia Pijls. Zij was Vrouwe van Schinnen, Leeuwen Broich en Reuschenberg (bij- Setterich). Zie Maasgouw 1912 no. 11. 2) Elders waren er drie, maar in groote gemeenten ook zeven. 4 Niet altijd woonden de schepenen in de gemeente, voor wier bank zij benoemd waren. Wegens gebrek aan bekwame mannen in de plaats zelf, werden meermalen schepenen benoemd uit de aangrenzende gemeenten. Bij gewichtige aangelegenheden kon het schepen-college zich tot voorlichting schepenen uit andere banken assumeeren. De schepenen waren de civiele en crimineele rechters. Hun eenig inkomen was de boete der veroordeelden en de proceskosten van hen, die verloren. Zij vergaderden om de 14 dagen (genachtedag; onze voorouders telden niet bij dagen maar bij nachten) en wel op het Huis Schinnen of ter Borg. Meermalen ook had de vergadering plaats ten huize van schepenen, welke door gevorderden leeftijd of ziekte zich moeilijk konden verplaatsen. De schepenen, welke gedurende de proces-periode te Schinnen functioneerden, waren: Adam Gielen, Hendrik Pijls, Niclaes a Campo, Paes Limpens, Dirck Coumans, Joês Hubert Duüens en Gerardus Schiffelers1*. De Secretaris of Griffier, belast met geheel het schrijfwerk, was eerst Jaspar Lambremont2) daarna Johannes Hubert Dullens3'. Als gerichtsbode fungeerde The wis Claessen4' belast met den besteldienst, dagvaardigingen, afkondigingen en aanplakkingen „ad valvas ecclesiae" tevens met het arresteeren van misdadigers met assistentie der schutten. 1) Alvorens toegelaten te worden moesten sij den eed uijt hunne Siele uijtsweeren ingevolghe de placcaerte van 12 Januari 1746 om voorschreven ampt te bekomen geen gelds noch eenige andere dinghen beloofft noch gegeven te hebben noch de oock in eeniger maniere ten dijen opzighte aan wien oock sij direcktelijk of indirecktelijk te geven." Zie Maasgouw 1923 no. 8. 2) Jaspar D. Lambremont was tevens schepen en advocaat, woonde te Geulle, alwaar hij overleed 8 Juni 1748. 3) J. H. Dullens geboren te Geleen 31112 17 2 zoon van Mathias en Anna Elisabeth Bloem. Gehuwd, 1 mnt Cath. Roosenboom uit Heerlen, 2 met Mecht. Hoen te Geilenkirchen afkomstig van Schinnen. Was tevens Schout van de heerlijkheden : Nuth, Schaesberg en Obbicht. Overleed alhier 21 Mei 1776 en werd in de Kerk begraven. 4) Thewis Claessen werd als Veldbode voor district Schinnen beëedigd 25 Aug. 1733 in opvolging van Hendrik Witmaeckers. Het salaris van den veldbode was een zeker deel der gerven van den oogst in zijn bewakingskring. 5 Het tortuurstelsel. De tortuur of pijniging, dateerende uit de oudste tijden, werd bij vonnis van het gerecht toegepast om de personen, schuldig aan misdrijven welke met den dood bestraft werden, tot bekentenis te brengen en hunne complicen te noemen. Voor de toepassing bestonden strenge voorschriften ten opzichte van het lichaamsgestel van den beklaagde, van de personen, welke niet getortureeid mochten worden, van de te stellen vragen en van de herhaling der tortuur. De tortuur zonder bekentenis doorstaan, vernietigde de bestaande vermoedens en mocht niet worden herhaald, tenzij door het aanbrengen van zwaardere bewijzen. De bekentenis op den stoel van tortuur uitgelokt moest binnen 24 uren door den beschuldigde buiten de tortuurkamer vrij van boeien (extra locum torturae manibus et pedibus liberis et semoto omni terrori) bevestigd worden om als bewijs tot veroordeeling aangevoerd te kunnen worden. Herriep alsdan de beschuldigde de bekentenis, dan kon andermaal en meermalen de tortuur worden toegepast. Iu den regel werd te Schinnen de tortuur voorafgegaan door eene territie, welke bestond in het voorleiden in de tortuurkamer, alwaar de geincrimineerde voor den laatsten maal tot vrije bekentenis werd aangemaand, terwijl men hem wees op den met alle foltertuigen gereed staanden scherprechter, welke zoo nqodig, hem deze even deed gevoelen. Volgens de bestaande voorschriften had dan de beschuldigde een zestienurigen, vastentijd achter den rug. De territie bracht menig boosdoener tot bekentenis, vooral wanneer de schout bij eene gemoedelijke toespraak en ondervraging de kunst verstond om een goeden indruk te maken. De aangewende foltertuigen waren, voor zooverre uit de archiefstukken bleek: de duimschroeven, waardoor de duimgewrichten zeer pijnlijk bij elkaar werden genepen; de Spaansche stevelen ]), bestaande in ijzeren of houten beenschachten. De naakte beenen daarmede bekleed, werd de beschul- 1) „Brodequins de danse" zooals de Keukelaer, afkomstig van Parijs, wel eens ondeugend zeide. 6 digde, gezeten op een stoel met de armen omhoog, tegen den muur stevig vastgebonden, terwijl zijne aldus geschoeide beenen tusschen een raam gezet werden, waarvan de stijlen door middel van een schroef, naar gelang noodig, steeds pijnlijker knelden; De stoel van tortuur had een puntigen zit en was zoodanig hoog, dat de voeten van den getortureerde den vloer niet konden raken; zijne op den rug vastgeknevelde armen werden uitgerekt door zware gewichten. Eveneens werden zijne voeten van zware gewichten voorzien om hem zooveel "mogelijk den puntigen zit te doen gevoelen. De tortureering geschiedde door den scherprechter of beul welke tevens belast was met de ten uitvoerlegging van de lijfstraffelijke vonnissen als geeselen, radbraken, brandmerken, ophangen, onthoofden, verbranden enz. daarbij geholpen door beulsknechten. De scherprechter, welke in ons verhaal dienst deed, was Niclaas Tillborch uit Aken. Bij de foltering moest steeds tegenwoordig zijn eenbeëedigde chirurg, welke moest zorgen, dat de gepijnigde levend bleef en niet te erg verzwakt werd. Hij diende ook de in de tortuur veroorzaakte wonden te verbinden en te heelen. Als zoodanig kwam te Schinnen voor de aldaar gevestigde chirurg Joés Franss Kerckhoffs.2> De tortuur moest worden toegepast in bijzijn van schout en schepenen. De ondervraging „bij scherpe F.xaminatie" diende steeds met nauwkeurigheid te geschieden volgens een door den officier opgemaakte vragenlijst. 1) De geeselstraf werd in den regel toegepast op vagehoodtn me' ver-, banning uit de heerhïkkeid gekenmerkt met een brandstempel. Zoo werd op 1 Juni 1762 Jenne Marie Peters Wed. Schoort uit AerscW, met 2 kinderen en verdachte personen steeds vageerende, door de schepenbank Vïroordeeld om op eene publieke plaats te worden gegeeseld met 6 roeden i' der roede met 6 slagen om daarna voor eeuwig uit dees heerlijkheid velbannen tc worden met bedreiging van veel hardere straf bij terugkeer. 2) Joês Francis Kerckhoff's geb. te Schinnen 7 Januari 1726 zoon vai. Francis en Elisabeth Dieteren. Woonde in het bij de Kerk gelegen herbouwd huis. thans bewoond door de Wed. J. Keulen. Huwde in 1747 (of 1748) Cecile Elisabeth de Bronsveld geboren op de Halle te Schinveld, weduwe van Jan Dieteren, overleed als Burgemeester te Nuth 29 Aug. 1783. Hij was de stamvader van verschillende hooggeplaatste en op genees-, oudheid- en rechtskundig gebied geleerde afstammelingen waarvan een kleinzoon Joseph Roniain Frans Louis geboren te Nuth 5 Sept. 1789, in België den titel verwierf van horgfroof de Kerckhove de Varent 7 7 Buitengewoon was de foltering toegepast op Jacques Dujardin van Hommert, bijgenaamd „de Keukelaer". Om den lezer een beeld te geven van diens foltering laten wij hier volgen de beschrijving daarvan: Met afwijking van de betrekkelijke voorschriften werd hij bij decreet van de schepenen overeenkomstig advies van de rechtsgeleerden P. A. Pelzer en G. Ernst te Aubel bij herhaling zwaar getortureerd, omdat hij bleef ontkennen, alhoewel zijn schuld voldoende bewezen was. Op 2 Juli 1750 werden hem de duimschroeven met de Spaansche „stevelen" opgezet. Volgens verhaa] stelde hij zich met zulke geweldige „force" aan, dat hij zijn hoofd tegen den muur zou hebben stuk gèstooten, zoo niet de scherprechter hetzelve hadde neergehouden. Toen hij des anderen daags bleef ontkennen werd de pijniging voortgezet op den stoel van tortuur. Door den scherprechter werden zijné striemend gebonden armen omhoog getrokken en met zware gewichten aan zijne voeten werd hij dermate gepijnigd, dat hij gedurende bijna een uur gevoelloos bleef hangen, alsof hij slapend was. Nog bleef de booswicht ontkennen en werd hem ruimen tijd gelaten tot herstel en nadenken. Nadat intusschen zijne schuld nog meer bevestigd werd, moest hij op den 11 September op nieuw ter tortuur worden voorgeleid. De pijniging begon voormiddags kwart voor elf en was dermate hevig, dat hij eene flauwte kreeg en op verzoek van den chirurg 10 minuten voor 12 werd „afgezet". Na eene verpozing van een half uur werd hij weer „opgezet" tot 9 uur 's avonds, alswanneer hij op zijn verzoek werd losgelaten. Des anderen daags kwart voor 7 tot 21/i uur namiddags werd de Keukelaer andermaal zwaar getortureerd zonder eenig gevolg. Na wederom op verhaal te zijn gekomen, zonder eenige bekentenis, werd hij op 17 December van dat jaar om 8 uur voormiddags andermaal voorgeleid, gestoken in zijn ijzeren dwangbuis. Toen men hem de haren afsneed, zeide hij „toch geene artificien aan te wenden maar alleen christelijke middelen gelijk het recht ze voorschreef", 's Avonds kwart voor 8 uur begon hij zijn soldatenleven te verhalen. Hij verklaarde gedeserteerd te zijn geweest van een Fransch regiment in Normandie; een tweede maal deserteerde hij van dé Fransche Garde; de derde maal van het regiment 8 eedt voorgelesen en daernaer hem van woordt tot woordt voorgeseijt en hij gedetineerde hem naergesproken en gedaen heeft mits opsteekende de twee eerste vingeren met den duijme sijner rechte handt, behelsende desen eedt ongeveer: dat hij Godt met de heijlige Moedergodts afsweere ende den duivel toe. In cashij daernaer gevanghen werde hij sigh eerder moeste laeten doodt pijnigen als eenen van hen verraeden offte in cas hij hen verraedde ende daernaer uitquaeme sij met hem souden doen gelijck het diegheene soude gaen die alsoo gevanghen werden". Na afloop dezer plechtigheid gebood hem Geerlingh uit te gaan en de anderen binnen te roepen. Binnen gekomen was het altaartje verdwenen. Geerlingh wenschte allen geluk en zeide, dat na deze eedsaflegging allen broeders waren en gaf ieder 6 schillingen voor handgeld, zeggende, dal hij allen zoude waarschuwen als zij 'zouden gaan stelen. Na toen eens goed gedronken te hebben gingen allen naar huis. Geerling Daniels was de onder-kapitein der bende. Tot meerder securiteit moest de eed nogmaals worden gezworen bij den kapitein te Geleen. Zoo gebeurde het, dat eenigen tijd daarna ten huize van den kapitein te Geleen eene vergadering plaats had alwaar ,separatelijck" in eene kamer werden binnengelaten: Anthon W., Scheperkens Rut, Richters Nöltjen en Nol C. Daar stond gereed een geïmproviseerd altaartje op dezelfde wijze voorzien als dat bij Geerlingh Daniëls te Wolfhagen en waarvoor een voor'een denzelfden eed moest zweren, leder beeedigde kreeg als handgeld van den kapitein 6 schillingen. Daarna werd aangekondigd den diefstal bij de gezusters de dames Gadé te Lutterade (huis op de Vuling aldaar, behoord hebbende aan de familie Kallen). En zeide Nol C. „eer wij gingen stelen bij Gadé kreeg ieder van den capitein een half glaesken brandewijn, waarin de capitein iets dede uijt een ander cleen glaescken, ende dat ingedroncken hebbende was ik gans droncken ende gelijck een wilden mensch geworden". Eene andere eedsaflegging voor nieuwe leden had, volgens getuigenis van de beschuldigde Henric Schr., plaats in 1736 of 1737 bij den Heksenberg omtrent Heerlerheide onder de volgende omstandigheden: Hendrik Schr., Lennert J. het Cuijperke, Laum Cr., Ggerlingh Daniëls, Thijs Sw. en Wijn W. allen van Schinnen, 15 15 gingen op de Akerstraat bij den ouden afdoender Mathijs Ponts, welke met zijne zonen medeging naar den Heksenberg, alwaar in eene „delle" 12—13 mannen in een ring nederzaten, in wier midden de Gaverelle met Geerlingh Daniëls staande, welke laatite eene doode hand hield, waarin een „kertze" brandde. Toen zwoer de Gaverelle het eerst den eed in handen van Daniëls en deze op zijne beurt in handen van de Gaverelle. Daarop legde ieder op zijn beurt den eed af in handen van de Gaverelle, bijgestaan door Daniëls en wel met het opsteken der 2 voorste vingers van de rechterhand „sweerende God en alle heiligen af en den duivel toe, en niemand te sullen verklappen op straffe van gehakt en gekapt te sullen worden tot den doodt toe". Nadat Geerlingh de beëedigden in zijn ledenboekxken had ingeschreven en de kapitein een woord van gelukwensch en aanmoediging had gesproken gingen de leden van Schinnen met hun zevenen huiswaarts, terwijl de Gaverelle en Geerlingh Daniëls op de Akerstraat bij den ouden afdoender bleven. 1) Zooals uit het voorgemelde blijkt, is het geheel ceremonieel gedoe gebaseerd op bangmakerij. De comedie met de doode hand in eene plagge gedraaid, de geruststelling, dat de machtige duivel de pijnen der tortuur zou wegnemen, de bedreiging van gehakt en gekapt te worden, het dooske met zijn geheimzinnigen inhoud op het tafelke van eed, dit alles had slechts ten doel om de leden te suggereeren en hechter aan elkaar te binden. Het gebruik van brandewijn dient vooral om de leden tot meerder durf aan te zetten. Zooals verschillende bandieten getuigden, werd hun, bij het stelen gaan, de brandewijn toegediend vermengd met een, groen drankje, waarvan het gebruik hen op wilde beesten deed gelijken. De lijst der bandieten, welke thans volgt, is geput uit de bekentenissen der complicen. De leden uit de heerlijkheid Schifrnen zullen wel allen in de lijst voorkomen, daar alle crimineele dossiers door mij zijn ingezien. Daar echter de processtukken van de banken Geleen, Amstenrade en Hoensbroek niet 1) De eed der Bokkenrijders werd nog beschreven door den heer J M van de Venne in de nummers van de „De Maasgouw" van Aug. 1920 en van Aug. 1923, 16 door mij zijn gezien, is de lijst wat betreft de dievsn in de buitengemeenten, zeker niet volledig, en moeten vele met hun bijnaam worden genoemd, daar de getuigen-complicen de juiste namen niet wisten te noemen. Ook zijn de namen vermeld zooveel mogelijk in de chronologische volgorde van het strafproces, terwijl afzonderlijk zijn opgegeven de nieuwe leden, welke, bij de wederopleving der bende in 1749, deze weer op de noodige sterkte bracht. 17 22. Hendrick Ponts, afdoender te Hoensbroek, zoon van vorige 23. Peter Ppnts, afdoender te Hoensbroek, zoon van no. 21. 24. Gertrudis Ponts te Hoensbroek, dochter van no. 21. 25. Corst (Christiaan) KI. afdoender te Hoensbroek. 26. Jöes KI. afdoender te Hoensbroek. 27. Nol St. Menstraat-Nuth. 28. Bracke St. „ 29. Jöes Cr. afdoender te Hoensbroek. 30. Peter (waarschijnlijk) Peter W. genaamd het Moutheuvelke, „zandcremer" te Hoensbroek, bijgenaamd Swart Peterke. 31. Manus, zoon van Speelgeerke „kukeneremer" te Broeksittard. 32. Nog een zoon van Speelgeerke „kukencremer". 33. Scheperkens Rutt uit het Venbroek te Schinveld. 34. Richters Nöltjen op de Halle te Schinveld. 35. Lemmen B. zwager van Jöes G, te Hegge-Schinnen 36. Wijn M. te Merkelbeek. 37. Hendrick M. te Merkelbeek, broeder van vorige. 38. Griet M. te Merkelbeek, zuster van vorige. 3 \ Jöes J., „de tamboer" te Schinveld. 40. Steven Dr. te Hoensbroek. 41. Wilhelmus, wever uit „de blauwe geit" te Hellebroek. 42. Jan S. alias Witsejan te Puth. 43. Martincke, de speelman uit Doenrade met zijn zoon Reineke. 44. Dirck C. te Hegge-Schinnen. 45. Dirk Cr. de jonge te Hegge-Schinnen. 46. Vader Meijaan. 47. Lenske de haemaker uit Gracht-Oirsbeek. 48. Lemmen B. te Hegge. 49. Jöes H. te Thull-Schinnen. 50. Peter S. te „ 51. Dirck W. te „ 52. Daem C. 53. Geurt (Godefridus) F. te Nagelbeek-Schinnen. 54. Lemmen van den Muisberg Hoensbroek. 55. Peter U. van Schinveld. 56. K. te Drievogeks, veldbode 57. Hendrik C. vilder te Crapoul—Gulpen. 58. Willem C. vilder „ 19 59. Nic. E. uijt de Ruths en diens vrouw 6>. Cath B. 61. Andreas Coultens. 62. Nic. P. genaamd het Blokmanneke. 63. Mathias de B. 64. Christiaan R. 65. Christiaan L. op den berg te Hoensbroek. 66. Brounjan van den Lichtenberg. 67. Cobjan uit den Conings bembt. 68. Gelisken bijnaam „het ventje" hooisnijder van de Scheidt- 69. Peter Casper C. van den Scheydt. 70. Lambert R. te Oppeven-Oirsbeek. 71. Jöes van de Coumer, gehuwd met de dochter van Mathijs Br 72. Bavo H. uit de Voorst-Nuth. 73. Leonard van Brunssum. 74. Jan de Fluiter van Brunssum. 75 Joannes Ponts zoon van no. 21. 76. Mei ser Kn. kreeftenvanger, Hellebroek. 77. Peter C. afdoender te Puffendorf. 78. Cillie diens dochter te Puffendorf. 79. ■ Christiaan zoon van den Coblenser. 80. Martin „ „ „ „ 81. Christiaan van de Varenbeuker. 82. Hendrik „de blauw" Schrijversheide. fiSÖ&Ji 83. Maris S. 84. Willem de Cannencremer uit de Gansewijde. 85. Peter op de Bies te Heerlen. 86. Gelis W. Heerlerheide. 87. De Vaenensmidt Heerlerheide. 88. den Vleck, oud-soldaat te Weustenraed. 89. Theunis Sp. gehuwd Cath. C. te Heisterbrug Schinnen. 90. Jöes H. 91. Willem H. 92. Nol C. Leden der bende bij wederopleven in 1749: 93. Henric Gl. te Geleen. lïSlll 94. Jöes B. slotenmaker, te Geleen. 20 95. Michel Hennix te Spaubeek. 96. Antoon Daniëls, zoon van Geerling uit Wolfhagen te Lansert-Gulpen, daar gehuwd. 97. Mathijs Sw. alias Daniëls Tis te Puth-Schinnen. 98. Willem C. te Spaubeek, genaamd „de scheele Willem." 99. Nol C. genaamd „de trouwe" jongen" te Nagelbeek geb. in 1731. 100. Antoon, H. veldbode te Puth. 101. Francis, H. zoon van Vorige te Puth. 102. Gerard C. landbouwer te Daneken. 103. Jóes R. op den Pesch-Geleen genaamd „den Pijper". 104. Leonard, slotenmaker op het Einde" te Geleen. 105. Jöes R. Peterstraat Geleen gehuwd metjeanne Z. 106. Cir. J. bijnaam Lijbeman de Cont bedelaar te Munstergeleen. 107. Hans R. alias Otten. 108. S. landbouwer te Ulestraten gehuwd met de zuster van Geerling Daniëls. 109. Tis C. bijenkorfmaker te Hobbelrade gehuwd met Berb E. geboren te Masson Frankrijk. 110. Jöes Hennix te Spaubeek zoon van No. 95 111. Peter Hennix te „ „ „ „ » 112. Gerard Kn. spoelendraaier te Schinveld. 113. Jacques D. bijnaam de Keukelaer te Hommert, spenselencremer. 114. Scillen, M. wolspinner te Nagelbeek, genaamd Michel. 115. met zijn zoon. 116. Daem H. te Hegge-Spaubeek. 117. Peter M. Schuyteneinde-Schinnen. 118. Schoonvader van Jacques D. bij een schoenmaker te Heisterbrug-Schinnen. 119. Jöes L. oudste zoon van Martin en zwager van D. te Krawinke', gehuwd met Joanna Cath. Sp. 120. Bernard Sp. sgenselen-cremer te Krawinkel. 121. Henricus R. gewezen Burgermeester, te Nagelbeek. 122. Jonkheer Willem de Gaverelle te Geleen door enkelen genoemd als kapitein der bende. 123. Jonkheer Duprez te Geleen. 124. Daniël uit Havert. 21 125. Een kerel gehuwd met Nees uit Broeksittard met eene lamme hand gelijk een klein vuiske. Wellicht zoon van Speelgeerke evenals nos 31 en 32. !*-»;'T* 126. Jan J. te Merkelbeek bijnaam Rood Jennisken. 127. Andries zijn zoon te Merkelbeek. 128. Paul H. te Puth zoon van Antoon. 129. Peter op het einde te Geleen door een paar getuigen genoemd de kapitein der bende. 130. de korporaal te Ophoven-Sittard. 131. de Cnijn aan den Heiberg te Amstenrade. 132. Willem N. te Daneken aan de Steenenbrug, slotenmaker. 133. Jöes of Henske W. aan het Eynde te Geleen. 134. Peter F. 135. Peter aan 't Eynde. 136. Roojansmarieman, wonende aan 't Steegkens te Hullebroek. Uit vorenstaande lijst blijkt, dat het gilde der afdoenders (vilders) aan de bende een groot contingent leverde. Als men weet, dat de sterfte onder het vee in die tijden enorm groot was, wegens het veelvuldig heerschen van de veepest en de' slechte verzorging van het vee, valt het niet te verwonderen, dat het afdoendersvak nog al winsten opleverde en overal liefhebbers vond. Door den aard van het ongure werk was het een ruw volk, dat overigens met de inrichting der huizen en personen bekend was en als lid der bende zeer gewaardeerd werd. Een groot aantal der genoemden waren straatmuzikanten, beroepsbedelaren en daglooners, welke bedelen gingen als Zij werkloos waren. Het was een hooge uitzondering zoo een hunner schrijven kon In het jaar 1743 brachten de talrijke executiën te Schinnen, Hoensbroek en Amstenrade een zoodanigen schrik onder de zich plichtig gevoelende overgebleven bandieten, dat de meesten buiten bet land vluchtten. Hun hoofdman, de oude afdoender te Hoensbroek, werd gevierendeeld, zijne zonen Hendrik en Peter geradbraakt en zijne dochter Gertruid levend verbrand. De executiën, zoo schreef de drossaard Franssen te Hoensbroek aan den schout te Schinnen, waren in de Trebeek, te Schaesberg en 's Hertogen•ade zoo „vigoureus" als nog nooit in deze landen gezien werd. Op deze geweldig vreeselijke tooneelen van vierendeelen, ■adbraken, verbranden en ophangen, tot voorbeeld aan anderer, 12 22 en omstreken, waarbij Jonkheer Willem de Gaverelle, welke volgens meerdere getuigen de kapitein der bende zou zijn geweest. Niet echter alle geincrimeerden noemden zijn naam. Het is een eisch van rechtvaardigheid, dat wij hier vermelden, hetgeen wijlen de Rijksarchivaris Jos. Habets in zijne beschrijving der heerlijkheid Nuth zegt op bl. 88 Publications deel XVII: „Op last van de schepenbank te Geleen werd Willem de Gaverelle in het jaar 1760, beschuldigd aan de inbraken bij de dames Gadé te Lutterade en bij H. Petri ie Puth te hebben deelgenomen, op het slot van Amstenrade gevangen gezet, alwaar hij stierf, terwijl het proces nog aanhangig was. Zijn lijk werd door den vilder onder de galg in de Trebeek begraven. De familie verlangde, dat het lijk hetzij te Amstenrade hetzij te Geleen in den gewijden grond moest begraven worden om reden de overledene niet gevonnisd was en stichtelijk was gestorven. En zoo gebeurde het, dat Frans Meijer, gehuwd met Maria Johanna Theresia, dochter van de Gaverelle, daartegen eene aanklacht indiende bij de Hoogen Raad te Brussel, welke bij vonnis van den 17 November 1760 de familie de Gaverelle in het gelijk stelde. Tengevolge hiervan werd hJ lijk van uit het smaadvolle graf zonder plechtigheid op het kerkhof te Amstenrade begraven." 1) Moeilijk, voor zooverre wij ze ingezien hebben, zal uit de betrekkelijke proces-stukken zijn te concludeeren, of de Gaverelle al dan niet schuldig was. De getuige-medeplichtige Nol C. (welke als bedelaar overal thuis was) sprak van den kapitein als van den zich noemende Peter sijnde een slotenmaeker wonende aan het Einde te Geleen, sijnde redelijk langh van p«>stuyr met langhe 1) Jhr. de Gavarelle woonde nabij de Kerk te Geleen in het thans nog bestaande mooie huis „Maes". Jhr. Duprez of du Pree woonde in een ander gedeelte van hetzelfde huis. Jhr. de Gavarelle zou tengevolge van de tortureering zijn overleden. Hn was afkomstig van Luik. o» .iUitJI'iD,,n')w1'!£ me,* Maria Anna van Hoven werden te Geleen geboren: i 1719w^ar,a, J?hanna Theresia; 28 Dec. 1721 Johanna Elisabeth; 6 Juni Walram, Wraand, (dorpgetuige Josine Gadé); 14 Sept. 1727 Rosa (doopgetuige Rosa de Bronsfeld geb. de Schaesberg) ; 15 Oct. 1729 Maria Margaretlk Deze de Gavarelle was een zwager van Balthasar Duprez. Zijn broer Jonkheer Dyonisms de Gavarelle huwde met Anpa Maria Rosa van Schaesberg, Weduwe van Gerard Arnold van Bronsfeld en werd 7 Nov. 1734 als voorganaer van zijn stiefzoon Frans Willem Adriaan van Bronsfeld op het huis Schinnen beleend met de hoeve (het Heufke) te Grijsegrubben groot 30 bunders leenroerig aan het Adehjk Huis v. Schinnen (Habets Heerlijkheid Nuth). 24 1742; dat Wijn M. wederom te Amstenraedt aangekondigd hadde, dat bij de bende afgesproken was te gaen bestelen voors. winckel, waer hij gedetineerde met sijn vaeder en Rijck W. op voors. wal versaemelt hadde gevonden Mathijs Ponts en zijne twee soonen, Jöes Cr., Peter het Moutheuvelke, Corst en Jöes KI. met welcke personen hij hem (zich) vervoegd hadde aen het huijs van Sr. Clemens, alwaer zij meerder complicen hadden vinden staen, sijnde Hendrick Schr., Hendrick W., Lendert J., Wijn W., Geerlingh Daniëls, Anthon W., Daem C, Dirck C de Jonghe, Peter Sch., Lemmen B., Jan Sch., Hendrick en Wijn M., J. den tamboer van Schinveldt, Nol en Bracken St. uijt de Menstraet, het Speelmanke van Doender, genoemd Martin, en de twee speelluijden van Broeksittard alsmede meer andere andere onbekent, dat doens alle disposisiëns tot den diefstall al gemaeckt sijnde, sijne medegesellen het voors. huijs geinvadeert hadden, maar niet wetende op wat maniere deselve binnenshuijs geraeckt sijnde, mits hij op schildwacht staende niet en heeft kunnen sien. Dat eenighen tijd daernaer sijne gesellen uijtkwamen belaeden met groote packen, welke in sijne pre;entie niet geopend sijn, en dat de afdoenders uijt het Hoensbroeck Corst en Jöes KI., Peter het Moutheuvelke en Cr. de packen mede naer huijs genomen hebben en hem beloofd hadden naerderhandt sijn deel uijt te keeren, ende alle gewapend waren als vorens. Verders verclaert den gedetineerde niet plichtigh te wesen aan den getendeerden diefstal op het huis Schinnen. Henske C. verklaart alsnog geassisteert te hebben aen het inbreken en stelen op de capelanie van Hoensbroeck, 1) dat den jonghen affdoender van Hoensbroeck hem desen diefstall aengeseit hadde, hij gedetineerde vergesellt van Peter Sch., en Mevis O. tot in 't Hoensbroeck omtrent Meulejans gegaen is ende aldaer vergaedert hadde gevonden den ouden affdoender van Hoensbroeck Mathijs Ponts ende twee soonen, Corst en Jöes KI., Cr., Peter het Moutheuvelke, Nol en Br. St, uijt de Menstraet, Anthon W., Lenert I Geerl. Daniëls, Wijn W., Drick Sch , Daem C, Dirck C. Lemmen B„' kasteel Ho^„twHnS -reK- Deze1is,de °ude slotkapelanie behoorende bij het K?rekho£fc He[ t J^ heWO°^' d°°r de" s'-otkapëlaan den heer kanunnik ivercknoUs. Het is een schoon middeleeuwsch gebouw gelegen in eene weiden de" Wf*^ ^ d°rP, naar de 2iide ™ ^t kasteef en behoort aan de womngvereenigmg aldaar, welke het gebouw goed restaureerde. 30 30 Sch., van Thull, Martin den Speelman, Wijn en Drick M, van Merckelbeek, Drick W., J. den tamboer ende de twee speelluijdens van Broeksittaerdt ende meer andere die hij niet en kende. Allen naer de capelanie gegaen sijnde moest hij schildwacht houden, de medegesellen hadden alsdan de capelanie geforceert en geinvadeert, hij verclaert niet gesien te hebben op wat maniere sij aldaer gehandelt hadden, maer wel dat sij hebbende eene ledder, dat sij êenighen tijdt daernaer belaeden waeren met mobiliën aldaer gestolen, dat hij er staende voet aldaer van Mathijs Ponts becomen heeft voor sijne portie omstrent 5 schillingen segt toen naer huijs gegaen te sijn en niet te weeten waer de andere met de gestolene saecken gebleven sijn. Idem geassisteert te hebben aen boter dief stal met inbraeck geschiet bij Mathijs Houtvast den Jonghen tot Grijsegrubben omtrent het jaar 1738; mét hem waeren al de voors. complicen off gesellen, dat sij sich saemengevonden hadden op het veldt tusschen Nagelbeek en Grijsegrubben, en het huijs Houtvast genaederd hebbend Lemmen B. en Dirck C. met eene ledder over een dack geklommen tot op 'den mesthoff en de cleene poorte van voors. huijs geopent hadden, dat doens oock de ander gesellen sijn ingegaen, dat hij gedetineerde schildwacht moest houden en niet kan seggen, wat sijne medegesellen in het huijs geperpetreert hebben. Uijtgekomen sijnde hadden sij een quantiieijt boter en spek, dewelcke de oude afdoender naer sijn huijs medegenomen hadde en hem gedetineerde op straët gegeven hadde 5 blamusers. De ander kregen ieder 6 specie schillingen. Dat sij met deselfste waepenen versien waeren. Verclaert gecoöpereert te hebben aen de diefstall van het casteel Schloun, dat de oude afdoender van Hoensbroeck desën diefstall aengecondight hebbende, hij met sijn vaeder, Mevis O., Dirck C, en Lemmen B. gegaen waeren tot op het veldt achter Hunnecum alwaer sij vergaedert vonden Ponts met de twee soonen, Corst en Jöes KL, Cr., het Moutheuvelke, Nol en Bracken St., Wijn en Drick M. van Merkelbeek, J. de tamboer, Daniëls, Antoon W., Drick W., Daem C, Sch., den speelman Martin en nog eenige andere die hij niet kende. Vandaer sich vervoeght tot Schloun, dat hij door Ponts geordert werd eenen scheutwegh van het casteel op schildwacht te staen, terwijl de andere gesellen 31 door den wijer gegaen waeren ende wederom terugkomend belaeden waren met eene quantiteijt lijnewant, dit getransporteert tot op het veldt achter Hunnecum, werd door den afdoender gedeelt, dat hij voor sijn aandeel becomen hadde twee kempe hemdens ende eenen halsdoek, dewelke hij reeds versleten heeft, dat sij allen gewaepent waeren als vroeger. Item plichtig aen' diefstal en inbreuck op de pastorie van Scheydt en ten huise van Hendrick Dautsenbergh op den Lichtenbergh. Hierbij hebben geholpen al de vorige medgesellen en sigh vervattende seght „corrigendo" ten onrecht bij desen diefstall genomineert te hebben Lemmen B. en Dirck C. den jonghen en segt sijne gesellen vergaedert gevonden te hebben in den landtgroeve omtrent de Helderwijns kemp. Bekent verder medeplichtigh aen inbreuck en diefstall der kercke van Amstenrade, seggende dat Mathijs Ponts hem verwittight hadde. In Amstenrade alwaer hij op de groote plaetse tegenfover het casteel gevonden hadde den ouden affdoender met sijn soonen van Hoensbroeck Corst en Jöes KL, Cr., het Moutheuvelke, Hendrick en Wijn M., Nol uijt de Menstraat, Drick W., Lenert J., Daniëls, Antoon W., Daem C, Sch. van Spaubeek en meer andere onbekend. Hij hadt schildwacht moeten houden, eenige gesellen hadden' eene venster geforceert en ingeklommen, wederom uijtgekomen beladen met groote packen, maer niet kunnende seggen wat daerin was. De affdoender hadt de packen mede naer huijs genomen ende hem gegeven op straet 5 stucken jeder van 25 stuijvers. Alsmede dat alle wederom gewapent waeren. Item aen den diefstall der kerke van Spaubeek;!) dat aen het perpetreeren van desen diefstall geassisteert hebben alle voorgenoemde oock sijn vaeder evenals te Amstenrade, dat hij alle gevonden heeft op de plaetse aan het Schiethoorn en vandaer gegaen waren directelijk bij de kercke van Spaubeek, dat hij bleef schildwacht houden, staande aen het beekske geleghen tusschen den leijendecker en Custers huijs den ouden, en kon niet 1) Bij de besteling van de kerk te Spaubeek nam, volgens getuigenis van Joes Catsbergh den ouden, de afdoender M. Ponts alle pakken mede naar huis len huize van Jan Pappers kreeg hij voor zijn deel 25 stuijvers alsmede werd voor hem betaald, hetgeen hij daar gedronken had. 32 „eggen op wat maniere sij in de kercke gegaen sijn, dat sij uit de kercke komend droegen eene groote quantiteijt kerckepaiamenten ende andersints, die hij niet kon specifieeren, omdat hij desen niet gesien en heeft, en voor sijne portie gekregen te hebben twelff specie schillingen en seggende wederom gewapent te sijn als voren. Verder verklaart voor 5 of 6 jaeren geholpen te hebben een brouwketel te stelen bij sekeren Houtbeckers tot Doender, (Doenrade) noemt sijne metgesellen en segt door Wijn en Hendrick M. van Merkelbeek met een ploegcouter ende met groot gewelt een loock gebroken aan het backhuis, waerdoor M., W., Daniëls ende nog andere sijn ingeklommen, ende den brouwketel in het backhuijs op een ander geslaegen te hebben, uijtgebracht hebben, en getransporteerd tot boven de Wintraek alwaer een kerel van Sittaerdt met eene karre en een wit paerdt, denselven aan hem onbekent, opgeladen heeft en naer Sittaerdt gevaren heeft Sijnen vaeder en Daniëls hebben de kar vergesellschaft. Daniëls heeft hem laeter gegeven elf schillingen. Op 15 November daaropvolgend verscheen andermaal Henske voor de schepenbank „extra locum torturae, pedibus et manibus liberis, et semoto omni terrore" ten eijnde over sijne gedane respondeeringhe gerecolleert te worden, ende naer dijen denselven in handen van den outsten presideerende den behoorlijcken eede uijtgesworen heeft, heeft denselve naer duijdelijke prelectuur „per totum" gepersisteert aen verscheijdene invasiën en diefstallen gecoöpereert te hebben, ende naerdat aan den beclaegde Jöes C. dit acte van recollectie duidelijck voorgelesen is, heeft denselven bij den geheelen inhoudt blijven persisteeren, uijtgesondert, dat hij segt bij abuis geaccuseert te hebben Hendrick Schr. vervolgens wederom alles als waer onderteekend met sijn handmerk. De schout concludeerde dat de beklaegde Joês C. den jonge ter zake van zijne begane misdaden bij vonnis van de schepenbank tot afschrik en voorbeeld zal worden gecondemneert ter galge, rad of vuur totdat de dood volgt. De schepenen gesien het advijs der beijde regtsgeleerden P. A. Pelzers en J. Smets tot Limborgh: Dictum ende op alles wel ende rijpelijck geleth verclaeren 33 de beclaegde geconvinceert van te wesen lid van eene groote bende inbrekers, knevelaers, dieven ende roovers ende overtuight van meds geassisteert te hebben aen de nu en sedert eenighe jaeren gepleeghde inbreucken en getendeerden diefstallen: 1. ten huijse van Mevrouw Duyckers. 2. winkeldiefstal in den nacht 6-7 Nov. 1742 bij Clemens te Sittard. 3. diefstal huijs Paes Limpens te Gracht (Oirsbeek). 4. verders eenigh jaeren geleden ten huize van den canoniek Kerckhoffs te Hoensbroek. 5. bij Mathijs Houtvast. 6. Casteel Schloun. 7. kerek Amstenrade. 8. kerek Spaubeek. 9. pastorie te Scheydt in Nov 1742. 10. Hendr. Dautzehberg te Lichtenberg in Nov. 1742. 11. diefstal brouwketel te Doenrade. 12. diefstal met braak en knevelarij bij Jan Essers te MagerauMerkstem, welke gruwelijk mishandeld werd. 13. diefstal met knevelarij te Einighausen. 14. poging diefstal kasteel Schinnen. 15. huisbraak met diefstal in eene herberg te Margraten. 16. kerk en pastorie te Mariënbergh, diefstal met geweldige knevelarij en gruwelijke mishandeling van den pastoor op 20 Juni 1742. K 17. diefstal bij Anna Sypekoten te Twembrugge-Marienberoin 1742. * 18. diefstal met braak te Loverich. 19. diefstal met braak kerk Oirsbeek. 20 diefstal met braak huis Voerendael. 21. diefstal met braak Peter Corten te Hellebroek. 1) Tot reparatie van welcke enorme crimen condemneeren den beclaegden van door den scherprechter op eene publieke plaetse aen eene pael gebonden, aldaer geworght tot den dood toe, daernaer verbrandt te worden, verclaerend zijne goederen en effecten 1) Bij verschillende diefstallen waren'aanwezig 40- 50 bandieten. 34 te conlisqueeren daeruijt voor af te trecken de costen ende misen van justitie Actum in extraordinario judicio den 14 December en 1743.1) Was geteekend De Schepen. P. A. Pelzer J. U. L. Daem Gielen. J. Smets J. U. L. Hendrick Pijls. Niclaes Campo. J. H. Dullens. Andries Hanssen. Jacob Wouters. Drick Greuls. Evenals Hénske ontkende Joês C. de oude speelman en Wijn W. bij de confrontatie te Hoensbroek met Math. Ponts en Corst KI. Bij'de confrontatie te Amstenrade op 16 Nov. 1743 met J. den tamboer en de broeders M. schijnt het memorie van den ouden muzikant nog niet opgefrischt. Deze was nu gereed voor de tortuur. Intusschen was het W. W. gelukt uit de gevangenis te evadeeren; wij vinden dezen later terug. 1) De ter dood veroordeelden werden, na aankondiging van het vonnis, zooals het gebruikelijk was, in een verlicht vertrek opgesloten om nog enkele dagen van het leven te genietenen tot voorbereiding van een christelijken dood. Bij gebrek aan voldoende vertrekken viel ons Henske de eer te beurt in den grooten zaal van het kasteel ter Borg opgesloten te worden. Hij zag kans om met zijn zwaren blok aan het lijf en met bovenmatige krachtinspanning zich zoover vooruit te brengen, dat hij in de aan de zaal grenzende slotkapel terecht kwam. Toen de wachters hem wilden terugbrengen, beriep hij •zich op de kerkelijke immuniteit, hopende op deze wijze aan den dood te ontsnappen, terwijl de gebiedende Vrouwe bezwaar had de kerkelijke wet te overtreden. Dit was een moeilijke „casus" voor de schepenen. Denzelfden dag nog ging aan den rechtsgeleerde C. Lenarts te Vlieck volgende brief: Mijnheere, Uijt versoeck van Mevrouw van Schinnen geve mij deeeresijn WelEd. te notifieeren alsdat op het huijs Schinnen 5 crimineele sitten alle te samen plichtig aen diverse kerek diverijen, den doodt hun alle vijf aengesegd sijnde, heeft men deselve separaet moeten setten. Eenen in den grooten saai gesteld sijnde, heeft gecarpeerd (benut) d'occasie, dat naar uijtgaen der misse, hij in den saele aen eenen block vastgesloten sijnde, den bloch naer hem (zich) heeft gesleijpt, en hem (zich) alsoo in de capelle geindeerende (invadeerend) voor Imuniteijt ecclesia, weg hem (zich) heeft geretireerd, val de oetmoedige vragen in cas de justitie hem uijt de capelle liet uijthalen oft Mevrouwe regt heeft om haar daer tegens te ópponeeren, dan oft Haerhooggedele sulx aen de bevelen van de justitie moet laten. Mevrouw yerwacht een letterke antwoord." Schinnen 14 Dec. 1743. (get) Lambremont (secretaris). Het antwoord do. 16 Dec. van den heer C. Lenarts te Vlijck was: „Mevrouw heeft in haar castrale capelle geene immuniteijt ecclesiasticy, te meer daar immuniteijt nooit van toepassingh is in kerken voor kerkdieVen." 35 De officier overtuigd, dat de oude C. medeplichtig is aan verschillende inbraken en knevelarijen neemt crimineele conclusie en eischt den dood aan den galg. De schepenen geven nu verlof tot- scherpere examinatie. ,Na behoorlijke territie "in tormentis" op 9 November bekent de oude vioolman medeschuldig te zijn aan diefstal Duyckers, Clemens, Houtvast, kerk Amstenrade, Wintraecken (Beukenboom) kerken Spaubeek en Brunssum en noemt de complicen, waarbij hij volhardt „semoto omni terrore" op 20 November. Conform het ingewonnen advies van 2 rechtsgeleerden werd Joês C. „den ouden" veroordeeld om aan een paal gebonden geworgd en daernaer verbrand te worden met confiscatie zijner goederen. De oude speelman vertelde de inbraak en den diefstal in de kerk van Brunssum onder leiding van M. Ponts „den ouden afdoender" aldus: Present waren o.a. de afdoenders van Hoensbroek, Wijn en Hendrick M. van Merkelbeek, Wijn W., Lins Kn. en eene merckelijke kwantiteijt andere. De „oude afdoender" forceerde met groote fortie met hulpe van een grof ijzer de kerckdeur waarop alle binnen gingen. Toen brack de oude met een ijserke het tabernakel open, waeruijt hij nam de kelk en ciborie, toen hij zag dat het geen silver was wierp hij alles over het auter. Daernaer opende hij met hetzelfde ijserke de deur der sacristij en ontvoerde daeruijt alle paramenten. Volgens getuigenis van Wijn W. welke een wachtpost betrokken had, droegen de oude afdoender en zijn zonen alles in zakken naar de Akerstraat en meende hij dat de sackskens silverwerk bevatten omdat sij soo „rabbelde". Voor hunne diensten kregen de helpers van den ouden vilder 10 .schillingen en 10 oort, andere 2 schillingen naer gelang den gepraesteerden dienst. Uijt zijn verhaal omtrent den diefstal met inbraak en moord bjj Theod. Wintraecken aan den Beukenboom te Limbricht in den nacht 15116 Maart 1742 bleek, dat onder aanvoering van den ouden afdoender Mathijs Ponts daarbij tegenwoordig waren o. a. zijne twee zonen en dochter Marie in manskieeren gewapend met een zakpistool, Joês C. met zijn zoon, Wijn en Hendrick M., J., den tamboer, Speelgeercken met zijn zoon van- Broeksittard, Hendrick W. uit Hegge, Corst en Joês KI. en vele onbekenden 36 allen gewapend met flinten, pistolen, ijzers en stokken. De oude afdoender beukte de deur open, waardoor eenige andere binnen gingen. Getuige, welke op schildwacht stond, hoorde in het huis een „scheut" afgaan en vernam toen, dat de oude afdoender de vrouw op den zolder had neergeschoten en den man zeer gruwelijk had geslagen en met messteken gevaarlijk verwond had. De dieven moesten echter de vlucht nemen, konden echter het gestolene, zijnde vele effecten en mobiliën medenemen. Getuige kreeg voor zijn aandeel 25 stuivers. Volgens getuige W. W. werd een diefstal beraamd op het kasteel ter Borg. Tusschen 12 en 1 uur nachts waren alle opgeroepene present, met name Nol en Bracken St, Melser Kn., den kreeftenvanger te Hellebroek, J. den tamboer, de broeders M., C. en j. KI., M., W. W., Sch., J., Ant. W., Houb. R, O, Kn., R. W., Martin de Speelman en zijn zoon, de afdoenders Ponts, 't Moutheuvelke, Cr., H. Schr., H. W., Daniëls, Daem en Dirck C, Peter Sch., Laum B., de 2 speelluiden uit Broeksittard en vele andere onbekende Na ampele beraadslaging was de meerderheid het eens om van den diefstal af le zien. Mogelijk was men tot dit besluit gekomen, omdat een groot aantal van Schinnen er bij waren en Gebiedende Vrouwe van Schinnen in hoog aanzien stond vooral bij de behoeftige klasse wegens hare liefdadigheid. Een andere diefstal getendeerd op de pastorie van Scheydt (Schaesberg) alsmede ten huize van Hendrick Dautzenbergh op den Lichtenberg kon tevens, volgens verklaring van getuige den roode speelman, niet doorgaan wegens onraad. In den landtgraeve omtrent den „Heldewijrskemp" waren te dien einde vergaderd de oude afdoender met zijne zonen, Corst en Joês KL, 't Moutheuvelke, allen van Hoensbroek, Nol en Bracken St., dê broeders M., Daem en Dirck C, G. Daniëls, Ant. W., O., B., Sch., Sch., de speelman van Doenrade en vele andere allen gewapent.1) 1) Volgens de verklaring, bij confrontatie op 13 Sept. 1743 van de te Amstenrade gedetineerden Hendrick M. en J. den tamboer, was C. de oade roode speelman van Nagelbeek, nog medeplichtig aan de diefstallen met b.aak in de Pastorie te Scheydt, bij Hendrick Dautzenberg te Lichtenberg, in de kerk en pastorie te Marienberg, bij Jan Essers te Magerau, in den winkel van Lisbetb. Theelen te Sittard, Kasteel Schinnen, in eene herberg boven Valkenburg (Margerathen), kasteel Schaloun, Capelanie Hoensbroek, bij Anna Sypekoten te Twembrugge, kerk te Oirsbeek, te Loverich en bij Frissen te Hommert. Bij confrontatie op 29 October ten kasteele Hoensbroek verklaarde Corst KI., dat 37 De oude speelman van Nagelbeek en zijn lief zoontje „Henske" had den destijds zeker het record in het aantal begane diefstallen. Volgens getuigenis van Corst KI. was de oude C. medeplichtig aan de diefstallen met braak ten huize van Michiel Pijpers in de Heek, in de kerken van Klimmen,'Nuth, Wijnandsrade, Schinveld en Oirsbeek, Pastorie te Merkelbeek, in eene herberg te Margaraten, in den winkel van Lisbeth Theelen te Sittard, in een huis te Loverich, bij Jan Essers te Magerau-Merkstein en bij Peter Corten te Hellebroek in 1741. J. de tamboer verklapte hem als medeplichtig aan een boterdiefstal in een huis te Voerendaal Griet M. en Wijn W., noemen hem medeschuldig aan den ge- J°ej C. de oude medeplichtig was aaninbraak pastorie te Merkelbeek, bij Michiel P. in de Heek, in de kerken te Wynandsrade, Klimmen, pastorie en kerk te Nuth, De oude speelman vertelde daarvan niets. Laten wij den afdoender Joês Cr., gedetineerd op het kasteel Hoensbroek, eens aan het woord om te zeggen, hetgeen hij o.a. na tortureering op 20 Sept 1743 weet over de gruwelijke knevelarijen en brutaal geweld gepleegd'in den zomer van 1742 ten huize van Anna Sypekotten te Twembrugge. Als complicen noemde hij Mathijs Ponts den ouden afdoender, zijne zonen. Peter en Hendrick Ponts, zijn dochter Marie Ponts „in manscleederen", Mathias de B., Christ. R., Corst e/i Joês KI., de 2 broeders M. van Merkelbeek en hun zuster Griet „in manscleederen", Joês en Willem H., Peter C. van Puffendorf, Nol en Bracken St. uit de Menstraat onder Nuth, de kerel wonend aan den bosch te Vaesrade, Fluiter Jan en Lenardt van Brunssum, Martin den Speelman van Doenrade, Hentje en Toontje van Schinnen, verzameld ten huize van (hun aanvoerder) Mathias Ponts ende gaende in den landgraeff omtrent Nieuwenhagen van waar naar de zoogenaamde Pertskuijl in den Mariënbergerbosch, alwaer sich dan ingevonden hebben eene groote menigte andere complicen hem meerendeels onbekend, voorst naar Twembrugge, alwaer met behulpe eener ledder het venster geforceerd werd, waerdoor een naer binnen gegaen de deur opende en eene groote menigte naer binnen ging. Een hondt, welke op den mesthoff veel blafte, werd door den ouden afdoender en Joês H. met houten doodgeslagen. Twee lieden waarvan een koopman uit Heerlerheide werden in de keuken aan handen en voeten gebonden, intusschen werd door a^,l4erecmetI eene bancke de deur opengebeukt van de kamer, waarin de vrouw Anna Sypekotten gevlucht was. De vrouw werd met ruw geweld gebonden en terwijl eenige zich bezig hielden haar met vuur te pijnigen (zeker met de bedoeling om haar te dwingen tot aanwijzing van de plaats van het geld) braken de andere alle kasten en kisten open en roofden alle geld, tin, kooper, cleeren, linnenwant, vleesch en alles wat waarde had en vervoerbaar was. Alles werd gedragen in het Mariënbosch alwaar onder directie van den ouden afdoender Ponts de verdeeliug plaats had. Eenige onbekenden uit het land van 's Hertogenrade waren bij die verdeeling aanwezig. Getuige kreeg voor zijn aandeel ongeveer 5 schillingen. Andere schrijvers zeggen, dat de bandieten de vrouw Anna Sypekotten naakt in den schoorsteen zouden hebben gehangen. Verclaert verder, dat W. van Wolfhagen eene slotenmaeker van Vaesrade te huis, medeplichtig is geweest aan diefstal bij Clemens te Sittard evenals het Cuijperke yan Schinnen sijnde van Geleen te huis, sekeren Hendrick wonende achter de kerk te Schinnen genaemt „Marien Hentjen", Antoon wonende te Wolfhagen, soone van Thonisken uijt gen Biesen en den ouden rooden speelman te Nagelbeek genaemd Jan". 38 poogden diefstal bij Paes Limpens den schepen op den Tiendhof; te Gracht (Oirsbeek.) Deze diefstallen hadden meestal plaats onder leiding van den ouden afdoender Mathijs Ponts in de Akerstraat en wel vóór het najaar van 1743. Op de bekentenis van Henske en zijn vader den Speelman volgde op 22 October de arrestatie van Hendrick W. en op 9 November decreet van apprehensie tegen Jan Sch. welke op den 14, en tegen Antoon W. welke op den 11 November 1743 gearresteerd en op ter Borg gebracht werden, tevens tegen Geerlingh Daniëls, welke in de vlucht zijn heil zocht. Jan Sch. genaamd „het Scheaerke" geboren te Schinnen 1692 gehuwd met Ida van de V. van beroep daglooner en landbouwer, woonachtig in de Grubben-Thull, beëedigd als lid der bende aan den Heksenberg in 1736, verzekerde voor de schepenbank onschuldig te zijn als een engel. Op 2 December werd op verzoek van den officier de tortuur „per omnes gradus" toegepast met de schroeven op de duimen en gelaarsd met de spaansche stevelen, en toen bekende hij en noemde als medeplichtigen 30 personen voorkomende in onze lijst en meer andere, welke hij niet gekend had. De diefstal bij Mevrouw Duyckers beschrijft hij aldus: JoêsC. vader en zijn zoon, Geurt F. en Jan S. kwamen hem aanroepen aan zijn huis voor den diefstal bij Mevrouw Duyckers in 't Raeth. Aan den kruisweg aldaar vonden zij de overige vergaderd tot hetzelfde doel. Bij het openbreken van een venster door Wijn M. kwam er tumult en alle vluchtten. Alle waren gewapend met zakpistolen, stokken, ijzers, messen en zware houten. Sch. verklaarde gezien te hebben dat eenige dieven pakken uit het huis droegen, welke de afdoenders van Hoensbroek en de gebroeders M. mede naar huis droegen, hetgeen door andere getuigen niet bevestigd werd. Sch. verklaart tevens medeplichtig te zijn geweest ?an 'en diefstal met braak in den winkel van Abraham Clemens te Sittard, waartoe hem aanriepen Henske de jonge C. en Laum C. Dat Peter Sch. de deur van het huis Clemens geforceerd had en dat l ij bij dezen d'efstal als schildwacht diende, waarvoor hij kreeg een pattacon. 1) 39 Tevens medeplichtig; geweest aan inbraak met diefstal van dé capelanie te Hoensbroek. Joês C. de oude speelman kwam getuige aanroepen. Te Vaesrade vervoegden zich bij hen Houb P., MeL e B, en Lens Kn. Getuige noemde 28 medeplichtigen. Vele andere waren hem onbekend. Sch. moest met eenige anderen op aanwijzing post vatten in de weide voor het kasteel. Corst en Joês KImet eenige andere forceerden met behulp van eene ladder een bovenvester, waardoor zij naar binnen gingen. De uitgehaalde pakken werden door de afdoenders mede naar huis genomen. Voor zijnen dienst gaf hem Corst KL, een halve pattacon. Alsnog bekent J. Sch. zich medeplichtig aan den diefstal der kerk te Amstenrade (Mei 1736). De afdoenders van Hoensbroek hadden met een „ploegcouter" een venster open gebroken, waardoor zij in de kerk klommen en de deur voor de buitenstaanden openden. Getuige werd gepost op het kerkhof als schildwacht. Allen waren gewapend met pistolen, zware stukken ijzer en messen Na eenigen tijd kwamen de inbrekers uit met zakken kerkparamenten en kaarsen. De afdoenders, Gaverelle, Wijn W., Daniels en 2 anderen droegen de pakken naar de Akerstraat bij den ouden afdoender. 2) 1) Diefstal winkel Clemens te Sittard. Volgens 'getuigenis van andere medep'ichtigen was deze diefstal „uitgespioneerd" door den zoon van Speelgeerke van Broeksittard. De vergaderplaats was op den wal, alwaar de rollen van operatie verdeeld werden. In het geheel waren 47 complicen, welke met allerlei wapenen voorzien waren. Hendrick W. en Peter Sch. werden als schildwacht uitgezet op de Boonebrug, W. W. naar den kant van Limbricht. Volgens getuigenis van Antoon winckens forceerde de oude afdoender de deur met een „couter", volgens anderen was het Peter Schols, welke de deur opende. Nol St. welke bezig was een gat in_ den muur te breken, kreeg een trap van Joês C. hem toesnauwend, dat de ingang reeds in orde was en beval hem schildwacht te houden. De medeplichtigen kregen, naar gelang zij dienst deden, 1 pattacon 3—5 permissie-schillingen of 25 stuijvers. 2) Kerkdiefstal te Amstenrade. Volgens getuigenis' van Hendrik Schr. en andere zou Jhr. de Gaverelle de leiding van dezen diefstal gehad hebben en zouden de plannen hiertoe beraamd geweest zijn, na afloop der beschreven beëediging aan den Heksenberg, op de Akerstraat, waar het gericht stond, door de Gaverelle, Geerlingh Daniëls en den ouden afdoender (M. Ponts). De vergaderplaats voor den diefstal was het kasteelsplein. Aanwezig waren 32 man, met name genoemd, alsmede vele anderen door de getuigen niet gekend, terwijl allen gevaarlijk gewapend waren. Talrijke wachtposten werden uitgezet om de kerk, op het kerkhof en rond het kasteel op aanwijzing van den ouden afdoender. Een uur na' den inbraak kwam Hendrick W. de posten aankondigen, dat de kerk bestolen was. Hendrik Schr. kreeg als belooning voor zijnendienst van den ouden afdoender 1 schilling, seggende niet veel gevonden te hebben. 40 Sch. kreeg voor zijn aandeel 3 specie schillingen. Eindelijk verklaart Joês Sch. „motu proprio" tot „exoneratie zijner consciëntie" geholpen te hebben aan de vermoording van Lambert Philippens vulgo genaamd „het duijveke" wonend te Vaesrade. Houb P. van Vaesrade was met Lambert Philippens aan het tarwe stelen toen zij betrapt werden door 2 luidens welke Philippens gekend hadden. Palmen vreesende dat Philippens zoude gevangen worden' en hem zoude verklappen, besloot hem van kant te maken, waartoe het volgende plan: Sch. riep aan Melser B. en Lins Kn. met dewelke hij ging naar het huis van Philippens, deze zeggende mede te gaan, daar er lieden waren om hem te spreken. Buiten het dorp op de gemeente gekomen grepen zij Philippens met geweld aan en bond Houb P. hem een doek voor den mond en voerden zij hem in het Naenhoverbosch. Daar sloegen hem Houb P. en Lins Kn. bij herhaling zoodanig met een grof dik hout op zijn hoofd, dat hij dood ter aarde viel. Toen begraefden zij hem in een diepe cuijl te voren vervaerdigd. Houb. P. gaf Sch. daarvoor 4 pattacons. Sch. verklaarde de cuijl te zijn in de diepte van het bosch op de lincke zijde als men van Hoensbroek naar Vaesrade gaat niet verre van de aeghte (kanaal) aff geleghen naar den kant van Vaesrade. Op 14 Dec. 1743 werd Sch. „het Scheuerke" na ingewonnen advies van de 2 onpartijdige rechtsgeleerden van het Hoofdgericht van Limburg, zijnde de heeren Pelser en Smets, als behoorende tot de groote bende van inbrekers, knevelaars, dieven en roovers en handadig te zijn geweest aan den moord op Lemmen Philippens door het schepengerecht veroordeeld om door den scherprechter op eene publieke plaetse aan een paal gebonden en aldaer geworgt te worden tot den doodt volgt om daarna zijn dood lichaam op een rad te stellen mét confiscatie van goederen en effecten. Het vonnis werd op 17 December 1743 voltrokken op den Danekerherg. Zijne door de schepenen op 14 November opgemaakte inventaris van goederen was als volgt: 1 koe, 1 bagge, 8 hoenders, 1 haan, 1 wan, 2 vlegels, 1 snijkiste, 1 vat dat den bodem uijt heeft, nog een vat zonder bodem met boekweit gevuld, een tien, 11 (kuip) 1 kiste, peerdtsboonen m een sack, 1 zicht i seesel (zeis) en 1 schop, een mandel met linnenwant, 1 moeil (baktrog-) met troffel, 1 vuijrijser, 1 groote stoel met tfefelke daeraen, 2 tienen, 1 sluijtmandel en platten korf, en stoelen, 1 tinnen zoutvaatje, 2 tinnen tellooren, 1 tinnen lepelke, 1 strijkijser, 1 ketel, 1 schirm met een tafelke daeraen, 1 ijzeren pot, 1 boter stang, (karn) 1 scherfloop, 1 half aamtje, eenige turksche boonen. Op 13 Januari 1744 werd ten overstaan der schepenen dit alles verkocht voor 44 gulden 2 stuijver 3 ooidt. De peerdtsboonen en turksche boonen te samen een kop warden om Godts willen aan de erfgenamen gerestiteerd. Hendrick W. woonde achter de kerk te Schinnen ; zijn huis reinende Paulus Roerbach oft Notermans, aen de andere sijde de gemeene gats. Geboren te Schinnen 16 Nov. 1687, bijgenaamd „Mariën Hentje". Was vroeger veldbode en werd in 1733 vervangen door Thewis Claessens. Gearresteerd en gevangen gezet op ter Borg den 22 Oct. 1743 ontkent hij voor het schepengerecht tot eenige dievenbende te behooren. Na de schroeven op de duimen en een weinig op Spaansche wijze gelaarsd te zijn geweest bekende hij op den 25 November, medeplichtig te zijn geweest aan de getendeerden diefstal bij Mevrouw Duijckers, bij Clemens te Sittard en aan de berooving der kerken te Amstenrade, Spaubeek, Wijnandsrade en kapelanie te .Hoensbroek. Hij bekende ongeveer 15 a 16 jaren geleden met Geerlingh Daniëls een schaap gestolen te hebben in de Douf-Merkelbeek bij Andries Lindemans. Beiden hadden het schaap uit den stal gehaald, samen gedragen naar Schinnen, hetzelve bij Geerlingh te Wolfhagen geslacht, het vleesch gedeeld en met de vrouw opgegeten. Bij vonnis van de schepenbank van 14 December 1743 werd Hendrick W. veroordeeld om op een publieke plaats aan eenen paal te worden geworgd, totdat de dood volgt. Zijne goederen werden geconfiskeerd. Zijn huis, dat gediend heeft tot schuilplaats en vergadering van dieven en schelmen „zall wor_en geraseerd met verbott van op den grond waerop hetzelve staet 42 in 1ÖÓ jaer niet te bouwen, orri de gruwelijke misdaden doordën eigenaer van dat huis geperpetreerd." Richard W., broeder van vorige, geboren 22 Februari 1691, gehuwd Barbara KL, genaamd „Ryckske", was beschuldigd van te behooren tot de bende en medeplichtig aan de diefstallen van den brouwketel bij Holtbeckers te Doenrade van den boterdiefstal bij Houtvast te Grijsegrubben, aan den winkeldiefstal bij Clemens te Sittard en aan inbraak en diefstal in de kerk van Wynandsrade. Hij overleed te Hegge op 16 November 1743; werd allicht niet gearresteerd wegens ziekte. Anthon W. geboren te Schinnen in 1704, gehuwd met Helena Daniëls, zwager van Geerlingh Daniëls, woonde te Wolfhagen in de beemden en was buurman van zijn zwager, verdiende den kost voor vrouw en kinderen met slotenmaken en bedelen. 1) Gedenonceerd door zijne complicen werd hij op 11 NoVember 1643 op het kasteel ter Borg gevangen gezet. Bij de confrontatie met de 2. Cs op 21 November houdt hij zijne onschuld staande. Hij zeide den ouden Speelman C. wel te kennen, maar geene bijzondere familiariteit met hem gehad te hebben en zegt Henske C. wel dikwijls in de kerk te hebben gezien. Na behoorlijke territie op 3 December en recollectie op 5 December bekent hij: bij den diefstal bij Duyckers in het Raath als schildwacht dienst te hebben gedaan gewapend met een stok, bij den diefstal Clemens te Sittard als schildwacht op de Boonenbrug, waarvoor hij kreeg 3 specie-schillingen, bij Mathijs Houtvast te Grijsegrubben tevens als schildwacht gediend te hebben voor 3 blamusers tot belooning, bij de inbraak op de capelanie te Hoensbroek aan de Schure-eik gepost te zijn geweest voor 3 specie-schillingen, bij de inbraak in de kerk te Amstenrade als schildwacht in het veld gestaan te hebben. Na ingewonnen advies van twee rechtsgeleerden werd Anthon Winckens als schuldig aan diverse diefstallen met braak den 14 December 1743 „gecondemneert om aan eenen paal geworgd te worden totdat den doodt volgt ende daernaer verbrant te worden met confiscatie zijner goederen en effecten met verbott van in 100 jaeren niet meer te bouwen op de plaetse van het huis dat 1) „In de beemden" was de rechtsche zijde van Wolfhagen, van Schinnen komend. 43 sall worden afgebroken omdat het gediend heeft tot schuilplaats van dieven en schelmen." En zoo gebeurde het, dat op 17 December van het jaar 1743 eene groote volksmenigte op den Danekerberg en langs den Kooiweg den somberen stoet zag naderen van schout en schepenen en talrijke schutten, bewapend met sabels en snaphanen, onder de doffe toonen van den treurmarsch der trommels, begeleidend den met rouw omfloersten wagen, waarop zaten de ter dood veroordeelde bandieten: Joês C. den ouden speelman met zijn zoon Henske, Joês Sch. Hendrick W. en Anton W., onmiddellijk gevolgd door een paar priesters en eene groote' menigte volks. De stoet maakte halt op den Danekerberg alwaar de menigte, onder directie van den gerechtsbode, zich schaarde in eenen kring rondom de gereed staande worgpalen, brandstapel ën strafgereedschappen. De schout, schepenen en griffier traden naast de veroordeelden in het midden. Op een teeken van den schout roffelden de tamboers. De scherprechter met zijn rakkers traden naar voren en de griffier las de doodvonnissen voor. De priesters spraken een laatste woord van troost tot hen, die de mis laden met hun leven gingen boeten. Een laatste teeken van een schout en het vreeselijk vonnis der gerechtigheid was weldra aan de 5 eerste bandieten van Schinnen ten uitvoer gelegd Een aanteekening door den griffier op den rand van het vonnis is voor het nageslacht het bewijs van overlijden. Zoodra de arrestatie van groote misdadigers plaats had, werden hun goederen in arrest gelegd om daarop de kosten, na vonnis, te verhalen. De goederen werden dan ten overstaan der schepenen verkocht. Dit zal ook wel de reden zijn, dat de schepenen dikwijls voor „schelmen" (te Geleen gold toen de scheldnaam van „hapscharn") werden uitgescholden. Naar gelang de opbrengst was, lieten zij zich betalen. Dit had echter ook ten gevolge, dat bij executie van arme lieden niets of niet veel te verhalen was. Weshalve de Staeten des landts Valkensbergd de volgende regeling gedecreteerd hadden. „Die Heeren Staeten deeses landts Valckenberg hebbende tot gemeene welvaert ende tot conservatie van de publijcke ruste goedt gevonden bij recess te verclaeren, dat de noodighe costen te emploijeeren tot extirpatie van de talrijcke ende schroem- 44 lijcke bende der dieven ende' moordenaars, dewelcke dit en de omliggende landen t'eenemaal geinfesteert heeft, souden uijt de gemeene beurse betaalt worjden onder expresse conditie, dat derselver geconfiskeerde soo meubele als inmeubele goederen souden in handen van deselve Heeren Staten gebracht worden, om door hun volghens equitabel taxaat gedistribueert te worden nae behooren. Ende wij ondergeschreven commissarissen in ervaerenisse gecomen sijnde, dat de goederen der vijff geëxecuteerde onder de heerlijckheijt Schinnen publijckelijck gesubhasteerd ende vercocht sijn, ende de daeruijt te provenieeren penninghen in handen van de justitie derselver Heerlickheijt eerstdaegs sullen overgebracht ende geconsigneert worden, soo is het dat wij commissarissen deeses landts crachte deeses ordineeren aen de justitie van Schinnen ende siquantelijck aen Adam Geelen, President Schepen aldaer, als in deesen cas gestelden bursaris alle deselve penninghen met behoorlijck bewijs in onse handen sonder uijtstel over te brengen op poene dat hij -in sijnen priveen naem daervoor sal responsabel ende recherchabel wesen, om 't welck geschiedt sijnde deselve penningen volgens equiteijt staetswegen gedistribueert ende betaelt worden, alles nochtans tensij dat de tegenwoordige Mevrouw der voors. Heerlickheijt Schinnen soude willen alle costen der soo geëxecuteerde als noch te vangen schelmen onder haere jurisdictie tot haeren priveen laste nemen ende behouden. Actum 9 Marty 1744 't Oircondt. get. Dortans. A. L. Fabritius. 1) De executiën van 17 December 1743 hadden zoodanigen schrik gebracht onder de andere bandieten, dat al diegene welke als complicen door de geëxecuteerden genoemd werden buiten het land gevlucht waren. Laum B., Antoon W. de jonge, Laum Cr., 1) Adam Louis Fabritius geboren te Schinnen 4 Maart 1689 zoon van Adam (Schout te Schinnen) en Maria Libotte. Hij was schout te Wijnandsrade (zijn woonplaats) en Rentemeester van Jos. Clemens Baron de Bongaert, tevens Schout van Ubach. In 1724 ontvanger van het land Valkenburg waarvoor hij een borgtocht stelde van 10.000 pattcons op den Dieterenhof te Wolfhagen en de hem behoorende tiend te Doenrade. Hij was gehuwd me Josina Dieteren dochter van den Schout te Schinnen. Joannes GfSAfinus abtt te Rolduc was zijn broer. Zijn zoon Phillippus Thomas Fabritius was de laatste bchout van Schinnen en de eerste Vrederechter van het Kanton Oirsbeek. 45 Melser Pr., Wijn W., Daem C, Geurt F., Jan S., Peter S., Theunls Sp., en meer anderen van Schinnen waren spoorloos verdwenen. Geerlingh Daniëls wist zich enkele jaren schuil te houden bij zijnen te Landsraad-Gulpen gehuwden zoon Anthoon. Hendrick Schr. had de wijk genomen naar Maastricht, alwaar hij een dienst kreeg. W. W., Hendrick Schr. en Geerlingh Daniëls komen later weer op het tooneel terug. Andere als Ant. W., Melsers, Pr., Laum Cr, Jesse het Cuyperke en andere kwamen terug enkel om acte de presence te maken bij de diefstallen Gadé en Petri, terwijl van Daem C, Geurt F., Jan S., Joês H., Peter S. e. a. niets meer gehoord werd. De Trebeek gaf tegen 't einde van het jaar 1743 het vreeselijk tooneel te aanschouwen van de executiën der door de schepengerechten van Amstenrade en Hoensbroek veroordeelden. De broeders Wijn en Hendrick M. en hun zuster Griet J., den tamboer, Nol en Bracken St., Corst en Joês KL, Peter 't Moutheuvelke, Joês Cr. Houb P. en meerdere anderen ontkwamen hun welverdiende straf niet. Mathijs Ponts, de oude afdoender, met zijne twee zonen en dochter ondergingen de verschrikkelijke straf, zooals voren vermeld. Het spreekt van zelf, dat de daaromtrent wonende dieven, welke door de geëxecuteerden gedenonceerd werden, hun heil zochten in de vlucht. De nu volgende zesjarige periode herstelde van lieverlede de rust bij de bewoners der streek, terwijl de geevadeerdé dieven deels het waagden terug te keeren. Alvorens over te gaan tot beschrijving der bende bij haar wederopleven in het jaar 1749, dient nog eerst melding te worden gemaakt van enkele diefstallen volgens getuigenis voor de schepenbanken van Geleen en Hoensbroek. Inbraak kerk Hoensbroek. Volgens getuigenis van Hendrick Schr. na toepassing der tortuur op 17 April 1751 was hij medeplichtig aan de poging tot inbraak in de kerk te Hoensbroek ongeveer in het jaar 1741. Als medeplichtigen noemde hij J. het Kuiperke, G. Daniëls, Laum Cr., Wijn W., Antoon W., van Nagelbeek, toen 12 jaren oud, H. W., This Sw., Joês C. met zijn zoon Henske allen van Schinnen, welke te Krekelberg met Jhr. de Gaverelle en aan de Meijsberg te Hoensbroek te samen kwamen 46 met den ouden afdoender M. Ponts, diens zoon Hendrick, Joês Cr., en twee onbekenden. Aan de kerk stelde de Gaverelle de wachten uit. Getuige kreeg een post aan het huis van den koster, Laum Cr., aan de zijde van het koor, kant Muisberg. Toen de oude afdoender bezig was met een ijzer aan de muur bij de deur te breken, zijn eenige menschen gekomen, waarop allen gevlucht waren. Diefstal koperen brouwketel te Spaubeek. In den nacht van 10| 11 November 1740 werd bij Mathijs H«ijnen te Spaubeek een koperen brouwketel gestolen. De ten kasteele St. Jansgeleen gedetineerde Peter Sch. van Spaubeek, wonende in het laatste huis op het Buschelke naar den kant van Printhagen, bekende op 18 Dec. 1753 voor de schepenen van Geleen schuld te hebben aan dien diefstal en vroeg Heijnen vergiffenis voor zijn wandaad. Hij verklaarde den ketel gedragen te hebben bij zeker Toontje in de beemden in^het dorp Schinnen (Wolfhagen) in 1743 geëxecuteerd. Deze ketel na 3 dagen en 3 nachten in diens coolhof gestaan te hebben, werd toen naar Broeksittard en van daar naar Sittard gebracht en aldaar verkocht aan den ouden jood Levy. Getuige Mathijs Joseph Cr., gevangen te Leuth en geboren te Masson Frankrijk, schoenlapper, gehuwd met Berb Evers, wonend te Hobbelrade, had als soldaat gediend en was gedeserteerd bij het overgeven van het kasteel van Namen, bekent aan dezen diefstal medegeholpen te hebben, verklaart, dat Willem C. alias „de Scheele Wilm" met een snaphaan gesteld werd aan het vauweren der weide, met last elk naderende dood te schieten; getuige stond als schildwacht met eenen zwaren stok met opdracht ieder naderende te vermoorden; dat de ketel naar Schinnen gedragen werd bij eenen slotenmaker om hem in stukken te snijden, en dit niet lukkende werd hij in een kuil gegraven. Ieder kreeg 8—9 schillingen, hij en Sch. nog 10 pond vleesch, hetgeen hij en Sch. te Broeksittard „aan het veldjen" dicht bij de kerk met den waard en diens vrouw te samen hadden opgegeten, alwaar zij nog lustig gedronken hadden. Voor het gereedmaken en doen van het brood kon de waard en zijn vrouw medeeten. De jood, welke den ketel kocht, woonde te Sittard als men de Limbrichterpoort inkomt aan de rechter hand op de helft van 47 de straat naer de marckt, huis met een poort. Cr. verklaarde, dat zij zich bij het stelen meestal zwart maakten. This Cr. werd te Leuth ter dood veroordeeld en gegald op 6 Januari 1754; zijn dood lichaam moest in ketenen geklonken blijven hangen, anderen tot exempel. De totale proceskosten te Leuth bedroegen 254 gulden 7 stuiver, daarenboven 103 gulden voor den scherprechter en 12 gulden 11 stuiver voor verteer (te Geleen waren toen reeds 7 bandieten geëxecuteerd.) Diefstal pastorie Mith. Volgens bekentenis van den op het kasteel Hoensbroek gevangen Lens Kn. waren aan den getendeerden diefstal van de nieuwe pastorie te Nuth medeplichtig Mathijs Ponts, den ouden afdoender, zijne twee zonen Hendrick en Peter en zijne dochter, verder Peter het Moutheuvelke, de Sandcremer, Mathijs de B., Corst en Jöes KI., Melser B, Frans C, Wijn T., Jöes Kn. (broer van Lens), Geurt Ph. met zijn zoon This, C. den ouden rooden speelman met zijn zoon Henske, Jöes Sch., Nol en Bracken St. en vele anderen. Die van Vaesrade werden als posten op het kerkhof gezet. Toen eenige in den tuin aan de achterzijde van de pastorie met geweld wilden inbreken, begonnen de meiden van den pastoor zoo schromelijk te roepen, dat een buurman wakker werd en terugriep, waarop allen vluchtten en nog van achter de pastorie twee schoten vielen. Braak met diefstal bij Peter Corten te Hellebroek. Volgens bekentenis van den medeplichtige Mevis O. van Spaubeek had omstreeks het jaar 1741 een inbraak met diefstal plaats ten huize ran Peter Corten te Hellebroek-Nuth. Van Schinnen waren present Jöes C. met zijn zoon Henske, Rijxken W. uit Hegge, zijn broer Hendrick, genaamd Heincke de Wit, G. Daniëls met zijn zwager Antoon W. uit de beemden, This Sw., Laum Cr., Meulejan van Grijsegrubben en vele anderen van Hoensbroek en Nuth. Geerlingh Daniëls brak met een „kouteren" (ploegijzer) een gat in den muur aan den weikant en ging binnen met zijn zwager Antoon, terwijl de overigen de wacht hielden. Na eenigen tijd kwamen de inbrekers terug met 3 „veerdels" spek en eene „schincke" Mevis O. kreeg een veerdel als zijn deel, hetgeen hij verkocht aan Jöes C voor 28 stuivers. 48 18 Enkele weken na de barojving t3i huize van Petri 1) had plaats de diefstal bij Willem. Aokermans op den Camp-Nuth. Volgens bekentenis van Hendrik S. op 17 April 1751 had verleden jaar een diefstal plaats bij Willem Ackermans op den Camp te Nuth, waaraan Schinnen, Vaesrade en Nuth hoofdzakelijk de mannen leverde. Gestolen werd brandewijn, boter en „vlaaij". Ingang werd kregen door het keldergat. Wegens de menschen, welke in de vroegte naar Maastricht gingen, moesten zij de boter onder weg achterlaten. • Zooals voren gezegd volgde op de schrikwekkende executiën van het jaar 1743 eenige jaren van rust bij de bevolking. Op Geerlingh Daniëls scheen het afschrikkend voorbeeld geen diepen indruk te hebben gemaakt. Gelijk reeds vermeld was hij het, wien het gelukte met overhaling van vele zijner familieleden en gerepatrieerde oud-bandieten en (allicht) in overleg met den kapitein van Geleen een zoodanig contingent op de been te brengen, dat men hier of daar wel een aanval durfde wagen. Ten einde den lezer een juist beeld te geven van een paar diefstallen met gruwelijke knevelarijen, welke destijds een groot opzien te weeg brachten en aanleiding gaven tot het radicaal uitroeien der bende, laten wij de voornaamste getuigen aan het woord. De inbraak met geweldige knevelarij van Hendrik Petri en zijn vrouw Marie Schutgens in het Straatje te Puth in den nacht van 4—5 Maart 1750 gaf aanleiding tot in hechtenisneming van de leden der opgeleefde bende. Petri verklaarde op 6 Maart van de vele inbrekers, welke meestal zich hadden zwart gemaakt en opzettelijk duitsch spraken, slechts gekend te hebben Antoon H van de Wintraak, de oudste zoon van Martin L., Jan de Spen- 1) De naam Petri was vroeger Piron = Peterke. Hendrik Petri = Piron geboren te Salm in Luxemburg kwam in 1715 met Pastoor Petri sive Piron zijn oom naar Schinnen. Men noemde hem „de Waal". Hij huwde 22 November 1728 met Maria Schutgens, waarvan 16 September 1728 gedoopt werd Joannes Leonard. Tot dusverre was de naam steeds „Piron". In de huwelijksakte van Joannes Leonard met Mechtildis Pijls (zuster van Jöes Pijls gehuwd Cath. Meex) op 54 Me} 1754 staat hij ingeschreven met den familienaam „Petri". De tegenwoordige familiën Petri te Schinnen zijn afstammelingen van den als Joannes Leo nardus Piron in het doopregister van Schinnen ingeschrevene. De nog levende Hendrik Petri op den hof Stammen staat in dtn 5e trap van afstamming van bovengenoemden Hendrick Petri, gehuwd met Marie Schutgens. 49 selencremer, en Jacques Dujardin, de Franschman van Hommert genaamd de Keukelaar. Jan L. was intusschen gevlucht, doch de beide anderen zaten spoedig achter slot. Ant. H. was de eerste welke na hevige tortuur bekende medeplichtig te zijn aan de diefstallen bij de Juffrouwen Gadé te Lutterade en bij Petri te Puth en noemde eenige medeplichtigen. Wijn W. en anderen, welke toen in arrest werden gebracht, completeerden bij bekentenis de lijst der complicen. De gevangenissen van ter Borg en St. Jansgeleen zaten spoedig overvol. Van af 27 December 1750 toi 24 Februari 1751 werden de wachten om het kasteel ter Borg verdubbeld. Nol C. bijgenaamd de trouwe jongen bevestigde, aanvullend den 15 December 1750 te Schinnen ten overstaan van de schepenen Daem Gealen, Hendrik Pijls en J. H. Dullens hetgeen hij op 31 October bevorens, na ondergane foltering, verklaard had. Hij verklaarde namelijk dat den avondt bevorens den diefstal bij de Juffrouwen. Gadé hem tot Puth aan het huijs van Jan Wijngaerts tegen gekomen was Geerlingh Daniëls denwelcke aan hem sijde, dat sij die nacht daeropvolgende souden gaen bestelen de Jouffrouwen Gadé tot Lutteraedt ende dat den gedetineerden 's anderen avondts sigh souden laeten invinden en sijnen huijse tot Wolffhagen alwaer hij gedetineerde 's anderen daejhs aen den avondt gekomen sijnde, heeft, beneffens oom Geerlingh, gevonden Scheperkens Ruth en Richters Nöltjen, het Cuijperke van Schinnen, Laum Cr., Jan de Cnijn van Amsteraedt ende Anthon W. dat zij doens te saemen sijn gegaen naer Puth, alwaer This Sw. bij hun quaem, aengeroepen sijnde door Geerlingh Daniëls; als wanneer sij met malkanderen verder gegaen sijn achter langhs Puth op naer Daneken ende hunnen wegh alsoo hebben vervolght achter Geleen om, tot aen het Eijnde ende komende in het veldt op den wegh die langhs het Eijnde op gaet, sijn door eene weijde gegaen naer het huijs van meergenoemden Peter offte Capitein en komende aldaer hebben in eene andere weijde recht daer tegens over meer anderen sien staan welcke Geerlingh aenriepen, als wanneer Geerlingh hun dede blijven staen ende doens kloppende op de deur is opengedaan ende ingegaan ende een wenigh in het huijs geweest sijnde, is wederom uijtgekomen, heeft de drij voors. die met hem gedetineerde den eedt tot Wolfhagen ge- 50 swoeren hadden, doen inkomen, welcke ingekomen sijnde beval den capetein, dat die andere drij souden uijtgaen, als wanneer hij gedetineerde deselven eedt in handen van den capitein noch eans hadde uijtgesworen op deselve manier gelijck hij tot Woffhagen bij Geerlingh gedaan hadde, uijtgenomen dat aldaer een cleen rondt taefejken was, bekleedt met een witt laeksken, waerop stonden twee brandende keerskens, een cleen crucif'xke, een witt steenen Moedergodtsbildtjen ende oock die doode handt met ret doosken, ende als hij gedetineerde doens den eedt gedaen hadde, moeste wederom uijtgaen ende Antoon W. welcke oock een weenigh binnen geweest sijnde riep stillekens aen Scheperkens Ruth ende naer dat dien een weenigh in waere geweest gingh Richters Nöltjen en hebben doens separatelijck alsoo gemelden eedt ia handen van den capitein gezworen als wanneer elck van hun viere van den capitien bekomen hadde ses schillingen seggende: daer is hetgene hetwelck u Geerling versproken heefft. Den gedetineerde seght doens ten huijse van voors. capiteijn gesien te hebben Geerlingh Daniëls met sjn soon Anthon wonende tot Gulpen, Laum Cr., 't Cuijperke van Schinnen, Anthon W., den Chijn van Amstenraedt, Richters Nöltjen, Scheperkens Ruth, This Sw., Peter Sc, Scillen M. gen. Michel met sijnen soone van Spaubeek, Sir Jeuxkens, Lijbeman genaemt de Cont van Munstergeleen, den geevadeerden Anton, die twee kerels van Geleen wonende op de Pesch, die hij te bevoorens in dese respondeeringhe detailleert heefft, ende dien kerel welcke neffens den capitein aen het Eijnde woondt met het lijnteeken op sijn rechte wange, ende sijn alsoo te saemen uijt het huijs gegaen tot op de weijde daer tegenover, alwaer stonden den gegedetineerden Keuckelaer, Wijn W., Francis H. het swart Peterken genaemt het Moutheuvelken van Hoensbroek, Roojans Marieman uijt het Hellebroek, dijen corporaal van Ophoven, welcken hij te voorens designeert heefft ende eenige van Herle welcken hij gedetineerde niet en kende ende sijn alsoo door de weijde hunnen capitein gevolght tot aen het huijs van voors. Jouffrouwen Gadé (het huis op de Vuling te Lutterade, laatstelijk eigendom der familie Kallen) alwaar Geerlingh de schildwachten stelde, te weten Richters Nöltjen aen den Stegel, tegens het huijs over, Scheperkens Ruth naer den kant van den hoff tot Lutteraedt, ende eenige andere welcke waeren gecommandeert om naer de weijde in te gaen ; hij gedetineerde was door Geerlingh op schlld- 51 51 wacht gestellt buijten aen de poorte als wanneer de soone van Geerlingh onder de poorte doorkroop en hadde de poorte soowel aan de straet als aen de weide open gedaen, waerop den capitein, welcken die andere in de weijde op schildwacht gestelt hadde komende over den stegel weder naer de poorte op, als wanneer gemelde Geerlingh's soone door sijnen vader en den capitein weerde gecommandeert om door een venster te cruijpen, welcken hij oock daer door heefft sien inkruijpen, ende is als doens de deure geopendt, waerdoor het eerste ingingen Geerlingh Daniëls met den capitein en sijn hun meer andere gevolgnt sonder precies die te kunnen noemen omdat deselve soo saementlijck invielen; als wanneer hij gedetineerde in het huijs daedelijck licht sagh ; ende ondertusschen quaem Peter Sch. dikwijls uijtvraegen aen de schildwachten offte sij niemandt gewaer en wierden. Hij gedetineerdé seght oock dat hij doens heeft hooren kermen ende roepen „Jessis Marie". Ende omtrent een uijre in het huijs geweest sijnde sijn saemenderhandt wederomuitgekomen; van welcke geselschap hij heeft gesien packen draegen Peter Sch., Lijbeman van Munstergeleen, ende alsoo gegaen tot op de weijde recht tegen het huijs van den capitein, als wanneer sij, van desen kant, sijn saemen naer huijs gegaen en hij voor sijn aenpart ^4 specie schillingen kreeg van den kapitein welke zegde: „du hebs dat gauw verdiend, 't sal hiernaer nog beter gaen". Addeerende seght nog dat Geerlingh Daniëls, Peter Sch., Lijbeman van Munstergeleen ende den soone van Geerlingh met den capitein sijn gegaen tot in het huijs van den capitein alwaer de packen sijn gebleven. Ende dese sijne naerdere responderinghe van woorde tot woorde duijdelijck voorgelesen sijnde ende gevraeght offt hij iets daerbij offt aff wilde gedaen hebben, heeft verclaert van neen en verclaert uijtdrukkelijk daerbij overal te persisteeren ende seght allen hetgene geseijd is waerachtigh te wesen, daerop willende leven ende sterven. Ende heeft ten deijen einde dese eigenhandigh gemirckt. Den gedetineerde addeert dat hij bij de capitein, eer dat sij ginghen stelen bij de Juffrouwen Gadé, ieder hadden bekomen een half glaesken brandewijn, waerin de capitein iets dede uijt een ander kleen glaesken ende dat ingedroncken hebbende, is hij gans droncken ende gelijck eenen valschen mensch geworden ende gelijck als door den duivel beseten." 52 Jacques Dujardin van Hommert, genaamd „de Keukelaer", wiens tortureering wij reeds beschreven, bekent voor de schepenbank op 18 December 1750 o. a. aangaande den diefstal bij de Dames Gadé, „dat hij 8 dagen voor dien diefstal komende van Puffendorf alwaer hij op de viool gespeeld had, aen den bosch niet verre daervan (Lutterade) heeft gevonden Peter van Spaubeek wonende in het laetste huijs op het Buschelke naer den kant van Printhagen wesende eenen grooten dieff, die bijnaer noijt te huijs is, maer vageert gelijck hij gedetineerde doens gedaan heeft ende gedient hebbende onder de Hollandsche troepen, welcken Peter, aldaer achter eene hegge liggende met eene vrouwspersoon, die rookte,!) hem voorhielt van tot Lutteraedt bij Gadé te gaen steelen seggende dat het complot daertoe met meer andere gemaeckt was, en dat hij gedetineerde sich te dien eijnde acht daegen daernaer moest invinden omtrent Lutteraedt, alwaer een steenen Cruijs staet genaamt aen kemmenaan (cominade)2) en daer gevonden heeft drij fransoosen weesende deserteurs en landloopers met naemen : Pierre Pagé, Louis Menteil en Pierre du ViVier, beneffens voors. Peter met dewelcke hij is gegaen naer het huijs van Jouffrouwen Gadé, alwaer sij vele andere vonden die alreeds het huijs geinvadeert hebbende, met kneevelen en rooven besigh waeren, dat hij gedetineerde met voors. fransoosen staen is gebleven voor schildwacht op den mesthoff, sijnde Peter met de andere fransoosen ingegaen ende kort daernaer uijtkomen, hebbende denselven Peter een pack denwelcken daermede naer Steijn is gegaen ende hij gedetineerd® met de 3 franscosen tot op eenen hoff dight bij Beek-Genhout, alwaer sij onder hun vieren hun (zich) legden op eenen schobbe te slaepen ende s'anderendaeghs vóór dagh sijn gegaen naar Neerbeek, waeromtrent sij achter eene hegge gevonden hebben den voors. Peter welcke een jeder van hun gaff eenen pattacon off 8 schillingen. Verclaert verder als complicen nog te noemen Anthoon W. tot Maestricht aan een been gehangen en de Poijjex van Hoensbroeck wesende eenen 1) Die soort dames waren hun tijd vooruit! 2) Cominade of cumminade groot 37 bunder was een leen van de heeren van Schinnen daarna van die van Wijnandsrade De hoeve is ruim 200 jaren geleden afgebrand. Nog n!et ling geleden bestond te Geleen nog e cumminaderpacht. De naam doet vermoeden dat daar in vroegere eeuwen een huis lag met camin (schoorsteen) het kenmerk van de Kasteelen. 53 wolspinder oudt omtrent de seven a acht en twintigh jaeren, cleen van postuijr eenen danzer en eenen grooten suijper. Henri GI. beeedigd door Wijn. W. te Wolfhagen, wonende te Geleen verklaart, in de gevangenis te St. Jansgeleen op 16 April 1751 voorde schepenbank van Geleen bestaande uit drossaard Geurts» Zelis, Claessens, Banens en Bormans na 21/2 uur op den stoel van tortuur te zijn geweest, dat Michiel Hennix mede gedetineerd hem aengemaent heeft te revoceeren zijne respondeeringhen bij scherpe examinatie op 25 Januari en hem geraden, zoo hij nogmaals op de tortuur zouden komen, alsdan te noemen de schepenen en andere eerlijke personen, waernaer des gedetineerdens voeten van den stoel van tortuur losgelaeten sijnde, hij verclaert te blijven bij zijne respondeeringhen van 25 Januari, soowel wat betreft de diefstallen Gadé als Petri, verclaert verder dat hij 's avonds van den diefstal Gadé, hij met sijn swager Johan B. van Krawinkel, sijn swager Gerrit C. van Daneken ende Jöes R. alias de pijper van de Pesch, geweest sijn ten huijse van Leonardt van het Eijnde, slotmaker, wonende tusschen Reul Janssen en Hendrik Willems alwaer zij op order van de Gaverelle den eedt van getrouwigheijt deser bende hebben uijtgesworen, hebbende behalve genoemden deelgenomen aen diefstall „Gadè," Johannes uit de Peterstraat (Geleen) getrouwd met Jenne Zelis uit Einighausen deszelfs soonen Peter en Johannes, dat Gaverelle doens gekleed is geweest met eenen blauwen rock en soo hij vastelijck vermeent met eene hoedt met een gouden boordt ende gearmeert met eene flinte ende eenen hertsfenger op zijne sijde, den genoemden Jhr. Duprez met eenen vaelachtighen laecken rock aen, sonder te weten hoe hij gearmeert was. Behalve hij beclaegde waeren in 't huijs aenwezig Antoon van de Wintraek, Jhr. de Gaverelle, G. Daniëls, Wijn W. gedetineerde tot Schinnen en den geëxecuteerden This Sw. van Puth. Hij kan evenwel niet seggen wie de dames Gadé mishandelt of gevaerlijck getracteert heeft, hebbende hij wel nochtans doens gehoort dat de Gaverelle aen voors. Geerling met Wijn W. van Wolfhaegen ordonneerde het schaep (kast) in die keucken staende op te slaen en het geit daeruijt te krijgen, seggende Gaverelle „ik weet daer is het geit in dat ik aen de Jouffrouwen overgetelt heb" als wanneer hij gedetineerde hoorde de Jouffrouwen so bitterlijck roepen ende kermen, is doens uijt het huijs gegaen 54 zoude spelen op zijn fluit. Eer de man zijn lied ten einde had, was het troepje bij elkaar.' De speelman gaf het teeken tot vertrek en allen volgden hem zwijgend, met vermijding van den hof Stammen, achter den bongerd om naar Puth, alwaar bij het kruis (tegenover de tegenwoordige woning der Wed. Luijte.i) halt werd gehouden. Daar vonden zij paraat volgens getuigenis der medeplichtigen: Willem C. met eene flinte, Daem H. mét eenen degen, Michel H. met eene flinte, Jöes H. met zakpistool, Peter H. en This Cr.» ieder met eenen stok en zakpistool, Antoon W. van Nagelbeek met eene zaalpistool, Hendrick R. een groote dikke zwarte kerel met eene oogstgaffel, Hendrick Schr. met stok en scboenmes, Lenert het Cuijperke met eenen mesthaak, Melser P. met stok, Peter M. met eene oude schuppe, Geerlingh Daniëls met zaalpistool en groot mes, Wijn W. met zaalpistool en stok, Dujardin den Keukelaar met stok, Laum Cr. met mestgaffel, Ant. H. met gaffel, Francis H., Nol C. en Mevis O, ieder met stok, This Sw. met een holt, Peter Sch,, Meulejan van Grijsegrubben, Jöes uit de blauwe Geijt te Hellebroek, Geurt van Vaesrade, het duijveke, H. Gl. Bernard Sp., een slotenmaker van Geleen wonende op den Pesch naast 't heerehuis van heet Maes, Jöes B., Jhr. Duprez, Jöes W., Lintgen aan het Eijnde, allen van Geleen, Jöes L. spenselencremer te Krawinkel, Antoon D. van Gulpen, Jöes R. van Neerbeek, Peter het Moutheuvelke van Hoensbroek en nog twee onbekenden, allen met stokken. N. N. (hiermede is zooals reeds gezegd klaarblijkelijk de Gaverelle van Geleen bedoeld) 1) met eene flinte en met viesachtige bijeengebonden hairen, lang van postuyr, 1) De getuigen in dit crimineel proces zijn bet niet eens over de identiteit van den kapitein der bende. Eenige noemen Jhr. de Gaverelle als kapitein, terwijl in de proces-stukken van Geleen (zooals voren gezegd) zijn naam wordt aangeduid met N. N. evenals de naam van Jhr. Duprez aldus aangeduid wordt Volgens nadere informatie zouden de heeren Gaverelle en Duprez gewoond hebben in het oude mooie huis achter de kerk te Geleen, gebouwd door Maes (wiens familliewapen voor enkele jaren nog prijkte boven een schoorsteenmantel en dus niet is het wapen der familiën van der Stock of Duprez zooals wel eens door schrijvers beweerd wordt), welk huis naderhand bewoond werd door de familie drossaard Jan van der Stock en toen reeds in drie woningen schijnt verdeeld te zijn. Aan de achterzijde van het huis ontwaart men nog de oorspronkelijke muren met prachtig lijstwerk. Een gedeelte der voorzijde is thans vervangen door het beeldenatelier van den heer Ramakers. Voor zooverre bekend komt Jhr. Duprez in de processtukken als beklaagde niet voor. Hij zou zijn gevlucht. 58 58 blauwen rock met grijs voeder van buijten, 2 kerels van de Pesch nog een kerel van Geleen, wonende op de lincke handt als men van de capelle inkomt in het 2e of derde cleen huijsken, den schoonzoon van Jeuxken, dein kerel van Munstergeleen, twee kerels van Merkelbeek en een paar onbekenden allen met stokken. Richters Nöltjen met een bijl onder sijn camisool en Scheperkens Rutt met stok. Te samen een aantal van ongeveer 45 manschappen. De getuige Nol C. noemt nog eenen met swert gekrold haijr gekleedt met kriegerskleederen, kort en dick van postuijr, hebbende een dicke neuse, groote opgespannen oogen ende eene grove stemme, welke genoemd werd de corporaal, te Geleen wonende. Alsnog eene smael en langh van postuijr swert van gesicht, hebbende swerte haijre, een groot oogh ende aan het ander oogh eenen mangel, gekleedt met blauwen kiedel, welcke hij dikwijls gesien heeft aan de kercke tot Schinnen met spenselen, sooals knijpen, messen en andersints, bij zich hebbende eene vrouwe rondt ende klaar van aengesicht gekleedt met bonten rock." Het mikpunt van het rooversplan was het daaromtrent gelegen woonhuis van Hendrick Petri, genaamd „den Waal" (het huis in het straatje te Puth thans bewoond door Wijnands.) Volgens verklaringen op het einde van het jaar 1750 en begin 1751 van Nol C, W. W., Antoon H. This Sw. en anderen voor het schepenbank op ter Borg, van H. Gl., M. O. en anderen voor het schepengerecht te St. jansgeleen, was het verloop van de onderneming als volgt: De kapitein N. N. beschreven als boven zette de posten uit. Willem C. Jöes en Peter H., Francis H., This Sw., en Mevis O., werden gesteld bij het kruis onder de boomen tegenover het huis van Willem Rameckers (thans huis Peerebooms), Richters Nöltjen en Scheperkens Rutt aan het huis van den schepen Hendrick Pijls (thans huis Wed. M. Janssen). De kapitein, Peter op hel Eijnde van Geleen, waar zich Nol dikwijls een stuk brood bedelde en zich warmde, plaatste dezen aan het huis van Daniël Meijers zeggende: „blief hier staen mantjen du suis ouch wat kriegen." Toen nog willende wegloopen trokken de kapitein en Antoon H. de messen en dreigden hem te zullen vermoorden, zoo hij weg zou loopen. Hem werd bevolen te fluiten als hij onraad zou hooren. Als hij zou fluiten tzonder iets te hooren, zouden zij hem doodsteken. 59 59 veel lijnwaet, waervan eenig geteekent; 1 silveren doosken om slagh- of cavarrawater in te doen; den gouden trouwringh; een bruijne rock met een swert damasse camisool alsoock sijne andere kleederen dagelijkx draegende; de kleederen van zijn vrouwe als caputsens, rocken, voorschoote/i, treckmutsen, kleeren, plaggen en andersints. Na zooveel mogelijk eene juiste beschrijving van de gepleegde diefstallen (voor zooverre zij in de geraadpleegde archiefstukken voorkomen) gegeven te hebben, zullen wij nu eens nader kennismaken met het soort van mannen, welke daaraan medeplichtig wanen. Zooals uit het vorenstaande blijkt, lekte niets uit aangaande de schuldigen aan den diefstal „Gadé" te Lutterade. Alleen het herkennen van een drietal bandieten door H. Petri bij den inbraak ten zijnen huize leidde tot de ontdekking van de leden der weder opgeleefde bende. Op bevel van den schout van 12 Mei 1750 werden door den gerichtsbode Thewis Claessens met assistentie van eene brigade schutten op 16 Mei Antoon H. van de Wintraek en Jacques Dujardin, den Keukelaer te Hommert opgepakt en op ter Borg gekerkerd. Joês L., de „spenselencremer" te Krawinkel, den zoon van Martin te Heisterbrug, was intusschen gevlucht. Op de pijnbank vergaten zij den plicht van den eed en de een verklapte den anderen. Antoon H. schoenlapper en bedelaar, wonende op de Wintraak, geboren te Schinnen 1 October 1721 en broer van Francis, veldbode te Puth bekende op 30 Juni en 3 September 1750, na tortuur, eens in het bosch te Waterslei eene vrouw te hebben geagresserd om haar te berooven, hij moest echter vluchten wegens haar hulpgeroep. Later vernam hij, dat zij de dochter was van den schepen Paes Limpens van den Tiendhof te Gracht-Oirsbeek 0 En later nog eens eene vrouw uit Hoensbroek te hebben geagresseerd. Getrouwd zijnde, omtrent 4 jaren geleden, echtbreuk te hebben gepleegd met de vrouw van Thewis de M. Terwijl deze in de herberg aan het spelen was, nam getuige den aan het huis verborgen sleutel en ging binnen bij de vrouw, alsof hij haar 1) Deze was Joanna Catharina Limpens geb. te Oirsbeek 21 | 10 1724 welke 24 | 2 1765 te Oirsbeek huwde met Hendrik Cremers uit Bingelrade en de overgrootmoeder was van schrijver dezes. 63 berg geschat was op 1200 gulden. Dat alles werd op 21 Augustus 1764 aan den meestbiedende verkocht „bij de brennende keerts" na drie proclamatien „ad valvas". Het huiske werd verkocht voor 80 gulden. De totale opbrengst was f 985.29.2, de justitiekosten f 208.15. Het saldo ad f 777.14.2 werd gestort in handen van den hoogschout en commissaris De Limpens. Jacques Dujardin, genaamd „de Keukelaer" (goochelaar) was een, venter met kanten, garen en lint en bezocht de kermissen met viool en goocheltasch. Hij woonde sedert 2 jaren te Hommert op een kamer van het huis van Winand Prickarts en was geboren circa 1720 te Parijs, Faubourg St. Antoin, was gehuwd met Beatrix L. op 14 October 1747 te Geleen. Hij was het type van den „gekken Joep" van Simpelveld, welke oudere van dagen gekend hebben. Voor de schepenen was hij natuurlijk onschuldig als een engel. „Toen voor enkele dagen het gerucht ging, dat ook ik plichtig zoude zijn aan den diefsta] Petri, aldus zeide hij, ben ik naar Mevrouw op ter Borg gegaan om mij in te leveren, doch deze zeide: „gang du mer Chjakske du en deidszooget neet." Zijne buitengewone hevige tortureering werd reeds voren beschreven. Hij bekende zich medeplichtig aan de diefstallen Gadé en Petri. Zijne complicen zooveel mogelijk willende sparen, noemde hij alleen den aartsdief Peter Sch., welke op het kasteel St. Jansgeleen gevangen zat, en noemde daarbij drie Franschen (welke waarschijnlijk niet bestonden). Deze had hij wederom te Broeksittard getroffen, alwaar hij ventte met zijne waren. Deze hadden hem gezegd, dat het plan bestond H. Petri van Puth te bestelen en verzochten hem mede te gaan. Hij echter zeide hun, dat hij niet gaarne zoude hebben, dat zijne vrouw daarvan iets zou te weten krijgen. De Franschmannen hadden hem toen den raad gegeven: „neffens zijne vrouw in het bed te leggen een pampier, waarop drij latijnsche woorden waren geschreven, waervan hij maer een nog weet, wesende „sator." Alsdan soude de vrouw meenen, dat hij daer lagh offte slaepende niet wakker worden, totdat hij terugquam, hetgeen hij dan oock effectief gedaen heeft ende gegaen is naer de Watersley om de Franschmannen daer te vinden. Vanwaer sij samen gegaen sijn naar het huis Petri tot Puth, alwaer sij een groot getal andere alreeds binnen het huijs vonden die al besigh waeren te packen 65 hetgeen hnn aenstondt, van welcke drij Franschmannen eenen een kruick olie hadde ende eenen een packsken met een camisool ende doeck. Als wanneer hij in de camer gegaen ende sich eene aen de want hangende flinte genomen ende naer deselve gevisiteert te hebben off sie gelaeden waere h'eeft deselve om dem hals gehangen ende daermede ewegh gegaen. In het bosch van Mammen heeft hij de flinte daer verborgen tot de weecke daernaer. Doens heeft hij deselve uijtgehaeld en naer Luijk gegaen alwaer hij deselve heeft vércoght op den markt aan eenen geweercooper voor 8 specie schillingen". 1) De advocaten P. A. Pelzer en G. Ernst te Aubel adviseerden 30 Januari 1751 tot veroordeeling ter galge als medeplichtig aan de diefstallen Gadé en Petri. De schepenen veroordeelden hem dienovereenkomstig ter galge om aldaar te verblijven, met confiscatie zijner goederen, met afbreking van zijn huis en bouwverbod voor100 jaren op de vrij komende huisplaats. Zooals reeds gezegd had de executie plaats op 9 Februari daaropvolgende aan de nieuwe galg. De verkoop zijner meubelen ten overstaan der schepenen had het volgende resultaat: 1 zaalpistool 1 gulden 10 stuiver den snaphaen 5 2 koperen lepelen 1 „ 10 1 » ketelke 1 I 16 den degen l 2 de viool 2 15 de keuteltasch 2 J fej gekocht door korf mct kleine waren 15 „ . 2 „ griffier Dullens tatelke met banck 1 % 12 -13 pond speek 4 1 een tien 19 eene kiste 16 schop, gaffel en bijl H „ een stoof met loopken 2 „ 7 1) In zijn grooten ijver om, ten huize van Petri, in het bezit te komen van het geweer het de Keukelaar in het huis zijn meetstok aehter welke hn overdag nog gebruikte bij het verkoopen zijner linten bij Joannes PHk op Stammen LTkeLa/f^ 4-D meetstok * behorende aan den rveuKelaar (ook door de overlevering is dit feit bekend), 66 66 de huisplaats gekocht door Christian Peusens voor 1 gulden, 13 stuiver. 1) Bij de huiszoeking te zijnen huize op 6 Maart 1750 was aan geld aanwezig 30 schillingen, 8 stukken van 25 stuivers, 1 ducaat, 5 cohotten mijtten off luijxe oorden, een sacksken Luijxe oorden, een sacksken bouschen en een sacksken Brabantsch oorden. Wijn (Winandus) W., geboren te Vaesrade-Nuth, weduwnaar van Marie W., zuster van Antoon, woonde te Wolfhagen van beroep slotenmaker. Hij wordt beschreven als een lange zware kerel. Hij was steeds een getrouw lid van de bende, en mankeerde nooit bij de diefstallen. Beschuldigd van aan een menigte diefstallen met huisbraken medeplichtig te zijn verzoekt de. officier der Heerlijkheid Schinnen op 13 October 1743 zijn corporeele apprehensie. Hjj ontkent medeplichtig te zijn aan de getendeerde diefstallen Huis Schinnen en Tiendhof te Gracht, aan diefstal met knevelarijen ten huize van Anna Sypekoten te Twembrugge, aan diefstal winkel Clemens en andere. Bij verhoor op 10 October 1743 van Griet M. ten kasteele 1) Christiaan Peussens huwde le te Oud-Valkenburg 9 Aug. 1740 met Maria Rameckers en 2e te Schinnen 22 Juli 1749 met Gertruid Prickartz te Hommert alwaar hij toen woonde. Uit het eerste huwelijk werd alhier geboren den ^7 Dec. 1746 Joannes Wilhelmus, die Notaris werd te Schinnen welke functie hij gedurende 9 jaren aldaar uitoefende. In het jaar 1800 was hij secretaris der Gemeente Schinveld en Jabeek en solliciteerde toen voor het vacante ambt van Maire te Merkelbeek. Den 3 Juli 1808 bij de vacature van Maire te Schinnen wegens het overlijden van Thomas Maes, solliciteerde Peusens, zich o.a. beroepende op zijne kennis van de Hollandsehe, Latijnsche, Fransche, Duitsche en Vlaamsche talen. Bij eene telling van communicanten te Nuth in 1802, woonde J. W. Peusens te Hommert. Aangaande zijn overlijden kon ik geen aanteekening vindén. De notaris Peusens was de eenige der geassocieerden welke in het jaar 1773 het tot het einde volhield met het maken van den Koolschacht in' den Mole.nberg achte.- de Kerk te Schinnen. Uit genoemd huwelijk werden alsnog geboren: Gerardus welke 4 Mei 1768 huwde met Mechtildis Demacher. Alsnog een dochter Maria Catharina welke 5 Februari 1771 huwde met Adam Adolph Kerckhoffs chirurg (zoon van Francis Conrad en Elisabeth Dieteren) waarvan te Schinnen geboren °den 28 Juni 1772 Carolus Borromeus Adolph Franciscss, doopgetuigen Baron de Harbonnièr de Cobreville Henricus Frans Carolus Bctfromeus en Gertruid Prickartz. Adam Adolph Kerckhoffs vestigde zich te Meerssen. Uit ^ het 2e huwelijk van Christiaan Peusens waren geboren 7 kinderen. Christiaan Peusens woonde eerst te Puth dan te Wolfhagen, vervolgens weer te Puth. Zijn huis te Wolfhagen (thans bewoond door Teheux) ging bij koop in eigendom over aan Joannes Pijls, gehuwd Cath. Meex wier namen boven den hardsteenen deurdorpel vermeld zijn. Christiaan Peusens was voor dien tijd schepen te Berg bij Valkenburg. 68 bewijzen. Na op 8 Januari gedurende 6 uren te hebben gezeten op den stoel van tortuur, onder de handen van den scherprechter Tillborgh en in bijzijn van den chirurg Kerckhoffs, welke af en toe wenkte, dat het nog wat lijden kon, begon hij met te bekennen dat hij medeplichtig was geweest aan de diefstallen Gadé en Petri. Ook bekende hij, dat Geerlingh Daniëls hem gezegd had, dat Jhr. de Gaverelle de kapitein der bende was. Hij kreeg van G. Daniëls voor diefstal Gadé 25 stuivers en voor diefstal Petri 3 schillingen. wederom met behulp van zijh knecht en bode op geweldige manier aan handen en voeten deed kluisteren door middel van karrenkettingen waarbij de bode hem met een sabel in Dedwang hield. Den 16 Nov. klaagde Looijmans gedurende 17 dagen geen zuiver linnen te hebben gekregen, en over de bittere koude, verzoekende te worden ontkluisterd om aan een vuur tot verwarming te worden toegelaten. Uit de proces stukken bleek verder dat de notaris Looijmans 8 jaren als procureur diende voor de banken van Schinnen, Oirsbeek, Brunssum, Nuth, Geleen en Hoensbroek en gedurende 5 jaren aan het leenhof van Valkenburg; dat hij 25 jaren notaris was; dat hij relatie had met verschillende leden der gevaarlijke dievenbende en dat Geerlingh Daniëls zijn werkman was. Dat 22 Juni 1744 aan de Schepenbank te Antwerpen tusschen hem en Maria Corten echtschieding werd aangevraagd. Dat Caspar Willen" op 6 Sept 1754 voor de Schepenbank verklaarde dat, aangaande den brand van huis van den drost Duyckers, Looijmans hem vroeg hoedanig het huis afgebrand was, en hij hem toen antwoordde dat het huis geheel was uitgebrand zoodanig dat de ankers in de muren, robbelden waarop Looijmans repliceerde, „dan zijn hem ook de platluis geheel verbrand, zoo moest men die groote luijden draan kriegen." Na gehoord het advies van de door den Souvereinen Raed van Brabant benoemde advocaten werd Looijmans, bij vonnis van het Schepengerecht van 26 Februari '1755 voor 10 jaren gesuspendeerd in zijne functie van Notaris en van alle publieke functiën, met veroordeeling tot betaling der kosten en met bepaling dat het vonnis, na voorafgaande trommelslag en afficheerit g op de kerkdeur publiek, zal worden afgekondigd, hetgeen geschieden zal door den Griffier J. H. Dullens. Geteekend de Schepenen Hendrick PHs, Nic. Campo, Dirck Coumans, Ger. Schiffelers de Schout de Limpens de Griffier J. H. Dullens. De totale kosten van het proces bedroegen fl. 2055 — Bij decreet van 22 Maart daaropvolgend werden alle goederen van Looijmans gesequestreerd met bevel aan den bode zich met deze executie te belasten onder assistentie van gewapende schutten. Op 23 en 24 Sept. 1755 werden al zijne mobilaire goederen ten overstaan der Schepenen verkocht, waarvan de meeste werden ingekocht door de vrouw Looijmans en Cath. Corten haar zuster, gehuwd met Peter Rascart. Bij de verkochte- voorwerpen was een bruinen rok met gouden knoopen, een degen met herstvaenger met zilveren gevesten, zijn wapen met de 4 Kardinaalshoeden en de portretten van hem en zijne vrouw. Mede werd verkocht zijn huis met schuur, stalling en tuin met de daarachter gelegen Zachariasweide groot 168 roeden te Schuijteneinde, zooals hij op 21 April 1747 van zijn zwager Peter Rascart had gekocht. Verder bleek dat Looijmans op 12 Maart 1761 gevangen zat op St. Jansgeleen. Notaris Looijmans overleed plotseüjk den 26 Juni 1780 in het huis van Arnold Nijsten te Schuijteneinde, wiens oom hij was. Zijne vrouw Maria Corten overleed aldaar eveneens plotselijk op 1 Mei 1780. Zij lieten geene kinderen na. 73 Op den 5 Februari 1751 viel het vonnis der Schepenen, cat hij aan den galg moest worden gehangen om daar te verblijven, met confiscatie zijner goederen en algeheele afbraak van zijn hu s onder verbod op de huisplaats binnen 100 jaren opnieuw te bouwen. Den 9 Februari werd op den Danekerberg het vonnis voltrokken in presentie van Schout en Schepenen. De inventaris zijner geconfiskeerde goederen bestond in: 1 paard, kar, ploeg, en egge, 2 koebeesten, 1 varken, huismeubelen en eene hoeveelheid ongedorscht graan met 8 perceelen land en afbraak van het huis, hetgeen lag te Onderste Puth „aan den Meulenwegh" (de weg welke loopt af het Einde in dé richting van ter Borg) en welke goederen na publicatie „ad valvas" op 3 verschillende Zondagen, „bij het uijtgaen der keertze" ten overstaan der Schepenen publiek verkocht werden. Nol C. de trouwe jongen, oud 19 jaren, geboren te Schinnen, zoon van Leonard en Gertrudis Daniëls (zuster van Geerlingh), van professie bedelaar, woonde te Nagelbeek bij zijne ouders. De bekentenis van Antoon H. dat Nol medeplichtig was aan diefstal Petri gaf den Officier aanleiding om op 16 September 1750 „prise de corps" te decreteeren met annotatie der goederen ten laste van Nol C. Na advies van de rechtsgeleerden G. Ernst en W. Emonts wordt door de schepenen hiertoe besloten. De schout evenwel vernomen hebbende, dat Nol voortvluchtig was en zich zou schuil houden bij Sauveur te Ulestraten vraagt uitlevering aan de schepenen van de Heerlijkheid Geulle (waaronder Ulestraten ressorteerde) welke op 27 October per bode lieten weten, dat zij Nol hadden geapprehendeerd met verzoek hem nog dienzelfden dag te laten afhalen en verwachtenden reciproquelijcken dienst van de schepenen van Schinnen. Op den 28 October werd Nol heel deftig met schepengerichtsbode en schutterij aan het kasteel van Geulle afgehaald om op hét kasteel ter Borg te worden ondergebracht. De territie bestaande in het rammelen met de ketenen en Spaansche stevelen door Tillborgh van Aken was voldoende om Nol tot bekentenis te brengen. Zijne opneming in de bende hebben wij reeds beschrevenToen men op St. Mathiasdag This Sw. arresteerde, maakte Nol G. zich uit de voeten en zocht een onderkomen bij zijn oom 74 op de Vinck-Wynandsrade. Nol, vreesende nog* te kort bij Schinnéri te zijn, vluchtte na 3 dagen van daar naar zijn oom Sauveur te Ulestraten, gehuwd met een zuster zijner moeder. Daar Nol alles zoo trouw naïf vertelt, zullen wij zijn eigen woorden van 15 December 1750 ten overstaan van Schout en Schepenen weergeven: „Ende is door den heere officier alhier „in Judicio extraordinario gesisteerd Nol C. genaemt „den trouwen Jonge" den welcken heeft verèlaert bij responderinghe gedaen den 31 Oct. lestleden te addeeren het volgende: dat hij door Anthoon H. aengeroepen is, ende met denselven gegaen sijnde tot buijten het gatzken van hun huijs gaende in de gemeene dorpstraet omtrent den daerwonende slottmaecker, heefft vinden staen Geerlingh Daniëls en Anthoon W. welke met hen beide sijn gegaen, seggende van bier te gaen drinken, tot tegens het huijs van Willen Ramaekers alwaer stondt This Sw. van Puth ende tegens het huijs van Pijls stonden Richters Nöltjen en Scheperkens Rutt tegens het huijs van Daniëls Meijers, welcke voors. tegens hem seijde als dat sij ginghen stelen bij Henri Petri, alwaer veel geldt waer, waer van hij gedetineerde oock wel wat krijgen soude. Dat Athoon voors. hem commandeerde omtrent het cruijs onder de boomen schiltwacht te staen. Dat inmiddels Geerlingh, naer het huijs van Petri gingh, ende korts daernaer bij hem gedetineerde op sijne post staende quaem den Capitein, sigh noemende Peter wonende tot Geleen aan het Eijnde langhs de poorte van Anthoon Penris de tweede smitse opperwaerts op de rechte hand als wanneer men naer het Eijnde will uijtgaen wesende van professie eenen slotenmaeker. Hij gedetineerde seght denselven wel te kennen omdat hij dickwijls aldaer aan de deure heefft gaen een stuck broodt vraegen en in het huijs differente reijzen sigh gewarmt te hebben, verclaert verders als wanneer men aldaar wilt naer het huijs ingaen, dat men komt over een cleen brugsken het welcke light over een grachtsken waeronder het mestwaeter doorloopt, als dan gaet men door een cleen veeksken alwaer men sigh moet op de lincke handt draaijen om naar het huijs offt smitze in te gaen, welcken voornoemde Peter is redelijk lanck van postuijr hebbende lange smisachtige bruijne haijren, rondt ende blanck van aengesigt, alwelcken capitain tegens hem seijde his verbis: „blijf staen mantjen du suis auch wat krijgen." Ende- daerop van 75 hem wederom ewegh gingh naer de weijde van Henri Petri, ende hij een weinigh blijvende staen heeft hooren kraecken offte breken ende raeckende de verdere omstandigheden refereert sigh tot sijne vorige responderinghe, sijnde hij gedetineerden op sijnen post gebleven, totdat Peter Sch. tegen hem seijde: „ganck nu van dijnen post aaf 't is nu gedaen." Dat hij daerop is gegaen tot aen de poorte van Petri, alswanneer hij gedetineerde onder andere noch gesien ende gekend heefft Michiel van Spauwbeek, wonende aldaer wanneer men naer Spauwbeek opgaet op de lincke handt het derde huijs'onderwaerts, welcken onlanghs van het Holland aus gebannen is geweest. Dien Michiell hadde oock doens bij hem (zich) sijnen oudsten soon sijnde den jonge ende spitzen kerel welcken bij den 8 art. sijner voors. responderinghe bij Peter Sch. van Spauwbeek genoemt hadde. Alsnoch heeft hij gedetineerde bij de andere complicen aen de poorte van Henri Petri gesien eenen van Geleen cort en dick van postuijr rondt van aengesight ende een weenigh gekrulte swerte haijren wonende tot Geleen op den Pesch het derde a vierde huijs boven Peter Keulers als men wilt naer Geleen ingaan welcke getrouwt is met de dochter van Jeucxken van Daneken, als oock eenen wolspinder met naeme Joannes welcken neffens den anderen op den Pesch woonde wesende middelmaetigh van postuijr hebbende roodtachtige en weenigh gekrolde haijren, item eenen kerel woonende aen het Eijnde van Geleen sijnde langh van postuijr hebbende swerte smiesige haijren ende swert van aengesight op sijne rechte wange draegende een lijnteecken waerop hij over langen tijdt eens gevallen is, woont dight bij voors. Peter offte capitain aen desen kant op de rechte handt tusschen de poorte van Antoon Penris ende gemelde capitain getrouwd sijnde met de dochter aldaer uijt het huijs, wesende eenen slottmaecker, maeckende brughslooten. De gedetineerde verclaart dijen corporael die hij bij sijne voorige responderinghe genoemt heeft niet anders te kunne detailleren dan dat denzelven is wonende tot Ophoven bij Sittaerdt, alwaer hij gedetineerde, gaen de bedelen, in sijn huijs is geweest. Het huijs ligt als men van Leijenbroeck naer Ophoven wilt angaen op de lincke handt het vierde huijs boven de hoff van Ophoven. Item Bernaerdt denwelcken gaet over landt met spenselen, getrouwt met de suster van den Keuckelaer sijne vrouwe ende woont tot Kraewinckel onder Geleen aldaer 76: omtrent een crucifix het eerste huijs op de rechte handt daerboven Alsnoch het swert Peterken van Hoensbroeck genaemt het Moutheuvelcken over eenige jaeren tot Hoensbroeck geapprehendeert geweest sijnde eenen sandcremer Item Roojans Marie man genaemt Joannes wonende in het steegsken tot Hellebroek, welcken hij in 't beginsel met de andere heeft sien naer de weijde van Petri ingaen. Alle diegheene die hij gedetineerde hiervorens nogmaals heefft als complicen van den voors. diefstal genomineert, heeft denselven gesien als wanneer den diefstal .gebeurt was en dewijl deselve uijt het huijs quaemen ende naer huys wilde gaen. Weet anders van desen diefstall niet meer te seggen als hetgene voorseijd is. Alsoock hetgheene bij zijne responderinghe den 31 October lestleden door hem gedaen, staet uijtgedruckt, waertoe hij, is refererende, ende persiteert daerbij alsoock bij sijne daeropvolgende recollectie. Was geteekend: Daem Gielen, Hendrijck Pijls en J. H. Dullens secretaris. „NoLvoegde er bij dat, kort na den diefstal bij Petri, zijn oom Geerlingh Daniëls hem had aangezocht om op den Camp te Nuth te gaan stelen, maar dat hij niet mee kon gaan omdat hij toen de wacht had." Gerard Schiffelers wonende op den hof Breinder getuigde op de schepenzitting van den 16 September 1750 dat in het jaar 1746 bij hem in winterkwartier heeft gelegen een capiteijn met name Sanctos onder het regiment Los Rios. De kar, waarop geladen waren de pistolen, patroontasschen en ander materiaal werd op zekeren dag door Nol C., toen zijn varkenshoeder, bestolen. Nol met een zekeren bij hem als knecht wonende Caspar Heitjes van Puth stalen buskruit met patronen, eenige loopen, broeken en hemdenknoopjes van silver. Beide vluchtten toen naar elders. Eene groote hoeveelheid der gestolen goederen werden bij Nol's moeder teruggevonden. Nol verklaarde dat zulks waar was en voegde er bij, dat 7 of 8 jaren geleden (Nol toen 11 jaren oud) hij uijt de molen van ter Borg een zak meel heeft willen stelen maar denselven heeft afgeworpen toen de knechts hem naliepen. En zeide daarvoor hevige slagen van zijn ouders te hebben gekregen (zeker omdat hij zich liet betrappen). Nog verklaarde hij op 9 Maart 1751 „motu proprio" dat bij den diefstal Gadé als complicen genoemd diende te worden Lauwens uit Munstergeleen zijnde een wever, welke ook bedelen 77 ging. Garardus K. den spoelendraaier van Schinveld en „het roodt Jenneken van Merkelbeek" ook slotenmaker. Het advies van den 29 Januari van de rechtsgeleerden P. A. Pelzer en G. Ernst te Henri-Chapelle luidde: veroordeeling tot ophanging met strop aan de galg tot de dood volgt en om daar te verblijven. Op den 5 Februari viel het vonnis overeenkomstig het advies geteekend door de Schepenen Daem Gielen, Hendrik Pijls, Nic. Acampo, Dirck Coumans en J. H. Dullens. Het vonnis dat Nol op den 12 Mei 1751 werd aangekondigd werd voltrokken op 15 Mei daaropvolgend in presentie van schout en schepenen. (Het was jammer van „den trouwen jongen"; hij was niet slecht genoeg om door zulk een gezelschap meegesleurd te worden.) Francis H. veldbode van Puth, geboren aldaar 5 December 1726, broeder van voornoemden Antoon H. Uit de responderingen van Nol C. bleek diens medeplichtigheid, aan de diefstallen „Gadé en Petri". ' Bij decreet van de schepénen dd. 21 November 1750 werd i,prise de corps" tegen hem uitgevaardigd. Op den 26 daaropvolgend in arrest gebracht op ter Borg, had op den 27 het eerste verhoorplaats, waarbij hij alles ontkende. Bij zijne confrontatie met Mevis Paulssen van Puth als getuige, aan wien hij een pistool had ter leen gevraagd, ontkent hij gezegd te hebben: dat Petri maar „sijn moei (mond) niet zoo langh moet laten hangen anders zou wel iemand zijn huis in brand steken." 1) Nadat op 14 December de scherprechter Nic. Tillborch zijn zoo gevreesde instrumenten had laten gevoelen, begon Francis te bekennen, dat hij eens was uitgenoodigd door Geerlingh Daniëls, waaraan gevolg gevend, hij ten diens huize aanwezig vond 4 kerels van de Scheijdt en 1 van Heerlen. „Daar dronken zij een glaesken brandewijn waarin Geerlingh iets deede uit een ander klein glaesken, waardoor de brandewijn groenachtig werd. Francis zeide, nadat hij dezen brandewijn had ingedronken was hij niet meer gelijk eenen mensch maer alsoff hij van den duijvel op staenden voet was bezeten." Daarna kreeg hij nog vier andere glaeskens brandewijn waarop Geerlingh hem verzocht den eed te doen om (1) Naar aanleiding van die bedreiging werd te Puth eene nachtwacht ingesteld tot bewaking van het huis van Petri. 78 diefstal van eenige bijenkorven te Hoensbroek. Daar Melser het hazenpad had gekozen, werd hij op 3 elkander opvolgende Zondagen „ad valvas ecclesiae," geproclameerd. De schepenen na ingewonnen advies van twee rechtsgeleerden, „accorderen provisie van prise de corps offte corporeele apprehensie tot coste van M. Pr." De gerichtsbode Thewis Claessens „verclaert den persoon van Melser P. nieverans gevonden te hebben." De schepenen, door de bekentenissen der medeplichtigen overtuigd, dat Melser P. medeplichtig is geweest aan de diefstallen bij Gadé en Petri, veroordeelden hem om „in effigie" te worden gehangen. Vonnis begin jaar 1751. Geerlingh Daniëls, geboren te Schinnen in het jaar 1696 gehuwd 4 Februari 1727 met Anna W. Hij was daglooner en woonde te Wolfhagen, links van Schinnen komende tusschen de tegenwoordige huizen kinderen Cals en kinderen Geurts. Hij was vader van acht kinderen waarvan twee bij zijn huwelijk werden erkend. Na de executie in het 1743 was Geerlingh, — even schuldig als de geëxecuteerden, — gevlucht, maar kwam weer terug zoodra hij zich veilig achtte. Zooals wij voren gezien hebben, gelukte het hem in samenwerking met den te Geleen wonende Kapitein de bende wederom op sterkte te brengen. Door zijne complicen meermalen genoemd als medeplichtig aan de vroegere diefstallen evenals aan die bedreven bij de dames Gadé en bij H. Petri, werd bij decreet van de schepenen van Schinnen op 16 Julli 1750 besloten hem te arresteeren. Toen men eindelijk vernam, dat hij zich zou schuil houden bij zijn zoon Antoon gehuwd te Lansraad-Gulpen, werd op 16 Januari 1751 den schepenen van Gulpen verzocht op zijn pewoon beslag te leggen. Op den 23 Januari trokken Gulpensche gerichtsboden met hun schepen Justenius naar 't bewuste huis te Lansraad, maar Anne Cathrien, Antoon's vrouw, weigerde de deur te openen, bewerende, dat zij met de kinderen alleen was. De deur was echter spoedig bezweken onder de bijlslagen van de gerichtsboden. Nadat het benedenhuis te vergeefs afgezocht was, poogde men met behulp eener ladder, op den zolder te klimmen. Doch de eerste bode 80 post was en hij daarvoor van Thi» Sw. 5 specie schillingen kreeg. Bij de recollectie „manibus et pedibus liberis et semoto omni terrore" herroept Schr. wederom alles en werd daarom op den l7den de tortuur op scherpere wijze toegepast. Schr. erkende toen alles en volharde daarbij bij de recollectie en verklaarde niets tot zijn verdediging te kunnen inbrengen. Intusschen had de gerichtsbode Thewijs Claessen in het legerstroo van Schr. een zeer hard gekookten eierdooier in een doekje gewikkeld gevonden, hetgeen aanleiding gaf tot vermoeden van zelf-vergiftiging, te meer daar Schr,'s aangezicht, armen en beenen erg gezwollen waren. Hij zeide eerst het ei van Coen Meens te hebben gekregen, welke de wacht hield. Later verklaarde hij hetzelve van zijne vrouw ontvangen te hebben, doch er niet van at, daar hij onpasselijk was. Om de proef op de som te nemen werd het ei ten overstaan van twee schepenen aan een hond gegeven, welke het ei smakelijk oppeuselde (en allicht nog meer verlangde!) Na ingewonnen advies van de advocaten J. A. Pelzer en Ernst werd Hendrick Schr. op den 11 Mei 1751 veroordeeld om door den scherprechter aan de galge geworgd te worden. Op den 15 Mei werd andermaal een drietal bandieten namelijk Hendrick Schr., Nol C. en Wijn W. op den Danekerberg aan den galg geknoopt. En de scherprechter had dus weer 6 pistolen verdiend. Lenert J. geboren te Geleen, genaamd „het Cuijperke" woonde aan de kerk te Schinnen; was gehuwd met Anna G. Lambert Cr. geboren te Schinnen 26 April 1688 was een zwager van Hendrick Schr. woonde op de leuf te Schinnen 1) Anthoon W., zoon van Anthoon welke in 1743 gehangen werd, geboren te Schinnen in het jaar 1704 was gehuwd met Barbara C, was schoenlapper van professie en woonde te Nagelbeek. Alle drie ware" reeds van den beginne af bij de bende en als zoodanig beëedigd. Daar door de getuigenis van de collega's hunne medeplichtigheid aan vele diefstallen bewezen was, werd bij decreet der schepenen van 26 April 1751 bevel gegeven tot gevangenneming. 1) „Op de Leuf" was vroeger het gangetje langs huizen Snijders en oude wever Paulssen. 83 De gerichtsbode Thewis -trok andermaal op aan het hoofd zijner schutten in presentie van een schepen en vond uit de respectieve huizen de vogels gevlogen. SpiS^ Thans volgden de citatien op drie achtereenvolgende Zondagen „ad valvas ecclesiae" en op de limieten der jurisdictie. Na afloop van den termijn niemand verschenen zijnde, werd zonder de beschuldigden voortgeprocedeerd1) en werden zij bij vonnis van den 28 Augustns 1753 veroordeeld om „in effigie" geëxecuteerd te worden met sequestratie hunner, goederen. Het huis van Anthoon W., als hebbende gediend tot vergaderplaats van schelmen, moest met den grond worden gelijk gemaakt met verbod gedurende 100 jaren niet meer op het terrein te bouwen. Henricus R., was de naam van den grooten zwaren man met zwart gemaakt aangezicht uit Nagelbeek," welke medeplichtig was aan de diefstallen met braak bij de Dames Gadé en H. Petri. Hij werd geboren te Schuijteneinde den 9 Augustus 1704 en huwde met Catharina B. uit Hegge. Hij was grondeigenaar en landbouwer en zoodanig gefortuneerd dat hij geenszins uit nood behoefde te stelen. Door meerdere complicen genoemd waren de schepenen overtuigd, dat ook hij tot de dievenbende behoorde en gaven zij op 18 Maart 1751 het volgende decreet: Visis actis. Schepenen naer ingewonnen advijs van twee onpartijdige rechtsgeleerden ter manisse van den praesideerende, rechtdoende, accordeeren provisie van prise de corps offt corporeele apprehensie ten laste van Henricus R. van Nagelbeek met arrest en annotitie derselver effecten, lastend den gerichtsbode denselven met soo vele assistenten als noodigh, werckstellingh te maeken. Actum in Judicio extraordinario do. 18 Marty 1751 (get.) Daem Geelen, Henric Pijls, Nicolas Acampo, Dirck Coumans ende J. H. Dullens Secretaris. Daags daarna togen de schout Frans Joseph de Limpens, de gerichtsbode Thewis Claessen geassisteerd door den gerichtsbode 1) Volgens de rechtscostumen werd, bij het niet verschijnen op eene dagvaarding wegens afwezigheid, de citatie op de kerkdeur aangeplakt op 3 Zondagen. Zoo na de eerste aanplakking binnen 15 dagen de gedagvaarde niet verscheen dan geschiedde de 2e aanplakking en zoo vervolgens tot 3 malen telkens met tusschenruimten van 15 dagen. Verscheen binnen 15 dagen na afloop van de 3e aanplakking de afwezige niet, dan werd zonder hem geprocedeerd. 84 van de bancke Simpelveld met name Laurens Haemers, naar Nagelbeek en vonden Henricus R. afwezig. Toen gingen zij naar het huis van zijn broer Mathijs,!) alwaar de poort met geweld moest worden geforceerd, daar deze weigerde te openen. „Hei, morjusse hondsfotter, zoo riep Mathijs, scheert uch hier van het hoes ewegh off ich scheet uch allemaal veur den kop". De verdere toegang werd hun betwist door Mathijs welke gewapend met een „graafschup" dreigde neer te slaan ieder die verder Wilde. De gerichtsbode van Simpelveld slaagde er in, een pistool in de eene en een hertzvanger in de andere hand al, slaande en dreigende, naar binnen te komen. Intusschen rukten ter versterking aan de gerekwireerde schutten van Nagelbeek als: Mathijs Cals, Areth Otten, Jan Cuijpers, Melser Pijls, Pet. Erckens en Klaes Cals welke binnenshuis alles Onderzochten zonder eenig gevolg. Middelerwijl had Mathias R. niet opgehouden met schelden en dreigen: „Thewis, Thewis", zoo riep hij, „binnen 24 uyren bis du een doodt man" en, zoo voegde zijn neef Peter er bij: „Thewiske wen du mijn nonk attaqueerts sal digh de keertze uijtgaan en uijtgebloesen weerden". Op den 21 Maart trok de schout andermaal met bode en een afdeeling, schutten naar Nagelbeek en werd het huis van Mathias opnieuw te vergeefs in alle hoeken onderzocht. Van daar trok de stoet naar Wolfhagen, alwaar het huis van Christiaan Peusens, den zwager van Henricus, geheel werd doorzocht. Peusens verklaarde den eed te willen doen, dat zijn zwager er niet was en zou hij er zijn, dan zou hij toch. niet te krijgen zijn, daar het huis een verborgen uitgang had. „Christiaan", zoo zei de schout „du en moes so stolz niet spreeken, ich sal digh dat wel doen seggen". Waarop Christiaan antwoordde i „dat hij eene aegt (kanaal) in het huis hadde van uijt den put, welke onder den coolhof doorging en in cas gij daerin soecken wilt dan werpt Thewis een strop in den hals en laet hem daerin afsacken". In den stal vond de schout een los paard. Daar Peusens niet kon zeggen wien het paard behoorde legde de schout beslag daarop. Op den 22 Maart werd Henricus R. fugatief verklaard en bij besluit van de schepenen zijn vee en verder meubilaire goederen geconfisqueerd om Zaterdag 27 Maart daarna, ten huize 1) Deze woonde op den thans verdwenen Broekhof nabij Nagelbeek. 85 van den schepen Dirck Coumans te Puth te worden verkocht, waarvan, de opbrengst was als volgt: De meire (merrie) voor 23 gulden 5 stuiver. Den ruijn aen soon Peter voor 89 „ 10 „ Het Rintjen aen R. Dullens voor 13 „ De koije (koe) aen Jan Luijten 42 „ 2 sleghte schaepkens voor 3 „ 4 „ Bij decreet van 7 April werd besloten de brieven van citatie ,;ad valvas" te proclameeren. Voor de 3e citatie leverde Henricus zich in. Den 7 Juni daaropvolgend wendde hij zich, bij akte opgemaakt door den Notaris Paulus Martinus Looijmans en mede onderteekend door zijn broeder Mathias, aan de Koningin met de verzekering, dat hij was een eerlijk man van de principaalste familie der Heerlijkheid, weduwnaar met 7 kinderen, hebbend een fortuin van ten minste 12000 gulden en een broeder (Mathias) bezittende ten minste 30000 gulden, dat hij tijdens den laatster) oorlog burgemeester^) is geweest en dat ambt ten loffelijkste heef! uitgeoefend tot algemeene tevredenheid, hij alsoo geacht en bekend te goeder naam en faam werd beschuldigd te behooren tot eene bende gauwdieven geboren voor de galg. Dat de schout de Limpens hem daags na St. Joseph alle goederen, paarden, koeien en. verdere bestialiën deed verkoopen. Verklapt door de dieven welke onder de tortuur alles zeggen, wat de schepenen willen en dat alles gebeurt uit haat tegen hem door zekeren schepen Niclaes Campo. Hij verklaarde naar Simpelveld te zijn gevlucht op aanraden van zijn broeder, omdat hij vreesde de irregulariteiten der procedure, zooals dat hier vaak ging. Hij verzocht vrijgeleide om te antwoorden op de ten laste gelegde feiten en zijne getuigen te hooien. Bij dit verzoekschrift was gevoegd eene notarieele akte van genoemden notaris Looijmans, waarin 10 ingezeten van Schinnen getuigden dat H. R. steeds te goeder naam en-faam bekend stond en nooit iets door hem gestolen werd, houdende tevens een verzoek van zijn broer Mathijs om L'Ortije procureur van den Souvereine Raede te machtigen als advocaat in het proces op te treden. 1) Het aantal burgen-eesters in Schinnen was destijds 2—3. Hun taak was slechts het bestuur der dorpsfinanciën. Aan de collecteurs was de inning der belastingen opgedragen. 86 Na behoorlijke borgstelling- werd Henricus voor. 14 dagen voorloopig op vrijen voet gesteld en hij wees aan Mr. L'Ortije procureur bij den Souvereinen. Raede als zijn verdediger. Bij het verhoor getuigden Francis Peusens, Peter Diederen, Peter Geerling, Hendrik Egge, Peter Goossens, Joês Dideren en Jacob Wijnen allen van Nagelbeek in zijn nadeel. Daaruit bleek o. a. dat Henricus 's nachts met zijne paarden ging pastureeren in de klaver en wikken van anderen. Getuige Lambert Beckers betrapte hem eens 's nachts, doch werd erg door Henricus afgeranseld«\ > Op advies van de advocaten Reul te Eupen en Brandt te Montzen werd tot confrontatie en scherpere examinatie besloten. Bij de confrontatie met Peter Sch. en anderen te St. Jans Geleen op den 3 September gevangen dieven ontkende hij alles. De ondervraging op 3 November bracht hem evenmin tot bekentenis. Hij overleed in de gevangenis van ter Borg op 4 December 1751 aan eene flauwte, nadat de tortuur over hem werd gede* creteerd. Bij decreet van de schepenen werd zijn lichaam geopend door een anderen chirurg als die tegenwoordig bij de tortuur en werd verlof gegeven aan de familie het lichaam stillekens ter gewijde aarde te begraven. Gerard C. geboren te Daneken-Schinnen circa 1720, gehuwd met Maria Cath. KI. geboren te Lengensdorf bij Duren. Door Mevis O. Peter Sch. en Hendrick Gl. gevangenen te St. Jans Geleen werd hij meermalen genoemd als medeplichtig aan de goddelooze schelmstukken, weshalve hij op 5 April 1752 op het kasteel van Schinnen werd ondergebracht. Op den 6 April kwam hij reeds voor de vierschaar. Hij begon met te zeggen, dat hij tien jaren in Hollandschen dienst was, dat hij verleden jaar „in den tijt dat men terve sight" (maait) met zijne vrouw naar Holland gegaan was omtrent Dordt, alwaar hij gewerkt had, omdat hij, als van diefstallen verdacht zijnde, hier van niemand werk kreeg, en dat hij 14 dagen voor de kermis daarvan terug gekomen is. Hij verklaart een groot liefhebber te zijn van visschen en bekent gevischt te hebben met zijn te Geleen geexcuteerden zwager Jan B. op den vijver van Thomas Maes te 87 Puth, in de vijvers op ter Borg-, op Reimersbeek en op PassaertsNieuwenhagen; met zijn thans te Geleen geëxecuteerden zwager Hendrick Gl. te Abshoven 10 gerven tarwe te hebben gestolen en' in den Danekermolen 3 zakken rogge en gerstemeel gestolen te hebben door over den molenboom in te klimmen, te Sweikhuizen 10 gerven tarwe van andere op zijn eigen land te hebben gedragen. Hij beweert verder nooit gestolen te hebben dan dor hout uit de appelboomen en nooit tot eene bende te hebben behoord. Op den 21 April brengt de pijnbank G. C. tot bekentenis van medeschuld aan den diefstal bij de dames Gadé, dat hij met Willem N. en zijn zwager B. langs „den Boterpot" eh de hoofdsteeg ging tot aan het kruis, alwaar zich bij hem voegden Joês R. den pijper, Joês R. en Lintgen aan het Eijnde, en toen gaande haar het huis van Gadé, Jhr. de Gaverelle gekleed met blauwen rok en gearmeerd met zijdegeweer hen tegemoet kwam, en hij aan het huis aantrof Jhr. Duprez en Joês W. aan het Eijnde. Dat 4 dagen daarna de Gaverelle hem voor zijnen dienst gaf 4 specie schillingen zeggende : „dat hebst du gauw verdient, het sal immer beter gaan, noe heb ich auch niet veul gehad". Bekende tevens bij diefstal Petri te zijn geweest, alwaar tevens was een groote zware man met zwartgemaakt aangezicht uit Nagelbeek. Voor zijnen dienst had hij van de Gaverelle 5 schillingen ontvangen. Hij verklaarde verder 3 weken daarna ten huize van Jhr. de Gaverelle den eed te hebben gezworen. Op den 22 April herroept_C. zijne medeplichtigheid aan diefstal Petri en zijne afgelegde beëedigjng. De crimineele conclusie van den officier do. 24 April was de dood met strop. Het advies van de rechtsgeleerden J. J. S. de Reul en J. V. Brandt te Eupen van 6 Mei luidde om door den strop te worden geëxecuteerd. Het vonnis der schepenen van 13 Mei was om aan den galg te worden gehangen aan den strop totdat de dood volgt met confiscatie zijner. goederen. Op den 16 Mei werd het vonnis voltrokken. Het spreekwoord „die van Daneken te Schinnen aan den 88 galg en te Geleen op het kerkhof" zal wel aan deze executies zijn ontstaan te danken hebben. 1) Joês L. zoon van Martin huwde 30 Juni 1745 met Joanna Cath. Sp. uit Krawinkel, van beroep „spenselencremer". Was zwager van den keuckelaer. Joês L. hield twee woonplaatsen er op na en wel te Krawinkel en te Heisterbrug. Bij de huiszoeking aan zijne woning te Heisterbrug op 6 Maart 1750 werden gevonden : 140 schillingen, 1 croonstuk, 1 Novarre (?) van 7Tg schillingen,. 2 stukken van 7 schillingen en 10 oort, 2 halve croonen, 1 Holl. gulden, 1 stuk van 121/2 stuiver, 1 sacksken Luixe oorden of mijten waarbij een blamuser, en noch een sacksken brabantsche oorden. Het schijnt, dat L. zooals ook vele anderen, door de vlucht zijn léven kon redden. Intusschen had het schepengerecht te Geleen, bestaande uit den drossaard Leopold Duyckers en de schepenen, Dirck Geurts, Jan Seelis, Lambert Claessens, Jac. Bormans, Andries Henssen, Lambert Banens en Bollen de handen vol met de bandieten van Geleen en Spaubeek. Michiel Hennix en diens zonen Peter en Johannes werden door Mevis O. gevangene te St. Geleen en Francis H. en Nol C. op Terborg, beschuldigd van medeplichtigheid aan de diefstallen Gadé en Petri. Zij werden om die reden op 10 Maart 1751 gevangen genomen en tot securiteijt van hunne personen in boyen (boeien) en banden in eene secure plaatse op den casteele van St. Jans Geleen gesteld. Michiel Hennix, had vroeger reeds met de justitie kennis gemaakt. 26 Juli 1742, na 133 dagen gevangen te hebben gezeten, werd hij, alsmede zijne vrouwe, ter instantie van G. van Slijpe, leutenant-voogd des landts van Valkenburg, , gegeeseld en voor 1) Volgens de destijdsche voorschriften werden de geëxecuteerden bij de galg of op de plaats van executie begraven, na eenigen tijd tot afschrikkend voorbeeld gehangen te hebben, ook wanneer zij door een priester tot de eeuwigheid waren voorbereid. Daarom luidden de vonnissen ook om (na executie) daar te verblijven. Het vonnis van Gerard C. hield die bepaling niet in en is deze ook wellicht op het Kerckhof van Geleen begraven. Het spreekwoord die van Daneken te Geleen aan de galg en te Schinnen op het Kerkhof", wordt dan verkeerd gezegd. Daneken toch behoort burgerlijk tot Schinnen en kerckelijk tot Geleen. 89 zijö leven uit den lande van Valkenburg gebannen, als zijnde een gevaarlijke velddief. Hun zoon Peter werd voor den tijd van tien jaren gebannen. In verhoor genomen voor de schepenen van Geleen, zijnde Andries Henssen, Jan Seelis, Lambertus Claessens, Lambertus Banens en Jac. Bormans, op 13 Maart 1751, zegt Michiel Hennix zijne geboorteplaats niet te kennen, als sijnde in den oorlog geboren en een militairskind te zijn. Hij zegt 50 jaar oud te zijn, eerst te Beekergenhout gewoond te hebben nu echter reeds 10 jaar te Spaubeek en gehuwd te zijn geweest met Maria Brounts waarmee hij negen kinderen had gehad, waarvan nog in leven, Peter, Jenne Marie, Johannes, Willem en Elisabeth. Van professie was hij wolspinder en schoenlapper. Van de diefstallen Gadé en Petri verklaart hij echter niet het minste te weten en er zeker geen voordeel uitgetrokken te hebben. „Ich heb geen bousch (klein geldstuk) daervan geprofiteerd, gij kent mij doon, wat gij wilt, ich sal mijn leven niet erkennen, dat ik daarbij geweest ben, al soude ich doot onder uwe handen bhjven; ick en ben aan ons Heer maer een doodt schuldigh.'' Schepenen schonken echter weinig geloof aan zijn betuigingen van onschuld, zoodat zij Hennix op 18 Maart d. a. v. confronteerden met Mevis. O., die staande hield dat Hennix medeplichtig was aan de diefstallen Gadé en Petri. Deze houdt echter zijn onschuld staande en roept tegen Mevis O. „Du duivelskind, du schelm, ich sal daarop leven en sterven, dat dat neit waer en is. Voor dich sal nooit Godt oft saligheijt wesen, ende als eenen Godt voer dich soude zijn, soo soude ook eenen voor den argsten hondt zijn. Hondert bichtvaders sullen dich nijet van deze leugens kunnen absolveeren. Ich vraege naar het leven nijet, want dese kerel steelt mich hetselve en ich sal daerom neit roodt ofte bleeck worden, ende mijn leven lang sal ick daerover mijn bicht nijet hoeven te spreken. . Op 20 Maart d. a. v. werd Michiel Hennix naar het huys Schinnen vervoerd om aldaer ten overstaan van Nol C. gebracht te worden. Nol C. verklaart erop te willen leven en sterven, dat Hennix gecoöpereerd heeft aan de diefstallen Gadé en Petri, waarop 90 Michiel antwoordde, als du daerop sterfst, soo sterfst du ewigh des duyvels." Maar Hennix bleef bij zijne ontkenning. Daar echter Mevis O. en Nol C. hunne beschuldigingen tegenover Hennix „in facie hadden staande gehouden, vermeldende particuliere en consonante omstandigheden", besloten de schepenen tot scherpere examinatie. 15 April 1751 na vergeefsche territie, werd Hennix op den stoel van tortuur gezet en na een tortureering van 4 uur deed hij een uitvoerig verhaal over de diefstallen Gadé en Petri en bekende zijne medeplichtigheid aan deze. Bij Gadé waren yolgens beklaagde o. m. tegenwoordig Peter T., zijn zwager uit Spaubeek en Mijnheer de Gaverelle, welken wiert genoemt capitein der bende. Aangaande den diefstal Petri vertelt H. dat Peter Sch. het meeste daarvan had gesprofiteerd, want Sondags naer den diefstal ontmoette hij Sch. in de herberghe van Wouter Dormans bij de Kercke tot Spaubeek Peter Sch. doens een wenigh bedroncken sijnde heeft hem eenen buydel getoond, seggende drinck maer Macheel, hubs du gij (geen) geld, dan heb ik er en hem doens den buydel openend heeft hij bovenop wit geld gesien, seggendé Sch. onder in den buydel, daer steeckt de beste buijt". De bekentenis was er dus. Buiten de gevangenis werd echter ten zijnen gunste gewerkt. Door bemiddeling van Notaris Looymans werd een beroep gedaan op den Raad van Brabant te Brussel en daar zijne dochter M. H. mededeelde, dat „in Brussele alles goed ginghe", herriep hij 26 April 1751 zijne bekentenis „meinende daerdoor los en onschuldigh gedeclareert te worden". (Ook zijne zonen revoceerden op dien dag hunne resp. bekentenissen.) Toen hij 8 Juli d. a. v. wederom ter tortuur voorgeleid werd, deed hij echter weder zijne revocatie doodt en te nyet en handhaafde hij geheel zijne op 15 April afgelegde veiklaringen. Zijn vonnis was nu geteekend. Op 16 Aug. 1751 adviseeren twee onpartijdige rechtsgeleerden nl. A. Pelsser en G. Ernst tot den dood door den.strop aan de galge en om aldaer geattacheerd te blijven andere tot spieghel en exempel. Dat advies had echter nog niet den schepenen van Geleen 91 bereikt, toen H. reeds den 18 Aug. omtrent een uur aan eene natuurlijke ziekte stierf. Tegen het „doode Corpus" van Michiel Hennix in den kercker overleden wordt 19 Aug. het volgende vonnis gewezen: Na ingewonnen advies van twee onpartijdige rechtsgeleerden, schepenen ter manisse van den presideerenden Recht doende, ordonneeren, dat desselfs lichaam illico sal worden begraeven ter plaetse van executie van crimineele justitie, verclarende desselfs goederen te confisqueeren om daaruyt te betaelen de misen van justitie. Aldus beraemt in Judicio Extraordonario op den casteele van St. Jans Geleen heden 19 Aug. 1751. (Get.) And. Hensen, Dirck Geurts, Jan Seelis, Lamb. Claessens, Lambert Banens, Jac. Bormans, Schepen, R. Corten, Secretaris. ; Het vonnis werd 20 Aug. „gépronuncieert ende door den afdecker van Aken geexecuteert in presentie des scherprechters. Peter de zoon van Michiel Hennix werd 20 Maart 1751 voor de schepenen gevoerd. Hij vertelt vóór 24 jaar te Beeckergenhout te zijn geboren, gewoond te hebben op den hof Haessittart en voordien bij Jan Bussen tot Leyenbroek. Evenals zijn vader was hij wolspinder en schoenlapper. Van diefstallen weet hij natuurlijk niets, zoodat hij 20 Maart 1751 voor Mevis O. gevoerd wordt, die hem beschuldigt lid te zijn der bende, hetgeen Peter H. ten stelligste ontkend wordt, zeggende tegen O.: „du bis einen braven kerel, das du sulcke dinghen seghst, du solist dijne saeligheyt bedenken," daarbij voegende „bis du eine kerel, dat solist du herroopen of ick sal mig bidden, dat digh de mayen (wormen) in dyn prie wassen. Hij bleef bij zijne ontkenning ook nadat hij met Nol C. was geconfronteerd, zoodat tot tortuur wordt besloten op 15 April, waarbij hij zich schuldig erkent aan het hem ten laste gelegde. Evenals zijn vader herroept hij deze bekentenis op 26 April, in de meening dat zijn beroep op den Raad van Brabant te Brussel iets zou baten. Na verwerping van dit beroep op 25 Juni d. a. v. bekent hij, onder bedreiging met de tortuur, wederom op 19 Juli. 18 Aug. werd Peter Hennix veroordeeld tot de galg, welck vonnis „op den 23 Aug. ten casteele van St. lansgeleen als ter 92 ordinaire plaetse van executie gepronunciceert ende door den scherprechter Nicolaas Tillenborg geexecuteert werd." Ook de jonge Johannis Hennix, toen eerst 18 jaar oud, hield zijne onschuld voor schepenen staande (18|3 1751). Ook de confrontatie met Mevis O. en Nol C. brachten hem niet tot bekentenis. Toen werd besloten tot confrontatie met zijn vader, welke plaats had op 17 April. De vader, die reeds bekentenis had afgelegd, raadde toen zijnen zoon Johannes: „jonghe val voor de heeren op dijne knijen en bidt om vergiffenis en segh dat du in dijne jonckheijt daartoe gecomen bes en bidt dat de Heeren digh mogen bermhertigh sijn." Waarop de jonge Johannes op zijne knieën viel en om vergiffenis en genade smeekte, belovende vrijwillig alles te zullen bekennen. " Hij verhaalt dan, op de gewone manier den eed der bende gezworen te hebben, op verzoek van Peter Schols, na eerst in een huys tot Puth bier en brandewijn gedronken te hebben, „swerende dat sij alle onder malkanderen eens moesten wesen en niemant mochten verraeden oft beclappen ende als zij tot executie gebrocht souden worden van alsdan alles te herroepen ende ten dijn einde Godt af te sweren en den duyvel toe." Hij bekent verder zijne medeplichtigheid aan de diefstallen Petri en Gadé verklarende dat hij meent dat de complicen bij dezen laatsten diefstal zijn gegaan naar het huys van Duprez te Geleen niet verre van de kercke. De Gaverelle zou toen „gearmeert zijn geweest met eene flinte ende gekleedt met een blauw oft roodt kleedt hebbende de Gaverelle doens eenen hoedt op met een gouden boort om, welcken Gaverelle ook het commando over de andere complicen doens heeft gevoerd, hebbende hij Hénnix van Peter Sch. vernomen, dat Deprez ook aan dezen diefstal soude geassisteert hebben." Alhoewel de schepenen van Geleen blijkbaar den rechtsgeleerden Ernst en Pelsser in overweging gaven een zachter vonnis voor dezen 17jarigen te adviseeren, gaven deze advies tot ophanging aan de galg, overwegende: „alhoewel hij met sijnen vaeder „figureerde" in de jonckheyt verleydt te sijn geweest ende 93 Vergiffenis versochl, waerom den rechter hadde connen inclineeren tot eene lindere oft mindere punitie, soo is het niet te min, dat uyt desselfs posterieure revocatie gehoeghsaem moet blijcken, dat hij vol malitie is ende alreeds in de professie soo verre toegenomen heeft dat hij voor eenen formeelen ende gehabitueerden dief can gerekent worden ende daeromme geene de minste gratie meriteert" |jèg|| Deze schepenen zullen wel dit vonnis met tegenzin en afkeer hebben doen uitvoeren. Op 23 Aug. 1751 stierf de jonge Johannes met zijn broer Peter aan de galg te Geleen. De vervolging van de 3 Hennix'sen had nog een nasleep. Jenne Marie de dochter van Michiel Hennix zon wraak op den drossaerd Leopold Duyckers. Den avond der begravenis van „het dood corpus" van haar vader onder de galg, aldus verhaalt Peter T. voor de schepenen van Geleen op 22 October 1751, kwam Jenne Marie H., ten zijnen huize, hem verzoekend mede te helpen eene lont te leggen aan het huis van Drossaard Duyckers in het Raath, wijl de drossaard haar vader en broeders onschuldig liet ter dood brengen. Later kwam nog Willem C. uit Spaubeek met een lont van solver en polver en gingen zij tesamen door de swarbele (zwaluw) cuyl langs Stammen naar Merkelbeek, waar Jenne Marie inging bij J. J. alias het Hondsjenneke en na een kwartier uitkwam met 3 zonen van J. J. (die ook in de gevangenis op den dood wachtte of reeds geëxecuteerd was.) Ook een dier jongens (waarvan een Johannes heette) was voorzien van eene lonte. Met hun zessen trokken zij naar het Raath tot in de weide achter het huis van den drossaard, waar Nol Caldenberg zijn lont aan een der J's gaf, waarop deze naar het huis van den drossaard toe gingen en dit in brand staken. Naar huis gaande met Peter T. en Wil!. C, is Jenne Marie H. naar'Wolfhagen afgegaan, zich waarschijnlijk begevend naar Notaris Looymans waar zij (evenals in de herberg van Peter R. te Schinnen) veel conversatie voerde, daar deselve voor de crimineele procedure van hunne vaders en broers te samen naar Brussel waren geweest 94 De overlevering dat het huis van drossaard Corten te Lutterade door de bandieten in 1751 zou in brand gestoken zijn, vindt in de processtukken over de bende niet de minste bevestiging. Overigens was R. Corten in dat jaar niet drossaard maar slechts secretaris der schepenbank van Geleen. Hoogstwaarschijnlijk heeft de overlevering het huis van den toenmaligen drossaard Leopold Duyckers met het huis van den lateren drossaard Corten verwisseld. Een vooraanstaand lid der bende was. de aartsbandiet Peter Sch. uit Spaubeek, die door zijn menigvuldige boevenstreken een geheele streek onveilig maakte. Peter Sch., wonende te Spaubeek, deserteur uit Hollandschen dienst, werd in den nacht van Pinkstermaandag op Pinksterdinsdag 1751 te Veurt aan de heijde te Susteren gevangen genomen, toen hij met zijne bijzit Marie Raders en vier kinderen logeerde in de schuur van zekeren Leonard. . Tevens werd in dezelfde schuur gearresteerd Pauls Stombs met zijne huisvrouw Lysbeth Swalgers. De gevangenen werden door de schutten naar Susteren gebracht en vandaar onder hun geleide naar Sittard, waar zij in 'de gevangenis in de Broekpoort werden opgesloten. Stombs wist na acht dagen te ontsnappen. Sch. werd naar St. Jansgeleen gevoerd. Hier bleek dat deze gevaarlijke dief, niet alleen tot de groote bende behoorde, maar dat hij daarenboven buiten het bendeverband zich schuldig had gemaakt aan tallooze schelmstukken, o. m. was hij medeplichtig aan den moord op den pastoor van Grevenbicht in 1751 (28|29 Jan.) In enkele woorden volgen hier de verschillende delicten, waaraan Sch. in zijne Respondeering van 19 Juli 1751 erkende schuldig te zijn, na 5 kwartier op den stoel van tortuur gezeten te hebben. Hij bekent schoenen gestolen te hebben te Kaldenkirchen en Itteren, een lederen broek te Grathem, een klot boter van 3 ponden te Maeseyck. Er was toen bij hem een zekere Hans Henri C. van den Steenweg te Sittard. Verder bekent hij medeplichtig te zijn geweest aan den diefstal ten huize van den mageren Dirck te Heppeneer, waar 95 zij uit den paardestal verschillende kleederen stalen en aan den diefstal van een koperen koeketel te Ophoven bij Maeseyck (1746 of 47). De ketel werd verkocht aan een weerd genaemd Claes, zijnde veerman en wonende boven den Spaniart naar den kant van Maeseyck. Zijn helper hierbij was een Franschman zekere Langedoc, later in het Limburgsche gehangen (1746 of 47). Hij bekent aan den Spaniart tegenover de Laak bij den weerd Henri te zijn ingebroken, nadat hij het vinstergespan met een ploegkouter had opengemaakt. Ontvreemd werden een ondercamisool een blauwe kiel, een vrouwerok, een koperen moor, vijf pond vlas, een paar handschoenen van zeehond, een „boecksack" en een scholk. (1746|47). Te Grathem stal hij omtrent dien tijd een vrouwerock, een scharsen (saarse) lijffken en een vrouweschoen, hetwelk hij alles aan zijne bijzit Marie Raders overgaf, die hem doorgaans bij zijne inbraken de behulpzame hand leende. In den winter van 1750J51 ging hij naar München-Gladbach in gezelschap van den mageren Pit uit het Luijckerland bij zich hebbende eene vrouw uit Swalmen. De magere Pit was spenselencremer. Ook vergezelde hem nog een zekere Henricus, deserteur uit pruisischen dienst oud 22 jaar, die begeleid was door Catherine, die eerst gehuwd was met Jan, soldaat onder het Regiment van Smissart. Dezen had zij verlaten om met eenen hollandschen deserteur over land te loopen. Zij stalen kleeren op diverse plaatsen, als neteldoeken, vrouweplaggen, negen treckmutsen enz. Sch. bekent verder medeplichtig te zijn aan den diefstal bij Abraham Glemens op den Steenweg te Sittard in 1742 en noemt als complicen o.m. den douven (dooven) Hans van Kaldenkirchen, den schepen Jan L. van de Nieuwstadt, Bernaerdt en Henric vilders van voormeld doip, Maen en Geercken zonen van Speelgeerlcen van Broeksittard. Gestolen werden cattounen, sitsen, neteldoeck, oostindische plaggen en calmijnen. Ook was hij aanwezig in 1747 bij eene poging tot inbraak op eene hoeve nabij St. Laurensberg bij Aldenhoven. Nog verklaart Sch. in November 1748 geweest te zijn in Stamproy in een herberg bij de Kerk, alwaar nog aanwezig waren, 96 Swart Lijben Toontjen, Snoternadus, Boerenpierre, Jan Waantjes, Balijnen Pierre, Nol broeder van den- mageren Pitter, en de scherenslijper tot Thorn gehangen, alwaar onder hen dispuut was ontstaan over uitkeering van wat zij gestolen hadden, in welk krakeel Snoternadus, vérmeenende óp Jan Waantjes te schieten, Swart Lijben Toontjen dood schoot, waarop Boerenpierre, Snoternadus door een schot doodde. Op deze schoten snelden eenige huzaren toe, waarvan een door Boerenpierre met zijn mes werd doodgestoken. Ook bij de berooving der Kerk van Spaubeek, omstreeks 1735, (zooals wij voren gezien hebben werd later deze Kerk nog eens bestolen) was hij behulpzaam geweest. Als medeschuldigen daaraan noemt hij Peter Spoor, een vagabond te Wesel geëxecuteerd, Antoontjen van Beberen in het Honsbroek door de geëxecuteerde Ida „capot" gemaakt en Frederik eenen Ezeldrijver te Blerick verbrand. Peter Spoor forceerde met een breekijzer de koordeur. Gestolen werden de ciborie, de relikwieën van St. Laurens en de „croonen van het Modergodts bildt en het kindeken". De Heilige Hosties werden bij de koordeuren „op den grondt geschudt". Het gestolene werd gebracht naar het huis van den herbergier Joês B» aan het Veltje te Broeksittard, waar het verkocht werd aan een jood, den zwarten Sander van Sittard. De Kerk van Bingelrade moest het ook ontgelden. Peter Sch., Antoontje van Beberen, en Frederik voornoemd vergaderden te Broeksittard en togen samen naar Bingelrade. Eerst begonnen zij aan de pastorie te breken, maar de pastoor werd wakker zoodat de inbrekers' moesten vluchten. Zij braken toen door een venster de Kerk in, stalen „een casuffel, een rockelijn en eenen wijnpott, waarmede zij naar Broeksittard terugkeerden, alwaar zij in de herberge van Joês B. dezen het „casuffel in denhals wierpen, staande doens denselven B. als off hij hadde gaen. misse lesen." Een poging tot inbraak ten huize van Meyke Keulen te Neerbeek, mislukte, door het hulpgeschreeuw der meid. Zij stalen echter op dien tocht een ploegcouter, waarmede zij den volgenden dag naar de Kerk van Saefellen trokken, zijnde 's daags na St. Lucie. Peter Spoor brak eerst met het ploegcouter een raam uit en klom naar binnen. ..... ;ê£h£Mi£Q 97 9: : Gestolen werden het silvere ciborium en de silvere pixides (pixis). De H. Hostie werd uit de „remonstrant" (monstrans) gebroken en op het altaar gelegd, hebbende Peter Spoor den heiligen olie uit de pixis tusschen Saeffelen en Höngen bij den zandberg „in de aerde geschudt." Met de gestolen zaken gingen de boeven naar „Gen Heelder", waar zij dienzelfden nacht twee schapen stalen, die zij buiten Saeffelen „afdeden" en mede naar Broeksittard namen, waar zij de schapen lieten „accommodeeren" en ze opaten. Ook peuzelden zij daar nog op, twee schapen, te Leijenbroek buitgemaakt Gebrek aan eetlust hadden de bandieten dus niet. De jood, Zwarte Sander, werd uit Sittard ontboden en kocht de gestolen kerkparamenten voor dertien pattocons. Peter Schols ontving voor zijn aandeel een paar „hosen" en 3 pattacons, welke hij dien avond geheel verdronk. In een herberg te Braunsrath stal hij eenen „eiercremer" off ungarischen merketender uyt sijnen craem 20 schillingen (1743). Verder bekent Sch. nog diverse andere kleine dieverijen, zoo hoenders, kuijckens, eijeren, schoenen, schaepen en andere kleenigheden (sic) gestolen te hebben. Het schandelijkste van al zijn boevenstreken was echter de moord op den pastoor van Grevenbicht in den nacht van 28 op 29 Jannari 1751. ' De kleene Antoon, Lambertus van Hatteren (Hattenratb) francis in pruisischen dienst, de soon van Speelgeerken genaamd G eret het vuijstken, een man te Born op het Hunsbroek wonende de groote Antoon in Luik gevangen gezet, Nol broeder van den mageren Pitter te Tegelen, den douven Hannes, Christiaan ui Brabant, Henricus man van Duppens Agnes uijt Eijgelshoven, zich ook tot Stockheim opgehouden hebbend, sijnde eenen langen swancken kerel met bruijne hairen en met eenen boutique zoo van neteldoeck, halsdoecken, treckmutsen, canten en andere waeren over landt gaende, waren zijne medehelpers bij dezen moord. 's Avonds van te voren was de moord beraamd ten herberge van Joês B. aan het veltjen te Broeksittard, door Peter Sch., den kleenen Anton en het Vuijstken. Na gedronken te hebben gingen zij naar Limbricht waar 98 halt gehouden werd en Peter Sch. nog dronk twee potten bier en drie glazen brandewijn. In Grevenbicht omtrent een uur 's nachts vonden zij de overige handlangers bijeen. Met een draad garen werden den douven Johannes de haren op het hoofd samen gebonden, „opdat hij conde een parucquel) (pruik) opsetten, doens eene witte parucque opsettende ende een paer blauwe slupkousen om sijne beenen bindende, alswanneer Lambertus van Hatteren eenige schaep- of lammervellekens heeft uijtgetrocken, welcke gemaekt waren met koordekens om dié selve achter de ooren vast te hangen om hun daermee te degiseren (vermommen), alswanneer dien kerel van het Hunsbroek, dien Christiaan, Lambertus ende duppens Annen Henricus jeder een velleken hebben voorgebonden, hebbende den kleenen Antoon hem (zich) doens swart gemaekt, alswanneer sij in de pastoorsweijde raedt geslagen hadden." Er werd een gat in de muur gebroken, waardoor de douven Hannes, Lambertus en Henricus naar binnen gingen en den pastoor aanvielen, alswanneer den selven Heere pastoor twee reisen een harden keeck off roep van hem heeft gegeven ende hij Sch. doens ook ingegaen zijnde heeft gesien dat den Heere pastoor door voorzegde Lambertus, Nol ende Duppens Annen Henricus met sijnen hals voor op de bedde plancke gehouden wierde, hij Sch. doens zeggende, wat doet ghij, hij sal mollen (sterven) alswanneer sij de meijt hebben vastgepackt en gebonden. Schols wederom naar buiten gegaan zijnde, heeft eenen kraeck gehoort, meenende dat de anderen eene kiste of schaep (kast) hadden opgebrocken." Nadat die van het Hunsbroek was komen waarschuwen, „dat er jets in het roeren waere" zijn de anderen gepakt en gezakt uitgekomen en weggeloopen naar een bosch alwaar zij vuur hebben aangemaakt en de gestolen effecten verdeelden. Sch. kreeg voor zijn deel 15 pattacons (rijksdaalders), twee hemden van den pastoor en 15 ellen doek, hetwelk hij aan zijne bijzit gegeven hadde om kintsgetuijgh te maken, 1) Ook ten huize van Michiel Hennix werden 3 pruiken in beslag genomen. Eene verklaring waartoe hij deze gebruikte kon Hennix niet geven. 99 De naam van den zoo gruwelijk vermoorden pastoor van Grevenbicht is Johannes Denijs. Zijn opvolger pastoor J. W. Ververs teekent in een zijner registers het volgende aan: „In het jaar 1751 in den nacht van 28 op 29 Januari werd in zijn huis gedood den ZeerEerw. Heer Denijs pastoor der parochie Grevenbicht. Geen uiterlijke wonden vertoonend maar bebloed uit mond of neus werd hij naast zijn bed gevonden, met gebonden handen en voeten. God beware zijne opvolgers en de parochianen voor een dergelijk lot. De H. Vaten der Kerk werden door de dieven medegenomen enz." De moord op pastoor Denijs is te Grevenbicht nog door overlevering bekend gebleven. Men wijst nog het met stroo bedekt huis aan op den Pannesheuvel, dat den pastoor tot woning diende. Driemaal brak brand uit in de belendende huizen, maar de vroegere pastorie brandt niet, „omdat er een pastoor vermoord is." Hoe sterk de overlevering nog voortleeft, kan hieruit blijken dat te Grevenbicht nog verhaald wordt dat de pastoorsmeid toen zij door de bandieten gekneveld was een hunner hoorde roepen: „Molt den pastoor, molt hem." Dit woord „mollen" dat in de gewone omgangstaal niet voorkomt heeft men in Grevenbicht nu reeds ruim 170 jaar onthouden. Nog weet een ieder in Grevenbicht te verhalen, dat een knecht op Nattenhoven die 's morgens vroeg den oven stookte, toen hij even naar buiten ging om den „ovenwisch" nat te maken, daar een vreemdeling ontmoette, die tegen hem zeide: „Weet je ook wat nieuws, ze hebben dezen nacht den pastoor van Beecht vermoord, waarop de knecht zou geantwoord hebben, „dan bes tich ter auch bie gewest, dü bes nog zwart." Stonden deze diefstallen behalve die van Clemens te Sittard, feitelijk buiten de bende, ook in de bende liet hij zich niet onbetuigd. Hij werd daarin opgenomen omtrent het jaar 1738, „hebbende den eed afgelegd in handen van Geerlingh Daniëls, Antoontje uijt de bemden (Antoon W.) en Wyn (W.) van Wolfhagen, in 100 het boscnken achter Wolfhagen, alswanneer aldaar een keertze in eene doode handt staende wierde ontsteecken ende op eenen neusdoeck op de aarde gestelt ende daernevens een rondt cleen doosken, waerinne waeren eene groote en eene cleene geconsacreerde hostie'', alswanneer Sch. den gewonen eedt moest afleggen. Ook wierf Peter Sch. nieuwe leden voor de bende aan. In 1749 verleidde en vervoerde hij tot de bende der dieven Joes den soone van Michel Hennix, Anton H. en Nol Caldenbergh, welke drie den eed zwoeren in het huis van Daniëls This Sw. te Puth, in gezelschap van Peter Sch. en Henric. R. Er werd eerst brandewijn en bier gedronken en geschonken, de tafel gedekt en daeraen gegeten, hebbende de vrouw en desselfs dochter ingeschonken, „en als het op het sweren aengonck, hebben deze hun geretireert, alswanneer een wit cleedt op de taefel wierd geleijt, waerop gestelt een rondt doosken waerinne waeren eene groote geconsacreerde hostie en twee of drij kleenen, welck doosken door voors. This Sw. wierde geopent, mede een crucifix neffens een moedergodts bildt en een keertze in een doode handt staende, wierde doens ontsteken", als wanneer de drie nieuwe leden God, de H. Moeder Gods en alle Heiligen afzwoeren en den duivel toe. Omtrent den diefstal Petri te Puth, vertelde P. Sch. dat daarbij o. m. nog tegenwoordig waren, Maen (Herman) van Broeksittard, eenen hanenkremer, wonende aan het broek, genoemd in de wandeling den hoppensack, Jan den Eijdom (schoonzoon) van Johannes B. aan 't Veltjen, bier en brandewijn tappende, en geboortig van Overhoven. Verder Lintgen van Tudder, wonende aan den put in de straat naar Milten, Johannes aan Crutsraede, Joseph van op de Leeke> zijnde een oberknecht van muyrders (metselaars) Laurens ook van de Leecke (Liek bij Heinsberg) en oberknecht. De vorengenoemde Joseph was gehuwd met Marie, wier 2 broers te Gulik geëxecuteerd waren, daar zij te Kuckhoven een man hadden dood geschoten. Joseph en zijn kameraad Laurens waren beide deserteurs uit de Hongaarsche troepen. Nog waren bij dien diefstal tegenwoordig twee personen uit Schafhausen, waarvan een genoemd werd den mulder, 101 Peter van Ophoven spenselencremer, Thomas soon van Giel den cremer wesende vioolman en getrouwd te Drummen, eên kerel uit de heerlijkheid Limbricht, Hubben Hans van Puth sijnde een bedelaar en de Gaverelle van Geleen aanhebbende eenen blauwen „rock", een soon van Daniëls This, Stas of Anton soone van Geerling Daniëls, den douven (dooven) Johannes overland gaande met Mulders Lijbe, welke zijn paard omtrent het huis van Petri vasthield, opwelk paard de zakken voor die van Crut: * raede, de Lieck en Schafhausen geladen werden. Sch. had die van Broeksittard en Crutzraede gewaarschuwd, deze die van Schafhausen en Lieck. Ook had hij die van Spaubeek met de plannen op de hoogte gebracht en hen gezegd dat een hunner omtrent Stammen ten teeken van verzameling in het bosch op een fluit zou spelen. Henric R. zou de wachten in Puth hebben uitgezet en als „veltgeschreij oft woordt" gegeven hebben „Bernau". In het huis van Petri gekropen, is Sch. met Geerling Daniëls, den keuckelaer op het bedde van Petri toegesprongen en hebben aan denselven diverse slagen gegeven, hierin bijgestaan door „het vuystken" die met een korten kluppel Petri vehemente slagen toebracht, waarna Petri met koorden ter dikte van zakband, door „het vuystken" daartoe meegebracht, gekneveld werd. Petri zich in den beginne willende te weer stellen werd zeer miserabel met slaegen getracteerd en door den Keukelaar met een bajonet gestoken. Eindelijk hadden zij Petri overmeesterd door hem tusschen het bed en de kist te dringen, waarna hij zijn geld aanwees, waarvan Sch. bekomen had 71/3 pattacon, behalve vier pattacons die hij zelf uit de kist had genomen zonder iemand iets te zeggen. Verder verklaart Sch. dat omstreeks 30 vlaijen naar de wachten waren uitgedragen. Nadat zij alles het onderste boven gegooid hadden en niets meer vonden, had de Keukelaar en Geerling Daniëls de lamp genómen en hadden Petri daarmede zijne mannelijckheid verbrandt om te weten te komen of hij nog ergens geld hadde, daarna zijn zij gepakt en gezakt vertrokken. Behalve het bovengenoemde aan geld bekent Sch. nog van dezen diefstal geprofiteerd te hebben acht ellen doek en eenige trekmutsen, die hij aan zijne bijzit Charlegriet gegeven had 102 102 Verder vertelt Sch. dat ook de vrouw van Petri gebonden werd en deze „in het torvelen van het binden van de Keukelaar een steek in de neuse ontving". Nog beschuldigt zich Sch. van een diefstal, omstreeks 1739 gepleegd aan een herberg omtrent den Struyclc gelegen, waar hij met den jongen Plaggen engel en duyvels Coobken uit de Lieck, door een steenen muur braken en zij medenamen slaaplakens, neusdoeken, een sticklijf (corset) en een bouteille brandewijn. Eindelijk verhaalt Sch. dat hij voor ongeveer achtjaren in het Luikerland door „de roode roede-Justitie" is gevangen genomen, gegeeseld en gebannen. Gevraagd naar de plaatsen waar de dieven hunnen opstallen hadden, verklaart Sch. dat de herberg van Joês B. te Broeksittard de grootste ophaldinge der dieven was, dat dit huis tot over den Rijn aan de gauwdieven bekend was, en dat daar dagelijks gestolen pakken werden verborgen. Verder ontmoetten zich de roovers te Oirsbeek bij Wassenberg bij zekeren Joannes dicht bij de pastorie, op eene hoeve gelegen te Alt-Mijll bij Wassenberg, bij een herbergier bij O. L. Vrouw in het Zand bij Roermond, Op den Schivenberg, in Stamprooy, bij Joseph te Lieck, bij Machiel op de Gangelder hei, sijnde deze Machiel een soon van Henske van Oirsbeek, in eene herberg tot Trotzenberg hebbende een waardinne die voor eenigen tijd te Gulik 18 weken had gevangen gezeten, in welke herberg door Pockel Annen Henricus de cappe van den eremiet uijt den Sant aan den welschen Josef verkocht werd. Het is wel duidelijk, dat Sch. P. voor deze misdaden zijn leven moest laten. Hij werd te Geleen op de ordinaire plaatse van executie terecht gesteld. - Een anderen bandiet Joes Ra. werd 16 December 1751 te Geleen ter executie gebracht. Verdere bijzonderheden zijn omtrent hem niet bekend. Tengevolge van de getuigenissen van Nol O, Francis H. en Mathijs Sw. werden bij decreet van de schepenen van Geleen, den 30 Dec. 1750 vergaderd ten huize van den drossaard Leop. Duyckers te Raath, op 4 Januari 1751 als medeplichtig aan de diefstallen bij H. Petri en bij de dames Gadé, op het Kasteel St Jans-Geleen gevangen gezet Henric Gl. scharenmaker gehuwd 103 met Maria C. wonende op den Pesch te Geleen, Peter, slotenmaker door verschilleude genoemd „den Kapitein wonend op het Einde van Geleen en Peter Sch. wolspinner te Spaubeek de laatste reeds vermeld. Henric Gl. werd op 15 Januari voor de gecombineerde Schepengerechten van Schinnen en Geleen onder voorzitterschap van den drossaard Duyckers geconfronteerd met de gedetineerden Nol C, Mathijs Sw. en Francis H. Nol getuigde „in facie" dat Gl. medeplichtig was aan de diefstallen „Gadé en Petri" waarop Gl. uitviel met: „Du mit dien vogelsvöttige augen, dat luchs du wie eine schelm. Het is gelogen daerover zal Godt en de heilige Moedergodts wraeck roepen, en du suis ewigh daervoor in de hel moeten borren, en ich zal de glorie in den hemel daervoor geneiten, daerover wil ich leven en sterven". Na voorlezing van het verhaal verklaarde Gl. te persisteeren verzekerende „daerop te willen sterven en dat diegene welke de diefstallen bij Gadé en Petri begingen soo cort en kleen als moes moesten gehakt ende gecapt worden, dat sij daerdooi1 niet soudeu kunnen verantwoorden hetgeene sij gedaen hebben". Mathijs Sw. zeide dat hij Gl. gesien had bij den diefstal „Gadé", pakken'dragend uit het huis. „Hondsfotten auch, zeide Gl. dat is gelogen, daerop leve en sterve ich ende de Moedergodts sal daarover mijnen getuighsman sijn, en ich hub dich schelm van eine man niet gesien ich weet niet dat ik hem ken." Francis H. verklaarde hem gezien te hebben pakken uitdragend bij den diefstal in het Streutje (Pétri te Puth). „Du bis eine schelm, want du luchs, aldus GL, noijt hub ich pakken gedraeghen en noijt bij den diefstal geweest, daarover wil ich leven en sterven. Ich roop allen voor het oordeel Godts die mich soo valschelijk accuseeren". Waerop Francis riposteerde: alle daegen en alle uren bereit te sijn met hem voor het oordeel Godts te compareeren". Op advies van den advocaat F. W. Emonts den 19 Januari werd tot scherpere examinatie besloten, hetgeen plaats had op den 25 daaropvolgend. Na eenigen tijd op het stoeltje te hebben gezeten begon Gl. te bekennen. Aangaande den diefstal bij Petri te Puth vertelde hij o. a. dat het gat in huis gebroken werd door den Keuckelaar en Wijn van Wolfhagen, waardoor deze het eerst 104 naar binnen drongen gevolgd door Nol C, Francis de Veldbode, diens broeder de gevluchte Antoon en Daniëls 'This (hiermede was bedoeld Mathijs Sw. v. Puth). Wijn en Daniëls This hadden Petri gebonden en gekneveld. Antoon sprong op het bed en hielp mede de vrouw binden, terwijl Wijn W. Petri en diens vrouw met een breekijzer diverse slagen toebracht. De Keukelaer had een soort bajonet waarmede hij Petri in de wangen stak om daarna met eene brandende bos stroo hem van onder tot boven zijn lichaam te branden, intusschen brandde Wijn met de lamp sijne gevoelige lichaamsdeelen, welke mishandeling geschiedde om Petri te dwingen de plaats van zijn geld aan te wijzen. Na zijn slachtoffer aldus afgefakkeld te hebben nam de Keukelaer een aldaar hangend geweer aan zijn schouder en stapte daarmede heel parmantig naar buiten om zijn post als schildwacht te betrekken. Getuige verklaarde verder dat drie pakken van de gestolen goederen ten huize van Wijn W. te Wolfhagen werden gedragen en door dezen in een stal. begraven werden uil vrees voor huiszoeking. Drie dagen daarna werden de pakken door getuige, den Keukelaer en Wijn naar Heinsberg gebracht en daar verkocht aan eenen Jood wonende omtrent het adelijk Klooster oud omtrent 60 jaren, zijnde van middelmatige gestalte hebbende bruinachtige haren' en grijzen baard. Terug te Wolfhagen in het huis van Wijn kreeg getuige voor zijn part 3 pattacons of 12 gulden Maastrichter koers. Zijne opneming in de bende verhaalt Gl. aldus: Een paar jaeren geleden, wie ich noch met scheeren over land ginghe, komend doens bij Wijn W. te Wolfhagen zeide mij deze: „Ich seen das du doch eine erme duivel bist". Waerop ich seide : „Ich ben erm genoegh, ich sou wel geerne ein handjwerck doen maer ich hub geen getuigh." Hierop zeide Wijn: „gangk du mit ons uytsteelen, dan suis du wel geraeken, ende du suis mit van de buit hebben dae veer te saemen maeken." De Keukelaer welke onder dat gesprek naar binnen kwam zeide dat hij dan ook den eed moest zweren, waarin Gl. toestemde. Doens heeft Wijn uijt eene kiste, welke in de kamer stont, uytgehaeld eene doode handt welcke hij stelde op de tafel ende aldoens ontstak hij eene reute (rundvet) keertse welcke hij in die 105 handt stelde, waer neffens een crucifix weerde nedergeleijt ende tusschen de doode handt ende het crucifix wierde gestelt een ront houten doosken, waerin deselve Wijn seijde te wesen vier geconsacreerde heilige hostiën, verclaerende hij deselve gesien te hebben, mede dat eene derselve heijlige hostiën waere in een grauwe papier ingewickeld welcke jet besmoddeld off besmeert waere, zettende de Keukelaer een Moedergodtsbildjen in zijne handt hetwelk hij aan hem gedetineerde voorhielt, als wanneer hij gedetineerde den eed heeft gesworen „van gheene der complicen te verraeden, hebbende deselve eedt bestaen in volgende woorden: „soo sweere Godt aff en den duyvel toe", doens den duym en de twee voorste vingeren van de rechte handt opstekende ; verder declareert hij dat bij denselve eede worde gesproken, dat zij te saemen uytgaande alles in duyvels naeme souden doen". Naer welcken gedaenen eedt den Keukelaer naer Hommert is vertrokken en hij gedetineerde bij Wijn is blijven logeeren. Deze vertelde hem toen de doode hand te wezen van eenen geexcuteerde, die hij zelf van eene galg had afgekapt en medegenomen. De vrouw van Wijn was den geheelen avond daarbij present geweest. Gl. noemde o. a. als medeplichtigen bij den diefstal „Gadé" Joncker de Gavarelle Cantoor-meester wonende neffens den Kerkhof te Geleen en Deprez zoon van wijlen den Scholtis (deze was Balthasar Deprez was niet Scholtis maar wel Schepen) hebbendé eene office in- de heerlijkheid Vaasrade (secretaris der Schepenbank), welke beiden op den dag van den diefstal in overleg met Geerlingh Daniëls voor het huis van de dames Gadé het plan van den inbraak vaststelden, bestaande in het uitbreken der staven van het venster naar den weikant. Toen dit echter niet lukte kroop Francis H. onder de poort door welke hij opende. Op den hof vatten toen post de Gaverelle, Deprez, Daniëls This, Geerlingh, Wijn, Antoon en Francis H. en Nol de trouwe jongen met de zieke oogen. Geerlingh, welke geen succes had met een breekijzer aan de huisdeur, brak een venster open waardoor Francis naar binnen klom en de deur opende. Geerlingh, Daniels Thijs, Antoon en Francis H. en Peter Sch. stormden naar binnen. De overige werden om het huis op schildwacht gesteld. Weldra werd binnenhuis licht ontstoken en vielen de indringers op het bed 10$ waarin de juffrouwen sliepen „Christe Jesu, zoo hoorde men buiten roepen, helpt mich, helpt mich, wij bidden om vergiffenis, laet ons leven wij sullen uch geerne alles wijsen wat wij hebben." Waerop Antoon H. bulderde „du moes mich alles wiesen offt du suis gheenen anderen doodt sterven als de miene". Gl. hoorde dat Geerlingh Antoon toeriep „halt het is genoègh". Tevens hoorde hij Daniels This zeggen „ich hebbe eenen riem om te binden", waerop Antoon zeide : „lang mig den riem du bis te lanckzaam, ich sal daarmit snak gedaen hebben". De Juffrouwen aldus door Geerlingh en Antoon gebonden zijnde begonnen hard te schreeuwen en te kermen. „Sweigh still off du suis geenen anderen doodt sterven als de miene" dreigde Antoon. Ds Juffrouwen smeekten hem hun toch in vreede te laeten, dal zij maer in het schaep (kast) souden seen waerin zij alles souden vinden wat zij zochten. Getuige hoorde toen dat het schaep werd stukgeslagen en vernam later dat zijne mede-bandieten daaruit stalen het geld en linnen goederen, hebbende ook gezien dat Geerlingh tweemaal en Antoon eenmaal met pakken kleeren uitliepen, waarvan Antoon hem een pak gaf om te dragen bij Daniels This te Puth. Alsdan willende zich verwijderen, vond hij vergaderd in de huisweide om Gadé de staf der bende, zich te goed doende aan een bij de Juffrouwen gestolen „bouteille" brandewijn. Geerlingh de flesch overhandigend aan Jhr. de Gavarelle zeide „dao Capitein ich breng uch de bouteille, het" wurd tied dat veer gaon, later zullen veer ins drincken". Getuige verklaarde dat Wijn W. werd genoemd „Luitenant", Antoon H. de geevadeerde „Sergant" en den Keukelaer (Jacques Dujardin) van Hommert „de Corperaal". De getuige Gl. verklaarde nog dat Geerlingh Daniels zijne zaalpistool op de Juffrouwen kapot had geslagen, dat Antoon en Francis H. van Puth ook de 2 andere pakken droegen bij Daniels Thijs te Puth, alwaar hij 4 dagen daarna van den Keukelaer voor zijn aandeel kreeg 12 schillingen. Addéndo, zeide Gl. alsnog dat bij den inbraak bij de dames Gadé, Geerlingh naar buiten kwam en rla beraad met de Gavarelle, den Keukelaar, Antoon en Daniels This andermaal naar binnen liep zeggende, „ich mot eens in het bedstreu zoeken" en spoedig weer terugkwam met iets in de hand. Getuige zag toen dat Deprez zich retireerde achter een pereboom om niet gekend te worden. Op de vraag van den Schout of hij 107 Deprez niet beschuldigde uit haat, omdat deze, hem eens betrappend op het seumeren (aren lezen) op zijn land, hem een arm stuk sloeg, antwoorde Gl. den eed te doen dat Deprez inderdaad bij de woning van Gadé en me leplichtig aan den diefstal was Bij de recollectie „extra tormenta" van 3e Januari daaropvolgend bevestigde Gl. zijne bekentenis van den 25e. . De crimineele conclusie van den advocaat Rasquin van 3 Februari luidde den dood door den strop. Den 27 Maart daaropvolgend ontkent en herroept Gl. zijne bekentenissen zeggende maar alles bevestigd te hebben om van de hevige pijnen der tortureering te worden verlost. Den 17 April bekent Gl., na voorafgegaan tortuur, wel behoorlijk schuldig te zijn en bij de bende te behooren en volhardt bij de gedane bekentenissen bij de recollectie. De rechtsgeleerden P. A. Pelsser en G. Ernst motiveerden hun advies tot de doodstraf van 16 Aug. daaropgevolgd aldus: De redenen daer aff bestaan in zijne eijghene judicieele confessio, nulla autum fortior injure probatio est, quam proprii oris confessioi ende 't is Secundum mores et statuta constant, dat voor gequalificeerde diefstallen geene mindere straf magh geinfligeert worden als den strop. Het daarop genomen vonnis der Schepenen van Geleen luidde aldus: „Visis actis ende op alles geleth, Schepenen ter maeniss van den presideerende, naer ingenomen advies van 2 onpartijdige rechtsgeleerden, rechtdoende ex actis, verclaeren den gedetineerden overwonnen te wezen, van eene groote bande dieven ende inbrekers, daertoe gepresteerd hebbende, eenen schromelijken eedt, en voorders medeplichtigh en geassisteerd te hebben met veele gesellen aen de huisbraack met knevelarijen en diefstal ten huize van de Juffrouwen Gadé tot Lutteraedt onder Geleen in fine Juny 1749 alsoock aan de huysbraeck met knevelarijen ende diefstal geschied ten huize van Henric Petri tot Puth jurisdictie van Schinnen in den nacht van 4—5 Maert 1750 ende daeraff zijn deel van elck geprofiteerd ende ganoten heeft, tot reparatie van welcke swaere misdaden ende andere ex actis influeerende, Schepenen verclaeren andere tot afschrick, denselven beclaegden te condemneeren ter plaetse van executie van justitie te worden gebracht, ende door den scherprechter aldaer gestraft met den 108 strop datter aldaer de doodt opvolge, ende aan de galge te blijven geattacheerd, confisqeerende desselfs zoo meubele als inmeubele goederen, daer uyt nochthans vooral te trekken de costen ende misen van justitie. Actum in Judicio extraordinario op den casteele van St. Jans Geleen heden 18 Aug. 1751 'get.) Hnd. Hensen, Dirck Geurts, Jan Selis, Lamb. Claessen, Lamb. Banens, Jac. Bormans, en R. Corten Secretaris,. Deze den 23 Aug. 1751 op den Casteele St. Jans Geleen als ten ordinaire plaetse van executie geprononuntieert, ende door den Scherprechter Nicolaas Tillenborgh geexecuteert. Ita attestor (get.) R. Corten Secretaris. De inventaris van de nalatenschap van den geexcuteerden Gl. bestond uit het volgende: In de kamer: 3x/2 veerdel speek, 2 schencken (ham), een half hooft, 2 hespen, een veere, een braetworst, wolspoel met toebehoor, 2 linnen bedden met stroo, koeckepanne, eenige aarden schotels en duppens, stoeve met ijzeren pijpen, teertaije camisool, 2 ijzeren ketelkens, groenen boecksack met erten, 3 kleene houten stoelkens, ijzere lamp, oud schaep sonder deuren, 2 houten emmeren en steenen watercruyek. In de keuken: kiste met vrouwenkleederenen kindergetuigh, 13 aerden schottelen, 6 tinnen lepelen, houten schottel, blauwen mansrock, ijzeren ketel, botterstang, haspel, ijzeren hael, houten bancke, tinnen soutvatt, 2 botterpotten, mesthaek. In den stal: roode koe met witten kop, mestgaffel, schop en houten troffel. In de schuur: handtbiel, heep, moeil, wan, vlegel en seekel. Behalve de koe, werd het overige en het vleesch gelaten tot alimentatie der 5 naakte kleine kinderen. De schepenen (get.) Lamb. Claessens en Jac. Bormans. Uit de crimineele stukken betreffende den bandiet Gl. bleek dat deze met zijne vrouw in Mei 1748 een zak koren uit de kerk van Geleen gestolen had en dat die .kerk alstoen tevens diende om vruchten en goederen van waarde in veiligheid te brengen waarvan vele inwoners vooral kleine boeren • van Geleen gebruik maakten wegens den toen heerschenden oorlog. De kerk werd toen dag en nacht sterk bewaakt. 109 Informatie praeparatoir genomen tot Geleen heden 24 Martij 1752 over 't gheene voorgevallen is op den Casteele van St. Jans-Geleen tusschen eenige crimineele aldaar gedetineerdens ten overstaen van Zelis, Claessens, Banens, Bormans en Corten resp. Schepenen en Secretaris der Graafschappe Geleen. Wouter Soons oudt omtrent de 34 jaeren, gedaeght, geëedt ende geexamineert deponeert op voorleden Woensdagh 's avonds op den Casteele St. Jans-Geleen geweest sijnde ende aldaer de wachte tot het bewaeren der crimineele gehouden te hebben» als wanneer hij deponent omtrent aen de deuren van de gevangenisse sijnde, gehoort heeft dat de gedetineerdens Henri Gl. en Michel Hennix saemen aén het discoreeren en spreken waeren, als wanneer den voors. Henrie Gl. seijde, dat sijne broeders souden procedeeren tegens de Justitie, ende dat sij de cleijne vingen en de groote lieten sij loopen, waerop den gedetineerden Michiel wel seijde somteijts „jae", seggende denselven Henrie Gl. oock dat den neeve van den dicken 1) welcken Secretaris van Vaesraede is 2) schrijvens gebracht heeft om sulx met de Justitie uijt te maeken, ende dat hij sulx van sijne naebuijren gehoord hadde; „kens dou dien niet Michel ?" waerop deze Michel seijde van „neen", waerop Gl. wederom seijde, sij seggen dat ik hem alleen verraede hebbe, maer den Secretaris heeft wel drij getuijgen daervan, en hij heeft oock wel getuijgen over die ses die in de weij gestanden hebben. Den duivel moet die getuijgen haelen, en der blixem dat steulken (stoel der tortuur). De Schepenen sijn noch slimmer als den Drossard ; den eenen vraeght dit en den anderen dat, men mr>et het wel bekennen, dat en seg ich dig Miggel. Getuighe segt noch gehoort te hebben dat Henrie Gl geseijt heeft: „sij hebben oock eenen van Schinnen gekregen. Miggel kens dou dien wel? waerop deze „neen" antwoordde» Waerom mocht dien soo gauw wederkomen? het is dpgh off het Godt soo wilde hebben. En, zoo vervolgde Gl., als het met te procedeeren niet te helpen is dat men dan die blixemse honj van de peerden affschiette bis hun der duivel haelt. Ende beijden setten wederom hun onder- 1) Hiermede is klaarblijkelijk bedoeld Jhr. de Gavarelle. 2) Bedoelende Jhr. Deprez (zoon van Balthasar den Schepen). 110 broeken gebed devotelijck voort. Nee plus nee minus en naer praelecture persistit et subsignavit. (Volgen de handteekeningen der Schepenen.) Wijnandus Keulers oudt omtrent de 28 jaeren gedaeght geëedt ende geëxamineerd, deponeert voorleden Woensdagh den 16 deses, op de wacht op den Casteele St. Jans-Geleen gewees* te sijn tot het bewaeren der aldaer crimineele gedetineerdens als wanneer hij omtrent den middagh gesien heeft dat Andreas van de Wall, soone van Andreas den speelman tot Lutteraet, aen een keldergat van het gevangenhuis van Henrie Gl. lagh, en gehoort heeft dat deselve Andries seijde, Henrie sij geven dich den naem das dich mijnheer Deprez verraeden hubs, waerom denselven mijnheer Deprez veel loopens en schade gehadt heeft. Waerop den gedetineerden Henrie Gl. antwoordde: waerom souw ich dat niet seggen; ich wil hem de plaets wel noemen waer hij gestanden heeft bij den dicksack, en de grooten moeten soo wel draen als de kleine, welcken Deprez tot Lutteraet achter eenen graeff (diefstal Gadé) bij sich doens hadde een sackpistole, een flint en eenen hertsfenger, en ick wil hem dat wel met theen getuighen goedtmaecken. Nee plus nee minus, et habita lectura persistit et subsignavit. (Volgen de handteekeningen der Schepenen.) Matthijs Luijten oudt omtrent de 29 jaeren gedaeght ende geexamineert deponeert op den lesten vastenavond-dagh op den Casteele St. Jans-Geleen de wachte tot het bewaeren der crimineele aldaer gehouden te hebben ende des nachts omtrent den gevangenhuijse van Henrie Gl. sijnde, heeft gehoort dat dito Henrie Gl. kermde en jemerde, dat doens hij deponent denselven vraeghde wat hem feelde, waerop Gl. seijde hij dachde aan sijne kinderen en broeders, waerop hij delarant wederom seijde: du hes dae eerder moeten aan dencken, waerop Henrie Gl. seijde : ich weet van gheen welbedencken, die mij daerin gebracht hebben die sal het ons lieven Heer loonen; waernaer hij declarant aan den gedetineerden Gl. vraeghde off hij wel wiste dat eenen uijt Geleen weg was, en hij Henrie Gl. soude eens raeden wat voor eenen, waerop deze vraeghde off het den was met het boordt om den hoedt en off denselve getrouwd was, ende hij declarant daerop antwoorde, „neen, maer hij is getrouwt geweest", waerop 111 111 denselven Gl. seijde: dan sal het- dien dicken achter de Kercke zijn, 1) als wanneer hij deponent wederom vraeghde, off die wel ieverans van weten souden?.Waerop de gedetineerden Gl. seijde: wat hel, souw hij daervan weeten, want hij soude, doens sij bij de juffrouwen Gadé gestolen hadden, ende den eede in de weide van Anthon Penris gesworen, overste geweest sijn, ende dat hij Henrie Gl. sulx van andere gehoord hadde. Nee plus nee minus et habito lectura persistit: Addendo seggende noch gehoort te hebben van Henrie Gl. seggen: sij kriegen de kleine dieven en de grooten laeten se loopen. Ich zal hun sulx eens vraegen. En mig dunck dat ich noch eens op het steulken zal moeten koomen, maer dan sal het eerst mouwen (stof op gaan). Maer ich sal so geck niet sijn van mig daerop te laaten setten. Persistit ut aute et subsignavit. (Volgen de handteekeningen.) Lambertus Cremers oudt omtrent de 23 jaeren gedaeghet ende geexamineert deponeert voor eenigen tijd sonder-den preciesen dag te weeten op den Casteele van St. Jans-Geleen de wacht gehouden te hebben, ende 's avonds met den gerichtsbode gegaan neffens andere van de wachte tot in de gevangenisse van Henrie Gl. welke doens te eeten en te drincken gegeven werd, als wanneer deselve Henrie Gl. vraagde: Jongens wat seggen die gevangenen in de Cortiguarde, meijnende Michel Hennix dessels soone Joês ende Joès B., waerop hij deponent antwoorde, die seggen justement gelijck gij geseijt hebt dat sij onnoosel waeren (onschuldig zijn) waerop Gl. wederom seijde: jae onnoosel laet hun maer eens op het kittelsteulke koomen. De heeren weeten het wel en sullen niemand aenpacken off hij moet schout (schuld) daeraen hebben. Nee plus nee minus etc. (Volgen de handteekeningen). Mathijs Penris oudt omtrent de 45 jaeren gedaegt ende geexamineert deponeert voorleden Woensdagh 17 deser het bewaeren der crimineele gevangenen op het Casteel St JansGeleen de wacht gehouden te hebben, als wanneer hij declarant 's nachts omtrent het gevangenhuis van Henrie Gl. en Michiel Hennix geweest is, ende doens gehoort dat deselve gedetineer- 1) Hiermede bedoelende Jhr. de Gavarelle. 112 dens te saemen aen het discoureeren waeren, ende doens gehoort dat deselve Gl. seijde: dat de heeren meer wilden weeten als hij wiste, vloekende en scheldende op de Justitie, dat hij liever wilde hebben dat sij al met lijff en seel voor den duivel waeren. Ende verders gehoort dat denselve seijde als wanneer hij naer de Justitie (strafplaats) soude gebracht off gevaeren worden, dat hij onder alle menschen soude seggen dat ze onnooselen afgevaeren wierden, ende dat hij alsdan de Schepenen off heeren van Justitie soude voor het oordeel Godts roepen. Ende Drickes en Miggel begonnen weer te bidden. Nee plus nee minus etc. (Volgen de handteekeningen.) De gevangen slotenmaker Peter op het Eijnde te Geleen vinden wij in de verdere stukken niet terug. Intusschen zat op het kasteel St. Jans-Geleen medegevangen Mevis O. wolspinner te Spaubeek verdacht van medeplichtig te zijn aan de diefstallen met braak ten huizen van Gadé en Petri. Na eerst alles te hebben ontkend werd de scherpere exaroinatie op 10 en 11 Februari 1751 toegepast waarbij O. bekende medeschuldig te zijn aan de hem ten laste gelegde diefstallen. Aangaande den diefstal „Gadé", verklaarde hij dat Geerlingh hem geïnstrueert had, dat de Gavarelle een fluitje had en dat het een teeken was tot vertrek zoo hij het fluitje hoorde. Hij bevestigde tevens de medeplichtigheid aan dezen diefstal van Jhr. Deprez en dat mede daarbij tegenwoordig was Peter uit Grootgenhout hebbende twee peerden, wonende tegenover Bouwjans en eene menigte andere mannen uit Geleen wier namen hij niet kende, maar hen uiterlijk wel kon beschrijven. Hij verklaarde met de 5 andere medeplichtigen uit Spaubeek hun aandeel, zijnde een pak kleeren bij eenen Jood wonende aan de Limbrichterpoort te Sittard te hebbén verkocht, waarvan zijn deel bedroeg 6 Schillingen. De beschuldigde noemde den Keukelaer als de man welke, ten teeken van verzameling voor den diefstal „Petri", in het Stammenderbosch het lied speelde op de fluit. Zijn aandeel in dezen diefstal bestond uit 3 ellen doek, 2 vrouwenhemden en 1 manshemd, welk laatste hij met dragen versleten heeft, hebbende het overige verkocht aan eene vrouwe wonende tegenover de kruismolen te Rothem voor den prijs van 3 Schillingen voor de hemden en voor het doek 10 stuivers per el. 113 Om 11V2 uur nachts werd de zitting-der Schepenen geschorsl en Mevis O. van den stoel van tortuur afgezet. Des anderen daags ging hij met de bekentenissen voort zonder pijniging. Hij vertelde in het jaar 1743 ten huiz3 van Geerlingh Daniëls te Wolfhagen door dezen te zijn beëedigd en in de bende te zijn opgenomen. Voor het meermalen beschreven altaartje zwoer hij: „dat hij noits eenighe complicen soude bekent maecken; alwaer het saecks oock dat hij in apprehensie sijnde, eenighe doorje torture soude moeten nomineeren dat hij ter justitie gebracht wordende, deselve in alles soude moeten herroepen, te dien einde Godt en de H. Moedergodts en alle Godts Heijligen afswerende ende hun aan den duivel overgevende ende alles te doen in duijvels naeme". Sijnde dit aldus geschiet in presentie van Geerlingh door het opsteken van de 2 voorste vingeren en duime sijner rechterhandt. - Zijne eerste diefstallen waren als toen geweest bij Corten in het Hellebroek waarvan zijn aandeel was een halve „veerdel" spek hetgeen hij verkocht voor 48 stuivers, dan bij Clemens te Sittard waarmede hij verdiende 3 schillingen om post te houden aan de Boonenbrug. (Volgens den Archivaris Janssen „Bonnisbrug". Deze is de brug tusschen de huizen Rutten en Wijnhoven over de beek welke naar Millen loopt) en diefstallen Paes Limpens te Oirsbeek en Heijnen te Spaebeek. Van het vonnis over Mevis O. vonden wij geene aanteekening. Vermoedelijk onderging hij geen mindere straf dan zijne medegevangenen. Dank aan de plaats gehad hebbende executiën, waarbij vooral de hoofdmannen het leven lieten, en door het vluchten van het grootste deel der schelmen werd deze bende voor goed uitgeroeid. Namen van deze bandieten komen althans in de nieuwe bende van 1762 niet voor.1) doer.2 M \ ■ -2|'3 Maart, 1762 °ntdekte <*ne brigade te Sehinnen dienstig Marechaussee ln eene sehuur bij een kleermaker te Wintraak een 16tal ïofenl'nS;;Wa%an<,e,meeste .^kwamen en sleehts gearresteerd werden en FrancSvl T Fra"scThman' welke tu^chen de koeien zich verborgen hield 7nnHp>a K l!' ^enaamd Tater-Sus welke boven de poort van het huis verborgen zonder broek en behangen met spinnenweefsel zich met een mes verdedigde* dat!ï tet,Verh°°r,bleek dat alle gewapend waren met geladen pistolen en dat men te doen had met eene bende dieven en brandstichters. / ater-ïus bekende op de stoel van tortuur, medeplichtig te zijn geweest 114 Louis Adriaan Peterin, Luitenant-voogd in het Staatsch land van Valkenburg^ spreekt* in0 zijne" briéven! aan ' zijir principaal " (Publicatrons^iXXlV) over zulke bende "Van arme stumpersf die onbewust door andere'"tot den diefstal werdëh meegesleept en veelal aan de-galg zijn^bpgeknoópt voor dfefslalferiy'die" in-onzen tijd met'een :paar*>dagën*'öpsluitirïg zouden w^rTOh^géstraft. I-Ie* domme volk, zoo zegt' hij- vérdër7*lfet r,*rcbJ allicht süjj'gèreèren door het bijgeloövig eri; goddeloösf cërémöirieèl 'bij de7'fëceptie en*verlèide« door hetg^êWot van rm6nt d'effrayarit que Je grand norhbre' de complices dëononcés. De pauvres innocents qui' furent entrainés sans présque savóir ce qu'ils avaierït fait en dbnt le èrrtiifè jSnncipatètaftd'ètre de la bande.'' aan een diefstal te Susterseel en ihéenhtu-£*bij'" Luik, en aan de Wedi Antoon Meertens te Nagelbeek, alwaar eene uitgebrande lont werd gevonden, een brandbrief te hebben bezorgd. Nadat hij „semoto orani terrore" zijne bekentenis herriep en" scherpere examinatie met de schroeven op de duimen werd toegepast, noemde hij de volgende complicen : dë Scheile Bastiaan van Aken, Henrie van Aken'met nog een vrouwspersoon, een schouwveger fvan Aken,v eenen " van ^Masö&icht' gehuwd met zekere Aldegondt, Pancas uit het Limburgeersch genaamt Kakaske, Laurens van Breda, Jacob vain Cöllen,"Péter genaamd de gekkê Pierre, Pitterke een Duitscher, Simon van Luik, ,;Nol: schoonzoo» Van Houtzken, zekere Joseph door Marechaussee gezocht, twee Fransosèn te Luik gehangen. Thijs den Duitscher met 'vrouw èn moeder (Enne en.Elisabeth);' Pfttf^S"! HollaWer' 'met zijne vrouw,' Jan van 3itsi twee Joden waarvan eei^jfflet"jodenbaar'd genaamd Abraham"** Joseph. En bekende aan de volgende diefstallen medeplichtig te zijn geweest'^ in een huis bij de kérke të Bieght'in- winter 1761)1762 'waarvan de keldër met een ploegcoutere werd geopend,* eh'-tlaaruït 2 piotten boter, vlaaijen en weggén "(wttbrbod) gestolen werden; diefstal te Rummen (graafschap Loon) alwaar Steijh de horlögiemaker een 'gat in. een huis brak, dé bewoners daarvan op hunne bedden gekneveld, cleèdereri" eti " zes rijksdaalders daar gestolen had; diefstal té Bochet; 'diéstal in eeri'%üis "tegenover Urmond ; diefstal te Kinderen; diefstal te TitS (bij Jülich) alwaar in een huis 'té 'midden van het dorp door denschepen Bastian'boter en cleerén 'gestolen werden ;diefstal ,te Lommei bij -Postert in hét jaar 176$ 3o6r . 2 Joden' van de Markt te Sittard medegenomen, dachten zij aldaar eeri "gfooten haas te vinden doch vonden slechts eenige cleeren; die stal bij den eremiet onltrèht Borgloon in 1761, welken eremiet zij uit de kluis lokten, en'hem de kapel deden openen, waaruit zij medenamen een bleecken doosken waarin 5 schillingen; te Guttecoyën alwaar zij in een kelder braken en boter stalen; een diefstal op hunne reis naar Diest; diefstal te Linckert inbraak door een muur alwaar zij kleerfen stalen. Tatef-Sus >Verklaarde nog in de bende genoemd te worden: Jesuken of het, cleen swert lieven Heercke. f 'Op' 4 Juni 1762 werd Tater-Sus tér dood veroordeeld en op 5 Juni had de executie plaats* ten overstaan van den Schout, dén Secretaris èn 6 Schepenen, Tater-Sus had 75 dagen in de gevangenis gezeten. " Joseph Mathij ontsnapte uit de gevangenis van ter Borg "s morgens op 27 April 1762 na eenmaal getortureerd te zijn geweest, Kf-zijn gëvangencel 115 Inderdaad als men weet, dat het slechts eene hooge uitzondering was, als een der bandieten even zijn naam kon schrijven, dat toen, en zelfs door kwajongens, een godtergenden eed zoo lichtzinnig gezworen werd, komt men tot de overtuiging, dat het gewone volk toen in het algemeen, vooral op zedelijk gebied, weinig ontwikkeld om niet te zeggen geheel onbeschaafd was, zoodanig dat 'men een indruk krijgt, dat die misdadigers dit onderscheid tusschen goed en kwaad niet kenden. En dan moeten wij ons afvragen, of de zware en onteerende straf, zooals o. a. werd toegepast op Nol G. den trouwen jongen, welke slechts schildwachtdienst verrichtte, niet wat te streng was. Hetzelfde geldt voor Henske, de jonge G, welke reeds op 12jarigen leeftijd door zijn vader Jannes, de roode speelman, op de nachtelijke roof tochten werd meegenomen. De doodstraf op zijn vader toegepast lagen zijne kluisters, waarmede hij aan handen en voeten geketend lag, ontdaan van de sloten. De roofvogel was gevlogen. Het vermoeden van medehulp aan die evadeering viel op den wachter Thewis Cleijnjans. In den nacht van 314 Mei toog de Schout met eene brigade schutten naar zijne woning om hem te arresteeren. De arrestatie ging evenwel niet, als van een leien dakje, Thewis verscheen met een bijl in de deur met bedreiging den Schout het hoofd te klieven. De man werd echter spoedig overweldigd en zat weldra in het gevangenhok van Mathij welke hij hielp ontvluchten. Als getuigen werden gehoord de wachters-' Joês Gielen, Martin Cremers, Pet. Goossens, Reijner Renckens, Geles Cals, Dirck Bemelmans, Gerard Sijpers «n het kasteelpersoneel Mej. Anna Jans Kamenier (geboren te Schinveld en later gehuwd met Arnold Maes) Anna Neelbeck kookmeid, Henri Schutgens Koetsier, Joês Vromen Jager en Marie Agnes Hameckers meid v. d. pastoor van Schinnen. Uit de verklaring deses getuigen bleek dat Thewis Cleijnjans geboren te Doenrade, te Schinnen gehuwd' en daar wonend, de evadeering van Joseph Mathij mogelijk had gemaakt door met eene „heep" (bijl) in de wachtstoof (kamer der wacht) een venster te openen na eerst den gevangene van zijne kluisters te hebben bevrijd door welke daad Cleijnjans eveneens vermoed werd tot die bende te behooren. Bij vonnis van de Schepenen van 21 Aug. 1762 werd Thewis Cleijnjans voor eeuwig uit de heerlijkheid Schinnen verbannen. Uit het proces bleek dat de kasteelwacht bestond uit de wachters: Joês Died eren, Reijner Renckens, Thewis Cleijnjans, Francis' Peusen, Jan Sijben, Andreas Caldenbergh, Dirck Bemelmans, Adam Botteliers, Joês Hanssen, Claes Cordewevers, Peter Paulssen, e zoon van, de Wed. Ant. Meertens, Joês Gielen, Henri Sijpers, Wilh. Claessens, Dirck Sijpers, Henri Henricx aan wie allen strenge orders waren gegeven morgens, middags en avonds den gevangene en diens boeien, kluisters en ketenen accuratelijck te visiteeren, den gevangene niet uit het gezicht te gaan, en steeds een oog op hem te houden zonder een voet van de plaats af te wijken. Deze regeling was op de wachtstoof geafficheert en den wachters behoorlijk voorgelezen. Francis Peusens de commandant der wacht werd bij vonnis van den 3 Nov. 1762 veroordeeld tot betaling van 10 pattacons en van de gerichtskosten ad 27 gulden en 10 stuivers omdat he? aan zijne nalatigheid e wijten was dat den gevangene Jos. Mathij, als behoorende tot eene gevaarlijke dievenbende, de gelegenheid geboden kon worden om uit de gevangenis te ontsnappen. 116 kon voldoende zijn geweest om Henske, die allicht nog nooit een berisping kreeg, tot beter inzicht te brengen. Maar toch ook beestachtig is de wijze waarop Lambert Philippens in het Naenhoverbosch vermoord werd. Enkel de vrees, dat Philippens, welke door een voorbijganger gezien werd, toen hij met Houb P. in het veld enkele gerven tarwe stal, dezen zou hebben kunnen verraden, deed hem het plan opvatten om zijn buurman Philippens verradelijk te vermoorden. Door Sch van Thull werd de argelooze Philippens in de diepte van het bosch gelokt en nadat met ruw geweld zijn mond was gepropt, waren het Houb P. en Lins Kn. welke met zware houten beurtelings, in ijsselijke koelbloedigheid, alsof het gold het dorschen eener tarweschoof, op zijn hoofd beukten, totdat hij dood neerviel naast het te voren gereedgemaakt graf. En die beestmenschen schopten het pas ontzielde lichaam in het gat, dat zij met aarde vulden om in het stinkend moeras van he tNaenhoverbosch het spoor van hun misdaad uit te wisschen. Andere booswichten, zooals de afdoender van Hoensbroek, Geerlingh Daniëls, Ant. H, de oude C, Wijn W., Peter Sch., Mevis O. en andere waren gevaarlijke bandieten, welke overal verschrikking brachten. Voor hen was de dood eene gerechte straf. Met hun verdwijnen had de bende opgehouden te bestaan en keerde de rust onder de inwoners der streek terug. Na afloop der laatste executiën in 1752 werden rekeningen ingezonden door de Gebiedende Vrouwe der Heerlijkheid Schinnen wegens door haar gedane kosten ten behoeve der geëxecuteerden; door den scherprechter Tillborch wegens de gepraesteerde tortureeringen en executiën ; van de schepenen wegens ontvangsten en uitgaven aangaande de geëxecuteerden, en van den gerichtsbode Thewis Claessen voor bediening der gevakelngenen, we rekeningen genoeg interressant zijn om ze hier in extenso te laten volgen: I. Staet en specificatie van costen gedaen door de gebiedende Vrouw der heerligheijt Schinnen in de Jaeren 1750—1751 ende 1752 ten tijde van de crimineelen Anton H., Jacque Dujardin., Tis Sw., francis H., Nol C, Wijn W., Hendrick Schr. ende Gérard C. 117 1750. Ten eersten den 16 meij alhier in de gevancke- gld. st. ort. nisse gebracht Anton H. ende verbleven tot den 6 Octobris des selve jaers maeckende 142 dagen jeder daegh gereckend vijff stuijvers aen becostingen doet 35 10 0 eddem is in gevanckenisse gebracht worden Jacque Dujardin ende verbleven tot den 9 februarij 1751 maeckende 268 dagen jeder dagh gereckent 5 stuijvers aen becostingen. 67 0 0 Item ten tijde van de tortur der twee voors. crimineelen aen vier scherprechters een maeltijdt gegeven " reekent voor jeder man 15 stuijvers doet. 3 0 0 Gelijk ook twee bottelliën wijn doet. 2 0 0 Noch in de torture van voors. Dujardin deselve scherprichters twee daegen gespijst reckene voor noen en avondmael van jeder man 3 schillingen. 12 0 0 Item aen de selve jeder dagh gegeven vier kannen wijne doet voor twee daegen 8 0 0 Alnoch den doctoor van Sittard een middagh 1 10 0 Den 22 July 1750 in gevanckenisse gebracht de ge executeerde Wijn W. ende verbleven tot den 15 meij 1751 maeckende 297 daegen jeder dagh als vóoren tegen vijff stuvers doet 74 5 0 Den 3 Septembris 1750 in de tortur van Anthon H. den Chirurgijn Kerckhoffs gespijst een maeltijdt 10 0 Twee scherprichters ook eenen maeltijdt 1 10 0 een kan wijn doet 10 0 Den 11-11-12 Septembris drij scherprichters gespijst doet voor noen en avondtmaal op die drij dagen 13 10 0 Gelijck oock aen jeder per dagh een kan wijn 9 0 0 Deselve daeghen oock chirurgijn Kerkhoffs gespijst maeckende voor ses maeltijden 6 0 0 Den 28 Oct. 1750 aen oosten soo van den gerichtsbode van Geul als, aen de schutten voor Nol C. aff te haelen betaelt 11 15 0 Eodem den selven C. in gevanckenisse gebracht ende gebleven tot den 15 meij 1751 maekende 199 daegen 49 15 0 118 Den 26 Nov. 1750 in de gevanckenisse gebracht gld. st. ort. Francis H. ende verbleven tot den 9 febr, 1751 maeckende 74 daegen. 18 10 0 Den 14 Decemb. drij scherprichters gespijst s'noe- nens en s'avonts 4 10 0 drij bottellijen wijn doet 3 0 0 Den 23 Dec. Tis Sw. in de gevanckenisse gebracht ende gebleven tot den 9 febr. 1751 mackende 47 daegen. 11 15 0 Item noch eenen dagh drij scherprichters gespijst 4 10 0 waervoor oock drij kannen wijn 3 3 0 Den 28 Jan. 1751 betaelt aen costen voor Gerlingh Daniëls voor aff te haelen soo aen den chirurgijn ende bode tot Gulpen als aan de medegaende schutten 26 8 0 Eodem den selven in gevanckenisse gebracht ende gebleven tot den 28 dito als wanneer hij gestorven was mackende 4 dagen 1 0 0 1751 Den 31 January aen den afdoender van Acken voor het cadaver van Gerlingh Daniëls te sleijpen ende aen een voorck te hangen betaelt een pistol 15 7 0 Den 14 Meert 1751 in gevanckenisse gebracht Hendrik Schr. ende verbleven tot dato 15 meij 1751 maeckende 58 daegen 14 10 0 In deself s torture eenen dagh drij scherprichtersgespijst 4 10 0 aen deselve gegeven drij kannen wijn 3 0 0 Den 5 April 1752 in gevanckenisse gebracht den persoon van Gerard C. ende verbleven tot den 16 meij maeckende 40 daegen 10 0 0 Item betaelt voor 4 emmeren te Iaeten maecken jeder 12 stuijvers 4 4 0 alnoch wordt hier bijgetelt vier en licht ten behoeve van de wachten dagh ende nachten gefurneerd van den eersten Novembris 1750 tot den 24 April 1751 waervoor men reckent per dagh 5 stuivers mackende 175 daegen 43 15 o Item den 27 Dec. als wanneer de wacht verdobbelt was op eene andere camer vier en licht furneert tot den 24 febr. incluijs 59 daegen 14 15 o 119 27 O O Verders wordt nog hier ingestelt voor het licht gld. st. ort. welck men In zomer dagh en nachte voor de wachten furneert heeft een pistol 15 0 0 Item aen den timmerman Mich. Vrouwenraedts voor het macken der galge ledderen en andersints voor 10 daegen te werken 10 10 0 Daer voor het holt furneert volgens werdeeringhen 25 0 0 Aan den smit Mich. Kisters voor het maecken der kettenen nagelen ende klammen 18 9 0 noch aen eenen anderen smit voor kluijsters 2 10 0 Item op de executie van de voors. crimineele Tis Sw., Jacques Dujardin ende Francis H. drij geestelijcken drij daegen gespijst jeder dagh twee maeltijden ende elk een kan wijn 27 0 0 Op de tweede executie ook drij bichtvaeders als vooren Ende ten lesten op de executie van Ger. G. eenen Bichtvaeder drij daegen reckende voor de maeltijdt eenen gulden ende voor den dagh een kan wijn. 9 0 0 //. Staet van specificatie van gedaene devoiren soo wegens torturen als executiën door mij ondergeschreven binnen de Heerligheijt Schinnen gedaen ende sulx ten versoeke van den Heere De Limpens schouteth aldaer. Ten eersten ad 30 junij 1750 hebbe ick getortureert Pistolen Anthon H. dus ingevolge conventie 1 pistol. 10 0 Item den 2 julij getortureert Jacq. Dujardin alias den kuijkelaer 10 0 Item den 3en dito julij wederom den voors. kuijeke- laer getortureert. 10 0 Item den 3 Sept. op nieuwe feijten Anthon H. getortureert. 10 0 Den lOen Sept. Wijn W. getortureert. 1 0 0 Den 11 Sept. totter 12 dito den voors. Dujardin 10 0 Den 14 Dec. Francis H. getortureert. 10 0 Den 16 dito ben ick naer het casteel van Schinnen beroepen worden om Nol C. eene territie te doen dus sooveel als torture. 10 0 120 Den 17 Dec. tot den 19 dito wederom de kuijckelaer. 10 0 Den 22 Dec. dito Wijn W. noch eens op nieuwe feijten getortureert. 10 0 1751. Den 3 Januarij Mathis Sw. getortueert. 10 0 Den 31 Januarij voors. heb ick den afdoender naer Schinnen bestellt ende aldaar gevaceert om Gerlingh Daniëls aan een been te hengen. 2 0 0 Den 9Febrij drij als naementlijck Mathijs Sw., Francis H. ende Jacque Dujardin geexecuteert jeder ad 2 pistolen facit. 6 0 0 Den 6 April Hendr. Schr. getortureert. 10 0 Den 17 dito nog eens op nieuwe feijten getortureert. 10 0 Den 15 Meij wederom drij als naementlijck Nol C, Hendr. Schr. ende Wijn W. geexecuteert jeder executie ad 2 pistolen. 6 0 0 (Was onderteekend) N. Tillenborgh. Volght de assignatie: Ingevolge Resolutie der Heeren Staeten deses landts van Valckenbourgh genomen ter jointe van den 3 deses jaers 1752 wordt aen den Landtsontfanger geordonneert het import deser specificatie monteerende ter somme van seven en twintigh pistolen te betaelen aen den scherprichter Tillenborgh tegens hier onder te stellen quittantie van voorgemelde scherprichter, sullende dese aen den landts ontfanger bij productie in sijne Reckeninge gepasseert ende gevalideert worden, actum den 3en Januarij 1752 (onderstondt) (Was geteekend) A. H. Fabritius. Pro copie H. Dullens Secr. in Schinnen. III. Reckeninge ende bewijs over den ontfanck ende uitgaeve der penningen geprovenieert soo uijt de mobilaire ende immobilaire gedistraheerde goederen der geëxecuteerden in voors. Heerlijckheijt in 't jaar 1751. Ontfanck. Uijt de mobilien ende van het afgebrocken huijs fl. st. ort. van den geëxecuteerden This Sw. de som van 348 1 0 Item uijt de mobilien van den geëxecuteerden Wijn W. 80 11 0 121 Item uijt de mobilien van den geëxecuteerden Jacq. Dujardin 35 0 0 Item uijt de mobilien van den geëxecuteerden Gerlingh D. 7 5 0 Ontfanck van de huijsplaetse van Jacq. D. per roede 1 fis. 13 stuiver aen maete vertigh seven en 1/i roede (47 VJ 78 15 0 Voor het afgebrocken huijsken daarop gestaen hebbende 78 5 0 Uijt de reële goederen van This Sw. somme van 2537 3 0 Uijt de vercoop bestialiën van Henrick R. 170 19 0 (volgens archief 3274 fl. saemen 3270 fis. Uijtgaeve. Een capitael tot last der goederen van Sw. bij den Hr. Johan Dentgens 466 10 0 Item ane Micn. Henrick Keulers een capitael gerealiseert op de goederen van Sw. met verloop van intrest . 647 0 0 Item betaelt aen de vrouwe van den geëxecuteerde Sw. ingevolge vonnisse van den Souvereine Raede de helligte der libere cooppenningen 817 1 1/2 Aen personeele schulden ingevolge deze liquidatie 11 7 3 Item aen de adviseurs 132 10 0 Item nogmaels aen de adviseurs volgens quitantie 220 0 0 Item nogmaals aen de adviseurs ingevolge staet no 6 162 15 0 Item aen den advocaet Rasquin 125 0 0 Item aen den chirurgijn Kerckhoffs 50 0 0 Item aen den appotheker 6 0 0 Item aen verteringen den scherprechters ten huijze van Dirck Coumans 233 15 0 Item alsnog ingevolge staet en specificatie sub. no. 10 en expres en anderavertz 142 7 0 Aen Peter Reulen en Ant. Janssen voor dresloon (dorschloon) 4 4 0 Aen Jöes Schouman en Lenart Cuijpers voor het huijsen afbreken 10 0 0 Aen Merten Lenardts voor werkloon als vooren 2 0 0 122 Aan Nicol Pijls betaelt en Jan Dederen 3 0 0 Aan Jöes Schouman. 16 0 0 Aen Jan Nelissen van Aubel 14 0 0 Aen den Armenmeester wegens This Sw. 0 17 0 Aen Jöes Gruijls 3 tonnen bier 13 10 0 Aen Jan Dederen 2 tonnen bier en Dirck Coumans 2 tonnen 8. 10. 0 16 20 0 Naer den procureur Aguilas te Burssel gesonden per diligens 66 10 0 Aen Thomas Maes l1/^ tonne bier 6 7 2 Door de schutten gedroncken bier volg. quitantie 16 12 0 Door de schutten nogmaels gedroncken 8 0 0 Aen Jasper Pijls tot Amstenraedt 2 tonnen bier 9 0 0 Aen Jöes Vromen wegens gedronken bier en brandewijn apprehensie Gerard C. 6 8 0 Aen Laheij volg. quitantie van den Officier sub. no. 26 voor het brengen van een vagabond naer Limburg 10 0 0 Voor rapport aen den procureur in saecke vrouw Sw. 41 0 0 Aen den procureur do. 14 Oct. 1751 noch voor rapport 55 7 2 Om de executie van de vrouw van This Sw. voor te coemen door den officier aen den procureur voor briefwisseling enz. 74 13 0 Nog voor den scherprechter wegens de laatste torture 15 0 0 IV. Staet van devoiren voor Thewis Claessen gerichtsbode tot Schinnen gedaan ten tijde van de gevangenen aldaer in de jaeren 1750-51-52. 1750 van 16 Meij-6 0ct. in de gevanckenisse bedient fis. st. ort. Anth. H. 35 10 0 Eodem Jacq. D van 9 Febr. 51 of 268 dagen 64 0 0 Item Wijn W. 297 daegen bedient 74 5 0 Item Nol C. 199 dagen 49 15 0 Item Francis H. 74 dagen 18 10 0 Item This Sw. 44 dagen 11 15 0 Item Geerlingh Daniëls 4 dagen 10 0 Item Henrie Schr. 58 dagen 14 0 0 123 1750 voor het commandeeren der Rotmeesters en Schutten om den scherprechter Nicol. Tillenborgh van Acken aff te haelen 2 -0 0 8 Sept. wederom Schutten gecommandeert om scherprechter aff te haelen 2 0 0 8 Sept. dito Schutten gecommandeert om scherprechter aff te haelen voor W. 2 0 0 6 Jan. Schutten gec. voor het haelen v. scherprechter voor Sw. 2 0 0 22 Jan. dito voor Geerlingh Daniëls aff te haelen in Gulpen 2 0 0 29 Jan. Schutten gec. om scherprechter aff te haelen met den affdoender om het cadaver van Geerl. Daniëls te executeeren 2 0 0 4 Febr. Schutten gec. wegens affhaelen van de scherprechter voor executie van This Sw., H. en D. 4 0 0 5 April wederom de torture van Hend. Schr. 2 0 0 Uit het vorenstaande blijkt, dat ieder gevangene aan onderhoud kostte per dag 15 cents; dat voor elke tortureering 2-3 scherprechters noodig waren; dat elk ter dood veroordeelde gedurende 3 dagen een priester werd toegevoegd tot voorbereiding van het stervensuur. De geestelijken, de chirurg en de scherprechters kregen het noenmaal en zoo noodig het avondmaal op ter Borg en eene kan wijn voor ieder. Zoo'n scherprechter moet wel een fijne mijnheer geweest zijn! Hij moest telkens door de schutten te Aken of in zijne verblijfplaats worden afgehaald. Zijn noen- en avondmaal moest hij steeds hebben in goeden huize met eene kan wijn per dag. Het „sleijpen" van het cadaver van Geerlingh Daniëls naar het galgeveld moet wel beneden zijne waardigheid zijn geweest. Dat moest door eenen vilder geschieden. Voor elke tortureering kreeg hij 1 pistool onverschillig hoelang deze duurde. Voor eene territie (gevolgd met bekentenis) kreeg hij hetzelfde. Voor iedere executie was zijn loon 2 pistols. De verteeringen van den scherprechter ten huize van den schepen Dirck Coumans te Puth in 1751 bedroeg 233 gulden 15 stuiver. En de schutten wier bijstand gerekwireerd werd bij het arresteeren, bij het afhalen van crimineelen buiten het gebied, 124 tot de begeleiding; van den scherprechter èn bij de executiën, kregen geene geldelijke belooning maar bier en veel bier! Alleen bij de terechtstellingen in 1751 kregen zij 191/2 tonnen bier te drinken. Met de gebruikelijke tonnen bier van den heer van Schinnen, van den Pastoor, van den Schout en van vele anderen had toen onze „Kakkert,, (beekje te Schinnen) wel een bierstroom kunnen zijn. De lezer kan zich thans een beeld vormen van den tijd onzer voorouders. „Alaaf" de goede oude tijd, zeggen vooral tegenwoordig de ouderen van dagen wel eens gaarne. Ik geloof, als de menschen uit dien ouden tijd eens terug konden komen dan zouden zij zeker zeggen „Alaaf" toch de nieuwe tijd. De menschen uit den ouden tijd leden veel gebrek. Immers het landbouwbedrijf was de voornaamste bron van bestaan en bijna ieder gebruikte wat land in pacht of in eigendom en had vee in evenredigheid. Doch de oogsten mislukten veel meer dan tegenwoordig, vooral omdat de landbouwers de kunst om intensief te werken niet verstonden. Het vee was van slechte soort en door minder goede voeding en stalling was de sterfte groot en de productie gering. De menschen van weleer waren gewend aan slecht wonen, hetgeen de uithuizigheid en het kroegloopen niet weinig bevorderde. Muziek- of andere vereenigingen tot eerlijk vermaak kende men op de dorpen niet. Het dansen gaf toen aanleiding tot zulke bacchanaliën en werkte zoodanig demoraliseerend, dat het dorpsgewijze verboden werd onder strenge boeten voor de dansers^ terwijl de danskapiteins en de lokaalhouder voor het 10 voudige beboet werden. Het drinken van bier en brandewijn, „met het bakske", was hun eenig genot. De kermissen boden gelegenheid tot allerlei uitspattingen, waarvan de vechtpartijen bij overlevering nog in de herinnering van het volk voortleven. Voor de meeste dorpelingen was het altijd kermis. Daar waren groote, kleine vooren nakermissen met de vele feesten van Heiligen, die tot kermisdagen gepromoveerd werden. Was op het eene dorp de kermis uit, zoo ging men ze weer op eene andere plaats beginnen. Het weinige geld, dat voor het huishouden dienen moest, werd in bier en brandewijn verbrast. Hoogst zelden verliep een kermis zonder vechten, waarvan doodslag en gevaarlijke verwonding niet 125 zelden het gevolg waren. Het gebeurde o. a. op de winterkermis van St. Lucie dat 4 gebroeders M. uit Schinnen, welke op hunne vechtvaardigheid prat gingen, te Oirsbeek bij eene vechtpartij met den „broen" (1) dermate van zich afsloegen, dat de pastoor met klokkengelui het volk moest alarmeeren om de woestaards te overweldigen. Om de groote misbruiken werden dan ook bij plakaat van de Staten-Generaal der vereenigde Nederlanden do. 7 Mei 1777 de kermissen in het land van Overmaas erg beperkt en overal gelijk gesteld op den Zondag na den 11 November. Zooals reeds gezegd, was het een witte raaf als iemand destijds lezen en schrijven kon. Het volk in het algemeen was ruw, stomp, onbeschaafd en wellustig. De godsdienstzin zat er niet diep in. De lichtzinnigheid, eigen aan allerlei uitheemsch soldatenvolk, dat schier zonder tusschenpoozen lange jaren in deze streek ingekwartierd werd, sloeg bij onze eigen lieden in. Aanslagen op personen en eigendom waren aan de orde van den dag. Het onbeteekende politietoezicht maakte het mogelijk dat geheele streken jaren lang, het offer waren van de heb- en roofzucht van kermisvolk, vagebonden en minderwaardig eigen volk. Het onderling vertrouwen was van dien aard, dat in den tijd van ons verhaal en tijdens de latere benden der bokkenrijders, een ieder zijn buurman aanzag als behoorende tot de bende. Zoo was de goede oude tijd! Tegenwoordig zijn de verhoudingen geheel anders, leder die _van goeden wil is, heeft gemakkelijk een menschwaardig bestaan, terwijl liefdadigheidsinstellingen zorgen voor de hulpbehoevenden. De menschen van den lageren stand hebben de gelegenheid om zich door onderwijs of door arbeid tot betere positie te verheffen. Weinigen hebben reden tot ontevredenheid en toch is tevredenheid de minst voorkomende deugd in onzen tijd, daar de eenvoud, het kenmerk onzer voorouders haar plaats moet ruimen voor eene alles bedervende niet te verzadigen genotzucht. God betere het!!! EINDE. (1) „Broen"' was een mispelhouten in paardenmest gebruinde stok, welke aan den benedenkant met koper zwaar beslagen, en waarvan het handvat met lederriemen omvlochten was. De „broen" diende als wandelstok tevens tot het nemen van het offensief of defensief. Ook noemde men zoo'n stok „der mispele." 126